R E I Z E N A A R SURINAMEN E N G U I A N A. ii.   R E I Z E NAAR SURINAME N, EN DOOR DE BINNENSTE GEDEELTEN VAN G U I A N Aj DOOR EEN CAÏIIAIN JOHN GABRIËL STEDMAN- MET PLAATEN EN KAARTEN. NAAR HET ENGELSCH. TWEEDE DEEL. * te AMSTERDAM, et JOHANNES ALLARTi MDCCXCIX.   INHOUD DER H O O F T S T U K K E N. XI. HOOFTSTUK. Bladz. liet Krygsvolk keert naar de Wana-Kreek te rug. — De Pipa. — Gevecht tusJ'chen een foldaat en een flang. — De Fefant- vogel van Guiana. — Da bigamie of Trompetter. — De Mui. telingen trekken de legerplaats voorby • men vervolgt hen te vergeefs. — Groot gebrek aan water. — Schranderheid der Negers. — De Zy de-plant. — Kevers en Infeclen. — Bergwerken. — Fraaije Kapel.—Het krygsvolk koomt op den' post van la Roebelle aan dt Patamaca . . . . i. XII. HOOFTSTUK. Befchryving van Paramaribo, en van het Fort Zelandia. — De Grow Mouneck of graauwe Munnik. — De West-Indifche Abricoos-boom. — Vcrfckillcndc zoorten van Oranjeboomen. — De Co. lonel fourgeoud trekt naar de Rivier Maroni. —Een Capitain word gewond, en eenige foldaaten gedood. — Vreemde firaf-öeffening in de hoofdflad. — Het Fort Sommelsdyk. — De wachtpost van de Hoop. — Duiven en Tortelduiven. •— Groenten en vruchten. — Jacht en wildt. — Steenbakkery. •— Infeclen , . aq * 3 XIII. HOOFT-  vi INHOUD der XIII. HOOFTSTUK. Bladz. £ Befchryving van eene Suiker- Planta. gie. — Huisfelyk geluk in zekere hit. — Krygs-verrigtingtn van den Generaal fourgeoud. — De Duncane, Ig. name en Soiïbacou. — Wreedheden van zommige Opzigters der Planta. giè'n. — Onderscheidene zoorten van visfchen. — Misnoegen van eenen Capitain der muitelingen . <^u XIV. HOOFTSTUK. De Coionel fourgeoud keert naar Paramaribo te rug. — Het gevleugeld en gewapend Water-hoen van edw'ards. — Bewys van onkunde in een Heelmeester; — van deugd in een Jlaaf; — van wreedheid in eeneh Bevelhebber. — De roode Wulp. De Wesp , Marobonfo genaamd. — Orange - appelen en Limoenen. — De infeet en , Chiques genaamd. — Het krygsvolk begeeft zig weder naar de bosfchen. — De Kibry- Fowlo. — Verfcheidene zoorten van wilde varkens. — Mieren. — De dans van Loango. — De Toreman. — De Poel/nip van Guiana. — Plantains en Banancs. — Manier om te visfchen. —.1 Visfchen. — Vogelen . „ 104; XV. HOOFT-  HÖOFTSTUKKEN. vu X\/. HOOFTSTUK. Bladz. Indianen, inboorlingen van Guiana. — Voedzel, — Wapenen , — Cieradiën, — Optooi/els, — Bezigheden s — Vermaken, — Driften, — Godsdienst, — Huwelyken, — Begravenisfen, enz, van deeze Vilken. —De Caraïbifche Indianen in 't byzonder , en hunne koophandel met de Europeanen. Boomen, Heesters en Planten , . . 156. XVI. HOOFTSTUK. Verfterking van krygsvolk, uit Holland aangekomen. — De Goijava - boom , en deszelfs vrucht. — Legerplaats by Maagdenberg aan de Tempaty- Kreek. — Verj'chillende zoorten van Aapen. — Een zeer maanzieke Neger. — Eekhoorntje van Guiana. — Verjcheidcne zoorten van boomen. — Hagedisfen. — Bergen van mynfioffen voorzien. — Trcffelyke gezichten. — De Roucouboom. — Fraaije Kapel. — Palm~ boom-worm . . 207. XVII. HOOFTSTUK. Nieuwe wreedheden, nog onmenfchclyker 9 dan alle de voorige. — Verfchillende zoorten van planten. — Papcgaaijen en Parkieten. — Surinaamfche Patrys. — Buitcngewoone Infe&en. — Geiten van Guiana. — De Taïbo. — Verfcheidene zoorten van visfchen. — Groot e ft erft e onder het krygsvolk, het welk zig op, de posten aan de TempatyKr^ek, en dc Commewyne bevond . 241. XVIII. HOOFT.  vin INHOUD der UOÜFTSTUKKEN. XVIII. HOOFTSTUK. Eladz, Een Tyger, op de legerplaats gevangen De Jaguar. — De Couguar. — De Tyger-kat. — De Jaquarette. — Gevecht tusfchen eenige af gezondene manfchappcn der Sociëteit en de muiteliü' gen. —Levens-manier van eencn Surinaamfchcn Planter. — Vcrfchciden zoorten van visfchen. — Refmettelyke ziekten. — Zelf smoor d . zyi, XIX. HOOFTSTUK. Optocht van het Krygsvolk naar Barbacoeba, aan de Rivier Cottica. —De Palmboom-kool, en de'Manncy.—■ Heete koorts. — Trek van dankbaarheid in eenen Engelfchen Matroos. — Vcrfcheiden zoorten van Peper. — Citroen- en Limoen-boom en. — De Mzmvny-appel. — Pimpcrnooten. — Regeering in Surinamen. — Llonden van Guiana. —■ Ongemeens trek van edelmoedigheid . . zoCr REÏZE  R E I Z E NAAR SURINAME N, EN DOOR DE BINNENSTE GEDEELTEN VAN GUIANA ELFDE HOOFTSTUK. Bet krygsvolk keert naar de Wana- Kreek tè rug. — De Pipa. — Gevecht tusfchen een Soldaat en een Slang, — De Fefant-vogel van Guiana. — De Agamie of Trompetter: — De muitelingen trekken de legerplaats voorby • men vervolgt hen te vergeefs. — Groot gebrek aan water. — Schranderheid der Negers. —. De zyde-plant. — Kevers en infe&en. — Bergwerken. — Fraaije Kapel. — Het krygsvolk koomt op den post van la Rochelle aan de Pataraaca. Den gcM November i?f% , verliet al hec krygsvolk den post van Jerufalem, en men keerde naar de Wana - Kreek te rug, maar zonder II. deel, A jmst  * REIZENAAR juist den weg te volgen, langs welken men geko' men was. De Colonel fourgeoud herriep intusfchen de eerst gegevene beveelen, en flond' ons toe hutten te maken , om onze hangmatten in dezelve te plaatfen. Wy hadden ons dus weinig, op dit ftuk te beklagen; met de levensmiddelen was het geheel anders gele gen. Wy vervolgden onzen tochta geduurende drie agter e'e'n volgende dagen, met vry goed weder -r maar alle morgen liet de Colonel my onbarmhartiglyk wekken door eene fchildwacht, die last had my niet te verlaaten, eer dat ik hem antwoord had gegeven.' Den 3den, kwamen wy op nieuw by de WanaKreek aan: ik vleide my, na eenen moeielyken tocht, met het doorbrengen van eenen genisten nacht myne krachten aldaar te zullen herkrygen; maar ik wierd als naar gewoonte wakker gemaakt, en was in zulk een diepen flaap, dat men my by den arm moest fchudden, om my te doen ontwaaken. De Colonel was in zijne hangmat gezeten, met een donderende ftem zwcerende, dat hy allen , die zyne beveelen niet gehoorzaamden, zou doen ophangen, of viercndeelen; en het bosch weergalmde eenigen tyd van zyn gefchreeuw. Daar op volgde eene diepe ftilte, die ik wel dra door een fchaterenden lach afbrak:ik was deeenige niet 5.  g Ü R I N A M Ë N, Xï. ïloofift. "g niet; anderen voegden zig by my, en de Colonel begon weder te brullen, zonder de item van iemand te kunnen onderfcheiden. Hij wierd wonderbaarlyk geholpen door eene groote padde , die men hier Pipa noemt. Dit dier huisvestte in de hut van den Commandant, en kwaakte alle nachten op eene vervaarlyke manier; De Pipa of Pipal gdykt, zoo men zegt > |ëdeeltelyk naar de kikvorsch, gedeeltelyk naar dö padden: hy is de grootfte onder allen van diÊ laatfte zoort, die men in Zuid-America > en misfchien in de weereld vindt} hy is leelyk, met eene pokachüge huid van een donker bruine kleuf bedekt, en met onregelmatige en zwarte vlekken geteekend; zijne agterppoten zyn plat, van een vlies voorzien, en de klauwen zyn langer, dan die van de voorpooten; uit dien hoofde kan hy te" gelyk zwemmen en fpringen als een kikvorsch $ een voordeel, waar door hy van andere padden verfchilt. Hij is een weinig grooter, dan een geWoone eendvogel, wanneer die geplukt is. Zyn gekwaak, het welk hy doorgaans niet dan des nachts laat hooren, is ongemeen fterk. Maar het merkwaardigfte in dit zoort van gedrocht is dö manier, waar op hy voortteelt: de jongen zyil befloten in een zoort van zak vol water, die op den rug der moeder geplaatst is; aldaar word zy  4 . reizenaar door het mannetjen vruchtbaar gemaakt, en aldaar begint ook het aanzyn van de vrucht, blyvende daar in tot het oogenblik, dat dezelve genoegzaam gevormd is, om 'er te kunnen uitkomen (*). De padden zyn niet vergiftig, zoo als men doorgaans gelooft; men kan 'er zelfs huisdieren van maken. De heer arsscott heeft 'er jaaren lang een opgevoed (f); de Colonel fourgeoud- be- (*) Volgens Mejuffrouw merian én linn^us is stedman in dit verkeerd begrip gevallen. De eijeren van de Pipal, uit het lichaam van het wyfjen uitkomende, worden door het mannetjen vruchtbaar gemaakt; op de zelfde wyze, als die van alle andere kikvorfchen of padden. Het mannetje duwt ze te gelyker tyd onder zyn buik, en fpreidt ze uit op den rug van het wyfieri: de eijeren kleeven aan de huid vast, en het vruchtbaar- ' makend vocht van het mannetje, het geen dezelve befproeit, doet de bekleedzelen van den rug opzwellen. De eijeren intusfchen worden dik , de jongen broeien uit, komen uit hunnen dop, en een waarneemer, die hen op dit oogenblik ontmoet, zou gelooven, dat zy^ op den rug zeiven van hunne moeder zyn voortgebracht. Aantekening v. d. Franfchen Verï. (t) Men leest in de Befcliryving der Dieren van den heer penna nt, dat deeze zelfde arscott, een Engelschman, zooverre gekomen is, dat hy eene gemeene padde eenigermaten heeft tam gemaakt. Dezelve was van  SUR I N A M E K, XI. Hooftft. 5 bewaarde de zyne in zyn hut, even als een huis» dier, geduurende al den tyd, dat wy aan de Wa- van eene ongemecne grootte; het was omtrent zes- endertig jaaren geleden, dat deeze padde zig voor de eerfte maal aan den vader van arsscott vertoond had; hy had langen tyd onder een trap gehuisvest. De zorg , die men voor zyn onderhoud droeg, maakte hem tot een huisdier, zoodanig dat hy alle avonden, wanneer hy licht in huis bemerkte, voor den dag kwam, en de oogen opfloeg, als of hy verwagtte, dat men hem zoude opvatten, om op de tafel zetten. Aldaar vond hy zyn eet.en klaar gemaakt; dit beftond uit wormen, van het zoort, zoo als men op bedorven vleesch ziet te voorfchyn komen; men bewaarde dezelve voor hem in zemelen. De pad ging dezelve met aandacht na; en wanneer zig één van deeze wormen onder zyn bereik bevond , befpiedde hy dien met het oog, en bleef eenige oogenblikken onbeweeglyk; vervolgens wierp hy eensklaps zyne tong van verre op den worm, die 'er aan bleef hangen,'door middel van een lymig vocht, waar mede dezelve aan het einde beftreeken was; deeze beweeging van de tong was zoo gezwind, dat 'er de toekyker geen oog op houden konde. liet is waarfchynlyk, dat deeze padde zeer lang geleefd zoude hebben, zoo niet een huis-raaf hem op zekeren tyd by den ingang van zyn hol had aangepakt. De pogingen, welke arsscott deed, om de padde san zynen vyand te ontrukken, konden niet beletten, A 3 da*  REIZE NAAR Wana-Kreek gelegerd wsaren ; en ik zelf hob langen tyd een kikvorsch als een huisdier ge», houden. Maar laaten wy tot myne hangmat, en myn dagverhaal te rug keeren. Het gekwaak van deezen P-ipal, dat van eene andere padde, die van het ondergaan tot het opkomen der zon, aanhoudend riep touch, touch, touch; het gebrul der tygers, dat der aapen, de fchuiffeling der flangen, en een aanhoudende regen, maakten deezen nacht zoo onaangenaam , als fomber: de opkomende dageraad echter deed my denzelven wel dra vergeefen, en ik bevond my zoo wel en zoo te vreden , als men in de bosfehen van Guiana met mogelykheid zyn konde. Den 4den? des morgens, ontdekte ik twee fraaije Powcfas, op de takken van eenen hoogen boom, die naby de legerplaats flond. Aan den Colonel verlof gevraagd hebbende, om 'er een te fchieten, weigerde hy my zulks op eene ruwe wyze, dat deeze hem een oog uitpikte; fchoon hy naderhand nog een jaar geleefd heeft, wierd hy treurig en kwyrien... de, Hy had veel moeite, om zynen buit meester tg worden , dewyl het verlies van zyn oog hem het vermc-» gen benam, om denzelven juist te mikken. tiatiteeken, v, fen, willende het water voor zig zeiven, en voor zyne vrienden bewaren. Dewyl echter in zulk eene omftandigheid de onderwerping, ophield, bukten de' beide fchildwachten in de put, met het hoofd naar beneden. Hun voorbeeld wierd oogenblikkelyk door verfcheiden andere foldaaten gevolgd, en dit water veranderde wel dra in eene modderpoel, die tot niets meer dienftig was. Na dat wy onze hangmatten aan boomen hadden opgehangen , verdeelde men onder ons allen, zonder onderfcheid, een weinig van zekeren fterken drank, genaamd kill-devü; maar ik dronk nimmer daar van, en liet myn aandeel voor mynen getrouwen quaco. De Colonel dit vernomen hebbende, liet hem het glas uit de hand rukken, om het geen 1  SURINAMEN, XL Hooftfl. If ser in was,weder in de kruik te gieten,niy toevoegende: „ dat vermits ik van dien drank niet „ dronk, ik 'er niet van hebben moest." Ik was verontwaardigd over zyne ondankbaarheidj en den zelfden avond een volle fles van dit zoort van drank gevonden hebbende, gaf ik die aan mynen Neger. Omtrent middernacht ontdekten wy, by toeval water. Onuitfpreeklyk verkwikkend was dit voor ons! het verdiende den voorrang boven den besten wyn: ik zal nooit vergeeten, met welk genoegen ik 'er van dronk. Ieder leschte zynen dorst naar wensch; en de Colonel liet toen een groot vuutf aanleggen, om zyne avond - maaltyd gereed te maken; maar hy verbood, aan wien 't ook wezen mogt, dit insgelyks te doen. Hy flond zelfs niet toe om een ftok te fnyden, en-men was dus genoodzaakt het gezouten osfen en varkensvleesch rauw te eeten. Myn aandeel aan een zoort van wandelftokjen geregen hebbende, kroop ik zachtkens naar het vuur van den Bevelhebber, om aldaar dit vleesch te braden pintusfehen maakte de Neger, die hem tot kok diende, my zeer fpoedig willende helpen, eenig gerucht, en deed hem ontwaaken; maar ik, om te beletten, dat hy my niet zag, pakte my weg, na myn Huk vleesch in zyne ketel geworpen te hebben. II. DEEL. B Na  *8 REIZENAAR Na verloop van eenige minuuten , wende hy voor, dat men in weérwil zyner beveelen hout gemeden had. Ik vernam dit, en vreezende dat hy eenig geweld mogt aanrechten, begaf ik my zachtkens naar zyne hangmat, en verzekerde hem, dat al het volk in diepen ilaap was. Hy veinsde my niet te herkennen, en my by de hairen nemende, gaf hy een verfchrikkelyken gil. Het gelukte my hem te ontfnappen, en my in veiligheid te (tellen 5. echter riep hy uit: ,, fchiet op hem! fchiet op ,, hem!" het welk onze geheele legerbende vermaakte. Mynen Neger gevonden hebbende, liet 5k hem dadelyk myn eeten haaien; hy ging in alleryl derwaarts, en bragt my een ftuk osfen-vleesch weerom, het welk tien maaien grooter was, dan het geen ik gegeven had; ik bewaarde het, en had het genoegen, om 'er de ongelukkige flaven op te onthaalen: dus eindigde deeze elendige dag. Den is^en , kwamen wy weder aan de WanaKreek. Wy waren, door zoo veel nutteloos lyden, onuitfpreekelyk vermoeit. Alhier onthaalde de Colonel zyne vrienden op myn rhum, en in myne tegenwoordigheid, maar zonder my een enkelen droppel 'er van aan te bicden. Ik vond op deeze zelfde plaats een brief, gedagteekend uit Ceylort, in de Oost-lndiën: deeze was aan my gezonden, door één myner naastbe» ftaan-  surinamer, XI. HooftJI. 19 ftaanden, den heer arnoldus de ly, Gouverneur van Punta de Gak en Matury, die my nodigde* om by hem te komen , cn my verzekerde, dat myn fortuin dan gemaakt zoude zyn. Myn kwaade planeet gedoogde dit niet; ik oordeelde my zeiven oneer aan te doen, met in zoodanig tyds- gewricht den dienst te verlaten. De Neger gausarie kwam den 14^0. te rug, en verklaarde niets gezien te hebben. Den i5den, werd eenig krygsvolk, beftaande uit twee Capitains, twee Lieutenants, en vyftig foldaaten, naar de Rivier Maroni afgezonden, om aldaar den Capitain frederik op te zoeken, die, aan het hoofd van vyftig andere manfchappen, den sollen der laatst voorgaande maand vertrokken was, en van wien men niet meer had hooren fpreken, het geen groote bekommering veroorzaakte. De wachtpost van Vrydenburg, aan de Ma* ronï, beftaat in een vierkant ftuk grond, bedekt met huizen van Latanus-boomen hout gebouwd, waar van de bosfehen van Guiana overvloeijen, en met goed paalwerk omringd. 'Er is een wacht aan de buiten, kant, en aan de vier hoeken vier fchilderhuizen voor de fchildwagten. Deeze post, door verfcheide ftukken gefchut verdedigd, is in het midden van een ledig plein gelegen aan de oevers Ba der  Eb RËIZE WAAR der Rivier, alwaar men ook een vlag ziet. Dezelve heeft gemeenfchap met de Franjche wachtpost aan de overzyde, en beide leggen op een korten afftand van den mond der Maroni. Om daar van een juister denkbeeld aan den lezer te geven, heb ik dezelve afgeteekend, gelyk mede die van de Wana-Kreek, welke, fchoon aangenaam voor het gezicht, nier minder doodelyk was voor een groot aantal van ons volk. In de afteekening der Wana Kreek worden de drie legerplaatfen onderfcheidentlyk vertoond. Aan beide zyden, ziet men die van den Colonel fourgeoud, en van wylen den Major rughcop; in het midden, en lynrecht in 't gezicht van den mond deezer Kreek, is de legerplaats der NegerJagers. Den gcmelden 15^, Het men vaartuigen vertrekken, om de zieken weg te brengen, en krygsbehoeften aan te voeren. De geheele legerbende wierd toen door eene zwaare ziekte, een roode loop, aangetast, die een groot getal menfehen in 't graf fleepte. Al wat wy doen konden, beftond daar in, dat wy , op hoop van goeden uitflag, braak- en andere geneesmiddelen aan de zieken toedienden: wy hadden geene Chirurgyns; zy waaren allen in de hospitaalen aan de Cemmewyne of op Paramaribo bezet. F D©  Pl.xvir. WacAltJtïOStr vafls VMlJDENBVRfi^iui/? de Jiiricr MAE O NI. d{jx,tcAt ran dru:/-Ie^eT»iaiijè/n, aan, de 'WANA— KR EE Ti,   «URINAMEN, XI. Hooftfi. 2f De arme flaaven vooral verwekten deernis. Zy waaren, zoo als ik gezegd heb, op eene halve portie eeten gezet, en zedert omtrent twee maanden, leefden zy van kool van palmboomen, graanen, en wilde wortelen: hier aan moet men de befmetting toefchryven, die de legerbende verwoestte, Deeze ongelukkige Negers waren zoo uitgehongerd, dat zy koorden of banden van heestergewasfen om hunne lendenen bonden, volgens de gewoonte der Indianen, die zig op deeze wyze den buik toebinden, wanneer hen de honger kwelt, en welke yermeenen of zig inbeelden, dat het lyden door de drukking minder word. Ik ontfnapte echter, met eenige anderen, aan de befmetting ; maar ik. was buiten Haat om te gaan, uit hoofde van eene zwaare zwelling aan één myner voeten, een ongemak, het geen men hier confaca noemt, en zeer gelykvormig is aan het geen wy in Europa onder den naam van bevriezing kennen, en het welk eene groote jeukte veroorzaakt, vooral tusfehen de vingers, waar uit water zypert. De Negers zyn aan dit ongemak zeer onderworpen; zy geneezen het zelve, door een citroen, of limoen - fchil, zoo heet, als zy die veelen kunnen , op de huid te leggen. Ik heb dikwils reden gehad, om van onze mondbehoeften te fpreken, welke beftonden in ge. B 3 z°u-  83 1 I I Z È NAAI. zouten osfen- en varkens-vleesch, en in bifchuit, waar van men ons alle vyf of zes dagen onze portie toedeelde. De twee eerflen hadden, na hun vertrek uit Ierland, misfchien reeds de weereld rond gereisd. Zy waren toeri zoo groen, zoo flyrnerig, zoo Hinkend, en zomtyds zoo vol wormen, dat ik ze op andere tyden niet in myn maag zoude hebben kunnen verdragen. Ik gaa tans over tot ons reistuig. Deszelfs befchryving zal my niet veel tyd kosten; want het beftond, voor eiken Officier, flechtsin een koffer, of vierkante kist, waar in hy zyn linnen, zyn verfehen voorraad, zyn Herken drank, wanneer hy die had, wegfloot. Deeze kisten dienden ons tevens tot Hoelen en tafels in het veld: op de tochten, droegen de Negers dezelve op hun hoofd. Ik moet bovendien aanmerken, dat wy na zes uuren des avonds nooit vuur hadden; wy kenden dan alleenlyk het maanlicht, het welk voor ons eene ?eer treurige vertooning maakte. Ik had noch bord, noch fchotel, noch lepel, noch vork: de kalebas van eenen Neger vervulde my de plaats van de twee eerstgemelde. Zelden had ik een vork van nooden, en nog minder een lepel, ïn plaats van dezelve, bediende ik my van een breed omgebogen blad, zoo als de Slaven doen. Elk droeg een mes in zyn zak. Ik trachte einde-  SURINAMEN, XL Hooftft. 23 lyk my een lamp te maken van een gebroken fles; ik deed daar in een weinig varkens-vet in plaats -van oly, ert ik fcheurde een ftuk van myn hembd, om 'er een 'lemmet van te maken. De nood, zegt men, maakt vernuftig, en in zulk een ftaat als de onze valt men niet kiesch. In de daad, indien ik •op dit oogenblik gehad had, het geen ik in vooarige tyden wegfmeet , zoude ik God gedankt hebben. Van vernuft fprekende, moet ik niet vergeten het fraay mandwerk, het welk de Negers in groote meenigte in het veld maakten. Ik maakte dit zelf ook , volgens hunne onderrigtingen, en ik zond 'er een aantal van ten gefchenke aan myne vrienden op Paramaribo, Het word gemaakt van een zoort van houtachtig en fterk koord, het welk men in den bast van den kool-boom vindt. Die men tot het quadrille - fpel maakt, zyn zeer fraay. Andere zyn gefchikt om 'er vrugten en groenten in te bewaaren; men vlegt dezelve met een zoort van biezen, warimbo genaamt, welke men iplyt, en 'er de merg uit haalt. Men maakt ze ook vry .goed, met dunne koorden van heestergewas. De Negers maken ook fraaye netten van een zoort van gyde plant. Het is een zoort van Aloë, die in de bosfchen groeit. De bladen 'ervan zyn getand, ftekelachB 4 tig,  ê4 reïzenaar tig, en bevatten, over derzelver geheele lengte, kleine witte vezelen, welke men even als de hennip flaat, en laat rotten. Deeze vezelen dienden ons om touw te maken, veel fterker dan ecnig touw in Europa. Het zoude zeer gefchikt zyn voor de fchcpcn, maar het is aan eene zeer fchielyke verrotting onderhevig. Dit zoort van henrip gelykt zoo fterk naar de witte zyde, dat de invoer daar van in verfeheiden Landen verboden is, uit vreeze dat men 'er by verkoop bedrog mede plegen zoude. De Indianen noemen deeze plant curetta, en in Surinamen noemt men ze doorgaans Indiaanfche zeep ; zy fehynt dezelfde te zyn als de zeepboom, om dat ze eene zachte zelffhmdigheid voortbrengt, welke even als de gewoone zeep tot wasfehing dient, en door de Negers en verfeheiden inwooners tot dit einde gebruikt word. Men vind ook in de bosfehen een andere zoort van plant van dezelfde gedaante als deeze, welke de Negers baboun knify (apen. mes) noemen, en die het vleesch tot op het been doorklieft. Ik heb 'er zelf de proef van genomen, maar zonder nadeelig gevolg. In het tydftip, waar van ik tans fpreek, hadden alle de foldaaten gebrek aan kousfen, fchoenen en. hoeden. De Colonel, om een voorbeeld van lydzaaraheid te geven, en morringen voor te komen, liep  suriname n, XI. Hooftfl. 2^ liep een geheelen dag blootsvoets voor het volk uit. Ik had bier in een voorrecht boven alle anderen. Myne gewoonte, om zonder kousfen of fchoenen te gaan, had my de huid verhard. 'Er was toen onder ons volk geen enkele, die een lid aan zyn lichaam had, dat volmaakt gezond was: het gebrek van zindelykheid was 'er voornamelyk oorzaak van; zulks verwekte zeer dikwils zweeren, welke aan hun, wien men in tyds de afzetting niet doen konde, den dood veroorzaakten. Deeze waaren de kwaaien, waar mede wy te worftelen hadden, maar hoe groot die ook waren, zy waren flechts de voorloopers van de geene, die ons nog te wagten Honden. Ik ontflng toen een beste ham en een douzyn flesfen Porto-wyn, welke de Capitain van c o everden my zond. Ik hield'er vier van, welke ik met de andere Officiers uitdronk , en gaf de overige aan den Colonel, die door vermoeing uitgeput was. Des anderen daags, den poften, had ik de eer het bevel te ontfangen over eene wacht, benevens den Capitain borgnes, en veertig mannen , om pogingen te doen tot het vangen der Negers, welke drie weken te vooren de Kreek waren overgetrokken. Na de Rivier in een vaartuig afgezakt te zyn, en in het zelve vaartuig den nacht te hebben doorc 5 gej  2.6 REÏZENAAR gebragt, flapten wy des anderen daags morgens aan land, en trokken noordwest.waarts voort; maar geen kompas hebbende , verdwaalden wy wel dra van onzen weg. Eene groote Savane doorgetrokken zynde , hingen wy onze hangmatten aan den kant van een dik en eenzaam bosch op. Den 3iften, vervolgden wy den zelfden weg, in de hoop van aan de boomen de kenbaare teekens van den doortocht van eenigen van ons krygsvolk te zullen ontdekken. In een moeras gegaan zynde , waadden wy daar in tot op den middag, hebbende zomtyds het water tot aan de kin, en zynde in gevaar van te verdrinken: eindelyk geheel doorweekt, en onze kleederen aan flarden zynde, waren wy genoodzaakt langs onzen ouden weg te rug te keeren. Na een gedwongen marsch, hielden wy op nieuw halte aan de oevers van de Cormoetibo-Kreek. 'Er viel zulk een zwaare regen, dat ik my niet herïnnere immer een zwaarer gezien te hebben: dezelve duurde den geheelen nacht, en veroorzaakte zoo veel verwarring en wanorde door de overyling, waar mede zig elk van eene fchuilplaats voorzag, dat ik eene kneuzing aan het hoofd kreeg. Ik ging niettemin voort, met my fpoedig eene verblyfplaats te bezorgen, en ik was de eerfte in myne hangmat, waar boven ik een overdek van bladeren  SURINAMEK, XI Hooftjl. 2? ren maakte; qmtrent onder dezelve, ïeide ik een geed vuur aan, en viel in diepen fiaap te midden van den rook, die my voor het fteeken der muggen bewaarde. Van infeélen fprekende, moet ik niet vergeten, dat deezen avond een Neger, die droog hout was gaan zoeken, my tot myne groote verwondering, een Kever aanbood, die niet minder dan drie of vier duimen lang, en meer dan twee duimen breed was. Men noemt hem in Surinatnen den Rinoceros, uit hoofde van zyn Olyfants fnuit,die omgebogen en gcfpleeten is, en de dikte heeft van een groote ganzen veder. Dit dier heeft op den kop verfcheide harde en gladde verhevenheden; hy heeft zes ledematen; zyne vleugels zyn breed, en zyn geheele lyf is volmaakt zwart : hy is de grootfte van alle de Amerikaanfcke Kevers. 'Er is ook in Guiana een ander infeól van dit zoort, genaamd het vliegend Hart, uit hoofde van zyne hoorns , die naar de hoornen van een hart gelyken : beiden vliegen met een ongemeen gebrom, en zyn zoo fterk, dat weinige vogelen 'hen durven aanpakken. Een der grootfte ongemakken , die wy in het bosch ondervonden, wierd 'veroorzaakt door een vlieg , zoo groot als een bye, en Wier fteek byna even geducht is. Ik kan dezelve niet beter vergelykcn, dan by het diertjen, dat  reize naar dat wy in Engeland de Vlieg-Spinnekop noemen. Na zes of zeven uuren lang, in weerwil van den regen, de rook, de muggen, en myne bekomenc kneufing, vast geflapen te hebben , ontwaakte ik zeer verfrischt ten vyf uuren des morgens, en ten zes uuren traden wy het jaar 1774 in , vaarende langs den oever der CormoetiboKrièk tot op den middag, wanneer wy in de algemeene legerplaats aankwamen, aan den mond van de Wana-Kreek, na een zeer nutteloozen tocht, als naar gewoonte. Den 3 den, zagen wy, tot ons groot genoegen, den Capitain frederik wederom , met zyne krygsbende, die eenen Neger,cupido genaamd, gevangen met zig bragt. De Capitain verhaalde ons , dat een arme foldaat van 's Compagnies krygsvolk, ter dood veroordeeld zynde, vergiffenis van hem ontfing, op het oogenblik, dat hy op de kniën lag om doodgefchoten te worden, en dat de ontfteltenis, die hem zulks veroorzaakte, hem het verftand deed verliezen. De Colonel fourgeoud, toen bcfloten hebbende deezen veldtocht te eindigen, zond eene krygsbende van zestig mannen vooraf, om naar de Patamaca- Kreek Op kondfehap uit te gaan. _ Ik waschte nu myn hembd in de Waita-Kreek: dit  SURINAMENjXI. Hooftft. 2,9 dit was het laatfte dat ik had, en ik was verpligt my te baden , tot dat het droog was. Ik had naar Paramaribo om ander linnen gefehreven ; maar myn brief kwam niet te recht, en alles , wat ik had medegebragt, was aan flarden. Den ^.den January, des morgens ten tien uuren, waaren wy gereed om op te breken. De zieken in vaartuigen naar Devil's Hanvar gezonden hebbende, ftaken wy eindelyk de Cormoetibo-Kreek over, en wy trokken regelrecht zuidwaarts aan, om de Patamaca te bereiken. Op onzen tocht trokken wy voor by fteile bergen , met fteenen bedekt, en met myn - ftoifelyke zelfftandigheden bezwangerd. De ligging deezer bergen , die niet meer dan twintig mylen van den Oceaan gelegen zyn, wederfpreekt de waarneemingen van Dr. bancroft, die beweert, dat men dezelve in dit Land niet ziet, dan op den affland van meer dan vyftig mylen van de Zee. Des avonds floegen wy ons neder aan den voet van eenen anderen zeer hoogen berg, alwaar wy een kleine beek van goed water en Latanus - hoornen vonden , het geen voor ons twee gewichtige punten uitmaakte. Het was in de daad merkwaardig, en zelfs zeer fraay, een foort van ftad van boomloof te zien, die zig in een uur verhief op een grond, alwaar te vooren niets was. Een  reize naar Een oogenblik daar na waaren de vuuren aangeftoken: de een kookte 'er zyn eeten op, de ander droogde 'er zyne kleederen by. Deezcn nacht echter wicrd het geheele leger aangetast door een loop , veroorzaakt door het water, het welk wy hier dronken. Dit water, fchoon zeer helder, bevatte zoo veele myn - ftoffelyke zelf Handigheden , dat het den fmaak van Batli. of Spa-water had. Deeze omftandigheid alleen is genoeg ter aanwyzing, dat men in deeze bergen metaalen vinden zoude , indien de Hollanders de noodige kosten doen wilden, om 'er in te delven. Den 5dcn, vervolgden wy onzen tocht ftecds over de bergen, waar van zommigen zoo fteil waren, dat verfcheide Slaven met hunne pakken niet kunnende opklauteren , dezelve tegen den grond wierpen en wegliepen, niet naar den vyand, maar naar hunne meesters, die hun dit ligtelyk vergaven: anderen rolden met pak en zak van boven neder. Des avonds van dien zelfden dag, vonden wy onze huisvesting gereed, en wy befloegen de hutten, die men had laten Haan, na bonny en zyn volk op de vlucht gedreven te hebben. In de myne vond ik nog een zoort van kaars, die vry  suriname n, Hooftft XI. 31 vry aartig gemaakt was van wasch van wilde bye'n, en het gedroogd merg van biezen. De wooning van bonny had zeer veel gemak; zy was met paalwerk omringd, en beltond uk vier zeer nette vertrekken. De Colonel nam aldaar zyn intrek. Den 6den, fcheen al het volk uittermaten vermoeit te zyn. De Colonel gelastte dienvolgende een dag.halte te houden; alleenlyk zond hy den Capitain frederik:, wien het Land 't best bekend was, met zes mannen af, om de oevers van de Claas-Kreek op te zoeken, zynde een zoort van vlietend water , het geen zynen ooriprong neemt op de plaats, alwaar wy ons bevonden , en in de Cottica uitloopt. JNaauwlyks waren zy vertrokken, of de oogen van den Colonel by toeval op my gevallen zynde, gelastte hy my' om hen alleen te volgen, en hem bericht te komen brengen, van het geen ik aan de overzyde van den oever ontdekken mogt. Ik haalde wel dra de afgezondene manfehappen in, en na eenige oogenblikken te zyn voortgetrokken, Honden wy tot onder de armen toe in 't water. Frederik gaf toen bevel om te rug te trekken, maar ik verzegt hem, om naar my te wagten; waarna ik, mijne kleederen uitgetrokken, en myn fabel tusfchen de tanden genomen hebbende, de Kreek al zwem-  3~ REIZE NAAR zwemmende overftak; aan de overzijde gekomen zynde, ging ik daar een wyl langs; niets vindende, kwam ik te rug op dezelfde manier, en wy kwamen wederom op de legerplaats. Op den middag, deed ik bericht aan den Colonel*, die my voorkwam over deeze hoopelooze daad, welke hy niet verwagthad, verwonderd te zyn. En ik was het niet minder, wanneer hy my by de hand vatte, en aan zynen kamerdienaar gelastte, om my een 'fles wyn en een ftuk ham te brengen. Men zal het misfchien naauwlyks kunnen gelooven; maar het een was zuur, en het ander bedorven: het gefchenk egter van gelyken aart, het welk ik hem gegeven had , was gezond en gaaf. Zulk eene laagheid verontwaardigde my dermaten, dat ik boos opftond, en hem verliet, hem, zyn knecht, zyn wyn, zyn vleesch, en Hinkende wormen. Ik ftilde mynen honger met een ftuk bifehuit en drooge visch , die ik van een Neger kogt. Den ;den January, trokken wy weder voort. Den zelfden dag vong ik één van die fraaije kapellen, waar van ik, by het verhaal van mynen tocht naar de Cottica , gefproken heb. Ik zal tans voortgaan met hem te befchryven, fchoon ik zyn naam niet weet. Van het eene einde zyner vlerken tot aan het andere, was hy by de zeven  SüRïHAMES) XI, Hooftft. 33 zeven duimen breed ; alle waaren zy van eene zoo levendige en fchittcrende blaauwe kleur, dat dezelve gelyk ftond met het hemelsblaauw op eenen fchoonen dag; deeze vlerken pronkten met een téad van eene bruine kleur met witte vlakken. Ik kan niet nalaaten hier te herhaalen, dat deeze kapel, op het groene loof der boomen huppelende, door zijne fchitterende kleur en grootte eene treffende uitwerking deed. Zoo ik my niet bedrieg, behoort hy tot het zoort der Danaï van linn^üs. Ik heb zyn popjen niet gezien; maar zyne rups, die van eene geelachtig gryze kleuf is , is zoo dik als de vinger van een mensch, en meet dan vier duimen lang. Het is onbegrypelyk, van hoe veele verfchillende zoorten van kapellen de bosfchcn van Guiana overvloeijen. Zommige lieden , die 'er een kostwinning van maken , met dezelve te vangen , winnen 'er veel geldf mede. Na ze in kleine papiere doosjes met fpeldcn te hebben vast gemaakt, zend men ze naar verfcheidene kabinetten van Europa. Doctor bancroft zegt, dat om ze gaaf te houden, men ze met terpentyn moet aanraken ; maar; bet is genoeg, dat men in de doos , waar in deeze infecten leggen , een ftuk campher vast maakt. Deezen avond lagen wy op eenen kleinen afII. de ei.. C ftand  34 REIZTE NAAR ftand van de Pahinnc, - Kreek gelegerd. Wy vonden aldaar eene arme Negerin, die bitterlyk fchreide, en als, eene oiïerhande, aan den voet van eenen boom, waar onder het lyk van haaren man begraven was , eenige eetwaaren nedcrleide , en water plengde. Deeze man had. in eenen flag tegen de Europeanen het léven verloren. De Capitain frederik en ik, in eene zandwoestyn, in den omtrek der legerplaats , wandelende, ontdekten hier de pas gezette voetflappen van eene groote tygerin, met haar jong, in welk oogenblik dit dier zeer verilindend is. Wy begrepen dus, dat het voorzichtig was te rug te keeren. Ik nam de maat van den voet der moeder: dezelve was byna zoo groot als een getvoone tinne fchotel. Na een tocht van eenige uuren , kwamen wy des anderen daags morgens eindelyk op den post/ van la Roebelle, aan de Patamaca. Wy waren mager, uitgehongerd, zwart geworden, verbrand, ongekleed, de meesten zonder fchoenen en hoeden , en in een ftaat, zoo als men nimmer iets dergelyks gezien heeft. Ik had zelf niet meer dan de helfc van myn lange broek, en myn eenigfte hembd hing gefcheurd aan malkander. Wy vonden op deezen post eene kleine bende van elendelingen, gereed om hetbosch, het welk wy ver-  susisames, XI. Hooftft, 35 verlieten, in te gaan, en die beftemd"waren, om, even als wy, alle de elenden, die menfchelyke fehcpfels verduuren kunnen , door te Haan. Ik èeb reeds van verfcheidene ziekten gefproken, als van verfchiilende zoorten van rooden uitflag, van Totkoortfen, van galkoortfen, van verharde gezwellen , van rooden loop, waar aan men in deeze luchtftreekis bloot gefteld. Ik heb gezegd, hoe -zeer men aldaar geplaagd word door muggen.,^tat en fcrapat. luizen, mieren, wilde byen, heestergewasfen en doornen in de bosfchen; hoe zeer men aldaar te vreezen had voor de kaymans en de jbcry in de Rivieren; hoedanig het gefuiffel der flangen, het gebrul der tygers was; welke zandwoestynen, welke diepe moerasfen wy doortrokken; welke heete dagen, welke vochtige en koude nachten, welke vreesfelyke flagregens wy doorHonden; welk flecht en flap voedzel men ons gaf; en de lezer ftaat buiten twyffel verftomd, dat iemand zulke wreede beproevingen heeft kunnen overleven. Hoe lang die lyst ook zy, verklaar ik egter, dat ik, uit vreeze van langvvylig te worden , een gebrek , waar aan ik misfcbien reeds fchuldig ben,veele andere onheilen, die ons drukten , heb overgeflagen. Ik zoude nog hebben kunnen fpreken van een oneindig getal kleine flangen, feagedisfen , fcorpioenen , fprinkhaanen, fpinneC 2* kop-  36 1 REIZENAAR foppen, wormen, duizendpooten , cn zelfs vliegende luizen, waar van de reiziger gevaar loopt om elk oogenblik van één gereten of gedoken te worden ; maar ik bewaar die befchryving tot eene andere gelegenheid. Men zal zig een denkbeeld kunnen vormen van den honger , die ons by onze komst alhier verflond , wanneer ik verhaald zal hebben , dat ik eene Negerin gezien hebbende , die van zekere groove spys haare maaltyd hield, haar een halve kroon toewierp, de fchotel uit haar hand rukte, W het geen 'er op was met meer fmaak opflokte, dan ik immer de lekkerfle fpys- bereiding genuttigd heb. Ik deed tans den Colonel fouugeouö opmerken, hoe aangenaam het zyn zoude, wan» neer hy zyne overig zynde foldaten op groenten, versch osfen- en fchapen - vleesch onthaalde , zoo wel als dat hy hun van kousfen, fchoenen en hoeden voorzag;maar hy antwoordde my, dat de lekkernyen van Capuahet leger van hannibalbedorven hadden; hy fcheen my toe in het begrip te Haan, dat zy , die als hoopeloozen vechten, menfthen zyn, die 't leven moede zyn. Den iif*?., kwam het krygsvolk aan, het welk de Weina- Kreek een dag voor ons verlaten had; ep, als naar gewoonte , hadden zy niemand gehangen genomen, noch zelfs gezien. Dep.  SURÏNAMENj XL Hooftft. . '$j Den inden, kwam dén dei* muitelingen niet zyfi Wyf j aan den post van la Rochclle, en zy gaven zig aan den Bevelhebber vrywillig over. Den zelfden dag kreeg ik verlof; om, wanneer ik hét verkoos , naar Paramaribo te gaan , óril my te herftellen. Ik was over dit verlof verblyd, eti maakte my met eenige andere Officiers gereed orh te vertrekken. Wy lieten den Colonel agtet ons aan het hoofd van eene krygsbende, waar van de beste uit den hoop een Pagters kar in Engeland ontcierd zoude hebben. Eindelyk kwam het verlangde uur, en ik was dé vyfde, die in een overdekt vaartuig trad , het welk doof Zes rqeierS wierd voortgeroeit, om my naar de hoofdftad der Volkplanting te begeven. Ik was fteeds welvarende, wel gemoed en Vol vreugde. Ik vond op DeviTs Harfvar eene kleine bezen* ding van thee, koffy, befchuit, boter, fuiker, limoenen, rhum, en twintig flesfen goeden wyn, die myne vrienden van Paramaribo my naar den post van la Rothclh toezonden. Ik zond dezelve niet te rug, en in weerwil der onwaardige behandelin. gen van den Colonel, maakte ik 'er hem een gefchenk van; uitgenomen echter twaalf flesfen, die wy, op de gezondheid onzer vrouwen of rninnafesfen ^ in het vaartuig uitdronken. Ik kon de my C 3 nief  3^ REIZE naar niet wederhouden den Bevelhebber te beklagen1, wiens ouderdom (hy was een man van by de zestig jaaren,) en werkzaamheid , in allen gevalle zeer veel achting verdienden. Schoon hy op deezen tocht zeer weinige muitelingen had 'gevangen genomen, had hy echter het bosch van de Commanne tot dén mond der Wana-Kreek gezuiverd; hy had de vyanden uit één gedreven, hunne wooningen vernield, hunne velden verwoest, en allehereeniging van de verfchillende partyen der muitelingen belet. Wy kwamen den 13*1 des avonds op de Plantagie myn Genoegen, alwaar wy de avond maal. tyd hielden. Van daar zetteden wy onze reizedag en nacht voort, onzen tyd met zingen en lachen doorbrengende, tot den i5de» op den middag, wanneer wy, onder begunftiging van het vallend water, aan het Fort Amficrdam aankwamen. Vervolgeus. de Rivier'overfteekende, flapten wy aan land voor het huis van den heer delamare, te Paramaribo.. Ik bleef in 't eerst aan den oever ftaan, alwaar een groot getal myner vrienden my omarmden, en my met myne te rug komst in de ftad geluk wenschten. Myne eerfte zorge was, om myne geliefde jo ann a te laten haaien, die, toen ze my zag, in  SURINAMENj XI'. Hooftft. in traanen weg fmolt: dit was zoo wel uit vreugde dat ik nog leefde, fmen had gezegd, dat ik dood was,) als uit aandoening over den deerniswaardigen ftaat, waar in ik my bevond. Dus eindigde myne tweede veldtocht, waar van het verhaal dit Hooftftuk befluiten zal. C 4 TWAALF.  40 r e i z e naar TWAALFDE HOOFTSTUK:. Befchryvmg van Paramaribo-^ cn van het Forï Zelandia. — D$ Grow - Mouneck, of graauwe Munnik. — De West - Indifche Abrieooshoorn. — Verfchillende zoorten van Oranjehoornen. — De Colonel fourgeoud trekt naar de Rivier Maroni. — Een Capitain word" gewond, en eenige foldaaten gedood. —Vreemde ftraf' oefening in de lioofdflad. — Het Fort Sommelsdyk. — De wachtpost van de Hoop. Duiven en Tortelduiven. — Groenten en vruchten. — Jacht en wildt. — Stcenbakkcry. —• InJ'e&en. M v thans andermaal te Paramaribo bevindende , zal ik , ter dezer gelegenheid , de befchryvmg deezer aangenaame Stad mededeelen. Ik heb reeds gezegd , dat zy aan de fraaije Rivier Surinamen, zestien of agtien mylen van derzelver mond , gelegen is. Zy is gebouwd op een zoort van fteenachtigen zandgrond, met de landen rondsomme waterpas liggende, en maakt eenlangwerpig vierkant van anderhalve myl lang, cn ten hoogften een halve myl breed. Alle de fcraaten zyn volmaakt afgemeeten, en beplant met oranje-  PI .XVIII. GEZICHT VAN BE 1EEBÏ, EN STAB PAlAMAlllO..   SUR I NAME Nj Hoofift. XII. 4* jeboomen, palmboomen, tamarinde en limoenboomen, die in alle Jaargetyden bloeien, en zig onder het gewicht van geheele trosfendergeuriglteenuitgelezendfte vrachten krommen. Men heeft hier noch gehouwen, noch gebakken fteenen voor de ftraaten noodigj de fteenachtige zandgrond is voldoende; dezelve is niet minder, dan die der fraaifte tuinen in Europa, en men maakt denzelven nog aange* .naamer, door dien met zeefchelpen te beftrooijen. De huizen, die meerendeels twee, en zomtyds vier verdiepingen hebben, zyn,. eenigen uitgezonderd , van zeer fraay hout gebouwd. De grondvesten der gebouwen zyn byna allen van gebakken ileen; en kleine gekloofde planken bedekken de daken in plaats van pannen. Men ziet zeer zeldzaam glaaze raamen in dit Land; het glas verwekt 'er te veel warmte, en men gebruikt in plaats van dien, raamen van gaas. Eenige huizen hebben windluiken of blinden y die men van zes uuren des morgens tot zes uuren des avonds open houdt,* Wat fchoorfteenen betreft, ik heb 'er geen enkele in de geheele Volkplanting gezien ; men legt geen vuur aan, dan in de keuken, die altoos van het woonhuis afgelegen is; men legt het daar aan op den grond, en de rook vliegt door een gat, in het midden van het dak gemaakt. Deeze boute huizen zyn echter in Surinamcn zeer duur; het C 5 huis,  42 REIZE NAAR huis, het welk de Gouverneur onlangs had lateii bouwen, kostte hem meer dan vyftien duizend ponden fterlktg. In de geheele Stad Paramaribo is geen bronwater: elk huis heeft een put, in den rots-achtigen grond gegraven,die brak water geeft, alleenlyk dienende voor Negers , het vee, enz. Europeaanen hebben regenbakken , waar in zy het regenwater tot hun gebruik bewaren: het beste zygt door een Heen, en valt in groote tonnen, of aarde vaten , door de Indianen gemaakt, die dezelve tegen koopwaren verruilen. De inwooners van dit Land flapen allen in hangmatten, uitgenomen de Negers , die meestal op den grond flapen. De hangmatten van lieden van aanzien, zyn van catoene lynwaat, met zeer ryke franjen omzet. De Indianen maken die ook, en verkoopen ze zomtyds tot voor dertig guinies. Men heeft geene dekens noodig: men behoeft alleemyk gordynen, om zig tegen de muggen te beveiligen. Zommige lieden hebben bedden , met gaaze gordynen omringd, welke de lucht vryelyk laaten doorfpelen, en tegen het kleinfte infect veilig Hellen. De huizen zyn in 't algemeen te Paramaribo luisterryk verciert met fchilderyen, glaswerk, verguldzels, kristaüe kroonen en porceleine potten ; de muuren der kamers zyn nooit bepleisterd, nog  3URÏNAMEN, XII. Hooftft, 43 noch met papieren behangzels overdekt, maar overheerlyk befchoten met kostbaar hout. Men berekent het getal der huizen te Paramaribo op veertien honderd. Het voornaamfte is het Paleis van den Gouverneur, het welk, langs een weg in den tuin, met het Fort Zelandia gemeenfchap heeft. Dit Paleis, en het huis van den Bevelhebber van het Fort, waaren de eenige fteene gebouwen in de geheele Volkplanting. Het Stad. huis is een cierlyk en nieuw gebouw, met pannen belegt. Aldaar houden de verfchillende Hoven van Juftitie hunne zitting, en daar boven zyn de gevangenisfen, voor Europeejche misdadigers gefchikt, uitgenomen voor krygslieden, welken men in het Fort Zelandia gevangen zet. De Proteftantfche Kerk, alwaar men den dienst in het Hollandsch en Fransch doet, heeft een kleine fpitfe tooren met een uurwerk; de Lutherfchen hebben ook hunne Kerk; cn de Joden bezitten twee Synagogen , eene Portugecfche en eene Hoogduitfche. 'Er is in de Stad een groot Hospitaal voor de bezetting, en ongelukkig is het nooit ledig. In de Vesting bewaart men de oorlogs- en mondbehoeften ; de foldaten van 's Compagnies krygsvolk zyn aldaar in barakken gehuisvest, en eenige Officiers hebben 'er vry goede wooningen. De Stad Paramaribo, heeft eene voortreffelyke reede, al.  44 RËIZÉ NAAR fflvvaar dikwils, op den afftand van een piftool* fchoot van den oever, meer dan honderd koopvaardyfchepen geankerd liggen. Zelden zyn 'er minder dan tachtig, geladen met koffylhiker y cacao, catoe'n en indigo voor Holland; verfcheide andere hebben Haven van de kust van Africa aangebragt; en zommige eindelyk zyri uit het noorden van America, of van de Antillifchc Eilanden gekomen, om meel, osfen- en varkens, vleesch, fterke dranken , gezouten haring en makreel» fpermaceti • kaarsfen, paarden en grof huisraad tegen verfchillende koopwaaren te verruilen, vooral tegen fyroop van fuiker (tnelasfc), waar van de Americanen rhum maken.- De ftad Paramaribo heeft geene vestingwerken; zy paalt ten zuid-oosten aan de Rivier Surindmcn, die meer dan een myl breed is; teh westen aan eene groote zand- woeftyn; ten noordwesten aan een ondoordringbaar bosch ; en het Fort Zelandia verdedigt' dezelve ten oosten. Het Fort is van de Stad alleeulyk afgefcheiden door eene groote vlakte, alwaar het krygsvolk de parade doet. Het heefc de gedaante van eene regelmatige vyfhoek, en heeft maar ééne poort, die aan den kant van de Stad gelegen is: twee van deszelfs bolwerken dekken de Rivier. Het is zeer klein, maar fterk tot verdediging, zynde ge* bomvd*  J^iaüt £rr *s&£d PARAMARIBO. 6*   rs u r ï n a m e n, XIï. Hooftji. 45 feoiHvd van gehouwen of rots - fteen, cn omringd door eene brcede gracht , die vol water is, en voor welke nog eenige vestingwetken leggen. Ten oosten, cn aan de Rivier, is eene battcry van twintig ftukken gefchut. Op één der bolwerken is een klok, waar op de wachthebbende foldaat met een hamer het uur ftaat, het welk hem door een zandlooper word aangewezen: op een ander bolwerk, fteekt men een vlag op, by het naderen van een oorlogfchip, of by openbaare vreugdebedryven. De muuren zyn zes voeten dik, en hebben openingen voor het gefchut, maar geene borstweeringen. Ik heb van den tyd, dat dit Fort gebouwd is, reeds gefproken. Paramaribo is eene zeer volkryke ftad. Men ziet op byna alle haare ftraaten eene meenigte van Planters, Matroéfen, Soldaten , Joden, Indianen en Negers. De Rivier is aanhoudend bedekt met kano's cn vaartuigen, die heen en weder vaaren, even als onze fchepen op de Theems, en dikvvils eene meenigte Mufikanten met zig voeren. De fchepen op de reede, met hunne wimpels verciert, verfraaijen het toneel, het welk nog gevoeliger word door de meenigte van jongelingen en jonge meisjes, die in het water fpeelen. De vrolykpéd en verfeheidenheid van deeze voorwerpen |veegt eenigermaten tegen de ongemakken der  46 R E I Z E NAAR luchtfireek op. De kleederen en rytuigen der voornaamfte inwoonders zyn waarlyk prachtig: de geborduurde zyde ftofFen, de Genueefchc fiWeelen, de goude en zilvere boordzels, de diamanten fchittercn dagelyks; en zelfs de fchippers der koopvaardyichepen komen met gespen en knoopen van masfief goud voor den dag. De tafels zyn niet minder kostbaar; men discht op dezelve de duurde en uitgezogtfte fpyzen op in platte fchotels, of porceleine vaten, in den eerften fmaak, en allerfyust gewerkt. Maar niets duidt meer de pracht der S>urinaamfph& Colonisten aan , dan het getal der Slaven, welke men aldaar in dienst houd, en die, in zommige huizen, een getal van twintig of dertig bedragen. Zelden ontmoet men in deeze Volkplanting blanke dienstboden. Men vind, te Paramaribo, in overvloed, geflacht vleesch, gevogelte van allerlei zoort, wildt en visch. De groenten zyn 'er ook zeer overvloedig. Behalven de lekkerfie voortbrengzels, die aan deeze luchtftreek eigen zyn , voert men aldaar aan het beste , dat Europa, Afia, en Africa opleveren. De eetwaaren echter zyn 'er over 't algemeen zeer duur, vooral die uit vreemde Landen komen, en door de Joden of Schippers verkogt worden. De eerften genieten in deeze Volkplan-  SUR IBAMEN, XII. Hooftft. £7 pk'itirg byzondere voorrechten ; de laatften rigten voor een korten ftond magazyncn op, om'er de lading hunner fchepen in te bergen , tcrwyl zy die wederom met voortbrcngzels van het Land beladen. Het tarwe-meel word verkocht voor vier ftuivers tot een fchelling het pond; de boter, twee fchellingen; het geflacht vleesch, nooit ender een fchelling, en dikwils anderhalve fchelling. Ik heb voor een enkele kalkoen anderhalve guinie betaald. De eieren gelden vyf Huivers het ftuk; de aardappelen zes ftuivers het dozyn; de wyn kost drie fchellingen de fles; de Jamaicafchc rhum een kroon de kruik. De visch en groenten zyn goedkoop, en de vruchten byna voor niet. Myn kleine Neger quaco heeft my dikwils veertig oranje-appelen voor zes ftuivers t'huis gebragt, en een half dozyn pyn- appelen voor denzeifden prys. Wat de limoenen en tamarinden betreft, men behoeft Hechts de moeite te doen, om ze op te raapen. De huuren zyn uittermaten duur. Voor een kleine kamer zonder huisraad betaalt men drie of vier guinies in de maand ; en voor een huis met twee kamers op elke verdieping, honderd guinies 's jaars. De fchoenen kosten een halve guinie het paar; en een rok met zyn toebehooren is my komen te ftaan op twintig guinies. . De twee zoorten van hout, waar van de huizen ge-  4$ R E I Z E NAAR gctiinmert zyn , namelyk het wana en couppy kout, verdienen, dat men 'er van fpreekt. Het eerfte is zeer hard, en van een grof erf; het is r.iet vatbaar voor de minfte glans, en heeft eene ligt roode kleur, gelykende naar die van nieuw brafilie-hout; men bedient 'er zig van voor de deuren en kasfen , voor fchepen en vaartuigen. Het couppy hout gelykt naar dat van den wilden kastanje-boom; het is hard, kwastig en vast. Men maakt 'er planken van, waar mede men, in plaats van fteene muuren, de huizen bekleed. Dit hout is van een bruine kleur : het laat zig zeer goed polysteu. Op dat de lezer zig een juister denkbeeld van deeze Stad votme, zal ik hem verwyzen naar het ontwerp, het welk ik daar van gefchetst heb: ik zal tans overgaan, om eenige byzonderheden, betrekkelyk tot deszelfs inwooners, op te geven. De Europeanen of blanken , in de geheele Volkplanting, beloopen op een getal van vyf duizend, zonder de bezetting daar onder te rekenen, en zy houden voornamelyk hun verblyf in de hoofdftad ; maar de Neger-flaven bedragen ten naasten by een getal van vyfënzeventig duizend. Alle morgen ten agt uuren gaat het krygsvolk naar de wacht in de Vesting. De wacht in de Stad word door de burgers of foldaten waargenomen, en  sürinamen, XII. Hooftjl. 49 en duurt den geheelen nacht. Twee maaien daags, en ten zes uuren lest het bevelvoerend fchip deszelfs gefchut in de haven. By het avond.fein, ftryken alle de vlaggen der onderfcheidene fchepen , de klokken luiden, en de trommelflagers en pypers loopen door de Stad. Geen flaaf, van welke kunne ook , mag als dan op de ftraaten, of in de haven verfchynen, zonder verlof van zynen meester. Die deezen regel overtreedt, word in arrest genomen, en buiten twyffel des anderen daags morgens gegeesfeld. Des avonds ten tien uuren, flaan andere tambours den trom op alle de ftraaten van Paramaribo. Op dit oogenblik vertoonen zig de vrouwen, vooral die veel van een geheim gefprek in het maanlicht houden. Op haare byëenkomsten laaien zy zig forbct en Jangary toedienen, zynde een mengzel van water, Madera-wyn, Muscaat. wyn en fuiker; zy houden aldaar gefprekken, die geenzints dubbelzinnig zyn , zoo omtrent haare mans, als omtrent haar zei ven; dikwils vertoonen zy aldaar haare jonge flavinnen, welke zy aan de mansperfoonen voor een zekeren prys ter week aanbieden: en zoo haare omgang al een weinig ingetogener is, zy zyn ten minften wydluftig in het roemen van de geenen, die in haare gezelfchappen II. deel. D te-  -» 5<3 REI ZE NAAR' tegenwoordig zyn , en wier voorkomen of per* foon haare aandacht verdient. Elk Land heeft zyne gewoonten, en in allen kan men uitzonderingen maken; want ik heb vrouwen in Surinamen gekend, wier kiefche en befchaafde opvoeding de beminnc-lykite gezelfchappen van Europa veraangenaamd zonden hebben. De inwoonders van Paramaribo, behalven de ver. maken , van de tafel, het danfen , het uit ryden gaan, en de fpeel • partyen, hebben een klein toneel , waar op zy, tot vermaak van hun en hunne vrienden, blyfpelen vertoonen. Indien zy keu. rig op hunne kleederen zyn, zy zyn het niet minder op de netheid hunner huizen. Hun linnen is» allerfynst; zy laaten het wasfehen met CastiliaanJche zeep, en deszelfs witheid is by niets, dan by de fneeuvv der bergen, te vergelyken. De vloer der vertrekken, waar in gezelfchappen by één komen, word altoos met zuure oranje - appelen, in tweën gefneden , fchoon gemaakt, het geen een aangenaame geur verfchaft: de Negerinnen houden in elke hand een halve appel, en zingen, wanneer zy dit werk doen. Dusdanig is de hoofdfrad, dusdanig zyn de inwooners der Surinaamfchs' Volkplanting, en hun caracter is gelyk aan dat van alle de Hollanders in de West-lndifche bezittingen. Maar laaten wy tot myn verhaal te rug keeren. De*  suriname n, XII. Hooftft. 51 De gewoonte, die ik had om bloots-voets te gaan , belette my eenigen tyd , om fchoenen en kousfen te kunnen verdragen. Wanneer ik nieuwe wilde aantrekken, zwollen myne voeten zoodanig op, dat ik by mynen vriend kennedy ten eeten zynde, genoodzaakt was myne fchoenen uit te trekken, en hy had de goedheid om my in zyne koets naar huis te laten brengen. Zoo dra ik myne fchoenen konde blyven aanhouden, ging ik een bezoek geven aan den Colonel westerloo, aan boord van een West-Indisch Compagnie's Schip, het welk naar Holland onder zeil ging. Deeze Officier, die my te Deviïs Hanvar, op het oogenblik, dat ik aldaar in zulk een deerniswaardigen ftaat was, was opgevolgd, bevond zig tans van het gebruik van alle zyne ledematen beroofd. In zulk eenen beklaaglyken toeftand, hoopte hy flechts op de vaderlandfche lucht, om zyne gezondheid te hei ftellen. Verfcheide Officiers zagen zig, op dit zelfde oogenblik, genoodzaakt hunne goederen te verkoopen om te leven, vermits zy van den Colonel geene betaaling konden erlanr gen. Ik leed door dit onheil minder dan anderen: myne talryke vrienden lieten my aan niets gebrek lyden. Den aSften January, des morgens aan den oever wandelende, zag ik aldaar een visch uit het D a wa«  52 RËIZE NAAR' water ophalen, die van wegen zyn goed vleesch' en grootte (hy woog by de twee honderd por& den) verdient gemeld te worden. Men noemt hem gro-w - mouneck, of de graauwe Monnik; men zegt dat hy tot het geflacht der kabeljauwen behoort , waar mede hy, zoo in gedaante als kleur, veel overeenkoomt, zynde zyn rug van een zeer donker bruine olyf kleur, en den buik wit. Men fneed hem dadelyk in groote Hukken ; ik kocht 'er verfeheiden van, en zond dezelve aan myne vrienden. Van fmaak fcheen hy my zelfs den tarbot te overtreffen. Zomtyds vind men hem in de Rivieren; maar gemeenlyk leeft hy in 't zeewater. In dit Land zyn geene visfehers, dan de Negers. Hunne meesters laaten hun dit ambagt leeren, en vorderen daar voor eene zekere fomme ter week. Indien zy yverig zyn , verzamelen zy fpoedig geld voor eigen rekening; erazommigen zelfs worden ryk. Maar indien zy integendeel agteloos zyn, en hunne verbintenisfen niet volbrengen, kunnen zy wel ftaat maken van firengelyk geftraft te worden. Dezelfde gewoonte heeft plaats ten aanzien van verfcheide andere kostwinningen ; en met onvermoeide vlyt en zuinigheid kunnen de Negers dan gelukkig leven. Overeenkomftig dit gebruik heb ik Haven in Sur mam en gekend, die andere flaven voor  •SURINAMEN, XII. Hooftft. voor eigen rekening kogten. Verfeheiden koopen hunne vryheid van hunne meesters ; zommigen verkiezen liever hun geld te hewaaren, wanneer die meesters 'billyke menfehen zyn, vermits zoo lang zy flaven blyven, zy van -belastingen zyn vry gefield, waar aan de vrygemaakte flaven onderworpen zyn. Ik heb een Neger gekend, zynde een fmit, en genaamd joseph, wien men, in aanmerking van zyne lange en getrouwe dienften, de vryheid had aangeboden, maar die dezelve zeer fiellig weigerde, en liever verkoos flaaf by een goed meester te blyven. Deeze man bezat verfeheiden flaven in eigendom ; hy bewoonde een gemakkelyk en wel gemeubileerd huis , en zelfs bezat hy eenige ftukken zilverwerk. Wanneer zyn meester en meesteresfe hem kwamen zien, liet hy hun kostelyken wyn en sorbet toedienen. Men moet-echter toeftemmen, dat zulk een voorbeeld zeldzaam is: want zoo al eenige flaven te Pa ramaribo wel behandeld worden , het grootfte getal is elendig: maar de ergfte van allen zyn, die onder de beveelen ftaan van vrouwen , meer nayverig om rykdommen ten toon te fpreiden, dan om menschlievenheid te doen blyken. Het meest geachte zoort der flaven is dat der Cabougïes, of Qiiarteronnés. Hunne verwandfchap met de Europeanen is 'er de oorzaak van. D 3 Meq  54 REIZENAAR M:n weet, dat zy van een blanken en eene mulattevrouw geboren worden : derzelver getal is in deeze Volkplanting zeer aanmerkelyk. Men plaatst de jongens van deeze kleur doorgaans by ebbenhoutwerkers , zilverfmits, of handelaars in kostbaarheden, wier handwerk zy leeïen. De meisjes zyn kameniers. Men leert haar naaijen, breijen en borduuren, het geen zy in de volkomenheid doen. Zy zyn over 't algemeen zeer fchoon, en fcheppen groot vermaak in zig op eene cierlyke en nette wyze te kleeden. De meeste, van eene hooge, rechte en wel gemaakte gefralte zynde , zyn zwieriger dan de mulatte meisjes, en gaan nooit met het bovenlyf naakt,gelyk de laatstgemeldc. Haare kleeding beftaat doorgaans in een klein overtrek van fatyn, verciert met een belegzel van gebloemd gaas. Zy dragen een korte borstrok van Indisch catoen of zyde, van vooren geregen , welke boven het overtrek een hembd van zeer fyn mousfeline doet te voorfchyn komen : fchoenen en kousfen dragen de flaven in dit Land nooit. Het hoofd van deeze meisjes is met fraay zwart hair verciert, het welk natuurlyke en korte krullen heeft. Wanneer zy uitgaan, dragen zy een hoed van zwart of wit vilt, met een knoop en gouden lis daar aan. Om den hals, aan de armen en enklauwen dragen zy halsbanden , kettingen, arm:  PI TT ée?ie tJZ?v'naams'cA^%J7a^in^ fotA^ta^s7acAf!te,r qiTARTERONNE.S*M. mewyne , na de Orelana - Kreek te zyn voorby gevaaren, als mede het Fort Sommelsdyk, gelegen zestien mylen boven het Fort Amfierdam , ter plaatfe, alwaar de Cottica zig met de eerstgemelde Rivier vereen igt , en van waar de batteryen den oever der beide Rivieren beftryken. Dit Fort wierd, in het jaar 1684, door den Gouverneur sommelsdyk gebouwd, wiens naam het ook draagt: het heeft de gedaante van een vyfhoek, en deszelfs vyf bolwerken zyn van gefchut voorzien ; het word door een gracht omringd, en bevat krygs.magazynen:fchoon het van geene groote uitgeftrektheid is, is het niettemin van goede verdediging, voornamelyk uithoofde van deszelfs laage en moerasfige ligging. Op eenigen affland van dit Fort is eene fraaije Kreek, genaamd Comité - Wana. Den ic)den, 0p den middag , kwam ik op de Plantagie de Hoop ; ik vond de oevers van de Com-  62 REIZE NAAR Commewfne veel aangenamer, dan die van de Cottica; zy zyn bedekt met fraaije Suiker- en Koffy-Plantagiën, maar vooral met de eerfte, in 't byzonder aan den mond van deeze Rivier. Een halve myl van die Rivier en van de Cottica, is -eene Protefiantfche Kerk, alwaar de Colonisten den dienst gaan hooren : dezelve onderhouden den Predikant. De Plantagie de Hoop, alwaar ik tans het bevel over het krygsvolk op my nam, is eene uitmuntende Suiker. Plantagie, gelegen aan den linker oever van de Commewyne, aan den mond van eene kleine beek, genaamd Bottle - Kreek, en byna tegen over eene andere, Casfivinica genaamd. De Bottle - Kreek heeft gemeenfchap met de Cómmcwyne en de Peréca, zoo als de Wana • Kreek heeft met de Cormoetibo- Kreek en de Rivier Maroni. Het krygsvolk. was alhier gehuisvest in barakken, van Latanus. boomen hout gemaakt ; maar men had dezelve op eenen zoo moeras figen en kagen grond geplaatst, dat zy by den vloed geheel onder water ftonden. Be Officiers waren allen in een gebouw van denzelfden aart opgefloten ; en ondertusfchen wierd het fraaije huis .van den Planter, het welk voor hun zeer gemakkelyk en gezond  SX7RINABTEN,, XII. Hooftft. % zond geweest zoude zyn,. door niemand dan door den Opzigter der Plantagie bewoond. Een kanon-fchoot verder, als men de Rivieropvaart, ligt de Plantagie Klarenbeek, alwaar ik, den aaten, naar toe ging, om den ftaat van het Hospitaal te onderzoeken. Het volk had het op deezen post veel aangenamer, dan op de Hoop, uit hoofde van eene onbegrypelyke meenigte rotten, waar door dezelve geplaagd wierd: zy doorknaagden de kleederen der foldaaten, en hunne levensmiddelen , en des nachts liepen zy met dozynen? over het aangezicht. Het eenig middel om dit verfchrikkelyk ongemak te keer te gaan, beftond in het booren van gaaten in den bodem van fles* fcn, en de koorden der, hangmatten, zoo aan de voeten als aan het hoofd-einde, daar door te fteken. Wanneer dit werk wel verrigt wierd , belette de gladheid van de fles deeze dieren, om by het doek te komen. De meenigte van zieken, die in het Hospitaal van Klarenbeek op één geftapeld waren, maakte eene elendige vertooning. De menfchelykheid word op het gezicht van zulke treurtoneelen der*maten getroffen, dat ik my zeer gelukkig rekende , toen ik op de Plantagie de Hoop was te rug gekeerd. Myn last was hier dezelfde, als aan de Cottica, namelyk, dat ik de Plantagié'n tegen den aan.  64 R E I z E NAAR aanval des vyands moest befchermen; en het order-woord wierd my regelmatig door den Colonel fourgeoud toegezonden. Een der Né. ger-Cnpitains uit de Volkplanting de Berbices, genaamd ackeraw, ontdekte op deeze Plantagie eenen ouden afgeleefden flaaf, dien hy voor zynen vader herkende; hy omhelsde hem met de levendigfte teederheid, en dit toneel van dankbaare erkentenis was één der belangrykfte. In myne wandelingen rondom deezen post,had ik gelegenheid, om verfeheiden merkwaardige vogelen te ontdekken , welken ik tans befchryven zal. De quife-quidi, dus genoemd, uit hoofde van zynen zang, heeft ten naasten by de grootte van een leeuwrik. Zyne pluimaadje is bruin , uitgenomen aan de borst en den buik, alwaar hy eene fraaije geele kleur heeft. Deeze vogel doet veel fchade aan de Plantagiën. De wilde duiven zyn hier zeer gemeen ; ik doodde eene zeer groote, veel gelykende naar die, welke men de Jamaica, fche duif met een gekrulde Haart noemt. Dé rug en de zyden waaren aschkleurig, de ftaart loodkleurig , de buik wit, en het voorfte van den hals van een purper - kleur met een groene weerfchyn, de oogbal en de pooten rood. Ik -zag op deeze plaats ook andere duiven van een klein zoort, die by paaren loopen. Zy hebben ten naasten by d«  SURINAMEN, XII. Hoöftfl. 6$ de grootte van een Engelfche musch, en een helderder' kleur; ik nam ze voor de Picui- nitna van Markgraaf; zy hebben fchitterende oogen, met een geele oogbol , en over 't geheel zyn deeze diertjes zeer aartig. De Hollanders noemen dezelve Steenduifje, om dat men ze dikwils op rotzige en zandige plaatfen vindt. Men ziet ook tortelduiven in Guiana, maar zeldzaam by Plantagiën. Zy leven met vermaak in het binnenfie der fomberfte bosfchen; zy maken hunne nesten op de boomen, in het midden van het dikfte lommer; ik heb 'er met de hand aangevat, zonder dat zy pogingen deeden om weg te vliegen ; in kleur verfchillen zy weinig van de Europeefche; maar hunne grootte is' minder, en hunne vlerken hebben eene grootere uitgebreidheid, dan die van alle andere tortelduiven of duiven. Ik was over mynen ftaat fteeds zeer te vreden. Ik konde vryelyk ad^-m haaien, en had het vooruitzigt, om myne geledene vermoeienisfen enhartzeeren vergoed te zien. Men eerbiedigde my, als den Oppervorst der Rivier: de nabuurige Planters beweezen my alle vriendelykheid, zonden my wildt, visch, groenten en vruchten ten gefchenke ; ik kende my naauwlyks voor het zelfde mensch, en byna alle myne wenfehen waren voldaan. II. deel, E Op  6*6* rei ze naar Op zekeren dag, den 5  9* k.eizk naar laten ontkomen , en deed hen op de werkplaats van den timmerman vast binden. Op zyn bevel gecsfelde men hen zoo onbarmhartig, dat de Capitain tulling geraden vond genade voor hun te verzoeken; maar hy ondervond het zelfde lot als ik, zyne tussenkomst bragt eene geheel tegenftrydige uitwerking voort naar 't geen hy verwagtte. Het geruisch der flagen, en het grievend gefchreeüw deezer ongelukkigen, lieten zig meer dan anderhalf uur hooren, en deeze wreede ftrafoeffening eindigde niet, dan met den dood van één van beiden. Men dagvaardde ebber dadelyk wegens begaane moord. Hy wierd overtuigt, en alleenlyk in de zoo even gemelde boete verwezen. De bloedprys word altoos tusfehen den Fiscaal en dan eigenaar van den vermoorden flaaf verdeeld. 'Fr is een wet in Surinamen, dat elke Planter, mits eene fomme van vyfhonderd guldens betaalende, één van zyne Negers mag ter dood brengen; zoo hy 'er een van iemand zyner gebuuren doodt, moet hy hem fchadeloos ftellen,na van de misdaad overtuigd te zyn, een zaak, die in dit Land zeer moeiclyk is, alwaar men geen getuigenis van een flaaf toelaat. Dusdanig is de wetgeving in Hol. landsch Guiana, met opzigt tot de Negers. Gemelde ebber was een verfchrikkelyke wreedaart: een geheel jaar lang folterde hy een jongman van  SURÏNAMËN, XTÏI. Hooftjl. p§ van veertien jaaren , genaamd cadetti ; meii geesfelde hem alle dagen, geduurende de eerfte maand; men liet hem op den grond en op den rug met yzers aan de voeten fiapen, geduurende de geheele tweede maand; men deed hem een driehoek (*) om den hals , geduurende de derde maand , om hem te beletten van in de bosfchen te loopen; geduurende de vierde maand ketende men hem nacht en dag in een honden.hok, aan den waterkant, met last om te roepen, zoo dikwils 'er een vaartuig of kano voor by voer; de Opzichter veranderde eindelyk de ftraf van maand tot maand, en altyd op eene nieuwe manier; het gevolg daar van was, dat deeze jongeling geheel krom wierd; hy fcheeri geheel van gevoel beroofd te zyn, en had geen ander voorkomen, dan van een beest. De fchelrn van een Opzigter was echter grootsch op de fchoonheid der flaven, en zomtyds zelfs, uit vreeze van hunne huid te bederven , ftrafte hy verfeheiden van hun, die door hunne rooveryen en misdaden de galeijen verdiend hadden , alleenlyk met een twintig.tal geesfelflagen. Zie daar, welke deopen- baa- 00 Deeze driehoeken hebben drie punten , zynde lang en met weerhaken , gelykende naar kleine dreggen , en die uit een yzeren halsband uitkomen. Aantesk. v. d. Schryv$r,  94 reize naar baare en huisfelyke rechtsöeffening in de Volkplan* ting van Surinamen is. Deeze ebber geraakte echter om deeze reden van de Plantagie de Hoop af , en zyn opvolger, (ten blyke dat hy meer men* fchelykheid bezat!) begon zyn befhiur, met alle de Ne gers der Plantagie, mans en vrouwen, te laten geesfelen, om dat ze des morgens een quartier te lang geflapen hadden. De lezer verbeeld zig ongetwyffeld, dat dit de wreedheid in den hoogften top is ! hy bedriegt zig. Het geval, dat ik nog zal bybrengen, is in dit opzigt veel fterker, dan allen, die ik verhaald heb; en het was een vrouw, die 'er zig aan fchul» dig maakte. Mevrouw S.... in een open vaartuig, naar haare Plantagie gaande , wierd vergezeld van eene Negerin , die haar kind zoog. Deeze vrouw zat voor aan in het vaartuig, het kind fchreeuw* de, en zy kon het niet tot bedaaren krygen. Me* vrouw S , wien het gefchrei van dit onnoo- zel wicht verveelde, gelastte aan haare flavin, om het by haar te brengen. Zy nam het kind toen by een arm, hield het onder water, tot dat het verdronken was., en vervolgens wierp zy het in den ftroom weg. De moeder fprong uit wanhoop oogenblikkelyk in de Rivier, in het vast bafluit, om aldaar haar leven te eindigen; maar dit 8e"  SURINAME N, XIII. Hooftft. 95 lukte haar niet: een gedeelte der roeijers zwommen haar na, en bragten haar weder aan boord. Haare meesteresfe deed , by haare komst op de Plantagie, haar drie of vier roede-flagen geven, om haar te ftraffen wegens de fchade, welke zy, door zig van kant te helpen , aan haar had willen toebrengen. Den 20»en5 verliet de Colonel fourgeoue* met zyn krygsvolk, het welk in den deerniswaar. digflen ftaat was , Maagdenberg ; dienvolgende floeg hy zyn leger neder op eene Plantagie , genaamd Nieuw -Rozenback, gelegen tusfehen mynen post van de Hoop en het Hospitaal. Ik ging dadelyk myne opwagting by mynen Colonel maken , en vernam aldaar den volgenden uitflag zyner krygsverrigtingen. Ik heb reeds gezegd, dat de Capitain frederik was gewond geworden j een foldaat was verdwaald geraakt: een ander was door de muitelingen gehouwen ; de gevangenen hadden met hunne ketenen de vlucht genomen; en de vyand fpotte met deezen krygstocht. Men had een zee - foldaat, die ziek was, aan zyn lot overgelaten; één der Slaven had den arm gebroken , ten gevolge van mishandelingen. Dusdanig waren de byzonderheden van deezen veldtocht. Ik moet egter niet vergeeten de edelmoedigheid yan eenen armen Neger, die wegliep , om den elcn-  RÈIZE NAAR ëïendigen foldaat te hulp te komen , en die , na hem den laatften plicht bewezen te hebben, te rugkwam, om zyne ftraf te ontfangen ; maar , tot zyne groote verwondering, genade kreeg. Ik moet den Colonel f o u r g e o u d hét recht doen wedervaaren, dat verfeheiden deezer toevallen het onvermydelyk gevolg waren van zoortgelyke tochten in zulk eene luchtftreek. Zoo hy al, dooreen allerflegtften levensregel, zyn krygsvolk deed omkomen, zonder muitelingen gevangen te nemen , deed hy ten minften een gewichtigen dienst aan de Volkplanting, door den vyand'të ontrusten, af te matten, en te vervolgen, derzelver legerplaatfen te verwoesten, en hunne fchuilplaatfente vernielen. De Colonel fourgeoud deelde in alle deeze vermoeienisfen en gevaaren, en dat op zyne jaaren, het geen tegen de gebreken van zyn caraéter in aanmerking moet genomen worden, en «dienen kan, om hem den naam van geduldig en moedig toe te kennen. Ik zoude veel meer genoegen hebben, met tot zynen lof te fchryven; maar de waarheid , en het algemeen voordeel , het welk het menschdom daar uit trekken moet, vorderen , dat ik , de goede hoedanigheden van den Colonel fchetfende , ook -opgceve' Welke zyne gebreken waren, op dat anderen zig' door zyn voorbeeld kunnen verbeteren. Was het niet  surinamen, XIII. Hooftjt. niet belachelyk , om te Paramaribo, alwaar het papier volkomen goed was, zyn krygsvolk in geld te betaalen, en hun op de tochten niets anders te geven, dan die ingebeelde munt, waar mede het onmogelyk was eene enkele-igname, of de minfte vrucht van een plantain-boom te betaalen. Intusfchen had hy geld tot zyne befchikking; maar hy wilde tien ten honderd winnen met de foldy van het geheele Regiment, en dit gedrag bragt hem by al het volk in eene algemeene verachting. Den arrterjj kwamen verfeheiden Officiers my verzoeken , om op -de Hoop het middagmaal te houden, en ik deed hun veelerhande visch opdisfchen, waar onder waren de Kawiry, de Lamper en de Makrely -fify. De Kawiry is een kleine visch zonder fchubben, met een breede kop, en twee lange baarden, die uit het bovenfle gedeelte van den bek uitfleeken: men vindt hem in alle deeze Rivieren in overvloed. De Lamper is een zoort van lamprey, zoo als men die in de Theems vangt : de Simnaamfche is van eene ronde gedaante, en niet zeer dik, maar flymig en zeer vet; hy heeft een zee-groene kleur, met geele vlakken, uitgenomen onder den buik, die wit is. Deeze visch word, even als de zalm, en in de zee en in de rivieren gevonden. De Makrely.fify gelykt naatje makreel, die aan dezelve den naam geeft; de II. deel. G kleur  v3 reize naar kleur is echter minder blaauwachtig, en minder fchitterend. Deeze maaltyd deedt groot genoegen aan myne gasten, en wy waren zeef vrolyk; maar , des morgens van den aafien, wierd myne arme jo anna, die onze keukemeid geweest was, door eene geweldige koorts aangetast: zy betuigde my haar verlangen, om naar Fauconberg te rug te keeren , alwaar zy door eene van haare nabeftaanden konde worden opgepast, en ik ftemde daar in toe. Den j^ften, was Zy zoo ziele „ dat ik befloot haar zoo veel mogelyk in ftilte te gaan zien; want de Colonel moest des anderen daags op de Hoop komen, en ik had geen lust om zyn korts wyl af te wagten. Ik wist, dat de loffelykfte beweegreden niemand voör befchimping veilig ftelde. Het was in deeze onderneming moeielyk voor by den post van den Colonel te komen, zonder gezien te worden, Aan mynen vriend heneman myn ontwerp hebbende mede gedeeld, flapte ik des avonds ten elf uuren in myn vaartuig; maar toen ik tegen over Nieuw - Rozenback W2s, hoorde ik zeer onderfcheidentlyk de flem van den Bevelhebber, die met eenige Officieren door het ssand wandelde; en oogenblikkelyk riep een fchildwacht, om met het vaartuig aan wal te komen, ïk dacht, dat alles zoude zyn ontdekt geworden; eg*  str ri namen, XIII. Hooft ft. 99 aegter dagt ik best, aan de Negers te zeggen, dat zy zouden antwoorden : Küleftein Nova , het welk de naam was van eene naby gelegene Plantagie, en men liet ons voorby vaaren. Kort daar na, kwam ik gezond en behouden te Fauconberg^ alwaar ik joanna veel beter vond. Maar, des morgens van den ^er^nam ik den -opkomenden dageraad voor het maanlicht, en verdiep my. Ik wist niet, op welke wyze ik naar de Hoop te rug zoude komen; want myn vaartuig en myne Negers konden niet meer voor by komen , zonder door den Colonel herkend te worden. Alle uitftel was nutteloos. Ik ging dus weder fcheep, my volftrektelyk verlatende op de behendigheid der flaven, die my, een oogenblik voor dat wy in 't gezicht van 't hoofd-kwartier waren , aan land zetteden. Een van hun , my door de bosfchen geleid hebbende , kwam ik behouden weder op de Hoop aan. Myn vaartuig kwam fchielyk aldaar aan , maar voorzien van eene goede wacht; en de Colonel zond my bevel, om hen allen te doen afkloppen, omdat zy zonder verlof waren uitgegaan; want zy hadden tot hunne verfchooning gezegd, dat zy voor hunnen meester waren gaan visfchen. Hunne getrouwheid jegens my, ter deezer gelegenheid , was waarlyk verwonderlyk : zy verG 2. klaar-  i0o reize naar klaarden allen, dat zy zig liever in Hukken hadden laten houwen , dan de geheimen van eenen zoo goeden meester te verraden. Echter hield alle gevaar voor hun op. Ik bekragtigde het geen zy gezegd hadden, en voegde 'er by, dat de visch gefchikt was, om 'er den Colonel op te onthalen. Ik deelde vervolgens twee kruiken rhum onder deeze brave lieden uit. Deeze trek kan een denkbeeld geven van de zwakheid van een Europeaan, zoo wel als van den moed en ftandvastigheid van een Africaan. Onaangezien alle myne toebereidzels , ontfing ik het bezoek van den Bevelhebber eerst op den 28fi:en; maar des morgens van den ao'ften, kwam j o a n n a te rug , vergezeld door eenen grooten Neger, die haar oom was, en op e'e'n der armen een zilvere plaat droeg, waar op deeze woorden ftonden: Getrouw aan de Europeanen. Deeze man, genaamd c o j o, die vrywillig en de eerfte tegen de muitelingen gevochten had, had zig naderhand genoodzaakt gezien , om zig weder by hen te voegen , uit hoofde der mishandelingen van M. D. B. en van den Opzichter. Hy verhaalde my het volgende geval: „ Gy ziet dit kind, zeidehy, my een klein meisje, tamera genaamd, het welk hy by de hand hield, aanbiedende : haar vader is genaamd joli.coeurj  suriname n, XIII. Hooftft. ioi hy is de eerfte Capitain onder baron, en de onverfchrokkenfte van allen de muitelingen van het bosch; het geen hy nog laatftelyk heeft doen zien op eene Plantagie, gelegen naby Nieuw-Rofenback , alwaar uw Colonel tegenwoordig het bevel voert. De Opzichter deezer Plantagie was een Jood, genaamd schoults , die het bevo'orens op Fauconberg geweest was. De muitelingen verfcheenen aldaar eensklaps , en maakten 'er zig meester van, zy bonden schoults, pionderden het huis, en begaven zig tot danfen, en het maken van goeden cier, alvoorens zy dagten om over hunnen gevangen te befchikken. In deeze akelige gefteldheid, verwagtte deeze niets anders dan het teelten tot zynen dood, wanneer zyn oog by toeval op den Capitain joli-coeur viel, wien hy deeze woorden te gemoet voerde: „ Myn „ lieve joli-coeur,gedenk aanscHouLTS, „ die alleenlyk de gemachtigde van uwen mees„ ter was; herinner u alle de vriendclykheden , „ die ik u geduurende uwe kindsheid bewezen „ het£; gy waart myn gunfteling; herinner u dit, „ en breng door uwen vermogenden invloed te „ weeg , dat men my het leven gunne". — Het antwoord van joli-coeur is merkwaardig. — Ik herinner my dat alles volkomen; maar, G 3 ge-  1.02 HETZE UAAK geweldenaar, herinner n , dat gy myne arme moe*, der hebt gefchaakt, ën mynen vader, die haar ter hulpe kwam, door geesfelflagen doen van één ryten; herinner u, dat gy haar in myne tegen woordigheid hebt gefchonden , toen ik nog maar een kind was. Herinner u deeze fchenddaad, en fterf door myne hand! — Op deeze woorden hieuw hy hem met eenen byl het hoofd af". Na dit verhaal y vertrok cojo met de kleine tamera, en ik reikhalsde met ongeduld naar het nieuws, het geen ik dagelyks van Amfterdam te gemoet zag, en,, zoo ik hoopte my zelf in ftaat zoude ftellen, om de beminnelyke joanna van het juk van zulke gedrochten te verlosfen. De Colonel f o u r\g e o u d kwam, den 28fte», met één van zyne Olliciers aan. Zyne houding was uittermaten ernstig ; het geen my zeer leed deed. Ik liet hem dadelyk in myne hut komen 5. en zoo dra hy myne gezellinne gezien had, verdweenen alle de rimpels van zyn voorhoofd, als een damp voor "de ftralen der zon. Nooit heb ik gezien , dat hy zig met zoo veel wellevenheid gedroeg. Ik behandelde hem zoo goed my mogelyk was,, en waagde het , om hem een verhaal van myne reize naar Fauconberg te doen: hy lachte 'er har-  SURINAMEN, XIII. Heoftjt. IÖ$ telyk om ; en ons beiden de hand gedrukt heb. bende, keerde hy, in eenen goeden luim, en volkomen voldaan, naar Nieuw-Rofenback te rug.— Volgens alle de omftandigheden, in dit hooftftuk vervat, kan ik zeggen , dat het tydperk , waar over het zelve loopt, de guldc eeuw was van mynen tocht naar de West-Indien. 0 4 VEER-  i°4 R E I Z e NAAR VEERTIENDE HOOFTSTUIC De Colonel fourgeoud keert naar Paramaribo te rug. — Het gevleugeld en gewapend Water-hoen van edwards. — Bewys van onkunde tn een Heelmeester ; — van deugd in een flaaf; — van wreedheid in eenen Bevelhebber. — De roode Wulp. — De Wesp, Marobonfo genaamd. — Orange. appelen en Limoenen. — De infeclen, Chiques genaamd. — Het krygsvolk begeeft zig weder naar de bosfchen. — De Kibry-Fowlo. — Verfcheide- 11e zoorten van wilde varkens. Mieren. — De dans van Loango. — De Toreman. De Poelfnip van Guiana. — Plantains en Bananes. — Manier om te visfchen.. — Visfchen,. — Vogelen.. X^e Colonel, zyn vertrek tot den 2Qften April hebbende uitgefteld, begaf zig eindelyk naar Paramaribo. Hy was door eenige Officiers vergezeld, die, zoo wel als hy, allernoodigst hadden zig aldaar te ververfchen. Zyn krygsvolk, tot een zeer klein getal verfmo'ten zynde, was niet meer in ftaat, om eenige krygsoefFening uit te houden , en yerlangde naar rust. Geduurende zyne afwezig:-  SURINAMEN, XIV. HooftJÏ. ÏCtf zigheid, vond ik my Bevelhebber der Rivier te zyn. Korten tyd voor zyn vertrek, zond hy my zeer merkwaardige InjlruBiën, onder anderen inhoudende: „ Om aan de Planters te vragen, of „ de muitelingen op hunne Plantagiën kwamen, „ en zoo ja, hen aan te tasten, en op de vlucht „ te dry ven; maar hen niet te vervolgen, zonder .„ zeker te zyn, van hen geheel en al t'onder te „ brengen; en ik moest voor de uitvoering van, „ deeze beveelen verantwoordelyk zyn". Dit wilde zeer eenvoudig zeggen : „ Dat, indien ik den vyand zonder goed gevolg aantastte, ik „ geftraft zoude worden; en dat, zoo ik hem in ,, 't geheel niet aantastte, ik rekenfchap van myne achteloosheid zoude hebben te geven". Hoe oordeelkundig andere artikelen ook waren, konde ik my niet wederhouden van dit zeer ongerymd te vinden. Ik zond het dadelyk door een Officier te rug; en , op myn verzoek, verbeterde men het zoodanig, dat het een verftaanbaaren zin had. Hoe gelukkig was ik op dit oogenblik ! My ontbrak niets, en ik had myne bevallige gezellin fteeds by my. Haar beminnelyk gezelfchap verrukte my ; haare zoete ftem flreelde myn oor; haare tegenwoordigheid verbande alle hartzeer, alle akelige herdenking uit mynen geest. Op zekeren dag in de verdronken Savanen G 5 wan-  I°ö REIZEWAAR wandelende, fchoot ik een vogel, dien ik voorliet gevleugeld en gewapend Waterhoen van-e ijwar d s herken de. Deeze fraaije vogel behoort, zoo men zegt, tot het zoort der Pluviers; hy heeft de gedaante van een duif; zyne pluimage heeft eene donkere kaneel-kleur of zeer donker roodachtig oranje; de buik en hals zyn volmaakt zwart; de vouw van elke vlerk, waar van de vederen een fchitterend geele kleur hebben, is gewapend met een fpoor van eene zelfflandigheid, gelyk aan hoorn , en dienende tot verdediging van deezen vogel: hy heeft geen Haart; zyn bek is byna twee duimen lang; zyne pooten zyn ook zeer lang, en, even gelyk de bek, van een geelachtig groene kleur ; zyne klauwen , vooral de achterfte, zyn uittermaten lang; zy fchynen berekend , om de zwaarte van den vogel in het flyk te dragen, alwaar men hem dikwils ontmoet, mogelyk om aldaar zyn voedzel in het water te zoeken. Dit hoen, even als andere zoorten van Pluviers, zwemt nooit; zyn kop is verciert met een fcharlaken hanekam,en kleine peerlen feheidén hem den bek van de oogen af, even als de Mos* covifche eendvogel. Men vindt de gewapende Pluviers altoos by koppelen; en wanneer zy vlic-' gen, fluiten zy vry aangenaam. Hunne öngemeene fchoonheid herinnert my een anderen vogel, wel-  SURINAME N, XIV. Booftft, ÏOJ welken ik op nabuurige Plantagiën gezien heb, ik bedoel de roode Wulp van Guiana , alhier Flamingo genoemd (*), uit hoofde van de groote gelykvormigheid, die tusfehen hem en den beroemden vogel van dien naam gevonden word. Men treft deezen Flamingo in Canada aan, en in verfcheide noordel yke en zuidelyke gedeelten van America ? en vooronderftek, dat hy tot het (*) De Lepelaar, of Bêcharu , is de Flamant Van brisson, of de Flamant van belon , en de Phoenicopterus der ouden. Men zegt, dat de laatstgemelde naam, afgeleid van den naam, dien dé Grieken aan deezen vogel gegeven hebben, volgens deszelfs oorfprong beteekend, een vogel met vuur-kleurige vlerken, cn lchildert zeer wel den Phoenicopterus, wiens vlerken in de daad van een zeer levendig roode kleur zyn. De naam van Bêcharu is hem gegeven uit hoofde van de byzondere gedaante van zyn bek, die gekromd is als het kromhout van een ploeg. Deeze vogel is eenig in zyn zoort, en maakt een geflacht op zig zelf uit. Men vind die op 't oude vaste Land; en in Europa, op de kusten van Spanjen , Italign, Provence , en Languedoe: De -dmericaatifche Indianen maken, van zyne fraaije vederen, halsbanden, Biutfen , gordels, waar mede zy zig vercieren. Het vleesch van den jongen Phoenicopterus wierd door do euden als eene uitgezochte fpyze befchouwd.  ÏOü REIZENAAR het geflacht der ■ kraanvogels behoort, en zoo groot is, als eert zwaan in Europa. De roode Wulp heeft echter alleenlyk de gedaante van een kleine Reiger ; hy heeft geen ftaart ; maar zyn hals, zyn gekromde en ronde bek, en zyne pooten zyn zeer lang; de laatstgemelde hebben vier klauwen , drie van vooren en één van agteren. De kop van deezen Wulp is zeer klein. Het wyfje legt altoos twee eieren , uit ieder van welke, na het uitbroeien, een jong voortkomt, eerst van een zwarte, vervolgens van een gryze , en dan van een witte kleur, naar mate hy in grootte toe* neemt, en eindc-lyk word de geheele vogel fcharlaken of karmozyn, of naar bloedkleur hellende. De roode Wulpen leven in gezehchap, even als de Oijevaars, en bewoonen voornamelyk de oevers der Rivieren, of de ftranden der zee; en men vind ze aldaar in zulk een ongemeen groot getal, dat men meenen zoude, dat het zand rood geverwd was. Men houdt deeze vogelen, voor zeer uitgelezen, wanneer ze jong zyn; en zy zyn zoo gemeenzaam , dat men ze dikwils ziet lopen en eeten met het tam gevogelte, fchoon zy echter aan het vleesch der vogelen en visfchen den voorrang geven. Ik vond dus altyd eenig nieuw voorwerp om te befchryven, en ik Heet de gelukkigfte dagen met my-  SURINAME N, XIV. Hooftjt. IO9 myne geliefde joanna, op deeze aangenaame Plantagie. Maar, helaas! eensklaps was myn geluk vervallen, en ik verviel in de diepfte moedeloosheid. De heer passelaige, te Jmfterdam, wien ik gefchreven had , om van hem de vryheid myner gezellinne te koopen, kwam te fier ven; en het geen myne fmart ten top deed ry. zen, was de tegenwoordige ftaat van joanna, die my beloofde, dat ik binnen eenige maanden vader zyn zoude. Niet alleen moest myne gezellinne flavin blyven, maar myn.eigen bloed was ook tot een gelyk lot, en onder zulk een beduur beftemd! — De heer passelaige,op wien myne hoop gevestigd was , overleden zynde, ging de Plantagie aan eenen nieuwen eigenaar over. Ik konde alle deeze akelige denkbeelden niet verduwen, en wierd als door zinneloosheid bevangen. Myne overmaat van neerflagtigheid zoude my in het graf geftort hebben , zonder de teedere vertróóstingen van joanna, die my overreedde, dat de heer lolkens onze hulp nog zoude kunnen zyn. In deeze droevige gefteldheid hoorde ik des avonds van den 4den- verfcheide alarm-fchoten met gefchut, van den noord-oost kant. Des anderen daags morgens, by het opkomen van den dageraad , zond ik eenige manfehappen naar de V&rka. Dezelve kwamen op den middag te rug, jnet  ito JREÏZE NAAR met de tyding, dat de muitelingen de Plantagie Marjèille aan de Cottica hadden aangevallen ; maar dat de flaven der Plantagie hen genoodzaakt hadden de vvyk te neemen, zoo als laatstelyk die van Kortenduur gedaan hadden. De muitelingen hadden ook een gedeelte der Indianen mishandeld, welken zy verdacht hielden van aan de Planters hulp verfchaft te hebben, li vernam nog te geïyker tyd, dat men eene zamenzweering van Negers te Paramaribo ontdekt had. Zy hadden het ontwerp gevormd, om zig by de muitelingen te voegen, na alle de invvooners vermoord te hebben. De hoofden der samenzweerders wierden ter dood gebragt. Des morgens van den suften, hoorden wy wg verfeheiden fchoten in het bosch. Vreezende, dat dit Europeej'che manfehappen zyn mogten , die van den weg afgedwaald waren, gelastte ik myne fchildwagt, om deeze noodfehoten, één voor één, met zyn fnaphaan te beantwoorden, cn ik voegde daar by twee tambours, die twee uuren agter den anderen trommelen zouden. Eindelyk verfcheenen een Sergeant en zes foldaaten van 's Compagnies krygsvolk, tot den post van Reidwyck aan de Peréca behoorende, welke geduurende drie dagen in het bosch waaren verdwaald geraakt. Zy hadden noch hangmatten, noch levensmiddelen, noeli drank,  su rin amen, XIV. Hooftft. iii «Jranfc, en zy waren byna dood van vermoeienis, honger en dorst. \k onthaalde hen zoo goed ik konde, en, tot myn groot genoegen, kregen zy wel dra hunne kragten weerom. Een van hun echter wierd eenige uuren lang van zyn gezicht beroofd, door het fleeken van een zoort van Wespen, in dit Land bekend onder den naam van Marobonso, die uittermaten groot zyn , zig in de holen der boomen ophouden, de fterkften van het zoort der beijen zyn, en zoo hevig fteeken , dat de pyrt daar van allergeweldigst is, en de koorts veroorzaakt. Den i2k had dus niets meer te doen, dan myne teekeningen voort te zetten, waar voor de evengemelde Officier my eene vry aanzienlyke fomme aanbood; maar ik wilde, zoo 't mogelyk was, myne verzameling volledig maken. Wanneer ik 'er de krachten toe had, wandelde ik rondom de Plantagie, met myn fnaphaan op den fchouder; en den 3den September fchoot ik, onder verfcheide andere vogelen, een zeer kleinen vogel, alhier Kibry-fowlo genaamd, om dat hy zig altyd verfcholen houdt. Deeze vogel, hebbende de grootte van een lyster, is ten aanzien van deszelfs pluimaadje en gedaante gelyk aan een quartel; maar zyne pooten zyn een weinig langer, en zyn bek is uittermaten puntig. Zeldzaam ziet men hem vliegen; maar hy loopt zeer fchielyk in de weiden en Zand-woeftynen, alwaar hy zig verfchuilt, zoo dra hy bemerkt, dat men op hem loert. De vogel, dien ik doodde, was zeer vet, en toen hy gereed gemaakt was, vond ik hem zoo lekker, als een leeuwrik in Europa. Den nden September verliet de ColonelFouRgeoud CravasfibOf en ging den vyand in de bosfehen vervolgen; hy voerde met zig alle de manfehappen, in ftaat zynde om hem te volgen, welke  12(3 REIZE NAAR welke hy by één kon krygen , maar geen hobger getal beliepen , dan van honderd mannen* Vooraf had hy het krygsvolk van den post van dé Savane der Joden doen te rug trekken, om dezelve op de verlaatene Plantagie Ornamibo, aan het bovenfle gedeelte van de Commewyne, te plaatfen, laatende dus de Planters van de Rivier Surinamen aan hunne eigene verdediging over. Den iqden van deeze maand, in den morgens ftond, kwam een hoop van meer dan twee honderd wilde varkens, alhier Pingos genoemd, in het bosch verdwaald geraakt zynde, op de Hoop, en liep over de Plantagie. De Negers vervolgden hen, en doodden 'er meer dan twintig van, door houwen met fnoeimesfen en bylen. 'Er zyn drié zoorten van wilde varkens in Guiana: de Pingos of Wary . waar van ik tans fpreeke; de Gras* Pingos; en de Mexicaanfche varkens, genaamd Peccaris. De Pingos hebben ten naasten by de grootte van onze kleine Engelfche varkens. Zy zyn zwart, en hebben het lyf met zeer harde, maar niet zeer digt tegen elkander ftaande borstels hedekt: zy verzamelen zig tot kudden, ten getaale zomtyds van meer dan drie honderd, en bewoonen de dikfte gedeelten der bosfchen. Zy loopen altyd op eene lyn, volgende de een den ander van zeer naby. Wanneer de geen, die voor--  SÜRÏNAMEN, XIV. Hooft ft. lïf voorloopt, of ds geleider, gedood word, is de linie dadelylc gebroken, en de geheele kudde is in Wanorde; hierom beginnen de Indianen, zoo het hun mogelyk is, altyd met den voorften het eerst te treffen. Zoo dra hy is afgemaakt, houden de anderen zig ftil, elkander op eene domme wyze aankykende, en laaten zig één voor één dood flaan, waar van ik getuige geweest Eten. Zy tasten geene menfchen aan , en bieden hun geen wederftand, zelfs wanneer ze gewond zyn, zoo als de wilde zwynen in Europa doen, hoe zeer verfeheiden Schryvers dit tegen de waarheid verhaald hebben. Ik kan niet zeggen, of zy de honden 'aanpakken, want ik had 'er geen, toen ik hen ontmoette. — De Cr as- Pingos zyn dik, en zyn tot fterke verdediging gewapend. Hunne borstels zyn nog veel ruwer, dan die van de eerstgemelde. De varkens van dit zoort zyn zeer gevaarlyk, zoo door hunne kracht, als door hunne woestheid. Zy tasten menfchen en beesten aan, die hunnen weg belemmeren willen, vooral wanneer ze ge» wond zyn. Hunne manier van reizen is dezelfde, als die der andere Pingos, en zy verzamelen zig ook tot talryke kudden; maar zy houden zig voornamelyk in de binnenfte gedeelten des Lands op. De varkens van deeze beiderleije zoorten, wanneer zy in het bosch het minfle gerucht hooren, het welk hun  ia8 R E I Z E NAAR hun de aannaderirig van eenig gevaar te kennen geeft, liaan eensklaps ftil, vormen zig tot een naauw ingefloten hoop, knarsfen met de tanden, en maken zig dus tot hunne verdediging tegen den vyand gereed. Ik geloof niet, dat ze oorfprongelyke bevvooners van Guiana zyn, maar uit Africa en Europa afkomftig. De Indianen eeten hun vleesch met graagte; de blanken houden 'er veel van, en ik vond het hard, droog en fin* keloos. _ De Peccaris, of Mexicaanfche varkens , worden gehouden voor de eenigen, die uit Guiana oorfprongelyk zyn, en zy mengen zig niet onder de andere tamme of wilde varkens. Het dier van dit laatfte zoort is byzonder merkwaardig door een beurs of zak op den rug, die men ge. woonlyk voor zyn navel neemt, en die byna een duim diep zynde, een ffinkend vocht in zig vervat, waar van echter zommige lieden de reuk by die van muscus vergelyken, maar die zoo onaangenaam is, dat de Indianen, op het oogenblik, dat het dier gedood is, zorge dragen, om 'er het vleesch rondsom uit te fnyden, ten einde voor te komen, dat het verdere 'er niet door bedorven worde; het geen anders fchielyk plaats zoude hebben, en wel zoofterk, dat het oneetbaar worden zoude. De Peccaris is by de drie voeten lang: hy heeft geen ftaart; zyne leden zyn wel gemaakt;  SÜRI NAMEN, XIV. Hooft ft. 129 hy kan zig weinig verdedigen. Zyne borstels, vart eene geelachtig gryze kleur, gelyken zeer veel naar de ftekels van den Engelfchen egel. Zy zyn zeer lang op den rug, maar zeer kort en zeer zeldzaam aan den buik en in de zyden. Dit dier heeft op eiken fchouder een vlak van een helderer kleur, dan het overige van zyn lichaam, loopende onder den hals in één, en veel gelykheid hebbende met den halsband van een paard. De varkens van dit zoort zyn op de laage en moerasfige landen minder bekend, dan binnen in het Land, alwaar zy in de Savanen en op de bergen leven. Zy worden gemakkelyk tam gemaakt, en dan zyn zy mak en ft il, maar zoo dom niet, als de Graaf de BuiTON voorwendt. Deeze natuurkenner zegt, dat zy niemand herkennen, en geene verkleefdheid hebben aan de geen en, die hun voedzel geven; echter had de Majoor me dl ar 'er een op de Hoop , die hem als een hond volgde , en zigtbaar genoegen fchepte, door zynen meester geftreeld te worden. Ik moest ook opmerken, dat wanneer men ze tergt, zy zeer gevaarlyk en kwaadaartig zyn. De Peccaris loopen met groote troepen, even als de andere zoorten ; hunne wyfjes werpen verfeheiden jongen te gelyk; en hun geknor is zeer oniiangenaam en fterk. II. deel, l Des  *3° R E I Z E NAAR Des morgens van den sollen, hoorden wy op' nieuw het geluid van verfeheiden fnaphaan-fchoten naar den kant van de Cottica. Het kwam van de Plantagie Mar/ètlk, alwaar de flaven, vol dapperheid en trouw , de muitelingen voor de tweede maal verjaagd hadden. Den 8Gen der volgende maand, omringen wy de tyding, dat de Colonel fourgeoud, na de velden van den vyand, met welken hy van verre gefproken had, ontdekt en verwoest te hebben; na het overfchot van den ongelukkigen schmidt , die, zoo als ik gezegd heb , door de muitelingen gedood was, gevonden te hebben," met zyn krygsvolk te Maagdenberg was te rug gekomen, en dat hy aldaar tot den nden dier maand verblyven zoude. Hy ging vervolgens wederom in de bosfehen, maar vooraf droeg hy zorg, om zyne zieken naar de Hoop te doen brengen: hy zond ook derwaarts, om arrest te houden, en vervolgens gevonnisd te worden , een jong Officier, die aan niets anders fchuldig ftond, dan dat hy, zoo goed niet als hy zelve, de vermoeienis had kunnen doorftaan. Deeze jongeling had last gehad, om twee dagen en twee nachten lang te waken; cindelyk niet in ftaat zynde om wakker te blyven , viel hy onder de wapenen in flaap, des te ligter, om dat hy op den grond zat. De luchtftreek van Gut-  sürïnamèk, XIV. Hooftjl. I3I Guiana is in de daad zoodanig, dat zy in ftaat is de natuur gedwee te maken. De Colonel fchreef de voortduuring zyner gezondheid grootendeels toe aan zeker alleronaangenaamst geneesmiddel, het welk hy zyn drank noemde, en zeer heet en met koppen vol inzwolg: het beftond uit kina en room van wynfteen,. by elkander gekookt; zyn geftel was 'er zoodanig aan gewend , dat hy het zelve niet ontbeeren konde. Echter had hy geene navolgers, elk was beducht , dat, wanneer de werking van dit geneesmiddel ophield , het geen eindelyk gebeuren moest, alle andere geneesmiddelen, op het oogenblik , dat men ze meest noodig had , werkeloos zyn zouden. Wat my betrof, ik bleef uitermaten Zwak, en wanhoopte zelfs aan myn herftel. De ncerfiagtigheid, waar toe de kommerlyke ftaat van joanna my deed vervallen, veroorzaakte zulks niet weinig» Myne ongerustheid verminderde ten deezen opzigte niet, toen by een bezoek , het welk de heer en mevrouw lolkens my op de Hoop gaven, de eerstgemelde my zeide , dat de Plantagie Fauconberg andermaal ftond verkogt te worden, en dat de nieuwe eigenaar was de heer lu den, te Am ft er dam, tot wien hy geene de minfte betrekking had; hy voegde 'er tevens by, dat het gerucht liep, dat joanna en ik beiden I 2 vejj-  I32 reizenaar vergeven waren. Het verdriet, het welk zyne eerfte tyding in my verwekte, wierd echter verzacht door het verlangen , het geen mevrouw lolkens my deed blykcn, om myne gezellin dadelyk naar Paramaribo mede te nemen, ten einde haar aldaar in haar eigen huis te doen oppas, fen, tot dat zy volkomen herfteld zoude zyn. Ik betuigde haar alle mogelyke dankbaarheid, en de arme joanna ftortte traanen van vreugde. Zy vertrokken alle drie den zelfden dag, en ik bragt hen tot Killeftein Nova, alwaar wy het middagmaal hielden; waar na ik, na het nemen van een teder affcheid, hen verliet. By myne te rug komst op de Hoop , had ik moeite om myne verontwaardiging binnen de paaien van omzigtigheid te houden, wanneer ik my de zorg , die ik voor myn eigen bloed droeg , door myne medgezellen hoorde ver wy ten. „ Doet „ als wy , stedman, zeiden zy , en vreest niets. Indien onze kinderen flaven zyn , men „ draagt ten rainften zorge voor hun; en fterven „ zy, dan is 't over. Laat alle uwe zuchten in j, uwen boezem, en uw geld in uw zak te rug „ keeren , gy zult 'er u beter by bevinden". Ik geef hunne eigene uitdrukkingen op, om te doen gevoelen, hoe zeer het my moet hebben aangedaan, zulke troostredenen te ontfangen. Des  surinamen, XIV. Hooftft. 133 Des anderen daags, met het aankomen van den dag ontwakende, was het eerfte voorwerp, het welk my voor het oog kwam, een flang van zes voeten lang, die lynrecht boven myn hoofd hing, op den afftand van mjnder dan een voet, en met zyn bek naar beneden; hy had zyn flaart om een balk van het dak geflingerd. Zyne oogen glinsterden als ftarren, en hy weemelde met zyn gefpleeten tong in den bek. Ik was zoodanig verfchrikt, dat ik moeite had, om hem te ontwyken, het geen ik egter deed, door my uit myn hangmat te werpen. Ik hoorde hem vervolgens gerucht maken in het drooge firoo, waar mede myn dak gedekt was; de Negers vervolgden hem aldaar, om hem te dooden, maar hy ontfnapte hun ; dus kan ik niet zeggen, tot welk zoort hy behoorde. My toen alleen bevindende, en voor zulke bezoeken in het vervolg beducht zynde, floot ik myn huis toe , en ging met myne vrienden , den Majoor heneman en den heer macdonald , te zamen woonen. Myne koffers naarziende, bevond ik, dat de mieren daar aan veel fchade gedaan hadden. Zy zyn in Guiana van verfchillende zoorten, en zoo talryk, dat ze my in één nacht een paar catoene kousfen, die geheel nieuw waren, vernielden. De snieren, die veel op de Plantagiën gevonden worI 3 dcn>  X34 reize naar den, zyn zeer klein, maar zeer onaangenaam. Om de fuikerbrooden te beveiligen, m et men die met een fpyker tegen het befchot hangen, en zorge dragen, dat men rondom veel kryt fineert, om dat dit afvalt, en hen op het oogenblik, dat zy 'er over willen gaan, mede neemt. Ik verbeeldde my, dat, wanneer ik myne fuikerbrooden op een fteen zette, die in eene tobbe rondom in 't water ftond , ik dezelve tegen deeze geduchte vyanden zoude veilig ftellen; maar ik bedroog my; de voorhoede trok, tot myne groote verwondering, over 't water; en zeer weinigen verdronken. Het waare middel om zig van deeze infeéten te ontlasten, beftaat daar in, dat men hen aan eene brandende zon bloot fielt; zy kunnen die niet verdragen, en vluchten na verloop van eenige minuutcn weg. Het geen verfeheiden Schryvers, waar onder zig Dr. e a n c r o f t , cn zelfs Koning salomon bevinden, van den zoogenaamden voorraad,dien de mieren voor den winter vergaderen, hebben opgegeven, word door nieuwe waarneemingen wederfproken. Het is welwaar, dat'erin Surinamcn geen winter is; maar overal, waar dit jaargetyde bekend is, worden de mieren door eenen gevoel benemenden flaap verdoofd, geduurende welken zy niets noodig hebben. Myn vriend, de C apitain va n c o e v e r d e n, die  SURINAME N, XIV. Hooft ft. 135 die toen in de bosfcben was , ondervond eene onaangenaamheid van' eenen anderen aart. Negerv flaven openden zyne koffers te Paramaribo; zy ontfialen hem zyne beste goederen , en twintig guinies. Den 6cien, verdronk een zee-foldaat zig zelf In den aanval van een heete koorts, eene ziekte, die in Guiana zeer gemeen is. Byna te gelyker tyd wierd een foldaat van 's Compagnies krygsvolk op last van eenen hoogen krygsraad dood gefchoten. • Aan den heer seifke gefchreven hebbende, om te weten, of het niet in de magt van Gouverneur en Raaden flond, om het kind van een vry man vry te maken, mits aan den eigenaar de fomme betaalende, die zy in hunne wysheid gepast zouden oordeclen ; hy antwoordde my, dat geene fomme hoe genaamd een flaaf konde vry koopen, wie ook zyn vader wezen mogt, zonder de toeflemming van den meester, naardien, volgens de wetten, die uit eene moeder in flavernye zynde geboren word, even zeer flaaf is, als of hy in Africa geboren, en van de kusten van Guinee herwaarts overgebracht was. Deeze uitlegging maakte myne ellende volkomen. Korten tyd na het ontfangen van dit antwoord, wierd ik op zekere Plantagie, Knoppemonbo genaamd, aan I 4 de  I5G r e i z e naar de Casfivinka-Kreeki en welks eigenaar, de heer de graaf,alles deed, wat hy konde, om my te verzetten, ter maaltyd genoodigd. Eindelyk my ter zyden af, op een kleine brug, die naar een oranjen - bosch leide, ziende zitten, in eene houding, die myne bittere droefheid aanduidde, kwam hy by my, vatte my by de hand, en zeide my het volgende, het welk ik met de grootfte verwondering aanhoorde. „ De heer l o ekens heeft my bericht, myn „ heer, van de oorzaak uwer biüyke fmarte, „ maar de Hemel laat nimmer eene goede daad „ onbeloond. Ik heb het genoegen u rans kennis „ te geven,dat de heer luden my tot Beftuur„ der zyner Plantagie verkozen heeft, en dat ik „ van dien dag af aan alle myne pogingen zal aan„ wenden, om u by hem van nut te zyn, als „ mede aan de achtenswaardige joanna, die, 5, door haar beminnelyk caracter, zig de achting „ van allen, die haar kennen, verworven heeft, „ terwyl uw loffelyk gedrag ten haaren opzigte „ u de achting der geheele Volkplanting heeft „ doen verdienen." Een Engel, uit den hemel nederdaalende, konde my geen blyder boodfehap brengen: een misdadiger, die ter dood verwezen is, ontfangt de aan hem gefchonkcne genade met geen meerder vreug-  suriname N, XiV. Hooftft. 1^7 yreugde! Ik gevoelde mynen boezem van een zwaaren last ontheven; en na den heer de graaf zyne belofte te hebben doen herhaalen, vond ik, dat ik my in den krik van 't geluk nog koude dronken drinken. Kort na dit gefprek, wierd ik door alle de lieden van het gezelfchap omringd, aan wien deeze waardige man zyne edelmoedige oogmerken mededeelde. Zy wenschtcn my met myne lofwaardige gevoelens, en met de beminnelyke gezellinne, waar aan ik my verbonden had, geluk: zy fcheenen in het genoegen, het welk ik ondervond , deel te nemen ; en de geheele dag wierd in festynen en vermaken doorgebragt. Des avonds keerde ik naar de Hoop te rug, veel beter te vreden, dan toen ik deezen post verlaten had. Des anderen daags wierd het zelfde gezelfchap aldaar door den Majoor medlar ontfangen ; en wy hielden met onze bezoeken aan tot den 13^11, wanneer wy andermaal gezaraentlyk naar KnoppeVionbo gingen. De heer de graaf, nieuwe flaven gekogt hebbende, gaf aan alle de Negers van zyne Plantagie een festyn , en ik had dus gelegenheid, om de hun eigenaartige vermakelykheden te zien; maar ik bewaare derzelver mededeling tot een ander tydftip. Tans zal ik alleenlyk eene befchryving geven van den dans van Loango, zoo als I 5 die  Ï38 R E I Z E NAAR die door de Negers van dit gedeelte van Africai en door geene anderen word uitgeöeffend. Dezelve feftaat in zulke aangevuurde en wulpfche houdingen en gebaarden, dat men de meest verhitte verbeelding en de beftendige gewoonte noodig heeft,, om dien uittevoeren. Deeze dans, die met trommelflagen vergezeld gaat, en geduurende welken de danfers met hunne handen de maat flaan, kan als een zoort pantomime hzfchouwd worden , die in verfeheiden bcdryven verdeeld is, en eenige uuren aanhoudt. Maar het merkwaardigst is , dat, zoo lang dit zoort van vertooning duurt, de danfers en danferesfen, verre van vermoeid te fchynen, zig meer en meer aanvuuren en verhitten, tot dat zy eindelyk door en door bezweet, en hunne aangezette bewegingen tot die hoogte geftegenzyn, dat, de natuur bezwykende, zy op het punt zyn, om in ftuip, trekkingen te vervallen. Hoe onbetamelyk deeze oeffening ook is , de Europeejche en Creoolfche vrouwen zyn by het gezicht daar van, even als van alle andere vermaaken tegenwoordig. Zy verzamelen zig onbefchroomd benevens de mansperfoonen, rondom de danfers, om, zoo zy zeggen, eens hartig te lagchen. Zulke vertooningen zouden het gezicht van eene Engeljche vrouw geheel doen bloozen. ' - Dee-  surinamen, XIV. Hooftft. i$9 ' Deeze waarneeming , dat de gewoonte in zekere Landen zaaken voor geoorloofd houd , die men elders verwerpen zoude, word meer of min bewaarheid , naar maate men verfchillende lucht,ftreeken bezogt heeft. Een Officier, in dienst der JndifcSe Compagnie, heeft onlangs eene befchryving uitgegeven van de verfchillende houdingen, gebaarden, gezichten, zuchtingen, uitdrukkingen van vermaak, vrees, hoop, en elke trap van hartstocht, die de danferesfen in de Oest. Indien doen blyken; maar wat deeze jonge dogters ook doen mogen, om de verbeelding der toeky« kers aan te vuuren, men weet, dat de heidenfche vrouwen de kuischte in de geheele weereld zyn. Den i4den keerde ik naar de Hoop te rug, ulwaar ik vernam, dat het dak van myn huis door een ïTormwind was weggenomen. Dewyl ik niet meer voorneemens was het zelve te bewoonen, liet ik het om ver vallen. Intusfchcn had ik aldaar de gelukkigfte dagen van myn leven gefieeten. Den aóften , trok de Colonel fourgeoud op nieuw naar de Wana - Kreek; maar dewyl hy van den post van de Savane der Jooden het krygsvolk had weggenomen, maakten de muitelingen daar van gebruik, niet alleen door eene Plantagie aan de Rivier Surinamen te pionderen, maar zelfs verfcheide Plantagiën, aan de Casfivinica - Kreek, te  REIZENAAJt te verbranden. Eene bezending van 's Compagnies krygsvolk, die by toeval zig aan deeze Ri. •vier bevond, vervolgde hen, maar zonder eenig voordeel. Twee foldaaten wierden gedood , en verfcheide anderen, waar onder hun Bevelhebber neylê was,wierden gekwetst. De Majoor zond het krygsvolk af, het welk onlangs op Omamibo geplaatst was, ten einde den vyand te vervolgen: het zelve doorkruistte het bosch eene geheele week lang, en kwam te rug, zonder iemand ontmoet te hebben. Deeze meenigvuldige gebeurtenisfen doen zien, hoe moeielyk het voor Europeefche krygsbenden is, om in de bosfchen van Noord- America .te gaan oorlogen. Den sollen. Van deeze maand, zynde St. andreas dag, liet ik een geheel fchaap braden, waar op ik alle de Officiers, die "zig op . K3  159 reize naar vrouw lolkens voor alle haare goedheden , en ik vertrok weder dadelyk naar de Hoop, al waarik den 22ften te rug kwam. De arme Neger, dien ik met de bezorging van mynen brief belast had, was minder gelukkig geweest , dan ik: de kragt van den ftroom had zyne kano in het midden der Rivier Surinamen doen omflaan: hy konde niet zwemmen, maar had de kragt en behendigheid, om zig op de kano, die onöphoudelyk weder trachte om te keeren, recht op te houden, en door dit middel gelukte het hem om altyd het hoofd boven water te houden, terwyl de zwaarte van zyn lichaam dit vaartuig eindelyk belette te wankelen. Eene floep van een oorlogfchip verlostte hem gelukkig uit deeze ge. vaarlyke en lastige gefleldheid; maar zy,die op het fchip waren, namen de kano voor hunne moeite, •en zetten den man te Paramaribo aan land. Geduurende al den tyd, dat hy in 't water geweest was, had hy den brief tusfehen zyne tanden gehouden, en denzelven met allen fpoed willende bezorgen, deed hy dadelyk zyn best, om zulks te verrigten, maar vergistte zig in het huis: men _zag hem in 't huis, alwaar,hy binnen trad, voor een dief aan, want hy weigerde aanhoudend den medegebragten brief over te geven , en men flond gereed, om hent vier honderd geesfelilagen te doen toe-  S U R I N A. M E N, XIV. Hooftft. Ï$I toetellen,wanneer gelukkiglyk een EngehchKoopman , één van myne vrienden , cordon genaamd, en die den Neger kende, hem uit deeze ongelegenheid redde. Dus wilde deeze arme jongen, die byna in de Rivier verdronken was, liever onder de geesfelflagen fterven, dan de geheimen van zynen meester ontdekken. — Waar zyn de Europeanen , met zulk een moed en trouw begaafd! Hier boven van eene manier van visfchen door middel van paalwerk melding gemaakt hebbende, zal men misfehien verlangen deeze manier , die my dikwils eene zeer goede maaltyd verfchafte, te kennen. Men omzet eenvoudig een vierkant vak in de Rivier, met goed paalwerk van Latanusboomen hout, die met koorden van heestergewasfen vast zyn aan één gebonden. In het midden is eene breede opening of deur, welke men by den vloed open, en by de ebbe gefloten houdt , om voor te komen , dat de visch niet ontfnappe. Doof dit middel vangen de Negers en Indianen dikwils eene groote meenigte visch. Onder die geenen, welken mende laatfte keer vong, waren de logolago, en de matouary. ' De eerfte is een zoort van zeer dikke paling,en twee voeten lang: zyne huid heeft eene bleekblauwe kleur op zyde en op den rug, maar witachtig onder den buik. K 4 Dee-  REIZE NAAR Deeze paling is zeer vet, en van een goeden fmaak. De matouary is klein en zonder fchubben. Het is in Surinamen zeer merkwaardig , dat, zoo dra zy buiten 't water zyn , de meeste visfchen een geknor maken, naar dat van een bigge gelykende. Den suften, 0p de Plantagie Knoppemonbo ten ecten zynde, zag ik twee vogelen , die al myn aandacht tot zig trokken. Een derzelve verdiende dit vooral, door het zonderling maakzel van zyn nest. Men noemt hem in dit Land Lipylanana, om dat hy zig voornamelyk, zoo men Zegt, met rype bananen voedt. Ik weet niet of hy de fpotvogel van Dr. bancroft is, maar hy koomt zeer naby aan deszelfs befchryving. Eenige vogels van dit zoort hadden zig op een grooten boom aan den waterkant genesteld: de Negers verzekerden my,dat zy zig op die plaats zedert verfeheiden jaaren rustig by één verzamelden. Zy maakten eindelyk aldaar een getal van meer dan twee honderd uit. De gedaante deezer vogelen is ten naasten by die van een Engelfcke lyster. De mannetjes hebben vederen op het lyf van eene zeer heldere zwarte kleur, zynde hun ftaart en een gedeelte der vlerken van eene karmozyn kleur \ de wyfjes hebben ook het lyf zwart, maar het overige van eene zeer fraaije geele kleur. Hun  SURINAMEN, XIV. Hooftjl. 153 Hun zang was in de daad uit eene groote verfcheidenheid van zangnooten zaamgefteld ; maar hy had geene zoetluidenheid , en bootfte geenen anderen wildzang naar, zoo als men gemeenlyk voorwendt, dat de fpotvogel doet, dien ik voor 't overige in Surinamen niet heb hooren noemen. Deeze vogels hadden, ten getale van meer dan zestig, hunne nesten op het einde van de takken der boomen geplaatst, alwaar zy door den wind heen en weder flingerden. Deeze nesten , ten aanzien van derzelver gedaante naar een zoort van beurfen gelykende, zyn in de laagte zeer rond; maar eindigen in de hoogte puntsgewyze. Zy zyn van een weinig hooy gemaakt; en in 't midden ziet men een gaatje, waar door de vogels uiten in vliegen. Hunne eieren leggen zy op den grond , die zeer breed is , en het boven-einde, fpitswyze gemaakt, beveiligt deeze vogelnesten tegen roof en flegt weder: maar van nog meerder gewicht is het, dat, uit hoofde van hunne ligging, de aapen, die in dit Land zoo talryk zyn, hun geen nadeel kunnen toebrengen, om dat deeze takken, waar aan hunne nesteif vast zyn, fchoon fterk genoeg om dezelve, en het geen 'er in is, te dragen, te zwak zyn voor vyanden van eene vry meerdere zwaarte; en tot meerder zekerheid K 5 waa*  154 reize naar waaren die geene , welke ik gezien heb, boven het water geplaatst. De andere vogel, dien iifc in myn te rug komen doodde, was de Surinaamfchc valk , die , ten aanzien van grootte en gedaante, naar dien in Engeland gelykt. Deszelfs pluimaadje is van een Jielder bruine kleur, en aan de borst en ftaart met verfchillende mode, zwarte, en geele vlakken getèekendi Hy had eeil gefpleeten tong, de oogen uutermaaten fcliitterend, de pooten van een citroen kleur, en de klauwen met zeer lange en zeer puntige nagels gewapend. Deeze vogel doet veel fehade op de Plantagiën, en vooral onder het gevogelte. Het word tyd, dat ik tot de krygs- verrigtingen van onzen Bevelhebber te rug keere, die eenige dagen op Maagdenberg gebleven zynde , op Kersdag met het zwak overfchot van zyne krygsbenden optrok, en zig naar de Savane der Jooden begaf, van waar hy naar Maagdenberg te rug keerde, zonder iets gezien te hebben, maar ten minften met den titel van den zwervenden Jood. Deeze weinige vorderingen wederhielden den Majoor medlar en my niet, om hem ons verzoek te hernieuwen, ten einde hy ons zoude toeftaan om hem op zyne tochten te vergezellen: onze verzoeken waren te vergeefs, want hy begaf  SURINAMEN, XIV. Hooftjl. 155 gaf zig toen naar Paramaribo, alwaar men dagelyks nieuwe verfterkiugen uit Europa verwagtte. Ëindelyk echter ftond hy ons toe hem naar deeze Hoofdstad der Volkplanting te volgen; ik zegge ons, om dat die zelfde gunst ook aan eenige andere Officiers wierd toegeftaan , die in dit oogenblik aan alles gebrek hadden, terwyl 'er vyftien vaten besten wyn, en vyftien duizend guldens aan geld, ter befchikking van den Colonel waren. VYF-  15& reize naar VYFTIENDE HOOFTSTUK. Ind ianen t inboorlingen van Guiana. —Voedzel, Wapenen , — Cicradiën , — Optooi/els, —« Bezig/zeden , — Vermaken , — Driften , — Godsdienst, — Huwelyken , — Begravenisfen, enz, van deeze Volken. — De Caraïbifche Indianen in 't by zonder, en hunne koophandel met de Europeanen. — Boomen, Heesters en Planten. D en iSJen January 1774, verliet ik ëindelyk den wachtpost van de Hoop , welke den lezer misfchien reeds zoodanig verveeld zal hebben, als dezelve my te dier tyd gedaan had. Van daar zakte ik de Rivier af naar de Plantagie Arentslust; en des anderen daags hield ik op de Plantagie Katwyk, die zeer fraay is, het middagmaal. Ik dagt hier een einde aan alle myne reizen te maken; want de heer goetzer, eigenaar van deeze Plantagie, my ée'n van zyne paarden geleend hebbende, om zyne bezittingen eens te doorkruisfen , verdvveenen wy, het dier en ik , eensklaps: een houtc brug, waar over ik heen reed, verrot zynde , brak oogenblikkelyk aan ftukken; ik viel in 't water, en had veel moeite om de wal te bereiken;  surinamen, XV. Hooftft. \$f ken; vervolgens eenige Negers geroepen hebbende, trokken zy het paard, het welk in de modder gezonken was, 'er uit; maar dit gefchiedde egter niet zonder groote moeite. Des avonds vertrok ik nog naar Paramaribo, alwaar ik met laag water aankwam, het geen my gelegenheid gaf tot het befchouwen der boomen , die aan den oever der Rivier Sarinamen groeien, en met oesters, even als vruchten , aan de takken, vast zittende, bedekt zyn. Deeze byzondeiheid heeft gelegenheid gegeven tot de algemeene misvatting, dat zy aan die boomen groeiende, 'er een gedeelte van zouden uitmaken; maar 'er is niets b}rzonders in gelegen, dat zy zig zoo wel aan de eene als andere zelfstandigheid vast hechten; want men vindt gemeenlyk verfeheiden zoorten van fchelpvisfchen, die zig aan de kiel der fchepen, als aan rotzen, vast houden. Deeze oesters, die de gedaante van paddenfloelen hebben , zyn zeer klein en vry middelmatig; honderd van dezelve zyn zoo veel niet waardig, als een dozyn G/ocester oesters. Men vindt ook mosfelen in Surinamen, maar zy zyn zoo klein en fmakeloos, dat zy naauwlyks verdienen gemeld, te worden. Des anderen daags na myne aankomst, gaf ik een bezoek aan den Gouverneur en aan den heer jcennedy, als mede aan Mevrouwen lol- ken s  I58 * R E I Z E NAAR kens en demelly: allen ontfingen zy my niet zeer veel eerbewyzing, en wertschten my geluk met myne kennis aan den heer de graaf; zy keurden ook goed het geen ik voor joanna en voor myn zoon gedaan had. Den saften, het overfchot van ons krygsvolk zig grootendeels op Paramaribo bevindende, gaf de heer van eys eene maaltyd aan de geheele krygsbende. Den aoften, kwam een aanzienlyk getal Indianen in deeze hoofdflad der Volkplanting aan. Deeze volken, die uit Guiana oorfprongelyk zyn, fchynen de gelukkigfte fchepzels, die onder den hemel leven,en zyn in Hammen (castes) verdeeld, als daar zyn, De Caraïben. .De Arrowouks. De Accawaus. De Tajiras. De fVorrows. De Piannacotatis. 'Er zyn bovendien nog veele anderen, wier ge* bruiken en gewoonten onbekend zyn. De Indiaiien van alle deeze Hammen hebben in 't algemeen een koper-kleur; terwyl de Africaanfche Negers , die onder den zelfden graad van breedte woonen, volmaakt zwart zyn. Men kan gemakkelyk van dit onderfcheid reden geven: de Indianen van Guiana worden door de zeewinden, of de ooste winden, die tusfehen de keerkringen waaien ,  Pl.XXII. ^e^hicAt d&r CARAÏBEN l^Axrorw?de/.   SU R. I N A M E N, XV. Hooftjt. 1^9 waaien , aanhoudend verfrischt. De inwooners van Terra Firma en Peru aan de westkust van America, genieten ook denzelfden oostenwind, welke dien grooten keten van bergen , in de binnen • landen gelegen , wier kruin fteeds met fneeuw bedekt is , en waar over die wind heen waait, altyd frisch houdt. De inwooners van Africa , zuidwaarts van de Rivier Senegal levende, hebben dien wind ook wel, maar na dat dezelve door de verfchrikkelyke meenigte woestyncn, welke zy overwaait, brandend geworden is. Deeze zyn de waarfchynlykfte oorzaaken , waarom de Americancn alleenlyk een koper- of roode kleur hebben, en dat de inwooners van Africa, welke Negers genoemd worden, geheel zwart zyn; namelyk, om dat de ftraalen der zon, by de laatstgemelden meer brandende zyn, dan by de eerften, en niet om dat zy twee geheele onderfcheidene ftammen of genachten zouden uitmaken: want ieder, die wel onderzoekt en opmerkt, ziet klaarlyk, dat 'er maar eene zoodanige ftam van het menschdom op de aarde is , en dat het onderfcheid tusfehen de menfchen alleenlyk voortkoomt nit het verfchil van luchtftreek en grond. Ik ben daarenboven van gedachten, dat deeze Indianen altyd des te minder aangemerkt moeten worden als eene ftam, van die van het oude vaste Land ver-  Ï60 REIZENAAR verfchillende, wanneer men de nabyheid van Rus* land aan Noord- America in aanfchouw neemt. Uit liet eerstgemelde Land zullen de eerfte Ame* ricaancn verhuist zyn, maar zy hebben tot hier. toe het nieuwe vaste Land Hechts weinig bevolkt, uitgenomen egter Mexico , en eenige andere gedeelten van America , die door de gierigheid en het bygeloof der Spanjaarden ontvolkt zyn. Ik kan deeze Indianen van Guiana gelukkig noemen, daar hunne zeden en gerustheid door de gebreken der Europeanen niet zyn geftoord geworden , daar zy geene misdagen dan die der onkunde hebben , welke geenzints uit het bederf van eenen zoogenaamden ftaat van befchaafdheid, en van eenen Godsdienst, van deszelfs grondbeginzel zoo zeer afwykende, hunnen oorfprong nemen. Deeze aanmerkingen herinneren my natuurlyk het antwoord van eenen Indiaan, met opzigt tot eene redenvoering van een Zv/eedsch Prediker, ter gelegenheid van een Vredes- verdrag , te Coveslogo gefloten. Zie hier hetzelve in 't kort: „ Wel! gelooft gy in de daad, dat onze voor'„ vaderen en wy allen, zoo als gy zegt, veroor„ deeld zyn, om in eene andere weereld eeuwig„ duurende folteringen te ondergaan, om dat wy „ van uwe geheimzinnige nieuwigheden niet zyn „ on.  SÜRlNAMEN, XV. HoOftJZ. Ï6f Sj onderrigt geworden ? Zyn wy niet het rriaakzei van God? En kan deeze God zonder de I, hulp van een boek zynen wil niet openbaaren? },, Indien dit waar is, en God is rechtvaardig, is' j, het dan met zyne rechtvaardigheid eenigerma. ten over één te brengen, dat hy ons zonder j, onze toeftemming in deeze weereld plaatfen $, zoude, en ons vervolgens tot eene eeuwige ver* „ doemen is verwyzen, om dat wy met u niet" „ eenflemmig denken. Neen , neen J wy zyrt ), overtuigd , dat de Europeanen een meer be„ dorveii zedenleer, dan de Indianen, hebben, w indien wy hunne leer naar hun gedrag af„ meten'\ 'Er is zekerlyk geen loffelyker onderneming^ dan om de waarheden , door God zeiven aangekondigd, aan menfchen, wier verftand zoo zuiver' is, en zoo zeer verdient opgehelderd te worden * mede te dcelen: maar ik vrees ^ en niet zonder reden, dat de pogingen van eenen achtenswaardig gen Prediker zeer weinige vorderingen maken zullen , zoo lang het gedrag van het grootfte gedeelte van andere zendelingen der Moravifche Broederen i zig onder de Indianen aan de oevers der Saraméca nedergezet hebbende, alwaar zy zig met de bekeering der Indianen en Negers bezig houden j met hunne leeringen lynrecht flrydig wezen zal. ÏL DEEL. h A'Itï  wm a E IZ E NAAK Alle de, Indianen van Guiana gelooven M eenen God, als de opper-oorzaak van alles goeds r en die hun nooit het minftë kwaad wil doen;maar zy bidden den duivel aan, om de onheilen, waar mede hy hen kwelien kan, af te weeren: zy noemen hem Tawahou; zy fchryven aan hem de' fmart, de ziekten, de wonden, en den dood toe,, en overal, waar een Indiaan fterfc,. verlaat zyn geheele huisgezin dadelyk dit verblyf, om voorhet vervolg den doodelyken iavloed van het noodlot te ontvvyken. De Indianen van Guiana zyn volken, dievolmaakt vry zyn; dat is , zy kennen geene verdeeling van landen, en hebben geen ander beftuur, dan dat der oudften, die elk in hun huisgezin den post van Capitain,. Priester , en Geneesheer waarnemen; men bewyst hun eene eerbiedigende gehoorzaamheid, en noemt hen Pejir of Pagaijers., en even als by veele befchaafde volkeren, genieten zy meerder voorrechten , dan hunne overige landgenooten. De veelwyverye is onder deeze volken geoorloofd, en het ftaat aan ieder man vry zoo veele vrouwen te nemen , als hy onderhouden kan y fchoon hy 'er doorgaans niet meer dan ééne heeft,, op welke hy uittermaten jaloers is , en die hy oogenblikkelyk om hals brengt,; zoo dra zy hcra een ■0 ■ -.  § u k i u a ji É Nj XV. ïicoftji. ïë§ ëeh fterk en zeker bevvys van trouwloosheid geeft: De Indianen flaan hunne kinderen nooit öni welke reden het ook zy; en hun geheel onderwys beftaat in hen te leeren jagen, visfchen, loopeil en zwemmen. Nimmer beledigen zy elkander met fcheldwoorden; en begaan geen diefftal; de leugen is onder hen. eene onbekende zaak. By deeze gelukkige hoedanigheden kan men voegen -, dat geen volk dankbaarer is, wanneer men hen met ördentelykheid behandelt; ik zal zelf, by vervolg j daar van een merkwaardig bewys opgeven 5 maar aan den anderen kant moet ik ook zeggen $ dat deeze Indianen üittermatên wraakzuchtig zyn s vooral wanneer zy vermeenen j dat men hen onrechtvaardig beledigd heeft. De eenige gebreken, die ik in hun ken j indien men ze by hen als zoodanig befchouwt, zyn dé onmatige drift om zig dronken te drinken, wanneer de gelegenheid zig daar toe aanbiedt, en hun* he onbegrypelyke agteloosheid. De eenige bezigheid van eenen Indiaan, wanneer hy niet vischt y nog jaagt, beftaat om in zyn hangmat te gaan legi gen, zig te vermaken met het fchoonmaken zyner tanden $ met de hairen van zynen baard tusfehen zyne vingers te vvryven, of zig zelf in een ftuk van een gebroken fpiegel te bekyken. De Indianen zyn ia 't algemeen zeer zindelyk j h 2 Z"/  ify S E r Z E NAAR' zy baden zig twee of drie maaien daags in de Revier of in de Zee. Allen, van welke kunne zy ook zyn , trekken zig al het hair uit, uitgenomen, op het hoofd. Hun hoofdhair is dik , en van een fehitterend zwarte kleur; het word niet grys, en nooit worden zy kaal; de mannen dragen het hair kort, maar by de vrouwen hangt het tot op de helft van den rug. Het fehynt dat zy de Bybelleer volgen , waar in gezegd word , dat lange hairen de cieraad van een vrouw, en de fchande. van een man zyn. De Indianen van Guiana zyn noch groot, noch^ fterk, noch zwaar gefpierd, en over 't algemeen, zeer gezond. Hun gelaat geeft niets dan vergenoegen en goedüartigheid te kennen. Zy hebben regelmatige en fchoone trekken, dunne lippen, witte tanden , en zwarte, maar kleine oogen. Echtes mismaken zy zig allen meer of min door het gebruik van de Arnotta of Roucou ,waar aan zy den naam van Co/owy, en de Hollanders dien 4van Orlean geven. Het zaad van de Arnotta , in limoenfap wel geweekt, en gemengd met water, en de gom, die van den boom, Mawna genaamd, afvloeit, of met oly van bevergeil, maakt eene fcharlaken verwe, waar mede alle de Indianen zig het lichaam, en de mannen zelfs hun hoofdhair befmeeren , het geen aan de huid de kleur geeft van een gekaakte zee-  SÜRINAMEN, XV. Hooftjl. f165 ■ssee-kreeft. Zy hebben bovendien de gewoonte, •om zig met caraba , of krabben - oly, *e wryven, •en men moet erkennen, dat zulks voor menfchen, die byna naakt zyn, in eene brandende luchttireek zeer dienftig is- Op zekeren tyd aan 't lagchen geraakt zynde, op het zien van een jongen Indiaan , die van onder tot boven befmeerd was, en uit den omtrek van Caijenne kwam,antwoordde hy my in 't Fransch: „ Dusdanig gebruik „ verzagt myne huid; het belet eene al te ovei„ vloedige uirwaasfeming, en bewaart my gedeel„ telyk voor het fteken der infe&en, die u kwel„ len: zie daar, myn heer, waar toe, behalven „ het fraaije , my die roode verwe dient. Zeg „ my nu eens, (wyzende op de poeder, waar „ van myn hair vol was,) om welke reden zyt 5, gy wit geverwd? Ik vind geene reden, waarom 5, gy op die wyze uw meel verdoet, uwe kleede„ ren vuil maakt, en grys gelykt, eer gy oud »zyL"- r, . De Indianen gebruiken ook tot het zelfde einde een zeer ligt gevlakt blauw, het welk zy tapowripa noemen; maar dit heeft alleenlyk plaats, xvanneer zy zig willen opfchikken, en het blyft negen dagen op de huid. Zy maken dit van het fap van eene kleine vrucht, gelykende naar een Ideinen appel, en groeiende aan den boom, tavnfl h 3 Se'  '10 REIZB NAAR .genoemd, en welke zy in water laten weeken: zy .bedienen 'er zig van , om over hun geheele lichaam .en aangezicht een zoort van beeldfprakcn te teekenen , waar van de grond altyd vierkant is. Dit >eerfel zit zoodanig aan de huid vast, dat één van onze Officiers, die zulks niet gelooven wilde, tut aartigheid goedvond zig twee zeer groote knevels te laten fchilderen , welke hy tot ons groot vermaak verpligt was een geheele week op Paramaribo te dragen; en hy moest den gewoonen tyd afwagten, op welken deeze kleur weggaat, om daar van geheel en al ontheven te worden. ■ De eenige kleeding, welke de Indianen hebben, beftaat .in een zwart of blauw windzel van, •catoene Jywaat, het welk de mans om hun midden dragen, en vry veel geJykheid heeft met het geen de Negers hun camifa noemen. Zy binden' het cm hunne lenden, en laaten het tusfehen hunne beenen doorgaan; en dewyl het zeer lang is , hangen zy het einde over hunne fchouders, of laten het agtcloos over den grond fleepen. De vrouwen hebben, in plaats van dit windzel, een zoort van voorfchoot van catoene lywaat, met koraalen verpiert, en by hun queiou genaamd. Dit voorfchoot heeft maar een voet breedte tegen agt duimen hoogte; het is met franjen omboord, en met koorden van catoene draaden vast geknoopt. Schoon het  'S ü U i n a m e n, XV. Hooftft. 167 ïiet zwaar is, maakt deeze kleinte 'het zelve niet zeer gefchikt tot het oogmerk, waar toe het dienen «moet. Verfcheide vrouwen dragen ook een gordel van hair, waar aan zy van vooren en van ügteren, een groote vierkante lap zwart catoene ly waat hegten, maar veel ligter en zonder fleep , £00 als de mannen aan hunne camifa hebben. Beiden dragen zy dit zoort van kleeding zeer laagj het geen hun het voorkomen van eene uittermaten lange geftalte geeft. In de binnen - landen gaan verfeheiden Indianen ivan beiderleije kunne geheel naakt. De opfchik ■der vrouwen beftaat, om in kleine gaten, welke zy zig in de onderlip maken , fpeldcn te fteken, en zelfs alle de fpekien, welke zy zig kunnen aanfchaifen , en waar van de punten haar , als een zoort van baard , op de kin hangen. Door dat zelfde middel hangen zy ook brokjes kurk-, of ander ligt hout aan hunne ooren. Zommige van haar fteeken ook gaten in de huid van hunne wangen of neus, om 'ér vederen in te plaatfen; maar dit is zeer zeldzaam. Het ongefchiktst cieraad in myn fmaak is dat der jonge dogters van tien of twaalf jaaren oud , en beftaande in een zoort van catoene kousfebanden , die om de enklauwen en beneden de kniën naauw zyn toegefconden, en altyd zoo blyvende, de kuit van het L 4 been  ï68 REIZENAAR been ongemeen dik maaien, wanneer zy in haargroeijen zyn, en haar een lomp voorkomen geeven, Alle dragen zy ook gordels, windzèls, armringen van koraalen van verfchillende kleuren , of van fchelpen , en van tanden van visfchen: zy dra. gen die om den hals , de fchouders en de armen ; maar de laatstgemelde meestal boven den elleboog. De Indiaanjche vrouwen hebben in 'c geheel zeer weinig bevalligheid in haare geftalte \ zy zetten de voeten binnevvaarts , en haare op. fchik heeft Hechts eene middelmatige aantrekkelyk-. heid. Ik moet egter hier van uitzonderen de vrouwen van zekeren byzonderen ftam, waar van ik in \ vervolg fpreken zal. De cieraaden der mannen beftaan in kroonen van vederen van verfchillende kleuren , of in een zoort van draagband , gemaakt van tanden van tygers of wilde zwynen, welken zy als een tee. ken van hunne dapperheid en werkzaamheid dragen. De hoofden des. huisgezins bedekken zig Zomtyds met de huid van de eerstgemelde deezer dieren, met een zilvere plaat in de gedaante van een kruis vast gemaakt, het welk ze caracoly. noemen, Zy fteeken. ook dikwils kleine brokken van dit zelfde metaal door het kraakbeen in het midden van den neus, of zomtyds een fteen van €ene groene of geele kleur. Alle deeze volken Ie? ven.  SURINAME N, XV. Hooftft. 169 ven in de bosfchen, by de Rivieren , langs de .Zeekusten, en bewoonen kleine gehuchten. Hunne huizen of hutten, welke zy carbets noemen , zyn gebouwd, zoo als ik van die der Negers reeds heb opgegeven ; maar in plaats van met bladen van Lammis ■ boomen bedekt te zyn, zyn zy bedekt met biezen, welke men hier tas noemt, en die by bosfen op moerasfige plaatfen groeien. Meer algemeen gebruiken zy hier toe troulies, een zoort van blaaden, aan den wortel der plant wasfende, niet minder dan twintig of vier-en-twintig voeten lang, en twee of drie voeten breed zynde, welke geheele jaaren eene kragtdadige befchutting tegen het guur weder verfchaffen. De huisraad en gereedfchappen der Indianen zyn zeer eenvoudig, maar tot hun gebruik voldoende : het zyn eenige potten van zwarte aarde, die zy zelve maaken ; eenige calebasfen of kauwoerden; eenige korven, welke zy pagala noemen; een fteen om te malen, matta genaamd, en een anderen om hun casfaven - brood te bakken; een zoort van waijer, om het vuur aan te blazen; een boute ftoel, monly genaamd; een zeeft, mou* wary genaamd; een pers, matoppy genaamd, dienende om het vocht van de casfave uit te persfen; en ëindelyk een catoene hangmat, waar in zy flapen, L 5 Dooi  tf» RETZE NAAR Door hunne betrekkingen met de Europeanen, hebben zy bylen of mesfen, weiken deeze aan hun bezorgen ; en zy dragen de eersrgemeiden altyd om hun midden even als dolken. Elk huisge. zin der Indianen is ook van een groot vaartuig of kano voorzien, om alles, wat hy bezit, over te voeren, wanneer zy te water reizen, bet geen Zeer dikwils voorvalt. De eenige plantgewasfen , door deeze Volken aangekweekt wordende, zyn de ignames, de plantain-boomen, welken ik reeds befehreveu heb, en in 't byzonder de Maniok, waar van zy de casfave maken. De laatstgemelde plant is een zacht en grysachtig heestergewas, het welk omtrent drie voeten hoog opgroeit. Deszelfs bladeren zyn gevingerd, breed, en hangende aan fteelen van eene kaneel-kleur. Deeze heesters zyn van tweërley zoort, door de benaaming van zoete en bittere onderfcheiden. De wortels alleen zyn goed; zy zyn van een meelachtigen aart, en van een zeer zoeten fmaak; en ten aanzien van kleur, grootte en gedaante, gelyken zy veel naar Eurcpeefc/ie witte wortelen. De zoete maniok, even als de groene plantains, onder heeten asch gebraden, en met boter gegeten, is een aangenaam en gezond voedzel, en heeft den fmaak van kastanjes. Maar de bittere maniok, wanneer hy raauw is,  SURINAMEN, XV. Booftft. %fi 'is, is het doodelykst vergift, zoo voor menfchen ais beesten; en ondertusfchen hoe vreemd dit ook fchynen moge, wanneer hy door het vuur is gaar geworden, word'hy een zeer heilzaam voedzel, en dient aan de Indianen van dit Land, zoo wel als aan de Europeanen en Negers, tot brood- Zie hier de manier, waar op de ecrstgemelden de casfave gereed maken: eerst malen of raspen zy de wortels op de matta, of ruwe fteen. Dit geraspte zetten zy vervolgens in een pers, om het fap van de meelachtige zelfftandigheid af te fcheiden. Deeze pers is een zoort van zeer lange buis, van warim? bo, of gevlochten biezen , gemaakt; na. dezelve •met geraspte casiave gevult te hebben, hangt men die aan een boom, en maakt'er van onderen een ftuk hout aan vast, welks zwaarte deeze buis uitrekt; terwyl de langzaam voortgaande drukking 'het vocht door derzelver openingen doet ukloo. pen. Deeze bewerking geëindigd zynde, geeft men aan het meelachtig gedeelte de ronde gedaante van een koek, welke men op een heeten fteen laat bakken, tot dat dezelve bruin en geroost is; als dan is het een zeer gezond voedzel, het welk zes maanden lang bewaard kan worden! Men moet egter toeftemmen, dat door deeze behandeling de fmaak van dit zoort van brood zoetachtig en fmafeelqos word. Indjen de flaven op de Plantagiën gee-  Ï7Z REIZE NAAR geene zorge droegen , om het aldus uitgeperst vocht van deezen wortel weg te werpen, zoude het vee en gevogelte 'er van drinken, het geen hen oogenblikkelyk zoude doen opzwellen, en in doodelyke ftuiptrekkingen vervallen; en echter dient dit zelfde vocht, met gellacht vleesch en peper gekookt, om 'er foep van te maken. Men moet geen maniok ■ wortel tot voedzel nemen , zonder denzelven wel te kennen: verfeheiden lieden zyn, zoo als ik zeker weet, vergeven geworden, door het een voor het ander te nemen. Het onderfehjd tusfehen de twee zoorten beftaat daar in, dat een houtachtig en ruw vezel, of een zoort van koord, dwars door den wortel van den zoeten of ectbaaren maniok loopt, terwyl de bittere of vergiftige maniok zulks niet heeft. De Indianen eeten ook acajou- nooten, en zy brengen ze dikwils te .Paramaribo , alwaar men ze inginotto noemt. De pitten van deeze nooten, die, ten aanzien van de kleur en gedaante, naar lams - nieren gelyken, zyn uittermaten lekker. De acajou - nooten groeien aan boomen , welke men niet dan zeer diep binnen in 't land vindt, maar dewyl ik 'er geene gezien heb, kan ik 'er geene befchryving van geven. De Indianen voeden zig ook met land- en zeefchildpadden en met krabben , welke zy fyryca noe»  SÜRlTfAMEN, XV. Hooftfl. Y?% noemen, en welke men by laag water in meenigte langs de kusten van Guiana in het flyk vindt. Zy zyn 'er zeer heet op, gelyk ook op rivier-kreeften, welke zy faro/dra noemen, en die in dit Land zeer overvloedig zyn; maar geen zoort van voedzel behaagt hun meer, dan de iguana, of de bagedis waijamaca, waar van ik reeds gefproken heb. Al wat zy eeten , is zoodanig, met peper van Caijenne aangezet, dat een Europeaan het proevende den mond branden zoude. Zy gebrul, ken weinig of geen zout, en laaten hun wildt in den rook droogen , het geen het voor 't bederf bewaart. Indien een Indiaan verzuimt heeft, om door jagen of visfchen levens - middelen te vergaderen , flilt hy zyn honger met het een of ander voortbrengzel der bosfchen. Deeze volken hebben verfeheiden zoorten van drank, en onder anderen het fap van zekere vrucht, by hen coumou genaamd. De boom , die deeze vrucht voortbrengt, is een palmboom van het kleinfte zoort. Deszelfs zaad is beüoten in besfen van een blauw gevlakte kleur, die naartrosfen gelyken, en wier vleesch aan een harde en ronde pit, als een pistool.kogel, lugtig aanhangt. Men laat deeze besfen in kokend water weeken en ontbinden : de inwooners van goeden fmaak doen vervolgens fuiker en kaneel in dit vocht, het welk hun  274 R' E'i t É . ét A A ft hun dan tot drank dient, en zeer fterk de mistak W * even als het voorgaande, is uitgegist, en zy noemen het zelve chiacoar. Deeze volken hebben bovendien nog een vierde zoort, casfiry genaamd, waar van zy veel gebruik maken. Het is zaamgefteld uitignames, casfave ,• zuure orange-appe, den maken. Hunne dans , indien men 'er dien naam aan geven kan , bepaalt zig tot fprongen, tot flingeren op één been, en tot rond draaien in verfchillende houdingen, tot dat hun hoofd duizelig word. De Indianen zyn zeer gemeenzaam onder elkander, en komen dikwils in eene groote hut of carbet, die daar toe in ieder gehucht is opgericht # by elkander. Zy dansfen , zy fpeelen daar, of vermaken zig met het hooren of doen van vertellingen van fpooken, toovenaars, of het verhaalen van hunne droomen , terwyl zy tusfehen beiden dikwils in een onmatig gelach uitbarsten. Zy fcheppen groot vermaak in zig te baden , het geen zy twee of drie maaien daags doen, mans t vrouwen , jongens , meisjens, allen onder malkander en by deeze partyen maken zy zig zelfs niet aan de geringfte onvoeglyldjeid fchuldig, het zy met woorden, het zy met daden. Zy zyn, allen zonder onderfcheid, uitmuntende zwemmers. Ds  SURINAME», XV. Hooftft. \~7~ De bezigheden der mannen zyn , zoo als ik reeds gezegd heb, weinig in getal: men kan ze in twee woorden uitdrukken, jagen en visfchen; en zekerlyk zyn de Indianen op deeze beide oeffeningen meerder afgericht ,. dan eenig ander mensch, tot welk volk hy ook behoore. Tot de jagt bedienen zy zig van boogen en pylen, welken zy zelve maken; en van de laatstgemelde hebben zy verfchillende zoorten, naar den verfchillenden aart van het wildt, waar op zy ter jagt willen gaan. Hunne bogen zyn van het ftevigfte en hardde hout gemaakt; zy geven aan dezelve zes voeten , en polysten ze op het fraaist door middel van een fteen: deeze bogen zyn gefpannen met koorden van zyde- planten, en de greep is met catoen omwonden. Hunne pylen hebben doorgaans by de vier voeten lengte. Zy zyn van een zoort van zeer fterk en recht riet gemaakt, aan welks einde eene ligte roede van een voet lengte is vast gemaakt , om ze in evenwigt te houden, en zy zyn met een ftaale punt, of een vischgraat gewapend, welke altyd een weerhaak heeft. Zommige van de pylen deezer volken hebben een punt als die van een lans; andere zyn.met dubbele en driedubbele weerhaken, en zoodanig in e'e'n gewerkt, dat zy in de wond blyven hangen, wanneer zelfs het II. DEEL. M hout  I?8 REIZE NAAR hout weggenomen is; deeze zyn de pylen, waaf van men zig voornamelyk voor het jagen en visfchen bedient; want, fchoon zy niet doodelyk zyn, zyn zy voor het wildt ongemeen hinderlyk} en door middel van een boey, welke men 'er aan vast maakt, dienen zy om de visch naar de oppervlakte van het water te trekken , en mitsdien om zoo wel de een als de ander te vangen. Deeze pylen zyn alle van vederen van zes of zeven duimen lang voorzien. Verfcheide hebben in plaats van punten rond gemaakte knoppen, van de grootte van een kastanje; de Indianen bedienen 'er zig van om de papegaijen en kleine apen te bedwelmen en te doen nedervallen, waar na zy ze met de hand grypen; deeze dieren komen weder fpoedig by, en men zend ze levendig naar Paramaribo. Zommige van deeze pylen, gefchikt om de visfchen te dooden, hebben de gedaante van een drietand, hebbende tot drie en zelfs tot vyf punten De Indianen doopen 'er ook eenige, maar in" een klein getal, in het vergift, murara (*) ge- (*) De Schryver van deeze reize verwyst hier den lezer tot de meer uitgebreide opgaven, door Dr. bancroft aangaande dit vergift gegeven in zyne natuurlyke Gefchiedenis van Guiana , , een werk , weinig of in 't geheel niet in Frankryk bekend. Ban-  SURINAME N, XV. Hooftji. I7p genaamd, het wdk eene verfchrikkelyke en fchielyke werking doet; maar wanneer zy vreezen, dat hun fchot Bancroft begint met te vernaaien,het geen de la icoNDAMiNE voor hem nopens dit vergift gezegd heeft; zie het zelve hier: „ De Tamcos zyn zeer afgeij richt op het maken van lange pylkokers, die het gc„ woonfte jagt-wapen der Indianen zyn, Zy doen „ daar in kleine pylen van palmhout pasfen, welke zy, „ in plaats van met vederen, met een kleine kloen catoen voorzien , die de buis naauwkeurig vult. Zy i, werpen dezelve door blaazen dertig of veertig fchre„ den vtr, en misfen byna nooit te raken. Een zoo „ eenvoudig werktuig vervult by alle deeze volken met „ zeer veel voordcel het gebrek van fehietgeweer. Zy ,j doopen de punt van deeze kleine pylen, als mede die „ van hunne bogen* in zulk een fcherp vergift, dat hetzelve, wanneer het versch is, in minder dan één j, minuut het dier doodt, het welk door den pyl gewond is. Schoon wy fnaphaanen hadden , hebben „ wy, aan de Rivier, nooit wildt gegeten , het welk „ op eene andere wyze gedood was , cn dikwils hebben „ wy de punt van den pyl onder den tand gevonden; „ daar by is geen gevaar hoe genaamd; dit vergif werkt j, niet, dan wanneer het onder het bloed koomt. Dan „ is het voor den mensch niet minder doodelyk, dan „ voor andere dieren. Het tegengift is het zout, en nog zekerder de fuiker". — Op een andere plaats: M 2 )y Dit  I-Zo- K E I Z E NAAR fchot zoude mogen misfen, bedienen zy zig vaneen ander zoort van pylen , die niet meer dan. tien- ,r Dit vergift is een uittrekzel, door middel van bet vuur gemaakt, uit de fappcn van onderfcheidene plan3, ten, en in 't byzonder van zekere heestergewasfcn,. „..Men verzekert, dat het vergift, ticunas genaamd, „ zynde het zelfde, waar mede ik de proef genomen, heb, het welk onder de verfchillende zoorten , dia langs de Rivier.der Amazonen bekend zyn,het meest s, geacht isuit meer dan dertig zoorten van kruiden, 5, is zj#mgefteld". {Verkort verhaal van eene reize door'de binnen-landen van Zuid'- America gedaan.~) „ De ticunas (dus vervolgt Dr. bancroft) wordt, waarfchynlyk gemaakt van de zelfde kruiden , als de. wourara, een vergift, het welk zynen naam ontleent, van het heestergewas , het welk 'er de grondflag van uitmaakt. Het vergift der -dccawaus- Indianen , het. welk voor. het geweldigfte gehouden wordt , beftaat Hechts uit vyfderley kruiden, wel verre, dat^ÏÏet uit dertig zoude beftaan, zoo als de heer de la condam i n e van de ticunas. opgeeft. Andere volken echter, en in 't byzonder de Arrawksx voegen 'er naar goed\r-inden de tanden en lever van een.vergiftige flang, als mede roode peper, by; het laatfte, om'er de werking van. te vermeerderen. De fforrows mengen 'er een, grooter getal kruiden onder , misfehien uit bygeloovigheid, of. om dat zy zig door onkunde verbeeldendat. - ■ - z3>  ■STJiRI NAMEN, XV. Hooftjl. ' 1 ol -tien of twaalf duimen lang, uittermaten dun, en wan de fchers van zeer-hard palmhout gemaakt zyn. In -zy, meerder dingen onder elkander mengende, de verlangde uitwerking des te zekerder bekomen zullen. ,, Zie hier het voorfchrift van het vergift der ^tcca< waas, het welk verfeheiden van hunne P-eji of Geneeskundigen my op verfchillende tyden gegeven hebben: allen ftemden zy over één met opzigt tot het zoort en getal der planten ; zy verfchilden alleenlyk in de hoe■veelheid of gifte. „ Men-neemt van alle de kruiden, waar uit dit meng■zel beftaat, even veel. ^ Men neemt zes deeien van de fchil van den wortel ■vm\ wourara ; twee van de fchors van war ra cobba cour ra; één van de fchil van den wortel van concas fapiéén van balleti, en ëindelyk één van hatchybaly. „ Men fchraapt alles fyn, doet het in een kruik, en giet 'er water op. Men zet deeze kruik-op een matigvuur, zoo dat het na verloop van een vierde van een uur begint te koken. Dit gedaan zynde, moet men het fap met de hand uitdrukken , zorg dragende , dat de huid niet ontvelle. Men werpt de bast weg, en doet vervolgens het fap op een matig vuur uitdampen, tot op de dikte van pik en teer. Dan neemt men het af, en men doopt daar in kleine platte ftukken cokarito hout, (een zoort van palmhout,) waar aan het vergift, wanneer hft koud is, blyft hangen , en dan de gedaante ticeft van een roodachtig bruine gom. Deeze ftukken M 3 hout  l"2 REIZE NAAR In plaats van vederen, is dezelve met catoen oifti wonden, zoo veel als voldoende is tot het vullen van' hout dus beurden zynde, fteekt men dezelve in groote holle rottingen, aan beide einden met een huid toegemaakt. Wanneer men een pyl wil vergiftigen , werpt men één van deeze ftukken hout in 't water , of men houdt het zelve boven den rook van 't vuur, om door dien damp week te worden 5 in het eerfte geval doopt men de pyl in 't water, en in 't tweede wryft men die tegen dit ftuk hout. De kleinfte hoeveelheid van dit vergift, door eene wonde in de bloedvaten van een dier gebragt zynde, doet het zelve in minder dan één minuut fterven , zonder eene blykbaare zwaare pyn , fchoon men zomtyds ligte ftuiptrekkingen op het oogenblik var* den dood bemerkt. De heer de la condamine zegt, dat dc Indianen. misdadige vrouwlieden tot het bereiden van dit vergift gebruiken, en dat, wanneer zy den geest geven, zulks een bewys is, dat het genoeg gekookt heeft s dit gelykt zeer naar een verdichtfel. De Indianen , die in den omtrek der Volkplanting van Demerary woonen, doen hun vergift in de vrye lucht uitdampen, tot dat het zyne volkomene dikte verkregen heeft » en zulks zonder het minfte gevaar. De kruiden, die tot het zamenftellen van dit vergift der uiccawaus gebruikt worden, zyn hcestergewasfen van onderfcheiden zoort. „ Ik heb 'cr dc proef mede genomen op dieren die ziek  SURINAMEN, XV. Hooftft. 183 van een holle buis, van een riet gemaakt, en by de zes voeten lang, waar in deeze Indianen met hun ziek waren, en weinig bloed hadden; ik bevond, dat het een langzaamer uitwerking deed, dan op fterke cn gezonde dieren. „ Men weet geen zeker tegengift tegen dit vergift. Iktwyffel, of eenig geneesmiddel, langs den weg, tot de fpysverteering gefchikt, ingenomen, fchielyk genoeg kan werken, om deszelfs verfchrikkelyke gevolgen voor te komen. Om de uitwerking van de ticunas tegen te gaan, geeft de la condamine het zout, cn als een zekerder middel de fuiker op. De blanke inwooners van Demerary fchryven dezelfde kragt aan het fap van het fuiken-iet toe, maar dc Indianen zyn het daar mede niet eens, en ik heb geene enkele keer het bewys van deszelfs kragtdadige werking kunnen ontdekken. Dc zelfde reiziger fpreekt van eene proeve, te Caijenne in tegenwoordigheid van den Bevelhebber genomen, aan een hoen , door eene vergiftigde pyl gewond , het welk men fuiker deed inneemen, zonder eenig blyk van ongefteldheid te geven. Maar deeze proef te Leiden , in tegenwoordigheid van verfeheiden Hoogleeraars in de Geneeskunde aldaar, hernieuwd zynde, was zonder het verlangd gevolg, fchoon dc koude van den winter 011twyffelbaar de werking van het vergift verzwakt had. „ Wanneer één der watervaten door één van deeze vergiftigde pylen gekwetst is, volgt'er eene koortsachtige ontftecking op. Ik heb 'er een voorbeeld van gcM 4 zicn  ï34 n E IZ S NAAR hun adem blaazen. Zy werpen deeze doode'yke werktuigen, op den afïtand van veertig fchreden, en Zien in een Indiaan, tot zekere Plantagie behoorende r die zig den voorreen vinger van de linke hand met één van deeze pylen ligtelyk ontveld had. Dewyl 'er geen bloed uit liep, vreesde hy niets ; maar wel dra wierd Zyne wonde pynlyk, zyne hand zwelde verbaazend op, cn dienvolgende kwam deeze man my raadplegen. Do uitwerking van dit vergift toen niet kennende, deed ik een Peji uit den ftam der ^Irrawks roepen, die in de nabyheid was, en vroeg hem door een tolk, of hy eenig geneesmiddel tegen dit toeval had. Hy antwoordde my van neen; maar hy verzekerde my, dat de Indiaan''er niet van fterven zoude, dewyl 'er geen bloed uit de ontvelling , die naauwlyks zigtbaar was, geloopen had. De uitwcrkzels van het vergift wierden intusfehen ftceds geweldiger; en niet alleen zyne hand, maar zelfs de'geheele arm was ontftoken. De pols was hard , fehielyk, afgebroken; dc ademhaling moeielyk, met eene koortflge hette, een brandende dorst, en de oxel-klieren waren gezwollen. De zieke -wierd in tyds adergelaten. Men wond hem den arm in linnen, het welk in oly en azyn was nat gemaakt. Verfchcide middelen, de ontfteeking tegengaande , wierden inwendig toegediend ; maar ik zal ze niet opnoemen, want ik weet niet, of zy van eenig* nut waren. Iir twaalf uuren verminderde Tiet geweld der toevallen zichtbaar; en des anderen daags morgens was 'er geen blyk meer van o^ erig, i'-  SüRI NAMEN, XV. Hooftft. 185 en op zulk eene zekere manier, dat het dier, het welk zy mikken, hun niet ontfnappen kan. De punt „ Ik zal 'er byvoegen, als eene andere uitwerking van dit vergift, dat wanneer een aap door eene vergiftigde pyl gewond is, hy op den grond valt; wanneer hy door eene gewoone pyl geraakt is, klimt hy op den top van den boom , en blyft aldaar , zelfs na dat hy reeds dood is". De proeven van Dr. bancroft omtrent het door hem vermelde vergift , dezelfde zynde , als die van fontana aangaande de ticunas, zullen wy het befluit van deezen Natuur-kenner des aangaande opgeven. Van de ticunas, of het Americaansch vergift. „ De reuk van dit vergift, wanneer het droog is, is geheel onfchadelyk; en zoodanig zyn ook deszelfs deeltjens, die door de lucht in den mond of in de neus, en vervolgens in de long komen. „ De uitwaasfemende dampen van het Americaansch .vergift, (het zy men het op gloeiende kooien geworpen heeft, het zy men het in een pot heeft laten koken,) zyn onfchadelyk, het zy men ze ruikt, het zy men ze inademt. „ Schoon het vergift , waar van ik my bediende, door ouderdom veel verloren had , had het egter zyne wezentlyke eigenfehap behouden , om in zeer korten tyd, en in zeer kleine giften, zeer Iterke dieren te dooM 5 . den;  186" R E I Z E NAAR punt van deeze laatstgemelde pylen word ook in liet vergifc wourara gedoopt, het welk zulk een krachden; en het was altyd zonder gunffig gevolg, wanneer ik deszelfs werking tragte te beletten door fuiker en zout , welke ondertusfehen de twee eigenaartigc geneesmiddelen zyn van den heer de la condamine, die daar in het begrip der lieden van dit Land gevolgd heeft. „ Dit vergift ontbindt zig gemakkelyk cn zeer goed in water , zelfs in koud water , als mede in zuuren uit het ryk der mineraalen cn planten. Echter ontbindt het zig veel langzaamer in vitriool-oly, dan in andere zuuren , cn het wordt 'er zoo zwart in als inkt: het welk met geene der andere zuuren gebeurt, ,, Het maakt geene opbruifching, nog met zuuren, nog met loogzouten , en doet de melk niet fchiften, gecvendc daar aan alleenlyk deszelfs natuurlykc kleur. ,, Het verandert het radys-fap niet, nog'in eene roode, nog in in eene groene kleur; en wanneer men het düor het vergrootglas onderzoekt, ziet men 'er niets regelmatigs en zoutachtigs in ; maar het fchynt grootcndeels uit zeer kleine onregelmatige rondachtige lichaampjes zaamgefleld , even als fappen van planten. Het droogt zonder barsten , verfchillende daar in van het flangcn-vergift : en op de tong gelegd zynde, heeft het eene zeer bitttere fmaak. „ Uit allen deezen befluit ik, dat het noch zuur,noch loog-  8 U R I NAMEN, XV. Hooftft. l%? krachtig vermogen heeft, dat by den laatften opftand, in de Volkplanting de Bcrbices voorgeval. len, loogzoutig is, en dat het niet beftaat uit zouten , die £igtbaar zyn, zeïfs door middel van het vergrootglas. ,, Het -dmericaansch vergift is geen vergift, wan-neer men het .op de oogen legt, zelfs na dat het in water ontbonden is; en het doet op deeze dcelen geene werking. ,, De heer de la condamine, cn alle ^4meri~ caanen gclooven, dat dit vergift, inwendig genomen, geheel onfchadelyk is. Volgens verfcheide waarneemingen, genomen aan dieren, die 'er van geftorvcn zyn , befluit ik als eene waarheid, dat het .Americaansc-h vergift, inwendig genomen , een vergift is , maar dat 'er eene wezentlyke hoeveelheid verëischt word, om zelfs een klein dier te dooden. „ Andere, naderhand genomene proeven , zoo aan vogelen» als aan viervoetige dieren , hebben my doen beiluiten, dat het u4merkaanscli vergift , op de huid gelegd zynde , fchoon dezelve naauwlyks door eene krabbing ontveld is, den dood kan veroorzaaken, hoe we! niet altyd, en in alle omftandigheden. De grootitc dieren wederftaan de werking van dit vergift het gemakkelykst, en wanneer zelfs dc zwakfte dieren 'er niet van fterven, bevinden zy zig in korten tyd zoo gezond als te vooren. ,, Men behoeft omtrent een honderdfte gedeelte van een  iSiS RE1ZE NAAR ■len, eene vrouw, die door eene deezer vergiftigde pyien ligt gewond was, niet alleen byna oogenblik- een grein van dit vergift, om een klein dier te dooden, en het is noodig , dat dit vergift ontbonden zy , om -den dood te veroorzaaken, of tot eenige verwarring van aanbelang in de ' dierlyke huishouding gelegenheid te geven. Wanneer 'er weinig bloedvaten in het aangetast deel zyn, word het kwaad-niet medegedeeld, of is ten jfliinften niet doodelyk. ' j> De pyien zyn veel gevaarlyker en doodelyker, daa jhet vergift, het welk in water ontbonden is, cn een«woudigJyk op het gewonde deel gelegd word. „ Het vergift der pylen is krachtiger , indien men ze vooraf in warm water doopt; en dan werken zy met CTcer zekerheid en gezwindheid. Deszelfs werkzaamheid is nog veel grooter, indien men de pylen doopt m het vergift, het welk in water tot de dikte van een drank gekookt is. „ Het ^imerkaansch vergift verliest zyne doodelyke «hoedanigheden, wanneer het in de drie zuuren uit het mineraalen-ryk ontbonden word; maar in rhum en azy« ontbonden zynde, behoudt het dezelve. ,, Het fchynt derhalven , dat de zuuren uit het mineraalen - ryk aan het uimerkaansch vergift deszelfs ■fehadelyke hoedanigheden ontnemen : ik zeg eenvoudig, dat dit zoo fchynt, om dat men nog zoude kunnen denken, dat 'er een weinig zuur -met het ,ver-  SURIWAMEN, XV. Hooftfl. iS^ blikkelyk ftierf, maar dat zelfs een kind, het welk zy aan de borst had, fchoon het door dit wreed wa> . gift vereenigd blyft, fchoon men het heeft uitgedampt, en dat dit zuur op de vaten van de huid zyne werkingdoet. Het yerfchroeit dezelve , en byt ze eenigcrmaten weg, „ Schoon de zuuren de werking van het vergift beletten, fchynt het, dat zy een nutteloos en gevaarlyk middel zyn , indien men ze op de vergiftigde fpieren van het dier legt. ,, 'Er is een bepaalde tyd noodig, op dat het ufme* rïcaansch vergift aan het dier worde medegedeeld. Deeze tyd is veel aanmerkclyker , dan die 'er tot dc mededeeling van het vergift der flangen verè'ischt word. Deszelfs uitwerkingen op de dieren zyn veel onbepaalder en meer verfchillende. Beiden kan men geneezcn door het afzetten der d'eclen, wanneer zulks zonder doods - gevaar gefchieden kan, en mits deeze afzetting in tyds gefchicde. „ Het vergift, m liet bloed gekomen zynde, doodt oogenblikkelyk : waar uit ontwyffelbaar blykt, dat , wanneer het uitwendig op een gewond deel van een lévend dier gelegd word, het zelve groote wanorden in de dierlyke huishouding kan en moet veroorzaken, of zelfs den dood aanbrengen. ,, Het vergiftigt de zenuwen niet; en is een onfehadefyk fap, op welke wyzc het dezelve ook aanraakt. Maar het is doodelyk, zelfs in de kleinfte gift, indien men hei  XpO REIZENAAR wapentuig niet geraakt was , insgelyks overleed, vermits het flechts een oogenblik aan de borst zyner moeder, na dat deeze was gekwetst geworden, gezogen had, De manier van visfchen is by de Indianen byna dezelfde, als die, welke ik reeds ter gelegenheid van den post de Hoop befchreven heb. Zy maken het door den ftrot-adcr in het bloed brengt , even als het vergift der flangen doet. De geheele werking van dit vergift is dus op het bloed. „ De dood, die onmiddelyk volgt, zoo dra het vergift in 't bloed gekomen is, zoude kunnen doen denken , dat Jer in het bloed een werkzaamer, fyner,vlugger beginzel is, het welk aan het beste gezicht, en zelfs aan het vergrootglas ontfnapt. Dit beginzel zoude, in die veronderftelling, voor het leven noodzakelyk fchynen; en op dit beginzel zelfs fchynt het vergift onmiddelyk deszelfs werking te doen. „ Voor het nemen myncr proeven , zoude niemand getwyffeld hebben, of het ^dmericaansch vergift deedt zyne werking onmiddelyk op de zenuwen. Alle uitcrtyke.. teekenen kondigden dit mede aan. Deeze teekenen gaan dus niet zeker ; en de Geneeskundigen bcfchouwen dezelve ten onrecht als een bewys , dat de Ziekte eene zuivere zenuw-ziekte is". (Fontana, Memosre fur le poifon Amerkain , appellé ticunas. Tom. II. pag. 83.) jianteek. v. d. Franjclien Veft*  SURINAMEN, XV. Hooftft. IQI ken een fuik van paalwerk , by den ingang van kleine kreeken en in laage' gronden ; zy dooden aldaar de visch met hunne drietandige pylen, of vergiftigen het water, door 'er wortels van hiary, in Surinamen den naam van tringy- vouco of ko* jiamy dragende , in te werpen. Deeze wortel verdooft den visch; en in dien ftaat kan men hem met de hand grypen , terwyl hy op de oppervlakte van het water dryft. De Indianen dryven in deeze wortelen handel, en verzenden ze in meenigte naar de Plantagiën, en naar Paramaribo. Zie daar, welke, behalven het maken van hunne huisraad , cieradiën , en wapentuigen , by deeze volken de bezigheden der mannen zyn. Ik moet ook niet vergeten, dat elke Indiaan ter zyner verdediging een knods draagt , welke men apoutou noemt , van het zwaarfte hout uit het bosch gemaakt: dezelve is agttien duimen lang, aan de twee einden plat en vierkant; maar aan het eene einde veel zwaarer, dan aan het andere: in het midden is dezelve het dunst; hy is omwonden met zeer fterke draden catoen, dienende om hem met des te meerder vastheid aan te vatten, en door een zoort van ftootplaat gedekt, om de voorhand te bewaaren. Door een flag met deezen knods, waar aan dikwils een puntige fteen word vast gemaakt , ftaat men iemand de hersfens in. De In- di- '  192 RIIZE KAAR dianen van Guiana fnyden dikwils op hun apou*' tou beeldfpraakige vertooningen, en het getal der vyanden, welken zy gedood hebben. Om den fteen aan deezen knods vast te maken, fteekt men dien in den boom zei ven, die het hout levert, terwyl die in zyn groei is; dezelve hecht zig daar aan als dan zoo vast, dat het niet mogelyk is 'er dien uit te trekken; vervolgens hakt men dit hout, om 'er het fatfoen aan te geven. De vröuwen houden zig bezig, om de maniok, de bananen, de ignames, en andere wortelen te planten; zy maken de levens - middelen gereed, maken aarde potten , catoene hangmatten , armbanden , en manden of korven. De beste derzelve wordenpagala genoemd; zy zyn van een dubbele rieten mat gemaakt, die den naam van warimho draagt, en eene witte of bruine kjeur heeft; en deeze dubbele mat is tusfehen beiden met bladeren van tas of trouly gevuld , om ze voor de vochtigheid te beveiligen. Het dekzel is gewoonlyk veel hooger en breeder, dan de mand zelve ; het gaat over de geheele mand heen , en maakt dezelve op die wyze nog fterker: de. bodem rust op twee ftukken hout, kruislings gelegd. De hangmatten zyn geweven; het geen veel moeite en tyd vordert; want men moet elke draad, één voor één, in de fcheering fteeken, byna op de-  suriname», XV. HooftJÏ. 103 dezelfde manier, waar op men kousfeu weeft. Men legt vervolgens deeze hangmatten in eene verwe , van fchorsfen van boomen gemaakt, volgens de kleur, die men 'er aan geven wil. De Tndiaanfche meisjes bereiken de huwbaarheid voor den ouderdom van twaalf jaaren , en zomtyds zelfs veel eerder. Men huwd ze op die jaaren uit. De geheele plechtigheid beftaat, ten aanzien van den jongman, daar in , dat hy aan de jonge dogter eene zekere hoeveelheid wildt en visch, door hem gevangen , aanbied ; en , wanneer zy dit aanneemt , doet hy haar deeze vraag: „ Wilt gy myne vrouw zyn"? Indien zy dit met ja beantwoordt, is de zaak klaar ; en wanneer het huis en de huisraad gereed zyn , viert men de bruiloft door een feest, waar op men zig dronken drinkt. De zwangere vrouwen kramen zonder hulp, en met zoo weinig moeite en pyn, dat men haar fchier ontheven zoude oordeelen van het vonnis, tegen de eerfte moeder van het men-, fchelyk geflacht uitgefproken. Zy verrigten alle de bezigheden van het huishouden en bedienen haare mannen op den dag van haare verlosfing zeiven. Hoe belachelyk en ongeloofbaar deeze gewoonte ook fchynen moge, is het niet minder waar, dat de man in dat geval, geduurende meer dan een maand, in zyne hangmat leggen blyft, II. deel. N al-  I?4 R E I Z E NAAR alwaar hy fteent en zucht, als of hy zelfvan een kind ftond te verlosfen ; en geduurende al dien tyd, moet zyne vrouw hem zorgvuldig oppasfen, cn hem het beste, voedzel geven. Dit zyn de Indianen gewoon te noemen genot van zig zeiven te hebben , en van hunne vermoeidheid uit te rusten. Verfeheiden van deeze volken befchouwen een plat voorhoofd als eene groote fchoonheid, en zoo dra hunne kinderen geboren zyn, drukken zy derzei ver voorhoofd plat, zoo als eenige wilden in het Noorden van America doen. De hidiaanfche vrouwen ceten niet met hunne mannen, en zy bedienen hun als flavinnen , het geen haar belet, om alle mogelyke zorge voor haare kinderen te dragen; deezen zyn echter fteeds wel gefield en fterk. Wanneer zy reizen, dragen zy dezelve in kleine hangmatten , die op één der fchouderen hangen; het kind zit in dezelve, met de beenen , het één voor , het ander agter de moeder geplaatst. Deeze Indianen neemen fap van tabak, in plaats van een braakmiddel. Wanneer één van hun op fterven ligt, het zy van ziekte, het zy van ouderdom , (en dit laatfte overkoomt hun meer dan het andere) bezweert de Peji, of Priester, den Tawafou , of duivel, te middernacht , door het roeren van een calebas , gevuld met  S URI NAMEN, XV. Hooftfi. I95 mot fteentjes, erweten, en koraalen , geduurende welke verrigting hy eene lange redenvoering doet. Het ampt van Priester is by deeze volken erffelyk; en, zoo als ik reeds gezegd heb, hy, welke dien post vervult, heeft de eerftelingen van alle zoorten van fpyzen of dranken, en zelfs een gemakkelyker leven. Wanneer een Indiaan geftorven is, wascht men hem, wryvt hem met olie, en fkekt hem in een zak van nieuw catoen; hy zit daar in, met de elleboogen op de kniën, het gezicht met de palm van beide handen bedekt, en al zyn krygs-of jagt. gereedfchap word by hem gelegd. Geduurende deeze plechtigheid , doen zyne nabeftaanden, zyne vrienden, zyne gebuuren, de lucht van een jammerlyk gefchreeuw weergalmen , maar kort daar na drinken zy zig aan fterke dranken dronken, en fpoelen dus hun hartzeer af, het welk niet voor het volgende jaar weder te voorfchyn koomt. Deeze gewoonte heeft daar door eenige overeenkomst met die der Berg-Schotten, by herbegraven hunner dooden. Op het einde van het jaar haalt men het lyk uit den grond; het vleesch is 'er dan van afgefcheiden, en men verdeelt de beenderen onder de nabeftaanden en vrienden; men volgt dezelfde plechtigheden , als de eerfte keer; waar na de geheele buurt naar eene andere gefchikte verblyfplaats zoekt. Eenige byzondere N a ftam-  IOÓ REIZE NAAR Hammen van Indianen volgen nu en dan een verfchillend gebruik. Na het lichaam van hunne overledene nabeftaanden of vrienden in de zoo even befchrevene houding geplaatst te hebben , leggen zy het zelve in 't water, en laten het verfeheiden dagen daar in. De visfchen eeten 'er wel dra het vleesch af, en wanneer 'er niet meer aan is, haalt men het geraamte uit 't water, laat het in de zon droogen, en hangt het vervolgens van binnen aan het dak der hutten of carbets. Dit is het grootfte bewys van teedere liefde en achting, welke men, by deeze volken, aan de dooden bewyzen kan. Wanneer deeze Indianen te land reizen, neemen zy altoos hunne kano met zig , welke gemaakt is van den ftam van een grooten boom, door middel van het vuur uitgehold. Dezelve dient hun dan tot het overbrengen van hun reistuig, wanneer zy moerasfen doorwaden, of kreeken of rivieren over moeten; en is, even als zy zeiven, geheel rood geverwd. Indien zy te water reizen, gaan zy doorgaans tegen den ftroom, om het wildt , het welk zy op de boomen, of aan den oever zien, des te gemakkelyker te kunnen dooden; indien zy mee den ftroom mede roeiden , zou de kragt van 't water hen noodzaaken om gezwind voort te gaan, Wanneer zy de zeekus-  SURINAME N, XV. Hooftft. IC,? kusten volgen , gebeurd het dikwils, dat eene golve hunne cano met water vult; maar in weerwil van dit ongeluk, lyden zy nooit fchipbreuk. In zoodanig geval werpen zy allen , mans en vrouwen, zig oogenblikkelyk in het water ; met de eene hand houden zy zig aan de kano vast, en met de andere maken zy dezelve met calebasfen ledig. Schoon de Indianen van Guiana zeer vreed. zaame volken zyn. voeren zy echter zomtyds oorlog , eenvoudiglyk om gevangenen te hebben: de Europeanen zetten hen maar al te dikwils daar toe aan, om dezelven van hun te koopen, en 'er flaven van te maken; maar zy dienen niet meer dan tot eene uiterlyke vertooning, dewyl zy volftrckt weigeren te arbeiden: indien men hen mishandelt , en vooral indien men hen flaat, kwynen zy, teeren uit, en weigeren alle voedzel, tot dat zy ëindelyk van verzwakking en fmarte fterven. De Indianen doen altyd hunne aanvallen midden in den nacht; hunne krygsverrigtingen gelyken meer naar die van een beleg, dan naar die van eenen veldflag; zy beftaan in het omcingelen der vyandelyke gehuchten , terwyl derzei ver bewooners in diepen flaap liggen; in het gevangen nemen der vrouwen en kinderen van beiderleije kunne; in het dooden der mannen met hunne vergif» N 3 ■ tig-  X98 UEIZENAAR tigde pylen , of in dezelven met hunne apouious, of knodfen, de hersfenen in te Haan. Zy ontnemen ook aan de laatstgemelden het hoofdhair, en brengen bet aki een zegenteeken t'huis, om het aan hunne kinderen cn vrouwen te toonen, of zy verkoopcn het aan de Europeanen op Paramaribo. Inde vcchteryen van twee partyen, maar die zeer zeldzaam onder hun voorvallen, zyn de boog, en met weerhaaken voorziene pylen, hunne voornaame aanvallende wapentuigen. Deeze raaken den vyand, cn doen denzelven omkomen , op den aflfend van meer dan zestig febreden. De hgt&e vogel zeifin zyne viugt, indien hy Hechts de grootte van eene kraay heeft, kan hun niet ontfnappen. De behendigheid van deeze volken, in alle hunne krygsoeffeningen, is zoo groot, dat de beste fchutters, in de veldfla. gen van Crecy., van Pokiers en vzn Jgincourt, voor hun zouden hebben moeten onderdoen. — Ik moet 'er nog byvocgen , dat wanneer deeze Indianen gaan oorlogen, zy eenen Generaal verkie. zen, wien zy den titel van Outil geven. De koophandel, welken dc Indianen van Guiai na met de Hollanders dry ven, beftaat in ruilingen. Zy leveren flaven, waterkruiken, kano's en hangmatten , Brafilie-hout, hiary wortelen, kapellen, papcgaij'en , apen, copaiva - balfem, ar- ra-  SURINAMEN, XV. Hooftfl. 199 racocerra-gom, oly van acajou - noten , en arnotta; waar voor zy wederkeerig ontfangen gecouleurde ftolFen, fnaphaanen, kruid, bylen, mesfen, fcharen, glaswerk, fpiegels, visch-haaken, kannen , naalden , fpelden , enz. De copaïva. balfeni druipt van de fchors van eenen dikken boom, die zeer verre binnen in het Land groeit, welks bladeren breed en puntig zyn , en die eene vrucht draagt, als een komkommer. Deeze gom is geel, hard, doorfchynend, en naar amber gelykende. Wanneer men ze ontbindt , geeft ze een aangenaame geur van zig , en dient tot een water-afdryvend middel, en tot een vernis. De gom, aracocerra genoemd, loopt uit een boom , die men insgelyks in het binnenfte des lands vindt. Zy is geel, gelyk de eerstgcmelde, maar zwaar, en zacht in het aanraken: derzelver reuk is ook veel geuriger. De Europeanen en Indianen waar» deeren dezelve zeer, uit hoofde van haar krachtig vermogen tot geneezing van wonden en andere kwaaien. De caraba, of oly van acajou- noten, word op deeze wyze gemaakt: men klopt, ftampt en kookt de pitten, welke men uit de boekachtige en bruine vrucht haalt, groeiende aan een boom van denzelfden naam , die de gedaante van een goeden kastanje-boom heeft. Deeze oly is bitter. De Indianen bedienen 'er zig van, om 'er het lyf N 4 mede  200 REIZE NAAR mede te befmeeren, en de Europeanen gebruiken ze tot verfchillende einden. De boom , wiens bladeren naar die van den laurierboom gelyken, groeit tot de hoogte van meer dan vyftig voeten ; maar dewyl ik denzelven, noch ook de twee eerstgemelden, niet gezien heb, kan ik 'er niet meer van zeggen. De Mawna-boom is hoog, recht, en van een helder bruine kleur; deszelfs bladeren zyn eirond, en de noten gelyken naar muscaat- noten; maar zy hebben 'er de geur niet van. De gom loopt uit den ftam door infnydingen, welke men 'er in maakt; de Indianen laaten dezelve in water ontbinden , en , zoo als ik reeds gezegd heb, zy mengen die onder de- arnotta, om zig te befchilderen. De F alma - Christi, by de kruidkundigen onder den naam van Ricinus , of den Wonderboom, bekend, is een heester van omtrent vier voeten hoog. Hy is recht op gefchoten, en met breede gevingerde bladen bedekt , hangende aan lange fteelen, en zulks zoo wel de ftam, als de takken. Deeze heesters zyn van tweederley zoort:, roode en witte. Zy brengen driehoekige nooten voort, zittende in groene fchillen, die bruin worden , en afvallen , wanneer de vrucht ryp is. Men perst uit deeze noten de oly, aan welke men in Surinamen den naam geeft van cara.  SUR INAMEN, XV. Hooftft. HOI rapat. Derzei ver fmaak gel y kt veel naar die van olyf • olie. Onder alle de Indiaanfclie volken, onderfcheiden zig de Caraïben door hun getal, werkzaamheid , en dapperheid. Zy woonen grootendeels naar den kant der Spaan fche bezittingen, die zy dikwils ontrusten door een geest van wraakzucht over de wreedheden , omtrent de volken van Mexico en Peru, welken de Caraïben als hunne voorvaderen befchouwen, door deeze Europeanen zynde gepleegd geweest; zy hebben een Capitain aan hun hoofd, en verzamelen zig by elkander op het geluid van een zeefchelp; dikwils leveren zy ook flag aan de Indianen uit hunne nabuurfchap; maar eene byzonderheid, die fchier ongelooflyk fchynt, en fterk is tegengefproken geworden , fteldt hen beneden alle de andere volken van het vaste Land; zy zyn Cannibalen , of menfchen - eeters. Dit is ten minften zeker, dat zy hunne vyanden eeten , wier vleesch zy met de gretigheid van een gier inflokken, fchoon men in 't algemeen vooronderftelt, dat zy daar toe meer door wraakzucht, dan door een bedorven fmaak, gedreven worden. De Accawaus - Indianen zyn weinig in getal, en van de zee - kusten meer af gelegen , dan de eerstgemelden. Zy leven in goede verftandhouN 5 ding  £02 REIZE NAAR ding met de Hollanders; maar zy zyn valsch, en weeten een langzaam vergift te bereiden, het welk zy onder hunne nagels verbergen. Hunne hutten zyn omringd met ftaketzels, van palen gemaakt, waar van de punten ook vergiftigd zyn. De Worrows-Indianen, zoo zy niet de wreedflen zyn, mogen ten minften voor de verachtelykften van alle de Indianen in Guiana gehouden worden. Zy woonen langs de Orenoco, tot aan de Volkplanting van Surinamen. Hunne kleur is onaangenaam en bleek. Zy zyn wel fterk , maar kleinmoedig. Hunne natuurlyke vadzigheid en hunne elende, een gevolg van hunne gevoelloosheid , is zoo groot, dat zy naauwlyks zoo veel hebben om die deelen te bedekken, welke de fchaamte gebiedt te verbergen, en dat zy zig daar toe dikwils van den fchors van een palmboom in plaats van linnen bedienen. Zomtyds gaan zy geheel naakt, en geven een ondraaglyken flank van zig. Hunne luiheid noodzaakt hen den meesten tyd, om alleen van wilde vrugten te leven , en niets dan water te drinken. Het moge vreemd dunken , wanneer men zegt, dat dit volk wel te vreden is, maar men moet begrypen, dat deszelfs verlangen zig tot deeze genietingen bepaalt, en dat men nooit een Indiaan hoort klagen, dat hy ongelukkig is. De  SURINAME N) XV. Hooftft. 203 De Tajiras bewoonen ook de zeekust, tusfehen de Volkplanting van Suriname?!, en de Rivier der Amazonen; hun getal is het meest aanzienlyk ; men berekent ze op byna twintig dui. zend zielen in deeze bezitting alleen. Deeze Indianen zyn vreedzaam; maar zeer ongevoelig, en in veele opzigten gelyken zy naar de Worrows, De Piannacotaus leven zeer verre in de binnen-landen , en zyn vyanden van de Europeanen , met wien zy weigeren te handelen , of in de minfte betrekking te (laan. Dit kan ik 'er bovendien van zeggen , dat zy alle de Christenen in Guiana vermoorden zouden , indien zy 'er de magt toe hadden. De eenige Fndiaanfche natie in dit Land, die my nog ftaat op te noemen, is die der Arrowouks : ik verkies dezelve boven alle anderen; — maar dewyl dit hoofiftuk reeds vry lang geworden is, zal ik 'er by eene andere gelegenheid van fpreken. Ik flap derhalven voor een oogenblik af van dit gelukkig volk, het welk noch van onderfcheidingen van rang, noch van verdeelingen van landen, de bronnen van wanorde en twist by de verlichtfte volken , eenige kennis heeft. Dit zelfde volk weet, in deszelfs gelukkig Land, alwaar groente en bloemen zig onophoudelyk vertoonen, in 't geheel niet wat behoefte en moeite is. De wenfehen van hun, die  204 REIZE KAAR die deeze volken uitmaken , zyn bepaald , maar altyd voldaan. Deeze gelukkige Indianen hebben , met het denkbeeld van een toekomend leven , geene de minfïe ongerustheid over deeze toekomste , en fterven in vrede. Men kan van, hun, naar de letter, zeggen, dat zy dikwils niet op den dag van morgen denken; maar met hun dit zoort van ontkennend geluk toe te ftaan, beweere ik egter niet, dat het zelve voor een Europeaan benydens - waardig is. Om een naauwkeuriger denkbeeld van dc wape-. nen , huisraad , werktuigen , en ondcrfcheidene cieradiën der Indianen van Guiana te geven, verwyze ik den lezer naar de daar van gemaakte afteekening. Zie hier de lyst der dingen , die daar op vertoond worden (*), i. Eene (*~) Men vindt in het Kabinet van oudheden, in de Nationale Boekereijc, eene merkwaardige reeks van kleederen en huisraad , door ^Iftiitifche, ^Ifricaanfche., en *dr.iericaanfche volken gebruikt wordende. Deeze dingen zyn, by gebrek aan plaats, onder de Griekfche en Romeinfche gedenkftukken ongelukkiglyk verward geraakt; maar. men moet de Opzichters van dit Kabinet deswegens niet bcfchuldigen, daar zy liever verkozen hebben de voorwerpen op één te ftapelen, dan ze verborgen te houden. Hun oogmerk, met die dingen in hun Kabinet te verzamelen, is, om na de gcdenkftuk- . ken,  SURINAMER, XV. Hwftft. QCj I. Eene Coriola, of Iridiaanfcke kano, door. gaans van den ftam van een boom gemaakt. 2.. Een Pagaijc, of roei-riem. 3. Een zeeft, rrianary genaamd. 4. Een Iiidiadnfchc blaasbalg , of way - w'ay. 5. Een ftoel, of zitbank, mouly genaamd. 6. Een korf, of pa gala. 7. Een pers voor de casfave, tnatapy genaamd. 8. Een ken, die tot de gefchicdenis der oude volken betrekking hebben, als daar zyn de Egyptenaaren , de Grieken, en de Romeinen , tevens aan de nieuwsgierigheid aan te bieden die geene, welke tot de gefchiedenis der volken in afgelegene Gewesten behoord hebben, als de Chineezen , de Japoneezen , de bewooners van de Kust van Guinee, van de Landen in de Zuid-zee , van P£ru, van Mexico } enz. Het was tewenfehen, dat men de zaal afmaakte, die voor deeze gedenkftukken in de Nationaale Boekereije beftemd is, en dat men, overè'enkomftig het verlangen der Opzichters, de even vermelde zaaken op ééne plaats by elkander voegde. Alles wat op deeze plaat vertoond word, is in het Kabinet der Boekereije te zien. Men ziet 'er bovendien een hut der wilden, waar in alle, deeze werktuigen in 't klein met eene groote juistheid zyn nagemaakt, even als het verkleind model van onderfcheidene gewerkte ftoffen, het welk de gewezen Hertog van Orleans had laten maken, om in de bewaarplaats der konften gezet te worden. Aanteek. v. d. Franfchen F'ert.  S06 R E I Z E NAAR 8. Een Indiaanfche boog. 9. Een pyl om de visch te dooden. 10,. Een pyl met een ronde knop voor de vogelen. 11. Een gewoone pyl met weerhaken, ia. Een kleine vergiftigde pyl. 13 Een pyp of fluitje, waar door men blaast, om de pylen te doen afgaan. 14. Een kroon van verfchillende vederen. 15. Een voorfchoot, quciou genaamd. 16. Een Indiaanfche aarde pot. 17. Een Indiaanfche knods, of apoutmi. 18. Een catoene hangmat. 19. Cieradiën, van tanden van tygers , of wilde zwynen gemaakt. 20. Een toover-fchelp, ofcalebas. ai. Een Indiaanfche fluit, tou-tou genaamd.' 22. Een fluit, van het been van een vyand gemaakt. 23. Een Indiaanfche fluit, quarta genaamd. 24. Een fteen, om de maniok te malen, genaamd matta. ZES-  Pl.XXUI. Wapen&n, 2fCutsraad, ex ücradiè'n der ^tftd/jm/.' ■   SURINAMEN, XVI. Hooftjl. VO? ZESTIENDE HOOFTSTUK. Verft er kin g van krygsvolk uit Holland aangeko' men. — De Goijava - boom, en deszelfs vrucht. — Legerplaats by Maagdenberg aan de Tempaty-Kreek. —■ Verfchillende zoorten van Aapen. — Een zeer maanzieke Neger. — Eek. hoorntje van Guiana. — Verjcheïdene zoorten van boomen. — Hagedisfen. — Bergen van mynftojfen voorzien. — Trejfelyke gezichten. Dc R-Oucou-boom. — Fraaije Kapel. — Palm. boom - worm. Ik keere tans tot de krygs - verrigtingen van den Colonel fourgeoud te rug. Ik heb reeds gezegd, dat men nieuw krygsvolk wagte, om ons zwak en elendig leger te verfterken; en den soften January 1775, ontfing men te Paramaribo de tyding, dat het tranfport - fchip Maasflroom , Capitain leg, in de Rivier Surinamen was binnen geloopen, en voor het Fort Amfterdam het anker geworpen had ; twee divifiën van honderd twintig mannen , onder bevel van den Colonel sevbourg, aan boord hebbende: en men verwagtte nog twee andere. Des anderen daags zakte ik de Rivier met eene klei-  ioS reize naar kleine roeifchüit af, om deeze nieuw aangekomenen te gaan verwelkomen. Ik hield het middagmaal aan boord met de Officiers, waar na men het anker ligte, en ik voer met hun fchip mede tot het Fort Zelandia , alwaar het aan den wal ging leggen en door eenige kanon -fchoten begroet wierd. Ik had het genoegen , om onder de Officiers mynen ouden Hoog-Bootsman, den Vaandrig hes se l ing , te vinden , dien wy aan de Helder hadden agtcrgelaten , aan de kinderziekte gevaarlyk ziek leggende , wanneer wy uit Texel zeilden. Deeze jongman, die tans met den rang van tweeden Lieutenant by ons was, was zedert zyne herftelling aller ongelukkigst geweest. Zyne reize naar Surinamen hebbende willen voortzetten , ging hy aan boord van een fchip , het welk in de baay van Biscaije eenen ftorm beliep, en na kaap Finificrre te zyn voorby gezeild , zyne gangen en roer verloor: dit zelfde fchip. verloor vervolgens ook nog zyn fokke-mast en fteng. In deezen kommerlyken ftaat, en geen wind genoeg hebbende, om Lisfabon te bereiken, was hy verpligt het op Plymoitth aan te zetten. Van daar begaf zig de heer hesseling aan boord van eene kleine iloep, met kolen geladen, en waar op hy niet gelukkiger was; want door onachtzaamheid van den fchipper , ftoot-  sürinamen, XVL Hooftft. 20C) ftootte dit fchip op rotzen, waar door de kiel los geraakte, en het fchip dadelyk zonk. De heer hesseling had echter, eer de (loep verging, den tyd om zyn maal te openen, en 'er zyn linnen , en eenige der noodzakelykfte goederen uit te nemen, vervolgens ging hy in een flecht vaartuig over ,cn kwam ëindelyk te Br est aan. Hy ging aldaar fpoedig fcheep naar Anifterdam op een Hollandsch fchip, waar van de fchipper niet veel bekwaamer dan de voorgaande was, en zyn fchip op het drooge liet loopen, alwaar het byna aan ftukken ftootte. De heer hesseling kwam nochtans gezond en behouden teXbfg/aan , alwaar hy twecmaalen te vergeefs moeite deed, om zig naar Zuid- America in te fchepen. Hy flaagde ëindelyk daar in en op zynen tocht had hy zulk een zwaaren ftorm, dat alle de floepen, fchapen , varkens en gevogelte door de zee verzwolgen wierden. By het aankomen van dit nieuw krygsvolk, noodigde de Colonel fourgeoud de Officiers op het middagmaal, en deed hun niets anders dan gezouten osfen- en varkens - vleesch, en oude erweten, voorzetten. Ik had de eer, om mede aan deezen disch te zitten, en het vermaakte my zeer te zien, met hoe veel verwondeiing de Colonel en zyne tafel door de gasten wierd aangekeken. Des avonds geleidden wy hen naar den Schouwburg , II. deel. O al-  sio reize kaar alwaar men den dood van cesar, en crispyn den Doctor, vertoonde: het eerfte van deeze ftukken wierd gefpeeld op eene manier, die zoo wei als het tweede deed lagchen. Des anderen daags hield de Gouverneur ons des middags en des avonds ten eeten. Zyne tafel fchitterde van rykdom en pracht. Onze nieuwe medgezellen waren over deeze kostbaarheid zoo zeer verwonderd, als zy het des avonds te vooren over de karigheid van den Colonel geweest waren. Op deeze maaltyd eenige ingelegde vruchten, waar onder de guava was , ontmoet hebbende, zal ik deeze gelegenheid waarnemen, om 'er iets van te zeggen. De Guava-boom, die deeze vrucht voortbrengt, groeit tot de hoogte van vier. en-twintig voeten. Deszelfs fchors is van een heldere kleur, en het hout tusfehen beiden; maar de vrucht, die geel en eyrond is, en ten naasten by de grootte van een renet-appel heeft, bevat een roodachtig vleesch ? vol kleine zaden of korrels. Dit vleesch is van een zeer Zoeten fmaak, en men kan het rauw eeten; men maakt 'er ingelegde geley van, die ongemeen lekker is. 'Er zyn tweërleije zoorten van guavas: de zoetften bevatten het minfte zaad. Den 3den February' wierd het krygsvolk, het welk ontfeheept was, naar het bovenfte gedeelte van  SURINAME», XVI. Hooftft. 21 f van de Commewyne gezonden, om zig aldaar neder te liaan. Ik fpreek egter alleenlyk van de foldaten , want de meeste Officiers bleven, om een festyn aan het huis van den heer marcellus by te woonen. Deeze Colonist, om aan de maaltyd luister by te zetten, deed door een half douzyn Negers op trompetten en jagthoorns blazen 4 tot dat ëindelyk het geheele gezelfchap door dit geraas verdoofd was. Den 6den} ontfing de geheele krygsbende, zonder onderfcheid, bevel om Paramaribo te verlaten, en op den Maagdenberg, aan de Tempaty - Kreek gelegen, dicht by dat gedeelte van de Commewyne, werwaarts men, den 3  SURINAMEN, XVI. Hooftft. 2I9 omleggende {treeken van zyne nieuwe legerplaats, en ik had de eer daar toe te behooren. Geduurende deezen kleinen tocht viel 'er niets merkwaardigs voor, dan het ontmoeten van eene groote meenigte Coïatas Cquoata in Guiana, quatto in Sarina* eten , chamcck in Peru genaamd) zynde een zoort van aapen , die zeer veel opmerking verdienen, uit hoofde van hunne overeenkomst met den mensch, eene hoedanigheid , welke ik niet met ftilzwygen mag voorby gaan. Op zekeren avond met mynen kleinen quaco buiten de legerplaats wandelende , naderden deeze aapen van zeer na» by, om ons te bekyken , en zy wierpen kleine ftukjcns hout, en hunne vuiligheid naar ons toe, Wy bleven ftaan , en ik konde hen gemakkelyk waarnemen. De Coïata is zeer groot, en zyne Haart ongemeen lang. Zyne armen en beenen zyn met lange zwarte hairen bedekt, het welk een zeer onaangenaam gezicht maakt.! De huid van zyn aangezicht is rood, en zonder hair, de oogen zyn ingedoken , en ten dien opzigte gelykt hy niet kwalyk naar een oud Indiaansch wyf. Zyne ooren zyn kort; zyne handen of voorpooten heiben vier vingeren en geene duimen; maar de agterpooten hebben vyf toonen , allen met zwarte nagels. Het uiteinde van zyne ilaart is krulswyze gedraait; zy is zonder hair en eeltachtig, vennits  iaao REIZE NAAR hy 'er dikwils gebruik van maakt, om aan de takken der boomen te blyven hangen, en dan dient zy hem tot een vyfde lid. De gezwindheid , waar mede de Coïata van de eene boom op de andere overgaat, is wonderbaarlyk ; maar ik heb hem niet zien fpringen. Het fchynt, dat deeze eigenzinnigheid, om kleine ftukjens hout, en vuiligheid te werpen, flechts eene naarbootzing van de bewegingen der menfchen is; want hy doet het altyd in 't wild, en heeft de behendigheid noch kragt niet, die 'er noodig zyn, om het door hem gemikte voorwerp te raken ; en zoo dat al ge» beurt, het is by louter toeval. Maar in de Coïata is dit zeer merkwaardig, dat zoo dra hy door een fnaphaanfchoot of pyl gewond is , hy aanftonds zyn poot op de wonde legt, zyn bloed ziet vloeijen, en met behulp van zyne medemakkers, boven op den boom klimt, een droevig gefchreeuw makende. Hy maakt zig aldaar met de ftaart aan een tak vast; en gaat voort zyn lot te betreuren, tot dat hy, door het verlies van zyn bloed verzwakt, voor de voeten van zynen vyand dood neder valt (*). Het (*) Zie hier het geen Dr. bancroft van deezen aap zegt: „ De quato (of coïata) is groot, en geheel Biet lange zwarte hairen bedekt, uitgenomen het aan-  SURINAMEN, XVI. Hooftft. 0.21 Het is niet verwonderlyk, dat deeze aap, wan. neer hy gewond is, door dc dieren van zyn zoort ge- gezicht, het welk kaal en gerimpeld is. Zyne ooren zyn breed, en hebben de gedaante van menfchen-ooren, Zyne oogcn zyn zeer ingedoken , en zyn neus gelykt naar die van een Neger ; maar is veel kleiner. Zyn lichaam heeft by de twee voeten lengte, en agttien duimen in den omtrek, aan de borst gerekend. Deeze Aap Leeft geen baard, en ook geen ftaart. De dieren van dit zoort worden gemakkelyk zeer gemeenzaam. Zy ■betoonen in alle hunne daden 'veel behendigheid, en een zoort van list, waardoor zy opmerkclyk worden. Wanneer men hun de voorpooten of handen agtcr op den rug bindt, loopen zy met het lichaam over einde, en op hunne agterpootcn, geheele dagen lang , en met zoo veel gemakkelykheid, als of zy in hunnen natuurlyken ftand waren. Indien men een quato flaat, klautert hy dadelyk op een limoen-, of orange - boom. Indien men hem aldaar wil vervolgen, werpt hy de limoenen of oranjeappelen op het hoofd van den aanvaller; hy tracht hem zelfs af te weefen , door hem zyne vuiligheid toe te werpen; cn hy trekt te gelyker tyd allerleije wonderbaarlyke gezichten; hy maakt duizend kromme fprongen, die aan de toekykers een oneindig vermaak verfchaffen. Dc mannetjes zyn zeer wellustig, en men betrapt hen meenigmaal op zaad-verfpillingen". {Naturaï History of'Guiana, pag. 131.) Aantesk. v, d. Franfchtn Vert,  222 r e i z e naar geholpen word, om op den top van eenen faooni te klimmen ; maar dat zy kennis genoeg van de kruidkunde hebben zouden , om de wond - planten uit te zoeken, te kaauwen, en op den wond te leggen, dit is iets het geen ik niet gelooveii kan, fchoon zeker reiziger het nog onlangs verzekerd heeft. Betreffende de hulp, welke zy elkander toebrengen, om over een Rivier te komen } en die daar in beftaat, dat zy de ftaart van den één aan den ander vastbinden, tot dat de laatfte van de reije zig van boven van een tak van een boom geworpen heeft, boe groote achting ik ook heb voor u l l o a , die dit verhaalt , en die zulks in eene plaat vertoond heeft, durve ik echter, dewyl hy 'er geen ooggetuige van geweest is, hier aan twyffelen, en zelfs aan hem, die beweert het zelve gezien te hebben (*). Ik (*) Het is Zeer waarfchynlyk, dat ulloa dit heeft overgenomen uit de Gefchiedenis der West- Indien van acosta. Deezen doet men zeggen in eene vertaaling, in 't jaar 1604 gedrukt. „ Deeze aapen fpringen, waar zy willen; en om den „ fprong te doen, draaien zy de ftaart rondom een tak. „ Wanneer zy lust hebben, om verder te fpringen, dan ,, zy in eens doen kunnen, gebruiken zy een vernuftig middel, daar in beftaande, dat zy zig met dc ftaart aan malkander vast binden. Op die wyze maken zy „ ceis  süriname n, XVI. HooftJÏ. g£§ Ik moet ook nog fpreken van een anderen aap, dien ik by den Colonel fourgeoud zag, en wien men in Surinamen den naam van Wanacoe geeft. Hy is met lange zwarte hairen bedekt, even als de Coïata, maar zyne ledematen zyn veel korter , hairachtiger, en zyn aangezicht is van eene vuile witte kleur: deeze aap is de eenige van zyn „ een zoort van keten, en fpringen op een grooten af„ ftand." Acosta zegt, dat hy zelf geen getuige van dit gebeurde geweest is, maar hy ftaat in voor de waarheid van het volgende. Zie hier zyne woorden: „ Ik heb „ aan 't huis van den Gouverneur van Carthagena een aap gezien, die zoo wel geleerd was, dat hy dingen deed, die ongelooflyk fchynen. Men zond hem om wyn te haaien naar de herberg, doende hem de pot in de eene, en het geld in de andere poot nemen; „ en het was onmogelyk het geld van hem te krygen, „ eer men hem aan den wyn geholpen had. Indien hem „ op de ftraat kinderen ontmoetten , en fteenen naar „ hem wierpen, zette hy zyn pot op den grond neder, gooide de kinderen de fteenen weder toe, tot dat zy „ den weg vry hadden gelaten; en dan keerde hy met Jt zyn pot naar huis. Maar het fterkst van allen is, dat „ fchoon hy veel van wyn hield, hy nooit den wyn „ aanraakte, dien hy t'huis bragt, zoo lang men 'er hem geen verlof toe gaf." Aanteek. v. d. Sehryver.  2^4 R E [ Z E NAAR zyn zoort, die voor geen maatfchappelyk levert is; men vindt hem altoos alleen. Dit eenzaam dier word door de aapen van andere zoorten zoo veracht, dat zy hem by aanhoudenheid flaan, en hem zyn voedzel ontfteelen; hy is al te langzaam om hun te ontfnappen, en al te lafhartig, om hen te bevechten. De Saki-winh' is de kleinfte van de aapen met lange hairen, en misfchien van die van Guiana, zoo niet van de geheele weereld; want hy is niet veel grooter dan een Noonveegjc/ie rot. Deeze aap is een allerliefst diertje , hebbende gekruld en zwart grys hair, een aangezicht van eene witte kleur , en zeer fchitterende oogen. Zyne ooren zyn breed enkaal, maar weinig zichtbaar, zynde bedekt door een baard, die hem rondom het aangezicht groeit; zyne pooten gelyken naar die van een eekhoorntje ; zyne ftaart is dik en met ringen. Hy is zoo vatbaar voor de koude, dat men hem naauvvlyks levendig in Europa brengen kan, en dat hy, aldaar aankomende, gaat kwynen en fterft. De Hollanders noemen hem c/iagryntje, om dat hy zig ligtelyk aan treurigheid overgeeft. Ik heb de groote Qoaïta,v\ de kleine Saki-winki op de nevensftaande plaatafgeteekend, ten einde myn penceel de onvolmaaktheid van myne pen mogt aanvullen. By  PI. XXV. £Se ^{a*n>m, fvnaami) CO IA TA,c?i SAKI-WINKZ.   SURINAMEN, XVI. HooftJÏ. 03~° R E I Z E NAAR Die wy zagen, waren bruin, den buik wit, en dc ftaart een weinig dik; zy waaren zoo groot niet, als die in Europa. Men vindt 'er m Guiana, die wit zyn, met roode oogen; 'er zyn 'er ook die vliegen. Men weet, dat de laatstgemelde geene vlerken hebben, maar dat een vlies , een gedeelte van hunne huid uitmakende, van wederzyden tusfehen de voor. en agter-pooten geplaatst, hun daar voor dient. Deeze huid , wanneer Zy fpringen, fpreidt zig' uit als de vlerk van een vledermuis ; door dit middel vliegen deeze dieren door de lucht tot eenen zeer verren afftand. Des anderen daags, den 4den April, vervolgden wy onzen tocht zuidoost-waarts , tot twee uuren toe; maar vervolgens namen wy onzen weg ten zuid - zuidwesten. Deezen dag trokken wy voorby eenige hoopen fraay werkhout, het welk op den grond lag te verrotten zedert het jaar 1757, wanneer de Plantagiën door de Neger-flaven, die toen in opftand geraakt waren, waren vernield geworden. Onder dit hout ontdekte ik, dat van den rood- of purperhout boom, van den yzer-hout boom, en van de bourracourra. De purper-hout boom groeit zomtyds tot de hoogte Van veertig voeten, en heeft een ftam van eene geëvenredigde dikte. Zyn fchors is bruin en glad j  SURINAMEN, XVI. Hooftji. Z^f glad; zyn hout is van eene fraaije purper kleur, en van eene aangenaame reuk. Men waardeert hem zeer, uit hoofde van deszelfs vastheid. De yzer-hout boom, aldus van wegen deszelfs hardheid genoemd \ verheft zig byna tot de hoog. te van zestig voeten. Zyn fchors heeft eene heldere kleur. De Indianen en Europeanen maken veel werk van deszelfs hout, om dat het zoo hard en in e'e'n gedrongen is, dat het zelfs de byl wederftaat, en voor eene zeer fchitterende gladheid vatbaar is: in het water gaat het te niet. De bourracourra verheft zig tot de hoogte van dertig of veertig voeten; maar hy is niet zeer dik, en zyn fchors is rood. Het hart alleen van dit hout is goed; maar wanneer men 'er het fpint afneemt , is deszelfs middellyn merkelyk verkleind. In tusfehen is het zoo wel fraay als nuttig, zynde van een zeer fyne karmofyn-kleur, met onregelmatige en zwarte moesjes gevlakt, waarom de Franfchen 'er den naam van letterhout aan gegeven hebben. Het is in ée'n gedrongen, vast, en hard, fchoon een weinig tot breken geneigd, en het neemt ook den fchitterendften glans aan. Het letterhout is zeldzaam in Guiana; maar de twee eerstgemelde zoorten zyn 'er in meerder overvloed, en groeien op de hooge gronden. Men vindt in dit Land ook ebbenhout. De boomen ? 4 van  23a R E I Z E NAAR van hard hout, tot planken voor de fuiker-molens gezaagd , worden voornamelyk verzonden naar de Engelfche Eilanden in de West-Indien: men verkoopt dezelve zeer duur. Het bevel tot den tocht op den ^den gegeven zyn. de, vouwden wy onze hangmatten op , en wy trokken ten zuid -zuid- oosten , vervolgensten zuid • oosten , door gevaarlyke en diepe mocrasfen, alwaar wy tot aan de borst toe door het water gingen, en de regen viel als met bakken van den hemel. In deeze elendige gefteldheid, hadden wy eene onaangenaame ontmoeting, niet door de muitelingen veroorzaakt, maar door een hoop groote aapen, die wy vervolgens boven in de boomen vernamen. Zy floegen een zoort van noten tegen de takken, om 'er de pit uit te haaien; het geen zy met eene groote regelmatigheid deeden , hatende tusfehen eiken flag eene tusfehenpoozing van tyd verloopen. Zommigen van hun wierpen van die noten naar ons toe; en zelfs bekwam één van onze foldaaten daar door een gat in 't hoofd. Het geraas, het welk deeze aapen by het breken van die noten maakten, had ons in de gedachten gebragt, dat het de muitelingen waren, die in het bosch met een byl hout hakten. Des avonds floegen wy ons neder by de Tempaty - Kreek. Wy ontftaken op deeze plaats groote  8ÜRIUAM.IH, XVI. Hooftjl. 333 te vrynren, en bouwden aldaar vry goede hutten: dus bragten wy deezen nacht door , Beveiligd voor de vochtigheid. Wy vonden hier het beste water, het welk ik immer gedronken heb; cn ik zag op de legerplaats twee merkwaardige hagedisfen, dragende in dit Land den naam, de één van bosduivel, en de andere agama.' De eerfte is klein en leelyk, en van eene zeer hoog bruine, of zelfs zwartachtige kleur. Hy klimt op de boomen, en koomt met eene ongelooflyke fchielykheid weder naar beneden; hy heeft geene fchübben; zyn kop is breed, en men zegt, dat hy byt, het geen de hagedisfen anders niet gewoon zyn. De tweede heeft ook den naam van de Mexicaan* fche Kameleon. Hy is ongemeen fchoon, en even als alle anderen van dit zoort, bezit hy het vermogen om van kleur te veranderen ; maar geen tyd gehad hebbende, om hem met aandacht te onderzoeken , kan ik van zynen aart en hoedanigheden niets meer zeggen. In Surinamen is ook nog een zoort van Hagedis, bekend onder den naam van Salamander; maar ik heb hem nooit gezien. Den 6den, vervolgden wy onzen tocht, nemende den weg westwaarts tot den middag toe. De regen viel fteeds geweldig, en wy liepen door het water. Op het gemelde uur, veranderden wy onzen weg, om noordwaarts te gaan, en wy trokP 5 ken  234' REÏZE NAAR ken langs zeer hooge bergen , die, zoo als tert; minden veelen vooronderftellen, in hunnen boezem fchatten bevatten: Rotfen met kostbaare gefteenten verrykt; j, bergen , waar op de glinderende aderen van 3, fchitterende myndoffen blinken ; die ketenen ,, vormt, boven den middaglyn in hoogte verhe„ ven; waar uit talryke beken ontfpringen, om 3, over het gouden zand heen te rollen; ontzag „ verwekkende bosfchen, wier bladeren allerleije levendige kleuren vertoonen, die uwe golfswy„ ze toppen op' een onmeetlyk toneel in even„ wicht houdt, (thomson)". De twee hoogde bergen in het zuiden van America , zyn het Andifche gebergte, door de bewoofi'ers des Lands Chimborazo genoemd, het welk zig; twintig duizend vierhonderd zestig geometrifche voeten boven de oppervlakte der Zuid-zeé verheft, en, fchoon onderden middellyn gelegen, aanhoudend met fneeuw bedekt is, tot op den afftand van vier duizend voeten beneden deszelfs kruin. De andere berg is die, op het vallen van welken de Stad Quito gebouwd is; deszelfs hoogte is negen duizend driehonderd zeventig voeten, en men rekent denzelven voor het hoogde van alle bewoonde Landen in Zuid - America, zoo niet in de ge- eie weereld. Den  SURINAME N, XVI. Hooftfl. 23$ Den 7den, trokken wy al verder noordwaarts, over gebergten, van welker kruin wy de verrukkelykfte gezichten zagen. Wy ontdekten aldaar een onmeetlyk en woest Land, geheel en al bedekt door een treffelyk bosch , welks geboomte door eene verfcheidenheid van fchaduwen, en het fchitterendst groen veraangenaamde. Ik zag hier een houtfnip, die my dezelfde kleur, als de Europeefc/ie, fcheen te hebben , maar langzaamer vliegt; men verhaalde my egter, dat zy met eene ongelooilyke ligtheid kan voortloopen. De Arnotta - boomen, welken ik vond, fchoon in een klein getal , trokken vooral myne aandacht naar zig, en ik heb 'er een tak met de grootfle naauwkeurigheid van afgeteekend. De Arnotta, dien men ook den Roucou-boom noemt, en door de Indianen genoemd word Cosfowy, is veel eer een heestergewas , dan een boom , want hy groeit Hechts tot de hoogte van twaalf voeten..^ Deszelfs lange, fmalle, puntige, en beurtelings gefchaarde bladeren, zyn aan de eene zyde hooger groen, dan aan de andere, en door vezelen van eene roodachtig bruine kleur verdeeld; de Heel heeft ook de zelfde kleur. De bast van de vrucht, naar een klein hoender - ei gelykende , is vol puntige Hekels, als de fchel van een kastanjen: in 't begin heeft zy eene fraaije roozen • kleur; en naar maate f , ... , , dat  S36 REIZENAAR dat zy ryp word, verandert zy , en krygt eene donker bruine kleur; als dan gaat zy van zelve open, en vertoont een vleesch van eene fraaie kar. mozyn kleur, waar in zwart zaad zit, even als druiven korrelen. Toen ik van de inboorlingen, of Indianen van Guiana fprak, heb ik het gebruik befchreven, waar toe hun de Arnotta dient. In de afbeelding, welke ik den lezer aanbiede, beteekent de letter A, het blad van boven; de letter B, het blad naar beneden; deletter C, de bast der vrucht, eer dezelve ryp is; de letter D, de rype fchel, het vleesch vertoonende; de letter E, het zwart zaad, door een gedeelte van het vleesch overdekt. Ik moet hier aanmerken, dat de tak van den Roucou , door de beroemde Juffrouw de merian afgeteekend, met alle die geene, welke ik gezien heb , weinig overëenkoomt; en, liet geen my zeer verwonderd heeft, zy verklaart, dat dezelve door eenen boom van aanmerkelyke grootte word voortgebracht. Na, des avonds, eenen arm van de Mapany* Kreek doorwaad te hebben, kwamentwy in onze kgerplaats te Maagdenberg te rug. Veelen van onze Officiers waren zoo kwalyk gefield, dat zy door Negers in hunne hangmatten gedragen moesten worden; anderen bevonden zig zoo zwak, dat zy met moeite liaan konden; maar het klagen was  PI.XXVI. ^/aA. ran dan' -JtoTuvzwf^trfwtta, —3}oom fier- - rtsc/z, aénaamè ±])a lanDj met wien ik aan de Wana-Kreek gevochten had, goedhartig onthaalde. Hy verklaarde my, dat hy tegenwoordig van niemand in de geheele Volkplanting meer hield, dan van my: hy kwam juist van eenen tocht van twaalf dagen uit de bosfchen te rug. Ik vond onder zyne foldaten zekeren cordus,' den zoon van een ordentelyk man te Hamburg, in welke betrekking ik hem voor deezen gekend had, en die tot den dienst van de West• Indifche Compagnie was opgeligt. Ik heb reeds gezegd, dat dit zoort van krygsvolk beftaat uit menfchen van allerleije natiën, en godsdiensten, Christenen9 Heidenen , en zelfs Joden. Op deeze plaats, die wel eer bebouwd was ge. weest, maar die toen met distelen en doornen bedekt was, zag ik eenige kruiden, welke ik niet met ftüzwygen kan voorbygaan , fchoon ik dezelve niet kenne, dan met den naam, dien 'er de flaven aan geven, uitgenomen egter ée'n , zynde de filiqua hirfuta, of ftekende peul, door de Negers genoemd crusfy - wiry • wiry. Ik kan dezelve niet befchryven, dan als een zoort van erwt, of liever een kleine platte boon , van eene purper kleur, en zig in een bast of fchel vormende, die aan een losfe kruipende plant groeit. Deeze fchelQ 3 ?a>  H6 Reize naar len zyn met een zoort van elastieke punten bedekt , die , wanneer men ze aanraakt, eene ondraaglyke jeukte veroorzaaken , en die 'er afgenomen , en in een theelepel met geley gemengd zynde, als een uitmuntend worm - afdry vend middel Worden aangeprezen. De flaven toonden my ook op deeze zelfde plaats, een zoort van hout, het welk zy crasfy-wood noemden. Het ftak insgelyks, maar verdere hoedanigheden weet ik 'er niet van. Ik vond bovendien hcestergewasfen, confaca ■ wiry ■ wiry genoemd. Zy hebben breede groene bladen, waar van de Negers zig bedienen om het ongemak aan de voeten , al mede confaca genoemd , waar van ik gefproken heb , te geneezen, maar dit is alleen by gebrek van citroenen of limoenen. 'Deeze plant levert ook eene uitftekende falade op. De dca-wiry-wiry is een zeer fraay en zeer gezond kruid, het welk om deeze reden zeer geacht is; maar de coutty-wiry-wiry is eene der grootfie pesten van deeze Volkplanting. Het is een fterk en puntig kruid , het welk op zommige plaatfen in oveivlocd groeit. Wanneer iemand al gaande met zyn been 'er dicht by koomt, fnydt hy 'er zig aan, als aan een fcheermes. Alle de kruiden in dit Land worden door de Negers aangeduid onder den naam van wiry. wiry. Den ^en kwam ik te Maagdenberg aan. Hier fchee-  SURINAME», XVII. Hooftft. 247 icheenen de Colonel seyboürg, en die geenen P welken hy zyne Officiers noemde, eene krygsbende te willen uitmaken, afgefcheiden van die van den Colonel fourgeoud. Zy waren uittermaten onbefchaafd, en behandelden elkander met een zoort van ruwheid. Hun Colonel was by onzen Bevelhebber zeer in den haat; en deeze ftaat van zaken bragt veel toe, om onze gefteldheid ftecds onaangenaamer te maken. Ik had voor my zelf toen geene reden om my te beklagen, want ik was zeer wel gezien by den Colonel, doch raakte om een beuzeling byna uit zyne gunst. Hy had van eenige Indianen een paar fraaije Kakatocs gekocht, welke hy in een kooy hield opgefloten , en in 't kort naar Europa ftond te verzenden, om aan haare Koninglyke Hoogheid, de Princes van Oranje, ten gefchenke te worden aangeboden. Ik verzegt lauuens my toe te ftaan, om 'er één van in de hand te nemen, ten einde hem met meerder aandacht te befchouwen: maar de deur van de kooy was zoo dra niet geopend, of de vogel ging aan 't fchrecuwen, en verdween in een oogenblik, met een fnelle vlucht boven de Tempaty - Kreek heen vliegende. De arme kamerdienaar ftond verftomd, en konde niets meer uitbrengen, dan deeze enkele woorden: Ziet gy wel? Ik nam de vlucht, om het aannaderend onweder Q 4 ">  248 R E ï Z E NAAR fe ontwyken; maar ik verbergde my in de ftruii ken, door welke ik de bewegingen van den Colonel befpeuren konde. Zoo dra hy deeze verfchrikkelyke gebeurtenis vernomen had , begon hy ta vloeken, te brullen, en zig in alle bogten te wrin? gen, als een mensch die van zinnen beroofd is, In de hevigheid van zyne woede, gaf hy een trap aan een arme eendvogel , die aan één van onze Officiers toebehoorde, en trapte hem in ééns dood. Ëindelyk nam hy zyne paruik van 't hoofd, en fmeet die tegen den grond. Ik ftond te beven, en de overige toekykers fchaterden het uit van lag. chen. Na verloop echter van een half uur, be-; gon de gramfchap van den Colonel te bedaaren, en hy gebruikte toen een list, waar door de weg* gevlogen vogel weder in zyne macht kwam. Na een kort eind touw boven aan de kooy gebonden te hebben, haalde hy 'er het andere dier uit, en hond het met de poot aan het tegenëinde van het Zelfde touw vast. Hy plaatfte deeze kooy in de open lucht, leide eene rype banane binnen in, en liet de deur Open , zoo dat alle vogels, uitgenomen de geen, die vastgebonden was, 'er konden inkomen. Deeze, aan wien men niets te eeten gaf, door den honger gedrongen , maakte zulk een fchel gefchreeuw, dat hy door zyn makker gehoord wierd, die te rug kwam, en ziende fe  sur I. SAMEN, XVII. Hooftft. 2^ de banane in de kooy, daar binnen ging, en op nieuw van zyne vryheid beroofd wierd. De zaak aldus afgeloopen zynde, kwam ik weder te voorfchyn, en geraakte met eene vriendelyke beftrafBng vry; maar, zoo als men wel denken kan, l a u. rens kreeg een goede les. De Kakatoes zyn minder groot, dan de Papegaijen. Derzelver pluimaadje is groen , uitgenomen aan den kop , en eenige vederen van de ftaart, die een bleeke roode kleur hebben. Deeze vogelen zyn gekroond met een bos van vederen, die gewoonlyk agter over leggen, maar welke zy in de hoogte fteken, wanneer zy door het een of ander vertoornd of verfchrikt worden. Ik heb in Suriname» ook een Papegaay gezien van eene hoog blaauwe kleur, hoe zeer verfchillende van die geene, welke men van de Kust van Guinèe aanbrengt, die veel eer eene gryze loodkleur hebben. Dit dier is zeer zeldzaam, en bewoont de diepfte fcbuilhoeken derbosfchen, alwaar de Indianen hem vangen , en vervolgens naar Paramaribo brengen. Hy heeft de geftalte Van de gewoone Papegaay; maar fchynt zeer levendig en zeer fterk. De gemeenfte Papegaaijen in Guiana zyn die geene,aan welke markgraaf den naam van ajuruoura geeft. Deeze vogelen zyn zoo groot niet, als die uit Africa komen, Q 5 Zy.  '&$0 REIZE NAAR Zy zyn groen, en de borst en buik zyn van eene bleek geele kleur. Boven op den kop hebben zy een blaauwe vlak, hunne pooten zyn grys,en met vier klaauwen, twee van vooren, en twee van agteren , gelyk alle anderen van dit zoort. Op hunne vlerken ziet men eenige vederen van eene fchitterend blaauwe, en andere van eene hoog karmofyne kleur. Zy zyn in Surinamen zeer talryk, maar meer fchadelyk, dan aangenaam, want zy werpen zig troepsgewyze op de Plantagiën van koffy , graanen en ryst, alwaar zy groote verwoestingen aanregten; en het geen hun vooral ondraaglyk maakt, is hun fchel gefchreeuw. Zy vliegen altyd aan paaren , en zeer ligt. Ik heb waargenomen, dat zy, om de zon te ontmoeten, des morgens oostwaarts, en des avonds westwaarts vliegen. In 't algemeen leven zy op afgelegene plaatfen, en hunne wyfjes leggen niet meer dan twee eieren. Toen ik my op de Plantagie Sporksgift bevond, fchoot ik twee van deeze Papegaaijen, Deeze dieren nog niet dood zynde, toen ik hen opraapte, haalden zy my met hunne puntige klaauwen deerlyk de huid open. Wy lieten ze koken, en zy gaven eene vry goede foep; men kan 'er ook een pasty van maken; maar op eenige andere manier toebereid zynde , zyn zy zeer flecht en taay. Men kan deeze Papegaaijen leeren fpreken, lag-  SURINAME N, XVII. Hooftjl. Zgi lagchen, fchreeuwen , baffen , maauwen, fluiten, maar veel minder , dan die in Africa geboren zyn. Men zegt, dat het zaad. van catoen-fchellen hen dronken maakt. Zy zyn aan ziekten onderworpen , misfchien uit hoofde hunner geneigdheid, tot gramfchap; de Indianen egter fchryven hun een lang leven toe: zy hebben een fterken en gekromden bek, en bedienen 'er zig van , om op de boomen te klauteren, om zeer harde noten te kraken, en om pynlyke bceten te geven. Hun vermaak is, om zig op de takken der boomen in evenwicht te houden, of daar aan te blyven h angen, en het zy, dat zy zig in vryheid bevinden, het zy dat zy in de flavernye leven, zy nemen hun voedzel met een van hunne klaauwen, als met de hand. 'Er zyn in Surinamen ook andere fraaije Pajpegaaijen, zynde een zoort van Parkieten, en mede zeer gemeen. De aangenaamfle hebben de gedaante van eene zeer kleine duif. Derzelver pluimaadje is van een zeer levendig groene kleur op den rug en de ftaart, maar de kop is donker bruin ; dc hals van gelyken, met dit onderfcheid , dat elk der vederen een rand van eene fraaije goud-kleur heeft. De borst is van eene lood-kleur, de buik violet, en de vlerken beftaan uit verfchillende vederen van eene oranje en hemels blaauwe kleur. Zy-  REIZE NAAR Zyne oogen hebben eene kleur als vuur, en de pooten byna wit. Het ander zoort van Parkieten is volmaakt groen , met een witten bek, en eene karmozyne vlak op den kop. Zy brengen een aangenaam gepraat voort, maar men maakt ze zoo gemakkelyk niet tam, als de eerstgemelden. Den zelfden avond , (op den 5 pui-  SüRINAMEI) XVII. Hooftft. <2$? 'puilende oogen. Het lichaam van dit infeót had eene bruinachtig groene kleur , en over 't geheel had hy het voorkomen van een gedrocht in zyn zoort. Men vindt hem op moerasfige plaatfen, alwaar zyne lange pooten hem ongetwyffeld dienen om te gaan, en niet 0111 te zwemmen , als daar toe ongefchikt zynde, want zy eindigen met twee'kleine nagels, als die der kevers. Het andere infecl: is door Mejuffrouw df, m e r 1 a n afgfiteekend, die het de waaker genoemd heeft; maar de Hollanders geven hem een naam, die betrekkelyk is tot het geraas, het welk hy tegen den avond doet hooren, en vry veel gelykt naar het geluid van een cymbaal, of naar dat van het flypen van een fcheermes. Dit merkwaardig infecl, welks gebrom altyd met het ondergaan der zon, of des avonds ten zes uuren begint, word ook lantaarn-drager genoemd, uit hoofde van liet licht, het welk hy des nachts verfpreidt, een licht, veel fterker , dan dat van een vuur - mug j van welk zoort hy ook zyn moge, en met behulp van 't welk men alles doen kan. De lantaarndrager is meer dan drie voeten lang. Hy heeft een dik en groenkleurig lichaam, met vier doorfchynende vlerken, die , onaangezien deeze hoedanigheid, eene groote verfcheidenheid van kleuren laten fchitteren , vooral van onderen, alwaar II. deel. R men  25 reize naar men twee ronde moesjes opmerkt, veel gdyknerd hebbende met die van een paauwen - ftaart. Onder den kop van dit infecl ziet men een lynregte fhuit, als eene naald, waar mede men zegt, dat hy het fap uit de bloemen zuigt. Met dit werktuig vooronderftelt men ook , dat hy het zoo even gemelde onaangenaam en fterk geraas maakt. Ik voor my zoude het veel eer aan de beweging zyner doorfchynende vlerken toefchryven, zoo als men dit van zommige muggen in Engeland beweert. Eene fterke fnuit, met roode en geele ftreepen, en hebbende de gedaante van het eerfte gewricht van ecu's menfchen vinger, fteckt hem uit het voorfte gedeelte van den kop, en maakt een derde der lengte van het geheele dier. Deeze uitwas word gemeenlyk de lantaarn van dit infecl genoemd, en doet het licht voortkomen , waar van hy zynen naam draagt. Ik zal zyne befchryving eindigen met te zeggen , dat hy zeer langzaam loopt, maar met eene verbaazende gezwindheid vliegt. Den söften , kwam myn kleine quaco van Paramaribo te rug, met zig brengende al het geen ik hem gelast had: men had de geit niet vergeten, en men zond 'er my een met haar jong, waar voor ik twintig guldens, of by de twee ponden fterling betaalde. De  suri NAMÉN, XVII. Hooftft. De geiten zyn echter in geheel Guiana zeer gemeen ; zy zyn aldaar niet groot, maar fraay; haare hoornen zyn zeer klein ; haar hair is kort, zacht, en van eene donker bruine kleur; haare gezwindheid is niet te vergclyken , dan by die der harten. Men kweekt ze op de Plantagiën aan, alwaar zy vermeenigvuldigen, en veel melk geven. Wanneer men ze jong doodt, is haar vleesch goed om te eeten. Ik ontfing toen de onaangenaame tyding, dat het Schip, waar mede myne brieven naar Europa vertrokken waren, in de nabyheid van Texel vergaan was; Ik vernam te gelyker tyd met aandoening, dat myn vriend, de heer kennedy, zyne vrouw en huisgenooten, aan de Volkplanting hadden vaarwel gezegd, en naar Holland waren ingefcheept. De gemelde heer kennedy, de heer gordon, en de heer gourluy, waren Schotten; de heerbuckland, de heer townsend, en de heer halfiiide, waren Engelfchen; de heer macneyl was uit Ierland: 'er waren geene anderen van hunne natie, die deeze Volkplanting bewoonden. Den nSften, kwam de Colonel foor Geoud van zynen tocht naar de Patamaca te rug. Zyn krygsvolk was van vermoeienis afgemat, en hy zelf had Veel geleden. Hy had een groot gerat R a zy-  REIZE NAAR zyner foldaten in het Hospitaal van la Rochlk agtergelaten; maar by vernam zelfs de muitelingen niet, fchoon hy beftendig zynen weg veranderd had. Het fcheen derhalven, dat zy in wanorde waren, zoo zy al in 't kort eenig vast verblyf gehad hadden; maar waar konde men hen in dit eindeloos bosch ontdekken ? Daar kwam het op aan. De Colonel wanhoopte echter niet, dit te zullen doen. In de daad, hy ftelde den zelfden y ver te Ywerk om hen te vervolgen, als voorheen, om de fchuilhoeken van het wildt te ontdekken. Den 29ften, bood de heer mathieü , één van onze* Officiers, die ter jagt gegaan was, my den Taïbo aan, een dier, alhier onder den naam vanBoscArot bekend. Hy had de grootte van een jonge haas, maar was aan het einde van zyn lyf uittermaten dun; hy had eene huid van eene rosachtig bruine kleur, lange pooten, een ronde kop, en zyne ftaart geleek naar die van een fpeenvarken; zyne klauwen hadden juist de gedaante van die van een gewoone rot, maar in evenredigheid veel grooter; zoo als ook de kop , de bek , de knevels , en de tanden ; hy had korte en kaale ooren ; de oogbal zyner zwarte en uitpuilende oogen was wit. Men beweert, dat deeze boschrot zeer fchielyk loopt. Wy lieten hem gereed] maken: men had ons gezegd, dat hygoed om te eeten-  SURINAME Nj XVII. Hooftfl. 5.6l eeten was, en wy vonden dit ook bewaarheid; hy had een uitmuntenden fmaak , cn was malsch en vet, hoe zeer hy mager fcheen. Dit dier herinnert my , uit hoofde van deszelfs gedaante, een ander, in dit Land bekend onder den naam van cr allo-dago ,of den koppige?i ho?2d, welken men hem. geeft van wegens zyne voorbeeldelooze woestheid; want alle viervoetige, vliegende of kruipende gedierten, welken hy ontmoet, doodt enverflindthy ; hy fchynt nooit van bloed verzadigd te zyn. Zonder door den honger gedreven te worden, doodt hy alle dieren, welken hy overwonnen heeft; zyn moed, zyne kragten, zyne werkzaamheid hebben weinig huns gelyken, fchoon hy niet veel grooter, dan een gewoone kat is. Volgens het geen ik hier opgeeve, verdenke ik fterk, dat hy naar den hlmeumon gelykt; maar nogjneer naar het dier, in de tuurlyke Historie van buffon gemeld, die, volgens de verzekering van den heer allfmand, het zelve den Grif'o?i noemt: die geen, waar van ik fpreek, is echter een weinig grooter. Deeze Schryver zegt, dat fchoon het oorfprongclyk een dier uit Suri?iamen is, niemand van hun , die van daar komen , 'er bericht van kunnen ^geven. Indien hy het zelfde dier is, en ik twyffel "er niet aan, ftrekt het my tot genoegen, om 'er aan den Jezer de befchryving van op te geven. Ik zal dus R 3 de  2.62 . r e i z e naar de plaats uit het werk van den Graaf de buffon, die zulks van den heer alle bi and zelf ontleend heeft, letterlyk aanhaalen. Indien ik deeze opgaave by het leven van deezen beroemden Natuur-kenner gelezen had, zoude ik de vryheid gebruikt hebben, om hem dc waarneemingen te lèhryven, welke ik aan het Publiek onderwerpe. Ik heb uit Surinamen het diertjcn ontfangen, „ het welk op Plaat VIII. verbeeld is, en op de lyst. van het geen in de kist, waar in hy inge3, pakt was, gevonden wierd , den naam droeg 3, van de gryze wezel, waar van ik den naam van 3, Grifon gemaakt heb, om dat ik den naam niet „ weet, dien men hem in zyn land geeft, en om „ dat zyne kleur denzelven genoegzaam aanwyst. „ Het geheele bovenfte gedeelte van zyn lichaam „ is met hairen van eene donker bruine kleur be„ dekt, met witte punten , het geen eene gryze „ kleur maakt, waar in het bruin doorfteekt; 3, maar boven op. den kop en hals heeft hy eene 3, helderer gryze kleur, om dat de hairen aldaar „ zeer kort zyn , en om dat het witte gedeelte in lengte met het bruine gelyk Haat. De moer, ,, het geheele onderlyf, en de pooten, zyn van v eene zwarte kleur, die eene zonderlinge tegen,, ftrydigheïd maakt met de gryze kleur , waar 3, van de zelve aan den kop is afgefcheiden door „ eene  SURINAME N, XVII. Hooftfl. „ eene witte fireep , beginnende aan den eenen 9) fchouder, en doorgaande onder de ooren, boven 3, de oogen en den neus , en zig tot den anderen „ fchouder uittrekkende. „ De kop van dit dier is zeer groot in evenre,, digheid van zyn lichaam; zyne ooren, die by„ na een halve cirkel maken, zyn meer breed dan „ hoog; zyne oogen zyn groot: zyn bek is ge- wapcnd met maaltanden , en flcrke en puntige honds - tanden. 'Er zyn zes fny - tanden in elk „ kakebeen; maar die van de beide reijen zyn al- leen zichtbaar; de vier tusfehen beiden flaande „ komen n.aauwlyks uit derzelver holligheden. De 5, pooten, zoo wel die van vooren, als van ag„ teren, zyn verdeeld in vyf klauwen , die met „ fterke geelachtige nagels gewapend zyn. Zyn 5, Haart, die vry lang is, eindigt puntsgewyze. „ De wezel is onder alle dieren van ons vaste Land die geene , waar mede deeze Grifon de „ meeste overeenkomst heeft; dus ben ik niet „ verwonderd , dat hy my onder dien naam uit 5> Surinamcn is gezonden geworden. Nogtans is het geen wezel; fchoon hy wegens het getal „ en de gedaante zyner tanden 'er veel overëen„ komst mede heeft, is zyn lyf zoo langwerpig „ niet , en zyne pooten zyn veel hooger. Ik s, ken geen fchryver nog reiziger, die 'er van R 4 „ ge-  2H reizenaar „ gefproken heeft, en de geen, die my gezon„ den is, is de eenige, welken ik immer gezien, 3, heb. Ik heb hem aan verfeheiden lieden ge. „ toond, die langen tyd hun verblyf in Surina5, men gehouden hadden; maar hy was hun on„ bekend ; derhalven moet hy op de plaatfen, „ van waar hy herkomftig is, zeldzaam zyn, of „ oorden bewoonen, die weinig bezogt worden. „ De zender van dit dier had geene byzonderhekl i> opgemerkt, gefchikt om deszelfs natuurlyke gefchiedenis op te helderen; dienvolgende heb ik niets anders kunnen doen, dan eene afteekening „ van hem te maken1'. (Hik. Nat. de buffon; Edit. de Hollande, Tom. XIV. pag. 6,5.) Het is waar, dat dit dier in Sarinamen zeer zeldzaam is; maar dat hy door de natuur, kenners niet beter befchreven is, moet men ongetwyffeld, toefchryven aan zyne ongemeene woestheid, die byna altyd belet, om hem levend te vangen. De Bevelhebber en ik waren toen boezemvrienden , en dagelyks noouigde hy my aan zyne tafel. Hy verzogt my, om hem zyn pourtrait levensgrootte te maken , en hem in zyne veld - kleeding te vertoonen. Zyn oogmerk was, om dit naar Europa mede te neemen; hy hoopte, dat de Stad van Amfierdam het zelve op haare kosten zoude, doen in 't koper brengen 5 hy oordeelde zig ie» mand  suriname n, XVII. Hooft ft. 265. iemand te zyn van zoo veel gewicht voor Hoh land, als de Hertog van Cumbcrland, na den fiag van Cnlloden , voor Engeland was. My van een blad groot papier, en Chinecfche. inkt voorzien hebbende , ging ik aan 't werk. Terwyl ik bezig was , om de trekken van myn oorfprongelyk ftuk naauwkeurig naar te gaan, wierd de berg door eenen vervaarlyken donderflag ylings gefchokt, zoo dat alle de eieren van een hen, die in een hoek van onze hut te broeien zat, aan ftukken braken. De ftraal van den blixem ontftelde de trekken van den Collonel voor een oogenblik; maar hy herftelde zig fehielyk, en ik ging voort. Het werk'was korten tyd daar na tot zyn groot genoegen afgemaakt. De Neger september, die in 't jaar 1774. gevangen genomen was, ftierf, byna op deezen tyd, aan de waterzucht. De Collonel had hem ge-, d wongen hem te volgen op alle zyne tochten, even als een geketende hond. Hy verbeeldde zig, dat deeze Neger, vroeg of laat, hem in de onderfcheidene bezittingen der muitelingen bréngen zoude, maar hy bedroog zig, De andere flaven, hem verdacht houdende van reeds eenigen raad aan den Bevelhebber gegeven te hebben, fchreven zynen dood aan de Goddelyke rechtvaardigheid toe, die hem ftrafte wegens het verraden van de R 5 trouw j  2ó"6" R E I Z E NAAR trouw, welke hy buiten twyffel aan zyne Iandgenooten gezworen had. De lezer herinnert zig waarfchynïyk, het geen ik in het derde hooftftulc gezegd heb, dat de Africkaiijche Negers gelooven , dat hy , die zynen eed fchendt, elendig moet omkomen, en eene eeuwige ftraffe in de andere weereld ondergaan. De post van de tloop aan de Commewytie was, wegens gebrek aan zindelykheid, tans zeer ongezond geworden: het krygsvolk, het welk aldaar na myn vertrek de wacht gehouden had, was uittermaten onachtzaam, om deezen post in goeden ftaat te houden. De dood had reeds verfeheiden fuldaaten weggerukt, en de ziekte belette den bevelhebbenden Officier en een gedeelte van zyn volk, om dienst te doen. Dc Colonel fourgeoud zond den Capitain brant en eenige fuldaaten derwaarts, met last,'om alle de zieken, welken men op deezen post vinden zoude, niet naar de Stad Paramaribo, maar naar Maagden, berg te doen vertrekken. De Colonel, deezen Capitain met dien tocht belastende , behandelde hem met eene groote hardheid, en vergunde hem zelfs den tyd niet, om zyne goederen mede te neemen. Van een anderen kant, ontnam de Colonel seybour.g hem den eenigen flaaf, dien hy tot zynen dienst had, en hield dien voor zig zeiven. Dee^  SURINAMEN, XVII. Hooft ft. ï6? Deeze behandeling deed den armen brant zoo geweldig aan, dat hy begon te fchreijen, en verklaarde , dat hy wenschte zulke mishandelingen niet te overleven. Hy vertrok vervolgens naar den post van de Hoop; met een hart van droefheid ovcrflelpt. By zyne aankomst vernam hy, dat de Capitain e r o u o ii, de laatfte -Bevelhebber op deezen post, zoo even overleden was. Deeze Officier, zeer zwaarlyvig zynde , had groote vermoeïngen in de bosfchen ondergaan. De hette was voor hem ook doodelyk : hy had eene verfmelting van vochten , die op een rotkoorts uitliep, en hem uit 't leven wegnam. De Colonel seybourg volgde den Capitain brant wel dra naar de Hoop, om aldaar de zieken te bezoeken. Geduurende al dien tyd had ik niets te doen. Ik zal my dus bezig houden met twee visfchen te befchryven , die eenen byzonderen aandacht verdienen. De eerfte heeft de gedaante van een groote bokking; ik had ze van dit zoort nog niet gezien, en zekerlyk, beha!ven den zee-braasfem, kende ik 'er geene , die fraaijer gekleurd was. Zyn rug en zyden hebben ftreepen van eene fraaije geele en van eene ryke en donkere blaauwe kleur , zyn buik heeft eene witte zilver. kleur. Hy heeft zwar*  2öo R E I 2 E NAAR zwarte en goudkleurige oogen, dooifchynende vinnen van eene zeer levendig roode kleur. Zyne gedaante gelykt vry veel naar die van eene forelie, en hy is met kleine fehubben bedekt; hy heeft eene vinne op den rug, en het teeken van eene andere by den ftaart, die gefpleten is; onder den buik ziet men aan hem vyf andere vinnen, waar van twee tot de borst behooren , en de laatfte aehfer den navel. Zyn benedenfte kakebeen fteekt meer voorwaarts dan het bovenfte , en zyn bek fchynt eene omgekeerde gedaante te hebben : ëindelyk heeft hy zeer kleine kieuwen of ooren. Ik deed onderzoek naar deezen visch; maar alles wat een oude Neger'er my van berigten kon, was, dat men hem dago -faify noemde. De andere was die groote cn fraaie visch, die by de Engclfchcn den naam van rock-cod draagt, by de Indianen dien van baroketta , en by^cle Negers -dien van new - mara. Ik heb 'er reeds verfcheiden malen melding van gemaakt; maar ik heb hem nog niet befchreven. Men vindt deezen visch zeer dikwils in het bovenfte gedeelte der Rivieren. Hy heeft de gedaante van eene groote kabeljauw, maar met fehubben bedekt. Zyn rug heeft eene donkere olyf. kleur, zyn buik is wit, zyn kop is groot met kleine oogen, waarvan de appel zwart en de oogbol grys is. Zyn breed kakebeen is van  3ÜRINAMEN, XVII. Hooftft. 269 hoven en onder van eene reije puntige tanden voorzien , even als die van een fnoek. Hy is, gelyk dit dier, uittermaten vraatachtig. Hy heeft een Hompen ftaart, en, zoo als ook de vinnen, van dezelfde kleur als het lichaam: deeze vinnen zyn zes in getal, één op den rug, twee aan de borst, twee onder aan het Lyf, en de laatfte aan den onderbuik. Zommige lieden vergelyken den fmaak van deezen lekkeren visch by dien van ZaJra. Hy is by de blanken in deeze Volkplanting zeer geacht ; maar zeldzaam te Paramaribo , fchoonhy, gelyk ik gezegd heb, boven in de Rivieren overvloedig gevonden word. Ik heb ze beiden zeer naauwkeurig afgeteekend, zoo wel de dagefaify, als de newmara. Men vond 'er ook in Surinamen naauwkeurige afteekeningen van. Verfeheiden Officiers, die gevogelte en varkens aankweekten, verloren dezelven tans allen in den tyd van twee dagen: zy waren waarfchynlyk vergeven door het eeten van duncane, of van eenige andere vergiftige, plant, die ons onbekend was. Echter heeft men in 't algemeen opgemerkt, dat de aangeboren neiging der dieren hun de heilzaame kruiden van de fchadelyke doet onderfcheiden. De heer seybourg kwam toen al zegevierende van de Hoop te rug: hy bragt den Lieutenant dederlein, één der Officiers van den Co.  170 reize naar Colonel fourgeoud met zig, doende denze!ven door een Sergeant en zes foldaten , met de bajonnet op de fnaphaan, bewaren, om dat hy , zoo hy zeide, hem de verfchuldigde achting niet betoond had. Den ^clen, kwamen de zieke Officiers, en foldaten van denzelfden post, in vaartuigen aan. Verfeheiden van hun, welken men infcheepte, vonden zig buiten ftaat om vervoerd te worden, en geraakten, zonder eenige hulp, op de reize om 't leven. Een van onze Heelmeesters ftierf ook, den zelfden dag, op de legerplaats , cn aanhoudend begroef men foldaaten. Deeze waren de gevolgen van eenen tocht, in een zoo vochtig jaargetyde ondernomen ; maar onze Colonel oordeelde het zelve meer gefchikt dan eenig ander, om ëindelyk eens de muitelingen uit de bosfehen van Guiana te verdry ven. A G T-  s ü fi inamEn, XVIII. Hooftft, ayi AGTTIENDE HOOFTSTUK. Een Tyger, op de legerplaats gevangen. <— De Jaguar. — De Couguar. — De Tyger-kat.— De Jaquarette. — Gevecht tusfehen eenige af ge zondene manfehappen der Sociëteit en de muite, lingen. —Levens-manier van eenen Surinaamfchen Planter. — Verfeheiden zoorten van vis~ fchen. — Befmettelyke ziekten, — Zclfsmoord. Ik heb zoo ftraka gezegd, dat verfeheiden Officiers gevogelte aankweekten ; maar alle nachten ontnam een onbekende ftrooper 'er hun verfeheiden van. De Capitain bolts, den coati-mondt of crabbo-dago van deezen diefftal verdacht houdende, zette een val, door middel van eene ledige kist, welke hy in den grond deed plaatfen, en waar van het dekzel wierd opgehouden door een hout, waar aan men een lang touw had vast gemaakt. Vervolgens floot hy al zyn gevogelte naauwkeurig op, uitgenomen twee hoenderen, welke hy onder deeze val plaatfte , doende dezelve door twee Negers op eenigen afftand bewaken. Deezen hadden naauwlyks een uur of twee op hunnen post doorgebracht, of zy hoorden de hoenderen fchreeuwen; één van hun trok toen aan het touw,  \ jafÈ r é i z e naar touw, en de ander fchoot toe, om zig van deri dief te verzekeren, gaande op het dekzcl zitten: hét was een jonge Tyger, die 'er in beftoten zat; hy deed wel dra alle pogingen, om zig in vry. heid te ftellen; maar men bond de kist met zwaare touwen toe, en men wierp die alzoo in de Rivier , dezelve onder water houdende, om het dier, het welk de fterkfte pogingen deed om te ontfnappen , te doen verdrinken. De Capitain eolts nam zyne huid, en bewaarde die tot eene gedachtenis van dit zonderling voorval. De Graaf de buffon beweert , dat "er in America geene Tygers zyn; maar dat men 'er dieren vindt, die hun gelyken , en waar aan men denzelfden naam geeft. Ik zal dezelve befchryven zoodanig als ik ze gezien heb, cn de lezer zA beöordeelen, wat zy zyn. De eerfte en grootfte word de Jaguar van Guiana genoemd. Dit dier, het welk verfeheiden Schryvers als zwak, verachtelyk, en van de groot, te van een haazen- windhond hebben afgebeeld, is integendeel zeer fterk, zeer gevaarlyk, zeer woest. Zyne lengte, van den bek tot het begin van den ftaart, heeft zomtyds zes voeten: men vergeete niet den verbaazenden voetftap van een tyger, welken ik aan de Patamaca in het zand zag, fchoon men zoude kunnen tegenwerpen , dat deeze in 't by- zon-  iöRIjJAMK N, XVIII. Hooftft. 2f 3 Konder van eene buitengewoone grootte had, eil het zand los was. De Jaguar heeft eene donkere oranje kleur en een witten buik. Zyn rug heeft langwerpige en zwarte (Ireepen. Op zyde van don buik zyn onregelmatige ringen , in den omtrek zwart, en in het midden helder. Het overige gedeelte van zyn lichaam en zyn ftaart hebben kleine vlakken , die volmaakt zwart, zyn. Zyne gedaante gelykt in alle opzichten naar die van dert Afrkaanfchen Tyger, en dewyl hy ook onder het genacht der katten behoort, is het niet noodig 'er eene-omftandiger befchryving van te geven. Maar dewyl zyne grootte en krachten die van dit klein huisdier overtreffen , verfcheurt hy een fchaap of een geit even gemakkelyk , als de kat een muis of een rot doodt. De koeijen zelfs en de paarden zyn in weerwil van hunne grootte, voor zyne woede niet beveiligd , want dikwüs tast hy hen op de Plantagiën aan; en fchoon hy dezelve , uit hoofde van hunne zwaarte, niet naar de bosfehen kan fleepen 5 fcheurt hy hen wreedelyk aan ftukken, alleenlyk om hun bloed te drinken, waar naar dit woest dier altyd dorftig is. Het is bovendien wel gebeurd , dat de Jaguar jonge Negerinnen, diê op het land werkten * heeft mede gefleept, en dit zelfde ongeluk gebeürf hunne kinderen maar al te veel. Dit boosaartig II, deel. S óief  274 R E I Z E NAAR dier werpt (volgens de uitdrukking van deeze zelfde SchryverO door een enkelen ftag'rnet .de poot, een wild varken om ver, en het ftérkfte paard, dat men in Guiana beryden kan, grypt hy by de keel. Zyn woeste aart en bloeddorflig. heid zyn oorzaak, dat men hem nooit heeft kunnen tam maken. Hy zou de hand van zynen oppasfer verfcheuren; en dikwils zelfs verflindt hy zyne jongen. Hoe fterk echter en woedend hy ook zy, hy is niet in ftaat wederftand te bieden aan den fangAboma, die, wanneer hy hem bereiken kan, hem in korte oogenblikken aan ftukken flaat. Het tweede dier van het zelfde zoort is de Couguar, de roode Tyger in Suriuamen genaamd Men zoude hem voegzamer kunnen vergelyken by een haazen - windhond , ten aanzien van deszelfs gedaante, maar niet van zyne grootte, en by gevolg ook hgter dan den Jaguar, maar grooter dan een windhond. De huid van dit dier is van eene bruin roode kleur, de borst en buik zyn van eene vuile witte kleur, hy heeft lange en ongevlakte hairen; de ftaart van eene aard-kleur, en aan het einde zwart. Zyn kop is klein , met twee ghnfterende oogen , waar uit het vuur als uitfpnngt; en zyne tanden zyn zeer breed. Zyn dun lyf word gedragen door lange pooten , die met  SURINAME N) XVIII. Hooftft. 27 S met geduchte en witachtige klaauwen gewapend zyn. Hy is even verflindend als de Jaguar. Een derde dier van dit zoort, en het welk zeer fraay is, al mede in Guiana gevonden wordende , is de Tyger-kat. Deszelfs grootte gaat die van veele katten, welke ik in Engeland gezien heb, niet te boven. Zyne huid is van eene fraaie geele kleur, en gevlakt met kleine witte moesjes met zwarte randen. Hy heeft den buik van een helderen kleur, zwarte ooren met een witte vlak, en zeer zacht hair. Men waardeert zyne huid zeer hoog; en hy heeft dezelfde gedaante als de Jaguar. De Tyger-kat is een zeer levendig dier, wiens oogen fchitteren als blixem-ftraalen; maar by is even woest, even verflindend, even wild als de voorgaande. 'Er is nog in dit Land een vierde dier van het zelfde zoort; het is de Jaguarette , wiens huid van eene zwartachtige kleur is, met vlakken die nog zwarter zyn. Zie daar alles wat ik 'er van weet, want ik heb 'er geen enkele gezien , om dat men hem zelden verneemt. Die ik te vooren befchreeven heb, zyn niet veel gemeener. Ik zal by het geen ik van alle deeze dieren gezegd heb, nog by voegen, dat zy, even als de gewoone katten, lange knevels hebben , dat zy zomtyds op de boomen klimmen, maar dat zy zig doorgaans S 2 on-  27$ REIZE NAAR onder de bladen in eene hinderlaag plaatfen, van waar zy met eene ongelooffelyke gezwindheid op * hunnen ongelukkigen buit uitfchieten ; dat zy, den zeiven hebbende van één gereten, zyn bloed al warm drinken, en met verfcheuren en inflokken niet ophouden, voor dat zy verzadigd zyn; maar dat, indien zy door den honger niet gedrongen worden, zy lafhartig zyn , en dat een enkele hond genoegzaam is, om hen op de vlucht te dryven. Het vuur doet hen ook üittermaten verfchrikken: dit is het beste middel om hen te verdryven, waar van ook de Indianen in Guiana gebruik maken. Verfeheiden Tygers kwamen, by gebreke van deeze voorzorgen, in onze leger, plaats; maar gelukkiglyk, regtten zy geene verwoesting aan. Dewyl ik op dit oogenblik met den Colonel fourgeoud op den voet van de vertrouvvelykfte vriendfehap ftond, bood ik hem eene teekening aan, verbeeldende de geheele legerplaats van Maag. denberg, die hem dermaten behaagde, dat hy dezelve aan den Prins van Oranje en aan den Hertog van Brunswyk zond, om hen over zyne krygs - verrigtingen te doen oordeelen. Deeze beleefdheid van myn kant bragt al de uitwerking op hem te weeg, die ik verlangen konde; niet alleen wierd ik zyn begunftigde, en hy beloofde my  SURI NAMEN, XVIII. Hooftft. C*? my aan het Hof te zullen aanbeveelen, maar zelfs betoonde hy achting voor de Engelfchcn en Schot* ten. Ik was over deeze veranderde behandeling van zyne zyde zoo te vreden, dat ik de vyandfèhap, die in het begin tusfehen ons had plaats gehad , aan my zeiven meende te moeten wyten. Echter wierd de betoonde achting van den Colonel wel dra afgewisfeld door voorwerpen, die al zyn aandacht verdienden ; want hy vernam den i^den Juny, dat men eenige hutten van muitelingen aan de zee - kusten ontdekt had; dat de Capitain meyland, met honderd en veertig mannen van het krygsvolk der Sociëteit, den vyand gaande opzoeken , hen ëindelyk ontmoet had ; maar dat hy gedwongen zynde een diep moeras te doorwaden , deeze Negers hem het eerst hadden aangetast; dat zy verfeheiden van zyn volk gedood hadden , waar onder gevonden wierd een jong vry williger, die zyn neef was; dat zy 'er een groot aantal van gewond hadden, en de overigen deezer afgezondene krygsbende tot wyken genoodzaakt, fchoon hy reeds het moeras was overgetrokken, en deszelfs oever bereikt had, om het dorp ftormenderhand in te nemen. Volgens deeze tyding was het klaar, dat de vyand niet was klein te achten; en dewyl men nu ëindelyk wist, waar hy te vinden was, ontfing al het krygsvolk, S 3 na»  K. e i z E Maar namelyk de zee-foldaten van den Colonel fourgeoud, het Regiment van de Compagnie, en de Neger-jagers, die van verlangen brandden, om blyken van dapperheid te geven , bevel om zig onmiddelyk tot den optocht gereed temaken. Men bepaalde hun allen een punt van algemeene vereemgmg , en men zond te gelyker tyd een hoop krygsvolk naar den post van la Rochclle, om hier van bericht te geven. Ingevolge van deeze beveelen , maakte zig het geheele leger marschvaardig, en onze foldaten betoonden eenen grooten yver, in de hoop, dat een beflisfende flag aan den oorlog , en alzoo tevens aan hunne elende een einde maken zoude: het was dus het oogenbhk, om hen tot den aanval aan te voeren; maar onze Opper-Bevelhebber Helde zynen tocht meer dan twee maanden uit, om redenen, hem alleen bekend. Wy vernamen toen, dat de Capitain brant Bevelhebber op den post van de Hoop , op het punt was, om aldaar van eene zwaare ziekte te fterven. Deeze zelfde post, alwaar zig een groot aantal krygsvolk bevond, was een de/ongezondften uit hoofde der overftroomingen; en vermits ik m dit tydftip één der gunftelingen van den Colonel was, beftemde hy my, om het bevel 'er van op my te nemen, eene eer, die ik, zoo als hy my  •SURINAME. N, XVIII. Hoöftjl. 2/9 my zeide, aan myn fterk lichaamsgeftel moest toefchryven. Uit deeze handel wyze bemerkte ik, dat zyne vriendfchap op eigenbelang fteunde ; en ik gevoelde mynen haat allengskens herleven tegen iemand, die my alzoo veroordeelde om zonder roem te flerven, daar hy my tot eenigen dadelyken dienst met eere gebruiken konde. By myne komst op de Hoop, moest ik den Capitain brant naar Maagdenberg zenden; maar deeze ongelukkige jongeling eenige achterdocht op dien wreeden last hebbende, ging in een befloten vaartuig, eenige uuren voor dat ik aankwam, en begaf zig naar Paramaribo. Echter kwam hy aldaar niet aan, of hy gaf den geest, zoo door de gevolgen van eene heete koorts , als door hartzeer. Niemand verdiende meerder betreurd te worden, dan hy. De Colonel fourgeoud verloor een uitmuntend Officier, en ik een oprecht vriend. Dewyl hy de tweede Bevelhebber was, die in zeer korten tyd op deezen post het leven liet, nam ik gerustelyk tot myne zinfpreuk : llodie mihi, cras tibi : (van daag my , morgen u:} maar by geluk bedroog ik my, en ik was altyd zoo welvaarende , als ik ooit in myn leven geweest ben. Volgens den raad van den ouden c aramaca , baadde ik my twee malen daags in S 4 de  SSO r e i z e w a a r - de Rivier; ik maakte ihsgelyks gebruik van mynê oude gewoonte, om geene fchoenen noch kous. fen te dragen. Den aoftcn Jimy , korte dagen na myne aan. komst, had ik de eer een bezoek te ontfangen van den Gouverneur, den heer nepveo, die van zyne Plantagie Appecappe te rug kwam, en weder naar Paramaribo, keerde. Ik beklaagde hem den rouw wegens het afflerveu van zyne huisvrouw, welke hy in 't kort verloren had. Ik ontfiog ook bezoeken van verfeheiden Planters, die my allerleije zoorten van ververfchingen van hunne Piantagiën medebragten. In dit oogenblik had ik gelegenheid , om de gebruiken en levens-wy. ze wan deeze IVcst-Pidtfch Nababs te leeren kennen. Een Planter in de Volkplanting van Suriname*, wanneer hy op zyne Plantagie woont, het geen zeldzaam voorvalt , want doorgaans verkiest hy het verblyf te Paramaribo, Haat by het opkomen der zon, dat is, des morgens omtrent ten zes uuren, uit zyne hangmat op. Alsdan begeeft hy zig, onder zyn piazza, of dat zoort van overdekte gaanderye , voor het huis geplaatst , alwaar hy •zyne koffy en pyp gereed vindt, Een half dozyn flaven, zoo wel mans als vrouwen , en wel de fêhoonfte, wagten hem aldaar, om hem te bedienen.    SURINAME N, XVIII. Hooftfi. neri. In dit heiligdom ontmoet hem de Opzigter, na hem van verre verfcheide diepe buigingen gemaakt te hebben, en doet hem zeer eerbiedig rekcnfchap van het werk, het welk des avonds te vooren verrigt is, van het getal der Negers, die weggeloopen, die ziek geworden, die geftorven, die herfteld zyn, van de geenen die men gekocht heeft, of van de kinderen, die geboren zyn; maar vooral van den naam der flaven , die hun werk verzuimd , die eene ongefteldheid voorgewend, die -zig dronken gedronken hebben, of agter gebleven zyn. De gevangenen zyn doorgaans by die bericht tegenwoordig , onder de bewaaring van Neger - beulen, die op het minfte teeken hen vast binden, het zy aan de pylaaren of balken dergaanderye, het zy aan boomen, zonder dat de eigenaar zig dikwils verwaardigd heeft dc befchuldigden in hunne verdediging te hooren. De veroordeelden eenmaal vast gebonden zynde, vallen de zweep, flagen op hen , zonder onderfcheid van mans, vrouwen of kinderen. De werktuigen, waar mede deeze ftraf word uitgeoeffend , zyn koorden van hen nip van eene zeer groote lengte, die by eiken flag tot in het vleesch indringen, en een geklater maken, gelykende naar het affchieten van een piftool. Zoo lang deeze ftraf-oeffeningduurt, roepen de ongelukkigen by herhaaling ; danky S $ ma.  '2% 3 REIZE MAAR „ mafera: (ik bedank u meester:) en de Planter wandelt met zynen Opzichter rond, zonder op het gefchreeuw, het welk hy hoort, eenige acht te geven. Men maakt deeze elendelingen niet los, voor dat zy wel zyn van één gereten, en dan gelast men hun, om oogenblikkelyk weder aan hun werk te gaan: ter naauwer nood verwaardigt men zig, om hen te laten verbinden. Het ftraf - uur verloopen zynde, koomt de Heelmeester, die een Neger is, insgelyks om bericht te doen; en men zendt hem weg al vloekende, en zig beklagende, dat hy aan de flaven toeftaat ziek te zyn. Na deeze bedienden, koomt 'er eene zeer oude vrouw, die alle de Neger-kinderen van de Plantagie vertoont, waar over zy het beftuur heeft. Deeze kinderen, die reeds in de Rivier gewasfchen zyn , klappen in de handen op het zien van hunnen meester; zy groeten hem, ftaande in de rondte; vervolgens zendt men hen weg , om hun ontbyt van plantainboom-vruchten , of ryst te gebruiken ; en even gelyk by het begin, eindigt dit alles met eene diepe buiging van den Opzichter. Myn Heer doet dan eene wandeling in zyn morgen - gewaad, beftaande in een onderbroek van het fynst Ilollandsch linnen, witte zyde kousfen, en muilen van geel of rood Turksd kdex; het hals- , boord  SURINAME Nj XVIII. Hooftjl. 283 boord van «zyn hembd blyft open, en over het hembd draagt hy alleenlyk eene loshangende japon van fraaie Indifche ftof. Zyn hoofd is met een uittermaten fyne catoene muts bedekt, en met een verbaazend groote hoed, die zyn mager en fomber aangezicht voor de hette der zon beveiligt : om den lezer in ftaat te ftellen zig een juist denkbeeld van een perfoon van dit zoort te vormen , biede ik hem tans de afteekening aan, die ik 'er van gemaakt hebbe. Ik heb het tydftip genomen , dat de Planter, met zyne pyp in den mond, want die legt hy niet neder, uit de hand van eene fchoone flavin een glas Made'ra-wyn ontfangt, het welk hy uitdrinkt, om daar door geduurende zyne wandeling kragt te bekomen. Wanneer hy nu langzaam rondom zyne wooning heeft rond gekuierd, of misfchien te paard geftegen is, om zyne velden te bezichtigen, en de vermeerdering zyner rykdommen te begrooten, koomt hy tegen agt uuren te rug, om zig te kleeden, indien hy voornemens is eenige bezoeken af te leggen, zoo niet, blyft hy gekleed zoo als hy is. In het eerfte geval verwisfeit hy alleen zyn onderbroek tegen een broek van dun linnen of zydc. Vervolgens gaat hy zitten, en reikt zyne beide beenen toe aan eenen jongen Neger, die hem de fchoenen aantrekt; te gelyker tyd word hy door eenen  ÏL%4 REIZENAAR eenen anderen gekapt of gefchoren; cn een derde' is bezig, om de muggen van hem weg te jagen. Wanneer dit alles is afgeloopen, trekt hy een ander hembd aan, een kamifool, en een rok, die altoos, van eene witte Hof is. Alsdan brengt men hem onder een groot zonne-fcherm, door eenen jongen Neger gedragen wordende, naar zyn vaartuig met zes of agt roeijers, het welk hem wagt, en waar in zyn Opzichter zorg gedragen heeft vruchten wyn, water en tabak te laten brengen; maar de« zelve heeft hem zoo dra, niet zien vertrekken, of hy herneemt zynen .toon van gezag, en zyne ge. woone onbcfchoftheid. Indien de Planter , op deezen dag, zyne Plantagie niet verlaat, ontbyt hy ten tien uuren; en om deeze maaltyd te nemen , zit hy aan eene tafel, in eene groote zaal geplaatst , en waar op hammen , gerookte tongen, gevogelte, of gekookte duiven , plantains, zoete casfave, brood, boter, kaas, enz. gevonden worden. Zyn drank is in dit oogenblik of zwaar bier, of Made'ra- , Champagne- of Moefel^wyn, Zyn Opzichter houdt hem gezelfchap, zig echter op eenen bekwamen afftand plaatfende, en beiden worden zy bediend door de fchoonlïe en wel gemaaktfte flaven. — Zie daar, het geen deeze heeren ontbyten noemen. Wanneer deeze maaltyd geëindigd is,' neemt de Plan-  5ÜRÏNAMEN, XVIII. HoOftft. 28$ Planter een boek, hy fpeelt op het fchaakfpel, of op de billard, of op eenig fpeeltuig; tot dat de hette van den dag hem noodzaakt, om in zyne hangmat te gaan leggen, om daar in zyn middagflaap te nemen, welken hy even min kan nalaten, als een Spa?ijaard zyne fiefta of uur van rust. Hy wendt en keert zig in dit zoort van bed, tot dat hy in een diepen flaap gevallen is, en geduurende zynen flaap, houden zig twee van zyne Negers bezig, om tot zyne verkoeling met een waaijer te waaijen. Tegen drie uuren word hy van zelf wakker: na zig gewasfchen en geparfumeerd te hebben, gaat hy wederom aan tafel zitten, om met zynen Opzichter het middagmaal te houden; en zy worden , even- als by het ontbyt, door dezelfde flaven bediend. Niets van al het geen het jaargetyde kan opleveren van gewoon vleesch , gevogelte, wildt, visfchen, groenten en vruchten, ontbreekt op deeze maaltyd: de uitgelezendfte wynen worden 'er in overvloed gefchonken; en dezelve eindigt met eene groote kop zeer fterke koffy, en eenige glazen liqueur. Ten zes uuren koomt de Opzichter wederom als des morgens, door beulen en gevangenen gevolgd wordende. De ftrafoeffeningen beginnen wederom geduurende eenigen tyd, en na dat de eigenaar zyne beveelen voor het werk van den volgenden dag gegeven heeft, zendt hy  2oÖ KEIZE NAAR hy de vergadering weg, en brengt zynen avond door met ligte punch, of fangary te drinken, op de kaart te fpelen, of te rooken. — Myn heer begint gewoonlyk de aannadering van den flaap tegen tien of elf uuren te gevoelen; dan doet hy zig door zyne kamerdienaars ontkleeden; hy gaat vervolgens in zyne hangmat leggen, alwaar hy met de eene of andere van zyne beminden, want hy heeft altyd zyne ftoet van vrouwlieden, den nacht doorbrengt. Den volgenden dag, verfchynt hy op nieuw onder zyne overdekte gaandery, op het zelfde uur als daags te vooren ; hy vindt aldaar wederom zyne pyp en koffy, en met het opkomen van de zon hervat hy zyne genietingen en uitfpanningen. Hy is een Vorst in 't klein, zoo verachtelyk, zoo eigenzinnig, zoo willekeurig heerf;hende, als 'er een is. Een zoo onbepaald gezag moet in de daad noodwendig ten hoogften behagen aan iemand , die zeer waarfchynlyk in zyn vaderland, in Europa, een niets beduidend wezen was. Zulke lieden maaken dus fortuin, naardien zeer dikwils in deeze Volkplanting de Plantagiën op tyd verkocht worden door afwezige eigenaars, die zig op de gedaane begrootingen verlaten; en deeze begrooters, het te verkoopen perecel zeer laag waar-  'surinamen, XVIII. Hooftft. 28? waardeerende , zyn het doorgaans met den kooper eens. Dit zoort van Planters is een pest voor de Volkplanting. Zy maken eene onmatige verteering, en betaalen niemand, onder voorwendzel van Hechten oogst, flerfte onder de Haven, enz. Zy mis. handelen dezelven door overmaat van arbeid en Hagen j zy bederven de Plantagie, waar van zy de voortbrengzels voor gereed geld, en ten Iaagen pryze verkoopen ; en wanneer zy op die wyze hunne beurs gemaakt hebben, verdwynen zy. Men moet echter toeflemmen, dat 'er in alles uitzonderingen zyn: ik heb in Surinamen Planters gekend, die door hunne braafheid achtenswaardig waren, en ik heb dezelven reeds genoemd. Wat de vrouwen betreft, zy geven zig door» gaans aan alle haare driften, en in 't byzonder aan de ontembaarfle wreedheid over. Maar te gelykcr tyd, dat ik getuigenis moet geven van de verhevene deugden van Mevrouwen elizabeth danforth en godefroy, en van eenige andere van een onbevlekt cara&er, behoor ik ook het gordyn te laten vallen voor alle de onvolmaaktheden der teedere kunne in deeze luchtftreek. Alvoorens van dit Huk af te flappen, moet ik echter opmerken , dat de herbergzaamheid nergens edelmoediger, nog aangenamer word uitgeoeifend, dan  288 REIZE NA" AR dan hier. Een vreemdeling bevindt zig hier ovefal, of hy t'huis was: men verfchaft hem, met de meest mogelyke gulheid, tafel en huisvesting, op elke Plantagie, het geen van des te meer aanbelang is, om dat men in de nabyheid van alle de Rivieren der Volkplanting Surinamen niet weet, wat eene herberg is. Om aan myn verhaal eenige afwisfeling te geven , zullen wy tans drie zoorten van visfchen befchryven, waar op ik myne vrienden onthaal, de, zynde de zon-visch, de flang-visch, en de gevlakte kat. De eerfte word, even als de zalm, in zoute en zoete wateren gevonden. Hy heeft agttien of twintig duimen lengte, en hy is geheel en al met goude fehubben bedekt, die, wanneer hy in helder water zwemt, ftraalen van zig fchynen af te fchieten, en die hem zynen naam gegeven hebben. De flang-visch ontleent zynen naam van de gelykheid, die'er tusfehen hem en dit kruipend gedierte is. Het is een zoort van aal, niet zeer groot, maar zwart, hebbende een witten buik,en zynde in alle de Rivieren van dit Land zeer gemeen. De gevlakte kat word alzoo genoemd uit hoofde van de vlakken, waar mede hy bedekt is, en zyne. lange knevels. Deeze visch gelykt ten aanzien van deszelfs gedaante vry veel naar een fnoek. Hy heeft zeer puntige tanden, maar geene fehubben, Hy  SURINAME N, XVIII. Hooftft. 289 Hy is zeer vet, en weegt zomtyds tot zeventig ponden toe; zyn vleesch is geelachtig, en men maakt 'er weinig werk van. De Hoop was tans eene der onaangenaarafte ver» blyfplaatfen. Ik betreurde aldaar zeer het gemis, zoo van myne eerfte hut, als van myne lieve gezellinne:de eene viel geheel om ver, en de andere was tè Paramaribo. Wy hadden geen enkel mensch, die niet door de koorts, of eenige andere ziekte, was aangetast. De roode loop begon, ook verwoestingen aan te rechten. Om onze elende te vergrooten, hadden wy noch Heelmeesters, noch geneesmiddelen, noch iets, waar door wy ons licht bezorgen konden; en ons bleef niets overig, dan zeer weinig brood. Ik was met deeze gefteldheid van ons ongelukkig krygsvolk bewogen, en ik deed onder hert eene uitdeeling van bifchuit, citroenen , oranje - appelen , fuiker, wyn, gevogelte, en eenige fpermaceti-kaarsfen , die my in eigendom toebehoorden. Den 23ften} zond ik twee zieke Officiers, o rleigh en franssen, gelyk mede alle de foldaaten, die vervoerbaar waren, naar het hospitaal te Maagdenberg; te gelyker tyd vernieuwde ik myn ootmoedig verzoek, om van zulk een elendigen post, die bovendien van geen nut ter weereld was, verlost te worden, en ik verzogt, maar te II. deel. T ver-  29° reize naar vergeefs, om één van hun te zyn, die tegen de muitelingen optrokken. Ik vernam omtrent in dit tydflip, dat men, beneden mynen post, eene nieuwe verblyfplaats der Negers, niet ver van Paramaribo af gelegen, ontdekt had; en dat hooger op een groot getal manfchappen van ons krygs. volk fticrf, waar onder men telde den Capitain seybourg, broeder van den Colonel van denzelfden naam , die den ruften overleed. Deeze was de derde van dien rang, die zedert een maand het leven liet. Den suften, kwamen twee jonge Officiers, die zeer fchoone mansperfoonen waren , aan ; maar die niet meer dienen konden, zynde beiden gekweld met eene breuk, veroorzaakt door het uitglyden, het geen in dit regen - faifoen , wanneer de grond zeer glibberig is, moeielyk vak te ontwyken. Des avonds van den zelfden dag, was 'er één van onze zee - foldaaten , genaamd s p a n k n e»vel, die niet meer te voorfchyn kwam, en men ontdekte hem eerst den 2911211, wanneer men hem met een koord van een heestergewas aan een boom hangende vondt. Geen van zyne medemakkers wilde hem affnyden , om dat hy zig zelf had van kant geholpen. Zy beweerden , volgens hunne vooroordeelen > want zy waaren allen Duitfchers? dat  surinamen, XVIII. Hooftft. 201 dat zy, met hem aan te raken, zig even eerloos zouden maken, als hy zelf was. Ik was dus genoodzaakt hem door de Negers te laten afnemen en begraven. Ëindelyk ontfing ik bevel tot myn vertrek, en ik begaf my oogenblikkelyk met den Capitain bolts naar Goed- Accord, waar van de eigenaar en eigenaresfe, de heer en mevrouw de lange, ons zeer beleefdelyk ontfingen. Deeze Suiker - Plantagie is de laatfte aan de Rivier Commcwyne, en uit dien hoofde is zy in de nabyheid der muitelingen gelegen, die dikwils moeite doen om de flaven te verleiden ; maar men behandelt dezelven aldaar met veel toegevenheid en goedheid , om alle muitzucht van hunnen kant voor te komen, en hen aan te zetten om de Plantagie niet te verlaten. Ik zag aldaar eene groote nieuwigheid: namelyk eene jonge Negerin, die in den zuiveren natuurftaat de tafel bediende. Ik betoonde my uittermaten verwonderd, toen ik haar zag te voorfchyn treden; en dadelyk vernam ik naar de reden van deeze vreemde gewoonte. De vrouw van den huize antwoordde my zediglyk, dat zulks plaats had, overeenkomftig de fchikking der moeders en opzigteresfen, als een middel ter voorkoming van eenen al te vroegtydigen omgang met mansperfooT a nen,  292 reize naar nen, waar door haare kragten verminderd,, haare groei belet , en haare geftalte bedorven zouden worden. De flaven op deeze Plantagie, zoo mans als vrouwen, waaren de fchoon Hen, welken ik in> mer gezien heb. Hunne fchoone gedaante, hunne levendigheid, hunne fierkte en yver konden met die der Europeanen gelyk gefield worden. De Neger philander, dien ik reeds als een voorbeeld van fchoonheid heb aangehaald, behoor, de tot dezelven. Des anderen daags, vertrokken wy naar Maag? denberg, een uur voor het ondergaan der zon, en in een klein vaartuig , alleenlyk met een zonnefcherm overdekt. Wy deeden zulks tegen den raad van den heer en mevrouw de lange, en wy hadden reden om 'er ons. over te beklagen; want naauwlyks hadden wy twee mylen afgelegd, of de nacht overviel ons, gepaard met zulk een geweldigen regen, dat wy byna in het water verzonken , zynde de gang van het vaartuig Hechts twee duimen boven water. Het gelukte ons echter , door middel van onze calebasfen en hoeden 9 om het zoo ledig te fcheppen, dat het vlot bleef. Te gelyker tyd zat 'er een Neger voor op , houdende een haak lynrecht voor uit, om te beletten dat ons vaartuig niet omfloeg, wanneer het door onbedachtzaamheid, in het midden der duisternis, waai  «ürinamen, XVIII. Hooft ft. 293 waar in wy ons bevonden , tegen de wortels der Palmietboomen ftóotte, die langs de oevers van het bovenfte gedeelte van de Commewyne in groo» ten getaale groeijen. Wy kwamen op deeze wyze, des avonds ten tien uuren, op de Plantagie Jacob aan. Het vaartuig was met het water gelyk, en ook niets meer; want de Capitain bolts, en ik, waren zoo dra niet op het land gefprongen , of het vaartuig zonk met alle de Negers, die 'er op waren: dadelyk echter bereikten zy al zwemmende den oever. Maar, helaas.! een koffer, waar in myn dagregister en myne teekeriingen lagen, die my meer dan twee jaaren arbeids en moeite gekost hadden, bevond zig toen onder in het water. Ik was over dit verlies met fmarte aangedaan. Een knaphandige Neger echter, verfeheiden malen, al duikelende, in het vaartuig gegaan zynde, bragt my mynen kleinen fchat te rug, en ik achtte my zeer gelukkig denzelven weder in myne handen te zien, fchoon door en door nat geworden zynde. Dus nam onze fchipbreuk een einde. Na iets warms gebruikt te hebben, hingen wy onze hangmatten op, en fliepen in dezelve rondom een goed vuur, waar voor ik myne papieren liet droogen. Des anderen daags morgens vervolgden wy onze reize, maar toen wy half weg gekomen waren, wierT 3 den  294 REIZE NAAR den wy tegengehouden door eenen zwaaren boom, die, om ver gevallen zynde, een dam in de kreek maakte, zoo dat het vaartuig nooit op of neder komen konde. Wy keerden naar de Plantagie Jacob te rug, en waren genoodzaakt, ons van daar naar de plaats van onze beftemming te voet te begeven, dwars door allerleije zoorten van flrui. ken, distelen, doornen en heestergewasfen, alwaar wy door naf, en geheel met bloed bedekt, aankwamen. Myne enklauw, die begon te geneezen, wierd andermaal tot op het been open gereeten: de veelvuldige doornen, die wy by eiken tred ontmoetten, maakten dezelve weder byna geheel ontbloot. Wy vernamen hier, dat orleigh, één van de twee Officieren, welken ik, geduurende myn laatfte verblyf op de Hoop, naar Maagdenberg ziek verzonden had, niet meer in leven was. Op die wyze vergingen byna allen de geenen, die de laatfte maand op deezen eersten post hadden doorgebracht, van waar geen enkel foldaat gezond te rug kwam. Ik ben vastelyk overtuigt, dat hun onheil veroorzaakt wierd door de fterke hette van de drooge en brandende maand Juny, welke zy ondervonden, na in het midden van een moerasfigen fireek gegaan en geflapen te hebben, en na, geduurende het laatfte regen-faifoen, aanhoudende ftort-  surinamên, XVIII. Hooftft. 295 ftortregens op hun lichaam ontvangen te hebben. De flerkte van myn geftel deed my echter aan zoo veele gevaaren ontfnappen, en ik befloot, zoo mogelyk, myne gezondheid te bewaaren, al lachende en zingende, (God vergeeve my dit!) terwyl een groot aantal menfchen rondom my zuchtten, fleenden, en den geest gaven. T 4 NE-  206 r e i z e naar NEGENTIENDE HOOFTSTUK.' Optocht van het Krygsvolk naar Barbacoeba, aan de Rivier Cottica. — De Palmboom - kool y en de Mauricy. — Heete koorts. — Trek van dankbaarheid in eenen Engelfchen Ma* troos. — Vcrfcheidcn zoorten van Peper. Citroen, cn Limoen-boomen. — De Mammyappel. — Pimpernooten. .— Regeering ia. Surinamer). — Honden van Guiana. — Onge* meene trek van edelmoedigheid. regen - faifoen op nieuws naderende, trok de Colonel fourgeoud, na uit zyne foldaten die geenen te hebben uitgekozen, die de gezondften waren, en in 't geheel niet meer dan een getal van één honderd en tachtig bedroegen , in aantocht, op den 3den July i779 , naar Barbacoebaaan de Rivier Cottica, eene plaats, welke hy tot eene algemeene verzamelplaats, alvoorens de muitelingen aan te tasten, bepaald had. Ik had de eer onder het getal der geenen , die vertrekken moesten, te behooren; maar den Heelmeester verklaard hebbende, dat ik gevaar liep myn voet kwyt te raaken, indien ik door de bosfehen ging,. ontfing ik bevel, om op Maagdenberg te blyven, met  SUR INA ME N, XIX. Hooftft. 297 met vermogen echter, om, indien ik binnen kort herileld was, my by den Colonel te vervoegen, en, zoo goed ik konde, my naar Barbacoeba te begeven. Myn been was op dit oogenblik zoo ontdoken, en zoo zwart, uit hoofde van het dood vleesch, dat de Heelmeester van den Colonel, knollaert,beducht was tot de afzetting te zullen moeten befluiten, en dat ik zonder zeer zwaare pyn niet recht op ftaan konde. — Ik zal 'er het lidteeken van dragen, zoo lang ik leeve. Geduurende dit myn agterblyven, ontfmg ik dagelyks van philander en andere Negers, welken ik altyd met zachtheid behandeld had, gcfchenken, waar onder een kookzel van kool van Berg-Palmboom gevonden werd. Onder alle zoorten van Palmboomen-kool is deeze de meest rgéachte. De boom, die dezelve voortbrengt, verheft zig zomtyds tot de hoogte van vyftig voeten. Zyn harde houtachtige ftam, in zeer dicht op elkander volgende gelederen verdeeld, en van binnen vol merg, even als de vlierboom, heeft eene helder bruine kleur: deeze ftam, die in evenredigheid van zyne hoogte dik is, loopt zeer recht, en eindigt puntsgewyze, even als de mast van een fchip. In de hoogte word hy van eene donker groene kleur, veroorzaakt door de bekleedzelen, waar uit zig de takken vormen , T 5 die  2S>5 REIZE NAAR die horizontaal uitloopen, even als de kroon van een ananas of van een pynappel. Deeze rakken zyn van wederzyden bedekt met zwaare blaaden van drie voeten lang, van eene donker groene kleur, zeer puntig, maar gevouwen, verwardelyk geplaatst, en niet bevallig nederhangende, zoo als die van den Latanus of Kokos-boom. Het zaad is befloten in eene zoort van bruine kelk of fcheede, die uit het middenpunt der takken voortfpruit, naar den grond nederhangt, en in kleine ronde nooten beftaat, die by elkander zittende, het voorkomen hebben van trosfen ro'zynen, maar naar maate van haaren omvang zoo lang niet. Indien men de kool begeert, moet men den boom afhouwen. Dit gefchied zynde, berooft men hem van zyne takken, en van het groen bekleedzel, het welk dezelve voortbrengt. Vervolgens neemt men het hart of de kool, die wit is, en twee of drie voeten lang, dik als de arm van een mensch, en rond als een cylinder van gepolyst yvoor. Zy beftaat uit ligte , langwerpige en witte bladeren, naar zyde linten gelykende, en gereed om het daar op volgend bekleedzel op te leveren, maar zoodanig in malkander gefloten, dat zy een vast en breekbaar lichaam vormen. Deeze vrucht, wanneer men ze raauw eet, heeft den fmaak van een amandel, fchoon nog teederer en lekkerder:  SURINAMEN) XIX. Hooftft. 299 der: wanneer zy gekookt is, heeft zy den finaak van bloemkool. Men plukt ook deeze lange en dunne bladen één voor één af, en maakt 'er eene uitmuntende falade van. Maar de kool der Palmboomen, het zy raauw , het zy gekookt, verwekt buikloop, wanneer men 'er te veel van eet. In derzelver holligheid, na dat alle de bladeren zyn weg genomen, legt een zwarte koren. worm zyne eieren, waar uit de palmboom• wormen voortkomen. De zachte zelfstandigheid , die nog in het hart van de kool overig is, dient, wanneer zy begint te verrotten , aan deezen worm tot voedzel. De kool van den Latanus-boom en andere zoorten van Palmboomen, word zoo groot niet, is minder zoet, en van eene verfchillende gedaante van die, waar van ik zoo even fprak. De Mauricy (*) is zekerlyk de grootfle van alle (*) Onze Reiziger zegt, dat de Franfchen deezen boom Latanus-boom noemen: men weet, dat'er twee van dien naam zyn. Hy heeft den eerften, die tot het geflacht der Palmboomen behoort, in het I. Deel, X. Hooftft. bladz. 308.' befchreven. De befchryving van Zynen Mauricy past op den tweeden niet. Verfeheiden Natuurkenners , welken ik geraadpleegd heb , hebben ,liem geenen naam, die aan zyn zoort byzonder eigen was, kunnen geven; ik heb dus gemeend, zoo hier als op de Plaat, die hem vertoont, den naam te moeten be- hou<  300 REIZENAAR alle Palmboomen, ja van alle andere boomen, die in de bosfehen van Guiana groeien. Ik kan verzekeren , dat ik eenige boomen van dien naam gezien heb, wier toppen meer dan honderd voeten boven den grond fcheenen verheven te zyn. Derzelver omvang was van tien of twaalf voeten aan het dikfte van den ftam, dat is, op een vierde van den boom van den wortel af gerekend; want van daar af vermindert hy, zoo wel naar beneden als naar om hoog, eene byzonderheid, die misfchien aan alle andere Reizigers of Schryvers ontfnapt is. Hy heeft ook eene helder bruine of gryze kleur, en is tot de plaats, alwaar de takken beginnen, in gelederen verdeeld. Deeze takken neemen hunnen aanvang by den top des booms, en zyn lang, groen en boogswyze gekromd, bloot tot aan derzei ver einde, waar uit lange en breede bladeren voortfpruiten, zynde gevingerd, en van eene bleek groene kleur, zeer regelmatig op eene bolronde manier gefchaard, en maakende een zoort van ftraalen, zoo als een ronde waijer van zig afgeeft. houden, welken hy in het oorfprongelyke heeft. Dr. bancroft fpreekt, in zyne Natuur-lyke Gefchiedenis van Guiana, van den Mauricy niet; m/sfehieri is hy niet in de gelegenheid geweest denzelven te zien. Aanteek. v. d. Franfchen JTert.  SURINAMEN, XIX. Hooftft. gOI geeft. Naar maata dat de jonge takken zig uit het middenpunt naar den top verheffen, verwelken de oude, hangen naar den grond, en worden de fpeelbal der winden. Uit het midden der groene bladeren, trekken de Indianen lange vezelen of witte draaden, zoo als zy van de zyde - plant doen. Deeze vezelen zeer fterk zynde, maaken zy daar van netten om te visfchen, koorden om hunne bogen te fpannen, of zy laten ze zoodanig als zy zyn, om 'er zig tot andere gebruiken van te bedienen. Uit het middenpunt der takken koomt het zaad voort, het welk ook in de gedaante van lange risten uyen nedervalt. Ik heb verfchcide afbeeldingen van deeze Palmboomen gezien,.ik durf verzekeren , dat ze niet getrouw zyn, en volgens verbeelding of valfche befchryvingen uitgevoerd ; maar ik ftaa 'er by het publiek voor in, dat de tans aan hun aangebodene afteekening naar de natuur en op. de plaats zelve gemaakt is. Dezelve bevat den Berg-Palmboom, en den Mauricy , boomen, die door hunne takken en bladeren van elkander verfchillen. Op de plaat, die ik den lezer aanbiede, beteekent de letter A den ftam van den Berg-Palmboom; de letter B deszelfs takken, van den boom afgefcheiden; en de letter C het zaad, of de kelk, die het zelve in zig bevat; de D geeft den ftam van den Mauricy te kennen; de  302 R E I Z E NAAR de E één van deszelfs nederhangende takken; dé F beteekent den Korenworm, die den Palmboomworm voortbrengt; de G dien worm zeiven, die zoo lekker, nog zoo vet niet is, dan die van de kool van den Berg-Palmboom. Geene andere gelegenheid hebbende om te vertoonen, op welke wyze de Indianen en de Negers op de boomen klimmen, heb ik op deeze Plaat, onder de letter H, één der laatstgemelden vertoond, die op een jongen Mauricy klautert. Geen van beiden doen dit door den ftam van den boom met de armen en beenen te omvatten, maar door denzelven met dè hand vast te houden, en 'er beurtelings den voet op te zetten. Zy gaan alzoo voort op eene wonderbaarlyke manier; en door dit middel fcheurt hen de fchors niet op; maar 'er is zeker veel behendigheid, oeffening en kragt noodig, om daar in wel te flagen. Ik heb, zoo ik meen, breedvoerig genoeg gehandeld over deeze onderfcheidene zoorten van Palmboomen, en ik gaa tans over, om het dagverhaal van onze krygs-verrigtingen te vervolgen. Ik heb gezegd, dat alle de Officiers, en de meeste foldaten, die den post van de Hoop bezet hadden, geftorven of gevaarlyk ziek waren, en dat ik aan de befmetting ontfnapt was. Maar, helaas! het was tans myn beurt! ik had Hechts een uit-  Pl.xxviir. .J   suriname n, XIX. Hooftft. 303 uitftel, en niets meer, want den ^dsn wierd ik door die zelfde heete koorts aangetast, die alle de anderen had in het graf gefleept, en waar aan myn Neger quaco op dit oogenblik zeer ziek lag. Den uden, was ik genoodzaakt het bevel aan een ander Officier af te ftaan, en Maagdenberg te verlaten, om my naar Paramaribo te begeven, maar ik kon niet verder komen, dan Goet-Accord9 alwaar men den i5den niets anders dan het oogenblik van mynen dood verwagtte. Tot dit uiterftè gekomen zynde, vond eene oude Negerin middel, om my een weinig gekarnde melk, met garst en fyroop van fuiker gekookt, te doen gebruiken; dit was het eerfte voedzel, het welk ik, na dat ik ziek geworden was, genuttigd had. Het deed my zekerlyk een zeer grooten dienst; en des anderen daags was ik in ftaat om vervoerd te kunnen worden. Myn kleine quaco was ook veel beter. Des avonds van den i6den, kwam ik te Fanconberg aan, alwaar ik een pakje met zeven of agt brieven van myne vrienden vond, gepaard met een gefchenk van gezouten osfen-vleesch, en gedroogde tongen, Madéra-wyn, Engelsch bier, rhum, en twee kruiken heerlyk citroen-fap met fuiker gemengd,en daarenboven een beste ham, en een fraaije jagthond, die beide my gezonden waren  304 REIZE NAAR ren'door charles macdonald, den zelfden Engelfchen matroos, met wien ik op de Hoop in vriendfchap geraakt was, beide zyne gefchenken kwamen uit Virginie. Dit blyk van erkentenis en edelmoedigheid van deezen braven jongen, beantwoordt volkomen aan het waar cara&er van den Engelfchen zeeman, en deed my groot vermaak. Onder het getal van myne brieven waren 'er twee, voor my van het grootst gewicht, de één was van den heer luden van Amflerdam , en de ander van den heer de •graaf, zynen Beftuurder op Paramaribo. Zy verwittigden my, dat myne beminnelyke joanna en myn zoon ter myner befchikking waren, voor de fomme van twee duizend gulden, die, met de bykomende onkosten, byna twee honderd ponden 'fterling zouden uitmaken, dog welke ik buiten ftaat was op dit oogenblik te kunnen betaalen. Ik was reeds eene andere fomme van vyftig ponden ilerling fchuldig, welke ik geleend had, om den koopprys van mynen Neger quaco te voldoenj myne joanna, wel is waar, was-my van eene oneindig grootere waarde ; en fchoon men haar had gewaardeerd op het twintigfte gedeelte van de geheele Plantagie, die voor niet megr dan veertig duizend guldens verkogt was, konde ik eene jeugdige vrouw, met zoo veele volmaaktheden begaafd,  suriname n, XIX. Hooftjl. 305 gaafd, niet te duur koopen; maar men moest met dit al in ftaat zyn, om het te kunnen betaalen. Salomon heeft met reden gezegd, dat goede tydingen , uit ver afgelegene landen komende , voor de ziel dat geen zyn, het welk frisch water voor een zeer dorstig mensch is. De berichten, die ik in dit tydftip ontfing, deeden my in 't eerst herleven, maar eene nadere overweging overtuigde my wel dra, dat het my onmogelyk was, om my eene zoo groote fomme aan té fchaffen, en ik was ruim zoo ongelukkig als te vooren. Intusfchen deelde ik alle de ontfangene gefchenken onder de nabeftaanden van joanna uit, uitgenomen echter den hond en de ham. Deeze goede lieden baden my aan; en geduurende alle de betuigingen van hunne liefde, riep ik uit: ,, Dat ik niet 5, ryk genoeg ben, om hen allen vry te koopen!" Ik bevond my toen uittermaten zwak, niettemin oordeelde ik my in ftaat, om des anderen daags de Rivier af te zakken, tot aan de Plantagie Bergshoven, waar van de Beftuurder, de heer g o u rlay, de beleefdheid had, om my, in een gemakkelyk vaartuig met zes roei-riemen, naar Paramaribo te laten brengen; maar ik ftortte wederom in, en ik kwam, des avonds van den ioden, in deeze Stad aan, zynde naamvlyks meer in leven. Ik had den voorigen nacht op eene II. de el. V Plan-  3°6 REizij naar Plantagie, Jalofy genaamd, doorgebragt, alwaar ik byna den geest gaf. Ik kan de Rivier Commewyne niet verlaten zonder den lezer .eene afbeelding aan te bieden van een gezicht van Maagdenberg mi de Tempaty-Kreek,™ nog een van den post van Calais, by de Hoop. aan den mond van de Con/avmaKreek. Te dier tyd eene goede huisvesting by den heer del amar e hebbende, en door de teederlievenae joanna opgepast wordende, had ik ten minsten rust; en den 25fte„, bevond ik my fc feat, om voor de eerfte keer uit te gaan, en by Mevrouw godefroy het middagmaal te gaan nemen. De tafel was by deeze vrouw van de gezondfte fpyzen , en de verfrisfendfte vruchten overvloediglyk . voorzien. Onder de laatstgemelde, en de planten, die tot herftelling der gezondheid gefchikt zyn , en welke dit Land- voortbrengt, moet men verfchillende zoorten van pepers en de limoenen rekenen. De eerfte zyn de cica-peper, de lattaca, en.de dag0-p/py , zoo als de Negers dezelve noemen; want zy geven aan elke zaak eene benaming naar de overeenkomst die tusfehen dezelve en eenige andere zaak gevonden word. Deeze verfchillende zoorten van peper zyn in Europa bekend onder den naam van peper van  Tl.XXIX. J3hat-yan/ CAJLAIS, aan aW CASIYI NI CA — KREES. \-J'os-tran maagdenberg , aan a& TiUM.irjs.vij — d.o.vjumx.   SURINAME N} XIX. Hooftft. 307 van Caijenne, van piment, cn van capficum, of peper van Guinie. De naam van cica , of chiga, ^ welken men in Surinamen aan de eerfte geeft, koomt daar van daan, dat derzei ver korrel gelykt naar het infecl:, chiga of chigoe genaamd , het welk ik befchreven heb. De andere heeft de gedaante van rotten-ftronten. Deeze drie zoorten, gelyk ook alle andere, groeien aan heesters , die groen zyn, en niet zeer hoog opfchieten. De peper , welke zy allen voortbrengen, is van de allerheetfte, en trekt den mond by één; wanneer zy ryp is, heeft zy een fcharlaken, of liever bloedkleur. De Europeanen eeten byna geene fpyzen, welken zy niet met peper aanzetten: de Negers, en vooral de Indianen flokken ze met geheele greepen in, niet alleen om dat zy 'er ongemeen veel van houden, maar ook om dat zy dezelve als een uitmuntend geneesmiddel tegen een groot aantal kwalen befchouwen. De limoenen groeijen aan een zeer fchoonen boom , genaamd Limoen - boom , waar van de bladen en vruchten veel kleiner zyn, dan die van den citroen - boom, en de laatstgemelden van een veel fchitterender geele kleur, dan de citroenen. Zy hebben ook een veel fyner fchil, en zyn vol van een zuur fap, het lekkerfte, dat ik ken, en waar van de geur alleraangenaamst is. Deeze vruchV 2. ten  3°8 REIZENAAR ten zyn zeer nuttig voor de foldaten en matroo* zen, die ze in dit Land voor het opraapen kun*, hen krygen, zoo dat men hen niet zeldzaam hunnen ledigen tyd ziet doorbrengen, met dezelve it» groote meenigte te verzamelen, om ze met man. den vol naar het fchip te voeren. Men ontmoet, door de geheele Volkplanting van Surinamen, heg» gen van Limoen-boomen; en by de Stad Paramaribo groeijen zy aan den weg. Het is zeer te bejammeren, dat men deeze limoenen niet naar Europa kan overvoeren; maar men voert vaatjes, metderzelver fap gevuld, derwaarts. De inwooners. deezer Volkplanting leggen ze in fuiker, en bewaaren ze in groote aarde kruiken. Op het na-gerecht van deeze zelfde maaltyd,, merkte ife , onder verfchcide uitmuntende vruchten, een zoort van appel op, welken men alhier mammy noemt. Deeze groeit aan een boom van de gedaante van een' oranje, boom, waar van defchors grys is, het hout witachtig en ruw, en het blad zeer dik, glad, driehoekig en zonder vezelen. Deeze vrucht, die byna rond is , en eenen omtrek van vyf of zes duimen maakt, is met eene harde en roest • kleurige fchil bedekt 5. derzelver vleesch heeft de kleur van wortelen , en ook dezelfde vastheid. Het bevat twee groote nooten, waar van de amandelen bitter zyn;. maar de  S U R I N A M E N , XÏX. Heofijl. 309 de vrucht heeft een uitmuntenden fmrak : het is seen mcngzcl van zuur en geurighcid , het welk alle andere in deeze Volkplanting overtreft. Men vindt in Surinamen ook tweederlei zoort van amandelen, gewoonlyk door de Negers pistaches en pinda genoemd. De eerfte gelyken naar kleine kastanjes, en groeien als trosfen aan den boom; de tweede worden voortgebracht door een heestergewas, en vormen zig onder den grond (*). Beide zoorten van deeze amandelen zyn elyachtig en zoet; de laatstgemelde bevat 'er twee in eene fchel; alle zyn zy aangenaam om raauw te eeten., maar nog beter, wanneer zy onder heeten asch gebraden worden. De- 'Er wordt hier waarfchynlyk gedoeld op de amandel, welke men aard-pistache of aard'-appel noemt, waar van de bloemen, uit welken zy voortkomen , naar den grond buigen, tot dat zy denzelven raaken. Wanneer de bloem heeft uitgebloeit, gaat de noot in den grond, werkt zig aldaar hoe langer hoe dieper in, en wordt een buitachtige, asch-kleurige,, ronde cn bogtige bol, van de grootte van een vinger, doorweven met draden, uit den wortel voortkomende. Deeze boU die onder den grond ryp wordt, bevat twee of drie ronde roodachtige pitten , van de grootte van gnze hazelnoten, en van denzelfden fmaak. ^danteek. v. d. Franfchen Vert. V 3  3ïo reize naar _ Dewyl ik van vruchten fpreek, is het hier, zoo ik meen, de plaats, om eene misflag van Mejuffrouw de merian aan te roeren, die verklaart dat de druiven in Guiana gemeen zyn Deeze misflag is des te fterker, dewyl men weet, dat de vruchten, die alleen in eene kleine dunne fchel heloten zyn, als de druiven (*), de kersfen, de aal- C) Zie hier, het geen Mejuffrouw de merian ten deezen opzigte zegt: „ De roode, blaauwe cn witte druif groeit woelig in „ het Surinaamsch Gewest; een wynftok , gefnedea „ en in den grond gelloken zynde, brengt zes maanden „ daar na rype druiven voort; zoo dat men alle maan„ den plantende, het geheele jaar door druiven hebben kan. Het is tte betreuren, dat 'er in dit Land geene „ lieden gevonden worden, die zig op het aankweeken „ van deeze plant toeleggen; want wel verre, dat het „ noodig zoude zyn, om wyn naar Surinamen te voe„ ren, zoude deeze Volkplanting dien zelfs aan Holland „ kunnen leveren, dewyl men verfeheiden malen 's jaars „ zoude kunnen oogden". Men vindt, in de verzameling der afbeeldingen van deeze Juffrouw , een Surinaamfchen druiven - tros. Iets verder fprcekt zy ook van Wen; maar zy zegt, dat ze niet goed zyn: misfehien had men m haaren tyd pogingen gedaan , om verfeheiden van deeze vruchten in de Volkplanting van Surmamen aan te kweeken, en het welk niet gelukt zyndc, stedman dezelve niet zal hebben kunnen vinden. ^iatiteek. v. d. Franfchen F^erly  surinamen, XIX. Hooftft. %U aalbesfen, de aardbeziën, de pruimen, de abrikofen, de perfiken, en zelfs de appelen en peeren, de brandende hette van den zonne- keerkring niet verdragen kunnen. My tans op nieuw te Paramaribo bevindende, is het, zoo ik meen, voegzaam, om het dierenen planten - ryk voor eenigen tyd te verlaten, en den aandacht van den lezer op het regerings-beftuur van deeze fchoone Bezitting te vestigen; een onderwerp , het welk hy misfchien zedert lang verwagtte. Ik heb reeds gezegd, dat twee derde der S«rinaamfche Volkplanting tegenwoordig aan de Stad Amfierdam behooren, en dat de West-Indifche Maatfchappye eigenaar is van het laatfte een derde gedeelte. Ik heb ook te kennen gegeven, dat de rechterlyke macht door onderfcheidene Raaden van rechts - oeffening word uitgeoeffend. Ik zal dezelve dus tans in hunne orde aanwyzen , zoo als my dit door den Gouverneur, den heer nfpv e u, is mede gedeeld. De eerfte is de Raad van Crimineele Juftitie, en van Politie. Dezelve beftaat in het geheel uit dertien leden, wier ampten voor hun leven zyn. De Gouverneur , die 'er de Voorzitter van is, verkiest dezelven uit eene dubbele lyst, die hem door de inwooners word aangeboden. De Commandant, of de afgeV 4 zon-  3*3 R E I Z E NAAR zonden Gouverneur , is eerfte Raad. De bedienende Leden van dit Hof zyn derhalven: De Gouverneur, De Commandant, , Een Procureur - Fiscaal, Een Secretaris, Negen Raden. De kennis van alle lyfftraffelyke zaaken behoort aan deezen Raad; maar de Gouverneur heeft het recht van fchorsfing der vonnisfen, en zelfs om genade te bewyzen. De Raad van Civiele Juftitie beftaat ook uit dertien Leden, die door den eerstgemelden Raad verkooren, en alle vier jaaren vernieuwd worden. De Gouverneur is aldaar ook Voorzitter, en de bedienende Leden zyn: De Gouverneur, Een Procureur-Fiscaal, Een Secretaris, Tien Raden. Deeze Raad neemt kennis van alle burgerlyke rechts-zaken, en zelfs van geringe beledigingen. Na deezen koomt het Subalterne Collegie, of Kamer van kleine zaken, beftaande uit elf Leden , die al mede door den Gouverneur en het eerstgemelde Hof verkozen worden, en behalven den Secretaris, wiens ampt voor zyn'leven is, insgelyks alle  SURINAMEN, XIX. Hooftft. alle vier jaaren vernieuwd,en uit de laatst afgegaane Juftitie-Raden genomen worden. De bedienende Leden van dit Collegie zyn derhal ven: Een Vice-Prefident, Een Secretaris, Negen Raden. Het zelve heeft het opper • toezicht over de openbaare gebouwen, over de ftraaten , over de laanen van oranje-boomen, over de grachten, enz* Het beoordeelt ook de twistgedingen beneden de twee honderd en vyftig guldens; alle gefchillen. over grootere fommen moeten voor het Hof van Civiele Juftitie gebragt worden. 'Er is ook nog een ander Collegie, namelyk de Wees- en onbeheerde Boedel-kamer. Het beftaat uit Verfeheiden Commisfarisfen, Een Secretaris, Een Boekhouder, Een Thefaurier, En eenen anderen gezworen Secretaris. De bedienden der Finantie zyn: De Ontfanger der in- en uitgaande rechten, De Ontfanger der groote en kleine imposten , De Ontfanger van het hoofd - geld. De Ontfanger der renten. Ik zal van de bedieningen deezer Amptenaaren V 5 mees  5*4 REIZE NAAR meer opzettelyk fpreken, wanneer ik de algemee. ne inkomsten deezer Volkplanting zal behandelen. Ik bepaale my tans tot het geen derzei ver Regeerings -beftuur betreft. Ik heb reeds gezegd, dat de Gouverneur aan het hoofd der burgerlyke en der krygszaaken is; de andere openbaare amptenaaren Zyn voornamelyk: De Secretaris van zyne Excellentie den Gouverneur, Een Provoost, met het doen vervolgen der Negers belast, De Commisfarisfen van de Magazynen der levensmiddelen , Vier Opzichters over den uitvoer van de fuiker, Een Opzichter over de vaten melasfe, of fyroop van fuiker, Een Opzichter over alle de Noord - Amtricaanfche fchepen. Twee Omroepers, Twee Sergeanten of Boden van den Raad, Twee Landmeeters, Drie Meters van timmerhout, Een Opzichter over het vee, enz. Een Opzichter over de maaten en gewichten , Drie Hollandfche Predikanten, Een Fransch Priester, Een  SURINAMEN, XIX. Hooftft. 3r5 Een Lutersch Predikant, Drie Meesters van openbaare Schooien', enz. De krygsmacht beftaat uit elf Compagniën. Elk van dezelve heeft tot Officiers, een Capitain, een Lieutenant , een Onder - Lieutenant , een Vaandrig, een Secretaris, en een Kasfier. De Capitains zyn doorgaans gezworen Prifeerders by het verkoopen der Plantagiën, aan de verfchillende Rivieren in hunne wyk gelegen. Zie daar, welke de voornaamfte amptenaaren van het beftuur in de Volkplanting van Surinamen zyn. Dit beftuur zoude niet kwaad zyn, indien het niet door eene fnoode gierigheid befmet wierd, tot groot nadeel van deeze fchoone Bezitting in 't algemeen , en van derzelver inwooners in 't byzonder. Deeze Volkplanting, wel beftuurd wordende, zoude een hof van Eden zyn , niet alleen voor de Europcaanen, maar zelfs voor de flaven. Het zoude niet moeielyk zyn verbeteringen op te geven, noch ook dezelve uit te voeren. Ik zal by eene andere gelegenheid de aanmerkingen mededeelen, welken ik ten deezen opzigte gemaakt heb; en ik twyfele geenzints, of een weinig oplettenheid op een enkel punt, zal de gelukkigfte uitwerkingen voortbrengen. En kan ik dan al, even gelyk de Samaritaan, geen balfem op alle wonden gieten, ik zal ten minsten het ge- nees-  £l6 REÏZE NAAR «eesmiddel kunnen aanwyzen, het welk, op eene gepaste wyze gebezigd wordende, de kwaaien van ■een groot getal lieden geneezen zoude. Ik heb de onaangenaame taak ondernomen , om te bewyzen , hoe deeze Volkplanting, door bloeddorstige en gewelddadige middelen, zig zoo dikwils op den oever van haaren ondergang gezien heeft. Hoe roemryker zoude het zyn voor hun, die 'er de magt toe in handen hebben, om niet alleen haar te redden, maar ook met haar, veele fraaie Volkplantingen in de West-Indien ! zy zouden dit doen door middel der beöeffening van eene uitdeelende en algemeene gerechtigheid, en •door het geven van een loffelyk voorbeeld van goedwilligheid en menfchelykheid. Ik kan van de verhandeling van het ftaatkundig beftuur in Surinamen niet afftappen, zonder het affchryven van deszelfs zinfpreuk , die met de daadcn zoo weinig overëenkomftig is. Zy is deeze; „ Justitia, pietas, fides." De wapens zyn in drie deekn verdeeld, bevattende, zoo ik meen die van 't Huis van Sommelsdyk, van de WestIndifcke Maatfchappye, en van de Stad Amfterdam : zy worden gedragen door twee klimmende leeuwen, en dienen om het papieren geld te zegelen , enz. — Maar laat ik myn verhaal vervolgen. Den 3g£c-ii , ontmoette ik dien goeden matroos, c H AR-  SURINAMEN, XIX. Hooftft. 31^ charles macdonald, en dewyl ik dertig kruiken Jamaicafche rhum gekocht had, gaf ik 'er hem eenige van, om hem het gefchenk van een ham en van een hond te vergelden ; ik voegde 'er een fèhulp van paerel d'amour by, met zilver beflagen, welke ik hem verzogt tot eene gedachtenis te bewaren. Deeze brave jongen ging des anderen daags weder naar Virginic fcheep, aan boord van de Peggy, waar van Capitain was lodis,, die my beloofde hem tot zynen Stuurman te zullen bevorderen. De hond , waar van ik zoo even fprak, herinnert my twee aanmerkingen, welke ik in Guiana: omtrent dit zoort van dieren gemaakt heb. De eerfte is, dat zy aldaar het vermogen of de hebbelykheid van blaffen verliezen: het is zelfs eene zeer bekende zaak, dat de honden , die aldaar geboren zyn, nooit geblaft hebben. De tweede is, dat zy aldaar nooit door de watervrees worden aangetast , ik herinner my ten minften niet een enkelen dollen hond in deeze Volkplanting gezien' te hebben, noch 'er van te hebben hooren fpreken; deeze laatfte byzonderheid is des te opmerkelyker, om dat deeze verfclirikkelyke ziekte , in andere Landftreeken, doorgaans word toegefchreven aan de drukkende hette van de honds - dagen , het geen die benaming genoegzaam, aanduidt. • De Indianen , of  3l8 reize naar of inboorlingen van Guiana, hebben allen honden, waar van zy zig tot de jagt bedienen. Deeze dieren zyn mager en klein, zy hebben kort hair van eene vuile witte kleur , een langwerpigen fnoet, en recht op ftaande ooren; zy zyn zeer bekwaam om het wildt op te fpooren; maar zy hebben alle de gebreken van de kleine jagthondjens. Ik moet niet vergeten op te merken, dat,, fchoon de Americaanfcke honden niet blaffen, zy niettemin een zeer fterk geknor doen hooren. De myne, die, zoo als ik gezegd heb, uit Virgin ie kwam, was in dit ftuk zoo lastig, dat één van myne buuren hem, na verloop van veertien dagen , dat by by my was, met een fnaphaan dood fchoot. Byna op deezen zelfden tyd, kwamen verfcheide huisgezinnen van Americaanfcke vluchtelingen te Paramaribo aan, die verjaagd waren door den oorlog, welke tusfehen myn geboorteland en deszelfs Volkplantingen ontftaan was; ik was in de daad over hun lot aangedaan, en ik moet verklaaren, dat niemand ooit meer vriendfehap aan een Engehchman betoonde, dan zy my by een groot aantal gelegenheden bewezen. Den 3den Augustus , wanneer de heer de graaf, die alles met den heer lolkens op de Plantagie Fauconberg regelde, in de flad terug kwam,  SURINAMEN, XIX. Hooftfl. 319 kwam, dacht ik, dat het voegzaam was, om zelf met hem eene fchikking te maken, en hem voor te ftellen van my een handfchrift aan te nemen, tot dat ik de fomme dadelyk betaald zoude hebben, waar voor men toeflond joanna, en mynen zoon aan my te verkoopen, eene fomme, die ik bereid was op myne verteeringen uit te fpaaren, door, indien het mogelyk was, alleen van brood, zout en water te leven; en zelfs, in weerwil van deeze ongemeene foberheid, had ik twee of drie jaaren noodig, om dezelve by e'én te halen. De Voorzienigheid liet my niet in deeze verlegenheid; zy zond ter myner hulp die uitmuntende vrouw, Mevrouw godefroy, die zoo dra niet onderricht was van de fmartelyke gefteldheid, waar in ik my bevond, of zy noodigde my by haar ten eeten, en na den maaltyd, (prak zy my in deezer voegen aan: „Ik weet, myn lieve stedman , welke „ uwe gevoelens zyn, en dat het voor een Offi„ cier volmaakt onmogelyk is, zoodanig ontwerp, „ als het uwe, met zyne inkomften uit te voe„ ren; maar begryp, dat men, zelfs in Suri„ namen , in zyne vrienden eenige deugd kan „ ontmoeten : uwe blakende liefde voor deeze „ jonge vrouw, die dezelve zoowaardigis, en „ voor uwen zoon, moet, ten fpyt van dwaas- „ heid  ,320 REIZE NAAR „ heid en onverftand, u de achting van alle wel. „ denkende lieden doen verwerven. Ik ben over „ uwe handelwyze in deeze zaak dermaten getrof„ fen , dat ik my zelve zoude te befchuldigen s, hebben , indien ik u in de volvoering van zul„ ke loffelyke oogmerken niet behulpzaam was ; ftaa my derhalven toe, om in uw geluk, en in „ dat van de deugdzaame joanna, en haaren „ zoon, deel te nemen, door u te verzoeken , „ eene fomme van twee duizend guldens, of zelfs „ eene grootere fomme , zoo gy die benoodigd 5, hebt, aan te neemen. Zie daar dit geld, sted„ man;ontruk daar mede de onfcbuld,de deugd, ,, de fchoonheid, aan de dwinglandye , aan de onderdrukking, en aan de verguizing". Deeze achtenswaardige vrouw , ziende dat ik haar aankeek, in een ftaat van volmaakte verftomming, en als of ik het vermogen van fpreken ver« loren had, vervolgde haargefprck, met eene aan. biddelyke goedheid: „ Laat uwe kieschheid , myn lieve vriend, „ zig niet ontrusten, noch over deeze zaak bekom„ meren. Soldaten en zeelieden moeten geene groote plichtplegingen maken. Alles wat ik van u vorder, beftaat hier in, dat gy van dat „ alles geen enkel woord fpreekt". — Zoo dra ik weder in ftaat was om te fpreeken , antwoordde ik  surinamen, XIX. Ifooftjt* 'gZt ik haar: ,, Dat myne geheele verlegenheid darr itl beftond, op welke gepaste wyze ik aan haar betuigen zoude, 'hoe zeer ik van haare edelmoe„ dige goedheid doordrongen was." Ik voegde 'er by: „ Dat joanna, die my zoo dikwerf „ het leven had doen behouden, zekerlyk myne onöphoudelyke liefde verdiende, maar dat myne dankbaarheid niet minder duurzaam zyn zoude „ omtrent iemand,die my in de mogelykheid ftelde, om eene jonge vrouw van zulke groote ver„ diensten van de flavernye vry te koopen j" en ik eindigde, met aan deeze Mevrouw te kennen te geven; „ Dat ik voor het tegenwoordige niet j, het minlte gedeelte van die fomme zoude aanra^ „ ken, maar dat ik des anderen daags de eer zou„ de hebben haar wederom te zien ;" en oogenblikkelyk vertrok ik. Ik was zoo dra niet t'huis gekomen, of ik verhaalde joanna, het geen 'er was voorgevallen. Zy fmolt dadelyk in traanen weg, en riep uit: „ Gado fa bresfe da woma! God zegene deeze „ vrouw." Zy hield aan, dat ik haar aan Mevrouw g o.d e f r o y verpanden zoude, tot dat de geheele fomme aan dezelve zoude zyn te rug gegeven. Joanna verlangde wel vuuriglyk, om haaren zoon vry te zien; maar zonder de voorwaarde, door haar opgegeven, weigerde zy volII, deel. X ftrek-  322 r e i z e naar ftrektelyk de vryheid voor haar zelve aan te neemen. Ik zal geen tafereel pogen te fehetfen van den ftryd, dien ik tusfehen liefde en plicht moest doorftaan; ik zal my bepaalen met te zeggen, dat ik het verlangen van dit beminnelyk fchepzel, wier gevoelens my meer en meer bekoorden, inwilligde. Ik verklaarde derhalven by gefchrift, en overëenkomftig haare toeftemming, dat joanna, van dien dag af aan, aan Mevrouw godefroy. toebehoorde, tot dat ik haar de geheele fomme, welke zy my geleend had, betaald zoude hebben; cn des anderen daags bragt ik haar, met toeftemming haarer nabeftaanden by deeze Mevrouw, alwaar zy zig voor haare voeten werpende, haar het gefchrift ter hand ftelde. Maar de onvergelykelyke Mevrouw godefroy had het zelve zoo dra niet doorloopen, of zy riep uit: Laat dit 5, alzoo gefchieden! koom, myne joanna, ik ,, neem u, niet voor myne flavin, maar tot myn gezelfchap. Ik zal voor u eene wooning in myne orangerie doen bouwen; myne flaven zullen u „ aldaar dienen, tot dat de Voorzienigheid over » my (*) Men kan een flaaf van goed gedrag, in Surinamen, niet afzonderlyk verkoopen, zonder dc toeiïemraing van zynen vader, moeder, broeders cn zusters. Aanteek. v. d. Schryver.  SÜRINAMEN, XIX. Hooftft. 323 „ my befchikt; dan zult gy u volmaakt vry zien, „ zoo als gy in de daad zyn zult op het oogen„ blik, dat gy uwe vryheid begeert, als welke „ gy, zoo door uw goed gedrag, als van wegen „ uwe afkomst (*), ontwyffelbaar verdient." Op deeze voorwaarden ontfing ik den oden het geld, en ik bragt het den zelfden dag in myn hoed aan den heer de graaf. Het zelve op zyne tafel hebbende nedergelegd, verzogt ik hem eene behoorlyke quitantie; en joanna was niet meer athangelyk van de elendige Plantagie Fauconbcrg, maar alleen van de befcherming der eerbiedwaardigfte vrouw, die in de Hollandfchs bezittingen, ja misfchien in de geheele weereld, gevonden word. Zy bedankte my met eenen oogwenk, welke geen Engel zelfs met een bekoorlyker indruk konde toevoegen. Dc beer de graaf, het geld hebbende nageteld, zeide my: „ Myn lieve stedman, van „ deeze fomme komen my, als befluurder der „ Plantagie, twee honderd guldens. Gedoog, „ dat CO Ik heb gezegd, dat joanna de dogter was van een fatfoenlyken Hollander, en dat het gcflacht van haare moeder onder de aanzienlykftcn op de Aft-kaanfche kust was. Aanteek. v. d. Schryver, X 2  REIZENAAR „ dat ik dezelve niet aanneeme, en alzoo in deeze „ gelukkige gebeurtenis deele. Ik zal my vol. „ komen betaald oordeelen door het genoegen, „ van tot het geluk van twee lieden, die zooveel „ achting verdienen, te hebhen mogen medewer„ ken." Na deezen belangloozen vriend bedankt, en hem vriendfchappelyk de hand gedrukt te hebben, bragt ik oogenblikkelyk de twee honderd guldens aan Mevrouw godefuoy te rug, en wy waren allen gelukkig. De menschlievenheid van deeze vrouw bepaalde zig toen niet tot den dienst, dien zy ons deed, want, de deerniswaardige gedeldheid der zieken op Maagdenberg vernomen hebbende, zond zy hun ten gefchenke een vaartuig, beladen met vruchten , groenten, en allerleie zoorten van verver-» fèhingen. Den 7<3en Augustus , fchreef ik aart den heer luden, om hem van deeze fchikking kennis te geven, en hem te bedanken, dat hy van het gewichtigfte gedeelte van zynen eigendom wel hadde willen affland doen. Myne enklauw op dit oogenblik byna genezen zynde, fchreef "ik ook aan den Colonel, dat ik de eer zoude hebben, my binnen eenige dagen by hem te vervoegen. Ik zond dee? zen brief naar Barbacoeba, want hy bevond zig al-  SURINAMEN, XIX. Hooftft. aldaar fteeds, terwyl de onverfchrokken Capitain stoeleman, met eenige Neger.Jagers de bosfchen van eenen anderen kant doorkruistte: dien zelfden dag had hy vier der oproerige Negers naar. Paramaribo gezonden (*). Den ioden, volmaakt herfteld zynde, en my gereed bevindende om in de bosfchen te trekken, nam. ik affcheid van myne vrienden, en van myn klein huisgezin, het welk ik by den heer delamare liet, die 'er my om verzogt. Ik vertrok dus wel gemoed in een overdekt vaartuig, om mynen vyfden veldtocht te beginnen, en in de hoop van den Colonel fourgeoud te vergezellen. Hy verëenigde alle zyne kragten , en maakte de noodige toebereidzels,om binnen eenige dagen den vyand te gemoet te trekken. Den i4den, kwam ik te Barbacoeba, aan het bovenfte gedeelte van de Cottica - de zelfde plaats, waar ik my bevond, toen ik den flang Aboma CO De Neger-Jagers hadden de gewoonte, om eiken muiteling, dien zy doodden, de rechte hand af te kappen , en dan ontfingen zy vyf- en- twintig gulden. Men gaf hun vyftig gulden, wanneer zy 'er één levendig vongen, cn duizend gulden voor het ontdekken van een gehucht of bezitting. Aanteek. v. d. Schryver. X3  $26 REIZE NAAR SURINAMEN, XIX. Hooftfil 'Aboma doodde. Ik vond aldaar den Bevelhebber ' die my zeer vriendelyk ontfmg, en gereed ftond om des anderen daags te vertrekken. Nooit zag ik de foldaten zoo bemoedigd, noch zoo ftipt den dienst waarnemende. Zy wierden door verfchil. lende beweegredehen aangezet: de één, door het vermaak om te vechten; de ander door een geest van wraakzucht tegen de muitelingen; zommigen die de bedaardften waren, door de hoop van deezen oorlog te zien eindigen, anderen ëindelyk hadden verdriet in een leven, dat door een geftrengen dienst en door ziekten beurtelings wierd afgewisfeld, en verlangden , om een roemryk einde aan hunne clcnde te maken; want 'er is geen ongelukkiger leven, dan dat van een foldaat of matroos , die aan vochtigheid , of aan de hette van eene brandende zon, in het midden van eindelooze bosfchen, onder den zonne - keerkring ge. legen, by aanhoudenheid is blootgefteld. EINDE VAN HET TWEEDE DEEL, B E-  BERICHT voor den BINDER. Plaat Bladz. XVII. Wachtpost van Vry denburg, aan de Rivier Maroni. — Mitsgaders gezicht van drie Legerplaatfen, aan de Wana-Kreek: te plaatfen tegen over . 20. XVIII. Gezicht van de Reede en Stad Paramaribo . . . 40. XIX. Platte grond der Stad Paramaribo . 44. XX. Eene Slavin, behoorende tot het ge- flacht der Qt'.arter onnes Slaven . 54. XXI. Eene Samboe Slavin, wier lichaam door zweepflagen is van één gereeten . 8". XXII. Eene Indiaanfche Familie, tot hetgeflacht der Caraïben behoorende . 158. XXIII. Wapenen, Huisraad en Cieradiën der Indianen . • . 2c6. XXIV. Gezicht van den Wachtpost de Hoop s en van de Plantagie Klarenbeek , beiden aan de Commewyne . 212. XXV. De Aapen, genaamd Coiata ,en SakiWtnki . . . 224, XXVI. Tak van den Roucou- of ArnottaBoom. — Riviervisch, genaamd DagoFaify. — En de New-Mara ■ . 236 XXVII. Een Surinaamsch Planter, in zyn morgen-gewaad . . . 283. XXVIII. De Koolboom; en Palmboom, Mauricy genaamd . . . 302, XXIX. Post van Maagdenberg, aan de Tempaty-Kreek. — En Post van Calais, aan de Casfiv'mica- Krt$k , 306,