VADERLANDSCH woordenboek: XXVIII. DEEL.   VADERLANDSCH WOORDENBOEK; OORSPRONKLYK VERZAMELD dook JACOBUS KOK. ACHT-EN-TWINTIGSTE DEEL. MET KAARTEN,PLAA TEN dl POURTB. AITTEIff» T e AMSTELDAM, bij J O HANNES ALLART, $tf MDCCXCIR   VADËRLANDSCa WOORDENBOEK. stee. Öteenwyk, QhendeliR van) èen Nederlandsen Kunstfchiider, dus genoemd naar zijne Geboorteplaats, in welke hij," omtrent het midden der Zestiende Eeuwe, ter waereld kwam. De beroerten in de Veféénigde Gewesten bewoogen hem zijn Vaderland te verlaaten, om elders,- ter beoeifeninge der Kunst een ftiller en vreedzaamer verblijf te zoeken. Dit vondt hij te Frankfort, alwaar hij fijnen overigen leeftijd fleet, en, in deti Jaare 1603, zijne dagen eindigde. Zijne neiging bepaalde' zich inzonderheid tot het fchilderen in het klein van Vergezigten in Kerken; in de behandeling daar van flaagde hij zeer gelukkig. Hendkik van steen vyk hadt eenen Zoon , dia? insgelijks de Kunst oeffende, en in den zelfden trant als zijn' Vader fchilderde. Hij hadt zijn verblijf genomen'te Landen, alwaar zijne ftukken van zijne Koninklijke Majefteit' greetig gezogt^ en rijklijk betaald wierden. De Jonge steenwyk liet, bij zijtr overlijden, eene Weduwe naa, die insgelijks' de Schilderkunst verliondt, en, naa haar Mans overlijden, na Amjhrdam mes der waon vertrokken zijnde,- daar mede den kost won. Zie de SiLEs, Pïe des Peintres. Steenwykerwo£t , een Dorp eh Schoutamp't, in dè' Prc£' vincie van Overijsfel^ onder het Landdrostampt van VollenJiove, en niet verre van de Stad Steinwijk gelegen De KerK: Was reeds van ouds vermaard , als zijnde aan den ff. ano^ea^ toegewijd. Tegenwoordig wordt zij, ten behoeve der Her-' vormden, van eenen eigen Leeraar bediend. GeduUrende Bèf Merkwaardig beleg Van de Stad Steemvijk, boven verhaaldy heeft dit Dorp zeer veel geleeden. XXVIII. DEEü» F ff ff ff $ritm  2 STEGGERDEN, STEIN, ( Het Land van ) eaz. Steggerden, een Dorp, in Fries/and, onder het Kwartier van tevenwouden, in de Grietenij Stellingwerf'-IVesu-nde in welke h«t vijftig Stemmen uitbrengt. De legging van di't Dorp is niet onvermaakelijk, niet verre van'de rivier de Linde, genoegzaam in het midden van tamelijk goede Bouw en Weilanden. De Kerk is 'er zonder Toren, en Out een wetmg buiten het Dorp. Voormaals plagt in de «bnurfchap veel 1 urf gegraaven te worden; doch, zints het vergraaven der Veenen, is deeze bron van den weivaart der Dorpelingen merkelijk opgedroogd. Stefn, {Het Land van} eene Heerlijkheid, in Hofland, flrekkende, ten Zuiden, langs den Ysfeiuroom, tot aan het Land van Oudewater. Volgens opgave in de Verpondingshjsten bedaar de Heerlijkheid ruim vijfhonderdvierënzeventig Morgens en honderd 'Roeden gronds. Om en bij de dertig Huizen ftaan hier en daar verfpreid. Reeds in den aanvang der Twaalfde Eeuwe wïs deeze Heerlijkheid bekend, eerst als een eigendom des BisfcndpS van Utrecht, en vervolgens van de Kerk van Oudmucller, aan welke zij, met 's Pausfen bewilliging, ten gefchenke wierdt opgedraagen. Zedeit kwam zij nu en dan in andere handen, ook in die van het Geflagt van blois van treslong. Jan van treslong , Kanunnik in het Kapittel van Oudmunfler te Utrecht, verkogt haar, in den Jaare 1438, voor aehtëntwintighonderd Rhijnfche Guldens, *an de Stad Gouda', welke 'er, tot heden toe, eïgenaares van gebleeven is. In het Land van Sfeln lag, eertijds, het Klooster van Reguliere Monniken Emmaus, in 't welk de vermaarde Rotterdammer, desiderius erasmus, het . Geestlijk gewaat heeft geJraagen. Stella, (francois martini) een Erusfelaar, bij de naaltoomelingfchap gedenkenswaardig, om zijue trouwhartigheid in het volvoeren van den last der Algemeene Staaten, in den Jaare 1576 hem opgedraagen. Ten tijde als men de grondflagen van het gebouw der Vrijheid hadt geleid, en aan de optrekking van hetzelve arbeidde, zogt men allerwege buuwftcffin. Friesland en Groningen, dagt men, met reden, zou. den  STELLA. (FRANCOIS MARTINI) % den,aan het pas begonnen geftigt, veel Hevigheids en luistert bijzetten. Tot het doen van dien overwinst wierdt een man van beleid en moéd vereischt. Stella bezat beide hoedanigheden. Hem zonden, diensvolgens, de Algemeens Staatsn na Groningen. Zijn hst. hielde in, te beproeven, of niet het Krijgjvolk aldaar tot het aanneemen van de Gendfche Pacificatie of Bevrediging zou kunnen overgehaald worden* Van wegen den Spaanfchen Koning was thans aldaar ga sper robles, Heer van Biltj, met het hoogfte bewind bekleed; Naijverig op zijn gezag, en uit de komst van stella eenige vermindering daar van vreezende j deedt hij hem ftraks in hegteniS' neemen, en vervolgens ftrengelijk pijnigen, om aldus agter het geheim zijner zendinge te koomen. Doch stella, hoe zeer gefolterd, liet zich geen enkel woord ontvallen * aangaande 't oogmerk zijner komfle, dan 't geen hij van deii beginne hadt aangekondigd, te weeten, om de Wethouderfchap der Stad tot het bijwoonen van eenen algemeenen Dagvaart ce nodigen. Dit niettegenftaande wierdt hij, door den Heeï van billy, in hegtenis gehouden. Nu hadt hij tijd tot peinzen op middelen, om aan de inzigten zijner lastgeeveren tö voldoen; welke hij, hoe onwaarfchijnlijk hem daar toe de' kans ftondt, eeenzins uit het oog verloor. Stella hadt ontdekt, dat de Krijgsknegten * in het ontvangen van hunne foldij, eene aanzienlijke fomme ten atuer wuren, en.dat, ter dier oorzaake, onder heh geen klein ongenoegen heerschtei Dit bragt hem op den inval, om i door middel der Soldaaten, die hem bewaarden $ en vervolgens ook door den Genees* meester, welke hem bediende * te beproeven, of niet een goed deel der Bezettinge, onder belofte van volle betaaling der agterflallige foldije, tot de zijde der Staaten zonde kun* néri overgehaald worden. Boven vervvagting gelukte hem dit middel. Binnen korten tijd hadt hij drie Vaandels, befiaande" uit vierhonderdvijftig man, tot zo verre gewonnen, dat zij gezaincntlijk affpraak maakten, om den Spaanfchen Bevelheb* ber, Heer van billy , in verzekering te neemen. De goeds iiitflag, welke deeze onderneeming bekroonde j bewoog andera Knegten, om zich van hunne Hoplieden te verzekeren; Ter* ftond hier op ontüoeg men stella uii zijne hegtem'sfe, dia Fffffff a voorts *  4 STELLINGWERF, STELL1NGWERF-00STEINDE, voorts, eerst der Bezettinge, en vervolgens der Wethouderfchap den eed afnam aan de Algemeene Staaten; waar op hij Itraks na Brusftl wederkeerde, om 'er in eigen perfoon den goeden uitflag zijner onderneerainge te boodfchappen. Zie ger. duwbak, Anales. Stellingwerf. De twee Friefche Grietenijen, van welke wij vervolgens zullen fpreeken, waren, van ouds, onder deezen naam in een gefmolten. Het Distrikt legt in het Zuidof liever Zuidwestlijktie gedeelte van Friesland , lsootende tegen de grenzen van Overijfel en Drenthe. De Opgezeetenen van dit Gewest zijn, in de aloude Gefchiedenisfen, zeer vermaard, als hebbende zich, boven andere, gekweeten in het kloekmoedig voorftaan der Friefche Vrijheid en Geregtiglieden. In 't eerst fchijnt Stellingwerf' onderfeheiden geweest te zijn, in gedaante en Regeeringsform, van de overige distrikten in dien oord, bij den naam van Grietenijen bekend. Het wierdt beheerd door zekere Overheden, Stellingen genaamd; onder welke benaaining de Dorpregters, nog heden ten dage, aldaar bekend zijn. Van de aloude eenheid des Distrikts getuigt nog heden het Wapen der twee Grietenijen, zijnde een Dier van zonderlinge gedaante, in welke men geene andere verandering heeft gemaakt, dan dat het Dier in 't eene Wapen na den regter-, en in het andere ua den flinkerkant ziet. De verdeeling van het Distrikt, en deszelfs vereenigiog met de Zevenwouden, viel voor onder de Bourgondifche Regeeiing. Zints dien tijd heeft men het Landfchap verdeeld in OosP en Westftellingwerf, of Stellingwetf-Oosteinde, ea Stellingwerf - Westeinde. Stellingwerf - oosteinde , dus genaamd, van wegens haare legging ten aanzien van de andere helft des Distrikts, is> in rang, de negende Grietenij in het Kwartier van Friesland\ de Zevenwouden genaamd. Zij is eene der ujteröe grenspaa» len der Provincie, als ftootende, ten Oosten en ten Zuiden-, aan het Landfchap Drenthe. Om de grensfcheiding te bepaa* ten.  STELLINGWERF-OOSTEINDE, enz. s ien, en dus eenige geichillen, welke zomtijds reezen, re voorkoomen, heefc men, in den Jaare 1733, eenen aanvang gemaakt met bet graaven van een nieuwen Sloot of Greppel; in den Jaare 1737 leide men daar aan de laatfte hand. Stellingwerf-Oosteinde beftaat, veelal, uit een hoogen zandagtigen grond; hier en daar, vooral in den omtrek der Dorpen, tot Weid- en Bouwlanden aangeleid, en elders met geboomte beplant, 't welk, zo wel als de Landerijen, den eigenaaren goede inkomften aanbrengt: behalven dat het eene voegzaams gelegenheid tot jaagen geeft. Daarenboven beftaat een goed gedeelte der Grietenije uit onvergraavene hooge Veengronden, welke den bezitteren, in tijd en wijle, aanzienlijke voordeelen zullen bezorgen, en die daarom van te meer waarde zijn, om dat de grond onder dezelve, naa dat de Turf vergraaven is, tot Wei- of Bouwlanden kan worden aangeleid.! Voorts telt men, in deeze Grietenij, tien Dorpen; zij zijn, in hunnen rang, de volgende: Oude- Eerkoop , Nieuwe-Berkcop, Makkinga , Donkerbroek, Haule , Oostcrwolde, Fochtele, Appelfche, Langedijk en Elslo. Alle deeze Dorpen worden door vier Hervormde Leeraars bediend. Men telt 'er tweehonderdvierenzeventig Stemmen. Stellingwerf - westeinde , hoewel de laatfte in rang, is, nogthans, de vermogendfte Grietenij van het boven genoemde Friefche Kwartier de Zevenwouden. Zij legt insgelijks pp de grenzen der Provincie, als ftootende, niet alleen tegen het Landfchap Drenthe, maar ook tegen de Provincie QverijsjeL De uitgebreidheid van dit Distrikt vinden wij, in de lengte, op bijkans zeven, en in de breedte op ruim twee uurea gaans begroot. Veel laager, doorgaans, is de grond van deeze dan van de voorgaande Grietenij; zij beftaat deels uit Weiden -Hooilanden, deels uit Turflanden. Hier en daar, alwaar de grond hooger is, ontmoet men veel geboomte, van Wild en Gevogelte rijklijk voorzien. De rivier de Linde, in de voorgaade Grietenij ontfprongen, loopt door deeze, en fcheidt dezelve in twee ongelijke deelen;, het kleinfte van welke, zijnde het Zuidelijkfte, den naam van Stroomkant voert. De volgende twintig Dorpen, die asen 'er telt, brau V ff ff ff 3 geit  STELLINGWERF, (AUKE ) enz. gen te zsmen zevenhonderd eenennegentig Stemmen uit: Brijl, Nocrduolde, Finkega, Steggerden, Peperga, Blesdijk, Nija Holtpade, Olde Holtpade, IP'olvega, Sonnega, Oude Trijne, Nije Trijne, Spangen, Scherpenzeel, Monnikebuurcn, Oude. Lemmer, Nija Lemmer, Nije Holtwolde, Olde Holtwolde en Ter Jdzerd. Van niet meer dan zeven Leeraars wórden alle deeze Dorpen bediend. .Daarenboven vindt men 'er flegts ééne Statie van Roomscbgezinden. Stellingwerf, (auke) bekleedde den post van Luitenant-! Admiraal van Fries land, in den Jaare 1665, en was, als-zo* danig, tegenwoordig in het ongelukkig gevegt, onder den Luitenant-Admiraalr Generaal, jacob , Baanderheer van en tot Wasfenaar, tegen de Engeljchen gehouden, op den der-, tienden Junij, in 't welk hij, dapper voor het Vaderland ftrijt dende, door een Kogel wierdt weggenomen, Stellingwerf , (mcolaas) Penfionaris van MedenbliJt, was een der zes Staatsleden, welke, In den Jaaren 1650, op het eigendunkelijk en wederregtelijk bevel van Prinfe willesi Pen II, in hefertenis genomen., en vervolgens na de Staatsge* vangecis 't Huis te Loevefieln wierden overgevoerd. Men weet, dat h" , isia een korten tijd zittens, zijn ontflag kreeg, raids zich onthoudende van de Regeering, en, naa 'sPrinfen overlijdin, in zijnen post herfteld wierdt; met nevensgaande verklaaring , dat de Regeering zijner Stad heffl hieldt voor een getrouw liefhebber des Vaderlands, die in 't geen de prins in hem kwalijk hadt genomen, alleenlijk zijnen last ge» yolgd was. Stenis, (hendrik kornelis) voerde 'sLands Schip van Oorlog het Huis in 't Bosch, en was daar mede, in den Jaare 1751, na de Middelandfche Zee gelievend. In de luaand Deeember wierdt hij van een zwaaren ftorm beloopen, <3ie hem tegen de Moorfche Kust dreef, en zijn fchip deedt je berften ftooten^ Na genoeg in het zelfde oogenblik we^ervoer dit lot aan een Hollandsen Koopvaardijfchip. Van de feó^rdtweeëndertig Koppen , welke Kapitein stsnis aan boord,  STENIS. (HENDRIK KORNELIS) boord hadt, lieten niet meer dan vijf hun leeven in de Golven. Hoewel 'er het lijf hebbende afgecjraagèn, deerlijk was, nógthans, de toeftand der overigen, toen het aanbreekende daglicht hun verkondigde, dat zij, zonder voorraad van leevensmiddelen, zich aan het dorre ftrand der Moorfche Kust bevonden. Naa eenig beraad, befloot men, den weg na Ceuta in te liaan.. Derwaarts optrekkende, wierden ze ontmoet en gevangen genomen van eenen hoop Moortn, die hen vervolgens na het Kafteel dreeven, en in den Paerdeftal opflooten. Naakt fchudde men hen aldaar uit, en gaf hun, ter verIterkinge, een zwart oneetbaar broodtje, met eene teuge waters daar toe.' Eenigen meerderen troost ontvingen de rampzaligen, 's anderendaags, van den Bevelhebber van Tctuan, welke, voor den Kapitein en verdere Scheepshoofden, paerden én muilezels bezorgd hebbende, den uitgehongerden hoop ha dé gemelde Vesting voerde. Behalven den finaad en fpot, die de Schipbreukelingen hier van de Mooren bejegende, moesten ze zich de vernedering getroosten, van geflopt te worden in eene gevangenhol beneden den grond, in 't welk zij , langs eenen Ladder, nederdaalden. Zelf de Kapitein stenis moest zijn.volk derwaarts verzeilen. Doch hij vertoefde flegts een korten tijd; pp voorfpraak van den Et.gslJcTieh Kqrrful ging hij, met zestien man, over in eene beter Gevangenis, alwaar hun, van de Christen Kooplieden, eenige ververfchingan bezorgd wierden. Naa eenigen tijd zuchtens in den bangen Kerker, wierdt Kapitein stenis met al zijn Volk tot een zwaaren arbeid verweezen; onder welken niets anders hen konde opbeuren, dan de hoop op verlosfing, w#b ke zij te gemoete zagen. Niet ijdel was deeze hoop. De Konfuis der Algemeene Staaten, francois en louis butler , zettedön, in' de maand November des Jaars 1752, te Tetuan voet aan land, om...over de losfing te handelen, en wierdeu 'er met agiing ontvangen. Van de boven gemelde omkoomerien aan de Schipbreuke, waren 'er nu nog honderdnegen ia 'eeven; de andere negentien waren door ziekte, mishandelin* of moord geftorven. .Behalven deeze, kwijnden hier nog iu Haaveniij eenenveertig rampzaligen , in den Jaare 1732 tot dien Haat gedoemd. Naa lang onderhandelens wierdt man 't Fffffff 4 / eens  $ STENIS, (HENDRIJC ICORNELIS) enz, eens omtrent den Losprijs, voor driehonderdachttienduizend aiegenhonderd vierenvijftig Guldens, behalven nog eenig geld, ten gefchenke voor de Mooren. Nog dien zelfden dag wierdt den rampzaligen hunne Verlosfing aangekondigd, en gefchiedde de uitwisfeling, op de volgende wijze. De gelosten traden in de Sloepen van zijne Marokkaanfche Majefteit, en fta? ken van Jand na een der Hollandfche Oorlogfchepen, aldaar gekoomen om hen af te haaien. In het zelfde oogenblik ftaken de* Hollandfche Sloepen , met het Losgeld belaaden, van boord. Ter halver wege ontmoeten elkander de Vaarr fuigen, en gingen de Vrijgekogten in de Sloepen, de Lospen. pingen in de Barken over. In de maand Februarij des Jaar? 1753 bereikten zij het Vaderland, alwaar Kapitein stenis, in fs Graavenhape , aan de Algemeene Staaten, voor de toeger bragte Verlosfing, in zijnen eigen en zijner lotgenooten naam, zijne dankbepuiging ging afleggen. Zie Neder!. Jaarboeken, 1753, Sterrenburg, eene Ambagtsheerlijkheid, in hei Overkwapjtler van 't Stipht van Utrecht, ten Westen van Driebergen gelegen, in haare uitgeftrektheid driehonderddertien Morgens JLands bevattende, $ij de laatfte opneeming pelde men 'ej Veertien Huizen. Sterrenburg, (V Huis) een zeer aanzienlijk gebouw, Insgelijks in het Overkwartier van het Sticht gelegen, geftigt paar men wil ? door gysbert van wulven, Ridder, Oom San ernst vab wulven, Ridder, die voor dei? ftigtér van het Huis Hardenoroek bekend ftaat. Hij leefde omtrent het |jiidden der dertiende Eeuwe, waar omtrent insgelijks de tijd der bouwinge moet geplaatst worden. Uit dit Geflagt wierdt |rnst van sterrenburg, in den Jaare 1402, en vervolgen? pat hem, in den Jaare 1418, zijn Zoon gysbert van ster|e»bukp met dit Huis beleend; die het, vervolgens, jn den Jaare 1456, opdroeg aan zijne Dogter cathasina van sterWfiPSi?? g«f*Bfd ??n wyNANp van yzendookn, op wiens  STERRENBURG, i'ït Huis') enz, * Zoon wjllem van yzendoorn, in den Jaare 1473» de be-, jeening afdaalde. Deeze, kinderloos gëftarven zijnde, hadt tot erfgenaam en opvolger ernst van yzendoorn, in den Jaare 14.83, die het, in den Jaare 1539» aan ziinen Zoon en Opvolger naaliet. Inmiddels was het Huis, op den zevenè'ntwintigften Oftober des Jaars 1536, door de Heeren Staaten 'sLauds van Utrecht, voor eene Riddermaatige Hofitede plegtig erkend geworden, Van den Iaatstgemelden bezitter kwsm het Huis eerst op zijne Dogter oda, en vervolgens op eene tweede Dogter machtelt van yzendoorn. Door haar huwelijk bragt deeze het over, in den Jaare 1565, in het Geftagt van asewyn, door 't huwelijk van eene van welks Vrouwe lijke naazaaten, in den Jaare 1648, Sterkenburg in het Ge flagt van matenes kwam, in den perfoon van gysbert van Matenes, Heere van Matenes, Riviere, Opmeer, Souttveen en Ter Does. Sedert kwam het geftigt, eerst in het Geflagc van mamuchet , naderhand in dat van westreenem , bij welk het, volgens berigt, nog heden ten dage bezeeten wordr, Het Huis Sterrenburg is leenroerig aan het Graaffchap Zutfen. Op den eerden Augustus des Jaars 1618 , wierdt antony asewyh, wegens deeze Ridderhofftad, in het Lid der Heeren Edelen des Lands van Utrecht befchreeven. Hij over» leedt op den tweeden Februari] des Jaars 1646, Sints dien tijd hebben wij geen voorbeeld van befchrijvinge van eenigen Eigenaar, in de Vergadering van 's Lands Staaten , aangetroffen. Sterkenburg is thans een fraai, meergndeels nieuw ge* bouw. Zie Utrechtsch Plakaatboek, Stevens , ( jan Willemszoon ) een rampzalig voorbeeld van dweeperij , en om de buitenfpoorigheden en euveldaaden, diensvolgens gepleegd , naar verdienfte geftraft. Hij was, meent men, de Zoon eens Priesters van Roermonde, en een fnedgezel dier muitemaakers, welke het befaamds Koninkrijk te Munfier wilden oprigten. Zijn plan was, de verftrooide overblijfzels van het Munfterfche Rijk te verzamelen. Zijn broeder jakos diende hem daar in toe helper en handlanger.  >» STEVENS. (JAN WILLEMSZOON) Jan stevens gaf voor, dat, volgens aeae Godüjke Openbaaring, hem gefchied, de leere der. Dooperen, van alle andere, de zuiver/te,, en hij gefield was om dezelve te verkondigen. Geene andere Overigheid, dan die deeze leere beleedt, moest meu. voor wettig houden. De Pausgezinden moesten, derhalven niet gefpaard worden. Volgens hem zoude het Rijk van 't nieuw Jeruzalem, binnen korten tijd, opgerigt, en heiland, 't welk bij de onregtzinnig gevoelenden wierdt bezeeten, door de regtzinnigen beinagtigd worden; even gelijk de Israêlitéii, eertijds, ,de Kanaaniten uit hunne bezittingen en goederen verdreeven 'hadden. Voorts gaf hij verlof aan de zijnen, om zo veele Vrouwen, als hun lustte, te mogen trouwen; om welke en zich zelve te onderhouden, hij voorts bet.rooven en fteelen voor geoorlofd verklaarde; waartoe hij zich vervolgens als een voorwendzel bediende, dat de goederen deezer aarde aan Christus en diens waare leerlingen toebehoorden. Zeer Irerk drong hij op decse geoorlofdheid van fteelen. Door de menfchelijkc wetten, zeide hij, waren de tijdelijke bezittingen onregtvaardig verdeeld. Hierom. wilde God, dat hij dezelve naar de regels van regtvaardigbe-id onder de zijnen zoude verdeelen, den rijken , h geen ze te veel hadden, ontneemen, en het den armen, dat is, zijnen, «changeren , geeven. Veele fchroomlijke gevolgen hadt deeze fleelensgezinde leere. Veele adelijke Kafleelen en Huizen van vermogende .Landzaaten wierden, bij nacht, door het eerloos geboefte,. geplonderd , ook zomtijds menfehen vermoord. De landen van Kleef, Gulik en Gelder waren hettooneel deezer ftoodheden. Niemand bijkans agtte zich veilig, naa dat jan stevens eene bende van bijkans driehonderd roovers aan zijnen koord hadt gekreegen. Vijf jaaren lang duurden deeze gruweldaaden; wanneer zij, tengr-ooten deeie, een einde namen, naa dijt men. het hoofd der dweepzieke flonderaaren , ;te Dinxlaken, in 't Land van Kleef, in heg-' tei.u iacit geuomen. Hier zat hij tot in den Jaare 1579, bevende h groeten-overvloed en weelde , onder eene groot.e méni^tf. Vrouwen,, die hem telkens verzeiden,, Door rijklijkg Iiandvu!l:.:>s en deelgenootfciiap aan zijnen wellust en weelde, Lande hij zijne oppasfers ligt tqt zagtheid lenige;]. Eene . ü*| eïiiriri ' Dog.'  STEVENSWAARD, STEVERS. (PAEAMEDES) iï Dogter van Wezel, catharina genaamd, bragt eindelijk alles aan den dag. Eene van jan stevens Vrouwen,,' elsken ganaamd, die nu tot haare jaaren gekoomen zijnde, haare Dogter elizaiïeth den gewaanden Koning in haare plaats hadt overgegeeven, en nog ©ene Vrouw en Man, wierden gevangen , en, naa gedaane bekentenis, ter dood gebragt. Men leide nu ook jan stevens voor den Regtbank, daar hij, in 'teerst, alles ontkende, doch, door de bekentenis van anderen overwonnen zijnde, ten vuure wierdt verweezen. Zonder eenige tekenen van berouw, en met groote hardvogdgheid, leedt hij de doodftraffe, te Kleef, op den twaalfden Maart des Jaars 1580, Zie thuanus; p. j. twjsk Chronijk. Stevenswaard , eene Vesting in Staats Opper-GelJerland, aan den regtec oever der Maaze, twee uuren gaans boven Roermond, op een klein Eilandtje, 't welk door een bogt der Riviere gemaakt wordt. De Wal van Stevenswaard, die een kwartier uur gaans in den omtrek haalt, is voorzien van zeven Bolwerken, en van eene Graft en Kontrefcharp omringd. Oorfpronklijk was Stevenswaard een Dorp en Heerlijkheid. De Markgraaf d'aitone , met oogmerk om den Hollandfchen Scheepvaart en Koophandel langs de Maaze te ftremmen, deedt het, in den Jaare 1633 , verllerken. Da Vesting bleef in de Spaanfche magt, tot in den jaare 170» wanneer dezelve door de Bondgenooten bemagrigd, en vervolgens, door den Keizer, de Oppermagt over dezelve aan de Algemeene Staaten wierdt afgeftaan. Te Stevenswaard ftaan zeer weinige Huizen, behalven de Kazernen voor da Bezetting, over welke een Kommandeur het bevel voert. Voorts is 'er eene Kerk, en eene Gemeente van Hervormden. De Regeering beftaat, behalven den Heer der Heerlijkheid, uit Schout, zeven Schepens en eenen Sekretaris alla welke door den Heer worden aangefteld. Stevers , ( palamedes ) een vermaard Nederlandsen Kunstfchjlder, van Hollandfche Ouders, ia den Jaare 1607, hj £«.  H STEVERS , CPALAMEDES) STEVIN. (SIMGN) geland gebooren. Zijn Vader, van geboorte een Vlaming, hadt zich al vroeg nedergezet te Delft, alwaar hij met het maaken van Kroezen, Koppen en Vaazen, van porphijr, jaspis , agaat en andere gerteenterj, den kost won. Zo beroemden naam behaalde hij daar mede, dat zitne vermaardheid kwam ter oorai van Koning jakobus van Schotland, die hem voorts ten zijnen Hove nodigde. Terwijl hij aldaar vertoefde, beviel zijne Hulsvrouw in het Kraambed van onzen palamedes. Niet lang daar naa. keerden zijne Ouders te rug na Delft, alwaar hij vervolgens zijnen leeftijd heeft gefleeten. Zo groot was zijn vernuft, dat hij, genoegzaam zonder meester , en door de bloote naabootzing der beroemde Hukken van den vermaarden esaias van der vblde, ongemeene vorderingen maakte, en, in zijne foort, een meester in de Kunst wierdr. Zijne voornaamfle fterkte was gelegen in het fchilderen van Veldflagen , en het afbeelden van ftaande Legers. Wanneer iemand zijne Stukken prees, plagt hij, uit nederigheid en een bezef van 't geen hem nog ontbrak, te zeggen dat hij nog eerst begon. Doch hij wierdt onverhoeds in zijnen loop gefluit door den dood, die hem, in den Jaare 1638, het eenendertigde zijns ouderdoms, wegrukte, n; qic\ ' ' }•: •■ >'Si^iwii, *«» ^iitó(toiq1;r,Ö. Ji%atisio Zie houbraken, Schouwburg, , Stevin, (simoh) gebooren te lintgge, in Vlaanderen, was een der grootfte Wis- en Bouwkunftenaaren van zijnen tijd. Hij was de leermeester van Prime maurits van nassau, tn drong zich zo diep bij hem in gunst, dat hij naderhand tot aanzienlijke waardigheden en ampten wierdt verheven. Nm alleen was hij Opper-Opziener der inkomften van zijne Doorluchtigheid, maar ook Quartier-Meester Generaal der Legers van den Staat. Ongemeen waren zijne vorderingen in de kennis des Krijgs- en burgerlijke Bouwkunde, doch voorrmamelijk ook in de Werktuigkunde. Hij hadt eenen Wagen zamengefleld, die, even als een Schip, door middel van Zeilen, met ongemeene fnelhefd langs het flxand bewoogen wierdr. Hugo de groot fchreef daar op eea fraai Latijnsch gedicht. Zijne  STIPHOUT, STOETWEGEN, enz. -tg Zijne Werken zijn deels in 't Latijn, deels in 't Fransch, in één ftuk in folio uitgegeeven. Hij liec eenen Zoon naa, henrik stevin genaamd, die Heer van Alfcn, en insgelijks een goed Wiskuuftenaar was. Zie valer, andreas , Bihlioth. Belgha* Stiphout, eene Heerlijkheid en Dorp, in het Kwartier van Peelland, in de Meierij van 'sHericger.bosch. In de geheele Heerlijkheid tert men ongeveer tachtig Huizen. Het Dorp, een klem unr gaans ten Westen van Helmont gelegen, is zeer gering, en van een Kerkje voorzien, welk met Stroo gedekt is. De Kerkleeraar van Micrlo, niet verre van daar gelegen, neemt ook hier den dienst waar. Nogthans heeft het zijnen eigen Regtbank, beftaande uit Drosfaard en zeven Schepenen, die door den Heer worden aangefteld. Deeze houdt zijn verblijf op een Kafteel, 't Huis te Kroy genaamd, 't welk, hoewel oud, nogthans, door zijne hooge Torens, welke zich boven bet geboomte verheften, van verre eene aanzienlijke vertooning maakt. Stoetwegen, eene Ambagtsheerlijkheid, in het Overkwartier van het Sticht van Utrecht, ten Zuiden van het Dorp Zeist, en in de zelfde Heerlijkheid gelegen. De Kromme Rhijn ftroomt langs dezelve. Haare uitgebreidheid wordt op ruim vierhonderd Morgens gronds begroot. Rfttjnwtjk, eene Hofftede in de Heerlijkheid gelegen, diende, een geruimen tijd, ter woonplaatze van Franfche Geestlijken, van de Orde der Kartkuizers, die, om dat zij weigerden, de bekende Bulle, Unigenitus getiteld, aan te neemen, zich genoodzaakt vonden, hun Vaderland verlasten. Stoetwegen bevatte, in den Jaare 1748, twaalf Huizen, en heeft zijnen eigen Schout en Sekretaris. Stokade, (nikolaas de helt) een Nederlandsen Kunstichilder, gebooren te Nijmegen , in den Jaare 1Ö13. Van item zijn, in zijn Vaderland, bijkans geene Stukken bekend, naar-  STOKE, (MELIS) STOLP. (JAN) naardien hij zijnen meesten leeftijd meest buitenslands, eerst te Rome en Venetië, vervolgens in Frankrijk, en eindelijk m Zweden, heeft gefleeten. Men roemt, onder zijne Kunsttafereelen, een Stuk, verbeeldende de uitdeeling van Koor» door jozef, in Egipte. 's Mans ftc-rfplaats, zo min als den tijd zijns overlijdens, vinden wij niet aangetekend. Stoke (melis) Bij het geen wij, op het Artikel melis stoke. Deel XXIII, bi. fl3, wegefis deezen, naar gelang van zijnen tijd, geleerden Monnik gezegd hebben, moeten wij hier nog voegen, dat hoe hinkenden en kreupelen gang de Regels van 'sMans Rijm-Kronijk ook mogen hebben, nogihans mannen van den eerften rang in het Gemeenebest der Letteren, dit Gefchrift voor een waardig gedenkfluk der aloude Gefchiedenisfe befchouwd, en het daarom waardig gekeurd hebben, aan de uitgave en opheldering van hetzelve hunnen tijd ea kunde te befteeden. De eerfte uitgave wierdt bezorgd door den geleerden janus douza, of jan van der does. Op hem volgde kornelis van alkemade, die het Werk met zijne Aantekeningen verrijkte, en in den text, naar een beter oorfpronkhjke, aanmerkelijke verbeteringen maakte. Niet op éénen dag te noemen zijn ondertusfchen, beide deeze uitgaven met die van den geleerden balthazar huidekoper wiens Aantekeningen op de Kronijk eenen fchat van Vader' landfche Oudheidkunde bevatten. Stolp (jan) Bij elk, die GeleerdheidGodsdienst en de Christlijke Leere hoogwaardeert, zal de naagedagtenis deezes mans altoos in zegening gehouden worden. Zijne woonplaats was Leiden, en de dertiende van Oclober des Jaars 1753. aldaar zijn fterfdag, ia hoog geklommen ouderdom. Hij leide een ampteloos leeven,. als burger van het Hoogefchool in de gemelde Stad, tot aan het einde zijner dagen. Geduurende zijn leeven was hij bekend, bij de geenen, die met hem eert gemeenzaamen omgang hielden, door zijne zucht tot mannelijke geleerdheid, doch bovenal om zijne verirandige Godsvrugt, en.ongemeene hoog waardeering, als een meest d-enfti* middel om dezelve te bevorderen, van de Christlijke Open- baa-  STOLP. (JAN ) $ baaring. Voor 't overige was zijne ongeveinsde Nederigheid oorzaak, dat hij weinig gerugts maakte in de waereld. Mee een hartiijk leedweezen hadt hij altoos aanfehouwd de poogingen van zommige zo genaamde Wijsgeeren, ingen'gt om de gronden van allen Godsdienst, en met naame ook van den Christlijkcn, te ondermijnen. Dies was hij op middelen badagt, om het voortloopend kwaad in zijnen loop te beteugelen. Met zulk eene lofwaardige gezintheid daalde hij teil1 grave, naa, bij zijn leeven en in'gezonde dagen, de gepaste^ fchikkingen, ter bereikinge van zijn doelwit, beraamd te hebben. Te weeten, bij de opening van 'sMans Laatlten Wille bleek het, dat hij, uit zijne naa te laatene goederen, aan het Leidfche Hoogefchool befproken hadt eene femme van tienduizend Guldens, met bevel om uit de renten deezer hoofdfomme, om de twee jaarert, aan den Schrijver van hét best gekeurde antwoord op voorgefteide Prijsvraagen , uit te doelen eenen Gouden Eerepeuning, ter waarde van tweehonderdvijftig Guldens. Acht Leden van den Akaderaifcheu Senaat benoemde da Heer stolp tot Uitvoerders van dit gedeelte' van zijnen Uiterlten Wille, met magt aan de overblij venden * om het getal der uitgevallenen, 't zij door overlijden of anderzins, aan te vullen. Overeenkomftig het aHezins lofwaardig oogmerk des Godvrugtigen Stigters, moesten de Heeren Vraagers, die tevens tot Keurmeesters waren aangelteld , hunne Voorftellen bepaalen tot zulke ondenverpen, „ die of den „ grondfiag van allen Godsdienst, het beftaan en de voïmaaïu„ heden van het oneindig, alinagtig, afwijs en algoed Op„ perweezen, uit de befchonwing van het Heelal, ten kraf„ tigften bevestigden; of die de Zedelesfen van het Euange„ lium, niet alleen in haare redelijkheid , en overeenkomst „ met, maar inzonderheid in haare Voortreffelijkheid boven „ de wetten en pligten, die, zonder de hulp der Openbaa„ ringe, uit het licht der Reden gekend worden, in een „ helder daglicht te plaatzen: ten einde op-dat derzelver be„ trekking tot, en haar invloed op de bevordering van de „ gelukzaligheid der menfchelijke zamenleevin«e , als mede „ van de hoop op een toekoomend beter leeven, daar uit „ opgemaakt , en de Godüjke oorfprong des ChristHJken Gods-  '10 STOLP. (JAN) „ Godsdfcnsts, dus tevens, bij wettigen gevolge, beweezerf „ wierde." Om zijne ftigting, zo veel mogelijk was, aan derzelver beftemming te doen beantwoorden, begeerde voorts de Heer stolp, dat lieden van allerlei landaart, en belijders van allerlei gezmtheden na den opgehangen Eerprijs zouden mogen dingen , mids zich onthoudende van het doormengen hunner Antwoorden met befpiegelingen, die de Gezintheid,welken zij waren toegedaan, bijzonder kenmerkten. Geen Nederlander, die werk maakt van de beoefening van Godsdienst en Zedekunde, is onkundig, dat, zints de opri> ting deezer Srigtinge, over de opgegeevene Vraagea, een aantal van uitmuntende, geleerde en doorwrogte Verhandelinge door den druk is gemeen gemaakt, welker Schrijvers, 't zij buiten, 't zij hierlanders, den opgehangen Prijs, naar regs en reden, weggedraagen, en alzo de Nederlanders voorzien hebben van wapenrustingen tegen het Ongeloof; waar tegen dit van verre moge fchermutzelen, doch waar door aan hetzelve de moed, om in gefchaarde flagorde te ftrijden, moet ontzonken zijn. Wij moeten hier nog nevens voegen, dat de Heer stolp, behalven de gemelde fomme, nog duizend Guldens hadt befproken, ter bekostiginge van den Stempel des Gouden Eerepennings, die keuiiijk getekend en door den Stigter zelvetï met gepaste randfehriften voorzien was. Aan de eene zijde ziet men de Godsvrugt, geleidende eenen Jongeling, en dien met de hand wijzende op den Tempel der Gelukzaligheid,, op eenen berg gelegen. Op den Voorgrond ftaat een Altaar, hebbende aan de Voorzijde een brandend Hart, en van böven een geopend Boek, verbeeldende de Euangelien. In den rand leest men: monstrat itèr, tutumque facit; dat is: Zij '.vijst den weg, en maakt dien zeker. Onder aan: pR/emium' acad. leidensis ex legato j. stolp ; dat is, Eerprijs van '/ Leidenjche Hovgefchool, uit het Legaat van f. Stolp. De Tegenzijde vertoont het zigtbaar Uitfpanzel, met Zon,. Maan en 'Starren. Op den Voorgrond zit een Mansbeeld, omringd van Hemelglocbs en andere Werktuigen, dienftig tot het doen van Starrekundige waarneemingen , en houdende eenen Verrekijker in de hand, en daar mede na boven wijzende  STOLP , CJA35Ï) Sf ÖLWfË. if jiende; waar op hét randfchrift doelt: auctorém' manifestat opos; dat is, het Giwrogi verkondigt den Maaker. Beneden Is eenige ruimte gelaaten, om 'er den naam des bekroonden Schrijvers te graveeren. Voorts heeft nog de Heer stolp geveild, dat fiét överfchot der Rente dé hoofdfomme van tienduizend Guldens zoude bedeed worden tot den aankoop van goedé Schrijvers, die tot verdeediging van cieu Cnristlijiten Godsdienst de pen gevoerd i of van de zulke, welke over de Zedekunde,- de Nav tuirrlijke Hiftotie en de Natuurkunde gefchréeven hadden , wier Werken aan den Boekfchat van' Leldens Hoogefchool nog ontbraken, om in die Verzameling geplaatst te worden. Zie Voorrede vodr Deel I. der Verhandelingen van het Slolpiaanfche Le~ gaati Stölwyk , bij zommigen Stollewijk , of ook wel Stolkwijk genaamd, eene Heerlijkheid en Dorp in Zuidhollaud , meer bepaaldelijk in de Krimpenerwdard, voor een gedeelte aan; den Hove en Hoogen Vierfehaar van Zuidholland, voor heé ander ,• doch kleinfie gedeelte aan het Baljuwfchap van Beloii onderhoorigj De geheele uitgeftrefetheid «-inden wij op' twééduizend,- zeshonderd tweeënzeventig Morgens en vijfenzeventig Roeden Lands begroot.' Het getal der Huiden waS niet altoos het zelfde.- Ongeveer vijftig jaaren geleeden, wierdt het getal op tweehonderdzesëuveertig begroot, zijude zesenveertig meer, dan eene BeuW te vooren. De AmbagtsheerJijkheïd van Stolwijk behoorde aan Hun Edele Groot Mogen* de de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland,- tot iri den |aaré 1731, wanneer de Ingelanden, door Koop van d«f Graaflijkheid, daar van eigenaars wierden. Het OoTp Stolwijk is vrij groot, gelijk ook de Kerk; deeze is een drievoudig KruisgebouWrf De Toren was, weleer, zeer boog en fraai,tot in den jaare 1717, wanneer,- in een zwaaren (fotiri f de" Spits daar van afwaaide. Voorts is dit Dorp zeer verrrfaardT door de Kaas, welke hier en in de nibuurfchap gemaakt, eö# XXVIII. deel* Ggggggg ©nde#  i* STOLWYK, STOMPWYK. onder den naam- van Stolkfche Kaas, wijd en zijd wordt ver.. zoncen. Halma etl anderen raaaken gew van een zonder_ img voorval, ,n den aanvang der tegenwoordige Eeuwe aldaar voorgevallen. Een Boer, of liever een Rietdekker, viel m een zo vasten flaap, dat dezelve eeaige maanden, althans verfche.den weeken agter een duurde, zonder dat hij eenige fpijze nuttigde- Het gerugt hier van lokte veele nieuwsgierigen, ook heden van de Kunst, uit verfcheidene oorden , om te verneemen wat 'er van dit zonderling verfchijnzel ware. Men bewaakte hem, en nam proeven om hem te doen omwaaken, door het fteeken met /pelden en naalden; dcch 't welk hr, zonder eenig merkelijk bewijs van pijn te geeven , veelal kon doorftaan. Intusfchen verzekerden andere dar de flaaper, verlokt door het toebereiden van fpijze n'abij, zijn bedftede, daar van eischte en hartig at, zonder, evenwel, volkomen wakker te worden. Anderen, daarentegen, hielde» Uande, dat het geheele geheim beftondt in eene natuurlijke vadz.gheid, welker involging hij ftelde boven het lijden van veele pijnlijke middelen, te werk gefield om hem te doen ontwaaken; en dat hij nog meer. gefterkt wierdt om voor flaaper te fpeelen, zints het mededogen zijne Huisvrouw tot een middel van befiaan, rijklijk de handen vulde. Stompwyr , met Witsveen en Tedingerbroek , is meede door de Stad leiden, ter zelfder tijd als Zoeterm-ude, van Jonkheer ysbrand van merode gekogt en het Verlij daar van aan dezelve gegeven. Onder Stompwifk en Tedir,gerbro°k behoort ook.de Zuidzijde van den LeiJJchen Dam, naamiük daar de Kerk ftaat. Indien men onder Stom wijk no* eene* andere Dorpbuurt moet ftellen, zo bcflaat dezelve in verfcheiden' Buitenplaatsjes, en twee rijen Boerenervenrondsom door Slooten afgefcheiden, en gelegen aan den Stompwijkerweg., Hier hadt men voormaals, gelijk ook nog, ten deels' uitgevecnde Waterplagen, waar van een gedeelte is droog gemaakt, zo als insgelijks gefehied is onder Wilsveen dat meede eene taamlijke Dorpbuurt, en een net vierkant Ker^e heeft, daar een lierlijk Torentje op ftaat. De gefteltenis der Landen onder Stompwijk, Wihveen en Tedingerbroek is Vsen.  Veensgtig, doch zo, dat rnën 'er zeèr goed Wei- en Hooiland, als fneede tot ïeelland, dienen. De Opgezeetenen béftaan hier derhalven meest uit den Landbouw, de Veeharlj en Visleherij: Van Tedingerbroek; alwaar geen eigenlijk Dorp nog Kerk gevonden wordt, Vinden wij gelproökeri onder de benaamirjg van Dingerhroek, ter zaake van zeeker Handvest, door Kei?er karel den V, aan de Stad Delft * in den jaare 1536, gegeven, om eene Vaart door het zelvet te mogen graaven na den L'idfchen Dim, 't welk egter totdeezen tijd toe nog met gefehicd is. Ter ptaatzé evenwel daar dezelve Handvest in haar geheel geleezen wordt, ziert wij, dat dit Ambagt geftoermf wordt Tedingerbroek, Stompe wijk, IVtliveen en Tedingerbroek ftaan ie zamen in de Lijsr der Verpondingen van 't Jaar 1632, begroot op tweehonderdveertien Huizen. De Morgentalen voor de drie Ambagterr ftaan aangetekend op driedurzendnegenënzestig Morgens vijfhonderdnegenè'nvijftig Roeden, waar van tweeëntwintig Morgens onder de Zoetermeerfche ivleir behooren, en in de' Lijst van 't Jaar f732 j is Stompwijk en IVihveen gebragt op twee* honderdvijfenveertig Huizen, waar onder zes Watermolens ,• en Tcdingci broek op hon derde lf Huizen. Dit laatstgenoemde' Ambagt heeft zijne bijzondere Regenten i doch Stompwijkj Wilsveen met den Leidfchen Dam hebben te zamen de zelfden. De Schout en Sekretaris zijn egter de zelfden over dé drie Ambagten. Van deeze allen lïsat de jaarlijkfche verandering aan Burgemeesteren van Leiden, die de Verkiezing doert op een Voorftelling van Schout en de Geregten, u:t een dubbel getal. Deeze Regenten zijn twee jaaren in dienst, doch' «de helft gaat jaarlijks af. Het Regthuis van Stompwijk Wordtgehouden in een Herberg, alwaar meede de Waag iSi Op? de Bede van Burgemeesters en Regeerders van Leider, erf die van Heere willem van alkemade , te dier tijd Ambagtsheer van Zoeterwnude en Stompwijk, is, in den jaare door Keizer kabel den V, aan de Verzoekers verleend Bevestiging en Oktroi op zekere Overeenkomst onderling ge* maakt, op den eerften September 154$, raakende de INetrinv gen en Ambagten, die men in beide Dorpen zou mti^enéoen, of niet, en, volgens 't welke zij geene Draperijen '<-jz. Ggggggg a h*.M*  2* STOMPWYK. handteeringe van WoIIe mogten doen; ook wierdt hun her icaeepstmniercn verboden ; en geen Brood te verkoopen, dan ia deeze Dorpen, of te Leiden gebakken. Daarenboven mogten zij geen Zout uit de Schepen verkoopen. Raakende den Dam, die bij Stompwijk m- den Vliet gelegen is, en die tien naam aan het tegenwoordig Dorp van den Leidfehen Dam gegeven heeft; kan men den tijd niet bepaalen,. wanneer de zelve hier gelegd zij; doeh het blijkt uit eene Overeenkomst, tusfchen willem, Heer van Naaldwijk en tot Kapelle err die van. Leiden, beroerende 't geene aan den overtogt, tusicnen Leiden en Delft , voor de Goederen moest betaald worden, dat hier, al in 't Jaar 1434, op de eene of de andere wijae een Dam geweest zij; en de benaaming van Overtogt geeft genoeg te kennen, dat het een vaste Dam met een Overhaal zal geweest zijn, gelijk 'er nog veelen in Holland gevonden worden. Dit blijkt nog klaarder, doordien die van ter Goude, zich, in 't Jaar 1491, bezwaard vonden, dat men hier en elders Verlaaten, of Sluizen hadt be-innen te maakcn, door welke groote Vaartuigen konden heenen vaaren tot nadeel van de Tollen, en Vaart van ter Goude; waar ol z.j met die van Dordrecht, 't welk zich., ten aanzien van het Stapelregt, door dit Werkr meede benadeeld reekende hebbende aangebannen , en , na vergeeffche klagten aan de Rekenkamer, deeze Verlaaten te zamen, in de maand Januariivan t Jaar 1492, aan Hukken geflaagen en de Doorvaart getuit. Lenige jaaren laater, beklaagde zich wederom de Tolenaar van ter Goude, bij Regtsgeding aan den Hove van Holland, dat men den doortogt van eenige Koopmanfehappen van Oosten en Westen toeliet, tot verkorting van '8Koning, Tollen; doch de zaak wierdt ten zijnen nadeele uitgeweezen; egter moeten er toen geene Verlaaten geweest zijn; om dat er in eene Ordonnantie van den Hove van Holland van den vierden. November des Jaars ,Si4, veriof wierdt verleend, om e^n Duiker, of Sluisje te mogen leggen, aan den JU* fcheu Dam tot gerijf van de VVaterloozing van Rhijnland. Het Werk van den Leidfchen Dam fchijnt zijn volle beila* gekreegen te hehbeh, door de vergunning van Keizer kakel den V, m \ Jaar 1530", aan die van Delft verleend, volgens ivelke  STOMPWYK. & welke zij, binnen den tijd, waar in zij hunne Vaart door Tedingerbroek nog niet gemaakt hadden, hier midlerwijl twee Verlaaten niet een Kolk mogten (lellen, om de Schepen met Koorn, Bier-en andere Waaren, gelaaden, bekwaamiijk, zonder kwetzen en bederving, te laaten doorvaaren. Op den grond deezer Vergunning, hebben Hoogheemraaden van Delfland aan Burgemeesteren der Stad Delft, op den zeventienden Oftober des jaars f157.8, toegellaan en bewilligd het fleeken van twee Verlaaten en een Kolk aan den Leidfcken Dam. Vervolgens kwam hier ook, in den zelfden jaare^ de toeftemming bij, van Hoogheemraaden van Rhijnland, door eene Overeenkomst, die, op den zestienden December, wederzijds wierdt aangegaan; alzo beide de Kollegien oordeelden, dat da Hoogheemraadfehappen, bij Oostenwinden ter «ener, en bij Westenwinden ter anderer zijde, malkanderen zouden kunnen gerieven met waterloozing, of, bij tijden van droogte, mee het inlaaten van Water. Bij deeze Overeenkomst wierdt, behalven liet Hellen der Verlaaten, de lengte van de Kolk bepaald op twintig Roeden, en de wijdte op vijf Roeden. Onder de Voorwaarden was wijders vervat: dat de Verlaaten niet beiden te gelijk zouden geopend worden, en ten hoogden niet meer dan viermaal tusfehen nagt en dag; ten zij bij toeftemming van beide de Hoogheemraadfehappen: de Kolk moest ook met goeden Kaaden en Plaatingen voorzien zijn. Het geheele Werk zou, ten allen tijde, ftaan ter bezigtiging van beide de Kollegien, en moest altoos goed en volmaakt gehouden worden, op een boete van tien Ponden. Aan de Oost-' ■en Westzijden van de Verlaaten zou men een Peil liaan, boven, welk het een Hoogheemraadfchap aan het ander geen Water zou mogen toebrengen: Eindelijk zouden ook Hoogheemraaden van Delfland gehouden zijn de Schie aan de Brug ie Overfchie te doen houden in gewoone wijdte en diepte sot bekwaame Waterloozinge. In diervoege zijn de Verlaaten en Kolk aan den Leidfchen Dam gemaakt door de Regeering der Stad Delft, die hier toe het Regt met eenigen grond gekogt heeft van de Grsavinne van arember<ï. Deeze Verlaaten hebben, door de menigvuldige doortogten langs de Trekvaart van Leiden op Delft en 'sGraavenhage, den Leidfchen Ggggggg 3 Dam  i! STOMPWYK, STOOP. $Het Huis r,) £ rir Ree" ""ft1' Dor? Sema*> onder yer&hei' e ^T^'. Zeer V°lklijk e" welnebuuwdh en en de ^ men,gvu,diêe doortogt van vreemde Lieden, Holland £7"^ V0°r dCr vermaaklijkfte Pjaatzen ip Holland kan gerekend worden ; woonende aldaar veelerlei MÊËË hAmbafitSlieden' e" WF# »Cï £ , ,f ■ e."jonder de Klasfis van we» ö> maakt. Dn,e- Schooien Zijn 'er pnïer deeze Geregten , te weecen twee onder waa, van de eeneSaaq £™ h ; e" 116 an°ere 230 de '^etermeerjchc Mcir gevonden wordt. De der,ie ftaat onder !ViiL„. De Koom.chgezmden hebben onder Stompwyk eene Staatlie die door ee„ waereid.ch P„ïster bediend wordt. Hunne ander WW* 7L °l Umiem de" LeWche». Da'^ behoort onder de Heerlijkheid van de Van. m deeze Geregten leggen geene Audijke Huwen, doch in Tedlngerbroek zijn, langs de Vaart na Delft én dpn.ffc*,, over het Ambagt van Lrbu.g , vericheiden' aanzienlijke Lustplaatzen. Wij voegen .bier ten hlatftén nog bij, dat Stomp»}]* en WihLn, ten aanzten yau het Waterfchap, behooren onder het Hoogheemraadichap van Rhijnland en TêMgériroèJt onder het Hoog. heemraadfchap van Delfland, * UnM™' iHn, HuUteï weleer eene aanzienlijke adelijke Hoffteoe, ,n Roland, onder de Heerlijkheid Hazerswoulie, dus genaamd naar het Geftigt, 't welk daar van de ft>ter geweest is. Zijne aloude gedaante heeft het al lang verloofd , ZIJüde veranderd in eene Boerenwooniag. De zeer dikke inuurtn van het Gebouw zijn de eenige overblijfzels des gouden luister?, ■ e j Storh,  STORK, (ABRAHAM) STORMSPOLDER, enz. 33 Stork, (a3p.aham) een beroemd Nederlandsen Kunstfchilder, gebooren te Amjlerdam, in de voorgaande Eeuw, doch in welk jaar daar van, is onzeker. Hij muntte uit, door het fchilderen van beroerde en llilie Zeeën, van Schepen en Zeehoofden, vol gewoel van beeldtjes, van Steigerfdhuiten en andere Vaartuigen, opgepropt met Soldaaten en Matroozen, met Kisten en Kooigoed, om 't een en ander aan boord te brengen van de voor anker leggende Schepen. Het gewo3l van dit alles wist hij zeer kunflig te verbeelden. Inzonderheid wordt geroemd zijne afbeelding der inhaalinge van den Hertog van marlborough op den Amrtel, in den Jaare 170a, onder een groot gewoel van Boeijers en Binnenjagten. Stork hadt eenen broeder , die zich op den zelfden fmaak van fchilderen toeleide, doch in denzelven niet zo gelukkig Haagde. Het fterfjaar van onzen Puiklchilder, zo min als dat van zijne geboorte, is ons niet gebleeken. Alleenlijk weeten wij, uit het flraks vermelde aangaande den Engelfchen Her» tog, dat hij in den aanvang der tegenwoordige Eeuwe zijne kunst nog oelFende.. Zie HOUBRAKEN. Stormspolder , in vroegere dagen Kralingen genaamd, is een klein Eilandtje, gelegen ten Zuidwesten van de Krimpe, nerwaard, langs Krimpen 00 den Tsfel , waar van het door een Water wordt afgefcheiden. Het Eilandtje , hoewel in zijne omvang niet meer dan negenenvijftig Morgens en tweehonderdzesëntachtig Roeden gronds beflaande, is, nogthans, eene afzonderlijke Ambagtsheerlijkheid. Men heeft 'er eene vermaarde Scheepmaakerij; deeze, met de handwerken en neeringen, daar toe behoorende, geeven, aan het kleine plekje gronds, een aanmerkelijken bloei, en welvaart aan de Op* gezeeteuen. Deeze behooren, in 't Kerkelijke, onder Ouderkerk aan den Tsfel. Stoutenburg , eene Ambagtsheerlijkheid , gelegen in het Kwartier des Stichts van Utrecht, Eemland genaamd, omtrent een uur gaans ten Oosten van de Stad Amersfoort, aan Ggggggg4 «Ie  94 STOUTENBURG, (Het,Huis #j enz, de dus genoemde Earneveldfche Bce,':. Ha3re uitgeftrektheid vinden w.j op achthonderdvier Morgens en driehonderd Roe. den begroot. Benevens Schout en Sekretaris, befiaat de Rel geenug uit twee Burgemeesters en vijf Schepenen; Stoute», fiurg is aan het Geftichte vap Utrecht Jeenroerig. Stoütenburg. (Het Huis te) Hoewel van het van oud* onder deeze naam vermaarde Gefligt geene overblijfsels voorhanden zijn, wordt, nogthans, het geheugen daar van bewaard m een hedendaagsch gebpuw, (taande, in de boven gemelde Heerlijkheid, op'eenen heuvel, rondom in ige, daar hij fprak met Van dyk , die nevens hem de gelegenheid van Rijswijk bezigtigde; doch hij we;gerde een Pillooltje of Zinkroertje aan te neemen. Hij keerde hierop na Leiden, met belofte van tegen den vierden Fcbruarij wederom in den Hage te zullen zijn. Midlerwijl hadt van dvk, meer volks tot den aanflag zoekende te werven, kornelis gerritszoon, Schrijnwerker te Rotterdam, den zesè'ntwintigften Januarij, ten zijnen huize otitbooden, en hem daar kennis gegeeven van den aanflag. De Schrijnwerker beloofde 'er de hand toe te zullen leenen, en eenige anderen op te zoeken, welken hij elk honderd of honderd vijftig guldens vooruit zou geeven, en nog twee of drie honderd guldens, ais zij in den Hage zouden koomen om 't ftuk uit te voeren. De Zuster van den geweezen Predikant van Bleiswijk , hrndrik slatius , was met deezen Schrijnwerker getrouwd. Het gewigtig aandeel, welk deez* pérfoon in den verfoeielijken aanflag hadt, vordert dat wij hem nader doen kennen. Slatius was een der Predikanten, welke, naa het Dordrechtfche Sijnode, uit het Land was gebannen. Hij onthieldt zich eenigen tijd te Antwerpen; doch alzo hij een Man van een woeügen en onrustigen aart was, kreeg hij eerlang gefehil met de Beftuurders van het Remunftrantfche Gcnootl'chap, welken hij naa zijne hand poogde te zetten, en dreigde na het Vaderland te zullen wederkeeren: gelijk hij vervolgens deedt, en hun veele onaangenaamheden brouwde. Een berooid hoofd en verwarde zinnen, aangezet door eene berooide Beurs, en die door fpijt en toorn, tegen de Beftuurders der Remonflrantfche Broederfchap, no'g meer van hun llel raakten, dreeven hem overlhiur in een zee van  ** STOIJTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr,^ ongenoegen, en deeden hem haaken na alle winden en ftorsnen, die verandering van zaaken aanbrengen. Ook zogt hij verhand te houden met -luiden, -die onweer in 't hoofd hadden, en 't volk van porren tot muiten en verderen opftand poogden te brengen 4 welk oogmerk hij ook -met zijne penne ten diende ftondt. in den Zomer des voorgunden jaars, haut hg, op 't verzoek van vak dyk, doch uit naam van anderen, zeker Boekje gcfchreeven, de Klaarlicht ende Fakkel genaamd, vervattende verfcheiden befchuldigingen tegen den Prins, en, ouder andere, dat hij de Muiters te Utrecht, in den Jaare i6iq, geftijfd hadt. Voorts wierden 'er 's Lands wgezeetenen, met naame de Remonftranten, in vermaand, om zich, door hunne handen, en door de verfchrikkelijke wapenen hunner handen, te verlosfen van den Dwingeland en van den godloozen hoop der tegenwoordige Regenten. Het fchrift was te Gouda gedrukt en 't geld daar toe door vak Bye verftrekt; voorts hadt men 't in een Ton of half vat ten zijnen huize gebragt, en aldaar begraaven. Eenigen meenen dat het zou gediend hebben, om onder het Volk geftrooid te worden, indien de toeleg vajn den Heere van stocïenburc, om den Prins, van den Veldtogt te rug keerende, buiten 't Land te houden, of te Rotterdam van kant te helpen, gelukt ware. In de week voor Kerstijd vervoegde hij zich ten imize van stoijtenburg; hij fprak aldaar zeer (legt van de Remonftrantk :e Sociëteit en van de wanorde, in het ftuk des beftuurs heeifchende, en gaf te kennen, dat hij voorneemens was tegen Paasfchen zich daar van af te zonderen, en te onderaan of hij gevoegelijk hier te Lande zou kunnen blijven, of zich in andere Landen geneeren. Daar naa uit zijnen Z-vager den toeleg hebbende vernomen, begaf hij zich, eenig< dagen Jaa*er, na Bleiswijk om daar met eene donkere Maan te prediken : 't geen egter, den Direkteuren der Remonftranten, 'sMans onrustigen aart kennende, zeer mishaag, de. Ten zelfden tijde raakte hij, over den toeleg, in gefprek met van dyk, die hem, bij 't fcheiden, tweedubbele gouden R. !«rs gaf. welke slatius, onder toezegging zijner hulpe, daar de gelegenheid diende, in dank aannam. Slatius woonde au te Rotterdam, ^aar hem van dyk op den eerflen Augustus  STÖÜTENBURG. (WILLE??! v. OLDENBARN. Hr. v.) rus kwam vinden; op hem begeerende, dat hij zijn Agterhui* zou leenen, om de Piftoolen, welke men tot den aanflag zou noodig hebben, te bewaaren, en eenige andere toebereid zeiste maaken; waarin slatius bewilligde; Hij was, omtrent deezen tijd, om geldzaaken, op de Direkteurs der Remonftranten dermaate verbitterd, dat zommigen hem deeze dreigende taal hoorden uitflaan: „ Indien ik tot mijn voorneemen „ (zonder het te noemen) kan geraaken, dan zal ik mij aan„ de Sociëteit zo wreeken, en de geenen, die mij veronge„ lijkt hebben, zo te bengelen neemen, dat het hun zal heu,, gen." Ten zelfden tijde was hij, nevens zijnen Zwager kornelk gerritszoon, te Rotterdam bezig, om Volk tot den aanflag te zoeken. De eerften, welke zij aantroffen, waren jan klaaszoon uit het Zuidland, herman hermanszoon van Ensbden, en dirk leendertszoon van Katwijk op den Rhijn; alle drie Bootsgezellen en te Rotterdam woonagtig. Slatius hielp de eenvoudige menfchen bepraaten. Men vraagde aan elk, of hij niet genegen ware, een togt te helpen doen, tot wcivaaren van 't Vaderland. Jan klaaszoon antwoordde, dat hij zich daar toe wel zoude laaten gebruiken. Sis 't wezen konde zonder zwaarigheid. Herman harmanszoon zeide, dat hij 't doen wilde als 't eene goede zaak was. Men gaf voor dat de togt wel mogt dienen tot verlosfing van de Predikanten, te Haarlem gevangen. Ook zeide slatius, dat het eene goede zaak was, en zonder gevaar. Eenigen verhaalen, dat men daar naa verder opening deedt, en hun aanzeide, dat het was om den Prins van oranje bij Rijswijk om te brengen; dat eenige Leidenaars bet ftuk zouden uitvoeren, en dat die van Rotterdam alleenlijk op de wagt zouden Haan, om de anderen te verzekeren, en des noods te hulpe te koornen; dat zij, voor dit werk, elk twee honderd vijftig of drie honderd guldens zouden genieten, en een gedeelte terilond te Rotterdam ontvangen. Doch anderen meeneu , dat deeze drie Bootsgezellen nimmer den rechten grond der zaake geweeten hebben. Uit hun Vonnis blijkt, dat zij, van den Zwager vau slatius eerst sangefproken zijnde , en toezegging gedaan hebbende, naderhand begonnen te aarzelen, en verzogten gaarne nog iemand anders te willen lpree-  go STOÜf E.VPURG. (WILLEM v. OLDENBARN. gf> fpreeken, die hun meer befcheid konde geevem Waar op slatius, op verzoek van van dyk, met hun in gefprek treedende, hun met veele redenen een hart onder den riem Onk, en bewoog in 't ftuk te bewilligen. Zij ontvingen hier op ieder honderd Vijfentwintig guldens, en hun wierdt aangezegd, dat zij zich hadden gereed te houden. Slatius vraagde aan een der Matroozen, of hij wel met Piftoolen kon omgaan De andere antwoordde, dat hij nooit een Piftool hadt afgefchooten. Waar op slatius hernam, dat het geen nood mogt, dat hij zich met zijn ander geweer wel zou behelpen. Van dyk reisde hier op na den Hage, om te verneemen na de gelegenheid, hoe de toeleg zou aangelegd en volbragt wor* den; en van daar weder te Rotterdam gekoomen zijnde zeide hij tot slatius, dat de orde al gefield was. Hij bragt toen eenig geweer in 't agterhuis van slatius, te weeten, zes Piftoolen, daar onder een klein Piftooltje, 'r welk merl meent dat gebruikt zou ziin geworden om den Prins te doorfchieten, en nog een Vuisthamer; alles in een groeten doek gewonden, Kornelis gerritszoon hielp dit Geweer fchbon maaken, met slatius, die, op verzoek van van dyk nog twee Piftoolen kogt. Ook ontving hij van van rmt vier dubbele Piftoletten, en vervolgens nog vier of vHT dubbele Rijders, op onderfcheiden tijden. Daarenboven gaf van dyk aan kornei is gerritszoon last en geld om Buskruid te koopen, en slatius kogt, op zijn verzoek, een KpSir om 'er het Geweer in te leggen. In die dagen was kornelis gerritszoon geftadig bezig, in zijns Zwagers Agte,huis, met loot te fmelten, en kogels tot de Piftoolen te gieten in zekere" Vormen, hem door slatius, die hem hielp, behandigd. Hier droogde men ook het Buskruid. Midlerivijl begaf zich van dyk na Rerkcl en den Hage, om korinwinder en srouiEivburg aan te dienen hoe de zaa-" ken ftonden; en dat de aangenomene gasten des Saturdags,of ten langden des. Zondags, den vierden of vijfden Februarij,' in den Hage zijn zouden, 0m den aanflag te volvoeren. Ui! den Hage vertrok van dyk na B/eiswijk, daar hij een dag of twee vertoefde. Des Vrijdags, den derden Februarij, liet hij,, door een briefje, aan slatius weetai, dat hij den volgende* dag  STOIJTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v.) g£ dag te Rotterdam meende te koomen, en zo hij, slatius, of zijn Zwager, nog één of twee man tot den aanflag konden bekoomen, dat men die zou aanneemen. Kornelis gerritszoon raadde, dat men fpreeken zou met eenen jeroept ewouts, als zeer bekend onder de Schippers en Bootsgezellen. Slatius ontboodt'dien jeroen ten zijnen huize, hem vraagende, of hij niemand wist,, die iets zoude willen avantuuren ? Jeroen noemde hier op zekeren jan taassen , dien hij terftond ging haaien en bij slatius bragt. Deeze vraagde aan taassen, of hij willig ware eeu Expioift met anderen te doen, die toezegging hadden van driehonderd guldens te ontvangen, en vervolgens meer bevoordeeld te worden, naar elks gelegenheid: zulks dat hem, taassen, nog dien zelfden dag honderdvijfentwintig guldens zouden worden toegeteld. Taassen gaf hier op zijn woord; ook jeroen ewouts: maar deeze zeide, dat hij geen Geld begeerde. Van dyk, ondertusfchen te Rotterdam gekoomen, van slatius het aanneemen dier twee mannen verftaan hebbende , (prak van nog twee op te zoeken. Ewouts en taassen bragten, daar toe aangezogt, nog twee mannen, pieter janszoon broek en jan engelen, die, zonder te weeten waar toe, hunnen dienst toezeiden, en 't geld, daar 't om te doen was, ontvingen. Onder dat alles waren te Leiden eenige gasten ziek, andere onwillig geworden. Van dyk fchreef hier over aan jan blansaart, dat, Liettegenfkande deezen wederfpoed, de zaak daarom moest voortgaan. Dat zijn Broeder anderen moest opzoeken; dat de zaak wei zou gelukken. Dat de asmgenomene gasten, zonder verzuim, op Saturdag, den vierden Februarij, in den Hage, in de Herberg daar Gouda uithangt, moesten bijeen zijn. Dat hij op Zondag daar zoude zijn, en hun geld geeven. Op 't ontvangen van dit. briefje, overleiden de Blanfaarts met wille* parthy de zsak, en de zwaarig. heid daar in gelegen, en beflooten te zamen, dat abraham blansaart met parthy na den Hage zou trekken, en van dyk wijs maaken, dat ze nog vijf mannen hadden bekoomen, en hem zo bedriegende 't geld ontvangen. Op Saturdag beval de Heer van stoijtenburg, dat korenwinder den volgenden dag bij hem in den Hage zou koomen, en dat hij onriertas- fchen  3 zoon, aangezegd, dat zij zich 'sani.er.en daags na den Hage hadden te begeeven om den aanflag uit te voeren. Kornelis- öer-  STOIJTENBURG. (WILLEM v, OLDENBARN. Êr. v.) 33 gerritszoon beval hun, geen ander geweer mede te neemen, dan eun Houwertje, dewijl hun in den Hage zou worden ter hand gefield 't geen zij verder mogten noodig hebben. Op dien zelfden dag belastte slatius aan taassen, pïeter janszoon en ewouts, een wagen te huuren, en daar mede na den Hage te rijden. Ewouts eischte van slatius reisgeld ï hij zeide geen geld te hebben ; maar ziende in zijn AgterhuiS een zakje Haan, en uit zijn Zwager verdaan hebbende, dat daar geld in was, 't welk hij na den Hage zou brengen, nam hij daar uit vijf Rijksdaalders, die hij ewouts ter hand ftelde. Toen Goot men de Koffer, daar 't geweer in lag, en deedt dezelve op den wagen brengen, daar Zij aan je boen Ewouts en zijne twee makkers wierdt toevertrouwd. Bij de Koffer deedt van dyk een beflooten briefje aan den Waard in den Helm in den Hage, daar hij plagt thuis te leggen, inhoudende dat hij hem eene Keffer zondt, daar boeken eri papieren in lagen, die hij in den Hage noodig hadt, ter bevorderinge eener regtszaake: waarom de Waard eene kamer twee of drie dagen voor hem moest open houden. Dit alles kón, ondertusfehen , niet zo heimelijk verrigt Worden, of de Huisvrouw van korneus gerritszoon , Zuster van slatius , kreeg uit haaren Man kennis van. den toe-" leg, daar zij groote zwaarigheid in vondt,1 en nacht en dag over kermde, Doch haar Man en Broeder fielden haar gerust. Ja slaTius was zo verblind, dat hij nog dien zelfden avond, ten zijnen huize, eeu maaltijd aanrigtte, daar hij zijnen Zwager en Zuster, en eenige anderen op onthaalde, en men* op den goeden uiiflag der onderneeminge, of, gebjk anderen willen, cp de goede reize van kornelis gerritszoon,- dié 's anderendaags na den Hage zou vertrekken , lustig rond dronk. Twee Remonflrantfche Predikanten, kornelis geesteranus en gErard velsius , waren hier toen juist voor een korten tijd tegenwoordig, en deeden een dronk mede; die maakte hen bij veelen verdagt, als of zij deel gehad hadden in den aanOag : waar tegen zij zich, egter, naderhand, genoegzaam verdeedigd hebben. Des Zondags, dei' 'vijfden Februarij, vertrok kornelis gerritszoon te voet van Rotterdam na Qverfchie, daar hij XXVIIL deeu Hhhhhhh de  34 STOÜTENBURG. (WILLEM v. OLDENEARN. Hr v Y mo»el Z7f ze"en klaasz°0n' herman «emuh1. zoon en d,8k leendertszoon hadt befcheiden, en van waar zij Z Tl M Hage> d3ar * »*» -vond aanTwaftTnl "T imrek namen in de Herb^ het Zötje, S e IV gier°m- 06 ^ vier' ^ bassen'tne bZ jSf"' d6 fCeds in den Hrfm hadd<-" ge- bragt, hadden op 't Spui, in de Herberg daar Utrecht uithing, hun verblijf genomen. Dien zelfden avond zogt hij VAf dyk lu den Helm, zonder hem te vinden; maar eerst des anderendaags, wanneer hij met hem at. Vdór den maal- Xr •1 h'J ?n hem ashc PaPiertJes ëeld; in elk patertje vigeh ot zestien dubbele Rijders, om aan 't Volk rtertie' Z T\ % g^ Am dee2e ^ W ™* een Papiertje, houdende het achtlïe voor zich zeiven ■ Intusfchen hadt van dyk aan jan blansaart gefcnreeven, zo«T\Z1J"r-)bekfde" iu de" H^ ^ koomen. Doch b zog z,ch etlnke dagen te vooren der zaake te onttrekken . ZZu l TN ÜYK fchriiv£11' dat h5j met rfJ« ^e^ abraham z,cb met tot den aan/lag wilde laaten gebruiken.Maar willem parthy raadde dat af, zeggende, dat men de koe zo lang zou .melken afs zij me!k gaf. Met dat oogm»rk toog hij met abraham blansaart na den Hage (jan veinsde z.ch ziek), daar ze van mie dien avond niet vonden. Maar des Zondags fprak blansaart hem in den Helm. Men ftrak om geld Van dyk befcheidde hem tegen Maandag 's morgens om het te ontvangen. Midlerwijl trokken zij na Leiden doch pasten op 't befcheiden uur bij van dyk te zijn, hem zeggende, dat ze met nog vijf anderen al twee dagen in den Hage geweest waren, en niet langer wilden toeven V n dyk berigt hun toen dat het geld gereed was; hun voorts toevoegende, dat zij hem (meenende den Prins) wei moesten waarneemen. en tusfehen de Hal en koets befluiten; dat tf! hec met hun beiden en nog één Rotterdammer moesten uit voeren, hem met Piftoolen doorfchieten, en 'er niet uitfehei den voor dat de Ziel 'er uit was. Ten zelfden tijde wierdt hier beflooten, dat men 's anderendaags, op Öftgsfeg den zevenden Februarii, den aanflag te Rijswijk zou uitvoeren- dat die van Leiden, te weeten abraham blansaart en r«TBr ■ ■ t>^fd? rfnV " sss ;s gebreegen en de "fa,:;? luiia ce viugt nam. Stoutenburg hier od na Ah™ l^Z*ÊTT? ij'ende' °°k * verban TmT^Ll ^ °P 2ij beide° iDs^ks * viugt :ï£"ei -opijken uitflag, gelijk wij ^ '«^ltVie^SeVangene!1 Wierden nog dien 2elfae« "vond, en ^ nachts, door eenige Raaden van het Hof ondervraagd, en tegen de aanbrengers verhoord, m 't eerst zeiden ze dat l'J*? d T"" aar'?enomen ora ^ee gevangen Remon. Pale.je gebragt zijnde, beleeden ze den toeieg op den Prin< Lemgen melden, dat kornelis gerritszoon, de Zwager van slatius, alleen gepijnigd wierdt, en wel zo lirenglijk dat men meende dat hij 't zou bedorven hebben. En du» verviel deeze vloekwaardige aanflag, eer dezelve tot opeabaare handdaadigheid kon uitbarften. Naa de ontdekking des aanflags, wierden de vier aanbren gers in de Kaflelelnije gebragt, daar men hen goeden cier liet maaken, tot dat men nader agter de waarheid zou gekoometi znn. Men hadt ondermsfchen de' toegangen van den Hal met gewapende Schutters en Soldaaten bezet, om den fchuidigen of verdagten het vlugten te beletten. Den volenden morgen reeden twee Raaden van het Hof na Rotterdam met oogmerk, zo men meent, om van der dussen te vangen Doch deeze was niet te vinden. Dien zelfden morgen dnren jbraham blansaart en willem parthy van Leiden na den &ge, met oogmerk, gelijk ze naderhand zeiden, om den aanflag te openbaaren. Doch koomende aan 'x huis te Dei! verftonden zij dat de zaak ontdekt was: waar-naa zii na /,/ den te rug keerden, en voorts, met jan"fa&Lït, de" viugt namen, s Woensdags naa de ontdekking', was 't BUd«i> door het gantfche Land.' Men gaf den Predikanten in den fage toen last, om God ten dien dage te danken voor de gncdekkmg van den inooden aanflag. Dit gefchiedde ook S yer-t  STOUTENBURG.(WILLEM v. OLDENBARN. lh: s\) 39 verfcheiden Steden en Dorpen, daar men de tijding van den toeleg en de ontdekking hadt ontvangen; 't welk niet gefchiedde, zonder dat de Remonftranten, op veele plaatzen, van den Predikftoel, fcherpeliik doorgehaald, en de toehoorders tegen hen, als begnnfligers van den aanflag, wierden opgeruid. Uit het geen de gevangenen hadden beleeden, hadt men be« flooten, dat, benevens slatius en van dyk, ook de geweezen Predikanten kornelis geesteranus en gerard velsius fchuld aan den toeleg hadden. Men beloofde dan bij openbaare afkondiging, op den negenden Fcbruarij, vierduizend guldens aan elk, die een van deeze vier in hegtenis wist te leveren. De goederen van gfestefanus wierden te Gouda aangehouden en bewaard; doch toen men slat.'us in hegteni? hadt, bleek zijne onfchuld zo verre, dat men ze zijner Huis vrouwe liet volgen. Geesteranus, nogthans, het zekere voor het onzekere kiezende, maakte zich te zoek, en week na Hoijiein; doch naderhand heeft hij zijne onfchuld zo duidelijk getoond, dat hij door het Hof openlijk wierdt vrijl verklaard: gJiik ook veljius , vervolgens, tot zijnen dood toe, te Rotterdam openlijk gewoond en verkeerd heeft. Dewijl 't vermoeden ftraks op de Heeren van groeneveld en stoutenburg viel, wierden zij overal gezogt, doch niet gevonden. Men zette Dienaars van 't Hof in hunne Huizen, en nam hunne goederen in bewaaring. Da Leermeester van den Zoon des Heeren van groeneveld wierdt gevat en gepijnigd, doch niets uit hem ontdekt. De Zoon van korenwinder , naauwlijks twintig jaaren oud, wierdt door den Fiskaal op een Wagen in den Hage gebragt. Uit deezen zogt men te verflaan, waar zijn Vader zich onthieldt; doch hij beleedt niets. Ook dagt het zommigen te hard, dat men een Zoon wilde dwingen om zijnen eigen Vader te verraaden. De Heer van der myle, die, als geens kwaads bewust, geen voet verzet hadt , wierdt uit de Beverwijk in deii Hage gebragt , en in de Kalieleinije bewaard. Doch toen men hem vervolgens ondervraagde, verantwoordde hij zich tot volkoomen genoegen van het Hof, met betuiging dat hij alle geweldige aanflagen altoos hadt afgeraaden. Eenigen ver/Hhhhhhh4 haa-  STOUTENBÜRG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v.- dag b.j hem m de Bevermjk was gekoomen om hem VLZ 'ÏÏV fpreekeD5 maar da? ^oVZ tn hl ; a stoutenburg, slatius ter zijden trekkende, tot hem ze.de: „ koom laat ons gaan : het is een rechte „ hondsvot. Vaar op ze neenen gingen., zonder een woord van den aanflag te fpreeken; tot zijn groot geluk: want in- ,1 JJT f W°°rd Va" g6Weeten hadde' zou '< ^m, ongetw,3fejd, het hoofd gekost hebben. Eenige maanden laater wierdt hij op vrije voeren gefield, en hem verlof gegeeven om alomme door 't Land te mogen reizen, mids hij in de Bever^k bleeve woonen. De Advokaat svlvius of bosch, voormaals Hoogleeraar, wierdt in zijn Huis in den Hage verzekerd, Inaar, naa dat hij zjjne onfchu,d had[ doen b]„ «sgelijks geliaakt. Den vier Matroozen, die den toeleg hadden ontdekt, tot nog toe aangehouden, wierdt, op den twaalfden Februarij, vrijheid gegeeven om te mogen verreizen. De Algemeene Staaten fchonken elk hunner , tot loon voor 't aanbrengen, zeshonderd guldens aan geld, en een Maandgeld van vuftien guldens, met voorfchrijven aan alle Kollegien ter Admiraliteit, dat men ze , voor alle anderen, bevorderen zoude tot de eerst openvallende Scheepsampten, waar toe ze bekwaam waren. De Prins gaf, daarenboven, ieder hunner een gouden penning met zijn Beeldtenis en Wapen, ter waarde van tachtig guldens, nevens een verzilverd Rapier. Te Rotterdam wierdt abraham wouterszoon, de Zwaar'dveeger, die aan slatius de Piftoolen hadt verkogt, op den tienden der Maand, gevangen genomen; doch den zeventienden vondt hij middel, om de deur des Kerkers, met het vuur, daar hij zich bij warmde, in brand te fteeken, en ajzo uit de' Jfamer te koomen; laatende zich voorts, door middel van aaneengeknoopt Lijwaat, van de hoogte neder, en voorts pntvlugtende. Omtrent dien zelfden tijd raakte ook klaas JiichJELszoon boktebal, geweezen Sekretaris van Zevenhuizen, die een gedeelte van 't geld verfirekt hadt, in he^tenis vt\ wierdt zedert te Rotterdam, voor Mannen van Schietand' (? m\ «efteld.  STOIJTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v.) 41 Op den elfden der meergemelde Febrnarij, wierden aan de Bevelhebbers der Grensfleden en aan de Staaten der andere Gewesten brieven afgezonden, waar bij gelast en verzogt wierdt, op de fchuldigen te letten, en dezelve in hegtenis te neemen. Diergelijke brieven wierden ook afgevaardigd aan de Gezanten, Refidenten en Agenten buiten 'sLands, 't Stuk der zamenzweeringe wierdt, in deeze brieven, meest eenigen Remonflrantfche Predikanten en anderen van dien aanhang te Jaste gelegd. De ijverigfte Contraremonftrantfchi Predikanten namen deeze gelegenheid waar, om hunner partije afbreuk te doen De Predikfloelen daverden van de zamenzweeringe. De Remonfiranten wierdeu voor Landverraaders en Prinfenmoorders uitgekreeten. Dit maakte zo veel indruk op 't Graauw, dat de Remonfiranten, op veele plaatzen, huns liifs niet veilig fcheenen. Zij wisten niet wat zij van hunne Leeraars zeggen zonden. De verflagenheid der Gemeenten was zo groot, dat door 't gantfche Land de Vergaderingen (lil Honden. Hier uit ontftondt groot verloop onder de Broederfchap. Veelen, dien 't verveelde, met gevaar van boete ter preeke te gaan, liepen tot de Contraremonfrranten over, de zamen» zweering tot een voorwendzel neemende. De eenvoudigen en ligtgeloovigen volgden dit voorbeeld. Anderen waren vol agterdenkens. In deezen flaat van zaaken, kondigden de Staaten van Virecht , op den veertienden Februarij , een flreng Plakaat af, waar bij de gantfche Broederfchap der Remonfiranten genoegzaam wierdt befchuidigd met den toeleg, en ook vierduizend guldens gezet op het lijf van hun, die men fchuldig hieldt, zonder geesteranus en velsius te vergeeten. Ten zelfden dage wierdt van dyk te Hazeriswoude betrapt in Boeren kleederen. Hij was verfpied, en om 't loon van de vierduizend guldens, op zijn lijf gefield, den Baljuw aaugebragt. Meenende te ontkoomen, fprong hij uit een hoog Venfter, en zogt voorts met fchaatzen over de toegevroozen Slooten te ontfnappen; doch, alzo het Ys te zwak was, brak het, en wierdt hij alzo gevat. De Baljuw zondt ftraks een Bode aan den Prins met deeze tijding, die hem zo aangenaam was, dat hij den Brenger vijftig, en zijnen Makker vijfenHhhhhhh 5 twin-  48 STOUTENBÜRG. (WILLEM v. OLDENBARN. Ht MA S e b,g g T' In hegtenb zi¥?< ontboodt hij Eïï^i eDJklnderen' welke hij affcheid nam bekennende een man de5 doods te zijn. Van dyk na den me gebragt en van 't Hof ondervraagd, bekende tlJoTi den toeleg. Op den vijftienden der L d aande Sie gebragt, om meer befcheids van hem te hooren, Ldt hij de p„n, hoe zwaar ook, door, zonder iets te openTaren Doch men wil dat >s anderendaags hem de weedomZl^n PHD zodanig fmartte, dat hij dgn Heeren « Pkeja gaf t Geen hi, toen beleedt, wierdt zeer geheim gehoon doch men meent dat hij iets ontdekt hadt, * welk Prins „ï om van dyk te eerder in te wikkelen. Den g*ufc 1 mo gen tot over den middag was men met van dyk bezig en terend naa z.jne Verhooring, gefchiedde 'er, onder'het Juten der Stadshuis Klokke, eene afkondiging, waar vjf du-zend gu.dens gezet wierden op de lijven van groen! veld, stoutenbürg en van der dussen, vierduizend Op d t van korenwinder en zeshonderd op die van abraham en jan blansaart. Men befloot hier uit, dat van dyk deeze perfoonen hadt genoemd. Te Leide»was ook,, veel te doen over 't fiuk der zamenzweer.nge. Paulus stochius, voor deezen Vroedfchap der Stad en Sekretaris der Weeskamer, doch van beide Ampten verlaaten, wierdt, den veertienden Februarij, met gdilleimus codd*us, geweezen Hoogleeraar in de Oosterfche taaien', ia den Boekwinkel van covert basson , door den Schout D" bont, in hegtenis genomen. Codd^us beeft men kort daar saa wederom ontflagen. Dien zelfden avond wierdt ook de ^andmeeter jan Pieterszoon dou uit zijn huis gehaald en in de G.jzelkamer gebragt. De grond van 't vermoeden on welke stochius en dou in verzekering genomen wierden was, dat zij, op den zelfden dag, als de aanflag op Prins »aup.its zou worden uitgevoerd, te Zoetermeer geweest waren om eenig Veenland te koopen, en aldaar gefproken hadden met eenigen, die deel in den toeleg hadden, of des ver dagt gehouden wierden. Nogthans bleek hunne onfchuld eer" hng, vooral door de verklaaring van kosenwindei , die hen vol-  S-TOUTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v,} 43 yolkoonjen vrijfprak. Evenwel zaten zij nog eenigen tijd in hegcenjs , en onder borgtogt ontflag verkreegen hebbende, «oesten zij de kosten nog betaalen. Midlerwijl wierdt ook de Heer van groeneveld gevangen. Toen hem zijn Broeder stoijtenburg de tijding van de ontdekkinge des aanflags bragt, en raadde te vlugten, gaf hij den'moed om te kunnen ontkoomen genoegzaam verlooren, en was van meeninge in zijn huis te blijven, en daar af te wagten, wat hem zou overkoomen. Maar zijne Echtgenoote, anna weitsen, Vrouwe van Brandwijk, fprak hem hart in, hem vermaanende en biddende, dat hij zich zou bergen. Tegen den nacht begaf hij zich daar op na Scheveningtn bij «en Visfcher, hem genegen. Deeze was van verftand, dat hij in zijn Pink zou treeden, en dat men, onder dekzel van visfchen, terftond in zee zou fteeken; zich wijders aanbiedende om hem na Engeland, Hamburg of na elders te brengen. Maar uit vreeze voor de Zee, nam hij een verkeerd befluit, en ging met zijnen Kamerling en den Visfcher te voet langs het ftrand, na 't naaste Dorp, daar hem de Visfcher een Wagen bezorgde, die hem na Zantvoort en voorts na Egmond bragt. Hier veranderde de Heer v.-n groeneveld van gewaat, en zogt zich, door het aandoen van een Visfchers pij, onkenbaar te maaken. Van Egmond liet hij zich na Petten brengen, en voorts na Texel overvoeren. Doch zich hier niet betrouwende, ftak hij over na Vlieland, daar hij zich dagt te fcheep te begeeven. Ondertusfchen kwam 't gerugt in den Hage, dat hij te Sckeveningen was gezien en terftond viel 't vermoeden op den Visfcher, zijnen Vriend wiens Vrouw men, op den zestienden, in den Hage aantastte , en door dreigen noodzaakte te bekennen, met wien haar Man vertrokken was. Nu hadt men 'c fpoor van zijne viugt dat men terftond volgde. De Schout van Vlieland, toen ook ipts vernomen hebbende, het zij uit den Hage, of van elders» en weetende dat men vijfduizend guldens op 'g-Mans lijf gel ?et hadt, begon op den achttienden het Eiland rond te zoeken; en, eenig berigt van zijn verblijf bekoomen hebbende, vondt hij hem eindelijk bij eenige Visfchers zitten, als een Visfcher gekleed, in een gra.auwe Pij, met groote Vissers Laar-  44 STOIJTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v.) Laarzen aan de beenen, en een Noppers-Muts op 't Hoofd De Visfcher, die hem verzelde, den Schout gewaar wordende, ontliep het gevaar. Maar de Heer van groeneveld moest zich gevangen geeven, en wierdt, des anderendaags, onder een fterk geleide na den Hage gebragt, en op de Gevangenpoort gezet. Gelukkiger Haagde zijn Broeder, de Keer van jtoutenburg, die fchuldiger was dan hij, nevens adriaan van der dussen, die 't gevaar, dat hun dreigde, ontkwamen. Stoutenbtjrg hadt zich, meent men, in eene kist uit den Hage doen draagen, en was daar naa heimelijk te Rotterdam gekoomen , daar hij zich, met van der dussen, wel tien of twaalf dagen onthieldt, ten huize van een geweezenen Speelman, doch nu van goede middelen; wagtende tot dat het naauwe toezigt op de Veenen wat zou flappen. Eindelijk huurden ze een fchip voor duizend guldens, met beding dat de Schipper, jakob beltjes genaamd, Kaas zou laaden op Weezei, en hen nevens hunne Dienaars onder dezelve verbergen. Anderen zeggen, dat ze zich in 't Vooronder verfchuilden, en Schippers pijen aantrokken, om te min kenbaar te zijn. Zij hadden zich van voorraad van fpijs en drank wel voorzien, en lieten, als zij bij Steden kwamen, door den Schipper eenige ververfching koopen. Dus de Waal opvaarende, bleeven zij voor Nteuwmegen etlijke uuren leggen, daar zij van den Schippersknegt het eerst gezien wierden , zonder hen te kennen. Men maakte hem diets, dat het Geestlijke Heeren waren, die hij niet moest beklappen; ook fchonken ze hem twee Rijksdaalders , op dat hij zwijgen zoude. Omtrent het Tolhuis, niet verre van Schenkenfchans, gekoomen zijnde , moesten ze aldaar eenige uuren blijven wagten. Hier zondt stoutenburo ^isen Knegt aan land om iets te koopen, of, gelijk anderen willen, om te verneemen, welke gerugten in den Schans wegens zijnen Heer liepen. In den Schans wierdt hij terftond gekend van eenige Soldaaten, die hem te Bergen op den Zoom, terwijl stoutenburg aldaar Gouverneur was, gezien hadden. Men vraagde hem terftond na zijnen Heer. In 't eerst hieldt hij zich onkundig, zeggende dat zijn Heer al voor lang vertrokken was. Maar ver-  STOUTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. 45 vermids men zich met zijn antwoord niet voldaan hielde, dreigde men hem met den Pijnbank, en deedt hem dus bekennen 't geen men weeten wilde. Terftond wierden eenige Soldaaten na het Schip gezonden. Doch deezen kwamen te laat. Want stoutenburg met van der dussen en den Schipper, in de Boot visfehende op het Water, en uit het agterblijven van den Knegt eenig vermoeden opvattende, lieten zich zonder uitftel, door den Schipper, aan de overzijde der Waale op Kleeffchen bodem brengen. Hier huurden ze eenen Wagen., die hen en den Schipper te post na Goch bragt. Deeze Stad hadt Spaanfche Bezetting in, en de Bevelhebber ontving hen vriendelijk; geevende hun, naa eenige dagen vertoevens, een fterk geleide mede na Brusfel, alwaar de Aardshertogin izabella hen eerlang, bij eene fchriftlijke Akte, in haare befcherming nam. De Huisvrouw van van der dussen volgde eerlang haaren man ua Brusfel, en ftrekte hem tot eeue trouwe hulp in zijne ballingfchap. Maar de Heer van stoutenburg was zo gelukkig niet. Zijne Echtgenoote walburg van marnix . Dochter van den beroemden philips van marnix, Heere van St. Aldcgonde, weigerde, 't zij uit gebrek aan liefde of uit weerzin in zijne misdaad, hem in zijne ongelegenheid gezelfchap te houden, en liet haare afkeerigheid van hem en zijn doen openlijk blijken. De Staaten fchreeven, zedert, brieven aan de Aardshertoginne, met verzoek dat men hem zou overleveren; doch 't wierdt geweigerd. Hij deedt daar naa eene reize door Frankrijk en Italië. Te Rrusfet wedergekeerd, voudt hij zich in groote verlegenheid. Aaa de eene zijde zogt hij, door zijne vrienden, toen de tijden een weinig bedaard waren, pardon en Landwinning te verkrijgen; van den anderen kant wierdt hij van de Spaanschgezinden aangezogt, om zich onder hen in den Krijgsdienst te begeeven. Eenige vrienden raadden hem , dat hij in eenigen anderen Oorlog, buiten nadeel van 't Vaderland, zijn fortuin zoude zoeken. Lang ftondt hij in twijfel, werwaarts over te Haan. Eindelijk befloot hij geheel van partij te wisfelen , en zo wel den Godsdienst als de Wapens van den vijand aan te neemen. In of omtrent den Jaare 1626, nam hij dienst onder de Aardshertogin, en zedert zag men hem, als Ritmeester, de wapenan voeren tegen het Vaderland :' tot groot verdriet zijner  '45JTOUTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. M Sa met 5 ' 7 ' " W*»* aan^aa!d, en daar Is SeLti vDg Verb£lird Verkhard- ZiiQen Diefl.ér nier SJtvoe d d°7 e" Knegt heeft me" WM* - deh hun1 * ' h me" Vindt niet "getekend hoe 't mét iZvJTr1'' Voorts hadt men' be*™de ^ S re treTJn DER eussen Wisfelbrieven uit Holland zogH p S. 31 Vr°eg b£flo0£e»> a»e onderhandeling n4 ^ËJFÏÊ dag'-a's deUeer van groeneveld in hegrcLgdaar narw;riW,erden te en dfs ren en t,, ™ PA!lTHV' «evat- 0ffltren< hun vlug. fraet varfT geMeeTn Zag men oogenfchijnlijfc de groofe d en doWor°Tde GeWmeD' d8t ReD ^ « ^-vaa jjMT. .. en aan!'ag, en de vier eerfle eevansenen dewijl deeze Stad Spaanfchf ■ ""^ ze Staatfchén Bodem lal. S h ?S V'*' £ "iet $ jjoch de vreeze d d Spaar-fchfi hen mogten vatten en losge.d afperzen, deedt hen we eïïe' ren na VoUenhove Van daar reisden ze door #ZW i C^^m, ^;/, en voeren van daar over na EmüeT vergezelfchapt van een Schipper van Me^blik. bl S fl«epen ze ,n de Herberg den Helm, en namen oP den acht- uenden een Wagen van meenfng om na SHkkvZ fri de ; Ma toornende bij OiJer/um, overviel hun een nietS angst, zi, vreesden ,n de handen der Mansfeldfchen'te zullen vallen , en geplonderd of mishandeld te worden. Dies be«S 2e den Voerman de Wagen te wenden, na Embdsn te rÏÏ te keeren en voor eene andere Herberg rtil te hofd n J5 Voerman bragt hen voor eene andere Herberg; doch a 0 ï Waard hen voor fle.t vo.k aanzag, weigerde hij"n in h ' e neemen: want om minder bekend té zijn, ha de z zid 17 gra^Verk'eed- De Schipper, dk hen veïe e badt: den Waard hen te herbergen. \ Waren, zeide hH tref' *m Koopheden, die zich zo liegt gekleed hadden,\l% 5et»r'  SÏOUTENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v.) 47 beter door de Mansfelders te geraaken. Op dat zeggen nam hij ze in huis. Zij verzogten eerst dat ze daar twee of drie dagen mogten blijven; dat men hun een Kamer zou aanwijzen, en het onbijt aanregten. 't Gefchiedde. De Waard, die toen de Dagwagt hadt, ging na 't Stadshuis, en te negen uuren wederom thuis koomende, verzogten hem zijne Gasten voor hun een goed Middagmaal te bereiden, 't welk hij zijn Kok beval te doen. Daar op ging hij wederom na 't Stadhuis, en keerde tegen den Middag van daar te rug, wanneer hij verftondt, dat de Gasten gezegd hadden niet in huis te zullen eeten, alzo ze ergens in de Stad genodigd waren. Dit wekte den Waard tot toorn. Midlerwijl kwam zeker -Burger den Waard vertellen, dat zijne Gasten geweest waren bij een Schipper, die zeilree lag na Bajonne, hem vraagende, of hij hen niet te Ca/ais of Douvres zou kunnen aan land zetten, met aanbieding van hem te geeven, wat hij zou begeeren. De Waard alle deeze dingen hoorende , kreeg agterdogt of 'er iets kwaads mogt agter fteeken; en vermids hij de afkondiging van 't Hof geleezen hadt, viel hem in, of zij mogelijk aan den toeleg mogten fchuldig zijn. Met deeze gedagten aan tafel zittende, wierdt hij in zijn vermoeden verftetkt, toen zij midlerwijl in allerijl kwamen binnen loopen, hem vraagende wat zij verteerd hadden, en. met een bedeesd gelaat en beevende hand, zo veel voor elk betaalen wilden, als hij voor allen drie gevorderd hadt: welke verbaasdheid in hun ontdaan was op zijne vraag, waarom zij nu na Frank, rijk of Engeland wilden ? Hij gaf dan den Schout kennis van zijn vermoeden, en deeze, hen waarneemende, toen zij ter deure uitgingen, verzogt hen met hem bij den voorzittenden Burgemeester te willen gaan. Op deeze vraag, gingen abraham blansaart en willem parthy terftond door. Jan blansaart zeide, dat ze nog wel twee of drie dagen te Embden zouden blijven, en dan bij den Burgemeester wilden koomen. Hier op ging hij na den Helm, zijne eerfte Herberg. Ten twee uuren kwamen jan stappen, Majoor van Groningen, en de Bode van 't Landfchap, nevens den Voermals, dfe de drie vlugtenden te Delfzijl gebragt hadt, te Embdem, door de Regeering van Groningen op eenig vermoeden afgezonden, om  43 STOUTENBURG. (WILLEM,v. OLDENBARN. Hr. v. 3 om hen te vitten. Jan blansaart, dit Volk en den Voer man ziende, beleedt terftond den man te zijn, dien men' zogt Zijn Broeder blansaart wierdt 's naamiddags ten vier uuren gevonden op de Appelmarkt, in \ wapen van Leiden, daar hij gekleed te bedde lag. Deez\ zich gevangen ziende badt terftond, dat men God voor zijne Ziel bidden zoude Willem parthy wierdt den volgenden nacht,- in een Dorp aabij de Stad, betrapt, en terftond na Embden gebragt. Hier zaten ze tot den tweeëntwintigften , wanneer ze te fcheep gevoerd wierden na Amfterdam, alwaar ze eenigen tijd in de Boeijens zaten. De toeloop van menfchen, om hen te zien was hier zo groot, dat men, om uit de nieuwsgierigheid voordeel te trekken, ieder kijker een fchelling liet betaaleu len voordeele van de armen. Van Amflerdam wierden ze na' den Hage vervoerd, daar zij den zevenëntwintigften aankwamen. Weinige uuren te vooren, was den vier eerfte gevangenen hun vonnis voorgeleezen, waar bij zij verklaard wierden, begaan te hebben de misdaad van gekwetfte Hoogheid. Zij wierden vervolgens onthoofd, naa dat hun Geweer, voor Jiunne oogen, door den Scherpregter gebroken was. Het Lichaam van kornelis gerritszoon. Zwager van slatius wierdt gevierendeeld, en de deelen, aan halve Galgen, op dé Vier uitgangen van den Hage gehangen, en 't Hoofd op 't Calgeveld op een Staak gefield. De lichaamen der drie Mamazen wierden na 't gemelde Veld gevoerd, en aldaar ot» Raderen, en hunne Hoofden op Staaken gezet. Weinig dagen te vooren, te weeten op den eenëntwfntigften, wss ko" renwinder betrapt te Over/chie, en, met den Huisman die' hem geherbergd hadt, na den Hage gebragt, en op de'Gevangenpoort gezet. Ook geraakten, op den vieréntwintigften te Leiden in hegtenis drie Burgers, jan pieter^oqn lyn- braaier, samuel de i-lekker en gerrit korneliszoon di» iets gehoord en niet aangebragt hebbende, zulks duur be' iogten. in den aanvang van Maart, viel eindelijk ook slatius \i -handen van V Geregr. Doch van deezen hebben wij reeds ineen afzonderlijk Artikel, verfisg gedaan. ' Na«  xxviii.rripLi. DE MOEDER .VROTJWkn zoontje van des heer van groeneveld . smkikek pkins mattriïs os genade.   '§TOÜTËNBÜRG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v.) 4g Naa dé gevangenneeming vaii slatius, hadt men nu alle of de meeste handdaadigen in verzekering, en het Hof ging mes dezelven tot da Ilegtsplèeging over. De Heer van groeneveld toonde in zijne Gevangenis gtoote kloekmoedigheid; en terftond, bij de dndervfasging, alle* beleeden hebbende wat hij van den aanflag wist, wierÜt hij niet gepijnigd, gelijk van dyk en korenwinder. De Vroüwe Weduwè van öxdenbarneveld befloot, in deezen ftaat der zaaken, vet» 2«ld van de Vroüwe van öROEtiEVEj.d en haar Zoontje, zich tot den Prins te keeren, en hem om genade te fmeèken; Zij verzogten dan en verkrèegen gehoor bij zijne Doorluchtigheid; Toen deeden ze eenen voetval met dè diepfte deemoedigheid, en baden met alle redenen, d'e 't Moederlik hart en de tedere liefde eener trouwe Echtgenoöte kan voortbrengen, om ontferming en genade; mengende de woorden mes traanen, zuchten en fnikken, en al wat deernis kan verwekken. De Prins bejegende haar, in de daad, beleefdliik; dbeh gaf haar luttel hoop, zeggende, dat de zaak van den Heere van groeneveld voor 't Hof hing en buiten zijne raagt ttas; 't welk genoeg te kennen gaf, dat de Prins de Regterg zoa laaten geworden. Zommigen vernaaien, dat de Prins t» deezer gelegenheid tot de Weduwe van oldenbarnevelb zoi* gezegd hebben, waarom zij geen pardon voor haaren Mant verzogt hadt, gelijk zij nu voor haaren Zoon deedt? En das de andere dit aanmerkelijk antwoord zou gegeeven hebben „'t welk meer inhieldt dan zij zelve mogelijk dagt. „ Mijn? Man,- fprak ze, hadt geen fthuld; maar mijn Zoon heeft fchuld." Men wil ook dat de droeve Moedér, Vrouw era' Kinderen; behalven deezen, nog verfcheiden voetvallen deeden, doch allen vergeefs; hoewel zommigen meenden, dat het Vorstlijk en waarlijk heldhaftig zou geweest zijn, dien kwatfjk bedagten en ongelukkigen Heer, dien men half tegen zijnen wil in 't kwaade hadt ingewikkeld, aan zo deemoedige fineekingen weder te geeven, en hem zijne misdaad kwijt te1 fchelden. Maar men liet het R.egt zijnen gang iraan, en daf verwees den Heer van groeneveld, nevens korenwineei* «n van dyk, ten zwaarde , als fchuldig aan de misdaad varï gekwetfte Hoogheid, met verbeurdverklaring hunner goede-XXVIII. deel. • li Hui  y STOUTENBÜRG. (WÏLLEM v. OLDENBARN. Ér v > «SS ::s iwïS? »m «et geweld was in getrokken: te weeten om z*c £ Jet te leenen tot her ligten van het geld, zonder zch ver der ergens mede te bemoei»; Jaatende zijnen Broede en de ött t geen hij gedaan hadt om het geid te verfchafT.» en 't verzwijgen van 't geen Mi van des toeleg wist verdiende ten voorbeelde en affchrik van anderen, geteft te wode„ ^Op den achtentwintigen Maart, wiefdt den öÏÏvan6r0enêveld, nevens «,re«winm» en van dyk, J£ dat ze den volgenden dag fterven moesten. Men fchik e h™ ook eenige Predikanten toe, op de GevaneemTJ ï « dood te bereiden, dien' ze^oed gXfr ^ ' £ £ toornt van groot beröuw overhuMe ê Z'mo^T Echtgenote en het Zoontje des Heeren van groene^' flerfdag, b.j hem op de Gevangenpoorte toegelaaten. D.ar vonden ze hem op een Bedftede leggen, en namen merde erbarmhjke omhelzingen, en de droevigile kusfclSn dï men »ch kan verbeelden, met overvloed van traanen, vermengd met dxepe zuchten en afgebroken fnikken, dat dooS af fchetd welk hem, misfchien, zo hard viel als de d«2 ,£ ^ven \ tv]* * ciooden hen in ï Eeuwig Z 'H w r 5 > V01 h°°P Vem3gtte' weder 20« vereeni! rouwe Zj T ^S*1™ 16 breeken door ^erlinge rouwe, herroepende zich de doodsbentanwde Weduwe, in 4 ■ dtï  iTOUfENBURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. v.) Ss dat akelig oogenblik, den dood van haaren afgeleefden Echtgenoot, dien zij insgelijks op 't Schavot verlooren hadt. De: Heef van groeneveld , door de droefheid zijner Egade bewoogen, zeide tot haar: Mijn hart, wat een bedroefde fVe» duwe zult gij zijn'. Op dat zeggen week haare droefheid voor een onverfchrokken moed, die dus ten monde uitb'erftes' Mijn lief, voor al 7 geleeden verdriet, doe mij die eer en fterf als een Edelman. In 't overige van 't gefprek poogden ze hem den laatften liefdepligt te bewijzen; eh hoe zeer dedroefheid haar beklemde, de genegenheid hadt evenwel kragts' genoeg om iets voort te brengen, dat tot zijnen troost en verfterking kon dienen: Maar eindelijk deedt haar de Cipier vertrekken; zeggende dat de gevangene moest flaapen. Zij moesten dan; dewijl 't niet anders zijn kon, hem Godé beveelen, gingen fchreiende heen, en reisden's morgens vroeg na Delft, om in dié droevige gelegenheid te verder van de hand te zijn; doch de fmart van haare zwaarigheden droegen ze mede. Ten zelfden rijde wierdt van dyk door zijne Dochter, zijne Huisvrouwe zieklijk zijnde en zich te zwak bevindende om hem het laatfte vaarwel te zeggen',- in de Ge* vangenisfe' bezogt.' Hij toonde zich zeer kloekmoedig en wel ter dood bereid; ook gaf hij éen gedenkwaardig teken vati een Christlijk gemoed, te eenemaal van wraaklust ledig; zeggende hij tot zijne Dochter : „ 't rs mij gezegd dat van' „ tol", (deeze was een geweezen Sekretaris van Hazertswouüe, ten wiens huize van dyk, geduurendé zijne viugt, zich éenigen tijd verfcholen hadt) „ mij verraaden heeft; maar ,, zeg hem dat ik 't niet gelobve: en indien 't waar zij, dae „ ik 't hem yergeeve, en dat ik liever fterven wü dan das ,, hem doen." En, in de daad, van tol lag onder een ge. grond vermoeden dat hij iets van den toeleg hadt geweeten. Ook ontkende hij 't naderhand niet, toen hem, door iemands, welke des eenigen argwaan hadt, zulks wierdt te kennen gegeeven; maar Zeide alleenlijk; V is zo breed niet. Aan de getrouwheid van van dyk zou bij dan zijn leeven zijn verfchuldigd. Men heeft opgemakt, dat bjj zedert tot zijnen dood toe gekwijnd heeft. liiiiiifl £fe  & STOUTENBURC (WILLEM v. OLDEMH ark» « - den air koomen dt SÏÏTiZT ^ * hits, omtrenr w c t, Lijfwagt van Prins mau* bragt men de Gev~en ïvt r I°°r den midda^ doods voor te teen en v 5*' °VUn '* V°"nis de> «nz en voo 6! GTe^Kamm r > H°f VeeI lied*" val» " . ae G,azen leggen , die na hem zaeen an ,»,,, lichaam SS^jk^S" " bUig0n onder d'e aanfchon^l ? ÏL°Ï die hij zeide. Onder 't leien ÏÏft g V*"' he° Iastae vaar*e* mo„, .» ' , h3dt» » Jaa' d« alles, en nor 'V t l T1*** voorIe^" Maar men brak dJ Sleh ^, en bragt hem en korenwinder met der haas- Ta de cT gmg. op t Schavot aan den Viiverhp™ ir^m„ j , rS»tn bovenI'Jf. zonder dat hem de Scherpregter aan! » ^engheid en kwaade raad hM^. •• i " wraak* *" ma «ebben mij hier toe gebragt, »» Heb  9TQUTENEURG. (WILLEM v. OLDENBARN. Hr. ?.) 55 p, Heb & iemand misdaan, ik bid om Christus wille vergeeft „ het mij." Zijn Gebed zullende doen,knielde hij, niet na de Plaats, gelijk gemeenlijk gefchiedt, maar na de Kneuterdijk, ziende na zijns Vaders huis. Toen zett« hij een rood fluweeJen Mutsje op 't hoofd; en hetzelve voor de oogen trekkende, hoorde men hem deeze woorden zeggen.: i God, wat Man ben ik geweest, en wat b».n ik r.ul Waar op hij, zijne handen zamendaande, nog voegdt Patiëntie 1 en naauwlijks was 'er dit woord uit, of de Sü,erpregter vaa Haarlem floeg hem, met den eerften fiag, ht hoofd van 't lichaam. ' Zijn Dienaar beftelpte het bloed met rand, bedekte het lichaam met zijn Mantel, en trok het aa de eene zijde van pt weik hij «dus aan prak: ,, de c{ pAU ^ ^ ?1Ê >e; en de heilige Hio^eeft pok „ met reden gezegd c& de . b „ zu.pt ais de aarde het wateff deeze fpreukenheb ik „ aan mi, zelve bevonden waa agfi - *^ ™ „ ontvang >k mijA regt. Bidt dan, tl oor „ Almagtigen God dat hij mij mijne zondeS J>J> «» heb ik u misdaan, vergeeft mij dat van gelijken. £ *'n der omftanders riepen: Ja, Ja; en men , «en zeggen: „ Indien gij mij ook ergens in hebt m& veroy veTgeef ik u van harten. Helpt een Christl.jk gebea daC " STen. Hier mede begeeve ik mij tot God.» Djjm* Melende, en God om genade hebbende aangeroepen, wierdc ï door den Scherpregter van Dordrecht gebltnonthoofd. Naa korknwinper» dood, bragt de Geweldige met zijn gevolg van dyk, niet alleen gebonden, maar ook aan ,n Dienaar vastgeftooten (als kennende zijne kloek hardheid). Op het Schavot gekoomen, wierden vier van dej^olen, die hij tot den aanflag hadt uitgedeeld , op een Blok m Hukten geflagen. Toen gaf hij zijn berouw den omftanderen met £j woorfcn te »: „ Ik heb tegen God, het Va**liiiiii 3 ana'  «£TOüTENBURG.CW1Lr.EM,.Or.nmB^„ „ . . „ men 't mij vereeev* it aarom bid ik daC »» gemeente, blijft toch h »a J/'i- « k 11' goede' fin C&ï* Go/radt gÏÏln' ^f*' ft *< Jem door den SchrPregter vu/WL g V3a 1 ZWaard' «» en WHDIrwierden V« sïLT,^"^- Scherpresters «et Hakman»» ° , s,aStbank, do0r * in ee^if, . l' l c u ' Sevie^ndeelj, deingewande» «reef-; t e prés Schnjnwrker en Matroozen, te vooren ' op ftaake* ten too' gefteld. Maar het lijk des ' van groeneveld wierdt in" een Zwart kleed ge- " ? en door vier Staatenboder ten zijnen huize r ,*aSen> gevolgd van zijnen Dieaaar, die zijns jw, -«weren, mantel, hoed, en 't geen -der ^kdefLÏg * ^i^ll 2fl #Wf meer beklaagd du deHe r " ^ «leeden, «in/ie fchuid hadt 1 van ^oembveld, als die l^er bemind ent i geCwT f^"^> * Pnns maoiuts en anderen °k Verhaalc *«. d* Fenrchen, dat men *ï YS" K hebben • ™* te >»w. die altijd meer Dadt ^ v'n^" Hew ™ ST0™ plaats hadt gekreegen f °g Slopen , in zijne Zie brandt en wagenaar. SS&AAT,  STRAAT. (PI11TER) 53 Straat, (meter) verdient, bij .de Nederlandfche naakoo•melingfchap, in gezegende naagedagcenis bewaard te worden, als zijnde hij, nevens eenerispie.r£R van der deure, geweest de uitvinder van de thans gebruiklijke wijze, om 'sLands Dijken en Zeeweeringen te befchennen tegen een zeer fchadelijke ongedierte, 't welk, zonder gepaste maatregelen en behoedmiddelen daar -tegen, den Landt!, zo niet zijnen ondergang, althans de deerlijklte rampen kende berokkend hebben. Van een merkwaardig voorval in 's Latds Oefchiedenisfenzullen wij verflag doen, indien wij de aanleiding tot sMans aitvindingc meiden. Sints het verwijden van 's Lands Zeegaten;, en den daar uit volgenden meerderen aandrang van water in de Zuiderzee, moest men op middelen bedagt zijn ter beveiliginge der Dijien, die, door hooge vloeden, dikmaals met uitfpoeling of doorbraak gedreigd wierden. In den Zomer des Jaars 1466 kwam men hier omtrent tot een bepaald befluit. Op de gevaarlijkfte plaatzen \ en die voor het aatifpoeleude Zeewater onmiddelijk bloot lagen, wierdt men te raade, aan den voet des Buitendijks eene rije paaien in den grond te flaan, en dezelve door middel van gordingen, langs heenen, door middel van ijzeren bouten, aan de paaien verbonden, te öfevigen. Deeze rijen paaien moesten dienen om de eerfte kragt van het water te breeken, en alzo den Dijk voor de fterke aanitlotzingen te behoeden. Bijkans drie Eeuwen bleef dit middel in gebruik, tot dat men na een ander middel moest uitzien, ter gelegenheid dat men een fchadelijk ongedierte in het paalwerk ontdekte, welk het hout van binnen uithoolde: zo dat het paalwerk, van alle kragt ontbloot, bij den mjnften flag van water., om verre viel, en de Dijken bloot liet. Ha kwaad wierdt 't eerst ontdekt, in den herfst des Jaars 1730» in het paalwerk van den Westkappelfchen Dijk , op het Zeeuwfche Eiland Walcheren; vervolgens ook aan den Westfriefche Dijk bij MeJenblik, als mede aan de Friefche Kusten. De paaien, een groot getal van welke bij den grond was afgebroken, vondt men doorboord van een weeken flijmerigen worm, die een harden fchelpagtigen kop hadt, uit fwee zaagswijze gsvormde deelen beftaande; met dit wapentuig liiiiii 4 konde  STRAAT, ( Pi ETER) STRALEN, welken het WerKem h-ï^ ïï""8* Va" deD Sfaart> door men en D0R ZZ ot hV ï \ Het Vaderland de* «ldz«u m waar ^,^^TÏe,™,i\lD de Noordzee' knepen, aan welke m«» j . * gebr3gt waren in da ^ge^r7J^hl""v^veTw!? voeger hadt ontdekt, verfcheiden kIl ^ dreigde' deedt ^ Zinnen van Se tt\ l ^"^ fcherpen het «*STraat e„ ™ behoedmge. Aan bet Ontwerp, door Ie Sn ^ tf,1 C' h00fdzaake,iifc? »> «et wegneem n Kei- en ïipiSLÏr -Jr^0» Va" eeDe fchuine glooiünge van maakten \TZ^J11116^ W d«> dijk. Naderhand Sande in onïhet'ln wbTringen " ^ °"tWerp' be" diik Lil,. ... d* In het ,eggen van Wieren tegen den S' veEi ZiJ PaalWerk deeden fchooren, van? welk Zaaten heeft eedimJ ^ ••, j , g Vopr de *"a"d^denken van ÏÏ^fS ^ aanIeidinS gaf <°< I ge van het i.n? ? " meerdere en betere verzekerin. gfl van het Land, dan men ooit gekend hadt. j "- Zie J. wagenaar, VadtrL Hijlorie.^ niet  STRAM.MAN. (JAN) ^ met verre van het Steeltje IVagtendonk. liet is ïene doodfehe plaats,- en heeft in haare nabuurfchap weinige 0f geene porpen. Meermaalen diende zij ten yoorwerpe van njandèjijk« aanvallen, en wa» nu in deeze, dan in geene tanden, Z\i halma, Stramman, (jan) gebooren te Vlhfingen , in Zeeland, was de Zoon van zekeren hans hanszoon , Koopman en mede woonagtig in die Stad. Op de lijst der veelyuldfge toeleggers op het leeven van Prinfe willem den I vincen wij deezen hans mpde vermeld, en van 's mans bedrijf en einde het volgende verhaal. Te gelijk met hanszoon woonde te Flüftngen zekere Fries, aukema genaamd. In de maand Maart des Jaars 1583 vervoegde zich deeze bij mijne Heeren van het Geregt der gemelde Stad Flisfutgen, bij mondehjke aanklsgte zijnen Stadgenoot hanszoon bedraagende, uit denzelven verftaan te hebben, hoe hij, tegen Prins willem een bijzonderen haat hebbende opgevat, een befluit hadt geiomen, om zijne Doorluchtigheid, op de eene of andere wijze van 't leeven te berooven. Avkema vergenoegde zich niet met deeze algemeene aanklagte, maar , om dezelve te meer geloof te doen vinden, voegde hij 'er nevens de opgave vau verfcheiden ontwerpen, door hanszoon gefmeed, om het ftuk te volvoeren. De hoofdzaak kwam hier op neder. „ Dat hanszoon in een Kelder , onder het Stadshuis, te '„ Flisfmgen, in 't welk de Prins, als hij te Vlhfmgen was, , plagt te herbergen, etlijke tonnen buskruid dagt te zetten» met oogmerk om dezelve aan te tïeeken, terwijl zijne Door„ luchtigheid den maaltijd deedt; of in de Kerk, omtrent 3S 's Prinfen gefloelte, eene Mijn te graaven, en eenen voor„ raad kruids, daar in verborgen, bij voegzaame gelegenheid, v door een loopend vuui in brand te fteeken; of in een ', huis, (taande tegenover de Franfche Kerk te Middelburg, l, en bij hanszoon voordagtelijk gehuurd, drie of vierhon- ;, derd gelaadene Muskustten te verbergen, om dezelve op den Prins en zijn gezelfchap, In het voorbijgaan, te lqsïiiüii s feK:  ^ STRAMMAN. (JAN5 : t*-*^ van de?ze drie middeie« „ gebeid zich zoude Snb;ÏÏ' Sff»*» toe de „ voorden, OBJ £SgDoorluchtigheid te . te leveren.» Dus h7Z a u A ge" m svlJands maSc *«,«, door «e« ' d°Qr AU™ op deezen g/0X ;;v f^* be,Cragtigd- Kanszoon, ondervraagdg zlde IS? gePOmen ■ en ve™ STREVELSHOEK, STRïCK, (tghan , voorgaande gewijde geftigt wierdt afgebrand, om vervolvoor het tegenwoordige geöigt, zijnde eene KruiskesV, pla^ te maaken. Volgens eene aloude overlevering, zoude men, tot het nieuwe Kerkgebouw, veele fteenen gebruikt hebben van het eertijds vermaarde en zeer groote Slot Schoonenburg, 4 welk in het Ambagt van Nieuw Letterland plagt te ftaan«n aan de Heeren van de Let toebehoorde, Strevelshoek , eene Ambagtsheerlijkheid in de Zwijndrechtfche Waard, in het Kerkelijke vereenigd mét Rijsoord, en fe gader met dezelve groot tweehonderdzesënveertig Morgens Lands. De Opgezeetenen moeten hunnen Openbaaren Eerdienst te Rijsoord waarneemen. Bij Strevelshoek is een groo. te bnig over de Waal geflagfij, yoor den doortogt na Rotterdam, Stkick, Cjoha») Johanszoon, i» de eerite, welken wij als Sekretaris der Staaten van Utrecht vermeld vinden, tig 'van alle de drie Leden van Staat Commlsfie ontvangen hebbende , naa de verandering der Regeeringe hier te Lande. Hij aanvaardde zijn Ampt op den twaalfden Januarij des Jaars en bekleedde hetzelve tot in het einde des Jaars 1588, wanneer hij daar van afftand deedt, ten behoeve yan den befaamden gillis van ledenberg. Het tegenwoordige nog bloeiende Geflagt van strick, in het Sticht van Utrecht, is, gelijk ons berigt wordt, van den Sekretaris van Staat afkomftig. Strikland. (walter) wij vermelden hier deezen Engelfchen Schildknaap, om het aandeel, welk hij, eenige jaaren ydór het midden der jongstverlpopene Eeuwe, hadt in de Staatsverrigtingen hier te Lande, welke ten dien tijde merkelijke beweegingen veroorzaakten. Uit de Gefchiedenisfen is bekend, hoe Koning kakel de I en het Parlement van Enge. land thans overhoop Wgen. Beiden zogten hulp in Holland. Een weinig naa het midden des J-.ars 1642 zondt het Parlement den Heer walter strikland na 'sGraavenhage. In | begüi yan de maand September verzoet hij openbaar gehoor. Op  STSUKLAND. (WALTER) 0$ - ■ ■ ■ ii, „■ i ■-■ - Op de aankanting van william boswell, 'sKonings Refidenf m 'sHage, wierdt dit verzoek hem geweigerd, en hij alleeniijk gehoord van eenige Gemagtigden dér Aigemeene Staaten. Aan deeze vertoonde hij, hoofdzaakelijk, „ dat de onlusten» »> eereezen tusfchen den Koning en het Parlement, van geüj„ ken ,art waren> ai5 die, weleer, tusfchen Spanje eri de „ Staaten, «>ntftaan waren: weshalven het Parlement zeer be« » geerig was o«l ^ naaUw Verbond te fluiten met de Ver* „ éénigde Gewesten. vwfs klasigde hij, dat van hier, meï „ kennis van den Prinfe van oranje, Krijgsbehoeften geley „ verd waren aan den Koning: waar omtrent hij vervolgen* verzogt dat het verbod, des wegen gedaan, beter naagekoo„ men, en eene naauwkeurige onzijdigheid tusfchen de ge» „ fchilvoerenden mogt gehandhaafd worden." 't Liep aan tot den eer'ften November, eer strikland hier op eenig antwoord bekwam. Het behelsde eene aanbieding der Aigemeene Staaten , ter bemiddelinge der gefchillen tusfchen den Koning en het Parlement, en van eene nadere opening omtrent een Ver» bond met Groot-Br itannie, naa dat de voorgaande eensgezindheid zou herffeld zijn. Op de klagte, raakende het leveren Van Krijgsbehoeften, wierdt alleenlijk tot antwoord gegeeven , dat het onderfteUnen van de eene of andere partij mee wapenen uit deeze Landen, bij openbaare afkondiging, was verboodén. Doch strikland, weetende wat 'er in deo Lande omging, was geenzins voldaan met het Verbod, aan 't welk hij meende, dat men geenzins de fterke hand hiildr. In zeker Vertoog, welk hij, t'eenigen dage, ter Algemeen» Staatsvergaderinge, inleverde, viel hij klagtig, dat ondanks de Afkondiging van hun Hoog Mogenden, Koning karel, van hier, met Wapenen wierdt voorzien; zelf maakte hij geene zwaarigheid 'er nevens te voegen, dat zulks gefchiedde met kennis van Prinfe fredrik henrik. Zeer kwaalijk, intusfehen, wierdt hem deeze befchuldiging genomen j zo dat zommïge Leden der Vergaderinge zijn gefchrift een Smaadfchrift noemden , en den voorflag deeden om hem deswegen in regten te vervolgen. Diensvolgens ontboodt men den Engelsman In de Vertrekkamer, en vraagde hem aldaar, of hij last hadde van bet Engelfche Parlement, om den Prins van oranje te be* fcout,  Vraagde' ontken^ hiMiine ge. houdenbeij tot het vertoónen van bijzondere blijken be£ 12 ¥5 ?l0°ffieven' op ^Ike men hémZSgït gehoord hadt. Naderhand, egter, vertoonde hij/ een Sf door twee Klerken van het Parlement ondertekend ZZ b i DnÏL t?,^ vdt W kIaagen' » dat twee fchep-. u t d ,, D».nkerkfche Vioót, onder Engelfche Konir^vlaggen, ge. " 1 i D rre" Da ^"«^ met bliz-uere toelafttng van „ den Prmfe van oranje" Gumtiger gehoor, dan bii de Aigemeene Staaten, vondt strikland bij die van Hol/and ett Zeeland- bn de eerstgenoemde hadt hij, nü en dan, gehoor en w.erdt h., zeer henfchelijk bejegend. Veellfgt zal de Engelsman onder oogluiking deezer meer genegene denkwijze bet middel gevonden hebben, om in Hollan\ raad van Oorlog te verzamelen, én na Engeland aahetPklement toe te fchikken. ( De Heer strikland vertoefde, in zijne hoedanigheid, in' sHage tot aan het rampzalig einde van Koning karel den I. Wiet lang daar naa Keerde hij te rug na Engeland. Vóór zijn vertrek hadt hij gehoor verzogt bij de Aigemeene Staaten; doch dit was hem geweigerd, hoe zeer ook, door de Staaten van Holland, op de inwilliging zijns verzoeks wa, aangedrongen; 't welk, onder andere, de reden was, toenvervolgens het Engelfche Parlement over het gedrag der Ver démgde Gewesten luidkeels klaagde, dat strikland telkens" de zude van Holland hieldt, en deszelfs Regenten tragtte te verontfchuldigen. In de maand Maart de, Jaars ,651 keerde strikland te rug in 's Hage. Sints den dood van Prinfc willem den II was de gedaante der zaaken dermaate verantZtl n ViTT. ^'^"^genoot olivier s.jóHN,mef groote fiaatelijkhe.d .ngehaald, en in de groote Vergadering! welke toenmaals zat, tot gehoor wierdt toegelaaten. Hoe gunft.g deeze behandeling, en aangenaam voor de Gezanten ook zijn mogt, op het Art. S. ,ohn hebben wij reeds ver" haald, welke onaangenaamheden hun van de Z1jde van het %27, 0pgï00ktdü0r anderen, bejegenden. Strikland, «evens den anderen, wierdt eerlang thuis ontbooden, en ver! vol.  STROE, STRUDE, STRYÉN. (Het Lani van) 4 vólgens, gelijk bekend is, op zijn verflag aan het Parlement, door hetzelve de Veréënigde Gewesten de Oorlog aangedaan. Stroe, een Dorp op het Eiland Wieringen, van geene groote uitgeftrektheid. Behalven de Hervormden , ontmoet men hier ook Doops-gezinden, die, in vereenijing met die van Hijpolitushoef, thans door éénen Leeraar bediend woeden. Strode , waar van, misfchien, het overblijfzel in het iiraks gemelde Dorp Stroe moet gezogt worden, was, eertijds, «en vrij aanzienlijk Dorp, ten Oosten van hit tegenwoordige even vermelde Eiland Weringen, voor dat hetzelve van het vaste land was afgefcheurd, en zijne tegenwoordige gedaante hadt aangenomen. Volgens de Kaart van den Heere altinö lag het aan den Westkant van de rivier Ifola of de Tifel, zo als dezelve, uit de Zuiderzee koomende , door het Land ftroomde, en zich, boven het Eiland Texel, in de Noordzee ontlastte. Volgens een alouden Blaffen der Kerkelijke goederen van Utrecht, aan welke dit Strude al mede behoorde, zouden 'er ongeveer zeventig Hoeven of Boerenwooningetf gelegen hebben. Sints den verbaazenden aanwas van het binnenwater, de Zuiderzee, is Strude, al voor lang, onder dt golven begraaven. Zie ALTiNf?, Not. German. Inferinis, ^tryen, (Het Land van~) gelegen in Zuidholland, {trekkende, ten Oosten, langs dè Kil, welke uit het Hollandscb Diep na de Oude Maaze loopt, en ten Zuiden langs het gemelde Hollandsch Diep hadt, in vroegere dagen, eene geheel andere gedaante, en merkelijk grooter uitgebreidheid, eer nog de bekende geduchte Overrïrooming de Groote Zuidhollandfche Waard meestal onder water hadt gezet. Het voerde den titel van GraarTchap, waar onder het Land van Zevenbergen, Geertruidenberg, de Baronny van Breda en Bergen op den Zoom behoorden. Niet verre van Oosterhout, in de Baronnij van Breda, aiet men nog eenige ©verblijfzels van het Huis te  *4 STaYËft, S'TKYÉNSCÏJÉ éAÊi 2 ?e Sewoon'iike verblijfplaats der Graven van het Gewest Al vroeg vindt men Strijen onder de» naam van Grafcfchap vsrmeld. Volgens de aloude Kronijken zou z& kere Witger neef van de befaamde S. geeRtruid, 't eerst de Landftreek, als zodanig, beheerd hebben, van den Jaare €64 tot in dÏU Jaare 730. Sedert behieldt het den titel tot otótrent den amvang der Dertiende Eeuwe, wanneer het den^ zelve» fcmjnt verlooren te hebben, ter gelegenheid eener verdeelinge, in de Landen van hetzelve voorgevallen. Strijen kwam nu aan andere Geflagten, door huwelijksvérbintenisfen der e.genaaren, Als den laatften van deeze vinden wij vermeld Heer jakob van gaasbeek , Heer van Putten en Strijen. Deeze zonder kinderen overleeden zijnde, verviel het Diftrikt aan de Graaflijkheid van Holland, en wierdt een afzonderlijk Saljuwfchap, hoedanig het tot heden toe gebleeven is. Stryen, eene Heerlijkheid en Dorp, in het ftraks gemélde Baljuwlchap gelegen. De Heerlijkheid, betraande uit verfcheiden Polders, vinden wij, volgens zommigen, op ruim vierendertig, of, volgens andere, en, misfchien, naauwkeuriger opgave, op ruim zeySndertiglionderd Morgens Lands begroot. Van wegen de vrugtbaarheid des gronds , is het getal der Huizen, van tijd tot tijd, vrij fterk, te weeten van tweehonderdvierënzestig tot ruim driehonderdvijftig, toegenomen. Het Dorp van dien naam, 't welk een weinig land ivaarts ten Noorden van het Hollandsch Diep legt, is vrij groot en aanzienlijk, hebbende eene eigen Kerk, en eene bekwaarhe Haven voor de binnenlands vaarende Schepen. Niet verre van daar, en aan den mond der lange Haven, onmiddelijk aan het meer genoemde Hollandfche Diep , legt het Befaamde Stryensche sas, zijnde zo veel als de Sluis (hier en elders Sas genaamd) van Strijen; zij dient naamelijk om het binBenwater der Polders door dezelve te ontlasten. Behalven «en Gemeenelandshuis en een Komptoir van de Admiraliteit •P de Maaze , ter invorderinge van de uitgaande en inkoo®»nde Regten, ftaan 'er eenige Huizen van ne#ringe en va*- bJïjf,  STRYENSCHE SAS, STRYEN; (van) é§ fciijf% voor zulke reizigers, welke, in groote getale, hief aankoomen en vertrekken. Bekend, naamelijk, is het Veer, van hier op den Moerdijk en te rug, als den gewoonen overtogt tusfchen Brabant en dit gedeelte van Holland. Het Strijenjcke Sas is inzonderheid vermaard geworden in 's Landi Gefchiedenisfen, zints dé Stadhouder van Friesland, johaM Willem friso, op den veertienden Julij des Jaars 1711, doof het oihdaan van het Vaartuig, 't Welk 'hem van den Moerdijk overvoerde, hier zijn ongelukkig einde vondt. Stryen , ( van ) een deftig Hollahdsch Geflagt, zedert bijkans driehonderd jaaren hier te Lande bekend, en, naar het fchijnt, van Leiden afkomftig. Als hoofd en Stamvader des Geflagts vinden wij Vermeld i Jan jansZoon van stryen. Hij moet nog voor het einde der Vijftiende Eeuwe gebooren zijn. Immers vindén wij aangetekend, dat hij ih 't huwelijk tradt in den Jaare 1516, met èene maria van Heemskerk , Jansdogter, bij welke hij Vader wierdt vart Qüiryn va« stryen, Schepen en Thefaurier der Stad Lei* den, Welke geduurende het beleg dier Stad door de Span» jaards overleedt. Zijne Echtgenoot was géeRtruid vün Hoge^ veEn, èn hij bij haar Vader van, Ij Adriaan, die volgt. ' 2. Cathar1'na , en 3; Nikolaas, beiden jong geftorven. Mr. adriaan van stryen was gebooren in dén Jaare i$\7 i èn overleedt op den tienden December des Jaars 1604, nalaatenden bij zijn Huisvrouw maria vAn dér mast, RobbregtS dogter, zes kinderen: t. Geertruid, getrouwd met Adriaan van BoekelerWdhr, Schout en Dijkgraaf van de Willemftad; Feijndert, Hèifiiingen, enz. 2: Quiryn, dïe volgt. 3. Beatrix, jong geftorVen. 4. Sophia, getrouwd met Pieter van der Wie.Iè, Ilnderloos geftorven. XXVIIL DEïic Kkkkkk* tt'Nt*  66 STRYEN. (van) waar? ^S EchtSenoote w" Elizabet van Gouds, 6. Maria, gehuwd aan Daniël Suicker. de Lï™.™ stryen, Adriaan», wierdt gebooren op eerfteLdtL?H",endtn deS Jaars V°<* *» tedeTt ' m h6C huWelijk' °P den e^ften DecemSiLn J 4 2' met MARIA VAN VEEN» dogter van Mr Kornelis, die volgt. Naa het overlijden zijner eerde Huisvrouwe, hertrouwde van °LtZZMeu^tt JanUarij d£S Jaars 1610■ met van moerkerken, bij welke hij Vader wierdt van de vol- gende twaalf kinderen: 1. Adriaan, die volgt. 2. Maria, getrouwd met v*« der Mast, wel. ken zij acht kinderen baarde. „ 3. Andries, Sekretaris van den Hove van Holland, ongehuwd overleeden. 4- Jakob, die volgt. 5- Willem, volgt insgelijks. 6. jong geftorven. 7. Geertruid. 8. Elizabeth. p. Frangois. II. Kornelis. leeden' 'W"' Dö "S laatstSenoemden z'jn ongehuwd overMr. Kornelis van stryen, boven genoemd, gebooren den zevenden December des Jaars 1604, en overleeden den vijf. den September 1679, tradt, voor de eerfte maai, in 't huweHik, te Haarlem, op den vierëntwintigften Oftober des Jaars 1027, met elizabeth vogel, en verwekte bij haar, Elizabeth, jong geftorven. ■Naa het overlijden zijner eerfte Echtgenoote, hertrouwde bjj» op den tienden Julij des Jaars 1633, met anna vam BIK  STRYEN, (va») êf der mast , Henriks dogter, en wierdt bij dezelve Vader van l* Elizabeth, naderhand getrouwd met Mr« Pieéef Schaap, Advokaat voor de Hoven van Juftitiej weiken zij Vijftien kinderen ter waereld bragt* 2. Quirijn, jong geftorven. Adriaan van stryen, reeds genoemd, gebooren den vijf* den September des Jaars 1611, en overleeden den tweeën» twintigflen Maart des Jaars 1664, was Penfionaris der Stad Haarlem, en bij kornelia van der mast, met welke hij, op den vijftienden Januarij des Jaars 1634, in den echt tradt* Vader van de volgende kinderen; 1» Quiryn * die volgt* 2* AU da. 3. Henrik. 4. Francoife, etl 54 Francais, alle vier jong geftorven. Op den eerfrcn Oftober des Jaars 1647 $ tradt hij in éêfi tweede huwelijk, met catharina kerkring, en verwekte in het zelve, Kornelia, die de Echtgenoote wierdt van deft Heefö en Mr. Simon van Beaumont, Sekretaris van de Edele Gr* Mogende Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, welke bij haar acht kinderen teelde. Mr. quiryn van stryen , Adrlaanszoon , gebooren den Zeventienden November des Jaars 1634, en overleeden deri tweeëntwintigllen Julij des Jaars 1668, was Schepen en Raad der Stad Haarlem, en hadt bij zijne Huisvrouw anna ?orjtaine de zes volgende kinderen verwekt: li Anna Kornelia, getrouwd met Pieter le Feburéj, Sekretaris der Stad Haarlem, welken zij drie dogters baardej allen jong geftorven. 1. Alida Catharina i die de Echtgenoote wléfdt van Mr. Arend de Raet, Burgemeester en Raad der Stad Haar** lem, Baljuw en Rentmeester van Brederode, en bij heöï Moeder van twee Zoonen, jong geftorvem 3i Adriaan, jong overleeden. Kkkkkkk a 4< HrJP  stryen. (var) Mr p£,?SaZ JZ- Et,zabeth > S^oimd met haaren neef Mr. iktltps Qutrtjn van Beaumont, Simonszoon, Raad" en Schepen der Stad Delft, en Sekretaris van Delfland, en bij hem Moeder van vier kinderen. 5. Adriana Johanna. ttoJ'JiïS:Schepen en Raad der stad - ze^LnZl ™lSÏ™' Qyirijnszoon , boven vermeld,. fveZl ï ZeSeatwimi^° Augustus des Jaars 1Ö16, en over eden den negentienden Julij des Jaars 1667, tradt in % hmyeluk, 0p den eenendertigen December des Jaars 1658, met margareta thierry, en verwekte bij dezelve; 1. Quiryn, die voJgt, 2. Jakob. vensï' iTf Maria ' getrouwd met Mr. Adriaan DuiJ. Stad l Enlt V" Amfterdam> ^ naderhand, wegens de Hoo^mIT^' fgeVMrdigde ter' Vergaderinge van Hunden u^X h d%?taaten^raal der Veréénigde Nederlan. Mr , W6lljk Wierden drie ki*teren gebooren. gebooren d^H ^T' ^Mi^> 'eed. vermeld,. w£ ; d«ee«wintlgften April des Jaars 1610, en overl leeden den achttienden Maij des Jaars 1070, wa öp den &r,tn^8ij dM JaarS in d» ec^ gelden met maria van der geer , en bij, haar Vader van 1. ntiGa, en 2. Quiryn, die beide volgen. Mr. simon garlyn van stryen (*), gebooren den negen- W aaZeTrTuT ^ S™P™g in de Ge/lagtüju. De aanetnfchakeltng met de voorgaande is bier afgebroken nietZT'6 f*""J' ah wl' de 0»de>* deezen S ntet genoemd vtnden. Mogt iemand der nog hevelde™. der afTg Van/eeze S**Pi»ge. als mede om het vervo?, een ^a,Mt^ tot op den tegenwoordige» tijd! fn het mlZgT\ ' Wdk Wij ' ^odzaakt Jjn aan riltZ hegten> Zouden vti van de ^gezondene iertgten een getrouw gebruik maaken. Wij b,dienen Zs yan a-eeze gelegenheid tot het doen van een gelÉverVek famtiten om ml zouden gelieven te vereeren. è  STRYEN. (van) ■6j> •den Augustus des Jaars 1630, en overleeden op den twaalf, den Maart, des Jaars 1670, was, op den zesden December des Jaars 1661, getrouwd met catharina everswyn, en bij haar Vader geworden van 1. Maria, gehuwd aan Hendrik Muibnan, welken zij wier dogters baarde. 2. Quirijn, en 3. Alt da, beiden jong geftorven. 4. Quiryn, die volgt. Mr. quiryn van stryen , Jakobszoen, gebooren den ze-«■enden Julij des Jaars 1660, en geftorven den achtentwintigen Julij des Jaars 1724, was Raad der Stad Amfterdam, zat in Schepensbank in de Jaaren 1602, 17,02, 1703, 1705 en 1706 als Voorzittend Lid, en bekleedde, in de Jaaren 1709 *n 1710 de Burgemeesterüjke waardigheid. In den Jaare 1695, op den dertienden November, track hij -in 't huwelijk met kornelia van bambeek , bij welke hij twee Zoonen naliet : 1. Niko-laas, Secretaris der Stad Amfterdam, gebooren den achttien October des Jaars 1700, en getrouwd, den zeventienden Msart des Jaars 1727, met sara maria witzen, in welk huwelijk kinderen verwekt zijn. 2. Jakob, gebooren den vijftienden Maart des Jaars 1706, was Kapitein van eene Kompagnie Voetvolk ten dienfte deezer Landen, en tradt, op den twaalfden Julij des Jaars 1726, in 't huwelijk met geertruid blaau, bij welke hij kinderen verwekte. Mr. jakob van stryen, Jakobszoon, broeder van ftraks gemelden quiryn, wierdt gebooren den zesden Maart des Jaars 1663, en overleedt den achtëntwintigfteu Februarij des Jaars 1729. Eerst bekleedde hij den post van Sekretaris der Stad Amfterdam, en zat vervolgens in het geftoelte van Schepenen, in de Jaaren 1701, 1707 «n 1?08 als pra;fideerende. Tweemaalen is hij getrouwd geweest: eerst met henriette s-opta, Weduw wijlen den Heere Gerard Bors van Waveren, Sekretaris der Stad Amfterdam , bij welke hij eenen Zoom verwekte, Nikolaas, jong geftorven. Kkkkkkk 3 Zijne  t STRYEN. (van) Zijne tweede Echtgenoote was He^r »„„„„ j- OP den tweeëntwintigften April des laar* *. we«e bij haar de volgende kinderen: i. Willem, a. Elizabeth, beide jong geftorven. Sd.S? M°Sende «Sie «* Admiraliteit te 4- ^ milemina, jong geftorven, gebooren Ti" ™ STR'/£N' broeder der ««astvoorgaanden fveSn lneenen-WintigftCn ]mi> des 1>™ 'is, en ï^iS-«^n^£r"d des jar ^ » den Souvereinen ! r Stadhouder van de Leeneu i. Z'izabetk, jong geftorven. geboo'ent^HeeSt^' ff"^ ^ *" h°0gedei- -I- ^ W„« . ? jak0b van borssele van DPR Hnn SdeCSrrVOOrh°Ute' EnvoJ van we" wegens de Provincie 7 !i ?W0°JnI,Jken Afgevaardigde van Hoog Mogende S ' " * Vergadedng van »» geboLfderSern Mar' ?ePe" Stad G°Uda' derden Septembe det JaarV"jMB l68/' eD °P ^ plara maria slicher dnohr ? §r Vr™ geineester der S ad Delft ï ^ j3" SHcher' Raad en Bu'goederen ™ HdfJ? ' °ntvfnS«-G«"™u der Kerkelijke -N' ■IJ w?!1?e hlJ 2es kinderen heeft verwekt. 9, mg-  STRYEN, (van) STRYENE. 71 a. TFigbold. b. Kornelia Maria. C. Ouirijn. d. Agatha Philippina. e. Johanna Elizabeth. f. yotf» Hag0. 4. Kornelia, getrouwd met Franco van der Goes, J. U. L. Raadsheer in den Souvereinen Raad en Leenhove vsn Brabant en Lande van Overmaaze, en Landdrost van Delfland; uit welk huwelijk zes kinderen gebooren zijn. a. Adriaan. b. Kornelia Elizabeth. c. Maria. d. Maria Dulcia. e. Philip Jacob. f. Anna. Mr. quiryn van stryen, Simon Garlijnszoon, boven genoemd, gebooren den dertienden April des Jaars 1668, overleedt op den elfden September des Jaars 1714. Hij was Sekretaris der Stad Haarlem , en verwekte bij isabella gevaerds, welke hij, op den vijfden December des Jaars 1696, ter vrouwe nam, acht kinderen. 1. Catharina. 2. Steven, jong geftorven. 3. Simon garlyn van stryen , Schepen en Raad der Stad Haarlem. 4. Kornelia. 5. Catharina, jong geftorven. 6. Maria. 7. Ijabella, en 8. Steven, jong geftorven. Stryene, weleer een riviertje, in de Groote Zuidhollandfche Waard, 't welk, vóór de zeer geduchte Overftrooming van den Jaare 1421, Holland en Brabant plagt van een te fcheiden. Het Land of Graaffchap Strijen, boven vermeld, heeft daar van zijnen naam ontleend. Zie s. v. leeuwen, Batavia Illuftr. Kkkkkkk 4 Stryen-  aan den mond van ge"?eg ""geweezen, te weeten, «Ifde ramp?telke d St ^ De onder de wltJeTbepaveÏ 3nei"' Q°Uet DorP geene verdere M^ Ï f^,Wer 5 aangaande we*en , egter, Se^^J? longstverloopene Eeuwe leefde, en ter ^eSgheS h" Af "dafehe Stadshuis zijn Kunsipenfeel ferbidetEst Sl°°rfteen?uk * de Asfnrantiefamer, den kluwen ZZJj,'™? V" ™ me5,schPae"U pen heeft .„ ult den doolhof ™ minos gehol' pen neeft, aan ariadnk te rug geeft wierHr i„ ^„ 7 tfS7? door hem gefchilderd. ' ' * ^ ]m& teTJ'KT D°rP " de Meierij Van 'hertogenhof, on, Si L S KeyM> '» * nabuurfchap va« Jurhïirr «•,„• , g "uizen. De Hervormde Kerk is een " i zïh f °UW' Ult b6t midden van wie"^ dak een Z rentje zich met ongevallig verheft. Zo wel hier al, in w Seïd' minder.d9n andere Dorpen blootgefteld. De H er! van behQort aan den Prinfe van oranje. Stoven (ehnst) ook wel steuven genaamd, een Kun« » YW oTOgf rcuj,, uj eM (Mm ^m  STUVEN. CERNST) *3 wien de hand beter tot de behandeling van het penfeel diende, dan hem het hoofd naar geregeldheid van wandel Hordt, Immers vindt men aangetekend dat hij meede handdaadig was aan den Oproer, in den Jaare 1696, binnen Atrfi:rdam, over, althans ter gelegenheid van eene Keure op het begraaven voorgevallen. Onder andere wierdt hij befchuldigd, het graauw te hebben aangefpoord tot het pionderen van het huis van den Burgemeester jakob boreel, flaande op de Heeregraft bij de Leidfcheftraat. Daarenboven wierdt, door twee perfoonen , eene Verklaaring tegen hem ingebragt, volgens welke stuven zelve, in de plondëring van het huis van den Engelfchen Agent kerbv , de hand aan het werk zoude gellagen hebben. Om 't een en ander voor Schepenen geroepen zijnde, wierdt hij, bij handtasting, ontflagen, mids belofte doende, 't allen tijde te zullen verfchijnen, wanneer hij zoude geroepen worden. Niet zo gemakiijk raakte stuven vrij, in het volgende jaar. Woorden gekreegen hebbende met eenen zijner Leerlingen, mishandelde hij denzelven dermaate , dat het gerugt veele nieuwsgierigen voor zijne wooning lokte, zijnde op de Bloemgraft, en daar uit een geweldige opfchudding gebooren wierdt. Om den Kunstfchilder te vatten, kwamen, eerlang, eenige Geregtsdienaars en Ratelwagten toefchie-! en. Door het fehermen met eenen deegen en het werpen met fteenen, .wist hij, een tijd lang, deze'ven af te weeren, JNaa lang worftelen viel hij in hunne handen, Thans wierdt hij, bij Vonnis van Schepenen, verweezen tot eene oplbiting in het Rasphuis, voor den tijd van zes jaaren. Zijne opflui-. ting nam eenen aanvang op den tienden Julij des Jaars 1Ó9S, doch duurde nu nog eeene drie jaaren, vermids hij, af'Hag bekoomen hebbende, op den dertigften April des Jaars 1701, zijne vrijheid wederom bekwam , onder voorwaarde, n«gthans, van de Stad te moeten ruimen. Doch hier aan voldeedt hij niet; hij bleef binnen de Stad, en verzwaarde deeze ongehoorzaamheid met kwalijk fpreeken van de Wethouderfchap, welke hij, gelijk voorheen meerroaalen, thans van pieuws hefchuldigde, dat zij, in den Jaare 1696, onfchuldig bloed hadt doen vergieten. Men nam hem dan wederom in verzekering, en bande hem andermaal in het Tugthuis, niet Kkkkkkk 5 meer  (NIEUWE) waf Tiraa,fvda,gen' 1133 dat h'ï * hetzelve ontllagen genden S ^J? " t0t den derd- Februarij des vol" »e L^ukil êa,!f ^ ï" gemdde huis' hanSen twee kiel yemard.gd In deeze foort van fchilderftukken fchijnt hij voornamelijk te hebben uitgemunt. 1 Zie HorjBR/ken, en j. wagenaar, Be. fchrijving van Amfterdam. welkT Ta T ,H°VE- T0t VÊrftand deezer "itdrukkinge, welke, m de aloude gedenkflukken der Vaderlandfche Gefchiedemsfen, d.fcmaa.s voorkoomt, is het niet ondienftig, Ter aan te merken, dat door dezelve wordt aangeduid de jaartelling van ouds gebruikelijk, volgens welke het jaar met Iaaseh, of met Goeden Vrijdag, zijnen aanvang nam. De dagtekening der Brieven, ten Graaflijken Hove afgevaardigd, was daar mede overeenkomflig ingerigt. Door het niet in agt neemen deezer gewoonte, zijn, meermaalen, in de bepaa SbUüS.* CN,E"WE:) °°k Wel de Gregoriaanfehe Stijl, m„ deszehs uitvinder, Paus gregorius den XIII, aldus « «ad. Het volgende berigt daar van, vertrouwen wi 5 te fieÏikZlmet Tangenaam ^ Op dat de Christenen nït t! gelijk en op denen dag met de Jooden het Paaschfeest den nnrrTn' h3dt K^^erLg van Nicea, g£oZ den ,n den Jaare 328, vastgefteld, dat het gemelde feest al toos zoude gevierd worden op den Zondag, §die volgen zou VoorLÏndaVffeertiende,I d8g d6r Ni6UWe Maane' ^ naa de Voorjaar» dag. en nachtevening koomt. Voor den dag deezer dag-  STYL. (NIEUWE) 75 dag- en nachteveninge hadt men te houden den eenentwintigden van Maart, op welken dezelve toenmaals viel. Voor zo veel men, egter, toen en zedert de lengte van een jaar re-, kende op driehonderdvijfëuzestig dagen en zes uuren, welke zes uuren, in de vier jaaren , eenen geheelen dag uitmaaken, welke men naa den vierëmwindjften Februarij plagt in te lasfchen; en vermids, intusfchen, de Zon elf minuten, na genoeg , minder noodig heeft , om weder te keeren tot het zelfde punt, dan de tijd, op weiken een Zonnejaar gerekend wordt: zo was hier uit ontdaan, dat, in het tijdverloop van twaalfhonderdzeiëtivijftig jaaren, dat is, tot in den Jaare 1584, de Voorjaarsdag- en nachtevening , ,11a genoeg , tien dagen vroeger kwam, dan ten tijde der Kerkvergaderinge, te weeten, niet op den eenentwintigden, maar op den elfden van Maart. Uit dit verfchil, tusfchen het Gemeene en tusfchen het Zonnejaar, zag men zo veele verwarringen, vooral zulk een verloop in de Feestdagen der Roomfche Kerke, te gemoete, dat, naa verloop van een zeer groot getal van Eeuwen , het Kersfeest, bij voorbeeld, in den Zomer zoude kunnen invallen. Hier bij kwam nog, dat de Landlieden, veelal gewoon in 't zaaien en planten zich naar de vastllaande feestdagen te fchikken, zouden verlegen ftaan, indien dezelve in andere maanden voorvielen. Om deeze en andere redenen wierdt Paus gregorius, in den gemeiden jaare, te raade, ter voorkoominge van foortgeiijke ongelegenheden, eene dienftige fchikking te beraamen, en beval dat het Jaar 1582 tien dagen korter dan een gewoon jaar zijn zoude, en dat, ten dien einde, naa den Feestdag van den H. franciskus, invallende op den vierden Oktober, niet de vijfde, maar de vijftiende van die maand zoude genoemd worden. Voor zo veel 'er, evenwel, nog niets aan ontbreekt, dat het Zonnejaar geene volle elf minuten korter is dan het gewoone of burgerlijke jaar, beval zijne Heiligheid, vervolgens, op dat diergelijk een verloop in 't vervolg zoude voorkoomen worden, dat men, naa het Jaar 1600, de drie eerstvolgende honderdfta jaaren, te weeten, 1700, 1800 en 1900, voor geene zo genaamde Schrikkeljaaren zou hehben te rekenen, gelijk, naar den Ouden Stijl, zou hebben moeten gefchieden, maar wel het  SöTFREN. (BAILLI ra) L de 0,h ' ? S vervoISenï5 waar uk ontftaan moest, rfen naa «der der dr.ehonderdlte jaaren, een dag meer ver. fn eVelr ^ ^ ee" ^kelijk "rloop voorLoST',7001" V6ele dUiZenden Voegzaam Ze S„ , T? La"den' oader a^e in de Nederlanden wierdt. de Pauslijke fchikking terftond , doen elders met dan zeer lang daar naa aangenomen. JÜTIT' ?A!LU B° ee" Fransch Vlootvoogd , doch die geduurende den jongften Oorlog tusfchen Engeland en de Aigemeene Staaten, den Nederlanden geene minder gewig«ge dienften dan zijn eigen Vaderland heeft toegebragt. Bekend en nog bij veelen in verfche geheugenis, zijn deeze *emten, en de voornaamfte derzelven, de verijdeling van den Engelfchen Vlootvoogd johnstone, in deszelfs toeleg ter feemagtigmge van den gevvigtigen Uithoek van Afrika, de Kaap de Goede Hoop; als mede de herovering van Trinesmmale, t welk als een gewigtige roof, door de Engelfchen, aan de Nederlandfche Veréénigde Oostïndifche Maatfchappij ontweld.gd was. Dus in 't oogloopend allerheilzaamfte dienstbetoonmgen vorderden, van de beweldaadigden en befchermden, «ene dankbaare erkentenis, 's Lands Staaten, zo min als de Heeren Bew.ndhebberen der Oostïndifche Maatfchappije, bleeven deswegen geenzins in gebreke. Naa voorafgaande raadpleging, over de foort en waarde des Gefchenks, den dapperen en troewhartegen de süffren aan te bieden, wierdt men 't eens, rer Vergaderinge van Hun Hoog Mogende, de Staaten Generaal der Veréénigde Gewesten, daar toe te bepaalen, een gouden Degen, met Edelgefteenten omzet, ter waarde van vijftigduizend Livres. Dit Eergefchenk zondt men aan de Heeren lestevenon van berkenrode en brantsen, thans Gewoone en Buitengewoone Gezanten aan het Franfche Hof, met last om hetzelve, uit naam van hunne Meesters, aan den verdienftelijken Zeeheld te overhandigen. De ftaateli|ke opdragt gefchiedde te Parijs, onder het doen van eene ge. paste aanfpraak, in welke, onder andere, de Heeren Gezin, ütn aan dÊn Vlootvoogd verzogten, het Wapentuig te willen 2sb«    SüFFREN", (BAILLI de) SUNDERDORP. 77 aanneemen» als een onderpand der gevoelens van dankbaarheid, welke, voor ontvangene dienften, Hunne Hoog Mogenden bezielden. De Heer de suffren betuigde daartegen zijne Hiterfte gevoeligheid voor de eer, die hem wierdt aangedaan, niet verzekeringen van het belang, 't geen hij fteeds gefteld hadt, en altoos zoude ftellen in den bloei van een Gemeenebest, 't welk , zints deszelfs eerfte opkomst, zo dikmaals uitgemunt, en de doorluchrigfte Zeehelden hadt voortgebragt; verzoekende voorts, dat hem mogt vergund worden , den Degen zo lang ter zijde te leggen, tot dat hij aan den Koning, zijnen Meester, verlof gevraagd, en vrijheid, om dien te mogen aanneemen en draagen, zoude bekoomen hebben: in welk verzoek de Heeren Gezanten gereedelijk bewilligde. Zie N, Nederl. Jaarboeken,. 1784, Sunderdorp , een der vier Hoofddorpen van Watertand', hebbende een tamelijk uitgebreiden Ban, als (trekkende, in zijne grootfte lengte, van den Ban van het vermaarde Broek in JVaterland af tot aan het Y of den V/aterlandfchen Dijk. In de breedte loopt de Ban van Landsmeer, ten Westen van Buik/loot, tot aan de Bannen van Ransdorp en Schel* tingwoude. De Ban van Sunderdorp (kat, in de Lijst der Verpondingen, aangefehreeven voor zeshonderdvijfenzeventtg Morgens en honderdachtënzes:ig Roeden Lands. In het tijdverloop van honderd jaaren, te weeten, van den Jaare 163Q tot in den Jaare 1732, was het getal der Huizen, van honderdeenentwintig , tot honderdzesënzeventig aangegroeid, en daarenboven met acht Molens vermeerderd. Wat het Dorp Sunderdorp aangaat, het legt ongeveer een half uur gaans ten Noorden van Nieuwen dam, rondom in vrugtbaare Weilanden. De Huizen ftaan, tegen de bouworde der meeste Waterlandfche Dorpen, hier en daar verfpreid. De Kerk is een ge» feouw van de tegenwoordige Eeuwe. Inden Jaare 1710 wierdt het voorgaande geftigt door blixemvuur aangeftoken, en genoegzaam ten eenemaale in de asfcbe geleid. De Toren bleef ©nbefchadigd. Het is een fraai en hoog gevaarte, pronkende nes  7? SUR IC H. met twee vierkante Tranft.n „r ^> hoogen Spits. De Je Stenen h m T? ^ ^ fler,ijken van de Veefokkerij en h« ^" - hU" beftaan dagelijks na vole' ° ™ Welke ^ Sünnemere; zie sonnemarë. aan de/ Frfcfche„ H ' ^geilheid Kwartier «W?. S j ^ " ^ D°'P in het Friefche genoeg tef hSn de,G"«enij van Worwradeel, na fpreid ftaan, is zee Jrhl \HulZ™'. d,e 1,,er e" daa' ver. Kerk aftptookpr, / l t °°T ee"lge ]aare heeft ™* de «eekenden. hoek een zeer ilerke Stroom liep, Was men 't eenigen tijde, voor eene doorbraak beciugt walr dZ L, ^merkelijk gedeelte der Provincie een prooi I Zeegolven 2 §£WOrde" Zijn' °m dien ramP « vlrkoomen wierdt m n meer dan eene halve Eeuw geieeden, te raade, d0o het leggen van eenen zo genaamden SlaaperMjk, daar in te ken™kt d" ,* ^ geme'de W£e ui^eeke°de ken maakt dezelve een regelmaat-gen, bijkans rechthoekig i£2 , "ï ^ °°rdeel' 6" Voegzaam in dÖe„ fmaak van den vermaarden Westkappeljchen Dijk, op het Zeeuwfche Eiland Walcheren , b deeze Slaape angeleid l n Sn met ^ h°°^> « va" bi«« - van buiten met eene langzaame glooijing afloopende. SüKt-  SURINAME. 79 Suriname. Toen de Koning van Engeland, karei, de II, in den Jaare 1666, iast gegeeven hadt, ora de Nederlanders * uit derzelver Volkplantingen, in Amerika, te verdrijven, waren de Zeeuwen voor anderen in de weer, om het uitvoeren van dit bevel den Engeifcben te beletten. Zij rustten drie Oorlogfchepen uit, onder den Kapitein abraham krynszoon, en naken, in den Winter des gemelden jaars, in Zee. In Maart van 't volgende jaar, kwamen ze aan de Rivier van Suriname, alwaar de Engelfchen eene Volkplanting aangelegd hadden. De Zeeuwen lieten de Engelfche Viag waajen, en zeilden de Rivier op, tot onder de Sterkte der Engelfchen. Doch alzo zij onkundig van de Seinen der Engelfchen waren, deedt de Bevelhebber der Sterkte terftond op hen los branden. Zij gaven hem de volle laag wederom, flapten aan Land, en maakten zich wel haast meester van de Sterkte, die ilegt voorzien was, en bij verdrag overging. De Zeeuwen maakten vervolgens een verdrag met de Ingezeetenen en Suikerplanters, aan de Rivieren van Suriname en Kommawine, die den Eed aan de Staaten van Zeeland afleiden. De Goederen en Landerijen van de weigerigen, en van den Engelfchen Bevelhebber, wierden tot buit, en de Soldaaten tot Krijgsgevangenen gemaakt. Ook moesten de Ingezeetenen terftond honderd duizend ponden Suikers voor de Staaten van Zeeland opbrengen. De Zeeuwen lieten van romen tot Bevelhebber van Paramaribo, en eene Bezetting van honderdé'ntwintig Man, in de Sterkte, die toen'den naam van Zeelandia kreeg. Zij zonden den gemaakten Buit met een Fiuitfchip na Zeeland. De Staaten vm Zeeland bleeven eenige jaaren in 't bezit der overmeesterde Volkplanting; doch wierden, in 't Jaar 1682, te raade, dezelve aan de Westïudifche Maatfchappij, die toert pas van haare drukkende fchulden ontlast was, voor eene fomme van tweehonderdënzestigduizend GuiJens , over te doen. De Aigemeene Staaten verleenden 'er, den drieè'ntwintigften September des gemelden jaars, Oktroi op. De Westindifche Maatfchappij, ziende, welke zwaare kosten 'er toe bet in ftand houden deezer Volkplanting vereischt zouden worden, eer men 'er eenige merkelijke voordeelen van kon trekken, befloot, in 't volgende Jaar 1683, twee derden dee- len  .. . SüRINAMÊ. ZtJnl 3f teftaan; van weIken h« eéne door dé Ë erZll "'tl ï* aDdere d°0r K0RNE"S ™ fl«r $o,nmehdt]kt tot den zelfden prijs wierdt overgenomen; behoudende egter de Aigemeene Staaten de Oppert indifche Maatfchappij en de Erfgenamen van den Heere Z sommelsdyk , maaken dus gezamemlijk het Genootfchap of de Sociëteit van Suriname uit. Wirffc? !fv S0™ELSDYK trok ^If, in September des Jaars 1683 , na Sunname, en aanvaarde de Landvoogdij over die Volkplanting. Hij fligtte 'er twee Sterkten, die hij van behoorhjke Bezettmg en Oorlogsbehoeften voorzag. Niet lang naa zijne aankomst, vielen 'er eenige klagten over zijné fcefuermg. Men befchuldigde hem, dat hij de Raaden L Juftitie en Politie met vroeg genoeg aangefteld, noch behoorlik gekend hadt. Ook waren de Opgezeetenen hooger door hem bezwaard geworden, dan volgens 't Oktroi gefchieden mogt Hr, eischte, zeide men, twee en een half ten honderd van alle Goederen, zo dikwils als zij verhandeld wierden en Volgens É Oktroi mogt zulks alleenlijk van de Goederen ' diaitgevoerd wierden, gevorderd' worden. Verders bragt'men tot znne bezwaaringe in, dat hij een Pakhuis hieldt'van allerlei Goederen, tot merkelijk nadeel der. Opgezeetenen. Ook was 'er een Schip, voor rekening van eenige bijzondere DK fekteuren, aangekoomen , dat in Ierland aan gewest was ■ en van daar gezouten Ösfen- en Verkensvleesch op Suriname gebragt hadt; daar, volgens 't Okiroi, de Schepen regelrecht tut het Vaderland komen moesten. De Heer van sommelsdyh hadt daarenboven twee Roomfche Geestelijken, tegen 't oogmerk der Staaten , in de Volkplanting laaten komen. Ook bragt men tegen hem in, dat hij den eenen boven den anderen begunftigde, in het waarderen der Suiker, die men ter wange aanbragt, en waar van twee en een half ten honderd betaald moest worden, welker prijs fomtijds op zes, fomtijds op agt en ook wel op tien Duiten het Pond gelteld wierdt.De Aigemeene Staaten fchreeven, over deeze bezwaamisfen, aan den Heere van sommelsdyk , die 'er zedert verandering m fchijnt gemaakt te hebben. Immers fommigen getuigen, dat hij'  SURINAME. hij de Volkplanting, eenige jaaren, tot genoegen der Opgexeetênen, beltierd heeft. Doch . in 't Jaar 1688 ontftondt 'es eene gevaarlijke muiterij onder 't Krijgsvolk, die den Land. voogd het leeven kostte.' Bij gebrek van toevoer uit hee Vaderland, was men genoodzaakt geweest, het dagelijks deel der Soldaaten te verminderen. Dit hadt hen baloorig_ gemaakt, en de Wapenen doen opvatten. i De Opperhoofden der Regeeringe Honden hunner woede allereerst ten doel. De Landvoogd ontving, in deezen Oploop, zevenenveertig wonden, aan welke hij op (taanden voet overleedt. De Bevelhebber veeboom, die anders wel bij 't Kri'gsvolk gezien was, wierdt met eenen Kogel in den Buik,getroffen, waar aan hij naa negen dagen ftierf. De Muiters maakten zich meester yan de Sterkte en van twee Schepen, die op de Rivier lagen. Zij waren van zints te vertrekken; wanneer zij van 't Volk vari eenige Schepen, die in Kommewine lagen, en van de Opgazeetenen der Volkplantinge, die zedert in de Wapenen gebrag waren, zo hevig wiefden aangevallen, dat zij zich ? op genade en ongenade, moesten overgeeven. Acht van de grootfte Belhamels wierden met de dood geftraft, én daar op alles' In rust gebragt. De Heer francois van aarssem', toen Heer van Chaiillon , en Zoon van den omgebragten Landvoogd v was Luitenant ter Zee voor het Koliegie ter Admiraliteit, te* Amfterdam, en verkreeg verlóf om na Suriname te gaan tot het bijeen zamelen der verftrooide naalaatenfchap zijns Vaders. Deeze Heer bekleedde, zedert, het Ampt van Vice-Admiraal, onder het zelfde Koliegie te Amfterdam. De Volkplanting is ©ndertusfchen van tijd tot tijd toegenomen. Veele Nederlandfche Huisgezinnen, en een goed getal van Franfche Vlugtelingen om den Godsdienst, zijn 'er na toe getrokken, 't wela alles veel toegebragt heeft, om Suriname in éenen bloeien'den flaat te fielten. In Oktober des Jaars 1712, kwamen de Franfchen, mei zeven Oorlogfchepen en vijfendertig kleiner Vaartuigen, onder 't bevel van jaques de cassaud , de Rivier van Suriname Opzeilen. Zij zetteden terftond een goed getal Soldaaten aaff Land, die alles verwoestten wat' hun voorkwam. Paramaribo wierdt gebombardeerd. Van het Kafteel Zeelandia en vari JÊXVHI. dbelV LH 1111 étsaf&i  ts . SURINAME. eemge Koopvaardijfchepen, die Gefchut op hadden, gaf men dapper vuur op de Franfchen. Deezen hielden ondertusfchen aan met pionderen en vernielen ; tot zo lang dat de Opgezeetenen raadzaamst oordeelden, met de Franfchen te verdraagen, en de verdere verwoesting hunner Huizen en Goederen, voor eene fomme van omtrent zevenhonderdënvijftigduizend Guldens, af te koopen. Men klaagde uit Suriname, dat dit ongeluk voornaamlijk te wijten was, aan de (legte beftiering hier te Lande. De Opgezeetenen der Volkplanting beweerden, dat de Direkteurs geene genoegzaame zorg hadden gedraagen, gelijk ze, volgens het Oktroi, moesten doen, dat de Vestingwerken in behoorlijken ftaat van tegenweer gefield■ en yan Manfchap voorzien gehouden wierden. De Direkteurs' verdedigden zich egter zo wel bij de Aigemeene Sta,ten, dat die oordeelden, dat zij ten onregt befchuldigd wierden! Onderrasfchen heeft men, naa dien tijd, zo wel hier ais in S*P«tatorumt heeft een Raadsheer uit het Hof van Polhie «e voorzitting, ais Kommisfaris Politiek. 0h"e JJe Waaren, .die men na Suriname zendt, zijn de zelfde ™LT I e voortbrengzels des Lands, welke men her waards brengt zijn Suiker, Kpffy, Kakao, Katoen fjcmt ÏÏÏÏZT?' 6nVerwftüffe^ ** eenig Limoen^'. £e Sedï CUr0enea 9f LimmetJeS' ^ngper - and^e he pond. Het Riet, daar de Suiker uit geperst wordt is wordtfZV>aVOetZ h°°g' e" d"e °f vier duimen d k 'H wordt om t jaar gefneeden, en het fap wordt 'er, door mid del van eenen Molen, uitgenerst. Men kookt het ot 0D fene mat.ge dikte, in koperen Ketels/en doet het ve'rvogen? in vierkante Kuipen, die boven wijd zijn, "en naa onderen ?nengskens naamver worden. Onder In dee^e Ju pen f ee„ I ke /OUT,? "? Smh'er; da£ ™» ^noj, L tCd: Se've om 'e/ de°r?" * ^ * Da" *« S■ ■ °QP fe ,aaten doorloopen. De Suiker fclijft nog eenigen tjjd in de Kuip, en als men ze 'e ui I £L:°l \? 5 VateD ^ ^ «izo verzond! Vao de Siroop wordt zekere fterke drank geftookt, Drum g.hee Tke"jk fterker dan Brandewijn is, en vee" n £ ?ngelfche Volkplantmgen vervoerd wordt. 4 PP  SURINAME. S$ De Koffy heeft men, zedert eenige jaaren, eerst in Suriname beginnen te planten. Zij koomt 'er zo wei voort, dat 'men 'er groote partijen herwaards van overgezonden heelt: dat niet verminderen, maar veel eer toeneemen zal, oaaangezien "verfcheiden' in- en ultlandfche Maatfchappijen, door het rijkelijk aanbrengen van Koffy , die Kooptnanfchap op eenen zeer iaagen prijs gebragt hebben. De Volkplanibg Suriname U zo nabij gelegen, en de Koffy kan aldaar met zo geringe kosten aangekweekt worden , dat de Sociëteit meent in ftaat te zijn, om dezelve altoos beter koop dan andere Maatfchappijen herwaards te kunnen brengen. Suriname leevert ook Tabak, en eenige andere Gewasfeu uit, daar egter weinige of geene verzending in is. De Tabak is zo goed niet als de Virginifche: zij wordt alleen onder de Inboorlingen, Iudiaanen en Zwarten, gefleoten ; want alles rookt 'er, tot de Vrouwen en Kinderen toe. De Surinaamfche Plantaadjen worden door Afrikaanfche Slaaven bewerkt. De Westindifche Maatfchappij heeft alleen regt, om Slaaven in Suriname te brengen. Zij moet 'er, zo lang als haar" Oktroi duurt , jaarlijks ten minden tweeduizendvijfhonderd Slaaven leeveren, en zo de Volkplanting verder' uitgebreid wordt, een grooter geasl, naar evenredigheid der gemelde uitbreiding. De gefchillen, over den Slavenhandel vallende, worden door den Gouverneur en Raaden afgedaan. Doch de Westindifche Maatfchappij kan zich van derzelver Vonnisfen, op den Hoogen Raad in Holland beroepen. De Slaaven worden in 't openbaar aan de meestbiedenden bij Paaren tevens verkogt. Men onderfcheidt ze in Piece d'India of leeverbaare, en Makkaroens of onleeverbaare Slaaven. De leeverbaare Slaaven gelden 'er doorgaans omtrent tweehonderdvijfentwintig Guldens het Stuk. Doch wij hebben te vooren reeds aangetekend , dat men, zedert eenigen tijd, de Prijzen der Slaaven, op Surirame, merkelijk gedrukt heeft. Hoewel 'er onder deeze Slaaven eenigen gedoopt zijn, hebben de meesten nogtans genoegzaam geene begrippen van Godsdienst. Zij gelooven de Zielverhuizing, en hebben hoop van, naa hunnen dood, wederom in £un Vaderland te zullen koomen. '. ' LI 11111 c Sweers,  9° SWEERS. CDAVID) X lo^al' Wnag -^edaanToi" s * ^ ^ wij niet aangetekend Met veel waarfchijnlijkheids wordt de aatfte SB» h t "] 33ar Vrde hij' in de °^emelde h°eda„ g e ' 1 6Vel 0VW net Ff Sat V!«n Oorlog de-Brak onder het Eskader van den Vice - Admiraal wLt joZEF' Baron van Gtnd, ten tijde als deeze, met het EngXe Konrngsjagt * Merlin, de bekende ontmoeting hadt, waa over -derhand zo veel te doen viei. % het volgende Z ielïvTL I1 ^ d< Marmer, onder het st deel van den Lmtenant Admiraal Generaal i^bl de rli. Ze fia/ voT'v //°dallig' teS™ord* den vermaarden Zeefiag voor Sou/staat, i„ weiken hij, door zijn beleid en JJeei M i 463, hebben wij reeds verhaald, hoe de wakkere en Vaderlandlievende Amfterdammer, geragd hasselaer ztc als Vnjwilliger aan boord van onzen Kapitein begeeven hadt, en, voor het Vaderland «rijdende, het leeven ,Iet s Jaars daar aan, voerende het zelfde Schip, thans gewapend met vtjfhg Stukken Gefchut, en bemand met tiJÏÏÏÏ? eestten Matroozen en eenentwintig Soldaaten, behaalde% geen kiemen ,of in de Zeegevegten, in de ma nden J n j ea Augustus voorgevallen. Met ijver zijne manfchap voorgaand en tajdende met zijne gewoone heldhaftigheid/fneuvflde hij In het laarstgemelde gevegt, op den eenèntwintigiren de maand. De nu gemelde bijzonderheden zijn algemeen bekend Wi] voegen nog daar nevens de volgende, uit den Heerê LTf EnAt"' dCZe,Ve VaD g°ed«hand waren medege- dTLe u gel' diS ^ hGt leeVeD kost£e' hadt ^n Hed de be.de beenen tevens weggenomen. In den waan, dat sweers , d,e, door den fiag, 0p het Schip was nedergezegen me: een den adem hadt uitgeblaazen, hadt men hemTde Ka-  SWEERS. (DAVID) 91. Kajuit gebragt , en op den tafel nedergeleid , het vertrek voorts geftooten hebbende. Hij bekwam, nogthans, eerlang, en van den tafel geklommen zijnde, kroop hij op de ftompen «tot aqn de Kajuitsdeur. Deeze geflooten vindende, zogt hij je vergeefs, door met de vuisten op de deur te kloppen, gehoor te vinden. Door verlies van bloed, bezweek hij allengskens. Dit alles bleek, naa het eindigen van het Gevegt, wanneer men, van buiten, de Kajuitsdeur geopend hebbende, den wakkeren Held dood op den grond vondt leggende, hebbende zijne handen, door het kloppen en flaan op de deur, merkelijk bezeerd. Sweers was in de maand Januarij des zelfden Jaars 1673 getrouwd, met maria van baarle. Zij was zwanger, toen haar Echtgenoot het leeven liet, en baarde, in de maand November, eenen Zoon, die flegts weinige maanden leefde. Met veel (hatelijkheids wierdt onze Zeeheld, te Amfterdam , in de Nieuwe Kerk begraaven. Men ziet aldaar zijne Grafftede, ten Zuiden van het Choor, tusfchen twee pilaaren. Boven dezelve hangen het Wapen, de Degen en de ijzeren Handfchoenen. Onder aan leest men dit Opfchrift: DAVID SWEERS, CAPITETN, GE TROUWE LTK FOOR HET FADERLAND GESTORVEN IN DE FICTORIEUSE BATA1LLE TEGENS DE TWEE KONINKLTKE FLOOTEN VAN VRANKRTK EN ENGELAND, OP DEN XXI AUGUSTT MDCLXXIII. Op 'sMans begraafenis wierden, ter zijner eere, gouden en zilveren Gedenkpenningen uitgedeeld. Men vindt van dezelve eene afbeelding bij van loon, in zijne Nedcrlandfche Hifloriepenningen. De Heer wagenaar verhaalt, een dier Gedenkpenningen in handen gehad te hebben, met de afbeelding, door van loon gegeeven, volkomen overeenireminendei doch. met een ander Randfchrift, 't welk dus luidde: „ lek  0 SWEERS. C ISA AC) „ lek hielp twee Coningen, viermaal, in lbo veel (lagen „ Ter Zee vyt donderen tot beider lang verwyt: ,, Doe nam my, daer ik vocht, een yfer vyter tyt. >» Wie foud een fterflyck lyf voor foo veel eers niet wagen ?H Sweers, (isaac) wiens leeftijd vroeger dan dis des na femelden was begonnen, doch flegts twee dagen laater eindigde, was een der grootfle Zeehelden, welke de Nederlanden •hebben voortgebragt, en door eene langduurige ondervinding €n veelerhande kanswisfelingen des geluks, opgeklommen tot den hoogen rang, welken hij, 't eenigen tijde, heeft bekleed. Op den eerden dag des Jaars 1622 kwam hij ter waereld te Meuwmege». Volgens geloofwaardige berigten, zou hij van •adelijke af komfle geweest zijn, als gefprooten uit het geflagt van land as, 't welk, reeds in de Dertiende Eeuw, in Brabant , en in Luiker land, bekend en vermaard geweest was. De Vader van onzen sweers , was arent sweers , zijne Moeder alida of aaltjen bronkhorst. Lieden van geen gering aanzien en vermogen moeten deeze Ouders geweest zijn, alzo arrnt sweers, in de gemelde Stad, niet flegts de waardigheid van Schepen bekleedde, maar daarenboven, in den Jaare 1629 , wegens Gelderland wierdt verkoozen tot Bewindhebber der Oostïndifche Maatfchappij ter Kamer Amflerdam. Dit was de reden, waarom hij, met zijn gezin, in deeze Stad, een geruimen tijd, zijne woonplaats nam. Weinige jaaren laater verloor isaac zijne-Ouders, te weeten, in den Jaare 1.535. Van toen af namen zijne omzwervingen en wederwaardigheden eenen aanvang. Eerst woonde hij, eenigen tijd, te Hoorn, alwaar men hem ter fchoole hadt befteld. Nog geene zestien jaaren oud zijnde, zondt men hem na Spanje, om 'er op een Koopmans Kantoor te dienen. Doch slzo hij in dien leevensftand geen genoegen vondt, keerde hij, reeds fa het volgende jaar, in het Vaderland te rug. In den Jaare 1640 vertrok hij, ais Super-Cargo, na Ilrazil. Hoe jong van iaaren en van geringe ervarenisfe, zijne ongemeene. begaafdheden, egter, deeden hem hier, binnen kort, gunst, agting en vertrouwen winnen, wordende hij, onder ■andere, tot Notaris en Procureur aangefteid. Hadde sweers eene  SWEERS. (ISAAC) ?i eene geaartheid bezeeten, tot ftilzitten geneigd, de kans zo» hem fchoon gedaan hebben, tot het bekoomen van een ruin» beftaan. Doch eene zittende leevenswijze viel geheel niet in zijtien fmaait. In de Oorlogen, welke de Portugeezen tegen de Nederlanders op Brazil voerden, vondt hij gelegenheid, om zijner ndginge tot het Krijgsleeven bot te vieren; van tijd tot tijd deedt hij eenen togt, als Vrijwillige, te paerd. Ia den Jaare 1645 bevondt z'eh sweers in eene Sterkte, aan da Kaap A. Augustijn , toen dezelve, door den Bevelhebber, met eene ïchandelijke laf hanigheid , aan den vijand wierdt overgegeeven. Eene proeve van zijne Vaderlandsliefde en trouwe gaf de jonge sweers bij deeze gelegenheid. Want terwijl de Bevelhebber der Sterkte, om in het bezit van zij.nen post te biijven, in den dienst der Portugeezen overging, liet zich sweers, nevens eenige anderen, gevankelijk na het vijandlijk Fort S. Antonio voeren. Eene ander blijk van lief. de voor zijn Vaderland gaf thans de gevangene. Vernomen hebbende, dat de vijand eenen aanflag op Tamarica in den zin hadt, beraamde en vondt hij een middel, om aan de Hooge Regeering, in 't Reeif van Brazil, daar van kennis te geeven. Bijkans het leeven zou hem. deeze trouwhartigheid gekost hebben. 'Er was, naamelijk, iets van zijne verrigtin. gen uitgelekt, en dit de oorz ak, dat eerst zijne opfluiting verzwaard, en hij vervolgens, om hem tot bekentenisfe van zijne verrigtingen te brengen , ter fcherpe proeve gebragt wierdt. Doch hoe zeer men hem, zelf tot bezwijmens toe, folterde, hij bleef velftandig in zijne weigering om iers te openbaaren. Men ontfloeg hem dan in zo verre uit zijne hegtenisfe, dat hij eerst na Bahir, van daar na Terrera, en eindelijk na Lisfabon gevoerd wierdt. Hitr vondt hij middel, om met een Hollandsch Schip te rug te keeren na het Vaderland, alwaar hij, in 't einde des Jaars 1646, aankwam. Zijn vertoeven aan land was van geen langen duur. Isaac hadt, onder andere, eenen broeder , salomon genaamd. Nevens deezen en eenige andere deelgtnooten rus te hij een Koopvaardijfchip uit, na Virginie beftemd. Ais Koopman tkp onze sweers daar mede in Zee, tegen het einde des Jaars 1647; doch hij hadt het ongeluk, op de Engelfche Kust te ftran-  1)4 SWEERS. (ÏSAAC) ftranden. Met zo veele goederen, als hij hadt kunnen bergen, en in twee afgehuurde Vaartuigen gelaaden, keerde hij" te rug, en kwam behouden te Rotterdam. Tot nog toe hadt sweers het Vaderland niet onmiddelijk gediend. Daar toe bekroop hem thans de lust, én om zijn geluk ten Oorlog te beproeven. In den aanvang des Jaars 1049 ondernam hij zijnen eerften togt ten Oorlog, als AdeU bor-t, onder den Kornmandeur jan van galen-, en hielp verfcheiden Turkfche Kaapers veroveren. Het jaar, met deezen togt, bijkans verloopen zijnde, liep hij, in de maand Maart des volgenden jaars, onder den zelfden van galenj van nieuws, in Zee, in de hoedanigheid van Sekretaris van een Eskader, beftemd om de Koopvaardij in de Middeiand* fche Zee te beveiligen. Geduurende dit alles hadt hij zo veel kunde en ervarenisfe opgedaan, dat hem eenig bevel wierdt toevertrouwd. Naa dat hij', in den Jaare 1651, eenen Kruistogt, in de hoedanigheid van Luitenant, hadt bijgewoond;, voerde hij, 'sjaars daar aan, als Kapitein, het bevel overeen Oorlogfchip, en was in het gevegt tegen den Engelfchen Admiraal askue tegenwoordig. Eene merkwaardige proeve van dapperheid vertoonde sweers in den Jaare 1653. Nevens den Admiraal de ruiter en kruik ftreedt hij tegen zeven Engelfche Oorlogfchepen , en raakte vervolgens alleen aan vier dier fchepen, welke het zijne in den grond boorden. Met moeite bragt hij 'er 't leeven, en vervolgens de vrijheid •af. Want van den vijand geborgen en te Londen zijnde op'gebragt, ontkwam hij de gedreigde hegtems, door zich voor eenen Spanjaard uit te geeven, alzo hij goed Spaansch fprafc, Onder fchut en fcherm van een Paspoort, van den Spaanfchen Gezant verworven , kwam hij behouden in het V.-derland. Spoedig Wierdt hem wederom het bevel over een fchip opgedraagen, en deedt hij vervolgens verfcheiden togten, zo om de Koopvaarders te geleiden, als om den vijand des Vaderlands afbreuk te doen. Naa in den Jaare 1665 tot den post var Schout bij nacht te zi,n bevorderd, hadt hij, in 't volgende jaar, geen klein aandeel in den vermaarden Zeeflag van vier dagen, in welken 't hem gelukte, het fchip van den Admiraal george askue, 't welk op de Galpe aan den grond was  SWEERS. (ÏSAAC) 9$ was geraakt, te bemagtigen en te verbranden ; genietende voorts de eer, den Admiraal, tot 'sanderendaags, op zijri fchip in bewaaring te honden. De Heer wagen aar verhaalt, dat in het naageftagt van sweers eenig Zilverwerk bewaard wordt, 't geen de Admiraal askue weleer bezeeten hadt. Tol loon van betoonde dapperheid, klom hij, nog in het zelfde jaar, tot den rang van Vice-Admiraal. Ih die hoedanigheid verzelde hij den Admiraal de ruiter op den vermaarden togt' na Chat tarn, en vertoefde, naa het afloopen van denzelven, met zijn Eskader, op de Engelfche Kust, tot naa het fluiten van den Bredafchen Vrede. Sints dien tijd, tot in den jaare 1671, rigtte hij niets anders uit, dan het doen vaneenen Kruistogt; onthoudende zich , voor 't overige, te Amfterdam, om 'er, in den fchoot van zijn Gezin en Vrienden, eenige verpoozing te genieten. Wanneer 'sLands Staaten, in het gemelde jaar, eene Zomervloot in Zee bragten , voerde sweers .het bevel over een liskader van dezelve. De Oorlog van den Jaare 1672 verfchafte hem nieuwe gelegenheid, om yan zijnen moed en beleid nieuwe blijken te geeven. In 't gevegt van dén 'zevenden Jum'j fchoot hij het fchip van den Engelfchen Admiraal montaigue in brand. Üit Zee te rug gekeerd te Amfterdam, zat hij gcenzins ledig. Om den gedreigden aanval der Franfchen op de Stad te weeren, hadden Burgemeestereh twaalf Kompagniën gewapend Bootsvolk aangenomen ; welke, vervolgens, onder bevel van onzen ViceAdmiraal gefield zijnde, voor een gedeelte als Uitleggers in het Y en in den Amftel geplaatst wierden. Met de overigen trok hij, op last van Burgemeesteren, in het begin des Jaars 1673, na Aifen, alwaar toen het Hoofdkwartier gehoaden wierdt. 's Lands Vloot, in den aanvang van den Zomer, wederom zijnde in Zee geloopen, voerde sweers wederom het bevel over een Eskader. Men weet, hoe 's Lands Vloot, met de Veréénigde Franfche en Engelfche Zeemagt, verfcneiden maaien handgemeen wierdt. In den eerden Zeeflag raakte swkfrs, door de ongemeene bezeildheid van zijn fchip, zo verre vooruit en onder den vijand, dat hij in een hevig gevegt raakte met den Engelfchen Vice-Admiraal der BJaauwe Vlag, en zo zwaar gehavend wierdt, dat hij genoodzaakt was  j><« SWEEPj. (ISAAC) was te deinzen. De Admiraal kornelis tromp befchuldigde hem deswegen yan lafhartigheid, alsof hij het gevegt oncweeken ware. Doch door verfcheiden verklaaringen van des iundïgen, wist hij zich van dien blaam te zuiveren. In den tweeden Zeeflag, welke, op den drieëiuwintigften Augustus, op de hoogte van Kijkduin en de Helder voorviel, vondt de dappere Held het einde van zijn roemrugtig leeven. Strijdende in 't heetfte van 't gevegt, wierdt hij, van eenen vierentwintig ponds Kogel dermaate in den buik getroffen, dat hij Aet, nog dien zelfden dag, beftorf, in den ouderdom van inim eenenvijftig jaaren. Het Lijk wierdt na Amfterdam gevoerd, en in de Oude Kerk daatelijk begraaven, in de Kapet yau elizabeth gaef, ten Westen van het oude Handboog, fchutters Chbor. Tot eere van den Held heeft men aldaar, eenigen tijd laater, eene aanzienlijke Grafftede opgeregt. Op de Kroonlijst van een vierkant Tafereel, voerende een Opfchrift, 't welk wij vervolgens zullen melden, vertoont zich het Borstbeeld van den Held, van wit Marmer kunflig uitgehouwen, en daar boven het Wapen der Veréénigde Nederlanden, ter rechter zijde van dat des Prinfên van oranje. Ter wederzijden van hat Borstbeeld en van het Tafereel, ziei men verfcheiden Vlaggen , Wimpels , Gefchut en verdere Scheepsgereedfchappen en Krijgsnoodwendighèden; én voorts, onder aan, beneden het Wapen van den Vlootvoogd, dé afbeelding van den Strijd, in welken hij het leeven liet: terwijl men, aan den voet van het geheele Gevaarte, in éénen regel leest: Grafilede gefïelt rer eeren van den Hr. Haak Svveerius Vice Admiraal van Hollandt en West - Vrieslandt. Het Opfchrift, op het gemelde Tafereel, ter eere van den dapperen Vaderlander gefield, luidt aldus: Hic fitus eft ÏSAACUS SWERIU& Qul. eam. quam nafcendi. forte. ct. folicita. educationé. A.  SWEERS. (ISAAC) '9? A. parcntibus. priclaram. acceperat. indolem. Deo. et. parria:. devovir. Primüm. terrettris. et. maritima;. militia:. tyrociuium. In. India. Occidentali. depofuit. In. patriam. redux cura. iederet. animo. Regia. via. ad. honores. grasfari. Terra. fe. continere. non. potuit. Mare^ ingresfus. omnes. militia;. ofdines. infimoï. Et. medios. eluétari. in. juventute. necesfe. habuit. Piratas. mahumedanos. faspius. profligavit.. ^ Tutumque. Batavis^ mare. mediterraneum, esfe. jusfit, Edidit. tanta. virtutis. fortitudinis. et. prudentia;. fpecimina. Ut. omnia. fumma, omnium, judicio. meritus. Prox'imum. a. primo, inter. tlialasfiarchas. locum. Arece. maritima;. pra;fectUs. adeptus. fit. Quo. honore. cum. fungeretur. In. nupero. illo. tertio, et. ultimo, contra. Gallia;. èritannia-'que. Regum. inftruétisfimas. clasfes. piseliOo Fortiter. ét. generofe. pugnando. Glan'de. trajcftus. XI. Kalend. Septemb. Anno. Christi. MDCLXXIIL Gloriofe. occubuit. patrise. victoriam. civibus. fui. defiderium. Exemplar. polteris. imitandum. reliquit. MAGNANIMO. HEROL Hoe. quod. de. Republ. bene. meruit. • XXVUT. deel. Mm mm 21 m m' Mo-  9& SWËERS. (ISAAC) Monumentum. pofuit. Senatus. maricimus. Foederatarum. provinriarum. Amfteledamenfis. Anno. 1674. De zin deezes Graffchrifts koomt hier op neder. Hier legt ISAAC SWEERS,- die den voortreffelijker] inborst, welken hij, door geboorte en' door eene zorgvuldige opvoeding, van zijne ouders ontvangen hadt, aan God en aan het Vaderland toegewijd heeft. Hij leide de eerfte gronden van den Krijgsdienst te water en te lande in de Westindiën. In 't Vaderland te rug gekeerd zijnde, vermits hij een gemoedelijk voorneemen hadt, langs den weg der braafheid na waardigheid te ftreeven , konde hij het aan 't vaste land niet houden. Zich ter Zee begeeven hebbende, moest hij, in zijne jeugd, alle de laagere en middelbaare Krijesitanden doorworHelen. Meermaalen heeft Lij de Turkfene Zeerovers geflagen, en de Middelaruifehe Zee voor' de Nederlanders beveiligd. Zo veele proeven van dapperheid,-, ftandvactigheid en beleid heeft hij gegeeven, dat hij, die, naar aller oordeel, alle de hoogfte posten hadt verdiend, de' eerfte plaats naast die van den Opperbevelhebber ter Zee verkreegen heeft. Met'deeze eer bekleed, is. hij,,in den jongstleden derden en hMéa Zeeflag,- tegen, de magtige Vlooien der Koningen van Frankrijk en Groot-Britarmie, dapper en grootmoedig flrijdecde,- met' een Kogel coorfchooten zijnde,ep den tweeëntwintigften Augustus van het jaar des Heeren zestienhonderd drieënzeventig r roemrugtiglnk gefheuveld : aan ha-  SWEERS. (ISAAC) het Vaderland de Overwinning, aan de medeburgers de begeerte om hem wederom te hebben, aan het naageflagt eëö voorbeeld ter naavclginge agterlaatende. Voor den GROOT MOEDIGEN HELD heeft de Admiraliteit der Veréénigde Provinciën te Am(te& dam , dit Gedenkteken, welk hij van den Staat 't over hadê verdiend, doen oprigten, in 't Jaar 1674. In de Gedichten vsn den Hoogleeraar p. francius ontmoeten wij een Graffchrift op onzen Zeeheld, *t welk wij, om deszelfs fraaiheid, ten dienfte van zommigen onzer Leezeren.,* Èier zullen plaatzen. j, Hoe tegitur faxo, qui fe fibi debuit omnem „ Suerius: ille Euro cognitus, et Zephyro. Americes Libyseqae tremor: quem Biftonis ora „ Horruit, et gelido Ma;aalis urfa poloi' Ter conjuratos Batavo de littore reges „ Repptdit: asferto ter fale, viftor obit.' ,, Da lacrymas, pater Ya,' viro, pacemque precarö^ „ Ut voveas illi, quod dedit ille tibi. j-j At vos hinc, hostes, discedite: prtelia fpirant, ,, Herois cineres, offaque bella movent." Van het huwelijk en naageflagt van den Heere isaac sweers inoeten wij nu nog verflag doen. De Vice-Admiraal, terwijl hij rog Kapitein was, hadt zich , te Amfterdam, in den Jaare 1655, in 't huwelijk begeeven met Jonkvrouwe constantia blommaart, Dogter van den Heere samuel blommaakt , Bewindhebber der Westïndhcbe Maatfchappije ter Kamer Amfterdam, en van catharina reynst. Uit deezeö Mmmmmmm 2  .3.00 SWEERS, (ISAAC) SWEINS-, SWICHEM. «cht wierdt, behalven vier Dogters , gebooren één Zoon, even als zijn Vader, isaac genaamd, en die insgelijks het Vaderland ter Zee gediend heeft; hebbende hij bekleed den post van Kommandeur en van oudften Kapitein onder het Koliegie ter Admiraliteit te Amfterdam, Mij was getrouwd met catharina la cLé, Dogter van den Heere reinier laï CLé en van johanna jieeckman, bij welke hij niet meer dan eenen Zoon verwekte, te weeten den Heer en Mr. isaac sweers, Schepen en Raad, vervolgens, van den Jaare 1763 tot den Jaare 1768, Hoofdofficier der Stad Amfterdam-, en eindelijk , wegens dezelve, afgevaardigde in het Koliegie van den Raad van Staate. Hij is ongehuwd overleeden.- SweiKs , in rang het elfde en laatfte Dorp, m de Friefche Clrietenij. Franekeradeel, onder het Kwartier van tVett'crgo, hebbende niet meer dan tien Stemmen. Het legt niet verre, ten Noorden, van de Trekvaart , welke van Franeker naLeeuwarden loopt. Het getal der Huizen is zeer gering. In' de plaats der oude bouwvallige, beeft men 'er, voor niet veele jaaren,. een nieuw zindelijk Kerkje gebouwd, uit het midderi var) welks dak een fpits torentje uitffeekt, en 't welk van binnen met een fraai Orgel is voorzien. Van ouds lagen hier omtrent verfcheiden aanzienlijke Staten of adelijke landwooningen. Van deeze is nog overgebleeven Groot Heerema, door den Amfterdamfchen Dichter willink treffelijk bezongen,-hoewel 't oude gebouw zedert afgebroken, en op eenigen afftand van diens grond een- ander Huis' geftigt is; alsmede, meest ih haare aloude gedaante, de aanzienlijke'Ktngma State, naar welke derzelver tegenwoordige eigenaar, de Heer j. M. van deima, Sekretaris van het Koliegie ter Admiraliteit te Hariingen, den toenaam van thoe kingma voert. Swichmi , ook wel Swichum, van anderen Zuichem genaamd, is een klein Dorpje in de Friefche Grietenij Lesuwarderadeel, onder het- Kwartier van Oostergo ; om geene andere reden thans vermaard, dan om dat het ter geboorteplaatze diende van den vermaarden viglius zuichemius ab aita, die 'er eene aanzienlijke State of adelijke landwooning fiigtte, vsn diepe  SYBEKARSW-L, SYLLA, (LAURENS) euz. roï^ diepe graften omringd. Van '£ eenen ander zijn thans genoegzaam geene overblijfzels meer voerhanden. Sybekarspel , een Regtsban en Dorp, in het gedeelte van Westfriesland, de Vier-Noorder- Koggen genaamd. Met het nabuurig Benningbroek, heeft Sijbekarspel eene zamengevoegde Regeering; zij beftaat uit een Schout Crimineel en Civiel, drieëndertig Vroedfchappen, als achttien voor Sijbekarspel en vijftien voor Benningbroek, twee Burgemeesters, zeven Schepenen en .eenen Sekretaris. De uïtgeftrektheid van den Regtsban van Sijbekarspel bedraagt, volgens de Verpondingslijstea, zeshonderdnegenënzeventig Morgens en tweehonderd Roeden Lands. Men telt 'er om en bij de zeventig Huizen. Het Dorp is in de lengte, hoewel met verfcheiden tusfchenruiraten of ledige erven, langs het watertje de Gouwe gebouwd.. De Kerk is een oud gebouw. Sylla , (laurens) ujt Gelderland, was een der perfoonen, die door de Aigemeene Staaten wierdeu aangefteld , om over de drie vermaarde Staatsgevangenen johan van oldenbarne- veld, romboüt högerbeeïs en hugo de gropt , den posf van Fiskaal te bekleeden. 'sMans Amptgenooten waren pieteb. van leeuwen, wegens Utrecht, en anxhoni.s duik, wegens Holland. Sylvius. (gornelius) Naa 't fcheiden van het Dordrechtfche Sijnode, vondt men, onder andere fchikkingen, ook geraaden, het Leideufche Hoogefchool te reformeeren, dat wil zeggen, het oog te laaten gaan op allen, die van Remonftranterije of Remonftrantsgezindheid verdagt gehouden wierden. Aan yerfcheiden Hoogleeraaren, hoewel bun onderwijs met de Godgeleerdheid niets gemeen hadt, kostte dit hun beroep, en zommigen derzelven hun middel van beftaan. Onder deeze bevondt zich cornelius sylvius, Hoogleeraar in de Regten. Het Staatsbefluit, raakende zijne afzetting, wierdt hem door den Heer gilles de glarges, Penfionaris der Stad Haarlem, aangekondigd. Doch, voor zo veel, in dit befluit, geene redenen yan het over hem gevelde Vonnis vermeld wierden„ Mm mm ui mm 3 ei!  SYLVIUS. (GORNELIUS) en hij zelve zich geener misdaad bewust was, kon de de Hoogleeraar sylvius van zijn gemoed niet verkrijgen , daar in ftilzwijgende te berusten, en alzo aan de waereld een fchijn van zelfbefchuldiginge te vertoonen. Hierom wierdt hij te raade, aan de Staaten van Holland, of wel aan derzelver Gecommitteerde Raaden, eenen Brief te laaten afgaan, van een zeer merkwaardigen inhoud; behelzende een verzoek, om de redenen zijner afzeitinge te mogen weeten, en zich te verantwoorden. Met de plaatzing des Briefs, oordeelen wij^ zommigen onzer Leezeren geehen ondienst te zullen doen. Van woord tot woord luidt dezelve aldus: Mijn Heeren. „ D'oude Rechtsgeleerden hebben niet fonder reden en goedt fondament het verlies van 's menfchen goeden naem ,, en faem vergeleken bij 't verlies van fijn natuurlijk leven, „, ten einde een iegelijk daer door fou vermaent fijn, daer „ fulke forge voor te draegen als voor fijn leven, door foo,, daenige verfcheiden mid elen, als fijn de handelingen, be,, dieningen, en bedrijven, waer door defelve eenighfins wordt „ verkregen. Defe reden hééft mij van gelijken bewoogen „ gehadt, omme door hét daegelijks onderwijfen in uw Ed. >, Mog. Univerfiteit, mitsgaders door 'defelve te illuftreren, „ foo veel in mij was, alle mogelijke vlijt en naerftigheit „ aen te wenden: opdat ik daer door eenige reputatie mogt verkrijgen, en 't geen alreedts Fn eeniger voegen mogt fijn „ verkregen, te bewaeren. Defe fe!ve reden, mijn Heeren, „ heeft mij ook bewoogen (als mij eergisteren, door den „ Heer Penfionaris van Haerlem , uw Ed. Mog. refolutie „ over de Profesfie, tot noch toe bij mij bedient, wierdr „ aengefeit) mij daer over eenigfints t'ontftellen, en te ver= „ foeken, de reden van die refolutie te mogen weten, en dat ik daer tegens mogt gehoort, en tot mijne versntwoors» ding toegelaeten worden; achtende, (gelijk mede bij d? s, ouden overlang is gefeit) dat indien befchuldigen genoeg ,» Uy niemant onfchuldig is, dan die niet befchuldigt wordt; 'tf 5'j 00X verketende op alle de rechte», rbo natuurlijke, „ bur-7  SYLVIUS. (CORNELIUS) ïej „ burgerlijke en goddelijke, die niet feggen, maer roepen 1, dar elk tot fijn verantwoording, het fij ter faeke van fijne „ eere, of leven, behoort toegelaeteu te worden. 'ï welk „ bij onfe voorouders hier te lande in fulke achting is ge„ houden, datfe op de rolle des Hofs van Hollandt, recht ,, over de plaetfe daer de Raedtsheeien ter audiëntie futen, „ defe woorden deeden ftellen, audi et alteram partei (Hoor en wederhoor> Dan daer op aenhoudende:i is mij „ ter antwoordt gegeven, da: fulks niet kon gefchiede» fon„ der last; dat uw Ed. Mog. dit uit hun eigen recht konden i, doen; dat 'er iriichten konden -fijn, daer men niet g.woon „ was reden van te geven. Waer op ik mij felve heb o'-cer.„ tast, en overdacht dat hetgeen, 't welk 'ot mij'cn testè „ mogt fijn, noodtfaekelijk moest ontltaen uit de bediening „ der Profesfie; of uit mijn leven; of uit mijnen burgerlijken „ ommegang, bij en onder verfcheide burgers, en Leden van „ d'UnivetGteit, en andere luiden. Doch ik heb in geeïl van ,, al'en iet gevonden, dat mij eenig-fins foodaenig een refótu* „ tie dacht waerdig te fijn: Want foo veel cie bediening m it mijn Profesfie belangt, die is friodaenig (om weinig woor„ den te maeken) dat ik mij niet ontfie uw Ed. Mog. ':ive, „ en d'informatien des aengaende genoomen, to: mijnes voor„ deels te gebruiken. Aengaende mijn leven wordt niets in„ gebragt. Mijn ommegang houde en weete ik lbodaenig te „ fijn, datfe nooit heeft gelirekt tot naedeel van iemant, veel „ min van 't gemeene best, ofte der tegenwoordige Regee„ ringe. Soo dat ik niet twijffele., of, foo mij opening van „ de betichting wierde gedaen, dat ik defelve foo klaerlijk „ fou wederleggen, als dte fon fchijnt aen den hemel. Werdt „ 'er iet fulks tot mijnen laste ingebragt, 't fijn overdraegers, „ die mij daer mede bekladden, en ongetwijïFelt mijne vijan„ den, die tegens mij geen geloof verdienen. Over fulks M heb ik goede reden gehadt om opening van defelve, om „ gehoor, en verlof om mij te verdeedigen, te verfoeken." De Heer sylvius, dus om enkele genegenheid voor de Remonfiranten, van zijn ampt verlaaten, nam zedert zijn verblijf in 's Graaven/i.ige, zijnen Latijnfcheu in den Nederduiifchen naara bosch veranderd htbbende. in de gemelde Hofplaats Mm mm 111 ra ra a Bei  iQ4 .SYLVIUS. (CQRNELïïjS) SYNODE. Synode. Deezen naam draagt, in de Veréénigde Gewesten, eene zamenkorast van Kerkelijke perfoonen, door hunne lastReevers afgevaardigd, om voor de zuiverheid der vastgeftelde Leere te waakan, en voorts de noodige fchikkingen, het aigemeene Weezén des Kerkbeftuurs betreffende , te beraamen. Men onderfcheidt deeze zamehkomften in Nationaale èn Provinciaal Sijnoden. De eerfte beftaan uit de Afgevaardigden der bijzondere Sijnoden; de andere uit die der Klasfen, wel,ke in elke Provincie vergaderen. ' Van de eerstgenoemde ontmoeten wij flegts één voorbeeld in de Nederlandfche Gefchiedenisfen, te weeten, fn de Jaaren 1618 en iöip, in de vermaarde K«kvergadering , te Dordrecht gehouden. Want, niettegenftaaude, In deeze bijeenkomst, was vastgefteld, dat ten langde om de drie jaaren zulk een Natinaat'Sijnode zou veroepen worden, mMs de hooge Overheid daar aan de toe^ Remming verleende, heeft zulks, nogthans, in al dien tijd, sedert verloopen, geene plaats gehad: 't zij, om dat men tegen de kostbaarheid daar van opzag; of om dat 'er, naar 't oordeel yan den Souverein, geene zaaken, dien omflag waardig, zijn voorgevallen; óf om dat men vreesde, dat de Ker» ielijken, langs dien weg, zich te veel gezags zouden toeligenen. Daar ons plan medebrengt, van het Dfrdrecfyscfc Jiet hij zich nu als Advokaat gebruiken. Zo veel lofs behaalde hij in de waarneeming van deezen post, dat hij, eerlang, yoor een der voortreffeiijkfte Regtsgeleerden van gaptsch Holland erkend wierdt, en, door vee!vuidige te werkflelling tot het behandelen van regtszaaken, de geleedene fchade tiendubbeid vergoed vondt. Geene andere openbaare ftoornis onderging hij zedert, dan in den Jaare 1623, ter gelegenheid des ontdekten aanllags op het leeven van Prinfe maurits. Onder anderen, op welke het vermoeden van medepligtigheid viel, wierdt ook den Heere sylvius of bosch huisverzekering aangezeid. Doch de opheffi ;g volgde op het klaarblijkelijk betoog zijner onfchuld: waar naa hij in vrede zijne dagen eindigde. ' Zje g. brandt, Hift. der Reformatie,  SYNODE; 10$ iVationaal Sijnode, in een afzonderlijk Artikel, te moeten yerflag doen," zullen wij thans, aangaande de Provinciaale Sijnoden, eenige berigten mededeelen. 't Is bekend, hoe in ieder Provincie, van tijd tot tijd, ^ene zamenkomst van nabuurige Predikanten wordt gehouden, bij den naam van Klasfis bekend. Uit het midden haarer benoemen deeze Vergaderingen twee of drie! Predikanten, nevens één of twee Ouderlingen. Tegen den vastgeftelden tijd begeeven zich deeze na de Stad of Plaats, alwaar het Provinciaale Sijnode zal gehouden worden. In eene der Kerken bijeen gekoomen zijnde, wordt de Vergadering geopend met een Gebed en Leerrede, op de ftaatelijke verrigting fiaande. Het bewind der handelingen wordt gevoerd door eenen Pr*, fes of Voorzitter, eenen Asfesfor of Bijzitter, nevens eenen Scriba of Schrijver. Het Sijnode van Friesland alleen heeft zijnen Pra/'es geenen Asfesfor toegevoegd. Voorts houden !s Lands Staaten een waakend oog over de handelingen der Kerkvergaderinge, door middel van eenige Gelastigden, uit het midden hunner derwaarts gezonden, en bij den naam van Kommisfarisjen Politiek bekend. Niet even groot is het getal deezer Kommisfarisfen in de onderfcheidene Provinciën; eenigen zenden 'er vier, anderen twee. Alles, wat den welfland der Provinciaale Kerke in 't algemeen betreft, wordt in deeze zamcnkomften behandeld ; als mede uitfpraak gedaan over zodanige gefchillen , welke door de Klasfen niet kunnen beflist worden. Hoewel dus de Provinciaale Sijnoden der onderfcheidene Gewesten van elkander onafhanklijk zijn, houden ze, nogthans, eene zekere onderlinge gemeenfchap, door middel van Afgevaardigden, bij den naam van Korrespondenten bekend. Voor ieder der overige Provinciën, wordt in elk Sijnode zodanig een Korrespondent benoemd; die, evenwel, in de Sijnoden, welke zij bijwoonen, geene belluitende; maar enkel eene raadgeeyende ftem hebben. Daarenboven worden, in ieder Provinciaal Sijnode, eenige Leden benoemd , bij den naam van Deputati Sijnodi of Afgevaardigden van het Sijnode genoemd; deeze moeten zorge draagen, dat de Sijnodaale Befluiten ten uitvoer gebragt worden, en voorts, 't geen van wegen de Kerkvergaderinge bij de hooge Mmmmmmm 5 Over-  »*6 S^NGDE. Overheid te verrigten is, waarneemen. Voorts worden deeze Vergaderingen gehouden met qpene deuren, zodat ieder tot dezelve een vrijen toegang heeft, en even als zij met eene Leerrede geopend waren, dus ook pp de zelfde wijze befloo. *en. Indien men den Coetus van Zeeland mede rekene, tel: men, in de Veréénigde Nederlanden, negen Provinciaale Sijnoden: te weeten, behalven éon voor ieder der zes overige Provinciën., twee voor Holland, en één voor het Landfchap Drenthe. De rijden der Sijnodaale zamenkomften, in de bijzondere Provinciën, zijn de volgende: In Gelderland, in het begin van Augustus, of het laatst van Julij; in Zuidholland, op Dingsdag naa den .eerden Zondag in Julij; in Noordholland , op den laatilen Dingsdag in Julij; in Zeeland is de tijd der zarnenkomfte onbepaald, naardien toet Provinciaale Sijnode, of zo als men het aldaar noemt, de Coetus, niet dan om zeer gewigtige redenen, en op de bijzondere befchrijving der Staaten, gehouden wordt; in het Sticht van Utrecht, in de eerfte of tweede week van September..; in Friesland, acht dagen naa Pirxrer; in Overtjsjet, veertien dagen naa Pinxteu in de Provincie van Stad en Lande van Groningen, in de eerfte weêk van Maij; en , eindelijk , in het Landfchap Drenthe , in de maand November. Boven hebben wij aangemerkt, dat zints de Dordrechtfche JNationaale Kerkvergadering van de Jaaren en 1619, geene andere dan Provinciaale Sijnoden gehouden zijn. Met opzigt tot de Nederduitfche Kerken moet dit verdaan worden. Tweemaalen 's jaars houden de Walfche Kerken, hier te Lande, eene zamenkomsr, welke, als beftaande uit Afgevaardigden van alle de Keiken, door de Veréénigde Provinciën verfpreid, in zekeren zin een Nationaal Sijnode mag genaamd worden. Het koomt tweemaal 'sjaars bijeen: in 't ïaatst van April of in 't begin van Maij, en in 't laatst van Augustus of in 't begin van September. In de volgende Steden, volgens eene vastgeftelde beurtorde, houdt dit Sijnode zijne zamenkomften: in Gelder/and, te Nijmegen, Arnhem en Zutfen; in Holland, te Dordrecht, Gouda, Haarlem, Briei, De ft, Rotterdam, in 'sGraavenkage, te Heusden, Qemichem, Schiedam, Amfterdam, Leiden en Naarden; ia  SYNODE, S¥NODE. (Dordrechtsch') lof jn Zeeland, te Zietikzce , Goes, Tholen, Feere, ■.Middel* burg en Vlisfingen; in het Sticht, te Utrecht; in Friesland, te Leeuwarden ; in Qverijsjel, te Kampen , Zwolle, en venter; de Provincie van Stad en Lande heeft geene tourbeurt; voorts nog, in de Generaiiteits Landen, te Breda, Bergen op den Zoom, -s Hertogenbosch, Mr.a%tricht en Breda. Tot het waarneemen der zaaken , welke tusfchen da Sijnoden voorvallen, benoemt het Sijnode vier of vijf Gemeenten , welker Afgevaardigden gezamentiijk eene Klasfis uitmaaken; de Befluiten van welke Klasfis, evenwel, van geene kragt zijn, voor dat zij de goedkeuring en bevestiging van het volgende Sijnode ontvangen hebben. De Studenten, die tot Propenent onder de Walfche Gemeente begeeren aangenomen te worden, geeven daar van kennis aan het Sijnode; waar naa zij door het eerstvolgende Sijnode geëxamineerd worden. Drie Predikanten, en even zo veele Ouderlingen, worden tot dit Onderzoek benoemd. Zie Tegenw. Staat der Nederlanden. Synode. (Dordrecht'sch) Daar ons phn medebrengt, van de yoornaamfle voorvallen onzer Vaderlandfche Gefchiedenisfe, jn ons Woordenboek, verflag te doen, zouden wij eene wijde gaaping open laaten, indien wij de vermaarde Kerkvergadering verzweegen. Ons zeiven ook als Hiiloriefchrijvers aarü merkende , zullen wij een der hoofdvereischtcn van dien post, onpartijdigheid en liefde tot de waarheid, zorgvuldig in agt neemen; vergenoegende ons, overeenkomflig met o:is bedek, met eene beknopte opgave der voornaamde bijzonderheden. Bekend zijn de aanleidende oorzaaken tot het houden deezer zamenkomfte. De godge'eerde gefchillen; in den aanvang der voorgaande Eeuwe, gereezeu, tusfchen fr.inciscus go. darijs en jacobus arminius , beiden Hoogleerasrs in de Godgeleerdheid op het Hoogefchool te Leiden , klommen, eerlang, tot eene hoogte, dat de Overheid het baarer bemoeijipge waardig en noodig oordeelde, zo niet ter vererf;- ainge ,  ^5 SYNODE. (Bordrtfhtsckï ninge, althans ter bekoelinge van dezelve, met haar gezag tusfchen beiden te treeden. Den inhoud dier gefchillen zullen wij hier niet verhaalen; zij liepen, boofdzaakelijk, over de Godlijke Befluiten , raakende 's Menfchen Verkiezing ter Zaligheid, of Verwerpinge ter eeuwige ftraffe. Gomaru? verklaarde zich voor een vrijmagdg Volflxekt, arminius dreef een Voorwaardelijk Befluit. Gelijk het gemeenlijk gaat, wanneer Hoogleeraars van naam wijd van ,een loopende inzigten hebben, elk van hun hadt zijne aanhangers en voorftanders onder de Predikanten, door hen opgekweekt^ welke, vervolgens, door middel hunner Kerkelijke redevoeringen, de geCchillen onder den gemeenen man rugtbaar maakten. Terwijl de Hoogleeraars en derzelver leerlingen , aan 't Hoogefchool, elkander met twistfchriften te keer gingen, en daar door hunne beftrijders zogten te overtuigen, waren de Predikanten, vooral de zulkea, dia't met go^arus hielden, op een ander middel bedagt, om aan 't gefchil .een einde te maaken. Bij herhaaling vervoegden zij zich aan de Aigemeene Staaten, om het houden van een Nationaal Sijnode. In de maand Maart of April des Jaars 1606 gaven hun Hoog Mogende daar aan de toeftemraing, doch op deeze voorwaarde, dat de Heidelbergfche Catechismus en de Geloofsbelijdenis, in dit Sijnode, zouden overgezien, en, daar men 't dienftig vondt , in dezelve veranderingen zouden gemaakt worden. Doch deeze voorwaarde viel niet in den fmaak van gomarus en zijner aanhangeren. Zij waren van meening , dat het vorderen deezer voorwaarde bewerkt was door arminius en uitenbogaard , om hier door den zoekeren van nieuwigheden de leuze te geeven, volgens welke zij moesten werken. Zij preezen , daarenboven , de gewoonte, bij welke men, dagten ze, zich ten allen tijde zo wel hadt bevonden, dat men de banden van overeenllemminge niet ligt verbrak. Anders, zeiden ze, worden de gemoederen van 't gemeene volk van een gefcheurd, als een ieder zijn eigen goeddunken predikt: weshalven zij het als onbillijk en gevaarlijk aanzagen, iemand tot den Kerkendienst te gebruiken, 't en zij hij de beide Schriften ondertekend hadt. Arminius en de zijnen, daarentegen, beweerden, dat meè aan ïnenfchelijke fchriften wel  SYNODE. QDordrechtscH) wjf wel mogt twijfelen; dat men, over eene zaak van zo groot gewigt, als het Hellen van Formulieren, zich niet behoorlijk hadt beraaden, in de eerde tijden der Hervorminge, toen alles in rep en roer was, noch ook daar naa, toen de Regeering met zaaken van Oorlog de handen vol werk hadt. Ook meenden ze, dat de Christenheid 'er beter aan zijn zoude, indien men in 't geheel geene, of flegts korte Formulieren hadt. Intusfchen was dit bijkoomend gefchil, oyer het al of niet nazien der Formulieren, de oorzaak, waarom het Nationaale Sijnode, voor dit maal,' agter wege bleef. Maar de godgeleerde gefchillen verloo'ren daarom niets van hunne hevigheid; zij groeiden, daarentegen, naar gelange tijdlijke en flaatkundige inzigten, bij wijlen, zich daar onder mengden. Nu begon het ontwerp, raakende het houden van een Nationaal Sijnode , bij zommigen wederom leevende te worden. Veel deedt daar toe het fchrijven van jakobus den I, Koning vaa GiOot- Britannie, aan de Aigemeene Staaten, in den aanvang des Jaars i6ij, waarbij zij vermaand wierden tot het bij een roepen van een Nationaal Sijnode, om de gefchillen te beflisfens De Staaten van Zeeland waren de eerden , welke daar toe eenen flap deeden. In de maand Mai des gemelden jaars zonden zij eenige Gelas'tigden na \Hagey tot het doen van een Voordel aan de Staaten van Holland en Westfriesland, waar in zij, tot het fpoedig bij een roepen en doen houden van een Nationaal Sijnode, zeer ernlïig aanhielden. Diergelijk een Voordel, aan hun Ed. Gr. Mogende, gefchiedde, weinige dagen laater, door de Afgevaardigden der Provinciën Gelderland, Friesland en Groningen. Zijne Excellentie Prins MAuaiTS deedt insgelijks geene kleine moeite, om het houden eener Kerkvergaderinge te bevorderen; waar toe hij verfcheiden Hollandfche Steden doorreisde, vermaanende de Vroedfchappen ter bewilliginge in zijn voordel. In zekere Aantekeningen vindt men verhaald, hoe maukits, onder andere te Delft ten dien einde in de Vroedfchap verfcheenen zijnde, hadt gezegd „ Dat hij hadt gezwooren de waare Gereformeerde Religie voorteflaan; dat daar over „ veel dispuits viel 'r dat hij niet wist wat van de zaak was; * dat  3! 6 SYNODE. C bordrecittscii) dat de Verklaaring moest gefchieden in een Provinciaal en „ Nationaal Sijnode, welk hij hun hooglijk aanbeval, op dat „ hij eenmaal mogt weeten, hoe hij zich" omtrent die zaak' „ hadt te gedra'agen." Hoewel dus door magtige voordanders voor'geflag'n en aangedrongen, het houden van een Nationaal Sijnode ontmoette, van andere kanten, geene mindere tegenllreevers. In éene veel gerugts maakende Verklaaring van den vijfden Augustus des zelfden Jaars vertoonden de Staaten van Holland hunne opregte meening, om, üévens 'sLands Vrijheden en Regten , de waare Christlijke Gereformeerde Religie in Zuiverheid te zullen houden; als mede de redenen, om welke zij hadden goedgevonden te ordonneeren, dat de Remopjïranien mede in dc Gereformeerde Kerken behoorden getolereerd te worden, zo wel als die van andere gevoelens waren. Het' houden van een Nationaal Sijnode weezen de Staaten van de hand, door te verklaaren, „ dat eenige punten, die, zo in „ de oude Christlijke Kerk, als zedert de Reformatie, niet „ eendiagtig en wettig waren beflist, tegenwoordig te willen ,, befllsfen, van zeer groot bedenken was; en indien zulks ,', al oirbaar mogt zijn, 't zelve te willen beflaan door eene „' Vergadering , bij een geroepen uit weinige Provinciën, „ geenzins met den dienst der Kerke zoude óver een koo„ mer,; maar dat veeleer, naar 't gebruik der oude Christen„ heid , zulks zoude behooren te gefchieden , door eene „ overeenftemming van alle de Kerken, die voor Leden des „ 1-ehaams gehouden worden." Daarenboven begreepen de gemelde Staaten, dat hun, tegen hunnen dank, geen Sijnode konde worden opgedrongen. Eendemmig met die van Holland was de uitfpraak der Staaten van Utrecht en van Qveryifel. Ook verklaarden de Gelderfche Afgevaardigden naderhand, dat zij geenen last hadden, om het Sijnode, ih weerwil van Holland, door te dringen; Ondanks deeze tegenkantingen, deeden de vier Provinciën, die zich voor het Sijnode verklaard hadden, de raadpleegingen, over het daadelijk voortzetten van hetzelve, ter Aigemeene Staatsvergaderinge eenen aanvang neemen. Te meer vertrouwen voedden zij aangaande eenen gewenschten uiiflae, alzo  SYNODE, (Dordreéhisch') Ui alzo het gevoelen van Holland met geene volkomene eenpaarigheid was uitgebragt, maar, behalve de drie Noordhollandfche Steden, Enkhuizen, Edant en Pui merend , de twee voornaame Steden, Amfterdam en Dordrecht, zich voor het houden van een Nationaal Sijnode verklaard hadden. Op den elfden November des Jaars 1617 wierdt dan, bij de meerderheid, tot htt houden van een Nationaal Sijnode het befluit genomen, onder aantekening van een Protest der drie genoemde anders gevoelende Provinciën. Verfcheiden middelen wierden zedert te werk gefield, om ook deeze ter bewilliginge over te haaien. Onder andere deedt Prins maurits eene reize door de Provinciën, in'welke het werk inzonderheid gehaperd hadt. In Gelderland bewerkte hij, dat op het Sijnode met meer ijvers wierdt aangedrongen.' Die van Overfsfel gaven hunne toeftemming op aanneemelijke voorwaarden, doch die nimmer ''wierden naagekoomen. Te Utrecht wierdt het werk doorgezet, door eene geheele verandering der Regeeringe. Holiand bezweek, door het gevangen neemen der drie bekende Staatsmannen. Nu was dan, tot het houden van een Nationaal Sijnode, het befluit genomen, en de Stad Dordrecht tot de plaats oaar van bepaald. In de maand Junij des Jaars 1618 wierden de brieven van üitfehrijvinge r.a de onderfcheidene Provinciën afgevaardigd, als mede aan den Koning van Groot-Brit'annie, aan de Kerken van Frankiijk, en aan verfcheiden Vorften en Staaten, met verzoek om eenige Godgeleerden op het Sijnode te willen zenden. Geduurende den Zomer hieldt men, in alle de Gewesten, afzonderlijke Provinciaale Sijnoden, in welke de zaaken tot de groote Kerkvergadering voorbereid, e-n dermaate befchikt wierdeu, dat de Remonfiranten, zints dien tijd, zich nog minder goeds voorflelden: vooral naa oat Prins maurits , in de meeste Hollandfche Steden, de Wethouderfchap op eene buitengewoone wijze veranderd, en Leden, den ContraremonfUarjten openlijk toegedaan, op het Kusfen hadt gebragt. In het begin van de maand November des Jaars 1Ó18 zag men de buitenlandfche" Godgeleerden, die tot het Sijnode wa. reu genodigd , van tijd tot- tijd, te Dordrecht aankoomen. De  *rs SYNODE. (Dordr'eclttschj' De Engelfchen kwamen eerst, vervolgens dié van dé. Palts; Bit liesfen, Zwitserland, Gerieve, Brandenburg, Nasfau ' Onsefriesland en Brernen. Aan het Voriïendom Ankalt was geene aanfchrijving gedaan, om reden, meenden de Remonfiranten, dat men aldaar met hun in gevoelens óvereenftemde.' In 't eerst hadden verfcheiden Zwitzerfche Kantons, in het zenden van Afgevaardigden,* merkelijke zwaarigheid gevonden,' om reden, fchreeveh ze, dat de gefchillen, die de Nederlandfche Kerken beroerden , Zwitzerland niet aangingen; als mede, om dat men, van ouds, van Kerkelijke Vergaderingen en Sijnoden weinig voordeel plagt te trekken. Doch men vondt, zedert, middèl om dezelve tot het zenden over te haaien; Uit Frankrijk zag men 'er insgelijks geéne afgevaardigden, hoewel het getal der Hervormden, in dat Koninkrijk, ten dien tijde, zeer aanzienlijk was. Gezamentlijk maakten de Uitheemfche Godgeleerden een getal van achtentwintig uit.' De afgevaardigden uit de Veréénigde Gewesten zelve bedroegen , in alles, vierenzestig: te weêten, vijf Hoogteeraaren ; één van ieder Hoogefchool, zesendertig Predikanten,, twintig" Ouderlingen, en daarenboven nog twee Remonftrantfche Predikanten en één Ouderling, door het Stichtfche Sijnode gezonden. De Kommisfarisfen Pólitiek of Gemagtigden der Aigemeene Staaten waren achttien in getal. Uit honderd en tien" Leden beftondt aldus de Dordrechtfche Kerkvergadering, wan> neer zij geheel voltallig was. Op Dingsdag, den dertienden November des JaSrs i<5i8,: nam het Sijnode eenen aanvang. Naa dat dés morgens da Dordrechtfche Predikant b'althazar lydius, eene Nederduitfche, en jeremias de peurs, Walsch Predikant te Middelburgs eene Leerrede in de Franfche taal gedaan hadden, in de Groote Kerk, begaven zich de Afgevaardigden der Aigemeene' Staaten , gevolgd van de Nederlandfche Hoogleeraaren, Leerpren en Ouderlingen, na de Stads Doelen, alwaar het Sijnode zou' gehouden worden. Thans wierden de Uitlandfche Godgeleerden, uit de plaatzen, alwaar zii thuis lagen, afgehaald, crï hi de Vergaderplaats, de ruime Bovenzaal, zijnde binnen ge^. leid, door twee der Afgevaardigden van hun Hoog Mdgenden ontvangen eh verweikoomd. De bovengenoemde Dordrechtfche Kerk*-  SYNODE. (Dordrrchtsci') Ui Kerkfeeraar balthazar lydius maakrè eenen aanvang dér ver-' figtingen met een Gebed in de Latijnfche .taaie, in welke taal,' ten dienfte der Uitheemfchen, alles zóü Verhandeld worden» Hij hadt niet geëindigd, of de Heer martinus gregorius,' Afgevaardigde wegens" Gelderland, opende het Sijnode mee eene aanfpraak, in welke hij, onder andere, wenschte, „dat ;, de Zaaken, in het Sijnode te verhandelen, zonder eenigei ,', vooroordeel en, die (Zeide hij} wel zomwijlen van huis1 /, plffgten medegebrag't te worden, maatiglijk, foberlijk en in h des Heeren vreeze, voorgefteld, verftaan eri bèflooten zijn„ de, met de hoop der Heeren Staaten én de begeerte der ,', ingezeetenen mógten overcenkoomen, en mm allen mogt ,', hooren zeggen, dit het hart van de Kerk en de geloovigeii ,', wederom één was geworden." De zitting van deezen dag wierdt bèflooten met het voorleezen der Geloofsbrieven der Politïfce Heerén, door hunnen Sekretaris danicl heinsius Hoógleeraar te Leiden, man van Ongemeene bedreevenh'eid in" de Griekfche én Latijnfche taaien, doch in de Godgeleerdheid: zeer weinig bedreevén. D'ikraaals was deeze de mond der Politike'. Afgevaardigden; onder welke men 'er vondt,' die weinig of geen Latijn verftonden: gelijk men' dus van eenen derzel'ven verhaald vindt, dat hij van iemand zijner vriénden gevraagd Zijnde , hoe hij het ih 't Sijnode ftelde, daar alles in de La-< fijnfehë taal wierdt' verhandeld, tot antwoord gaf „ dat hij j, met 'er tijd wat leerde, en zoiïuijds door gewoonte een ,", woord begoh te verftaan; dat hij ook zijn Dictionariüm of , Woordenboek bij zich hadt, en zomtijds een woord of „ twee naaz'ogt." 's Anderendaags verkoos trien tot Prafes óf Voorzitter van het' Sijnode, johahnes bogerman, Predikant te Leeuwarden; tot As fes foren, of Bijzitters, anders Vice-Prefidenten, jacobus rolandus, Predikant te Amfter*dam, en hermannüs faukelius, Predikant te Middelburgs fot Stribas of Schrijvers, ssbastiaan damman, Predikant te' Zutfen, eh festus hommius, Predikant te Leiden: allen bekend voor zeer ijverige tegenftreevers der Remonftrantferió' Naa dat men, vervolgens, eenige verdere fchikkingen hzit beraamd , wierdt, in de vierde zitting, in overleg genomen f Op hoedanige eenige wijze de Remonjlranttn tot het Sijntxi.sr XXVIII. deel. Nnnnnrm êO*  7r4 SYNODE. (Dordr.ecfitsch~) zouden geroepen worden. Volgens zommigen moesten alïöde Iiemonltranten gezamentlijk verfehijnen ; doch anderen vonden niet geraaden , hen in zo grooten getale toe te laaten, en waren , daarom , van begrip, dat flegts eenige weinigen , en wel hoofd voor hoofd, met brieven voor het Sijnode moesten gedagvaard worden. Dit gevoelen hadt de overhand, en wierden, diensvolgens, in de vijfde zitting, de brieven van dagvaardinge voorgeleeaen en goedgekeurd. Tegen dit befluit verzetteden zich naderhand eenige Remonfiranten , ten dien einde na Dordrecht afgevaardigd, door een verzoek,, om gezamentlijk, en als één. lichaam, voor het Sijnode te verfehijnen , en aldaar hunne zaak te bepleiten; met naame ook, dat de naam van den Leidfchen Hoogleeraar simon episcopïus niet onder de gedaagden mogt gefield worden , alzo deeze alsLid der Vergaderinge, door de Staaten van Holland was befchreeven. Doch 't een en ander wierdt van de hand geweezen , ondanks de nadere bedenkingen , van de zijde der Remonfiranten aangevoerd. Het getal der gedaagde 'Remonftrantfche Predikanten wierdt op twaalf gelleld, en in den brief, aan ieder hunner afgevaardigd,. gezegd, dat zij tot het Sijnode geroepen en ontbooden wierden, „ op dat zij de vijf Aiti„ kelen, uit welke de thans heerfehende gefchillen voornaa„ melijlc ontilaan waren, vrijelijk zouden vooriiellen, ver„ klaaren en verdeedigen, zo veel zij konden,, en noodig. „ zouden agten, en met een ook in gejch.rtf): overleveren, „ allezo zij *ër eenige hadden, hunne bedenkingen over da Leere, in de Confesfie en in den Katechisinus deezer Kerke „ begreepen, en de redenen van dezelve bedenkingen: op „ dat het Sijnode, alles gehoord en overwoogen hebbende,, „ tijdelijk van alles in de vreeze des Heeren mogt oordee„ len." Terwijl men op de aankomst der gedaagde Remonilrantfc'ne Leeraaren wagtte , wierdt, in de zesde zitting, eene nieuwe' Vertaaling des Bijbels op het tapijt gebragt. Jaaren geleeden was dit werk den Heere philips van mahnix van S. Aldegonde , nevens de Delftfche en Amfterdsmfche Predikanten arkoldus cornelius en wernerus HELMiCwus, opgedraagen. Doch zij waren allen reeds, overleeden, en het pas begonnen werte  SYNÓDÉ. (Dordrechtsch) fi'g werk zedert niet wederom hervat. Men verilondt, dat men geene oude overzetting verbeteren, maar eene nieuwe zoude vervaardigen, doch te gelifk, om de ergernis, uit te groote verandering te vreezen, te voorkoomen, uit de oude vertaaling alles,' wat doenlijk was, behouden, vooral in dè Hiftorifche boeken: Voorts nam men in overleg, of ook de Apokrijfe boeken vertaald, en bij de Overige zouden gevoegd worden. Niet weinig viel hier over te doen,< en verfchildé het zeer weinig, of men zoude de gemelde boeken uit den' bondel der fchriften geheel hebben uitgemonfterd. Bij meerderheid van Hemmen wierdt eindelijk bèflooten, dat men de Apokrijfó boeken, van nieuws, uit het Grieksch zoude overzetten, doch niet met zulk eene Zorgvuldigheid als de Kanonijke fchriften; als mede,' dit ze niet langer in 't midden, tusfchen het Oudé en Nieuwe Testament, maar aan 't einde, agter het laatstgenoemde, zouden geplaatst worden. De twaalfde zitting' wierdtvoornaamelijk ; befteed aan het handelen over de woordekens du en gij, en of men God aanfpreekende, zoude zeggen du bist, of gij zijt. Beide uitdrukkingen Vonden vobrftanders, die hun ftuk,- van weerkanten, met zo veel ijver bepleitten,- dat veele toehoorders zich van lachen: niet konden onthouden. Het gij zijt kreeg de overhand bij meerderheid Van Hemmen. Wijders handelde mén over deri naam Jehova, of dezelve Onvertaald behouden, of door '£ Woord Heere zoude overgezet worden.' Het laatfte gevoelen hadt de overhand, mids het woord Heere met groote letteren zou gedrukt worden. Nu tradt men,- in de dertiende zitting, tot het verkiezen van Overzëtters. Tot het Oude Verbond wierden daar toe benoemd,- de PrelTdent van hée Sijnode johannes bogerman , nevens wilhei!,mus baó'dart en «Serson bucerus, Predikanten te Zutfen en Feere; tot her, Nieuwe Verbond,- jacoeus rOlandus, ktermanus faükelIü? en petrus cornêlius , Predikanten te Amfterdam ,■ Middel* burg en Enkhuizenv Daar naa benoemde men de perfoonen, wien het werk der overzieninge van de niéuwe Vertastiings' zou worden aanbevolen: deeze waren, voor het Oude Testsw ment, antonius tiiysius, uit Gelderland; johannes fUut/Ul* êer, uit Zuidholland; petros planCius-, uit Noordholland j Nrnnnnnn 3 folté'  jgg SYNODE. (Dor dr echtsch) Jodocus laren us, uit Zeeland; sibrandüs lubbertus , uir Friesland; jacobus revius, uit Overijsfel; Franciscüs go^ merus , uit Groningen , onias Boè'Tiüs , uit het Landfchap Drenthe: en voor het Nieuwe Verbond, sebastianus dammen, Scriba van het Sijnode , uit Gelderland; festüs hommius, insgelijks Scriba, uit Zuidholland; gosüinus geldorrius, uit Noordholland; antonius walrus, uit Zeeland; bernardus fallenius, ujt Friesland; johannes langius , Uit Overijsfel; ubbo emmius, Hoogleeraar in de Griekfche taal, uit Groningen; johannes cuferus , uit het Landfchap Dren. the. Van wegen het Sticht van Utrecht waren geene Overzieners benoemd, dewijl men het over de keuze derzelven niet eens konde worden. Ook zijn de benoemde perfoonen wegens Drenthe, zedert, uitgevallen, op verzoek der Afgevaardigden, om reden, zo als dezelve verklaarden, dat de Nederlandfche taal in hun Landfchap niet wel bekend was. Thans wierdt de zaak van het prediken van den Katechismus en het Katechifeeren bij de hand genomen. Veel viel daar over te doen, voor dat man het aangaande de zaak eens kon^ de worden. Het prediken of openlijk verklaaren van den "Katechismus wierdt bij veelen verwaarloosd. Hierom verftonden de meesten, dat zulks oveTal , met naame ten platten lande, moest worden ingevoerd, onder bedreiging van Kerkelijke ftraffe aan de nalaatigen.. De Predikanten zouden daarin niet nalaatig mogen zijn, onder voorwendzel van het klein getal toehoorderen, al zouden ze alleen voor hun eigen gezin het woord voeren. Om dit befluit van kragt te doen zijn, zouden de Vifitateurs of Toezieners der Kerken % van tijd tot tijd, door alle Klasfen onderzoek doen, of de Naamiddagpredikatien en Katechifatien wierden waargenomen, en 'c verzuim bij de Klasfis aangeeven. Ook zoude men de geenen, die van den Hervormden Godsdienst belijdenis doende, het bijwoonen der Naamiddagpredikatien verwaarloosden , met Kerkelijke Cenfure fïrafFen. Het formulier of de wijze van Katechifeeren was de zaak , welke men thans bij de hand nam; en wierdt men het, naa veelvuldige raadpleegitigen, omtrent het volgende eens: men zou. driederlei, formulier van Katechismen gebruiken: een voor de kinderen,. inhoudende do  SYNODE. (Dordreclttsch') £ï$ <&e Twaalf Artikelen des Geloofs, de Tien Geboden, het Gebed des Heeren, de infleliing der Sakramenten, de Kerkelijke Ttigt met eenige korte Gebeden en eenvoudige Vraagen; het tweede zou zijn , een kort begrip van den Heidelbergfchen Catechismus, ten diende der eenigzins gevorderden; bet derde , de Heidelbergfche Katechismus, ten behoeve van de zodanigen, die verder in jaaren gevorderd waren. Tot het qpftellen der twee 'Korte Katechismen wierden benoemd fran- CrSCUS GOMARUS , JOHANNES POLYANDER , ANTONIUS TYSt'JS, HERMANUS TAUKELIUS, BALTASAR LYDIUS en GODEFRID UDE- Mans, met bijgevoegden last, om in V fielten deezer Formulieren zo veel doenlijk was, te blijven bij de woorden van den Grooten of Heidelbergfchen Katechismus. In eenige volgende zittingen wierdt nu gehandeld, over het doopen van Heidenfche Kinderen, als mede over de wijze, op welke men de Studenten in de Godgeleerdheid op de voegzaamfte wijze tot den predikdienst bekwaam zoude inaaken. Omtrent het laatde opperde de Voorzitter bogerman vijf vraagenz Vooreerst, of de geenen, die in geene Ordre waren aangenomen , openlijk zouden mogen prediken1? voorts, of zij zouden mogen doopen? wijders, of het gevoegelijk ware, dat ze in de'Confiftorien kwamen? verder, of zij de Schriftuur openlijk zouden ieezenf eindelijk, of de Sijnode omtrent dat alles een befluit konde maaken ? Naa veel twistens, wierdt hun het prediken, onder zekere voorwaarden,' toegelaaten, doch het doopen on;zeid. De derde vraag liet men onbeflist, gelijk ook de twee laatde. Ten aanzien van het doopen van Heidenfche Kinderen kwam men insgelijks tot een befluit; het was tweeledig. Het eerfte bragt mede, dat de geenen, die tot jaaren van verftand waren gekoomen, naarftiglijk zouden onderweezen en gekstechifeerd, en vervolgens, indien ze» het begeerden, gedoopt worden. Het ander lid, welk de kinderen raakte, hielde in, dat ze, eer ze tot jaaren van kennisfe kwamen, in geenerhande maniere zouden gedoopt worden. Naa dit alles gaf de Prefident in bedenking, of men niet behoorde te fpreeken over het misbruik in het fchrijven en drukken van allerlei fchadelijke boeken, en over de middelen om daar tegen te voorzien. Hier over wierden eemge Nnnnnnn 3 advll~  riS SYNODE, tbordreehtsck-) advijzen mgebragt, yooral van de Uitlandfche Godgeleerden-. Volgens de Engelfchen moest men niemand de drukkunst laaten peffenen, dan die belijdenis deedt van den Gereformeerden Godsdienst; waar bij die van de Paltz voegden, dat 'er een yastgefteld getal Boekdrukkers zijn moest, en die allen onder den Eed ftonden. Doch de Vergadering kwam thans hier omtrent tot geen befluit. Intusfchen naderde de dag, tegen welken de Remonftrantfche Leeraars te Dordrecht verwagt wierden. Zij waren twaalf m getal, en de volgende hunne naamen : uit Gelderland, henricüs leo en bernhardüs VEZERius; uit het Gebied van Grave, henricos iiollingerus ; uit Zuidholland, Mr. simoN episcopius, bernardus DWINpLO, johannes arnoloi, eduar- Dus poppius en theopkilus ryckewaest; uit Noordholland, -pmLipprjs pynacker en dominicus sapma ; ujt Overijsfel, Thomas gosuinus en assüerus MATTHisius. Als een dertiende was, nevens de bovengemelde-n, gedagvaard, uit de Nederlandfche Walfche Kerken, carolus nieluus. Op den vijfden December kwamen zij te Dordrecht, uitgezonderd hollinge•rüs, die agtergebleeven was, en laster kwam. ^Anderendaags, in tijds, yan hunne aankomst kennis gegeeven hebbende, yerfcheenen ze, npg dien zelfden voormiddag, in de Sijupdaale Vergadering. Men deedt hen nederzitten aan een afzonderlijken tafel, midden in de Zaal. Episcopius voerde het woord, en boodt aan, uit naam zijner broederen, indien men het dus gqedvondt, zonder uitftel, met het Sijnode in pqmerentie te willen treeden; zich tevens beklaagende, dat men, op hun verzoek, niet eenigen uitftel hadt verleend l°L ' hUDHe Z3aken in behooriIjke orde zouden gebragt hebben. Men deedt hen daar op buitenftaan. De Hoogleraar polyander, agt geflagen hebbende op de uitdrukking van episcopius , om met het Sijnode in Conferentie te treeden gaf der Vergaderinge in bedenking „ dat men de Remonftran-' ' v ten het oogmerk hunner komfte en de wijze van handelen « ^ men m*1 hun "ouden zoude, behoorde aan te zeggen, ,5 op dat ze daar op verdagt mogten zijn. Men moest, veriXJtondt hi,hen onderrigten, dat ze niet waren ontbooden ft i* 9*>fpetitie te treeden. 'Er waren, zeide hi,, voor-  SYNODE. (Dordrechtsch) 119 m heen Conferentien zonder vrugt gehouden. Nu waren ze „ geroepen, om hunne meeningen en redenen voor te Hellen, „ en het Sijnode te laaten oordeelen. Het Sijnode zou Reg„ ter, en geen Partij zijn." Dit voorftel vondt bijval, en wierdt, diensvolgens, den Remonfiranten, wederom binnen geroepen zijnde, door den Voorzitter, onder andere, aangezegd: „ de broeders Remonfiranten moesten geene School iche „ Conferentien verwagten, door welke het gezag van het „ Sijnode in 't oordeelen zou worden verkort. Zij waren „ alleenlijk gedagvaard, om hun gevoelen, met hunne rede„ nen, voor te Hellen, ie verklaaren, te verdeedigen, en „ daar dan het Sijnode over te laaten oordeelen." ; Hevig klaagden, zedert, de Remonfiranten over de bejegenibg, 111 deeze eerfte verfchijning voor het Sijnode hun wedervaaren. Veele leden, föhreeven ze, hadden bij hunne inkomst naauwlijks den hoed willen ligten; dat hunne eerfte welkoomst een graau over hun laat aankoomen geweest was; dat men de partijfchap en vinnigheid uit veeier oogen konde leezeo; dat de woorden, die men hun toefprak, veeltijds fneeden als fcheermesfen; dat men terftond alle hoop hadt afgefneeden, om door minnelijke onderhandeling, en door hooren en wederhooren, de waarheid te onderzoeken; dat men de Remonfiranten deedt verfchijnen, ter plaatze alwaar hunne hardde partijen de meeste en de voornaamfte waren: niet om in gelijken rang te Haan, bij en nevens hun te zitten, en met gelijk regt te fpreeken, maar als gedaagden, als misdaadigen, om ftegts te fpreeken als men 't hun belastte, te antwoorden als men 't hun vraagde, en niet verder dan men 't hun toeliet; uit te gaan als men 't hun geboodt, en niet wederom binnen te koomen, voor dat ze geroepen wierden. In de drieè'ntwintigfte zitting deedt men de Remonfiranten binnen ftaan. De Hoogleeraar episcopius verlof verzogt hebbende om te fpreeken, deedt ftraks eene Redevoering, in de Latijnfche taal, welke anderhalf uur duurde, en met zo veel klems en nadruks wierdt uitgefproken, dat zij zommige toehoorderen , ook eenigen der Politijke Afgevaardigden, de traanen uit de oogen perste. Het kort begrip deezer merkwaardige redevoeringe kwam op de volgende korte Hellingen neKnnnnnn 4 der«  fg SYNODE. QDordreehisc^ h ,°0rt 60 fflenfphe meer ter h™ te gaan, ?? can de voortplanting van den waaren Godsdienst welke „ vooral aan Publjjke perfoonen, zo PoIi«ijk«Tk«wï * ^ ft welk ook de gedagva rde 11 mQnïZ *f ^woogen hadt, naar vermogen zorge te draageZr 2 zmverheidvan den Godsdienst. De Remonltran en had " TzuTvZ' f ?e,ref°rmeerde ^ van grove dooien te zuiveren; doch du was hun kwalijk gelukt, buiten hun f, ne meemng en fchuld. Evenwel berouwde 1 en hun doen " £ 2.182 ' eMaa\Wel ^rd,S Was' daar ™ « weï ■' • •! * h,dea' Hoe k^a,"k Hemonflrauten hier over bejegend waren, en zulks tof hunne onfchuld, hoewel zij ?, zich ook, in het verantwoorden, door hevigheid ergens " ZS ov?reepkn.hebbep- even eens hadde« de „ ftrtoten ook gearbe.d om de Scheuripg te verhoeden, waar *1£ïmft ^ de,hoo^e P^righeid, verfcheiden Remon- V door TJ!P hadden- De °nderiinSc verdraagzaamheid, V ken en afeeV-W8S d°°r hunne PartiieD wederfprq. * 5t ■ r L' Cn bier d00r aIüalme Scheuring aangerigt; die bij verfcheiden, uit andere Provinciën geroepen, s ge voed en gevorderd, en waar toe ook verbonden waren *» aansegaan d0°f ^t aandrijven van eenige hooggeagte Leer , en anderen; die ook de Scheuring niet beftraft heb- * Sn;,n V°Ik di6fS gemaakc' dat onder de vijf * * * 3nderS fchuiIde' biijkellde u'r "et Monflcr der " lef™, l v"' festus hommius; waar door de Remonftran« h»L ' h>°°S 2 °15waarheid bezwaard zijn: die geoordeeld V. ^bben, dat men over die hooge punten foberlifk en ook » met de Schaftuur. moest fpreeken; terwijl zij, ombert „andere punten, eene maatige vrijheid hebben toegedaan ; ,j zulks men hen t'onregt mer zo hevige vermoedens hadt* bezWaard„ FJet hoofddoel der Remonltranten kwam dus, n ?5 °P ned«: zij hadden altijd de leere der Volltrekte' VowbefchAkinge wederlproken, de fcheuring, daarom ge-' » maakt, m.spreezen; de onderlinge, verdraagzaamheid aange- ' raaden; en daarenboven zich verklaard, voor de opperde I». f hoogrle maSc der Overheid in Kerkelijke zaaken. Voor B dee?e ?un'ea, nadden zij, naar hun «ïterfle vermogen , ge- „ ijverd.  SYNODE. (Dordrecht sch) I2| v ijverd. Hierom verzogten zij, dat men aan geene andere ,, beschuldigingen tegen hen wilde geloof (laan , voor dat men „ hen daar op gehoord hadt. Aan hun klein getal, in het „ Sijnode verfcheenen, verzogten ze, wilde men zich niet „ ftooten, alzo 'er bekende redenen voorhanden waren, door „ welke men listiglijk hadt weeten te bewerken, dat in het t, Sijnode geen grooter getal gedagvaard was. De gedaagden, „ eindelijk, wilden alleen met de Schriftuur en de gezonde „ Reden zich behelpen, en niet op de menigte van Stemmen „ zien, en waren bereid, te winnen of te wijken voor de ,, waarheid." Naa het eindigen deezer redevoeringe, vielen !er eenige woorden voor, tusfchen den Spreeker en den Voor? zitter bogerman, die den eerstgenoemden te gemoete voerde, dat het tegen alle orde en gebruik was, dat gedaagden eerst zouden fpreeken, als welken het betaamde, te hoorei), wat men hun zoude voorhouden , en daar naa te antwoorden. Aan het einde deezer zittinge wierdt den Sijnodaale Leden de Eed afgevorderd, volgens welken zij , in het behandelen der Kerkelijke gefchillen, zich te gedraagen hadden. Het formulier van dien Eed luidde aldus: „ Ik beloove voor God, „ welken ik hier tegenwoordig, en een onderzoeker van nie„ ren en harten te zijn geloove en eere, dat ik in deeze „ gantfche Sijnodaale handeling, in welke zal voorgenomen j, worden het onderzoek, oordeel en beflisfing, zo van de ,, bekende vijf Artikelen, en de zwaarigheid, daar uit ont„ ftaande, als ook van alle andere Leerftukken, geenerhande ,, menfchelijke Schriften, maar alleen het Woord van God, ,, voor een zekeren en onfeilbaaren regel des Geloofs zal gebruiken, en dat ik in deeze gantfche handeling niets an„ ders zal voor oogen hebben, als de eer van God, de rust „ der Kerke, en bovenal de behoudenis van de zuiverheid „ der Leere. Zoo waarlijk moet mij helpen mijn Zaligmaas, ker jezus Christus, welken ik vuuriglijk bidde, dat hij „ mij in dit voorneemen door zijnen Heiligen Geest fteeds „ wil bijwoonen.'' De Voorzitter bogerman deedt eerst den eed; op hem volgden de overige Leden van het Sijnode, zo wel uit- als inlanders, uitgezonderd de Zwitzerfche, die alleenlijk beloofden, te zullen handelen naar inhoud van den Nnnnnnn 5 «ed-  iTSg SYNODE. (Dordrccktsch) «ed. Opmerkelijk is het, dat deeze Eed, in de Latijnfche iaai vervat, van zommigen gedaan wierdt, dier taaie volftrekt onkundig. In de vijfëntwintigfte zitting tradt men ter zaake, met de behandeling der gefchilpunten, op de begeerte van den Voorzitter, dat de gedaagde Remonftranten hun gevoelen over de •vijf punten, in gefchrift, zouden voordellen, verklaaren en verweeren, en voorts hunne bedenkingen, welke ze op de Confesfie of Geloofsbelijdenis en den Katechismus hadden* gouden overleveren. Doch de Remonftranten verzogten vooraf verlof tot het leezen van een gefchrift, 't welk, huns bedunkens , moest voorgaan. De Prefident bogerman wees het verzoek van de hand; doch de Voorzitter der Politijken gaf daar toe verlof. Het eerfte deel des gefchrifts behelsde een uitvoerig betoog „ dat de Remonftranten het Sijnode niet „ voor een wettigen Regter Jtonden erkennen, om reden, zei„ den ze, dat de meeste Leden van het Sijnode, de uit„ heemfchen alleen uitgezonderd 9 hunne geïlagene partijen „ waren." Het tweede deel des gefchrifts behelsde zekere •twaalf voorwaarden, van een, naar hun oordeel, welgefteld Sijnode, door de Remonfiranten, eenige maanden geleeden, 3an de Heeren Staaten van Holland overgeleverd, en welke ze nu, voorbijgaande eenige omftandigheden. op de tegenwoordige gefteldheid van tijden en zaalten niet zeer toepasfelijk, van het Sijnode zogten te verwerven. Naa het leezen van dit gefchrift, 't welk twee uuren duurde, en waar in de Remonftranten eene zeer vrijmoedige taal gebruikten, voerde hun de Prefident bogerman te gemoete, dat het Sijnode nu met lankmoedigheid hunne tweede Redevoering hadt aangehoord, met welke zij het gezag van het Sijnode hadden in twijfel getrokken. „ 't Was onbetaamelijk, zeide hij, dat de „ gedaagden den Regteren wetten wilden voorfchrijven, en „ een anderen form van Sijnode verzogten, dan de Aigemee„ ne Staaten bevolen hadden." De Prefident der Politijken voegde 'er nevens „ dat de Remonftranten wel hadden te „ overweegen, of zij zich het oordeel van het Sijnode kon„ den onttrekken; en of zij, dat doende, niet zouden geu honuen worden voor verftoorders van alle Kerkelijke en » Po-  SYNODE. (Dordrechtsck^ Politike orde." Als hier op de gedaagden zeiden, dat ze de zaak in hunne Confciemien niet anders konden begrijpen, of zij moesten het tegenwoordig Sijnode voor partij houden , en dat ze zulks in hun gefchrift hadden bevestigd met redenen , die men wederleggen moest, voerde hun daar op de Prefident bogerman verfcheiden zaaken te gemoete. Men wilde, zeide hij, onder andere, hunne Confcientien geene wet overfchrijven. Oordeelde het Sijnode naar hunnen zin, zij mogten het looven; oordeelde het kwalijk, zij moesten het lijden , en met geduld opneemen. Men handelde hier niet voor de Confcientie der Remonftranten, maar 'c kwam op de Confciemie van het Sijnode aan: zo deszelfs Leden kwalijk oordeelden , zij zouden 'er Gode rekenfchap van moeten geeven. Christus en de Apostelen hadden zich voor Schriftgeleerden en Pharizeeuwen, en voor den Raad wel verantwoord, hoewel dezelve partij waren, pe Remonftranten mogten het Sijnode voor Schriftgeleerden en Pharizeeuwen aanzien ; maar zij moesten evenwel met hun handelen. De Remonfiranten mogten de Leden van het Sijnode voor Scheurmaakers aanzien ; doch zij konden, evenwel, niet nalaaten om het voor eene wettige Vergadering te houden, als beroepen door de Overigheid, en beëedigd om opregtelijk te zullen oordeelen, naar Gods Woord. Aan de Leden van het Sijnode, alfchoon zij zich van de Remonftranten hadden afgezonderd, konde het regt om te oordeelen daarom niet betwist worden. In de oude Kerk hadt arius alexander uitgeworpen; en evenwel zat alexander als Regter over de zaak van arius. Op de vraag van episcopius aan bogerman, of hij en de zijnen, indien ze in de plaats der Remonftranten waren, zich aan hun oordeel zouden onderwerpen, hernam de andere: „ Wij ,, zouden 't, indien 't zo ware uitgevallen, hebben moeten ,, lijden; doch nu de Overheid het anders hadt goedgevon„ den, behoorden de Remonftranten het met geduld te ver„ draagen." In eene volgende zitting wierdt het Gefchrift, door de Remonftranten voorgeleezen, overwoogen, en daar op bèflooten, dat het verzoek, raakende de voorwaarden, onbillijk en Ontijdig was, ftrijdende met de uitfehrijving van het Sijnode door  '«4 SYNODE. (Dordrechtsch) «oor de Heeren Staaten ; als mede , dat de Remonftranten over den inhoud van hun Gefchrift ernftelijk beftraft, en tot eerbiedigheid zouden vermaand worden. Dit deedt de Prefident bogerman, zeggende, onder andere, dat zij in ',t toekoomende voorzigtiger moesten handelen, befcheidenlijker fpreeken, van wulpfche onbefchaamdheid en van ongeregeldheid des gemoeds en der tonge zich moesten onthouden. Het overige deezer en yan nog eene volgende zitting wierdt gefleeten met over en wederfpreeken , omtrent het gezag van het Sijnode en de zwaarigheid der Remonftranten om zich aan deszelfs oordeel te onderwerpen, als die reden meenden te hebben, om zich, voor hunne zaak, van dit oordeel niet veel goeds te belooven. Ook vielen *er veele woorden, of de Remonftranten hoofd voor hoofd, dan gezamentlijk en als een Lichaam met het Sijnode zouden handelen. Het laatfte wierdt hun met moeite toegeftaan. Ook fprak men, of de Remonftranten hun gevoelen over de vijf Artikelen, en over de Belijdenis en den Katechismus mondeling of in gefchrifte zouden voordraagen. Tot het laatfte befioor het Sijnode, tot merkelijken fpijt van veelen, met voordagt te Dordrecht van elders gekoomen, om de onderhandelingen van het Sijnode bij te woouen, en die daarom na hunne huizen wederkeerden. In de eenendertigde zitting , welke gebonden wierdt op den dertienden December, leverden de Remondranten hunne fchriftlijke bedenkingen over, raakende het eerde der vijf bekende gefchilpunten, 't welk handelde over de Verkiezing en Verwerping. De bedenkingen waren in tien Stellingen vervat, en door hen allen ondertekend. De Prefident, vervolgeus de Gedaagden hebbende doen buitenftaau, ftelde voor, of men hen nie: ieder afzonderlijk, één voor één, over hun gevoelen moest ondervraagen, zonder dat de een den anderen zoude kunnen helpen. Verfcheiden inlandfche Leden waren- 't eens met den Prefident. Doch de uitlaudfche Godgeleerden verklaarden zich daar tegen. Het afzonderlijk ondervraagen, meenden ze, zou naar arglistigheid kunnen fchijnen te finaaJten, en alsof men zich met eenen trek wilde behelpen. Aan het Sijnode, zeiden ze, betaamde het, in alle opregtheid te handelen; de waarheid moest zich met geene fnoode kunfte- aa-  SYNODE. (Thrdrecktsck) t2| aarijen behelpen. De Gedaagden behoorde men niet alleen hun Huk gezamentlijk te laaten verdeedigen, maar hen ook laaten raadpleegen met de geenen, die niet ontbooden waren, op dat de waarheid te beter onderzogt mogt worden. Eindelijk wierdt bèflooten, dat de Voorzitter nu- deezen en dan eenen anderen zou mogen vraagen; indiervoege, nogthans, dat hij in 't antwoorden en in 't verklaaren van zijn gevoelen de hulp van anderen zou mogen gebruiken. Het gefchrift, welk de Remonfiranten hadden ingeleverd , mishaagde aan veelen, vooral onder de inlandfehe Leden, om reden dat zij in hetzelve niet alleen verklaarden, wat zij zeiven, over het onderwerp, dagten en gevoelden, maar ook wat zij niet gevoelden, en diensvolgens verworpen : firijdig, meenden ze, met het oogmerk, waar toe zij befchreeven waren. Van hier, dat, in eene volgende zitting, hun bevolen wierdt, over de andere vier Verfchilpunten hun gevoelen, in gefchrift, over te geeven, doch alleenlijk in bevestigende Hellingen-, zonder de gevoelens, die zij verworpen, voor te draagen. Ook vermaande hen de Voorzitter, „ dat ze liever zouden blij„ ven bij de vraagpunten, die de leere van de troostlijke „ Verkiezing aangingen; dan dat ze de leere van de Verwer„ pinge haatlijk zouden overhaalen. Zij hadden te bedenken , zeide hij, dat ze aldaar waren onder de Geloovigen, on„ der de Heiligen , daar men tot troost en vermaak der Con„ fcientie gaarne van de Verkiezing behoorde te fpreeken, „ De Apostel paulus hadt tot de Romeinen, in bet negende „ Hoofdftuk, wel van de Verwerping gefproken ; maar hij „ handelde in den Brief aan de Efezers, als onder Geloovi„ gen, van de lieflijke leere der Verkiezinge. Dat moesten „ zij naavolgen. Als ze met Ongeloovigen te doen hadden, „ mogten ze ook van de Verwerping handelen; hier kwam „ dit niet te pas." In de vierè'ntwintigfte zitting gaven de Remonfiranten hun fchriftlijk gevoelen over, raakende de vier andere Gefchilpunten; het was in vierentwintig Stellingen begreepen. Bij wijze van Aanhangzel voegden ze daar nevens verfcheiden bedenkingen, om welke zij zich verpligt rekenden, niet alleen voor te Hellen, wat zij zelveu gevoelden, maar ook wat zij in anderen afkeurden en verworpen;. als mede,  U6 SYNODË. (Dordrechtsch) mede, waarom zij het noodig geoordeeld hadden, ook van het Leerftuk der Verwerpinge te moeten fpreeken. ■ Ten zelfden dage ais het bovengemelde Gefchrift was ingeleverd, vorderde de Voorzitter van de Gedaagden hunne bedenkingen of aanmerkingen over de Belijdenis en den Katechismus , en wel in die zelfde zitting, of 's anderendaags» Hier ter.cn verklaarden zich de Remonftranten 'j in 't midden brengende, dat deeze eisch hun vreemd voorkwam, als hebbende zij uit de brieven van dagvaardinge niet anders kunnen begrijpen, dan dat men de vijf punten eerst zoude afhandelen, en daar naa tot die Bedenkingen overgaan. Verlof verzogt hebbende, om zich toe den volgenden dag te bedenken, verworven ze, met moeite, vrijheid tot een kort gefprek in de Vertrekkamer. Doch als zij vervolgens bij hunne weigering volhardden, wierdt het gehoorzaamen, van hooger hand, hun opgeleid, en flegts een tijd van vier dagen, om hunne bedenkingen in orde te ftellen, toegeftaan. Tot nog toe was den gedaagde Remonftranfeh geene vergoeding van reiskosten gedaan, noch hun van de gefielde daggelden iets geworden. Terwijl zij dan aan het opftellen der Bedenkingen arbeidden, vervoegden zich twee van hun bij de Politijke Afgevaardigden, onder andere aan den Heer hügo: muis van iiolv, Schout van Dordrecht, met verzoek dat op hunne betaaling orde mogt gefteld worden. Doch deeze zette hen zeer onvriendlijk af, met de volgende woorden: „ Gij „ hebt ons al dit rumoer in 't Land gemaakt, en zullen wij „ nog geld toegeeven? Ik heb den Staaten aangediend, hoe » ongehoorzaam en moedwillig gij u hier tegen het Sijnode »-aanftelt. De Staaten hebben zulke onderdaanen niet van „ doen. Ik wilde dat gij waart, daar gij over honderd jaaren zijn zult. Men zal morgen, in 't overleveren van uwe „ Bedenkingen, wel zien, wat 'er agter fchuilt." Doch de anderen ,v_ door deeze taal niet vervaard: „ Zit gij , mijn Heer," hernamen ze, „ om ons te helpen oordeelen, en „ hebt gij alreeds zulk een vóóroordeel tegen ons ingeno1„ men, zo zijn wij daar kwalijk aan. Zijn ons de Heeren », moede, men wijze ons flegts eene plaats, daar zij willen h dat wij zullen gaan." Diergelijk of nog ïcherpör befcheid out»  SYNODE, ( Dordrecht scli) ft? ontvingen twee andere Remonftranten , als zij zich, tot het zelfde oogmerk, bij eenen der Politijken vervoegd hadden: de Heeren Staaten, zeide hij, zouden liever alles waagen, en daar bi} opzetten, dan dat zij de Remonftranten niet zouden doen buigen. Den tijd, den Remonftranten vergund, tot het ftellen va» hunne Bedenkingen, verftreekc-n zijnde, verfcheenen zij, ir» de achtëndertigffe zitting, voor het Sijnode. Thans, egter, leverden zij alleenlijk hunne bedenkingen op de Confesfie over; en hoewel zij zich verontfchuldigden met de kortheid des tijds, welke het ftellen van bedenkingen op den Katechismus ondoenlijk hadt gemaakt, ondergingen ze, egter, eene 2waare beftraffing, even als hadden zij zich fchuldig gemaakt aan ongehoorzaamheid; met aankondiging om hunne bedenkingen op den Katechismus insgelijks ten fpoedigften in te leveren. Het invallende Kersfeest, geduurende hetwelk het Sijnode niet vergaderde, gaf hun daar toe gelegenheid, en bragten zij hunne bedenkingen ter tafel, in de negenëndertigfte zitting, die op den zevenëntwintigften December gehouden wierdt.' Veel over en wederfpreekens viel 'er, zedert, voor, over'de vrijheid, welke de gedaagde Remonftranten zich toeëigenden, om hunne gevoelens, wegens de vijf Artikelen, vrijelijk te ihogen voordellen, verkïaaren én verdeedigen, zo veel zi} zouden kunnen en noodig oordeelen. Het Sijnode, daarentegen, en de Heeren Gemagtigden der Aigemeene Staaten waren van oordeel, dat die vrijheid zich niet uitftrekte tot het' voorftellen en verkïaaren, maar alleen tot het verdeedigen, en dat het aan 't Sijnode ftondt, te'oordeelen, hoe verre het de verklaaring van het gevoelen der gedaagden zoude toelaaten, en tot deszelfs ondcrrigting noodig oordeelen. Ons bellek laat niet toe, al wat hier omtrent voorviel, breedvoerig te verhaalen. Alleenlijk merken wij hier aan, dat wanneer de Remonftranten, ondanks de befluiten en beftrafflngen van het Sijnode, op hun regt bleeven aandringen, de Heeren Gemagtigden , om aan dit gefchil een einde te raaaken, eenigen uit het midden hunner na 's Hage zonden, om, bij de Aigemeene Staaten, over de hardnekkigheid der Remonftranten te klaagen; verbiedende hun, midlerwijj, uit Dordrecht te vertrek-  Saè SYNODE. (DordrécKiscK) irekken. Dit verhinderde de Gedaagden in hun oogmerk, ont insgelijks door eene bezending, uit het midden hunner, aan hun Hoog IVlogenden rekenfchap van hun gedrag te geeven; ïs 'sB^ge vondt het gedrag der Sijnodaale Vaderen eene voikomene goedkeuring. Volgens een Befluit, 't welk in de zesènveeniglre zitting wierdt voorgeleezen, wierden de gedaagde Remonftranten niet alleen met Kerkelijke, maar ook met Politijke Cenfuure gedreigd, indien zij de reeds genomene be. fluiten van het Sijnode, of die, in 't toekoomende, nog mogten genomen worden, niet gehoorzaamden. Ook wilden de Staaten, dat indien de gedaagde Remonftranten in de zelfde ongehoorzaamheid bleeven volharden, in dat geval hun gevoelen uit hunne openbaare fchriften en uit hunne verklaaringen $ zo fchrifselijk als mondelijk gedaan, zouden onderzogt, overwoogen en naar Gods Woord geoordeeld worden; als mede dat zij te Dordrecht moesten blijven, om, zo menigmaalenr als zij geroepen wierden, op de vraagen van het Sijnode, 't zij bij monde of in gefchrift, zonder omwegen te antwoor- Intusfchen hadden de Remonftranten een gefchrift opgefteld , en aan de Heeren Politijken overhandigd, waar in zij beweerden , dat de zaakwelke tusfchen hen' en het Sijnode in gefchil hing, eene zaak van Confcientie was, en dat het hun niet vrij ftondt, zo lang zij in de zelfde begrippen waren, yi dat ftuk het Sijnode te gehoorzaamen. Het Sijnode, dit antwoord ontvangen hebbende, lelde in beraad, in eene heimelijke bijeenkomst van eenige der voornaamfte Leden, hoedanig men voortaan met de Remonftranten zoude handelen. Het gevolg hier van was, men zou de gevoelens der Remonftranten uit hunne gedrukte boeken bij een verzamelen, vraagpunten opftellen, en daar naa uit dezelve eenige Artikelen opmaaken, welke de gevoeiens der Remonftranten kort, klaar en getrouwelijk zouden voordraagen. Weigerden de Remonftranten op die Vraagpunten te antwoorden, het Sijnode zou-' de evenwel voortgaan. Grootlijks- mishaagde dit befluit deiv Remonftranten, toen het hun ter ooren kwam; zij meenden dat zulks alleenlijk ten oogmerke hadt, om den rechten ftaat* des gefchils te verduisteren, de moeilijkfte zaaken te ontwijken,-  SYNODE. (DordrccZtsch) ken, en hun gevoelen in zulk een licht voor te (lellen; als gemaklijkst zoude kunnen wederleid worden. Bogerman 1 daarentegen, verklaarde, naderhand, aan de gedaagden, dat zij (bekten om het Sijnode hunne "meening beter, te doen begrijpen, én drong hen,'ten dien einde, aan het Sijnode, als die de Hervormde, Kerk verbeeldde, en aan de Hooge Overheid te gehoorzaame.n, en derhalven op zijne. Vraagen te antwoorden. Als de gedaagden ook hier in zwaarigheid vonden, en hunne' redenen daar tegen inbiagten, verklaarde eindelijk de Voorzitter, dat men hen binnen de paaien dier Vraagen niet zodanig zoude, beiliilten, of men zoude hun daar naa ook toelaaten om 'er bij te voegen't geen zij aan hunne verklaaring meenden te . ontbreeken.Hij voegde 'er nevens,, dat nu het gantfche verfchil alleen daar in beftondt, wat men eerst zoude doen : de Remonftranten wilden eerst hun gevoelen verkïaaren; maar 't Sijnode verftondt, dat ze eerst op. de Vraagen behoorden te antwoorden. ; „ Wij willen", fprak hier op episcopius, over de orde niet twisten. Indien men ons de begeerde vrijheid wil toeflaan, men geeve ons de „ Vraagpunten, en wij zullen antwoprden: te meer, om dat „ de Prefident nu belooft, 't geen te vooren nooit gëfchied „ is, dat wij, in onze Verklaaring, buiten de voorgeftelde „ Vraagen .mogen gaan. Is dat de meening, zo zijn wij be„ reid, de voorgeftelde Vraagen terftond te beantwoorden." Dit gezegd hebbende, ftrekte hij zijne hand uit tot den Voorzitter, om de, Vraagen te ontvangen. Nu meenden de meeste leden der Vergaderinge. dat de zaak gevonden was. Veelen, inzonderheid van de Uiilandfchen, (tonden op, en betoonden, met het uititeeken hunner handen, en het wenken' aan den Prefident, dat hij de Vraagen behoorde over fe geeyen. Maar bogerman, niet in den zin hebbende, zo als de Remonftranten meenen , om in onderhandeling te koomen, deinsde toen te rug, en aan episcopius gevraagd hebbende, of het wel gebruiklijk ware , dat men den Gedaagden dê Vraagpunten fchriftelijk overleverde, „ of dat gebruiklijk is", hernam daar op de andere, „ weet ik niet, maar wel dat' „ het ten hoogden billijk is, inzonderheid in eene zaak, die' „ den Godsdienst en het Geweeten raakt." Thans beval Sogerman XXVIII. deel, O o ooooo d»  Ï30 SYNODE. (BordrechtschJ de Remonftranten , de Vergadering ta verlaaten. Naa hurr vertrek ftelde hij aan de leden van het Sijnode voor, hoe zij nu wederom de groote hardnekkigheid der Remonftranten hadden gezien, en vernomen dat dezelve uit hunne uitgegeevene boeken alleen niet wilden geoordeeld worden, en ook niet antwoorden op de Vraagen van het Sijnode : weshalven her tijd fcheen , de gevoelens der Remonftranten uit de in 't licht gegeevene fchriften te overweegen. Van een ander gevoelen, egter, waren de uitlandfche Godgeleerden, toen dit van hun gevraagd wierdt; zij meenden, dat men de Vraagpunten van het Sijnode fchriftelijk aan hun moest overleveren, dewijl men alzo tijd winnen, en de Vergadering tegen opfpraak zou behoeden. Doch de meeste inlandfche Leden, gerugfteund van da Polidjke Heeren, waren 't eens met bogerman. Een befluit der laatstgemelden, genomen eer ze nog de gevoelens der Kerkvaderen hadden ingenomen, hieldt in, dat de Remonftranten uit hunne uitgegeevene fchriften zouden geoordeeld worden, dewijl zij in hunne voorgaande wederhoorigheid en hardnekkigheid volhardden; en zo zij nog verder iets hadden in te brengen tot verklaaringe of verdeediginge, mogten zij hetzelve overleveren. Om zich te bedenken, wierden hun nog twee of drie dagen tijds gegund. De Schotfche Godgeleerde balcanoual, door jakobus den I op het Sijnode gezonden , hoewel den Remonftranten geenzins gunftig, fiet, over deeze handelwijze, zich uit, in eenen brief aan den Engelfchen Gezant carleton , in de volgende woorden r Toen het fcheen, dat de Remonftranten wilden toegeevenr „ konden de Uitheemfchen, die hen in het Sijnode wilden „ houden, niet gehoord worden; en de trek, welken mei? „ hier fpeelde, was handtastelijk. Want de Heeren Afgevaar,, digden hadden hun Befluit al gefchreeven, eer zij in het „ Sijnode kwamen ; en daar naa wierden de ftemmen der „ Uitheemfchen gevraagd, dewijl zij hoopten dat dezelve met „ hun Belhiit zouden over een koomen. Maar toen zij be,, vonden, dat het anders uitviel, kondigden zij hun Befluit „ af, *t welk zij gefchreeven in het Sijnode met zich gebragt „ hadden, zonder zo veel te doen, dat zij de hoofden, om >, te beraadflaagen, eens bij elkander ftaken»* ©e  SYNODE. (Dordrcchtsch") Be drie dagen, deri gedaagde Remonftranten gegund, wierden meest gefleeten met over en wederfpreeken, of deezé 2ich Zouden onderWerpeb aan de Wijze van öndérhandelinge, hun door het Sijnode voorgefchreeven; doch 't welk zij, als onbillijk en flrijdig met hun Geweeten; telkens van de hand weezen. In de zevenënvijftigfte zitting, Wanneer de Gedaagden het gefchrift, behelzende hunne weigering, één voor één* ondertekend hadden, keerde zich de Prefident bogerman tot hen, met eehe aanfpraak, in welke hij hen uit het Sijnode Worp i eh die verfcheiden zeer vinnige uitdrukkingen behelsde; s, God", zeide hij; onder andere, a die een behoeder eri j, bewaarder zijner Kerke, en een hartenkenner is, ziet eri „ kent uwe (treeken, uwe kunften en arglistigheden ^ waar j, medé gij het Sijnode hebt zoeken te bedriegen.- Hij weet it ook de op'regtheid van het Sijnode j die uwe gëhoorzaam- heid langen tijd met geduld heeft verwagt, God voor u t, biddende, dat gij anders zoudt handelen; maar alle uwe „ daaden z:jn altijd vol flreken, vol bedrog; en vol dübbel„ zinnigheden geweest. Gij zijt niet waardig dat het Sijnode -„ verder met u handelf. Op dat dan het Sijnode voortaan „ gerüstëlijk én fnet vrede, volgens de meening en den Wil „ der Heeren Siaaten , mag voortvaaren< in 't onderzoeken „ en Oordeelen van uwe leere i daar het toe bij een gekooïi men, en 't welk door uwe tegenwoordigheid Verhinderd }, is, zo wordt gij mids deezen ontllagen, en heenen gezon,i den; Doch wanneer het Sijnode u wederom v&ri èatts i, heeft i zal het u zulks katen weeten. Gij moét Ook weei, ten (dus- vervolgde de Voorzitter) dat, dewijl uwe hard„ nekkigheid zeer groot en veelvuldig is geweest, en zulks j, tegen de befluiren v-m het Sijnode en der Hooge Overjj heid, het Sijnode Ook hetzelve aan de gantfche Christ'tii, heid zal bekend maalten, en toonen, dat het der Kerke 5, aan geene Geestliike Wapenen ontbreekt om u te ftrsfFen4. ,, Daar zal eene regtvaardige Cenfuur*» aan u te werk gefield „ worden, welker billijkheid het Sijnode buiten twijfel aan „ de gantfche Christen waereld zal doen Wijken. Ik geeve„u dan (dus eindigde bogerman), uit naam der Ktvren 'i, Gecommitteerden en van het Sijnode, uw affcheid. Kfaff O OOOO 00 2 j< 0I***  v ' 132 SYNODE. C Dordrecht sch] „ ontfiaat u. Gaat heenen." Naa deeze aanfpraak reezen de Remonftranten op van hunne plaatzen, in het uitgaan met hooge woorden klaagende over het ongelijk, dat hun wierdt aangedaan. Bij het uitgaan gebooden hun de Heeren Politijken, de Stad, zonder gevraagd en verkreegen verlof, niet te verlaaten. Op deeze wijze wierden de Remonftranten buiten het Sijnode gezet, tot groote blijdfchap van bogerman, aangaande welken men verhaald vindt, dat hij, omtrent deezen tijd, tegen iemand zoude gezegd hebben, doelende op de Remonftranten: „ Het zijn flimme vogels, vol van allerhande listen, „ en die het Sijnode ligtelijk zodanig zouden inwikkelen, dat „ het niet zoude weeten, hoe het 'er wederom zoude kun„ nen uit raaken." Anderen, evenwel, waren over de wijze van uitzetti.nge geenzins voldaan. Van meer dan éénen kant ontving bogerman berispingen, over de harde uitdrukkingen, door hem gebruikt. De Heer iiales, Kapellaan van den Engelfchen Gezant carleton , opperde zijn gevoelen deswegen in de volgende woorden: „ De allerpartijdigfte aanfchouwer „ der Sijnodaale handelingen kan niet nalaaten te bekennen, „ dat 'er in het laatfle ontflag der Remonfiranten, met zö „ groote hevigheid en oploopendheid gedaan , een groote „ misflag is begaan." Nog fterker zijn de uitdrukkingen van den Schotfchen Godgeleerde balcanqual,. Lid van het Sijnode , in. eenen brief, aan den zelfden Gezant gefchreeven. „ Wat het wegzenden of uitwerpen der Remonftranten be„ langt (dus fehreef hij) dewijl het üw Ed.- gelieft heeft, „ daar van mijn gevoelen te weeten, zo denke ik, zonder „ aanftoot of ergernis vau iemant te kunnen zeggen, dat het „ zodanig geweest is, dat het Sijnode daar omtrent in 't on„ gelijk zal worden gefield. — Naa dat alleenlijk de ftemmen }.,der geenen, die niet boven het derde deel van het Sijnode uitmaakten , gevraagd waren , wierden de Remonftranten „ binnen geroepen, en men belastte hun, heenen te gaan , „ met zulkcTcherpe en bulderende redenen , als Uw Ed bui„ ten twijfel met geene kleine droefheid heeft verftaan. Ik „ beken, dat ik dapper ontfteld ben, als .ik 'er aan denke. „ Want indien de Remonftranten zouden fchrijven, dat de „ Pre-  SYNODE. (Dordrecht'sch') ï33 5 Prefident een Vonnis uitfprak, 't welk het Vonnis van het „ Sijnode niet was, zij zouden niet liegen: want men hadt „ het derde deel der Hemmen niet gevraagd, uit welke geen „ Vonnis kon worden opgemaakt Ook was het Vonnis niet „ in gefchrift ontworpen, of van het Sijnode toegeftemd. De „ bittere woorden, die daar in voorkwamen, waren geene „ woorden van eenige (temmen, uitgenomen dat zommige van „ die woorden alleenlijk door éénen man waren gezegd ge„ weest. Uw Ed. Cenfure en beftraffing van die Sententie is regtvaardig en eere waardig." Naa het veroordeelen en uitzetten der Remonftranten , wierdt, door eene bezending, daar van kennis gegeeven aan de Aigemeene Staaten; die voorts de Sijnodaale handelingen, ten aanzien der Gedaagden gehouden, goedkeurden, en vervolgens aan deeze bevel zonden, zich buiten het Sijnode te houden, doch binnen Dordrecht te blijven. Ten zelfden tijde ontvingen de Sijnodaale Vaders last en magt van Hün Hoogmogenden, uit de gedrukte Schriften der Remonfiranten oen fiaat des gefchils op te maften, en het voorts te beitsten. Men vindt aangetekend, dat wanneer de Dordrechtfche Afgevaardigden, van het gehandelde, ter Aigemeene Staatsvergaderinge, verflag deeden , zommigen derzelven hunnen ijver en vooringenomenheid in zo fterke uitdrukkingen betoonden, dat Prins maurits daar over openlijk zijn misnoegen betoonde, en meer blijken gaf van zagtheid en gemaat.gdheid, dan alle anderen, die in de Vergadering waren, en vr.jelnk durfden ^Simr'het Vonnis, over de Remonftranten geveld, wierdt de tafel, aan welken zij plagten te zitten, nevens de ftoe'en en banken, uit de Vergaderplaats weggenomen. Ook hielde men, vervolgens, dikmaals heimelijke zittingen, en was men, om het geen in het Sijnode voorviel, verborgen te houden, ■zo omzigtig, dat men, geduurende de bijeenkomen, welke in den avond gehouden wierden, zomwijlen met Kaarzen onder de banken en ftoelen liet zoeken, of 'er ook •^ verborgen lag, om 't geen in de Vergadering voorviel, te beluisteren, Ooooooo $ ~a  |g$ SYNODE, (Dordrechtsch-) In de eenënzestigfte zitting maakte men eenen aanvang mat Jiet onderzoeken en heoordeelen van de gevoelens der Remonftranten, uit derzelver gedrukte fchriften. Aan de injandfche Gqdgeleerden, als meest bedreeven in de uitftaande gefchil, len, wierdt dee^e taak, in de eerfte plaats, opgedraagen!! Doch deeze vertoonden, in de behandeling deezer zaaken, zo veele blijken van vooringenomenheid, niet flegts tegen dé gevoelens, maar ook tegen de perfoonen der Remonftranten, dat de meer gemelde .Schotfche Godgeleerde balcanoual daar over zijn beklag deedt bij den Gezant carleton. ' bok gaven nog andere uitlandfche Godgeleerden hun ongenoegen te kennen, over het wederleggen der Remonftranten in hun afweezen, hoewel zij aanbooden, pm zich, onder eene betaamelijke Vrijheid, over hunne gevoelens te verkïaaren, en de yoorgeftelde Vraagen te beantwoorden. Om, derhal ven, den buiteniandfche Leden eenig genoegen te geeven, wierdt goedgevonden, den Remonftranten eenige meerdere Vrijheid toe te flaan. Diens volgens ontboodt men hen voor de Heeren Politijken, op den drieëntwintigften Januarij, en deedt hun, door den Voorzitter, aanzeggen „ dat hoewel hun het Befluit „ der Heeren Staaten was bekend gemaakt, en men hen van 3, alle verdere Sijnodaale handelingen hadt uitgefiooten , en ,, het Sijnode gemagtigd, om in het onderzoek van hun go. „ voelen , uit hunne boeken en fchriften, voort te gaan, de „ Heeren, nogthans, om hun alle reden tot klaagen te be„ neemen , dit over zich namen , en hun toeftonden , dat „ ze, 't geen ze nog verder tot verklaaringe en verdeedigiuge van hunne vijf Artikelen wilden toedoen, in gefchrift mogs, ten ftellen, en binnen den tijd van veertien dagen aan den „ Voorzitter van Heeren Politijken ter hand ftellen, om dan „ gebruikt en daar meede gedaan te worden naar behooren.'* Zo zeer verwonderd als verheugd over dit Befluit waren de Rernonftranten, als die zich verbeeldden, dat het verzoek, voprheen aan het Sijnode gedaan, doch door hetzelve van de h,snd geweezen ,\ nu genoegzaam wierdt ingewilligd. Alleenlijk klaagden se over de kortheid des tijds, aan hun vergund; Waar omtrent zij, evenwel, geene verandering konden te \^age brengen.  SYNODE. (Dordrcchtsch) 135 Terwijl de Remonftranten met hun werk bezig waren , Melden de Sijnodaale Vaders Voorleezingen en ■Redeneeriq. gen over het eerfte der vijf Artikelen, loopende over de Verkiezing en de Verwerping. Hier over waren de gevoelens niet altoos eenpaarig: zo dat men, op dat dit niet m t oog zoude loopen, in zekere zitting den toehoorderen beval, de Vergaderplaats te verlaaten. De meeste redeneenngen liepen over de Verkiezing. Alleenlijk bepaalde zich altingius , een der Paltzifche Godgeleerden, tot de leere der Verwerpinge. In zijne Redevoering beweerde hij de drie volgende Stellingen: Vooreerst „ dat God, door de leere der Verwerpinge, „ niet wierdt gefield tot een autheur der Eonde." — Ten anderen „ dat de zonden , hoewel ze gefield wierden als „ gevolgen der Verwerpingen , nogthans uit des menfchen „ natuure, als derzelver eenige oorzaak, voortkwamen." — Ten derde „ dat de verharding en verblinding regtvaardige „ oordeelen Gods waren, en aldus Gode konden toegefchree„ ven worden." Op den zevenden Februarij, den laatften dag, den Remonftranten, tot het ftellen van hunne fchriften toegeftaan, wierdt hun, van wegen de Heeren Politijken, aangezeid, dat zij hunne fchriften hadden in te leveren. Zij deeden het, in zo verre zij hun werk hadden kunnen volvoeren: want, om de kortheid des tijds, hadden zij niet alles kunnen afhandelen. Hier over beftraft zijnde , ontvingen ze tevens last om het overige binnen acht dagen gereed te maaken; en tevens, om de kortheid te betragten : want het ingeleverde opftel was zeer uitvoerig. Van hier, en ook om dat, volgens 't fchrijven van BALCAjNQUAL, de Remonfiranten geene gunst altoos hadden, dat het Sijnode flegts een gedeelte der ingeleverde fchriften las, en het verder leezen aan eenige Leden opdroeg. Intusfchen gingen de Remonftranten voort met het gereed maaken van hunne overige Schriften, en gaven ze, van tijd tot tijd, aan het Sijnode over, niettegenftaande hetzelve het beoordeelen der Remonftrantfche gevoelens uit de gedrukte Schriften voortzette: waar over de Remonftranten niet nalieten, zich in vrijmoedige taal te beklaagen, en ronduit te verOoooooo 4 klaa  SYNODE. (Dordrecht uk) klaaren, dat zij deeze Schriften niet om den wille van het Sijnode, 't welk hen zo onwaardig behandelde, maar om de Heeren te gehoorzaamen, hadden opgefteld. De Sijnodaale Vaders, dit nader gefchrift niet,afwagtende, waren vast bezig met het vervaardigen van hunne bedenkingen op de gevoelens der Remonfiranten; waar omtrent, zo wel als in het voordragen van hunne eigen gevoelens, men merkelijke verfcheidenheid befpeurde; waar uit dikmaals hooge woorden reezen, vooral van de Nederlandfche tegen de buitenlandfche Godgeleerden, onder welke laatfte men, nu en dan, grooter genegenheid voor de gevoelens der Remonftranten befpeurde, dan de eerstgenoemde gaarne zouden gezien hebben. Zo hoog liep, zomtijds, de twist, dat eenige der Uitlanders dreigden de Vergadering te verlaaten, en na het land hunner wooninge te rug te keerem Inzonderheid was over de behandeling, hen aangedaan, zo zeer t'qnvreden de Bremer Godgeleerde jwARTiNius, dat hij wenschte, het Sijnode nooit gezien te hebben; dat dit het eerfte was, waar op hij, ooit was verfcheenen, maar dat het ook het laatfte zijn zoude. Verfchejden zittingen wierden nu bedeed aan het opftellen der Sijnodaale Canons en het bepaalen der rechtzinnige leere, zo als dezelve door de leden der Kerkvergaderinge wierdt begreepen. Met geene volkomene eensgezindheid ging dit altoos in zijn werk, zo wel ten aanzien van de gevoelens, als yan eenige fterke uitdrukkingen en fpreekmanieren, die door de uitlandfche, vooral de Engelfche Godgeleerden, zeer ernftig wierden afgekeurd. ' In de honderdvijfêndertigfle en zesëndertigde zittingen wierden deeze Canons, zijnde drieè'nnegentig in ge:al, goedgekeurd en ondertekend. In de volgende zitting Jas de Prefident bogerman het Opftel van een Vonnis van het Sijnode tegen de gedaagde Remonftranten. Als „ hv „ voerders van nieuwigheden, beroerders van 't Vaderland, eu der Nederlandfche. Kerk; als hardpekkigen en wederhoorigen, aanleiders van partijfchappen, leeraars der dwaalingen, fchuldig en overwonnen van vervalfchinge yan den Godsdienst, fcheuringe van de eenheid der Kerke, en zeer j, zwaare gegeevene ergernisfen, wierden ze, bij dat Vonnis, » Van alle Kerkelijke en Akademifche bedieningen afgezet." Vti>  SYNODE. (Dordrechtsch) ïgy Verfcheiden bedenkingen vielen op dit Vonnis. De Engelfche en eenige andere uitlandfche Godgeleerden merkten aan, dat hoewel zij de leere, in de Canons begreepen, voor de hunne aannamen, voor zo veel, egter, de perfoonen, die het tegenftrijdig gevoelen leerden, Nederlandfche burgers waren, en zij zich over de onderdaanen van andere Mogendheden geen oordeel aanmatigden , over zulks de Cenfuure den inlandfchen, welken het vrij ftondt over hunne Kerkendienaars te oordeelen, t-eenemaale lieten aanbevelen. Ook onder de inlandfche Leden waren eenigen van verftand , dat het den Kerkdijken niet toekwam, de Remonftranten, zo als in het Vonnis gefchiedde, te veroordeelen als perturbateurs of verftoorders van het Vaderland en van de rust der Republiek; maar dat dit de burgerlijke Overheid aanging. Deeze aanmerking bragt te wege, dat de gemelde woorden, zedert, uit het Vonnis geligt wierden. Naa dat het Sijnode het bovengemelde Vonnis hadt geveld, wierdt hetzelve, om daar op de goedkeuring te verwerven, ter hand gefield aan de Heeren Politijken. Doch deeze verklaarden, deeze zaak niet te willen op zich neemen, maar daar van kennis te zullen geeven aan de Aigemeene Staaten, van welke de toeftemming moest verwagt worden. Diensvolgens reisden eenige Heeren na 's Graavenhaqe, om verflag te doen van het gehandelde, en nieuwe bevelen te haaien. Intusfchen wierdt gehandeld over de zaak van maccovius , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Franeker, en van conradus vor?Tius,die, in de plaats van jacobus arminius, tot Hoogleeraar te Leiden was beroepen. Maccovius was een ijverig voorflander der leere wegens Gode volftrekte Voorbefchikking, doch gebruikte, in zijne voorftellen, fterker en naakter uitdrukkingen, dan verfcheiden andere Godgeleerden, welke in het zelfde gevoelen flonden. Volgens heylin, leerde hij niet alleen „ dat alle dingen noodzaakelijk gefchieden, maar dat „ ook God de zonden wil, en de menfchen voorfchikt tot „ de zonden, zelf voor zo veel het zonden zijn; dat God „ ook geenzins wilde, dat alle menfchen zouden zalig wori, den; dat hij de Verworpenen tot geen ander einde zijn „ woord yoorüelt, dan om hun alle verfchooning te. beneeO0000005 n me" **  *3S SYNODE. (Dordrechtsch) „ men; dat christus, de harten der Verworpenen kennende, „ dezelve voor zich noch kan, noch wil openen, en 'er niet „ mag ingaan, dan op dat hij hen hunne onmagt verwijte, it en hunne verdoemenis vermeerder*; en dat God tot dit „ laatfte einde ook alleen tot hen heeft gefproken." Volgens maccovius waren deeze ftellingeu geene doolingen of ketterijen, voor hoedanigen zij hem wierden ten laste geleid. Hij beweerde, dat zij waarlijk het gevoelen der Hervormde Kerke waren; en voegde 'er nevens, dat indien men deeze punten weigerde te verdeedigen, men zijne voeten noodzaake. lijk in de fchoenen der Remonftranten moest fteeken, en van de voornaam fte Voorftaiiders der Reformatie afwijken. Het Sijnode fteide deeze zaak aan eenige Gemagtigden, welke, eerhng, als hun gevoelen uitbragten, „ dat, hoewel hij van geene ketterij konde befchuldigd worden, hij evenwel „ kwalijk hadt gedaan, dat hij zommige duistere Schoolfche „ manieren van fpreeken hadt gebruikt: waarom hij behoorde „ vermaand te worden, zodanige manieren van fpreeken te „ vermijden, als die aanftoot mogten geeven aan tedere „ ooren, en niet wel verteerd konden worden van perfoo,, nen, die onkundig waren van zo groote verborgenheden, „ en niet bekwaam pm ze te vatten." Niet zo gelukkig was het lot, welk vorstihs bejegende. Van 'sMans lotgevallen, op een afzonderlijk Artikel, zullende verflag doen, tekenen wij hier alleenlijk aan, dat hij, als fchuldig, niet alleen aan de dwaalingen der vijf Artikelen, maar ook aan Sociniaanfche ketterij, door het Sijnode wierdt veroordeeld als den Hoogleeraarsftoel onwaardig, met bede aan de Aigemeene Staaten om zijne Schriften te verbieden. Welk Vonnis, vervolgens, door 's Lands Staaten wierdt bekragtigd, en de Hoogleeraar met afzetting en ballingfchap geftraft. Inmiddels hadt men het overzien der Confesfie of Belijdenisfe en van den Heidelbergfche Catechismus bij de hand genomen. Doch hier omtrect gaf men zich zeiven niet zeer veele mo?ite. In de honderdvierè'nveertigfte zitting wierdt door de Heeren Politijken voorgedraagen, dat de Nederlandfche Geloofsbelijdenis nog moest overgezien worden , ten aanzie» van de zaaken, of dezelve overeenkwamen met Gods Woord  SYNODE. (Bordrechtsch') . S3S> Woord en de Belijdenisfen van andere Hervormde Kerken; doch wat de Regeering der Kerke aanging, dat deeze dingen naderhand door de Inlandfchen alleen zouden onderzogt worden; en dat, gevolglijk, op de Kerkelijke Orde in deezen piet behoefde gelet te worden. Reeds in de volgende zitting verklaarden, op deezen grondflag, de Sijnodaale Leden eenftemmig, dat de Geloofsbelijdenis met de Waarheid overeenkwam, en vermaanden de Uitheemfchen de inlandfchen, om ftandvastig bij dezelve te blijven, en haar den naakoomeJingen onveranderd over te laaten, tot aan het einde der eeuwen. Even fpoedig als de Belijdenis, wierdt ook de Catechismus overgezien en goedgekeurd. Want, naa dat in de Voormiddag - zitting van den eerften Maij, de Heeren Politijken hadden bevolen, dat de Catechismus zoude onderzogt en overgezien, en door alle de Leden verklaard worden , of zij meenden dat in denzelven iets geleerd wierdt, 't welk met Gods Woord niet overeenkwam, maakte men nog in de zelfde zitting eenen aanvang met leezen, en verzogt de Voorzitter, dat een ieder zijn gevoelen over dit gefchrift opregtelijk zoude verkïaaren; gunnende voorts den Leden, om zich daar oe te bereiden , tijd tot vier uure naa den middagi 't Gevolg hier van was, dat in de Naamiddag - zitting van dien zelfden dag, alle de Leden, zo uit- als inlandfche, eenftemmig verklaarden, dat de Leere, in den Catechismus vervat, in alles met Gods Woord overeenkwam: zodat 'er niets in behoefde veranderd of verbeterd te worden. De voornaamfte bezigheden van het Sijnode thans zijnde afgedaan, gaf de Voorzitter, aan het einde der honderdtweeënvijftigfte zittinge, kennis aan de Vergadering, dat men den volgenden Maandag, zijnde den zesden Maij, hadt beftemd om de Sijnodaale Canons, in de Groote Kerk der Stad, aftekondigen, gelijk ook het Vonnis, over de Remonftranten geveld. Het gerugt hier van zich wijd en zijd verfpreid hehbende, lokte eenen ongemeenen toevloed van nieuwsgierigen na Dordrecht, mannen en vrouwen, edelen en onedelen, kerkdijken en waereldlijken, onder anderen zijne Excellentie Graaf ernst kazimir van Nassau. Naa het Gebed, begaf s.ich het geheele Sijnode, twee en twee, uit de Stads-Doe- len.  Ï4» SYNODE. (Dordrechtsch) len, de gewoonlijke Vergaderplaats, met groote ftaatfie, twea Koetzen met aanzienlijke Vrouwen vooruit rijdende, na de Groote Kerk, in de volgende orde. Eerst de Heeren Politijken met hunnen Geheimfchrijvër heinsius; vervolgens de Engelfche Bijfchop van Landof met den Prefident bogerman; daar naa de uitheemfche Godgeleerden; wijders de twee Asfesforen of Bijzitters van den Prefident en de twee Scriba's van het Sijnode; voorts de Nederlandfche Godgeleerde Hoogleeraars; en eindelijk de Inlandfche Predikanten en Ouderlingen. Tot aan het Stadhuis gevorderd zijnde, voegde zich de Wethouderfchap bij den trein. Aan den Zuidkant van het Koor der Kerke, die met menfchen was opgepropt, hadt men eenen ftoel geplaatst voor den Prefident; welke denzelven beklommen hebbende , de plegtige verrigting opende met een Gebed, in de Latijnfche taaie, 't welk omtrent een halfuur duurde. Thans zijnen ftoel verlaatende, klom de eene Sijnodaale Scriba, sebastiaan damman , op denzelven, en las zo lang de Canons, tot dat zijne ftem hem begaf, en hij moest vervangen worden van zijnen Amptgenoot festus hommius, die de overige Canons voorlas. Eindelijk volgde ook de voorleezing van het Vonnis over de Remonftranten. Men hoorde, onder andere, in hetzelve de volgende uitdrukkingen „ Dat het Sijnode, naa aanroeping van Gods allerheiligflen „ naam , zich zeiven zijns eigen gezags uit Gods Woord „ wel bewust zijnde, volgende de voetflappen van alle de „ oude en nieuwe wettige Sijnoden, verfterkt met het gezag der Hoog Mogende Heeren Staaten Generaal, verklaart en „ oordeelt, dat de Kerkendienaars1, die zich in de Gemeente hebben gedraagen als hoofden der factiën, en leeraars der. „ dwaalingen, fchuldig en overtuigd zijn de Religie te heb„ ben gefchonden, de eenigheid der Kerke gefcheind, en „ zeer zwaare ergernisfen te hebben gegeeven; en wat aau„ gaat de geenen, welke tot dit Sijnode zijn gedagvaard, dat dezelve daarenboven fchuldig en verwonnen zijn van onlij„ delijke wederfpannigheid tegen de bevelen der Hooge Over„ heid, in dit Sijnode afgekondigd, en tegen dit eerwaardig Sijnode zelve. Om welke oorzaaken het Sijnode vooreerst ,, den voorfz. Gedagvaarden ontzegt alle Kerkelijke bedienin-  SYNODE. (Dordrechtsck} ttf „ gen en ze afzet van hunne ampten; oordeelende ook de„ zelve onwaardig alle Akademifche dienften , tot den tijd „ toe, dat ze door ernftige bekeering, welke zij door woor„ den , werken en poogingen , genoegzaam zullen betoond „ hebben, de Gemeente voldaan zullen hebben, en met de„ zelve waarlijk ten vollen verzoend zijnde, tot derzelven „ gemeenfchap zullen worden opgenomen." Bi) het leezen van dit Vonnis, als daar toe niet ontbooden zijnde, waren de Remonftranten niet tegenwoordig, doch ontvingen , op den middag, aanzegging, om zich bjj de Heeren Politijken te vervoegen; die hen vervolgens het Vonnis voorhielden; waar op zij met groote bedaardheid antwoordden, en vervolgens een Affchrift daar van verzogten; doch dit wierdt thans geweigerd, en hun bevolen, nog eenige dagen binnen Dordrecht te vertoeven. In de honderdvierènvijftigfte -zitting, die, op den negenden Maij, met opene deuren en eenen grooten toeloop van menfchen, gehouden wierdt, deedt de Raadsheer martinus gregorius, thans Voorzitter der Heeren Politijken, een Gebed, waar in hij God dankte voor de hulp, aan het Sijnode beweezen, waar door zijne waarheid van de dwaaling en tuimelgeest, die de Herders zijns Volks zo lang hadt bezeeten, en die zijne Kerk zo zwaar hadt benaauwd, en bijkans t'ondergebragt, was gered. Voorts zich tot den uitlandfche Godgeleerden wendende, bedankte hij dezeiven, uit naam der Aigemeene Staaten, voor de hulp, geduurende den tijd van zes maanden, aan het Sijnode beweezen;- verzoekende tevens , dat zij, op een bepaalden dag , in 'j Hage wilden verfchijnen, om aldaar hun verder affcheid te bekoomen. Thans vatte de Prefident bogerman het woord, om insgelijks aan de Uitlanders, van wegen het Sijnode, zijne dankbaarheid te betuigen. Naa dit alles ging het Sijnode, gezamentlijk, ter maaltijd, die kostbaar was, en op welken de leden op de uitgeleezenlte fpijzen en dranken rijklijk onthaald wierden. Om niet alleen de tong, maar ook het oor der Sijnodaale Vaderen te ftreelen, liet zich eene groote menigte Muzikanten op hunne Speeltuigen hooren, zelf verfcheiden Vrouwen, die agter gordijnen zongen. '«Anderendaags gingen de Heeren Poli-  *4& SYNODE. tGorérécitsch-) Politijken rond bij de buirenlandfché Leden van het Sijnode j om dezeiven eene behoudene reize te wenfchen.- en tevens met eenen gouden Gedenkpenning te befchenken, ter waarde van honderdvijfrig guldens, hangende aan eenen gouden Keten, die op vijftig guldens wierdt gefchat. Op de eene zijde des Pennings zag men de afbeelding van het Sijnode, en las men, in den rand: reucione asserta. Op de andere zijde was verbeeld de berg Stoa, en op deszelfs top een Tempel, die van de vier winden beflreeden, doch van Gods naam befh-aald wierdt, met het bijfchrift t erünt sicut Mons sion. De-zin van welke Opfchriften te kennen gaf: Den Godsdienst hevestigd zijnde, tullen ze zijn als de berg Sion. Daarenboven ontving elk der buitenlandfche Leden $ boven de'toegeleide daggelden, zijnde twintig guldens, eene goede fommg gelds, ter vergoedinge van reiskosten. Toen vertrokken de ineesten hunner na 's Graavenhage, om aldaar tegenwoordig te zijn bij de onthoofding van 's Lands Advokaat joHan van oldenbarnkveld , welke op den dertienden van Maij gefchiedde. Op dien zelfden dag vergaderden, van nieuws, de inlandfche Leden, ter verhandelinge van eenige bijzondere zaaken. De voornaamfte van deeze waren, het ftellen van formulieren! van ondertekeninge van de Nederlandfche Belijdenis, den Catechismus en de Canons van het Dordrechtfche Sijnode, voor Hoogleeraars, Leeraars, Krankbezoekers, Schoolmeesters, en verder allen , die in Kerkelijke bedieningen zouden gefteld worden. Het formulier, omtrent de Predikanten vastgefteld-, luidt aldus: „ Wij ondergefchreevene Bedienaars des Godlij„ ken Woords, reforteerende onder de Ciasfis.. •. verkïaaren „ opregtelijk en iu goeden geweeten voor den Heere, mét „ deeze onze ondertekening, dat wij van harden gevoelen en „ gelooven, dat alle de Artikelen en ftukken der Leere, in de Belijdenis en den Catechismus der Gereformeerde Ne„ derlandfche Kerken bt^reepen, mitsgaders de Verklaring „ Over eenige Punten der' voorzeide Leere in her Nationaals „ Sijnode 1610 te Dordrecht gedaan, in alles met Gods Woord overeen koomen. öelooven derhalven, dat wij de voorzeide Leere naarliiglijk zullen leeren, en getrouwelijk „ voor-  SYNODE. (DordrechtscAJ 14$ „ voorftaan, zonder iets tegen dezelve Leere, 't zij openlijk „ of heimelijk , direftelijk of indireételijk, te leeren of te fchrijven: Gelijk ook, dat wij niet alleen alle dwaalingen, „ tegen deeze Leere ftrijdende, en met naarne ook, die in ,i dit voorzeide Sijnode zijn veroordeeld, verwerpen; maar „ dat wij ook genegen zijn, dezelve te wederleggen, tegen „ te fpreeken, en allen arbeid aan te wenden, om dezelve „ uit de Kerk te weeren. En indien het zoude mogen ge„ beuren, dat wij naa deezen eenig bedenken of ander ge» „ voelen tegen deeze Leere kreegen, belooven wij, dat wij „ 't zelve noch openlijk, noch heimelijk zullen voordellen, j, leeren of verdeedigen met prediken of fchriiven; maar dat „ wij 't zelve alvoorens den Kerkenraad, Clasfis en Sijnodus ,, zullen openbaaren, om daar onderzogt te worden; bereid „ zijnde, ten allen tijde, ons aan het oordeel ces Kerken„ raads, Clasfis of Sijnodus gewillig te onderwerpen : op ftraffe, dat wij hier tegen doende , met 'er daad zelve ,? Qipfo fatïo~) in onzen dienst zullen gefchorst zijn. En in,, dien de Kerkenraad, Clasfis of Sijnodus ten eenigen tijde, „ om gewigtige redenen van naadenken, goedvondt van ons „ te eifchen nadere verklaaring van ons gevoelen over eenig „ Artikel deezer Belijdenisfe, des Catechismus of der Verklaa„ ringe van het Sijnode Nationaal, zo belooven wij ook „ mits deezen, dat wij, ten allen tijde, daar toe willig en bereid zijn zullen, op ftraffe als boven; behoudende nog- thans het regt van Appél, ingevalle wij misfchien door 't „ Vonnis van den Kerkenraad, de Clasfis of het Sijnode meen„ den bezwaard te zijn: geduurende welken tijd van Appél „ wij ons met de uitfpraak en 't oordeel van het Provintiaale „ Sijnode zullen te vrede houden." Behalven verfcheiden andere zaaken, welke het Sijnode bezig hieldt, viel ook de aandagt op het vastftellen van eene dus genaamde Kerkenordening. Hier toe viel de keuze op de Kerkorde, in den Jaare 1586, ten tijde van leicester, hoewel buiten bewilliging van 's Lands Staaten, vastgefteld. Deeze wierdt thans naagezien en goedgekeurd, met verzoek aan 's Lands Staaten, om dezelve door hun gezag te bekragtigen. Dit gefchiedda in zommige Provinciën, hoewel onder * eenige  SYNODE; CDordrechtscnj een-ge bepaalingen. Doch in Friesland verworp men de aangeboodene Kerkenorde, als niet praktikabel en tegen 's Landt Privilegiën in veele punten Jlrijdig. Dr reden der gedeeltelijke aanneeminge of geheele verwerpinge , was, om dat, naar het oordeel der Heeren, aan de Kerkdijken te groot geraag wierdt toegefchreeven. Ons bedek gedoogt niet, van verfcheiden andere zaaken, door het Sijnode verrigt, verflag te doen. Op den negenëniwintigfteu Maij hieldt het Sijnode de honderdtachngde en laatde zitting. Uit de Doelen begaven zich de Leden, verzeld ,van de Heeren Tolitijken, na de Groote Kerk, alwaar, de Kerkleeraar lydius eene toepasfelijke Leerrede hieidt, en eene dankzegging aan God deedt, voor alle de bijzondere en ■ wonderbaare weldaaden , onlangs aan de Nederlandfche Kerken beweezen. Bij hunne wederkomst in üe gewoone Vergaderplaats, bedankte de Heer hugo muis van holy, Schout van Dordrecht, uit naam van Hun Hoog Mogetidcn, de Leden van het Sijnode, voor hunne naarftigheid en getrouwheid, in het verdeedigen van de waarheid van den Hervormden Godsdienst; wordende alles met eeii plegtig Gebed tot God, door don Prefident bogermam, bèflooten. Vóór hun vertrek, ontvingen de Leden hunne daggelden, welke, voor de Hollandfche, gefteld waren op vier guldens. Alles te zamen genomen zijnde, rekende men, dat het Sijnode den Lande op. een Miljoen of tienmaalhonderdduizend Guldens kwam te daan. Hoe 't met de Remondranten afliep, moeten wij, bij wijze van aanhangzel op de hiftorie van het Sijnode, hier nog kortelijk verhaalen. Naa het vertrek der Sijnodaale Vaderen, Êleeven de gedaagde Remondranten , op hoogen last, nog binnen Dordrecht. Hier verfcheenen eerlang drie Gelastigde» van Hun Hoog Mogende, welke aan de gedaagden de vraag deeden, of zij, ondanks hunne afzetting, nog voorneemens waren, zich als Kerkendienaars te gedraagen; dan of zij bèflooten hadden, als ampt'looze burgers een ftil leeven te leiden , zich onthoudende van alle Kerkelijke bedieningen; met toezegging, dat in het eerfte geval, van wegen Hun Hoog Mogenden , vóór hun onderhoud zoude gezorgd worden. Óp \  SYNODE; (Dordrechtsch) Op één na, betuigden aüen, geenê belofte van flilzwiigen té kunnen doen. Met gelijken uitflag wierdt, 'sanderendaagsi dit gefprek hervat; waar naa de Remonftrantenzonder dat men zich met hun bemoeide, bijkans drie weeken in eene" foort van opDuitinge gelaaten warden. Thans keerden zij Zich tot de Aigemeene Staaten, met een eerbiedig Vtrtoog om afdoening van Zaaken, en tot de hunnen te mogen wederkeeren; Doch hier op volgde geen antwoord, maar wierden , integendeel, de Remonftranten zo ftreng gehouden, dat een van hun geen verlof konde bekoomen, om zijne zieltoogende en om hem roepende Zuster te bezoeken, een andere, om zijne Vrouw in baarensnood bij te ftaan, hoewel ze* voor hunne wederkomst te Dordrecht, genoegzaamen borg* togt aanbooden. Eindelijk ontvingen zij bevel, om tegen den tweeden Julij in 's Hage zich te laaten vinden,' om 's anderendaags voor Hun Hoog Mogende te verfchijnen; Eén voor' één voor de Vergadering verfchijnende i wierdt hun aldaar' voorgeleid eene Afle van Stilfhnd , bij welke zij, door ondertekening , moesten belooven, zich voortaan te zullen onthouden van alle Kerkelijke diensten, in 't heimelijk of in 't' openbaar ^ zo wel in als buiten de Steden, Dorpen en Plaatzen der Veréénigde Provinciën, of Refort van dezelve, maar zich enkel als particuliere ingezeetenen te zullen gedraagen. Eén der Remondranten tekende de Aéle; doch alle de overigen, dertien in getal, weigerden zulks, zich in deezen beroepende op hun Geweeten; De Predikant, welke de AeTe' hadt getekend, bekwam hier op zijn affcheid j nevens vijftig guldens tot reisgeld. Aan de overigen j naa dat rites hen # den volgenden dag, nogmaals gehoord hadt; en zij bij hun antwoord volhardden j wierdt het Vonnis van Hun Hoog Mogende voorgeleezen, inhoudende , onder andere , dat zij ge» bragt zouden worden buiten de Veréénigde Provinciën en derzelver Refort,- zonder daar binnen te mogen wederkeeren j voor dat aan Hun Hoog Mogende was gebleeken, hunne bereidwüligheid om de voorgemelde Acle te ondertekenen; onder bedreiging dat de anders doenden, als verftoorders def gemeene rust, anderen tot een voorbeeld, naar goedvinden XXVIII. DEEh. PPPPPPP ao*1  ï4<5 SYNODE. (DordreehTsch) Zouden geftraft worden. Naa de aankondiging van dit Vonnis, deedt men de Remonftranten in de Venrekkamer gaan , alwaar een Kamerbewaarder hun, kort daar op, kwam vraagen, waarheenen gij wilden gevoerd worden? Hun antwoord was, dat ze zulks niet terftond konden zeggen, maar het ftuk vooraf met hnnne Vrouwen en Vrienden moesten overleggen, ordre op hunne huislijke zaaken ftellen, die, naa zo lang eene afweezigheid, niet weinig verloopen waren. Wilde men hen ter jagt ter Lande uitvoeren, men mogt hen brengen, waarheen men wilde. De Heere, hoopten ze, zoude hen geleiden. De Deurwaarder, dit antwoord hebbende binnen gtbragt, keerde ftraks daar naa te rug, met bevel dat twee van hun voor de Heeren moesten verlchijnen. AanMëLLius en bwinglo wierdt deeze last opgedraagen. Uit aller naam verklaarden deeze, dat zulk een fehielijk vertrek hun onverwagt voorkwam; dat ze hoopten, dat Hun Hoog Mogenden ook hunne Vrouwen en Kinderen, met deeze uitzetting niet zouden elendig maaken en op den dijk zetten; dat zij hierom eenige weinige dagen uitllels verzogten , om in hunne huizen te mogen gaan, en hunne zaaken te befchikken : onder belofte, van ten beftemden dage zich te zullen laaten vinden ter plaatze, welke men zoude goedvinden hun aan te wijzen. Thans deedt men de Remonllranten wederom buiten ftaan. Doch 't leedt niet lang, of de Deurwaarder kwam hun aanzeggen, dat de Staaten bij hun befluit volhardden; maar zo zij wilden beluoven,. dat ieder na zijn logement zoude gaan, zonder met iemand te fpreeken, en den volgenden morgen ten vier uure tot het vertrek gereed zijn, dan mogten zij heenen gaan,, om zich tegen 's anderendaags te beraaden. Omtrent negen uure in den avond gingen ze na -hunne huisvestingen , alwaar ze , zedert , tot diep in den nacht, bezogt wierden, om affcheid van hun te neemen. Nog dien zelfden avond zonden de Aigemeene Staaten aan de Remonftranten hunne nog onbetaalde Daggelden. Dit geld wierdthun in Rijksdaalders toegeteld. Een van dezelve, welke episcopius ontving, trok zijne aandagt. Op de eene zijde zag men het beeld der Waarheid, vertreedeude den Laster •n  SYNODE. (Dirdrechtsch') i4f en de Leueen, met het Omfchrift-: de waarheid' overwint alles. Aan de keerzijde las men: weldoende vreest niemant. Ensconus bewaarde zorgvuldig dit ftuk gelds, er3 liet het met een gouden rand omzetten; In 's rilans geflagt heeft men het lang daar naa bewaard. Op den zesden Julij waren de Remonftranten, op het be» paalde uur, tot hun vertrek gereed. Ten zes uure kwara een Bode hun ieder vijftig guldens reisgeld brengen, neven* een affchrift van het Vonnis, en met een hun vraagen4 werwaarts zij begeerden gebragt te worden ? Elf hadden eeri briefje getekend, bij 't welk zij begeerden, na Waalwijk, tó Brabant, te mogen worden overgevoerd, twee na Nieuwen* huis, in 't Graaffchap Bent hein, en één na Huufen, in 'c Land van Kleef. Terwijl de Boden om Wagens liepen ,kwamen veelen de Ballingen met fchreiende oogen, vaarwel zeggen. Een weinig naa negen uure, ondet een geweldiger* regen, begon de uittogt, met negen Wagens. Drie derzéfVen, verzeld van twee Boden, reeden na Nieuwenhuis eri Huufen-, de zes anderen, onder 't geleide van vier Bodeng floegen den weg in na Waalwijk. Eerst reeden deeze ti» Dcljt, en van daar na Delf haven, alwaar ze het middagmaal hielden , en voorts feheep gegaan zijnde, zettede ze bij C-enruidcnberg voet aan land. Hier huurden de Boden vier Wagens, die hen voorts na Waalwijk bragten. Aan dé Boden, naa deZelven voor hunne gedienftïgheid, op de reizé aan hun betoond, bedankt te lu-bben, Zeiden de RemonfW ten, bij henaffcheid: , Zegt aan Hun Hoog Mogenden; daê „ Wij zulk eene behandeling niet verdiend hebbeu; doch dat „ wij dezelve geduldig zullen draagen, blijvende vrïendet? „ van het Vaderland , en niet nalaater.de voor Hun Hoog Mogenden te bidden." , Zodanig een uitllag hadt het vermaarde Sijnode van Dordrecht, waar over zo wel Inlanders als Uitheemfchen zeef verfehillenJe gevoelens geveld hebben, 't Is onze zaak nret j dezelve hier te opperen ; zij kunnen bij de Kerkelijke ss1 Waereldüjke Iliftoriefchrijvers worden naagezien. ppppppp *  SYTZAMA. Sytzama , een dar oudfle adelijke Geflagten van Friesland, van 'c welk nog heden ten dage naakoomelingen in dat Gewest in weezen zijn, doch 't geen, door verloop des tijds en de wisfdvalligherd der waereldfche raafceri, zeer veel van zijnen alouden luister en gezag heeft verlooren. In de aloude Gedenkfchriften ftaan verfcheiden Leden des Geflagts bekend , voor trouwe liefhebbers des Vaderlands en grootmoedige voorftanders der Friefche Vrijheid. Bij gebrek aan de noodige aantekeningen, kunnen wij den eafren ooriprocg en volgreeks des aanzienlijken Geflagts nkt vermelden, maar moeten ons bepaalen tot zulke Leden, welke, door hunne daaden, den meesren roem behaald hebben. Op deeze lijst mogen wij niet verzwijgen Jonkheer tjalling van sytzama , die reeds omtrent het Jaar 1420 leefde. Geduurende de befaamde twisten der Schicnngers en Vetkvopers, welke de Provincie Fneslund van een fcheurden, was Jonkheer tjalmng , in 'c eerst, de laatstgenoemden toegedaan. Sedert, onzeksr om weike reden, wisfelde hij van panij, en wierdt een der voornaamlte hoofden en aanvoerders der' Schietingers. In of reeds vóór het Jaar 1462 raakte hij in gjifchil met eenen anderen Edelman , schelto van jayema, genaamd. Op Palmzondag des gemelden jaars elkander tot een Tweegevegt hebbende uitgedaagd, in het Dorp Marum, ontving Jonkheer tjalling eene doodelijfce wonde , waar aan hij ftraks den geest gaf: naa alvourens zijnen tegenflieever, in de eene knie, eene kwetzuure te hebben coegebragt, aan de gevolgen van welke hij, insgelijks, eerlang overleedt. Van zo veel aanziens was thans Jonkheer tjalling onder de zijnen , dat door zijn overlijden, en dat van eenen Jonkheer romke van don ia , die het met de Vttkoopers hteldt , de wedtrzijdfche vijandlijkheden der landberoerende aanhangen, een tijd lang, (lil ftonden.. Van ongelijk meer vermaardheids, egter, dan deeze, was jflmer van sytzama, nevens zijnen broeder pier vam sytzama , die gelijktijdig met, doch ook nog, lang naa hem geleefd hebben. Jonkheer jelmer was gehuwd aan ats of atje van bonninga, dogter van louw van bonn^ca en vaü  SYTZAMA. 149 van hylk van harinxvia. Hij harfr een Su'ns of adelijk Slot te Wums, een Dorp niet verre van S'dvoren. In di«n zélfden oord der Provincie bloevie, teu dien tijde, bet aanzienlijk Gellagt van galama, doch lag met dat van sytzama dikmaals overhoop, 't Gebeurde, in den aanvang van September des Jaars 1494, dat de j >nkheeren douwe en otto van galama, geftérkt van hunne Vrienden en Hondgenooten, op het Siot van syïzama eenen - geweldigen aanval deeden. Jonkheer jelmer bevondt zich thans te Stieek , bij b. cko van harinxma , waarfchijnlijk zijnen bloedverwant. Den ramp, welke zijn Huis dreigde, hadt hij niet vernomen, of hij verzogt om de hulp zijner Bondgenooien , onder andere van de ltraks genoemde Stad, en om gezamentlijk met hem tegen den vijand op te trekken. Door dit middel verzamelde hij, wel haast, eene ïnagt, welke die des viiands merkelijk te boven giri;;. Met deeze magt op galama zijnde opgetrokken, wierüt sytzama fpoedig met hem nandnetneen, hoewel niet een zeer rampzaligen uitflag. Jonkheer bonninga, Schoonvader van Jonkheere jelmer , nevens veele andere voornaatne ScMeringers, verloor 'er het leeven; hij Selve ontving eene zwaare kwetzuure, en verviel, daarenboven , in 's vijands handen. Intusfchen bevondt zich de Echtgenoote van onzen sytZaMA op het Slot. Ondanks het (heuvelen van hsaren Vader, en de gevangenneeming van haaren Echtgenoot, verkoos de kloekmoedige Heldin het dooi (laan van een hevig beleg, en het lijden van de uiterfte verraoeienisfen en elenden, boven eene lafhartige overgave. Geduurende de vijandlijkh^den, kwamen eenige Priesters en andere Goemannen tustchen beide, om een Verdrag te bemiddelen. Het wierdt getroffen, op de volgende voorwaarden: De gevangenen zouden, van weerkanten, losgelaaten , en de Stins van sytzama aan die van galama worden ingeruimd. Sedert de overgave van het Siol , wierut het afgeoroken en tot den gronu toe gellegt. Het Huis flondt een wéinig ten Noordoosten van de Kerk van Warm. In eenige hoogten, als mede in eene drooge Grait, zouden, volgens zommigen, daar van nog de oveiolijtzels voorhanden zijn. Ppppppp 3 l>e-  ?5® SYTZAMA. Belangende den broeder van Jonkheere jelmer, pier vae? $ytzama, deeze woonde in een Stins of Slot, Sytzatna-State genaamd, in of bij het Dorp Arum, in de Grietenij van fFonzeradeel onder het Friefche Kwartier van Westergoo. ïfet lag in het Noordoosten van de Kerk, aan het einde van pene tamelijk lange en breede Straat, van welke het, door een Ringmuur, wierdt afgefcheiden. Ten Noorden en ten Westen lag het binnen wijde Graften, en was, aan den Zuidr kant, van fchoone Hoven en lust'ge Plantaadjen voorzien» Door ouderdom geheel vervallen zijnde, wierdt dit Huis, in de Jaaren 1555 en 1556, door eenen anderen pier van syt?ama, Kleinzoon des bovengenoemden, en deszelfs Echtgenoote rinkjen doüwma van oenema , geheel vernieuwd en met een Torentje verfierd. In den aanvang deezer Eeuwe is dit Slot wederom geheel afgebroken, wordende niets meer dan de Ringmuur daar van overgelaatèn. Jonkheer jelmer van sytzama overleedt zonder kinderen, Zijn broeder, pier van sytzama, heeft het Geflagt tot op deezen tijd voortgeplant. Jonkheer pier, raamelijk , hadt in huwelijk joosje van martena, en bij dezelve, onder andere f erwekt, Jonkheer harmfn van sytzama, Heer van Sijtzama-State, te Arum , die in huwelijk nam TihTS van mr>dema , bij welke hij Vader wierdt van Jonkheere pier van sytzama, boven genoemd, welke, bij zijne insgelijks reeds vermelde'Huisvrouw rinkjen douw|Ia van oenema , verwekte , Jonkheer douwe van sytzama, Fleer van Sijtzama-State, te Arum, Grietman van Tdaarderadeel, in het Kwartier van Oo.stergo. Op twee onderscheidene tijden bekleedde hij deeze aanzienlijke waardigheid'; eerst, zedert het jaar 1578 tot in den Jaare 1586, terwij! Friesland nog het gezag van Koning Philips van Spanje erkende. In 't laatstgemelde jaar, om wetke reden, is ons cnbeltend, van dien post verlaaten zijnde, aanvaardde hij denzelven , wan nieuws, in de'i Jaare |<5oi, qm daar van affland te doen met zijn overlijden, 't %g}k pp den vijfden Junij des Jaars 1607 voorviel, Tot yer-  SYTZAMA. 151 i verfcheiden gewigtiga bedrijven, 's Lands regeermg betreffende, wierdt deeze Edelman te werk gefield, uk welke zijn gezag en aanzien met regt mag worden afgeleid. Als Gevolmagtigde wegens Oost ergo, neve«s verfcheiden andere l'iiefche Edelen, ondertekende hij, in den Jaare 1583» zekere, dus genaamde, Akte van Debat, dienende, in zeker gefchil, tot antwoord wegens het platte Land aan de Steden van. het Gewest. In het zelfde jaar, cn in de zelfde hoedanigheid van Gemagtigde.' leende hij de hand, tot het ontwerpen vr.n zekere Artikelen en Voorwaarden, op welke Graaf willem lodewyk van Nassau, in de plaats .van den Heere van merode , tot Stadhouder van Friesland zou worden aangenomen. Eindelijk ondertekende hij, al wederom in de hoedanigheid van Gevolmsgtigde van Oostergo, op den negentienden Jamiarij des jaars 1604, het Befluit der Heeren Volmagten ten Landsdage', aangaande de toelïemming tot het betaalen van het Krijgsvolk. — In den Jaare 1573 was Jonkheer douwf. in den echt getreeden met Jonkvrouwe jetske van beslinga, dogter en Erfgenaame van andries van beslinga, te Friens, en sjouk van jklgerhuis. Door dit huwelijk wierdt hij eigenaar van Beslinga - State , te Friens, en , Vader, onder andere, van Jonkheere andries van sytzama, Heere van Sijtzama-State, te Arum, en van Beslinga- State, te Friens. Omtrent het Jaar 1620, tradt hij in't huwelijk met johanna van aarnsma, "dogter van ciiristoffel van aarnsma en van margaretiia van 1.00. Beslinga State, door ouderdom, geheel vervallen zijnde, deedt hij, kort naa zijne echtverbintenis, in de plaats van het oude, een fraai Slot bouwen, 't welk door de naakoomelingen, zo wij ons niet bedriegen, tot heden toe be. zeeten en bewoond wordt. Onder andere kinderen verwek» hij jetske van sytzama, gehuwd aan jarig van heerema, Z.ione van tjerk van heerema en van luts walta, en Majoor van een Friesch Regiment. Sijtzama-State, een kwartier uur gaans buiten het meergenoemde Dorp Arum, aan den weg na het Dorp Kimswcrt gelegen, wierdt, in de Jaaren 1665 en 1666, door deeze Edele Vrouw geftigt, in de PPPPPPP 4 P,aacï  m SYTZAMA, plaats van het oude Slot, weleer door eenen jonger broeder van het edel Geflagt.gebouwd, doch, ten gemelden tijde, zeer bouwvallig. Behalven deeze hadt Jonkheer andries nog verwekt, als Voortzetter van het Geflagt, Jonkheer pier van sytzama, Heer van Beslinga -State, te Friens. Hij is tweemaal getrouwd geweest. Zijne eerfte Echtgenoote was fokel van eysinga, dogter van edo van eysinga en vaa catharina van eysinga. Deeze zonder kinderen zijnde overleeden, tradt hij in een tweede huwelijk met jdliana van jelt1nga, dogter van fekke van jeltinga en tjamk van wyckel. Uit dit tweede huwelijk wierdt gebooren , Jonkheer pico galenus van sytzama, Heer van BeslingaState, te Friens, getrouwd met jjhanna judith blanckvoort, eenige dogter en erfgenaame van willem blanckvoort en van aleide geertrui van hemekt. Bij de plegtige begraavenisfe van johan willem fiuso, Stadhouder van Fries- . land, genoot deeze Edelman de eere, dat hij, op aanfchrijving van haare Hoogheid de Prinfesfe Weduwe, de vijfde in »Dg ging, onder de achtentwintig Edelen, die het Lijk na het Graf verzelden, en, in den ftaatelijken optogt, het Vorst,, lijk -Kasket droeg. Jonkheer pico galeinus overleedt, op Beslinga-State, in den ouderdom van bijkans zesenzestig jaaren, op den negenëntwintigften Januarij des Jaars 1727, en wierdt, op den vijfè'ntwintigften Februarij, in het Koor der Kerke te Fiiens, in het graf zijner Voorouderen, plegtig ter aarde befteld. Hij liet naa de volgende kinderen : 1. Jonkheer pier willem van sytzama, Kapitein van eene Kompagnie Voetvolk, onder het Regiment van zijne Vortielijke Doorluchtigheid willem henrik, Erfprinfe van SaxcnEifenach, en , op den tweeden Junij des Jaars 1726 , te Frietis getrouwd met Jonkvrouwe ebella juliana .ebiivga Van humalda , oudfte dogter van frans bernart jEBinga van humalda en van klara feyona van grovlstlvs. 2. Jonkheer jan andries van sytzama , Kipitein van eene Kompagnie Knegten, onder het Regiment vau Prins chkis- ■t1aan van nassau dillenburg. 3. Jonk»  SYTZAMA. 153 3. Jonkheer fekko dominicus van sytzama, Kapitein van eei.e Kompagnie Knegteo, in het Regiment van den Brigadier van idzinga. 4. Joukvrouwe frouk juliana geertrui van sytzama, overleeden op Beslinga-State,^den veertienden Februarij des Jaars 1721. 5. jonkvrouwe anna jacoba hermine van sytzama, op Beslinga-State , den vierëiïtwimiglten September des Jaaxs 1726, overleeden. PPPPPPP 5 T.  :rS4 TAAVEN. CLYN) T. Tl aayen. (i.yn) De affcbudding van het Spaanfche dwangjuk, door onze Voorouders, was eene gemeene zaak, welke door de veréénigde poogingen van aanzienlijken en geringen volvoerd wierdc Van den gelukkigen uitflag des werks daalt de roem inzonderheid neder op de Grooten, om dat de naameu van deeze, bij de Hiftoriefchrijvers, zijn opgetekend, die der anderen, als minder bekend, meestal, verzweegen worden. Intusfchen hebben ook de laatften een regtmaatigen eisch op de dankbaare hoogagting der naakoomelingen, zo ras deezen behoorljjk onderrigt zijn, aan wien zij dien tol te betaalen hebben. De perfoon, boven genoemd, is een dier lieden van eene laage Klasfe, welker naamen der vergeetelheid verdienen ontrukt te worden, om dat zij de zaak der Vrijheid , op hunne wijze, hebben voorgedaan. Lyn taayen, naamelijk, was een Visfct-erman, in de Stad Veere woonagtig. Nevens eenen zijner Stadgenooten, van de zelfde handteeringe, koeyevleesch genaamd , onledig in zijne kostwinning en bedrijf, hadt hem het ongeluk getroffen, in de handen der Spanjaarden te vervallen, en in den Bi-iel in hegtenis gefield te worden. Hier zat hij, zijns toekoomenden lots onzeker, ten tijde, als de Stad aan de Watergeuzen overging. Jan van kuik, Heer van Erft, naa de bemagtiging, binnen die Stad gekoomen, diende hem ten voorfpraake, en bragt te wege, dat hij, nevens zijnen makker, zonder daar voor eenig losgeld te betaalen, op vrije voeren wierdt gefield. Tot de hunnen wedergekeerd, gaven ze breed op van de edelmoedigheid der Geuzen , en, misfehien daarenboven der Spaanfche overheerfchinge moede zijnde, deeden ze al wat in hun vermogen was, om het gemeen onder de Veerenaars tegen de Spanjaards op te flooken. Onder dit alles was de Heer van erpt binnen de Stad gekoomer. Hier vernam hij de denk- en handelwijze der twee Visfchers: wesbalven hij dezeiven bij zich ontboodt, en  TAFELBERG, TAKEZYL. tSS en dezelven overhaalde tot de belofte , zij zouden hunne medeburgers tragten over te haaien, om de wapens tegen de Spanjaards op te vatten. De volvoering volgde fpoedig op de belofte, met den gelukkigen uitflag , dat de Stad Fe ere, binnen weinige dagen, tot 's Prinfen zijde overging. Aan taayen en koeyevleesch behoort derhalven de eere der me. dewerkinge tot het aanwinnen, voor de zaak der Vrijheid, van eene Stad van geene kleine aangelegenheid. Zie b o r, Taets van amerongen; zie amerongen (taets van), Deel III, bl. 772 enz. Tafelberg, ook wel de Kooltjesberg genaamd, is een der hoogde Heuvelen in het Gooiland. In de nabuurfchap van het Dorp Huizen gelegen zijnde, wordt deeze verhevenheid druk bezogt, door de zulken, die fmsak vindeH in ruime uitzigten, die door verfcheidenheid worden afgewisfeld. Op den top des Heuvels vindt men eenen ronden tafel van blaauwen fteen, in welken de naamen van zestig Steden, Dorpen, Gehugten, Sloten en Heerenhuizen, ieder volgens den flreek, in welken men dezelve moet zoeken, zijn uitgehouwen; de meeste van welke , bij eene heldere lucht, ook doorgaans kunnen gezien worden. Takezyl, of Taekezijl, eene uitwaterende Sluis (want dit betekent het woom Zijl, in de Friefche Landtaal) in Fries, land, ongeveer een half uur gaans ten Noorden van het Dorp de Lemmer. In vroegere dagen, en nog aan het einde der Vijftiende Eeuwe, toen het ftraks genoemde Dorp nog van weinig aanziens was, was Takezijl, benevens de Zijl of Sluis van Workum, de eenige bekwaame Haven, aan de Zuiderzee, voor het Kwartier van Westergo, en alzo voor het grootile gedeelte der Provincie. Sedert dien tijd is de gedaante der Zaaken zodanig veranderd, dat de doortogt van fchepen aldaar zeer gering is» Met dit alles is de Sluis nog van groote aan-  Ï5« TAKEZYL, TAKO SYBRANTSZ. aangelegenheid, alzo verfcheiden Meiren en Stroomen, welke, in dit gedeelte van het Gewest, zeer menigvuldig zijn, door dezelve, ten tijde v!tn het hooge binnenwater, zeer veel waters kunnen loozen. Van uirfteekendeu dienst daar toe is een ruime Vaart, van binnen derwaarts loopende, de Ee of Ea geheeten,, en die ook , op zotnmige Kaarten , onzeker op welken grond, den naam van Rhijn draagt. Uit het Slooter Meir neemt deeze Vaart haaren aanvang, loopt voorts dour of om de Stad Skaten, en valt door de Takezijl in Zee. Tako sybrantsz, gebooren in Friesland, en, hoewel hij zich met den Land- en Akkerbouw geneerde, een man van meer dan gemeene kunde en geleerdheid, en, 't geen hem nog ongelijk meer vermaardheids gaf, van bevallige zedigheid en ongemaakte Godsvrugt. Zij, die in de Vadsrlandfche Kerkelijke Gefchiedenisfen eenigzins bedreeven zijn, weeten, hoe, een weir.ig vóór het einde der Zestiende "Eeuwe, de vermaarde iiuiBERT duifhuis, te Utrecht, eene Leere predikte, door haare gemaatigdheid wijd verfchillende van de harde gevoelens, die, zedert, hier te Lande, zo veel onrust veroorzaakt hebben. Zo veel bijvals, intusfchen, vondt deeze gemaatigdheid, bij de Uirechtfche Wethouderfchap , dat, naa'sMans overlijden, in den Jaare 1581 voorgevallen, zekere hermanus elkonius, van Harlingen, in zijne plaats beroepen wierdt. h Was door middel van deezen, en op deszelfs aanraaden, dat de Magiflraat onzen tako sy'branisz tot Leeraar in de St. Jakobs Kerk verkoos. Vijf jaaren bakleedde hij aldaar zijn ampt in vrede en met zegen. De komst van i.e den  ■153 1'AKO SYBKANTSZ. den achtèntwintigften April des Jaars 1586 deedt hij zijn»" Affcheidsrede, over de woorden: Ik zal den Herder /laan, en de Schaopen zullen verftrooid worden; in welke hij den toehoorderen zijne meening niet onduidelijk te verdaan gaf, dat hunne openbaare Kerkelijke Vergaderingen van geen langen duur zouden zijn. De laster verzwaarde nog zijnen weder» fpoed. Men verfpreidde, dat hij ten zijnen huize talrijke zamenkomften hieldt. Doch eenigen, afgevaardigd om de waarheid der zaake te onderzoeken, vonden hem te bedde legge, ziek van hartzeer, over alle de onaangenaamheden, hem bejegend,' omringd van zijne fchreiende Huisvrouw en Kinderen, nevens een of twee vrienden , gekoomen om hem te vertroosten. Bij zijn vertrek gaf hem de Wethouderfchap een loflijk getuigfchrift, wegens zijnen godvrugtigen en deugdzaamen leevenswandel. Utrecht verlaaten hebbende, begaf zich tako sybrantsz na Alkmaar. Wat hij aldaar verrigtte, ter onderfteuninge van zijn huisgezin, is ons niet gebleeken. Waarfchijnlijk zal hij,van tijd tot tijd, den predikdienst, hier of elders, hebben waargenomen. Grond voor deeze giifing meenen wij te vinden in de handelwijze der Klasfis van Alkmaar, en de gunst, welke van deeze hem wierdt toegedraagen. Want, als de Stad Medenhlik, in den Jaare 1590, eenen Leeraar noodig hadt, gefchiedde het op aanprijzen der gemelde Klasfis, dat de Wethouderfchap dier Stad cp hem daar toe het oog liet vallen, en met 'er daad verkoos. Dikmaals baarde de twist over de grenzen der burgerlijke magt in Kerkelijke zaaken onaangenaame verdrietlijkheden. Dit hadt plaats in het tegenwoordige geval. De Kerkenraad van Medenblik , ongezind' om zich door de Magiftraat eenen Leeraar te laaten geeven, en in den waan van daar toe het regt te hebben, viel klagtig over het beroep bij de Klasfis van Enkhuizen; en. vondt aldaar zo veel bijvals, dat de Klasfrs den Kerkenraad in 't gelijk , de Wethouders in 't ongelijk Helde; verklaarende het beroep voor onwettig, als tegen de gewoone orde uitgebragt.Prins maurits , nevens eenige Gemagtigden der Staaten, eenige zaaken, het gemeene landbeftuur betreffende, te Enkhuizen ie verrigten hebbende, kwamen in de maand Oóïober des gamel-  TAKO SYBRANTSZ. «5* melden Jaars 1590 in de gemelde Stad, terwijl het gefchil nog leevendig was. Zo wel de Kerkenraad, als de Wethojiderfcbap van Medenblik, vervoegde zieh bij zijne Doorluchtigheid en de verdere Heeren, om hunne bezwaaren en redenen bij dezelven in te brengen. Naa verfcheiden onderhandelingen, hier over voorgevallen , volgde eindelijk eene ukfpraak, bij welke het beroep voor wettig verklaard, en de Magiftraat in haar regt gehandhaafd wierdt; met verbod om voortaan deeze zaak in verder gefchil te trekken. Ingevolge deezer uitfpraake, aanvaardde tako sYbrantsï het Leeraarampt te Medenblik. Met de zelfde gemaatigdheid, welke hem, ftaande zijn verblijf te Utrecht hadt bezield , kweet hij zich ook hier van zijnen post en pligt, meestal ongemoeid, zonder ondervinding, althans, van in't oog loopende verdrietlijkheden, tot in den Jaare 1503. Thans berokkende men hem wederom nieuwe moeite. De onwettigheid van zijne beroepinge was het eerfte voorwendzel, doch de waare reden en de grond der rake, om dat zqmmigen, zioh met 'sMans gemaatigde denkwijze niet kunnende vereenigen, zijne rechtzinnigheid verdagt hielden. Door vroegere ondervinding geleerd, boe zij, bij de Wethouderfchap der Stad, weinig gehoors zouden vinden, vervoegden zich zijne tegenftreevers, onmiddelijk bij de Staaten van Holland en Westfriesland, met aantijging van onzuiverheid in zijne leerbegrippen. Om de zaak de beflegten, bedienden zich de Staaten van de tusfchenfpraak der twee Kerkleeraaren jers- mias bast1ncius en johannes uitenbogaart. Van zijliea kant fchreef tako sybrantsz een ernftig Vertoog aan de Staaten , handelende over de punten, die hem, door zijne befchuldigers, wierden te laste geleid, roet nevens gevoegde verklaa» rkig, „ dat hij , met alle Christelijke Gereformeerde Kerken deezer landen, in de hoofdftukken en 't weezen der Chris„ telijke Leere, eenerlei naar christbs jezus gevoelde; ais „ mede, dat hij hadt aangebooden, den Catechismus en de „ Belijdenis der Nederlandfche Kerke te onderfchrijven , op „ deeze voorwaarde, voer zo veel »e de» ft'oorde Gods con~ ,, form waren"  J6ö TAKO SYBRANTSZ". Intusfchen vonden tako's vijanden merkelijken fteun bij da Hooge Overheid. Dit mogen wij afleiden uit zeker fchrijven der Kegeeringe van Medenblik aan de Staaten; 't welk wij niet ondienflig keuren, hier te plaatzen, zo om eenige andere merkwaardige iirdrukkingen, als om dat uit hetzelve blijkt, in hoe hooge wairde de vervolgde Leeraar, zo bij de Wethouderfchap, als hij het merendeel der burgertje gehouden wierdt. Naa hun ongenoegen betuigd te hebben over het ongelijk , 't welk, door de befcnuldigers, hunnen Leeraar en hun zeizen wierdt aangedaan, beklaagden zij zich „ dat de Staaten, „ in plaats van de betigters tot bewijs te perzen, hun te „ veel ten wille zijnde ^ den gantfchen handel fcheenen te wil„ len verkeeren, en hunnen Kerkdienaar, alsof ze voor die „ luiden doffe wilden zoeken, met eene zo ongewoonlijke „ als onnoodige manier van Inquifltie belasten; liever dan te gedoogen, dat men die lieve gezalfden (de harddrijvende ,, vijanden van tako) zoude befchaamen. De zaaken", dus vervolgden d; Medenblikfche Regenten, ,, waren, God lof! ,, zo verre niet verloopen, dat men deeze luiden aireede zou „ moeten ontzien, gelijk , in voorgaande jaaren, de" genaamde „ Geestelijken , toen fchier niemant hun op den teen durfde ,, treeden. Z!j dagten, ziende de wreveligheid der faktionisten „ (fcneutmaakers), over dat ftuk niet verder te handelen , ,, noch te gedoogen, dat bij tako eenige verdere verklaarin- gen, beloften of verbintenisfên , buiten hun goedvinden, zouden worden gedaan , of aangegaan. Zij verklaarden , „ van Gods en der natuure wegen fchuldig te zijn, hem te „ verdeedigen, niet alleen dewijl ze zeker wisten, dat hij zo „ wel gezond in de leere, als wettiglijk in zijnen dienst be- roepen en bevestigd was, maar ook naardien ze al voor lang bevonden hadden , hoe zijne zonderlinge godvrugtig„ heid, vredelievendheid en goede wandel, hem onder de gemeene burgerij zo lief en aangenaam hadt gemaakt, dat „ zij liever alle ongemak en gevaarlijkheden gedoogen en verwagten zouden, eer hij uit de Stad zou worden ver„ dreiven. Zij konden niet gelooven", zeiden, in 't flot van hun fchrijven, de Heeren van Medenblik, „ dat Hun ,, Edele Gr. Mogenden hier in handelen zouden naar *t wel. » ga*  TAKO SYBRANTSZ., enz. H gevallen van zodanige ftookebranden , dien het een IusS „ fcheen te zijn, de Onderdaanen tegen hunne Overhedens de hooge Overheden tegen de la3ge , en zo voorts al de „ vvaereld overhoop te helpen/' Sints dit fchrijven liet men de zaak vin den Meder.blikfchen Leeraar rusten, zonder dat dezelve geheel was afgedaan. Andere bezigheden beletteden' 's Lands cltaaten., om zich mét dezelve te bemoeien. Intusfchen volhardde tako, gerugfteuud door de Wethouderfchap, in het waarneemen van zijn ampt. In deezen ftaat bleeven de zaaken, tot in den Jaare I598Op last van 's Lands Staaten, begaven zich, fn de maand (december diens jaars, johannes uitenbogaart, en johannes matthisius, Predikant te Haarlem., na Medenblik, om tako met de Kerkelijken, zo wel van die Stad, als van de ommelanden i nader te vereenigen. In een vriendelijk gefprek bragten zij te wege, dat tako eene Bekentenis van zijn Geloof' ftelde, welke, in het volgende jaar, in het Sijnode te Alkmaar overwoogen , en van. verre de meeste leden wierdt goedgekeurd. Alleenlijk verzette petrus planciüs , Predikant te Amfterdam, zich daar ijverig tegen, en raakte in hooge woorden met de twee ftraks genoemde. Leeraars, uitenbogaart en matthisius, op hit der Staaten aldaar tegenwoordig'. Sedert liet men tako in rust, en bij zijn gevoelen , raa~ kende de Godlijke Voorbefchikking * 't welk met dat van melancthon na genoeg overeenftemde. In vrede eindigde aU das onze gemaaiigde Godgeleerde zijne dagen. Zie bor , en uitenbogaart, Kerkelijks' Hijl. en Leven, TARjé. ( pieter ) In het voorbeeld van deezen beroemden Kunftenaar ontmoeten wij een nieuw bewijs van de kragt der aangeboorene zucht en natuurlijke gefchiktheid, door onvermoeiden vlijt gefchraagd, om den inensch uit een laagen Hand tot het toppunt der vermaardheid te voeren. Zulke voorbeelden moesten der vergeetelheid ontrukt worden ; zij , dienen tot eere onzer Natie, en kunnen ten fpooröag ver- xxviil deel. Qqqqqii ftrt5t-  i(Ü2 TAN JE. (PIETER) ftreaken, voor hun, welke foortgeliike natuurdrift gevoelen, om na even de zelfde vermaardheid! te ureeven. Eene Aantekening van den Kunstkundigen en do^roiffenden Heere eoR» helis ploos van amstel Jnk'ib Come/iizoon, die wij ergen» hebben sangerrolten , fielt ons in ftaat om den beroemden Kunftenaar kortelijk te fche'.zen. Pieter T^Njé was een Fries, gebooren te Bohward, in het begin deezer Eeuwe. In zijne vroeglle Jongelirgfehap voer hij als Knegt op een der Beurtfchepen, welke, van cte gemelde Stad, op Amfterdam vaaren. Dikmaals gaf hem dit beroep eenigen ledigen tijd, zo onder het heen en wedervaaren, als in den tusfenentijd der Vaarbeurten. Dien tijd bra6t hij niet ledig door, maar befteedde denzelven aan bet tekenen van allerlei voorwerpen Daarenboven beving hem nu en d;s de lust, om zijnen Vrienden eenig vermaak te doen, met het fnijden van deeze of geene afbeeldingen op de koperen Zaktabak'doozen,''hoedanige order de Vaarentgezelien zeer begeerd worden. Zijne menigvuldige verkeering te Amfterdam werkte zijner natuurlijke zucht in de hand, doordien dezelve telkens voorraad verfchafie tot nieuwe ontwerpen , of de reeds bekende verder uit te breiden. Doch den grond tot volgende vermaardheid leide een zijner landgenooten , welken hij te Amfterdam■ aantrof. Hier woonde, naameüjk, te gader met zijrfe Zuster, eene Schiideres in Miniatuur, jaiiob fjlkema , ten dien tijde een beroemd PUaift.ijder. Deeze de gefolïH». heid van den hupfchen tan jé voor de Graveeikunst vernomen hebbende, bragt hem onder 't oog zijne natuurlijke beftemming tot een méér aanzienlijk, en ook voordeeii^er beroep, dan 't geen hij thans bij de hand hadt. Duor-dit mid del 'sMans eerzucht hebbende gaande gemaakt, moedigde bij. hem aan, en haalde hem fpoedig over, om zijn tegenwoordig, beroep te laaten vaaren, eu zich geheel en al op de beotfifenrng.der kunst toe te leggen. TANjjé hadt tfeaes den ouderdom van 'vierentwintig jaaren bereiki. Zijn eerlte leermeester was zijn vriend en raadsman folkema ; deeze onderwees hem in de waare gronden en beginzels der Tekenkunst, der Ontleedkunde en van her Perfp^ftief. Op den grondflag der vorderingen, hier gemaakt, wierdt hij een leetüflg der Amfterdam-  TANjE. (PIETER) 1$ damfche Teken - Akadttnie. In gezelfchap van en aangevuurd door liet voorbeeld zijner beroemde Medeleden , jakob db wit, COKNELIS troost, berna :dus PICAftT, L. fel ru BOURd en anderen, deedt hij hier reuzcnltappen, in het tekenen naar het Naakt en het leevend Menfchénbeeld. Midlerwijl verzuimde hij de Graveerkunst Liet, maar bediende zich, in het verder beoeffenen van dezelve * vaa den goeden raad zijner bijzondere vrienden, b. picart , l. f. du bourg en jAKori houbraken; als mede van de voorbeelden der beste Prenten van de heroemdfte Meesters. In 't bijzonder benaarftigde zich TANjé om zijnen vriend houbraken deszelfs edele behandeling af te zien, in de Graveerkunst van het Vleesch, het Ilair eti > het Linnen, waar in, naar het veel geldend oordeel des Hcèren van amstel, houbraken* tot heden toe, zijns gel:jkeri niet gehad heeft. Naa zich dus, eenige jaaren, met een gelukkigen uitflap te hebben geoeffend, wierdt hij te raade, van zijne begaafdheden eene proef te geeven, en zè aan het oordeel der Kunstfegteren te onderwerpen.' Hij volvoerde zijn plan, door de* uitgave van twee Groote Veis Prenten, beide gegraveerd naar twee der uit.muntendfïe Schitderilukkèn van parmesianiny. Dé eeue Prent verbeeldt venus op de Wolken, verzeld van cupido en zes gevleugelde Kindertjes ; de andere St. cecilia; fpeelende op een anticcj Orgel,- zittende nevens twee zingende Engelen, en rondom zwèevende Serafs.- Beide gaf hij ■ voor zijne eigen rekening in 't licht, de eerde in den jaare? 1734, de andere drie jaaren laater. Geen kleinen roem behaalde TANjé met deeze eerlte proeve £ doch de voordeden, welke zijn kunstarbeid hem aanbragien,waren daar aan niet evenredig. Van hier dat hij, tot zijn onderhoud, genoodzaakt was, Zich te bepaalen Bij ftukken , die meer geldgewins dan eere aanbrengen. Hij vervaardigde) eene groote menigte van allerlei foorten van Boekprenten.%o gelukkig flaagde hij in de behandeling daar van, dat hij tot het fnijden van titels, in verfchillende formaaten , tot "de? voornaatrifte werken, zo in 't Fransch als Hollandsch gefchreeven, wierdt te wefk gefield. De Roekverkooper isaac tiriok twdieade zich van zijne bekwaamheid, tot den fraaien Prent^ Qqqqqqq 2 W^t  164 TANTHOF, TAPPER. (RUARD) bijbel, nog heden bij veelen in hoogagting. Voorts hieldt bij zich inzonderheid bezig met het graveeren der gefchilderde Afbeeldzels van geleerde en vermaarde mannen; als mede met de naavolging van verfcheiden fraaie hedendaagfche Verbeeldingen, onder andere van de Tekeningen en Schilderijen van den geestigen Kunstfchilder counelis troost. Doch bovenal, naar het oordeel van den Heere ploos , gaf TANjé blijken van zijnen goeden fmaak en geoeffend kunstvermogen, in de naavolging der acht Hiflorifche Schilderijen, welke, van zijne hand, gevonden worden in het Prentwei It, 't welk tot titel voert, La Galerie Royale de Dresde. Onder zo veele Kunstverrigtingen eindigde pieter TANjé zijne dagen te Amfterdam j doch in welk jaar, is ons niet gebleeken. Tanthof. De reden deezer benaaminge is ons niet gebleeken; maar dit alleen, dat door Tanthof wordt aangeduid zekere Landfcheiding in Delfland, haaren aanvang neemende van Vlaaidingen, en van daar, met verfcheiden bogten en wendingen, loopende tot voorbij de Stad Delft. Tapper, (ruard) vermaard om zijne wreedheid tegen de zo genaamde Ketters, wierdt gebooren te Enkhuiien, in den Jaare 1488. De gronden van Taalkennitfe, Wijsbegeerte en Godgeleerdheid leide hij te Leuven , alwaar hij, vervolgens, het Hoogleeraarampt in de laatstgenoemde weetenfchap, als mede den post van Deken van St. Pieters Kerk bekleed heeft. In 't einde van zijn leeven was hij Kanzelier van 't Leuvenfche Iloogefchool. Zo veel aanziens was de vrugt der hooge gun (le, in welke hij bij Keizer karel ftondi; die zo veel vertrouwen in tappir (lelde, dat hij hem niet (legts na de kerkvergadering van Trepte zondt, maar ook dikmaals ten zijnen Hove ontboodt, om, in de gewigtigfte zaaken, zijnen raad in te neemen. Daarenboven was zijn ijver, of liever .zijne woede* regen de Omroomfcbeh oorzaak, dat hij tot Opper- Irqjifi.eur jn de Nederlanden wierdt aangefteld. Met deeze hoedanigheid bekleed, deedt hij aan meer dan éénen voorftander der gezuiverde leere zijne hooggefleegene magt gevoelen. Onder deeze mogen wij vooral den vermaarden Mr.  TAPPER. fRUARD) Mr. engel meilula noemen. Ondanks de genegenheid, welie zommigen voor dien waardigen man betoonden, bragt hij te wege , dat zijne gevangenis telkens verzwaard, en, in weerwil van's Lands Vrijheden en Voorregten, buitenslands vervoerd zijnde, ten vuure wierdt verweezen. Daarenboven wierdt hem, onder meer andere, een zeer boos ftuk te laste geleid, tegen eenen persevald van brugge bedreeven. Als deeze, zijnde Licentiaat in de Godgeleerdheid te Leuven, tegen de Godgeleerden zijnen mond , naar de meening van tapper, wat te veel geroerd hadt, deedt hij denzelven voor het regt daagen. Doch alzo de meeste Regters zo veel medelijden met hem toonden te hebben, dat, zo als de Inqutfiteur vreesde, de bewijzen van onfchuld, veelligt, zouden worden aangenomen, liet tapper den gevangene, door een blind' mismaakt' mensch , de zonde van Sodomie aanwrijven. Toen durfde niemand voor hem fpreeken; en vondt, tapper, gelegenheid om den gevangene, die geene fchuld wilde bekennen, of over des aangttijde misdaad berouw betoonen, ter eeuwige gevangenisfe te doen verwijzen. Naderhand vernomen hebbende, hoe de gevangene van honger verging, en de penningen van des ongelukkigen verkogte Boekerije niet toereikende waren om hem van noodig onderhoud te voorzien, zogt hij anderen raad. Hij fchonk den gevangene aan zekeren Edelman , die voor hem badt, om van denzelven in bewaaring gehouden te worden, lntusfchen wist tapper het ftuk in diervoege te beleggen, dat de Edelman, deswegen, naderhand in regten betrokken, en zijne goederen wierden verbeurd verklaard. Nog gaat hem naa, dat hij, fpreekende, van het: dooden van Ketters, zoude gezegd hebben: „ Daar is niet „ veel aan gelegen, of de geenen, die dus fterven, fchuldig „ of onfchuldig omkoomen, wanneer flegts het volk door „ het voorbeeld afgefchrikt wordt; 't welk meest gefchiedt door het dooden van lieden, die door geleerdheid, rijk. „ dom, ampten of adeldom uitfteeken.." De drift, welke tapper altoos in zijn leeven hadt bezield, was eindelijk de oorzaak van zijnen dood. De wijze daar van vinden wij aldus verhaald. In den Jaare 1559 ™ Brutfet gereed zijnde, terwijl msm de II zich aldaar bevondt, verzogc hij gehoor Qqqqqqq 3 bl3  ï6<$ TAPPER, (RUARD) enz. bij den Koning:, 't welk bij meende, hier even gemaklijk te zullen verwerven, als hij bij Keizer karel altoos een pereeden toegang hadt gevonden. Tegen zijnen waan, liet men fcem eenen tijd lang ftaan wagten. Verdrietig over deeze te leurftellihg, drong hij, door alle de Lijfwagten, tot in de Kamer des Konings, die hem in 't eerst kwaad befcheid gaf, en vervolgens uit het Vertrek deedt zetten; 't'welk hem dermaate deedt ontftellen, dat hij , fchuimbekkendë en van fpijt en woede op de tanden knarzende, ter aarde viel, en Jïïraks den laatften adem uitblaasde. Dit viel voor op den elfden Maart, of, volgens anderen, op den tweeden Maij des Jaars 1555, het eenenzeventiglie jaar zijns ouderdoms. Hij wierdt' te Leuven begraaven, naalaatende zijne goederen aan de armen dier plaatze, doch zijne Boekerij aan de Godgeleerde Faculteit te Parijs. Hij heeft eénige Schriften in 'c jicht gegeeven, Zie val. andreas, Bibliotk. Belgica7 en h. geldorpius, Apotheofis R. Tappen', Tassis, f jan baptista) een Spanjaard, Veldheer van vee! Vermaardheid, geduurênde de Nederlandfche beroerten en oorIpg met Spanje, in welke hij geen gering aandeel hadt. De eerfte maal dat wij hem, in 's Lands Gefchiede-iisfen, aantreffen , was, kort naa de bemagtiging van den Priel door de. Watergeuzen. De Hertog van alva, uit dit bedrijf, geleerd fgebbende, hoe veel 'er hem en zijner zaake, san de bewaafinge der Zee- en Waterlieden, gelegen lag, wierdt te raade, pnder andere, voor de veiligheid en het behoud van Dordrecht te zorgen. Nevens pieter van kwarebbk, Bevelhebber van Breda, zor.dt hij diens vriend en bloedverwant, om-' zen tassis, derwaart». Hun last hieldt in, de Stad' Dordrecht bij haaren pligt en in onderdanigheid aan den Koning te bewaaren, Hier deeden zij vijf fchepen in gereedheid brengen, pm, door middel van dezelven, de liroomen en oevers, tegen de aanvallen der Watergeuzen, te beveiligen, Doch zq uitrusting, als hunne tegenwoordigheid té Dord- rechft  TASSIS. (JAN BAPTISTA~) 167 recht, was van eenige baate, alzo ook deeze Stad, kort daar naa, 's Prinfen zijde koos. Ter goeder uur was tassis, kort «e vooren, van daar vertrok ken; zijn bloedverwant ■kwahebbb , die 'er gebleeven was, wierdt gevangen genomen , en , te Gonnchcm, tot zijnen dood toe, in hegtenisfe gehouden. Hoewel tassis, zint» deezen tijd tot in den Jaare 1581, Biet ftil zal gezeeten hebben, vinden wij, nogtnans, geduu.rende dat tijdverloop, van hem geene merkwaardige verrigtingen aangetekend. Hij hadt zich, zedert het omfiaan vatt verfcheiden Hoiland'che Steden, na Friesland begeeven, ea was aldaar tot Stedehouder van den Landvoogd, Heer vadj billy , sangefteid. In deeze hoedanigheid den Stadhouder van G or-mgen , Graave van rennenberg, de hand biedende, maakte hij verfcheiden niet onaanzienlijke veroveringen, en, onder andere, zich meester van Winfum en li'arfum, twee gewigtige Schanzen iu de Groninger Ommelanden. Van meer gewigts was het ftuk. welk hij, in den Jmre 1582, volvoerde. De Spaanfche Veldheer verdugo, het oog hebbende op Steenuilk, 't welk onlangs een zwaar beleg kloekmoedig hadt doorgeftaan, en hetzelve nu door verrasfing willende bemagtigen, beval het werk aan tasji;. B j den Overfte, naamelijk, hadt zich een Landman aangediend, met belofte, onder verbeurte van zijnen hals, om hem de Stad te zullen leveren, indien men zijne onderrigtingen volgde. Tassis , aan het hoofd van zes of achthonderd Knegten en twee Kornetten Paerden, volgde den Landman, in het holfte van den naghj voor den zeventienden September, na eene plaats in de Graft der Stad, bij de Oostpoort, daar men , in het uitdiepen , verzuimd hadt, den grond genoeg af te neemen. Tot den middel toe liet hier tassis zijne Knegten door het water waaden ; die voorts de Ladders tegen den muur gerigt hebbende, de Stad bemagtigden, eer de Wagters daar van iets vernamen, of zich te. weer konden ftellen. Men pionderde voorts de Stad; mannen, vrouwen en kinderen wierden op een zwaar losgeld gefteld. Den raas-volgenden Winter, immers een gedeelte van denzeiven, vertoefde tassis te Steenwip. KeeJs in den aanvang de* volgenden jaars, naa een deel volks, uit vei&heiden ootQqqqqqq.4 den  16S TASSIS. (JAN BAPTISTA) den, te hebben bij een gerukt, trok hij over de Stroomen, dopr behulp van het Vorstweder, deedt eenen inval in de Veluwe, en verzekerde zich aldaar van twee fterke Blokhuizen. Van daar te rug gekeerd , deedt hij eenen inval in Fiiesland, alwaar hij bijfteren moedwil pleegde, met rooven, ploiideren en branden, tot aan het Dorp Lek/tuin, niet meer dan een half uur gaans van de Hoofdftad Leeuwarden, 't welk hij in kooien leide. De boeren, die zich daartegen Stelden, nevens de Staatfche Knegten, verfloeg en verftrooide hij met kleine moeite, vermids hij, door overtal, hun veel te Sterk was. Met merküjken buit belaaden, keerde hij thans te rug na Steer.wijk. Even als van Steenwijk, wierdt tassis, nog in dit zelfde Jaar 1583, bij verrasfing, van Zutfen meester. Daar toe bediende hij zich van eenen Soldaat, die hem de gesteltenis der S'ad openbaarde, en zich zeiven tot leidsman van den togt aanboodt. In den nacht naa den tweeëntwintigflen van September Sloeg hij op weg, met het noodige Voet- en Paerdevolk, in allerijl en heimelijk bij. een geraapt. Gekocmen tot voor Zutfen, verbergt hij zijn meeste volk, digt bii de Nieuwefladspoort, en vervolgt met het overige zijnen weg, tot aan een gemetzeld Rondeel,,'t Welk , naar 't zeggen des geleiders, niet bewaakt wierdt. Aan het werpen van eenige fteenen, waar op niet geantwoord Wierdt, bleek de waarheid van dit berigt. Straks deedt tassis dertig man, nevens den aanvoerder, het Rondeel beklimmen, met bevel om 'er zich in het Wagthuis te verfchuilen, tot dat 's morgens de Poort zoude geopend worden. Terwijl men daar mede bezig was, kwamen de beklimmers uit hunne fchuilplaats ten voorfchijn, overrompelden de Wagt, en verzekerden zich van het Wagthuis , dat daar binnen ftondt. Straks koorat tassis, met zijne paerden, ter Stad inftuiven, gevolgd van zijne Knegten. In de fchermutzeling wierdt meenig burger of foldaat gekwetst; de anderen ontkwamen het dpor de viugt. Van -wegen het rooven, pionderen , rantfoeneeren en andere kwellingen, verlieten de meeste burgers de Stad en 't overfchot hunner haave, Liet dus tassis den ptondergeest los op de veroverde Steden, geen minder gevoel van de felle Slagen diens monSters hads;  TASSIS. (JAN BAPTISTA) 169 hadt voorts het platte land. Gruwelijk hieldt hij huis, in den Jaare IS«5, eerst in Gelderland, op de Feluwe. Het Huis te Hakfoort dwong hij, naa eenige dagen belegs, tot overgave, zonder voorwaarden, en deedt de bezettelingen wreedaartig vermoorden; alleenlijk (paarde hij eenen Schrijver, dia door zekeren Geestlijke, zijnen vriend, was vrijgekogt. Te Nieuwheek, een ander Kafteel, hem in handen gevallen, deedt hij alle de Krijgsbevelhebbers ophangen aan boomen, doch liet de gemeenen loopen, naa hun alvoorens het Geweer te hebben afgenomen. Thans trok hij over den Tsfel, en, voorts, met tweeduizend Knegten en zes Kornetten Paerden, voorbij Lochum op Zutfen. Niet lang nogthans vertoefde tassis in deezen oord. Over den Stroom zijnde te rug gekeerd, kwam hij, op den tienden April des genoemden jaars, kort naa den middag, het Votv.Emmenes , in Gooiland, binnen rijden. Van daar begaf hij zich, 'snachts ten elf uure, met een deel Spaanfche, Italiaanfche, Duitfche en IValfche Ruiters, na Huizen, voorts na Blarikum, Laaren, Hilverfum en Ankeveen; alle welke Dorpen hij, door fpoed en magt, overrompelde. Eenige Huislieden wierden, ginds en elders, vermoord, veele mannen, vrouwen en kinderen gevangen , maagden verkragt en fchandelijk mishandeld. Op do tijding der aannaderinge van etlijke Brabantfche troepen, en ven eenig volk onder Graaf willem lodewyk van nassau , nam tassis, op den veertienden der maand, met zijn volk, de wijk na Zutfen , fteekende, te Martensdijk, in het doortrekken, negen Huizen in brand. Men rekent, dat tassis en de zijnen over de driehonderd menfchen medefleepten, welke men, met pijnigen, zodanig prangde, dat veelen meer beloofden , dan zij, uit alle hunne middelen, geeven- konden. Het rdntfoen beliep meer dan honderdduizend Guldens, behalven een roof van meer dan vijfhonderd paerden , eene menigte koeijen, fchaapen, huisraad en gereed geld. Langer dan vijfentwintig jaaren, meent men, hadt Gooiland het naa» gevoel van de geleedene fchade. Niet de eenige waren deeze voordeelen, welke tassis, m het gemelde jaar, op de Staatfchen behaalde. Naa dat hij, in het begin van de maand Maij, het Huis te Regteren, bij Qqqqqqq.5 Zml*  iy-a TASSIS. (JAN BAPTIST A ) Zwol, en, eenige dagen laater, het Huis te Schuilenburg, hadt bemagtigd, verzamelde hij, in 't midden van Junij, zeshonderd Ruiters en duizend Knegten, allen uitgeleezen volk, op de Vduw. Met deeze aagt trok hij, op den eenentwintigden, voorbij Arnhem, na het Sticht van Utrecht, en legerde zich te H'auwenbrrg. Twee mijlen van daar, bij Awerongen, lagen de Staatfchen, onder den Graaf van nieuwenaar, den Heer van vili.ers en maarten schenk, even iterk in paerden, doch met driehonderd minder Knegten. Op den drieëntwimigfbfcn der maand verfcheen tassis bij Amerongen, met zijne Ruiters, uitgezonderd twee Kornetten, fterk honderdvijftig man. Het Voetvolk voigde, zijnde nog een uur gnsns ten egter. De Staatfchen, van deeze verdeeldheid verwittigd, trokken ftrafcs op tassis aan. De aanval en het gevegt wierdt algemeen. Lang hing de zege in den evenaar, tot dat het agtergebleeven Spaanfche volk het hoofd boven de heuvelen Hak. Straks Horten de honderd vijftig frisfche Spaanfche paerden, aangevoerd door de jonge Graaven van den berg, op de Staatfchen Ruiterij; die, vermoeid en reeds verftrooid, de viugt nam en het veld ruimde. Nu kwamen de Voetknegten aan elkander. Driehonderd man. onder marien-schenk, Helden zich dapperlijd te weer; doch verlaaten van de hunne, en door de Ruiters yau tassis ingeflooten, wierden zij meest geveld of gevangen genomen. Met deeze overwinning namen de Krijgsverrigtingen van tassis, in den Jaare 1585, een einde- Reeds in de eerfte maand des volgenden jaars maakte hij, van dezelve, een nieuwen aanvang. Met vijfentwintighonderd man en v erhonderd Ruiters tr k hij in Fneslind. Hij bediende zich daar 10e, deels van 't vriezend weder, deels van da afweezigheid van Graave wiilem van nassaü, die zich thans in Noordholland bevoi dt, dcch, op de tijding des vijandelijken invals, fpoedig na Ftieüand overftak. Intusfchen hadt tassis de Zevenvoud' n geftroopt , en nu het oog op het Rilt. Op zijnen weg derwaarts ontmoette hij eenig Staaisch volk, onder den Oveifte siein van malsem, bij het Dorp Boxum. Hier kwamen de wederzijdfche troepen aan elkander, tot froot nadeel der Staatfchen, die 'er omtrent zeshonderd l pp ip< man,  TASSIS, (j"AN BAPTISTA) enz. man, aan dooden en gevangenen, verlooren. Aan de Spaanfche ziide was insgelijks een goed getal gefneuveld. Tassis , thans op het flagveld gelegerd, wierdt door een enkelen Stofregen van daar gedreeven, Deeze, beginnende op den middag, jaagde hem zulk eenen fchrik aan, dat hij, voor de mogelijkheid des hertreds bedugt, als ware hij zelve geflagen geweest en vlugtende, het Gewest ruimde, met agteriaating van alle zijne dooden e» de veroverde veldflukken. - Op het Artikel starlhi (willem) hebben wij reeds verhaald, op hoedanig eene -wijze tassis, djor verraad diens trouwloozen Engelsmans, in den Jaare 1587, van de Stad Deventer meester wierdt. 't Is onnoodig, het aldaar gezegde hier te herhaalen. • In het volgende jaar bevondt tassis zich in het Leger des Hertogs van 'parma , 't welk voor Boft iag, en die Stad hieldt ingeflooten, In de maand April diens jaars, wanneer tassis, bij nacht, was uitgereeden om de Vesting te befpiedtn, trof hem het ongeluk, door eenen Jongeling, welken tóén buiten hadt geflooten , met eenen Kogel door het hoofd dermaate te worden getroffen, dat hij aan de wonde overleedt. De Staatfchen verlooren in hem eenen ijverigen vijand, en de Spanjaards een hunner bekwaamde Legerhoofden, Zie bor en hooft, Taurinus, (jacobüs) Zoon van petrus taurinus , weleer Predikant te Schiedam, bekleedde het Predikampt te Utrecht, in en omtrent het Jaar 1616, onder de Hervormden, doch was de begrippen der Remonftranten zéér ijverig toegedaan. Bij de Regeering, zo wel van de Stad als van het Gewest, zijnde, in dien tijd, van de denkwijze diens aanhangs niet afkeerig, was hij zeer gezien. Door zijne geleerdheid hadt Bij een beroemden naam verworven. Nog meer begort dezelva door 't gantfche land te klinken, zints jacobus triglANdr-s, Predikant te Amfterdam, een niet minder ijverig Contraremonftrant, in den Jaare 1615, een boek hadt in 't licht gegeeven, onder den titel van den Rechtgemaatigden Christen. Hij hadt in hetzelvé' tragten te beweeren, dat de vijf vermaarde  TAURINUS. (JACOBUS) de Artikelen , of Gefchlpunten tusfchen de Remonftranten en Contraremouftranten, zo als ze van de eerstgemelden geleerd wierden , in de Kerk niet te dulden .-waren. Daarenboven leide hi] den Remonflrantfcrie Predikanten te laste, dat ze zich met bedrog zogten te behelpen. Tegen dit Gefchrift vaue taiwinus de pen op, in zijn Werk, 't welk, in den Jaare i6t6, onder den titel van ae Onderlinge Verdraagzaamheid, en, met de bewilliging en goedkeuring der Gedeputeerde Staaten 's Lands van Utrecht, het licht zag. Taurinus beweerde hier het tegendeel der fteliinge van triglandius , en drong zeer fttrk , met redenen, fchrifiuurtexten en vooi Deelden , op het oeffenen van wederzijdfche Verdraagzaamheid onder de verfchillende Christenen. In de Voorrede hadt hij eenige bedenkingen aangevoerd , raakende de Stad Amfterdam, alwaar men, zijns bedunkens, de ijverzieke tongen en pennen te veel toegaf, en den grond van fcheuringe leide. Zo zeer mishaagde dit fcnrijven den Wethouderen der geraekie Stad, dat ze het boek deeden verbieden en door hunnen Schout opnaaien. Taurinus verdeedigde zich daar tegen in openbaaren druk, door zijne nadere aanwijzingen van '{ geen 'er te Amfterdam omging, en, zijns bedunkens, in he> Ituk van drukken en prediken, door de vingeren gezien wierdt, tot nadeel der Remonftranten, zo wel als van het Beiluit der Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, raaItende de Kerkelijke gefchillen genomen. Het tweede Deel des genoemden Werks, 't welk eerlang in 't licht kwam, wierdt door de Heeren van Amfterdam insgelijks verboo. den. Een ander Werk, 't welk insgelijks geen gering opzien baarde, kwam eerlang uit 'sMans pen ten voorfchijn. Op den zesden Cdtober des Jaars 1617 hadt de Engelfche Gezant Kor:lry carleT'JIï , fa de Vergadering der Aigemeene Staaten , eene Redevoering gedaan, waar in hij de Remonftranten veroordeelde, het houden van een Nationaal Sijnode etnftig aanprees, en de maarregels der Staaten van Holland, omtrent de befliffng der Kerkelijke gefchillen, en het oefT.-nen van Verdraagzaamheid, afkeurde. Naauwlijks was deeze Redevoering uitsproken, of zij wierdt door den Druk gemeen  TAURINUS. (JACOBUS") J?2 gemaakt. Tegen deeze Redevoering vatte taurinus de pen op, in een boekje, 't welk hij, doch zonder melding van zijnen naam, reeds in de volgende maand November, onder den titel van Weegfchaal, in het licht gaf. Van wegen den ijver en vrijmoedigheid , met welke de Engelsman hier in wierdt tegengefproken, nam. hij hetzelve zo euvel op, dat hij niet alleen het verbieden van dit gefchrift bewerkte, maar daarenboven, van wegen de Aigemeene Staaten, duizend guldens beloofd wierden, aan den geenen, die den Schrijver, en zeshonderd guldens aan hem, die den Drukker zou weeten aan te brengen ; ja zelfs ontheffing van ftraffe aan den Drukker, indien hij, binnen veertien dagen naa de afkondiv ging van bet Plakaat, den Schrijver wilde noemen. Van elders is bekend, dat hoewel dit Plakaat den naam hadt, van wegen de Aigemeene Staaten te zijn afgekondigd, drie Provinciën, egter, naamelijk Ho-Hand, Utrecht en Overijsfel, zich met kragt en ijver daar tegen verzet hadden. Onder dit alles, ondanks het fcherpe onderzoek, ginds ea elders, na den Schrijver van de Weegfchaal, die ook in hec Fransch vertaald en van veelen greetig wierdt geleezen, hieldt taurinus zijn verblijf binnen Utrecht, tot in den Zomer des Jaars 1618» Thans noodzaakte hem de verandering in den totftand van Zaaken, met opzigt tot de Remonftranten, op zijne veiligheid bedagt te zijn. In de maand Augustus begaf hij zich, nevens den Sekretaris van Staat, den Heere ledemeerg , na Gouda; doch keerde , weinige dagen laater, te Utrecht te rug. Een gerugt, alsof de Predikant johannes uitenbogaart gevangen was genomen, als mede, om dat het onderzoek omtrent den Schrijver van de Weegfchaal begon te herleeven, deedt hem befluiten, de Stad, van nieuws, te verraaien. Bij nacht reisde hij na Bommel, en van daar voorts na /intweipen. Zijn vertrek wierdt fpoedig rugibaar. De Engelfche Gezant, het ernftig tegenfehrijven aes Leeraars niet kunnende verkroppen, wist, bij die van Utrecht, te bewerken, dat taurinus wierdt ingedaagd, om voor het Geregt te verfchijnen. Eens en andermaal gefchiedde deeze indaaging; doch de derde hadt geenen voortgang, alzo Schout en die van den Geregte vooraf berigt ontvingen, dat de ungeweekene Leer-  f7, TAÜftïNÜS. (JACOBUS") Leeraar overleeden was. Inmiddels hadt taurinus zijne Inv daaging verdaan, en h*, op den derden September, aan de Heeren Staaten van Uit echt, fchriftelijk berigt Dat hij, roepende God tot geinige, zich nergens in fchuldig kende, „ 't geen den ftaat van het Land raakte; dal hij daarom nies „ was geweeken, maar alleen om dat hij voor deezen, ten „ dienfte van Gods Kerk, en van Zijn Vaderland , eenige fchriften hadt in druk gegeeven, die bij zommigen zo kwalijk waren genomen en geduid, dat men hem deswegen ,\ zeer zwaar hadt gedreigd: hoewel hij, voor onpartijdige „' Regters, hoopte te bewijzen, dat hij in dezelve doordans „ hadt getragt, het gezag zijner wettige Overheid, de vrijheid „ van Geweeten, en der Landen geregtigheid te handhaaven; „ 't welk, meende hij, meer geloond dan geftraft behoorde te , worden: voorts zich overbodig toonende om zich zeken, ^ onder eenige voorwaarden, ter zijner verzekeringe, veer het Geregt te koomen verantwoorden." " Het boven gemelde gerugt, aangaande de gevangenneeming •van uitenbogaart, was ongegrond: want bij zijne kuimt, vondt taurinus hem te slntwe>pen< Op den derden dag naa sijne aankomst aldaar, te weeten op den zestienden September gevoelde hij zich ongefteld. Drie dagen laater begon men aan zijne herftclling te twijfelen. üitenbogaart was th>ms bij hem. Door deezen deedt taurinus aan zijne huisvrouwe fchrijven „ Dat zij uit zijnen naam openlijk zoude verhaa, len, hoe hij ronduit bekende, dat niemand aan de Weeg. l\ fchaal fchuldig was dan hij, zonder dat iemand va* de " Heeren in den Hage of te Ur.ecln, of i.edejnbsug , of L uiTtNBOOAAKT, een letter daar van gezien hadden, eer dat " het al in druk was.'' Aan den rand en op de ag-erzijde van deezen brief fchreef taurinus, in 't Latijn, met zijne eigen hand „ Dat hetgeen in deezen blief, van 't boekje de' „ Weegfchaal, is ingevoegd, uit mijne eigen oeweeging, ja „op mijnen uitgedrukten hst is Ingevoegd en geler, e.vua, (door drang van mijn Geweeten) al te zam,:n fcaaragttjg „ is, betuige ik voor den leevenden God en zijnen eecigge„ boorenen Zoon, d'e ten laatften dage de leevenden en der „ dooden zal oordeelen, mee deeze mijne kranke en tiaauwa .. hand,  TAURINUS, (TACOBUS) enz. Vpt „ hand, den tweeëntwintigflen September MD'CXVIJl. j taü- „ rinus." * Thans voelde hij zijn einde met fnelle fchreden naderen. „ Vtëéj^gHÊtfi «Wï zi:i:e Zaligheid, lag hem zijne zw»i-gere .rf. eren en eene hoo^beiaarde Moeder-, .& fSgi f H e fiiep niet lang daar naa, ïn den nacht 4-^?lf September, in het tweeënveertigfte '':t&ÊÊË^ wierdt te Antwerpen aan de Veste, - .Ier Hervormden, bij avond in ftilte zeker. Lofïchrift, door iemand !!,''••. . zCii eere gefield, der Con/cientie- a'i. '■■fStviêii: -:.: gees/eL -. Mz\& üitenbogaart, op verfcheiden* rfS *~s. % &i plaatzen, in zijne fchriften. Tabtenbdrg, een Jagtbuis van dien raam, weleer toebe* hoord hebbende aan, en gedoemd naar den laaiften Utrechtfehen Bisfchop fredkiu schenk van tautenbdrg. Het ligt in het Sticht van Utrecht, digt aan het Dorp St. Maartensdijk, en is kenbaar aan een zeldzaamen Hompen Toren, die, .omtrent zo hoog als het Huis, ter flinker zijde van hetzelve ftaat. Taütenburg; (fredrik schenk van) zie fredrik schenk Van taütenburg, Deel XVI. bi. Taxandria, bij anderen ook Toxandria genaamd, een landfchap, 't w;lk in de aloude Gedenkfchriften , menigvuldige maaien voorkoomf. Met dit alles is men het, aangaande deszelfs ligging, en wat men heden ten dage daar voor te houden nebbe., niet volkomen eens. Zommigen verftaan 'er hes hedendaagfche Zeeland door. Doch anderen zijn van oordeel, dat Taxandria, weleer, onder andere een goed deel van de Meij,ry van 's Hertogenbosch en van de Baronny van Breda beflagen heeft, als mede 't geen men thans de B-aha,.t;che Kempen noemt. Zij. bouwen hun gevoelen op de naamen der plaat-  I?6 TËELIWK, (EWOUD) TEEL1NK, (WILLEAf) enz.- plaatzen, welke men vindt opgeteld, als eertijds daar in gelegen hebbende, en die nog heden ten dage, in de aangeweezene oorden, bekend zijn. Ook meenen zij een overblijfzel van den naam Taxandria te vinden in dien van het Dorp Tesjenderlo, bij Dien, aan den Diemer, gelegen* Teelink, f ewoud) man van aanzienlijken huize, gebooren in Zeeland, te Zierikzee. Eerst bekleedde hij aldaar de Burgemeesterlijke waardigheid, en wierdt vervolgens tot den aanzienlijken post van Ontvanger - Generaal van Zeeland bevorderd. Ondanks deeze hooge burgerlijke eerampten , welke hij met ijver waarnam, bezat hij eene overhellende zucht tot de beoeffening van Godgeleerde Weetenfchappen. Verfcheiden ftukken, daar toe betrekkelijk, heeft hij gefchreeven, doch onder verzierde naamen in 't licht gegeeven. Hij overleedt in den Jaare 1620. Teelink, (willem) broeder des ftraks genoemden, door zijnen Vader tot de beotffsning der Godgeleerdheid gefchikt, en in dezelve opgebragt, bekleedde zedert het Leeraarampt in de Hervormde Gemeente te Middelburg, Van hem zien ook verfcheiden Godgeleerde Schriften het licht. Hij overleedt in het zelfde jaar als zijn boven vermelde broeder. Teerns, een Dorp, in het Friefche Kwartier Oost ergo, ht de Grietenij Leeuwaarderadeel, niet verre, in 't Zuidoosten, van Leeuwarden gelegen. Het Dorp is klein, en brengt in de Grietenij flegts zeven Stemmen uit. Teems was de geboorteplaats van zekeren johannes gerhardus tekrntius, welke daar van zijnen toenaam ontleende. Hij was een man van zeldzaame geleerdheid, vooral in de Ooïterfche taaien. Geen hooger ouderdom, dan dien van tweeëntwintig jaaren hadt hij bereikt, toen hij, in den Jaare 1651, rot Hoogleeraar in de Hebreeuwfche taal te Franeker wierdt beroepen. Teilin-  TElLlNGËN. (Nieuw) 17? Teilincen, {Nieuw) dus genaamd * in onderfcheiding van een ander Geftigt van dien naam, waar van wij ftraks zulleti fpreeken. Het ontleent zijden naam van het Geflagt der Heeren van te[i.Ti\gen, die 'er de ftigters eri langen tijd eigenaars Van waren, doch uit welker handen het, in den Jaare 1206, -door verbeurdverklaring, kwam aan de Graaflijkheid: om reden dat zij mede deel gehad hadden aan de zamenzweering van geRard Van velzen , tegen deh ongelukkigeh Graaf" Floris den V. Het Huis ie Tellingen, welk zij tliafts bs* doelen, legt in Rhijnland, ten Noorden van Leiden, nabij het Dorp Sasfcnheim, onder 't welk een voornaam gedeelte Van hetzelve behoort. De tijd der ftigtiöge is geheel onbekend. Het geen 'er zich thans nog van vertoont, is llegts een overblijfzel van het oude gebouw; het beftaat uit eert ronden zwaaren Toren, van ongemeen dikke muuren, rondom van een wijde Vijver omgeeven. Zints de verbeurdverklaring van dit Huis, dl-nde "Het ter woönplaatze van den Luitenant-Houtvester der Graaflijkheid van Holland. Van elders is bekend, dat de rampipoedige jakoba van beteren, naa dat zij, van den hoogen rang vau Graavinne, tot den Ongelijk minder aanzienlijken van Houtvesterin van Holland was vernederd, in de laatstgemelde hoedanigheid, in dit Slot haar verblijf gehouden en 'er haare dagen heeft geëindigd, op den schtlien Oftober des Jaars 1436. Als overblijfzel* van den ouden tijd, vertoont men 'er nog heden de afbeeldzels Van Vrouwe jakoba en van haarsn lieven en zeer gheminden ghefelle frank van borsselen, nevens eenen Stoel vaii Eikenhout; ais mede de zo genaamde Jakoba's Kannetjes t van Welbe wij, in een afzonderlijk Artikel, gefproken hebben. Tegenwoordig dient het Slot tot eene gevangenis voof de zulken, die de Wetten van het Jagtgeregt gefchonden en overtreeden hebben. Want de Luitenant-Houtvester, welke in deezen oord zijn verblijf houdt, heeft zijne wooning In een Huis, naast het Slot, van veel laater herkomfte, volgens Zommigen in het begin der naastvoorgaande Eeuwe; hoewel anderen meenen, dat het, reeds vroeger geftigt zijnde, in den jaare 1615 vernieuwd is. Zo het oude als het nieuwe ge* bouw legt in een aangenaamen oord, omringd van fraai aan» XXVilL deel, Rrrrrrr &*'  178 TEILINGEN, {Nieuw) TELLINGEN, (Oud) enz. gelegde Tuinen, Boomgaarden, Singels, Vijvers en Beplantingen , te zamen eene uitgeflrektheid van vierentwintig Morgens gronds beflaande. Een Weg, van dit Huis over den Leidfchen Trekvaart , door de Ambagten van Voorhout en Noordwijkerhout, tot aan de Noordzee loopende, draagt den naam van 's Graavendam: om reden, zegt men, dat wanneer de Graaven van Holland , geduurende hun verblijf op dit Slot, een Zeeluchtje wilden fcheppen, zij langs deezen weg, zich na het Strand begaven. Onder de Voorregten, aan het Huis te Teilingen verknogt, behoort, behalven den vrijdom van des Gemeene Lands Middelen en Excijnzen, de uitfluitende vrije Jagt in eene uitgeflrektheid van vijftienhonderd Morgens. Teilingen, (Oud) ook wel Lokhorst genaamd, zints het, in den Jaare 1511, uit het Geflagt van poelgeest, en met naame door het kinderloos overlijden van Heere adriaan vanpoelgeest , gekoomen is op den Zoon van zijne Zusters dogter, Heere gerard van lokhorst. Van dien tijd tot heden toe, is het Huis, bij erfregt of door verkoop, in verfcheiden Geflagten gekoomen. Voorts draagt het Geftigt, in deszelfs uitwendige gedaante , nog de kenmerken van eerwaardige oudheid, en wordt van welaangeleide beplantingen omringd. Teilingen, (Geflagt van) van ouds zeer beroemd en Hiagtig in den Lande, doch, bij mangel aan de vereischte aantekeningen, in den aaneengefchakelden volgreeks niet genoeg bekend. Van eenen en anderen, volgens de tijdorde, in welke zij geleefd hebben, zullen wij het weinige, dat wij 'er van aangetekend vinden, mededeelen. De eerfte, welken wij, in 'sLands Gefchiedenisfen, aantreffen, was willem van teilingen. Hij leefde onder de regeeringen van Graave dirk den VII en van deszelfs dogter ada. Nevens verfcheiden andere Edelen , tekende en bezegelde 'hij, in 't begin van de maand November des Jaars 1203, een Verdrag, waarbij de eerstgenoemde, ten behoeve van Hertog henrik van bka, bant, een zeker, en wel het oudfte gedeelte van Holland, voor  TEILINGEN* (Ceflagt van) Voor een Leen van Brabant efkende. Naderhand vinden wij Zijnen naam vermeld, onder die van 's Lands Edelen en Dienstmannen, welke het huwelijk van Graavinnfi aDa, dogter van dikk den Vil, met Graave lodewyk van loön , indien niet aangeraaden, althans aan hetzelve hunne toeiïemming gegeeven hadden; hoewel wij tevens vinden aangetekend, dat Heer willem , in 't eerst, toen dit huwelijk geopperd wierdt, de zijde der Edelen hadt gehouden, welke hetzelve* als ftrijdig met 'sLands, althans met hunne eigen bijzondere belangen , afkeurden, — Jan vam teilingen moet bij Graave floris den V in geene kleine gunst geftaan hebben. In 't einde des Jaars 1255 verzelde hij, nevens verfcheiden andere Hollandfche en Zeeuwfche Edelen, den Graaf na frankrijk t en drukte* in de maand Januari] des volgenden jaars, zijn Zegel op het Verbond, tusfchen philiPs den IV, Koning van Frankrijk, en den gemelden Graaf geflooten. — Van eene andere geziutheid was willem van teilingen. Hij was een der zamenverbondene Edelen, tegen den {braks genoemden Graaf floris , en bij het ombrengen diens ongelukkigen, op de hoogte van Muidenberg, tegenwoordig* Nevens het hoofd der vloekverwanten, Heere gerard van velzen, zogt hij, zedert, eene fchuilplaats op het Slot Kroonenburg; doch wierdt, naa dat hetzelve, door den Graaf van Kleef, was bemagtigd, na het Slot Kervenheim, in Kleefsland, gevoerd. Op het Artikel Teilingen {Nieuw) hebben wij reeds aangemerkt , dat de goederen van Heere willem , zedert ? terl voordeele der Graaflijkheid, zijn verbeurd verklaard. Nogthans fchljm dit Geflagt niet op eenmaal tot zo verre deszelfs aanzien te hebben verlooren, dat het buiten allen bewind eri dienst gezet wierdt. Zeker, immers, is het, dat simon ert Dirk van teilingï n, volgens zommigen , Zoonen des boven gemelden, in den Jaare 1345, Graaf willem den IV, op deszeifs togt na Friesland, verzelden, en in den bloedigen veldfhg bij Stavoren hun einde vonden. Van leeuwen is van meening, dat de naazaaten diens geflagts, naderhand, in 't gevolg van makgareta, Weduwe van Graave wiLLem dek VI, zich na Henegouwen begeeven, en het öedeken Out' twy tot hunne woonplaats verkoozen hebben, alwaar dideRrrrrrr a ju*  ïSo TEILINGEN, (G'Jlagt van*) enz. rik van'teilingen, in den Jaare 1493 , overleedt. Volgens den zelfden Oudheidkundige zou deszelfs Zoon, lukas van teilingen genaamd, in Holland zijn te rug gekeerd, en den post van Rekenmeester aldaar bekleed hebben ; wordende, kort daar naa, gevolgd van augustyn van teilingen, Zoon vau zijnen broeder floris, die de S:ad Alkmaar tot zijne woonplaatze nam. Dit laaide heeft eenigen fchijn, indien het waarheid zij, dat voor een der afftainmelingen moet gehouden worden, Burgemeester floris van teilingen, die, in den Jaare 1573, de inneeming van 'sPrinfen bezetting bevorderde , met eene edele fierheid, waar door hij der burgeren moed en onverzaagdheid wekt*. •■ Teilingen. (kornelis floriszoon van) Wij hebben geen vast befcheid, of deeze van het boven vermelde aloude Geflagt een afftammeling geweest zij. 't Zij- hier mede zo 'c wil, vast gaat het , dat 'sMans naam en naagedagtenis in dankbaare erkentenis verdient bewaard te worden, om zijne verrigtingen, in zorgelijke tijden, ter verkrijginge van vrijheid, zo in het godsdienflige als in den burgeriïaat. Teisterbant, een aloud Graaffchap, in 's Lands Gefchiedenisfen zeer vermaard. Omtrent deszelfs uitgeflrektheid en grenzen is men 't niet volkomen eens. Mannen van naam en kunde zijn van gevoelen, dat, van ouds, tot dat Graaffchap heeft behoord, het geheele land. tusfchen de Maas, de Waal en den Rhijn gelegen, gerekend van Nieuwmegen af tot aan Woudrichem. Trinet bant zal dus begreepen hebben, de Be. tuwe, de Rammeier- en de Tielerwaart, het land van Heusden, At kei, Aitena, Batenburg, Buren, Kuilenburg, Tiel en Viaren. De Stad Tiel was 'er de Hoofdttad van. On-. der de Provinciën Geldenar.d, Holland en Utrecht, is, derhalven, deszelrs aloud grondgebied verdeeld. Reeds vroeg is dit Graaficnap takend geweest Het was eertijds een Leen van het Sticht van Utrecht, en bleef het tot in den Jaare 742, wanneer het aan de Hertogen van Kleef kwam. Zie f. "van lefuwen Batavia; m. alting, J\otie. Germania Inferiorn, Tek-  TEKKOOP, TEMPEL. (Den) itt Tekkoop, , eene Ambagtsheerlijkheid, hoewel tot liet Raljuwfciiap van de Loosdnchten en Mijnden, en dus tot HolJandsch grondgebied behoorende, mag,-.egter, gerekend worden, op Suchtfchen bodem te leggen,, als wordende van denzelven rondom ingeflooten. Waarfchijniijk moet.de oorzaak deezer onderhoorigheid in aloude, ;thans onbekende fchikkingeu of erfverdeeliugen, gezogt worden. Trkhwp beflaat, in zijne uitgeflrektheid, ruim vierhonderd achtentachtig Morgens gronds. Bij de jongde opneeming telde men 'er eèrienuenig Huizen* Men heeft 'er geene Kerk. Tempel, (Den) eene Heerlijkheid, in het gedeelte van Zuidholland,, Delfland genaamd, in de nabuurfciap van het Dorp Berkcl. Eertijds was het eene Riddermaatige Hofftad, en is nog heden met Hoog, Middelbaar en Laag Regtsgebied voorzien. Tegenwoordig is de Hofftad meestal vervallen, en zijn de Landen, daar aan behoorende, verveend: doch naderhand wederom, door droogmaaking , in goed en vrugtbaar land veranderd. Langen tijd was deeze Heerlijkheid de eigendom, eerst van de Voorzaaten der Huisvrouwe, en naderhand van de kinderen van 's Lands beroemden Advokaat johan van oLDfKRARNEVELD. Uit het Geflagt der Heeren van kralingen ging zij over in dat van Mevrouwe van oldenbarneveld, maria van utrecht , iri den perfoon.van Mr. jan jakobszoon van utrecht, in den jaare 1512. Een der naakoomelingen, jan roo van utrecht, hadt eenen broeder, zijnde den Vader.der Huisvrouwe van den Advokaat. Ten behoeve van haaren minderjaarigen Zoone, Jonkheere reini-er. van oldenbaioeveld, deedt haar Oom afftand van de Heerlijkheid; van. welke de Advokaat, zedert, doch flegts in naam van zijnen onmondigen Zoone, den titel voerde. In eigen perfoon, bij zijne meerderjaarigheid, deedt Heer reinier den Eed, op den drieëntwintigften December des Jaars 1608. In den Jaare 1633, wierdt zijne dogter, Jonkvrouwe frakcoise van oldenbarneveld, met de Heerlijkheid verlijd. Door verkoop en huwelijksverbintenisfen is zij, zedert, meenigmaaien, van eigenaar verwisfeld. Rrrrrrr s Tem  ïBï TEN HAGE, TENIERS. (DAV1D) Ten hage, een Klooster, in de Meierij van 's Hertogenlosch, Oostwaarts niet verre van de Stad Eindhoven, onder Woenfel, aan den Dommel gelegen, Het gebouw, 't welk in den Jaare 1420 geftigt wierdt, is ruim en groot, liggende op eene hoogte, na welke men, langs verfcheiden trappen, opklimt, en rondom in Tuinen en breede Graften bellootcn, In den Ja?re (561 trof het gewijd geftigt een deerlijke ramp; een 2waare brand leide Kerk en Toren in de asfche. Het eigenlijk Kloostergebouw bleef, egter, meest onbefchadigd, Zints het Jaar 163R zijn de Kloosterlingen, zijnde Reguliere Kanunniken, van hier vertrokken na IVeerts, a waar zij een Klooster geftigt hadden. Tegenwoordig dient het aloude Ge* ftigt ter woonp'aatze van den Rentmeester, tot den ontvangst der opk;'mften van de Domeinen en Geestelijke Goederen van wegen den Heere van Eindhoven, Teniers, (davin) de Oude, in onderfcheiding van zijnen Zoone, van weiken wij ftraks zullen fpreeken, wierdt gebooren te Antwerpen, jn den Jaare 1582. Van zijne ongemeene bevoegdheid tor de Schilderkunst, kan, onder andere, ten bewijze dienen, dat de vermaarde bubens hem verwaardigde, om hem onder 't getal zijner Leerlingen aan te neemen. Ter verdere voortzettinge der ongemeene vorderingen, welke hij, onder zo doorluchtigen Leermeester, maakte, wierdt hij te raade, eene reize te doen 11a Rome. Tien jaaren vertoefde hii in deeze Stad en in andere oorden van /talie. Adam van frankfort , bijgenaamd elshaimer , was hier zijn voornaarafte Leermeester. De tekenpen wist hij zeer keurlijk te beha delen. Zime fchilderftukken in het miniatuur behaalden eene aigemeene g e iiteuring. In 't bijzonder bezat hij de kunst, om de Origineeien zo kunftig naa te bootzen, dat tusfchen oeeze en de Copijen naauwlijks eenig onderfcheid jronde belp urd worden. De Gaanderij van den Aardshertog tEopoLQus wierdt onder zijn opzigt voltooid, Hij heeft eenen ges: hougsn ouderdom bereikt, Zie houbraken, en de files, Vie ds Pefntres,  TENIERS, (DAVID) TERBAND, enz. 183 Teniers, (david) de Jonge, insgelijks te Antwerpen gebooren, in den Jaare 1610, zag zijnen Vader de kunst zo volkomen af, dat hij, 't geen aan de fchilderflukken van deezen ontbrak, in zijne tafereelen naar de kunst voltooide. Weinigen zijner kunstbroederen deelden in eene ruimer maate in de gunst der Grooten. Zo zeer was phiups van Spanje op zijne penceelkunst verlekkerd, dat dezelve, aan zijn Hof, eene lange Gaanderij deedt maaken, om met (tukken van zijn maakzel behangen te worden. Om hem een blijk van hoogagtinge en genegenheid te geeven, begiftigde hem Koningin chrisïtna van Zweeden, met een gouden Medailje, waar op haare beeltenis ftondt uitgedrukt, hangende aan een Keten van het zelfde metaal. Behalven andere gunstbetooningen, fchonk hem Aardshertog LEoroLD de waardigheid van Edelman zijner Bedkamer. Don jan van oostenryk hieldt onzen Kuustfchilder insgelijks in groote waarde. Zie holbraken, en de files, Vie des Peintres. Terband, het laatfte in rang, onder de vier Dorpen der Friefche Grietenije AZngwirden, in het Kwartier der Zevenwouden. Volgens eenigen , zou de eigenlijke benaaming Katharina-band zijn. Netter en fraaier zijn Kerk en Toren van dit Dorp, dan men, veelal, in deezen oord ontmoet. Onder andere pronkt het gewijd geftigt met een Orgel. Terband legt niet verre van het fraaie en welvaarende Dorp Heerenveen, en bevat dertig ftemdraagende Huizen. Ter goude; zie gouda. Ter heiden, een Dorp, in de Baronnie van Breda, omtrent r.nderhalf uur gaans ten Noorden van de Stad van dien naam, van merkelijk aanzien en uitgeflrektheid, als wordende bewoond van een groot aantal Hervormden en Roomschgezinden. De eerstgenoemden hebben 'er eene Kerk, die door eenen eigen Leeraar wordt bediend, en de anderen insRrrrrrr 4 ge-  ï84 TER HEIDEN, TER HOFSTEDE, TER HORNE. gelijks een afzonderlijk Kerkgebouw. In de jaarlijkfche Ver. pondingen draagc her. Dorp drieduizend achthonderd en negentig Guldens één fruiver en acht penningen. Nu ongeveer vijftig jaaren geleeden, telde men 'er ruim zestienhonderd h> wopners van beiderlei geflagt, zo jongen ais ouden. Ter heiden , een ander Dorp van dien naam, in het gedeelte van Zuidholland, Delfland geheeten, meer bepaaldelijk in de Hooge Heerlijkheid van Monjier. Het Plaatsje ligt aan het ftrand van de Noordzee, en beftaat uit flegts een klein getal geringe wooningen, welke, dikamls, van het geweld der aanfpoeleude golven veel te lijden hebben. Het Kerkje, dat 'er thans ftaat, is reeds het derde, 't welk telkens dieper landwaarts, in het tijdverloop van honderd jaaren, wierdt geiligt. Door het affpoelen der Zeeduinen, liggen de twee Voorgaande onder de golven begraaven, TtR hofstede, een kleine Buurt, die flegts uit zeer wei. jiige Huizen btftaat, in staats Vlaanderen, in het Vrije van Sluis, op het Eiland Kadzar.d, tusfchen de Overvaart van daar na Sluis en het zo genaamde Retrenchement gelegen, Ter horne, in rang het vierde Dorp der Friefche Grietenije Utir.goadeel, in het Kwartier Zevenwouden. Volgens sommigen zou ter Rome den naam or.tleenen van zijne lig— gi: g m eenen hoek der Grietenije: want Horn betekent, in 0e oude landtaale , een Hoek. De Kerk, die een ftompeu Toren heeft, was, eertijds, aan den H, laurentius gewijd. Ten blijke daar van plagt men, voormaals, in een der Kerk-, glazen, het volgende kreupelrijm te leezen; St. Laurens is de Patroon van onze Kerke, „ Daarom ftaat hij fchuon in 't middelfte parke," De Huizen zijn niet zeer geregeld gebouw, hoewel ze een jlet onaanmerkelijk getal bedraagen. Behalven de Hervormdlpi pntmott men 'er ook Doopsgezinde Christenen, Voor eenige  TER IDZERD, TER KAPLE. 185 eenige jaaren was 'er de Scheepsbouw in tameliiken bloei. Veele ingezeetenen hebben 'er hun befïaan van de binnenlandfche Visfcherij', waar toe de nabuurige vischrijke wateren, vooral de zo genaamde Hornfler Poelen,„eene voegzaame gelegenheid verfchaffai. Voorts brengt Ter Hortte, in de aangelegenheden der Grietenije, twintig Stemmen uit. Ter idzerd, in rang het twintigfte en laatfte Dorp, in Friesland, in de Grietenij Stellingwerf-Westeinde , in het Kwartier Zevenwouden. Niet onbevallig is het aanzien van dit Dorp, als (taande de Huizen, meestal, ten Zuiden langs eenen Binnenweg, met geboomte beplant. De Kerk, evenwel, die geenen Toren heeft , (laat aan den Noordkant; nevens eenige weinige Huizen, die eigenlijk tot het Buurtje de Bult behoooen, naar zijne hooge en bultagtige ligging dus genoemd- In overoude tijden lag, in het Noordoosten van dit Dorp, eene flerke Stins of Slot, bewoond wordende door een Geflagt, 't welk, meent men, van den haam des Dorps dien van idzekda ontleend heeft. Op den grond van het oud Kafteel flaat thans een Huis, in den hedendaagfchen fmaak, door een vermogend Geflagt van burgerlijken rang getimmerd. Men telt , in dit Dorp , dertig ftemdraagende Huizen. . ;,„•, .,'„.«,,... i •• :• rfAgtnd Ter kaple, een Friesch Dorp, onder het Kwartier Zevenwouden, in de Grietenij Utingeradeel, van gering aanzien, als beflaande uit flegts eenige weinige. Huizen, rondom de Kerk, welke geen Toren heeft, hier en daar verflrooid. Ook hier plagt eertijds een aanzienlijke Stins of Slot te flaan, in het Noordwesten van de Kerk, naar den naam van zijne adelijke eigenaaren, Oenema-State geheeten. De geringe Overblijfzels daar van zijn, heden ten dage, bij den naam van Roodhuis bekend. Gelegenheid tot de Visfcherij heeft dit Dorp, door de nabijheid der vischrijke Kappe/fler Poelen. Onaangezien zijne geringheid, brengt ter Kaple negentien Stemmen uit, in de aigemeene belangen der Grietenije, Rrrrrrr g  ï86 TERNAARD, TER NEUZE. Ternaard, een Dorp van merkelijk aanzien, in Friesland, in hei Kwartier Oostergo, onder de Grietenij JVestdongeradeel, in welke het, onder de overige Dorpen, den tweeden rang bekleedt, en vijfenveertig Stemmen uitbrengt. De Huizen, in aanmerkelijken getale, hier en daar verfpreid, beflaan een grooten omtrek. De Kerk, een vrij groot en fchoon gebouw, pronkt, onder andere Hemden, met een fraai Orgel. Weleer ftondt de Kerk nader aan den Zeekant; uit vreeze voor alfpoeling van den grond, door de aanklotzende golven, wierdt men, 't eenigen tijde, te raade, het gewijde geftigt dieper landwaarts te brengen, met behoud, waarfchijnelijk, van zo veele bouwftcffen van het oude, als aan het nieuwe gebouw, met voegzaamheid, konden verbruikt worden. Bij ouds lagen hier veele aanzienlijke Stinzen of Staten; in eenige hoogten, hier te lande Wieren genaamd, ziet men nog de Overblijfzels van zommigen. In den omtrek van Tervaard liggen veele voortreffelijke en zeer vrugtbaare bouwlanden. Ter neuze , weleer eene Stad, tegenwoordig een open Vlek, in Staats- Vlaanderen, aan den Oever der WesterSchelde, in Asfeneder- Ambagt. Ingevolge der Gendfche en Brugfche beroerten is zij tot haaren tegenwoordigen ftaat vernederd. Door zijne ligging, in een laag moerasfig land, was Ter Net>ze, oorlpronklijk en uit den aart der zaake, eene zeer fterke plaats; het wierdt voor bijkans onwinbaar aangezien, zints de Vesringwerken, van tijd tot tijd, daar aan toegevoegd. Naa het fluiten van den Munflerfchen Vrede, in den jaare 1648, heeft men ze meest laaten vervallen. Ruim dertig jaaren laater wierdt men te raade, de Werken te flegten. 't Geen men toen nog in weezen liet, wierdt, twee ja="-en daar naa, van het Zeewater ingezwolgen. Tegenwoordig heeft de Plaats nog twee Poorten: eene Water- en eene Landpoort. Hét getal der Huizen bedraagt nog geen honderd. De meeste ingezeetenen doen belijdenis van den Hervormden Godsdienst, en worden door eenen eigen Leeraar bediend. De Regeering van Ter Neuze is met die van Axel vereenigd; Zij beftaat uit Baljuw, één Burgemeester, dertien Schepens en  TER OELE, TERPEN. 187 en twee Griffiers. De eerstgemelde wordt voor zijn geheele leeven, de Burgemeester voor flegts drie jaaren aangefteld. Voorts heeft Ter Neuze, zo wel als Axel, zijnen eigen Ontvanger, De Griffier van Ter Neuze ontvangt zijne aanflelHng van de Wethouderfchap der Plaatze, de andere van de Aigemeene Staaten. Voorts houdt hier het Koliegie ter Admiraliteit van Zeeland eenen Kommis - Kollekteur. Eindelijk behooren onder Ter Neuze verfcheiden Polders, Ter oele , een gering Dorp, in het Kwartier van Friesland, Zevenwouden genaamd, onder de Grietenij Doniawer* ftal, alwaar het, onder de veertien Dorpen, daar in gelegen, het tiende in rang is, en drieëntwintig Stemmen uitbrengt. Zints het begin der tegenwoordige Eeuwe heeft men 'er geene Kerk; om haaren ouderdom en bouwvalligheid wierdt zij afgebroken. Voor meer dan drie eeuwen, was het adelijk Geflagt van hetttnga hier zeer vermaard, en van merkelijk aanzien en vermogen. In gevolge der wisfelvalligheid van allen aardfchen luister, is deszelfs aanzien allengskens verminderd, doch het Geflagt zelf nog niet uitgeftorven. Een perfoon, sytse van hetttnga, die in den boerenftand geene groote vertooning maakt, nevens twee Zoonen, is een echte afftammeling van het weleer doorluchtig Geflagt. Terpen, In het Eerfte Deel der fraaie befchriivinge van den Tegenwoordigen Staat van Friesland , ontmoe» ten wij , aangaande deeze merkwaardige Overblijfzels der aloude Landgefteltenisfe, voornaamelijk en meer dan elders, in het genoemde Gewest voorhanden, eenige aanmerkingen;, welke wij, zo als zij ons toefchijnen, om derzelver naauwkeurigheid, hier zullen overneemen, „ Voor" (dus verhaalt de kundige Hiftoriefchrijver) „ en zelfs nog eenigen tijd na „ de geboorte van Christus , fchijnt het land (Friesland) „ zonder Dijken gelegen te hebben. En toen men op mid„ delen van beveiliginge begon te denken, kwam het opwer* „ pen van zekere hoogten, boven de hoogfte vloeden uitftee„ kende, het eerst bij de Friezen in aanmerking. Gaf de it natuur zelve die bier en daar aan de hand, men bediende  -m TERPEN. s, 'er zich van; doch toen men door de vermenigvuldiging 4, van menfchen- meer lar>di ter bewooning noodig had, en „ te weinig hoogten vond,- om 'er zich met de zijnen, bij „ hooge vloeden, op te bergen, doeg men de handen aan 5, het werk, en wierp Terpen en ff, 'eerden, of gelijk men „hedendaags, zegt, Wieren op; beftaar.de het ondsrfcheid „ tusicheu beiden i,:zoncteibdJ daarin, dat de Terpen veel „ plat er van gedaante, en grootc-r van..omirek zijn, zo dat ,, 'er geheele Steden, Dorpen en Buurten op gebouwd heb„ ben konnen worden;r terwijl de Weerden.of Wieren, klein „ van omtrek, doch vrij hoog zijnde, a leen'maar bij bui„ tenggwoone hooge. Vloeden, voor enkele huisgezinnen met „ hunne have tot. l'jfsbergmge konden .dienen:, gelijk ze dan „ ook om die reden, hier en daar bij fommige Boerewoonin- gen, die oudtijds van meer dan gemeen .-aanzien waren, „ en waarlchijnlijk döor de rijken onder de Friezen bewoond „ werden, opgeworpen, en nog hedendaags, voorhanden zijn. „ Volgens de aantekening van winsemiüs, (dus vervolgt het „ berigt,) zou adgillus , der Friezen vijfde Koning, nadat „ hij op den Stoel zijns Vaders bevestigd was, en in beden„ kifg genomen had, hoe, zijn Koningkrijk voor. eenige jaaren „ met Zeewater bedekt, geweest was, ter afweeringe van „ diergelijke fchaden , zijne Onderdaanen geleerd hebben, „ het aardrijk aan de ftranden der Zee te verhoogen, en in , den vorm van kleine Heuveltjes, nu Terpen genoemd, rond te maaken, om in tijd van nood der waards hunne „ toevlugt te neemen, en hunne have, goederen en perfoo?, nen te beveiligen. Doch (dus leest men 'er wijders) gelijk de dingen in hunnen oo'fprong doorgaans zeer gering „ en eenvoudig zijn, alzo waren deeze eerst opgeworpen Henvs len niet te vergelijken met die, welke in laater tijd werden faamgebragt, en wel inzonderheid na dat de zwaare 3 "Vit'.rvloed van den Jaare 793 onzer tijdrekeninge de Landzaatep geleerd had; dat de voorige niet genoegzaam waren: want toen het ft men een begin gemaakt, met die van Koudum . Almenum , Midlum , Htrbaijum , 1 Hitfum T-» D o*:riip en Uitgong, nu Berlikum genaamd, en „ dezelve drie jaaren daarna voltrokken. — Dat men deeze „ Ter-  TERPEN. iltj> ., Terpen inderdaad voor 's menfchen handenwerk , en niet „ voor toevallige gewrochten der Natuur te houden nebbe, „ heeft plinius-alreeds erkend, met te zeggen: Aldaar bezie „ dat ellendig volk hooge keuvelen, met handen gemaakt, „ op de waarneeminge - der hoogfle vloeden. Ook geeft de „ evenredigheid der «ardftoffcn, waar uit ze beftaan, en de „ laagte der (treeken Lands , welke altoos omtrent deeze „ Heuvelen voorkomen, genoeg te kennen waaruit dezelve „ ziin faamgebragt." Voorts meldt dë Landbefchrijver, hoe dè Friefche Landzaaten, uit de ondervinding van het ongenoegzaame deezer Terpen, ter hunner beveiiiginge tegen hooggaande Watervloeden, op het denkbeeld vielen om Dijken, tot Zeeweeringen, aan te leggen. Onder dit verflag ontmoeten wij eene Aantekening, welke wij onzen Leezer niet mogen onthouden; zij kan dienen om de denkbeelden van zommigen te recht te brengen. „ Het „ onderfcheid (dus leest men 'er) tusfchen Terpen eti Weer„ den (of Wieren) wordt van de meeste, fchoon anders „ geachte Schrijvers, mijns oordeels, niet genoeg in acht ge„ nomen. Zij, die ze ooit met eenige oplettendheid be„ fchouwden", (en dit is het geval des (tellers van dit- Artikel) „ zullen waarfchijnlijk niet vreemd van mijne gedachte „ zijn; mij komt zelfs zeer-aanneemelijk voor, dat fommige „ Weerden veel ouder dan de Terpen zijn; wordende ik in „ dit denkbeeld grootlijks verftorkt, door in aanmerking te „ neemen, dat de Weerden met minder handen gemaakt kon„ den worden, en dus de fchaarsheid van volk of wel de „ minder vereeniging van hetzelve te kennen te geeven. Wat „ beide benaamingen bcrreft: Terp wordt met reden geoor„ deeld hetzelfde te zijn met Torp en Dnrp; zijnde maar „ alleen de T met haar vermaagfchapte Letter D verwisfeld, „ en de zelfklinker E, volgens een onderfcheiden Tongval uitgefproken als O, gelijk in veele gevallen gefctiiedt. Wat de oo'fpronklijke betekenis des woords Terp zij, beken ik „ niet te weeten. Die van Weerd of Wier is niet verre te zorken , hebbende men , naar alle waarfchijnlijkheid, de „ hoogten, tegen 't water opgeworpen , aldus genoemd, om„ datze ftrekten om de kracht van 't water té breeken en » af  to9 TERPEN, TER WISPËL. „ af te weeren. Eenige deezer Weerden zijn zeer waarfchijn„ lijk, van tijd tot tijd, met veel moeite en arbeid tot Ter3, pen gemaakt, en met Huizingen voorzien: althans geeven „ de naainen van veele Friefche Dorpen dit eenigzins te ken„ nen; want daar fommigen in terp eindigen, gelijk Slappe^ „ terp, Greonterp, Ureterp, Wijnjeterp, Olterterp, heeft „ men 'er veele, die op weerd of vier uitgaan, als blijkt „ uit Holwerd, Ferwerd, Rauwerd, Burgwerd , Min„ gamer , Jouwswier , Nieuwier , Metslawier, en dier„ gelijken." Tot dus verre onze kundige Schrijver, 't Is bekend, dat deeze zelfde hoogten elders onder den naam van Vliebergen voorkoomen ; als mede dat in de Overmaasfche landen, op het Eiland Goeree, en elders in Zuidholland, gelijk ook in Westfriesland, op verfcheiden plaatzen, foortgdijke Terpen of hoogten als in de Provincie van Friesland gevonden worden. De zelfde gefteldheid des lands, hetzelve aan overflroomingen blootftellende, zal, ginds en elders , tot foortgelijke behoedmiddelen, naar de armoede en de eenvoudigheid der tijden berekend, aanleiding gegeeven hebben. Zie Tegenwoordige Staat van Friesland S z. l'epie, Gefteldheid van Holland en Westvriesland. Ter schelling; zie schelling, (ter) Deel XXVL bladz. 208. Ter wispel, volgens den rang der flemminge, het tiende Dorp in de Grietenij Opjierland, in het Friefche Kwartier Zevenwouaen, alwaar het veertig Stemmen uitbrengt. Uit dit aanmerkelijk getal van ftemdraagende Landen of Zathen mag men over de aangelegenheid des Dorps een niet ongunflig oordeel vellen. En, inderdaad, men ziet 'er, in het Noorden, voortreffelijke Weilanden, de IVispeler Vennen genaamd; in 't Westen zeer uitgebreide Hooilanden; elders hoog en vrugtbaar Bouwland, 't welk zeer goede Boekweit en Rogge uitlevert. De Kerk ftaat in eenen Polder van vergraaven land. Ter  TER WOLDE, TER ZOOL, TETERINGEN. 191 Ter wolde, een Dorp in Gelderland, in het Landdrostampt van Veluwe, onder het Schouiampr van Voorst. Het Dorp is van geringe aangelegenheid. Van het adelijk Huis Lathmer, in deezen oord gelegen, thans den eigendom van een aanzienlijk burger van Amfterdam, den Heere jan ananias willink, is elders verflag gedaan. Ter zool, een Dorp in Friesland, onder het Kwartier van Oostergo, in de Grietenij Rauwer der hem, in welke het, onder de overige Dorpen, den vijfden rang bekleedt, en drieëntwintig Stemmen uitbrengt. De Kerk, eertijds aan Sr. vitus gewijd, wordt door den Leeraar van Sibrandabuuren bediend. Van ouds telde men hier verfcheiden aanzienlijke adelijke Huizen of Staten, onder andere die van de Geflagten van broersma , sixma, hagstra en albada. Zij zijn nog heden ten dage, doch flegts onder de gedaante van Boerewooningen, in weezen. Wigara ■ huis was reeds in den aanvang der Vijftiende Eeuwe bekend. Wopke wigara, die onder de Friefche Edellieden een voornaamen rang bekleedde, hadt aldaar zijne woonplaats , en wierdt 'er, in den Jaare 1433, gevangen genomen. Teteringen, een Dorp in de Baronnie van Breda, een groot half uur gaans ten Noordoosten van de Stad van dien naam, en onder het regtsgebied daar van behoorende. De ingezeetenen van dit Dorp worden aangezien als Buitenpoorters van Breda , met de Burgerij van welke Stad zij, in zommige opzigten, de zelfde Voorregten genieten. Ook zijn de Predikanten van Breda verpligt, om 'er, des Zomers, nu en dan den Predikdienst te koomen waarneemen. Doch dit gefchiedt niet dikwijls, alzo het getal der Hervormden zeer gering is, en de Dorpelingen meestal uit Roomschgezinden beftaan. Het getal der ingezeetenen zal om en bij de duizend bedraagen. Van ieder duizend Guldens der Jaarlijkfche belastingen, moeten zij achtentwintig Guldens zeventien ftuivers en acht penningen opbrengen. Tet-  ioa TETRODE, TEXEL. Tetrode, met Albrechtsberg en Vogelenzang, te zamerï ééne Ambagtsheerlijkheid , aan de Stad Haarlem behoorende, is gelegen in het Baljuwfchap van Brederode, en ftrekt zich uit , van het Zuiden na het Noorden, in eene rechte ftreek, van Noordwijkerhout tot aan Velzen, langs de Duinen van de Noordzee. Volgens de jongfte opneeming, vinden wij de Landen, in deeze drie Landftreeken, gezamentlijk, begroot op negenhonderd zevenenzeventig Morgens en honderd achtenvijftig Roeden. Tetrode, beter bekend bij den naam van Overveen, ge* lijk Albrechtsberg onder dien van Blocmendaal, legt ongeveer een half uur gaans buiten de Zijlpoort van Haarlem, aan den Duinkant, onder het Regtsgebied dier Stad. De legging is zeer aangenaam, in een bevalligen oofd, van wegen de menigte Lusrplaatzen, van meer of minder uitgeflrektheid, welke men aldaar aantreft. Het is geen Kerkdorp, maar eene tamelijk groote Buurt , met een Kerkhof, bij welken een Klokhuis ftaat, van een Uurwijzer voorzien. De Roomscftgezinden hebben 'er eene Statie. Men ontmoet 'er, in den omtrek , veele Warmoezierslanden en Tuinen, welker" voortbrengzels, onder andere, dienen om Amfterdam en Haarlem te fpijzigen. Texel, het Zuidiijkfte der Eilanden, welke de Noordzee» van de Zuiderzee affcheiden, legt ten Noorden aan den Uithoek van Holland, aan dien kant, op den afftand van iets meer of minder dan eene Mijl. Het befaamde Water, hef Texelfche Gat, anders ook het Marsdiep genoemd, ftroomt tusfchen beiden. De Zuidkant des Eilands legt alzo tegen het Dorp de Helder over. Ten Zuiden en ten Westen heeft Texel vrij zwaare Duinen , die , egter, niet overal even breed zijn. Aan den Zuidwestkant heeft men de grootfte breedte. Bij het Dorp de Koog, Noordwaarts gelegen, zijn ze zeer fmal. Aan den Noordkant grenst het Eiland aan hef Eierland. De Oostzijde heeft geene Duinen, maar móet door Dijken, tegen de-hooge Vloeden, beveiligd worden. Reeds  TEXEL. Reeds voor lang is Texel; als een afzonderlijk landfchap bekend geweest. In de Lijst der goederen, aan St. Martenskerk? te Utrecht, toebehoorende, vindt men het reeds ld den jaare 900 vermeld. Doch in dien tijd fchijnt het nog geen Eiland, maar met het vaste Land verbonden geweest té zijn. Veel verfchilde de gdaante des Eilands, in dien tijd ; van die het tegenwoordig heeft. Behalven zijne meerdere uitbreiding na binnen of Oostwaarts, in de Zuiderzee, urekte het zich zeer verre uit na den Westkant, in de Noordzee.' Toen de fleller van dit Artikel, nog geene dertig jaaren geleeden, dit Eiland bezogt, herinnert hij zich, aldaar Landlieden te hebben gefproken, toenmaals tusfchen de vijftig eri zestig jaaren oud, die hem Verzekerden, hoe het hun heugde?)' wanneer Zij, in hunne aankoomende jongelingfchap, met dert Hooiteelt onledig waren * dat hunne landen zo verre Westwaarts lagen, dat zij, op een Zomerfchen dagniet meer dan vier vragten Hooi konden thuis haaien; terwijl tegenwoordig, het verst afgelegene Land, aan het uitrijdenhet belaaden van den Wagen en het te rug keeren, weinig meer dan anderhalf uur tijds zoude vórderen. Ook herinnert zich* de zelfde fleller, hoe hij, op zekeren tijd,' met een Kaagfchipper buiten Duin wandelende, op een vasten grondj met éene fopTt van Gras begroeid, van den geloofwaardigen man verflondt, dat hij, in vroegere dagen,- ter zelfde plaatza{* rhenigmaalen met zijn Kaagfchip voor anker hadt gelegen*' Ongelooflijk veele moeite heeft zich wijlen de kundige Alk. maarfche Regent, de Heer en Mr. r. paltjdanus gegeeven, óm door onwraakbaare bewijzen , de aloude zeer groöte? Westlijke uitgeflrektheid' van Texel aan te toonen. Uit deJ aangevoerde getuigenisfen van Visfchers en Lootslieden blijkt, hoe op de Haaks, eene droogte, eene goede halve Duitfché Mijl in Zee gelegen, eertijds een Bosch moet geflaan hebben; als mede, dat dezelve, ua verloorene Ankers visfchende, telkens bleeven hegten aan de Stammen en Wortels vaar boomen, welke zij, zomtijds, boven water haalden; trekkende zich deeze rasfige grond langs de geheele buitenkust van Texel, naar gisting omtrent anderhalve Mijl van, den wa!y èn wel agter het Noordlijkfte Dorp de Koog, zo wijd in de XXVIII. deel. 5SSssSS breei  10* TEXEL, breedte file, dat men het Land uit het gezigt moet zijn, voor dst men geheel vrij van de boomen, (Iruiken en hefte» is. Niet langer geleeden dan het Jaar iffèï was, bij eene verklaaring van geloofwaardige lieden, voor Notaris en Getuigen , al het bovenftaande den bovengenoemden Oudheidkenner gebieden. De zelfde reden, welke de geheele Zeekust, tot aan den Zuidlijken Hoek van Holland, allengskens, heefï doen inkrimpen, zal ook de affpoeling van ons Eiland vereorzaakt hebben. Intusfehen, hoe algemeen'men ook vim gevoelen zij, dat Texel, in overoude tijden, aan den Oostkant en aan den Zuidkant, met het vaste land verbonden geweest is, ten aanzien van den tijd der affeheuringe is men 't op verre na niet eens. Wij hebben ons eenige moeite gegeeven, om dit oudheidkundig gefchil te onderzoeken , dodi allerwegen zo veel duisterheid en onzekerheid gevonden, dat wij, voor ons zeiven, hier omtrent niets Heiligs durven bepaalen. Dat het in de Dertiende Eeuw nog met de vaste kust vereenigd was, gelijk de Heer ai.ting meende, fchijnt, uit de nader aangevoerde bedenkingen van den genoemden Heere palcdanus, van alle waarfchijnlijkheid niet ontbloot te zijn. Menigvuldige hooge Watervloeden vinden wij, in 's Lands aloude Kronijken, vermeld. Een derzelven zal, ten langen' laatfte, Texel van het vaste land afgefcheurd ,■ en aldus tri zijne tegenwoordige gedaarité van een Eiland gebragt hebben. Aangaande de Hsftorie van h'et Eiland Texel, in 't algemeen, ontmoeten wij de volgende bijzonderheden. Naa dat dit gewest, 't zij geheel, of voor een gedeelte, eenigen tijd, aan de Utrechtfche Kerk behoord hadt, wierdt het, in den Jaare 985, bij gifte van Keizer otto den UI, de eigendom van dirk den II , Graave van Holland; hebbende hij hetzelve, al vooren s, ter Leen bezeeten. Een geruimen tijd bleef het, zedert, in Graaflijke handen. Dus vinden wij, dat, in den Jaare 1182 of 1183 » Graaf floris de III de Friezen op Texel bedwong, en hen noodzaakte, vierduizend Marken Zilvers aan hem op te brengen. Willem de I ftelde, in 't Jaar 1204, "zijne Nigt, de Graavin ada, op het Eiland Texel gevangen. Die van Texel hadden met de Dreg-  TEXEL. fff Dregser-Friezen zich, in den Jaare 1288, aangekant tegen de önderneemingen van Graave floris den V tegen Westfries'land ,' en onderwierpen zich in den Jaare 1289. Wij vinden' dat Texel; als een Graaflijir Leen, weleer is bezeeren geweest bij jan van Henegouwen, Heere van Ueaum'ónt, dié het, bij Handvest van den Jaare 1317, alle Regten vergunde,* die zijn Broeder Graaf willem de III van dien Naam, of de goéde, aan die van Hoogtwouder- Ambagt en D*c>>terland vergund hadt. Naderhand hebben Zijne Opvolgers uit den Huize van chatilloN, Graaven van lilois, meede ver° fcheiden Voorregten aan die van Texel gegeeven* Naa hei affterven .van guy van blois, verviel dit Leen aan Hertog albrecht van beyeren, in of omtrent den Jaare 1398. Hij fchijnt 'er zijne tweede Gemaaünne margareta van kleeve mede begiftigd te hebben , dewijl men een Handvest van haar vindt van den negenden Jutiij des Jaars 1401, die door Heitog albrecht in den zelfden jaare bekragtigd wierdr. Ook bezat zij het naa zijnen dood, gelijk blijkt uit een Brief,gegeeven in Texel den eerden September des Jaars 1405.' Hertog vptli/êm de VI,- Graaf van Holland, fchonk op deri zesëntwintigden Maart des Jaars 1414 , naar. loop van den: Hove, en aldus in den" Jaare 1415, aan die van Texel het Foortregt en gelijke Vrijheden ais die van Alkmaar bezaten, in welk Regt zij ook door Schout, Schepenen en Raade der Stad Alkmaar , in den Jaare 1434 zün erkend. Naa bei overlijden van deezen Graave heeft zijne Weduwe, margaAeet van bourgonje, Moeder van Vroüw jakoba-, de Heerlijkheid van Texel in Lijftogt bezeeten; 't welk blijkt uit eeö Oktrooi, door haar in dén Jaare 1436, gegeeven om den Polder van Waalenburg en eenige andere nabijgeleegene Polders te bedijken. Uit kragte der b'ezittinge, die Vrouwe margareta van bourgonje gehad heeft, vindt men Waarfcbijnlijk onder de Privüegien van Texel, het Handvest van Hertog filips van bourgonje, wegens den Eed, welken hij gedaan heeft aan alle de Ingezeetenen der Landen, die hem naa deri dood van Vrouwe margabeét waren aanbeftorven. Gemelde Hertog beloofde in den Jaare 1442, voor hem en zijne Na** feoomelingen | de Heerlijkheid en 't Land van Texel in Hooger* Sssssssa noeW  196 TEXEL. noch in Laage Geregten ooit te zullen verkoopen of veïvreemden. Die van Texel verlooren egter, onder de Regeeringe van deezen Vorst, alle hunne Regten en Handvesten, oin dat zij zich, in of omtrent den Jaare 1416, met de Kennemers oproerig en wederhoorig tegen hunnen Landsheer gedraagen en getragt hadden hem de Stad Haarlem te ontweldigen. Dk Vonnis wierdt hun, in den Jaare 1456, gelijk meede het opbrengen van zeker ongewoon Haardlledegeld, kwijtgefcholden , en zij in hunne Voorregten herdeld. In den Jaare 1491, bemagtigde jan van naaldwyk- Texel en Wieringen, en kreeg aldaar veel aanhang. Hij bragt omtrent deeze Eilanden den meesten Zomer door, en hieldt de Zuiderzee en Zeegaten onveilig. Die van Texel mengden zich toen ter tijd nevens de Kennemers in 't zo genaamde Kaasen. Bi oodfpel, waar over zij naderhand door den Hertog van Saxen gevoelig gefkaft wierden. „ Vijfentwintig perfoonen „ van Texel moesten in 't zwart, blootshoofds, ongegord en knielende, vergiffenis koomen verzoeken. De Handvesteu „ des Eiiands moesten den Hertoge in handen gefield worden. „ De Hertog behieldt de draffe.der Eilanderen,, die tot den ,, vijand overgeloopen waren, aan zich. Zij moesten znji „ Huis fterk maaken, naar inhoud der Brieven , hun door „ den Raad van Holland toegezonden. Voorts moesten zij „ duizend Andries Guldens aan boete en twee Maanden lang „ vijfentwintig Knegten betaalen, die onder den Schout van „ Texel (laan en dienen zouden om 't Eiland in rust te hou„ den." De verlooren Voorregten zullen hun, naar alle waarfchijnliikheid, of te gelijk met, de andere Kennemers en Kennemervolgers , of in den Jaare J 404 ,. weder gegeeven zijn. Het Regt, ten minden van den Wind en de Lammertienden, die zij in Erfpagt bezaten, en welke aan den Baljuw van Medenblik waren overgegeeven, wierden hun, in het laatstgemelde jaar, wederom opgedraagen. In 't Jaar 152a, wierdt T, xel, tweemaal door de üelderfche Friezen, gebrandfenat. In den aanvang, van Maart des Jaars 1571, deeden de Watergeuzen eene Landing op Texel. Het Huis van den Schout en eene Kerk wierdt door hen verbrand. Dikwijls beeft Texel, door- hooge Vloeden en zwaare Stormen, geleeden, en»  TEXEL. 197. en men hadt hier zwasre inbreuken in de Jaaren 1625» róaS en 16:9; doch zedert het leggen van den Zanddijk, waar door het Eierland aan Texel vereenigd wierdt, is het Eiland meer beveiligd. In Oorlogstijden, heeft men gemeenlijk zorge gedraagen om Texel te verfterken, en behoorlijk bezet te houden. In Julij des Jaars 1672 , poogde de Engelfche Vloot hier eene Landing te doen; doch 't wierdt haar door eene ongewoone Ebbe, die twaalf uuren duurde, belet. Op de Ebbe volgde eene hevige Storm uit den Noordwesten , die twee vijandlijke Schepen deedt vergaan, en veele anderen zwaar' befchadigde. In den Jaare 1756 gebeurde bij Texel een voorval, welk merkelijk opziens baarde. Een Duinkerkfche Kaaper, in de gedaante van een Poon of Goerecfche Visfcherfchnit, naderde een E 'gelsch fcheepje, vat) Nieuw. Turk na Amfterdam beftemd, *t welk thans niet verre van het Nieuwe Diep voor anker lag. Daar men geen vermoe. den van Kaaperij, in eene onzijdige haven, hadt, viel de bemagtiging gemaklijk, en zeilden de Franfchen, voorts, met den Prijs na Zee, den zo geraamden Praaijfchipper toeroepende, Ik weet wel dat Holland en Frankrijk het eens zijn. Welhaast viel de Engelfche Gezant hier over klagtig bij de Aigemeene Staaten, eifchende dat de Prijs, in den zelfden ftaat als hij genomen was, zou worden te rug gegeeven. Zo gelukkig Haagde hier in de Staatfche Gezant aan 't Franfche Hof, de Heer lestevenon van bekkenrode, hoewel met zeer veele moeite, dat, in de te rug gave vau Schip en Laading, eerlang aan den eiseh van den Engelsman voldaan wierdt. Op de reize van den Prinfe Erfftadhouder met zijne Gemaalin, in den Jaare 1768, door de voornaamfte Gewesten van Holland , hadt ook Texel de eere der tegenwoordigheid van het Vorfteiijk paar. Het genoot, op de Reede, een Watervermaak, 't welk, van wijd en zijd , eene menigte nieuwsgierigen lokte. Bü de aankomst aan de Helder, wierden hunne Hoogheden begroet met Eereichooten van de Batterijen, die bij Kijkduin en op het Strand geplant waren. Nevens vijf Oorlogfchepen , onder bevel van den ViceAdmiraal roemer vlacq, lagen 'er zeven Admiraliteits Jagten S s s s s s s 3 °P  ÏOS TEXEL. pp de Reerle. Straks naa de komst van hunne Hoogheden op een c*ier Jagten, zag men van hetzelve de Vlag van den Admiraal Generaal waaien, en wierden dezelve met eenentwintig lengten van de Oorlogfchepen begroet. In een oogenbhk zag men van de masttoppen der Oorlogfchepen de Vlaggen van alle bakende volken waaien, die 's avonds even fpoedig wederom verdweenen. Naa de overnachting ? in een der Jagten, op de Texdfche Reede, begaf zich het Vorstlijk paar, '5anderendaags morgens, na het Admiraaifchip de Phe~ vtx, hielde 'er het Ontbijt, geduurende 't welk men de Schepen verfcheiden verrigtingen zag doen, en vertrok van daar na den Texeifchen Wal, om het Eiland te bezigtigee. In vr. üi'ciebedrijven zogt hier de een den anderen den loef af te fteeken. Eene aartige verrasfing, voor hunne Hoogheden, was de verwelkooming, uit naam van de Regeeringe des E ia-ids, in fedoone en welgepaste dichtregels. De Heer balthazar HuiDECopER, Baljuw van Texel, overbekend door zijne Dichtkunde, hadt ze opgefteld en den Eü8"deren toer gezond m. In den Jaare 1778 deedt men, op Texel, eene pntdekking, in z:ch zelve van klein belang, doch voor den Oudheidkundige van veel gewigts. Onder het graaven in zekere Hoogte, bij het Dorp de -Waal, Sommeltjesberg gejieeten, vondt men eene aloude Begraafplaats, en in dezelve verfcheiden gereedfehappen en fieraaden, aanwijzende hoe men ?er, weleer, een voornaamen Ileid, of anderen man van aanzien , ter aarde hadt befteld. Van meer belangs, ten algemeenen beste , was de aanleg van eene nieuwe Haven, ten Oosfen van het Eiland, op verzoek van de Kaag- en Ligterfchippers aan zijne Hoogheid, toen dezelve, in den Jaare 1778, ëenen keer na deeze oorden deedt. Op 'sVorften veelvermogende voorfpraak bij 'sLands Staaten, maakte men wel haast penen aanvang van het werk, en zette het met zo veel fpoeds yoort, dat in het laatst van September des Jaars 1780 de nieuwe Haven geopend wierdt.. Ruim genoeg is deeze lilden, voor belaadene Ligterfchepen, om, met fisande Zeilen, daar te' kunnen binnen laveeren. Her geIal der Vaartuigen, welke zij kan bevatten, is vrij .aanmerkelijk. Twee weeken paa de eerfte opening, telde men 'er reeds bij de zestig, van aller-  TEXEL." ' 195» allerlei (lag, welke 'er eene wijk- of legplaats zogten. Hoe■wel deeze Haven alleenlijk van dienst is voor kleine Vaartuigen, zij dient, nogthans, eenigermaate, ter vergoedinge van een verlies, door .Texel gelegen, in- het verloopen van de Horst, een Zandbank, welke eertijds, met een bolronden rug, aan de Zuidzijde van het Eiland na den kant van de Helder plagt uit te (leeken. Behalven de kleinere binnenlandfche fchepen, vonden de Koopvaardij vaarders, uit Zee koo■mende , daar agier eene veilige'-legplaats tegen de inloopendc golven der Zee. Nog geene dertig jaaren geleeden., hielden meer dan honderd \ fchepen, van allerlei grootte, daar agter •winterlaage, tot geen klein voordeel der Eilanderen, vooral van het nabuurig Dorp de Hoorn. Sedert is de diepte, agter den nuttigen Zandbank, allengskens toegenomen, en de aitfteekende punt omgekruld: zo dat dezelve , thans, met den vasten Wal van het Eiland vereenigd is. Naijver, of eenige andere reden, zal de oorzaak geweest zijn van het opfchorten en (taaken der maatregelen, 't eenigen tijd ki 't werk gefield, om het outllaan diens voorvals ie verbkderen. Van den algcmeenen tocftand des Eilands zullen wij iiu nog eenig verflag doen. Volgens de jóngfte meeting, beflaat Texel, binnen de Dijken en Duinen, eene uitgeftrektherd van zevenduizend tweehonderd vijfenzestig Morgens en zesennegentig Roeden, Rijnlandfche maate. Bij het opnwakeu der Verpondingslijsten, in den Jaare 174P, telde men, op het geheele Eiland, twaalfhonderd en acht Huizen, en vijf Mo. lens. Een dier Molens, in het Dorp .Koog, is, zints dien tijd, afgebroken. Behalven verfcheiden Buurten en Gehugten, telt men 'er zes Kerkdorpen: den Burg , de Hoorn, Oosterend, de IVaal, Koog en het Oude Schild. Het Nieuwe Schild mag insgelijks den naam van Dorp draagen, om-de menigte van huizen en bewooners. Van het eertijds zeer aanzienlijk Dorp de IVesten is niets meer overig, dan de Kerktoren en eenige hier en daar verfpreide Huizen. Van de opgetelde Dorpen , die ieder hunnen afzonderlijken Leeraar hebben, is de Burg het voornaamfte. Zie daar' van een afzonderlijk Artikel, Deel VIII. bl. 1156. De'Doopsgezinden Sssssss 4. zijn  sop TEXEL, TEYLER. (PJETER) zijn 'er vrij talrijk. Tegenwoordig, egter, zijn 'er niet meer dan vier Vergaderplaatzen. De leden dier Gezinte aan den J-hom, tot ue veréénigde VJaamfche en Waterlardiche behoorende, .flaan op zich zelve. Die van Burg, Waal en QosT f erend, hoewel zij ieder eene Vergadei plaats hebben, zijn eene verenigde Gemeente, tot de zo genaamde Vlamingen of Friezen behooreiide. Wijders vindt men 'er ook veele Roumschgezinden , die in ieder Dorp, behalven aan de Waal, eene Vergaderplaats hebben. Uit dit alles is gereedelijk af re leiden, dat het getal der Opgezeetenen geenzins gering is. De Regeering, het geheele Eiland betreffende, beftaat uit Schout of Baljuw, vier Burgemeesteren en zeven Schepenen, Van de laatstgenoemden worden twee uit de Burg gekopzen; uit ieder der overige Dorpen één. Een voornaame fak van het befl.ian der Opgezeetenen, is de Schaapenteelt. Door de verzending van Lammeren, Wolle en de vermaarde Texelfche Kaas, geeft deeze oeerjng een aanmerkelijk vertier. Daarenboven heeft men 'er zeer goede Bouw-, en uitfteekende Wei- en Hooilanden. Het Rundvee valt 'er gemeenlijk tamelijk zwaar. Als eene bijzonderheid moeten wij hier aan, tekenen, dat men flegts eene enkele reize, en toen nog voor een korten tijd, van de Veepest bezogt geweest is. Nog andere Opgezeetenen geneeren zich met de Scheepvaart, de Visfcherij of het lootzen van uitgaande en thuiskoomende Koopvaardijfcliepen. Van het nabuurig Eilandtje, Eter. land genaamd, ten Noorden aan Texel grenzende, is op een afzonderlijk Artikel gefproken. Zie Deel XIII. bl. 238. Teyler; (pieter) van der hulst, naam van zeer veel vermaardheids, zedert de perfoon, welke dien voerde, het plan beraamd heeft tot eene Stigtinge, welks volvoering, zedert, veele geleerde en fchrandere pennen aan werk geholT ^en, en den minnaaren van. Godgeleerde en Natuurkundige weetenfchappen veele keurige Gefchriften heeft aangebooden, De Fleer teyler van der hulst , een fchatrijk burger van Haarlem, en behoorende tot de Gezinte der Doopsgezinden, ^eierdt in de gemelde Stad gebooren in den Jaare 17°?, en ^indigde aldaar zijne dagen, in de maand April des Jaars 1778, Door  TEYLER. ( PIETER) üot Door eigen lust genoopt, en door zijne onmeetelijke rijkdommen in ftaat gefteld, tot het verzamelen van gewrogten yan Natuur en Kunst, wierdt hij, al vroeg, te raade, 't eenigen tijde een Genootfehap in de waereld te brengen, 't welk dienen zoude, om de neigingen , ten deezen opzigte, die hein zeiven beheerden, ook bij zijne Landgenooten en elders te verwekken of aan te kweeken. Onlochenbaare blijken zijn 'er voorhanden, volgens welke de Heer teyler het ontwerp, omtrent een te ftigten Genootfehap, de fraaie Kunften en Weetenfchappen betreffende, bij hem zei ven hadt beraamd, eer nog iemand, hier te Lande, foortgelijk eenen inval hadt gehad; bijkans twintig jaaren vroeger zelf, dan iemand, over de oprichting der Hollandfche Maatfchappije der Weetenfchappen te Haarlem, de gedagten hadt laaten gaan. Bij het openen van 'sMans Laatften Wille, bleek zijne begeerte, dat, uitgezonderd eenige Goederen, over welke eene afzonderlijke befchikking was gemaakt, de zeer aanzienlijke Nalaatenfchap altoos zoude blijven onder het opzigt, bewind, dert aanleg en de beheering van vijf door hem benoemde perfoonen, nevens eenen Boekhouder, insgelijks benoemd, en vervolgens van hunne Opvolgers, in den tijd; dat de opkomften der nalaatenfchap, onder andere, voornaamelijk moesten dienen en aangeleid worden tot onderhoud van twee altoosduurende Genootfchappen, ieder beftaande uit zes perfoonen, insgelijks door den Overleedenen benoemd, en welker getal, bij overlijden van een of meer derzei ven , telkens moest worden aangevuld. Voorts moest, volgens teylers Uiterften Wille, het eerfte deezer Genootfchappen dienen ter verhandeJinge van allerlei onderwerpen, de Waarheid en de Vrijheid, in den Christlijken Godsdienst en den Burgerjlaat betreffende ; het ander, van ftukken, tot. de Natuurkunde, Dichtkunde, Hi/ioriekunde, Tekenkunde en de Penningkunde behoorende. Om hier aan te voldoen, moest ieder Genootfehap, jaarlijks, eene Vraag, de gemelde onderwerpen raakende, uitfehrijven, met uitlooving van eenen Gouden Eerepenning van de innerlijke waarde van vierhonderd Guldens, aan den Schrijver van het best gekeurde Antwoord. Tot Keurmeesters, over de waarde der ingekoomene Verhandelingen , moesten dienen, zo veel het eerfte of Godgeleerde Sssssss 5 Ge?  öos TEYLER. (PIETER) Genootfehap betreft, de Direkteurs der Stigtinge, nevens de Leden van het eerfte Genootfehap alleen, en ten aanzien van liet tweede Genootfehap, de opgemelde Beftuurders, nevens alle de Leden der beide Genootfchappen. Ter belooninge voor hunne moeite zouden de Heeren Direkteurs, gelijk ook de Boekhouder genieten, jaarlijks, .ieder-duizend, Guldens, «n de Leden der beide Genootfchappen elk honderd guldens. Wijders was de uitdrukkelijke begeerte de.s Heeren teyler van ber hulst, dat het Huis, door hem bewoond, en hem in eigendom behoorende, ftaande in de Damftraat, agter en digt bij de Waag, altoos zoude blijven onverkogt en onvervreemd , om te dienen tot eene Vergaderplaatze, zo van Heeren Direkteuren, als van de Leden van beide Genootfchappen. In het zelfde Huis moest ook bewaard worden de Boekerij, nevens de Verzameling van Tekeningen en Prenten. Ten allen tijde zouden alle de Leden daar toe een vrijen toegang, midsgaders vrijheid van behandelinge en gebruik laebben. Eindelijk moest de Verzameling telkens vermeerderd worden., door den aankoop van alle zodanige voorwerpen, welke men oordeelde tot nut of fieraad der beide Genootfchappen te kunnen ftrekken; zijnde aan de Heeren Direkteuren de .onbepaalde magt en vrijheid gelaaten tot het aankoopen van al dat geen, waar door, naar 't oogmerk des Overleedenen , de bevordering van Godsdienst, de aanmoediging van Kunften en Weetenfchappen, en het nut van 't algemeen zouden kunnen voortgezet of bereikt worden. Aan de perfoonen, zo tot Direkteurs of Beftuurders der Stigtinge, als tot Leden der beide Genootfchappen benoemd, was de begeerte van wijlen hunnen Stadgenoot niet gebleeken, of dezelven beraamden de dienftige maatregels , ter bevorderinge van een oogmerk, waar uit zij begreepen , zeer veel nuts te kunnen voortvloeien. Naast het uitdenken en waereldkundigmaaken van Prijsvraagen, de beide . Genootfchappen betreffende, was, onder andere, eene der eerfte werkzaamheden, het beraamen van het plan tot een Mufeum, «jf bewaarplaats van Kostbaarheden van Natuur en Kunst, deels door den Heer teyler van der hulst reeds verzameld, deels, van tijd tot tijd, nog aan te koopen, ten dienfte  teyler. (pieter) ï°5 fte der Siigtinge. Eene Vorftelijke Zaal mag dit MuJ'eum feeeten. Men vindt het onmiddelijk agter het Huis van den Stigter, thans Teijler's Fondatiehuis genaamd. De gedaante daar van is een langwerpig Eirond. Gelijksgronds ziet men, langs heenen, eene menigte Kasfen, met glaazen Raamen, dienende tot bergplaatzen van allerlei Werktuigen , tot de Wis- en Proefondervindelijke Natuurkunde behoorende; als mede, ih kleine Laadtjes, van Ertzen, Verfteeningen en andere Natuurlijke Zeldzaamheden. Onder de Natuurkundige Werktuigen bewondert, vooral , het kunstkundig oog eene Etektrizeer - Machine , van buitengewoonè grootte, nevens den rijken toeftel, 'daar toe behoorende, voornaamelijk de zo genaamde Batterij. In 't midden der Zaale, langs haaren grootften middellijn, ftaat een Tafel, van Mahoniehout, van een keurig maakzel, dienende ter bewaarplaatze van eene rijke Verzameling' van Tekeningen en Prenten. Boven de gemelde Kunstkasfen, loopt, rondom de Zaal, eene Gaanderij; even zo veele Kasfen als beneden ontmoet men hier, gefchikt voor eene Verzameling van de uitgeleezenfte Boeken, in allerlei taaien en over allerlei Weetenfchappen en Kunften. Nog hooger zijn, in den omtrek, de Glasraamen , door welke de pverbezienswaardige Zaal genoegzaam licht ontvangt. Boven op het Dak heeft men een klein Vertrekje of Zitplaats getimmerd, van waar men, over den vermaaklijken omtrek der S.ad Haarlem, een verrukkend uitzigt heeft. Als eene vrugt der werkzaamheden van de Beftuurders der Stigtinge en van de Leden der beide Genootfchappen, heeft men, van tijd tot tijd, zien uitfehnjven zeer bslangr;jke Vraagen, en op dezélve Antwoorden volgen , blijken draagende van de Ge» jeevdheid en Oordeelkunde der Schrijveren, en , ui: dien hoofde, te regt bekroond met den uitgeloofden Eerepeuning, Zie de Voorrede voor de Godgeleerde en Natuurkundige Verhandelingen; als mede Uit Medegedeelde éersgten.  jo4 THAMEN, THABOR. Thamen , eene Heerlijkheid en Dorp, in het Nederkwartler van het Sticht van Utrecht, digt bij het Dorp Uithoorn, aan den Amftel. De uitgeftrektheid der Heerlijkheid vinden wij op driehonderdzevenëntachtig Morgens en tweeënnegentig Roeden begroot. Door middel van eenen Dijk , de Thamendijk genaamd, wordt het Distrikt in twee deelen gefcheiden; het eene draagt den naam van Binnendijkfchen , het ander dien van Buitendijkfchen Polder. De Iaatstgemelde is genoegzaam geheel uitgeveend, en vertoont de gedaante van eene groote waterplas. Meer droog lands, hoewel insgelijks veel waters, bevat de andere Polder. Van ouds ftondt de Kerk van het Dorp Thamen binnenwaarts, op eenigen afftand van den Amftel. Thans ftaat zij aan de genoemde Rivier, en pronkt aldaar met een fteriijk Koepeltorentje. Zij wordt, zedert het Jaar 1624, bediend door haaren eigen Leeraar, dien zij, voormaals, met het Dorp Mijdrecht plagt gemeen te hebben. Van ongelijk langer duurzaamheid was de vereeniging der twee Dorpen in het burgerlijke. Tot in den Jaare 1755 hadden zij den Schout gemeen, en beftondt de Regtbank, aan welks hoofd de Schout van Mijdrecht was, uit zeven Schepenen, vijf van het laatstgenoemde Dorp, de overigs twee uit Thamen. Het gunftig verhoor, bij 's Lands Staaten, om een eigen Schout, wierdt, eerlang, gevolgd van een ander, om een afzonderlijken Regtbank: om alzo de ongelegenheid, om telkens te Mijdrecht te regt te moeten ftaan, te voorkoomen. Ook dit verzoek wierdt ingewilligd, en verkreegen de Dorpelingen, door verkiezing van den Proost van St. Jan te Utrecht, onder wiens Regtsgebied het Dorp Thamen behoort, uit eene overgeleverde Nominatie, eenen derden Schepen. Behalven den Regtbank van Schout cn Schepenen , heeft men 'er twee Buurtmeesters, twee Kerkmeesters, twee Armmeesters van de buitenarmen, eenen Sekretaris en eenen Bode. Men telf 'er ruim honderd Huizen. Thabor , weleer een aanzienlijk Klooster, bij het Friefche Dorp Tshrechtum, in de Grietenij Wijmbritzeradeel, omtrent een ïalf W»r gaan» van de Stad Sneek. Het volgde de regels van de Orde  THABOR. ac* Orde der Reguliere Kanunniken te Windtshcim, bij Deventer. De Stigter van dit Klooster was een Friesch Edelman; rienk bokkema. Met den Koning van Engeland, hadt deeze, zijnde voorheen geweest Heerfchap te Sneek, in den afloop der Veertiende Eeuwe, de Turken beoorlogd, en was, ter belooninge van zijne dapperheid, door den zelfden Vorst tot Ridder geflagen. Naa den dood zijner Echtgenoote, bot sikkinga, dogter van fekke sikkinga, Edelman te Dongjum, reisde hij, in bedevaart, na Jerufakm. Uit het Oosteu te rug gekeerd, verzelde hij, in den Jaare 1390, Hertog willem van g&luer ,na Lit hauwen, om den wederfpannigen Vorst van dat Gewest, ten behoeve der Duitfche Ridderen in Pruhfen, te helpen beteugelen. Bij de verovering van het Slot Gaarde vondt bokkema een Mariabeeld, welk hij na Friesland voerde, en, bij zijne wederkomst, in de St. Antonis- of Kruisbroeders Kerk, te Sneek, deedt plaatzen. In den Jaare 1308 ontving hij, uit handen van Hertog albregt van Saxen, de waardigheid van Baljuw van Wipnbritzerodeel, Gaaster land en Doniawerftal. Doch vermids hij de zijde der Landzaaten volgde, welke men Hollandsgezinden noemde, verloor hij, door bewerking der andersgezinden, die waardigheid, en wierdt hij tevens, in den Jaare 1349, genoodzaakt, het Land te ruimen. Zijn Huis , Roodenburg genaamd, flaande in de Burgftraat, te Sneek, wierdt, bij die gelegenheid, vernield. Omtrent deezen tijd, met den aanvang der Vijftiende Eeuwe, trof Hertog albregt een Befland met de Friezen. Verfcheiden uitgeweekene Edelen kwamen toen te rug, en onder deeze rienk bokkema. Een jaar lang onthieldt hij zich te Stavoren. Op de uitnodiging der Sneekers, keerde hij vervolgens in hunne Stad te rug, en wierdt 'er, in den aanvang des Jaars 1402, met aigemeene blijdfchap ontvangen. Nog in dat zelfde jaar gaf hij zijne dogter ten huwelijk aan den Edelen age harinxma, die hier door Heerfchap van Sneek wierdt, in de plaats van zijnen Schoonvader, welke voorts het Kloosterleeven omhelsde, om het overfchot zijner dagen aan ftille godsdienstoeff.ning te wijden. Hef boven genoemde Klooster te TVindesheim was de wijkplaats, welke hij verkoos. Geduurende zijn verblijf aldaar beving hem.  ÉotS THABÖR, THEMAAT, THETINGA»* liem de lust, om in zijn Vaderland diergelijk eene ftigting öp te rigten. Ten dien oogmerkè droeg hij zijne landerijen', omtrent Sneek gelegen, nevens nog eenige andere, op aaa het Kapittel van gemelde pl3a:ze, onder voorwaarde van 'er een Klooster te bouwen. Gereedelijk wierdt zijne aanbieding aangenomen, en het Klooster geftigt op den grond Van eenige Huizen, bij den naam van Aborth bekend. Volgens de geestigheid dier tijden, veranderde men, door letterverzetting, dit woord in dat van Thabor; welken naam de Bi'sfchop; bij de inwijding, aan bet nieuwe geftigt gaf. Sints het Jaar 14.10 tot in den Jaare 1437 droeg bokkema het Ordenskleed, en eindigde zijne dagen, in het door hem gebouwde Klooster. Van een zijner Opvolgeren in het Kloosterbewind, worp van thabor , vindt men dit merkwaardig zeggen aangetekend, dat de Duivel altijd'zijne wooning in den Kap der Monniken gehad heeft. Nevens de overige gewijde geftigten, ten platten Lande van Friesland, is ook dit, eerlang, verdweefien, en tot waereldlijke gebruiken aangewend. Zie schotanus en winsemius. Themaat, eene Heerlijkheid , in het Nederkwartier van het Sticht van Utrecht, paaiende, ten Noorden, aan Breukèlen Nijenrodes Geregt. De geheele uitgeflrektheid beftaat vijfhonderd negenenzestig Morgens. In 't geheel telde men 'er,- nu veertig jaaren geleeden, veertien Huizen. Thetinga, weleer eene zeer aanzienlijke State, of adelijk geftigt, bij het Dorp Wièuwerd, in de Friefche .Grietenij' Baar der adeel. Eerst diende zij, geruimen tijd , tèr woonplaatze van het adelijk Geflagt van walta. Naderhand wierdt zij, door koop, de eigendom van de dweepende Getinte der Labbadisten, die 'er een Klooster bouwden. De geleerde anna maria schüürman , tot die Gezinte behoorende, eindigde hier haare dagen. Naderhand wierdt de State de eigendom van den Veldmaarfchalk Graave maurits van nassau, Bit wiens handen zij kwam aan Jonkheere hans- willem, Baron  TÖETÏNGA, TB1N. CMk. FLOIUS) vof Baron van Ailva, Grietman van deezen Deele; welke, vervolgens, het Huis in een nieuwen fmaak begon te vertimmer ren. Eer nog het werk was afgedaan , overleedt, in den Jaare 1733, deeze Edelman; wiens erfgenaamen niet flegts den opbouw ftaakten, maar ook de weieer aanzienlijke State in de gedaante van eene gemeene Boerderije bragten. Tiiiel; zie tiel. Thin. (Mr. floris) In het Sticht van Utrecht, even als in Hol/and, hadt men, bij ouds, eën aanzienlijken Amptenaar, welke den titel van Advokaat voerde, zedert in dien van Raadpenfionaris veranderd. JMiet meer dan vier perfoonen,'egter, hebben deezen post bekleed, welke, vervolgens* in dien van den Sekretaris van Staat verfmolten is. Mr. kloris thin was de eerfte op die lijst1. Hij was een man'van veel gezags, en in welken 's Lands-Staaten groot vertrouwen fielden. Toen de Hertog van alva, in den Jaare 157°, tat gen de Sticritenaars het wrèede vonnis hadt geveld, om hunne toegeevendheid jegens de Onroomfchen, waarbij, onder andere, de Steden des Landfchaps van het Voorregt, om ter Staatsvergaderinge te verfchijnen , beróofd wierden, zohdt men Mr. thin, herhaalde reizen, na Brabant, om, door aanbiedingen van geld, den Landvoogd te vermurven; doch alles zonder vrugt. Gelukkiger flaagde hij, in den Jaare Ï579, in de bewerking der Utrechtfche Unie of Vereeniginge. JNevens Mr. floris van heermale , was Mr. thin het voornaamfte werktuig, waar van Prins willem de I, ten dien einde, in het Landfchap van Utrecht zich bediende. In den Jaare 1586 gevoelde Mr. thin, nevens anderen, de felle Hagen van leicgsters heerschzucht. Op aanhouden van zekeren Engelfchen Heere north, geboodt hem" de Vroedfchap, te gader mee eenige andere ingezeetenen, de Stad Utrecht te verlaaten. Hij begaf zich na Montfoort, en gaf, van daar, den Staaten van Holland kennis van zijn wedervaaren. Deeze hem, nevens de overige uitgeietten, houdende voor eerlijke lieden, nodigden hen na hun Gewest*, om 'er zich in regten te kunnen verantwoorden. Onder vrijgeleide van leicester te  «os THIN, (Mr. FLORIS) THOLEN. (HetEiland) te Utrecht zijnde te rug gekeerd, ontving de Advokaat, nevens eenige anderen, eerlang briefjens, waar bij hem, van nieuws, gelast wierdt, zich binnen vijf dagen te begeeven na eene onpartijdige plaats; met bedreiging, dat, in gevalle van' nalaatigheid, zijne goederen, tot 's Lands gebruik, aangeflagen, en zijn huis zou geplonderd worden. Andermaal begaf zich Mr. tuin na Holland, alwaar hem de Staaten in hunne hoede namen. Zijn Ampt wierdt hem, zedert, ontnomen , met behoud, nogthans, naar het fchijnt, der daar op gefielde Jaarwedde. Bij de verandering, in den Jaare 1588 voorgevallen, kwam Mr. thin in de Stad te rug, en wierdt in zu> nen post herfleld. Gelijk 'sLands Advokaat, johan van oldenbarneveld, in Holland geweest was een der voornaamfte bewerkers van de opdragt der Stadhouderlijke waardigheid aan prinfe maurits, dus vindt men ook, in Utrecht, Mr. floris thin genoemd onder de zulken , welke , in het genoemde Gewest , 's Prinfen bevordering bewerkt hadden. Dit viel voor in den Jaare 1500; en dit was tevens het laatfte merkwaardige bedrijf van 'sMans leeven, naardien hij in dat zelfr de jaar overleedt* Tholen, (Het Eiland), een der Eilanden van de Provincie Zeeland, en wel het Oostlijkfte, wordt ten Oosten befpoeld van het Folie Rak, ten Westen van de Keet en , ten Zuiden van de Schelde, hier Beooster Schelde genaamd,- en ten Zuiden door eeh fmal water, de Rivier de Eend Scilicet hac data funt quondam Portoria fede, „ Gum merx finitimis transveheretur aquis." Waarfchijnlijk moet dc oorfprong deezer Stad wcfdert tde"* gefchreeven aan het Veer, 't welk men nog heden ten dage? bij dezelve aantreft, en eene zeer gereede en gemaklijke ge* legenheid verffchaft, om, door het overvaaren van de Rivier de Eendragt met eenen Pont, te lande in Brabant, en vervolgens in Holland te kunnen koomen. Naastdenkelijk zal men, bij het Veer, ten behoeve der Reizigers, eerst eenige! Huizen gebouwd hebben, die voorts in getal zijnde toegenomen, tot een Dorp, en eindelijk tot eene Stad zijn aangegroeid. Al vroeg moet dit zijn voorgevallen, naardien wi| tholen i reeds in den Jaare 1399, eene Stad genoemd vin-den. Even als de meeste andere Zeeuwfche Steden, dus wié ook, eertijds, Tholen eene afzonderlijke Heerlijkheid, welker bezitters dezelve van de Provincie ter Leen bezaten* Omtrent het midden der Dertiende Eeuwe, vinden wij Jan van) avennes, Graaf van Henegouwen, als den eerften Heer genoemd. Een broeder van Graave willem den goeden, i&fi XXVIII. Dm,. Tttttte S®<  31© THOLEN. (De Stad) geheeten, was 'er, honderd jaaren laater, eigenaar van, en deedt zeer veel, ter verbeteringe en verflerkioge der Stad. Hem volgde zijne dogter, johanna van hünegoüwen, Graavin van Soisfons, welke drie Zoonen naaliet, die elkander In 't bezit der Heerlijkheid volgden. Door het kinderloos overlijden des laatften broeders, kwam, rn den Jaare 1397, de Heerlijkheid aan de Graaflijkheid, in gevolge, meent men, van een Befluit van eenige Steden en Dorpen , volgens 'e welk, bij het uitfterven van hunne tegenwoordige wettige Heeren, geene nieuwe in de plaats verkoozen, maar de bijzonderlijke Heerlijkheden aan de Graaflijkheid zouden worden opgedraagen. — Onder de lotgevallen der Stad verdienen de volgende de meeste opmerking. Een zwaare brand, in den Jaare 1451 voorgevallen, rigtte 'er deerlijke verwoestingen aan. De meeste Huizen, en onder dezelve het Gasthuis, wierden een prooi der vlammen. Men rekende dat naauwlijks het zesde gedeelte der Stad behouden was gebleeven. Hertog Philips van bourgondie beraamde., bij die gelegenheid , eenige fcbikkingen, tot den herbouw der Stad behoorende. Om de nabijheid van Tholen aan Brabant, heeft men, in de gemelde Stad, meermaalen de Vergadering van Zeeland gehouden. Onder andere gefehiedde dit in den Jaare 1500. Vijftien jaaren- daar naa wierdt Tholen verpand, ter afbetaaKnge der fchulden van Koning rarel van KaHilie. De Stad wierdt hierom, verfcheiden maaien, ter Vergadèringe der Provincie niet befchreeven. Ook verloor zij den rang boven Goes, die, voormaals, naa Tholen ter Staatsvergaderinge plagt te Hemmen. Toen de Nasfaufchen, in den Jaare 1572 , eenige voordeeleu in Zeeland behaald hadden ,. fchepten zij daar uit zo veel moeds, dat zij, op bet aanhouden van eenige Vlaamfche Edelen, op den dertienden November, onder beleid van arent van dorp, Gouverneur van Zierikzee , eenen aanflag op Tholen waagden. Doch zij wierden, van den Overfte mondragon, zo kloekhartig ontvangen, dat zij, met verlies van zeer veele manfchap, eerlang , de wijk namen. Nog ongelukkiger Haagde een tweede aanval, met verfterking van nieuw volk ondernomen. Vèete Officieren en omtrens twee derde deeien der Gemeenen lieten 'er het leeven. De Stad,  THOLEN. (t)e Stad) ifï Stad, nogtbans, wisfelde, eerlang, van partij: iii de maatid April des Jaars 1577 verdroeg zij zich mat den Prins van Oranje, onder zekere bepaalde voorwaarden j tusfchen zijne" Doorluchtigheid en de Gjmagtigden der Stad, op deri zeventienden dier maand geflooten. Tholen ontving, nog in heÊ zelfde jaar, Staatfche bezetting; Vergeefs deedt de Hertog Van parma, in da maand September des Ja?rs 1588, eenen aanflag, om het Eiland nevens de Stad van de Spaanfche zijde af te trekken. Ten dien einde zond: hij den ÖêeT vaiï Montigni, en octaaf, eenen der jonge Graaven van mansfeld, met achthonderd man derwaarts* Het laagfte water waarneemende , lobberden zij door de fusfemaar , gedekt door tweeduizend Schutters, die boven op den ün't !as;en< Aldüs meenden zij den toegang te openen voor oe Troepen. Doch éverhard , Graaf van SoI-ps , Kolonel van een Zeeuwsch Regiment, die op het Eiland het bevel voerdet met tweehonderd en vijfug man toefchietende * ftelde zich tet •Weer op den Dijk, bij de Stad, acter de opgeworpene üdrst. Weeringen. Van deeze plaats deecc hij niet alleen de manfchappen, die zich te water hadden begeeven^ te rug deinzen, maat noodzaakte h?n ook , eenen tweeden aanval «e! ftaakem De Heeren montigni en mansfeld raakten, in .derf aftogt, zo vast in het ilijk, dat ze met dan me: mo;ite^ door de hunnen, daar uit fered warden. Aan vierhonderd Spanjaarden kostte deeze aandos het leeven. Even vrugtloos Haagden de onderneem ingen des vijands , in de Jaaren 1594 en 1507, de Jaaifte door verraad, 't welk aan neter ha&ineman en dirk van sypf.stEiN, beiden in dienst der Staaten*. den hals kostte. Gelijk elders * dus omftonden ook te Tholen, van tijd tot tijd, verfcheiden aanmerkelijke beweeghgen* De eerde beweeging viel voor, naa het overlijden van Prinfe" , willem den III, in den Jaare 1702. Het Gemeen Was zeef misnoegd op pieter kakel de mls, Heer van Koppensdamfiie, om dat hij, zo als men zeide, bij 's Prinfen leeven en in naam van denzelven, een 'villekeung gezag hadt geoeifend in 't ftuk der Regeeringe. De komst van eenig Krngsvolk, van wegen de Siaaten van het Gewest, derwaarts gezonden, deedt den oproer fpoedig bodaaren. .Doch de rust was van Ttttttt % ge®8 / *  21?. THOLEN. (De Stad) geen langen duur. Men zogt 'er verandering in de Regeerkig, en kon gemaklijk een voorwendzel vinden, ora, van nieuws, de gemoederen gaande te maaken. Straks viel men klagtig over het bezwaar en den overlast, weiken de Stad van de onlangs daar binnen gezondene Soldaaten lecdt. Daarenboven hadt jakob wouters , Heer van St. Jansfleen, Rekenmeester en permanente Raad der Stad, te wege gebragt, dat, door eenige burgers, een Verzotkfchrift wierdt ingeleverd bij de Staaten der Provincie, waar bij zij begeerden, dat, op de aanftaande beftelling der Wet, orde mogt gelleld worden , om reden dat het Regeerings - Reglement, in den Jaare ï675 gemaakt, zedert de aflijvigheid, des Stadhouders, van geene kragt was, en alzo niet meer konde gelden. Hoewel bij de Staaten het befluit was genomen, dat de tegenwoordige Regeering, die in de maand Maij veranderd moest worden, bij voorraad nog zes weeken in 't bewind zoude blijven, vernieuwden, egter, de Wethouders zelve, op den gewoonlijken dag, de Regeering. Wouters, bij die gelegenheid van zijne Raadsplaatze ontzet, vervoegde zich hier op bij 's Lands Staaten, met klagte over het onregt, 't geen hem was aangedaan. Tot nog toe was het Krijgsvolk binnen Tholen gebleeven. Doch naauwlijks was het, in de maand Junij, vertrokken of 'er ontftondt eene geweldige beweeging in de Stad, en vervolgens over het gantfche Eiland, tusfchen den Baljuw mkolaas duurkant met zijnen aanhang, en de zulken, dia het met wouters hielden- Het bleef niet bij fehelden en dreigen; men viel op elkander aan met gelaaden geweer; zo dat eenige burgers zwaare kwetzuuren ontvingen, of het leeven verlooren. Wouters zegepraalde in deezen fttijd; waar naa hij, op den eenentwintigden der genoemde maand, door lieden van zijnen aanhang, na het Stadshuis geleid, of liever gedraagen wierdt. Met bewilliging der zamengevloeide menigte ging men ftraks over tot het verkiezen van eene nieuwe Wethouderfchap, en wierdt woutexs in zijne waardigheid herfteld. lntusfchen hadden 's Lands Staaten< te Middelburg i van het voorgevallene te THÓle* de tüding ontvangen, en namen het zo euvel, dat wouters te laade wierdt, elders eene fchuilplaats te zoeken. Hun Edel Mogende deeden hem, zedert,  THOLEN. (De Stad) 213 zedert, openlijk indaagen, en gaven verlof aan het Hof van Holland, om eenige uitgeweekene Tholenaars, die zich in dat Gewest onthielden , en voor hoofden der oproerraaakers gingen, gevankelijk na 'sHage te voeren. Terftond daar op deeden de Staaten, door Gemagtigden, de Wet, van nieuws, veranderen. Het gerugt liep, zedert, en het vondt geloof bij veelen, dat wouters een ontwerp gefmeed hadt, om den Koning van Pruifen aan het MarkgnafTchap van Veere en Vlisfingen te helpen, en zelf aan het Stadhouderfchap der vooraaamfte Gewesten. De Stad kwam, binnen, kort, wederom in rust. Zwaarder, dan uit deeze beweegingen ontltaari , was de ramp, welke de Stad, in den Jaare 17.12, trof. Een troep Franfchen kwam, op den vierëntwintigften Augustus, > morgens met het aanbreeken van den dag, onder 't geleide van den Brigadier jakob pasteur, bij 't Botshoofd aan de Pont, waar" mede zij de Rivier overvoeren en verder naa en in de Stad trokken. Zij pionderden de Stad meest leeg , namen eenige Regenten en Burgers mede, en vertrokken wederom, naa een kort verblijf van weinige uuren, met hunne roof, die Wel op driemaal honderd duizend Guldens begroot wierdt, naa dat zij alvoorens den Baljuw duurhout hadden genoodzaakt , te teekenen voor tienduizend Rijksdaalders, om de Stad, en den Baljuw van Nieuw Vosmaar, om die plaats -voor afbranding te bevrijden. Hunne Gevangenen wierden na Namen gevoerd. Tot vergoeding van die brandfehatting, gelijk mede wegens de kosten van het onderhoud der té Namen zijnde Gevangenen, wierdt in 't vervolg bij de Staa* ten ook een befluit ter betaalinge genomen. Men wil dat deeze overrompeling tot weerwra'ake over eene droopinge der Bondgenooten in Frankrijk, door eene bende der Bondgenooten, ónder 't gebied van den Generaal Major grovesteiws , in Junij van dat zelfde jaar gedaan, gefchied zou zijn. Zoo haast de tijding van dit ongeval op dien zelfden dag binnen Middelburg gekoomen was, vergaderden de Staaten nog in dien zelfden nagt, om zo veel moegelijk voor verdere onheilen zorg te-draagen; zendende eenige riiknfcha'p uit de bezettingen der Steden Vlisfagenen Vecrc voor Bergen Ttttttt 3 »P  *I4 THOLEN, (De Stad1) pp aen Zoom, om den vijand in zijnen aftogt te (luiten, en voornaamelijk om de overige Eilanden der Provincie tegen verderen inval, in geval van nood, te befchermen. Doeg liet bleef bij dien ramp, welke tot merkeliik nadeel van de Stad en verarmirge van haare Ingezeetenen frrekre; des men voor hun, op verzoek van die van Tholen, ter Staatsvergadering gedaan, binnen Middelburg en andere Zeeuwfche Steden, eene Collecte deedt, ter onderfteuninge der meest noodlijdend-; huisgezinnen. Wanneer de Stad Bergen op den Zoem, in den Jaare 1747 door de Franfchen belegerd wierdt, was men in Tholen in geene kleine verlegenheid, Men nam egter ten eerden alle maogelijke voorzorg! want bedugt zijnde dat de Franfchen, alvoorens met die belegeringe voort te gaan, zich eerst meester van Steenbergen zouden gemaakt hebber), om, langs dien kant, agter of binnen de Linien kópingndg,' Bergen aan de Westkant geheel in te (luiten, zo wierdt het noogdig geoordeeld Steenbergen af te fn'iideji, en zo veel moogelijk was, den toegang na Bergen en tot den Emdragt en 't Eiland van f holen, te beletten door het Jöundereri der Polders van he? Westland, Aanwas Rubeere, en nog eenige naastaangelegene Laeden. Te Tholen wierdt een Schipbrug geleid over den 0n'af9gtl en h"i Hoornwerk tot een voorpost (Tète du font) gejpaakt: doch de vijand liet Steenbergen onaangeroerd, Zedert wierdt de Schipbrug verlege na het Botshoofd, één uur van T-10'en, alzo de Bergfche Polder mede onder water gezet was door eene doorfnijding aan ieder einde van 't Lange Wtter, en eene aan den Eendragt tusfchen Tholen en de gehelde. Bij het Fort Zeelandia , op den hoek van den Bergfchen Polder, wierdt de Binnen- of zo genaamde Groene* dijk ::uorgeftoke:?, waar door de Glijmes Polder onder water raakte; en ook een doorfnijding aan den Kladfchendijk, daar die aan den Eer iragt - Polder eindigt, gemaakt; zo dat van de Schelde tot a:m Steenbergen eene doorgaande Inundatie kwam Op üe noodige plaatzen wierden ook Batterijen met gefchut voorzien gemaakt, als op 't Fort Zeelandia en den Kladfqhendijk; en aan de Westkant van den Eendragt, op plaatsen daar de Rivier bij laag water de minde diepte heeft. Öfl  THOLEN. (De Stad) 215 De Verfchanzingen en Batterijen met gefchut bezet, waren van den Zeedijk der Hikke-Polder tot Tholen twaalf, en van Tholen tot de Schelde langs den Zeedijk vijf in getal. Bij het onvoorziens inneemen van Bergen, op den zestien, den September van dat jaar, was het alarm in Tholen, en het vlugten uit Bergen derwaards, onverbeeldelijk. Zes Regimenten uit de Linien van agter Bergen, kwamen toen binnen Tholen. De Stad zelve wierdt toen, benevens het geheele Eiland, van alles tot verweeringe voorzien, zo dat zij ook behouden bleef, en met haar gantsch Zeeland, dat anderszints in groot gevaar zoude geweest zijn van overmeesterd, of ten minften van Holland afgefneeden te worden. De laatfte merkwaardige gebeurtenis, de Stad Tholen betreffende, die wij zullen verhaalen, is, het voorgevallene ter gelegenheid der verheffinge van Prinfe willem den IV tot Stadhouder van het Gewest. De laatfte der Zeeuwfche Steden was Tholen , welke in deeze bevordering ftemde-, zij gefchiedde aldaar op den zevenëntwintigtTen van Maij des Jaars 1747. Het gemeen hadt daar van geene kennis gekreegen, -of de boeren van St. Anne-Land en anderen, ter Stad in gerukt, vorderden verandering in de Regeeringe. Men riep „ dat de „ Regenten 't Land verraaden hadden, en dat men, te Zie„ rikzee , 'c verraad klaarlijk ontdekt hadt." Doch deeze ontdekking beftondt alleenlijk hier in, dat men, in eene oude kist, die 't volk meende met buskruid gevuld te zijn, niet dan zand gevonden hadt, behalven dat het gefchut van binnen vol fteentjes zat. Men begeerde dan, ook te Tholen, 't gefchut en den voorraad van 't buskruid te onderzoeken. *t Gefchiedde. Doch 't gefchut wierdt wel gelaaden bevonden. De tonnetjes buskruid, opgeflaagen, ter keure van de boeren, die 'er den arm, tot op den bodem, inftaken, waren ook behoorlijk gevuld. Toen wilden de boeren de proef neemen van 't gefchut. Zij (laken een ftuk af, zonder te gedoogen, dat 'er de kogel afgenomen wierdt. De kogel fnorde eenen renbode van den Hertog van kumberland, toen juist den dijk langs rijdende, voorbij, zonder hem te raaken; deca hij klaagde , naderhand , zeer, over 't gevaar, weïk trien hem hadt doen loopen. De boeren, hier op na huis ge* Ttttttt 4 keerd,  gitf THOLEN. (De Stad") keerd, zonden, eenige dagen laater, eene bezending, met den Predikant en Sekretaris van St. Anne-Land aan 't hoofd, na Tholen, om eenigen uit de Regenten te ontzetten van 't, bewind, of ten minfte te bevorderen, dat hun eenige bijzitters uit het platte Land wierden toegevoegd. De Stad, raakte, hier op, in roere. De Regenten verlieten 't Stadhuis, daar de boeren en 't graauw, drie dagen lang, huis hielden, alles doorfnuffelende; en alles, met naame, al wat in de Franfche taaie gefchreeven was, voor blijken van Landverraaderije opneemende. Daar waren 'er zelfs, die, op 't zien van een affchrift der Verklaaringe des Konings van Frankrijk van den zeventienden April uitriepen: al weer een brief van den Koning van Frankrijk! Doch de Predikant karei, thibaut bragt de woeste menigte, eindelijk, tot bedaaren, en bewoog ze, naa huis te gaan. De Regenten namen toen hunne plaatzen wederom in, fchóon zij in geduurigen angst waren, voor de boeren: waarom de Poorten geflooten bleeven. Zelfs liet detfWethouderfchap zeker gefchut, welk een fluk wegs van d*Stad ftondt, vernagelen, op een gerugt, dat die van St. Anna-Land voor hadden, zich meester van het zelve te maaken, om het tegen de Stad te gebruiken. Die van Vosmaar, kennis gekreegen hebbende van dit vernagelen, ifreeten 't uit, als een tastbaar bewijs, dat men, in Tholen, ver+land hielde met den vijand, De Drosfaard van St. Maartensdijk fcheen zelf niet te weeten, wat hij van dit vernagelen van 't gefchut denken zou, en was niet voldaan, over de reden , die 'er hem de Wethouderfchap van gaf. Te St. Anne-Land, bleeven de boeren oproerig, tot dat 'er, op verzoek van die van Tholen, vijftig Dragonders, uit de bezetting van Bergen op den Zoom, in 't Dorp gelegd wierden; die 'er, eenigen tijd, huis hielden. De Predikant adolf van loon , die zich, in den aanvang der beweeginge, aan 't ho^fd der bezendinge bevonden hadt, wierdt toen, gevankelijk, na Triolen gebragt, daar hij een tijd lang in hegtenis zat, Doch , eindelijk , beweezen hebbende, dat men hem tot het aanneemen van den last gedwongen hadt, wierdt hij pp vrije voeten gefield. De Siad en het Eiland raakten dus gllengskens in rust, Tbans  THOLEN. (De Stad) srft Thans zullen wij overgaan tot eene meer bijzondere befchrijving van de gelegenheid en merkwaardigheden der Stad Tholen. Men heeft aldaar drie Poorten, ■ behalven eenen uitgang, aan de Oostzijde der Stad, door het Kontrefcharp, na het buitendijkfche Land aan de Rivier de Eendragt. Derzelver naamen zijn, de Oudelandfche, ook de St. AndriesVoo-rt èn de Vo'.maarfche - Poort; de derde is eene WaterDoort. aan den Rivierkant. Men gast door djzelva na het Veer, alwaar men, met een Pont, na het vaste Land van Brabant wordt overgezet. Veel grooter, dan tegenwoordig, was eertijds het getal der Huizen.- Brand en plonderirig hebben hetzelve> zo wel als het vermogen der burgeren, merkelijk doen afneemen. Voor ruim vijftig ïaaren telde men 'er flegts driehonderd drieënzestig Huizen -, de meesten van welken, egter, in goeden ftaat zijn, en van den welvaart der bewooneren duidelijke blijken draagen. Men heeft 'er drie Markten: de Groote Markt bij de Kerk, de' Botermarkt en de Koornmarkt. Het Stadshuis, flaande op de Hoogflraat, hoewel ouderwetsch , is een vrij aanzienlijk gebouw , van Witten Arduinfteen opgehaald, en verfterd met' een niet ongevallig fpits uitloopend Torentje. Men klimt, ter wederzijde, langs vier Trappen na de Puie , die met vier Leeuwen pronkt, houdende ieder een Wapen. Van binnen ontn: t men de noodige Vertrekken, naar de onderfeheidene oogmerken des gefligts berekend. Voorts heeft men te Tholen een Ammunitiehuis of Lands Magazijn, een Kruidtoren en. eene Waag. De Nederduitfche Gereformeerde Kerk is een groot en aanzienlijk Gebouw, even als het Stadshuis van Witten Arduinfteen opgehaald. De tijd haarer ftigtinge is niet bekend. Zij wierdt, naa de voltooijing, aan onze Lieve Vrouwe toegewijd. De oudheid van "het geftigt mag men daar ui* afleiden, dat het reeds in den Jaare 1404, tot eene Kollegiaale Kerk wierdt verheven.. 'Er waren, ten dien tijde, in dezelve verfcheiden Altaaren en Vikarijen, ook eene dus genaamd Gtilde Mis, die rijklijk begiftigd was. De gedaante der Kerke is een Kruisgebouw, hebbende een fteenen Ge' welf, 't welk van des kundige lieden voor een bezienswaardig Kunstftuk wordt gehouden. In het Choor ziet men 'erTtttttts fchei-  vfi*8 -THOLEN- (De Stad) fcheiden Graüombai , als die van Heere cm van bloïs, laatften Heere van Tholen, en van zijne Echtgenoote, clara van botland.; voorts de Tombe van den Heere van Poortvliei, en insgelijks die van deszelfs Huisvrouwe. Wijders pronkt het Kerkgebouw met een hoogen vierkanten Toren, die in een Spits eindigt. Twee Predikanten, die onder de . Klasfis van Tholen en Bergen op den Zoom ftaau, verrigten Lier den predikdienst. Uit deeze, nevens vier Ouderlingen, en even zo veele : Diakenen, beftaat de Kerkenraad. Voorts is 'er eene Wajfche of Franlche Gemeente,. die haare Vergaderplaats heeft in een Gebouw, weleer de Vleeschhal, ftaan..de aan de Groote, Markt, en door éénen Leeraar bediend wordt. BehaLven deeze twee, zijn 'er, van eenige andere -Christlijke Gezintheden, geene Godsdienftige Vergaderingen. Een Weeibuis, welk 'er de Hervormden, hebben, ftaat agter de Gereformeerde Kerk. Het wierdt in den Jaare 1632 gebouwd, en heeft vrij goede inkomften: zo dat 'er een goed .getal Weeskinderen rijktijk kan verzorgd worden. De Regeering .beftaat uit Baljuw, twee Burgemeesteren, negen Schepenen, vier Vroedfchappen of Raaien, voorts een Penfionaris, .een Thefaurier en een Sekretaris. De Baljuw wordt door den Stadhouder verkoozen, uit eene Nominatie .van drie perfoonen. Zijn ampc is zeer aanzienlijk. Hij is Super - Intendent van het geheele Eiland, en heeft in Oorlogstijden eenen Land-Majoor onder zich. Aan deezen geeft hij het Wagtwoord, welk hij moet brengen aan den Kapitein en de andeïe Krijgsbevelhebbers, die , tot het houden van Wagt en goede orde ten platten Lande, door den Baljuw worden aan-gefteld. Voorts is hij Dijkgraaf over alle de Polders onder 't Regtsgebied van Tholen, en Rentmeester van de Graaflijkheids Domeinen over het Kwartier van Tholen. Eindelijk is hij ook Prefident van de Weeskamer. Van de twee Burgemeesters draagt de eene den naam van Burgemeester of Heer buiten den Bank of Vierfchaar, zijnde Prefident van de Polide, de andere dien van Burgemeester binnen den Bank of Vierfchaar, welke dus zo veel als de negende Schepen is. Het bewind van Schepenen ftrekt zich niet alleen uit over de Stad Tooien en derzelver Regisgebied, maar ook over de Heer-  THOMAS a KEMPIS, THYSIUS. (ANTHONIUS) 219 'Heerlijkheid Poortvliet, alwaar zij insgelijks, in naarae der Graaflijkheid, het regt over lijfftsffelijke misdaaden doen oeffenen. Gelijk elders, dus hebben ook hier de Raaden ad O» lijk ftem in burgerlijke zaaken. Zij blijven hun gehecle leeven in 't bewind. Behalven deeze, heeft men nog te Tholen een Koliegie van Kleine Zaaken, en. een ander van Stadhouder en. Leenmannen, voor 't welk, bü verfterving of verkoop, de Leenen, onder de Stad of derzelver Regtsgebied geleden, moeten worden opgedraagen. Eindeljk merken wij nog aan, dat de Landbouw en de Meereederij als de hoofdbronnen van het beflaan van het meerendeel der Tholenfche burgers moeten worden aangemerkt. Thomas a kempis, man van veel vermaardheids in zijnen tijd, vooral om zijn ijverig drijven van het leerlielzel der Mijflike Godgeleerdheid. Hij wierdt gebooren in de provincie Overijsfel, in den Jaare 1379- ln dac Gewest droeg hij het Monnikskleed, in het Klooster van Augustijnen, op de Agnitenberg, bij Zwolle. De reuk zijner godsvrugt en heiligheid drong door tot afgelegene Gewesten, en lokte veele ■buitenlanders, zo wel als landzaaten, om een rflaa, welke zo lieflijk eenen geur verfpreidde, te zien en te fpreeken. Het bekende ftigtelijk Werk, 't welk op het inwendig en gemoedelijk Christendom met grooten ernst aandringt, over de Naavolging van Christus, wordt gemeenlijk aan hem toegefchree'. ven, hoewel anderen hem het regt, van daar van de oorfpronklijke Schrijver te zijn , betwisten. Onder andere beloofde voormaals de geleerde Abt langlet de fresnoy, te sullen betoogen, dat het beroemde Boek, oorfpronkiijk, in 't Fransoh gefchreeven is, door zekeren gersen of gerson, cu door thomas a kempis flegts in 't Latijn vertaald. Verfcheiden geleerden hebben, over dit gefchil, hunne gedagten voorgedraagen. De vermaarde gysbertus voetils maakte zeer veel ophefs van dit Gefchrift. Thysius (anthonihs) zat op het Hoogleeraars geftoelte in de Godgeleerdheid , aan het Geldersch Hoogefchool, tè Harderwijk, ten tijde als het Dordrechtfche Nationaale Sijnode  ■220 THYSIÜS. ( ANTHONIUS") node bij een vergaderde. Op aanfchtijving der Staaten var» Gelderland was hij lid der vermaarde Kerkvergaderinge. Reeds in den aanvang wierdt, nevens andere Godgeleerden , het werk der Overzieninge van de Vertaalinge des Ouden Verbonds aan hem opgedraagen. Geduurende de werkzaamheden van het Sijnode was thysius geenzins een ledig aanfchouwer. Hij verhandelde menig gefchilftuk, waar in hij de gevoelens der Remonftranten met ernst en nadruk te keer ging. Onder andere deedt hij, in de Vierè'nzesrjgfte Zitting, eene uitvoerige Verhandeling, (in welke hij twee Vraagflukken ten onderwerpe hadt genomen: Vaareerst „ Of het befluit Gods, om de „ Geloov'gen Zalig te maaken, ware het gantfche befluit van de Vooibefchikkinge ter Zaligheid?" Ten andere „ Of het „ Geloof eene Voorwaarde zij, die vereischt wordt in de „ geenen, die verkoozen zouden worden, dan of het zij eene „ vrugt, uit de Verkiezing volgende?" Daarenboven bediende men zkh van zijne kundfchap en penne, tot het zaraerifkilen van een Leerfchrift, raakende de vijf vermaarde gefchiiilukken, welke, onder andere, de aandagt der Kerkvergaderinge voornaamelijk bezig hielden. Het is bekend, dat van de Nederlandfche Geloofsbelijdenisfe uitgaven in de Franfche, Nederduitfche en Latijnfche taaie voorhanden waren, tusfchen welke men, ten aanzien van zommige bewoordingen, eenige verfcbeidenheid aantrof. Eene der laatfte verrigtingen van het Sijnode was, het benoemen van eenige Gelastigden, om uit de drie onderfcheidene uitgaven eenen druk te vervaardigen, welke, voortaan, voor echt en oorfpronkiijk zou gehouden worden. Nevens hermanus faukeuus , daniel colonius , ' festus hommiüs en g0defr1dus udemannus, witrdt onze thysius tot het volvoeren van dit werk benoemd. De 'jver, met welken onze Godgeleerde, op het Dordrechtfche Sijnode, zich hadt gek weeten, bleef niet onbeloond. Bij de zuivering van het Leidfche Hoogefchool van Remonftrantfche cf Remonftrantsgezinde Hoogleeraaren, viel hem een der opengevallene geftoelten te beurt, op raad van het Zuidholland fche Sijnode, welk hem den Heeren Bezorgeren daar toe hadt aangepreezen. Het beroep aanvaard hebbende, deedt &ij zijne Intreerede, op den tienden December des Jaars 1619* Over  TIBAUT, (PIETER JANSZOON) enz. m Over de Godgeleerdheid, en de wijze, op welke de beoefening van dezelve moet worden aangeleid. Zie g. brandt, HUI. der Reformatie3 MEuasius, Athen. Bat. Tibaut. (pieter janszoon) Wij maaken van deezen perfoon gewag; om onze Le'ezers te doen opmerken, hoe al vroeg, zints de eerfte verkondiging, de gezuiverde Leere der Onroomfchen te Amllerdam ingang hadt gevonden, en met een, op hoedanig eene-wijze de2elve aldaar verlpreid wierdt. Tibaut, naamelijk, was een Boekdrukker in de gemelde Stad. Op den zevendeu Augustus des Jaars 1628 wierdt hij veroordeeld', bij Vonnis van Schepenen, om twee uuren op de Kaak te ftaan, en vervolgens eenen Bedevaart te doen na onze Lieve Vrouwe te Rijs/el. De misdaad, hem ten laste geleid, en om welke hem deeze ftraffe wedervoer, was, het drukken van fchandelijke en oneerlijke briefgens. De Heer wagenaar is van oordeel, dat deeze briefgens op de Leere der Onroomfchen doelden , en dat door dezelve moeten verftaan worden zekere kleine Liedekens , welke , zo als uit eene Keure der Srad van deu Jaare 1531 blijkt, langs de ftraaten en voor de Huizen gezongen wierdeii, om alzo de begrippen en leerftellingen van de predikers der Kerkhervorminge te verfpreiden. Een niet ongepaste inval voorwaar. Men weet, hoe men, ter verfpreidinge van zekere ftaatkundige begrippen, het zelfde hulpmiddel, meermaalen, met een gewenscht gevolg, te baate heeft genomen. Zie j. wagenaar, Befchr. van Amfterdam. Tichelaar , ( willfm ) man van flegt berugte zeden , Wonoheeler te Piershill, een Zuidhollandsch Dorp , in het Land van Putten, 't Is bekend, dat de beroemde; kornelis be witt de waardigheid van Ruwaard van dat disirnu bekleed-  TJCHËLAARl ('WILLEM) kleêdde. In zekeren 2in, derhalven, was tichelaar aan zijn gebied onderhourig. Wat den man de eerfte aanleiding gaf tot zijn volgend fnood bedrijf, is twijfelagtig; maar dit zeiler, dat bij den Ruwaard, bij het Hof van Hollandverklaagde, als fchuldig' aan eenen toeleg op het leeven des Prinfen van oranje. Gelijk de tijden toenmaals "boos en agterdogtig waren, leende men aan des Wondheelers zeggen gehoor, en vondt het, uit hoofde der veelvuldige omftandigheden, met welke hij zijne befchuldiging bekleedde, zo' aanrieemelijk, dat de Advokaat Fiskaal, Mr. joan Ruisch, na Dordrecht wierdt gezonden, om den Ruwaard te ligten, en na 'sG/ aavenhage te voeren. Hier bragt men hem in dö Kafteleinij van den Hove van Holland, alwaar tichelaar insgelijks verfcheeu, doch vrijheid van gaan en koomen hadt. Hij keerde, eerlang , na Piershill, om, zo als hij zeide, nadere bewijzen te haaien van de misdaad , waar mede hij den Ruwaard befchuldigd hadt. 's Muns' aanbrengen en befchuldiging kWam, hoo'fdzaakélijk, hier op neder: ,, Op dert zevenden Julij des Jaars 1672, gekoomen zijnde aan hef Huis van den Ruwaard, om hem te fpreeken over zeker1 regtsgeding, waar in tichelaar tegen den Heer en dert Schout van Piershill was ingewikkeld, tot 'sanderendaags „was uitgefteld. Op den beftemden tijd zich, andermaal, „ vervoegd hebbende, was hij bij den Ruwaard toegelaaten, „ hoewel deeze nog te bedde lag. Van de bijzonderheden , „ in deeze zamenkomst voorgevallen, gaf de Woudheeler het „ volgende verflsg: Dat de Ruwaard beloofd hadt, hem in „ zijn regtsgeding behulpzaam te zullen zijn, mids hij zich ,, verbondt, den Ruwaard ook zekeren dienst te zullen doen 5 „ dit tichelaar zich hier toe genegen en bereid getoond „ hebbende, de Ru aard hem, met veel omflags van woor„ den en redenen, hadt voorgehouden, dat de Prins nu Stad„ houder geworden was, en men niet zoude rusten, voor en aleer men hem Souverein gemaakt hadt; dat dit, intus,, fehen, zeer vêftterflijk voor den Lande was, naardien de ,, Prins ligtelijk met eene dogter van de eene of andere bui„ tenlandfche Mogendheid konde trouwen, en alzo hei Land „ aan eenen vreemden Heer brengen; dat het 'er eindelijk „ on-  TICHELAAR. (WILLEM) «fe$ „ onder of over, buigen of barsten moest, en het den Lande „ niet wel konde gaan, of de Prins moest van kant geholpen „ worden; dat 'er wel dertig voornaame lieden waren, wel„ ke het hier op hadden toegelegd, die alleenlijk na een be,, kwaam voorwerp zogten, om het ftuk te volvoeren; dat „ hij Ruwaard, ten dien einde, het oog op hem hadt laaten ,, vallen, eh, indien hij zich wilde verbinden, op de eene of „ andere wijze, 't zij door vergif, ftaal of fchietgeweer, ,, den Prins van kant te helpen , hem eene beloonmg van „ dertigduizend Guldens zoude bezorgen , behalven het Bat„ juwfchap van Beijerland; dat hij, verleid door zo ftree„ lende beloften , zich, ter volvoeringe van het ftuk, bij „ eede verbonden, en voorts, van den Ruwaard , zes Zilve„ ren Dukatonnen op hand hadt ontvangen; dat hij hier op ,, van den Ruwaard was gegaan, doch, naa verloop van acht ,, dagen, zijne verbintenis nader overwoogen hebbende, eene „ zo ondraaglijke wroeging van de fnoodheid van het ftuk „ hem hadt aangetast, dat hij zich na het Leger bij Bode„ gr ave begeeven, en aldaar, eerst aan den Heere van al„ erantsivaard , 's Prinfen Hofmeester, en vervolgens aan ,', den Heere van zuilenstein, het gantfche geheim ontdekt „ hadt; dat hij voorts, met den eerstgenoeraden Heere, na „ 'i Craavetihage gereisd zijnde, de zaak aan zijne Hoogheid „ zelve hadt geopenbaard, door welke 'er het Hof van Hot,, land kennis van hadt gekreegen." Intusfchen was tichelaar, op fterk aanhouden der Regeeringe van Dordrecht, in naauwe bewaaring gefteld op de Voorpoort van den Hova, werwaarts de Ruwaard, uit de Kafteleinij, insgelijks was overgebragt. Hij zat aldaar, tot zo lang het Vonnis van den Ruwaard was opgemaakt. Toen ftelde men hem op vrije voeten. Eer hij de hegtenis verliet, was hem door zekere iemand in 't oor geluisterd, dat over den Ruwaard geene zwaarder ftraffe, dan die van bat. lingfchap, was uitgefproken; doch dat hij f tichelaar) nu maar na buiten gaan moest, en het volk ophitzen, om zulk eenen fchelm, die den Prins hadt willen vermoorden, van kant te helpen. Hoe getrouw hij aan deeze opftooking her oor leende, is genoeg bekend. ' Want naauwüjks was der Raad-  52+ TICHELAAR, (WILLEM) Raadpenfionaris joan de win, met oogmerk om zijnen broeder den Ruwaard af te haaien, op de Voorpoort getreeden, of tichelaar tradt na buiten. Onder het gaan over het Buiten- en Binnenhof wierdt hij door zommigen ftaande gehouden, tegen' welke hij zeer ftoute redenen gebruikte; zeg' gende, onder anderen, dat de Ruwaard zijn Vonnis hadt, doch niet zwaar genoeg , alzo een van hun beiden zekerlijk 2ijn leeven hadt behooren te verliezen: de Ruwaard, iudien hij fchuldig ware , of hij zelve, indien hij hem valfchelijk betigt hadde. Zijnen weg vervorderende tot aan de Kafteleinij, ontmoette tichelaar aldaar eenen befaamden Ligtmis, Jonker van der möesel in de wandeling geheeten. Met deezen aan de praat geraakt zijnde , tradt hij voorts na binnen, daar hij vervolgens plaats nam voor de opengefchoovene glasraamen. Gedagtig aan de opflookingen , bij zijne loslaating hem in 't oor gefluisterd, wendde hij thans zijner aanfpraak tot de menigte, die, van tijd tot tijd, begon aan te groeien. Hij zeide, ouder andere , „ dat men den Ru„ waard flegts om de leuS gepijnigd hadt; dat men hem den „ kop voor de voeten hadc behooren te leggen; doch dat " de Regters hem flegts met ontzetting van zijne ampten en met ballingfchap geftraft hadden, om dat de Regters, zo '„ wel als de Ruwaard zelve, fchuldig waren." Door zulk 'eene taal de gemoederen van het volk, tot eene aanmerkelijke hoogte, hebbende opgezet, en daar uit hoop fcheppende op het treffen van zijn doelwit, fiak hij het hoofd buiten het Venfterraam, en riep met luider ftemme : Mamten, die Vond, meenende den Ruwaard Kornelis de witt, zal daaielijk met zijnen broeder (den Raadpenfionaris joan dewitt) uit koomen. Wreekt u nu aan die Sekeimen. De andere daar naa. Daar zijn 'er nog wel dertig aan vast* Hoe gelukkig dit middel van opftookinge voor den booswigt, doch hoe rampzalig voor de gebroeders flaagde, is van elders bekend, en zal. op het Artikel dier flagtoffers van Staat, door ons verhaald worden. Hoe het kwaad dikmaals zijnen meester, flralf; , blijkt uit de lotgevallen , welke vervolgens deezen fnooden onverlaat bejegenden. De Heer j. wagenaar meldt , hier omtrent, eenige  TICHELAAR. (WILLEM) ^5 eenige bijzonderheden, die, in allen deele, het voorkoorneri van echtheid hebben. Op 's Mans bekende kunde en omzigtigheid ons verlaatende, zullen wij dezelve hier overneemeii. „ Niet lang naa het ombrengen der broederen de witt (dus verhaalt de naauwkeurige Hiltoriefchrijver) kwara tichelaar ten huize van den Heere Van heemstede, toen oudften Rekenmeester van Holland, begeerende van hein het Ampt^ welk hem toegezeid was, voor den dienst, dien hij aan c Land gedaan hadt. De Heer van heemstede vraagde, wté hem het Ampt toegezeid hadt ? De Heer van zuilenstein* antwoordde tichelaa8. Ga dan, hernam de Heer van heemstede , na den Heer van zuilenstkin , en laat aie u> het Ampt geeven. Tichelaar kreeg, eerlang , een Ampt.; Hij wierdt Stedehouder van den Heer joh'an fraincjis van SCHagen, Heere van Heenvliet, die Ruwaard van tutten geworden was, in de plaats van kornelis de witt. DocB joHAN boReel, Luitenant-Kolonel, in Staatfchen dienst, ïti den Jaare 1681,■ Ruwaard geworden zijnde, gaf den Prafe te verftaan, dat hij met tichelaar niet te handelen wist, eri hem gaarne, met goedvinden van zijne Hoogheid , zou afdanken. Hij vraagde, te gelijk, of zijne Hoogheid zich oofc let aan deezen mensch liet gelegen zijn? De Prins antwoordde, neen: daarbij voegende, geef den hondsvot een' voet in *t gat, en laat hem hopen. Hij wierdt ook, kort hier naa „• om zeker misdrijf, afgedankt, 't Schijnt egter, dat de Prins,ook naa dat hij Koniug van Grbot -Briiannie geworden was,tichelaar nog met een Jaargeld onderfleund Heeft. Immers,ruim een jaar naa 's Konings dood, In den Zomer des Jaars 1703, vervoegde tij zich bij godakd willem van tuil vap* serooskerke,, Heere van Welland, toen, wegens Ut^èchti voortzittende ter aigemeene Staatsvergaderingè, hem zeggende „ dat hij, van wegen zijne Koninglijke Majefleit, jaarlijks 4 „ achthonderd guldens ontvangen hadt, in vergelding vafi derf „ dienst, door heni, in 't Jaar 1Ö72, aan den Lande ge„ daan; dat de Akte, welke hij hier van hadt, egter maaf „ fprak van vierhonderd guldens, willende zijne Majefleit niet „ weeten, dat hij hem, jaarlijks, zo veel gaf." Voorts, verzoekende „ dat hunne Hoog Mogendheden, als Executeur? XXVIÏi. deel. Vvvvvvy v * f*  iz6 TICHELAAR, (WILLEM) enz. „ van 's Konings Testament, hem, die nu oud en behoeftig „ was, uit 's Konings domeinen, de jaarlijkfche achthonderd ,, guldens lieten trekken, als te vooren." l>och men kan ligtelijk denken , dat zulk een verzoek toen geen' ingang vondt. Tichelaar verviel, daar naa, tot de diepfte elende. Men heeft hem, in eenen hoogen ouderdom, op krukken, in den Hage, zien bedelen, zonder dat iemand bijna, die hem kende, zich zijns erbarmde. Ook Heet hij zijne dagen rn geduurige ongerustheid, erkennende, nu en dan , onder vier oogen, dat hij den Ruwaard valfchelijk befchuldigd hadt, en oorzaak van den moord der twee Broederen geweest was. Hij is, volgens zommiger verhaal, in of omtrent het Jaar 1714, in den Hage, geftorven. Zie j. wacenaar, Vader!. Hiflorie. Tideman, Cfhilips) hoewel een buitenlander, verdient, nogthans, eene plaats in onze Verzameling, om dat hij in de Nederlanden , met naame te Amfterdam, zijnen meesten en besten leeftijd gefleeten heeft, en ook geftorven is. Hij wierdt, naamelijk, gebooren te Hamburg, op den twaalfden December des Jaars 1657. Gelijk het verborgen kunstvermogen, al vroeg, te weeten op het twaalfde jaar zijns ouderdotns, door eenen inwendigen aandrang zich ontwikkelde, zo wierdt zijn Vader wijslijk te raade, deeze leiding der Naruure te volgen. Hij befteedde hem in de plaats zijner wooninge, bij zekeren raas , een Kunstfchilder van veel vermaardheids. Acht jaaren lang het onderwijs diens Meesters ger.ooten hebbende, beving tideman de lust, zich na Amfterdam te begeeven, om "er voor eigen onderhoud te zorgen. Vooraf, egter, begaf hij zich onder het getal der Leerlingen van den vermaarden gerard de lair.es , die toen een zeer beroemden naam hadt, wegens zijne bekwaamheid in het fchilderen van Hiftoriën; een vak der Schilderkunde, 't welk ook inzonderheid in tidemans frnaak viel. Niet langer evenwel dan een half jaar genoot hij thans dit onderwijs. Hij ging voor hem zeiveu werken, en hadt, wel haast, zeer veel aanzoeks om voort- 1  TIDEMAN, (PHILIPS) T1ËL, £27 vöortbrengzels van zijn penfeel. Docli het ieedt niet is-ng, of t.aires lokte hem wederom in zijnen dienst; in welken hij nu twee jaaren volhardde, om vervolgens, in de hoedanigheden van meester en leerling, voor altoos te fcheiden. Het goed gerugt, 't geen van tidemans bekwaamheid. intusfehen* was uitgegaan j bezorgde hem, zints het eerfte oogenblik, dat hij, voor eigen rekening, de fchilderkunst begon te oeffenen, zeer veel aanzoeks, en gaf hem de handen vol Werfo Dit deedt hem het befluit neemen, om te Amfterdam zijn beftendig verblijf te houden. Hij kogt het burgerregt, en begaf z'ch tevens in den huwelijkenflaar. Onder de groote! Hukken, aan welke hij zijn kunstvermogen heeft te werk gefield , en die nog heden van de kenners bewonderd worden, munt vooral uit het Or^el in de Ltubeifchë Oude Kerk te' Amfterdam. De menigte van tekeningen en fchetzen, zo van Hiftorien als Fabelen en Zinnebeelden, welke hij Heeft naagelaaten j ftrekken tot onwraakbaare bewijzen„ zo wel vari 'sMans bekwaamheid, als van zijnen onvermoeiden ijver. En* Inderdaad, men vondt hem zelden ledig. Den tijd, weiken hij buiten het fchilderen befteedde, fleet hij *« het leezeö van 't een of ander nuttig boek , of niet het belchouwen van tekeningen. Zo hij al eenige uitfpanning nam, 't w<erdt ftraks te raade, in de maand Februarij des Jaars 1579, om den Amptman diderik vygh, Meer van Zoeten, last te geeven, om op zijnen naam Krijgsknegten aan te neemen, en de Stad op de best mogelijke wijze te bel'chermen. Met lof kweet hij zich van den opgedraagen last. Want als. de Hertog van parma vergeefs zijne poogingen te werk ftelde, om zich door geweld van de Stad te verzekeren, floeg hij eenen anderen weg in, om door pfflkooping zijn doelwit te bereiken. Ten dien einde zogt hij, door gfcoóte beloften, den gemelden Amptman in zijne belangen over te haaien. Doch 's Mans eerlijkheid en trouwe deedt hem, ook ten deezen opzigte, het hoofd Üooten. Minder getrouw aan de belangen van den Staat was een ander Aropimsn j,..kob, mom genaamd. Reeds vóór het uitgaan van |et twaa.lfjaa.rig fleftaod pet Spanje , hadt deeze met den vijand,  TIEL. 23[ vijand heimelijk verftsnd gehouden, en de belofte gedaan, de Stad Tiel in deszelfs handen te zullen leveren. Eiqert van kotbergbn, Geldersch Edelman, adriaan van emdhoots, Schout in het Overkwartier van Kutk, en eenige anderen waren zijne deelgenooten in den verfoeielijken toeleg. Doch hun handel wierdr. nog bij tijds ontdekt, en aan de Vloekverwanten de verdiende ftraffe geoeffend, door huu het hoofd voor de voeten te doen leggen. Op den zeventienden April des Jaars 1621 ontvingen zij allen drie, in 'sGraaventiage, hun doodvonnis. Ten tijde van den inval der Franfchen .11 de Veréénigde Gewesten, in den Jaare 1672» bevondt ziek Tiel genoegzaam zonder Vestingwerken , zonder Magazijn, zonder Bezetting, zonder alles, 't geen, tot het bieden van tegenftand, vereischt wordt. Hierom vaardigde, de Wethouderfchap eenigen uit haar midden af aan den Prinfe, om eenigen bijftand te verzoeken. Doch deeze wierdt hun geweigerd, immers niet gezonden. Om evenwel den vast naderenden vijand, zo veel mogelijk, te keer te gaan, wierdt men te raade, den Dijk, tusfchen de Over- en Neder- Betuwe, roet eenige manfehap te bezetten. Hier door , meende men, zouden Tiel en Tielerwaart, nevens de Landen tusfchen Waal en Rhijn , benedenwaarts , kunnen verzekerd worden. Met dit ontwerp zonden de Tielfche Heeren eenige Afgevaardigden aan den Amptman en aan de Ridderfchap van de NederBetuwe; die hetzelve goedkeurden, en 'er voorts den Prins van verwittigden. Doch de Stadhouder was reeds opgebroken, en de vijand naderde. De moesten van de Wethouderfchap waren na Holland gevlugt. Die nog in de Stad gebleeven waren, de Burger-Kapiteinen op het Stadshuis ontbooden hebbende, wierden met dezelven te raade, nogmaals Afgevaardigden aan den Prinfe, om onverwijlden bijftand , te zenden. Doch deeze keerden insgelijks onverrïgter zaake te rug: weshalven men befloot, aan den Franfchen Maarfchalk Hertog de turenne Gelastigden uit de Scad te zenden, om van zijne Excellentie Vrijehoede te verzoeken. Op den zeventienden Junij des Jaars 1670 maakten zich de Franfchen meester van de Stad.' Zij vertoefden 'er, tot op Paaschiijd des Jaars 1674. Naa den dood van den Stadhouder, Prinfe Vvvvvvv 4 wiL"  m tiel. willjem den III, omftonden, onder andere, in Gelderland zeer zorgelijke beweegingen, die haaren gropd hadden in het groot gezag, welk de Stadhouder, zints het Jaar 1672, aldaar hadt geoeffend. Verfcheiden lieden, hem, zo hij meende, minder genegen, waren uit de Regeering gezet, en hier door veelen misnoegd geworden. Zints het gemelde fterfgeyal niet meer onder het Stadhouderlijk bedwang ftaande, zogten veelen, voormaals verftooten, wederom op het Kusfèn te geraaken. Ginds en elders was de Burgerij bedagt op eene grondwettige herftelling, en het vernieuwen der Voorregten, op welke zij meende een wettige aanfpraak te hebben. Dit laatfte hadt, onder andere, in onze Stad plaats. Volgens een aloud regt, zo als zij beweerden, maakten de Dekens der Gilden aanftal, om Gemeenslieden te verkiezen. De nieuw verkoorenen , zich aan het hoofd eener groote menigte Volks geplaatst hebbende, dwongen drie Schepers, joan van lidt de jeude , willem ka spar mattheus van Vincelor en louis kreyvanger, onder zwaare bedreigingen, afftand te doen van hunne Ampten. De Staaten van het Gewest, hier van de tijding bekoomen hebbende, zetteden de nieuw aangeftelde Regenten wederom af, en de ouden van nieuws in het bewind. Doch, hoewel van hooger hand geschraagd, zij zaten, nogthans, zeer los en wankel. Onder de hand werkte men om verandering, Onder andere hadt Doktor mattheus van eck , in de maand December des Jaars 1702 , eene Vergadering van laatst afgezette en dus Volksgezinde Gemeenslieden, en van verfcheiden andere burgers , beleid , om in dezelve dienftige maatregelen te beraapien. De Regeering. hier van kennis gekreegen hebbende, deedt den Artz, nevens joannes knyf, Deken der Gilden, in hegtenls neemen. Naauwlijks was het gerugt hier van door de Stad verfpreid, of de burgers lieten daar over hun misnoegen blijken, door het houden van geduurige bijeenkomften, in welke men, onder de hand, den weg baande fot eene nieuwe geheele verandering der Regeeringe , die reeds in de maand [anuarij des volgenden Jaars 1703 voor? f iel. Zints dien tijd tot heden toe , ontmoeten wij geene merkwaardige voorvallen of gebeurtenisfen, de Stad Tiel af^g»der|ijk betreffende, Wij  TIEL. 233 Wij gaan nu over tot eene meer bijzondere befchnjving van Je inwendige gelegenheid der Stad, en de bijzonderheden , daar toe behoorende. Onmiddelijk aan de rivier de Waal gelegen, bezit de Stad, aan die zijde, eene natuurlijke fterkte, welke men, ter dter plaatze,-met twee Bolwerken heeft vermeerderd. Men heeft 'er vier Poorten, twee aan de Landzijde, en twee aan den Rivierkant. De twee eerstgemelde voeren de naamen van de Zandwiikjche en de Tiuurenfche Poort, de andere die van Kleibergfche en West luidenfche Poort. Onder de Openbaare Waereldlijke Gebouwen , voor hoedanigen het Stadshuis, Gasthuis en Weeshuis gehouden worden, verdient geen van allen eenige bijzondere opmerking. Het zo genaamde Armwanthuis , hoewel niet tot de Openbaare Stads Gebouwen behoorende, is een treffelijk geftigt. Volgens het Jaargetal, welk men in den Voorgevel leest, zoude het reeds in den laare 1562 getimmerd zijn. In de tegenwoordige Eeuwe 'heeft men het merkelijk veranderd en verbeterd. Twee Kerken, ten dienfte der Nederduitfche Gereformeerden, heeft men te Tiel: de Groote of de St. Maartenskerk, en de Kleine of Ceeilienkerk. De Groote, of St. Maartenskerk dus genoemd naar den H. martini» , Bisfchop van Tours, ftaat aan het benedeneind der Stad, tegen of getieelteHik bijkans in den Wal. De juiste tijd der ftigtinge is niet bekend. Zij moet reeds in den aanvang der Veertiende Eeuwe in weezen geweest zijn, naardien mén vindt aangetekend, dat -zij, in den Jaare 1327, met verfcheiden Voorregten wierdt begiftigd; voorts, dat men, in den Jaare 1378» een nieuw bebouw aan den Toren heeft ondernomen; dat men, twee jaaren laater, het Kruiswerk der Kerke aan de Noordzijde, in den Jaare 1394 aan de Oostzijde, en in den Jaare 140J aan de Zuidzijde heeft begonnen te vernieuwen, en, eindelijk in den Jaare 141 o het geheele getimmerte voltooid was. In 't eerst ftondt op de Kerk een houten Toren, gebouwd in den Jaare 1387, zeventig voeten hoog, en met leien gedekt. In den Jaare 1431 wierdt de tegenwoordige Torem naast de Kerk gebouwd. Het is een hoog zwaar vierkant, ygn fteen, met eenen fpits gedekt. Van ouds was de Kerk Vvvvvvv 5 veel  .334 TIEL. veel grooter dan tegenwoordig, zedert het Koor, of liever deszelfs puinhoopen, door een zwaaren brand veroorzaakt, is weggenomen. Het marmeren Praalgraf van den Generaal Graave van welderen is het voornaamfte fieraad, welk men van binnen aantreft. Ook ziet men 'er Gedenktekens van 'sGraaven naazaaten. De andere, of CetiUenkèrk', heeft weinig aanziens. Zij is, waarfchijnlijk, het overblijfzel van het Cecilicn- Klooster , 't welk, volgens sligtenho^t, eertijds binnen Tiel zou gelïaan hebber. Ouder, dan de twee voorgaanden, was de St. l/albmgskerk, aangaande welke men vindt aangetekend, dat zij reeds omtrent het Jaar 050 bekend was. Naa herhaalde lotgevallen is zij ten eenemaale verdweenen, en de geheugenis daar van alleen overgebleeven in den grond, die nog heden den naam van St. Walburgs Kerkhof draagt, hoewel het niet meer tot eene begraafplaats dient. Van eenige andere gewijde Geftigten of Kloosters, welke men eertijds te Tiel hadt, ontmoet men nog ginds en elders eenige overblijfzels. De Hervormden te Tiel worden door twee gewocne Predikanten bediend, en eenen derden hun toegevoegd, om dat hij enkel de weekbeurten, en, in drie wintermaanden, de Zondags avondbeurten waarneemt. Gemeenlijk wordt dit werk verrigt door den Leeraar van het een of ander Dorp, in de Klasfis van Tiel, op aanftelling van de Regeeringe der Stad. Behalven die der Hervormden, heeft men ook eene Gemeente van Remonfiranten binnen Tiel; doch deeze beftaat uit een zeer klein aantal Ledemaaten. De Roomschgezinden hebben 'er eene Statie, die door eenen Priester van de Orde der Predikheeren wordt bediend. De Regeering van Tiel beftaat uit eenen Rigter over de Stad en het Gerigt van Zandwijk, eene ftreek lands rondom de Stad, die'in Schepensbank voorzit , doch in burgerlijke ■ zaaken niets te zeggen heeft; hij wordt gemeenlijk uit de Kidderfchap verkoozen; voorts uit twee Burgemeesteren, die twee jaaren aanblijven. Die in het tweede jaar zijner Regeennge is, wordt, bij uitfteekendheid, Regeerend Burge. meester genoemd. Van de twee jaaren, welke zij buiten Surgemeestersbank zijn, bekleeden zij, het eerfte jaar, de waar-  TIEL, TIELERWAART. &35 waardigheid van Voorzittend Schepen en Opperkerkmeester, en het volgende jaar die van Vice-Prefi jent. Wijders heeft men 'er, als leden van Regeeriuge, zeven Schepenen, die, zo wel als de Burgemeesters, Raaden zijn voor hun leeven. Eindelijk telt men 'er nog veertien Gemeenslieden, die, even als de Raaden, door de gezamentlijke Gildebroeders verkoozen worden, en insgelijks hun leeven lang aanblijven. Het Koliegie van Raaden is een Sekretaris toegevoegd. Men fchat het getal der Huizen binnen Tiel op ongeveer zeshonderd, die van bij de drieduizend ingezee enen bewoond worden. 'Er gaat niet veel handels om. Men heeft 'er eenige zo genaamde Groot - Schippers; zij drijven eeuigen handel op Keulen , van waar zij veele goederen na Holland, met naame na Dordrecht voeren, om van daar wederom andere Waaren langs den Rhijn na boven te brengen. Tiel heeft eenige voornaame Mannen voortgebragt, onder andere diderik vyg, van welken wij boven fpraken, en die 'er zo groot gezag oeffende, dat hij Kuning van Tiel plagt genoemd te worden; voorts den vermaarden Zeeheld, mooy lambert genaamd; wijders johannes posseltus en rutgerus van nyel, den eerden Hoogleeraar, in de Godgeleerdheid te Keulen, den an» deren Regtsgeleerde en Koninklijken Raadsheer in Gelder, land; en eindelijk den voormaals insgelijks reeds genoemden adelbold, Negentienden Bisfchop van Utrecht. Zie pontanus , Gel 'er. Gefchied. slichtenhorst , Tooneel van G derland; alting, Notitia Gernt. Infer. valkenier , Verward Eu~ ropa, enz, Tiilerwaart , een der zes Ampten van het Kwartier van Nieuwmegen, in Gelderland. Het ontleent zijnen naam van de ftraks befchreevene Stad Tiel, die 'er de Hoofd- of liever de eenige Stad is, daar binnen gelegen. De LanJttreek, die zeer graan- en boomrijk is, en zich, tusfchen de Waal en de Linge, van Tiel af, voorbij de Dorpen Asperen en H?u- kelom  £36" TIELERWAART, TIENHOVEN, enz. kelom tot een weinig voorbij Loeveflein uitflrekt, is thans een Eiland. Voorheen plagt zij een Schiereiland, en, voor een gedeelte, aan dén "vasten wal verknogt te zijn. Door middel van eene doorgraavinge, uit de Litige in de Waal, 1*ragt diderik vyg, Heer van Zoeten, Amptman van Tiel en Tielerwaart, het distrikt in de tegenwoordige gedaante. Men lieeft in de Tielerwaart de volgende eenentwintig Kerspels of Dorpen en Heerlijkheden: Tuil, Sennewijne, Op-Hemert, Varik, Heezel, Op-Tnen, Neer-Tnen, Hiern, Haaften, JHeeteud, Herwijnen, Vuuren en Efl; alle deeze behooren onder den Geregtsbank van Tuil; wijders, Deit, Drumpt, Warienoi]en, Qeldermalfem, En/'pijk, Rtimpt, Gellekom en Meteren, allen aan den Geregtsbank " van Deil onderhoorig. Zommigen deezer Dorpen hebben eigen Predikanten, anderen eenen Leeraar met een nabuurig Dorp gemeen. Tienhoven, eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in Holland, m het Land van Vianen, tusfchen Au-.tide en Langerak, ten N lorden van de Lek. Te gader met Atneide, waar nevens het aan éénen Ambagtsheere behoort , vinden wij het getal der Morgens Lands op ruim achthonderd begroot. Tienhoven bevat , verre weg, hier van het kleinfte gedeelte. Volgens de jongfte opneeming, (tonden in het Ambagt zevenenveertig- Huizen en een Steenplaat. Het Dorp, aan den Lekdijk gelegen, heeft een klein Kerkje, met een vierkanten fpitfen Toren voorzien. Digt bij het Dorp plagt eertijds het Huis Herlaar te leggen, weleer, naar 't fchijnt, een flerk Stóf,, doch nu geheel verdweenen. De Predikant van Aireide neemt ook den dienst te Tienhoven waar. Eertijds was deeze Heerlijkheid een eigendom der Heeren van iJREDERODE. Tienhoven, eene Heerlijkheid en Dorp, in het Nederkwartier van het Sticht van Utrecht, aan de regterzijde van de Bi vier de Vegt, flrekkende tot aan het Hollandfche grondgebied onder Loosdrecht. De Veenen daar mede onder gerekend zijnde, wordt de uitgeflrektheid van het Ambagt op achthonderd Morgens gronds begroot. Het behoorde eertijds aan de Kerk  TIETJERK, TIL. (SA' OMON van) &tf Kerk van St. Pieter te Utrecht. Het Kapittel verkogt het, in den Jaare 1621, aan den Heere adriaan ploos van amstel. Zedert is het Ambagt meermaalen van eigenaaren veranderd. Het Dorp Tienhoven, omtrent anderhalf uur van Breukelen, en even zo verre van Maarzen gelegen, is tamelijk volkrijk en welvaarend. De Kerk is een klein gebouw, hebbende, op den Voorgevel, flegts een fpitsagtig Koepeltorentje. De Hervormde Gemeente wordt 'er door haaren eigen Leeraar bediend. Tietjerk, een Dorp in Friesland, onder het Kwartier van Oostergo, in de Grietenij Tietjerkfteradeel, welke van daar haaren naam ontleent, en in welke zij zesendertig Stemmen uitbrengt. Het Dorp, 't welk klein is, en uit flegts weinige Huizen beftaat, legt aan den Rijdweg, die van Leeuwarden na Groningen loopt. De Gemeente der Hervormden wordt, nevens die van Zuwoude, door éénen Leeraar bediend. Til, (salomon van) een vermaard Nederlandsch Godgeleerde, zag het eerfte leevenslicht, in Holland, in de Stad Weesp, in den aanvang des Jaars 1643. Zijn Vader was joannes van til, uit een niet onaanzienlijk geflagt in Kleefsland afkomftig. Te Weesp, alwaar hij zich met der wooa hadt nedergezet, geneerde hij zich met eenig tijdlijk beroep, en bekleedde 'er, eenige maaien, den post van Ouderling der Hervormde Gemeente. Doch vermits 'sMans zucht tot de beoeffening der Godgeleerdheid overhelde, maakte hij, onder het waarneemen van zijn beroep, zo groote vorderingen, in dezelve, dat hij z;ch , eindelijk, aan die weetenfchap, en daar mede .vennaa-gfchapte kundigheden, geheel overgaf, en vervolgens in Noordholland tot Leeraar te Zuidfcharwoude en Broek beroepen wierdt. Het voorwerp des tegenwoordigen Artikels was toen reeds gebooren. De Leeraar, in zijnen Zoon een leergierigen en veel goeds beloovenden inborst befpeurende, zondt hem in 't Latijnfche School te Alkmaar. Dewijl hij aan zijns Vaders verwagtinge in allen deele beantwoordde, wierdt deeze te raade, onzen salomon na Utrecht , aan 't Iloogefchool, te zenden. Een geregeld plan yan letter- oelT*-  s38 TIL. (SALOMON van) oeffeningen volgende, befteedde hij eerst eenigen tijd aan dé beoeffening der Wijsbegeerte en fraaie Letteren, vooral aan die der Oosterfche taaien. Daar aan zich meer bepaaldelijk op de Godgeleerdheid zullende toeleggen , verkoos hij tot zijne eerfte Leermeesters den vermaarden gisbertus voetius en erpenius; vervolgens genoot hij de lesfen van franctjcus burmannus. Onder den laatstgenoemden verdeedigde hij eenige Stellingen: De Vetert Testamento, „ Over het Oude Testament." Hoewel duj de letteroefeningen van onzen van til In zulkervoege wierden ingerigt , als dienftig was om hem tot eenen Openbaaren Verkondiger van het Euangelium te vormen, fcheen hij, nogthans, zijn befluit deswegen niet vast bepaald te hebben. Hij was, naamelijk, met eenige belemmering in zijne uitfpraak gekweld. Dit deedt hem, bij wijlen, angftige vermoedens opvatten aangaande zijne bevoegdheid tot het predikampt. En vermids hij, nevens zijne aigemeene zucht tot kennis en geleerdheid, eenige overhellende geneigdheid tot de Geneeskunde gevoelde, wierdt hij te raade, zich ook of> die weetenfchap toe te leggen, om, in al* len gevalle, indien het ongemak, om 't welk te verdrijven hij zijne uiterfle poogingen aanwendde, hem niet veriiet, en hij dus tot den Kanzei onbevoegd mogt bevonden worden, eene andere toevlugt open te hebben. En, inderdaad, zo gelukkige vorderingen maakte hij in de Geneeskunde , dat hij, in den Jaare 1662, en dus flegts negentien jaaren oud zijnde, in overleg nam, eene Verhandeling in 't hcht te geeven, onder don titel, Hortus- Sanitatis , contiuens plurima diverforum morborutn 'renièdia, in unum codicem digefta: ,, Gezondheidshof, bevattende zeer veele geneesmiddelen van „ verfchillende ziekten, in één boekdeel verzsmeld." Doch,'t zij hem de uitgave door meer kundigen Wierdt ontraaden, of om eenige andere reden, de ontworpene Verhandeling heeft nooit het licht gezien, in 't voorbijgaan moeten wij hier aanmerken, dat van til, raderhand, een d enftig bnlpmiddej tegen zijne belemmerde of ftotterende uitfpraak vondt, in het zorgvuldig vermijden van zodanige woorden, die hem de Meeste haperiüg veroorzaakten. Van hier dat hij naderhand den  xxvni.Dipl.iii.   TIL. (SALOMON v ü) den Kanzei beklimmende, bij niemand, voor 't overige daar van onkundig, van zulk een ongemak verdagt konde genou-f den worden. Ondanks des Jongelings beoeffening van de Geneeskunde, voor zo veel hij eene bovendrijvende zucht tot het Leeraararnpt, en de daar toe dientiige weetenfchappen koesterde, bleef de Godgeleerdheid zijne hoofdfludie. Om in de waare meening der gewijde Schriften zo veel te dieper door te dringen , leide hij zich, onder andere, toe op eene naarftige baoiffening der Brieven van paulus; treedende, ten dien einde, in eene naauwkeurige Ontleeding van dezelve, en zorgvuldig onderzoekende den juisten tijd, wanneer, de gelegenheid, bij welke, en het bijzonder oogmerk, waar toe ieder Brief gefchreeven was. Door dit alles won van til, meer en meer, de genegenheid en vriendfchap van den Hoogleeraar burmannus, die hem, vervolgens, den raad gaf, om, ter verdere voortzettinge en uitbreidinge van reeds gemaakte vorderingen, ook het Leidenfche Hoogefchool te bezoeken. Hier bloeiden thans de wijdvermaarde Mannen abraham hesdanus, johannes coccejus en johannes hoornbeek, bekend onder de grootfte Godgeleerden van hunnen leeftijd. Alle deeze wierden zijne Leermeesters. In de Oosterfc'e taaien, met naame in het Ar-bisch, bediende hij zich van het onderwijs van den niet minder beroemden johannes golius. Men verhaalt, dat van til, bij zijne komst te Leiden, zich bij coccejus vervoegende, en denzelven eene door hein opgeiielde Verhandeling ter hand (lellende, van den Hoogleeraar, naa het Gefchrift doorbladerd te hebben, dus minzaam en v. r erende wierdt aangefproken : „ Wat beweegt n, mijn „ Zoon, daar gij, in zo jonge jaaren, in de kennis der gewijde Letterkunde, reeds zo groote vorderingen hebt gemaakt, u bij mij te vervoegen?" en dat de jongeling hier öp tot antwoord gaf: „ Om door u in de binnenlte geheime,, nisfen van het Heilig Boek, den eenigen wellust mijner ,, Ziele, dieper te worden ingewijd." Terwijl van til te Lddtn vertoefde, en voornaamclijk den raad en het geleide van coccejus volgde, begon de leer. wijze des vermaarden Mans bij zommigen in 't oog te loo- pen5  «40 TIL. (SALOMON van) pen, en be,Penrde men reeds eenige vonken van dien Godgeleerden twist, welke, zedert, de Nederlandfche Hoofdkerk zo jammerlijk ontrustte. Het gerugt hier van kwam ook ter ooren van den Vader onzes wakkeren Jongelings, en maakte Jlem dermaate bekommerd, uit vreeze dat de bekende aanMeevrag vsn den verdagten Hoogleeraar zijnen Zoon, in 't Vervolg , zoude nadeelig zijn , dat hij hem verboodt, de Schriften van zijnen höoggefchatteh Leermeester te leezen,en tot het aankoopen van dezelve penningen Weigerde te verflrekken. Doch zo groot was de begeerte des Jongeling* Om met die fchatten zijnen leergraagen geest té verrijken i dat hij, hoe gehoorzaam, voor 't overige, aan zijnen Vader in dit opzigt zijnen wil tegenftondt, en Zich een ger'uimen' tijd zeer zuinig beholp, om voor de uitgefpaafde penningen zich van de greetig begeerde Schriften te voorzien. Een' zeldzaam voorbeeld, voorwaar, hooglijk te roemen boven het gedrag veeier Jongelingen, die het geld, door hunne Ouderen zomtijds met zuinig overleg befpaard, in losbandigheid: verkwisten. Ten deezen tijde begon zich van til ook op de -beoeffening der Profeetifche Schriften toe te leggen. Gelijk hij eenen' gereeden toegang tot coccejus hadt, bediende hij zich van" die gumlige gelegenheid , om in zaaken , die heni duister' voorkwamen, raad en opheldering te vraagen. Onder andere raadpleegde hij zijnen Meester over het volgende onderwerp, t welk de overdenkingen van eêne menigte Godgeleerden heeft bezig gehouden: „ Of de woorden der Profeeten, iri „ het Nieuwe Verbond aangehaald, volgens het oogmerk der „ Profeeten waren bijgebragt ? dan of zij, zo als veelen wil„ den, alleenlijk op het een of ander voorval waren toegé„ past? Indien zij volgens het oogmerk der Profeeten wareri „ aangevoerd, vraagde hij na een middel om dit uit de, Pro„ feeten zelve te bewijzen: alzo hij voornasmelijk zich hier" „ over bezwaard vondt, dat, naameüjk, de meeste voorzeg„ gingen, den Mej-fias betreffende , verbonden waren tiet „ flegts aan beloften, maar ook aan dreigementen, op deri „ uitwendigen én tijdlijken toeffand des Israëlitifchen Volks „ doelende." Des jongen van tils diep inzigt van zaaken kan uit deeze proeve worden afgeleid. I»  TIL. ( SALOMON van 5 Hi In 't voorbijgaan moeten wij hier aanmerken, dat het geen wij boven, aangaande des Jongelings beoeffening van de Gé^ neeskunde, verhaald hebben, op zijn verblijf aan 't Leiden* fche Hoogefchool moet worden thuis gebragt. Met eenen fchat van kundigheden, als' uit het reeds vermelde kan Worden opgemaakt, toegerust, wierdt van til0' in den Jaare lóórj, tot den predikdienst bekwaam verklaarde Niet lang ftondt hij ledig op de Markt. Nog in dat zelfde' jaar aanvaardde hij het Leeraarampt, in den Nöordelijkfteni hoek van Holland, te Huisduinen en op de Helder. In deeze afgelegene plaats genoot hij rüimte va'n tijd, óm op de geleide gronden van verfcheiden weetenfchappen vérder té bouwen. Doch hoe rijk ook in kundigheden, van Til bezat een zwak geheugen. Dit belemmerde hem in het van buiten! leeren van zijne opgeftelde Leerredenen. Meermaalèn plagt hij, zedert, te vernaaien, hoe hij dikmaals, deswegen fchreien-i de, langs duinen en dalen hadt gezworven. Dit gebrek deedt hem op eene predikwijze vallen, wélke zedert veele naavolgers heeft gevonden. Hij overdagt en fchreef vervolgens eev.ë korte fchets zijner Leerrede, in de Latijnfche taaie, in Welke hij de hoofdzaaken én fchrlftuurtexten optekende, om *f een en ander op den Kanzei verder uit te breiden. Doch' ook dit uitbreiden viel hem, m 't eerst,- bezwaarlijk, bij mangel aan genoègZaamen voorraad van gepaste woorden.' Maar ook hier tegen vondt hij een hulpmiddel.' Onder de Leden zijner Gemeente hadt hij eên perfoon, zeer kundig in de gewijde Schriften, doch, dóór volflagene blindheid, onbekwaam om zich te oeffenen in Godgeleerde Weetenfchar*-; pen. Met deezen man maakte ónze Leeraar verkeering, en verbondt zich, óm genoegzaam dagelijks hem te vernaaien/ -wat hij geleezen of overdagt hadt. Langs deezen weg verzamelde hij voorraad van woorden, en oeffende zich tevens in het voor de vuist fpreeken. Aan zijne Leerlingen gaf hijnaderhand den raad om dit voorbeeld te volgen. Geduurende zijn verblijf aan de Helder, hoewel van Tii' van de Godgeleerdheid en daar mede vermaagfchapte weeten-^ fchap zijn hoofdwerk maakte, keerde hij' tevens te rug tot dè' beoeffening der Geneeskunde. Aanleiding daar toe gaf éea? XXVIIL deel.- Xxxxxxx *#e*  24- TIL. (SALOMON van) zweevend gerugt, volgens 'i welk alle Leeraars, die de begrippen van coccejus volgden , en openlijk predikten , van hunne posten zouden ontzet worden. Zelf verfpreidde men onder de hand eene lijst van gedreigde Predikanten, op welke het onweder in de eerfte plaats zoude nederdaalen. Op die lijst las men ook den naam van onzen van tij,. Om zich tegen het gedreigde gevaar te wapenen, en voor zijn gezin te kunnen zorgen, vondt hij het geraaden, zich tot het beoeffenend gedeelte der Geneeskunde bekwaam te maaken. Doch, gelijk het vervolg zal leeren, van til, nevens alle de anderen, kwam vrij met den fchrik. Elders genoegzaam onbekend fteet aldus onze Leeraar zijnen tijd aan de Helder, dien befteedende aan de ftigting zijner Gemeente en de beoefFening van nutte weetenfchappen. De vermaarde Zeeflag, voor Kijkduin, onder het beleid van den Admiraal de ruiter, in de maand Julij des Jaars 1673. voorgevallen, gaf aanleiding om hem eenigzins te doen bekend worden. Zie hier het zonderling beloop dier zaake. Op het gerugt der naderende vijandelijke Vlooten, in het gezigt van het Hollandfche ftrand, hadden verfcheiden aanzienlijke Mannen, onder andere van Amjlerdam, zich na de Helder begeeven. Nevens deeze, terwijl de Vlooten aan elkander waren, hadden zich ook de Dorpelingen Duinwaarts begeeven. Van til bevondt zich onder dezelven. De vreemdelingen onzen Leeraar in het oog krijgende, wierden te raade, hem te verzoeken tot het doen van een vuurig gebed tot God, om zegen en hulp voor de onzen. Hij voldeedt aan dit verzoek, en met zo veel ernst, vuur en gepaste uitdrukkingen, dat hij de goedkeuring der verflandigen wegdroeg. Zedert wierdt hij meer bekend, en ging van hem een gunftig gerugt uit bij mannen, wier aanprijzing ter bevor> deringe hem van dienst konde zijn. ■ En, inderdaad, nog drie jaaren verliepen 'er, wanneer hij in de bloeiende Gemeente in de Rijp , in Waterland , tot Leeraar wierdt beroepen. Hier hadt hij beter geoeffende toehoorders, dan op zijne eerfte ftaiulplaats, en gevoelde hij, dïensvolgens, meer opgewektheid om hunne kundigheden ver- ( der voor te lichten. Behalven de gewoone oefeningen voor de  TIL. (SALOMON van) kki de aankootnende jeugd, verklaarde hij, des Zondags naa derf middag, aan de meer bedreevenen, het Euangelium van mattheüs. Dit leide den grond tot de Uitlegging diens Euangeliums, welke naaderhand in openbaaren druk verfcheen. Zes' jaaren vertoefde aldus van til, met nut en ftigting, in dé Rijp, wanneer hij na Medenblik wierdt verroepen. Hij deedt aldaar zijne eerfte- Leerrede op den achtften November des Jaars 1682. Doch zijn verblijf aldaar was van korten duurs' niet langer dan tot den zevenden Julij des volgenden Jaars 1683. Hij vertrok, naamelijk, na Dordrecht, door bewerking, inzonderheid, van-de.: Heere arnold muis van. hol7, Burgemeester van die Stad. Spoedig won van til hier de agting van de aanzienlede inwooners , onder anderen van den geleerden jan de witt, die hem eenen vrijen toegang tot zijne keurlijke Boekerij v^pende, en het gebruik toeftondt van zondanige Werken, als hsvn in het opfteüen van Schriften van dienst konden zijn. Van til was hier de ftigter van een uitgeleezen Gezeifchap van eenigen der aanzienlijkfte Stedelingen, die, op eenen-.gezetten dag der weeke,zamen kwam, om door ieerzaame gefprekken over en weder tot nut en. vermaak te zija. Onze Leeraar, evenwel, verrigtte hier het meeste werk. Zijne, bedenkingen over de godlijkheid, het gezag- en de echtheid der hiftorifche boeken vaa het Oude Verbond deelde hij zijnen Vrienden mede, die de- zelve uit zijnen mond pp het papier fielden. zijn werKi tot titel voerende Atrium Gcntium apenumi „ Het Voor„ hof der Heidenen geopend", is hier aan zijne geboorte verfchuldigd, gelijk ook zijne Bedenkingen over de acht eerfte Hoofjftukke» van 't Boek Genefis. Een jaar of daar omtrent hadt van til te Dordrecht het Leeraarampt bekleed, wanneer het beroep in de aanzienlijke Stad en .Gemeente van Amfterdam hem wierdt opgedraagen» Doch de Dordrechtenaars, nu 's Mans waarde hebbende tee-, ren kennen, bèflooten hierop tot bet. doen van eene ^pooging^ om hem te behouden. Zij booden hem aan, niet flegts eene vermeerdering van Jaarwedde, maar ook den titel en waardigheid van Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Kerkelijke' Gefchiedenisfen. Naar den wensch der aanbiederen gelukte Xxxxxxxa des**  244 TIL. (SALOMON van) deeze pqoging. Van til verbondt zich, van nieuws, aas Dordrecht, en paarde, zedert, nevens het openbaar Kerkelijk onderwijs, het geeven van lesfen ten zijnen huize. Ze* hoog geagt en gezien wierdt hij, meer en meer, onder de Stedelingen, dat men hem, veelal, met den naam van Vader van til begroette. Het Hoogleeraarampt hadt onze Leeraar aanvaard, met het nitlpreeken van eene Latijnfche Redevoering , De Officio Magiftratus erga fcholas et gymnafia, atque eos, qui ftudiorum patrocinia pro viribus fuscipiunt; „ Over „ den pligt der Wethouderen omtrent de laagere en Kweek„ fchoolen, en de zulken, die de voortzetting der letteroef„ feningen naar vermogen op zich neemen.'r Verfcheiden Werken gaf van til in 't licht, geduurende zijn verblijf te Dordrecht, getuigenis draagende van zijne uitgebreide geleerdheid, ea ervarenisfe in vee'erhande weetenfchappen i Wijsbegeerte, Penning-, Tijdreken- en Aardrijkskunde, Joodfche, Griekfche en Romeiufche Oudheden , en verdere takken van Geleerdheid, die den dooroeffenden Godgeleerde vormen. Onder de Schriften, welke van til, geduurende zijn ;verblijf te Dordrecht, het iiebt deedt zien, zijn deeze de voornaamfte: Metkodus Conciona»tdi, „ Pre» ,, dikwijze"; wordende voorafgegaan van eene Verhandeling, getiteld, Methodus Jïudendi; „ Manier van ftudeeren " 1688. Dicht- Zang- en Speelkunst, zo der Ouden, als bijzonder der Hebreen, 1692. Het eerfte Boei der Pfalmen des Konings en Profeeten Davids, 1693. Het Voorhof der Heidenen voor alle Ongeloovigen geopent, 1694. Vervolg op het Voorhof der Heidenen, IC195. Het tweede Boek der Pfalmen, beginnende met Pfalm XLII, en eindigende met Pfalm LXXI1. 1696. Eerfte Werelds Op- en Ordergang, na Mofis oogwit en befchrijving ontvouwt, 1697. Het derde Boek der'Pfalmen, beginnende met Pfam LXXIII, en eindigende met Pfalm LXXX1X, 1(^98. Phosphorus Propheticus, feu Mofis et Hahacuci' Vaticiria , &c. 1700. Malachias iiluftratus, &c. 1701. Wij zwijgen van zijne bezorging der Hitgaven van Gefchriften van andere voornaame Mannen. Ruii»  TIL. (SALOMON van) *45 Ruim negentien jaaren hadt dus van til ten iieraad ver-, ftrekt voor de Gemeente van Dordrecht, en voor de Stad zelve, wanneer de tijd verfcheen om het luisterrijkst tooneel der Geleerdheid in de Veréénigde Gewesten te betreeden. Op den zesden Maij des Jaars 1702 beriepen hem de oezorgers van het Leidenfche Hoogefchool tot Hooglecraar in de Godgeleerdheid. Deeze aanbieding meende hij niet te mogen van de hand wijzen. Hij vertoefde nog eerigen tijd te Dordrecht, tot omtrent het midden van Augustus, en aanvaardde vervolgens zijn ampt te Leiden, m* eene Redevoering, De exitu Ecclefia Refor matte ex Bahylonta jpirituali; „ Over den uitgang der Hervormde Kerke ui: het geesttijk Babel." Met groote toejuiching bekleedde hij zijnen aanzienlijken post, vermits hij, uit verfcheiden Gewesten, ook van buitenlands, Leerlingen trok; alle welken, indien hij in dezelven eene zucht voor waare Geleerdheid befpeurde, tot hem eenen vrijen toegang hadden. Van til , naamelijk, konde niet verdiaagen, dat Jongelingen, die rot het Predikampt wierden opgeleid, terftond bij hunne komst aan 't Hoogefchool, eenen aanvang maakten met de beoeffening der Godgeleerdheid, zonder, alvoorens, in de Wijsbegeerte, Taalkunde, Hiftorieu en verdere takken eener geleerde Opvoedinge, eenige vorderingen gemaakt te hebben. Onze Hoogleeraar, niet lang naa zijne komst te Leiden, door de Wethouderfchap der Stad verzogt zijnde, om maandelijks de Nederdui-fehe Gemeente met eene Leerrede te fligten, nam ook dien last op zich, onder andere metj oogmerk, om zijnen Leerlingen proefkundige voorbeelden te geeven van de regels, welke hij in zijne lesfen over de Predikwijze aan jde hand gaf. Behalven dit alles ging van til voort met het fchrijven en uitgeeven van Werken over verfchillende onderwerpen; alle welken, zo wel van 'sMans uitgebreide en aigemeene geleerdheid, als van zijne zeer naarftige tijdbefteedinge, overvloedige getuigenisfen draagen. Onder zo veele werkzaamheden wierdt onze Hoogleeraar zomtijds merkelijk belemmerd met een pijnlijk Voeteuvel, waar aan hij, reeds geduurende zijn verblijf te Dordrecht, verfcheiden jaaren hadt gezukkdd. Ohder dit lastig ongeXxxxxxx 3 maK  «f TII<, (SALOMON van) TILBURG. mak wierdt hij van eene Beroerte aangetast, die hem eerst van zijd geheugen beroofde, en voorts van het leeven op den eerden November des Jaars 1713, en dus in den ouderdom van ruim zeventig jaaren. Wie begeerig & na eene Lijst van sMans Werken, zo in 't Latijn als N-derduitsch gefchreeven, kan zijnen lust voldaan vinden, in eene Voorrede, door den Heer hermanus van de wall geplaatst voor een der Werken van zijnen Vriend, getiteld Commentarim de labernaeulo Mo fis. Tweemaalen is onze Hoogleeraar gehuwd geweest. Zijne eerlte Echtgenoote was marta tetrode, en hij bij haar Vader van twee Dogters; eene van welke zich in den echt begaf met benjamin van hees , Leeraar onder de Hervormden. De tweede Echtgenoote van den Heere van til , was aga£LT,ARINA M0LENSCH0T> WJ welke hij verwekt heeft eenen Zoon, johan rochus van til, Penfionaris van Pur. Werend, Ba>l]Uw van de Beemller en vervolgens, van wegen aan teTZT' S?"* fe Veréénigde Elanden, Refident' aan het Hof van Portugal. 4 Zie hermani van de wall Prafatia in Commer.tariuni de Tabernaculo Mo. fis. fiLBORp, een Dorp in de Meierij van UHertogenhosch, in |iet Kwartier van Oosterwijk, aan de Rivier de Leiie, onge-' veer vier uuren gaans van de SMd V Hertogenbo ch, in'het S™7n!Stn'., gSDS zommiSen z°u de oorfpronklijke beaming Drteburg zijn, naar de drie Burgten of Kalleden, S, VI ^ °ÜdS Z°U geftaan hebben- VeeI meer den naam yan Stad, dan dien van Dorp, zou deeze Plaats verdienen, pdien men de uitgebreidheid en het getal der Huizen in aanmerking neeme. Althans beliep hetzelve, voor ruim veertig jaaren , weinig minder dan dertienhonderd. De-bloeiende ftaat iL^TeeV?Jen " 'ör de °°rZaak vaD- Want» in ^en ?,lfden t,,d vinden w.j het getal der Weefgetouwen op ruim Vijfhonderd begroot, De Gereformeerde Kerk, die midden i*  TILBURG, TILEMAN. 247 -in het Dorp, cp een ruim Kerkhof ftaat, is een fchoou en groot gebouw, gelijk ook de Toren, die van boven met een grooten Knop, in de gedaante van een Peer , pronkt. De Leeraar deezer Plaatze neemt ook den dienst waar te Goorle, 't welk te gader met Tilburg, onder eenen zelfden Heer behoort. Het Geregt beftaat uit Droifaard, eenen Burgemeester, zeven Schepens en twee Tienmannen, of Gaarders der belastingen; alle welken, uitgezonderd de laaiden, verkoozen worden door den Heer van Tilburg, wiens inkoomen van deeze Plaats op ruim vijfduizend Guldens begroot wordt. Op een ruim Plein, met fraai gefchoorene Lindeboomen beplant, worden, behalven de Weeklijkfche, vier Jaarmarkten gehouden. Een deerlijke ramp wedervoer den Tilburgers, op eene dier jaarmarkten, in den Jaare 1672. De Franjchen overvielen de weerelooze Dorpelingen, en beroofden dezelven van hunne La'kens, huisgeraden, geld, vee en andere goederen. Doch de drukke Lakenweeverij deedt hen dien ramp fpoedig te boven koomen. Eindelijk merken wij nog aan, dat het Kollegie ter Admiraliteit op de Maaze, te Tilburg eenenOntvanger, Contrarolleur en eenen Commies ter Recherge houdt. Zie Tegenw. Staat van Staats-Bra. bant. Tileman. Gaarne vermelden wij de naamen van perfoonen, die, reeds vóór het opgaan van het licht der Kerkhervorminge, de diepe duisternis bemerkten, in welke zij heront dwaalden, en uit dien hoofde verlangden na betere tijden, in welke de verftanden der Christenen van den klaaren glans des Euangeliums zouden beftraald worden. Zulk een beter onderrigt Geestelijke was tileman. Hij leefde in het laatst der Vijftiende Eeuwe, wanneer hij een zeer hoogen ouder-• dom bereikt hadt. Zijne woonplaats was de Stad Groningen, en hij aldaar Monnik onder de Orde der Minderbroederen. Hoewel, veelligt, ook bij andere gelegenheden, bleek zijne denkwijze, op eenen tijd, als zeker burger, jan luötïk genaamd, bij hem ter biegt kwam. Want als deeze zijnen Geestelijken Xxxxxxx 4 Vader  24? TILEMAN, TILIUS. (THOMAS) Vader klaagde, dat men zijn gemoed met allerlei ik weet niet welke menfchelijke inzettingen bezwaarde en verftrikt hieldt, gaf hij zijnen biegteling tot antwoord „ Dat tegen die ment> fchelijke inzettingen veel te zeggen viel; maar dat het vrij„ moedig voordraagen van zijne begrippen, daar omtrent, „ niet vrij ftondt: alzo hij, die de waarheid fprak, groot ge^ vaar liep; dat hij, wat aangaat de voorwaarden van eeu,> wige behoudenisfe, de zaak aldus moest begrijpen: te weer ,, ten, dat Christus voor ons geftorven, en alleen onze Zaligmaaker is, op welken men zijn vertrouwen moest lïelf, len; dat alle andere dingen, als Aflaaten en diergelijken, „ niets meer of anders dan loutere beuzelingen waren, van ?, welke men, derhal ven, wat het weezen der zaake aanbe?? 'aDgde, geen werk moest maaken." Zie Catalogus Tejltum Veritatis, Tilius, (thqmas) was een perfoon, die van de noodzaaklijkheid eener Kerkhervorminge, en de fchnftmaatigheid der begrippen van de zodanigen , die dezelve voorftonden en dreeven, in goeden ernst moet overtuigd geweest zijn. Dit althans fchijnt men te moeten befluiten uit de zeer aanzienlijke tijdelijke opofferingen, die hij aan zijn Geweeten deedt. Hij was, naamelijk, Abt van St. Bernard, bij Antwerpen, en trok, van die waardigheid, een jaarlijksch inkoomen van Zestigduizend guldens. Aan de leere der Omroomfchen kennis gekreegen, en dezelve aan de gewijde Schriften getoetst hebbende, vondt hij zo veele overeenkomst tusfchen dezelve, dat hij van eenen zwaaren gemoedsangst wierdt beflreeden, en bij zich zeiven rust nog duur hadt, voor dat hij het Pausdom openlijk verzwakt hadt. Te Antwerpen konde zulks niet gefchieden, buiten dreigend lijfsgevaar, vermits aldaar de vervolgingen zeer geweldig woedden, ten tijde als de twijfelingen meer en meer op zijn gemoed indrongen. Hierpm, wierdt hij te raade, zijne Abtdij en Vaderland te verlaa\en, en eene fehuilplaats te zoeken in het Land van Kleef. f$ volvoerde dit ontwerp in den Jaare 1567, niets anders, met  TÏLIUS, (THOMAS) TILLY. (Graaf van) a\9 met zich neemende, dan vierhonderd guldens aan gereede penningen. In het gemelde Landfchap leidde hij het geestlijk gewaat af, en begaf zich in den echten ftaat. Niet genoeg, intusfchen, oordeelde hij het, van de Roomfche Kerk zijn affcheid te hebben genomen. Door drang zijns gemoeds vondt hij zich genoopt, de gezuiverde Leere te verkondigen. Dit en zijne begaafdheden wierden, eerlang, in Holland rugtbaar; waar op men hem beriep tot Leeraar der Hervormden te Haarlem, en naaderhand te Delft, alwaar hij , in den Jaare i^o, zijne dagen eindigde. Hooft verhaalt, van onzen tilius, eene bijzonderheid, volgens welke hij, tot de verandering van zaaken, te Amfterdam, in den Jaare 1578, niet weinig toegebragt; althans de gemoëferen, tot de daadelijke volvoering van het ontworpen plan, kragtdaadig zou hebben aangezet. Te weeten , terwijl hij nog te Haarlem het Leeraarampt bekleedde, kwam hij, op Zondag den vijfentwintigften van Maij des Jaars 1578» nabij Amfterdam, op de St. Antonijsdijk, om 'er de Hervormden met eene Leerrede te ftigten. Welken Text hij verkoozen hadde, en of zijne Redevoering tot ophitzinge diende, zegt de Hiftoriefchrijver niet te weeten; dit wel, dat ftraks naa het fcheiden der Vergaderinge, veelen zijner toehoorderen zich gemoedigd vonden om de handen uit den mouw te fteeken; met dat gevolg, dat de tegenwoordige Wethouderfchap, kort daar naa, Uit de Stad gedreeven, de geheele Regeering veranderd, en aldus de Hervormde Leere openlijk wierdt ingevoerd. Zje hooft, Nederlandfche Wftorien. Tilly, (Graaf van) bekleedde den post van Rkmeester, in dienst van den Staat, en lag in Bezetting in 'sGraavenhage, ten tijde als de Gebroeders de witt op de bekende rampzalige wijze de flagtoffers der woede van het Graauw wierden. Hoewel gehoorzaam aan de bevelen der Overheid, gaf hij, egter, geene onduidelijke blijken van zijne gunftige gezintheid jegens het doorluchtig broederpaar. Terwijl het gemeen omtrent de Voorpoort zamenrotte, en telkens nieuws Xxxxxxx 5 drei"  35» TILLY, (Graaf van) TJRNS. dreigementen uitfloeg, ontving tilly fchriftlijk bevel van Gecommitteerde Raaden, ora zijne eigen Kompagnie Ruiters, en nog twee andere, ten fpoedigue te doen opzitten; hij zelve moest de Wagt betrekken , en de twee andere op de Plaats doen post vatten. Voorts wierdr hem belast, niets te doen, maar de bevelen van Gekommitteerde Raaden af te wagten. Kort daar op ontving hij last, om met zijne Kompagnie, op de Plaats, buiten de Gevangenpoort, voor de f Herberg de Zwaan, en de twee andere, de eene op den Kneuterdijk, de andere op het Buitenhof, te doen post vatten. Eene zeer ongunflige ftandpiaats hadt tilly , om dat twee Burger Vaandels zich zo kort voor en nevens zijne Ruiters plaatften, dat de paerden zich naauwlijks konden beweegen, zonder de burgers uit het gelid te dringen. Terwijl tilly aldaar flondt, verfpreidde zich fpoedig een gerugt door 'sGraavenhage, dat de boeren, uit den omtrek der Hofplaatze, in aan togt waren, om de Heeren de witt te ontzet- „ ten; welk gerugt, naaderhand, bleek verzonnen te zijn, alleen' met oogmerk, om de Ruiterij, vermits dezelve den burgeren, in hun ontwerp omtrent het broederpaar, over de hand was, te doen aftrekken, om de toegangen te bezetten. Naar wensch flaagde men in dit Ontwerp. Tilly ontving bevel om de boeren te gemoet te trekken. Doch, voor zo veel dit bevel hem flegts mondeling wierdt gegeeven, weigerde hij te gehoorzaamen, en zijnen post te verlaaten, 't en ware hij daar toe fchiiftiijken last ontving. Niet lang leedt het, of hij ontving met 'er daad zodanigen last. Thans zeide ik: li zal gehoorzaamen, maar voegde 'er deeze merkwaardige woorden nevens: doch nu zijn de witten doode luiden. De uitkomst vervulde fpoedig deeze voorzegging. Zie costerus, Hiftorisch Verhaal. Tirns, in de landtaal Tuns, een Dorp, in de Friefche Grie: nij Wijmbritzeradeel, onder het Kwartier van Wester. go. Ouder de. achtentwintig Dorpen dier Grietenije is het, in rang Vau fteaunen, het drieé'ntwintigfle, met drieëntwintig Item-  TITELMAN. (PIETER) 25* ftemdraagende Plaatzen. Tirtis legt aan de Vaart, die van Sneek na Franeker loopt. Men vindt 'er flegts weinige Huizen. Met Tsbregtum en Tjalhnizen heeft het den Leeraar gemeen. Niet verre van het Dorp legt een hooge Wier: waar uit zommigen befluiten, dat weleer hier eene adelijke State heeft gelegen. Titelman, (pieter) Wij maaken gewag van deezen perfoon, onder andere om het merkwaardig getuigenis, welk hij van de Doopsgezinden gaf, ten tijde als deeze lieden onder de zwaarfte vervolgingen zuchtten, van welke bij zelve het vuur holp ftooken. Hij was Deken te Roti/en,-en Inquifiteur van Vlaanderen. Van 's Mans bedrijven, in de laatfte hoedanigheid, zullen wij thans verflag doen, met oogmerk om onze Leezers te doen opmerken, het overgroot geluk der tegenwoordige in vergelijking van vroegere tijden, met opzigt tot het onbelemmerd genot van vrijheid, om den Almagtigen, naar de infpraak des Geweetens, openlijk te mogen dienen. Op den twintigften April des Jaars 1554, wierdt voor hem te regt gefield, zekere geleyn de muelere, Schoolmeester van Vlaamfche leerkinderen te Oudenaarden, van Ketterij betigt, om dat hij zich zeer naarftig in de gewijde Schriften oeffende. Hij vondt zich in geen klein gevaar. Van den eenen kant, vreesde hij God en de waarheid te beleedigen; aan de andere zijde drukte hem de zorge voor Vrouw en vijf jonge Kinderen. Geen veiliger weg meende hij dan te kunnen inflaan , dan zich, voor den Inquifiteur, op de Wethouderfchap der Stad, zijnen wettigen Regeer te beroepen. Doch titelman hier op geene agt flaande: Dit dient niet ter zaake, gaf hij hem tot antwoord; gif zift door mij gevangen, die des Fausfen en des Konings Qemagtigde ben. Antwoord daarom op mijne vraagen. Als de gevangene bij zi ne beroeping volhardde, fprak hem titelman aldus aan: „ Daar ftaat gefchreeven : alwie mij belijden zal voor de „ menfchen, dien zal ik ook belijden voor mijnen Vader, die in de Hemelen is; maar wie zich mij.-is en mijner „'woorden fchaamt, voor dit overfpeelis? geflagt, diens zal 3, zich de Zoon des menfchen ook fchaamen, wanneer hij „ koo-  ^52 TITELMAN, f PIETER) „ koomen zal in de Heerlijkheid zijns Vaders, met de Hei„ lige Engelen. En de H. petrus gebiedt, dat wij altijd „ bereid zullen zijn om reden te geeven allen den geenen, „ die van ons rekenfchap eifchen, van de hoop, die in ons is. Ik hegeer dan te deezer uure rekenfchap van uw ge„ loof." Thans des Schoolmeesters tong los gebroken zijnde, en hij allen fchroom ter zijde Hellende: O mijn God, riep hij uit, V is nu tijd: fiaa mij bij naar uwe beJojte. Zich voorts tot den Inquifiteur wendende: Vraag nu wat gij wilt, voegde hij 'er nevens, ik zal it rondelijk antwoorden, 'tgeen mij Gods Geest zal ingeeven te fpreeken, en niets verzwijgen. En, inderdaad, de gevangene deedt hierop eene belijdenis, waar in hij het Pausdom ronduit verzaakte. Als men hem hier op aan zijne Vrouw en Kinderen deedt gedenken , en hem vraagde, of hij dezelve niet lief hadde: „ Gij weet", gaf hij tot antwoord, „ dat ik die van harte beminne. Ik v zeg u de waarh.-id, indien de geheele waereld louter goud „ ware, en mij toekwam, dat ik die zeer gewillig zou over„ geeven, om mijn Vrouw en Kinderen bij mij te hebben, „ met brood en water, in gevangenis en fmaad." Als men hem hier op te gemoet voerde, dat hij, om bij Vrouw en Kinderen te koomen, flegts zijn gevoelen hadt te herroepen, verklaarde hij, zulks gaarne te zullen doen, zo 't niet met Gods gebod en zijn Geweeten onbeftaanbaar ware. Titelman het Vonnis van hardnekkige Ketterije over hem hebbende uitgeiproken, wierdt de Gevangene gefleld in handen der waereldlijke Overheid, en voorts geworgd en verbrand. In den Jaare 1560 viel, op aanbrengen van den Paltoor, in handen van den titelman, zekere jan de creus, welke, ïia Tperen gevoerd zijnde, door den Inquifiteur ondervraagd, en voorts op den Pijnbank wierdt gebragt. Alzo hij bij zijn gevoelen volhardde, deedt hem de Kettermeester in den Ban, en gaf hem aan den waereld!ijken Regter over, om volgens den inhoud der Piakaaten behandeld te worden. Dus als een andere saulus, welke naam hem door zommigen wierdt gegeeven, voortflaande in zijne woede, ontmoette hij , eerlang , eenigen tegenftand van eenige Leden van den Raad van Vlaanderen; welke tevens aanwees, hoe zeer  TITELMAN. (PIETER) 22$ zeer het Geloofsonderzoek, op de wijze, zo als het wierdt geoeffend, zelf bij Roomschgezinde Overheden, begon in 's oog te loopen. 't Was, naamelijk, in den Jaare 1564, daï de gemelde Raaden hunne bezwaaren tegen titelman inbragten, klaagende „ dat hij zich gedroeg als Ir.qaifueur des Ga„ loofs, hoewel hij zijnen Lastbrief nooit vertoond hadt, en „ zich dagelijks vervorderde, ten nadeele van 'sLands oude „ Vrijheden en gewoonten-, zonder kannis van zaaken te doen „ vangen zulke perfoonen , als 't hem goed dagt, ja die uil „ hunne huizen te. doen trekken, en huiszoeking te doen „ buiten weeten der Wethouders, alleen tot zijne hulpe nee„ mende de Baljuwen en Schouten, die hem in verfcheiden „ zaaken geenen bijftand durfden weigeren, uit vreeze van „ bij hem verdagt of aangeklaagd te worden. Zaaken, meen. „ den zii, van znlk een gevolg, dat indien men den Inquifi*„ teur zulke ongerijmde en onverdraaglijke nieuwigheden lan„ ger liet gebruiken, het te vreezen Qondt, dat de Gemeente „ zoude aan 't muiten Haan." Hier op volgde een verbod tot befcherdenheid aan den inquiteur titelman; doch deeze bekreunde zich diens weinig, maar zogt zijn Regtsgebied, van tijd tot tijd, nog al verder uit te breiden. Zijne woede eindigde alleen met zijnen dood, die omtrent het Jaar 1566 moet zijn voorge -allen. In 't begin deezes Artikels gewaagden wij van een merkwaardig getuigenis, welk deeze wreedaart, 't eenigen tijde, van de Doopsgezinden gaf. Het geval Wordt aldus verhaald. Op zekeren tijd, van flegts twee of drie Dienaars verzeld, rondloopende, om lieden, die bij hem verdagt waren, inzon» derheid Doopsgezinden, te zoeken en te vangen, wierdt titelman ontmoet van de, dus genaamde , Rooderoede, die hem met verwondering vraagde, „ hoe hij met zulk een „ klein gezelfchap durfde uittrekken om de luiden te vangen, „ daar ik, zeide hij, mijn ampt niet kan oeffenen, dan met „ eene menigte van Dienaaren, wel gewapend, en met lijfs„ gevaar?" Het antwoord, welk titelman hem hier op te gemoet voerde, luidde aldus: Ik heb hier niet te vreezen; want ik gaa alleen uit om goede menfchen te vangen, die geenen teg.enjland bieden, en zich gewillig laaten vangen. ,» Is  g54 TJALLEBlRD, TJALLEHÜIZU1VL „ Is 't zo gelegen", fprak hier op de andere, ,, dat gij* uit„ gaat om de goeden, en ik om de kwaaden te vangen ^ „ wie zal dan ongevangen blijven?" Als eene bijzonderheid, welke, behalven het reeds verhaalde, het karakter van tjtelman met eenen zwarten kool tekent, vinden wij vermeld, dat hij, vdór zijne bevordering tot het Deken- en Inquifitetirfchap , van de begrippen der Hervormden niet afkeerig was; dat hij zulks in zijne Leerredenen niet onduidelijk deedt uitfchijneh; ja, dat hij, vervolgens , lieden ter dood veroordeeld heeft om gevoelens, welke zij van hem hadden irigezoogen. Zie c. brandt, Hiflorie der Refor■ matte. Tjallebird, een vrij aanzienlijk Dorp, in het Kwartier van Friesland, de Zevenwouden genaamd, onder de Grietenij jÈngwirden^ welke zo klein is, als betraande uit flegts vier Dorpen, dat men 'er niet meer dan éénen Hervormden Leeraar vindt; deeze heeft zijne Pastorij en Wooning te Tjallebird. De Kerk is zonder Toren. Het Dorp heeft dertig .Stemmen. Tjallehuizum , in de meergemelde Friefche Grietenij Wijmbritzeradeel gelegen, is een klein Dorpje, gelijk blijken kan uit het gering getal van acht Stemmen, welke het kan uitbrengen. Men wil dat het voormaals grooter was, en zijne tegenwoordige geringheid, onder andere, heeft dank te weeten aan de verwoestingen der Spanjaarden, die, in den Jaare 1516, dit en eenige andere Dorpen in kooien leiden. In dit Dorp woonde, weleer, een vermogende Boer, tevens Dorgregter en Ontvanger, wiee kxaassen genaamd. De verraaderlijke hand eens doodflaagers, die bij nacht met hem'over den weg reisde, misfchien verlokt door eenig geld , welk de ongelukkige bij zich hadt, maakte een einde aan ziju leeven. Dk viel voor in het begin van Maart des Jaats 1627. Op eenea  TJERKGAAST, TJERKWERD. 255 eenen Graffteeri, in zes platte Latijnfche dichtregels, wordl het treurig voorval vermeld. „ Sifte pedem quisquis facras imraveris sedes, „ Et lege quam mifera morte perevntus homo-, „ Quem tenet hic tumulus: noctu comitandö necatrar „ Nefcius a Socio .vuinere: grande nefas 1 „ Spiritus inde brevi petit alti palatia coeli; „ Corpus ubi, Chrifto mite vocante, manet." . Elders hebben wij reeds aangemerkt, dat dit Dorp, met Tirns en Tsbregtum, eenen Leeraar in gemeenfchap heeft, .cs.r>:;-op, volgens d^n inhoud van het volgende Graffchrift, welk men op den Zark teesti „ Quem monumenta tuum referunt, Haringie, nomen„ j „ Poppema, decrepitus condidit ipfe pater. Carpe Viator itér, fed ne peregrina capefce „ Nomina, fünt patri® (lemmata clara fuse; „ Sunt domini ScheJIinga tui, et tua jura tuentur, „ Qi ajque jaces avido Giyna fubefi falo." ,, Te tarnen o 1 Sublate patri magis ïlIa bearunt „ Ante, per ingenium dona fublata tuum." Tolhuis , (Het) van ouds een zeer vermaard gebouw, en inzonderheid befaamd geworden, zedert den overtogt der Franfchen over den Rhijn, in den Jaare 1672, welke bij dit geftigt gefchiedde. Het Tolhuis legt in het Kwartier van Gelderland, de Over- Betuwe genaamd, doch zeer nabij het Dorp Loheth, tot het Kleeffche grondgebied behoorende. Voorheen wierdt dit Geftigt van den Rhijn befpoeld. Doch zedert het doorfteeken van het Panderenfche Gat (zie Art. pannerden, Deel XXIII.) heeft die Rivier een anderen lbop genomen; waar door veroorzaakt is, dat het geftigt, of liever deszelfs puinhoopen, meer dan een half uur gaans landwaarts van hes water gevonden worden. Van het Tolhuis vindt men aangetekend, dat het, in zijnen bloeienden ftaat, zo vast en fterk was, dat het muurwerk met geene Kanonkogels kon doorboord worden.- Het was een eigendom der Gelderfche Hertogen, die 'er, van tijd tot tijd, hun Zomerverblijf kwamen nee-  TOLHUIS; (Hét) 250 neemen; Aan den ongelukkigen Hertoge arnoud diende het, voor een korten tijd , tot eene Gevangenisfe; zijn Zoon Adolf hadt hem derwaarts doen voeren. In 't einde det Zestiende Eeuwe maakte 'er zich Prins maurits meester van. Zedert leide men 'er Bezetting binnen, om, van dien kant,, den vijand het inrukken binnen Gelderland te beletten. Boven hebben wij, met een woord , aangetekend, dat de Franfchen * iri den Jaare 1672 , alhier over den Rhijn trokken. ' Van het gedenkwaardig voorval , van wegens deszelfs heillooze gevolgen voor de Veréénigde Gewesten, vinden wij de vol* gende bijzonderheden aangetekend; De Prins van cowDé, naa de Stad Emmerik te hebben betnagtigd, bevondt zich, in 't begin van Junij, binnen de gemelde Stad, en beraamde 'er het ontwerp van eenen inval iri de Veréénigde Nederlander). De Rhijn lag tusfchen beiden? en hoewel deeze Stroom, door den droogen Voorzomer, op eenige plaatzen * voor de Ruiterij, waadbaar was, hadt, egter, de Franfche Bevelhebber geene genoegzaame kundfchap van den oordj om den overtogt te durven onderneemen. Ter goeder uure kwam hem thans een verraaderfche Geldersman» Jan FietersZ genaamd \ zijnen dienst en geleide aanbieden» Hij was een Veerman, en dus in de gelegenheid om den toeftand des Rhljnfirooms naauwkeurig te kunnen kennen. Hij berigtte den Prinfe van coNDé, hoe hi] al voor lang hadt opgemerkt, dat, bij het Tolhuis eene droogte in den Rhijn Was, die, bij het tegenwoordige laag water, van de Ruk terij zeer gemaklijk kon doorwaad worden; als mede, dat dezelve geringen tegenftand zoude ontmoeten, alzo de aangeweezene plaats, door den Kolonel van aylva, flegts met eene kleine bende Ruiterij bezet wierdt. Een gunftig berigt was deeze opening van den trouWloozen Geldersman. Mei dit alles lag 'er evenwel ook nog andere Bezetting langs den Stroom j onder Jan barton de möntbas, Kommisfaris - Generaal der Ruiterije van den Staat} deeze lag op drie plaatzen, langs den oever, tusfchen het Dorp Heusfen en het Tolhuis Aangemoedigd door het berigt van den boven genoemden aanbrenger* befloot de Prins van cowé , den Stroom te Vyyyyyy 3 SoeS  s6o TOLHUIS. (Hef) doen bezigtigen. Doch de Bevelhebber, welken hij, ten dien einde, hadt afgevaardigd, keerde onverrigter zaake te rug, hebbende met het volk van montbas fchutgevegt gehounen. Toen wierdt coNDé te raade, van eenige anderen verzeld, in eigen perfoon, het werk te gaan opneemen. Tot zijne verwonderinge vondt hij de bezette posten verlaaten. Men weet, hoe de Heer montbas , om deeze ontwijking van den vijand, zich den haat van Grooten en Gemeenen op den halze haalde, en vervolgens wierdt te regt gefield; zo dat hij zekerlijk zijn bedrijf met den hals zou hebben moeten boeten, indien hij niet uit zijnen Kerker ontvlooden ware. In 't voorbijgaan merken wij hier aan, dat volgens de aantekening van zommigen, montbas voldoende bewijzen in handen hadt, om zijne fchijnbaare misdaad te regtvaardigen; doch dat de gelegenheid des tijds niet toeliet, zich van dezelve te bedienen. Zie, op 'sMans naam, DeelXXIII, bl. 95. CoNDé, intusfchen, vermoedende, dat de onzen flegts geweeken waren, om vervolgens, wanneer de overtogt zoude ondernomen worden, te heviger aan te vallen, fprak zijne Troepen moed in 't hart, door de voorflelling van het gewigt der onderneeminge, en de eere van het volvoeren. De overtogt wierdt op den twaalfden Junij ondernomen. De Graaf van guiche reedt eerst in den Stroom, geleid wordende door den gemelden jan Pieterszoon; dien, evenwel, nu het hart geduurig ontzonk: zo dat hij telkens met eene teug Brandewijns moest gemoedigd worden. De Graaf van guiche vondt den Stroom waadbaar op twee plaatzen , op de eene voor acht en tien man naast elkander, op de andere voor een geheel gefchaard Eskadron. Veertig Franfche Edellieden reeden vooruit, en bereikten, ondanks het fchieten der Staatfchen uit eenen Toren bij het Tolhuis, de overzijde der Riviere. Doch hier eenige Staaifche Ruiters ontmoetende, wierden zij te rug gedreeven in den Stroom; uit welken zij andermaal voet aan land zetteden, doordien de Staatfchen, voor het vuur eener Franfche Batterije, aan de overzijde van den Stroom, de Viugt moesten ueemen. Dit fchieten, intusfchen , was de oorzaak van het omkoomen van een goed deel Franfchen in de Riviere, naardien zjj, door het fchrikken van hunne paerden voor  TOLHUIS, (Het) TOMBE. (LA) 2n"l voor het fchieten, van het pad gedwaald waren. Eindelijk gelukte het den Graave van guiche , zo veel volks over den Stroom bij een te bekoomen, dat hij in de Betuwe konde post vatten. Deeze merkwaardige overtogt gefchiedde in de tegenwoordigheid en onder 't oog van Koning lodewyk den XIV. die zich begeerig toonde, om, even als zijne Troepen, de Rivier te paerd te doorwaaden. De Prins van coNDé raadde hem zulks af, welken het Voeteuvel verhinderde, te water te gaan, doch die, evenwel, niet zou hebben durven agterblijven, indien de Koning hem ware voorgegaan. Sedert liet de Prins zich over de Rivier zetten. Wat al leeds en onheils voorts den Lande wedervoer, is van elders bekend; ons plan verbiedt ons het verhaal daar van. Kort naa den overtogt, maakten zich de Franfchen meester van het Tolhuis, en verwoestten het ten eenemaale. Geere andere overblijfzels zijn 'er van voorhanden , dan eenige zwaare puinhoopen, gelegen in eenen diepen Kuil, eertijds de Graft, welke het Kafteel omringde. Wij hebben reeds aangetekend, dat het Tolhuis niet meer aan den Rhijn, maar op eenigen afftand van daar landwaarts is gelegen. Tombe, (la) een vermaard Kunstfchilder, wierdt gebooren te Amfterdam, in den Jaare 161Ó. In 't eerst beoeffende hij de kunst in zijn Vaderland. Begeerte na hooger vorderingen deedt hem het kunstkweekend Italië bezoeken. Hij vertoefde aldaar verfcheiden jaaren, en een goed gedeelte van dezelve te Rome. Zo zeer was hij ingenomen met de fclioonheid der Voorwerpen, welke Natuur en Kunst, in dat Gewest, voor het Penfeel, in groote menigte, uitleveren, dat hij, naa zijne wederkomst in het Vaderland, bijkans niets, anders dan Italiaanfche Gezigten, Graften, Grotten en Bergwerken fchilderde. La tombe overleedt in zijne Geboorteftad, in den Jaare 1676, het zestigfïe zijns ouderdoms. Zie HOUBRAKEN. 1 n Yyyyyyy 3 Tongej  téi TONGELAAR, (Het Land van) TONGELRE, enz, Tonge; (oude) zie oude tonge, Beel XXIII. bladz. 302, Tongelaar, (Het L,and van) een distrikt, in het gedeelte van Staats Brabant, bij den naam van Land van Knik en Stad Graave bekend. Tongelaar is onderhoorig aan een klein Dorpje, omtrent een vierendeel uur gaans van de Stad Graave gelegen. Men ontmoet in het Landfchapje een Kasteel; 't welk, egter, weinig aanziens heeft. Tongelre, ook wel Tongerlo of Tongeren genaamd, een Dorp in Staats Brabant, in de Meierij van 's Hertogenbosch, tusfchen de Steden Helmont en Eindhoven. Het getal der Huizen wordt op ongeveer honderdëndertig begroot. De Hervormden hebben 'er eene Kerk, (taande, nevens haaren Jpitzen Toren, midden in het Dorp, die door den Predikant yan fVoenfel wordt bediend. Tongeren , eene Buurt van flegts eenige weinige Hui^en, in het Geldersch Kwartier, het Landdrostantpt van Yeluwe genaamd, niet verre van het aanzienlijk Dorp Eepe. Toorneburg , een van ouds vermaard Kafteel, in Kennemerland, in den Jaare 1255, door Graaf willem den II gebouwd, volgens bek a , tot een eeuwigduurende aan/loot der Friezen, naamelijk der Westfriezen, als die daar door in bedwang gehouden wierden. Volgens melis store , lag dit Kafteel tusfchen het van ouds vermaarde Froonen en Alkmaar, en wel zo digt bij twee andere Kafteelen, dat ze, pver en weder, elkander konden befchieten. Tegenwoordig -?ijn 'er, van het aloude Geftigt, geene Overblijfzels te vinden. Zie alting, Nottt. Geraan, Infer. Toren. (Blaaum) Bij deezen naam Is bekend een HeerenÏJUis, in de Tielerwaart, in' het Dorp Herwijnen. De tegenwoordige gedaante, zijnde die van een zwaaren ronden Toren, met een fpits leljerj dak, wijst uit, dat het, voormaals t  TORRE. (JAKOB de la) ' 253 maals, eene Sterkte of Kafteel geweest is. Volgens zommigen zoude het , eertijds , Hertoge karel van Gelder tot een Blokhuis tegen de Hollanders gediend hebben. Torre. CJakob de la) Van de koenheid van veele Amfterdamfche burgers , in het bieden van tegenftand aan de gewelddaadigheden van 't Spaanfche Hof, ten tijde van het opgaand licht der Kerkhervorminge, kan het wedervaaren van deezen perfoon , onder anderen, ten bewijze dienen, 't Is bekend, hoe de Heer van brederode, nevens verfcheiden andere Edelen, om des te beter der goede zaake van hunne hulp te dienen, in den Jaare 1567. zich na Amfterdam begeeven hadt. Dit der Landvoogdesfe zijnde overgebriefd, baarde ten Hove geen geringen agterdogt. De genoemde jakob de la torre bekleedde thans den post van Geheimfchrijvër van den Geheimen Raad, en bevondt zich te Utrecht, ter verrigtinge van eenige zaaken, de belangen des Konings van Spanje raakende. Hier ontving hij last van de Hertoginne-Landvoogdesfe, om zich na Amfterdam te begeeven, om de Regeering te vermaanen, tot het doen ontzeggen van haare Stad aan den Heere van brederode, des noods zelf met geweld van Wapenen. Geene kleine verlegenheid veroorzaakte deeze boodfchap bij Burgemeesteren, als die zich verzekerd hielden, dat de Heer van brederode aan zulk een bevel zich weinig ftooren zoude, 't Geen zij zich voorfpeld hadden, gebeurde inderdaad aan eene bezending uit de Vroedfchap. Toen begaf zich de la torre, in eigen perfoon, van twee Schepenen verzeld, bij den Edelman; die den Geheimfchrijvër insgelijks afwees, voor reden geeveude zijne ongehoudenheid om zich naar 't bevel der Landvoogdesfe te gedraagen. Intusfchen hadt het gerugt deezer onderhandelingen zich door de Stad verfpreid, en onder de Gemeente, onder welke brederode veele vrienden hadt, merkelijke opfchuddiugen veroorzaakt, 't Bleef hier niet bij. De Geheimfchrijvër de la torre kwam, eerlang, in merkelijk gevaar. Eenige Friefche en andere Edellieden, onder andere lancelot van brederode, beftonden hem, in zijne Herberg en Kamer, op den Dam, te overvallen, en tot 's anderendaags Yyyyyyy4 'm  264 TORRE, (JAKOB de la) enz. in gijzeling te houden. Zij doorfnuffelden zijne papieren, en bragten de gewigtigfte derzelven bij den Heere van brederode. De la torre, welken men, zo als hij zelve naderhand verhaald heeft aan iemand, die dit fehrijfr, in dit bezoek, met woorden en wapenen, den dood gedreigd hadt, zich binnen Amfterdam niet veilig agtende, verliet in allen lpoed en heimelijk de Stad. Sedert viel de la torre , eenigen tijd, in ongenade bij den Hertog van alva. Men weet, hoe~deeze dwingeland het opbrengen van den Tienden en Twintigften Penning den Landzaaten opleide, doch tevens van zommigen merkelijken tegenftand ontmoette. Van deeze onwilligheid in het voldoen aan zijn Gebod, zogt de Hertog de reden, onder andere, in de verfpreiding van zekere Pauslijke Bulle, naar de eerfte woorden in Coena Domini genaamd. Deeze dreigde met den ierkelijken Ban eenen iegelijk, die dusdanige fchattingen inwilligde of ontving, buiten toeftemming van den Paus. De Geheime Raad hadt, tot het doen drukken der Bulle, verlof gegeeven, en de Geheimfchrijvër de la toure den Verlofbrief ondertekend. De Hertog ftrafte hem daar voor met bekommering in zijn huis, en verbod om zijn ampt in den tijd van een rond jaar te mogen oeffenen. Zie p. c. hoof T. Torrentius. (joan) Niet t'onregt leggen zommige Dich. ters onder den blaam, van hun edel vermogen misbruikt te hebben in dichterlijke tafereelen, door het fchetzen van de ontucht in een bevallig licht, en dus de harten der Jeugd befmet en de zaaden des bederfs in dezelve geftrboid te hebben. Even zeer ftaan verfcheiden Schilders aan die misdaad fchuldig. De edele Schilderkunst, gefchikt om verhevene denkbeelden in de Ziel te verwekken, diende, in de hand van torrentius, om geilen wellust en ontucht voort te planten. In den Jaare 1580 wierdt hij te Amfterdam gebooren. Hij leide zich inzonderheid toe op het fchilaeren van Stukken, die de kuifche x>ogen kwetften, en den vleesculijken wellust 2li I I iTÏfTff - prifej  TORRENTIUS, (JOAN) enz. \ «5$ prikkelden, 't Zij om deeze reden, en zijn daar nevens gepaard liegt gedrag, 't zij om eenige andere oorzaak, ons niet gebleeken, zeker is het, dat hij, 't eenigen tijde, zijne Geboorteftad verliet, en zich met der woon te Haarlem nederzette. Zijn aanhoudende voortgang in flegtigheden, zo van de eene als van de andere foort, deedt hem hier, bij de Regeering , dermaate in 't oog loopeu, dat hij gevat en in het Tuchthuis wierdt opgeflooten. Dit viel voor in den Jaare 1630. Niet lang, evenwel, fchijnt hij aldaar vertoefd te hebben. Immers vindt men aangetekend, dat torrentius, op hooge voorfpraak, uit den Kerker ontflagen zijnde, na zijne Geboorteplaats wederkeerde; alwaar hij ook zijne dagen eindigde. Eenen Voorganger in het kwaade hadt onze torrentius in zijnen Vader; van welken de Schepen gerard schaap Pieterszoon verhaalt, dat hij de' eerfte Tuchteling in het Amfterdamfche Rasphuis geweest is. Zie houbraken, en j. wagenaar, Beschrijving van Amfterdam. Trelcatius, (lucas ) Predikant in de Walfche Gemeente, en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan 't Hoogefchool te Leiden, was van geboorte een Franschman, als zijnde ter waereld gekoomen te Erin, bij Douay, in den Jaare 1542. Hij hadt eene Moei, die, in de even genoemde Stad, den post van Mater, of Opzieneres van een Nonnenklooster bekleedde. Deeze nam de zorge en kosten zijner opvoedinge op zich, en zondt hem in het Latijnfche School te Douay, met oogmerk om hem tot den Geestlijken ftand op te leiden. Naa de eerfte gronden der taalkennisfe geleid te hebben, vertrok hij na Parijs, alwaar hij zich , in de taaien en andere voorbereidende weetenfchappen , verder oeffende. De twee vermaarde mannen johannes mercerus en petrus ramus hadt hij hier tot Leermeesters. Onder dit alles vatte hij eenige vermoedens op, omtrent de misbruiken en bijgeloovigheden der Roomfche Kerke. Van hier dat hij zijne oeffening inzonderheid inrigtte tot het rechte Yyyyyyy 5 be-  *66 TRELCATIUS. (LUCAS) begrip der gewijde Schriften, 't Gevolg was, dat hij van de tot nog toe aangekleefde dwaalingen overtuigd wierdt, en tot ■de gerneenfchap der' Hervormden overging. Ligt is het te denken, dat zijne Moei, en de verdere bekostigers zijner opvoedinge, hem, zedert, de gewoone hulp onttrokken. In deeze verlegenheid vondt hij eene uitkomst, in de genegene aanbieding van eenige Rijsfelfche Kooplieden van de Gezinte der Hervormden; deeze beloofden hem hunnen bijftand, on1der voorwaarde, dat hij, naa de voleindiging van den ge-woonen lor p zijner letteroefeningen, zich ten dienfte van hunne verdrukte Gemeente zou laaten gebruiken. Diensvolgens vertoefde hij nog eenigen tijd te Parijs, en vervolgens te Orleans; zich met onvermoeiden vlijt toeleggende op het verzamelen van kundigheden, in eenen bekwaamen Leeraar noodig. De burgerlijke onlusten , welke, intusfchen , het Koninkrijk Frankrijk begonnen te beroeren , noodzaakten hem, elders eene veilige fchuilplaats te zoeken. Hij vondt dezelve in Engeland. Geduurende zijn verblijf in Frankrijk, was trelcatius, te Santerre, in den echt getreeden. Om voor hem zeiven en zijn gezin een voegzaam onderhoud te vinden, opende hij nu een School te Londen, waar in hij de Jeugd in de Latijnfche taaie onderwees. Den ledigen tijd, die hem, van het waarneemen van zijn hoofdberoep, overfchoot, befteedde hij aan de verdere beoeffeninge der Godgeleerdheid, en van daar mede vermaagfchapte Weetenfchappen; In deeze leevenswijze wierdt hij geftoord, door het opontbod der Rijsfelaaren, die, ingevolge der voorheen gemelde voorwaarde, hem opeischten, om hunner Gemeente ten dienfte te (taan. Vier kinderen hadt hij thans reeds bij zijne Huisvrouw verwekt. Met dit gezin vertrok hij na Antwerpen, met oogmerk om aldaar, omtrent zijne bedreevenheid in Godgeleerde Weetenfchappen ondervraagd, en tot den Predikdienst bevorderd te worden. Kort daar naa vertrok hij na Rijs fel. Doch de boosheid der tijden , vooral de haat tegen de Hervormde Leeraars, gedoogde aldaar geen lang verblijf. Met goedvinden en toeftemming zijner Gemeente, vertrok dan trelcatius na Brusfel, Zes jaaren nam hij hier den Predikdienst waar, en eindigde dien met  TRELCATIUS, (LUCAS) enz. 267 met de overgave der Stad, aan den Hertog van parma, in den Jaare 1585. Zedert vertrok hij na Antwerpen, en wierdt vervolgens in verfcheiden Gemeenten beroepen. Benevens andere, bezat trelcatius , in groote maate, de hoedanigheden van nederigheid en onbaatzuchtigheid. Van hier dat hij weigerde eene keuze te doen, maar de beflisfmg zijns lots, ten aanzien eener vaste ftandplaatze, overliet aan de uitfpraak zijner medebroederen, in een Sijnode vergaderd. Deeze weezen hem toe aan de Walfche Gemeente te Leiden. Nog in het bovengenoemde Jaar 1585 maakte hij aldaar eenen aanvang van zijnen dienst. De ijver, met welken hij zich vari zijnen post en pligt kweet, en de lof, welken hij daar door behaalde, was de oorzaak, dat de Bezorgers van het Hoogefchool, reeds in den Jaare 1587, te raade wierden, den post van Hoogleersar in de Godgeleerdheid aan hem op te draagen. Hij aanvaardde deeze nieuwe bediening, en behaalde daar mede geenen minder roem. De Pest, welke, in den Jaare 1602 verfcheiden andere beroemde Leeraars wegrukte, maakte ook een einde aan zijne bezigheden. Trelcatius overleedt, op den achtëntwintigften van Augustus, in den ouderdom van zestig jaaren. Hij liet tien kinderen naa; van eenen derzelven zullen wij in 't volgende Artikel fpreeken. Zie franc, junius , Oratio Funebris in Lucam Trelcatium; meursiüs , Aehena Bat, Trelcatius, (lucas) de Jonge, Zoon van den bovengemelden, en zijn, Opvolger in het Hoogleeraarampt, was gebooren te Londen, op den vijfëntwintiglten April des Jaars 1570, terwijl zijn Vader zich aldaar met het ampt van Latijnfchen Schoolmeester geneerde. Reeds in zijne vroege jeugd vertoonde hij de blijken van eenen veelbeloovenden geest j ten bewijze waar van men, onder andere, vindt aangetekend, dat hij reeds zo vroeg als in zijne zeventiende jaar den Predikftoel openlijk hadt beklommen. Zo uitfteekende begaafdheden voor den Kanzei bezat hij, dat hij deswegen wierdt ge- ) ■  568 v TRELCATIUS, (LUCAS) de Jonge. gepreezen van den zeer bevoegden oordeelaar, den beroemden scaliger , naar wiens oordeel hij in 't Nederduitsch en in 't Fransch even gelukkig Haagde. Geduurende den aanvang der Nederlandfche Kerkgefchillen leide hij een getuigenis af, waar uit men fchijnt te moeten befluiten, dat trelcatius de Jonge van de leere van arminius niet zeer afkeerig was, althans dezelve in liefde konde verdraagen. Op de klagte, naamelijk, der KlasiL van Dordrecht, over de verfchillen omtrent de leere der Hervormde Kerke gereezen, hadden de Bezorgers van het Hoogefchool aan de Hoogleeraaren gevraagd , of hun eenige gefchillen bekend waren. Waar op trelcatius, met zijne Amptgenooten arminius en gomarus de zaak overleid hebbende, zij gezamentlijk in gefchrifte verklaarden „ dat zij wel wenschten, dat de Klasfis van Dord- recht met beter orde in deezen hadt gehandeld; dat zij ,, wel geloofden dat onder de Studenten meer gefchillen vie„ len dan hun lief waren; doch dat zij niet wisten , dat, zo veel de fundamenten der Leere aanging, onder de Hoog„ leeraaren der Godgeleerde Faculteit eenig gefchil was; wil- lende zij zich voorts benaarfligen, om de gefchillen onder „ de Studenten te doen ophouden." Deeze Verklaaring wierdt gedaan in den Jaare 1605. Eene fpoedige en aanmerkelijke verandering moet, zedert, in de godgeleerde denkwijze van trelcatius zijn voorgevallen. Want als hij, niet meer dan twee jaaren daar naa, een Werk, onder den titel van Godgeleerde Onderwijzingen, hadt in 't licht gegeeven, klaagde arminius, in zekeren Brief, dat daar iu zaaken gedreeven wierden, die geheel nieuw, en ten hoogften ongerijmd waren , ftrijdende tegen de Schriftuur, tegen de geheele Oudheid, en tegen de gevoelens van veele Hervormde Leeraaren. Trelcatius de Jonge overleedt in den bloei zijner dagen , op den twaalfden September des Jaars 1607, in den ouderdom van vierendertig jaaren. Zie petrus bertius, Oratio funebris in Lucam Trelcaiium, Teesel,  TRESEL, (DANIËL) enz. 269 Tresel, (daniel) Eerfte Klerk der Aigemeene Staaten, is, in 's Lands Gefchiedenisfen, vermaard, om dat hij zijn huis leende tot eene zamenkomst tusfchen eenige Hollandfche en Stichtfche Heeren, in den Jaare 1618, om te raadpleegen over zaaken van de hoogfte aangelegenheid, welke, ten di. n tijde, de aandagt van veele Leden van Regeen'nge bezig hielden, vooral met opzigt tot de aanmatiging van meer dan dienltig gezag, van welke Prins maurits , bij veelen, wierdt verdagt gehouden, 't Is bekend, hoe, ondanks alle poogingen, daar tegen aangewend, zijne Doorluchtigheid over zijne tegenflanders zegepraalde. Alle deeze, en veelen van dezulken , die 't met hun gehouden hadden, vonden, bij de omwenteling van zaaken, zich genoodzaakt , het Vaderland te verlaaten. Onder de laatften bevondt zich tresel; die, zedert, ingedaagd, doch niet verfcheenen Zijnde, met eene ballingfchap van twee jaaren geftraft, en, daarenboven, in eene boete van tweeduizend Guldens wierdt verweezen: zonder dat, evenwel, 't geen opmerking verdieut, zijn Vonnis van eenige bijzondere misdaad gewag maakte. Zie j. wagenaar , VaderL Hijlorie. Treslong, (willem van blois van) In het Zesde Deel deezes Woordenboek:, op bladzijde 698, beloofden wij een uitvoeriger leevensberigt, wegens deezen verdienftelijken Vad rlandfchen Held. Thans gaan wij ons van deeze belofte kwijten. Wij doen zulks met te meer genoegen voor ons zeiven, zints het ons heeft mogen gebeuren, door de edelmoedigheid en het vertrouwen van eenen nog leevenden aanZienl jken afilammeling des doorluchtigen Admiraals, met echte en oorfpronklijke aantekeningen begiftigd te worden; waar door wij zijn in ftaat gefield, eenige nadere veelal onbekende bijzonderheden, het hooglofliik Geflagt betreffende, aan het licht te brengen, en tevens den volgreeks der naakoomelingen, tot op den tegenwoordigen tijd, te vermelden. De aanzienlijke Zender, welks naam is cornelis johannes bloys van treslong, Oud - Burgemeester en Thefaurier der Stad en  27ó TRESLONG. (WILLEM van BLOIS vaïO en de Landen van Steenbergen, thans woonende in '/ Hage, ontvange, bij deezen, onze opregte dankbetuiging voor de betoonde edelmoedigheid. Mogten de Leden van nog andere aloude Vaderlandfche Geflagten, door dit voorbeeld, ter even gulhartige mededeelinge, worden uitgelokt. Wanneer in ons fFeordenbuek eenige misflag ingefloopen, of eenige onnaauwkeurigbeid begaan is , rekenen wij ons % pligt, en zijn zelf overbodig genegen, het onnaauwkeurige kwalijk gefielde te verbeteren. Dus zullen wij, in het tegi-nwoordige geval, handelen. Toen het boven gemelde Artikel, in "het Zesde Deel, gefield wierdt, hadden wij niet öén toegang tot de bronnen, welke nu voor ons geopend ïijti; Volgens de kundigheden , daar uit ontleend, zullen wij, met "weglaating der Zijllngfche takkken, ons alleen tot het r'ëgïlrecht opgaande en onmiudelijk nederdaalende Geflagt Van onzen Admiraal bepaalen, met tusfchenvoeging der voorhaarhtte leevensbijzonderheden van onzen Vaderlandfchen Held t." Ter zy'den ftont het Wapen van den Heefe De Raet van der Voort, op het Pergament in rood Lak* De zra deezes Gètuigfchrifts koomt hier op nederV ,j Wij ARNOUD tan philips DE raet VAN der VOORT, Rt& der van de Krijgsorde van jezus Christus, enz. XXVIII. DEEL. Zzzzzzz „ Vef'  274 TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) „ Verkïaaren en getuigen , op verzoek van den Heere" jasper van blois van treslong (*) van onderdeuren „ Ridder, dat wij (naa veelvuldige naafpooringen , zo in onze Archiven, Memorienjen Geflagt- en Wapenkundige BeCehciden, als in de oude Handvesten en Gedenkftukken, op verfcheiden plaatzen hier te Lande berustende) gevonden hebben, dac het Geflagt van blois van trelon, in vervolg van tijd en door perfoonsvertegenwoordiging, in regelrechte en mannelijke linie, afkomftig is van het aloud en doorluchtig Geflagt van chastillon sur marne; en dat omtrent het Jaar 1350, jan van chastillon, de Tweede van dien naam, Graaf van Blois en Dunois, Hertog van Gelder, Heer van Avennes, l.andrechies, Chimay, Trelon, Gouda, Schoonhoven, Terthnlen , enz. (dewelke, geene kinderen naalaatende bij zijne Vrouwe Margareta , dogter van reiinout den Tweeden, achtlterr Graave en eerften Hertog van Gelder) vóór zijn l:uvre ijk hadt geteeld, bij sophia van dalem, uit het adelijk en oude Huis van arkel, twee natuurlijke Zoonen (of, volgens het gevoelen van zommigen, in een heimelijk huwelijk met de gezegde Vrouwe sophia) te weeten, jan b. van e^ois , Ridder, van de Orde van S. antony, Raad van den Graave varr Eolland, en guy b. van blois, Ridder,. Heer van Haften M (*) Aldus wordt, bij wijlen T deeze naam gefpeld, ,zotxtijds ook trellong, of wel terlOn; doch ae waare fpelding is treslong. Zo fchriift men ook nu eens blois,. en dan wederom bloys. „ Guy, Grave van Blois of Bloys in Franhyk, Heere van Gouda, Schoonhoven, Tertholen &c. , zijn Graaffchap van Bloys in den Jare ijpi aan den Hertoge van Orleans ver kogt hebbende , bragt hij den naam van dit Graeffchap over opzijne Heerlijkheden in Noord- Holland, aan de Zat/* gelegen; welke Heerlijkheden , als doe, te famen genomen , bekent waren , met de naam van Zanen of Saandc, en die van-die tijd af, zoo als nog op den hnydigen dag, met den naam van de Landen van bloys , genoemt worden"  TRESLONG. (WILLEM van BLOIS vAfO Hl in Zeeland; welke Jan b van blois, van zijnen Vader, onder andere Landen en Heerlijkheden Ontving die van trek» In Henegouwen , naar welke de naakoomelingfchap van den gemelden jan ; genaamd van blois, den" naam trèlon ont* leend heeft; welke trouwde maria' vaN heeiüstedè, dogtet' Van geraro, en van mama van pölanen van wasSénaerj bij welke hij veele kinderen verwekte, en onder andere lode. Wyk van blois van trelon , Ridder , Heer van Cabau * Raad van den Graave van Holland, die insgelijks ten huwelijk nam eene maria van heemstede, dogter van raêsj eri Van agmes van Oostende , bij welke hij , onder andere { eenen Zoon hadt, genaamd jaN van blois van treloni Ridder; Heer van Cabau, Hoofdfchout van Gouda èn Raads* heer in V Hage; Welke ter Vrouwe nam step'hana van bouck» horst, welke hem baarde Jasper van blois van trelon* den Eerften van dien naam, Hoofdfchotit der Stad Haarlemj en Baljuw van Kennemerland, gehuwd aan c'athabina Öes* van wyngaarden, waar uit gefprooten is willen van blois van trelon ,• Heer van Oudenhoorn en Pettegem, enz* Opperjaagermeester Van Holland en Admiraal van Zeeland,' gehuwd aan adriana van egmont ; Uit welk huwelijk ge> booren is jasper van bi.ois van trelon, de Tweede van dien naam," in den Jaare 1576, Heer van Oudenhoorn eri Pettegem, gehuwd aan lücretia De la sale,- dogter van? jAN fran?ois, Ridder, Heere van Krabbendijk, bij welke1 hij verfcheiden kinderen heeft naagelaaten; Eer Wij voortgaan tot de verdere affbimmelingen, is het dientllg # hier aari te merken, dat de Heer du chene van deeze verbintenisfé onkundig fehijnt geweest te zijn * dewijl hij zegt dat hij Ongehuwd overleeden is, in zijn werk,- getiteld: Hijïorie vati het Huis van Chastillon fur Marne, gedrukt te Parijs, in den Jaare 1Ó21 ; 't geen door pontus heütep.us fehijnt gevolgd te zijn. Maar het is bekend , uit het Boek van den Eerwaardigen Vader christoffel butkëNS , Priester van SU Sauveur te Antwerpen , geiiteld, G«plagtregisters der Plee. ren, Edelen , enz Deel IV, in onze Archiven berustende, gelijk ook uit veele andere goede Scarijvers, welker Werken in groote agting en aanzien zijn, als mede uit voortreffelijke Zzzzzzz 9 . ï'»nS-  476 TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) Familieberigten, welke aan ons vertoond zijn; zo dat het waarheid is, dat de gemelde jaspbk van blois, de Tweede van dien naam, welke gebooren wierdt in den Jaare 1576» overleeden is in den Jaare 1620, door te verongelukken in het ijs; naalaatende, bij gemelde zijne Vrouw lucretia de la sale, jan van blois van trelon, philip robert van trelon, eleonora eil elizabeth van trelon; welke jan ter Vrouwe hadt magdalena , dogier van jan donker , Opperjaagermeester van Keizer rudolfus den II , doorluchtiger gedagtenisfe; dewelke, behalven andere erfgenaamen, hem baarde jasper van blois van trelon, den D;rden van dien raam; die, bij elizabeth van ginderdeuren, verwekte ja» baptist a van blois van trelon, welke, bij zijnen Geflagtnaam, dien van gindjsrdeuken voegde, ter oorzaake der Voorregten, welke zijn Oom adriaan van ginderdeuren hem befprak bij Uiterften Wille (insgelijks aan ons vertoond) mids en op voorwaarde dat hij den naam van ginderdeuren , ter zijner gedagtenisfe, zoude voeren; hij tradt in 't huwelijk met jakoba menton, uit welke de Heer Rxquirant gefprooten is; dewelke als in onmiddelijke en wettige mannelijke Linie afdammende van den boven genoemden jan b. van blois, Ridder, Heere van Trelon, nevens alle zijne Voorzaaten, hebben hunne Wapens gevoerd, het eerfte Quartier met Zilvere Balken op een Rood Veld, aan twee zijden met Zilver opgeflagen, ziinde dat van van arkel; in het eerfte Quartier met drie Zilvere Bellen op een blaauw Veld, daar boven Goud, zijnde dat van chastillon, zoo als de bovengenoemde jan b. van blois, dat van zijne Moeder verkregen, en het met dat van chastillon, zijn Vader, in 't Regeer Quartier gebroken heeft; het Wapenfchilt verheven met twee Helmen van Zilver, met Goud gekroond, boven de eerlte Helm, een, zijn bek openende draak, met het Helinftuk vaii chastillon; de Helmdekfels van Goud, open en hoogblaauw, boven de tweede Helm een vliegende Zwaan van Zilver, met een Goude Kroon om den hals, met het Heimftuk van van arkel, de Helmdekfels van Goud, open en hoogblaauw; dezelve Wapens onderfteund door twee Gouden Leeuwen, zo als die hier boven behoorlijk gefchilderd en uitgeregt zijn. »» En  TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) 4$ I„ En getuigen wij daarenboven, dat het genoemde Geflagt van blois van trelon van adel is en hier te Lande daar voor erkend wordt; gelijk blijkbaar is uit de Kiijgs- en Ridderorders , in welke zij zijn aangenomen, sis in de Duitfche ; Order, van welke het Lidmaatfchap aan veelen is opgedraagen, en van de Komraandeurs van Utrecht, van Rheerien ) en van Maasland, welke waardigheid zij met grooten roem en lof bekleed hebben. Ook heeft men de Dogters deezes j Geflagts zien aangenomen worden in den rang van KanunniI kesfeu of Geestelijke Dogters van Oudadelijke Kapittels of ! Kloosters, gemeenlijk Adelijke Stiften genaamd, 't geen ten : klaarblijkelijken bewijze van haaren adeldom verflrekt. Behalven dat zij veel aanziens hebben verworven, uithoofde ! der grootheerlij kneid hunner huwelijksverbintenisfen , welke zij met de voornaamfle Geflagten in de Nederlanden hebben aangegaan, als met die van egmont, croy, ligne, barban- son, montmorency, MERODIi, lannoy, humieres, KUBEM- iPRé, borssrlen, assendelft en veele anderen. „ Verkïaaren en getuigen wij, daarenboven, dat de Heer Requirant en alle zijne Voorzaaten, altoos, 20 in Holland: als elders, zeer luisterrijk geleefd hebben en als perfoonen ' van rang en vermogen, zonder immer eenig veragtelijk beroep 1 of handwerk gedreeven te hebben, 't welk vernederende was voor den Adelfland. „ En gelijk het redelijk en billijk is, aan de waarheid ge1 tuigenis te geeven, hebben wij de tegenwoordige Verklaaring ; gedaan, op verzoek van den Heere enz. met ons gewoon Zegel en Handtekening bekragtigd. „ Utrecht den twaalfden van de maand April van 't jaar onzes Heeren duizend zeshonderd vijfennegentig. (Was ge. ceekend ) arnold jan peulip de raet van der voort." Ter zijden ftondt het Wapen van den Heere de raet van der voort, op Pergament, jn rood Lak. Zzzzzzz 3 Thaas  178 TRESLONG. (WILLEM van BLOIS vak) Thans gaan wij over tot onzen Grooten Admiraal; naa air yoorens, 't geen in ons Zesde Deel, aangaande deszelfs Voorouders, niet of gebrekkig gemeld is, te hebben aangetekend. Wij maaken eenen aanvang van zijnen Oud-Over-: Grootvader; deeze was jan van iilqis, welke, van zijnen Vader, onder andere Goederen en Heerlijkheden , die van Treslong, in Henegouwen, hadt verkreegen. Hij nam ter Vrouwe maria van heemstede , dogcer van Gerard van Heem}} ede en van Maria van Po lanen van Wasfenaar. Behalven verfcheiden andere kinderen, verwekte hij bij haar, LopiS of lodewyk van blois van treslong, Ridder, Beer van Cabau , Raadsheer in den Hove van Ho/land* Hij tradt in 't huwelijk met eene Jonkvrouwe van den zelfden naam als zijne Moeder, maria van heemstede , dogter van Raas van Heem/lede en van Agnes van Oo/lendet en wierdt bij haar Vader, van Jan van blois van treslong , Ridder , Heere van Cahau, Raad in Graavenhage, en Hoofdbaljuw van Goada. Zijne Echtgenoote was stevina van boekhorst, en hij bjj haar Vader, van Jasper van blois van treslong , Hoofdfchout van Haar. lem en Baljuw van Kennemerland. Hij begaf zich in 't huwelijk met catharina oem van wyngaarden. Behalven andere Kinderen, wierdt uit deezen echt gebooren de hoofdper-; fönaadje van ons tegenwoordig Artikel, Willem van blois van treslong, Heer van Oudenhoorx en Pettegem, Admiraal van Zeeland, Overfle van Oo/lenr en Kapitein van twee Compagnien Voetknegten, en vervolgens Lieutenant Houtvester en Groot Valkenier van, Holland en Westfriesland, overleeden in den Jaare 1597. De dageraat der Nederlandfche Vrijheid was het tijdffip van zijnen bloeienden leeftijd. In verfcheide Leden van zijn Creflagt hadt hij het voorbeeld van kloeke poogingen, ter affchuddinge van het Spaanfche juk. Zijn Broeder jan van blois van treslong, hadt het vermaarde Verbond, en het Smeekfchrift der Edelen ontworpen en benevens hem onder-? teekent; voor welke Vrijheidsliefde gemelde zijn Broeder, in den Jaare 1568, onder meer andere 's Larids Edelen, te 2*V«s-  TRESLONG. (WILLEM van BLOIS vanï g~o fel, onthoofd is geworden. Dien zelfden geest ademende, wierdt onze Held metafgefchrikt, maar begaf zig te Velde, en zogt de goede zaak te helpen fchraagtn, onder de banieren van Uraave lodewyk van nassau, broeder van Prinfe willem ben I. In het ltraks genoemde jaar verzelde hij deezen op den togt na Groningen, en van daar, in den aftogt, na Jemmingen, een Dorp aan de rivier de Eems gelegen. Bekend is de Veldflag, welke, bij dit Dorp, voorviel, op den veertienden Julij, tusfchen den Hertog van alva en Graaf lodewyk, als mede de zwaare nederlaag , den laatstgenoemden aldaar toegebragt. Onder het dapper ftrijden , bekwam treslong eene zwaare wonde, doch hadt het geluk van 'svijands handen te ontkoomen, en, over den Stroom, na Embden gevoerd te worden. Hier deedt hij zich geneezën , en diende vervolgens, eenigen tijd, den Graave van Oostfriesland, als Edelman. Intusfchen gebeurde het, dat Prins willem, in de hoope van gelukkiger te Water dan te Lande te zullen flaagen, beftelling ter Zee uitgaf, aan gevlugte Edelen en Kooplieden, om met fchepen, voor eigen rekening uitgerust, den vijand alle mogelijke fchade toe te brengen. Treslong, ouder andere» aanfchrijving van den Prinfe bekoomen hebbende, voorzag hij zich van een fchip, en diende kornelis gerlofszoon roosol onder hem als Luitenant. Naa dat hij dit beroep eenigen tijd hadt bij de hand gehad, en terwijl hij, in 't begin des Jaars 1571, te Embden lag, deedt hemde Graaf in verzekering neemen. De reden of het voorwendzei dier behandelinge, was, dat treslong , binnen Embden, Eekeren Amfterdamfchen burger rantfoen hadt afgedwongen , en dac zijn Luitenant roobol, op 's Graaven bodem, eeaige vijandigheden hadt bedreeven. Treslong zat verfcheiden weeken in hegtenis, doch verworf, eindelijk, verlof tot het vrije gebruik der ftraaten van Embden, onder eenen borgtogt van duizend guldens, en de belofte van, zonder 'sGraaven toeftemming, de Stad niet te zullen verlaaten. Intusfchen hieldt men zijne zaak al aan Ceepende. Dit verveelde zijnen werkzaamen geest. Op zekeren tijd den kans fchoon ziedde,* ontzeilde hij de Stad, agterlaatende eene Verklaaring, bij welke Zzzzzzz4 tij  »So TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) hij beloofde, altoos te zullen gereed jzijn,- zich te vervoegen ter plaatze , alwaar men hem geregtelijk zoude aanlpreeken. Uit zijne hegtenis ontflagen, begaf zich treslong in dienst van den Prinfe van oranje. In den aanvang des Jaars 157a ontving hij last van zijne Doorluchtigheid, om twee fchepen jn Zee te brengen. Met een van deeze hengelde hij, in de maand Februarij, omtrent en binnen het Texelfche Zeegat. Hier noodzaakte hem het vriezend weder, onder het Eiland Wicringen te loopen. Door bezetting van het Ys, moest hij aldaar tot in de maand Maart vertoeven. Terwijl treslong aldaar lag, gaf hij, van tijd tot tijd, vrijheid aan zijn volk om aan land te mogen gaan. Zeer duur ftondt deeze vrijheid aan zeventien perfoonen. Op grond van eenigen moedwil, door hen bedreeven, wierden ze allen, in éénen nacht, omgebragt door de Wierittgers; welke, daarenboven, treslong, onder eede, deeden belooven, dien moord nimmer aan hun te zullen wreeken. Onder dit alles kwam de maare deezer beklemminge van treslong tot bossu , van wegens den Hertog van alva, Landvooad over Holland. Deeze zondt den Onderadmiraal jan simonszoon rol, met vier Vaandels Knegten, om het fchip re bemagtigen. Het wierdt eerst, naar Krijgsgebruik , opgeëischr. Als treslong, wijzende op zijn gefchut, hun ten antwoord gaf, dat hij niet.^ dan kruid en lood ten beste hadt, rukten de Spanjaards aan, doch wierden in zulkervoege ontvangen, dat zij raadzaamst oordeelden , zich agter den Dijk te verfchuilen. Toen fielden de Spanjaards praamen en fjeden met anrde toe, en bragten dezelve met het grof gefchut op het Ys flaakende voorts bijkans tweehonderd fchooten op het fchip; die, ester, door treslong zodanig ontvangen wierden , dat ze andermaal moesten te rug wijken. Intusfchen arbeidde het v Ik van treslong met onvermoeiden vlijt om het fchip los te bijter ; 't geen eindelijk ook gelukte. Ondanks het fchieten en fchelden des vijands , fchoot het fehip uit het Ys, en ontkwam het dreigende gevaar, met ver< liës van flegts éénen ma», Dm  TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) s8r Dus de ruime Zee te baate hebbende, wendde treslong den fteven na Engeland, om 'er zich te voegen bij 'sPrinfen Vloot, die aldaar lag, en nu door willem, Graaf van der Mark, Heer van Lumei, als Admiraal gebooden wierdr. Bekend zijn de redenen, welke de Vaderlandfche Helden Engeland fpoedig deeden verlaaten: de herinnering, naamelijk, der fchande, voor eerlijke lieden, om zich met enkel zeefchuimen te geneeren, en het bevel der Engelfche Koninginne, door opftooken des Hertogs van alva, aan onze Zeelieden, om de Engelfche Havens te verlaaten. Nevens de overigen Hak hierom treslong in Zee , den fteven wendende na Texel, met oogmerk om vijandlijke fchepen te bemagttgen , of zich van de eene of de andere Noordhollandfche Stad te verzekeren. Het keeren van den wind deedt hen van koers veranderen, en dien na de Maaze zetten. Thans deedt treslong den voorflag om, ware het mogelijk, den Briel te bemagtigen; het geen door den .Graave van der mark, als Vlootvoogd, en de verdere Scheepskapi. teinen wierdt goedgekeurd. Eerst twee, en vervolgens nog vierentwintig fchepen , ftrijken , op den eerften April des Jaars 1572, 's naamiddags ten twee uure, voor het Hooft' van den Briel. Niemand dagt aan de Watergeuzen. De Veerman jan Pieterszoon koppestok kreeg daar van den eerften Inval. Straks roeit hij met zijn Vaartuig na de Vloot, en vraagt na treslong, welken hij, in perfoon kende, alzo treslongs Vader Baljuw van den Briel geweest was. Zo ras hadt onze Held zulks niet vernomen, of hij treedt ten voorfchijn, en van den Veerman verwelkoomd zijnde, brengt hij den man bij den Admiraal, Graave van der mark; welken hij voorts berigt, dat deeze de rechte man was, die tot hun oogmerk konde dienen. Men begeert dan op hem, dat hij eene boodfehap in de Stad gaa doen. Koppestok , niets te verliezen hebbende , aanvaardt dien last, mids voorzien wordende, op zijn verzoek, om te meer geloofs te vinden, van treslongs, Zegelring, om ftraks genoemde reden bij de Wethouderfchap van den Brielle wel bekend. Aldus uitgerust, begeeft zich de Veerman na de Stad, alwaar hij de Wethouderfchap vergaderd vondt. Hier diende Zzzzzzz5 hij  2S2 TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) hij derzeïve aan, hoe hem door den Graaf van der mark, oevens treslong en andere van 'sPrinfen Hoplieden was gevergd, te verzoeken dat de Magiftraat twee Gemagtigden, om met hun te fpreeken, na buiten geliefde te fchikken, de welken niets kwaads wedervaaren zoude, alzo de komst der Vloote alleenlijk diende, om de Stad van alva's dwingelandij, den Tienden Penning en het Spaanfche juk, te verlosfen. Dit gezegd hebbende, bragt hij, ten bewijze der echtheid van zijnen last, treslongs Zegelring ten voorfcbijn. Naa eenigen tegenftand kreeg hij 'er twee mede, die den Graave, nevens treslong en anderen, midlerwijt aan land getreeden, ontmoetten in een huis, tusfchen het Havenhooft en de Stad. Hier verworven ze twee uuren beraads. Deezen tijd verftreeken, en een beflisfend antwoord nog niet zijnde binnen gekoomen , befloot de Admiraal, uit vreeze dat men zich van binnen Herken zoude, met zijn Volk in twee hoopen aan te rukken. Hij zelve ftelde zich aan het hoofd der eene bende. De andere, gang neemende na de Zuidpoort, wierdt door onzen treslong aangevoerd. Hij ontmoette aldaar den Rentmeester joan van duivenvoorde, die het vlugten in den zin badt, doch welken hij bewoog tot blijven. Terwijl de Graaf, de Noordpoort bemagtigd hebbende, 's avonds ten negen uure de Stad binnen trok , deedt treslong , ten zelfden tijde, zijne intrede door de Zuidpaort, aan 't hoofd van omtrent tweehonderdvijftig man, in alles, ten deele Luikerwaaien, rap Volk, maar moedwillig, ten deele gevlugte Nederlanders, 's Daags naa deeze merkwaardige bemagtiging , ging het op een ftormen der beelden, fchenden en berooven van Kerken en Kloosters. Doch de burgerij wierdt gefpasrd. Hadde men voorts 's Graaven zin gedaan, men zou de Stad in brand geftoken, en met den flank geruimd hebben. Doch treslong , nevens jakob simonszoon de ryk, en eenige andere Hoplieden, verklaarden zich daar tegen. Men hadt nu, zeiden ze, den voet op den drempel, en moest dieper na binnen zoeken door te dringen. Men moest, voegden ze 'er nevens, nu het geluk hun in den mond liep, en men den fleutel des Lands in handen hadt, den Prinfe daar van kennis geeven, die den misflag niet begaan zoude, om hen verlegen  fR.ESL.ONG. (WILLEM van BLOIS van) 283 gen te laaten. Door zulk eene verftandige taal van treslongen diens lotgenooten, liet de Graaf van der mark zich omZetten , en gaf den Prinfe kennis van de behaalde zege. Zedert vertoefde treslong nog eenigen tijd in den Briel; en gelijk hij de bemagtiging hadt bevorderd , zo was hij ook van merkelijken dien.'t, om eene pooging ter heroveringe, door den vijand te werk gefield, te doen mislukken. Want naauwlijks hadt de Hertog van alva het verlies van den Briel vernomen, of hij zondt den Graaf van bossu,. met eenige fchepen, derwaarts, met oogmerk om hem de Stad te doen herwinnen. Terwijl het Spaanfche Krijgsvolk, voet aan land gezet hebbende, de Stad naderde, en aldaar, uit het grof gefchut, raauwelijk ontvangen wierdt, voer treslong , nevens roobol, met eenig Volk, na het Water de Bornisfe, alwaar bossu zijne fchepen gelaaten hadt. Een deel derzelven fteekt treslong in brand, boort anderen in den grond, of zendt ze van den oever op de ruimte, Zo zwaar een fchrilf beving hier door de Spanjaards, dat ze ftraks de Stad verlieten, en zich in het Water de Bornisfe worpen; door 't welk, zij het, met zwemmen, op het Land van Putten, en voorts op Nieuw - Beiferland ontkwamen, uitgezonderd eenigen, die verdronken, of in den modder verfmoorden, 't Is eene overbekende zaak, en van agteren gebleken, dat bij deeze gelegendheid, alhier in den Briel, de Eerfte Steen aan deeze Vrije Republiek gelegd is geworden. Wij zullen hier laaten volgen dén Brief van den Kapitein, Jakob simonszoon de ryk, wegens deeze gebeurtenis, aan Prinfe willem den I gefchreeven, door eenen onzer VaderJaadfche Dichters in Vaerzen gebragt: te meer, om dat de verrigtingen van treslong, daar in zeer kragtig worden afgefchetst. JACOB  &U TRESLONG. (WILLEM van BLOrs van) JACOB SIMONSZOON DE RYK J aan , WILLEM DEN EERSTEN, prins e van oranje. j, ïk fchrijf, Doorlugte Vorst! dees brief u uit den Briel; „ Denk, denk niet meer: De Rijk zwerft troosteloos op de ftroomen, „En vind in Neerland geen verblijf dan op zijn Kiel; „ O Neen, mijn Prins, God lof den Briel is ingenoomen. „Geheel de Vloot ligt thans geankerd voor den wal. „ God lof! die Stad heeft reeds Oranjes zij gekooren. „Gij fchrikt... Ik weet, dat u deez' maar ontzetten zal; „Doch, fchep nu moed: de hoop op Vrijheid is geboren; „De Spanjaards vlugten, — wij zijn Meester van de Stad, „Eu onzer aller trouw, hoe 't ga zal nooit bezwijken, „Al dreijgde ons Al va zelfs met galg en ftrop en rad; „Wij züllen voor Bosfu de Oranje vlag niet ftrijken. „Dat vrij het Beulenrot ons Watergeufen noem; s,Wij zworven lang genoeg als arme Bannelingen, « „,Doch dragen op dien Naam, uit zucht tot Vrijheid, Roem, „Maar ook niet minder moed op onze helden Klingen. „ 't Is  TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) aSj ,,'t Is waar: het heeft voor lang .mijn Ziele wee gedaan, „Dat ik uit Eerlijk bloed van ouds her voord, gefptooten, „Niets tot behoudenis van 't Land kon onderdaan; ; „ Mogt ik flegts, door mijn Schip, uw Oorlogsroem vergrooteru „Dan, 'k heb uw taay geduld, ol Vorst! te lang gerekt, ,,'k Moet U in dezen brief, onze overwinning fchrijven,, „Op dat U dapperheid, die,'t Land tot heil verftrekt, „Nu onze kleine magt met Oorlogsvolk zou ftijven. „ Der Britten Kooningin, geperst door Alva's taal, „ Deed aan Lumey 't verblijf der Vloot in 't Rijk ontzeggen, „Wij volgen dra den raad van uwen Admiraal, „Om 't dus op Texel, of Enkhuijfen aan te leggen. „Wij fteevenen driftig voort, daar elk de Vrijheid mint. „De wakkere van der Mark doed aller moed ontbranden; „Roept „Mannen! Zeilen bij!.. Klampt aan! en overwint..,." „Schiet toe" zoo dat wij fluks twee Scheepen overmanden. „ De wind loopt eensklaps om, met aangenaam geblaas, „Jaagt met een flijve koelte, ons over Nereus ftroomen, „Wij zeilen met de Vloot tot in de breede Maas, „ En zijn, fchier eer men 't dacht, dus voor den Briel gekoomen, „De Stad loopt uit, en kijkt verleegen van den Wal, „Wij ftrijken Zeil, en zien den Veerman tot ons naderen. „„Treslong! waar is Treslong? (dus roept hij overal) „„ Ik ken dien DapprenHeld, beroemd door brave Vaderen 1" i „Treslong ontfangt hem ras met gulie minzaamheid, „En zegt: „aan Koppeftok durf ik de zaak betrouwen." „Dies word hij in der ijl naar van der Mark geleijd, „Om dus ons Krijgsbefluijt aan deezen man t'ontvouwen.  *Só* TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) „Hij neemt den voorflag aanj roeijt driftig naar de Stad, Vraagt uit des Graaven naam , den Magiftraat te fpreeken * „Toont hun iets van Treslong, daar hij zijn Handringbad; „ Maar zag geheel den Raad, door bange fchrik, verbleeken^ „Voorts zegt hij „Van der Mark, des Princen Admiraal, „ „ Komt, tegen Alvaa's woen, en voor de Vrijheid vegten, „„Kies vrijheid of den dood....; wie volgt mij uit deesZaal? „ „ Befluijt .. hij heeft voor't minst vijfduijfendt Oorlogsknegten/' „Men fammelt; doch in 't eijnd komt Koppeftok aan bood, „ De fiere Graaf ontfaugt met hem twee Zendelingen j „ En vraagt uit uwen naam de Sleutels van de Poort ; „ Of dat hij hen eerlang tot de overgaaf zal dwingen* „Verbeeld U welk een angst dit in de Stad verwekt! „Dè Raad was *t eijnde raad, want niemand dorst zig uiten} „ Eu daar men dus den tijd met overleggen rekt, „ Moest van der Mark met ons, tot Krijgsgeweld befluijteri. „De Vlöotling word ontfcheept, men grijpt een zwaren Mast.» „ Rammeit dus op de Poort, dat fiot en grendels kraaken. „Voorts was 'er firoo en pik en rijs op een getast, „Om door het woedend vuur, een grooter log te maaken.„ Och! kon ik Ü, o Vorst! den onverfehrokken moed ,,,Van Robol, Entes, Brandt, Ruijkhaaver, Abelszoonen,„En Everdingen, Looy, Dirk Dnijven, van den fïoet „Dier Helden, naar den eijsch in dezen brief veftoonen? „Maar 'k weet dat eij hun deugd en dappre daaden kent: ,,'kNoem flegts Merout, Vlierhop, van Utrecht, Daam en Franfen,„Gelain, en Cabeljauw, en Spiegel en van Gent, „Al Mannen, waardig om met Laauwerblaan te kranfen! Dees  TRESLONG. (WILLEM van BLOïS van") i$f. „Dees Helden door Treslong en d'Admiraal der Vioot, „Trouwhartig aangevoerd, doen ons de ?tai verwinnen. „Lumey zwaait m:t zijn Staf... we ontzien geen nood of dood. Maar ftreeven, als een heir van Leeuwen, fier naar binnen. „Toen hief het Krijgsgefchreij der Vlootelingen aan... „ 't Was moorden!... doch wij doen de Plonderz ch: bedaaretu „ Dan, ach de Geestlij kheid kou 't woeden niet ontgaan j „ Des trachten wij vooral de Burgerij te fpaaren. „Lumey, wel ftout van hart; maar al te woest van aart, „ Sloeg driftig voor, om heel de Stad in brand te fteeien J „ Doch, door Treslong en mij, en Entes wat bedaard, , Ziet hij de fchoone kans, en laat zig overfpreeken; „Ja zegt getroost te zijn, met ons, het wreedst geweld „ Des trotfchen Spanjaards zelfs, het uiterst af te waehten, „ Dus blijft dit Krijgsbefluijt bij allen vastgefteld j „De Stad word dra verfterkt met onvermoeijde kragten, „ Ach, zaegt gij zelfs hoe thans, hier in den Vrijen Briel, „De Vrijheidmin herleeft, door zulk een zwaay der zaaken} „Dat zou u Vorftelijk Hart, uw vrijgebooren Ziel, ,, Nog meer, dan ooit voorheen, 'in Heldevuur doen blaaken, „ O! Heil en Heul des Volks, die 't kwijnend Nederland, „Van 't prangendt Oorlogs-wee, eens eindelijk zult bevrijden* „ Verfterk gij onzen moed, door fterken onderftand. „ Blijf, nooit volroemde Vort, den Spaanfchen Beul beftrijdenï ,,'tGefchut der Vloot ftaat reeds gelaaden op den muur; „Veel gaten zijn geftopt met Vis- en Haaringtonnen. „De Vrouwen fchreeuwen: „Sa, geeft op den Spanjaard vuur," „En draaijen van heur kleen, ons Lonten voor Canonnen, „ Zelfs  j33 TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van} „Zelfs roept'de hef des Volks, famt heel de Burgerij: „„Oranje leeve en blijve in 's Koonings naam regeeren," „In 't eijnd, de Magiftraat vloekt Alvaas dwinglandij. „Elk wenscht U, hier, o Prins! als zijn befchermer te eerau „Godlof! mijn hoop herleeft, hoe mindert nu mijn fmart 1 „Ik zie de goude Zon der Vrijheid eindelijk daegen.„De.mensch is altijd veeg: maar 't deugd bem'nnend hart „Blijft willig goed en bloed, voor de Edele Vrijheid waegerï. „Daar zal ik proef van doen, tot ik mijn geest vergiet: Ja'moet ik, braaffte Vorst; voor Recht en Vrijheid fterven! „Mijn Heijl betust in Hem, die al mijn daaden ziet!i... „'k Schep moed!... 'k zal nu een graf in 't Vaderland verwerven." g. b e ij e r. Niet lang naa den Briel, wierdt ook Vlisfingen omgezet * en de Spaanfche bezetting daar uit yerdreeven. Onkundig van 't geen aldaar was omgegaan, was Don pedro pacieco , Spanjaard van hoogen rang, Opper-Ingenieur des Hertogs* van alva, in de Haven van Vlisjingen binnen geioopen , ea ftraks in, hegtenis genomen. Omtrent dien zelfden tijd, vernomen hebbende wat 'er in Zeeland gaande was, hadt treslong, met drie fchepen, aldaar binnen gebragt (lijf tweehonderd man. Het waren meestal Haagfche, Deiftfche, Rotterdamfche en Brielfche burgers, uitgeftreeken met Kazuifelsi Monnikskappen en diergelijk gewaat, ip plaats van wapenrusting. Op itroom deeat men hen wapenen en monffer'en. 'Kort naa treslongs komst te Vlisftngen j verwees men den Span-, jaard pacieco ter galgo. En wanneer deeze, op zulk een einde geene rekening gemaakt heboende, groot losgeld a*nboodt, drong treslong op voortgang met het gevelde fmt nis, uit weerwraak, meent men, van zijnen broeder, welken de Landvoogd Hertog van alva , in den Jaare 1568, nevens ande-  TRESLONG-, ( WILLEM van BLOIS van; Zܧ andere Edelen op het Schavot teBrusfel; hadt doen ombren-j gen. Treslong, naamelijk, was van oordeel, alva geenen1 gevoeliger fpijt te kunnen aandoen, dan met eenen' fchandelijken dood van zo aanzienlijk, een perfouaadjewelke men zeH de den Hertoge in den bloede te beftaan. Door zo veel ijvers, ten algemeenen beste; met een gelukkigen uitflag bekroond, hadt treslong de aigemeene agtlng' en het vertrouwen der Overheid verworven. Van hier dat hem* eerlang, de aanzienlijke rang en waardigheid van Admiraal van Zeeland wierdt opgedraagen-.; in welken post hij zich ook altoos , ten nutte van de goede zaak; met den meesten ijver heeft bezig gehouden. Zo hoorde men, in den Jaare 1578, van onzen Held fpreeken, ter gelegenheid van een ontwerp, 't welk; indien het tot rijpheid gekoorHeti en volvoerd ware, den reeds behaalden roem merkelijk zouder vergroot hebben. Te weeten, om den Spanjaarden ter Zee," zo wel als te Lande, afbreuk te doen, wierdt, bij de Aigemeene Staaten, in overleg genomen , de voorflag eener1 landinge op de Zeekusten van Spanje, of anders het aantasten en bemagtrgen der Spaanfche Zilvervloot^ die uit de Westftidiën verwagt wierdr/ 't Was onze Admiraal treslong, die dit Ontwerp aan de hand gegeeven, en bij veelen fmaakelijfe gemaakt hadt. Hij beweerde' gezags en invloeds genoeg te' bezitten, om' zófflrnige (feden en bijzondere perfoonen te beweegen lot het oprigten eener Maatfchappije, die achtentwintig fchepen zoude verfchaffen, het kleinlte van tachtig lasten; ieder voorzien van insgelijks tachtig bootsgezellen, neven? twaalf metaalen of ijzeren Gotelingen,- fchietende ieder niet minder dan acht of tien ponden ijzer, en met mondb'ehoeftetf en krijgsnóodwéndigheden voor zes maanden voorzien; alle? buiten kosten van 'sLands Staaten, mids deeze konden verftaan daar nevens te voegen zes Jagten, behoorlijk uitgerust^ met twaalf of vijftienhonderd kloeke Nederlandfche Soldaaten1 bemand, or.der den Graave van hohenlo ,- of eenig JmW Opperhoofd van gelijke agtbaarheid. Het ontwerp behelsde? wijders, dat de buit, dien men zou behaalen, zoude koometr iten voordeele van de Reeders : uitgenomen, dat de Krijgslieden het gewoonlijk aandeel der bootsgezellen daar van geni* . XXVIIL deel. Aaaaaaaa «n*  ztjo TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) ch , ongelukkiglijk, deeden de aanwasfende inwendige verdeeldheden, die thans het Vaderland jammerlijk beroerden, den ftree* lenden toeleg in rook verdwijnen. Hoewel treslongs Boedel, door het uitrusten van fchepen,, voor eigen rekeninge, in het manhaftig voorftaan der Vrijheid, en zijnen ijver tegen de Spanjaarden, zeer verminderd was; te meer, daar hij de Penningen, gevonden aan boord van veroverde Spaanfche fchepen, in 's Lands Schatkist aanbragt, koit hij, nogtans, in den Jaare 15-80, als de Staaten van Holland, naa den afval des Graaven vak rennenberg, de goederen diers- trouwloozen hadden aangeflagen, uit dezelve, de Heerlijkheid den Ouden Hoorn , voor zestienduizend guldens; eene zeer aanzienlijke fomme in dien tijd, de fehajrsheid van penningen in aanmerking genomen zijnde. Daar treslong allerlei foert van bootsvolk op zijne fchepen hadt, allen den Vaderlande niet even eens gezind, is 't geen wonder, dat hij, bij wijlen, met wederhoorigheid moest worftelen, vooral wanneer de betaaling der foldije traaglijk binnen kwam; een voorval, dan 't welk niets natuurlijker viel in die zorgelijke tijden, in welke een klein Lar:d tegen, den Koning van een uitgebreid Rijk de wapenen moest voeren. Zulk een morrend ongenoegen, van de aijde van zijn fcheepsvolk, bejagende den Admiraal, in den Jaare 1583. Hij lag thans rre; de Vloot in Zeeland. Door gebrek aan betaaling veel honeer en kommer liidende, hadt men de VlooleHngen al eenij;en tijd iiooren mompelen, zij wilden tot den vijand overloopen, zo ras Duinkerken in de inagt der Spanjaaiden zoude gekoomen zijn. Nog luider hoorde men hier Vis* ■ A". <ïxi..a^ qu.in • yan  TRESLONG. (VViLLÈM van BLOIS van) 20 Van fpreeken, zints de bemagtiging van die Stad doof dert Hertog van farma; vooral zints toen Doorluchtigheid dié Stad voor eene vrije Haven nsdc verklaard, die voor alle Volken open ftondt. En, inderdaad, kwamen reeds vèelert Van dreigementen tot daadelijkheden, en hadt rhen een grooter verloop te vreezen, zonder dat de Admiraal zich in ftaat bevondt, dien vloed te kïeren. Eenige behoedmiddelen, door den Prins, met behulp der Hollanders en Zeeuwen, daar tegen ta werk gefteld, deeden, ten langen laatfte, den oproef bedaaren^ Bij de reeds verkreegené waardigheden, welke treslong riu bekleedde, kwam, eerlang, eene nieuwe, dienende ten klaarfpreekenden bewijze van het groot vertrouwen , welk Prins willem in hem Helde. In de maand Junij des jaars i584 ontving hij eenen Lastbrief van zijne Doorluchtigheid, bij welken hij tot Overfte of Stadvoogd van O/lende wierdtaaugefleldi Eene gevaarlijke muiterij, in die Stad uitgebroken, riep hem fpoedig derwaarts, en hadt hij het geluk om de rust aldaar te herftellen. Te weeten, bij gebrek aan betaa.' ling, Was de Bezetting van Ofiende aan 't muiten getogen ^ ên wierdt daar in geftijfd, doordien de Hertog van farba^ door eenigen zijner Zendelingen , eene belofte hadt gedaan van acht maanden foldije, in gereede penningen. Zo hoogrees de muitzucht, dat veelen, zo uit de Magiftraat, als uit de aanzienlijklre burgers , zich huns lijfs niet veilig agtende^ Van daar geweeken waren. In zulk eenen haehelijken liand «an zaaken wierdt treslong na O/lende gezonden, orfi de geenen, die hij aan wedeifpannigbeid of Weiftliuge fchuldig vondt, aau te tasten, en de Bezetting te veranderen. Bij Zijne komst te Oftende, vondt hij alles in verwarring; meï ongelooflijke moeite en niet zonder gevaar van zijn leeven $ gelukte het hem, de gemoederen der Krijgsknegten tot bedaaren te brengen , door betaaling van eene maand foldij j Waar op Zij, van nieuws,- gemonfterd wierden, en den eed van trouwe herhaalden. Zo hoog was de moedwil ouder het Krijgsvolk gefteegen, en de tucht zo diep vervallen, dat Zij^ ongeftrafi, de huizen p'onderden of om verre haalden. Vóór ziju vertrek ftelde treslong den Hopman morquin aan, om Aaaaaaaa a m  Sf» TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) in zijne plaats en afweezigheil het beuier te oeffenen; hem en den Krijgsraad tevens belastende, het breeken en fchenden, bij openbraien tromtnelllag, op den hals, ballingfch;;p of andere ftraffe, te verbieden. Eindelijk was het den Overfie treslong ook' gelukt, de verandering der Bezettinge, zonder ongemak, re wege te brengen. De -uitgeweekenen, door de genomene maatregels gemoedigd , keerden ook eerlang te rug. Thans zijn wij gekoomen tot bijzonderheden in den'leevensIoop van den Admiraal treslong, die hem bi|(lere moeite berokkenden, en hem in den Kerker bragten; uit welken hij, egter, ten langen laatfte, en met eere omfl?gen wierdt. Het zonderling beloop van zaaken vordert een omllandig verhaal. Vooraf moeten wij aanmerken dat Prins willem de I, aan wiens Hof treslong , als P:rge, was opgevoed, bij wien hij zeer geacht was, en die hem in veele zwaarwigtige Üha* ken gebruikte , zodra riet door den moordenaar baltiiazar gerards , in den Jaare 15P4-, was omgebragt, of onzen Held wedervoeren allerhande onaangenaamhedenr zeer dikwils het ongelukkig lot van uitftekende Mannen; vooral, wanneer zij de Vorften, bij welke zij zich verdienftelijk gemaakt hebben, koomen te verlezen. Treslong, een man , fchrijft hooft, ,, uitfteekende in „ aanzienliikheit van perfoon, luister van leeven, groothert „ van moedt , en fchattende zijne dienften, die gewisfelijt ,, achtbaar' waaren , niet beneeden hunne waarde; kon ( gelijk „ doorgaands de geenen, die zich in bewindt van waapenen „ vinden) quaalijk eenigh weederftreeven, van luiden op "t „ kusfen zittende,'uier geduldt verzwelghen." üit deezen grond ontftöndt het, dat hij, ziuts eenigen tijd, groot ongenoegen hadt opgevat , voornaamelijk tegen eenen heems , Raadsman, en valeriüs, Advokaat Fiskaal der Admiraliteit in Zeeland, üit ongenoegen brak uit in den Jaare 1585. fïet geviel, naamsiiik, dat hij, zijnde afgezonden van den Graavö van hohenlo na Middelburg, met Geloofsbrieven van Graave maurits en den Raad van Staate,om over zekere «anfiagen, en de nodige toebereidzels tot dezelve, te handelen, bij zijne komït  TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) 2p3 te Middelburg geweldig begon te kinagen, dat men twee Lastbrieven, al eenigen tijd geleeden in gereedheid gebragt, voor twee Kooplieden, op zijne benoeming ter vri buit gemagtigd, weigerde uk te geeven. Als men hem de'redenen daar van onder 't oog bragt, voer hij, met bijftere klagten, uit, tegen den Raadsman heins, door wiens hertelling hij zeide deeze vertraaging veroorzaakt te weezen; leggende hem tevens verfcheiden vuilen Hukken ten kste. Desgelijks gebruikte hij zeer hooge woorden tegen den Advokaat Fiskaai valerius, welken hij voor eenen fchelm fcholdt; met nevensgevoegde klagten over de oneerbiedigheid, met welke bij van denzelven behandeld wierdt. Als treslong thans wierdt onder 't oog gebragt, dat het hier op nu niet aankwam, maar wel op dienst te doen: „ Daartoe ben ik bereid", hernam daar op, in den zelfden toon, de moedige Admiraal; „ wer„ waarts men mij beveelt te gaan, zal,ik gaan, en de zege „ daar af brengen, al zoude ik met■ al mijn volk berften. ,, Maar, om te lijden dat zulk gezelfcbap" (hij doelde op heins en valerius) „ over mij den meester maaken, ik ben „ van die leest nier." Hoe zeer men treslong ook zogt nader te zetten , met belofte van onpartijdig regt, tusfchen hem en zijne partijen, liep het, egter, ten laatfte zo hoog, dat hij zwoer, en voor eerloos wilde gehouden worden, indien hij dien eed niet naa kwam, den Lande geenen dienst te zullen doen als Admiraal, zo lang heins en valerius van hunne ampten niet wierden afgezet. Van dit alles wierdt, 's anderendaags, den zesè'ntwintigflen Fsbruarij, aan de Staaten van Zeeland verflag gedaan, door Graaf maurits en de Raadslieden van Regeeringe; die aan Hun Edel Mogenden tevens in bedenking gaven, of treslong niet van alle zijne ampten en waardigheden behoorde verlaaten te worden, voornaamelijk om zijn zeggen, van den Lande geenen dienst te kunnen of te zullen doen. Zommigen bragten hier op in 't midden, dat zijne betuiging van gewilligheid tot gaan, werwaarts het hem bevolen wierdt, grootlijks ten zijnen voordeele pleitte; waar op anderen aanmerkten , dat zulks gezegd wss op eene voorwaarde, naamelijk, zo zijne tegenftreevers hem voortaan den voet niet dwars zetleden. Aaaaaaaa 3 Ia  S94 TRESLONG. ( WILLEM van BLOIS van) In weerwil hier van, en vermits de menigte der zulken . zo onder de Zeeuwfche Staaten als onder cle fi&aöèn ter Admiraliteit, die den Admiraal minder gunflig waren, wierdt me? meerderheid van Hemmen bèflooten, en zonder hem vooraf gehoord te hebben dat men treslong van alle zijne ampten ontzetten, en voorts in behoorlijke verzekering zoude ftellen, tot dat hij, van het thans voorgevallene, en van 't geen verder ten zijnen laste mogt worden ingsbragt , geregtelijk £oude gezuiverd weezen. Nog dien zelfden avond, in den Raad van Stanre ontbooden zijnde, wierdt treslong kennis gegeeven van dit Vonnis, en hij ciensvolgens vervallen verklaard van zijne posten van Admiraal van Zeeland, Overfte van Oftende en Hopman van twee Vaandelen Voetknegten. In het Admiraalfchap hadt treslong tot Opvolger juitjnus van nassau , B^staartzoon van wijlen Prinfe willem den I. Terftond naa de uitfpraak van dit Vonnis, wierdt de afgezette /idmiraal overgeleverd aan david zomer, Baljuw van Middelburg; die, ge'.'erkt raet eenen hoop burgers, hem kwam af haaien, en Ka 's Grmveuftven , de gewoor.e gevangeqiaats , overbrugt. Eerst ha-t hij hier 'sGraaven zasl, en vervolgens, hooger in het Gebouw , eene andere Kamer tot zijn verblijf. Zes qfz'sen wceken zat hi] hier, zonder iemands toegarg, zeij'van ziir.e Echtgenoote. Vergeefs leverde deeze, aan Graayj mauritj enden Raade van Staate, verfcheide Smeekfchrif{en ovei, om toegaüg tot haaren man, zo niet voor haar zelv>;5 immers voor eenigen Advokaat of Prokureur. Lieden van aanzienlijken rang, Krijgsoverften en Hoplieden, met 's Mans 0r-geiukkig lot begaan , en hem voor onschuldig houdende, keerden Zich tot den Graaf van hohenlo, met fchrifteiijk verzoek, dat tre-.lonq voor zijnen bevoegden Regter gefield, en hem onvertoögen regt mogt gebeuren; dat men hem althans vrijheid gunde,onder genoegzaareen borgtogt, om tè mogen uiten ingaan, of dat, bij mangel van dien, zijne befchuidigers, nevens hem , in hegrenis mogten gefteid worden. Hoe zeer de Graaf van hohenlq alle deeze redenen onderfchraagde, met aandrang van zijn verzoek, dat de gevangene onder borgp$t mogt ontflageh wordênj gljes WM vregtelaos. Men gaf W  TRESLONG. (WILLEM van BLOIS v,n) »5 tot antwoord, indien treslong zich bezwaard hieldt, bij mogt zich tot de Aigemeene «tasten keèren , die daar in voorzien mogten, zo als dezelve het zouden geraadeh vinden. Maar in die Vergadering was het werk zodanig beftoken , dat tres. long, op een Stneekfchrift, van zijnentwege ingeleverd, wierdt verweezen aan de gemagtigde Refters , zijnde Graaf maur'TS met den Raad van Staate. Eene laatfte, hoewel insgelijks vrugtelooze pocging, waagde nog eens de Gralf van hoh,nlo , met een verzoek . dac den afgezetten Admiraal zijn huis tot kerker mogt gegund worden. Al eenigen tijd hadt treslong in hegtenis gezeeten, eer men onderrigting fjnformatSen; tegen hem hadt genomen. Eerlang, egter, verpijnde zich de Baljuw zomer , om van heinde en verre 'ftoffe ter zijner bezwaarnisfe bij een te haaien. Op den vierden en vijfden April des jaars 1585 wierdt treslong, voor de eerfte maal, ten overftaan der Wethouders van Middelburg, breedvoerig ondervraagd. Weinige dagen laater, '1morgens ten tien «uren, deedt zomer hem, ondereen grooten toelorp van volk.» in de openbaare Vierfchaar brengen. Hier befchuldigda hij den gevangene met een bijfter groot getal van euveldaaden: wederfpannigheid of Majeftekfchennis , meineedigheid, roof of verkorten van 's Lands penningen, doodfiag , moord en roof; nfchende en beliuitende, uit dien hoofde , dat hij behoorde g?ftraft te worden met den zwaarde, voorts zijn hoofd, op een ftaak, drie uuren lang, voor eenen iegelijk ten toon gefteld, met verbeurdverklaard van alle zijne goederen, ten voordeele van den Lande en der Aigemeene Staaten Naa deezen eis-cft verzogt treslong, wien tot nog toe nooit gegund was, over zijne verdeediging, met iemand te mogen rasdpleegen, dat de Vraagpunten, nevens ziju antwoord op dezelve, hem mogten worden voorgelezen. Dit wierdt hem toegedaan, en voorts de toegang 't hemwaarts voor zijne Echtgenoote en gezin, ter befcheidenheid vsn den Baljuw, als mede voor Advokaaten ea Pleitbezorgers. Thans was Zeeland in last, om iemand te vinden , die de verdeediging van den ongelukkigen Admiraal op zich wilde neemen. Doch bij niemand vondt men zo veel harts of trou whartigheids. Elk fchoof die taak van den hals, met v'oorwenAaaaaaaa 4 döti  • $g.6 TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) den van'verfcheiden beletzelen. Op den Baljuw zeiven viel bet vermoeden ? allen eh eénen iegelijk, onder de hand, eenen angst ie hebben aangejaagd. Om dit alles vondt treslong, zich genoodzaakt, iémand, tot ziine zeer zwaare kosten, üit 'ïGfayèüha'gp in Zeeland te doen overkomen. Intu§fchen hadt men treslongs Geheimfchrijvër, pieter van laar, nevens eenen Hopman ouwen, insgelijks in verzekering genomen ; waar naa den ge weezenen Admiraal alle toegang, yoor êënigëti tijd, wederom ontzegd wierdt. Op den negenëntwintigiten der gezegde maand, In de volle Vierfchaar en in de tegenwoordigheid van een grooten zamenloop yan nieuwsgierigen, doch in afweczen des Gevangenen, deedt de Haagfche Avokaat eene uitvoerige yerweering tegen de aankl'a'gt , eerst bij monde, en gaf voorts dezelve in gefchrift pver; antwoordende ten principaale, en dringende, bij voorraad, op ontflag onder borgtogt. Doch dit mogt hem niet gebeuren. Met klaare blijken van ongunst tegen den Admiraal, hieldt men de zaak, yan den eenen Regtdag tot den anderen, fbepende. Veeleer betigtte hem de Baljuw met nieuwe fcheltcftukken, waar van in den voorigen eisch niet geze'gt was. Om het ftuk te fterker door te zetten, handelde de Baljuw zeer hard met den Geheimfchrijvër van laar; doende hem brengen tot fcherp onderzoek; 't welk, egter, niéts meer op hem vermogt, dan de aantijging van een'enkel punt tot bezwaar van treslong; van 't welk deeze, evenwel, zich volkomen zuiverde. In deezen toeftand van zaaken , kwamen eenigen, 't zij in goeden ernst of uit valscbheid, den Gevangene met fchrikverwekkende' Vertellingen aan boord. Zommigen bragten hem orïder 't oog, dat hij den Pijnbank niet oi'tgaan zoude; anderen, dat hij, wa'arfchijnlijk, zoude moeten fterven, met verbeurdverklaaring van goederen, en behoud alleen van de geene, welke zijn Echtgenoote hadt ingebragt. In deze gemoedsgelteitenisfe , en onzeker aangaande zijn ïoekomftig lot, kwam bij treslong, op zekeren dag, in den Kerker, de Cipier, jan van bosbeer geheeten. Met een gelaat en woorden, den fchijn van medogen draagende, betuigde bij den Qevangene zijn leedweezen ovet den ramp, die hem 1 be«  TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) 29; bejegend hadt, en met een zijnen wensen om hem te kunnen jedJen. Tevens vraagde hij hem, wat hij hem geeven wilde, indien hij daar toe zijne hulpe boodt. Treslong, hier aan het oor leenende , en overpeinzende het gerugt, .vegens de armftaande pijniging , die , waarfchijnlijk, omtn.i • hem zou worden te werk gefield, boodt hem ftraks geld, f-.i floot het verdrag voor twee duizend guldens, te betaalen de eene helft op hand, de andere naadat hij in vrijheid zou geraakt Zijn. Wijders zou de Cipier met treslong na Engeland reizen, en bij overkomst aldaar een gefchenk ontvangen , voor 't verlies zijns huisgeraad; voorts, in dat Koninkrijk, kostvrij gehouden worden, tot dat treslong , daar of hier te Lande, hem een 4>eltaan bezorgd hadt. Het Verdrag, in gefchrift gefield, wierdt bij beiden ondertekend, en daarenboven, van den kant des Cipiers , onder eede beloofd, hetzelve te zullen naakomen, zonder eenige vaischheid, bedrog, erg, of list, op verbeurte van Zijn aandeel iti 't hémelrijk, en verdoemenis zrjner Ziele. Op de heiligheid van zulk eene plegiig geftaafde Verbintenisfe zich verlaatende, zag treslong vast te gemoet, zijne aanItaande redding uit den Kerker. Doch zie hier een lcnrikwekken! voorbeeld eener ailerverfoeilijklle en godhoonendfle mem'.edigheid. De onderhandeling , tusfchen treslong en de Cipier , was begonnen en voltooid met medeweeten en op aanraaden van den B;djuw ; die , wanneer treslongs huisvrouw den Cipier de eerfte duizend guldens kwam tellen, niet flegts bij de hand was, maar ze ook na zich flrook. Daar en boven ontnam hij haar met geweid , en zeer onwaardige bejegening , nog agc honderd guldens. In 't voorbijgaan moeten wi) hier aanmerken, dat des Baljnws erf^enaamen, volgens Vonnis des Hofs van Holland, deeze foinme, nevens de rente, naar het besloop des tijds, wederom hebben moeten uitkeeren. Zo dra nu hadt de Baljuw zomer de bewijzen voor tres. longs voorneemen ter oiitvlugtinge niet in handen, of hij meende veel gewonnen te hebben, en vorderde hem ter pijniginge. Doch zo wijd konde hij zijne boosheid niet voortzetten. Zijne Voorfpraaken dreven, dat gelijk iemand, die in hslszaaken zijnen befchuldiger met giften de oogen uitflak, Aaaaaaaa 5 daar  ■m TRESLONG. ( WILLEM van BLOïS van) daar aan niet verbeurde , alzo ook e^n gevangen niet, aan 't omkoopen van den Stokhouder; (taande het eenen iegelijkcn vrij, zijn bloed te rantfoenet)„ Dat de Ivtiftiging flegtï beflondt ait gistingen zonder blijk; waar op de Wetten uitdrukkelijk verboden Vonnis van pijniging te vellen ; 't welk men wel te betragten had, gemerkt een Rechter, die iemand ongeregtelijk ter banke doemde, zelfs ftrafbaar wss aan lijf en leven. Intusfchen kwam de maarè der harde behandeliuge van den Gevangene ter ooren van eenigen zijner raaagen die zich voorts aan de zaak ernftig lieten gelegen zijn. Zijn Schoonbroeder otto van egmonï, Hrer van Keetf.nburg, Ridder, en andere zijner matte Bloedverwanten, Edellieden van de aanzieniijkfte Huizen in Holland, verzogten, in hunnen eigen naame» dat de Wethouders van Middelburg, naa een fpoedig verhoor van den Gevangene en.het brengen van de zaak in een ftaat van wijzen , mogt bebaagen, dezeive, ten overftsan van eenige hunner Gematigden, te doen herzien van een voegzaam getal onpartijdige Regtsgeleerden uit den Hage , van Utrecht of Van elders, en alsdan te vonnisten, naar dat zij Regters verftaan zouden: alles ten koste van de Verzoekers; die zich voorts wilden verbinden, zulk eene fomme van penningen in verzekering te geeven , als Burgemeefters en Schepenen van Middelburg zouden geraaden Vinden. Doch ook dit middel 'was zonder vrugt, en wierdt de zaak hoe langer hoe meer op de lange baan gefchooven. Terwijl treslong , in den Kerker, met verdriet zijne dagen fleet, wierdt de ondeth&ndeling tusfchen Koningin et.isabeth van Engeland en de Aigemeene Staaten, over de op_ dragt der Opperheerfchappij aan haare Majefleit, ijverig voortgezet. Nu meende de Admiraal hem den kans fchoon te ftaan-, om een einde van zaaken te vinden. Hij hadt, namelijk, verfcheiden Vrienden en goede bekenden aan het Hof der Engelfche Komngitme. Deeze nam hij in den arm, en deedt, door dezelve, aan haare Majefleit vertoonen, ,, hoe het der Mid„ delburgfche Wethouderfchap, als onervaaren in het ftuk der „ Oorlogen, aan de nodige kennis ontbrak om over zijn be„ drijf te oordeelen; dat hij behoorde re regt te ftaan voor „ den Krijgsraad, en voor de zulken, welke het de Aigemee- ,»  TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) 295 „ ne Staaten behaagde daar nevens te voegen; of dat hij, als „ een Hollandsen Edelman, anderzins den Hove van Holland „ onderworpen was, en niet aan een burgerlijken Regtbank „ in Zeeland, veel min dien van Middelburg." In zo verre hadden deeze Vertoogen klem, dat de Koningin, dikmaalsj ten zijnen behoeve, voorfchrijven deedt zenden aan de Aigemeene en aan de Zeeuwfche Staaten, mitsgaders aan de Wethouders van Middelburg; alles evenwel, ondanks de magtige hand diens voorfchrijvens, zonder eenige uitwerking. Schier wanhoopig aan een gelukkigen afloop zijner zaake, was nu de ongelukkige tr.e-.lonc, wanneer dezelve, onverwagt, eene gelukkige wending riam. De overkomst herwaarts des Graaven van leicester tot Algemeenen Laudvoogd veroorzaakte dien gewenschten ommekeer. Naauwiijks was hij eeni» germaate in zijn bewind gevestigd, of zich de zaak des Admiraals aantrekkende, wederrkp hij den ïlaat der gemagrigdft Regters, en Relde andere Pleitbezorgers. Het eerfte, 'c welk de Landvoogd te wege bragt, was dat de Admiraal uit de beflootene hegtenisfe wierdt ontflagen, en zijn huis tot Kerker verkreeg, mids onder eede zich verbindende, daar binnen te zullen blijven. Voorts bezorgde hem leicester de vrijheid, om zich na '/ Hage te mogen begeeven, en dit tot eene gevangenis te hebben, mids onder gelijken eed van blijven, en daarboven eene bepaalde fomme gelds tot borg^t. E'ndelijk, op den vijfëntwintigften November des jaars 1586, verworf hij verlof, om te mogen gaan vertrekken, werwaarts zijne gelegenheid en 's Lands dienst kwam te vereifchen; onder eed van ten eerften en alle vermaaning op ftrtlfe van belijder en overtuigde (tonfesfi & Ccmviiïi) in perfoon te vcrfchijnen voor het Hof van Holland, 't welk door den Graaf en den Raad van Staate , tot het uitwijzen der zaake gemagtigd was. Nevens den Graaf vanleicester deedt nu treslong , ingevolge des oncvangenen verlofs, eenen keer na Engeland, om de Ko* ningin voor haare gunften te bedanken. Ondanks deezen gurftigen keer, was de zaak vsn treslongs nog niet geheellfjk afgedaan. Eer dit gebeurde, verliepen 'er nog etlijke jaaren. Van hier dat de Admiraal, kon naa zijne wederkomst uit Engeland , den Baljuw zome* voor het Hof van  goo TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) van Holland deedt dagvaarden, om het nog hangend Pleitgeding te agtervolgen. Doch de Baljuw wierdt daar van ontlast, bij Vonnis van 't Hof, alzo hij zeide, dat de zaak hem niet aangieg , maar hij zich derzelve eeniglijk gemoeid hadt, op uitdrukkelijk bevel der voorige Regeeringe. Intusfchen bleeven de papieren , hec geding betreffende ., berusten onder de Wethouderfchap van Middelburg, die, hoe dikmaals ook vermaand om dezelve , geflooten en verzegeld, over te zenden, onder allerlei voorwendzels daarmede draalde, tot in den jaare 1588. Thans verzogt treslong, dat de Advokaat Fiskaal en Prokureur Generaal mogt magt gegeeven worden, om de zaak van wegen de Hooge Overheid te vervolgen. Doch beiden verklaarden , naa het overzien der Stukken , zig daar toe niet gegrond te vinden, De moedige treslong , agtende, met dit alles, de fchennis , zijner eere toegebragt, nog niet geheel te zijn uitgewischtf, deedt alle de geenen , welke iets ter zijner bezwaaringe wisten in te brengen, voor het Hof daagtn. Doch niemand verfcheen. Dus bleek, naa zo veele jaaren verdriets en moeilijkheids, zijne onfchuld. Op den negentienden Junij des i»arsi595, wierdt hij, eindelijk, van alle misdaaden, hem ten laste gelegd, zuiver en onjchuldig verklaard. Dit vrijfpree, kend Vonnis des Hofs bekragtigden de Staaten van Holland; die hem voorts beloofden, de hand te zullen houden aan zijne bevordering tot eenigen dienst des Lands; hem, intusfchen, teezegging doende van eene Jaarwedde van zevenhonderd guldens. Niet lang daar naa Relde hem Graaf maurits aan, met goeddunken der gemelde Staaten , tot Lieutenant-Houtvester , en vervolgens tot Groot - Valkenier van Holland en Westfriesland. Tot befluit van dit Verhaal voegen wij hier nog nevens, hoe de Admiraal, zedert, meermaalen heeft getuigd, dat hij, om blieven van voorfchrijvinge aan de Engelfche Koninginne ie verkrijgen, eene aanzienlijke fomme hadtfmoeten befleeden; en dat deeze, gevoegd bij de kosten van het Pleitgeding; met den aankleeve van dien, hem tezamen op wel vijftig duizend Guldens te (laan kwamen. . Ondanks dit aU#s, gelijk de Ridderlijke Hifforiefchrijver elders  TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) 30* ders aanmerkt, dat nooit ymandt zoo eer/yk leefde, oft eeao onderdeel der menfchen last er d' hem : vocht ystrar.dt zoo meerlyk, oft een onderdeel looft.' hem, treslong hadt, nog in 't vervolg Zijns leevens, de ondervinding van deeze waarheid. Want, opdat wij, nogmaals, des Drosfaarts woorden de onze maakerf; „ aangezien al de boven vermelde proeven van „ treslongs onnoozelheit; ongeacht het getal zijr.er meenig„ vuldighe dienden; ongevoeldt een'billijk meêdoogben oover „ zijne largduurighe en 't om echt peleede quellaadjen; fpein„ den zich zijner belijders niet alleenlijk van achterklap niet; „ maar braghten, jaa, te weeghe, dat-zeeker amprgenootfchap „ (ik vind niet welk) zeer verfoeilijk va-n hem fchreef, aau „ de'Staaten van Hollandt. En, vervolgt hooft, hoewel zij hier meede kleenen dank begingen j ook de Ridderfchap niet „ zwecgh dat zulx haar zeer verdroot.- de gewortelde wrok „ hiel plaats , oorzaak (mijns bedunkens , zegt de Ridder) „ dat treslong buiten Krijgsberoep bleef, en 't ooverfchet „ zijns leevens , in 't oefrenen der gemelde Hofampten töe„ braght," Tot befluit van dfr leevensberigt, moeten wij 'er het volgende nog nevens voegen. Zijne Koninklijke Majefleit van Deenmarken liet den Admiraal, door zijnen Gezant bjj de Aigemeene Staaten, aanbieden , om als Generaal en Overfle van een Regiment in zijne» dienst te treeden; dan voor welke Eer en gunst hij beleefdelijk bedankte. Hoe onzen Admiraal , nietregenftaand'e zijne voor verhaald», verregaande en ondankbare mishandelingen, de goede zaak en den Lande is genegen gebleven, vind men vermeld in de keurige Bijvoegfels en Aanmerkingen , voor het Agtfte Deel der Vaderlandfche Hiflotie van wagenaar, door de geleerde Heeren Van wVn, lamrrpghtsf.n, martini en engelberts, onlangs uitgegeeven , alwaar dezelve , fpreekende van treslongs Huisvrouw, aldus fchrijven: „ Zij was adriana , Dog-„ ter van otto van egmond, Heere van Keneniurgh. Da „ nog aanweezige Brief, door treslong aan haar gefchreeven, „ den 5 vau Hooimaand, op 't oogenblik,. dat hij vermeende „ zijne te ftrenge gevangenis te zullen verlaaten , die brie£, i) zeg  $02 TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) „ zeg ik, raet de eenvoudige benoeming van ariaantjen be „ ginnende, fcbetst mijnes inziens, genoeg, de eerlijke denk„ wijze , trouwe en liefde voor het Vaderland , van dien, „ meer dapperen , dan , mogelijk befcheiden Krijgsman. Gij „ zult „ fchreef hij „ mijne Heeren „ (doelende op Grave MaüeiTs , den Raad van Staaten, en de Weth van Middelburgh) verfekeren, dat ik riet dom of attenteren fal, 't geen dat foude mogen prejudicidbel wefen , aen onfen bedrukten Vader lande, en wat verder: ik verhope te betonen, fo lar.ge mijn fiel in *t lijf fiaet te wefen een flaef en dienacr van den Vaderlande en daer in fal ik volharden en flerven4 „ Ook heeft zijn volgend Leeven, hoe zeer men hem buiten „ Staats- en Krijgsbedieningen hield, nimmer, voor zoo ver „ men kan nagaan, deeze woorden weder iprooken." Van de Echtverbintenisfen en van Naakoomelingen des beroemden Mans, tot op den tegenwoordigen tijd, zullen wij nu nog verflag doen. Tweemaalen is onze doorluchtige Vaderlander getrouwd geweest. Zijne eerfte Echtgenoote was adriana van egmont Van kenenburg, Dogter van den Heer Otto van Eg,„ont van Kenenburg van de branche van Mereskijn, en van Agnes Croe/tnck, die, behalven andere kinderen, hem baarde , Jasper van blois van treslong, Heer van Oudenhoorn en Pettegem, van welken in 't vervolg nader. Naa het overlijden zijner eerfte Vrouwe hertrouwde onze Admiraal met cornelia van den heuvel, Weduwe Van bekChem, b'j welke hij twee kinderen naaliet; 1. Eneas van blois van treslong, en 2. Susakna van blois van treslono. Jasper van bloïs van treslong, boven vermeld, is, even als zijn Vader, tweemaalen gehuwd geweest. Zijne eerfte Echtgenoote was lucretia de la salle , Dogter van den Ridder de la Salie, Ht.-re van Krabbenatjk, Ritmeester van eene Kompagnie Cnirasfrers in dienst der Veréemgde Gewes,ten. Vier kinderen wierden uit dit huwelijk gebooren I. |an van Blois van treslong, die volgt. II. Philip robert van blois vak treslong , volgt ïnsge- *•* HL  TRESLONG. (WILLEM van BLOIS vuO jc/f III. Eleonora van Blois van Treslong. IV. Elizabeth vau Blois van Treslong. Naa bet overlijden der eerde Echtgenoote , hertrouwd» jasper met adriana van steen huizen, I>ogter van den Baron van Steenhuizen., Heere vau iierne, enz. en verwekte bij dezelve vijf kinderen, A. Willem van bloij van treslong, Majoor ia dienst der Veréénigde Nederlanden, overleeden in den Jaare 1676, en in den B>ielle, met acht Kwartieren, begraaven. B. Catharina van Blois van Treslong , gehuwd aan Willem van Steenhuizen, Kapitein in dienst van den Staat. C. Agnes van Blois van Treslong , de Echtgenoote van Maximiliaan van Steenhuizen , insgelijks Kapitein ia dienst deezer Landen. D. Sophie van Blois van Treslong. E. Anna Maria van Blois van Treslong. ï. Jan van blois van treslong, als de oudffe Zoon van jasper, boven genoemd, uit deszelfs eerde huwelijk, nam ter Vrouwe Magdalena Donker, Dogter van Jan Donker, Opper - Jaagermeester eu Groot - Valkenier van Keizer rudqlrus den II (*), en verwekte bij haar, Jasper van blois van treslong, die in den echt tradt met Elizabeth van Ginderdeuren, overleeden in den Jaare 1647; wordende, in het Jaar 1650, van haaien man in het graf ( ) Uit dit Huwelijk van jan van b'Lots van treslong, met Magdalena Donker;, uit dat van Jasper van blois van th.esi.ong, met Elizabeth van GLiderdeuren; uit dat van jan baptista van blois van treslong, bij» genaamd van Ginderdeuren; en uit dat van jaspeh. van blois van treslong van ginderdeuren, met Geertrude van der Hem, atle ataser agter een volgende genoemd. Zijn, van 'sMoeaert zijde, voort gekoomen , of zijn daar aan , aoor Huwelijken, vertnaagjchapt, zeer veele voarnaame Familien in de Nederlanden, en voornaamelijk otk binnen dé Stad Amfterdam..  «m TRFSTONO. f WILLEM van BLOIS vanI graf gevolgd. Onder andere kinderen was uit dit huwelijk gebooren, Jan bapti^ta van elois van tréslong , bijgenaamd van Ginderdeuren. Hij overleedt in den Jaare 1650, zijnde ge. huwd geweest met Jakoba Menton, die in den Jaare 1668' overleedt. Twee kinderen wierden uit deezen echt gebooren : 1. David Van Blois van Treslong van Ginderdeuren, ongehuwd geftorven. 2. Jasper van Blois Van Treslong van Ginderdeuren , Ridder, Baronnet des Heiligen Roomfchen Rijks, volgens Diploma van Keizer leopold, gegeeven te Weenen, den zestienden Maij des Jaars 1604. Hij was gehuwd aan Geertrui van der Hem, Dogter van Laurens van der Hem, Heere van Nederftein, Carel en Hèltebrand , en van Margareta tap van 'iVaveren, genaamd Schagen. Drie kinderen zijn Uit deeze Echtverbintenisfe naagebleeven: 1. Lmire.ns van Blois van Treslong, Stalmeester. 2. Acatha Therejia Maria van Blois van Treslong 4 overleeden in den Jaare 1695, gehuwd aan Jakob Lodemjk' de St. Gilles, die bij-baar verwekte, Jan Francais de St, Gilles. 3. fan Baptista van Blois van Treslong. II. Philip robert van blois v/iK treslong* Jaspers tweede Zoon uit zijn eerfte huwelijk, overleedt in den Jaare 1620, zijnde gehuwd geweest met Sophia Hagens, Dogtcr van den Ontvanger Jeremias Hagens. Eén Zoon was de vrugt- deezer echtverb'nnenisfe, en zijn naam Corneus van blois van treslong, die ter Vrouwe nam Maria Zagers, met welke hij een ampteloos leeven leidde,op zijn Landgoed, onder het Regtsgebied van Rozendaal, in de Baronnij van Breda. Zes kinderen wierden uit dit huwelijk gebooren: 1. Abraham van Blois van treslong, die volgt. 2. Johan van Blois van Treslong, volgt hier naa. 3. Cornelis van Blois van Treslong; zie hier agter. 4.- Lucntia van Blois van Treslong, overleeden in don Jaare 16; 3, en te Rozendaal begraaven. , 5, Cor*  Treslong, (willem van blois van) 5. Cornelia van Biets van Treslong, volgt insgelijks. 6. Jacobus van Blois van Treslong, volgt mede. Abraham van Blois van Treslong, boven genoemd $ bé- kleedde den post van. Sekretaris in de Westindiën* en was ga-< huwd met Antonia Enfrenten, bij welke hij verwekte eene Dogter, Cornelia van Blois van Treslong, die in den Jaaré 1748 overleedt. Johan van Blois van Treslong, Burgemeester in de Vrijheid van den Oudenbosch, nam ter echtgenoote Sijke van der Moer, doch verwekte bij haar geene kinderen. Cornelis van Blois van Treslong, Gontrarolleur van hun Hoog Mogende de Staaten Generaal , ten aanzien van de Spaanfche Regten op de Schelde, overleedt in den Jaare 1738» Cornelia van Blois van Treslong , gehuwd aan Jakob Cor* ttelis Zegers, en overleeden te Rozendaal in den Jaare 1678g was bij hem Moeder van twee kinderen: 1. Cornelis ZegerSi 2. Magdalena Zegers. Jacobus' van Blois van Treslong , Burgemeester en Ont* Vanger der Verpondingen binnen den Oudenbosch, Markgraaffchap van Bergen op den Zoom* nam ter huisvrouwe Cornelia Angjten, Dogter van den Burgemeester Joost Angj flen, beiden overleeden in den bloei hunner jaaren * in den korten tusfehentijd van negen dagen naa elkander, in den Jaara 1702, naalaatende één Zoontje van veertien maanden, genaamd Cornelis van Blois van Treslong, Dijkgraaf in den Ouden* bosch, overleeden iri den Jaare 1747, zijnde gehuwd geweest met Geertruid van der Straten, Dogter van Jofeph Vdti der Straten, Kapitein van eene Kompagnie Voetvolk in den dienst van den Staat, en van Maria Boerbergh* Zij overleedt in den Jaare 1739, zijnde Moeder geworden van zeveri kinderen: 1. Jacobus van Blois van Treslong, Cadet In het Ré-1 gïment van de Colonel dibbitz , zeer jong, in den Jaara 1741, overleeden. 2. Cornelis Johannes van Blois van Treslong, die volgf* xxvul deel. Bbbbbbbb 2. Jih  3oo* TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) 3. Johan van Blois van Treslong, volgt insgelijks. 4. Ifaak van Bhis van Treslong. 5. Bastiaan van Blois van Treslong. Deeze twee laasften zijn jong geftorven. 6. Frangoifa van Blois van Treslong. 7. Cornelia Joachima van Blois van Treslong. , Cornelis johannes van blois van treslong, tegenwoordig Oud-Burgemeester en Thefaurier der Stad en Baronnie van Steenbergen; is tweemaalen gehuwd geweest. Zijne eeifte Echtgenoote was tVMemina de IVeert, Weduwe van Feit, overleeden in den Jaare 1753» zijnde Moeder geweest va» drie Zoonen en twee Dogteren , doch die aften in hunne vroege jeugd geftorven zijn. Vervolgens tradt hij in 't huwelijk met Johanna Ifabella Calkoen, Dogter van Jakob Calkoen, eerst Rentmeester der Stad Bergen op den Zoom, en Bailjuw van verfcheiden Heerlijkheden, in de nabuurfchap dier gemelde Stad gelegen; en vervolgens, naa de overgave der Stad aan de Franfchen. in den Jaare 1747, Contrarolleur ter Admiraliteit te Amflerdam, en van Amoudina Basiingius, Dogter van Mr. Jeremias Bastingius, Sekretaris der Stad Bergen op den Zoom, en van Johanna Ifabella van Beaumom, Tien kinderen zijn in het bovengemelde huwelijk verwekt : 1. Jakob Arnold Basiingius van Blois van Treslong, Lieutenant Colonel en Kapitein ter Zee, in dienst van het Edel Mogende Collegie ter Admiraliteit in het Noorderkwartier , gebooren binnen de Stad Steenbergen, den tienden Maare 175*5- 2. Cornelis Ifaak van Blois van Treslong, LieutenantColonel en Kapitein ter Zee, in dienst van het Edel Mogende Collegie ter Admiraliteit op de Maaze, gebooren den veertienden Augustus 1763, op den Huize Eekeleubergh onder Steenbergen. , 3. Willem Otto van Blois van Treslong, Lieutenant ter Zee, in dienst van het laatstgenoemde Collegie, gebooren den vijfëntwintigften November 1765 , op den Huize Eekelenbergr boven genoemd.. 4* Gus  TRESLONG. (WILLEM van BLOIS van) tja? 4. Guy Lodewt)k Jan van mots van treslong, gebooreri den achttien Januarij * op den Huize Eekelenberg, overleeden in den Jaare 1770, in 's Graavenhage, en aldaar begraaven iri de Klooster Kerk, in het Familiegraf, ftaande ten naame vari balthasarina kien, Weduwe van Maurits Pasqtte de Cha~ vones, in leeven Gouverneur van de Kaap de Goede Hoop, en yan de verdere defcendenten van den Prefident Aarnout van Beaumont. 5. Jan Lodeivijk Guy van Blois van treslong, Lieutenant ter Zee* Insgelijks voor de Maazej gebooren op deri veertienden Julij 1775, in 'sHage. . 6. Cornelia Geertruid van Blois van treslong, gehuv^d met haaren Neeve Cornelis Johan van Blois van Treslong, Colonel en Kapitein jar Zee, in dienst van het Edel Mogende Collegie ter Admiraliteit in het Noorderkwartier, gebooren op den Huize Eekelenberg, op den zeventienden September 1757, en bij hem Moeder van drie kinderen , hief naa te noemen. 7. Jsannetta Huigina van Blois van treslong, jong geftorven. 8. Johanna Amoudwa Ifabella van Blois van treslong, gehuwd aan Mr. Martinus Curolus Kesfler, Praétizeerenderi Advokaat en Notaris te Amfterdam, Zoone van wijlen den Wel Eerwaardigen Heere Kesfler, eerst Hoogleeraar in dé Godgeleerdheid te Steinfurt, en vér volgens Hoogduitfch' Predikant der Hervormden te Amfterdam. Uit deezen echt is gebooren, een Zoon genaamd Johan Jakob Kesfler, binnen Amfterdam.- 9. IVilhèlmina Luereiia van Blois van treslong^ gsboören in 'sHage op den eenentwintigden Januarij 1760. 10, Jacoba Andrifa van Blois van trestong, gebooren ia ^sHage den dertienden Maart 1772. Johan van Blois van Treslong, boven genoemd, als de Zoon van Cornelis van Blois van treslong, en van Geertruid van der Straten, was Weesmeester te Steenbergen, eu over- " Jeedt aldaar in den Jaare 1770, zijnde gehuwd geweest met Johanna den Ëngelfen, Dogter van den Schepen Johan den Engelfen, en van Johanna Koorndijker, en bij haar Vadef van de volgende kinderen: Bbbbbbbb a as Cc*  t, Kommisfari» der Stad Amfterdam , en Bewindhebber der Westindifche Maatfchappije, tradt in 't huwelijk met Petronella IVilhelmi. ma van Hoorn, Dogter van Jan van Hoorn, Gouverneuï Generaal van Nederlands fndiën, en verwekte bij dezelve Jan Willem Trip, gebooren in den Jaare 1716. (2) Jacobus trip, gebooren in den Jaare 1605, Schepetï te Amfterdam in den Jaare 1723, is tweemaal getrouwd geweest: eerst met Maria Jacoba Six, Dogter van den AmIterdamfchen Burgemeester Jan Six, uit welk huwelijk geene kinderen zijn gebooren; en ten anderen met- Agata Maria Pancras, Dogter van Gerbrand Pancras, Burgemeester vande zelfde Stad. Uit deezen echt zijn twee kindereu gebooren : a. Johanna Elizabeth Trip, gebooren in den Jaare 1719. b. Jan Corver Trip, gebooren in 1720. ( 3 ) Sara maria trip , gebooren in den Jaare 1693, tradt jn 't huwelijk met Jan Corver de Jonge, Schepen en Raad,en Kolonel der Schutterije van Amfterdam. Dewijl deeee Echt»  Sao TRIP* (Geflagt van) Echtverbintenis kinderloos was , ftelde de Heer Corver dé Diakonie der Hervormde Gemeente tot zijne erfgenaame, met oogmerk dat uit zijne naalaatenfchap een Godshuis, ten behoeve van oude en behoeftige Echtgenooten, zou geftigt worden. Zijne Weduw Sara Maria Trip voegde, ten gelijken oogmerke, daar nevens eene fomme van dertigduizend guldens. 2. Lucas trip, gebooren in den Jaare 1666, Burgemeester der Stad Amfterdam, in de Jaaren 1720, 1732, 1734* en op den vijftienden November diens jaars overleeden, hadt ter Vrouwe Elizabeth Calkoen, en bij haar twee Zoouen: ( 1) Dirk trip. (2) Cornelis thip. (1) Dirk trip, Heer van Groet, gebooren in den Jaare 1691, Kolonel van de Burgerije, Schepen in den Jaare 1723, en Burgemeester in de Jaaren 1735, 174* en 1748) op den • tweeden April van welk laatstgenoemde jaar hij overleedt, tradt, voor de eerfte reize, in 't huwelijk met Christina Eigels, en verwekte bij dezelve a. Catharina Elizabeth Trip, gebooren in 1715- b. Lucas Trip, gebooren in 1720. c. Pieter Trip, gebooren in 1724. Naa het overlijden zijner eerfte huisvrouwe, tradt hij in een tweede huwelijk met Agata Levina Geelvinek, dogter van den Burgemeester Lieve Geelvinek; uit welk huwelijk is voortgekoomen, Jan Trip, gebooren in 1732. (2) Cornelis trip, Vrijheer van Oud- en Nieuw-Goudriaan, gebooren in den Jaare 1695, Schepen in den Jaare 3720, bij de buitengewoone verandering van den Jaare 174811 door Prins willem den IV, tot Burgemeester aangefteld, en vervolgens met}de zelfde waardigheid bekleed in de Jaaren 1750 en 1753, in welk laatstgemelde jaar hij op den zevenden Maart overleedt, was getrouwd met Maria le Seutre, en verwekte bij dezelve eenen Zoon ' Lucas  TRIP. (.Geflagt van) .,, Lucas Trip, gebooren in den Jaare 1720, Schepen in 1746. 3- Jacobus trip, Commisfaris der Stad Amfterdam, eu aldaar zitting hebbende in het Edel Mogende Koliegie ter Admiraliteit wegens het Noorder-Kwartier, was gebooren in den Jaare 1671 , tradt in 't huwelijk met Jacoba Margarita Uopper, en verwekte bij haar de volgende kinderen: (1) Jan trip. (2) Margarita Tfip. (3) Catharina Trip. (4) Sara Agatha Trip. Cl) Jan trip, gebooren in den Jaare 1702, naderhand Sekretaris der Stad Amfterdam, tradt in 't huwelijk met Eli. zabeth Johanna Schildhouder, en heeft bij dezelve eenen Zoon verwekt, Jacobus Trip. (2) Margarita Trip, gebooren in den Jaare 1609, wierdt de Echtgenoote van Herman Hendrik van de Poll, welken zij kinderen gebaard heeft. C3) Catharina Trip, gebooren in den Jaare 1701, trade in 't huwelijk met Gillis van Hoven, Schepen en Raad der Stad Amfterdam, wien zij baarde: a. Jacoba Margarita van Hoven, in den Jaare 172.8. b. Catharina Johanna van Hoven, in 1729. (4) Sara Agatha Trip, gebooren in den Jaare 1704 wierdt de echtgenoote van Francois Lestevenon , Sekretaris der Stad Amfterdam, en bij hem Moeder van, a. Jacoba Margarita Lestevenon, gebooren in 1725. b. Geertrui Lestevenon, gebooren in 1729. C. Sophia trip, gebooren in den Jaare 1615, begaf zich in t huwelijk met Jan Coijmans. De volgende acht kinderen wierden uit deezen echt gebooren: I. Jan Coifmans, in den Jaare 1683 Schepen van Amfterdam, getrouwd met Eikenraat Benard, XXVIII. deel» Ccccccce li  TRIP. (Geflagt van) II. Elias Coijmans, in den Jaare 1682, Commisfaris van Amfterdam , getrouwd met Elizabeth Catharina van der Meulen. III. jfofeph Coifmans, gebooren in den Jaare i6%6, insgelijks Commisfaris, Bewindhebber der Westindifche Maatfchappije te Amfterdam, en Dijkgraaf van de Beemfter, gehuwd aan Clara Valkenier. IV. Sophia Coifmans, getrouwd met Jan Huidekoper, Ridder, Heere van Maarfeveen en Neerdijk, Burgemeester en Bewindhebber der Oostïndifche Maatfchappije te Amfterdam, en alzo Voorzaat van den tegenwoordigen nog leevenden Amfterdamfchen Regent. . V. Elizabeth Coijmans, getrouwd met Willem van der Meulen, Heere van Niecoop, Büjenburg, enz. Raad in de Vroedfchap en Schepen der Stad Utrecht. VI. Aletta Coijmans, getrouwd met Carel Voet. VU..Johanna Cornelia Coijmans, gehuwd van EverardScott, Schepen, Raad en Bewindhebber der Westindifche Maatfchappij te Amfterdam. VIII. Eliana Coijmans, gehuwd aan Samuel Timmerman. D. Maria trip, gebooren in den Jaare 1619, wierdt de Echtgenoote van haars Zusters Mans ouder broeder Balthazer Coijmans, welken zij de volgende Dogters baarde: I. Baltina Coijmans, gehuwd aan Jan Bemard. II. Aletta Coijmans , eerst getrouwd met Geleijn Lamfingh, en ten andere met Nicolaus Dag. III. Maria Coijmans, gehuwd raet Gualtertts Boudaan, Predikant onder de Hervormden te Amfterdam, en Vader van den Burgemeester Gualterus Petrus Boudaan. IV. Ifabella Coijmans, de echtgenoote van Jakob Boreel, Heere van Duinbeek , Westhove en Meereftein, Schout, Burgemeester, Schepen en Raad der Stad Amfterdam, Afge-* zant -van hun Hoog Mogenden de Staaten Generaal in Frankrijk en Muskovie, en Gevoïöagtigde op de Vredehandeling te Rijswijk. V. S