» Men vind sa te Koop, § By G. BANNING, | $ Boekverkoper % Achter het Stadhuis , ^ | Te Utrecht. | S « I 01 2427 8953 UB AMSTERDAM  WAPENHUIS DER GELOOVIGEN, "O F LEERREDENEN, DERDE DEEfc.   WAPENHUIS DER GELOOVIGEN, o £ LEERREDENEN TEGEN DB fcEDENDAAGSCHB DWAALINGEN DER GEENEN, WELKE GEF.NB GoDDBEYKE OrENBAARIMG AANVAARDEN. Zeer dienfïig voor Geefielyke en Wereldlyke van alle Staat. DOOR F. FIRMUS van St. TRütDFN Capucien Lector der Gods*deerdheid. DERDE DEEL. Doet u zeiven aan de Wapenen Gods, op dat gy Maan rnoogt tegen de liiïige hagen des Duivels. Eph. vu f. H en 12. Te St. TR U1DEN, By J. B. Smits, Boekdrukker en Boekvcr- kooper, woonende in de Stapel-ftraet. Men vind'ze te koop te St. TRUIDEN, By j# j. Van Horën, Notaris omtrent de Botermarckt. M DCC. XCIÏ,   WAPENHUIS DER GELO OVIGEN, O F ■LEERREDENEN, EERSTE LEERREDEN, Bewyzende eene wet der natuur in den menfch. Oftendunt opus legis fcriptum in cordibus fuis , teftimonium illis reddente confcientia ipforum. Zj toonen het werk der wet gefchreven in hunne harten , hunne eige con~ fcientie hun getuigenis geevende. RoM. 2. if 15. O Nder de Heidenfche Philofophen zyn'er eertyds eenige opgedaan, de welke willende zig alles geoorloft man--  volk veragt, en haat de hooveerdi» gen, de vreeden, en de ondankbaay> ren niet?* Gelyk dan God d'oorzaak der dwaaling zoude zyn; om dat hy aan den menfch die belchouwende denkbeelden heeft ingedrukt; indien zy aan dwaalingen onderworpen waaren : aldus zoude God; indien de werkheilige denkbeelden den menfch konden bedriegen met hem iet als weezentlyk goed of kwaad voor-te-ftellen, 't gene zoodaanig niet waar, ook de oorzaak deezer dwaalingen weezen : ver- (a) Lib, i. de Leg,  of Leertedènen. 17 Vermits men deeze denkbeelden, die in alle menfchen alhoewel in aard* opvoeding, en Godfdienft van elkander zoo verfcheiden algemein zyn, niet als van den ftigter der natuur met de natuur kan ontfangen hebben. Want mits deeze denkbeelden aan de driften, en begeerlykheden tcgenftrydig zyn, zoo konneiVzè uit deeze haaren oorfprong niet hebben : dit bekent den heidenfchen Cicero (b) zeggende : » ft daar is een wet, die niet géfchrevcn * maar ons ingeboren is, die wy niet s, gclcert, nog gelezen hebben; maar r> die wy uit de natuur zelve nebben r> opgevat. y> T' is welwaar , dat, zoo fommige hiftoriefchryvers vernaaien, die van Lacedsemonien de dieveryen toelieten, die met behendigheid gefchiededen i dat de Meffageters hunne Ouders , als zy door ouderdom waaren afgemat, omhals bragten : dat die van Carthagen hunne Kinders aan de afgoden tot flagoffer opdroegen : dat die van Schytien eene wet hadden gemaakt, om de Cb~) Orat. pro Milone, B  ï3 Wapenhuis der Gelocvigen de uitlanders of vremdelingen te doo* den : doch dit alles is niet bekwaam, om ons tegen de weezentlykheid van die natuurlyke denkbeelden, en algemeine toeftemming iet te doen belluiten. Want ziet men niet dagelyks, dat zelfs de chriltenen, alhoewel deeze denkbeelden in hun zoo fterk gewortelt zyn, door 't geweld der driften weggedreven zynde, de wet der natuur fchandelyk overtreden ? Vart waar zouden dan die volkeren boven de chriltenen het voorregt hebben van tegen die wet niet te konnen zondigen ? Als zy dan doen, ja voorfchryven, 't gene aan de rechte reden regelrecht tegenftrydig is, 't is geen teeken, dat dit licht in hun geheel uitgedöoft, of nooit is geweeft ? Maar 't is een teeken , dat de dikke wolken van ongeregelde driften, begeerlykheden, en kwaade gewoonten dit licht bedekken, en maaken, dat men'er geen agt op neemt; want, zoo Cicero (c) bemerkt : » de bedorventheid van de « kwaade gewoonte is zoodanig, dat » door CO Lib. i. de Leg.  of Leerredenen. t^. *• door de zelve het natuurlyk licht * -als word uitgeblufcht, en daar door» de tegenftrydige fouten opftaan, en » geftyft worden. « Dit licht word dan niet geheel Uitgeblufcht; maar allecnelyk verborgen , als oft het uitgeblufcht waar : niet te min ten laat niet agter, fomtyds een kraaltje dwars door die wolken heen te'fchieten, waar door den menfch, indien hy inde kalmte zyns gemoeds er wilde agt op neemen, van de goedheid, of kwaadheid Zyner Werken zoude overtuig)} worden, of ten minften in verdagihcid van zyn gedrag zoude geraakett : ja indien men het gedrag der gemelde volkeren wel overweegt, men zal bevinden, dat hun in 't midden der dwaalingen dit natuurlyk licht niet heeft ontbroken; maar dat zy het zeive niet wel hebben gebruikt; men zal zien,dat hun de ecrfïe grondregels van "t natuurlyk recht niet zyn onbekent geweefl; maar dat zy de zelve kwaalvk hebben toegepaft met fommigc om■ Handigheden , en dus uit de zelve ver-. : keerde befluiten hebben getrokken. Zy •wiften wel, dat men aan God rnocfl (dienft, en aan zyne Ouders eer bewyB 2 zen,'  ao Wapenkuis der Geloovigen zen, en beide liefhebben : zy witten wel, dat men een ander niet mog doen, \ gene men aan zig zeiven niet wilde gedaan hebben : zy witten wel, dat men niemand zonder oorzaak, of publiek gezag mog doodflaan, dat men een anders goed niet mog rooven, en zoo voorts : doch zy wiften deeze grondregels niet toe tepaffen met verfcheide omftandigheden. Hierom als zy hunne kinders aan de goden opdroegen, mynden zy, dewyl hunne kinderen hun 't liefste waaren van alle het gene zy bezaten, dat zy aan de afgoden geene grootere liefde of dienft konden bewyzen, als met hun die tot flagoffers op-te-dragen : zy mynden, dat hun van de Goden, die zy als heeren van het leven en van de dood aanzagen, toegelaaten was van 't leven hunner kinderen ten dien einde te befchikken, en dat hun dus deeze offerhande het aangenaamfl moeft weezen. Op de zelve wyze, als zy hunne ouders door ouderdom gebroken Zynde doodigden (bezonderlyk op hun verzoek) om hun van de ellenden te verloffen, mynden zy, dat dit in zulk geval geoorloft, ja een werk van lief-  of Leerredenen. 21 de was- Als zy de behendige dievery toelieten, mynden zy, dat de republiek, of oppervorft, die de hooge heerfchappye heeft op de wereldlyke goederen van bezondere perfoonen, om'er in den uitterften nood tot het gemyn beft van te befchikken, defgelyke dievery konde toelaaten als prys der behendigheid, met de welke zy gefchiedede. Eindelyk als andere de uitlanders of vremdelingen door eene wet ter dood veroordeelden , mynden zy niet, dat zy die als dufdanigc mogten ter dood brengen; maar dat zy de befpieders, en vyanden mogten dooden , voor welke zy de uitlanders, of vremdelingen aanzagen. 'T blykt dan genoeg, dat zy in de grondregels der natuurlyke wet niet onweetende zyn geweeft; maar dat zy in de toepaffing der zeiven hebben gedwaalt. Er moet dan volgens de bovengemelde natuurlyke denkbeelden een weezentlyk onderfcheid zyn tuffchen het goed, en het kwaad, de fouten, en de deugden. Eindelyk zoo dit niet was, waarom zoude dan den kwaaddoender door de vroeging des gewiffe gcprikkelt worden t  §3 Wapenhuis der Geloovlgen den? Is 't niet om zyne mifdryven, de welke aan den mifdaadigen hunne 'lcelykheid, en zyne ftrafwaardigheid . voor de dogen brengen? Ik roepetot getuigen den eerften doodflager des werelds : dat dien broedersmoorder ons eens zegge, wat hem dus ontftelt heeft, en zoo met vrees vervult, dat hy over al de vraak van zyn mifdaad ïils op zynen hals zag komen : is 't niet geweeft de moord van zynen broeder Abel, die hy had bedreven? Zyt gy hier mede niet voldaan? Laat ons dan ook de getuigenis van zynen vader afeiffchen : fpreekt Adam! wat heeft u, als gy van de verbode vrugt had geëten, doen zien dat gy naakt waart ? Wat heeft u ontftelt ? Er was rog geenen menfch op aarde als gy enuwhuifvrouw : voor wie waart gy dan befchaamt? Er was nog befchuldiger , nog getuigen, waarom hebt gy dan gevreefl, en u gaan verbergen? Was 't niet den inwendigen befchuldiger uws gewiffe, die u ontruftede, met u uwe ongehoorfaamheid te vcrwyten ? Komt hier ook ten voorfchyn gyl. kinderen van Jacob : als gyl. van den onderkoning van Egypten ftraffe- lyk  of Leerredenen. 23 lyk wierd aangefproken, wat heeft ul. tot elkander doen zeggen (d) wy lyden dit met recht; om dat wy tegen on^en broeder gerondigt hebben : was 't niet het ongelyk Jofcph aangedaan ? Eindelyk zegt ons ook eens, ó Judas rampzaligen Apoftel! wat heeft u tot die wanhoop gebragt? Wat heeft u de ftrop om den hals gedaan ? Was het niet dien inwcndigen worm des gewis, wiens wreede knaagingen gy niet meer konde lyden ? Imand zal mogelyk 'Zeggen : zy waaren bezondere perfoonen, of onderdaanen ; zy vreefden de wraak van andere; zy fchrikten het fweerd des geregts. Laat ons dan Koningen en Keizers te voorfchyn brengen, en hunne getuigeniffen aanhooren : wat heeft u doch, klockmoedigen David! zoo zeer ontruft, dat gy nog dag nog nagt konde ruften? Voor wie moeft gy vreezen vroomen held, die eertyds beeren en leeuwen verfcheurde, gy die eenen vervaarlyken Reus overwon, die de Philiftinen ten onder bragt, en verfcheide volkeren 00 Gen. 42. f, ai.  »4 Wapenkuis der Geloovigen ren aan u fchatting deed betaalen, wat was het, dat u zoo ontftelde ? Hoort hem zeiver antworden (e) daar is geenen vrede aan tnyne beenderen van 't aanmist myner ronden : 't mifbruiken van Bethfabeë, en 't dooden van Urias haaren man, deeze fchelmftukken lieten Davidniet ruften; maar kwaamen hem gedurig te vooren om hem te pynigen. En gy, Oreftes koning van Mycenen! wat heeft u door raazerny weg gevoert, en de vlugt doen neemen naar vremde landen? Was 't niet de moordery van Clytemneftre uwe moeder? Komt ook op uit de onderaardfche plaatzen gyl. Keizers van Roomen : fpreekt Nero! fpreekt bloeddorftigen tyran, wat heeft u tuffchen ontelbaare fchelmftukken zoo zeer ontruft, en u de bloedige gefteltenis van uwe moeder Agrippina geduurig als voor oogen geftelt? Was 't niet de wrecde moordery tegen haar begaan ? Wat heeft u, Caraealla ! doen naar Vrankryk trekken, om ruft te zoeken ? Was 't niet de CO Pf. 37- t- 4-  of Leerredenen. 25 de vroeging van uw gewis om 'trnoorden van uwen broeder Geta? Eindelyk fpreekt ook Tiberius! zegt eens allermagtigften Keizer! wie heeft u Roomen doen verlaaten ? Wie heeft W de vlugt doen neemen naar 't eiland Caprea? Voor wie hebt gy dag en nagt gevreeft ? Gy die bynaar geheel de wereld onder uw gebied had, voor wie moeft gy benouwt zyn ? Wat regter konde u ftraffen? Was 't niet dien inwendigen verwyter, die u deede fchaamen langer te Roomen te blyven naar het oin hals brengen van uwe huifvrouwe Julia? Was 't niet dien onverbiddelyken worm des gewis of confeientie, die u knaagde? Jaa. Want gelyk een goed gewis aan den menfch eene zoete vreugd, en grooten trooft baart om 't gene hy wel heeft gedaan; dus pynigt een kwaad gewis den menfch naar zyn mifdaad, met hem dit te verwyten, en'er hem de leelykheid van geduurig voor 00 gen te brengen. Deeze verfcheide geftelteniffen des gemoeds, die zoo gemem zyn aan de" allermagtigften, die van de menfehen nog iets te vreezen, nog iets te hopen hebben; als aan den min-  i.6 Wapenhuis der Getoovigen minften der onderdaanen, geeven het verfchil tuflchen het goed en 't kwaad, en te famen de wet der natuur, door de welke het een geboden , en het ander verboden word, genoeg te kennen. Ondervraagt den grootften boofwigt, of roover : vraagt hem, of hy niet liever eene fomme gelds zou vinden, of van iemand tot gelchenk ontfangen, als hem die ook op de verborgenfte wys te ontrooven ? Hy zal zonder haperen antwoorden, dat hy die liever zoude vinden, of ontfangen , als hem die te ontneemen. * gy zult niemand vinden, zegt Sey> neca (ƒ) die niet liever heeft den r prys van zyne ondeugendheid zon*> der ondeugd te genieten. * het verfchil tulfchen goed en kwaad , van 't welk het een als weezentlyk goed door de wet der natuur in zekere gevallen geboden , en het ander door de zelve wet als weezentlyk kwand, in alle gevallen verboden word, is nu genoegzaam bewezen. Ik voege'er alleenelyk by, dat dit verfchil zoo weezentlyk is, dat <ƒ) Lib. 4. de Beneficiis Cap. 17.  of Leerredenen. 2? dat het geenzins voortskomt uit Gods gefchreve wet, nog van zynen wille afhangt, gelyk nogtans Pufendorf wilt : maar 't is gegrond in 't weezen der zaaken zelfs, de welke, is dat ze uit hun zeiven met de regte reden over een komen, zoo zyn'ze van alle eeuwigheid goed, en eerlyk geweeft : doch zyn'ze uit hun zeiven daar aan tegenftrydig, zoo zyn zy van alle eeuwigheid kwaad geweeft. 'T was dan voor 't fcheppen des werelds , ja zoo lang als God is geweeft, waaragtig, dat de liefde Gods goed , en den haat tegen hem uit zyne natuur kwaad was : den haat tegen God is dan niet kwaad ; om dat God dien heeft verboden, nog zyne liefde goed; om dat hy die bevolen heeft : maar hy heeft deeze bevolen ; om dat'ze goed was, en d'andere verboden; om dat%ze kwaad was, zoo de Godsgelee rden leeren. Gelyk het dan in Gods magt niet is de weezens of natuuren der zaaken te veranderen, de zaaken blyvende de zelve; vermits dit in zig eene tegenftrydigheid behelft : aldus hangt het verfchil, 't welk is tuffchen de liefde tot God, en  28 Wapenhuis der Geloovigen en den haat tegen hem, en meer andere defgelyken, geenzins af van Gods vryen wil: maar van de natuur der zaaken, die onveranderlyk is. Zoo dit niet was, waarom zoude dan God den haat tegen hem niet hebben konnen gebieden, en de liefde tot hem verbieden ? Dit ftryd nogtans oogblykelyk tegen zyne heiligheid, wysheid, en andere aanbiddelyke eigenfchappen : 'tftaatdan valt, dat'er fommige daaden uit hunne natuur goed, en fommige uit hunne natuur kwaad zyn, en dat'er dus eene eeuwige, en natuurlyke wet is, de welke ons door 't licht der regte reden doet zien, welke daaden uit hun zelve goed, en door haar geboden , of uit hun zelve kwaad, en door haar verboden zyn. Den heidenfchen Cicero had dit wel begrepen, als hy (g) zeide : „ de waa- * re wet is de rechte reden, die aan » de natuur gelykformig, in alle men- * fchen uitgefpreid, onveranderlyk, » en eeuwig is ; de welke een ider zy» ne pligt voorhoud met te gebieden ; » en ig) Cic. Fragm. L. 3. de Repub,  of Leerredenen. 29 „ en afschrikt van 't kwaad met te „ verbieden wy konnen nog „ door den raad, nog door 't volk van „ die wet ontflagen worden : nog „ men moet buiten haar eenigen uit„ legger of vertaalder zoeken. Deeze „ wet zal nooit anders te Roomen zyn * als te Athénen; nooit anders nu als „ naderhand; deeze wet zal ten allen „ tyde, en by alle volkeren een de „ zelve onveranderlyk en eeuwiglyk „ blyven duuren; en aldus zal God „ den algemeinen leermeefter, en op„ pervorft van alle menfehen zyn; hy „ is den uitvinder, den onderzoeker, „ en den verkondiger van deeze wet; „ indien imand aan deeze wet niet zal „ gehoorzaamt hebben, deezen be„ driegt zig zelve; en mits hy de „ menfchelyke natuur te buiten gaat, „ en verfmaad, zal de fwaarfte ftrafr, fen onderdaan, al is dat hy naar „ zyne myning de andere ftraften is „ ontkomen, n Laat ons meer geloof geeven aan deezen heidenfehen philofooph, die niet zoo zeer door zyne driften was verblind, als de dwaalgeeften van deezen tyd : laat ons gehoor geeven aan de getuigenis van 0 ons  $ö Wapenhuis der Geloovigeft ons gewis 't welk door zyn inwendig verwyt ons verwyft, als wy hebben mifdaan, en ons verblyd, als wy de deugd hebben geocffent; en dus door de rechte reden ons doen gewaar worden die bygeboren wet, naar de wel«, ke wy ons gedrag verbonden zyn te fchikken. Maar zal het genoeg weezen, A. A., deeze natuurlyke wet te kennen ? Zal het genoeg zyn haare pligten van over lang te hebben gekent, ja de zelve nooit te hebben vergeeten ? Neen voorwaar : t' is niet de enkele kennis der zelve, die den handel der menfchen doet verfchillen van dien der beeften; maar het volbrengen der zelve : t' is ook niet de kennis der zelve, die den menfch voor God rechtvaardig maakt, of hem voor God rechtvaardig verr klaart; maar het onderhouden der zelve : want zoo den Apoftel (h) zegt.: de hoorders der wet \yn niet rechtvaardig by God; maar de doetiders der wet Tullen gerechtvaardigt worden. Wilt U niet mifgrypen; laat u niet bedriegen : nog (ó) Rom. 2, i3%  of Leerredenen. gr nog de enkele kennis der wet, nog het geloof alleen is genoegzaam tot de rechtvaardigheid; daar toe zyn de werken ook noodig, of de onderhouding der geboden : eindelyk gelyk de kennis of het geloof alleen den menfch niet rechtvaardigt, zoo brengt'ze hem ook niet tot de bezitting Van zyn laafte einde; dit leert ons den Zaligmaaker zeiver by Matthseus (i) zeggende : zy tullen alle in 't ryk der hemelen niet komen, die my zeggen : Heere, Heere ; maar die myns Vaders wille doet, diein de hemelen is, die z^al in 't ryk der hemelen komen. Gelooft dan zoo vaft als gy wilt, in den Heere Jefus; € is niet genoeg ter zaligheid : belyd dit met den mond, zoo menigmaal als gy'er op peift, 't kan niet baaten : gy moet dit belyden met de goede werken, en 't onderhouden der geboden. T' is wel waar, dat het geloof ter Zaligheid noodig is; vermits het is het beginfel der menfchelyke zaligheid, het grondwerk, en wortel van alle rechtvaardigmaakinge, zonder 't welk het (/') Matt. 7. f. 21.  ^2 Wapenhuis der Geloovigen net onmogelyk is God te behaagen , en tot het gezelfchap van zyne kinderen te komen : doch hier mede ftaat t' faamen, dat dit alleen niet genoeg is; want gelyk het grondwerk het beginfel is van den bouw, en de wortel den oorfprong is van de vrugt; en nogtans het grondwerk niet genoeg is tot den volkoihen bouw ; maar daar toe nog andere deelen noodig zyn; en gelyk de wortel niet genoeg is tot voortsbrenging der vrugt; maar daar toe ook noodig is de medewerking van fcheuten en fpruiten; alzoo zyn'er tot voltrekking onzer zaligheid by het geloof ook noodig de goede werken : de vrugt dan der waare boedvaardigheyd komt uit het geloof niet voort als met bykoming van andere deugden, voornaamentlyk de hoope, en liefde, welke deugden , daar'ze gevonden worden, niet ledig nog onvrugtbaar zyn ; maar op hunnen tyd vrugten voortbrengen van goede werken. Wy worden dus gerechtvaardig!, en zalig door't geloof, doch niet door't geloof alleen, waar in onze dwaalende broeders zig ten hoosjften bedriegen; maar door het geloof als het grondwerk  of Leerredenen. 33 werk van onzen geeftelyken bouw \ op 't welk de andere deugden moeteri gegrond zyn, en uit welk als de wortel de vrugten der goede werken voortvlooien. Deeze waarheid leert ons den H. Apoftel Jacobus in zynen algemcinen brief, alwaar hy zegt : deti menfch word gerechtvaardist door de •werken, en niet door 't geloof alleen want, zoo hy'er byvoegt, gelyk een lighaam ronder geeft dood is , roo is ook het geloof ronder de werken dood. Dit zelve leert ons den Apoftel Paulus (£) zeggende S al hadde ik alle geloof, r^oö dat ik de bergen Vervoerde ,• is dat ik de liefde niet hebbe, roo ben ik niets, en wat voordcrs zegt hy, dat hem zonder de liefde niets baat. In een Woord : die niet bemint : ( te weten God en zynen naaften) blyft in de dood zegt Joannes (/) en vervolgens onbekwaam , om het ecuwig leven te genieten. Het geloof alleen is dan niet genoeg om zalig te worden; maar de liefde word'er ook toe verzegt, en op dat (£) i. Cor. 13. t. 2. GO1. J°an. 3. f. 14. C  J4 Wapenhuis der Getoovigen dat zig niemand zoude bedriegen, of valfchelyk laaten voorftaan, dat hy de liefde heeft, als hem die nogtans ontbreekt, zoo heeft onzen Zaligmaker ons er de kenteekenen van gegeven door zynen Evangelift (m) zeggende : deerde is Gods liefde, dat wy zyne geboden onderhouden, ja hy heeft zig gewaardigt ons dit zeiver te leeren door deeze woorden : die myne geboden heeft, en die onderhoud, dien is't, die my bemint («) word'er dan om zalig te worden de liefde Gods verzogt, en beftaat die in zyne geboden te onderhouden, zoo is dan het geloof alleen niet genoegzaam ter zaligheid. Inderdaad als Chriftus als regter zal ten oordeel komen, zal hy ul. niet enkelyk vraagen, wat gy geweeten, of gelooft hebt; maar ook, en wel voornaamentlyk, watgy hebt gedaan, en hoe gy zyne geboden hebt onderhouden : naar dit alles zal hy ul. oordeelen, en hy {al, zoo Paulus zegt (o) een ider vergelden naar zyne werken : hy (rn) i. Joan. 5. f. 3. («) Joan. 14. t, 21. CO Rom. 2. jr. 61  öf Leerredenen. hy zal de genen in 't onderhouden van zyne geboden zyn getrouw geweeft, het eeuwig leven geeven j maar de gene hier in merkelyk hebben ontbroken, en'er geene boetvaardigheid over hebben gepleegt, al hadden zy in zynen naam verborge dingen voorzeit, al hadden'ze duivels uitgeworpen, of veele miraakels gedaan, zullen van hem verftooten worden : hy \al hun openilyk {eggen : ik nebbe ul. nooit gekent -' gaat van my , die onrechtvaardigheid doet (p) maar waaf henen zal hy'ze doen gaan ? In 't eeuwig vuur. ó vreezelyk oordcel! 6 rampzalig lot! hoe hebben deeze ongelukkigen zoo eert hard vonnis verdient ? Hebben zy miffchien Gods wet niet gekent P Hebben zy in den Heere Jesus niet gelooft? Hebben Zy zig nietVaftelyk laaten voorftaan, dat hunnen verloffer door zyn lyden vooralle hunne zonden heeft genoeg gedaan ? Ja : wat was'er dan nog meer noodig, om wiens verzuiming zy zoo fuaarlyk worden geftraft? Zy hadden de wet (/O Mart. ?• Jt 33, C 3  g6 Wapenhuis der Geloovigeii wet, die zy kenden , ook moeten ofi- \\ derhouden, en volgens hun geloof leven : maar nu om dat zy of tegen 't verbod van Gods wet kwaade werken j van onrechtvaardigheid, onkuifcheid, en defgelyke hebben voortfgebragt, of tegen zyn gebod goede werkenvan j liefde, bermhartigheid, godfdienftig- ; heid, en foortgelyken hebben verzuimt, worden zy verdoemt : dit leert ons Chriftus by Matthmis (?) alwaar hy de verworpelingen tot het' eeuwig vuur verwyzende , voor reden er by voegt; want ik heb honger gehad, en gy hebt my nietgefpyfi : ik ben dorftig geweeft, tn gy hebt my niet gelaaft, en ZOO voorts, en by Matthams (/•) allen boom, die geene .goede vrugt voort/brengt, ral uitgekapt, en in 't vuur geworpen worden. Wilt gyl- dan niet als kwaade boomen eenen brandftok des eeuwigen vuurs worden, houd u niet te vreden met de kennis van de wet; maar volbrengt'ze nauwkeuriglyk : deeze is de voorwaarde, onder de welke gyl. de eeuwige dood kont ontgaan, en 't eeuwig C?) Matt. 25. f. 42. CO Matt. 7. -jr. 19.  of Leerredenen. 37 wig leven bekomen : wilt gy in 't le~ ven ingaan, zegt den Zaligmaaker (.*•) onderhoud de geboden. Hebt gyl. miffchien tot nu toe daar aan ontbroken, doet waardige vrugten van boetvaardigheid ; want anderzins zult gyl. alle gelykelyk vergaan : tragt door eenen verdobbelden iver de wet voortaan met Gods genaade des te getrouwiger te onderhouden, als gy'ze te vooren meer hebt overtreden : tragt voor 't ngterlaaten der goede werken, daar gy door de wet van God of der natuur toe verpligt waart, alle uwe vermogens dèlte vlytiger te belleden tot de oeffening niet alleen der gene , daar gy toe verpligt zyt; maar ook van die, Ide welke gyl. nu niet verbonden zyt te lOeffenen : dus zal uwe boetvaardigheid overeenkomende met de menigte, :en grootheid uwer zonden, eene waardige boetvaardigheid weezen, waar ■door gy 't ongelukkig lot der verwor> pelingen zult ontgaan, en in 't boek; ) :des levens onder 't getal der uitverko; renen aangeteekent worden. Amen. TWEE- CO Matt, 19. f. 17.  g8 Wapenhuis der Gehovlgen TWEEDE LEERREDEN Bewyzende uit de wederlegging der dwaalingen, dat'er zekere daaden uit hunne natuur goed, of kwaad zyn. ■ ^ k- door nog meer verfterkt. * Wie ziet dan niet, dat die getuigenis van de confcientie of gewis wegens het goed, en kwaad, die zoo algemein, zoo ïtandvaftig, en zoo onpartydig is, eene Hem der natuur is, die den ftigter der zelve aan den menfch doet hooren , en een medegedeelt licht van zyne eeuwige wet, 't welk hy hem doet zien, om den regten voetpad van den dwaalweg te onderfcheiden ? Maar als dit gevoelen uit de vooroordeelen voortskomt, zoo moeten dan alle volkeren zonder voorbedagtheid, ja by geval hebben 't faam en gefpannen, om dit gevoelen te aanvaarden : of heeft mogelyk eenigen vernuften bedrieger hun hier ingedrayt ? Dat'ze ons dien uitvinder , den tyd, en plaats van dit gewaand verzierfel gelieven aan te wyzen. Ziet hier een kort begryp van de verhandeling van Voltair over de deugd, Zoo ons die door den wederlegger van zytie dwaalingen befchreven word (c) » wat is de deugd ? Weldaadigheid * tot zynen evenmenfch. Want kan »» ik iet deugd noemen als 't gene » my goed doet? Maar hoe! zalmen r> dan gene deugden aanneemen als * de gene voordeelig zyn aan den » naaften ? Hoe zoude ik'er andere « konnen aanneemen ? Wy leven in i» genoodfchap : er is dan voor ons * geen opregt goed, als 't gene dient » tot welzyn van 't genoodfchap. r> Maar wat zal'er van de Cardinaale , * of hoofddeu gden, en van de Godt> lyke deugden dan geworden ? Er « zullen eenige van die in de fchoov> len blyven. w n Eenen eremyt, of eenzaamen » menich zal fober, godvrugtig, en „ met CO DiQion. philofop. art. vertus.  of Leerredenen. 45 „ met een haire kleed bedekt zyn; „ zeer wel : hy zal heilig zyn; maar „ ik zal hem niet deugdzaam noemen, », ten zy als hy eenigen aa van deugd n zal geoefFent hebben, daer andere „ menfehen voordeel van hebben ger> had. n „ Maar indien eenen eremyt eenen „ dronkaard, of gulzigen is &c. is „ hy ondeugend : hy is dan ook „ deugdzaam, als hy de tegen over^ gefielde hoedaanigheden heeft. Hier " kan ik niet in toeftemmen. Hy is " niet ondeugend ten opzigt van 't „ genoodfchap, aan wie zyne fouten ,, eeen kwaad doen. „ Maar Nero, Alexander den VI., „ en andere zoortgelyke wanfehep„ fels hebben weldaaden gedaan. Ik „ antwoorde flautelyk , dat'ze dien „ dag deugdzaam zyn geweeft. „ Den autheur van 't fyfiheme de la nature (d) vraagt, welk het oogwit van den menfch is in de fphere, die hy bewoont, ( dat is , in _ deze wereld) en hy beantwoord zig : „ 't is » zig OO Chap. 9. pag. 134-» & *35.  t\6 Wapenhuis der Geloövigeh „ zig te behoeden, en zig gelukkig „ te ma-aken de ondervinding, „ en de reden leeren hem , dat de „menfehen, met'welke hy in ge„ noodfehap is, hem noodzaakelyk „ zyn, dat zy tot zyn geluk i en „ vermaak veel konnen toebrengen, „ en hem konnen helpen van hunne „ middelen. De ondervinding leert „ hem, hoe hy hun tot zyn voornee„ men kan doen medewerken, en hun „ overhaalen, om tot zyn voordeel „ te willen, en te werken; hy ziet „ de daaden, die zy goedkeuren, en die, de welke hun mishaagen; 't „ gedrag, 't geen hun aanlokt, en „ 't geen, daar zy eenen afkeer van „ hebben; het oordeel, dat zy'er „ van ftryken; de voordeelige, of „ fchaadelyke uitwerkfels, die'er uit „ verfcheide wyzen van zyn, of van „ doen volgen : alle deeze ondervin5, dingen geeven hem een denkbeeld „ van de deugd, en van de foute, „ van 't rechtvaardig, en onrecht* „ Vaardig, van de goedheid, enboof„ heid, van 't betaamelyk en onbe„ taamelyk, van de deugdzaamheid „ en bedriegery &c. 't is op de nood- „ zaa-  of Leerredenen. 47 $t zaakelvke verfcheidentheid van dee„ ze uitwerkfels, dat het verfchil 3, tuffchen goed en kwaad, de fout, „ en de deugd gegrond is. ... aldus „ is de deugd alle het gene waarlyk „ en ftandvaftiglyk voordeelig is aan „ 't menfchelyk geflagt in genood„ fchap levende; en de fout is alle 't „ gene haar fchaadelyk is. „ Helvetius (e) zegt aldus : „ de natuurlyke „ gevoelykheid, en eige baat zyn de „ uitvinders van alle rechtvaardig- „ heid Deeze woorden goed en „ kwaad zyn uitgevonden, om de ge„ voelens uit te drukken van de wcl„ haften, of natuurlyke pynlykheid, „ die wy van de uitwendige voorwer„ pen ontfangcn. „ Wy gaan nu de ongerymtheden van deeze fyffheemen ontdekken. De zedekonft moet gelyk alle andere vrye konften op vafte grondregels geveftigt zyn; vermits'er anderzins geenenftandvaftigen nog zekeren regel kan zyn, om'er de zeden van den menfch naar te ftieren. Maar wat zekeren regel kan (&> De 1'efprit 3. ferm. Cap. 4.  48 Wapenkuis der Geloovigen kan'er van de zedekonfl gegeven worden \ indien de deugd in 't vermaak $ naamentlyk der zinnen , of in 't voordeel , en"de fout in de pynelykhcid der zinnen , of in 't eige naadeel bcftaat ? T' is immers openbaar, dat zoo 't vermaak, als eige voordeel volgens den verfcheiden aard en genegentheden der menfehen veranderen. Eenen eerzugtigen vind menigmaal nergens meer zyn vermaak of voordeel in als in de eeren; eenen weeldrigen niet als in de welluften; eenen geldzugtigen niet als in de rykdommen : zoo zal dan een de zelve zaak eene deugd in den eenen, en niet in den anderen weezen : zoo zullen'er dan zooveele denkbeelden van de deugd zyn, als'er foorten van menfehen gevonden worden. Den oodmoedigenFrancifcusvond zoo veel vermaak, en voldoening des gcefts in de hoogfte armoede, als Crjefus in zyne rykdommen : hy agtede het gebrek der tydelyke zaaken hem voordeeliger te zyn als de verovering der magtigfte koningryken. Was Francifcus nu deugdzaam, of was hy het niet ? Was hy deugdzaam, of was hy ondeugend ? Hy v, as dobbel  of Leerredenen, 4^ bel ondeugend , zal Helvetrus moeten antwoorden; vermits die armoede veel ongemak bybragt aan de zinnen, en zeer naadeelig was naar het tydelyk. Maar verlichten zedeleeraar ! waarom wierd Francifcus ook niet deugdzaam door 't vermaak, of voordeel der ziel} 't welk hem zyne armoede baarde ? Indien de fchatten van Crrefus aan deezen koning zoo veel angft, bekommernis , en pynelykheid aan de zinnen hadden veroorzaakt, als hy'er voordeel van heeft genoten, zoo zoude hy dan deugdzaam, en te lamen ondeugend zyn geweeft. Maar laat imand fmert in den eenen zyner zinnen, en vermaak in den anderen gevoelen : deezen zal dan op den zeiven tyd deug:; zaam en ondeugend weezen. En wat zal'er geworden van zoo menige armen, en ellendigen, blinden, gfi kreupelen, zieken,, en bedrukten, die nogtans alles verdnldiglyk lyden ? Eilaas ! deeze zyn dan van deugden 1 ontbloot, en vol fouten. Een flerecyn, 1 een kolyk, een hoofdpyn zal eenen menfch ook tegen dank ondeugdzaam I maaken : ö ongelukkigen dan, die'ef I aan onderworpen zyt! hoe deugdzaam1 D is  go Wapenhuis der Geloovigen is dan den keizer Nero geweeft ifï zyne beeftige welluften met zynen eerloozen Sporus, die hy als eene keizerinne gekleed getrouwt hadde, en onderhiel ? Hoe deugdzaam, als hy zeiver als eene keizerin gekleed eerts met den inf'amefi Pythagoras, en dan met Doriphorus het houwelyk aanging ? Hoe deugdzaam in 't afbranden der ftad Roomen, en in 't vermoorden van zoo menig eerlyk man ? Maar hoe ? Zullen dan die twee peften der jongheid Philenis, en Meffalina de allebedorvenfte vrouwperfoonen, die'er ooit te Athenen of Roomen zyn geweeft, voorbeelden van deugden genoemt worden? Zal dan den moordaadigen, bloedfchendenden en overfpeligen Caligula, die in zulke fchelmftukken zyn vermaak vond , aan de vorften als een model mogen voorgeftelt worden. Vergeeft het my, zeer waarde Aanhoorders. Vergeeft het my, dat ik ul. zoo veele eerlooze grouweldaaden hebbe moeten in de gedagten brengen : laat ons nu onze gepeizen er van afkeeren. De deugd word niet in het. lighaam; maar in de ziel als haaren eigen onderworp ge-  of Leerredenen. £t gevonden. De deugd kan even min, ieoo wy reeds boven hebben beginnen te zeggen, in ?t bezoilder, of algemein voordeel bellaan : Avant, al is dat de deugd zoo aan iemand in 't bezondcr,. | als aan 't genoodfchap v'oordeelig is : a-al is dat zy den menich ten minlien lin de toekomende wereld gelukkig 1 maakt* nogtans kan, nog mag de I deugd met het voordeel vermengt |worden; vermits het denkbeeld Van id'éene niet alleen geheel verfcheiden Iis van d'andere; maar ook de eene zonder de andere kan gevonden worden. Wat deugd wierd'er gevonden in het doodsvonnis van Naboth gedaan door Achab enkelyk om zynen wynberg in bezit te krygen ? Wat deugd kan men I befpeuren in de rooveryen van Nero, J waar door hy de wyïle raadsheeren I beroofde van hunne fchatten om'er i den voorwerp van zyne fchandelyke lullen mede te verryken ? Wat deug- ii den ziet men in de baanftroopers, dier ven, en moordenaars, als zy door fteeI len , en moorden eenig tydelyk Voori deel bekomen ? ö fchoone deugden , i om welke te bekomen, men ondeugend maakt den genen, die men'er van D 2 te-  54 Wapenhuis der Geloovigen tegen zynen dank berooft. Zal men aan alle de regters der aarde , die'er voor de opkomft der nieuwe philofophie zyn geweeft, niet mogen verwyten, dat zy zoo veele deugdzaame perfoonen hebben ter dood gebragt, als zy -dieven en roovers hebben tet dood verwezen ? Cartouche, en Mandrin zyn dan ten onrecht ter dood gebragt. Waarom zyn'ze zoo kwaalyk bedagt geweeft, clat'ze zig met den naam van deugd niet hebben bedient, om hunné fchelmftukken te verfchoonen ? ö ongelukkigen! dat hun de nieuwe philofophie alsdan nog onbekent was. Maar heden moeten de grootfte boofwigten, voornaamentlyk als zy hunne grouweldaaden doen dienen, om den prys der zelve tot het voordeel dés genoodfchaps te belteeden, onze philofoophen eeren, en in waarde houden als hunne weldoenders ende voor-iftaanders : zy moeten'ze aanzien als Goden, die het menfchelyk geflagt zoo wonderlyk hervormen , dat'ze het kwaad in 't goed, en de grootfte fchelmftukken in de uitneem enfte deugden veranderen, ó tyden! ó zeden ! zyn deeze de vrugten van onze ge-  of Leerredenen. igewaande verlichte eeuw, alle boofheden ( naademaal'er geene zonder vermaak of voordeel gevonden worden) geoorloft maaken, ja als zoo veele roemwaardige deugden aanpryzen. indien dufdaanige zedckonft word in 't werk geleit, wie zal dan nog langer verzekert zyn van zyne bezittingen ? Wie zal geruft konnen zyn voor zyn leven? Een kind zal dan laagen leggen op 't leven van zynen vader; den man zal de dood zoeken van zyne wrouw, en de vrouw die van haaren iman; den knegt zal zynen heer , den penen vriend den anderen, en den borger het vaderland verraaden ; er zal eene yzere eeuw opftaan, wiens ge.yke van Adams tyden nooit geweeft; juvas; eene eeuw, in welke den eenen Inenfch eenen wolf aan den anderen fial zyn; eene eeuw, in welke alleen ie fterkte den regel van 't recht, en jeu bloedig fweerd den uitvoerder fan 't zelve zal weezen; eindelyk sene eeuw, in welke alles met rooven ?n moorden zal vervult worden. Geeae wet zal'er dan meer zyn, die becwaam is de kwaadwilligen in 't alge] aiein in toom te houden; want zoo Ci^  „ alles vai ,. #! ' 1 n' „ zoo zal <%< " einS „ voordeel in zia, de wet, ? 'H „ hem mogefyk is, y«i»g)s^r es «ver» treden.w Maar zal de deugd mogelyk beftaan in 't algemein voordeel des genoodfchaps, of van den ftaat, of in iet te doen, 't gene wy door ondervinding weeten, dat de menfehen met wie wy in genoodfchap leven, aangenaam is$ Zal de fout beftaan in het tegendeel? Even min als dat in 'tbezonder voordeel de deugd , of in 't bezonder naadcel de ondeugd zoude beftaan : want, zoo wy reeds zeiden; het een kan zonder het ander gevonden worden, en het denkbeeld van het een is zeer onderfchciden, en verfchillig van het denkbeeld van het ander. B. V. eenen jaager, naar alle mogelvke toezigt gebruikt te hebben , doodigt eenen raadsheer, die aan den ftaat ten hoogften noodzaake-. lvk was : in tegendeel eenen baan- ftroo» (ƒ) Ub. i. de Leg.  of Leerredenen. 55 ! ftrooper vermoord eenen menfch, die i hy mynde veel gelds by zig te hebben: I doch 't is eenen armen menfch, die I om een hand vol gelds zyn vaderland ! ging verraaden. Wie van deeze twee Izal deugdzaam, en wie ondeugend weezen ? Den eerften is eenen ondeugenden boofwigt, zeggen de philofooI phen van de nieuwe mode, maar den tweeden is een eerlyk man. Maar / neen, dwaaze leeraars! men kan niet ondeugend zyn geheelyk tegen zynen dank , gelyk men niet kan deugdzaam I zyn, als men 't niet wilt zyn, of als men de ondeugd wilt oeffenen. Al is't zaaken nu den eerften die fchaade heeft veroorzaakt aan het vaderland , 1 hy heeft die zoo min gewilt, als den : baanftrooper het voordeel gewilt heeft ;j aan den ftaat : vervolgens kan nog : dit agterdeel van den ftaat aan den I eerften tot verfmaading, of zonde, I nog het voordeel des vaderlands aan den anderen tot lof, en deugd gere- kent worden. Is't müichien genoeg, dat het voordeel, of naadeel des genoodfchaps ivers noodzaakelyker wyze uit volgt ? Zoo word dan de deugd ook gevonden in de goede boeken, noo^  $6 Wapenhuis der Geloovigen noodige regens , vrugtbaare akkers, overvloedigen oogft , menigte der munt, en zoo voorts, in welke alle het voordeel van den ftaat, of des genoodfchaps gevonden word. Wie is nogtans zoo dwaas van deeze met den naam van deugdzaamen te vereeren ? In tegendeel de Hagelflagen, de peft, den hongerfnood, den oorlog , de boeken der ongcloovige philofophen , en zoo voorts zyn aan 't genoodfchap zeer naadeelig \ konnen zy daarom ondeugdzaamen geheeten worden ? NogtansVolgens de gewaande philofophen is 't genoeg om deugdzaam te zyn, dat men voordeel toebrengt aan 't genoodfchap : eenen vorft is volgens 'hun dan deugdzaam, die aan zyne nabuurige vorften hun.ne rykfte landfchappen, en befte eilanden ontweldigt; enkelyk om zyne eige ftaaten te verryken : eenen regeerder van eene ftad is deugdzaam , als hy de rykften zyner medeborgers berooft van hunne fchatten , om 'ze aan de gemcine kas toe te eigenen, ó ongerymtheden zonder weergaa! De "deugd beftaat dan niet in 't voordeel te bezorgen aan 't genoodfchap : maar  of Leerredenen. maar in't volgen der rechte reden : het voordeel bezorgen aan 't genoodfchap. kan dus zoo wel eene fout als eene deugd weezen : eene fout; indien het gefchied tegen de rechte reden B. V. door dievery : doch eene deugd; indien het met de rechte reden overeenkomt. De deugd beflaat in 't volbrengen van zyne pligteh, of? in 't onderhouden van Gods wetten; want niets is'er, 't welk de regte reden van den menfch meer vereifcht „ of kan vereiffchen als in alles te gehoorzaamen aan zynen Schepper. Den. Roomfchen philofooph heeft dit beter begrepen als de valfchc wyzen va» deezen tyd ; want hy zegt (g) » alle „ de vraagllukken, die de zedekonit „ betreffen, hebben hunnen oorfprong „ in't denkbeeld van de deugd. En „ mits de deugd eene flandvaftige r r, cn wyze genegentheid der ziel is» „ die de gene, daar'ze in gevonden „ word, agtbaar maakt, zoo is zy * door haar zeiven zeer agtbaar, en » onafhangelyk van 't voordeel, % welk Cff) Qusft. Tufcvd. Lib. 4.  58 Wapenkuis der Geloovigen r> welk'er uit kan volgen : 't is de * deugd, die den oorfprong is van al * wat'er eerlyk is in de voorneemens, y. in de gevoelen, en in de daaden, >■> en men kan haar in twee woorden r> befchryven : de volmaakte reden, n De deugd kan geoeffent worden van alle de genen, die het vry gebruik der reden hebben. Het zoude immers ongerymt zyn , dat de jongheid, die tot het voordeel van den ftaat nog niet bekwaam is, nog niet zou konnen deugdzaam zyn; en dat den ouderdom, die nu tot den dienft van den ftaat is onbekwaam geworden, ook onbekwaam zou worden, om voortaan de deugd te oeffenen. Alle de genen, die blind , ftom , en doof zyn geboren, en meer anderen, aan welken de natuur de begaaftheden, die tot voordeel van den ftaat noodig zyn, heeft geweigert, zouden dan even als dorre doodsbeenderen van alle dei>gd berooft blyven. Maar, vraagt den autheur van 't fjftheme de la nature (h) r> is den menfch ver- ih) Chap. 9. pag. 151 & 152.  of Leerredenen. 59 » verbonden zig aan andere nuttig te „ maaken, of hun niet te benaadeelen, » is dat hy voordeel heeft m het te„ gendeeltedoen? Neen antwoord hyy „ den menfch om deugdzaam te zyn, „ moet'er voordeel in hebhen ; 't zou » onnut, ja milTchien onrechtvaardig * zyn van den menfch te begeeren , „ dat hy deugdzaam zy, is dat hy 't „ niet kan zyn, zonder ongelukkig te „ weezen.» Wat zal dan den menfch moeten doen, die men op ftraf van verbeuring zyner goederen dwingt, om 't waar geloof te verlaaten ? Wat zal hy moeten doen, als men hein keus geeft, of eenen valfchen eed te doen, en tegen de onnoozelen valfche getuigenis te geven , of zeiver ten onrecht bcfchuldigt en verwezen te worden ? Hoe moet'hy zig gedragen; indien men hem dreigt het leven te benemen , ingeval hy God niet verloochent, tegen zvnen wettigen vorft niet opftaat, of zyn vaderland niet verraad ? Mag hy om zyn goed en leven te behouden het geloof verlaaten; den valfchen eed doen, onrechtvaardige getuigenis geeven, God verloochenen, tegen zynen vorft opftaan , en 't vaderland verraa- den ?  60 Wapenhuis der Gclonvigen den? Ja, hy mag het, en moet liet doen volgens onzen zedekundigen plu• lofooph : deezen zoude dien menich, aldus raaden; want hy houd het zeiver voor eene onrechtvaardigheid hem de getrouwigheid aan God of het vaderland aan te pryzen; vermits duf» daanigen menfch die niet kan oeifenen zonder op deeze wereld ongelukkig te zyn : doch hy en zyne medcphilofoophen peizen niet, dat de getrouwigheid in de oeffening der deugd, die in deeze wereld word opgevolgt door ellenden, hiernamaals zal gekroont worden, en eenen eeuwigen loon ontfangen ; gelyk in tegendeel de fchelmftukken , die den menich van de gedreigde onheilen vcrloften, hem in alle eeuwigheid zullen ellendig maaken. Maar zegt my eens ter goeder trouwe, ö philofoophen l is eene leugen, eene dronkenfchap ,v eene geheime godflaftering, een verhorge overfpcl, de begeerte van 't vaderland te verraaden, van alles in vlam, en vuur te ftellen, en door 't fweerd alles, wat leven heeft, te vernielen, is dit alles kwaad, of ondeugd ? Neen, moeten zy antwoorden, want dit alles benaadeelt den ftaat niet. ö wanfchepr fels  of Leerredenen. 61 fris van zedeleeren! wat zouden zulken philofoophen dan doen, indien zy de oppermagt hadden? Zy zouden in gevolg van hunne grondregels nog de teere jaaren ontzien van de kinderkcns, die om eenige gebreken voor altyd onbekwaam zyn tot voordcel van den ftaat, nog lpaaren de gryze hairen van den ouderdom , die niet meer kan dienen tot nut van 't genoodfchap : deeze beiden zouden de llagoffers worden van hunne gewaande deugd. Deeze deugdzugtige philofoophen, indien zy magtige vorften waaren, zouden van hunne naabuuren de befte provinciën, en rykfte eilanden veroveren, enkelyk om hunne ftaaten te verryken; zy zouden van de rykften hunner onderdaanen hunne fchatten ontweldigen, om ze aan de gemeinte toe te eigenen; zy zouden kerken en kloofters berooven Van hunne goederen; zy zouden 't gene aan God is toegewyt tot verrigting , of luifter van zynen dienft , of tot onderhoud van zyne dienaaren, van hem ontrekken, onVer den borgerlyken ftaat, en hun eige zeiven van deelagtig te maaken ; zy zouden het geit der geeftelyke goederen doen dienen tot  6a Wapenkuis der Getöovigen tot opregting van ópenbaare gebouwen* als B. V. fchouwburgen, of comedien^ danszaalen, en diergelyke, alwaar de zedekonft van Helvetius zal geoeffent worden, of tot betaaling der landsfchulden door overdaad betrokken , en tot diergelyke eindens; zy zouden de kloofters, of kerken veranderen in comedien, in pakhuizen , in cafernen, en beeftenftallen, in joodfche fynagogen, turkfche mofquéen, en zoortgelyken. De allerheiligfchendigfte rooveryen zullen in de landen, alwaar'ze door de philofoophie geoeffent worden, de philofoophifche deugden zeer doen bloeien-, want dit alles brengt baat, of vermaak by aan de gemeinte. Ik, zoude hier moeten bewyzen , hoe onvcrgelykelyk grooter het naadeel is, 't welk door zulke gewaande deugden gefchied aan 't genoodfchap wegens de ziel van elk een van haare litmaaten ; doch dit naadeel word niet geagt, 't is • maar eenen herfchenfchim ; want zy erkennen geene ziel onderfcheiden van het lighaam. Eindelyk : de deugd kan niet beftaan in te doen 't gene men ondervind dat aan 't genoodfchap aangenaam is, nog  of Leerredenen. 63 nog de ondeugd in te doen 't gene men weet aan 't zelve te mishaagen; want anderzins zou men, als 't genoodfchap in zeden is bedorven, aan de ondeugenden moeten gelyk zyn, om deugdzaam te zyn. Den fchryver van 'tjyJiheme de la nature is niet befchaamt dit toe te ftaan met deeze woorden : als de fouten den menfch gelukkig maaken, moet men de fouten liefhebben. Men zoude dan volgens onzen nieuwen leeraar der zedekunde, om deugdzaam te zyn in Sodoma, de fchelmftukken hebben moeten bedryven, die hethemelfch vuur op haar hebben doen daalen; want de Sodomiten ftelden hun meefte geluk in dus hunne eerlooze driften te voldoen. Men zou dan om deugdzaam te zyn in een genoodfchap van roovers, ook moeten rooven," en onder de afgodendienaars ook moeten afgodery bedryven. ö gewaande philofoophen ! ö peften der zeden ! is het naar deeze regels dat de tegenwordige wereld moet hervormt worden ? Zyn het die uwe leeringen , en haare werkilelligheid, die deeze eeuw met den eernaam van verlichte doen pronken? 6 dan ongelukkige eeuw! eeuw verlicht ora  €4 Wapenhuis der Geloovigen om 't goed in 't kwaad te verkeer en! eeuw van verleiding, van afval en verergerniffeh! Wat dunkt ul. A. A., van de zedekunde van dufdaanïge leeraars? Hebt gy hunne leering zonder grouwel konnen aanhooren ? Hebt gy u wel konnen inbeelden, dat de reden van den menfch zoo verduiftert, en zynen wil zoo zeer konde bedorven worden, om 't flikkerend licht duifterniffe, en de allerdikfte duiflerniffen licht te noemen? Zoud gy ooit hebben konnen gelooven, ten zy gy door hunne fchriften overtuigt waart, dat den menfch door zyne driften vervoert zoo verre konde vervallen, dat hy vergeetende , dat hy menich is, alle denkbeelden, van goed en kwaad zoude bederven, om de zedelyke wereld het onderfte boven te keeren, en de menfchelyke genoodfchappen in kudden van Epicurus dieren te mifvormen ? Nogtans dit alles is gefchied, en men ziet het nog dagelyks gefchieden. Men gebruikt allerlei middelen, men laat geene liften ïigter, men fpaart gecnen arbeid, om alle vleefch zyne wegen te bederven : men bevcgt openbaarlyk God, en zynen  of Leerredenen. 6§ (tien heiligen dienlï; men laltert zyne aanbiddelyke volmaaktheden en eigen- fchappen; men tragt niet alleenelyk Salie deugd uit te roien uit de wereld; fmaar ook alle rechte reden zoo om te »keeren in den menfch , dat hem Van 1de deugd geen denkbeeld nog gëdagItenis ineer overblyve : de ongeloovig- heid, de ongodfdienitigheid, de bóof- , Jheid , de valfcheid, de dwaaling, de Igeveinftheid, en eene 'algenieinë beIdorvcntheid word op den thróon geIftelt; zy laat reeds haare ftem hooren [in alle werelds deelen; zy begint te Iheerfchen van 't een einde des aards'Abodems tot het ander : ondertulfcben |de waarheid en rechtzinnigheid derven iiauwelyks meer haare lippen roeren , Som zig te laaten hooren; de opregte [heiligheid en deugd liggen als gekluifI tert aan haare voeten, om vertreden tte worden; het waare geloof en den Igodfdienlt worden gebannen uit haare i paaien, ö ongelukkige tikwerk fels van i 't hedendaglch vernieuwt heidendom'. | ah myne allerliefste aanhoorders, laat 1 ons zugten over deeze onheilen, die i wy dagelyks verftaan, of moeten aan|! fchouweu, zonder te konnen beletten : E laat  66 Wapenhuis der Getoovigeh laat ons de geeiTels, waar mede de gewaande philofophie van deeze kwalyk verlichte eeuw alle koningryken, alle landfchappen, en republieken dreigt, door gebeden vervoegt met een oplegt chriftelyk leven tragten te verwyderen, en zoo veel in ons is, af te keeren. Wagt ul. wel bezonderlyk, myne allerliefte! wagt ul. van die blinde leidfmannen, van die valfche leeraars, die men dagelyks voor den dag ziet komen : wagt ul. van hunne leering; vlugt hunne gemeinfchap, en de verkeering , op dat gyl. niet allengskens verleid word, en met hun niet verzinkt in den kuil des eeuwig verderfs. Houd ul. in tegendeel aan de onderhouding der natuirrlyke wet, die aan uwe natuur overeenkomftig, ja wezentlyk is : deeze is van God gedrukt in de harten aller menfehen; zy zvn'er aan onderworpen, zoo haaft zy menfch zyn ; zy worden'er mede gehoren ; zy konnen'er niet zonder leven, en zy zullen'er naar gevonnift worden. Deeze is die ftraal, de welke God de Zon der rechtvaardigheid aan allen menfch komende in deeze wereld heeft naedeaedeilt, om hem te verlichten, en  of Leerredenen. 6f efr te doen zien, wat aan zyn redelyk wcezen overeenkomt, of tegenftrydig, [goed of kwaad is : zy is de maat of regel, naar welke hy alle zyn doen, '.en laaten moet afmeeten : zy is Gods i ftem1, die aan den menfch den wil van zynen Schepper kenbaar maakt : volgt dan, A. A. volgt het licht deezer ftraal, voegt uw gedrag naar dien regel, luiftert naar deeze flem : dit licht volgende zult gy niet dwaalcn ; naar deezen regel levende zult gy iniet'miflcid worden; aan deeze ftem .gehoor gcevende zult gy niet zondigen : in tegendeel deeze Wet verag■tende wandelt gy in de duifterniffen, j-gy verfmaad uwen Schepper , en ontbeert uw eige natuur, de welke om jigeene andere reden Van die der bccfIten is verfcheiden, en verheven bovert «de zelve, als om naar de rechte reMen , die eene mededeiling van de wet der natuur is, te leven. Maar wat houd de wet der natuur aan den menfch voor? Waar toe vcrfbind zy hem? Zy gebied en verbind iihem in alles onderdaanig te zyn aan Gods geboden , niet alleen aan de geriien, die in 't hart van den menfch , E 2 zoo  63 Wapenkuis der Geloovigen zoo haalt hy menfch is, zyn ingedrukt , waar door alles word verboden 't gene weezentlyk kwaad is , en tegenftrydig aan zyne natuur; en alles geboden, 't welk overeenkomende met zyne natuur weezentlyk goed is, maar ook aart de genen, die zynen Schepper hem behalven deeze heeft opgeleit. Laat ons nu eens zien, ■waar toe de eerfte foort van geboden ons verbind : den H. Apoftel Paulus ftelt ons de voornaamfte pligten voor oogen, zoo tenopzigtvan God, van ons zeiven; als van onzen naaften; 't zy deezen boven ons, onder ons, of aan ons gelyk is. Hy zegt in zynen brief tot Titus (/) da genade van God omen Zaligmaaker is aan alle menfehen verfchenen, ons onderwinde, dat wy verraakende de wereldfche begeerlykheden, matiglyk, rechtvaardigiyk, en godvrugtiglyk moeten leven. m deere wereld : ja, myne allerheffte , den God van genade is voor ons menfch geworden, en in de wereld cekomen, om ons van de fchuld der CO Ad Tit. Cap. a. f. n. en w,.  of Leerredenen. 6g zonden, en haare ftraffen te verloflen, om ons te heiligen, en zalig te maken : maar vermits het te vergeefts was van de zonden ontflagen te worden , als wy ons op nieuws in de zelve zouden inwikkelen, zoo is hy ons niet alleen eenen verloffer 5 maar ook eenen leeraar, en voorbeeld geworden ; en wat heeft hy ons al geleert ? Waar in is hy ons voorgegaan ? Hy heeft ons geleert verzaaken aan de begeerlykheid der oogen, aan de be~ geerlykheid des vleefchs, en aan de hooverdy des levens, die ons tot de liefde deezer bedorve wereld trekken : hy heeft ons van deeze verzaaking een voorbeeld gegeven in zyne vrywillige armoede, zuiverheid, gehoorzaamheid, oodmoedigheid, en andere uitnecmende deugden, die hy heeft geoeffent. Hy leert ons, en gebied ons maatlglyk te leven ten opzigt van ons zeiven; rechtvaardiglyk ten opzigt van onzen naaflcn; en godvrugtiglyk ten opzigt van God : maatiglyk ten opzigt van ons zeiven, met ons te zuiveren van alle befmetting des vleefchs , ende des gheefts (k) maar de werken (£) 3. Cor. 7. t» li  $q Wapenhuis der Geloovigen des vleefch zyn openbaar, de welke %yn hoerery, onreinigheid, oneerbaarheid, onkuifcheid, afgodery , tooyery , vyandfchappen, kyvagien, njdige vervolgingen , gramfchappen , ftry■dingen , tweedragten , feblen, nydigheden, doodjlagen, dronkenfchappen , brafferyen , en deereer gelyke. (I) Wel aan dan, allerliefïïe! vermits den nagt ( des heidendoms , in welken onze voorouders voortyds dwaalende van d'eene ongeregeltheid vielen in d'andere) is voorgegaan, ende den dag (wanneer pns het godlyk licht der openbaaring is verfchenen) is genaadert, laat ons ■weg-werpen de werken der duijiernis, en aandoen de wapenen des lichts. Laat ons als in den dag eerbaarlyk wandelen (m) wandeltin den gheefi, en gy zult de lujien des vleefchs niet volbrengen (n) weet gy niet, dat uw lighaapz Chrifius leden \ynf (o) Maar die Chrijio toebehooren, hebben hun vleefch gtcruift met de fouten, en kwaade luf- ten. (/) Gal. 5. (jn) Rom. 13- t- 12. In) Gal. s. f. 16. (0) 1. Cor, 6. jM».  of Leerredenen. jl [ten. (p) Daarom verfierft uwe leden, | die op d'aarde zxyn. (a) Ten tweeden onzen Godlyken meefj' ter leert ons reg tv aardiglyk leven ten (i opzigt van onzen naaften, hem niet I benaadeelende nog in tydelyke goederen door dievery, woeker, bedrog i in koophandel, onregtvaardige proccffen, gcweldenaryen, en andere belediging nog in zynen goeden naam, i of eer door agterklap of laftcring : nog in zyn lighaam of gezondheid door doodllag ,"kwetfmg , of vergifting &c, nog in zyne ziel door de verergernis, of met hem tot de zonden te brengen : in tegendeel met liefde des broe< derfchaps malkanderen liefhebbende ; met eerbiedigheid malkanderen v.oorkomende ; met zorgvuldigheid niet traag, met den gheeft vierig, den Heere dienen: de, door de hope blyde, verduldig in kwelling , in 't bidden neer/tig; den nood der heiligen ter hulp komende, geerne herbergende : zegentze die u vervolden , zegentz^e, nog wilt hun niet vervloeken : verblyd u met den blyden , weent C/0 Gal. 5. f. 24. C?) Colof. 3. f, F,.  7& Wapenhuis der Geloovigen weent met den weenenden ; een gevoe' len met malkander hebbende ; geen hoog gevoelen hebbende ; maar met den oodmo.edigen u voegende. Wilt niet wys {yn by u welven : niemand kwaad voor kwaad honende, bezorgende goede dingen , niet alleen voor God, maar ook voor alle menfehen. Is dat het weezen mag, r^po ver in u is, met alle menfehen vrede hebbende : niet u {elven wreekende, myne allerliefjie ,• maar wykt aan de gramfchap : want'er is gefchreven : my komt de wraak toe , en ik 7Kal 't vergelden, zegt den Heer. Maar indien uwen vyand honger heeft, fpyji hem : indien hy dorft heeft, geeft hem te drinken ; , want dit doende ruit, gy vuurige kooien vergaderen op {yn hoofd. Wilt u niet laaten verwinnen van 't kwaad ; maar verwint het kwaad door 't goed. (r) Betaalt een ïgelyk 't gene gy fchuldig {yt; wie gy fchatting fchuldig zyt, geeft hem fchatting; aan wie tol, geeft hem tol; wie vreezee, geeft hem vrceze; aan wie eer, bewyfi hem eer .... • en wat gebod'er meer is , dit CO Ad Rom. 12,  of Leerredenen. 73 dit word in dit woord begrepen f gy ruit uwen naafien liefhebben gelyk u zelyén. (s) Daarom doet u zalven aan als uitverkorene Gods heiligen, en beminden 't ingewand van barmhartigheid , goedertierentheid, oodmoedigheid, zedigheid, verduldigheid, verdragende malkanderen, en kwytfcheldende ; indien'er imand tegen een ander eenïge klagten heeft : gelyk den Heere ul. heeft 'kwytgefcholden; doet gyl. ook aldus, (t) Eindelyk godvrugtiglyk teil opzigt van God : hierom zegt hy door zynen Apoftel (u) alles, 't gene gy doet, 't zy door woorden, of werken , doet alles in den naam ons Heeren Jësu Christi , God en den Vader door hem bedankende. En wederom (v) 't zy gy eet, 't zy gy drinkt, of iet anders doet, doet het al ter glorie Gods. Chriftus onzen godlyken Leermeefter dc wet der natuur nog meer in 't bczondcr uitleggende, en betreklyk op CO Ad Rom. 13. CO Colof. 3. £.12. en 13. CzO 1. TheiT. 3- fr< *.7? CÓ 1. Cor. 10. f. 3 u  7.4 Wapenhuis der Geloovigen op allerlei 11 ach van menfehen zegt door den zeiven Apoftel wegens de onderdaanen tot hunne overften, cn wegens de kinders tot hunne ouders : alle {iele ryy aan overheid onderdaanig daarom weeft onderdaanig. van noods wegen ,• niet alleen om de ftraf; maar ook om 't gewis, of confeientie. (w) Gy knegten weeft in alles onderdaanig uwe vleefchelyke heeren, niet fchoon voor d'oogen dienende als de menfehen behaagende ; maar in eenvoudigheid des harten God vreerende : alle 't gene gy doet, werkt dat uit ter harte, als voor den Heere en niet voor de menfehen, ■weetende, dat gy van den Heer den loon der erfvenis {uit ontfan^en. (x) Wegens de heeren tot hunne knegten, of overften tot hunne onderdaanen Zegt hy : en gy heeren doet hunlieden defgelyks, agterlaatende de dreigementen ■' weetende , dat den neer van hun , en van ulieden in den hemel is , en dat'er by God geen uitneeming van per{oonen *s' (j) Wegens de ouders tot hunne kin- O) Ad Rörri. 13. (*) Ad Coloff. 3. 00 Ad Eph. 6. f- 9-  pf Leerredenen, tfg jkinders : gy vaders wilt uwe kinders niet verwekken tot gramfchap (zj maar voedze op in onderwyring, en Jiraffing des Heeren (aa) en wegens de getrouwden tot elkandercn : gy vrouwen weeft uwe mans onderdaanig, gelyk het behoort in den Heere : gy mans hebt uwe vrouwen lief, en wilt niet bitter zyn tot haar (bh) 't houwelyk zyy eerlyk by een igelyk, en 't bedde zy onbefmet; want God zal de hoereerders en overfpeelders oordeelen. (cc) Maar vermits het niet genoeg is, wel tc beginnen , ja eenigen tyd zyne pligten te hebben gekweten, en de deugden te hebben geoeffent, zoo zegt hy : maar goed doende laat ons niet bezwyken ; want 't zyynen tyde zullen wy maeien zonder ophouden. Daarom ter■Wyl wy den tyd hebben, laat ons goed doen tot een ider maar aller mee ft tot de huisgenoten des geloof, (dd) Ziet hier de voornaamfte geboden van . ! i| WH (z) ColofT. 3. O?) Ad Ephef. 6. b~) Ad ColofT. 3. Cf O Ad Hs.br. 13- t- 4- idd) Ad Gal. 6. f. 9. en 10,  y 6 Wapenhuis der Geloovigen van de wet der natuur, die onzen Menfchgeworden God door zyn voorbeeld, leering, en gebod heeft vernieuwt : doch, vermits hy behalven deeze ook andere geboden aan den menfch heeft opgeleit, B. V. van vaftelyk te gelooven alle, 't gene hy heeft geopenbaart, en door zyne bruid de H. Kerk heeft voorgehouden om te gelooven, en meer andere foortgelyke, zoo is 't blykelyk, dat men de wet der natuur niet kan volkomentlyk onderhouden, ten zy men 't waar geloof, en geopenbaarden godsdienft aanvaard, en volgens den 'eifch, of wetten van den zeiven zyn Teven fchikt, zoo draa men den zeiven kent, of kan kennen : dus is men ook verpligt aan Chrifti kerk oprechte eerbiedigheid, en gehoorzaamheid te bewyzen; want Chriftus (ee) zegt : die de kerk niet zal gehoort hebben , die zy u als een heiden of tollenaar : dat is; zoo wie aan de overften der kerk niet zal hebben willen onderdaanig zyn, dat hy door den kerke- ( dér de Leerreden Bewyzende uit de wederlegging der dwaalingen , dat'er zekere daaden uit hunne natuur goed, of kwaad zyn. V^ce qui dicitis malum bonum , & bonum malum : ponentes tenebras lucem, ö* lucem tenebras. Isai^e 5. f. 20. Wee u, die het kwaad goed noemt, en het goed kwaad : Hellende de duifternilTen het licht, en't licht de duifterniffen. X K hebbe ul., A. A., reeds in myne voorgaande Leerreden voor oogen beginnen te ftellen de zielverdervende fyftheemen der valfche philofophie van deezen tyd wegens het goed, en 't kwaad: wy zullen nu voortsgaan, ul. in deeze Leerreden doende zien hunne ongerymde gevoelens, en kering wegens den oorfprong der zelve. T'is welwaar, dat hunne dwaalingen zoo grof zyn , zoo buitenfpoorig , en zop aanloopende tegen alle rechte redens ,  of Leerredenen. 79 deris, dat'ze meer verdienen iri ftilzwygentheid verfmaad, als door redenen wederlèit te worden. In eene eeuw, wanneer de zeden nog in't algcmein zoo zeer niet waarert bedorven , wanneer den gheeft van nieuwigheid het verftand nog niet had bctoovert ; wanneer de rede door de nevels der vrygeeftery nog niet was verduiftert, en wanneer de driften door 't geloof, en door den Godsdienft nog wierden geftremt, in zoo eene eeuw was't' niet noodig, tyd en papier te verkwiften in 't wederleggen deczer dwaalingen : zy zouden zig zeiven genoeg hebben wederlèit door haare uitzinnigheid. Eene algemeine verontwaardiging tegen haare uitvinders was haaren loon , en eenen rechtvaardigen haat tegen die werken der duifterniflfen Was geheel haar uitwerkzcl. Maar in de eeuw, die wy beleven, in eene iceuw. -wamieei ^eene uwcuuuijd iuu ongchoort, geene buitenfpoorigheid i zoo fchreeuwend , geene ongerymtI heid zoo verbaazend is, of zy vind 1 by veele eenen vryen toegang ; in eene i eeuw, die zoo bezeten is met den gheeft van uitzinnigheid ende ver- dwelmt-  flo Wapenhuis der Geloovlgen dwelmtheid, dat'ze alle de paaien van welleventheid , en eerbaarheid te buiten gaat, ja tot zoo eenen overdaad van bedorvendheid is gekomen, dat men met recht aan haar mag toevoegen de woorden Van 't Boek der Schepping (d) alle vleefch had \jne wegen bedorven op de aarde , in zulke tyden mag men niets onaangeraakt laaten voorbygaan; maar alles, zoo veel mogelyk is, wederleggen,'t géne die algemeine verleiding zoude konnen voltrekken, of behulpzaam zyn. Wy zullen dan tegen de dwaalgeelten van deezen tyd bewyzen, dat het verfchil tulfchen de deugd, en de fout nog door 't verdrag des volks, nog door de wet der opperoverften, nog door de wyfmaaking der ftaatkundige is ingevoert. Gelyk het rigtfnoer, naar 't welk de vrygeeften hunne fyftheemen wegens de natuur van 't zedelyk goed, en kwaad hebben gebouwt, hunne ongeregelde driften waaren, die zy zogten te begunftigen; aldus waaren 't ook de zelve, die hun zoodanigen oor- fprong 00 Gen. 6. f. 12,  ó/ Leerredenen. cl -rprong van 't verfchil tuffchen 't goed:, en kwaad dede verzieren, die met het involgen der zelve konde beftaan. Hobbes verzierde den eerften , of natuur*lvken ftaat van den menfch dufdaanig, dat in den zeiven den menfch niet tot het genootfchap; maar tot den oorlog tegen eikanderen geboren is, dat een ider recht had tot alles , om 't zelve 't zy door gewelt, 't zy door bedrog te bekomen; want, zegthy, vermits den menfch van God of de natuur geene onnoodige kragten, of vermogens heeft bekomen, zoo laat het recht der natuur toe alles te doen, 't gene men kan; en zyne kragten of vermogens te gebruiken om alles te doen; 't gene hem voordeelig is ; en vervolgens niet alleen om zyn leven te bewaaren, maar ook vermaakelyk over te brengen , en ten dien einde andere menfehen te dooien , en hun goed te rooven. In deezen ftaat was volgens hem alles geoorloft, en onverfchillig , en't was alleeI nelyk door de borgerlyke wetten ge~ fchied, dat iet goed, of kwaad is geworden ; want, vermits in den gemelden ftaat een algemein diforder plaats had, en niemand meer van zyn leven F ve*  fli Wapenhuis der Geloovigen verzekert was, zoo hebben de mett* fchen zig verpligt gevonden met malkander een verdrag te maaken , waar door zy zig hebben verbonden zommige dingen te doen , en andere agter te laaten, waar uit zyn gefproten de horgerlyke wetten gemaakt door overften daar toe verkozen, zoo dat alle het gene zy gebieden, goed is, en 't gene zy verbieden, kwaad is, wat het ook mag weezen. De wettige koningen, Zegt hy (£) maaken door hun gebieden rechtvaardig, 't gene ryy gebieden, en. 7Ky maaken onrechtvaardig, 't gene rjr verbieden. Om dit fyftheem te wederleggen, is 't maar noodig aan te wyzen de ydelheid van den grondflag van 't zelve. Hobbes zegt, dat het recht der natuur toelaat alles te doen, 't gene men kan; mits den menfch van God of de natuur geene onnoodige kragten of vermogens heeft bekomen. Maar wie heeft hem geleert, dat de vermogens en kragten, die God ons heeft gegeven , zouden onnoodig zyn, als men niet (Jf) In Lib. de Cive Cap. 12.  of Leerredenen. 83 friet alles mogt doen, 't gene ons versmaakelyk , of voordeclig is ? Zyn de pogen onnut om te zien 5 om dat men geene onccrlyke voorwerpen mag aanifchouwen ? Zyn de voeten onnoodig; jom dat men'zc niet mag gebruiken, lom naar plaatzen van vuil vermaak te !gaan? Is de tong te vergeefs ; omdat itnen God en zynen naaften niet mag llafteren ? zyn de handen onnut; onl dat men'ze niet mag uitfteeken tot 011:rechtvecrdig goed, tot moorden en 1 branden? Is 'tverftand van den menfch onnoodig; om dat het geene wanfehepfels van leeringen mag voortsbrengert ïelyk Hobbes ? wie heeft ooit dufdnaaige ongerymde redenen gehoon? Al :nag den menfch zyne kragten ende Irermogens niet misbruiken tot het gene iegenftrydig is aan de rechte reden, sy zyn nogtans zeer nuttig tot het gene 4 sloor de zelve word voorgefchreven, of toegelaaten. Zal milfchien onzen philofooph zeggen, dat het gebruik der oogen tot het leezen van goede ooeken, het gebruik der handen . toi aet uitreiken van almoeffen, het georuik van zyne tong tot den lof vanGod , en goede onderwyzing van zy-> F 2 iiëd  $4 Wapenhuis der Gètöovlgen nen .naaften onnut zyn ? Dat onzen philofooph ons eens gelieve te zeggen, of den menfch het gemaakt verdrag kan breeken of niet : heeft hy die magt niet? Hoe gefchied dit dan zoo dikwils, ja dagelyks onder de menfehen ? Heeft hy de magt om dit te doen ? Zoo heeft hy'er dan recht toe volgens de leering van Hobbes : hy fpreekt zig zelvcn dan tegen, als hy van eenen kant zegt, dat den menfch recht heeft tot alles, het gene hy kan doen; om dat die natuurlyke magt hem niet te vergeefts is gegeven : en als hy van den anderen kant zegt, dat den menfch is verbonden zig aan 't gemaakt verdrag te houden. Dat onzen philofooph ■dan weete, dat gelyk den menfch geene andere oogennoodig heeft, om goede; en andere om kwaade dingen te zien, hy ook aldus geene tweeërlei magt noodig heeft tot het goed, en tot het kwaad ! vervolgens dat het de zelve magt is, te weeten zyne vryheid, Avaar door hy goed, en waar door hy kwaad doet. Den menfch mag die magt geenzins misbruiken tot het kwaad; maar is de magt hierom onnoodig? Dat men de oogen tot geene oneerbaare voor- wer-  of Leerredenen. 0*5 werpen mag misbruiken, volgfer hier uit, dat de oogen onnut zyn, of dat men blind is P T' is daarenboven tegenftrydig aan de reden, dat den menfch niet zou gefchapen zyn tot het genoodfchap ; immers de veelvoudige noodwendigheden van den menfch; de natuurlyke liefde van de ouders-tot hunne kinders, van de kinders tot hunne ouders; de algemeine begeerte om onder de men• fchen, en niet in eene afgefcheide wili dernis te wöonen, geeven ons dit genoeg te kennen. Dit bekent Cicero (f) ! zeggende : dat de menfehen geboren 7yyn voor malkander, om d''een d''ander voor* i deelig te konnen 7yyn : hier in moet men 't geleid der natuur volgen, de gemeine I belangen in 't gemein brengen, en door 1 wiffeling der dienfibewyrjngen met te gee1 ven en te ontfangen, 700 door de konfi ten, ah door de hulp en ~yn vermogen het genoodfchap der menfehen met elkan1 der te verbinden. Maar hoe kan'er eenen ftaat geweeft: , zyn, in den welken alles onverfchillig was ? CO Lib, ï. de officiis,  86 ' Wapenhuis der Geloovigen •was? Iri den welken den doodflag, de dievery, het overfpel, en diergelyke fchelmftukken van eenen den zeiven rang waaren met de menfchlieventheid, getrouwigheid, regtvaardigheid, en foortgelyke deugden ? Als dit zoo was, zoo zoude dan den wetgever de eene zoo wel als de andere hebben konnen gebieden, en de eene zoo wel als de andere verbieden : maar wat redenen kan doch den wetgeever gehad hebben van de eene meer te verbieden als de andere? Geene voorwaar ; want alles, zoo onderftelt word, was onverfchillig. Die wetten zyn dan op geene redenen gegrond, nog zyn inccr tot het gemeine beft dienftig, dan als of zy1 er niet waaren : die wetten zyn dan onnut, cn van geene waarde. Gy zult mhTchicn zeggen : er waaren eenige daaden, B. V. den doodflag, het overfpel, de dievery, die voor \t maaken der wetten uit hunne natuur aan 't gemeine beft naadeclig waaren, gelyk'cr andere, als B. V. de liefde, de rechtvaardigheid, de goede trouw &c. er aan voord eelig, ja noodzaakelyk waaren, en dat'ze daarom de eene verboden, en de an- de-  of Leerredenen. 8/ dere hebben geboden; welke wetten I de onderdaanen om 't gemaakt verdrag :fchuldig zyn te onderhouden. Maar wie ziet niet, dat dufdaanige antwoord :anders niet als een woordenfpel is, en ieene ongerymde tegenftrydigheid in zig behelft ? Waaren den doodflag, ' overfpel, en zoortgelyken voor het maaken der wetten uit zig zelve naafdeelig aan 't gemeine beft, en aan 't Jgenoodfchap; waaren in tegendeel do menfchUeventheid, regtvaardigheid, en diergelyke aan 't gemeine beft, en i't genoodfchap uit hun zelve voordee- j lig, hoe konnen zy dan onverfchillig zyn geweeft ? Waaren de eerfte naa- :ideelig, en de andere voordeelig; ja anoodzaakelyk aan 't gemeine beft, en t't genoodfchap, zoo waaren er geene wetten noodig, om de eene goed, en 1de andere kwaad te maaken. Wederom : van waar komt die ver- ! bintenis van aan 't gemaakt verdrag, of aan de gemaakte wetten onderdaainig te zyn; indien alles voor de zelve ^onverfchillig was ? Komt dit van de tgenen, die dit verdrag maaken? .?Komt .dit van den wetgever, of van ;de onderdaanen? Niet van degenen, di§  88 Wapenhuis der Geloovigen die dit verdrag maaken : want zy konnen dit verdrag naar hun goeddunken wanneer zy willen, wederom breeken $ vermits zy die verbintenis naar beliefte konnen wegneemen, gelyk'ze die naar beliefte hebben geilek : wie immers verbind hun die verbintenis telaaten, daar hun niets heeft verbonden de zelve te hellen? Niet den wetgever : want van wie heeft hy de magt om de onderdaanen te verbinden de wetten te onderhouden; indien alles onverfchillig was? Miffchien van de onderdaanen? Zy konnen dan de zelve naar beliefte herroepen, en wederom intrekken, gelykze de zelve willekeurig hebben gegeven. Was dan alles onverfchillig ? Zoo was het ook onverfchillig het verdrag te breken, en aan de wetten niet te gehoorzaamen : het verdrag en de wetten verbinden dan niet; veel min konnen zy iet goed of kwaad maaken. Maar ó ongcloovigen! ter goeder trouwe : is het door de roenfchelyke wetten dat alles goed of kwaad word? Zoo hangt het goed en kwaad dan af van de willekeurigheid van den wetgeever : als dan deezen ge--  of Leerredenen. ftgj gebied, dat wy God zouden haaten, onze ouders onteeren, ondankbaar zyn aan onze weldoenders, de eerloofte driften involgen, fteelen, en rooven, moorden, en branden, zullen alle deeze mifdaaden zoo veele deugden weezen. ö uitneemende keringen van onze philofoophen! de op^ 1 ....tl n 1,„1,U„., Jn« -niat-a Am- Imn I UeiVOVlLCll ncuucn Liau uai. Iivers toe verbind : neen, zy zyn in gcener wyze ivers in verbonden ten opzigt van hunne onderdaanen; aangezien de wetten van hun gemaakt hun niet verbinden (dit leert Hobbes (d) zeiver, als hy zegt, dat alle het gene den vorft doet, onftrafbaar is , en aan de wetten der ftad geenrins verbonden is ) of ten minllen zy konnen alles voor hun goed maaken , of hun alles toclaaten, t welk voor hunne onderdaanen verboden, en kwaad is : de » oppervorftéh konnen dan in gevolg van I die kering het willekeurigfte gebied, Ien de alkrwreedfte dwinglandy over hunne onderdaanen oeffenen ; zy konnen hunne goederen, op wat wyze het 00 Lib. de Cive Cap. 4, §. 12, en i4i  gö Wapenhuis der Geloovigen het ook zy, rooven, hunne kinderen tot flaaven maaken, hunne huisvrouwen misbruiken, hunnen godsdienft verftooren, door branden, en moorden alles verwoeden; en dit alles zullen oeffeningen van deugden voor hem weezen. ö gewaande philofoophen, geelfelen der wereld ! Eindelyk, indien'er in den eerften ftaat, waar in God den menfch heeft gefchapen, alles onverfchillig was, hoe konden'er dan zoo veele wanorr ders heerfchen ? Zyn miffchien deeze onverfchillig? Maar zoo deeze ook onverfchillig waaren, wat was het noodig de zelve uit den weg te ruimen ? T was dan ook onverfchillig, en in gevolg onnoodig een algemein verdrag te maaken, om deeze te doen eindigen. Maar hoe konden zulke wanorders gezeit worden onverfchillig te zyn aan 't genoodfchap , 't welk er zoo zeer door ontruft, en beledigt, ja met zynen ondergang gedrcigt wierd? 'T gene aan iet anders naadeelig is, kan'er niet onverfchillig aan gezeit worden. In een woord : indien het noodig was een verdrag te maar ken, om de algemeine wanorders van die»  of Leerredenen. Of dien gewaanden ftaat, in welken ider recht had tot alles, te keer te gaan, zoo heeft God den ftigter des genoodfchaps de zelve nooit toegelaaten $ maar als aan dit genoodfchap tegenftrydig altyd verboden : dus was alles niet onverfchillig voor dit gewaand verdrag. Wel hoe Hobbes' zult gy dan God, die het goed order der zaaken weezentlyk, en noodzaakelyk lief heeft, als eenen vriend, ja uitvinder van verwarringen betigtcn ? Zult gy de eeuwige wysheid van onvoorzigtighcid , of onweetentheid befchuldigen ? Konde miffchien zyne almogenthcid, of wilde zyne oneindige goedheid geenen anderen ftaat ftigten als dien, van wiens gronden de verwarringen een weezentlyk gevolg zyn ? Weeft befchaamt gewaande menfchelyke wysheid! bekent uw fchuld oprekte dwaasheid den Schepper te hebben gelaftert in zyne werken, om hem quanfuis in de zelve te verbeteren. Spïnoza (e) de voetftappen van zynen meefter Hobbes intredende, zegt al- CO TraÊt. theol. polit, Cap, i■> gelyk den wyzen een opr> perrecht heeft tot al het gene hem r> de reden voorfchryft, en om te ler, ven volgens de wetten der reden : » aldus heeft den onweetenden, en » drifageri menfch een opperrecht j, tot al het gene de begeerlykhcid m hem.ingeeft, en om te leven naar » der zeiver wetten. Het natuurlyk » recht is dan niet bepaalt door de » reden; maar door de begeerlykheid, „ en. door de magt. Alle het gene n den menfch overweegt zynde onder n 't gezag alleen der natuur zal oorr> deelen hem voordeelig te zyn, 't ■n zy hy dit oordeelt door 't licht der r, reden , 't zy door 't gewelt, of hert vigheid der driften, hy heeft een „ natuurlyk recht om dit te verlan*> gen, en het hem op wat wyze het „ ook zy, door gewelt, door be„ drog, door lineeken en bidden, of m eindelyk door eenigen anderen midy, del, die hem den gemaklykften zal zyn , te bezorgen \ hy heeft vervolr, gens recht om dien als vyand te be^4, handelen, die hem belet die te voldoen &c. N al is dat hy fomtyds met Hobbes het regt des verdrags, of  of Leerredenen. 93 t>f overeenkom!!. Ichynt valt te {tellen, nogtans zegt hy (f) in gevolg van zyn fyftheem : >- die imand iet be* looft, berooft zig niet van zyne na„ tuurlyke m.igt; dus berooft hy zig *> ook van zyn recht niet. ... Vervoln gens indien hy tegen zyne belofte » kan doen, hy doet het met recht; « nog den genen zoo magtig niet is, » heeft reden van klagen over 't bree„ ken van zyne beloften; Nvermits r> men niet kan klagen 4' dat een ander n door 't recht der natuur iet doet. y> Hier uit blykt, dat volgens Spinoza alle recht in de begeerlykhcid en in de magt beftaat, en dus volgens hem verfchilt het recht van den menfch niet van 't gene. van eenen Sperwer , als hy eenePatrys verfcheurt, of van dat van den wolf verllindende het fchaap : maar wat is dit anders als alle recht en wetten te niet doen, en den eenen menfch eenen wolf van den anderen maeken? Wat is dit anders als aan den vorft de geeffels in de hand geeven tegen zyne onderdaanen, en aan CO Cap. 2. |. 8,  94 Wapenhuis der Geloovigen aan de onderdaanen de wapenen aan» bieden tegen de overften ? Wat anders als van de wereld een flagveld van wreedheid, en bloedftorting, ja eene hel van verwarring en grouwelen maaken ? Den wyzen man handelende van de godloozen van zynen tyd, doet ons in hun befpeuren de zelve gevoelens van onze hedendagfche philofoophen. Zy hebben gereit denkende by zig zelven zegt hy (g) niet rechtelyk : klein en met verdriet is den tyd ons Ie* vens, en daar is geene verkoeling in des menfehen einde, en niemand is'er bekent, die van der hellen is wedergekomen .... Daarom laat ons de tegenwóordige goederen met genoegten, en de fchepfcls fnellyk als in de jongheid gebruiken. Laat ons met den bejienwyn, en welriekende falven ons opvullen , en dat de bloem des tyds ons niet voorbygaa. Laat ons cranfen van rooien draagen, eer zKy verflenzen : dat'er geene beemd zy , daar den overdaad onz^er •wellufiigheid niet doorgaa : dat niemand van ons uitgefloten zy van onze over¬ ig} Sap. 2- Jf' *• en volgende.  ■ of Leerredenen, 9£ li everdaadige wellufitigheid : laat ons i oreral de teekenen onzer blydfchap ag\ \ terlaaten ,* want dit is ons deel, en ons ' J lot. Laat ons den armen rechtvaardigen . I verdrukken , en de weduwe niet fpaaren , nog den ouden man : laat ons ook geen eer bewyzen aan den gryzyaard van hooge jaaren. Dat onze fierkte de wet , , van het recht zy ; want wat zwak is , i dient nergens toe : daarom laat ons den i rechtvaardigen bedriegen ,* want hy is ons onnut, en tegenftrydig aan onzKe werken, en hy verwyt ons de zyonden der wet, i en hy maakt tegen ons berucht de zyonden . onzer leeringe. Wy willen ons in dit . godloos en oproerig fyftheem te verydclen niet langer ophouden; mits het reeds te vooren wederlèit is, en - ; zyn eigen genoeg verydelt : wy gaan , jdan over tot het onderzoek van 't ge. ine van Mandeville den autheur des . lboeks la fable des abeilles. ■ I Deezen houd ftaan, dat de menfehen ,,. jtot het genoodfchap niet zyn geboren, dat het volk zig het onderfcheid tuf, ifchen de deugd, en de fout heeft laaten wysmaaken door ftaatkundigen, „ de welke over hun zoekende te heerlichen, zig van dit onderfcheid hebben be*  9 6 Wapenhuis der Geloovigeh bedient, om'ze in genoodfchap te ver» gadercn , en aan zig te onderwerpen $ dat de menfehen zommige daaden hoorende pryzen, en andere veragten; eenige als noodzaakelyk aan 't genoodfchap hoorende verheffen, en andere als naadeelig verwerpen, door deeze gclegentheid zig van zommige een denkbeeld van goed, en van d'andere een denkbeeld van kwaad hebben ge* Vormt; of de zelve van de vorflen te voor en verziert zynde hebben aangenomen. Maar wat bewys brengt hy'er van by ? Hy moeft ons den eerften vorft aanwyzen, die hun op deeze wys in genoodfchap heeft vergadert : in wat eeuw, in wat land is dit eerft gefchied ? Wat vorft heeft hun dit .onderfcheid van goed en kwaad eerft geleert ? De volkeren van de. vroegfte eeuwen hebben niet ontbroken de gefchiedeniffen van minder gewigt in de jaarboeken aan te teekenen : dus heeft Moyfes ons in fchrift agtergelaaten, wie den eerften eene ftad heeft gebouwt, wie eerft onder de tenten heeft gewoont, wie het harpen en orgelfpel heeft uitgevonden, wie den eerften frnid, en ko-  ■ of Leerredenen. Ojr koperflager is geweeft, en zoo voorts. Hoe zoude'er dan niemand gepeift hebben den uitvinder van zoo eene merkwaardige zaak als de zedekonft ïs, aan de gedagtenis van de volgende eeuwen over te leveren ? * _ Maar hoe kennen zelf de kinders dit onderfcheid, zonder dat hun imand dit heeft geleert ? Hoe hebben alle vol- ikeren dit aangenomen, en hoe komt het, dat zy dit niet veranderen, als by hun de ftaatkunde is verandert? Hoe hebben zig de wyzen en verftan- iüigen dufdaaniglyk laaten bedriegen? Waarom hebben de volkeren, als zy i ?t jok hunner vorften afschuddeden, .zig van dit jok, 't welk hun zoo «fterk kluifterde, ook niet ontmaakt ? ii Hier op moeft Mandeville ons eenige [(voldoende antwoord geeveft : hy moeft i Dns dit uit de gefchiedboeken doen : begrypen ; of men zal zyn fyftheem even gemaklyk, eri met meerder reden loochenen, als het van hem is verziert geworden. Dat hy ons ein- t delyk eens zegge , of die ftaatkundisj gen aan 't volk redenen toonden, of i niet, waarom zy zommige daaden, |°ldie zy fouten, of kwaad noemden, G ver*  g3 Wapenhuis der Geloovigen Verbonden waaren agter te laaten, eil andere, die zy den naam van deugden gaven, op tyd en plaats, en andere omftandighcdcn verpligt waaren te oeffenen. Toonden zy dit alles met bondige redenen? Welke konden deeze zyn, ten zy om dat de wet der natuur of rechte reden dit voorfchreven ? Want niet elkanders bezondere noodwendigheden of voordeden, die A\t vpreiffchen. konnen die redenen zyn; mits de wet der natuur, of fechte reden uitgefloten zynde, er geene verbintenis, ja zelfs geene betaamelykheid kan betoont worden, om door 't agterlaaten van zommige daaden, en door 't oeffenen van andere daar aan te voldoen. Zal miflehien het belang des genoodfchaps deeze reden zyn? Neen; want mits onderftelt word, dat die flaatkundigén de deugden , en fouten verziert hebben, om de menfehen in genoodfchap te verzamelen, zoo kan het voordeel des genoodfchaps de reden niet zyn, waarom die daaden deugden zyn, die tot haar voordeel zyn, en de genen er aan tegenftrydig zyn, fouten zyn. Maar laat de noodwendigheid, of het  óf Leerredenen, Ag i:het voordeel des genoodfchaps die re» ; den geweeft zyn : dan moeft men ten zeiven tyde hun de verbintenis hebben getoont van 't voordeel des genoodfchaps te bctragten , en aan haare noodzaakelykhcden te gemoed te .komen : waar uit zal men dit bewy;zen ten zy door de rechte reden , of uit de wet der natuur? Hier uit blykt wederom, dat de menfehen tot het igenoodfchap zyn geboren , en dat de verbintenis tot het zelve uit de Avct der natuur voortsvloeit. Wat konde het immers aan de ftaatkundigen baaien aan imand voor te ftellen zig by ■ii andere in genoodfchap te vervoegcnl ter oorzaak van de hulp en trooft, die den eenen van den anderen kond;: genieten, ten zy men óok aantoonde ie verbintenis van niet alleenelyk malkander niet te benaadèelen (*'t welk Süiten 't genoodfchap zoo niet konde gefchieden) maar ook elkander behulpzaam te zyn ? Dit konde m en liet toonen uit een bedekt verdrag lë'r genen, die zig in 't genoodfchap I vervoegen ; mits'er ook moeft getoont I worden , waar uit die verbintenis van ' t verdrag niet te breken voortfpruk ; G 3 dee-  ïOO Wapenhuis der Geloovigen deeze verbintenis kan niet als uit de I «,Pt Apv natuur haaren oorfprong nee- men, nog bewezen worden, tut ae welke dus het goed , en 't kwaad haaren oorfprong neemen. Zal men miifchien zeggen, dat die llaatkundigen die verbinteniflen zonder eenige gewigtige redenen aan 't volk hebben ivvs gemaakt? Zoo heeft hun dan het licht der rechte reden hier van overtuigt : want wat waarfchynelykheid, dat de verftandigften zoo wel als de botften, en eenvoudigftcn daar aan zouden hebben geloof gegeven, en de geleertflen der laatere tyden dit bedroe nooit zouden hebben ontdekt, en aan 't volk kenbaar gemaakt ? U| cero was zoo overtuigt, dat het ver-j fchil tuffchen 't goed en kwaad uit haare natuur zeiver voortskwam , datj hy die voor dwaazen aanzag, welke' zig lieten voorftaan, dat het maar in 't gevoelen der menfehen beftaat; want (h) zegt hy : » het gemein be»•> grYP doet ons de zaaken kennen, » en heeft'ze in ons gemoed begon-i nen i CA) Lib. i. de Leg,  - of Leerredenen. for » tien, dat de deugd gelegen is in't ï gene eerlyk is, en de fout in't gene I leelyk is. Doch 't is eene dwaas- |».heid te mynen, dat dit alles maar > in 't gevoelen beftaat.» Onzen philofooph zegt voorder, dat Ie fouten algemeine weldaadèn zyn. s dit zoo ? Hoe hebben dan de gebaande ftaatkundigen , als zy de menbhen in 't genoodfchap wilden verga1 leren met hun 't verfchil tuffchen goed n kwaad wys te maaken, hun konen doen gelooven, dat die daaden , ie zy fouten noemden, aan 't genoodbhap naadeelig waaren, dat zy verag\blyk waaren, en dat men "verbonden ps die te fchouwen? Zyn dan algetieine weldaadcn te veragten ? Zyn zy iaadeelig aan 't genoodfchap ? Moet aen'ze vlugten? Hoe konnen zydan j> gemeine weldaadèn wezen? De foum zyn geene algemeine weldaadèn , tn dat zy gelegentheid geven tot eeni' I winft, of ander tydelyk voordeel es genoodfchaps : neen; want zy ' ben in tegendeel een veel grooter naawelaan 't zelve; want zy berooven ' ; zelve van 't geeftelyk voordeel vaii aare litmaaten, 't welk alleen 't zelve waar-,  101 Wapenhuis der Geloovigen waarlyk gelukkig maakt; dit genood-, fchap, die republiek , dit komngryk is immers niet het gelukkigfte, welkers fchatkiften 't befte voorzien zyn , ot welkers litmaaten de rykfte van middelen zyn; maar daar den godsdienft, en de deugden 't meefte bloeien, Onderftelt nog, dat de fouten van. den eenen kant eenig tydelyk voordeel bybrcngen, zy veroorzaaken van den anderen kant nog een grooter naadeel _„„ a~ nïtn wplVe veel meer is gelegen als aan 't lighaam. Ja, als: * „ j„ „„„v oiiVpU/V fl-nntkundlfflvK 1UL11 UC Zitiaiv '~ - - o * -mm wilt overweegen, alleen agt neemen- 1 de op net tyaeiy* ueiaug, i«v^ bevinden, dat, indien'er eenige louten 1 T 11 -,„~,.^ooi;rr r/Tin nïin 't.3 zyn, cue aueeii vuuiui.».H6-i.j" genoodfchap'er nog meer worden ge- I vonden, die aan 't zelve tot naadeel f dienen. Men zal zélfs nauwelyks eene* fout vinden, die, als zy van eenen kantj 't zy aan eenen bezondcrcn perfoonv,i 't zy aan den ftaat eenig voordeel by-JJ brengt, niet van den anderen kant zoo| veel of meer naadeel aan eenen ande-| „„„ „„..r^^r, of -inii dpn ftaat veroor-1 zaakt. De woekerye, de onrechtvcer-1 dige proceffen, het bedrog in den» ° 1 tnnn»■  of Leerredenen. Ï03 koophandel, de dievery, de geweldenary, en andere onrechtvaardigheid zyn die voordeelig aan den eenen ? Deeze voordeden zyn gevolgen van 't naadeel van anderen : word'er iets toegebragt aan de gemeine inkomften door den onrechtvaardigen ? Den befchai digden , of zyne erfgenaamen brengen : des te minder toe aan de gemeine fchatkift. Den overdaad ineeten, drinken, twelluften, kleederen, huisraad, ge» Ibouwen, en zoo voorts al geeven zy j gelegentheid tot raffcher vertier der ; waaren, al zetten zy den koophandel ;rvoorts , al vermeerderen zy dus de algemeine fchatten; nogtans van eenen ; anderen kant dienen zy tot eene allerïgrootfte naadeel der gemeinte; want hoe menigen verkorten hun leven door dien overdaad ? Hoe menigen overlaaden zig met fchulden, die zy niet konnen betaalen, en waardoor zy ook zomtyds hunne fchuldeilfchers in gehrek brengen? Hoe menigen komen'er jdoor tot armoede, en dienen met hunjtie afstammelingen tot overlall: der gemeinte ? Hoe menigen maaken zig on' bekwaam tot den dienlt der gemeinte? ' Wie ziet dus niet, dat het gene de ge» mein*  te>4 Wapenkuis der Geloovigen meinte van den eenen kant wint haar door 't verlies, onbekwaamheid, of overlaft van haare litmaaten van eenen ander-en kant word ontrokken : de fou- 1 ten zyn dan in geener wyze algemeine Weldaadèn; maar in tegendeel gelyk 1 de deugden des volks den algemei- j nen fteun zyn van den ftaat, eti den I fterkften band des genoodfchaps; al- ] dus zyn de fouten als wormen, die 1 de fterkfte kolommen allengskens doorknaagen, en als den rooft, die j de befte yzere ketenen opeeten, en \ eindelyk, deeze verbroken zynde, de magtigfte ryken doen vervallen. Wie ziet nu niet die vreezelyke af- j gronden, de welken onze philofoo-j phen door hunne zoo ongegronde, j als ongerymde fyftheemen hebben gedolven ? Wie ziet die diepe kuilen des verderfs niet, in de welken de j blinde eige liefde, de ongetemde drif- I ten, de ongeregelde begeerlykheid '\ dea menfch zal werpen, indien hy ' tot die fyfthemen overvalt ? Met recht l dan heeft den propheet Ifaias gezeit : Wee ul. , gy die ket kwaadgoed noemt A en 't goed kwaad, /tellende de duifter-\ rüjje het licht, en *t licht de drifter* tlifm ten, de ongeregelde begeerlykheid A\* ArftVmmpn nvprvalt ? Met recht  of Leerredenen. 105 fliffe , feilende het hitter voor het zoet, en 31 roet voor het bitter. Wee ul. , die wys zKyt in uxv oogen, en by u zeiven voorzjgtig. . . Daarom gelyk een* vlam vuurs de fioppel verjlind, en de hitte der vlam haar verbrand ; aldus zal hunne wortel als vonkaffchen zyyn, en hunne fpruiten {uilen als Jiof opgaan ,• want {y hebben de wet van den Heere der heirfchaaren verworpen, en {y hebben de uitfpraak van den heiligen van Ifrael gelaftert (i) wee ook de ongelukkige volkeren, die zig door deeze meefters der bedorventheid laaten verleiden! wee hun, die hunne grondregels aanvaarden, en hunne zedeleer volgen; Want , vervolgt Ifaias, daarom is den toorn des Heeren gefioort op zjyn volk, en hy heeft zKyne hand over 't z^elve uitgejieeken, en heeft het geflagen. Wee die ongelukkige volkeren; want zy zullen de rampzalige vrugten van hunne uitvindingen fmaaken! laat hunne gevoelens by het volk eens plaats grypen : zal dan de goede trouw en rechtzinnigheid onder de menfehen blyven be- CO Ifaiae 5,  ï_o5 Wapenhuis der Geloovlgen beftaan ? Zal de Houwelykfche trouw wel verzekert zyn? Zal in tegendeel dien heiligen band niet haaft verbroken worden, als de liefde begint te verflouwen, als de welluften, of het voordcel die twee philofoophifche hoofddeugden anders vereiffchen ? Waar zal de onderdaanigheid van de kinders tot hunne ouders , en van d'onderzaaten tot hunne overften blyven? Waar de rechtvaardigheid der oordeclen in de rechters ? Waar de barmhartigheid, en nrildaadigheid der ryken tot de armen ? Waar de zorg, om de kinders wel op te voeden in de ouders, die de wereldfche pragt, en de welluften naarjaagen ? Wat heer zal! er van zyne rechten verzekert zyn ? Wie zal'er geruft zyn in de bezitting zyner goederen ? Wat tietcl hoe gegrond hy ook zy, hoe heilig, hoe iterk onderfteunt door de bezitting van veele eeuwen zal de heerfchappyen beveiligen? 33e over al heerflehende philofoophie van deeze vermetcne eeuw zal alles doorbreken; zy zal alles tot proie nemen, de geheiligfte goederen G od toegewyd uit de rechtvaardigfte beweegredenen , uit de billigfte inzigten zullen  of Leerredenen. toj Ilen den voorwerp worden van de geldzugt der alles verflindende philofoophie. De geheiligfte zaaken aan God opgedragen door den uitrerften wil der aflyvigen tot weergave der onrechtvaardige goederen, die aan hunnen ; eigen heer , of zyne erfgenaamen niet J konden herftelt worden, opgedragen tot voldoening voor de ftraf der zon! den, tot dankbaarheid over de ontfange weldaadèn, tot welzyn van hun, cn hunne naakomelingen : opgedra-> ; gen aan den Heer van alles uit dui! zend defgelyke allerredelykfte eindens ' zullen door de geldzugtige philofoophie worden ingeflokt. De armen, weï duwen , en weezen zullen te vergeefts recht vraagen tegen de gene magtiger zyn : of den vorft zal zyne onl derdaanen met eene yzere roede bei' ftieren, en zal ze verdrukken, en zy zullen te ver geefts zugten; of het volk , zal den vorft overheerfchen , en hem de wetten ftellen. De goeden , en welmynenden zullen te vergeefts willen : klaagen : men zal hun ook deezen trooft ontneemen; het vuur, en 't fwaard zal hun den mond floppen. Men zal de deugdzaamen met onver- fchil-  lo8 Wapenhuis der Geloovigen fchilligheid, ja met vermaak zien vermoorden , terwyl men groot belang zal neemen, en moeite aanwenden om de boofwigten te verloflen. Alles zal met rooven, moorden, en branden vervult worden, en een dufdaanigryk zal onder de heerfchappy der philofoophie, eene volkome dwinglandy , eene onverdraagelyke flaaverny, ja eenen zamenvloed zyn van allerlei godloosheid, en buitenfpoorigheden. Wee dan het volk, 't welk afschuddende het zoet jok des Heeren, den onverdragelyken laft van de hedendagfche philofoophifche dwinglandy op zig neemt! doet dan de oogen open ó volkeren der aarde om 't bedrog der gewaande philofoophen of ongeloovigen van deezen tyd, en hunne aanhangers te ontdekken ! houd'ze open om door hunne fchynredenen niet milleid te worden : laat ul. niet blinddoeken door 't masker van vryheid en gelykheid; want 't zyn maar enkele woorden, of eenen herfchenfchim, die zy gebruiken om ul. te verleiden : doch zoo gyl. eens verleid zyt, gyl. zult haafl de kneuzing der yzere roede % en den overlaft des willekeurigfte gebied  of Leerredenen. 109 bied beproeven! laat ul. niet bedriegen door den ydelen fchyn van menfchliev entheid, en gemein beft, die zy voorwenden; want zy zyn bedriegers, welkers valfche woorden als een lokaas zyn om ul. in hunne ftrikken te Vangen! luiftert dan niet naar hunne venynige woorden hoe zeer zy ook uitwendig met den honing van fchoone beloften , en verzekeringen beftreeken zyn : houd ul. ftandvaftig aan den Roomschriftenen godsdienft : luiftert naar ul. herders, die ul. den zelvcn voorhouden, en ftiert'er ul. leven naar: doet ul. gedrag overeenkomen met dat van Chriftus den ftigter van ul. godsdienft : dit doende kont gyl. niet dwaalen, nog kwaalyk doen : gyl. kont aan 't gemein beft niet naadeelig zyn ; in tegendeel dit naar vermogen volbrengende , zyt gy volgens ul. magt voordeelig aan u zelve , aan uwe medeborgers; ja aan geheel den ftaat, tot wiens welzyn het goed van ider haarder bezondere lidmaaten dient. Gyl. dan, 6 koningen ! verfiaat het .* neemt d'onderwyzing aan, gyl- die 't aardryk oordeelt! (k) aanhoort het be- Pf, 2. fr. 10.  ito Wapenhuis der Geloovigen ftierders van provintien en fteden! tot ul. alle is myne fpraak : wilt gyl., dat de volkeren aan ul. getrouw zyn , verwydert niet alleen van ul., maar ook van hun de gewaande philofoophic van deezen tyd. Wat eene zorg "gebruikt men niet om de lighaamelyke peft van het land te verwyderen ? Indien zelfs de perfoonen, die uit een befmet land komen, eene veertigdagfche proef van gezondheid moeten onderftaan, wat is'er dan billiger, wat noodiger, als dat ook de boeken, die uit de landen, of van perfoonen, die met de zedelyke peil van ongcloovigheid, en kwaade zeden befmet zyn, voortkomen, eerft door bekwaam c perfoonen beproeft, o'nbefmet bevonden, en goedgekeurt zyn, eer hun den ingang in ul. ftaa'ten word toegclaaten? Wat is'er noodiger zoo tot ul. eige voordeel, als tot welvaaren van uk volk ? De hedendagfehe philofophrfche peil, en ongeloovighcid is naadeel iger in haare uit werk fels als de lighaamelyke peft ; mits deeze alleen het lighaam befmet, en verderft; maar de eerfte de ziele geeftelyker wyze doet fterven: zy is rafleher in haaren voort- gank,  of Leerredenen. 1ti gahk , en droeviger in haare gevolgen. Aanmerkt dit wel ö vorflen der aarde! neemt'er agt op gyl., die de provinöen beftiert! neemt een voorbeeld aan een der magtigfte koningryken van Europa, aan 't verdrukt Vrankryk! aanfchouwt haare verwoefting, die de bittere vrugten zyn van die verderfelyke philoibphie, die zy in haaren 1'choot heeft gevoed, Felix, quem reddunt alieruipericula cautum, zegt de poët : gelukkig is hy, die voorzigtig word door een anders gevaar of ongeluk : gelukkig die Vorften, die dit venynig ferpent inrmnine ftaaten niet laaten indringen : gei lukkig die volkeren, die het in hunnen fchoot niet willen aanvaarden ïdoch wilt gyl. niet verleid worden, ; houd ul. hart zuiver van zwaare fou[ten; want van de bedorventheid des (harten, en der zeden geraakt men tot de bedorventheid des verflands, tot ! het verlies des geloofs, en tot den afgrond des ongeloovigheids; maar wilt !gyl., dat ul. hart niet word bedorven, dient den Heere in vrees , zegt den koninglyken propheet; want deeze is het lbegin der wysheid, door welke gyl. rtiict alleen vlytiglyk zult bewandelen den  112 Wapenhuis der Geloovigen den weg van Gods geboden; maar ook zorgvuldiglyk vlugten de verkeering , faamenfpraak, en vergiftige boeken der ongeloovigen, welk doende zult gyl- niet alleen u gelukkig maaken in deeze wereld; maar ook in de altydduurende eeuwigheid. Amen. >0 -t&frfh- O OS VIERDE LEERREDEN jBewyzcnde de noodzaakelykheid van eenen inwendigen godsdienft. Dominum Deum tuum adorabis, & illi foli fervics. Matt. 4. y. 10. Gy ruit den Heer uwen God aanbidden, en hem alleen dienen. "'V Erfcheide foorten van verbinteniffen worden'er gevonden van den eenen menfch tot den anderen, die alle op verfcheide redenen gegrond zyn. Er is eene verbintenis van eerbewyzing, behulpzaamheid , en onderdaanigheid in de kinderen ten opzigt van hunne ouders ; om dat zy den oorfprong van hun leven, en opvoeding zyn. Er is eene  of Leerredenen. iiij eérie verbintenis van gehoorzaamheid, i en eerbiedigheid in de onderdaanen ten i opzigt van hunne overften; om dat zy hun beftieren. Eene pligt van gehoori zaamheid en gedienftigheidin de dienfthoden ten opzigt van hunne heeren ter ; oorzaak van den huerloon, waar voor zy zig aan de zeiven hebben verbon: den. Eene verbintenis van eerbewyzing, en erkentenis in de leerlingen tot hunne Jeermeeflers ter oorzaak der onderwy'zing, die zy van hun ontfangen. Eini delyk eene pligt van dankbaarheid van een ider tot zyne weldoenders om de "weldaadèn , die zy'er van hebben genoten , en zoo voorts. Dog mits'er Igeene grooter af hangelykheid is, als idie het fchepfel van den Schepper, ien den menfch van zynen God heeft; ijzoo is'er ook geene meerder verbintenis als die van den menfch tot God; er is geene algemeiner, geene openibaarder, geene zekerder, nog vafter gegrond als "de zelve. Dit niet tegenftaande, men vind'er onder de gewaande philofoophen, de welke; om dat'ze op de aarde als kleine goden willen . zyn, van hun afschudden alle Jok, 't welk hun den godsdienft oplegt, en H dus  H A Wapenkuis der Geloovigen dus op voorwendfel, dat God te groot ïs, om van den menfch gedient, en «geert te worden, en dat hy zig dus .onzen dienft niet aantrekt, nog eenigzins door den zeiven beweegt word, allen godsdienft verwerpen, en alle verbintenis van den menfch tot zynen Schepper ontkennen. Wy zullen deeze dwaalgeeften tragten te befchaamen met de allergegrondfte verbintenilfen ' Van den menfch tot God te bewyzen, en te doen zien, dat'er eenen godsdienft, ten minftcn die inwendig zy, iioodzaakelyk is. ] Den godsdienft beftaatnievers anders in, dan in eenen dienft, den welken j «God van de menfehen vereifcht, en in eenige pügten, die hy hun oplegt om te volbrengen. Deeze befchryvmg is zoo klaar, en duidelyk , dat nog de «hriftenen, nog de joden, nog de mahumetaanen, nog de afgodiftcn, ja zeiver niet de deïften (ten minften in onderftelling, dat'ze de noodzaakelykhcid van eenen godsdienft aanvaarden) deeze konnen ontkennen. Den godsdien 11, om op eene andere wyze te fpreeken, beftaat niet als in eene opa-echte liefde, en gehoorzaamheid tot God,  li of Leerredenen. itk ' }od ; want den genen met deeze be? ■ ielt is, en wiens alle doen, en laaten' it den invloed van deeze voortsvloien iien menfch öefFent eenen allervol* laakften godsdienft; vermits hy als §1 doet alle 't gene God van hem i;reifcht. Gelyk het zeker is , dat de 'ereld, daar den menfch eender voorjiamfte deelen van is, niet van zig zeii voortskomt; maar van God is ge^apen, zoo is het ook zeker, dathy $ tot zyne glorie heeft gefchapen • 11 weeten om van zyne fchepfels ider tar hunnen aard en vermogen verlerlykt te worden (a) dit onderflelc dnde, volgt'er de noodzaakelykheid vi eenen godsdienft, ten .minften die Miraidig is, als van zelfs uit. |Oen koninglyken harpflager David |zegt zeerwel, dat God den hemel l|t uitgerekt als een vel, of parkeli*.» als een blad van den grooten tyk dcezer wereld, in welken Gods BËzen, of oneindige eigenfchappen, en , 0 Ziet de vierde, en vyfde, en agtfte I reden van 't eerite boekdeel H i  uè Wapenhuis der Getoovigen 1 èn onze pligt van die te eeren, duid*1 lyk bewezen, enbefchreven ftaan De I letters van deezen boek zyn zoo klaar , | F zoo algemein, en verftaanbaar, datjh zoo de heidenen ^ de chriftenen , del wilde menfehen, als befchaafde vol-l keren, zoo wel de onwetenden als del Geletterden die konnen lezen : de grie-» lert, de hebreuwen, de arabiers, deV ïaponoizenenchinoizen; in een woord» de vremdfte volkeren konnen de zelve» even volkomentlyk verftaan : de blind-» geborenen zelf konnen deezen boe» lezen; want alle fchepfels zyn letter* Tan deezen boek; men moet maar def oogen des verhand met oplettenthei* keeren naar den zeiyen : hy kan ook» aan geen menfch ontbreeken; want: hy J is'er zelfs een deel af. Keert dan m den J dag uwe oogen naar de zon dat groof vmvrig lighaam, wiens firaalen heg Sardryk verlicht, en warmte op alkjj levende weezens zynen verkwikkende* invloed heeft t als de duiftermflen def ïiagts de fchoonheid des aardbodem» als met een doodskleed fchynen te bedekken, keert dan uwe oogen op de ' maan, en flikkerende fterren ontelbaaïp in menigte , die door hunnen verbaa-  of Leerredenen. Uy jsenden afstand zig als kleine flippen fertoonen, doch egter volgens de geeerdfte fterrekundigen, lighaamenzyn 'an zoo onzaglyke grootheid, dat'ze ;»nzen aardkloot al ver overtreffen ; ;y zult op den voorgevel van 't groot onftwerk van dit geheel al het bewys |n Gods weezen, en van de verbin- unis om hem te verheerlyken, en te ïenen met zoo veele goude letters, 3 Is'er fïerren en planeeten gevonden, 'orden, gcfchreven zien. Deezen boek laat zig niet alleen zien in de oogen der aanfchouwers; maar I doet hun ook zyne item hooren, raagt de zon : rft gyGod? Zy zal ïtworden : neen. Vraagt het aan de aan : zy zal zeggen : ik ben hem W ■ vraagt het de fterren : zy zullen -nor antwoord geeven : wy zyn het et : vraagt het aan hemel en aarde: ' zullen antwoorden ? 't is onmo«e'~ \ t) dat wy zouden God {yn. Vraagt I wederom : wie is het dan, d% ' f is ? Gy zult aanftonds voor anè 1 lordkrygen ; weet, dat den heer, aan I e wy alle toebehooren, God fs; 1 int deezen heeft ons gemaakt, en wy niet  Vt§ Wapenhuis der Geloovlgen XLnsrJl.en. & Voorwaareen kte hewvs, dat zy geene goden zyn; maar| Sin genen God is, die hun jut met heeft gemaakt. Deeze zelve fchepfel* verkondigen ftommelings, en «og*g| op 't alkrwelfpreekenft den lof de* Scheppers, en zy overtuigen ons evenf onverwinndyk vin de verbintenis; oij hem te beminnen, té loven cmie e| aanbidden : de hemelen zegt DaviJ (d) vertellen de heerlykheid Gods em hei vaPt gewelf des hemels verkondig* d werken\yni handen. Maar hoe kon-I fels den lof of heerlykheid Gods a erf tellen? Zy konnen dit doen en do^ 't zeer nauwkeuriglyk : ten ï vo| Zoo veelzy getrouwlyk het einde bel] reiken, waar toe zy van hunnenSchepj " e\ befchikt zyn; de zon immers; ve| iht geftaadiglyk den aardbodem dj daags , heeft zynen invloed ot de M ten heeften, en menfehen : de maarjl en fte n vekchten den aardbodej des nagts; zy alle dienen tot teekene| en tyden, en dagen, en jaaren " CO Pf. 99.77 ÖÖPf- l8- *<]f CO Cen. i. ff. I4«-  Iof Leerredenen. tty Zoo voorts tot veel meer andere eindens ten 2 om dat zy ons aanfchouwende hunne fchoonheid, nuttigheid, ftandvaftige en regelmaatige werkingen opwekken, om den Schepper, i wiens oppermagt, goedheid en wysheid br in uitfehynen, te kennen, te hel minnen, ende te loven ; en niet alleen de hemelen verkondigen Gods lof; maar dit doen ook de aarde, en zee, de menfehen, enbeeften, de planten, de aergftoffen , en alle andere onbezielde chepfels , onder welke alle nogtans de nemelen met zyne fterren, en planeer :en door David voornaamcntlyk wor-« yen uitgedrukt; om dat zy in eene l'erheve plaats als op eenen predikftoel jeftelt zyn om van geheel de wereld j|:anhoort te worden : en hierom , zoo jiy Vervolgt : den dag werpt op aan i\!en dag het woord (dat is) den voor-* taanden dag geeft geduuriglyk aan den eigenden dag in overvloed zyne aanoraak , of prediking over, om gelyk y aan de wereld Gods lof te verkonjgen. En den nagt geeft den nagt té . ennen de weetenfehap (dat is) den «orgaanden nagt onderwyft zonder. ) phouden den volgenden nagt, om gc-  'too Wapenhuis der Geloovigen ïyk haaren voorzaat Gods heerlykheid aan de menfehen te vertellen; en zy fpreeken geene vremde taal , geene fpraak van wynige volkeren verltaan; maar eene, die van alle redelyke fchepfels kan verftaan worden. Hetryn geen fpraaken, nog woorden, van de genen welker (temmen men niet verfiaat (ƒ) en gelyk haare ftem van ider, en ten alle tyden kan verftaan worden, zoo laat ze zig ook over al hooren : in geheel het aardryk is haar geluit uitgegaan , en tot de einden van den omgank der aarde haare. woorden : haare ftem is niet gelyk die der predikers, die zig , alleen óp zekere plaatfen, en voor zekere vergaderingen laaten hooren; 't is niet in Europa alleen, daar 't licht van Gods openbaaring reeds over de 17 eeuwen heeft gefchenen, dat'ze de Godlyke Lofredenen verkondigt; maar zy fpreekt ook dievanAfia, Africa, en America aan; zy doet haare aanfpraak aan alle natiën des werelds ; zy doet haare ftem wedergalmen aan de nitterfle hoeken des aardbodems : en wat ^ \ — C/) Pf. 18. f. 3.  of Leerredenen. %n wat fpreeken zy tot ons anders, ten zy dat wy hunnen en onzen algemeinen Schepper zouden kennen , beminnen , loven „ ende aanbidden ? De hemelen roepen, de zon roept, de maan, en fterren roepen : ó gyl. inwoonders des aardryks ! fielt ter\yden alle vooroordeelen , en onbelemmert van ongeregelde driften keert uwe oogen i tot ons f neigt uwe. ooren tot onte ftem, en in de kalmte uws gemoeds overweegt 3 onze woorden ! wy zyn maar een deel van 't groot konfiwerk des werelds : wiens geheel al aan onzen algemeinen \ Schepper maar eene enkele begeerte, maar een willen gekofi heeft om ons uit onzen niet te trekken. Ziet hier-een ftaalje van zyyne almogentheid! wy hebben > beneffens eene z^oo groote menigte andere fchepfels, die in weezeen, en uitwerk\fels zoo verfcheiden zyyn van elkandeI ren, zoo eene algemeine, z(oo welgeschikte , en (iandvajiige overeen (temming i met eikanderen ider tot zyyn bez^onder, i en alle te faamen tot een algemein laafMe einde, dat wy"1 er nooit van afwyl ken ; wy volbrengen geduuriglyk Gods li wil tot welzijn der fchepfels ; wy wer-. ken zander ophouden ten dienfte van den  lil Wapenhuis der Celoovlgen den menfch, en tot glorie van den Schep* per. Overdenkt de welgefchikte opvolging der zaizoenen ; aanfchouwt , de fchoonheden van 't bloemryk voorjaar , dé aangenaame vrugten van den helderen romer, den verblydenden oogft van den herfst, en 't ruftgevend getyd van den vorftbaarenden winter! wy worden 'door onzen Schepper beftiert, en genelgt, om door den invloed onzer natuur dit alles voorts te brengen. Aanmerkt in ons de wysheid van den Schepper ! hy heeft dit alles gefchikt tot ul. voordeel en dienft i begrypt hier uit zyyne goedheid, en milddaadigheid tot ul ! leert hier üit den Schepper kennen, wiens godlyke volmaaktheden in ons, en andere fchepfels als in fpiegelen uilfchynen f leert hier uit tot hem liefde draagen, hem eere, dankbaarheid, en onderdaanlgheid bewyren ! leert hier uit hem dienen volgens den eifch , en vermogen van ul. natuur, gelyk wy hem dienen volgens de magt van de onze ; want, Om dat gyl. buiten ons met ver/tand en vryheid zyt begaaft, dit ontflaat ul. van deerde pligt niet, nog het vermindert de zelve : In tegendeel deerde elfte. van den Heer vermeerdert ul ver-  of Leerredenen. füj fintenis om hem te beminnen , ende te dienen, i'oornaamentlyk; om dat gyl., en niet wy, {yn gefchapen, om hem eeuwiglyk te aanfchouwen : dient hem dan met een vry willis* gemoed, en vuuri« hart, gelyk wy hem dienen uit nood{aakelykheid onzer- natuur ; dus {tillen, wy het einde on{er fchepping ider naar {yn vermogen bereiken. Dufdaanig zyn de Vermaaningen , die de hemelen , de zon , maan , iteiv ren, en andere fchepfels, die wy met aandagt aanfchouwen , ons geven : zy zyn genoegzaam, om den menfch weg te rukken tot verwondering en liefde tot zynen Schepper; ziet men ivers eenig meefterftuk, of konftwerk van eenen bcldhouwer, fchilder , bouwmeefter, of uurwerkmaaker , 't welk in konft en pragt alle andere overtreft, men is gewoon zig er over te verwonderen, men kan niet naalaaten den Uitvinder van 't zelve in zyn werk te fryzen : men gevoelt zig aangedaan door eene zekere genegentheid tot den zeiven : hoe zal het dan konnen weezen, dat men de onbepaalde magt, de oneindige wysheid, en onuitputtelyke weetenfehap van den Schepper in  Ï24 Wapenhuis der Geloovigen zyne fchepfels ziet uitfchynen, zonder tot verwondering, lof, en genegentheid tot den zeiven aangedreven te worden ? Eenen vorft, die rechtvaardig , en onbaatzugtig, müdaadig tot den armen, goedjonftig tot ider, en eenen vader van zyn volk is, die zynen ftaaten wyllyk beftiert, en niets betragt als het goed van zyne onderdaanen , word van de zelve bemint, geagt, geëerbiedigt, geprezen , ende gehoorzaamt; ja de genen, zelfs die onder zyn gebied niet ftaan, nog ooit van zyne weldaadèn, of goedjonftigheid hebben deel gehad, worden als genoodzaakt, om hem goed te willen, en eer te bewyzen. Hoe-veel te meer dan verdient dit den opperheer van alles, door wiens wysheid die wyduitgeftrekte wereld zoo wel beftiert word, en die de fchepfels ten dienft van den menfch heeft gcfchapen ? Hoe veel te meer verdient dien allerteerften Vader , dien Vader der Vaderen, dien opperweldoender, die den menfch verrykt door zyne goederen, die hem onderfteunt door zyne magtige hand, die hem voed door zyne mildaadigheid, hoe veel te meer verdient hy, dat hy van  of Leerredenen. Ï2$ Van den menich geëert, aanbeden, ende bemint worde ? Indien men door grootagting, en genegentheid getrokken word tot al het gene ons dunkt goed te zyn, hoe veel te meer zyri wy aan die zee van alle volmaaktheid, aan die bronader van alle weldaadèn, aan dien oorfprong van alle goed, en aan dien afgrond van alle licflykheid onze grootagting, en liefde fchuldig. Bemerkt eens, ö menfch, met eencrt oogflag de bezondere eindens der fchepfelen! gy zult bevinden, dat zy alle volgens den wil van hunnen Schepper hun einde bereiken : overdenkt het Wel, en gy zult'er uit leeren, wat u te doen ftaat. De zon is gefchapen, om in den dag het aardryk te verlichten ende te verwarmen; de maart en fterren, om in den nagt te fchynen, en om te dienen tot teekenen, en tyden, en dagen enjaaren; de wolken, om hunne regens op de aarde uit te ftorten tot voedfel der planten, heeften en menfehen, en andere gebruiken ; de winden, om de locht te zuiveren , de aarde te verkoelen, de fchepen voorts te dryven, &c. het vuur öm te branden, en 't waater om te ver-  il6 WapenAuis der Geloqvigen verkoelen; de zee en revieren heeft .God gefchikt, om ons fpys te leveren, om met gemak de zwaarfte laften va» 't een landfehap in 't ander te vaaren, om met de inwoonders van andere werelds-deelen koophandel te konnen dryven, en elkander van de vrugten, en voortbrengfels hunner geweften declagtig te maaken. De aarde, om voorts te brengen planten en andere dingen, idie tot gebruik van menfehen en heeften noodig zyn : van deeze zyn zommige gefchikt tot voedfel en klecding 'van den menfch; andere tot den landsbouw, tot het voortstrekken of dragen van laften ; andere om te waaken; andere om te muizen; en zoo voorts, Dus eenen hond, of kat van meefter berooft zynde, loopt niet aanftonds naar de bofchen; maar den eenen zoekt eenen anderen meefter, die hy getrouwlyk dient, met zyn huis door een waakzaam blaffen te bewaaren ; de andere begeeft zig naar een huis, om 't zelve van de muizen vry te houden : in tegendeel voed het jong van genen vos of wolf in uw huis op, en laatzc groot geworden zynde los loopen, zy zullen zig beide begecven naaide  of Leerredenen. \«y tle bofchen , en den eenen zal op hin- j iien, en ganzen, en den anderen op fchaapen laagen leggen. Dcfgelyks eene bie en fpinne zullen beiden, zoo I haaft zy zyn voortsgehragt, de eene zoeten honing, de andere fchadelyk i venyn uit de bloemen zuigen : den zy•deworm zal zonder leermeefter zyde weven, om'er de edelfte dames mede 1 ie kleed en ; de fpinne zal haare net: ten breiden, om'er een onvoorzigtig i' vliegje in te vangen. Onder de boo1 men ziet men zommige het aangenaam Ifruit, andere het noodigtimmerhoud ii of brand aan den menfch verfchaffen' Jen dus van alle andere fchepfels. Ider wder zelve heeft reeds van 't begin des iwerelds af tot nu toe door eene nood? paakelyke neiging zyner natuur geloo- pen tot het einde, waar toe het van '.God isgefchapen, zonder ooit van dit einde af te wyken, ten zy als God tot ïïraf van den menfch, of eenig ander einde hem bekent $ en tot het algemein welvaaren van 't geheel, en tot Zyne glorie even ftrekkende, dit buitegewoonlyk heeft gewilt, en van alle eeuwigheid vaftgeftelt. Slaat nu uw oogen op u zeiven» God  Jï8 Wapenhuis der Gelöovlgeh God heeft ü begaaft met verhand eflt wil • waarom dog met verhand ? is 1 niet om hem in de werken deezef wereld te erkennen? Waarom heelt hv u eenen vryen wil gegeven ? Is 't niet om van ü als uw opperfte goed bemint te worden boven alle fchepfels ^ Het laafte einde der fcheppmg was immers God zelve; alle laafte einde buiten hem was te klein, en zoo eene oneindige volmaakte oorzaak niet waardig : alle fchepfels moeten dan ider naar hunnen aard en vermogen alle hun doen en laaten tot eer en huiter van dit opperfte goed, en laafte einde fileren. De onredelyke dieren, ja de ongevoelvke, en levenlooze fchepfels doen dit naar hunne bekwaamheid door hunne ingefchape neiging tot hun bezonder einde, en door de bereiking van het zelve volgens den wil van hunnen Schepper. Zoude dan den menfch, die alleen op de aarde met reden en verfland is begaaft, dit einde verwaarloozén? Neen : den menich is niet met verhand, en vreiheid begaaft om in zynen handel aan de onredelyke dieren , en ziellooze fchep* fels, ik zeg niet, gelyk te zyn ; maar  of Leerfedeheh. f3a pok verre agter te blyven. Den menfch poet dus in alles het einde van zyne icnepping tragten te bereiken, behartigende in alles de eer en luifter van zynen Schepper : en wat is dit anders dienft? £n °prechten' en ZU1 veren gods. Befchouwt de natuur van 't eenoodfchap, van welk ider menfch door de . geboorte een litmaat word ! gy zult bevmden, dat het zonder Godsdienft «et gevoeglyk kan beftaan (g) want »o.Cicero (A) zegt : de A%ne?d\ In den godsdienft weg genomen r ynde \ Volgt er eene verftooring des levens, en ene groote verwarring. Dit hebben alI de wetgevers, zelfs onder de heitenen wel geweten : ten dien einde om an hunne wetten meer gezag te see jen, hebben'ze niet naagelaaten den bdsdicnft tot onderftand der wetten p gebruiken. Inderdaad zonderden : I adsdienft is'er geene oprechtigheid der -den; zonder haar is'er geene trouw i ider de menfehen ; zonder haar is'er \ gee- \ Ziet verfcheide Leerreden van 'teerj boekdeel. c^Lib. ï. de nat. Deorunu  | §6 Wapenhuis der GetoovigeH geene geruftheid in de heeriehappyen \ \ zonder'haar zyn de genoodfchappen, d de provinciën, en koningryken wan- , kelbaar, en ongeftaadig. De oorzaak V der grootfte omwentelingen by de Grie- i ken en Homvnett zyn altyd perfoonen i geweeft* die geenen godsdienli hadden, ,( of van den zeiven waaren afgeweken : , in tegendeel waar door zyn zoo menige zedelooze en wilde volkeren fagrnoedig , befchaaft, en zedig geworden , ten zy door den godsdienft J De vyanden zelfs van den godsdienft , die den zeiven het meefte lafteren, deeze toonen 't meeft door hun gedrag, dat; zy zig laaten voorftaan, dat men zonder de zelve niet kan deugdzaam zyn; want, als zy eenen dienftknegt noo- j dig hebben , indien zig eenen aanbiedü van hunne nieubekeerden, zy wyzenfl hem af, en kiezen eenen chriften; waarij. uit genoeg blykt, dat zy van de nood-| zaakelykheid van eenen godsdienft ge-ii noeg overtuigt zyn, maar enkelyk dert| zeiven loochenen, om voor de we-jj reld te fchynen zig van bet jok vanj den zeiven verftandiger Wyze te ont-| trekken. . i. De noodzaakelykheid van ten min-f ltenl  of Leerredenen. ïgE ïten éenen inwendigen godsdienft uit de rechte reden nu bewezen zynde, wat is onze pligt ten zy dat wy aan God deezen verfchuldigdcn dienft bewyzen? Dengeheelen godsdienft, zoo wy in 't begin van deeze Leerreden rebben aanmerkt, beftaat in eene op•echte liefde tot God , in welk gebod Ier liefde alle wetten zyn befloten; vant den genen, die God oprechteyk, als't behoort, liefheeft, onderïoud alle de wetten, die hy verpligt ;te onderhouden; mits God niet aleen gebied aan zyne geboden ; maar ok aan die van alle andere wettige verheid onderdaanig te zyn. Maar xat ons nu eens zien, wat het is God jeminnen, en hem öprechtelyk, geide het behoort, liefhebben! God beïinnen is anders niet, als hem uitter arten goed willen : dat is, verheugd ^n , en vermaak nemen in de goedem, die hem weezentlyk zyn, ja die ?od zeiver zyn; dat is, in zyne e enigheid, onbepaaltheid, almogentheidj leindige wysheid, goedheid, rechtnardigheid, en andere volmaaktheim : hem goed willen is verheugd zyn ide eer, lof, luifter, aanbidding, en I s dienft j  132 Wapenhuis der Geloovlgen dienft, die hem van de Engelen en menfehen worden toegebragt, en wenfchen, dat hy van de menfehen tot .het einde des werelds altyd meer en m0pf rrpVpnr. p-eëert. aanbeden, en* j„ ~^A\0r>+ ivnvA<± • hem eoed willen isW droef zyn, dat hy door onze zonden, en die van andere menfehen vergramt word : eindelyk God goed wiuen ib,» zoo veel in ons is, betragten , dat hy* van nimand vergramt, en van elk een,» zoo veel mogelyk is, geëert, ende ge* dient worde. Dit is God beminnen, en wy zyfift verpligt hem dus te beminnen, en boB ven al lief te hebben ; want, vermit» hy in zig zelve een goed is boven al» le goederen, ja een oneindig goed, zoii verdient hy boven alle goederen, jij (indien zulks aan een fchepfel mogeM lyk was) oneindig van 't zelve bM mint te worden, en dit om zyn eijl zeiven, om zyne oneindige volmaakli heden, die het einde van alles zyn* want, indien men iet bemint, om dato het goed is, waarom niet God boven» cUp frhpnfelen. die hun alle in goed-» l-mirl nr: pin die te bovengaat? Ziet,my tie allerliefste! dit is het eerfte, eïifr groot  ~. .°f Leerredenen. fg< grootfte van alle e-ebn^Pr, 3? fa en voornaamfte gebod en X <°« begryp van alfe and'aS-^S uer toe ftrekken alle eebodhn j" :olkomentlyk word^^b^ I • onmogelyk, dat eenig geboƒ hOP ^ Gy ruit uwen Heer er, f. - 1* geheel uw hart hT G°dAbeminn™ ng geheelyk aan, h J t0^rX L 7e?v nd; °m dath7 "^t alleen in ed fs "f" °findi^ en opperfte *ed 1S' maar ook ons laafte einde ktoewyzyngefch Kthrid v 6 gehefIe' en V0»e geS"%-odat|yj eeiJe van mogt geeven aan 0 eenig m Mare. 12. 30t  1-5 4 Wapenhuis der Ge horigen eenig fchepfel, ja zelfs niet het minfte ; J voor uw behouden, 't welk tot God piet word geftiert : neen. God moet Eet eeheel hebben; want dit hart heeft maar eenen Schepper, maar eenen heer, maar een opperfte goed, en laafte einde , en dit alles is God alleen : aan IJ hem alleen komt dan toe de gejeele,» en volle genegcntheid van 's menlcnens» hart Dit is het gene deri Zaligmaker.» (*) ons wilt te kennen geven, zeggen-J de die vader of moeder meer bemint als* mj, is myns niet waardig ; en die l0ÜTm of dogter boven my liefheeft, is mynsW niet waardig, en die {yn cruis met opM neemt, en my naavolgt, ut myns nuM waardig. Zoo wie dan om aan vade* of moeder, zoon, of dogter te beha» gen , of uit liefde tot imand der zelv|l eenig gebod van God zwaarlyk overM treed, deezen ftelt hun boven God» hy geeft zyn geheel hart met aan God» hy bemint hem niet uit geheel zycH hart, ende is dus zyns niet waardn» Zoo wie zyn eige zeiven zoodaamg bemint, dat hy om zyne driften te voI-M doen,* * 4 (ft Mattb. I?. Jfi 37? W 3$ï  of Leerredenen. Hoen, iet doet, het gene God op zwaare zonden verbied, of iet agterlaat, het gene op zwaare verbintenis word geboden, deezen neemt zvn rmi« „;0<- ^ met den Zaligmaker-, nog volgt hem naar • hy geeft niet geheel zyn hart aan i want als dan gepven wy wel een d?el  igfi Wapenhuis der Geloovigen deel van de genegenheid onzer ziel aan de fchepfels, zoo nogtans dat zy daar niet blyve ruften; maar tor den Schepper als tot het laafte einde voorder geftiert worde, in wie dus de geheele en volle genegentheid van ons hart als in haar middelpunt blyft ruften. Niets dan van ons hart voor de onkuifche Venus : niets voor den bloedfchendenden Jupiter : niets voor den roofzugtigen Mercurius : niets voor den grammoedigen Mars, of dronken, Bacchus. Het hart zy alleen voor den genen, die'er den Heer van is, enden eenigen Heer is God; deezen is eenen jalourlchen minnaar , die geheel het hart begeert; om dat het hem geheel toekomt. Gy kont geene twee Heeren dienen , die "aan elkander tegenftrydig zyn : gy kont dus God niet dienen , en de afgoden, werken van menfehen handen, of die der zonden. Indien dan , zegt den Zaligmaker (!) üw regte oog u tot ontftigting dient, rukt'z^e uit, en werpt'ze van u weg indien uw regte handu verergert, kapt'ze af, en werpt'ze van ! 1 —- S. (/) Matt. s. f. 29, en 30»  of Leerredenen. tgpVan u weg ; want t' is beter , dat'er een van uwe litmaaten verloren gaa , als dat geheel uw lighaam in de hel daale. Dat is : indien gy God moet vergrammen , of een van uwe litmaaten, ja | zelfs uw eige leven verliezen : hapert : niet! laat liever de oog uitrukken, uw I* hand afkappen, u het leven ontneemen als God doodelyk te vergrammen ; want g.y zult hun niet voor altyd verliezen maar voor alle eeuwigheid ; behouden, en met luiller wederkryr gen. Bemint gy eenig ander fchepfel, "t welk u zoo noodig is aïs uwe eige > oogen of handen, of andere litmaaten, indien het zelve u van God wilt aftrekken , of gy 't zelve niet kont behouden zonder hem te vergrammen, laat het vaaren uit liefde tot God : rt is beter dit te derven, en in Gods ivriendfehap te blyven , ais dit hehoutdende uw ziel in alle eeuwigheid te .verhezen. Gy zult uwen Heer en God ook >heminnen uit geheel uw ?jel : dat is , ;gy moet alle uwe begeerten voegen naar den regel van zyne heilige wet; ' gy moet geerne op hem peizen , wan» idelen in zyne tegenwordiglieid, en al- les.  13S Wapenhuis der Geloovigen lesftierentotzyneer, en glorie; wantgelyk hy het eerfte beginlel van alles is, zoo is hy ook het laafte einde. Gy zult hem beminnen uit geheel uw verJtand : dat is, gy moet uw verfland aanleggen, om hem te kennen, en 't zelve aan hem te onderwerpen, alles vaftelyk geloovende, 't gene hy heeft geopenbaart, en ons als dusdaanig door zyne kerk word voorgehouden om te gelooven. Op wat voorwendfel zoud gy immers dit niet gelooven? Gy kont ■wel liegen en bedriegen; want, zoo den pfalmfchryver O) zegt : allen menfch is leugenagtig 1 en als gy ook u daar van wagtede", gy kont nogtans bedrogen worden : doch aan dit alle is God niet onderworpen : hy is alweetende, en dus kan hy niet bedrogen worden; hy is oneindig goed, en rechtzinnig, en dus kan hy niet liegen , nog imand bedriegen. God geloof geevende kont gy dan niet dwaalen, en gy dwaalt hemelsbreed, als gy hem niet gelooft. Onderwerpt dan u verhand aan de opperfte waarheid, en üif) Pf. 115. t< I'  of Leerredenen. i§y en geeft het gevangen ten dienfte van 't geloof, en gy zult God uit geheel uw verhand beminnen- Gy moet God ook beminnen uit geheel uwe kragten : dat is, met eenen onwankelbaarcn moed; want wat al vyanden ontmoet eenen chriltenen menfch niet in deeze wereld? Hoe menigen flag heeft hy niet te leveren in dit flagveld ? Wat al gevaaren te onderftaan? Er is hem dan groote fterkte, en eenen kloeken moed noodig, om vroomlyk te ftryden, en nooit agterwaarts te wyken. Deeze kloekmoedigheid is in de liefde Gods te vinden; deeze vreeft niets als God te vergrammen. 'T is hard, vervolgt, en verfmaad te worden : 't is nog harder, daar by van goederen berooft, en tot armoede gebragt te worden : 't is allerhardft, zonder fchuld eer, faam, en leven door laftertaal te verliezen : niet tegenftaande de liefde is Jierk als de dood (n) zy ngt dit alles klein, om God, die zy bemind, te blyven aanhangen. Gelyk de dood alles wat leven heeft overwint («) Cantic. 8. $. 6k  T4© Wapenhuls der Geloovlgen Wint, en onder haar gebied brengt, nog zigdoor imands m aardigheid, rykdommen , fchoonheid, edeldom &c. laat bcweegen, om hem te fpaaren : Rldus de waare liefde tot God overv. int alles. Geene gefchape fchoonheid, geene aardfche fchatten, geene wereldiche eer en, geene vergankelyke welluften , ja duizend levens zyn niet bekwaam zulken minnaar van God af te tr .•kken. 'T is deeze liefde, met welke bezielt den Apoftel Paulus, zoo Vol betrouwen uitriep (d) wie {al ons afcheldeii van Chrifti liefde V Zal het de kwelling , de benouwtheid, den honger, de naaktheid, het gevaar, de vervolging, of hit zwaard weezeen ? Ik ben zekj -, dat nog de dood, nog het leven, rog een'rg fchepfel ons {al konnen af fcheiden van Gods lirfde. Dufdaanige liefde heeft Abraham gehad, als hy om Gods gebod te volbrengen, bereid was zynen zoon tot een flagoffer aan God op te draagcn ; hv beminde zynen zoon zeer teerlyk;*maar hy, had zynen Heer en God nog meer lief • dus CO Rora, 8. f. 35.  of Leerredenen* t^i dus heeft Joftp God bemint, alshy om zyne getrouwigheid aan God liever wierdinden kerker gefmeten , als aan de vuile lullen van zyne meefterffe ie voldoen ; Moyfes was bezielt met eene dusdaanige liefde, als hy om God te behaagen, de eeren, rykdommen, en welluften van Pharaoos hof voor een ballingfchap, verfmaading, en armoede vermangelde : defgelyke liefde had Sufanna, als zy liever had eene onrechtvaardige befchulding, en ichandige dood af te wagten, als egtbreuk te bedryven : zoo eene liefde was die van Daniël, als hy verkoos het aas der Leeuwen te worden, eerder als de afgoden te aanbidden. In een woord dufdaanig was de liefde van eene zoo groote menigte martelaars van 't beide geflagt in de nieuwe wet, die om Chriftus hun leven hebben verfmaad, en ter dood toe hebben geleden. Ziet, myne allerliefften ! dusdaanig moet zyn ul. liefde tot God, wilt zy oprecht zyn , en uit geheel uw kragten : gyl. moet God zoo boven al beminnen , dat gy bereid zyt, liever alles , ja ook het leven te laaten vaaren, als God door doodzonden te vergrammen.  tt\$ Wapenhuis der Getonvigen men. Dus God lief hebben is den oprechten , en zuiveren Godsdienft, die het licht der rechte reden ons doet zien, dat wy geheel ons leven door aan God fchuldig zyn. Laat ons dan onzen heer en God boven al beminnen uit geheel ons hart, uit geheel onze ziel, uit geheel ons verhand , uit alle onze kragten ; laat ons uit liefde met den grooten Auguftinus (p) tot God fpreken : » *> ó mynen God, wat zytgyaanmy? » laat my toe , dat ik arm fchepfel tot r> u fpreeke : en wat ben ik aan u, dat r> gywilt, dat ik u lief nebbe : en zoo » ik 't niet doen, my dreigt met groote r> en zwaare ellenden ? Dunkt u , ö j» heere, dat het maar eene kleine el*> lende voor my is u niet te bemin» nen? « Neen voorwaar, t' is wel eene groote, ja my kan in dit leven geen grooter kwaad overkomen als u mynen God niet te beminnen : (?) » r> mynen God, ik beminne u dan, en *» is dat ik u te luttel beminne, geeft » my, dat ik u fterker beminne. Ik w kari (/0; Lib. i. Conf. cap. S. Cf) Lib. 13, Conf. cap. 8.  of Leerredenen. I j* m kan niet afmeeten, hoe veel my ontm breekt van uwe liefde, tot dat het *> genoeg is, opdat myn leven geheel * loope in uw e omhelhngen, en nooit * te rug keere , tot dat het verborgen * worde in de verholenthcid vanuue » glorie (;•) eilaas! zegt my, mynen » Heere ende God door uwe groote i» barmhartigheden, wat gy aan my Ü zyt : zegt tot myne ziele, ik ben r> uwe zaligheid t, maar zegt het aldus dat ik het hoore. Ziet de ooren myns harte zyn gekeert naar u, doet'ze open, en fpreekt tot myne ziele : ik ben uwe \\aligheidik ben uw eenig en opperfte goed : ik zal naar deeze hem loopen, en u omhelzen. Laat my fterven aan de eigen-liefde , en aan de ydele liefde der fchepfels : laat my leven in uwe liefde, om eeuwiglyk in u te leven : trekt, ö God ! my geheel yk tot uwe liefde : al wat ik ben, is het uwe door de fchepping, doet het geheel aan u zyn door de liefde, en doetmy in de zelve zoo volherden, dat ik in alle keuwigheid van u niet worde afgefcheiIden. Amen. VYF- CO Lib. 1. Conf. cap. \%,  £44 Wapenhuis der Gehovigeh 11 >0 »mt niet voorts van zig zeiven; maar n God, den welken "hem niet door K der»  «4$ Wapenkuis der Geloovigen den dienft der engelen, of eenig ander U fchepfel; maar onmiddelyk door zyn ;e . zeiven gemaakt. Hetlighaam vandenjio . eerften menfch, van wie ook het onze j n voortskomt, als het flegtfte deel van||!i den menfch heeft hy gemaakt van flykJ te der aarde; op dat wy onzen oorfprong |ii zomtyds zouden overweegen , en be-j1 fluiten, dat wy wegens het lighaamp Wederom in aarde zullen vergaan, enk hier uit zouden leeren het zelve niet! Ie te zottelyk te beminnen, te zinnelykiïh te koefteren, en te hoovaardiglyk op.ir te pronken. Niet te min, hy heeft hetj i ^zelve zeer wonderlyk gevormt, zyne.h leden zeer konftiglyk gefchikt tot aM ja; lerlei werkingen, en het met Vyf zin-ijk nen voorzien , die als de boden zyn ,|c die aan de ziel overbrengen de colevA ren, den geur, het geluit, en andere» hoedaanigheden, hunne voorwerpen» die buiten de ziel, maar binnen hun be«« reik zyn. Maar tot het maaken der ziel helm edelfte, en voornaamfte deel van den» menfch heeft hy geen verworpe flyk;M geen goud of zilver; geen diamant oflfc andere dierbaare gefteenten gebruikt want dit alles.was veel te flecht, enm 011» I  of Leerredenen. f Yy nnüt : hy heeft'er dan geene flof toe ebruikt; hy heeft'er zeiver alleen den torfprong van willen zyn : God heeft I het aanligt des menfcks geblaarKen dek \Wt des levens, eri dus heeft hy de m vari allen menfch uit niet gemaakt j' m zyn lighaam ingeftort, ende ver■migt. Alzoo heeft hy den menfch uit ■en diepen afgrond van zynen niet eebkken : wilt gy de waarde van dit isldaad begrypen ? Overweegt by u slven wat is'er flegter, wat verworJndet als eenen niet ? Een aardwdrmI, een grasje der weide, een fierkë IWem wy door den glans der zorthéi aaien door de locht zien vlieden zvn torwaar flechte dingen, en van ons ^or niet geagt : nogtans deeze din* t in huri zëlven zyii ortver'eelykelvk jerder, en treffelyker als den niét x wy door de fchepping Zvn uitge' kfcen. Wat een dierbaar "weldaad I dat Wy van niet tot iet zyn gekoI? Maar is God hier toe verplicht fetó-? Neen i hadden wy dit verJ ft? Neen; want hoe konden Wy iets ' dienen, eer wy iets waaren ? T' is ' 2 enkele goedheid van deri Schep' ge weeft, dat hy ons tot iet gebracht Ka & heeft,  448 Wapenhuis der Geloovigeti heeft. Maar w aarom heeft hy ons hg Veezen van eenen heen zonder leven] van eenen boom zonder gevoelen, vaï een dier zonder redelykheid niet gege ven ? Immers deeze fchepfels, indiei zy met verhand begaaft waaren, zoa den niet ophouden hunnen Schepper ti erkennen, en hem hunne dankzegginj aan te bieden : maar wat zeg ik, ik dien'ze met v erfland begaaft waaren \ Zy bedanken hunnen Schepper zoi der ophouden met zynen wil te vol brengen in hun einde te bereiken. 1 Was hierom dat den koninglyken pn pheet niet alleen de menfehen en e .gels; maar ook de redelooze, en zie looze fchepfels noodigde, om met he God te loven , ja zig keerende tot < geringften van deeze, roept hy ( looft den Heere gyl. die op de aar 7Kyt, draaken, en alle afgronden , gy vuur , hagel, fneeuw , ys, winden d tempeefien, die 7Kynen wil volbrengó "Wat heeft dan God beweegt ons zo eene verheve natuur te geven bovj andere fchepfels ten zy zyne goedheid Do£ O In Pf, 148,  . of Leerredenen. 14a bor deeze zyn wy uit niet gemaakt: oor deeze zyn wy gemaakt naar zyn |e beeld en gelvkenis, Want gelyk God is een in weezen, i dryvoudig in perfoonen, zoo is de '4 een in fubftantie, en dryvoudig in l|ten , te wceteti verftand, geheu, en wi] : gelyk God een geeftei, eeuwig, en onftervelyk weezen s zoo is ook de ziel geeftelyk, en |p»g* v^n haare natuur eeuwig cn ^ervelykj want, mits zy uit geene Ifën beftaat, zoo kan zy door dee| der zelve niet vergaan : God alli is den genen, die, gelyk hy'ze imiet heeft gemaakt, ook naar zyn -jbehaagen kan vernietigen : gelyk ïü over al geheel, en ganfeh tegenpFdigis, alles vervult, enbeftiert, dder ivers in befloten, ivers door beïjmert, of befmet te worden ; maar cbns bezonderlyk in den hemel is; Ijlzig daar vertoonende aan zyne geikaligen : dus is de ziel ook in alle ekn van haare kleine wereld des ligatas tegenwordig; zy is in iderlid, Jj.ler van een ander uitgefloten te <\ien; zy beftiert'ze alle zonder be£ nering, en zonder door toaare vui-  * ») />» huis der Gelo&vken ligheid befmet te worden ; zy is'er ge*f heel, en ganicn zonaer vciuccm«.m, pntlvk in 5t hoofd j oin dat zy aldaar haare voor* naamite uitwerkingen der uitwendiger zinnen, en haare kragten van verftandf' geheugen, en wil laat blyken. ; Eindelyk gelyk God den fiigter vatf 't geheel al over 't zelve eene onbepaald de, onafhangelyke, en eeuwigeheerf fchappy heeft, zooheefthy den menfcH de heerfchappy gegeven over de onf dermaanfche fchepfels ; want, als hf nu den menfch zoude fcheppen, zeidf hy (a) laat ons den menfch maaken naai ons beeld, ende gelykeniffe, op dat h§ heerfchappy hebbe over de vifchen dM zee, de vogelen des lochts, de heeften1*, en de geheele aarde met al wat'er oQ ki-uipt, en roert. Dit overweegende de| koninglyken propheet, roept aldus td| God (b) wat Is den menfch, dat gy heft gedagtig \yt, of den -zone des menfeheij dat gy hem bezoekt V Gy hebt hem eetf wynig minder gemaakt als de engelM gy hebt hem omringelt met luifter en eeU ia) Gen. i. f, 26, (b) Pf. 8. f. 1  of Leerredenen. n hebt hem ge/ieltover de werken uwer anden : gj hebt alles onderworpen aan yne voeten , de fchaapen , en alle de (jen, en ook de dieren des velds, de voelen des hemels, en de vifchen der zeey ie de paden der zee doorwandelen. Ja, | A. God heeft de wereld, en al wat : m is, voor den menfch gefchapen • y had de wereld niet noodig, die zonde zelve in zig van alle eeuwig, ;id oneindig gelukkig was, is, en zyn ;. JI: de engelen hadden hem ook niet :^)odig : voor wie is hy dan gemaakt £jn zy voor den menfch? T' is voor lp, dat de wereld geduurig in w erleg is; t' is voor hem, dat de zon I dag, en de maan en herren by nagt l|r licht geeven; t' is voor hem dat ,« winden blaazen. en dewnlkpn hno™ gens uititorten; t' is voor hem, dat zee en revieren vloeien ; t' is voor ra, dat de vifchen in 't water zwem» n, de vosrelen in dr Wht vliP«0„ ,} de dieren door de bofchen en vel' «ï zweeven. : jln een woord alles is gefchapen tot Jfdlel, of kleeding of wooning, of ctraad, of vermaak , of eenig ander -jr<- geruis; van aen menfch, Wy eg»  ^5* Wapenhuis der Gtloovigen eeten wel niet de vliegen, of andere infe&en; doch wy eeten de vogels,] aan welke zy tot fpyze dienen. Wy | eeten. geen hoei; maar de ofchen , die 1 Wy eeten, worden'er mede gevoed, i "Wy eeten de graan en ook niet, zoo» als zy op de velden groeien, doch er-1 word brood van gebacken, 't welk! onze gemeinfte fpys is. Aanmerkt nu I eens, wat God al doet, om ons op! onze tafel brood te geeven : hy be-1 zorgt de werkingen der hemelen, en! hoofdftoffen, den arbeid van den land*! houwer. , zaeier , maeier , dorffer JH wanner, meulder, en bakker : hoe me»! nige fchepfels hebben tot uw kleeding! gearbeid? De fchaapen hebben de wolJJ de zydewormen de zyde, den cattoenboom het cattoen, en de aarde het vlast] voortgebragt : door hoe menige han-fj den hebben deeze ftoffen moeten gaan Jl eer gy er mede zyt bekleed geworden ril Bemerkt de andere fchepfels, gy|| zult bevinden, dat- zy alle voor der» menfch gefchikt zyn. *De Iheeuwwittejl leliën, en bloozende roozen hebbenn geen gevoelen, geen vermaak in de') fchoonheid van hunne colcuren, of aan-j senaamheid hunner geuren : het goud'-; 9 i  of Leerredenen. r^«j en zilver is in den grond niet gefchapen, om'er vrugteloos, en onbekend te blyven : den diamant fchuilt in het zand niet, om'er tegen de ongevallen des loc hts bevryd te zyn : wat nut hebben de kruiden zonder den menfch van hunne geneezende, en verherkende kragten? Proeven de boomen van 't fruit, 't welk zy voortbrengen ? Dient hun dit tot eenig gebruik, of ontfangen zy er loon voor ? Neen , dit alles is voor den menfch. Ziet, A. A,, de weldaadèn van God tot den menfch! indien hy ons geene andere had gedaan , zoude men met David niet mogen uitroepen : 6 Heere, wat is doch. den menfch , dat gy hem gedenkt door zoo groote mildaadigheid ? Of den zo%* ne des menfehen, dat gy hem bezoekt met zoo eenen overvloed van goederen ? Maar neen : Gods goedheid tot den menfch is nog verder gegaan : de engelen zelfs heeft hy gefchikt ten dien» fte van den menfch, om hem op den weg deezer wereld te bewaaren, ende te geleiden. Eindelyk gelyk dien alleredelften Schepper den menfch gemaakt heeft «aar zyn edel beeld, en gelykenis, zooheeft  154 Wapenkuis der Geloovigen heeft hy hem ook gefchikt tot een al* leredehle einde; want aan zoo een edel beeld van God, aan 't waardigfte van alle fchepfels, die op d'aarde zyn , betaamde een einde, alle andere in waardigheid overtreffende. Dit einde is, ten tyde van dit leven God te dienen, en voor de geheele eeuwigheid van het ander leven hem door eene klaare aanfchouwing te bezitten, ö oneindige goedheid Gods tot den menfch! ö afgrond van weldaadigheid! God had den menfch niet noodig, om eeuwig gelukzalig te zyn; den menfch had het niet verdient, van God naar zoo een edel beeld, en tot zoo een edel einde gefchapen te worden; hy verdiende niet met zoo veele goederen vervult te worden; ja in weerwil van de menfchelyke onwaardigheid, en ondankbaarheid houd God niet op hem wel te doen; want, mits den menfch zonder den invloed der godlyke magt in zynen niet zoude ervallen , en ophouden te zyn, gelyk een uurwerk aanflonds zoude ftilftaan, als het door den invloed van 't gewigt niet geduurig beweegt wierd, zoo heeft den menfch zonder ophouden noodig van God in  of Leerredenen. 155 Zyn weezen bewaart te worden; en dit weldaad doet God hem alle oogenblikken. Duizent ongevallen konnen ons van 't leven berooven, en nogtans wy leven nog : duizende kinders zyn'er in 't lighaam huns moeders geftorven naar nauwelyks het weldaad des levens geproeft te hebben , en wy leven nog. Aan wie moeten wy dit dank weeten ten zy aan den Schepper ? 'T z.yu des Heeren barmhartigheden, dat wv niet ver¬ gaan z^yn. Hondertduizenden fterven er, naar nauwelyks de vrye locht te hebben gefchept; een grooter getal Word'er door de dood weggerukt in dekinderlyke jaaren, zy verflenfen als opengaande bloemen, die door een fterke vorft verdorven worden : anderen worden in de volle bloem hunner jaaren dopr de feyflen des doods afgemaeituit deeze wereld, terwyl wy er nog overblyven. Hoe komt het, dat wy niet zyn van 't getal van deeze ? '71 zyn des Heeren barmhartigheden &c. eenige fterven door een geraaktheid, andere worden in bed dood gevonden, fommige laaten hun leven in het water, fenige door den val, veele door het fwaard s  156 Wapenhuis der Geloovigen fwaard, en duizende diergelyke. wyzen, daar men niet had opgedacht. Door wiens weldaad zyn wy tot nu toe er van bevryd geweeft ? '2' {yn des Heeren barmhartigheden, dat wy niet zyn vergaan, zegt Jeremias in zyne trem-klagten, 't zyn insgelyks des Heeren barmhartigheden, dat ons geen grooter kwaad is overkomen : 't zyn zyne barmhartigheden, die ons de goederen toezend, die wy genieten : 't zyn zyne barmhartigheden, waar door hy ook aan de kwaade weldoet : hy doet zyne zon opflaan over de goeden en kwaaden, en hy regent over de rechtvaardigen, en óngerechtigen (c) doet miflchien God dit noodzaakelyk zonder het te konnen laaten? Neen : hy doet het vryelyk en naar zyn welbcliaagen : gelyk hy den menfch eerder of laater konde fcheppen , of, zoo hy wilde, had konnen geenzins fcheppen, alzoo met de zelve vryheid bewaart, en verrykt hy hem met zyne goederen. Maar wat pligt legt dit alles ons op, en wat pligt vloeit'er voort uit ons wec- ze» <0 Matt, 5. t. 45r  of Leerredenen. r^f zen uit kragt van haare fchepping? "Vermits God ons heeft gefchapen, zoo zyn wy aan hem meer onderworpen als een kind aan zyne ouders, eene (have aan zynen heer, eenlaftdraagende dier aan zynen eigenaar, een aarde vat aan den potbakker ; \\ ant de ouders geeven aan de kinders wel het lighaam; maar niet de ziel. Den Heer heeft maar magt over den dienft van zyne flaave , over 't lighaam Van zyn pcerd; den potbakker geeft maar de uitwendige gedaante of figuur aan zynen pot: doch God heeft aan den menfch ziel en lighaam gegeven, en alles wat hy is , cn wat hy bezit. Gelyk dan een kind aan zyne ouders, en eene flaave aan zynen heer onderdaanigheid, eer, dienftbewyzing en liefde fchuldig is , zoo is den menfch dit veel meer fchuldig aan zynen Schepper. Vermits den eigenaar van zyn peerd, en den konftenaar van zyn werk naar beliefte kan befchikken, en'er mede doen, wat hem belieft, zoo Ican God met den menfch doen 't gene hy'er van goed vind : hy kan hem langer doen leven, of aanftonds doen fterven; hem verheffen, of vernedeïen; hem ryk of arm maaken; hem ge-  c 158 Wapenhuis der Geïoovigtn geluk, of tegenfpoed overzenden. Gèlyknu eenen aarden pot, indien hy konde klagen , nogtans met recht niet zoude klagen, dat zynen meefter hem van een breekt, om'er een flegter foort van vat uit te maaken, of hem op den mefthoop te werpen : gelyk een peerd niet zoude te klagen hebben, dat het in plaats van in een koets te loppen, in een meftkar word gefpannen,dus eenen menfch wat God hem overzend, of laat overkomen of niet, moet met Gods wil te vreden zyn, eh zig geheelykin den zeiven overgeeven, zonder'er tegen te knorren , of'er zig over te bê. klagen. Den H. Auguftinüs bewyft dit op eene zielroerende wys in eene faamenfpraak tuffchen God en Adam; de welTce in den zin ende fubftantie hier op uitkomt : Adam ik ben uwen Schepper en Heer, die u in. deezen -lufthof heb geftelt, gy kont'er de vrugten van ■gebruiken naar uwen fmaak; eet vry van allen boom, die u behaagt : maar wagt u wel, dat gy den boom van weetenfehap van goed en kwaad niet aanraakt ; want wat dag gy daar van zult gce-  of Leerredenen. tgb geëten hebben, zult gy de dood herVen. Hoe Heere (antwoord Adam) verbied gy my van dien boom te eeteh ? Hy is immers niet kwaad; want gy zoudhem dan in den lufthof niet gefielt hebben : maar is hy goed$ wat reden van hem. my te verbieden P Hoort Adam ! den boom is goed, ik zoude hem anderzins aldaar niet hebben geftelt : niet te min, ik gebiede u er niet van te eten. Ik wil u dus toonen, dat gy myne flaaVe en ik uwen Heer ben : 't haat my toe u te gebieden , gelyk het uw pligt is my te gehoorzaamen. Denkt nogitans niet, dat deeze uwe onderwerping my tot eenig geluk dient : Neen 5 zy is my zoo onvoordeelig als zy u noodzaakelyk en dienftis is. Heere! hvilt gy miffchien, dat de vrugten van laien boom aan u worden opgedragen ? Ik heb d'offerhande niet noodio-. Hïp jbiy eenig fchepfel kan doen : want ik ]iieD a onernanae zoo wel gemaakt als Iden offeraar, en zy hooren my beide (toe. Maar Heere ! de vrugten des booms \yn zoo goed, is 't niet jammer, dat'ze f'erlooren gaan ? Zyn de vrugten goed, Ie gehoorzaamheid is duizentmaal beer ; en hoe goed ook de vrugten zyn , zy  ï€o Wapenhuis der Geïoovigen zy zullen voor u in doodelyk vergift veranderen, indien gy zoo vermeeten zyt, dat gv'er van proeft : onthoud u dan vrywilliglyk van de zelve, en toont dus uwe onderdaanigheid tot my r laat de vrugt verloren gaan, op dat gy in't leven blyft* en eeuwig gelukkig word : weeft verheugt, dat ik 11 dé gelegentheid geve, om my uwen Schepper, die umet weldaadèn hebbe overgoten, uwe onderwerping eri liefde te bewyzen. De tweede plicht, die de fchepping bns oplegt, komt hier uit voorts , dat wy naar Gods beeld gefchapen zyn, deeze plicht is , dat den menich zyne ziel Gods zedelyk beeld maake door zyne eige, en vrye bctragting, gelyk het door de fchepping Gods natuurlyk beeld is geworden ; want den menfch is geen dood, maar levende beeld Gods : dus moet den menfch niet enkelyk als een ftandbeeld lydendcr Wyze, en alleenelyk door de konft van den maaker zyn beeld afbeelden; maar hy moet dit ook betragtcn door zyne werkingen. Hoe zal nu den menfch zedelyker wyze, en door zyne vrye medewerking zynen Schepper beter ver-  of Leerredenen. i6t Eerbeelden als met zyne volmaaktheden naar te volgen P T' is hier toe dat den ingevleefchten Zone Gods (d) ons ivermaant; zeggende : weef volmaakt, \gelyk uwen hemelfchen Vader volmaakt is : al of hy wilde zeggen : gelyk God uwen hemelfchen Vader uit kragt van ;Zyn weezen volmaakt is door zyne oneindig volmaakte eigenfchappen, tragit iJgyl. aldus ook volmaakt te zyn , met jde zelve volgens de bekwaamheid van uwe bepaalde natuur naartevolgen : wy moeten dan Gods onveranderlykheid naarvolgen door onze verduldigheid in 't lyden, en onze ftandvaftigheid in de deugd; zyne eeuwige waarheid door de zuiverheid, rechtzinnigheid, .e« eenvoudigheid des harten in alle ons doen enlaaten; zyne almogentheid met alle onze hope in hem te hellen ; w ant, Zoo den Apoftel (e) zegt : ik kan alles '.in dengenen, die my verfierkt : zyne genoegzaamheid met altyd te vrcden te zyn met ons lot : zyne liefde met hem boven al, en onzen naaften gelyk ons zeiven te beminnen : zyne barm_ har. 00 Matt, 5, t. 48. (OPMipP- 4. ï' 13  i6i Wapenhuis der Gelöovigen hartigheid met volgens onze magt de ellendigcn behulpzaam te zyn volgens den eifch van hunnen nood; zyne zag* moedigheid, met niet ligtelyk tot ongeregelde gramfchap vervoert te worden, en geerne allen ongelyk ons aangedaan te vergeven : zyne voorzienigheid met henvaftyd voor oogen te hebben , de bekooringen en gelegentheden der zonden te voorkomen ende te fchouwen, ons tegen de overkomende te wapenen, en voor onze eeuwige zaligheid te zorgen; zyne heiligheid met de zonden te vlugten , en de deugden te oeffenen. Befehouwt nauwkeuriglyk, Allerlieffte aanhoorders, het godlyk voorbeeld, 't welk ul. is voorgeftelt, voegt alle uwegedagten, woorden, en werken naar 't zelve : dus zult gyl. een zedelyk beeld Gods worden. De derde pligt, die wy uit kragt der fchepping hebben betrokken, neemt haaren oorfprong uit het einde , waar toe wy gefchapen zyn : dit einde is, God in deeze wereld te beminnen, ende te dienen , en dus legt het ons eene verbintenis op dit te volbrengen. Wy hooren door de fchepping aan God geheelyk toe, en hy wilt, dat wy het ein-  of Leerredenen. inde, waar toe hy ons heeft gemaakt, •etragten ; want anderzins zou hy ons" ot dit einde niet hebben gemaakt : ry zyn meer verpligt God te dienen" ls eene llaave zyn en heer, die dert elven ten dien einde heeft gekogt ; Jy zyn tot zynen dienft meer verbonjen als een paard aan zynen meefter, f ccnen wyngaard aan den genen hein eplant heeft. Nu, indien eene llaave aar zyn vermogen niet wilde werken ; ïn paard allen dienft weigerde, of'er' nbekwaam toe was geworden; eenert yngaard geene vrugten voortsbragt; at zou'er hunnen heer mede doen? y zoude zyne ongewillige flaave ivaarlyk kaftyden, zyn paard aan dert lder overgeeven, en zynen wyngaard troeien. Zie! heeft eenen heer de magt n dus van zyne goederen te befchikl:n, die tot hun einde geenzins., of 'ynig nuttig zyn; hoe veel te meei1 ieft God de magt, om ons, die zy] eige goederen zyn, te verderven ; iiliert wy het einde, waar toe hy ons eft gefchikt, niet bereiken met'hem beminnen ende te dienen ? Dit is inkdaad het vreeflyk dreigement, 'c L 2 welk  ï64 Wapenhuis der Geloovigen welk Chriftus (ƒ) ons doet, zeggende : allen boom , die geene goede vrugten draagt, ral uitgekapt, en in't vuur ge* worpen worden , en (g) werpt den onnutten knegt in de buiten/ie duifierniffen. In tegendeel ö oneindige goedheid Gods! op dat wy.ons einde niet zouden verwaarloozen in deeze wereld, heeft hy ons in de toekomende ongemeeten, en eeuwige goederen belooft* ende bereid gemaakt; hy heeft ons belooft, en zal ons geven een hemelfch koningryk, ja de bezitting van zyn eige zelven. Laat ons dan uit geheel ons hart en ziel God dienen en beminnen, niet ah leenelyk eenigen tyd van ons leven ; maar laat ons hem dienen ten allen tyde, ja alle oogeblikken, in, en door zyne fchepfels, gelyk hy in, en dooide zelve ons alle oogeblikken (indien ik aldus magfpreeken) onophoudelyk dient ende weldoet. Maar is het genoeg met het hart alleen God dienft tl bewyzen? Zekerlyk neen : den Schepper heeft niet alleen aan den menfch zy. C/)Matt. 3.^. 10. QOMatt. 25.7- 3 ïync ziel; maar- ook zyn lighaam gegeven met de vyf zinnen : dit- alles loort hem nog toe; hy bewaart het tn weezen ; hy kan'er naar beliefte van klchikken, en hy heeft het ook neffens de ziel met weldaadèn overgoten ; jle fchepfels deezer wereld, die hy tot |cbruik en dienft van den menfch heeft jefchapen, dienen niet onmiddelyk tot l;cbruik der ziel, maar des lighaams; frant de ziel heeft nog fpys, nog drank^ og klêedfel, nog huizing noodig; laar 't lighaam heeft deeze noodig • iis moet den menfch God als zynen )pperheer , en weldoender erkennen, em beminnen, eeren, en dienen, niet - Heen door de kragten der ziel; maar ok door die des lighaams; vermits dit 00 wel als de ziel een weezentlyk deel la den menfch is, en als een'levcnd ferktuig der ziel bekwaam is God te lienen : moet dan den menfch God ' ankbaar zyn door de ziel voor de welaaden, die zy van hem ontfangt, waarin ook niet door het lighaam voor de eldaaden, van de welke het ncffens b ziel deelagtig word ? 1 En waarom dog zoude God door uitwendige oeffeningen niet gecert, en-  7 i66 Wapenhuis der Getoovigen ende gedient worden ? Alle fchepfels It dienen God, en geeven hem glorie vol- j i gensdegeheeleuitgeftrektheid, enbe- 1/ kwaamheid van hun weezen. De en- I ; gelen, die enkele geeften zyn, bewy- j< zen hem eenen inwendigen dienft over- 1 |r eenkomftig met hun weezen : de he-ll melen, en andere fchepfels, die ge-lb heelftoffelyk zyn, dienen hem alleenJft uitwendig, voor zoo veel zy Gods vol-it! maaktheden aan hunne befchouwersIk ftommelings verkondigen, en de zel-JJi ve dus opwekken om hunnen Schepperjh te verheerlyken : zal dan den menfch M eene geheele kud beeften in order I houd ? Zal dan eenen menfch met re] den en verhand begaaft Gods opper! heerfchappy niet erkennen ? Zal hy bo' ven alle fchepfels der aarde verrykt met zyne gaven aan zynen Schepper niet : onderdaanig zyn ? * Gy temt een paard j» 't welk gy niet hebt gemaakt, zegt n den H. Auguftinus (/) zal dan God, » die u heeft gefchapen, u niet temv, men ? Van waar hebt gy de magt r> om zoo groote beeften te dempen ? n T' is niet door de fterkte des ligr> haams;.maar door uw verftand : v Gods beeld temt dan eene beeft, en . r> zal CO De verb. Apoft. Setm. 4.  t7* Wapenhui/ der Getuovigen r> zal dan God zyn eige beeld niet tem» »•> men?» Laat ons dan, myne allerliefstcn ? Laat ons aan God als aart onzen Schepper en Opperheer onderworpen zyn ! laat ons hem in alles gehoorzaamen! laat ons hem zonder ophouden dienen, en uit geheel onze ziel, en uit alle onze kragten liefhebben! Iaat ons geenen tyd van ons leven laaien voorbygaan zonder deeze weezentlyke pligten te kwyten. Zoo haaft wy tot de jaarèn des verftands zyn gekomen, van als dan begint onze pligt, om God ons laafte einde, en Opperheer van alles beginnen te erkennen : van als dan begint de verbintenis om ons zeiven met alle de kragten van ziel en lighaam, met alle ons doen en laaten tot zynen dienft te ftieren. 'T waar te wenfehen, dat wy gelyk de heiligen in den hemel met Gods dienft alleen geduuriglyk konden bezig zyn j dog mits de verfcheide noodwendigheden van dit leven ons dit niet toelaaten, 200 behoort eenen menfch, die God oprechtlyk bemint (behalven 't volbrengen van d'andere oplichten , die hem God of de kerk oplegt) ten mioften drymaal 's daags zig met  of Leerredenen. i-q met God bezig houden, te weten 'smorgens, 'smiddags, en 'savonds : fmorgens moet men God bedanken , dat hy zig heeft geweerdigt ons dien nagt van alle onheilen tebewaaren, men moet hem zyne ziel en lighaam, en alle Zyne gedagten, woorden, werken, en"lyden opdragen tot zyn eer en glorie; men moet hem bidden, dat hy ons dien dag van alle ongelukken; maar voor* naamentlyk van alle zonden gelieve te bewaaren. Deezen dienft als de eerfte vrugt van den dag is zeer aangenaam aan God; hy maakt onze werken verdienftig tot het eeuwig leven , en trekt Gods zegen op de zelve. Wilien wy dan deezen zegen verdienen ende genieten, onzen godsdienft moet beginnen met het begin van den dag ; want den godlyken zegen is gelyk aan 't manna, 't wdk voor de Ilraëliten uit den hemel regende : die dit wilde genieten^ moeft het voor den zonnenopgang vergaderen , of waaren'er van berooft : op dat het een ider zou ken* nelyk zyn ( zegt den wyzen man («) God 00 Sap, f. 28.  174 Wapenhuis der Gtlóovlgen God aanfpreekende) dat men de {oh moet voorkomen om u te danken , en dat men u moet aanbidden tegen 't krieken van den dag. Voor en naar 't noenmaal moet men God zegenen of danken , om dus zyne voorzienigheid en mildaadigheid tot onS te erkennen : deeze lofwaardige gewoonte is zoo by de Heidenen, alsby de Joden, en Chriftenen altydin'tgebruik geweeft : nog zy is geene enkele plegtigheid afhangelyk van iders welbehaagen, maar eene ftrenge verbintenis : deeze gaf God certyds te kennen door zynen dienaar Moyfës aan de kinders van Ifraél; want hun in de ge* dagten ^ebragt hebbende de weldaadèn, die God^hun had gedaan, en nog voorder zoude doen , zegt hy («) op dat gy , als gy {uit geèten hebben , en verzadigt {uit {yn, den Heer uwen God looft &c. Dit beveiligt hy door den wy-» zen man (o) den welken naar dat hy ons heeft geleert, hoe wy ons ten tyde der maaltyd moeten dragen, ftelt Ons 00 Deuteron. 8. f. 10, (o)Eccli. 33. f. ï?.  of Leerredenen. t7t ons ook voor oogen, waar toe wy naar de maaltyd ten opzigt der zelve Verpligt zyn, zeggende i boven du alles dank den Heer, die u gefchapen heeft, en u met alle v^yne goederen verzadigt. Den Apoftel Paulus (p) onderftelt deeze algemeine pligt en gewoonte te zyn, als hy zegt, dat God de ipyzen heeft gefchapen, om met dankzegging gebruikt te worden. Hier van heeft ons Chriftus zeiver zig gewaaridigt ons een voorbeeld te geven , als hy (?) willende het volk fpyzen met rifch en brood, die beide eerft heeft :>ezegent, en God dankende heeft ukbedeelt; en by Lucas (r) dat hy voor t laafte avondmaal den beker wyn met lankzegging heeft genomen, en aan ie Apoftels uitgedeelt; dat hy op de :elve wys heeft gedaan met het brood '-n wyn, die hy in zyn vleefch en bloed leeft verandert. 'T zelve leeft men by Aicas (.*■) dat hy naar zyne verryfenis eeft gedaan in 't cafteelje van Era- maus, 1 ¥1 V m' 4' W Marci' 8- f' 6- en 7 uitwendige dienftbaarheid der kerk is » met de voeten getreden; dog den * geeft heeft ondertuffchcn niet tocge- * nomen : maar veel eer naar myn ,•> oordel afgenomen.» Den openbaaren godsdienft is even noodig, om God over de openbaare weldaadèn , die hy aan een geheel genoodfchap , aen eeneftad ofLandfchap bewyft, dankbaar te zyn: hy is even noodig, om hem-, die den heer  of Leerredenen. igg heer is zoo wel van ider menfch, voor zoo veel hy lid is van 't genoodfchap, ja van geheel het genoodfchap zelve, als van ider menfch afgezonden, de fchuldige onderwerping, dienft^ en eer te bewyzen : want de aardfche vorften pleeg men op zekere tyden, en m zekere gelegentheden niet alleen uitwendige; maar ook openbaare, en plegüge eer en dienftbewyzingen te doen; ja hier in te ontbreeken zoude als eene kleinagting aangezien worden. Wat openbaare vreugd word'er niet gepleegt op de geboorte dagen der oppervorften, en op de jaarlykfche gedaoteniflen der zeiven? Wat openbaare chenftbaarheden op hunne inhuldino- ? Wat plegtigheden in hunne crooning, of intreede? In tegendeel om openbaare weldaadèn aan 't gemeine beft bewezen door bezondere perfoonen wierden aan hun openbaare dankzeggingen gcpleegt; hunne deugd en heldenmoed openbaarlyk geloont, en dus andere 'ïiangefpoort, om zig zeiven voor het igemein nnedten bpftpn . . zwierden de overwirm^.™ • fzcgenoraal te \\ nnm™ \n„lu£J?. i— jwierden eerooogen, en "ftandbecldcn op-  184 Wapenhuis der Gehovigen opgerecht, en meer andere teekeneti van erkentenis beweezen. Zoude dan den opperheerfcher der wereld geene openbaare blyken van onderwerping, aanbidding, eerbewyzing, ende dankzegging verzoeken ? Zoude den menicli hem die zonder fchuld konnen onttrekken 3 Neen : geen volk is'er ooit zoo ©nbefchaaft, geene natie zoo zedeloos geweeft, of zy hebben eenen openbaa- _ ren godsdienft erkent : zy hebben op alle plaatzen kerken of atitaaren opgerecht, enten allen tyde aan de godheid offerhande gedaan. Indien gy , zegt Phltarchus (d) de wereld rond ging , .gy roud mijfckien fieden vinden ronder muuren, ronder weetenfchappen, Koningen, geld, ende rykdommen , gy {ondervinden ronder fchoolen, en jchouw-fpelen : maar nooit heeft imand in de wereld een Stad gerien, die geene Tempels , nog Goden hadde, die geen offerhanden opdroeg om goed te bekomen, en 't kwaad af tewenden. . , Dus leezen wy, dat van 't begin des werelds af Cain en Abel aan God hebben O) Adv, Colot.  of Leerredenen. 185 ben offerhanden opgedragen, dat Enos den naam des Heeren ( door offerhanden , en openbaare dienftbaarheden op eene plegtiger wyze ) openbaarlyk heeft beginnen te aanroepen, dat de openbaare godsdienftigheden door Noë, Abraham, Ifaac, Jacob, Moyfes,en andere tot Chrifti tyden toe zyn blyven volherden onder de geloovigen. 'T is waarfchynelyk , dat het vieren van den Sabbothdag, of zevenden dag der week reeds van 't begin des werelds is geplecgt geweeft tot erkentenis van de fchepping des werelds, de welke God op fes dagen heeft voltrokken, en die op den zevenden dag heeft geruft, of opgehouden van zyn werk : 't fchynt, dat het zelfs van 't begin des werelds van God is geboden geweeft dien dag te vieren; want (b) kondigt hy de heiligmaaking van den Sabbothdag aan niet als eene nieuwe wet; maar als eene vernieuwing van een wet, die'er van ouds geweeft is : weefi gedagtig, zegt hy, dat g y den Sabbothdag heiligt. Onder de heidenen zelfs was'er niet eene na- Exodi 20. fr. 8,  ï86 Wapenhuis der Geloovigen natie, of zy had haare priefters , offerhanden , ende godsdienft: dit getuigen zekere plegtige Ceremoniën zouden »•> bedient worden; want ten eerften't » betaamde ten hoogften , aan de heiy> lige geheimen of myfterien die Gods»•> dienitige eer te bewyzen , dat het » bly- (ƒ) Seff. 22. de Sacrif. Miffie Cap. 5.  J92 Wapenhuis der Geicovigeh r> blyken zoude, dat wy deH. zaaken" r, heiliglyk verhandelen : daarenboven „ de Ceremoniën verklaaren zeiver, » en nellen ons als voor oogen 'tger, ne door de Sacramenten word uit» gewerkt, en zy drukken de heilig» heid van die dingen dieper in 't ger, moed der geloovigen : voorders regr, ten zy de harten van de genen, die'ze „ befchouwen, en er neerhiglyk op« letten; tot de gepeizen van verheve y, dingen, en zy wekken in hun op het y, geloof en de liefde.» De plegtigheden der feeftdagen van Chriftus brengen ons alle jaaren in de gedagtenis 't gene deezen Godlyken verlofler voor 't gevalle menfchdom heeft gedaan en geleden, op dat de geloovigen hier door tot liefde van hunne menfchgeworden God, en tot dankbaarheid over zoo groote weldaadèn zouden ontfteken worden. De feeftdagen van andere heiligen hellen ons voor oogen de kloekmoedige ftryden der voornaamfte helden, en heldinnen van 't Chriftendom, en de heerlyke zegenpraaien , die zy over den dryvoudigen vyand hebben bekomen ; zy vertoon en ons hunne verheve deugden; opdat de  of Leerredenen. ipj de Chriltenen zouden opgewekt worden om'ze naar te volgen. De gemeine .gebeden, en openbaare proceflien zyn Ingeftelt, of om God over zyne weldaadèn te bedanken, of om'er andere 33. V. de vrugtbaarheid der aarde , de behoeding der vrugten , &c. te bekomen, om van God vergiffenis der zonden te verkrygen; of om de ftraffen der zeiven als oorlog, dieren tyd, ziektens, en andere rampen te verbidden. De Godsdienftige vergaderingen zyn ingeftelt of tot de Godlyke lofzangen , of tot onderwyzing der geloovigen. De broederfchappen hebben voor hun naader einde de godvrugtige eerbewyzing der H. dienaars of dienareffen Gods, tot welkers eerhetbroederfchap is opgeregt, hunne voorfpraak by den Heere, by wie zy gelukzaliglyk heerfchen , en de betragting in 't naarvolgen hunner deugden : andere hebben tot hun einde de liefde, en barmhartigheid tot hunnen evenmenfch 't zy levenden, 't zy dooden , en het een zoo wel als het ander word eindelyk geftiert tot Gods luifter als haar laafte oogwit. Wat is'er in dit alles onbetaamlyk? Wat bcrifpelyk of bvgelooviga N In,  194 Wapenhuis der Geloovigen In tegendeel is dit alles niet billig, voofdeelig, en heilig ? 'T is waar, nieren daar kan 'er eenig misbruik binnen geHopen zyn : maar deeze zyn niet toe te wyten aan die Godsdienftige oeffeningen , die uit zig zeiven goed zyn ; maar aan de menfehen, die uit onweetentheid of ander gebrek ook het allerbefte tot kwaad konnen gebruiken. Zyn'er geene misbruiken in den rechtshandel ? zyn'er geene in de krygsoeffeningen? Waarom laat men dan toe 200 veele onnutte pleytingen aan te hellen? waarom worden'ze niet eerder geëindigt ? Waar toe alle die verderflyke oorlogen fomtyds om beuzelryen ? dat de goede gebruiken blyven, en de misbruiken verbetert worden. Eenen verftandigen geneesheer, als hy een lighaam van een Ziekte moet geneezen, zal niet peizen om dit lighaam te vernietigen om de ziekte uit te roeien : eenen heelmeefter zal een gebroke been niet afzetten, als hy dit, met het in een te zetten, kan genezen, en nog tot eenig nuttig gebruik kan doen dienen. Maar zommige dwaalgeeften van deezen tyd, philofophen zonder verhand fpreeken niet als van uitroeien en vcr- nie-  of Leerredenen. 194 fiktigen, zonder eens te denken, dat net uitroeien en vernietigen , van hunne voor ingenomentheden en kwaade driften meer noodig is, als der grootfte misbruiken, die zy beknibbelen. Zou men aan dufdaanigen niet mogen toepaflen de woorden , die Chriftus fprak in de fynagoge der joden (g) genees-meefter geneeft u zeiven, en genezen zynde zult gy bevinden , dat alle die uitroeingen, en vernietingen buiten uw Woelende herzenen geen plaats grypen, gy zult'ze volftrekt onnoodig, ja naadeelig bevinden. Alle die H. Godsdienftighcden dan, de kerkelyke Ceremoniën, Godvrugtige gebruiken, koftelyke cieraaden, de ligten, reukwerken, de gezangen, het orgelgefpel, het.pragtig kerkgewaad, &c. zyn niet te vergeefts : neen zekerlyk de kerk doet hier tot ftigting der geïoovigen , 't gene de wereld tot ontftigting der jongheid gewoon is te doen in 't vertoonen der fchouwtoneeJen, en in de ballen : alles is hier pragtig; honderde kerflen, die de plaats ver- CgO Luc. 4. f. 23. N 3  I95 Wapenhuis der Geloovigen verligten, ziet men'er ontfteeken ; den glans der koftelykfte cieraaden doet de oogen fchemeren ; de zoetfte overeenkomft der mulicaaleinftrumenten ftreelen de ooren; den pragtigen opfchik der toneelfpeeldcrs , en fpeelfters, hun aanlokkende gebaar, de bevalligheid der danzen, en duizend zoortgelyken bekoorende zinnen, waar door het hart verlokt zynde, den menich allengskens vleelchelyk word, en de deugd verheft zonder het gewaar te worden. Ziet het gene de ballen en treurfpelen doen op 't gemoed van den menfch om de driften te ontfteken, 't zelve doen de Ceremoniën van den chriftelyken Godsdienft, om tot Gods liefde, en eerbied van zyne H. myfterien te verweKK.cn ; «iics wat men z/h-l, ui hoort de brandende kerflen , de cierlyke priefterlyke kleeders, de autaarcieraaden, de knieboogingen, de Godvrugtige lofzangen, de ingetoogentheid, en zedigheid der gene tegenwordig zyn, &c. : dit alles kan niet naalaaten eenigen indruk te doen op de genen in de heilige plaatzen komen, en op eenen plegtigen feeftdag des zelfs Ce¬ remoniën bywoonen. Laat  of Leerredenen. 106" Laat nu de aanhangers van zeker lèct, wiens woede onder voorwendfel van hervorming ontelbaare kerken aan den waaren God toegeweid ten gronde toe eertyds heeft vernielt, of laaten vervallen, laat'ze knorren over de heerlykheid van onze kerken, diewyverryken, en vercieren op eene wyze, die aan zoo grooten God, die'er aanbeden word, toekomt : wy zullen met !David (h) zeggen : Heere l ik heb de \ fchoonheid van uw huis , en de woonplaats van uwe heerlykheid liefgehad. Laat de hedendagfche philofophifche ) godloosheid aanflagen maaken, om iden Godsdienft, te vernietigen onder ) voorwendfel van hem eenvoudiger te imaaken, en'er de misbruiken uit te (roeien, laat Raynal met zynen aanhang, en voorgangers brullen tegen de brandende kerflen, priefterlyke klee3ers, tegen de pragt der offerhanden legen denzank, orgels, thorens, klokten, cruicen : dit alles verwekt hun3en haat, en raferny ; om dat dit alles iiiet allen op de harten der godvrugti, gen; (A) Pfalm. 25. f. 8.  ig? Wapenhuis der Geloövigen ^ gen; maar ook menigmaal op die der kinderen dezer wereld, ja op de ongeloovigen zelfs menigmaal eenen Herken indruk doen, en hun tot eerbied opwekken wegens de H. geheimen van onzen Godsdienft : deeze dingen brengen hun menigmaal tegen dank in de gedagten hunnen menfch-geworden God, den welken zyniet dienende als hunnen heer, nog liefhebbende als hunnen verlofler, als hunnen ltrengen regter vreezen : hierom fpouwen zy vuur en vlam tegen deeze dingen; zy fpannen alle hunne kragten in, zy doen duizende poogingen, om, waart mogelyk, ook de gedagtenis van den inftelder van den chriftelyken Godsdienft weg te nemen : maar wy, myne allerliefsten! laat ons des te vlytiger ons tot den Godsdienft begeeven ! laat ons des te vueriger en te waakzaamer zyn in den zeiven! laat'er ons in des te geftaadiger volherden! laat ons de kerken vroeg en laat bezoeken , om'er onzen menfehgeworden God in' den throon zyner genaade te, aanbidden ! laat ons niet {luimeren voor onzen God, als de kinderen der wereld voor Vernis en Bacehus waaken! de tempels der  of Leerredenen. loff | der fouten zyn ten allen tyden open ; de fchouwburgen, en foortgelykê plaatzen , alwaar de zeden fchipbraak lyden, en 't onzuiver vuur in de zielen word ontfteken, zyn geduurig toeganglyk : men waakt'er een groot deel van den nagt, om zyne zinnelyke driften te voldoen, en d'afgodinne van vuil i vermaak zyn hart op te dragen : zal dan den waaren God in deeze tyden alleenelyk onte'ert worden ? Neen ïgyï, ten minften aan God toegeweide zielen (i) heft uw handen des fnagts op tot het ii heiligdom, en zegent den heer, op dat ièy met David (k) mogt zeggen : ik fiond te middernagt op om u te belyden , [én met Ifaïas (/) myne rjel verlangde naar u in dm nagt, zy vlamde om u [te loven, ende te aanbidden, terwyl ide kinderen der duïfternis famenfpan;den om u te onteer en. Wel aan , allerliefste ! gezien hebbende de pligt van den openbaaren 'Godsdienft, laat ons met allen vlyt en iver deezen behartigen; dat de fpottery CO Pf. 133. 0*) Pf. 118. (O Ifais 2(5. f% 9.  ï99 Wapenkuis der Geloovigen ry der vrygeeften ons nit wederhoude! dat de verontwaarding der hoovaardige philofophie ons niet vertraage onzen Godsdienft te oeffenen : dat de zondaars dit ziende van gramfchap knerfeltanden! dat'ze berften vanfpyt, hunne begeerten oin den Godsdienft te vernietigen vrugteloos te zien vergaan : maar wy, laat ons die onzaglyke Majefteit, die van zoo veele ontaarde fchepfels openbaarlyk word onteert, niet fchaamen openbaare eer te bewyzen! zyn wy niet bekwaam hem te eeren naar zyne verdienften, laat ons hem dienen, eeren, en beminnen naar ons krank vermogen, en de hulp van zyne genaade; laat ons de Godsdienften, die Chrifti lieve bruid de waare Kerk door ingeeving des H. Geeft heeft bepaalt, en van ons vereifcht, nauwkeuriglyk volbrengen. In de oude wet heeft God gewilt, dat de Joden den zevenden dag zouden vieren tot gedagtenis, dat God op zes dagen de wereld tot gebruik van den menfch gefchapen hebbende, den zevenden dag heeft geruft, of opgehouden van fcheppen : zy moeften dien dag van allen ilaavelyken arbeid zig onthouden, om den zeiven tot den  of Leerredenen. aoo den dienft- Gods onbelemmert te befteeden. In de nieuwe w et is dezen ruftdag geftelt op den Zondag, tot gedenkenme, dat Chriftus op dien dag van de dood is verrezen: de H. Kerk vereifcht op deezen dag gelyk ook op de gebode heilige dagen niet alleen de onthouding van allen flaavelyken arbeid; maar ook dat wy den zeiven door Godsdienftige tegenwoordigheid in 't H. Mis-offer , en andere goede werken zullen heiligen. Laat ons dan deeze beneffens de andere gebode feeft-dagen Godvrugtiglyk doorbrengen, befteedende den tyd, die wy .aan den lighaamelyken arbeid verpligt zyn te onttrekken, tot werken, die tot Gods eer en luifter dienen. Het bywoonen der H. Mis, het hooren der Sermoonen, en chriftelyke leering, het ontfangen der heilige Sacramenten, de godlyke lofzangen, het overweegen van Chrifti leven en dood, het lezen van de levens der heiligen , en andere godvrugtige boeken, het bezoeken der zieken, het trooften der bedrukte, de onderwyzing der onweetende, en andere werken van barmhartigheid zullen tot het heiligen van den Zondag, en andere feeftdagen overvloedige ftof le-  £01 Wapenhuis der Geloovigen leveren. Laat ons deze als waare chriftenen, en dankbaare kinderen van onzen hemelfchen Vader tot zynen heiligen dienft hefteden : laat ons, aan Wie zes dagen is gelaaten om voor 't tydelyk te zorgen, de weinige dagen gefchikt tot den openbaaren Godsdienft des te nauwkeuriger waarnemen, en ter zyde geftelt alle overtollige zorg voor 't tydelyk , met een onbelemmert gemoed God dienen, doende en fchikkende alles tot eer en luifter van zyne ongemete Majefteit, tot dat wy eens het geluk hebben hier naamaals met hem eene eeuwigduurende feeft te houden in den Hemel. AMEN,  of Leerredenen. 20S SEVENDE LEERREDEN Bewyzende de noodzaakelykheid van eenen uitwendigen , en openbaaren Godsdienft uit de oploffing der opwerpfels. m 0» K-O»- Adorabunt eum omnes reges terrse, omnes gentes fervient ei. Alle Koningen der aarde zullen hem aan* bidden, alle volkeren zullen hem die* nen. Pf 71. f, 11. G Elyk de verfcheidentheid der ver» feinténiflen voortskomen uit de verfcheidentheid der redenen , waar op zy gegrond zyn : dus is de verbintenis ook groot na maate dat die redenen groot en dringende zyn : B. V. hoe grooter en menigvuldiger de weldaadèn zyn, hoe grooter pligt van dankbaarheid er word gevonden : hoe meerder loon aan eenen knegt of arbeider word gegeven , hoe hy in zynen heer te dienen , of in zyn werk te doen neerftiger behoort te weezen, en zoo voorts in andere ftoffen. Gelyk nu de verfcheide foor»  20g Wapenhuis der Geloovigeu foorten van verbinteniffen en haare grootheid evenmaatig zyn aan de redenen, waar op zy gegrond zyn, dus behoort den voorwerp van die verbintenis in hoedaanigheid ook overeen te komen met de hoedaanigheid der redenen , die deeze verbintenis opleggen. Wat is'er immers billiger? Wat meer naar den eifch der rechte reden als dat eenen armen zynen weldoender die hem openbaarlyk almoeffen geeft, ook openbaarlyk bedankt ? Wat behoorlyker; als dat eene gcheele gemeinte, die van haaren vorft openbaare gunften ontfangt, den zeivenplegtige dankzegging doet door haare gedeputeerden of reprefentanten ? Nogtans de vrygeeften , al of in hun alle licht der rechte reden was uitgedooft, erkennen dit niet ten opzigt van God den opperheer en bronader van alle goed; zy tragt?n naar hunne gewoonte eenige liftige fchynredenen by te brengen, om de onkundige1 en halfgeleerde lieden te bedriegen : doch wy zullen hier de voornaamfte tragten te verydelen. Gelyk men moet oordeelen, dat de koude aan 't waater, en de hitte aan 't vuer natuurlyke eigendommen zyn; om  of Leerredenen. 204 om dat alle het water uit zig zelve ten allen tyden, en op alle plaatzen koud en 't vuer warm word bevonden te zyn : aldus moet men noodzaakelyk befluiten , dat het gevoelen van de noodzaakelykheid van eenen waaren Godsdienft aan den menfch natuurlyk is ingeboren; vermits alle menfehen altyd en overal aan dit gevoelen hebben toegeftemt; welk natuurlyk en ingeboren gevoelen in onze ziel door God den ftigter der natuur ingeplant zynde, aan geene dwaaling kan onderhevig zyn. Al ift zaaken dit bewys zoo bondig is, dat'er niets meer noodig is, om een leerzaam gemoed te doen toeftemmen aan de waarheid : nogtans de ongerufte dwaalgeeften zyn nimmer te vreden de noodz^aakelykheid van eenen Godsdienft:, zeggen zy, word heden van veele geleerden geloochent, of in twyffel getrokken : dus kan die algemeine toefiemming niet bef aan, en 't gevoelen van eenen Godsdienfi aan den menfch veel min ingeboren zyn. Indien dit opwerpfel iet bewyft, zoo bewyft het, dat'er in geheel de. wereld aan den menfch niets is ingeboren , zelfs niet de begeerte tot zyn welweezen; het bewyft, dat  &05 Wapenhuis tier Geloovigen dat het zelfs niet zeker is, of'er merfc fchen in de wereld zyn : want de Sceptici loochenden dit zeker te zyn, en trokken alles in twyffel. Wat zouden onze tegenfpreekers antwoorden, indien men hun ftaande hiel, dat nog de koelte aan het water, nog de warmte aan het Vuer eigen, en natuurlyk is; om dat men in ziedende water geene koelte gewaar word, en het vuur van den babylömfchcn oven de dry jongelingen, dic'cr in lagen, niet heeft verwarmt? 'T gene zy hier op zouden behooren te antwoorden, toont genoeg, dat het moedwillig loochenen van eenen hoop dwaalgeeften, die tegen de getuigenis der reden, en tegen de vermaaning van hun gewis fpreeken, geen naadeel kan bybrengen aan de beftandelykheid van dit aïgemein gevoelen. Het doet'er niets aan, dat eertyds bynaar alle de volkeren eenen valfchen Godsdienft, ja zoo veele foorten valfche Godsdienften, als zy afgoden erkenden, hebben gepleegt : dit, verre van ons bewys te verzwakken, voegt'er eene nieuwe kragt by, om deeze waarheid vafter te handhaaven. Indien eenige vremde edellieden te Weenen aan  of Leerredenen. 206 aan 't hof den Keizer afwagteden om 'hem voorbygaande te begroeten, en zy door mifgreep hunne eerbewyzingen deèden aan eenen hoveling die zy meinden den Keizer te zyn, zoude men hier uit mogen befluiten, dat'er in 't hof den voorwerp van hunne eerbewyzing, te weeten den Keizer niet is ? Zekerlyk men zoude het tegendeel moeten befluiten. Laat het dan zoo zyn, dat de volkeren een kwaad denkbeeld van God hebben gevormt : laat het zoo zyn, dat'ze door eenen allerbotften miflag de aanbidding en dienftbewyzing, die alleen den waaren God toekwam, aan de fchepfels hebben toegevoegt : wat zal men anders hier uit konnen befluiten, als dat zy den waaren God, die zy'er willen te zyn, niet hebben gekent, en dat zy den Godsdienft , die zy bekenden aan den waaren God fchuldig te zyn, door dwaaling aan valfchc goden hebben toegebragt? En wat is dit anders, dan gelooven, dat'er eenen waaren God is, en eene verbintenis hem te dienen , alhoewel deeze kwaalyk worden toegevoegt ? Dat Macldavel met zynen aanhang ons  207 Wapenhuis der Geloovigen ons niet zegge, dat den Godsdienft alleenelyk is ingevoert geweeft, om de menfehen in toom te houden, waar toe de borgerlyke wetten niet genoegzaam waaren. Hy behoorde ten minflen ons den uitvinder hier van aan te wyzen, als ook den tyd wanneer, en de plaatfe, waar dit gefchied is. Maar wie zou verftandiger wyze konnen gelooven, dat dit ooit is gefchied? Men konde zulks het volk niet wys-maaken zonder bondige redenen; want daar de vrygeeften reeds van over lang de bedriegelykfte poogingen hebben aangeAvend, om den breidel van den Godsdienft te verbryzelen, hebben zy egter het meeftendeel des volks nooit konnen overhaalen om het jok af te fchudden, t' welk hun den Godsdienft oplegde : heeft men mogelyk dit door bondige redenen beweezen ? Zoo beftaat dan den waaren Godsdienft , enhy isnoodzaakelyk. Eindelyk wat zweem van waarheid, dat de borgerlyke wetten niet genoeg waaren om het volk intoom te houden, en nogtanshet zeggen van eenen menfch genoeg was, om hun door 't aanvaarden van den Godsdienft: eenen nieuwen en fterkeren toom aan te  bf Leerredenen. 209 te doen ? Moet men niet van verftand en fchaamte ontbloot zyn , omdeverftandige wereld dus te willen blinddoekken? (a) RouJJeau, en den autheur van 't boek les mceurs zeggen , dat den uitwendigen Godsdienft nieuwelings is uitgevonden, dat hy afhangt van den vryën wil, van de eigenzinnigheid, en bygeloovigheid der menfehen : maar hoe ongegrond, en aan de reden tegenftrydende dit gezeg is, blykt uit de bewyzen tot ftaaving van den Godsdienft reeds bygebragt. Sencca lacht wel met de afgodiften; om dat'ze aan de afgoden uitwendigen dienft beweezen : doch wat wonder ? Zy beweezen hun eenen dienft gelyk aan dien der menfehen, roemende, datdiehoute, of fteeneafgoden door hunne giften eenig voordeel genoten, en dat zy de genegentheden hunner harten kenden : daar zv nogtans enkele werken waaren van 's menfehen handen; beelden, die wel monden hadden; maar niet konden fpree-' O) Ziet het tweede boekdeel des Wapenhuis de zefde Leerreden. O  210 Wapenhuis der Geloovigen fpreeken; oogen, en niet konden zien5 ooren, en niet konden hooren; neuzen, en niet konden rieken; handen, en niet konden taften ; voeten, en niet konden gaan : wat w onder, dat hy fpot met de ydele dienaars van zoo ydele en magtelooze goden? Zommige werpen op : God heeft onzen dienfi niet noodig ,• want hy is in, en door {yn {elven gelukkig genoeg : hy trekt {ig dan den zalven niet aan : hy is onverfchillig ten opzigt van on{e eerbewyyjngen; doof aan on{e gebeden, en blind ten oprjgt van onze Godsdienftige ■werken. Waar toe z^puden alle die dienfibewyzingen dan nuttig weezen ? O vermetene, en onverftandige tegenfpreekers! wy weeten wel, dat God onzen dienft niet noodig heeft om'er gelukkiger door te worden : wy weeten wel, 't gene den Apoftel (b) zegt: den God, die de wereld heeft gemaakt, en alles, wat'er in is, deerden {ynde den heer des hemels , en der aarde word van 's menfehen handen niet gedient als iets behoevende. Wy weeten wel, dat alles, wat (f>) Aft. 17. f. 24 en 25.  of Leerredenen. 31 j wat wy hem konnen geéven, is hem toebchoorende; want den koninglyken Propheet (e) zegt : de aarde is des heeren, en haare volheid, de wereld, en alle die'er in woonen. God is oneindig gelukkig in, en door zyne glorie : niet te min, hy is aan zyne glorie niet ongcvoelig ; hy trekt zig onze dienftbewyzirigen wel aan : en hoe zou hy zig die niet aantrekken, die zig wel heeft aangetrokken ons tot zyne glorie te fcheppen ? Wat akkerman vind men,- die het land gebouwt, en bezaeiet hebbende om'er vrugten van te trekken, zig niet aangelegen laat, of'er vrugten op groeien of niet! wat konftenaar heeft ooit een uurwerk gemaakt om'er de uuren door te kennen , ende heeft zig niet aangetrokken , of het de uuren aanwees of niet ? Er is dan aan God, en te faamen aan ons veelaangelegen, dat wy hem dienen; vermits zoo wel de opperheerfchappy van God over ons, zyne mildaadigheid, en goedheid tot ons ; in een woord, zyne oneindige volmaaktheden dit verdienen; als CO Pr. 23. ]r. 1. O 2  BI 2 Wapenhuis der Geloovigen als onze afhangelykheid van denfchep-per, en de geduurige weldaadèn, die w y van hem ontfangen, dit vereifchen. God vereifcht dus rechtvaardiglyk, dat wy onze fchuldige pligt volbrengen , hem dienende, gelyk eenen koning, naar dat hy eenen bedelaar uit het flykheeft opgenomen, enverrykt me goederen, zyne erkentenis vereifcht , niet om'er gelukkiger of ryker door te worden; maar om dat zyne mildaadigheid dit verdient, en den bedelaar daar toe verpligt is. Ons is ook veel aangelegen; zoo om dat wy door die dienftbewyzingen het licht der reden volgen, God erkennen, en ons aan hem onderwerpen, waar in de volmaaktheid van ons weezen gelegen is; als om dat wy met recht nieuwe weldaadèn van hem mogen verwagten. Maar zoude het wel betaamen aan tenen koning, dat hy zig dagelyks bezag hiel met de mierkens te aanfchouwen, en op hunne werkingen te letten ? God is ten oprjgt van den menfch grooter als eenen koning ten opzjgt van een mierke ; V'J \yn onvergelykelyk kleinder als mierkens ten opzuigt van God : hoe zou dan God rjg gewaardigen zyne oogen te f aan op  of Leerredenen. 31,*, ®p onzen GodsdienftP Ik vraage integendeel, ó geloovigen ! is dan eenen aardfchen koning den fchepper der mierkens? Is hy den oppermeefter, en algemeinen bezorger der natuur ? kan hy alles te gelyk doen zonder verleeging, zonder bekommert en belemmert te zyn gelyk God ? Gelyk de zon geen meerder moeite nog bezigheid heeft in de geheele vlakte van een groot deel der aarde, als in een enkel veld' i te verlichten, en zig niet meer verleegt nog befmet met haare hraalen in de; diepfte dalen , en ftinkenfte moeraflente fchieten ; als met de hoogite bergen, en vergulde paleizen te beftraalen t dus nog de menigte,, nog de kleinheid der fchepfels konnen God verkleinenr of in verftroeitheid brengen. Zelfs de |kleinheid der fchepfels, die hy beIfehouwt, doet de goedheid, grootheidT .en wysheid van hunnen meefter blyken. 'Maar, indien God zonder kennis der •fchepfelen is, waar blyft zyne alweetentheid? Ziet hy alles; en is hy ten 'Opzigt van alles onverfchillig:, waar is 'zyn oordeel, ende wysheid? Ziet hy. met de zelve oog aan den genen hem !«ert, en die hem verfmaad, waar is  414 Wapenhuls der Geloovigen^ zyne rechtvaardigheid? Hoe is hy God? God is te groot, zeggen zy voorder, om van den nietigen menfch gedient te ■worden : dus is het hem onverfchillig of hy'er van gedient word, of met. Wat ftillekens, en niet te haaftig! God is te groot, om van den menfch naar waarde en volkomentlyk geëert, en gedient te worden; vermits eenen oneindigen God eene oneindige liefde en dienft weerdig is , welke hem van geen fchepfels als wy zyn, kan bewezen worden : nogtans God is te vreden met den dienft, die hem den menfch naar zyn vermogen ende hulp zyner genaade toebrengt, gelyk eenen koning te vreden is met de eer, die hem van een kind , of van eenen eenvoudigen boer volgens hunne bekwaamheid word bewezen; alhoewel deeze in verre niet gelyk is aan de gene, die hem van zvne hovelingen dagelyks word gepïeegt: alhoewel dan onzen dienft verre is^onder Gods verdienften, nogtans hy is redelyk, en kan dus van God niet als goedgekeurt worden; ja hy trekt hem dien zoo zeer aan, dat hy den gecen'er in getrouwlyk tot de dood toe  of Leerredenen. 2i< ïal volherd hebben, in zyn eeuwio-koningryk zal aanvaarden. Maar indien den uitwendigen Godsdienft aan hem behaagde, en hy dien verrpgt, {oude hy als dan niet aan alle menfehen eenen {elven Godsdienft hebben moeten voorfchryven ? Nogtans {iet men onder {oo veele volkeren {oo veele verfcheide dien/toef "eningen. Alle volkccn komen hier in over "een, dat'er eenen uitwendigen G odsdienft moet weezen, Cicero (d) zegt,,, dat ider ftad haay ren Godsdienft hééft* want de na« tuur weet God te eeren, en niemand r> is'er, ofhy heeft eene wet, die zulks y> gebied. » Doch wat aangaat de verfcheidentheid in de wyzen of ceremoniën van den Godsdienft (uitgefloten de genen door God zyn geopenbaart, en voorgefchreven, dé welke vervolgens van alle volkeren moeten onderhouden worden) deeze verfrheidentheid mishaagt God niet, als'er niets onbetaamlyk of bygeloovig word in gevonden : in tegendeel deeze verfcheidentheid kan naar de verfcheidentheid van 00 Cic. orat. pro Flaccoj  Si6 Wapenhuis der Geloovigen van tyden, plaatzen , en volkeren zeef goed , en wel gefchikt weezen. Eindelyk werpen zy op : Indien God van den menfch wilde gedient \yn, en hy in de fchepping van den zeiven dit beoogt had, zoude hy rfg den zeiven niet crnftlglyk bezorgen met alle zonden , en boosheden in de menfehen te beletten ? God wilt van den menfch niet gedient zyn, gelyk hy van de onredelyke dieren, ja van zon en maan , van 't vuur, hagel, fneeuw , ys , en wind der tempeeften, die, ZOO David («) zegt, \yn -woord, (dat is : Gods gebod of wil) volbrengen, gedient word : neen; want hy heeft hem niet te vergeefts met eenen vryen wil begiftigt, Al hl zaaken dan dat God niet alle boosheden belet in den menfch, nog hem noodzaakt , om hem eer en dienft te bewyzen, nogtans wilt hy ernftiglyk, dat den menfch hem eere, en diene. T' is genoeg, dat hy hem ten dien einde met eenen vryen wil heeft begaaft, en hem de middelen verfchaft, om hem door de oeffening der deugden te ver- heer- 00 Pf. i4»i *- 8.  of Leerredenen. 217 heerlyken. Waarom zoude hy immers den menfch met kennis en vryheid voorzien hebben ; indien hy van hem noodzaakelyker wys gelyk van de reden» looze dieren, of onbezielde fchepfels wilde verheerlykt worden ? Hy wilt dan, dat ider fchepfelnaar zynen aard en bekwaamheid hem verheerlyke, de onvrye fchepfels uit de noodzaakclykheid hunner natuur, en de vrye uit de vryheid van hunnen wil. (ƒ) Ziet! deeze en dusdaanige zyn de opwerpfels, die de ongeloovigen, de welke zig voor fterke geeften uitgeven, bybrengen, en onder het voorwendfel der zelve fchudden zy 't jok van allert Godsdienft van hunne fchouderen af. Mag ik hun niet toepaflen de woorden van den Apoftel Paulus tot de Romynen (g) te weeten, dat \y niet konnen ontfchuldigt worden ; vermits dat, daar 7Ky God hebben gekent, hem als God niet hebben verheerlykt, nog hem dankbaar geweefi : maar dat re in hunne . CO Ziet de elfste Leerreden vaa't eerfte boekdeel. C$0 Rom. 1. f, 21,  ai8 Wapenhuis der Geloovigen ne gedagten verydelt 7^yn geworden , en dat hun onverjiandig gemoed is verduistert geworden, want {eggende, dat {y wys {yn, {yn {y dwaas geworden. Wat grooter ydelheid, wat meerder dwaasheid kan'er immers zyn, als aan den fchepper van alles, wiens aanbiddelyke volmaaktheden in de fchepfels uitfchynen, niet als aan hunnen heer onderdaanig te zyn ? Wat grooter uitzinnigheid , als hem als hunnen Vader niet te eeren, als hun opperfte goed niet liëf te hebben, als hunnen weldoender niet te bedanken, als hunnen rechter niet te vreezen ? Hoe wel paffen op hun de woorden des koninglyken PropheetS (/$) den menfch in eer {ynde • gefchapen' zynde naar Gods beeld en ge1ykenis, en begaaft met verhand, geheugen , en wil : heeft het niet verftaan : hy heeft het niet overweegt, nog geagt : hy is by de verfiandeloo7^e dieren vergleken, en is hun gelyk geworden, door dien hy, al of hy met geen verhand was begaaft, nog met vryen wil verrykt, niet heeft getragt zynen fchep- (A) Pf. 48. f. 21  of Leerredenen. 219 fchepper volmaakter te kennen, zyne oneindige volmaaktheden beter te overwegen , en zig vlytiglyk tot zynen dienlt te begeeven; maar als een redeloos dier niet heeft gepeill als op 't gene aardfch en zinnelyk is , nog betragt als 't gene ydel en vergankelyk is. Indien dit de uitfpraak is des wyzen mans (ij alle menfehen zynydel, in de welke dewetenfehap Gods niet is, en hem, die'er is , uit de {ienlyke goederen niet hebben konnen kennen ; en op de werken, lettende, niet hebben gekent, wie'er den konfienaar van was ; want is dat'ze vermaak neemende in hunne fchoonheid gemeint hebben , dat'ze goden waaren, {pamoeten 7xy weeten , hoe veel fchoonder den heer der z^elve is ; want den fchepper der fchoonheid heeft deez^e dingen alle gemaakt : of hebben {jr hun verwondert over haare kragt en werken ,• dat zy'er uit begrypen, dat den genen'ze heeft gemaakt, veel fterker is ; want uit de grootheid der gefchaape fchoonheid kan hunnen fchepper duidelyk gekent worden. Hoe veel te ydelder zyn zy, die God hun- CO Sap. 13. f. S<  320 Wapenhuis der Geloovigen hunnen, fchepper gekent hebbende, hem als dufdaanigen niet aanbid jen, ende dienen ? Waar toe zal hun die kennis dienen als tot meerder verderf? 'T waar hun beter ( om hun toe te voegen de uitdrukking van den H. Petrus- (£) den weg der gerechtigheid nooit gekent te hebben, als naar die kennis agterwaarts gekeert te worden van 't heilig gebod, 't welk hun is gegeven, te weeten van God te dienen. In tegendeel, zoo den wyzen man tot God fpreekende, in't boek der wysheid aan 't 15 hoofdftuk vers 3 zegt : want u te kennen- ( niet enkelyk befchouwender wyze , gelyk de heidenfche wysgeeren ; maar oeffenender wyze door 't geloof, 't welk door de liefde werkt) is een volkomen rechtvaardigheid (want de liefde brengt allerlei deugden voorts ) ende te weeten- uwe rechtvaardigheid en de mast is den wortel van onfierfeIjkheid. Want den genen Gods rechtvaardigheid en magt door 't geloof erkent, en rypelyk overweegt, befchouwt hem als eenen rechtvaardigen rech- »£>•—— . . 1 —— (é) 2 Pet, 2. f. ?r.  of Leerredenen. 221 rechter, en als eenen magtigen heer v die de goeden met eenen eeuwigen loon vergelden, en de kwaaden met altydduurende tormenten wilt, en kan ftraffen , door welk gepeis hy met eene zalige vrees tegen de zonden, die de dood der ziel zyn, word bevangen,"enmet eenen zoeten prikkel tot de oeffening der deugden, de welke by God een eeuwigduurende leven verdienen , word aangefpoort. Ja, zulke eene kennis van God door 't geloof geeft eene geruftheid aan de ftaaten ; gezag aan de vorften , rechtvaardigheid aan de magiftraaten, ondardaanigheid aan 't volk, en eendragt aan de borgery : gelyk zonder haar de fouten zonder teugel, de deugd aanlokfel; en 't genoodfchap zonder onderlinge liefde, zonder recht, en vrede zoude weezen. Laat ons, A. A. laat ons tot zulke ydelheid en dwaasheid niet vervallen! laat ons de kragten onzer ziel niet gebruiken als om hem daar door te verheerlyken ! ons verhand, om den opperheer van alles meer en meer te kennen, onzen wil om hem vuuriger te beminnen , ons geheugen om zyne weldaadèn dikwils te gedenken, alle dry te  Wapenhuis der Geloovigen te faamen om hem dagelyks getrouwer te dienen! laat ons met Paulus (/) hem aanfpreeken, en vraagen : wie \jt gy heere P ik uwen dienaar begeere u , ö mynen heer! te kennen, om u naar myne zwakheid te dienen; wie zyt gy dan'ó heere ? Gy zult tot antwoord bekomen 't gene God (m) eertyds aan Moyfes te kennen gaf, om aan Pharaó tot antwoord te geven : ik ben die ben : dat is : ik alleen ben een noodzaakelyk, en opperfte weezen; alle andere zyn gevallige weezens, zy zyn weezens geheel afhangelyk van het myne , en aan het zelve^teenemaal onderworpen. J a myne allerliefste ! God alleen is een noodzaakelyk weezen, dat is, een weezen, aan welk het onmogelyk was niet te zyn; een weezen, van welk het niet af hong, of vry was niet te zyn; een weezen, 't welk nog zy zeiven heeft konnen bepaalen, nog door een ander kan bepaalt worden : een weezen dus onbepaalt in alle foorten van volmaaktheden. God heeft dan geene paaien van tyd, hy is van alle ceu- (0 Act. 9. (wO Exodi 3. fr, 14.  of Leerredenen. 223 eeuwigheid, en zal'er zonder einde weezen : zyne magt, zyne wetenfchap, zyne tegenwoordigheid heeft geene palen ; hy vermag alles, kent, en weet alles, en is in alle plaatfen, Zonder hem is'er niets, zonder hem blyft'er niets, zonder hem beweegt zig niets : hy is het laafte einde van alles, gelyk hy'er het eerfte beginfel van is ; gelyk hy alles heeft gemaakt, zoo heeft hy alles gemaakt tot zyne glorie. Eeuwig zynde, is den voorleden tyd voor hem niet voorby, en den aanftaanden zal voor hem nooit komen ; want alles is hem in de eeuwigheid tegenwoordig. Ongemeten zynde, vervult by hemel en aarde, zonder'er iet anders uit te fluiten ; hy is over al tegenwoordig zonder ivers befloten te zyn. Onbeweeglyk zynde, beweegt hy alles zonder zig te roeren ; hy vernieuwt alles, en is altyd den zeiven; hy is geduurig in 't werk, en nooit buiten ruft; met alles bezig, en nievers mé belemmert. Almogende zynde, verzet hy de bergen , doet de zon ftilftaan in haaren fnellen loop; wilt hy iet maaken , 't gene'er niet was, duizende werelden hebben maar een woord  224 Wapenhuis der Geloovigen noodig, om uit hunnen niet getrokken te worden, en ook niets meer, om'er wederom in te verzinken. Ontzaglyk zynde , zend hy zyne blixems uit onder 't geraas der donderflagen, en doet ( de zondaars fchrikKen; hy opent de waaterfluizen des-hemels, en doet het aardryk overftroomen, hy opent de fchatkamers des vuurs, en helt alles in aflchen. Oneindig wys zynde, heeft hy in de fchepping des Werelds eene zoo allernauwkeurigfte maat, order , fen geftehenis onderhouden, dat'er van alle fchepfels geen eenig is, of het dient tot welvaaren van 't geheel al, en tot gebruik, of gerief der fchepfels in 't bezonder. Voorzienig zynde, verzuimt hy niet een het minfte der fchepfelen, hy ftiert'ze alle naar den eifch van hunnen aard tot hun einde; zonder zynen wil kan'er zelfs niet een hair van ons hoofd vallen, nog een blad van eenen boom zig roeren; alles wat hy doet, óf laat gefchieden, doethy dienen tot welzyn van 't geheel al, en tot zyne glorie. Milddaadig zynde, verrykt hy de fchepfels zonder iet te verliezen. Verduldig zynde, verdraagt hy ïangmoediglyk de zondaars tot boelvaar--  of Leerredenen. 225 Vaardigheid, willende, dat zy niet zouden vergaan ; maar zalig worden. Zagmoedig zynde, helt hy zyne rechtvaardige wraak geduurig uit, laat zig de geeflels ligtelyk uit de hand neemen, en met den zondaar verzoenen. Barmhartig zynde, vergeeft hy goedertierentlyk de ongelyken, die heiri Van ondankbaare flaaven, van flegte aardwormen, van nietige fchepfels Worden aangedaan, als zy zig met een ■leetweezig hart tot hem bekeeren. Rechtvaardig zynde, ftraft hy den onboetvaardigen zondaer in zyne gramfchap, zonder dat de kahyding de maat der zonden ooit te bovengaat; in tegendeel eenen teug koud water Vergeld hy met eene beeke welluften, een hand vol flyk Van tydelyke goederen tot zyne éer hefteed, met een hemelfch koningryk, een vergankelyke beuzelrye tot zynen dienft gebruikt, loont hy irt zyne vrienden met eeuwigduurertde goederen. Kortom, onzen God is fterker als alle magt, klaarder i als alle licht, bevalliger als alle fehoonheid, zoeter als alle welluften, verhe- ' Vender als alle eeren : hy is eeneongemeete zee van alle weèzen, eenen P af-  aa6 Wapenhuis der Geloovigen afgrond van alle goedheid, en volmaaktheid , waar van de hemelfche geeften, de menfehen, en andere fchepfels hoe goed, hoe fchoon, hoe uitneemende zy ook zyn, maar een klein druppelje mededeilen. Ziet, myne allerliefsten! dufdaanig is onzen God; nogtans hebbe ik vil. nauwelyks eene duiftere fchaduwe van zyne oneindige volmaaktheden voorgeftelt : neen, onzen God is te groot, om van den menfch volkomentlyk, gelyk hy is in zyn zeiven , afgemaalt, of begrepen te worden : den menfch is ten opzigt van God, als eenen niet zoo den Pfalmfchryver O) wel zegt: myn weeren , of leven is als eenen niet voor u : hoe zoude dus eenen niet door zyn verhand het al konnen bevatten? Den grooten God is nogtans te vreden, dat hy volgens het vermogen van ons klein verhand van ons gekent worde, gelyk hy te vreden is, dat wy volgens de magt van onzen fwakken wil, en de hulp van zyne genaade hem dienen. T' is dan niet genoeg ons verhand ten bef- QO Pf. 38. 6.  of L eerredenen- 22 f beften te geven, om onzen God volgens onze magt te kennen; maar wy moeten ook ons geheugen hefteden, om Gods weldaadèn te erinneren, eh'ër hem over te bedanken , en onzen wil, om hem geheel ons leven boven al te beminnen ende te dienen : gelyk wy dan met Paulus moeten roepen • Heer'e wie r_yt gy r Zoo moeten wy met den zclven vraagcn : Heere wat wilt gy, dat ik doen! en hy zal ul. by Matthams aan 't 22 antwoorden : gy zult uwen Heer, en God beminnen uit ge heel uw hart, uit geheel uw Ziel, en uit geheel uw verftand. Maar wat is God dus beminnen, ten zy zyne geboden getrouwelyk volbrengen ? Dit leert ons den Zaligmaker (o) zeggende : die myne geboden heeft (te weeten in't verftand, en geheugen) en die bewaart (te weetcn in de oeffening, zoo den H. Auguftinus uitlegt) dien is het die my bemint. Maar , vermits den duivel zoo liflig en vol bedrog is, het vleefch zoo zwak en wederfpannig aan den geeft , de wereld (O Joan. 14. fr. 21.  4a8 Wapenhuis der Geloovigen reld zoo vol verleiding, zoo vol {brik* ken der zonden en aanlokfels tot het kwaad, hoe zullen wy getrouw zyn in Gods geboden volftandiglyk te onderhouden ? Geenen beteren middel als den genen, die God eertyds gaf aan zynen vriend Abraham (p) als hy hem zeide : wandelt voor my, en weeji volmaakt. Hoe ? is God dan niet over al tegenwoordig ? Kan eenen menfch het aanfchyn van zynen fchepper ontvlugten? Hoe zegt dan God : wandelt voor my ? Den zin van deeze woorden is : in alle plaatfen waar gy zyt, gelooft vaftelyk, dat ik'er tegenwoordig ben alles aanfchouwende : laat u levendig voorhaan, dat ik u bezie, €n dat ik uwe geheimfte werken , en binnenhe gedagten doorfnuffcle, niet alleen als getuige; maar ook als reg. ter, om'ze te loonen, indien zy goed zyn, en'ze te ftralfen, indien zy aan myne wet tegenftrydig zyn. Laat ons deze vermaaning van God aan Abraham gegeven aanneemen als aan ider van ons gefchied! indien wy de zelve wel mi , ' i. — (ƒ) Gen. 17. jr. i«  of Leerredenen. 229 wel waarneemen, wy zullen moed en fterkte krygen tegen onze vyanden; want wanneer zal eenen Soldaat met meerder kloekmoedigheid ftryden tegen den vyand, dan als hy zynen veldheer, of koning den hryd ziet befchouwen ? 'T gepeis van deze tegenwoordigheid zal ons ook dienen tot eenen teugel tegen de zonden; want wat kwaaddoender is zoo vermeeten in 't aanzien van zynen rechter eenig groot jnifdaad te bedryven ? 'T zal ons eindelyk tot eene fpoor dienen, om ons tot de daugd aan te houwen, overweegende dat die alziende oog, die onze goede werken befchouwt, de zelve niet zonder loon zal laaten. Ah, myne allerliefsten! laat ons dan, zoo veel mogelyk is, over al ons vóórhellen, dat wy haan voor die verheven, en ongemeete majefteit, voor wie de kolommen des hemels beven; dien de heerfchappyen aanbidden, en voor wie al wat in de hemelen , op de aarde en onder de zelve is, de knien boogen j laat ons met eene kinderlyke vrees van eerbied bevangen worden; want, zoo den  £%d Wapenhuis der Geloovigen den H. Bernardus wel bemerkt (d)n n wat is'er zoo zeer te vreezen als de r> magt, aan welke men niet kan wedery> Haan, of de wysheid, voor wie men „ niets kan verbergen ? Men zou God » minder konnen vreezen; indien hem t» een van deeze twee ontbrak. Doch » nu moet men hem volkomentlyk » vreezen, die eene alziende oog, en r> eene almogende hand heeft. r> Laat ons de leffe volgen, die den heidenfchen Seneca (r)ons geeft, zeggende :* *, leeft aldus met de menfehen, al of „ God u zag : fpreekt aldus met God, » al of de menfehen u hoorden,» en laat ons met Zacharias (s) hem dienen in heiligheid, en rechtvaardigheid voor hem alle onre dagen , op dat wy hiernaamaals het geluk hebben, met de liemelfche geeften voor zyn aanfehyn te haan, hem te aanbidden , en in alle eeuwen ons in hem te verblyden. AMEN. £ ; iq) S. Bernard. Cap. uit. lib. de confiderat, (r) Seneca Ep. 10. (j) Luc. i. fr. 74 en 75.  of Leerredenen.' 231 Bemerkt, dat wy de weldaadèn van de Menfchwording Chrifti, en onze verlofiïng, en van de inftelling van 't Sacrament van Chrifti Vleefch en Bloed tot voedzel der menfehen tot geen bewys hebben genomen van de noodzaakelykheid van den Godsdienft zoo uit, als inwendig; om dat die weldaadèn ons niet als door Gods openbaaring bekent zyn; daar wy nogtans maar handelen tegen de geren, die de openbaaring verwerpen, en zig alleen van 't licht der rechte reden houden, welke laafte wapenen alleen wy dus tegea hun moeten gebruiken.   23E AGTSTE LEERREDEN Van de Philofoopfche verdraagzaamheid. Curabaht contritionem hlia? populi mei cum ighominia, dicentes : pax pax, & non erat pax. Z,y heelden de wond van de dogter myns volks op éen fchandige wys, zeggende r vrede vrede , en'er was geenen vrede. JerJEM. 6. v. 14. D E valfche propheten A. A. hebben eertyds in 't oud verbond de afstammelingen van lfraël door de fchandelykfte leugentaal wysgemaakt, dat de U'erwoefting en gevangenis, waar mede !God hun had gedreigt, hun niet zoude :overkomen, zeggende : vrede vrede ; 1 Nabuchodonozor zal tegen ul. niet on¬ tkomen. Ondertuffchen dit volk op die 1 valfche verzekering vermetelyk fteumende, verzuimden de boetvaardigheid; invaar wat is'er gefchied ? Er was geemen vrede : zy zyn door den koning Q van  234 Wapenhuis der Geloovigen Van xlflyrien overvallen, verwoei!, en in de gevangenis weggevoert. In de nieuwe Wet hebben over weinige eeuwen de nieww-gezinden, zoekende zonder hraf het jok af te fchudden , 't welk den H. en waaren Godsdienft van Chriftus hun oplegde, geroepen: vrede vrede vryheid van geweeten, of confcientie , vryheid van Godsdienft. Zy hebben deezen vrydom verkregen ; maar fterker geworden zynde, er was geenen vrede meer, geenen vrydom van confcientie of Godsdienft voor de genen , van wie zy den hunnen hadden afgeperft. Op de zelve wys handelen heden de vrygeeften en valfche philofoophen : zy doen niet als roepen : vrede vrede, tolerance tolerance : zy vraagen niet eene enkele verdraagzaamheid van chriftenen Godsdienft gevormt naar hunnen fmaak ; maar eene algemeine, en onbepaalde verdraagzaamheid , waar door alle willekeurigheid van Godsdienft geoorloft zy, ja waar door de vrygeeftery, en 't ongodiftendom toegelaaten worde. Deeze ftem is niet alleen die der genen -, die nu reeds in hun hart van allen Godsdienft ontbloot zyn; maar ook van  of Leerredenen. D35 Van veele chriftenen , die door onwetentheid of laf hartigheid zig niet fchaamen den weergalm te zyn der alverdervende vrygeeftery : deeze onbedagten verblind zynde door den y del en klank van een fchoon woord , vraagen voor een ander verdraagzaamheid, zonder te weeten wat zy vraagen. Hierom vinde ik goed ul. uyt te leggen, wat dit woord tolerance of verdraagzaamheid bedied, en ul. te doen zien, in wat zin de zelve onverfchillig, goed, of kwaad, geoorloft, of ongeoorloft is. De verdraagzaamheid word verdeelt in eene philofoophfche, in eene borgerlyke , in eene theologifche, en in eene broedcrlyke verdraagzaamheid. Dé eerfte , van welke alleen wy hier zullen handelen, is anders niet, als eene onvcrfchilligheid voor allerlei Godsdienften , waar door men de zelve alle aanziet, of als even waaragtig , of even valfch, of als even onverfchillig, of als enkele landswetten, die niet verbinden, als voor zoo veel het aan 't gouvernement belieft die aen te nemen , of voor te liaan. Deeze geven de vrygeeften op als den eenigcn midQ 2 del,.  236 Wapenhuis der Öetoövlgen del, om met ider in vrede te leveri$ laatende een ider denken , gelooven, en leeren 'ï gene hem belieft: dog dit is niet anders als een masker, om d'onf edelykheid van die verdraagzaamheid en haare rampzalige gevolgen te bedekken : maar wy zullen betoonen, dat de zelve nog verftandiger wys kan gevraagt, nog redelyker wys kan toegeftaan worden. De verdraagzaamheid mag niet anders tot voorwerp hebben als 't gene onverfchillig is ; want het gene kwaad is, mag niet toegelaaten worden, maar behoort op alle mogelyke wyzen belet te worden. De verdraagzaamheid, daar wy hier van handelen, mag tot voorwerp niet hebben 't gene tegenftrydig is aan den waaren Godsdienft, aan de rechte reden, aan 't recht des genoodfchaps, of aan iet, 't gene door de wet bekragtigt is : nogtans den voorwerp van die algemeine verdraagzaamheid, daar de hedendagfche vrygeeften zoo iverig naar verlangen, en die zy zonder ophouden verzoeken , heeft tot voorwerp 't gene aan dit alles tegenftrydig is. Haaren voorwerp is tegenftrydig aan den waaren Godsdienft; want  of Leerredenen. 237 want deezen verbied niet zóo zeer als de onverfchilligheid voor alle Godsdienften : zy gebied zekere dingen te gelooven, en andere te volbrengen als beide van God geboden • d'ongeloovigheid is aan d'een , en veele daaden aan d'ander tegenftrydig, de welke nogtans beiden door fommige Godsdienften wórden toegelaaten, en goedgekeurt, hoe kan dus de philofoophfche verdraagzaamheid ten opzigt van deeze plaats grypen? B. V. Den waaren Godsdienft beveelt te gelooven, dat'er eenen God is, die alleen moot gedient worden, die drievoudig is in perfoonen, van welken den tweeden perfoon voor ons is menfehgeworden en geftorven, en dat God looner is van 't goed, enftraffervan % kwaad. Den chriften aanvaard dit alles : de ongodiften ontkennen 't al : de vrygeeften loochenen Gods voorzienigheid en openbaaring : de Socinianen loochenen, dat Chriftus God is, vaneen weezen met zynen Vader : de Materialiften en Deiften ontkennen allen loon en ftraf van een toekomende leven : de Joden houden Chriftus als eenen bedrieger en Godslafteraar : de Hei-  *38 Wapenhuis der Geloovigen < Heidenen aanvaarden, en aanbidden veele Goden. Zou dit alles onverfchillig, en aan God even aangenaam zyn? Jtfeen ! den eenigen en waaren God is geenen God van dwaaling, tegenftryd, en wanorder; maar eenen God van waarheid, wiens weezen heiligheid, wysheid, goedheid, en rechtvaardigheid is. Door den inftelder van den waaren chriftenen Godsdienft, en zyne Vicariffen worden fommige dingen geboden , en andere verboden, die in andere Godsdienften of wel niet geboden, oft verboden, of in eenen tegen overgeftelden zin geboden, oft verboden worden : hoe können die Godsdienften alle even waar of valfch, en hunne pligten alle als even onverfchillig aangezien worden ? Zyn nu mie de verfcheide Godsdienften min of meer aan elkander tegenftrydig zoo in 't gene men moet gelooven,' als m 't gene geraaden, of geboden word te doen, of te laaten/hoe'kan eenen heiligen, eenen wyzen , eenen rechtzinniger! God die alle onverfchilliglyk goedkeuren? Keurthv den eenen Godsdienft goed, hy "wyft noodzaakelyk ° 4 den  of Leerredenen. 2 $9 den tegenovergeftelden af j houd hy als waaragtig 't gene in den eenen gelooft moet worden, hy moet als valfch verwerpen, 't gene in eenen anderen Godsdienft tegenftrydiglyk word geleert : behaagt hem 't gene den eenen voorfchryft te doen , 't moet hem mishaagen, 't gene hier aan tegenftrydig in eenen anderen word geboden. Ziet hy het goed en kwaad met de zelve oog aan, hoe is hy oneindig Heilig? ïs hy voor de waarheid en valfcheid onverfchillig, hoe is hy oneindig rechtzinnig ? Hy kan dan het Atheismus of gevoelen, dat'er geenen God is, het Polytheismus of gevoelen van veele Goden : het Deismus < of gevoelen v dat God niét voorzienig is, of zig onzen dienft niet aantrekt : het Materiaiismus, of gevoelen, dat de ziel met het lighaam fterft : den Mahumetaanfchen, Joodfchen, en Chriftenen Godsdienft met de zelve oog niet aanfchouwen : dus God het een noodzaakelyk goedkeurende als overeenftemmig met zyne oneindige volmaaktheden, verwerpt even noodzaakelyk. het tegenovcrgeftelde als aan de zelve volmaaktheden , en aan hem zelve tegenftrydig. Go  »4° Wapenhuis der Geloovigen Gelyk nu de regte reden een ingo. drukt beeld, of mededeling is van Gods eeuwige wet in 't redelyk fchepfel, zoo konnen die verfcheide Godsdienften even min onverfchillig zyn aan de reden als aan God zelve. Den eenen dan aanvaardende, verftootze noodzaakelyk den tegenovergeftelden; ■want wat gemeinfchap heeft de rechtvaardigheid met de ongerechtigheid ? Of wat ge^elfchap heeft het licht met de duifterniffen ? Maar wat geljkenis heeft Chriftus met Belial f Of wat deel heeft den geloovigen met den ongeloovigen ? (a) Wat dan tegenftrydiger aan den waaren Godsdienft, en aan de reden als die philofoophfche verdraagzaamheid, die de nieuwe Apoftels der zoo genaamde verlichte éeuw met volle monden aanprediken, maar zelv niet willen onderhouden ? Ziet hun dan veroordeelt voor den regterftoel des Godsdienft, en der reden, daar zy zoo onbefchaamdlyk toe beroepen ? Den voorwerp der philofoopfche verdraagzaamheid is tegenftrydig aan 't C» 2, Cor. 6. f. 14. 15.  of Leerredenen. 84I 't .genoodfchap, en aan 't voordeel van ider lit in't bezonder; want de onverfchilligheid voor allen Godsdienft verbreekt de fterkfte banden des genootfchaps, en vernielt haare vastfte gronden : immers een menfchelyk genoodfchap kan niet beftaan zonder geloof in eenen God, en de verbinteniften, die'er uit volgen. Plutarchus (b) verzekert, dat het gemakkelyker is, een republiek in de logt te ftigten , als de zelve te grondveften .zonder Godsdienft : Voltaire zelv alhoewel zig over al tegenfprekende, is verpligt (c) te bekennen, » dat de zwakheid 'r> ende boosheid van 't menfchdom t> zoodaanig is, dat het zekerlyk voor m hem veel beter is aan alle mogelyke w bygeloovigheden, als die niet moorn daadig zyn, onderworpen te weer> zen, als zonder Godsdienft te leven. r Den menfch heeft altyd eenen brei« del noodig; en al is het belachlyk n offerhandé te doen aan de bofchgon den, ftroomgodinnen en veldgoden, * 't (£) Adv. Colot. O) Traité de la toler, C, acv  242 Wapenhuis der Geloovigen r> t'is nogtans veel voordeeliger die inr> geheelde goden te aanbidden, als v> zig aan de ongodiftcry over te levev> ren. Eenen ongodift die redeneert, r> hevig , en magtig is, is éene geeffel y> zoo rampzaalig aan 't genoodfchap, r> als eenen bloedgierigen bygeloovi» gen... Over al alwaar een genoodfchap is opgeregt , is'er eenen Godsr, dienft noodig. De wetten waaken „ over de openbaare fchelmftukken; „ doch den Godsdienft over de gehei„ me. » De rype overweeging van de weezentlykhcid van eenen God, die voorzienig is , geeft eene zekere geruftheid •aan de ftaaten, een gezag aan de vorften, rechtvaardigheid aan de rcgccring, onderwerping aan de volkeren, eendragt en rechtzinnigheid aan de borgers : in tegendeel zonder haar zou 't genoodfchap zonder band, de deugd zonder aantreklykheid, de fouten zonder teugel, zonder knaaging, zonder vyand, en 't geheel al zonder belang zyn. Zoo zeer dan'er aan gelegen is, dat het denkbeeld van eenen voorzienigen .God in de harten der volkeren ingedrukt, en geduurig vernieuwt worde,  of Leerredenen. 243^ de, zoo zeer is de ongodiftcry, of deiftery, en met haar de philofoophfche verdraagzaamheid eene vyandmne van 't genoodfchap. Zy is ook tegenftrydig aan ider Ut des genoodfchaps in 't bezonder-, vermits zy onverfchillig zynde tot eenen of geenen Godsdienft, de fpoor tot het goed, en den toom tegen 't kwaad even gelykelyk vcrbryzelt. Eindelyk zy is tegenftrydig aan alle wetgeevende magt, en eene vyandinne der wetten; vermits zy dén opftand en wederfpannigheid begunftigt, gelyk voorder zal gezien worden. Maar het einde der vrygeelten m 't verzoeken van deeze verdraagzaamheid is niet zoo zeer den vrede tuffchen elkander, die zy voorwenden, als het jok van den Chriftenen Godsdienft af te fchudden , de vryheid te hebben, om de allerongerymfte, en gevaarlykfte gevoelens ftaande te houden , en ten zeiven tyde de uitvinders en verkondigers der zelve tegen alle gevaar der ftraffen te beveiligen. Naar de rechte reden, en God zelv beledigt, envcrzmaad te hebben, beroepen zy op den geeft van vrede, eii  2 44 Wapenhuis der Geloovigen menfchlieventheid : zy willen, dat men alle fecten zal verdraagen, om zeiver recht te hebben, om tegen den Roomfchcatholieken Godsdienft, die in zekeren zin noodzaakelyk onverdraagzaam is, alle hun venyn uit te fpouwen. Beziet hunne fchriften! gy zult bevinden, hoe zeer zy den vrede heiveren : deeze fchriften, om welke te begunftigen, zy de philofoophfche verdraagzaamheid zoo onvermoeielyk aanprediken, zyn vol onverdraagzaamheid, bitterheid, en lafteringen tegen alle oprechte chriftenen, aan wie zy tot fchelmftuk rekenen, dat zy met zoo eenen iver den waaren Godsdienft tegen hunne godlooze dwaalingen verdedigen, als zy gewoon zyn den zeh ven te bevegten. Het woord tolerance of verdraagzaamheid is in den mond en fchriften der vrygeeften, en andere vyanden van den waaren Godsdienft gemeinelyk niet anders, als vryheid in dien der oproeriger). Hunne gewaande zagmoedigheid , die zy voorwenden, dient maar om de wereld te blinddoeken , en 't gene hunne hoovaardige vrygeeftery hun ingeeft, met bcdekter , maar bitterdergal uit te fpouwen ,  of Leerredenen. 245; wen, en hier door des te zekerder te bedriegen die onvoorzigtige geeften, die zig met den uitterlyken glans vafl ydele woorden te vreden houden. Laat ons eens zien, hoe verdraagzaam de vrygeeften tot elkander zyn : ik wil niet ophaalen de onverdraagzaamheid , die d'Apoftels der nieuwgezinden met hunne aanhangers in eenige der laatfte eeuwen tot elkander, en tot de genen, die uit hun zyn voortsgefproten , met levende ftem, met fchriften, en door hun gedrag hebben getoont : ik houde my maar aan de vrygeeften van deeze tyden. Rouflèau heeft dit ondervonden, en hy geeft'er getuigenis van (d) die op hem zeiver paft, zeggende» vlugt die, r> de welke op voorwendfel van de r> natuur uit te leggen, in de harten y> der menfehen treurige leeringen r> zaeien , welkers Scepticifmus of geit voelen van aan alles te twyffelen, r> hondertmaal meer beveiligende, en » onderwyzende is, als den befliflen»■> den toon van hunne tegenftryders. ji Onder 9 - 11— ■ - ij Cd) Emile t. 3. p. lii.  246 Wapenhuis der Geloovigen », Onder 't trots voorwendfel, dat zy v> alleen verlicht, oprecht, en van goe„ de trouw zyn, onderwerpen zy ons „ hoogmoediglyk aan hunne Icherpende befliffingen, en willen ons » voor de waare grondregels der zaa„ ken geeven de onverftaanbaare fyfr theemen, die zy in hunne verbeely, ding hebben gebouwt. Voorders omr, verlmytende , vernietigende , onder . », de voeten tredende alles, het gene r. de menfehen eerbiedigen , nemen zy „ de bedrukten den laatften trooft af „ van hunne elenden ; aan de magti,» gen en ryken den eenigen teugel van y, hunne driften; uit het midden der „ harten rukken zy weg de knaaging „ der fchelmftukken, en de hope der » deugd , en nogtans beroemen zy zig „ te weezen de weldoenders van 't „ menfchelyk geflacht. Nooit, zeggen zy, is de waarheid naadeelig „ aan de menfehen : ik geloove het „ gelyk zy, en dit is naar myn ge„ voelen een fterk bewys, dat het de „ waarheid niet is, die zy leeren. « Laat ons zien, hoe verdraagzaam zy zyn ten opzigt van de genen, die van anderen Godsdienft zyn! die de>- . ven  of Leerredenen. 247 yen peggen, zegt Roulfeau (e) dat buiten de kerk geen zaligheid is, moet uit de ftaat verdreven worden, ten 7yy den ftaat de kerk is, en den vorft den opperpriefier rj. Zy geeven de onbefchaamfte fchand-fchriftcn, en lafteringen uit tegen de afkeurdcrs van hunne boeken : die op de wyfte, zedigfte, en zagmoedigfte wys hunne fchriften hebben wederlegt, en hun de dwaalingen onder d'oogen gebragt hebben , maaken zy uit voor onweetenden, van klein verhand, bygeloovigen, geeftdryvers en fchynheiligen : zy verwyten hun, dat de verwaantheid, en den vuilen intereft hun heeft doen fchryven. Deeze zyn de bloemen, waar mede hunne fchriften verfclert zyn : hier in heeft Voltaire bezonderïyk uitgefteken, den welken meer fmaadwoorden tegen zyne tegenhryders heeft uitgefpogen , als hy goede Verffen heeft gemaakt. Denftoiken R ouffeau geftoort zynde , om dat den Aarts-Biflchop van Parys een bevel tegen zyn boek l'Emile had uitge- «) ContraC. focial. lib. 4.  248 Wapenhuis der Gelóovigeïi geven, maakt hem voor qpnen lafte» raar, en flegten redeneerder uit, en Voor eenen menfch van wie hy geene goedaardigheid, nog edelmoedigheid moeft verwagtert. Om dat het Parlement van Parys den zeiven boek had veroordeelt, ziet hy'er niet anders in als eene onrechtvaardige en onwettige Magiftraat. Om dat die van Geneven hem als eenen Godloozen veroordeelden, zag hy in zyne medevaderlanders niet anders als perfoonen, die hunnen Godsdienft niet meer kenden, of lief hadden , en die met hunnen trotzen toon, en met hunne woedende tvvifteryen, en onverdraagzaamheid niet meer willen, wat zy geloofden, nog wat zy wilden, nog zelvs niet, wat zy zeiden. Den militaire philofophe willende, dat den oppervorft in zyn land de verdraagzaamheid opregte, en dat hy ieder toelaate te denken naar zyn beliefte, ftelthoog op de onverdraagzaamheid der keizers, die zig aan de opregting van 't Chriftendom tegenftelden , en wreedheid bedreven tegen de genen, die 't zelve begunftigden. Hy wilt, dat men den Chriftenen Godsdienft  óf Leerredenen. 2 49 dienft verbanne als ongerymt, buitenfpoorig, fmaadig aan God , naadeelig aan de menfehen, als eene onuitputtelyke bron van fchelmftukken, en vreedheden, als eene fakkel van tweedragt, haat, en wraak. Hy verklaart, dat men op het ftrengfte verbonden is den chriftenen Godsdienft te verzaaken, voor den zeiven eenen fchroom te hebben, en te verzmaaden den genen, die dien aanprediken, (ƒ) Rayhal, en meer andere toonen de zelve onverdraagzaamheid ten opzigt van den Chriftenen Godsdienft, zyne bedienaars, en verdedigers. Als in't jaar 1751 de twee eerhe boekdeelen van de Encyclopedie of verzaamel wroord-boek der weetenfchappen, waar aan eensdeels Voltaire, maar voor een grooter deel den materialift Diderot, en andere dwaalgeeften hebben gewerkt, waaren in 't licht gekomen, en deii Jefuit Guil. Franc. Berthicr in zyne maand-boeken Journal de Trevoux de letterroovery van dit werk , de wéinige weetenfehap ( als men de natuurkunde, de wilkonft, en Qfj Diaiuu. plul. p, 662.  2 co Wapenhuis der Geloovigen en eenige fchoone brieven uitneemt) van de autheurs des zelvs, en voornaamentlyk veele dingen tegenftrydig •aan 't goed van den chriftenen Godsdienft en republiek in dit werk had aangeweezen, waar door het by een raadsbefluit in 't jaer 175* i* verboden, en onderdrukt geworden, heeft den pnilofoopfchen aanhang hier over wraak genomen tegen geheel het order; want Joannes le Rond d'Alembert eenen der ïncvclopediften heeft door een openbaar gefchrift verklaart, dat die boeksbeftraffing van Pater Berthier d'oorzaak is geweeft, dat de Paters Jefuiten uit Vrankryk zyn verdreven geworden. Dusdaanig is de menfchheventheidvan die Apoftels der verdraagzaamheid, (g) Dusdaanig is den aard Van alle iec0 ten, CV) Die Encyclopedie is in 't jaar 1754 door gunft der magtigen vervoordert, en a s dit Waapenhuis der ongeloovigheid nu voltrokken was, heeft den koninglyken raad van Vrankryk de laafte boekdeelen door een desgelvk befluit als de eerfte doen onderdrukken ende inhouden. Ziet Danes gen. Notto temporum fupplem. a J. Natah Paquot.  of Leerredenen. 25I ten, of gezindheden : zy zyn vreesagtig, en kruipende in hun beginfel; maat nauwelyks hebben zy eenigen voortsgang gedaan, of men ziet hun floutelyk het hoofd opheffen , en hunne eifchen niet meer afmeeten als op hunne flerkte. Zy verzoeken, dat men de Catholieken doet zwygen; maar zullen zy zelv zwygen? Zal men hun tot het ftilzwygen konnen dwingen ? Zy zullen in tegendeel nooit harder roepen ; zy zullen nooit meer lafterfchriften uitftroeien, dari als Zy den mond aan de Waarheid zullen geflopt hebben. ' Zy verzoeken de vryheid des geweetens of confcientie, en terwyl dat zy deezen naam zullen geven aan de weigering van de gehoorzaamheid aan de wettige herders, zullen zy deeze herders tegen hun eige gewis dwingen door 't verlies van goederen,, vryheid, enmifchien van leven zelv, om hunnen wil te volbrengen. Zy Zullen zig niet te vreden houden met openbaar geweld te gebruiken, zy zullen alle foorten van liflighedcn gebruiken , om de verdedigers des geloofs te verleiden, of hun haatelyk te maaken. Imand van middelbaarige begaaitheden zal aanR 2 ftonds  Wapenhuis der Geloovigen honds een groot man zyn, en alle deugden en begaaftheden hebben van eeaen chriltenen held, als hy tot hun zyde overgaat. Alle de magt der meuwgezinden zal famen {pannen, om aan te tallen , te lafteren, en te verpletteren de genen, die zig verhouten hun wederftand te bieden. Hunne ongememe liefde aan 't chriftendom onbekent zal in de byzondere famenfpraaken, en door geheime liften de dampen van haat, en laftering uitwaaflemen. Duizent hemmen te famen zullen zig van alle kanten laaten hooren, om hunne tecenparty haatelyk, of belachlyk te maaken. 'T zal gehouden worden voor een onderneeming tegen de openbaare ruft, tegen de wet, en tegen den oppervorft, als men zig aan de dwaaling, en aan de verergernis tegenftelt, of als men de waarheid voorftelt, of ftaande houd. Zy zullen 't volk doen gelooven, met dikwils het zelve te erhaalen; om dat zy alleen zyn, die met eenen hoogen toon fpreeken. Zy zullen die gemeine menfehen verleiden , die nooit iet wel overweegt hebbende, geen vaft belluit nemen als op eenen .toon van verzekering, en dus den weergalm  èf Leerredenen. 25$ galm van hunne meefters worden. Zy zullen die laage en kruipende zielen tot zig trekken, die geen ander wet kennende als hun welhift, of voordeel, altyd de flaevèn worden van de genen, die de konft hebben om te heerfchen. Zy zullen de eerfte herders, tragten te bedriegen, hunnen iver, en ftandvaftigheid in 't geloof voor oribefcheidcntheid, en voor eenehaatelyke gceftdryvery uitmaakende, om dus vryelyk de dwaaling te verfpreidcn, en aldus bedriegen zy de Godsdienftigheid der genen, die niet kloekmoedig nog rechtzinnig genoeg van hart zyn, om 't voordeel van den Godsdienft aan de toejuiging der menfehen voor te ftellen. Den vrede , die de nieuwsgezinden en vrygeeften verzoeken, is dan anders niet als eenen geveinsden vrede geheel verfchillig van dien waaren vrede, die den Zoone Gods aan zyne Apohcls heeft agter gelaaten, en die Belial met Jefus Chriftus nooit kan vereenigen ; hy is verfchillig van dien vrede, die gegrond zynde op de waarheid, en .rechtvaardigheid, voor de kerk moet handhaaven alle de macht, die zyvan den Hemel heeft. Ik verlangc naafden  «4 Wapenhuis der Geloovigen den vredi zeide eertyds den Paus Iiberius aan de Ariaanen , dog eenen opregten vrede, die op de Evangeli?che leering , en niet op bedneglyke "Xtlironse^ komen tot de daaden : hebben de genen, die zoo iverig pleheden voor de philofoophfche verdraagzaamheid, de zelve geoeffmt? De Proteftanten zeiver, die de^verdraagzaamheid van de Roomfche Kerk verzogten, hebben zy die vergunt, ik ze! niet aan de Catholyken, die hun de zelve niet toeftaan, maar aan de gezmdheden, die uit den fchoot der ervorming zyn voortgefproten , en die hun de zllve verzogten «et hetzelve recht, met welk zy die van de Roomfehe Kerk hadden verzogt ? Kalvyn predikte de verdraagzaamheid n Vrankryk' endede MichaelServetus te Geneve verbranden : d'andere ketters ontfnapten de hraffen niet als door de vhigt. PHy en Beza maakten met voordalt verhandelingen tegen de ver, draagzaambeid des Godsdienft. In t SL verbood Geneve dooi- eene wet de oeffening van den Roomfchen Godsdienff. De Proteftan en  of Leerredenen. 255 van Nederland de Wederdoopers overwonnen hebbende , helden vaft , dat men de Erdoopers door de berooving der goederen, door't ballingfchap, en door 't zwaard moeit ftraffen. De Synode van Doordrecht weigerde de Armeniaanen in hunne gemeinfchap te aanvaarden. r> Als Muncerus met de r> Wederdoopers, zegt Sleidanus, ber> gon te prediken eene leering tegen* hrydig aan die van Luther, deer> zen trotzen ervormer vroeg hem r> houtelyk openbaare mirakels tot ben wys van zyne zending. 31 Holland verwees den Catholyken Godsdienft. By de Engelfche is'er eene wet, die die de ftraf des vuurs beftemde tegen de genen , die belydenis doen van een ander leering als die van Engeland. De wetten van Sweeden onder Karei den XI. verwyzen tot het ballingfchap de genen, die een ander leering leeren als de gene, die in den ftaat aanvaard is. De wetten van Denemarken verwyzen hun ter dood. 'T is waar, deze wetten zyn heden niet meer in zwang; doch zy zyn genoeg om ons den geeft van de Settariflen te leeren kennen, en ons te doen zien, waar dien  %K& Wapenhuis der Geloovigen dien vrede op Ut komt, die zy Verdoeken. Den nood om hunne wederfpannigheid te ontfchuldigen dede aan de ervormden het fyhheem der verdraagzaamheid uitvinden, om zig dus aan 't oordeel der Kerk te onttrekken : daar naar heeft den nood om een einde te stellen aan de verdecltheden, die de verdraagzaamheid voortbragt, de zoo genaamde ervormden gedwongen de zelve te verwerpen , om 't gezag te erstellen. «Wy verstaan door het » verflag, en bcrigten van veele ker- * ken, zeide de Walfche Kerkvergaav dering, dat eenige vcrmcte en on- * geruste geesten in 't openbaar, en „ in'tbvzonder höofddwaalingen ver„ fpreiden , die des te gevaarlyker » zyn i om dat zy onder den gevemk sten naam van liefde, en verdraag» zaamheid het vcnyn van 't Socima„ mfmus , en onverfchilligbeid voor * allen Godsdienst in de zielen der « eenvoudigen doen influipen. ^ Maar konnen zy de verdraagzaamheid , die zy verzoet hebben, wel verwyzen, zonder zig zelvcn tegen te fpreken ? Immers het wettig gezag heeft alleen toet recht, om onverdraagzaam te zyn i yer-  of Leerredenen. 25? vermits het zy alleen is, die recht heeft tot de onderdaanigheid; maar van wie zouden de nieuwsgezinden, of Ketters dit gezag hebben ontfangen, zy die hunnen oorfprong alleen verfchuldigt zyn aan hunnen opstand tegen 't gezag, 't webVer voor hun reeds was! (h) De vrygeesten, en gewaande philofoophen van deezen tyd zyn die verdraagzaam ten opzigt van de Röomfchcatholyken? Niets minder. De 3 laafte agtervolgende jaaren in Vrankryk geven het tegendeel overvloediglyk te kennen. Het invaaren der kerkelyke goederen aan God opgedragen tot onderhoud van zyne bedienaars , en tot andere Godsdienstige eindens; het berooven der kerken van de heilige vaten, van de cieraaden, van de gereedfehappen noodig tot verrigtingvan den Godsdienst; het uitroeien der Cloosters, het verbod gedaan aan alle Catholyke Herders, of Pastoors, die den borgerlyken fchifmatieken of kerkfeheurigen eed niet hebben willen doen, of den zel- (JO Author. des 2 puiff. torn. 4. C. 1. §. 33  S58 Wapenhuis der Geloovigen zeiven bebben erroepen, van de oeffening hunner bedieningen, terwyl men de bedienaars van andere gezindheden de vrye oeffening van hunnen Godsdienft toelaat \ het verdryven, en vervolgen der Biffchoppen en andere mindere geeftelykheid , die aan den heiligen Roomfchen Godsdienft en zyn opperhoofd zyn getrouw gebleven; eindelyk het vernietigen, zoo veel in hun is, van ons H. geloof, en waaren Godsdienst, die alleen den onderpand is van de getrouwigheid der volkeren, de vrugtbaare bronader van hun geluk, en den verzekerden steun, en vastigheid des throons-, dit alles zal aan onze tegenwoordige, en aan alle toekomende eeuwen tot bewys dienen van de philofoopfche verdraagzaamheid der hedendaglche vrygecsten. Nogtans zy houden niet op te roepen, dat den vrede boven alles aan den ftaat noodig is, en dat deezen niet kan bekomen worden dan door de philofoopfche verdraagzaamheid, waar door alle confcientien of geweetens worden in vrede geftelt. Maar wat is dit voor eenen vrede, waar door zy Voorwenden de geweeten van ider te zul*  of Leerredenen. 259 zullen in vrede zyn? T' is eenen herfchenfchim,' eenen valfchen vrede; eenen vrede, die den menfch eenen vyand Gods maakt, eenen bedrieglyken vrede, die hem van den eeuwigen vrede zal berooven ; en doen verwyzen tot een eeuwig ongeluk; f is qenen wereldfchen en aardfchen vrede, van welken Chrihus (i) zegt : wilt ul. niet laaten voorftaan, dat ik den vrede op d'aarde ben komen brengen. Den waaren vrede, die den vorft in zyne ftaaten moet betragten, is den vrede met God en met zyn gewis, eenen vrede, die eene weezentlyke vyandin is van de fouten en dwaalingen , eene haatfter van den ophand en wederfpannigheid, eenen vrede, die nooit kan ophouden den oorlog aan te doen aan 't gene tegenftrydig is aan den eeuwigen vrede. O myne allerliefste Aanhoorders, die nog eenige liefde tot de waarheid hebt, die nog eenige agting hebt voor ul. heiligen Godsdienft, verre van de vrygeeften en valfche philofoophen van CO Matt, 10. f. 34,  sfjó Wapenhuis der Geloovigen deeze eeuw in hunne poogingen te begunhigen i verre van hun te onder-fteunen in hun liftig verzoek der onbepaalde , of philofoopfche verdraagzaamheid , vlugt hunne godlooze, en önbefchaamde famenfpraaken, in welke zy gewoon zvn te fpreken tegen den Catholieken Godsdienft, en te fchimpen met de geheimen van ons geloof: verwydert van ul. hunne vergiftige fchriften : laat ül. niet verleiden door den valfchen fchyn van meerder geluk op deeze wereld ! de mcrifchélyke uitvinding der vrygeeftery, is niet bekwaam als onheilen voort te brengen, zoo haeft zy Gods uitfpraakcn verfmaadende op haar eige licht alleen betrouwt. Den Godsdienft , die door eenen God voor ons menfchgewordeil is in de wereld gebragt,- dien Godsdienst door zyne wysheid uitgevonden, en ondersteunt door zyne magt is alleen bekwaam deugdzaamc leden aan 't genoodfchap te verfchaffen : hy alleen is bekwaam ider binnen de paaien van zyne pligt te houden : hy alleen is bekwaam opregte heldedaaden voort te brengen, en duWhy alleen bekwaam den opregten vrede, en liefde tuïfchen el-  of Leerredenen. l6t elkander te baaren , ende te onderhou. den , eindelyk hy alleen heeft het voorrecht in deeze, en in de toekomende wereld het opregt geluk te bezorgen. Houd vt dan standvastelyk aan den Catholieken Godsdienst, en volbrengt zyne pligten : laat de vrygecsten hun geluk zoeken in de vergankelyke dingen deezer wereld, in de rykdommen, in de wellusten, in de eeren, in de voldoeningen der zinnen; zy hebben, zoo lang zy vrygeest blyven, geen ander geluk te verwagten; maar gyl., A. A., gyl., die wel weet, en vastelyk gelooft, dat d'onstervelyke ziel gelyk die der beesten niet is gefchapen voor 't tydelyk; maar voor 't gene eeuwig is, voor baaren Schepper, tot wiens beeld zy is gefchapen : betragt dit laatste einde met alle de kragten uwer ziel, met te leven naar deneifch Van den Catholieken Godsdienst : dus Zult gy uw laafte einde bekomen, en 't zelve bekomende een ongemete, en eeuwigduurende geluk genieten. AMEN.  Üfjü Wapenhuis der Geloovigen NEGENDE LEERREDEN Van de Theologifche verdraagzaam* heid en onverdraagzaamheid. .Qivse focietasluci ad tenebras?... aut Vquse pars infidelis cum hdeh? Wat getelfchap heeft het licht met dt duifiermjfen ?... of wat deel heeft den ongeloovigen met den geloovigen ? 2 CoR. 6. f. Ij. ^[ Iets is'er A. ^ '* we^ ^e ketters* en vrygeesten ten allen tyde zoo zeer hebben begeert, als de Theologifche verdraagzaamheid, gelyk zy mvers te°-en zoo zeer hebben.uitgevallen, als tegen de Theologifche onverdraagzaamheid der waare Christene Catholyke kerk. Deze heeft ten allen tyde door bestiering des heiligen Geefts de dwaalingen veroordeelt, die aan haar geloof tegenftrydig waaren ; deze befalt zonder uitneming, dat van de zydc der dwaaling geen zaligheid te bekomen is : hier door zyn alle andersge.  of Leerredenen. 2.6$ gezinden zoo verbittert geworden, dat zy nooit hebben opgehouden , deze lofwaardige onverdraagzaamheid met de allerhaatelykfte verwen af tefchilderen : zy hebben haar vertoont als de allergrouwelykfte verwoeftingen zoo in den Godsdienft, als in 't genoodfchap medeheipende; zy hebben de kerk afgebeeld als bezielt met den geeft van haat, en wraakzugt, als geduurig in de hand hebbende het fwaard van vervolging, als haar zonder ophouden verzaadende door 't bloed der dwaalenden : doch alle deze grouwelen zyn niet als eenen herfchenfehim, die zy verciert hebben, om de kerk haatelyk te maaken. In tegendeel ik zal ul. doen zien , dat de waare kerk van Chriftus noodzaakelyk moet onverdraagzaam zyn ten opzigt van de dwaalingen, die aan Gods geopenbaarde waarheden tegenftrydig zyn : ik zal thoonen, dat zy verpligt is te beflilfen, dat'er buiten 't waar geloof, en de waare kerk geene zaligheid is, en dat uit haaren fchoot moeten weggeworpen worden haare wederfpannige kinders, die hartnekkiglyk weigeren naar haar te luifteren : en verre van  264 Wapenhuis der Geloovigen van daar, dat deeze onverdraagzaam» heid zoude fmaadwaardig zyn, ik zal bewyzen, dat'ze op-de rechtvaardigheid gegrond is, en door wysheid eil liefde beftiert word. De theologifche verdraagzaamheid bcitaat hier in , dat men ider een laate in zyn gevoelen, en dat men de zaligheid aan alle gelooven toeftaat. De theologifche onverdraagzaamheid beftaat in te ver oordcelen alle dwaalingen, die aan de waarheden, die ons heilig geloof ons leert, tegenftrydig zyn, en in zonder uitneming te beflilfen dafer van den kant der dwaahngen, dat is , buiten 't waaragtig geloof, en buiten de waare kerk geene zaligheid te bekomen is. Gelyk de reden philofoophlyk onverdraagzaam moet zyn, om de Godloozen te veroordeelen, die haar door de belediging van God en zyne volmaaktheden verongelyken, zoo moet de waare kerk ook theologifch onverdraagzaam zvn, niet alleen ten alle tyden veroordeelende de dwaalingen, die tegenftrvdig zyn aan Gods geopenbaarde waarheden, die zy onfeilbaarlyk vóórhelt , ende beflift; maar ook uit haa- ren  of Leerredenen. 265 fcn fchoot wegwerpende haare we■> vermits wy nu hebben voorr> genomen te fpreken van de zienlyke y, kerk, laat ons zclvs uit den enkelen » eertitel van moeder leeren, hoe voorr, deelig, ja hoe noodig ons isdeken» nis der zelve : vermits men niet ann ders het leven kan bekomen, ten zy r> dat'ze ons ontfangt, baart, en met v> haare borhen voed... voegt'er by, r> dat buiten baaren fchoot geene ver„ giftenis der zonden , nog zaligheid te „ hopen is. » 'T zelve wegens de waare Kerk leeren ook zoo de Lutherfchen als de zoo genaamde ervormden; alhoewel zy onder elkander twiften, waar die waare Kerk gevonden word. Hier uit volgt nu als van zelvs, dat de waare Kerk uit haaren fchoot moet wegwerpen die kinderen, de welken door 't Doopfel in haar ingelyft zynde, hartnekkig weigeren aan Chrifti ftem geboorte geeven, en niet willen go O) Lib, 4. Inftit, Cap, h part. 4.  12.76 Wapenhuis der Geloovigen gelooven 't gene hy geopenbaart heeft, en om te gelooven van zyne Bruid de waare Kerk is voorgeftelt; vermits zy 'niet verdienen leden te blyven van 't myftiek lighaam der Kerk , de welken naar Chriftus haar hoofd, en naar haar niet luifteren. Dit vonnis fpreekt Chriftus (n) zeiver uit, zeggende : is dat hy de kerk niet hoort, dat hy u %y als een heiden, en publicaan, dat is, als eenen uitgefloten en verbannen van de gemeinfchap der geloovigen. Den Apoftel Paulus (o) vermaant hier over Titus zynen leerling zeggende : fchouwt een ketterfch menfch naar een of twee befraffingen, weetende , dat hy verkeert is, die r^ulks is, en hy mifloet; mits •dat hy door \yn eige vonnis verdoemt is. Verre van daar, dat deeze onverdraagzaamheid onbefchciden, en fmaadwaardig zoude zyn : zy fteunt op de rechtvaardigheid , zy word beftiert door de wysheid en liefde. Wat rechtvaardiger, als dat de wederfpannigen aan Chriftus en zyne Kerk ge- ftraft 00 Matt. 18. f. 17. 00 Tit, 3. f, 10.  of Leerredenen. 2 7? ftraft worden volgens de magt haar van God gegeven ? Wat rechtvaardiger als dat de Kerk tegen hun uitwerkt het vonnis, 't welk zy in zeker wys tegen zig zeiver, zoo den Apoftel fpreekt, hebben uitgefproken ? Deeze onverdraagzaamheid word beftiert door wysheid en liefde; want, behalven dat de Kerk haare magt in fommige gelegentheden , wanneer'er meer kwaad als goed zoude uit volgen, inhoud, laa-r tende dus ongeftraft 't gene, 't welk zy nogtans afkeurt, zoo ftraftzyniet als naar genoegzaame waarfchouwingen, en zoete vermaaningen : zy ftraft, omniet te fchynen dat zy alles goed keurt; zy ftraft, om de dwaalenden in geenen valfchen vrede te laaien , en anderen van de dwaalingen te wederhouden. Die onverdraagzaamheid is eene onverdraagzaamheid van liefde gelyk aan de gene van eenen rechter, die de moordenaars en dieven ftraft, om den voortsgang van die fchelmftukken te beletten. Kan men met önverfchilligheid niet aanzien, dat den eenen menfch den anderen befteelt of vermoord, of dat men zig zelve door de ftrop of door 't waater omhals-  S Wapenhuis der Geloovigen halsbrengt, hoe zoude men konnen onverfchillig zyn , dat men zig in den' afgrond der verdoemenis nederfmyt, zonder dit tragten te beletten ? Laaten zelvs de borgerlyke vetten niet toe, dat den eenen den anderen in de koophandel of over-een-komftcn bedriegt, daar haaren voorwerp maar tydelyk is ; hoe veel te min mag de Kerk de draaiing in geloofs zaaken, die een eeuwigduurend ongeluk medefleipt,. verdraagen? Dit verfchil is'er nogtanstuffchen de onverdraagzaamheid der borgerlyke rechters, en die der Kerk, dat de eerhen de groove mifdaadigen ftraft niet gemeinlyk tot hunne beternis; maar om hun uit te roeien uit deeze wereld, en om. aan anderen den fchrik in te jagen tot hand van den' algemeinen vrede: maar de Kerk ftraffende, doet het zoo uitliefde tot den pligtigen , op dat hy verligt en geraakt worde tot zyne bekeering en zaligheid; als uit liefde tot de geloovigen , op dat zy niet zouden verlek worden. In tegendeel de verdraagzaamheid der nieuwsgezinden en vrygeeften; de wrelke houden liaan, dat ider in zyn geloove kan zalig worden, of dat de za-  óf Leerredenen. 279 taligheid in alle kerken , die in Chriftus gelooven, kan bekomen worden, geeft te kennen , dat hun weinig is aangelegen, of men eenen waaren, of valfchen aanbidder is , en of men eenen egten of onegten Godsdienft oeftent : zy is dus een merkteeken van önverfchilligheid ten opzigt van 't eeuwig geluk, of ongeluk van den menfch : zy is dan geene menfchlieventheid; maar eerder een onbarmhartigheid, ja eene weezentlyke wreedheid. Indien d'Apoftels zulke onverdraagzaamheid hadden geoeffent, het geloof zoude geheel de wereld door niet .zoo rafchlyk zyn verbreid geworden , en zy zouden 't met den prys van hun leven niet hebben verkondigt. Wilt met de vrygeeften niet zeggen, dat, indien'er maar een geloof is, waar in men zalig kan worden, het een fchelmftuk zoude zyn , 't welk d'eeuwige ftraf verdient, dat aan imand het geloof ontbreekt, daar hy nooit van heeft hooren fpreeken, of dat een kind zonder Dooplèl fterft, 't welk in zyne magt niet was te ontfangen. Wilt niet zeggen, dat'er dus veele van God worden geftraft; om dat zy in zqo een land  2S0 Wapenhuis der Geloovigen land geboren zyn : welk ongerymt \$\ en aan Gods rechtvaardigheid tegenftrydig. Wilt dus niet fpreeken ; want t'is eene lallering te zeggen, dat den Chriftenen Godsdienft ons leert, dat imand van God word geftraft; om dat hy in zoo een land geboren is, of om dat hem iet ontbreekt, 't welk in zyne magt niet is geweeft te hebben : immers den Chriftenen Godsdienft fte.lt ons God niet voor als eenen dwingland, die onmogelyke dingen oplegt aan zyne onderdaanen : hy leert ons , dat God eenen rechtvaardigen rechter is, die niets kaftyd, als 't gene tegen zyne wet vrywilliglyk is bedreven. Gelyk dan d'onverwinnelyke onweetentheid, en onvrywillig gebrek van geloof der dingen, die ter zaligheid noodig zyn, voor Godonfchuldig zyn, gelyk Chriftus zeiver by Joannes (p) te kennen geeft, als hy zegt : indien ik niet was gekomen , en met hun niet had gefproken , z^y zouden geene zanden ( te we eten van ongeloovigheid ) hebben • zoo is die onweetentheid en ongeloovigheid voor God onftrafbaar. Maar Joan. 15, f. 22  vf Leerredenen. 28 ï i Maar hoe kan het dan famenftaan , dat zonder geloof onmogelyk is God te behaagcn , cn de zaligheid te bekomen ? Zie hier de knoop ontloft! of de bejaarden hebben iet van 't Chriften geloof gehoort, of niet : hebben zy'er iet van gehoort, en hebben zy genoegzaame middels gehad, om dit te onderkennen, zonder nogtans het felvete aanvaarden? Zy worden hier door pligtig, en zullen'er om rechtvaardiglyk van God gehraft worden. Hebben zy'er niets van gehoort? Of zyn zy zonder hun fchuld onwcctende in 't geloof? In dit geval, indien Zy de wet der natuur volgens hunne magt", en Gods hulp onderhouden, met te leven volgens den regel der rechte reden , zy zullen zonder geloof niet fcheiden uit deeze wereld ; want God, die wilt, dat alle menfehen zouden 7(alig worden ., en tot kennis der waarheid komen (q) zal 'op d'een of d'ander wys hun tot kennis van den geopenbaarden Godsdienft brengen : hy zal'er hun volgens zyne barmhartigheid in voorzien, C?) 1. Tim. a. >\ 4. T  S82 Wapenhuis der Geloovigen zien, zegt den H. Thomas (r) hun zendende eenen geloofsprediker, gelyk Petrus aan Cornelius (s) en Paulus aan de Macedoniers. Doch indien zy de wet der natuur merkelyk overtreden, zy verdienen niet, dat God hun 't weldaad des geloofs vergunne; en nogtans zy zullen eventwel niet om 't onpligtig gebrek des zelvs, maar om hunne overtredingen verdoemt worden. Wat de kinders betreft, die zonder hunne fchuld ongedoopt herven : zy zullen uit het ryk der hemelen niet gefloten worden om 't gebrek van doopfel; maar om de erfzonden, daar zy mede befmet zyn; want, fchoon zy volgens den H. Thomas, en andere zeer treffelyke Godsgeleerden hierom geene pyn of droefheid onderhaan , nogtans zullen zy de onverdiende gunft van Gods bezitting, die God hun niet fchuldig is, en daar zy geen recht op hebben , niet bekomen. Maar is de theologifche onverdraagzaamheid niet eene vyandinne van de lief! (O Act. 16.  of Leerredenen. 283 liefde, die volgens den Apoftel Paulus (t) verdraagzaam is ? Hoe kan zy met de liefde beftaan, dewyl men zvnen naaften zoo ftrenglyk oordeelt? ïs 't niet eene onverdraaglyke trotsheid van de zaligheid uit te fluiten de genen, die anders peizen als wy ? Zegt Chriftus niet : wilt niet oordeelen, en Sjr ruit niet geoordeelt worden P (u) de theologifche onverdraagzaamheid beftaat zeer wel met de liefde; want deze verzoekt wel, dat men van alle ongeregelde wraakzugt vervreemd zy 5 zy begeert wel, dat men 'tpcrfooncel ongelyk vergeve : doch zy vereifcht niet, dat men de ongelykcn God , en zynen H. Dienft aangedaan met onveïfchillige oogen aanzie! zy, die eenè vrienddinne is der gerechtigheid , kan niet begeeren, dat men Chrifti Kerk ftrafloos verwoefte; ja den Godlykcn ftigter der zelve, wie de liefde uit den Hemel op d'aarde heeft getrokken , die ons door woorden en voorbeelden heeft geleert zyne vyanden beminnen ^ en CO 1. Cor. 13. f. 4. QO Luc. 6. ^. 37.  £84 Wapenkuis der Geloovigen en weldoen aan die ons vervolgen, ge- f bied ten zeiven tyde onder den rang v der publicaanen te hellen de genen , « die aan 't gezag der Kerk hartnekkig- f lyk wederftaan. De liefde dan, die ons I van allen baat en afkeer vervremd« maakt, en die ons doet goed willen ^ aan de genen zelvs, die 't niet verdienen, verbied niet, dat men de kwaaddoeners ook by middel der beftraffingen van de ondeugd aftrekke , of dat men hun beteugele, op dat zy 't venyn niet voorder verfpreiden : in tegendeel de beftraffingen zyn in zulke gevallen uitwerkfels der liefde. Dit leert ons den Zone Gods wederom door zyn voorbeeld naar da hy den Bifchop van Laodiceën fcherpelyk had berifpt, geeft hy hem woor den vol van vertrooftingen, die d< teerheid van zyne vaderlyke goedheic doen zien : die ikliefhebbe, die firaj fe en kafiyde ik, zegt hy (v) en waar om beftraft en kaftyd hy, ten zy on de genen, die van hunne pligt, e van den weg der zaligheid zyn afge we (v) Apoc 3. f, 19-  of Leerredenen. 285 weken, er wederom op te brengen ? Op de zelve wyze, en uit de zelve liefde is de kerk onverdraagzaam. Zy handelt met haare wederfpannige en afgeweeke kinderen niet als eene vyandinne, maar als eene geneesmeefterfle. Den geneesheer bind, fnyd, en kerwt zynen lyder : ft fchynt, dat hy hem vervolgt; doch hy vervolgt niet als syne kwaal < hy doet hem lyden; om lat hy hem wilt verlolfen van zyne riekte, en hy wilt hem verlolfen, om lat hy hem bemint. Dus handelt de SCerk met de wederfpannigen : zy tragt se door de heilzaame onderrigtingen , :n zalige vermaaningen op den weg Ier deugden en zaligheid te brengen ; ieeze poogingen vrugteloos zynde, gebruikt zy de geeftelyke roede; en :ot den uitterften middel gepraamt zynle, fchiet zy (alhoewel zeer zelden ) egen hun uit de Vaticaanfchc blixcms; >p dat, zoo den Apoftel, als hy duflaanige wapens tegen den bloedfchenligen Corinthiaan in 't werk ftelde, 'oor rede gaf, (w) den geeft behouden iy OO I. Cor. 5. f. 5.  S86 Wapenhuis der Geloovigen _ ^ *y ói <&« on\es Heere JESU Chrifh, tr «.„ ^«.«UMraA is rtnn pene penade * Xl1-.pr,. phim belchouwt, hy zal allengskens v ten  298 Wapenhuis der Geloovigen ten minden in inwendige ongeregelthe* den vervallen, van welke uitwendig' te bedryven alleen de fcbaamte, of mcnfcbelyk opzigt hem zullen wederhouden. Ziet dan, hoe de ondeugden het geloof te niet doen, en by gebrek van geloof ook de natuurlyke deugden vergaan! Willen wy dan, dat in ons het geloof de deugden onderfteune, en de deugden aan 't geloof het leven en fterkte geven. Laat ons niet alleenelyk vaftelyk gelooven, maar ook de pligten van 't zelve volbrengen; laat ons by het geloof voegen de oeffening der chriftelyke deugden, en een nauwkeurig onderhouden der geboden : hier door zullen wy niet alleenelyk ontgaan het oordeel der verdoemeniffe, maar ook de altydduurende zaligheid beërven. AMEN. (t) 'T is asn de begaaftheden van Socyn , 'aan zyae weetenfchap , aan zyne onvermoeielyke werkzaamheid, en aan de befcherming -der Vorften, die hy tot zynen kant wift te ■trekken dat de Vry-metzelry zynen oorfprong, zyne grondvestingen , ende vcrzaameling der groni-  of Leerredenen. £qö 'grondregels van haare leering verfchuldi"t is. In 't jaar 1546 wierd'er te Vicencen in Italieri eene vergadering van Atheiften, en Deiften gehouden , om famen te fpreken over de Moffen van^dèn Godsdienft , die Duitsland in een groot getal gezindheden verdeelden : aldaar zyn de gronden der Vry-metzelry geleit; men 2ag aldaar de moeielykhederi wegens de geheimen van den Chriftenen Godsdienft aan als leerftukken, die aan de Griekfche philofophie, en niet aan 't geloof toebehoorden. Eenen van die vergaadering was Laslius Socyn, die té Zurich ftierf met den naam, dat hy de waarheid van't geheim der heilige Dryvuldigheid, die der Menfchwordinge van den Zoone Gods, de wezentlykheid der erfzonden, en de noodzaakelykheid van Chrifti genade 't fterkfte heeft beftreden, Fauftus Socyn zyhen Neve was eenen behendigen verdediger van zyne gevoelens : hy had nogtans grooten wederftand te overwinnen , om zyne leering van de SeftarifTen van Duitsland te doen aennemen ; doch zynen toegeVenden aard , zyne middels om zig te redden, en boven al zyn oogwit, 't welk hy openbaarde , om de Roomfche Kerk den oorlog aan te doen, en haar te vernietigen , trokken veele aanhangers tot heni. Zyne uitflagen waaren zoo fnel, dat, fchoon Luther en Calvyn de Roomfche Kerk met de buitenfpoorigfte hevigheid hebben aangerand, Socyn hun verre te boven ging. Hy ftierf in 'tjaar 1604 by Cracouw in Polen : men heeft hem tot grafschrift geftelt deeze vcrflen : V a To-  ^00 Wapenhuis der Geloovigen Tóta licet Babyion deftruxit teöa Lutherus» Muros Calvinus, fed fundamenta Socinus. Dat is : Luther heeft het geheel dak van Babyion (dat is : van de Roomfche Kerk) verwoeft, Kalvyn heeft de. muur en omvergeworpen s doch Socyn heeft zelfs de gronden mtgeroeiet. Geenen der aardsketters heeft ooit zoo een groot, en godloos ontwerp tegen de Kerk; opgevat als Socyn : hy zogt'ze niet alleen ta vernielen ; maar hy ondernam ook in de plaats van Chrifti Kerk eenen nieuwen Tempel opte-regten , in welken hy voor zig nam alle foorten van gezindheden te doen inkomen , hun alle vereenigende met alle dwaalingen te aanvaarden : dus nam hy weg het geloof der geheimen , het gebruik der Sacramenten „ en de vrees van het ander leven. Dit groot ontwerp om zulken myftieken Tempel van eenen nieuwen Godsdienft te bouwen, heeft aan de leerlingen van Socyn gelegentheid gegeven, om zig met hamers, truweelen, en ander metzelgetuig te vercieren. Gelyk eertyds het geheim van Socyn was , zoo is heden dat der Vry-Metzelaars , te famen te vereenigen alle gevoelens, ketteryen, en ongelovigheden : hierom poogen zy hunne logiens te voorzien met volk van allerlei gezintheid ; zy nemen in hun genootfchap geleerden , Philofoophen , Deiften, ryken, in een woord mannen , die door allerleie middels hun genootfchap konnen onderfteunen : zy houden naar 't voorbeeld van hunnen meefter Socyn de aller-  of Leerredenen. a 0 F lerftrengfte ftilzwygentheid wegens hunne geheimen, en hun oogw;c. De Vry-Metzelaars van Vrankryk trekken hunnen oorfprong fifi? Engeland, alwaar zy ontrent het midden der voorgaande eeuw zyn gedult geworden onder Cromwel; om dat zy zig inlyfden met dé Jndependenten , die alsdan eenen grooten aanhang uitmaakten : ontrent het einde van de zeventhiendeeeuw maakten zy bezondere vergaderingen onder den naam van Vry-Metzelaars : zy zyn by middel der Engelfchen en Irlanders , die met hunnen Koning Jacobus, en den Pretendent in Vrankryk zyn gekomen, alwaar zy nieuwbekeerden , of gezellen aanwervende zedert het jaar i76o, wanneer zy Mr. Clermont Abbé van S. Germain-despres aan 't hoofd hadden, zig ontzaglyk maakten. Ziet te voile levé ponr les curieux, ou le fecret de la revolution de France revêlêa a l'aide de la francmaqonnerie, alwaar den fchryver fpreekt van den magtigen invloed, die de Vry-Metzelaars beftaande in Deiften, Philofoophen, Proteftanten, en allerlei vryigeeften hebben gehad inde klubs bezondeFtyk der Jacobins, en in de nationale vergadering : hy houd met recht ftaan , dat dez^en invloed heeft voortsgebragt alle de decreten, Id.e aan de Catholieke Kerk tegenftrydig zyn. Hy verdient'er over gelezen te worden. Het genoodfchap der Vry-Metzelaars is om lailergewigtigfle redenen op ftraf van den Igeeftelyken ban verboden den 18 Mey d<:s jaars 1751 door een Bul van den Paus Bene- diö»  «Oï Wapenhui* der Geloovigen diaus den XIV. goedkeurende en beveftigern de de Bul van Clemens den XII. ziet Journai. 'biftorique & litteraire 1775 15 Mai. Ziet hier den eed, die men om onder deVry-Metzelaars eerft aangenomen te worden moet doen, eer men iet het minfte weet van 't gene opder hun omgaat. Naar dat myns oogendoor een gloeiend yzer van hun licht zullen berooft zyn , flem ik toe, indien tk ooit het geheim openbaare, 't welk my zat, toevertrouwt worden, dat myn lighaam de proe'te der dieren worde, en dat myn gedagtenis in vervloeking zy by de kinderen der weduwe (deeze is het Sociniaanfch pnootfchap ) door geheel de wereld. Dat het dus, gefchiede. Dit niet tegenftaande worden'er weinige geheimen, en nog maar van 't minne belang geopenbaart aan den genen, die dezen eed heeft afgeleit; doch het meeftendeel, en degewigtigften worden hem niet kenbaar gemaakt al? naar de allcrlangduurigfte ondervinding, en meefte verzekering van getrouwigheid en ftandvaftigheid. Als men word aangenomen in den graad van d'uitverkorenen/doet men eenen eed, waar door men zig verbind , en toeftemt bel; lighaam geopent, en 't hoofd afgehouwen te hebben, om aan den grooten meefter getoont te worden ; indien men de plaats van zyn aanneeming, of die'er in zyn tegenwordig geweeft, öf het geheim, 't welk'er is toe, betrouwt, openbaart. r EeOi  of Leerredenen. 503 Eed der Vry-Metzelaars in den graad van Rofe-Croix. In de tegenwoordigheid van alle de aan* zienelyke Ridders hier vergadert zweere en., beloove ik op myn woord van eer , nooit te openbaaren het geheim van de Ridders van Rofe-Croix aan eenigen onheiligen, nog aan de Vyy-Metzelaars van minder graaden op 1 flraf van voor altyd berooft te zyn van de a waare fpraak, en eeuwiglyk te zyn in de i duiflernis. Dat eene beeke bloed zonder op{ houden uit myn lighaam loope; dat ik on' derflaa de allervreedjle benauwtheden der ziel, dat gal en azyn tot mynen drank diemen, dat de fcherpflekenjle doornen myn hoofdpeuluwe zyn, en dat ik de dood des ■> kruys Jlerve ; indien ik ooit overtrede de \.wet der Vry-metzelry, die my zal voorge: gefchreven worden. Voorders beloove ik nooit te kennen te geven de plaats, daar of door 1 :wie, ik zal aangenomen zyn, en nooit imand te aanvaarden zonder eenen uitdrukkelyken 1 en gefchreven oorlof van den genen , die ik | erkenne voor mynen meefler ouden ridder van [Rofe-Croix, of, hy ontbrekende, van bevel van 't by-eenrvergadert Capittel', Amen. Zie Conjuration contre laReligion Catholique , & les Souverains. Den eed , die men doet in de Se£t der geIllumineerden, dieeenen tak is der Vry-met:ze!rye, is nog aanftootelyker : ziet, hem :eoo als hy gefchied in de roode logie , en fcefchreven word in 't leven van Caglionro. Eer,  *o4 Wapenhuis der Geloovigen Een ftem fpreekt duidelyk de woorden vari j den eed, en zegt : in den naam van Jefus* • die gekruift is, zweert te verbreken de vlee- ■ fchelyke banden, die u nog vafthegten aan \ vader, moeder, broeders, Jufiers, huis* \ Vrouw, bloedverwanten, vrienden, vryfters, wetten, overften, weldoenders, en wie het zy, daar gy getrouwigheid, gehoorzaamheid, dankbaarheid, of dienft aanhebt be- Noemt de plaats, dte u heeft zien geboren worden, om te weezen in eene andera hemelskring, alwaar gy niet zult geraken, dan naar deezen befmetten aardsbol een verworpen uitfihot des hemels te hebben afgefwooren. Van dien oogenblik zyt gy ontflagen van den gewaanden eed, die gy aan H vaderland, en aan de wetten hebt gedaan. Zweert aan *t nieuw opperhoofd, 't welk gy erkent, te openbaaren alle, V gene gy hebt gezien, of gedaan;- genomen, gelezen, of gehoort» verftaan, of geraaden hebt; ja zelvs te onderzoeken , en te verfpieden, V gene gy niet zult zien. Ontziet, en eerbiedigt het Aqua Toffana Zekere gewaande Staatkundigen, & zeide den Hertog van Bourgondien *> aan Lodewyk den XIV. zynen iji Grootvader, laaten zig voorftaan-, » dat (O Eciairciff*. pag. 8j,  «jij. Wapenhuis der Geloovigen f, dat zy eene fchoone ontdekking hebi _„ f.n Apw (reneesmiddel „ van alle onheilen hebben gevonden I „ in een verdrag , 't welk de Catho- | „ lieke Princen en Huguenotten we- ! „ derzyds zouden maaken, de onder- ) „ daanen van beide Godsdienften in i „ hunne ftaaten m vrede te laaien. „ Doch ten eerften de partyen zouden * niet gelyk zyn, vermits men den „ Godsdienft des hemels zoude verge„ lyken, en evenaar en aan dcKette- rv. Dat de Lutherfchen , de Zwin- * j£* — o« TCnlviniften . en an- dere nieuwgezinden onder hun dit wel: t' is nicu- 5, VeiUiag, lliatin-v-w , . - - wioheid voor nieuwigneid, dwaa„ linl voor dwaaling; er zoude geen „ van beide partyen weezentlyk mede „ benadeelt zyn : daar in tegendeel „ de Catholyken dit niet konnen aan„ gaan als met een openbaar naadeel. „ 'T was juift, al of men , om twee * Broeders , die in verfchil zyn wegens „ hun kindsgedeelte, te bevreedigen. „ den genen, die't recht van de eerlt„ geboorte heeft, wilde dwingen 1 * zelve in gelyke ftukken te verdeett len met zynen jongeren broeder .  of Leerredenen. gr^ die bovendien nog onwettig is. Ten » tweeden, is het wel eene waarheid* y, die niet kan betwift worden, dat n eenen Chriftenen Prins kan toelaa■> ten •> dat het kwaad gefchied in zf» ne ftaaten, om te bekomen, dat'er ■> in vremde ftaaten goed gefchiedc ? i > en dat hy kan zeggen : laat toe dat »♦ God by ul. gcëert worde; ik zal ■> toelaaten, dat hy by my gclaftcrt ■> worde. In onderftelling dat hy dk » vermag, 't gene ik niet geloove, s > nogtans zal zekerlyk niemand hou» den ftaan , dat hy'er toe verpligt is. » Daar-en-bovcn als zelvs alle de h Oppervorften mct clkandcr ovcr-eeh > kwaamen hunne' onderdaanen 'van I' beide Godsdienften in vrede te laaten, 't is te wcctcn , of zy zouden in vrede willen blyven, en oft wel gemakkelyk zoude zyn hun dacr tïi'e te dwingen. De zaak komt hier niet op aan, hoe de beide Godsdienften in andere'landen mét elkander konnen over-een-komen : de allerrampzaaligfte, en langduurigfte ondervinding heeft maar ai te Veel betoont, dat'ze in dit koningryk met elkander onbeftaanbaar zyn : dit is X 2 eeli  316 Wapenhuis der Geloovigen s, een punt 't welk men noit uit de j „ oog mag verliezen ; maar er zig al„ tyd aan houden. Catharina de Me„ dicis juift volgende het denkbeeld 3, van dit verdrag , (d) mcinde de twee r> par- '[jfo Zy heeft in 't jaar 1561 ten tyde van de minderjaarigheid van Karei den IX onder andere te Poiffy by-een-geroepen de zamenfpraak tuflchen de Catholieken en Proteftanten, wiens gevolg was een groot kwaad voor der Godsdienft; want men had toegelaaten tot eer nieuw onderzoek te brengen de dwaalingen, die reets befliffender wyze waaren gedoemt de oppermagt liet hun toe, inde tegenwor digheid van 't hof en der geeftelykheid te hou den ftaan, 't gene zy tot dan niet hadden der ven aan de man brengen als in hunne heime lyke by-een-komften : die vryheid, die eer belemmert was geweeft, wierd aanftonds op gevolgt door eene ongebonde vrypoftigheid want overal leerden zy zondergemaatigheic en zy wilden niet meer ontveinzen, 't ger in hunne heiligfchenderyen en godflafteringc het aanftootelykfte was. Het volgende ja wierd hun vergunt de vryheid van Godsdienl en openbaare by-een-komften te houder cp voorwaarde nogtans, dat zy de overwc digde Kerken , kruiden , beelden , heihj overblyfsels &c. zouden wedergeeven, l «Hes heeft hun nog niet konnen wederhoud  óf Leerredenen. jrji » partyen te bemiddelen, en te we-' -> dcrhouden. Wat is'er uit haare ftaat* kunde gevolgt? De allergrootfte -> wanorder, die eindelyk het bloedig » toneel van S. Bartholomè (e) heeft by- ran nieuwe opftanden en oorlogen te verwekten. Dus ftaat maaken op de genen, die aanlang maaken , naar de vryheid , die men hun leeft vergunt, is eene beek willen tegenlouden, wiens dyken zyn doorgefteken. Be*ault Bercaflel Hij?, de PEglife torn. 18 CO s'Nagts voor den feeftdag van S. Bar:holomè heeft Karei den IX in't jaar 157a [eensdeels by raad van zyne Moeder, eensJeels om dat ter oorzaak der geduurige oplanden der Secliarifren , en d'onmogelykheid 3m hun te wederhouden, deeze onderneening den eenigen middel fcheen om den ftaat :e redden) op 't teeken van de klok des Pa:cis alle de huizen der Proteftanten van Parys 3oen overweldigen , en hun vermoorden. Deze moordery alsdan voorgevallen, alhoewel ey in zig zeiven verfoeielyk genoeg is, word nogtans wonderlyk mifmaakt door vergrootinjen, die door de befte fchryvers, die alsdan lebben geleeft, geloochent worden. Ziet den Diaion. Rift. van Feller Art. Charles IX. Als men de Catholieken in Vrankrvk wilt laatelyk maaken , laat men nooit agter dezen üfgryzelyken dag met zyne vergrootingen op 13  - . t " $18 Wapenhuis aer i*eiovvigen » bygebragt. „ (ƒ) ' Wat is'er in't toekomende als aul-s daanige onheilen te vreezen van on-, voorzigtige verdraagzaamheden ? Het gene reeds gebeurt is , doet zien , dat de kettery en vrygeeften altyd met den geeft van muitery, en onaf hange, iykheid is gepaart geweeft. Hunne prondregels ftrekken tot vernietmg zoo van 't wereldlyk als van 't geeftelyk orroersezae; zy ftrekken tot ftoorms 1 CLl*» t» • rtnèb men verzwvgt zeer nauw Iteuriglyk de vreede moordery, die 5 jaaren te vooren te Nimes tegen de Catholieken op den dag van S. Michiel gefchied is, als ook de genen , die in Navarre hebben plaats ge, Jiad. De Proteftanten en andere dwaalgeeftea zullen ook in 't toekomende wel voorzigtig lyk zwygen van de bloedige toneelen, du de verwoedheid der Kalviniften in de jaaret 1790 en 1791 en volgende in Vrankryk heef geopent : de (leden Avignon, Lyons, Montpellier , Montauban , en NimeJ mm'»» rvnni.'o-nn i/sn : in deeze laattïe ftad alleen zyn'er zonder eenige fchuld Soo. Ca tholyken op de grouwelykfte wys om ha( gebragt. . C O Vie du Dauphin Pe,re de Louis AV par M. 1'Abbe Proyart.  of Leerredenen. 319 ran d'algemeine ruft , en zy ftooren 1'overeenkomft, die'er tuffchen de leien des genoodfchaps moet weezen5y hebben altyd fcheuringen, tweeIragten, en opftanden veroorzaakt, Calvyn predikende de ervorming , beiep op den vrede : zyn gewaande vet tegen de misbruiken fcheen hem roor uit te kondigen als eenen nieuwen propheet gefchikt, om de befte euwen der Kerk te doen erleven :. naar den opftand een kind van d'hooaardey heeft nooit als wanfchepfels oortgebragt. Den ervormer fpreekene van den vrede, ontfteekt het vuuran oneenigheid en tAveedragt; hy onrekt van d'eene haare kinderen, van 'andere zyne onderdaanen; hy geeft e borgers de wapenen in de hand zoo pgen hunne medeborgers, als tegen en Oppervorft; de Autaars bemorft y met bloed , en hy doet den throon /aggelen tot in den grond. Het gevolg van beraadflagingen, ie gehouden zyn in de by-een-komft. an de voornaamfte Kalviniften te Rohelle, was een famenzweering, om 1 Vrankryk eene volksheerfchiug aan : ftellen: Geheel het Ryk moeft in  «20 Wapenhuis der Geloovigen jicht kreitzen verdeeld worden. Me9 • maakte aldaar eene groote wet of in-, zetting , die door de bevelhebbers onder" tt oppergezag van de vergaadering te Rochelle zittende moeft onderhouden worden : zy wierd in die ftad gedrukt den thiendcn Mey des jaars .621 (g) ziet de Franfche Mercure aan 't negende boekdeel over 't jaar 1611 •pag. 311 — » indien men de grondrc» gels van 't Kalviniftendom van naar „ by wilt overweegen (fchreef eenen „ Bifchop van Vrankryk in 't jaar r, 1751- aan een ftaatsdienaar) men „ zai zien , dat zy niet alleenelyk te» genftrydig zyn aan alle Godsdicn- y> hen; (g) 'T was dit jaar, dat naar 't geregtig verhaal van den Heer De Fillcau eerften Advocaat des Konings voor de bank van Poitiers deeerfte ftigters van den Janfenifmus zyn vergadert geweeft, en een nlgeroein ontwerp hebben gemaakt van hunnen oproer tegen de Kerk. Deeze daad kan men niet loochenen waarlyktezyo voorgevallen, en hem alsdufc daanig te zyn bekent geweeft, ten zy men ten zeiven tyde dien ftaatsbedienden houd vooi eenen waaren Propheet, die de toekomends dingen volkomentlyk voorzag en kende. ,  of Leerredenen. ' g2 T ,5 Maar dat zy ook vyanden zyn dersi Koningen, en tegenftrydig aan d'alv leenheerfching : deezen aart is haar w eigen, en moet haar boven alle an» dere ketteryen doen verfoeien; er r> zyn groote aanhangen of gezindheid den geweeft, welkers booze leere x> een deel der Catholyke Kerk heeft r, ingenomen. Zy hadden zig ingedron* gen in de eerfte ftoelen , zy hadden ?> zig verfpreid in veele landfchappen; nogtans heeft men nooit hooren zeg„ gen, dat eenige van die gepoogt „ heeft in den ftaat eenen opftand te M verwekken : geene van die heeft „ ooit met de wapens in de hand Ker„ ken verzogt, om'er hunnen Gods-* dienft te oeffenen : geene van hun „ heeft vrye plaatfen willen hebben, „ nog is in onderhandeling geweeft met „ de vyanden des Ryks, nog heeft „ haare meefters den oorlog aange„ daan. Allen woordenftryd bleef tuf,, chen de Godsgeleerden en in de a, fchriften; alle hunne aanflagen ble„ ven binnen deeze paaien. Maar nau„ welyks waaren de Kalviniften in „ de wereld verfchenen , of men heeft „ door hunne oproerige grondregels s? al*  32 2 Wapenhuis der Geloovigen 5, alle de Koningryken zien waggelen.' „ De famenfpanning in Vlaanderen on- derfteunt door de dapperheid en lifj, tig bedryf van de Princen van Oran- gien heelt aan de Spaanfche Opper-. „ heerfchappye die magtige landfchap„ pen onttrokken, die aan hunnen Op„ pervorft altyd waaren onderworpen „ geweeft. De republyk of gemeente„ ftaat van Holland is uit de kettery „ en opftand voortgefbroten. Schot„ land nam de wapens op tegen een „ der doorlugtigfte Koninginnen, die „ 'er ooit zyn geweeft; en naar haar duizend beleedingen te hebben aan„ gedaan, dwong haar zig in Enge„ land te vertrekken, alwaar deeze on„ gelukkige Princes door de afgunft „ van haare mededingfter eh vyandin„ ne wierd om hals gebragt. 'ï zyn „ die zelve Kalviniften , die onder den „ naam van Puriteinen opgehitst en „ aangeleid door Cromwel geheel En„ geland het onderfte boven keerden , het hoogerhuis afschaften, de alleen„ heerfching te niet deeden, eene nieu„ we gemcenfte-ftaat opregteden; en „ eindelyk hunne uitfpoorigheden op „ 't hoogfte brengende, vervulden zy « de  of Leerredenen. 323 de maat van hunne fchelmftukken „ door hun vonnis, en door de dood „ van hunnen Koning. Naar deeze „ grondregels is in 't jaar 1688 in Eri* „ geland gevormt de omwenteling, „ in welke de Wigs, die door liftige „ ftaatkunde fomtyds vrienden des Ko„ nings-, maar by gevolg van hunne „ grondregels altyd zyne vyanden waaren, den fchoon-zoon deeden ko„ men , om de kroon van 't hoofd des „ fchoon-vaders af te neemen. Hoedaa„ nig waaren hunne famenfpraaken ? „ Men leeft'ze nog in de boeken, die „ tot ons zyn overgekomen. Den Ko,, ning , zeiden zy, is maar de bewaar„ der van 't gerag, wiens eigendom by „ het volk berufi, 't is het volk , die de „ Koningen maakt : alle de magt, die „ z_y hebben , komt van haar voort : t'is een vertrouwt goed ge/telt in de handen van den Vorft, 't welk het .,, mas rvederom neemen, als het weinig ,. te vreden 7xynde van 7yyn gedrag, 7jg „ laat voorftaan, dat den Koning de „ voorwaarden niet volbrengt, nog het ,, einde betragt, om 't welk hy is aan-, ,, geftelt geweeft ; ja dat 7yelv het enkel „ ongenoegen van den perfoon des Ko- „ nings  524 Wapenhuis der Geloovigen i, nings haar genoeg gemagtigt, om hent «, 't ge^ag te ontnemen ; vermits het des volks eigendom, en den Koning haare s, bedienaar is. Doch , zeiden zy , den „ Koning Jacobus den II. begunftlgt s, eenen Godsdien/i, die in den ftaat verboden is , hy fielt ronder medewer3, king van het laagerhuis fchattingen sj op en af : hy maakt verbonden test gen 't genoegen en genegcntheid van y, 't Engelfch volk. 'Is'er nog meer noo9, dig om hem eene bediening te ontnee?, men, die hy niet volbrengt volgens 3, 't oogmerk van 't volk , 't welk hem 53 'er mede belaft heeft ? Dufdaanig 9, waaren de grondregels, die de on„ gelukkige omwenteling hebben ge3, baart, die Jacobus den II, van zy„ nen throon beroofden, en hem uit „ zyn vaderland verdreven : grondre„ gels getrokken uit de proteftantfche fchryvers. B'uchauan, Milton, Loc- ke hebben hun verftand , en vcr3, nuft befteed om deeze fehadelyke „ leering te doen-gelden, eene leering „ rampfpoedig aan alle heerfchappyen, „ die zy aan de eigezinnighcid des 3, volks onderwerpt; om dat'ze het zelve de eigenaar maakt van 't ge- « zag;  of Leerredenen. 325 4, zag; doch verdciilyker aan dc al^ leenheerfching. „ Ziet de brief van wylen de Heer de Chabanne Bifchop van.Agcn aan myn Heer de Machault Controleur general, tegen de verdraagzaamheid der Huguenotten in Vrankryk. (h) Maar beeft de kettery of vrygceftcry van laatere tyden betere grondregels aangenomen? Neen : Zy is te liartnekkig om van aard te veranderen: den Hertog van Borgondien vader van Lodewyk den XV. geeft ons wegens Vrankryk eene aanzienlyke getuigenis (i) „ ik zal, zeide hy, van ftuk tot „ ftuk niet opnaaien dit geduurig ver-' „ volg van verwarringen of oproeren, „ die ons in zoo menige geloofwaar„ dige gedenkfehriften zyn aangetee„ kent : die heimelyke by-een-kom,, ften, die eedzweeringen van maat„ fchappy, die zamenfpanning met „ de uitlanders, die afflagen van de „ hoofd-laften te betaalen , die plon- m de- (Ji) 1'Auriior.des 2, puiff. tom. 4. pag. 66. O) Rapporte dans la vie de ce Duc par M. 1'Abbé Proyart tom, 2. pag. 98. & iuiv,  326 ÏVapenhuis der Geloovigen „ deringen der gemeine penningen, die ï? oproerige dreigementen, die open* j, baare famenfpanningen, die hart„ nekkige oorlogen, die verwoeftiri,, gen der lieden , die brandftigteryen, „ die voorbedagte moorderyen, dié „ aanflagen tegen den Koning, die ver,, menigvüldigde lieiligfchenderyen , „ die tot dan toe ongeboort waarem „ T'is genoeg te zeggen 5 dat zedert „ Francifcus den I. tot nu toe, dat is, % onder zeven verfcheide regeeringen; „ alle deeze onheilen , en nog andere dit Koningryk met min of meerder „ verwoedheid hebben verwoeft. Ziet ■„ hier de historifche gebeurtenis, die „ men met verlcheide toevallen kan ,. vermeerderen; doch die men wee•„ zentlyk niet kan betwisten, of in ,, twyffel trekken j en fis dit hoofd„ punt, 't welk men iri't ftaatkundig „ onderzoek 'deezer zaak altyd moet „ voor oogen hébben fis wel waar, „ dat zy (de Huguenotten) minder „ doorflaande wanorders onder de daa„ delyke regeering hebben veroorzaakt ,, als onder de voorgaande; doch 't ,; was niet zoo zeer den wil om op„ roer te maaken, die hun ontbrak,  of Leerredenen. 327 >, als de magt; eventwel hebben zy j, zig pligtig gemaakt van eenige ge- weldenaryen, en van eene menigte „ overtredingen der wetten, van welke „ men eenige heeft ontveinst of geoog*3 luikt, en door affchaffing van hun5, ne voorrechten geftraft heeft. In ?i weerwil van hunne heerlyke verze- keringen van getrouwigheid, en hun*, ne in den fchyn de allervolmaakfte onderwerping aan 't gezag, bleef 5, den zeiven ongeruften, en oproeri?, gen geeft altyd beftaan , en liet zig 5, fo.mtyds ook blyken. Ten tyde dat 5, den aanhang aan den Koning zynen 5, dienft aanbood, en den zclven met s, de daad bewees, verftondmen door 5; verzekerde berigten , dat zy in ver5, afgelege landfchappen in 't heimelyk oproer verwekten, en dat zy met s, den vyand van buiten onderhanden „ lingen hielen. Wy hebben onder„ houden de authentyke handelingen ,, der geheime Kerkvergaderingen, in s, de welke wierd befloten zig te be„ geven onder de befcherming van ,, Cromwel, en dit wanneer men 't ... minft neifde hun te ontruften: de ..4, bewysftukken van hunne ftrafwaar- „ dir  328 Wapenhuis der Geloovigen „ dige verstandhouding met de PririS 3, van Orangien zyn ook nog in wee* 3, zen. Den haat tuflehen de Catholy* ,, ken, cn Huguenotten bleef ook al3, tyd den zeiven. » „ De w yste inzettingen waaren niet tó bekwaam de twee partyen, van de ,, welke d'eene zoo veel redens had, „ om van de regtzinnigheid, en goe* „ de oogmerken van d'andere vermoe* „ den te hebben, te bevredigen, en ,, tot een vtrgelyk te brengen. Men ■3, hoorde in den raad niet fpreken dan ,, van hunne bezondcre gefchillen. De „ Catholyken wilden de Huguenot„ ten in hunne parochiale by-ccn-korn* ,, sten niet aanvaarden. Deeze wilden „ niets toebrengen aan de lasten der 3, babry-k, cn "der gemeente : men „ bctwistede elkander de Kerkhoven, „ men verbitterde cn befchimpte cl•„ kander de Huguenotten van 't plat„ te land, alwaar zy geene Kerken „ hadden, poogden in de vcrlediging 3, der feestdagen den Godlykcn dienst „ te ftooren door hunne by-een-rottin„ gen om de Kerken, en door wre„ reldfche gezangen. De Catholyken „ gestoort zynde, kwamen fomtyds „ W  tof Leerredenen. gir} ^ tut de heilige plaats om deeze ftoor- dersna te jaagen; en als de Hugue„ notten in hunne predikatie waaren 3 „ lieten zy zelden agter hun met ge„ lyke munt te betaalen „ .... „ Schoon de Koning wel wift, dat „ der Huguenotteri voorrechten geene „ andere grondoorzaak hadden als de „ onrechtvaardigheid, cn de dwahg; „ fchoon de nieuwe overtredingen der „ wetten hem eene genoegzaame re„ den fcheenen, om hun te bcroöven „ van de wettelyke beftandigheid, die „ zy zig in Vrankryk met de wapens „ in de hand hadden aangematigt, zy„ ne Majefteit wilde nogtans nog raad„ pleegen, eer by bet laatfte befluit „ zou neemen : zy heeft over deeze „ zaak redenwiffeling gehad met de „ doorlugtighe, en wclmeihéndhe van „ 't geheel Koningryk; en in eenen „ bezonderen raad des geweetens, in „ Avelken twee Godsgcleerden, entwee „ Rechtsgeleerden wierden aanvaard, „ zyn'er twee dingen beflift ; d'eérhe, „ dat de Koning om allerlei redenen ,, konde herroepen het Edici van Hen,„ drik den IV., waar mede de Hu„3 gucnottcn als met eenen geheiligden Y „ fchild  §3© Wapenhuis der Geloovigen ,, fchild zig poogden te dekken. Dé ! „ tweede, dat, indien zyne Majefteit „ dit op een geoorlofde wyze konde „ doen, hy dit aan den Godsdienft $ „ ert aan 't welzyn van zyn volk ver„ fchuldigt was. De Koning door dee„ ze antwoord meer en meer verfterkt „ zynde, liet zyn voornemen nog een geheel jaar ryp worden, dien tyd „ befteedende in te overweegen, cn zig te beraaden, hoe hy dit op de „ zagtfte wyze zoude ten uitvoer brenb, gen. Als zyn Majefteit in den raad „ voorftelde een laatfte befluit te nes, men over deeze zaak. Als Myn Heer 4, (de groote Dolfyn, vader van den „ Hertog van Bourgondien) volgens „ een naamloos berigt, 't welk hem „ daags te vooren was toegezonden, „ Vertoonde, dat waarfchynclyk de „ Huguenotten zig'er op gereed had„ den gemaakt, dat'er mifchien te „ vreezen was, dat zy de wapens zou„ den opvatten, ftaat maakende op %, de Vorften van hunnen Godsdienft; en in onderftelling, dat zy 't niet ,, zouden durven waagen, een groot getal 't Koningryk zouden verlaaten ; 't gene de Koophandel, en de „ land-  of Leerredenen. 331 landbouw zeer Zou benaadeelen, eri van dien kant det| ftaat zoude verzwakken. „ „ De Koning antwoordede, dat hy alles van over lang hadde voorzien, en voor alles zorg had gedraagcn : dat'er niets hem meer zoude finerten , als een druppel bloed van zyne onderdaanen te vergieten ; doch dat hy legers, en goede Veldoverften had,' die hy ten tyde van nood \ zoude befteeden tegen de wederj| fpannigen, die hun eige verderf be1 geerden. Wat het voordeel of belang betreft, dat hy dit weinig aanr; merkings-waardig bevond ten opzigt I van de voordeden,van een werkinge,, die aan de Godsdienft zynen II luifter, aan de ftaat zynen vrede, ' en aan 't gezag alle zyn recht zal .e 1 wedergeven. Er wierd dan dooreen ' eenftemming gevoelen befloten, dat ,elhet Edi£t van Nantes ff) zoude \ 1 vernietigt worden.,, ? Maar :; . . $ j - —— (t) Ziet deze Note om haare wydloopigid achter deze Leerreden fol. 347 & fecj,' a' Ck) 1'Auth. des 2. puiff. pag. 62,  332 Wapenhuis der Geloovigen Maar eindelyk als de nieuwgezin* den of vrygeeften, 't zy van laatefe, \ zy van deeze tyden de verdraag-E: zaamheid door bedrog of geweld vaiiL den Vorft hadden afgeperft en bekomen, hoe hebben zy zig gedraagen \ Zy, die zig in't begin als lammerer voorgaven, en de meefte onderwon pentheid beloofden, fterk genoeg ge worden zynde, veranderden in leeu wen, en wilden alles vernietigeh. Di beeken bloeds, die eertyds Duitllarid Bohemen, Tranfylvanien, Vrankryk de Nederlanden, ên Engeland over ftroomden, zyn'er onwederleggelyk bewyzen van : laat ons de zaak o; nieuws van haar begin af ophaaler Luther begon te Leeren in 't jaa 1517 en in 'tjaar 1520 gaf hy zy boek in 't ligt van de chrifiene vrjheia alwaar hy beflift, dat geen Chrifte menfch aan iemand onderworpen is en uitvaarde tegen de wetgeerdcrs, e opperheerfchers. De rampzaalige g< Volgen, die deeze leering voortbraj; en de bloedige oorlogen, die'er op vol^ den , zyn bekent. Karei den V alhoi Wel overwinnaar was gedwongen voc d'oproerige te vlugten. Hy was verpli; de  of Leerredenen. - .333 en woedenden aanhang der wederdoo7 ers in eenen bloed-vloed te verfmoo"5 ïn. Andere nieuwsgezinden verwoeftem Bohemen , Hongeryen , Polen , '0 ranfylvanien , en Zwitferland, en den ?cD aaren Godsdienft wierd op doodftraf ere' ?rboden in Dencmarke, en Zweeden. ,# Kalvyn boezemde de zelve grond- ^ «gels in , en maakte ten zeiven tyde 'ejf m werk, om te bewyzen, dat de ■ ^ tagiftraat recht heeft het zwaard te ®' 2braikpn tegen de vyanden der waasy : leering, waar door hy de Catholy^ 2n vyanden van zyne dwaalingen verf ond. Dit was genoeg om aan de ket- I rs de wapenen in de hand te geeven. * avn eerfte rugtbaar bedryf was de faenzweering van Amboize, (l) eh '7? de (tCli A —. * , ^ (/) Er was op de meefterlyke uitfpraak van ' I Proteftantfche Predikanten, Hoogleeraars , s' Advocaaten van Duitfland , Vrankryk, ert £8' ;neve befioten de waapens op te vatten, IDUj i de Princen van Guizen, en ten zclven tyde ïölj n Catholyken Godsdienft in Vrankryk te verdol 'rven op voorwendfel, om'er de rtraffen te nffl() :en ophouden, die'er ter oorzaak van den „Ij. odsdienft waaren voorgefchreven. Den Ko"v pg zelvs, cn geheel 't koninglyk huis waaren vol»  ê*y>-4 nf/tnunhuln der Geloovigen de vervolging had geene paaien meed fa Vrankryk en Nederland. De Kerl ken wierden verwoeu; ae Deeiueu vcii bryzelt; de kloofters vernielt; de oyerj biylzels, en lignaamen oer n enige» u0frW,™t: pn verbrand; de chriftenJ i\/r-,nnripn nntpprt: de kloofter-perl foonen, en Priehers gedood; (nd wierden'er in de had Angoulême alleei vea „jM„( ppmVp Autheurs in deeze famenzweJ ring ingewikkelt, en 't groot getal der fameri zweerders waaren van gevoeien , nuu mi mopr tP fnaaren. als «Fandere befchermel van 't geloof. Men fpónde dan faamen ; mi verbond zig door de allervreezelykfte eederl die vergadering gaf zi^ den naam van J^J ten Generaal der Natte : Men oenooi ei uj der anderen, 500 ruiters, en 1000 man voel «nlt onHr 20 Hoofd-mannen langs verfcbeiJ wegen te zenden naar Blois , alwaar het H was, om hun voorneemen uit-te-werken doch den Hertog van Guize gewaarfchotr zynde, vertrok zig met het Hof naar Amboiz van alwaar men over al zoodaanige maati gels ftelde , dat het ontwerp hun milluktl on 't mppftpnHpfil der famensezwoorenen I den weg gevangen, en omhals wierden el 1 . tj:h J„ !'j?„/;n> nar AL /'' Abbe Jk Dragt. jniji. ' ^s-J" r~ ■ ' raait Bercajlsl tom. 18 fol. 398.  of Leerredenen. ggg Ivermoort) Ziet hier d'eerfte vrugten Ider verdraagzaamheid. Nero, en Dojjnitianus maakten ( evenmaatiglyk gejfproken) zoo veele martelaars niet als Elifabeth van Engeland, en Jeanne jd'Albret : zedert meer als twee eeuiwen baad zig Engeland in 't bloed der jbelyders van JESUS Chriftus. T'is Iwaar , 't Parlement verzagt zyne wetItcn; doch men weet den wederftand, l.die de Schotlanders hebben geboden, i en de vreeflelyke oproeren, die zy hebIben verwekt. Sweeden,,die nu wat itoegeeven, en Denemarken hebben tot nu toe niet als Galgen aangeboden aan de genen , die den Godsdienft hunner vaderen wilden bclyden in een merfkelyk deel van Duitsland is het een Ifchelmftuk zig voor Catholyk uit te ;geven, (m) De vrygeeften hebben fchoon zeggen , dat de Catholyken , en de geeftelykheid d'oorzaak zyn van alle de ! bloedftortingen, en onheilen, die aan 1 Europa zyn overkomen ; om dat zy ; den heerfchenden Catholyken Godsdienft OO Eclairciff. pag. 94. &c,  f,$6 Wapenhuis der Geloovigen dienft te zeer verdedigden, en dernil nieuw-uitgevonden Godsdienft niet wil- ' den dulden, die de andersgezinden i' poogden in te voeren. Want wat recht | jhadden de nieuwsgezinden tegen de I. wetten des lands hunne nieuwigheden | in te voeren ? De regeering konde zig I dan tegenftellen aan hunne poogingen, r en hun als wederfpannigen aan de wet- i ten, en ftoorders der gemeine rust ftraffcn. Indien de Protestanten de ver- I draagzaamheid zoo zeer lief hadden , als zy voorgaven, waarom zyn zy niet \\ verdraagzaam geweest, als hun gezind- j heid eerts te voorfchyn kwam ? Waarom hebben zy zig aan* de wetten niet j onderworpen ? Waarom hebben zy'er. < zig met geweld tegen gezet ? Waar-» om de wapenen opgevat tegen hunne wettige overheid ? Maar waarom willen zy meefter geworden zynde , zelvs die niet verdraagen, die zy te vooren ' van onverdraagzaamheid zoo zeer bèfchuldigdcn? Beziet nogtans alle om-, wentelingen in den Godsdienft zoo oude als nieuwe ! gy zult bevinden, dat het niet als vryheid van gewis, vryheid van Godsdienft en verdraagzaamheid was, 't gene zy riepen. Zy hebben  of Leerredenen. «537 ben in fommige Provinciën de zelve H zy met vrywïllige toeftemming des Vorfts , 't zy niet geweld bekomen ; in andere hebben zy de heerfchappy zig aangemaatigt. Maar waar vind men eenen ftaat, alwaar zy aan de RoomfchCatholyken eene zoo veruitgeftrektc verdraagzaamheid vergunnen, gelyk ZV zeiver als redelyk, en hun toekomende van de Catholyken hadden afgeperft ? Maar hoe dragen zig heden de vrygeeften met hunne bondgenoten ? Op de zelve wys gelyk eertyds de Ariaanen : nooit fcheen'er eenige toegeevent; heid redelyk er als die van de Kerk-ver:gaadering van Rimini ten hunnen opt zigt. Er wierd niet gehandelt dan van ;; de afschaffing van 't woord medeweezig. ' !,Dit woord was door eene voorgaande •\ Kerk-vergadering reeds onderdrukt, j ' 't wierd in 't H. Schrift niet gevonden; ■ men fcheen'er aan te voldoen door reveil veel doende woorden : men hoopi de voorders door agterhouding van dit ï; enkel woord den vrede wederom te j [geeven aan de Chriftene wereld. Maar 1 welke was de vrugt van die toegee1 yontheid ? Nauwelyks hadden de Ariaa» nen  338 Wapenhuis der Geloovigen nen de afschaffing van dit nieuw voorfchrift bekomen, of zy deeden 'geheel de wereld wedergalmen van 't gerugt van hunnen zegenpraal. De dwaaling als eene geweldige beek, die haare dyken doorbreekt, verfpreide zig van alle kanten, alles om-ver-werpende 't gene zig aan haar geweld tegenftelde. ■?, Niet alleen de maagfchappen, en „ vriendfchappen, zegt Vincentius van „ Lerin (» maar ook de familien, de lieden, de provinciën, alles was in ' verwarring. Het keizcrryk zeiver * was tot in de grond toe ontroert. De Ariaanfche kettery als eene onver11 zoenlyke helfche Furie naar den Kei■1 zer te hebben omgckecrt, ondcr"'■ j wierp geheel het keizerlyk hof aan .„ zyne wetten. Alsdan was'er geen l] onderfcheid meer tuffchen heilig, en J onheilig, tuuchcn bezonder voorv deel, cn 't algemcin welweezen; geen onderfcheid in eer van goed of g kwaad, waarheid of vaVfcheid , de " heerfchappy voerende over de anderen floee zy wie 't haar beliefde. 5 „ Men («) Comm. 1. Cap, 32,  of Leerredenen. 339 .„ Men onteerde de vrouwen, men fchon de maagden, men verwoefte„ de de kloqfters, men verdreef de 3, geeftelyken, men geeflelde de Levie3, ten, men zond de Priefters in bal„ lingfchap , de kerkers, en meinen ,, wierden opgevult door heilige bely„ ders, van de welke een groot deel 3, van de fteden wierden verbannen, en „ verpligt wierden te dwaalen in de „ wildernilfen, in onderaardfche plaat„ len, en tuflchen de wilde dieren, 3, honger, dorft, en naaktheid onder„ ftaande. „ Ziet hier, A. A. levendig afgefchetft het gedrag van de vrygeeften , of gewaande Philofoophen en hunnen aanhang in Vrankryk ! maar dit is niet alles ; men heeft bovendien den Koning gedwongen te onderteekenen de affchaffing van de opperhoven, die de bewaarfters zyn van de vryheid der volkeren ; het vernietigen van den adel den luifter des ryks : men heeft hem gebragt tot de harde noodzaakelykheid zig van alle de vafte inkomften der koninglyke waardigheid te ontblooten, en zyne kroon af-te-ftaan in de handen der wederfpannige onderdaanen : men  540 Wapenhuis der Geloovigen men heeft hem gedwongen toe-te-ftcmmen in de vernieting van den RoomfchCatholyken Godsdienft, en in eene alleruitgeftrekfte verdraagzaamheid, en begunfting van allerlei onegte Godsdienften : hy heeft moeten gedoogen, dat het befluit van verbanning door 't Parlement eertyds tegen Raynal uitgefproken vernietigt wierd \ hy heeft moeten aanfchouwen, dat men tot zyn eer een ftaandbeeld oprechtede, dat den Chriftenen Godsdienft als de allcrverfmaadelykfte bygeloovigheid heelt tiitgemaakt, dat de kinders tegen hunne ouders , en de volkeren tegen Vorften heeft opgerukt, dat devrygeeftery en godloosheid niet alleenelyk heeft eedult, maar ook de zelve tot eenen openbaaren Godsdienft fomtyds wüde opgerecht hebben : den Tempel aan den almogenden toegewyd is geworden den Pantheon van Vrankryk. Ja (wie zoude ooit hebben gepeift?) men heeft op de voor-gevel der pragtige nieuwe Kerk van S. Genoveva Patronerffe van Parys den naam van den EEUWIGEN , ALMOGENDEN, ALLERMEESTEN GOD doen aftrekken , om in plaats te ftellen dit opfchrift ; *■  of Leerredenen. 341 HET DANKBAAR VADERLAND AAN DE GROOTE MANNEN. inen heeft het znywerk afbeeldende het leven van de Heilige Genoveva doen vernielen, om in plaats te hellen het verhaal van de daaden van Voltaire : Men heeft de beenderen van deezen ongeloovigen beneffens die van Mirabeau als H. overblyfsels op den grooten Autaar doen plaatzen (o) deeze (0) Als eertyds Voltaire in de Franfche Academie , en in de Comedie kwam in eene hemels-blauwe koets bezaeiet met fterren, die men den wagen des hoogde hemels noemt. .. heeft het volk in zynen intree in de Comedie op 't allerfterkft verrukt hem omringt; voornamentlyk (lelde zig het vrouwVolk in zynen doorgang , en hielden hem tegen , om hem des te beter te aanfchouwen ; men heeft'er gezien met drift zyne kleederen aanraaken, en eenigen zelvshet hair van zynen pels uit trekken. Voor, naar, en ten tyde van de vertooning van Irene, en Nanine ontfing den heiligen , of eerder den God Van deezen tyd van elk een aanbiddingen.. Men hoorde niet roepen als bravo, bravif- ftmo ; ■  34* Wapenhuis der Geloovigen ze en meer andere grouwelen zyn de gevolgen geweeft van de algemeine verdraagzaamheid in Vrankryk. Wie ziet dan niet, hoe gevaarlyk eenen Vorlt fimo aan den grooten, aan den onfteryelyken, aan den onvergelykelyken Voltaire! Men ftelde hem de kroon op 't hoofd, men knielde voor zyn Borft-beeld, 't welk op eene plegtige wys door Mejuffrouw C..... .; gekuft wierd &c. &c.. .. Myn Heer de la Dixmerie in eene dicht hem opgedragen noemt hem eenen God in eenen eigen zin genomen , en zelvs dien eenigen God , dié men in den tempel des Heeren aanbid. Journal kift. & Utt. 1778- i- mai' , In 't jaar 1779. 29. 9ber hebben de VryMetzelaars te Parys de lyk-ceremonie gedaan van Voltaire, om dus te voldoen aan de eer, die de Kerk hem had geweigert. Eindelyk den fchoonen nieuwen tempel van S. Genoveva te Parys blyft geheelyk voor dö rompen van Voltaire, en Mirabeau &c, die geworden zyn de Goden van die van Parys, welke dagelyks eenige boofaardigen , en ontugtigen, dat is te zeggen, de Godvrugugen der philofophie komen bezoeken , zeggende met heiligfchendige toejuigmgen tot lig zeiven en anderen : ifli funt Du tut { deeze zyn uwe Goden. Journal htjt. & Mter. Ï-J9-' I5- Jan- Pao>  I of Leerredenen. 343 I Vorft de borgerlyke verdraagzaamheid I onyerfchilliglyk vergunt aan de gejnen, die den waaren Godsdienft niet I belyden ? Hierom, ó Vorften der aarde, bejltierders van landfehappen, en magijftraaten des volks , tot ul. is myne j ipraak ! & nunc reges intelligite, eru\dimini, qui judïcatis terram : gyl. 6 |Koningen verftaat het, neemt d'ondcrjwyzing aan gyl., die rechters deraarIde zyt f» wilt gy, dat de volkeren lui. getrouw zyn; wilt gy, datzy waarI lyk gelukkig zyn , verwydert van hun de gewaande philofophie van deezen tyd! fluit de pas af aan de vrygeeftery! Immers wat zorg gebruikt gyl. niet, om de lighaamclyke peft van uw land te verwyderen ? Indien zelvs de perfoonen , die uit een befmet land komen , eene veertigdagfche preuve Van gezondheid moeten onderftaan, wat is'er billiger ? wat noodiger, als dat ook de boeken, die uit de landen, of van perfoonen , die met de peft van ongeloovigheid en kwaade zeden befmet C/0 Pfalm. 2. f, 10.  §44 Wapenhuis der GelooPigen fmet zyn , voortskomen, eerft doot bekwaame perfoonen goedgekeurt, eri onbefmet bevonden zyn , eer bun den ingang in ul. ftaaten toegelaaten worde? Wat is'er noodiger zoo tot ul. eige voordeel» als tot bet welvaaren van ul. volk » De pbiloibopbfche peft, en ongeloovigheid is naadeeliger in haare uitwerkfels als de lighaamelyke peft : .zv is raffcher in haaren voortgang, en droeviger in haare gevolgen. Wat al voor zorg gebruikt gyl., om deri voortsgang van eenige ziekte te Hutten , met te verbieden het gebruik vari die dingen, de welke zulke kwaal konnen voeden ? Wat neerftigheid wend cyl aan, om zelvs de belmettmg der beeften te beletten, die de ziekte B.V. van horenvee van een nabuurigen grond i „„n^^ii Vnntipn nvprzpt- tot oen uw tn 4u«u"' ten? Wat oplettentheid om de Ichaarsheid van levensmiddelen te voorkomen j uu*,Ao^ mm ïindprp landen te mei uuu uiuuv.1 «»»' n__i 'i v^njo hpt dïin niet eene UauS-cii r ^uuuv — - . . . hillio-heid . ia zmaaawiwiuigi. —- » •> eene verdoemlvke onagtzaamhcid wezen , de geeftelyke befmetting haaren vryen loop te laaten ? Gyl. die hel lighaamelyk welvaaren uwer onder-  of Leerredenen. Maarten zoo zeer behartigt, zoud gy 't kenen der ziel konnen laaten vaaren ? jjGyl. die zoo waakzaam zyt tot beveijling hunner tydelyke goederen, zoud jgy op d'eeuwige geen agt neemen ? JDen Zaligmaaker, die 't ryk der hejtnelen , en zyne geregtigheid wilt geJzogt hebben voor 't tydelyk, wilt ook, flat gyl. hier in niet zult onverfchillig :feyn ten opzigt van uwe onderdaanen! I En gyl. ó volkeren ! wilt gy gelukkig zyn, zyt getrouw aan God, behartigt zynen heiligen dienft, verwyI lert ul. van de vergiftige leeringen der ■ mgeloovigen en vrygeeften van deeze [rampzalige eeuw, die ul. door duii :enderlei wyzen zoeken te verleiden ! . uiftert niet naar hunne bedrieglyke I 'edeneringen! fchrikt voor hunne ze;• leleffen, die tot den afgrond des ver;■ lerfs aanleiden !. houd ul. hart zuiver i an zwaare fouten; want van de bce ,orventhcid des harte en der zeden \t 'eraakt men tot de bedorventheid des II erftands, tot het verlies des geloofs, e- n tot den afgrond des eeuwigen ver:b e'rfs : doch wilt gyl., dat uw hart Et iet bedorven word -vlugt hunne verr- eering en famenfpraaken ! hebt eenen Z fchroom  «Ufj Wapenhuis der Geloovigen ichroom van hunne fchriften als vari flangegebroedfels \ want, zoo den Apoftel Paulus (?) zegt: de kwaade famen* fpraaken bederven de goede voeden. Bovendien , allerlieffte, houd niet op, den Almogenden, die de harten der Koningen in zyne handen heelt, te zmeeken, dat hy de zelve verlicht, om te kennen, wat zy tot handhaavmg en verbreiding des waaren Chriltenen Godsdienft moeten doen; en dat hy het zelve door zyne kragtige genade verfterke , om dit tot zyn eer , en luiltef ,n;<- k. wprVpti: fmeekt hem, VrOOUliyrv t. -r dat hv hun wysheid verleene, om hun-i ftieren. dat zv het* JIC il laat' er aan hunne predikanten toe de ftaats1 i'oorrechten, ende men bepaalt voor hun eenen Z 2 jaar-  34^ Wapenhuis der Geloovigen jaarlykfchen loon; men laat hun de vryheid om algemeine vergaderingen te houden , alhoewel, in tyd, en plaats door den Vorft hun aangewezen, en onder de oogen der Commiffari'flcn; alsook om allejaaren voor hunne gemeine noodzaakelykheden op hun zeiven een fom gelds te ligten. Men geeft, of laat hun voor 8 jaaren plaatfen van zekerheid (*) met magt van zeiver de beftierders te benoemen, en de verpligting van den kant desKonings, om tot onderhoud der bezittingen, of guarnizoenen hun jaarlyks 80-000 pattakons te betaalen, en eene groote menigte andere voorrechten. Doch men moet overweegen de benauwtheid, of den druk van den Oppervorfï, aan wie zy, om zoo te fpreeken , het mes op de keel hadden geftelt, en 't aanftaande gevaar van 't koningryk wederom te dompelen in die verwarringen , en rampen, daar het nog van zugtede. Volgens de eerfte grondregels van 't recht der Majefteyt en der wetgeeving was dit Edict oorfpronkelyk van exener waarde, als met geweld van den vorft afge- perfi, (*) Op 't einde van den derden en voorgaanden Religie-kryg onder Carel den IX wierden boven de algemeine vergiffenis de vrye oeffening van Godsdienft &c. aan de Proteftanten toegeftaan vier fteden van verzekering door hun verkozen, te weten la Rochelle, Montauban, Cognac, en la Charite fur Loire,  of Leerredenen. 34^ berft , die minder de wet (lelde aan zyneon» >.-' derdaanen, dan by die van hun ontfing; en -1 dus konde dit Edict zyne opvolgers niet ver-•" binden als voor dien tyd, dat zy oordeelden, ' Jat aan zyne onderhouding de openbaare ruft- 3 ;n 't algemein goed des koningryks gelegen • vas. Ziet Berault Hifi. de fEglife tom. XX • ) >ag. 108 &c. ™* DitiEdia is door Lodewyk den XIV zynen iM; 'oöns Zoone ingetrokken, en vernietigt; >loch door Lodewyk den XVI aan de ProtefM anten op nieuws vergunt door een Edia van tjaar 1788, waar door aan de genen, die f enen anderen Godsdienft oeffenen als den ™> Loomfchcatholieken , eenen borgerlyken (laat r ES /ord toegedaan : hier door hebben allefoor^e en van gezindheden recht bekomen , om tot ;!!" :e algemeine ftaatsvergadering de Konins'- :: Kks» die in 't jaar 1789. is gehouden geM'H/eeft, verkozen te worden. Men heeft in e zelve eene nieuwe conftitutie gemaakt dia !« 1 't jaar 1791. den 3. 7ber is geeindigt, ;' en 14. ?ber door den Koning geteekent, pf'ij 1 den 19. der zelve maand is afgekondigt, —*l celke men door den volgenden borgerly** en eed heeft beveiligt. Ik zweere getrouw .«* '■ zullen zyn aan de natie , a.w de wel , en e"«i an den Koning, en uit alle myne magt te Pi«j andhaaven de Conftitutie des Koningryks i«4 -'floten door de nationale wetgevende vermm adering in de jaaren 1789 , 1790 , en 1791. :t/"llDoch deze Cenftitutie', die men zeide den alge»  356 Wapenhuis der Geloovigen algemeinen wenfch en begeerte der gehed-4 le Natie te zyn , is in't jaar 1792. vernie-j ligt geworden. Er is eene nationale converfd«j tie beroepen, die den 21. September vanlj *t zelve jaar door een plegtig Decreet dén gevangen Koning van den Throon heeft ge-zet, en heeft verklaart, dat het Koningryck 1 in Vrankryk vernietigt was. Dit is het be-| gin der nieuwe omwenteling gegrond op de Vryheid en Gelykheid.  of Leerredenen, g^I ELFDE LEERREDEN. Van de Broederlyke verdraagzaamheid. Eharitas patiens eft, benigna eft. De liefde is- verdraagzaam, zjy is goedertieren. I. CoR.. 13. f. 4. CxElyk de vrygeeften, A. A. nie- u"uu zeer op oeroepcn, als op eene lgemeine, en onbefcheide verdraagzaamheid , zoo zyn zy ook nievers zoo erre van verwydert als van de gene, ie redelyk en befcheidcn is. Niemand ^as grooter voorftaander van de eerfte erdraap-zaamheid als Vnli-^irp Tt :au, Raynal &c. nogtans niemand eeft zoo zeer als zy tégen den gepenbaarden Godsdienft, die 't alge.ein heil der volkeren, en't welzyn fin ider menfch in 't bezonder is, gehrevcn : zv hebben het ül™mL ergiftigt door allerlei foorten van vaaüngen zoo over de zeden, als rer 't geloof : zy hebben de onder- daa»  fCtf Wapenhuis der Geloovigen daanen opgerukt tegen hunne overften! j zy hebben deeze de geeflels in de hand j gegeven tegen hunne onderdaanen : ly hebben den eenen borger gewaapent tegen den anderen : zy hebben de algemeine ruft gèftoort, en alle banden van wederzydfche liefde teenemaal verbroken : zy hebben zig nievers meer van verwydert als van de befchcide verdraagzaamheid : zy verzogten dan de algemeine verdraagzaamheid met uit liefde tot hunnen naaften, of tot welzyn des genootfchaps\ maar om hunne dwaalingen zonder vrees van ftraf in 't openbaar te konnen brengen , en zig van allen jok te onttrekken. Maar gelyk wyde onredclykheid van. de onbefcheide verdraagzaamheid in de voorige Leerredenen hebben doen zien, zoo zullen wy ul. de redelyk! heid, nuttigheid, en noodzaakelykheid van de befcbeide of broederlyke verdraagzaamheid bewyzen. De broederlyke, of befcbeide ver draagzaamheid"is anders niet, als een] broederlyke liefde tuffchen de mert fchen, van wat volk, landfchap, o Godsdienft zy ook zyn, waar doo men niemand mag haaten, of kwaa ■ 1 wil  r>f Leerredenen. 3^3 J willen; maar een ider als zynen broeder uit ter harten beminnen, en goed 1 willen. Deeze is niet alleen gegrond op de rechte reden; maar ook op Gods j openbaaring. God heeft de zelve ten .lallen tyde hrenglyk geboden; maar [ 1 nooit heeft hy dit gebod klaarder uitJ gedrukt als in 't nieuw verbond, al* ,| waar Gods Zoon in een aangenome J men fchlyk lighaam , en bekleed met J de natuur van den menfch , tot hem A heeft gefproken (d) gy zult uwen Heer, Aen God lief hebben uit geheel uw hart, A en uit geheel uw zjel, en uit alle uwe \ kragten, en uit alle uw verftand, en A uwen naaften gelyk u zeiven. fVIaar ver» A mits de Joden uit deeze woorden (b) iiJ By uwen vriend (dat is , ZOO de 70 J vertaalders fchryven, uwen naaften) \A beminnen gelyk uw zeiven, dit verkeerd J befluit trokken, dat zy hunne vyanden, .1 waar door zy de Heidenen aanzagen , I mogten haaten, zoo onderwyft hun J den Godlyken Leeraar door de gelyJ kcnis van eenen Samaritaan , die eenen ter ICd) Luc. 10. f. 27. Qè) Lev. 19. f. i&.  354 Wapenhuis der Geloovigen ter dood gekwetften Jode zyne wonden heelde, hem op zyn laftdragend dier helde, en voor hem in eene herberg dède zorg dragen , betaalende de onkohen van zyne genezing. De genen, die van de Joodfche natie en van den zeiven Godsdienft waaren, deezen ellendigen ziende , gingen voorby, zonder hem eenigen trooft of hulp toe te brengen : den Samaritaan, die van een vremde natie, en van eenen anderen Godsdienft, ja ten opzigt van de Joden Ketterfch, en kerkfeheurig was, ziet den nood van den gekwetften : dit is hem genoeg; hy word door medelyden beweegt, en zonder agt te nemen, dat deezen gekwetften niet van de zelve gezindheid of Godsdienft was gelyk hy, ftelt allen vooroordeel , en voor-ingenomentbeid ter zyde; hy legt allen haat en vyandfebap af, die'er tuffchen de Joden en Samaritaanen was; by doet aan zynen gekwetften medebroeder 't zelve, 't welk hy zoude willen, dat in zulk geval aan hem gedaan wierd. Doet ook van's gelyken, antwoorde Chriftus aan den Schriftgeleerden, dat is, houd ook den genen, die uwen vyandis, of die gy  of Leerredenen. jefj» gy meint uwen vyand te zyn, voor uwen naaften ; bemint hem, van wat volk of gezindheid hy ook zy; zyt hem barmhartig, en doet hem wel, volgens dat zynen nood vereifcht. Allen menfch dan wie het ook zy, hy zy Heiden, hy zy Turk, hy zy Jode, hyzy Vrygeeft, hyzy Ketter, hy zy kwaaddoender of vyand, is onzen naaften ; want zoo lang als hy nog in't Jeven is, kan hy zig bekeeren, en met ons deel hebben in d'eeuW'ige glorie : alle menfehen zonder uitneming zyn dus den voorwerp van onze liefde en goedwilligheid. Dit gebod geeft ons Chriftus ook by Joannes 5 Hoofdftuk 12 Vers, en om'er ons kragtiglyk toe te beweegen, ftelt hy ons voor oogen 't voorbeeld der liefde, die hy tot ons heeft gehad. Dit is myn gebod, zegt hy, dat gy elkander lief hebt, gelyk ik ul. heb liefgehad. Maar hoe, en waarom heeft Chriftus ons liefgehad? Hierin, dat God, die door zyne heiligheid, en onfterflykheid zoo verre van den menfch af was, als deezen van zynen God door de erf-zonde, en door de dood was verwydert, het iepienfchlyk vleefch heeft aangenomen „ om  356 Wapenhuis der Gehovigen om zynen naaften te zyn, en hem doof zyne verdienften deelagtig te maaken van zyne heiligheid, en door zyne dood hem zyne onfterflykheid mede-te-deilen : alzoo heeft hy hem bemint, dat hy zig zeiven niet alleen tot randzoen heeft overgelevert voor de goeden, maar ook voor de kwaaden : niet enkelyk voor de geloovige Joden ; maar ook voor d'ongeloovige Heidenen : hy is zoo voor deeze als voor die de fchandigfte dood geftorven, op dat'ze alle van de flaaverny des erf-vyands en der zonde verloft zynde zonden zalig worden. Ja Gods liefde kan zelvs niet beftaan in een hart, dat van de algemeine liefde zyns naaftensof broederlyke verdraagzaamheid ontbloot is; want den Apoftel Joannes in zynen algeménen brief O) zegt : indien iemand {egt : ik heb God lief, en dat hy zKynen broeder haat, dien is eenen logenaar ; want die zynen broeder , die hy ziet, niet lief heeft, hoe kan hy God, die hy niet riet, liefhebben V En dit gebod hebben wy van God, dat zoo wie God lief heeft, \ynen broeder ook lief hebbe, Gaa Qcj 1 Joan. 4. jf. 20. &c.  of Leerredenen. 357 Gaa de natuurlyke reden zeiver te raade! zy zal u van de redelykheid, en van de pligt van die algemeine liefde overtuigen. Wat menfch is'er, die niet van den zeiven God, en naar zyn heerlyk beeld is gefchaapen? Wat menfch is'er, dieniet tot een het zelve algemein einde is gefchikt? Wat menfch , die nooit de hulp van een ander noodig heeft ? Wat menfch, die niet begeert, dat men tot hem liefde draage, en hem in zynen nood byftaa ? Leert ons dan de rechte reden niet, dat wy 't zelve aan een ander moeten doen ? Gaa de Natuur te raade! de zelve zon verlicht, en verwarmt de kwaaden zoo wel als de goeden; de zelve winden verkoelen hun ; zy worden met de zelve regens bevogtigt; zy ademen alle de zelve locht in. Slaa uw oogen op d'onredelyke dieren! als den eenen vogel den anderen, of een viervoetig dier een ander van de zelve foort ontmoet, ziet men niet menigmaal , dat zy malkander kennen , zig in eenigerwyze fchynen te groeten, elkander yergezelfchappen , en te faamen eten ? Zy hebben geen opzigt, of den eenen van Nederland, of den an*  358 Wapenhuis der Geloovigen anderen van Italien, of Turkyen is r of den eenen met witte pluimen of pels, en den anderen met zwarten bedekt is, of hy ziek of gezond, mismaakt, of fchoon van lighaam is. Zal dan den menfch alleen , die met reden begaaft is, tuffchen menfehen en menfehen onderfcheid maaken, om d'eene te beminnen, en d'andere zyne liefde te weigeren ? Dat dan iemand een Heiden, Jode, Vrygeeft, of Ketter weeze : Dat hy zy van wat gezindheid het mag weezen : 't is uwen naaften, die gy moet lief hebben ; 't is uwen broeder, die gy moet goed willen. Weg dan alle vooroordeelen, die de liefde konnen kwetzen! weg alle vooringenomentheden, die aan de zelve een hinderpaal ftellen. Maar hoe moeten wy onzen naaften beminnen? Rechtzinniglyk, en kragtdaadiglyk : récfitrjnriigfyk :■ niet alleen met den mond; maar ook met het hart. Kragtdaadiglyk ; niet alleen met het hart; maar ook, als 't mogelyk is , en den nood zulks vereifcht,, met de werken. Hier toe vermaant; ons  of Leerredenen. 3^ Ons den H. Joannes (d) myne kinderen '. laat ons niet lief hebben met de woorden , nog met de tong ; maar met de werken, en waarheid. Is dan uwen broeder in gebrek van fpys en drank, van kleederen, van huizing : fpyft hem, laaft hem, geeft hem kleederen, herbergt hem; want anderzins, zoo den zeiven Apoftel ul. waarfchouwt, die 't goed deezer wereld heeft, en ziet Zynen broeder nood hebben, en fluit zyn binnenfte toe voor hem , hoe blyftde liefde Gods in hem ? Den Apoftel Paulus de eigendommen der liefde befchryVendezegt : de liefde is verdraagzaam : zy lyd geerne het ongelyk , meer droevig zynde om den genen, die 't heeft aangedaan, als om zyn eige zeiven, die 't moet onderftaan : zy heeft meer medelydenmet den belediger, die zyn eige ziel kwetft; als met zig zelve, aan wie in 't lyden ftof om de deugd te oeffenen, en verdienften te vergaderen word gegeven. Zy is goedertieren : zy is genegen om een ander wel te doen : vind zy eenen behoeftigen, ' ZY Cd) 1. Joan. 3. f, 18.  g6o Wapenhuis der Geloovigen^ zy ftaat hem in den nood by : ziet zy I iemand in lyden, zy trooft hem : zy I ondcrwyft de onwetenden, en raad'ze I ten goede : zy befchermt de wedu- I wen en weezen : Zj benyd niet; maar gunt een ider I alle goed gelyk haar zeiven : zy ver- I blyd zig, als zy een ander ziet wel- I vaaren, al of het aan haar zelvs ge- I fchied was. Zy zoekt haar eige baat I niet : 't is niet de ydele eer, niet de I baatzugt, niet de eige voldoening die baar aandryft om eenige bediening te' verzoeken of te aanvaarden : zy zoekt I voordeelig te zyn aan haaren naaften : zy betragt het gemeinbeft meer als I haar bezonder welzyn, eri dit alles I ftiert zy tot Gods eer en luifter. Zy denkt geen kwaad : zy verdraeiet niet in't kwaad, 't gene fomtyds onnoozelyk, en zonder kwaad inzigt gezeit, of gefchied is : zy oordeelt niet ligtvaardiglyk •, veelmin zal zy imand tot gramfchap verwekken, van hem kwaad fpreken, hem lafteren, hem haatelyk maaken, en vervolgen : zy zaeiet geen tweedragt, zy verwekt geene fcheuring tuflehen vrienden ; zy agt het ongelyk niet, zy verzoekt geene wraak : maar zoö  of Leerredenen. g6l | zoo veel mogelyk is, zy verfchoont, 1 zy ontfchuldigt, en vergeeft. Zy is niet verheugt over de boosheid, dat is, zy is niet verblyd , als zy haaren vyand ziet kwaad doen, of onregtvaardiglyk lyden : in tegendeel zy is'er over bedroeft als over haar eige lyden, en zy tragt het naar vermogen te beletten. Dufdaanig moet ook het gedrag zyn van den eenen menfch tot den anderen; dit leert ons de rechte reden; dit gebied ons God; dit fchryft ons den Chriftenen Godsdienft voor; dit vereifchtvan ons het gemein beft, en ons eigen zoo tydelyk als eeuwig welweezen. Zie ! deeze is die befcheide, en broederlyke verdraagzaamheid, die de lloomfche Kerk t' allen tyden aan haare kinders zoo zeer heeft aanbevolen, niet alleen ten opzigt van haare. litmaaten; maar ook van alle de ge: nen , die door gebrek van 't waar gei loof buiten haaren fchoot zyn : ja zv I fmeekt, zy verntaant, zy noodigt de : doolenden, om tot den waaren fchaapI ftal, die zy, of hunne voorouders heb1 ben verlaaten, weder te keeren : zy ! houd niet op den vader des lichts te bidden,  ■i 3Ö4 Wapenhuis der Óelóvvigen den, dat hy hun verhand wilt Verheit' I ten om de zaligmakende waarheden I te kennen, en hunnen wil gelieven te I beweegen , onTze te omhelzen : zy I heeft nooit gewilt en zal noit begee- I ren, of goedkeuren, dat men onze I dooiende broeders befchimpe, verbit- I tere , haate, of vervolge , gelyk nie- I mand van hun wilt gehaat of vervolgt I worden. Indien de vrygeeften met hun- I nen aanhang deeze befcbeide, en broe- I derlyke verdraagzaamheid met zoo I eenen iver oeffenden, als zy de on- I befcheide en verderflyke onverdraag- I zaamheid gewoon zyn aan te predi- I ken ; indien ook alle geloovigen naar den eifch van den waaren Chriftenen Godsdienft , die zy belyden, dit te bétragteden, wy zouden in plaats van die yzere eeuwen , die wy beleven, goude tyden zien opftaan ; men zoude den algemeinen vrede zien erleven; de ryken en landfehappen zouden erbloien ; den Vorft zoude geruft zyn op zynen throon, den Priefter aan den Autaar , den Ambagtsman aan zynen haart; de wereld zoude vaneen llagveld van tweedragt in eenen lufthof van zoeten vrede veranderen. Maarj  of Leerredenen. 363 Maar, zeggen de vrygeeften, heeft de Kerk Jan Hus, en Hieronymus Vanpraag aan de wereldfche magt niet overgelevert, en door't vuur laaten ombrengen ? Heeft zy niet meer anderen ten vuur en fwaarde vervolgt ? fVat fchyn van broederlyke verdraagzaamheid f. 'T ftryd niet tegen de broederlyke verdraagzaamheid, dat de Kerk de ketters, die zig niet willen ftil houden; maar de waare geloovigen poogen te verleiden, wederhoud,, ja de zelve ftrengelyk ftraft, als zy hartnekkiglyk weigeren haar te onderdaanigen : de liefde vercifcht zelvs,, dat het fcvyaad ^eftraft worde , op dat elk een vreeze de gemeine ruft te ftporen, cn op dat len geftoorden vrede erftelt worde. Is lat men ter dood verwyft de moorlenaars der lighaamen , hoe veel te neer verdienen dit die der zielen ? Inlien ten vuure worden veroordeelt de jrandftigters van ftoffelyke gebouwen, iioe veel te regtvaardiger , 'die van de Tempels van den H. Geest? Maar vat is de ziel van den rechtvaardigen inders als eenen Myftickcn Tempel fan den Levenden God , in den wel:en hy zyne woonplaats neemt, zoo A a "den  364 Wapenhuis der 'Geloovigen den Apoftel Paulus (e) zegt ? Heeft Chriftus, die ons gebied zysfl He vyanden te beminnen, niet gebo4j den als een Heiden en Publicaan tei houden den genen, die zig aan 't ge-| zag der' Kerk niet wilt onderwerpen ?|, Heeft Paulus, die uit liefde tot zynefj broeders zelvs wenfehte van Chriftus^ verbannen te zyn , (f) niet gewilt |, dat, indien imand, alwaar 't eenen En-fe gel uit den hemel een ander EvangeJ} lie predikte als hy, deezen verbanner|, zy van God '? (g) Wat grooter onver|t draagzaamheid als deeze kan'er weei zen ? Nogtans deeze haat te faameri met de liefde, door de welke hy alt les doet tot de zaligheid der zielen Bid hy, leert hy, vermaant hy, t'i« iot de zaligheid van zynen naaften ' 'dreigt hy, ftraft by, levert by ove: tian Sathan door den geeftelyken ban fis Uit liefde , op dat de pligtigen hun ■fte fchuld erkennende zig bekeeren en de onpligtigen van 't kwaad doo dk 00 2. Cor. 6. lóv (f) Rom. 9. t. 3ig) Gal, 1. f. 8.  óf Leerredenen. ;mie voorbeeldige beftraffingen wcder'ijnouden worden. De Kerk naar menigvuldige fmeekingen, en vermaaninejgen ftraft de wederfpannigen uit den Izelven geeft van liefde. Indien zy de ■ wederfpannigheid cn verleidingen zonfljder tegenzeggen verdroeg \ indien zy "He magt van Chriftus haar gegeven , (lom de wolven van de fchaapeh te yerJrlryyen, of de fchurften'er van af te ticheiden , öf de moedwilligen tót hun*e pligt weder te brengen, niet gefjbruikte, haare önverfchilligheid zou£jde geen werk van liefde : maar van %ene vreede en verderfelyke ongevoeligheid weezen. i De Kerk heeft alle de onheilen geleien , die de Kettery heeft veroorzaakt ; niet alleen geheele koningryke'n vuur en vlam geftelt, en verwoeft "Moor borgerlyke oorlogen ; maar ook 'lontelbaare zielen, die door Chrifti dierbaar bloed verloft waaren , onttrokleen van 't ryk der hemelen, cn iveg'ijefleipt naar d'eeuwige verdoemenis ; * m zoude die teere moeder konnen zwygen? Zoude zy dit konnen .verdraaien, en onverfchillig zyn ? Wat moeIer is'er, die ziende iemand eenen vts A a p Mr«  366 Wapenhuis der Geloovigen ( I nynigen drank toereiken aan "haare km-I deren, zal agjterlaaten hun te waar-f fchouwen, om'er niet van te proeven, ja hun te dreigen, om'ze van 't gevaar te verwyderen ? Wat moeder is zoo ongevoelig tot haar kind, dat zy ziende eenen moordenaar het mes aangrypen, om haar kind den doodHeek te geven, zynen arm met zoude tegenhouden, of door eenen fchreervw haar kind niet zoude waarfchouwer te vlugten ? Zoude zoo eenen moor denaar, of iemand anders met rech aan zulke moeder konnen verwyten dat zy onverdraagzaam is? Zoud< men eene opregte liefde konnen voor wenden, die zulke moeder verpligt t fwygen , en 't ongeluk van haar kini toe te laaten ? Indien haar kind in raa zerny zig wilde verdrinken, zoud men haar van gebrek van liefde ma gen befchuldigen; om dat zy haa kind tegenhoud, ja om dufdaamgc or gelukken te voorkomen, decde opflu ten? Met wat eene onbefchaamthei zal men dan zonder ophouden de Ker . als onverdraagzaam, en ontblood va liefde, ja vol haat en bitterheid ui fchelden; om dat zy tragt te beletten da  of Leerredenen. Idat haare Icinders niet met volle monjden het venyn derkettery en ongelooIvigheid zouden infwelgen ? Om dat zy waakzaam is, dat de zielemoorderiaars door hunne verdervende famen[praaken, en fchriften aan haare kinlieren den doodfteek niet toebrengen, en hun zelvs tegenhoud, en bedwingt, fcat zy zig in den afgrond der verdoemenis niet ncderftorten ? >i Calvicn zeiver, zoo Boffuet (h) » bemerkt, heeft tegen Servetus, en > Valentinus dit recht geoeffent. Me- > lanchthon keurde zyn gedrag voor > goed.... men vind onder de artii kels van de tugt van de Kerk van » Geneve, dat de minifters aan de raa» giftraat moeten overdragen de on- > verbeterlyken, die de geeftelykeftrafi fen verzmaaden , en bezonderlyk j de genen, die zonder onderfcheid i nieuwe leeringen verkondigen. n Nogans de ongeloovigen , en nieuwsgezinr en houden niet op, de Roomfch^atholyken eenen geeft van haat, en vraakzugt aan te vryven. Waarom^ vraa- ( (/z) Liv. io, Variat,  36*8 Wapenhuis der Geloovigen vraagen zy, heeft de Kerk Luther ti\ Calvien, en hunne aanhangers niet ver* draagen f Waarom heeft r^y hun ver* volgt ? Is het zy niet , die hun de waa-t penen in de hand heeft gegeven, en hun heeft opgerukt, om haar den oorlog aan te doen f Voor alle antwoord vraage ik daar tegen i waarom hebben zy tegen hunne teere moeder' de Roomfche Kerk opgeftaan ? Waarom hebben z} haare wetten veragt, en met de voel getreden? Wat kon hun beweegen haar te noemen de hoer van 't boel der openbaaringen, haar te betigtei van afgodery, haar opperhoofd de Antichrift te noemen, en te leeren dat men haar te vuur en te zwaar moeft vervolgen? Wat heeft hunn aanhangers van laatere tyden beweegi uan de kinderen zelvs in den Heide bergfche Catechifmus in de antwoor op de 80. vraag te leeren , dat de M der Roomfch-Catholyke eene verloi cbening is des eenige Cruis-offerhanc Chrifti, en eene vervloekte afgoderj Leeft de Catechifmus van Berne, £ zulfer O') zoortgelyke onbefchaafth d( ^ 1 O') Pag. 189. 216. 218. 224. 262.  of Leerredenen. jrjcj «tjwn vinden. Beziet de Catechifmi der ;a ken, heeft liever gehad, of goedgevoni den, er eenen God van te maaken : hier I door ben ik eenen God geworden. j Wat ongerymder als voor Goden j 2 aanvaarden fchepfels, die nog niet , eden nog met verftand begaaft zyn, - f menfehen gelyk aan anderen, waar over (Cf) Lib. i. Sat. 8. B b  380 Wapenhuis der Geloovigen I over den Apoftel zyn beklag doende! zegt (g) \J hebben de glorie van den onjierveljken God verandert in de gelykenis van 't beeld van eenen bedervely* ken menfch , en der vogelen, en der viervoetige beeften, en der kruipende dieren. Wat dwaazer dan die als Goden te eeren , die zelvs geen menfchelyke eei verdienen; die, de welke, indien'ze borgers van eene wel gefcbikte ftad of republiek waaren geweeft , het met de dood of brandmerk zouden hebber moeten bekoopen ? (K) Eenen Jupiter die zy zeiden zig verandert te hebber in eenen ftier, in-eenen vogel, in eener gulden regen, om den toegang te heb ben tot de jonge-dogters en hun te ont eeren : eenen Mars, en eene Venus die zy zeiden overfpel begaan te heb ben , en die den God Vulcaan den mat van Venus betrapt, en behendiglyk ii eene net ingewikkelt hebbende, gehee befchaamtvoor de vergadering der Go den geftelt had, om hun tot fpot t die QO Rom. r. f. 23. (h) Zie de veerthiende, en vyfthiend Leerrede des tweeden boekdeels.  . of Leerredenen. «gx iienen : eenen Mcrcurius, die zy aanjagen voor den behendigften der dienen , &c. aan welke men over al pracïge Tempels oprechtede. Wat vuilder Godsdienft dan op de •legtigheden, en offerhanden, der Golen? Den H. Auguftinus zegt, da■■ ven. >■. eenige zegt hy, hebben ftaande « gehouden, en veele zouden nogkon1 » nen peizen, dat dien Godsdienft niet I *» zeer tegen de reden ftryd; mits de i :• *» eenheid vaneenen God'èr den gronflag van is; doch die verdraagelyke i m inleiding is maar den eerften ftap tot i: y> den ongemeeten afgrond van ongei * rymtheden, die den Koran aan zyn i» geloof komt aan te bieden. Men is ir> verpligt ider hoofdftuk te aanvaari5i den als eene Godlyke openbaaring, \>r> die in den hemel gelchreven, en ft door den almogenden aan zyn volk , »•> 't welk hy door zyne barmhartigheid iv> heeft verkoren, is gezonden. Men i» moet vaftclyk gelooven, dat die deze n open-  394 Wapenhuis der Geloovigen „ openbaaringen jaarlyks eenige kee», ren leezen; den vallen van Rama„ zan llrenglyk onderhouden; ver» fcheide deelen van zyn lighaam af„ waflchen, die afwaffchingen met „ eene nauwkeurige aandagtigheid uit» ftrekken volgens zekere maaten, en „ wiskonllige evenredigheden; eenbe„ devaart doen tot de ftad Mecca; „ drinken van 't water, daar den ou„ den tabbaart van den propheet is ïn„ gedompelt geweeft; tengeheele, of * ten deele opbidden de 99 naamen „ van de eigendommen Gods op eenen „ roozenkrans van 99 korels : men „ moet vaftelyk gelooven, dat deeze „ zoo veele Godsdienftige pligten zyn „ zoo noodzaakelyk voor eenen opreg„ ten geloovigen, dat zonder deeze ook „ het zuiverfte hart, en 't opregtfte » geloof hem geene gunften van den * hemel kan verwerven ; en dat deeze „ oeffeninge de eenige kragtdaadige „ middels zyn, om alle zyne onvol„ maaktheden, en fchelmftukken uifc „ te-wiflen... gaa naar Conftantino „ polen ; zie de geduurige ongerufthe „ den en ontftelteniffen, in de welkf « de Joden, en Chriftenen leven; d< » mid  t>f Leerredenen, gpimiddels, die zy moeten te werk Réi* len om de befcherming der Turken van die plaats te bekomen; het fchriklyk verdriet; welk hun die gunfl kolt; de onrechtvaardigheden, de geweldenaaryen, en ongelyken van alle foort, die zy dagelyks moeten üitftaan, en die zy in flilzwygentheid moeten verteiren; alsdan zult gy u een denkbeeld konnen vormen van deMahumetifmus, en zynen invloed op de zeden van zyne aanhangers naar waarde konnen fchatten... de Heer-fale heeft in de voorreden van zyne uitnemende overzetting van de Koran eenen flipten korten inhoud gegeven van dit boek. Het fpyt my nogtans te moeten zeggen , dat hy dikwils te veel drift betoont om hem te verdedigen, en dat hy eerder de ontelbaare buitenfpoorighedeil, die hy ontmoet, zoekt te bedekken, als de zelve in hunnen waaren afstand ten toon te flellen. Uit die eenzydigheid heeft men ten minflen dit voordeel, dat men kan verzekert zyn, dat hy by de ongerymtheden, die'er in der daad waaren, geene heeft bygevoegt, en dat Cc „ hy  2g6 Wapenhuis der Geloovigen f, hy het belachlyk der origineel niet |y „ heeft vergroot. Eenige aanftookersi;s\ 3i der ketters om zig een gedaante van | „ bezonderheid te geven, is 't met ten L „ onkohe van de eerlykheid, ten mm- k, „ hen van't gemein gevoelen, heb-r, " ben geene zwaarigheid gemaakt zig L 5, uit te geven voor verwonderaars en f ' pryzers van de Koran, zyne leer- 3iff „ hukken te verheffen , ja zelv die in E „ vergelyking te hellen met die van ;ö, ' onze heilige boeken. „ (o) # ert Eindelyk den Alcoran verwyft zig l, zeiven; want hy betuigt de heihgheic ,r„ van JESUS Chriftus, de waarheid var L zyne leering, en de Godlykheid vai , zyne zending : hy bekent, dat God fc openbaaring in de boeken van 't out or en nieuw verbond begrepen is : durr. vermits het uit deeze blykt, dat IMa 1(j ria de Moeder van Chriftus niet is ge weeft de Zuftervan Aaron , gelyk h aan 't 19 hoofdftuk fchryft, dat z ^ zoude geweeft zyn ; en mits het msgc lyk blykt, dat Chriftus van de Jode nf[] waarlyk is gekruift geweeft, 't wel (] h k (0) Catech. Phil. Caph. 5- ni-  of Leerredenen. 9n» ÏV!f **hoofdfti* loochent, zoo s t blykelyk uit den Alcoran zelve, Jat deezen een verdigtfcl, en zvnen utvinder eenen bedrieger s aanzie »« God, of den Engel des Mar den engel der duifterniflen, en ader der leugentaal gefprooken heeft i was niet noodiff, A A nm ui a* fgoden-dienft, en Mahumetaanfchen Jodsdienft te doen zien, zoo veel pafer te bekladden; vermits hyeenider Jnzelvs tegen 't hoofd fpringt - doch fnmts wy hadden ondernomen te belyzen , Weiken der Godsdienften , die als van God geopenbaart opgeven Vfdaanig ,s, Z00 docht my niet 0n J'ordeeligtezyn.de zelvenVatnaaï l|/f te raaken, en breeder te veradelen. Wy begrypen zonder twyffet Iloegzaam de verblindheid van die pikeren de welke zulke ongerymde J.dsdienften volgen • maar wat ver^ al met op 't gemoed van den Jofch de vryemagt, om zyne fterk driften ,n te volgen? De iinnelykc ? doeningen, die deeze wanfchane Hsdienften geoorloft maaken, Ver i iden zoo zeer hun verftand, dat zv C c 3 'de  «jr.8 Wapenhuis der Geloovigen I l9e waarheid van 1 bedrog niet ligtelytj onderfcheiden, waar door zy verval-I delyke natuüï onteeren, en in den ran» der beeften verleegen. ^„jA Maar wat een uitnemende weldaad, Eenen menfcbgeworden God verne dert verworpen, verwezen, fterven de OP den Calvarie-berg de fchandigft dool, roeiet den afgodendienft uit doo -de heiligheid van zyne kering, doo de kragt van zyne voorbeelden, e door dl verdienften van zyne doo TZ nu, myne aller liefften! dat ! ul. met den Apoftel Petrus veel g< luksmag wenfchen, en zeggen:,. autem genus eletlum, gens JanBa, p puLs ItdüisimriïS, regale [acerdonun ut vlrtutes annuntletls ejus qui vos de nebris vocavltlhadmirabile lumenfuA Gvl 7 yt een uitverkoren geflagt; W| god heeft ül, 6 Chriftenen! bu| Zoo menige aderen bezonderlyk v. • koren tot zyne mu»«» • w ■ Heilig , en verkregen volk , t w eiK | door den ort Waardeerbaren prys | *i , i..„f.or„0i-nrtt_ en verlolt a bloecis net-iL fl^^^b-,' . de flavernydes duivels, onder dcvl ke gyl. in uwe voorouders eertyd* v,  j u °f Leerredenen. *go t heidendom waart zugtende in de duif, termffen der ongeloovigheid en zonde, van welke hy ul. heeft overgebraet tot het wonderbaar ligt van zyn Evanjgebe, en van't geloof in zynen naam fjl. Ut een koninglyk priefierfchap, ^aar door gyl. u zeiven, gelyk den peihgen Paulus zegt, als eene levende, IHeihge , en aangenaame offerhandé daIgelyks aan God opdraagt, en erfgenaajnen zyt geworden van 't hemelfch koIningryk, en mede erfgenaamen van Jelus Chriftus, welk alles ul. verpliot tonder ophouden God dankbaar te zyn frver deze weldaadèn ul. bewezen, en fl. moet opwekken, om de grootheden Ide almogentheid, de wysheid, de Voorzienigheid, de goedheid, de barmhartigheid ) te verkondigen van den ge. Ven , die ul. uit de duifterniffen heeft «eioepen tot zyn wonderbaar licht. " I Den hemel zy lof en dankzegging jre de heidcnfche godsdienften door Jk-poftoheke Mannen reeds over veele leuwen in deeze landen heeft te niet ledaen, om'er den Chriftenen Godsiienft in plaats te ftellen. Den God der ■ hriftenen heeft ook nooit gedoogt, Jat de aanhangers van Mahumet hunne flana  400 Wapenhuis der Geloovigen j ftandaars in deeze landen zouden plan. F ten , of'er hunnen ongodlyken Gods- feu dienft invoeren. Maar de chriftenen, l» die het Mahumetifmus en nog meer den F afgodendienft uitter harten vervloeken. [« vervloeken zy ook uit geheel hun g& Vjt moed het gedrag en zeden van die on ; geloovigen? Volgen zy in tegendej P hun niet al dikwils naar ? De houte er P fteene afgoden zyn wel vernietigt: maa: « er worden nog levende afgoden gevon den. Men bewyft geenen dienft mee h aan Jupiter of Venus, aen eenen Bad f chus, aan eenen Saturnus, aan eene," Mercurius : maar men draagt nog he; den den wierook van zyne affeaie o W aan eenen afgod van vleefch, van we » ken het te wenfchen was, dat men m| W Davidkonde zeggen, dathy nog oogëj je i nog mond, nog handen, nog yoetf w had, om zyne minnaars te verlokte', tot de zonde. Men geeft zyn hart e m ziel aan een welgemaakt, en opgepronl ■»£ fchepfel, 't welk men met eene ontf f regelde en onkuifche liefde aanhanj M) In plaats van Bacchus aanbid men z; (M neri buik door braffery, en dronkei m fchap , van welke den Apoftel zegi F wiens buik hunnen God is ; in plaa pas  of Leerredenen. 401 ran Mercurins aanbid men 't geld en goed door eene ongeregelde genegentheid tot het zelve, waar door men om dit te vergaderen, of te bewaaren niet treeft God doodelyk te vergrammen: ieeze gierigheid noemt den Apoftel •■enen afgoden dienft. In plaats Van Saurnus of Moloch, aanbidden'er veele len duivel door hunne affecbie tot de vereld, en haare pomperyen, waar loor zy God uit hun hart fluiten, en ;elyk zy dus in eenen zedelyken zin tunne zielen aan dien erfvyand opdra;en, zoo kan men heden ook met de /aarheid de zelve klagten van hun doen, :eiyK JJavid ten zynen tyde deede , eggende : zy hebben hunne zKoonenen ogteren de duivelen opgeoffert. Maar oe gefchied dit hedendags ? Om dat Iele ouders aan hunne kinders van jongs f den geeft van de wereld indrukken, • weten de begeerlykheid des vleefchs, % begeerlykheid der oogen, en dehooeerdy des levens : zy leeren hun, al ■ zy in 't Doopfel aan den duivel en rae pomperyen, en aan de wereld met me ydelheden nooit hadden verzaakt, an 'hart vafthegten aan alle 't gene de innen ftreelt, en hunne driften voldoet,  •q-'I: U^f»finhuii der Geloovigen doet, waar door zy van in hunne teer : 4 j-7ci«Vplvk eenen wals krvse van't gene uim  of Leerredenen. 403 in de heilige dienlten en fermoonen tegenwordig ? Wat neerftigheid om van tyd tot tyd tot de heilige Sacramenten te naderen ? Befpeurt men niet bynaar over al eene zekere traagheid, en önverfchilligheid tot alle 't gene heilig en godsdienftig is, om niet te zeggen , in veele eene volkome ongodsdienftigheid? Hoe onderhoud men de vallens door de heilige Kerk hun voorgefchreven ? Hoe menige bralferyen, dronkenfchappen, en ongebondentheden gaan de zelve voor ? Met wat groote verergernilTen worden de zelve overtreden ende befchimpt ? Wat grouwelyke lafteringen hoort men dagelyks tegen God , tegen Chriftus, of zyne heilige geheimen ? De Turken hier in veel godsdienftiger als de Chriftenen hebben eenen fchrik voor de godslafteringen , en zy verwyzen ter dood de genen, die zig vermeeten eene laftering tegen God, Chriftus, of zyne Moeder uit de mond te laaten vallen. Wat grooten voortgang doet heden de ongeloovigheid by veele naamchriftenen ? Wat eene ongetemde vrygeeftery , die alle paaien van eerlyke fchaamte te buiten gaat, heerfcht'er by  404 Wapenhuis der Geloovigen by veele ? Eene vrygeeftery, de welke tot het vergeten van den waaren God, en van daar tot het aanvaarden van veele valfche Goden hunne driften begunftigende allengskens aanleid ? Wat hoort men in de famenfpraaken van veele ? Het heiligfte van den Godsdienft befpotten, de geeftelyken haatelyk of belachlyk maaken, de fouten •van fommige geeftelyken, die van kwaad gedrag zyn, aan den geheelen geeftelyken ftaat toewyten, de zelve vergrooten, nieuwe verlieren, bondert lafteringen tegen 't gene de Kerk , haare bedienaars, en den heiligen Godsdienft raakt, uitbraaken, roepen tegen de religieufe orders, dat'ze moeften vernietigt worden, de onbefcheide philofoopfche,iof theologifche verdraagzaamheid als redelyk, ja als noodig aan 't gemein welzyn verheffen, en zoo voorts. Leeft de heidenfche gefchiedeniffen, gy zult'er de afgodiften, en Turken tegen hunne priefters en den Godsdienft zoo lafterlyk of veragtelyk niet hooren fpreken. Ah! waaren het maar de vrygeeften, die tegen den Heere, en zynen gezalfden, tegen zyne Kerke en.  of Leerredenen. 405 en haare bedienaars hunne tong, en pennen fcherpen, 't -waar ligtelyker te verdragen ; maar nu Chriftenen, die anderzins van goed gedrag zyn, onvoorzigtige Chriftenen, die niet begrypen, wat zy zeggen, zyn menigmaal den wedergalm der vrygeeften, en den fteen van aanftoot voor veele eenvoudigen. Ja (wee de wereld van de verergerniffen) d'ondervinding leert, dat, gelyk heden kinders van thien of twaalf jaaren door 't aanhooren van al te loffe en dcrtele famenfpraaken, of door 't aanfchouwen van al te vrye famenhandelingen der dienftboden van beide gcflagt, verergert worden, en van in hunne jonge jeugd onzuivere vlamjes opvatten, dus met in de famenfpraak van hier of daar eenen vrygeeft, of befpotter van heilige zaaken tegenwordig te zyn, hunne heiligfchendige wys van fpreeken leeren naaraapen, ende heilige geheimen van den Chriftenen Godsdienft , eer zy'er nog genoegzaam in onderweezen zyn, weeten te befpotten. O ontaart Chriftendom! ó ongelukkige tyden! waar zal men hedendags de liefde, waar de rechtzinnigheid , de goede trouw, de rechtvaardig-  406 Wapenhuis der Geloovigen digheid onder de Chriftenen gaan zoeken ? Eene verdoemelyke eige liefde , eene argliftige geveinftheid, eene booze ontrouw, eene flouwe ongevoeligheid, ja volkome onverichilligheid zoo van 't algemein welzyn, als van dat van zynen naaften beginnen over al te heerffchen ; waar door veele maar met den naam alleen meer verfchillen van de Heidenen of Turken. Zoo niet allerliefste Chriftenen , zoo niet! zedert dat JESUS Chriftus dien dwaazen , godloozen , en wreeden afgoden-dienft heeft vernietigt, gebied hy ulieden als op eene byzondere wys aan hem toehoorende (/>) erzai onder ul. geenen nieuwen God weerden , en gyl. 7Kult geenen vreemden God aanbidden l myne lieve kinderen, wilt hy zeggen, die ik aan 't kruis gebaart hebbe ! de oude goden van 't heidendom zyn'er nu niet meer : maar dit is my niet genoeg, gyl. zult ook- geene nieuwe foorte van goden maaken, nog die aanbidden ! gyl. zult ook geene onperegelde genegcntheid hebben tot de fchepfels, waar door C/0 Pf. 80. -f. iot  of Leerredenen. 40? door uwe liefde tot my word uitgeblufcht! my alleen komt uwe liefde toe, ik alleen heb recht op uw hart en ziel, die ik heb gefchapen, ik alleen ben uw opperfte goed en eeuwig geluk. De fchepfels hoe fchoon, hoe lieflyk, hoe aangenaam', hoe voldoende zy ook mogen weezen, zyn maar eene duiltere fchets, en onvolmaakte afbeelding van de opperfte fchoonheid, van de oneindige bronader van alle goed, van de grondelooze zee van alle welluften, die ik zeiver ben. De re* delyke fchepfels , de dieren , de planten , de zon, maan en Herren , de hemelen , de aarde met alle haare rykdommen en goederen zyn maar gefchapen om ul. tot middels te dienen , om tot my ul. laatfte einde te geraakcn. Weeft dan zoo dwaas niet, eene fchadüwe eene durftere afbeelding te aanbidden, en te veragten de ongefchaape fchoonheid, die'er door word afgebeeld : weeft zoo onverftandig niet, de middels die gefchapen zyn om ul. tot my te leiden , te gebruiken om van my af te wyken. Betragt my alleen uw laafte einde en opperfte goed : bemint de fchepfels niet als voor zoo veel  408 Wapenhuis der Geloovigen veel zy ftrekken om my te beminnen en te dienen : gebruikfze niet dan als middels om tot my te geraaken : dus zult gylicden bier naamaals in my eene ongemeete zee van welluften vinden , en door oneindige goederen verzadigt worden. AMEN.  of Leerredenen. 409 DARTHIENDE LEERREDEN. ! Bewyzende de Godlykheid van den Chriltenen Godsdienft. Multifariam , multisque modis olim Deusloquens patribus in prophetis, noviflimè diebus iftis locutus eft nobis in Filio, quem conftituit lijeredem univerforum , per quem fecit & ftecula. JVaar dat God hier voormaals menigmaal, en op menigerlei wyzen gefproken had tot de vaderen door de propheeten, 700 heeft hy ten laatften in deeze dagen tot ons gefproken door den Zoon , die hy gejtelt heeft erfgenaam van alle dingen , door de welke hy ook de wereld gemaakt heeft.'HüüR. 1. v. 1. VErmits wy reets te vooren hebben jewczen, zoo de noodzaakelykhcid /an eenen geopenbaarden Godsdienft, lils dat onder de vier Godsdienften"', i die zig het voorrecht van eenen door 409 God  410 Wapenhuis der Geloovigen God geopenbaarden Godsdienft willeri toeeigenen, nog den dienft van veele goden , nog den Mahunietaanfcheiï Godsdienft zoodaanig zyn : vermits ook den Joodfchen Godsdienft, fchoon hy van God is geopenbaart geweeft, ja certyds den egten Godsdienft was, niet was ingeftelt, om altyd te blyven duuren; maar om als eene fchaduwe aan't licht, aan't nieuw verbond, 't welk in zyne plaats zoude geftelt worden , te wyken , zoo den propheet jcremias (d) voorzeid had : vermits eindelyk zoo uit de voorzegging van Jacob (b) als uit die van Daniël O) dub1 delyk blykt, het oud verbond, cn dus den Joodfchen Godsdienft over lang een einde heeft genomen, zoo kan heden geenen anderen dan den Chriftenen Godsdienft den egten weezen. Schoon dit bewys met reden niet kan verworpen worden, nogtans om elk een tegen de poogingen van de alverdervende bedendagfche ongeloovigheid des te fterker te wapenen , zal ik ul. de (» Jerem. 31. f. 31. (O Gen. 40. f. 10. CO Dan. 9. f. 24.  of Leerredenen. 41 t de Godlykheid'van de Zending van Chriftus, en dus de egthcid van den Godsdienft door hem ingeftelt door de fterkfte redenen tragten te bewyzen. Ons eerfte bewys zal genomen wórden uit de voorzeggingen, wegens Chriftus; het tweede uit de mirakels, waar mede hy zyne Zending beveiligt : het derde uit de verheventheid van zyne leering en voorbeelden. . Gelyk het zeker is, dat God den eerften menfch met reden, en verftand, en vryheid begaaft naar zyn beeld heeft gefchapen, zoo is't zeker dat.fty.verpligt is geweeft , zoo uitwendiglyk als inwendiglyk, dat is, met ziel en lighaam zynen fchepper te beminnen j ende te dienen, waar toe hem fynen fchepper zonder twyffel heeft onderwezen wegens 't gene hy aari God, aan zig zeiven, en zynen naaften fchuldig was. Deeze eerfte openbaaring heeft Adam mondelings aan zyne kinders, en deeze voorders aan. hunne afstammelingen overgezet: doch deeze door fout der menfehen, en bedrog des duivels, allengskens verduiftert, en met dwaalingen befmet zynde, heeft den Vader der barmhartigheden naar D d twee  412. Wapenhuis der Geloovigen twee duizend jaaren zig gewaardigt te vernieuwen, en geheel rein in twee fteene tafels aan Moyfes over te leveren, tot dat hy ten laatften, willende zyn beeld in den menfch erftellen, en hem redden uit de gevangenis van dien fterkgewaapenden reus den duivel der hellen, in de volheid des tyds zynen eenigen Zoon met een menfchelyk lighaam in de wereld heeft gezonden, op dat gelyk door Jt Godlyk Woord alles is gefchapen, dus door het zelve zyn voornaamfte werk den menfch zoude ervormt worden. Hy heeft dus gewilt, dat, op dat den menfch zig niet zoude mifgrypen , zyne komh niet zoude geheim zyn; maar door allerzekerfte, en blykelykfte teekenen aan de wereld zoude bekent worden : hy heeft hem gezonden als eene zon , de welke den glans van haare Godheid door allerblinkenfte ftraalen eerts in den oogkring van 't Joodfche land, en van daar over geheel het aardryk zoude uitfchieten : 't is deeze zon , waar. van den Propheet Malachias (d) heeft voor- zeid : 00 Malac. 4. 2.  of Leerredenen. £.fë Zeid : ul., die mynen naam vree ft, ral opgaan de zon van rechtvaardigheid, Deeze zon door haar helder licht, door de warmte van haare {traalen, Cn door de lchoonheid van haar lighaam , ik zegge, door haare onderwyzinpen door haare wondere werken, door haare heiligheid, en goede voorbeelden doet zig m't midden der eeuwen onder de menfehen zoo gemaklyk onderfcheiden, als de natuurlyke zon in't midden van't valt gewelf des hemel m doet onderkennen tulfchcn de andere Planeeten. Gelyk de zon zig niet alleen doet kennen, wanneer zy reets is te ons gezigt; maar ook als aanftaanoe, doch noch verre van ons af is en wanneer zy nu zeer naa by oiv zen kring is, zoo heeft zig de myfticke zon ook doen kennen. De haancn verkondigen de natuurlyke zon , als zy nog ver af is : de morgenfter verkondigt , dat zy naa by is. Dus de Prophecten als de myftieke haanen hebben veele eeuwen te vooren de komfte vm den Meffias of Zaligmaaker des; werelds verkondigt; maar den H. Joan-' nes den Dooper als eene morgenfter D d 2  414 Wapenhuis der Geloovigen heeft de Joden gewaarfchouwt, dat den" Meffias hem volgde. Den patriarch Jacob heeft voorzeit, op wat tyd den Meffias, die de verwagting der Heidenen zoude zyn , Zoude in de wereld komen, te weeten als de oppermagt, of het recht van 't leven ende dood van de Joden zoude afgenomen zyn, welk recht de Joden zeiver ten tyde van Chriftus bekennen verloren te hebben, als zy aan Pilatus y die hun zeide, dat zy Chriftus naar hunne wet zouden oordeelen, voor antword gaven (e) 't is ons niet geoorloft imand ter dood te brengen. Den propheet Daniël voorzegt den zeiven tyd op 't eynde der zeventig weeken jaaren , of 490 jaaren, die ten tyde Chrifti zonder twyffel ten einde waaren. Den propheet Ifaias heeft voorzeit, dat hy God zoude zyn : en fynen naani zal Emmanuël genoemt worden ( dat is } God mét ons) (f) ch voorders (g) God ^elve 7Kal komen, en ons z^alig maaken. Jeremias (h) zegt van gelyken : dié'zal den r ■■ - " ,r "—j—: ^ 1 """" " CO Joan. 18. f.$i. CO Ifa. 7- t- MCöO Ifa. 25. f. 9- C70 Jerem. 23. jf. ph v ™vn> Jrr-.. . •Vi , r , w 11Lpen. iia;as voorzeide (s) dat hy van eene maget zoude ontfangen worden, gelyk men (0 eeft volbragt te zyn. Ifaïas voor- r—-~ cn armere rropüeeten met hem, dat den Meffias zoude Zahgmaaker geheeten worden, én zoo Matthaeus en Lucas aan 't eerfte hoofdituk zee'Pen. bv i« TTTQïtc :„ .. OP —J J ) joan. 1. CO Joan. 10. Jf". 30. Cm) joan. 10. ^ 33 OO Ifa. 11. f. r. <» jerem. 23. ^. 5* QO Matt. 1. jfr. 1. Jtem Luc. 3- f. 23. O/) Matt. 20. 30. (>) Matt. 21. f. g; Cs) Ifa. 7. f. i4, w Matt> „_ ft jg; («0 Ifa. 51, 62, 63. ■  4i6 Wapenhuis der Geloovigen Michaeas voorzeide O) dat hy te , Bethlehem zoude geboren worden, 't I welk Matthseus (w) verhaalt volbragt te zyn. David voorzeide (ar) dat hy V van de wyzen zoude aanbeden , en met 11 gefchenkcn vereert worden, 't welk (y) I1 blykt gefchied te zyn. Ifaïas f>v) voor- H zeide, dat hy eenen voorlooper zoude hebben, die voor hem den weg zoude [I bereiden, 't welk men (ad) in Joan-. b nes den Dooper heeft volbragt gezien, k Ifaïas (bb) voorzeide , dat hy veele mi- u ïakels zoude doen, en (cc) dar hyhet j: Evangelie zoude prediken, welk beide < wy by de vier Evangeliften volbragt |t zien. Zacbarias (dd) voorzeide, dat hy u zittende op eenen ezel te Jerafalem ï met blydfchap zoude ingebragt wor- K den. Dit zien wy gefchied te zyn (ee) r Ifaïas (ff) voorzeide, dat hy een nieuw l verbond zoude maaken , en Malachias f voorzeide (gg) dat by eene nieuwe of- p fer- p («0 Mich. 5- t- 2. C«3> Matt. 2. f. lil OO Pf. 71» t- 9. i°- Cyi Matt- 2- tii\ CO Ifa. 40. t. 3- 0"0 Matt. 3. 1, 2, 3. C#D Ifa. 35- t. 5, 6. C^OIfa- 6. fr. l« 3j C^)Zach. 9.^.9. OOMatt. 21. y. 7. Cf/) Ifa- 4- a. C&f) Malach. 1. n,[  of Leerredenen. ^xj • ; ferhande zoude inftellen : dit beide ,'t vinden wy (hh) in 't laafte avondmaal nj( volbragt. Zacharias (ii) voorzeide, dat ïy j Chriftus voor 30. filvere penningen zoumet de verkogt worden. Ziet dit (kk) voln trokken. Ifaias (//) voorzeide, dat den 03i'-| Chriftus zoude befpouwt worden, en rode veele verfmaadheden onderftaan, en éi (mm) dat hy onder de kwaaddoenders dan. zoude gerekent worden, 't welk Mariien. cus (nn) verhaalt gefchied te zyn. Dami- vid voorzeide (00) dat hy met gal ende vtat azyn zoude gelaaft worden , en (pp) i \ dat me" hem de handen en voeten zoutende doorbooren, dat men zyne kleede;stliy ren zoude verdeden, en op een kleed laleinf het lot werpen : dit alles vind men tot wor-é een flipje toe volbragt by Matthseus ü 't)\ (qq) den wyzen man voorzeide, dat :>j hy de fchandigfte dood zoude ondert haan (rr) ziet dit volbragt (ss) Arnos ir:of- ^voorzeide, dat den Meffias ftervcnde , lef de zon, zoude verduifteren, (tt) volbragt. ,u <—. L. f,11: (hh)L\ic. 22. ï. 19, 20. (/V)Zach. 11. f. 12 ,iM C^O Matt. 26. y. i5. (//) lfa. 50. f.1,1 (mm) Ifa. 53. Mare. 15. 5!-. 27. ■:M (00) PC. 6S. f. 22. (pp) PC. 2\ r. 18, jg, l,Ml Matt. 27 35. (rr) Sap. 2. 13. («) Matt. 27. f. 38. ÓO Arnof. 8.^.9,  418 Wapenhuis der Geloovigen bragt (uu) David voorzeide zyne verryflenis (vv) volbragt (wwj Ifaias voorzeide , dat zyn graf zoude heerlyk zyn (xx) de voltrekking van deeze voorzegging ziet men nog tot heden toe gefchieden , wanneer men van alle geweften des werelds naar het H. Land gaat, om zyn graf te eerbiedigen. Joel voorzeide (yy) dat Chriftus den H. Geeft zoude zenden over zyne dienaars en dienaareffen , dit ziet men volbragt Daniël voorzeide, dat de Joodfche natie tot ftraf van de moord van den Meffias zoude verftroeiet worden, en hunne Stad en Heiligdom vernielt (i) dit blykt volbragt door de ondervinding. Ifaias (i) voorzeide de bekeering der heidenen, en vernieting der Afgodery, welk beide men reets over veele eeuwen volbragt ziet. Den H. Joannes den Doopcr heeft den Meffias als eene klaare morgenfte'r verkondigt, zeggende : hy komt naarmy, die voor my gemaakt is, wiens, fchoen- c«») Luc. Ü. f. 45- OO Pf- J5. *i IOOjü) Luc. 24. f. 6. C«d Ka 11. 5^. 10. Cyy) Joel. 2. *. 28. OO Ad. 2. f. 3, 4. co Da"- 9- t- a6- c») Ifa, 2. f. 20.  of Leerredenen. 41^ fchoenriemen ik niet waardig ben ie ontbinden (ja hy heeft hem met den vinger aangeweezen (\) ziet het Lam Gods, 7jet die wegneemt de zonden des ■werelds. Wat gewigtiger getuigenis ? 'T is eenen man van jongs af onberif■pelyk van zeden, eenen man zonder eige belang , eenen man, die de eeren, de rykdommen, en de welluften met de voet trad, eenen man, die door woorden en werken de Joden tot de deugd opwekte, eenen man van zoo een heilig leven, dat men hem voor den Meffias aanzag : de fynagoge zend Priefters en Levieten tot hem, om te weeten of hy den Chriftus was (5) indien hy hadde ja geantword, men zoude hem op zyn woord gelooft hebben ; hoe veel te meer geld zyne getuigenis voor een ander ? Naar zyne getuigenis van Chrifti Godheid te hebben gegeven , gelyk eene morgenfter in de tegenwordigheid der zon , verbergt hy zig, zoo haaft den zaligmaaker zig begint te openbaaren. Vermits nu het ze- Cs) Joan. 1. f. 27. C4) Joan., 1. f. 29Cd) Joan. 1. f, 19, 20.  42C Wapenhuis der Geloovigen zeker is , dat de voorzegging van dingen, die van God alleen konnen geichieden, en van zynen vryen wil afhangen , of de genen afhangen van den vryen wil van den menfch , waar van men geene de minfte gihing kan hebben, en die veele jaaren, ja geheele eeuwen te vooren zekerlyk voorzeggen, gelyk'ze daar naar met de daad gefchieden, boven de magt der fchepfels is , en alle vermogen van een natuurlyk verftand te boven gaat, zoo is 't zeker , dat die voorzeggingen niet als van God , die de eerfte en algemeine oorzaak van alle dingen is, konnen voortskomen; aan welken aangezien het tegenftrydig is, eenige valfcheden te openbaaren, zoo moet noodzaakelyk den genen, die als den wetgeever, Zaligmaaker, en God door zyne Propheeten word voorzeit, waarlyk zoodaanig zyn. Dat de vrygeeften niet zeggen : miffchien zjyn de voorzeggingen wegens Chriftus van de Apoftels, en eerfte Chriftenen versiert : miffchien z^yn'ze van de ■Chriftenen, of door toedoen van deze door de Joden vervalfcht. De fchriften der Propheeten konnen nog door de Apof-  of Leerredenen. 421 Apoftels, nog door de eerfte Chriftenen verfiert zyn; want zy waaren'er al lang voor de opregting des Chriftendoms : de Chriftenen hebben'ze gekregen van de Joden hunne gezwoore vyanden, die Chriftus ter dood hadden gebragt. Zy zyn ook door de Chriftenen niet vervalfcht; want de Joden, die geheel de wereld door waaren verfpreid bewaarden de zeiven; zy drocgen'ze by zig ; zy leerden'ze aan hunne kinders; zy lcefdcn'ze alle Sabbothdagen in hunne Synagogen : dus, indien de Chriftenen hunne affchriften hadden vervalfcht, de Joden hunne vyanden zouden hun dit hebben bewezen, om de verryzenis en andere gefchicdeniflen van Chrifti leven valfch te maaken. De Joden hebben'ze ook niet vervalfcht op verzoek der Chriftenen ; want wie zoude hebben derven onderneemen de gunft te winnen van zoo veele millioene menfehen, om de fchriften der Propheeten te vervalfchen ? De Joden zouden tot hun eige nadeel hier in niet hebben willen toeftemmen; ja 't was hun onmogelyk zulks uit te werken; want die fchriften waaren niet alleen in de handen der  42 a Wapenhuis der Geloovigen der Joden; maar zy hebben dezelve wel 300. jaaren voor Chriftus aan de andere volkeren medegedeilt; want den OpperpriefterEleazarverzogt zynde van Ptolomseus Philadelphus Koning van Egypten, heeft den H. Bybel, met 72. allergeleertfte Rabbinen gekozen uit de twaalf gellagten naar Egypten gezonden , die den zeiven in de 'griekfche taal hebben overgezet, waar door de afschriften in allerlei handen zyn gekomen. Dat nu de Propheeten door Gods ingeeving hebben gefproken, blykt niet alleen uit de allerftipfte voltrekking van 't gene zy heb* ben voorzeid; maar ook uit de heiligheid van hun leven , en allergroots fte mirakels, die zy tot bevefting van hunne zending hebben gedaan. Laat ons nu Chrifti hemelfche zenr ding en zyne Godheid bewyzen uit het nieuw verbond : Chriftus zegt (6) dat hy van God is gezonden, en (7) dat hy zeiver den Zoone Gods is. Doch gelyk Moyfes zyne zending door voorzeggingen en mirakels heeft bewezen , zoo (6} Joan. 5. f. 36. (7) Joan. 10. y, 50°  of Leerredenen. 42* zoo is Chriftus ook niet te vreden, dit enkelyk te zeggen; maar, op dat men hem zoude konnen en moeten geloof ■geeven, beveiligt hy zyne leering door de voorzegging van toekomende dingen, van welken geen enkel fchepfel van alsdan eenige natuurlyke kennis konde hebben : hy doet eene groote menigte mirakelen, die alle vermogen der fchepfels te boven gaan. Hy voorzegt (3) dat zyne leerlingen tot de Synagogen , tot de Koningen, en Stadhouders zouden geleid worden, dat zy om zynènt'wil van"(elk een zouden gehaat, en eindelyk ter dood geleid Worden ; 't welk blykt gefchied te zyn, zoo uit de boeken der daaden der Apoftels, als uit de kerkelyke gefehiedboeken. Hy voorzeide (9) dat zyne leerlingen in zynen naam groote wonderdaaden zouden doen : ziet dit volbragt (10) :a (10 voorzeide hy , dat zy nog groo:ere wonderdaaden zouden doen alshy; >velk ook al volbragt is; want daar chriftus wel met woorden, of' aanraa- ken (8) Matt. 10. f. 17. (9) Mare, 16. t. 17: (10) 5. f. 12. (1 i) Jo.an. 14. jh 12.  424 Wapenkuis der Geloovigen ken van de kleeders, daar hy mede I bedekt was, de zieken genas, leeit men, dat Paulus de zelve genas door zyne fweetdoeken , die tot hun wierden gedragen (ia) ja dat door de enkele fchaduwe van Petrus, als hy voor by ging, de zieken hunne gezondheid bekwamen O 3) hy voorzeide , dat Petrus hem nog dien zeiven nagt, eer den Haan tweemaal zoude kraeien, drymaal zoude verloochenen (14) 't blykt, dus volbragt te zyn (15) hy voorzeide (16) verlcheide omftandigheden van zyne dood , ende verryzeniffe, die men alle volbragt ziet. (17) Hy belooft den H. Geeft aan zyne leerlingen , die zoo blykt (18) naar zyne hemelvaart op hun is nedergedaalt. Hy voorzeide (19) dat de Heidenen het Evangelie zouden aanvaarden: dit blykt reeds over veele eeuwen volbragt te zyn. Hy voorzeide, dat Jerufalem door de legers zoude omringt, ingenomen, en (12) Act. 19. f. 12. (13) Ad. 5. t. 15- CM) Matt. 26. f. 34. O 5) Matt. 26 f. 70. (16) Matt. 16. f, 4. Item Joan. 12. f. 32. (i7)Joan. 14, 15, 16. (18) Act. 2. jr, 4. (19) Mar. 16.  of Leerredenen. 42^ de en zoodaanig verwoeft worden, dat'er li den eenen heen op den anderen niet w zoude blyven : by voorzeide de verïer- branding des Tempels, de oproeren 4 en. oorloogen, en hongersnood, en eene oor zoo groote kwelling, dat'er van 't beeid gin des werelds zoo daanige niet is gefc7 weeft (20) : dit alles is in 't fes-en-dere3 tigfte, of zeven-en-dertigfte jaar naar nj Chrihi dood volbragt. C2i) 't _ Hy beveiligt ook zyne godlyke zenhy ding en leering door eene menigte wonlig. dere daaden , waar door deeze godlyne- ke zon als door zoo veele ftraalen alle menfehen, die hunne oogen niet vryeer- willig fluiten voor de waarheid, van •Cne zyne Godlykheid ten fterkften over'Hy tuigt. Waarlyk, vermits de mirakels het ahe natuurlyke kragten te boven gaan, lvkt zo° konnen zy niet dan van God voorts t te komen, die de opperheerfchappy heeft y aver alle fchepfels. Immers de mirakels ui, zyn als de opene brieven van Gods zentn hng, waar aan men zonder gevaar van _j -kalen kan, en moet geloof geeven; ver- ;<"'i v, I . l{> (20) Matt. 24. (2i) Ziet Flavius Jofephirs 1 wn den joodfchen oorlog.  426 Wapenhuis der Geloovigen vermits het God onmogelyk is, 't zy door zig zeiven, \ zy door zyne gezanten "een enkel mirakel te doen tot bevefting der leugentaal, öf valfcheid. Gelyk dan de zon alle oogen overtuigt van zyn weezen, zoo overtuigen Chriiti mirakels de menfehen van zyne godlyke Zending, van zyne Godheid, ert Van den nieuwen Godsdienft, die hy verkondigt; want deeze zyn zoo openbaar: zootaftelyk, zoo onbetwiltbaar, ende menigvuldig , dat hy (22) wel met recht tot de Verblinde Joden heeft ge/zeit : indien ik niet was gekomen , en die werken onder hun niet had gedaan, die niemand anders doét, zyy rouderi geene zonden ( vair ongeloovigheid ) hebben ; doch nu hebben zKy geene verfchooning. Immers van als hy nog maar1 twaalf jaaren oud was, gaf hy blyken van zyne Godlyke zending; want zonder de letterkonft eerts te hebben geleert , (23) heeft hy nog maar twaalf jaaren oud zynde, zittende in 't midden der leeraars bun aangehoort, eii ondervraagt met zulke wysheid, dat alle (22) Joan. 15. f. 24 (23) Joan. 7. f. 15;  tt j. i °J Leerredenen, 4s? alle die hun hoorden, verbaart ftonden over zyne wysheid, en antwoorden (24) y gaan n« over tot zyne Godlyke magt, die hy heeft geoeftent over alle ioorten van Ichepfels van 't geheel al • over zelfstandigheden en by vallen : over ftoffelyke en onftoffelyke zelfstandigheden , te weeten over engels en duivels; ziel en lighaam, menfchen, beeften en planten; over hemel en aarde < over de zon en fterren ; over de vier hoofditoffen, &c. hy heeft zyne magt eeOeffent, en wonderheden gedaan in de by vallen van grootdaanigheid, de welice hy van haare natuurlyke oridoordnngelykheidheeft berooft, als hyfac ) den fteen des groofs doordrong, of door den zeiven is uitgegaan, enalshy met geflote deuren is binnen de eetzaal gekomen (26) hy heeft volgens het gevoelen van Maldonatus den byvaï •van hoedaanigheid berooft van zyne zienlykheid, als hy volgens dien uitlegger de couleuren zyns lighaams onzienbaar heeft gemaakt; gaande door 't mid- C24) Luc. 2. *. 46, 47. C25) Matt> 2g (26) Joan. 20, f. 2ö. (27) Luc. 4. f, i0 E e  428 Wapenhuis der Geloovigen 'temidden van zyne vyanden zonder ge* merkt te worden. Hy heeft de engels uit den hemel doen komen om zyne geboorte (28) en verryffenis (29) te verkondigen. Hy heeft ($0) de duivels gedwongen de bezete lighaamen te verlaaten f30 hy heeft de duivels , die in 't heidendom door de afgoden fpraken, geheel de wereld door hom gemaakt: dit bekende het orakel van Apollo, als het wegens den Keizer Auguftus ondervraagt zynde , voor antwoord gaf : Me puer Hebrteus divos Deus ipfe gubernans Cedere fede jufiet, triftemque redire fub orcum : 'Aris ergo dehinc tacitus abfcedito noftns. dat is : een hebreeuwfch kind, 't welk God is, en de hemelingen beftiert, doet my uit deze plaats vertrekken, en naar de hel wederkeeren: vervolgens verlaat voortaan onzen autaar zonder iéts meer te vragen. Hy heeft de afgefcheide zielen der dooden wederom in hunne voorige lig- (28) Luc. 2. f. 10. (20) Matt. 28. y. 5, <5. (3°) Marc- !■ 34 (3 O Ziet de note op 't einde der Leerreden.  , of Leerredenen. 420 Ughaamen vereenigt f32) hy heeft met zyn woord alleen de zieke lighaamen genezen van alle foorten van kwaaien (33) hy gaf het gezigt aan de blinden (34) de fpraak aan de ftommen (35) bét gehoor aan de dooven en den gang aan de kreupelen C36) en zoo voorts met eene menigte andere kwalen , daar de vier Evangeliften van vermelden.. My heeft zyne magt geoeffent over de vogels, als hy (37) volgens het gevoelen van de heiligen Hieronymus, Anfelmus , en Thomas eene weezemlvke duive in zyn Doopfel op zig heeft doen nederdaalen. Hy heeft'ze geoeffent op de viffchen, als hy doorzyncn enkelen wd in menigte heeft doen in de netten komen C38) en als hy eenen vifch heeft doen den hoofdpenning brengen, om aan den Keizer tot fchatting te betaalen C39) hy maakt in de wildernis de wilde beeften tam ten opzigt van zig zel- (32) Mare. 5. y. 42. Item Luc. 6, y. 15, Itemjnan. n. 44. C33)Luc. 7. f. 22. Item Matt. 4. y. 23. (34) roan. 9. f. ~ (3 5) Mare. 7. f. 35. (36) Matt. ri.fr. 5. (37) Luc. 3. fr. 22. (38)Jóan. 21. fr 6. • (39) Matt. 17. f. 26. E e 2  430 Wapenhuis der Geloovigen zelve, zoo dat zy hem geen kwaad deeden; maar hem gelyk eertyds Adam in 't Paradys als hunnen heer aanzagen, ende eerbewezen (40) by doet door zyn gebod eenen groenen jeugdigen vygeboom aanftonds verdroogen (41) de hemelen zyn hem geopent(4z) de aarde heeft gebeeft, terwyl hy ftierf (43) de zon is verduihert, en heeft aan geheel de aarde haar ligt geweigert (44)wel' kien Eclips op dry wyzen mirakeleus is geweeft; ten 1 om dat by gefchied is in de volle maan, wanneer dit natuurlyk onmogelyk is; om dat alsdan de maan van de zon 't verhe af, ja aan haar tegenovergeftelt is i ten 2 om dat hy dry uuren duurt, daar anderzins den Eclips der zon maar weinigen tyd duurt; om dat de maan de zon bedekkende zeer rafchclyk beweegt word, en de zon zeer fnellyk voorbyloopt : ten 3 om dat hy eene duifternis uitfpreiet over geheel de aarde; want mits de maan veel kleinder is als de zon, zoo (40) a Lapide in Cap. 1 Marei. (41) Marei 11. fr. 15- (42) 3- *• löC43) Matt. 27. fr. 51. (44) Matt. 27.fr. 45. \  of Leerredenen. >9t *oo konde zy de zelve niet geheel be. onrVfi' £n duS geene duift««» vert oorzaaken over geheel de aarde. Hy doet eene buitengewoonefter te voo£ ichyn komen, om aan de wyzen den weg tethoonen tot zyne gebooLplaats l4öW £oet ook mirakels in de vier hoofdltoffen : hy doet de aarde beven ^ zyne d00d de fteenrotfen fcheuler1U6) hy hhlt door zyn gebod de Jinden; en tempeeften (47) hy wnn! Vloer (48) hy verandert te Cana in Gadeen het water in wyn (49) hy fni r 't waarfehynelyk gevoelen vin veelen zyne Apoftels (5o) hy vermenigvuldig? daytvrr:°d/j £n tW£e Vifchen ^danif dat er vyf duizent menfehen behalven de vrouwen en kinders mede verzadigt wierden, en'er nog twaalf korven bróldeezPgw °Vf ?IcVen- foO Hy doet door °°^dekens' eene gewaa- pende bende agterwaarts ter aarde val- Jen (47) Matt. 8. fr. a6t (48) Matt. r4.,. (49) Joan. 2. fr. 9. (s0) A& « Ca O Matt. 14. fr, i9> f,'  142 Wapenhuis der Geloovigen len («) hy doordringt de gedagten def f nPharifee «fcg in den verrader Judas, en (55) in de ge „cn, die hem voor eenen Godslasteraar hielen Hy verandert de harten, maakendc van eene ontugtige Magdaena een voorbeeld van kuhcheid, en Indere deugden (56) en Zachsus eenen gS^tft veranderende in eenen nut dUDaf de vrygeeften niet zeggen dat nSS delpoftels deeze mirakels verhert hebben : want :t"t zSe hun daar toe hebben konnen bewegen? Zy hadden'er immers Ceen beTang mede" : nimand betaalde fmnlr icts°voor.:zy Ageerden nog geld nog goed, nog eeren , nog ve Skenl fermits zy het liglyk hadden verlaaten- Indien Jeins dfe mirakels niet had gedaan, nog wamlyk verrezen was, wat be^gWe* /y hebben, in eenen dooden , ƒ e liun alle had bedrogen, en door bedrieg*- ( 4) Matt. 26.^,23. C5.0Ma«t 9- fr. 4 (56 Luc. 7< t. 47, C57) Luc '9- *•  of Leerredenen. 4 « * l lyke beloften alle hun goed had doen I verlaaten, te pryzen, en als waarlyk 'I van de dood verrezen te verkondigen ? 9 Zy willen immers te voor en, dat die 4 getuigenis hun den kerker, veele torI menten, en eene pynelyke dood zoude I op den hals haaien. Zy noemen dikwils 1 de perfoonen, en bezonderlyk de omI handigheden van tyd, plaatfe, en wyze 1 op de welke zy zyn gefchied : zy verI haaien dingen, die ten hunnen tyd geJfchied zyn in vollen dag, en in't by jzyn van veele getuigen": indien zy de f waarheid hadden gefpaart, duizende A menfehen zouden hun hebben tegengc indien 't nogtans geoorloft is hem eenen menfch te noemen ,■ want hy was eenen uitwerker van wondere dingen , en eenen leeraar van die geerne de waarheid hooren. Dat'ze ook niet zeggen, dat de Apoftels de daad der verryflenis niet wel genoeg hadden onderzogt, of dat het niet wonder was, dat zy voor hunne meefter, wiens vrienden zy waaren, getuigenis gaven. Dat'ze dit niet zeggen ; (58) Lib, 18. antiq. C. 4-  of Leerredenen. 431* gen; want zy zyn maar al te omzigtig, en traag om te gelooven geweeft : zy hebben hem niet alleen gezien en gehoort; maar ook zyne wonden getaft (.59) de gene reeds van Chrifti verryflenis overtuigt waaren, hebben de anderen dit niet konnen doen gelooven • zy hielen 't voor uitzinnigheid of een nagtgezigt (60) Thomas zeide rond uit (61) ten zjr- ik in zyne handen rie de gaten der nagels, en ik mynen vinger fieke n Zyne zyde, zal ik 't niet gelooven Jefus heeft zig ook aan hem geopenbaart, en hem gezeit : fteekt uwen vinger hier in , en beziet myne handen en brengt voorts uw hand, en fteekt'ze in myne 7Kyde. (62) Welk Thomas volbragt hebbende, heeft van verwondering uitgeroepen mynen Heer en mynen God. Ten is niet eenen, of maar weinigen der Difcipels geweeft, die hem hebben gezien ; want, zoo Paulus (63) fchryft, hy is gezien geweeft van meer als vyf hondert broeders te famen. Zy hebben hem (59) 1 Joan. 1. fr. r. (60) Luc. 24. fr, 1 r; (60 Joan. 20. fr. 25. (62) Joan. 20. fr. 27» (63) 1 Cor. 15. fr. 6.  436 Wapenhuis der Geloovigen hem niet gezien in 't voorbygaan al- j( leen; maar zy hebben met hem om- gr gegaan, en er mede geëten ende ge- f5 dronken. Dat nu dë Apoftels en Dif- |ti cipels vrienden waaren van Cbriftus, \ kan de getuigenis niet verzwakken, \ maar eerder herker maaken; want het y is de gewoonte der vrienden , hoe ge- | trouw en aangehegt zy in ons leven ook c zyn geweeh , ons allengskens naar on-- g ze dood't-e vergeeten : maar 't gefchied j in tegendeel met de Apoftcls : zy, die 1 zig ten tyde, dat Chriftus mirakels dede, j zyne vrienden niet derfden verklaar en; j maar hem in den nood verlieten, zyn v hem zoo vaftgehegt, naar dat hy eene 3 fchandige dood heeft ohderftaan, dat zy \ voor hem willen fterven. Zoekt hier \ de reden van nergens dan in zyne ver- fi ryflenis , zegt den H. Chryfoftomus,, \ van welke zy niet meer twyffelden , en \ van welke zy hoopden deeiagtig te zul- L len zyn. ' ; Ten was aan die myftieke Zon der \ rechtvaardigheid niet genoeg door zy- |, ne mirakels aan de-wereld te vertoo- [ nen den glans van zyHe Godheid; maar j vermits'er door den Propheet Ifaias k  of Leerredenen. 437 (64) voorzeit was, dat hy op de wereld een groot licht zoude brengen, öm de genen in de duilterniflen zaten, te verlichten , zoo heeft hy door zyne onderwyzingen cn vermaaningen een zoo groot licht, en door zyne heilige voorbeelden eene zoo groote warmte ïütgcfpreit over de aarde , dat de zcdelyke wereld het onderfle boven is gckeert. Hy leerde , eenen God alleen aanbidden, en deezen boven al beminnen uit geheel zyn hart en ziel, en zynen naaften lief hebben gelyk zig zclven : hy leerde het ongelyk vergeeven aan zyne vyanden, en weldoen 5ian die ons haaten en vervolgen j hy leerde gehoorzaamheid en eerbiedigheid bewyzen aan de genen onze overften zyn ; rechtvaardig, zagtmoedig, barmhartig, liefgetallig, en mertfchlievend zyn tot de genen ons gelyk zyn : hy leerde zyne onde -daanen lief hebben, en voor hun zorg dragen : hy leerde de verduldigheid, maaiigheid, en kuifcheid oeffenen ten opzigt van zig zeiven : hy leerde de oodmoe- - <%- (64) Ifa. 49- t. f.  438 Wapenhuis der Geloovigen digheid, en verfmaading der aardfche zaaken, en zyne leering was altyd bekragtigt door zyne voorbeelden, gelyk wy geheel de vier Evangeliën door zien. Laat ons eenen der voornaamlte ongeloovigen van deeze eeuw J. J. Rouffeau (65) eens hooren fpreeken, 't gene de waarheid hem afperft wegens 't Evangelie ; " Ik bekenne, dat de heerr> lykheid der H. Schriften my verbaart »» maakt 5 de heiligheid des Evangey> liums fpreekt my aan 't hart: beziet r> de boeken der wysgeeren met alle m hunne pragt 5 hoe klein zyn'ze by *> deezen vergeleeken ? Is 't mogelyk, v> dat eenen boek, die zoo verheven, r> en teffens zoo eenvoudig is, het « werk zy van eenen menfch? Is't is mogelyk, dat den genen , daar hy r. van fchryft , zeiver maar eenen *> menfch zy ? Is dit de fpraak van s> eenen verrukten menfch of van eenen ?> eerzugtigen aanhangmaaker ? Wat r> eene zoetigheid, wat eene zuiver*> heid der zeden ? Wat eene zielroerende (65) Emile t. 3. p, 165, Reponfe a ?ArA ehevêque p. iog.  of Leerredenen. 4 eene geflepentheid, en netheid in zyI» ne antwoorden ? Wat eene heer™ fchappy over de driften ? Waar is » den menfch , waar is den wyzen, i die kan doen , lyden , en fterven » zonder lafhartigheid, en zonder yde» le glorie ? Als Plato zynen inge•> beelden rechtvaardigen befchrvft » overdekt met alle de fchande •> der fchelmftukken, en nogtans ge» heel den loon der deugd verdiej nende , fchildert hy trek op trek » Jefus Chriftus : de gelykenis is zoo » wel treffende, dat alle de Vaders i het hebben gemerkt, en men kan i 'er zig niet aan mifgrypen. Wat voori oordeelen, wat verblindheid moet men niet hebben, om den zoon van Sophronicus by den zoon van Maria te verg elyken ! hoe veel verfchilt den eenen van den anderen ? Socrates ftervende zonder pynen, zonder fchande heeft zyne rol ten einde toe ; uitgehouden; indien die gemaklyke r> dood  440 Wapenhuis der Geloovigen „ dood zyn leven geen eer Had aange*II „ daan, men zou getwyffelt hebben*! r, of Socrates met alle zyn verhand! „ anders dan eenen bedrieger was. Hy | „ vond, zoo men zegt, de zedeleer „ uit; anderen voor hem hadden'ze irtj „ t werk gcftelt; hy zeide maar't ge*] „ ne zy hadden gedaan ; hy maakte | „ maar leffen van hunne voorbeelden; p Ariftides was rechtvaardig geweeft, | „ eer dat Socrates had gezeit, wat de | „ rechtvaardigheid was. Leonidas was „ voor zvn vaderland geftorven, eer „ dat Socrates leerde, dat het eene „ pligt was zyn vaderland lief te heb„ ben. Sparte was maatig, eer Soera„ tes de maatigheid had geprezen ; „ Griekenland overvloeide van deugd» „ zaame menfehen , eer hy de deugd „ had befchreven. Maar waar had Je„ fus by de zynen die verheve, en r, zuivere zedeleer gehaalt, daar hy r, alleen de leffen en voorbeelden van „ heeft gegeven ? Uit het midden der „ dolfte geeft dry ver y liet zig de ver„ hevenfte wysheid hooren, en de een„ voudigheid der heldaadigfte deug„ den vereerden het vemgtèlykfte vanj „ alle volkeren. De dood van Socra4 r> tes)  of Leerredenen. 44 r tes met zyne vrienden geruftelyk y> fpreekende over de wysbegeerte is « de zagtfte dood, die men kan very> langen. Die van Jefus ftervende in » de tormenten, beledigt, befpot, en» vervloekt van een geheel volk, is « de fchrikkelykfte dood die men kan r, vreezen. Socrates neemende den ver» giftigden drinkbeker zegende den ge» nen, die hem dien alweenende aan» bood. Jefus in't midden van eene r> afgryslyke dood-ftraf bid voor zyne « verwoede beulen. Ja, indien het leW vcn en de dood van Socrates die t» van eenen wyzen zyn , het leven en 9» dood van Jefus zyn die van eenen *> God. Zal men nu zeggen, dat de f hiftorie van 't Evangelie verfiert is ? „ Men verfiert aldus niet; en de daa„ den van Socrates daar nimand aan n twyffelt, zyn wel minder betuigt als n die van Jefus Chriftus. „ Maar welke zyn de gevolgen geweeft van zyne verheve zedeleer en Sodlyke voorbeelden ? De verlichting les verftands, en de ontfteeking van Jen wil. De wereld lag voor zyne komft. ?edompelt in de dikfte duifterniflen, n de harten waaren als ys ten opzigt, .van 1  442 Wapenhuis der Geloovigen van God of den evenmenich, zy waaren ontbloodvan alle liefde. Men aanbad voor God beelden van hout of heen, beeften, ja de duivelen zelfs , en om hunne gunli te verwerven , offerde de vaders hunne kinders aan de zelve op, de moeders gaven hunne dogters tot hoerery over, de edele Dames deden openbaarlyk de ontugtigfte werken (66) doch de leering van Chriftus heeft de wereld zoodaanig gezuivert, dat niet alleen de Chriftenen; maar ook de Joden, Arabiers, en Mahumetaanen den waaren God aanbidden : dus heeft Jefus naar zyne dood gedaan aan de geheele wereld, 't welk nog Socrates , dien het orakel den wyften der menfehen verklaarde, nog Ariftoteles meefter van Alcxander, nog Seneca onderwyzer van Nero , nog alle de philofoophen ten opzigt van een landichap, eenige ftad, of dorp hebben konnen doen. In een woord de kering van 't Evangelie is zoo uitneemende, en zyne voorbeelden zoo verheven, dat1 er (66) Ziet de Leerreden van den afgodendienft : item de 14 en 15 Leerreden van 't tweede boekdeel des W aapenhuis.  of Leerredenen. 443 -dat'er om eenen volmaakten menfch, eenen volmaakten borger, eenen volmaakten Chriftenen te zyn, niet anders noodig is als die te volgen. Wy hebben uit de voorzeggingen der Propheeten, en uit de mirakels van Chriftus nu beweezen de echtheid , en Godlykheid van zyne Zending , ja van hem zelfs. Hy is niet te vergeefs in de wereld gekomen : neen; hy is vleefch geworden om onze natuur te verheften door het aanneemen van de zelve : immers als eenen koning' eene dogter trouwt van leegen rang, gelyk Afluerus de fchoone Efther , als dan word geheel haar maagfchap verheven ende veredelt : dus is de menlchelyke natuur veredelt, als den Zoone Gods onzen broeder is geworden. Hy is ook menfch geworden om ons te heiligen door de afwaflching en vergiffenis onzer zonden, en door de inftortingder heiligmaakende genade. Eindelyk hy is mcnfchgeworden, om ons een voorbeeld te geeven om naar te volgen, gelyk hy zeiver begeert (67) weeft volmaakt (67) Matt. 5. 4.8- F f  444 Wapenhuis der Geloovigen maakt, gelyk mynen hemelfchen Vader volmaakt is. Dit is het voornaamfte, waar toe wy aan Chriftus verpligt zyn, om niet, zoo veel in ons is, geheel zyn leven, lyden ende dood vrugteloos te maaken. Ah myne allerliefste aanhoorders! waar't zaaken men de pligten van onzen H. Chriftenen Godsdienft over al ftiptelyk volbragt, hoe haaft zou men geheele landfchappen , die door de ongetemde vrygeeftery, en ongeloovigheid overheerfcht worden, van traanendalen in lufthoven zien veranderen? Hoe haaft zoude de wereld, die op veele plaatzen niet dan een flagveld van tweedragt, haat en vyandfchap vertoont, eenen aardfchen hemel fchynen? Maar eilaas : wy beleven yzere eeuwen , in welke alle liefde, alle goede trouw, alle redelykheid onder de menfehen zeer verzwakt, om niet te zeggen, bynaar teenemaal verbannen zyn : hier uit alle die bezondere, en algemeine ellenden, die Europa overftroomen, als zoo veele vrugten der vrygeeftery : hier uit den oorlog, den dieren tyd, de ziektens als rechtvaardige ftraften van onze traagheid in den Godsdienft. Laat ons dan uit alle onze kragten  of Leerredenen. aa& ten poogen ons godlyk voorbeeld naar te volgen : laat ons daar toe zonder ophouden, en met een vaft betrouwen verzoeken de hulp van zyne gratie; hy zal die niet weigeren den genen ons aanmoedigt om'ze te verzoeken. Laat ons door de hulp van deeze genadens alle dézedeleflèn van 't H. Evangelie nauwkeuriglyk onderhouden ; want 't was niet enkelyk tot de kloofter- perfoonen dat Chriftus fprak, als hy zeide 68) die zyn kruis niet draagt, en my nieten volgt, kan mynen. leerling niet veezen. Neen; want'er wierden als dan log geene Benedictinen , Auguftynen, ff Francifcaanen gevonden : maar hy prak tot alle zoo tegenwoordige als lanftaande Chriftenen : deeze alleen, ndien zy waare kinderen en leerlingen fan Chriftus willen zyn, moeten hem n de boodvaardigheid , in de armoede Jes geefts , in de liefde tot God cn Jen evenmenfeh, in de oodmoedigleid , zuiverheid, en andere chriftclykc xugden naarvolgen : anderzins zal :p hun paffen het verwyt, het welk Chrif- (68) Luc. 14. f. 27. F f 2  a.a.6 Wapenhuis der Geloovigen «r9 Chriftus aan de Joden deede, als Zj| zig zeiden kinderen van ADranam te» zyn (69; indien gy Kinaeren van storaham 7 vt. doet Abrahams werken ! hy y.fil hun met het zelve recht konnen! vprwvten : indien ev mvne kinders. enï. leerlingen zyt, doet myne werken JL. met welke ik ui neooe voorgegaan*, Willen wv dan mvne allerliefste! ditl verwyt ontgaan, laat ons zonder op-ti; houden de voorbeelden zyner deugden^ totter dood getrouweiyK naavoigen* dus zullen wv eens het geluk hebben met hem in alle eeuwigheid deelgenotl' te zyn van zyne glorie. AMEN. li: lui KÜe ie:; V 1«; C60) loan. 8. fr. 39. Bemerkt, dat alhoewel eenige proteitant-lfe; fche fehrvvers, de welke de bezittingen de* menfchelyke lighaamen door de duivels niet ^ aanvaarden te beftaan, de genen, die dl nbj Evangeliften verhaalen gefchied te zyn , maai ,r aanzien als hypothefen of onderftellingen ,,,-, zeggende , dat die menfehen niet waarlyk var P den duivel bezeten waaren; maar dat het eent 1 ziekte was , de welke in die menfehen d< wonderlvke uitwerkfels voortsbragt, om wei ke men onderftelde, en hun zeide van denj dui-| '1:1:  of Leerredenen. 447 duivel bezeten zyn; eventwelhet uit het H. Schrift of onfeilbaar woord Gods geheel zeker is, en duidelyk blykt, dat het geene enkele pypothefen, maar weezentlyke duivelfche bezittingen zyn geweeft; wantten 1 indien het maar eene enkele hypothefe was , ende eene kveezentlyke ziekte; waarom zoude het Evangelie zoo ftandvaftiglyk hebben onderfcheid gemaakt tuffchen de magt om ziekten te gepezen , en duivels uit te jagen? Immers by Matthaeus aan 't 10. f. 1, leezen wy van den paligmaker aldus : en faamen geroepen hebbende zyne twaalf leerlingen, heeft hun magt •■egeven over de onzuivere geejlen, dat zy tie zouden uitwerpen , en genezen alle zieken en krankheden. En by Marcus aan 't 3. f. 13, Hy heeft hun magt gegeven om ziekens te genezen, en duivels uit te werpen. ra aan 't 16. f. 1.7, en 18. Maar deezetee•enen zullen hun volgen, die gelooven zulm : door mynen naam zullen zy duivelen itwerpen. Met nieuwe tongen zullen zv fpre•en : zy zullen ferpenten wegnemen, en is lat zy iet doodelyk drinken, V zal hun niet '.inderen. Op de zieken zullen zy hunne han'en leggen , en zy zullen wel te pas worden. in by Lucas aan 't 9. f. 1. Hy heeft hun ragt en magt gegeven over alle duivelen, n dat zy ziekten genezen zouden. Item aan 13- P- 31- Ziet, ik werpa de duivelen uit, • ik werke gezondheden uit. Indien die heiningen niet anders als weezentlyke ziektens raaren, was het onnoodig, de magt van dui-  '448 Waapenhuis der Geloovigen velen uit te jaagen te onderfcheiden van de | 1 magt om ziekten te genezen , voornaament- j 1 ]yk daar by MattliEeus 10. fr. 1. de magt word j 1 gegeven om alle ziekten te genezen, en byj 1 Lucas 9 fr. 1 de magt over alle duivelen. j 1 Ten 2 Chriftus noemt die duivels, tegen \ \ welke hy de magt gaf, onzuivere geeften, | 1 en by Lucas aan't 10 fr. 17. als de 70 leer-1 ( lingen met blyfchap aan den Heere zeiden :| Heere, de duivels zyn ons ook onderworpen! \ in uv:en naam, antworde den Heere hun fr. < 20. wilt ul. hier in niet verblyden, dat de ( geejlen u onderworpen zyn. En een weinig 1 te vooren Chriftus eene gelykenis maakende \\ tufTchen den val van Lucifer, en dien van do l duivels, die door zyne leerlingen wierden t uitgeworpen, zegt : ik zag Satanas >üs 1 eenen blixem van den hemel vallen , al of hy t wilde zeggen : wilt niet verwondert zyn. \ myne leerlingen ! dat gyl. in mynen naam de 1 duivels uitjaagt uit de menfehen; want ik heb 2 eertyds Lucifer den voornaamften van hun y met zynen aanhang om zyne hooverdy uit den \ hemel" gefmeten : ziet, dat gyl. door hoover- g dy, om dat zy u onderworpen zyn, ook niet z in den afgro*d valt. Aldus de heiligen flie- 1 ronymus, Ambrofius, Gregorius, Cyprianus, r. Bernardus, bygebragt door h Lapide. Terwyl j Chriftus hier eene gelykenis maakt tufTchen ; de duivels die door de leeringen Chrifti wier- \ den uitgeworpen, en tufTchen den Prins der / duivelen , die uit de hemelen is gefmeten, k «oo moet die gelykenis van Chriftus of wel ;<  of Leerredenen. 449 eene zeer ellendige, flegte, en belachlyke gelykenis zyn, of den Prins der duivels, dieuit den hemel viel, was ook maar eene ziekte, die uitgeworpen wierduit den hemel, of het moeten beide weezentlyke duivels zyn geweeft, van welke niet in hypothefe; maar wezentlyk de eerften uit de bezete menfehen, en de anderen uit den hemel zyn geworpen. Ten 3 indien de bezitting maar eene hypothefe was : wie heeft'er dan gefproken in 1 de gefchiedenis van den bezetenen van't land iGeraza, of den lyder, of zyne ziekte? Niet izyne ziekte, zoo blykt : niet den lyder; 'Want, alswanneer, zoo Lucas aan't 8. f. 28. befebryft den Zaligmaaker den lyder te gemoet kwam, en'er deeze ftem uit hem kwam: : wat heb ik met u te doen, Jefu Zoone des 1 allerhoog/lens , ik bid u, pynigt my niet. Kan dit geroep niet zyn de eige ftem van den lyder; mits Lucas de reden hier van gevende, izegt : want hy (Jefus) gebood den boozen 'gee/i, dat hy van den menfche zoude uitgaan: 'Welk voor den lyder geen pyning , maar een groot weldaad zoude zyn , waarom hy eerder zoude hebben moeten fmeeken. Voorders, :als Jefus vroeg van den duivel, hoe zynen naam was, kreeg hy voor antwoord : mynen \naam is legioen ; want'er waaren veele duiivels in hem gekomen. En zy baden hem, dat ^hy hun niet zoude gebieden in den afgrond '■te gaan.... en zy baden hem, dat hy hun 'wilde toelaat en in de verkens te gaan. Wie is het die hier antwoord, dat zynen naam legioen  4^0 Wapenhuis der Geloovigen gfoenis, om dat zy veele zyn? Niet de ziek* ie : dit is onmogelyk : niet den lyder ; want hy was maar eenen perfoon alleen. Wie was het, die verzogt in de verkens te gaan? Weder niet de ziekte : ook niet den lyder; want dit is was hem onmogelyk. Bovendien hy zegt: indien gyons hier uitwerpt : doch den lyder kan uit zyn zeiven niet geworpen worden : 't waaren dan de duivels die hem dus antwordeden , en verzogten. En hoe zoude het doch mogelyk zyn geweeft, dat eenen zoo vreeden menfch, die geen gebruik van zyn verftand had , dieniet gekleed ging, die in geen huis; maar in de graven buiten ftad woonde , ketenen en boeien verbrak, en in de Woeftyne gedreven wierd , Jefus voor den Zoon des allerhoogften Gods zoude erkent hebben ? Ten 4 indien'er in dien menfch geene duivels , maar alleenelyk ziektens waaren, zoomoed hy of wel met een geheel legioen ziektens (dat is 6666) zyn gekwek geweeft; want volgens den H. Ambrofius zouden'erin dien menfch zoo veele duivels zyn geweeft. Of ten minften'er moeften in hem veele ziektens zyn; mits Lucas zegt, dat'er veele duvelen in hem waaren gekomen. Maar indien 't den man zeiver was die fprak, zeggende Matt. 8. t. 31. indien gy ons hi^r uitwerpt, zoo zend ons in de kud der verkens. In wiens naam fprak hy dan ? Niet in zynen eigen naam, Zoo reets bewezen is : niet in den naam der ziekte ; want dit is oneerymt, niet in den naam der duivels, die hy meinde in zig te. zyn  of leerredenen. $t;t zyn; want hy liever zoude hebben gehad» dat zy in den afgrond gingen , alwaar zy rnoeften biyven , dan in de verkens, van waar zy weder gemaklyk in hem konden komen : 't waaren dan de duivels zeiver, die fpraaken door zynen mond. Ten 5 Lucas zegt : en hy heeft het htm toegelaaten : aldus zyn de duivels utt den menfch gegaan, en zyn in de verkens gegaan , en met gedruifch ts de kudde van boven nederwaarts geloopen tn 't flaande water , en is verzmagt. Indien dien menfch vaa geene duivels maar van ziektens is verloft geworden , zoo zyn dan zyne menigvuldige ziektens in de verkens gegaan. Wat ongerymtheden ? Eindelyk wat eene ziekte hadde die dogter van Philippen , van de welke ia de werken der Apoftelen aan 't 16 hoofdftuk, vers 16 gezeit word, dat zy eenen waar-zeggenden geeft binnen had, welke dogter aan haare Heeren groote winft bybragt met waarzeggen , en van welken Paulus haar heeft verloft zeggende tot den geeft : ik bevele u in den naam van jefus Chriflus uit haar te vertrekken. Waarlyk eene wondere ziekte, die haar de geheime dingen dede kennen, die aan de gezondfte verftanden onbekent waaren ? Maar neen : 't was den duivel , die in haar was; die de dingen , de welke aan de menfehen geheim, maar aan hem reeds bekent waaren , te kennen gaf, en die dus fomtyds de waarheid onder de ieugens e,n valfcheid mengelde, Uit dit alles blykt,  45* Wapenhuis der Geloovigen blykt, dat het waare bezittingen van den duivel zyn geweeft, daar het H. Evangelie van fchryft, en dat, alhoewel de zelve nu zeldzaamer zyn , wanneer de magt des duivels door Chrifti verdienften en zegenpraal zeer is beftrikt, nogtans de zelve zeker mogelyk zyn, ja nog heden zomtyds plaats grypen. Ztet den brief van M. de la Court MiJJionaris Apofloliek te Cochinchine, aan M. Winflow hoog-leeraar in de geneefkonft te Parys, van de Academie der weetenfchappen. &c. VIERTHIENDE LEER. REDEN Bewyzende de echtheid, en godlykheid des Chriftenen Godsdienft. ■ «fc H m* m Per fidem vicerunt regna, operatifunt juftitiam adepti funt repromifliones. Zy hebben door 't geloof de koningryken overwonnen , ^y hebben de rcchtvaardigheid geoeffent, zy hebben de beloften bekomen. Hebr. II. f. 33. Ls Gods voorzienigheid eenige ongemeine, ende wondcrlyke zaak wilt Uitwerken, gebruikt zy hier toe niet alleenlyk ongemeine en wonderbaare raid*  of "Leerredenen. 4^5 middels; maar menigmaal ftelt zy'er dusdaanige te werk, die alle menfchelyke voorzorg tegen Gods belluiten aankantende vrugteloos maaken; ja die volgens de wysheid deezer wereld tegenftrydig zyn aan 't oogwit, 't welk zy zoekt te bereiken. Dus als de broeders van Jofeph deezen tot eene flaef verkogten om de voorzegging van zynen droom te verydelen, heeft Gods voorzienigheid die verkooping doen dienen om de zelve voorzegging te voltrekken. Pharao Konin g van ^Egypten beval alle de nieuw gebore jongskens der Ifraëliten in de Niel te werpen , om te beletten, dat zy niet te menigvuldig zouden worden , en hem bevogten, en overwonnen hebbende niet zouden henen trekken (a) en ziet: Moyfes word in de Niel geftelt in een bieze korfje; de dogter van Pharao neemt hem'er uit, doet hem in 't hof des konings dragen : dus wierd hy in zyn eige hof opgevoed , die eens zoude uitwerken 't gene, waar voor hy vreefde, en waarom hy een zoo vreed bevel O) Exodi 1. t% 10.  454 Wapenhuis der Geloovigen vel had afgekondigt. Op dufdaanige wys God willende de Chriftene Kerk bouwen op de puinhoopen der afgodiftery ; heeft'er zoodaanige middels toegebruikt, dat de wyzen deczer wereld die als uitvindfels van eene volftrekte dwaasheid zouden hebben afgeweezcn .maar d'eeuwige wysheid, die de gewaande wyzen, en magtigen deezer wereld wilde befchaamen door de genen van hun voor dwaazen en magteloozen wierden befchouwt, heeft de zefvekragtiglyk en wondcrlyk tot zyn einde doen dienen , toonende aldus oogblykelyk , dat de opregting van de Chriftene Kerk niet de vrugt van eene menfehelyke uitvinding; maar het werk van eene godlyke kragt was, 't welk wy ul. in deeze Leerrede zullen tragten te bewyzen. T' is zeker, dat'er niets zoo zeer bekwaam is imand af keerig te maken van eenige onderneeming als de overweeging van haare moeielykheid , of de zwaarheid van de zaak : immers het gebrek van de noodige werktuigen en bekwaame middels; de menigvuldige beletfels, die d'onderneeming noodzaakelyk fchynen te zullen doen mifluk- keni  of "Leerredenen. a^ ken ; daar by zyne eige zwakheid, dit alles zoude imand van zyn oogwit doen afzien, en de onderneeming laaten vaaren. Dit alles nogtans hebben d'Apoftels uitroeiers van den afgodendienft en verkondigers van den Chriftenen Godsdienft ontmoet. Deezen in plaats des heidendoms geheel de wereld door te planten , was eene allerzwaarfte zaak, en allermoeielykfte onderneeming : immers zy moeften niet alleen het verftand der menfehen gevangen neemen om te gelooven allerverhevenfte geheimen , ja zaaken allermoeielykft om te gelooven : zy moeften niet alleen hunnen hartnekkigen wil boogen onder een zwaar jok, haar eene allerftrengfte zedeleer doen aanvaarden, en allerlaftigfte pligten doen volbrengen ;. maar zy moeften ook aan geheel de wereld den oorlog aanzeggen, en de zelve in weerwil van allen haaren vervaarlyken tegenftand overweldigen; zy moeften (wie zou het gelooft hebben ? ) het luifterlyk vaandel des geloof in de hoofdftad van geheel de wereld invoeren, en planten op het top van het pragtig Roomfch Capitolie : zy hebben 't ondernomen , zv hebben '£ begonft, zy hebben 't volbragt.  456 Wapenhuis der Geloovigen My dunkt : ik zien d'Apoftels naar de hemelvaart van hunnen Godlyken meefter met de ftók in de hand uit Jèrufalem vertrekken : ik wil hun eens ondervraagen wegens het oogwit van hunne reize. Met ul. oorlof Ifraëlletfche mannen ! waar trekt gyl. henen ? Welk is het oogwit van ul. reis f My dunkt, ik hoor Petrus in den naam van alle antwoorden : wy gaan geheel de wereld door eenen nieuwen Godsdienft planten in de plaats van den ouden. Wat ? eenen nieuwen Godsdienft planten in plaats van den ouden ? Maar weet gyl. niet, dat dit eene allerzwaarfte taak , en allermoelelykfte onderneeming is ? Ja, wy weeten dit wel, nogtans wy zullen'ze ten uitvoer brengen. Gyl. zult ten minflen den Roomfchen Godsdienft fpaaren, die de keizers belyden en oeffenen. Deezen zal den eerften zyn , die wy zullen aanranden. Hoe ? zKyt gyl. dan berooft van verftand .? z^ulke eene onderneeming Is immers boven 't vermogen van den men fch. Hebt gyl. mifjchien over al benden volks tot ul. dienft, die verzaamelt zynde een vervaarlyk leger zjillen uitmaaken ? zult gyl. over al by elkander blyven om den eenen  of Leerredenen. ac? eenen den anderen te onderfteunen gelyk de vroomfie krygshelden , hoe talryk ryy ook mogten 7kyn, plegen te doen, om den vyand des te verzèrkerder aan te randen ende te overrompelen f Neen , mynen vriend, wy zyn weinig in getal : wy zyn maar twaalf voornaame mannen Apoftels geheeten : behalven ons zyn 'er nog 72 leerlingen , die onzen meefter heeft gelaft zyn heilig geloof te verkondigen : voorders hebben wy geene benden volks, om zig by ons te vervoegen ; wy twaalve zullen zelfs d'een by d'ander niet blyven, wy moeten ons van elkander fcheiden, en ons in de • voornaamfte ryken en provinciën des werelds verfpreiden, daar ons Gods g;eeft zal toe dryven. Ik zal in 't Joodfcheland, in Pontus , Gallatien , Cappadocien, Aficn, Bythinien, en Roomen het Evangelie prediken. Paulus zal van Jerufalcm af tot Slavonien, ' en Dalmatien , en omliggende landen •toe, gelyk ook in Italien, Vrankryk ien Spagnien het geloof in Chriftus ver1 kondigen. Mynen broeder Andreas zal iScythien, Thracien, Cappadocien, Gallatien, Bythinien, en andere landfchap[pen doorwandelen. Jacobus de meerde-  4^8 Wapenhuis der Geloovigen dere zal te Jerulalem , Samarien, en Spagnien , en Joannes in 't Joodjche land, in Aften, en Phrygien prediken Thomas zal de Indien tot het gelooi brengen. Jacobus de mindere zal te Jerulalem als bifchop Chrifti kudde benieren. Philippus zal in *t opperfte deel van Aiien, 'en in Scythien Gods woord zaeien- Bartholomsus zal T.yeaonieofin Armenien verlichten. Mattlr us zal den ftandaart des Geloofs in rCtliiopliien planten. Simon zal in -vptenen Periicn, cn Judas ThadC us in Mefopotamien en Perhen prediken. Mattkias zal van m 't Joodfche land tot.IMücpicn toe,en Barnabaste Antiochien en Cyprus het G eloof van onzen Godlyken meefter verkondigen.: wy zuller, buiten 't Joodfche land lelden twee Apoftels te famen in eene «laats (als men Paulus en Barnabas uitneemt) predikende gevonden worden : nogtans hoe weinig in getal wy ook zyn, hoe ver afgefcheiden van elkander , wy betrouwen naar de beloicrebeel de wereld onder zyn gebied te zullen brengen. u,hhp.n moeelvk eenisen der magtig- fie vorften des werelds famengefpannen,  'of Leerredenen. ^gg Ohi ider van ul. een opperveldheer te maken van een leger van honden duizend mannen , om met deeze het geheel aardrjk onder ul. gebied te brengen ? Het tegendeel is juift waar : de" heidêheri zullen geheele legers te famen brengen om zig tegen te ftellen aan onze onderneeming, en onze aanhangers van het aardryk uit te roeien. Maar hoe zouden wy doch een leger konnen bellieren, die in de vifchvangft zyn opge- tuuu, wy uie nuoit in ae wapennandel zyn onderwezen geweeft, ja die mogelyk nooit een zwaard hebben aan de zyde gehad, uitgenomen twee van ons een weinig tyds te vooren ? Maar myne vrienden , zyt gyl. dan van {oo grooten naam en gezag, dat hierom alles vóór ul. zKal moeten buigen? Wy zyn Joden die over al, maar voornamentlyk by de Romynen in groote misagting zyn : nogtans wy zullen te Robmen en elders in plaats van den grooten. afgod Jupitcr als God doen aanbidden eenen menlcli van onsgeilagt, die, door zyn eige tolk tufTchen twee moordenaars bil 't kruis is gehangen: maar door teyne eige kragt van de dood is verrezen. p Jtout bejtaan ! 6 ongehoorde zddk .' G g * l0lld  4<5o Wapenhuis der Geloovigen zoud gyl. het tnagtig Roomen willen I dwingen hunnen oppergod, die zyy zoo I veele eeuwen hebben gedient, te verfiooten, om een vremdellng ie aanvaarden tot nu toe aan hun onbekent ? Eenen vremdellng die gyl. zilver bekent eene fchandlge dood te zyyn gefiorven : eenen vremdellng, die ul. opperprlefters, en overften des volks als eenen mlfdaadlgen hebben gefiraft! eerder zoud gyl. de jierren met de hand aanraaken, eerder de zon uit haare plaats vervoeren, dan xulke onderneeming ten uitvoer brengen. Weeft niet verwondert mynen vriend! 't zyn groote dingen, die wy gaan onderneemen; maar de magt is nog grooter van den genen, die onze onderneeining zal begunftigen. Hoe zwak wy ook zyn, de fterkte van boven zal ons onderfteunen, en het heidendom zal voor ons bezwyken. Zyt gyl. dan van een ander natuur als andere menfehen z^yn ? Zyt gyl. van yzer of ftaal, die alles temmen f Zyt gyl. fteenrotfen, daar de hellebaarden en zwaarden niets op vermogen ? Hebt gyl. de fterkte van Hercules of Samfon ? Zult gyl. bllxems in plaats van pylen uitfehieten, gelyk de engels in 't leger van  of Leerredenen. a6i van Judas Machabctus (ie) ryult gyL miffchien door 't enkel aanfchouwen van uwe perfoonen gelyk door V hoofd van Medufa uwe vyanden doen verfteenen P Wiltgy onze kloekmoedigheid kennen, en weeten, of wy menfehen van een ander natuur zyn? Wy hebben alle in weerwil van de belofte aan onzen meefter gedaan van liever te fterven als -in hem verergert te worden, hem verlaaten : ik zeiver die den kloekften van allen was, die my in den eerften ivc'r had verftout het zwaard te trekken, fchuddede, cn beefde , als eene dienftmaagd my naar mynen meefter vroeg'; ja ik heb tot drymaal toe, zelfs niet eed geloochent, dat ik hem kende. fteunï gyl. dan op de 1 begaaftheden des werfiands? Hebt gyl. dè wysheid van Salomon, of die van Plato en Socrates ? • ZJt gjl begaaft met de geleertheid van .Arïjiotehs , of met de welfprekentheid van uemojthenes, en Cicero ? Hebt gjï. zoo groote fuhüelheid des verftands \ en bekoorlykheid der tong, dal gy A the tien en Roomen r^ult konnen beguichcltn , gc- (g (O 2 Macch. 10. p: G g %  462 Wapenhuis der Geloovigen Ijk eertjds Orphceus den zoon van Apol* \ lo naar'tverhaal der Poëten door de z^pe* tigheidvan zjrne liere Pluto, Proferpi- I na, en alle de helfche Goden het hart heeft geraakt'. Neen mynen vriend! myne fpraak, en myne predikatie is niet in beweeglyke woorden der menfchelyke wyshied; maar in 't vertoonen des geehs, en kragts, op dat ons geloove niet zy in der menfehen wysheid ; maar in de kragt Gods; (F) want -wy zyn alle ongeleert, en zonder wetenfehap. Wel hoe is 't mogelyk \onder geleertheid, ronder welfpreekentheid, ronder Jcrjgsvolk, zonder w aap enen, zander ge%ag , eenen over veele eeuwen gevejiigden Godsdienft te doen onder de voeten treden om eenen nieuwen te doen aam vaarden f Hebtgjl. mijfchien verborge fchatten P Bezit gjl de konft om koperin goud, of tin in zjlver, of knftal in diamant te veranderen , om dus door magt vangeld u alles te doen onderdaanig z^jn ? Neen : wy zyn arme vifehers, enAmtagts-luiden van geringe af komft; wy 0 be- i&) 1 Cor, a. f. 4, S.  of Leerredenen. 463 j bezitten nog geld, nog goed ; wy hebI ben'er aan verloochent, en tot de beI geerte toe van de zelve afgeftaan ter i liefde van onzen meefter, die heer van 1 hemel en aarde zynde, zig om onze zaligheid heeft arm gemaakt in deze wereld : wy houden ons wel ryk met deze gewillige armoede : dus naar 't bevel van onzen meefter (V) dragen wy over den weg behalven eene roede niets by ons, nog maale, nog brood, nog geld in onze beurs, ons wel betrouwende, dat ons het noodige niet zal ontbreeken. Is het dan niet eenen overdaad van uitzinnigheid zjg in te beelden zonder eenige menfcheljke hulpmiddelen geheel de wereld het onderfie boven te keeren? \Voortje t gyl. dan niet dat geheel de wereld rfg aan ul. onderneeming zKal tegen feilen? de joodfche en heidenfche priefters \zjende de eene hunne fynagoge , en d'andere hunnen afgodendienji in gevaar, gullen ul. tegenfpreeken : zyy zfillen ul. •uitmaken voor afvalligen van God, en Xynen dienft; voor menfehen , die den Gods- (O Marei f5. jf. 8.  a6\ Wapenhuis der Geloovigen Godsdienft willen te niet doen; voor ■yyanden van t genootjcnap aer menfehen , die door hunnen wederftand aan de goden de zelve tot gramfchap en wraak tegen de wereld verwekken. Komen'er aan 't volk plaagen over , men z^al op ul., en uwe aanhangers de Chriftenen de fchuld leggen. De keizers van Roomen, de ko-> ningen, de landvoogden zullen de handen aan ul. /laan, zy zullen ul. als opr roermakers in den kerker ftellen , zKy zullen ul. menigerlei pynen aandoen, en eindelyk eene fchandige dood doen onderftaan. Hoe zult gyl. alleen , ponder magt, en voorfpraak ul. konnen verdedigen P Hoe zyult gy de dood konnen ontvlieden P Ziet dan in tyds af van ul. voorneemen : verkwifi niet zvoo ligtvaardiglyk de levenftyd, die ul. nog overig is. Mynen vriend, wy weeten wel, dat wy overal veel tegenftand zullen ontmoeten : wy weeten wel, en onzen meefter heeft het ons voorzcit, dat wy als fchapen gaan in 't midden der wolven, ja dat wy gevangen, gebocit, gekerkert, gegeeffelt, gepynigt, en gedood zullen worden (d) maar'er is ons 00 Matt. \o.it. 16. 17. Lucas at. f - 16. 17.  of Leerredenen. 465 ons niets aan gelegen : dat de geheele? wereld tegen ons opftaa : dat de keizers ons dreigen : dat de landsvoogden op ons de handen flaan : dat de magiftraaten ons verwyzen : dat de beulen de zwaarden trekken, de lancien fcherpen, de wilde dieren loflaaten, houtmyten ontfteeken : dat men ons fteeke, kappe, verplettere, verbrande: wy zullen onbefchroomt blyven. Den i genen , die (e) ons gezeit heeft: wik die niet vree?en, die het lighaam dooden ; > maar de zjel niet konnen dooden, zal ions verfterken : dus zullen wy in weer'wil van allen tegenftand onzen loop 'volbrengen, en den oorlog aan 'theiidendom aandoen. Maar 6 Apoftels .' zegt my doch eens : 1 indien gyl. voor geene kerkers of pyn{banken te vreezeen had, hoe z^ult gyl. de \pennen der geleerden konnen weder/taan ? iDe wyfte philofoophen en welfpreekenfte redenvoerders z^ullen ul. leering te•genfpreeken : zKy zullen'ze als enkele ifygeloovigheid, en dwaasheid uitmaaiken : zy z^ullen'er geheele boeken tegen uit- (0 Matt. 10. f. 28.  4Ó6 Wapenhuis der Geloovigen uitgeven. Wat zult gyl. ongeletterden ^ die nouwelyks kont leeren of fchryven ^ hun antwoorden ? Houd dan op zoo onhedagt te z^yn van eene nieuwe z^edelyke -wereld te willen ftigten. Mynen vriend! qnzen meefter heeft ons gewaarfchouwt, dat wy niet zouden bekommert zyn, wat wy moeten fpreeken, als wy voor de ftad - houders en koningen gebragt worden; want hy heeft (f) gezeit: « « zal ul, die uur gegeven worden, wat « gy fpreeken zult; want gyl. zyt het y, niet de genen, die daar fpreekt; r> maar 't is den geeft uws Vaders, y> die in ul. fpreekt. (g) Ik zal ul. eenen ss mond, en wysheid geeven, aan welke r> alle uwe tegenftreevers niet zullen » konnen wederftaan. « Wy vree zen dus zoo min de pennen der philofoophen als de zwaarden der beulen. Laat gyl, miffchien uwe gedagten op lifiigheid vallen P Zyt gyl. van zin eenen Godsdienft voor te houden, die van ider z yrien zjnaak is P Maar wat zoude dit voor eenen Godsdienft weezeen. Den afgodendienft laat alles toe *i gene de Cf) Matt. io. f. I9r GS') Matt. io- fx 20.  of Leerredenen. 467 Je zinnen ftreelt : hy begunftigt de ah lerfterkfte driften t 7Kal dan ul. leering geheel nieuw en ongehoort rKyn P Zal dien Godsdienft met de hegeerlykheden nog meer over een komen als den ouden P In tegendeel, alhoewel de leering en Godsdienft, die wy gaan verkondigen, nieuw zyn, nogtans niets is'er zoo zeer tegenftrydig aan de begeerlykheid der menfehen als deeze. Nogtans in weerwil der heidenfche priefters, in weerwil der keizers en magiftraaten in weerwil der geleerde, en der tegenftreeving aller driften, willen en zullen wy den nieuwen Godsdienft planten op de puinhoopen van het heidendom. Zegt my eens, waar in befiaat den Godsdienft, die gyl. aan de wereld gaat verkondigen"? Dien Godsdienft beftaat hier in, dat men zyn verftand aan God moet onderwerpen, met te gelooven eenige geheimen, die hy geopenbaart heeft, en zynen wil met te volbrengen verfcheide pligten, die God aan den menfch heeft opgeleit. Naar deezen Godsdienft zullen wy de heidenen doen gelooven, dat'er niet veele goden, maar alleenelyk eenen waaren God is; dat vervolgens hunnen Jupiter, Mercurius,  468 Waapenhuls der Geloovigen Apollo , Venus, Diana &c. geene góden maar magtelooze fchepfels zyn, welkers priefters bedriegers, offerhanden heiligfchenderyen, en Godfpraaken een duivels bedrog zyn : wy zullen hun de afgodebeelden doen in hukken breeken, de autaaren omverwerpen , en de tempels vernielen, zonder zelfs de beroemde en pragtige tempels van Diana te Ephefen , en van Apollo te Delphis te fpaaren. Wy zullen hun doen gelooven, dat dien God alhoewel een in weezen, nogtans drj'voudig in perfoonen is te weeten God den Vader , God den Zoon , en God den H. Geeft, dat God den Zoon alhoewel eeuwig en onftervelyk, nogtans uit liefde tot den menfch in den tyd eenen ftervelyken menfch is geworden, om hem van de flaaverny des duivels te verloffen; dat hy naar de grouwclykfte verfmaadbeden en tormenten de fchandisfte dood des kruis beeft onderhaan. Dat hy zig zeiven van de dood heeft verwekt; dat hy in den hemel in de hoogfte glorie verheven zynde van duizende hemeifche geeften word aanbeden , en dat hy eens alle menfehen tot het leven zal doen verryzen; dat de been-  of Leerredenen. 469 deren van zoo menige duizende millioene menfehen als'er van 't begin des werelds tot het einde toe zullen zyn geweeft, alhoewel onder elkander zoo zeer vermengt, en meeftendeels verrot, verteert, of tot afchen verbrand wederom zullen te voorfchyn komen, en zig ider tot hun eige gevrigt van hun eige lighaam zonder dooling of verwarring zullen begeeven, met hun eige vleefch overtrokken en lighaam met eige ziel zal bezielt, en levendig worden; dat dan igelyk ten oordeel zal verfchynen, om volgens zyn gedrag eeuwigen loon of ftralfe te ontfangen, en dufdaanige meer andere geheimen. Al is dat wy wel weeten, dat de heidenen zonder knaaging van gewis hun leven overbrengen in maaltyden , in wulpsheden, in ontugtigecomedien , en allerlei zinnelyke vermaaken : fchoon ons bekent is, dat zy nievers zoo zeer op peizen als om zig ryk te maken, en zig boven anderen te verheffen, zig te wreeken over hunne vyanden, een gemaklyk leven te lyden, nogtans wy zullen hun de verfterving, de liefde der vyanden, de oeffening van oodmoedigheid, zuiverheid, verduldigheid, maati»-  470 Wapenhuis der Geloovigen tigheid, rechtvaardigheid aanprediken; wy zullen hunkeren, dat'ze gelukkig zyn , die arm van geeft zyn, en die goed doen aan de genen, die hun kwaad willen, ja gelukkig-, die om de rechtvaardigheid vervolging lyden; wy zullen hun leeren, dat zy God boven al, en hunnen naaften gelyk hun zeiven moeten beminnen, dat'ze aan alle ongeregelde luften des vleefch eene eeuwige welwaart moeten zeggen, ja zelfs aan eene enkele begeerte tot de zelve niet mogen toeftemmen, dat'ze geen onrechtvaardig goed mogen begecren, dat'ze de eerzugt moeten dempen, en de ongeregelde gramfchap bedwingen; dat zy alle doodzonden hoe menigvuldig, hoe leelyk en hoe geheim die ook mogten weezen, al was koning of keizer , aan den bigtvader moet te kenden geven in de bicht, zyne berifping oodmoediglyk onderdaan, en zyne vermaaning neffens de opgeleide voldoening nauwkeuriglyk volbrengen; wy zullen hun leeren, dat zy deeze, en alle andere pligten des Chriftendoms ter liefde van den gekruiften Chriftus moeten volbrengen; in een woord, dat zy liever vader en moeder, vrouw  of Leerredenen. 47 i fcn kinderen, vrienden en maagfchap ; geld en goed, bedieningen en waardigheden, hun vaderland, ja hun eige leven moeten verlaaten en verliezen, als God in eenig punt hoe genaamt doodelyk te vergrammen. Is du het kon begrjp van den Gods* dienft, die gyl. gaat verkondigen f 6 onnoozele menfehen ! weef verreken dat ul. poogingen zullen vrugteloos zyn : nimand zyal dien Godsdienft willen aenneemen : gyl. zult geen eenig huysgezin, ja geenen enkelen perfoon zyulke ongehoorde dingen konnen wysmaaken, of een zpo zwaar jok opleggen ,• want wie Z al de eeren willen vlieden , de rykdommen willen ve/\aaken, de welluften verloochenen ? Word'er hier of daar imand dufdaanig gevonden , zy gullen z_ig wel wagten. Dien Godsdienft uitwendig te laaten blyken : want de magiftraaten zullen tegen den zalven wetten uitgeven, zy gullen op firaf van goederen , van vryheid ; en van leven verbieden den zeiven te volgen. Wie zkal zag dan willen in gevaar fiellen, van zyn ampt, geld en goed, kofiwinning, en leven berooft te te worden , om eenen laftigen Godsdienft tegenftrydig aan eenen gemaklyken, die van  472 Wapenhuis der Geloovigen van ouds in't land is gepleegt geweeft, te aanvaarden ? Wie zKal om eene nieuwe leering in den haat en vyandfchap van \yne ouders , van man of vrouw, J?r.ocders en zifters, bloedverwanten en medeborgers , ja van de geheele wereld willen vervallen f Wie zal zjg om de \elve de allerwreedfie tormenten en dood laaten aandoen f Uwe onderneeming is danydel, vrugteloos en onmogelyk. ■ - Wy in tegendeel zyn -verzekert van eenen goeden uitval. Nauwelyks zullen'er 3 eeuwen Zyn voorbygeloopen, 'of de kerken der afgoden zullen over al omver liggen, en er zullen nieuwe gebouwt zyn voor den gekruiflen God, die wy verkondigen : ja zyn kruis 't werktuig van die fchandige dood die hy voor ons heeft onderhaan, dit kruis, 't welk heden aan de Joden tot ver•ergernis dient, en eene dwaasheid is voor de Heidenen , zal tot cicraad dienen aan de kroonen van keizers en koningen ; 't zal zegenpraalen van 't een eind des werelds tot het ander; 't zal dringen tot in 't paleis van Nero ; 't zal klimmen op de zuil van Trajanus ; 't zal zig verheffen boven 't Roomfch Capkolium : het trotieh Roomen, de mecf-  of Leerredenen. 473 meefterfle des aardbodems, 't welk , zoo Daniël f»voorzcit heeft, als een hard yzer de koningryken van Babylonien , van Meden en Perfien , en van Griekenland heeft gctemt, en ten ondergebragt; is te zwak , om Gods ontwerp , 't welk wy gaan uitvoeren, te verydelen : eenen heen zonder menfehen handen van den berg des hemels afgekapt zal het R.oomfch ryk wegens zynen Godsdienft verbryzelen s deezen myftieken fteen van den Chriftenen Godsdienft alhoewel klein in zyn begin zal eenen grooten berg worden die de geheele wereld zal vervullen. Vermits gyl. van voornemen niet wilt veranderen 1 gaat dan, myne vrienden / maar ik hebbe met ul. eenvoudigheid medelyden : want gyl. zult u ruiven met uwen Godsdienft aan geheel de wereld belachlyk maaken ,• [00 gyl. niet als godloo7xen geftraft word, gyl. ruit ul. ten minften als uitzjnnigen, en dwaaren doen opjluiten ,- want hoe kan ?Koo eene onderneeming imand van gerand verftand tn den zin komen P Wy zyn niet beter als C^) Dan. 2. f. 31, &c.  474 Wapenhuis der Geloovigen als onzen meefter t deezen is voor on^ ze zaligheid geftorven , wy willen ook voor zyne glorie geerne fterven : doch wy zullen eerts te Roomen, te Athenen, te Corintheii, en voorders door geheel de wereld zyne leering verkondigen : en gelyk onzen meefter nog levende op deeze aarde tot zig heeft getrokken Nicodemus eenen der voornaamfte Leeraars der Synanoge , en prince der Joden : Jofeph van Arimatheen eenen edelman , Zaehams den prince der Publicaaneri, ëeneh prins te Capharnaum ;. Jaïrus prins der Synagoge , en naar de verwekking van Lazarus veele voornaamften (i) en gelyk'er reeds in Judeên eene groote fchaar' der priejlers aan't Geloof onderdaanig is < k) dus zullen'er onder de Heidenen over al eene groote menigte van allen rang het Geloof omhelzen. ,. Hoort hier, myne allerlieffte aanhoorders ! hoort hier de ftem der wereldfche wysheid en voorzienigheid in den eenen , en die van Gods geeft, die alles vermag in de anderen : de wereld 4 (O Joan. ia. f. 42. C*) Aft. 6. f. 1,  of Leerredenen, a y g reld, die den uitval van de apoftolieke onderneemingen afmeetede van de kragten der natuur , moeft hunne poögingen als ydel en vrugteloos aanzien ; doch de Apoftels , die door Gods geeft wierden gedreven, waaren verzekert van zynen byftand , en van eenen goeden uitval. Zy hebben inderdaad aan 't geloof van dievremde geheimen het menfchelyk verftand, en aan 't jok des Evangeliums den tegenftreevenden wil onderworpen. Maar wie zyn die , de genen zy den Chriftenen Godsdienft hebben doen omhelzen ? Zyn het eenige eenvoudige landslieden, welkers kennis zig niet verder als de ploeg èf hun vee uitftrekt ? Is het een ongefeett volk, welk nievers kennis heeft als van 't genen hun ambagt raakt ? Zyn hêt onnoozele kinderen, of lichtgeloovigc vrouwperfoonen, aan welke men allerlei beuzelryen kan wys maaken? Neen : t' is niet alleen't gemein volk ; maar de philofoophen, cn wyzen deezer wereld, die vol zynde van goed geVoelen van hunne eige wectenfehap, geene agting hebben als voor welfprekende redenvoeringen , en geleerde fpreiu ken : aan deeze hebben de Apoftels H h door  47 6 Wapenhuis der Geloovigen door eenvoudige en ongeleerde leerre- deneti geheimen doen gelooven, die J zy met allen hun verftand niet konden 3 i bevatten. 'T zyn ftaatkundigen , die zy 1L de oogen doen fluiten voor alle men- f L fchelyke overweegingen, om den nieu- ; i wen Godsdienft aan te neemen, die Ij den menich zig zeiven doet verlooche- 1 nen en afgaan, om Chriftus aan te han- 1 gen. 'T is aan de koningen, die wel op ( andere zaaken peizen als op de yeran- t dering van Godsdienft ; aan koningen, e die niet peifden als op de vermaaken \ der zinnen, en die hun meefte werk 0 maakten van 't vermeerderen hunner \ ftaaten, aan deeze doen zy gelooven, i dat den koning der koningen de ge- d daante van eene Haaf heeft aangeno- d men , en zy doen hun allen hoogmoed \ afleggen, en zig vernederen voor de \ voeten van dien God, die tuflchen twee i moordenaars aan't kruis is geftorven. ; Maar door wat middels hebben zy j, een zoo groot werk voltrokken ? Zy , o hebben tot bevefting van hunne leering wonderheden gedaan, die niemand en L konde naadoen, gelyk den Evangelift Marcus (/) ons befchryft; want thien ( /) Marei i<5. 20.  óf"Leerredenen. dagen naar Chrifti hemelvaart van den H. Geeft vervult zynde hebben zy Chrifti verryfenis openbaarlyk verkondigt in allerlei taaien die zy noit te voren hadden geleert f» zy, die hun; tien meefter in zyn leven hadden verlaaten , fpreeken nu recht uit voor geheel het volk, en verdedigen zyne Godheid in't gezigt van den grooten raad Ider Joden zonder hun te vreezen. Petrus geneeft in den naam van Jefus teenen, die kreupel geboren was, door Iwelk mirakel er vyf-duizend menfehen |op zyne predikatie tot het geloof begeert wierden (n) op zyn woord zyn [Ananias en Sapphira met een haaftige [dood geftraft om eene leugen teo-en [den H. Geeft (o) te Lydda geneeftlry Eneas eenen agtjaarigen gichtigen (p) te Joppe verwekt hy Tabitha van de dood (q) hy verwekt ook Dorcas(>) pan Herodes in den kerker geftelt zynHe, word'er door eenen engel uit verloft (s) ja door zyne enkele fchaduwe geneeft OO Aft. 2, w. 6. CO Ad. 3.^.6. 7. 84 co Aa. 5. c/o Aa. 9. t. 32. &c.' j C?) Aa. 9. f, 40. CO Aa- 9- t< 4r. CO Aa- 12, H h 2 -  47$ Wapenhuis der Geloovigen 1 geneeft hy veele zieken. (O Den H. || Stcphanus deede ook groote wonder- II heden onder't volk («) den H. Phi- | lippus eenen der eerfte diakenen doet I te Samarien zoo groote mirakels, dat I -Simon den tooveraar merkende het | groot verfchil. tuflehen de zelve, en 1 zyne beguichelingen , het geloof aannam O) Paulus wierd door mirakel bekeert, hy floeg Barjefus den toovcveraar met blindheid O) hy geneeft te Lyftren eenen lammen (x) te Troa•den verwekt hy Eutych.es van de dood ■(j) en zoo voorts/ De mirakels der Apoftels en Difcipels van Chriftus ■wierden op fommige plaatzcn toegefchreven aan den duivel; doch zy maakten hunne lafteraars befchaamt, en wederleiden'ze door hun gedrag : zy waaren oodmoedig voor de wereld , zv verdroegen verdukliglyk alle de ongdyken en verfmaadheden die men hun aandede ; zy deden wel aan die hun kwaad deden; zy baden voor hunne (O Aa. 5. t- i5- O) Aa. 6. CO Aa. 8. 00 Aa. 13. t* 11. co Aa. 14. jf- 9- C>o Aa. ao, t. \oi  of Leerredenen. 470 ne vyanden 3 zy veragteden hun eige Voordeel 5 zy verfmaadeden de rykdommen , de welluften, de gemakken ; Zy leefden in eene geduurige armoede en verfterving; zy eindigden een pynelyk leven door eene fphandige dood; want zy wiften wel, dat zy tot een beter leven zouden verryzen : zy waar ren indagtig de woorden, die hunnen meefter tot hun fprak (VJ dat uw hart met ontftelt worde , nogte vreeze : gelooft gy in God, gelooft ook in my. In myns Vaders huis ryn veele woon'ingen. JVzs het anders, ik zoud ul. gezeit hebben ; want ik gaa ul. eene plaats bereid maaken : en is dat ik weggaa, en ul. eene plaats z^al bereid hebben , zoo koome ik wederom, en zyal ul. tot my neemen, op dat daar ik ben, gyl. daar ook weezen moogt. Zie, door deeze middels hebben zy de wereld bekeert. Wie zoude dit niet hebben aangezien als onmogelyk ? De Apoftels zelVer wiften wel, dat dit buiten alle menfchelyk vermogen was : nogtans zy hebben dit werk ondernoomen , en uit* CO Joan. 14. f. 1,  480 Wapenhuis der Geloovigen uitgevoert. Zy hebben door de armoe*, de de rykdommen ; door onweetentheid de geleerdheid ; met dwaas voor de wereld te zyn, de wysheid; en de magt door de zwakheid overwonnen: zy hebben door 't lyden de overwinning, door de fchande de eer , endoor de vernedering den zegenpraal bekomen : zy hebben door zig en door hunne opvolgers den afgodendienft uitgeroeit, en de wereld aan de heerfchappy van den gekruiften onderworpen : zy hebben beneffens het Chriften Geloof de goede zeden erftelt; zy hebben de wreedlte volkeren ervormt, ende befchaaft ; zy hebben grypende wolven in zagtmoedige lammeren verandert. Deeze overwinning is zoo heerlyk geweeft, dat Paulus (aa) reeds van zynen tyd getuigde, dat de waarheid des Evangeliums in geheel de wereld vrugten voortsbrengt en groeiet, en dat Juftinus martelaar , die in 't begin der tweede eeuw leefde, in zyne famenfpraak met Tryphon getuigde , dat'er geene foort van volk was, daar (aa) Coll. 1. t%&.  of Leerredenen. a$i den Chriftenen Godsdienft. niet gepleegt wierd : die overwinning is zoo heerlyk geweeft, dat een oneindig getal perfoonen van alle deelen des werelds, van allen ouderdom, van allen rang, van alle ftaaten van beide geflagt liever hebben gehad, alles te verlaaten als dit geloof te verzaaken : zy is zoo heerlyk geweeft , dat de keizers en koningen het zig hebben een eer geagt de afbeelding van 't werktuig van de fchandige dood van Jefus Chriftus in i goud tufTchen dierbaare gefteentcn op hun hoofd te dragen : eindelyk zy is zoo heerlyk geweeft, dat Roomen de hoofdftad des werelds, den zetel der heidenfche keizers, den ftapel van alle bygeloovigheden, is geworden de hoofdftad des Chriftendoms, en den zetel van de naazaaten van eenen vif. fcher den eerften der Apoftels : ja dit IRoomen, waar fchier alle de heer'fchappyen des werelds waaren ingelyft, dit Roomen, alwaar de duivels tals in hunne fterkfte bolwerken ver'fchanft lagen , dit trots Roomen het Pantheon en de fchuilplaats van alle Ide valfche goden des aardryks heeft iden nek geboogt onder het jok van Chrif.  482 Waapenhuis der Geloovigen Chriftus, en is door zynen H. Godsdienft verder uitgeftrekt geworden in magt, als het te vooren was door zyne welgeoeffende krygsbenden s het kruis , en lyden vari Jefus Chriftus hebben haar in weinig tyds een veel grooter heerfchappy aangewonnen , als zy in veele voorgaande eeuwen door geweld van wapenen heeft konnen bekomen. Wat een groot verfchil nu tuffchen de Mamertynfche gevangenis, daar den H. Petrus heeft geboeiet in gelegen, en 't pragtig Vaticaan, waar in zynen opvolger zyne woonplaats heeft ? Wat verfchil tuffchen den verdrukker van. deezen Apoftel, tufTchen den wreeden Nero, van wie'er niets meer over is als zyne gedagtenis om'ze te vervloeken, en deezen H. Apoftel, wiens beenderen, ja yzere banden zelfs in de pragtigfte Kerk van R oomen in goud en koftbaare gefteenten zyn opgefloten, om van de chriftene wereld geëerbiedigt te worden? Mag ik hier met den koninglyken Propheet (bb) niet uitroepen : dit (J>b~) Pf. 76. f. II,  of Leerredenen. 483 dit is de verandering van de rechte hand des allerhoogstens; immers wie ziet in dit alles niet iet ongemeins , iet bovennatuurlyks, iet godlyks ? Eenige weinige mannen van- geringe afkomft, viffchers en ambagtslieden, arm, ongeleert, ongewapent, zonder naam, zonder gezag, zonder wereldlcben byftand overtuigen eene menigte volkeren van allerlei taaien : zy doen geheele landfchappen in weerwil van den vervaarlykften tegenftand van Godsdienft; veranderen : zy doen bun eenen gemakkelyken en zinnelyken Godsdienft: verlaaten , om eenen aan-te-neemen, die aan de bedorve natuur allerzwaarftc laften oplegt , die hunne vryheid beftrikt, en hunne begeerlykheid breidelt. Hoe hebben zy dit konnen volbrengen ? of door de hulp des duivels, of door menfchelyke middels, of door den byftand van God ? Niet door menfchelyke middels; want deeze ontbraken hun volftrektelyk : niet door hulpe des duivels ; want behalven dat dit boven zyne magt was, was dien H. Godsdienft hem regelrecht tegenftrydig, en ge-  484 Wapenhuis der Geloovigen gefchikt om zyne heerfchappy te vernietigen : 't is dan door de Godlyke hulp dat zy dit hebben uitgewerkt : 't is dan eenen hemelfchen Godsdienft geweeft die zy verkondigden, eenen Godsdienft, van wie eenen menfchgeworden God den uitvinder was, en tot wiens voortplanting hy zynen almogenden arm heeft willen leenen. Ja de beftendigheid, en de geduurzaamheid van den Chriftenen Godsdienft tuffchen zoo menige wiffelvalligheden, en zoo groote ongeftadigheid deezer wereld geeven haare Godlykheid genoeg te kennen ; want hoe menige bloeiende ftaaten , hoe groote koning; ryken heeft men zien te niet gaan ? Ondertuflchen de Chriftene Kerk, niet tegenftaande zoo wreede bevegtingcn der vorften, die'ze hebben poogen te verderven ; niet tegenftaande zoo veele fcheuringen en ketteryen, die fomtyds door koningen, en keizers wierden onderfteunt; niet tegenftaande zoo menige verergerniffen van boofaardige Chriftenen van alle foort , blyft zy als eene vafte fteenrots tuffchen alle die tempeeften onberoerlyk ftaan. Maar wie bewaart en onderfteunt haar ? Den ffeert  of Leerredenen. 485 Heere heeft dit gedaan, en 't is wonderbyk in orn^e oogen , (cc) ja den Heere , die haar heeft geftigt, en die'ze door zyn bloed heeft bekragtigt, zal haar byftaan tot het einde des werelds, zoo dat de poorten der hellen er niet zullen tegen vermogen. Ziet dan, A. A. ziet, de Godlykheid van den Chriftenen Godsdienft, welken van ider getrouwelyk geoeffent zynde, niet alleen ter eeuwigduurende zaligheid leid; maar ook in dit leven aan den ftaat of maatfehappy eenen zoeten vrede, en algemeinen voorfpoed bybrengt : laat ons uit geheel ons hart en ziel God dankbaar zyn over 't geluk van den eenig faligmaakenden Chriftenen Godsdienft , en andere weldaadèn door zyne mildaadige hand over ons uitgeftort; laat ons boven al de pligten van onzen H. Godsdienft nauwkeuriglyk volbrengen: laat ons uit de volheid des gemoeds tot God dagelyks roepen : 6 mynen aanbiddelyken God, oorfprong van myn weerden, myn opperfe goed, en laatfte einde, (cc) Pf. 117. f. 23.  486 Wapenhuis der Geloovigen einde, ik bedanke u uit het binnen f3 myns harten, dat gy my uit niet hebt gemaakt, en tot deerde uur toe in myn weezen hebt behouden : ik bedanke u , dat gy my door 't dierbaar bloed, en dood Je/u Chrifti van de helfhe flaverny hebt verloft : ik bedanke u voor de gave van 't H. faligmaakende Catholiek Geloof: ik bedanke u voor 't weldaad van V Doopfel en andere Sacramenten , die gy my vergunt hebt te ontfangen : ik bedanke u voor alle gratiën ende genadens my gefchonken „ en van 't goed, 't welk ik door de hulp der ruiven hebbe gedaan. Ik geloove vaflelyk mynen God, dat gy een \yt in wee\en, en dryvoudig in perfoonen, te weeten God den Vader, God den Zoon, en God den H. Geef : ik geloove , dat God den Zoon voor ons is men fel/geworden en geftorven, en dat gy het goed ?Kult honen, en 't kwaad firaffen : ik geloove voorder alles 't gene gy hebt geopenbaart, en ons door de H. Kerk voorhoud om te gelooven; dit alles geloove ik , om dat gy, die dit geopenbaart heht, de opperfte en önfeilbaare waarheid zyt. Ik hope van u te bekomen het eeuwig leven, en de middels om'er toe te geraaken ,• om dat  of Leerredenen. 487 gy ons dit kont en wilt geven , en ons dit belooft hebt te geven. Ik beminne u boven al uit geheel myn hart en fel, en uit alle myne kragten ,• om dat gy ons opperfte goed, en alle liefde waar■dlg jryt ,• In dit geloove, hope, en liefde begeere Ik te leven en te fterven. J7' Is my ook uit geheel myn hart leet, dal ik uwe godlyke majefteit door myne tonden ■hebbe vergramt; niet zoo zeer, om dat ik den hemel heb verloren, of de hel heb •verdient; maar voornaamentlyk om dat ik u myn opperfte goed, die Ik boven al beminne , hebbe vergramt; ik maake een vaft voorneemen, van u nooit meer te vergrammen, ik wil liever de dood fterven als nog eene doodzonde te bedryven. Ik vergeve uit geheel myn hart aan alle fnyne vyanden het ongelyk my aangedaan , en ik bldde oodmoedlglyk om vergiffenis van myne z^onden tegen u bedreven ; gelieft my de gratie te vergunnen om eene waare boedvaardigheid over de ■zelve te oeffenen ik ludde u oodmoedlglyk , 6 vader van barmhartigheid! voor 'myne bloedverwanten, vrienden, en weldoenders : gelieft hun een deugdzaam leren , en z^allge dood te verleenen. Ik bldde u voor onzen allerheiligfien Vader den  488 Wapenhuis der Geloovigen den Paus van Roomen, voor onzen doorlugtigsten Bijfchop, en andere geeftelyk overheid, op dat'zye hunne onderdaanen tot uwe glorie, en hun eeuwig geluk helliglyk mogen beftieren. Ik bldde u voor den roomfchen keizer, en andere wereldlyke overheid, op dat zy met hunne onderz^aaten hunne dagen In vrede en voorfpoed mogen overbrengen. Ik bldde u tot bekeering der z^ondaaren, ketters, en andere ongeloovlgen, op dat de eerften oprechte boedvaardigheid mogen doen, en de anderen door 't licht des waaren geloofs beftraalt worden. Ik bldde u ook voor de zielen des vagevuurs, voornaamentlyk voor die van myne ouders , broeders en pufters, voordere bloedverwanten en'weldoenders : gelieft hun , 6 God van genade ! haaftelyk uit de pulverende vlammen verlof jen, en hun de eeuwige ruft verleenen. Ik geeve my geheelyk over in uwen H. wille , bereid zynde t' uwer liefde alles ledoen, en te lyden, 'tgene u behaagelyk Is. Ik drage aan uwe godlyke majefteit op myn ziel en lighaam met alle hunne kragten , om u in alle plaatz^en , en in alle tyden, in voorfpoed en tegenfpoed, in ziekte en gezondheid, in 't leven ende dood te loven ende te die-  of Leerredenen. 489 dienen : vervult myn verftand met uw godlyk licht, en kennis , en mynen wil • met eene vuurige liefde tot u. Ik of'ere t' uwer eer en glorie aan u op alle myne gedagten, woorden, werken, en lyden van deezen dag , en geheel myn leven in de vereening van 't leven, lyden, en dood Jefu Chrifti. Zoo menigmaal als ik in den dag myne oogen open en toedoen, en s'nagts mynen adem inhaale , wenfche ik, dat gy van alle de hemelfche geeften , van alle de heiligen des hemels , van alle de zielen des vagevuurs , en van alle menfehen op de aarde uit alle hunne kragten ponder ophouden bemint, aanbeden ende gelooft worde : ik pelver onwaardig fchepfel wenfche u alle oogenblikken poo menigmaal te loven en te beminnen als'er druppels in de z^ee , fterren in den hemel, en 7vandekens in de aarde %yn : ja ik offere u op de oneindige liefde, met de welke gy u zeiven, van alle eeuwigheid hebt liefgehad. 6 ongemeten goed ! ó oneindige fchoonheid! waarom heb ik u niet eerder nog vuuriger bemint, die ik nooit genoeg kan beminnen ? ó mynen God afgrond van alle zoetigheid ! ftelt myn hart voor u als een doelwit, fchiet'er de vuurpylen in van uwe  490 Wapenhuis der Geloovigen uwe liefde : fchiet'pe poo diep in pyft binnenjie, dat het daar door geheel ontfteken word in liefde tot u : doorwond het poodaanig, dat'er van alle kanten vlammen uitberften , die alle gene-* genthdid tot het gene aardfch is , geheeIjk verteeren : oh oft myne aderen in lampen , en alle hun bloed in olie verandert wierd, om ronder ophouden das. en nagt door liefde van u te branden. 6 mynen God komt my ter hulpe ! 6 Heere haaft u lot mynen byftand, op dat ik uit uwe liefde niet vervalle ; dat uwen H. Engel my onophoudelyk befcherme tegen myne vyanden : dat uwe kragtige genade myne pwakheid onderfieune, op dat ik in geene ponden valle ; maar in uwen H. dienft ter dood toe getrouwlyk volherde. Glorie py den' Vader, en dén Zoon, en den H. Geeft, gelyk het was in 't begin , en nu, en altyd, en in alle eeuwen der eeuwigheden. Amen. EINDE VAN 'T DERDE DEEL.  .Drukfeilen 'van öet derde Deel. .53 blad 4 lin. maaken heft te maaken* op 't zelve 5 lin. aanpryzen heft aan te pryzen. 146 blad 3 lin. gemaakt heft heeft gemaakt. ïf58 blad 20 lin. aan he/idzn. 181 in de note--- heft 1, ad Corintfu 196 laafte lin. allen hef alleen. '»23 blad 17. lin. by heft hy. 058 blad 1 lin. bebben hef hebben. BLADWYZER. DER LEERREDENEN. I. Leerreden : Bewyzende eene wet der natuur in den menfch. fob 5 ÏI. Leerreden : Bewyzende uit dc wederlegging der dw aalingen, dat'er zekere daaden uit hunne natuurgoed of kwaad zyn, 38 III. Leerreden : Bewyzende uit de wederlegging der dwaalingen, dat'er zekere daaden uit hunne natuur goed of kwaad zyn. 78 ÏV. Leerreden : Bewyzende de noodzaakelykheid vnn eenen inwcndigert Godsdienft» 4Ia  Bladvjrer der Leerredenen. V. Leerreden : Bewyzende de noodzaakelykheid van den uitwendige» Godsdienft. 144 VI. Leerreden : Bewyzende de noodzaakelykheid van eenen openbaaren Godsdienft. 180 VII. Leerreden : Bewyzende denoodZaakelykheid van eenen uitwendigen, en openbaaren Godsdienft uit de oplofling der opwerpzels 202 VIII. Leerreden : van de philofoopfche verdraagzaamheid. 233 IX. Leerreden : van de theologifche verdraagzaamheid en onverdraagzaamheid. 262 X. Leerreden : Van de borgerlyke'verdraagzaamheid 306 XI. Leerreden : Van de broederlyke verdraagzaamheid. 351 XII. Leerreden : dat nog den afgodendienft, nog den mahumetaanfcbei godsdienft van God geopenbaar is- . 37- XIII. Leerreden : Bewyzende de god lykheid Van den Chriftenen Gods dienft. 40 XIV. Leerreden : Bewyzende de Echt heid en Godlykheid des Chriftene Godsdienft* 45  APPRtOBATIO, VT Os F. Angelicus a Saxoio tt> ir oUS 0rd- FF' Min- Capucinorum Miniit. Generalis L. J. Cum Tomum III, operis, cui titulus : Wapenhuis der Geloovigen a R. P. Firmo Trudonenfi ejufdem Ordinis Theologie Leftore compofiti duo ex noftris Theologis, quibus id commifimus, recognoverint, ac typis dignurji judicaverint , hinc quantum in nobis eft, per praefentes Facultatem concedimus, ut fervatis de jure fervandis in lucem prodire poffit. Romse die 24 Nov. 1792. F. Angeljcus Mini/7 Generalis qui fupra' Cenfurce Theologorum Ordinis. XNfrafcriptus ex commiffione R. A, P. Damasi ex Aelft Cuftodis Cuftodis noftra; SSmas Trinitatis Ordinis RR. P.P. Capucinorum attentè legi& pcrvolvi tertiam partem opufculi, cui timlus Wapenhuis der Geloovigen & sive Armamentarium Fidelium adverfus èrro- res -moderoos authore M. V. V. FiRMq  Trudohenfi Capuc prsed. ac Sacr» Leftore Iterato , nee inveni quidquarr* Orthodoxs? Fidei aut honis moribua contrarium, fed è contra Glorias Dei, fideliumque aedificationi promovendis aptiffima media reperi, & proinde om^ «ibus Verbi Dei prceconibus plurimum commendabüem judicem. Datum in Conventu noftro munflern blifienfi 31 .Oaobris 1792 F. Servatius Traje&ensis Cai puc. prted. Ex-Guard. Ajjiftens (L- /•) INfrafcriptus ex commiffione M. R. P. Damasi ex Aelft Ordinis F.F. Minorum S. Francifci Capucinor. Cufiodi33 SSmas Trinitatis Miniftri Cuftodis attentè perlegi tertium tomum Opufculi cui titulus Wapenkuis der Geloovigen a M. V. P. Firmo Trudonenfi S. Theol. iterato Lcttorc exaratum, nüquc in co inveni Orthodoxs Fidei aut moribus bonis contrarium; quinimo verum reperi armamentarium armandis fidelibus idoneum, cujus inftrufti armatura, non modo contra modernorum incredulorum conatus tueri fefe poterunt, fed  & venenata eorum tela in cineres re* digere, qua propter hunc tertium to-< mum ut in communem utilitatem typia detur, dignam cenfio. Datum in Conventu noftro H aftel etenfi hac 2 gbris 1792 F. Pantaleon ex Engelmans koven Cap. S. Scripturat Lector (L. /.) APPROBATIO. Ex commiflione Illuftriffimiac Reverendifiimi Domini Vicarii Generalis Leodienfis legi manufcriptum Flandricum cuitjtulus Wapenhuis der Geloovigen of Leerredenen &c. tom. 3. audtoJ"e R.. P. Firmo Trudonenfi Ordinis F.F. Minorum Capucinorum S. Theol. Leftore, & in eo nihil bonis moribus aut Fidei Catholica; contrarium inveni: imo populo Chriftiano hifce maxime temporibüs opus perutite' &c. prslq dignüm cenfeo. Datum Trudonopol^ hac 18 Nov. 1792. M. S. Coninckx Can. Eccl. Colt B. M. V. Permittimus impreflloncm datum Lepdii hac 17 Decembris 1792. H. CoMES de RoUGRAVE, Vicarius Generalis,  Dit Werkje is te bekomen. Tot St. Truyden by den Notaris J. J, Van Horen en by J, B, Smits Boekdrukker in de Thienfche-llraat, by welken ook te bekomen is de Be* fchryving der 22 lieden van 't Land van Luyk. Tot Maellricht by P. L. Lekens Schepen en Boekdrukker. Tot 'sBofch by Koppens Boekdrukker. Tot Venlo by J; A. Bekkers Boekverkooper. Tot Reek Land van R avenflein, by Ant. Smits Boekverkooper en Koopman. Ook zyn'er alnog by voorf. Notaris Van Horen, en Smits tot Reek te bekomen eenige broehueren getituleert Breviculus Modemarum Cnntroversiarum feu Compendium Febronii cum Notis D. De Feller lefte Editie gecorrigesrt. anrio, 1791.  ■