01 2125 9584 UB AMSTERDAM   ZEDELYK SCHOUWTOONEEL, ZEFENDE DEEL.  INHOUD van het ZEVENDE DEEL. I. BLANKA EN HENRIKO, Treurfpel. II. de ABT de L'EpéE, gefchiedkundig Blyfpel. III. DE broeders, TooneelfpeL  rA E 33 E Ji X X S CMOU V-TOÓNEEL DEK M E N vS C HE Ij Y KE HARTSTOCHTEN EN DAAD EN. OF T O ONEEJTr wS TUKKE X VAN VERNUFT EN SMAAK. Met Nieuw ^reïnventeer fl e VII. BEIL. Te A)ISTES))AM, bij D E ¥E» i; yf JJ .7. B O li li. MD C C C .   BLANKA en HENRIKO, TREURSPEL. Uit het Hoogduitsch.  PERSOONEN. pENRiKOj koning van Sicilië. manfredo, zyn broeder. Mathilda, prinfes van Sicilië. konstantia, haare dochter. leo NT 10, grootkanfelier des ryks. klementia, zyne gemalin. blaNKA, hunne dochter. g u i d o , graaf van Celano, konnetabel van Sicilië. THUSCio, hoofdman der lyfwacht. bert ha, vrindin van Blanka. alaldo, een monnik. EEN page. een bediende van le0nt10. Het tooneel is in en by Palermo. BLAN-  BLANKA en HENRIKO, TREURSPEL. Uit het Hoogduitsch. Zedelyk Schouwtooneel, y'-e Deel, ïfte Stuk. Te AMSTELDAM, b y DE WED. j. d o l l , 1800.     BLANKA en HENRIKO, TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. Een kamer op het landgoed van Leent ie, naby Palermo. EERSTE T O O N E E L. ALALDO, BERTHA. BERTHA. nr d-*io vroeg in den morgenftond, en zo geheel onverwacht, goede Alaldo? ALALD O. Zeker vroeg; maar gisteren kon ik niet uit het klooster komen: daarom moest ik heden des te vroeger hier naar toe. BERTHA. Goede oude! gelukkig dat gy gisteren niet gekomen ALALDO. Waarom dat? Hoe! Bertha! zó hoopte ik uniette vinden. Neêrflagtig, en dat op dezen dag? A EER-  BLANKA en HENRIKO, bertha. Op dezen; dewyl die van gisteren flechts in de verte glimlagchte, om in de nabyheid des te grimmiger te ftormen. ó! Het was geen vreugdedag! alaldo. Hoe!... Gy verfchrikt my... Wat is het dan ?. ,1 Is temant ziek ? of,.. zeg my, wat is het ? bertha. Onze dierbaare Blanka wierd ziek j als ik het zo noemen zal; en zelfs meer dan ziek. alaldo. ó Hemel 1 onze Blanka... gevaarlyk ziek ? en dat z» fchielyk? Gisteren? bertha. Óisteren, juist in het oogenblik dat onze vreugde tronen zou... voor het altaar... aan de zyde van den verrukten bruidegom... bleek als een dbode, zonk zy eénsklapj ter aarde, toen zy naauwelyks den eed van hmvlykstrouw met fidderende lippen uitgefproken had. alaldo. Éen wonderbaar, ontzaglyk toeval! en, zeg alle* Maar, ligt zy zonder hoop ? BERTHA. Tot kort vóór middennacht droomde zy , ylde zy als eene zinnelooze. Thans flaapt zy reeds verfcheiden uuren zo gerust als zy ooit (liep ; faaare ontwaking zal wegens onze hoop beflisfchen.  TREURSPEL. , ALALDO» g God ?eve tot onzen troost!... Welk een yslyke flag!.. Arme graaf! arme ouders! BERTHA. , Yslyk! en toch kent gy hem flechts half. ó! Hadt gy zelf gezien hoe een algemeen gejammer hier en gintsch alle vreugde verdrong! Eene menigte goedhartige landlieden ftond voor de kapel, om het edel paar nog éénmaal na de voltrokken plegtigheid te zien, en zie, eene fombere weeklagt weêrgalmde, toen de jammervolle trein verfcheen... de bruidegom woedende van wilde fmarte... de bruid die men als eene dooóe wegdroeg... de vader diep gebogen... de moeder met d°e oogen vol traanen , wringende handen... ó Alaldo ! nooit befcheen de zon zulk een bruiloftsfeest. ALALDO. Die goede ouders!.. Gerechte Hemel I BERTH A. En nog een treurig nafpel. Toen hetgezelfchap aankwam dat tot deelneming aan het vreugdefeest verzocht was , de vertrouwite vrinden des huizes van de naburige landgoederen vrolyk verfchenen, en éénsklapj door eene drukkende zwaarmoedigheid bevangen wierden, zaten zy Hom en onbeweeglyk by elkander, gelyk eene verzameling van verfcheiden wasfchen beelden van reeds lang geftorvenen. Stil als in de graven was het in de kamers, niets roerde zich, naauwelyks de Vlammetjes d.er bruiloftskaarsfen, Efl toea zy van elA ü fcan. 3  + BLANKA en IIENRIKO, kander gingen was het als zeiden hunne diepe zuchten: „ Misfchien zien wy ons welhaast weder in rouwklederen by elkander." Genoeg, Bertha ! goed kind! genoeg om driemaal zo veele nachten eenzaam te verwenen als ik ineenbedrieglyk voorgevoel van de vreugde van dezen dag verdroomde. En God! wie weet i... Ja , wie weet!... Doch thans, vaar wel! ik moet naar myne dierbaare Blanka te rug ylen: ik heb haar reeds te lang verlaten. Vaar iwel, goede Alaldo f Nu, ga dan; en myne hartelyke groete aan Blanka, als zy nog in ftaat is om die te vernemen. (Zy vertrekken langs verfchillende zyden.~) TWEEDE T O O N E E L. Dt graaf komt ongerust in de kamer. w W at was dat? (Hy blyft flaan.~) Niets!... Geen geritfel in huis... en toch reeds zo laat!... Alles nog van den flaap bevangen, gerust, fprakeloos, als onder de drukkende lucht by een naderend onweder... ó! Zy voelen het, die rampzaligen ! dat de rust ten laatften op hunne voorhoofden nederzonk... Ja, zeker ten laatflen... maar my duurt het te lang, dit genot der rust... Waarom woedt het niet om my been, als hier in myne borst i ALALDO. BERTHA. ALALDO.  TREURSPEL. s borst? Waarom woedt het niet tot bedwelming rayner zinnen?... Dat ik hem niet wederhoor, dien gehaa ten toon der liefde!... teder vleijende, als de taal des eerHen verleiders uit de hel... Ha! daar fluipt de worm weder binnen!... Nergens rust... hier niet... nergens. God! ik moet voort. DERDE TO O NE E L. LEONTIO, KLEMENTIA. L E O N T I O. J-'e gantfche nacht onrustig geweest ? KLEMENTIA. De gantfche nacht; zo zeide my een onzer liede», LEOSTIO. Dit is ligt denkelyk. KLEMENTIA. Nu hoorde men hem in zyn kamer op en neder-aan dan het gantfche flot doorkruisfen. L E O N T I O. Ik herken hem juist. KLEMENTIA. 6 De graaf!... Ik weet niet of ik het u zeggen zal. L E O N T I O. Wat, Klementia? K L E M E K T I A. Ik heb... ik weet niet hoe... ik heb eene zekere geheime vrees voor den graaf. A 3 I,E ON-  6 BLANKA en HENRIKO, leo nt 10. Waarom, myne dierbaare? klementia. Hy is een wild, hevig man. Reeds gisteren kondigde alles een onweder by hem aan; en deze nacht. leontio. Barstte het uit den duisteren wolk los. Geen fmart kan lang by hem Hechts in eene fchynbaaren fluimering liggen. En de ftoring van ons gemeenfchappelyk vreugdefeest greep hem te levendig aan. klementia. Gy zyt zyn gezworen verdediger, myn beste! leontio. Gy zoudt het ook zyn, als gy hem kende als ik. Hy heeft eene groote, edele ziel. ' Maar vooralle dingen, gy kwaamt zo even van Blanka: inv welk een* toeiland hebt gy haar gevonden ? klementia. Zo even heb ik haar gezien; maar ik verwyderdemy fpocdig weder, om haar niet te wekken; zy lag in eene zagte fluimering: ieder wilde, misvormde trek was , dunkte my, van haar gelaat verdwenen. Zy lag daar als in den warmen zonnèfchyn een bloembed, dat veel van den ftorm geleden heeft. ' leontio. Een goed teken... Denkt gy dit ook niet, myne beste ? klementia. Gave dit de Hemel!., ware het niet meer het uitwerk-  TREURSPEL. 7 .werkfel der verzwakking dan der waare rust, derovercénftemming der krachten in ziel en ligchaam ! Hoeafftekender het kontrast met haaren vorigen toeftand is, hoe meer ik moet vrezen by deze kwaal, die een bedrieglyk voorkomen heeft. LEONTIO. En welk een' troost geeft de arts? KLEMENTIA, Geen beteren dan misfchien een tandmeester dien men iu eene oogziekte raadpleegt; hyzegtdiergelyk een geval is hem nog niet voorgekomen. De hulpmiddelen zyner kunst helpen hem flechts ten halve. LE ONTIO. Ook verwacht ik niets meer van artfen. Blanka's krankheid behoort niet in zyn gebied. Maar lieve Klementia ! als gy uwe dochter kent, zo als ik haar ken, dan moet u het toeval zo onverklaarbaar niet zyn. Gy weet hoe ieder levendig gevoel altoos op haar werkte ; haare zagte, geruste flemming hechtte haar altoos vast aan den tegenwoordigen toeftand, en nooit kon zy diea ontrukt worden zonder te lyden; zelfs het fcbitterendfte geluk moest zy met een dweepachtig verlangen naar den ftand dien zy verlaten zou tot eene koortfige bedwelming verwarren, juist omdat de overgang tefchie? lyk was. KLEMENTIA. Verre genoeg gezocht! Maar vergeef het my, beste ! daarmede (telt gy my niet gerust. Deze neiging A u>t  8 BLANKA en HENRIKO, tot zwaarmoedigheid kon Mille traanen uit haare oogen persfen , haar gevoel voor eenigen tyd tot dpoden wederftand tegen alle levendige vreugde verharden; maar voorzeker, 'er moest iets bykomen, indien deze zwaarmoedigheid zulk een oproer in haar ontfteken kon. leontio. Voorzeker, zegt gy? klementia. ó! Al te zeker! leontio. En toch hoe zwaar valt het een vermoeden flechts te veronderftellen! De eerfte man in het koningryk, de eerde man, ten aanzien van ftand en rykdom, met fchitterende, algemeen bewonderde eigenfchappen, hield om haare hand aan, het kostte weinig overreding om haare tocftemming te verkrygen. klementia. Overreding? Dierhalven toch overreding? Daarom wierd de voltrekking van dit huwelyk zo verhaast; tiaauwelyks kon ik tydig genoeg van het bad te rug komen , om de plegtigheid by te wonen. leontio. Het was myne fchuld niet: het was het verlangen des graafs; zyne dringende bezigheden maakten net noodzakelyk. Ik had geen reden om my daartegen te verzetten; ik was overtuigd dat Blanka met den graaf gelukkig zyn zou. Waarom had ik moeten dralen de vrucht te oogden, die my in volle rypheidaanlagchte? k le-  TREURSPEL. 9 KLEMENTIA. Kon Blanka dan gelukkig met den graaf zyn zonder hem te beminnen ? En liefde, zeker dikwyls een gewas , in éc:n' dag uitbottende en ryp, vordert langen tyd, als zy met kunst te weeg gebragt moet worden. LEONTIO. Liefde, geloof my, Klementia ! is een band van klatergoud , zelden een vaste band des huwelyks. Gevoel van overéénkomst , gemeenfcnappelyk vertrouwen overtuiging van pligt, vormen een' veel vaster' band , een' band, naar welken de tyd zyne hand niet waagt uit te (leken. Ik was daarom volkomen te vreden dat Blanka, hoewel flechts in de uitdrukkingen van koele tevredenheid , my haare vreugde over het voorftel van den graaf betuigde , en zich gelukkig achtte dat het noodlot haar op een' even zo gewenschten als eerevol< len weg de (tem der kinderlyke gehoorzaamheid volgen liet. K LE MBNTIA. Misfchien waar. Maar wy ondervinden reeds fpoedig hoe gevaarlyk het is om harten tot liefde jegens elkander te willen dwingen. Gisteren... LEONTIO. Waartoe deze herinnering, myne beste ? KLEMENTIA. De dag van gisteren, zo fchrikkelyk als ware hy Blanka's fterfdag, z weeft .my gedurig voor oogen. Een akelig vóorfpook van eene duistere maar des te rampen. A 5 vol  ?8 BLANKA en HENRIKO, vollere betekenis! Hoe kan ik hem vergeten, zelfs in de bange verwachting van de ophelderingzynergeheimen? A Myn dierbaare Leontio! weet gy 'er dan niets van ? Weet gy niets van den famenhang met het geen vóórafgegaan is ? ó! zeker, gy... UONTJO. Wat ik weet, wat ik vermoed, heb ik u ontdekt. KLEMENTIA. Daarin is geen gerustftelling, gewis voor u zeiven Biet. Wanneer gy my iets verborgen hielde, by den Hemel! dat ware niet recht. Ben ik geen moeder myner Blanka?.. ó Myn dierbaare echtgenoot! by alle heiligen bezweer ik u! laat my in de verborgen hoeken van uw hart zien; laat my lezen wat daarin gefchret yen Haat! LEONTIO. Klementia! heb ik u ooit iets verborgen gehoude* wat ik u ontdekken kon? KLEMENTIA. Ik was tot hiertoe deelgenoote van alle uwe gedachten : waarom thans deze gemeenfehap een perk gezet ? waarom ftoot gy my van u? De kèlk mag bitter zyn dien gy drinkt: feat my hem met u drinken. LEONTIO. . Zal ik dan fchrikbeelden fcheppen, en uwe droefheid geheel ongeneeslyk maken? Dit zy yerre van my! Gebeld ik wist iets meer dan gy, en ware dit flechts in her  TREURSPEL. jï het geringfte voor eene treurige uitlegging vatbaar, daa ware het eene misdaad u dit te openbaren. klement ia. Eene misdaad? Hoe zo toch, lieve man? leontio. Kunt gy wel iets opnemen zo als het is? Hebt gy uit eene kwaade ontdekking al het gif gretig uitgeperst , dan geniet gy het even gretig; in ieder' drank, ook in dien welke de vreugd geheiligd zyn moest, mengt gy daarvan. Dierhalven ik bid u , dring my niet verder. klementia. ö Deze kwellende onzekerheid!.. Zy zal my vernietigen , zy knaagt met een' fcherpen tand aan myne gezondheid, aan myn leven. ..welhaast zal zy haar werk voleinden; of red my,Leontio ! als gykunt. leontio. Gy foltert my als een misdadige; en wat moet ik , wat kan ik u zeggen? klementia. Zeg my, flechts het éénige... ó ! Zeg my , gelooft gy niet dat Blanka reeds haar hart weggefchonken had, toen zy den graaf haare hand gaf? Als ik aan den tyd haarer kindschheid terug denk, en als gy met my daaraan te rug denkt, herinnert gy u dan niet dat zy toe» ietsfcheen te gevoelen, dat de liefde zeer naby kwam, en hoe de toenmaals vlugtig uitgeftrooide zaaden in haar hart bleven , en opgroeiden onder de geruste feta*  lï BLANKA en HENRIKO, fchaduw van haare eenzaame dagen, zo dat geen magtiger gevoel dit overwinnen kon ? leontio. Gy denkt aan den jongen' prins Henriko , onze tegenwoordige koning?... Maar Blanka is'er verre af van hem te beminnen. klementia. Verre af van hem te beminnen? leontio. Zo verre als zy hem thans haten moet, als zy hem ooit bemind heeft. De koning huwt met de. prinfes Konftantia: het was de laatfte wil des geftorven monarchs dat zy met den erfgenaam des ryks den troon beftygen zou. Henriko heeft zyne plegtige toeftemming, als ook tot alle overige punten des testamcnts gegeven. Hoe kan men nu nog aan een'minnehandel tusfehen den jongen koning en Blanka denken ? klementia. Onbegryplyk! en toch... leontio. Zoek en fpoor niets verder naar waar niets naar te fporen is; laat, geliefde! de gedachte aan myne opgeruimdheid de befcherm engel uwer rust zyn. Het zal weldra alles een helder en vrolyk aanzien krygen . Waartoe dierhalven dit zwaarmoedig onderhoud ? Doch ik hoor iemantf met verhaaste fchreden ons naderen... ■misfehien de graaf zelf. VI E R'  TREURSPEL. VIERDE T O O N E E L. LEONTIO, KLEMENTIA, DE GRAAF, DE GRAAF. Eindelyk leven in het huis. — Ik wensch u geluk met uwen gezegenden flaap. LEONTIO. Zyt hartelyk van ons gegroet, waarde graaf! KLEMENTIA. Het is nog zo vroeg, en byna fchynt het als of de zon voor u te laat opgegaan ware. DE GRAAF. Indedaad, te laat... veel te laat. LEONTIO. Uw voorkomen verraadt eene onrustige nacht: dit bekommert my zeer. KLEMENTIA. Het is zeer fmartelyk voor ons dat gy u in den fchoot van ons vreedzaam landleven zo flecht bevindt, LEONTIO. Zeg, waarde graaf! wat deert u? DE GRAAF, God weet het! LEONTIO. Van ouds wisfelden uwe luimen ongelooflykfchielyk af: in weinig dagen onbegryplyk. DE GRAAF. Onbegrypelyk, ja; maar thans zyn het geen luimen... Tan 13  14 BLANKA en HENRIKO, van binnen en buiten... alles yslyk!.. Vaart wel! ik wil niet langer... LEONTIO. Blyf, vrind! gy moet blyven. KLEMENTIA. En onder vier oogen: gy mannen hebt ons vrouwen niet gaarne tot vertrouwden, als u iets zwaars op het hart ligt, en het fchynt... LEONTIO. Nu, myne waarde! ik hoop wy zién elkander fpoe«lig opgeruimder weder. (Klementia vertrekt?) VT F D E T Ö O N E E L. LEONTIO, DE GRAAF. LEONTIO. IClementia heeft het geraden, denk ik. Nu, graaf! thans zyn wy alleen : hart tegen hart. Ik zie u kwelt iets in het binnenfte uwer ziel; ik begryp niet... DE GRAAF. Gy ziet dit?.. Nu, doorzie my geheel... fpreek: ik kan niet. LEONTIO. De nacht heeft vreeslyke voren op uw gelaat gegraven , even als hadden helfche geesten met angftige googchelfpelen den flaap van uwe oogen verdreven. Uw aanblik verfchrikt my, be  TREURSPEL. f§ DE GRAAT. Myn aanblik ? LEONTIO. Gy gaat van een fchrikkeJyk geheim zwanger: gy Éioet fpreken. DE GRAAF. Spreken? 'Er zyn gewaarwordingen, die men niet mededelen kan; brandende gevoelens, die den geen die daarin delen wil als een verrader verteren. LEONTIO. En al hadt gy zulke gevoelens... ben ik niet uw vaier ? Gedraag u als myn zoon. DE GRAAF. Zoon?.. Vader?... zegtgy?.. ó Als gy het wist | gy maakt my uitzinnig! LE'ONTI O. Deze vadernaam?... By den Hemel! ik weet nier... DE G RAAF. Neen, gy zyt myn vader niet. Zwetfte gy my niet eens zo veel van liefde, van trouw uwer dochter? Zeg, was het dwaling of bedrogP LEONTIO. Bedrog, zegt gy? DE GRAAF. Spreek; dronkt gy mede uit één' bekerdenbedwel* menden waanj of waart gy nuchteren toen gymydroa. ien maakte i «.EO IV  X6 BLANKA en HENRIKO, leontio. Welk eene vraag!.. Doch ik verfta u: het jammervolle toeval van gisteren... de graaf. Ha! deze nacht!.. De nacht bedekt anders de fchandelyke daaden, en verbergt de boosheid , ook als zy onvermomd in haare eigen gedaante influipt... maar deze nacht... zy was eene vyandin van bedrieglyke treken... zy dreef den nevel van myne oogen: alles ligt klaar voor my... ik hoorde... ik weet... leontio. Om 's Hemels wil! wat hoorde gy? wat weet gy ? de graaf. Dat uwe dochter my haat, haat als de dood het leven; doch dit kon ik verdragen; maar verbergen wilde ik my voor het daglicht, terwyl ik dit zeg... zy heeft myne eer tegen meinedigen lust verkocht. leontio. Myne dochter?... fpreek uit, ik bezweer u! de graaf. Uwe dochter... zy, die my eeuwige liefde zwoer!... Hoor; deze nacht lag ik rustloos op myn bed, een talloos heir van kwellende gedachten dreef myn bloed in fnelle bewegingen rond; eenimrnamiddennachthoorde ik voetftappen naar het vengiter van Blanka's kamer , hoorde driemaalen Blanka's naam opeen'verliefden toon uitfpreken. Bloeddorftig ging ik op de ftem los, en de lafaart was ontvlugt: kó ! dat ik niet fnel was als een blik-  TREURSPEL. \? blikfemftraal! dat ik hem niet grypen, niet verfcheuren kon .'alsdeze vodden.'.. (Hy verfcheurt zyn'fluijer.) Dien nietswaardigen! leontio, met gedwongen koelheid. Een zonderling geval, of, zal ik het zeggen? een zonderlinge droom! de graaf. Een droom, zegt gy ? dan zyt gy zelf een droombeeld , zo als gy daar voor my ftaat; dan heet wezenlykheid droom. Zie hier dit zwaard , zie den ingedrukten greep, zie de voren in myne hand... en noem my een' dromer! leontio. Weet gy dan niet, myn waarde! hoe na deuiterlten der dingen aan elkander grenzen? Zo ook de diepfte droom, en het levendigfte waken. Uw geest was gisteren ontroerd door den fchrik die ons allen by dit vreeslyk toeval aangreep. De nacht wierp eene zwarte fchaduwe op de duistere voorwerpen uwer verbeelding, de flaap bevrydde haar van deboei desbeproevenden oordeels: gy hoorde, waar alles zweeg; gy... de graaf. Voorwaar, uwe koelheid is gelagch over myne fchande. leontio. Uwe fchande? en myne dochter u onteerd? Dit zegt gy zo luid, zoftout, zo hard, zonder omwegen? reeds het ivermoeden daarvan zo hevig? Waarom neemt gy Biet liever een' dolk, en floot dien is myn vaderhart ? ii Ik  18 BLANKA en HENRIKO, Ik bemin myn kind onuitfpreeklyk; maar wist ik dat zy uwe, dat zy myne, dat zy haare eigen eer bezoedeld had... myne ftraffende wraak.,. zelfs haare berouwvolle traanen indedaad konden dezen gloed niet ukblusfchen. de graaf. Dit is de taal der groote zielen. Dan beklaag ik u, oude ! gy zy t vader van Blanka: gy voedde eene (lang in uwen boezem. leontio. Gy beklaagt my, zegt gy ? En het is u te veel als dit vaderhart verfchoning, als de nooit bezoedelde eer myner dochter geftrenge beproeving vordert?... Te veel... en heeft de boosaartigfte laster het ooit gewaagd haare onfchuld aan te tasten?.. Nooit! by God! nooit!.. De verfchyning van deze nacht alleen, gerechtig! deze u tot dit vermoeden ? deze, misfchien eene misgeboorte eens angftigen flaaps, misfchien zelfs een kunftige ftreek eens vyands, eens arglistigen, die uit uwe eigen borst den worm voortlokken wil die onverzaadlyk aan uwe rust knagen moet... de graaf. Welk eene uitvinding! Buiten de geenen die gisteren by het bruiloftsfeest tegenwoordig waren, weet niemant dat ik hier ben, nog minder waarom ik hier ben. leontio. Voor het oor der loerende nyd zyn mylendikke nloaren papieren behangfels , en in de diepte der zee  TREURSPEL. ig zee zyt gy voor haare blikken niet zeker genoeg verborgen. DE GRAAF. Het kan zyn. Uwe fpitsvondigheden maken niets waarfchynlyk, en myn vermoeden des te brandender!.. Ik ken geen yyand, die my zo helsch beledigen zou, maar het gedrag uwer dochter nog minder. LEONTIO. En toch kende gy my zo veele jaaren, hoorde zo dikwyls myn huislyk leven door my affchilderen. Gy weet dat het weinige dagen zyn dat Blanka voor de eerltemaal aan het hof verfcheén, dat zy naauwelyks van te voren een begrip van de vermakelykheden der hoofdftad, geen kennis met iemant van het hof hebben kon; gy wist dat haar jeugdig leven hier in onfchuldvolle landlyke genoegens, onder de waakzaame oogen haarer ouders, ftü en rein daar heen fnelde; ook dat haare vorming niet de verdachte vrucht des omgangs met de groote waereld, maar dat zy het werk haarer voortreflyke moeder is, die, nevens eene onwaardeerbaare vrindin, tot hiertoe haare éénige gezellin was. DE GRAAF. Dit alles heb ik dikwyls uit uwen mond gehoord; en het is waar, ik had nooit reden uwe woorden te wantrouwen ; doch wie verzekert my dat gy zelf niet bedrogen zyt? Wat evenaart de vrouwelyke veinskunst, wanneer eene lichtfchuwende drift zich achterhaar verB z bergt;  *o BLANKA en HENRIKO, bergt? Bovendien waart gy niet altoos hier, zo dikwyls in de ftad en in bezigheden verzonken. leontio. 'f Ik zie het, ik kan u thans niet gerust ftellen; maar geloof ten minften myne heilige belofte dat, indien uw vermoeden gegrond is, myne eigen hand het werktuig uwer wraak zyn zal. de graaf. Nu? leontio. Bepaal uw vermoeden, bedwing uwen toorn; Iaat niemant iets vernemen... flechts nog twee dagen. Befpied intusfchen Blanka onvermoeid; pluis uit alles wat gy ziet en hoort het verdachte uit, wys het my aan : wy willen het gefamentlyk onderzoeken. Wanneer de twee dagen om zyn willen wy een vonnis vellen, als gy zelf geen uitftel vordert. Vindt gy my dan tegen het klaarblykendfte gevoelloos, onrechtvaardig, partydig, noem my dan den medepligtigen myner dochter, en offer uwe gefchonden eer een dubbel zoenoffer. de graaf. Onpartydigheid!.. en toch dit vast vertrouwen op Blanka's deugd ? Maar ik ben het myn medelyden met u fchuldig. Ik beloof u wat gy verlangt. Twee dagen dierhalven geduld, ftilzwygendheid, rustf leontio. Slechts twee dagen.  TREURSPEL. B 3 2E DE GRAAF. Zo zal dan dit kokende bloed gerust Aromen ? Gerust ftromen?.. Hier is het onmogelyk: ik moet voort... in de lucht... in de ruimte... Vaar wel! Goed dat ik alleen ben. Nu een' bedaarden blik op het gebeurde. Tegen myne overredingen zo veel in te brengen !.. Geen wonder dat ik niet overtuigde!.. Ik zie het, ieder lichte uitweg is afgefneden. In een* duisteren kerker voel ik my gedrongen; duisternis is hier eene weldaad; licht verderf; en toch moet alles opklaren...Blanka's deugd!., ó! het is eene misdaad daaraan een oogenblik te twyfelen !.. Maar de koning... wanneer hy befloten had alle banden der welvoeglykheid en der wetten die ik hem aanlegde te verbreken, en zyne rechten op Blanka's hart te doen gelden, endezenachtverfchyning ware eens de eerde vrucht van ditbefluit? Sidderen moet ik voor de waarheid dezer gedachte , wanneer zy in myne ziel dringt... doch diep bly ve zy daarin begraven : zy moge my des te geweldiger druk» ken, zy moge myn teder hart folteren en verfcheuren... Een vaderhart kan immers veel verdragen. ZESDE T O O N E E L. LEONTIO. (Hy vertrekt.') Z E-  22 BLANKA en HENRIKO, ZEVENDE T 0 O N E E L. K LEME ft TIA, BERTHA. (Zy komen van eene andere zyde op het tooneel.) KLEMENTIA. Blanka wil zelf by my komen?... Het ongeloofelykfte wat gy my zeggen kunt, Bertha! BERTHA. Indedaad, zy heeft zich laten kleden, en zendt my om u daarvan te verwittigen. Haar ziekekamer is haar onverdraaglyk, zegt zy. KLEMENTIA. Hemel! en ik waagde het naauwelyks haar kamer te genaken : dit is eene fpoedige verandering , die zelfs den ftoutften wensch overtreft. BERTHA. Zy fpreekt zelfs van eene wandeling, die zy nog dezen morgen in den tuin denkt te doen. KLEMENTIA. Is het mogelyk , Bertha! dat zy zo fchielyk herfteld is? Ik dacht ten minnen dat de verzwakking haar nog eenige dagen drukken zou; maar volkomen herfteld , zegt gy ? BERTHA. Zo fchynt het; maar veelligt ook dat het vurig verlangen naar u haar voor de krankheid ongevoelig maakt.  T R E U R St P E L. 23 maakt. Zy heeft iets op haar hart dat zy u gaarne wilde ontdekken. K LEME N TI A. Ontdekken ? Moe zwaar valt dit woord my op dj ziel! Wat zal zy my in baar''tegenwoordigen toeftand ontdekken dat my niet bedroeven zou? Nu, ga heen, Bertha! zeg dat ik haar hier verwacht. A GT S T E T O O N E E L. KLEMENTIA. 7 wil my haar hart openen: nu zal ik alles vernemen?., ó! Voorzeker, het is een zwaar oogenblikdat my te wachten ftaat. Vergeefsch wilde gy my in flaap wiegen, Leontio! Ik moet toch éénmaal ontwaken, en den doolhof gewaar worden, waarin het noodlot ons geworpen heeft: thans zal ik hem zien... thans... ik fidder! .. ó Hemel! geef my fterkte: nooit had ik die meer nodig; maak my tot eene heldin, flechts voor dit uur. NEGENDE T 0 O N E E L. KLEMENTIA, BLANK A. BLANK A. Lieffte, beste moeder!, KLEMENTIA. Blanka! liefst, éénig kind! B 4 8 L A H-  24 BLANKA en HENRIKO, BLANKA. Nimmer verlangde ik zo vurig naar u, beste moeder, als dezen morgen. Gy waart zo lang van my verwyderd, en federt gy weder hier zyt heb ik u nog zo weinig gezien, zo weinig met u gefproken. KLEMENTIA. Gy hebt my op het aangenaamile verrast, lieve Blanka! ik verwachtte de wederkering uwer krachten zo fchielyk niet; en wat de verrasfing nog aangenaamer maakt, verlangen naar uwe moeder was het dat u het eerst weder uwe knchten deed beproeven. Dank zy den Hemel! gy ziet ook recht gezond weder uit. BLANKA. Vindt gy dat, beste moeder? ó! het verheugt my zeer! KLEMENTIA. En vindt gy het niet? voelt gy niet dat gy niets voor weder in te Horten te vrezen hebt? BLANKA. Ik weet het niet, ik hoop het niet. Maar ik was van te voren zeerwel. Ik was flechts te zeer bedwelmd, zo veel ik my nog herinneren kan, verzonken in een zee van droomen. KLEMENTIA. Des te beter, als het niets meer was. Ja, geloof my, lief kind! uwe kwaal heeft geen vermogen meer op u : uw gelaat is weder blozend. Uw dierbaare gemaal zal zeer verblyd zyn als hy u wederziet. BLAK-  TREURSPEL. *5 BLANKA. Myn gemaal? zo was ik dan waarlyk... waarlykgetrouwd ?.. zo was het geen droom ?.. ó! Ik ben nog zo verward dat ik zelfs niet weet... KLEMENTIA. Wat deert u, Blanka? Gy verandert zo éénsklapï , uw gelaat wordt bleek, uw oog duister... BLANKA. Ik zie den trouwring aan myne hand... ik ben dan waarlyk getrouwd ?... Nu behoor ik u niet meer ? KLEMENTIA. Welk een denkbeeld, Blanka! Neen, gy blyft eeuwig de myne: verloren zal de dag heten op welken wy elkander niet gezien hebben. Uw nieuwe ftand legde u flechts een' nieuwen pligt op, en zulks tegen een onfchatbaar gefchenk, dat uw deel wordt. BLANKA. Een nieuwe pligt ?.. een gefchenk ? KLEMENTIA. De pligt hem eeuwig getrouw te bly ven, die u eeuwige liefde beloofde, dieu aan den glans zynsftands, aan zyne geboorte deelnemen liet, die hem op den naasten trap tot den troon geplaatst heeft. BLANKA. Den troon? Ach! waarom moet ik dien zo naby zyn? Zo naby de vreeslyke magt, die haten, kwellen, martelen , den onfchuldigen het hart verfcheuren kan, als zy wil ?.. ó! Waarom kan ik niet altoos verre van B 5 den  26 BLANKA en HENRIKO, den glans der kroon zyn... zo verre als de aardworm van den fchitterenden gevel van het koninglyk paleis ? klementia. Welk een zonderling famenweeffel van harsfenfchimmen !.. Wat hebt gy van deze vreeslyke magt te duchten ?.. Indedaad gy moet van een' fchrikkelyken koning gedroomd hebben. Gy zyt zo onverfchillig omtrent uw geluk , dat ik byna zeggen zou dat gy het niet verdiende. blanka. ö Myne dierbaare moeder! ik moet my aan uwe voeten werpen... ó Ik verworpene !.. ik vertrad uwe hoop in haaren eerften bloei... en wie weet! .. misfchien voor altoos!.. De dag van gisteren... klementia. Sta op, lief kind.' ik kan u niet aan myne voeten zien. Waartoe deze houding eener boetvaardige zondares ? Het was deze hand niet die ons allen gisteren den vreugdedrank verbitterde. Vergeet het toeval: het is van ons allen vergeten. Laat ons ftaren op de toekomst, op de genoegens die zy u, die zy ons allen aanbiedt. Opgerichte eeretekens, uwbruidfieraad,het gefchenk van uwen graaf, zegenwenfchen van verheugde medeburgers, hemelfche bloemen op de eerfte paden, die gy hand in hand met uwen echtgenoot bewandelt, gulden hoop op toekomende hoogheid, waarop gy  TREURSPEL. 2? gy reeds de aanfpraak in handen hebt... ó Blanka! voorzeker , gy zyt eene gelukkige echtgenoote. BLANKA. Te veel, moeder:..beste moeder.' ik bid u, houd op. Toon my de toekomst niet in dezen bedrieglyken fpiegel: zyn glans ftort alle myne zinnen in eene dodeLyke bedwelming, in plaats van my te verheugen. Bedek my zo digt als gy kunt alles wat voor my ligt, dat ik niet over den volgenden voetltap zie, dan ben ik geholpen. KLEMENTIA. Gy doet my beven, Blanka!.. alles is my een raadfel, ik fidder voor derzelver oplosfing... en echter.... fpreek uit... open my uw hart. BLANKA. Nog éénmaal, lieffle moeder! nog éénmaal fineek ik u om vergeving: ik ben eene zondares. Ik moet het bekennen, myn hart kan den last des geheims niet langer dragen. De Almagtige zelf heeft het uwe bewaring aanvertrouwd, dit hart, en ik Hal het van onder uwe handen weg... gaf het willekeurig aan een' nietswaardigen. KLEMENTIA. Hoe! Blanka ! kind!.. een' niets waardigen uw hart ?.. •en' nietswaardigen! BLANKA. Gy weet wie voor weinig dagen den troon van Sicilië befteeg. KLE-  st BLANKA en HENRIKO, KLEMENTIA. Henriko ? de jonge koning ?.. Blanka ? Blanka! BLA N KA. Gy herinnert u den tyd nog toen de jonge koning myn' vader ter opvoeding overgegeven wierd, gy weet hoe jong ik toen nog was, hoe ergloos, onbekend met ieder gevaar, wiens vergiftige angel onder roozenbladen loert. Ik wierd in het net der liefde gelokt; onder kinderlyke fpelen ontftond deze liefde, ó! Als gy wist, lieve moeder!.. zelfs uw glimlagchen fcheen dikwyls als de lentezon daarop. Te laat wierden wy eindelyk gefcheiden, onze omgang verhinderd. Eeden knoopten voor eeuwig het verbond van onze harten; ieder oogenblik dat wy elkander heimlyk wederzagen was een vernieuwingsfeest onzer gelofte... en thans. .. thans heeft hy my verfmaad... by de eerfte poging der verzoeking. Myn hart was hem te duur voor eene kroon J KLEMENTIA. Ongelukkig, bedrogen meisje !.. en gy kost hopen ?.. Sta op. BLANKA. Kunt gy my vergeven, moeder? KLEMENTIA. Ik kan op u niet toornig zyn: ontferming moet myBe billykfte verwytingen in zuchten doen verfmelten. BLANKA. 6 God.' waar is nog eene moeder, zoalsgy, myne eeuwig dierbaare moeder? KLE-  TREURSPEL. 9j) KLEMENTIA. Ik vergeef uwe jeugd dezen eerften misftap. Maar dat gy in de ketens eener andere liefde den graaf zo overyld uwe hand gaaft... BLANKA. De wensch myns vaders dwong my tot dit overyld befluit.., in een oogenblik dat toorn en haat ieder andere gewaarwording in my verdoofd hadden. Trouwloosheid wilde ik met verachting vergelden; maar... KLEMENTIA. De liefde ftrafte u voor uwe wraakzucht. Dit was vóóruit te zien. Maar zeg, waarom ontdekte gy uw' vader niet alles ? BLANKA. Myn' vader?... ó.' Hoe had hy my van zich gefloten, verwenscht.'... Zou myn wensch den troon van Sicilië niet onteerd hebben ?... Ontferming was hem onmogelyk. K LEME N T IA. Nu, het is gefchied. Wat baat overlegging na de daad?.. Gy moet thans met geduld den wenk des noodlots volgen. Wapen u met fterkte, myn kind.' nog is het tyd. BLANKA. Ja, dat wil ik , moeder.' dat móet ik... De Allerheiligfte roept het my toe... By zyn' waereldrichtenden ftepter zweer lk... Ik ys, als ik 'eraan denk.» KL»  3o BLANKA en HENRIKO, kleme n tia. De Allerheiligfte zal u een' befchermengel zenden, om u te onderfteunen... hy zal myn gebed voor u verhoren. blanka. ó.' Ik heb het nodig... en thans... gevoel ik my weder zo zwak... Ik moet my verwyderen , lieve moeder.' k lemen tia. Ik wil u naar uw kamer brengen, lief kind.' Einde des eerften bedryfs. TWEE-  TREURSPEL. 31 TWEEDE BEDRYF. Het kaninglyk Paleis, te Palermo. EERSTE T O O N E E L. DE KONING, DE PRINS. DE PRINS. Uvv Tiart is diep gewond, zegt gy? Ik lees de fmart in uwe oogen. Broeder! indedaad, gy verfchrikt my. DE KONINB. Ach.' gy weet niets van myne ünart, broeder! DE PRINS. Dat heet verfchriklyk bedrogen zyn.' Niets dan vreugde verbeeldde ik my om u heen te zien; en hoe kon ik anders in de eerite dagen na uwe troonbeklimming verwachten? DE KONING. ó! Had ik nooit den troon beklommen! federt dwaal ik rusteloos rond. Zo grenzenloos ongelukkig is niemant in het gantfche ryk als de koning uw broeder , Manfredo.' DE PRINS. Een vreeslyk begin, broeder.' onmogelyk te begrypen... Vermogen dan de genoegens der liefde niets op u? O E  3a BLANKA en HENRIKO, de koning. Genoegens der liefde, zegt gy?.. kunt gy zo wreed «et my fpotten, Manfredo ? de prins. Spotten? Onmogelyk, broeder! Vergeef my , indien. .. Gantsch Sicilië weergalmt van het gejuich: „Henriko en Konftantia!" Nog heden misfchien, dacht ik, was het heugchelyk huwelyksfeest. de koning. „ Henriko en Konftantia?" Zo eeuwig gefcheiden zyn de tegenftrydigfle elementen niet als deze twee naamen. Met Konftantia's naam uitgefproken is myn eigen naam my een gruwel. de prins. Onbegryplyk! Men zegt het algemeen, de wil van onzen geftorven oom heeft haar met den erfgenaam des troons verbonden, en deze wil is plegtig door uwe toeftemming bekragtigd: is dan het algemeen gerucht valsch? of... de koning. Niet valsch ; maar ik wil het tot een logen maken. Eergisteren waren de grooten des ryks tot opening des testaments vergaderd; een bedrieger, een fchandelyke bedrieger bragt myne toeflemming ten voorfchyn... ó.' Dat ik niet opfprong , en het verraderlyk fchrift door het bloed des verraders verdelgde.'.. maar myne zinnen waren bedwelmd, als door den adem van een'helfchen geest verdoofd. se  TREURSPEL. 2t de prins. Eene ontzettende daad! En wie kon ftout genoeg zyn ?... de koning. Juist hy dien ik ééns myn' vader noemde. De verachtelykfte ondankbaarheid, dubbele wreedheid voerden zyne hand by de daad. Ik had myne eeuwig dierbaare Blanka in zyne tegenwoordigheid door het ge« fchenk van een wit blad, met myne ondertekening en zegel, de grootfte blyk myner liefde gegeven. Hy maakte 'er zich meester van, en deze verradery wa» myn loon. d e prins. En daartoe was Blanka's vader in ftaat? t>e koning. Blanka's vader niet; neen, deze daad verbrak den heiligen band tusfchen haar en hem. Ha! hoe zag hy met een' honenden glimlagch op haar neder, toen zy daar ftond, en eene doode gelyk wierd, toen zy haare oogen op my wendde, nu om ontferming fmeekte, dan in gramfchap ontffak!.. ö Blanka! Blanka 1 hoe is het thans ? leeft gy nog ? de prins. Affchuwelyke vader! de koning. ó Blanka! Blanka! ik zie u, en ontzetting grypt my aan...Uwe roozenwangen doodbleek, uwe oogen hat van traanen, gelyk verbleekte ftarren, alle uwe C he,  34 BLANKA in HENRIKO, hemelfche bekoorlykheden verwelkt, vernietigd door de verterende vlam des kommers... met voeten treedt gy myne beeldtenis... vloekt ieder' huigchelachtigen trek des verraders, die u ééns met het gezang der liefde wist te bedriegen.... Blanka! Blanka! en ik ben zo onfchuldig! DE PRINS. En het was u tot hiertoe oumogelyk om Blanka uit deze dwaling te redden? DE KONING. Onmogelyk, helaas! onmogelyk... ó Broeder! gy kent de gouden keten nog niet, die den monarch tot den eerden (laaf zyns ryks maakt. My heeft zy reeds twee dagen zwaar gedrukt. Waar ik my wend word ik vervolgd als een misdadige. Weinige uuren zyn het dat ik voor de eerdemaal middel vond om te ontvlugten, en nog, ó God ! nog vergeefsch ! DE PRINS. Nog vergeefsch? DE KONING. Vergeefsch. Het was middennacht; vermomd (loop ik uit Palermo naar Blanka's woning. Ik ftond onder het vengder van haar kamer; driemaalen riep ik haar toe, en het gantfche verlangen myner liefde, myn gantfche hart vloog driemaalen tot haar op. Geen antwoord; • niets dan zuchten, Blanka's zuchten hoorde ik. Eindelyk hoorde ik gerucht, als kwam iemant toornig aan bet vengfter: ik week te rug, haar' wreeden Tï-  TREURSPEL. 35 vaders gedaante was het, naar het my toefcheën; en wie kon het anders zyn ? Lang toefde ik; maar de oude verrader hield niet op met razen : ik moest het opgeven, ó Gy flaaplooze wachters des Hemels! bloedige traanen hadt gy geweend, als gy wenen kost, toen gy my in verdubbelde wanhoop naar Palermo te rug keren zaagt.... Maar thans, thans kan ik my niet meer bedwingen... ik wil naar Blanka, al bewaakten uitgehongerde leeuwen en tygers den weg. DE PRINS. Vlieg, broeder! gy doet wel dat gy ylt: ik vrees bovendien.... DE KONING. Wat vreest gy, Manfredo? Gy móet het my zeggen. DE PRINS. Ik vrees gy komt misfchien te laat. De oude Leontio is de flimfle gryskop in het gantfche ryk. Hy heeft het gewaagd zyne dochter van u los te fcheuren, en voorzeker heeft hy heimlyke banden vóórbereid, die niet te verbreken zyn, indien.... DE KONING. Wat zegt gy?... Spreek uit; ik bezweer u, by onze broederliefde! wat het ook zy... myn hart dorst naar vergif. DE PRINS. Hoe zo ontfteld, broeder?... Gy wist toch, of wist gy het niet dat de graaf van Celano zich federt een paar dagen op Leontio's landgoed ophoudt? C 2 Dg  j<5 BLANKA en HENRIKO, de koning. Neen, by den Hemel! neen, dat wist ik niet. En gy meent om Blanka? Zeg het vryuit. de prins. Om Blsnka: men ipreekt van een huwelyk, de koning. Met den graaf? de prins. Zo zegt men. de • k o ning. Wee over de verraders en hunne helfche ontwerpen!... Maar thans voort!... Ik wil het verfcoren. Sterven wil ik, of Blanka redden en leven! d e prins. Nog een woord, broeder! nog een woord. De graaf is een wild , onhandelbaar man. Gy zyt koning: aan uw behoud hangt het behoud van duizenden. Een koning moet zich niet tegen het zwaard eens dollemans wagen: gebruik uwe koninglyke magt tegen den graaf, laat hem in hechtenis nemen, en verbryzel dan zonder gevaar den fcheidsmuur die eeuwig tusfehen u en Blanka zyn zou. de koning. Neen, Manfredo! neen , uw raad is talmen, en dit talmen meer dan doodsgevaar. De graaf is by Leontio: bemerkt de verrader myn oogmerk, dan zie ik Blanka nooit weder; liever begraaft hy haar in onderaard-  TREURSPEL. 37 •aardfche duisternis tot den jongften dag... en deze gedachte. .. Vloek, driedubbele vloek der hel! DE PRINS. Nog een oogenblik, broeder! Myn raad brengt geen fchaduw van gevaar mede. De graaf zal nog dezen morgen by my te Palermo komen; misfchien verwacht hy my thans reeds in myn paleis: daar kunt gy hem laten vatten; Leontio verneemt het zo fpoedig niet. DE KONING. In uw paleis?... Nu, ik volg uw'raad. Duizend dank daarvoor , eeuwig dierbaare Manfredo! Maar thans moet Thuscio aanftonds by my komen. DE PRINS. Ik zal hem by u zenden. Het is hoog tyd dat ik ga. Vaar wel, broeder! TWEEDE T O O N E E L. DE KONING. ï^ierhalven weder hoop !... Maar de uitflag nog zo verwyderd!... Nog zo veele ontzettende oogenblikken!... en kan ik dezen met al myn magt, kroon en fcepter wel een hairbreed verkorten ? ... Hoe kon ik het? Ben ik niet zelfde fpeelbal der driften van anderen ? En moet ik niet, terwyl ik door het gewoel der ongeftuime baaren geflingerd word , onöphoudelyk kampen, om een éönig kleinood te redden, een éénlg da* aan myn' levensdraad geknoopt is ? Tot heden was C 3 ik  38 BLANKA en HENRIKO, ik een flaaf, een flaaf die tot ieders fpot over den gelapten bedelaarsrok een' purperen mantel dragen moet. Maar aan wien ligt het dat ik een flaaf ben, in plaats van monarch te zyn? Aan my ligt het, aan my zeiven. .. Op dan! ik wil tonen dat 'er een man op den troon van Sicilië zit. Zy zullen het ondervinden, die vermetelen!... Voorëerst de graaf... worstelen mag hy, woeden als een leeuw in de val... hy zal het ondervinden. Thuscio mag morren: hy zal gehoorzamen. Manfredo's raad zal zegevieren. Uwe majedeit heeft my laten bevelen... de koning, het geheele tooneel door met Dat heb ik , Thuscio ! en nooit kost gy u meer ter rechter tydfpoeden. Ik zal u een'last geven diefchielyke en moedige uitvoering vereischt, dien gy ook des te fpoediger uitvoeren kont, naarmate gy minder over befluit en middelen te denken hebt. Over het eerde niets, devvyl het onveranderlyk by my befloten is; over het Iaatde ook niets; want de omftandigbeden hebben die van zelf doen ontdaan. DERDE TOONEEL. de koning, thuscio. thuscio. veele waardigheid. t h V s-  TREURSPEL. 39 thuscio, verwonderd. Ik zal niet ophouden, fire!... in uwen dienst alles te doen... wat myne krachten my mogelyk maken. de koning. Daarvan ben ik overtuigd, Thuscio! en hoop daarvan juist thans nog meer overtuigd te worden. Maaf ter zaak. Gy weet dat ik federt twee dagen aan den rand der uiterfte wanhoop onophoudelyk omdwaal. Thans ftort my een plotslinge flag onherftelbaar in den yslyken afgrond. De graaf van Celano houdt zich , zo als ik hoor, by Leontio wegens zyne dochter op. Weet de graaf van myne liefde, dan is zyn oogmerk eene misdaad; zo niet, dan moet ik hem toch verhinderen onwetende tegen den koning te misdoen. Ik beveel u daarom den graaf in hechtenis te nemen. Hy komt gewis heden morgen naar Palermo: misfchien is hy reeds in myn' broeders paleis. t h u s ci o. De graaf is konnetabel van Sicilië. Vergeef my, fire! dat u daaraan herinner. Hy heeft niets begaan wat volgens de wetten misdaad heet. de koning. Geen aanmerkingen, Thuscio! .. De wetten bedreigen toch den kroonrover met de fmadelyklle dood: de graaf is op den weg om my meer te ontroven dan drie koningskroonen waardig zyn: dierhalven, zonder tegenfpraak, gehoorzaam! C 4 THUS-  40 BLANKA en HENRIKO, thuscio. Gehoorzamen moet ik, fire! maar God verhoede al het onheil dat voor u daaruit ontftaan kan. (Hy vertrekt.') de koning, tertvyl hy naar de andere zyde 'Er kan niets vreeslykers uit ontdaan, dan het geen dat is wat gy thans afwenden zult. Wat laat de prins my wachten, en juist op zulk een' ongelegen tyd!... Het is onverdraaglyk !... Het is my hier als ware ik in een doodkist opgeflotcn.... Neen, ik verdraag het niet langer: ik kan den prins myn woord niet houden als hy niet fpoedig komt. Ik moet gaan... te rug, naar de hel waaruit ik ontvlood: haar gloeijende kwellingen zyn my wellust. Ik moet daar heen waar de fchampere verachting eener vrouw myne rust vergiftigde. Myn befiuit is genomen: zy mag my eeuwig verachten, de fchoone Blanka , zy móet zy zal eeuwig de myne zyn; onvermoeid, als de tyd, zal ik haar dag en nacht bewaken. Eeuwig zal zy het gevoelen dat ook verfmaade liefde haare ketenen heeft, Ik moet voort. vertrekt. VIERDE T O O N E E L. (Het paleis van den prins Manfredo.) de graaf. VTF*  TREURSPEL. V T F D E T O O N E E L. DE GRAAF, DE PRINS. DE PRINS. Voortreflyk, dat gy reeds hier zyt, myn waarde graaf! DE GRAAF. Het was myne belofte. DE PRINS. ö ! Gy zyt een man van uw woord; en juist deze maal acht ik 'er u des te hooger om, daar gy tegenwoordig in de verzoeking zoudt kunnen zyn , om uwe belofte niet te vervullen. DE GRAAF. Indedaad, uwe hoogheid! byna had ik het gedaan buiten myne fchuld. Ik wachtte hier zolang op u, dat ik byna het befluit nam onverrichter zaake heen te gaan. DE PRINS. Onmogelyk! Het is nog niet laat, en ik kom zo even hier aan. Slechts een kort bezoek dat ik by myn' broeder aflegde heeft u zo ongeduldig kunnen maken. DE GRAAF. Slechts een kort, en toch..., • DE PRINS. En toch zeer begryplyk. Welk verliefde fmeekt C 5 niet 4i  4» BLANKA en HENRIKO, niet aan de zyde zyner fchoone den Hemel om eeuwigen ftilfland der dryfveeren des heelals ? En wien fchynt niet in de eerfte verwydering van haar de loop der dingen als door looden veeren gedreven? Maar vóór alles, wanneer zal men u met de voltrekking vanUw huwelyk geluk kunnen wenfchen? de GRAAF. Nooit, nooit! de prins. Nooit?.. Onbegryplyk! de GRAAF. Slechts ééne bede, uwe hoogheid! geef my uwe bevelen zo fpoedig als mogelyk is, en laat my dan gaan. God weet het! ik beu thans niet tot een onderhoud geftemd. de PRINS. Gy zytmy eenraadfel, graaf! Wordt dan misfchien van uw huwelyk met de dochter van den grootkanfelier niets ?.. of... de GRAAF. Iets en niets. Laat my gaan, in plaats van my geluk te wenfchen, uwe hoogheid! de prins. Waarom zo geheimzinnig, graaf? Wees openhartig, ik bid u: misfchien kon ik iets weten... iets tot uwe vertroosting weten. de GRAAF.' Hoe! weet gy misfchien reeds van myne gefchiede- nis?  TREURSPEL. nis? Ben ik misfchien reeds het fprookje van de ftad geworden ? DE PRINS. By den Hemel! neen; geen fterveling heeft my 'er iets van ontdekt. Slechts vermoeden. Indien het misfchien koelheid der fchoone Blanka is, die u zo nederdrukt, dan kan het niet lang meer duren. DE GRAAF. Hoe! prins! zeg, wat weet gy ? DE PRINS. Het testament van den geftorven koning zal toch eindelyk Konftantia tot onze koningin maken. En Blanka's deugd, edele opvoeding... DE GRAAF. Dierhalven had de koning, uw broeder,oogmerken op Blanka?... Hy? DE PRINS. Liefde, overdreven liefde; maar... DE GRAAF. Hy de minnaar myner vrouw ? DE PRINS. En waarom zo hevig, graaf? DE GRAAF. Ha! nu is alles klaar!... Deze nacht.... eischt bloed !... Hier, myn zwaard!... bloed, gewyd bloed zult gy drinken! Dl PRINTS. Om Gods wil, graaf! matig uwe drift. Blyf hier flechts 43  44 BLANKA en HENRIKO, flechts nog een oogenblik... ik kan u niet laten gaan. de graaf. Gy houdt my niet, de prins. Zucht naar groote daadeu gloeit in uwe borst. Het tydftip is daar om deze zucht te bevredigen. Hoor my aan. Dt graaf. , Wraak wil ik, niets dan wraak!.. Laat my, laat my!... de prins. Wraak zult gy hebben , volkomen , overvloedige wraak; maar niet door uw levensgevaar gekocht. Met uwen laatften adem ftort de gantfche magt van Sicilië in het ftof. Behoed gy het ryk zolang gy kunt, help my in het verdedigen van myn recht op den troon... Maar uw leven.... de graaf. Kom, de troon zal uw zyn. Bloedende zal de vermetele naar beneden ftorten! kom. de prins. Laat u bewegen. By alle heiligen! bedwing uwe drift, graaf! De koning wordt aangebeden van het geheele volk: wat baat het tegen duizenden uw' arm op heffen? Laat zyn misdadige lust nog flechts weinige puren voortbruisfchen. Zyne aanbidders zelfs zullen yan bloeddorst verfmachten tegen hunnen afgod. Hy heeft  TREURSPEL. 45 heeft Vernomen dat gy zyn medeminaar waart: hy wil u nog dezen morgen in hechtenis doen nemen. DE GRAAF. My in hechtenis ? Moord en hel over den vermetelen fchender myner eer!... De maat is vol... thans moet ik voort... al lag een rots op my , ik wierp haar af... Voort, voort! DE PRINS. Gy noemde u ééns myn vader, groote Guido! u dank ik opvoeding, onderrichting, alles. Hoor naar het fmeken van uw' hulploozen zoon! Behoed uw leven, om den ongelukkigen! ...De voet des magtigeren vertreedt,zonder u, zyn recht als een zwak riet. Bedwing uwe wraakzucht flechts nog één uur. Laat u gerust gevangen nemen; ik zal weldra middelen vinden om u te bevryden. De ftoute onrechtvaardigheid des gekroonde» misdadigen is ons behulpzaam ; de party der beledigde Konftantia zal zich by de onzen voegen, en dan.... DE GRAAF. Gy martelt my onuitfpreeklyk. Ik verdraag het niet langer; het merg in myne.beenderen wordt ftof, als ik dit vuur langer fmoor. DE PRINS. Onmogelyk, graaf! Niets wederftaat u, en gy kunt alles overwinnen: beproef flechts den ftryd. DE GRAAF. Nu, ik wil myn leven 'er aan wagen. Maar laat ons  46 BLANKA en HENRIKO, ons handelen; rust is dood voor my. Laat ons naar Mathilda, naar Konftantia gaan. Vóórbereiding zal de zaak verhaasten. de prins. Ik volg u. ó Mathilda! Konftantia) hoe zult gy ons ontfangen!... Hemelfche fchutsengel!... uw wreker. (Zy vertrekken beiden.') ZESDE T O 0 N E E L. (Het paleis van de prinfes Mathilda.) mathilda, konstantia. mathilda. Reeds weder zo neêrflagtig, Konftantia? Dit gevalt my niet. ó! Als gy wist hoe zwaarmoedigheid eene Trouw misvormt, terwyl men daarby haare verfmaadde liefde raden kan!... Geloof my, de druipende oogen eener verdachte oude maken zulk een' kwaaden indruk niet als de traanen die een meisje weent, terwyl haar geliefde zich met een fchamper gelagch van haar afwendt. konstantia. Wy zyn hier alleen, moeder! niemant bemerkt ons: waarom wilt gy dat ik my vermommen zal. mathilda. Is het niet genoeg dat ik u zie, dat ik my om u fchaam, dat gy my kwelt? Onmogelyk kan ik de fchan-  TREURSPEL. 47 fchande dragen uwe moeder te zyn, als uw gedrag geen andere wending neemt. KONSTANTIA. Kent gy, moeder! een vernis, dat op eene natuurlyk wyze onder den lagenenden fchyn der vreugde de fmart verbergt? ó! Geef het my: ik wil u gehoorzamen. MATHILDA. Ik verlang van u geen gedwongen vrolykheid; maar onverfchilligheid begeer ik, en deze voegt u. Of kunt gy thans niet zonder eene geweldige hartstogt zyn, dan is 'er Hechts ééne die u betaamt, en deze ééne is haat. KONSTANTIA. Haat, moeder? MATHILDA. Haat tegen hem die uwe haud zo verachtelyk verwerpt. Indedaad, nog begryp ik het niet hoe hy zo blind of zo ftout zyn kan. Neen, gewis, 'er zyn andere redenen waarom hy zich zo weinig om ons bekommert, als ware hem ons aanzyn zelf onbekend. K ONSTANTIA. Andere? Hoe is dat mogelyk? MATHILDA. Henriko is nog jong, genoegzaam onbekend met de waereld, onervaren in alles wat hem in verlegenheid brengen ka«. Jeugdige bloheid is misfchien oor*  48 BLANKA en HENRIKO, oorzaak dat hy voor het eerde bezoek fchroomt, dathy na den plegtigften dag, die u tot zyne bruid maakte , reeds lang by u had moeten afleggen. konstantia. Ach! dan moest de taal der terugftotende koelheid in het geheel niet te onderfcheiden zyn van de taal der fchroomvallige liefde. Maar ik weet het te wel, hy veracht my. Verwaardigde hy my wel met een' éénigen blik, toen de wil van onzen oom en de blyde gelukwensch der ryksvergadering ons noodlot voor eeuwig onaffcheidelyk fchenen te maken ? Wierd hy niet bleek, als of hy zyn doodvonnis aangehoord had? Alles was aan hem half dood van ontroering, fpraak, gebaarden, oogen... en zo eensklaps! ... Voorheen was zyn voorhoofd zo helder, zyn oog zo vrindelyk, zyne geflalte zo innemend als edel. mathilda. Gy zaagt u verachten; en toch moet ik het u nog zeggen dat gy hem haten zoudt, dien eerloozen!' konstantia. Maar! als ik hem niet haten kan? 'Er is, zegt men een drank, dien men liefdedrank noemt: is 'er ook een drank van haat, geef hem my dan, moeder! gehoorzaam wil ik hem uitdrinken, hy mag my zo bitter zyn als hy wil. mathilda. Gy zyt zinneloos, geloof ik; misfchien wel van liefde, niet waar? Gaarne wierpt gy voor de trappen van  TREURSPEL. 49 van zynen troon en likte het ftofvan zyne voeten, als Henriko u flechts éénmaal teder aanzag? Verworpene! in uwe aderen vloeit geen droppel koninglyk bloed. konstantia. Ik weet het, helaas! dat ikverachtelykben. Reeds, toen ik nog een kind was, moest ik het van den jongen Henriko horen. „ Ga heen," zeide hy dikwyls tegen my als ik met hem fchertfte: ,, ik veracht 11; „ gy juigchte met uwe moeder, toen gy het bloed myns „ ongelukkigen vaders Aromen zaagt." mathilda. En gy waagt het de fmaadwoorden des roekeloozen te herhalen ? Nietswaardige!... Ha! men ziet thans wat 'er van wordt, als men het kroost eens misdadigen opwasfchen laat. Ik had 'er genoeg tegen. Het bloed des oproerigen vaders, ook dat het welk in zyne kinderen vloeit, zeide ik, moest geofferd worden, om den befchermengel van Sicilië te verzoenen. Maar de geitorven koning, myn broeder, was zwakker dan eene vrouw, naauwlyks mannelyk genoeg om het zwaard der wraak tegen den misdadigen zelf te trekken. konstantia. ó Die arme, onfchuldige kinderen.'.. Moeder! zy waren toch de kinderen van uwen jongflen broeder." mathilda: Gy wilt myne gramfchap tergen, flang! Ik merk het. konstantia. Uwe gramfchap, moeder? ó God! hoe kon ik het waD gen!..  50 BLANKA en HENRIKO, gen!.. Ik fidder!.. Aan uwe voeten ,moeder.'. .Zeg, waarmede kan ik u bczadigen? mat Hl EDA. Wilt gy den naam van myne dochter waardig zyn , drn zy thans gal uw drank, tygervleesch uwe fpyze, bloedige lyken uwe droomen... Het uur der wraak is gekomen. Gy moet fcherpe pylcn met my gloeijen , lagchen als zy in het hart des verraders fisfehen... en dan omhels ik u weder als myne dochter. konstantia. Gy verfchrikt my, moeder!.. Ik weet niet, ik word... mathilda. Ga maar heen i ik kan dit verbleken en beven niet aanzien; maar neem ter harte wat ik u zeide, en weet dat wanneer ik weder traanen van u zie, gy ze om uwe eigen lafheid geweend zult hebben. ZEVENDE T O O N E E L. mathilda. De ftonde der wraak is gekomen. Yslyk bromt de flag die haar aankondigt.' Neen, Henriko! ongeftraft hoont gy eene prinfes van Sicilië en haare koninglyke moeder niet; onge'ftraft treedt uw voet niet op den lantften wil van uwen oom... Een dolk , of de trouwring uit de hand myner dochter... Vloek, of trouwbelofte... Vergif, of een bruiloftsdrank... een ker-  TREURSPEL. st kerker", of Konftantia's bruidsbed... Ziedaar uwe keus... 'Er leeft nog een andere prins van Sicilië , grooter van vernuft, waereldkennis, verhevener van geest en alles wat iemant ten heerfcher maakt. Uwe weigering levert hem uwe rechten, en myne hand zal daarop het zegel drukken. Einde des tweeden bedryfs. D a DER»  5a BLANKA en HENRIKO, DERDE BEDRYF. Een tuin op het landgoed van Leontio. EERSTE T O O N E E L. BLANKA, BERTHA. BLANKA. "Xv^eet gy nog, Bertha! dat onze oude leeraar ons eens van lieden verhaalde die geloofd hebben dat eenige menfcheu het zonderlinge lot ondergaan hadden van in boomen' of bloemen veranderd te zyn? Wy lagchten toen recht hartelyk daarover. BERTHA. Ik herinner my dit nog zeer levendig. Alaldo noemde deze lieden Heidenfche dwaazen. BLANKA. Indedaad, thans vind ik het zo belagchelyk niet. Zie maar dit roozenboompje eens aan. Henriko plantte het voor my op den dag toen onze liefde voor het eerst door plegtige beloften verzegeld wierd. Tot heden droeg het de fchoonfle roozen... maarthans... hoe verwelkt en ftervend Haat het daar! BERTHA. Het is waar, het bloeide lang onbegrypelyk fchoon; maar de roozen hebben toch ook haar fterfuur. B lan-  TREURSPEL. 53 BLANKA. Bat hebben zy; maar het overviel myn lieflingboompje veel vroeger dan gewoonlyk, dewyl het bewoond is door de ziel van een arm meisje, dat voor deze waereld te teder was. Het kent myn lyden uit eigen gevoel ; het bedroeft zich over my... en kunt gy het loogchenen, Bertha! dat zyne bladen als traanen afvallen? BERTHA. Gy ylt, lieve Blanka ! BLANKA. Laat my maar voortylen, Bertha! gy moet zo Uren0, niet tegen my zyn. Zeg my , heugt het u nog wel van het landfeest, dat op Henriko's geboortedag hier in den tuin gevierd wierd? My herinnert deze myrthenboom daaraan, ö ! Het was een fchoone dag! myn vader beval het my, ik nam van dezen boom het loof tot den krans dien ik den prins opzette. BERT II A. Dat zyn gevaarlyke herinneringen, myne waarde! BLANKA. Waarom gevaarlyk? Moet ik dan myn hart vooralle vertroosting toefluiten? In het tegenwoordige is niets dat my vermaakt: ik wandel daarom in de velden der vergangelykheid; ó datishetbevalligeroozenperk, wiens weldadige geur de koortfige finarten des ongelukkigen onuitfpreeklyk verzagt: waarom zou ik my deze éénige verkwikking ontzeggen? D 3 BER-  54 BLANKA en HENRIKO, bertha. Omdat zy eene artfeny is die met ieder verzagting, die zy te weeg brengt, de krankheid nieuw voedfel geeft; een vergiftige drank, die des te fchadelyker is, hoe zagter hy in het oogenblik des genots fmaakt. blanka. Laat my haar flechts gebruiken, deze artfeny, lieve Bertha! zy vertraagt toch de laatfledodelykeuitbarfling der kwaal, of geef my een ander middel, dat de krankheid tevens verzagt en geneest. bertha. Zou ik dat? ó ! Gy kent het zelf zeer goed... Gy hebt zelfs reeds voorgenomen u daarvan te bedienen. blanka. Had ik dit voorgenomen? bertha, Voor altoos wilde gy hem vergeten, den trouwloozen Henriko... en thans vergeet gy u zelve in de gevaarlykfle herinneringen. blanka. Gy hebt gelyk; ik moet het niet doen. Verachting, haat, bittere haat, verdient hy... de trouwlooze, de nietswaardige! bertha. Onbegrypelyk!... Gy erkent dit alles, en toch het beeld des veroordeelden is u nog heilig... Uit uw hart, uit uwe oogen moest gy het verdelgen; maar uwe hand beeft te rug, en uw oog loont het nog met een' blik van  TREURSPEL. 55 van verlangen... ö Die verrader! dat hy u zo dodclyk beledigde! BLANKA. Indedaad, ik voel het, ik ben te goedhartig tegen hem, overdreven goedhartig; doch de Hemel weet het.'.. niet aan voornemen, aan kracht ontbreekt het de arme Blanka. Het is nog geen twee uuren geleden dat myn gebed een' goeden engel fmeekte , die myn befluitdoorgoddelyke kracht verfterkte... Maar ach !.. thans ben ik weder zo zwak... zo zwak.... Een booze, verderfelyke geest overviel my toen ik fliep , en zyne kunst liet my een zonderling googchelfpel befchouwen; maar zegt men niet dat de booze geesten fomwylen dat geen ontwikkelen wat zy door een' lteelsgewyzeii blik in het boek des noodlots ontdekken? Moet ik niet vreten? B E R T II A. Vrezen? en wat dan, waarde Blanka? BLANKA. Hoor hoe het my ging. Voor een paar uuren overviel my eene onoverwinlyke matheid, toen ik een' tyd lang hier in den tuin rond gewandeld had. Ik wierp my op een rustbed, daar in het kleine tuinhuis, en gaf my over aan den flaap. Kort daarop kwam het my voor als ftond ik op een' Iteilen weg; twee vermomde liedeu voerden my naar een' tooren, wiens graauwe muuren de nacht nog graauwer maakte. Eensklaps wierd het licht om my heen; ik zag een' jongeling , Henriko volkomen gelyk, zyn gewaad blonk als dat D 4 van  $ó BLANKA en HENRIKO, yan een' engel. Hy fprong op my toe; „ Kom, Blanka!" riep hy : „ Gy zyt de myne: ik ben uw „ redder; uw tyran ligt in ketenen." Te gelyk ontrukte hy my aan myne geleiders, eiwzette my op zyn' gouden wagen. Maar ach ! toen hy met my wegylen wilde verfcheen eene zwarte, fchrikkelykegedaante,ik durf het niet zeggen wien zy geleek. De witte paarden des jongelings lieigerden voor haar te rug, woedende viel zy op my aan. De jeugdige kracht myns fchoonen redders ftict het monfler te rug... het viel... maar het fleepte my mede in een' yslyken afgrond. Ik ontwaak te hevig ontfteld. bertha. Arme Blanka!.. By den Hemel! dat was te veel voor u, lieve , kranke dweepfter! Maar in ernst, zeg my, was het niet een droom? En een droom is een bekende logenaar, die, wanneer hy ook ééns de waarheid zegt, naauwelyks weet dat hy niet liegt: moetgy zulk een' logenaar wel vertrouwen? blanka. ó Bertha! hadt gy het gezicht gezien !.. Alles zo levendig... zo onbetwistbaar levendig... de jongeling zo onuitfpreeklyk teder... zyne gantfche geftalte zo edel!.. Als voor een' Hemelbewoner had ik voor hem moeten nedervallen , had ik Henriko niet herkend... En de andere... juist zo als ik hem dikwyls zag... bloeddorftige grimmigheid gloeide in zyne oogen... Reeds dikwyls viel het my in... ik weet niet of ik her. vry.  TREURSPEL. 57 vryuit .zeggen zal... misfchien, dacht ik, geenbooze geest... misfchien de Alwetende zelf zond my den droom... om my te redden. BERTHA. Blanka.' Blanka! gy komt op ontzettende invallen'.. De Alwetende zelf zou de vonken der Zonde in uw hart tot eene vlam aanblazen ?.. ó Blanka! fchuw deze gedachte: zy draagt een kenteken der hel: een booze geest blies haar in uw onbewaakt oor. BLANKA. Ja, ik voel het, Bertha!.. de ftroom der zonde fleept my mede... onwederftaanbaar... flechts de dood kan my daaruit redden... flechts de dood.'.. ó ! Mogt hy my fpoedig redden!... Voor hem dien ik beminnen moest fidder ik, als een flagtoffer voor zyn' moordenaar. .. en kan niet vergeten... BERTHA. Wanhoop niet, myne eeuwig geliefde!.. Wanhoop, wanneer zy eene dochter van den misflag is, is maar al te dikwyls de moeder eener misdaad. En waarom wanhopen? Wat hebt gy dan gedaan? wat hebt gy misdreven? BLANKA. Ach ! myne waarde vrindin! gy zyt zo gped, zo toegevend, veel te toegevend voor my... ö! Kon ik myne gantfche ziel in den flroom der vergetelheid dompelen , dat ieder fpoor van het voorledene van haar afgewasfchen wierd !.. Gerust, fchuldeloos kon dan myn D 5 le-  58 BLANKA en HENRIKO, leven daar heen fpoeden. •. Gelukkig te zyn verlang ik immers niet. bertha. Gy zult nog gelukkig, recht gelukkig zyn, myne beste ! blanka. Indien thans de goede Alaldo by my ware!... zyne overredende welfprekendheid heeft zo dikwyls myn' geest uit deze waereld in den Hemel met zich opgenomen. Ach! thans zou hy myn beste arts zyn... ware hy flechts hier! bertha. De goede Alaldo! Voor eenige oogenblikken was hy nog op uw' vaders kamer, zo als ik hoorde: misfchien is hy 'er nog, zo niet, dan wil ik hem laten opzoeken. Hy zal fpoedig by u zyn. TWEEDE T 0 O N E E L. blanka. Bertha ! myne eeuwig dierbaare vrindin!... Hoe vliegt zy, wanneer zy my vernoegen kan .'... ó Alaldo ! indien gy thans by my waart... zo ik u flechts zag .. flechts weinige minuuten zag... De Hemelfche zielenvrede, die van uw verheven voorhoofd afdraait, heerscht zagt over de driften des zwakkeren, gelyk de zagte fchemering der maan de vermoeide natuur algemeene rust gebiedt, ó! Hy komt gewis... en dan... daar  TREURSPEL. 5y daar zal hy naast my zitten, in deze donkere laan... • wil ik hem horen, als afgefcheiden van deze waereld vol rouw en jammer. (Zy gaat in eene zylaan.) DERDE T O O N E E L. de koning, daarna blanka. de koning. Zo ben ik dan eindelyk hier!., zo naby'het heiligdom!., zo naby myne godin.'... Ik voel het, haare nabyheid vervult my met eene heilige yzing. Hoe beven myne leden!.. . ö ! Ik kom niet als een oproerige in uwe gewyde woning, godin!... Myn gantfche hart is aanbidding... myn gantfche verlangen uw goddelyke aanblik... Ongelukkige! dat ik voor dezen tempel beven moet als gloeide eene wrekende vlam onder myne voeten... Arme, belasterde onfchuldige ! (Blanka komt uit de zylaan.) Hemel! wat zie ik.'... Blanka ja, zy is het... Blanka! blanka. Heilige moeder Gods 1 de koning. Gy vlugt, Blanka!.. ó Blyf.'.. by alle heiligen , blyf! blanka. ó God.'... de koning. Blyf; misgun my de laatlte vonk levens niet. BLAK'  60 BLANKA en HENRIKO, blanka. Laat my gaan, ó ! laat my... de koning. Neen, gy moogt niet vlugten. Reeds menig jammervol uur fmachtte ik naar dit gelukkig oogenblik: het is daar... ik laat het niet voorbygaan... niet voor den fcepter der gantfche aarde. blanka. Gy wilt met geweld ?. de koning. Aan uwe voeten fmcek ik u, blyf, en hoor my aan... verfchrik niet voor het mom des lasters, dat u de onfchuld van myn hart verbergt... Hoor my, en myn hTt zal u fchynen zo als het is , zo als het altoos was. bl a n ka. Ik kan niet, ik mag u niet horen. de koning. Niet horen?.. Blanka! Blanka! waarom zyt gy toch de]medepligtige myner vervolgers? .. Hoor my , Blanka ! ik heb u niet als een trouwlooze verlaten... Myne liefde voor u is nog zo zuiver, zo hemelsch, als op den dag, die de eerlte onzer wederzydfche verklaring was. Nooit, nooit heeft ééne gedachte vanverradery haar befmet. En by den Hemel ! ieder gevoel van liefde moge verdelgd worden uit de harten aller wezens, derven mag de liefde in den moederlyken fchoot der natuur, voor altoos fterven... Henriko blyft de uwe: de  TREURSPEL.  tJS BLANKA en HENRIKO, LEONTIO. God ziet in myn hart: hy weet het of vaderliefde jegens u daarin woonde. DE KONING. Gy roept den Hemel tot getuige?., ó! Mog.t hy thans een' zyner vreeslyke geesten hier zenden.'.. Als een vurige richterftnf boven uw hoofd blikfemde, dan , dan zou ik u vragen of het niet heerschzucht was, uitzinnige heerschzucht, dat gy de dochter der fchandelyke moorderes myns vaders op den troon poogde te zetten. Waarom anders wilde gy my door de onverbreekbaarfte banden ketenen aan een voorwerp dat ik zonder afgryzen niet aanzien kan, zonder eene fidderende herinnering aan myn' ongelukkigen vader ?.. By den Hemel! gy hebt deze razende drift boven alle paaien botgevierd... Het ware eene misdaad u den arm der gerechtigheid te ontrukken, en de wraak, waarmede zy u bedreigt. LEONTIO. Het kan zyn... De gerechtigheid der waereldrichte my, en als zy my ftraft, zal de gerechtigheid des Hemels het vonnis vernietigen , en den veroordeelden zegenen. Het was geen heerschzucht, het was het bewustzyn van myn' pligt, de pligt van een' der eerfte burgers van dit ryk, die my aandreef tot de daad die gy afkeurt. De laatfte naauwelyks verftaanbaare woorden van uwen doorluchtigen oom drukten my het bevel op het hart, dat ik op de vervulling van zyn tests-  TREURSPEL. 69 tament aandringen zou, zolang nog bloed in myne aderen vloeide, en myne borst ademde. Het bevel des geftorven konings is my eeuwig heilig , als zyn gebeente. de koning. Zyn bevel u eeuwig heilig?.. En het recht myner geboorte... de fcepter dien zy my in de hand gaf... dit alles acht gy voor niets ?.. Zette de dood Rogerio's magt geen perk? Het ware het Opperhoofd van alle koningen trotferen, wanneer hy dit perk overfchreed ; en zyn buitenfporig teftament moge verrotten met de hand die het fchreef. leontio. Edele, groote monarch ! zo moet dan uw aandenken fpoedig befpot, uw wil belagchen worden ! de koning. Zyn aandenken zegcne hy dien hy weldeed... maar ik?.. Was hy niet een wrcedaart tegen hem die myhet leven gaf, een dwingeland tegen my, een dwingeland tot zyne laatfte ademhaling? leontio. Sire! gy hebt my voor het gerecht gedaagd. Enhet is waar, het leven van den geringften uwer onderdaanen is uwe willekeur niet onderworpen; maar ook den aanzienlykften kunt gy laten vonnisfen. Zo kan men my ook de dood fchuldig vinden... ik weende flechts één' traan , een' bloedigen traan over het ryk, om dat ik vruchteloos ftierf. Maar beloof my dat gy den wil E 3 van  ja BLANKA en HENRIKO, van uwen oom vervullen zult, en laat houtftapels oprichten, een' voor my, een' voor myne vrouw en een' voor myne dochter... myne tong zal u van geen onbillyke wreedheid befchuldigen: zy zal u in de vlammen zegenen. De Hemel heeft u tot befchermef des ryks beftemd, en gy fchrikt niet voor de rampen des burgeroorlogs, die dit bloeijende ryk verwoesten,uw' troon om verre rukken en dood en verderf onder de ongelukkigen brengen zal, wier redder gy zyn moest?., ó! Luister naar de ftem des zaligen uit het graf, en gy zyt koning van een juigchend volk! de koning. Dat beu ik, en zal het zyn, ondanks uwe elendige fchrikbeelden. Ik ken flechts één' Leontio in Sicilië , één' verrader... Mogt 'er nog eenopftaan, die zal zyn' rechter vinden, als gy. VT F D E T O O N E E L. leontio. D eze bedreigingen deswoedendenjongelings...Moet Leontio die niet verachten ?.. Hy wil my laten ftraffen .. Wie zal my veroordelen ? .. Wie was tot heden koning ?.. Rogerio, hoewel in het graf; niet Henriko, zo lang Konftantia geen koningin is. Maar dit ryk!... Dit ongelukkig ryk!... Ha! ik zie het, broeders tegen broeders , burgers tegen burgers... deze vruchtbaare velden in woestynen veranderd, bezaaid met  TREURSPEL. 7i met bloedige wapens en ^halfverrotte lyken der burgers... niets verfchoond van het gloeijend zwaard der verwoesting !.. En gy, edele , afgefcheiden geest! jaramergefchrei uwer kinderen zal u uit uwen zaligen flaap wekken !.. Te veel, te veel, Algoede! ZESDE T 0 0 N E E L. LEONTIO) THUSCIO. THUSCIO. (joeden morgen, myn waarde Leontio! Ik kom om .met u over eene zaak van de uiterite aangelegenheid te fpreken. LEONTIQ. Van de uiterlte aangelegenheid, waarvan ik niets weten zou ? THUSCIO. Gy fchynt ontfteld... en geen wonder! Gelykenniet onze tegenwoordige tyden de nachten die vanouds wegens vreeslyke voorvallen vermaard zyn ? Voor het minite geruisch fchrikt men, LEONTIO, Indien het niets meer ware dan een zagt geruisch ,'.. Doch ter zaake, Thuscio! zeg, wat nieuws brengt gy? Wat is 'er voorgevallen? THUSCIO, Op bevel des konings heb ik den graaf van Celano E 4 »  ?s BLANKA en HENRIKO, in hechtenis moeten nemen. De koning had kort te voren bericht van zyn huwelyk gekregen. Nooit beval hy iets met zulk een' nadruk; tegenfpraak was vruchteloos: ik moest gehoorzamen; al ware het ook maar om den eerlten toorn een weinig te laten bedaren. leontio. ó God i dit is de eerfte flag der fformklok voor het ryk!.. Maar zeg my, hoe gedroeg zich de graaf? thuscio. Onverwacht zeer gerust. Zichtbaar bedwong hy zyne gramfchap; geen toornig woord ontviel hem; hy moest vóórbereid zyn, anders was het onmogelyk. leontio. Vóórbereid ? thuscio. Ik vrees, ik vrees, 'er ligt reeds ergens in een' duisteren hoek een onzichtbaai vuur te fmeulen. Lang zocht ik den graaf vergeefsch; eindelyk trof ik hem aan; maar te gelyk met den prins Manfredo, die met hem uit het paleis der prinfes Mathilda kwam. leontio. De prins Manfredo by den graaf?... Zy kwamen uit het paleis der prinfes Mathilda?.. Dit is zeker verdacht... Samenzwering is achter den nevel verborgen... Vonken des burgerkrygs glimmen onder de asch... Ongelukkig ryk!.. Het lang vóóruitgeziene onweder is in aantogt. Ik ken den prins: reeds in zyne kindsch- heid  TREURSPEL. 73 heid was zyn hart vol veinzery: flechts ééne ademhaling van hem in de drift van Mathilda, van den graaf.., en Sicilië ftaat in vlammen. THUSCIO. Waar !... maar al te waar!.. Ach ! deze fchrikbeelden hebben ook my reeds met angst vervuld. Bovendien vernam ik ook zo even dat de prinfes met de uiterfte drift overal haare lieden rondzendt. Zy heeft nog veele aanhangers, die hunnen eed nog getrouw blyven om haar te huldigen: het belang des prinfen en des graafs zal het aantal nog vermeerderen. LEONTIO. Alles meer dan waar!.. Maar laat ons thans op redmiddelen denken... Het moge vergeefsch zyn : wy moeten ons toch tegen het kwaad verzetten. THUSCIO. Het myne heb ik reeds gedaan. Ik heb de getrouwfte aanhangers des konings en de edelfte befchermers des vaderlands van het gevaar onderricht. Hunne waakzaamheid zal, hoop ik, het Paladium van Sicilië zyn. Nu, waarom ik voornamelyk hier kwam. LEONTIO. Nu, Thuscio? THUSCIO, Gy zult weldoen, wanneer gy uwe dochter zo fpoedig mogelyk naar een klooster of ergens anders brengen laat, waar zy voor elk verdacht bezoek zeker zyn zal. Als het bericht daarvan in Palermo verfpreid E 5 is,  7+ BLANKA en HENRIKO, is, en zulks zal het door my, dan zal het den graaf en zyne aanhangers ten opzichte van de eer zyner gemalin tot gerustftelling dienen; de jonge koning zal dan ook, zo ik hoop, zich genoodzaakt zien, zyne oogmerken op Blanka vooreerst op te geven; en dan misfchien ook tot behoud of herftel der openbaare rust des te krachtdadiger medewerken. Zeg, wat dunkt u van dit voorftel, Leontio ? LEONTIO. Het fproot [uit de veritandiglle overlegging. Wees verzekerd, ik zal 'er op bedacht zyn omdadelykuwen raad in het werk te {ftellen. Nog een oogenblik : ik wenschte u nog zo veel te zeggen! THUSCIO. Ieder oogenblik is my dierbaar. Ik moet den koning opzoeken ; hy is niet te Palermo, en toch is zyne tegenwoordigheid daar zo nodig. De Hemel vveetwaar hy is! LEONTIO. De koning? Hy was zo even hier. THUSCIO. Hier? hier? LEO NTIO. Hier, waar gy thans Haat. Hy dreigde my met gevangenis en dood, en hoonde den laatften wil van zyn' oom. THUSCIO. En gelooft gy dat ik hem thans nog inhalen kan? Werwaart ging hy ? IE ON.  TREURSPEL. 75 LEONTIO. Zonder twyfel is hy op den weg naar Palermo: gy zult hem zonder moeite vinden. THUSCIO. Nu, vaarwel dan. (Zy vertrekken beiden langs ver' fchillendezydenvan hettooneel.') Einde des derden bedryfs. VIER-  76 BLANKA en HENRIKO, VIERDE BEDRYF. Het paleis van de prinfes Mathilda. EERSTE T O O N E E L. mathilda, konstantia. mathilda. J-^og altoos als van te voren... Geen verandering ia uw gedrag? konstantia. Hebt gy my dan zien wenen, moeder? mathilda. Wenen juist niet; en gy weet ook waarmede ik u bedreigde; maar dit hangend hoofd... dit erbarmlyk gezicht beledigt my even zeer.. Juist als ftoudt gyvoor uwen oproerigen minnaar... als wilde gy uwe rechten op hem door medelyden doen gelden, na dat gy aan de magt der liefde wanhoopte... ó! Het is om razende te worden, als men u aanziet! konstantia. Nog flechts weinige oogenblikken geduld, en gy zult niet meer ontevreden over my zyn, moeder! mathilda. Geduld? nog geduld?... En gy hebt alles gehoord... gy weet alles... gy weet dat de nietswaardige zyne verachting jegens u openlyk ronddraagt, dat hyfchamper met de hoop fpot die u misfchien in menig' aange- naa-  TREURSPEL. 77 naamen droom gewiegd heeft; gy weet het dat hy een ander meisje boven u fielt, dat niet waardig is uwe kamerjuffer te zyn... de dochter van een' man die nog voor weinig jaaren in het ftof kroop... in het ftof, waaruit de grootmoedigheid myns broeders hem zekerlyk te hoog verhief... Dit alles weet gy... en gy gloeit niet ?... de hairen ryzenu niet te berge?... gy dorst niet naar wraak?... en gy zyt myne dochter? KONSTANTIA. Slechts geduld, moeder! nog weinige oogenblikken geduld... Gy zult het zien... Ik wil met den dood een verbond fluiten, een ysfelyk verbond. Zyn moordgeweer zal my verzoenen... met myne rust, met myne eer. MATHILDA. En met uwe moeder, als gy uw woord houdt. KONSTANTIA. Ook met u, moeder! en hoe gelukkig ben ik dan niet!.. Ja, gy zult het zien, moeder.' hoe Konftantia met de pylen des doods fpelen kan, als het tyd is-. MATHILDA. Eindelyk, de Hemel zy gedankt! eindelykfpreektgy gelyk het de fpruit van een' koninglyken ftam betaamt. KONSTANTIA. Nu, moeder! dan zyn wy immers [reeds halfver* zoend. MATHILDA. Dat zyn wy. Zie, wy driën, Mathilda, Konftantia  78 BLANKA en HENRIKO, da en Manfredo grypen gemeenfchappelyk het werktuig aan, dat den fchender zyns troons in de hel flingereri Ui... Kom, omhels my... Deze kusch zy het zegel van uw edel befluit en ons verbond. konstantia. En uw laatfte, moeder! voor het bloedig zoenoffer tusfchen u en my. mathilda. Maar nog iets, Konftantia! konstantia* Nog iets? mathilda. Gy weet dat thans Manfredo in alle de rechten eii waardigheden zyns verworpen broeders treedt. k onstantia. Zekerlyk... (Met eene weemoedigheid die zy niet Verbergen kan.) Als Henriko niet meer is. mathi ld a. Uw gedrag omtrent den prins was tot heden niet op' den behoorlyken toon geftemd. Achterhoudendheid is de gordel der liefde; maar 'er is eene zekere terugftotende koelheid, die alle bekoorlykheden der jeugd en der fchoonheid haaren luister beneemt, en haar bovendien beledigt. Die moet gy in uw gedrag omtrent den prins afleggen. konstantia. Heb ik dan den prins beledigd? ma<  TREURSPEL. MATHILDA. Zo gy het niet gedaan hebt, waart gy toch ten minften op den weg om het te doen, En wat zullen deze omwegen baten ? Manfredo kan u niet onverfchillig zyn, en gy kunt hem thans reeds als uw' gemaal aanmerken : wees dierhalven vryër, openhartiger, vrindelyker en boven alles, ook tederer jegens hem dan gy tot hiertoe waart. K ONSTANTIA. Ook hiervoor moet ik om uitftel bidden, moeder! Hoe verdragen zich de gedachten aan bloed en moord met de gewaarwordingen der liefde? Aan deeerftenmoet ik my thans geheel overgeven. MATHILDA. Dit moogt gy; maar hoe ligt valt het , ook zonder levendige gewaarwording der liefde, zich uitwendig op te fleren, al ware het ook maar met gemaakte bloemen! Beproef flechts uw voorkomen bevalliger en innemender te maken, Konftantia! het kan u niet mislukken. TWEEDE TOONEEL. MATHILDA, KONSTANTIA, EEN PAGIS. DE P A GIE, D e prins Manfredo, mevrouw! KONSTANTIA, fiil. Goede Hemel! een zwaar oogenblikJ «4?  Zo BLANKA en HENRIKO, mathilda. Geleid hem hier in de kamer. Nu, Konftantia ! vergeet niet waarover ik zo even met u fprak. DERDE T O O N E E L. mathilda, konstantia, de prins* de prin s. Ik groet u onderdanigst, mevrouwen! mathilda. Welkom, waarde prins! Gy zyt zo fchielyk in de! uitvoering uwer bezigheden, dat gy ons verlangen nog vóórgekomen waart, indien wy niet ieder oogenblik naar u verlangden. de prins. De gulheid waarmede gy my ontfangt, mevrouw! is meer dan beloning voor myne geringe pligtvervulling. (Tegen Konftantia.') Als ik van u ook maar deze beloning verwierf, myn fchoone !... maar helaas!..uw droeve dag heeft zich nog niet opgeklaard , zo het fchynt. konstantia. Juist dewyl het een droeve dag is, een gantfchedag. de prins. ó ! By den Hemel! om u wenschte ik my de toverroede van Oberon. Een' tuin zou ik om myne godi* fcheppen... een Paradys... boomen met vruchten en bloeifem tevens beladen... bloemen uit de reinfte hemel-  TREURSPEL; Si melftof gevormd... verkoelende beeken, in beddingen van edelgefteente... en wanneer geurige windjes met de lokken myner godin fpeelden , zouden dan haare oogen niet vrolyker blinken, ieder haarerbevalligheden zich niet ontwolken ? konstantia. Ja, in het Paradys... daar zyn geen droeve dagen. mathilda, die te voren reeds menig toornigen blik op Konftantia geworpen heeft. Laat haar, prins!... Die zottin!... Voorwaar, zy is thans uw onderhoud niet waardig. Maar het ging haar altyd zo:» was zy by de eeriTe zonneltraal niet opgeruimd, dan was zy het den geheelcn dag niet, als wilde zy het zonnelicht verduisteren. Maar zeg my , prins! hoe Haat het met onze zaaken? de priks. Alles zeer voortreflyk. Het getal onzereedgenooten zal meer dan honderd bedragen , en ieder derzelven belooft ten minlten zoveel tot de gelukkige uitvoering van ons ontwerp te leveren, dat wy gerust op tienduizen klingen kunnen rekenen, die voor onze rechterf ftryden zullen. mathilda. Boven verwachting gelukkig. Als maar.,. de prins. Hoe ? mathilda. Als maar alles verborgen blyft... als maar de fchyrt F vaa  82 BLANKA en HENRIKO, van verdachte bezigheid geen ftomme verrader van onze onderneming wordt! DE PRINS. Vrees niets, mevrouw! Alles is met zulk eene voorzichtigheid aangelegd, dat ook het arendsoog des locrenden argwaans niets ontdekken kan. Onze getrouwde dienaars zyn allen naar elk' der edelen gezonden , van wie wy onderfteuning hopen kunnen; ieder aan hem met wiens huis hy ook voorheen altoos in naauwe betrekking Hond. Ik zelf heb my flechts met zeer weinigen in een mondgefprek ingelaten. MATHILDA. En is hen allen een gemeene vergaderplaats aangewezen ? DE PRINS. Niet allen; flechts de voornaamfte leden van ons verbond zyn opontboden om zich hier in uw paleis binnen een half uur te laten vinden; de overigen zyn verzocht zich niet uit hunne woningen te verwyderen. De eerften zullen in perfoon den verbondseed voor ons afleggen, en met hen zullen wy het ontwerp van de fchielyke overrompeling beraadftagen. Zy zullen zich dan elk afzonderlyk naar de woningen der overige bondgenodten begeven, hen den eed in onzen naam afnemen, en hen van het genomen befluit onderrichten. MATHILDA. En de konnetabel... wordt hy haast vry? de  TREURSPEL; 83 DE PRINS. Haast; misfchien is hy het reeds. Ik heb een' wakkeren knaap met vermogende overredingen naar de wachten der gevangenis gezonden: zyn list en myn goud zullen onfeilbaar hunne trouw overweldigen. MAT II ILD A. Als hy zyne woede maar weet te matigen, en niets voor zichzelven onderneemt! DE PRINS. Hy heeft het my vast beloofd. Zodra hy vry is zal hy genoegzaam vermomd zich hier by ons vervoegen; Zyne ervaring in zulke ondernemingen... zyn moed... wat kunnen wy daarvan niet hopen! En hy zal zich ook thans immers weten te bedwingen. M A T III L D A. ó Myn waarde prins! gy zyt een halve god. Alles zo onbegrypelyk fpoedig en toch zo onverbeterlyM aangelegd! D E PRINS. Ook het middenmatigst vernuft moet in uwen dienst eene vaart bekomen, die het boven alle zwarigheden verheft. MATHILDA. De nakomelingfchap zal het u belonen, de zuigeling der toekomende eeuwen zal het Hameien hoe gy iri weinig uuren dit groote werk volbragt... hoe gy, verdediger uwer rechten, der rechten myner dochter ^ de wreker eens waart van hem, dien gy als vader vereerde,- door F 2 wierf*  84 BLANKA en HENRIKO, wiens wyze lesfen het geen de natuur u fchonk tot dezen alles overwinnenden heldengeest opwies. Zeg my thans nog kort, hoe hebt gy het plan des aanvals ontworpen ? de prins. Na een vlugtig overleg nagenoeg zó: Het grootfte deel der faamgezwoornen wordt het bevel gegeven om zich met verborgen wapens in denabyheid van het (lot op te houden; de overige worden op de gewigtigfle plaatfen in de ftad verdeeld. Een luid teken voert hen tot geregelde rotten by elkander , en ieder rot bemagtigt met geweld de aangewezen plaats. De kroonrover valt in het flot in myne handen, of, zo hy daar niet te vinden is, worden hem eenige onzer krygsliedeu op den weg naar het landgoed des grootkanfeliers fpoedig naargezonden; want daar is hy zeker te vinden. Eenvon. nis, met wyze voorzichtigheid en overleg geveld, mag daarna zyn lot beflisfchen. mathilda. Goddelyk ! alles goddelyk !... De Hemel heeft het befloten... gy zyt koning en myn dochters man. de prins. En gy, myne verheven moeder! koningin over den koning van Sicilië. mathilda. Maar thans... gy zeide de hoofden der famenzwering zouden zich welhaast hier laten vinden... In deze kamer kunnen wy hen niet verwachten: zy is te digt aan  TREURSPEL. 85 aan de ftraat; wy zullen ons naar een andere begeven die in het midden van myn paleis en meer verborgen is. de prins. Zo als gy beveelt, doorluchtige moeder.' (Hy geleidt Mathilda.) mathilda, in het heengaan. En gy, Konftantia! volg ons. konstantia. ó God! fchenk my fpoedig een eenzaam oogenblik! VIERDE T 0 O N E E L. (De tuin op het landgoed van Leontio.) de koning, een bediende. de koning. Sta, kaerel! gy zyt my verdacht: gy wilt niet zeggen vanwaar gy komt. de bediende. Uwe majefteit! het is my ten ftrengften verboden iets te ontdekken. de kok ing. Juist dit is verdacht. Wie heeft het u verboden ? de bediende. Mynheer de grootkanfelier. de koning. Des te verdachter!.. Zeg, vanwaar komt gy? F 3 de  96 BLANKA en HENRIKO, de bediende. Uwe majefteit!... de koning. Spreek! .. of myn zwaard... de bediende. Ik kom van het klooster der heilige Juftine. de koning. Van het Juftineklooster?.. En om wat te doen? de bed1e nde. Daarvan weet ik niets, uwe majefteit! de koning. Weet gy 'er niets van ?.. niets van uw boodfchap ? Knaap! ik raad u... de bediende. De grootkanfelier zond my met een' brief aan de abtdis. de koning. En gy hebt dien bezorgd ? de bediende. Ja, uwe majefteit! de koning. En het antwoord ?... de bediende. Uwe majefteit! ik verlies myn leven, indien... de koning. Gy zult niets verliezen. Kreegt gy het antwoord fchriftelyk ? RE  TREURSPEL. 87 de bediende, Schriftelyk, uwe majefteit! , de koning. Geef hier. de bedie nde. Ziedaar, uwe majefteit! de koning leest. „ myn lieve zoon.' „ Uw verzoek om voor eenigen tyd uwe dochter een ,, heilige verblyfplaats te verlenen, om haar aan de „ vervolgingen des jongen koningste onttrekken, wordt ,, u toegeftaan. Ik verwacht uw kind met openmoc„ derarmen." (Tegen den bediende.') Gy kunt thans den brief niet meer overbrengen. Verwyder u van hier; ga naar Palermo, meld u morgen by my: ik zal uwe gehoorzaamheid belonen. V T F D E T O 0 N E E L. de k o k i n g. Zo is het dan openbaar!... Ja , gy ziet nog opmy, oog des Algoeden!... Eene onzichtbaare hand wrs het die my, daar ik zonder beftemming ronddwaalde, op dezen weg te rug dreef... juist in dit oogenblik. Thans is 'er nog redding, voor my, en voor u, Hemelfche Blanka!... Hoe! indien ik niets vernomen had ?... Niets, dan eindelyk misfchien dat gy ergens tusfehen kloostermuuren opgefloten waart... ergens... F 4 niets  «8 BLANKA en HENRIKO, niets meer.' ... Bleeke fmart zou u reeds lang met haare magere handen verpletterd hebben, eer ik uwen kerker gevonden bad... Ha! vlugt, yslyke gedachte, vol driedubbele hellepyn!... Blanka leeft nog, zy bloeit nog in alle haare bekoorlykheden, die de fchoonhcid zelve met afgunst befchouwde, toen de natuur in haar het meesterftuk der fchepping vormde... ó! Ik moet haar zien... tot myne rust haar zien... Maar hoe? ... waar?.. Zal ik rechttoe in het huis gaan, en, is het nodig, my met geweld den weg tot haar banen?.. Neen, dit moet ik niet wagen: haar haat zou de do delyke ftraf myner onderneming zyn... Goede Hemel! zo ik haar hier in den tuin vond!... (Hy ziet den tuin rond.) ö God!... ik zie haar... zy nadert my... Maar voort! ik moet my verbergen. Zy zal myontvlugten: ik moet haar verrasfchen. (Hy verbergt zich in een der laanen; terwyl verfchynt Blanka.) ZESDE T 0 O N E E L. de koning, blanka. blanka. N , j-^og éénmaal moetik u zien... misfchien de laatfre maal... plaats myner eerfte genoegens/.. Gewis, ik zie u niet weder... ó! Hoe gaarne fliep ik hier'de Jaatfte, de lange nacht!... daar, onder deze verkwikkende lommer, waar ik dikwyls als kind zo gerust flui- mer-  TREURSPEL. 89 pierde, zo gerust ontwaakte. Maar neen... verlaten... als eene wees zal ik fterven... Verre van u, moeder!,., verre van u, Bertha !... Rusten zal ik by de graven van geflrenge heiligen... in half verrotte doodklederen zullen zy 's nachts om myne rustplaats verfchynen , myne zonden in klagende jammerliederen bewenen... en ach! geen geliefde zal het wagen myn graf te naderen... geen zal bloemen daarop ftrooijen... geen het met liefdetraanen bevochtigen... En myne laatfte gedachte in het fterven: Kind! gy fneedt uw' vaders leefdraad af1., ó Gerechte Hemel! waarom moet ik dit alles lyden? .. Sloop de liefde niet onder het heilig pog der onfchuld in myn hart... en toch moet de ftraf my tot na de dood nog vervolgen?... ó God! ontferming ! de koning. Te veel, eeuwig geliefde / te veel.' blanka. Groote God! (Zy valt op een zodenbank.) de koning. Hemel! wat is dit!... Zy ligt als van den blikfem getroffen. — Ontwaak, Blanka! ontwaak... Henriko roept u... Gy noemde hem e:éns uw' geliefden. Ontwaak , en befchouw den Hemel van zaligheid, waarvan wy zo dikwyls met verrukking droomden. De gouden poorten zyn geopend... Gy zyt koningin ! blanka, weder tot zichzelven komende. Wie ?.. Welk eene ftem ?.. ó Ga!.. Wilt gy my F 5 om-  po BLANKA en HENRIKO, ombrengen ? .. Ga! .. uw moordenaarsoog dringt door het masker der zagtmoedigheid... Verlaat my... Ga i de koning. Vrees niets, myne Blanka.' de magt der liefde heeft gezegepraald... Ik beken het, het oogenblik myns toorns was een misdadig oogenblik. Nog eens, myne eeuwig dierbaare! vergeef den jongeling deze opbruisfchendc hitte, die uw edel hart gewond heeft... Deze éénige bede moet gy my toeftaan. blanka. Hoe! ik zou u vergeven ? .. Wilt gy my overreden ?.. Uw taal is bedrog. Misfchien leeft hy reeds niet meer, myn ongelukkige vader1.... Ik moet hem zien. (Zy wil gaan.) de koning houdt haar tegen. Gy wilt hem zien ?... Gy gelooft my niet ? ... ó Blanka! hoe diep ben ik in uwe oogen gevallen !... Ik een fchandelyke bedrieger!., een moordenaar! blanka. By den Hemel ! ik moet hem zien. de koning. Ik zweer.., Indien het niet myn vast voornemen is tegen het welzyn en het leven uws vaders niets te ondernemen, dan verplettere my de wraak des Hemels hier voor uwe oogen tot ftof! blanka. Gy verfchrikt my met uwe eeden. Is hetdan waar? Heeft genadige ontferming ingang in uw hart gevonden ? Nu  TREURSPEL. 91 Nu dan belone des Hemels overvloedige zegen dit vroom berouw.'... Slechts hy kan dit belonen , genadig vorst! DE KONING. Ik verdien geen loon, myne eeuwig geliefde.' maar indien waar gevoel in u fpreekt, indien uw hart voor het geluk van Henriko klopt, indien het flechts nog medelyden voor hem gevoelen kan... ö! Maak my dan gelukkig.' ... gy kunt het... onuitfpreeklyk... BLANKA. Ik ? Ik ben zo arm , zo ongelukkig, bezit niets meer... Wenfchen kan ik, bidden kan ik. ..meer niet... Dit wil ik voor u doen. Vaarwel! QZy wil gaan; de koning houdt haar tegen.) DE KONING. Zeg dat gy my nog bemint; laat my deze weinige toonen van uwe engelenitem horen, nog ééns horen hoe zy my op den heerlykften troon van Hcmelfche zaligheid toverden... nog ééns... dit vergeten vanmy zeiven in goddelyk gevoel... in een' ltroom van zaligheid , die zelf de verrukte Hemelbewoner niet kent, Op uwe lippen rust het gantfche geluk van myn aanzyn: wilt gy dat ik gelukkig zyn zal, dan ben ik het... BLANKA. ó ! Laat my vlugten!... De grond waarop ik fla gloeit onder myne voeten... Verlaat my! DE  9? BLANKA en HENRIKO, de koning. Kan ik u dan door niets bewegen? ... Geen blik van medelyden van u verwerven , myne dierbaare ? ... Is dan de tyd zo alvermogend ? kan hy met het gevoel van het hart als met den blocifem eenen verganglyke plant fpotten?.. Ik was u immers éénmaal alles, gelyk gy my thans nog alles zyt; 'er waren immers dagen dat voor u alle vreugd der aarde en des hemels zich op de plek verzamelde waar uw Henriko .voor u Hond... Zy zyn voorby, deze dagen 1.. Maar Blanka !.. hun aandenken moet uw hart vermurwen , en het fchoonfte morgenrood weder verfchynen voor my.., voormy, ongelukkigeu' blanka. ó Gy droomen der liefde! eeuwige vergetelheid over u 1 Het noodlot benam u de roozenverf der onfchuld. de koning. Neen; deze droomen zullen verwezenlykt worden, ó Blanka'!.. nog dezen dag... ik zie het... Nog heden voer ik u naar het outer... nog heden/... ik zie de vreugdetraanen des priesters... nog heden wyden zy onze liefde den zegen des Allerhooglten... nog heden, Blanka!.. ö Verrukking'... blanka. ó Zwyg! zwyg!. .. De geest des eerften verleiders fpreekt uit u... Gy weet het... ik ben getrouwd. de koning. Getrouwd!., Het kan zyn. Wat vermag de afge- dwon-  TREURSPEL. 93 dwongen gelofte van een ongelukkig uur tegen het heiligdom onzer liefde, dat wy oprichtten onder denblyden zonnefchyn onzer eerfte jeugd ? ... Onze eeden. „•. ó.' Vergeet ze niet, Blanka! de onfchuldbragtzevoor den troon des Waereldreebters: daar worden zy bewaard... flechts onze trouwbelofte kan ze vervullen. Het zyn duure eeden, Blanka!... Wee ons zo wy ze niet achten, zo zy ééns wraak tegen ons roepen J ... Sidder voor deze gedachte, Blanka!... Kom, vlieg met my naar Palermo. B L A N K A. Hoe.' gy verdraait de deugd tot boosheid, en de boosheid tot deugd? Maar weet, my bedriegt gy niet. Verlaat my, om Gods wil! verlaat my.' DE KONING. Nog een oogenblik... Iloormy, Blanka!.. Gy weet niet dat ik als uw redder hier kwam. Gruwzaame ontwerpen zyn tegen u gefmeed; een yslyke kerker verwacht u... alle uwe goddelyke bekoorlykheden zullen daar verwelken, als bloemen voor den noordenwind, uw leven zal als wasch voor het vuur langzaam wegfmelten. Vlugt van hier... red u en my. BLANKA. Ja, ik wil my redden. Op myne kniën dank ik God voor de verblyfplaats die hy my beflemde, om my te beveiligen voor den vyand myner eer... myner deugd. Verlaat my... Ik kan hier niet langer duren. DE  94 BLANKA en HENRIKO* de koning. Nog ééns, flechts nog ééns, Blanka! Gy noemt deri band onverbreekbaar die u met den graaf veréénigt 3 is hy ook onverbreekbaar voor hem die hem tusfchen u en hem gelegd heeft ? Gewis niet. De dienaar der kerk die hem knoopte kan hem verbreken... zal hein verbreken... de graaf zelf zal 'er in bewilligen En nu, myne eeuwig dierbaare !.. wat wederhoudtunog? Kom, ylen wy van hier. blanka. Hemel.' ik hoor iemant... myn vader... zo hy... (Terwyl de koning om zich heen ziet , ontvlugt Blanka.) de koning. Niemant... Blanka.' waarheen?.. Slechts nog een oogenblik. (Terwyl hy haar volgt en eenigen tydverwyderd blyft, treedt de graaf met een ontbloot zwaard op het tooncel.) ZEVENDE T O O N E E L. de graaf, de koning. de graaf. Hier.. . hier moet ik hem vinden.., Maar waar ? (//y loopt den tuin verfcheiden maaien door.) Daag op , verrader! Vuur wil ik over u uitfpuwen... tot asch wil ik u verteren... geen fpoor zal van u overblyven , waar  TREURSPEL. 93 Waar gy ftondt... Ik wil myne eer reinigen in de vlam die u verteert... Gy zyt de eerde... ik zweer het by den Hemel!.. gy zyt de laatde die het waagt Guido's eer te bezoedelen... Daag op, verrader! daag op... dat myn gloeijende toorn zich over u uitdorte.. daag op.'.. de koning, terug komende. Blanka.'.. Blanka!.. de graaf. Ha ! zyt gy daar ?.. Waarheen ?.. Blanka riept gy ? Ha !.. (Terwyl hy op hem toefchiet.) Schender myner eer! ik zal uw' geest uwe verliefde zuchten naarzenden, de koning, die intusfi?hen zyn zwaard getrokken en den woedenden /lag afgeweerd heeft. Hoe.' uitzinnige moordenaar! wie heeft u uit uwe gevangenis gelaten? de graaf, den koning op nieuw woedende aanvallende. Ziedaar het antwoord... Sterf, laffe verrader.' de koning, den fag weder gelukkig afwerende. Razende booswigt! wat doet gy?.. Uw' koning... de graaf, hem ten derdenmaal aanvallende. Een' fchandelyken kroonrover ftraffen. de koning, hem het zwaard uit de handjlaande. Gy zyt een moordenaar.'... Is dit ridderwerk ? de graaf, te rug fpringende en zyn zwaard weder opnemende. Dood en hel!.. uw bloed... ik moet het drinken... al zou ik het dervende drinken. DE  BLANKA en HENRIKO, de koning, die zich tothiertoe flechts verdedigd en de (lagen van den graaf afgeweerd had, valt thans den graaf'aan , die •weder woedende op hem toefchiet. Beproef het, booswigt! de graaf, terwyl hy valt. Vloek en hel over u ! de koning, verfchrikt, dat hy den graaf vallen ziet, ftaat eenigen tyd ftil en fprakeloos. Hy ligt... door myne hand... dit is het eerfte bloed dat ik vergoot! .. Ik weet naauwelyks hoe ik te moede ben. i. Wat vreesfelyk gezicht!.. Hy heeft my getergd... en toch... hy was de (leun van dit ryk... van myn' troon. (Hy nadert den graaf) Verfchriklyk!.. Maar' wat fla ik nog hier?., misfchien is 'er nog hulp, nog redding... Ik wil alles beproeven. (Hy vertrekt fehielyk.) Einde des vierden bedryfs; V Y F-  'TREURSPEL, 97 VYFDE BEDRYF. Een kamer op het landgoed van Leontio. EERSTE T O O N E E L. BERTHA, ALALDO.' ALALDO.' i. -lier ben ik , Bertha! breng my by onze Blanka: zy verlangt naar my, hebt gy my laten zeggen. BERT 11 A. Heilige God! ALALDO. Hoe ! Bertha!... in traanen ? .. God ! wat is... BERTHA. Gy komt te laat, goede Alaldo!.. ó • Waarom kwaamt gy niet vroeger! ALALDO. Te laat?.. By alle heiligen, zeg my, Bertha! waarom in traanen ?.. En toen ik in huis trad was ook alles zo Hom en neêrflagtig. BERTHA. Kom , ik wil u by Blanka brengen... Maar neen , gy zult haar niet zien, goede Alaldo! neen, gy verdraagt haar gezicht niet... gy móet haar niet zien. ALALDO. Kwel my niet , Bertha t breng my by haar. De G gods-  98 BLANKA en HENRIKO, godsdienst heeft magtige vertroostingen , verkwikkende voor den ongelukkigen en ftervenden. Blanka zal die uit myn'mond ontfangen: zy zullen balzem voor haar zyn, in welk een' toeftand zy ook is. BERTHA. Zy kan uwe vertroostingen niet meer horen... niet meer vernemen... zy is niet meer! ALALDO. Om Godswil! wat zegt gy?... Blanka dood? BERTHA. Ja, dood... dood!., zelfs de wonderdoende kracht eens heiligen zal haar niet weder in het leven te rug roepen. ALALDO. ó Hemel!... Blanka dood ? .. en zo fchielyk ? BERTHA. Yzen zult gy, als gy het hoort... Haar eigen gemaal. .. ALALDO. Haar gemaal?... BERTHA. Was haar moordenaar... Die bloedgierige tyran l ALALDO. 6 Hemelfche rechtvaardigheid!.. Affchuwelyk! BERTHA. Affchuwelyk!.. meer dan affchuwelyk! ..Denk,het was zyne laatfte daad... hy zelf is dood. AL-  TREURSPEL. 99 ALALDO. Hy zelf dood?.. Dit zyne laatfte daad? BERTHA. Met moordlust vervuld vloog hy van Palermo herwaarts. Eenigen onzer lieden zagen hem; maar alles vlood voor zyn bloot zwaard, voor zyn grimmig moordenaarsoog. Hy wist dat de koning hier was; hy dorstte haar zyn bloed, trof hem in den tuin aan, de koning verdedigde zich tegen zyne woedende aanvallen! zy vochten... de graaf viel. ALALDO. Viel... en niet dood? BERT IIA. De braave koning verfchrikte over de onvoorgenonomen daad. Bleek van doodsangst Hortte hy in huis, bad, fmeekte om hulp voor den graaf, om redding , zo het nog mogelyk ware... liep zelf heen om een* wondheler te halen. ALALDO. Edele, Chriftelyke grootmoedigheid!.. Enzymoest voorbereiding tot eene yslyke daad zyn! BERTHA. Reeds was de koning weg, toen onze arts in huis trad, om naar onze Blanka te vernemen. De toeftand van den graaf putte zyne gantfche kunst uit: zy bragt het zo verre dat hy de oogen weder oplloeg, en in het leven te rug getoverd fcheen. Blanka wierp zich thans G 2 voor  ïoo BLANKA en HENRTKO, voor zyn bed, fmeekte om vergeving... om vergeving van de fchuld die zy misfchien door haar gedrag jegens hem op zich geladen had, en terwyl zy zyne eene hand hevig ontroerd aan haare lippen drukte, trok hy onvoorziens met de andere een' dolk uit zyn' gordel... ftiet hem... wee my dat ik den gruwel uitfpreken moet!.. friet hem in het hart zyner gemalin, en fprak: „ Nu zyn wy eeuwig getrouwd." alaldo. Te veel, groote God! te veel! bertha. Te veel!.. En de ongelukkige ouders! .. Zy waren beiden tegenwoordig. De moeder viel op my , zonder kennis als van den onzichtbaaren flag des doodsengels getroffen. De vader zag zyn éénig kind bloedende voor zyne voeten nedervallen: hy fprong van fchrikte rug, en toen hy zich een weinig herhaald had, nam hy de ftervende in zyne armen... haar bloed ftroomde lan^s zyn vaderhart... zy ftierf in zyne omhelzingen. alaldo. Genoeg, genoeg... Affchuwelyk! —- En de aarde opende zich niet?.. Verflond den moordenaar niet, eer de voleindigde doodsftryd hem de 'hel geopend had? bertha. Aan geene zyde des grafs wacht de booswigt zyn loon..  TREURSPEL. 101 toon... Onbegrypelyk, en het is toch wanr... Hy lag zyn hoofd zo gerust neder... ftierf zo zagt... als verzagtte het bewustzyn der fchoonfte daad hem den laatften teug uit den kelk des doods. ALALDO. Wee over den verltokten booswigt en zulk eene fchandelyke daad in de laatitc fchrede ter zaligheid of verdoemenis !... Hoogstrampzalige ouders!.. Hoe is de moeder thans, Bertha ? BERTHA. Na veele vruchtelooze pogingen, is zy eindelykweder tot zich zelve gekomen. Des te jammervoller is thans haar toeftand. Haar gevoel is uit de eerfte bedwelming ontwaakt, om haar onuitfpreeklyk te pynigen. Het is niet mogelyk haar van het lyk haarer dochter af te fcheuren. Zy heeft zich opgefloten, en wil niemant zien ; ook my niet, hoe gaarne zy my ook anders by zich heeft. En toch moet ik middelen bedenken om in haar kamer te komen... Wie weet wat zy onderneemt '• ALALDO. Nu, ga dan, Bertha! Ik wil intusfchenbeproeven of de vader my by zich hat. QZy vertrekken langs verfchillende zyden.~) G 3 TJVE E-  los BLANKA en HENRIKO, TWEEDE T O O N E E L. (Andere kamer in hetzelve huis.) klejientia zit op den achtergrond des tooneels , by een rustbed, waarop het tigchaam haarer dochter, in een wit gewaad, ligt. Nadat zy het ligchaam lang onbeweeglyk befchouwd heeft, wendt zy zich daarvan af, wringt de handen in fpraaklooze wanhoop, tot zy eindelyk een zucht van haare dochter waant te horen. "Wat was dat?.. Wat hoorde ik?.. Waart gy het Blanka?.. ó Hemel '• ontwaakt gy weder?.. Het was of gy uwe moeder iets in het oor wilde fluisteren... Verbeelding!., of zy is weder ingefluimerd...Verbeelding was het, ó God !.. gruwzaame verbeelding!.. Haare leden nog bevrozen... dood! .. Haare jeugdige bevalligheden verwelkt en bleek... haar polsflag ftil. .. haare borst zonder adem... haare lippen loodkleurig... Stilftand, vreeslyke ftilftand!.. De beweegraderen des levens gebroken... voor eeuwig gebroken!.. Of houdt gy u maar zo, Blanka ? .. Hoort gy myne klagten ?., Wilt gy my verrasfchen?.. ö! Kwel my dan niet langer .. verrasch my thans!.. fpreek den moedernaam uit'... (Bertha treedt zagt in de kamer, zonder dat Klementia zulks bemerkt.) Zy hoort my niet!. ■ dus waarlyk dood?.. Blanka dood?.. En zyftierf zo gruwzaam 1..  TREURSPEL. 103 zaam!.. Ziedaar de bloedige wonde!., drar , sffchuwelyke moordenaar !.. Blanka.' Blanka ! ontwaak!.. flechts nog éénmaal... flechts voor een oogenblik!.. Sla uwe armen om den hals van uwe moeder... blaas my ook den dood in... ik wil met u fterven... nog is het tyd... nog kan ik u naylen... hand in hand wandelen wy naar het fchimmenryk.. hand in hand... ó Blanka! ontwaak! .. Zy ontwaakt niet... zy wil niet dat ik met haar fterven zal... en nogthanshoe zoet ware my de doodflaap in haare armen!.. Neen, ik kan niet, ik wil niet langer toeven... ik rampzalige, kinderlooze moeder!.. Waar is de bloedige dolk?.. DERDE T O 0 N E E L. KLEMENTIA, BERTHA. BERTHA. !Vf e vrouw ! vergeef... KLEMENTIA. Zyt gy daar, Bertha?.. Zeg, waar is de bloedige dolk? BERTHA. Hemel! gy zult toch niet. . KLEMENTIA. Waar is de bloedige dolk ? . Het bloed myner Blanka kleeft daaraan. Misgunt gy my dit éénige overblyf fel van haar? .. Wat blyft my anders?. De dood is een yverzuchtige gade. Ziet gy het niet? Reeds ontftalhy G 4 haar  ïo4 BLANKA en HENRIKO* haar den adem , de leliën en roozen van de wangen... welhaast lleept hy alles naar zich., alles!.. Groote God !. en my blyft niets... niets!.. Blanka !. ongelukkige bruid!. • ongelukkig door uwen razenden bruidegom!.. Zy willen u geheel... geheel!., en uwe jammerende , rampzalige moeder blyft niets... niets van u. — Zie, Bertha!.. Zie, meisje! hoe fchoon zy daar ligt! . en toch zyn haare wangen zo bleek!.. Ach! zy is eene bruid des doods!.. VIERDE T O O N E E L. klementia, bertha; leontio komt met een hangend hoofd en over elkandergeflagen armen op het tooneel. klementia. Myn gemaal!.. Waarheen , vader?.. Waarheen wilt gy ? (Zy ftaat op, als wilde zy hem wederhoudend) leontio. Hoe gaat het u, myne dierbaare Klementia? klementia. Blyf by ons, vader ! Ik bid u, verlaat ons niet. leontio. q God! wie had gedacht dat zulk een onweder nog op den avond van ons leven boven ons losbarften zou! . Alles is verloren... ons éénig kind.. .de hoop, de troost van onzen naderenden ouderdom... En het gantfche ryk zo  TREURSPEL. 105 zo goed als vernield. Oproer weergalmt door deftraaten van Palermo... Nog een uur, endehoofdltadiseen puinhoop. elementia, die ondertusfchen nu naar het lyk haarer dochter omgezien , dan haare oogen weder op haaren gemaal gevestigd hield, zonder op zyne reden te letten. Kom, vader! onze befchermer .' kom, blyf by ons, gA naast ons zitten. (Zy poogt hem naar het lyk haarer dochter te trekken.') leontio. Ojn Gods wil! Klementia! waarom deze aanblik? klementia. Kom , ik laat u niet van my. Het is haast middennacht : haast verfchynen de geesten der geltorvenen ; gy moet ons befchermen: zy verzamelen zich zo gaarne om Iyken , de ongelukkigen die geen rust in het graf vinden. Nachtuilen geleiden hen als zy verfchynen , huilende (tonnen voeren hen over... Ha! reeds ril ik voor hunne komst... hunne holle oogen drukken gloeijende fmart uit, hunne gezichten vemvyfeling... Vader! gy moet ons befchermen!.. Vader! kom hier. (Zy trekt hem by het lyk.) leontio. Waarom wilt gy my kwellen, Klementia ? klementia. Ziedaar! (Zy rukt de gordyn weg.) G 5 le on-  io6 BLANKA en HENRIKO, leontio fpringt te rug. Blanka.'.. Myn kind! klementia. Zie, vader! hoe zy daar ligt, de lelie die wy plantten en begoten... hoe zy daar ligt; afgemaaid door de zicht des doods... zy zal niet weder opluiken... en God! wat blyft ons nu ? leontio. By alle heiligen! myne dierbaarfte ! kom met my, yerwyder u van hier. klementia. Somwylen fchynt het my toe als of zy fliep , als anders , wanneer wy haar op bloemen vonden flapen... Maar neen, het was bedrog... zy is dood... dood! (Terwyl zy dezen uitroep met de grootfte hevigheid doet, loopt zy met wringende handen over het tooneel.) leontio. Indedaad, Klementia! gy moet weg vnn hier... Dit gezicht is vergif voor u... By de liefde onzer jeugd, Klementia .' kom, verwyder u van hier. klementia. My van hier verwyderen ?.. Neen, nooit! (Zy werpt zich weder op den floel waarop zy van te v oren by het lyk gezeten heeft.) leo nt o. Kom , myne bestel kom. Een fchrikkelyk graf opent zich onder uwe voeten als gy langer toeft. k le-  TREURSPEL. 107 klementia. Een grr.f ? .. ó Hoe gewenscht!.. Blanka! Blanka ! wanneer wy zo vast aan elkander geftrengeld, zo door de aarde zonken!.. Neen, ik wil niet van uwyken... u niet loslaten... u eeuwig vasthouden... dat wy beiden ééne prooi der wormen worden... welk eene zaligheid, Blanka!.. Demoeder, de dochter, in doodsklederen gewonden, op één bed onder de vleugelen der laatfte , der lange nacht... in een' droom der vergangelykheid opgelost... ó Blanka! hoe gelukkig! hoe gelukkig! leontio. Hemelfche ontferming! fta de ongelukkige moeder by... haare wanhoop wordt zinneloosheid. FT F D E T O 0 N E E L. de vorigen, de koning. de koning, achter de fchermen. "Waar?., waar? . (Op het tooneel.) Ha! daar... daar!.. Afgryslyk! (Hy valt te rug, Leontio onderfteunt hem.) Wie? wie ? Ha! hier is de bruid van myn hart! .. Blanka ! (Hy werpt zich op het lyk.) Blanka!.. zyt gy het.. zo misvormd ... hemelfche roos!.. zo ontbladerd! ... ó ! Met u is al myne hoop vernield... voor eeuwig vernield l BE  ïgS BLANKA en HENRIKO, klementia neemt Leontio by de hand. Zie, vader! zie... onze kinderen .. voor de laatfte maal. de koning. Blanka! Blanka! . kan myne gloeijende fmart geen vonkje levens weder in u ontfteken ?.. Uw koud , geftold bloed niet weder in beweging brengen*.. Is het dan onmogelyk ?. . Moet ik wanhopen ? .. ó! De dood heeft zyne verdelgende hand aan haar gelegd. klementia , terwyl Leontio haare hand loslaat. Hy kan haar niet zien, de ongelukkige.' .. (Terwyl zy zich weder op haaren ftoel werpt.') Ik alleen... ach!.. de koning. Blanka! Blanka! js de liefde niet de ziel der gantfche natuur ?.. Kan dan myne gantfche liefde , in een zucht over u uitgeademd, uwe oogen niet weder openen? De doodskleur niet van uwe wangen verdryven?.. (Hy omvat angftig den arm van Klementia, dien zy over het lyk haarer dochteruitgeftrekt houdt.) Moeder!.. moeder!. laat ons bidden... moeder ! . Maar wat zie ik ?.. Bloed ? .. bloed ? .. Ha! moord!.. (Hy trekt zyn zwaard en fpringt op.) Wraak! wraak / (Tegen Leontio.) Waar is de moordenaar?., Zeg, waar is de moordenaar ? .. Zeg het my! LEONTIO. Hy is niet meer. DE  TREURSPEL. 10? DE KONINQ. Die duivel!.. Zeg, waar ligt hy?.. Helfche kwellingen wil ik om hem vergaderen... Zeg, waar ligt hy? LEONTIO. Voor meer dan een uur gaf hy den geest. De dood heeft hem de menfchelyke gerechtigheid onttogen, en aan de Goddelyke overgeleverd. DE KONING. Waar is zyn lyk?.. Zeg, waar is het?.. Myn zwaard zal den vloek des eerften moordenaars met bloedige tekens op zyn voorhoofd merken... zyne hoosaartige trekken zo affchuwelyk misvormen , dat de helfche geesten voor zyn aanblik fidderen zullen... Zeg,waar is hy ? LEONTIO. Om Godswil ! vorst! matig uwe wraakzucht. Gy woedt tegen uzelven. Zyn lyk is niet meer hier:reeds voor een half uur heb- ik het laten wegbrengen. DE KONING. Niet meer hier?.. Monfter !.. moordzieke booswigt!.. ó Blanka! Blanka! dat ik u verliet!.. ik onzinnige !.. verliet .. en waarom ?.. Om den booswigc de klaauwen des duivels weder te ontrukken .. Ha 9 vervloekt zy het medelyden dat ik voor den verrader gevoelde, toen ik angftig om hem te redden heenfnelde ! .. Vervloekt ieder zonneftraal die myne fchreden verlichtte!.. Vervloekt ieder traan van berouw die den aflchuwelyken triomf des moordenaars voltooide ■.. ó Elan-  110 BLANKA en HENRIKO, Blanka! dat ik u verliet, daar ik uw befchermer had moeten zyn!.. De worm zal eeuwig aan myn hart knagen... ó! Kost gy weder ontwaken, Blanka!.. voor een oogenblik ontwaken !. .my vergiffenistoelagchen! .. Vergeefsch!.. Het is alles uit I.. Blanka! Blanka!nooit zullen uwe oogen weder voor my opengaan, als morgenftraalen der lente... nooit zult gy myn' naam weder uitfpreken... nooit zullen wy meer hand in hand ons een Paradys van volmaakt geluk dromen... nooit! nooit!.. Welk eene yslykheid bevat het woordje: „ nooit!" .. Het is gedaan met de genoegens van myn leven... Alles ledig om my heen... en ik fta hier alleen. .. verlaten!.. leontio. Vorst! gy zyt man , gy zyt koning. Moet de fmart u zodanig overmeesteren dat gy uwe hooge beftemming geheel vergeet? de koning. Laat my... Le o ntio. By den verheven Koning der koningen bezweer ik u! bedaar, vorst! Het is thans een vreeslyk, beflisfchend uur. Woedende vlammen des oproers flikkeren in Palermo, ftygen rondom uw koninglyk flot op ; de zwaarden van razende oprocrigen druipen van het bloed uwer getrouwe onderdaanen. Onttrek uaan dezen nuttcloozen jammer, breng redding in de hoofdftad: flechts uwe tegenwoordigheid kan het misfchien nog... of bin-  TREURSPEL. m nen kort is de ftad een brandftapel, en het gantfche ryk ftort met haar in. Kom, fpoedig, vorst! de koning. Ga; men rukt my van hier niet weg. 'Er mag oproer en burgerkryg om my heen woeden, het ryk in zyne grondvesten waggelen, in puin en asfche verkeren... des te beter !.. dan is alles uit... Hier, op deze plek fterf ik,,. hier wil] ik fterven. leontio. Zo zal dan uw naam in de jaarboeken onzer gefchiedenis met den bynaam van „ bloodaart" gebrandmerkt worden?.. Een bloodaart, dien zyn trouwlooze broeder den fcepter zonder wederftand uit de handen rukte ? de koning, opjluivende. Myn broeder ?.. Wat zegt gy ?.. Myn broeder ?.. . leontio. Is het hoofd der famenzwering. de koning. Myn broeder ?.. Verrader! gy liegt. klementia, die tot hiertoe geen deel in hetgC' fprek nam, en het lyk haarer dochter onaf' gebroken befchouwd heeft, wordt thans op' merkzaam op het tooneeltusfchen den koning en haar en man, en werpt zich voor devoeten van den eerften, ó Genadige vorst! de  na BLANKA en HENRIKO, de kok ing poogt Klementia zagt van ziek te verwy deren ; maar zy laat hem niet los. Tegen Leontio. Gy verdient de dood van myne handen. leontio. De wraak des Hemels valle verpletterend op my neder, als ik lieg! Uw broeder is aan het hoofd der oproerigen, het werktuig der boosheid van Mathilda , of .. de koning. Myn broeder? . myn éénige, geliefde broeder?.. Is deze dag zo ryk aan gruwelen? de gantfche menschheid in de flrikken der hel gevallen? Welk een helfche geest bewerkt dat de broeder tegen zyn' broeder, de man tegen zyne vrouw, de onderdaan tegen zyn'koning woedt?.. Myn broeder!.. Manfredo!.. myn éénige broeder!.. Hy de rover myner kroon? . hyeenvalfche booswigt ? .. Hy wiens hart van broederliefde te overilromen, zo vast aan het myne geketend fcheen ? . hy een verrader ?.. een fchelrafche verrader ? leontio. . Manfredo, vorst! was nooit een trouwe broeder: hy was altoos uw boosaartigfte vyand. Zyne liefde jegens u was een kunftig gemaakt kleed, doch Hechts van dun lynwaat; daaronder waren booze trekken verborgen. Uw hart was te edel om meteen'vorfchenden blik in het zyne naar vlekken te zoeken; en wie kon het tot heden wagen, u argwaan tegen zulk een' listige",  TREURSPEL. 113 gen, huigchelaar in te boezemen ? Maar denk , vorst! misfchien is het nog tyd om de oproerigen in hunne eigen vlammen te verflikken. Vlieg, red, denk hec geldt uwe eer, uwe kroon, het welzyn van uw ryk... Vlieg, red/.. DE KONING. Waarheen?.. Daar?.. Ha! als hy my tegemoet komt... Zyn moordenaarsoog my ziet... zyn heefche keel naar broederbloed fmacht... Ontzaglyk!.. Zal ik myn zwaard in zyne borst floten ?.. Hy is myn' broeder! ZESDE T 0 0 N E E L. DE VORIGEN, THUSCIO. THUSCIO. u we kroon is gered, fire! wy zyn gered: het oproer is gedempt. DE KONING. Gedempt? LEONTIO. Ongelooflyk!indien Thuscio de boodfchapper niet ware. THUSCIO. Gewenschter konden onze voorzorgen tegen den dreigenden ftorm niet beloond worden. Naauwlyks een half uur was de zegen twyfelachtig. De verwarH ring  H3 BLANKA en HENRIKO, ring der oproerigen maakte onze zwaarden onwederftaanbaar. Thans is alles gerust ; ik vloog daarom fpoorflags Jiier heen: gelukkig vind ik uwe majesteit hier gelyk ik vermoedde. (Terwyl hy thans eerst het tooneel rondziet, verneemt hy het fchrikkelyke der gantfche groep. leontio. Gy zyt een goddelyk man, Thuscio! U alleen dankt Sicilië zyn redding. thuscio. Een treurig gezicht voor den verkondiger der vreugde van een juigchend volk!., en toch, fire! vergeef het my... ik moet het ftilzwygen afbreken, dat de welvoeglykheid my in dit oogenblik tot eene wet maken zou. Nooit vloeiden de harten uwer getrouwe onderdanen zo van vreugde over, nooit verlangden zy zo ongeduldig naar uw gezicht. Ieder wenscht zyne aandoeningen ook in uwe oogen te lezen, u te zien en niet meer te twyfelen dat gy nog de koning van Sicilië zyt. de koning. En, Thuscio! waar is myn broeder? thuscio. Hy was aan het hoofd der oproerigen, en viel by den eerften aanval in onze handen. Thans is hy in zyn paleis, alwaar hy bewaakt wordt tot uwe majefteit zyn lot beflischt heeft. de  TREURSPEL. ü5 DE KONING, Goede God! dus leeft hy nog ?.. Nu, dan heb ik myn' broeder toch niet geheel verloren, LEONTIO, En had de prinfes Mathilda geen deel in de famenzwering? Zeg, Thuscio.» THUSCIO. Zy was 'er de hoofddryfveder van; ik heb daarom haar paleis met foldaaten doen bezetten. Wanhopende zit zy daar, by het lyk haarer dochter, die, gebelgd zo men zegt, over de hardheid en wreedheid haarer verachtelyke moeder, gebelgd over fchanddaaden die zy verfoeide, en waaraan zy toch deel nemen moest, haare dagen door vergif geëindigd heeft, DE KONING. Arm, fchuldeloos offer.' LEONTIO. Bloedige dag ! hoeveel kost gy ons allen! EINDE.