Men vind se te Koop , & I By G. BANNING, § Boekverkoper, |j ■Q Achter het Stadhuis, Te Utrecht. §\ 01 2427 8946 UB AMSTERDAM  c  É  wapenhuis DER. GELOOVIGEN, 0 F T W EEDB DEEL.   WAPENHUIS DER GELOOVIGEN, LEER R°E 7) E NE N tegen de öëdendAagschb DWAALÏNGÉN DES. GEENEN , WE1.KB GEENB GoDDELYKE OpËNBAAR.ING AANVAARDEN. Zeer dienstig voor Geestelyke en Wereld^ lyke van alle Staat. . door. F. FÏRMUS van St. TRUIDÈDf Capucien Lector der Godsgeleerdheid. TWEEDE DEEL. Doet u zeiven aan de Wapenen Gods op dat gy ftaan moogt tegen dê listige laagen des Duivels. Eph. vu f. n en ia. % . tVm'Je's t r ic ht>, By de Weduwe Gysbertus Van Gulpen» Boekdrukfter eh Boetcverkoopfter> woo^ nende op de Munt. Num. 43. Menvindzete kóopteSt.TRUTDEtfi By J. I. Van Horen , Notaris omueas ■ de Botermarkt. M Ö C C. XC,   W APE N H U IS DER GELOOVI'GEN, O F- L E E R R E D E N E EERSTE, LEERREDEN, Bewyzende, dat de ziel van den mensen-onftoffelyk is. Venite, audite, & narrabo omnes, qui. timetis D.eum, quanta. fecit animse. mex. . Komt, koortsen ikzahyertellenygy alle , . die God vreest hoe groote dingen hyaart myne ?Jel gedaan heeft. Ps. 65. IPhilofophen van het Heidendom mcinden, dat ze . niet anders was* als eene zeer fyne locht; andere, dat, se een vuur was : deze zeideii, datze; A 3 • w*"  € Wapenhuis der Geloovigeri water; andere, dat ze'bloed was: eenige hielen y. dat ze eenen warmen geeft; andere, dat ze een üghaam was. Democritus en Epicurus wilden, dat ze van zeer kleine ftofjens gemaakt was. Wederom eenige waren van gevoelen, dat onze zielen deeltjens zyn van Gods zelfftandigheid genomen, of deeltjens van de ziel van het geheel al. Eindelyk Cicero en andere hebben een beter denkbeeld gevormt van de ziel, als de voorgenoemde, en als 'er onze hedendaagfehe Materialisten van vormen ; vermits hy de ziel als geheel verfcheide van alle ftoffelykheid, en als ondeilbaar, en onfterveïyk heeft begrepen. De geene onder alle die houden fiaan, dat de ziel ftoffelyk is, worden Materialisten geheqten : deze de voetftappen intredende van Epicurus, en vernieuwende zyne dwaalingen, zeggen, dat de ziel niet anders is als een deel des lighaams; dat de gepeizen en andere werkingen der zelve niev'ers anders in beftaan als in de b'eweegingvan de allerfynfte deeltjens des lighaams, of herfcrieh. Do'ch, hoe ongerymt en onmopefyk hunnen opftel, en gevoelen is,zullen wy ul. do.en.zien, betoonende, dat  of Leerredenen. 7 dat de ziel van den mensch nog eenig iighaam, nog eenig deel des lighaams, nog iet lighaamelyk is :. maar dat zy eenen zuiveren geest is, die eenigzins gelyk is aan zynen Schepper. Komt^ hoort, en ik zal vertellen, gy alle, die Godvreeft, hoe groote dingen hy aen mync xiel gedaan heeft. Weest aandagtig. Ik twyftele geenzins, of ider van onze Materialisten zal- ons wel willen toeftaanv dat denmensen peist; datis, dat hy kennis heeft van eenige zaak, dat hy oordeelt, redeneert, eenig ding onderzoekt, het een vergelykt by het ander, en zeo voorts; mits een ieder hiervan door het innerlykfte gevoelen overtuigt is; 't gene deze werkingen voortbrengt, noemen wy de ziel van den mensch. Deze is eenegeefieljke,onftervelyke, vryc en werkrKaame ^elffiandigheid, die met ver' mogen om te verfiaan, en te willen bcgaaft is, die nog uitgefirektheid, nog eenigen anderen eigendom der-(tof heeft, en die in den mensch den oorfprong is der gepeifen. Deze befchryving der ziel zullen wy in deze ^ en in de volgende Leerredenen bewyzen. Zy is eenegeeftelyke zelf Handigheid, dat is, eene zelfflandigfoeid ontbloot van alle ftoffelykheid, A. 4 want  € Wapenhuis der Geloovigen want de ziel is. nog ons Iighaam zelve*5 nog 'er eenig deel van., nog iet lighaa*melyks : dus is zy van alle ftofièlyb heid ontbloot. Zy is geen Iighaam, nog deel van het zelve; want,^zoo eenider alle oogenblikken kan ondervinden, zy is vry in verfcheide van haare werkingen , B. V. onze ziel kan nu peizcn op 't geene wy gisteren hebben gedaan; dan op 't geene wy morgen van zin zyn. te doen, of' op geen van beide: maar alleenelyk op 't gene daar wy nu mede bezig zyn. Zy kan beginnen te rekenen, te oordeelen, te redeneeren., en zoo. voorts; zy kan deze weder afbreeken. om op. iets anders, te peizen. Wy ondervinden ook , dat 'er veelelighaams. bewegingen aan.de zie] vry zyn: De ziel doet het Iighaam nu zitten,; dan opftaan : zy doet de tong nu fpreeken; dan zwygen : de voeten doet ze nu naar de eene, en dan naar de andere plaats gaan; en dit alles op zoodanige wyze, als het onze ziel goedvind: de ziel dan bepaalt zig zeiver tot haare werkingen , zonder van eenige andere oorzaak (ik fpreeke hier van Gods invloed niet)'er toe bepaalt of genoodzaakt te zvn. In tegendeel alle Iighaam.,. en deeï des zelfs. - i&  of Leerredenen. - 9 is van natuurwegen magteloos, om zig tot eenige werking te bcpaalen; want alle ftof is volgens de Philofoophen eem enkelyk lydende 7Kelffiandigheïd: eene zelfftandigheid, die vervolgens O) aan zig zelve geene de minfte beweeging kan. geven ; maar die enkelyk van, eene an? dere oorzaak moet ontfangen. En inr dien de ftof zig zelve beweegde : hoe zoude dit gefchiedenPVrye.lyk of noodt zaakelyk ? Niet vryelyk; want waarom zou dan een dood Iighaam niet zomtyds eeten,, drinken, of wandelen gelyk een levende? Het een is immers zoo wel als het ander eene waaragtige ftof. Waarom verheft zig eenen fteen, eenen pyl, eene kogel niet zoo wel van zelfs naar'de locht, als door eene uitwenr dige oorzaak daar toe gedreven zynde ? De ftof geeft zig ook de beweeging niet Uit noodzaak elykheid der natuur, vermits de ftof van. natuurwege zoo tot de rust en beweeging als tot die, of eene andere beweeging onverfchillig is. Is, dan alle Iighaam, en deel des zelfs magteloos om zig zelve te bewecgen, moet het van eene andere oorzaak tot. " _ de ia) feit het eeilte. Deel vyfde Leerreden,  to Wapenhuis der Geloovigett de beweeging genoodzaakt worden, zoo is 't blykelyk dat de ziel; mits zy haar eigen zelve naar beliefte beweegt, geen bghaam nog deel des. lighaams wezen kan. Is zy mogelyk iet lighaamelyks a JNeen; want het lighaamelyk volgt de conditiën van het Iighaam; daar het aa» toebehoort. En inderdaad, indien de ziel een hVhaam, of iet lighaamelyks was, zou-den dan de verhevenftehoedaanigheden , die de liefde en grootachting van een ider tot zig trekken, niet moeten gevonden worden in eenen mensch van een allervolmaakte Iighaam? Zien wy met meenigmaal > dat eenen mensch , aan wie de natuur van lighaamswegemets heeft geweigerf, gelyk is aan eene groote of fchoonc lantaarne zonder licht? Schoon en volmaakt van Iighaam zynde, is hy fomtyds bot van verftand, moeielyk van begryp, ongelukkig van geheugen. Daar was in gansck Ifraël geenen man 7e« die over alle de planten en beesten deheerfchappye moest voeren , heeft hv zyn Iighaam wel gemaakt van aardé ; doch hy heeft hem eene ziel gegeven, die niet van aarde, of eenige andere ftolfc voortkwam; maar die van hem alleen onmiddelyk, en zonder eenige voorafgaande ftof naar zyn beeld en gelykenis is gefchapen. Hy heeft, zegt Moyfes, in zyn aanzigt geblaafen , eenen adem des levensy en den mensch is gemaakt tot een levende ziel. Wie begrvpt hier uit niet, dat de ziel van den mensch, die gelyk alle de andere aardfche fchepfels uit geene ftof gemaakt is, maar die naar Gods beeld is gefchapen, voor zoo veel hy met verftand, geheugen en wilbegaaft is, en, gelyk God over alle zyne fchepfels eene opperfte en wezentlyke heerfchap|>ye voert, aldus over de ondermaan-  i.S Wapenhuis 'der Geloöv'igen fche fchepfels eene medegedeilde alhoewel bepaalde heerfchappy is voerende , wie begrypt niet, dat zy in weezen boven alle ftolfe uitfteekt, en vervolgens niet ftoffelyk ; maar onftoffelyk en geestelyk is? Aangezien nogtans de Materialisten Gods woord als menfehelyke uitvindingen verwerpen, en dus de bewyfen 'er uit getrokken niet aanvaarden , zullen wy deeze waarheid door nieuwe bewyfen alleenelyk uit de redenen getrokken nog verder bevestigen: de dry kragten der ziel , het verftand, geheugen en wil zullen 'er de ftof toe leveren. Weest aandagtig. Niemand is 'er, of hy word door eene innerlykfte, allerlevendfte, en atlerklaarfte kennis, en gevoelen gewaar , dat 'er iet in hem is, het welk peist, oordeelt en redeneert, het welk wy de ziel noemen, de welke dus geen enkel woord is, gelyk zekeren ongeloövigen zegt: maar eene wezentlyk beftaande zaak. 't Blykt hier uit voorders, dat God niet alles alleen doet in den mensch, als of 'er geene werkende ziel in was, en of God de ziel zeiver was; want zoo den Autheur der dwaalingen van Voltair bemerkt, » Is dat Godzel- » ver  of Leerredenen. 29 v> ver de ziel van den mensch is , 200 » moet men bekennen, dat God wel » wonderbaare perfoonagien verbeeld; » want alsdan zoude hy ontugtig zyn r> in Tiberius, moeder smoorder in Nero, Tj ongodist in Diagoras, eerloos in Adria» nus, eenen dronkaart in Galba , .ee*> nen uitzinnigcn in Therütes, en den *» buitenfpoorigften in Caligula." Maar laat ons deze ongerymdheden daar laaten, om tot de bewyfen te komen. Niemand is 'er, of hy ondervind in deze zyne ziel dry kragten, of vermogens, die wy van eikanderen, en van de zielonderfcheiden begrypcu, te weeten het verftand , waar door de ziel niet alleenelyk de lighaamelyke; maar ook de onlighaamclykc dingen begrypt: de memorie of geheugen, waar door zy gedenkt het geene voor by "is.: en den wil, waar door zy iet begeert, of verzaakt en verwerpt. Het zy wy de werkingen der ziel van den kant van de eene kragt, het zy van den kant van de andere, het zy van den kant van alle te famen overwegen, wy bevinden,dat de ziel niet ftoffelyk \: maar geeftelyk is. Overwecgen wy de werkingen der ziel van den kant des verftands, men vind  ,30 Wapenhuis der Geloovigeh vind 'er dry foorten, te weeten, denkbeelden, oordeelen en redeneeringen. Ten eerften de ziel kan niet ftoffelyk zyn voor zoo veel zy is denkende j want hoe zoude het denkbeeld van iet \ het geene onftoifelyk B. V. van God in eenen uitgeftrekten onderwerp konnen gevonden worden, wiens vorm zy in zeker wyfe is? Dit denkbeeld of vorm Zoude aan dit uitgeftrekt voorwerp weezentlyk, of maar aileehelyk byvallig moeten zyn. Niet Weezentlyk'; Want hoe meenige ftoffèn of lighaamen, dié alle uitgeftrekt zyn, Zyn 'er zonder denkbeelden? Wie zoude immers zoo uitzinnig konnen zyn van te gelooven^ dat eenen boom, eenen fteen, een vat Waters, eenen kool vuursgepeizenhebben? De Materialisten zullen miffchien zeggen, dat de beweeging niet wezentlyk is aan de gevoelige deelen der ftof; dog wel aan dé inwendige, en ongevoelyke. Maar wie Ziet niet, dat, mits ©ok de allerfynfte deeltjens der ftof geen ander weezen of natuur hebbeit als de allerlompfte, 't geene aan deeze niet weezentlyk is, ook aan die niet kan weezentlyk zyn? Dit denkbeeld ef vorm is ook niet byvallig aan eenen  of Leerredenen. g i tthggftrekten onderwerp: want waarom zoude men dan het denkbeeld of gepeis niet fomtyds in eenen uitgeftrekten enlighaamelyken onderwerp B.Y. in een dood Iighaam gewaar worden ? Maar verre van daar, dit gefchied nooit, en 't is onmogelyk te gefchieden; want alle gepeis is gansch eenvoudig en ondeilbaar: het moet'er geheel, of geenzins wezen. Wie heeft immers ooit eene halve twyfehng,een derde deel van eenbevesting of loochening gezien? Is alle gepeis eenvoudig en ondeilbaar ? zo kan ze dan in geenen onderwerp zyn, die uit verfcheide deelen gemaakt is : want hoe zou ze daar zyn? of wel in alle deelen, of alleenelyk in eenige, of alleenelyk in een? Niet in alle, of eenige deelen; want ider deel van die uitgeftrekte deeltjens zoude maar een deel van den voorwerp van haare gepeilen begrypen, of hem geheelyk ? niet enkelyk een deel 'er van; want dan zoude geen van alle geheel de zaak begrypen. Laat B. V. den voorwerp eenen dryhoek Avezen: in die onderftelling zou het een deel der ziel eenen hoek, en het ander eenen anderen hoek fcegrypeni dog geen van alle zoude den drie-  3 2 Wapenhui'! der Celoovigen driehoek bevatten. Zal men zeggen, dat ider deel den geheelen voorwerp of driehoek bevat ? Neen : want dan zouden ter zoo veele bevattingen des voorwerps zyn, als 'er deelen in de gewaande peizende hof zyn; en vermits de ftof volgens het gevoelen van veele Philofoophen zonder einde deilbaar is, zoo zouden die bevattingen volgens hun zonder einde vermeenigvuldigt worden : de peizende kragt, óf ziel heeft dan geene uitgeftrektheid, en vervolgens is zy geene ftof. Het gepeis kan ook niet zyn in een deeltje der ftof; want dit is deilbaar of niet: Is 't deilbaar ? Zoo zullen 'er weder zoo veele'bevattingen zyn, als 'er deeltjens zyn, daar die ftof kan in verdeelt worden. Is het ondeilbaar ? Hoe konnen zoo meenigvuldige en Verfcheide bevattingen daar in vereenigt worden? B. V. als men ten tyde der maaltyd op den zeiven oogenblik den fmaak, reuk en warmte der fpyfen gevoelt, haare gedaantens eii kouleuren ziet, het geluid der zangkonstaanhoort, ja 'er van oordeelen, welke van die ons de meefte voldoening bybrengt. Daarenboven waarom zoude het een deeltje der ftof meer als het ander die dingen • $ ge-  of Leerredenen.' . 'gevoelen en bevatten? Van wie heeft het een buiten het ander dit voorrecht ? Eindelyk, behalven dat 'er volgens het gevoelen van veele Philofoophen geèrte 'ondeilbaare deeltjens zyn, ftryd dit tegen onze Materialiflen, de welke houden ftaaiii, dat eenen onderwerp, die uit verfcheide deeltjens beftaat, kan peizen. Laat Ons nu de ziel overweegen als oordeelende : het oordeel gefchied als 'de ziel zegt, dat het een denkbeeld van de twee, die zy heeft, met het ander overeenkomt; of tegenftrydig is. B. V. als zy zegt: God is goed. Eenen kring is niet vierkantig. 'Er moeten dus tot een oordeel noodzaakelyk twee denkbeelden zyii; van de welke het een by het ander moet vergeleken worden om te konnen zéggen , dat ze by malkander overeenkomen, of aan elkander tegenftrydig zyn. Onderftelt nu yöor eenen oogenblik, dat de ziel twee deelen heeft, het een A, en het ander B geheeten, en dat iemand de denkbeelden van God en van de goedheid heeft r indien de gepeizen in de deelen der herfenen zyn als in hunnen onderwerp, door wiens beweeging zy worden voort- ƒƒ, Deel. C ge-  "34 Wapenhuis der Getocvigéfi gebragt, zoo zal de ziel nooit konnen oordeel ftryken over het opzigt, liet welk die twee denkbeelden tot malkan-der hebben : zy zal nooit weeten., of •die twee denkbeelden met elkander overeenkomen, of aan elkander tegenftry■dig zyn. Insgelyks laat iemand eene welriekende Angelier rieken, en zien: het deel der herfenen A geheeten zal ]B. V. de kouieur zien by middel der oogen, en het deel B geheeten zal den reuk rieken door middel van de neus: doch hy zal die niet van elkander konnen ■onderfcheiden, 'en veel min weeten, welke van 'twee, of het ge-zigt, of den reuk hem hetaangenaamhe is;'want om die' twee gevoelenste weeten het zien en het rieken van elkander te onderfcheiden, moet men ze by elkander vergelyken, en om ze by elkander te vergelyken, moet men van alle beide kennis hebben, dog mits nog het deel der ziel A , nog het deel der ziel B van beide die gevoelens kennis heeft; mits zv beide in een het zélve déél niet tegenwoordig zyn, zoo kan het deel A zyn gevoelen niet vergelyken met het gevoelen van het deel B, 't welk zy'niet ?heeft; nog het deel B zyn gevoelen met  of Leerredenen. 35 dit van het deel A, het welk by haar ook niet gevonden word^ ja het een deel kan zelfs niet weeten of het ander eenig gevoelen gehad heeft; het Zöüde vervolgens aan de ziel van dien mensch «00 min mogelyk zyn van die gevoelens te oordeelen, als het aan twee menfchen, van Welken eenen blind * en deit anderen doof gebooren is * mogelyk i* de kouieur van eene klok met het geluit der zelVe te vergelyken, het een van het ander te onderfcheiden, en 'erhun gevoelen over te zeggen, öf oordeel over te ftryken. Niemand kan nogtans loochenen, dat hy dagelyks verfcheide denkbeelden eh gevoelens Op eenen den zeiven tyd in zig geWaar word * die hy by een vergelykt, van elkander onderfcheid, en 'er zyn oordeel over ftrykt: den óorfprong van deze denkbeelden en gevoelens, die ze byeen vergelykt, en 'er van oordeelt, moet dan volkomen eenvoudig, ondeilbaar en onftoffelyk wezen. Dit alles blykt even zoo kiaar uit de werking der ziel, die men redeneering noemt , in welke men twee denkbeelden door hulp van een derde by een Vergelykt, om te befluiten of die twee C 2 denk-  $6 Wapenhuis der Geleovigen denkbeelden met elkander-overeenkö* men of niet: of in welke men vut twee voorafgaande oordeelen een derde oordeel trekt, B. V. Men móet het opper* Jie goed boven al beminnen: dog God is ■ket opperjte-goed-: vervolgens moet men. God boven al beminnen. Is dat nu de eiel uitgeftrekt was, en dus ider deel, of eenige van haare deelen een denkbeeld in zig behelsde, of een eenig oordeel in zig bevatde; waar en hoe zouden die denkbeeldenVereenigt worden, om ze by een te vergelyken, en te tonnen befluiten, of zy met-elkanderen overeenkomen, of niet? Hoe zoude uit twee voorafgaande oordeelen een derde konnen getrokken worden ? het een deel der ziel zoude immers geene de minfte kennis hebben van -het denkbeeld, of oordeel van het ander deel-, en dus het een by -het ander niet konnen vergelyken , om 'er een -derde uit te trekken. Is dit niet genoeg, om de onftoffelykheid en ondeilbaarheid der ziel te begrypen ? Let nog voörders op haare kragten: zy neemt agt op haar eigen zeiven, om haare denkbeelden te kennen, en over haare cige werkingen te oordeelen : zy gaat ook hier in alle de zin-  of Leerredenen. 37 zinnen des lighaams verre te boven., De oog, hoe fubtiel zy is, ziet haar zeiven niet, zy ziet niet dat zy ziet; déoor hoort niet, dat zy hoort, eri zoovoorts : maar de ziel van den mensch: begrypt zig zelve, en andere dingen, die buiten haar zyn; zy. begrypt dat ze die begrypt; zy" ftrykt zelfs oordeel over haar eige oordeelen, en verbetert de geene gebrekkelyk zyn; zy oordeelt over de werkingen der zinnen des lighaams, en corrigeert hun berigt, enberifpt zevanvalschheid. Het gezigtzegti De Zon is nietgrooter als een wagenrad : De ziel zegt daar tegen: Zy is grooter als geheel den aardbodem. Het gehoor Zegt: Den donder komt eenigen tyd naar den blixem Dë ziel corrigeert het gehoor , en zegt: Den blixem en donder gefchieden te famen. Den fmaak van een zieken zegt: De confituuren zyn bitter .*• De ziel verzekert dat ze zoet zyn. De ziel oordeelt dan tegen de zinnen-, en handelt boven alle,het geene lighaamelyk is : de ziel is dan geen Iighaam* nog iet lighaamelyks. Ziet dan de onftoffelykheid der ziel bewezen uit de werkingen des verlïands. 'Er blyft nog over die uit de .werkingen van het gebeu.*  38" Wapenhuis der Getoovigen heugen, en van den wil te bewyzen. Tot de geheugenis zyn 'er twee dingen noodig: ten eerften dat het zelve denkbeeld wederom in ons zy, het geene 'er eertyds is in geweest.*Ten tweeden dat wy weeten en gewaar worden ,-' dat het nog eertyds in ons is geweest; want zonder dit tweede konnen wy wel wederom de zelve gcpeizen al&eertyds; hebben: dog deze zoude geene geheuging zyn. Dit vooronderftelt, en voor bemerkt zynde, indien de ziel ftoftes. lyk, en uitgeftrekt is., of de werking deij- ziel niet anders is. als eene bcweeging van zekere haare deeltjens, 't is onmogclyk iet te konnen geheugen, het geene men te vooren. heeft gepeist; want of deeze beweeging, die de geheugenis is., is gelyk aan die beweeging, die men te vooren gehad heeft, €n in de welke de voorgaande gepei-. zen beftonden; of zy is 'er niet aan gelyk : is zy 'er aan gelyk ? Zoo is dan deeze tweede bcweeging geene geheugenis ; maar alleenelyk eene herhaaling van de. eerfte gepeizen , vermits eene geïyke. beweeging niet als een gelyk gepeis, of denkbeeld' geven, of wezen kim, 'Nogtans ondervinden wy eene ge».  of Leerredenen. 39 heugenis of overweeging , die niet het eerfte gepeis of denkbeeld is; maar wel eene overdenking , onderzoeking, en aandagtigheid op de zelve, de welke, vervolgens in. geene gelyke beweeging kan beftaan. Is de beweeging, die de geheugenis maakt, 'er ongelyk aan?. Hoe kan ze dan de voorgaande beweeging uitdrukken ? Voorwaar dit is zoo. min mogelyk, als dat de regte beweeging van een Iighaam, de kromme beweeging van een ander kan verbeelden. Nogtans de geheugenis behelst het denkbeeld, of gepeis,"het welk men te vooren gehad heeft; de ziet neemt 'er immers agt op , en overweegt de zelve: de zelve deeltjens der ziel, indien zy ftolfelyk was, zouden dan op eenen-, den zeiven tyd eene gelyke en ongelyke beweeging moeten hebben, om de geheuging voort te brengen, het welk zoo min doenelyk is, als dat zig iemand; qp eenen ueu ^civcu ivu hk-l lidmaaten te faamen naar- den regten {VinVen kant keere. Eindelyk de. werking van den wil overtuigt ons ook van deeze waarheid, 't Is zeker en klaarblykende, dat de giel onftoffelyke dingen, die geene beC 4 wee-  4 & 'Wapenhuis der Geloovigen. meeging in eenige ftof konnen-veroorzaaken, wilt en begeert. Zien. wy niet < wereld niet voor gegeven, niet den »■> mensch, niet de aarde, niet de zee; » maar zyn dierbaar bloed." Eenen zugt, eenen oogflag , eenen voetftap, een druppel bloed, een enkel woord, ja een gedagt alleen was daar toe genoeg geweest: dog hy heeft 'er alle zyn bloed C<0 1 Cor. 3. en a Cor, ó. (<ü In Pf. 48..  44 Wapenhuis der Geloovigen bloed en zyn leven zeiver voor ge-ge» ven. Wy weeten dan, zegt den H. Petrus (f) datwy niet met vergank elyk goud of zilver zyn afgekogt; maar met het dierbaar bloed Christi. Ag! hoe ZOrgvuldiglyk moeten wy dan onze ziel bewaar en, en wel toezien, dat wy da Zelve voor het vermaak der zonden niet weder verkoopen aan den duivel;« want, y> vervolgt den gemelden H. Vader, is 't *> zaaken gy de zelve voor zoo eenen r> grooten prys gekogt zynde verliest, y> hoe zult gy de zelve voortaan kon* nenkoopen?" De ziel is Christi bruid, van de welke God door zynen Pro-t pheet Ozeas heeft voorzeid (g). En ik zalu voormy trouwen in der eeuwigheid..., En ik v^al u my trouwen in ,t geloovd Zy moet dan haarenbruidegom getrouw zyn; want hy kan niet dulden, dat zyne bruid haare affeftie vasthegt aan eenig gefchapen goed, hy wilt alleen geheel haar hart bezitten, en 't is hem ongelyk aandoen het zelve aan de fchepfels te verdeelen. Zoo meenigmaabdan als eenig fchepfel ons door zyne aan? lok- (ƒ) i Pet. i. Cg) Ofeaea.t.iöenacv,  of heerredenen. 45 lokzeis zoekt te verleiden: zoomeenigmaal het door ftreelingen, beloften of vermaakelykheden ons hart en ziel van haaren bruidegom zoekt af te trekken: ■moeten v/y, gelyk de H. Agnes zeide tot de geene, die door haare fchoonheid verlokt waaren: » Vertrekt van » my aas des doods; want ik ben j» reeds van eenen anderen minnaar si ( Christus) voorkomen : " De ziel is den tempel van den levenden God, gelyk den Apostel Paulus (n) ons leert: wy moeten dan den zeiven rein en zuiver bewaaren van alle ongeregelde driften, en kwaade begeerlykheden: wy moeten hem verderen door goede werken : het vuur van Gods liefde moet 'er geduurigbranden: het reukwerk van goede gepeizen, H.affeótien, en godvrugtige gebeden moeten 'er dagelyks opgeoffert worden: de deur moet 'er altyd open ftaan voor Christus en gefloten blyven aan den duivel: wy moeten ons wel wagten, van hem te ontheiligen, met 'er de offerhande van onze affedïie op te draagen aan Mars den C*) a Cor. 6. *. 16.  Wapenhuis der Geloovigen den afgod van gfamfchap en wraak v aan Venus de afgodinne van onkuisheid, aan Bachus den afgod van dronkenfchap, aan Pluto den afgod der rykdommen, en zoo voorts; want zoo den Apostel zegt: Wat eendragtigheid heeft den tempel Gods met de afgoden ? Anderzins gelyk hy ons vermaant (i), die Gods tempel zalgefchonden hebben, God \al hem verderven, Eindelyk de ziel is eenen kostelyken fchat \ zy is die Evangelifche paarle, om welke te bekomen, den goddelyken Juwelier alle zyn bloed , en leveh heeft ten beften gegeven: Wy hébben, zégt Paulus (k) dee\en fchat in aarde vaten : Wy moeten hem dus met alle tbezigt en oplettendheid bewaaren, op dat den duivel hem ons niet ontneeme; wéëst dan maatig, allerlieffte broeders, en waakt; want, zoo den Prins der Apostelen ons waarfchouwt (ƒ) Uwen vjand den duivel loopt rond als eenen briejfchenden Leeuw, zoekende wié hy mogt verflinden : weder/iaat hem kloekmoedig in^tgeloof: wederftaat hem kloe- kelyk: O) i Cor. 3. f, 17, (Q 3. c.or,4. f. 7. CO 1 Pet. ƒ,  vf Leerredenen, , 47 kelyk met alle zyne aanlokfels, listen -en ïaagen, en bekooringen aanftonds te vereidelen met 'er geen gehoor aan te geven : wederftaat hem kloekelyk in het geloof van de eeuwige ftraffen, die 'er ge dreigt zyn aan de gene die den duivel gehoorzaam zyn \ en van de eeuwige goederen, die 'er belooft zyn aan de geene die God getrouw blyven in zyne geboden te onderhouden: wederftaat hem door een levende geloof; door een geloof, het welk verfterkt is door de hope-, gewapent door het gebed, en vuurig gemaakt door de liefde. Met deeze wapenen wilt den Apostel Paulus (m), dat wy den dixivel zullen beVCgten : Neemt aan , zegt hy, de wapenen Gods, op dat gy mcogt wederftaari in den kwaadèn dag, en in alle dingen volkome /taande blyven. Aldus /iaat, uwe lendenen opgefchorst hebbende met de waarheid, en aangedaan hebbende dat panfier der rechtvaardigheid, en de voeten gefchoent hebbende met een bereid/el van het Evangelie des vreedes : in alle dingen neemende den fchild des geloofs , in Qn) Ephef. $a  48 Wapenhuis der Gèlóovigeh in den welken gy alle de vuurige py'len van den allerboosften moogt uitblujfchen-, en neemt aan den helm der ^aligheid, en zwaard des geests, 't welk is het woord Gods. \ ïs door dit levende geloofl, dat de Heiligen hebben gewonnen : 't is door het zelve i, myne allerliefïte aanhoorders, dat wy moeten zegenpraalen over onze vyanden den duivel, de wereld en het wederfpannig vleesch : laat ons dan deeze wapenen vroomelyk gebruiken, en de zelve nooit geheelvk afleggen, op dat wy niet verascht worden ; indien wy als kloeke helden Christi aldus ftryden, wy zullen hier altyd zegenpraalen, en hicrnaarmaals de eeuwige Kroone van overwinning bekomen-. AMEN. Ï)ER-  'of Leerredenen, 4^ derde leerreden £>e waarheid, van de ónftofTelykheid der ziel ophelderende door 'de oplosfing de-r opwerpfels. yuarh dabit homo cómmutatiönèm pró> anima fua? 'Wat mangeling zal eenen mensch gevéti voor zyne {iel? Matt. 16. Hr. 26: De waarheid vah de ohftofFeiykheid der ziel A. T. is. van een zoo groot gewigt-, dat van den zei ven den vryeti wil en onfteryelykheid af hangen; want* indien de -ziel eene hof is , en dus alle haare werkingen afhangen van de verfcheide indrukkingen van uitwendige „ en gevoëlyke dingen, die den mensch ziet, tast , fmaakt, hoort en riekt, zoo kan de ziel zonder de zelve niets peizen, nog eenige goede of kwaade begeerte hebben t zy kan niets willen, dan voor zoo veel zy van de uitwendige dingen zekere beweeging ontvangt, welke beweeging te ontvanII. Deel. B gen  t^o Wapenhuis der Getcovigen gen of niet te ontvangen, mit£ haar niet vry is, ja mits zy zoo eemge beweeging zelfs niet kan begeercn ten zy door ■eene andere voorafgaande beweeging-, die haar van eenig gevoelyk ding word ingedrukt, en in haare magtnietis, zoo is hetblykelyk, dat nog de werkingen des verftands, nog die van den wil afhangen van den vryen keus der ziel. De -onftervefykheid der ziel hangt ook af van haare otiftoffelykheid; want, indien ■de ziel ftoffelyk is gelyk het Iighaam, zoo beftaat ze ook uit deelen, die van ■een konnen gelchciden worden, en dus -kan ze ook vergaan en fterven gelyk het Iighaam. Ziet dan hier den grond der zeden omvergefmetcn ! Ziet den toom tegen het kwaad gebrooken, de fpoor tot het goed ftomp en vrugteloos gemaakt, de deure geflootcn voor de ©effening der deugden, en eene wyde poort gcopent voor alle zonden! want is de ziel niet vry van wil, geenehunTter werken konnen vry zyn, zy konnen 'er nog lof, nog verfmaading, nog loon, nog ftraf voor verdienen. Wat is 'dit anders als aan de kwaadwillige de ■gelegenheid te geven, om zoo veel hun lust,  of Leerredenen. lust, hunne' kwaade driften in te volgen ? Wat is dit anders als den mensch het fpeeltuig der noodzaakelykheid maaken ? Wat anders, als hun op dit voorwendfel dat de ziel niet vry is, en met het Iighaam fterft-, hun zonder vreeze leeren zondigen ? Vermits dan deeze ltof van zoo eene groote aangelegenheid is, zullen wy om de geloovigen meer te verfterken, en de Materialisten kragtiger te overtuigen, hunne voornaamlte opwerpfels tot itol'vermorzelen. Weest aandagtig. De Materialisten Om hunne dwaalingen aan de eenvoudige als zoo veele gegronde Waarheden te doen fchynen, zyn gewoon allerlei foorten van fchynende redenen ol' dwaalredenen, welkers bedrog den gemeinen man niet kan vatten by te brengen. Ziet hier de voornaamlte : Indien de ziel van den mensch. onftoffelyk is, hoe komt het dan, dat, daar eenige ?xoo fcherp van verftand, zoo rjp van oordeel, zoo behendig in hunne werkingen zyn, de andere hun xoo ver •agterblyven, zoo bot en dom, en by naar taan de heeften gelyk zyn ? Indien hunne ■ziel onjtoffelyk was, zy zouden even oriD a Jiofi  '52 Wapenhuis der Geloovigen Jtoff'elyk zyn, en dus zoude de eene zo» wel als de andere zig boven al wat aardsch is, even hoog moeten verheffen. De ziel van alle mcnfchen is even onftoffelyk : 't is nogtans niet te verwonderen, dat ze zig niet even hoog verheft door de uitfteekendheid haaf er werkingen; want ook den grootften konftenaar zal met een liegt, en gebrekkelyk werktuig geen volmaakt en uitfteekende konstwerk maaken. Geeft aan Appelles een verflepen, of bedorven penfecl, en kwalyk toebereide verwen ! hy zal zoo konstrykc fchilderyen niet voortsbrengen als hy heeft agtergelaaten. Geeft aan Phidias, en Praxiteles eenen on•deugenden hamer, en flegte bytels! zy "zullen in 't beeldhouwen verre moeten blyven onder de geene, boven de welke zy hebben uitgeftceken. Laat eenen konftenaar in 't fchryven eene kwalyk gefnede pen 'gebruiken, hy zal niet eenen Tegel zoo wel gemaakte letters maaken als met eene goede. Wat is 't dan te -verwonderen, dat eene ziel, in een Iighaam wiens werktuigen tot de werking •der ziel niet wel genoeg gefchikt zyn, -niet zoo verheve werkingenheeft ? Daarenboven , zoo den Autheur van Cate- chifmt  of Leerredenen, 5$ cklfme Philofophique (a) wel bemerkt: «-Men moet de ziel van den mensch j> niet overweegen in zyne vernedering; » maar in zyne grootheid : terwylen r> zy zig zoo hoog kan verheffen, wel« ke de kluifters zyn of niet, die haare r> vlucht tegenhouden, zoo mag men *» haar met de heeften niet gelyk ftel» len. Den Cte is altyd Os in 't best » gemaakt Iighaam : eene weide is zy« ne wereld en geheel den drift zyncr *» ziel is bepaalt in 't gras eeten, het r> welk aldaar groeijt. Den Aap is ai» tyd Aap, en zyne verhevenfte wer„, kingen zelf zyn maar Aaperyen.... » Eene zaak kan niet werken, zonder r, dat zy 'er is; doch zy kan 'er zyn « zonder altyd te werken. Ik kan pei- * fen als ik de gepeifen voortbrenge; doch al peife ik niet altyd, ik laats » daarom niet van te konnen peifen. v, Houd het vuur op van heet te zyn, » om datgy zyne werkzaamheid tegen- r. houd? Wy oordeelen van de » vermogens of kragten der lighaamen * niet door de. ftommen, dooven, blin* v> den- Ca\ Liv. a, chap. 1. $ 3» D 3,  K| Wapenhuis der Geloovigen ■*> den en kreupelen: en wilt men vm y> de ziel oordeelen door de lomplle, r> botftc en ongeleerdfte menfehen?" Maar hoe kan de ziel on/ïoff'elyk zyn ? zeggen zy met Luerctius, ram ondervind immers , dat zy met het Iighaam groeijt, in de kinders, met het Iighaam Jier.k en. frisch is. in de voh'aJJ'chene, verfwakt in 'de oude, en rjek in de kranke. Dit ziet jLucrct'ms voor een bewys aan: doch men. kan 'er op den eerften oogflag de valschheid van zien. Geheel die verandering is alleenelyk in het Iighaam; want aangezien de herfenen-, en andere werktuigen des lighaams anders in de kinderen, als in de volwasfchcne. of oude; en anders in de zieken als in de gezonde gelieft zyn, zoo werkt de ziel ook anders in de eene als in de andere. Geeft aan eenen hondertjaarigen gryzaart, die door de ftudie en ouderdom is uitgeput van kragten, de oogen en bcenen van eenen jongman van aojaaren:-den ouden man zal den bril niet meer van noode hebben ; hy zal de kruk niet meer gebruiken. Geeft hem geheel het Iighaam van dien jongman;, én hy zal even fterk, even gezond, en even volmaakt of mismaakt als. dien jong*  of Leerredenen. 55. jongman wezen : hy zal hier in maar verfchillen, dat hy meer geleerdheid als dien ongcletterden zal bezitten. Geefs in tegendeel het oud en gebrooken Iighaam van dien gryzaart aan den jongman : dezen zal wel flapper engryzer; maar niet wyzer wezen: alle verandering is dan van den kant des lighaams: want mits de ziel in de lighaamelyke werkingen van de gefteltenis des. lighaams afhangt, zoo is 't niet meer te verwonderen, dat de ziel het Iighaam Biet wel kan bellieren, als het onthelt is, dan dat eenen fchipper zyn fchip niet kan bellieren, wiens roer gebroken of kwalyk gebouwt is : of eenen fpeelman zyn harp geen aangenaam geluid kan doen geven, als zy ontftelfr is, of de fnaaren te flap gefpannen zyn. Kenen goeden fchr y ver zal ook beter met een wel als met een kwalyk gefnede pen fchry ven: verliest of wint hy hierom iets van "de konst, die hy bezit? Waaromzoude dan de ziel iet van haar weezen winnen of verlien ; om dat de werktuigen des lighaams, die zy gebruikt en beftiert, beter of flegter worden? Is dat de ziel, rpo lang zy met het Ughaam reremigt is, in haare werk in* D 4 gen  5^> Wapenhuis der G-ètoqvigen, "gen afhangt van de lighaamelyke werk', tuigen, moet men dan de eer vtan eene verheye werking niet geven aari het Iighaam, \qnder. wiens werktuigen de tiel mets doen zou ? Geenzins-: laat eenen, vernuften Zeeoverften zyne vloot voW geus.- de konst op> \ nauv/keurigfte bellieren : aan. wie geeft men den luister der manoeuvres., of aan den Admiraal of aan de fchepenS Laat eenen mufikant de fluit blaal.cn als eenen an? deren Apollo : laat hem op de lier {pee*-, len als eenen tweeden Orpheus, zoo\ dat hy niét alleen de ïnenfchen; maar ook de tigers en ferpenten door zvn aangenaam, geküt- vergagt :. aan wie moet men de fpeelkonst toefchryven, aan den fpeeknao of aan'tfpeeltuig ?Men vind veele. ervaare fchryvers:. maar. vind men wel eenen zoo dwaas om de eer van 't fchoon gefchrift aan de pen te. geven,, zonder, de welke men niet zou konnen, fchry ven ? Gelyk dan de fluit-, ljer- of penalleenlyk lydende.werktuigen ^yn, de welke de magt om ietsfehoons VQprt te brengen, van den kouftenaar hebben, die- hun gebruikt , en. door hun dit voortbrengt zog zyn ook de ligJiaamelyke werktuigen, enkelyk lyden* de.  of Leerredenen. $f de, en moeten de magt en invloed'tot het voortbrengen van eenig konstwerk of van eenige verheve werkingen bekomen van de ziel, die hun in't leven houd en belliert : zoo moet dan aan deze en niet aan het Iighaam de eer gegeven worden. 7s 't niet. ongerymt, dat de zjel, die onjioffelyk is ten tyde van haare vereening met het Iighaam afhangt van de Jioffelyke \verktuigen des lighaams in Iiaare werking te verrigten, en. in de zelve door eenig gebrek der werktuigen verhindert word ? 't Is niet meer ongerymt, als dat eenen ftierman die in een fchip zit , in zyne reis word verhindert, of belet van voort te gaan, als hy met het fchip op een zandplaats vast zit, of door het ftooten tegen een fteenklip zyn roer is gebrooken, of het fchip door ftormwinden zyne masten heeft verloren; want als hy in dit fchip blyft zitten, hangt hy van'tvoortgaan, of ftilftaan van dit fchip afin 't doen van zyne reis. Ziet, A. A. 'tis op de zelvemanier dat de zaak van den mensch gelegen is : ons Iighaam is als het fchip Onzer ziel : deze is 'er van God ingegellelt om het te bellieren door de woefte Zee.dezer wereld. Ah! aan hoe mee-»  58 - Wapenhuis der Geloovigen. meenige gevaarcn is zoo dit myftiefc fchipkc, als haaren ft ierman bloot gefielt? 'Er worden in de wereld niet alleen gevonden verflindende baaren, die het Iighaam inflikken; niet alleen, fteenen van aanftoot, die het Iighaam doen ftruykelen, vallen en gekwetst worden; niet alleen fchadelykc windenen ongezonde lochten, die het Iighaam befmetten en onheilen; maar ook de geene aan de ziel een groot nadeel eenen zwaaren flag, ja de dood toebrengen. Hoe meenige klippen van kwellingen worden'er ontmoet ? Hoe meenige flormwinden van bekooringen blaazen 'er ? Hoe meenige baaren van kwaade driften reizen 'er op, door de welke de ziel in gevaar is van doodzonden, of te vergaan ? God wilt nogtans, ( en hy geeft 'er genoegzaame hulp toe) dat wy tusfehen alle deze gevaarcn onze ziel met het fchipke ons lighaams tot de gelukkige have onzer zaligheid zullen brengen. Maar om tot ons oogwit weder te keeren, is 't zaaken dat men loopende tegen eenen heen, zynbeen breekt, wat is 't te verwonderen, dat de ziel met het Iighaam niet voort kan gaan? indien het Iighaam eenen kwaaden wind vat--  of Leerredenen.. 59) vattende, of door eene ongezonde locni geraakt zyndc, plat te bed ziek ligt,, t'is de fchuld der ziel niet, dat zy het Iighaam niet kan opregten , en haar gewoonelyk werk doen vervoordcren: cindelyk als eenen. mensch het fierecvn aan zyne voeten, of het water in zyne becuen heeft, t'is de ziel niet toe te wyten , dat dien mensch. zyne reif'e vertraagt word, of hy zelf op den weg moet ftil blvvcn liggen; want 't is tegen den dank van dien ltiernian, dat hy het fchipke van zyn Iighaam om eenig gebrek van't zelve niet na wensch kan" bellieren : Neen t'is aan de ziel niet toe te fchry ven; vermits, zy op de reis dezer wereld in haare uitwendige werkingen afhangt van de verfcheide geftelteniffen van 't fchipke baars lighaams. Hoe is 't mogelyk,. dat de zielen der heeften zouden ftoffelyk zyn? Worden 'er niet zpmmige gevonden, die zoo groot e konst, fchalkhei 'd en vernuftheid berftten, dat men hun geene gepeizen, verftand of begryp mas; ^weigeren f Men rfiet relfs zpmmige van hun veele menfehen overtreffen: waarom zou men hun dan het vermogen van te redeneeren weigeren? J)at, dan de beefien aan de menfehen {oo  óö Wapenhuis der Geloovigen ver agterblyven, komt hier uit voort, of om dat hunne lidmaaten tot de werking niet bekwaam zyn gelyk die der menfehen^ of om dat ze niet oud genoeg worden, om genoegzame denkbeelden te bekomen tot ontwikkeling der rede, of misfehien. óm dat ze niet in genoodfehap leven, en hun dus de opvoeding, en taal ontbreekt. Neen, A.T., niets, van dit alles. Alle de gepeizen, alle het verftand, en begrvP? 't geene zy fchynen te hebben, zyn inderdaad niet anders als ten hoogften enkele gevoelens van ftoffelyke en gevoelige dingen : \ is niet anders als eene ingeving der natuur, oïeenenatuurlyke neiging tot zekere werken, die met eene werkzaame kragt vergezeld is. De ver* hevendfte werken der beeften blyven dan verre af van die van den botften mensch; want dezen verftaat, en begrypt niet alleen de lloffelyke dingen, die aan de zinnen voorkomen ; maar zyne ziel verheft zig boven de zinnen; verbetert hunne dwaalingen; overweegt het geene van alle ftoffelykheid ontbloot is; onderfcheid de waarheid van de valschheid, het goed van het kwaad-, de deugden van de fouten :. zy knoopt ïange redeneringen aan malkander; ontdekt  of Leerredenen. 6i «lekt door middel der ,zelve de verhole waarheden; ja de Hemelen doordringende, overweegt de Godheid , en haare oneindige eigenschappen. Wie zal zoo dwaas zyn van die wyze van denken aan de heeften toe te "haan ? 't ïs wel waar, dat 'er zommige beeften dingen doen zoo konftig en vernuftig, dat de menfehen die nauwelyks, of geenzins zouden naardoen : maar zoo den H. Thomas (b) zeer wel bemerkt, alle heeften van de zelve foort doen alles op de zelve wyze, als dooi de natuur daar toe beweegt zynde, en niet werkende door de konst; want alle {waluwen maaken hunne nejien op de zelve wyze, en alle /pinnen maaken hunne draaden op de zelve wyze. Doorloopt geheel de aarde:'" gaat agter uit tot aan de eerfteeeuwen: gy zult de zwaluwen van China hunne nesten niet anders zien maaken als die van Nederland: gy zult de fpinneii van Adams tyden af tot nu toe hunne netten niet fynder of konftiger zien breien als de eerfte van alle gepleegt heeft: neemt devosfenvanjongs af van de oude;trektze Q) Lib, 2, contra gentes, cap, a.  '6z Wapenhuis der Geïaovigen op in eenen afgefchciden ftal, gy zult ze te vergeefs met de kiekens leeren opregte vriendfehap maaken; want zy zullen de zelve ichelmfchc ftreeken >, en fchalkheid gebruiken gelyk de oude. En, het geene de meefte aandagt verdient • de jonge onder de beesten zoo haast zy volwasfen zyn ; hebben de zelve vernufthcid van de oude : de een* jaarige vogels die nog nooit hebben zien een nest maaken, maaken hunnen nest op de zelve wyze, eh met de zelve Volmaaktheid als de oude, daar zy Van voortgebragt zyn: met een woord % de ondervinding leert, dat de heeften nooit veranderen in de werkingen, die aan ider foort eigen zyn, dat ze niets nieuws uitvinden, nog aan himne werkingen eenige volmaaktheid bydoen. Zy begrypen de dingen niet, die den mensch aangaan, nog zy hebben met hem eenige onderhandeling, of gemeinzaamheid van zaaken : de heeften weeten niet, of hunnen heer arm of ryk; edelman öf boer, jong of oud, ziek of gezond is : zy weeten dit alles niet te onderfcheiden: hierom hebben zy 'er nog vreugd nog droefheid van. Zy zien de Zon en de Maan, de boomen.er» hui-  of Leerredenen. C'X huifen : dog zy peizen niet wat dit alles is, waar toe het dient, of van waar het komt; geheel hunne kennis is beftrikt tot het geene hun Iighaam raakt : zy worden door ingeving der natuur aangedreven tot het geene aan hun Iighaam vermaakelyk is, en afgefchrikt van het geene 'er aan nadeelig of tcgenftrydig is : dus ■konnen zy zig boven hun Iighaam niet verheffen. Wy zien wel, dat als de klockhinne zeker geluid geeft, de kiekjens komen bygeloopen, om 't voorgeftelt aas in te flikken : doch als zy door haar droevig geluit de tegenwoordigheid van den grypvogel te kennen geeft, datze zig alle onder demoeder, of onder de ftruiken, of in andere fchuilhoeken verbergen : doch dit alles leert hun niet de reden of verftand; maar de natuur ; want hoe zouden anderzins hunne jongskens nauwelyks voortge^bragt zynde, de beteekening van dit verfcheide geluid zoo wel verftaan als de geene reeds vofwasfen zyn? Maarbefchouwt de werkingen der menfehen van wat volk of land zy zyn: wat eene grootc verfcheidenheid der konften ? wat vermeerdering? wat niguwe uitvindingen?  ■54 Wapenhuis der 'Geloovi techifme philofophique, (c) en voorna» namentlyk de Pongo hebben de vinr> geren genoegzaam gelyk aan de onze : s-> zien Wy ze daarom van de een pool n naar  vf 'Leerredenen. ifig t> iïaar de andere gaan om elkandér te * helpen ? Ziet men ze deft-ongemee-* ten aardbol doorloopen, om aan dé » nieuwe volkeren de rykdommen dei' *> kónften, van den Godsdienst en;der •» natuur toe te brengen? Zien wyhun 'y> 'gerneinfchappén maaken van geest, 5» "van koophandel%, 'van vernuftheid --y y> onderwyzingen en gevoelens? Slaat V> uwe Oogen óp die woefte paleizen, * op die pragtige gedenkteekëns op> v> die gelukkige vrugten van den géest,en «r» meeftèrftukkén der konst. Zoekt die * eens hy dë beeften , die gelyk wy * vyf vingeren hebben. — Wy hebbent t> menfehen 'gezien, gebooren zonder y> handen of voeten-, nogtans alzoo re- * delyk als de andere." Daarenboven zyn 'ér niet veele heeften , die de tóng zoodanig geftelt hebben, dat zy dé woorden belèheidentlyk konnen u'itlpreken, en aan welke de gelegenheid niet ontbreekt om de wóórden en hunne beteékening te leeren? Waarom-, is dat zy mét verftand en reden begaaft zyn, leeren zy de fpraakkonst niet? Waarom maaken- zy hunne gepeizen ïiiet kenbaar ? Waarom redeneeren zy niet ? De kleine kinderen leeren de woof- U. Deel. . g den;  66 Wapenhuis der Geloovigen den, en hunne beteekening, doordien zy, als 'er de zelve voorwerpen tegenwoordig zyn , altyd aan die de zelve woorden hooren toevoegen; Waarom ■leeren dit de beesten, die altyd onder de menfehen verkeeren, niet op de zelve wyze? Wilt niet zeggen, dat het gebrek van een genoegzaam lang leven, het gebrek van gemeinfehap of faamenle* ving, 't gebrek van opvoeding, en zoo voorts de beesten beletten genoegzaame denkbeelden tot ontvouwing der reden te bekomen; want in dit geval, vervolgt den gemelden autheur, De ra* y> ve, die lang leeft ih een kouw opsi gefiooten zynde in eene Zaal, alwaar p> men dikwils academifche vergades-. ringen houd, zoude eenen Demos5» thenes , of eenen Plato Worden: den sn aap in de geheimkamer van eenen s» Vorst zoude eenen grooten ftaat» kundigen , eenen behendigen en doors» trapten hoveling worden..... Maar * waarom woonen de beeften niet zoo *> wel in genoodfehap als de menfehen ? > Waarom geven zy aan hunnejonm gen geene wyze en befchaafde op». voeding? De aapen zullen zekerlyk 9» in  'of Leerredenen, %% * hl Cohgo, of Guinea wel haast fchooV> len van de wiskonst oprechten; het V» zal aardig zyn. óm zien onder hun si Clavinsfcri en Newtóns te , vinden. » Mén heeft het fchoón te redérikavelen 'óver den invloed der opvoeding; » Waaróm régten 'de beesten /tusfchert n hüh'dè iópvócdihg niet op P Waaróm. % blyven ïzy bèest-m; al is 't dat'zy % in 't genoodfehap der Wysft'e menV, fchen geplaatst zyn ?" 't Is dan niét een ligftaamelyk'", 'nog een byvallig 'gebrek, 't welk hun van den mensch ori'deïlcheidy 'én hun weezén zoó verre '{lelt onder dat van den mensch:: maar 't is een wèzentlyk gebrek, eeri gebrek Van verftand, éri réden, een gebrek, door het Welk zy van eene andere natuur zyn als den mensch. .Alle hunne werkingen, hoe vernuftig die ook mogen fchynerr, kómen dan niet voort als uit eene ingeving 'der natuur,, 'die hun van dèn Schepper der zelve is ingedrukt-, óm die werkingen te doen, de welke met hun weezén overeenkomen : 't is hiér dóór dat de beesten zonder van eeriigeh m'ëefter geleert té zyn, die dingen kennen-, de welke, huti voordeelig of fchadelyk zyn: aldus kent E i het  '68 Wapenhuis der Geloovigen het fchaap den wolf, zonder hem ooit te vooren gezien te hebben: dus kennen zy de noodige geneesmiddelen, zonder die ooit te vooren geproeft te hebben. fis dan zeker, dat alle hunne werkingen nievers uit voortkomen, als uit eene natuurlyke ingeving, die misfcbien beltaat in eene zekere aandoening, drift, toegenegenheid, gevoelen, of indrukking , gelyk aan die der menfehen, die 5n den droom wandelen, of die geheelyk en volkomentlyk verftrooid Zyn. ■>■ Als men maar wilt agt neemen op 't geene men zomtyds zonder eenige voorfcedagtheid of oplettendheid doet, men zal zelfs in den mensch dusdaanige üngeeving der natuur gewaar worden. Laat 'er iets onverwagts willen in de oog vallen, men zaize fluiten zonder 'er op te peizen. Laat iemand eenen flag naar zyn hoofd zien rigten, hy zal aanltonds zonder voorbedagtheid zyn hoofd tragten af te keeren, of 'er de hand over houden. Laat iemand in gevaar zyn van te vallen , hy zal zyn Iighaam op verfcheide wyfen beweegen, om tuiten 't evengewigt niet te geraaken: dit Hellen de lompfte boeren, en hunne kin*  of Leerredenen. 09; kinderen zoo wel te werk, als de geleerdfte philofophen; nogtans fchynt dit zonder redeneering niet te gefchieden: wie heeft dan aan die onweetende zulks geleert, ten zy de natuur door haare noodzaakelyke ingeving ? Wat is 't dan te verwonderen, dat de beesten, die in de gevoëlyke natuur aan de menfehen gelyk zyn, in alle hunne werkingen door desgelyke ingevingen der natuur gedreven worden. Inderdaad ingeval men aan de beesten verftand en reden toeftaat, om dat 'er zommige onder hun zoo wonderlyke werken voortbrengen, zoo zal men ook moeten toeftaan, dat ze in verftand en reden de menfehen verre overtreffen; want, daar't verftand en reden van den mensch in zyne kindfche jaar en nog niet ontvouwt is; daarnaar zeer onvolmaaktelyk; en eindelyk niet als agtervolgens, en door een anders onderwyzing en beftier volmaakt word, maaken de beesten zoohaast als zy zyn voortgebragt, en genoegzaame kragten hebben bekomen , hun werk zonder voorgaande onder-*vinding, zonder voorbeeld, zonder onder wvzing, al zoo wel als de oude<. ' B3 'Er  £.a Wapenhuis der Geloovigea *Er worden vogels gevonden., die hunne nesten zpp'.konftiglyk maaken,'dathet menfchelyk vernuft' 'er ftprn dag. r< die.de MleBriciteit., en  of Leerredenen:, •?% tji Magmetifmus ons opleveren. Mag mendan niet- hoop en,, dat men vroeg of laatin de ftof hoedaanigheden zal ontdekken, die aan-de gepeizen zulten naderen? öY dek heid!; 6 verwaandheid! Zal men; omdat men eenige zaak niet volkomend* ïyk genoeg kent, aan haare bekendehoedaanigheden 'er tegenftrydigc mogentegenftellen 3 Men zou dan ook zeggen, dat, vermits men alle de eigen-, dommen van eenen kring niet kent,, onder zyne onbekende eigenfehappen,.. ook misfehien de vierkantigheid kan gevonden worden. » De bekende hoedaa-. r> nigheden der ftof, zegt den autheur * van't boek Catechifmephilofophique(f)w zullen zekerlyk niet door de onbe-: » kende, nog de oude door de nieuwe» te niet gedaan worden : vervolgens5, mag men ftoutelyk zeggen, wat de» ftoffe nooit zal' zyn; al is't dat men » niet weeten kan al wat zy zyn zal; * De ftoffe zal altyd uitgeftrekt zyn; y, zy zal altyd deelen hebben &c. : de» eenvoudigheid' en werkzaamheid der» gepeizen zullen dan haar nooit toe- » komen.. CO.Liv, 2» chap4 tigheid, van de elektriciteit, en mag»■> metifmus ons verftand doen ftom s> liaan: doch men word in die vcr» fchynfels eventwel niet anders ge» waar als eene blinde oorzaak, die » maar een lydende werktuig is, het '» welk met eene kennende, beraadcnde *> en vryelyk doende oorzaak niet kan « vergeleken worden. Zal men miffchien,, y zeggen, dat het eleftriq vuur rede» neert? dat de aantrekking overweegt? » dat het een, of het ander zig vryelyk >• beweegt?.,,. Van eenen anderen kant v> alle beweeging is. verdeilt, 't welk v aan het vermogen van te peizen niet r> kan toegepast worden , ten zy dat » men een helft, of een vyfde deel van „ menfchelyk verftand laat zien," Maar zeggen zy voorts :. 't is a/zpo. moeilyk te begrypen de vereening en wer* king van den geest op de fiofy en van de ftof'op den geest, als eene verftandige Jtoffe te begrypen. Laat het ZOO zyjï: ik ondervinde en gevoele het eventwel inwendiglyk, dat myne ziel op myn Iighaam, en myn Iighaam op myne aiel werktj al is dat ik de wyze, hoe dit  of heerredenen, fft dit gefchied, niet begrype: doch ik gevoele niet alleenelyk geene peizende, ftof-in my; maar ik begrype 'er zelfs eene. groote tegenftrydigheid en ongerymtheid in- Zal ik miflchicn;. om dut ik niet begrype ,hoe in. zoo eene kleineoog het licht en het gezigt van zoo, een groot deel dezer wereldbyeenkomt,^ moeten gelooyen, dat ik blind ben, of dat het zien maar eenen droom is? Neen zekerlyk : hoort hier de wyze vermaaning van Tull-ius.: n kt hier maar„ op,'dat,'gelyk gy weet, dat 'er ee-, „ nen God is, al is 't zaakcn gy nog „ zyne gedaante, nog zyne plaats kent, „ aldus ook moet weeten, dat gy eene „ ziel hebt, als is dat haare plaats, ol „ gedaante u onbekent is." Eene zaak wiens wyze. van werken moeilyk is te beorypen, kan. niet te min weezentlyk beftaan, gelyk het zeker is, dat 'er eene Zon is, alhoewel het niet zeker is, of zy ftil ftaat, of beweegt word: doch iet, het geene in zig eene ongerymtheid of tegenftrydigheid behelst, kan 'er niet wezen. Voltaire (g) hier- " gelyfc- (|) Saamenïpraak tusi'chen Posfedonius ep  ■fS Wapenhuis der Getoóvlgm gelyk elders dikwils zig tegenfpreekende zegt, dat in eene zonneftraal, al was zy hondert duizendmaal fynder en fnelder, nogtans die klaarheid en fynheid, al waren zy in werktuigen daar toe bereid, geen gevoelen of gepeis zouden zyn; om dat zy den oorfprong der gepeizen in zig zelve niet hebben : en vervolgens tot de gepeizen geen meerder recht als eenen heen hebben. Ziet nu, myne allerlieffte toehoorders, de voornaamfte opwerpfels der Materialisten! ziet de fterkftegrondfteenen, waar op hun fystheem gebouwt is ! gyl. hebt 'er de oplosfing van gehoort : ik twyffele niet, of gyl: hebt hier uit de onftoffelykheid en geeftelykheid der ziel meer en meer "begrepen : gyl. hebt 'er ook uit gevat de waardigheid van de ziel der menfehen boven die der beesten: deze is ftoffelyk , en dus uit haar natuur- zonder reden, zonder verftand, noodzaakelyk in haar doen en laaten, onbekwaam om haaren Schepper te kennen, en te beminnen, ftervelyk, onbekwaam om zyn beeld te zyn door de natuur, en nog meer onbekwaam om het te zyn door de gratie, of door de glorie. ï>3 ziel  of Leerredenen, 7^ EÏel van den mensch heeft alle deze voorrechten van haaren Schepper ontfangen : zy is van natuurwegen gefchapen naar zyn beeld en gelykenis: zy is zyn beeld geworden door de gratie, naar dat het natuurlyk beeld door de erfzonde was befmeurt geworden; en zy is gefchikt, om hiernaarmaals Gods heerlyk beeld te worden door de glorie. Den eerften mensch door eige zonde, en wy alle in hem hebben door de erfzonde het natuurlyk beeld Gods bezwalkt en gekrenkt, voor zoo veel door die zonde ons verftand is verduistert en onzen wil is verfwakt geworden. Het tweede beeld van Gods rechtvaardigheid en heiligheid is in den eerhen mensch door de zonde geheel vergaan , en dus voor ons verloren geweest; zoo dat dien mensch, van den welken den koninglyken propheet in zynen 8 Pf Hr. 6. zegt: Gy hebt hem een weinig minder gemaakt als de Engelen, als hy in eere Was, heeft hy het niet verfiaan , en is geleken by de onverfiandige beeften, en is hun gelyk geworden. Pf. 48. Ir. 13. Maar ziet Gods. goedheid: hy heeft dit bedorve beeld door zyn dierbaar bloed en bittere dood her*  .7 8 Wapenhuis der 'Geloöv'weh hei-Relt; hy heeft door de verdièhftëé Van zyn bitter iydeh en dood dit vervallen beeld in 't heilig Doopfel weder opgeregt; hy heeft 'er de ziel géheiligt en gerechtvaardigt \ en haar dus het recht Wedergegeven-, óm eens door dé glorie zyn hcerlyk beeld te wórden. Erkent dan $ ó mensch, de waardigheid uwer ziel : ziet Wel toe , dat gy dit beeld door 't medewerken met^Gods gratie in u altyd bewaart : zyt zorgvuldig om 't zelv'è van dag tót dag iri B volmaakter te doen wórden; Hier toe wakkert u uwen gódlyke'n veldoffer aan-, zeggende (h) j Wees-t volmaakt^ gelyk uwen hemelfchen Vader volmaakt is ': dat is te zeggen: geïy'k uwen hemelfchen Vader uit kragt van zyn wezen of natuur heilig is-, en dus de zonden haat, en dé deugden liefheeft-, doet gyl. vangèlykeii door zyne gratie*, en ul. medewerking 'met de zelve. Doch-, mits God onzigtbaar is, heeft hy, op datmehheni des te gemakkelyker zou konnen iiaarvolgen, zynen eehigen Zoon in de wereld gezonden, den welken aangenó- meri (A) Matt. £. f: 48*  of Leerredenen-. j§ men hebbende de rnenfchelyke natuur* ons als leidsman is voorgegaan, en ons getoont heeft, hoe wy ons aan onzen hemelfchen Vader moeten tragten gelyk te maaken. In dezen als het afdrukfel zyner zelfstandigheid zien wy de trekken van onzen hemelfchen Vader, die wy in onze ziel moeten tragten uit te drukken. Christus was heiiig, ootmoedig, rechtvaardig, barmhartig, zagtmoedig, verduldig, vreedzaamig, matig , zuiver, godvrugtig en onderdaanig: en ziet, myne allerlieffte,'t is ook hier in , dat wy Christus, en in hem onzen hemelfchen Vader moeten tragten naar te Volgen, en eenigzins gelyk te Worden. Maar eilaas, 't geene eertyds ter oorzaak der erfzonde door David van Adam, en in hem van ons gezeid is gewórden : den mensch als hy in eere was, heeft het niet verftaan, hy is hy de onv erfiandige beeften geleken , en is hun gelyk geworden, dit zelve kan mert nog hedendaags al zugtende toepasfen aan veele Christenen : ah hoe meenige zyrt 'er, die door't bloed Christi Jbsu afgewasfchen, en weder door de heiligmaakende gratie hervormt tot Gods beeld zig door de doodzonden hebben  '$■0 Wapenhuis der Geloovigeh gelyk gemaakt aan de beesten : zy héb* ben door die zonden het verftand berooft van de reden-; zy hebben door de zelve den wil bedorven; zy hebben Gods heiligmaakende gratie uitgewist, en dus Gods natuurlyk beeld vervuilt en gekrenkt^ en zyn geeflelyk beeld bedorven en te niet gedaan. Weest be■fchaamt-, ó ziek-, zegt den H. Bernardus, dat gy Gods natuur (Gods beeld) ■hebt verandert in de natuur (in 't beeld } ■yan eene beest. Ah elendige ziel-, ZCgt den H-. Bernardinus van -Senen (i); n overweegt in wat verhevendheid gy „ zyt gefchapen-, hoe grooten fcliat ■,, geagt, met watnaarftigheidbewaart^ i,, met wat fmart verlooren-, met wat b, droefheid gézogt, met wat prys afgekogt, met wat vreugd hervonden-, •„ en met Wat loon gy zult zalig zyn." Ah ongelukkige ziel, die het bovennatuurlyk beeld Gods hebt verlooren, tragt het zelve door eene opregte boetvaardigheid weder te bekomen, en 't zelve door Gods heiligmaakende genade in u herflelt zynde, met alle naar- ftig, .CO Tom. 3. de Dign. Animte,  'of'Leerredenen. 'ftfr fügheid tot ;de dood toe te bewaa'reniop dat gy hierhaarinaals Gods heerlyk 'beeld mOogt wórden^ dat is 'te zeggen, •op 'dat gy-, als "hy zal Vc'rfchynen in 'zyne glorie;, hem gelyk móógt zyn5!, zyne hcerlykheid met órigedékten aanwgtè aanfchouwende in den Hemel. A M E N. I a.H run rbri rsr, r)tn yyj rx- TVX rirx rv\ rï\ 'r^\ rx\ rsr\ tt» VIERDE LEERREDEN Bewyzende 'den vryen wil van düö. mensch. Dctts ab initio cönftituit hominem. &• reliquit illnm in manu conlilii har. 'God Heeft van den beginne den mensch gefielt , en hem gèld'atéh in de hand. zyns -raads. Ëcctr. 15. t. 14, JC^En vry en wil van den mensch 'hebben niet alleenelyk de heideniché philofophen geloochent, om het noodlot, door het. welk zy meinden; dat alles noodxaakelykcr wyze voortkwam : niet al . //. Dceh F lee-  Si Wapenhuis der Geloovigen leenclyk de bygcloovige llarrekundige om den invloed van 't geftarnte: niet alleenelyk de Manicheén ter oorzaak van de twee zielen, de goede en kwaade, die zy zeiden in den mensch te weezen, Van de welke de eene de andere noodzaakelyk praamde, als zy de overhand kreeg : niet alleenelyk de nieuwsgezinden der laatfte eeuwen om hun gevoe-4 len wegens de erfzonden, en van de noodzaakende kragt der genade : maar wel voornamentlyk word heden den vryen wil hartnekkiglyk bcvogten door eene meenigte dwaalgeesten, de welke door dit gewaand gebrek van vryheid tot het zedelyk goed en kwaad hunne ongeregeldheden zoeken te ontfchuldigen, en aan hunne driften den vollen toom te gceven, welkers dwaaling hoe zy aan 't bezonder en algemein goed van den mensch liadecligcr is, hoe.zy meer behoort van ider een verfoeit te worden. Vermits dan deeze eenewyde poort opent aan alle fouten en ongeregekheden, en in tegendeel den vryen wit de grondvesting is van alle zedclykheid, zonder wiens geloof, nog den Godsdienst, nog het welwezen van den ftaat ongefchonden kan behouden worden:  'of Lèerrekertèn. ttén *. zoo zullen wy deeze waarheid Van den vryen wil kragtiglyk tragieA te bewyzen, en de tègenovergéfteldé dwaaling bondiglyk té wederlegPenv Weést aahdag'tïg'. De 'ziel Van den mensch is ónder an=dere begaaftheden voornamenilyk verrykt mét Verftand en wil : dóór "t verhand kan hy riiet alleen de ftóifelyke; maar ook de öhltoftelyke dingen be[grypen-. Door den wil" begeert hy het (goed i, en hééft eenen afkeer van't kwaad. ,|De voorhaamlte begaaftheid van den jfWÜ is de vryheid;, dé welke tègeüftrydig is aan de ilaaverny of onderwerping: ,zy is yoórnaamciitlvk tweederlei: dé vryheid van het bedwang, en de vryheid van dé hóodzaakelvkheid , of der aiiverfchiiiighéid. De éerfte is èèn'ê vryheul -, door de welke men 'vry is van alle gewild, waar dóór mén van eenige 'uiterfyke oorzaak tegen zy hen dank rot iet zoude bepaalt of gedwongen worden. Met dus-i iaanige vryheid beminnen de gelukzaa;ige God, die zy in den.Hemel klaaryk aaniéhouwén : aldus béminneh wy aet goed in 't algeméin, niet door beIwahg ; maar nogtatis door noodzaacelykheid: zoo dat wy het kwaad als F % kwaad  84 Wapenhuis der Gehovigen kwaadgeenzins konnen willen. De twee» de vryheid is de geene, waar. door meii bevryd is niet alleenelyk van alle uitwendige praamende oorzaak p maar ook van alle inwendige, die ons tot iet in ecniger wy\e bepaalt. Of in eene andere wys van fpreeken : 't is een vermogen v,an iet te doen, of ni et te doen, als 'er alles is, 't geene daar toe verzogt word. Is dat deze vryheid zoodanig is, dat men door de zelve naar beliefte ict-kan doen oflaaten, B. V. zynen naasten beminnen of niet beminnen, word eene vryheid van tcgenfpreeking genpemt : doch is dat men uit kragt der zelve tégenftrydige dingen kan doen, B. V. zynen naasten beminnen of Haaien, word eene vryheid van tegenftrydigheid geheeten. De vryheid dan der onverfchiliighcid, gelyk zy nu in ons is, kan. dus befchreven worden : een vermogen, van naar beliefte iet te doen, of niet te tloen, of het tegenfirydig te doen, als 'er alles is , 't geene daar toe te vooren verzogt word. Dat onze ziel met vryheid, zoo wy die nu in 't algemein befchreven hebben, bcgaaft is, bewyst ons ottwedérleggelyk het inncrlyk gevoelen.; want 'er  of" Leerredenen. 85 'er is niemand, of hy gevoelt inwendig, dat. hy veele dingen doet, die hy naar beliefte konde laaten \ en veele dingen laat, die hy naar-beliefte konde doen; B.V. eenieder gevoelt en word gewaar, dat hy op eenen ftoel zittende naar beliefte, kan opftaan, dat hy ftilftaande naar beliefte kan voortgaan, dat hy voortgaande weder naar beliefte kan blyven ftaan , en zoo voorts in hondert duizenderlei gevallen. Doch wat is dit innerlyk gevoelen der vryheid, ten zy de vryheid zelve zig kenbaar maakende", en zig doende gevoelen? Men is 'er dan wel van verzekert • mits men geen gevoelen van iet kan hebben, ten zy 'er het eerst is: 't is dan ook zeker, dat 'er de vryheid, die zig kenbaar maakt, en doet gevoelen, indé ziel is. Of indien wy door 't innerlyk gevoelen niet.onmiddelyk begrypen de vryheid der ziel; maar alleenelyk denoodzaakelykheid van te oordcelen, dat wy vry zyn, zoo zyn wy dan door't innerlyk gevoelen verzekert van de wczenflykheid, en noodzaakelykheid van '.dit oordeel, en vervolgens dat dit-oordcel waaragtig is, en dat wy dus in1 dér daad'met vryheid begaaft zyn. Kan F 3 iemand  §6 Wapenhuis der Geloovigeju iemand die vry is, een levendiger ge* VQQlen hebben, van zyne vryheid, als wy hebben van de onze ? Inderdaad indien de ziel van den mensch niet vry was, hoe zoude dit gevoelen zoo algcmein en ftandvastig Vezen? Hoe zou men met den eerhen opfiag zoo een klaar denkbeeld van de vryheid hebben? Hoe zou decz-e waarheid eeniedes zoo kragtigtyk tot haare toeftemming trekken ? Onze gewaande verlich te gee-:&en hemmen zelvcr door hun gedrag aan de waarheid toe, al is dat zy die hartnckkiglyk loochenen door hunnefchriften. Ik mag hui?toepasfen, 't geene David iia zyne», 143- pfahn i'. 6 zegt:Aanraakt de bergen en zy zullen rpoken. Treedzc maar op hunnen teen; doet hun eenig ongelyk aan, zy zullen gram worden, zy zullen vuur fpouwen, zy zullen in klagten en fchcldwoorden uit-, vallen, en den bcleedigcr- als pligtig uitmaaken:. die verlichte geesten, die zoo vol verhand en reden willen zyn, erkennen dan, dat hunne belcedigcrs vry zyn: anderzins zouden zy hun niet meerpligtig of ftraf baar agten als eenen heen, of tichel, die van't dak afdaalende op hun, hoofd yalt: doch waarom erkennen zv,  of Leerredenen. 8? dat hunne belccdigers vry zyn, ten zy om dat ze door het innerlyk gevoelen hier van overtuigt zyn ? Dit gevoelen is zoo ilandvaftig en algemein, en de waarheid, waar van het ons overtuigt, zoo openbaar, dat't detoehemming van alle volkeren van alle tyden, en plaatzen tot zig trekt, aan welke men zig niet als door eene alleronverdraagelykfte vermetendheid kan tegenftellen. Zal milïchien imand met Bayle zeggen , dat, al is *f zaak en onzen wil niet vry was ; maar ons den zei) 'en door eene uitwendige oorzaak wierd ingedrukt, wy eventwel zouden willen , en zouden gevoelen, dat wy willen ; al is dat wy in dit geval niet vryelyk , maar noodzaak elyk wilden. Gelyk als de wimpel van eenen thoren , aan wie God de kennis en begeerte indrukte om zig tot den Oofien% of JVefien te keeren , ingeval zy van den wind daar toe beweegt wierd zonder te weeten , dat den wind haar die beweeging geeft, meinen zoude, dat zy zig zilver daar toe bepaalde , en zjg vryelyk beweegde, waar in zy nogtans zoude dwaalen ,■ en dat wy vervolgens voor onze vryheid ook niet zpkers konnen befluiten uit het innerlyk gevoelen. Maar wie ziet F 4 niet  8o Wapenhuis der Ge/oóKi^en. niet, wat een tastclyk onderscheid 'e$tusfehen het een, en het ander gevon--. den word ? I)opr. 't innerlyk gevoelen, verftaan , en begrypen, wy niet allee*-, nelyk , dat wy uiileii :. maar gok, dat wy op dien ^elven tyd naar beliefte konnen ophpuden van te. willen, waar uit wy befluitcn, dat wy vry zyn. Maar in de onm.ogelyke onderftelling r dat de kppcre, wimpel met kennis be-! gaaft wierd,. en,haar de begeerte wierd ingedrukt, om, zig % V. tobden Oosten, te koeren, en zy door den. wind daar! toe gedreven, wierd, al gevoelde zy,. dat ze zig naar den Oosten wilt keen, i'jen,, en zy 'er, inderdaad toe gekcertword., nogtans. zoude zy, te faamen niet gevoelen-, dat ze dien; zeiven. tyd haare bcweeging. naar beliefte kon'dc veranderen, en. ftii blyven , of zig naar den, Westen, keeren. Maar indien, zy, ook meindq, datze! dit vryelyk kondc doen, niets anders, was.'er noodig, om die wimpel van haare dwaaling te overtuigen, als haar- te verzoeken haaren draai te ftutten, en zig ftil te houden , 'i zig naar, 't Westen,,te begeven.: zy zoude hier. in haare onmagt"erkennen, in dus bclyden, dat ze in haar beweer..  of Leerredenen-. 8'f>, ging niet vry is. In tegendeel verzoekt van eenen mensch, die voorwaarts wandelt, dat hy een weinig (til blyve,, of zig omkeere, en tot' u komc, hy zal zyne vryheid van voorwaarts te wandelen bewyzen met zyne bevceging op te fchorsfen of te veranderen.. Nog wilt niet zeggen : Waarom zou-, den alk menfehen hier in door 'V inner-. Ijk gevoelen niet konnen bedrogen worden, gelyk zy in meer andere dingen bedrogen worden ?■■ Want de geene alleenelykagt neemen oj> innerlyk gevoelen, mei-, nen, dat zy. 'van zig zelve zyn, door zig zelve- bewaart ruorden, en door zjg zelve zpnder den invloed van eene eer/ie oorzaak werken-, waar in het innerlyk gevoelen hun nogtans doet dwaalen. „ A1-. 3i dus, zegt SpinofaO), meint een kind,. 3-» dut het tot de melk vryelyk lust heeft, w en een grammoedig kind meint, dat v, het de wraak, en een vreesagtig, dat y> het de vlugt vryelyk verkiest. Eenen3? dronken mensch laat zig voorftaan, y> dat hy door zynen vryen wil die r, dingen fpreekt, die hy daar naar fo- „ ber QO B,i III, Et>k33 in Scholio ad prop. a.  9<5 Wapenhuis der Geloovigen » ber zynde wenfchte gezwegen te y> hebben : aldus eenen uitzinnigen, „ eene klappye, een kind, en veele „ desgelyke meineu, dat zy uit hun„ nen vryen wil fpreeken, daar zy *> n?gtans den drift in het fprceken „ met konnen tegenhouden : zoo dat „ de ondervinding zelfs zoo klaar als „ de reden doet zien, dat de menfehen „ alleenelyk hierom meinen , dat zy „ vry zyn; om dat zy weeten wat zy n doen; doch de oorzaaken, waardoor zy bepaalt worden, niet kennen.'1 Spinoza brengt hier ook by het voorbeeld van de droomers, aan welke het fchynt, dat zy vryelyk doen, 't geene uit de gefteltenis en beweeging des lighaams van zelfs voortvloeit; jaa dat het innerlyk gevoelen, en den prikkel van hun gewis, of confeientie hun van den daadelyken vryen wil fchynen te overtuigen .- ten laatften befluit hy aldus: „ de geene dan gelooven, dat ze door „ een vry befluit van hunnen wilfpree„ ken, of zwygen, ofiet anders doen, „ droomen met opene oogen." Wat het eerfte aangaat, te weeten dat 'er veele dwaalen, zig laatende voorftaan, dat zy van zig zelve zyn, door zig zeh  af Leerredenen. q$ zelve blyven., en door zig zelve zig beweegen en werken : deze worden door het innerlyk gevoelen niet bedrogen; want het zelve leert hun dit niet: mits, het niets voorhoud als den tegenwoordigen flaat der ziel, zonder het geen.e buiten haar is , aan te raaken : dus doet hun het innerlyk gevoelen niet dwaalen : in tegendeel uit het innerlyk gevoelen , begrypen wy ten. minsten middelyk, dat wy van een ander zyn, door een ander bewaart worden, en door een ander beweegt worden, en werken : want door het innerlyk gevoelen begrypen wy in ons verfcheide veranderingen , waar uit wy verder noodzaakelyk beüuitcn, dat wy geen noodzaakelyk weezen zyn , en dat wy vervolgens "de genoegzaame oorzaak, of reden van 'er te zyn, te blyven en te werken van een ander hebben moeten ontvangen, en dus door een ander zyn , blyven, en werken. " Maar laat het zoo zyn, dat hier in veele door 't innerlyk gevoelen in dwaaling gebragt worden : die dwaaling is eventwel niet aan ider een gemein • zy duurt niet altyd • men kanze afleggen, ca 't innerlyk gevoelen verbeteren, als men  • $3 Wapenhuis der Geloovirgen men dc-regte reden te raade gaat: doch wy gevoelen zoodaaniglyk, dat wy vry zyn, en dat wy veele dingen aldus dóen, dat wy 'er ons ook konnen van onthouden • wy gevoelen dit zoodaamg , dat, wat ge wek wy ons ook aandoen , wy eventwel niet- anders konnen gevoelen , nog oordeelen. Dit gevoelen is algemein in alle menfehen ; 't blyft hun t? alle tydén by, en niemand ia bekwaam 'er zig van te ontmaaken : 't heeft dan zynen oorfprong van de natuur zelve , of van God dén uitvinder der natuur, die het in de ziel heeft ingedrukt : zoo dat God den aanleider tot de dwaaling zoude zyn ; ingeval dit oordeel, en gevoelen óns deedfc dwaalen. Wat nu de voorbeelden belangt , die Spinoza bybrengt-: deeze verre van te bewyzen , dat men van onze vryheid uit het innerlyk gevoelen-niet kan zeker zyn, overtuigen- ons des te meer van deeze waarheid : want genomen dat de bovengemelden door 't innerlyk gevoelen bedrogen-zynde , meinen , dat zy die dingen , die zy noodzaakelyker wyze doen, uit hunnen vryen wil doen , dit bedrog duure niet langer, als tot dat zy het-volkome-gebruik der reden "hebber*  - ' of Leerr'cdenen. £3 ben bekomen, of tot het gezond oordeel zyn wedcrgekccrt •: alsdan ontdekken zy 't bedrog : leggen hunne dwaaïing at', en geeven luiftcr aan de waarheid : doch het innerlyk gevoelen va» onzen vryen wil is altyd het zelve ; t verandert nooit \ \ heeft nooit van bedrog , of valschheid konnen overtuigt worden : een teeken voorwaar , en een taste'lyk bewys, dat het innerlyk gevoelen wegens onze vryheid onfeilbaar is : en zoo dit anders waar -, waarom •zoude men het bedrog niet fomtyds ontdekken ? Waarom zoude men de dwaaling nooit gewaar worden, gelyk onze tegenftreevers in de bovengemelde gevallen onderhellen ? Nog de voorbeelden , die hy bybrengt Van de droomers , die fomtyds meinen , dat zy vry zyn \ en door den prikkel van hun gewis gepynigt worden, konnen hier iet baaten ; want wie ondervind niet, dat, zoo haast hy wakker word, dit alles als een enkel bedrog hem voorkomt; zoo dat het niet noodig is, dat hem iemand van dit bedrog overtuige. David zegt pf. 75. f* 6. zy Ziebben hunnen flaap geflaapen, en alle de mannen der rykdommen hebben niets gevonden in 'hunne han->  '94 Wapenhuis der Geloovï  ï'o4 H aptnFiuïs der. Gcloovigen; en door d'ie vryheio\ van de welke den ApOStel- Paukté (Vj zegt : vry gemaakt van de zonde, zyt gy knegten geworden der rechtvaardigheideiivporders ." doen gy. der ronden flaaven waart., waart gy vry. van de rechtvaardigheid. Aldus wat V/ugt hebt gy. deen gehad in zulke dingen , daar.gy u nu af'fchaamt.P want het, einde van die is. de' dood :. maar nu als, gy vry gemaakt zyt, van de zonde % en. gew.orden Gods dienaars, -mg hebt gy uwe v/ugt in de heiligmaaking ; maar. het einde Jer r'an het. eeuwig leven. Deeze, mvnetalk-rlieffic, deeze alleen is de oprechte vryheid, daar- allen mensch moet naar tragten,, de. vryheid: yan. de zonde, door. de welke hy de overwinning heeft VXer de zelvex pyer,. zyne ongeregelde, driften,, over. de, hebbelykhedenr die. to'}*. de zonden neigen, en over de begeer! ykheden van deezebedorvewer.eld. 't Is deeze, door. de welke de ziel" de, heerfchappy voert pyer ljet vlecsch y en-, zegenpraak over. den, duivel :. t'is; door, deeze dat Christi Martelaaren, alhoewel- vervolgt door de (Jwingelan? ^" " " 4en-,  ef Leerredenen., I03 den van het heidendom, gebonden mee yzere boeijen, gefloten in duiftere kerkers, verfchcurt door de geesfels, ea hunnen hals buigende onder het zwaard, de opregte vryheid des geests nogtans behielen. Inderdaad is het niet eene fchande, dat de ziel,.die van God is gefchapen vry in haar doen en laaten, de meefterst'e van haar Iighaam , de heerfchappy voerende over alle andere fchepfels der aarde, het leven zou lyden van eene ftaavinnc, zig zou laaten overheerfchen door de bedorve driften, en aan haar eigc flaavinne, aan haar Iighaam zoude onderworpen wezen? Wat fchande voor eene ziel de mecftersfe te zyn van alle de lighaamen^ die van haar zyn afgefcheiden, en de dienstmeid te zyn van het geene daar zy aan vastgchegt is ? De ziel doet door haar verftand allen Iighaam aan zig gehoorzaamen : zy fcheid de allervasfte van elkander • zy verzagt de allerhardfte • zy houde de vloe'nende lighaamen tegen • zy verheft de allerzwaarfte• zy temt de allerwederfpannigfte en wildfte. Ah! de koninginne zynde over de geene van haar zyn afgelegen, zoude zy de verworpe flaavinne zyn van 't geene Q. 4 hefc  104. Wapenhuis der Gelosvigen het' naaftc by baar is? Neen, ik ben grooter, zegt Scneca, en tot- grooteie dingen gebó/en, als dat ik de /laaf van myn Iighaam rpude worden. jLaattfftsdSli, tragten ons vleesch met zyne begeer-, ivkhècicn en driften, te verfterven, te lafflBcn, en onder bedwang van den, gèèttt te houden.: dat. de ziel door dc reden de wet voorfchryve. aanhet Iighaam , en- dat- dit aan haar onderworpen, zy. Laat Ons dan de vieefchelyke driften, niet involgen, nog. wandelen, als; vieefchelyke menfehen, of flaaven* van ons vleesch: want zoo den-Apostel^) zegt: die nu dan ', vleesch zyn, die hebben /maak in het: geene dathet..vleesch aangaat.: maar..die naar uien geest-zyn ,^ r 71 ■ ' 7— -.;,<. haf erven? ,lpn PP.P.ft neoixen,gevxjetcil *.«*«• («.»-^vn~ ©— . Trr 7-7.. J„ J»„ et f J\ pn mr iult.de lusten des vleesch niet.volbrengen ; /,** bef£eit,ieg-e/i den geest. en. 'den geest tegen het. vleesch... Maar de, werken des. vleesch zyn openbaar, de TL. l,^0-ee,.',r,r is te doen, dat geboden word, en ongerechtigheid te zyn teverwyzen r> den geenen, die de magt niet heeft *. om de geboden te volbrengen ? " Eindelyk de leering der dwaalgeesten maakt ook alle wetten wreed en onverdraagelyk : want wat is 'er wreeder als eenen onnoozelen, en onpligtigen te Itraffen, om dat hy niet gedaan of gelaaten heeft, 't welk hem niet vry hond te doen of te laaten? Wat onver draaglyker dan eenen mensch als misdaadig te kaftyden , die niets ftrafwaardigs heeft misdreven ? >•> Nog ik moeste die m duistere hoeken doorfnuffelen, zegt r> Au- ia) Llb. de vera rel, c, 14.  of Leerredenen. ri;r » Augustinus (£) om te zeggen , dat » niemand berisping of ftrafwaardig is, die of wilt 't geene de rechtvaardig» digheid niet verbied te willen, of r> niet doet, 't geene hy niet kan doen. » Zingen dit de herders niet opdeber» gen, de poëten op de fchouwtoneer> len, de ongeleerde in de ronden, >■> de geleerde in de boekzaalen, de >•> meefters in de fchoolen, de bifchoptt pen in de heilige plaatfen, en. het * menfchelyk geftagt door den aard>■> bodem ? "ja, A. T. is dat den mensch uit noodzaakelykheid doet al dat hy doet zonder dit te konnen laaten: is dat hy alle het geene hy laat aldus Iaat, dat het in zyne magt niet is dit te doen, zoo is 'er niets meer, 't welk lofwaardig en verdienftig, of onverdienftig en ftrafschuldig is : neen, alles is dan onverfchillig. Eenen dief word dan door dïevery niet meer pligtig nog ftrafschuldig als eenen ftagregen, die aan eenen boer zyn mest en zaden van het veld wegneemt; of als de Zeegolven, die het fchip - (è) l,ïo. de a aium. H s  ■?t8 Wapenhuis der Geloqvigen fchip in {lukken Hagen, of inilikken. Eenen moordenaar is dan niet ftrafwaardiger als eenen fteen, die door den wind van een gebouw afgeslagen zynde, iemand op het hoofd valt, en de herfenen verplettert. Eenen brandftigter is dan niet pligtiger als de vlammen zelfs, die het huis in asfehen leggen; mits het zoo min in de magt van den eenen, als van de andere is dit kwaad niet te veroorzaaken. Maar waar heeft men ooit eenen misdaadigen gezien, die om zyne fchelmftukken ter dood verwezen zynde, gepeist heeft zig te ontfchuldigen met te zeggen, dat hy niets vryeïyks bedreven heeft; maar door eene onverwinnelyke noodzaakelykheid is tot het kwaad aangedreven geworden. Ondervind men niet dagelyks, dat zelfs de kinderen, als zy door onwetendheid iet hebben misdreven, of door eenig beletfel aan hunne pligt hebben ontbroken , zig aanftonds verfchoonen met hunne onmagt, of onvrywilligheid by te brengen ? En indien zy eventwel geftraft worden, zy klagen dat zy onnoozel geftraft worden, en dat hun ongelyk gefchied : zy fpreeken dus niet buiten dufdaanige voorvallen. Geeft dit niet  of Leerredenen. ït j niet genoeg te kennen, dat zeiver de kinderen door 't licht der regte reden overtuigt zyn, dat geene onvrywillige daad kan pligtig, of ftrafwaardig zyn. Den vryen wil ter zyde geftelt zyn de, zal de deugd en de foute geene enkele woorden weezen zonder zaak, die zy beteekenen? Zonder twyfel. Den menscli is dan niet deugdzaamer, nog ondeugdzaamer als den regen, en de Zon, die de tarwe op den akker doet groei jen, en den hagel, die ze verwoest, of de hitte die ze verbrand. 'Er is dan geen verfchil meer tusfehen goed en kwaad, ja 'er word geen zedelyk goed of kwaad meer gevonden. Eenen dief of moordenaar , eenen Godverzaaker, eenen landsverrader moet dan met de zelve oog befchouwt worden als een rechtvaardig, godsdienftig enmenschlievendman, als eenen befchermer des vaderlands. Maar hoe zal eenen rechter konnen ontfchuldigt worden van onrechtvaardigheid , als hy eenen moordenaar ter dood verwyst? Zoude hy niet alzoo pligtig zyn" als den moordenaar zeiver ? Hy doet immers eenen mensch ter dood brengen, die niets heeft gedaan, dan daar hy toe was genoodzaakt geworH 4 den,  iaq Wagenhuis der Geloovigen den, éhi 't welk van zynen wil' geenzins afhong te laaten, : Zal men misfchicn. met den. fchry ver van \ fyjiheme de la natureZQggen : dat % al is % zaaken den menfeh alles uit noodzaakelykheid doet-, nogtans zyne werken, rechtvaardig\,.goed en verdien/tig zyn, zoo menigmaal' als, zy tot het weezentlyk voordeel van. zynsgelyken, en. des genood-, fchaps of maatfehappy firekken ,-: en dat men dus- de ze.lye noodzpakelyk moet on-. tlerfcheidén van de geene aan 't welzjn van zyne medemaaten weezentlyk naadee-lig zyn. Al is dat diergelyke werken 't zy ze vryelyk, 't zy ze noodzaakelyk 5 't zy tegen, wil,, 't zy uit vryen. wil igefchieden een- natuurlyk goed', of" kwaad zyn : nogtans konnen zy geen zedelyk goed,,.(welk alleen lof verdient ) nog zedelyk kwaad< welk alleen fmaadwaardig is ) nog verdienftig ,. of' onyerdienftig geheeten worden, ten zy datze- van den vryen wil voortkomen, Want wie kan met gezonde reden zeggen-.,, dat den- gcenen , die- Jafon PhciKseus , zoo-. Cicero (c) verhaalt-,, willende CO kib. 3., de nat, Deot;.  ef Leerredenen. lil de de-oden, zyn gefwiï met een (waard gcopent heeft, 't welk den geneesheer niet konde geneezen, een goed, en deugdzaam werk gedaan heeft, 't welk lof en loon waardig was ? Wie ten zy den dwaazen , en godloozen zal deezen gelyk Hellen aan een heelmeefter, den welken om zynen naaften van dé dood te redden, hem eene ader laat ; of aan den geenen, die in de Zee fpringt, om zwemmende 'er zynen naaften uit te verloften van te verdrinken P Zekerlyk als die met elkander gelyk ftonden : als het weezentlyk voordeel hoe onvrywillig dit ook zy, genoeg is tot de deugd, zoo heeft den Roomfchen raad Catilina groot ongelyk aangedaan, dat hv hem met lauwertakken niet heeft gekroont, nog ter zyner eer een ftaande beeld opgeregt, als hy tegen zyn vaderland had zamengezworen , om het te vuur en te zwaard te ftellen: want hier door is 'er eene zeer voordeelige en gelukkige ftaatsomkeering veroorzaakt geweest. Is dit evenwel' zoo,, gelyk gy ons wilt wysmaaken, vyanden van den vryen wil, ik mag dan wel uitroepen : ö onrechtvaardig , ó onhedagt Roomcn! gy hebt den deugd-. zaamen  122 Wapenhuis der Geloovigm. zaamcn en vaderlandlievenden Catilina, dien vroomen held niet alleenelyk niet geloont; maar hebt hem ook in ballingfchap gezonden, ö Ongehoorde ondankbaarheid! ö fchehnftuk, 't welk zoo eene fchandige vlek geeft aan uwen luisterryken naam, datze nooit meer zal konnen uitgewasfchen worden! Maar laat ons in ernst fpreeken. Zyn des menfchens doen en laaten goed, rechtvaardig en verdienftig als zy tot het wezentlyk voordeel {trekken van hunne medemaaten, of van het genood* fchap : zynze in tegendeel kwaad, onrechtvaardig , en onverdienftig , als zy aan hunnen naaften, of aan de maatlchappy nadeelig zyn, al is dat ze zonder hunnen vryen wil, ja tegen dank gefchieden, zoo kan eenen deugdzaamen man geene andere deugd, geene andere goedheid, rechtvaardigheid, of verdienften hebben als een ftadsuurwerk, 't welk de uuren altyd wel aanwyst: zoo verdient dien mensch geenen anderen lof als een dusdaanig uurwerk. Ik ben dan den geenen, die my weldoet, niet meer verbonden te bedank en als d it uurwerk, of als het vuur, 't welk my verwarmt, of de Zon, die my  of Leerredehen. 12 5 my verlicht. In tegendeel eenen godloozen, die tot nadeel der gemeinte zyne pligt merkelyk verzuimt, heeft geene nndere onverdicnften als een ftadsuurwerk, 't welk om eenig gebrek dikwils ftil ftaat, of verloopende de uuren kwaalyk aanwyst : eenen brandftigter heeft geene andere onverdienften als den blixem, die een huis in brand fteekt $ eenen moordenaar heeft geene andere fchuld als eenen tichel, die van een huis vallende iemand kwetst. Brutus en den moordpriem, waar mede hy Casfar gedood heeft, ftaan dan gelyk: de wilde dieren, den blixem, de pest, het venyn en diergelyke dingen zyn dan ook onrechtvaardig en ondeugdzaam. Waarom word een gebrekkelyk uurwerk van de Magiftraat dan niet geftraft, zoo meenigmaal als het zyne pligt niet heeft gekweeten? Waarom word een zwaard, waar mede iemand is doodgefteeken , niet gevonnist om verbryzelt te worden? Waarom word eenen fteen, die op iemand vallende hem heeft verplettert, tot den mortier niet verweezen ? Eindelyk zullen in gevolg van deeze leering de zinnelooze, die iemand dooden, zoo wel als andere die  X 2 4 Wapenhuis der Geloövigen moordenaars met de dood mogen geftraft worden. Nogtans wie ziet niet,, hoe onredelyk en ongerymt dit zoude zyn ? t'is wel waar: men fluit deeze voortaan op, gelyk men met de kwaadaardige honden gewoon is te doen ; ja. men jaagtze vree3 aan door dreigementen en gemaatigde lyf kaftydingen : niet tot ftraf der bedreve moord; maar om hun, gelyk als aan de onredelyke dieren indruk te geeven, om hun voortaan af te fchrikken van niet meer zoo ligtelyk iemand eenig hinder te doen: doch de moordenaars- worden door 't recht verweezen, en openbaarlyk gedood Q niet enkelyk tot fchrik van andere , gelyk men de wolven op de wegen en bosfehen gewoon is op te hangen : maar ook tot ftraf der misdaadigen. Gaat de wetten enbeveelcn maar te raade, het uitdrukkelyk ftraf zal u overtuigen. De dreigementen der ftraf zyn enkelyk gefchikt, om de kwaadwillige van het kwaad af te fchrikken; doch de gedreigde ftrafFen worden hun aangedaan, om door de zelve voor hunne misdryven aan de gefchonde wetten voldoening te geven : en niet zonder reden ; want indien de uitdei*- ler>  of Leerredenen^ 125 lende rechtvaardigheid de geene , die aan 't gemeine best of genoodfchap door hun verftand, bekwaamheid en goede dienften eenig merkelyk voordeel hebben toegcbragt, fomtyds beloont door ampten en andere vergeldingen, waarom zou de wraakneemende rechtvaardigheid de geene niet ftraffen, die door hunne fchelmftukken het gemeine best hebben verftoort of benadeelt? Eindelyk, zoude het wel eene waare dankbaarheid genoemt mogen worden, die niet de erkentenis van 't ontfange weldaadunaar alleenelyk een nieuw weldaad beoogde ? Zonde een eerteeken B.V. het gulde vlies eenen loon , of vergelding konnen geheeten worden, van eene groote overwinning, die op den vyand behaalt is , is dat die behaalde overwinning 'er den voorwerp niet van was ? Hoe zoude dan de dood de ftraf weezen van eenig bedreve misdaad , als zy flegts ftrekte om andere misdaaden te beletten ? Niemand zal eenen vorst befchuldigen , die uit voorzigtigheid eenen groven misdaadigen zyn geheim vonnis des doods buiten iemands weet fnagts 5n den kerker doet onderftaan; niemand zal  isö Wapenhuis der Geloovigen z-a\ dit vonnis als onrechtvaardig afkeuren ; om dat die ftraf tot een anders verbeetering niet zoude konnen dienen : de wraaknemende rechtvaardigheid heeft dan even plaats in 't ftraffe'n der misdaadigen, als de verbeterende. De vryheid van den mensch, zonder dewelke 'er geen zedelyk kwaad ftrafwaardig, nog zedelyk goed verdienftig kan zyn § beftaat dan op de vastfte gronden. Ziet dan, ó menfch, ziet iiw en vryen wil klaarlyk bcweezen ; ziet met wat eene groote begaaftheid God u heeft verrykt : gy zyt door de zelve gelyk aan de Engelen, verheven boven alle de dieren der aarde, den heer en meester van uw doen en laaten, bekwaam tot de deugd, tot de verdienften, en tot een eeuwigduurende geluk : doch zoo gy deezC gifte des Heeren misbruikt, kont gy door uw eige fchuld tot de grootfte rampen vervallen : ziet dan , 't is door deeze vryheid in uwe magt te bekomen, of te verliezen de grootfte goederen, daar den menfch kan naar verlangen wat is nu 't geene daar den mensch gemeinelyk 't meefte naar verlangt ? 't Is het leven , de gezondheid , fterkte, wysheid, rykdommen, eeren, waar-  of Leerredenen. 12 y waardigheden, welluften , goede vrienden , en desgelyke. Waar van heeft den mensch gemeinelyk de meefté afgekeerthcid ? Is 't niet van de dood , ziektens , pynen , droefheid , onwetendheid , armoede , flaavcrny, én dusdaanige ? Kiest dan het een of het ander. Den wyzen Syrachs zoone zegt : God heeft u water , en vuur ( dat is , tegeniflrydige dingen ) voorgefielt, fteekt uw hand uit tot het geene gy wilt, (, en van alle zy den omringelt worl'den, dat den Zaligmaake.r (i) van den tgetrouwen dienaar zegt, dat aan hem .gezeid zal worden : komt in de blydifchap van uiven Heer. Tragt gy naar eere'n en waardigheden ? Zoekt gy naar ) goede vrienden? Öen koninglyken ProI pheet den Heere aanfpreekende zegt {ky. yuwe vrienden zyn my uittermaaten teer xheerlyk geworden 6 God! uittermaaten \ 'zeer is hunne heerlykheid vèrfterkl. De ;ïzaligé zyn hovelingen en princen des hemelsch koningryk, zy zyn vrienden rvan den Allerhoog ft en. Wilt gy ryk zyn (i) Ma t. tf. y. 21. (*) Pf. 13$ f- li, „ JL Deel I  ï$ö Wapenhuis der Gelóovigerl zyn ? Zy bezitten in den Hemel den gêctien, die den oorfprong vun alle goed is» den Schepper en Heer van alle fchatten: deezen bezittende wat kan hun ontbreeken ? De fchatten en rykdommen van deeze wccreld,. daar men zoo ongeregeltlyk naar tragt, worden niet als met arbeid bekomen, met veel angst en zorg bewaart, en met (mart en droefheid Verlooren : de dieven konnenze wegnccmen, en den roest of het vuur "konnenze verderven, en bchalvendit, zy duuren Weinig tyds ; want de dood necmtze den mensch ook tegen zynert dank af: doch de hemelfchc fchatten hebben voor diergelyke gevallen niet te vreezen; vermits zy onder de bewaaring van haaren Schepper zyn. Nogtans A. T. deeze fchatten kont gy u reeds voor den Hemel vergaderen: kiest ze dan in plaats vafl de uittetfte armoede : zyt zorgvuldig, en vlytig irt de oeffening der deugden, en voornaamentlyk in die der werken van liefde, en barmhartigheid; want wie is'er onder alle armen, dcnwclken, indien 't in zyne magt, en van zynen vryen wille afhong, ten tyde van een jaar dagelyks 100 ducaten te winnen, waarmede hy  of Leerredenen. ï^t rijt geheel zyn leven in gemak, en wellusten zoude konnen overbrengen, .'wie Zeg ik, zoude zoo zorgeloos zyn, 'dat hy deeze gelegenheid zonde verzu'ime'n •? Hoe weinige dagen zoude meh hem in ledigheid zien overbrengen? De vermoeidheid zou hem dan niet Verdrieten -, nog den arbeid Verveelëii, .Let 'er dan wel op nietige herveling'! iDen tyd van uw leven by de eeuwigheid vergeleken is veel korter als een .jaar-, ja als eenen dag ten opzigt van t. leven van den öuditcn mensch op 'deeze aarde. 'Op deezen korten tyd kan 'men zig nogtans fchatten vergaderen i Voor het ander leven, te wceten ver:dienften der goede ( werken, door dewelke men eêuwiglyk kan gelukkig zyn: Wat 'wederhóud u dan van .de hand aan 't werk te Haan, om eeuwigë larmoede , en eeuwige elehden te voor* skomeii ? Wat belet u uit dit leyen fchatten al' te zendeii haar het ander ? Wat Vertraagt u dat gy het eeuwig koning* , ryk niet koopt met dien prys,. die ,gy Sdoor uwen vryen wil, en Gods hülpê 'er kont voor geeven. Voor den mensck iis '£ leven en de dood : 't goed en 1cw'aad\ waf hem behaagt, zjzl hem gegeven wpe~I 3 'de n ;  ïj}2 'Wapenhuis der Geloovigen den. Niet te min, ö onbedagtheid! 6 Verblindheid van den mensch! hy peist nauwelyks op 't toekomende. Als een paard of muilezel, die geen verftand hebben, nog met vryen wil begaaft zyn, laat hy zyne gedagten maar fpeelen op 't geene tegenwoordig is: dus' Verzuimt hy de hemelfchc goederen om de aardfche, en vervalt voor eene ty delyke voldoening in de eeuwige elenden. ó Genaadryken God doet doch door uwe kragtdaadige gratie de oogen open van deeze verblinde, op dat zy hunne dooling, en verkeerden keus mogen zien : verandert hunnen wil, en trekt hun hart af van de aardfche zaaken : doet hun de hemelfche beminnen in deeze wereld ; op dat zy de zelve in U hiernaamaals mogen genieten door de glorie. AMEN,  of Leerredenen. 133 ********************* ******************** ZESDE LEERREDEN Bewy zende eenen vryen wil uit dé oplosling der opwerpfels. Dptio vobis datur : eligite hodie quod placet. UI. word keus gegeven : $iest heden 't geene u belieft. J?osüe;.'34. Ir. 15. ,/\.Lhoewel de waarheid van den vryen wil der menfehen zoo fterk gegrond is op de reden, dat een onpartydig en leerzaam verftand zig aan de zelve behoorde over te. geeven: alhoewel de zelve zig zoo klaarlyk vertoont in. de dagelykfche ondervinding, dat. alle de geene van . verftand niet zyn berooft,, haar verbonden zyn te erkenmen, ten zy dat ze hunne oogen voor maar licht vrywilliglyk willen fluiten : alhoewel, eindelyk het fystheem of leering der noodzaakelykheid zoo ongetymt is,, dat men van deeze.leermge. i't zelve zou mogen zeggen, 't geene. .Cicero van de leering van Epicurus I 3 zeide,.  s-34- Wapenhuis der Geloor'gen zeidc, te'wceicn, dat ze eerder, van, de'Maglllraat behoorde geftraft, als van.'deneer aars wederleid te worden. Nogtans. aangezien van den eenen kant de "hardnekkigheid der dwaalgcchen alle geloof te'boven gaat, en de verleiding van dag tot dag aangroeit, en, van 'den, anderen kant de waarheid, van, den vryen wil van een allergrootfte gcwigt is, zoo konnen wy deeze waarheid nooit te'veel ftaavcn. Wy zullen, dan. om de geluovigen des te meer te. yerfterken, en aan onze tegenparty •meerder voldoening te gecven, hunne. voornaamftebewyzen grondig onderzoeken en wederleggen.' Wcest aandagtig, ' 'Den fchryver van "t godloos 'boek fy[{liane de 'la nature willende, het be*WVS van den vryen wil, % wcik word; getrokken uit het innerlyk gevoelen van, den' mensch , om verre werpen , keertzig naar de gemeine wyze der. hard-, nekkighc dwaalgecften tot listen, en ttedrot? "om ten minftcn de ongeleerde in, zvne. netten te vangen.,, hy zegt :. is. Aai "ons ' innerlyk gevoelen, getuigt, dat iry vry zyn , zoo.getuigt het, dat wy vry. zyn op dien oogetdilik dat wy, iet doen if op, den eogenblik tf. vooren f niet op, * " ' deh.  of Leerredenen^ 135 den oogenblik dat wy iet doen ; want alsdan is 't onmogelyk , dat het geene wy doen y niet gefchiede : vervolgens zyn wy bepaalt om dit te doen. : wy zyn dan niet meer onverfchillig om te doen of te laaten, en vervolgens niet meer vry 't zy tot het een , 't zy tot het ander. Ook niet op den oogenblik voor dat wy.doen want het innerlyk gevoelen geeft niet als den tegenwoordigen fiaat der ziel te kennen , en niet dien van den toekomenden oogenblik : vervolgens bewyst het innerlyk gevoelen de vryheid niet in ons .doen, en laaten. Het innerlyk gevoelen igeeft onzen vryen wil te kennen, zoo> :op den oogenblik dat wy iet doen , alsv op den oogenblik te vooren. B. V. eenen armen mensch bid my om een laalmoes ikhaalc eenen huiver uit myne beurs, en geeve hem dien. Ik gevoel e op den oogenblik wanneer ik hem die lalmoes geeve, dat ik my hadde konnen. :onthouden van hem die te geeven ; 1 vermits ik niets gewaar worde, 't ;geene my alsdan meer noodzaakt om / ze te geeven, als op andere voorgaan3 de tyden, wanneer ik hem die hebbe . geweigert. Ik gevocle in my, terwyi ik hem die aalmoes toereike, te.famcir I £ de  136 Wapenhuis der Geloovigen de magt om ze te houden, t'is wel ■waar : terwylen ik hem die aalmoes-, geeve, kan niet {amen haan., dat ik ze niet geeve; want geeven en niet geeven zyn tegenftrydige dingen, die niet konnen famen haan : dog hierom is dit geeven niet volftrekt noodzaakelyk; maaralleen elyk noodzaakelyk uit onderhelling, dat ik die aalmoes met de daad geeve: zy is dan alleen noodzaakelyk door qene noodzaakelykheid des ge-. volgs , mits die aalmoes niet gefchied als- in gevolg van de vrye bepaalingvan mynen wil, welke noodzaakelykheid gèenen den minften hinder doet aan, d;en vryen wil, of aan zyn doen, en laaten. Wilt gy dit zien? OnderHelt dan, dat gy eeh aalmoes geeft aan, den, armen, en" dat eenen voorby gaanden perfopn dit ziet: m deeze onderhelling gefchied uwe aalmoes ook nood-, zaakeiyk gelyk in't voorgaande geval x te weeten door noodzaakelykheid des-, gevolgs of van onderftelling'; want als, dien- perfoon u de aalmoes ziet geeven, is; het wel noodzaakelyk dat gy die geeft ; anderzins, waar het hem onmogelyk u die aalmoes- te zien geeven. Z'olï 'er- nu. wel iemand bekwaam zyn  ef Leerredenen. u wys te maaken, dat het zien van, dien voorby gaanden perfoon u de vry-heid van uwen wil in 't uitreiken deezer aalmoes wegneemt, of verhindert ? Want of deezen perfoon dit ziet, of niet, dit is onverfchillig aan de vryheid van uwen wil , en aan 'tuitreiken van die aalmoes. Maar waarom let dit zien van het geeven der aalmoes niet aan de vryheid in 't geeven? t'is, om dieswil dat dit zien niet kan gefchïeden, nog inderdaad gefchied ten zy naar, eningevolg van de vrye bcpaaling van mynen wil in 't geven der zelve. Gelyk dan deeze noodzaakelykheid des gevolgs,en onderftelling de vryheid geenzins verhindert in dit tweede geval; vervolgens ook niet in het eerfte. Op den eerften oogenblik eer ik de aalmoes gaf, gevoelde ik ook myne vryheid ; want ik gevoelde myne magt,. om die aalmoes den volgenden oogenblik naar myne beliefte te geeven of niet te geeven: dus geeft hier het innerlyk gevoelen alleen den tegenwoordigen ftaat der ziel te kennen; mits het alleenelyk die magt te kennen geeft, de welke ik op. dien oogenblik hebbe om die aalmoes te geeven of te weigeren. Ziet dan die frhynreden als rook verdwynen, Stelt-  I38 Wapenhuis der Geloovigen Stelt Gods voorzienigheid aan alle ons doen, en laaten geene noodzaakelykheid, die by den vryen wil niet kan beftaan; mits aan Gods voorzienigheid alles onderworpen is ? Geene de minfte 1 want zy beftiert alles zoctelyk: zy beftiert den mensch zoodaanigtyk, dat ze hem vry laat in alle zyn doe», en laaten. jy/aar doet ten min/ien Gods onfeilbaare voorziening, door de welke hy reeds al* les te vooren kent en weet, eer het gefchied is § Ook niet:. want-, al is dat Gods allervolmaakfte voorziening niet kan bedrogen worden, en het dus alles, zekerlyk zal gefchieden, 't geene hy voorziet te zullen gefchieden; nogtans *t geene hy voorziet, dat wy vryelyk zullen doen of laaten, dit zullen wy wel zekerlyk; doch ook even zoo vryelyk doen of laaten, gelyk hy dit voorzien heeft. Heeft hy voorzien, dat ik aan den eerhen armen, die my te gemoed zal komen, eene aalmoes zal geeven en aan den tweeden armen de zelve zal weigeren : ik zal de eene aalmoes zekerlyk doen, en de andere zekerlyk laaten; dog dit zal beide vryelyk gefchieden; want ik zal die aalmoes niet geeven uf'weigeren; omdat / God  of Leerredenen. s-3 j God dit voorzien heeft te zullen gefchieden : maar God heeft voorzien, dat ik zc zal geven aan den eenen, en, weigeren aan den anderen; om dat ik ze aan den eenen geeven, en aan den anderen zal weigeren: vervolgensGods voorziening befchouwt wel het toekomende gelyk het zal gefchieden ; doch zy verandert niets aan de wyze, op dewelke het zal gefchieden j mits men reeds onderfteft, dat iet zal gefchieden, of niet, eer dit voorzien word te zullen gefchieden of niet , gelyk men eerst moet onderftellen, dat ik daadelyk eene aalmoes geeve, eer men my die kan daadelyk zien geeven. Als God my daadelyk ziet eene aalmoes geeven, dit zien neemt de vryheid van de aalmoes niet meer, weg, als dat eenen menfch my een aalmoes ziet geeven, waarom zou dan het voorzien der zelve haare vryheid verhinderen? waar het zaaken God niet voorzag, dat ik eene aalmoes zal geven: deeze voorftelling, ik ral een aalmoes geeven, zoude even zekerlyk waar, of cv en zekerlyk vabch zyn, als in't geval dat hy dit voorziet.: nogtans zou ik in het een geval niet meer genoodzaakt zyn die te geeven of te. wei-  540 Wapenhuis der Geloovigen weigeren als in het ander; want van waar zoude my die noodzaakelykheid in het een geval meer komen als in 't ander? De zekerheid dan van eenige zaak brengt geene noodzaakelykheid voort in de zelve, en de voorziening let niet meer aan de vryheid der toekomende dingen, als het daadelyk zien aan de tegenwoordige. Maar kiest den mensch niet noodzaakelyk het grooter goed? Word hy niet gedreeven tot het geene hem meest behaagt ? Word hy niet onverwinnelyk geneigt naar die zyde, daar de groot/ie beweegreden voor zyn ? Is de ziel van den mensch niet gelyk aan eene weegfchaal, de welke in 't nederdaalen van eenen van haare armen noodzaakelyk het zwaarder gewigt volgt ? Legt in elke fchaal een even zwaar gewigt, de fchaalen zullen beide in evengewigt blyven : doet in eene der fchaalen een nieuw gewigt by , zy-zal noodzaakelyk zoo verre nedergedrukt worden, als zy de tegenovergeftelde fchaal in zwaarte des gewigts overtreft. De ziel van den mensch moet dan ook noodzaakelyk onverfchillig blyven , zonder den tenen of den anderen voorwerp te konnen verkiezen, zonder iet te konnen willen.  jbf Leerredenen, t^t teil doen , of laaten, zoo lang de beweegreden gelyk fchynen-, dat is, zoo lang in de verkiezing van kei een of het -ander geen meerder goed fchynt gevonden te worden: dog zoo haast 'er by het een eenige nieuwe beweegreden bykomt, of het goed van de eene zydegrooter fchynt als van de andere , moetze dan door het \elve ook noodzaakelyk bepaalt worden H om dit te willen en te verkiezen. Verre van daar, dat den mensch niets als het geene hem beter dunkt, kan willen of verkiezen «, verre van daar, dat hy noodzaakelyk zou geneigt en gedreven worden^ om te doen of te laaten'tgeene, daar hy de fterkfte beweegredenen voor ziet: de kennis en beweegreden van het goed lokken en beweegen de ziel wel, om dit of dat te doen of te laaten \ daar ze meint, dat het meefte goed word in gevonden : doch het blyft aan den wil alleen over Zig tot het een, of tot het ander te bepaalen; deezen naar dat hy van alle de beweegredenen en haare zwaarte volle kennis heeft bekomen, kan naar beliefte den voorwerp omhelzen of daar laaten. 't Is waar: de ziel overweegt, van welken kant het meefte goed word gevonden: doch dit gefchied niet  fc^jS Wapenhuis der Gelóovigen niet, nog word 'vereischt om haar tót het een, of tot het ander te konnen bepaalen; maar om 'er zig voorzigtiger en verftandiger wyze toe te bepaalen. ; ... .. Wilt gy dóór ondervinding lèërén.; dat 'er tot den keus het grootcr goed niet vereischt word; maar den mensch zig naar beliefte kan bepaalen tot het: geene, daar het meerder goed niet wörd •in gevonden? Stelt aan eenen bedelaar twee heel nieuwe hollandfche du'caatcn voor : zegt dat hy een van de twee kiezc: 'gy zult licnl niet zien haperen, om te overwecgen, in welke vari 'twee het meerder goed word gevonden : hy zal aanftonds eene van beidé verkiezen. Nogtans zal hem het meerder goed tot de geene hy verkiest niet bepaalt hebben; mits dit in geene der twee te vinden was; want zoo onderlid t word, zy zyn beide heel nieuw; en in alles zoo gelyk, dat 'er geen 't minftc verfchil in te merken is. Hy bepaalt zig dan zeiver tot de cené meer' als tot de andere door de werkzaame kragt, die aan zyne ziel eigen is. Nog wilt ons niet zeggen : hy kiest de eené ducaaty en niet de. andereop dat hy  of Leerredenen. 14^ Kinderzin s van alle beide niet zoude berooft blyven, of om aldus zyne vryheid ie betoonen , of eenige di-ergelyke beweegreden , die hy zjg voorjfelt. Wilt ons dit niet zeggen : dit alles is ons genoeg bekent; maar ten maakt den knoop niet los; Is het om zyne vryheid te betoonen, dat hy de eene ducaat voor de andere kiest, zoo is hy dun vry, of meint ten minfteh dat hy vry is. Ziet gy niet, ongelukkige, dat gy uwe leering ontgrond door uwe eige gronden? Kiest hy de eene ducaat voor de andere, om niet van alle beide berooft te blyvcii} of Om eenige desgclykebèwecgredcü? Ik vraage Weder van ul. indien hy de ander ducaat had gekozen, zoude hy alsdan die oogmerken ook niet hebben konnen bereiken? Zoude hy niet een ducaat vaii evengroote waarde gehad hebben, indien hy de andere had verkozen ? Zoude hy zyne vryheid in 't kiezen niet even betoont hebben, als hy de andere ducaat had genomen? Geeft ons dan de reden, en toont ons dit meerder goed, 't welk hem Volgens til. fystheem tot dien keus meer als tot êenen anderen bepaalt heeft, t'is dan ■Jsëer belachgelyk 't geene Spinoza zegt, - " té  ïvfsf Wapenhuis der Geloovigen te weeten, dat, als eenen mensch door honger en dorst even zeer gedrukt zynde-, hem de fpys en drank in gelyken afftand voorgeftelt word; en 'er geene reden is j, waarom hy eerder van dé fpyfe als van den drank zoude beginnen te neemen, in die evenredigheid zoude van honger en dorst moeten herVen. Immers waarom zoude dien mensch niet eerst wat van defpys, en alsdan eenen teug of twee van den drank konnen neemen, of in tegendeel eerst met den drank beginnen, en dan met de fpys eindigen? Ik laate my voorhaan dat Spinofa in dit geval geftelt zynde-, zyne leer door zyne werken zoude hebben tegengefproken. Deeze reden was immers alleen genoeg, om van een van beide beginnen te neemen te weeteti om niet dwaazelyk te blyven haperen» en zig van honger en dorst niet té laaten fterven : nogtans deeze reden was niet genoeg om meer van 't een, als van't ander eerst te beginnen; want deeze grypt even .plaats voor het tegendeel. Wie neemt dan deeze onverfchilïigheid weg-, ten zy de ziel zeiver door haare eige kragt ? Of dat onze tegenllryders ons die beweegreden aanwyzen. Eënv  of Leerredenen. T45 Eenige zeggen ; het zyn de voorwerpen zelver , die om de goedheid, die 'er in word gevonden., of die men 'er meint in te weezen , op onze ziel eenen noodzaakelyken indruk doen volgens onz,en verfcheiden aard, of 'lighaams gefiehenis, of volgens de verfcheide gewoontens , ende genegentheden. Alhoewel de voorwerpen door hunne goedheid eenig indruk doen op de gemoederen ; deezen is nogtans nooit zoodaanig, dat 'er in ons geen vermogen overblyft, om 'er onze toeftemming aan te weigeren , en dus dien voorwerp te laaten vaaren ; want dien indruk ftelt ons dien voorwerp nooit voor als alle goed behelzende ; maar laat 'er ons altyd eenig kwaad of fchyn van kwaad in bemerken , B. V. dat hy ons tot beietfel dient aan eenig ander goed, en dus kan men ook dien voorwerp laatexi vaaren. Onderdek voor eenen oogent blik, dat onder ieder van twee tellooi'i'en een Huk geld ligt, en dat men aan ! eenen armen menfch, aan wie het ge!:heelyk onbekent is, wat foort van nnunt, en hoe veel 1er onder ieder verborgen is ,. den keus geeft om een »van twee voor zig te houden. Hy zal //. Deel. K zon-  \M Wapenhuis der Geloovigen zonder twyffel een van twee kiezen \ maar waarom doch kiest hy meer het geld, 't welk onder d'een telloor ligt, •als 't geene onder d'ander ligt ? Heelt het geld, 't welk hy verkiest, hem dien indruk gegeeven ? Neen , want hoe zoude 't geene hem teeneillaal onbekent is, hem dusdaanigen indruk konnen geeven ? Blyit gy, 6 ongeloovige ! niet te miu hardnekkig by uw gevoelen ? Ik vraage ul. dan weder s hoe komt het dan, dat het geld, 't ■welk onder den anderen telloor lag , en 't welk hy heeft laaten vaaren, hem geenen desgelyken indruk heeft gegeven, bezonderlyk daar dit geld van meerder waarde" konde zyn ? Dit zou immers noodzaakelyk hebben moeten gefchieden, en dus "zoude het aan dien sirmen mensch hebben moeten onmogelyk zyn het eene geld voor het an4er te verkiezen. Het is dan zonneklaar dat de ziel nog van den voorwerp, nog van zyn meerder goed tot 'het willen bepaalt word. Eenige eindelyk den knoop niet kon.nendc losfen, tragten onbefchaamdelyk hem door te kappen: doch zy haan al ver nerFens. 'Br zyn, zeggen zy, altyd.  of Leerredenen, ■ X'aliyd eenige ongevoelyke, en onbekende 'beweegredenen, door de welke onzen wil Inoodzaakelyk tót de eene zyde geboogt word. Maar hóe weeten zy, dat 'ei* zulke beweegredenen zyn, is dat zy die niet kennen? Hoe kan iet iemand ieve'rs toe beweegen, indien dit onbekent is? Men zoude dan willen óf niet willen*, en dit zonder te weéten waatom. Willen zy misfehiéh den wil van den mensch gelyk maaken aan een huk yfer -, het welk door pnzienelyke uitviöeijhgeh van den zeilfteen getrokken ] Word? Dén mensch weet immers-, waari öih. hy iet dóet óf laat: hy overweegt de beweegredenen, hy vergelyktze by malkanderen, en eindclyk door de inwendige kragt dér ziel "bepaalt hy zig; 3m d'een meer als, d'ander te volgen, iDoch kan den wil dit doen, als de -/oorwerpeh ih alles gelyk zyn, of'er ^eene öngelykheid in bemerkt word, 100 befluite ik, datzé dit dan Ook kari loen, als 'er van den eenen kant een i-rootcr goed, of fterkere beweegredeïen zyn, en dat vervolgens de ziel het . minder goed vóór het meerder kan yer' kiezen, of men moet tegen de hedenK 2 daag-  Ï48 Wapenhuis der Geloovigen daagfche ondervinding (taandehouden, dat'men nooit onverftandiglyk kan te werk gaan. Wat het voorbeeld betreft Van de weegfchaal: dit kan hier niet gelden , ten zy men wilt onderftellen, dat 'er in de zelve eenen werkzaamen oorfprong of eene ziel is, door de welke de weegfchaal zig naar beliefte na de een of d'ander zyde kan beweegen. Neen, dit voorbeeld komt dan hier niet te pas : de weegfchaal heeft in zig dufdaanig vermoogen of kragt niet. Op datze dan tot de eene meer als tot de andere ■zyde geneigt worde, moetze daar toe door de zwaarte van 't gewigt, het welk in de eene fchaal zwaarder is als in de andere, bepaalt worden : doch den mensch, zoo wy nu genoeg gezeid hebben, heeft in zyne ziel eene werkeaame kragt, door de welke zy zig, het zy naar de eene, het zy naar de andere zyde kan bepaalen. Was 'den mensch evenwel niet beter Zonder vtyheid? Is deeze niet een fchadelyk en ongelukkig gefchenk gelyk aan een mes, 't welk eenen vader aan eenen uitzinnigen of raazenden zoon in handen geeft ? Den autheur. van den Catechifme  of Leerredenen. f 4^ philofopkique ( van uitzinnigheid de vryheid met de •» uitzinnigheid te vergelyken? Men y> kan twyffelen, of Bayle en Voltaire r> hun volle verhand wel hadden, als ■*> zy aldus redeneerden. Ten eerhen, * is den uitzinnigen meeher van zig '<» zeiven? Kan de beraading en oplet » tendheid plaats grypen in het geene r, hy doet ? Eenen vryen wil is verlicht r, door een gezond verhand; ten hangt » maar aan hem zyn licht of onder» regting te volgen. De hartstogten » konnen hem de heerfchappy over t> zyn zeiven betwisten; doch zy kon- * nen de zelve hem niet ontneemen, >•> zonder dat hy zig zeiver daar toe » bepaalt. Ten tweeden, 't zwaard kan r> in dë hand van eenen die in ralèrnye n is, niets goeds uitwerken; de vry» heid is den oorfprong en groudflag t. der deugden, van den verdienden r, loon, en van eene dienstbewyzing, y> die God waardig is. Ten derden eex nen vader kan altyd by zynen zoon n niet 00 Liv. i.chap. 3. §• 4- 'J K 3  t^o Wapenhuis der Geloovigen r> niet weczen, om 't gebruik van dit *> zwaard te bellieren, nog hy kan hem 3? overal die hulp geeven, dieevenrec■» dig is aan. 't gevaar, het welk hy y> heeft van den. kant van dit rampzam lig werktuig : doch het godlyk licht y> en den byftand der genade zyn nooit v van onze vryheid afgefchciden.'' Is den vryen wil of de vryheid der ziel hierom een fchadelyk eh ongelukkig gefchenk, om dat men die tot het kwaad misbruikt: 't hangt dan maar af van; onze materialisten 'er voor zig zelve, een gelukkig en voordeelig gefchenk; van te maaken : dat ze maar beginnen, hunnen vryen wil tot het goed en tot deugd te gebruiken. ïx het misfehien hierom dat zy aan de redcnloQze dieren willen gelyk zyn in weezen, om dat hun verhand en reden, 't welk zy maar al te veel tot kwaad mis-, bruiken, van hun ook een kwaad gefchenk geagt word' : dat zy 'er dan een goed- gefchenk van maaken methunne dwaalingen af te zweeren, en hun, verhand aan de. rechte reden, en. aan, Gods openbaaring te onderwerpen. De. vryheid! van den mensch is waar-, lyk een, goed gefchenk, 't welk hem. Gpd  of Leerredenen, \§t God tot zyn goed, en eeuwig geluk heeft gegeven : het misbruik van dit gefchenk tot de zonde is wel kwaad: i doch aan wie ten zy aan den zondaar , die het misbruikt, is dit toe te fchryven? Aan God dan, die om de befte eindens, te weeten op dat den mensch met vryheid begaaft zynde de deugden zoude konnen oeftenen, en zyn eeuwig geluk verdienen, dit goed aan hem had gegeven, komt niet als eer, lof en dankzegging toe. Maar wat goed einde zoude eenen vader konnen hebben, om aan zynen raazenden zoon een mes te geeven, waar mede hy voorziet, dat 11 hy zig het leven zal beneemen ? Eri indien hy nog eenig einde had, zou 11 dit einde niet moeten wyken aan het kwaad, 't welk den uitzinnigen zigonvry williglyk aandoet ? 't Is geheel anders : i in ons geval der vryheid: deeze maakt i den zondaar bekwaam, om loffelyk t en verdienftiglyk te werken; doch het mes dient aan den raazenden niet om ! i tot zyn voordeel te gebruiken : daarenboven God geeft aan den zondaar de magt, en een gebod van die vry- Iheid tot zyn voordeel te gebruiken; doch den vader geeft aan dien raazenK 4 den  $5*' Wapenhuis der GeloQvigeft den de magt niet om dit mes tot zyn voordeel te gebruiken, en 't zoude eene dwaasheid zyn hem daar toe een gebod te geeven. Eindclyk het kwaad gebruik der vryheid, het welk tegen Gods wil gefchied, is zomtyds aan hem eene gelegenheid, om zyne godlyke eigenfehappen, B, V, zyne genade in den zondaar te fpaaren , of zyne barmhartigheid in hem te bekeeren, metmeer•der luister te doen blyken; doch kan dien vader de dood van zynen zoon tot zyns zoons meerder goed doen dienen ? 't Blykt dan van alle kanten, dat de vryheid aan 't menfchelyk geflagt een goed gefchenk is, waar door 't boven den rang der beeften verre is verheven, Schjnt het eventwel niet tegenfirjdig aan Gods heiligheid en goedheid de vry heid te vergunnen aan de geene, die hy voorziet, datze de zelve tot zpnden zullen misbruiken ? Of als hy die reeds gegeven had, moest hy ze ten min/ten niet tegenhouden, en bewaaren, pf den mensch beletten die te gebruiken in die omstandigheden ,. in dewelke hy voorziet, dat hy zp kwaalyk, en tot zyn verderf zyal gébruiken ? Geenzins ; want 't is Gods fehuld niet, maar die van den menfch, dat  ■ of Leerredenen. i 5 § dat hy zyne vryheid misbruikende zondigt : nog 't is de vryheid niet, die den menfch tot verderf dient ; maar het misbruik der zelve : God heeft dan geene verbintenis om de vryheid van den mensch in te trekken , als den mensch bereid is de zelve te misbruiken. En van waar zoude doch God daar toe meer verbintenis hebben, als om den mensch voor eenigen tyd blind te maaken, of zyne oogen uit te rukken , als hy die tot ontugtige voorwerpen wilt gebruiken? God zoude den mensch dan ook voor eenigen tyd hom moeten maaken, of hem de tong uitfnyden, als hy wilt Godslasteringen fpreeken, ofvalfche leeringen uitftroeirjen : hy zoude den mensch dan ook de handen moeten afkappen, of die vastbinden, als hy die tot kwaade fchriften wilde gebruiken. Voorwaar als dit zoo was, hoe meenige blinden, hommen en verminkten zoude men onder de oiv geloovigen vinden ? Zoude men zig niet belachgelyk maaken, indien men zeidc, dat het aan Gods goedheid en heiligheid tegenftrydig fchynt, aan den mensch de oogen, tong en handen te 1 vergunnen, om dat hy voorziet dat die tot  ■fe^ Wapenkuis der Geloovigen tot kwaad zullen misbruikt worden? of dat hy de wyngaarden van de aardè moest uitroeijen-, om dat hy voorziet, dat 'er eenige zig door den wyn zullen dronken maaken ? Is 't niet even belachgelyk te houden fraan, dat God ten minften de wyngaarden dit jaar zoude hebben moeten onvrugtbaar maaken, of die druiven niet hebben laaten ryp worden, als hy voorzag, dat devrugten van dit jaar metter tyd tot dronkenschap zoude misbruikt worden ? Eenen Koning zoude dan ook geene wetten meer mogen geeven; eenen brouwer geen bier mogen brouwen, nog eenen bakker brood bakken: men zoude aan de materialisten nog pennen, nog papier, nog inkt meer mogen ver-' koopen \ mits deeze alle tot kwaad meenigmaai misoruiKt woraen. Auuen, zy deeze gevolgen aanneemen? O- ■ 1 Ivk den H. Aueustmus (b) zcet: »dat •» de vrvheid weggenomen zvnde, alle —. j „___ . ... » verre (b) Lib. 5-de.Civ. Dei.  of Leerredenen, I^ ij i», verregefmceten, de wetten te ver* geefsch worden gegeven, alle beris», pingen, lof, veragting en aanwak» keringen te vergeefsch worden gen daan, en dat 'er den loon voor de y> goede, en de ftraffcn voor de kwaade » zonder recht geftelt zyn." Eeniederkan dan hier uit gemakkelyk vatten, hoe valsch het fystheem moet zyn» :duar die ongerymthedcn uit volgen, t'is; immers niet geloovelyk, dat het geloaven van eene dufdaanige waarheid uit zig zelve zoude aanleiding geeven, tot verderf van den ftaat, en 't igenpodfchap: dit zoude nogtans gefchieIden, indien 't fystheem, 't geene wy bevegten, waar was; want als dit valsch igevoelen by het gemein volk de overhand kreeg , zouden alle de kwaadV willige zig onfchuldigen ; om dat zy zig zouden laaten voorhaan, of zig inbeelden, dat zy de fchclmftukken door hunnen vryen wil niet hadden bedreven; maar dooreen onverwinnelyk noodlot daar toe genoodzaakt, en aangedreven waren geweest. En genomen, Idatze hierom de ftraffen, die van de wet geftelt zyn, niet ontkwameni zy Ezouden zig niet te min tóaten voor* haan.  tg6 Wapenhuis der Geloovigen flash* datze voor God geene fchulei hadden, den welken, aangezien hy de noodzaakelyke werken niet kan ftraffen , zoo den fchry ver van 't fyfiheme de la nature zeiver leert, hun vervolgens nog hier, nog hiernaamaals zoude ftraffen : en dus zoude den fterkften toom tegen de misdryven worden weggenoomen, en eene wyde poort geopent aan alle boosheid, waar uit een onherftelbaar verderf voor 't gemeine best, en maatfehappy zoude volgen. Maar dat onze verlichte geeften ons eens aanwyzen, wat kwaad 'er kan volgen uit de" leering van de menfehelyke vryheid. Als. deeze leering valsch was, waarin zoude zy dan tot naardeel der maatfehappy dienen ? Immers nievers in: de natuur zoude altyd haaren zeiven gang hebben; want de leering, en 't gevoelen van de menfehelyke vryheid konnen de altydduurende wetten van het noodlot (zoo 'er een was) niet veranderen. Doch als onze leering en gevoelen van den vryen wil waar zyn, zynze te famen zeer voordeelig;"mits door onzen raad, aanwakkering , beloften en hope van loon, dreigementen en vreeze der ftraffen aan  of Leerredenen. ji^ y de "maatfehappy veele goederen konnen bezorgt, en van haar veele onheilen afgeweert worden. Wy hebben nu, allerlieffte toehoorders, 't zy door natuurlyke redenen, !t zy door oplosling der opwerpfels den vryen wil van den mensch genoeg bewcezen, zoo dat'er niemand van deeze waarheid kan onbewust zyn: maar is 't genoeg deeze waarheid te kennen ? Neen, 't is niet genoeg te weeten, dat wy eenen vryen wil hebben : wy moeten deezen ook wel gebruiken, 't zv in 't goed te doen, 't zy in 't kwaad te vlugten. In een woord indien wy begeeren, zoo de rede zeiver vereischt, onzen wille op het volmaakfte, enten meeften voordeel te gebruiken , wy moeten den zeiven gelyk maaken of doen overeenkomen met den wille Gods: alsdan zyn wy buiten alle gevaar van .ievers in te dwaalen, en verzekert van altyd wel te doen- Onze ziel is als een kondig uurwerk door God den opperkonftenaar gemaakt; den vryen wil der ziel is'er als den wyzer van: 't is een uurwerk, 't welk niet door fout van den konftenaar, maar door zyne eige fchuld, door fout van'den mensch  Ï58 Wapenhuis der Geloovigen mensch-, die het moet beftieren, kart dwaalen in zyne beweegingen; en eilaas ! Dit zedelyk uurwerk doolt maar al te dikwils : het ftaat fomtyds ftil, als het moest werken, ol' doen 't geene is geboden, en zig moeit beweegen om Gods wil te volbrengen: 't wyst fomtyds de uuren tegénftrydiglyk aan de Zon, naar dé welke het moest geregelt worden ; ik Wit zeggen , het doet fomtyds dingen, die tegenftrydig zyri aan Gods geboden. Dit zoo zynde, kan men voor zeker zeggen, dat dit zedelyk uurwerk niet deugt, en dat het moet verbetert worden. Wat moet dart den mensch den bellier der van dit uurwerk doen, ten zy het geene men doet met een ftoffelyk uurwerk-, hét welk de uuren verkeerdelyk wyst? Den befiierder beziet de Zon, en aanmerkt wat uur zy wyst op den Zonwyzer , en doet alsdan het uurwerk met de zelve overeenkomen in het aahwyzen der tiureh. Aldus behoort den mensch ook te doen : God is (in eerien zedelyken zin gefprooken) die zön, die in haare bcweegingen niet kan dooien; want alle haare beweegingen zyn wezentlyk goed : den mensch moet dan het zede- lyk  of Leerredenen. ï^g ïyk uurwerk zyner ziel naar die mystieke Zon regelen; hy moet den wyzer zyner ziel, of haaren wil juist doen overeenkomen met Gods wil, niet alleen elyk alles doende, 't geene God wilt en gebied, en vluchtende 't geene Van hem verboden is; maar ook zynen wil geheelyk onderwerpende aan Gods toelaatendcn en werkenden wil v altyd te vredcn zynde met het geene God hem overzend, of laat overkomen, 't zy dit aan de natuurlyke genegenheid overeenkomt of niet. Deeze overgeeving Van onzen wil in den wille Gods is niet alleenelyk eene alleraansena-amlte oiferhande aan hem: maar ook voor ons een allergrootfte goed zelis in dit leven; Want den geenen^ die wel te vreden is met alles 't geene God hem in dcezé weereld laat overkomen, 't zy ziekte, pynen, kwellingen, droefheid, armoede, vervolging, verlies van kinderen, van goederen, Van eer en faam, enz., dit alles aanziende of als rechtvaardige ftraffen zyner zonden, of als geneesmiddels om hem van zyne gebreken te zuiveren, of om hem als een goud door 't vuur te beproeven, om hem de gelegenheid te gee-  l6o Wapenhuis der Geloovigen geeven tot de ootmoedigheid, en andere deugden en verdienften, deezen mensch maakt de onheilen, die hy evenwel zoude moeten onderdaan, niet alleen veel ligter om te lyden : hy vermindert niet alleen de droefheid, die ze hem zoude baaren; maar hy bezorgt zig ook daar door eenen voorfmaak des hemels, eenen allerzoetften vrede des harten. Al verpligte ons de rechte reden niet, om onzen wil geheel over te geeven in den wil van God, zouden deeze voordeden niet ger genoeg zyn, om eenen redelyken mensch daar toe te beweegen? Laat ons dan, A.T. dit goed gebruik maaken van onzen wil, met naar Gods wil alles te lyden, en te doen, het geene hem behaagt ons te gebieden, ons over te zenden, of te laaten overkomen, op dat wy hiernamaals tegen onzen wil niet gedwongen worden zynen wil eeuwigïyk te volbrengen in 't lyden van altydduurende tormenten; maar ihtegen- zen wil, die wy hebben afgegaan om hpm aan (toUs wil . p-elvkvormig te ■manken. p-eheelvk verzaad te zien door de hemelfche goederen. AMEN. ZEVENDE  '&/ Leerredenen-, ï-fjt- ZÉVEN DÉ LEÊIUIÉDEN jBewy-zende dat de ziel van des nïenscli onftervelyk isi i "Nolitè timëre eosi, cju'i occiduïrt 'corpus-i animam autem «oh polTunt oeeideres «-JVilt de 'geene toïeï 'vreezen-, die het lig'kaam dooden ■': maar de ziel niet kon-, nen dooden. Matt. io. Tv'. 28-. < Ï^R ïs aan de goede niets aang'enaïïner, As, T-. neg aan de kwaade Wées= j'felyker als deonltervelykheid der ziel; Want zoo grooten' troost als zy aan de l.goede bybrengt 'tusfehen de elenden deezer weefckl» zoo groóte bekoinmeI['ring en ongerustheid veroorzaakt zy l aan de kwaade in 't midden der welrtvisteïi-, 'daar zy in zwemmen. De goede, i'ferwvlen zy door ziekte, imartcn en «droefheid worden overvallen; terwy^ iïen hun den, tegcnfpecd-, of armoede fnedefdfukt; terwylen zy tèn onrecht 1'gelaste'rt en Vervolgt wórden, en hun lalle menfchelyke hulp óf troost outjt"breeken, peizen dat hunne -ziel, naaf1 • il. Deel, L dat  Ji$2, Wapenhuis der Geloovigen dat het Iighaam door den arbeid en lyden verlieten is, zal overblyvcn om een gelukkig en eeuwigduurende leven te beginnen. In tegendeel de kwaade ovcrweegende dat de ziel met het Iighaam niet zal derven hebben nooit eene opregte vreugd en volkome voldoening in 't midden der vermaak en; ja de vrees voor het toekomende leven doen de wellusten , die zy genieten, meenigmaal met bitterheid, en pynelyke ongerustheid vermengt zyn; hierom om van deeze ongemakken ontllagen te zyn,zoeleen zy leeraars naar hunnen fmaak, die de onftervclykheid der ziel ontkennen: zy tragten zclver hef gepeis der on-. ftervelykheid uit hun hart te bannen: zy doen at wat zy können, om zig té laaten voorftaan, dat hunne ziel den zeiven ondergang heelt gelyk die der beeften. Doch het tegendeel zullen wy bewyzen uit de overweeging van de natuur der ziel, doende ul. zien, dat de zelve van natuurwcegen nooit kan fteryen of vergaan. Weest aandagtig. 't Was niette vergeefs, dat den Za-> ligmaakcr zyne leerlingen vermaande, dat ze niet moeften vreezen de geene het Iighaam dooden, maar de ziel niet kon-  'of Leerredenen, 16% k-onnen dooden-, want het Iighaam kali niet alleenelyk vergaan door de vernieting-, gelyk alle fchepfels door Gods almogendheid konnen vergaan-, en inderdaad zouden Vergaart-, als hy huri -Zynen bcWaarehden invloed ontrok: maar het Iighaam kan ook vergaan dóór de bederving , mits het beftaat uit deè■1'ëri -, 'dié van m'alkandereh konnen gé~ fcheïden worden. Dóch 'de ziel is onftoffelyk-, zy is eenvoudig-, zy beftaat uit geene deelen-, zy heeft gêénè te•genftf ydigé hoedaanigheden: zy heelt dus in -zig "niet den Öo'rfpröng der bedervenis * zy kan dan uit haare natuur niét vergaan of fterven. Het yeriyii, hét Welk liet Iighaam vergiftigt, kan de ziel biet befchadigeh : het zwaard het welk het Iighaam doórlteekt-, kan dé 'ziel niet raaken : het vuur kan het Iighaam verbranden-, maar dé ziél niet hinderen: dé fchepfels konnen malkanderen doen vérgaan \ doch alléén door de bedervenis, waar doof de wezentlyke form wei te niet gaat, ïnaar niet de hof, de welke noodzaakelyk altyd óverblyft; want gelyk hét niet is iii ife magt van een fchepfel iet uit niet h> % té  Wapenhuis der Geloovigen te maaken, zoo is't ook in haare magt niet, iet te vernietigen, of zoo te doen vergaan, dat 'er niets meer van ovcrhlyft. Maar vermits de ziel vit geene iiof, nog uit eenige deelen beftaat, zoo 'kan'zc niet vergaan als door de vernie- ) ting, de - welke in de magt van geene fchepfels is : geene fchepfels konnen dan de ziel doen vergaan, of fterven. \ Dit bewvst Cicero O) aldus: « wy kon„ nen wat de kennis der ziel aangaat „ niet twyffelen, ten zy wy in het gee„ ne de natuurkunde raakt geheel bot „ zyn, of 'er isby de ziel niets gemengt, „ niets bveenverzamelt, niets te faamen „ gevoegt, niets dobbel, 't Welk zoö „ zyndc, zoo kan de ziel niet gefchei„ den, nog verdeilt, nog in Hukken .„ gebroken, nogvaneengetrokken wor„ den, en vervolgens kanze met ver.„ gaan \ want den ondergang is als „ eenen afscheid, en fcheiding, en ont„ trekking, of ontblooting van die dee„ len, dewelke voor den ondergang te „ faamen gevoegt waren. Welke zoude dan de reden van haa- ren  I of Leerredenen. ' l 6-f ren ondergang konnen zyn ? Is 't misfehieh het gebrek des lighaams, als dit geftorven is ? Neen : de ziel hangt* van 't zelve niet af in zyn weezen: zy heeft het Iighaam niet noodig nog. tot haar beftaan, nog tot haare eige werkingen. Niet tot haar beftaan; want zy is even als het Iighaam eene zelfftandigheid, ja eene geeftelyke en in zig' zelve eene volkome of volledige zelf! Handigheid, dewelke om te beftaan y geenen onderwerp vereischt; En waarom zoude doch de ziel , die van eene geheel verfcheide natuur is, en dus eene i geheel ondcrfcheide beftandelykheidS heeft als het Iighaam , niet zoo wek konnen, blyven'zonder het Iighaam, ■ als dit eenigen tyd blyft zonderde ziel. De ziel heeft het Iighaam ook niet noo< dig tot haare eige werking want al ihangtze van 't Iighaam afinfbmmige \ van haare werkingen, tot dewelke ook i de zinnen faamen moeten komen, zoo !lang zy met het zelVevereenigtis; nog-i tans hangtze van het Iighaam of lig1 haamelyke zinnen alleenelyk af als van/ i dé dienaars en boden, die de voorwerI pen aandienen, en niet als van den ei; gen onderwerp van haare- gepeizen» L 3 want„  1.6.6 Wapenhuis der Geloovigen, want, mits deeze eene,Qnftoffelykewef"-tirig zyn , zoo konnen zy in geene lig-, baamelyk-e zintuigen onderworpen.zyn» nog door eenig ftoffelyk vermogen volbragt- worden De ziel heeft zig ten tyde van haare- vereening met het iighaam ,. gelyk eenen menschwiens oogen noodzaakelyk, op eene fontein gevestigt zyn,_ en die niet anders, kan, %icn, ahs % geene in dit water-a.ls in, eenen fpicgel verbeeld word. Gelyk nit dien rnensch niets meer-zoude konnen zien, als die fontein onklaar is gemaakt, niet al of de oog de fontein, voor haaren onderwerp had;- maar omdat ze de zie-, nelyke- gedaanten-s,, zonder de- welkemen niet kanzi'cn,. van, de fontein ontfangt:. aldus, kan de ziel niet verftaan,, als.: de verbeelding onthelt of geftport is. Nogtans gelyk het Iighaam , ** welk eene lydende z-elfftandigheid is, zonder de ziel beweegt kan, worden, van een. ander. Iighaam-, zoo kan ook de ziel,, die eenen, werkzaaffien oprfprong is,, zig zelve- zonder het iighaam beweegen. van 't- een gepeis in, 't ander, ja zy kan zonder- het- Iighaam veel volmaakter peizen als in, het zelve; mits; het- Iighaam , 't welk aap de. bederving  ef Leerredenen. (onderworpen is, de ziel befwaart en (belemmert in haare volmaakfte werkingen. Getuigen hier van, dat de ziel niet alleen de kennis van het inbeeldende vermogen, en van de uitwendige zinnen fomtyds verbetert, de waarheid agterhaalt, en onftoffelyke dingen begrypt , die buiten hun begryp zyn. Al is 't zaaken dan, dat een dood Iighaam door de ziel niet meer word beftiert, en wy 'er de veelvoudige beweegingen niet meer' in merken, die wy 'er te vooren zagen, mag men hierom belluiten, dat ook de ziel dood is? Geenzins : 't waar immers eene dwaasheid, als het fchip verlieten, bedorven, verIgaan; of onbruikbaar zynde, 'er den ftierman niet meer in is, of men in dit fchip, als 't op den oever ligt, de beI weegingen niet meer gewaar word gelyk te vooren,'t waar eene dwaasheid |zig te laaten voorftaan, dat den ftieri man dood is, of met het fchip vergaan is. ! 't Is dan al zoo ongerymt uit de dood ] des lighaams de dood der ziel te v illen befluiten. Zoude mogelyk de ziel niet konncn 1 bedorven worden door baaren eigen ïvoorwerp, te weeten door de verftaanL 4 baare  ï68 Waf en'huïs der Geïbdrigenbaare duigen, gelyk cle ondervinding leert, dat de zinnen door de uïtdeekeadheid van baaren voorwerp-gekrenkt, verzwakt en bedorven worden ? Geenzins ; want at is dat het gezigt verzwakt word, en geheel kan ves>gaan» dooi:- al te helder licht, en het gehoordoor al te- feherp geluid, nogtans-- deziel lyd geenzins van- haaren voorwerp v hoe zeer verdaanbaai' den zeiven ook zv^ja hoe meer verdaanbaai'eene zaak is", hoe meer- zy te afgetrokken van, alle ftof, hoe meer in getal de> verdaanbaare voorwerpen zyn, hoe volmaakte!?- de ziel word door de kennis van haare onderwerpen.. De-' ziel van den mensch vergaat ook niet by gebrek van< eenig einde, waer toe zy zoude dienen;- want de ziel is naar de dood des; lighaams niet onnut, gelyk die der beeften zoude weezen; indien zy ondoffelyk waren gelyk die der menfehen::. want de- ziel van den mensch dient omden loon van haare werken te-ontfangen., te weeteu ©f om in de eeuwigduurende gelukzaligheid haaren Schepper • te verheerlyken, indien zy wel' heeft; gedaan ; of om akydtmrende draffén te ondierdaan., indien zy kwalyk heeft  ef Leerredenen-* "?6f> gedaan : de ziet vergaat of fterft da« nooit by gebrek van einde, waar toe Zy zoude konnen dienen. Gy zult mogelyk zeggen : God vernietigt misfehien de zielen, als zy van hunne lighaamerb zyn afgefcheiden, Hoe ? Zoude by eene ziel vernietigen, die aan geene bederving onderworpen is?hy, die het Iighaam naar des zelfs verrotting niet vernietigt; maar altyd de ftof van 't zelve ©verlaat, zoude hy de ziel vernietigen, die altyd kan dienftig zyn tot haar einde ? Zoude hy het meefterftuk van zyne almogendheid, dit edel beeld van zyn godlyk weezen vernietigen, dié van 't begin des werelds af tot nu toezelfs geen een zandeken heeft vernietigt? Wat fchyn of fwym van waarheid ?■ Men ziet onder alle de lighaamen? van deeze wereld eenige in htm eerfte weezen, 't welk zy van den Schepper 5 hebben ontfangen, blyven volharden, B. V. de hemelen , vafte ftarren, en plai ncetcn : andere ziet men van weezen j geduurig veranderen, door het vermanij gelen van de eeneform voor eene an--dcre, die 'er op volgt: doch geene ziet • ! men geheelyk ophouden, of in hunnen •niet vervallen : zoude dan, daar de ftof on-  lyo Wapenhuis der Geloovigen onbedervelyk is, de ziel aan de be« derving of dood onderworpen zyn ? Zoude het edelfte fchepfel het verworpenfte zyn ? Zoude den mensch, tot wiens gebruik de boomen en kruiden jaarlyks op nieuw uitfpruiten, alleen fterven zonder ooit meer te herleven ? Hy die alleen kent het geluk van 'er te weezen , en den fchrik van te fterven, zoude hy teenemaal vergaan? Neen: t'is God even min leet de ziel van den mensch te hebben gefchapen, als de zierkens, die door de locht vliegen, de welke hy bewaart. Men moet dan befluiten, dat de ziel van den mensch op geenerlei wyze vergaat; maar onftervelyk is. My dunkt, ik hoore de Materialisten Opwerpen : de ziel der heeften, die volgens het gevoelen van fommige ook en ftoffelyk is, fterft met hun Iighaam, waarom zou dan de ziel van den mensch naar de dood van zyn Iighaam overblyven ? Mag ik ut. met Cicero (bi) niet aldus aanipreeken : >■> Zult gy, aan wie » God eene ziel gegeven heeft, daar v> niets. Q') Lib. de fene-ft. cap. 21.  of Leerredenen. j^t|* niets uitneemender of godlyker is, j? als de zelve, u zoo verleegen, dat .» gy tusfehen u en tusfehen een beest » geen verfchil meint te vinden ?" Ziet I gy da,n niet, dat de ziel der beeften naar de dood huns lighaams onnut zou-: i de zyn ? 'Waar toe zynze aan hun lig-, haam vervoegt, ten zy enkelyk om, tot dienst van den mensch die weiv ;kingen te doen, die aan hunnen aard jeigen is? Zy zyn nog met reden, nog ! met verhand , nog met vryheid begaaft: j dus zynze niet bekwaam hunnen Schcp-jner- te kennen, en te beminnen :. hun. idocn en laaten is dan eene noodzaa-, kelykheid der natuur, die nog loon,, nog ftraf waardig is.. Waar zouden hun-, nc zielen dan dienen naar dit leven? ! Den ftigter der natuur doet niets te vergeefs : hy laatze dan fterven met het Iighaam.. Maar den mensch heeft hy gefchikfc om hem te kennen, te beminnen, te dienen, en ecuwiglyk te verheerlyken : hy heeft hem ten dien i.einde verrykt met reden en verftand, hy heeft hem yerciert met de kennis, lyan goed en kwaad: hy heeft hem be-_ giftigt met eenen vryen wil, om zig paar beliefte tot het een of tot het ander-  ffSÏ Wapenhuis der Geloovigen der te begeeven v in een woord, den: Heere heeft alles om zy zelven gemaakt y ook den ongodlyken tot den kwaaden dag(c). Ja hy heeft niet alleen den goeden tot zyne glorie gefchapen, om hem in alle eeuwigheid te verheerlyken; maar hy heeft ook den godloozen, om dat hy door de fchuld van zynen eigen vryen wil godloos is geworden, gefchikt tot de verdoemenis, om ook tegen zynen dank door 't onderdaan der_ rechtvaardige ftraffen zynen rechter te verheerlyken. De ziel van den mensch ïs dan naar het fterven des lighaams niet onnut gelyk die der beeften; maar zeer noodzaakelyk : 't is dus buiten altë twyffel, datze naar 't fterven des lighaams in 't leven blyft, en altyd blyven zal. Welke zedel effen behoor en wy nu uit onze verhandelde ftof te trekken? Wat zedepli&ten moeten wy volbrengen overeenkomftig met het geloof der enftervelvkheid onzer ziel, die wy nu beweezen hebben ? Ziet'er hier eenige.' Al is dat de ziel aan de natuurlyke dood (c; Prov. ió, t. 4.  of Leerredenen. I dood niet onderhevig is gelyk het Iighaam , nogtans gelyk het. Iighaam aan lighaamelyke ziektens , en aan de dood is bloot geftelt, aldus zyn 'er ook zedelyke ziektens, en eenezedelykedood, daar de ziel kan door overvallen worden. Deeze ziektens zyn de fouten, 't zyn de kwaade gewoontens en hebbelykheden, 't zyn de ongeregelde driften, 't zyn de kleine zonden : de zedelyke dood der ziel is de doodzonde, door de welke de ziel berooft word van de heiligmaakende genade , die het zedelyk leven der ziel is. Ah, wat al .kwaade uitwerkfels doen de geeftelvke ziektens en de dood op de ziel ? "Zy doen evenmatiglyk aan de ziel, 't geene de lighaamelyke ziektens en de dood aan het Iighaam doet. Wie ziet dan niet, met wat een toezigt, met hoe groote zorg men die zedelyke ziektens en de dood der ziel moet vermvden ? Maar eilaas! zoo groot is des menfehens domheid; zoo verre gaat zyn misverjftand, datdiet meefteudeel zeer bezorgt :zynde voor het Iighaam, de arme ziel im vergeeting laat. Men arbeid en flaaft; ijxien waakt dag ennagt;men doorreist het landj? men doorkruist de Zee; men vaart  !r 7 4 iVapénhuis der Gelohvigëiï vuurt naur de Indien ; men loopt cHi "wereld rond om geld te winnen tot onderhoud van hét Iighaam i muur voor de ziel Avord het duizendfte deel moeite niet gedaan ; 'er word van veele zeiver nauWelyks eens op gepeis t ïs 't Iighaam hongerig-, men fpyst het-, is st dórftig-, men laaft liet; is 't vermoeid niett iaat het rusten \ is 't naakt, men klëed het'; gevoelt 't koude-, men verwarmt het; is 't krank, men loopt haastelyk naaiden geneesmeeftcr; men gebruikt dè geneesmiddels -, hoe bitter of walgagtig' zy ook mogte'n zyn; men onderhoud de dieet öm zig niet te hellen in geVaar van te hervallen : is 't Iighaam gekwetst, men gebruikt den hèélmeeiter; is 'er een gefwel aan-, mén laat het openfnyden; men laat zig zelvef fomtyds van eenig lidmaat berooven om geheel het Iighaam' te behoeden : in een woord, men laat zyn Iighaam niets o'ntbreeken van 't geene hoödig Word geoordéelt. Ja men geelt het meef als zyne gezondheid en welweezen vereischt : 'men Voed het lekkertyk op, men mest het, men vercicrt het met de koftelykfte {taffen der Indieh, met hét zuiverftê goud, met de dierbaarftè -- '• " M  pf Leerredenen:, |«* j geftcentens, met defynfte paarlen Men 1-befchud het tegen" de heete ZonneI fchyn, tegen wind en regen, tegen onIgezonde lochten, en al wat hetzelve fkan befchadigcn. De ziel alleen laat imen bynaar vergaan van elende: men laatzc honger en dorst lyden naar Gods w-oord, naar de noodige onderwyzinjgen, naar de heilige Sacramenten. Is de ziel in gevaar van door ziekte beifmet te worden, men neemt *er geen jtigt op; men begeeft zig gerustelyk in de kwaade gezelfchappën, en an:: dere naafte gelegenheden van zonden, lis de ziel ter dood toe krank door de ffouten, ongeregelde driften, kwaade ïewoonterïs, en zoo voorts, men ver1 ïuimtze 'er van te geneezen; men vraagt pr geenen raad voor; men gebruikt ■*eene geneesmiddelen; men laat 'er zig weinig aan gelegen. Hunne onverfchil\\ ;igheid gaat nog verder : zy gevoelen I selfs, zoo het fchynt, de dood hunner piel niet, als zy in doodzonde is getallen ; zy leven 'er zoo gerust in, al bf hun niets kwaads Was overkomen : :n nogtans de geeftelyke ziekteen dooi |ier ziel doet een veel grooter kwaad pan den mensch, als de ziekte of dood des  l7g Wapenhuis der Ge/oovig'èfï des lighaams. De grootheid van het kwaad of nadeel-, 't welk den mensch overkomt, moet afgemeten worden van de grootheid van het goed, waar m hy benadeelt, of waar van hy berooft word : vermits nu de ziel veel verhe* vender en waardiger is als het Iighaam, zoo is ook het goed der ziel veelgrooter van gewigt als dat van het Iighaam,^ cn dus'doet" de geetlelyke ziekte, of geeftelyke dood der ziel een veel grooter kwaad en nadeel aan den mensch als die van het Iighaam -: cn inderdaad t'is van den goeden of kwaaden haat, daar zig de ziel in bevind naar . dit leven, dat afhangt het eeuwig geluk of ongeluk van het Iighaam O kwalyk bedagtc ftcrvelingen! hoe lang zal uwe zorgelooze onvcrfchilligheid nog duuren? Wanneer zult gy uwe beklaagelyke ongevoeligheid eens gewaar worden? Ah begint eens uwe dwaaling te vatten : begint eens te doen voor uwe ziel, 't geene gy tot nu toe zoo zorgvuldiglyk hebt gedaan vooruwIighaam. - Als gy zyt 'krank geworden, geen geld was u te veel, geene onthouding te lastig, geene moeite overtollig om de geneczing te bekomen. Den tyd valt u  of Leerredenen. \7 * X\ 'riiet 'te lang, nog den arbeid verdriet u in uw Iighaam te Ideeden, op te pronken, en te verderen. Gy laat niet toe -, dat 'er eenig vlekje in mvaanzigt zy, waar door gy iemand mogt mishagen : gy verzuimt niet den fpiegel te gebruiken, 't 'zy om te ontdekken, 't geene aan uw" Iighaam oneffen •, of niet wel gefchikt zoude zyn, 't zy 'om te aanfehouwén-, welke cieraadenu het •cierlykhe zyn : gy kont zelfs niet dulden, dat 'er aan uwe fehoe'nem, óf gefpen iet ónfbreeke; 't móet alles even net, en fehoon zyn. Ah katyvig fchepfel! doet gy dit alles voor uw Iighaam , 't welk eens zal worden het aas der wormen -, wat behoort gy dan niet te doen voor uwe ziel die altyd blyven zal ? Laat u dan geene onthouding té feel, geene verderving te lastig-, geene moeite overtollig zyn om uwé ziel van aaare geeftelyke krankheden tegeneezen. Laat u niet verdrieten uwe ziel ie vercieren met deugden-, én goede :eden: laat niet toe, dat'er eenig vlekje aan dagelykfché zónden in blyve, waar loor gy aan den bruidegom uwer ziele j lie de zelve met zyn dierbaar bloed af;ekogt,-en gezuivert heeft * moet misJl DeeL M haa-  I - g Wapenhuis der Geloovigen hawetH maar wastze uit door de heil- ; zaaine zeep van boetvaardigheid. N eemt voor u den onbevlekten fpiegel van j Chrifti leven cn lyden : ziet 'er dik- ; wils niet groote aandagtighcid m : gy zult door den zeiven ontdekken met . alleen al wat in uwe ziel ongefchikt, cn ongeregelt is; maar gy zult 'er ook de eieraaden der deugden leeren ken•nen waar door uwe ziel op het pragtigft'e zal opgetooid zyn, en voor haaren hemelfchen Bruidegom, en de Engelen Gods de meeftc bevalligheid hebben • gv zult 'er in konnen zien, of uw Ziel ziek, of gezond, levende of j dood is. Bevind gy, dat ze zede yker wyze dood is \ om dat gy haarontblood . vind van de liefde haars Scheppers bovenal, cn berooft van'tlicffelyk cicraad 1 der heiligmaakende genade, gy hebt re-.■ den van fchrik,van vrecze, en clroei beid. Beweent cv fomtvds de dood van uwen vriend, dié overleden is i hort gy uwe: traancn over een Iighaam, waar van de /iel is afgefcheiden, waarom laat m niet eenen zugt? Waarom hort gy Peen een traan over de dood van uw ÏVen ziel, van de welke de heihgma'fcende genade, die 'er als de ziel van  of Leerredenen. r _0 was, waar door zy leefde, is afgeweken? Stort gy onnutte traanen over eenen afgeftorven vriend, hoe kont <*y met drooge oogen de dood van uwe ziel aanichouwen ? Heele beeken tra*nen onophoudelyk zugten, ontroofteiyke klagten, dit alles kan uwen vriend van de dood niet verwekken : maar traantjens van een opregt leedweezen van waarc boetvaardigheid, zugten van een lecdweezig hart over uwe zonden, deeze konnen uwe ziel door Gods genade weder levende maaken. Spaart dan alle overtollige droefheid over de I lighaamelyke dood van eenen menschmaar beweent vryelyk als eenen Pe' l trus, als eene Magdalena de dood uwer ! ziele : dat de oogen uws lighaams foni temen worden, om (in eenen zedelvken iof mystieken zin ) uwe ziel te befproeijen. Wilt gy weeten, wat deeze wateren op uwe ziel vermogen ? Zy Hellenze in Haat om een nieuw leven van iGod te ontfangen. Ik worde hier jn-dagtig, 't geene eertvds aan de Ifraëhten is gebeurt : deeze gevangen we^ fgevoert wordende in Perfien, z00 ons un 't eerfte boek der Machabeen aan 't ■eerfte hoofdftuk verhaalt word, hebben M 2 het  * go Wapenhuis der Gèloovigën het geheiligd vuur des aütaars genoomcn, cn heimelyk verborgen in eenen diepen en droogcn put : doch als zy nu uitPcrlien wederkeerende, dit vuur zogten, hebben zy niet gevonden als een dik water-, niet het welkzy de offcrhandc befproeijende, als 'er de Zon op fcheen, is 'er een groot vuur ontheeken, 't welk de offerhanden verteert heeft. Ziet, A.T., dit zelve doen de waters van leedweezige traanen , als 'er den autaar der ziele, en haare offerhanden mede befproeid zyn; de Zon der rechtvaardigheid fchiet zyne draaien van genade op de zelve , waar doof zoo de ziel , als haare offerhanden door liefde tot God ontfteken worden : dit ^■oddelyk vuur begint in de ziel te branden, en alle haare affeftien, alle begeerten, alle haare beweeinngen worden 'er doer entfteeken : de ziel begint door Gods heiligmaakende genade te herleven, en alle haare goede werken worden verdienftig tot het eeuwig leven. O gelukkige ziel , die door dit heilig vuur zvt ontfteeken, eeuwig gelukkig, is dat gy dit in u nooit laat uitgeblust worden! het helsch vuur kan u nict naderen-; de tweede dood of de ver»  of Leerredenen. x#ï< Vêrdoemenis. kan u niet bcfchadigen. Ah! myne allerliefite aanhoorders, is dit goddclyk vuur van liefde in u uitgeblust, tragt het wederom te bekomen door de waters van leedweezige traanen : is het in uwe ziel nog brandende? tragt het aagelyks meer en meer? te ontfteeken, en te voeden door werken van liefde tot God, en uwen evennaaften, verciert uwe ziel van dag tot dag door de oeffening der deugden, op- dat zy, als ze van den kerker haars lighaams verlost zal worden, als eene princeffe opgepronkt voor haaren bruidegom aan de oogen van haaren rechter bevallig verfchyne, en van hem mag aangcfprooken worden met deeze zoete woorden : Komt, gezegende myns Vaders : bezit het ryk, 1 welk voor u bereid is van 't begin des werelds. AMEN. AGTSTE  io2 Wapenhuis der Ge/oovigen AGTSTE LEERREDEN Bewyzende , dat cle ziel van den . mensch onftervelyk is. Cii'cuibunt in platea plangentcs.. ... antequam revertatur pulvis ad terram fuam, unde er at, & fpiritus redcat ad Deum, qui fccit illum. Zy zidlen de firaat ommegaan klaageljk v:eenende, eer het ftof wederkeere in zyne aarde, daar 't af was, en den geest wedergaa tot God, die hem gemaakt heeft. Eccli. 12. f. 7, ]\/f Oyfcs in 't bock der fcheppinge ons bciehryvendc den oorfprong van den mensch, zegt, dat zyn Iighaam is gemaakt van.aarde, maar dat zyne ziele onmiddelyk van God voortskomt, den welken de zelve in 't Iighaam van Adam heeft inge.ftort, blaazende in zyn aanzigt eenen adem des levens, waar door den eerften mensch is levendig geworden ! maar fpreekende van het einde va» den mensch, zegt hy wel, dat God tot Adam gezeid heeft; in 'e zweed uws aan-  of Leerredenen.. 185, aanfchyns zult gy uw brood eeten, tot dat gy wederkeert in aarde, maar uit gy genomen zyt : want gy zyt ftof, en in ftof z^ult gy wederkeeren : doch hy meid ons hier niet, waar de ziel zal blyven, alhoewel men niet kan twyffelen, of God heeft Adam genoeg te. kennen gegeven , wrat 'er van zyne ziel zoude geworden : 't geene God hier nogtans niet uitdrukt, doethy ons dooiden prediker zien in onze bygebragte textwoorden; te wecten dat het Iighaam zal wreder.kecren tot de aarde, als zynen oorfprong ; doch dat de ziel tot God zal wederkeeren, tot wiens beeld en gelykenis zy is gemaakt. Ziet dan de verfcheide fchikking van beide de deelen van den mensch : het Iighaam Verandert in eene levenlooze aarde, gelyk het te vooren geweest was; doch de ziel keert tot God weder, niet om van hem vernietigt te worden; maar om van hem loon naar werken te bekomen, of eeuwiglyk in de glorie, of eeuwiglyk in de verdoemenis. En hoe zoude doch eene ziel konnen vergaan, die Gods beeld is, niet alleen voor zoo veel zy gelyk God onftoffelyk is; maar ivoor zoo veel zy met verftand en wil M 4 be-  184 Wapenhuis der Geloovigèn ïpegaaft is ? 't Zyn degze twee vermogens, die my vandaag de ftof zullen leveren om uk te doen zien, dat de ziel 1 uit haare natuur onftervelyk is: wy zullen de ziel eerst overwcegen van den ïtórit van haaren wil, en daar naar 1 van den kant van haar verftand. Onder alle fchepfels, die. God heeft gemaakt, is 'er-geen, of het is tot zekere eindens getchapen , die alk uitkomen in een laatfte einde, 't welk Gods glorie is. Onder, deeze is den mensch eene der voornaamfte, die door- | Gods goedheid is gefchapen om hem | te dienen, te beminnen, en eeuwig- I lyk te aanfehouwen : JaA.T., God 1 is zoo goed, dat hy in de fchepping 1 van den mensch niet alleen voor heeft gehad zyne glorie;, maar ook hetgocd; van den mensch, te weeten op dat hy eindelyk door eene klaare aanfehou- | wing, en. volle bezitting van zyn op- | perftp goedi eeuwig gelukzalig zoude weezen , en hierom, gelyk God-aan den heen eene nederdaalendeen aan het vuur eene opklimmende magt heeft 1 gegeven, waar door het een om hoog I wilt-, en het ander om laag tragt als f ot zynen center, waar het blyft rus-. 1 ten;- 1  of Leerredenen. ten: zoo heeft hy aan den mensch eene noodzaakelyke en onverwinnelyke begeerte ingcfchapen, waar door hy het waar geluk, en verzaadende goed aldus ook verlangt, en 'er naar tragt-als naar zynen center om in te rusten, zoo. dat het in zyne magt niet is, deeze begeerte te niet te doen,, of van-hem weg te.werpen. Deze begeerte zoo natuurlyk,, zoo noodzaakelyk, zoo algemein in alle menfehen alhoewel in aard, verhand en zeden, zoo verfcheide van elkander, gelykzc niet als van den ftigter der natuur kan weezen: zoo kanze ook niet te ver-, geefs weezen: neen gelyk den ftigter der natuur de nederdaalendc magt aan den fteen , en de opklimmende magt aan, het vuur niet te vergeefs heeft gegeven; maar om tot hunnen center beweegt te worden, en in den zeiven te rusten : dus kan hy die begeerte tot een waar en verzaadende geluk aan den mensch niet gegeven hebben als om 't zelve eens te genieten. Wie ziet dan niet , dat 'er den voorwerp van die begeerte moet weezen : zoude misfehien God met den mensch handelen, gelyk de poëten verheren, dat aan Tantalus gebeurt is, die met eenen brandenden dorst  l86 Wapenhuis der Getoovigen dorst gekwek zynde, tot aan den mond in een rivier wierd vastgebonden, zonder een druppel water tot zynen dorst te konnen bekomen? Neen: de eeuwige waarheid kan niemand bedriegen: de" ongeniete goedheid zal niemand tergen, ol'pynigen. 'Er word dan zonder twyffel een waar, eeuwig en verzaadende goed of geluk gevonden, waartoe de ziel van den mensch door haaren Schepper gefchikt is. Ik zegge een waar, eeuwig en verzaadende goed of geluk; want indien het de ziel niet verzaad, ten kan haar niet waarlyk gelukkig maaken; want, mits een dusdaanig goed niet alle goed behelst, zoude"" het ons een ander goed buiten haar laaten verlangen : 't moet ook ecuwig zyn, want zoo het niet eeuwig was, zoude het de vrees van het te verliezen niet buiten fluiten; cn dit gedagt alleen zoude den menfch konnen pynigen. » Indien, zegt Cicero (a) *> men het gelukkig leven kan verlicr> zen, kan"het niet zalig of ivaarlyk r, gelukkig zyn. Want wie kan 'er op be* Ca) Lil>. i. de fin. cap. 27.  of Leerredenen. x 3 » betrouwen , dat, het geene broos cn n fwak is, altyd zal ftandvastig blyj w ven ? Doch den geencn mistrouwen *> heeft van de eeuwige duurzaamheid » van zyne goederen, moet noodzaa! » kelyk vreezen, dat hy door 't Ver* jj lies der zelve eens zal elendig zyn: * niemand kan dus niet zalig of waarhf lyk gelukkig zyn in de vrees ook *> van de grootfte dingen, » Maar waar zal men dit eeuwig en verzaa} dende goed vhiden ? Misfchien in deeze I wereld ? Neen ,* want ons leven duurt niet altyd, 't is maar als eenen damp die wynigen tyd zig laat zien : geen ;goed kan 'er dan eeuwig zyn ; mits i"er de dood ons zoo haast van berooft. Zoude 'er mogelyk eenig goed konnen gevonden worden, 't welk den menfch kan verzaaden ? Ah ! de onIdervinding doet ons het tegendeel gepioèg gewaar worden. Geene wellusten , Igeene eeren, geene waardigheden, geene fchatten , geene koningryken , |ja zelfs niet de heerfchappy van geheel (de wereld : neen voorwaar ; want de bekwaamheid der ziel is zoo groot, Idatze alle gefchape goederen overtreft, bn dus niet als door onbepaalde, en on-  igg Wapenhuis der Getoovigen ongemete goederen kan vervult, ende verzaad worden. Gy Salomon,' gy wvsten der koningen kont dit getuigen , gy hebt 'er de preuf van genomen : en dit ondervonden, en hebt moeten bekennen, dat 'er geene goederen bekwaam waaren u hart te verzaadem En wie konde doch, A. T. hier van een beter ondervinding neemen als hy want wat zoude hem daar toe hebben ontbroken ? Ontbrak hem de magt ? Neen ; hy was den rykften der vorften t ontbrak hem het verftand? Geenzins ; hy was den wysften der koningen : ontbraaken hem de voorwerpen van vermaak ? Ook niet.; hy had zevenhondert vrouwen , die hy als koninginnen hiel, en nog dryhondert van minderen rang : zyne tafel was voorzien van alle lekkerny, die de velden, en boflehen hem konden leveren : hy dronk niet dan uit goude bekers , nog wierd gedienfdan met goude fchotelen : hy heerfehte niet alleen over de twaelf ftammen van Ifraël ; maar ook over alle de landen, die zynen vader verovert had, van aan Egypten tot aan de revier Euphrates : hy "had ook veertigduizent peerde kribben. »V „uw «wi. ,«-ww0 —.— £  ■ of Leerredenen. 189 ben tot zyne wagens, en vierduizcnt paardeftallen, ieder hebbende tien paardeftcden , en twaelfduizent ruiters : hy bouwde op den tyd van zeven jaaren den tempel des Hoeren, het allerpragtigfte werk, 't welk 'er ooit ten dien "tyde gezien was : hy bouwde liet huis van Libanus bosch, een huis van vermaak met hooge bergen, als tot eene bofchagie gemaakt : hy maakte nog andere gebouwen alle van kostbaare ftecnen. Salomon heelt ook gemaakt tweehondert grootc fchilden vaii 't allerfynfte goud, en hy gaf zeshondert helen gouds (£.) tot de plaaten van eenen fchild .: hy maakte nog driehondert kleine fchilden van fyn goud ook maakte hy eenen grooten throon van ivoor, die hy met digt goud overtrok : alle den huisraad van 't huis van Libanus woud was van 't fynfte goud \ daar was geen zilverwerk \ want het wierd van geener waarde gehouden in Salomons dagen. Zyne inkomften ( behalven de fommen, •die de gezanten van verfcheide volkeren, (£) Dat is 25 ponden gouds.  t<)o Wapenhuis der Geloovigeïi ren, en de kooplieden hem gewoon waaren te brengen, en 't goud cn zilver, 't welk alle de koningen van Arabien en de vorften des lands hem gaven ) woegen jaarlyks in goud les hon* dert fesenleftig talenten (c). De koninginne van Saba alleen vereerde hem in eene reis hondert cn twintig talenten gouds, en boven maaten zeer veel koftclyke fpeceryen, en koftelyke gcfteenten. Maar laat ons Salomon zei ver eens hooren fpreeken : hy zegt (<■/), ik heb dan in mjn hart gezeid: ik zal eens in wellusten gaan uitvloeijen, en de goederen gaan genieten. Maar ik hebhe gezien, dat dit ook al eidelheid was.,... Ik hebke myne werken gemaakt met groote pragt, en ik hebbe my hui/en getimmert, en wyngaarden geplant : ik hebbe hoven en boomgaarden gemaakt, en hebbeze beplant met boomen van alle /lag; en ik hebbe vyvers gemaakt, om ''er mede te verver/chtn de plant/oenen van jonge boomen : ik hebbe knegten en dienstmaagden (c) Dat is volgons a Laplde 23 millioenen en 976000 nederiandfche guldens. (<0 Ecclef, cap 2.  of Leerredenen. Iijl -den bezeten, en een groot huisgezin gehad, als ook runderen, en groote kudde fchaapen boven alle, die voor my in Jtrufalem zyn geweest. Ik hebbe voor my vergadert goud en zilver en de rykdommen der koningen en provinciën. Ik hebbe my gemaakt zangers en zang fiers , en at het vermaak der kinderen der menfcheiz... en ik ben in ryk dom te boven gegaan alle de geene voor my te Jerufalem waren geweest : de vysheid is ook my by gebleven. Immers ik hebbe aan myne oogen niet ontrokken al 't geene zy begeerden, nog myn hart wederhouden van eenige wellust. Ziet hier, A. T., eenen Koning, die volgens eige getuigenis -alles heeft gehad, wat zyn hart luste, alles wat de zinnen kondc ftrcelen, en de wereld het vermaakelykfte konde geeven: maar heeft dit alles hem konnen verzaaden ? Verre van daar in tegendeel alle die vermaakelykheden waren metpynelykheid vermengt : ik hebbe in alles, zegt hy, eidelheid en kwellinge des geestsgevonden. Wie moet overzulks niet bekennen , dat 'er op deeze weereld geene goederen zyn, die den mensch konnen verzaaden ? Overweegt met uw..verftasïd den handel van'alle de fchepfels : gy  Ï92 Wapenkuis der Geloovigen gy zultze alle vergenoegt zien niet het lot, 't welk hun God in deeze wereld heeft toegefchikt; den mensch alleen is onvergenoegt. De Harren blyven in 't Hemclwelfzel zonder haare plaats te verlaaten om eene andere Wereld té gaan verlichten : de vogels Vliegen doof de locht zonder te peizen of zy gelukkiger zyn als de kruipende dieren: deeze kruipen over de aarde zonder de vogels te benyden: de visfehen blyven binnen hunne waterpaalen zonder den oorlog aan te doen aan de dieren der aarde h om hun de aangenaame velden en bosfehen te ontweldigen. De fchaapen worden door hunne herders geleid dan in eene vette weide •, dan op eene dorre heide ; en zy fchynen altyd wel te vreden. De paarden des konings worden koftelyk gevoed ; en die van eenen armen boer armelyk onderhouden; nogtans deeze verlaaten hunne krib niet, om betere ftallen te gaan zoeken. Hunne meefters alleen fchynen kwaalyk te vreden ; zy zyn nooit gerust; maar worden geduuriglyk vervoert door begeerten van meerdere goederen. Den koning woont in een marberé paleis ; den herder in eene leeme hut : den koning  of Leerredenen. *9} koning befluit een deel der zee, en geheele revieren tusfehen zyne wyt uitgeftrekte paaien ; den herder bezit fomtyds niets als een ftukje vcrlaate land, daar zyn hut op getimmert is :' den koning heeft het gebied over geheele volkeren ; den herder heeft niet als zyns meefters vee , daar hy zorg voor draagt : den koning gaat koftclvk gekleed, en houd lekkerlyk maaftyd ; den herder gebruikt niet als rouwe klceders , en grove Ipyzen. Zóudc men niet zeggen , dat den eerften altyd wel zoude te vreden zyn ? Nogtans den eenen klaagt zoo wel als den anderen over zyn lot, ja den eerften dikwils' meer als den tweeden : zy verlangen en tragten beide naar grootcr geluk en meer voldoening. Wanneer zal dan aan die ongerufte begeerte van den mcnfèh eens voldaan worden ? Wanneer zal zyn gemoed eens verzaad worden ? Den koninglyken propheet in zynen :i6 pfalm God aanfpreekendc zegt: ik zal verraad worden , als uw -glorie zal verfeli/ynen. Vermits nu dit eeuwig, en verzaadende goed op deeze wereld niet gebonden word, zoo word het zeker ge* II DeeL N Von-  J*94 ffravenliui.f der Gefoovigett vonden in de andere wereld. Het hg•haam gaat niet, zoo haast de dood het heeft nedergevelt, naar het ander leven, om 'er bezit van te neemen'; want het vergaat in ftof cn affchen : 't is dan -de ziel, die 'er zal bezit van'neemen , indien zy nogtans zig dit geluk 'niet onwaardig heeft gemaakt door de zonden : de ziel is dan altydduurende, en onftc-rveiyk-, anderzins zoude zy dit ■geluk niet eeuwiglyk konnen genieten zonder 't zelve te verliezen. Gaat de wereld rond-, en overweegt de gefteltenis van den menfch : gy zult ondervinden, dat een ieder min of meer eenen fchroom heeft van de dood : Hoe zoud. 'er van den r, grooten man, van den wyzen, den n .welken dit verheven verftand , dit « fchitterend oordcel, die ziel hadben komen, die eenen God verbeelde op» » de aarde, zou 'er niets als ftof cnasr> fchen van overblyven ? Hoe ? Wischt r> de dood die hcerlykc treken uit van » dit edel beeld der Godheid, en doet r> zy het vcrdwynen in eenen ceu« wigen nagt op dien oogenblik als het y> eerst zyne form of volmaaktheid ber> kwam, en begon te flikkeren ? Als. r> wy eenen vermaarden held, een be~y> roemd verftand, een deugdzaam man t* naar zyn graf vergezelfchappen, en » dat het gevoelen van hunne verdienn flen onze gedagten om hoouheffende^ r> ons in hun doet zien hemelfche weer> zêns', die op de aarde zyn neerge« daalt, zouden onze verrukkingen niet y als eenen droom wcezen? Zal den r> glans van hunne zedelyke grootheid » zig gaan bennetten in de bederving, r> en uitdooven" in den niet?'Gaat dan, w 6 mensch ï gaat uwa. meefters zoe» ken in de ftallen Legt uwen inge■ .;• » bceis  of Leerredenen. aay » beelden fchepter, en uw belachge» lyk koningdom voor hunne voeten i *» neder. Gy zyt de flaaf, en zy uwe * koningen3 zy gaan u te boven in alle y> het geene de zinnen raakt. Het gras i r, groeit onder hune voeten: zy wei-: » den zonder 1 land te moeten bou» wen : hunnen drank is gereed ge» maakt door de hand der natuur. De *> beek loopt altyd, en geeft zyn wa- i si ter tot hunnen dorst. Hun kleedfefc I» komt met hun voort, en groeit met hun. Zy gaan het met vermoeidheid » niet zoeken in vremde gewesten. Zy » gaan den oorlog niet voeren in verre r> 'afgelegene wereldsdeelen, om 'er de « fchatten te ontweldigen. Hun geluk ij» en hunne goederen haan onder de i» bewaarnis der natuur : zy behoeven ij» om ze te behouden, hunne broeders i r> niet te betrekken voor den verflinden13» den rechterftoel der beknibbeling, of i t* dwarsdryvery. Eenevrugtbaare weide I s% is voor hun eenen hof vanvoorfpoed: in'zoo haast zy 'er zyn ingetreden, l» fmaaken zy 'er de vrugten van in li *> eene zoete dronkenfehap." Gy zult 1' öiisfchien zeggen: den mensch gaat de beefteD te boven, in de regte reden, waar  So4 Wapenhuis der Geloovigen waar mcHe hy begaaft is. fis waar; maar wat kan dit baaten? Dcczc zonde immers eerder dienen, omzyneëlende te vergrooten; want zy doet aan den mensch zyne elende zeer levendig zien : zy toont hem, dat hy in deeze wereld aan zeer veele onheilen, pynen, droefheden en kwellingen onderworpen is , en dat hy in de andere wereld niets te verwagten heeft. Wie ziet nogtans niet, dat den mensch van veel hoogeren rang is als de beeften, cn dat het beter is eenen mensch als eene beest te zyn ? Hoe zoude God dan, die den mensch buiten de beeften met zoo veele voorrechten, en fchoone gaven verrykt heeft, hebben konnen willen, dat hy ongelukkiger zoude zyn als debeeften P t'is dan noodzaakelyk, dat het einde van den mensch, of zyn opperfte goed zoo verre verheven zy boven dat der beesten, als zyne redelyke natuur de hunne te boven gaat, en vervolgens dat hem naar dit leven nog een ander leven over zy, in 't welk zyne begeerte tot de eeuwige goederen zullen verzaad worden. 1 Willen wy de zaak nog dieper inzien , wy zullen ondervinden, dat, in-  of Leefredénèn. «05 Üïdien de ziel van den mensch met het Iighaam fterft, de menfehen niet alleen ongelukkiger zyn als de onredelyke dieren : maar dat onder hun die" de ongelukkigfte zyn , die de deugdzaamfte, en heiligfte zyn; aangezien deeze hun vleesch met de fouten , en begeerlykhedcn gekruist hébben, en dus berooft zouden zyn van de goederen zoo van deeze tegenwoordige, als van eene aanftaande wereld. Deeze is de bemerking , die den Apoftel Paulus gebruikt ten voordeele van de verryfenis (f) zeggende : is dat wy in dit leven maar alleenelyk in Christo hopen ( zonder dat 'er ons naar dit leven iet overblyft) zyn wy de elendigfte van alle menfehen. Maar hoe zoude Gods goedheid konnen gédoogen, dat de deugdzaamfte door oorzaak , of gelegenheid van hunrie meerdere deugd de elendigfte zouden zyn, en de godlöofte, die aan de vuile luften , en aan de fchandigfte driften den vollen toom geeven, de gelukkigfte zouden weezen ? Neen : God die oneindig goed en rechtvaardig isl kan in ï. cor.15.  èo6 Wapenhuis der Qeloovlgen kan zulks niet gedoogcn. Doch 'ef is nog geen einde van de ongerymtheden-. De godlooze zouden niet alleen de go> lukkigde zyn ; maar 't zoude ook fomtyds hunne pligt zyn godloos te weezen ; zy zouden fomtyds verbonden zyn boosheden te bcdryven ; want als de ziel met het Iighaam ftierf\ zoude tóen dan het leven van 't Iighaam \ en zyne welluftert niet mogen aanzien ; en beminnen als het opperde goed van den mensch ? Zoude men dan alles niet moeten agterftellen aan het leven cn zyne wellusten, cn dus om de zelve te behouden, mogen en moeten allerlei fchelmftukken bedryvert ? Maar laat ons de keten van dusdaahige ongerymtheden afbreekeri : éene eerlyke oor kanze niet als met aflchrik aanhooren. De waarheid van de onftervelykheid der ziel fchièt dusdaaniglyk flikkerende draaien van haar uit, dat de geene hunne Oogen niet vrywilliglyk fluiten, of zig door de betoovering der fchepfels niet laaten verblinden, door haaren glans iri de oögeri des verftands wörden geflagen. Die ingebore, die natuurlyke, noodzaakelyke, en algemeine begeerte van den wil tot een eeu*  *ƒ Leerredenen, ■ 10^ ■ècuwig, en verzaadende goed , 't welk :op deeze aarde niet kan gevonden worI den : die woefte uitgehrektheid, en i bekwaamheid des verftands, die op I'deeze wereld niet kan vervult worden ; l'die beide van den itigter der natuur aan 't menschdom niet te vergeefts zyn ; 'gegeven, deeze geeven een onftervelyk l ieven te kennen. O ongeloovigen ! geeft dan eindelyk eens luifter aan de waarheid : wilt doch uw edele natuur niet langer blyven ontaarden met haar die vleugels af te kappen , die den Schepper ul. heeft gegeven om tot hem te 'vliegen; Ah elendige l het geloof, en i de begeerte tot de önftcrvélykheid te iniet gedaan zyndc, uw ziel moet noodhaak elyk op de aarde blyven kruipen , om haare luften in 't hyk te verzaa:den : vry gefchapen, en meefters van ;de wereld, gyl. word flaaven, en deii Ifmaad van het geheel al : gy maakt tul. gelyk aan de beeften door uwen 1 wil, die uit ui. natuur verre boven hun 'waart; ja gyl. doctze ul. overtreffen j in geluk. Gy overtreft hun in verftand; i maar gyl. misbruikt dit, om ul. Dnder ! hunnen rang te verleegen : 't verftand '©afbreekt hun; maar dit gebrek.word hun  so8 Wapenhuis der Gehovigen hun vergoed door meerder voldoening der zinnen : gyl. hebt het verhand; maar het dient ul. om uwe elendcn door de volmaakter kennis, cn gevoelen der zelve te vcrgrooten : het dient ul., om door haar misbruik ul. eeuwiglyk elendig te maaken. Ah elendige ! hoe kont gyl. uw geluk u aldus benyden? Gebruikt dan eindelyk uw verhand en reden, die ul. van de onredelyke dieren onderfcheiden; gebruikt het om ook uwe werken, en genegenheden van de hunne te onderfcheiden, en een ander geluk ■ te betragten als' dat der beeften. Verhevender zynde in rang als de beeften, zoo moeten uw luetfte einde,en de middels tot 't zelve' ook verhevender weezen. Begint dan, bezielt zynde door deeeze waarheid, een leven te leiden van een redelyk fchepfel; op dat gy eene goede dood mogt fterven; want van de dood hangt af het.eeuwigduurende lot uwer ziel: is uw dood eene goede dood, uwe ziel zal eene allergelukkigftc önftcrvélykheid genieten: is zy eene kwaade dood, uwe ziel zal eene rampzalige onftervelykheid' ondervinden, die veel bitterder zal zyn als duizend dooden. Wilt gy  'of 'Leerredenen. 20$ 'gy dan-, zoo als de reden vann vereischt, uwe ziel verzekeren van de gelukkige onftervelykheid, maakt u dagelyks bereid om wel te fterven-, cn om wel te fterven, houd niet op van wel te ïeeven; want. zoo \ {preekwoord zegt: gelyk het leven is, , zoo is pok.gc'mcinelyk de dood. Wilt gy leeren Avel leven en wel fterven ? Peist dikwils en overweegt het rypelyk, dat gy eens zult fterven zonder nogtans te weetcn w anncer. Zyt gy geeftelyk? Óverweegt met 3en Apostel Paulus (g) 't is de menfehen* geftelt eens te fterven , en daar naar het oordeel. De dood-, die den opperfteh friéfter Chriftus zeiver heeft geünaakt, ral de waardigheid van uwen ftaat niet fcritzien : neen, zy zal u n effens andere, ilic gy ter dood hebt bygeftaan, naaf iet graf flcipcn. Zyt gy wercldsch? De wereld vergaat (zegt den H, Joan3 es (/z) en haare wellustigheid. Zyt gy teizer of Koning ? Gy kont ü van dè iood nog door koperc fchilden of heliaen, nog door yzere harnasfen bevry- den; O) Hebr. o. f, 27. Qi). t. Joan. 2. f%i den : uwe verdobbelde lyfwagt kanze van u niet afkeeren i zy vreest geene krygsmagt, zy zegenpfaalt zelfs in 't midden der zelve : zy is niet verfchrikt voor uwe vuurfpouwende kanons : zy dringt tusfehen de flikkerende zwaarden en bajonetten door, en nadert tot aan uwen koninglyken throon: zy heeft geen ontzag voor de majefteit van uwen perfoon: zy eerbiedigt nog uW purper, nog den gouden fchepter, nog deheerlykc kroon uws hoofds : zy zal u aanranden, cn als een magteloos kindnedervellcn; zy zal haaren fchigt in uw hart douwen"; zy zal het vleesch vart uw Iighaam afrukken, en het een been aan het ander 'niet laaten. Ziet hier 'het einde van alle die van menfehen gebooren zyn. Overweegt het wel gy alle die magt over de menfehen hebt bekomen, en drukt het in uw gemoed; jóp dat dit gepeis u den Opperheer vaii alles, van wie gy de magt hebt, leert vreezen , door welke vrees gewapend zynde, gy het geweld des doods niet zult vreezen; maar met genoegen aanvaarden om tot een beter le■ven over te gaan. Zyt gy edel van afkomst ? Denkt dat den eerften boer  of Leerredenen, W\ boer uwen vader geweest is, gy kómt dus van 't zelve flyk voort, daar den arrnften bedelaar, en den gcringften der : flaaven van voortkomt: weest.verzè; kert , dat gy neffens hun in ftof 'én as' fchen zult vergaan. Wié zal dan bekwaam zyh 'uwe asfchcn van de hunnè te onderfcheiden?. Zullen, uwe doodsbeenderen min hinken als de hunne? Gedenkt dan, dat gy hóf zyt, en in hof zult vergaan. Zyt gy ryk ? Alle uwe fchatten zyn te klein om van dé .dood een. minuut üitftel te kóopen, om langer te leven : zoo haast het vonnis des doods is geftrecken, word gy gedwongen het leven met alle zyne vermaakelykhedett eii rykdommen te verlaaten. Hoe wys , hóé voorzigtig, zvt .gyl. dan, ö ryke'n deezer weereld: Is 't zaaken gyl. uwe tydelyke goederen; tdie gyl. evenwel zult moeten verlaaten '; in tyds naar den.Hémel zend, met uwen God in, zyne armé lidmaaten in deeze weereld behulpzaam te zyh door milde nalmoesfen ? Hoe verftandig zyt gyl.; indien gyl. van uwe vergankelyke goederen voor ul. eeuwige fchatten vergaf dert, die den roest niet zal opeeten, «ög de dieven fteelen ? Dit doende zulr O 2 gyj;  $lï Wapenhuis der Geloovigetï gyl. voor de dood niet benouwd weezen; mits zy nog uwe ziel kan dooden, ■nog ul. fchatten ontneemen als geftelt zynde in eene verzekerde plaats, alwaar zy voor ul. eeuwige behoudenis voor den opperften rechter zullen pleiten. Zyt gy rechter of regeerder der provincie ? Weest verzekert dat gy eenen Opperrechter hebt, die u niet zal ontzien, nog fpaaren : peist dat naar het vonnis des doods een ander veel fchrikkclyker zal volgen. Wilt gy dit vonnis niet moeten vreezen, befchuldigt dan, verwyst cn ftraft uw eigen zeiven, als gy misdaan hebt, en pleegt boetvaardigheid. Indien gy u aldus oordeelt, gy zult het toekomende oordeel niet moeten 'vreezen; maar zult van den Rechter aller levenden barmhartigheid en genade bekomen, Zyt gy gencesmceft-er ? Gedenkt dat -er in de geneesl;onst geen zekerder Aphorifme of grondregel "is als deezen : Contra vim mortis non eft medicamen in hortis : r> Tegen 't » gewald des doods is 'er geenen gew neesmiddel in de tuinen." Gy kont door de oeffening van uwe kónst de dood wel een weinig tyds verwyderen: wdoch haar geweld zal eindelyk alle de  , of Leerredenen. 215 kragt der geneesmiddels overtreffen, en den zieken uit de wereld rukken. Zy t dan, hoe ervaren gy ook mogt weezen, altyd op uwe hoede, op datze u niet en verrasfche en onbereid, vinde, Zyt gy rechtsgeleerde? De wet des doods is eene noodzaakelyke en onwederroepelyke wet: alle interpretado en Epikeia is. onnut en te vergeefsch ten opzigte van de zelve: nog abrogatio, nog derogatio heeft 'er plaats in : de prcefcrïptio ïs 'er uit gebannen y al had gy voor uw leven de posfesfie van Mathufalem, eene bezittingvan QÖQjaaren, voegt 'er nog by alle de titels, die gy kont verzinnen, zy worden afgewezen: gy moet fterven, de dood trekt zig geene dagvaardingen aan; zy lacht met uwe uitftclverzoekingen; 't is te vergeefs telgen haar tepleitcn;alie uwe fcherpzinnigheden en listen konnen niet baaten, zy hoort naar geene redenen; zy wilt zelfs van geen accoord hooren fprecken: gy (verliest dus uw proces met alle onkosten, gy moet uw leven en Iighaam aan haar tot prooi overlaaten. Maar gelukkig zyt gy; indien gy eene goede rekening van uw gedrag kont doen aan aden opperden rechter: waakt dan, want- 1 gy  ai4, Wapenhuis der Gelooyigen, gy weet nog tyd, nog uur, wanneerzy U zal; komen overvallen. Zyt gy jong ? Uf"eeslgedagtig dat de dood niet 'vertoeft (i) «5$ gy oud? Zy Haat aan de déure Zyt gy gezond? Zy komt zomtyds ouyei;wvagt Zyt' 'gy' ziek ? Zy legt u laagcu, Zyt. gy rechtvaardig ? De dood der. Heilige/ris kostbaar. v,oor. het aanfcJyn des Be eren. (k) Zyt gy zondaar? Weestvcrfciirikt; wantje dood der znndaaren is de allerkwaadjie (l). hl een \yoprd, 0 mensch, wie gy zyt, wilt gy de, dood niet vreczen, zoo maakt U'gewoon te fterven door werken van boetvaardigheid en verftcrving: walt _ry 'er. yan niet hedroogen worden, bedriegt ze. zclver. met 1 er" dagelyks op te pelzen, :. wilt gy 'er niet van verrascht worr den, houd u. door een godvreezende leven altyd bereid om haar te ontvangen.' Maar. wat middel om, in Gods vreezc altyd te. leven ? ïn alle mve verken gedenkt uwe uitterfien , en in der eeuwigheid zult gy niet, zoiidigen (m) Maar eilaasö dood ! hoé bitter is uwe gedenkenis\ aan den mensch 9 die vrede heeft _ in. {«) Ecciï 14. f, I2. pjr 115. % i<. <$$h 33* % aa. ('f»> Eccli. 7,'}. 40.  of Leerredenen. _Vïg in zyne goederen ? (n) De aanlokfels des werelds, de tydelyke goederen, de aardfche vermaaken, die den mensch als betooveren, keeren deeze gedenkenis van hem af, en aldus word hy van de dood verrafcht, als hy 'er 't minst toe bereid is. Ah wat zal het den mensch baaten, dat aan zyne ziel de gave van oniiervelykhcid vergunt is ; indien de zelve door zyne fenuld dient om zyn ongeluk te vergrooten ? Wat zal hem de onftervelykheid baaten, indien zyne :ziel de tweede dood, dat is, de eeuwige verdoemenis moet fmaaken ? Nogtans door dc doodzonde, die den eer'zugtigen bedryft om eene ydele eer , den onkuisfchcn om een vuil vermaak, den gcldgierigen om wat tydelykgoed, . en zoo voorts, door de doodzonde word de ziel berooft van haar geeftelyk leven, te weeten, van de heiligimaakende genade, en is pligtig , en in :gevaar van dc tweede dood, of verdoe- Imenis. Maar eilaas ! wat baat het den1 mensch, indien hy de geheele wereld wint ,■ doch zyne ziel verliest ? Of wat man*- (p) Eccli 41. f. 1. O 4  2l6 Wapenhuis der, Geloovigen mangeling tal eenen mensch geeven voor zyne. ziel ? (o) Verliest men zyn eeroi' faam ; word men berooft van geld , ofgoed ? De fchade is nog herftelbaar ; men, kanze nog fomtyds wederom krygcn : maar verliest men zyne ziel door de doodzonde ? Dit verlies kan door de menfchelyke kragtcn alleen niet herjftelt, worden : de genade Gods is 'er toe noodig :, maar wie weet, of gy eenen vyand van God geworden zynde, die onverdiende genade, waar door gy weder in zyne vriendfehap herftelt word, zult bekomen ? Indien u de dood in zulken ftaat overkomt, uw ziel is voor eeuwig verloren : zy zal eeuwiglyk eenen brandftok der hel zyn; want in de hel is 'er geene verloffing meer, O, mensch ! Ö mensch ! overweegt dit. rypelyk : oyerpetst het dikwils,, op dat dit gepeis voor u eenen fchild zy tegen de doodzonden, en eene fpopr tot een deugdzaam leven , op dat. uw ziel,. die uit haar weezen onfterveivk is , ook een eeuwig leven der srforie mag genieten in den hemel. Amen, ( met eenen Vorst, die Atheist is, niet r> willen te doen hebben, indien hy zyn » voordeel vond in my te doen van w» een ftampen in eenen mortier; want »•> ik ben zeker, dat ik 'er in zoude ge9» ftampt worden. Indien ik eenen Op>tj pervorst was, ik zoude niet willen ■y> te doen hebben met hovelingen, die •» Atheist zyn, die hun voordeel von■y> den in my te vergeven : ik zoude wel -*> dagelyks uit voorzorg tegenvergift >*> moeten inneemen. t'is dan zoo voor ■y> den Vorst als voor 't volk noodig, >» dat het denkbeeld van een Opperen weezen, die fchepper, beftierder, m loonder, en ftraffer is, in hunne har- y> ten (a) Dicüon, phil. art. Atheijme.  5&_ Wapenhuis der Geloovigeh » ten zeer diep geprint zy." Dc wetgevers onder alle volkeren erkennen de noodzaakelykheid van eenen bekwaaracn toom tegen de overtreeding, cn van eene fpoor tot het goed • want in alle welgelchikte ry'ken of republieken vind men ftraffen geftelt voor de grootfte fchelmftukken," B V. de ftraffe des Vuurs voor de brandftig'te'ry,, de galg voor de dievery ; het raabraakeri voor het moordende geesfeling voor ftraatfchendery, en zoo voorts andere ftraffen voor andere fchelmftukken, die de gemeine rust merkelyk ftporeh, óm een ieder van dufdaanige misdryveh af té Schrikken. Integendeel ziet men nieenigmaal, dat 'er cérpeiiningen, waardigheden, bedieningen eh andere teekenen van verdienften worden belooft aan de geene door hunne vroomheid, vernuftheid, geéftelyken of lighaame- I lyken arbeid eenig merkelyk voordeel aap 't gemeinebcst zullen hebben tocgebragt. Is 't zaaken de ziel fterft, zoo zoude God dan hierin zyn in gebrek gebleven, dat hy dien kragtigen middel , om den mensch in zyne pligt té I behouden, zoude hebben verzuimt. Eindelyk indien 'er naar de dood van  of Leerredenen. 223 'van den mensch niets meer van hem over is ■, als een {tinkende en ongevoclyk Iighaam, 't welk zeer haast in 'ftof en asfehen zal vergaan : waar blyft Gods voorzienigheid ? Waar zyne rechtvaardigheid ? Wat menfehelyken wetgcever zal zyne wetten ongeftraft laaten overtreden ? Wat Oppervorst is onverfchillig ten opzigt van de geene, die de zelve nauwkeuriglyk onderhouden ? Indien hy de geene , die 't gcmeinbest merkelyk in ftand hebben gehouden, of vervoordert, agterlaat naar behoorte te loonen, hy zal ten minften overtuigt zyn, cn in zyrt hart, bekennen, datze loon waardig zyn. Maar waar zal den loon der goede blyven, die Gods Wetten ftiptelyk hebben onderhouden ? Waar de ftraf der kwaade , die ze hebben verfmaad, cn ■ ©vertreden ? Doorloopt met uw verftand geheel den aardbodem : befpeurr dit groot toneel van 't een eind tot het ander : befchouwt 'er geheel den wereldsloop : gy zult 'er van den eenen, kant zien den goddeloozen alle foorten van goederen genietende : gy zult hem boven andere verheven zien in waar- | dighedeii ; gy zult hem van rykdommen  '224 Wapenhuis der Gelöovigen men zien overvloei] en : gy zult hefri 'zien zwemmen in allerlei wellusten: de wereld is voor hem als een aardser, parady s, daar alle zyne zinnen den Voorwerp genieten van de begeerte zyn's harte •: 'allen ongemak, allentegenlpoetyalle misnoegen wykt verre van hem af. Ondertusfehen 'er zyngee'nlchelmftukken, daar hy zig 'niet heeft 'Van pligtig ge4 maakt;j'a't is den overdaad van zyn boosheden, die den ontrüstendeu worm zyner geweete,of confeientie over lang als heeft gedood: 't is deezen overdaad, die hem de droevige ongevoelykheid veroorzaakt : 't is zyne ongeloovighcid wegens de onftervelykheid der ziel , dié hem die fchadelyke rust heeft bezorgt, daar hy zyne dagen in eindigt. Keert uwe oogen naar de ander zyde van het tooneel deezer wereld: gy zult 'er eene andere vertooning aanfehouwen: eenen deugdzaamen, die de godlykc cn Incnfchelyke Wetten altyd ftiptelyk heeft onderhouden : hy heeft zyne oogen af-' gekeert van oneerlyke voorwerpen, eri zyn tong bedwongen Van Godslastering , agterklap en leugentaal i hy heelt zyne handen zuiver gehouden van onrechtvaardig • goed : zyne voeten hebben  of Leerredenen. 225 ben de verkeerde wegen der zondaaren nooit betrecden : zyn Iighaam is nooit befmet geweest door vuiie lusten: hy" is in zyne gedagten nooit vereidek geworden door hoevaardye : de annlofcfels der fchepfelen hebben zyn hart nooit konnen wegrukken: hy is nooit in merkelyke dingen ongetrouw geweest aan izynen Schepper : in een woord, eenen fpiegel van deugden cn goede werken. rMaar welk is zyn lot geweest in deeze .wereld? Hy wierd van een ieder verfmaad en aanfehouwt als vuiligheid der aarde, de armoede was zyn deel, ziekten en kwellingen waren zyne getrourwe gezellen ; hy was verlaaten van izyne vrienden, wierd vervolgt door zyine vyanden*, hy word vaïfchclyk beschuldigt: 'X recht word hem gewe'igert, of voor hem verdraaid: hy word onpligtig ter dood gebragt: dus brengt hy zyne dagen over in'fmarten en el enden , zonder tusfehen de bitterheden wan zvne rampen de zoetigheid deezer * wereld eens te mogen fmaaken, ja zyn cdood Iighaam heeft het geniën* geluk rniet van eene fchuilplaats te bekomen ■in de aarde. Wat dunkt ul., A. ï., van Ldeeze twee £vertooningen ? Hoe oageII. Deel P lyk  '2,12 ö Wapenhuis der Geloovigen lyk is -de eene aan de andere? Den hooswigt geniet al wat zyn hart konde verlangen; maar den deugdzaamen word •overvallen door alles daar de natuur het meehe voor fchroomt. Indien de ziel niet levendig -overblyft .naar de dood des lighaams , waar zal den eerften •zynen loon ontfangen, en den tweeden de ftraf zyner misdaaden onderhaan? Ziet, dit was het geene veele der Heidenen , die van 't toekomende 'leven onkundig waren, hun goden van wreedheid en onrechtvaardigheid heeft doen befchuldigen 5 -om dat ze de goede menfehen 'lieten verdrukt worden, en de "booswigten dc heerfchappy voeren. Indien de ziel met het Iighaam fterft, God is dan niet God, befluit den H. Chryfostomus (h) -want is hy God , zoo as hy rechtvaardig: is hy rechtvaardig ? zoo geeft hy eenieder naar zyne verdienften. Maar ais'er-na dit leven nietsover is, waar zal dan eenieder naar zyne verdienden ontfangen? Waar zal dan zyne rechtvaardigheid blyven'? Want indien 'er niemand krygt het geene hy verdient heel 't, O) Serm. 4. de,provid.  ■ : want heeft den ftigter der natuur het noodig geoordeelt, aan die werken of pligten de welke ftrekken tot bchouding van 't lighaamelyk leven, als ook aan de geëjoe dienen om het mcnfchelyk geflagt P 3 voort  230. Wapenhuis d'er- Gehovigen voort te zetten, te weetco aan 't neemen van fpys. en drank, en, aan de vlqefchelyke voortteeïing, groote wellusten te'hegten op dat deeze pligten niet zouden verzuimt worden, hoe veel te meer was 'er tot de oeffening der deugden, die voor een groot deel geen vermaak by zig hebben 5 maar wel groo-. ^en arbeid en mpeielykheid medeüeipen, eenen prikkel noodig om tot de zelve aangeftpuwt te-worden? God, die aan laagftc pligten, waar door 't lighaasnelyk leven word' bewaart, of voort-: gezet, zoo-groote aanlokzels heeft vastgehegt, zoude hy de alleredelfte oeffeniagen der deugden , waar door den mensch aan God in -eeniger wyze- ge-, ïyk word, ydel en zonder aanlokieis tot de zelve gclaaten hebben ? Neen: Maar welke zyn, deeze ? ïs. het de eerzugt of begeerte tot eer nen, onftervelyken naam ? Maar wat begeerte tot glorie, kan 'er gevonden worden in arme menfehen, in 't ge-, mem volk, in ambagtslicdcn en landbouwers,, die het meefte deel van 't menfchelyk geflagt uitmaak en ? Hoe veele. zyn'er wel onder honderd, wei-, kers deugden cn heldedaadcu in de . ge-  of Leerredenen.. 2-3 £ gedagtenis der nakomelingen eene ge* heclc eeuw btyft duuren ? En wat kan. 'er eenen mensch aan gelegen zyn,, of men naar zyne dood van hem -{preekt of niet; indien 'er >na zyne dood van hem niets overblyft als dorre beenderen ? Wat is 'er aan eenen langgewenfchten regen aangetegen, of de landslieden van hem goed fpreeken of niet? Zy konnen hem geen goed dben met hem te pryzen; want den regen kan dit niet gevoelen 1 hierom is 't hem evcri 't zelve of men van hem fpraak voert, of hemmispryst of niet. Blyven 'ervan den mensch naar zyne dood niet over als doodsbeenderen ? Deeze konnen den lof of veragting even min, als den regen gevoelen. Daarenboven verre van daar, dat de eerzugt of begeerte der glorie tot dc deugd zoude aandouwen': zy is als de motte of roest der deugden , waar door zy verdorven worden; want de deugd, die niet uit liefde van 't eerlyk goed; maar alleen uit liefde van voordeel of glorie geplèegt word,, is geene opregte deugd; maar eenen enkelen fchyn der zelve. Is het Gods oneindige goedheid cn volmaaktheid, die eene genoegzaame fpoor is tot de deugd, P 4 of  2 «2 Wapenhuis der Geloovigen of is de deugd zeiver haar eige fpoor door haare fchoonheid ? Neen ; niet Gods goedheid en volmaaktheid; want, al ia 't zaaken een allervolmaakhe weezen, den Heer en Schepper van alles, het opperde goed alle liefde, allen dienst, en eerbewyzing waardig is, nogtans is dit geene genoegzaame fpoor ten zy voor weinige, die God op eene klaardere wyze kennen; doch niet ten ©pzigt van het geheel mcnfchelyk geftagt, 't welk, uitgenomen weinige wyzere, eene zeer onvolmaakte en duistere kennis van Gods allervolmaakhe weezen heeft : zoo dat de ondervinding genoeg leert, dat in overweeging van den bedorven aart der menfehen, van hunne krankheid, en de fterkeaanlokfels tot de zonden, Gods oneindige volmaaktheid zeer houwen indruk doet op de menfehen, om hem getrouwclyk te dienen. De fchoonheid der deugd is ook geenen genocgzaamen loon der zelve , om te dienen als een aanlokfel of fpoor, waar door men om die te oeffenen zoude aangemoedigt worden ; gelyk de leelykheid der zonde geene genoegzaame " ftraf dar zonde is, waar door  of Leerredenen. 233 door men van de zelve zou afgefchrikt, ol' als door eenen toom wederhouden worden van ze te bedryven. Neen : de eene kan tot geene fpoor , nog d'ander tot eenen teugel dienen ; want zoo de fchoonheid van de deugd, als de lectykheid der zonden is aan veele onbckent, en van veele die ze kennen, zyn 'er weinige die 'er wel op letten, en de zelve genoeg overweegen : zoo dat men zig niet moet verwonderen, dat zy op de gemoederen der menfehen, voornaamcntlyk in overweeging van de ïianlokfels der zinnelyke vermaaken, gcencn algemeinen, nog kragtigen indruk kan doen Daarenboven zoo den f loon als de ftraf, die men ievers voor ■verdient, 'moet van de zelve verfcheiden zyn ; want die een ander dient, of iet tot zyn voordeel doet, verdient eenen loon , die van zynen arbeid , en van zyn werk verfcheiden is. Gecnen foldaat, die voor zyn vaderland vroomelvk geftreden heeft,nog eenen dienstknegt, die zvnen heer getrouwelyk gedient heeft,"is immers te vreden met zynen krvgstogt, die hy volbragtheeft, of dienst !| die hy heeft beweezen, zonder eenigen anderen loon te verwag- ten  234 Wapenhuis der Gelbovigen ten. Wat de fouten en zonden.aangaat: ziet men niet, dat, hoe meer eenen zondaar zondigt, en hoe meer hy aan de zelve gewoon is, datze hem des te min leelyk fchynen ? Zyne ftraf zoude dus verminderen naar maate hy meer zondigt, en dit zoude vervolgens hem tot gelegenheid dienen om meer en meer te zondigen, om met het denkbeeld van dc leelykheid der zonden teverminderen ook haare ftraffen te verminderen, en geheelyk weg te neemen. Zoude het niet eene aardige wyze van doen weezen, indien eene republiek tot ftraf van de bedreve dievery den dief tot eene nieuwe dievery verwees; of aan iemand, die voor 't vaderland getrouwelyk gewerkt heeft, voor allen zynen loon dien zeiven arbeid op nieuws opleide, op dat den eenen de leelykheid der zonden, en den anderen de eerlykheid der deugd des te beter zoude kennen en ondervinden? Zoude dit niet eenen ongehoorden en even verkeerden middel zyn, om den eenen van de dievery voortaan af te fchrikken, of hem over de bedreve te ftraffen, enden anderen tot nieuwen iever voor 't vaderland  of Leerredenen K SgJ land aan te lokken, cn voor den reeds beweezen dienst te vergelden? De deugd alleen dan is ( in 'talgemein gefproken ) niet bekwaam genoeg om de menfehen uit liefde der zelve die te doen omhelzen, nog de zonden om 'er eenen fchrik van aan te jaagen, en die te doen vlugtcn. Eindelyk 't is ook niet de gerustheid der confeientie in de goede, die totecnê fpoor tot de deugd, cn tot loon der zelve kan .dienen; nog ook den prikkel of knaaging der confeientie, die tot eenen toom tegen de zonden, of ftraf der zelve kan dienen; neen • deezen middel is ongenoegzaam, ja hy onderftelt zelvcr 't geene wy beweeren, te weeten de belooning der goede en de kaftyding der kwaade werken in 't toekomende leven; want van waar komt die gerustheid des gemoeds in de deugdzaamen, ten zy uit de kennis die zy hebben van God als rechtvaardigen rechter en loonder van 't goed, van wie zy dus niets te vreezen; maar veel te hoopen hebben ? Waar uit heeft de ongerustheid en knaaging der confeientie in de zondaars haaren oorfprong ten zy ui? het denkbeeld van eenen God, die eenen  236 apenhuis' der Geloovigen eenen ftfengen rechter en ftraffer van 't kwaad is ? Deeze middels zyn evenwel niet genoegzaam; want zy zyn niet algemein. Hoe meenigegodvreezende zielen vind men niet, aan wie ter oorzaak van fcrupulen, en vreezen van gezondigt te hebben, of in zonden te zullen vallen, deeze gerustheid des gemoeds ontbreekt ? Ih- tegendeel hoe meenige zondaars zyn 'er, die de boosheid als water ingefwolgen hebbende, zoo gerust leven, al of zy met de deugden der rechtvaardige bekleed waren ? Hoe meenige, die hoe zy meer zondigen, hoe zy verftcender en ongevoelyker worden? Voorwaar eenen herken toom tegen de zonden, die hun tot dc zelve meer aanleiding geeft! eene wonderlykc ftraf, die men door 't vermeerderen der fchuld kan verminderen, ja geheelyk ontwyken ! wat middel kan 'er dan gevonden worden, die (in 't algemein gefproken) genoeg zy om de menfehen hun leven te doen fchikken naar den regel der regte reden, om hun van 't kwaad af te trekken, en de deugd te doen omhelzen, ten zy dien onfehatbaaren loon, die'er aan de goede, en die allerhardfte ftraffen,  of Leerredenen. 23 7 ïfen, die 'er in 't ander leven aan de Ikwaade bereid zyn? Deeze zyn het, i die in weerwil van de zwakheid van 'hunne natuur, haare neiging tot het /kwaad, de aanlokzels der zonden, en s de lastigheid der deugden, hun den en\ gen en den lastigen weg der deugden c konnen doen bewandelen; deeze kon5 nen hun hunne vyanden doen liefheb3 ben, het ongelyk vergeven, en heldenidaadcn oeifenen. « Niemand zegt Civ> ccro (f) zoude zig zonder die groote r> hope der onftervelykheid voor 't vasi deiiand ter dood opofferen Wel- *■> ke hope weggenomen zynde, wie *> zoude zoo dwaas zyn van altyd in ai arbeid en gevaar te leven?" Ziet ; dan den loon en ftraffen van een toekomende leven vastgeftclt, en dus be) weezen dat de ziel naar het Iighaam ibverbïyft om dien loon of ftraffe te ontvangen. Maar zoude allen loon of ftraf van ft toekomende leven , hoe gering, of iwcinigduurende hy ook is, genoeg zyn t pm den mensch zyne pligten te doen vol- 11 (O Qu^ft.Tuft, Hb,o. cap.i3,  638 Wapenhuis der Gehovigen volbrengen hoe laftig of tegcfiftryd'ig dit ook zy aan de bedorve natuur ? Neen : hier toe word 'er eenen zeer merkelyken, en langduurigen, ja eeuwigen loon^ of ftraf vereischt ; Want anderzins zoudenzc van de menfehen niet, of weinig geagt worden. De ondervinding leert immers dagelyks, dat het geene maar alleenelyk aanltaande >, en ongevoelig is, op den mensch niet gewoon is indruk te doen , of ten minhen niet zoo veel als de tegenwoordige gevoëlyke vermaaken, die men het overige van zyn leven in de zonden nog kan genieten , ten zy dit merkelyk en langdtiurig zy. ja al duurden dé ftraffen der zonden eenen merkelykert tyd, 't is nog geenen middel kragtig genoeg , om in 't algemein eenen fchrik van de zonden aan te jaageu ; want den zondaar verzekert zynde, dat de ftraffen eens zouden eindigen, zoudg zig te zeer vleien op dc hope, datzè niet lang zullen duuren , of ten minnen eens een einde neemen, en dus zoude het tegenwoordig en gevoelyk vermaak dêr zonden in overweeging van de krankheid der natuur, en aanlokfels tot de zonden de overhand behouden over  of Leerredenen-. 3 cj '©ver dc vrees der aanftaande ftraffen. Wy moeten dan noodzaakelyk befluiten, dat de ziel naar de dood des lighaams niet alleen overig is, maar ook «eeuwiglyk zal in 't leven blyven. Laat ons dan, A. T., deeze klaar 'bcweeze waarheid der onfterVelykheid van de ziel vastelyk blyven gelooven: 'deeze erkent en wel overweegt zynde, zal ons opwekken -om ons leven aldus in deeze wereld te fchikken, dat wy iin de andere mogen eeuwig gelukkig 'zyn : maar in tegendeel Wat kan de ongeloovigheid in de geene de onfterfvelykhcid der ziel niet erkennen anders > voortsbrengen dan allerlei ongebondenIheid en zonden? De deugd kan niet ?voortskomen of groeijen ten zy op denI ham der onhervelykbeid : zy verflenst i-cn fterft met haar, gelyk"de vrugtimet de wortel daar ze door gevoed \word. De onftervelykheid is de rots, rdie des menfehen verduldigheid onderIftcunt in de elanden ; zy is den dwars[boom van zyne driften, zy is denbrei1 del tegen de zonden, en de fpoor tot I het goed. In tegendeel het gelooven dat de ziel met het Iighaam fterft, is den 1 fleutcl, die de deur opent tot alle kwaad  2,40 Wapenhuis der Gehovigen zy is den worm, die de genegenheid afknaagt tot het goed 5 zy is de fteenkhp, waar tegen alle de goede zeden fchipbraak lyden. Het geloof dan van de onftervelykheid der ziel, die vrugtbaare moeder van deugden en goede werken kan niet als het waare geloof zyn : doch het gevoelen dat de ziel fterft, die rampzalige meelterlfe en voedfter van alle fouten, kan niet dan eene fchrikkclyke dwaaling weczen-, want gelyk het licht niet kan voortkomen van de duifternis, nog op de zelve fteunen, zoo kan de oeffening der deugden niet voortfpruiten uit de dwaaling, nog op de zelve gegrond zyn. En voorwaar indien het geloof der onftervelykheid eene dwaaling is, zoo hebben wy wel redenen van uit te roepen: 6 gelukkige dwaaling, die den mensch van den dwaalweg der zonden aftrekt, en hem ftelt op den regten pad der deugden ! ó -wonderlyke dwaaling, door wiens invloed de zeden verbetert, en de fouten uitgeroeit worden ! ö blinkende duifternis, die den mensch zoo zeer hebt verlicht als den glanS der helderfte waarheden , ja die hem door uwe verlichtende ftraa- lcn  'óf Leerredenen. 2 4. wen niet alleen doet zien den weg des hemels ; maar hem door uw bevalligheid 'er ook toe aandryft ! en indien het nog eene dwaaling waar, zoo zouden wy met Cicero (d) mogen zeggen: &i indien ik hier in dooie , dat ik de » zielen der menfehen geloovc onfter'v> velyk te zyn >, ik dooie zeer geerne > 'v> cn ik wil niet , dat my iemand, zoo r> lang ik leve , deeze dooling, die my b» vermaak aandoet, met geweld af* persfe. Want als ik dood ben, zal 31 ik niets gevoelen : ik vreeze dan niet, 51 dat de philofophcn my dood zynde f> om die dooling zullen uitlachgen." En met den H. Ambrolius (e): » is f» dat ik my bedriege, met liever te 51 verwagtch het eeuwig gezclfchap der v> Engelen in den fchoot van God , ai als met te gelooven , dat ik van de 51 zelve natuur ben met de beeften % t 31 is eene dooling-, die ik bemin , en 31 zoo lang als ik leve, zal ik van die m meining niet afwykcn. » Maar neen-j, A. T., het geloof van de onftcrvelykheid der ziel, zoo wy reedsbeweezei hete (J) Quieft. Tutc. Lib. t. cap, 23. (V> Om He Refurr.cl:, 1L Peeh Q  242 Wapenhuis der Geloovigën hebben, kan geene dooling zyn , neen, 't is eene onvrikbaare waarheid, ;Laat ons de zelve als eene getrouwe mccstersfe, en als eene'verzekerde leidsvrouw volgen , met ingevolg der zelve ons leven te fchikken volgens den eisoh der regte reden : deeze leert ons, dat • wy het meerder goed moeten voorhei- I len aan het minder , en het ceuwigduurende aan 11 vergankclyk. Wat zoude men immers oordeelen van eenen kolitngs zoon, die het recht tot het mag- 1 tig'kon'ingryk ■ zyns vaders zoude vermangelen voor een beuzchye, of korte \ voldoening der zinnen? Zoude men hein niet aanzien voor eenen dwaazen ? 't Is | met ul., ö menfehen! dc zelve Zaak ; want Chriftus zegt.(./): V heeft ül. va- j der belieft ul. -een koningrykte geeven. Wat is dit voor eenen vader ?'t Is den gcenen tot wie gyl. 'dagelyks roept: | Qnfeiï vader, die in de hemelen zyt, geheiligt zy uwen naam-, laat ons 'ioeko- . men uw ryk-, uwen wil gefchiede op der -| ~ aarde als in den Hemel i 't is den Schep- ,| vper van'hemel tV::' - '1nogtans, ö verblindheid van den mensch! dit .gefchied nog dagelyks. Hy is gefcha*)en om hoven het ftarrenwelfzel te wandelen; en hy kruipt in't üyk: hy is befchikt om medeborger te zyn van ■dc Engelen; cn hy neemt behagen in dc famcnleving met de beeften. Den ■ongemeten Hemel is zyn erfdeel en hy verheugt zig in dellaverny,. en blyft met .zyn hart vastgehegt aan de aarde. Wie zonde zeggen, dat hy eene om ftervëlykheïd der ziel gelooft, hem aldus ziende leven, al of hy nooit moeite fterven, of naar dit leven geen leven meer over was? Ah ! zegt den H. Cy* prianus , W-wit vraagen cn verzoeken .„ wy, dat het Hemclryk ons tockomc, si is dat wy nog vermaak hebben in v, de gevangenis dezer aarde ? Laat ons dan, A. T., als redelyke menfehen het 'flllerineefte cn akydduurende goed, het hemelsch Koningryk voorftellcn aan geïinse 'beuzelryeri,*die zoo weinig tyds duu-  of'Leerredenen. 245 duuren , als zyn alle aardfche en veugankelykc dingen. Laat ons deeze nooit gebruiken om onzen hemelfchen Vader te vergrammen; maar enkelyk als middels om hem beter te dienen, cn zynen vól volmaakter te volbrengen. Laat ons als waare kindersvan dien Vader hem naarvolgen in onze werken ; want ''t is niet als aan zyne waare en cgte kinders dat hy het erfdeel zyns ryks heeft belooft, om welk te bekomen hy begeert, dat wy volmaakt zullen zyn, gelyk hy volmaakt is, cn hoe zal men die volmaaktheid verkrygen , ten. zy met God naar te volgen ? God den Vader heeft ten dien einde zynen Zoon op de wereld gezonden, die mensch geworden zynde ons is voorgegaan : laat ons zyne deugden naarvolgen, en wy zullen naar den cisch van onzen hemelschen Vader volmaakt worden, gelyk hy volmaakt is; wy zullen dus als zyne» egtc kinderen naar dit kort en elendig leven in bezit geftelt worden van zyn eeuwig Koningryk. A M E N. Q 3 TIEN-  846", Wapenhuis, der Geloovigen, DIENDE; LEERREDEN; _§ewyzende de onftervelykheid deiziel uit de getuigenis, der oudheid. %ipientiam, omnium, antiquorum exquiret fapiens. JJe vyjhtid van alle de ouderen zal een wys man onderzoeken. Eccli,.39-v'-.i- Jlv hebbe "ul., A- T., reeds in myne voorgaande. Leerredenen de onfterveïg&hpid-der. zielhandtastelyk bewezen: ikc hebbe ul. die getoont uit haare onftgfielykheid en ondcilbaarhcid, uit de natuurlyke begeerte van haaren, wil tot het opperfte goed, cn uit de. wyduitgeftrekte bekwaamheid: van. haar-verftand : ik hebbe dc zelve, voorder bewezen, uit het denkbeeld, 't welk wy snoeten, hebben, van Gods. heiligheid, voorzienigheid en rechtvaardigheid.: en. ej&delyk 'uit de. p.ngerymdhedcn, die 'er,- zouden volgen, indien de ziel met het iighaam ftierf, te weetcn.datdan den m r.jscli ongelukkiger zoude zyn als de  of' Leerredenen.- 2 4 7 - èt beeften, ja dat die onder de menfehen. de ongelukkigite zouden zyn,. die de deugdzaamfte zyn,. deeze bewyzen.zyn zoodaanig, dat men 'er ter goeder trouwe, zyne toeftemming niet kan aam weigeren.. Niet te min, het zal niet te vergeefs zyn, dat wy deeze waarheid door dc getuigenis der oudheid ook bevestigen 5 want de. aanhangers vaji de-gewaande philofophic deezer eeuw zullcnze niet konnen afwyzcn; mits zy zeiver niet nalaaten, die getuigenisfeu by te brengen,, de. welke van de onftervelykheid, der ziel duisterlyk lprceken,. de.'zelve in twyfel trekken, of loochenen,.om dus. aan de onkun1 dige ■ Avys. te maaken, dat die leering 1 of gevoelen niet zoo -algemem is. geweest, of op geene vaste redenen gc! grond' is. Wy zullen dan de wysheid < van meest alledevoornaamftc en wyslte i der oude philofophen onderzoeken, en i ten minften eene van hunne getuige1 nisfen bybrengen , op dat de zoo ge1 naamde ■ verlichte ' geeft cn , van., deeze eeuw of hunne wysheid toonen met de \ waarheid' te omhelzen, of zig zeiven van dwaasheid overtuigen, indien zy . 2C verwerpen. Q.4 Het.  Wapenhuis der Geloovigen Het gevoelen der philofophen wegens de onftervelykheid der ziel is zoo oud en algemem, dat 'er nauwelyks eenen van groot aanzien is geweest, die de onftcrvelvkheid der ziel heeft geloochent. Onder de Egyptenaars vind men Mercurius Trimegistus :■ onder dc oude ïtaliaanfche naar de getuigenis van Plutarchus O) Pythagoras, cn zyne familie of aanhangers": onder de Grieken Phocylides, Örpheus, Heiiodus, Plato. en alle zyne aanhangers : onder dc Latyniche Seneca, Cicero: en behalven deeze, Xenocrates, Speulippus, Epictetus , Numenius, Plofmus, Anaxagoras, Diogenes , en andere die dc voortreiTelvkfte zyn geweest onder de philofoohen der oudheid :- Ariftotcles alleen fchynt hier in twyfelagtigte zyn: doch het is waarfchynclyker dat hy de onftervelykheid der ziel gehouden, dan dat- hy die geloochent heeft. Om zon-, der verder "omwegen tot ons doelwit te komen, laat ons hooren wat 'er Triïnegiftus van zegt: deezen, naar dat hy gezeid had, dat den mensch van - God (ji) De plac, phh.of. Ub. 4. cap. i.  of Leerredenen. 249, God gefchapen is, en van hem als zyn eigen kind is bemint, onderfcheid aanhonds de ziel van het Iighaam, en helt, als eenen tweevoudigcn mensch, eenen ftervclyken, en eenen onhervelyken : Ziet hier zyne woorden (b) » Alzoo den *? mensch alleen boven al wat 'er op v aarde leeft, twee natuuren heeft, de 31 eene ftcrvelyk wegens het Iighaam, de andere onhervelyk om den zelfv ftandigen mensch zelfs: want hy is j> onhervelyk, en heeft het gezag over v alles." Ziet hier den mensch ftervelyk en onhervelyk: ftervelyk naar het Iighaam, en onhervelyk naar de ziel, de welke hy den zelfftandigen mensch noemt; om" datze aan het Iighaam het leven geeft, en de form geeft aan den mensch, zonder de welke hy geene redelyke zelfftandigheid zoude weezen, en van dewelke geheel de waardigheid en uitfteekendheid van den mensch afhangt. Plato. (c) zegt aldus : » Antwoord, r wat is het, dat, als het in 't Iighaam P is, levend is ? Als het de ziel is, is dit (*) In pimandro cap, 1. (.0 *n Ph$&».  ^5° Wapenhuis der Gelóovigen „ dit altyd alzoo ? Ja.altyd. Brengt dan „ de ziel altyd het leven by, aan alle het ji geene, daar zy inkomt? Ongetwyfelt 31 doetze dat. Is 'er iets tcgenftrydig „ aan het leven of' niet ? Ja- daar is „ iets. Wat is. dat? De-dood..Maar de ,, ziel zal nooit het tegendeel ondergaan „ van het geene zy altyd bybrengt, „ zoo als uit hét voorgaande is toege- „ ftaan. Zoo is hct>( zegt Cebes). Wel „ aan nu, hoe zuilen wy noemen liet „ geene de dood niet ondergaat? On- „ ftervelyk. De ziel. onderftaat- immers „ de dood niet ? Geenzins zoo is dan- „ de ziel onhervelyk.''' En op eene. an- „ dere plaats (d) zegt. hy : ,,. 'Er-zyn „ nog veele en fchoone redenen over „ de onftervelykheid der ziel,, want „ eene ftervelyke natuur zou zig tot- „ zoo verfcheidene dingen-niet konnen „ verheffen, dat zy de kragten van groo- „ te wilde dieren zou verfmaaden,. over „ Zee vaaren,. lieden .bouwen , repu-- „ blieken opregteu, dat zy ook op- „ waarts zou ten Hemel zien,, en be- „ fchouwen de omwenteling der ftar- „ ren C«0 In Axiacho,  of L eerredenen. 2 51 „ ren, als mede den loop van Zon en „ Maan, den. op- en ondergang: de ;, verduisteringen,. de ftielhcid, de af„ gelegenheid , de nagtevening, de dob„ Vele. verandering van. Plciadcs , en „ van den winter; de winden des zo.„ mers, liet vallen van den regen, het ,„ 1'chri.kkelyk geweld der draay winden; „ dat zy ook de kennis van, die werelds„ beweegingen aan de toekomende ccu„ wen zouden overleveren, zoo'er niet „ eenen godlyken geest in onze ziel 5, was, waaï "door zy het begryp cn de , „ kennis van zoo groote dingen bereikt. „ Gy gaat dus niet tot de dood over , „ Axioche! maar tot de onftervelyk. „ heid." Laat ons het gevoelen van i Socrates eens hooren:. Cicero {e) van 1 hem fchryvende , zegt: „door deeze en. . „ foortgelyke redenen beweegt zynde, , „ heeft hy by het doodvonnis geen voor, „ fpraak gevraagt , nog Zyn rechters „ te voet gevallen; want hy oordeelde, „ dat- 'er- twee wegen, cn reizen der „ zielen zyn, als zy uit het Iighaam „ verfchciden» Dan dat voor die zig „ had- [e) Quajft., Tvtfcul. lib. i. esp. 29. & 30.  552 Wapenhuis der Geloovlgen „ hadden befmeurt, was eene afgele- „ ge reize afgezondert van de verga- „ dering der goden; maar dat voor „ die zig rein en zuiver hadden „ gehouden, ligt konde wederkeeren „ tot die, daar zy van waar en voorts„ gekomen.1' Hoort nu, hoe Xenophon (ƒ) Cyrus aanhaalt, zyne zoonen op 'tlaatfte aldus toefpreckcnde: „ denkt „ niet, myne allerlicffte kinderen, dat „ ik, als ik van u fcheide, nergens of „ niet zal zyn- Want gy zaagt myne „ ziel niet, als ikby ul. was: maar uit „ die dingen, die ik deede, begreep „ gy, dat zy in het Iighaam was. Ge„ looft dan dat de zelve nog is,alfchoon „ gyze niet ziet Ik hebbe nooit kon- „ nen overreed worden, dat de zielen „ levende, zoo lang zy in deftervelyke „ lighaamen zyn , fterven zoo haast „ zy 'er zyn afgcfcheiden : ook niet, „ dat de ziel uitzinnig is, als zy uit.. „ een uitzinnig Iighaam vertrekt; maat „ dat zy alsdan wys is, als zy van 5, alle vermangeling des lighaams be,, vryd, begint rein en zuiver te zvn." Plu-- (f) In CyrupcE.dia,  of Leerredenen-. 253 Plutarchus bewyst ons die waarheid leer kort, en bondig (g) * 'er is , zegt » hy, eene voorzienigheid, en dit ï bïykt door meCnigvuldige voorbeel- > den ; deeze leert ons, dat de'zielen > onfterveiyk zyn, en dat zy naar de > dood kroonen, of ftraffen te verwag» ten hebben ; de reden waarom de •> voorzienigheid de onltervelykheid der ■> zielen invoert, is, op dat de deugd•> zaamhcid niet in verworpenheid ■> blyve, cn de ondeugdzaamheid ze1 genpraale zonder gcftraftte worden." Seneca (h) en Cicero (7) bewyzen dit ht het algcmcin gevoelen der volkc;en : den eerften zegt: n als wy fpree•> ken van de onltervelykheid der zie-> len, heeft by ons groot gewigt de 1 overeenftemming der menfehen, die f> of de hel vreczen, of God vereeren." Den anderen fpreekt aldtis : >■> tot een •> allergrootfte bewys dient, dat dc na- tuur zelf ftilfwygende oordeelt over >*< de onftervelykheid der ziel. In onze 'n gemoederen is, ik weet niet hoe , als (g) Apud Steuchum L. X. 0>) E\ ift. H&. (O kib, Q»20* Tufcul, cap. 13.  254. Wapenhuis der Geloovigeh y als eene voorzegging der toekomeny> de eeuwen , eii deeze is 't alderr> meest, en blykt 't allerligfte in de r> grootfte verftanden en verhevehlW *» zielen Wy oordeelen, dat de si zielen ovérblyven volgens de 'toe31 ftemmi.ng van allé volkeren.'' Eii op eene andere plaats (/•) $, wa't wit. *> ik wydiOopig zyn? Ik ben zoo over3i tuigt, en dus gevoele ik, dat mitsj >i de fnelheid der zielcii zoo groot is * si 'zoo groot liet geheugen van het voorsi gaande-, zoo groot vooruitzigt van si het toekomende, zoo groote konfterï, y> Zoo groote wetenfehappch} zoo grooii te uitvindingen -, dat die "natuur, deji welke deeze dingen bezit, niet kaïi 3i ftcrvelyk zyn." Firidelyk Ariftotelcs 9 op wie de ongcloovigcn zóüden köhncn roemen, zegt (/) van dc ziel : 31 zy >i kan van 't Iighaam gefcheiden wor?i den .gelyk het akydduurcnde van >i het bedervclyk." Doch 't gCehe altyd duurt, vérgaat nooit : dus is de ziel die altyd duurt, en hooit vergaat, onfterveiyk. Ik- zoude geen einde vin' deii^ C<0 Mb. 1. quaifh Tui'cul.cap. 21. (7) Lib. 2. de anima.  of Leerredenen. '255 jden, waar 't zaaken ik alle dc getuiIgcnitTen der oude Wegens deeze waarheid moest bybrengen : alle de oude , jen nieuwe volkeren hebbenze gelooft : jatte de natiën des werelds , ook de barfeaarfte-, en onzedigfte geloovenze nog [heden. Eenen der bedendaagfehe ongeloovijgen durft loochenen -, dat de Hebreeuwen deeze waarheid gelooft hebben : ■haar 'laat ons zyne onwetendheid, of [onbefchaamthcid ten toon hellen. In 't Ibegin van 't boek der fcheppinge Zegt IGod : laat ons den mensch maaken naar Xons beeld en gelykenis. Van wat beeld len gelykenis'lpreekt God aldaar ? Is j't van"die naar 't Iighaam ? Neen zcJkcrlyk ; want God "is eenen geest j die jnoo- vleesch nog beenderen heeft, 't Is Idan van die naar de ziel. Maar waar fin zoude die gelykenis beftaan, indien 1de ziel van den mensch niet geeftclyk ten dus Onfterveiyk was ? Waar in zou[de hy door de ziel aan God meer geIlyk weczen als doorat Iighaam, als Izy beide ftoffelyk waren, en aan de I dood onderworpen ? Vermits nu de Heil breeuwen wel wisten, dat den levenleden God eenen Geest is, Wat was 'er Ihuii  256 Wapenkuis der Gelobvigen hun gemakkclyker als te bcfluitcm, dat? » ^Cï in hun eenen oorfprong van hun le-« Ven was, den welken in zig Gods beeld 1 uitdrukkende, gelyk God gecftelyk,! en onfterveiyk is. Daar en boven zy ■ gingen de dooden te raaden, 't welk 1 Moyfes (nï) hun verbood : doch zy gin- 1 gen zeker geencn raad vraagcn van de 1 dorre beenderen , nog van de ongevoe- 1 lyke asfchen: 't was dan van de Ziel I dat zy raad vroegen 5 want 'er konde I anders niet over zyn, 't welk met ken-11 nis en wetenfehap bcgaaft is, en waar! uit zy de waarheid zouden hebben kon- 1 nen agterhaalen. DaVid zegt (h) dat 1 de dood der Heiligen voor hetaanfehyrt 1 des Heeren dierbaar is; maar hoe kon- 1 de dit wcezen, indien hunne zielen niet overbleven; maar te faamen met de lig- 1 haamen hierven ?, Hoe konde dien gehee- 1 len ondergang voor God dierbaar zyn, waar door den oorfprong van hunne deugden en goede werken verdorven 1 wierd ? Saül bad de Waarzegher, dat I zy Samuel zoude doen opftaan, en hem 1 zig zoude doen vertooneii: doch hoe kon- 1 C<«)Dslu. 18. («JPf i«5 t-f'  I of Leerredenen, 25^ konde dit gefchieden, len zy Saül gelooft hadde, dat hy niet < geheel vergaan was 5 riiaar dat zyne ziel nog over was. Job aan 't 16 hoofdftuk van zynen boek zegt, dat hy in zyn vleesch zal verryzen, cn in 't zelve zynen God zal zien. Eindelyk den Ecclciiahes of Prediker aan zyn 12 Hoofdftuk, zegt, dat den geest zal wederkeeren tot God, die hem gemaakt heeft, terwylen de ftof, dat is het Iighaam, 't welk van ftof gemaakt is, tot zyne aarde wederkeert, daar het van was, voorders zes;t hy, dat God alle dingen in 't oordcel zal brengen 't zy goed, 't zy kwaad. Maar wanneer zal dit oordeel gefchieden ten zy naar dit leven ? 'Er moet dan van den mensch iet overblyven naar de dood zyns lighaams om dit oordeel wegens goed en kwaad te onderftaam Dit kan zyne asfehen of beenderen niet zyn : 't kan dan niets anders weezen als zyne ziel. ïs dit alles niet klaar genoeg om 'er de onftervelykheid der ziel pit te begrypen ? De Hebreeuwen hebben 'er dan deeze waarheid zoo wel als wy uit begrepen. Wilt ons niet opwerpen, dat den prediker aan zyn derde hoofdftuk geen II. Deel. R ver-  2^3 Wapenhuis der Geloovigèü verfchil erkent tuifchen den mensch cn de beeften, om dat hy zegt , datze beide op gelyke wyze zullen vergaan : want verre van dusdaanig gevoelen te hebben gehad : zyne woorden s ik heb gezeid in myn harte van de kinderen der menfehen , dat hun God proeven zoude , en toonen datze de beeften gelyk zyn. En daarom is 'er een fterven des menfehen , en der beeften , en haar beider conditie is gelyk. Gelyk den mensch fterft, alzoo fterven die ook : zy trekken alle insgelyks adem, en eenen mensch lieeft niets meer als een beest Alle dingen zyn aan eidelheid onderworpen, en •zy gaan alle naar een plaatze : van aarde zyn zy gemaakt, en zy keeren weder te zamen in aarde, Zyne woorden moeten dus verhaan worden , al of hy zeide : in myn hart overwecgende de natuur , en 't lot der menfehen , hebbe ïk gezeid, dat God hun geloof cn hope heeft willen beproeven wegens de onftervelykheid , en eeuwige goederen, die voor de zelve bereid zyn, en dat hy daarom hun van buiten hadde gelyk gemaakt aan de beeften, te weeten in eeten , drinken, flaapcn, wandelen , voortsteelen, fterven, en zoortge-* lyke ï  of Leerredenen. 259 ïykc ; dat het herven aan den mensch en beeften gelyk is, en den haat van alle beide ( te wecten van den kant des lighaams ) gelyk is ; want de dwaaze 'en vieefchelyke menfehen ziende hun iighaam van dc zelve conditie gelyk dat der heeften , laaten zig voorhaan , dat hunne ziel ook aan die der beeften gelyk is, en met het Iighaam fterft j hierom begeven zy zig tot de voldoening der zinnen ende driften ; maar dewyze cn verftandige onderfcheiden hunne ziel van die der beeften, en erkennen de zelve redelyk en onfterveiyk te zyn : hierom tragten zy als Engelen te leven, wagtende zig van de zonden, en de deugden oeffenende, om van hun geluk declagtig te zyn. Om den mensch te beproeven, of hy vari het getal dier wyze, of dier dwaaze is, heeft God hun aldus naar 't Iighaam gelyk gemaakt. Aldus legt a Lapide deeze plaats uit. Eenige andere laaten zig voorftaan, dat Salomon van 't 19 vers tot het einde toe; (preekt iri den naam of perfoon van de aanhangers van Epicurus, of in zynen eigeri perfoon, als hy van God"was afgevallen en den vollen toom gaf aan 11 a de  S.6o Wapenhuis der Geloovigen dc vieefchelyke wellusten. Wat'er van zy* of niet, het blykt genoeg, dat den wyzen man den mensch alleenelyk vergelykt by de beeften wegens het lig- J haam; want hy zegt aan 't 21 vers: wie \ weet of den geesi van de kinderen van Adam opwaarts trekt, en of den geest | yan de heeften nederwaarts daalt ,• want den wyzen man klaagt hier over dc ! verblindheid van veele zinnclyke Joolden, die het verfchil tusfehen de menfehen en beeften niet genoeg opweegjden om hunne werken van die der bee■ften te doen vcrfchillen, zoo dat den zin van die woorden is deezen.: wie 1 weet, (dat is) wie laat zig vastelyk j voorftaan, dat den geest van den mensch | naar boven gaat tot haaren Schepper, | cn die der beeften naar beneden daalt i tot de aarde, daar hy met het Iighaam | van voortskomt, en dat hy dus zyn .1 opperfte goed of geluk niet op deeze j aarde moet zoeken gelyk de heeften; maar dat hy door goede werken het | zelve moet zoeken in den Hemel, alwaar hy tot loon van zyne deugden dit •opperde goed eeuwiglyk zal genieten. "Doch het geene aan 'r 22 vers gezeid j *vord.: En ik hebbe bevonden, dat\erm n.i£t& m  of Leeredenen.. 2o"f niets beter is, dan dat eenen mensch zig verblyde in zyn werk, en dat dit zyndeel is. Den zin hier van volgens den H. Hieronimus, Titelmannus en andere is deezen: dat den mensch met een bly gemoed goede en eerlyke werken oeffene, welke alleen aan een redelyk fchepfel als dusdaanig eigen zyn : dat hy alle overtollige zorge, cn eidele bekommernis voor 't toekomende laat vaaren, en zig begeeve tot eene eerlyke blydichap met zyne werken volgens de regte reden te doen, en zynen arbeid op eene eerlyke wyze te genieten. Eindelyk al is dat Salomon hier zeer- dupllcrlyk fpreekt, nogtans in 't laatfte hoofdftuk van zynen bock zcerduidelyk fpreekeride , zegt hy,datden mensch in 't huis zyner eeuwigheid zal gaan, idat de hol'( dat is het Iighaam ) zal weIderkeeren in zyne aarde, daarze van was, en den geest ( dat is de ziel) zal wederkeeren tot God, die hem gegeven heeft, en dat daarom den mensch God moet vreezen en zyne geboden •onderhouden ; mits God alle dingen, goed en kwaad in 't oordeel zal trekken, om 'er den mensch naar zyne verdienften voor te loonen of te ftraffen. 113 Als  «Cl Wapenhuis der Geloovigen Als den wyzcn man voorders zegt, dut den mensch niet meer heeft als eene beefte, en datze allegadcr tot eene de zelve plaats gaan, te weeten tot de aarde, daarze van gemaakt zyn, kart dit niet verftaan worden van den mensch als van den kant zyns lighaams; want hy voegt 'er als voor reden by, datze béide van aarde gemaakt zyn : doch. 't is zeker zoo uk het bock der fcheppino-e, als uit dc Avoorden van Salomon zelfs in zyn 12 hoofdftuk aan 't 7 vers, dat de ziel van God ommdüelvk voortkomt; want Moyzes (o) zegt: Aldus heeft dan God den Heere den menschfn^X het Iighaam )gemaakt van 't fljk der aarde : cn fpreekende van den oorfprong der ziel, zegt: en hy heeft in tjn aanligt geblaar^en eenen adem des levens. En Salomon zegt, dat den Geest Avedcrkeert tot God die hem gemaakt heeft: indien hy hadde willen tc kennen gccvcn,dat de ziel van den mensch met het Iighaam fterft, gelyk die der heeften, hoe zoude hy in 't zelve hoofdftuk aan 't 16 de vers hebben (e) Gen. 2. % 7-  of Leerredenen.- 26*3 ben konnen zeggen : ik heb onder de Zon in de plaats van 't oordeel( dat is' in de rechterftoelen, daar M rechtvaardig oordeel moest heerfchen )de ongoddelykheid, en in plaats vawde rechtvaardigheid'fin de rechterhuiien) de ongerechtigheid gezien. ( dat is , de rechters onrechtvaardige vonnisten zien mtlpreeken ) cn aan 't 17 vers : ik hebbe in myn hart gezeid; den rechtvaardigen en godloozen zal God oordeelen, en dan rval'er den tyd van alle ding zyn. Dat is, dan zal alles onderzogt en geoordeelt worden : dan zal den onrechtvaardigenrechter geftraft, en den lydzaamen onpligtigen gekroont worden. Wie ziet niet, zoo wy reeds beweezen hebben, dat dit niet als van een toekomende wereld kan verftaan worden, in de welke de ziel naar de dood des lighaams overblyft? Den opgeworpen duifteren en moeielyken text zou men naar myn oordeel aldus bekwaamclyk konnen uitleggen : ik hebbe in myn hart geroeid van 't geene de kinderen der menfehen aangaat , dat dit daarom gefchied is, op dat God hun zoude beproeven, te wec- ten of zy hem onderdaanig en onderworpen zoude zyn, en zyn opper beërft 4 fchap-  264 Wapenhuis der Geloovigen fchappy over hun erkennen; want deeze is de reden, waarom God aan Adam, en dus in hem, in wiens wil den wil van alle zyne afkomclingen beüoten was, aan alle de kinderen der menfehen een gebod heelt gegeven van niet te eeten van de vrugt van den boom der wetenfehap van goed en kwaad. En op dat hy zoude toonen, dat zy, Gods gebod door, en in Adam hunnen algemeinen vader overtrceden hebbende, gelyk waren aan de heeften, ten i. in 't zondigen, voor zoo veel zy zonder het voorlede, te weeten Gods verbod hun gedaan, en de gehoorzaamheid hem fchuldig, te gedenken, en zonder te overwecgen het toekomende, te weeten de ftraf "des doods, die God hun had gedreigt, alleen peisden op het tegenwoordige, te weeten als de beeften' hunne driften in te volgen en tc volbrengen ; ten 2. in te onderftaan tot eene ftraf der zonden het geene aan dc beeften van natuurwege gemcin Is; want God had den mensch, ZOO den WVZCn man O) zegt, onvergankelykge- fclia- (7>) Sap. a. f. 13.  of Leerredenen. 2.6£ fchapen : dat is, hy had hem aldus gefchapen, dat hy door het weldaad van zynen Schepper onfterveiyk zoude geweest zyn; indien hy zyn gebod hadde onderhouden : doch door de nydigheid des duivels is de dood gekomen in den omgang der aarde : God had den eerften mensch , en in hem alle zyne naarkomclingcn gedrcigt: in wat daggy 'er van zult geeten hebben, zult gy de dood fterven, dat is ftcrvelyk worden. Den eerften mensch, en alle zyne nakomelingen in hem, cn door hem hebben kali den duivel, die hun benyde, gehoor gegeven, en van de verbodevrugt jgeeten ! en ziet gelyk den Apostel (q) zegt: door eenen mensch is de zonde in de reld gekomen, en door de zonde de dood, ■en dus is de dood in alle menfehen voortgegaan, in den welken zy alle gezondigt •hebben. Alhoewel dan den mensch door igenade cn weldaad van zynen Schepper aan de dood niet was onderworpen , zoo lang hy aan den zeiven onIderdaanig bleef," nogtans door ongehoorzaamheid dit weldaad verloorcn heb- iq) Rom, 5. f. 13.  2t5(> Wapenhui.1! der Geloovigen hebbende, is den mensch ftervclyk geworden gelyk dc beesten, 't welk den wyzen man te kannen geeft door de volgende woorden : daarom is ''er een fterven des menfehen, en der beeften, en haar beider conditie is gelyk, Deeze uitlegging onderftelt zynde,blyft'er wegens dien text geen moeilykhcid meer over. Het haat dan vast door het algemein, en overeenftemming gevoelen van alle volkeren van alle tyden en plaatzen , dat de ziel onhervelyk is ; want 't is C menfchelyk gefprooken ) onmogelyk, dat alle die menfehen zoo wyze, en geleerden, als eenvoudige cn ongeleerde van allen haat en rang van zoo veele natiën in aard, levenswyze, en zeden van malkander zoo verfcheide zouden te zamen gefpannen hebben om eene dwaaling te omhelzen , of die te behouden : 't moet dan eene allerfterkfte reden geweest zyn, die hun tot dit gevoelen gebragt heeft, of het moet van God den ftigter , en beftierder der natuur haaren oorfprong hebben : dit gevoelen moet dan de hem der natuur weezen ; want Cicero (/•) zegt, dat in CO Lit>. i. Quseft. Tufcul, cap. 13,  of Leerredenen. 267 in alle zaaken de overeenftemming van l alle volkeren voor eene wet der natuur I moet gehouden worden. Deeze algemcine I (tem kan den mensch in geen dwaaling leiden ; want anderzins zou den ftigI ter, en beftierder der natuur ons eene geduurige leermeefterffe van dwaaling I gegeven hebben, én dit in eene zaak van de allergrootfte aangelegenheid, ja eene dwaaling, die wy zeiver niet magtig zyn te verbeteren. De gewaande phUoibphen zouden ons wel willen I doen gelooven, dat het gevoelen der ti onftervelykheid door bedrog der wet'i gcevers is ingevoert geworden : doch X Plutarchus (s} zegt, dat dit gevoelen I zoo oud is, dat men geenzins weet, I op wat tyd , en door wat uitvinder het ij.zyn begin heeft genomen : maar als | .dit gevoelen door de wetgevers was 1 ingevoert, hoe wierd het eertyds, en ï > word nog heden gevonden by die bar\ I baarfche volkeren , die nooit door eeniï ] ge wetten , of ftaatkundige inltellingen ; ' zyn geoeffent geweest : vervolgens kan I haaren oorfprong niet als 111 de natuur zelfs, (/) Qrat. confolat. ad Apolloniunu  ü63 Wapenhuis der Geloovigcn zelfs , en overleveringen der voorouderen gevonden worden (*). Andere zeggen , dat dit gevoelen van de verdigtïels der poëten is voortgekomen ; doch zy inerken niet, dat in tegendeel die verdigtfels onderftellen, dat dit gevoelen reeds te vooren onder dc menfehen algemein is geweest : maar als het geene zy zeggen, waar is, waarom zeggen zy ons dejredeh niet, waarom dit gewaand verdigtfel zoo wel als de andere van de wysfte, en geleerdfte onder die volkeren niet is verworpen geweest ? Den fchryver van 't fjftheme de la. nature gaat eenen anderen weg in : hy zegt, dat het denkbeeld der onftervelykheid hier uit is voortgefprotcn dat de menfehen in dit leven het geluk en ongeluk ondervonden hebbende : zig hebben laaten voorftaan, dat dit ook naar hunne dood zoude duuren, en dat hier van voortfpruiten de verdigtfels der Elifeefche velden, en Tartarus by de Heidenen, en van 't Paradys, en helle by de Christenen. Maar wat . fchyn O Ziet de zefde Leerreden van 't I. Deel»  of-Leerredenen. • 269 fchyn van waarheid heeft deeze gisïing ? Indien de menfehen maar agt hadden genomen op 't geene hun in dit leven overkomt, zy zouden eerder met Epicurus hebben befloten, dat de ziel te famen met het Iighaam geboren word, en te faamen met het Iighaam fterft, tüs dat dc ziel naar de dood des lighaams in 't leven blyft; mits hunne lighaamelyke oogen geen onderfchcid tusfehen den oorfprong en ondergang van menfehen cn beesten gewaar worden. Ten waar dan datze dit onderfcheid door de oogen des verftands bemerkten; ten waar dat dit oordeel en gevoelen voortkwam van de eerfte openbaaring, die 'er God van gedaan heeft, en door de geduurige overlevering is voortgezet, en eindelyk door de fterkfte redenen der philofophen is bevestigt, of dat het zelve eene inwendig fpreekende ftem der natuur was, hoe zoudenze de onftervelykheid der ziel hebben erkent, die zy door de uitwendige zinnen niet konnen begrypen ? Wy moeten damnet den Heldenfeiten philofooph Seneca (t) zeg- Q') Epift. 102.  2 2 o *lVavenhui$ der Geloovigen zeggen: „ De ziel is eene groote en „ edele zaak; zy laat zig geene paaien „ ftcllen, als die met God gemcin zyn, „ namentlyk om dat zy zig tot alle r> plaatzen, en tyden uitftrckt, zy >•> neemt geen liegt vaderland aan, » Ephcfen , Alexandricn , of eenige 51 andere volkrykc, en meer bebouwde „ plaats. Haar vaderland is als het gee„ ne het bovenfte , en het geheel al in „ zynen omtrek bevat : die geheele „ kromte, waar in dc waaters en aar„ de zyn , waar in dc locht het God„ lyk van 't menfehclyke onderfchei„ dende ook verecnigt, waar in zoo „ veele gehelde goden over hunne wer„ ken waaken." Door goden verhaat hy volgens Leslius - de harren, en misfehien ook de geeftcu. Hy voegt 'er hy aangaande den otfclerdom of tydi „ Verder laat zy haar geen bepaald „ ouderdom geeven: alle jaaren, zegt „ zy, zyn de myne: geen eeuw is voor „ groote verhanden gcflooten, alle tyd „ is voor haare gedagten open. Als „ den dag zal komen, die deeze vcr,, menging van 't godlyk en menfehe„ lyk zal onderfcheiden, zal ik dit lig- haam laaten, waar ik het gevonden heb  of Leerredenen. 2 71 [L hebbe : ik zal my zelve aan de go 4, den wedergeven. Ook nu ben ik niet :L zonder hun; maar door het zwaar jjL, enaardsch worde ik opgehouden. Door ij,, deeze vertoevingen van het fterve'L lyk Iighaam bcproeve ik te vooren, lp, dat beter en langduurig leven. Gel, lyk het moederlyk Iighaam ons ncL, gen maanden opiluit, en bereid niet L, voor zig, maar voor die plaats, waar L, in wy fchynen gezonden te worden, j„ nu bekwaam zynde om aasfem te |„ haaien, en in 't openbaar te blyven |„ duuren. Alzoo Avorden wy in dien |„ tyd, die van dc kindsheid tot den „ ouderdom loopt, ryp tot een ander : „ geboorte. Wy verwagten eenen an- „ deren oorfprono;, eenen anderen ftaat 1 „ van zaaken. Wy konnen den He- „ mei nog niet anders als van verre I „ verdraagen: derhalvcnbefchouwtvoor : ,„ uit onbefchroomd die beflisfendeuur: • ,„ zy is de laatfte niet voor de ziel; I maar voor het Iighaam. Beziet alle i . „ het geene om u is als zoo veel last ■ . „ uwer woonplaats : gy moet 'er door ■ .„ gaan ; de natuur verdryft u avc- derkeerende, gelyk'er ingaande : gy , -3, moogt 'er niets meer uitdraagen als »gy  2y2 Wapenhuis der Geloovigen „ gy 'er hebt ingebragt: ja ook van „ het geene gy hebt ingebragt, moet „ gy 'er een groot gedeelte laaten. „ De huid, die u omringt, uw uit„ terfte dekfel zal u ontrokken wor„ den , het vleesch en 't doorltroomcnde „ bloed zal u ontrokken worden: de „ beenderen en zenuwen als fteunfels „ van het vloeijende en loopende zul„ len u ontrokken worden. Dien dag, „ die gy vreest als den uiterftcn, is den „ eeuwigen geboortedag. Legt den last „ neder : wat vertoeft gy; al of gy „ niet eerder uitgaat het Iighaam vcr„ laatende,waar in gy verborgen waart ? „ Gy kleeft vast, en worftelt tegen: „ ook toen gy door groote pooging van uws moeders Iighaam uitgedreven zyt. „ Gy zugt, gy weent, en dit weenen „ zelfs is eigen aan die geboren word. „ Waarom bemint gy dit alzoo als het uwe? Hier mede zyt gy bedekt: den ,, dag zal komen, die u zal openbaa„ ren, en uit de verblyfplaats van den „ vuilen en Hinkenden buik geleiden. ,, Eens zullen u de geheimen der na„ tuur ontdekt worden; deeze duifter„ nis zal verdreven worden, en van „ alle kanten zal u een klaar licht bo „ ftraa*  of Leerredenen. 273 | ftraalen. Verbeeld u, hoe groot die B, glans zy, als zoo veele harren onder „ elkander haar licht vermangelen. Gee,, nc fchaduwe zal u in den luister ver„ hooren : alle kanten van den Hemel „ zulten gelykelyk glinftcren. Den dag „ cn nagt zyn ae afwisfcling van de „ opperfte locht Alsdan zult gy zeg„ gen , dat gy in duifternisfen ge„ leeft hebt, wanneer gy geheel het „ geheele licht zult aanfehouwen, dat „ gy nu door de engfte wegen der oogen ,„ ziet, cn nogtans zoo van verre ver„ wondert. Hoe zal u het godlyk licht „ voorkomen, wanneer gy het op zyn L plaats zult befchouwen ? Deeze overL weeging laat niets llordig, niets ne„ dertragtig , niets wreeds in u berus^ ten; zy zegt, dat de goden getuigen ':9i van alle dingen zyn; zy gebied ons „ by hun behagelyk te maaken , voor ,, hun ons in ft toekomende te bereiL, den, en de eeuwigheid voor te hellen. Konde eenen Hcidenfchen mensch itrcffelyker fchryven, 't zy tot overtuiging der ongeioovigen, \ zy tot onder>wyzing der'Christenen? Hy zegt, dat (.-de ziel aan God eenigzins gelyk is, om t datze door haare gepeizen zig tot allen IL DeeL S u tyd  374 Wapenhuis der Geloovigtn tyd en plaats uitftrekt: Hy zegt, dat|| zy naar de dood des lighaams in 't ge- II tal der geeften komt, dat wy hier als 1 op de reize zyn; mits den Hemel ons 1L vaderland is dat men alles wat 'er in I L de wereld is by onze ziel moet aan-1 , zien als pakken cn huisraad van 't lo- j gist, daar wy op de reize voorby gaan ■; j dat'gelyk een kind negen maanden 'lang word bereid gemaakt, om in deeze wereld te leven, wy aldus alle den tyd, dat wv hier leven, ons moeten bereiden tot het onhervelyk leven van de andere wereld; dat den laatlicn dag van ons ftervelyk leven den eer hen van het eeuwig "leven is : dat wy vervolgens dc eeuwigheid voor oogen moetcn°hebben, om ons voor de zelve bereid te maaken, cn ons aan God te doen behaagen. Wat kan 'er treffelykcr tot behieiïng der zeden, wat lcerzaamer tot onze onderwyzing uitgedagt worden? Laat ons dan de vermaanincen van deezen Hcidenfchen man vollen. Laat ons vastelyk gelooven, dat, verre van aan de beesten, j a aan de geTÏh'gfte diertjens gelyk te zyn, wy ook de'attcredcUte, en uitneemendhe der zelve wegens, de ziel onver gelyk el yk ov.r-  of Leerredenen. 275 overtreffen : laat onsvastelykhouden, dat onze ziel het beeld zynde van haaren Schepper, tot den zeiven naar de dood des lighaams wederkeert, om van hem den loon of ftraf van haare werken te ontvangen. Deeze wereld dan, A. f,, is anders niet als den weg, die wy doen, om tot onze eeuwige verblyfplaats te geraaken : alles wat wy zien, is niet anders ten opzigt van onze ziel, als de vaartuigen of andere dingen zynde tot de reis noodig, zyn ten opzigt van de lighaamelyke reizers of kooplieden : laat ons dan de dingen deezer wereld enkelyk gebruiken, om des te gemakkelyker tot ons einde te geraaken. De lighaamelyke reizers of kooplieden gebruiken immers de fchepen, of wagens daar zy mede vaaren, niet enkelyk tot hun vermaak; maar tot vervoordering van de reis.: zy gebruiken hun reisgeld niet, om 'er op den weg mede te tuisfehen, of het in brasferyen en onnoodige vermaaken te verkwisten, mits dit hunne reis zoude vertraagen, en den koophandel beletten : zy neemen geenen overtolligen voorraad van voedfel of kleederen mede; mits hun dit maar tot befwaarnis zouSa de  2 7 6 Wapenhuis der Gehoviged de dienen : zy hebben geene aangeklevendheid tot de plaatfcn, daar zy voorbygaan; want zy hebben niets voor, dan met de. winst van den koophandel •of gckogte goederen tot hun vaderland fpoedigivk te rug te keepen: hierom; ïs dat zy langs dc Zee vaaren, zyn zy ïüet gewoon uit enkele nieuwsgierigheid van 't een eiland naar het ander te zeilen, en zig dus,behalvenhetvertraagen hunner reize, in gevaar van ïchipbraaken en zeeroovers te hellen; en indien zy hunne reis te land doen, •zy wyken niet ligtelyk van den weg ■af, om hier of daar de ballen, toncclen en andere plaatfcn van vermaak by te wooncn, of de kafteelen en lusthoven te bezigtigen. Nu dan, A- T., wy zyn ook, gelyk Seneca wél zegt, reizigers, die met den eerhen oogenblik onzer geboorte den eerhen hap doen op den weg dezer wereld : deeze reis zal duuren t zoo lang wy leven , den laatften hap der zelve zal met den laatften oogenblik van ons leven eindigen : wy zyn niet alleen reizigers; maar ook kooplieden, die de talenten, de welke ons van God gegeven zyn, moeten befteeden, om 'er winst me*  of Leerreden-en. ' 277 mede te doen naar dc ziel. Wy zyn> reizigers en kooplieden deezer wereld, de welke vervolgens ons geestclyk voordeel ende ons vaderland moeten betragten. Onze winst is gelegen in de oeffening der deugden, en goede werken, van de welke wy door de talenten of gaven , die wy 't :zv naar ziel, 't zy naar Iighaam van 1 God hebben bekomen, eenen fchat konnen vergaderen, die de motten of roest niet konnen verderven, nog de dieven ons ontneemen, nog de vlammen verflinden. Ons vaderland is den Hemel en onze medeborgers zyn de Engelen Gods , cn de gelukzalige menfehen, met de welke wy aldaar zonder vrees van eenig gevaar of misnoegen eenen allervolmaakften vrede en eeuwigduurende voldoening zullen genieten. Maar is het al even eens, wat weg wy ingaan om tot dit vaderland te geraaken? Neen zekerlyk : 'er is ook eenen weg in deeze wereld, die ons van'themclsch. vaderland afleid, wiens einde op een eeuwig ongeluk, en altyduwende flaverny uitkomt. Den goddelyken Zaligmaaker leert ons den goeden weg van den kwaaden onderfcheiden by Matg ^ thasus  Sr3 Wapenhuis der Geloovigen thseus {iï) alwaar hy ons ook vermaant, dat wy zouden, tragten den goede weg in te treden: Gaat in door de engepoorte : zegt hy, want breed is de poorte, en ruim is den weg, die ter verdoemenis leid, en veele zyn 'er die 'er langs ingaan. Hoe eng is de poorte, en hoe nauw is den weg, die tot het leven leid ? en hoe luttel zyn 'er die hem vinden ? Die enge poort en nauwen weg is de onderhouding van Gods wet en geboden, zoo Chriftus zeiver ons verklaart by Matthajus (V) zeggende : wilt gy in V leven ingaan, onderhoud de geboden. De onderhouding der geboden of de geboden zelfs worden eene enge poort, en eenen nauwen weg genoemt; om datze onze kwaade begeerlykheden beftrikken, en onze ongeregelde driften beteugelen; want de wet Gods, of zyne geboden leggen ons de gehoorzaamheid aan onze wettige overften, de onthouding, verfterving, armoede des geefts, ootmoedigheid en andere deugden op : zy doen ons onze vyanden beminnen, dagelyks ons kruis opneemen cn Christus naarvolgen, het welk O) Matt. 7. f. tg en 14, (V) Matt, 19. f. 17.  of Leerredenen. 27^ Welk alles, hoe moeielyk, ja tegenItrydig het aan de hedorve natuur is ,, eenieder genoeg ondervind : wy konnen nogtans door Gods hulp en genade, die ons niet ontbreekt, onze kwaade natuur, cn bedorve driften tegenftaan en overwinnen, en dus dit alles onderhouden : deeze geboden onderhouden , is de enge poort, en den nauwen weg ingaan, die tot ons vaderland, en het ecuwig leven leid : in tegendeel de breedte poorte en den ruimen weg, die tot tjde verdervenis leid, is dc begeerlyk:hcid des vleesch, dat is de ongeregelde liefde of begeerte tot fpys cn drank, en tot de - vieefchelyke wellusten : 't is de begcerlykheid der oogen, dat is, de ongeregelde genegenheid of begeerte tot de rykdommen, en tydelyke goederen: 't is de hoevaardy des levens, dat is, de ongeregelde genegenheid of begeerte tot zyn eigen uitfteekendheid cnluister: deezenbreeden weg is de involging van zyne ongeregelde driften ; deezen is de ongetemde vrygeeftevv, die zig alles geoorloft maakt wat dc . zinnen tlreelt : deezen weg is breed en gemakkelyk, en word van veele bewandelt; maar den eerften is S 4 eng  :s8o Wapenhuls der Geloovigen eng cn moeielyk, en weinige zyn'er (in vergelyking van die den breeden weg verkiezen ) diehem ingaan. Maar eilaas! ■wat een groot verfchil? Den eenen naar eenen korten arbeid, en moeite leid den mensch tot zyn eeuwig geluk; doch den anderen voor het vermaak en voldoening van weinige jaaren komt op de verdoemenis uit, en fmyt den mensch in den afgrond van altydduurende tormenten. Ö mensch! overweegt dit verfchil rypelyk: kiest nu een van de twee, of voor weinige jaaren eenen engen en moeielyken weg te bewandelen, en dan eeuwig gelukkig te zyn, of door eenen breeden en vermaakelyken weg te gaan, en alsdan eeuwiglyk te lyden. Zultgy, zoo gy niet voortgaat als een paard of muilezel, die geen verftand hebben, niet den engen weg verkiezen ? Zekerlyk ja : deezen alleen is 't die ons regclregt tot ons vaderland zal geleiden. Wel aan, myne allerlieffte, laat ons dan als reizigers, die naar ons vaderland haaken, deezen weg ingaan: laat ons hem volftandiglyk houden zonder tot den weg der zonden af te wyken : kat ons onze reize door eene vuurige liefde tot Gód, en nauwkeurig onder- hou-  of Leerredenen. 281 houden van zyne geboden fpoediglyk voortzetten : laat ons aan de vergankelyke dingen deezer wereld ons hart niet vasthegten; op datze ons van den regten weg niet aftrekken, nog onze reis vertraagen. Laat ons eindelyk als kooplieden de talenten, daar God ons mede verrykt heeft, verre van ze vrugte* loos te laaten, of ze te verkwisten, gebruiken tot de oeffening der deugden: dus zullen wv eenen fchat van verdienften vergaderen, en met deezen naar eenen korten arbeid geraaken tot dit gelukkig vaderland, daar wy eenen onftoorbaaren vrede, en altydduurende goederen zullen genieten. AMEN. ELFDE  a,82 Wapenhuis der Geloovigen ELFDE LEERREDEN Bewy/ende dat 'er een hel is. Via peccantium complanata lapidibus, & in fine illorum inferi & tenebras, & pcenss. Den weg der zondaaren is bezet met effe ft eenen, en ten einde van die zyn de helle, en duifternisfenenpynen. Eccli. 21. f. ii. Eeu der fchrikkelykfte waarheden van ons geloof, A. T-, is die van de pynen der hel : eene waarheid, die zelis de rechtvaardige tusfehen de hope der eeuwige goederen doet beeven: eene waarheid, tegen de welke de vrygeesten met de meefte razerny hunne pennen en tongen fcherpen, zy zoeken allerlei foorten van listige redenen uit, dieze als zoo veele wapenen gebruiken om de hel te bevegten , en die in de gemoederen der harten te niet te doen: doch te vergeefs hunne wapenen zyn te flap, en het geloof van dc hel is in de ziel van den mensch te zeer gevestigt. Of zy willen of niet, ja, als zy om  of Leerredenen. 283 om die uit hunne gedagten te verwydcren, zig in dc vcrmaaken indompelen, vertoont zig meenigmaal de hei aan hunne gedagten. Deeze waarheid hebben niet "alleen de Heidenfche philofophen; maar de Turken, Indiaanen, Chincczen, die van Japonien , cn in een woord, alle de volkeren des aardryks ten allen tyden en plaatzen gelooft, en erkent. Men heeft ten allen [tyde verfcheide volkeren verfcheide gevoelens zien hebben wegens den Godsdienst cn zynen voorwerp; veele van hun hebben de kennis en den dienst van den waaren God allengskens afgefchaft; zy hebben zig valfche goden vcrüert; de" bygeloovigheid, die altyd ivrugtbaar is in wanfchepfels, heeft hun verhand en harten bedorven ; maar niet tc min is hun het geloof van de onftcr1 velykheid der ziel, en van de vergelding van góed en kwaad, en dus van [eene hel ftandvastig bygcblcven. Wie ,'zict niet, hoe bcüisfende dit algemein ; gevoelen is ten voordeele van deeze 'leerftukken? Niet te min vermits de ' vrygeesten deeze waarheidvoornament!lyk beftryden, en zoo veel hun mogelyk is "tragten te verduisteren, zullen  2S4 Wapenkuis der Geloovi«en len wy in tegendeel de zelve des teil meer in dit en de volgende Leerrede- U nen tragten te ftaaven. De hel is eene plaats van tormentera » door God gefchikt, om de zielen die i met doodzonden uit deeze wereld fchei- m. den, naar verdienften te ftraffen, of, zoo gy wilt, de hel in eenen anderen zin genomen, is de ftraf, die God de V'erdoemde om hunne zonden aandoet. Deeze waarheid is zoo vast verknogt aan de waarheid van de wezendlykheid van eenen God, dat men zelfs geen behoorlyk denkbeeld van God kan hebben, of het denkbeeld van eene hel is 'er in beflooten : dus kan men geene hel loochenen, zonder eenen God te ontkennen. Het denkbeeld van eenen God verbeeld ons noodzaakelyk het Opperweezen als allervolmaakst: vervolgens als heilig, rechtvaardig enwys. Als heilig haat hy noodzaakelyk de zonden als tegenftrydig aan zyn weezen, ja hy haatze met eenen eeuwigen en onverzoenelyken haat: hy heeft in tegendeel de deugden lief als overeenkomende met zyne volmaaktheden; dus gelyk hy het goed niet kan verwerpen , zoo kan hy het kwaad niet goedkeu-  ef Leerredenen. 285 feeuren, en vervolgens kan hy nog ten jpzigt van het een, nog ten opzigt van t ander onverfchillig zyn. Als rechtvaardig geeft hy aan ieder het geen hy verdient heeft; maar hoe zoude zyne rechtvaardigheid beftaan, ten zy hy het goed loonde, cn het kwaad ftrafte ? Zyne wysheid vereischt ook eene hel, of dat het kwaad hiernaarmaals geftraft Jworde ; want, indien zelfs de goede :|beftiering van een ryk, of republiek livereischt, dat 'er eene uitdcilcnde en Iwraakneemende rechtvaardigheid geoef■Ifent worde, hoe zoude Gods wysheid, ijdie van zig zelve zegt (a) : doormy re'Xgeeren de koningen, en de wetgeeversfiel\len vast dat recht is, in de beftiering ïivan het heel al aan deeze te kort blytjven ? Wat koningryk is 'er immers ? • Wat republiek of landfchap word 'er :, gevonden, daar de wetgeevers niet eee tiige ftraffen hebben geftelt tegen de :• geene hunne wetten merkelyk overtre1 :den? Wat Overften zoude zonder deei'fzen middel bekwaam zyn de kwaad,- «willige te beteugelen, en'de gemeine ; rust <«) F.tov. 8.f. if.  286 /Japen/mis der Geloovigen 11 rust der onderdaanen te bewaaren ? In-W dien in weerwil van de galgen enf raders, in weerwil van de ongelukkige' t voorbeelden, die men van tyd tot tyd ^ tot afschrik der kwaadwilligen ziet ge- 1 fchieden, 'er evenwel nog worden ge- | vonden;, die zig door hunne kwaade driften zoo verre laaten overmeefteren, dat zy zig door groote fchelmftukken i van. desgelyke ftraffen pligtig maaken -, ■ wat wanorders zouden 'er niet al heerf! fchen, is dat men niet dufdaanige ftraf- [ fen te vrcezenhad? Maar wie weetniet; by ondervinding, hoe groot dc krank-' béid van den mensch is? hoe fterk zyne | driften zyn ? hoe meenigvuldig de aan f lokfels tot het kwaad ? In onderftellinj; daa van zvne vryheid was hetinsgelyk f noodig, dat den Opperheerfchcr var Hemel en aarde, om de ftervelingei* te beteugelen, cn binnen hunne plich ' te houden, zwaare ftraffen ftelde voo f de geene, die zyne wet grootelyks zou ! den hebben overtreden. De zondaar ' worden nogtans niet alle geftraft i • deeze wereld : de ftraf blyft voo bun dan over tot de andere we reld, wanneer, zoo den wyzen ma  of Leerredenen. 2$ 7 V) zegt, flfen //cere rechtvaardigen, i <7d/z godloozen zal oordeelen, en a-hun zal het den tyd van alle zaaken wet 'in. Ziet dan de weezcndlykhcid van ene hel, of ftraffen der verdoemden egrond op Gods heiligheid, rechtaardigheid en wysheid, en dus op Gods enkbeeld zelvcr gegrond. Den autheur van den Catechifme phiyfophique (?) heldert deeze ftof op, cn erhandeltze op eene gevoelige wys: I Waar is Gods rechtvaardigheid ? waar 1 blyft zyne opperfte heiligheid ? Is dat . hy het goed en het kwaad met de 1 zelve oog aanfehouwt, en indienden i> deugdzaamen cn den gocuoozen m L hun ü-raf de zelve rust genieten ? Den 1> godloozen gelukkig zynde in zyne i boosheid heeft zyne afgryfelyke da- •> gen in vrede geemdigt: hy neeït zyf nc handen befmeurt met het bloed » van zynen vader, en het bloed ge* dronken van zyne broeders : hy heeft l het land door vuur cn vlam verwoest, L hy heeft alle foorten van fchelmftukI ken bedreven. De onnoozelheid heeft 31 voor I (i) Eccle. 3. f. 17. CO L.iv. 4 chap 5 art. 7.  288 Wapenhuis der Geloovigen r, voor zyne voeten geziddert, en ge-| » beeft, en de deugd is door hem ver-] » drukt geweest : ondcrtusfchen Godj r. heeft gezwegen, en de wraak tot na » dit leven uitgeftclt. Is dat nu deeze r> wraak nooit gefchiede , en dat de r> boosheid in alle eeuwigheid niet gesi ftraft wierd, zoo zou de wereld zeer •n kwalyk beftiert worden, enduszou„ de God zeiver de allerweezendlykfte r, en noodzaakclykfte fchikkingen om ,•> verfmyten. Maar laat ons onze oogen « van dit fchrikkelyk tafereel af keeren; « laat ons oor en Hoppen voor deGodslas., tering, en luisteren naar de wonder,,, lyke aanfpraak, die den Zoone Gods „ voert door den mond van Abraham „ in de vermaarde parabel van den ry„ ken vrek : fili recepifti bona in vita. ., iüa , & Lazarus fimiliter mala: zoone! „ uwe fchelmftukken zyn in deeze we„ reld zonder ftraf en ïyden geweest; maar de deugd van Lazarus heeft ge- „ zugt in de verdrukking. Den boos„ wigt tot 'er dood toe gelukkig, en „ den rechtvaardigen geduurig over,, vallen door tegenfpoed, en zwem„ mende in zyne traanen, ziet hier een 5, klaar bcwys van 't toekomende, al- „ waar  of Leerredenen. 289 j waar Gods rechtvaardigheid het or, der zal herftellen, cn ten voordeele , van den onnozelen aan den pligtigcn , zal zeggen : nunc autem hïc confola- iur : tu verö cruciaris. Nu WOl'd dce„ zen getroost: maar gy gepynïgt" Laat ons nu, vermits fommige ongelovigen zoo onbeichaamt zyn van te oochencn, dat de Hebreeuwen eene iel gelooft hebben, eenige getuigenisren uit het heilig fchrift, 't welk de Joden altyd tot nu toe erkent, en gebruikt hebben, ophaalen. Moyfcs vcrlaalt (d), dat Core, Dathan en Abi:on levende ter helle zyn nedergedaalt. Grod zegt( Matt. 13. t»49 en 50, T 2  Srjs Wapenhuis der Geloovigen kwaade uitfchelden uit het midden deri .rechtvaardige en zy zullen hun wer-1 pen in den oven des vuurs, daar ~al zal gefchrei en knerfmge der tanden zyn. En (p) dat hy dit vonnis tegen de godlooze zal uitfpreeken : Gaat van my ■vervloekte in het eeuwig vuur. Den H. Joanncs in zyne openbaaringen (?) ver- ( klaart ons ook, dat de ftraf der verdoemden in de pyn des vuurs zal beftaan , zeggende : die niet gevonden is gefchreven in 't hoek des levens, is geworpen in den poel des vuurs. In een woord, Job noemt de hel: een land van elenden, en duifternisfen, alwaar de fehaduwe des doods , en geenegefchiktheid, maar eene eeuwige afgryzelykheid is woonende: ó rampzalig landfehap! -landfehap des doods! 6 fchrikkelyke •verblyfplaats! ö ballingfchap van traanen, en elenden, van waar men nooit aneer tot zyn vaderland kan geraaken ! myne hairen gaan te berge-, myn bloed word koud in dc aders, myn heel Iighaam ziddert, als ik op u péize. De weczendlykheid van eene helle, 4@f van de ftraffe der godloozen naar djt fyjMatt 35., f. 4. (£VApoc.3o.>>. 15.  of Leerredenen. ildit leven is genoeg beweeze: kvat zegt 'er Rousfeau (/•) te Jzcgt: „ ik hebbe moeite om L ven, dat dc bóozc tot de L tormenten veroordeelt zyn. i,t, opperften rechter zig wre [1, fchied dit in dit leven. Gy ij,, dwaalingcn, ö volkeren! z [1, werkers van zyne wraak. L bruikt het kwaad, 't geene L om de misdaaden te ftraffei L, zelve op hun heeft getrok L in ul. onverzaadclyke ge I„ ingeëten van afgunstigheid, L, en hoogmoed, dat in 't mi ij,, uwen valfchen voorfpoed c /L, neemende driften uwe r IL, ftraffen. Wat is het noodi ,|„ te gaan zoeken in het and 'L, Zy is reeds van dit leven !|„ ten der booze." Zoo vee zoo veele valscheden : van \ den philofooph Van Geneven •alle misdaaden in deeze weer iHeeft hy in Gods geheiml 'zeten? Ziet men niet dagelyk: (r) Emile torn. 3. pap- 83, T3  294 Wapenkuis der Geloovigen godloozen fomtyds tot het einde zyns levens in 'allen voorfpoed en wellusten leeft? Hunne regte hand, zegt David' .v) is eene regte hand van boosheid, welker hinderen zyn gelyk nieuwe plantpoenen in haare jonkheid, hunne dogters zyn opgepronkt alom verciert gelyk als eenen tempel. Haare kelders Zyn vol, overvloei jende van d'een tn d'ander. Haare fchaapen zyn vrugtbaar^ overvloedig in haare uitgangen : haare runderen zyn vet. ■ Daar is geene vervalling der wanden, nog doorgang, nog geroep in hunne ftraaten. Zy hebben het volk gelukkiggenoemt, rlut deeze dingèn heeft. Den rechtvaardigen Job, die den voorfpoed zoo wel als den tegenfpoed had ondervonden-, befchryft ook niet min duidelyk als den koninglyken harpüagcr eene fchets i'an den voorfpoed der booze; want fpreekende tot zyne vrienden zegt hy (t): waarom leven de godlooze enzynverheven en verjierkt met rykdommen f Hun zaad h'vfi voor hun duuren,de fehaaren ian haare Itaastbeftaanden, en kindskinderen zyn in hun aanfehouwen : hunne huifen zyn in (s) Pf. 143 (0 Job. ar.  of Leerredenen. 295 in verzekerdheid, «n k«^s , «ff Gods roede: s op hunlieden niet. Hunkoei heeft ontvangen, en heeft geen misval gehad, haare " veetfe heeft gekalft, en zy is niet berooft van haare vrugt. Hunne kleine kinderen gaan uit als kudden, en zy verheugen zig met f pelen: zj houden de trommel en harpe, en verblyden rjg op't geluid der orgel: zy brengen haare dagen in weelden óver. Men vind nog dagelyks veele boozen, die in deeze wereld altyd in voorfpoed leven, zonder dat bun Gods roede raakt: waar blyft dan ten opzigt van zulke Gods wraak ? Waar in beftaat hunne kastydingPls ft in 't kwaad, of in de rampen, de welke de volkeren hun door den oorlog aandoen ? Deeze zyn immers ook gemein ook aan de deugzaamfte. Is 't in I hunne kwaade driften ? ö wonderlyke ftraffen, in de welke de godlooze hun meefte geluk ftellen ! 6 fchrikkelyke hel, naar welke dc booze geduurig tragten, cn van welke zy hunnen hemel maaken ! de godlooze ftellen immers hun meefte vermaak in de voldoeninghunner driften : zy agtcn weinig het kwaad, 't welk hun door die driften word'veroorzaakt; mits dit in verge- T 4 ïy&»g  2q6 Wapenhuis der Getoovigen lykïng by het vermaak van hun als 1 niet word geagt Wel philofooph van 1 Geneven, is deeze de hel der boozen P Ik ben dan niet verwondert, dat uwe leerlingen die zoo weinig vreezen. Maar zegt my eens ter goeder trouw, indien nogtans gy het hebt ondervonden, de ongemakken, die de goede onderhaan, om hunne ongeregelde driften te betoomen , en in bedwang te houden, zyn die fomtyds niet al zoo lastig aan 'tiighaam, en aan de zinnen als 't kwaad, *t welk het involgen der driften veroorzaakt ? Ziet, de deugdzaame hebben dan m dit leven ook hunne hel, die hunne deugden ft.raft in hun zeiven , ja eeiïej zoo veel te pynelyker hel', als zy deugdzaam er zyn, en fterkere driften hebben te bevcgten. Die fterke geeften hellen hun fcherp verftand genoeg ten toon „ als zy zulke fterke opwerpi'ngen weeten by te brengen. Maar zegt eenen anderen ongeloóvigen («), willende bewyzen, dat het geloof van een ander leven aan den mensch niet nuttig is em zyne driften te bedwingen: » daar Ca) S^hcmi de la nature pag. sSï+  of Leerredenen. 297 „ zyn groote misdaadenby de volkeren „ zelfs, die het meefte overtuigt zyn I van 't vreesfelvk leerftuk van de toc1„ komende ftraffen en vergeldingen: L dit leerftuk doet dan gccnen indruk \*> dan op de geene, die door hunne ..§» gefteltenis cn aard, door de vrees 1» der wetten, en door de oplpraak evenL wel anderzins zouden wederhouden L worden." Daar zyn groote misdaaIden, zegt den materialist, by de volkcfren zelfs, die van de toekomende ftraf1 fen 't meest overtuigt zyn : maar volgt ■ hier uit, dat dit geloof in hun onnut lis? Dat het hun niet wederhoud van I veele meerdere of grootere fehelmftukIkcn? Gefchieden 'er ook geene dieveIrycn en doodflagen by die volkeren, I die niet alleen overtuigt zyn van dc 1 ftraf der galg of rabraaken; maar die I zelfs de misdaadigen deeze ftraffen zomityds hebben zien onderftaan. Zyn die j ftraffen en de overweeging der zelve Ihierom onnut? Zy dienen immers om ite beletten, dat deeze fchelmftukken i niet vermeenigvuldigen, cndat'ergec;ne zwaardere zouden bedreeven wor, den, 't welk nogtans beide zoude gefchieden; indien de vrees der ftraffen de.  SqS Wapenhuis der Geloovigen de kwaadwillige niet beteugelden. Al I is 't zaaken dan dat door de vrees der 1 ftraffen van het ander leven niet alle driften in alle menfehen worden wederhouden, zy worden nogtans in veele menfehen, is 't niet alle, zekerlyk een groot deel der driften wederhoudeft. Dat men ons met Lucretius naar zynen meefter Epicurus niet zegge, dat de ondeugd en de knaaging der confeientie, die haare getrouwe gezcllinne is, eene genoegzaame ftraf is, om de zonden te kaftyden : want hoe veele groote zondaars zyn 'er, aan wie de leelykheid der zonden genoeg is be? kent? Wie van hun is 'er, die 'er agt op neemt? De leelykheid dan dus weinig bekent, of niet genoeg overweegt, is niet bekwaam tegen de aanlokzcls der wellusten, cn voldoening, die aan li bedryf der zonden vast is, de overhand te krygen. Maar de knaaging van| 't gewis, als men onderftelt, dat 'éj naar dit leven geene ftraffen zyn te vreczen, wat is die anders als eene her ' fcheufchim? Want voos wie en waarom zou den zondaar vrcezen ? En wat knaaj ging van gewis kan 'er zyn, daar niets kwaads te vreezen is ? Maar laat he]  of Leerredenen. 299 «00 weezen, dut 'er die knaagingen zyn ? tollen die genoeg zyn, om de kwaade friften te beteugelen? Den ongelooviTcn zul dan immers in de begeerte zyns iiarten zeggen (y). Laat ons met den beften wyn en welriekende zalve ons ruiven vullen, en laat de hloeme des tyds ons niet voorbygaan. Laat ons kransfen draagen van worden, eer zvy verflen7Ken : en laat 'er geen beemd zyn, daar den overdaad onzer wellustigheid niet doorgaa. Dat 'er niemand van ons uitgefloten zy van onze overdaadigewellufiigheid : laat ons overal teekenen onzer blydfchap agterlaaten; want dit is ons deel, en ons lot. Laat ons den armen rechtvaardigen verdrukken, en de weduwe niet fpaaren, nog den ouden man : nog laat ons geene eer bewyzen aan den ouden gry\aart van veele tyden. Alles watwy Jlegts konnen doen , dat zal recht zyn, want wat krank is, dat word onnut bevonden. 1 Daarom laat ons den rechtvaardigen bedriegen; want hy is ons onnut en contrarie aan onze werken, en hy verwyt ons de zonden der wet. Zoo fpraaken de ma? {p\ Sap. a.t» 7.  ^00 Wapenhuis der Geloovigen materialisten, daar Salomon van fchry ft, die nog de onftervelykheid der ziel, nog] den toekomenden loon der goede, nog dc aanftaande ftraffen der godlooze geloofden. Zyn misfchien de ongeloovige, de materialisten, en vrygecften van deezen tyd beter van aart, en min genegen om hunne driften te volbrengen, als die ten tyde van Salomon leefden ? Indien wy geene redenen hebben om dit te gelooven, moet men befluiten, dat zy ook geene andere lpraak als die zullen voeren. De leelykheid der zonde, of die gewaande vroeging van 't gewis kan de ftraf der zonde dan niet weezen ; maar vermits die ftraf in deeze wereld zeer dikwils geene plaats heeft, zy moet in de andere wereld gevonderi worden. Wat aangaat de hoedaanigheid van de hel, of 'er eigentlyk een weezentlyk en ftoffelyk vuur is, zoo veele treffelyke leeraars houden ftaan, of alleenelyk een vuur in eenen oneigen zin genoomen, gelyk eenige andere meinen, te weeten voor alle foorten van pynen, en lyden, gelyk dit woordeken Vuur "in het Heilig Schrift O) ge-  of Leerredenen. 301 md) genomen word, dit doet ons het licht pier regte reden niet zien, 't Heilig Schrift heilist het niet, en de H. Kerk heeft per haar vonnis nog nooit over gegeven. : 't Is het zelve wegens de plaats der helle: ■alhoewel het zeer waarfchynelyk is, I-dat dc helle in 't middelpunt der aarde lis, alwaarze van den Hemel het verfte lis afgelegen. Wat 'er van deeze verKiolendheden is of niet; 't is evenwel Izeker, dat hy die Hemel en aarde heeft ■konnen fcheppen, voor de flagtoffers Ivan zyne getergde gramfchap ook wel l eene bekwaame plaats zal hebben beïreid omze tc ftraffen, 't is zeker dat ■1de verdoemde niet zullen geftraft worIden boven hunne verdienden; 't is zel.kcr volgens Gods woord, dat zy volIgcns de meenigte, grootheid, langduuirigheid en hoedaunigheid van hunne ; zonden zullen geftraft worden, gelyk men zelfs in de welgefchikte republieken ziet gefchieden ten opzigte van de : misdaadigen. Den H. Joannes (V) verzekert ons hier van, zeggende : Zoo reer als zy haar verheerlykt heeft, en in wel- (w) Pfa'.m 13,16, 6f, Eccli yi en elders. Apoc.18. t, 17^  go2 Wapenhuis der Geloovigen wellustigheden geweest is, geeft kaar zooWm veele tormenten en droefheden. 't welk 11 ook kan verftaan worden van de ftraf- li fen van 't ander leven : deeze evema-«f( tig'heid der ftraffen aan de zonden geeft f r ons den goddelyken Zaligniaaker zei- [l ver te kennen by zynen Evangelist m Lucas ( y j zeggende : Wee u gy ryèe,U die uit gierigheid en ongeregelde ge- w negenhcid, of begeerte tot de rykdom- ft men door regt en onregt geld en goedm byeenvergadert, en 'er uw laatfte ein-lh de of opperfte geluk in ftelt, en om die te bekomen of te bewaaren bereid zyt God doodelyk te vergrammen. Wee u; want gy hebt hier uwen troost, gy genietze op deeze wereld tot oneerlyk vermaak, tot gulzigheid, tot hoevaardy, om uwe zinnelykheden te voldoen: en alle uwe driften in te volgen: gy ftelt 'er uw betrouwen op, en maakt 'er uwen Hemel van: Wee u; want gy hebt geenen anderen troost als deezen te verwagten; maar zult hiernaarmaals in de verdoemenis eeuwig mistroostig, eeuwig verlaaten en eeuwig ge- (y~) Luc, 6, f, 24 en volgende.  of Leerredenen. 303 fepymgt worden. Wee «, die verzaad \{yt, die van uwen buik eenen God maakt door de gulzigheid en dronkenschap , die uw Iighaam mest met uitJgezogte lekkernycn, en ü opkropt met icostelyke wynen. Weeu; want gy zult [honger lyden "in de helle, alwaar gy als Iden ryken vrek door brandenden dorst gepynigt zynde, geen een druppeltje (water zult bekomen, om uwe tong te (verkoelen. Wee «, die lacht, die u nu «verheugt in de vuile vermaaken, en {andere groote zonden, waar door gy luwe driften voldoet; want gy zult droe\vig zyn en weenen, als uwe traanen niet imeer zullen konnen voordeelig zyn. \Wee u, als u de menfehen pryzen, als J zy u vleyen en ftreelen, als zy u toeli juigen om de onderwyzingen, die gy ■ hun geeft overeenkomende met hunne 1 driften; want dus deeden ook hunne ■ vaderen aan de valfche propheeten. Ja, de verdoemden zullen niet alleen evenmaatiglyk aan hunne zonden gepynigt worden ; maar ook in die zinnen, waar door zy God hebben vergramt; dit geeft den wyzen man(0 te (a) aap. iuti 17»  304 Wapenhuis der Gehovigen te kennen als hy fpreekende van del Egyptenaars, die, omdatze ftomme fer-l peuten en onnutte beeften hadden aan-1 beden, door dc beeften waren geftraft geweest, zegt : Gy hebt hunlieden ge-\ zonden een meenigte der ftomme beejienl ter wraak e, op dat zy zpudenweeten, dat door die dingen, daar iemand mede zondigt, door de zelve hy ook gepynigt word. En wat wonder, A- T., dat een levende werktuig der ziel, waar door zy God heeft vergramt, te weeten het Iighaam en zyne zinnen van God geftraft word? De ziel heeft het Iighaam en zyne zinnen gebruikt tot ongeoorloft vermaak: 't heeft haar gedient om zig tegen God te verheffen: 't is dan biïlig, dat het haar ook diene tot haare vernedering, en kaftyding. Hier uit maakt den godvrugtigenThomas a Kempis (*) dit befluit: v. daar (te weeten „ in de helle) zullen de traage men„ fchcn met gloeiende prikkels voorts„ geftouwt worden, en de gulzigen met „ geweldigen honger en dorst gepy„ nigt worden : Daar zullen de on- kui- (*) Lib. 1. cap. 24.  of Leerredenen. 305 „ kuifchen, en dc minnaars der vlceI, fchelyke wellusten overgoten worI, den met brandende pek, en hinkende L folfer, en de nydige zullen -als dulle , honden huilen door dc pyne; daar L zal niet eene zonde zyn, die haar L eigen torment niet zal hebben. Daar |, zullen de hoevaardigen met alle bc„ ichaamthcid overdekt zyn, en de gie„ rigen zullen door eene allerbitter„ he armoede gepraamt en benouwt „ worden." Het gezigt zal gepynigt worden door de vreesiélykè vertoonfels der duivelen; het gehoor door het :isfchelyk gekerm en gehuil der vcrioemden; den fmaak door de vuiligtcid huns monds; den reuk door het [tinkende folfer, en de vuile flanken, iie uit de verdoemde lighaamen zul;en uitgaan, cindelyk den tast zal ge.lynigt worden door 't onverdragelyk vuur, waar in zy gebraden worden. Ah! wat eenen overdaad van pynen! Nogtans wy hebbenze nog niet alle op|etelt, en wy zullenze nooit konnen befchryven; want den H. Chryfoftooius (ad) zegt; „ Nog ooge heeft het ■» gc- {zz) b'i rie Reparat. /ƒ. Deel V  «o6 Wapenhuis der-Geloovigen * gezien, nog oorc gehoort, nog 't is | „ in het hart der menfehen geklom-| „ men, 't geene God bereid heeft voorJI die hem vergrammen." Dit weeten wy, A. T. dat de hel of ftraffe der verdoemde zeker is, datze onverdraagelyk is in haare bitterheid, en oneindig in haare duurzaamheid, zonder troost, zonder verdienden, zonder vermindering. Ah mvne allerliéffte ! laat ons dit Tv-el overweegen ; want 't is geen kinderfpcl ; 't is geene beuzelry , -of kleine zaak \ daar hier van gehandelt w ord : t is van eene zaak van 't aller grootftc gewigt, daar men maar •eens in kan" laaien om zonder einde ongelukkig te zyn. Wy hebben maar eene ziel. en wy konnen deeze maar eens verliezen :" deeze eens verloren :zynde is voor altyd-verloren ; wam in de hel is 'er geene verlosiing. Door eene doodzonde "alleen worden wy vyanden van God, wy worden pligtig van dit eeuwig ongeluk , en zoo wy 'er met daadelyk toe veroordeelt worden, zoo haast wy doodelyk hebber gezondigt, 't is door des heeren "barmhartigheid dat my «niet vernielt zyr  of Leerredenen, 307 ïgcworden : maar wie kan ons verzeJkeren , dat God, indien wy wederom feondigen , ons -nog gelyk te vooren zal 'fin 't leven laaten ? Wie weet, indien f hy ons nog eenigen tyd in 't leven laat, 'lof wy de kragtdaadige genade van eeane opregte bekeering nog zullen ver- I werven? G zondaars cn zondaaresfen! "■indien gy doodelyk hebt gezondigt, ■ftelt uwe bekeering niet langer uit; bid IGod vuuriglyk om een opregt leedIweezen over uwe zonden, cn doet waar''Idige vrugtenvanboetvaardigheid; want Ihet gevaar, daar gy in zyt, is van ecu 'lonherftelbaar kwaad. En gyl, Godminluende zielen, die met het zuiver bruillloftskleed der heiligmaakende genade ll' nog zyt verciert! ziet toe, dat gy het II door grove zonden niet verliest: weP derftaat dan kloekmoediglyk aan de rt bckooringen; want den helfchen vyand Ji zal niet naarlaaten ul. door allerlei lis1 ten tot de zonden aan te zoeken. Doch, i |op dat gy des te zekerder over hem ); moogt zegenpraalen met zyne ingevin!: :gen te verwerpen, overpeist dikwilshet i geene den feraphieken H. Francifcus t. predikende voor zyne broeders plagt n te zeggen : voluptas brevis, pcena per- V 2 petua  308 Wapenhuis der Geloovigen petua: het vermaak der zonden is kort;] maar de pyn en ftraf, die men 'er voor verdient is eeuwig. „ Indien zegt den H. Chryfostomus (bb) imand op 100 „ jaaren tyds alleenelyk eenen nagt gc„ had hadde eenen zoeten droom, in wel„ ken hy veel vermaak hadde gcno„ ten ; maar alsdan 100 jaaren geftraft wierd : zoude deezen daar van kon„ nen zeggen, dat dien eenen nagt, wanneer hy gedroomt heeft, met die „ 100 jaaren kan vergeleken ofopge„ wogen worden ?Mt Zoude ongerymt „ zyn dit te zeggen. Nu dan laat u „ dit ook voorftaan van 't toekomende „ leven; want het geene eenen droom is ten opzicte van ioq jaaren, dit is „ het tegenwoordig leven ten opzigtëï •„ van het toekomende, ja zelfs nog „ veel minder, 't geene een druppel is „ ten opzigt van de ongemeete Zee, ,, dit Zyn" duizend jaaren ten opzigt „ van de toekoomende genieting; cn „ zoo groot verfchil als'er is tusfehen „ de droomen, en de dingen, die waar„ lyk gefchieden, zoo groot verfchil „ is ,(üb) Conc. t. de Juazaro.  of Leerredenen. 309 „ is 'er tusfehen den ftaat van dit en „ van 't ander leven." In tegendeel, zoo den heiligen Francifcus vervolgt: PaJ/io modica, gloria injinita, 't lyden , t welk wy gevoelen in de oeftening Ier deugden, is kleyn; maar de glorie, iic wy 'er voor zullen verkrygen, is aneindig. Waar 't zaaken iemand ten tyde van een uur eene hoofdpyn met Tcduld verdraagende, tot vergelding van lit lyden een geheel jaar in vreugd en weelde konde leven, of voor eiken dag urbcids zyn leven een jaar konde verengen; zoude hy deeze hoofdpyn, of iien arbeid niet klein agten ? Indien hy voor een aalmoes van eenen gulden wist naar 't verloop van een jaar 1000 guldens wederom te krygen,of om'thoo;en vaneik fermoonof by zyn van andere G-odsdienften konde een geheel jaar lang ackomen alles wat zyn hart lust;wat eene n-oote meenigte aalmoesfen zouden 'er a egeven worden van de geene'er de magt 10e hebben, en ze nogtans nu verzuimen ? Hoe opgekropt vol zouden de ierken zyn ten tyde van defermoonen en godde'lyke dienden ? Men zoude zoo groote onwetentheid niet ontmoeten in bejaarde perfoonen in 't geene hurme .zaligheid raakt. V 3  gïQ Wapenhuis der Geloovigen O kwaalyk bedagten mensch, die j' geene agt neemt als op't geene aardsch fl en tegenwoordig is! verheit de oogenf|' des verftands naar den Hemel; aan-;j| fchouwt de toekomende dingen door 't11' geloof: het lyden is klein in-deeze wc-]| reid; maar de glorie van de toekomende | wereld is oneindig 't hangt maar van I U af die te bekomen. Een uur verdub» diglyk lyden in deeze wereld... Onze» kwaade driften bedwingen, onze zin-* sielykheden verfterven , dit alles ver-li: 8>es, t beminnen van onze vyanden, den eerlyken arbeid van eenen dag tot » -i > _ i _.. . .m; giuiitr u-pciict^en, CU Z-UU VUU1LSII Bekomen een eeuwig-en allergelukkigfte leven : een aalmoes van eenen gulden-, ja van eenen teug koud water uitj liefde van onzen evcnnaaften , en tot Gods glorie gedaan word 100-ooomaal getoont in den Hemel: 't hooren van! een fermoom, van eene mis, van 't lof, chrïstelyke ïeering en 't bywoonen van andere godsdienften in eene behoorlykc gefteltenis, vcrkrygt hiernaamaals al-I les, wat het hart van den mensch kanl ver-I  of heeredenen. 311 verlangen,of door zyne gepeizen agterhaalen: in een woord het onderhouden van Gods geboden, de getrouwigheid aan zyne wet zal met zoo grooten loon vergolden worden , dat den Apostel zegt, dat het nog oog gezien, nog oore gchoort heeft, nog dat het ooit in liet hart der menfehen is geklommen 't geene God bereid heeft voor die hein lief hebben. Maar laat het lyden geheel ons leven duuren : wat |s dit anders als een uur, ja nog minder ten opzigt van de eeuwigheid ? Doet dan voor uw eeuwig geluk, 't geene gy naar cvenmaate zoud doen voor 't keluk van deeze wereld. Troost u in de ziektens, fmarten ,tegenfpoed, kwelling, droefheid, cn ander lyden met te peizen dat het niet altyd zal duuren, en dat het beter is hier een wynig tyds te lyden als in alle eeuwigheid ! maakt u het lyden zomtyds onverduldig: houd ,zoo gy durft, uwen vinger een halve 1 minuut in de vlam van eene kaars, 1 en vraagt van uw zeiven : kan ik dit miet verdraagen? Hoe zal ik konnen \ woonen met een verflindende vuur en in i dc eeuwige vlammen ? Lokt u de wei reld of het vleesch aan, tot ongeoorlotV 4 de  312 Wapenhuis der Geloovigen de wellusten, antwoord met Jofeph : hoe. zoude ik dit kwaad konnen bedry ven, en zondigen tegen God ? Vreest gy, dat u om uwe getrouwigheid van dc menfehen eenig kwaad zal overkomen : vreest handvastig met Sufanna , en zegt met haar : 't is my beter zonder het vuil werk ,te vallen in uwe handen als te zondigen in des Hecrcn aarizigt. Bied u den duivel geld cn goed, ya alle dc koningryken des werelds aan; indien gy ncdervallcnde hem aanbid met hem gehoor te geven, en zynen wil te volbrengen door de.zonde; antwoord dezen b edrieger met Christi woorden : Er ftaat gefchreven : gy zult uwen Heer en God aanbidden en hem alleen dienen. Peist, dat deezen uwen erfTyand, die uwen eerften vader, en met hem alle zyne naarkomelingen in 't verderf heeft gebragt, u weder met hem jn den afgrond wilt fteipen. Wederhaal hem dan vromelyk in 't geloove der hel : Daalt 'er van tyd tot tyd levendig in, om de ftraffen der verdoemde te overweegen. Indien gy dit alles wel betragt, gy zult het ongeluk niet hebben van 'er overleden zynde in te vallen : maar integendeel, gy zult  of Leerredenen. 313 ifden troost genieten van eens met den ■ |H. Petrus de Alcantra uit te roepen: 1 (O gelukkige boetvaardigheid, die my 'idzoo eene groote glorie verdient heelt. AMEN. ■f i **************** * *,* tl ****** ************* 1 TWAALFDE LEERREDEN. jBewysende de eeuwigheid der helle. :n • ' ' Tune dieet & his, qui a flniftris ejvts »•■ erunt: difcedite a me maledicti in »i ignem jeternum. ' .Alsdan zal hy zeggen aan de geene aan 'f- zywe /7i/2/5r£ /züW z«//c>« zy/z : vertrekt d van my vervloekte in 't eeuwig vuur. 't Matt. 25. y". 41. I X)En Zaligmaaker des werelds by ;.e izynen Evangelist Lucas aan 't zeven1 tiende befchry vende het gedrag der men;,, Ifchen voor zyne komfte ten oordeel, jjt 'vergelykt dit by het gedrag der men.| Ifchen voor den algemeinen zondvloed, j( ;zeggende, gelyk het gefchied is in de | , dagen van Noë, alzoo zal 't ook wezen m  314 Waven/mis der Geloovigen in de dagen ( van de komfte ten oordeel ) van den Zoone des menfehen. Zy aten I en dronken ; zy trouwden huisvrouwen, en wierden ten houwelyk gegeven tot op den dag, dat Noe in de Ark ging, en dat den overvloed gekomen is, en ze alle vernielt heeft Öesgelyks gelyk het gefchied is in de dagen van Loth ; zy aten 'en dronken; zy kogten en verkogten; zy planteden en timmerden : maar op den • dag dat Loth ging uit Sodoma heeftJiet geregent vuur en golfer van den Hemel, en heeft het al vernielt : in deezer voegen zal het weezen op den dag dat den Zoone des men fehen zal geopenbaart worden. Inderdaad als wy het gedrag van de wereld wel overweegen, wy zien deeze voorzegging reeds begonnen volbragt te worden. Als Noë bezig was met de ark te maaken, en hundenaanftaanden ondergang des werelds verkondigde, om hun tot boetvaardigheid te verwekken, wilden zy hem geen geloof geven; maar gingen in hunne zonden en ongeregeldheden voorts: zy waren lustig en vrolyk levende zonder vrees of zorg : als Loth zyne fehoonzoonen vermaande om met hem de vernielinge van hunne Stad te ontwyken, agte-  of Leerredenen, 31^ agteden zy dit niet; maar namen het in kortswyl aan. Ah, myne allerliefite toehoorders, het gaat hedendaags in dc wereld op de zelve wyze: men vermaant de menfehen zonder ophouden niet alleen van het aanftaande , zoo bezonder als algemein oordeel; maar ook van de pynen der helle, en ongelukkige eeuwigheid, die de zondaars zal overkomen : maar eilaas een groot deel der menfehen geeven 'er geen geloof aan; zy fpotten 'er mede; al of het maar een verdigtfel was ; dus begecven zy zig tot alle foorten van wellusten , en geven hun ongeregelde driften den vollen toom : een groot deel van de geene aan de eeuwige ftraffen geloof geven, leven zoodanig al of zy die geenzins geloofden. Om dan de eerfte tot het geloof van deeze fchrikkelyke waarheid te brengen, en de andere hun geloof op te wekken, cn levendig te maaken, zullen wy zoo veel de zwakheid van ons verftand, en de kleinheid van ons bcgryp toelaat, ul. door de regte reden de wezendlykheid van de eeuwige pynen tragten te bewyzen. T'is zeker , dat zoo den Apostel  316 Wapenhuis der Geloovigen tel O) zegt, dat God eenieder zal vergelden volgens zyne werken, 't zy goed, 't zy kwaad: vervolgens zal de ftraf evenredig en gelykvormig zyn aan de zonden, en dus zal dc zonde als de maat weezen, naar de welke de ftraf zal afgemeeten worden. Hierom, om dat volgens den H. Thomas (h) in de doodzonden twee dingen worden gevonden, te weeten eene vrywillige afgekeerdheid van het onverwislelyk goed, 't welk oneindig is ( te weeten God van welken kant de zonde oneindig is) en eene ongeregelde toegekeerdheid tot het verwisfclyk goed, 'twelk eindig is,te weeten het fchepfel(van welken kant de zonde eindig \s) zoo word aan dé afgekeertheid van God niet alleen toegeëigend deberoovingvanGods aanfchouwing, en aan de toegekeerdheid tot de fchepfels de pynen der zinnen, aan de welke den zondaar te veel had toegegeven : maar volgens de grootheid van de doodzonde zal ook de grootheid van de ftraf, en volgens de langduurigheid van de zonde zal de lang- duu- id) a. Cor. f. 1.10. (è) u a. q. 87. a. 4-  of Leerredenen. 31 7 duurighcid van de ftraf weezen, Wy hebben reeds uit den H. Thomas bemerkt , dat dc doodzonde van den kant van de afgekeerdheid van God oneindig is, niet volftrektelyk en van alle kanten, maar met opzigt tot God, die van oneindige waarde is : dc ftraf der doodzonden moet dan ook oneindig zyn i zy is nogtans niet oneindig in de grootheid van het lyden; mits dit onmogelyk is : vervolgens is zy oneindig in dc duurzaamheid der zelve. Wy willen dit tot ieders begryp een weinig ophelderen. Het is zeker, dat na mate dat den perfoon, die men verfmaad, waardiger is, de zonde van verfmaading ook grootcr is. 't Is dus een grootcr kwaad, dat eenen foldaat zynen kapitein verfmaad, als dat hy alleenelyk zvnen medefoldaat verfmaad; grootcr ;aïs de verfmaadheid gefchied aan den Iveldoverfteri, als aan den kapitein, en inog grooter als zy gefchied aan den 'koning als aan den veldoverften. Oni'derftélt nu, dat eenen kapitein tienanaal waardiger is, eenen veldoverften 1 twintigmaal', én eenen koning honderti maal waardiger is als den foldaat: hier uit volgt, dat het ongclyk of verfmaa- ding,  gt8 Wapenhuis der Geloovigen ding, die den foldaat aandoet aan den den kapitein thienmaal grooter, de gee- \ ne hy aandoet aan den veldoverften, twintigmaal grooter, en die hy aan! den koning aandoet, hondertmaal grooter is, als de geene hy aan zynen medefoldaat aandoet. Ingeval 'er nu ee-j nen koning word gevonden, die oneindig waardiger is als den foldaat, zoo zoude immers het ongelyk cn de verfmaading hem aangedaan oneindig weezen. Doch ziet, en overweegt het rypelyk: God is dien koning , dien opperheer van Hemel en aarde, die niet alleen oneindig waardigr is als eenen foldaat; maar ook als dengrootften Koning des werelds; ja hy gaat alle de Engelen en alle fchepfels in waarde oneindig, te boven; want alle de fchepfelen te fattien zyn bepaalt cn eindig in weezen; maar Gods weezen is oneindig : deezen God van oneindige majefteit word van nietige fchepfels verfmaad : de verfmaading is dan op zekere wys oneindig groot, tc weeten ten opzigt van den perfoon, die verfmaad word : wat is 'er dan billiger, als dat den zondaar om de zelve geftraft word met eene pyn, die met de ver-  of Leerredenen. 319 verfmaading overeenkomt, en dus in zeker wyze, te wceten in duurzaamlicid oneindig is ? Iemand zal mogelyk vraagen: waar In beftaat die verfmaadheid der doodwonde? eer ik ul. antwoorde, moet gyl. Ibemerken, dat deeze verfmaading niet ialtyd uitdrukkclyk is, nog zyn moet, Igelyk ze is in den haat van "God, en fiesgelyke zonden; maar datze gemei|nelyk maar bedekt is, dat is op zoojdaanige wyze , dat is, al peist den [«zondaar niet uitdrukkclyk om God te ^vergrammen, te verfmaaden of kwaad ■te willen nogtans volgens het gemein doordeel der verftandige geagt word God Jjklein te agten en te verfmaaden, voor Izoo veel hy Gods wet, en dus den wetigcever zelïs in merkelyke ftof vrywilIliglyk verfmaad. Het volgende voorIbceïd zal ul. de zaak verklaaren: iriIdien eenen koning aan zyne onderdaaIncn eene wet gaf, waar door hy op :doodsftraffe eenig fchelmftuk verbood, icn teftens eenen grooten loon beloofde laan dc gecne deeze wet ftiptelyk zou[den hebben onderhouden , cn dat 'er 1 eenen onderdaan zoo ftout cn vermeten 1 waar , dat hy zulks weetendc ; doch  32o Wapenhuis der Geloovigen niet agtende, dit fchelmftuk bedreef in 't aanzien des Konings : deezen al had hy den uitdrukkelyken wil niet om den koning hier door te verfmaaden, zoude nogtans gezeid worden des konings vriendfehap, en de beloofde goederen weinig te agten;ja teverfmaden: hy zoude gezeid worden het koninglyk gezag, en dus den koning zelvcr te verfmaaden. Op dc zelve wyze word God van den zondaar verfmaad : den zondaar weet, dat God zynen opperkoning overal tegenwoordig is, en alles klaarlyk ziet", ook dc verborgen* fte gepeizen der harten : hy weet dat God de doodzonden op ftraf der eeuwige dood heeft verboden: niettemin dit niet agtende hy overtreed de god* delyke wet in merkelyke ftoffen in 't aanfehouwen van dien opperften koning : moet hy dan niet met meerder reden gezeid worden God en zyne vriendfehap, en de goederen des Hemels , die 'er aan de onderhouders der wet belooft zyn, klein te agten, en te verfmaaden ? Ziet hier , A. T., ziet hier de verfmaading, die God door de doodzonde word aangedaan : eene verfmaading van  of Leerredenen. ,g 3 \ 'van zóo groótè boosheid, ch ohverdienftcn, dat alle dè goedé wérken Van alle de Heiligen , die 'er Van 't begin des Averelds af tot nu toe gefchied zyn, cn tot zyn einde tóe zuÜen gefchieden, 'in goedheid en verdienften by de boosheid éh önvèrdiehftéh van eenè doodzonde 'niet kóniien vergeleken Worden : eerie verfmaading van zoo groote boosheid, dat 'ei- géch enkel fchëpfel voor de zónde van 't hienfchelyk gefïagt aan God volmaakte cn flrengë voldoening 'konde geeven ; maar voor wiens ftréngé voldoening noodig was, dat God zoude mensch I worden, en 'er voldoening voor geevenDeeze verfmaading , mits zy ten opzigt van eenen onèindigwaardigéh bok in ecniger wyze oneindig is; maakt den zondaar pligtig van eeuwigduurendé ftraifen : nog ten doet 'ér niet aan , dat een aft van liefde tot God, óf een leëtweézen over de zonden om iGod, gcehzins oneindig góed; óf vef;dienftig is : dit is geen wónder ; want 't is aan God zeer weinig ( het góed in hoedaanigheid van goed' ) dat hy ivan zyne fchepfels bemint word • 'haa.dcmaal hv óm zyné 'oneindige waai'-; II, Deel. X dig;  332 Wapenhuis der Geloovigen digheid alle mogelyke liefde waardig ; is , en voor de weldaaden, die hy aan den mensch gedaan heeft, veel meer konde vereisfehen, als den mensch hem doet, doch het ongelyk het geene God word aangedaan door de doodizohde, is van een allcrgrootftc gewigt, mits alle oneer en verfmaading God aangedaan tegenftrydig is aan de oneindige eer en liefde, die hy waardig 'is. God verdient dat hem alle mogelyke eer word aangedaan , en allen dienst beweezen zonder einde : nogtans hy is zeer klein cn bepaalt, die hem van de fchepfels word beweezen. Godverdient dat hem geen ook het allerminfte ongelyk word aangedaan, en hy word -nogtans door grove zonden grootelyks verfmaad. Ziet het verfchil tusfehen de grootheid der eerbewyzing in hoedaanigheid der zelve, en tusfehen de grootheid der verfmaadheid in hocdaanighcid van ontcering. 't Zelve ziet men In eenen aardfehen koning-: deezen agt niet in verre zoo veel de eer, die zyne onderdaanen hem bcwyzcn, als hy de oneer cn verfmaading veragt, die hem" word aangedaan. De reden hier van is, om dat zedelyker wyze gelproken,  of Leerredenen, öj.* ken, dc grootheid van dc eer, en grootagting vermindert na mate den perfoon grooter is, die gc-cert word, en den perfoon klcinder is, die hem deeze eer aandoet;in tegendeel de grootheid der. Verfmaading en oneer vermeerdert na mate dat den perfoon grooter is, die verfmaad word-, cn den perfoon geringer , die de vertinaading aandoet : dus zal eenen koning niet zoo zeer agtcn de eerbewyzing, die hem in 't kusfen zyner voeten word aangedaan van eenen foldaat, als die van eenen grooten vorst of anderen koning: in tegendeel het geen van eenen gemeinen borger tegen den koning word gedaan, of gezeid, zal fomtyds zeer hoog worden opgevat, en als eenen groo? l ten fmaad aangenomen, het welk hy i nogtans in eenen zyner vorften zoude I hebben ongemerkt laaten voorbygaan: i maar indien eenen Vorst, die zynen 1 koning ergens in heeft beledigt, Volideede met zig voor zynen koning te 'Vernederen, en hem ontfchuldiging te 'vraagen, zoude den koning insgelyks ! beledigt van eenen gemeinen onderdaan, ïmet dcfgelyke vernedering te vreden ;zyn? De verfmaading dan, die God X 2 door  .334 Wapenhuis der Geiaovigen door dc doodzonde word aangedaan , j is zoo groot, dut nooit de eer, die hem 1 de fchepfels toebrengen tegen de zelve kan opgewogen worden. Ik hebbe het reeds te vooren aan- ! geraakt, en herhaale liet nog ! indien de eeuwige ftraffen voor de grove zonden niet waaren geftelt, waar zoude de wysheid van den oppcrwetgever bly•ven? Zouden dc ftraffen, die eens eindigen, die nog niet konnen gezien of gevoelt worden, ja die nog Verre uf fchynen te weezen, zedelyk gefprooken bekwaam zyn geweest, om 't order onder de menfehen te doen onderhouden? Zoudenze dc merkelyke overtredingen der natuurlyke cn goddclyke wetten in \ algemein hebben konnen beletten ? De geduurige ondervinding geeft 'er ons overtuigendebewyzen van. De rechtvaardige moeten dagelyks ftryden tegen hun kwaade driften cn begeerlykhcden; zy moeten fomtyds om niet overmceftert te worden, tot hulp roepen de overweeging der helfche pynen, en ten -zy datze met deezen fterken fchild befchud waren, hoe mccnigmaa'1 zouden zy den doodfteckkrygenindeziel? De zondaaren in weerwil van het geloof  of Leerredenen. 335 loof en vrees der helle vallen van tyd tot tyd in zwaarc zonden : maar wat zoude het zyn zonder deeze vrees ? Zouden zy de boosheid niet als water indrinken , en in allerlei ongeregeldheden vervallen ? Waar zoude dan Gods wysheid blyven? 't is immers onbetamelyk, ja tegenftrydig aan dezelve, middels te gebruiken, die ongenoegzaam zyn, om zyn einde te bereiken. Neemt eens agt op het geene 'er onder de krygslieden gepleegt word : de dievery ook zomtyds maar van zaaken van kleine waarde word 'er met de dood geftraft. Maar welk is de reden van zoo eene harde wet, en ftrenge krygstugt ? Zonder twyfel om dat ligtere ftraffen zouden onbekwaam zyn, om de kwaadwillige in toom te houden , en dus niet genoegzaam, om grootere fchelmftukken, die 'er zouden bedreven worden, cn de allergroofte ongemakken , die 'er zouden te vreezen zyn, ja een algemein disorder voor te komen. Ziet nu, 't is om foortgelyke ifedenen( alhoewel de doodzonden uit haaren natuur een eeuwige ftraf verdienen ) te weeten om het algemein arder door hem geftelt te doen onderX 3 hou-  «6 Wapenhui f >~- * (0$ " houden, dat hy jt-^ tornien^ T^^.-'-rt ■> ï vaardigheid'erkent. Den ouden'frimegistus^c) doet God aldus tot zig fpreekcn : „ in tegendeel ik v/oone verre af » van de onweetcndc: ondcugdzaame , » lafhartige , nydige , boofe , dood» 'n flagers en godloozen,hun overlaatcm „ de Van den vreekenden duivel, die, „ het vuur ontheekende dc zinnen quelt, „ en den mensch meer en meer wa„ pent om fchelmftukken tc bedryven; „ op dat hy van een vuildcr zo-n.de m pligtig zynde , aan een fcherper ftraf „ onderworpen zy, en hy ontfteekthem „ zonder ophouden tot onverzaadelyke „ begeerlykheden, ftryd met hem in „ de' duisteynislen, ziet zyne zonden „ naar, en verwekt en vergroot het „ geweld des vuurs op eene wonderly>■> ice wyze tot zyne pyniging." enfd)zegt hy aldus. ;„ Hoort, dan , 6 Afclepius, . w als (c) in PipariJro-, cap. 13 00 *a Afclepio , tap, \o. , )lofi  of Leerredenen^ 337 L als de ziel van het Iighaam is ge„ fcheiden, alsdan valt het oordeel en „ onderzoek van zyne verdienhen in „ de magt van den opperften geest, y< ( dat is Godjdenwefken indien hy ziet, $, dat zy rechtvaardig en godvrcezende „ is geweest, zal haar eene verblyf„ plaats geven, die haar toekomt: doch „ is dat hy ziet, datze met fouten cn .„ zonden befmet is, zal zenaar de öh.„ deraardfche plaatfcn nederfmytcn en haar overleveren aan dc tempeesten „ van de locht, van het vuur en wa- ter, die met elkander dikwils niet „ overeenkomen, en zal tusfehen He„ mei en aarde naar verfcheide zyden „ met eeuwige pynen voor altyd weg- „ gefleurt en weggerukt worden ,„ Daarom weet, dat men moet vree„ zen en ons wagten, om in die ftraf„ fen niet ingewikkclt te worden: want „ de ongeloovige zullen naar hunne mis„ dryven gedwongen zyn te gelooven, „ niet door de wroorden; maar door „ voorbeelden: Niet door drcigemen„ ten, maar door het lyden zelfs van .„ die pynen." Deeze leering bevestigt .„ Plato (e) zeggende: alle dooden wor- dca In Phoed,  33$ fVaperduiis der. Geloovigen„ den tot den opperden rechter gebragt,. en dc geene dc rechtvaardigheid, wysheid cn deugd hebben gepelfent, en, de geene andere wegen zyn, ingegaan, zullen, het lot, 't welk hun is, toegefchikt in dien regterftoel kennen; de laatfre, te wcetcn de geene, die zig inct groove fchelmftukken, metheilighdienderycn, vadersmoord,cn en vetfrnadinggn der, heilige wetten hebben, be-. fniet, wprden in dc hel gefmeten daar zy nooit meer koimen uitgaan, cn.(/). doende Socratcs. fprceken,. zegt hy: „ deeze is eene vreesfelykc ondcrwy„' zing voor dc\ gcenen,. die deeze on„ gelukkigen, zoo fchroomclyke enceu-. „ wige tormenten zien lyden. Ik be„ kcnne,_ dat inen het geene ik zegger geinig ' kan, agten :-dpch alles nauw„ kquriglyk, overwogen hebbende, heb-. „ be ik, niets, gevonden,, 't geene met „, de. wysheid,. reden en waarheid be% ter overeenkomt.DiphilusJSinopams, „' die, bynaar 300 jaaren voor: Chris- tus heeft geïeeft, '(g) fpreekt aldus : „ wilt niet,-peizen,, dat die,, de-welke v aan, 4e_- wellusten, van dit leven, den vol- 0'?) ïn,Gprgia,(^) Ap.uü'Clcm. j_id. y, ltrom,  of Leerredenen. m; vollen toom geven,.hetaanfehouwen >,. Gods ontwyken : hy is eene recht„ vaardige oog, die op alle menfehen ,. waakt. Hierom onderfcheiden wy „ hier onder twee plaatfcn, eene ge, fchikt voor de rechtvaardigen, en „ eene vopr dc godloozen. Gy zult 'er God vinden den rechter, den opper-. ,. koning cn ftichter van alle dingen, , wiens ontzaggelyken naam ik zelfs ,. niet durye noemen.. Hy laat welfom-. , tyds het leven van den godloozen lang ,, duuren : doch hy is zeer leelyk be,. drogen, die zig laat voorftaan, dat hy zondigende zyn oogen kan ont, vlugtcn. De hand des Hecrcnis nog , opgchoudcn,dat dan den booswigt den , heilzaamen tyd wel waarneeme; of' , dat hy de grouwclykfte ftraffen ver-. ,. wagte." Plutarchus en. Seneca heb-. >ea niet min klaarlyk als de bovengemelde- hun gevoelen wegens de eeuwig-, .cid der helfche ftraffen aan ons overïyert: den cerften(A) zegt: „ den derden weg is van die,de welke een godloos en . fchelmagtig leven hebben geleid, de wel- [ (jf>In Lib. an reStt diEtiitn, latenter eji vimdum.  o4o ïVavenhuh der Geloor Igen welke de zielen in de hel en in den " afgrond fmvt.... Hun in die droc- I vige rivier wegrukkende, cn in den i " afgrond dompelende , alwaar zy in ' vergetendheid blyven. Den anderen „ zegt, (0 hy heeft nooit meer de hemelen aangeraakt, die eens nederge" zonken zynde, het ftilzwygcndhuis der eeuwige duisternisfen is ingetre" den." Wy gaan meer andere getui* genisfen voorby, die ons van dc zelve „ waarheid overtuigen : deeze zyn genoeg om ons te doen zien, dat, zoo „ Elato bekent, dit geloof van de ecu„ wige ftraffen met de wysheid,rcdenen waarheid ten uitterften overeenkomt;' Gy lieden hebt dan nu gezien, A r, de weezentlvkhcid van de eeuwige duurzaamheid der helfche ftraffen uit zekere oneindige boosheid, die de doodzonde behelst ter oorzaak van de verfmaading , die 'er in word gevonden : eene verfmaading, waar door een oneindig goed word onteert, zyne heiligmaakende genade, die 't leven der ziel is, word verloren, zyne vriendfehap CO In Hyppe-U  of Leerredenen, 341 Ifehap gebroken, bet recht tot dc hcjmeUcbe goederen afgeltaan : eene ver» Jfmaading , waar door den zondaar zyne • ziel op eene leelyke wyze belinet, de ■zelve maakt cene vyandinne van God , jen magteloos om iets verdienüig ter Izaligheid te doen.. Is dit zoo ? Wie pal dan den zondaar naar dit leven van die afgryfelykc vlekken afwas. tenen ? Wie zal hem met het zuiver oruilofskleed der heiligmaakende gelade vereieren ? Wie zal 'er voor hem 1 loldoening geeven aan den beledigden . Sod ? Wie zal hem in Gods vriendi chap, cn in 't recht tot het hemclryk 1 ïerftellen ? Niet den zondaar zelfs 5 , pnt hy is buiten haat om iet goeds ; e konnen doen : vëriit nox, quando t lemo potest operari (k) dien ongelukki- I fen, dien eeuwigen nagt is hem ovcrn :omcn, dat 'er voor hem niets meer t e.werken, ofte winnen is : liy kan it lus voor 't ongelyk, cn de verfmaaie |ng God aangedaan gecne voldoening II neer geeven ; hy blyft den voorwerp 1- an Gods afgekeertheid , en de - flagif ' offer  34s Wapenhuis der Geloovigen offer van zyne gramfchap. Wie zal hem dan ter hulpe komen ? Misfchicn de heiligen ? Deeze keuren goed het vonnis van den rechter, cn aanbidden de rechtvaardigheid zyner oordeelen. Zal God zyn vonnis herroepen ? Zal hy zynen hraffenden arm intrekken ? Neen : hy heeft hefloten geene hulpmiddelen , nog genade meer te geeven naar dit leven aan de geene de zelve hier hebben verfmaad : zonder deeze blyft nogtans den zondaar onboetvaardig ; hy blyft eenen vyand van God; hy blyft befmet met zonden, en buiten recht der zaligheid- Maar myne allerlieffte ! hoe zal deezen van de ftraf der zonde ooit konnen verlost worden, die voor de zelve aan Gods rechtvaardigheid nooit zal konnen voldoening geeven ? Hoe zal hy het recht, tot den hemel, daar niets befmet zat inkomen (/) wederkrygen, hy die de fmetten denzonden nooit meer zal konnen afwasfehen ? Hy zal 'er dan noodzaakelyk voor altyd uitgefloten blyven , en met de eeuwige banden onder de CO Apoc. ai. f. 27.  *>f Leerredenen. de duifterahTen» en tormenten gckhiiïtert zyn. En wat wonder ? Indien .Gods rechtvaardigheid de voorwerpen van zyne liefde, om eenige kleine vlektjens, of wat aardsch ftof voor eenigen tyd verwyst tot de zuiverende vlammen , cn datze daar niet uit verlost worden, voor dat zy het lette oortje betaalt hebben ; van waar zouden de flagoffers van zyne gfamfchap pe grove zondaars dit voorrecht hebben om verlost te worden, eer zy ten vollen hebben genoeg gedaan p Doch zoo wy nu bewezen hebben, konnen zy voor hunne zonden nooit voldoen In zy hebben dit te vooren geweten' of ten minften moeten weeten > zy hebben zig dan vrywilliglyk in dien ftaat |eftelt, in den welken zy door hunne fchuld nooit konnen verlost worden van de ftraffen der zelve. O wat een :ampfpoedig, wat een vervaarlvk lot * jeuwig berooft te zyn van alle" goed ' eeuwig overgelevert aan de bitterfte pynen ! Als dien vcrvaarlvken dag, dien lag van gramfchap zal gekomen zyn vanneer de wereld door 't vuur za! rergaan, en gezuivert zyn, zal d'ea Ea*  344 Wapenhuis der Geloovigerl Engel de trompet blaazendc roepen t I Jiaat op dooden ! komt ten oordeel /|l alsdan zal ieder ziel met haar eige f Iighaam vervoegt worden : een ieder f zal uit het ftof opftaan : dan zal, zegt! Chriftus (m) het teeken van den Zoonel des menfehen gezien worden in den he-i l mei, en dan zullen alle de geflagten der\ aarde groot gefchrei maaken, en zy zul-; len den zoone des menfehen zien komen in de wolken des hemels met groots kragt, en Majefteit, Ieder Zal dan voor] zynen regtcrftoel verfchynen om ge-J oordeelt te worden over 't geene hy in zyn leven gedaan heeft, 't zy goedj 't zy kwaad. Den ontzaglyken regter, aan wie niets verborgen is, zal dan ook niemand ontzien. Den koning zal 'ér gelyk ftaan met den akkerman, den regeerder des. lands neffens den minftcn zyner dienaaren : men zal 'er naar geenenrang zien; men zal 'erniet twisten over de eerfte plaats : de wclipreekendheid zal'er ftom ftaan; het verftand, en de geleerdheid zullen'er geert vooi recht hebbcn,'t zullen alleen de werken •O) Matt. 24. f. 30.  of Leerredenen, «waken zyn, die 't oordcel van den eenen van Ihet oordeel van den anderen zullen doen iverfchillen, 'Er zal niets verborgen blyïjven: het gecne de duisternisfen fcheeténcn overdekt te hebben, en t geene «door de fterkftc deuren en grendels van ■getuigen 1'chcen vry te zyn, zal aan geheel de wereld geopenbaart worden van |de grootfte zonden tot de klcinfte toe; la de goede werken zelfs zullen opgeiwegen worden, hoe en tot wat einde ley zyn gefchied. I Staat hier, A. T. wat uil met uwe gelaagten : zullen de vallens cn verstervingen zoo ftrengelyk onderzogt livordcn, wat zal'er gefchieden van den loverdaad cn dronkenfehap ? Zullen de lalmoesfen en andere werken van barmliartigheid het oordeel onderftaan, wat lüal 'er geworden van den doodfiag,dielreryen, woeker, onrechtvaardige pro| :esfen , verkeerde vonnisfen, en ver| Irukkingcn der onnozelen? Moet de JMverheid der maagden tolbetaalen, J raar zullen de overfpeelen, hoereryen, f m andere beestige onkuischheid bly:en ? Zal men moeten rekening geven ian alle eidel woord, wat oordeel zulen dan den agterklap, de onkuische Bede-  .346 Wapenhuls der 'Gelabvigën dekens, den vuilen praal, de godslas-/ ter ingen , en andere zwaar e zonden derjf tong' moeten onderftaan? als diefchrik4| kelyke uur zal gekomen zyn-, dan zalf het" gefchieden het geene "den koning-j| lyken propheet (n) voórzeid hééft: deffl Heere zat als rechter erkent wórden. Nu ;| 6 zondaars en zondaaresfen, erkent gy1 den Heere niet als uwen vader; verfl mits gy hem door zw aare zonden ven F gramt." Hy is ongemeten, en gy verjF toornt hem zoo vryelyk, als of h_j verre van. u af was: hy is rechtvaardig, en gy Zpttdigt al of hy ü nooit zoude recht dóen : hy is almogende er gy tergt hem i al of hy u niet konde ftraffen: hy is/eenen levenden God, er gy handelt niet hém* alofhyeéncr vertierden God was: maar als hy ii zynen rechterftoel zal gezeten zyn, zul gy hem als uwen rechter erkennen, dii u zonder genade zal vonnisfen. Hy za de kinderen van gramfchap, naar da hv hunne zonden vöor geheel de we rëld zal hebben bloot geftelt, mét al lerfchrikkelykfte oogen aahfchöuwen i*0?ï.9. t.t7*  of Leerredenen. .347 'Cn hun Op't bitterfte hunne ontrouw eh ondankbaarheid verwyten. Ik hebbe u * zal hy zeggen,doormyn bloed verlost, en ontrokken zynde van de magt derduisternisfen,buiten zoo vcclc andere millioehén menfehen in 't H. Doopfel een kind Gods gemaakt, en erfgenaam des Hemels. Ik liebbc u zoo meenige hulpmiddels aangeboden om uit de zonden op te (taan; maar gy hebt niet géwiki, gy hebt met Uy gelachgen-, daarom zal ik nu ook achgen in uw verderf : vertrekt dus ?an myn aanfehyn, ó ondankbaard vaat van my, vervloekte in 't eeuwig 'uur. O fchroomelyk oordeel! ó afgryelyk vonnis voor altyd te moeten beooft zyn van het opperfte goed, en jepynigt te worden door de helfche nonsters! eeuwiglyk inct ziel en liglaam te branden in eenen poel vol zoler en vuur ! ó onuitfpreekelyk ongeak ! O clendé 'zonder weergaa! fchud in beeft gy niet zöhdaarigen mensch * Is gy aanfehóuwt deczé veryaarlykè ertoonirig ? Dóet dan in tyds waarè rugtén van boetvaardigheid : brengt rugten voorts, die eenigzins overeenkomen met dé hóedaa'nigheid-, grootheid, en ïrteenigte uwer zonden; want //. Deck Y WVè  34^ Wapenhuis der Geloovigen wie weet, of de dood niet reeds haar byl op heeft geheven om den levensdraad door te kappen, en u uit deeze wereld weg te rukken. Doet dan zonder uitftel, waardige vrugtcn van boetvaardigheid ; op dat gy met de reeds geftorvc zondaars niet insgelyks vergaat. Zyt gy nog een kind Gods door zyne heiligmaakende genade, tragt de zelve met alle toezigt te bcwaaren, en 'er tot de dood toe getrouwelyk mede te werken, op dat gy het vonnis der zondaaren ontwyke, en van den eeuwigen zegen der gclukzaalige moogt declagtig worden. AMEN, DEP-  'of Leerredenen; 349 DERTIENDE LEERREDEN Bewyzendê dè eeuwigheid der hel uit de oplosfing der opwerpfels. 'Qui noh eft invehtüs in 'li'b'ró vitsè fcriptus* mifliis elt in ftagnum ignis-. Die niet gevonden is, gefchreven in 't Boek des levens, is geworpen in den poel des vuurs-. Apoc. 2o. t. t^-. iNdien dè 'ohge'loovigcn; dié dè w'èzendlykheid van een hei cn haarè eeuwigheid loochenen -, zig door huhnè driften niet lieten Verblinden, nóg dooi' hunne vooróordèclen Wegrukken ; maar voor het licht der regte 'reden de hogen huns verftands wilden Openen, 'zy zouden klaarlyk zien, hoe vermetentlyk zy te werk gaan* met deeze waarheid niet te erkennen* eii dus hun leven te fchikkeh, al of''er inderdaad haar dit leven gecne hel te vreczen was; want, dewyl alle natiën des wereldê 'van alle tyden, cn plaatfen deeze waarheid hebben erkent; mits de hëiligè boeken ons dit verzekeren, ia de re* 2 den  o-O Wapenhuis der Geloovigen den zelfs ons dit doét zien; wat feffl 'er vernietender zyn, als zig tegen zoo groot gezag en fterke bewyfen halftarïiglvk aan te kanten, cn zyne ziel in zoo'een groot gevaar te ftellen, en dit enkelyk om ongegronde twyfelagtigheden, kinderlyke gisfmgen, cn tchyaende bewyfen, die mccmgmaal met ZVn als een woordenfpel, en maar bekwaam om de ongeleerde in twytel te brengen, en te verleiden Doch of wy | mogelvk iemand der ongeloovïgen doorj dTlutp van den Vader des lichts mt den doolhof der dwaalingen motten uit- | leid n: laat ons dc ongegrondheid der 1 -redenen, waar op hunne ongeiooyig-j ■hcid lcliynt genuuwi ^ ~~ en hunne voornaamhc opwerpfels tragten te veradelen.' . Wel aan, 6 philofophen van deeze .voo genaamde verlichte eeuw, die ul. -aanziet als het licht des werelds, om , .•• ^™„i..r„« Ar,\- Vivtrcloovnihcden ie verdryven! gyl. erkent geen hel ot ftraffen naar dit leven, nog eeuwigheid der zelve : gyl- ftelt deeze waarheden onder de vcrdigtfels : geeft ons ,eens rekenfehap van uw ongelooi: weifce -zvn uwe fterkfte bewyfen, daar gy « zoo  of Leerredenen.. 35 r- zoo zeer op roerat f Laat ons eens hooren. De eeuwigheid der pynen voor de zpnden van dit leven, t. welk zoo kort, zoo broos, zoo vol van gevaaren en verargernisfen is, is tegenfhydig aan 't laat/te einde van den mensch, 't welk zyn eeuwig geluk is zy is ook tegenfiry dig aan de goedheid, rechtvaardigheid en wysheid van God : want wie kan van den beften der vaderen zonder een fchelmfiuk te bedryven, peizen, dat hy den mensch zyn beeld, en gelykenis, hetwelk hy tot de eeuwige vreugden heeft ge~ fchapen, om eene zonde alleen, die dikwils maar eenen oogenblik geduurt heeft, wilt ftraffen met het eeuwig vuur en aller-yaar/ie pynen; Laat ons eens beproeven , of wy deezen knoop zullen konnen los maaken zonder doorkappen : Laat 'er ons een weinig aan- puilen Ziet , ziet, hy begint ttl los te gaan. De eeuwige pynen cyn zeker tegenftrydig aan het eeuwig geluk : maar wat doet dit tot i.j Ie zaak'? Belet die tegenftrydigheid den J mensch tot het eeuwig geluk gefchaoen te worden ? Maaktze dat den mensch iot de eeuwige pynen niet kan, verval-, cn ? God wilt het eeuwig geluk .aan Y 3 dea>  3W2 Wapenhuis der G.eloovigen den mensch, hy fchept hem tot dit j einde , hy geeft hem dc magt cn hulp- ; middelen om, 'er toe te gcraaken :; doch ten, zelven tyde laat hy aan zynen vrven vil over de zelve tc misbruiken, cn' van dit einde ai' te wyken, en in het tegenovergeftelt, te weeten in de eeuwige pynen te vervallen. En inder-1 daad als hy doodelyk zondigt ; hy gaat alsdan het regt af' van dit eeuwig geluk, en maakt zig pligtig! van de eeuwige pynen.. Al zyn dan de eeuwige pynen ' tcgenftrydig aan 't eeuwig geluk van, den mensch, voorzoo veef'dceze twee niet konnen 't zain en. ftaan in den zeiven mensch :. nog¬ tans, zynze aan elkander niet tegcnftry-fi dig in, deezen zm , ai oï oen hici^wm niet konde gefchapen zyn tot zyn ceuj wig geluk,, en te zamen eeuwiglyk; geftraft worden. Laat ons,. indien % gcoorloft is , groote dingen met kleine; ophelderen , cn dit in een gemcin vcor-j beeld zien, Eenen fruitboom word ge-] plant ten einde om 'er- vrugt-en van te trekken. : maar- kan hy daarom, als tiv onvrufftbaar- ia , niet uitgekapt, en* in \ vuur geworpen worden ? Eenen! ko-f  of Leerredenen. 253 koningj fchikt zeker kind tot een verbeven ampt van zyn ryk, is dat bet zig wel draagt, en andere noodige hooI daanigheden bekomt, hy voed het ten dien einde in zyn hof op ; hy geeft het de onderwyzing, de wetenfchap , en al wat noodig is, om dit ampt te bedienen. Kan dit kind ; om dat het tot die bediening befchikt, en opgevoed is, zig niet kwalyk draagen , en tot de llaavërny , ballingfchap , of andere ftraffen vervallen ? Waarom zoude dan den mensch alhoewel gefchikt tot zyne eeuwige zaligheid, niet konnen van de zelve vervallen in de eeuwige verdoemenis , als hy zig van-de eene oni waardig, en van d'andere pligtig maakt ? De eeuwige pynen alhoewel tegenflrydig aan de eeuwige goederen zyn nogtans niet tcgenftrydig, nog aan [Gods goedheid, nog aan zyne recht(vaardigheid , nog aan zyne wysheid , al of het aan God, voor zoo veel hy oneindig goed, rechtvaardig; en wys is , niet betaamde de redelyke fchepfels om eene doodzonde eeuwiglyk te ftraftfen. Neen ; zy zyn niet tegenltrydig 'aan zyne goedheid, dewelke, al is zy on« Y 4  *Kl Wapenhuis der Geloovigen oneindig, moet nogtans te zamen ftaan met zvne rechtvaardigheid, die even oneindig is , en met zyne wysheid die ook oneindig '*] en waar door de eene: zoo, wet als de andere beftiert word G.clvk hctdanzoutegenftrydig zvnaan zvne wysheid, en geene recht- | vaardigheid $ maar- wreedheid zoude weezen. indien Godden menschftiafte zonder dat hy hét heeft verdient, o ■ meer- als zvu misdaad heeft vei dient, zoo' zou het tegenhrydig zyn aan zyne wysheid v en-geene goedheid laf hartigheid zyn; indien God deii. zondaar, afs hy in doodzonden ftieif, ongeftraft liet-, wat zoude men zeggen van eenen vorst, die de overtrecdingen, van zvne wet hoe- zwaar cn merkelyk die: ook zyn, geduurig door de vingeren zag, en ongeftraft liet? Zoude men . i _ ±lAuaiA-?r™r.*pn(- deugd houden ? Neen" indien dan God de zoneten, cue hy in- deeze wereld gemeinelyk niet ftraft, naar- dit leven ongeftraft liet? zoude' hv niet moeten gezeid^worden- ten-"- opzigt- van- het goed; en kwaad onverfchiitig te- ?yn? ^aar zoude: dan zyne heiligheid blyven,,  of Leerredenen-. die eene vriendin is van het order? Ziet dan, A.T., en overweegt het wel: God is oneindig goed, en hy laat zyne goedheid wonderlyk blyken in de fchepping van den mensen. Tot zoo een edel einde, als is zyn oppcrfte goed eeuwiglyk te bezitten : hy laat zyne goedheid blyken in de meenigvuldige hulpmiddelen, die hy hem ter zaligheid geeft: in de verduldigheid en de langmoedigheid, met de welke hy den zondaar in deeze wereld zoo lang verdraagt zonder hem te ftraffen in de zorgvuldigheid en goedertierendheid, met dewelke hy den zondaar tot boetvaardigheid aanzoekt, ja als praamt om in den weg der deugden wederom te keeren; in de barmhartigheid, door de welke hy den leedweezigen zondaar zynemisdaaden kwytfeheld, en hem weder in vriendfehap aanneemt : in de liefde door Ide welke hy zynen eigen Zoon aan de wereld tot verlosftng heeft gegeven : eindelyk in de eeuwigduulende goederen, die hy bereid heeft voor de geene hem lief hebben.. Maar pverwecgt het ook, dat God oneindig rechtvaardig is: het hangt af van den zon-  §56 Wapenhuis der Geloovigen zondaar de uitwcrkfels van Gods goed- I heid te genieten; doch zoo hy de fchat- 1 ten der zelve verfmaad, vervalt hy in § de handen zyner rechtvaardigheid, die 1 ook oneindig is, en de welke de zonden, § daar niet is voor voldaan, niet zal on- f geftraft laaten, gelyk zyne goedheid I de deugden, waar in men ten einde toe heeft volhard, niet zal zonder loon laaten. Indien dan den zondaar afwykendej van zyn laatfte einde, in zyn eeuwig verderf loopt, 't is niet aan Gods goedheid ; maar aan der zondaaren hoosheid te wyten; want zoo God door zynen Propheet Ozee (a) zegt: de verderrenis is uwe, 6 Israël', alleenelyk is in my uwe hulpe. Eenen Vorst, die anders niet betragt als het welzyn van zyn volk, ja die ten dezen einde dc wetten doet 'onderhouden indien hy deovertreders als Hoorders der gemeine rust ftraft, wie zal zeggen , dat dit aan zyne goedheid tegenftrydig isP Waarom zoude het dan aan Gods goedheid tegenftrydig zyn de ftoorders van 't algemein order en de overtreders van zyne OOOfee 13. 1. 9'  of Leerredenen. 2"r zyne wetten te kastyden ? Is 't nmfchien aan zyne goedheid tegenftrydig, dat hy die ftraffen nooit doet eindigen ? neen ; want zyne goedheid vereischt niet, dat, terwyl den zondaar nog verdient geftraft te worden, hy de ftraf zoude doen eindigen, 't Is niet tegenftrydig aan de goedheid van eenen vorst dat hy eenen ftraatfehender of moordenaar, die hy tot een eeuwig ballingfchap rechtvaar digtyk heeft veroordeelt, uit het zelve wederom roepe. God nu heeft den zondaar, die in zwaarc ftof zyne wet heeft overtreden, en 'er hem in tyds niet heeft voor voldaan naar verdienften, verweczen tot een eeuwig ballingfchap en andere ftraffen; mits, zoo wy reeds bewezen hebben, eene doodzonde die ftraffen verdient,'t is dan tegen Gods goedheid niet, dat den zon[jjldaar eeuwiglyk lyde; voornamentlyk jfewyl zyne wysheid, die zoo met de ^heiligheid, als met de goedheid en rechtl\ vaardigheid moet te famen ftaan, in 't ii| algemein gecnen genoegzaamen toom liegen de grove zonden~zoude hebben lij geftelt, en dus niet genoeg zoude hebI Pen gezorgt, dat, den vryen wil der menfehen. ongehindert blyvende, zyn god*  oc8 Wapenhuis der Geloovigen godlyk order in 't algemein zoude on-J derhouden. De eeuwigheidderftraften.il is dan nog aan Gods goedheid, nog» aan zyne wvsheid tegenftrydig. Eindelyk "zy komt ook volkoment-jl lyk overeen met zyne oneindige recht-» vaardigheid; mits zoo reeds betoont isJI de doodzonde dc eeuwige ftraffen verdient. Maar, è ongeloovigen ter goe-i der trouw zegt my eens, waarom zoudenze aan Gods rechtvaardigheid tegenftrydig zvn? Om dat de eeuwige* ftraffen "geene evenredigheid hebben mtA de zonden , die fomtyds maar eenen ooA genblik geduurt hebben, antwoorden zyJ Maar heeft de ftraf des doods, ol yanj eene eeuwige gevangenis of balling^ fchap evenredigheid met eenen doodftag, die fomtvds op eenen oogenblik gefchied is? De dood, waar mede den moordenaar van zynen rechter word geftraft, zoude in allerwyze eeuwig zyn • indien den mensch anderzins met moest, en zoude fterven. Zy is evenwel op eenen zekeren zin ook eeuwig; want den rechter tragt hem, zoo veel in hem is, voor altyd uit te roeijen uit het gezclfchap der menfehen : hy kan, nog zal hem ooit meer het leven ." wea in hem is, voor altyd uit te roeijcnl  of Leerredenen-. doch of dé regte reder» li het tegendeel te kénnen geven-, zullen Wy aanftonds zien, als wvhetfehvnende bewys van uw inbeelding met eenen oogtlag zullen bcfchouw't hebben. Gy geeft voor reden-, dat gy niet gelooft, dat God gelvk tenen Wraakzugtigen mens'ch Zyne ïchcplèis dié pligtig Zyn verdrukt om 't Wreed vermaak iin ze tcziehlydeh: wy gelooven dit zoo min als gy; Want den Wyzen inan (c~) Zegt: God heeft de dood niet gemaakt-, 'W hy Verblyd hem niet in dé verderve- nisfe  Wapenhuis der Geloovïgen nisje der levenden. Maar wy gelooven nootans, en houden voor vast, dat God dcÖpligtigcn als eenen rechtvaardigen rechter naar verdienftcn verdrukt uit liefde der rechtvaardigheid, en van zyn godly-k order. Eenen aardfehen rechter ftraft de moordenaars, en verdrukt ze ter dood toe, als den fcherpregtcr hun rabraakt of eenen halven voet korter maakt, dit gefchied zekerlyk niet tot hunne beternis 5 maar tot hun tydelyk verderf: gefchied het hierom uit eenige -ongeoorlofde wraakzugt, of om het "wreed vermaak in hun te zien lyden ? Met wat eene onbefchaamdheid dan durft gy dit in God ondcrftellen , indien hv de zondaaren eeuwiglyk ftraft ? Kan hy misfehien niet zoo wel als eenen aardfehen rechter een goed einde hebben in de kaftyding? Gy zegt eindelyk niet te konnen begrypen, dat eenen rechtyaardigen. en goeden God de zondaaren uit wraakzugt zoude konnen ftraffen ; vermits de wraakzugt aan den •mensch verboden is, en dus aan God, wiens beeld hv is, niet kan gcoorlofc zyn. Maar waar uit bewyst gy, dat God uit die wraakzugt ftraft^ die hy in den mensch heeft verboden ? Hy heeft.  of Leerredenen.. «6% heeft aan den mensch alle ongeregelde begeerte tot de wraak verboden. Maar toont ons eens, dat Gods rechtvaardigheid in die begeerte-van den zondaar naar verdienden te ftraffen, meer ongeregelt is als die van eenen koning, die de moordenaars of andere groote ftoorders der gemeine rust ter dood doet brengen T De macht ontbreekt immers aan den Opperrechter niet, nog de rechtvaardigheid, nog de wysheid, nog de regte meining in zvne oordec- u-ii. \xoa ctoet dan mets, nog kan iets doen, uit eenige ongeregelde wraakzugt, èoo als hy in den mensch heeft verboden.' ■ Maar men weet niet, welke de plaatsIer tormenten is , en waar de woonplaats s der verdoemde ,- ja geenen der vjf 'oeken van Moyfes Jpreekt 'er een woord: ',an, daan hy nogtans als wetgeever ver-, 'onden was het volk in te ondcrwvzen ermits de vrees der hel eenen allerkrag'gften toom is tegen de overtreding van huis wetten. Zie, A. T., hier uit wilt: et Orakel der philofophcn bcüuiten , lat 'er geene hel, of ftraffen der verseinden naar dit leven over is. Als loltair dit- fchreef, wist hy zekerlvk ,et, wanneer, of'waar hy zoude fterZ 3 ven:  o g g Wapenhuis der Geloovigen veii : heeft hy zig daarom ooit laaten I voorftaan, dat 'er gecnen tyd, of plaats voor hem was om te fterven, en dat hv dus nooit, of nergens zoude fterven ? Wat kan dan dc onwectenthetd -wegens dc plaats der verdoemden aan de zekerheid, dat 'er ergens eene is, te kort doen ? Wegens. Moyfes blykt het uit de texten in de elfde leerreden bygebragt, dat hy in twee verfcheide boeken van den Pentateuchus van de hel ukdrukkclykheeft gefproken. Maar indien Moyfes. 'er aldaar niet had van gefproken , zoude 'er uit volgen, dat hy hun wegens dit leerftuk niet had onderwezen ? Ik ben wel verzekert, dat onze phüofophen nooit zullen bewyzeu, dat Moyfes. nooit iet anders tot- onderregting "aan zyn volk heeft gefproken, als 't geene in zyne vyl boeken gcfehreven ftaat. Laat ons nogtans. onderftellcn, dat het zoo was : was Moyfes verbonden hun daar uhj drukkelvk van te fprecken ? Neen. '1 Was genoeg, dat zy geloofden, dat God tooner van alle 'goed, en ftraft ei van alle kwaad is , waar in zy de hel bedektclyk geloofden: de overlevering was hun genoeg, door dewelke zy wis-  of Leerredenen. ^fig, ■wisten, dat 'er naar dit leven eene Verleiding der goede werken, en kaftyijding der ondeugden, en vervolgens ieene hel overbleef. Indien de ziel onfterveiyk is, en 'er inaar dit leven eene hel over is , vraagen izominige , waarom doet God dan geene Edooden wederom komen, om 'er de lebenden van te overtuigen ? Niemand Mziet men wederom komen om ons te verMaaien , hoe het daar al gaat : wy zien Mden mensch fterven zoo wel als de beesmen, hoe zouden wy dan aan een ander Mieven geloof geeven ? Hoort hier den «wedergalm van 't geene de ongeloovile.en ten tyde van Salomon (d) zeiden : vEr is niemand bekent, die wedergekohnen is van de hel; ity zyn van nietgefj boren , en hier naar zullen wy zyn, al Ivf wy niet geweest hadden ; uitge- ,\blufchte asfehen zal ons Iighaam zyny hn den geest zal verfirooid worden als Aeene zagte locht. De ongeloovigen ver' izoekcn de openbaaring der dooden, om j] lun dc waarheid te leeren : maar mag 'J ik hun de zelve antwoord niet geven, ;.! ' die J Sap. 2. f. i en volgende. Z 4  g^o, Wapenhuis der Geloavigeti Abraham^ aan den ryken vrek gaf 0) Zy. hebben Moyfes en de Propheten ; datze die aan/ioo/-en, Gyl. ö ongeloovigen! hebt de getuigenis van Christus.cn van de Apostels; gyl. hebt het H. Schrift,, en 't. gezag der- H. Kerk, die ul deeze \y aarheden feerc»; gyh hebt dc overlevering van, alle eeuwen, en 't algemein gevoelen der volkeren; gyh hebtde. regte reden en fterkfte bewyfen: luistert naar deeze:: doch zoo gy 'erniet naar luistert , gy zult ook aan dc dooden geen gehoor geven. Wie ziet,; A.T.,. dat- deeze enkele voorwendfeis zvn, om hunne ongeloovigheid te ver-. 1'ch.oonen ?. Zy verzoeken de getuige-. nis oer- veraoemacn : uuun wat wam-, fchyncdykheid, datzy naar helfche 1 eer- fes geloof' weigeren te geeven , den welken voleens de verklaaring-van drie. ooggetuigen Petrus, Joannes en jaco-bus. (f) alhoewel reeds 1500 jaaren overleden zynde, zig, op denberg Thar bjot- heeft vertoont?- Eindelyk: zeggen zy i indim-dt waar^ HPT,-/ (<:} Lus 1.5. t.vat>... {f) Matt,.17..t«.3-  of Leerredenen-, s^j. heid der eeuwige, ftraffen zoo zeker b, en i op zoo va/ie gronden /leunt, waarom heeft Gngines deeze waarheid ontkent ? Deezen is van een groot deel Godsgeleer1 den dienswcgens genoeg gerechtvaar] digt. Den H. Pamphylus Martelaar in | zyn. verdeedigfchrift voor Origenes'en M-uffinus bewyzen, da-t men hern veelegevoelens heeft tocgecigcnt, die hy niet heeft gehad, en dat men veele van zyne | werken vervalscht heeft. Hoort wat I Origines zegt (g) „ De geene Jefus Chrisi j» tus verlaaten, worden veroordeelt tot |* het ecuwig vuur, 't welk heel ver« fchilt van 't vuur, hetwelk wy geI» bruiken. 't Is dit vuur, waarvan I* Ifaias zegt: hunnen worm zal nietfierIsi yen , en hun vuur zal niet uitgeblust jsi worden : dit vuur is eeuwig en oi> P zienbaar, gelyk Joh dit verkondigt, zeggende :■ een vuur zal hun verflin-. ■3? den, V welk niet aangefiooken irord. \m Dit eeuwig vuur is bereid voor den I» duivel-en zyne engelen, en't zal ook « het deel zyn van de. geene den dui*> vel en. zyne engelen zullen hebben y> naar- (£) In Matt..Traö. 34,  37S Wapenhuis der Geloovigen 'r> naargevolgt." Kan deezen Oudvadcr klaarder fpreeken van de eeuwige ftran fen als hy hier {preekt ? Hy komt dan met de heilige Vaders Justinus, Irenaeus , Gregorius Nysfenus, Gregorius Nazianzenus , Ambroiius, Hieronymus, en meenigvuldige andere volkomentlyk overeen in 't erkennen van deeze waarheid. Geeft dan nu, ö ongeloovigen ! luister aan de waarheid, ziende de gronden, waar op uwe ongeloovigheid fteunde, om ver gefmeten : doet de oogen open voor 't licht des geloofs, omhelst het zelve, en fchikt 'er uw leven naar, op dat gy hicrnaarmaals door de ongelukkige ondervinding niet gedwongen word met de duivels te gelooven, 't geene gy nu hardnekkiglvk loochent. Ah ongelukkigen! indien de redenen op ul. geenen indruk doen, zyt gy ten minften niet verfchrikt om 't gevaar; daar gy u vrywilliglyk inlaat ? De dood ■ is onvermydelvk; haare uur is onzeker; den vervaarlyken tydftip,dicdcn laatften zal zyn van uw leven, en den eerften van ëeuwigduurende elenden, nadert zonder ophouden. Ahelendigen! zoo haast uwe ziel van haar Iighaam is-  of Leerredenen, 3^3 is afgerukt, zal zy ftaan voor haaren rechter, en van hem geoordeclt worden : het vonnis uitgciproken zynde, zal de hel haaren muil openen om u in te flikken ; uwe ziel zal dan verzinken in eenen diepen afgrond, aan wie, dc Zon, rVfaau en harren haar licht zullen weigeren , eenen afgrond overdekt met de fchrikkelykheduisternisièn, eenen afgrond, in denwclken eene vcrzaameling van elenden zal gevonden worden. Een afgryfelyk vuur, het welk door Gods rechtvaardige gramfchap word gevoed, zal op eene wondcrlyke wyze uwe rampzalige zielbran1 den zonder verteeren, en pynigen zon1 der ophouden. Eene ontroostelykedroefS heid zal haar overvallen, als zy over1 weegt, dat zy door haar eige fchuld Byd: eene allerbilterlie fpyt zal haar Ibevangen; om datze de eeuwige goci deren voor tydclykc voldoeningen heeft .verwisfclt: eene raazende wanhoop zal ;zy gevoelen, als zy overweegt, dat'er7§ 'den mensch alle zyne pligten duidelyk genoeg voor oogen ftelt, cn alleeü I genoeg is om hem tot God te geleiI den , en om dat alle openbaaring, die I aan de natuurlyke wet word by gevoegt*de poort opent tót geestdryvery, bej drog , en woordenftryden , ja zelfs den ! mensch van de onderhouding der naftuurlyke wet aftrekt. Zy ftellen dan Ihunnen geheeleu Godsdienst in de onIderhouding van de wet der natuur .[doch wie ziet niet„ dat, als men deii Igcopenbaarden Godsdienst ', en vervolkeus het heilig fchrift verwerpt, in 't jwelk de pligten der natuurlyke wet ivoorgefchreven , en uitgcleit worden luien ook gemeinelyk den natuurlvken ïjuuöujciim. unaer ae voeten treed ?ura ban deeze dwaaling in de harten van' jommige afgevallen Ghriftenen te ftuten en te verdelgen , cn den Chriftenén godsdienst by hun weder op den throoii .e ftellen, zullen wy tragten tè bewy* Len , dat den natuurlvken Godsdienst oor dien ftaat, waar "in 't menfehelyfê [eüagt zig bevind naar het verval uit en eerften ftaat der .oorfprbn gelyke echtvaardigheid; niet genoeg is-; 't zy tan wel te peizen, 't zy om wél ta II, Deel: A a •  cg0 Wapenhuis der Geloovigen doen : maar, dat 'er aan don mensch eenen geopenbaarden Godsdienst noo~ dlTJe gewaande philofophen Apohels I van den-natuurlvken Godsdienst, niet j ■tonnende verdragen 't jok van den geopenbaarden , of Chriftenén Godsdienst; vermits de pligten van den zeiven aan hunne driften te zeer tcgcnhrydigdchcenen , hebben dit jok afgefchud op voorwendfek, dat den natuurlyken Godsdienst genoeg is aan den mensch om I te volbrengen al wat God van hem vereischt : doch deeze ivcraars wagtcn Zig wel van duidelyk te zeggen, waarin deezen Godsdient beftaat. Zy geeven 'er geene klaarc , nauwkeurige ,| en verftaanbaare befchrvving van :j "Voltair zegt : . ' j-aVfa-es-, intéréts , culte-, /oix-, teut differe.; Qu'an fa jufie-, Ufuffit, le rejte ejt ar-', bitraire. \ Gebruiken, 'belangen, dieftften , wet-j ten, alles verfchih. Dat men oprecht zy, 'dit is genoeg : het overig fe willekeurig. Den autheur van 't bock examen important, en andere zeggen-, dat men God moet aanbidden, en eeriyk man zyn 1  of Leerredenen. ^gr doch wat is dat eirlyk man zyn f Öier hi konnen zy niet overeenkomen : men vind 'er geen twee onder hun, dié het zelve denkbeeld hebben van den natuórlyken Godsdienst, die in 't bewyzen van den zclven overeenkomen , die de zelve leerftukken, en wetten voor den dag brengen. Ieder tragt denatuurlyke zedcleer met zyne driften 'te doen over een komen : " men heeft '*> den vcrhandighcn van onze onge- * loovigen J. J, Rouffeau met eenen * gelyken ievcr de 'zelve fystbeemen "« zien vastflellen, cnde om verfmy'ten « redeneeren voor en tegen het duel * " ©f twecftryd ; de eigemoord verdee' v digen, en deeze uitzinnigheid ver» oordeelen ; het fchelmhuk van over- * fPel verkleinen , en de herkhe rede* nen bybrengen, om 'er fchroom * van aan te jaagen ; fchrecuwen te» gen de ongodsdienftigc philofophen-, •*> en hunne gevoelens begunh%en • »> het beftaan van eenen God bevcoten » door listige fluitrederien, en de Gods» loochenaaren door onverwinnclyke » bewyzen overtuigen : dè Chriftenè w Religie beftryden dóór bedriegelvke » opwerpfels, én haar door de Verjie* Aa I Ven*  «02. Wapenhuis der Geloovi-geit t ventte lofredenen aanpryzen „ (a) ieder vormt zig, en ftelt aan andere eene G odsdienst voor naar zynenimaak, | die zy egter met den tictel van natuurlvken Godsdienst doen pronken. • Wy zeggen dan, dat den natuurly%en Godsdienst ( genomen voor de godsdienftigc daad) niet anders is als eene j ■onderhouding van de wet der natuur* ■ en dat den natuurlvken Godsdienst v ge- nomen voor de wet-, die ons verbind) niet anders is ais de wet der natuur: I deeze volgens de Godsgeleerden is eene .mededeiüng-van Gods . 'eeuwige wet in de j -redelyke fchepfels, hun toohende en voor- ■ fchryvmde, wat hun weezentlyk betaamt, of niet betaamt , geboden 'óf niét verboden is : of gelyk Cicero (b) de zelve 'befchryft ': zy is een licht ons van God , -gegeven, om onze eerfte en voornaam/te j «li-ten, en eerfte waarheden te kennen, : en te onderfcheiden tusfehen 't geene recht- j -vaardig en 't geene niet rechtvaardig is. ■Deeze wet is dan eene vergadering van alle de «lipten 'tzy ten opzigt van God, 't zv'ten opzigt van ons zeiven, t zy 17 • ten O) Cateco.phü.üv. 3- chap. *. §• SQb) Lib, 3. Ue Leg.  fjf Leerredenen. ggn ten opzigt van onzen naasten, die men uit de overwecging van Gods weezen, en van den menïchelyken ftaat door de reden kan befpeuren , en befluiten: in 't onderhouden van deeze pligten beftaat dennatuurlyken Godsdienst; den geenen dus d« natuurlyke wet onderhoud, oeffent den natuurlyken Gods-, dienst. Maar of deeze aan den mensch. genoeg is, 't zy om wel te peizen, 't zy om wel te doen, gaan wy onderzoeken. Doch het dient voor af bemerkt te worden, dat wy nietbeweeren, dat de openbaaring aan den mensch.. volftrektelyk en in alle zinnen noodzaakelyk is, gelyk zy B V, is om de bovennatuuriyke waarheden te kennen; w^ant waarom zoude God den mensch niet hebben konnen fcheppen in eenen enkelyk natuurlyken ftaat, zonder hem. tot eenen bovcnnatuurlykem te verheffen? Waarom zoude hy hem.in dit geval het enkel licht der natuur niet hebben konnen geven, en hem alleenelyk tot de wet der natuur verbinden ? Waarom zoude hy den mensch tot eenen bovennatuurlyken ftaat verheven,.en vanlen zeiven door zyne fchuld vervallen, iynde, niet hebben konnen in zyn ver-. Aa 3 dcit  "84- Wapenhuis• der Gelöovïgen derf laaten zonder eenige openbaaring ? ' Ziet dan: alle bet geene wy beweeren,, 1 is ," dat den natuurlyken, Godsdienst; , ongenoegzaam is., aan den mensch in 1 dien haat, in den welken hy daadelyk geftelt is, 't zy om wel, te peizen('t | geene wv nu zullen b<*vyzen) 't zy 1 om wel te doen ("t- geene in de volgen-. I gendc Leerreden, zat getoont wordenj I 'De natuurlyke religie is, aan den 1 mensch niet genoeg om wel te.peizeny | indien zv den mensch in de diephe dlu-. | fternisfen en groffte onwetendheid laat- | van. verfcheide waarheden,.dié hem van % grootfte gewigt zyn te kennen : zy iS; ongenoegzaam; indien zy hem laat;, in de onmagt van. fommige waarheden van, de ■grootfte aangelegenheid niet ze-lvcr-v nog duidelyk genoeg te kennen! oftin zoodanige..onmagt, dat hy andere-j van even groot gewigt ( alhoewel mis-j fchien door zyne fchuld) nooit zoude:. gekent hebben -. en nogtans in deez'fij onwetendheid, ja, onmagt laat de natuurlyke religie den mensqh:. want wati was. 'er- weezendlyker en meer noodig* •aan. den, mensch J als zync11 Schepperen, zyn eigen-zelve te kennen, en weeten-, waar- toe hy van hem gefchikt is ? Watj  of Leerredenen.. 335Wat was 'er den mensch meer aangelegen, als te weeten hoe God van hem. wilt geëert, en gedient zyn P Wat vergelding hy van hem te verwagten heeft; indien hy in zynen dienst getrouw is, cn wat in tegendeel te vreezen; indien hy ongetrouw is in zyne wet te onderhouden? Waar van het mag komen, dat hy ten zclven tyde zig tot het goed, en tot het kwaad geneigt vind? Welke de oorfprongen mogen zyn van zoo tegenecnovergeftelde genegenheden ? De philofophie met alle haare welfpreekendheid haat hier hom; zy is hefchaamd met alle haare fcherpzinnigheid; de natuurlyke reden moet zig hier onder geven; zy kan door haar bedorve licht de waarheid hier niet ontdekken; zy is gedwongen dc openbaaring tot hulp te roepen : zonder deeze laat zy den mensch aangaande die geheimen in eene volftrekte onweetentheid. Zy doet hem wel zien, dat hy van God gefchapen is, dat hy door hem bewaart-en beftiert word, dat hy van hem geheelyk • afhangt , en dat hy vervolgens aan ■ hem onderwerping, liefde, eerbewyzing en dankzegging fchuldig is: maar wat dienst wilt God, dat men hem A a 4 b e» -  386: Wapenhuis der Geloovigen feewy ze ? Hoe wilt hy van den mensch I geëert Worden? Dit leert ons de na- j tuurlyke reden niet. Is hem misfchien allen "dienst even aangenaam ? Laat hy in ieders vryheid dien te bepaalen? De «eden leert ons het tegendeel;- want ; ecucn onderdaan is niet zoo vermeten, van naar zyn eigen zinnigheid zynen .] Koning te eeren; maar onderzoekt hoe 1 den Koning geëert wilt worden, en hy verhout zig niet de voorgefchreve glègtigheden agter te laaten. Eenen ] Vader zelf fchryft aan zyne kinderen de wyze voor van de eerbieding, die hy wilt, dat zy hem zullen bewyzen : I Zoude het dan aan een nietig fchepfel van God óneindelyk verfchillende | tpefbaan den dienst, en eerbewyzingen te bepaalen, die hy aan zynen Schep- ] per- fchuldig- is ?. Neen. Dit wist Plato | wel (c), als hy zeide», ». dat niemand \ ». den mensch de godsdienftigheid kan, », leeren,. ten zy God als. eenen leids- j 4 man en reermeefter is voorgegaan." Nogtans de- reden geelt- ons diesaangaande- geen licht; zy- onderv/yst- den * ' mensch (c~) m 1 p'n< rnide.  of Leerredenen. <^g 7 I jnensch niet, welken dienst aan God I den aangenaamften is, en welken hy I van hem begeert. Daarenboven kan God den mensch i niet verbinden eenige waarheden op. I zyn woord alleen te gelooven. al is 1 dat zy boven zyn begryp zyn.? Ja : I Maar heelt God mogelyk zulke ver-, ■ bintenisfen aan den mensch niet opge-I ïeid ? Welke zyn deeze ? 't Is alleen I de fakkel der openbaaring, die ons licht I geeft , om deeze vraagen te beantwoordden; 't is zy, die ons wegens deeze ■ dingen den wille Gods doet zien. Wel.derom : de natuurlyke wet en regte rcr Iden doen den mensch zien, dat G:od ■ oneindig heilig, cn cencn minnaar isvan I 't natuurlyk order; zy toont hem dat ■ de deugd of het goed met Gods heilligheid overeenkomt, en het kwaad of Ide zonde aan de zelve tegenftrydig is; ■dat God eene liefde heeft tot het eerfte, len eenen haat of afkeer van het tweede, len dat wy vervolgens de zonde altyd «moeten vlugten, en de deugd naar den eisch der omftandigheden omhelzen; Door de rechte reden konnen wy uit 'dit alles befluiten, dat, vermits God het goed, cn het kwaad met de zelve oog  $88 Wapenhuis der Gehovigen oog niet kan aanzien , hy zig ten op- 1 zigt van de overtreders- van zyne v et anders zal draagen, als ten opzigt van de onderhouders, dat zyne goedheid de eene zal loonen, en de andere ftraifen. Maar wat foort van loon zal den getrouwen onderhouder van zyne geboden ontvangen ? Wat ftraffen zal den overtreedcr moeten onderftaan P Dit leert ons de reden geenzins: zal dien loon en ftraf eeuwig, of maar alleen tvdelvk zyn? De reden op zig zelve gelaatcn geeft hier van geene genoeg-" zaame zekerheid; dat is zoodaanige ze- : kerheid, dat ze eenen fterken cn vas-; ten indruk kan doen op de gemoederen. Den mensch, zoo nog te vooren(^) geZeid is, heeft eene fpoor noodig toj het goed, en eenen toom tegen hef kwaad : deeze zyn den loon der goede , | en de ftraf der booze werken i maar! zal deeze fpoor fcherp genoeg zyn,;j om den mensch op te wekken, om hel-] dedaaden voorts te brengen, die dikwils met gevaar van goed, of levenj vergezelt zvn ? Zal zy hem in de oef- fe- (d) Ziet de negende Leerreden..  of Leerredenen, 389 iffening der deugden doen volftandig blyIvcn, vermits zy ineeniginaal tegenftryjdig zyn aan de voldoening der zinnen? ■Hoe zal zy' de zwakken en elendigen jonderhennentroost en moet geeven, lom verduldig te lyden, en onder den ■last der elenden niet te bezwyken ? In ■tegendeel hoe zal de vrees der ftraffen leenen toom fterk genoeg zyn, om de Ibedorve driften te beteugelen, en de ■aanlokfels. tot de zonden te wederftaan, iindien hy by de zekerheid van den loon ■der deugden, en van de ftraffen der zonIden. ook niet heeft eene vaste kennis, len allergrootfte zekerheid van de duurnzaamheid der zelve ? Of'indien hem ■den voorwerp van beide onbekent, of lonbepaalt is? Nogtans van het eerfte Igeeft ons dc reden geene zoo flipte en ■nauwkeurige kennis, nog zoo groote len klaare zekerheid, die binnen het be-Igryp zy van den gemeinen man, om ■genoegzaam indruk te doen: wegens 't Itwecde leert ons de reden niet het minIfte. Om dan zoo wel ten oozigt van cl eze als van andere waarheden eenen diepen, eenen ftandvastigen, en kragtdaadigen indruk te doen op den mensch, is 'er eene verklaaring, en zekere uit-' v/er-.  5 verfmyten, het een twyfel voor en het ander naar opwerpen , malkanders leering of gevoelen geduurig tegenfpreeken, en beftryden. Men moet maar, om hier van overtuigt te zyn, de philofophifche werken van Cicero leezen, en den eerften en vierden boek van Plutarchus over de gevoelens der phillofophen. De ongerymtheden, ja voli maakte dwaasheden, die zy wegens de wereld, de ziel van den mensch, het i opperfte goed, en andere gewigtige voor' werpen hebben voor den daggebragt, ;zyn bynaar ongeloofbaai*. ïk wil 'er imaar een ftaaltjen van bybrengen uit ! het boek van Hermias (fj. Dezen fchry- Cf) Irrifio Dhilofophnnim. B b 2 I  «og Wapenhuis der Geloovigen ver de philofophen over dc nutuur der { ziel raad gevraagt hebbende , zegt aldus : «Dcmocritus zegtmy, dat zy een 1 * vuurige natuur is ; de ftoifchc aan- . „ haügefs, dat zy eene zelfftandigheid | » van locht is, Heruclitus, dat zy eene 1 „ bcweeging is-, Pythugoras, dat zy „ een getal is, *t welk de i?nagt heeft „ om te beweegen-; Hippo dat zy een 1 „ zaadagtig water is; Dinarchus, dat 3, zy eene harmonie is; Critias dat zy „ bloedis-; de anderen, dat zy is eenen i „ damp voortskomende van de harren, | „ .eenehoofdftofted(n-hoofdftoflen, &c. » ider van hun heeft zyn gebrabbel; I 3, maar-niemand dc waarheid.*' — ■... | a, Maar wat moet 'er -naderhand van 1 „ dicziel geworden? Den eenen maaktze , onfterveiyk, den anderen ftervelyk ; die doenze eenigen tyd overblyven, | ' de andere doenze in allerkleinfte ftof- II * jgns vergaan. Eenige doenze in de lig- | I' hamen der beesten haar vefblyf nee*" men, eenige andere doenze in drie I ^ verfcheide 'lighaamen agüervolgcns . overgaan; nog-eenige andere doenze , drie'duizend jaaren blyven dwaalen. j ' Du-s ben ik nu eens onfterveiyk, en i Z ziet ik 'ben blyde ; dan weder tier- ■;  nf Leerredenen. „ vélyk en ik ben bedroeftnu een klein ,, ftoftje, water, locht vuur, naderhand „ ben ik niets meer van dit alles; maar ,, ik worde eenen visch, een kruipend „ gedierte , een wilde beest, een vier„ voetig dier; en als ik menfehen zién, „ ik weet niet, of ik hun moet men„ fchen noemen, of wolven of hon„ den, of osfen, of {langen, of vogels , „ of chimeren, of. ... eindelyk Empe„ docles over hun alle met haast fchry„ vende maakt my een klein boomken. „ Ziet wat my de philofophen leeren, die „ groote orakels of godsfpraaken der „ wvsheid." W t zegt RoufTeau zeiver eenen der 1 voornaamfie hedendaagfche philofooI phen, die by de vrygeesten in zoo eene groote agting is? Wat zegt hy Van nde philofophen? Laat ons zyne getuii; i genis aanhooren! wy zullen hun en hem •< zei ver aldaar zeer nauwkeurig afgeIfchildert zien. «Ik ging d: philofophen * te raade, zegt hy (g) ik doorblaaf> derde hunne boeken, ik onderzogt f> hunne verfcheide gevoelens; ik vond Y> hun alle trots bevestigende, leerende zelf C^") /Emile tom 3» pag, 181,  400 Wapenhuis der Geloovigen „ zelf in hun gewaand Scepticiftnus of „ gevoelen van aan alles te twyffe» len, niets wectcnde nog bewyzende , » fpottcn zy den eenen met den anti deren? en dit punt aan hun alle ge„ mein dunkt my het cenigttc te zyn, > waar over zy alle gelyk hebben. » Zegenpraalende in het aanvallen zyn *> nogtans magteloos in zig te verdee3, digen. Is dat gy hunne redenen op3i weegt, zy hebben 'er geene als om * te niet te doen-; indien gy de ftem3, men optelt, ider houd zig aan de * zyne; zy komen niet overeen, als om te twisten &c. onder het trotsch ,i voorwendfel, dat zy alleen verlicht, s, opregt en van goede trouw zyn, * onderwerpen zy ons hoogmoediglyk rr aan hunne fcherpende bellisfmgcn, s, cn willen ons voor de waare gronds* ■ regels der zaaken geeven de Onver*33 ftaanbaare fystheemen, die zy inhun33 ne verbeelding hebben gebouwt. »3 Voorders omverfmytendc , vernieti33 'gende, onder de voeten treedende i3 alle het geene dc menfehen cerbicj3 digen, neemen zy de bedrukten den »3 laatften troost af van hunne elenden; ti aan dc magtigcn,en rykften den ee-' nieren  af Leerredenen. 401 33 mgen toom van hunne driften; zv j-> rukken weg uit het midden der harj3 ten de knaaging der fchelmftukken, „ en de hoop van de deugd, en nog33 tans beroemen zy zig nog de wel33 doenders te zyn van het menfche33 lyk gcllagt. Nooit, zeggen zy, is 33 de waarheid nadeelig aan de meny> fchen. Ik geloove het gelyk zy, en 33 dit is naar myn gevoelen een fterk 33 bewys, dat het de waarheid niet is, >3 die zy leere'n." Wat kan men uit dit alles belluitcn , ten zy dat de menfchelykc reden in de onderwyzing we, gens den Godsdienst eene kranken rietftok is, om 'er alleen op te ftcunen, en dat den mensch een fterkcr fteunfel noodig heeft? Eindelyk haare ongenoegzaamheid blykt uit dc natuur der menfehelyke reden zelfs; 33 want (k~) al is 't zaaken ' 33 de reden ons eenige groote waarhe■ j3 den leert, gelyk als de weezendheid - si van eenen God, de onftervelykheid 3-. der ziel, de noodzaakelykheid van r> eenen Godsdienst &c. Nogtans deeze „ reden 00 Catech. philof. Liv. 3. chap. 2. §. 1.  402 Wapenhuis der Geloovigen s» reden -altyd ongerust, altyd niettws■» gierig brengt ontelbaar e dwaalingen » voorts , die de wysheid van haare * lesfcn verzwakken", en zelfs fomtyds •» beftrydem Maar als men die eerfte ,-, waarheden, de welke den geest van den menseh zonder wederftand aan*» neemt, van allen aanvalverdeedigde; ■ » dan is de tusfchenruimte der dwaa» lingen nog overgroot; en de reden ,„ afgaande van de onbetwistbaarfte grondregels, is nog onderhevig aan „ groote doolingen, 'tïs aldus datBayle „ redeneerende over Gods goedheid, „ hiel ftaan, dat God geheel de we„ reld moest zalig maaken. Calvicn „ overwecgendc zyne rechtvaardigheid, „ liet zig voorftaan, dat alle de men„ fchen tot de eeuwige ftraffen waren „ voorgefchikt: zyne "heiligheid dcede „ Manes gelooven, dat 'er twee fchep„ pende oorfprongen waren tegenftry„ dïg aan elkander : Poppe verlokt „ door zyne wysheid, en door dewer„ ken, die de "zelve uitdrukken, hiel „ ftaan, dat wy woonden in de befte .„ der werelden, die mogelyk waren, ,, en dat men eene aarde van zonden moest voorftellen aan eene aarde van „ heilig-  of Leerredenen. 403 „ heiligheid en deugden." 't is dan alJleen de openbaaring, die alle dwaa! lingcn, alle twyftcl , alle ongerustJheid wegens die voornaamfte waar■ heden , welkers klaare kennis aan Jden mensch zoo noodig is, kan wegI neemen. 'tïs deeze, die in der waarheid pden mensch zonder arbeid meer verlicht |heeft, in de kennis van die waarheden, als dc reden der philofophen met de \ grootfte ftudie : deeze geeft ons de verj hevenhe denkbeelden van God : zy leert i ons, dat God van zyn eigen zeiven is ponder beginfel, en zonder einde, van ; niemand afhangende, en .eeuwig gelukkig cn volmaakt in zyn zelve: dat hy door zyne almogendheid Hemel cn paarde, cn al wat 'er is, door eenen enjkclen act van zynen wil uit niet heeft jvoortsgebragt, en 'er nog zonder einde |kan voortsbrengen', zonder dat zyne Jmagt ooit zal uitgeput of vermindert Jzyn ; dat hy door zyne voorzienigheid ■alles beftiert zonder arbeid, of belemImering, zoo dat 'er zonder zynen wil lïig niet een zandeken der aarde, nog trlruppel der zee kan roeren, ja zelfs ■niet een blad van eenen boom, nog |:en hair van ons hoofd kan afvallen:  404 Wapenhuis der Geloovigen zy leert ons, dat 'er in de fchepfels I geen goed kan zyn, dat van hem niet li voortskomt, en dat wy hem niet moe-||i ten dankweeten, dat God alles tot zy-I < ne glorie heeft gefchapen, en dat wy i [ dus alle onze kragten, alle onze ge- 1 peizen, woorden cn werken, cn alles 1 dat wy bezitten tot zyne glorie moe- 11 ten ftieren, om dit godlyk einde te bereiken : zy laat ons zien, dat God alles kent, alles ziet, alles weet, zoo] het toekoomende, als het geene voor-1 leden, of tegenwoordig is : dat hy op| alle plaatfen, en ten allen tyde daarf tegenwoordig is : dat hy oneindig hei-j lig is, en dus het goed order der na-| tuur noodzaakelyk bemint, haatende j de zonden, cn beminnende de deugden : zy doet ons zien, dat God den j mensch heeft gefchikt om hem te die-1 nen, te beminnen, en hem hiernamaals! ecuwig gelukkig te maaken; dat hyl vervolgens alleen; maar geen fchepfelj het opperfte goed van den mensch kanl zyn : de goddelyke openbaaring doeti \< ons ook zien de foort van dienften, die» God van ons vereischt : dus heeft hy* in 't begin des werelds aan de eerfte» menfehen, naar den zondvloed aanNoc,» en I  of Leerredenen. 405 cn daar naar aan Moyfes voorgefchreven offerhanden, waar door hy erkent wierd als Schepper van alle dingen, den oorfprong van alle goed, en Opperheer van leven en dood : eindelyk heeft God in dc nieuwe wet door zynen eigen Soonc voor ons mensch geworden onder andere foorten van Godsdienhen, die hy ons heeft voorgefchreven, of wiens bepaaling hy aan de Kerk, die door zynen geest beftiert word, heeft agtergclaaten, gewilt dat hem de allcrheiligfte en gödlyke offerhandc zoude opgedragen worden van 't Vleesch en Bloed van Christus zynen Soone, ivan welke alle de oude offerhanden eene afbeelding waren. Wat foort van Godsdienst kan 'er volmaakter , waardiger, heiliger en God aangenamer weezen, :als deeze godlyke ofterhande, die eerst >voortyds op den Calvaricnbcrg tot gloiTie van zynen Vader, voldoening van [zyne rechtvaardigheid, en verlosfmg ;dcs werelds is opgcoffert geweest, en 't welk nog dagelyks tot gedagtenis •van zyne wonderheden, en erkentenis zyner weldaaden op eene onbloedige wyze word vernieuwt? Deeze zyn de denkbeelden weegens God, die de open-  406 Wapenhuis der Geloovigen openbaaring aan den mensch geeft. 1 Doch de Godlyke openbaaring doet || den mensch ook zyn eige zeiven, zy- || nen oorfprong , zyne befchikking, zy- 1 1JC11 VCLl, Uil iïin. vni-tv-ii--»-" . , Zy leert hem, dat God zyne ziel uit II niet, en zyn Iighaam van aarde heeftII pcmaakt : dat hv den eerften mensch 1 in de oorfprongelyke rechtvaardig- II heid heeft gefchapen : doch dat hy 11. door het overtreden van zyn gebod Jl uit den ftaat van heiligheid, en on-E noozelheid is vervallen ; dat dus alle | zyne naakomelingen, welkers wil inII dien van Adam als in hun hoofd was it bclloten, de zelve zonde beërven enll kinderen van gramichap worden genoren fehuldig van de eeuwige tormenten : zy leert ons, dat hier uit voortskomen die elenden, aan dewelke den mensch is onderworpen ; dat die overtreding den oorfprong is van die groote genegentheid tot het kwaad, en van dien inwendigen ftryd, die hy in zig gevoelt : doch zy leert ons ten zelvcn tyde , dat God den Vader tot verlofung heeft gezonden zvnen eigen Zoone, die aangenomen hebbende de menfche-'|| lyke natuur, voor de fchuld onzer! zon-l'  of Leerredenen, 407 zonden heeft voldaan, en ons het recht tot het eeuwig leven wederom heeft verkregen ; zy leert ons, dat wy ;God vergramt hebbende, hem door zyne genade, en door de verdienden van zynen Zoone met een oprecht leetweezen, en andere middels ons voorgefchreven weder konnen verzoenen , aan zyne rechtvaardigheid voldoen , en (van zyne goedheid en barmhartigheid vergiftenis bekomen. Zy leert nog al hroorders, dat de ziel onhervelyk is, pat Gods rechtvaardigheid , zoo" haast Be ziel van 't Iighaam is gefcheiden, Indien zy aan haaren Schepper word betrouw bevonden in 't onderhouden pan zyne geboden, de zelve eeuwiglyk zal loonen door 't klaar aanlchoupen van zyn Godlyk weezen , en bezitten van haar opperfte goed : doch xi tegendeel dat hy de ziel, die alsdan pet doodzonden is befmet, tot de beuwige vlammen zal verwyzen : zy eert ons emciciyK, dat op 't einde des verelds ieder wederom zal met zyn tdeesch bekleed worden, en dat zvn jghaam als werktuig van goed, "of twaad, dat hy gedaan heeft, met laar in alle eeuwigheid van haar lot hl deelagtig weczen. Dit  Aod Wapenhuis der Geloovigen 8 Dit alles overtuigt ons van de ongc- |l noegzaamheid der natuurlyke reden, j1 en dus ook van de noodzaakelykheid II van eene Godlykc openbaaring : maar V A. T. wat is "nu onze pligt, ten zylr dit o-root weldaad, 't welk God onsij* heeft bewezen, altyd hoog te agten, W tot ons eeuwig geluk te gebruiken, W en 'er den Vader der barmhartigheid|lz dikwils over te bedanken ? De dank-|| baarheid behoort te zyn, zoo veel onsj| mogelyk is, evenmaatig aan 't wel-» daad : hoe grooter het weldaad is,id tot hoe meerder dankbaarheid wy ver- f pligt zyn. Doch wilt gy de groothcidf1 van 't weldaad ons bewezen cenigzin^ beorypen ? Overweegt dan, wat eene {'mart het is, 't licht des Hemels niet te konnen aanichouwen, nog cenigj ding te konnen zien. Als den EngeH Raphaél bv Tobias was binnen gekomen, en hem groetede : blydfchap zy h altyd : antwoorde Tobias (i) wat) blvdfehap zal my weepen , die in de dui.fi ternijfen zitte, ■ en het licht des Hemels] niet zien ? Wat is 'er droeviger ? Wat (J) Tob, 5. f. ia-.  ^ of Leerredenen. ^0g Wat ellendiger als de blindheid ? In jtegendeel wat troostelyker, als verlicht te worden, en den Hemel te konnen aanichouwen ? Maar is die blindheid des lighaams zoo een groot kwaad en pngeluk, cn de lighaamelyke verlichting zoo een groot goed en geluk ; wat zal men dan van de blindheid der piel, en wat van haare verlichting puocten oordeelen ? Zoo verre de ziel bet Iighaam in waarde overtreft, zoo krerre overtreft het geluk of ongeluk Her ziel 't geene van het Iighaam. Den Vader des lichts heeft ons" dan een alftergrootftc weldaad beweezen , als hy pns het licht der openbaaring heeft poen verfchynen, om de duisterniflen pin onze verblinde reden te verdryven : pen weldaad, waar over wy met den verlichten Zacharias (k) God wel moben bedanken , zeggende : gezegent zy Ven Heere God van Ifraël ; want hy jkeeft zyn volk bezogt, en heeft het verdoffing gedaan .... Den opgang uit ten. fooge als eene klaarblinkende Zon voortskomende uit de Hemelen, om te ver- lick- {<0 t-uc. i.  41 o Wapenhuis der Geloovigen lichten de geenen in de duisterniffen der dwaalingen cn zonden, en in de fchaduwe des doods in eene geheele yergetentheid van God, en hunne zaligheid zitten, om onze voeten te bejtieren in den weg des vredes, in dc paden der rechtvaardigheid door 't licht des gcloofs, en der genade. Glorie zy den Vader, ende den Zoon, ende den H.^Geest, gelyk het was in 't begin, en'nu , en altyd, en in der eeuwigheid der eeuwigheden. AMEN. VVF-J  of Leerredenen. 411 VYFTÏÉNDË LEERREDEN Senfhm autem tuum quis fciet, niü tü dederis fapientiain, & miferis Spiritum fanclum tuum de altiffimis, & lie correctaï fint ièmitaD eorum, qui fuut in terris, & qua; tibiplacent, didicerint homines, \Mn wie zal uwen zin weeten, ten zy dat gjf de wyskeid geeft, en dat gy zend uwen heiligen geest Pan de allerkoog.fien : en alzoo de paden der geene', die ■op de darde zyn, zyn rechtvaardig, en dat de menfehen leeren die dingen, die ü bèhaagen-. Sap. g-, ür. ij-, (t)Èn wyzen Salomon, aan wie dè, bepaahheid van 't menfchelyk verftand Inde de krankheid der reden op Zig zelve gelaaten genoeg hekent was, verklaart ons ih 't negqndc hoofdftuk pan zynen boek met de woorden Van Jen opgenomen text, dat den inensch iiiet bekwaam is Gods gepeizen te doorgronden , nog te wcetcn, wat God pegeert, ten zy dat hy den lhensch wysheid verleene , en hem döör zyrieh li. Geest verligte, om te kennen , Wat II Deel. Gé , hém  412 Wapenhuis der Geloovigen hem aangenaam is, en door hem beftiert te worden om te doen 't geene I God van hem vereischt. Hierom verzoekt Salomon , dat God hem die wysheid, en zynen H. Geest uit den Hemel zoude toe zenden, om door den I zclvcn ondcrwcezen, en beftiert te worden. Deeze zelve wysheid, dien -zeiven geest is om de zelve redenen ten allen tyde aan ieder noodig geweest , want 't is zeker, dat God ee- I nige waarheden aan den mensch kan openbaaren op eene andere wyze, en I door andere middels als door de geene , die hy aan hem met de natuur heeft o-egeven ; door andere middels als door 't "licht der natuur of reden ; want yenhits den eenen mensch aan den anderen zyne gepeizen , en veele waarheden aldus kan kenbaar maaken, waarom zoude dit aan God met mogelyk zyn ? 't ïs even zeker , dat God aan den mensch kan waarheden openbaaren , die boven zyn begryp zyn, en hy door de reden niet kan agterl haalen , want aan Gods oneindige kennis is 'er niets verborgen ; maar aan des menfehen bepaalde kennis zyn 'er Veele dingen onbekent, die hy door dd  'óf Leerredenen. 'Q\ reden niet kan ontdekken. Wie derftervelingen is Vr magtig Gods onèindigè volmaaktheden te begrypen? Wie is 'ei* bekwaam Gods ver hooi ehdhedcri naaf té vorsfehen, cn te doorgronden ? Wie kaii door zyh verftand bevafte'n-, wat al foorteh van Ichepfels dóór'Gods almogendheid Zyn 'vóortgebragt ? Wie kan de 'natuur pf' weezen 'vari hun alle begrypen? Dè fthërpziimigilè philofophen twisten 'nog onder malkander 'óver de natuur van een zandeken-, of het uit óndeiibaarè, of uit altyd deiïbaare deeltjens bé'ftaat-, en dit gefchil-, gelyk meer andere foóftgelyken zal 'nooit eindigen-. ■Zie; deze en andere waarheden kan God aan den mensch tè kennen geeveh, eft hein dus geheimen bpenbaare'n. \ Is ook eindelyk buiten t'wyfei-, dat 'God htet alleenelyk kan openb'aareh waarheden ^ •dienende tot yerklaafing der natuurlykè Avet; niaar Ook beveïeh, die dert mensch door de Avet dei; natuur niet waren op^ geleid, nademaal God teii Opzigt V'aft zyne fchepfels geene minderé magt heeft als eenen vorst ten opzigt van 'zyhë Onderdaaneh. ja God heeft 'er inderdaad aan den mensch geopehbaaft tot verklaaring der natuurlyke "wet, en \\f C c % ' heeft  414 Wapenhuis der Geloovigen heeft ook nieuwe beveclcn gegeven tot het geene, daar den mensch uit kr agt van de-natuurlyke wet niet toe verbonden was ; en verre van daar dat dc eerfte opènbaaring zoude onnut, ende tweede nadeclig weezen, wy zullenbewyzen, dat dc eerfte noodzaakelyk, en dc tweede zeer voordeelig is aan den mensch, Eenjcgelyk is verpligt toe te haan, dat dc openbaaring van die waarheden,de welke de verbintenis van dc natuurlyke wet klaarder uitleggen, aan den mensch noodzaakelyk is; indien hy zonder de zelve de allerzwaarfte pligtenvande wet dei* natuur door 't enkel licht der reden niet zoude hebben gekent, nog volbraot, ja de zelve (in (jvcrwecging en onderftelling van die dikke "wolken, waar mede de bedorve driften, de kwaade begeerlykheden, de blinde vooroordeelen, cn de langduttrige gewoontens de reden hadden verduistert) niet zouden hebben konnen kennen, nog agtervolgen : doch dat hy die zonder de openbaaring niet zoude gekent nog volbragt hebben, ja zeiver in die gefteltenis der zaaken niet zoude hebben konnen kenaien, nog volbrengen, geeft die alge- meïnö  of Leerredenen. qig mcine bedervcnis van. alle volkeren genoeg te kennen. De wysften der philofophen zeiver waren onweetendc in die pligten, en zy ovcrtraadenze zonder agterdenken: zy verfmagteden en bedierven dc eerfte pligten van de wet der natuur : zy preezcn de leelykfte fouten, en wakkerden het volk daar toe aan door het voorbeeld der goden, die zy aanbaden. Men eerde Jupiter door de blocdfchande naar zyn voorbeeld met Juno; Saturnus met hunne kini deren te dooden; om dat hy ook zyn i eigen kind had verflonden, Bacchus door i dronkenfehap; Mercurius door dieveiryen, Venus door allen flag van onI kuisheden. „ Dc verlichtffc en wysfle volkeren, ,„ zegt Boffuet, de Chaldeen, de Egyp,„ tcnaaren, dc Pheniciers, de Grieken, „ de Romeinen waren het onwetendst ,, cn blindst in den Godsdienst; zoo „ veel is 't waar, dat men 'er door „,, eene byzondcre genade, en meer dan „ menfehelyke wysheid toe moet wee„ zen opgeleid. Wie zoude de pleg„ tigheden der onftervelyke goden en „, der zeiver onzuivere gcheimenisfen durven vernaaien? Hunne minnaarCe 3 „ ryen  Wapenhuis der Gdöövigm „rycn, hunne ■wreedheden, iiuhöèa nayver, en, alle verdere buitenfpoo" righeden waren het onderwep. hun" r>èr feesten cn-, offerhanden, én van „ de lofzangen, welke, men hun toe„ zong, en; van.' de fchilderyen, welke men hun in hunne tempelen toewy-. ^ dede,' Aldus' wierd het misdaad * vereert, en tot den dienst der goden " noodig geoordcclt, Den deftigften derphilofophen, verbied het bovenmaa„ tig drinken, uitgenomen, in de feest • van Bacehus ter ceren van, dien G:od; T' Eenen anderen naar de wulpfchcbccl- t-cnisfen op het ftrengfte. te hebben *"afgekeurt,.' zondert die der goden x ' welke door deeze fchandaaden wil- Iten.geëert wcezenAdaar van-uit. Men, ^ kan-, zonder- verftomm'rag de cerbe- * wyzingen,, die- men aan Venus. ver-. „ fchuld was, de. ontuchtige overgc- vingen-,, welke ter haarer- vereering geftelt waren, niet leezen. Griekcn- Z ktnd,.hoe- befchaaft en hoe wys het „ ook was, had deeze grou:welyke.Hiy ftericn of geheimenisteu aangenomen. «. In, dp dringende affairens ofkomme' ren wydeden. dc byzondcre perfoo- " nen en de ganeine besten % of re-.  of heeredenen.. ^ij „ publieken openbaare hoeren aan Ve„ nus toe \ en Griekenland was niet „ befchaamt zyne behoudenis *aan de „ gebeden, welke men deeze godin op„ droeg, toe te fchryven. Naar de ne„ derlaag van Xerxes cn des zelfs ont„ zaggelyke heirlegers ftelde men in „ den tempel een tafereel, op welk •■> de geloften cn ommegangen gcfchil„ derd waaren met dit opfehrift van „ den vermaarden dichter Symonides : „ Deeze hebben de godin Venus gebeden, ,, die om haaren't rvil Griekenland be„ waai-t heeft. Zoomen de liefde moest „ vereeren, *'t moest dan ten minften „ de zuivere liefde weezen: doch het ,, gefchiede dus niet. Solon, wie zou„ de het konnen gelooven, cn wie „ zoude van eenen zoo grooten naam, zulk eene groote gruweldaad ver„ wagten? Solon, zeg ik, reehtede te „ Athenen den tempel op van Venus „ de ontuchtige-, of" onzuivere liefde. „ Geheel Griekenland was vol van tem„ pels aan deeze godin toegewyd, cn „ de houwelyks liefde had 'er gec„ nen in geheet het land ; ondertus„ fchen verfoeiden zy de echtbreuk in n mannen cn vrouwen, de houwelykG c 4 „. fche  ,ii 8 Wapenhuis der Getobvïgert „ fche verccning vns onder hun ge„ heiligt : maar als zy zig op den godsn dienst toeleidden , fchccnen zy als „ bezeten te zyn van eenen vreemden „ geest, cn hun natuurlyk verftand ver„ liet hun. De Rom-einfche ftaatigheid ■ heeft den Godsdienst niet oprechtern behandelt; vermits zy ter eeren der ,, goden de onzuiverheden des toneel» „ en de bloedige vertooningen der kamp•J vegters opdroeg; dat is te zeggen alle „ het geene men het bedorvenst, cn „ onmenfehclykst konde verbeelden, „ Doch ik weet niet, of' de bclaehgc-Ivke dwaasheden, die men met den ,, godsdienst vermengde, niet nog ver„ dervefyker waren, om datzy denzeL& ven zoo veragtelyk maakten; kon men ^ dc achting,"welke de heiligezaaken ,A toekwam, bewaaren in *t midden der „ ongerymdheden, welke de Verdigt-,, zelen verhaalden, wiens vertooninge «, of herdenking zulk een groot ge„ dc.clte van den godlyken dienst uit„', maakte.? Geheel den openbaaren Gods „ dienst was niet dan eene aanhouden^ de ontheiliging , of' eerder- eene be^ footting van Gods naam,. en 'er-moest ,v wel. eenige vvand.ige macht, van deer» zeni  of Leerredenen. 4 f g „ zen gehciligden naam weezen, wel„ ke ondernomen hebbende den zel„ ven te lebenden of veragtclyk te maa„ ken, dc menfehen voortdreef dien „ te gebruiken in zulke verachtelykc „ zaaken, en te verkwisten aan zulke „ onwaardige onderwerpen,... Wam „ neer eenige philofophen durfden Iee,, ren, dat dc beelden geen goden wa„ ren, gelyk het gemeen het verftond, „ zagen zy zig gedwongen zulks te „ ontkennen, en vervolgens wierden zy „ als Godloos door gereehtsvonnisfen „ gebannen. Geheel den aardbodem was „ met de zelve dwaaling vervult : de „ waarheid dorst 'er niet ten voorfchyn „ komen. God den Schepper des werelds „ had nog tempels, nog dienst, dan „ in Jerufalem. Wanneer de Heidenen „, hunne offerhanden derwaarts zonden, „ beweezen zy den God-van Ifraël gee, ne andere eer, dan hem neffens de , andere goden te ftellen. Het eenig , Jodenland kende den heiligen en ftren, gen iverzugt, en wist, datdenGods, dienst tusfehen hem, en de andere i goden te verdeden, den zeiven ver- > delgen was." (a) De BoJJuet jtêite de ia retigton. chap. iör'  420 Wapenhuis der ireioovpcu De onrechtvaardigheid, en wreedheid, die de fchuldeisfchers hadden tot hunne fchulde naars, en denfehreeuwenden overdaad van den woeker was hv zommige volkeren een wet geworden. De ontugtigheden van allen üag waaren zoo gemein, zoo overvloedig , cn zoo afgryslyk, dat de fchaamte niet toelaat die aan 't papier toe te betrouwen, of voor ieders oogen te hellen. Plato, dien Godlyken Plato prees de gemeinfehap der vrouwen aan, en keurde de dronkenfehap goed op de feéften van Bacchus i Anftoteles veroordeelt de wreedheid niet tegen de kinderen, nog het veroorzaaken van den misval, en hy keurt goed de ontuêtigé afbeeldfels der goden : de aanhangers van Zeno keurden de hoerery voor goed : Socrates gebruikte de gemeine vrouwen zoo wel als zyne eige , • j j.nWrol 7.wner oo ee- nv aenriep uen uw v w, « j. ■ nen hond, op een eik, op eenen end-l vogel : Cicero beval, dat men in denl ~ to. ,. t_ :„r3.„n:„rron A&r waar-I (godsdienst cie »uicui*»gv»- . zeo-gers zoude onderhouden ; ny meuM de, dat de leugen, en den valfchenJ eed zomtyuh mu^l ,°. .,1 den, Veele onder de philofophen hielenl  of Leerredenen. 40 f. de wraak Voor cerlyk : zy waaren onwcetcnde in hunne gebeden; want gemeinelyk verzogten zy niets dan tydelyke en aardfche goederen,ja fomtyds het vermaak der zonden, en gclykzc niets, dan die verzogten, zoo waren zy pok over geene andere God dankbaar: zoo dat men met Cicero (&) mag zeggen, dat, 'er- niets zoo ongerymt kan gezeid worden, 't welk den "eenen of den anderen der philofophen niet heeft gezeid. Ziet hier den mensch overgelaten, aan de reden! Ziet tot wat dwabingen, hy vervalt, enkelyk op deeze |èunende! De philofophen met alle hunne wysneid zyn zeiver aan eene meenigte dwaingen onderworpen geweest; zy heb3en zeiver den eenen meer den andc'cn min de voornaamfte pligt der na;uurlyke wet overtreden : maar onderü telt, dat 'er fommige onder hun meer 1-1 ladden verlicht geweest in de kennis J Ier waarheden : onderftelt dat zy de [.: voornaamfte pligten van de wet der na-. ü ijtiur alleen door de reden beter hadden ' ge.._—.— . (J>y Lib, r. de Divination^.  422 Wapenhuis der Geloovigen gekent, en nauwkeuriger onderhouden? .Wat zoude dit hebben gebaat? hetge-j mein volk bleef' nog onweetende, en 'tl zoude tot die kennis niet hebben kon-j nen geraaken. Gy zult misfehien zeggen deeze konden het volk onderwy zen: 't is zoo ; maar vermits hunne leeringfl geen ander fteunfel had als de reden A en den eenen philofooph den anderen! geduurig beftreed, en tegenfprak, konde het volk voor antwoord geven, dat het zoo wel als die wysgeeren met de rechte reden begaaft was, welke het ook konde te raade gaan. Zy konden antwoorden : philofophen! toont ons dat uwe regte reden den regter is, aan den welken wy de onze moeten onderwerpen. Door wat gezag zou dan dien philofooph het volk hebben verbonden, om naar hun te hooren, en hunne le sfen in 't werk te hellen, bezonderlyk als die aan de fterkfte driften tegenftrydig waren? Was 'er wel eenen, die den eenigen waaren God erkennende, hem aan 't volk durfde aankondigen? Hebben zy niet alle uit vrees van de dood, of het ballingfchap gezwegen, en de valfche goden eer bewezen ? Nogtans om de zeden der aanhoorders te her-  of Leerredenen. 42 ^ hervormen, is 'er voornaamentlyk noopig het goed voorbeeld van de geeneri puiks wilt onderneemen. Nogtans dit ontbrak ook aan de allerwysften zoo Cicero hun verwyt door deeze woorBen : ••> hoe veel worden 'er onder *de L philofophen wel gevonden, die zoo J, zedig is, dat hy zyne onderwyzinL gen niet om op zyne weetenfehap | te roemen; maar om 'er zyn leven I, naar te fchikken, doet dienen; den 1, welken aan zig zeiven gehoorzaamt, 1, en aan zyne bevelen onderdanig is ? I Men vind 'er veele, die Haven zyn j, van de onkuischheid." Nogtans om Ie confeientien der menfehen te verbin|en , en den Godsdienst eenen vasten Jteun te geven, was 'er een gezag noojiig, 't welk dat der menfehen te boven ling, aan 't welk zoo de wyzen als Ie onwetenden , zoo de vorftcn als let volk verbonden was zig te onlerwerpen, en die ze alle moeiten lerbiedigen, en vreczen : 'er was dan lene godlyke openbaaring noodig om lunne aandagt op te wekken, hun welens hunne pligten te vermaanen, en lun door fterkere beweegredenen op Iï. wekken om ze te volbrengen" ' - Om  -4Ü4 Wapenhuis der Gelaovigèh Oin door 't onderzoek der enkele "rèrden de pligten van 't menl'chelyk leven te agterhaalen is 'er eenen grooten en langduurigen arbeid noodig, waar door bet gefchied, zoo Lactantius be™o,.t-t- A^t Ap ïpfsrAars door den ou¬ derdom overvaller!-, en door de dood worden weggerukt , eer z.v hebbeh vast- geftelt, hoe het betaamt te leven: doch de openbaaring vericnait eenen aeKtren en gemakkelyke'n middel om dó waarheid te vinden , zoo uat nvuei-a tiftaffs de iono-heids die in den gods rapnet wpI is onderwezen* dc plichten van den mensch beter kent», als eerj tvA< Ar oeleerdhe philofophen ondetl de Heidenen, De Heidenfche Wetgevers zelvcr hebben de openbaaring als noodzaakelyk erkent, en merom neo Tkptv/p Vninnpn Godsdienst hoe onge rvmt hy ook was , als van den Hemel komende opgegeven, moei men u» uit niet beftuiten de ongenoegzaamneia v^in rlp reden van den mensch i om zynq voornaamfte pligten te kennen, en td, vniv.rpnoren ? Ditbeereep Plato zeer well als hv in zvne famenfpraak tusfeherf Socrates en Alcibiades zeide: „ wy moei », ten dan wagten, tot dat imand ond  ff Leerredenen. 42 - •« leert, hoe wy ons ten opzigt van de y» goden en menfehen moeten dragen: „ Alcib. Maar wanneer zal dien tyd „ zyn, Socrates ? En wie zal ons dit lee-„ ren? want ik zoude dien mensch zeer „, geerne zien , wie hy ook zy, Spcrat. 't is dien, dcnwelken voor u zorge „ draagt.... Alcib. dat hy Wcgneeme y> 't zy de duisterniÖê , 't zy iet anders „ dat hy begeert : want ik ben zoo „ geftelt, dat ik niets zal weigeren » van 't g^ne hy my zal bevelen, „ wie het ook zy, als ik maar beter ,, zal worden (c) " dat hy kome, j- riep hy, dien Godlyken wetgeever r> om in Vuurige trekken op den marber l „ en koper de oude wet in te drukken „ die de driften, en vooroordeelen uit „ het hart van den mensch hadden » uitgevaagt • dat hy de zelve aan dc (l, vier hoeken des werelds kome afkon„ digen j dat hy alle duisternisfen doe ji verdwynen. Indien de ftrengheid der , wet den moet doet zinken; indien , zy onze zwakheid doet verfebrik, ken, dat hy wederom eenrechtvaar- 11 digen CO Plato Alcibiadcs,  426 Wapenhuis derGehövigen digen mensch öfeende, wiens dêüg» " den tot aanmoeding cn voorbeeld die" nen; maar dien mensch mag zelfs dc " glorié niet hebben van rechtvaardig \ te fchynen; op dat men geen ver*] " moeden hebbe, dat hy het is doof eidelheid; hy moet van alles ontbloot " worden, uitgenomen van de deugd \ " hv moet zonder imand te hebben be*' ledigt, gehandelt worden als den al» " lermisdaadigften.., Hy moet ten ein- de toe in de rechtvaardigheid volhar" den..,- Dat hy gcgeesfelt worde* r overladen worde met yzere ketenen, " dat men hem aan het kruis hegte, *' dat men hem door de wreedfte ftraf* fen ter dood brenge." Ziet hier niet alleen de noodzaakelykheid der openbaaring uit het gevoelen van Plato; maar ook het lyden en dood van Christus den autheur der zelve als voorzeid. Hetzelve geVoelen heelt ook Cicero (d) gehad wegens de noodzaakelykheid van de openbaaring, als hy zcidc : „ De natuur heeft ons kleine vuurkens ge" geven, de welke wy door kwaade ö „ ze* (4) Cicero Tufcul. lib. 3.  of Leerredenen. I zeden ," en ^bedorve gevoelens :zeo 1 * aanftonds uitblusfchen dat het slicht |„ der natuur met ten voorfchyn p komt • -■• Zoo haast wv geboren l„ zyn, bevinden 'wy ons aanfionds in I* de boosheid^ en in de grootfte be|„ dorventheid «der gevoelens., dat wy l„ fchynen de dwaaling by naar ingeL, zogen te hebben met de melde der f> voedfter. Dog- als wv aan onze ouI, ders wedergegeven zyn, en dan over; „ gegeven aan de meefters, dan wor1, den ons verfcheide dwaalingen dusJ, daanig ingedrukt,, dat de waarheid J, aan de ydelheid, en de natuur zelf I, aan de geftyfde gevoelens moeten 1, wyken .... En als daar nog 'bykomt j, dien grooten meester-, te weeten het I volk , en de gehecle mcenigte-, die I, van alle kanten aan de fouten toef ftemt, dan worden wy geheelyk beI, befmet door de bedorve gevoelens, I en wyken van de natuur ^af. I De Godlyke openbaafing alleen is Ie verlichtende fakkel-, die aan de olkeren , welke deeze aanvaarden , e weezenttyke waarheden dede zien : eeze is die Godsfpraak, die aan de Dlkeren hunne afwvkingen heeft aam //. Deel ' Dd  jp% Wapenhuis der Geloovigen Jetoont, en hun op den pad der goede zeden heeft wederom gebragt : deeze is dit oppergezag, aan 't welk zy zig ; alle moeten onderwerpen : zy leert { den mensch zvnen God uit geheel zyn hart en ziel, en uit alle zyne kragten lief hebben boven al j zoo dat hy bever hebbe geld en goed, ja ook gezondheid en leven te verliezen, als Gods wet grootelyks te overtreden : zy leert hem zynen'evennaasten beminnen gely*k zyn zclven om God \ geene vraak neemen over die hem baaten, en vervolgen ; geen kwaad voor kwaad vergelden maar in tegendeel weldoen aan die ons baaten, en bidden voor de geene ons lasteren , en vervolgen : zy leert den mensch verduldig zyn m 't lyden., zvnen wil'in alles voornaamentlvk in dë ellenden aan den wille G ods -overgeeven , zonder wiens voorzienigheid 'er niets kan gefchieden ; zy leert hem mildaadig zyn tot den armen en rechtvaardig tot een ider \ zy leert hem ootmoedig zvn, en klein gevoelen van Zig zeiven hebben, en alle goed aan God den oorfprong van 't zelve mett ■dankbaarheid toefchry ven; zy leert hem zyne -driften beteugelen en kwade gei  of Leerredenen. negenthedcn verfterven, zy vermaant hem zyn hart te onthechten van alle aardfche' dingen, cn het zelve tot het geene hemelsch en eeuwig is, verheffen; zy geeft hem meer andere verheve zedelesfen. 't Gebed, 't welk Christus den inhclder der nieuwe wet aan de Christenen heeft geleert, te wecten den Vader onze, is zoo uitneemende, dat ter door de menfehelyke wysheid' of philofophie nooit zoodanig is uitgevonden geweest: 't leert hem van God alles verzoeken, 't geene hem naar ziel cn Iighaam in deeze, en in de toekomende wereld noodig is. Wat uitmuntender als dit gebed? Ëindely k alles in een woord benuttende, zegt hy: (Y) fVeest volmaakt, gelyk uwen nemelfchen Vader volmaakt is, en dit alles bekragtigt hy door zyn voorbeeld. By wie der philofophen vind men zoo verheve envoordcelige zedelesfen ? Is 'er hier of daar in de voorlede ecuwen eenen geweest die over de zedekunde goede dingen heeft agtergclaaten, of wegens fommige verheve waarheden een beter gevoelen als CO Matt. y. f.48. Dda  4-50 Wapenhuis dér Gelowlgen als de andere heeft gehad, 't is toe te fchry ven aan de openbaanng, dooide welke de reden verlicht en onderfteunt wierd, en van de welke zy door hunne verkeering met de gelooyigcu van het oud of nieuw verbond, ol door 't leezen van hunne boeken deelagtig -wierden : alhoewel eenige der heden* daagfche gewaande philofophen fommijvc goede zedelesfen, die zy uit de H. Schriften ontleent in hunne fchrflten hebben ingèbragt, voor de vrugten der enkele reden willen doen gelden: doen. de noodzaakelykheid der openbaaring doet zig weder hier in oogblykelyk zien, dat zy 'er afvvykende, en aan hunne reden de volle zeilen gevende , tegen de klippen van dwaalingen aanftdoten en fchipbraak lyden. Maar laat het zoo zyn, dat eenige heidenfche philofophen alleen door de rechte reden onderfteunt zynde, over de zedekunde fommige goede onderwvzingen hebben agtergclaaten: wie nogtans van luu alle heeft ooit alle de pligten van den me nch zoo ten opzigt van God, •als van zynen naaften, en van zyn zeiven volkoraentlyk gekent ? Wie heeft ze alle door  of Leerredenen. 401 door woorden aan 't onweetende volk geleert, of door fchriften agtergelaaten, of door onderhouding bevestigt? Niet eenen van hun allen; dit was het werk niet der natuurlyke reden, die verduiftert en bedorven was : neen. 't Is aan u alleen ö godlyk licht der opeubaaring! 't is aan u alleen klaarfchynende Zon overgelaten geweest de duisternisfen te verdry ven, en aan den mensch het geheel begryp der zedekunde, en den geheelen famenhang van zyne pligten te doen zien. De H. Schriften; doch voornamentlyk het Evangelie behelst als in een kort begryp de allerzuiver!fte zedekunde, die eenen mensch geworden God niet alleen aan den mensch heeft geleerd door woorden; maar ook 'aangeprezen, en bekragtigt door zyne 1 werken, 't leert aan overhen en onderdaanen alles wat 'er tot het welzyn en vastigheid des genoodfehaps noodig is c in 't nauwkeurig volbrengen van haare 'zedepligten is het algemein geluk van koningryken en provinciën, en de bezondere welvaart, van ider haarer lid*maaten gelegen. De waarheid perft deeze getuigenis zelfs af van de philöDd3 .fo.  *6% Wapenhuis der Geloorigen fophen : Rousfeau (ƒ) zegt: „ onze he„ dendaagfche ryksbeftieringen zyn „ hun fterkfte gezag, en dat den ftaat „ aan minder omkeeringen onderwor* pen is, aan 't christendom verfchul„ dïgt/' Montefquieu (g) is van 't zel,, ve gevoelen zeggende: » de Chrisl telvke Religie, die niet als het geluk van het ander leven fchynt tot voor' werp te hebben, maakt ons ook ge' lokkig in dit leven" Laat hier uwen hoogmoed zinken heideniche philolo- , «hen; geeft luister aan de waarheid, geleerden van 'tHeidendom; bekent uwe . onweetendheidmenfehelyke reden. Eenen eenvoudigen boer, eenen ongeletterden Ambagtsman, een kind van 14 -jaaren verlicht door dc openbaaring, is heden zonder arbeid meer ervaaren in dc kennis van de zedephgten, als eertyds eenen Plato, eenen Socrates?| eenen Seneca of Cicero door allen hunnen arbeid en langduurige ftudie Nauwelvks was het Evangelisch licht der openbaaring op de wereld vcrlchenen, of het heeft volgens de voorzeg- (ƒ) Rousfean, Emile t. 3. (g) E!P-dcs ioix' ho, 14. cnap. ii  of Leerredenen. 40 3 ging van Simcon (A) de Heidenen verlicht, 't heeft den hoevaardigen Romein geleert eene ootmoedigheid zonder gemaaktheid, den trouweloozen Griek, de rechtzinnigheid zonder geveinstheid, den verwyfden Perhaan de zuiverheid zonder vlekken, den gelddorstigen Arabier den koophandel zonder woeker, en den wraakzugtigen Barbaar de vergiffenis zonder uitneeming: in een woord 't heeft alle volkeren des aardryks vair gevoelens en zeden zoo doen veranderen, dat het eene andere wereld fcheeu te zyn. Wilt gy de uitwerkfets der openbaaring zien ? » Stelt u met uwe r> gepeifen, te Roomen in de eeuw van " Augustus •.. dat is te zeggen ontrent 31 den tyd van de geboorte van Jefus * Christus, en laat ons van daar de oo» gen hagen over heel de uitgeftrektheid „ der aarde. Van de plaatfen af, daar „ 't licht opkomt, tot de geene daar „ het ondergaat, van de brandende cli„ maaten of Lochthreeken van Africa, „ tot de koudfte landcnvanSarmatien, „ by alle de volkeren, 't zy befchaaf- „ de O) Luc, a, f. 33. D d 4 ■  434 JVaptnhuis der Geloot igeri y, de,, 't zy onbefclraaWc»m^^U^-d»^ j „ in, genoodfchap vereen: ,, beeften levende in de bosfTOMiW^ ^ zullen, eene al gemeine afgodwy zig „, onder duizend. verfcheide gedaanten „ zien vertooncn,. die Je belachge-ylb> „. ft-q- en buitenfpoorigfle ongcrymthe„ den in. een verzamelen, en die aan,„. leiding geeft tot de fchandelykfte bui* ., tempoorigheden. voor 't menfchclyk ,,. gefiagt. Wy zullen in de zeden zoow algemeine ongebondentbcid zien; wy ^zulten grouwelykheden zlen,die iemand s* doemfchroomen; fehendingendereer33 baarheid, daaden van wreedheid en ot> * menfehelykheid in de godsdienftige of„ ferhandenydie iemand verfchrikkem » Wy zullen voordersdeStaaten enRy'm ken: zien ftruy kelen,, en doorbynaar a», ge.düurige oproeren en fchokken over--» hoop geworpen ;-de fchepters, dc throo-, nen,.de koningskroonen bynaar altyd' <* bloedig,. dc meenigvuldige borgerly3, ke oorlogen nauwelyks- aan de werekt: den tyd laaten om te aasfemén.. ^ Ziet. hier het geene ons-, de jaarboe£ l^m van 't heidensch Hoornen^ en n van. de gc-hecie wereld voor oogenn ftellen 11s ten tvde, dat deeze wan-  &f Leerredenen. v> orders en ongeregeldheden op'thoog„ he waren, dat Jesus Christus op, „ de wereld verfcheen, en zyne lee,, ring zig begon te verbreiden; en deeze „ leering is als een flikkerend dage„ geraad, die voor zig de duisternis„ fan wegdryft. De oogen der men„ fchen gaan open; zy zien het licht; „ zy zyn verflagen over de verblind„ heid , daar zy waren in geweest, en „ over de ongeregeldheden, daar zv s, zig toe hadden begeven. De belach„ gelyke goden des heidendoms val„ len allengskens in de grootfte verag„ ting; de grouwelyke geheimcnisfcn, „ of myfterien der heidenen jaagen hun „ nu maar fehrik aan; het geheel al „ erkent eindelyk eenen God Schep„ per , eenen eenigen God, eenen zeer „ heiligen God, eenen grootdaadigen .„ loonder der deugd, en ftrengen ftrafft fer van het kwaad; eenen God, die „ den menseh als zyn fchepfel lief heeft, „ die hy als zyn kind aanneemt; maar », die wilt, dat dit kind zig door zyne », deugden waardig maakt, zynen he* melfchen oorfprong, en 't einde waar ,„ toe het gefchikt is. Die verheve denk- fc beeiden van de Godheid, verfpreid zynde  436 Wapenhuis der Geloovigen „ zynde onder de menfehen bragt de » wonderlvkfte verandering , en verbeM tering der zeden by. De eerlooze en n aanftootelyke vertooningen in de fpe„ len der renbaan worden verbannen; „ de openbaare Godsdienftige ontuch„ tige overgevingen worden afgefchaft; „ de wreede gevegtcn der fchermers „ worden onderdrukt; men gaat niet „ meer op de fchouwplaatfen het on„ menfchelyk vermaak zoeken, in de 5, menfehen den eenen den anderen met „ konst te zien vermoorden , wrecde„ lyk verfcheurt, of van de wilde die„ ren verbonden zynde. De flaverny „ word 'er niet anders meer befchouwt „ dan eene onrechtvaardige inbreuk op „ 't recht der natuur, en van de menj, fchelykheid. De fchreeuwende Avoe„ kerven, die Romen verfcheidemaal „ maar twee of drie duimen af van zy„ nen ondergang had gebragt, worden „ afgeweezen. De wetten en den Gods„ dienst bekragtigden deezebuitenfpoo„ righeden by dë Heidenen; de open„ baaring verwyst ze, zy doetze ver„ dwynen, en laat haar niets meer over „ als" de fchande, en afgryflykhcid, „ die hun toekomen — Doch 't is X> niet  of Leerredenen. i.i de fchokken, oproeren , cn weder>■> fpannigheden veel zeldzaamer zyn >•> geweest ; dat de onderneemingen >■> op dè perfoonen der vorftcn onver» gelykclyker minder zyn geweest ; h dat de oppervorsten tot hunne on- derdaancn in 't algemein veel rede■*» lyker zyn geweest ; de ryksbeftieU ringen gematigder, en zagter ; de si volkeren ftilder , en getrouwer. " (i) Maar wat willen wy zoo ver gaan, om die heilzaame verandering te zien, ide welke de openbaaring heeft gebaart iin de zeden der volkeren? Laat ons de ' oo- (J) Oiction.phil. pag. 5-99,  438 Wapenhuis der Geloovigen de oogen maar liaan op die van Canada, Paragaey, Mexico en andere. Laat ons bemerken, wat zy waren, doen zy nog waren verftrooid in debosfchen, en levende als wilde: Laat ons aanmerken, hoe zy nu leven, geoeffent, befchaaft cn in 't geloof onderwezen zynde door de catholieke mishonarisfe'n, die tot hun waren gezonden. Dat het Heidendom, niet tegenftaande dat den Christenen Godsdienst door geheel de wereld wierd verkondigt, nogtans in fommige plaatJen eenigen tyd hand hiel, kwam mevers uit voorts, dan om dat zy de vrygeeftery begunstigde, om welke te doen herleven, de vrygeesten van deezen tyd de openbaaring den oorlog aandoen. Als men nu wel overweegt, dat die dikke duisternisfen , waar in het menfchdom gedompelt lag, en die algemeine bederving der zeden met vervolg van tyd niet verminderen; maar geduurig grooter wierden, moet men dan niet befluiten, dat de wereld dooide enkele reden zig nooit zou hebben konnen redden, en dat vervolgens aan de zelve in eene dufdaanige gefteltenis een grooter en kragtiger licht als dat der reden noodig was: Ziet dus de noodzaakelykheid der openbaaring bewezen,.  of' Leerredenen. 4*.^ Wat aangaat de geboden , of verbinI tenhTen, die buiten de wet der natuur J zyn : waarom zou God die aan den mensch niet konnen opleggen ? Kan eenen Koning , of republiek niet alleenelyk aan eenen byzonderen perfoon a om wettige redenen iet gebieden, \ jj welk hem door geene wet is opgeleit, I konnen zy door eene tweede of voor1 dere wet aan alle hunne onderdaanen I dingen bevelen , die hun door de voora gaande wetten nooit waaren bevolen 1 geweest, konnen zy dingen gebieden , I die door de wet der natuur niet waart ren geboden , en 'er andere verbieden, I die niet waaren verboden, om aldus I de onderdaanen tot het onderhouden I der natuurlyke wet kragtiger, en zeI kerder aan te leiden, den band des ge1 noodfchaps itcrker te maaken , en den | algemeinen vrede meer en meer te ■ beveiligen, waarom zoude den Opper1 koning van alle Koningen ten opzigt l'van zyne onderdaanen 't zelve recht jiniet hebben ? Waarom zoude hy dusidaanige Avetten niet konnen maaken, (door welkers onderhouding de menIfchen van de fouten kragtiger afge1 trokken, en tot de deugd gemakkely- kër  440 Wapenhuis der Geloovigen Ier zouden aangeleit worden ? Eenen vader doet niet alleen voorzigtiglyk met zyn kind te verbieden van zig m de band te fnyden, of in 't water te vallen ; maar by verbied bun ook zeer wvsielvk eenig mes in de hand te neemen , of ontrent het water te komen. Op deeze wvs handelt God met den mensch : hy verwydert hem door die geboden van de gelegentheden, cn aanleidingen tot het kwaad : hy vermaant hem door de zelve over zyne pligten wapent hem tegen de bekooringen , doet hem de ftraf der zonde , en den loon der deugden kennen, en indagtig worden j hy maakt hem kenbaar den dienst, die hem het aangenaamst is- hy doet hem zien, waar toe hy gefchikt is, en de middels om 'er toe te komen, en zoo voorts. Wie ziet met, dat dit alles ftrekt, om God volmaakter te beminnen, cn de natuurlyke wet nauwkeuriger te onderhouden? Is dit onnut f Is dit in tegendeel niet ten hoogften voordeelig? De openbaaring der uchcimen is niet minder voordeelig; Want zoo den H. Thomas (*)bemerkt: Ck) kib. 1. contra Gent. esp. 5.  of Leerredenen. om dat den mensch door Gods voorzienigheid gefchikt word tot een verhevender goed, aks hy in dit leven kan genieten; zoo is het ook noodig, dat ons gemoed worde opgewekt tot iets verhevender als ons verftand in dit leven kan begrypen, op dat het iet leere verlangen en betragten, 't welk geheel den ftaat van dit leven te boven gaat: ten tweeden om dat wy dus een verhevender kennis van God hebben; want alsdan alleen kennen wy waarlyk God, als wy gelooven dat hy is, bovenalle het geene het menfchelyk verftand van hem kan peizen: ten derden de menichelyke vermeetendheid, die de moeder is der dwaalingen, word'er door ingetoomt, en den mensch leert 'er door mistrouwen van zyn eigen verftand, en zig geheelyk aan de godlyk openbaaring overgeven. Wilt gy het voordeel van de openbaaring der geheimen meer in 't byzondcr aanmerken? Het geheim der erfzonde doet ons de krankheid onzer natuur zien? en dus wekt 't ons op om Gods byftand te verzoeken. Het geheim der menfehwording wekt ons op tot dankbaarheid van onzen verlosfer, 't leert ons de ziel, die door zoo dier-  •442 Wapenhuis der Geloovigen dierbaaten prys isvrygekogt, in waarde hebben en rein te houden van groote zonden. Het geheim van Christi tegenwoordigheid in 't H. Sacrament des Autaats doet ons zien den overvloed van zyne liefde tot ons; 't overtuigt ons van zyne goedheid, wysheid en magt, die in het zelve even gelykelyk uitfchynen; het ontfteekt onze liefde tot hem, het geeft ons troost in dit dal def traanen. Het geheim der verrysfenis wekt ons op tot verftetving des lighaams , en 't uitwendigoeffenen der goede werken, op dat het zelve als wertuig van het goed eeuwiglyk deelagtig zy van den loon der ziel. Het geheim der Hemelvaart wekt onze hope op, en geeft ons moed in den arbeid en in het lyden, doende ons zien, dat daar ons zienelyk hoofd is voorgegaan, zyne lidmaaten de goede Christenen hem zullen volgen, als zy naar zyn voorbeeld zegcnpraalende over den duivel, de wereld en het vleesch, tot het einde toe in het goed zullen volftandig zyn gebleven; en zoo voorts met de andere mysteriën, of geheimen van ons geloof: verre dan van daar, dat de openbaaring van waarheden tot verklaa* ring  of Leerredenen. .44^ •ring der natuurlyke wet onnut, of die der geheimen, of van nieuwe wetten naadeelig zouden zyn; in tegendeel de eerfte , zoo wy reeds hebben beweezen-i, zyn noodzaakelyk, en de andere zeer voordeclig aan den mensch- Ziet dan nu, A- T. , dien trotzen Dagon, de menfehelyke reden-, die de naturalisten als eenen God in waardè houden, voor de arke Gods;, voor de godlyke openbaaring ncdergeveld : 't is nu bewezen, hoe verre de reden op zig zelven gelaaten kan afdwaalen, eh met de daad heeft gedwaalt: 't is oogblykelyk, dat in overweeging van den ftaat, in den welken den mensch alsdan geftelt was, hem in zekere wyzè de openbaaring noodig was. Maar zullen de naturalisten hier mede te vreden zyn ? 't is te vreezen van neen : zy volgen die van Egypteh naer in hunne verblindheid, de welke ten tyde van Moyfes alle die bovennatuurlyke wonderheden zagen, cn nogtans aan Moyfes geen gehoor wilden geven. Moyzes verzogt hun uit Gods naam;, om met alle het volk van Ifraèl, en alle het geene hun. toebehoorde uit Egyptcn te trekken ^ om aan God eene offerhande tè doen 5 II. Deel. Ë é ïiy  A44 Wapenhuis der Gelomngén -hv bevestigt zyne zending, en Gods oêbod door eene meenigte wonderheden en zwaarc plagen, die hun overkwamen. Den Koning word gedwongen Moyzes te verzoeken, dat hy God gude bidden, dat hy die P^J0^ de doen ophouden-: Moyzes bid God en de plagen houden aanitonds op door zyn gebedVniet te min Pharao en zyne hovelingen blyven hardnekkige zy volgen de liracliten op tot in de roode zee, daar zy droogvoets waren doorgetrokken, en tot llraf van hunne verblindheid vinden zy hun graf in de zelve kaats, die aan de Ifraëliten tot hunne behouding hadgedient 't Gaat nog hedendaags aldus met de naturalisten w blvven verblind cn hardnekkig, al ±n zV de noodzaakelykheid der openbaaring zoo wei als haare wezendlykheid : doch die openbaaring , de welke aan de geloovigen dient tot eene poolftat, om de fchipbraaken der reden in de onftuintige Zee dezer wereld te cmteaan, dient hun als een fteenkhp, y aar ■L tegen aanitoo'tende, verzinken m den Afgrond desverderfs. Zy zyn gelyk aan dePhiliftinen, dewelke al zagen zy hunnen afgod zonder hoofd en bmdenw  'of Leerredenen. A '^B aarde geflagen Voor de ark des VérVóhds'5 al zagen zy dc ark door de kocijenregt naar 't land van ïfraél gebragt worden'; 'al bekenden zy dat den God Van Israël huii de ftraffen-, 'waar medé zy wafen geflagen-, hadde 'Overgezonden > nogtans bleven zy hunnen Dagon dienen. De naturalisten-, dié Gods openbaaring Verwerpende-, op dc enkele 'réden blyven hennen, handelen op 'dezelve wyze : zy verftooten den mensch geworden God, dié op de wereld is gekomen om hun te Verlichten, en zy beminnen en omhelzen de duistérnlsfei, •doof de welke zy van d'ecn zondè in d'ander vallende-, 'anders niet hebben té Verwagten als eindelyk in den afgrond der verdoemenis te 'verzinken. Ah! myne allerlieffle, iaat ons fchrikken vóór dufdaanige rampen ; laat Ons het licht der openbaaring wel waarneémen-, orn den weg der zaligheid, die ons word aangetoo'nt , getróuwelyk tè Volgen;: Laat ons den Vader des lichts Ook fmeeken, dat hy de vèrfteendé gemoederen der ongeloovigen wilt 'verzagtén^ en hun door zy'hé kragtda'adigc genade, beweegen, om dit godl'yk 'licht tè Volgen, en te famen met ons tot bet E e è. (eeu-  ,446 Wapenhuis der Geloovigen ^eeuwig licht der hemclfche glorie "te geraaken. ö .AMEN. SÊSTIENDE LEERREDEN 3ewyzende de noodzaakelykheid der Godlyke openbaaring uit de oplosfing der opwerpfels. lEvanuerunt in cogitationibus fuis , & obfcuratnm eft infipiens cör eoruin Zy zyn euiel geworden in hunne, gedagten, en hun onwys haft is verdonkert geworden. RoM. I. T>En Apostel Paulus fchryvende tot -die van Romen, toont hun in 't kort, ^at niet alleenelyk het licht der natuurlvke reden kan verduistert 'worden vuiaar ook zoodaaniglyk, dat de ■eeene alleen deezen Leidsman volgen. Sa den kuil vallen, ja zinken in den altrond van allerlei zonden , en ongervmtheden. Zy zyn eidel geworden in diunne gedagten ( Ut is in'hunne onderzoekingen en redeneeringen) en hun on-wys hart is verdonUrt geworden; wartt zeg*  of' Leerredenen. 4-4^ Zeggende hun zeiven ivys te zyn, zyn, zydivaazen geworden, en zy hebben de glorie van den onfierv.elyken God verandert: in de gelykenisfe van 't beeld van eenen bedervelyken mensch en der vogelen, ender viervoetige beeften, en der kruipende, dieren. Daarom heeft ze Godgelevert (datis: laaten vallen ) in de begeerten huns harten, in onzuiverheid, alzoo dat zy hunne hghaamen verfmaadheden zouden aandoen in hunlieden zelve, die Gods waarheid verandert hebben in leugenen, en hebben geëert en gedient het 'fehepfel meer als den fchepper daarom heeftzê God gelevert ( dat is laaten vallen) in de fchandelyke lusten. Ziet hier A.T., hoe verre de. reden aan zig zeiven gelaatcn kan verval-* lenPNogtans die dwaazen,daar den Apostel vanfpreekt, lietemztg voorhaan, dat zy wyzen waren : de duisternisfen volgende van hunne bedorve reden, mein-7 den zy niet te min, dat zy in 't licht wandelden : zy dagten niet anders, als. dat de waarheid hunne gevoelens beftierde, en dat de regte reden den leidsman was van -hun gedrag, en zy weeken verre af van beiden : ziet dan,. hoe verre de openbaaring is noodig geweest. Ik hebbe reeds ul. dit in de voorE c 2 gaan---  448: Wapenkuis- der,- Geloovigengaande Leerreden bewezen;, dpch-os* de natuuraalisten. nog meet te overtuigen x en aan de geloovigen meer.-licht, te" geeven, zullen wy hunne voornaamhe" opwerpfels tragten op te losfen, én," *e vernietigen, waar door wy de waarheid een veel helder licht zullen, doen geeven als deeze nevels zullen zyn weggenomen.. "Vleest aandagtig. "Het gefchied in. deeze, gelyk in alle andere ftoifen : de natuuraalisten zoe-. ken'; allerlei fchynr.cdenen uit, om de onkundige wys te maaken, dat'er geene godlyke openbaaring aan denmensch nopdig is. Indien de openbaaring noo-. dig- was% ZC-ggen- zy x koe heeft God dan. van 't begin. des. werelds af tot. over delwee duizend jaaren den mensch gelaatten- zpnder die openbaaring ? Hoe heeft hy. hem deezen zoo noodigen middel hiaten ontbretken ? Hoe ontbreekt hy nog, hedendaagsch aap Zoo veele volkeren in-. andere, wereldsdeelen ? Is dan Gods wys-. heidf of zyne goedheid ten opzigt van den mensch niet in. gebrek gebleven ? De openbaaring is niet volftvcVt noodzaakelyk geweest-van den kant van God; al of hy dit- weldaad aan. den mensch fchuK dig was: neen : hy konde immers als; hy-  of Leerredenen. " 449 . hy gewilt had, den gevallen mensch. rcchtvaardiglyk hiaten in den haat der verdoemenis, daar hy door zynfchuld was ingevallen: de openbaaring was dan maar noodig van den kant van den mensch in overweeging 't zy van de onweetendheid, die de zonde in zyn verhand, 't zy van de boosheid, die ze in zynen wil, 't zy van de krankheid, die ze in zyn gevoclyk deel had veroorzaakt : zy was. hem noodig in oyerweeging van de duisternisfen, die de ongeregelde driften, de vooroordeelen, en kwaade gewoontens in de reden hadden veroorzaakt. Dit gebrek maakte de reden onbekwaam, om die waarheden en pligten te kennen, en te volbrengen, die den mensch door- de reden als zy had gezond en oribefchaadigt gebleven, zoude gemakkelyk hebben konnen kennen en volbrengen. 'Er heeft ook aan den mensch, voor zoo veel hem noodig was, van 't begin des werelds af geene godlyke openbaaring ontbrooken : God heeft wegens zynen dienst, en dé plichten van den zeiven die waarheden aan Adam te kennen gegeven , die hy door dé reden niet konde agterhaalen, welke door 't geduuE e. 4 rig  45o Wapenhuis der Geloovigen rig gebruik, en door de overlevering aan 'zyne nazaaten tot aan Moyfes toe zyn voortgezet: hier van komt de offcrhande, die de kinderen van Adam, en hunne nakomelingen aan God opdroegen;; hier van heelt deheüigmaaking van den zevenden dag en zoo voorts zynen oorfprong. Andere openbaaringen waren alsdan nog niet zoo noodzaakelyk aan den mensch;vermits't natuurlyk licht der regte reden alsdan nog niet zeer verr duistert of'bedorven was. als in laatere eeuwen; en dus was den afgodendienst zeer veele eeuwen aan den mensch om bekent, tot dat hy eindelyk door zyne driften allengskens vervoert, en. verblind, zynde, niet- alleen in vergecting of' onweetenheid van Gods geopenbaarden wilds geraakt; maar ook hetlicht der natuurlyke reden in hem als verfmagtis geworden i't-isatdusdat'er eene algemeine bederving der zeden, is gevolgt, en ook daar na "de afgodery haaren oorfprong heeft genomen, die tenlaatftenbyna geheef de wereld heeft overftroomt. Doch Gods.- genade, heeft den mensch niet laaten, vaaren ;■ hy heeft-hem weder een onxei-dicndwcldaad bcweezen;. hy heeft doos-Moyzes.aan 't jcpdfch, volk, het welki  of"'Leerredenen. • 451 welk hy buiten andere had verkoren, zyne waarheden en bevelen te kennen gegeven, uit welke openbaaring veele andere volkeren wegens het geene hun tot kennis, van God, en zynen. dienst noodig was, wederom konden onderligt worden. Is 't zaaken de volkeren voor den. zundvloed op de openbaaring , die door de kinderen van. Adam tot hun afdaalde,, belemmert zynde door het involgen van hunne driften geen agt hebben genomen ;, is dat de volkeren naar den zundvloed geen meerder voordeel hebben gedaan met de openbaaring, die door dc zoonen van Noé' tot hun Overkwam ; is dat zy die met hunne yerdigtfels en dwaalingen hebben bezwalkt, 't is hunne fchuld geweest, en 't is hun dus toe te wyten, dat zy in die onmagt zyn vervallen, van den waaren God, zynen heiligen dienst en hunne pligten te kennen, en te volbrengen, 't is dan niet Gods goedheid of zyne voorzienigheid, maar des menfehens boosheid , die in gebrek is gebleven; want God, zoo veel in hem is, verBcht allen mensch komende in deeze wereld; niemand zal immers aan den voorlichter konnen toewytcn, dat den gee-:  452 Wapenhuis der Geloovigen gèenen vaor wie hy de lantaarne draagt tegen eenen ftyl aanloopt, of in eenen kuil valt, als hy zyne oogen van 't licht af keerende , geduurig naar om hoog ziet ? 't Is dan ook niet aan God; maar aan den mensch toe te wyten,. dat hy het onverdiend weldaad van nieuwe openbaaring niet aan alle volkeren, nog ten allen tyde heeft gedaan. Watde volkeren aangaat, aan wie men onderftelt, dat de openbaaring ontbreekt v Of die de openbaaring niet hebben konnen kennen, God zal 'er hun geene rekening van vragen \ maar hy zalze oordeelen naar de wet der natuur, aan de welke zv merkelyk zyn te kort gebleven; hy" zal hun hiernamaals vcrwyzen naar mate dat zy om de overtreding der zelve zullen verdient hebben. Wat wonder dan, dat hun ook'in dit leven de openbaaring is geweigert geworden , die geene weldaaden maar ftraffen verdienden ? indien de reden niet ge* noegzaam was, om de verfcheide voornaam/ie pligten der natuurlyke wet tekennen, en te onderhouden ; om dat men de reden misbruikte, hoe kan dan de openbaaring genoeg zyn ; vermits dee^e van de menfehen ook misbruikt, word? De rede»  of' Leerredenen. 4.?« den was ongenoegzaam, niet enkelyk om.'t misbruik der zelve; maar om dat bet op zekere wyze onmogelyk was dit misbruik te ontgaan vermits de enkele reden niet bekwaam was dit misbruik te verbeteren \ want dc reden nu reeds bedorven en verblind zynde konde dit misbruik niet gewaar worden; maar in tegendeel zag de grootfte dwaalin-. gen aan als, zoo veele waarheden.' Dc openbaaring geneest de reden van haare blindheid, en doet haar de waarheden en zedepligten zien, die ze niet meer kende. Men rnoet om van deeze waar-» heid overtuigt te zyn, niet agterwaarts uitgaan tot de voorlede eeuwen : de hedendaagiche gefchiedenisfen Van Europa geeven 'er ons. fchreeuwende blyken van. Slaat uwe oogen maar op die landen, alwaar het Christen geloof en den waaren Godsdienst hebben fchipbraak geleden, alwaar de openbaaring als bygeloovig, of onnut'word verworpen, alwaar men de vrygeeftery en valfche philofophie aan het roer ziet zitten en de wetten voorfchryven: ziet men 'er niet met den geopenbaarden Godsdienst ook de zeden te gronde gaan ? 2.iet men niet het jok van gehoorzaamheid;  454 Wapenhuis der Geloovigen heid afgefchud, de ongehoorde gewetdaadighedeu en grouwelykfte onrechtvaardigheden niet alleen in pracfyk geftelt; maar ook als rechtvaardig goed gekeurt ? Ziet men 'er niet alle ja ook de geheiligde rechten onder den voet gebragt ? Ziet men 'er niet alle disorders toegelaaten, en aan allerlei baldaadigheden de volle vryheid geven P Begrypt hier uit, wat de reden op zig zeiven gelaaten vermag. Gy zult misfehien zeggen, dat dit alles aan de regte reden, tegenftrydig is : 't is zoo : nogtans gelyk de Heidenen en hunne philofophen de grootde buitenfpoorigheden. aanzagen als overeenkomende met de regte reden, aldus laaten zig de valfehe philofophen van dezen tyd ookvoorftaan, verblind zynde door hunne driften:aldus zullen zig geheele volk eren, die hun aanhangen allengskens laaten voorftaan,en in eenen afgrond van verblindheid vervallen. Wel is God dan eenen dwingland, die gebied, dat men de wet der natuur zal onderhouden , daar nogtans de reden zoo verduistert, zoo bedorven, en zoo krank is, dat men de pligten der zelve niet kan kennen, nog onderhouden ? Neen :■ Gods goedheid wilt niet, dat de geene de openbaajing niét kennen, in den tegenwoor^  of Leerredenen. ■iligen ftaat, die pligten der natuurlyke wet zouden kennen, en onderhouden, of de reden alleen moet bekwaam zyn, om S^e te kennen : want is die onwetenheid verwinnelyk; zoo kan de reden die pligten kennen ,* is zy onverwinnelyk, zoo mot c \e de zelve niet kennen : dus is de open'baaring in deezen ftaat niet noodig. IVie zpude van zyne flaave, die door eigen fchuld armen en beenen had gebróken konnen vereisfchen, dat hy gelyk te vooren J'£ land zoude bouwen ? Voorwaar fchoone woorden en fchynende bewyfen; maar die in den grond niet als dobbclizinnig, listig en bedriegend zyn. Om dit wel te begrypen, behoort men te weeten, dat de pligten of geboden van de natuurlyke wet in verfcheide clasfen verdeelt worden. Die van de eerfte clas, dc welke als de grondregels zyn van alle de anderen, zyn deeze: men moet God beminnen; men moethetgoeddoen en 't kwaad laaten; dat gy niet wilt 1 dat imand u doet, doet dat aan een ander niet, Die van de tweede clas Zyn de geene, die uit dc eerften oi> middclyk, en gemakkelyk worden getrokken, B.V. Dat men geene fchepj fels als God mag aanbidden, dat mert met  ik| Wapenhuis der Geïoovigeh niet mag fteelen, nog liegen, nog moorden, nog onkuischhcid bedryven &c. Die der derde clas zyn degeenen, die in dc voorgaande zoo duistcrlyk zyn begrepen, datze niet als door eene moei(yke redeneermg uit de eerfte konnen befloten worden, B. V. door de welke fommige iimonifchc of woekcragtigê Verdragten verboden Worden. Ten opzigt van de geboden der eerfte clas kan 'er geene onverwinnelyke onweetendbeid gevonden worden, en zy konnen in 't'algemein uit het hart der menfehen niet uitgewist worden:, alhoewel zy om de begeerlykheden of driften in 't bezonder konnen kwalyk toegepast worden. Ten opzigt van die der tweede clas in zig zelve overweegt zynde, kan 'er ook geene onverwinnelyke onweetenheid zyn ; maar zy konnen door fchuld van den mensch^ doorkwaadê opgeevingen en inbeeldingen,booze gewoontens, door de vooroordcelen ongeregelde driften, en bedorve hebbelykheden uit zyn hart uitgedaan worden. Die der derde clas, als ook zommige der tweede als deeze met eenig merkelyk goed einde, of omftandigheid, dieze fchynen te ontfchuldigen, bekleed zyn,  of Leerredenen, zyn, neemen zeer waarfchyneïyk eene onverwinnelyke onweetenheid aan. Dit onderdek zynde, vermits die der eerde en tweede clas door de enkele reden .gemakkelyk konnen gekent worden, zoo is 'er om die te kennen geene openTbaaring noodig : doch wat die der derde clas betreft, die zeer veel in getal, , dieden Koning heeft doen afkondigen^ al is dat de gecnei, die ze zonder hunne fchuld niet kennen-, van geene overtreding pligtig zyn ? 't Zonde anderzins aan eench rechter-, 'die eenen onnoze•len door twee valfche getuigen -overtuigt zynde als pligtig "tér dood verwyst-, ook niet noodzaakelyk zyn, dat hem de waarheid worde gcópénbaarti, 'om den onnezelcn te ft/aaren-, én dè Wetten der rechtvaardigheid te onderhouden, die hy zonder zyne fchuld zoude te buiten gaan en overtreden. In dit tweede geval was dc 'opèrrbaaring tèn minften zoó noodzaakelyk ■aan de reden , als eenen goeden bril 'aan de oogen van eenen mensch ydiè de zelve dóof zyne Ichuld bedorven >, 'of verflap't heeft-; want mits die 'vcf* iwinnelyke ónweetenheid door fou't vari den mensch, die hem van zonden niet tmtfchuldigt, is veroorzaakt, zoo is 't ilicht dei- openbaaring noodig, 'om dè hedofve of verduisterde reden te vcr- II Deel. F f üch-  45o Wapenhuis der Geloovigen lichten, om zyne pligten te kennen, die te volbrengen, en dus van de zonden van overtreding vry te zyn. Wat aangaat de bygebragte gelykenis: deeze is zeer mank; want waarom is 't pnredelyk, zyne flaave, die door zyne Ichuld armen en beenen heeft gebrooken, het land als te vooren te doen bouwen, ten zy om dat hy in dien ftaat daar toe-niet alleen onbekwaam is; maar ook de onbekwaamheid niet kan wegneemen? Ondèrftelt, dat die llaave zig vóór den tyd der Landbouwing konde bekwaam maaken door de geneezing, t zoude alsdan niet onredelyk zyn hem de landbouwing te gebieden, cn daar naar in gebrek blyvende hem 'er over tekastyden. t is even eens geftelt met den mensch ten opzigt van God, als in deeze onderftelling; zyne onmogclykhcid'beftaat in eene zeergroöte moeilykheid, die hy door het involgen'van zyne kwaade driften, ongeregelde bcgeerlykheden, gewoontens en vooroordeelen heeft veroorzaakt, dooide welke hy, ( al is dat hy volftrektelyk gefprodken, die pligten konde kennen en volbrengen, die hy door zyne •fchuld nog kent, nog volbrengt) in dien ftaat  of -Leerredenen. <$fr\ ftaat blyvende de zelve waarfchynclyk nooit zoude gekent nog volbragt hebben, zoo genoegzaam blykt uit de gefchiedenis van alle volkeren van zoo veele eeuwen. Deeze onweetenheid vcrWinnelyk zynde , en voor oorzaak hebbende zyne eige fouten, die hy, (alhoewel zeef moeielyk ) konde "en verbonden was te verbeteren, zoo bleef het altyd in zyne magt de oorzaak van deeze Onweetenheid of zedelyke órimogetykheid weg te neemen : "dus kóïidé God redelyker Wyze van hém vercisfchen, dat hy die pligten der natuurlyke wet zoude volbrengen. Maar vermits den mensch verblind zynde, zeer waarfchynclyk die moeite nooit zóudè hebben aangewend, óm dié blindheid 'weg te neemen met 'er de Oorzaak van te niet te doen, zoo volgt 'er noodzaakelyk uit, dat naar evênmaaté van die zedelyke onmogelykheid hem eéneii 'meer kragtigen middel, te weeteri dé godlyke openbaaring zedelykef wyze hoodzaakelvk was. Maar l teren de G ods geleerdenniet eenpaarlyk 7 dat God de bngeloovigen; dié de wet der natuur getrouwelyk volbrengen, inwendig zal verlichten, of hun de gez. F f s haz  4'&a Wapenhuis der Geloovigen naade van openbaaring doen •? Hoe kan Jiet dan zaamen ftaan, dat de reden op zig zeiven gelaaten niet genoegzaam is , om die wet te onderhouden ? Wy hebben reeds genoeg getoont, dat 'er eenige waarheden, of geboden van de wet der natuur zyn, die ieder mensch door de enkele reden gcmakkelyk kan agterhaalen -, eenige, die hy volgens den tcgenwoordigen ftaat, -duur hy in is, niet als met zeer groote moeite \ cn andere, die hy geenzins kan kennen. Indien hy de" eerfte getrouwelyk volbrengt, en" de tweede volgens dat ■zyne tegenwoordige kragten toelaat en, tragt te kennen en te volbrengen ; indien hy daarenboven -  464 Wapenhuis der Geloovigen- Indien de openbaaring rpo noodzaakelyk was, zouden de Christenen niet heiliger, van leven moeten zyn ? Nogtans men vjet 'er veele. arger leven , als veele. Heidenen, die van geene openbaaring hebben geweten. Dat 'er veele Chriftenén naaf dc pligten des Chriftendoms niet leven , is niet toe te fchryvcn aan de Qpenbaaring j maar aan. hunne krankheid, of hoosheid -\ want zy zien in 't H. Evangelie als in eenen klaaren fpie-t gel % pf ten minften zy konnen 'er in zien al wat zy moeten onderhouden om heilig, te zyn : 't is aan de openbaaring toe te fchry ven , dat dusdaauigen niet veel flegter Leven , gelyk zoude gefchied zyn ; indien zy door de zelve niet hadden wederhouden geweest. Als,, eenen zinneloozen zig rnct zyne yzere kluiftcrs het Jioofd kweste, zuu men daarom mét reden konnen zeggen, dat hem die kluifters onnoodig' zyn ? Worden de borgerlyke wet-' ten, die de dievery, moorden en andere desgelykc fchelmftukken op ftraf van, 't leven verbieden, ook niet me* uitmaal .overtreden 2 Zou men hier Lul mogen beliuiten, dat de wet dernatuur tot het wclzyn des genoodfehaps  of Leerredenen J_ 46§genoeg is, en dat 'er die borgerlyke wetten onnoodig zyn ? 't is waar : 'er worden veele Chriftenén gevonden bezanderlyk in deeze ongelukkige tyden, wanneer de vrygeeften, die deeze opwerpingen doen, de openbaaring opalle wyzen poogen te verdurfteren, enden Godsdienst uit te roeyen : doch indien de openbaaring 'er niet was geweest, 'er zouden veel "meerdere kwaade menfehen , en van boozer leven gevonden worden als nu. De openbaaring maakt 'er zeer veele goede, en.hou'dV doorgaans de kwaade menfehen in veele dingen binnen hunne pligt: 't is aan haar? dat dealgemeineverbetering der zeden, en 't behendig welweezen van 't menfchelyk genoodfehap moet toegefchreveti worden. God heeft aan den mensch de reden , en V verftand gegeven om te oordeelen,. wat hy - moet gelooven,. en doen : de openbaaring is dan niet noodig. Indien den mensch door dé redèn, en 't verhand alle waarheden konde begrypen, cn alles agterhaalen, 't welk God van hem vereischt ; waar 'f zaaken de reden, en 't verftand altyd in die volmaaktheid waar g bleven, waar in F f 4 God  ^66- Wapenhuis dér Geloovigen, G.od den eerften. mensch heeft gefcha--pen % de openbaaring zoude niet noodig zyn geweest: doch. mits 'er in de voorgaande leerredenen is bewezen-, dat 'er, eenige waarheden van zeer- grooteaangelegcntheid' zyn voor- den mensch, die zyne reden hem volftrcktelyk nict; kpsdé ontdekken-, en andere, die hyin. dien- ftaat, waar- hv hy geftelt was % niet zoude gekent liebben , ja het hem in die geftekenis eenigerwyze onmoge-.. lyk was die te kennen , en des-zelfs pligten. u volbrengen, zoo ftaat- het* vasfc, dat hem de openbaaring noodigwas. Ondervind men- nog niet dagelyks, dat het verftand cn de reden van den icherpzinnigftcn- volltrektelyk onbekwaam, i-s , om- veele- natuurlyke waarheden, voornaamentlykdie-in eene daad? beftaan-,. te- agterhaalen ? EerAnierka- was ontdekt geworden, wie had door- k- verftand of reden agterhaalt, dat 'er- een America was ? Wie agterhaak ooit- door de enkele reden, dat- 'es eene ftad'Roomen-,.ofConftantiraopslen is , en wat- 'er in-die Heden omgaat ?. Is het niet door de-zinnen , ©f' door de getuigenis van geloofwaardige perfopnen-, dat ra-en-dit alles kan. ont-  of Leerredenen. ^fty. ontdekken ? De natuurgiften zeggen riiet^ dat die openbaaring,dewelke de menfehen ons doen van zaaken , die hun bekent. zyn,onnoodigis: waarom zoude dan deGodlyke openbaaring onnoodig zyn P IVlaar indien 'er eene Godlyke openbaaring is , dèeze kan ten minfien geene geheimen, die wy door de reden niet kont nen begrypen, tot voorwerp hebben ,• anderrfins rpude God ons twee middels hebben gegeven tegenftrydig aan eikanderen vermits deeze aan de reden tegenftrydig fchynen al wat aan de reden tegenftrydig fchynt, is 'er daarom met de daad niet tegenftrydig- aan; cn 't geene de reden niet kan begrypen, gaat dc reden wel te.boven: doch 't'kan hierom niet gezeid worden aan de zelve tegenftrydig te zyn. Indien men over twee hondert jaaren aan imand had gezeid, dat 'er diertjens zyn, die duizendmaal klcinder zyn als een zierken, en nogtans met aders, arteriën en leden voorzien zyn, zoude dit niet hebben onmogelyk gefcheenen? Waar het zaaken men aan imand van Siam , die nooit ys beeft gezien , verhaalde , dat het water hier te land in den winter zomtyds zoo hard word, dat men 'er met zwaar ge*-  468 Wapenhuis der Geloovigen gelaade wagens over vaart, zoude hy dit gelooven ? Indien rnen aan eenen; blind gebooren de verfcheidenheid der kouleuren wilde wys maaken, zoude dit zyne reden en verftand niet te boven gaan? 't Zou'er nogtans niet aan tegenftrydig zyn, 't Is ook aldus met de openbaaring : als wy die nu ten opzigt der godlyke geheimen, of mysteriën van ons geloof als blind gebooren zyn, door de zaligmaakende aanfchouwing zullen verlicht zyn, zullen wy die geheimen, die nu boven ons verftand en begryp zyn, klaarlyk zien cn bevatten : 'er is dan geene tegenhryiligheid tusfehen de reden en de openbaaaring der geheimen. Waar toe dienen de geheimen ? Den Godsdienst dient om den mensch voor God beter te maaken : wat konnen de geheimen daar toe dienstig zyn ? Den mensch word voor God des te beter, hoe hy zig te meer aan God verbind en onderwerpt: gelyk hy dan zynen wil aan God verbind en onderwerpt door de oeffening van 't goed, of met te doen het geene' God gebied, zoo onderwerpt hy ook zyn verhand en reden aan God, met fene ootmoedige eenvoudigheid diewaar.--  of Leerredenen. 46^ waarheden te gelooven, die God heeft gcopenbaart. Èn waarom zoude toch het verftand zig minder ten dienst van zynen Schepper onderwerpen als den wil! het verhand en reden zyn dan ook verpligt hunnen Schepper door 't geloof der geopenbaarde geheimen te erkennen. Maar is het niet wonderlyk redeneeren, de ongenoegzaamheid der reden te befluiten uit de algemeine afgoderj der volkeren ( zoo in de voorgaande Leerreden gezeid is ) of die volkeren hebben de openbaaring gehad, of zy hebbenze niet gehad : hebben zy ze niet gehad ? Zywas niet noodig om in die afgodery niet te vervallen; mits men door de reden op verfcheide wyz^en den eenigen en waaren God kan be/luiten :■ hebbenzy eene openbaaring gehad, zoo was deeze zoo mi'ngenoegzaam als de reden, mits zy evenwel 'er zyn in gevallen. Dit bewys uit deeze algemeine afgodery getrokken, is dan kragteloos. Niet te haastig vriend, niet te haastig : 't zy die afgodische volkeren de openbaaring ooit hebben gehad, 't zy hun die altyd heeft ontbroken,het bewys is bondig. Heeft hun de openbaaring ontbroken : haare noodzaakelykheid blykt uit de ongenoegzaamheid der reden; want al is het zaaken dcc-  4^0 Wapenhuis der Geloovigen ze uit haare natuur, of als zy nog onbedorven was, genoegzaam was om den eenigen waaren God vut de fchepfels te befluiten, en dus te begrypen, dat men hem dienst fchuldig was: nogtans deeze alleen, als zy nu reeds bedorven of verduistert was, konde in dien Haat van de Godheid geen goed denkbeeld vormen, nog haar naar behoorte dienst bewyzen; ja de reden nog onbedorven zynde was niet bekwaam die foort van dienst te kennen, cn te oeftenen, die aan God het aangenaamfte was, en -die hy van den mensch vereischte : dus was hem de openbaaring in 't eerfte geval zcdelyker wyze noodig, en in 't tweede geval was zy hem volftrektelyk noodzaakelyk. Hebben die volkeren de openbaaring gehad? Zy hebbenze niet gevolgt , of zy hebbenze allengskens vergeten , en t'is hier door, dat zy allengskens in- die algemeine afgodery zyn gevallen : Moet men niet wederom hier uit de noodzaakelykheid van eene openbaaring befluiten ? Gy zult mogelyk zeggen : die aan de reden ontbreeken, konnen ook aan de openbaaring ontbreeken en afgodery bedryven, gelyk een groot deel van V joodfcke volk, het welk daa^  of Leerredenen, deljk eene openbaaring had en kende, ten tyde dat Moyfes op den berg Sinai nieuwe openbaaringen ontftng, en wedei*rom daar naar onder den Koning Jeroboam een gulde kalf heeft aanbeden. 't Is waar, de geenen de openbaaring hebben en kennen konnen 'er aan ontbreeken zoo wel als aan de reden, en dit gefchied nog hedendaags maar al te veel : dog hier uit volgt niet, dat de eene zoo wel als de andere ongenoegzaam is; want reden reeds bedorven zynde, doet den mensch niet zien, dat zy bedorven is, en dus volgt den mensch de zelve in door zekere noodzaakelykheid, die uit zyne fchuld voottskomt: hy doet dus het geene onrcdclyk is, mcinende dat 't met de regte reden overeenkomt ; vermits hy de bedorvc reden meint dc regte reden te weezen: deeze dwaaling konde hy zedelyker wvze niet ontdekken. Doch de godlyke openbaaring, al is dat men die kennende, de zelve kan naarlaaten te volgen, nogtans, vermits zy geene dwaaling nóg bedrog kan behelzen, doet ons de waarheid den opregten godsdienst, en de zedcpligten zien,, en dus helt zy ons altyd in ftaat van ze te konnen volgen 9 als wy begeeren. jj^  4.72 Wapenhuis der Geloovigen Ik 'hebbe ul., A. T., de ongenoegzaamheid der reden op zig zeiven gekiaten zynde, en de noodzaakelykheid der godlyke openbaaring die ik reeds te vooren hadde bewezen, door 't oplosten der opwerpfels nog klaarder doen zien, God gave, dat ik de gemoederen der natuuralistcn zoo zeer kondë beweegen om de beweeze waarheid te omhelzen, als om ze te aanfchouwen: doch 't is te vreezen, dat zy by gebrek van een bereidwillig hart de oogen voor haar licht zullen toeüuiten, om Volgens het Zelve niet te wandelen* 't Geene eertyds den oorfprong is geweest, dat de reden van den mensen zoo verre is verdorven en verduistert geweest, dat de fchandelykfte dwaalingen als openbaare waarheden, en de algemeine bederving der zeden als noodzaakelyke zedepligten , of fchuldigö Godsdicnftighedcn van alle volkeren zyn aangezien geweest, dit zelve is ook de oorzaak Van de hardnekkigheid der naturalisten in Gods openbaaring te verwerpen. Die volkeren hebben op eenen zedelyken zin de Ammoniten naargevolgt: deeze hadden eenen koperen af god Moloch geheeten, die hol was* eii  of Leerredenen. en breede uitgespreide banden had, om welken te ëeren of te verzoenen zy hem eenige kinderen opofferden: zy haken 'er een flerk vuur in, leiden de kinderen in zyne handen, en lieten ze daar tot asfehen verbranden: Doch op dat ttun gefchreeuw niet zoude gehoort worden, fpeelden ondertusfehen de afgodifche priesters-' op trommels, •en maakten het volk wys, dat die kinderen door Moloch ten Hemel waren opgenomen. Tot deeze grouweldaaden waaren zy Vervallen ; om dat zy eerst de natuurlyke reden, en 't gewis huns gemoeds allengskens hadden opgedragen ten dienst van de bedorvc wereld, in wiens handen in weerwil van hun gefchreeuw de zelve verdooft, en als gedood wierd door 't vuur van de begecrlykhcid des vleesch. der oogen , en hoevaardy des levens , door Welk vuur de reden als te niet gedaan zynde, meinden zy, dat hunne bedorve reden in alle het geene zy volgens de bedorve driften voorfchreef, niet als een hemelsch licht volgde , van 't welk het hun een misdaad Scheen af te wyken. 't Zyn ook hedendaags de vrye involgingen der driften, aan welke, mits  474 Wapctikuis der Geïoovigèh mits de openbaaring hun doet intócmen, de natuur disten de reden opofferen, en door welkers geweld zy de zelve verdrukken •: door 't gewoel der zelve beletten zy de tcgenfpraak des gewis of confeientie, of maaken de zelve , als zy zig zomtyds laat hooten, kragteloos, ende onvrugtbaar-. Ziet, myne allcrlicflte toehoorders, ziet-, hoe het involgen der kwaade driften dc reden van den mensch verduiftert, ende Verblind, ja hem aan de beeften bynaar gelyk ftelt, die nooit met redeii zyn begaaft geweest : wilt gyl, tot de zwaarfte ellenden hier, en hiernaamaals niet vervallen, geeft uk niet over aart uwe driften ; {leunt niet te zeef op de teden \ doet deeze u beftieren naar het rigtfnoor , 't welk Gods openbaaring haar aanbied : het. H. Evangelie en andere Godlyke fchriftcn doen ul. alles zien, wat gy moet gelooven cn doen, om als redelyke menfehen, als voordeelige leden des genoodfehaps, cn als opregte dienaars van uwen Schepper te leven ; gelooft het een, en volbrengt het ander nauwkeuriglyk, cn gyl. zult naar ecneti korten arbeid van, dit leven eene eeuwige rust, en altydduurende geluk verkrygen. Amen.  . \\ aarfchouwinge aan den Leezer. ■ÏVÏ^« zeide eertyds vóór -een fp'reetv oörd, dat 'er drie dingen onmögeïyk waren , te weeten aan Jupiter zyne blivems, ■aan Hercules zyne knots, en aan Homerus zyne veerden 'te ontrekken ? dog men mag 'er het vierde byvóegen >• te weelende .fouten te ontrekken aan de drukpers ■; voornaamcntlyk als den druk verhaast word, en den Autheur van zyn werk afweer iais-. Meh zoude alsdan wel behooren met de Oogen van Argus voorden te zyn. Den goedwilligen Lezer gelieve dan de volgende drukfeilen; én andere, die aan de waakzaamheid der Córrecieurs misjihien nog' ontfnapt kyn-, te verbeteren. . Drukfeilen van het eerfte Deel. ï blad onder aan. den kant by té zétten •' (a) Tim 4 f. 1, 2 blad 1 linie leest luisterende haar duivelfche Xeerihgén. 13 iin. _ af keef en /ee.tf af keef ende. 31 blad 9 liri. daar leest daar toe. 75 blad 26 lin. veriiert leest verciert. 92 blad 8 lin. nooit meer leest nooit ■ meer uwe tong. ° G& 99  Drukfeilen, "t)9 blad 26 lin. orkunde leest onkunde. -3 op blad 16 lin. uitterharten leest uittermaaten.I-I2 blad I5lin.veroordeelen■leestyooi'' oordeelen. 130 blad 13 lin. voegt er by zy zouden zien. 151 blad 24 lin. in 't gene leest-en 't gene. 156blad 12 lin. vertieren leestvetc'ieren. 184 blad 25 lin. of als leest of. 215 blad 5 lin. uitgenomen leest-ngtgenomen. 268 blad 3 lin. geftraft Zeepniet geftraft. 274 blad j lin. als leest ende. 277 blad. 18 lin. hy leest zy. 2.92 blad 1 lin. niets leest niets door. 298 blad 8 lin. niet konden leest konden niet. 343 blad 14 lin. veföofzaakt leest geraakt. 356 blad 17 lin. verfciert leest verziert. •63 blad 25 lin.'vercieffel leèstveihiévfeh Nota, in dc naamlyst is döor verftrooydheiddes uitfehry vers gezet F.Stelkens Regens ftudïi te Kalkeren : Item JV. Janfens prof. te Kalkeren : doch zy :zyn beide prof te -Stmalen. Ook  Drukfeilen. Ook zyn in de naamlyst vergeten te. ftellen H. Curten Re&or van 't Kloof terte Straalen. Janfens paft. te Middelaer. Lambregs eap. te Schuelen, Bjnens Priefier te Stevort. Ook ftaat onder Maastricht den tweeden naam Ant. Mels cap. te Wyk moet weezen Ant. Malchair cap. te ffjk. Drukfeilen van het tweede Deel. 75 blad i 7 lin. als leest al. 184 blad 29 lin. ot leest tot. 265 blad 18 lin. veld leestwereld. 357 blad 12 lin. wederom leest niet we* derom. 370 blad 13 lin. wie ziet leest wie ziet niet. BLADAVYZER DER LEERREDENEN. I. Leerreden : bewyzende, dat de ziel van den mensch onftoffelyk is. 5 II. Leer-  Bhzdwyzgr der heerredenen-, II. Leerreden • Bewyzende de onftoffclykheid der ziel van den mensch 26 III. Leerreden: De waarheid: van de onftoffelykheid der ziel ophelderende door de oplpsfmg der opwerpfels. 49 IV Leerreden : Bewyzende den. vryen wil van. .den mensch. 81 V. Leerreden : Bewyzende den vryen wil van den mensch 107 VI;. Leerreden : Bewyzende eenen. vryen wil pit de oplosfing der opwerpfels, . . . . ... . ....... 133 VII. Leerreden: Bewyzende dat de ziel; van den mensch onfterveiyk is . l6i> VIII. Leerreden : Bewyzende dat de ziel' van den mensch onfterveiyk is. 182 IX. Leerreden : Bewyzende dat'de zief van den mensch onfterveiyk is, 217. X. Leerreden : Bewyzende de onftervelykheid der ziel uit de getuigenis der oudheid. ........... 246 XI. Leerreden : Bewyzende dat'er een hel i«. • ..• • ..... .. .. •. .. • 282. XII. Leerreden: Bewyzende de eeuwigheid der 'helle. ......... 313 XIII. Leerreden : Bewyzende de eeu¬ wig-  B/aduyzer der Leerreden ei. Wgheid der hel uit de oploffing der opwerpfels. '° XIV. Leerreden : Bewyzende de ongenoegzaamheid der meofchelyke reden op zig zeiven gelaaten. . . o__ XV. Leerreden '/V. Jr"ï XVI. Leerreden : Bewvzcpde de noodzaakelykheid der Godlyke openbaaring uit de oplosling der op^crpfels. , . . , , 44V APPROBATIO AT ±\ Os Erhardus a Radkerspuro-0 Or< dims Mmorum S. Francisci Capucinorum Ex-Generalis ac Vicc-Procuratpr & Commiifarius Generalis (L. J,) Cum Opufculum cujus titulus 'jPa- penhuis, &c. a R. P. Ledtore Firmo Trudonenh exaratum, duo Ordinis noftri. theologi accurate recognoverint ac prajdignum judicarint tenore pnefentium* iacultatem impertimur ut fervatis de jure ac more fervandis tvpis mandari valeat. Patum Roms die 10 Oftobris i789. E Erhardus qui fupra, \  CenfurtË Theologorum Ordinis. X^Equifitus ab admodum Reverendo. Patre Houorio Ravenfteinkn-fi Fratrum Minorum Sandfi Francifci Capucino-rum Cuftodias Sandtifïïmae Trinitatis Miniftro Ctrftode, accuratè lcgi & cxaminavi Partem fecundam Opufculi intitulati : Wapenhuis der Geloovigen, a. 1VI. Venerando Patre Firmo Trudonenü, Sacras Theologie Ledtore, elaboratam, quam, Fidei Orthodoxs in omnibus coniormem, ad hanc tuendam & pro»sovendam, erroresque graflantes debellandos , arma fubminiftrantem, omni« bus Verbi Dei Praedicatoribus non tantum fed <$? cundtis Christi Fidelibus, perutilem inveni, qua propter hanc feGundam armamentarii Fidelium partem, ( fervatis de jure fervandis ) luce publica dignam cenfeo. Dabam in Conventu noftro Trajec-. tenfi 8. Fcb. 1791. E. Perpetuus ex Kejfenich cap* Guardianus Afs.(\j. J.) EfX commiffione R. A. P. Honorii R.avenfteinienfis Ordinis FF. Minorum S. Francifci Capucinorum Cuftodis» Sanaiiïïm^ Trinitatis Miniftri Culiodis %  attente perïegi hanc tomum fecundam •Opufculi M. V. P. Firmi Trudonenfis S, Theologie Le&oris. fub titulo Wa± penhuis der Geloovigen : advcrsüs eos, qui divinam rcvelatienem non admit' tunt, quem, oh folidam, quam in co reperi doftrinam, fidei & moribus conformem, & ad fidelium inftructionem, ut contra errores fideles muniantur pertftilem-, dignum Cenfeo ut in luccm edatur. Traj efti hac 8 Feb. t - 91. F. Gedeon ex Helvo'm Cap. S. Tkeol. Lector (L. j. ) APPROBATIO. EX commiffione Iüuftriflïmi ac ïlevercndiffimi Domini Vicarii Generalis Leodienfis legi partem fecundam operis bclgicè infcripti Wapenhuis der Geloóv'-fen auctore R. P. Firmo Ordinis FF Minorum Capucinorum ; conciones huius • ecunda; partis nihil continent orthodoxs fidei aut bonis moribus contranum , fed pari ftudio conciönatse, xquè utitrter ac prjécedentes imprirm poterunt. Dabam hac 15 Octobris 1-90. Aug. Croes Paftor in Diepenbeek Penmttmius Impreflionem. Datum in Synodo hac 19 Octobris r79o. H. Couies de Rougravey Vicarius Generalis  'Dit' Wetkje is te bekomen. 'Tot St. Truiden-, by de Notaris j, j. Vanhoren. Tot Maastricht by dc Weduwe Van Gulpen. Tot Loven by Mfchel in rt Cabinet Litterair. Tot Antwerpen, by Hieronilhus Verdusfen. Tot 's Bosch, by j. B. Van Gulpen. Tot 's BosCh, by Koppens Boekdrukker. Tot Vcnlo, by J. A Bekkers Boekverkooper. Tot Heek, Lande van Raavenftchv-, by Ant. Smits Boekverkooper. Ook zal by den Notafis ju J. Vanhóren te St. Truiden, by Smids Bock-, drukker tot St. Truiden, als ook by Coppens Boekdrukker tot 's Bosch ontrent Paasfcheh óf Sinxen te bekomen zyn liet volgende Werk of Brochure getituieert Br-eviculus Modernafum Controver'tlarum feu CompendiumFebronh cum JYotis D. Defe'ler lepe Editie geeorrigeert.  ■