01 2067 1284 UB AMSTERDAM   £NZY^DIG,E en BEPROEFDE G E DAG T E N, OVER DE LEER AANGAANDE GEESTEN E N G E E ST E*N~ZIÊ*N DEftS, VAN JUSTUS CHRISTIAAN HENNINGS, Hofraad en Hoogleraar te Jena, UIT HET HOOGDUJTSCH OVERGEZET, ONDER DE ZINSPREUK: ALTISSIMO JNNUENTE FIRIBUS MEÏS. BERDE STUK. .. Te AMSTERDAM, By AREND FOKKE, Simonsz.   VER KLAAR ING GEESTEN SPOOKVERSCHYNINGEN. Verfchyningen van Geeften, volgens andere Schryvers. De zo genoemde Ifenburgfche verfchyning. (i) Om geen verwyt tc moeten duchten, als of ik den verfchecnen Geeflen hunne CO Om de tegenwerping te weeren, als of ik de volgende verfchyningen, zonder eenige orde, plaatfte, moet ik tot myne rechtvaardiging aanmerken , dat ik ze volgens haare voornaame bronnen, waaruit ze ontftonden, heb gefchikt. Doch eenige zyn van die natuur, dat ze, naar een verfchillend oogpunt, tot de ééne, en ook tot eene andere bron gerekend, UI. Stuk. A en DER E N §• 32. rang-  i De Ifenburgfche verfchyning. §.32, rangfchikking wilde betwiften, zo wil ifc 't I/en. en daaruit verklaard kunnen worden. De fchets royner orde is de volgende. De verfchyningen der Geeften hebben haar Beftaan te danken A) aan het bedrog 1) in den waakenden toedand a) der van Geeften - Zienders onderfcheide menfehen. Daartoe behooren §. 32—34. de eerde hiftorie van §. 35. en ten deele mede § 57. Z») der Geeften - Zienders zelve. Dit bedrog rust ad) op de boosheid en vermomminge derzelven. §. 36—38. als mede het tweede verhaal in 5. 50. bb) Op andere oorzaaken, dus «. op de verbeeldingskragt, welke de> ze en geene gewaarwording vervormt. §. 34. tweede hiftorie §. 39— 49. Ten deele behoort ook daartoe §■ 57- ,6. Op eene ziekte, die de verbeelding op doolwegen leidt. §. 42. 51. 5„ Op dronkenfehap §. 49. het laatfte verhaal. a>. Op een verdigtzel, 't zy dan uit goede  De Ifenburgfche verfchyning. §.32. 3 'c Ifenburgfche Spook, aller eerst, op de proef itellen. (2) Ia goede of kwaade inzigten. §. 52. 53- 58. 59- c) Uit verëeniging van beide bronnen, §• 54- II) In den fkapenden toeftand, 5. 39. 48» 55- 60. B) Aan waare gebeurdtenisfcn , welke door misduiding en vervorming ,by voorbeeld van naamen en woorden, voor buitengemeene verfchyningen worden gehouden, §. 49. de vierde hiftorie, en §. 56. (2) Ik kon de vernaaien wel met een Koninglyk Spook beginnen; doch, daar het niet veel geteld wordt, wil ik flegts met één woord aanmerken, dat 'er eene enkele maare liep , als of Koning A. van P. 's morgens, toen hy te W. ftierf, den Heere vau Grumko te Berlyn, voor zyn bed verfcheenen ware, en dezen zelf zyn dood bekend gemaakt hadde. De Heer van Grumko gaat na zyn' Koning, meldende hem dit groote flerfgeval ; deze vraagt, waar die tyding van daan kome? en, naa dat hy van de verfchyning hadt gehoord, zo wil hy de zaak niet geloovcn. Doch een A 2 wyl  4 Ds Ifenburgfche verfchyning. §. 32, In het Jaar 1705. zou het gebeurd zyn, dat Christiaan, Hertog van Saxen Ifenburg, zig in zyn Kabinet ter ruste begaf, maar zoude zig in plaats van te flaapen, veeleer met verfcheide gceftelyke overdenkingen, onledig hebben gehouden. Doch in zync aandagt wierdt hy, door een kloppen aan de deur van het Kabinet, geitoord. De Hertog over dit kloppen zig verwonderende, om dat de Wagt en andere Bedienden tog voor de Kamer waren, riep, kom binnen ! Hierop tradt eene vrouw, te weeten Anna, Dochter van een Keurvorst van Saxen, in een ouderwetsch Voritelyk gewaad, in de Kamer. Hy, zig opgerigt hebbende, waarby, gelyk mcn ^oc kan denken, hem eenige vrees bekroop, die hem nogtans niet geheel van zyn ftel bragt, vroeg haar: wat ze begeerde ? en kreeg ten antwoord: wees niet bevreesd; ik ben geen kwaade Geest, u zal geen leed gefchieden. Deze woor- wyl tyds daarna kwam 'er een Courier, die de waarheid (laafde. Zie dtiiïe Fortjetzung von ErJehrMungen der Geifter nach dem lede , Qfa Prem!au und Leipzig 1752. S. 472.  De Ifenburgfche verfchyning, §.32. 5 woorden fielden den Hertog volkomen gerust, zo dat hy met alle onbefchroomdheid verder vroeg: wie ze was? Waarop zy antwoordde: ik b?n éénc van uwe voorouders-, en myn Gemaal is zodanig eert geweest, als gy thans zyt, te weeten: Hertog van Saxen Coburg, Johannes Cafi' mir; maar wy zyn reeds voor eene eeuw ovcrleeden. De Hertog antwoordde hierop: wat zy hem dan te zeggen had? waaröp ze zig dus liet hooren: ik heb een verzoek aan u,te wecten, om my en myn' Gemaal, om dat we ons voor onzen dood, wegens een onderling verfchil, niet verzoenden , maar evenwel beide op de verdienfte van Jefus zyn geflorvcn, op dezen van God beftemden tyd onderling te verzoenen. Ik bevind my wel, werklyk, in de zaligheid, doch geniete nog niet het volkomen aanfehouwen van God, maar ben, tot dus verre, in een flille en aangcnaame rust geweest; (3) maar myn Gemaal, (3) In veelc Spook-hiftorien heb ik ook deze taal gevonden, dat de verfcheenen Geest zeides „ ik ben wel zalig, doch niet in aan, A 3 » fchou?  6 De Ifenburgfe&e verfchyning. §. 32. maal, welke zig by myn' dood met my niet wilde verzoenen, doch 'er, naderhand, berouw van gehad heeft, en in een waar, hoewel zwak geloof in Jefus Christus, van de waercld gefcheiden is, heeft zig, tot dus verre, tusfehen tyd en eeuwigheid,in duifternis en koude bevonden, doch niet zonder hoope, van tot de zaligheid te geraaken.Toen nu de Hertog veeie tegenwerpingen daar tegen maakte, weêrleide de Geest dezelve als hiertoe niet behoorende, en haar niet aangaande, zeggende mede, dat, zo dra zy in de eeuwigheid ware gekomen , zy zeer wel hadt geweeten, dat één van haare fchouwen, maar (legts in hoopei" zoals dit verhaald wordt van een Baron Knorr van Rofenroth, in der fchrift mafzigen Erklarung der wahrhnften Erjcbeinung Samuels, nach jeinem Tode, neb/l einem Anhange wahrhafter Gefchichte von einigen erfchienenenGeiJlern,&c. dritteAuflage, Prenzlau and Leipzig gedruckt und verlegt, durch Chijl. Ragoczy, 1749. 8. S 44. en by deze zo wel, als eenige andere Hiftorien, komen zo vcele fabela0'tige dingen voor, dat men zig moet verwonderen , hoe men zulk zot tuig driemaal nebbe kunnen drukken.  De Ifenburgfche verfchyning. §. 32. 7 haare nakomelingen befïemd ware, om hen beide tot de verzoening te helpen, zo als zy dan nog meer vcrblyd ware geworden, toen zy hem, den Hertog, als een werktuig van God hiertoe erkend hadt. Hierop gaf de Geest den Hertog agt dagen tyd van beraad, naa wier verloop hy op het zelfde uur weêr wilde komen, en zyne vcrklaaring afwagten, verdwynende hierop voor zyne oogen. De Hertog ftelde op den Superintendent Hofkunz te Torgau zyn byzonder vertrouwen, en plagt niet flcgts in geeflelyke en philofophiichc, maar ook in waereldlyke zaaken, de rcgeerir.g aangaande, de gedagtcn van dezen Godgeleerden te hooren. Hierom zonde by, voort, iemand na hem toe, verhaalde hem fchriftclyk de voorgevalle verfchyning, met alle omftandigheden , verzoekende zyn' raad , inzonderheid, of hy de begeerte van dien Geest, al of niet moeste inwilligen? Dezen Godgeleerden kwam de zaak in het begin verdagt voor, houdende dezelve eer voor een' droom, dan voor eene waare verfchyning. Doch, de uitftcekende Godsvrugt van den Vorst, deszelfs groote kunde A 4 en  8 De Ifenburgfche verfchyning. g. 32. en bevinding in gefsjcffke zaaken, ah mede deszelfs teder Geweeten, en te ge]yk de omftandigheid nagaande, dat zig de Geest, op den klaaren dag, by zonne. fciryn hadt laaten zien, maakte hy gecne zwaarigheid, om den Hertog het volgende antwoord te geeven: byaldien de Geest geen bygeloovige, noch met Gods woord ftrydende plegtigheden, of andere tegen de verpligting aanloopende dingen eischte, en de Hertog moeds genoeg bezat, dat hy hem niet wilde afraaden, dien Geest zyne bede in te willigen: doch dat hy daarby met een vuurig gebed moest aanhouden, en ter verhoedinge van al 't bedrog, den toegang tot zyne Kamer door de VVagt en Eedienden wel laaten bewaaken. De Hertog liet, inmiddels, de Jaarboeken nazien, en bevondt alles, met de waarheid inftem. mcnd, wat de Geest hadt gezegd, zo zelfs, dat de kleeding van de begraaven Vorftin en die van den verfchcenen Geest, zeer flipt overeenkwamen, 't Beftemde uur nu naderende, ging de Hertog weer te bed liggen, naa dat hy, vooraf, de VVagt voor de Kamer fcherp hadt bevolen, om niemand  De Ifenburgfche verféyning. §.32. 9 mand in de Kamer te laaten komen, en, dienzelfden dag met bidden, vasten en zingen geflecten hebbende, verwagtte hy ook, onder aanhoudende geestelykc befpiegelingen en het leezen van den Bybel, den Geest, welke ook op het zelfde uur, als voor agt dagen, kwam, en eindelyk op 's Hcrtogs roepen, kom linnen lm het voorig gewaad in de Kamer tradt. Voort in 't begin vroeg de Geest den Hertog, of hy beflooten hadt, om aan zyne begeerte tc voldoen ? Waarop deze ten antwoord gaf: byaldien zyne begeerte niet met Gods woord ftreedt, en niets bygeloovigs infloot, dat hy het in Gods naam doen wilde, en dat hy hem, flegts duidelyk tekennen mogt geeven, hoe hy zig daarby moest gedraagen, Op deze verklaarieg liet zig de Geest op de volgende wyzehooren : daar is niets llrydigs met Gods woord in, en de zaak is zo gelegen : myn Gemaal hielde my, by myn leevcn , op eene onfchuldige wyze , wegens trouwloosheid verdagt-, om dat ik met een vroomen Edelman, menigmaal, heimelyk over geestelykc zaaken fprak. Hy vattcde daarom een onverzoenA 5 lyken  io De Ifenburgfche verfchyning. §. 32, ]yken haat tegen my op, welke zo hevig was, dat, alhoewel ik reeds myne oni'chuld ten vollen aantoonde, ja, op myn doodbed, hem ter verzoeninge liet bidden, hy egter niet befiuiten wilde ,* noch zynen haat en argwaan te laaten vaaren, noch by my te komen.Daar ik nu alles, wat ik doen konde, by deze zaak gedaan heb, zo fiierf ik wel in het waare geloof op mynen Heiland, kwam ook in de eeuwige rust enftilte, maar genoot het volkomen aanfchouwen van God nog niet. Doch nu is de van God beftemde tyd gekomen, dat gy ons hier op deze waereld onderling verzoenen, en ons daardoor tot onze volkome zaligheid zult bevorderen. Maar, wat moet ik hierby doen, en hoe gedraage ik my eigenlyk by deze zaak? vroeg de Hertog. Waarop de Geest dit antwoord gaf: houd u in den aanfhanden nacht gereed; dan zal ik en myn Gemaal by u komen, (want alhoewel ik over dag kome, zo kan het egter myn Gemaal niet doen,) en elk zal 11 de oorzaaken van de onder ons ftand gegreepen hebbende onëenigheid verhaalen. Alsdan zult gy het oordeel vellen, wie van ons  De Ifenburgfche verfchyning. §.32. II ons gelyk hebbc; de handen van ons beide, ten teken der verzoeninge, in elkander leggen, den Zegen des Heeren over ons uitfpreeken, en hierop God met ons verlieerlyken. De Hertog dit beloofd hebbende te doen, verdween de Geest; maaide Hertog bleef in zyne devotie tot tegen den avond, wanneer hy zyne wagt nadrukkelyk beval, zo wel om niemand binnen te laaten komen, als agt tc geevcn, of zc iets zouden hooren fpreeken. Hierop liet hy twee Waskaarzen aanfleeken, en op de tafel zetten, alsmede den Bybel en een Gezangboek brengen, verwagtende in deze toebereiding de Geesten. Deze kwamen ook naa elf uuren, en wel kwam de Vorltin, even als te vooren, in cene lighaamlyke geftalte, aller eerst binnen treeden , verhaalcnde nogmaals den Hertog dc oorzaak van hunne onëenigheid; daarop kwam ook dc Geest van den Vorst in zyn gewoon Vorftelyk gewaad, hoewel zeer bleek en met een doodfche kleur, geevendc den Hertog een geheel ander bericht van hunne voorige onëenigheid. De Hertog velde hierop dit oordeel, dat 's Vorften A 6 Geest  12 De Ifenburgfche verfchyning. §. 32. Geest ongelyk hadt, het welk ook deze zelf bekende, zeggende, gy hebt wel geoordeeld. Hierop nam de Hertog de yskoude hand van den Vorst, lag die inde hand van de Vorftin, welke zeer natuurlyk warm was, en fprak des Hceren Zegen over hen uit, waartoe zy beide 't Amen zeiden. WaarÖp de Hertog het lied aanhefte: Heer God, u loven wy, en 't kwam hem voor, als of hy beide Geesten mede hoorde zingen. Dit lied geëindigd zynde, zeide de Vorftin tot den Hertog: den loon zult gy van God ontvangen, en weldra by ons zyn ; waarop zy beide verdweenen. Van dit gefprek heeft nogtans de Wagt alleen des Hertogs woorden gehoord. — Gewis, zy zelfs, die van de Hiitorifche onwaarheid dezer gebeurdtenisfe zo niet overtuigd zyn, als ik, die rny, door onweêrfpreekelyfce bewyzen, nopens deze zaak naauwkeuriger heb onderregt, zullen zig nogtans gedrongen vinden, om toe te ftaan, dat hier zodanige omftandigheden, zamen loopen , welke zowel met de waarheden der Godlyke Openbaaring, als de uiifpraaken der rede, eu dus de grondregels  De Ifenburgfche verfchyning. §.32. 13 gels ftryden, welke ik vooraf (§. 28.) als een onverwerpelyk rigtfnoer heb vastgefteld. Ik wil, hierom, eerst alles, wat by deze gefchiedenis in het oog loopt, voorftellen , en voorts aantoonen, dat het ganfchc verhaal, wanneer het naar de gronden getoetst wordt, die ons de waar- of onwaarheid eener gebeurdtenisfe leeren, volftrekt onwaar en fabelagtig is. 1) Vraage ik, waarom dan die Vorftin eerst naa honderd jaaren verfcheen, om zig te verzoenen? Waarom niet eerder? z) De H. Schrift weet niets van eene verzoening naa den dood, veel minder door bemiddeling van hier op aarde leevende menfehen; veeleer zegt zy ons, dat naa den dood geene bekeering en boete plaats hebbe. 3) En wat wil de zeer zinlooze uitdrukking zeggen : Hertog Joh. Cafimr hebbe zig — ce weeten omtrent tot 1705. — tusfehen tyd en eeuwigheid, en duilternis, en koude bevonden ? Veeleer mogt 'er (taan: tusfehen zaligheid en verdoemenis; tusfehen Hemelen Hel, alhoewel dit insgelyks ongerymd zyn zoude Men vergelyke, wat ik vooraf (§. 24. in eene aanmerking) noA 7 pens  14 De Ifenburgfche verfchyning. §. 32. pens de koude der geftorvenen gezegd hebbe. 4) Hoe heeft de Vorftin jgelyk verhaald word, kunnen weeten, dat Hertog Christiaan door God beftemd was tot een Mid« delaar der verzoening? Heeft God het haar gezegd ? en kon God haar het volkomen aanfehouwen van zig zelv' niet eerder toeftaan, vóór dat iemand op deze Aarde den Zegen over beide perzooncn uitgefproken, en hunne handen in malkander hadt gelegd? Spreekt niet veeleer de H. Schrift van Christus, als den eenigen Middelaar tusfehen God en de menfehen? 5) Hoe kon Hertog Cafimir een valsch bericht geeven van de onëenigheid, en egter, naa het tegenfpreeken van Hertog Christiaan, dezen voort zyne toefternming geeven ? vooral, daar tog deszelfs oogmerk was om zig te verzoenen. Ware het , volgens de gronden van het Christendom , en naar het doelwit, dat zig beide Perzoonen wilden verzoenen, niet gevoeglyker geweest, dat dc overleeden Hertog voort zyn' misdag hadt beleeden, enz.? Waarlyk, 't is de uiterfte ondeugd, dat beide Geesten, de geheel en half zalige, nog zo fterk  Be Ifenburgfche verfchyning. §.32. 15 fterk durven liegen in de eeuwigheid. Waarom hooit dc Wagc alleen den leevenden Hertog fprceken? is dit niet reeds zeer verdagt,en met myne Leer aangaande den gehoorkring (§. 15.) flrydig? Want de tegenwerping, welke men my, volgens §. 26. by 't einde, maaken mogt, vindt hier geenc plaats, om dat uit het geheel verhaal en de daarmeê gepaard gaande omflandigheden duidelyk blykt, dat men een wczenlyk uiterlyk voorwerp moet aanneemen, zal de gefchiedenis voor eene waare doorgaan; vooral, daar gezigt, gehoor en gevoel, by de verfchyning, zo zeer zamenftemmen, en al het vcorzeide zo flipt vervuld wordt. Doch, het beste is, dat ik kan bewyzen, dat de ganfche gefchiedenis , volftrekt, historisch onwaar is. Dan , ten einde, men in ftaat zy, een gegrond oordeel te vellen, merk ik de volgende omftandigheden aan, wier historifche zekerheid, op de overtuigendfle wyze, beweezen kan worden. Hertog Christiaan te Ifenburg, een anders zeer roemwaardig Vorst, hieldt zig, met alle infpanning van zyn Geest, en met een uitgeflrekc verlangen  l6 De Ifenburgfche verfchyning. §.32. gen na een gelukkigen uitflag, met de AU chymie onledig, (4) en dezen werkzaamheden bragten hem tot den wensch, om in een naauwere gemeenfchap met de Geesten te komen. Reeds in het jaar 1696. meende hy zynen hoop-vollen wensch eeniger maate vervuld te zien. — En wat men wenscht en hoopt, dat gelooft men ook. — Zyne verbeelding was zo beguichelend, dat hy volgens dezelve niet twyfelde, eene naauwe gemeenfchap met de Geesten te hebben. Deze Geesten- of liever de misleidende verbeelding, — hadden hem, naar hy geloofde, de bezitting van merkelyke onderaardfche fchatten, ter waarde van veele Millioenen, verzekerd, waar onder een masfief Gouden Doodkist en een Diamant, een pond zwaar, juist geene geringe voorwerpen waren. Nog in het (4) Hiervan getuigt het door hem aangelegde Laboratorium, (Stookplaats) als mede gouden en zilveren Penningen, wier ftof men voor kunflig metaal houd. Men zie Tenzel im Erneft. Med. Cab. S. 979 en 981, Gschwjend Eifenb. Cknnick, S, 85. 87. '  De Ifenburgfche verfchyning. §• S2- J7 het jaar 1704. was deze beguichcling by hem zeer leevendig;des 't juist nietvremd is, dat hy omtrent het jaar 1705 weêr eene aanvegting van Geesten hadt. Maar jammer is het, dat by deze verfchyningen van Geesten zo min, als by de voormaals verfcheene Geesten, de historifche waarheid ongefchonden blyfe. Wat betreft de eerfte Gemaalin van Joh. Qafimir, te weeten Anna; men moet het volgende ovcrweegen: 1) dat ze zig, op eene onvoegelyke wyze, ééne van Hertog Christiaans voorouders, en dezen laatften één' van haare nakomelingen noemt. Van afkomst -was zy eene Dochter van Augustus, Keurvorst van Saxen. Deze ftamde af van de jilbertinifche Linie, behoorende dus niet tot de voorouders van een Hertog der Erneftinifche Linie, dergelyke Hertog Christiaan was. Maar nog veel minder konde zig de vermeende Geest, agtervolgens zyn huwelyk, een' voorzaat van gemelden Hertog noemen, om dat Hertog Joh, Qafimir wel een afkomeling was van het Erneftinisch Huis, doch hy zo wel, als zyn Broeder, Joh. Ernestus, geene Kinderen nalieten, en  l8 De Ifenburgfche verfchyning. §. 32. en dus alleen de Linie van hun Vaders Broeder, Joh. Wilhelm, Hertog pan Weimar, in wezen bleef. Maar, wilde men de zaak zo verftaan, dat Anna een gehore en getrouwde Hertogin van Saxen geweest is, en Hertog Chris tiaan een Nakomeling van dit algemeen Huis; dan kon de gemelde uitdrukking nog geduld worden. 2) Zy geeft voor, dat zy en haar Gemaal reeds vóór honderd Jaaren geftorven waren. Dit komt niet uit met den tyd. Zy zelve was, 1613. den 27. January in haar Arrest geftorven, en haar gewezen Gemaal, Hertog Joh. Cajimir, ftierf eerst 20 Jaaren naa haar, naamlyk 1633. den 16. July, en Hertog Christiaan overleedt 1707. den 28. April. Gefield nu al zynde, dat de voorgegeeven verfchyning, welke omtrent het jaar 1705. zoude zyn voorgevallen, Iaater, dan in dit jaar gevolgd ware; zo kon 'er evenwel niet worden gezegd, dat de dood van bovengemelde Vorftelyke Perzoonen vóór honderd Jaaren voorgevallen ware. 3) Zegt het Hertoglyk Spook, dat het zig vóór zyn' dood, met Hertog Joh. Qafimir niet verzoend hebbe, doch dat beide op de  De Ifenburgfche verfchyning, §. 32. 19 de verdiende van Christus geftorven waren. Zo ftrydig als dit reeds is op zig zelf, zo ongegrond is ook het voorgeeven zelf. Anna hadt alleszins een zwaar misdryf gepleegd, en 't ook beleeden: (5) eene be- (.) Tot flaavinge hiervan zie ik my gedrongen , uit „ Joh. Sebaft. MüUers, F. S. Geheim- und Lehr- Secretiirs, auch gemeinfehafd. „ Archivars zu Warnar, Annalen des Chur„ und FQrstl. Haufes Sachfen Erneftin- und Al„ bertinifcher Linie vom Jahr 1400. bis 1700. ,, Wdmar, in Verlegung Joh. Ludmg Gkditsch, Buchhandlers in Leipzig 1700. in Fol. S. „ 212." eenige berichten hier aan te haaien. Daar wordt van 19 Oüob. 1593. gemeld:,,-naa dat Johannes Cafimir, Hertog van Saxen Coburg, zyne eerfte Gemaalin, Anna, en ULrivh van l.ichtenjiein, wegens gehouden ongeoorloofde verkeering,in bewaaring hadt laaten brengen, en, ter verhooringe en naauwketirige onderzoekinge der zaake, eenige Raaden, te weeten Joh. Ernst van Teut kb en, te Laucha en Wenigen S&mmtrn , Hofregters te Jena, en Raadsheer; 2) Joh. Freund ,Leerm in de Rechten , Cancellier; 3) Hartmannvan Wangenhsim , te Tungeda; 4) Paul Abt, en 5) Volkmar Schever >  20 De Ifenburgfche verfchyning. §. 32.1 lydcnïs, die zy, op haar doodbed, verfcheide maaien herhaald, en daarby zelfs haai ver, Hofraad, naderhand ook Cancellier, hadt aangefteld, hebben deze, op gemelden dag, met eenen in fpecie daartoe gevorderden Notaris, met naame Sigismund Heufzner, zig op 't Kasteel Caburg, alwaar gemelde van Lichtenftein, doch zonder boejen en banden zat, begeeven, en hem wegens zyne, voort in 't begin by deszelfs arresteering gedaane bekendtenis nogmaals in orde ondervraagd, welke dan zyn misdryf, met het verhaal van deze en geene omrtandigheden, en wel op eene zeer Cliristelyke en beweegelyke wyze, met traanen in de oogen nogmaals heeft beleeden, daarby voorgeevende, hoe de voormaals aan het Hof te Coburg geweest zynde Italiaan, Hieronymus Scotus, welke hierby duivelfehe praktyken te werk gefield hadt, hieram groote fchuld , en deze vuile zaak voortgezet, en werkftellig hadt gemaakt, met bygevoegde bede, dat hem vergund mogt worden, zyne misdaad met eene eeuwige gevangenis, op zyne kosten, of aan eene grensplaats tegen de Turken te boeten." Van den 17 Novemb. w ordt daar het volgende gemeld: „ Op Saturdag is ba-  De Ifenburgfche verfchyning. §. 32. 21 haaren Biechtvader verzogt heeft, haar misdryf in de Lykpreek, ter waarfchou- winge bovengemelde Hertogin, welke om gemelde zwaare misdaad insgeiyks op bet Vorftelyk Slot Ehrenburg in een byzonder Vertrek gearresteerd was, door bovengemelde aangeftelde Raaden, als mede M. Joh. Dunkier, Superintendent, en Melchior Bijjchof, Hofprediker, in het byzyn van gemelden Notaris, ondervraagd, over ettelyke, zo wel uit de voorige bekentenis der Hertogin, als uit die van Lichtenftein, en andere getrokken Artikelen. Waarop de Hertogin alle Artikelen met Ja beantwoord, daarby hartelyk gezugt en geweend heeft, zeggende, de CchelmScotus haddehaar, als eene nog jonge Vorftin bedrogen, en in dit ongeluk geftort; badt om genade, en om niets anders meer. Den :o Novemb. heeft Hertog Joh. Cafimir aan het Confiftorie een bevel gezonden, en het misdryf der Hertogin in dezer voegen te kennen gegeeven, hoe hy haar, voortaan, voor zyne vrouw niet meer erkennen konde, maar volftrekt gedrongen wierdt, om zig van haar door geregelde, in geest- en waereldlyke rechten voorziene middelen,"'op een behoorlyke wyze, te laaten fchei.  22 De Ifenburgfche verfchyning. §. 32. winge voor anderen, nogmaals aan te haaien. Daarom juist trokken zig haare naaste bloed- fcheiden; doch wyl zulk eene Echtfcheiding niet anders, dan door het geestelyke Confiftörie kon gefchicden, zo zouden deszelfs Leden eenen bekwaamen dag beraamen , en dien zo wel de Hertogin, door eene behoorlyke dagvaarding, als hem, den Hertog zelv', te kennen geeven, wanneer hy dan een' Gevolmagtigden zenden, en hen zyn belang wild» laaten voordellen. Den 27 November wierdt door het Confiftorie te Coburg aan de Superintendenten te HeUburg, Eifzfeld, RSmhüd, Gotlia, Eifenach, en den Leeraar te Pöfeneck bevel gezonden, dat voortaan in het Kerk-gebed geene uitdrukkelyke melding van de Hertogin gemaakt mogt worden, en dat ten befluite, onder den nood van gemeene Perzoonen, voor een bedroefde Perzoon gebeden zoude worden. Den 4 Decemb. heeft de Hertog den Vorftelyken Raadsheer, Moritz van Heidrie te Botfledt, en Hartmann van Wangenheim te Tungeda te kennen gegeeven, hoe de leden van het Confiftorie verzogten, om by hem, in de bewuste zaak van Echtfcheiding, om allerhande oorzaaken, een paar adelyke Perzoonen te voegen, met  J)e Ifenburgfche verfchyning. §. 32. 23 bloedverwandten haare zaak nier. aan. Haare Echt wierdt gefcheiden, en het vonnis van met begeerte, van zig met de Kerkelyken zo te verftaan, dat die Echtfcheiding binnen twee dagen, gewis, gedaan mogt worden. Den 5 December liet de Hertog boven gemelde, zyne eerde Gemaalin, van het Vorftelyk Slot, Ehrenburg, na het Kafteel Coburg in een ander Arrest brengen. Den 7 December is, door de tot gemelde Echtfcheiding aangeftelden, naa dat ze vooraf door den Hertog van hunnen eed en piigt in zo verre waren ontflagen, om zig behoorlyk te kwyten, de twaalfden dezer maand als een vast geltelden tyd beraamd, en deze beide hooge Vorflelyke Perzoonen bekend gemaakt, om dan voor hen te verfchynen. Den twaalfden wierdt het, door de aangebelde Rechters gevelde vonnis, in het byzyn van den door den Hertog hiertoe gevolmagtigden, D. Wolfgang Mafzlitz, als mede dien van de Hertogin, en haaren', uit dit geestlyk Gerecht verkoozen, en Amptswegen toegelaaten, in deze zaak zyn' pligt waarneemenden Advocaat, gemelden Moritz van Heldrit, bekend gemaakt, volgens het welke de Hertog van de aangeklaagde Hertogin, raakend den Echt  24 De Ifenburgfche verfchyning. §. 32. van Jena floot haar' dood en dien van Lichtenjlein in. Deze yslyke ftraf verzagtte haar tot nu toe geweest zynde Gemaal, veranderende die in eene eeuwige gevangenis. In deze ging zy eerst 1593. den 28. December, op het Tolhuis te Eifenach; van daar wierdt zy, 1596". den 12. September , na het Frankifche Kloofter Sonnenfeld, en Echt, uit hoofde van Godlyke en waereldlyke Rechten, gefcheiden en vry gefproken, en daarby gemelden Hertog, agtervolgens de H. Schrift, en deszelfs gelegenheid, als de onfchuldige party , vergund en vry gelaaten wordt, een tweede huwelyk te mogen aangaan , blyvende de Hertog de aangebragte Huwelyks-gaaf en andere bona paraphemalia, volgens de rechten en algemeene uitfpraak der Rechtsgeleerden behouden, doch de Hertog daarëntegen verpligt, in plaats van deParaphernalia, de Hertogin van het nooddruftig onderhoud te voorzien. Ook is 'er, naderhand, te Jena, een vonnis in deze zaak geveld, en de daarin bepaalde ftraf door Hertog Joh. Cajimir in eene eeuwige gevangenis veranderd, waarin de Vorftin ook, in de 20 Jaaren, haar leeven heeft gefleeten.  De Ifenburgfche verfchyjiing. §. 32. 25. en eindelyfc 1603. na het Kaitcel Coburg gebragt, (6) alwaar ze veel draaglykcr, dan tevooren, wierdt behandeld. (7) Dat evenwel de Hertog, haar Gemaal, haar, als met hem verzoend, behandeld hebbe, getuige voor eerst, de reeds vooraf aangehaalde, door hem gedaane verzagting van de haar toegeweezen doods-ftraf; voorts deszelfs behandeling omtrent haar, wanneer hy haar, op haar ziekbed, een' Arts zondt, die haar, best mogelyk, van geneesmiddelen en verkwikkingen moest verzorgen. „ Dit prees de Lyderes inzonderheid zeer, mee deze woorden. Konde ik verwagten, dat men my nog zo gunftig zoude zyn, dat my laavenisfen wierden toegezonden."Niet lang vóór haar dood beval zy haaren tot dus verre geweest zynden Biechtvader, JohK Altenburger, Diaken van Coburg :S} haaren Heer (6) Dit meldt, uit Nik. Rebhans handfehriftlichen Eifenachifclten Kirchen hiftorie, Will. ZrnsV Tenzel in EtnefiïniJ'chen Medaillen Cabinet, S. 266 - 286. (7) Men zie G. P. Honns S. Koïurg, IIis~ mie 2 Biich S. 231. III. Stok. B  2.6 De Ifenburgfche verfchyning, §. 32. Heer alles goeds toe te wenfchen, en hem te bedanken voor alle weldaaden, haar in haare bewaarplaats beweezen." (8) Ten vierden de ftaatelyke, en met haaren ftand volkomen inftemmende wyze, van haarlighaam te doen begraaven. Haar Lyk naamlyk wierdt, onder het geleide van Vorftelyke Raaden,en zelfs vanverfcheideHofdames, wan het flot Coburg af-, en op eene lyk3coets, met zes paarden befpannen, na Sonmenfeld gebragt. Hier ontvingen het agt land-Edellieden, en , naa dat 'er eene Lykpreek over Openb. VII. 13. enz. gedaan was, zetteden zy het Lyk in het Choor der Kerk by. (9) Hierby komt nog, dat voor haar een graffteen wierdt vervaardigd, waarvan het opfchrift , insgelyks , niets nadeeligs voor haare gedagtenis behelst. (10) (8) Joh. Altenburgers wahrhaftiger Bericht, 's> was ficli vom 19. Januarii an, bis den 27. „ mit der Weyland Durchl. Frau Annen in „ ihrer Kuflodie bis an Derofelben Sel. Ende zugetragen. 1613. MSCt." " ö» Hönk, /. e. A 11. S. 337.  De Ifenburgfche verfchyning. §. 32. 2? (10) Daarby is het belagchelyk, wanneer in het bericht van de verfchyning wordt gezegd, dat de Hertog de Jaarboeken hebbe iaaten nazien, en alles, wat de Geest, gezegd hadde, met de waarheid inftemmende hadt bevonden, zo zelf, dat ook 't gewaad van de begraaven Vorftin en den verfcheencn Geest onderling zeerftipt overeenkwamen. Waar zouden zulke Jaarboeken zyn te vinden?Het zydie dan gedrukt of gcfchreeven zyn, zy behelzen onwaarheeden 1) in de fterfjaaren , zo als ik boven heb aangemerkt; en, 2) nopens de doodkleeden.Dat de Hertogin haar doodhembd, eenigen tyd vóór haar overlyden heeft laaten maaken, en voor haare oogen wegleg, gen, zegt ook Hënn, (11) maar hoedanig het ware, daaromtrent is, gewis, niets byzonders in gefchrift nagelaaten. Tea dien tyde waren de doodkleeden van hoogen en laagen van eenerlei maakzel. Zo veel ftaa ik inmiddels toe, dat by Hertog Chris. (10) Zie die Süchjifcke Merhvürdigk. Leipz* 1724. 4to. S. 527. nota p. (11) Loc. cit, 3 2  28 De Ifcnlurgfche verfchyning. §. 32. 'Chrijliaan iets moet zyn voorgevallen, het welk na zulk eene — hoewel door bedrog bewerkte — verfchyning gelykr. Dc om. ftandigheid met den Superintendent te Tor. gau, D. Hofkunz , is 'er te bedenkelyk by. Déze was een fchrander man, en zyn raad in deze zaak ftrekt hem ter eere. Waarfchynlyk heeft men, daarom, den goeden en oprechten Vorst een rad voor de oogen gedraaid, om hem niet te eenemaal van de Geeften te doen verlaaten. De Koning van Waldek — een wezenlyke harfenfehim — die hem verryken zoude, was 1704, na Jeruzalem gereisd, en andere goeddaadige Geeften hadden zig mede onzigtbaar erze4d hadden , plaats mogten hebben, om op de tegen over den Predikant gezette itoeien ea banken te kannen gaan zitten. Zo  46 Voorbeeld van Schwarze. §. 35 Zo dikwils nu als iemand op het Klooster, of in 't gemelde Dorpje, die met eene Lykpreek- of Lykreden begraaven zoude worden, ftierf, wierdt aan ons , in de Kloos« ter-fchool woonenden, of in den nacht, wanneer hy was geftorven, of, zo hy overdag geftorven was, in den nacht daarop volgende, altoos de volgende bekendmaaking gedaan. Alles, wat op den dag der begraavenis in 't School vertrek, tcrVoorbereidingc voor de Lykreden gedaan zou worden, gefchiedde; gemeenlyk 'snachts tusfehen 11 en 12 uuren. De tafels wierden verzet, de eettafel wierdt verfchooven; de banken en ftoelen wierden gezet, men fle-eg de Kamerdeur open en toe j men kwam, als wy jongens, de trap op, wanneer wy onze Schoolboeken van de tafel naa boven in onze Cellen bragten , en maakte een getrappel in huis, de Kamer, en op den Trap. De Rector, wiens naam toen Seibich was, — woonde regt over het Schoolvertrek met zyn dienaar, — want die was toen nog niet getrouwd, — en hoorde niet alleen dit geraas, maar ook nog. twaalf Jongelingen in onze zes Cellen, konden  Voorbeeld van Schwarze. §. 35.47 den zulks duidelyk hooren. Beneden in het huis , tegen over het Schoolvertrekj woonde een paar oude getrouwde menfchen van 70 Jaaren, die den kagchel moesten ftooken, de bedden fchudden, en onze School ichoon houden, en niemand anders meer. Ik en een ander Jongman, met naame Eifzfeld , welke vóór eenige jaaren, als Diaken, te Schlosz Heldrungen is overleeden, bewoonden de eerde Cellc. Eens gebeurde hot, dar., toen 'er een tyd lang 's nachts, in het Schoolvertrek het bovengemelde geraas gemaakt was, ik en myn gemelde Celgenoot hoorden, dat'er iets op dc Zaal {leepvoetend kwam. Het opende onze Cellen. Wy meenden, het ware de Reclor, die vifiteercn wilde; doch wylhy, gclyk hy anders plagt, geen licht by zig hadt, zo riepen wy beide, wie daar? —• geen antwoord, — maar het ging als iemand, die zagt treedt, fleepvoetend ons bed voorby. Wy herhaalden het wie daar? in plaats van een antwoord, wierdt Eifzfelds Viool, die vry t2gen den jnuur hing, driemaal naa malkander, op alle de vier faaarea- zo dat ze van de Qjnat af, — naa  48 Voorbeeld van Schwarze. §. 35. naa elkander haaren gewoonen toon gaven, geroerd of geknipt, zo als zy die op de Viool fpeelen doen, wanneer ze willen Hemmen. Wy meenden , dat des Rectors knecht, wiens naam Qjienzel was, den hoofdfleutel hadt genomen, en ons bang wilde maaken, en begonnen te fchimpen. Hierop ging het de Cel wcêr uit, floeg de deur hard toe, begaf zig wcêr den trap af, maakte nog eens een geraas in het Schoolveitrck, en hierop was het uil. Onze buuren in de tweede Cel hadden ons roepen , het roeren der Vioolfnaaren, cn het op- en tocmaaken onzer Celdeur gehoord, vraagende ons voort in den nacht, — want wy konden , wegens een dun houten befchot, zamen fpreeken, — wat 'er in onze Cel gebeurd ware ? en wy verhaalden hen het geheelc geval. Toen wy 'smnigens in de les kwamen, zcide de Rector, Kinderen , hebt gy de/en nacht het geraas wel gehoord ? Wy krygen een' dooden. Wy verhaalden hem onzebyzondere gebeurdtenis in de Cel, en hoe wy den knecht verdagt hadden gehouden, dat hy ons bang wilde maaken, Hy verzekerde ons, dat die niet uit zyne Slaapkamer was  Foorbeeld van Schwarze. §.35.49 was gekomen, en dat hy met dezen, geduurende het geraas, daar over hadt gefproken, wie tog geltorven mogte zyn; daar men niet hadt gehoord, dat iemand op het e Klooster ziek geweest was. Naa den middag van dien zelfden dag, wierdt ons door den doodgraavcr, die 't altyd op de School bekend moest maaken , gemeld , dat tc Kkinroda de Mufikant N. — den naam ben ik vergeeten, om dat het In de 30 jaaren is gelecden , dat hij geftorven is , — in den voorleeden nacht was overleeden. Ik en Eifzfeld nu waren beide lief hebbers van 't Muziek , cn wy beide fpeeldcn in dc Kerk, met dezen Mufikant op onze Infïrumenten; en Eifzfeld fpeeldc met hem inzonderheid op de Viool. By dit verhaal voegt de Heer Superintendent:" dc oude getrouwde lieden, in het Schoolhuis woonende, konden de werkende oorzaak niet zijn ; wat zouden zij daarby bedoeld hebben? hoe konden ze ook, altoos vooraf weeten, wie op dezen dag, of indien nacht zoude fterven , van de Klooster- of Dorp bewooners, die op het Klooster-Kerkhof. en wel met eene Lykpreek- of Lykreden III, Stuk. * C wier  53 Voorbeeld vak Schwarze. §. 35. wierden begraaven? Want by Lyken, die met een enkelen zegen begraaven wierden, en wanneer men niet in de School kwam, • by voorbeeld, by kleine Kinderen, of zeer arme menfchen, wierdt 's nachts de aan. ■wyzing in de School niet gedaan. Ook konde niemand der Jongelingen, die gejneenlyk maar twaalf in getal, en van 14 tot 17. op zyn hoogst achttien jaaren oud ♦waren, dit bedrog te werk nellen, om dezelfde rede van het niet voorweeten, en daarby om dat de moeiten bevreesd waren. De School wierdt 's nachts wél toegeflooten. En hoe kan men het voorval met de Viool verklaarcn? Gaarne wenschteik myncn zo waarden vriend hulpe te kunnen bewyzen , om zig uit deze zaak te redden. 'T is waar, heele troepen van rotten en muizen wam in onze Cellen, by nachten over dag, onze medgezellen; maar de Viool hing aan den muur, vry, op dat da rotten en muizen de fnaaren niet aanraaken, en aan ftukken mogten byten. Wy waren mede in de School-wooning, in alle Kamers en Cellen, met zwarte koornwormen geplaagd, die tegen de muuren, op den grond  Voorbeeld van Sch'warze. §. 35. 5! grond en de dekens in groote menigte kroopen, om dat boven onze Schoolvvooning de Koornzolders van het Klooster waren. Deze koornwormen, vielen zeer dikwüs van den zolder af ; maar hoe bezwaarlyk valt het te denken, dat door al dit ongedierte het zo geregeld roeren der fnaarea op de Viool 5 driemaal naa malkandcren veroorzaakt is geworden. — Konden die ook ■het open en toe maaken der geflooten Celdeur en het fleepvoetcn bewerken? — Ik heb te veel agting voor myn' waarert Vriend, den Heer Superintendent, dan dat ik tegen de gebeurde zaak uitzonderingenzoude maaken. Veelëer hoope ik, dit geval natuurlyk te ontknoopen, 't welk my niet moeilyk fchynt te vallen. Ik vind irr de ganfche gebeurdtenis geen onverklaar* haar duister, en zy brengt my in geenea doolhof van twyfelingen, waartoe men' Ariadnes draad noodig had, om 'er uitte' komen. Gaa ik de omftandigheden enkel en van elkander gefcheiden naa, dan konde ik deze en geene natuurlyke oorzaaken bybrengen, waaraan zy haar beltaan hebben te danken. Want wat, nor eerft, 't g&C a raa«  £5. VoorUeld van Schwarze. §. 35. raas betreft in het beneden Schoolvcrtrek,, en het fieepvoeten op den trap enz. de bewerking van zulk een geluid gaat juist de kragten van rotten in zoo groot een aantal niet te boven. Zo konden, ook, voorts, de van den Zolder afgevallen koornwormen, heel wel, de toonen pp de gefpanne en elastieke fnaaren der Viool gegeeven hebben. Want zelfs de minfte aanraaking van zulk eene fnaar- — wanneer 'er, by voorbeeld, eene vlieg op gaat zitten, — is genoeg in Haat, om een' toon, met deze aanraaking initemmend , te bewerken. Daar werdt wel gezegd, dat de toonen naa malkander, in eene geregelde agtervolging hoorbaar wierden, zo als pleegt te gefchieden, wanneer men eene Viool naar alle toonen probeeren en Hemmen wil; maar hoe ligt kon 't wezen, dat ook flegts drie fnaaren, in de7.e orde, by geval, door naa omlaag vallende koornwormen bewoogen en gefchud wierden; ja de vrees, waarin de Jongelingen zig bevonden, kantewege gebragt hebben , dat men zulk eene agtervolging van toonen meendegehoord te hebben, alhoewel de orde eenigzins wierdt af - ge-  Foorbeeld van Schwarze. §. 3*5". 53 gebroken. Zo konde ik, verder, ontkennen dat het enkele gevolg van een fterfgeval, door het vooraf gegaane geraas, ware aangewcezen, om dat zulks insgelv ks toevallig kon gefchieden , en men niet bevoegd is, het vooraf gegaane aan te merken, als eene oorzaak of aanwijzing van het daarop gevolgde. Doch, gaa ik alle omftandigheden in het verband naa, dan fchynen, zeker, deze reden niet overtuigend genoeg, om het geval in een helder daglicht te ftellen. Weshalven ik volftrekt geloove, en my verzekerd houde, dat de geheele gebeurdtem> haare wezenlijkheid aan een bedrog is verfchaldigd, het welk die oude, in 't Schoolhuis woonende , getrouwde lieden te werk gefield hebben. En op de vraag, wat zy voor een oogmerk by dit geraas zouden bedoeld hebben ? antwoordde ik; daarby konden gewigtigu oogmerken plaats hebben , welke met hun belang eene naauwe gemeenfchap kenden hebben. Want, daar deze menfehen zeer oud waren, zo als uitdrukkclyk wordt gezegd, dan kan men gemaklyk opmaaken, dat ze tot werkeloosheid genegen, hunne werken C 3 met  54 Voorbeeld van Schwarze. §.35. met eenige traag- en moedeloosheid zullen hebben uitgevoerd. Deze hunne vermoeijende werkzaamheid , deedt hen vreezen, dat men wel andere perzoonen, in hunne plaats, voor hunne werken kiezen mogt, en hen dus de broodwinning onrncemen. Om nu zulk een, voor hen nadeelig bolluit voor te komen, zo maakten zy dat geraas, verfpreidende zelfs, dat het in de School fterk fpookte, om anderen, dienaa zulk eene bediening mogten ftaan , de lust daartoe te jbeneemen. Ik vrees de tegenwerping niet, die men daarvan ontleenen kan, dat men van een oud afgeleefd grysaart en eene vrouw, aan den rand desgrafs flaande, niet moge denken, dat zy den draad hunnes Leevens, met bedriegelyke en geweetenlooze daaden, en den elk 00genblik te wagten dood met voorbedagte boeshcid zouden brandmerken. Want, om niet te zeggen, dat het onzeker is, of deze (lieden deugdzaam en godsdienftig geweest zyn, 't kan immers wel wezen, dat zy het te werk gefielde bedrog, uithoofde van gebrek aan kennis, niet ftrydig met den ph'gt hielden, en dat hunr.e eerlyk- heidA  Voorbeeld'van Schwarze. §. 35. 55 heid, door hunne onderneeming, niet bezwalkt wierdt, ja zelfs wel geloofden, dat de nood en aandrang die ze «ie aandrift van hun Beftaan, voor hunne daaden by zig zelve rgewaar wierden, deze wettigden. Maar, hoe kondes zy wecten, dat iemand in dien nacht geftorven ware, om dezen dood door zulk geraas bekend te maaken ? — Waarom niet? Zy konden immers weeten, of een gegoede - en van zodanigen fpreckt men buiten dat meest, — zeer ziek ware, wanneer men zeidc , dat hy dien nacht niet overleeven zoude enz. Rede genoeg, dat ze daarop hun raazen, tieren en fleepvoeten lieten hooren. Volgde nu, werklyk, zulk een fterfgeval, dan was de vervulling der bekendmaaking'- voorhanden, en het fpooken wierdt nu des te zekerer en geloofwaardiger. Maar gebcurce zulks niet, dan verwonderde men zig wel daar over, dat niemand wilde fterven, maarbehielp zig wel daar mede, dat men ge loofde, de naast hierëp geltorvcnc zoude zyn' dood, vooraf, bekend gemaakt hebben. By den dood van kleine Kinderenen arme menfehen volgde geen geraas. NaC 4- tuur.  56 Voorbeeld van Schwarze. % 35. tuurlyk, om dat van zulken minst gefproken wordt, daarenboven wyl ook deze Bedienden van hen konden wecten, dat gcene Preek noch Lykreden over dergelyke lieden zoude gedaan worden, en zy wilden, door hun fpooken, alleen te kennen geeven, dat men een droevig werk in het Schoolhuis had te wagten. Ook kan het, zomtyd», wel gebeurd zyn, dat de oude getrouwde lieden fpookten, omdat zycene Lykpreek of Reden over den overledenen vermoedden , maar zulks nogtans agterwcge bleef, en alsdan zeide men, dat 'er weldra iemand zoude nerven. — De eenige voordeelige omftandigheid voor den Heer Superintendent Schwarze is, dat hy zegt: 'er ware, altoos, eene bekendmaaking gevolgd, wanneer iemand, over wien eene Preek-of Lykreden gedaan wierdt, geftorven ware. Maar, hoe gemeen is het niet, wanneer iets dikwils gefchiedt, om voor dit woordje, dikwils, een altoos te zetten. De Heer Superintendent zal tog geene naauwkeurige iyst, rekening of boek gehouden hebben over deze fpokeryen, zo dat hy bevoegd zyn zoude, om 'er een algemeen beflm'tutt op  Voorbeeld van Schwarze. §. &. S? op te maaken. V/at efntó^ den Mufikant in 't byzonder betreft; die oude lieden konden, insgelyks, deszelfs ziekte weeten, en hadden mogclyk ook tyding, dat hy reeds met den dood worilelde, weshalvcn zy op de fnaaren der Viool knipten, om de oplettendheid der Schoolbewooners des te meer gaande te maaken. By zulke gebeurdtenisfen moet zig de rede door de zintuigen niet laaten misleiden ; veeleer is hier waar, wat Wie land'zegt: O) Verlichtte rede, gy, de ziel van alle dingen, Toon ons, hlaarblykelyk, hoe Geesten zyn gefteld, En ftier onze oogen op een onbeneveld veld; Laat ons den grondflag zien van die geftaltenisfen, Op dat we ons, door 'c bedrog der zinnen, niet vergisfen. Zomwylen komen ons wel gewaarwordingen over, welke veel meer in het oog lob* pen, maar egter zo natuurlyk on titaan, dat ze geea' (2) Infeinenpoetifchen Schriften, I. Band. S. ifo. alhoewel ik, volgens, myn doelwit , eenige-: woorden veranderd hehbe. \ C j  58 Voorbeeld fan Schwarze. §. 35. geen verdere bewondering verdienen, dan flegts die geene, welke van den toevalligen zamenloop der omftandigheden veroorzaakt wierdt, zo als een laater voorbeeld (3) dit baarblyklyk toont, het welk ik niet voorby kan gaan, hier te laaten volgen. De Heer Pivert, Paftoor ce Ivoy\n Sologne, is 'er getuige van geweest. Te weeten den 33 Mey 1778. was zyn Koster, 'smorgens om 4 uuren, in de Kerk gegaan, om tot het Morgengebed te luiden. Hy vondt de deur open, en blyken van inbreuk, zo dat hy zelfs in de Kerk niet durfde gaan. Hiervan gaf hy den Paftoor berigt, met by voeging : dat de Kerkbeftolen moest zyn. De Paftoor hier aan niet.twyfelende, liep daar heen, en dat zo veel te meer, als onlangs andere Kerken van ditCanton bcftolen waren. Deze vondtookzonder verwondering deKostersbank aan fpaanders.Maar binnen gaande, cn op den grond een' man uitgeftrekt en in zyn bloed wentelende, ziende liggen , cn naast hem, aan de ééne zyde , het beeld van den H. Micha'ël, half gebroken, aan den anderen kant dat van den Duivel, wel- (3) Zie de Teutfche Mtrcw 12e, u.S.260. enz.  Foorbeeld van SjP H w a k z ev 35-59 welke op de tanden knar 'e, zo wi rdt hij eenige minuten door dit gezigc met fchrik bevangen. Weêr bedaard zijnde, w'ïïaé h'y beproeven, of hy de porzaak van ces Roovers dood konde ontdekken. Hy zag, dat dc ontzielde de hand op eene lans hadt liggen, welke op de linker borst, cn dwars door, aan de andere zyde, ter langt van omtrent twee duimen uitging. Deze vertooning deedt hem geIooven,dat het de lans was, waar mede men het beeld van den Heiligen hadt gewapend, om hem (trydend met zijn*" vyand te verbeelden. JDaar hy nu geloofde, dat ze van hout was, en daarby zeer verfleeten, zo ftondt hij in beraad, om Mirakel te roepen, wanneer hem juist zyn Koster zeide, dat het eene kling van een ouden Hartsvanger was, welke hy van huis hadt meêgebragt, om de houten te vergoeden, welke aan ftukken was gevallen, toen hy, in de laatften Vasten, de Heiligen hadt toegedekt. De ontfHdtenis van den Paftoor hieldt nu op, want hy verbeeldde zig, dat de val des Aartsengels beneffens de voetbank vcröorzaakc ware door het geweld, het welk de rooC 6 . vers.  60 Voorbeeld vsn Schwarze. §. 35*. vers, hadden gebruikt, om de deur der Sacristy te openen, boven welke de goede en kwaade Engel geplaatst waren , doch waarin zy niet kwamen. Naar alle gedagten waren zy, die terug bleeven , bevreesd, dat de flaande Engel zig met ééuen hunner makkers niet mogt vergenoegen, en zog. ten hunne redding fchielyk, buiten de Kerk. De Paftoor liet de Brandklok luiden, op dat eene party zyner parochiaaoen dit voorval met hunne eigenoogenzag, het welk veelen een Wonder toefcheen, maar 't welk, hoe buiten gemeen het ook is, nogtans zeer natuurlyk gefchiedde. Op dezelfde wyze is het gelegen met eene hiftorie, welke ik elders (4) heb geleezen, die ook in ftaat is, om de zwaarigheid van den Heer Superintendent Schwarze te verminderen» Daar wordt gezegd: men verbeelde zig iemand, die zijn hoofd vol grillen nopens Geesten heeft. Hy zit nachts in eene kamer, daar valt iets, aan- (4) In den Hannovcrjchen Anztlgtn vom Jahre VIU> S. 888. £f<;  Voorbeeld van Schwarze. §. 35- & aanftonds denkc hy aan ce i voorbode. Hy ziet of wordt iets ongemeens gewaar, vo.;st vermoedt hy een Spook, en even zo fchiely jc begeefc hem de moed, om 't te onderzoDken. Befluit hy dan eindelyk hiertoe, naa een lang overleg; dan kan, het geen by zag of hoorde, reeds lang weêr weg zyn, en dan is het, buiten kyf een Spook; o;a niet te zeggen, hoe zeer ons het gehoor zo wel , als het gezicht 's nachts bedriegt. Maar zo misfehien iemand, die zulke Spooken nooit heeft beleeft, mogte twyfcltn , of het waar zy dat zulke dingen , welke wy, naderhand, in hun natuurlyk verband begrype:i, ons vooraf, by een volkomen overleg, by esne lange overdenking als bovcnnatuurlyk toefcheenen, die verbeelde zig eens, dat iemand, die, ten opzigte van Spooken, de bevreesde niet is, één' nacht op een oud Kadeel ware, 't welk mogclyk vóór honderd jaaren, de verblyfplaats was van een Vordelyk Perzoon, maar dat thans, naar het algemeene gerucht, van Spooken die 's nachts den flaapenden de bedden ontrukten, van Kaerels zonder hoofden en C 7 des-  6*2 • Foorbeeld van Schwarze. §. 33% dergelyke dwaalgeesten meer bewoond worde. Op die Kafteel zate hy wat diep in den nacht eene algemcene ftilte heerfche rondom hem, en eensklaps hoore hy een flerk vallen in de Voorzaal. Hy neemt fchielyk zyn licht, loopt in 't vertrek, waar hy 't geluid hoorde, om 'er de oorzaak van te ontdekken; maar zyne moeite is vrugtloos, hy vindt niets. Hygaar, in de vaste gedagten, dat zyn gehoor hem mogelyk bedroog, weêi in zyn voorige kamer. Naauwlyks is hy neêrgezeeten of hy hoort een gefcharrel, zo luid klinkend, als of men de zwaare tafel, welke in deze voorzaal ftaat, van de ééne naa de andere plaats trok. Nog denkt hy aan geen fpookery, maar gelooft veeleer, dat het een dief is, die hem bevreesd denkt te maaken.. Hierom gaat hy met zagte fchreeden naa de deur, hoorende eigenlyk , dat het gedruis in dit vertrek is. Hy ziet by den flaauwen maar.efchyn, dat de oude tafel, als het eenige meubel der kamer, ordeneelyk op haare gewoone plaats ftaat. Om het bedrog naauwkeurig te ontdekken, laat hij de  Voorbeeld van Schwarze. §. 35. 63-s de deur halfopen, gaat terug, in de verwagting of het geraas weêr beginne. Naauwlyks is hy een paar fchreeden weêr terug getreeden, of het gedruis begint, op de voorige wyze, op nieuw. Nu neemt hy zyn licht, en fluipt na 4e half opengelaaten deur. Maar, hoe verfchrikt hy, toen . hy een taamlyk groote houten Vogelkooy, zonder zigtbaare hulpe, op den grord ginds en weêr ziet tuimelen. Hij ziet diï. een tyd lang naauwkeurig aan, om de be. weegende kragt te ontdekken; doch alles is vrugtloos. Heeft deze Historie niet al dat wonderbaare wat men, ooit, by eer.c Spook - Historie pleegd te vinden ? Een fterk vallen, daar men nogtans, by 'c onderzoek, alles aan zyne plaats vindt; een ieevenloos lighaam , met eigene oogen, op den grond ginds en weêr zien gaan — ik geloof Thomafiüs zelf zoude niet weeten , wat hy van zulk een Spook zou maaken Wy voegen 'er nog by, dat een brdrog hier niet te werk gefteld kan worden, want het vertrek heeft gantsch geene hoeken , waar de bedrieger zig hadt kunnen verfchuilen. En, indien dit al zo was, zie ik  4~ó" Voorbeeldvan S c k W a r 1 e. §. 35/ mec> hoe de beweging van de VogeL Jfooy anders, dan door een aangebonden draad, ongemerkt veroorzaakt hadt kunnen worden. Maar zoude deze kunstgreep wel in ftaat zyn, om eene beweeging van alle zyden te bewerken? Dit begrype ik . Tilcti en °P ee«e andere wyze is gansch geen bedrog mogelyk. Nogtans is dit geene verdigte Historie, maar ze is my zelv', met alle de omllandigheden, zo als ik ze hier verhaald heb, op het oude Kafteel te B... overgekomen.- Hadt, hier, myn oa. derzoek een einde genomen, dan zie ik niet, waarom deze gebcurdtenis geene formeele Spook-historie genoemd mogt worden. De ftoute gedagce alleen , dat ik wel eens met dien Geest om de Kevie wilde vegten, ontdekte my de geheele his¬ torie. Ik trad toe, om dit werkitelüg te maaken. Maar weinige fchreeden verder gegaan zynde, zag ik den bevreesden Geest, in de geftalte van een gr.yzekat, de vlugt neemen, zonder zig met my jn een', ftryd in te laaten. Nu vond ik den samenhang myner historie zo natuurlyk, lis -7P m,r . * — W} . M vwren, Dovennatuur-ly fc voor.  Voorbeeld van Schwarzu. §. 35- 6 5 voorkwam. 'Er waren, gemeenlyk, geene Vogels in deze Kooy, maar juist on. dien dag had men 'er eene mosch in gezet. Deze maakte de Kat graag, en die was gelukkig genoeg geweest, om des vogels Kop, door dc traliën met haare pooten te vatten. Op die wyze hadt ze den vogel reeds half door de Kevie getrokken, en, om 'er hem geheel uit te trekken, zo fleepte zy de Kooy van de ééne na de andere zyde. De grootte van 't vertrek, en dat het gansch ledig was, vermeerderde 't geraas op zulk eene ongewoone wyze, en da overéénkomst van den grond met de kleur van de Kat veroorzaakte, dat ze voormy, zelfs op een kleinen afftand, onzigtbaar bleef» §. 36- Verfchyning van een Geest, welke ttlt Edelman in 't Holfteinfche zoit zyn bejegend. Ik gaa nu ever tot eene Verfchyning, welke, wegens de toeftemming, die haar wylen JoJu. Het. Reusch, D. en Profesfor in  66 De Holfleinfche verfchyning. §. 36". in-de Godgeleerdheid te Jena, (1) en de Heer Superintendent Schwarze, (2) beneffens veele anderen geeven, haar hoofd trots omhoog fïeekt. Die gefchiedenis is, als volgt. Onder de regeering van Freierik III. Koning van Denemarken en Noorwegen, — zo als eenige Schryvers, zelfs de leugenagtige Erasmus Francisci (3) melden , alhoewel anderen den tyd niet bcpaalen — wierdt 'er een Landdag te Flensburg — doch dc berichten komen, wat de plaatfr aangaat, niet overeen, — uitgefchreeven.. Op dezen verfchcen ook de Koning. Wanneer nu, onder andere Edellieden, daar ook één kwam, dewelke, om dathyal.'e vrees voor Duivels en Spooken hadt verbannen, onder de kloekmoediglten wierdt gerekend, en die, door zyne onverfaagdheid alle Spooken en Bullebakken, welke zig CO In den Gedanhen von der Erscheinung der Geïjler, ein Fragment. Gedruckt zu Philalethopolis. 1776. S. 33. (2) In der ungegründeten Leugnung der Gefpenfter. Je?ia 1779. S. 24, fcfr. C3) lm hSllifehen Pnteus, S. 426"..  Be Holfleinfche verfchyning §. $6. 67 zig lieten zien, niet telde, om dat zyne onverwrikbaare ziel 't oogfchynlykftc gevaar trotfeerde, zo zogt hy eene kamer, die egter wegens de menigte van vreemdelingen, - vooral, daar hy, om kosten te fpaaren, laat was gekomen, - bczwaarlyk te krygen was. Eindelyk vondt hyeen huis, wiens eigenaar voor de vuist zeide, dat alle zyne Kamers reeds bezet waren , doch dat 'er nog eene enkele Kamer ledig was , maar dat hy dezelve niet kon bewoonen, of daar overnagten, dewyl zig daar wangedrogtcn lieten zien, welke voor hem s door menigerlei fchrik, welgevaarlykmogten wezen. Doch de Edelman, welke geen fchrik, vooral die van Spooken kwam, kende, en alle Spookverfchymn-gen voor begochelingen van dé verbeelding hieldt, liet zig hierdoor van de bewoomngeder Kamer niet weêrhouden, geloovende veeleer, verpligt te zyn, dezelve te betrekken, om de wacreld zynen moed te doen zien. Weshalven hy om de Kamer verzogt, en om licht, op dat hy, zo zig jets mogt verwonen , weeten mogt, of 'er mijfchieo , een verdigt en kundig bewerkt SOOOA  6*8 De Holfteinfche verfchyning. §'. 36"; Spook voorhanden ware, dat hy behoorlyk onder de oogcn konde zien. Dehuiswaard willigde' het verzoek van den ftouten Edelman in, alhoewel hy vooreen onaangcnaamen uitflag vreesde. Te midh'ernacht — als welke de aargenaamfte tyd voor de werkingen der Spooken is, waar. van de rede, vooraf g. 18 in de laatftè aantekening is te vinden, — liet zig een getier hooren. De Edelman ftelde alle kragten te werk, om zynen moed te fty. ven. Doch het gedruis wierdt grooteri en de kloekmoedigheid van hem, die elk oogenblik een naaderend gevaar tegemoet zag, nam merklijk af: Naa dit voorfpcl hoorde hy ccnig gewoel op het naa de karner leidend portaal, als of cttclyke menfchen zyne Kamer naderden. En eindelyk wierdt de geflooten en wel verzorgde Kamerdeur geopend, (4) en twee Bedienden kwa- (4) Hier vinde ik een bclagchelyk onderfc'hei•den verhaal. Want de Aartsleugenaar Erasmus Rancisci zegt loc. cit. S. 428. de Spooken waren niet de. deur van de Kamer binnen gekomen, maar door het flot en den fchoorfieen ware.  De Holfteinfche verfchyning. §. 36". 69 |wamen binnen , welke tafelgoed, borden, pokaalen en ander gereedlchap droegen. Zo dra dc tafel klaar was, verfchecn een'groot getal Heeren, in heclouderwetsch gewaad gingen aan tafel zitten, aten cn dronken , en lieten eindelyk, door een' Bedienden, den in het bed; liggenden ■Fdohnan (s) ook een pokaal met drank bren- •warc r.ri eens eetrbeen, dan een arm, vervol, gers de buik, borst, en eindelyk de kop gevallen. Deze dcelen hadden zig alsdan zamen gevoegd, en oogenbliklyk een geheel mensen, in de gedaante van een Bedienden ofLyfknecht verbeeld. Zo en op dezelfde wyze waren nog meerderen, langs dien toverweg na beneden gebuiteld, welk alles de Edelman, met ftyve oogen, zo lang hadde aangezien, tot dat ein. defyk de Kamerdeur opengegaan, en de vol. Ie hoep van een Koringlyken Hofftoet binnen gekomen ware. - Om dit te verduwen, moet men, zeker, een fterfce maag hebben, waaraan het ook den meesten, die in Spooken gelooven, niet moet ontbreeken. (5) Francisci l. e. geeft weêr een ander verhaal, zeggende, de Edelman ware van tafel opiefprongen, en hadde zig, met alle zyne manmoe-  70 De Holfteinfche verfchyning. §. 36". brengen, met de noodiging van die uit te drinken. Doch deze zig daarmede ontfchuldigende, dat hy niet gewoon was, zo laat te drinken, drongen egter alle de Heeren fterkcr by hem aan; zo dat ook de Edel. man, hoe weinig hy-, misfehien anders gebeden mogt hebben in zynen nood, God -cn den Heiland vuuriglyk aanriep , en ziet, door de kragt van dit gebed ver. dween alles voor zyne oogen; maar al het tafelgoed, het welk van groote , wezenlyke waarde was, — zilver en goud, — bleef op de tafel Haan. De verfchrikte weêr wat bekomen zynde, bezag eerst de pokaal die men hem had willen perfen, om uit te drinken, en vondt, dat 'erwerkJyk eenige vloeiftof in was. Hy goot 'er iets van op eenStoelkusfen , en voort kwam 'er door die vloeiftof, een gat in het Kusfen. Hierop pakte de Edelman alle kostelykheden in zyn Koffer by malkander, beftemmende dezelve ter betaalinge zyner fchul- moedigbeid , agter den Kagchel geretireerd, om dat hy, wegens de in den weg itaande Spooken, niet uit de deur konde komen.  ■De Holfteinfche verfchyning. §. 36. 7* fcbulden. Doch 'er ontftont een Proces over, om dat men geloofde, dat die kostelykheden den Landheer toekwamen; maar eindelyk, liet de Koning dien Edelman alle deze zaaken behouden (6> Waar het zilverwerk van daan gekomen zv heeft men niet kunnen ontdekken t» IK beken gaarne, dac ik zelf deze lus. tore, zo als ik ze hier voorgedraagen heb, uit den eigen mond van wylen D. Reusch oehoord hebbe, en dat het my heel wel voor ftaat, hoe hy zig daarop beriep, dat (6) Ook hier vindt men , by den gemelden Francisci, een eenigzins ander verhaal; S. 43* Want hy zegt: de Koning hebbe deze meubtlen als een gevonden fchat, en hem te beurt gevallen en toebehoorend goed in bellag geno- De bovengemelde Schryver gelooft, het ware, naar alle gedagten , een begraaven fchat geweest, of zulk een zilverwerk, dat de Duivel van veele ry.ke en voornaame Heeren hadt verzameld, welke 'er «it vrees van ontdoet te worden, noch hunn' naam, noch wapen op hadden laaten-fnydea. ~ 9\ eenvoudigheid!  72 De Holfteinfche verfchyning. §. 36". de Aften van dit geheele geval nog in wezen waren, en dac men niets tegen de historifche waarheden konde inbrengen. Dan, by dit verhaal agte ik niet noodig , my in een onderzoek der historifche waarheid in te laaten, dat de Edelman dit zilverwerk behouden hebbe, alhoewel ik meene, verfcheide gewigtige dingen tegen de daarby voorkomende omftandighedcn (te kunnen inbrengen, vooral, daar volgens Francisci verfchillende verhaalen , de wanfchapenfle ongeregeldheden blykbaar zig vertoonen, ja zelfs geene getuigen van die Verfchyning voor handen, noch te borde gebragt zyn. Genoeg is het, wanneer ik, om dit bewys voor de waarheid van deze Verfchyninge van Geesten kragtloos te maaken, bybrenge, dat deze Edelman uit list, de gt'heele zaak van de Spooken heeft kunnen verdigten, en dat het ganfche voorval met het zilverwerk, uit een natuurlyke bron ontftaan kan zyn. Is dit zo, dan moet nen, naar myn' vooraf gegeeven regel (§. 28.3, ook deze natuurlyke rede aanneetnen, tot dat men 't tegendeel ten vollen betoogt, en dit bewys zal men, zeker, nim.  De Holjïeinfcht verfchyning. §. 36". 7.3 nimmer te verwagten hebben. Gefield, die Edelman — welke als een zeer behoeftige 5 wordt voorgefteld, — hebbe of zelf, of ! door middel van zyne voorouders, dit LandI goed van den Koning ten Leen gekreegen , 4 zo nogtans, dat zig de Koning grond en ( bodem, zo als de Rechtsgeleerden zeggen, ■ voorbehieldt; dat is, dat zig de Koning, I als Leenheer, het eigendom voorbehieldt van alles , wat onder de oppervlakte deraarde was (8). Nu vondt, misfehien, die adelyke bezitter, onder den grond, dat zilverwerk, cn wist, dat hy het den Koning • moest overgeeven, zoo hy zig niet door lisc ■ 1 dit goed aanmatigde. Hy wist, ongetwyi feld reeds, dat men ter plaatze, waar de ! landdag gehouden zoude worden, het voor¬ oor". (8) Oppervlakte betekent bet bovenfte gedeelte der aarde, zuo verre als een ploegyzet gaat; wat daar onder is, behoort tot den grond en bodem. Dikwerf fiaan de Vorflen hunnen . -Leenhouders alleen de Oppervlakte toe, op dat ; ze, wanneer'men ryke Goud-, Zilver- of , andere voornaame floffen onder de aarde veifc imoedt, — bergwerken mogen aaneggen, <: ' III, Stuk, D  74 -De Holfteinfche verfchyning. §. 36'. Bordeel voedde, dat het in'thuis, waarin hy zynen intrek nam, fpookte. Deze gedagtc fcheen hem toe, een middel te kunnen worden , om zig dien ichat toe te eigenen. Hy dagt, gy wilt deze kamer betrekken, welke, wegens de beruchte onveiligheid, buiten dat, van niemand zal gehuurd worden. Gy kunt alsdan zeggen, dat (pooken u die meubelen gebragt hebben . en zo kan'er immers de Koning geen vat op hebben. Hy verzon dus het geheele iprookje, zo als ik het verhaald heb, itelde tcffens zyn doodsgevaar daarby met nadruk voor, en twyfelde niet aan een gelukkigen uitflag, welke ook werklyk volgde. (9) §• 37- Co) Men heeft nog meerder dergelyke Historiën, die even zo min geloofwaardigheid verdienen , wegens gebrek aan historisch bewys. Daartoe brenge ik, het geen van den Heer van Oerz, Regeerings-Prefldent te Halberjlad, wordt verhaald. Deze zoude eens, 'savonds, in zyn huis onderzoek gedaan hebben, of de dienstboden t'huis waren, om dat dfe, dikwils, tegen Zyn' wil uitliepen. Hierom hieldthyzig, als hy vroeg na bed ging. Toen hy du , na» 10  Verfchyning te Crosfen. §.37- 75 §• 37« Eene andere verfchyning te Crosfen in Silefie. Daar wylen D. Reufch , welke aan de vooiïge Historie eene byzondere waarde toefcliryfr, ook aan eene andere zyne toe- ftcra- io uuren, met de kaars over de grootc zaal vaa het oude ruime gebouw , eertyds een bisfchoplyke Zetel, de trap na beneden wilde afgaan, ziet hy, met de grootlte ontroering, midden op die zaal, een groote tafel, met eeten en licht bezet, rondom welke een menigte van gasten zit, die een' Bisfchop en eenige Kloosterlingen onder zig hebben. Zy fcheenen te eeten, ett «amen te fpreeken. De PreGdent gaat voorby; op den trap zynde, denkt hy, hy mogt zig mogelyk wat inbeelden; keert weerom, om tot een meerder zekerheid te komen. Maar hy ziet hetzelfde, en wordt met nog grooter vrees bevangen , zo dat hy zig daarom weêr na zyne kamer haast , en zyne dienstboden daar door vergeet. S. zweyte Fortfetzung von Erfcheintm-, gen der Geijier nach dem Tode , £fc. P »  76" Verfchyning te Crosfen. §. 37. ftcmming geeft, (1) zo geloove ik, dat de aanhaaling en beoordeeling derzelve, hier, eene plaats verdiene. Merkwaardig, zegt die man, is ook dat fpook geweest, het welk te Crosfen in Silejie, in het jaar 1659 gezien en gehoord wierdt. DaarLefde zekere Christoffel Menigke, van Zerbst, welke zig op de Kruidmengkunde hadt toegelegd, en den Apotheker dezer plaacs, by de bereiding en uitdeeling der waaren hielp. Hy ftierf in de lente van dat jaar, en wel, zo veel men weet, een natuurlyken dood, en wierdt ook met in agtneeming der gewoone plegtighedcn ter aarde befteld. Weinige dagen naa zyn dood , verfcheen in des Apothekers huis, een fpook, het welkinminen, gezigts-trekken , kleêren, en gebaarden, den overleeden Christoffel volkomen vertoonde. Het plaatfte zig in den winkel des Apothekers, ftondt zomwylen op, nam de doozen, glazen en kistjes, waarin Kruiden en Speccryen bewaard wierden , van de planken , waaröp zy ftonden; het lag de art- CO In feiner Mrtaphyftk , §. 1177. *. w. 1934 Ö'f-  Verfchyning te Crosfen. §. 37. 7? artfenyen en kruiden in de Ichaal , woog ze, nam den ftamper, en ftiet de kruiden met een groot geluid in den vyzel, ja het verkogt zelfs waaren, bewaarende het gelei zuinig, en men kon geen kwaad nadenken hebben , dat het iets diefagtig hadt Ont* vremd, doende eindelyk alles, wat men van een gezond mensch ooit kan verwagten. Daarby berustte het niet, dat het des Apothekers huis lang genoeg ontrustte, zyne vrienden en zelfs den Heer, die 't Podagra hadt, vêrfchrikte, en op menigerlei wyze deedt ontftelleh, terwyl het hem de doozen uit de handen rukte , het licht waarvan hy zig bediende, agter den kachgel of elders plaatfte, en andere moejelyk heden veroorzaakte; maar het verftouttc zig zelfs, om uit te gaan, het üóeg den mantel om, ging langs deftraaten, gaf 'e f niets om, wanneer hem de voorbygangers aanzagen. Het ging in de huiz.-n der bur gers, dringen Je zig den geenen op, met wien het, in zyn Lccvcn, eenige vriendfchap hadt gehouden ; cn , hoewel het fcheen als fchepte het vermaak in gezelfch3p , het groette nogtans niemand ooit D 3 met  78 Verfchyning te Crosfen. §. 37. met woorden, noodigende ook niemand tos een gefprck, uitgezonderd de meid alleen, welke het, toen zy het niet verre van het Kerkhof ontmoette, vermaand zou hebben, dat ze na des Apothekers huis zou gaan, om in eene afgelegen kamer, in de werkplaats, den grond optegraaven, daar zoude zy een' fchat vinden, waaraan ze voor al haar Loeven genoeg zou hebben. 'tOntftelde meisje kon deze gezellige aanfpraak, inzonderheid den yslyken reuk,, welke deze haar lastige raadgeever uitademde, niet uitfTaan, maar viel op den grond , en zweeg ftil. Het fpook bood wel de behulpzaame hand, en beurde deze elcndige op; maar het tastte haar zo hard aan, dat men aan zekere deelen van hef lighaam biuine en blaauwe plekken, als kenmerken van ingedrukte vingeren , kon zien. Hierop ging ze na huis, en viel in eene ziekte. Ter plaatze, welke de bedrieger hadt geraaden te doorzoeken , was niets kostbaars verborgen, behalven een bloedftecn , die in een fmeerigen pot lag, of, gclyk anderen willen, twee roode ftcenen. Eindelyk wierdt, op bevel der Doorluchtigfte Vorftin, het lyk. van  Verfchyning te Crosfen. §. 37- 79 van dit jong mensen onderzogt, en men bevond, dat het vergaan, en meer door een natuurlyk bederf ontbonden was, dan dat men een teken van een veranderden ftaat , of eene toegebragte gewelddaadigheid had kunnen bemerken. Men zegt, deze lastige Gast ware eindelyk weggeblecven, en niet weÊr verfcheencn, naa dat men eenige kleéren , en andere kleinigheden van den overleedenen elders heen had gebragt: zo als Simon Frederik Treurzei (2) dit omftandiger verhaalt. By dit verhaal voegt wylcn Reufch, men moete, by dit en dergelyke voorbeelden meer, niet te ligtgeloovig, maar ook niet te wcigeragrig zyn , om hen onze toeüemming te geeven; men moete , hier, den middenweg gaan , en Pufftndorf (3) fcheene, zeer wél te hebben geoordeeld, wanneer hy zegt: ik heb nooit gehoord dat de Spooken een byzonder geloof - artikel uitmaaken ; Waaneer my iemand daaromtrent te rede wilde (2) In dijjert. de Speiïris, vVittebergae 1662. (3) In epifiola ex Sttecia ad amkos in Gemania. ■ D 4?  Zo Verfchyning ie Crosfen. §. 37. wilde Hellen, dan zoude ik dus antwoor. den: ik heb nooit een Spook gezien, cn ik wensch ook niet, dat ik 'er een zie; ïk geloof, dat veele dingen van onkundige menfehen, uit vreesin den nacht, of wei door bedrog van anderen, verdigt worden ,* zynde mede van gedagten, dat het onbc* zonnen is , aan allen zonder onderfcheid geen geloof te geeven. — Waarlyk, indien deze gefchiedenis den' fiempel van waarheid droeg, zonder dat'er een bedrog by plaats gehad hadde ; dan zouden dc Zienders van Geesten veel gewonnen hebben. Want dit loopt al te fterk in 't oog, dat de overleedene in de hem eigen geftalte, minen en gebaarden vcrfchynt, droogeryen uit de doozen neemt, weegt, ja zelfs den Koopers overhandigt, het geld aanneemt, en aan zyne behoor, lyke plaats legt, en dat nog wel verfchcide maaien : zo als dan ook 't geval met de meid aanmerkelyk is. Ware dit Sprookje echt, dan konde men ook nog een byzonder nut der Spooken uic hunne dienstvaardigheid jegens leevenden erkennen , en dan wenschte ik voor my een Spook, dat my dien-  Vzrfühynvng te Crofn. §. 37. 8i diende, en waarby ik flegts noodig had, hec te bevoelen, wat het doen moest. Zo konden we kost en loon van dienstboden, fpaaren. Maar, waarlyk, ik vrees, dat myn wensch een zeer ydele , en vrugtclooze begeerte is. Vremd is het alleszins, dat een anders verftandig man, a's Reufch was, aan zulke onnozele kwakjes geloof kon flaan. Maar, gefield, — doch niet toegedaan, — dat zig werklyk eene, den overleedenen gelykende geftalte hadt laaten zien, en in die lighaamlyke geftalte waaren gewoogen en overhandigd hadde, dan is nog de vraag, wie was-deze vermomde perzoon, de overleedene, of een leevende, die het masker — en, zulke heeft men, — des overleedenen voor hét wezen hadt gedaan ? Hoe! indien het laatlte waar was? — En is dan zulk een bedrog niet mogelyk ? Zyn 'er dan niet menfehen genoeg, die'anderen, uit menigerleie inzigten, zoeken te bedriegen, en om den tuin te leiden? Hoe menigmaal heeft men niet reeds dergelyke, door bedrog te werkgeltelde verfchyningen van Geesten beleeft, en het bedrog ontdekt? Vóór dat men dus deze vraagen behoorlyfe D 5 er»  82 Verfehyning te Crosfen. §. 37. cn overtuigend beantwoordt, —■ en wie heeft dit ooit te wagten — ga ik van myne grondftelling niet af : (§. 28.) men moet 't natuurlyke vermoeden, tot dat het tegendeel ten vollen is beweezen. (4) §• 37- Bronswykfche Verfchyning in het Colls. gium Carolinum. Verbeeldingskragt heeft tog de dwaalingen doen groejen, Die ik te keer wil gaan; uit haaren beelden- fchat Schikt zy ze aantrck'lyk op, en leidt ze op 't redens-pad. JViehnd. T)e verfchyning in het Collegium Caro* IjntiJB, 1h onze laatere tyden voorgevallen, noopt (4") Een ander Spook -Verfchynzel , waarby een Geest in eene Apotheek groot geweld ge.ïnaakt, veele glazen ingedagen, en menigerlei anderen moedwil gepleegd zou hebben, vind jne» in den unfchuldigen Nachrhhten von alten und  Verf. in het Brom w.'Coll. Car. §. 3 8. 83 noopt my, om 'es myne aandagt op te vestigen , en een naarvorfchend oog op dc gevolgen derzelve te Gaan, ' Zy wo;dt dus opgegceven. In het jaar 1746. naa St. Jans- • dag ftierf aldaar de Heer Dönen , Hofmeester aan het Collegium Carolimm, een man, die zyn ampt , altoos, met alle getrouw- en wakkerheid hadt waargenomen, en wien een zagt, zig fteeis gelyk' karakter, eene even zo verftandigc, a's natuurlyke oprechtheid, en een bellendige ziel eigen was. Kort vóór zyn' dood liet hy een anderen Hofmeester, den Heer M.HSfer, (1) met wien hy naauwe vriendfchap onderhield, welke hy zig door zyn teder en trouw hart te wege hadt gebragt, by zig verzoeken , om over iets noodzaakIvk met hem te fpreeken. Deze, hoewel J hy und neuen theologifchen fkéten, auf dtsjahr 1715S. 523 tfc. alwaar een verfing gegeeven wordt van een Spook, het welk den Heer D. Bartholi Florian Gerftmanus huis te Dortmund geplaagd zou hebben. Doch de zauk is, zeker, een bedrog geweest. 0> Eenige berichten fchryven M. Hdbeh.D ó  $4 Verfchyning in het BrcnswyJfche hy reeds te bed lag , wilde nogtans den* wensch zyns vfiends niet onvervuld laaten, en ging daarom na hem toe. Maar, 't was te laat, om dat de kranke alreeds met den dood worstelde. Naa cenigen tyd- verfpreidde zig 't gerucht, als of nu eens de*zc , dan geene den overleedenen in het Carolinum hadt gezien. Doch deze berichten , van jongelieden komende, vonden weinig ingang; veeleer wierdt alles voor een gevolg van de door eene fterke vrees verwekte verbeeldingskragt gehouden. Eindelyk deedt zig in de maand OEtober 1748. een voorval op, het welk veelen bewoog om aan de verfchyning eene byzondere waarde toe te eigenen , daar men, voorheen , dezelve naar eene ingebeelde onwaarde fchattede. Die overleeden Durien naamlyk verfcheen den M. Höfer op een tyd, dat jiy, naar zyne gewoonte, 's nacht* tusfehen n en 12 uuren, in het Collegie rond ging, om te zien, of alle zyne leerlingen te bed waren, en alles in eene behoorlyke orde was. (2) Aan Mr. hampad, Eltelyke gedrukte berichten zeggen: de Hoé  85 Collegium Carolinum. §. 38- faddus kamer komende, zag hy den overleedenen daar naast zittende, in zynen gcwoonen japon, een witte nachtmuts, (3) welke hy van onderen met de regte hand vasthieldt, zo, dat men flegts de helft van zyn wezen, te weeten 't onderfte gedeelte van d3 kin tot de oogen toe , doch zeer duidelyk kon zien. Dit onverwagt gezigt deedt wel den M. Höfer eenigzins ontftellen , doch overtuigd , dat hy zyn ampt waarnam, wierdt hy bedaard, en ging in de kamer. Alles in orde bevonden hebbende, floot hy de kamer agter zig toe, ziende de voorheen geziene Schim nog onbeweegelyk in zyne voorige houding. Hy greep zo veel moed, dat hy na hem toe ging, en hem regelregt in het wezen zag. Hierop ontftelde hy, cn de fchrik nam, voort, zodanig toe, dat hy de hand pas na zig konde haaien, welke ook van dat uur af, zo gezwollen was,, dat ze naa eenige maan- Hofmeester Weftphal ware ziek geweest, ea hadde den Heer M. Höfer verzegt, voor hem *t bezoek te doen. (-3) Vetgelyk mynen 5. 24- 1 - l D 7  88 Verfchyning in het Bronsnyifche maanden eerst te regt kwam. Den volgenden dag verhaalde hy dit zonderling geval den Heer Oeder , Hoogleeraar in de Wiskunde , maar welke de historie , als een Wysgeer, niet gelooven wilde, houdende dezelve voor een gevolg van een bedrog, of eene misleiding der verbeeldingskragt,• doch, om nader agter de zaak te komen, boodt aan, om in den aanltaanden nacht zelf mede te gaan, om dat hy zig volkomen verbeeldde, den Heer M. Rvfer te overtuigen, dat hy of niets gezien, of zig door een gevleescht Spook hadt laaten misleiden. Zy gingen beide, tusfehen n cn 12 uuren, na gemelde plaats; maar, zo dra zy aan de kamer kwamen, zeide Profesfor Oeder, met eene fterke bevestiging: dat is Dörien zelf. M. BÖfer ging flilzwygend in de kamer, en, by zyne terugkomst, zat de Schim nog geftadig in zyne gewoonc houding, als daags te vooren. Zy zagen hem een geruimen tyd fcherp aan; : alles aan hem was duidelyk, zo zelfs, dat ze den zwarten baard naauwkeurig konden onderfcheiden; maar geen van beide hadt het hart, om hem aan te fpreeken, of aan  Collegium Carolinum. §. 38. 87 teraaken; veeleer gingen zy vol ovemu'-' ging weg , dat ze den vóór eenigen tyd overleeden Hofmeester Dörien hadden ge» zien. (4) Deze gebeurdtenis verfpreidde zig (4) Eenige Schryvers voegen 'er by: Oeder ware pas op zyn kamer weêr gekomen, of 'er wierdt eenigzins aan de deuF geklopt, en op het roepen, kom binnen, wierdt de deur geopend , en 'er komt eene geftalte met nederige gebaarden, en veele buigingen binnen, uagtende ook, doch vrugteloos, eenige woorden te uiten. Oeder gebiedt het te gaan zitten, geeft een''ftoel, en de Geest gaat zitten. Oeder vraagt, wat zyne begeerte was, met bygevoegde belofte , van alles op te volgen. Hierop wierdt het Spook zeer vriendelyk, en wilde hem omhelzen. Doch dit verhindert Oeder, ftootende het met de handen van zig weg, en juist door de geftalte heen, zonder eenigen Iighaamlyken tegenftand te vinden. Tegelyk wierdt hy ongeduldig, en begint den Geest te vloeken en te verwenfehen. Deze wringt hierop de handen, flaat de oogen ten Hemel, en verdwynt voorts in de lugt, even als, by koud weêr , de dampen van een vuur van kooien pleegen te verdvvynen. — Wie zal wel twyfe- len,  88 Verfchyning in het■■ Bronswykfsïie zig hoe langs hoe meer, en vcelen begaven) zig na de bellcmde plaats, om zig van de waarheid , door eigen ondervinding,, te overtuigen ; doch vruchteloos. Profesfor Oeder deedt zelf veele moeite, om'deze Schim nog eens aan te treffen, ging verfcheide maaien alleen daarheen, zogt het in alle hoekenr-mee een vast befluit, om het aan te fpreeken; maar ook zyn toeleg wierdt door geenen uitflag, met zyne wenfchen inftemmend, beloond. Waarom hy ook zyne gedagten met deze woorden uiu drukte: „ ik heb, ten gevallen van den „Geest, lang genoeg gegaan; indien hy „ nu nog iets wil hebben , dan mag hy „ 't zelfde doen, en by my komen." Wac gebeurde? Omtrent 14 dagen daarna, wanneer hy aan niets minder, dan aan het Spook dagt, wierdt hy 's morgens vroeg tusfehen 3 en 4 uuren , fchielyk, door uiterlyke beweeging of met geweld , opgewekt. Zo dra hy de oogen open deedt, zag les, dat dit byvoegze! daarby gedaan is door ten yverigen Spook-Verdediger, om de.zaak. è.eel wonderbaar te maaken ?  Collegium Carolinum. §, 38. 89 7ag hy, tegen over het bed, aan de kast, welke flcgts twee goede fchreeden van hem af was ; eene Schim , die zig in voorige kleeding vertoonde. Styf zag hy na dit beeld, tot dat het, naa een tyd van acht minuten, onzigcbaar wierdt. Den volgenden morgen wierdt hy, op denzelfden tyd, weêr gewekt, en 'er volgde eene zelfde vertooning, doch met dit onderfcheid, dat de deur van de kast eenig geraas maakte, niet anders, dan wanneer iemand daar tegen leunde. Dit maal bleef ook de Geest langer ftaan, zo, dat hem Profesfor Oeder met deze woorden aanfprak: „ gaa heen * „ kwaade Geest , wat hebt gy hier te }J doen." Op deze woorden volgden allerhande fchrikkelyke beweegingen der Schim; hoofd, hand en voeten bewoogen zig, za dat Oeder vol angst badt: wie God vertrouwt, enz. cn, God de. Vader woon b,y onsCTz. Waarop de Geest verdween. Acht dagen daarna genoot de tot dus verre van den Geest ontruste Profesfor vrede en genoegen, en wierdt aan eene van alle vrees bevrydde rust deelagtig. Doch naa verloop van dc zen tyd kwam het \erlchynzel nogmaals 'smoiv  pö Verfchyning in het Bronswylifche 's morgens vroeg om drie uuren, met de voormaals gepaard gaande omfiandighedcn, zo nogtans, dat het Spook van de kast af, regelregt na hem toe kwam, en met het hoofd over hem boog, zo dat hy geheel V3n zyn ttcl raakte, in het bedopfprong, en met drift na het Spook floeg. Het week ook werklyk terug na de kast; maar naauwlyks was hy weêr gaan zitten, of het Spook lcheeu nog een' aanval te waagen, gemerkt het den Heer Oeder weêr naderde: waarby deze bemerkte, dat het Spook een korte Tabakspyp in den mondt hadt, welke Oeder voorheen , misfchien uit vrees , niet waargenomen hadt. Dit gedrag van den Geest, en het ongemeen bedaard gelaat,-, het welk meer vriendelyk, dan nors fcheen te wezen, verminderde de vrees, en gaf Oeder zo veel moed, dat hy hem dus aanfprak: „ hebt gy nog fchulden?" — Men wist reeds [vooruit, dat de overleedene fchulden van ettelyke guldens hadt nagelaaten; en dat gaf aanleiding tot deze vraag.— By deze vraag deinsde het Spook eenige fehrecden terug , regtte zig geheel omhoog, niet anders, dan iemand, die iets met  Collegium Carolinum. §. 38. 9r met aandagt wil aanhooren. Hy herhaalde die vraag nog eens, waarop de Geest, met de regte hand , over den mond heen en weer ftreek. De zwarte baard, welken de Heer Oeder duidelyk kon zien , gaf hem aanleiding, om de vraag te doen: „ hebt. „ gy, mogelyk, den barbier nog niet bc„ taald ?" waarop het Spook verfcheide maaien, langzaam, het hoofd fchuddede. De witte tabakspyp was de aanleidende rede tot de volgende nieuwe vraag: „ Zyt „ gy , mogelyk, nog tabak fehuldig?" * Hier week het terug na de kast, en verdween eensklaps. Den dag daarna ontdekte Profesfor Oeder dit nieuwe voorval den Heer Hofraad Etath , die één van de vier Curatoren was van het Collegium CaroTinum, en by wien de zuster des overleedenen in huis was. Weshalven hy voort fchikking maakte, dat die oude fchuld betaald wierdt. Dit zo gelukkig afgeloopen gefpre'K bewoog Profesfor Seidler, (5) een' goed' (5) Welke vóór eenige jaaren , te Warnar, als Opper-Confiftoriaalraad geftorven is, en den thans regeerenden Dooiluchtigften Hertog, Caret Au-  $2 Verfchyning in het Bronswyijche goed' vriend van Oedsr, om den naast volgenden nacht by den Jaatften te blyven v om dat men vermoedde , dat de Geest weêr mogt verfchyneo, het welk ook gefchiedde. 's Morgens vroeg naa vyf uurcnontwaakte Oeder fchielyk, en vondt zyn' onverzogten gast niet, naar gewoonte, aan dekast, maar naast dezelve, aan den witten muur. Doch in dien ftand bleef hy niet lang, maar ging de kamer op en neêr, als of hy begeerig ware te wecten, wie 'er' • meer op het bed lag. (6) Eindelyk naderde hy Augustus met deszelfs b-oeder, in vroegere jaa. ren, hadt onderweezen. (6) In een Werk van een or.genoemden. Schryver, of in der zweyten Fórtfetzung van Erfcheinungen der Geifter noch dim Tode &c. Brenzlau und Leipzig, bey Fiagoczy, 1749.. S. 3or. flaat; dat Profesfor Oeder bemerkte, boe by het voortgaan, de Geest niet den éénen voet naa den anderen voortzettede, maar dar de beenen ftyf bleeven, cn dat hy met beide de beenen gelyk huppelde, zonder een gedmisch te maaken. —Dit alies konde een natuurlyk mensen op vilte muilen doen, en, wanneer al de beenen niet vol-  Collegium Caroünuin. §. 38. 93 hy het bed; waarop de Heer Oeder zynen vriend aanllict, en tot hem zeide: voyez. Deze ontwaakte voort, maar zag niets meer, dan iets wits, en op dat oogenblik zeide Oeder: thans verdwynt het. Zy fprakcn een geruimen tyd van dit geval, en Oeder was regt boos, dat zig de Geesc niet langer opgehouden hadt. Zelfs vroeg hy Seidler, of hy hem zoude daagen? Doch hierin wilde de laatlle niet bewilligen, en, om dat Oeder verder niets fprak, zo geloofde zyn vriend, dat hy weêr wilde gaan flaapen, en daarom lag hy zig mede neder om het zelfde te doen. Maar Oeder rees eensklaps op in het bed, floeg rondom zig, en fprak met eene bulderende ftem: ,,gy moet hier weg; „ gy hebt my lang genoeg ontrust; wilt gy „ nog iets van my hebben, zeg het dan „ kort en zaaklyk , of geef het my door ,, een duidelyk teken te kennen, en koom „ vervolgens aan deze plaats niet weêr." Seid. volkomen geflóoten, en ftyf gebleeven waren, zo konden nogtans zeer enge fclireeden den Profesfor, vooral 'snachts, tot zulke gedagten leiden.  94 Verjchyning in het Bronswykfche Seidler hoorde die alles aan , maar kon niets zien. Toen Oeder nu eenigzins bedaard was, vroeg Seidler na de rede van zyn opftuivcn; waarop het antwoord was: die Geest was voor de tweede maal gekomen , toen ze zamen fpraken , hadt eerst tegen over het bed gaan ftaan, was vervolgens het zelve genaderd , en hadt met het ganfche lighaam daarover heen gaan liggen. Van dien nacht af hieldt Oeder altyd iemand by zig , brandende daarby ook licht, 't welk hy voorheen niet hadt gedaan. Dit nu was wel van dat gevolg, dat hy niets zag, maar nogtans byna altyd, of naa drie of naa vyf uuren, met eene ongewoone gewaarwording, of liever kitteling , wierd opgewekt , welke aandoening hy verzekerde, voormaals nooit gehad te hebben. Deze aandoening befchreef hy als zulk eene, die men heeft, wanneer men met een'dun veertje, van het hoofd tot de voeten wordt beftreeken, zo, dat hy in alle leden, doch zonder de minfte fmart, eene kitteling gewaar wierdt. Ook hoorde hy, menigmaal, eenig geraas aan de kast, of een kloppen aap. de kamerdeur.  Collegium Carolinam. §. 38. 95 deur. Allengs hielde beide op, zo, dat hy geloofde, vervolgens van zyn' gast te zyn .ontflagen; waarom hy ook weêr alken fliep , en geen licht verder liet branden. Twee nachten verliepen op die wyze gerust; maar in den derden nacht kwam het Spook weêrom, op den gewoonen tyd, alhoewel in eenen merkelyken graad donkerer. In de hand hadt het een nieuw teken, waarmeê het vremde bcweegingen maakte. Zulks was als eene prent, en in het midden eene opening, waarin de Geest de hand meermaalen ftak. Oeder was zo moedig, dat hy zeide: hy moest zig duidclyker te kennen geeven ; anders kon hy niet raaden , wat hy wilde hebben ; of, indien hy niet in ftaat was, zulks te doen , zo mogt hy nader komen. Op beide eifchen fchuddebolde 't Spook, en verdween. Deze zelfde verfchynzels gebeurden nog eenige maaien, zelfs in het byzya van een ander Hofmeester van het Carolynjche Collegie. Naa lang denken en onderzoeken, wat de overleedene met dit teken wilde beduiden, vernam men zo veel, dat hy, kort vóór zyne ziekte, eenige prenten ' voos  9'6 Verfchyning in het Bronswykfche voor eene tover-lantaarn, van een Prentverkooper op de proef hadt genomen, 1 welke niet terug gegeeven waren. Men gaf hierom den regten eigenaar die prenten | terug, en van dien tyd af bleef Oeder in | rust. Uit deze historie, welke zy, die in H Spooken gelooven, ten dien tyde, als een |j vasten grondflag voor de waarheid der verfchyningen van Geesten aanmerkten, maakte Profesfor Oeder verfcheide itellingen op, om de Geestkunde te verryken, welke I ik noodeloos oordeele, om aan te haaien. 1 De Heer Oeder berigtte dit geval aan het Hof, en aan groote Geleerden, den toenmaaligen Proost Jerufalem, Prof: Gebauer te Gottingen, en Prof: Segner , biedende zelfs aan, zyn getuigenis met eenen perzooneelen eed te ftaaven. Nu ter verklaaringe. De ganfche zaak was een te werk gefield bedrog van een Student op het Collegium Carolinum. Gewis, 't was ook geen toverwerk, alle deze vertooningen te bewerken, in het verhaal opgegeeven. Dat zig de voorgegeeven Geest ook, meerendeels, by de kast liet zien, en ook daar verdween, geeft te kenEen, dat  Collegium Carolinum. §. 35. 97 dat hy in, of agter dezelve zyne wykplaats zal genomen hebben. Wie weet, of niet een Student een' pruikenbo! , met eene nagtmuts daaröver heen, in zyn bed heeft gelegd, zo dat de Bezoeker der kamers geloofde, dat alle jonge Studenten in hunne bedden lagen , alhoewel die ééne waare Student de klugt fpeclde. Men zegt immers , dat zig, te Leipzig, een Student voor het te Bronswyk verfcheenen Spook heeft uitgegeeven. Een ander verhaalt, dat de Kleêrmaaker te Bronswyk bekend is, die deu groenen Japon gemaakt heeft, waarin de rol des overleedenen gefpeeld wierdt. Ja, men wil zelfs den naam weeten van den jongman, die dezen moedwil pleegde, en daarom zelfs geftraft wierdt. Doch dit zyn enkele gerugten. (7) Daarën- bo- (7) Zie wahrhafte Gefchichte von Erfcheinung eines l'erftorbenen in Braunfchweig , nebft denen von die/cm Gefpenfte gefammelten Naclirichten, ans Licht geftellt von Adeifidaimone, Brtunfchweig 1749. Vorbericht S. 5. Van dit Werk heb ik my ook, by deze geest-verfebyning, inzonderheid bediend. III. Stuk, E  98 Verfchyning in het Bronswykfche boven verdienen de volgende omftandigheden, ter toctzing der getuigen, rypelyk te worden overwoogen. 1) De gedagten van den Heer Höfer waren reeds, een geruimen tyd, met de vernaaien van Spooken onledig geweest, vóór dat hem dit verfchynzel ontmoette, cn wel van een vriend, die hem, uit een byzonder vertrouwen, nog gaarne vóór zyn' dood eens wilde fpreeken. Was het dan wel vremd, wanneer, door zulke herhaalde gedagten, de veibeeldingskragt van Höfer eindelyk verhit was, dat hy zig ter middernacht, — wanneer de mensch buiten dat bevreesd is, — door de enkele verbeelding, of wel door een vermomden Student liet misleiden ? 2) Dc andere getuige , Heer Oeder , een Philofooph en Wiskundige, fchynt wel meerder geloofwaardigheid te verdienen, dewyl het immers tot een fpreekwoord is geworden:' dat vaek hét Spookzel vliedt, Zo dra een Philofooph het onder de oogen ziet. Doch daar 't gedrag, zowel van den Heer Höfer , als van den Heer Oeder , by dit verfchynzel, gansch nietphilofophischwas, ea  Collegium Carolinum. §. 38. 99 en beide zeer bevreesd en verfchrikt, — zo dat zelfs de hand van den èênen opzwelt, -- (8) gevolglyk in zulk eenen toe. ftand waren, dat ze tot een overleg en eene genoegzaame oplettendheid niet in ftaat zyn geweest; zo kan hun getuigenis van geenc waarde zyn. By de eerfte verfchyning heeft niemand moeds genoeg, om de Schim aan tefprceken, noch aan te raaken, en egter deinsden zy te rug, volkomen overtuigd zynde , van den overlecden Hofmeestef JJörien, zelfs met zyn zwarten baard, te hebben gezien. Ja, wat nog meer is, het Spook hadt een gedeelte van 't gezigt bedekt, zo dat men het niet eens regt konde zien. Wat moet men nu van de herhaalde verfchyningen gelooven, daar het natuurlyk is, dat dc verbeelding, door het eerfie bedrog bevrugt zynde, vervolgens, in Oeder s flaapkamer, menigvuldige verfchynzels •en begochelingen konde baaren. Want dat (8) Dit opzwellen der hand kan wel geheel natuurlyke oorzaaken gehad hebben, zonder dat het noodig was, zulks als eene werking van h«t Spook aan t,e merken. E 2  loo Verfchyning in het Bronswyljche dat het dwcepige beguichelingen hebben kunnen zyn, hoewel ik niet ontkennen wil, dat ook een wczenlyk Student 'er teffens mede onder werkte , — fchynt de om. Handigheid der tocHemminge waardig te maaken, om dat Oeder, in den pikdonkcren nacht, aan de fpookende Schim vreeslyke bcweegingen gewaar wordt, Kon men dan, op zulken tyd , toornige minen, bedreigingen met handen enz. zien ? Doch het Spook hadt zig misfehien met Phosphorus bettreeken , of verrot glinfterend hout rondom zig hangen; en dit zo zynde, dan wil ik myne gedagte herroepen, maar alsdan krygen wy ook een uit vleesch cn been beflaaude Spook, en zulke Spooken zyn 'er, geloove ik, in een veelvouwdig getal. 3) De derde getuige was Profesfor Seidler, die, by het ontwaaken, iets wits gezien wilde hebben ; maar, tóen Oeder rondom zig flaat, cn met den Geest fpreekt, ziet Seidler niets; hoe komt dit overeen met mynen §. 15.? Trouwens, 't is niet onmogelyk , dat zïg het Spook, juist by "t ontwaaken van den Heer Seidler , na een' hoek van het bed begaf, maar deze niets  Collegium Carolinutn. §.38- ior niets konde zien; misfchien liep het, fchielyk, agter het boveneinde van het bed, en Seidler zag niets tegen over zig. En waarom hebben meer anderen , wanneer ze by Oeder {liepen , niets gezien ? Hoe kwam het, dat het brandend licht den Geest oneetbaar maakte ? Men zal zeggen , de Geesten kunnen het licht niet verdraagen , zo als ik, vooi'df, zulke bewecringen zelfs van Geleerden te boek gefield heb. Maar, dit overtuigt my niet, al ftaa ik in dit opzigt de beweering toe, dat de Spooken, dat is, de bedrieglyke gewaarwordingen in 't duister, door 't licht hun Beftaan verliezen, en men 'er ligter agter komt, wat ons misleid hebbe.' Ja, Oeder kan'er zig niet eens op beroepen. Want anders zoude de Geest , toen hy zig voor de eerftc maal van Höfer, en de tweede maal van hem zo wel, als Oeder, by de lantaarn liet zien , insgelyks onzigtbaar hebben geweest. Over het algemeen fchynt de vraag den Spooken niet gunflig te wezen, waarom ze niet op klaaren dag verfchy.nen, en, als de nagtuilen het licht fchuwcu? Waarom willen ze flegts gezien zyn , wanneer E 3 • men  102 Verfch. aan een Weimarf. Prins. §. 39. men niet regt kan zien? En op een tyd, dat de vrees, buiten dat, alle voorwerpen voor de verbeeldingskragt akelig afbeeldt ? — Genoeg, wanneer men met een met los kruid gelaaden Geweer, of flegts een dikken ftok, op den Geest afgegaan ware; dan zoude hy, gewis, zig met de grootfte hoflykheid nader te kennen gegeeven hebben. En hoe? — rooken dan de Spooken ook Tabak; of is eene kleine Tabaks-fchuld reeds eene toereikende oorzaak, dat ccne ziel raa den dood weêr verfchync ? waarom verfcheenen dan zy niet, die groote Bankrotten maaken ? -* §. 39- Verfchyning, die een W eimarfchen Prins zoude gebeurd zyn. Eenige Schryvers beroepen zig, ten betco^clder verfchyningen van Geesten, op een jgeval, het welk den Hertog Joh. Ernst te Weimar zoude ontmoet zyn. De Generaal-Superintendent van der Lage (1) ver., (!) Zie „ das Weirnarifche Dothan, d. f. die „Ver.  Ferfch.aaneen IPeimarf. Prins.§. 39.103 verhaalt het dus: „ het Haat my heel wél ., voor, wat my van zyne Hoogvorftelyke „ Doorluchtigheid , Joh. Ernst , Hertog; „ van Saxen, wien zulks overgekomen ia, „ wierdt verhaald. Eene vyandlyke party was nogmaals van voornoemen, (2) by „ den ,, verficherung des Englifchen Stadtfchiutes ,, &c. — von Conr. van der Lage, — Ober„ hofpr. Beichtvater &c. Weimar, gedmekt bcy „ Müllern, 169,1. S. 36 g-r." (2) Dit woord, nogmaals, (laat op een voora'rl gegaan verhaal, S. 35. van het boven gemelde Werk, luidende dus: ik kan niet voorby, hier te melden, hoe in de voorige eeuw de S$amkarden , eens , eenen nanflag voorhadden op onze flad IVeimar, om ze 's nachts te overrompelen en te pionderen. Maar, terwyl ze tegen den morgen in a.mtogt zyn, befchikteGod wonderbaar , dat (terwyl naar gewoonte, vroe;r, om twee tmren, het Nachtwaakers-klokje geluid wierdt) de vyanden niet anders meerden, of hun toeleg was verraaden, en dat hctliuideïi gefchiedde, om de burgery in de wapenen fa brengen, die ze zig niet verftoutten het houfd te bieden. Weshalven zy de, vlugt namen, ei de Stad genadig wierdt verfchoond. —• — E 4 In  lo4 Verfch. aaneen Weimarf. Prins. §.39. „ den grooten Duicfchen oorlog, om Weimar onverhoeds tc overvallen, en te pion„ deren, en de vyand was omtrent iouuren „ 's avonds aan den Ettersberg gelegerd, waarvan geen mensch iets wist. Maar, „ wat gebeurt? Terwyl zig zyne Vorfte« „ lyke Doorluchtigheid, welke toen nog „ een jong Fleer was, na bed hadc begee„ ven, doch de Kamerdienaar nog op zat, en het avond-gebed voorzig las, zokomt een klein in 't wit gekleed jongetje voor „ het bed, roept den jongen fleer toe, en „ zegt: myn Heertje, daar is een groot „ gevaar voorhanden, en de Soldaatcn wil„ len Weirnar pionderen, doch dit kan „ verhoed worden. Staa daarom op, en zeg het uwen Heer Vader, op dat 'er tegenweer gebruikt werde. De Prins ftaat op, en gaat na zyn'Heer Vader, verhaalende, ., wat'er gebeurd ware. Deze floeg die, door „ een Engel geboodfehapte, Godlykewaar,, fchouwing niet in den wind, maar liet „ recognosceeren, en bevondt de zaak op „ waarIn deze historie fteekt tog niets bovennatuurlyks.  Verfch. aaneen Weimarf. Prins. §. 39* rc5" „ waarheid gegrond; waarom hy, door bc„ hoorlyke middelen , die cnge.uk voorkwam." — Ik kan niet ontveinzen , dat my, in dit verhaal, eenige omftandigheden bedenkelyk voorkomen. Voor eerst zoude het met Gods wysheid meer overeenkomen, dat de verfchyning niet den jongen Prins, maar den Hertog zelv' gefchied ware. Ten anderen, indien ik al dit gezicht des Prinzen als echt wilde toefiaan, 'tzal egter flegts alleen een gezicht in den droom geweest zyn , vooral, daar'er uitdrukkelyk gezegd wordt, de Prins hadde zig na bed begeevcn, om te flaapen. Zulk een droom konde, in die tyden, daar de vyand gefladig rond zwierf, heel wél natuurlyk volgen. Den Prins kwam, in den flaap, de voormaalige toeleg der Spanjaarden, om de ftad te overrompelen , weêr voor den geest, waarmede zig, heel ligt, de vrees paarde, dat de vyanden weêr dergelyke oogmerken mog. ten bedoelen. Daar ook die Prins heel godvruchtig wierdt opgevoed, zo ontftondt in hem de wensch, — doch alles in den droom, - dat tog de heilige Engelen hem, E j zyn'  jo6 Verfch. aan een Weimarf. Prins. §. 39. •zyn' Heer Vader, en de ganfche ftad mog. ten befchermen. Met het denkbeeld van Engelen verëenigdc de verbeelding, zonder eenige zwaarigheid, dat beeld, waarin men de Engelen pleegt af ue beelden, te weeten een jongeling, die in het wit gekleed is: des droomde hy, dat zulk een •voor hem ftondt; en daar de Prins, gelyk wel te denken is, met deze gedagten onledig was, hoe noodig het ware, om het aanftaande gevaar voor te komen, zo lag de Verbeelding dien verfcheenen Jongeling of Engel de woorden in den mond: wek uwen Heer Vader op , enz. Daar nu de droom leevendig en akelig was , zo ontwaakte de Prins, deedt, waar toe de droom hem aanporde, en by 't recognosceeren vond men, werklyk, den vyand naby. Dat deze droom van een wezenlyk gevolg was, kwam daarvan daan, om dat daar toen, byna altoos, vyandlyke troepen, overal, rondom gevonden wierden. (3) §• 40. (3) Men vindt deze aangehaalde Historie ook in de Voorreden voor M. Tellers Jecularifchen Denkmal der GSttlichen Güte, waarin ze uit dem Wé.  JEene Verf Mn Hertog August. §. 40. lof §. 40. Eene Verfchyning aa i Hertog Augustus, en Keurvorst Maurks. In Georg Arnolds befchryving van Vorst Maurits (1) wordt aangehaald, dat'er eene bekendmaaking vooraf gegaan is, hoe de vriendfchap van Keurvorst Maurits en Markgraaf Albrecht een' droevigen uitflag zoude hebben. Waarby vooruit verzekerd wordt, dat de zaak geen verdigt werk, maar ieder een' reeds bekend, en door het aanzien en getuigenis van voornaame Mannen bevestigd en geftaafd is. Deze bekendmaaking nu Weimarifchen Dothan is genomen: voorts , in Gottfried Albin de Wette, Kurzgefafzten Lebensgefchichte der Herzoge in Sachfen, &c. Weimar 1770. 5. 319 tfc. Deze Prins is de Hertog Johann Ernst V. tweede Zoon van Hertog Wil> lem, welke te Weimar, den il September 1627. 's morgens om 5 uuren wierdt gebooren. (1) Welke door Jmmanuel V/eber vermeerderd uitgegeeven is, Giefzen und Frankfurt 1719. 8. & 254 Ö^» E 6  108 Eene Verf. aan Hertog August. §. 40. nu zoude in de volgende verfchyning hebben beftaan. Als Keurvorst Maurits, gevallig, te Torgau Vasten-Avond hieldt, en naar *yne gewoonte, den Markgraaf Albrecht, en zyn' broeder, Hertog Augustus daartoe genoodigd hadt, gebeurde het, als de Keurvorst Maurits met zyn' broeder ter zyde van den Markgraaf Albrecktzaten, - welke zig, volgens zyne gewoonte, met drank hadt overlaaden, — en zy over verfcheide dingen fpraken, dat'er eene Juffer binnen kwam, en tusfehen Markgraaf Albrecht, en Keurvorst Maurits ging zitten. Hertog Augustus dit aller eerst ziende, en over de geftalte van het Spook ontfteld zynde, erinnerde zyn' broeder, om met hem uit de eetzaal te gaan , want hy voorfpelde zig niets goeds, en maakte zwarigheid , om daar langer te blyven: Hierop zag ook de Keurvorst die Juffer, zeggende, vol fchrik, tot Markgraaf^»rec/«,wat hebtgy daar voor een Juffer? Deze antwoorde: laat ze maar zitten, en begon daarby tegen haar met vloeken uit te vaaren. Maar toen de beideVorflen van Markgraaf Albrecht affcheid namen , verdween de Juffer ook. Markgraaf Albreckt ver-  Eene Verf. aan Hertog August. §. 40. T09 vermoeide zig hierover in het geheel niec, maar bleef zitten, Het eenige Edellieden by zig haaien, en fleet, zo als hy was begonnen , den ganfehen nacht met drinken. — Hoe zeer ik nu bevoegd ware, de historifche waarheid der gebeurde za,k in twyfcl te trekken, dewyl hier geene getuigen zyn, zulke eigenfehappen bezittende, als volgens §. 28. verëischt worden; wil ik hier egter ook op myn recht niet ftaan, maar het verhaal als iets, dat waarlyk is gebeurd, toeftaan. Doch, moest dan die Juffer een Geest, een Spook zyn? Hoel wanneer het eene waare, met een lighaam voorziene Juffer geweest ware, welke met Markgraaf Albrecht in eene groote gemeenzaamheid leefde ? en die , onverzogt en - ongeroepen, zig wel durfde verftoutcn om naast hem te gaan zitten ? Zelfs de vraag, door Keurvorst Maurits aan Markgraaf Albrecht gedaan : wat hebt gy daar voor een Juffer ? fchynt myn gevoelen te ftaaven, dat het eene Vertrouwde van Markgraaf Albrecht is geweest, en 'er van Keurvorst Maurits ook voor wierdt gehouden. Ta de Markgraaf antwoordde; laat ze ma;.r E 1 zit»  ' iro Eem Verf. aan Hertog August. §. 40. zitten, om aan te vvyzen, dat deze behandeling der Juffer voor hem niets ergerlyksen byzondcr was. Des zag hy ze, gewis niet voor een Spook aan; anders hadt hy ait een heel anderen toon gcfproken, en zou zekerlyk eenige oniftckenis hebben laaten blyken;- maar hiervan was hy te eenemaal vry, het welk ook zyn uitvaaren tegen de Juffer buiten twyfel fielt, zo, als juist dit uitvaaren en vloeken nog meer te kennen geeft, dat hy met deze Juffer, zonder veele complimenten, moet hebben omgegaan. Hertog Augustus wil wel heen gaan, om dat hy zig, wegens de tegenwoordigheid der Juffer, iets kwaads voorfpelt. Maar ook dit is nog geen voldoend bewys, dat die Hertog de Juffer voor een Spook hebbe aangezien. Misfchien vermoedde hy, dat hy zig, wegens de te groo. te gemeenzaamheid der Juffer, eenige woorden omtrent haar mogt laaten ontvallen, die Markgraaf Albrecht niet aangenaam waren , waar door het zaad tot onëenigheid en vyandfehap mogt worden uitgeftrooid. Om dit te vermyden , zogt hy met Keurvorst Maurits weg te gaan. Doch, 'er  Eem Verf. aan Hertog August. §. 40.11 r *er wordt verder gezegd, dat, naa het heen gaan van deze twee, de Juffer ook vcrdweenen is. Verdwecncn — fchynt wel eene eigenfehap te zyn van een Spook, maar 't is ook verder niets, dan een fchyn. Want deze uitdrukking kan ook zo veel, als een fpoedig heen gaan betekenen. En daarvan bcgrype ik de rede heel wel. Want wie koude het de Juffer kwalyk neemen , daar dc Markgraaf zo zeer tegen haar uitvoer. Zy kon ten deele daaruit, deels mede uit de fterke befchonkenheid des Markgraafs wel opmaaken , dat haar oogmerk in deze nacht verydeld zoude zyn. Waarom zy best deedt, de nacht-vifite tot op een anderen tyd te fpaaren. De Mark¬ graaf immers gaf ook mets om die verdwyning; des moet hy het voor niets buitengemeens hebben gehouden, 't Natuurlyke is te vermoeden, tot dat het tegendeel ten vollen is bewezen. (§. 28.) §- 4».  H2 Voorgegeeven Spook omtrent den§• 41. Voorgegeeven Spook, dat den Oldenburgfchen hoorn zou hebben overgereikt. Hamelmann (i) geeft eene befchryving van den bekenden Oldenburgfchen Hoorn, welken mee zulke omfcandigheden aangehaald wordt, dat 'er uit fchynt te blyken, als of een Geest deezen Hoorn aan Graaf Ott» overgereikt hadde. Het jaar 990 — anderen zeggen 989 — wordt als het tydftip te boek gelteld , wanneer dit zoude voorgevallen zyn. Graaf Otto was een groot liefhebber van de jagt: wanneer hy nu, in het gemelde jaar, zyne neiging opvolgde, en, verzeld van veele Edellieden , na het boscb, Bernefeuer genaamd, reedt, zo vervolgde hy het Wild met zulk een brandende begeerte, dat hy daardoor van zyne lieden afraakte , en tot op den zo genoemden Ox- (1) In het eerfle Deel zyner Oldenburgifchen Chronick, 10 Kap. Zie mede AL Trogill Amkiel Cimbrifche Heyden religiën &c. Hamburg 1702. x Tb. S. 21 ÖV.  Oldenburgfchen Hoorn. §. 4T • 113 Osfenberg wierdt geleid, Hier vondt hy zig van mènfchen, en zelfs van jagthondcn verhaten, hoe zeer hy ook naar dezelve omzag, Door het rydcn, en de grootfte zomerhitte vermoeid, hadt hy zeer grooten dorst , drukkende zyn hartelyk verlangen door den wensch uit: mogt ik tog maar een frisfche teug water hebben ! Op 't oogenblik opende zig de berg, en uit het hol kwam een ongemeen welgemaakt meisje voor den dag, hebbende in haare handen een' hoorn, na een' jagchoorn gelykende, waarop verfcheide beelden, en vakken van zuiver werk zigtbaar waren. 1 Dezen hoorn overreikte dat meisje den dorftigen Graaf, met aanbod, om 'er zynen dorst uit te lesfchen. De Graaf 'er het dekzel afligtende» en den drank, door de beweeging eenigzins beroerd, naauwkeurig beziende, kwam hem of de kleur van den drank verdagt voor, of het nader denken over het voor. val met dit meisje hieldt hem tegen, zynen dorst uit dien hoorn te lesfchen, om dat hy een bedrog vermoedde. Het meisje zegt hem wel, door een voordel van het onlchadelyke en nuttige des dranks, tot aa-  ir4 Voorgegeeven Spook omtrent den andere gedagten te leiden, ja zy dreigde zelfs 't Huis Oldenlurg den ondergang, door binnenlandfche onëenigheid, byaldien hy haare verzekeringen eenigzins wantrouwde. Deze woorden maakten den Graaf flegts nog opmerkzaamer, zo dat hy zelfs't befluit nam , om dien hoorn agter zig uit te gieten. Het paard wierdt door dien drank getroffen , en de hairen vielen hetzelve aan de befpatte plaatfen zo af, als gefchieden zoude , wanneer zc met een icheermes of kookend water daarvan afgedaan waren. Dit maakte 't meisje boos, zo dat het ook den hoorn weci öm eischte, maar de Graaf reedt, zonder affcheid te neemen met dien hoorn, fpoedig,den bergaf, en, menigmaal omziende, merkte hy, dat het meisje zig in het hol van den Osfenberg weêr verborg. De Graaf verhaastte hierop zynen terugtogt nog ongemeen meer, en by zyn gezelfchap weêr gekomen zynde,, toonde hy dien hoorn, met een bygevoegd verhaal , wat hem ontmoet was. Men haastte zig hierop naar het Kasteel te Qldenburg, brengende den behaalden buit in de fchatkamcr aldaar over. — De  Oldenburgfchen Hoorn. §.41- 115" De verdedigers van Spooken vinden, in dit geval, onder de geftalte van het verfcheenen meisje, eene geest-verfchyning. Maar hoe weinig uit deze, door menigerlei fabelagtige omftandigheden mismaakte historie , op te maaken zy , hebben oplettenden voorlang reeds begrecpen. Het bericht van Hamelmann neemt zynen oorfprong uit de leugenagtige tyden, en behoort'tot de verdigtzelen der Monniken. (2) Anders hoort men ook van zulk een hoorn,, by een adelyk gcflacht in 't Oldenburgfche fprceken, wiens oorfprong heel wel naar den voorafgaanden zweemende verhaald wordt, zo als men elders daarvan leezen kan. (3) Doch de ligtgeloovigen zoeken daardoor hun gevoelen op te luisteren, dat men tog,. werk- (2) Horntus part. 2. orh. polit. pag. 103. telt de zaak onder de Fabelen. Zie mede Arnkiel l. c. pag. 22. (3) Arnkiel I'. c. dewelke ook meldt, cat . __i u.. «roi'nirrdtl Crplfiof Vlttdei zulk een vernaai uy hki wv.....bv... c waarby hy zig op Worm, tib. 5 ds monumnit: Dan. pag. en deszdfs not. ad mor.uni: Dan. pag^ 526- beroept,.  irö Foorgegeeven Spook omtrent den werklyk, zulk een' hoorn bewaard, en veelen vremdelingen vertoond hebbe. Maar, die alles toegeftaan zynde, zullen 'er nogtans deze, zig zelv' bedriegende menfehen weinig meê winnen, zoo ze flegts nagaan , hoe die Graaf, langs geheel natuurlyke wegen , aan zulk ccd' hoorn heeft kunnen komen. Men heeft immers dergelyke hoornen genoeg, die uk het Heidendom voortkomen, welke men by de offerhanden en den afgodifchen eerdienst om te blaazen gebruikte, en naa de affchaffing van het Heidendom tot hoornen, om uit te drinken bekwaam gemaakt heeft. Zo vond men , in het jaar 1639 , den 2often van Hooimaand , dergelyk een gouden hoorn by Galchus, niet vei re van de ftad Tundem, in het Hertogdom Sleeswyk op het veld. (4) Wilde men de omftandigheid, ra-akende het verfcheenen meisje, als echt aanneemen, —- waar voor egter geen het minst historisch bewys kan worden bygebragt, — dan volgt evenwel niet, dat dit meisje een verfcheenen Geest geweest is; vecl- (4) Zie Arnktel /, c. S. 1. @*f.  Oldenburgfchen Hoorn. §.41. 117 veeleer kan het eene verfcholcne lighaamlyke deern zyn geweest, die een kwaad oogmerk tegen den Graaf bedoelde enz. §. 42. Verfchyning aan Mevrouw van Eberftcin. In het jaar 1683, den oden OElober (1) cn vervolgens , zou Mevrouw Philippine Ci) Dit is de waare tyd, om dat ze de toenniaalige Predikant der plaatze, Ihhkmanri, toe wel best moest weeten, welke ook uie verfchyning volledig heeft befchreeven , onder den Titel: „ Eigentliche Bcfchreibung des Gehovi„ Jclien Nonnengefpenfr.es, fo fich begeben mit „ des Hoch edlen Herrn Georg Sittlichs van Eber, ,, Jlein Ebeliebfte Frau Philippinen Agnefen van „ Eherflein , gebohruen JVertherin atis dein „ Haufe Brucken, alt einer fehr chriftlichen und „ gottfeligen Matron , der diefelve von dem „ Gefpenft einen Schatz zu heben angebalten ^„ wurde, wcicbes einen Anfang nahm 1683. ^, den 9 Oüober, und endete fich Jm Monat „ April 1684. da es , Gott fey Dank , weg„ geblieben , weshalben den 13 April dem ,, köch.  ïi8 Verfchyning aan Mevrouw Jgnefe van Eberjlein, gebooren IVerther, uit het Huis Brucken , Gemaalin van den Heer Georg Sittlich van Eberjlein, van een Geest, op menigvuldige en dikwerf herhaalde wyzen, geplaagd geweest zyn. 't Begin haarer aanvcgting wordt den rjden OStoher, en wel by nacht gefield, wanneer ze een tweevouwdig knypen aan de regte hand ondervonden, doch niets met oogen hadt gezien. Maar de waarheid van het gedaane knypen word op de met bloed vervulde plekken gebouwd. Eerst 's avonds den iaden, toen deze adelyke .pame uit de kamer wilde gaan , wordt het Spook voor haar zigtbaar, ziende zy eene kleine, in 't wit gekleedde geftalte aan het glas by de , höchften Gott in öffcntlichen Kirchen herz*, lich Dank gefagt worden. Was fich nun in „ diefem wunderlichen cafu vod Tsg zu Tag „ begeben, und zugetragen hat, ift dem ge„ neigten Lefer Öffentlich im Druck dargeftel„ let, von Leenhard Thalemann. Paft. Gelioyeft. „ Gedruckt im Jahr 1684 in 4- 3 Bogen." In verfcheide fchriften wordt dus het Jaar 1685 verkeerd opgegeeven.  vm Ebcrftein. §. 42- IT9 de zaal, welke haar weckt, waardoor ze zig bewoogen ziet, van fchrik weêr om te keeren, en dien avond in de kamer te blyvcn. Den i4den of Zondags-nacht wordt ZG wcêr twee kneepen gewaar, van een aelfd gevolg, als de eerfte maal. Den volgenden dag, of Maandag naa den middag omtrent drie uuren, gaat ze in haare kamer te bed liggen, om wat te rusten, om dat ze niet alleen wegens het knypen , maar ook uit hoofde van zes weeken lang aangehouden hebbende koortfen haares Gemaals , zeer afgemat was. Naauwlyks is zc in flaap gevallen, of ze voelt drie ftooten met een kouden vinger aan den hals, hierop eene drukking met den duim op de borst, zo dat ze daarom begint te fchreeuwen, en van het bed wil. Ook merkt zy, dat ze op de fchouders wordt gegreepen; waarom ze nogmaals fchreeuwt. Eindelyk volgt een luisteren in 't oor, van dezen inhoud, ze zoude mede na de poort gaan; waarop ze voor de derde maal fchreeuwde, het welk haare Bedienden hoorden, die de kamer inliepen. Toen men haar nu in het bed van haaren Gemaal in de kamer bragt, is,  iio Verfchyning aan Mevrouw is, in het byzyn van vier perzoonen, door haaren , haar vervolgendcn Geest , haar linke arm na den muur getrokken, waarmede weêr een knypen gepaard ging; w£shalven men haar in een ander bed overbragt, doch daar zy even zo min rust genoot, veeleer een dergelyk trekken en knypen aan den regten arm moest ui titaan. Hierdoor vond men zig bcwoogen , haar op een' ftoel te zetten, en deed alles, wac dienltig wezen mogt, om haar tegen den onzigtbaaren vyand te befchermen, en ze vast te houden. Dit niettemin hieldt het trekken der armen, en het herhaalde inluisteren aan , welk Iaatfte van dezen inhoud was, het ware haast zes uuren, zy zoude meê gaan , om dat ze een' fchat zoude krygen. Doch by alle deze voorvallen zag Mevrouw van Eberftein niets. Nu wierdt de Predikant der plaatze, met naame Ihalemann, geroepen, welke op de hem gedaane vernaaien meende overtuigd te zyn, dat 't voorgevallene een werk van den Duivel was. Naa dat het 's avonds zes uuren hadt geflagen, heeft de Geest die adelyke Dame weêr in het oor geluisterd: „ om  van Ebcrftein. §. 42. 121 }i om dat gy thans niet meegegaan zyt, zo zal ik u den ganfehen nacht plaagen, ten „ einde gy beflu.it, om morgen ten zes „ uuren met my te gaan; want gy zult cn ,, moet den fchat wegneemen". Toen nu de Predikant biduur hielde, zo bleef, geduurende dien tyd , 't inluistercn aanhouden , en de Geest vertoonde zig ook — doch voor Mevrouw vanEberjtein alleen, — zigtbaar, in de geftalte van eene in 't wit gekleedde Nou , met een rood Kruis op het hoofd, hebbende ook, aan de regtc hand, een Pater nofter hangen, en een kroplap voor, zo als zig adelyke vrouwen by lykftatien — te weeten in die tyden , — plagten te kleeden. De bedreiging van den Geest, om de, buiten dat benaauwde, Mevrouw dien nacht te plaagen, wierdt vervuld, zo dat ook haar Gemaal uit ongeduld zeide, indien het de Duivel ware, wat die in zyn huis te doen hadt, en waarom hy zyne vrouw zo pynigde, hy zoude zig wegpakken. Hierop zou de Geest - doch zo, dat het Mevrouw van Eberftein alleen hoorde, — hebben geantwoord : het ware geen duivel , maar eene van Trtbxa; zy hadde, voor langen III. Stuk, F tJd  122 Verfchyning aan Mevrouw tyd, op haar Landgoed, het welk voordezen het Trebraifche Goed genoemd ware, een fchat begraaven, dien zoude Mevrouw van Eberftein, en niemand anders wegneemen, om dat zy haare geweezen kamer, haar als ter Eerc, weêr hadt laaten vernieuwen en volbouwen. De Heer van Eberftein zeide hierop , zoo ze deze perzoon Ware, waar voor zy zig uitgaf, dat ze tusfchen hem en zyn' Neef mogt treeden, en hem op de haar voer te leggen vraagen antwoorden. Doch zy gaf ten antwoord, — ïnsgelyks zo, dat het niemand hoorde, dan de geplaagde adclyke Dame, - dat ze met hem niets te doen hadt; en heeft op geene ééne , haar gedaane vraag geantwoord; veelëer bleef zy 'er by, dat Mevrouw van Eberftein om zes uuren met haar mogte gaan, en ook den Predikant — dien ze met zynen naam noemde — mede neemen, zo wel als haare andere Bedienden , in haar huis zynde, en, zoo ze wilde, konde zy zelfs zingende en biddende , vooral met opheffing van het Lied: freu dichjehr, e meinefeele (verheug u zeer, o myne ziel) op weg gaan; dat noch haar, noch iemand an-  van Eberftein. §. 42. I23 anders ecnig leed gefchicden, cn niemand iets zien zoude, dan zy: dat 'er wel een zwarte hond lag ter plaatze van den fchat; daar zy — te weeten Mevrouw van Eberftein — zeer bevreesd ware, dat ze dien houd wilde meê ncemen , de poort uitgaan , on in 't geheel niet weêrkomen: dat ze flegts haar voorfchoot, of iets anders mogt ncemen, cn op den fchat leggen , of zy konde ook het voorfchoot aan een' ftok binden, en daarop werpen; maar als dan kon ze den fchat van haare Knecht?, die fterk waren, inzonderheid de harder, welken de Geest met zyn'naam noemde, laaten binnen draagen: dat die fchat, in het begin, 'er wel niet als geld zoude uitzien, maar, hem vier weeken lang in de kast bewaard hebbende, dat ze bevinden zoude, dat zy en dc haaren genoeg hadden. Ook zoude 'cr een zilveren Kan by zyn, waarin drie Pater nofters lagen, waarvan zy 'er één' aan eene Roomfche Kerk moest vergeren, als mede drie fraaije gouden Ringen, welke de oude Schoutsvrouw van Trebra; die op den grafftecn in de Kerk afgebeeld ftondt, aan den vinger hadt. Deze RÈtgba F 2 moes*  124 Verfchyning aan Mevrouw moest ze by haare Familie bewaaren, en niet weg fchenken. Voor haar, den Geest, wier graf in de Kapél ware, daar thans dc grootfte Kist van de oude Schoutsvrouw rtondt, moest zy eene Tombe laaten oprijten, met een in te houwen fchrift van dankzegging, in een laf rym uitgedrukt. Niet minder moest zy, die den fchat wegnam, de Kerk laaten dekken, en het vervallene laaten vernieuwen ; maar als dan mogt zy met het overige geld doen, wat haat beliefde. Vermids nu het herhaalde verzoek van den Geest, om ten zes uuren meê te gaan, geftadig afgeflagen, en hem ten antwoordt wierdt gegeeven, dat men het geld niet begeerde ; maar veeleer vvenschte, rust voor hem te hebben; zo heeft de Geest eenige maaien begonnen te wcenen, zo dat de traanen over den kroplap heen liepen. Den Heer van Eberftein kwam te binnen, dat 'er een paneel boven zyn' Kerkfloel was, waaröp drie Nonnen onder andere beelden ftonden; weshalven hy 't liet haaien, om het zyne Gemaalin te toonen, dewyl ze den Geest zo hadt befchreeven, dat die eene groote overeenkomst  van Eberltein. §. 42. 125 komst met de afbeelding van ééne dezer Nonnen hebben moest. Men toonde deze afbeeldingen, doch bedekte de daarby ftaande naamen ; dit niettemin zeide Mevrouw van Eberftein voort: deze is het, en wees 'er met de vingers op. Woensdags den 7den October ging de geplaagde perzoon, verzeld van een Edelman, na de Kerk toe het biduur; maar voor het huis komende, ftaat het Spook voor de brug, en wenkt, wyzende de plaats , waar de fchat lag; doch deze niet willende zien, maar de mof voor de oogen houdende, en voortgaande, zo volgde het Spook, kneep haar, en trok haar aan den rok, tot in de Kerk, cn by het gaan uit de Kerk volgde het Spookzel weêr ; en , ter plaatze komende, waar de fchat lag, zag de adelyke Dame eensklaps die plaats open, maar zy trok hen, die haar verzelden, met geweld daarvan af, en zogt te ontwyken. Doch de Geest badt om Gods wille, dat ze'er iets op mogt werpen, hieldt haar zelfs by den rok vast, zo dat haar die bykans van 'c lyf gerukt ware; dit niettemin fpoedde zig de Mevrouw daarvan daan , waarop F 3 bet  126 Verfchyning aan Mevrouw het Spook driemaal zeide: hadt gy het gedaan, dan bezat gy thans den fchat, en hadt geene pyn en fmert meer, met de byvoeging: zy zoude flegts ja zeggen, dat ze, den tyd weêr komende, wilde meê gaan, dan zoude zy niet meer genepen worden: Daar nu de plaagen aanhielden, zo fchrcef de Predikant Thalemann, na zynen GeneraalSuperintendent te Eisleben, om te weten , hoe hy zig moest gedraagen, en het zelfde gefchiedde mede aan de Theolögifche Faculteit te Jena. Hoewel nu Thalemann, in Styn boven gemeld gefchrift, geen gewag maakt van den inhoud van het antwoord, hoe zig te gedraagen, men vind egter in andere berichten zo veel, dat die Theologifche Faculteit het gevaarlyk oordeelde, indien de beangfle met dien Geest wilde gaan; veeleer floeg zy, naast lighaamlyke geneesmiddelen, ook de geestelyke wapenen voor. En eenige Schryvers berichten, dat op bevel van den Graaf en Heer Joh: Georg te Mansveld , deszelfs GeneraalSuperintendent en Prefident in het Confiftorie, Joh: Rösner en Jac: Fredr: Erffurt, Graaflyke Hof- en Confiitoriaal-Raad, zig van  van Eberftein. §. 42. 127 van Eisleben na Gehoven begaven, wanneer clan , in derzclvcr byzyn , 's avonds en den daarop volgenden morgen, de aanval (paroxysmus) zig weêr heftig vertoonde, cn de Geest voor het bed naast gemelde Keeren (tondt, hoewel hy van niemand, dan de Lyderes, wierdt gezien. Toen ook de Gcncraal-Superintendent Rö-ner, verzcld van den Hof- en Berg-Raad Schrader van Eisleben, Mevrouw van Eberftein voor de tweede maal bczogt, en tegen vyf uuren licht aangcfloken wierdt; ging de Lyderes in ten hoek aan de regtcr zyde tegen over de kamerdeur zitten, om daar haaren aanval zittend af te wagtcn. Beide bezoekers moesten , op haare begeerte , voor haar op ftoelcn gaan zitten, da r ze dan verfcheide aanvallen cn harde ftryderi mede aanzagen. De geplaagde weer bekomen zynde, zeide: daar gaat het de kamer uit, hoewel de aanwezende niet liet minfle zagen. Hierop badt zy heel aandagtig, cn was ook over tafel heel vrolyk. Geciuurende de maaltyd zcidc de Generaal-Supcrintendent tot haar: hy wenschte wel, dat hy haar tot cie gedagten konde brengen, E 4 dat  128 Verfchyning aan Mevrouw dat haar werklyk geen Geest verfcheenen ware. Waarop ze ten antwoord gaf: zy wensch te dit mede, maar dat ze tog den Geest met haar oogen zag , en dat haar jongfte dogtertje dien insgelyks gewaar wierdt j als het welke , wegens nog oncbreekende fpraak, den omilaanders met de vingers wees, aan welke zyde in de kamer zig dc Geest bevondc. Den 28lr.cn Ociober, Zondags, toen de Mevrouw het H. Avondmaal hadt ontvangen, wierdt ze naar gewoonte geplaagd, cn de Geest uitte: zeg tog maar ja, of laat een ander ja zeggen. Eén nu der Vrienden van Mevrouw van Ebeijléin, om haar te bezoeken daar zynde, zeide uit fcherts, ja, om te zien, of die goede vrouw, daardoor, van haare iVncrtc wierdt ontheft. Hierop fioeg de Geest als blyde in de handen, cn (telde zig zeer vrolyk aan, verfchoonend ook de geplaagde voor eenigen tyd: doch de Geest verfchcen zo wel overdag, als 's nachts, vermaanende geftaaig tot mede gaan. De vrouw hadt daarom, drie wceken lang, geen gerust uur, om dat de Geest aanhoudend by en op haar zatj en'zy wierdt door fter-  van Eberflein. §. 42. 129 fterke ftuiptrekkingen en fteauwten zeer verzwakt. Den i7dcn en iBden November moest zy, van vyf tot zes uuren 's avonds, vreeslyke hartkloppingen uitftaan, waarby, men een' ilag op de borst duidelyk hoorde, waarop eene braaking fcheen te willen volgen , die egter toen niet werklyk volgde. Doch naa den aanval loosde zy taaijen flym. Geduurende den aanval hoorde zy den Geest zeggen: uw Jefus heeft u lief. En, toen de Lyderes , in haaren angst, God badt, dat Hy haar, door den dood, van haare kwaal mogt verlosfen, en in genade by zig neemen, is haar, volgens haar zeggen , de Verlosfer in eene zeer bevallige geftalte verfcheenen, en heeft haar ten antwoord gegeeven: zy zoude nog te yooren felle pynen uitftaan, maar wegens de menigvuldige verzugtingen en haar vuurig gebed, voor de Haaren, ditmaal nog behouden worden, De verwisfelende en ge. woone plaagen hielden aan tot den i5den December, doch op dien dag, 'savonds, was de aanval heftiger , en, toen de Lyderes haare Kamenier riep , om. haare dyen met warme doeken te wryven- om F 5 dat  130 Verfchyning aan Mevrouw dat ze zo veel prikkelingen gevoelde, zo zou de Geest, by 't naderen van dit .meisje, boos zyn geworden , en foei gezegd hebben. Daar nu dit de adelyke Dame en anderen hoorden, vroeg de ecrfte, wat het ware? waarop het meisje antwoordde, het ware de Geest, en dat ze dien , lang , agter of naast het bed hadt zien ttaan, alhoewel ze, nooit te vooren, dien Geest hadt kunnen zien. Verfcheide maaien zou die geplaagde vrouw ongemeen nypen enz. gevoeld hebben, waarby de Geest voor rede gaf, dat men zyn beeldtenis — 't welk men, zo als boven gemeld is, de adelyke Dame had voorgelegd, om te bezien, — beledigd , befpot, en met roeden had geflagen. Naa dat dus dat zelve behoorlyk aan zyne plaats gebragt was, hebben de pynen opgehouden, 't Beangfte uur (te weeten van vyf tot zes) bleef nogtans het zelfde. Den 2often December kreeg de Lyderes de heet-koude Koorts, welke den 25ft.cn, als den eerften Kersdag , in een heete veranderde. De pynen hebben nu eens fterker, dan flaauwer aangehouden tot den 17 ft en January, wan-  van Ebcrflcii-i. §. 42. 13 r wanneer ze 's middags, op aannaden van veele vrienden, met haar Gemaal cn den Heer Bailluw Hund na Altfüidr, , na een goeden vriend , eene fledenvaart deeden. Doch die heefe niet veel geholpen, om dat 'ér dc kwaade Geest, insgel-yks , enverzogt kwam, en met plaagen aanhielde. Op een zelfd aanraaden reedt de aangevogtenc, den igden January, met haare Vrienden, naa den middag, na Bachra; de Geest Itondt: op de gewoone plaats, by de brug, en de adelyke Dame greep, aangemoedigd zynde, moed, om eene pistool, met enkel kruid geladen, en welke haar Gemaal haar gaf, op den Geest af te fchietcn; doch, wyldie, ondanks dit alles, ter zyde volgde, zo fchoot zy ook met de tweede pistool op hem ; ging op de flede zitten, maar moest eene drukking aan de linke hand, van haaren pyniger uitflaan , die haar op den afltand van honderd en meer fchreden agter de flede volgde. En, alhoewel ze te Bachra gelukkig aankwam, zo verfcheen egter, op het gewoon pynigend uur , tc wceten om vyf uuren, de Geest, zeggende, by ttraffe benaauwdheden : „ dat is voor' F 6 ,>UW-v  i$t Verfchyning non MevrtiM „ uw fch.iet.en, fchiet maar meer enz., gy „ zult, gewis, aan 'c fchieten denken, en een eeuwige Almanak aan ufve Armen l, hebben". Dewyl men haar gcmeenlyk onder de Armen onderfteunde, begeerde de Geest met barsheid, dat ze zig niet zoude laaten onderfteunen, dat hy dit zelf doen wilde, en heeft ook een'Nabeftaanden aangegreepen, het welk de adelyke Dame zag; waarop hy kwalyk wierdt, en eenige daimjwn kreeg; en de Geest hadde gezegd, hy zal nu wel van u gaan, het welk nogthans niet vóór het einde van den angst gefchied ware. Den 2iften dier maand , toen de Geplaagde 's middags wcêr van Bachra na tSehoven reedt, heeft haar de Geest op haar Landgoed ontvangen, is dien avond cn den geheelen nacht by haar gcbleeven; en zelfs in het biduur op den fchoot van een goed vriend gaan zitten, doch zonder dat deze iets voelde of gewaar wierdt. Geduurende het uur van benaauwdheid, den 22ften January, vroeg, zeide de Geest tot de Lyderes: bid uit het Lied: meinen Jefum lafz ich nicht, het vierde vers. Dergelyke voorl'chriften heeft de Geest'meen- maa-  van Eberftcin. §. 42. ^33 maaien gegeeven. Den 23^ wüde de Gcesc weêr niet dulden, dat de Vrienden en helpers, welke de benaauwde vast hielden, haar deze hulp beweezen, rflaar boodc zig weder aan, om die Vrouw zelf vast te houden, dreigende hen, wanneer ze 't andersdccden, metoorvygen. De benaauwde klaagde ook voort over haar regter oor, roepende: hy Haat my, en kort daarna: nu kryge ik 'er nog ééne. Het masker van heiligheid, het welk de Geest aannam, bewoog den Predikant, — om dat het Spook, na menigmaal gedaane dreiging, die zelfs in den naam des gekruisten Heilands gcfchiedde, hem zelv' niet wilde antwoorden, — om Mevrouw van Eberftein deze onderrigting te geeven, hoe ze den Geest beproeven zoude: zy mogt, naamlyk, ten bewyze , dat hy een goede Geest was, van hem begeeren, dat hy neder knielde, en de GeloofsbelydeV..-' opzeide. De Geest heeft dit, den volgenden dag, ook aangenomen, doch wilde niet bewilligen, dat de Predikant en andere Perzoonen hem konden zien en hooren. Den 94&a January, toen de predikant zyti bezoek 's midF 7 dags  I3'4' Verfchyning aan Mevrouw dags afleidde , zeide de Lyderes met de omftaanders tot den Geest, dat hy overluid fpreeken , en, om dat hy geen kwaade Geest zyn wilde , zyne Geloofsbclydenisdoen zoude Hierop knielde de Geest op > het bed van Mevrouw de Lyderes , en badt 't Geloof , zo dat de Lyderes het hoorde, en den Geest zag; maar alle omftaanders zagen en hoorden niets. Dit niettemin hieldt het plaagen aan. Wanneer zomwylen een zeer harde ftryd voorby was, heeft het Spook tot de Lyderes gezegd : ik moet u wat rust geeven, gaande zelf na het glas, als of het zich wilde verkoelen. Op den middag, om twaalf uuren, als den tyd, wanneer vóór agt dagen het fchieteh gedaan was, heeft zig de Lyderes van den Geest, doch met haare eigc handen, menigmaal, in 't aangezigt en op de borst moeten laaten flaan. Ook zoude hy de eige hand der Lyderes , verfchcide maaien, genomen, en 'er haar een kinnc baks-flag meê hebben gegeeven , zo dat het de geheele kamer door klonk. En met dezelfde'handen zoude ook de Geest, zomwylen, den omftaanders een' flag hebben  van Eberftein. §.42. 135- gegeeven. Anders is nog aanmerkenswaardig , dat de Geest, vcrfchcide maaien, tragtte , zwaarigheden wegens den Godsdienst te verwekken, en uitdrukkelyk gezegd hebbe : wat is dat voor een bidden by u Lutherfchen? bidt Maria aan; ik wil u een Pater nofter brengen; doe, het geen ik u zegge , dan zult gy beter worden. Ook ftelde de Geest de befprenging met wywater als zeer dienflig voor. EeDS zou het Spook de aangevogtene, by het avondbiduur , den mond ook toegehouden , en vast toegeflooten hebben, zo dat ze niet meê bidden en zingen konde. Menigmaal heeft het den ganfchen nagt als een zwaaren last op haar gelegen', en ze zo gedrukt, dat ze zig niet konde roeren. In de goede week zyn de aanvegtingen de allerftcrkde geweest ; weshalven de benaauwde vrouw voornam om na Brucken te reizen, om dat de Geest zelf haar zeide , dat zy het aan vremde plaatzen draaglyker zou hebben. Maar, alhoewel ze reeds op Dingsdag in dc- goede week na haaren oudftcn Broeder reisde , zy heeft egter haare gewoouc aanvallen dagclyks ge-  136 Verfchyning aan Mevrouw gehad, en op goeden Vrydag heeft ze, 5s morgens en 's avonds , dubbelden angst moeten uitftaan. Den dag naa dc Paasch. Vacantie reedt ze wcêr na huis, en Heet deze week wat draagl/ker. Eindelyk is op Zondag Qjiafimodogeniti, 's morgens vroeg, naa dat de .langevogtcne den nacht te vooren nog 't één en ander met den Geest hadt gefproken, het affchcid als gevolgd , om dat de Geest zig liet verluiden, dewyl ze nergens toe te beweegen geweest was, en zy haaren God getrouw bleef, dat hy haar nu verhaten wilde, en wyken. Van dit uur af zyn de verfchyningen weggebleevcn, cn de adelyke Dame heeft niet het minite meer gezien, noch anders oudervonden ; waarom men ook den Allerhooglten, in dc openbaare Kerk-vergadering , op Zondag , mifericordias Domini3 van harte heeft gedankt. ■— By deze ganfche Historie, welke, by de verdedigers van de verfchyningen der Geesten , zo veel goedkeuring weggedraagen heeft, en men als een volftrekt bewys aanneemt, vïnde ik, wat my aangaat, zelfs niet het minite, dat my zcu beweegen, om van  van Eberftein. §. 42. -*37 van myne neiging af te ftaan, die ik in 't binnenfte van my voele , om alle fpookverfchynzels als fpoorioosheden van het menfcheiyke veritand aan tc merken. En, wanneer ik, het geen deze gebeurdtenis influit, behoorlyk opgehelderd zal hebben , dan hoope ik , dat eenige myner leczers ten minften even zo zullen oordeclen, al3 de H. Remigius tot Cludovaeus zeide: wy moeten verbranden, wat wy aanbaden, cn aanbidden, wat wy verbrandden. Om myne beoordeeling volledig en bcvattelyk voor te draagen, wil ik myne aandagt op twee vDornaame (lukken vesten: 1) op die voorvallen, welke als enkele werkingen van de gewoone kragten der natuur kunnen aangemerkt worden , en 2) op dc daarby voorkomende omftandigheden , welke de geest-verfchyning van Mevrouw van Eber. Jiein verdagt maaken. Ten opzigte van het eerjle merke ik aan., dat alle ftuiptrekkingen, drukkingen , trek kingen der leden, fpanningen, het knypen met gevolgde blaauwc plekken, het fchynbaar inluisteren, de oorvygen met de cigc handen der geplaagde adelyke Dame, heel r.a-  138 Verfchyning aan Mevrouw natuurlyke gevolgen eener krampagtige ziekte , gepaard gaande met eene fponrlooze verbeelding , zyn geweest. Want dat Mevrouw van Eberftein aan krampagtige „toevallen wezenlyk onderhevig is geweest, blykt duidelyk, en dat zy, overliet algemeen , haar geitel zeer verzwakt hebbe, kan men reeds daaruit afnecmen , dat 'er uitdfukkelyk gezegd word, zy ware, wegens zes weeken lang aangehouden hebbende Koortzen van haar Gemaal, zeer afgemat geweest. Dat geftadig waaken , cn andcre veelvuldige beezigheden, die ze, by zulke omftandigheden , om haaren Echtgenoot de behulpzaame hand te bieden, uitvoerde . moet tog haare kragten , en haar zenuwgedcl ongemeen hebben verzwakt.- Met eene groote verzwakking, droefheid, zorg en kommer pleegt eene verdikking der vogtcn gepaard te gaan; deze verdikking veroorzaakt, door middel eener prikkeling, krimpingen; maar deze kan men niet bcgrypen zonder ongemeenc fterke beweegingen van 't zenuwfap, waardoor de leevendige voordellen der vcrbeeldingskragc een' graad van duidelykheid kry-  van Eberftein. §.42. T39 krygcn, aan de gewaarwordingen evenaarende. Ook bewerken de krimpingen dc gewaarwording eener drukking en perfing. Daar nu de Lyderes deze drukkingen — welke ook, voor zo verre zy een hoogen graad van fmert verwekten , met de gewaarwording, die door knypen ontlbat, overeenkwamen, — in eene uiterlyke, op haar werkende oorzaak zogt, zo als wy gewoon zyn tc doen, wanneer wy eene gewaarwording krygen m een gedeelte des lichaams, zo als zy anders pleegt te zyn, wanneer eene uiterlyke oorzaak op ons lichaam werkt; zo geloofde zy, dat iemand buiten haar het drukken en nypen moest veröorzaaken. Hierin wierdt zy zo veel te meer verfterkt, als men deblaauwe plekken hier cn daar gewaar wierd, alhoewel zulke plekken, insgelyks, heel natuurlyk, van eene inwendige verdikking voortkwamen , haaren grondfhg in krimpingen hebbende. Des kan ik heel wel begrypen, dat de aangevogten Vrouw in den droom — en ik zoude ook geen zwaarighcid maaken , wanneer het haar waakend overgekomen ware, — eene drukking cp de borst gewaar wierdt,.  140 Verfchyning aan Mevrouw wierdt, gelyk aan die geene, welke ontftaat, wanneer men met een duim op de borst gedrukt word'; des ge'oofde zy ook, dat ze met een duim gedrukt wierdt. Deze gewaarwording en, verbeelding was juist zo, als de geene is, welke men by de zo genoemde nagtmerrie befpeurde (§. I3.y(i). Op dezelfde wyze kan men nu ook her. toefchynend grypen op den fchouder , als mede den driemaal herhaalden floot met een vinger aan den hals by Mevrouw van Eberftein verklaaren. Het inluisteren kon even zo ontflaan, als de ruifching en tuiting der ooren enz (§. 16.) Maar, dat de Lyderes , by dit inluisteren , zekere woorden meende te hoorcn, was een gevolg, dat 'er de verbeelding by infloop, zo als ik, vervolgens, afzonderlyk zal toonen. De oorvygcn, welke, door de eïge handen der Lyderes, zy zo wel , als eenige omllaanders krcegen, was een natuurlyke werking (2) Zie Ephemer. Nat. Curiof. Dec. I. Aan: If. Obfetv. 138. alwaar een ophelderend Voorbeeld van den Arts Simon Sclwltz gelezen kan worden.  van Eberftcin. §. 42. 141 Icing van de tegen haar' wil verwekte hevige krimpingen, en dat deze bcweegingen der handen van een' Geest kwamen, wordt 'er flcgts by verdigt. Men konde immers buiten dat niet wectcn, dat deeze beweeging der handen van een onzigtbaaren Geest voortkwam, en, hoewel de dwee* pige Mevrouw van Eberjlein den Geest, als de werkende oorzaak hiervan, meende gewaar te worden, zo was het tog geene gewaarwording , maar een gevolg, waartoe haar haare fpoorlooze verbeelding leidde. Dat nu, werklyk, die fpoorlooze verbeelding dezer vrouw tot de natuurlyke gevolgen haarer ziekte menigerleie oorzaaken verdigtte, welke alle aan een verfcheenen Geest worden toegefchreeven, blykt reeds daaruit, om dat zy, even als alle levoote dwecpers of opgetrokkenen in den geest, ingebeelde Gezichten hadt, welke zy, wegens den groot.cn grand van blykbaarheid, voor gewaarwordingen h I It Daartoe behoort, dat ze by het gebed, om door den dood van haare kwaal verlost te worden, den Heiland , zigtbaarlyk , in eene aangenaame geftalte gezien wil hebben, welke zelfs  142 Verfchyning aan Mevrouw zelfs met haar hadde gefproken. Was dit niet blykbaar dweepig? Kon ze dit voor gewaarwording houden ; dan was het (volgens §. 2, 3.) gansch niet onmogelyk, dat ze ook haare plaagen en fmerten aan een' Geest toefchreef, dien ze zelfs — te wecten in, de verbeelding — zien, hooren en voelen konde. De rede voor de al te groote werkzaamheid der verbeelding dezer vrouwe kan men ook heel gemaklyk bedenken. Want krimpingen — waarmcê de Lyderes geplaagd wierdt, — wanneer ze de harfenen, de harfenvliezen, en vliezen der zenuwen aantasten , vernietigen alle uiterlyke gewaarwordingen , waardoor de verbeeldingen zulk cenen graad van leevendigheid krygen, als evenredig is aan de kragt der gewaarwordingen, en dezelven evenaart. Zo lang als de uiterlyke gewaarwordingen de ziel onledig houden , moeten zy , zeker, wegens haare grootere blykbaarheid, de verbeeldingen verzwakken; — want eene I erkere verbeelding verdonkert de zwakkere, — maar worden de uiterlyke gewaarwordingen onderdrukt, dan krygen de verbeeldingen een ^iooter Jicht m de  von Eberftein. §. 42. 143 ■ de ziel, cn kunnen alle haare kragt daadclyk bewyzen , gemcrkc de volle oplettendheid enkel op deze eene rigting rust. Het was met deze adelyke Dame op dezelfde wyze gelegen , als met die menfehen, welke aan eene Catalepfu of verdyvinge der leden , (3) die mede een foort van trekkingen is , vast zyn. Want nopens dezen toeftand merken de Artfen aan, dat hy de verrukking en verbeeldingskragc ongemeen gunftig is. Da verbeelding vervolgt haare voordellen of volgens haare wet, of vormt, door de zamendelling of fcheiding haarer beelden , geheel nieuwe beelden , die eene zo grooten graad van leevendigheid krygen , als de gewaarwordingen hebben , weshalven zy voor zulke worden gehouden. Wat wonder, dat dus. danige menfehen, al hetgeen zy zig flegts verbeeld, of wat ze verdigt hebben, voor wezenlyke gewaarwordingen houden. Daaromtrent heeft men voorbeelden genoeg, dat (3) Doch het woord, verftyvinge der leden, is dubbelzinrv, , om dat het , menigmaal, zo veel, alt I*»»* Ckramptrekking) aanwyst.  144 Verfchyning aan Mevrouw dat zulke menfehen ftyf en fterk geloof, den, dat hen God en zyne heilige Engelen waren verfcheenen , met hen gefproken, en Verborgenheden bekend gemaakt hebbe; dat ze in den Hemel geweest waren, en alle deszelfs heerlykheid hadden gezien. — Doch men zal vraagen, hoe heeft de verbeelding deze vrouw juist tot zulk eenSpookzel kunnen leiden, het welk eene Non was; het welk na een beeld, in dc Kerk ftaande , geleek , en aanporde , om een' fchat weg te neemen? De rede ter aanlcidingc van deze ingebeelde denkbeelden onderftaa ik mede optelosfen. Jn de historie wordt gezegd , dat op den Kerkftoel van den Heer van Eberftein — en in dit Geftoelte heeft tog ook wel zyneGemaalin mede gezeeten, — het beeldtenis ftondt, het welk aan de befchryving, die de Lyderes van den verfcheenen Geest gaf, in geftalte volkomen beantwoordde. Mevrouw van Eberftein, welke zeer ftreng in de beleevinge der Godsdienstpligten , en vroom uit fmaak zo wel, als uit verpligting was, bezogt heel naarftig de Kerk, cn hadt dus dit beeld heel dikwerf gezien; het hadt  van Eberücin. § ai. 145- tig , boven veele anderen , diep in haat geheugen en verbeelding ingeprent ; des kon het haar ook, menigmaal, in dc gedagten komen. Nog meer, dit beeld hadt drie ringen aan dc vingers, zo als, uitdrukkelyk , in de gefchiedenis wordt gezegd. Mevrouw van Eberftein heeft dus wel menigwerf, in de Kerk, aan deze drie ringen gedagt, die ze aan de vingers der afgebeeldde Non zag. Zy heeft, verder, daar meê de gedagten kunnen verëenigen, dat deze geitorve Non wel veele fchatten hadt bezeetcn, en dit ook wel van anderen gehoord. Dewyl ook van 'c Gemeen dikwerf gezegd en verhaald wordt, hoe hier en daar een fchat begraaven lag, -- vooral, wanneer zig mogelyk een fchynzcl, na een licht gelykeud , of een zo genoemd dwaallicht aan een bepaalde plaats laat zien ; — dan denkt de nimmer rustende verbeelding na, wat 'er tog wel voorgoederen mogten liggen. Een ganfche brouwketel met geld , is het gevolg der werkzaame verbeelding van den gierigaart, — zilveren kannen en ander kostelyk huisraad, daaraan denkt een ander, die een III. Stuk, G by.  i\6 Verfchyning aan Mevrouw byzondcr bchaagen fchept in zulke meubilcn. — Daar nu- Mevrouw van Eberfiein v':m zo menigvuldige vernaaien hoorde fpreeken; zo konzy, heel wél, tot dc gedachte gebvagt worden, - vooral, wanoeer ze van haare Nabettaanden mogelyk hadt gehoord , dat dc Non , welke, op deze afbeelding van Trebra , aangeduid wierdt, veele zulke kostelykheden hadt gehad, - dat wel deze ovcrleedene van Trebra, naar de gewoonte van veele anderen in vroegere tyden, haare kostelykheden zal begraaven hebben. Op deze wyze ontftondt, in de ziel der Lyderes, het denkbeeld van een bedolven fchat, waarby ook wel een zilveren kan zyn mogt; cn, daar de ryke Nonnen, meestendeels, kostbaare pater nosters hebben, zo bewaarde de verbeelding van Mevrouw van Eberfiein dit kostbaar Pater noster in deze zilveren kan. Zy hadt mede wel eenig bericht, dat haare vernieuwde kamer, voor dezen, door eene Non bewoond was geweest , en wie zou 't wel geweest zyn ? immers die van Tre. hra, waaraan ze leevendigst dagt; — want over de waar- of onwaarheid bekreunt zig de  van Eberfiein. §. 42. 147 de verbeelding niet. Zy wist verder even zo wel, als wy , dat vcelen geloofden, hen verfcheene een Geest, die haar noodigde , om meê te gaan , en een' fchat weg te neemen. Deze gedagten , waar mede zig Mevrouw van Eberfiein dikwerf -onledig hadt gehouden, waren zo in malkander gevlogten , dat ze den werkingskring haarer ziel befiooten , en elk begin van deze aanëengefchakelde denkbeelden, verwekte, door middel der verbeeldinge, ook de overige. En waar en wanneer begonnen dan deze? — ik zeg ten dien tyde,dat deze vrouw, wegens verdikking haarer vogten en aanvallen van krimpingen, een knypen meende te voelen, waarvan ze dc rede — hoewel die niet buiten haar was, nogtans — buiten zig zogt. Hierom zag zy om, om dezen pyniger te aanfehouwen, en, daar uit al den toeftand bleek, dat het een heel buitengemeen vyand moest zyn, zo verwarde de van fchrik verzelde verbeelding elk wit fchynzel met eene in 't wit gekleedde geftalte, en wel natuurlyk aan het glas by de zaal, alwaar 't invallend licht zulk een fchynzel veiöorzaaG 2 ken  T4g Verfchyning aan Mevrouw ken kor.de. Nu begon dc fchüderende verbeelding aan die beeld een werken, en een leeven toe te fchryven. Doch deze afbeelding bleef , uit hoofde van den te grooten fchrik en het teruggaan, flegts nog eene fchets en een onvoltooid ontwerp. Maar, by de herhaalde aanvallen, te weeten , knypen, drukkingen, trekkingen, ftuiptrekkingen enz., zogt de werkzaame cn fpcclende verbecldingskragt het voorheen gevormde beeld meer te polystcn, en volkomen af te maaken. Zy hadt het hoofd vol van de vooraf gemelde Non, van haare ringen en fchatten; wie weet, of ook niet Waarzeggers of andere Python-isfen haar eertyds voorfpelden , dat ze door het wegneemen van een fchat gelukkig zoude worden. Hierom kwam ze tot dc gedagten, dat de ryke Non haar plaagde , om dat ze de eerftc maal , by het wenken derzelve, niet meê gegaan ware. Met vrees en fchrik zag ze by haare fmertelyke aandoeningen, na deze Non om; haar zenuwfap wierdt, buiten dat, in de leevendigfte en verwardite beweeging gcbragt: wat wonder, dat ze geloofde, het beeld  van Eberfiein. §. 42. 149 beeld der Nonne voor zig te zien. De ongeregelde beweeging der vogten uitte zig mede in de oorcu, verwekkende daar zulke indrukzels, als anders pleegt te go. fchieden, wanneer ons iemand iets in luistert; hierom meende zy, dat de Non haar in het oor luisterde. En wat dan? — om dat 't gedruis zagt, dus taamlyk onverftaanbaar en verward was, zo ftelde haat' de verbecldingskragt, op de wyze dcc gochelaars , ■daarby het verdigte beeld zeef leevendig voor : het Spook of de Geest zoude tog wel begeeren, dat ze meê zou gaan, om den fchat weg te neemen ; en hoe gemaklyk was het nu, dat , in die groote verwarring waarin zig de Lyderes bevondt, deze de van de dienstvaardige verbeelding aangebooden denkbeelden voor gewaarwordingen aannam. Op dezelfde wyze was het gelegen met de overige gcfprekken , welke aan het Spook worden toegefchreeven. En hoe dikwerf heeft zig. de moeder der verdij-ting, de verbeeldingS'kragt, eene gcheelc reeks van buitenger meene gevallen voorgclteld ? Hier mede; vergelyke men, wat ik boven (§ 2.) paG 3 peas-  .15° Vtrfchy.nzn% aan Mevrouw pens de werking der verbeelding ten op* 7.ïgte van het gehoor , heb bygebragtJ Daarby heeft de ondervinding reeds geleerd, dat met ftuiptrekkingen zelfs menig-: vuldige dwbepigê gedagten verzeld gingen. Ik beroep my op Peimix, (4) welke van een jong mensen verhaald, dat die, een' aanval tot de vallende ziekte krygende, geloofde, dat hy eene koets in een vollen galop en met een'groot geraas zag komen, waarin een mannetje met een roode muts zat. Uit vreeze, van door deze koets verplet te worden, viel hy ftyf van zig zelv* ep den grond. Doch, nu wil ik ook, verder, nog do daarby voorkomende omftandigheden nagaan , welke de geheele verfchyning — voor zo verre zy als eene echte aangemerkt wordt, die een uiterlyk, met haar inftemmend onderwerp hadt, — verdagt maaken.. Daartoe brenge ik deze omftandigheid, — dat flcgts de Lyderes den Geest, en niet de omftaanders hem gezien hebben; het welk tog met de Leer van den gezigckring_ firyett i, (4) Obfervat, med,. pag.. 85.  van Eberfiein. §. 42. ï'jfl ftrydt, die ik boven (§. ij.) heb voergedraagen. Daar wordt ook wel eens aangehaald , als of de kaïnenier den Geest naast het bed zag (taan. Doch hieromtrent ontbreekt niet flegts 't bewys van waarheid , maar de zaak komt my ook daarom verdagc voor, om dat zig, by het naderen van dat meisje, de Item liet hooren: foei, Waarfchynlyk hadt dit meisje het woord; foei, zelf gefproken. — Misfchicn om haaren afkeer bit te drukken, welken zy gewaar wierdt , toen ze de verrekking van den fchenkel gade floeg, of om den tegenzin uit te drukken in den viezen reuk, welke by zulke Lyders pleegt te zyn. — Doch haare zieke Mevrouw, en wel net eenige drift vraagende: wie zegt daar foei? Zo verfchrikte de oppasfeede kamenier, en duchtte , dat haar die uitdrukking ganseh niet wel mogt genomen worden; weshalven zy haare toevlugt nam tot het zeggen, de Geest hadde zig van die uitdrukking bediend, welken zy aan het bed zag, dewvl hy boos was, dat ze de Mevrouw wftde helpen. Want waarom hebben, bchalven de Mevrouw, ook de ornG 4 'fta ao-  151 Verfchyning aan Mevrouw ftaanders, zo als verhaald wordt , thans den Geest hooren fprecken, daar tog, by alle andere vyancige aanvallen cn redenen des Geestes, niet een eenig mensen, bcbalven de zieke, ooit iets hebben gehoord? Voorts wordt onder anderen aangehaald, dat de Geest gezegd hebbe,. daar lag een zwarte hond by den fchat. — Welk zot tuig! waar komt de hond van daan ? is 't een natuurlyke, welke dien fchat bewaart? boven den grond? dan moet men hem im mers zien; en wie voedert hem ? Onder den grond ? zo zyn 'er dan ook honden otider de aarde? Maar is het een buitengemeene hond, mogelyk de Duivel ia honds-gellaitc. O! dan toont men eerst, da: de Satan — een eindige , bepaalde Geest — kïagt cn magt hebbe, om elke geftalte aan te ncemen. Daarby fchynt het, met 't oogmerk van den Geest niet overéén te komen, om van deezen hond te fpreeken, gemerkt Mevrouw van Eberfiein , buiten dat , bevreesd genoeg was. Hy hadt immers dien hand kunnen wegvoeren , zonder haar dit te zéggen, en te belooven. Even zo fabelagtig, en met de dom-.  van Eberffcem. §. 42. 153-' domheid , die in het blindde Pausdom* heerschte, inftemmead, is deeischvan den" Geest, dat men flegts een voorfchoot-ojv den fchat mogt werpen: en allereerst zou de fchat niet als geld uitzien , maar wanneer hy vier weeken in de kast gelegenhadt, dan zoude hy van geftalte veranderen. Hoe ? vraage ik hierby , cn door" wiens kragt? — Aartig klinkt het- mede,> dat de Geest cene Tombe begeert , met? een ftigtclyk kluppel versje. Kon hem dit in het Ryk cicr'Geetften , en in de eeuwig', hcid iets baaten? Dè Geest knielt, eh bidt het Geloof, het wèlfc de zieke Mevrouw ziet cn hoort, maar alle by- en omftaan-ders zien en hooren niets, Hoe kan men1 dit weêr met den gezigts-.eo. gehoorkriagi overeenbrengen ? (§. ij.> G 5" §-rja>  7 54 darendbns te doek gefielde§. 43 a> Vtorfpellende Verfchyning, wej^e den Hertog van Buckingham ten onderwerp hadt* Taak Jpeelt gy loos genoeg, Bedrog, de valfcherol* Maar voortaan zult gy ons niet meer bedriegen kunnen, Ééne der voornaamfte verfchyningen is * »ngetw\feld, die gecnc, weike Lord Clarendon verhaalt, en den Hertog van Buc kingham ten onderwerpe hadt, (t) welke door CO Zie „ Hiftoire de la rebellron & des gtter„ res civiles d'angleterre, depirs ló+r. jusqu'au; ^ retablifiement du Roi Clmrles II. par Edward „ Comte de Ciarendon. Torn prem. a la Haye„ 1704. pag- 55 feqq," D: Lsjz zegt zelfs,. m feiner praktifchen Dogmatik, S. 71. ,, geene?, historie van verfchyningen heeft meer fchyn,. „ dan die in hetLeeven van Sir George I'Miers,, Hertog van Buckingham voorkomt ." Doch hyberoept zig op den Britfchen Piutarch, 3 Band,. S. 158 &c. waar de gefchiedenis mClarendon te tyaekgefteldis, en.voegt 'erby: „ trouwens,hier  Ferfchymtg. §. 43 a). T5-5 door een Luitenant, Johi Felton, door middel van een mes, in 't zesendertigfte jaar zyns ouderdoms wierdt vermoord. De historie is de volgende:',, Onder de pee» nen , die by des Konings kleerkamer te Windfor in dienst waren, bevondt zig een man, welke, om zyne oprecht- cn khranderheid, in een goeden naam- ftondt, érr toen omtrent vyftig jaaren oud was. Dezer man was, in zyne jeugd, in een Collegiete Parys , alwaar zig ook , ten zelfden tyde, GetigèPmiersï des Hertogs Vader, bevondt, opgevoed , met wien hy eene naauwe vriend'fchap ftigtte, doch van dicrr tyd af hadt hy hem niet weêr gefprokenDeze gemelde 'Bediende der kleerkamer nu, ongeveer zes maanden, vóór dat de" Hertog wierdt vermoord, by eene volkome' gezondheid , op zyn bed te Windfor lig» gende , zo verfeheen hem , te middernacht, een Man van eene eerwaardige geftalte , fchoof de gordyncn van deszelfs bed is ook geen voldoend bewys voor de Histo,, r;e, in tegendeel de cnwacifciynlykheid em „ andere reden daar tégen,'! G <5  156 C&renuons te boek gefieldebed op, en vroeg hem, terwyl hy hem ftyf aanzag, of hy hem niet kende? Deze gaf in het begin geen antwoord ,. om dat hy half dood van fchrik was. Doch voor de. tweede maal gevraagd zynde, of hy zig niet herinnerde , hem te hebben gezien, xo kwam hem George van Villiers, uit. hoofde van lighaams-gefhütc en klecding,, te binnen , en zeide , dat hy hem voor. George van Villiers, hieldt. Hierop antwoordde de verfcheenen Geest, dat hy gelyk hadt, verzoekende-hera-, den dienst te: willen doen, om zig, in zyn' naam, 11a zyn'zoon, den Hertog van Buckingham iebegeevcn , cn hem te zeggen, dat hy alle: zyne kragten moest infpannen, om zig by 't volk bemind te maaken, of ten minften, de tegen hem gaande gemaakt zynde gemoederen te bevredigen; anders zoude men hem niet lang meer laaten leeven. Na deze woorden verdween 'tGezicht, en.de goede, man, het zy dan, dat hy al of niet yoU komen ontwaakt geweest was, fliep tot 's morgens zeer gerust. By zyn ontwaaken merkte hy deze verfchyning als een' droom aan,, agten.de. dien geene byzondere oplet- cendr  Vcrfrfiyning. §. 43 a). M& tendheid waardig. Een of twee nachten daarna verfcheeu hem dezelfde perzoon nog eens, aan dezelfde plaats, en op hee zelfde uur, met een wat ernftigcr gelaat, dan te vooren, vraagende hem, of hy 'c hevcl, hem gegeeven , hadt uirgevoerd? Wél weetende , dat zulks niet was gefehied , gaf hem de Geest zeer ernftige verwyten, met by voeging, dat hy meerder gedicnltigheid van hem verwagt ha.klc, en dat hy , zyne begeerte niet nakomende ,geen rust zoucie hebben , maar overal van hem vervolgd worden. De weêr bevreesde bediende beloofde, te zullen gehoorzaaincn.. Doch 'smorgens wist hy niet, «aar toe hy moest befluiten. Hy vondt zig in het naauw,. eene'tweede, zo klaare en duidelyke verfchyning voor een' droom te houden, en aan den anderen kant fcheen hem nogtansdes Hertogs hooge ftaat , de grootezwaarigheid, om voor hem te verfchynen, en nog meer de bedenkelykheid om den Hertogde zaak te doen geloovcn, de uitvoering van 't bevél te verydelen, en onmogclyk te maaken. Hy was eenige dagen in het onzekere., wat hy doen moest., tot dat hy G 7. eia-  158 CTarendbns le boek gejïdie eindelyk voornam , om even zo werkeloos , als de ecrfle maal , te zyn. Daar volgde nu een derde , maar veel geduchter verfchyning , dan de twee voorgaande. De Schim verweet hem in een bitteren toon, dat hy zyne gedaane belofteniet was nagekomen. Hy, wien dit vcrwyt aanging, beleedt, dat hy de uitvoering van het geen hem was belast, wegens de in overweeging genomen zwarigheden, om voor deti Hertog te verfchynen, hadt uitgcftcld, om dat hy met niemand bekend was, door welken hy kon hoopen, eencn toegang te krygen , en , wanneer hy al middelen vond., om gehoor te krygen, dat hy zig egter buiten flaat zoude bevinden, om 4en Hertog te overreden, dat hy zulk een bevél hadt ontvangen: men zoude hem voor uitzinnig houden, of gelooven, dat hy of uit eigen boosheid, of op aanhitzing van kwaadaartige menfehen den Hertog zogt te misleiden, en op die wyze mogt zyn bederf onvermydelyk zyn. De Geest antwoordde , als te vooren , dat hy niet eerder rust zoude hebben, vóór dat hy aan de begeerte hadt voldaan, met by voeging, dat  Ferfcliyning. §. 43 a*> 159 dat de toegang tot zyn' zoon gemaklyk ware, en dat zy niet lang behoefden te wagten, die hem begeerden te fpreeken: doch», om geloof te vinden , zo wilde hy hem-, twee of drie byzondere omftandigheden zeggen , maar waarvan hy by niemand, dan den Hertog zelv' eenig gewag mogt maaken; en dat, zo dra die deze omftandigheden zoude hooren , hy ook alle zyne overige verhaalen aanncemen zoude. Deze derde verfchyning kon hy niet wederftaan,. maar reisde voort den anderen dag na Londen* en, daar hem Sfr Ralph Freemann* (een Requestmeester) welke met des Hertogs iNicht getrouwd was, van naby kende, zo maakte hy by hem zyne opwagting, met verzoek, om hem met zyn gezag te onderftcunen , ten einde hy gehoor verkreeg; waarby hy-verzekerde, dat hy zaaken van gewigt bekend hadt te maaken, welke eene groote ftilzwygendheid, en eenigen tyd en geduld, om ze aan te hooren, vorderden, Sir Ralph kende de fchrandcr- cn befcheidenheid dezes mans. Hy begreep medé, uit het geen hy flcgts in algemeene bewoordingen hadt gehoord, dat  ïrja CUïrendorïs te boek gefielde dar. iets buitengemeens de oorzaak zyner reize was, beloovende hem, gcdienftig te willen zyn, cn 'er met den Hertog van te fpreeken. By de cerfte gelegenheid gaf hy ook den Hertog bericht van den goeden naam-dezes mans, van zyne begeerte, en deedt hem een verflag van alles, wat hy van de zaak wist. De Hertog zeide hem , volgens zyne gewoone minzaamheid,, dat hy, den volgenden dag, vroeg, met den Koning op de jagt zoude gaan ; dat zyne paarden hem by de Lambeth brug zoude wagten, alwaar hy 's morgens om vyf üuren dagt te landen, en, wanneer de man hem daar wilde af wagten , dat hy, zo lang het noodig was, met hem konde fpreeken, Sir P^alpli bicef niet in gebreke,dezen man, op het getteldé uur, na die plaats te leiden, en hem den Hertog, by het aan land (tappen, voor te (tellen. Hy wierdt ook van den Hertog zeer gunftig. ontvangen, welke met hem-ter zyde ging,en bykans een uur lang. mot hem fprak. Aan deze phats was niemand , dan Sir Ralp'i, en des Hertogs Bedienden; doch allen Honden ze verre , dat ze geen enkel, woord:  Verfchyning. §. 43 a). 161 woord konden hooren, al was het, dat ze zeer wel zagen, hoe de Hertog, menigmaal , en met veele aandoening fprak. llalph, die het gefprek bemerkt, cn de oogen aanhoudend op den Hertog hadt gevestigd , merkte dit nog beter, dan de anderen. De Man — te weeten de GeestenZiender, — zeide hem ook, op de terugreis na Londen: dat, toen de Hertog de .byzonderc omftandigheden, welke hy hem ontJekte, om het overige zyner reden geloofwaardiger te maaken, hadt gehoord, hy van kleur veranderd ware, en verzekerd hebbe, dat niemand, dan de Duivel, hem zulks hadt kunnen zeggen, dewyl de Hertog llcgts alleen, en een ander perzoon, van wien hy volflrekt overtuigd was, dat die het niemand hadt gezegd , zulks wisten. De Hertog vervolgde zyne jagt; doch men befpeurde, dar hy zig, geftadig, van de anderen afzonderde, in diepe gedagten \yas, en geen deel aan het vermaak nam. Hy verliet de jagt nog voormiddags, fteeg van het paard te Whhehc.il, en begaf zig in de kamer van Mevrouw zyne moeder, «act welke hy twee of drie uren alleen was. Haar  i6i Clarendons te hek gefielde Haar luid gefprek wierdt in de naby zynde vertrekken gehoord, en , toen hy uit de kamer kwam, befpeurde men in de trekken van zyn wezen zeer veele onrust, met toorn vermengd, 't welk men nog nooit, naa een gefprek met de Graavin , (2) welke hy fteeds de diepfte eerbied bewees , had waargenomen. De Graavin vond men, naa des Hertogs vertrek , weenende , en in dc grootlte fmart gedompeld. Zo veel is een bekende en zekere waarheid, dat ze zig daarover niet fcheen te verwonderen , toen ze de tyding van des Hertogs vermoording kreeg, die eenige maanden daarna gefchiedde, even als of ze die voorzien hadde, ja, dat men, vervolgens, die droefheid niet by haar befpeurde, welke zy over het verlies van een haar zo geliefden zoon, noodwendig moest bevinden.** Heimelyk wierdt verhaald, dat de byzon- dere (2) Want, niettegendaande haar tweede hui. weiyk met Sir Thomas Compton, wierdt zy kort naa haars zoons verklaaring tot Hertog van Buchingham , tot Graavin van Buckingham benoemd'.  Verfchyning. §. 43 l63 ócre omftandigheden, welke die Man den Hertog te binnen bragt, eene ongeoorloofde verkeering des Hertogs met eene Nabeftaande van hem betroffen, en , daar hy goede reden hadt, om tc gelooven, dat 'er die Dame zelve niet van gefproken zoude hebben, zo geloofde hy, dat buiten haar alleen de Duivel daarvan kon gefproken hebben : dit ontroerde hem zodanig» dat het 'er verre by hem van af was, om met de bezendinge des mans den draak te fteeken. (3) Daar worden nog andere voorgevoelens nakende zyn dood aangehaald, welke ik» by- deze gelegenheid, niet voorby kan aan te flippen , om dat ze tot 't Geheel be» hooren, en eenigen invloed hebben op de verklaaringe, welke ik, ter openinge van zaaken , willens ben te geeven. Daartoe brengt men, 1) dat de Hertog, by zyne affcheid van den Bisfchop van Londen, welke by den Koning veel vermogt , tot denzelven gezegd hebbe : daar ik weet „ dat .(3) $ den Bïittjfchcn Plut.arch , 3 Band* &. 166.  164 Ciarendons te boek gefielde dat gy eenen byzonderen toegang tot den Koning, onzen Heer hebt; zo (taa my toe, u te verzoeken, om den Koning gunftige gedagten omtrent myne arme Gemaalin en Kinderen in te boezemen. De Bisfchop ontltclde over deze woorden, of de wyze, waarmede hy ze uitte , of over beide, eenigzins, en nam de vryheid, hem te vraagen , of hy een Geheim in zyn hart omdroeg? Neen, antwoorde de Hertog; maar ik verbeelde my, dat eenig toeval my even zo wel, als een ander mensch, het leven kan beneemen. 2) Den dag te vooren , vóór dat hy wierdt gedood, bevondt hy zig niet wél, en de Koning bezogt hem, als hy even te bed lag. Naa verfcheide ernftige en vertrouwde gefprekken omhelsde hy den Koning by het heengaan, op eene ongewoone wyze, cn met veele aandoening, desgelyks zyn' vriend, den Graaf van Holland , als of zyne ziel een voorgevoelen hadt , dat hy ze niet weêr zoude zien. 3) Op den dag van zyn dood ontving de Graavin van Denbigh een' brief van hem. Terwyl ze dien beantwoordde, befproeide zy 't papier met trainen ,.  Verfchyning. §. 43 a). 165 ncn, en naa eene diepe droefheid, waarvan ze geene andere rede wist te geeven, dan het verzoek van haaren besten broe; der, viel ze in eene flaauwte. Haar brief eindigde dus: ik bidde om uwe gelukkige : terugkomst, waaraan ik niet denke, zonder dat zig een dikke wolk boven myn hoofd verbreidt, welke my te zwaar wordr, : dan dat ik ze, zonder droefheid myns har1 te, kon verdraagen; doch ik hoope, dat i de groote God des Hemels u zal zegenen. 4) Den dag na de vermoording kwam de Bisfchop van Ely, haar vertrouwde vriend, om haar te bezoeken. Men geloofde, dathy best in ftaat ware, om haar tot het ontvangen van eene'zo droeve tyding toe te bereiden. Toen hy hoorde, dat ze fJiep, r wagttc hy, tot dat ze zoude ontwaaken, i en dit gefchiedde in den fchrik van een » droom. Het kwam haar voor, dat haar ] Broeder met haar, in haare koets, op het i land reedt, en dat ze eensklaps een luid I gefchreeuw des volks hoorde, waaromtrent I haar, op haare vraag , onderregt wierdt, dat het een vreugde-geroep over des Hertogs van Buckingham ziekte was. Naauwe- lyks  löö Ciarendons te boek gefielde lyks hadt ze dit haare Staatjuffers verhaald , of de Bisfchop , die haar bericht van *sHertogs dood zou geeven, tradt in haare flaapkamer. (4) — Ik gaa nu over tot de beoordeeling dezer Historie, en merke aan , 1) dat haare Jiistorifche waarheid nog onbeweezen is, zo als D. Lefz, volgens de vooraf aangehaalde plaats, ook reeds heeft opgemerkt. Dc Heer Larrey (5) fchynt wel , by de aanhaaling dezer geest-verfchyning , door het gezag van Clarendon eenigzins te zyn getroffen , wanneer hy zegt: 't is waar, dat deze verfchyningen een weinig fmaaken na de Legende, doch de Gefchicdfchryver Mylord Clarendon, welke daarvan als van een zekere zaak fpreckt, is van •een gezag, dat agtinge verdient; maar gaat men na, dat in Rapin Thoyras en Hume's historifche werken van Engeland, geen enkel woord van dit geval gevonden wordt, cn (4) Zie den Brittifchen Plutarch , 3 B. S. 158 -160. (5) In Hijioire d'Angleterre d'Ecoffe & cTMande, Tmn. auatrieme, p. 59«Hn- *7« &c'  Verfchyning. §. 43 a> IÖ7 cn van den laatften evenwel vast gefield mag worden, dat hy de historie wel geweeten , maar riet gelooft hebbe; dan fchynt 'er voor de geloofwaardigheid van het verhaal heel weinig rede te zyn. 2) Voorts is het onwaarfchynlyk. Want ware de omftandigheid wezenlyk waar geweest , dat de Bediende der Kleerkamer zulke omftandigheden hadt voorgefteld , die hy van den Duivel alleen, of een eenig mensch kon weeten, waarvan nogtans de Hertog overtuigd was, dat die zulk eene zaak niemand ontdekt zoude hebben; dan zou, gewis, de Hertog dien man zo niet hebben laaten heengaan, maar veeleer doen arrefteeren, om hem te perfen, om voor de zaak verder uit te komen. Een zo verftandig Heer, als de Hertog van Buckingham was, laat zig zo ligt niet daar door verblinden, wanneer zig een man' op eene bekendmaaking door een Engel of Geest beroept. 3) Wanneer ik zelfs al de waarheid der gefchiedenisfe in haare waarde wilde laaten , het welk nogtans zy , die nadenken , wegens de vooraf bygebragte omftandigheden, van my niet kuunen be- gee-  j(5:8 Clsrendons te leek gefielde gecren; dan ware het gevolg, om tot eene Geest-Verfchyning te bcfluiten, egter te overhaast. Want a) men kon tegenwerpen , dat de gebcurdtenis , door een te werk gefteld en afgefproken bedrog, veroorzaakt ware. b) En veele omftandigheden laaten zig ook door een' droom verklaarcn. Dat de zaak door een bedrog veroorzaakt heeft kunnen worden, bewyze ik daaruit, om dat het volgens de omftandigheden buiten kyf is, dat het volk op den Hertog zeer gebelgd was. Hoe ligt kan bet dus wezen, dat eenige misnoegden het ontwerp fmeedden, om door eene verdigte Geest-Verfchyning den Hertog op des volks zyde te trekken , en hem diets te maaken, zoo hy 't volk niet bevredigde, dat het hem zyn leven zoude kosten. De verborgen omftandigheden welke niet eens duidelyk zyn opgegeeven, -— kunnen ook wel van zulk eene natuur ge. weest zyn , dat de Hertog wel meende, dat hy en nog iemand dezelve alleen wisten; nogtans is 't mogelyk, dat een Bediende m die buiten dat , altoos , niet ver-  Verfchyning. §. 43 a).' 169 verre van zulke Hecren zyn , cn menig, maal ook door fleutelgatcn enz. iets onge. merkt waarncemen, — agter zulke omftandigheden gekomen is, en, om des volks haat af te wenden, en den Hertog tot aoi dere gedagten te brengen, tot de verdigting van een voorgegceven Gezicht het zyne toebragt. De oprechtheid van den» Bedienden der Kleerkamer vermindert de mogclykhcid van zulk een bedrog ook niet; want, by alle zyne oprechtheid , kar* hy hebben gelooft, patriottisch en ten beste van het Vaderland te handelen , wan-t neer hy , door middel der voorgegceven verfchyning, des Hertogs onderneemingen^" die het volk voor nadeelig hieldt, in het toekomende konde vernietigen. En wie weet dan, of zelfs niet des Hertogs Moeder tot zulk een bedrog iets hebbe toegebragt; om dat ze, werïdyk , voor nadeelige gevolgen voor haar Zoon bcdugtwas, zoo hy het volk niet te vreden ftelde; en, daar ze ook wel die per-' zöon was, welke de geheime omfhndig. heden des Hertogs wist, konde ze, zo III. Stuk. H veef  l7o Clarcndons te ioek gefielde veel te meer, aan het bedrog gewigt byzetten. (6) Ja, toen zig de Hertog, naa de jagt , by haar begaf, en hy toornig van haar ging, zo kon het heel wel wezen, éat hy haar heeft verweeren, dat ze iets geklapt moest hebben. Hierby komt, dat des Hertogs moeder de tyding van haar coons dood niet als geheel onverwagt ontging ; juist dit bevestigt , dat ze vooraf »a volks haat zeer geducht , en vermoed moet hebben, dat het haar' zoon het Leven mogte kosten, indien hy het volk niet te vreden Helde ; weshalven zy juist rede senoeg gehad kan hebben, om alle middetnin'twerk te Hellen, ten einde haaren zoon (« K denk niet , dat men hieruit zal beDuiten, als wilde ik te kennen geeven, dat de Hertog - indien de om Handigheid nopens de minnaary met eene Nabettaande gegrond zyn mogt, waarvan nogtans 't bewys ontbreekt, ayne -«oeder tot zulk een pligtftrydig onderwerp gekoozen hebbe. Het kon immers, by Vöorb. eene overleede bloedvriendin zijn, wier „aauwe verkeering met den Hertog de moeder ajleen bekend was enz.  ' Verfchyning., §. 43 a). 17x zoon gcncgener jegens het volk tc maaken. Wat nog meer is , uit de andere voortekens , welke vóór des Hertogs dood worden aangehaald , blykt duidelyk , dat des volks haat zo ongemeen groot moet geweest zyn, dat men, by eene aanhoudende vrees , eenen kwaaden uitflag verwagtte. Dit geefc dc Hertog zelf te kennen, in het gefprek met den Bisfchop cn den Koning, niet minder de Graavin van Deribigh, en de bcr.aauwde droom aangaande het vreugdegefchreeuvv over des Hertogs ziekte. En hier door juist krygen deze voorgegeevcn voortekens hunne natuurlyke oplosfing. Ter verdere bevestigingc verdient nog aangemerkt te worden , dat, eenigen tyd vóór de vermoording, Sir Clemens Throgmonon, een waardig fchrander Man , den Hertog in een byzonder gefprek hadt geraaden, om een pantzicr te draagen. De Hertog nam dezen raad zeer wel op, maar gaf ten antwoord, dat een pantzier tegen de woede des volks flegts eene zwakke verdediging zyn zoude, en wegens een' aanval van een enkel persoon geloofde hy, iivgeen gevaar H 2 * tc  172 Clai-endüiis te Uek gefielde te zyn. (7) Maar hoe? de wezcnlVk'c U,Tkomst'leerde evenwel de echtheid der voorfpeUir.gc. - Hierop antwoorde ik, zulks kon een natuurlyk gevolg zyn van 'svólks verbittering, en juist dc moordenaar behoorde onder de kwaaJaartigften en meest verbitterden; wat wonder dus, dat dié cencn verraaderlyken moord pleegde. Immers zeide die ook zelf, dat hy daardoor was aangezet , om dien moord te pleegen , „ om dat het Lagerhuis tegen den Hertog een voordel badt gedaan, waariD dezelve als de eenige oorzaak der natiosaaie belastingen , en als de grootfte vyand van den Staat was afgebeeld." By decze beweegrede tot den moord voegde hy ook het lezen van een zeker bock , door een Schotfchcn Arts, Egglefione, gefchreeven, waarin die Schryver den Hertog als het fchandelykfte monfter op den aardbodem afgebeeld , cn hem voor onwaardig hadt verklaard, om aan een Christen-Hof, cn onder een zo deugdzaamen Koning, of aan eenige plaats in het gebied des mensch- ' (7) s, den Brittifriten Flut arch, f,E,S.i57 8V.  . Verfchyning §. 43 a).. 173 menschdoms te leeven. Uit dit alles blykt ten vollen, dat de haat tegen den Hertog zeer uitgebreid moet zyn geweest: (8) om van (8) Zie den Brittifchen Fluiarclï, t, c S. 150". Ja , hoe zeer het misnoegen onder het volk geheerscht moet hebben, kan men daaruit afr.eemen, om dat de Hertog verfch'eïde maaien wierdt gewaarfchouwd , om zig aan deze of geene plaats niet te begeeven, ten pinde zyn perzoon niet in ge\aar te Hellen. By eene terugkomst van hem na Piymoutli, zondt hem Lord Gorihg een' Boode , welke hem moest waai', fchöuwen, om niet op den gewoonen weg na Londen te blyven, om dat men een' aanflag op. zyn leven gefmeed hadt. De Hertog trof A'&a Boode onderwegen aan, las den b/ief', tïa'k hem met de grootfte bedaardheid by zig , en vervolgde zyn' weg, verzeld van zeven ot'agt perzoonen, welke tot hunne verdediging niets, dan hunne gewoone degens , by zig hadden. Drie mylen gereisd hebbende, ohlhioèttp hein, naby eeneftad, een oude vrou.v, we.ke vroeg, wie onder het gezelfehap de Hertog Was ? en begeerde hem te fpreeken Men bragt ze by hem aan het paard, en zy verhaakte hem, dat n 3 &e  174 Clarendons U boel gefielde van geene andere dryfveercn te fpreeken, welke den moordenaar aangezet mogen hebben. ze in de naaste ttad, waardoor hy reizen zoude, eenige vuiiaartigc perzoonen hem den dood ïiadt hooren zweeren, en hy dus een meer vet3igen weg mogt neemen. De toevallige waarfchouwing dezer oude vrcuw en het overdagte bericht van zyn edelmoedigen vriend, Garing, gaf hem aanleiding , zynen reisgenooten den inhoud des briefs, en alle omftandigheden bekend te maaken , die ook allen den raad der oude vrouw goedkeurden. Dit niettemin befloot de Hertog om zynen weg , uit dien hoofde, niet te verlaaten, zeggende, wanneer hy zynen vyanden eens eenige vrees voor gevaaren verrfèdt, dat hy nooit zonder gevaar zou kunnen leeven. — Naauwlyks was hy binnen dc Had gereeden, of een omdoolend Zoldaat, die voor een beedelaar of een befetaonkenen wilde doorgaan, greep na den teugel; maar één der ïeisgenooten , welke dit voor een begin van kwaade óógmerken hieldt, gaf zyn paard de fpooren, en ft iet den Zoldaat, met groote heftigheid, van den Hertog af, welke hierop fneller door de ftad reedt. Zie den 'Brit tifc hen Plutarch, .'. e. S. 152 ö>c.  Verfchyning. §. 43 a). 17$ ben. (9) Nogtans fchynt de al te grooté armoede en elende van den moordenaar Fel- (9) Men zeide naamlyk, dat zig de moordenaar daarover gevoeüg toonde , dat men hem eene open gevallen Kapiteins-Plaats hadt geweigerd. Maar, hiervan is flegts zo veel waar, dat de Hertog , vóór dat beur deze plaats wierdt gegeeven, naar gewoonte, by den Overfien vernam» welke dan voor zyn eigen LuitSr nant, Powel, om deze plaats verzogt, waarópdie ook , als dienend onder dit zelfde Regiment , een nader recht hadt, Felton erkende dit zelf voor billyk en gebruiklyk, kunnende ook niet in twvfel trekken , dat Powel deze plaats zeer wel verdiende. Des is 't gevoelen, dat hy wegens deze mislakte bevordering een' wrok in 't hart voedde , ongegrond. Anders brengt men ook deze rede by, dat Felton met één zekeren Knight, wiens byzordere beguofliger en befchermer de Hertog was, in oude vyandfehap geleeft , en dat hem deze vyandfchap tot eene misnoegdheid tegen den Hertog aanleiding hadt gegeeven. Doch t is ook zeer onwaarfchynlyk , dat Felton den Hertog aan zynen haat tegen een derden Perzoon zoude opgeofferd hebben. Zie Brüt-, Stut are Ji l. c. Si I5o (feit 4-  Ij6 Clarendons tt boek gefielde Felton heel veel tot zyn wanhoopig befiuie te hebben toegebragt. Want , om den moord uit te voeren , kogt hy een mes, Blakende de fchede daarvan in zyn zak vast, zo, dat hy het elk oogcriplik met de céne "hand daaruit kon trekken, om dat hy de andere verlooren hadt. Plicrop hielp hy zig, naar zyn verhaal', half te paard, en half te voet na Fortsmouth heen, om dat 3iy zeer arm en behoeftig was. (10) Vooiaf heb ik gezegd , dat het voorgegceven Gezicht van den Bedienden deïKleerkamer, ook door een' droom natuurlyk verklaard kan worden; en hieromtrent zal ik 'cr nog iets by voegen. De zaak laat zig, door het volgende voorflcl, bevattelyk maaken. De Bediende der Klecr. kamer was, wegens zyn edelmoedig ka« radter, bekend, en uit hoofde daarvan, vooral, daar hy, in zyne jeugd , met 's Hertogs Vader in eene naauwe vriendfehap hadt geleeft, was hy op des Hertogs geluk oplettend. Dcwyl hy nu uit den bykans paalloozen haat des volks wist, hoe vee^ (10.) Zie loc. cit. S. 157.  Vti-fchyningr §. 43-$ tfï vtfèle gevaaren den Hertog dreigden ; zo wierdt zyn hart vervuld met bevreesde gedagten, denkende wd dagclyks, dat meft de boosheid door een' oprtanJ tegen den Zoon , wiens Vader hy zo hoog gewaardeerd hadt, te werk mogt Hellen, cn in riet algemeen den van hem hoog geagtcn Hertog na het Leévèri ftaao. Met zulke "kommervolle gedagten viel hy in flaap, en droomde, volgens de wetten der vcrbeeldinge, als of des Hertogs Vader hem verfcheeu, en de woorden fprak, dat hy zyn Zoon tog de bevrediging des volks mogt aanraaden. Deze geda'gte was wel die geene , welke de droomende zelfs, menigmaal , over dag hadt goedgekeurd; des het niets vremds was, wanneer de verbeelding , in den droom , zulke woorden des Hertogs Vader in den mond lag. Dewyl nu de droomziender , by 't ontwaaken , dat bedenkelyke vondt, wat'hy met rede vinden moest, om den Hertog zulk een Gezicht bekend te maaken, zo konde hy tot geen befluit komen. Doch 't kon wel wezen, dat zyn hartewensch, ter ontdekkinge van zyn Gezicht, geftadig vuuH 5.  178 Clarènd.teloekgeftelde Verfch.enz. rigcr wierdt; waarom hy ook, in de volgende nachten en droomen, op nieuw wierd aangefpoord. By 't voor de tweede maal herhaalde droomgezicht overdagt hy wel: hoe zoude gy wel, uw verhaal, wanneer gy den Hertog uwe verfchyning bekend maakte het kleed van waarheid omhangen ; en by deze overdenking vielen hem eenige byzondere omllandighedcn van den Hertog in,, welke hy, mogelyk, van een befpiedenden Bedienden des Hertogs hadt gehoord, waarvan hy overtuigd was, dat de Hertog moest gelooven , hoe niemand buiten hem en nog iemand daarvan konde weeten ;- des hy tot de gedagte wierdt geleid , zulke geheime voorvallen mogten, indien hy ze den Hertog bekend maakte, dezen doen denken, dat 'er met cle verfchyning iets buitengemeens gepaard ging, en dat dit juist zyn verhaal een grooteren indruk mogt verfchaffen. Doch zyn befluit wierdt nog door andere zwaarigheden tegengehouden, tot dat eindelyk de derde droom den Gezicht-Ziender overhaalde , om met de bekendmaaking zyner . verfchyniDge niet langer te wagten, dewyl M  Verfchyning van Rambouillct'estó. 179 hy — hoewel de droom flcgts dat geen herhaalde, wat hy reeds overdag hadt na-gedagt, — zulk een' herhaalden droom als ecnen wenk der Godheid aanmerkte. Zo dagt hlf» en ie'gat zig in de droom?n "Der Phantazy, die de begeerte 't Leven geeft, Genoeg, 't natuurlyke is te vermoeden, tot dat het tegendeel ten vollen is beweezen. (§, 28.) En dit bewys ontbreekt. §■ 43 || Verfchyning van den overheden Marquis de Rambouillet, en Marfilius Ficinus. Vol ijd'le droomen, die het brein 's nachts ove>- vielen En vol verbeeldingen , die hart en zin bezielen — Ziet gij'een vlugge Schim, — vervolgt die heelgezwini!, En zo lang fcr.ijnt zij waar, tot men de dwaa« ling vindt. Hoe veel gerucht de Historie van den Markgraaf van Rambouillet gemaakt hebbp, is bekend genoeg. Want aan dezelve hebben • H-6 Ge-  i8o Verfcliyning van Rambouillet ' Geleerden van den eerden rang, en welke mee uitfteekende kundigheden pronkten, hunne toeltemming gegeeven. (i) Myn pligt is thans alleen, om de gebcardtems roo ze als historisch waar wordt aangeno'men, volgens natuurlyke beginzels te ver,klaaren. 't Geval wordt dus verhaald: de Marquis de Rambouillet , oudfte Broeder der Hertogin van Montaufier, en de Marquis de Precy , oudlte van het huis van NantouÜlet, waarin zig onder anderen een Ryks Cancellier'bevonden, die den Kardinaals-Hoed kreeg, keften zamenin,de naauwlle vriendfehap, gclykhcid van ftaat, geluk en ouderdom; de fympathie, welke de harten verëenigde, bewerkte tusfehen beide eene zo tedere vriendfehap, dat ze bykans altoos by malkander waren. 2y leefden in dc volkomendfte eendragt; niets ftoer- (O Deze Historie is ontleend uit Roe reioets Memoires. Ook haa>t die aan Guiot de Pitaval, in zyne Caufes celebres interent es. T. xn. p, 296 feq. Wyfeft de Kerkeraad Walch he'efr ze ook z:iak!)k im phtlofnphifchen Lexicon aangehaald.  en Ficihus. §. 43 Ir), xli ftoorde hun genoegen ; dc eergierigheid omtrent elkander was hen onbekend ; zy volgden onbefchroomd de eerde begeerte, door de natuur ons ingeplant , te w eeten om gelukkig te zyn. Zy trokken beide, zo als menfehen van rang in Frankryk p'.ee^ gen te doen , te veld , om door bloed? Itorting fortuin en roem te behaalen. Op een zekeren tyd fpraken zy zamen van de eeuwigheid, en gaven genoeg te kennen, dat ze , ten opzigte van het geen men daarvan gelooft , zeer twyfelagtig waren. Doch zy beloofden malkander, dat hy, die allereerst ftierf , den . anderen nopens den toeftand naa den dood verflag wilde doen , en hierop gaven zy malkanderen de hand. Omtrent drie maanden daarna ging de Marquis de Rambouillet na Vlaanderen* alwaar het oorlogs-tooneel toen geopend was, maar de Precy bleef te Parys ,. ora dat hy aan eene gevaarlyke koorts ziek lag, houdende zig aldaar by een' badftoofhouder, met naame Dupin, in de Sr. Anthoni-Straat op. Naa verloop van zes wecken hoorde de Precy , 's morgens om zes uuren , dat iemand de gordynen aan zyji , H 7 bed-  ï82 Ferfchy?ilng van Rambouillet bed opfchoof, en zig omkeerendé, om tê zien, wie 'er ware, zo zag hy den Marquis de Rambouillet in een lederen kolderen laarzen ; fprong daarom uit het bed met oogmerk, om hem te omhelzen, en zyne blydfchap over deszelfs terugkomst te betuigen. Maar Rambouillet tradt eenige' fchreeden terug, zeggende, dat deze lief* koozingen thans noodeloos waren; dat hy flegts zyn woord hadt willen houden, de. wyl hy, gisteren, in eene fcharmutzeling was gebleeven. Hy zeide hem daarom, dat alles, wat men van de eeuwigheid zeide , meer dan te zeker ware , en dat hy daarom zyne leevenswyze mogt verbeteren , vooral, daar geert tyd te verzuimd was, want dat hy , in de cerfte fchaimjtzeling , insgelyks zoude omkoomcn. De Precy meende, dat zyn vriend met hem wilde fchertfen, willende daarom op nieuw Rambouillet omhelzen; maar hy greep niets dan lugt. Deze laatfte toende ook, om de Precy van de waarheid meer te overtuigen, den fcfioor, welken hy in de lenden hadt gekrecgen , en uit de wonde fchec-n het bloed te ftroomem Hier*  en ricinus. §. 43 b). 183 Hierop verdween het Spook , verlaatende de Precy in een onuicfpreckelyken fchrik*. Weshalven hy zyn' knecht riep, cn daardoor het geheele huisgezin opwekte, dat toefchoot, en welken hy het voorval verhaalde. In het begin geloofde men, dat het geheel verhaal een gevolg eener brandende koorts was en van de verbecldingskragt ; waarom men hem verzogt, om weêr na bed te gaan; want, wat hy gezegd hadde, ware een gezicht in den droom geweest. Men bleef by deze beweering, niettegenfhande allen tegenftand en tegenfpraak van de Precy, tot dat de Post uk Vlaanderen aankwam , waardoor de dood van Rarnbouillèt wierdt bevestigd. De Precy bleef hieröp in den inlandfchen oorlog , welke wegens den Kardinaal Mazarln ontftondt, in den flag by St. Anthoni.(2) De natuurlyke oplosfing dezer gebeurdtenisfe Iaat zig uit de omllandigheden ont. binden De Marquis de Precy hadt de brandende koorts; waarlyk eene gewigtigc om«- OO Zie DiJJert.fur l'Avant. arrivée a St. Maur. pag. nM-  ,i€4 Verfchyning van Rambouiller .omftandigheid. Deze koorts verhief de verbeeldingskracht in haar licht. Precy wist, dat zyn vriend, in den oorlog altyd voor doodsgevaar was bloot gefield. Dit üeldc hy zig leevendig. cn — wegens de liefde, die hy hem toedroeg, van de zorg. lykc zyde voor. Alle oogenblikkcn, dage hy , zult gy de droeve tyding krygen, uw vriend is in den flag — en in zulken pieegd men met eenen fchoot zyn leven te eindigen , — gebleeven.. De hitte der koorts veroorzaakte , heel natuarlyk, fterke bewcegingen in 't bed, waardoor het ook gebeuren konde, dat hy met een voet of hand eene gordyn opfchoof en , daar mogelyk de ringen der gordyn door hunne bewecging aan de gordynroede, een fterk «eluid veroorzaakten, zo was dit rede genoeg, om Precy's oplettendheid eene rigting te geeven na dien kant van het bed, daar het geluid van daan kwam. Vol van gedagten , welke hy reeds in zyne ziel nopens den dood zyns vriends bevondt., viel hem in, dat deze vriend, byaldlen hy ftierfi tog wel zyn woord mogt houden, om.hem te verfchynen, en bericht te gee, ven.'  en Ficinus. §. 43 b). 1S5 ven, hoe het omtrent de eeuwigheid gefield ware; hierom dagt hy leevendig aan de geftalte van Rambouiliet, aan deszelfs kleeding in den oorlog, aan den kolder f722, Thans mengde de verbeelding, die in dc hitte der koorts haare toverkragt dubbeld werkzaam bewees, deze denkbeelden; hy dagt, wie is dan hy, die de gordyn van het bed opfehuifr,? Hoe ligt vondt de verbeelding nu het antwoord in de gclyfctydige gedagten, die Rambouillet ten onderwerpe hadden. Met drift en yveriglle begeerte zogt Precy, zynen vriend te zien-, terwyl hy waakend — wegens de hitte der koorts — droomde. En hoe zoude hy, in zulken flaat, niet hebben gelooft, het gezogte te zien, daar de, met de voorftelJing van Rambouillet gepaard gaande be» weeging van het zenuwfap , door zyn inwendig vuur, tot een ongemeenen graad klom, en hy zig dus gedrongen vondt, de ingebeelde voorflelling voor gewaarwording te houden. (§. 4-) En deze zelfde groote leevendigheid van voorftellïng leidde hem tot de gedagte, dat zyn vriend werklyk voor hem ftond,. en dat hy wel, 6«-  186 Verfchyning van Rambouillet gelukkig, uit het veld teruggekomen konde zyn;des wilde hy hem omhelzen, maar hy greep door de lugt. (3) Natuurlyk, want zyn gezicht hadt geen uiterlyk voorhanden zynde voorwerp , maar beitondt flegts in een ftoffelyk beeld der harfenen. De on* rustige verbeeldingskrsgt hadt mede aan eene wonde door een' fchoot gedagt, om dat dit dc gewoone dood in den oorlog is. Zy hadt de wonde gezogt, en vondt haar even zo gemaklyk, als ze Rambouillet zelf hadt gevonden. Met deze voorftelling ver. ecnigde zig dc gedaane belofte van den overlceden vriend: Precy dagt — vooral, daar hy- nu zyn verfchynzc!, wegens hen doortasten der lugt , voor een fpookverfchyuzcl hieldt — thans zal uw vriend duszeggen i ach, alles is waar, wat men van - • • - de 1; .. oaS 103 i'.u.ii sibflatfaj (3) Men vindt in Joh. Wigandt commo- iiefatlion. ex Sidonii catecbismo major e jeu iiiflltutione de pietate , Magdenburg 155c 8 17! B. ook eene historie van een Spook, het welk men grypen, maar niet zien konde. Vergelyk unfchnldige Nachrichten von alten und neuen theolog, Sachen, au/s Jahr 1712, S. 48 {fc.  e?z Ficirms. §. 43 b). 18;/ de eeuwigheid zegt. Deze leevendige verwagting wierdt, voort, in eene vervulling veranderd , waar over men geen rede heeft, om zig te verwonderen, dewyl üc heete koorts wel wonderzinniger fcheppingen onderneemt, en menigmaal zelfs onmogelyke dingen in werklyk betraande verandert. Denkt niet dikwerf zulk een Lydcr, dat 'er een grootc zwarte hond , cn wie weet wat nog meer, op zyn wezen ligt? alhoewel deze zaak, volgens de natuur der dingen, volftrekt onmogelyk is. Naa alle deze gedagten, dagt Precy, daar'er dus, naa den dood, een wezenlyk eeuwig leven is; dan is het wel uw pligt,. uw leevenswyze —*welke tog wel juist de geregeldfte niet mogt zyn , zo als men moet vermoeden van iemand , die aan een leven naa den dood twyfelt, — te veranderen, vooral, daar gy wel, wegens uwe drift tot vegten, in de eerfte fcharmutzeling mogt blyven. De verbeeldingskragt , geftaag gepaard gaande met de vindingskragt, gemerkt beide al te naauw vereenigd zyn , fchreef deze gedagten weêr, als werkingen , aan het hoofd-denkbeeld , of Rambouillet, toe; des-  i88 Verfchyning van Rambouillet des geloofde Precy, zyn overleeden vriend hebbe hem gezegd , hy moete zyne lee. venswyze veranderen , want hy zoude in de naaste fcharmutzeling blyven. — Maar, ik hoore menigen Leezer my toeroepen; de zaak gebeurde immers ;. Rambouillet was immers werklyk door een fchoot van het leven beroofd, cn Precy- verloor ook, in eene fcharmutzeling, zyn leven? Goed, Is dit dan zo iets onbegrypelyks? Kan niet een Officier, in den oorlog, alle dagen — en wel' door een fchcor — blyven? En dat Precy } in eene fcharmutzeling , zyn leven eindigde , was zo veel te meer begrypelyk, wyl hy een doldriftig rnersch was, die geen gevaar ontzag. Ik weet wel, dat men my ook de omftandigheid te gemoed zal voeren, Precy hebbe. allereerst gelooft, zyn vriend zy werklyk voorhanden, des hy hem wilde omhelzen: ja : dat zelfs Rambouillet gezegd hebbe, hy zy 'er wezenlyk niet , maar hy verfchyne als een in den flag gebleevene, om zyn w.oord te houden ; deeze omftandigh.cden nu lieten zig niet wel als natuurlyke gevolgen van eene , door. de hitte, der koorts.  in Ficinus. §. 43 b). 189 kopus' verwekte Verbeelding verklaaren. Doch , door deze tegenwerpingen vinde ik my niet in 't naauw gebragt. Wint men kan heel wel begrypen; dat Precy, toen hy , door middel der verbeeldingskragt, welke door zyne zorg en bekommering over zyn vriend ontftoken was , zig deszelfs tegenwoordigheid voorfteldc, aan het beeld van Rambouillet al te leevendig dagt, cn tot het tegenoverftaande gevoelen viel, hy zoude werklyk voorhanden zyn, en gelukkig trit het veldleger zyn gekomen; tot dat hy, door 't omhelzen, van het tegendeel wierdt overtuigd. En wat wonder, dat hy door de lugt tastte, daar alle voorftellen begochelingcn zyner gaande gemaakte verbeelding waren. De voorgegeeven woorden des verfcheenenen wierden alsdan door de verbeeldingskragt van Precy ins.' gelyks het fpookzel in den mond gelegd, 'tls waar, de reden van Rambouillet wierdt verhaald, vóór dat 't omhelzen wierdt gedaan ; maar hoe ligt is 't niet, in zulke vernaaien , om eene omftandigheid van zyne waare plaats te verzetten. Met deze gefchiedenis komt heel wel. over-  loc» Verfchyning aan Rambouillet overeen 't geval, dat van Baronius wordt verhaald. Marfilius Ficinus zoude insgelyks, met Michaël Mercato zulk een verdrag hebben gemaakt: toen nu de cevfte ftierf, verfcheen hy aan Michaël, onder zyn venfter op een wit paard , en riep: o! Michaël! Michaël! vera funt illa, om te kennen te geeven, dat alles waar was, wat men van den toeftand der ziele naa den dood zeide : Michaël hebbe ook —waakend — uit het venfter gezien , en Marfilius nageroepen, doch welke verdweenen ware. Ook dit gezicht zal zig , op dezelfde wyze, als het voorgaande laaten verklaaren. Men móet flegts onderftellen , dat Michaël wist, Marfilius ware doodziek; dit was genoeg, om de gedagte in Michaël te verwekken , Marfilius zal fterven, en zyne belofte nakomen. Misfchien is hy thans reeds dood! nu zal hy u;toeroepen: Michaël , Michaël, alles is waar! Schrik en vrees verzelden deze gedagse, de bewceging van het zenuwfap wierdt ongemeen fterk , en nu geloofde hy te bevinden 5 wat hy zig tog alleen verbeeldde. 'tCe-  • en Ficinus. §. 43 b). . 191 't Geluid fcheen hem ver af, en zwak te zyn; — en zeker was het meer , dan tc ver af, om dat het. gansch niet beftondt, — dit kwam daarvan daan , om dat tog de beweeging in de harfenen, die zenuwen en 't zcnuwfap dien graad niet hadt , welke 'er pleegt te zyn, wanneer een nader uiterlyk geluid dc gehoorzenuwen werklyk roert. Hierom eogt hy den fprceker op de ftraat, zag het glas uit, cn merkte een ryder op een fchimmcl , — misfchien een' molenaar — wien dc verbeelding, verzeld van vrees en angst, dc geftalte van Marfilius gaf. Mogelyk kreeg ook een enkel wit fchynzel deze gedaante. Deze twee Historiën mogen volflaan, om te beoordeelen, wat ik van de verdragen der geenen houde , welke ten oogmerk hebben, om onze vrienden, naa den dood, een bericht van het eeuwige Leeven te geeven. (4) §. 44 a) (4) Men zie Schelwigs diff. de apparitiombus monuorum vivis ex paBe faSis. Dantzig 1708, Voorts- Hiflurk eder wtudsrliche ErzUr- lung  102 Verfchyning aan de Hertogin §. 44 a). Vongegeeven Verfchyning, welke de Hertogin Dorothea Maria zoude overgekomen zyn. De Hertogin Dorothea Maria, Gemaalin van jfohannes II. Hertog van Saxen, was een Dochter van JoacHim Ernst, Vorst van Anhalt, en wierdt 1574. den i'July gebooren, ftierf HJr.7. den 18 July. Men gc- ïuïig der feltzamen Einbildungen, welche Monfieur Oufle bekommen &c. Danzlg 1712. S. 127. not.f. Een ander voorbeeld van twee Studenten te Nantes in Bretagne wordt verhaald in der f(MftTnaJJt{*en Erklarung der v/ahrhaften Erfcheinung Samuels nach dem Tode &c. Prenzlaw und Leipzig 1749. Van de, by Jena, op Kersnacht 1715. voorgevallen Verfchyning. Zoo kan verbeelding, om haar oogwit te befchieten", Gelyk den Polypus, zig in veel vormen gieten. Ven ieder voorwerp neemt zy kleur en beeldt'nis aan, Bedriegt dus veelen door een gansch verfcheiden waan. Ia her, jaar 1715. wierdt, op Kersnacht, I * in  196 Ferfii:yning in een m een Wynbergs-Huïsje van een Klcermaaker, Georg Heichler, eene bezweering der Geesten gedaan , welke, wegens de daarby voorkomende gevolgen , aanzienlyfcc Geleerden , toen reeds , een onder, ' zoek waardig oordeelden, 't Geval was, als volgt. Een Kleermaakcr te Jena, Georg Heichler genaamd , verhaalde , in vertrouwdheid, een jongen Student in de Geneeskunde , te weeten Joh: 'Gotthard Wtber , dat een Harder, Hans Friedrich Gefzner, te Döbritzfchen, een dorp, eene myl van Jena liggend, een grooten fchat wist, welke , naar zyn bericht, in den Wynberg , niet verre van de galg voor den Engelgatter, die hem — Heichler — toebehoorde , was begraaven. De echtheid der zaake wierdt daardoor bevestigd, dat zig daar, menigmaal, een witte vrouw liet zien. De Kleermaker voegde 'er by, dat het den Harder , om dien fchat weg te neemen , flegts aan de Springwortel, en aan Doctor Faujlus boek, Höllenzwang ge. naamd , ontbrak. De Student beloofde, beide te verfchaffen , maakende zig ook niet den Harder bekend. Een looze Boer, nïet  Wynberg te 'Jena. §. 44 b). 397 met naame Hanns Zenner, te Ammerbach, een dorp, een uur van je-Ka gelegen, voegde zig by deze , na dien fchat haakende perzoonen, en, naa dat deze drie perzoonen eenige maaien vergaderd geweest waren, om zig over de te maaken fchikkingen te beraadflagen , ten einde dien fchat weg te neemen, zo gingen zy, op Kers-Avond van het gemelde jaar, 'savonds om negen uuren, met eene Lan. taar en twee Talkkaarzen, uit Ammerba-h, naar des Kleermaakers Wynberg-Huisje. Vóór dat ze daar in gingen, eischtcn de twee Boeren de drie Tover-Zegels van den Student V/eler. Deze fchrcef mei potloot het Tetragrammaton (vier Letters) van buiten op de deur. Vóór dat dit tegens plicht vereenigd gezelfchap, plaats nam, baden zy overluid een Onze Vader. Dit gedaan zynde haalde Weber Faujlus Höllenzwang en Clavicula Salomonis, als mede eenige by zig hebbende Charac. ters enz. voor den dag, cn lag ze met vier beursjes by eenige valfche daalders en eenige penningen voor zig op de tafel. De ééne Boer maakte, met des Scudcnrs 1 3 bloo.  ?98 Verfchyning in een blooten degen, een' kring boven, tegen de zoldering van 't huisje, en ondernam hierop naa tien uuren zyne bezweering of daaging, welke hy tot drie maaien, elk half kwartier uurs van buiten deedt, zonder dat 'er een Geest verlcheen. Men misbruikte daar toe de woorden Tetragrammaton, Adonai-Agla, Jehova, en andere naamen van God. (O Voorts bezwoeren zy Och, als Vorst O) Hst bygeloof, om, door toedoen der Genii of zekere Geesten, fchatten weg te nee-« men, is zeer oud. In Niebüh r s befchryving van Arabie vind men hiervan eenig bericht, ten opzigte der ArabiSrs. Onder hen wordt eene weetenfehap geagt, welke zy Ism Allah, dat is , de weetenfehap van Gods naam noemen. Door middel van dezelve zoude men, uit hoofde van eene naauwe kennis met de Genii, vernoemen,, wat in verre afgelegen Landen omgaat. Men wil daardoor wind en weêr regeeren, Hangen-fteeken geneezen, blinden en kreu. pelen berfteüen, en bedolven fchatten ontdekken. Eenigen vasten en bidden , met luider ftemme, daar by zo lang, tot dat ze in zwym vallen. In dezen toeftand zien ze, naar hunne gedagten, God en den Duivel, als mede eene me-  Wynlerg te Jena. §. 44 b). 199 Vorst uit het Ryk der Zonnc, dat hy hen, op hunne begeerte , den onder zyne gehoorzaamheid ftaanden Geest Nathaël, in eene zigtbaare en menschlyke geftalte mogte zenden, ten einde die hen behulpzaam mogte zyn, om de fchatten weg te neemen. Maar de Student IVeber las de bezwecrings-woorden ukFauJltis H'óllenzwang ééns volkomen : doch voor de tweede maal kon hy ze niet geheel ten einde brengen , om dat hy niet meer konde zien, en van een diepen fiaap wierd overvallen; waarom hy zig gedrongen zag , met het hoofd op de tafel te gaan liggen. Ten dien tydc zyn de twee Boeren nog gezond geweest. Den dag daarna, den cerftea Kersdag, wordt Georg Heichler, in de na- Kienigte van goede en kwaade Geesten. Doch in het Walchifch philof. Lexicon 2 Th. S. 1Ö82. heb ik reeds opgemerkt, dat deze menfehen de vrceslyke verfchynzels even zo natuurlyfc zien , als eertyds de misleidde cenvouvvdigen in de irlandfche St. Patricks Ptirgatory. Zie S1 n n e r effai Jur les dogmes de la metempfyehofe £? du purgaloire. pag. 137 feq. 1 4  aoo VvfcTtyrang fa ecunamiddags-preek zynde, benaauwd en bevreesd. Hierom loopt hy, den Eerdienst geëindigd zynde , na den Wynberg , enziet daar eene heel droeve vertooning. De Student Weber lag op de bank agter de tafel, en wel zo, dat de regte voet, beneden, op den grond ftondt. Toen men hem by zyn' naam riep, kon hy niet antwoorden , maar maakte flegts een gebrul' met een vervaard gezigt, en vertrokken gelaat. Op de borst, aan de armen en aan den regten voet hadt hy roode plakken, zwelling en blaaren; maar de beide Boeren lagen dood; Hans Friedrich Gefzner, aan de regte zyde van den Student Weber, met het hoofd op de tafel liggend; en Hans Zenner aan de linke , onder de tafel by és bank. Den éénen Boer hing de tong een lid lang uit den mond, en op de borst en in het wezen hadt hy veele roode fcriemen ,xn blaauwe plekken. De twee doode lighaamen liet men door drie Wagters, Chrijl. Krempe, Georg Bayer , en NicoL Schumann bewaaken. Bayer ging eens de deur uit, en zeide by zyne terugkomst, hy zoude wel zyne hulp bekomen hebben» Krem~  ïPynberg te Jena. §. 4.4 D)« %3T: Krempe begon te fluimeren, maar wierdt door een fpook weêr wakker gemaakt, het welk Iterk aan de deur krabde, waaröp zy, open ging, en zig daarop een fchim , in. de gedaante van een jongen van zeven of agt jaaren, vertoonde, tot dat de deur mee groot geweld weêr toegefmecten wierdt, Schumann wierdt, zonder iemand te zien, een goed eind wegs van de bank gefchooven, zo dat hy, van het verftand beroofd, op het éêne doode lyk, beneden, op dea grond viel , en voor dood bleef liggen. Den volgenden morgen vond men alle drie Wagters als dood. Doch twee daarvan, te weeten Krempe en Sclnimann , bekwamen wcêr, alhoewel Krempe, vervolgens, veele blaaren aan het hoofd kreeg. Bayer daarentegen kostte het zyn leeven. De Student wierdt nog dien zelfden avond in eene herberg gebragt, en bekwam-eenigzins. Weêr bekomen zynde, is hy, wegens het geen met hem is voorgevallen, gcrechtelyk ondervraagd. Doch hy heeft niet kunnen zeggen, of 'er een Geest al of niet verfcheenen ware. Even zo min heeft hy kunnen verhaalen , wat omtrent hem l 5 cn  202 Verfchyning in een en de twee doode Boeren, geduurende den nacht, verder voorgevallen ware. Dotwee doode Boeren wierden voort , in 't zo genoemde Pesthuis by Jena gebragt^ maar 't welk 'er thans niet meer is. Maar dc Student Weber wierdt gevanglyk bewaard , en in deze gevangenis heeft hy tiit opgegeeven verhaal geregtiglyk bekragtigd. - Voort naa dit geval gaf Hofman , te Halle, een gefchrift uit, waarin hy heel duidelyk aantoont, dat de dood der perzoonen in 't Wynbergs-Huisje aan den damp der kooien, gepaard gaande met de vinnige koude, moest worden toegefchreeven , al is het, dat anderen dit voorval voor eene werkinge des Duivels wilden gehouden hebben. Ja , de drie Faculteiten te Leipzig, waarheen men de Artfen ter beoordeelinge zond, te weeten de theologifche , rechtsgeleerde en medicynfche, beweerden deels, en fronden deels toe, dat het dooden der perzoonen , by deze Geest-BezweeriDg, volgens natuurlyke oorzaaken gefchied ware, en de Duivel, of de Spooken , onmiddelyk, niets daarby ge-  ïï'ynberg te jena. §. 44 b). 203 gedaan hadden. Maar , dat de Wagter Krempe getuige, hy hebbe een Spook gehoord en gezien , dit verdient geene geloofwaardigheid, daarom, om dat hy, naar alle waarfchynlykheid, even zo wel, als de overige Wagters , met bevreesde gedagten in zyne ziel was bevangen. Want deze Wagters geloofden tog wel, dat de dood der Geesten-Bezweerders een werk van den Duivel was geweest. Zy verwagtten daarom, geftaag, dat 'er zig wei kwaade Geesten konden laaten zien; en wat kan zulk eene bange en beangfte vrees niet bewerken, wanneer zig de leevendige verbeeldingskragt daarby voegt? Het minite geluid van den wind , het byzonder fterke voorbyftryken der lugt aan de deur, kon het denkbeeld van een krabben aan de deur verwekken: (zie §. 10.) rook van kooien , of ander vuur, dat de Wagters tog wel aangelegd hadden , gemerkt op Kerstyd de grootlle koude pleegt te zyn, kon, door toedoen der verbeeldinge, eene figuur van eene kleine menfehen-geftalte even zo wel krygen, als menigmaal eene fchaduw aan den wand dergelyk eene geI <5 Halte  204 Verfchyning te Jena. §.440). ftaïte krygt. (Zie §. 5.) Nog meer: ; ^ig jn den tyd, v, / „ , ' wil bepaalen, Verfchyning van een Geest, in de ge. Jiahe van een vermoordden Engelsch. man Fletcher. In het jaar 1623. trouwde een gegoede boer, met naame Fletcher, van Ras cal, eene ftad in 't noordelyk gedeelte van het Hertogdom Jork, niet verre van het bosch by Gantrefz , met een jonge vrouw van Thomton Brigs, welke voorheen met RaduU phus  Flctchers Verfchyning. §. 46. 211 fJtus Raynard, een herbergier, woonend omtrent een halve myl van Rascal, tosfchen Jcrk en Thuske, gemeenzaam leefde. ■ Deze agtervolgde zyne vertrouwde en losbandige verkeering met gemelde Fletchers vrouw, overredende zelfs deze, om haaren man van 't leven te berooven. Zy liet zig ook hiertoe beweegen. Doch men nam een' booswicht, Marcus Dunn genaamd , door omkooping tot een medehelper. Raynard en Dunn voerde den moord uit , door Fletcher te verdrinken. Zy gaven Fletchers vrouw hiervan kennis, en kreegen van haar een' fak, waarin ze 't lyk zouden fteeken , 't welk ook gefthiedde, cn dit wierdt agter Raynard» huis, in een tuin, ter plaatze, daar een oude eiken boom hadt geftaan, begraaven. Men zaaide 'er mostaardzaad over heen, om de zaak meer te verbergen. Deze ten eenemaal ontaarte menfehen vervolgden haare roekelooze leevenswyze in hoerery cn dronkenfehap; maar de Buuren verwonderden zig over Fletchers afweezendheid, welke dc vrouw daarmede ontfchuldigde, dat hy flegts voor eenigen tyd van huis was.  212 Fletchers Verfchyning. §. 46: was gegaan, om dat hem in eenige brieven een gevaar ontdekt was, het welk hy tragtte te ontgaan. Zo bleef het tot den 7 July, wanneer Raynard na Topcliffe na de markt wilde gaan, en tot dat einde zyn paard in den Hal klaar maakte. By deze bezigheden verfcheen hem de Geest van Fletcher in zyne gewoon-, gcftalie en kleeding, zeggende , Radulph , Radulph , bekeer u; want myn bloed zal weldra gewroken worden. Hy verbeeldde zig ook altyd , tot dat hy in den kerker zat, niet anders, of deze Geest ftondt geftaag voor hem , zo dat hy zelfs daarom tot eene diepe droef, heid en ongerustheid verviel. Toen nu fcyne zuster vernam, dat hy anderen zynen toeftand ontdekte, geloofde zy, dat haar leeven, door eene verdere verzwyging, in gevaar was; weshalven zy den Heer WiU Ham Scheffield, te Rascal woonende, die tot- het pynlyk halsgerecht was aangefteld, de geheele zaak ontdekte. Waarop alle deze na Jork gevanglyk gevoerd, ter dood veroordeeld, cn niet verre van de plaats, daar Raynard hadt gewoond , en Fletcher begraaven was, ter dood gebragt wierdeni De  Fletchers Verfchyning. §. 46, 213 De beide kaerls wierden aan een ketting opgehangen , en de vrouw onder de galg begraaven. (1) — Ik kan, zonder eenige zwaarjgheid, deze geheele gefchiedenis op haare historifche waarheid laaten rusten, en egter vinde ik 'er geen wezenlyke verfchyning van een Geest by. Radulph Raynard wierdt door wroegingen van zyn Geweeten gepynigd; zyne grove misdaad kwam, waar hy ging cn ftond, leevendig voor zyn Geheugen; de heftigfle vrees , en de beangfte verwagting , zo wel wegens de ftraffen van den Godlykcn Rechter, als wegens de mogelyk van de wereldlyke Overheid te duchtene 'haffen, bragt de beweeging van het zenuwfap in de uiterfte wanorde; des wierdt de denkbeeldige voorllelling van het beeld des vermoordden, om haare leevendighcid, met eene gewaarwording verwisfeld. De wroeging des Geweetens, verzeld van den yverigften wensch , om zig van zyne onrust te zien ontflagen, verwekte in hem, door middel van de lee- rin- (0 Zie Webster von Hexereyen. S. 527 &c.  £ 14 Verfchyning van Vockerodt. §. 47. ïingen des Christendoms, de gedagte: bekeer u; want het vergooten bloed zal weldra worden gewroken. Daar deze gedagten zyne ganfche ziel werk verfchaften, en alle andere teffens voorhanden zynde denkbeelden in de ziel verduisterden; dan moest, zeker , zyne voorftelling , daardoor, tot het licht der gewaarwording ver¬ heven worden. Weshalven hy de woordea van het beeld dss vermoordden —— het welk zyne ziel innam, — meende te hooren: „ Radulph, Radulph, bekeer u; want myn bloed zal weldra gewroken 3, worden." §■ 47- Verfchyning van den doodgejloken Student Vockerodt. Eene verfchyning , welke , wegens de daarby voorgevallen omftandigheden, zelfs van uitmuntende Geleerden als byzonder uitlleekend, en van hen, die in Spooken gelooven, als eene onbeantwoordelyke te boek gefteld is, die tot den kern derGeestVerfehyningen zoude behooren , wil ik, hier,  Verfchyning van Vockcrodt. §. 47. 215' hier, bcoordeelend aanhaalen. De beroemde Rector Gottfried Vockerodt te Goiha , welken den 10 Otlober 1727. overlecdt, liet een' Zoon na , die te Kalle ftudeerde. Deszelfs moeder en zuster woonden nog te Gotha. Eens, dat beide in de kamer zitten, hooren zy, dat iemand met fterke fchreeden de trap op komt. De moeder gaat na buiten , en ziet haaren Zoon, welke zig voor haar vertoont, maar tot haaren fchrik een groote wonde in de borst heeft, waaruit het bloed in menigte Üroomt. Toen zy hem wil aanfpreeken, zinkt hy voor haar neêr, en verdwynt. Den volgenden dag krygt zc door een' Boode , de tyding , dat haar Zoon , op dat zelfde uur, als hy voor haar verfcheenen was . op de Saalbrug te Halle was doodgeftoken. — Hoe zal deze verfchyning natuurlyk worden verklaard? Kan ook deze eene enkele vrugt der verbeelding zyn? — Myn antwoord is: indien ik het , gebeurde al wilde toeftaan ; — want dit werklyk te doen , daartoe zie ik my nog 1 niet verpligt, om dat my het historifche i bewys voor de gebeurde zaak, en de geloof-  £ 16 Verfchyning van Vockerodt.§. 47* loofwaardigheid der getuigen niet voorgelegd zyn, — zo is nogtans deze gebcurdtenis volgens myne grondbeginzels, zonder een wezenlyk Spook te moeten aanneemen, verklaarbaar. Dan ik meen , geen onbezonnen verzoek te doen, wanneer ik , — daar men de voorafgegaane omftandigheden, ten opzigte der moeder van den doodgeftokenen j niet te boek gefield heeft, — begecre , om 'er , het geen vooraf gegaan is, by te denken, het welk in ftaat geweest kan zyn, om dit gezicht tot daadelykhcid te brengen, indien flegts het daarby gcdagte, vooraf gegaane mogelyk is, en dit hoopc ik te kunnen toonen. ]k. wil onderftellen , dat de Zoon van Vockerodt een zeer oploopend mensen geweest is, welke met zyne party affprak, hy wille, op dezen of dien dag, op de Saalbrug vegten. Van deze affpraak krygen eenige anderen zyner Landslieden de weet; één hunner verbeeldde zig zelfs wel een' flegten uitflag van het gevegt, om dat de party een veel beter vegter was, dan Vockerodt. Uit eene opregte en .zuivere genegenheid voor dezen Vockerodt „ en  Verfchyning van Vockerodt. §. 47. 217 en om het dreigend kwaad voor te komen, fchryft die Landsman aan dc moeder van den doodgeftokenen , wat voor een ongeluk haaren Zoon dreige. Maar die brief komt eerst, den dag vóór het gebeurde ongeluk, in de handen der moeder, zo, dat de verhindering, wegens kortheid van tyd, onmogelyk wordt. Welke denkbeelden moeten nu wel de ziel der moeder werk verfchaft hebben? Vol van de gedagten, myn Zoon zal doodgeftoken worden, denkt zc nergens aan, dan aan wonden en bloed,; en welke leevendige denkbeelden moeten zig, in deze aandoening van de akeligfte vrees en den-bedwelmenden angst, voor de droeve moeder vertoonen ? Elke bewceging op de trap verwekt in haar de ged3gte, misfehien brengt men my , thans, de naare tyding, die myne ziel pynigt; en ziet! een geluid, als van iemands gaan op den trap, brengt haar tot de gcdagte , -om te zien, wie 'er is; zy opent de deur; «iemand is voort tegenwoordig, behalven haar leevendig denkbeeld van haaren met wonden, en als doodgeltoken verbeeldden Zoon ; zy verbeeldt zig werklyk, den III. Stuk K Zoon  218 Verfchyning van Vockerodt. §. 47. Zoon mee eene van bloed ftroomende wonde in de borst foor zig te zien; — doch de aandoening, den hoogden graad beklommen hebbende , neemt af ; dc met eene al te leevendige verbeelding gepaard gaande beweeging van het zenuwfap (§. 4 ) vermindert dus ook ; het beeld met het denkbeeld verdwynt; wat wonder dus, dat de Zoon voor haar zinkt, of wel fchync te verdwynen. Ja maar de tyding op den volgenden dag, dat juist, op het uur der verfchyning dit- droeve geval met den Zoon werklyk gebeurd zy, maakt die niet, zullen veclen zeggen, myne verklaaring onvoegclyk en onvoldoende? 't Is waar, indien de verfchyning van den doodgeftokehen juist in dien tyd valt, dat het ongeluk gebeurde ; dan wordt 't verhaal alleszins oprnerkelyk. Maar, wie ftaat 'er ons voor in? De weduwe heeft wel den gantfehen dag haare droeve gedagten ingevolgd; hoe ligt kon ze 'er dus toe vervallen, dat het doodfteeken gebeurd zyn zal ten tyde, dat ze zig 't beeld haares zoons leevendigst voorflelde; het zy dan dat het denkbeeld van verfchyning. al of niet met het werklyk  Verfchyning va»Vockerodt. §. 47. 219 'lyk voorval gclyktydig en inflcmmcnde geweest zy. — Een foortgelyk verbaal vinde ik by een ongenoemd Schryver, (1) welke uit alle kragten de verfchyningen der Geesten trage te verdedigen. Doch, daar hy noch per. zoonen noemt, noch voldoende getuigen bybrengt, is het niet waardig, dat men 'er agtop geeve. CO Welke m het jaar 1777 uitgaf: „ Gedan, ken über die feele der Menfehen und Muth„ maffingen über den zuftand derfelben naeii „ dem Tode, meiftens aufErfahrung gegmndet. ,, In 4 Therlen, Berl. und Leipz. 4e Th. S. 59 £?<:."' Des Scbryvers toon geeft te kennen, dat hy eer. Zwitfer is. Des Overften van B. verfchyning,, die van zyne Gemaalin H. v. B. — G. v. D. O. in der geifterquickenden Trofiquelle &C. Leipz. bey Gefznern 1754. im Varbericht S. 7 voorgemeld , door M. Je-h. Chrifi. Fliilipj. P. ad D. Stcph. te Zeitz opgefteld , laat zich insgelyks naar eene Ieevendige verbeelding verklaaren; en de gebeurde geneezing maakt de zaak niet wonderbaarer.  220 Verfchyningen uit -Hermanns §. 48. Eenige Verfchyningen uit Hermanns Antwoorden (refponfa.) Verban de vrees! houd Jlaag Geest -Zienders in den toom'. Ga ai hun Spookzels na ; 't is al bedrog en droom! De Faculteit der Rechtsgeleerden te Jena gaf, in het jaar 1706, op aanzoek van Jug: Christ: Konig , Ar».ts-Advocaat te Altenburg, een antwoord op de volgende gebeurdtenis: (1) Ineen dorp, Burkersdorf genoemd, niet verre van de ftad Laodicea, woonde op een grootBoeren-goed een boer, Titius, wiens zoon, Cajus, toen pasvyfentwintig weeken oud, en ook nog eens weêr in zyn tiende jaar, toen hy in huis groente hakte , een gezicht verfcheen , het welk een geelen kraag , en een leeren zwarte muts (O s- Joh: Hieronym: Hermanns Sammlung allerhard auferlefener Refponforum QV. Erfiet JlKil Jena i733< s< h Éf*  Antwoorden. §.48. 22-1 ttüts op hadt , dit maakte hem bekend, hoe op dit Goed een fchat verborgen lag,die hem befchoren was : -~ regt in den toon der Spooken, — men had lang op des. zelfs geboorte gewagt, en ook niemand an» ders zou dien fchat kunnen wegneemen. By toeneemende jaaren van Cajus vermenigvuldigde zig de verfchyning van het ge. zicht , en heeft niet eerder opgehouden, voor dat Cajus bcfloot, om de begeerte van* den Geest gehoor te geeven, of mede te gaan, om zich de verborgene fchatten te laaten wyzen. Dit ware gevolgd, doch deGeest hebbe belast,om 'er, binnen een jaar, niemand iets van te zeggen. Naa verloop van dien tyd mogt hy de zaak zyne ouders openbaaren , en eindelyk op St. Jmsdag 1704, de Vorftelyke Regeering. Hy hebbe' met 't Gezicht of den Geest moeren zingen en bidden, en, de Geest, wcêr van hem gaande , hebbe gezegd : myn uur is voorby, ik moet weêr na mynen God, die my na u gezonden heeft. Andors beval de Geest, dat men, met graaven willende' beginnen, zeggen moest: met God beginnen wy het werk; met God wordt hef" ^ 3 vol-  122 Verfchyningen uit Hermanns voleind. Naa dat nu Cajus de voorfchriften nagekomen was, en de verfchyning, ten gezetten tyde, bekend gemaakt hadt, boorde dit onder anderen ook een Pasfementmaaker, die de wichgelroedc (yirgula mercurialis feu divinatoria') verftondt, en •van den regeerenden Landvorst te Laodicea. Privilegie hadt veikreegcn, om aan dezelfde plaats, Eurkersd&rf en daaromtrent te graavcn. Deze gaat na dien boer, beJoovende brem, de arbeiders op zyne kosten te houden, en den fchat birnen een zekeren tyd te leveren. Van dat uur af Ihadt noch de boer, noch deszelfs vrouw, i)och de zoon, in 't min-fte verder met dezaak te doen, veel minder floegen ze 'erde hand aan. Maar de Predikaat bericht dit voorval aan het Confiftorie , om zyn Geweeten van verwyten te bevryden, dewyl hy het graaven na fchatten voor eene ongeoorloofde en ftrafwaardige onderneeming hieldt, 't welk in Gods woord ten eenemaal verbooden, cn de Wichgelroedc een duivelsch initrument was enz. Weshalven hy de vraag voorftelde, of den boer met zyn vrouw en zoon het Avondmaal moest  Antwoorden. §. 48. 223 moest verbooden worden ? 't welke het Confiitorie met ja beantwoordde. — Hoe weinig kragt in dit verhaal nopens de verfchyning van een Geest iteeke, wordt door veele klemmende reden blykbaar. 1) Daar zyn geene getuigen by de verfchyning geweest. 2) De Geest-Ziendcc heeft mogelyk , leevendige droomen met bevindingen verwisfeld. Een ander vcrfehynzel haalt de vooraf gemelde Hermann aan, (2) welke de opr lcttendheid waardiger fchynt te zyn, dan het voorgaande, en 't welk uit de Inquifitie» Acten, voor het Graafiyk Ampt des landfchaps Reichenfelds , in het jaar 1720, 1721 enz. ingeleverd , by wyze van Uit» trekzel is genomen. Want zo wierdt, te Hohenleuben, den 3den Otlober r/ao, ge* tuigd en opgegeeven van Jac: Jalm van Langen. fFezendorf s welke de eigen vader was van den gevangengenomen Vrouwenmoorder Hans Adam Jahn, dat zig zyne vermoordde fchoondochter, Dorothea Jahn, thans, naa den dood, reeds tweemaal in zyu (2) Loc, ah, 2 Th. S. 90 Öto K 4  224 Verfciiyningm uit Hermanns zyn huis te Langen. Wezendorf hadt laaten z:en, cn wel elke reis op een Saturdag, op welken dag zy ook vermoord ware. Do eerfte maal ware het J gisteren Saturdag voor vier weeken geweest, wanneer hem haar Geest, toen hy 's avonds om negen «uren m den hof wilde gaan, verfcheenen ware, die 'er juist zo hadt uitgezien, ;i\s zyne vermoordde ichoondochter, in haare geftalte en kleeding, als ze gcmeenïyk in haar leven gegaan hadt. Zy ware agter «!en houtliapel van daan gekomen, en'hy ware, haar ziende, zeer ontfteld geweest, cn daarom weêr na binnen gegaan. Veertien dagen daarna, insgelyks op een Saturdag, hebbe de getuige zyn Neefje, een jongetje van vierde halfjaar, op den zolder na bed gebragt; daar gekomen zynde, • hebbe hy de vermoordde weêrgèzrën, die op de kist by het bed gezeeten was , en voort by zyn binnen komen gezegd hadt • ach vader ! onze Hans Adam. Alhoewel hy nu hierover ontfteld ware , hebbe hy echter zo veel moeds behouden , om het kind na bed te draagen, en 'er in te leggen, waonees dan de vermoortide weêr ge- zegd  Antwoorden: §.'48. tk» zegd hadt: ach die Cnde! die Oude! dieOude! die heeft hem verleid; ca de getuige geloofde, dat ze hiermeê de met zyn zoon in verdenking leevende, en meê gevangen genomene Sybilla Sterzei gemeend hadde. Terwyl de getuige het kind te bedlag, hebbe ook de Geest gezegd: ach myn Kind! myn Kind! myn Kind! en de Geest ■ware zo naby hem geweest, dat hy hem met de hand hadt kunnen grypen. Hierop hebbe hy zig weg begeeven, en ware na de deur gegaan; waarop do Geest weêr ge* fprooken en gezegd hadde: vader, vrcc3 niet. Hy ware-hierop in de karnen- by zyne vrouw gegaan , hebbende nogtans voor haar, om dat ze zeer bevreesd was en wegens zulk een bericht-, bezwaarlyk, in huis gebleeven zoude zyn, al het gebeurde verzweegen : doch het kind hadde het daags daaraan zelf verraaden, doordien het tot zyne vrouw gezegd hadt: grootmoeder, gisteren was myne moeder boven, en fprak met Grootvader; waarover zyne vrouw oolc heel verlegen was geworden , zo dat hy werks genoeg hadde gehad , ■ om haar dit weêr uk het hoofd te praaten. Pe getuige K.5. bleef-:  22<5 Verfchyningen uit Herrnanns bleef 'er by, dat het geene beguicheling geweest , maar alles in der daad gebeurd was; dat hy immers met zyne oogen, en licht by zich gehad hebbende, den Geest werklyk gezien, en met zyne ooren hadt hooren fpreeken. Voor de derde maal verscheen zy weêr, heden Saturdag \óór agt dagen , toen de Getuige , 's avonds om liegen uuren, zyn Neefje op den zolder te bed bragt, en hy met eene kaars inkwam. De Geest zat aan het voeten-end van het bed des kinds, en zag 'er even zo uit, als by zyne voorige twee verfchyningen. Die begon voort te fpreeken, zeggende: komt gy, myn Zoontje! De getuige ware verfchrikt geweest, en hebbe eenigen tyd aan de deur gewagt, doch eindelyk moed gegreepen, en tot den Geest gezegd: Dore ik vraage u, in den naame van God den Vader, Zoon en H. Geest, wat is uwe begeerte; hebt gy het al of niet wél? Waarop dc Geest heel luid en duidelyk antwoordde: Vader, ik heb het thans wél; wee die oude Sybilla Sterzei, die myn' man heeft verleid, zo dat hy boos op my geworden is, en deze daad aan my gepleegd heeft. Voom,  Antwoorden. 4Ju- l-tf Voort daarna hebbe *f gezegd: ik ben u nu tweemaal verfcheenen, om dat ik opde waercld geen beteren vriend gehad heb, dan u; zorg voor het kind; gy zult het niet lang opvoeden. Dö Getuige hebbe hierop , onbefchroomd , het kind aan 't hoofdeind van 't bed gelegd, en gezegd in den naam van God den Vader enz. waarop dan de Geest de handen zamen gevouwen, omhoog gehouden, en dezelfde' woorden heel duidelyk nagezegd hadde... De Getuige hebbe gebeefd, gezugt en geweend, en ware met haast de kamerdeur uitgegaan; waarop de Geest nogmaals gefproken en gezegd hadde : Vader! wcen; niet , beveel het Gode; in myn levens heb ik het ook Gode aanbevolen. Hierop ware de Getuige weer na beneden in de kamer gegaan, maar den geheelcn volgenden dag niet wél geweest, en in de Kerfe.' heel kwalyk geworden. Dit geheele getuigenis wierdt door den Deponent, in het byzyn van den Adjunct- Predikant Jorda;:-? met gewoone plegtigheden bezwooren. — In deze Histori e fch nt, ten cpzigte der' waarheid, veel kragt te fteeken. WaBt:de& 6- vers-  tt2 8 Verfchyningen uit Hermanns verfchyning gefchiedde drie onderfcheicfe maaien. De Geest - Ziender zag , by de brandende kaars, het Spook. Hy hoorde verfcheide maaien-, duidelyk, deze cn gee* ne woorden. Ja, het kind zag en hoorde insgeiyks den Geest — ren minde is dit, by de eerde verfchyning, aangehaald, — 13e getuige bezwoer, gerechtelyk, de gan* fche zaak. Ook fchynt het niet, dat hy, door zyn getuigenis, hebbe kunnen geloo» ven, eenig voordeel te behaalen. Maar, dit niettemin, zoo wy de. zaak willen beproeven, wordt alles beguicheling, en deze gefchiedenis daat, op den toetsdeen der rede, de proef niet door. Want men kan van zelf ligt denken, dat de Schoonvader 4 by zulke omdandigheden, dat de Zoon zy4 ne eigen Vrouw vermoord hadt, vol droeve gedagten over de vermoordde zal geweest zyn. Wanneer hy dus, by de eerde verfchyning , 's avonds in den- hof gaat, zo kan hy wel gedagt hebben: ei ƒ indien de vermoordde verfcheen! vooral., daar onder gemeene lieden, het geloof in.verfchyningen van Geesten, inzonderheid ten aanzien yin vermoordden , heel gemeen is. De ; min-  Antwoorden. §. 48." 2Z  244 Zeibichs Voorbeelden. §. 49. . meêlydcn met hen hadt, en biedt hen zyne hulp aan. Hy flaat , daar allen hem uitlachgen, en dezen kunffcenaar aankyken^ te hand aan 't diepst gezonken rad, cn, terwyl hy het fchynt te ligtcn, fchreeuwt hy : legt 'er de zweep op ! op eenmaal fpringt 'er het rad uit; de wagen rolt voort, cn de noodhulp is weg, toen men hem cere bclooning wilde geeven. — Dit verhaal fchynt eene bckragtiging te zyn van de Befchcrmgecstcn , cn zou by de Tunkinefen veel ligter ingang vinden, dan . by ons. Want die gcloovcn, dat de Bcfchermgecsten, ook onder het masker van bccdelaars, dem mensch ten diende ftaan. Dan, fcherts ter zyde, ik vind, by dit geval, heel natuurlyke oorzaaken , waaraan het zyn beftaan heeft te danken. De Beedelaar — welke misfehien zeer fterk was s — wist de handgreepen in dergelyke gevallen dienftig. Maar inzonderheid maakte het aandryven en flaan op de paarden, dat de wagen gelukkig van de plaats wierdt bewoogen. Naar alle gedagten wierden ook de Voermans zugten of vloeken daarby niet gefpaard, en dit alles was toereikende, om  Zeibichs Voorbeelden. §. 49. 245 om de paarden aan te zetten, alle hunne kragten in te fpannen, om het gewenschc einde te bereiken. Ja maar, de noodhulp was weg, toen men hem eene belooning wilde geeven. — Is dit- dan zo iets onbegrypelyks? Misfehien was 'er kort byccn bosch , waarin 'zig de beedelaar , buiten weetcn van de noodlydenden, hadt behoeven , enz. Doch tot een nieuw geval. Een zeker vriend, welke thans een aanzienlyk ampt bekleedt, gaat, ia zyne jeugd, met zyn Vader op het land, cn, toen ze 'savonds de ftad naderen, en over een klein brugjen willen gaan, zo komt een vrouwsperzoon van den anderen kant, cn zet 'cr haaren voet op, terwyl 'er zyn Va. der ook den ééuen voet op zet. Deze, om dat de weg te imal is, trekt den voec terug, zy desgelyks, en dit gebeurt eenige maaien. Eindelyk wordt zyn vader boos, vloekt wat, trekt den degen , en fteekt vyf- of zesmaal , in het geen hein ecu vrouwsperzoon toefchynt. En ziet! het is een oude eikenboom, die j'uisc aan 't einde van. den brug ftaat. Hy lacht, en fteekt zyn' degen weêr op. Kort daaröc vraagt  246 Zeibichs Voorbeelden. §. 49. hy den Zooh, of het dan in de weide, "waar in ze gingen , zo zeer nac was, want dat zyn fchoen geheel vol water was. Deze verzekert, dat alles droog is, en merkt in 't minfte niet van eenige natheid. Zy komen eindelyk aan de ftad; zyn vader gaat in 't eerfte huis, beziet zyn' fchoen, en vindt hem vol bloed. Vervolgens beziet hy den blooten voet, ontdekkende daar in zo veele fteeken van den degen, als hy in des ouden eikenboom hadt gedaan. Deze oprechte man verzekerde my zulks met een' eed, en ik kan niet zeggen, dat hy my, ooit, met leugens aan boord is geJ\Offif;i. Dit alles heb ik uit den mond der perzoonen zelve, die het gezien, of het van hen, dien het ontmoet is, hebben gehoord , en ik ben van hunne oprechtheid volkomen overtuigd. — 't Is waar , de omftandigheden loopcn wondei lyk zamen. Maar hoe? Zou dan hy, die meende, in den eikenboom te fteeken, en in plaats van dien te kwetzen, de fteeken en wonden zelf in den voet kreeg, deze fteeken niet voelen ? — Kon een Geest den voet gevoelloos maaken: Doch,  Zeibichs Voorbeelden. §. 49. 247 Doch, daar de Profesfor — wiens uitfteekend karacrer my,bekend is, — zo plegtig verzekert, dat de perzoonen, wien dit geval overgekomen is, van eene onberispelyke oprechtheid zyn geweest, zo maake ikzelf, en vooral uit eene ongemecne agting voor Profesfor Zeibich, zwaarigheid» Om de historifche waarheid aan te tasten. Maar ik wil de proef waagen, om , de gebeurde zaak toegedaan zynde, dezelve philofophisch begrypclyk te maaken. Was dan, mogelyk hy, die zo veel dapperheid met zyn degen bewees, eenigzins befchemken ? gaf dc eikenboom misfehien eene fchaduw, welke naar die van-een mensch geleek? bewoog zig decze fchaduw, Wélke wel van dc door den wind bcwoogen takken konde voorkomen? zo, dat het fcheer, ais of de fchaduw , of de perzoon — want een perzoon cn zyne fchaduw wordt, door eene fpoorlooze verbeelding, heel ligt verwisfeld, — den voet op den brug zetstede. — Of kon ook wel de bcwoogen fchaduw van den eigen voet des gecnen,. die in gefchil raakte, voortkomen? Was het, verder, niet mogelyk, dat dc degen L 4, van  2-4^ Kosters Voorbeelden. §.50. van den eikenboom, vooral, wanneer 'er diep wierdt geftoken, affchampte, enden voet bezeerde? — My dunkt, dat een voldocnder bewys, waartoe de Profesfor Zeilick bevoegd is, wil hy deze vraagen ontkennen, heel bezwaarlyk zal vallen. Genoeg , 't natuurlyke is te vermoeden, tot dat het tegendeel ten vollen is beweezen. (§. 28.) $• 50. Kosters Voorbeelden. ■ Wanneer ons, voor een tyd, belaagt bedrog en waan, Vetdwyilt voort, al wat ons, voorheen, verset deedt Jlaati : Juist als een yd'le droom — wy meenen te bf* vinden — In 't Geest en-ryk te zien, maar let wél — zy verzwinden. De beroemde Profesfor Koster te Giet. fen gaf , in het jaar 1777 , doch zonder zyn naam te noemen, een gefehriftuit, (1) waarCO Onder den Titel: „ Die Verbinding des „Ten-  Kosters Voor! eeldtr,-£ '} o. 249' waarin (2) de volgende brief itaat, uit M. aan den Schryver gefchrceven. Alles, wat ik u nopens de Historie van D. cn P. J. te H. kan melden, beftaat in eenige herinneringen uit myne kinderjaaren. Ik heb zyn broeder, een' Predikant, heel wel gekend. Hy verhaalde die Historie eens in myns vaders huis, alwaar ik toeluisterde. D. J. hadt eene vrouw, welke gevaarlyk ziek wierdt. Niets deedt haar meer aan, dan dat ze nu niet, gelyk beflooten was, met haaren man na zyn Vaderland kon reizen , alwaar zyn vader en zuster nog leefden. Zy fprak zeer dikwils van deze reis, hoopende 'er nog gefhdig.op, hoewel ze, dagelyks,. zwakker wierdt. Eindelyk viel ze in een zagten flaap, welke omtrent twee uuren duurde. By het ontwaaken zeide zy, heel vergenoegd, tot haaren man, dat ze nu in zyn Vaders huis geweest was , en zyne Familie hadt gezien. Zy befchreef hem „ Teufels mit den -Gefpendern , neb ft Anek. „ doten vonErfcheinungen dérfelben. Gedrucki„, in Deutfchland. 1777. 118 S. in 8." Cs,} S. III. enz.  250 Kosters Voorbeelden. §. 50., hem het huis , de kamers, zyn Vaders perzoon, en voegde 'er nog ten waarteken by, dat zyn zuster in de keuken geftaan,. en een' visch fchoon hadt gemaakt. Zy verzogt hem, zulks na huis te fchryven; dan zoude hy alles, overëenkomllig met haar zeggen, bekragtigd vinden. D. J. een beroemd Arts, hielde de gehecle zaakvoor een droom zyner vrouwe, als welke zeer gerust hadt geflapen. Weinig tydsdaarna ftierf zy. D. ƒ. berichte dit fterfgeval aan zyne Familie, voegende 't verhaal zyner overleeden vrouw daarby. Maar, vóór dat hy nog een' brief tot antwoord van zyn' Vader konde krygen, kwam reedseen Blief, waarin deze een bericht begeerde , of iemand van de zynen ziek ware. Daarin verhaalde hy hem, dat op een zeker uur in den namiddag, welk hy juist opgaf, eene vrouw in Saxifche dragt, welke hem nogtans van gelaat heel onbekend geweest ware, — want de Oude hadt zyne Schoondochter nooit gezien, in zyne kamer gekomen ware. Volgensde kleeding hebbe hy baar voor eene voorfiaame perzoon gehouden; en voor haar, voort,  Kosters Voorbeelden. §. 50. 2V/ voort, een doel gezet, waaröp ze ook was gaan zitten. Zy hadt geen woord gefproken, hoewel hy ze eenige maaien gevraagd badiy waar ze- van daan kwame, en wat haare begeerte ware; maar zy ware, zonder te antwoorden , voort weer opgedaan, en de deur uitgegaan. Hy hadde nietgeweeten , wathy van haar moest maaken, en in de haast gedagt, of ze-misfehien ookkwalyk by 't hoof J, en ergens van daan mogt weggeloopen zyn; Vóór dat hy 'er regt over hadt kunnen denken, om haar na te gaan, ware zy reeds weêr weg geweest. De dochter , die ze by het ingaan in de. kamer niff hadt gezien , voegde 'er by, dat ze by het uitgaan, toen zy, de dochter, mee den rug binnen aan de keukendeur hadt gedaan, haar over de fchouders hadt gezien, waarop ze verfchrikt ware, en zig hadde omgedraaid: doch zy haet verder niets meer, dan een vrouwsperzoon gezien, het welk zo even dc huisdeur ware uitgegaan. Dc Vader ware inmiddels uit de kamer gekomen, en, niemand'meer vindende, zo ging hy de huisdeur uit, en vroeg verfcheide, op de ftr'aat iLiar.de menfehen,L 6 of-  2ƒ2 KostersVoorbeelden* $* fo+ of ze geen vrouwsperzoon uit zyn hu-is hadden zien gaan. Maar men wist nergens van. Inmiddels was de brief van D. J. aan zyn' vader ook gekomen. Nu bragt zich de dochter heel naauwkcurig de omftandigheid met den visch te binnen, en zo wierden beide van de waarheid des gevals volkomen overtuigd. By dit verhaal voegt Profesfor Koster : ik weer. niet, wat ik van deze historie moet zeggen, daar ik ze alleen uit het verhaal des Prcdikants weet, en dit flcgts nog uit myre-kinderjaaren. Is zy gegrond en waar; dan zouden de zo genoemde voorgevoelens veel grond kunnen hebben. Ja, dan konde men bewecren , dat de Spooken (want hoe zal ik deze verfchyning anders noemen ,) zomwylen ook wel de zielen van nog loevende menfehen konden zyn, alis't, dat ik de mogclykheid dezer zaake niet weete te verklaarcn. — Deze en dergelyke verhaalen ontkenne ik ten eenemaal. Daarby ontbreekt het aan een behoorlyk historisch bewys, en hier moet men alles herhaalen, wat ik by dergelyke gebeurtenisfen 24 b, te bock gefield heb. Een  Kosters Voorleeïden. §. $v. 233 Een ander voorbeeld haak Profesfor Kotst* (3) aan> u,t ^e Amitfements philologiques (4) behelzend een bericht nopens de ontdekking van een fchat. Het was, wordt daar gezegd,, den 2jlen Mey 1746, dat de Heer Cavallarie na eene plaats , genoemd Rothkirchtn , in het. Vorftendom Nasfau, niet verre van Domersberg gelegen, eertyds eene ryke Abtdy, maar in de zestiende eeuw verwoest, ging wandelen. De vrouw des Pagters der gemelde plaats, (thans een hof) welke van den Lutherfchen Godsdienst was, verhaalde, dat ze meer, dan eens, op klaaren dag, wanneer ze in haaren tuin werkte,.en inzonderheid den 7den Mey twee jaaren naa malkander eene verfchyning hadt gehad. Zy verzekerde, een eerwaardigen Priester in zyn priesterlyk gewaad, met giud beizet , op een ouden muur te hebben gezien, welken een grooten hoop fteenen voor zig been hadt geworpen. Den 2den OStober des jaars 1746. nam de Heer Cavallarie voor* (3) Loc. cit. S. T14 6ff. (4) Tom. 3. pag- 181. L 7  £.54- Kosters Voorbeelden. §. 50.- voor, om verlof te vraagcn , ten einde aan de gemelde plaats tegraaven, zonder zig daaraan te ftoren, dat men hem zoude uitlachgen. De Vorst, zyn Heer, ftondt hem deze vryheid toe , niet zonder lachgcn, zo als Cavallarie- wel voorzien hadt. De Vorst gaf hem zelfs een' met zyne eige hand ondertekenden , cn met zyn zegel bckragtigden open brief, om voor zig en zyne nakomelingen in het gehecle land te graaven, waar het dienftig zoude fchynen, mids dat hy het tiende gedeelte van alles, wat hy zoude vinden, aan den Vorst moest uitkeeren. Den jden O&ober begon men te graaven. Men zal zig ongetwyfeld zeer verwonderen, dat de verfchyning zig daadelyk liet zien. Ten einde van den zeven, den dag, dat men gewerkt hadt, ontdekte men , onder een klein vervallen gewelf, een kleinen aarden pot, met een fïuk lei bedekt, en gevuld met ftokken gouds, ten getalle van 400 min één. Op den negenden dag ontdekte men in het zelfde gewelf' den tweeden pot, van dezelfde ftof, als de eerfte, met dc fomme van icoa Hukken gouds. Eenige dagen daarna vond men eea \  Kosters Voorbeelden. §. 50. 255- ecn derden zeer kleinen pot, aan den voet van een kleinen ouden muur, omtrent een pistool-fchoot ver van het gemelde verwelf, met 80 (lukken gouds. De geheele fom van dien kleinen fchat bedroeg 1481 Hukken gouds. Zy waren van de der. tiende en veertiende eeuw, en van Keizers, Roomfche Koningen, Aartsbisfchoppen van Ments, Keulen en Trier, Paltsgraaven aan den Rhyn, Hertogen en Graaven des Ryks, Burggraavcn van Neurenberg , en Ryksfleden. Voor 't overige is deze gebeurdtcnis volkomen echt cn zeker, alhoewel ééne der zeldfaamfte: — was onderteekend Giordano Cavallarie, manupropria. — Prof. Koster voegt by dceze gebeurdtenis een' brief aan den Schryver over het voorgaande bericht , uit K. 1769. van den volgenden inhoud: Neen , myn Heer, aan het bericht, door u gelezen in dc Amufements philologiques, moogt gy geen opgenblik twyfelen. Het geld is werklyk op die wyze, en ten getalle, als gemeld wordt, opgedolven. De Vorst van Nas/au heeft zyn bedongen gedeelte wezenlyk gekrecgen, en de.lomme daarvan is op de 'ihefaurie op de ónt~  2*6 Kosters Voorbeelden. §. 53. ontvargst gcbragt. Jk heb een Vorflelyken RaadM. gekend, welke met den gemelden Cavallarie, ten dien tyde Muziek DireCtor, teffens deel aan het graaven en kennis aan de lieden gehad , cn ook- eenige van de gevondene Dukaaten nog zelf by hem gezien heeft. Hy bekragtigr, dat des Pag, tcrs vrouw, zo menigmaal, van de verfchyning eenes Momiiks hadt gcfproken, als ze op den hof gekomen waren, en dar. juist dit hen hadt bewoogen , om verlof tc verzoeken, van te graaven: zy zelve, die by het graaven altyd tegenwoordig ge. weest waren, als mede dc arbeiders, hadden niets \an een Spook gezien. Ook hadden zy flegts over dag gegraavcn. Een ander aanzienlyk man verhaalde my , hy hadde van een arbeider gehoord, dat het hem eens ware voorgekomen, als of iets voorby hem heen ruischte, en in den hoek van het gewelf verdween , waaröp men daar een (tuk muur weggebroken, en zo den tweeden pot gevonden hadt. Hy voegde nog daarby, dat de vrouw, in het begin, eene plaats agter de fchuur of een' Aal, het welk ik my niet ftipt genoeg te bür  Kosters Voorbeelden. §-. 50.. 25/ binnen kan brengen , aangeweezen hadt, daar de Monnik plagt te verdwynen. Men hadt daar gegraaven, doch niets gevonden. Een kleine regen hadt de lieden gedrom gen, om in de fchuur te gaan, waaiöp zy zig in den kelder hadden begeeven. Eén hunner meende aan den zydmuur des kelders ecnig onderfcheid ontdekt te hebben. Men brak hem dus door, cn kwam in het gemelde verwelf, daar men den eerflen, en vervolgens den tweeden pot vondt. Toen men nu van buiten in den tuin nazag, zo bevondt men, dat het aan dezelfde plaats was, die de vrouw hadt aangeweezen, en dat men niet diep genoeg hadt ge* graaven, om tot op het verwelf te komen. Wat betreft den derden pot, dien hebbe men gevonden in een ouden muur , op welken zig de Monnik, volgens het zeggen der vrouw, in het voorgaande bericht aan* gehaald, insgelyks hadt laaten zien. Men hebbe, vervolgens, nog aan meer andere plaatzen gegraaven, zonder iets verder te vinden. Of dc vrouw , naderhand , den Monnik nog verder gezien he.he, hadt hy niet kunnen verncemen , om dat r>y gcea.  258 Köstcrs Voorbeelden. §. 50. geen gelegenheid hadde gehad, van ze te fpreeken, en 'er ook niet verder aan gedage hadt: maar nu ware zy reeds geftorven. — Dit geheele geval, gcloove ik, rust op eene genomen affpraak. De Heer Cavallarie, of wel de Pagtcrs-Vrouw, vonden, misfehien, ter plaatzc, waar zig een Monnik zou hebben laaten zien, eenige zeer oude ftukken gouds. Vermoeden genoeg, dat daar nog meer te vinden zoude zyn. De Pagters -Vrouw , of de Heer Cavallarie , of wel beide ,. wenscheen daarom ftexk t om het verborgene te mogen op. graaven. Maar weetende, dat ze niet be. voegd waren, zodanig iets, zonder- verlo£ van den Heere des lands te mogen doen, en zy voor menigerleie verantwoordingen zouden bloot gefield zyn, zo fpraken zy zamen af, om te verfpreiden, als of zig daar ter plaatze een Monnik liet zien, en zy uit dien hoofde vermoedden, dat 'er een fchat begraaven lag. Dit nam Cavallarie tot een voorwendzel, om gelegenheid te hebben , den Vorst des lands te verzoeken , om hem het graaven te bewilligen. Hy,  Kosters Voorbedden. §. 50.. 259 Fly kon ligt weeten , dat zulk eene aanleiding tot zyn verzoek aan het Hof flegts een gelach veröorzaaken, en daarom juist* zyne bede niet zou worden afgeflagen. De uitkomst leerde ook, dat deze güfing wél bedagt was. Want hadt Cavallarie gezegd, dat hy ter gemelde plaatze ftukken gouds gevonden hadt , en door het graaven nog meer hoopte te vinden; dan kan men ligt zelf denken , dat het verlof , van te graaven, meerder zwaarigheid zoude ontmoet hebben. De Vorst zoude, veeleer,, gezegd hebben; ik zal wel zelf laaten nazoeken enz. En waarom liet zig dan het Spook, nimmer, van de arbeiders zien?-— Doch men zal zeggen: Spooken beminnen' den nacht, en men groef flegts by dag. Genoeg, dat men, zo lang als iets natyuriyk kan verklaard worden, zyne toevlugeniet tot verfchyningen van Geesten moet neemen. (§• 28.) §• Si-  z6& Verfchyning aan §• SU Verfchyning aan een Jongen, Gaspar Engelhard. In het jaar 1681 zou te Graitz in Voigu land het volgende geval gebeurd zyn. De Schoolknaapen vergaderden, voor de Kerk, om een Lyk af te haaien , en ter aarde te beftellen. Eén hunner , met naamo Gaspar Engelhard, middelde Zoon van een Schrynwerkcr aldaar, Joh: Engelhard, welke 1672 gebooren was , pleegde de on. geregelde daad, dat hy een graffchrift of afbeelding van Esther vanci eene wederliefde , doch onteerde dit gevoel niet daardoor , dat ze een' prys. van geld op haare tcgengunst gezet hadt; veeleer zegevierde haare kuischheid, cn wierdt door een huwelyks-vcrbindtenis met haaren Beminden beloond. Toen nu deze vrouw — vrouw Grete — in baarensnood was, kwam haaren man te binnen , dat zy».  van Anhalt. Desfau. §. 56. sc>- zyne Vorftin, voordezen, byzondere hltf* ken van gunst jegens zulke rioodlydendc vrouvven door goeden raad , medicynen, geld enz., werklyk hadt gegeeven, cn de behoeftigerï door haare tegenwoordigheid en kragtige aanfpraaken onderftcund; des moedigde hem dit aan, om insgclyks by de Vorftin raad en troost te zoeken. Mis-fchien hadt hy een watermolen gcpügr, waarin hy met zyne vrouw woonde. Zulke molens liggen, gemeenlyk , zeer diep;zo dat' de omftandigheid bevattelyk wordt, dat de Vorftin door een' gang onder de aarde geleid wierdt. Het gcruisch des wal ters en der raderen verwekte in haar het denkbeeld , als of boven haar een water Vloeide. De gewezen Hofbediende mogt, voorts, aan 't Hof, iets van dc Alchimie' geleerd hebben. Hy was moogiyk een Adep-tus, — in een vollen of niet vollen zin — en als zodanig een meende hy, gelyk het by dergelyke menfehen gaat,- eene naauwe gemeenfchap met Gods Voorzienigheid, en de wysheid in erfpagt te hebben , houdende zig mede tot voorfpellingen gewettigd. Hierom vervaardigde hy, tot dankv N 5 baar--  üq8 Gebeurdtenis met eem Vorjlir. mz. baarheid, den befchreeven ring, voegende daarby zyne welmeenende vermaaningen, die* insgelyks van geene groote ziels- en verftandskragt getuigen. Want hy kon reeds weeten, dat 'er op Kersavond, mcerendeels , met veele kaarsfen cn toortfen onvoorzigtig te werk gegaan wierd; wesbalven hy, door zyne aanraading, om op dien avond op het vuur te pasfen , een' gevaarlyken brand voorkomen , en juist daardoor ook zyne dankbaare liefde betui. gen wilde. (2) — Dit voorbeeld leert, hoe uit eene waare gefchiedenis, door misduidingen en byvoegzels, zulk eene mis. maaking kan ontllaan, waardoor de menfehen de waarheid in onwaarheid , ge. beurde zaaken in fabelen cn klugten van Spooken veranderen.. Be tyd helpt de Natuur, en zoogt Itaar kind met vlyt; Zn groeit en bloeit en rypt; het onding door den tyd'. (2) Eene diergelyke oplosfing geeft fleur: Carl Schütze, Rector der Sthoole te IVemigeroda, iu der vernimft- und fehrlftmafzigen Abhandlung vom Aberglauben , nebfl einem Anhange vom Aftral.geifl, Wernigerode 1,757. S. 392 £fV. St 57-  Wat inetT van KoboUTen, eng. z 19 §• 57» Wat men van Kobolden, Nachtgeesten en Kaboutermannetjes moet denken. De ïfagtwacht fchreenwt zyn nachtgezang, ■ De Storm brult voor de glazen; De Nachtuil roept, myn hart klopt bang;De Spooken my verbaazer» 'k Hoor hier, en daar-een lïerk gedruis, En allerlei geluiden; De deur kraakt; hoor, men zucht in huis, ~~ Ach dat zal my beduiden! Wat is 't, dat daar op 't Kerkhof kruipt'? Wat Kist wordt ginds vertrokken ? Irl 't Krekelhuis een Nachtfpook fluipt< Het brult zelfs in de Klokken. — Hoe ystyk gaan de Katten aan! — ; t Kwelduivelijes my tergen; Op elk Graf ziet men lichtjes ftaan, —y Ach! waar zal ik my bergen? Langs dorf. Men heeft verfcheide verhaalen van Kxtholden, (1) welke, naar het gevoelen van on-~ (1) Welk woord, door zommigerï, afgeteld N-6- wordt-  ^oo Wat men van Kobolden, Nachtgeesten ongeleerder) niet alleen,. maar ook van zulken, die zelfs, by wyze van voorrecht* den Titel van Geleerden kunnen eifchen, tot het Ryk der Geesten worden gerekend. Nogtans is dit woord dubbelzinnig; want deels verftaat men daardoor een fchadelyk cn roofzugtig foort van berg-ertfen, welke ten bederve ftrekt van goede Ertfen; deels eene mynftof van gryze kleur, waarvan de blaauwe vcrw gemaakt wordt; deels eindelyk een' Geest, welke zig nu eens ten na-,, dan ten voordeele der menfehen werkzaam bewyst. In deze laatfte betekenis duidt dit woord, zomwylcn , het zelfde aan, wat men Kaboutermannetjes noemt; maar zomtyds een' ilag van Geesten , welke,, naar het gemeenc zeggen, de menfehen in de huizen ten dienfte Haan, cn ze, byaldien ze niet toornig gemaakt worden , geen kwaad doen: waarom ze ook veelen Gütgen noemen. Beide laatfte betekenisfen zullen een voorwerp myner onderzoekingen zyn. Berg. wordt van R»^**«,. bedrieger, vkijer. • Eenigeofchryven ook Cobtilt, Kobalt..  en Kaboutermann. most denken. §. 57. 3er Berg. of Kaboutermannetjes (2) zullenzodanige wezens zyn, welke zig, in de bergwerken, in de geftalte van berglieden laaten zien, cn, ten minften in fehyflP,. verfcheide bergwerken onderneemen, zonder iemand fchade te doen, ten ware zy toornig gemaakt worden. (3) Hierom zegt Lavater; (4) de berglieden betuigen, dat 'er in veele bergwerken Geesten gezien wierden die in de myngroevcn opkomen en nederdaalcn , cn zig in alle foorten van berg-werken fchyncn te oefenen, gangen verbroeden, tobben vullen, opwinden enz. alhoewel ze niets doen. Zelden zouden zy den werkers kwaad doen , zo ze 'er niet van dezen, door lachgen of fmaaden, toe- aan°- (2) Die in 't Latyn yirunculi metallici, homun. euU fubterranei, montani genoemd worden. Men vergelyke Caspar Pesner, gewezen Hoogleeraar te Jena, diatribe de virunculis metallicis. Doch hy gelooft, dat 'er 'toto quid (iets Goddelyks) by ware. (3) Zie Lavater de SpeUris t Part: Ti (fip: 16. (4) Loc: cit: pag: 90: n r  3o2 Wat men van Kobolden, Ncclhgeesïetr aangezet wierden. Dit gefchiedende, dan werpt de Berggeest met mynfloffen rondom zig. Petnis Bual, een Burgemeester in Zwitjerland, heeft Lavater betuigt, dat zulk een Berggeest in zyn Myn was, welke zig inzonderheid Vrydags- zeer werkzaam bewees; de verfcheide gewonnen Ertfen, geftadig, van de ééne kuip in de andere over deedt: dc Burgemeester ware ook daaröver niet te onvreden. Maar, toen de Geest, op een zekeren dag, een al te groot geraas maakte, zo wierd een Bergi • werker boos, fchimpte en zeide: hy zoude na den drommel loopen. De Geest greep hierop het hoofd des Bergwerkers , draajende deszelfs gezigt op den rug ; maar doodde hem niet! Met dezen omgedraai« den hals zoude hy eenige jaaren rond gegaan hebben. Georg Agricola fprcekt van twee foorten van Berggeesten, Eenigen waren verfchrikkend en vreeslyk, en deze bragten, gemcenlyk , den Berglieden nadeel toe. Dergelyk een ware te Jnnaberg, geweest, in de Myn, genaamd de Rozenkrans ; deze Berggeest hebbe , door zyn^ aanblaazen , twaalf Berglieden gedood. Ook-  ' en Kaboutermann. moet denken. §. 57. 3©f Ook wil men te Snetberg zulk een hebben gezien, welke zig in een zwarten Koekoek vermomde, en eenen Bergwerker omhoog getrokken hadt. Anderen waren van éér) stageer aart, en wierden Kobahen genoemd. Deze gedroegen zig heel vrolyk, en lachten. Die wierden van eenigen het Bergmannetje genoemd , wegens hun heel" kleine ftatuur, waarin ze zich gemeenlyk lieten zien. Doch zy waren gekleed als Berglieden, met een mantel, en kap op liet hoofd , en een hoed , als mede een fchootsvel op den rug, (5) Ik kan niet ontveinzen, dat ik deze eir veele andere , in een zelfden toon verhaalde fabelen voor enkele werkingen derverbeelding houde. Aanleiding daartoe mogen wel de menigerleie u-itwaasfemingen in berg- (5) Wie anders nog meer wangevoelens omtrent Bergmannetjes wenscht te leezen, dien wyze ik na Olaüs Magnus in defcript: region. Sepentrion. L. 6. c. 9. Georgius' Agricola m lib: de animant: fubtert: capr uit. Schott in phyf; curioj'; arpend; ad lib. I. éa& 4. pag: iQl-  3~o4 Wat men van Kobolden, Nachtgeesten bergwerken hebben gegeeven, waartoe de inbeeldingc der Berglieden eene mensch-lyke, en Bergmans-gefhlte heeft gefehapcn. Jk zeg Bergmans-geftalte ,- om dat; deze den Berglieden meer, dan andere geitaltcn , voor oogen zweeft. Het lieht,dat de Berglieden by zig hebben , , kan ook, door het breeken der liehtttraaïen in de dampen , menigerlei afbeeldingen be. werken. Genoeg , dat hier myne grond-beginzels, vooraf §. 5. en 11. voorgedraagen , moeten toegepast worden. Maar, wat betreft 't verhaal van Petrus Bual? volgens het welke een Berggeest eenen Bergwerker het gezigt na den rug gedraaid zou. hebben; zo mag wel dit geval, mis-fehien, in zo verre gegrond zyn, dat die Bergwerker, dikwerf, zeer omhoog en na ter zyde zag, en zulk eene gewoonte was reeds toereikend, om bevattelyk te maaken, waarom hy eenigen tyd, met het gezigt ruggelings ziende, rond ging. Maar dat hy dat gevolg aan een Bergmannetje toefchreef, kwam wel daarvan daan, om dat hy ten tyde, dat hy omhoog en na ter zyde zag, een menigte dampen — dit was 'tBerg-  en Kaboutermann. moet denken. §. 57- 3°5: 't Bergmannetje, — befpeurde, welke hy, hoewel het flegts iets gelyktydig was, voor de oorzaak van zyn ongemak aan den hals> hielde. Ik kan hier niet voorby, onaangeroerd te laaten, dat men verfeheiden^ onder de Berglieden heeft, die Kromhalzen genoemd worden, om dat ze zig,- door het gewoone omhoog zien, en boven zig te reiken , dit ongemak hebben op den hals gehaald. Wat eindelyk aangaat het verhaal van Jgricola, dat Berggeesten, te Annaberg, twaalf Berglieden gedood zouden hebben ; ik wil den dood dezer perzoonen wel niet ontkennen, maar geloof„ dat die uit natuurlyke oorzaaken, te weekten door eene verdikking, uit hoofde van zwavelige dampen , wél heeft kunnen ontdaan. Laatere Bcrgwerkkundigen laehgen daarom, met rede, over de verhaaien van Bergmannetjes. Ja , aan verfcheide plaatzen worden de Berglieden' welke met dergelyke verdigtzels voor den dag komen, van rechtswege geflraft. Volgens deze vooröndcrdcllingen is dus dc Vraag ydel: wat voor Wezens deze Berggeesten mogienzyn, geestelykc of lighaam- lyréefc  3or5 ïPafmen van Kobolden, Nachtgeesten- lyke? Inmiddels wil ik nogtans de gevoelens van eenige Schryvers', die de Berg. of Kabouter-mannetjes voor wezenlyk loevende Wezens hielden, aanhaalen, om het belachgelyke van deze Leer nog meer té ontdekken. — Petrus Thyraeus (6) houdt ze — even als ook de huistykc Kobolden — voor Middelwezens, tusfehen dc redelooze Dieren en Menfehen in ftaande, welke hunne cige ziel, en eene menschlyke geftalte hadden, zig in duistere plaatZen ophielden , en den menfehen zomtyds verfcheenen. Paracelfus beweert', (7) dat in alle Elementen feevendige fchepzels waren, we'ke iets geestigs bezaten. In het water waren de Nymphsn. in de aarde de Qnomi , in de lugt de l.emwes , in den hemel de Penates. De Gnomi waren, juist de Bergmannetjes. Deze zo wel, als de overige, bezaten vernuft , alhoewel ze geen menschlyke zielen hadden. Elders (8) zegt;-; hy: zy waren , wat het Wezen betreft» (6) De appar.Jpirit, lib. ?. c tp. 2. ('7} In libr. [meteor. {&) De occulm philofophia.  en Kaboutennann. moet den fan. §. 57. 307* treft, geene Geesten , maar evenaarden hen in hunne kunst cn bekwaamheid', bezittende mede vleesch en bloed , al? dö menfehen. Wilde men ze al Geesten noemen ; dan moest men hen den naam van aardfche Geesten geeven, om dat zy onder de aarde hun verblyf hadden, en niet, als andere Geesten, in de lugt woonden. Men vond ze inzonderheid, waar fchatten en rykdommen verborgen lagen, als mede by veel Ertsbevattende bergwerken. Zy hadden hun vermaak in zulke fchatten , eu bewaakten ze enz, (9) D. Riidiger (ro) verdeelt de Geesten in vernuftige cn on» vernuftige. Tot de laatften brengt hy de Daemones, welke flegts een Geheugen bezaten , en dit waren de Bergmannetjes, welke noch goede Engelen, noch Duivels waren. Want dit laatfte moete men hen daarom ontzeggen, om dat ze niemand tct haat , twist, of andere ongeregelde daaden aanfpoorden, dat egter een wezenlyk ka, (9) Men vergelyke Porder dijj: de viruu* elilis rnetallicis. (10) In phyfica divina , lib. I. cap. 4. J_eü. 4.  308 Wat men van Kobolden, Nachtgeesten karakter der Duivelen was. De meestennogtans houden de Bergmannetjes voor Duivelen. — Voor 't overige is het vremd* dat zelfs beroemde Geleerden (n) wezenlyke Berggeesten en Bergmannetjes tragtten te verdedigen. Wie de grondbeginzelsvan wylen Profesfor Meier goedkeurt, naar welke elke waereld-ftreek van Geesten befchouwd moet worden, om Gods Eere te verheerlyken; dien zoude het Beltaan der Berg- , Water-, Lugt- en veele andere Geesten niet moejelyk vallen, om te bewyzen. Maar my overtuigen zulke reden niet, die ik elders, naar myn oordeel, ten vollen wederlegd hebbe. (12) Dan, ik gaa over tot de huiJyke Kobolden, van welken men gelooft, dat ze zig aan dc huisgenooten, zomwylen, in eene zigtbaare geftalte vertoonden , met hen fpraken, allerlei huislyke werken deeden, op Cu) Walch im philof: Lexicon, op het woord, Bergmannchen, volgens myne Uitgaave, i Th: S. 330. (12) Zie meine Seelengefchichten , §. 65. & 4i5 ÊfV.  en Kabouter■mann.mo et denlen.§. 57' 3°9 op cn na beneden gingen, de deuren openden, vuur aanlagen, kookten, water fcheptcn, maar ook, wanneer men ze beledigde , menigerlei fchade toebragten. Dergelyke relletjes heeft men in eene groote menigte ; doch ik wil , door ze alle aan te haaien, myne leezers niet beledigen, maar eenige weinige aanroeren en toetfen. — In eene pastory :e Gröben zouden de menfehen in dat huis, door menigmaal tc goojen op de daken, (13) nu ecns van het woonhuis, dan weêr van de ftalkm, zeer ontrurt zyn geworden, zonder te kannen ontdekken , waarvan daan , en van wien deze moedwil kwam. Naa een' ftilftand van vyf weeken begon, den 29 July 1718, naa den middag om drie uuren, dit goojen op nieuw, naa dat de Predikant Beinhch gelyk hy verhaalt , dezen na« middag by zyne maajers in het veld geweest was , en gezegd hadt, dat hy 't voormaalige goojen voor een werk van loo- (13) Hiermede zou 17 Juny 1718 een begin gemaakt zyn, en dit goojen zouden vyf dagen, onafgebroketi hebben geduurd.  "3 ig Wat men van Kobolden, Nachtgeesten loozc fielten hielde. Den 2° en 31 July op een Zondag , wierdt het goojen fterker. Doch, dat den Predikant meest in het oog loopend voorkwam, was het geval , dat hy den 1 Augustus zag , hoe eenige fteenen van den grond in den tuin, daar voorheen tog geene lagen , op vloogen, en op het dak des ftals vielen: ja, dat zelfs eenige fteenen uit dc pastory, ftaande tegen over den ftal, op het gemelde dak vloogen, en 'er egter in den muur geene opening noch reet zigtbaar was. Op dezen zelfden dag vroeg de Predikant, in den gang by de deur van den bogaard, het verborgen Wezen , wie 'er was en gooide enz. Hierop fcheen het., van deze plaats te zyn., geweeken. Daarentegen kwamen, van buiten, voor over den muur «pan den tuin de fteenen gevloogen. De Kobold begon, eindelyk, ook in het huis een geraas te maaken; men vond fteenen by den trap; en 'er wierdt ook tegen de deuren van de kamers gegooid. Doch de ftoutheid van den Geest ging zo verre, dat zelfs jn eene beneden-kamer, fteenen en ftukken kalk van den oven af kwamen vlie-  en Kaüoutermann. moet denken. §. 57. «11 vliegen, die van binnen aan de kamerdeur weêromltuitten. Als iets byzonders wordt ook gezegd, dat, by regenweer, de ge. gooide fteenen nogtans droog waren. Op den 1 Augustus en .den volgenden dag, gelchiedde het goojen op drie plaatsen te gelyk. Wanneer zig op een' avond twee meiden, in haare kamer, ter rust begaven, en de deur agter zig hadden toegemaakt, fin eet het van binnen tegen de deur, met een yslyk geluid, een' fïeen, dat de meiden, vol fchrik, na beneden kwamen. De Predikant liep voort na boven, vondt een' taamlyk grooten fteen, binnen, naast de deur der flaapkamer liggen. Niet minder gefchiedde , naa eenigen tyd, in de bovenkamer, een Herken gooi, cn , na boven loopende , vond men, midden in de kamer, een ftuk yzer liggen, het welk, voorlang reeds, van 't gewigt aan het uurwerk in de beneden-kamer was weggeraakt. Den 5 Augustus wierdt des Predikants vrouw van een zoon verlost. En , hoewel vóór den doop en voor den middag menige gooijen gedaan waren, zo hielde dit egter op naa den doop, en 'er wierdt zelfs j  312, ïFat men van Kobolden, Nachtgeesten zelfs, op den 6, 7 en 8 Augustus, noch van buiten , noch van binnen gefmeeren. Den 9 en volgende dagen van Augustus ■wierdt het oude fpel agtervolgd , en nu pleegde het ook by nacht menigerlei moedwil , fmeet potten en pannen aan {tukken, ontneemende de ftalmeid een' pot onder het omfpoelen. Toen de Predikant eens, op zyn ftudeerkamer, uit het venfter na beneden in den tuin zag , vloogen tweemaal fteenen , uit dien tuin , van den grond , voorby zyn hoofd ; veele glazen aan het geheele huis wierden, op klaaren -dag, ingefmeeten, zonder dat men de waare, werkende oorzaak konde ontdekken. Eenen heel gloejenden tichgelfteen hebbe de onrustige Geest, uit den bakoven verre in den tuin geworpen, waarop men koud water had moeten gieten , om gevreesde fchade van brand voor te komen, enz. (14) — Hoe (14) Nopens dit geval kwam in het jaar 1723 het volgende gefchrift uit j „' Das -Zeugnifz der „ Wahrheit von den fonder- und wonderbaren .„ Werkungen eines zo genannten Kobolds in „ der Pfarwohnung zu GrSben, von dem Pfar-w rer, Jeremias Heinisch."  en Kaboutermann. moet-denken. § 57, ,313 flier uit kan men afneemen hoe weinig men deze historie moet teflen , daar alle deze daaden, heel wél, door een verborgen mensch hebben uitgevoerd kunnen worden, en dat men geen zulk onderzoek gedaan heeft , als in zulke gevallen noodig is. Zeer verdagt is het, dat het goojen met fteenen niet op bepaalde tyden gefchiedde. Want zeker zal de vuilaar- tige, altoos, zulk een tyd hebben gekoozen, wanneer het te vermoeden was, dat hy niet ligt ontdekt zoude worden. Men ovcrwcege verder, dat men een fnellen worp van een Heen , dien men niet verwagtte, en welke op een onzekeren tyd volgde, niet eer gemerkt zal hebben, vóór; dat hy ter plaatze kwam ; zo dat het mocjelyk was, de plaats en de oorzaak uit te vorfchea, waar de worp vau daan kwam. Daar ook in het verhaal van den Predikant Heinisch wordt gezegd, dat vyf weeken lang het werpen met fleenen ophiel dt; zo is de vraag-, of niet, ten dien tydc , een huisgenoot , een "knecht of meid ziek, of van buis geweest zy? En, dat naa dien tyd het goojen, op den Hl Stuk, O 2p Ju-  3 T4 Wat men van Kobolden, Nachtgeesten 29 July weêr begon, naa dat de Predikant zynen maajers'op het veld te kennen hadt gegeeven , dat hy geloofde , dat iooze 1 fielten dit goojen gedaan hadden, laat zig ook wel heel natuurlyk verklaaren. Misfchien was onder de koornrnaajers de meid cf die huisgenoot, welke dien moedwil hadt gepleegd , en wilde des Predikants ongeloof in bygeloof veranderen; des be•gon die gevleeschte Kobold het goojen weêr op nieuw. De rede , waarom den 31 July en wel op een Zondag, dat goojen zo menigmaal volgde, kan wel deze zyn, om dat de leevendige Buldergeest , op dien dag, vry van werken was, en dus .xneer tyd hadt, om zyn fpel te agtervolgen. Het voorval , op den 1 Augustus kan uit de bewooge fchaduw van een geworpen fteen begfeepen .worden, om dat een fchielyk verdwynend geluid gelyk is aan een' opklimmenden fteen. Ook kon, door middel van de zon, de fchaduw van een vliegenden fteen tegen den muur van *t huis even zo wel worden afgebeeld, aïs op den grond in den tuin. Dat voorts de .Bulderaar, op de vraag, wie 'cr ware en gooi»  en Kaboutermann. most denken. §. 57. 315 gooide, van dc plaats week, geeft niet* onduidelyk te kennen, dat hy, uit vrees van ontdekt te worden , te rug' week. Maar hoe ging 't toe , dat zelfs in de bcnedenwooning, van den oven af, fteenen kwamen vliegen, die tegen de kamerdeur fprongen? — Hier komt tiet aan op de ligging van dien oven, en andere deeIcn van het huis. Misfchien ftondt die ( even tegen over de deur ; mogelyk was 'er een venftertje naby, of agter den oven, waardoor men werpen konde. En , de Kobold merkende , dat niemand by dea oven ftondt, zo kon hy, heel gemaklyk, zyne baldaadighcid uitvoeren. Nog meer, 't was immers mogelyk , dat iemand van hen , die in de kamer tegenwoordig waren , kleine fteenen en ftukjes kalk met den duim omhoog knipte , enz. Dat de fteenen, by regenweer geworpen, droog waren, kan ik heel wél begrypen, om dat 't gewaande Spook ze, naar alle gedagten» in zyn' fak altoos bewaarde , zo dat ze dus door den regen niet nat gemaakt konden worden. Even zo min vinde ik daarin iets buitengemeens, dat die Geest, op O a dco  316 Wat men van Kobolden, Nachtgeesten den 2 en 3 Augustus, aan meerder plaat; zen te gelyk wierp. Kunnen dan niet meerder meiden enz. zarhen afgebroken , en die klugt gefpeeld hebben? Zo geioove ik ook heel zeker, dat de meiden zelve een' fteen tegen haare kamerdeur wierpen, toen ze, van vrees en fchrik, na beneden kwamen loopen. Deze gewaande fchrik mogt daaruit ontftaan, dat zc den lieden meer cn fterker wilden overtuigen , als of de Buldergcest alles hadt gedaan. Wat betreft het lang weggeraakte gewigt van 't uurwerk, het welk men op de bovenkamer vond; het is tog wel te denken , dat de dief van dit gewigt en de werper met fteenen één en dezelfde perzoon geweest is. Misfchien hadt die Kobold geene fteenen meer, om te goojen , en gebruikte daarom yzcr. Mogelyk ftondt 'er een glas van de bovenkamer open, zo dat men, heel gemakïyk, op die kamer konde fmyten. Maar waarom bleef, naa den doop van des Predikants kind , het fmyten eenige dagen sgtcrwege? Daarom, mooglyk, om dat de Bulderaar aan de vrolykheden, in dergelyke gevallen gebruiklyk, deel nam, ca  en Kaboiiterraann. móet denken. §. 57. 317 e» wegens het goed eeten en drinken aan zyn gewoon vuil fpel niet dagt. Misfchien konde die Kobold ook vreezen , van dc vremde, tegenwoordig zynde Gasten ontdekt te worden , of we! geen tyd hebben , daar hy met loopen en beltellen zo veelte doen hadt. Betreffende den gloejenden fteen » die kon , heel wel , van de huisof ftatóeid, met een vogtigen doek worden weggefmeeten. Dit mag genoeg zyn ,om de gefchapenheid niet aliecn van deze Kobold-Historie te begrypen , maar ook veele andere van een zelfden (tempel tc beoordcelen ; waartoe, by voorbeeld, dat Kobold - Spook behoort, het welke zig te Annaberg ophield*, en reeds door Bahhafar Bekker (15) getoetst is, alhoewel M. Enoch Zobel, Archidiac. te St, Annaberg, een verweerfchrift daartegen uitgaf. Eene Historie, zeer wel na die van den Predikant Heinhck gelykende, wordt verhaald , Cl5) In de betoverde waereld, Boek 4, Hoofd: 22. alwaar nog eenige andere fpookeryen gettwiit worden. • O 3  318 Wat men van Kobolden, Nachtgeesten baald in M: joh: Mich: Fleischsrs zuverlcifzigen Nachrickt ven einem Geifie, welke zig 1749 te Schwarzbach in de pas* itory, en buiten dezelve, door werpen, zingen, fiaan en verfthynïng werkzaam heeft beweezen. Doch zy behoeft geene nieuwe beproeving De Studenten van Halle vcrdrceven , in het Jaar 1701 cn 1704 , te Schiebzig cn Dicnmitz, cenen Kobold, in de perzoon van een Kindermeid, waarvan een gefchrift uitkwam ,. onder den Titci: der relegirte Kobold, (f) De (f) Eene diergelyke gebeurdtenis is in den "jaare 1772, op den 6den en 7den january te Stockwet, in het Graaf'lèhap SurryiJa Engeland, voorgevallen, en door de een Stemmige getuigenis, •van, anders eerlyke en niet bygeloovige menfchen, genoegzaam voor echt te houden. Het gebeurde aldaar , ten huize van eene ongehuwde juffer, die met een jong dienstmeisjen van vyftien jaaren, die eerst in heur dienst gekomen was , huis hjeldt, dat op de boven, gemelde dagen alle yzerwerk , aardewerk en p.creeleinen van den wand vloogen en reeds op den grond liggende, nog van een borsten; eve;, cf ze met buskruid waren, aangeltoken. Men ruim-.  wj Kciboutcrmann. moet denken. §.57. 313» Dc vaa D. Sèmler verhaalde Kobold-. His. ruimde tcrftönd , verfchrikt, dit buis, entragtte by den Piedikant en andere goede bekenden, eenige nog onbefehadigde meubilen te bergen, 't geen wel ging, wanneer 'er de meid niet by tegenwoordig wr.s , maar mislukte, zo dra dia mede de hand aan 't werk floeg, alzo alles dan weder als begon te ieeven en van een te fplyten ; men heeft daar uit eenig nadenken opgevat, of niet wel de natuurlyke oorzaak in de meid lag, en men heeft gemeend dat het lighaam van deeze meid, inzonderheid by zekere luchtsgefteldheid, zodanig eleSlriek ware, dat heur dampkring, al wat aantrekbaar was, konde bewegen, en dus alle los (taande border*" en yzêrWerk van boven neder haaien en* doen breeken; ook wordt in bet Gent limans Magesine van 1747 nog van eene dienstmeid verhaald, van welke in den winter geftadig eene eleSnefee vlam, rondom heure rokken uitvloeide, en knappende vonken van zig gaf. Van beide gevallen kan men een omftandig verhaal leezen in denRhapsodist, Ui Deel, te Amft. 1772, in 8vo, by P- Miyer gedrukt. Mégelyk hebben diergelyke verfchynzelen in de natuur aai. leiding tot die gevallen gegeeven, welke door otJbedreevenen in de werkingen der natuurlyke 0144 Elec-  2 zo Wat men van Kobolden, Nachtgeesten Historie (16) heeft zo veel gerucht gemaakt, dat ik , met rede , een verwyt moest vreezen, zoo ik 'er geen gewag van wilde maaken. Ik wil zc met zyne eige woorden aanhaalen , maar nogtans eenige andere omftandigheden, door hem niet aangeroerd, voor'df laaten gaan, en inlasfen. Deze historie is voorgevallen in een fchool, zynde één der oudfle huizen tc Saalfeld, het welk in de Tarr-ftraat, naast het oude Slot lag, of liever daaraan gebouwd was, een tuis, het welk op drie ouderfcheide tyden, dat 'er te Saalfeld een groote brand geweest is, door denzelven niet aangetast is. De ■gebeurdtenis heeft vier jaaren lang en nog meer EleBridteit aan Kobolden en Buldtrgsesten zyn toegefclireeven. De Uitgeever. (i6) In het door hem uitgegeeven werk, onder den Titel: „ Zum Andenke» einer wür- „ digen Frau , Fr^uen Christina Magdal.- Pki„ Hpp:' Semlerin , gebornen DSbnerin , neWt „ einiger Nachrieht leines eigenen l.ebens, von ?, Ü. Joh: Salomo Semler. Halle , bey Hendal. „ 1772 gr. 8. S. 13 cïfV:  evsE-ilüuWmann. moei Jeuken. §. 57- 32r meer geduurd, te wecten van het jaar t73& tot 1743 , ^ welk jaar de Hertogin Cimtiana Friederika, geboorene van KojZ (tiert. Voort naa haar dood nam het geweldig dommelen, bet welk altoos, naa den muidag om twee uuren voorviel , een einde. Het groote fchool-vertrck , waarin gemeen. ]yk de meer uititeckende, eu naar hunne vatbaarheden uitgezogtc Schoolmeisjes by malkander plagten te zyn, hadt een houten befchot, 't welk regelrcgt tegen den muur van het zo genaamde oude Slot (tiet. Dus was 'er, op eene gevocgelyke wyze, geene gelegenheid, om daar tusfehen te komen, cn agter dit befchot eenige beweeging te maaken. Onder waren fterke gewelven, welke nog minder, van onderen op, dusdanig eene plaats en opening toelietenEensklaps hoorde men een yslyK geraas en (laan tegen deze planken , als of zy uit malkander zouden gedreevcn worden. Des te li-ter verbreidde zig, voort, voor dc eerfte maal een geest van vrees, daar deze Schoolmeisjes juist heel alleen, en zonder Opziender waren; terwyl die, beneden m het huis, nog eene andere kamer van kleine O 5 leer-  322' Wat men van Kobolden, Nachtgeesten leerlingen daarby bezorgde. De gemeene denkbeelden van Spooken cn Buldergeesten wierden hierdoor op eenmaal verwekt; cn zo ligt als het voor kinderen van nog zo weinig jaaren was, om bang te-worden, 20 zonderling was egter de zamenbang dagevolgen. Zelfs werklyk, vojwasfe menfehen , en dat niet flegts van den geméénHen hoop , maar ook menigen , die den siaam van Geleerden, Hovelingen en Kerklyfcen draagen, wierden zo ernftig, dat zy, het, met veele oplettendheid, insgeljks zogten te hooren en af te. wagten. Zelfs de toenmaalige Doorluchtigfte Hertog hoorde dit geraas verfcheide maaien aan, en eens lag hy, twee uuren lang, met dc fchool3tinderen op de knieën, waarby het kloppen aan den muur gefladig wierdt vervolgd. Een fchoolmeisje moest, op des Hertogs bevel , drie msal , het Onze Vader, als mede het gebed: Heere God Vader, ontferm u over ons enz. opzeggen. En evenwel liet de Buldergeest niet na , zyne tegenwoordigheid, op den gewoonen tyd, voortaan gehoorbaar te maaken. Ik weet Biet meer, zegt D. Semler > wie den toon, . zo *  en Kabmtmna-m. moet denken. §. 57. 323 zo overhaast,'uit de oude Theologie ophefte , dat het volllrekt werken ert werkingen des Duivels waren ; wcsha'lven 'er geen gebrek aan zingen en bidden was. JN'ie:tcgenftaande de ontdekking der oogmerken ' dezes onrustigen Duivels taamlyk mocjeïyk was, welke geehzins zo bedagt konden worden , dat hy zig verbeelden konde , dezelve juist' agter dit befchot, ten gezetten tyde, best te bereiken; zo was 'er egter een zeer groot getal menfehen, die het bykans voor eene zondige vermetelheid hielden, dat veelen dit in het geheel der moeite niet waardig agtten , om "er ernftige gedagten van te voeden. Eenige ' fchoolmeisjes ontdekten'hun veel grooter bcfluit , door eene handelwyze , welke ' wel alleszins niet pryswaardig was, maar evenwel, gewis , ook niet voor ontydfg gehouden, en volftrekt afgekeurd kan worden. Zy wierden de kragteloosheid van dit geraas weldra gewaar, en het voort zo,gewoon, dat, wanneer ze alleen waren, gemeenlyk, de eerfle inval was, welken zy na vervolg volbragten : nu , Kobold.,, zult gy heden ook-weêr kloppen? Meent O 6 gy  3 24 Wat men van Kobolden , -Nachtgeesten gy* my, misfchien , in het byzonder.? Eindelyk vond men een klein gat in eens plank\ dai 'er of reeds lang geweest, of thans veroorzaakt was, door hetuitfpringen eener kwast ; door dit gat Raken zy eenige neoien , pitten , beentjes enz. met een herhaald fpotten, over dit aau óéne. cn dezelfde plaats alleen te werk gefield klop.pcn. Ik kan my heel wél tc binnen brengen , dat deze perzoonen , naderhand, veel geruster cn veiliger hebben huisgehouden , toen het eens was beflist , dat Spooken en Kobolden by hen niet wierden aangenomen. In vervolg van tyd nam dit fpel van zelf een einde , hoewel men ■als teen niet in Haat was, om 'er agter te komen.. En het was niet vremd, dat deze potfen niet regelregt ontdekt wierden. De meeste aanfehouwers en opmerkers waren met een ontydigen ernst ingenomen, daarop rustende : men mogt met den Duivel niet fpotten ; juist , als of het den Duivel, met meerder recht, vry ftondt, met zo veele menfehen , zonder eenig doelwit, den fpot tc dry ven , en hen, naast veele tydyerkwisting, nog meej: in-  ênKaboutermann.moet denken. §. 57. 323T indrukzcls te geeven van eene redcloozo vrees. — ]n deze Historie meent Profesfor Zeibich te Gera (17) een gcwigtig bewys voor hrt Bcftaan der Spooken te vinden, wannecï hy zegt: „ Men heeft 'er niet agter kum ten komen , en de zaak ontdekken, fin evenwel zyn 't klugten ! Hier wenschte ik gaarne te weeten, hoe de Heer D. een be. drog vermoeden moge, daar noch iemand tusfehen het befchot cn den muur kon kruipen, gemerkt dc muur van 't oude Slot voort tegen het befchot aanfloot, noch iemand, van onderen op,.in ftaat was, tegen dit befchot te flaan, dcwyl daar enkel gewelven zyn, en, indien het al gefchied. ware, 't geluid als dan heel anders wezen, en men het niet van den muur, maar van de vloer moest hooren; daar dit niet eens, maar menigmaal gefchied is ; daar het Gemeen zulks niet alleen, maar ook Mannen van aanzien hebben gehoord , welke allen tog onze Gefchiedfchryver niet voos droo» (17) In den Gedanken von der Erfcheinitng der Geijlen, S- 28 &c. O T  32.Ó" W'at men van Kobolden , Nachtgeesten droomers en dweepers houden zal. Men zal de zaak , gewis, onderzögt hebben, en is ze natuurlyk bevonden geweest, waarom verhaalt dit de Sehryver niet,wanneer hy dus,;op eenmaal, den ganfchen knoop ontbonden hadt! Met óén woord, de denkwyzc van den Heer D. is voor rny onbegrypelyk, en ik kan, hier, niets anders vinden,-dan de tegenwoordigheid van een Geest, maar welke onzigtbaar werkte." — Doch, alle deze reden van Profesfor Zeibich maaken het oordeel van D. Semlev niet kragtcloos, zoo men flegts na wil gaan , dat men het 'befchot wel wilde- laaten open brecken, maar de ongemeene vrees voor den Duivel agter het befchot veroorzaakte, dat noch Timmerman, noch Mctzelaar dit werk wilde onderneemen. Hadt men het befchot werklyk laaten wegneemen; dan geloove ik voor my* dat men de heimelyk werkende en bulderende oorzaak, gewis , ontdekt zou hebben. (18.) Ik (18) Saalfeld is eene plaats , vrugtbaar aan Spooken. Inzonderheid geeft men, daar, heel breed  tnKaboutermann.moet daikèn. §. 57. 327" Ik weet heel wél , dat men ook een grootcn ophef maakt van de volgende gebeurdtenis, welke ik uit een geloofwaardig Schryver ontleenc, die zc, doch in 'z Latyn, dus' te boek Helt: (19) 5»-dat men in de aarde goud- cn zilvergeld gevonden hebbe; daarvan wil-ik niet vcele>voorbeelden uit de voorige eeuw opfpooren. Die Hukken gouds bewyzen het ten vollen, welke in de vyftiende eeuw geflagen , en heden vóór-zeven jaaren (17ij) te Friman een breed op van eene verfchyning , welke den Conrector M. Sclmeier, yegens het wegnéemco van een fchar, ontmoet zou zyn. Een Werker in de Munt en Koperfiager, Saul, zoude den grond opgegraaven, en reeds een yzeren deur gevonden hebben, toen de balken van de Kerk begonnen te branden , enz. des 't verdere gevolg verhinderd wierdt. Doch , daar ik ilrydige be» richten nopens deze historie heb ontvangen; zo laate ik ze anderen ter beoordeelinge over. (19) Zie Christiani S c hl eg e-l ij, Seren: Duc: Saxo - Gotlnn. a fecretis £? anti* qiiitatibus, de nummis, Abbatiim Hersfeldenjïinn apotelesma. Gothae, Jlanno Reyheriano. 1724. 4.p. t.Jea. in de aanteekening.a)  «fjïS Wat men van Kobolden, K-aclitgeest-en ' een dorp, eene niyl verre van Gotha, van den Doodgraver aldaar , gevalb'g zyn gevonden , welke ook nog gelukkiger hadt kunnen zyn, indien hy zig van zyn geluk, niet een meerder beleid , hadt weeten te bedienen. De zaak was zo gelegen : eene vrouw wierdt op den weg , in het begin van de Lente , dood gevonden , en zy zoude, op bevel des Kcrkcraads, aan een' hoek van 't Kerkhof worden begraaven. Toen nu, op begeerte van den Predikant te Frimar , de Doodgraaver voorncemens was, om, het graf te maaken, zo voelde hy, eenige maaien, eenige magteloosheid, en als eene flaauwte, zo, dat hy zelfs het aangevangen werk moest ftaaken. Om zig te- ffcerken , ging hy , zo als dergelyke menfehen pleegen te doen , in de naaste herberg, om een glas brandewyn te drinken. Kort daarna ging hy weêr aan zyn werk. Maar hy wierdt, op nieuw, bc klemd van harte, niet weetende, wat hem fchortte , of wat hy doen moest. ' Wes~ halven hy nogmaals zyn werk ihakte, en na dezelfde herberg ging, Naa verloop, van een uur kwam hy weerom; dit niettemin ■  en Kaboutermam. moet denken. §. ST- 3-29' min kreeg hy , verfcheide maaien , het. zelfde toeval, zo, dat met het heên- cn weêrgaan de ganfche dag verliep. Toen het eindelyk fchemerüvond wierdt, en hy zag, dat de zaak geen verder uitliet leerde, ' geide-hy alle zyne kragten tewerk, om het begonnen graf te vo'.toojen. By dit werk ftiet hy op een grooten koperen pot, die vol goud geld was, dat wy gemeenlyk goudguldens (floreni) noemen, Verzet ltaande op dit gezigt , en vol vreugde , hoewel beklemd van harte, wist hymet, wat tc doen; doch tastte eindelyk met.de hand in den po!>, greep een hand vol, en ftak het in zyn' zak. Maar, wat gebeurde? Terwyl hy een tweede greep wilde doen, zo was 'er de Koster, die tegen hem uitvoer, zeggende: hoe! is dat graf nog niet klaar? en daar komt men al met het lyk aan. Hieröp zeide de Doodgraaver: het zal aanllonds klaar zyn. Deze woorden pas gefproken hebbende, fcheen het, , als of hemel en aarde inftorttcn , cn men hoorde onder den grond een fterk geluid, kraaken en dreunen, en de pot met geld verdween. De Doodgraaver wist van angst niet,  3*ö Wat men van Kobolden, Nachtgeesten niet', waar hy ftondt,. trilde, beefde, ftaande verbaasd over die wonderbaare zaak. Van dezen weggenomen buit maake ik deze penningen bekend , welke in de vyftiende eeuw, door de Keurvorfteii van Memz, Trier, Keulen, Palts, en eenige Ryksfleden gefiagen, en in des Hertogs Kabinet van oude PeniriBgen gebragt zyn, enz". — Zeer natuurlyk is hierby alles toegegaan. Ter plaatze, waar de Doodgraaver groef, hadt iemand zynen fchat" in een koperen pot begraaven ; wegens de rondom heen liggende graven konden veifcheidc holten ia den grond zyn. Het graaven des Doodgraavers, • zyn fterk hakken , zelfs zyne zwaarte , kon den boven-gremd der aarde zo doen fchudden, dat de buiten dat zwasre koperen pot in de diepte zonk, —• zekerlyk met een geluid van 't geld , en wegens de inftertende aarde, met een dof gedruis. — De zwaarte van den pot met geld , de van ter zyde invallende aarde, kon zulk een verward en bedompt na beneden zinken vcröorzaakcn , dat^'er de Doodgraaver, natuurlyk, over verfchn'kte. Daar  enKauoutermann. moet denken. §. 57- 33* ■ Daar zyn hoofd mede, door de kragt van den zo menigmaal gebruikten brandcvvyn, beneveld mogte zyn; zo vergrootte de ongeregelde beweeging van zyn zenuwfan 't geluid en gedruis, 't welk hem, naar zyne verbeelding , zo vreeslyk voorkwam ,. als of hemel en aarde wilde inftorten- Hadt hy moed bczeeten , cn ware hy bedaard gebleeven , om tot een verder nagraaven te befluiten ;, dan zoude hy , naar . alle, waarfchynlykheid, de rest van den fchat, hoewel mogelyk onder malkanderen geworpen en veritrooid , hebben- gevonden. Ik zie my, voorts, gedrongen s .om ook de volgende historie te beoordcelen,.,om> dat men my daartoe in brieven heeft uitgetart. (20) Zy wordt dus verhaald: Anna Cc- (20) Zy ftaat im XVI Beytrage der Scmmlmg auserlefener Materiën zum Bant des Rekhs Gottes. Doch ik verhaal ze naar mynen üyl. De ABa SchokJIica, im 2ten Band, 2 St. S. 132 '» der Note 6) geeven mede deze Historie aTs eene waar* Spookhistorie op. Het zelfde wordt gedaan van den Schryver des ertapptm Brief- wech--  332 Wat men van Kobolden, Nachtgeesten Catharina Leich, eene dienstmeid by Andreas Langen te Radewell, naby Kalle, was eene ftoute hoer, die fchaamteloos zig eeniglyk van haare wellustige neigingen liet beheerfchen, cn zig in het ftrydperk van Vernis berugt gemaakt hadt. Zy luisterde na geene goede vermsaningen , maar willigde flegts de losbandigheid im Men kon ze, met recht, onder die hoeren tellen, welke niet in ftaat zyn , eenen bepaalden daader van haare bevrugting aan te wyzen, en waarvan Aristippus gezegd zou hebben: kunt gy door een veld vol distels gaan, cn my dan bepaald zeggen, welke diftel u heeft geftoken? Daar zy niemand gaarne zag kwynen , zo- was- het niet moejelyk, by haar den toegang te krygen. De galante Aristippus , cn de fmeerige Diogenes waren beide haar welkom. De tyd kwam, dat ze een getuige van.haar ongeregeld leven by zig droeg, en dit was de rede, waarom zy het befluit nam,.om b.y haaien Biechtvader niet meer te biecht te vschfels von der Zaubsrey,. Schrüpfers Kunjletn É&yó'.. 168.-2,-6.  .mi'Kabo^termann.moetdenken. §.57- 33-3 -te gaan, om dat die haar te fterke beweegreden tot deugd gaf. Veeleer zeide zy: „ die D . . - • -Paap zal de Eer niet heb„ ben, om my de hand weêr op te leg„ gen, en myn kind tc doopcn." Doch vóór dat ze nog kon vertrekken, beviel ze van Tweelingen , en wierdt zeer zwakZy zag haar einde te gemoet, hoewel ze gezond fcheen te zyn, en wenschte nu, dat haar Biechtvader by haar kwam, om dat zc begon te begrypen, hoe zeer ze .zig zo wel by haare, tegen dc verpb'gting aanloopende vermaaken, als by haare voornoemen?, ten opzigte van haaren Biechtvader, hadt bedrogen. Zy zag, hoewel te laat, hoe zeer zy op de kromme wegen haarer lusten hadt gedwaald, duchtende met rede, dat haare°bedorve driften haar in zulk eenen afgrond mogten ftorten , waarin ze een prooi des verderfs wierdt. Men zond daarom na den Biechtvader, en hy kwam, zo als ze juist zugtend haar verlangen na hem te kennen gaf Zy fprak hem met deeze woorden aan : ik ben 'er, en God met zyne genade met my ; voort valt ze op haar kraam- en ftroo-bed ontzield neder.  334 Wat men van'Kobolden, Nachtgeesten Gy goed rnensch,. zeide de Vroedvrouw, gy hebc gezegd: de Domine zal de Eer nier. hebben, om u de handen weêr op te leggen; en nu zyt.gy het ook niet waardig . geworden, i Kort naa- een gedaan bericht cn gekomen bevel, wordt deze Lerch, met haare beide even.geboore, en voort naa haar geftorve meisjes, zonder gewocne Ceremoniën , onder het zingen der liede. ren: Ontferm u- over my enz,, Midden in het leven enz., aan een hoek van het "Kerkhof begraaven. Nï#t lang daarna wordt Do. M. Laitenberger , zo was de naam van dien Predikant, 's avonds naa tien uuren , door een gaan of flappen boven zyne flaapkamer, in het Itudeervertrek, uit den flaap gewekt. Hy luistert een wyl tyds, en meent te merken, dar. het gedruis grootelyks verfchiile van de gewoone treeden der menfehen. Doch hy flaat 'er zonderling geen agt op. In den volgenden nacht worden ook vrouw en kinderen opgewekt; want deze fiiepen te ge. lyk met hem onder de ftudeer- in de kagchel-kamer. Allereerst flapt het flegts één uur vau tien uuren af, en opK flegts elke  Kabouter mam:, moet denken. §. S7- '3°>'S reis ééa of twee fchreden; naderhand begon het om negen uuren, en eindelyk reeds om agt uuren , tot 's morgens om twee uuren. Elke reis deedt het drie, vyf of zes fchreden, maar-nooit meer. De Happen gaven zulk een doordringend geluid, dat men zelfs in den diepften fiaap ontwaaken moest. M. L. begint aller eerst, op de knieën te vallen , en te bidden, -waarop het veertien dagen wegbleef. Doch het kwam weêrom, en toen hielp geen bidden. De zaak wierdt rugtbaar; eenigen zeiden : de Duivel gaat in dc Pastoory fpooken; anderen zeiden: Lerch pleegt dien moedwil. M. L. nam dc proef om tot twaalf uuren 's nachts in de ftudeerkamer.op te blyven, alhoewel hem zyn toenmaalige lnfpector, D. Anton , .zulks afraadde, en toen zweeg de Nachtgeest. Eindelyk kreeg gemelde M. L. gelegenheid, om met een Thamafiaan te Holle t£ fpreeken. Deze ftelde zo veel vertrouwen, op de oprechtheid van dien Domine ca deszelfs bekwaamheid , van te onderzoeken , dat hy geloofde, hoe het voorval wel «een enkele werking van dje verbecldings- fcragc  .■33*6 Wat men van Kobolden, Nachtgeesten kragt mogt zyn. Weshalven hy een nader onderzoek te doen voor eene waardige beczigheid hieldt , cn by den Predikant kwam. Om agt uur begon ook werkelyk de Geest, zyne flappen te herhaalen. De Thomafiaan nam eene kaars , M. L. desgelyks, niet minder vrouw M., en zo gingen zy allen heen, doorzogten alle de trappen, het falec, het kamertje daar naast, het flot en de kamer, alle venfters, alle muuren , alle boeken, heel naauwkeurig, om mogelyk iets te vinden , waardoor 't geval ontknoopt kon worden. De vloeren, de venfters, de kamers cn de trap wierden met wit zand en asfche beftrooid, en de deur wierdt op het nachtfiot gedaan , en de fleutel in den zak gettoken. Naauwlyks was men weêr beneden in de kagchelkamer onder de ftudeerkamer, of het flapt weêr, als voorheên. Naa eenige overdenking gaat men, even als dc eerfte maal, doch zo , dat elk nu twee kaarfen in de hand houdt, weêr na boven. Men vond geen fpoor , noch van menfehen - voetftappen, noch van treeden van eenig dier, en alles was geflooten. De Thomafiaan gaat met hen  *n Kuboutermann. moet denken. 337 hen weêr na beneden; maar hierop flapt het, als voorheen. Hy flyt den ganfehen nacht, tot 's morgens om twee uuren, wanneer het buiten dat ophielde, met overdenken cn redenceren, cn merkt, dat dc Happen nooit agterwaafds gingen , dat het buiten voor de ftudeerkamer begon te ftap. pen ; ook nimmer door, maar naast de deur, als door den muur heen flapte. Met één woord; de Thomafiaan zegt: nu geloovc ik, dat 'er Spooken, des ook Duivels zyn. Eens kwam het ook eenige trappen af, zo, dat daarom vrouw M. met de meid, op een avond om negen uuren, met grooten angst en veel gefchrecuw de kagchelkamer in, door de kamer, na de kamerdeur liepen ; weshalven M. L. misnoegd , van 't leezen zyns boeks opftondt, vrouw en meid terug riep., en met dezelve li Spook gerust te gemoet ging ; waarop dan vooft het Spook, op de trap , van boven na beneden eenige flappen deedt, even als een vrouwsperzoon , wier rok nafleept. M. L. verbiedt den Geest, inden naam van God , het gaan; hieröp volgt eene ftilte. Hy vraagt: of het een goede ju. stiÜ p cecst  333 Wat men van 'Kobolden, Nacht geesten Geest was; en dat hy zig naar behooreri zoude kenbaar maaken. Ook toen was het ftii. Hy vraagt verder: zyt gy een Middel, geest? cn hetwasftil, als voorheen. Zyt gy de Duivel zelf, cn, indien gy 't zyt., doe dan , als gy voorheen gedaan hebt. Aanflonds ftapt het, als voorheen. Hierop zeide de Predikant : wilt gy de Duivel zelf zyn, dan vinde ik het vremd, dat gy het niet ergef gemaakt hebt, — en zier., het maakte't erger. Hy zeide: toe! zonder fchaamte, maak het nog erger! — dit ,deedt het. Nog erger! — het gefchiedde. X^u kwam het, met haast , de trap af, juist als de rok van een vrouw naflccpr. Hy daagde het uit , en ging na de trap, zeggende: meent gy, dat ik bang voor u ben? neen, kom, zo als gy wilt, ik ben in Christus fterker, dan gy; gy kunt niets, dan de menfehen flechts een weinig bevreesd maaken; wat bulderen alleen kunt gy; toen begon het regt zot aan te gaan, zo dat 'er de Domine, zyne vrouw, meid en kinderen over moesten lachgen. Zo regt, zeide hy , lacht den Duivel uit; lieden zal het zyn laatfte reis wezen, en, naa  en Kaboutennann. moet denhen. §, 57, 339 naa _eenige redenen, bediende hy zig van deze woorden: wyk, en laat u niet meer hooren; beproef het, zoo gy kunt; maar alles was ftil. Nu , doe het flegts rog eens, zeide hy verder, en het bevel wierdt opgevolgd, doch zo zagt, als of men met een vinger tegen een plank tikte, en zy lachten allen. Waag het nog eens, zoo gy durft , zeide hy , maar het liet zig noch nu, noch vervolgens verder hooren. Uit alles gebeurde in het jaar 1719 te Radewell by Halle, niet lang naa den jden October , en naa de bcgraavenis van Lerch. Het bulderen duurde een vierendeel jaars, cn maakte daar omflreeks veel geruehts.—■ Moet dan deze Historie den Duivel, noodwendig, tot eene oorzaak hebben? Is dan niet eene — of meerdere — alhoewel niet'van den Duivel bezecten rot in ftaat geweest, om allen dien overlast te werk te ftellen ? Hoe'? wanneer rotten onder de planke-vloer gefcharrekl, gefprongen, en elkaêr nagetoopen hebben ? waardeer een geluid , r.aar het gaan van menfehen gelykend , ontftondt. Ik zeg , gelykend naar het gaan van menfehen. Want M. L. P 2 be=  34° Wat men van Kobolden, Nachtgeesten bekent zelf, dat het geraas niet volkomen aan menfehen-Happen evenaarde. En dat rotten een groot geraas kunnen maaken, waardoor de menfehen in den flaap geftoord worden, leert de dagelykfche ondervinding. Maar, kan men dan — zo hoore ik hen, die in Spooken gelooven, my toeroepen, — door bidden, de rotten voor veerden dagen verdryven ? — Waarom niec? — het yverig, en waarfchynlyk zeer luid bidden kon de rotten vrees aanjaagen, gemerkt zy daaruit de tegenwoordigheid der menfehen , die zc als haare vyanden vlieden, genoegzaam afnamen. Docli zy kwamen weerom, naa dat ze, mogelyk, in • de nabuurige plaatzen , waarheen ze een reis gedaan haddeu, alles, wat haar voedzel gaf, verteerd hadden. M. L. bleef een' nacht op de ftudcerkamer, alwaar het raazen voorviel, en in dien nacht was het ftil. Zeker, daar de rotten een' vyand zo naby zagen, en — om dat 'er overluid gebeden werdt, — hoorden ; zo hielden zy zig ftil. De Thomajïaan met den Domine cn zyne vrouw vonden geen gat, waardoor 'i geval ontknoopt kon worden. — Goed! De  en Kaboutermami. moet denken. §.^57- 34* De rotten hickiefi zig niet boven , maar onder dc planken op , en hadden daar haare gangen : waarom nam men niet alle planken op, zoo men, met ernst, agter de zaak wilde komen. Ik wilde wel wedden, dat men dan een heel gezelfchap rotten - fpooken zou hebben aangetroffen. En hierdoor kan men' ook begrypen , waarom men, op het geftrooide zand en de asfehe, geene voetflappen zag. Zo konden ook de rotten heel wél, by de geflooten deur van dc ftudeerkamer, onder dezelve heen, in dezelve- komen. Des de goede' Thomafiaan ligtgeloovïger was , dan Tftomafius, wanneer hy, wegens de geflooten deur, in Spooken begon te gelooven. Ja maar, het Spook floepte, als 't ware, een vrouwenrok agter zig! — Kon dc enkele wind zulk een geluid verwekken, dat na het ftryken van een zyden vrouwenrok tegen den muur volkomen gelykt; (§. to.) dan denke ik, dat ook de rotten, by Kun loopen, ftroo en lappen mee kunnen voortfleepen, waardoor een geluid ontftaan kan, gclyk zynde aan dat geen, het welk van 'e ileepen van een vrouwenrok pleegt voort p 2 le  342 Wat men var. Kobolden, Nacht geesten te komen. Maar , hoe was het mogelyk, dat de rotten het bevel van den Predikant nakwamen , toen haar deze, in den naam van God , geboodt, om weg te gaan? — Myn antwoord is: zy deeden het ujt een natuurlyke vrees voor menfehen, en zogten een goed heenkomen, maar niet ïit vrees voor. God. De Domine vraagt: of 'er een goede-Geest zy, en begeert,, dat hy-zig, naar behooren , kenbaar zoude maaken. Doch 'er volgt eene ftil cc. Nu, waarlyk,.. beide eifehen gaan immers de kragten van rotten te bq.ven; wat wonder dus , dat zy. tiem met ftilzwygen beantwoordden. Doch het fchynt, dat de rot• ten een byzonder verftand moeten bezectenhebben, om dat zy evenwel 't bevél van haaren gebieder verftonden, cn opvolgden, toen hy zeide: doe, zo als gy voorheen gedaan hebt, waaröp werklyk een frappen volgde. —Zeer goed, in zo verre verftonden de rotten den Domine, dat ze een fterke menfehen-ftem hoorden, die zy zogten te ontgaan, en daarom eenige frappen onder de planken deeden, en, toen hy , by de Eskomiiige van .syn bevél, geloofde, dat  enKaboutermann.inoet denken. §. 57- 343 hy nu reeds de overwinning op den Duivel hadt behaald, zo wierdt zyn moed grooter, en de toon zyner ftemme nog hooger, darr voorheen, toen hy geboodt, dat de Geest of Duivel het nog erger zoude maaken; Hoe flerker nu de Predikant, de duivclrotten toefchreeuwdc ; des te bevreesder liepen de rotten onder de planken , ter plaatzes daar de Hem van daan kwam, en dus moest het geraas grooter worden. Ja eindelyk pakten zy zig weg tusfehen den muur en de trap, niet met nafleepen van een vrouwenrok, maar wel met een geluid,. ■ na dit flecpcn gekkende. Doch de Domino gaat nog eens r.a boven , daagende den Duivel , dat is , de rotten uit, en ziet! nu beginnen ze zelfs — wat dan ? - regt zot tc raazen. Zo! voorheen was 't dus, vermoedelyk, een befcheiden cn verftan-dig geraas. Dóch hier bekenne ik myne zwakheid, dat ik uaamlyk op dit zót raazen niet kan antwoorden. Want ik begryp niet, wat deze zo nadiukkclyke toon ia' fluite, en ben zo cenvouwdig, dat ik hem zelfs voor zinneloosheid hou Je. Welk eene groote mogt bewees nu de Domine? Hy p, 4, be-  344 Wat men van Kobolden, Nachtgeesten bezwoer den vermeenden Duivel , om te wyken, en zig Uil te houden; en het ge volg beantwoordde aan zyn verlangenDaar verwonder ik my niet over. Want, daar hem de zeven vryeKorjften ten dienftc Honden, om dat hy Magijier ar Hum was; •zo kon hy immers wel uit dc Natuurkunde weeten, hoe men dc rotten bevreesd moet maaken, cn doen ftilzwygen. Toen cindelyk de Magijier de rotten vryheid gaf, om zig nog eens te laaten hooren , zo volgde 'er wel een gedruis, maar zo zagt-, als of iemand met een' vinger tegen eene plank tikte. — Ja wel, de reeds genoeg bcangftc rot had zo veel moed niet, als dc Domine; maar zogt het met zagtc treden cn bevreesd te ontkomen , het geen ook werkelyk gefchiedde; en de Duivelsrotten kwamen ook niet wcêrom. Wie konde 't haar ook kwalyk ncemen, daar men ze gansch geene rust liet. In den unfchuldigen Nachrichten Alten und Neuen (21) wordt gewag gemaakt van eene Spook-Historie, welke te Parys zou- de (21) Auf das Jahr 1707. 5. 059..  én Kéoutetmann. moefdsnhn. §. 57- 345. de zyn voorgevallen. Daar wordt o0Jgs ware M. de S. ecnHovdmg, * den Prins & Comtó niet alleen door een fterk kloppen , het doorbladen van boeken enz. door eene onzigtbaare magt ontrust geworden, maar zyn bed ware ook, in zyn byzyn en dat van anderen, op- e» neergegaan, zelfs ten dien tyde, dat hy erin hadt gelegen, even als hem dan ook c Spook, zonder zig zrgtbaar te maaken , hadde aangefproken. Doch een ongenoemd Schryver heeft reeds dit gehccle geval, volgens de inbeeldingc , verklaard: (22) Een dergelyk verhaal, het welk, w patere tyden, in ftaatkundige xNieuwspapierea wierdt verbreid, waarby zig ftoclen en andere Meubilen in het vertrek bcwoogen zouden hebben, mogt, mogelyk, een zeilden oorfprong hebben , alhoewel bedrog der menfehen daaraan iets kan hebben toe«ebragt. Men pasfe ook, hier, dre gromlbeginzelstoe, welke ik S- '4- beb bew?e;kt' Anders verhaald men van dc Kobolden? heel C22) Zie Difftrtationtfur ce qu'on dolt J>mf(t & Fapparition des Sftrto* Paris Kfy P 5  346" Wat men van Kobolden, Nachtgeesten heel veels belachgelyke onderneemlngerr, wier aanhaaling, te gelyk, ook eene wederlegging mag genoemd worden. (23) Zo veel kan ik niet onaangeroerd laaten ■ dat het droeve Beftaan van menige Nachtgeesten , welke men in Graven en Kerken wil gehoord hebben, van leevendig Begraavenen afftarnt. Hiertoe behoort- de plaats aus dem Reiche der Natur und Sitten, (24.) alwaar gezegd wordt: „ ln een fteedje was de Predikant-dier plaats, en wel te vroeg, tydig begraaven. Eenige vrouwsperzoonen gaan , omtrent middernacht, uit eene fpinkamer na huis, en hooren, daar ze voorby het Kerkhof moesten , een hol kloppen. De (23) Zie Hei.lers ThiUingijche Merkwüriigkeiten, S. 46 alwaar ook een belachgelyke Historie van Rintelen, in Hes/en, geboekt Haat , als of eene Vroedvrouw by de onderïardfche Lillipintianen gehaald ware, om ha.ar ampt waar te neemen. Nog meer relletjes vind men in der Gejchichte des Berrmanns van Rofen* terg; 7Ae Uiitenedungen vom Reich der Geijlen, ■ 1 Th. S. 123 £rV. (24) XI. Th. S. 348.  en Kaloutermann.'nioct denken. §.57.; 34; De uiterfte. angst doet haar op een loopen tyën; ondertusfehen verfpreiden zy, evenwel, 'sanderen dags, dc vermeendeSpookHistorie, en de Rechter der plaatze, een verftandig man, oordeelde het raadzaam,, om, met bewilliging der bedroefde Familie , het verfche graf te laaten openen. Ach ! hadt hy het tog niet gedaan 1 de naarfte vertooning van kenmerken der aller ' droevigftc, maar, helaas , geheel vrugteloo:: te werk geftelde zelfshulp ! Moest men niet, over het algemeen, meer voorzigtigheid by het begraaven van een meusch, gebruiken? (25) (25) Zie myne Abhandl. von den Begrabnijjen, iri myne te Riga uitgekomen verjahrten Vorm-' iheilen. Misfchien kan men hierdoor ook ver-" klaaren , wat Just. Lipsius in zyne Orat. Jènae 1726. pag. 20. in de eerfte Orat. de tbmi principis Jo. Guilielmi, nopens Spooken inde Kerken vermeldt. P6 §.58*"  348 Van Watergeesten. §. 58. §• 58. Van Watergeesten» *c Is een gemeen zeggen, dat in de wateren ook zekere Geesten zig ophouden,, welke zig , als Spooken , op het water, by de zcën en rivieren, zouden laarten zien en hooren. Hunne tegenwoordigheid, wanneer ze die den menfehen te kennen geeven, zoude eene blyk wezen, dat iemand in het water zoude veröngelukken. Volgens het bygeloof van veele ecnvoudigen zouden deze Geesten, die men ook Waterhexen (zwarte mannen) noernd, menfehen en kinderen na zig in 't water trekken. — Het kan zyn, dat deze fabel haaren oorfprong daarvan heeft, om kinderen te waarfchouwen, dat ze niet te naby het water mogten komen, om geen ongeluk te krygen. Ook kan de fchaduw van een. mensch , die niet gezien wierdt, in het water, of van andere dingen , eeneaanleidende rede ter beweeringe van Watergeesten zyn geweest. Doch de eigen Iyke ©orfprorg moet men uit het Heidendom af-  Van Watergeesten. §■. 58". 349afleiden. Want dc Heidenen geloofden, dat allerwegen, in de lugt, het vuur, de aarde en het water, Geesten waren.(§. 20). Yan den heidenfehen Wysgeer , $ambli~ chus (O verhaald men , dat hy zig eens met zyne Leerlingen in warme Baden bevondt , en hen veele en menigerleie dingen van Watergeesten voorpraatte. Anders isop te merken, dat de meeste Watergeesten in een vrouwelyke geltalte zoude verfchynen; cn men is ftout genoeg, om hiervan die rede te geeven, dewyl ze zig aan zagte plaatzen ophielden , dat ze ook daarom eea teder en zagt leven leidden. (2) Doch de waare rede, waarom men ze tot 't vrouwelyke gedacht rekent, mag wd deze zyn,. om.dat de Watergeesten der oude Heidenen vrouwelyke naamen droegen, en Nymphae, Najades, Nereides of Godinnen van hen genoemd wierden. (3), De. O (1) Zie E u n a F1 u s m vitis fopliijtarum. (2) Zie Amphithtat. Mag. univerf. pitg. 27 5; (3) Tharsander!'wSchauplatz ungereimerMeynungen, 1 Band. vil. St. S. 432. handelt omftandig van deze Geesten. P l  3Jo Van 't woedend Heir, §. 59. • Dè werken dezer' Watcrhckfen zouden ; daarin belhan, dat ze ftorm en onweer'op zee verwekken, de fch'cpen doen te gronde ' gaan, en de menfehen ia het water trek* kes. Welk een bygeloof! §• 59. Van 't woedend Heir, Ontvlied een -waereld , waar Natuur alleen re. geert, Eh tovert u een Byk, waar 't al is omgekeerd, Eén ruifchend Beekjen moog' daar Op'ra airtjens zingen , Robyn en paerlen uit den fchoot der Lente ontspringen, W1E L A N D, Onkunde in natuurlyke zaaken, wanneer Zë met een vuurige verbeelding gepaard gaat, is de vrugtbaarfle Moeder van bygeloof. Gebrek aan keunis in de Natuur- . kunde fielt ons, alle oogenblikken, in1 gevaar, om ongegronde reden voor gevallen te verzinnen , en dwaalingen op dwaalingen te hoopen. Heftige ftorm- win- *  Van 'i woedend Heir. §. 59- 3SÏ ■ winden, by wintertyd inzonderheid ongemeen woedende, kunnen menigerlei ge-' ruisch in boslchen en op velden , zelfs » wel huilende toonen op mcnigerleiën afftand, in de diepte en hoogte, een klateren en ratelen van dorre boomtakken enz. vcröorzaaken. Een ongeregelde toeftand der ooren kan den mensch, insgelyks, tot de gedagten leiden, als of hy verfcheide toonen en geluiden hoorde, al is 't, dat 'er gansch geene uiterlyke voorwerpen zyn, die voor eene bron van zulke werkingen moesten gehouden worden. (Zie §. 4. ió.) Des menfehen onderzoek-lust zoekt nu na dc rede, voor deze — juist niet ten allen tyde gehoord wordende ~ geluiden. Maar niets ziende, wat hieromtrent eene ophek dering konde geeven , zo roept hy zyne bedrieglyke verbeeldingskragt te hulp, zoekende by haar eene onderregting, die zy hem ook even zo gedienftig en bereidwillig, als misleidend geeft. Zy ftelt de oorzaak van dergelyke geluiden, welke by jagten, van jagthorens, ryders, die door het kreupclbosch een geratel enz. verwekken, roepen en fchreeuwec ont- itaan ,  352 Van't woedend' Heir. §. 59. fhan, met de uiterfte behendigheid, in de plaats der echte oorzaak, die in den ftornv wind is te zoeken ,. verrykeod den weet. gierigen met ongegronde redenen. Dit is't begin van het bedrog, door zyn gezellin en helpfter te werk gefield. Doch, daar dc zugt, om de rede eener zaak tc weeten, ook by den mensch gevonden wordt, zo overdenkt hy, of 'er dan jagers cn ryders werklyk voorhanden mogten zyn. Hy zoekt zegreetig, maar vindt ze nergens. Evenwel moeten de geluiden, volgens de beflisfende uitfpraak der verbecldinge, van jagers voortkomen. Hier ftaat de weetgierige in de grootfte verlegenheid ; hy ziet zig in het gedrang tusfehen inbeelding cn rede, zoekende nieuwe hulp. Voor 20 verre nu de inbeelding veel meer gezellig is, dan de rede, en zy de behoeftens onzer kundigheden fchielyk tragt te verhelpen ; daar ze als met jaloezy, haare uit. fpraaken boven de gewysden der rede aanneemelyk zoekt te maaken ; zo helpt zy den mensch uit dit gedrang, veranderende de leevendige jagers in afgefcheide jagers-zielen, in Spooken, De rede der mees-  Van rt woedend Heir. §. 59- 3! 3 mecsten weet tegen deze nieuwe ukfpraak 1 in re brengen, om dat haare kenmet veel in te mengen > nis van den-eiland der dood niet duidelyk genoeg is. Des behaa de verbeelding de overwinning , en Lnsch ftelt geen den m.nften twyfd., Tor? BevtSd neemt hy de vlugt, drank fpaaren Kan. j Hrnkb-eld onder het ue- men ligt begrypea. CO , gefneeden. Tot dit va 2 ^ ""Jï tt ik vooraf 5. 3o.. S.si2. Men ver^elyke, v.<" heb bygebragt. §..60.  354 Fcrfchymng der Geesten! §• 60. Fan - Ferfchyninge der Geesten in den droom* ' Ei: gy berooft my ook van deze zoete droomen?De pUg t verbiedt ze! fa zelfs een gejirenge pbgi, Wier wetten tegen al 'l onedle zyn gericht. Bekend genoeg is het, dat men , ter overtuiginge van het vcrlhmd, veele voorbeelden bybrengt, om tc bctoogen , datook, in den droom, Geesten zig aan de flervelingen voordoen en werken. Djc'i niet voornemens zynde-- die droomen hier te herhaalcn , welke reeds-elders (i) te boek gefield en' getoetst zyn ; ik zal flegts eenige voorbeelden bybrengen , die eene verfchyning der Geesten ten onderwerpe ichynen te hebben, cn eene beoordeeling waardig zyn, zo dat zy ons in ftaat ftellen, om (r) In der Mhwjlung von den Ahndmgen und Vifionen, %. iq. 2i. waarmede men vergelyke TiEDt. man ns- Unterfuchungen über den Menfehen, 3 Th. S.227.&C.  in dm droom. §• 6q%, SSj om veele dergelyke vcrhaalcn philofophisch op te helderen. Die droomen fchynen, boven andere , een onderzoek waardig te zyn , welke der menfehen heirnelyke mis. daaden aan den dag gebragt, en een' krat der misdaadigen ten gevolge gehad zouden hebben. Zulk een geval haald men aan, dat in het tweede jaar der regeennge van Koning Jacobus zoude gebeurd .zyn. Ca) Zekere Anna Waters wierdt, door haaren overfpeligen minnaar, aangezet, om haaren man te verworgen, en onder den misthoop in een; koeftal heimelyk te bedelven. Toen nu de buuren den. man misten , en do vrouw zelve eene verwondering het biy- * fen', wat tog haaren man mogt .overgekomen zyn; zo gebeurde het, dat een buur'ZL, MPr nlaatze droomde, als of de ver- miste Waters vervvorgd, en onder een misthoop in den koeftal ware begraaven geworden. Dc byzondere omftandigheden dezes drooms veroorzaakten, dat die buur- man tt„» „,„11- Webster, in der Unterfuchmg T ' * C r,J Rc. Uit RlCHARD B*Kfl« Chron. fol. 448- verhaalt.  356 Verfchyning der Geesten man alle aandagt vestigde op het voorwerp*, het welke hem, in den droom , onledig hadtgehouden, en geloofde, daar hy zyn' droom voor een wenk van God zelv', of van een Engel hreldt , vcrpligt te zyn, den waereldlykcn Rechter daarvan kennisfè te geeven. 'De kwyting van zyn pligt hadt de vervulling zyns drooms ten gevolge. Men vond het doode lyk, nam de vrouw gevangen, welke, by 't onderzoek, de misdaad ook bekende , cn verbrand wierdt. Zo wordt die zaak door Richard Bakers verhaald. Daarentegen gaven de vrouw en zoon van Ihcm.is- Havorth het geval eenigzins anders op, Hellende , in plaats van her verworgen, het infiaan van het hoqfd met eene byl, zo, dat een omfïandiger verhaal hierop uitkomt: in het jaar 1663. was Joh: Waters, Tuinman tc Lower Darwen, in het Hertogdom Lancajler, uit hoofde van zyn beroep, een ge-;. ruimen tyd' van huis. Zyne vrouw wierdt, geduurende deze afwezendheid , verdagt gehouden, dat zy het met een kaerl, Aegidius Haworth , op eene pligtverzaakende wyze hieldt. Deze , cn Waters vrouw, be- hV  in den droom. §. 60. 357 flooten, den man der laattte van kant te helpen, koopende ten dien emde een ardenman om, met naame Rafter welve den moord volvoeren zoude. Zy brag,cn daarom, zo dra Waters t'huis gekomen Was, en zig ™ bed begeeven hadt, den omgekogten Bandit by den gemelden Wa* D0Ch, daar het Gewccten van Wfc l^r ontwaakt , toen hy dien W*e«. ta alle onfchuld, tusfehen twee kinders zag ; z0 wilde hy zyne belofte met na- komen. A^fl^^h^ bel en nam zelf de byl, waarmede hy \ oofdvan/^inlloeg. Hiero-p be" oeven de moordenaars het vk m een koeftal, en, toen de buuren d,en IFa'm togen tyd mbten, zo vroeg men deszelf* Sw na hem, maar welke zig zelve=met de onweetendheid ontfchnldigde. De Overheid het daarom in de vyvers en aan verfchcide plaatze zoeken en navorfchen. Een boer ma van 't gemelde dorp, met naame Thomas Haven*, hadt verfeheide onrnstfoe nachten en droomen, welke den gepJeegdcn moord van zyn Buurman ten voorwerpe hadden. En, alhoewel by dc-  35 3 'Verfchyning der Geesfen zen droom, als zeer merkwaardig, zyne •• vrouw vertelde, zo verhinderde deze nogtans , dat hy 'er gebruik van maakte. Doch menigmaal hadt hy gelegenheid, om •voorby het huis van den vermoorden te gaan , wanneer hy dan niet in gebreke bleef, om verfcheide maaien na den vermisten V/aten te vraagen. Eens gjng hy in dat huis, vindende daar een Buurman, welke tot hem zeide: men zegd, Waters •zoude onder dezen fleen liggen"; - hïerby wees hy na den haard - waarop Thomas Hawonh'antwoordde; en ik heb gedroomd, dat hy onder een' fleen , niet verre van hier, zou liggen. Dewyl nu de Richter van'dat dorp, met naame Myles Afpinall, toen juist daar tegenwoordig was, zo perfte deze dien Thomas Haworth tot een omftandiger verhaal zyns drooms , daarin beflaande: dat hy federt agt weeken — zo lang was het geleeden, dat de moord ge pleegd was, — menige onrustige droomen hadt gehad, welke daaröp uitkwamen, dat Waters omgebragt was, en onder een breeden fteen in den koeftal lag begraaven. De. Richter liet hierop onderzoek'doen , en men  ■in den droom. §. oo. 3-59 men vond het lyk des vermoordden. Rib. chejter en Aegidius ümorth namen de vlagt; maar aan Anna Waters wierdt, zo als vooraf gemeld is, het vonnis, dat ze verbrand zóu worden, voltrokken. — Zie ik, by deze Gefchiedecis op de historifche waarheid ; dan kan ik niet ontveinzen, dat 'er zodanige omftandigheden by voorkomen, welke de geheele zaak ver* dagt maaken. Baken fpreekt van verworgen ; twee anderen zetten daar voor het vermoorden met een by!. Welk een vcrfchil? (Zie §. 28.) Maar, toegeftaan al zynde , dat Bakers , mogelyk , zig heefc vergist in deze omftandigheid, cn dat het dooden met de byl de eigenlyke waare om. Handigheid is; ja Webjter (3) mede toegedaan , dat beide kioders nog te jong* ja zelfs tweelingen niet boven een half jaar oud geweest zyn , en gevolglyk de zaak niet konden verraaden; dan zie ik my, dit niettegenftaande, niet gedrongen, om de waarheid des droofns, zonder dat de droomer, vooraf, door andere berichten, nopen* (3) Loc. cit. S. 535. t< 19-  %6o Verfchyning der Geest-en pens het geval kennis kreeg , te moctea tacftaan, ora dat alles/ zonder zulk een' droom , natuurlyk kan verklaard worden. Want ik kan 'er tegen in brengen: i) 't .is mogelyk, dat Thomas Haworth, die me» nigmaal in 't huis van den vermoordden girg, en welke, even als andere Buuren, reeds wegens een gepleegden moord een kwaad nadenken hadt, in den koeftal — die buiten dat, zomwylen, open geftaan mag hebben, vooral, wanneer het vee in de weide was, — naauwkturig rond gezien hadt, cn wegens de verfche aarde enz. tot de gedagten kwam , dat de vermoordde daar wel mogt begraaven liggen. Maar, wyl dit flegts een vermoeden was, en hy ook zwaarigheid gemaakt mag hebben, om te zeggen, dat hy in een anders koeftal onderzoek gedaan hadt, vooral, wanneer de uitkomst niet met zyn vermoeden mogt inftemmen; zo hieldt hy het overcenkomftiger mee zyn doelwit , om een' droom voor te wenden , waarby hy ook dit voordeel hadt, dat hy, ingeval de uitkomst aan zyn vermoeden niet mogt beantwoorden, alleszins kon zeggen, dat het flegts  in den droom. §. 60. 30T flegts een droom geweest is. 2) Voorts 'kon het ook wel wezen, dat Thomas HaWnh werklyk hadt gedroomd, dat de vermoordde aan de beltemde plaats begraaven lag, om dat hy, over dag, met deze gedagte zeer onledig was geweest, naa dat hy in den koetbal iets ongewoons gemerkt hadt. En als dan ware de droom, hoewel hy wierdt vervuld, nogtans iets heel natuurlyks, zonder bevoegd te zyn, om'er met Web fier eene byzonderc , onmiddelyke, of middelyke beftiering van God by aan te neemen. 3) Dan ook kan men zig , ter ontknoopinge der zaake, wel verbeelden, dat de omgekogte Bandiet, Ribchefier» de moord in zyne tegenwoordigheid voltrokken zynde, naderhand, zeer fterke wroegingen des Geweetens ondervondt, om dat men uit zyne handelwyze kan afneemen-, dat hy, in het begin, wel doorgroote armoede alleen wierdt aangezet* om het pleegen van een moord te belooven, het; welk hy egter in zyn hart verfoeide, ent daarom ook, ten tyde, dat hy zyne belofte moest volbrengen , van befluit veranderde. De knaaging des Geweetens III. Stuk. q  362 Verfchyning der Geesten ltelde hem zyne deelneeming aan de veile daad leevendig voor oogen; hy overdagc, hoewel te laat, dat hy, door eene fpoedige bekendmaaking van het roekeloos voornoemen en, -de aanltaande misdaad , dit misdryf , heel ligt, hadt kunnen en moeten voorkomen. Vol berouw en in het grootfte vertrouwen , openbaarde hy , mogelyk, Thomas Haworth zyn hart , welke, om hem tc verfchoonen , en tyd tc laaten, om te vlugten, zwaarigheid maakte, de waare gefchapenheid der zaake voort tc ontdekken , cn ook, by de bekendmaaking der euveldaad , met voordagt, het gebeurde onder het masker van een droom verborg: vooral, daar het gedaane tog niet ongedaan kon worden. (4) Doch ik gaa over tot een ander foort van droom-verfchyningen. -Een vrouwsperzoon , Juffer . . . wier verftand tot wéldenken opgeleid, en mee ccne neiging tot waarheid opgevoed was, hadt (4) Even zo min teile ik het verhaal in Wtb-  in den droom. §. 60. 363 hadt het opzigt over haar Broeders huis. houden, en, toen ze zig, wegens de me. ni»Vtddige bezigheden overdag , om dat haar broeder veele gasten hadt gehad, heel vermoeid ter rust begaf, en in een zagten flaap viel, zo kwam het haar voor, alsof ze verfcheide maaien h ;ordc roepen: Fytje, Fytje, doe tog de kaars uit! Daarop ontwaakte zy, en zag, dat een fchynzel van licht door de flegts aan ftaandc kamerdeur viel. Zy fprong daaröm op, en bevondt, dat in die kamer de tafel, waarop het licht ftondt, in brand was , welke brand, indien hy niet by tydsnog gebluscht ware, haar belet zou hebben, om 'er uit te raaken, cn zig te redden. (5) — Alles natuurlyk, zonder dat men gedwongen is, zyne toevlugt te neemen tot een MiddenGeest, of eene Godlyke ingeeving. Misfchien dagt Juffer H . . ., toen ze wegens vermoeidheid tc bed ging; ei, de kaars is ia (5) Deze waare Historie is my door de* Heer Superintendent W . . . te A . . . medegedeeld. Q a  g6*4 Verfchyning der Geesten in de kamer nog niet uitgedaan; maar, uit hoofde van vermoeidheid , met deze ge. dagte in flaap vallende, zo droomde zy4 als of iemand, met het noemen van haar naam, tot haar zeide : doe tog de kaars «it! want met deze gedagte was zy — en wel niet zonder zorg, — in flaap geval, len. Daar nu 't gewigt der zaake, waarvan ze droomde, haar — hoewel in den flaap — deedt fchrikken, zo ontwaakte zy daardoor, en bevondt, wat buiten dat te vermoeden was. — Wie weet, of niet de droom van den Graaf van Zinzendorf, welken hy, op eene zekere plaats in Holland hadt, (6) op dezelfde wyze, verklaard kan worden. Za (6) In den Gothaifchen gelehten Zeitungen, nuf das Jahr 1779. 5. 626. wordt deze droom, als zeer merkwaardig aangehaald, ftaande in de Leevens-Gefchiedenis van den Graaf vanZ:"/2zendorf, door den Bisfchop Spangenberg. Deze naamlyk ve-rhaalt, dat eens op een zekere plaats in Holland, daar die Graaf met een' broeder, doch elk in een byzonder vertrek, Hiep, die broedsr droomde, dat de Graaf in groot gevaar was;  in den droom. §. 60. Zo teelt zig dwaling voort, in den zo vrugt- bren Jchoot ( Der warme Phantajy ; goedkeuring maakt- Z9 groot: au was; des hy opltondt, in dc"kamer van den nog flaapenden Graaf ging, en den brand, die tot 't behangzel van het ledikant reeds over* geflageo was, bluschte, zonder dat de geftaag nog llaapende Graaf wakker wierdt. Nog kart" men, ten befluite, opmerken, dat verfchyrrin. „en in den droom, • zomwjlen , worden ver-' digt , om een oogmerk te bereiken Daartoe brenge ik den voorgewendden droom van Koning Xerxes, waarin een Geest hem aangemoedigd zoude Hébben, om de Egyptenaar* te beoorlogen. Men zie daar over die allgemeine Welthifiorie 4 Th. I Hauptfl. 4 Abfchnitt. §. 273 fj>c. S. 218 ÊfC' Hoe de "erföhyjing der Vampyr'en (bloedzuigers) door dc Nachtmerrie en een' droom verklaard moete worden, heb ik in der Abhandl: vou Ahndungen und Fijionen aai» ge weezen. Van de Brandenburger witte vrouw, en andere Volks-Geesten te fpreeksii , is der moeite niet waardig. Zie den Anhang zu dem 13 bis 24 B. der allgem: Deutfeh: Bibl: '777 & c<59.  3 f56 Verf. der Geesten in den droom. §. Co. Alcides deedt-den dood naauw Lcrna's monfwr Jmaaken, Of ftraks herleeft het weêr , en dreigt met honderd kaaken. Wiel an d. EINDE. BLAD.  BLADWYZER. (I. II. HL betekent eerfte, tweede, derde Jluk. n. noot.") 'Jal>, die voor een duivelsch fpook wordt aarr^ 17p7iP'l I. 149 W». SS*****"**"* M« "pee! en. I. U4- j .l7;am> gevoelens der «mtrenf hem ï- 45. *-*« AhraUn °M de Schepping. I. 243^a{6^, de Heilige, zoude » mee, plaatzen te gelyk geweest zyn.. H. n& ^e/yfee, lu/W/Wlni deszeifsgeest-verfc,ynu,g, ri 65. een Adelyke wordt, in een nagt, ge* „e'el van gedaante veranderd, uit vreeze voor de ftraf, wegers eene Befcho«dcnefitafd an» het Hof van Keizer C,«/V. I. H7; «V ■Jdetlciam, afkeer daarvan uit Inbee'd.ng I. 3.jfgefchOde menfchen-zielcn zouden fpooken zyn, 1! 53 enz. bewyzen uit den Bybei. 63 enz. jfkeer van iets, wat'er uit oruftaat. I. 29. jfricaanen, fcherp van gehoor, en waarom, li 273. jSgnes, Maagd, zoude verfcheenen zyn. II. 393Agterëen volgende gedagten vernieuwen deoverigan, voor- of agiei waard. I. 224. Q %  BLADW YZER. Jgterpocrt, een groot Dichter te Amflerdamt verbeeldde zig vast , dat de zyne van glas "was. I. 41. Alexander ab Alexandro , verhaal van Geestverfchyningen. II. 352. n. 111. 36 enz. Atkomn, fabelen in denzelven. I. 44 enz. Amilcnr, hoort eene Hem in den fiaap, IJ. 318. Ammonini,c]esz<;]fs gevoelen omtrentJeftis. 1.50 m Amptman, een, ziet zig zelv', II. 117. Amulet en, droegen eenigen als behoedmiddelen. I. 2Co. n. Anhalt DeJJau gebeurtenis met eene Vorflin aldaar. III. 290 enz. Antonius van Padua zoude aan meer plaatzen te gelyk geweest zyn. II 116. Apelles, ean Smit, behandelt een Spook kwalyk. 390. Apotheeker, verfchyning van een dooden , in CroJJen. III. 75 enz. Arkadier , merkwaardige droom van een , II, 326 enz. Ardivillkrs in Picardye, eene Spookhistorie al. daar. I. jg? eiiz. Arjloteles, Geest van, door een Zwartekiinftenaar vertoon.1,1 219. ma, r het bedrog wordt, door de pruik op het hoofd, ontJekt, 221. wierdt gehouden, van den D.ivel geteeld te zyn» 24*, Reichjer \erha.ilt n >g andere ver- too-  B: L A l> W Y Z E R. woningen van overledene en ieevende men- fchen. II. 97 ™z- „ > " Asmodi, of her de Duivel zy. UxUk ^^ ^-^t,of het-fpookeo van zulk een zyn Befhan hebbe. II. 18 ma. . ^n^,- houdt alle Vragtfchepen-.n de Pyr* mrfche Haven voor zyn eigendom. I. 20. Athenodorus ziet een Spook. Ik 340 Augustus, Hertogs, verfehynmg , III. £?7- Augustus VU verdreef-een Spook. I. 86 B** verfchyning in het oude Slot aldaar, IH.64. van B eenes O verden verfchyning. ai* n. Bacchus, eene kunftige Machine, waaruit ver- fcheiden wyn loopt. I. au «»s. Baco, wat hy deedt. h lf~ ■ Balducci,eenltaliaan,verfehe.de Machmen. U«r. jWfcn, brandende, in de lucht. I. 132.jLftoto*; h», ge^ een voorbeeld van een wangevoelen. I. 41- 245jtervorter-MoBnikm te Orleans maaken toeftel tot eene fpookery. Ik 397. „„ R5.fi.hot» van Coma, zoude verfchee- ,03/tiiJli» i r nen zyn. H. 394- . , Bicker , Hoogleeraar te R,Jl*k , ziet ztg zelf. II. 279. , . r .«= Bedrieghke gewaarwordingen, dnéeitae foortea daar van, k 5- ontttean van de verbeelding..kraet. v.voords uit de gebreken der gewaar- " Q5 WOÏ*  ffLADWTZER. wordings-leden, 246. eindelyk uit eene tusfchen beide komende zaak, tusfehen de gewaarwordings-leden en de gewaar gewordenzaak, 290 enz. ook door de natuurlyke Magie. 196 enz. Beedelaar, die groote hulp bewees, en verd «'een. III. 244. Begochelingen, waaruit onechte gewaarwordingen ontdaan. I. 6. Belmars verbeelding wegens zyn ouderdom. I. 21. n. Bergmannetjes en Gnomi zouden eenerlei zyn, III. 306. wat men van hen moet houden. 304. enz. Hemhardus, de Heilige, zoude aan meer plaatzen te gelyk geweest zyn. II, 116. Bemjlein, Margaretha van, verfchyniHg naa dendood. III. 29. Befehermèngelen. - II. 170J £ehvuasfemen, der Spooken , wat verüorzaafce. III. 264. Bloeden der vermóórden. II. 26. Mhme verbeeldde zig ftyf en vast, dat hy eene riem gehoord, eenr Engel gezien én gëfpro* ken hadt. I. 49. Sronnen van bedrieglyke gedagten, I. 7. tweede^ de gewaarwof dings - leden , 236 enz. derde,, «ene tusfehen beide komende zaak. I. 290. Bran.  b e * ff-ir ■*ts *■« Bhndenburger witte Vrouw. W. «6%. Bronswykfche Verfchyning in het Collegium Caro- linum, 111. 8a- «M£ was bedrog.. 96 en?. . Jrutw, deszelfs Spook. II. 290. Buchloe, daar wordt Longanhs, wegerts tovery- ter dood veroordeeld. I. 231 «'23. Buckingkams dood, voorafgaande voorfpellendc verfchyning, III. 154- deszelfs voorgevoelen voor zyn' dood. 15Ö enz, Buik, iemand houdt den zynen voor een tronr- mel. f. 3ö' Buikpyn, veelvuldige, houdt Jurien, voor eene fchermutzeling van zeven ruiters. 1. 37- Buikfpreeker. II. 215 ens. n. Buhengemeene eigenfehappen verleiden tot wanbegrippen. I. 173- Bumei, Thomas, bewyzen, dat der menfehen zielen niet fpooken. II. fa n. 89 enz. Byhel, deszelfs verborgen zin door Schweden-borg beweerd , I. 62. deszelfs uitfpraake» verëenigde Riee Evans met zyne invallen; 67 enz. Bygeloof, hoe ver het zig uitftrekke. I. 51. *>• Caraïben gelooven veele Zielen in den mensch. II. 88. Carolinum, te Bronswyk, verfchyning aldaar,III 8a enz. Qtrtefiaanfch» duivel, waartoe gefchikt. 1-198Q 6 C™~-  SLADWYZER- Casftus , C. , deszelfs verfchyning, II. 313 gezigt van Casjius Parmenjis. 319. Castel, P., deszelfs oog-davecimbel. I. 271. Catharina de Medicis heeft eene verfchyning van een krankliggenden Kardinaal. II. 115 enz. Catharina, de Heilige van Genua, haare Ipoor.- looze verbeeldings-kragt. I. 5. 44..88. Cavallarie, verfchyning. III. 253 enz.. Chriftiaan, Hertog van Eifenberg, deszelfs ver-. fchyning. III. 4 enz. Christus en Socrates voorzeggingen verfchillen onderling zeer, I. 64. of Christus de ring die 't eindige, aan 't oneindige vast maakt.. II. 175 enz. Chymifche bewerkingen veröorzaaken vreeslyke verfchynzels. II. 27 enz. Cicero, Geest van, door een Necromantist verr toond , I. 221 enz. hem . yerfcbynt Scipic. 1L 350. n. Clarenions verhaalde verfchyning nopens den Hertog van Buckingham. III. 164 enz. Cleonice, haar geest zoude verfcheenen zyn. II. 303 enz. n. Corybantiasmus, eene ziekte der verbeelding. I. 102. Crosfen, in Silefie, eene verfchyning aldaar, III. 75. onderzogt. 76 enz Curtius Rufits, zyn Spook. II». 337. 347. Dal'.  B L A D W Y- Z E,R: Baemones van D. Rudiger, wat. III, 3^ Damon zoude gefpookt hebben. II. 288. Decius, P„ droom van hem. IU 3** JJ«, ƒ•>., gaf gemeenfchap met goede Enge-: len voor. I. 49-. j>e„k6«M«,, duistere, worden ,van zommtge» verdedigd , I. I* n. ftoffclyke bydragt des hg, haams tot dezelve, 96. «net aüe gaat eene verandering in het lighaaffl gepaard, ingebeelde worden voor gewaarwordmgs ge-, dagten gehouden, ui. ma beftaandeviSS. Desrues ter doodbrenging, wat die in een aan. fcbouwer door de verbeeldiog veroorzaakte. I. 29. 30 Bieren, waarom aan dezelve een lichten ont- ftaat I. Hi. of de zielen dcr d'eren P°°" ken ! li. 46 enz. .of ze onftervelyk zyn. 47 e"--" t Di9 verhaalt eene verfchyning aanTrajanus. II. 300. . Dions fpook. II.288. Donatus, Marcellus, deszelfs. voorbed eener. verbeelding. I, 35- 0 D„mfcn« 31. Dwaallichten. L 13® Dyke , William , Kapitein , hem zoude Sydenhams Geest zyn verfcheenen. III. 192- n. Eberhard , Joh: Pet: , deszelfs Kunstftukken. I, 201 enz. Eberftdn, Vrouw van, haare verfchyning. IlL l S7 enz. Egyptifcke tovenaars- hebben zig van natuuilyke. middelen bediend. II. 233 enz. n. Elementaire Geesten, of 'er zyn , en of ze fpor> ken. II. 15 «»s- Elias en Mofes verfchyning. B» '90- Empufa, een Spook der Ouden. II. 389. Endof,'Toveres te, II. looenz. Engel, gelooft H ... aan zyn lighaam te voelen. I. 4-8. Engel des Satans wat betekene. Mi 150. Engelhard, Caspir, verfchyning van een Jongman. III. 26aenz.. m  3; l: & D w T- Z> E' Hl" Epitherfes , zyne verfchyning van den grooten : Pan. II. 379 enz. Ernst , Joh: , een Weimars Prins , zyne v?r- fchyning.' III, 102 enz. Evans,,Rice, voorfpellirsgen nopens Cromwsl^ I 67 enz. verklaaringe derzelve. .74 enz. Eijerender moeder, of daaruit fpooken worden, H. 34 enz. en of ze de zitplaats van des menfehen ziel zyn. 35 enz. Firrer, D., koninglyke Lyfarts te Londen, hem zoude zyne Dochter, wegens een verdrag, zyn verfcheenen. III. 192; n. Feburgs gefchiedenis. - I. 127 enz. Feest, aller zielen, waaruit ontdaan. 11. 5$. Felix, een Capucyner, zoude aan meer plaat* zen te gelyk geweest zyn. II, 115. Felix,. de Martelaar,, zoude verfcheenen zyn. n. 393 Ficinus, Marfilius , ..verfchyning.. ■ III. 179;» 190 enz. Fleifiher, M , geeft bericht van een Kobolt te Sclmarzbach. III. 318 enz. Fles, voor een, houdt zig een beroemd God-' geleerde te Oxfort. I. 40. Fletcher ,- zoude de Geest van een vermoorden Engelschman zyn verfcheenen. III. 210 enz. Ftederik, Joh:, Hertog van - Saxen Gotha ziet in t kristal. II, na*.. Fd>>  B. L A D W ¥ Z E Frimar2nn dorp by Cot»a, gefchiedenis ald*.* G^^etalvaneenebevreesdeverbeeldi^. in de aarde te zien, i. deedt. I. J42 enz. ; verleidinge des Duivels, wegens het brand aandeel aan veele vernaaien van fpooken. 1. 195- U. 12- , _ Gelige denkbeelden wat ze zyo. I. 5G^enZiel,ofvericheidenzyn. H,.19 «*■ G**fe, dagvaarding derzelve , I. ao,. Eber- harèts op.losfing. 204. Geesten, zes klasfen derzelve, II. lö. «t de aar- de fpreekende. 205. GwJ onder den Hemel» Gala*. VI: 12. wat ze zyn zouden , II,!«a verfchyning der Gecs, ten, zie Ferfc.hyningen. Celoor, bedrite gewaarwordingen daarvan, I. 269. gebreken daarva.i,- ibid. het ongewoone • by 't gehoor. 275 enz. Gihoorkring. I. 265 enz. Gehonsch Nonnen Spook , II. H2«pedkeuiingtienden i itf- W0Ktbe^. decld. 13" etz.  B LA D W Y Z E K. Geiten, huppelende, in de lucht. T. 132. Gelaatkunde, grondilag derzelve. L ij6. Geluid , hoe het zig door trillingen hoorbaar maake. I. 278 enz. Gelyk verwekt een denkbeeld van gelyk. I. 33 enz. 120, Gennadius, deszelfs gezicht.1 11. 392. Genoegen, veel, ontitaat uit verbeelding. I. 18. Oermain, St., gelooft, dat hy 350 jaaren oud is. I. ar. n. Gerstkorrel, zeker Italiaan houdt zig daar voor.. i. 40. Gejprekken, hoe ze gaande gehouden worden. I. 145- Gevoel zonder verfland, wat het zy, ]. 90. gebrek by het zelve, 237. door de verbeeldingskragt wordt deszelfs ongeregeldheid vermeerderd. 237. Gevoelens, omtrent de Toveres te Endot, II. 200 enz. Gevoel kr'jig. I. 267. Gewaarwordingen, wat ze zyit, l. % enz. foor' ten derzelve, 5 enz. duistere zyn er niet. 1 enz. GewaarwordingS'leden eene bron van bedrieglyke gewaarwordingen , I. 236 en2. des gezigis» 104 enz. 246 enz. des gehoors: 98. 269 enz:- Gezigt , deszelfs, bedrieglyke gewaarwordingen.  B L A D W ï ?i E R- Ken,I.246en3. ten opzigt van den voorwetpen, 2So deszelfs paaien ^ uitgeftrektheid daarvan ten aanzien van ,en gezigtskring 262. Gezigtkunde, zie Optica. Gezigt-kring, wat hy zy. I. 262. OOTtelbU. bedriegt zeer dikwns. h P?v Ci««. ^ men deze aan -Hukken icbecuwcn kan. 1. 287. . daarvoor houdt zig K-mand. L 40 G.-Jomi, wat ze zyn zouden. \lh I03Gochelaars. I. 198. Goftrf», een gedeelte der Magie. 1.50 n. II. 222. Graavin. eene, welke zig. fchoon ai .vez* , * haar Paleis liet zien. III. 236 enz. Grachus, C gezicht. II. 92a Crinn.*». bet, der paarden zoude „g op het Jfcrtffeitai veld hebben laaten hooiC». II. 308. „ GrJfcen, een buitengemeen werpen op des PredikaMs wooning aldaar. ü\. &9 een Student verbeeldt zig, dat hy «cn liaan w„. fa f» «** »"*dl de ^ afgehouwen , en weêr Leevendig gemaa.a. 213 enz. Hoen. deszelfs werk de m&* » 235' Half zien. I. 256. . i^enen, drukken op de.elve wat bewerk^ h 107.  B L A DW Y Z E R. Seiniscn, Predikant te GrSben , meent in zynhuis een Spook te hebben. III. 309 enz. 313 tnvt. Hdr, woedend, III. 350 enz. Helle, hoe de Jooden die opvatten. II. 73. . Helvetius, onverlchilligheid in den Godsdienst. II. 92. Hemel, in denzelyen zyn , wat betekene. II. 65. n. 71. Hendrik IV. ziet bloedige vlekken, door eene bedrieglyke gewaarwording. I. 291. Herbig, Christ., maakt kundige dingen bekend. L 139. Hermanns Refponfa, veiTchyningen daaruit. III. 2io enz. Herfcheppinge der menfehen in boomenenz. 1.199. dér Dieren in menfehen of mogelyk zy. li. 119 enz. Hertel, Feter, fpookgedaante. III. 36. n. Heks, zie Toverheks. Hek/en- historiën, hoe door de verbeelding verzonnen. I. 9 enz. Hekfen-jaagers, droeve voorbeelden daarvan in Engeland. I. 10 enz. Hobbes, in den hoogden graad bevreesd , I. 109 enz. wat. hy deswegen deedt. ibid. Bofer, hem zou de gedorve- Dörien zyn verfcheenen. III. -83 enz. Hof-  15 L A D W Y Z E R. Hofmeester M* heeft eene voorgewende Godlyke roeping tot het ontdekken van fchatten. Hofprediker,^, zoude een Hertog zyn ver- fchecnen. II. n3Hollerius verhaal van iemand, die geloofde, dat hy peltorven ware. I. 23Hdfteinfche verfchyning.IH. 65. onderzogt. 72 enz. Hoorn, zie Qldenburgsch. Ilopkins, noemde zig een algemeenen entdekker der Hexen, I. io , Houtluis haare werking, I. 154. hoe genoemd door Linnaeus en Zwammerdam. 155- n. mWyfee Kobolden, wat zyn zouden. III. 30&. . yfltel, DorotAw, heeft zig, naa haare vermoor. ding, laaten zien. IU. 223 enz. Jans-wormen , St. , werkingen daarvan op de verbeelding. I. 123. i33> Jenaifcbe geesten-verfchyning. III. 33 enz. Jericho, haare muuren of die door fchreeuwea omver geworpen waren. I. 288. Jefaias wyze van voorzeggen. I. 65 enz. «.„..-„„ vprwr zvn water met zwarten inkt, l. 223 ziude een gouden tand hebben, 224. zulk een' zoude een wit en zwart fpook zyn verfcheenen 11 242 enz. Jfelin , deszelfs befchryving der verbeelding. L 17. „ Ifew  BLADWYZER. ffenburgfclie verfchyning. III. i enz. Juffer, opdagen haarer mouwen, met Hukken loods gevoerd, verwekken aan het Spaanfche Hi f agterdogt van tovery, I 151. gezicht en vooifpelling van het fterfuur eener jonge Juffer. 111. 2S0 enz. Julianus, deszelfs verfchyning in den droom. II. 3-1- Jurieu houdt zyne veelvuldige buV.pyn voor eene fcheurmtzeling. I. 37. Kabouteimannetjes. III. 3C0 enz. ■Kapél, in de geftalte van deze zou de duivel verfchynen. I. 12. Kat', een' vogelkooi omfmytende, leidt tot de gedagte eener fpo&kery. III. 62 enz. Keizerin in de Maan, daarvoor houdt zig een vrouwsperzoon. I. 19. Kempale maakt een kunftigen Schaakfpeeler. I. 284 enz. Kerk , in de , te Saalfeld, zouden de fparren van het dak begonnen zyn te branden, toen de Muntmeester Saul na een* fchat graaft. III 327. Kerkhoven, werkzaamheid der verbeeldinge by dezelve. I. 158. Mi. 328. Kerkroover doorfteekt zig met de lancie van den . H. Michaël. 311-58 enz. Xentutgt, verfchyning, te Jena^ III. 195 enz. Kmtt  BLADWYZER. Kotie , door eene kat oraver gehaald , wordt voor een Spook gehouden, lil. 62 enz. Kinderen, hoe veele eene vrouw kryge, voor. . beelden. LI. 3<3 enz. Klank, boe hy hoorbaar wcrde, L 278. boe hy z^g aan andere, in rust zyi:de inlrrumenten mededeele. 279Kleuren, zeven hoofdkleuren, hoe in de Muziek zeven hoofdtoonen. I. 270. Klokken kdden, verbeeld. I 98 27*5. Kloppen aan de deur, eene bron van fpook- veiichyningen. I. 162. Kobolden , wat ze zyn zouden, III. 299. wat men 'er van moet denken, 304 enz. inGröben, 30c>.Schwa>zbach, Schiebzig enDiemnitz, 318. •tGraaffchap Surrey, 318. n. te Saalfeld, 320. te Frimar, 1*7■ te Radewöl na by Halle, 332. te Parys, 344 «*» zouden kinders teelen. 346. n. Koning, iemand gelooft, dat hy Koning van Poolen is. I. 19Koorts, heete, werkinge daarvan. I. 97. Koster, Prof., te Giesfen, geestverfchyningen, door hem verhaald. II. 241 enz. HU 248 enz. Krasfenftein , Prof. , toont , hoe men Tover- bronnen-most maaken. 1. 212. n. Kring, de, des geziehts ftrekt zig veel verder uit, dan die van het gevoel , den reuk en fjmak. I. 367.  B L A D W Y Z E R. Kunst,.om een Spook in de open lugt te vertoonen. I. 202 enz. Kunftemar houwt een' haan den kop af, en maakt hem weêr leevendig, I. 213. fpeelt op een Cither, waarvan de fnaaren eren zo geltemd waren als die van een beengeraamte, -en wierdt deswegen verbrand, 282 enz. een ander maakt eenen Schaakfpeeler. 284 enz. Kwaad, hetZedeiyk, waarvandaan. II. 127. Lamberg, Graaf van , verhaal van Marquis d'Aymar of Belmar, of St. Germain. I. 21. Lee, de Dogter van SïvCharles, verneemt haar ■doods-uur, III. 281, was een droom. 284, Leevendigheid der verbeeldingskragt- misvormt de derkbeelden, I. 11. voorbeeld daarvan, 14. maakt het toekomende tegenwoordig. 33. Leevenlooze dingen, die zig beweegen, verleiden tot het denkbeeld eener buitengemeone • oorzaak, en een fpook. I 121 enz. Zemures, Paracelfus gevoelen daaromtrent. III. 306. Lerch, eene dienstmaagd, haare gefchiedenis. III. 332 enz. Lichten der hairen en dierhkelighaamen, waaruit het ontftaat , I. 130 enz. van Feburg, • 128 enz. van Servius Tullius, 134. en ande. ren. 135. Lichten zien, waar geene zyn. I. 105,132, 252. , IIf.-284. cwt Ug-  BLADWYZER. Lighaam, deszelfs inwendige aandoeningen, I. 33. of met elke gedagte der ziele eene aandoening in het zelve gepaard gaat, 115 bydragt daar van tot deverfchynzels der GeestenZienders. 62. Lojola, Ignatius, zoude aan meer plaatzen te gelyk geweest zyn. IL 116, Longanut, een.Heiden, wordt, wegens tovery, ter dood veroordeeld. I. 231 enz. Lot, of men toekomende dingen daaruit kan weeten. I. 81. Lugtgeesten. II. 17* Lyk, zoude Simonides gewaarfchouwd hebben. II- 3i7' , . . Lykbus, een Spook belast, dezelve weêr in te delven. II. 366. Lykftatie, welke eene bedrieglyke gewaarwor.' ding veroorzaakt. III. 41» M ... te Jena, verbeelding van-eene God- lyke belofte. L 48. Maanzieke. II. 26. Machinen, kunftige, II. 209 enz. Magie (toverkunst) hoe ze verdeeld werde, I. 50. natuurlyke, haare gevolgen. 19Ö enz. Malabaaren houden de zielen der misdaadigers voor Spooken. II. 77. Manes, hoe Apulejus ze verklaart. IL 6. Margaretha zou drie honderd vyfëtlZOStig kin. III, Stok. R Öc'  BLADWYZER. deren gebaard hebben, II. 37. n. verklaard. ibid. Maria, zie Dorothea Maria. Marfilius Ficinus, verfchyning. III. 179 enz. 190 enz. Marteville, Mevrouw, haare historie met Schwedenborg, I. 57 enz. Maurits, Keurvorst, verfchyning. III. 107 enz. Meijler, Profesfor, ziet muiz.m, waar geene zyn. I. 254. Melanclthon , Philippus, verhaalt een Spookverfchynzel van zyn vaders zuster. II. 396. Menfehen, vol verbeelding, by de geestelyke liefde, I. 14. een gelooft , dat hy Koning is, 19. een vrouwsperzoon geloofde, dat ze Keizerin in de maan was, ibid. een ander Jioudt zig voor een Godlyk perzoon, 20. een houdt vremde fchepen voor zyn eigendom, 20. een ander meende , dood te zyn , 23, een Predikant heeft ingebeelde vrees voor de hel, 25. een aanfehouwer, by het ter dood brengen van Desrues, voelt de fmerten denkbeeldig, 30. een Student houdt zig voor een haan, 31. menigen houden hunnen neus voor boter, hunne ^voeten voor firoohalmen, hunnen bulk voor een trommel , 34 enz. eene vrouw gelooft, een' worm in 't hoofd te hebben , 36. Jurim houdt zyne bujkpyn voor J- . ' • eene  BLADWYZER: ^ncrchernunzelinginden bulk, 37e€geloofde, dat «geen vuur hem koude : ;wLen,37.een vreest,,doo,: «yj te maaken, voor een zondvloed 38.ee* ander houdt zig voor een m^**** ' glazen fles, vogel, 40. voor eene fcküdpadde. ^rdoetde proef omtrent het broeken van een glas door fchreeuwen. I. 287. Middag, op den, zouden Spooken verfchynet,. II. 2 n. enz. Middags-duivel der Rw/en. It 162. Mf^rn^, waarom op dien tyd Spooken ver- fchynen. II. 1 enz, Misdaadigen, of hunne zielen fpooken. II. 77WWMisnoegen , veel , ontftaat door de verbeef- ding. I. 18. Modificatien heeft de ziel geftadig, I. 5- va» hetzenuwfap, indien ze noodig is. 112. Moed, onverfchrokken , kon menige begoche- ling van fpooken ontdekken, i: 186. Moedervlekken, in hoe verre die uit de levendige verbeelding der moedor kannen omftaan.1.11». Moor, beeldtenis van een, *en.kunftïg werktuig , het welk voorgetelde vraagen beant• woordt. I. 212. Morus, gedagten omtrent de werkinge des ■ Duivels. II, 160. Ra flfc  BLADWYZER. Mofis en Elias verfchvning. II. 196. Muizen, een bron van fpooken, I. 162. 254: Z'ilke zien, alhoewel 'er geene zyn, 254. mechanifehe muizen. II. 234. Muur-en te Jericht, of die door fchreeuwen omver geworpen waren. I. 288. Muziek geloofden de Corybantes te hooren, zonder dat 'er een uiterlyke klank voorhanden was. 1. 103. Nachtmerrie, hoe te verklaaren , I. 13a. 239 «na. verfchillcnde gedagten daaromtrent. 241 enz. Naclrtwandelaars. II. 26. Nachtzien, het by, I. 247 enz. Nationaal geesten. III. 365- Natuurlyke, het, is zo lang te vermoeden, tot dat het tegendeel beweezen is. II. 229. Necromantie. II 205. 221. Necromantisten, voorbeelden hunner bedriegery. I. 214 enz. II. 97 enz. Nefefolini, zo noemen de Turken hunne Zwarte- kunftenaars. I. 244Neus, iemand houdt dien voor boter, I. 34. voor een fnavel , 36. door dezelve zien. 258 enz. Nymphen, Paracelfus gevoelen daaromtrent. III. 306. Qp t wat daardoor verftaan werde, IIt 225 enz. Oerz,  BLADWYZER; Onz, van, een Prefident te Halberjlad, deszelfs gezicht. III. 74 enz. Qidenburgjche Ilcom, door een Spook overhandigd. III H2 enz. Omftandigheden , voorafgegaane en verzeilende eener Historie moeten, opgegeeven worden* I 39 ,. Onderaardfche geesten zouden zig door teeling voortplanten. 111. 34^Onderwerp , gedagte over een , verwekt ook eene gedagte over de in- en uitwendige eigen- fchappen en gebeurdtenisfe» der zaake , en omgekeerd. I. 144 enz. Ongeluhkigfte, wie hy zy. I. 27. Oog-clavier. 1. 284. Oogen, bedrieglyke gewaarwordingen derzelvö. I. 104 enz. 250 enz. Oor, deszelfs uiterlyke gebreken, I. 276. geruisch in het oor waatuit ontftaat, 198 enz. 276 het knappen der ooren. 276 enz. Oorzaak, verwekt de gedagte van de uitwerking, en omgekeerd. I. ióo enz. Oppen, Daniël van, verfchyning. IK. 274 enz. Optica verwekt verwondering. I. 199Orleans, daar maaken de Barvocter-Monnikea eene fpookery. II. 397 enz. Otto, een Graaf van Oldenhurg , hem zoude een Spook een hoorn hebben overhandigd. 111.112, R 3 Ürer^  BLADWYZER. Overleedmen, hunne verfchyning of ze nut aanbrengen kunne. II. 8-1. Overjle, verblyf van een, na Rennsburg reizende , op een oud Siot , en ontmoeting aldaar by een bedricglyk fpooken. 1.175 enz. Qverjlenvm B., deszelfs verfchyning. II). 219. Padde, groote, onder het venfter eener Vorftin van Anhalt Dejfau, III. 291. of het begraaven derzelve tovery zy. h 230. Fan, wat men daardoor verftaan moete. II. 384.. Fapierluis, zie Houtluis. Faracelfus verklaaring omtrent de Nachtmerrie. I. 242. Faradys , wat het voor eene plaats, te kennen geeve. IL 64. 65. n. Faruik verraadt 't bedrog van een Necromantist.- I. 221. Tarys, fpook-historie aldaar. III. 344 enz. Faufanias, een Spartaanse!» Veldheer, hem zoude Cleonice, die hy uit misflag hadt gedood, zyn verfcheenen. II. 303. Fazzis, Magdalena van, verrukking in de liefde. >l I. 14. 44- Feit er, fchreeuwt glazen aan (lukken. I. 287. Fenctes, Paracelfus gevoelen daaromtrent. III. 3Cö. Pertinax ; verfchyning aan hem. II. 37a I-eter, deiproote, deszelfs verwondering over eeni-  BLADWYZER. eenige fuikken der natuurlyke toverkunst* I. 199- Phuitazy, zie Verbeeldingskragt. Philippi, Hofprediker te Merjeburg, zoude zig zelv' hebben gezien. M. Il8, Philofophifche Boom , wat zy. 1 [« 32. Phosphorus , waaruit ontftaat , en wat hy kart bewerken , 1. 131- m voorbeeld daarvan* 174- i"9- Phyfiognomie, zie Gelaatkunde. Pierrè, la, een Chymist, deszelfs-'geval. If. 29 enz. o Pis, zwarte, hoe bewerkt. 1.223. Pivert, Predikant te hoi in Svlogne, deszelfs verhaal. \\\\ S*.-.»'}* Plaats, het denken aan eene, verwekt ook degedagte aan de zaak, in de plaats gevonden wordende, en ongekeerd, I. 157 ongewoone plaats eener zaak geeft aanleidirg tot geest-verfchyningen, 168 enz. plaats diï zaligen , II. 69. der verdoemden, ibid. enz. Plinius, brief aan Swa, wegens de Spooken. II. 337 enz' Praeti, dochters van,»geloofden, dat zc Koejen waren, I. 40 Predikant, deszelfs vrees voor de hel-, we. gens zyn gevoeg doen ia 't open veld. L 25. R 4 Prins t  BLADWYZER. Trins, verfchyning van een fVeimarfchen , ÏÏI. 102 enz. Ftolomaeus, deszelfs verfchyning. II. 372 enz. Pythagoras gedagten, wegens het ruifchen der ooren. I. 99. Qjtedlinburg, verfchyning aldaar. Hl. 273 enz. Map, daarvoor zag zig iemand aan, I, 40. Rambouillet , Marquis de, verfchyning. III. 179 enz. Rat, zie Rot. Reichjler, Pastor, verhaalt verfcheiden venoo< ningen van overleedenen en leevenden door de Zwartekunst. II. 97, Rctztn , Catharinay zeide, dat de Duivel by haar eene vlieg geteeld hadt. I>. 12. Reiifclens voorbeeld der geest-verfchyning vaneen Edelman in het Holfteinfche, III. 65 als Wede van een Apotheeker te Crojjen in Sitefien. 76 enz, Rice Evans, verfchyning aan hem. I. 67 enz. Ring, in de gekloofde herfenpan van eenSpooï gelegd, 111. 273. aan eene Vorftin van Anhalt 'BeJJau gegeeven. 291,° Roche, de la , deszelfs opgegeeven historiën. I. w-enz. Rot, in een doodshoofd. I. 194, Riediger, hoede geesten verdeele. IJL307. Ru*  B L A D W Y Z E & Rufus, gezicht in den O»*. II. 3^- Curti >. deszelfs Spook. 337- 347- ' Rtistius, Lambertus, verbeeldt zig borden, lctw». tels enz. als leevende. J. 259. Rwfchen der ooren waaruit omftaar. I. 100 enz. Saalfekl, Kobolds historie, HL 32c eene anr dere. 327. Samuëls ziel, of ze verfcheenen zy. H. 200 enz. Satan, of hy fpooke. II. 122 enz. Satans-engel, wat het zy. IL Saul wil een' fchat opgraaven. III. 327Schaakfpeeler, een kundig werktuig. I. 284 Scheel zien. I. 256 enz. Scheel, deszelfs verfcheide betekenisfen. HV 71 n. e7is, Schildpadde, daarvoor houdt zig iemand. 1.40- 42 Schmier , M., Conreftor te Saalfeld , zouda eene verfchyning , wegens het wegneemen van een fchat, hebben gehad. Hl. 327Schrift, H., of ze zig naar de wanbegrippen der menfehen rigte. II. I54Schropfer , deszelfs gochelaaryen. I. 203 enz, 209 e7iz. Schwarzbach, Spook aldaar. III. 318. Schwarzens, voorbeeld van fpooken in het Klooster Do?idorf,_ III. 44'»z verklaaring. 5« •«.* Schwedenborg, deszelfs voorfpellingen en uitingen,. I. 52 enz. verkeeringen met geesten. 54 enzR 5 ^iB-  BLADWYZER'. é Semler, deszelfs verhaal omtrent een Spook te Saalfeld. III. 319 enz. Serviüs, Tullius, deszelfs lichten, I. 134. van' hem wil men tot deszelfs hoogheid bedui- ten. 153. Slmonides wordt door een Lyk gewaarfehouwd r 11. 317 enz. eene andere verfchyning tot zyn voordeel. 316^3. 361 enz. Sluiven, van dezelve verhaalt Plinius verfcheide fpooken. II. 356 enz. Slangen, door welke natuurlyke middelen te verdry ven, en te bevredigen zyn, li. 230 enz. kunftige van draad. 233. Sleidanus verhaal nopens de te werk geflelde fpookery der Barvoeter Monniken te Orleans. II. 397 enz. Smaak kring. I 268. Smert, van een ander, hoe men door verbeelding deel' daaraan neeme. I. 30 Snaaren van een Clavier of Viool kunnen zonder iemands beweeging, toonen geeven. L 281. 289. Socrates befchermgeest, L 63 enz. deszelfs voorzeggingen. 64. Spanningen, wat ze voor ongeregeldheden kutr»nen lanregten. I. 63. Spinnen , in haare geilalte zou de duivel verfchynen, L ï Ji Spoth  ff' L A D \V t Z E (8 Spoken, dezelve ortwennen,, en nogtans bevreest zyn , I. ic8. door kunst , 208. wat men daardoor verftaat, 1!. 2. Grielfche naamen, 5 enz. of ze Elementaire geesten zyn , 15 enz. of ze van een afitraal-geest voortkomen, 18. of chymifche bewerkingen fpooken veröor- ' zaaken, 27. of ze zanddiertjes des mans zyn,3-4. of de zielen in de eijereri der moeder. 41. of zielen van geftorve dieren, zyn , 46. echte moeten redemaatige wezens zyn, 5 . of ze zielen zyn van overleede menfehen, 53 enz. zyn, naar het gevoelen der Malabnaren, zielen der misdaadigers, 77. by ieevendigen lyve, 96. 115. fpooken maaken geen gelèbfsartykel uit, III. 79- of menfehen, in dierengeftalte veranderd, kunnen fpooken, II. 119. of hoogere geesten fpooken. 166 enz. Spreekkamer, — laai, befchreeven. I. 272 éHei 'Stalkaarzen. I. 132. Sterk, Johamies, neemt op zig, om Hexen te ontdekken. I. 10. Stryk verdedigt verzagting van ftraf, wegens verzoekinge des duivels, II- 138 n. enz Student gelooft, een haan te zyn, h 31. Studenten van Holle verdreven eenen Kobolr.III. 3t8. aWpO*mngm, wat ze in de aanfchouwerS-- kunnen veroorzaken. I r8.; K 6 Sub--  BLADWYZEBs; Subrtptioms vitittm , zie Gebrek van onderkmh ping. iydenhams Geest zoude aan Kapitein Dyke zyn verfcheenen. III. 192. Jacitus, deszelfs Gezicht. II. 370. Talmud, eenige fabelen daar uit. I. 45. Tanaquils voorzegging wegens haaren Gemaal. I J53. Taffo geloofde, eene naauwe verkeering te hebben met een Geest. I. 51. Tegenparty, 1 Petri V: 8. of het de Duivel zy..' II. 149. Tegenwoordigheid aan meer plaatzen te gelyk. II. 115. Terapham, zie Theraphim. Thamus krygt bevel wegen den dood des groo. ten Pars. II. 380- Theodoricus, Koning der Gotthen, wat hem ver» fcheen. I. 149- Theophraftus berigt nopens de verbeelding van' een Athenienzer. I. 20. ■ Theraphim, wat ze waren. I. 199 enz. Tkefeus fchim zoude verfcheenen zyn. II. 287. 7hevrgie der Ouden, wat ware. L 49. Tiedeman ontkent duistere denkbeelden en gewaar wordingen, I. 3. aangehaald. 24. 125. TorqvMus, M., van hem wordt een droom verhaald. II. 329» Tc.  B. L A D W Y Z E ft Toveres te Endor, verklaaringe daarvan. II..200 enz. Toverkunst, zie Magie. Trialhten, wie ze zyn, II. TA, worden weerlegd. 22. rriüwg«*maaken het geluid hoorbaar. 1.978 en* Tuplin ie 0%it»«* ziet zig zelv'. II. H9- 273Trithemius hoe de geesten verdeele. li. 16 enz. Trommelvlies, gebrek daaraan belet het gehoor. I. 273. enz. Tuba, Nicolaas, onderzoekt het Spook van een huis te Rome. III. 37 enz. Tuil, van een Slot dezer dad hebben de Mon- niken eene h'storie verdigt. II. 404. Tunkineezen, wat zy gelooven van deBefcherm- geesten. III. 244. Vitfpraaken, vermeende Godlyke,. verleiden om drydigheden aan te neemen I. 44. Uitwaasfemingen van verrottende lighaamen, of Spooken daaruit ontdaan. II. 11. Uitwerking verwekt het denkbeeld van de oorzaak. I. 160 enz. ürfinus, Keurvord: Brandenb: Hofprediker, wat hem ontmoette. I. 168. Vsferius, Jac:, voorzeggingen nopens Cromwel. 1. 85. Uurwerk, uit het geluid , met dat van een ZakR 7 uurr  B L A D W Y Z E 85 uurwerk inftemmend, wil men tot een Iterf- geval beduiten. I. 153 enz, Vagevuur, eene historie daarvan. II. 54, Val der eerfte Ouderen, hoe verklaarbaar. II. 130 enz. Vampyren, II. 26 enz. hunne voorgewende werkingen kunnen door de nachtmerrie en eeir droom worden verklaard. UI. 3155. Verbeeldingskragt is eene ruim opleverende bron van verfcbynzels en bedrieglyke gewaarwordingen , I. 7. inzonderheid by inwendige veranderingen der ziele, 7 eïjK.'voords door inwendige aandoeningen in hetlighaam, 33 enz. door beweging des zenuwfaps veroorzaakt , 92 enz. by inwerking van uiterlyke voorwerpen , 98 enz. haare toverkragt vervormt de zamenvoegiug van meerder dingen tot één-onderwerp , 123. haare werkzaamheid by verëenigde dingen , 126 inzonderheid gel}ktydige, ibid. is by vrouwen leevendiger, 119, nou zy de eenerleiheid der tydeu bewerke , {35. verwekt, door de gedagte over een onderwerp ook eene gedagte over de in- én uitwendige eigenfchappen en gebeurtei-isfen der z, k;-, r44 etti, belluit van hit denkbeeld des tekens tot het betekende, Ï52 e?iz. verder van de plaats tot de gedagte aan'üö 'z;.ak , in die plaats geworden won tiende,  BLADWYZER'. dende , 157 «■» van de uitwerking tot dseorzaak, en omgekeerd, 160 enz. vergroot de vrees by 't zien van eene zaak, waaraan een noodig deel fchynt te ontbrceken, 170. zy befluit van agterëen volgende gedagtentot de overige voor- en agterwaards. 224 enz. Verhaalen, allen verdienen geen geloof. II. 235. Verleidinge des Duivels, of die,, als eene onP fchuldiging eenen misdaadiger te ftade kome. II. 137 enzVermoordden, hun bloeden. II. 26. Vernuft , wat men van hetzelve verwagt. I. 90. Verfchietingen van ftarren hoe verklaarbaar. 1. 132. Verfchyningen der geesten of fpooken kunnenuit de H. Schrift niet worden beweezen II 188 enz. waarby verfeheide plaatzen, als Matth. XIV: 26 enz. getoetst worden, 189.0. of ze uit de rede beweezen kunnen worden, beneffer.s toetsregeis, 228 enz. menigte van getirgen bewyst dezelve niüt, 240. voorbeelden hiervan, 241. 153- hoe door bedrog te bewerken, 257 enz. fêrfchyningen t) op gevallen rustende, II. 259 enz. een fchoot, welke gehoord wierdt r 250, 263. een onverwagt na' beneden vallend , glas,  B< L A D" W Y Z E R; glas, 169. het zelf zien van den Secretaris Triplin. 273. 2) op ondervindingen van anderustende, 284. daartoe behooren A) de heU devfche Schryvers, 285. verfchyning aan Julius Gaefar, 286; van Thefeus, 287. Damon zou gefpookt hebben, 288. fpook van Dien, 288. van Brutus, 290. de Geest van Cleonice zou verfcheenen zyn, 303. op 't Marathonisch veld zoude een geraas en grinniken der paarden' zyn gehoord , 308. verfchyning van Julius Caefar aan C. Casfius , 313. jn den droom, dat zig Caefar uit 't Leger zou begeeve'n, 315^ Simonides wordt door een licht gewaarfchouwd, 317. Amilcar wil in den flaap eene Mem hebben gehoord, 3,18. gezicht van Casftus Parmenfis, 319. van C. Grackus, 320. van Rufus, 322. droom van een Atkadier , 326. van-. F. Deciits en M Torquatus, 328 enz. fpook van Drufus, 332, Plinius verhaalt eenige fpooken, 337 enz. Phaedrus, verhaal eener verfchyninge, 3»! enz. van Joh: Manlius, 366. Geest, aan Dio verfcheenen, 288. £69. van Peitinax, 370 van Tacitus, 370, van Julianus, 371. van Ptoiomieus, 372, van Epitherjes. 379 enz. B.~> der Knkvaders en Roomschgezinden, 390 enz. de historie van den Smitv Apelies, 390 van eene groote vrouw, 391. gezient. van Gennadius , 392. van de Maagd Air /  bladwyzek Agnes, 393. de Martelaar Felix, 393- Baftlktw, Bisfchop van Coma-, 394- Fhilippus Melanchthon verhaal nopens een gezicht van zyn Vaders Zuster, 39ó bedrieglyke verfchyning, door de Barvoeter Monniken KÖrleans, veroorzaakt, 397 ««s- eene historie nop&nS het Slot te Tuil. Ui. 404. C.) Geestverfchyningen , van andere Schryvers opgegeeven, III. i enz worden verdeeld, 2. zodanige zyn de Ifenburgfche, ^enz. aan een Predikant, naar het verhaal van Prof. (Vedel, 33 enz- eenige voorbeelden uit Alexander ab Alexandro,- 3<5 tnz voorbeelo van Schwarze 44 enz. van een Edelman, 65 enz. van een Apotheeker, 76 enz. in het CollegiumCarolinum te Bronswyk, 82enz, verfchyning aan een Weimarfchen Prins, 102 enz. fpook by Hertog Augustus en Keurvorst Maurits , 107 tnz. nopens de Oldenburgfchr Hoorn, 112 ens. aan Mevrouw van Eberfiein, 117 erts. verbaal van Oaren*»» omtrent den Hertog van Buckingham, 15+ ««2- van fiflBI* lonittet en JfejKfcr ffc*»»» »79 aan d<ï Hertogin Dorothea Maria, 192 verlchyning te Jena, 19s e»*- »an^^fln*!»'«>a**s' vznFletfcher, 210 enz. van Vockerodt, 214™verfchyningen uit Hermanns refpovfa, 220 enz, voorbeeld van fpooken van Prof: Zeibich, 23Öenz. van Prof;. Afeter* 048. «tó. gezicht vaa CüSr  BLADWYZER. Caspar Engelhard, 260 enz. verfchyning van een vermoord vrouwsperzoon, 267 enz. nog eene dergelyke te Quedlinburg of Stokholm, 273 enz. van Daniël van Oppen, 274 enz. eener jonge Juffer, 280 enz. gebeurtenis met eene Vorftin te Anhalt Deffau, 290 enz. verfchyningen der Kaboutermannetjes enz. 299 enz, te Gröben, 309. te Schwarzbach , 318. te Schiebzig en Diemnitz, 318. te Saalfeld, 320. te Frimar, 327 enz. te Radewell na by Z/n/k, 332. te Paryr*, 344 fnz. van Watergeesten, 348 enz. van 't woedend Heir, 350 enz. verfchyning der geesten in den droom. 354 enz. Verzoeker des Heilands, of die de Duivel geweest zy. II. 148. Vlam , eene fyne , waaruit ontrtaat, I. lao. vlammen zien, waar geene zyn. 252. Vliegen, in haare geftalte zouden duivels verfchynen, ï. 11. dezelve te zien, hoewel'er geene zyn. 254. Vockerodt, een te Halle dood geftooken Student, zoude zyne moeder te Gotha zyn verfcheenen. III. Z14. enz. Voeten, houdt iemand voor flroohalmen. I. 35, Vogels, eenigen hielden zig voor vogels- '■ 1. 40. Vonken zien, waar geene zyn, I. 96. 252. Voon-  B-LADWYZE R. Voorgevoelens voor den dood van den Hertog van Buckingham. UI. 156 enz. Voorleedene, of het de oorzaak zy van het geenenkel voorafgegaan is. I. 196. Voorzeggingen, voorbeelden daarvan. L 52 enz. 85 ««3. Vont, die in de lugt heerser*, wat bet?keoe. II. 150. Vorftin, te Anhalt Dejjau, haar geval. UI. 290 enz. Vrees, bedriegt meer, dan hoope, I. 27. ftr:kt zig tot onmogelyke dingen uit, 30. kan iemand in een nacht grys maaken, 117. vrouwsperzoonen ftaan 'er inzonderheid voor bloou 120. Vmnv, eene groote vreeslyke, III. 391Vrouwsperzoon, gezicht van een jong, en voor- fpeUing van haar fterfuur. III. 280 enz. Vr-jdag , goede, op een , gebooren , zoude» een fcherp gezigt hebben. I. 136, Vuurgeesten. II. 17. Vuurige minnen. I. 132. Vuur-Kever in Malie- en Noord- America, hoedeverbeelding daarvan eenvuurigen boom maak e» I. 123. Walker , een vermoord vrouwsperzoon, haare: verfchyning. III 267 enz. Water, waarom iemand niet wilde maken,  BLADWYZER. I. 38. zwart water loozen hoe bewerkt wer- dé. 223. Watergeesten, li. 17. III. 348 enz. Waters, Anna, haar gedoode man verfchynt een anderen in den droom. Jfl. 356. Wedelsj Prof: te Jena, historie nopens eene ver* ■ fchyning. III. 33 enz. Weerwolf, wat daarvan te houden. II. r20. Weetnieten in de Natuur- en Wiskunde , voor welk bedrog zy bloot liaan. I. 196 enz. Weigel, een Student by hem, verbeeldde zig een haan te zyn. I'. 31. Weimars, Prins te, verfchyning. III 102 enz. Weller , Hieronymus, met vlammen omringd. L 134. Wensch, van fchatten te ontdekken , wat be- werke. 1.46. Wiüings geheele verandering in één nacht, uit fchrik voor een Ipook. I. 118. Wind, kan eene vrees voor fpooken) verwekken. Wufelkinderen, waaruit ze zouden ontftaan. I. 243- Woedend heir. III. 350 enz. Wolken, verfchyningen in dezetve, hoe te ver- klaaren. I. 122. Worm in het hoofd meent eene vrouw te heb» ben. I. 36. X verius,. Franciscus, zoude aan meer plaatzen tc gelvk geweest zyn. II. 116. Xer-  BLADWYZER. Xerxes, Koning, droom , om de Egyptenav^. beoorloogen , wierdt verdigt. III. 365. Zaaddiertjes des mans, of daaruit fpooken ontdaan. II. 34 tnz, wordt weêrlegd, 39 «?■ zyn «iet de wooningen van menfchelyke zie■len. ibid. Zahuris in Spanje zouden diep in de aarde kunnen zien. I. 137Zaligheid , wat ze zy', tf. 69. of 'er eene byzondere plaats toe noodig zy. 70 enz. Zamenloop van tyden waaröp ruste. I. 126. Zeiljleen verwekt verwondering. L 198. Zeibich, deszelfs voorbeelden, ten bewyze van verfchyningen der Geesten. III. 235 enz. 325 enz- Zennwfap, werkt op de verbeelding, L 92 enz. geeft eene rede aan de hand, om de bedrieglyke gewaarwordingen te verklaaren, 97deszelfs beweeging verzei t alle onze gedagten. 110. Ziel en Geest, of onderfeheiden zyn, II. 19 enz. of de mensch meer zielen hebbe. 21 enz. Zielen der dieren, of ze onftervelyk zyn. II. 47 enz. of zielen van loevende menfehen aan afgelegen plaatzen kunnen verfchynen. 96 enz Zien, het dubbeld zien, I. 250 enz. van lichten , vlammen, vonken enz.waar geene zyn, 252. van  BLADWYZER. . van vliegen, muizen, waar geene zyn, 254. het half zien, 255. zien door den neus, 258 enz. ieeveniooze dingen als leevendig en zig be„ jweegend, 259. het verre en naby zien, 259 enz. het zien van zig zeiven , II. 115 enz. van Secretaris Triplin, II. 273, van Prof: Becker. 279. Zieners, die door de aarde heen zien. I. 141 enz. Zinzenderfs droom verklaard. II [. 364 enz. Zonde, boe haare oorfprong verklaard kan worden. II. j3o enz. Zondvloed meent iemand , door zyn water te maaken, te verwekken. I 38. Zwartkunjienaars, z