EX BIBLIOTHECA F.G.WALLER 1933  R E I Z E NAAR. SURINAMEN E N G U I A N A. ui.   R E I Z E NAAR SURINAMEN, EN DOOR DE BINNENSTE GEDEELTEN VAN G U I A N A; DOOR DEN CAPITAIN JOHN GABRIËL STEDMAN. MET PLAATEN EN KAARTEN. NAAR HET ENGELSCH. DERDE DEEL. te AMSTERDAM, by JOHANNES ALLART, 1M D C C C.   INHOUD der HOOFTSTUKKEN. XX. HOOFTSTUK. Bladz. Befchryving van eenen oproerigen Neger. Vuurige Mier. — Het wandelend J^lad. — Doornhaag-Spinnckop. — Duivenboonen of erwten van Angola, Nadrukkelyke benaamingen, door de Negers gebezigd wordende. — Het innemen van de pad Gado - Saby s door den Coloncl fourgeoud. — Trek van bygeloovighe.id. — Beleid van den vyand ... i« XXI. HOOFTSTUK. Wilde Porfelyn. — Calebasfen-boom. — Schermutzeling. — Tafereel vanbroederlyke teedcrhcid. — Het krygsvolk keert naar Barbacoeba te rug. — Befchryving van de manier, waar op de legerplaats was ingericht. — Een flaaf door den flang Orou ■ coukou gedood. 42. XXII. HOOFTSTUK. Byzonder zoort van Mieren. — Acajounooten. — Eta - appel. — Alarm aan de Peréca. — Hinderlaag.—Vreemde uitwerking , door ecne Vledermuis veroorzaakt. — De Opposfum. — De Agouti en de Paca. — De Dadel-boom. — Het krygsvolk keert naar de Cormoetibo • kreek te rug. . . 70. * q XXIII. HOOFT-  vi INHOUD der XXIII. HOOFTSTUK. Bladz. Tweede tocht naar Gado - Saby. — LandSchildpad. — Verfchillende zoortenvan hout. — Levendig geraamte. — Treffelyke gezichten. — Ronderd-pooten. —■ Verfchillende Plantgewasfcn. — De Opper • Bevelhebber wordt ziek, en verlaat de legerplaats. — Sprinkhanen. — Verfchillende z oorten van visfehen. — De Zee-koe. — Het Zee-paard. ►— Aanmerkingen omtrent het aanwezen der Meerminnen.— Trommelzucht.— Verfcheiden zoorten van vogelen. — De Malaky en Markoury boomen. — Doornhaag-wormen . . . ioi. XXIV. HOOFTSTUK. Aanwerving van twee Compagniën Vrywilligers, beflaande uit Negers en vrye Mulatten. -— Vzrfcheidene zoorten van Visfchen. — Arrovvoukas - Indianen. — De krygsbende van den Colonel fourgeoud ontfangt bevel , om naar Holland in te fchepen. — De Ratel-fang. — De blaauwe Dypfas. — De Amphisbcena of tweehoofdige fang. — Eencfraaije Kapel. — De Coloncl ontfangt naderen last. — Liet krygsvolk trekt weder in de bosfeiten. — Koophandel in de Volkplanting van Surinamen. — Befchryving eener Cacao ■ Plantagie.—Heldendaad van eenen Neger. — De Ananas. — De Muscaat- en Water ■ Meloen. . 139. XXV. HOOF F-  HOOF TSTUKKEN. vu XXV. HOOFTSTUK. Bladz. Grappige manier tot het ontdekken van een dief. — Het Brom - vogeltje. — Verfchillende zoorten van planten. — Ma. nier van visfehen in Surinamen. — Onderfcheidene zoorten van visfehen. —■ Moed van eene jonge Negerin. — De Pimpelmees. — De Americaanfche Aloë. — De Banille - hoorn. — Huilende Aapen. — Verwonderlyke flimheid der wilde Byën.— De krygsbende van den Colonel FOUR.GEOUD ontfangt andermaal bevel, om naar Europa te rug te keer en. — De Guiaanfche Nachtuil. . . . . • 184. XXVI. HOOFTSTUK. Infchecping van het krygsvolk. — De Zurzaca, en Sabatille. — DePapaija, en de Gember. — Het krygsvolk gelast om te ontjehepen. — Muiterye. — Onbetamclyk gedrag van een Capitain der Oucas • Negers. — Een groot aantal zieken naar Europa gezonden. — Nieuwe byzonderheden betrekkelyk de Negers. . • • . 218. XXVIL HOOFTSTUK. *De muitelingen voeren verfcheiden Negerinnen weg. — Aanfiootelyke wyzen van flraföeffcning. — OnverJ'chrokkenheid der Negers. —Verfchillende zoorten van Gier - vogels. — Gekuifde Aren- ■ den. — Bejchryving van eene Indigo Plantagie, — Kaneel- Appel . 283. XXVIII. HOOFT-  vin INHOUD der HOOFTSTUKKEN. XXVIII. HOOFTSTUK. Bladz. De Muitelingen trekken de Rivier Moroni' over. — Derde tocht naar Gado-Saby. — De Land- Scorpioen. — Verfcheiden zoorten van timmerhout. —- Boom , welke een vrucht voortbrengt 3 de Marmelade-doos genaamd. liet aankweeken van Ryst. — Bui- tengewoone hitte, die alle de moeras[en opdroogt. — De Opposfiim van het vrouwelyk gcflacht. — De Brazilfche W'ezel. — De Mierëeter. — De Tamandua. — Bout- luizen en vliegende luizen., — Tafereel van ellende en fierfte. —' De Vrede aan de Volkplanting bezorgd. — De 'Poclfnip. — . De Lepelgans, en de Brazillche O/c yaafi — Wilde Eendvogels van verfchillende zoorten . , 313. R E I-  R E I 2 E naar SURINAME N, en door de binnenste gedeelten van G V I A N A. TWINTIGSTE HOOFTSTUK. Befchryving van eenen oproerige» Neger. — Vuurige Mier. — Het wandelend Blad. — Doorn* haag - Spinnekop. — Duiven - boonen of erwten van Angolo. >— Nadrukkelyke benaamingen , door de Negers gebezigd wordende. — Het innemen van de Stad Gado-Saby, door. den Coloncl fourgeoud. — Trek van bygeloovigheid. — Beleid van den vyand. D e muitelingen, door hun behaald voordeel op dan Capitain meyland opgeblazen, waren daarënboven door hunne Spions onderrigr, dat de Colonel fourgeoud zig te Barbacoeba bevondt, en zyne foldaaten willende trotfeeren, of fchrik aanjagen, hadden zy de domheid, om den III. deel. A i5deb  £ seize kaar i5den Augustus 1775. de hutten van twee ïëgeri plaatfen, welken onze uitgezondene wachten hadden laten flaan, in brand te fteeken, en een gehui] en gefch reeuw te. maken, het welk wy den geheelen nacht hoorden. Dit was nogtans van hunnen kant niets anders dan loutere zweizery; maar • het verwekte in onzen Bevelhebber zulk eenegramfehapdat hy zwoer zig met geweld, het kostewat het wilde, te zullen wreeken. Dien zelfden nacht wierden wy ook door een grooten Tyger ontrust; maar hy deedt geen het minfte kwaad. Des anderen daags morgens ftondt al ons'krygsvolk tot den optocht gereed, en met het aanbreken van den dag begaven wy ons in het bosch. Wy waaren twee honderd Europeaanen fterk, bekwaam om dienst te doen; en wy lieten een groot getal agter , die door ziekten belet wierden mede te gaan. De Neger • Jagers , wien het verveelde de beveelen van den Colonel fourgeoud te gehoorzamen , verfcheenen niet, hoewel zy ver. wagt wierden, het welk aan den Bevelhebber gelegenheid gaf, om hunne bende voor fchelmen enlaf hartigen uittemaken. Ik erken, dat ik uitter. maten verwonderd was over he.t agterblyven van myue begunftigden , die op andere tyden zoo veel yver betoond hadden om den vyand te keer te gaan , en die verklaard hadden niets meerder te  SURINAMEU, XX. Ilooftfl, $ te verlangen, dan eenen algemeenen en befiisfcnden (lag. Wy trokken deezen dag oostwaarts aan. Na omtrent agt mylen te hebben afgelegd, het geen in een land, waar onöphoudelyk door het weghakken van het geboomte de weg gebaand moest worden, al vry aanmerkelyk is, floegen wy hutten op, en namen aldaar onze legerplaats. Na zoo meenigmaalen van de oproerige Negers, aan wien wy nu op het punt waren van flag te leveren, gefprooken te hebben, biede ik den lezer eene afteekening aan, verbeeldende één van hun, die op fchiidwacht ftaat, en door het hooren affchieten van fnaphaanen in de {truiken verfchrikt is. Twee Jagers fchynen het oogenblik om hem te verrasfen op eenigen afftand te befpieden. Deze Neger is met een fnaphaan en byl gewapend. Zyne hairen , offchoon wollig zynde, zyn digt aan 't hoofd g'evlogten;dit was een teken, waar door de muitelingen van onze Jagers, en van andere Moroni-Negers , die onder hunne bende niet gedoogd wier» den, onderfcheiden waren. Zyn baard is puntsgcwyze gefneeden, zoo als zy dien allen dragen, wanneer zy niet in de gelegenheid zyn, om zig te fcheeren. Zyne voornaamfte kleeding beflaat in een lap catoen, die onagtzaam om zyne fchouders geflagen is , hem voor de ongemakken der lucht A a be-  4 R E I Z E NAAR beveiligt, en hem dient om 'er op te flapen, hetwelk een iegelyk van hun altoos onder een dek» kleed doet, in de fomberfte plaatfen, welken hy vinden kan, wanneer hy van zyne medemakkers h afgefcheiden. Dezelfde perfoon draagt een Camifaf die als een neusdoek om zyne lendenen gebonden is. Zyn zak of weitas is van de huid van 't een of ander dier gemaakt. Kleine catoene koorden zyn om de gewrichten zyner handen en en. klauwen tot cieraad gebonden. Eene bygeloovige •Obia of tooverband, waar op hy al zyn vertrouwen fielt, hangt hem om den hals. De bekkeneelen en beenderen, welken men in eene zandige Savane verftrooid ziet, zyn waarfchynlyk die van zyne vyanden. De twee Jagers, welken men in 't verfchiet be. merkt , zyn door hunne roode mutfen kenbaar. Het is aanmerkens waardig, dat de muitelingen zig verfcheiden malen van deeze onderfcheidende teekenen meester maakten,en dat zy, dezelven ftaande het gevecht op hun hoofd gezet hebbende, niet alleen hun leven behielden , maar zelfs des te. gemakkelyker hunne vyanden konden afmaken. Zy hebben dikwerf eene andere krygslist gebruikt. Dewyl het fchietgeweer zeldzaam onder hen was, voegden zig verfcheiden onder hunne gelederen, dragende een ftuk hout, het welk ten naas-  Tl. xxx.   SURINAME N, XX. Hooftft. § naasten by als een fnaphaan gehouwen was, op den fchouder. Deeze list heeft dikwils de flaven der Plantagiën belet, om dezelven te verdedigen, wanneer deeze muitelingen ze kwamen pionderen: zulks heeft zelfs meer dan eens een zoo grooten fchrik verwekt, dat men hen hunne oude woonfteden , na de vrouwen en kinderen weggevoerd te hebben , ronder tegenkanting in brand liet fleken. Den 16 Gelukkig echter, fchoon wy in het regen-faifoen waren , viel 'er weinig water. Dien dag hielden wy omtrent vier uuren des avonds itil, want de Colonel wierd door eene koorts met koude aangetast. Terwyl ik in myne hangmat, die aan twee zwaare takken was opgehangen , lag te flapen, viel myn oog op iets, het geen ik in 't eerst een blad van een boom meende te zyn, maar my ver. volgens bleek zig te bewegen, en op den ftam van den boom voort te fchuiven. Oogenblikkelyk op. geflaan zynde, riep ik verfcheiden van myne medgezellen, om hun dit zelfde te doen zien, en dadelyk riep een Officier van 's Compagnies krygsvolk uit; „ het is het wandelend blad"' Na een naauwkeurig onderzoek bevonden wy, dat het een infe£t was, wiens vlerken zoo zeer naar een blad gelyken , dat verfcheiden lieden het voor een voortbrengzel uit het Plantenryk hebben aangezien; het was een zoort van fpringhaan, maar bedekt met vier vlerken van eene eironde gedaante, W van omtrent drie duimen lengte, waar van de bo*  SURINAMEN, XX. Hooftft. 0 bovenfte zoo aan elkander vast kleefden, dat zy juist een bruin blad met deszelfs vezelen fcheenen te vertoonen. Ik keerde dus naar myne hangmat te rug. De lucht was helder , de maan fcheen tusfchen het loof der boomen, en ik viel in eenen diepen flaap, overpeinzende de wonderen der natuur; myn flaap duurde tot middernacht, toen ik, te midden der dikfte duisternis, en eenen zwaaren flortregen, ontwaakte door het gehuil en gefchreeuw der muitelingen, die te gclyker tyd eenige fnaphaan - fchoten deeden. Hun fchieten echter bereikte de Iegerplaats niet, en wy waren uittermaten verlegen,: want de donkerheid maakte het ons onmogelyk, om een juist denkbeeld van hun oogmerk te vormen. Zy hielden op die wyze aan tot het aanbreken van den dag , het geen ons elk oogenblik deedt verwagten van door hun omcingeld te worden: dienvolgende verdubbelden wy onze waakzaamheid. Des anderen daags morgens rolden wy onze hangmatten op, en trokken noordwaarts aan, naar den kant, van waar den voorigen nacht het geluid zig hadt doen hooren. Grootendeels in onze rust geftoord geweest zynde , waren wy zeer vermoeid, en vooral de Colonel, die moeite had, om het flaande te houden, zoodanig was hy door A 5 dg  xo R E I Z E NAAR de koorts verzwakt. Ik voerde het bevel over de voorhoede. Wy hadden geen twee mylen afgelegd , of een oproerige Neger fprong byna voor myne voeten van onder eene doornhegge, alwaar hy was gaan liggen flapen , maar dewyl wy last hadden, om op de geenen , die verdwaald waren , geen vuur te geven, ontfnapte hy ons , en liep zoo gezwind als een hart dwars door de flruikera weg. Ik gaf 'er bericht van aan den Bevelhebber, die zwoer, dat hy een fpion was, en ik geloof, hy had gelyk : dadelyk vergat hy , om zoo te fpreken, zyne kwaal, en verdubbelde zyne fchredep met groote drift. Onze vervolging echter was, ten minflen deezen dag, vruchteloos, want op den middag vervielen wy in een groot moeras , waar uit wy veel moeite hadden ons te redden; cn wy waren genoodzaakt onze legerplaats van den laatst voorgaanden nacht te hernemen, na twee foldaten van 's Compagnies krygsvolk verloren te hebben, welken wy vooronder-fielden, dat in het moeras verfmoord waren. Dien zelfden dag zagen wy eene groote meenigte Roucou-boomen, die in dit gedeelte van het bosch overvloedjglyk gevonden wierden. Des avonds boodt een flaaf my een Doornhaag-Spinnekop aan. Dezelve was van zulk eene grootte, dat zy, in een kistjen van agt duimen hoog geplaatst  SURINAMEN, XX. Hooftft. II plaatst zynde , den rand met eenige van haare pooten raakte, tcrvvyl de andere op den grond Honden. De Schepping levert geen afichuwelyker wezen op, dan deeze ysfelyke Spinnekop, welke dc inwooners van S'ürin&móh tc onrecht voor de Tarantula houden. Derzelver lyf is verdeeld in twee decien; het agterde is eyrond, en heeft de gedaante van een appel; het voorde is vierkant,' en de kop gelykt naar een zoort van dar , die 'er aan vast gehecht is. Dit gedrocht heeft vyf paar groote pootcn met vier gelederen. Het is geheel zwart, of van een donker bruine kleur, en, zoo wel het lyf als de ledematen, geheel overdekt met lange, dikke en zwarte hairen, veel gelykende naar die van een rups. Elke poot is met een zoort van geele en kromgebogen klauw gewapend. Uit den kop komen twee lange tanden, die met de binnenwaarts gebogene punten een fchaar vormen , even als die van een krabbe, waar van zy zig tot het aanpakken, van haaren buit bedienen. Het fteeken van dezelve verwekt altyd de koorts, zoo het al niet doodelyk is' door het vergiftig vocht, het welk zy in de wonde laat loopen. Deeze Spinnekop heeft agt oogen, gelyk de meeste anderen, en voedt zig met allerleije zoorten van infeélen. Men beweert, dat de jonge vogelen aan dit dier niet onfnappen kunnen , en dat het der-  P r e i z e naar derzelver bloed uitzuigt. Deszelfs webbe is niet zeer uitgeftrekt, maar zeer fterk. Om kort te gaan, het is een verfchrikkelyk dier, waar van't gezicht alleen in Maat is, om aan de lieden zelfs, die aan de befchouwing van de wanftaltigheden der natuur het meest gewoon zyn, een afgryzen te verwekken. Alle de gevaaren, alle de plagen, waar aan men dagelyks in de bosfehen van deeze gezengde landftreek is bloot gefteld , zyn talloos. Ik heb 'er reeds een groot gedeelte van aangehaald , en 'er fchieten 'er nog wel zoo veel over om op te noemen. Onze ongelukkige foldaten konden daar aan geen weerftand bieden ; 'er ftierf by aanhoudendheid een groot aantal, zonder hulp, zonder vriend om hun de oogleden te fluiten, zonder een kist om hun gebeente te bevatten. Men wierp hunne lyken door elkander in een groot gat, als of zy het overfchot van onze natuur.genooten niet waren. Den ioden, braken wy de legerplaats op, en na een weinig zuid waards getrokken te zyn, gingen wy oostwaarts, tot tien uuren, toen een gedeelte van honderd Neger-Jagers, met hunnen leidsman vinsack, tot myn groot genoegen, zig by ons voegde; wy waren derhalven toen drie honderd mannen fterk. Hoe weinig achting de Colonelfourgeoud op alle andere tyden voor dee-  sürinameu, XX. Hcoftjl. 13 deeze dappere lieden betoonde, hunne verwerking mishaagde hem in 't geheel niet, op dit oogenblik, dat wy eenen vyand naderden, dien zy wel kenden , en tegen wien zy met meer voordeel ftreden , dan ons krygsvolk. Ik ben bovendien volkomen van gedachten, dat één van deeze vrye Negers, als foldaat, in de bosfchen van Guiana, boven zes Europeanen den voorrang verdient. De Colonel fourgeoud liet ons toen in drie kolommen, of liever in drie linien optrekken. Zyn Regiment maakte het midden-punt uit; het krygsvolk der Sociëteit was ter rechter,en de Jagers ter linker zyde. Allen waren zy alleenlyk afgefcheiden door eenen affland,van waar men elkander beroepen konde; en by elke vleugel waren eenige lichters geplaatst. Aldus verdeeld zynde, vervolgden wy onzen tocht oost waards tot den middag, toen wy den zeiven oost noord oost namen, en aantrokken op een biry - biry, of groot moeras. De moerasfen van dit zoort zyn in dit land zeer gemeen en zeer gevaarlyk. Zy zyn vol met een zeer dun flyk, en met een dikke en groene korst overdekt, die op veeIe plaatfen een mensch dragen kan; maar die men onder zyne voeten voelt buigen. Indien deeze korst breekt, worden allen, die 'er door heen zakken, in dit zoort van afgrond verzwolgen , waar in zy ontwyffelbaar moeten omkomen, indien men 'er hen  F 4 r e i z e naar. hen niet oogenblikkelyk uittrekt. Op die wyze heeft men daar in meenigwcrf menfchen zien ver. zinken, waar van men naderhand nooit meer heeft hooren fpreken. De zandpoelen zyn van een geheel anderen aart; men zakt 'er trapsgewyze in, daar dit in de flykmoerasfen eensklaps gefchiedt. Om deeze toevallen voor te komen, openden wy onze gelederen zoo veel als mogelyk was, het geen dezelve zeer wyd van elkander maakte; en in weerwil van deeze voorzorge, wierden verfcheiden menfchen ingezwolgen,als of het ys onder hunne voeten was weggebroken. Ik heb eenige anderen gezien, die, mede in den poel gevallen zynde, 'er tot onder de armen toe in zakten;maar wien het egter gelukte,fchoon met veel moeite, gered te worden. Des namiddags trokken wy voorby twee velden, alwaar men maniok gehad had; het geen ons deedt begrypen, dat wy aan de verblyfplaats der muitelingen naderden. Korten tyd daar na ontdekten wy de voetftappen van den tocht van Capitain meyland, en wy herkenden die aan de tcekens, die op de boomen gefneden waren, zoo nis ik reeds te vooren heb opgegeven. Tegen den avond floegen wy ons neder op den afiïand van eenige mylen van het moeras , waar in de krygsbende van deezen Officier het leven gelaten had:  sur i'namen, XX. -Hooftft. 15 bad: het daglicht ftondt ter deezer uur niet lang genoeg meer te fchynen, om den vyand te kunnen aantasten. Onze foldaten door tenen langen tocht zeer vermoeid zynde, ftondt de Colonel hun voor dee. zen nacht toe, hutten op te liaan, en vuuren aan te leggen. Ik was 'er uittermaten verwonderd over: hy had ons dit zoort van verkwikking verboden , toen wy van den vyand zeer verre af waren; en op het oogenblik, dat deeze naby was, wilde hy het gedogen. Ik maakte 'er echter gebruik van; en myn Sergeant, my eenige duivenboonen , welken, hy in een nabuurjg land geplukt had, gegeven hebbende , noodigde ik hem ten eeten , als mede een Neger. Capitain , genaamd 11 ann 1 bal. Wy wierpen alle drie ons gezouten osfen-vleesch en bifchuit in de ketel; vervolgens roerden wy het met een bajonnet om , en deeden eene uitmuntende maaltyd , in weerwil van eenen akeligen nacht, en ée'n der zwaarfte . flagregens. De duiven - boonen , of boonen van angola, . groeien op een ftronk van agt of tien voeten hoog;, zy zyn, ten getale van vyf of zes, in eene peul beüoten; haare kleur is bruin, en haare gedaante plat, gelyk die der peul-vruchten. De Negers houden 'er veel van, en kwee-ken in hunne tuinen, zon-  i6 REIZE NAAR zonder veel kosten of moeite, de plant aan , die deeze vruchten voortbrengt. Hannibal, na my te hebben doen opmerken, dat wy des anderen daags den vyand zekerlyk ontmoeten zouden, vroeg my, of ik wel wist, hoe de Negers in een gevecht tegen elkander ftreden. Ik antwoordde hem, neen; en dadelyk deedt hy my het volgende verhaal, zyn pyp onder myne hangmat rookende. — „ Mof era", zeide hy „ my, de beide partyen worden gerangfchikt in „ compagniën van agt of tien mannen, onder be„ vel van eenen Capitain, een jagthoorn dragen„ de, zoo als deeze, (hy toonde my den zynen) „ op welks geluid zy alle hunne krygsbewegingcn „ verrigten , en ftryden , of de vlucht nemen. „. Wanneer zy ftryden, fcheiden zy zig oogenblik„ kelyk van elkander, gaan op den grond leggen, „ en fchietcn dwars door het geboomte op een „ zeer korten afftand. Elk die ftrydt, word door „ twee ongewapende Negers geholpen ; de een „ vervangt hem, als hy gedood word, en de an„ der neemt het lyk weg, uit vreeze, dat het in „ 's vyands handen moge vallen (*)". Zyn C*) De Negers hebben de onmenfehelyke gewoonte, om delyken hunner vyanden te verminken en te verfcheuren; zommigen zelfs doen dit, evenals de Caraïben, met hunne tanden»  SURINAMEN, XX. Booftft. 1? Zyn verhaal gaf my een juist denkbeeld van die manier van vechten, welke ik zedert heb zien beoeffenen. Ik zal 'er alleenlyk by voegen , dat, wanneer het een dik bosch is, elke Neger , in plaats van op den buik te gaan leggen, of de knie op den grond te zetten, zig agter eenen grooten boom verbergt, welke hem tot een borstweering dient, en van waar hy met meerder juistheid en minder gevaar vuur geeft; in dit geval, doet hy zyn fnaphaan tegen den Ham van den boom, of op een gefpleten tak, rusten, even gelyk de hu diancn van Shmvanefe en Delaware doen. Capitain hannimal deedt my ook verftaan, dat men den beruchten eonny verdacht hieldt, van perfoonlyk zig te bevinden onder de muitelingen , in wier nabuurfchap wy waren. Dit opperhoofd , fchoon een Mulat zynde, was in de bosfchen geboren, werwaarts zyne moeder de vlucht genomen had, om de mishandelingen van haaren meester, die haar bezwangerd had, te ontgaan. Te meermalen gefproken hebbende van het onderfcheid der menfchen van eene midden - kleur, tuslchen zwart en wit, moet ik ter opheldering daar van het volgende aanmerken. De Mulatten worden geboren van een blanken en eene Negerin , of van een Neger en eene blanke. De Samboes worden geboren van een Mulat en eene Negerin, enz. III. deel. B DC  to REÏZENAAIï De Qiiarterons van een Mulat en eene Manke , enz. enz. De zelfde Capitain hannibal noemde my ook den naam van verfcheiden andere hoofden der muitelingen , tegen welken hy dikwrls geftreden had. De eerfte van allen was quammy, hoofd van eene afzonderlyke bende, die met de andere muitelingen in geene betrekking ftondt. Hy noemde my vervolgens coromantyn, cojo,arico en joli-coeur. Detweelaatstgemelden waren berucht van wegen den onverzoen lyken haat, waar mede zy tegen de blanken bezield waren; en joli-coeur, van wien ik reeds gefproken heb,had 'er billyke reden toe.Hannibal dacht ook, dat de beruchte baron op dit oogenblik onder het opperhoofd bonny diende. Hy ging vervolgens over tot de benamingen van de voornaamfte bezittingen der muitelingen , waar van zommige reeds verwoest waren , andere zig in 't gezicht bevonden, en eenige ons flechts by naame bekend waren. Zy hadden allen eenige wezentlyke beteekenis; en dewyl zy, in zeker opzigt, de onderzoekingen der geleerden omtrent de verfchillende volken onder de Negers kunnen ophelderen, heb ik gepast geoordeeld aan dezelven, met opgaave van de vertaaling, alhier eene plaats te vergunnen. / Bou-  suriname n, XX. Hooftfl. 1$ Boucou: Ik zal eerder tot itof vergruisd worden , eer ik genomen worde. Gado Saby: God alleen kent my. Co/aay: Koomt, zoo gy het hart hebt. Tesjy fy: Ruikt 'er aan, zoo gy lust hebt. Mek my: Ontrust my, zoo gy durft. Boufy cray: De bosfchen fchreiën. Me falafy: Ik zal genomen worden. Kebry my: Verberg my, ö loof derboomen, dat my omringt. De verdere waren: Ojiammy Condre: naar den naam van quamm y , hun opper - hoofd. Pynenburg.-vxhde. Pyn- of Latanus - boomen , die deeze bezitting van vooren omringden. Caro Condre : van de meenigte Koorn-velden , waar mede dezelve omringd was. - Reizy Condre: van de meenigte Ryst-velden, die rondom lagen. Ik drukte Capitain hannibal, na dit gefprek, de hand, en hy ging van my af. Ik was vervuld met de hoop op eene overwinning, die door geene wreedheid bezoedeld zoude worden; en dewyl ik zeer vermoeid was , viel ik in een diepen flaap. Den aoften, des morgens, ontwaakte ik, zeer wel te vreden; zynde het toen het Ichoonfte weB 2 der  2° REXZE NAAR der des weerelds. Deeze gelukkige gefteldheid verdween wel dra, toen ik zag, dat op een oogenblik, zoo netelig, en toen men op 't punt ftondc flag te leveren , in plaats van goede behandelingen, welken het voorzichtig geweest zoude zyn te gebruiken, omtrent hun , van wier welwiilenheid wy het gunftig einde van ons lyden verwagtten , men integendeel by de Onder - Officiers en foldaten eene groote moedeloosheid verwekt had. Ik maakte toen tegen mynen wil deeze aanmerking: — Dat de Vorsten en hunne dienaars nimmer, zoo veelmogelykj- een byzonder perfoon, wie hy ook wezen mogt, vooral in een afgelegen land, met eene onbepaalde magt bekleeden moesten, zonder zynen inborst en denkwyze zeer grondig te kennen ; want niemand is waardig het bevel te voeren, indien hy zig niet tevens door dapperheid en menschlievenheid onderfcheidt ; naardien het eene wel bekende waarheid is, dat geene dapperheid met wreedaartigheid beftaan kan. Des morgens ten zes uuren trokken wy noordoostwaarts ten noorden, onzen weg naar de moerasfen nemende; en myne zwaarmoedigheid verdween met het doorbreken der zon. Omtrent ten agt uuren, kwamen wy in dat verfchrikkelyk moeras , alwaar wy fchielyk tot aan ons midden door het water gingen. Niettemin maakten  suriname n, XX. Hooftji. 11 ten wy ons gereed, om het ernftig onthaal, het welk wy aan de overzyde te wagten hadden , vol te houden. Na een halve myl ver gezworven te hebben, beklommen onze grenadiers gezwindelyk den oever met de bajonnetten vooruit. Het hoofdleger volgde hen oogenblikkelyk, en wy plaatften ons, zonder de minne tegenkanting , in gelederen. Wy zagen toen een fchouwipel, het welk in Haat was, om de onverfchrokkentlen te verzetten : de grond lag bezaaid met bekkeneelen, beenderen en ander overfchot van de lyken der ongelukkige foldaten van den Capitain meyland. —Deeze Officier had wel middel gevonden, om dezelven te doen begraven ; maar de muitelingen hadden die weder opgedolven, om ze van hunne kleederen te berooven, om deeze lyken in (tukken te houwen, en ze te verfcheuren, zoo als verflindende dieren gedaan zouden hebben. Onder het getal deezer ongelukkige flachtöffers was de Neef van meyland, een jongman van denzelfden naam als hy, en van de grootfle verwagting, Hy was van de Zwitzerfcke gebergten gekomen, om met des te meerder fpoed vorderingen in den krygsdienst te maken , en , korten tyd na zyne ontfeheping , vondt hy zyn graf in een moeras van Surinamen* Zyn moed ftondt gelyk met dien van zynen oom j zyne onverfchrokkenheid, die B 3 hem  2.2, REIZE NAAR hem bewoog om zig aan alle gevaaren bloot ti ftellen, kende geene paaien. — Zoodanig is de geestdrift der eerzucht van eenen krygsman. Deeze hoop van menfchen - beenderen was de tweede of derde, dien wy op onzen tocht ontmoetten. Ik erken opentlyk, dat zulk eene ontmoeting in my geen lust verwekte, om de muitelingen te bevechten. Dit droevig overfchot echter ontftak in onze löldaten een levendige drift, om hunné ongelukkige medgezellen te wreeken. Ik heb reeds zoo dikwerf gefproken van het doorwaden der moerasfen, dat het, zoo ik denk, niet ongefchikt is, om door de nevenfeaande plaat de befchryving op te helderen. Voor eerst wordt daar op vertoond de Colonel fourgeoud, vooraf gegaan door eenen Neger, die hem tot leidsman dient, en, waar het water op het hoogst is, overzwemt. Daar op volge ik zelf, en eenige andere Officiers en Zee-foldaten, allen in het midden van het moeras, en onze wapenen s krygsbehoeften , enz. op het hoofd dragende, om door het nat niet befchadigd te worden. Men kan daar op voorts de manier zien, waar op de Haven de pakken dragen, als mede hoe de muitelingen van boven uit de palmboomen op het krygsvolk vuur geven. Een tocht van dien aart, fchoon by deeze gelegenheid zeer noodzakelyk moet  T1. XXXI. cleorwactévi rzz?i' een•-^Moeras, in gviana, deer. Act' k?^uas wiA.. ff   SURINAME Nj XX. Hooftfl. £3 moet altyd één der gevaarlykfte zyn: men is dan bloot geheld aan de aanvallen van eenen vyand, die in 't verborgen vuurt, en men kan niet meer dan eenmaal vuur'geven; want de foldaten zyn te diep in het water ingezonken, om hun geweer op nieuw te kunnen laden, zonder het flot nat temaken. Wy volgden toen een zoort van voetpad, door de muitelingen gemaakt, waar na wy onzen weg een weinig westwaarts namen. De Sergeant fowler, dietans het bevel over de voorhoede voerde, kwam by my, geheel bleek en bevende, en -verklaarde my, dat het gezicht van deeze lyken hem zeer ziek gemaakt had. Dit was waar, want hy fcheen aan den grond als vast gehecht, zonder een enkelen tred te kunnen doen, noch zyne ontfteltenis te kunnen verbergen. Ik fprak hem aan met den naam, dien hy verdiende, en had Hechts den tyd, om hem te beyeelen van zig by de agterhocde te begeven. Ten tien uuren, ontmoetten wy een klein gedeelte der muitelingen, elk van hun met een groene mand op den rug. Zy gaven vuur op ons, en hunne vracht op den grond werpende, keerden zy in aller yl naar hun gehucht te rug. Wy vernamen zedert, dat zy naar eene andere verblyfplaats ryst vervoerden, om daar van televen, wanneer zy uit Gado-Saby (den naam van de plaats, werB 4 waarts  fi4 rei zenaar waartswy heen trokken,) verjaagd mogfen worden, eene zaak, welke zy dagelyks te geraoet zagen, zedert dat dezelve door dert dapperen mey„ land was ontdekt geworden. Deeze groene manden, welken de Negers war Mos noemen, waren gemaakt van biezen , die met palmboombladeren konftig waren in één gevlochten. Ons volk dezelven met den fabel hebbende open gehakt, kwam 'er de zuiverfte en fchoonfte ryst uit, die ik in myn leven gezien heb; maar men ftrooide ze overal heen , en trad ze met de voeten, want wy hadden geene gelegenheid om ze mede te nemen. Korten tyd daar na ontdekten wy eene ledige barak, waar in dé muitelingen een wachtpost geplaatst hadden, om hen van alle gevaarte verwittigen; maar de lieden, die deeze wacht uitmaakten, waren met den meesten fpoed weggevlucht. Wy verdubbelden toen met yver onze fchreden tot op den middag, wanneer wy eene uitgezette wacht van den vyand ontmoetten, twee. maal vuur hoorden geven, het welk een met eonny overeengekomen teeken was, om hem onze aannadenng te berigten. De Major medlar, ik zelf, met eenige foldaten van de voorhoede, en eene kleine krygsbende van Neger-Jagers, trokken voor uit, en wel dra kwamen wy op een fchoon veld, met ryst en Indisch kooren bedekt. Hier  SURINAMEN, XX. Hooftfi. 2£ Hier hielden wy ftil, om ons gezamentlyk krygsvolk in te wagten, en vooral om aan de achterhoede tyd te geven om aan te rukken, want eenigen van derzei ver foldaten waren twee mylen agter ons. In dien tusfehentyd liepen wy gevaar van in de pan gehakt te worden ; want de vyand, zoo als wy naderhand vernamen,had dit veld omcingeld, zonder dat wy 'er iets van gezien hadden. Een half uur daar na, verëenigde zig onze legerbende te zamen. Toen kapten wy ons een korten weg door het bosch heen ; en wy waren daar even doorgedrongen , of 'er begon van alle kanten een hevig vuur. De vyand echter deinsde af, en wy trokken voort, tot dat wy op een fchoon veld kwamen, met rype ryst beplant, en een lang vierkant uitmakende, aan welks einde het gehucht der muitelingen zig als een opgaande toneel vertoonde; het was door het lommer van verfcheiden hooge boomen tegen de hitte der zon beveiligd ; en dit alles leverde het treffendst en betooverendst gezicht op, het welk men zig ver. beelden kan. Een onafgebroken vuur, veel naar donderüagen gelykende, duurde meer dan een uur op dit zelfde veld; en geduurende al dien tyd gedroegen zig de Neger - Jagers met zoo veel moed als bekwaamheid: maar de blanke foldaten waren al te driftig, en fchooten mis; ik zag 'er echter veelen B 5 on-  20 REIZENAAR onder, die de grootfte onverfchrokkenheid betoonden, en de Jagers met eenen goeden uitflag navolgden. Onder deezen bevondt zig in dit oogenblik de armefowler, die in het begin van den flag van zyne ontfteltenis was te rug gekomen. Zig eenmaal herfteld hebbende, begaf* hy zig op zynen eerften post, en bekwam zyne achting weder volkomen, met aan myne zyde als een dapper krygsman te ftryden, tot dat de loop van zyn •fnaphaan door een yyandelyk fchot verbryzeld wierd, het geen hem belette, om daar van verder gebruik te maken. Een fnaphaan - kogel doorboorde myn hembd , en kneusde my den fchouder. Myn Lieutenant ,decabanus, wierd de riem van zyn fnaphaam weggefchoten; verfcheiden foldaten wierden gewond, zommigen zelfs doodelyk ; ma;,r tot myne groote verwondering, zag ik niemand hunner op het flagveld fheven. — Dit kwam my wonderbaarlyk voor, maar ik zal 'er in 't kort de uitlegging van geven. De muitelingen , om onze aannadering gevaarlyker en moeielyker te maken, hadden dit rystveld met dikke ftammen van boomen, waar aan de wortels vasrgebleven waren, omringd en doorfneden. Zy hielden zig agter deeze opgeworpen verfchansfmgen verfcholen , en gaven van daar , byua zonder eenig gevaar, vuur op ons, die dit zoort van  surinamen, XX. Hooftft. a? van wallen beklimmen moesten , eer wy ,in hun gehucht komen konden : in weerwil echter van alle de hinderpalen, die zy ons in den weg leiden, geraakten wy ahyd voorwaarts. Maar te gelyker tyd, dat ik het goed beleid van hunnen Generaal, in het regelen van hunne krygsverrigtingen, bewonderde, konde ik. my niet wederhouden hen over hunne bygeloovigheid te beklagen. Een van deeze ongelukkigen in 't by zonder, al zyn vertrouwen op zyn tooverband (tellende , geloofde onkwetsbaar te zyn. Hy beklom te meermalen één van die (lammen van boomen, die op den grond lagen; van daar fchoot hy; vervolgens klom hy af om zyn fnaphaan weder te laden; en weder te rug" komende, fchoot hy andermaal met de grootfte koelbloedigheid, en in myn gezicht. Een der Zeefoldaten, onder myn bevel ftaande, met naame v alet, eindclyk op hem aangelegd hebbende, door* fcn'oot hem de dye, en hy viel agter het bolwerk , door hem zoo meenigwerf beklommen ; maar die. zelfde foldaat, over hem heen gefprongen zynde, Hak de tromp van zyn fnaphaan in het oor van den ongelukkigen, en deedt hem de hersfenen uit het hoofd vliegen : verfcheiden zyner medgezellen ondergingen het zelfde lot , in weerwil van hunne tooverbanden, en bygeloovigheden. Wy waren op het punt, om het gehucht der mui-  a8 R E I Z E NAAR muitelingen in te rukken , toen één van hunne Capitains , een hoed met een goude lis op het hoofd dragende, en een brandende toorts in de hand houdende, hun onvermydelyk verlies voor oogen ziende, moeds genoeg had, om zig aldaar te blyven ophouden, en het gehucht in ons gezicht in brand te fleken. Deeze houte huizen, met drooo-e bladeren overdekt, ftonden fpoedig in lichtenJaaljen vlam; maar toen begon het musketten, vuur in het bosch te verminderen. Dit manmoedig befluit van den vyand belette niet alleen het bloedbad, het welk de foldaten op het eerfte oogenblik der overwinning gewoon zyn aan te rechten ; maar het maakte 't bovendien voor de muitelingen gemakkelyk, om met hunne vrouwen en kinderen te rug te trekken, en de goederen , die hun meest dienffig waren, met zig te voeren. Het was ons dcrhalven toen onmogelyk om hen te vervolgen, en den minften buit te maken; het waren niet al. leen de vlammen, die ons zulks beletteden, maar • wy zagen ook wel dra een moeras, het welk ons byna van alle kanten omringde. Ik moet waarlyk erkennen, dat in hetlaatfleuur van deezen flag, 'er niets verfchrikkelyker was, dan het aanhoudend musketten-vuur, het vloeken en huilen der Negers, onder elkander gemengd j het gekerm der gekwetften en ftervenden, die in het  SURINAME N, XX. Hooftft. 25? het (lof lagen , en in hun bloed baadden ; het fcherp geluid der jagthoorns, het welk zig vaa alle kanten liet hooren, en het gekraak der brandende balken, waar van het gehucht, dat geheel in vlam flondt, weergalmde: terwyl de rook - wolken , die ons omgaven, de vlammen die zig zeer hoog verhieven, enz. een tafereel uitmaakten, het •welk voor geene befchryving vatbaar is, en misfchien het penceel van hogarth niet onwaardig geweest zoude zyn. Ik heb echter getracht dit toneel te fchetfen (*); ik heb my zelf daar by afgebeeld na de hitte van den flag; ik heb daar by het voorkomen van vermoeid en droefgeestig te zyn , een oog van medelyden werpende op het lichaam van eenen oproerigen Neger, die , zyne fnaaphaan in de hand houdende, voor myne voeten uitgeitrekt ligt. Na ons gewasfchen, en van het flof, zweet en bloed, waar mede wy befmet waren, gereinigd te hebben, namen wy allen een teug brandewyn, en aten een ftuk brood. Het vuur begon ondertusfchen te verminderen ; en toen het ophieldt, onderzogten wy de rookende puinhoopen van het gehucht der muitelingen , beflaande in omtrent hon- (*) Men zie het Pourtrait van den Schryver, voor het eerfis Deel van dit werk geplaatst.  3° REIZENAAR honderd buizen' of hutten , waar van zotaaage twee verdiepingen hadden: uit den asch, die nog gloeiend was, haalden wy eenige kleinigheden, die aan het geweld der vlammen ontfnapt waren, als by voorbeeld zilvere borden, die wy uit hoofde van hun merk B. W. vooronderftelden , dat by het plunderen der Plantagie Brunswyk aan de Cot* tica geroofd waren: wy vonden ook eenige mesfen, gebroken porceleine potten, en aardewerk: één der laatstgemeldén, zynde vol met ryst en palmboom-wormen, viel my ten deel. Dewyl men rykelyk vuur had, om deeze fpyze te laten koken, en ik een zeer grooten trek tot eeten had, verfchafte my dezelve fpoedig eene uitmuntende maaltyd, en ik had wel dra alles opgegeten. Eenigen myner fpitsbroeders waren beducht, dat dit eeten agtergelaten mogt zyn , met een oogmerk om ons te vergeven; maar, gelukkig voor my, bleek deeze verdenking zeer ongegrond te zyn. De bovengemelde zilvere borden kogt ik van onze foldaten, om 'er een zoort van zegeteekeu van te maken, en ik heb 'er my naderhand altyd van bediend. Wy vonden in dit zelfde gehucht drie menfchen - hoofden op ftaken gezet; het waren de treurige overblyfzels van eenigen onzer dappere en ongelukkige foldaten, die bevorens door de muitelingen gedood waren. Maar, het geen  SURINAME N, XX. Hooftft, 31 geen ons het meest verwonderde , was, dat wy twee hoofden van Negers zagen , die het voorkomen hadden van in 't kort te zyn afgehouwen. Wy vernamen vervolgens, dat twee jonge lieden om dat zy in ons voordeel gefproken hadden, geduurende den nacht van den i^den , ten tyde dat wy het gehuil en fchieten met musketten hoorden, ter dood gebragt waren. Die hoofden waren de hunne. Het droevig overfchot deezer ongelukkigen begraven hebbende, hingen wy onze hangmatten op aan die fraaie hooge' boomen , die het gehucht overfchaduwden; maar ik was innerlyk getroffen over het ysfelyk fchouwfpel, het welk zig toen aan ons oog vertoonde. De Neger-Jagers vermaakten zig met de afgehouwen hoofden hunner vyanden aan elkander toe te kaatfen. tiet was vrugteloos geweest hen over dit onmenfchelykfpel te beftraffen, en zy verzekerden ons , dat het was „ condre fasfy, de gewoonte van hun Land"; zy eindigden het zelve, door die hoofden, na 'er den neus, de lippen, de wangen, de ooren te hebben afgefneden, met den voet weg te fchoppen; zy namen 'er zelfs de kakebeenen uit, welken zy in den rook lieten droogen , als mede de regte hand, om dezelve, ten bewyze hunner overwinning , aan hunne nabeftaanden en vrouwen te ver-  3^ reize naar vertoonen. Het is een zaak die over bekend is, dat eene zoo wreede gewoonte onder de wilden plaats heeft, en dat dezelve uit hunne onverzaadlyke wraaklust voortfpruit; en fchoon de Coloncl fourgeoud met zyn gezag had kunnen tusfchen beiden komen, om deeze hatelyke zegepraal voor te komen, of te doen ophouden-, handelde hy naar myn inzien vcrftandiglyk, met daar van in dit oogenblik geen gebruik te maken. Dewyl overtuiging hier niets vermogt, zoude hy Hechts deeze foldaten verbitterd hebben , en hun een weerzin doen krygen in eenen dienst, die ons zoo nuttig was, hoe bloeddorltig en wreed de gevolgen 'er ook van wezen mogten. Deeze zelfde Jagers verhaalden ons , dat zy, byhet bezigtigen van den bosch-kant, veel menfchen bloed op onderfcheidene plaatfen gezien hadden , en dat dit gevloeid was uit de wonden dier muitelingen, welken hunne medemakkers geduurende den flag hadden weggevoerd. Ten drie uuren , op het tydftip, dat wy van onze vermoeidheid uitrustten, wierden wy eens. klaps door een party vyanden aangevallen: maar zoo dra wy hen met eenige fnaphaanfehoten begroet hadden, trokken zy af. Dit onverwagt bezoek overtuigde ons, van hoe veel gewicht het was op onze hoede te zyn , voornamelyk des nachts •  süuinamen, XX. Hooftft. 33 nachts; dienvolgende was het niet geoorloofd vimren te ftoken, en men zette dubbelde wagten uit romdom de legerplaats. Door vermoeienis en eene ongemeene hitte afgemat, ging ik, na het ondergaander zon, in myne hangmat leggen , en viel ipoedig in een diepen flaap: maar na verloop van een paar uuren, deedt my myn getrouwe quaco in het midden van den donker ontwaken, roepende: „ Masfera, Mas„ [era ! boufy negro , boufy negro ! Meester, „ Meester! zie daar den vyand , zie daar den „ vyand"! Op het zelfde oogenblik een aanhoudend vuur gehoord hebbende, befloot ik daar uit, dat de muitelingen in het midden van onze legerplaats waren. Vol verbaazing, en nog niet geheel wakker zynde, fprong ik uit myne hangmat, en nam myn fnaphaan. Ik liep toen, zonder behoorlyk te weten wat ik deed, myn quaco onder den voet; waar na ik zelfs viel over twee of drie lichaamen, die op den grond lagen, en welken ik my verbeeldde menfchen te zyn, die reeds gedood waren. Een van hun ontdekte my fpoedig myne dwaling , zeggende : „ dat indien ik de minfte „ beweging maakte, ik een kind des doods was". Dezelfde perfoon voegde 'er by: „ dat de Colo„ nel fourgeoud aan het krygsvolk bevel gege„ ven had, om plat op den buik te gaan leggen, III. deel. C „ g'1  3r reizenaae „ en geen fchotte doen, om dat men des avonds te vooren het grootfte gedeelte van het kruid ver„ bruikt had". Ik ontdekte wel dra, dat de geen , die tot my fprak, een grenadier was , thomson genaamd, en ik maakte van zynen raad gebruik. Wy bleven dus tot aan het opgaan der zon onder de wapenen , en geduurende al dien tyd wierd 'er een zoort van zamenipraak tusfchen de muitelingen en onze Jagers gehouden: de één vervloekte en bedreigde op eene geweldige wyze den ander. De eerften fcholden de laatstgemel. den voor „ lage zielen en verraders hunner land„ genooten. Zy daagden hen tegen des anderen „ daags tot een afzonderlyk gevecht uit: zy zwoe. „ ren , dat zy niets vuuriger verlangden , dan „ hunne handen in het bloed van deeze fchelmen „ te baden, daar zy de voornaame bewerkers wa„ ren van de verwoesting van hunne bloeijende en „ fchoone verblyfplaats". De Jagers antwoordden hun; „ dat zy niets anders waren, dan een „ hoop roovers, tegen wien zy bereid waren te „ vechten, al waren zy flechts half zoo talryk, „ indien zy hunne leelyke gezichten durfden ver„ toonen ; en dat zy hunne meesters verlaten „ hadden, alleen om dat ze te lui waren om te „ werken". Na dit geiprek deeden zy elkander allerleije fchampere bejegeningen aan, door krygs- ge-  sürinamen) XX. tïooftfz. 35" gefchrei van eenen byzonderen aait, door overwinnings liederen , en door het geluid van den jagthoorn tot een teeken van uitdaging. Vervolgens begon wederom het vuur van den kant der muitelingen, en duurde den geheelen nacht door, maar afgebroken door hun gefchreeuw, het welk door den weergalm van het bosch herhaald wordende, zig met eene verdubbelde kragt liet hoorenJ De Colonel fourgeoud nam eindelyk deeE in dit gefprek, en de Sergeant f o w l e r en ilc dienden hem tot tolken. Wy moesten hard fchreeuwen ; maar ik heb my nooit beter vermaakt. De Colonel beloofde aan de muitelingen, het leven, de vryheid, levens - middelen, en alles , wat zy mogten noodig hebben. Zy antwoordden hem, hem luidkeels uitlachende, dat zy .niets van hem verwagtten ; zy behandelden hem als een half uitgehongerden Franschman, die uic zyn land gevlucht was: zy verzekerden hem, dat, indien hy moeds genoeg had, om hun een bezoek te geven, zy hem geen kwaad doen, maar goed onthaalen zouden : tot ons zeiden zy , dat zy ons beklagenswaardiger oordeelden, dan hun zeiven; dat wy blanke Haven waren, die voor vier Huivers daags gehuurd wierden, om ons te laten doodflaan, of om van honger te fterven; dat zy ons te veel verachtten, om hun kruid op ons te verlchieten; C z maar  35 REIZE NAAR maar dat indien de Planters, of hunne Opzichters, zig in de bosfchen dorsten begeven, 'er geen enkele weder uit zoude komen;' dat de verraderlyke Jagers een gelyk lot te wagten hadden , en dat zy dien dag, of daags daar aan, 'er een goed getal van zouden om hals brengen. Zy eindigden hun gefprek met te verklaren, dat b o n n y wel dra Opperhoofd der Volkplanting zyn zoude. Toen dit gefprek was afgeloopen , fchoten zy hunne fnaphanen af, waar op een drievouwdig krygs. gefchrei volgde. De Jagers beantwoordden hun het zelve, en de muitelingen verdweenen by het opkomen van den dageraad. Wy waren uittermaten vermoeid. 'Onaangezien echter de langduurigheid van het gevecht, hadden wy door het vuur van den vyand weinig manfchappen verloren: ik heb beloofd de reden daar van op te geven. Dit geheim deedt zig ontwikkelen , toen de Heelmeesters, de wonden verbindende, daar uit zeer weinig loode kogels haalden, maar een groot aantal (teentjes , knoopen van kleederen, en kleine (tukjes zilvergeld, die niet veel leed deeden, en niets meer dan eene kwetfing van de huid veroorzaakten. Wy merkten ook op, dat verfcheiden der muitelingen, die gedood waren, in plaats van vuurfteenen, (tukken van pot - fcherven hadden, waar mede zy niet veel kon-  SURINAME N, XX. Hooftjl. 3/ konden uitrichten. Zie daar de reden , waarom wy van deeze zaak zoo gelukkig afkwamen. Wy hadden niettemin nog een groot getal foldaten, die gevaarlyk gewond waren, of zwaare kneuzingen bekomen hadden. De vernuftigheid van deeze Negers , wanneer zy zig gerust in de bosfchen bevinden, is ongemeen groot. De geenen, tegen welken wy te ftryden hadden , beroemden zig, dat hun niets ontbrak, en wy vonden hen ten minften dik en vet. Door middel van ftrikken, die kon ftig gemaakt waren, en de diepe moerasfen, vangen zy wild en visch in overvloed, welken zy in den rook lateH droogen, om ze goed te houden. Hunne velden zyn beplant met ryst , maniok , ignames , plantainboomen, enz. Het zout trekken zy uit de asch van palmboomen, zoo als de Gcntous in de Oost' Indien doen, of zy gebruiken in plaats van dien zeer dikwils roode peper. Op deeze zelfde plaats ontdekte men een klein vaatje vol met beste boter, die by een ouden ftam van een boom verborgen was. Onze Jagers zeiden my, dat dezelve van gefmolten vet van palmboom-wormen gemaakt was. Men kondeze gebruiken als de Europeefche boter, en ik vond ze zelfs veel lekkerder. De Negers maken ook boter van pistaches, waar uit zy de olyachtige zelf. C 3 ftan-  $o reize naar ftandigheid uitpersfen, en dikwils doen zy die in hunne foepen. Zy hebben altyd palmboom-wyn in overvloed; zy weten dien te bekomen door do infnyding van een vierkanten voet in den nedergehouwen ftatri; vervolgens vangen zy het fap in een pot op. Dit fap gaat fchiclyk door de' hitte der zon aan het gisten, en verfchaft hun een aangenariren en koelen drank, die kragt genoeg heeft om dronken te maken. De Latanus- of Pyn boom verfchaft hun de noodige bouwftoffen vóór hunne huizen. De Calabasfen - böom bezorgt hun drinkfchalen. De zyde-plant en de mauricy bevatten dsadcn, waar van zy hunne hangmatten maken; en op de palmboomen groeit zelfs een zoórt van mutfen van een natuurlyk wcefzel, gelyk ook bezems om te vegen. De koorden van allerleije zoort van heestergewasfen dienen hun voor touwwerk. Om hout te hebben , behoeven zy het flechts te hakken. Zy ontfteken vuur, door twee ftukken hout, welken zy by-by noemen, 'tegen elkander te wryven; tenvyl zy daar van, als elaftiek zynde, zeer goede kurken maken. Van het veren de oly, welken Zy in overvloed hebben, kunnen zy kaarsfen maken of lampen branden; en de wilde byen geven hun wasch, en uitmuntenden honig. Zy weigeren volftrekt, om kleederen te dragen, en  suriname n, XX* Hovftft. 39 en verkiezen naakt te loopen in eene luchtflreek, alwaar de hitte de ligtfte kleeding tot een last maakt. Zy zouden varkens en gevogelte kunnen aankweken, en' jagt- of wacht-honden leeren; maar zy vreezen, dat het geluid van deeze dieren, en vooral het gekraay der haanen, het welk men van zeer wyd af in het bosch kan hooren, de plaats van hun verblyf ontdekken mogten. Toen de muitelingen van deezen oord verjaagd of geflagen fcheenen , hieldt de ColonelFouRgeoud zig bezig met den oogst in den omtrek te vernielen. Ik ontfing bevel om met vier - en-twintig Zee - foldaten, en twintig Jagers, een begin aan deeze verwoesting te maken. Dienvolgende deed ik al de ryst, die in de opgemelde velden in overvloed groeide , afmaaien. Ik ontdekte vervolgens een derde land, zuidwaarts van het eerstgemelde gelegen, om het welk te verwoesten, ik insgelyks bevel gaf; en ik gaf daar van bericht san den Colonel fourgeoud, die my toefcheen uittermaten voldaan te zyn. Des namiddags wierd de Capitain hamel met vyftig Zeefoldaten en dertig Neger-Jagers afgezonden, om de plaatfen, agter het gehucht liggende, te onderzoeken , en, zoo mogelyk, te ontdekken, hoe de muitelingen het maakten, om door een mceras C 4 heen  40 REIZE MAAR heen en weder te trekken , waar van de diepte ons onbekend was, en door het welk wy hen niet konden vervolgen. Deeze Officier ontdekte eindelyk een zoort van dryvende brug, die tusfchen de heesters verborgen lag, en van mauricy hout gemaakt was; maar zoodanig ingericht, dat 'er niet meer dan één man te gclyk over gaan konde. Eenigen der muitelingen zaten 'er fchreijelings op, om de overtocht te beletten. Zoo dra zy de afgezondene manfchappen vernamen , fchoten zy op hen: de Jagers beantwoordden hun fpoedig , en dooden één man van hun, die door zyne makkers wierd weggevoerd. Des anderen daags morgens den 22^en , gaf onze Bevelhebber aan een ander gedeelte manfchappen , waar toe ik mede behoorde, last om de brug over te trekken , en het te wagen , om op kondfchap uit gaan. Geen tegenfland van iemand ontmoet hebbende, trokken wy deeze brug over, of liever, wy kropen over de dryvende boomen , waar van dezelve gemaakt was; vervolgens bevonden wy ons op een veld van eene langwerpige gedaante,met maniok en ignames beplant, in welks midden een dertigtal huizen ftonden, die op dit oogenblik verlaten zynde, van eene oude verblyfplaats der muitelingen, Cofaay genaamd , waren overgebleven. Om de plaatfen te beter te onderzoen  SURINAME N, XX. Hooftfl. 41 zoeken , verdeelden wy ons op dit veld in drie krygshoopen : de eerfte , om noordwaarts , de tweede ten noordwesten, en de derde westwaarts heen te trekken. Hier ontdekten wy , tot onze groote verwondering, dat de reden, waarom de muitelingen, in den nacht van den 2often , zoo gefchreeuwd, gezongen en gefchoten hadden, niet alleen was, om den aftocht hunner vrienden door het beletten van den overtocht te dekken , maar ook om door dit geweldig en aanhoudend geraas voor te komen, dat wy niet bemerken zouden, dat zy lieden, zoo mannen, vrouwen, als kinderen, grootendeels bezig waren met tvarimbos of manden te maken, en die met de fchoonfle ryst, casfave, en wortelen van ignames te vullen, om daar door by hunne vlucht levens onderhoud te hebben. Dit was zekerlyk een verftandig gedrag in een wild volk, het welk wy ons vermoeten om te verachten: het zelve zoude aan eiken Europeaanfchen Bevelhebber tot eere geftrekt hebben, en de befchaafdfte volken hebben hen daar in misfchien zeldzaam overtroffen. C $ EEN-  42 reizenaar EEN.EN-TWINTIGSTE HOOFTSTUK. Wilde Porfelyn. — Calebasfen-hoorn. — Schermutzeling. — Tafereel van broederlyke teedcrheid. — Het krygsvolk keert naar Barbacoeba te rug. — Befchryving van de manier,waar cp de legerplaats was ingericht. — Een /laaf door den /lang Orpu-coukou gedood. De Colonel fourgeoud, zig op deeze wyze door eenen Neger getrotfeerd ziende , konde zyn fpyt niet langer inhouden, en zwoer, dat hy bonny vervolgen zoude, .al was het ook aan het einde van de weereld. Alle onze krygs. en mondbehoeften intusfehen waren verbruikt ; en al was dit zoo niet geweest, zoo zoude het zekerlyk eene ydele onderneming geweest zyn den vyand te willen agterhalen. Onze Bevelhebber niettemin bleef by dit onuitvoerlyk ontwerp; hy zondt derhalven eenige manfehappen mar Barbacocba, onder bevel van den Capitain bolts, en beftaande uit honderd Zee-foldaten , dertig Jagers en een goed getal flaven, met last, om krygs- en mondbehoeften voor e'éne week van dien wachtpost te gaan halen. Te gelyker tyd deedt hy alleenlyk eene  scRiHABïS, XXL Uooftfl. 43 eene halve portie aan het overgebleven krygsvolk uitdeelen , en hy zette de foldaten aan , om dit gebrek aan noodig voedzel te vervullen, door het opzamelen van ryst, duiven- of angola*boonen, en door het uit den grond halen van maniok-wortel, welken zy, zoo goed zy konden, moesten gereed maken. De Officiers wierden op dezelfde wyze behandeld. Het was in de daad wonderlyk om te zien, dat een twintigtal van ons zig, even als zoo veele Apothecars, bezig hielden met de ryst elk in een zoort van vyzcl te (tampen, die door de muitelingen uit den ftam van een boom, het roode kart genaamd, was uitgehold, als zynde dit het eenige middel, om dezelve van haare fchel te zuiveren. Dusdanige arbeid was echter zeer afmattend; het zweet liep ons langs het geheefe lyf, als of wy uit een bad kwamen; en op dit oogenblik , dat wy wel eenigen verflerkenden drank noodig hadden, hadden wy niets dan water. Wy hadden het geluk, om, onder andere plantgewasfen, eene groote meenigte Wilde porfelyn te vinden, die van de gewoone alleenlyk daar in verfchilt, dat zy digter aan den grond groeit, en dat derzelver bladeren kleiner en van een donkerer groene kleur zyn. Men kan ze gerust eeten, het zy als eene falade, het zy geftoofd; zy verfchaft een fmakelyk en verkoelend voedzel; en ze is boven-  44 Reize waar vendien een uitmuntend middel tegen de fcheurbuik. Wy vonden ook een groot aantal Calebasfenboomen, waar van de vrugten voor de inboorlingen des Lands van zeer groot nut zyn. De Calehasfen-boorn groeit tot de hoogte van een gewoonen appel-boom. Deszelfs bladeren zyn dik, en ioopen puntig toe. De gedaante en grootte van deszelfs vruchten is oneindig verfchillende; eenige zyn eirond, andere fpits toeloopende, andere wederom rond, en dikwils hebben zy tien of * twaalf duimen in den omtrek. De fchiï is hard, glad, en met eene fchitterende huid overdekt, die bruin wordt, wanneer de calebas droog is. Het vleesch is eene mergachtige zelfflandigheid, welke men 'er met een krom mes kan uitnemen. De cajebasfen dienen tot poejer - doozen , flesfen , fchaalen en fchotels. Zelden ging ik door de bosfchen, zonder, 'er een by my te hebben. De Negers verderen dezelve doorgaans, door op de bast verfcheiden misfelyke flreepen te fhyden ; zomtyds zelfs vullen zy de groeven met kryt, het geen een zeer fraaije vertooning maakt (*_). De C) De Indianen maken de buitenfte bast van deeze vruchten glad, na dat ze ledig gemaakt en gedroogd zyn , en doorvlammen dezelve op eene fraaije wyze met  surinambn, XXI. Hooftft. 45 De Jagers op kóndfehap zynde uitgegaan , kwamen in den namiddag van den itftëii te rug, be- met Roucou en andere fchoone kleuren, in acajou gom gemengd zynde. Hunne teekeningen , in 't wilde gemaakt , zyn vry juist voor lieden, die geene liniaalen noch pasfers hebben. Men ziet deeze werken nu en dan in de kabinetten van zeldzaamheden. De inwooners der plaatfen , alwaar de Calehasfenboom groeit, befchouwen het vleesch van deszelfs vrucht als een algemeen geneesmiddel voor een groot aantal ziekten en toevallen. Zy gebruiken het tegen de waterzucht, buikloop, kwetfingen door vallen veroorzaakt, kneuzingen, ongemakken van wegen het Heken deizon , hoofdpynen, zelfs om verbrandingen te geneczen. Zy maken 'er een geestryken drank van , naar onze limonade gely kende. Tegenwoordig heeft men het gebruik , om dit vleesch te laten koken , het afkookzcl door een doek te gieten , vervolgens fuikcr daar in te menp-en , en daar van eene buikzuiverende Syroop te maken, welke men op de Eilanden dikwils gebruikt, om o-eronnen bloed kwyt te raken • deeze Syroop word tans in Frankryk gemeen , alwaar men ze voor dc borst gebruikt. Zy is bekend onder den naam van Calebasfen - Syroop. Miller bericht ons, dat men, uit aartighcid, en met een goeden uitflag, den jimericaanj'chen Calebasftn-boom, in een broeikas van gematigde warmte, in 'Europa had aangekweekt; deeze boom vordert ecu  46 REIZEN AAR berigtende, dat zy het gewas van een ander rystveld, noord - oost-waarts gelegen, vernield hadden. De Colonel was met deeze tyding zeer in zyn fchik; maar toen ik hem tegen den avond zeide, dat ik op eenigen affland verfcheiden gewapende Negers zag, die tot ons naderden, verbleekte hy en riep oft, wy zyn 'er om koud/Oogenblikkelyk gaf hy aan al het krygsvolk bevel, om de wapenen op te vatten. Na verloop van cenio-e minuten, waren deeze Negers naby genoeg, om onderfcheiden te kunnen worden, en wy herkenden 'er veelen van, die in hunne hangmatten gedragen wierden. De Colonel fourgeoud riep öp nieuw uit: „ Wy zyn niet minder bedorven , ,, fchoon het de vyand niet is: het is de Capitain !> boltSj die geflagen is geworden , en met „ zyne manfchappen te rug koomt". Hy fpral de zuivere waarheid. Deeze ongelukkige Officier , zoo dra hy zyne gekwetften in handen der Heelmeesters had overgeleverd, gaf het volgende bericht: hy verklaarde, dat hy, gekomen zynde in hgten grond , en meenigvuldige befproeijingen. Men plant hem voort door ftekken en verfche korrels of pitten in den grond te Heken, Aantesk. v. d. Franfchen leertalen  suriname n, XXI. Hooftfl. Jtf in het rampzalig moeras , waar in de Capitain meylanü de nederlaag gekregen had, door den vyand, die aan de overzyde post hieldt, was aangetast geworden ; dat dezelve , zonder zig met eenig Europeaan te bemoeien , een verfchrikkelyk bloedbad onder de Neger - Jagers gemaakt had; dat één der Capitains van deeze dappere lieden, genaamd valentyn, op het oogenblik, dat hy ter aanmoediging der foldaten den jagthoorn blies, en op vyf verfchillende plaatfen doodelyk gewond was, was om ver gefchoten. De Capitain avantage, broeder van valentyn, hem in dien doodelyken toeftand ziende, gaf blyken van de innerlyklte teederheid en van de aandoenlykfte gevoeligheid. Hy ging naast zynen broeder op de kniën leggen; hy bukte naar zyne wonden , om 'er het bloed uit te zuigen ; hy zwoer hem met eenen eed, dat hy zynen dood op hunne vyanden wreeken zoude; en zeide eindelyk, dat hy wenschte, om, na 'er zelf het leven te hebben by ingefchoten , hem op een gelukkiger plaats weer te zien. De Colonel fourgeoud erkende toen, dat de muitelingen hun woord gehouden hadden met het dooden van de Jagers. De Capitain eolts berigtte ook, dat eenigen van de eerstgemeldeu, na op zyn volk van boven uit de palmboomen te  48 R E I Z E NAAR te hebben vuur gegeven, met de verbazendlte gezwindheid naar beneden kwamen , en vervolgens vvegvloden, terwyl de Jagers van kwaadheid fchuimden, en van yver brandden, om hunne vyanden dwars door de ftruiken heen te vervolgen. Onze Bevelhebber bemerkte toen de ongerymdheid van zyn ontwerp. Verre van in Haat te zyn, om 'er de uitvoering van te voltooi/en, zouden zyn krygsvolk en hy zelf gevaar geloopen hebben van geheel en al vernield te worden. Hy had noch mond- noch krygsbehoeften in zyne legerplaats gelaten, en bovendien was alle gemeenfchap afgefneden; hy was dus ernftig bedacht op middelen, om zynen aftocht te dekken. De herhaalde murmureeringen van het krygsvolk drongen hem met ernst, om die party te kiezen; en in de daad, zy waren verfchrikkelyk afgemat, door zig des daags te vermoeien, en des nachts aanhoudend te waken. Men konde van onze foldaten zeggen: „ dat zy in wilde wocstenyen omzworven, zon„ der aldaar eene enkele fchuilplaats te vinden". Den 24ften 3 ontfing eene krygsbende van honderd veertig mannen, onder bevel van twee Stafofficiers , last, om het te velde ftaande gewas, het welk zy in den omtrek van de oude verblyfplaats, Co/aay genaamd, vinden mogten, geheel en al te vernielen: ik behoorde 'er mede toe. Wy had-  surinamen, XXL Hooftft. 49 hadden dit werk fpoedig verrigt, en vonden in het moeras eene meenigte huisraad , als ketels, yzere potten en pannen. De muitelingen hadden die goederen op eenige Plantagiën geroofd, en zy hadden die in 't water geworpen, om ze aan ons te onttrekken, met oogmerk, ongetwyffeld, om Ze weder op te visfehen, wanneer wy Gado Saby verlaten zouden hebben. Onze manfehappen kwamen in den namiddag te rug, en wy braken oogenblikkelyk het leger op, om onzen aftocht naar Barbacoeba te beginnen. De Colonel fourgeoud gaf in ditoogenblik een blyk van een zeer verkeerd overleg, waar aan zommige lieden zelfs eene veel hardere benaming gaven. Des avonds , toen wy in het moeras kwamen , het welk een akelig voorkomen had, nam hy een ledige kist, leide 'er een hangmat in, en droeg dezelve als een fchild voor het lyf, zyne foldaten toeroepende: Red u,zoo goed gy kunt! Op dit gezegde ftondt een Waal, genaamd ma ttow, ftil, en zeide tot hem: „ Myn Colonel, „ 'er zyn 'er onder ons niet veelen, die uw voor„ beeld kunnen, en, zoo ik denk, nog minder 5, willen volgen. Laat uw fchild daar, en maak „ uwe foldaten niet bevreesd. Een dapper man „ maakt van andere fchilden gebruik. Volg dus „ mattow, en vrees voorniets". Deeze onIIL deel. D ver-  5° REIZE NAAR verfchrokken krygsman ontblootte dadelyk zyne borst, en met de bajonnet voor uit, beklom hy het eerst den oever aan. de overzyde. Dit-voorbeeld wierd gevolgd, en wy kwamen zonder hinder het moeras door. De kloekmoedige.daad van deezen foldaat wierd vervolgens met den rang van Sergeant beloond. Ik moet hier opmerken, dat de Waaien , die wy onder, ons hadden, eene groote dapperheid betoonden, en in alle opzigten uitmuntende foldaten waren. Des avonds floegen wy ons neder op dezelfde, plaats , alwaar wy den nacht voor den flag hadden doorgebragt: het was aller akeligst weder, en 'er viel een zwaare ftortregen. Den 25fterj} des morgens zeer vroeg , .zetten wy onzen tocht voort, maar ten minilen was de weg,dien wy voor ons hadden, gebaand. Des anderen daags tegen den avond, bereikten wy Barbacoeba , de plaats van. onze algemeene byëenkomst, en wy bevonden ons in den elendigften ftaat. Al het volk was door vermoeienis ten eenemaal uitgeput; eenige foldaten waren byna uitgehongerd , en anderen zeer gevaarlyk gewond. De arme flaven wierden allen gebruikt om.de zieken of verminkten in hunne hangmatten te. dragen, terwyl zy zeiven naauwlyks in ftaat waren te gaan. — Op deeze wyze liep het met het innemen van  SURINAMEN, XXI. -Hooftjl. $1 van-Gado Saby af. Met. dit al, fchoon wy op doezen tocht, noch gevangenen, noch buit maakten , deeden wy niettemin aan de Volkplanting eenen' wezentlyken dienst , door deeze fchuilplaats der muitelingen te vernielen, die, gelyk ik reeds ge-' zegd heb, eenmaal uit eene bezitting verdreven zynde, nooit aldaar wederom kwamen. Ik zoude 'er zelfs kunnen byvoegen, dat onze overwinning byna beflisfend was: want indien men het afloopen van eenige Plantagië'n uitzondert, bet geen de muitelingen alleenlyk door een geest van wraakzucht deeden, en om voor het oogenbiik onderhoud te vinden, waren zy zoodanig in verwarring gebragt, en door eenen zoo zwaaren fchrik bevangen, dat van dien tyd.af hunne verwoestin* gen zekerlyk minder meenigvuldig waren, en dat zy zeer kort daar op zig zoo diepindebosichenbegaven, dat het hun onmogelyk was groote'pionderingen aan te rechten, noch ook de Haven der Plantagiën te verleiden. Om de bekwaamheid der Negers in hunne krygs - bedryven des te beter te doen kennen, voege ik hier nevens eene afteekening van hunne bezitting Gado Saby , als mede van onze verfcfait lende Handen, na dat wy onze legerplaats.aari de oevers van de Cottica verlaten hadden. ri< De getallen i, 2 en 3, geven de algemeene D 2 ver-  *J2 reizenaar verzamelplaats te Barbacoeba te kennen, als mede de legeringen in de twee nachten, die op ons vertrek van deezen post gevolgd zyn. Na. 4, beteekent de plaats, alwaar wy in den nacht van den i^den, het fchieten en fchreeuwen der muitelingen hoorden. N°. 5, de plaats, alwaar de Neger-Jagers zig by ons voegden. N°. 6, de plaats, alwaar wy gelegerd lagen, des nachts voor dat het gevecht voorviel. N°. 1, den oever van het moeras , van den kant, alwaar de manfchappen van. den Capitain meyland hunne nederlaag ontmoetten. N°. 8 , den voorpost der muitelingen , van waar de eerfte fnaphaan - fchoten voortkwamen. N°. 9, de vlakte, met ryst en Indisch koorn bezaaid, welke wy zonder tegenkanting bezetten. N°. io, de doortogt of engte, alwaar het vuur begon. N°. ii, de fchoone vlakte, met ryst bezaait, alwaar het gevecht meer dan veertig minuuten duurde. N°. ia, het gehucht Gado Saby , in brand, «n op eenigen afftand te zien. N°. 13, de plaats , van waar de muitelingen op ons leger fchooten, en in den nacht van den 2often met ons fpraken. ( N°. 14..  PI XXXII PLATTE GR O XD ran ai t ko-o/a. zJeaeJ t^UiaCSj zuóówco/o , 0 tl ,v y ^/rsraiWAIEJr te/Uaer*;n/■   suriname n, XXI. Hooftfi., $% N°. 14 , de oude verblyfplaats van Cofaayy met de dryvende brug, waar door de aftocht der muitelingen begunftigd wierd. N\ 15, de velden, met maniok, ignames en bananen beplant, welke op verfchillende tyden verwoest wierden. N°. 16, het ryst-veld, door Capitain s.tedm a n ontdekt en verwoest. Ns. 17, het gewas, het welk den £3ften door de Jagers vernield wierd. JN°. 18, het moeras, waar door de verblyfplaats omringd wierd. N°. 19, de modderpoel, of na by gelegen biry - biry. N°. 20, hetbosck Na vooraf de manier befchreven te hebben, op welke wy onze hutten bouwden, zal ik hier eene kleine afteekening by voegen van de wyze , op welke wy die hutten geduurende onze legeringen in dé bosfchen van Guiana plaatiten. Onze le-. gerplaatfen waren doorgaans van eene driehoekige gedaante, als zynde, in geval van overrompeling, veel zekerder en gemakkelyker tot verdediging van onze krygs- en mondbehoeften j maar de gefteldheid van den grond gedoogde dit altyd niet, en dan was onze legerplaats vierkant, langwerpig > D 3 of  54 • r e i z e naar of van eene ronde gedaante, enz. Op de'afteekening zelve beteekent, N° i, de hut of het prieel van den Coloncl fourgeoud., of van den bevelhebbendcn Officier, welke altyd in het midden ftondt, en waar voor een fchild wagt geplaatst was. - N°. a, de hutten van alle de verdere Officiers ., makende een kleinen driehoek , en die van den Opper. bevelhebber omringende. N°. 3, de buitenfte hoeken van den driehoek, die door middel van dé hutten der foldateh in drie afdeelingen verdeeld wierden, namelyk, de hoofdbende, de voor-hoede en de agter-hoede, benevens de fchildwagten, die op een bekwamen afftand geplaatst wierden. No. 4, de kisten tot berging der krygs- en mond - behoeften , als mede der geneesmiddelen, waar by een fchildwagt flondt. N°. 5, de vuuren, agter elke afgezonderde hoop krygsvolk geplaatst, om het eeten gereed te 'maken, en rondom welken de llaven op den grond lagen. N°. 6, een hoop afgehakte Latanus • boomen, om hutten of priëelen te maken. No. 7, eene kleine beek of kreek, die aan het krygsvolk water verfchafte. N°. 8, het naby gelegen bosch. Ik  suriname n, XXI. Hooftft. 55 Ik keere rans tot myn verhaal te rug, en moet aanmerken , dat de wachtpost van Barbacoeba, verre van in ftaat te zyn, om ons levensmiddelen toe te zenden, zoo als onze Bevelhebber zig verbeeld had , naauwlyks een gering onderhoud aan ons aankomend krygsvolk, het welk uitgehongerd was, verfchaffen konde. Verfcheiden dagen lang leefden zy alleenlyk van ryst, ignames, erweten , Turksch graan , en wierden vervolgens byna allen door een geweldigen rooden loop aangetast. Schoon dit zoort van voedzel voor de Indianen en Negers krachtig genoeg is, is het niet gefchikt voor de Europeanen, die niet lang zonder vleesch leven kunnen : en dit laatfte was tans zoo zeldzaam te bekomen, dat zelfs de Joodjche foldaten, die zig onder het krygsvolk der Sociëteit bevonden, al het gezouten varkens - vleesch, het welk zy maar bekomen konden, opflokten. Ik behoorde niettemin by aanhoudenheid onder het klein getal der geenen , die gezond waren: dit was byna een wonder ; want ik had geen beter voedzel, dan een ander, dewyl ik mynen byzonderen voorraad op de Plantagie Mocha had agtergelaten. Ik hoopte op dit oogenblik verlof te zullen bekomen , om dezelve in perfoon te gaan halen, en die hoop verkwikte my; maar de Colonel fourgeoud hielp my fpoedig uit den D 4 droom,  56 REIZE NAAR droom, en verklaarde my, dat hy my geen oogenblik van het doen van den dienst ontflaan zoude, zoo lang ik op myne voeten ftaan konde: ik moest dus eene gelegenheid afwagten , om ze te laten komen. Ik deelde te gelyker tyd het middelmatig rantfoen van een foldaat met mynen Neger; nu en dan wierdt het vermeerderd met kool, of palmboom-wormen, of ook wel met eenige visch. Wat de ongelukkige flaven betrof, zy waren zoodanig uitgehongerd, dat zy, een aap van het geflacht der coaitas gedood hebbende, denzelven met huid, hair en ingewanden kookten. Vervolgens haalden zy hem uit de ketel, half gaar zynde: om hem rond te deelen , fcheurden ze hem met de tanden van één, en Hokten hem eindelyk met zoo veel gretigheid in, als of zy menfcheneeters waren. Zy boden 'er my geen brok van aan; maar, hoe groot ook myn honger was, myn maag had geen trek naar zulk wildbraad. Ik wierd veel geholpen door myn fterk geftel, door eene zeer goede gezondheid, en door mynen vrolyken inborst, zonder het welk ik onder den last der elende en vermoeienis bezweken zoude zyn, daar dezelve toen zoo ondraaglyk geworden waren, dat de Jagers op nieuw onze legerplaats verlieten. Hun leidsman , winsack genaamd, cén der yverigfte en moedigfte lieden, die immer de  suriname n, XXI. Hooftjl. de bosfchen van Guiana waren ingetrokken, leide zynen post neder, zoo als m o n g o l , geduurende den eerften veldtocht van den Colonel f o u rg e o u d aan de Wana - Kreek gedaan had. In 't begin van September, maakte de roode loop zulke verwoestingen onder het volk, dat de Colonel zig genoodzaakt zag , om alle de zieke Officiers en foldaten zonder onderfcheid weg te zenden , niet om zig in het groot Hospitaal te Paramaribo te laten geneezen, maar om aan de oevers der Rivieren te kwynen en te fterven. Het volk van zyne krygsbende begaf zig naar Maagdenberg aan de Tempaty ■ Kreek, en dat der Sociëteit naar Vrydenberg, aan de Cottica. De onmenfehelykheid van den Colonel fourgeoud, omtrent zyne Officiers,'was tans tot die hoogte geklommen, dat hy zelfs niet gedogen wilde, dat zy, die in eenen hopeloozen toeftand waren, een foldaat tot oppasfer hadden , welken prys zy ook bereid waren 'er voor te betalen. Ik heb 'er verfcheiden in hunne hangmatten, die tusfchen twee boomen opgehangen waren, zien leggen , in een ftaat van walgelyke vuiligheid , by gebrek van hulp. Onder dit getal behoorde de Vaandrig strows, wien de Bevelhebber vervolgens in een open vaartuig naar DeviTs Harwar Het overvoeren, alwaar hy ftierf. De Colonel D 5 wierd  58 r e i z e naar wierd eindelyk zelf door. deeze wreede ziekte aangetast, en. zyn geliefde geneesdrank hielp hem, niet met al. Echter heriïelde..hy fchielyk, door eene groote hoeveelheid roodeh wyn te drinken, en veel fpeceryen te eeten , waar aan hy zelden gebrek had. De Colonel seybourg gebruikte ook het eerstgemelde van deeze behoedmiddelen; maar dewyl hy 'er te veel op eenmaal van nam, verloor hy 'er dikwijs het gebruik van zyn verftand door. In zulk eene gcfteldheid, en in een legerplaats , die zulk een rampzalig voorkomen had, wagte onze Colonel echter eene bezen* ding af van den Raad van Paramaribo, die gelast was hem met zyne overwinning geluk te wenfchen. Dienvolgende had hy eene cierlyke hut doen bouwen, en last gegeven om hem fchapen en varkens te bezorgen, waar op hy de afgezondenen onthaalen zoude ; — maar 'er kwam niemand. Den oden,flagtte men dit vee; en voor de eerfte keer, zedert dat hy het bevel voerde, liet de Colonel onder het volk een pond vleesch, de beenen daar onder begrepen , voor ieder man , uitdeelen; maar het getal der foldaten , die van deeze edelmoedigheid gebruik konden maken , was in dit oogenblik zeer gering. Des anderen daags zagen wy eene verfterking van honderd mannen, die van Maagdenberg aan de  SURINAME N, XXI. Hooftfl. 59 de Commewyne kwamen, aankomen; en de wachtpost van Vrydenberg zondt ons byna een gelyk gBSal van Sociëteit's krygsvolk. De laatstgemelden 'bevestigden ons de tyding van het overlyden van den Vaandrig strows, en berigtten ons die van een groot aantal gemeene foldaaten , die by het innemen van Gado-Saby waren tegenwoordig geweest, en, terwyl men hen xmt Barbacoeba vervoerde, in de vaartuigen zelve ftierven. • Men ontlïng te gelyker tyd berigt, dat de muitelingen, welken wy verflagen hadden,de Cottica boven de Patamaca. Kreek overtrokken, om hunne verwoestingen aan den westkant oogenblikketyk uit te oeffenen. Dadelyk wierden te water vyftig mannen afgezonden onder bevel van eenen Capitain, om de oevers by de Pinnenburg- Kreek te gaan onderzoeken. Dit volk kwam den 8ften te rug, en bevestigde deeze tyding. Onze onvermoeide Bevelhebber befloot derhal ven, om de muitelingen op nieuw te vervolgen; maar de flaven, die onze krygs- en mond-behoeften droegen , niet meer dan het vel over de been en hebbende, waren naar hunne meesters te rug gezonden, die in hunne plaats anderen moesten zenden, maar die nog niet waren aangekomen. i Den oden, verkogt men de nngelatene goederen -van den Vaandrig s t r o vv s aan de meestbie- den-  €o reizenaar denden om op tyd te betaalen. De ongelukkige foldaten, zig beyverende, om zig eenige ververfchingen en kleederen te bezorgen, betaalden zevenmaal de waardy van het geen zy kogten; en deeze fchandelyke fchuld wierd van hun geld ingehouden. Ik heb 'er één vyf EngelJ'che fchellingen zien geven voor een pond fnuif-tabak, die geen tiende gedeelte van dien prys waardig was. Dé zelfde perfoon betaalde voor Hechte fchoenen het dubbeld van derzelver echte waarde. Een paar magere kuikens kostten een guinie voor een zieken. Deeze ongelukkigen wierden op die wyze geheel en al beroofd van hunne weinige overgegaarde penningen , waar voor zy hun bloed en arbeid hadden veil gehad , terwyl men hunnen dringenden nood had kunnen voorkomen, alleenlyk door hun te geven het geen men hun verfchuldigd was. Een zee-foldaat zwoer toen in de drift van zyne misnoegdheid, dat hy den Colonel fourgeoud zekerlyk zoude van kant helpen, wanneer hy 'er de gelegenheid toe vinden mogt. Een getuige hoorde dit, maar ik haalde hem over, na dat de fchuldige berouw over zyne uitdrukking betoond had , om geene verklaring tegen denzelven te geven: dus redde ik zyn leven , het welk hy anders door de koord verloren zoude hebben. Al-  8ur inamen, XXL Hooftfi. 6l Alle menfchen zyn by geluk zoo verregaande ongevoelig niet , als onze Colonel, want dien zelfden dag zondt de braave Mevrouw gode. froy een vaartuig, waar in een vette os, oranjeappelen en bananen voor de arme foldaten geladen waren , en die vervolgens onder hen verdeeld wierden. Des avonds van dien dag , ontfing ik een weinig voorraad, en eenige flesfen Portowyn, welken joanna my toezondt. Zy had eene veel grootere hoeveelheid afgezonden , maar dezelve was gedeeltelyk geftolen , en gedeeltelyk bedorven. Dit maal gaf ik niets aan den Colonel. Wanneer ik van voorraad, in een dergelyk geval ontfangen , fpreek, bedoel ik fuiker, thee, kofïy, Bostonfche bifchuit, een kaas, rhum, een ham , of eenig gezouten vleesch , alles in eene kleine hoeveelheid , want één flaaf konde in de bosfchen geen zwaarder vracht dragen, en het was ons niet geoorloofd 'er twee te gebruiken. Onder de behoeften telde men ook hembden , kousfen fchoenen; maar deeze twee laatstgemelde artikelen waren voor my van geen nut, zedert dat ik de gewoonte had aangenomen om blootsvoets te gaan. Reeds zedert twee jaaren had ik my hier aan gewend : ik bevond 'er my wonder wel by , en wenschte 'er my zei ven geluk mede, vooral wanneer  r e i z e naar neer ik zag, hoe myne ongelukkige mcAg&ëüm de been en en voeten met fchcuren en zweeren als bedekt hadden. : Den i2den, toen de nieuwe flaven waren aangekomen, maakte men zig gereed, om de muiteJingen des anderen daags te vervolgen, onzen weg nemende naar den wachtpost, Jeruja/em genaamd, •waar van ik gefproken heb, ter gelegenheid, dat ik by den rampzaligen tocht naar het bovenfte gedeelte van de Cottica het bevel voerde. Den i3den, zondt men de krygsbehoeften en legergoederen te water derwaart, onder geleide van de zieke Officiers en foldaten. Wy braken dus de legerplaats op, en verlieten Barbacoeba, om weder de bosfehen te doorkruisfen, nemende geduu". rende den geheelen eerften dag onzen weg ten zuiden en zuid-oosten; wy bragten den nacht door aan de overzyde van de Casfipory- Kreek, alwaar wy ons ter ilederfloegen. De ongelukkige flaven ondervonden op deezen tocht eene wrecdc mishandeling. ' Half uitgehongerd, waren zy-niet alleen met'pakken overladen, ■maar een ieder, wien het hoofd niet wel ftondt, veroorloofde zig bovendien ftratieloos om hen te fluan. Ik zag by voorbeeld des Colonels gunfteling, den Neger gousary, 'er één tegen den grond fmyten, om dat hy zyn pak niet fchielyk ge-  SURINAME N, XXL Hooftjl. 6j genoeg opnam; de Colonel deedt vervolgens van gelyken, om dat.hy het tê fchielyk opnam: de ongelukkige Haaf, niet wetende wat te doen, riep op een beklaaglyken toon uit., ó Mosfera Jefm Christus, en > toen kwam 'er een geestdry ver, die hem op nieuw tegen den grond fmeet, om dat hy eenen naam ,„ welks, heiligheid hy zoo weinig kende, had durven ontheiligen. - Op den tocht -van .deezen dag, ontmoetten wy een groote troep wilde varkens.» De foldaten doodden 'er verfcheiden met fabel - houwen en bajonnet-fteken, maar.op geene andere wyze , want de Colonel had verboden eenenkelfchot met den fnaphaan te doen. Men flagte dczelven; en het vleesch, het welk. op het oogenblik wierd rond gedeeld, was by allen zeer welkoom. Ik kan niet nalaten nog op te "merken, als iets dat zeer merkwaardig is, dat indien de eerfte van deeze dieren , welke voor uit loopt, deezen of geenen -weg inflaat, de anderen hem blindelings volgen, hopende even als hy het gevaar te zullen ontfnap. pen; het geen hun integendeel dikwils in handen van hunne vyanden doet vallen. Den 14de!), trokken wy naar het zuid-westen tot op den middag, wanneer wy te Jerufalem aankwamen , alwaar de voorhoede zig reeds zedert een uur bevondt. Wy waren geheel en al met flyk be.  #4 REIZE NAAR • bemorst. Verfcheiden foldaten vielen over wortels van boomen, of groote fteenen , het geen hun zelfs breuken veroorzaakte. Tot myne groote verwondering , vonden wy hier dien zelfden winsack , van wien ik hier boven gefprokcn heb, en die aan het hoofd van honderd andere Jagers was. Hy had hooren zeggen, dat de muitelingen de Rivier Cottica aan derzelver bovenfte gedeelte waren overgetrokken, en de Gouverneur had hem aangezogt, om het bevel weder op zig te nemen; dienvolgende boodt hy aan den Colonel fourgeoud op nieuw zynen dienst aan, die zeer wel deedt met zulks aan fe nemen. Onze legerplaats was byna geheel en al ter neder geflagen op een ftuk grond, dat met langwerpige en fteekende planten bedekt was. Een der flaven wierd ongelukkiglyk aan zyn voet geftoken door een kleine flang, die in Surinamcn den naam van '.Oroucoukou (*) draagt, uit hoofde van deszelfs kleur, (*) Stedman. zegt in eene aanteekening , by deeze gelegenheid , te gelooven , dat deeze flang tot het zelfde zoort behoort, waar van Dr. bancroft fpreekt, die, in navolging van de Indianen , denzelven de kleine Labarra noemt, waar van de befchryving alhier volgt: „ De kleine Labarra heeft ten naasten by de lengte van veertien voeten , en de dikte van een gewoone zwa-  3UUINAMEN, XXL Hooftjt. 6$ kleur, naar die van een nachtuil gelykende. In minder dan één minuut begon het been van deezen man zwanen - fchacht. Hy is bedekt met kleine blinkende fchubben van eene donker bruine kleur, en eene meenigte witte vlakken. Zyne ftaart is klein en fpitsachtig toeloopende, zyn Kop een weinig plat, en grooter dan het overig gedeelte van zyn lichaam. Een ongelukkigvoorval, onlangs op de Plantagie la Conception, in de Volkplanting Denierary , gebeurd, bewyst de kwaadaartigheid van het gift van deezen flang. Hy , die daar van de doodelyke gevolgen ondervondt, was een Neger-flaaf, een timmerman van zyn ambacht. Aan zyn werk zynde , en een fiuk hout willende omkeeren, beet een flang van dit zoort, die 'er onder verborgen lag, hem in den voorften vinger van zyne rechte «and. De uitwerking van dit vergift was allergezwindst. De Neger had naauwlyks den tyd gehad, om den flangte dooden , of hy konde het niet langer op de been houden, maar viel op den grond ter neder., en ftierf in minder dan vyf minuten. Het bloed, eene zoo fchielyke ontbinding ondergaande , Jiep uit de flagaderen , en deedt op alle de uitwendige deelen van het lichaam purper-vlakken te voorfchyn komen. 'Er volgde ook eene bloedftorting uit neus , ooren en mond , enz. Ik ben van dit geval geen ooggetuige geweest, maar ik vserhaale het volgens het gezegde van lieden, wiergeloof\vaardigheid niet in twyffel kan getrokken worden, en Ais 'er by tegenwoordig waren, toen het voorviel". III. .DEEL. £ . . Dg  66 REIZE NAAR man op te zwellen; vervolgens gevoelde hy vreesfelyke pynen, en verviel kort daarop in ftuiptrekkingen. Een van zyne medgezellen, den flang gedood hebbende, liet de gal van dit dier, gemengd in een half glas brandewyn, het welk ik hem gaf, door den gewonden inneemen. Toen (misfchien was het loutere inbeelding) fcheen hy een weinig verligting te gevoelen: maar het toeval kwam met een ongemeen geweld fchielyk wederom, en de ongelukkige wierdt dadelyk naar de Plantagie van zynen meester gezonden , alwaar hy ftierf. Ik heb dikwils hooren zeggen , dat de gal van een flang, uitwendig op de beet gelegd, in dit geval van zeer kragtige uitwerking is. Men kan zelfs in the Great Magazine van de maand April 1758 , een brief lezen , gedagteekend den natten Maart, en geteekend J. H., waar in de Schry ver op eene leerftellige wyze de manier behandelt, op welke dit geneesmiddel behoort te worden toegediend. Maar ik laat voor lieden van de kunst over, om in deeze byzonderheden te treden, en ik zal my vergenoegen met-in 't algemeen op te merken, dat hoe De andere flang, waar van stedman in het vervolg fp'reekt, fchynt de Cenco te zyn, en met de cvengemelde veel overeenkomst te hebben. Aantesk. v. d. Franfchen Vertalen  sürïnambn, XXI. Hooftft. 6? hoe kleiner de flang is, ten minften in Quiana, hoe doodelyker het vergift is. En dit is het, 't geen thompson met zoo veel juistheid en kragt van woorden fchetst. Maar de wreedfte , fchoon de kleinfte van allen, is fleeds die dienaar van den dood, wel„ ke , zig in de fchaduw verborgen houdende, zyn ongelukkig flachtöffer befpiedt, en het zelve „ een fyn vergift mededeelt, het welk langen tyd in „ zyne aderen gekookt, met eene gezwindheid, „ als die der blixemftraalen, zynen levensloop fluit". In deeze zelfde Savane, doodde één der Jagers nog een ander dier van dit zelfde geflacht , genaamd de Zweep/lang, om dat hy naar een zweep gelykt. Naauwlyks dikker zynde dan een zwaanen - fchacht, heeft hy de lengte van vyf voeten. Zyn buik is van eene witte, en zyn rug van eene lood-kleur: ik weet de gevolgen van zyne fleeken niet. De Negers hebben my gezegd, maar ik heb het niet gezien, dat hy met zyn ftaart een zeer harden flag kan geven. Ik moet niet met ftilzwygen voorbygaan, een halfflachtig dier, het welk de Negers ook dien zelfden avond doodden, endoor hen Cabiai (*) genoemd C*) Men vindt van dit dier, onder deeze benaming, eene befchryving in het Di&ionn. iPHist. Natur- Aanteek. v. d. Franfehen Fèrlale^ E 2  08 r e i z e na ar i noemd word. Het is een zoort van water-varken, van de zelfde gedaante , als het land-dier van dien naam. Hy is met gryze borftels bedekt, en met zeer fcherpe tanden gewapend: hy heeft geen Haart. Elk van zyne pooten heeft drie klaauwen, met een vlies, even als de eendvogels Men beweert, dat dit dier alleenlyk des nachts aan den oever koomt", en dat hy zig aldaar met allerleije kruiden en plantgewasfen voedt. Zyn vleesch is, Zoo men zegt, goed om te eeten , maar ik heb het niet geproeft. Den iöden, zondt de Colonel fourgeoud twee aanzienlyke gedeelten zyner krygsbende af, om op kondfchap uit te gaan. Het eerfte beftond uit honderd mannen , waar over de Lieutenant Colonel de BORNEshet bevel voerde; hetzelve had in last, om zig van den kant van de Wa. va-Kreek naar het bovenfte gedeelte der Cormoetibo ■ Kreek te begeven. Het tweede bedroeg een gelyk getal, onder bevel van den Colonel seybourg; het zelve kreeg bevel, om naar de Pin. fienburg- Kreek , aan het bovenfte gedeelte van de Cottica, heen te trekken. Het laatstgemelde volk kwam omtrent te middernacht te rug, met twee-kano's, welken zy, aan de andere zyde der Rhner, een weinig beneden de Claas- Kreek, gevonden hadden op 't land gehaald te zyn. Hun be-  sur inamen, XXI. Hoöftft. 69 bericht overtuigde ons van den aantocht der muitelingen , die hunne ledige kano's alleenlyk hadden doen afzakken, om dezelven, met buit beladen, te rug te zenden. Ingevolge van dit bericht, maakte men dadelyk de noodige toebereidzels, om hen met ernst te vervolgen. Onze oude Bevelhebber betoonde nimmer meerder moed, dan in dit oogenblik. Hy zwoer zig over alle de muitelingen, het koste wat het wilde, te Zullen wreeken. — Maar men zal, in het volgende Hooftftuk, zien, of de bekwaamheid van onzen Generaal met die van e 0 n n y gelyk ftondt. E 3 TWEE-  7° reize naar TWEE. EN - TWINTIGSTE HOOFTSTUK. By zonder zoon van Mieren. — Acajou - nooten. — Eta-appel. — Alarm aan de Peréca. — Hinderlaag. — Vreemde uitwerking, door eene Vledermuis veroorzaakt. — De Opposfum. — De Agouti en de Paca. — De Dadel-boom. — Het krygsvolk keert naar de Cormoetibo-kteek te rug. D en i^den September 1775, een oogenblrk voor het opgaan der zon, begaf zig de Colonel seybotjrg, aan het hoofd van honderd Zeefoldaten en veertig Jagers , in aantocht. Deeze Officier deedt my de eer aan, zyne keuze op my te laten vallen, om hem te vergezellen; en hy was, geheel anders dan voor deezen , zeer befcheiden omtrent my, zonder dat ik de reden van die verandering bevroeden konde. Na de Cormoetibo • Kreek te zyn overgetrokken, gingen wy zuidwestwaarts ten zuiden, tot aan de Cottica, aan welker oevers wy ons ter neder lloegen. Den eerften dag van onzen tocht zagen wy niets merkwaardigs, dan een groot aantal mieren van ten minften een duim lengte, en volr ""• maakt  SURINAME N, XXII. Hooftfi. 71 maakt zwart. De infeélen van dit zoort ontbladeren een boom in zeer korten tyd; zy fnyden dezelven in kleine ftukjens ter groote van een zes Huivers Huk, om ze onder den grond met zig te voeren. Het was alleraangenaamst dit mierenleger te zien, elk met een Huk van een groen blad , onöphoudelyk den zelfden weg volgende. Men is zoodanig genegen het wonderbaarlyke te gelooven, dat zommige lieden beweerd hebben, als of deeze vernieling ten voordeele van eenen blinden flang gefchiede. Dit is 'er van de zaak , dat deeze bladen tot voedzel dienen voor de jongen der mieren, die nog geen kragt genoeg bezitten om zich zeiven voedzel te bezorgen, en die zomtyds zes voeten diep in den grond woonen. Mejuffrouw de merian zegt, dat zommigen van deeze infecien zig tot een keten vormen van den eenen tak tot den anderen; en dat de geheele troep vervolgens daar over als over een brug gaat. Zy beweert ook, dat deeze troep eenmaal 's jaars van huis tot huis gaat, en aldaar al het ongedierte doodt, het welk zy vinden : maar ik ben verpligt te erkennen , dat ik op de plaatfen zelve geene van die omflandigheden vernomen heb: dit alleen kan ik verzekeren, dat het Heken van dit zoort van mieren byna even pynlyk is, als van de vuur-mier, welke ik reeds befchreven heb. E 4 Des  72 reizenaar Des anderen daags trokken wy langs de oevers van de Cottica, tot dat wy in den omtrek van de C/aas-Kreek waren, (dezelfde, die ik, met myn fabel tusfchen myne tanden, had overgezwommen,) alwaar wy onze hangmatten ophingen. Men zondt my vervolgens met eenige Jagers af, om aan den mond van de JVana- Kreek tot aan den nacht in eene hinderlaag te gaan leggen. Ik ontdekte hier niets anders, dan dat deeze zelfde Jagers, even als de muitelingen, geloofden, dat hunne tooverbanden of obias hen onkwetsbaar maakten. Zy zeiden my, dat de laatstgemelden dezelven van hunne Priesters ontfingen; en dat zy zeiven die kogten van graman-quacy, een zeer beruchten en doorliepen ouden Neger, van wien ik op een gefchikter plaats in het byzonder fpreken zal. — Wanneer ik hun vroeg, „ waar „ het by toekwam, dat 'er iemand van hun, of „ van hunne onkwetsbaare tegenpartyen gedood wierdt"? antwoordden zy my: Dit gebeurt, „ om dat zy even als gy, Mafera, op hunnen „ tooverband, of obia, geen vertrouwen ftellen". — Deeze trek van bekwaamheid van quacy bragt nogtans het goed gevolg te weeg, dat hy van zyne landgenooten zulke onvertzaagde foldaten maakte, dat ik dikwerf over hunne ongemeene dapperheid verbaasd Hond; en deeze bedriegerye, be-  SURINAME», XXII. Hooftft. 73 hehalven dat ze veel aanzien en eerbied verwekte, bezorgde aan baaren uitvinder een gemakkelyk leven , het welk in eenen Surinaamfchen Neger niet zeer gemeen is. Ik zag, aan den mond van deeze Kreek, eene groote meenigte Acajou-nooten op het water dryven. By de befchryving, daar van door my reeds gegeven, moet ik nog voegen, dat de noot van deezen naam zig aan eene groote peer vormt, en dat deeze aan een boom groeit van middelmatige grootte, die een gryze fchors, en dikke en breede bladen heeft. Men kan deeze uitmuntende nooten door alle de werelddeelen vervoeren; want zy blyven eenen zeer langen tyd goed: zommige Schryvers noemen dezelven anacardium occidentale. Uit den boom druipt eene doorfchynendè gom, die, in water ontbonden zynde, de dikte van vogellym heeft. Ter deezcr zelfde plaats proefde ik ook den Eta-appel, waar van de Negers ongemeen veel houden. De boom, die denzelven voortbrengt, is een zoort van palmboom met breede bladeren, maar minder dik , dan de Mauricy , of den bergpalmboom. Deszelfs vruchten zyn rond, en groeien aan groote risten of bosfen, even als de druiven - trosfen: binnen in eiken appel zit een harde noot, die een pit in zig bevat, en met een E 5 oran-  74 reize naar oranje-kleurig vleesch, ter dikte van'een halve duim, en van een alleraangenaamfie zuure fmaak, omgeven is. Men zamelt deeze nooten zeldzaam op; men wagt, dat de appelen ryp afvallen. De Indianen laten dezelven in water uitweeken, en maken 'er op die wyze een lekkeren en gezonden drank van. De Colonel fourgeoud zondt ons te water een bode, die den siften aankwam, met bericht, dat het alarm-gefchut (*) zig van den kant van de Peréca had laten hooren. Wy trokken dadelyk de Cottica over, op welkers westelyken oever de Jagers en eenige zee -foldaten last hadden, in eene hinderlaag te gaan leggen, in de hoop van den te rug tocht der muitelingen af te fnyden, wanneer zy deeze Rivier weder met hunnen buit zouden over trekken. Den zelfden namiddag wierdt 'er een Neger van de muitelingen gezien, een groene mand dragende, die de reuk van den tabak geroken hebbende, eensklaps ftil ftondt, en den zelfden weg te rug keerde. Een Jager en ik fchoten daCO Men fchoot het kanon af by het aannaderen van het gevaar; de nabuurige Plantagiën herhaalden telkens de fchoten ; het alarm verfpreidde zig dadelyk van wederzyden der Rivier, en de hulp kwam van alle kanten toefchieten, Aanteek, van den Schryver.  surinamen, XXIL Hooftjl. f$ dadelyk op hem; wy raakten hem niet, maar zyn mand viel. Wy vonden daar in een dozyn fraaije fervetten, een opgetoomden hoed met een goude lis, en twee rokken van kostelyke chits. Ik nam de laatstgemelden, en liet het overige aan mynen medgezel. Op de tyding van het gevaar , het welk de Plantagiën aan de Peréca liepen, trokken de Neger-Jagers met een ongemeenen yver voor uit; en eenige oogenblikken na hun vertrek, verzogt ik aan den Colonel seybourg verlof, om hen te volgen. Deeze Officier gevraagd hebbende, wie lust had mede te trekken, boodt zig een groot getal aan; maar hy koos 'er alleenlyk vier uit, en ik was onder dezelven. Dwars , door ftruiken en doornen, die als netten in malkander zaten, en die my de voeten op eene verfchrikkelyke manier van één fcheurden, gegaan zynde, haalde ik de afgezondene manfchappen in, op den afftand van een myl van de legerplaats. Kort daar op ontdekten wy dertien geheel nieuw opgeflagene hutten, en wy gisten, dat de muitelingen kortlings deeze plaats waren doorgetrokken. Dicnvolgende zond ik aan den Colonel seybourg daar van berigt, en verzogt voor de Jagers en voor my bevel, om onverwyld naar de Peréca te trekken; maar zyn antwoord bragt ftellig mede, om ons oogenblik- ke-  ?6 REIZE NAAR kelyk by hem te vervoegen. Wy keerden derhalven langs onzen voorigen weg te rug; het geen ons tot groot hartzeer verftrekte: de Neger-foldaten waren vooral zeer misnoegd, en maakten duizend onaangenaame aanmerkingen. By onze aankomst op de legerplaats, vonden wy aldaar eene verfterking, van den post van Jerujalem komende. Dezelve belfondt uit zestig mannen, zoo zwarten, als blanken, en bragt ons ftelligen last mede, om het leger op te breken, en des anderen daags morgens naar de Peréca te trekken. Den geheelen nacht bevondt zig eene goede meenigte volks in hinderlagen. Den volgenden dag was ieder voor het opkomen der zon gereed, en echter verlieten wy onze legerplaats zeer laat. Geduurende dit onbegrypelyk verwyl vernamen wy, dat men een kano, waar in alleenlyk cén Neger was, de Rivier had zien overfteken. Het was waarfchynlyk die arme fchelm, op wien ik des avonds te vooren gefchoten had. Ik kan niet nalaten alhier eene zeer zonderlinge omftandigheid te vernaaien. Des morgens ten vier uuren ontwakende, was ik uittermaten verfchrikt, toen ik my in geftolt bloed vond liggen, hoe zeer geene de minfle pyn gevoelende. Ik ftond oogenblikkelyk op, en liep met een toorts in de hand naar  SURINAME N, XXII. Hooftft. 77 naar den Heelmeester toe; dit bloed, deeze toorts, myne bleeke kleur, myn afgefneden hair, myne ontramponeerde kleeding, konden in hem deeze vraag doen opryzen: „ zyt gy een levendig fchep„ zei, of een fpook, uit het graf opgerezen ? Is 3, het zuivere hemel-lucht, die u omgeeft, of zyn het uitdampingen der helle (*)?" Het geheele geheim beftondt daar in , dat ik gebeeten of geftoken was door de Vampire, of het Spook van Guiana, ook de vliegende hond van Nieuw Spanje, en door de Spanjaarden PerrO' Volador genaamd. Dit dier is niets anders dan een vledermuis van eene monsterachtige gedaante , die aan menfchen en beesten, wanneer zy flapen, het bloed uitzuigt, zelfs nu en dan zoodanig, dat zy 'er van fterven. Dewyl de manier, waar op deeze dieren dit doen, in de daad verwonderenswaardig is, zal ik trachten dezelve op. zettelyk te befchryven. De Vampire , wanneer de geen, op wien hy het gemunt heeft ,in flaap is, het welk hy uit zyne eigene natuurlyke neiging weet te ontdekken, zet zig doorgaans by de voeten neder. Hy houdt zig aldaar in evenwicht door middel van zyne groote vlerken, welken (*) Deeze regels zyn uit het treurfpel van Hamlet overgenomen.  7% REIZENAAR ken hy geduurig beweegt, en inmiddels doorboort hy de kop van de groote toon, maar het gat, het welk hy maakt, is zoo klein, dat 'er naauwlyks de kop van eene fpelde door kan, en zulks derhalven geene de minfle pyn veroorzaakt. Door middel van deeze opening, gaat hy niettemin voort met het bloed uit te zuigen., tot dat hy genoodzaakt is het uit te fpuwen. Hy begint vervolgens op nieuw, en gaat zoo voort met zuigen en uitfpuwcn, zoo dat hy niet dan met zeer veel moeite kan wegvliegen , en dat zyn flachtöffer dikwerf van den natuurlyken in den eeuwigen flaap is overgegaan. De beesten fteekt hy doorgaans in het oor, en altyd op een plaats , waar het bloed een oogenblikkelyken loop heeft, misfchien in de eene of andere Uagader. Na dat men tabaks, asch op de wonde gelegd had, als het zekerst middel zynde, kwam ik te rug om my te wasfchen, gelyk ook myne hangmat, waar onder ik veel geronnen bloed gewaar wierd. De Heelmeester het zelve naargegaan hebbende, oordeelde , dat ik geduurende dien nacht dertien of veertien oneen bloed moest verloren hebben. Ik heb naderhand gelegenheid gehad één van deeze vledermuizen te dooden, wiens uitgefpreide vlerken eene wydte maakten van twee-en-dertig en «en halve duim: men zegt, dat 'er zom- mige  surinamen, XXII. Hooftjl. 79 mige zyn van drie voeten in die zelfde rigting', fchoon zy naar die van Madagascar niets hoe genaamd gelyken. De door my gedoodde vledermuis had eene donker bruine, byna z a arte kleur, maar ligter onder aan den buik. Over 't geheel had hy een in de daad affchuwelyk voorkomen. Maar zyn kop was vooral vervaarlyk: men zag aldaar boven den neus een blinkend, ongebogen, rimpelig, en puntsgewyze toeloopend vlies. Zyne o oren waaren lang, rond en doorlchynend. In het bovenfte kakenbeen had hy vier fnydende tanden en zes in het onderfte. Ik zag niet, dat hy een Haart had, maar een vel , in welks midden een pees was. Elk van zyne vlerken had vier klaauwen, van elkander afgefcheiden, als die der pooten van een eendvogel (*), en met nagels gewapend: men zag ook nog een ander ter plaatfe, waar deeze zelfde klaauwen zig verëenigen. Alle dienen zy aan. het dier om te klauteren op, en zig vast te houden aan boomen, rotfen of daken, alwaar hy hangen blyft, wanneer hy flaapt.* Een (*) In het vierde deel der Natiturlyke Gefchiedenïs van buffon, ƒ/. 83, vindt men één van deeze vledermuizen , die flechts drie klaauwen aan elke vlerk heeft. Aanteek. van den Schryver.  8o REIZE NAAR Een der Zee - foldaaten vong dien zelfden dag een Opposfum of Sarigue. Dit dier verfebilt, in zoramige byzonderheden , mcrkelyk van de be. fehryving, welke 'er de beroemde buffon van gegeven heeft. — By voorbeeld, hy is veelligter dan alle de geenen, waar van deeze Schryver fpreekt; en hy heeft den ftaart met hair, in plaats van met fchubben bedekt. Ik meen dit ten miniton, en, zoo myn oog my bedrogen heeft, ben ik dc eenigfie niet die met opzigt van dit dier in dat geval geweest is. Linn^eus, seba en vossiAAR , befchouwen de Opposfum als een dier, zoo wel van de oude als nieuwe vveereld, fchoon het echter zeker is, dat hy alleen in America gevonden wordt. Linn^üs tast ook mis, wanneer hy verzekert, dat alle de vledermuizen vier fnydende tanden in elk kabenbeen hebben. (Zie buffon V.Deel, bladz. 282.) Deeze Opposfum was niet grootcr , dan een groote muis. Hy was volmaakt zwart, uitgenomen onder den buik, aan de pooten , en onder aan den ftaart, die de kleur had van een buffels huid. Boven elk van zyne oogen, vry voel naar die van een rot gelykende , had hy een vlak van deeze zelfde kleur. Zyne ooren waaien lang, rond en doorfchynend; zyne klaauwen bedroegen een ge* tal van twintig, zynde één derzclven agtervvaarts ge-  su rin amen, XXIT. Hooftfl. 8i geplaatst, en tot een duim dienende. Dezelve had tien of twaalf tepels, waar aan (zoo men zegt) de jongen, zoo dra zy gebooren zyn, zig vasthouden , zynde zy dan niet veel grooter , dari jonge Kevers. Maar dit dier had den zak niet* welken andere Opposfums gewoonlyk hebben. In plaatfe van dien, zag men twee langwerpige plooijen aan de binnenzyde van elke dye, die even als de gemelde zak gefchikt waren , om de jongen voor alle onheil te beveiligen , daar geene foltering, ja zelfs het vuur niet, de moeder kan doen bcfluiten haare jongen te verlaten. Ik zal by deeZe befchryving voegen, dat deeze dieren op het land leven, en dik wils op de boomen klauteren; maar dat zy zig, even als de muizen , met graanen y vruchten , en wortelen voeden. De befchryving van het andere zoort zal ik üitfteHeh, tot dat zig de gelegenheid my daar toe aanbiedt. Mejuffrouw de merian fpreekt van eene by. zondere Opposfum, die, in het oogenblik van gevaar, de jongen op haaren rug draagt; ik heb 'er in Suriname» nooit van hooren fpreeken, en houde my verzekerd, dat 'ër dit zoort niet is. Ik heb reeds gezegd, dat door eene vertraging, Waat vab my de reden onbekend was, de ogtend teeds verre gevorderd was, toen wy onze legerplaats verlieten. Ik behoorde tot de voorhoede III. deel. F met  "2 reizenaak met de Jagers en eenige Zee-foldaaten, die alten voor negen dagen mondbehoeften op hunnen rug droegen. Wy hadden nog maar een klein gedeelte van den weg afgelegd, toen één der eerstgemelden op den jagthoorn blaazende, de anderen uit elkander gingen, en zig plat op den buik aan den grond nederleiden , hebbende den haan van hun geweer overgehaald, en zynde alzoo tot het gevecht gereed. Ik deed even als zy; maar het was niet meer, dan een valsch alarm. Het was een hart, het welk in zynen loop de bladeren van 't geboomte in beweeging gebragt had. Wy ftonden derhalven weder op , en trokken door flyk en water heen, tot drie uuren na den middag, wanneer wy ons op hoogere landen nederlloegen, alwaar men geen water vinden konde, dan door een put te graven; en dan nog was het water, het welk wy daar uit fchepten, zoo modderig, dat wy genoodzaakt waren , het door onze dasfen of hembds- mouwen te laten doorloopen. De Colonel seybourg kwam alhier by my , om my des avonds in zyne hutier maaltyd te verzoeken , en behandelde my met eene beleefdheid, waar over ik zeer verwonderd was. Des anderen daags vervolgden wy onzen weg, neemende denzelven westwaarts ten noordwesten. Wy hadden zwaare flagregens, en moesten een moe-  SURINAME N3 XXII. ïlooftft. .83 moeras doorwaden. Ik voerde toen het bevel over de agterhoede, en had drie uuren noodig, om dezelve van deeze naar de overzyde te geleiden. Deeze tocht was allerverdrietelykst. De flaven , onder hunne pakken gebukt gaande, braken elk oogenblik de korst, die over het water lag. De Zee - foldaaten, met hunne mondbehoeften bekaden, hadden zeer veel moeiten om zig op de been te houden, en ik zelf, door de groote mee. nigte bloed, welke ik verlooren had, verzwakt zynde,konde aan niemand van dienstwezen. Toén wy weder den vasten grond bereikt hadden, zag ik aldaar de lyken van verfcheiden muitelingen verfpreid liggen , aan elk van welken de regte hand en het hoofd was afgehouwen. Deeze lyken waren nog niet verrot, het geen my deedt vermoeden, dat 'er in 't kort eenig ge vecht tusfehen de muitelingen, en het krygsvolk, aan de Peréca leggende, had plaats gehad. — Ik moet hier opmerken, dat, indien men den sifon,in plaats van my te gelasten om te rug te komen, en de Jagers weder mede te brengen, ons had* toegeftaan voorwaarts te gaan, de muitelingen tusfehen twee vuuren zouden geraakt zyn , 'er zeer weinigen van hun zouden zyn ontfnapt , en wy hunnen buit zouden hebben hernomen. De lezer zal zig herinneren, dat dit zelfde voorval plaats had, toen F 2 ik,  S-J. R.EIZENAAR ik, twee jaaren te vooren, te Deviïs Harwttr het bevel voerde. Indien ik toen een genoegzaam ge tal manfchappen en krygsbehoeften tot den tocht gehad had , zoude ik aan de Volkplanting den gewichtigften dienst gedaan hebben. Het fpyt my deeze twee wezentlyke misdagen te moeten aannaaien,- maar waarheid en onpartydigheid verpligten 'cr my toe. Deeze aanmerkingen echter behooren my niet van wreedheid te doen befchuldigen, want niemands hart was meer getroffen dan het myne, op het zien van zo veele jongelingen, die onder het ons omringende geboomte dood uitgeflrekt lagen. Myn oog viel in 't byzonder op twee van hun, die zoo wel gemaakt waaren, als men ze met mogelykheid bedenken kan. Terwyl ik met het maken van deeze en andere gelykzoortige aanmerkingen bezig was , bleeven verfcheiden flaven, die te zwaar belaaden waren, in het moeras zitten. De bevelhebbende Officier, met het voornaamfte gedeelte zyner manfchappen zig op een hoog ft uk land nedergeflagen hebbende, konde ons niet meer zien, noch hooren; en door deeze fcheiding liep de agterhoede gevaar, niet alleen om haare mond- en krygs - behoeften te verliezen , maar om zelfs in de pan gehakt te worden. Geenen enkelen Europeaan vindende, die kragten genoeg had overgehouden, om het volk, het welk  suri namen, XXII. Hooftfi, 85 welk voor uit getrokken was, in te haaien , gaf ik het bevel over aan mynen Lieutenant de losr 10 s, en waagde het om alleen dwars door het bosch te loopen, tot dat ik onze legerbende bereikt zoude hebben. Ik hield den Colonel seybourg de gefteldheid der agterhoede voor, en verzogt hem „ om wat langzaam voort te trek„ ken , ten einde aan die geenen , die in de „ modder gezonken waren , tyd te geven , om „ 'er zig uit te redden, zonder het welk ik voor }, de gevolgen niet konde inftaan". Zyn antwoord „ was, „ dat hy zyn leger zoude opflaan, zoo „ dra hy goed water ontmoette". Schoon zeer vermoeit zynde, keerde ik dadelyk naar myne agterhoede te rug, waar van het grootfte gedeelte tot des nachts in den deerniswaardigften en gevaarlykften toeftand bleef, want eerst des avonds ten zeven uuren redden wy den laatften man uit het moeras, en toen gingen wy langzaam voort, tot dat wy in de legerplaats aankwamen. Myne oplettenheid voor het behoud der manfchappen , over Welken ik het bevel voerde, myne zorge voor de befpaaring van krygs- en mondbehoeften, wel verre van my de goedkeuring te doen ondervinden van hem , onder wiens bevelen ik voor dit oogenblik ftond, van hem, die my nog kortlings met zoo veel befcheidenheid beF 3 han.  86 REIZE NAAR handelde , wikkelde my integendeel in een ernflig voorval in, waar over ik zoo gevoelig was, dat ik my naauwlyks wederhouden konde, om tot wanhoop te vervallen. Men kan myn verdriet beöordeelen, wanneer men weet, jdat ik naauwlyks in de legerplaats zynde te rug gekomen, in arrest gezet wierd, om door eenen krygsraad, ter zaake van gepleegde ongehoorzaamheid, gevonnisd te worden. De Colonel seybourg en ik hadden nimmer met elkander in betere vriendfehap omgegaan; maar fchoon hy my in het begin van den tocht met eene uiterlyke beleefdheid behandeld had, was het niet minder zichtbaar, dat hy, na een dergelyken trek, zig betoonde myn doodelykfte vyand te zyn. Ik moet echter niet vergeeten eene zonderlinge omltandigheid te verhaalen, hier in beftaande, dat men my, fchoon in gevangenis gefield zynde, tot nader orde myne wapens liet behouden. 'Den 24fte", vertrokken wy des morgens vroeg, en namen den weg ten zuiden en zuidwesten, In deeze laatstgemelde richting gingen wy voorby Pinnenburg , een verlaten gehucht der muitelingen, waar van ik gefproken heb, Ik bleef fleeds gearrefleerd, en was uittermaten mismoedig. Des daags daar aan volgende trokken wy zuidwestwaarts, en doorwaadden een zeer diep moeras,,  SURINAME N, XXII. Hooftfl. 87 rrs, waar in wy nat bezweet ingingen , vermits wy tot hier toe te fchielyk gegaan hadden s maar de gezondheid van onze foldaaten was geen zaak, waar over men zig bekreunde, van hoe veel aanbelang zy ook voor den goeden uitflag onzer onderneming was. Op nieuw een zoort van heuvel of hoog land bereikt hebbende, was ik op het punt een ongeluk te ontmoeten, noodlottiger dan alle de ellende, welke ik tot dus verre ondervonden had. In eene diepe mymering als weggezonken, terwyl ik de agterhoede volgde, verdwaaldeik ongevoelig, en bevond my eindelyk alleen, in het midden van eene eindelooze woestenye. Zoo dra de arme quaco bemerkt hadt, dat ik was afgedwaald, waagde hy dwars door het bosch heen te loopen , om zynen meester te rug te vinden, en, by louter geluk, zag hy my, aan den voet van eenen boom zittende in eene neerflagtigheid, die zig niet laat befchryven, en ten prooy van fmart en wanhoop overgegeven. Des morgens van dien dag meende ik, dat myn ongeluk op het hoogst was, en in dit oogenblik zoude ik alles gegeven hebben, om my nog in die zelfde gevleidheid te bevinden. Ik was in eenen ftaat van volmaakte gevoelloosheid, te midden van een onmeetelyk bosch , en door verflindende vyanden omringd; ftortregens vielen F 4 uit  83 reize kaar £ uit den hemel, en myn uitzicht was op tygers, op hongersnood, op alle onheilen, opallegevaaren. Joanna moest ik voor eeuwig vaarwel zeggen! — Dusdanig was de gelieldheid van mynen geest, toen ik, eensklaps mynen Neger.her, kennende, van den grond oprees, en als een ge-, heel nieuw leven in my voelde ontvonken. Vervolgens, eenigen tyd te zamen zynde voortgewan, deld, zeideik hem, dat ik een vyver zag, door welken ik meende, dat het krygsvolk was. doorgei gaan , om dat het water zig drabbig vertoonde. De Jongeling, het oog op dit water llaande, antwoordde my met ontfteltenis; dat deeze modderpoel door een Tapira veroorzaakt was (*), en hy toonde my de voetftappen van het dier in het flyk, vervolgens berste hy uit in traanen, ei? riep uit; Maf era , wy zyn 'er om koud ! wy zyn 'cr om koud.' In het midden van deezen angst herinnerde' ik my echter, dat de Peréca op de kaart wierdt aangewezen ten westen van de plaats, alwaar wy ons bevonden , en ik beiloot om oogenblikkclyk mynen weg derwaarts te nemen. DerhaLven my. uen fnaphaan op nieuw geladen hebbende, gelastte ik (*) Zommige Schryvers noemen hem het Rivierpaard- van Zuid ■ America. Ik zal dit dier op een gefchilter plaats befchryven. Aanteek, van den Schryver.,  SURINAMEN, XXII. Hooftji. $Q ik aan ouaco om my te volgen; maar 'er was my nog één hinderpaal in den weg, ik had myn kompas niet by my, en de regen belette het doorfchynen der zonneftraalen.' In deezen bangen nood , herinnerde my myn medgezel, dat de fchors der boomen aan de zuidzyde doorgaans veel gladder is. Dit was waarlyk een goede inval , en dienvolgende gingen wy naar dien kant heen; dan eens door een dik en donker bosch, dan eens door een zoort van kreupelbosch, tot dat wy , door vermoeienis en honger afgemat, gingen nederzitten, zonder een enkel woord uit te brengen, en elkander aankykende als twee flachtöffers, die ter dood verwezen waren. Ons ftilzwygen bleef nog voortduuren , wanneer wy een verward gedruis hoorden , als van lieden, die hoestten , en van anderen , die met wapentuig eenige beweging maakten. Gode zy dank ! het was ons krygsvolk , het welk zig nederfloeg op een veld, bevoorens door het volk van de Peréca bezet. In weerwil van myne ongelegenheid, bevond ik my in dit oogenblik in eene der gelukkigfte geest - gefteldheden, die my deedt zien, dat alles in deeze weereld ten goeden en ten kwaaden kee* ren kan. Alle de Officiers wenschten my van goeder hart geluk, en myn Neger, zoo wel als ik , deelden met hun van hun koud osfenvleesch F 5 en  9° R E I Z E NAAR en brood. Na het eindigen van deezen maaltyd, vervolgden wy onzen weg, en wy kwamen wederom in een moeras, of liever in een modderigen vyver, welks oppervlakte te zwak was om ons te dragen. De donkerheid van den nacht overviel ons , en wy waren genoodzaakt aldaar te verblyven. De foldaten hingen hunne hangmatten aan de boomen, de eene boven de andere; de flaven maakten houtvlotten, op welken zy het kruit, de krygsbehoeften , enz. nederzetten , en zy zeiven gingen leggen flapen. Den cöften, vertrokken wy, een uur voor het aankomen van den dag, maar na dat de Colonel seybourg in zyne hangmat koffy gedronken had, terwyl al het volk, tot hun midden toe in het water ftaande , op hem wagtte , en wy gingen eerst west- , vervolgens noord - westwaarts. Onze tocht was zoo moeielyk en verveelend, dat verfcheiden flaven hunne pakken lieten vallen,waar door dezelve deels nat wierden , deels verloren geraakten. Eindelyk , na eene andere verlatene legerplaats te zyn doorgetrokken, hielden wy ftil aan het oude cordon , of den weg, die op andere wegen uitliep , alwaar ik dadelyk het fpoor der muitelingen ontdekte , geduurende dat ik aan de Cottica het bevel voerde. Wy floegen aldaar ligte hutten op , om onder dezelven den nacht door  SURINAMEN, XXII. Ilooftjt. QI door te brengen. — Ik bleef nog fteeds in arrest. Een der Jagers, een klein viervoetig dier ontdekt hebbende, het welk met eene ongeloofiyke gezwindheid door de legerplaats liep, hakte het zelve met zyn fabel. Het was de Paca, of de gevlakte Cavey, in Suriname» den naam van Water, haas dragende. Dit dier is ongemeen vet, en heeft de grootte van een fpeenvarken. Zyn onderfle kakebeen is kort, zyne neusgaten zyn breed, en van knevels voorzien, even als de katten; zyne oogen zyn zwart, en zyne ooren klein en kaal. Aan elke poot heeft hy vyf klaauwen. Zyne huid, van eene bruine aard t kleur, is met vlakken gefpikkeld, die een buffels kleur hebben , in de lengte, en meer of min fireeps-gewyze geplaatst zyn: de buik heeft eene vuile witte kleur, en het geheele lyf is met een ruw, grof en kort hair overdekt. De Paca is een halfflachtig dier. Zig op het land bevindende , graaft hy , even als de varkens, in den grond , om zyn voedzel te zoeken; wanneer hy in gevaar is , loopt hy naar het water, om aldaar eene fchuilplaats te vinden. Schoon hy vet, en, naar mate van zyne grootte, zeer wel in 't vleesch is, loopt hy echter veel gezwinder, dan eenig dier van zyne dikte in Zuid'America doet. Men leest nochtans het. te-  9% b.eize naar tegendeel in de befchryving, welke men daar van vindt in het vervolg op de Natuurlyke Gefc/ücdenis van buffon, alwaar gezegd wordt: „ Dat „ de Paca niet gezwind loopt , dat hy zelfs, „ zeldzaam loopt, en dan nog met zeer weinig „ bevalligheid". Misfchien is dit waar , wanneer men hem als een huisdier befchouwt, want men kan hem tam maken; maar ten minften in den ftaat der natuur is hy zoodanig niet; en ik kan verzekeren , dat ik hem als een haas heb zien loopen. Wy lieten hem voor onzen avond - maaltyd gereed maken, en wy vonden hem nog veel lekkerder dan de Bosch-rot, of zelfs dan de Warrabocerra. De Cavey, met een lange neus, beter bekend onder den naam van Agouli Paearara, is in Surinamen mede zeer gemeen. Zyne grootte is die van een groot konyn, Zyne huid heeft eene bruine oranje kleur op den rug, en geel aan den buik; zyne pooten zyn zwart: alle vier zyn ze lang uitgerekt: de voorpooten eindigen met vier klaauwen , en de agterpooten met drie. De oogen van dit dier hebben eene fchitterende zwarte kleur. Zyne bovenfte lip is gefpleten, en van knevels voorzien; zyne ooren zyn klein. Even als de Paca , heeft hy een zeer korten ftaart. Hy teelt fterk voort, en het wyfje zoogt haare jongen, die ten getale van drie of vier zig in holen van oude ftam- men  surinamen, XXII. Hooftft. 93 men vnn boomen ophouden , werwaarts zy ook de wyk neemt, wanneer zy vervolgd wordt. De Agouli Pacarara zoekt zyn voedzel niet op het land, zoo als de Paca. Men maakt hem gemak, kelyk tam, en hy eet vruchten, wortelen, nooten , enz. maar zyn vleesch , fchoon goed , is echter van een minder zoort, dan dat van de Paca. Men heeft my in Surinamen gezegd, dat aldaar ook een ander dier van dit zoort gevonden wordt, genaamd de langftaartige Agouli. Ik heb hem niet gezien, of het is dezelfde, dien ik onder den naam van den Struikrot befchreven heb. Den suften, vervolgden wy onzen weg , en voor den middag kwamen wy in eenen elendigen ftaat op de Plantagie Soribo, aan de Peréca, om aldaar de naby gelegene Plantagiën tegen eonnï en de muitelingen te verdedigen. De Rivier Peréca heeft, zoo men zegt , uit hoofde van derzelver veelvuldige kromten, een loop van meer dan zestig mylen, en zulks over 't algemeen van den zuid - oost naar den noord - west kant. Zy is zeer diep; maar haar bed is naauw, en aan haare oevers zyn, even als ten aanzien van alle de andere Rivieren, overal fchoone Suiker- en Koffy-Plantagiën gelegen. Wy waren naauwlyks op den wachtpost te Soribo aangekomen, of verfcheiden afgezondenen van den Colonel seybourg fpra-  94 r e i z e naar fpraken my aan, en verzogten my ernftig, dat ik erkennen wilde ongelyk gehad te hebben: zy verzekerden my, dat ik, dit erkend hebbende, myne vryheid zoude te rug bekomen, en alles vergeten zoude zyn. Overtuigd van myne onfchuld, konde ik my met geen fchik fchuldig verklaren, en vooral naardien de misdaad, waar van men my befchuldigde , flechts een gevolg was van myne getrouwe zorge voor het behoud der manfchappen en krygsbehoeften , die my toevertrouwd waren. Na myne weigering, welke de Colonel seybourg als eene misdadige halstarrigheid geliefde aan te merken, gaf men my onder de bewaring van eene wacht, en men nam my myne wapenen af. Onze Zee - foldaten bragten my toen in eene zeer groote ongerustheid, door opentlyk te dreigen, dat zy ten mynen voordeele aan 't muiten zouden flaan. Om dit onheil voor te komen, verklaarde ik hun, dat, daar, naar myn inzien, ongehoorzaamheid en muiterye in krygslieden onverfchoonlyk waren, ik my gedwongen zoude zien, hoe hard my dit ook vallen mogt, om my tegen hen te wapenen. Op den dag van onze aankomst op den wachtpost van Soribo, vernamen wy, wat 'er aan de Peréca was voorgevallen. De Plantagiën Schoonhove en Altona waren door de muitelingen, welken  SURINAMEN, XXII. Hooftft. 95 ken wy uit Gado Saby verjaagd hadden, geplonderd geworden. Maar zig voor de Plantagie Poelwyk vertoond hebbende, hadden de flaven aldaar hen genoodzaakt te rug te keeren. De Jagers, die op de Plantagie Hagênbos geplaatst waren , waren hen den 21 Run agter na getrokken. Zy hadden hen den ^ften ingehaald, een groot getal 'er van gedood, en het grootfte gedeelte van hunnen geroofden buit hernomen. Den zelfden dag, poog. de een ander gedeelte der muitelingen zig meester te maken van het kruid-magazyn op Hagenbos, het welk geen kwaad ontwerp was, en zy hadden daar toe het tydftip uitgekozen, dat de Jagers bezig waren met eene andere bende te vervolgen; maar zy wierden door een klein getal gewapende flaven tc rug gedreven, één van welken, tot de Plantagie Timotibo behoorende, eenen gewapenden muiteling gevangen nam, en vervolgens hunne legerplaats agter de Plantagie van zynen meester ontdekte, voor welken dienst hy wel beloond wierd. Na al dit verhaalde, was 'er geen twyffel aan, of indien de party, die den i6den door den Colonel seybourg was afgezonden,voorwaarts gerukt was, in plaats van volgens zyne beveelen te rug te trekken , alle deeze noodlottige voorvallen zouden geen plaats gehad hebben, en de onderneming der muitelingen zou geheel en al verval-  R E I Z E NAAR vallen geraakt zyn. Het was daarenboven klaar, dat de Neger, op wien wy den 21fr.cn gefchoteu hadden, e'én van de rooversbende van den aoften was, en dat de muitelingen, wier lyken wy den 23ften gevonden hadden, dien zelfden dag waren gedood geworden. Den aoften zondt een Officier van het Sociëteits krygsvolk my eenige vruchten , waar onder dadels waren. De boom, die dezelven voortbrengt, de dadel-boom, behoort tot het genacht der palmboomen, maar is van eene ongemeene hoogte. Zyne bladeren loopen uit den kruin van den boom, zy zyn wyd uitgefpreid, zeer dik, nederhangende , en by elkander genomen , vormen zy een zonnefcherm. Deszelfs vruchten groeien aan ris* fen, waar van elk een groot getal bevat. Zy zyn langwerpig, van de grootte van eenmenfcheuduim, en van eene geele kleur. Het vleesch, het welk lymig, vast en zoet is, zit rondom eene" zeer har* de,grysachtige noot, die over haare geheele breedte als met een vooren doorfneden is. Dien zelfden dag bevonden zestig Jagers, die op kondfchap waren uitgegaan, dat de legerplaats der muitelingen agter de Plantagie Timotibo verlaten was. Zy moest omtrent zestig menfchen be. vatten. In de nabuurfchap van de Peréca niets te doen heb-  s üa inamen, XXII. Hooftft. 97 hebbende, verlieten wy die plaats des morgens van den 3often September, en den iften Oélober, kwamen wy op DeviPs • Harwar aan, ongemeen vermoeid zynde, en zonder iets merkwaardigs op onzen tocht ontmoet te hebben. Des avonds te voren had ik aan den Colonel fo ur geoud gefchreeven; ik verzogt hem, dewyl myne tegen* woordige gefteldheid my ten hoogften verdroot, oogenblikkelyk eenen krygsraad by één te roepen , en had. hem mynen brief door eenen Haaf gezonden. By onze aankomst op deezen post, gebruikte men de hardfte middelen om my tot onderwerping te dwingen; en de behandeling, welke ik ondervond, was van dien aart, dat een Capitain der Jagers,quaci genaamd,uitriep: „ In„ dien de Europeanen zig jegens elkander zoo., danig gedragen, is het niet te verwonderen, }, dat het hun tot genoegen (trekt ons arme Afri. „ canen te mishandelen eii te kwellen"! Deeze verdrietelyke zaak liep echter op DevWs Harwar ten einde. De Colonel seybourg, overtuigd van zyn ongelyk, en niet kunnende weten, hoe dit geval mogt afloopen, trachte, zoo mogelyk, uit de netelige omftanchgheid, waar in hem zyne oploopenheid gebragt had, met eere uit te komen. Den aden Ocbpber, vroeg hy my derhalvcn met eenen glimlach: „ Of ik wist te ver- III. deel. G „ge-  9& reize naar „ geten en te vergeven"? Ik antwoordde hem, neen! Hy daar op zyne vraag herhalende, zeide ik hem; „ dat ik eerbied voor de waarheid had, „ en dat ik nooit erkennen zoude fchuld te heb„•ben, zoo lang myn geweten my zulks niet deedt „ gevoelen; dat ik onbekwaam was tot zulk eene „ laagheid voor een medcmensch , en nog min„ der voor hem , dan voor eenig ander". Hy nam my by de hand, verzogt my bedaard te zyn, en verklaarde my: „ Dat hy, op alle voorwaar„ den, vrede met my wilde maken"! maar ik antwoordde hem ftellig : „ Dat ik naar geen ander „ vergelyk luisteren wilde, dan het volgende; dat „ hy zyne misflag in tegenwoordigheid van alle „ de Officiers erkennen zoude, en dat hy , met „ eigen handen, uit zyn Dag-register alle de bladen zoude uitfcheuren, die mynen goeden naam „ in verdenking zouden kunnen brengen". Dit gefchiedde oogenblikkclyk; men gaf my myne wapenen te rug, en myne zegepraal ging gepaard met alle omftandigheden, die my eene volkomene voldoening verfchaffen konden. Ik reikte vervolgens ongeveinsd en van goeder harten aan den Colonel seybourg de hand toe: dezelve gaf eene maaltyd tot een vreugde-feest over onze verzoening: na den maaltyd ftelde hy my , tot myne groote verwondering, den brief weder ter hand,  SURINAME N, XXII. 'Hooftft> t)Q hand, dien ik aan den Colonel fourgeoud gefchreven had , en hy erkende my denzelven ondcrfchepr te hebben , om voor te komen, dat deeze zaak geene verdere gevolgen hebben zoude. Hy berigte my tevens , dat onze Opper-Bevel, hebber aan de Wana - Kreek gelegerd lag, in plaats van den Lieutenant Colonel de borgnes, die ziek geworden, en naar Paramaribo opgezonden was. Onze verzoening was zeer wel gemeend, en na dat het krygsvolk een weinig had uitgerust, vertrokken wy den 4den, naar het hoofd - quartier van Jcrufalem; maar ik was genoodzaakt mynen ciüaco te Devil's Harwar zeer ziek agter te laten , alwaar ik hem aan de zorge van den Heelmeester aanbeval. Dien avond floegen wy ons neder aan de overzydc van de Cormoetibo - Kreek. Des anderen daags in den vroegen morgen, kwamen wy, de Cottica overgeftoken zynde, weder op den wachtpost van JeruJ'alem. Ik had ledigen tyd om aanmerkingen te maken omtrent de wisfelvalligheden van dit leven, en alle de onheilen , waar aan wy bloot gefield zyn, het zy wy ze al, dan niet verdiend hebben: ik maakte vooral deeze aanmerkingen , toen ik onder de kortlings ontfeheepte perfoonen, eene van myne oude ken- nisfen vond, namelyk den heer P , die in Europa meer dan dertig duizend ponden fterling G a hadt  100 REIZE NAAR hadt doorgebragt. Men hadt hem zyne vrouw» die zeer fchoon was, ontvoerd, en hy zag zig in dit oogenblik, om te kunnen beftaan, vervallen tot den post van Vaandrig, onder het krygsvolk van de Compagnie. Hy had voorheen een aanzienlyken eigendom in deeze zelfde Volkplanting bezeten, het geen zynen ftaat fteeds veel onaangenamer en verdrietelyker maakte. Van zynen geheelen rykdom hadt hy niets meer overig, dan een enkel ftuk geld , het welk hy onder de flaven wierp, tevens eenige Franfche verfen aanhalende , die op zyne gefteldheid toepasfelyk waren. DRIE-  surinamen, XXIII. Hooftjl. lol DRIE. EN - TWINTIGSTE HOOFTSTUK. Tweede tocht naar Gado - Saby. — Land - Schildpad. —- Verfchillende zoorten van kout. — Levendig geraamte. —- Treffelyke gezichten. — Honderd-pooten. — Verfchillende Plantgewasfen. — De Opper - Bevelhebber wordt ziek , en verlaat de legerplaats. — Sprinkhanen. — Verfchillende zoorten van visfehen. — De Zeekoe. — Het Zee-paard. — Aanmerkingen omtrent het aanwezen der Meerminnen. — Trommelzucht. —- Verfcheiden zoorten van vogelen. —- De Malaky en Markoury boomens — Doornhaag-wormen. D en oden Oclober 1775 , verliet de Colonel fourgeoud zyne legerplaats aan de Wana. Kreek, om zig op den post van Jerufalem met ons te verèenigen. Hy deedt vooraf de helft zy ner foldaten, die ziek waren , in vaartuigen de Rivier afzakken. De foldaten van deezen post voegden zig by hun , en men zondt hen allen naar Devifs Harwar, om den genade - flag te ontfangen. De Neger-Jagers vertrokken insgelyks, en begaven zig met hunnen leidsman winsak G 3 naar  103 reize naar raar de Peréca , alwaar zy met de verdediging belast waren. De Colonel ontdekte, by deezen laatstgemelden tocht een honderdtal ledige huizen, en befpeurde eenige muitelingen , maar nam 'er geen één van gevangen. Hy vondt ook een bekkeneel aan een tak van een boom hangen , en men konde met genoegzaame zekerheid gisfen, dat dit het hoofd was van den ongelukkigen schmidt, die omgekomen was (*). Den ^den, kwam myn Neger quaco terug, volmaakt herfteld zynde; ik was 'er verblyd.over, want zyne getrouwheid omtrent my had nog nooit gewankeld. Wy vernamen te gelyker tyd, dat de Capitain stoeleman, die aan het hoofd van eenige Jagers was , door een zwaren rook, dien hy van verre in het bosch befpeurd had, eene verblyfplaats der muitelingen had ontdekt, doch die door hem niet was aangetast ; dat de Capitain frederik, met een anderen hoop Jagers , de oevers der Zee beneden Paramaribo, fchoon hieldt; dat twee foldaten,die den i8denAu- gus- (*) Dit was des te aanmerkelyker, om dat wy met alle de 'Indianen in vrede waren, en dat de Negers da gewoonte niét hebben om het zelve weg te nemen. Aanteek. van den Schryver-,  SURINAME N, XXIII. Hooftft. 103 Tiistus verdwaald geraakt waren, het geluk gehad hadden, om op eene wonderbaarlyke wyze hun gevaar te ontkomen, en dat zy den wachtpost, die aan de Rivier Moroni geplaatst was, bereikt hadden; en eindelyk, dat twaalf fehoone Negerflaven van de Plantagie Gold Mina waren weggeloopen, om zig met de muitelingen te verëenigen. Deeze tydingen bemoedigden den Coloncl fourgeoud dermaten, dat deeze onvermoeide Overfle fteeds by zyn befluit bleef, om den vyand te vervolgen. Mitsdien trokken wy den i5den, in den vroegen morgen, de bosfchen in, fchoon ons getal toen merkelyk gefmolten was. De Colonel liet des avonds te voren een vrywilliger, een van zyne landgenooten , matthieu genaamd , en broeder van den Vaandrig van dien naam, ter aarde beftellen. De dood was ons zoo gemeenzaam geworden, dat, wanneer iemand on* zer een nabeftaanden of vriend op de legerplaats verloor, men hem doorgaans deeze vraag deedt: „ Heeft hy brandewyn , rhum of tabak nagelaten"? Korten tyd voor ons vertrek, liepen zeven van onze Neger - flaven weg, en namen de vlucht naar hunne meesters, alwaar zy mismoedig, vermagerd, en byna uitgehongerd, aankwamen. Wy fielden ons echter in aantocht, en trokken regelG 4 recht  104 REïZE NAAR recht noord-oostwaarts aan. De kist, waar in myne flesfen gefloten waren , brak aan ftukken met al wat 'er in was, en dit was de eenige merkwaardige gebeurtenis op deezen tocht. Des avonds floegen wy ons by de Casfipory -Kreek neder; en dewyl het Taifoen van droogte aankwam, moesten wy een put graven, om water te hebben Het krygsvolk kreeg alhier bevel, om geene hutten, noch fchuilplaatfen meer te bouwen, dewyl de regenbuien minder zwaar wierden. Den iöden, vervolgden wy onzen weg, fteeds noord-oostwaarts trekkende, en tegen den avond kwamen wy aan die huizen, welken de Colonel fourgeoud laatst ontdekt had, maar die , zoo als men naderhand ontdekte, flechts voor een tyd eene verblyfplaats hadden opgeleverd aan die muitelingen , welke verwagtten oogenblikkelyk van Gado-Saby verjaagd te worden; en waar aan zy den naam van Boufy-Gray (dat is: „ de bos„ fchen fchreyen",) gegeven hadden. Wy floegen ons hier neder, en bezagen met veel vermaak de wooning van bonny , zynde in den finaak van een molen gebouwd , en zeer hoog boven den grond verheven. Dezelve had twee deuren, om des te beter te kunnen zien, wat 'er rondom hem omging , en alzoo geen gevaar te loopen, om het flagtöfter eener verrasfing te wórden. De lucht  SURINAME N, XXIII. Hooftft. ' ictf lucht had aldaar ook vryer doorfpeeling , dan in de andere wooningen, en uit dien hoofde was zy voor zyne gezondheid beter gefchikt, want in één der laatfte gevechten hadt hy eene gevaarlyke wonde in de liesch bekomen, zoo ais wy naderhand van één onzer gevangenen vernamen. In de nabyheid der wooning van dit Opperhoofd der muitelingen, zag men baden, byzonderlyk gefchikt ten gebruike van zyne vrouwen, die zig des morgens en des avonds daar in begaven, want 'er was in den omtrek deezer verblyfplaats geene Rivier, Een der flaven boodt my, op de laatstgemelde legerplaats, een Land- Schildpad aan; een dier, het welk wy, wel is waar, verfcheiden malen gezien hadden, maar het nog niet befchreven hebbende, zal ik trachten zulks thans te doen. De Surinaamfche Land - Schildpad is van eene eyronde gedaante, en heeft niet meer dan agtien of twintig duimen lengte. Zyne fchelp, die van eene donkei geele of bruine kleur is, veel meer uitpuilende, dan die van de zee-fchildpad, heeft dertien zeshoekige verhevenheden, en is zoo hard, dat zy, zonder te breken, het zwaarfte gewicht dragen kan. De onderfte fchelp , of het borst ftuk, is een weinig hol, en van eene helder geele kleur. De kop van dit dier gelykt naar dat van alle andere Schildpadden. De ftaart is zonder hair G 5 en  io £aèybtagt, al-  SURINAMEN, XXIII. Hooftjl. II3 alwaar wy nog eene groote meenigte ryst zagen, die kortlings gebloeid had, en welke wy afmaayden en verbrandden. De Neger, van wien ik bevorens gefproken heb, wierd hier onder boom-mos en bladeren nedergelegd, als of men hem levendig wilde begraven : voor deezen ellendeling was geene hoop meer tot genezing. Wy hingen onze hangmatten op, en verflikten byna door den rook van onze vuuren. Ik zag op dit veld eene hagedis van by de twee voeten lengte, welke de Negers doodden en opaten : zy noemden hem Sapagala, en hy had eene groenachtig bruine kleur, maar hy geleek niet naar de lguana. Onder de puinhoopen van het afgebrande gehucht, ontdekten wy eenige Water - rup' [en of Honderd-pooten van agt tot tien duimen lengte. Dit hatelyk kruipend gedierte van eene geelachtig bruine kleur, loopt in allen opzigte zeer gezwind, en het vergift, het welk zy in de door hen gemaakte pynlyke wonde laaten, fchoon het niet doodelyk is, verwekt niettemin doorgaans de koorts. Zommige fchryvers geven aan dit kruipend gedierte twintig paar pooten , en anderen veertig. Ik heb ze by de geenen, die wy vonden, niet getelt: alles wat ik 'er van zeggen kan, is , dat zy my toefcheenen met de Europee[che. honderd-pooten eene juiste overeenkomst te hebben. III. deel. H Zoro-  H4- R E I Z E NAAR Zommigen van onze Officiers maakten groote en fchoone verzamelingen van alle deeze merkwaar, digheden ; ik voor my vergenoegde my met de afteekening en befchryving van die dingen, die my voorkwamen niet zeer gemeen te zyn. Den poften, gingen wy de verblyfplaats, CVfaay genaamd, bezichtigen, en op den weg vernam ik, dat de bovengemelde Neger nog leefde. Ik nam de takken, die hem bedekten,weg,en op myne tusfchenfpraak, voerden wy hem met ons mede; maar de flaven , te onvreden van met zulk een pak beladen te zyn, namen, in myne afwezigheid, alle gelegenheden waar, om deezen ongelukkigen te doen lyden , met hem op wortels en fteenen te laten vallen , en door het flyk en water, het welk wy doorwaden moesten , agter aan te laten fleepen. Men zondt verfcheiden manfchappen uit, om de omliggende ftreeken te onderzoeken ; en het overige krygsvolk floeg zig neder ten westen van Cofaay. Deeze afgezondene manfchappen ontdekten van dien zelfden kant vier fchoone velden, met maniok, ignames, bananen, pistaches, Indisch koorn, en erweten van Angola beplant. Zy zagen ook verfcheiden lyken van menfchen, die in het gevecht, in de maand Augustus voorgevallen , het leven hadden verloren. — Wy plukten, in de nabyheid van onze le-  SURINAMEN, XXIII. Hooftjl. I15 legerplaats, een zoort van mispelen , van eene karmnfyn kleur, in fmaak veel gelykende naar aardbeziën , en groeiende aan een brèed groen heestergewas, het welk in veele tuinen te Paramaribo wordt aangekweekt. Wy zagen ook een zoort van wilde Pruim • boomen, welken men hier Monpe noemt. Derzelver vruchten zyn geel, langwerpig en klein ; elk van die bevat een kleine noot; het vleesch is niet zeer dik, maar fchoon zeer zuur zynde, heeft het een aangenaamen fmaak. Des morgens van den aiften, wierden alle deeze nuttige plantgewasfen afgehouwen en verbrand. Na dat dit werk verrigt was , keerden wy naar onze legerplaats van den roden te rug , welke wy ook geheel in brand vonden , en wy waren genoodzaakt onze hangmatten ter zyde van het bosch uit te fpreiden. My alhier herinnerende, dat men den armen itervenden Neger alleen gelaten had, liep ik naar die plaats toe , om hem met myne hulpe by te ftaan ; maar na hem te vergeefs gezocht te hebben, in weerwil der rook • dampen, en de donkerheid van den nacht, was ik genoodzaakt op myne eigene veiligheid bedacht te zyn, en in aller yl naar myne medgezellen te rug te keeren. Eenigen laakten myne roekeloosheid , anderen vervloekten het geraamte, het zy het levendig of dood was. U 2 Toe»  rifj KEÏZE NAAR Toen de verwoesting was aflgeloopen, keerden» wy naar den post van JeruJ'alem te rug, alwaar wy den suften, geheel afgemat, aankwamen. De Colonel zelf wierd eindelyk door eene heete koorts aangetast, die hem noodzaakte, om in zyne hangmat te blyven leggen, en deedt vreezen, dat hy den nacht niet halen zoude. Echter behieldt hy fteeds het bevel aan zig, en deedt , des anderen daags morgens , aan eenen foldaat fbkflagen geven , die, vermits zyne voeten zeer gefcheurd waren, hem om een paar fchoenen verzogt; een ander onderging dezelfde behandeling, om dat hy gehoest had , fchoon hy met eene zwaare verkoudheid behebd was; een Capitain wierd in zynen dienst gefchorst, en naar het Fort Zelandia in gevangenis verzonden, om dat hy beftaan had een huwelyk aan te gaan buiten toeftemming van den Colonel. — Ziekten en de dood maakten, in dit oogenblik , groote verwoestingen onder het leger, alwaar alles in de grootfte verwarring was. Den iften November, liepen, om de maat der onheilen vol te meten, vyf-en-twintig NegerHaven weg; en den s^en, ontfingen wy bericht, dat men meer dan vyftig gewapende muitelingen gezien had, die, een musket-fchoot beneden Bar. bacoeba, de Cottica waren overgezwommen. Op het ontfangen van deeze tyding, wierdt de Co-  SURIKAME.N, XXIII. Hooftjl. U7 Colonel seybourg afgezonden met de weinige manfchappen , die in ftaat waren op te trekken, en, in dit oogenblik, door honger en ellende geperst werdende,op 't punt waren om hunne eigene Officiers aan te tasten. Gebrek hebbende aan het geen zy boven alles waardeerden, tabak namelyk, rookten zy graauw papier, en kaauwden bladeren en leder, om by hun de plaats van deeze plant te vervullen (*). Niemand ondertusfchen leedt toen meer dan ik. Van de vensmiddelen en kleederen ontzet, was ik uitgehongerd en naaakt. Zedert het leggen in hinderlagen, en den tocht naar de v Peréca, had ik een zweer aan den linker voet. Ik had geen e'én vriend onder het geheele leger meer overig, van wien ik de minfte hulp verwagten konde. Tot overmaat van ellende was liet weinige bloed, dat my nogoverfchoot, geduurende twee .nachten agter elkander, door het Guiaanfche Spook of Vampire, byna geheel en al uitgezogen. Ik geraakte in myne hangmat buiten my zeiven, en kwam niet weder tot kennis, dan met een zoort van (*) Alle de Matroofen, Soldaten en Negers zyn zeer ongelukkig, wanneer zy gebrék aan tabak hebben. Dit -houdt hen, zoo zy zeggen, wel te vreden, en zommigen zouden liever gebrek aan brood hebben. Aaiitctk, véin den Sehryvtr.. ÏÏ3  118 reize naar van mistroostigheid , die merkelyk aanwies , na het lezen van eenen brief, waarin menmyberigtte, dat joanna en myn zoon te Paramaribo aan eene rotkoorts op fterven lagen. Eiudelyk echter kwam de Sergeant fowler van de Plantagie Moe ha, met één van myne kisten aan. De afgezondene krygsbende van den Colonel seybourg kwam ter zelfder tyd te rug, zonder iets vernomen te hebben. De Colonel fourgeoud bevondt zig den I4den zoo ziek, dat hy zig genoodzaakt zag het bevel aan een ander over te laten, en zig tot zyne herftelling naar Paramaribo te begeven. Na al zyn volk op deeze manier te hebben opgeölferd, wierd hy het llachtöffer van zyne heerschzucht, die geene palen kende, en van zyne hardnekkige volharding,terwyl, zoo hy zig, zyne foldaten zoo wel als zig zelf, minder vermoeid en b ter gevoed had, hy een even grooten, zoo geen grooteren dienst san de Volkplanting bewezen zoude hebben. — Men zondt te gelyker tyd een vaartuig vol met zieken en ftervenden naar DeviTs JParwar. Het bevel was toen in handen van den Lieuterant Colonel, die des avonds door de zelfde ziekte, als de Colonel wierd aangetast. Dezelve richte toen groote verwoestingen aan onder het krygsvolk  SURINAME N) XXULHooftfl. 119 volk van allerleijen rang, wier bloed door de hitte van eene brandende zon als kookte , terwyl wy, in dit faifoen van droogte, in plaats van ons op den post van Jerufakm te bevinden, de bosfchen hadden moeten doorkruisfen. Maar, zoo als ik reeds heb opgemerkt, de Colonel verkoos ongelukkiglyk dit ongefchikt faifoen voor deeze tochten. Verfcheiden Officiers zouden toen hunne posten wel hebben willen nederleggen, indien de betamelykheid zulks gedoogd had op een oogenblik, dat zy werkelyk in dienst waren. Ik zelf zoude wel verlangd hebben eenigen tyd te Paramaribo te gaan doorbrengen; maar dewyl men my dit niet aanboodt, fchoon men aan alle de anderen, tot de flaven toe, verlof gegeven hadt, achte ik het beneden my 'er om te verzoeken, dewyl ik het nog op gaande been konde houden. Den ioden echter verergerde myn voet zooda- danig, dat de Heelmeester my buiten ftaat verklaarde , om dienst te kunnen doen: met dit al bleef ik ileeds op de legerplaats. Den aoften, ontfingen wy eene verfterking van krygsvolk, in flaven beftaande, en van krygsbehoeften;dienvolgende zondt men den Major medlar met honderd vyftig mannen, om op kondfchap uit te gaan. Onder meerdere onheilen, waai mede het leger H 4 ia  120 REIZE NAAR in dit oogenblik te kampen hadt, moet men vooral rekenen eene ontzachelyke meenigte fprinkhaanen, die alles, wat zy ontmoetten , verwonden. Het fcheen. waarlyk, of de vloek des hemels ons op alle manieren bezogt: allerleije zoort van ongedierte hadt zig dermaten vermeenigvuldigd, dat men, in weerwil van de grootfte zorgvuldigheid, 'er zig niet geheel en al van' bevryden konde. Deeze fprinkhanen waren van eene bruine kleur, en van gedaante als de anderen. Zy vlogen niet, maar fprongen by hoopen op de tafel en ftoelen, terwyl wy aten. Des nachts kwelden zy ons, door over ons aangezicht te kuieren. Echter vonden wy op den post van Jerufakm eene groote meenigte visfehen, en vooral de New w:ara, de Warrappa, de Pataky en de Vieille. Allen waren uitmuntend. De Pataky was byna twee voeten lang, en hadt de gedaante van een fchelvisch; de laatfte geleek naar een groote baars. Men vong ook een zoort van Aal, die alhier Naay-naay■ fify genoemd wordt, zeer fyn, en omtrent een voet lang is. 'Er was ook nog een zoort van visch, genaamd Dung-fish, hebbende ten naasten by de gedaante van één kleinen haring. De-Negers alleen aten de twee laatstgemelden. Den 3den December, kwamen de afgezondene manfchappen van den Major medlak, na eene af.  surinamen, XXIII. Hooftft. 121 afwezigheid van veertien dagen, te rug, met zig brengende eene vrouw van de muitelingen, met haaren zoon, omtrent agt jaaren oud zynde, welken men op een klein veld, met bittere maniok beplant, gevangen genomen hadt. Dit ongelukkig fchepzel was zwanger en zeer verfchrikt; maar de Major, die een menschlievend en gevoelig mensch was, behandelde haar met goedaartigheid. Hy had echter op eene ongelukkige manier een Corporaal verloren, schoelar genaamd, en een Zee-foldaat, genaamd philip van den bosch, die onvoorzigtiglyk maniok - wortels gegeten hebbende, vergiftigd waren geworden, en den zelfden nacht in verfchrikkelyke ftuiptrekkingen en pynen ftierven. Het geneesmiddel tegen dit vergift, is, zoomen zegt, peper van Cai/eune in eenig geestryk water; maar de Major konde toen noch het een, noch het ander bekomen. Onze gevangene verhaalde ons , dat die arme uitgehongerde Neger, dien wy gevonden hadden, isaac genaamd was, en dat men hem voor dood had laten leggen; zy verklaarde daarenboven, dat Capitain arico eene nieuwe verblyfplaats aan de zee-kusten had opgericht, waar aan hy den naam van Fisfy * Hollo gegeven had ; dat b o n n y de geftrengfte krygstucht onder zyn volkonderhieldt; dat hy eene zoo onbepaalde oppermacht oeffende, H 5 dat  i2& r e i z e naar dat hy aan twee perfoonen van zyn volk het hoofd hadt laten afhouwen, drie dagen voor het inneemen van Gado-Saby, namelyk in den nacht van den i^den Augustus, toen wy het gefchreeuw der muitelingen , en het affchieten hunner fnaphaanen hoorden , en zulks alleenlyk op de verdenking , dat deeze ongelukkigen ten voordeele der Europeanen gefproken hadden , en dat zy die geenen waren , wier hoofden wy op pieken gevonden hadden; dat deeze bonny aan geenen Neger, onder zyn bevel flaande , wapenen toevertrouwde, of hy moest hem eerst eenige jaaren als Haaf gediend, en ontwyffelbaare bewyzen van moed en trouwe gegeven hebben; dat zyne talryke onderhoorigen verpligt waren zig zonder tegenfpreken te onderwerpen aan alles, wat hy goedvondt te beveelen; dat men hem intusfehen meer beminde, dan vreesde, uit hoofde van zyne onkreukbaare rechtvaardigheid en zynen mannelyken moed: zy bevestigde ons ook het bericht, dat hy gewond was geworden. Deeze vrouw en haar zoon wierden, den 4• .Men boodt my byna te gelyker tyd eene Compagnie aan onder den Generaal (*) De Staaten van Holland weigerden den Koning dit \erzoek. ylantsek, van den Schryver.  158 R e i z e naar raai Washington, welke ik zonder bedenken weigerde. Den i8den February , wierden onze foldaten, moedeloos zynde, weder naar Maagdenberg gezonden ; een groot gedeelte bleef fteeds aan de Java-kreek. Onze Officiers waren toen zoodanig te onvreden, dat één van hun, fisher genaamd, twee maaien, daags na elkander, een tweegevecht hieldt, en aan zyne beide tegenpartyen, zynde Officiers van 's Compagnies krygsvolk, gevaarlyke wonden toebragt. Dewyl ik nog niet herfteld was, bleef ik cenigen tyd langer te Paramaribo. Ik zag aldaar ten huize van den heer reynsdorp, esnePortu. geefche Jodin, die haare kinderen in den Christelyken Godsdienst opvoede; terwyl van eenen anderen kant, de Opzichteresfe van zeker Godshuis dagelyks ongelukkige flaven liet geesfelen, om dat zy, zoo ze zeide, Heidenen waren. Zy veroordeelde onder anderen eene arme Negerin tot vier honderd gees fel -Hagen, welken deeze, zonder eenige klagten te uiten, ontfing. Maar laten wy van dit onaangenaam onderwerp afftappën ; en liever, dewyl zig daar toe thans eene gefchikt» gelegenheid opdoet, den lezer een korten ftaat opgeven van den koophandel en innerlyke waarde deezer Volkplanting, alwaar zoo veel bloed  'SURINAMEN, XXIV. HooftJÏ. I59 bloed op de wreedaartiglte wyze geplengd word, en die nog veel ryker zoude zyn, indien zy het voorbeeld niet volgde van de vrouw,in de Fabel van de hen, die gewoon was gouden eieren te leggen. Men telt te Surinamen zes of agt honderd Plantagiën, die fuiker, koffy, cacao en cat oen voortbrengen. 'Er zyn daarënboven eenige indigo Plantagiën. Men heeft ook werven gemaakt tot het hakken van timmerhout, enz. Op de ondergaande tafel kan men den ftaat en de waarde zien van de vier eerstgemelde zoorten van koopmanfchappen, die geduurende vier jaaren van de Plantagiën zyn afgeleverd. | Vaten Ponden Ponden Ponden Jaaren. Suiker. Koffy. Cacao. Catoen. 1771 19,494 11,135,132 416,821 203,945 1772 19,260 12,367,134 354,935 90,035 1773 15,741 15,427,298 332,229 135,047 17*74 I5,in 11,016,518 506,610 105,126 Somma 1 69,606 149,846,082 1,610,595 534,153 69,606 vaten Suiker, tegen ƒ60:-:-het vat, maken . . ƒ 4,176,360:-:- 49,846,082 Ponden Koffy, tegen agt en een halve ftuiver het pond, maken . . . * 21,184,584:17:- ƒ 25^60,944^7:-. 1610,595  IÓO REIZE NAAR. Tranfport ƒ25,360,944:17: ~ 1,610,595 ponden Cacao, te- ccn zes en een halve Huiver het pond, maken ... - 523,443: 7: 8 534,15 5 ponden Catoen, tegen agt Huivers het pond, maken ■ 213,661:4:- Makende te zamen ƒ26,098,049: 8: 8 Dit maakt voor elk jaar juist ƒ 6,524,512: 7: 2 Maar deeze alzoo in 't ruwe opgegevene berekening betrof de Stad Amfierdam alleen. Indien men daar by voegt, het geen bovendien naar Rotter dam en Zeeland word uitgevoerd, behalven het geen binnen 's Lands gefletcn word, het beloop van de ladingen rhum, fuiker - fyroop, timmerhout en indigo, zal men nog eens, of ten naasten by dezelfde fomme hebben; dus ƒ 6,524,512: 7: 2 Te zamen . . ƒ13,049,024:14: 4 Het welk, wanneer men het Hechts Helt op ƒ 11,000,000:—:— jaarlyks een millioen ponden Herling bedraagt.  SURINAMEN, XXIV. Hooftfi. I6l Ik zal nu verder aanwyzen, hoe deeze fomme tusfehen de Hollandfche Republiek, en deeze Volkplanting verdeeld word. De Stad Amfterdam levert omtrent 50 fchepen van vier honderd vaten, door elkander gerekend , die voor de vracht wegens den invoer van verfchillende koopmanfehappen, ontfangen de fomme van . . ƒ 6,000:-:en wegens den uitvoer van produéten uit de Volkplanting* 32,000;-: - Maakende voor elk fchip een vracht van . . . ƒ38,000:-:het welk, door 50 vermeenig. vuldigd zynde, uitmaakt . ƒ1,000,000:-:Ik reken bovendien dertig fchepen van verfchillenden last, voor Rotterdam en Zeeland, het welk maakt . . . s 1,200,000:-:- III. DEEL. ƒ 3,100,000:-:L En  ï6z REIZE NAAR Tranfport ƒ3,100,000:-:- En voor de brikken, met ballast geladen, voor pasfagiers, enz. dienende ... * 80,000:-:- Elk fchip van de Kust van Guinee, het welk jaarlyks 250 of 300 Negers aanbrengt, gerekend op . . ƒ120,000:-:maakt, als men dit brengt op het getal van zes fchepen (*). * 720,000:-:- By deeze berekening zal ik voegen de waaren en koopman, fchappen, die uit Holland worden ingevoerd, als wyn , fterke dranken, bier, gezouten osfenen varkensvleesch, meel, zyde,, catoen , en linnens; kleederen, hoeden, fchoenen; kostbaarheden van goud,zilver en Haal; metfelaars- en timmermans gereedfchappen, enz. enz. tegen de waarde van omtrent 50 ten ƒ 3j900>000:-:hon- (*) 'Er zyn jaaren van vier , andere wederom van Zes fchepen, jfaiiteek. van den Schryver.  SURINAMEN, XXIV. Hooftft. 163 Tranfport ƒ 3,900,000:-:honderd aan winstma aftrek van de kosten op de correfpondentie, de verzekeringen, de ladingen , de imposten, de pakhuishuuren, haven- en kaai - gelden, het inpakken, welke laatstgemelde artikelen daarenboven tien ten honderd aan de inwooners kosten; al het welk, door elkander gerekend , bedraagt . . * 1,100,000:-:Makende reeds te zamen de —— fomma van . . * 5,000,000:-:- Hier by gerekend de interes, fen van 6 ten honderd van vyf millioenen fterling, die de Volkplanting fchuldig is , en het geen de renteniers in Holland , alwaar zy fchulden heeft, en ook de geenen, die hun fortuin gemaakt hebben, hun geld gaan verteeren, aan haar kosten , beloopt zulks ten minnen 2 1,000,000:-:- Dit alles , by elkander getrok- ' ken, maakt jaarlyks ten min. ften de fomma van . . 0 6,000^000:-:L 2 Het  IÓ4 REIZE NAAR Tranfport ƒ 6,000,000:-:-. Het zelve blyft zuiver ten voor. deele van de Republiek , en wel voornamelyk voor Amft erdam, Rotterdam, en Zeeland, zoo dat de inwooners van Surinamen, voor hun aandeel, van den bovengemelden fchat alleenlyk genieten , ö 5,000,000:-:- Makende te zamen de reeds op gegevene millioen fterling, of ƒ 11,000,000:-:- Ik zal, in de derde plaats, doen zien, hoe de binnenlandfche onkosten der Sociëteit van Surinamen , door het geen deeze ladingen opbrengen, gekweten worden; en deeze zyn niet gering. Reeds gezegd hebbende, toen ik van het Regeerings - beltuur deezer Volkplanting fprak , dat de Ontfangers van 's Lands penningen vyf in getal zyn, zal ik thans aantoonen, wat elk hunner tot kwyting deezer onkosten opgaart en ontfangt. De eeriïe van deeze Ontfangers is gefteld over de in. en uitgaande rechten. Aan  SURINAMEN, XXIV. Hooftfi. 165 Aan hem word betaald: Van elk Hollandsch fchip. ƒ3:-:- het vat; van deC Dit maakt ƒ90,000:-:- AmericaanfchefG:-:-.) Door de Amcricetanen~\ voor alle in- en uitge- j a a a > • • «60,000:-:voerd wordende goede- j ren, 5 ten honderd, j De Suiker betaalt ƒ1: -: —-^ de duizend ponden, of het oxhoofd. De Koffy , 15 Huivers, - 111 T.y*7X de honderd ponden ge- '1 ■* wicht. fbedroeS De Cacao ƒ1:15:- de dit ? ^60,000:-:- hondert ponden ge-1 wicht. j Het Catoen . . . ? Dus ontfangt hy jaarlyks de . ■< ■ fomma van . . ƒ410,000:-:De tweede is de Ontfanger der groote en kleine imposten. Men betaalt hem; voor een vat Bier ƒ 3:—:— voor een vat rpoden Wyn . *ia;—:— L 3 voor  i66 REIZE NAAR Tranlport ƒ410,000:-;- voor een pyp Madera Wyn . ƒ 23:10:— voor een mingelen Wyn in fleslèn 0 —: 1:—. voor de belasting op de aangeplakte billietten . e.600:—:— voor de belasting op de koopwaaren, in 't klein . s 300:— Al het welk jaarlyks ten minfien beloopt . . 0 100,00a-:- De derde Ontfanger is die van het hoofdgeld. Hy ontfangt van alle de inwoo. ners, blanken en zwarten , zonder onderfcheid , en van ieder hoofd, het zy man of vrouw, ƒ2:10: -; voor eiken jongen of meisjen , beneden de 12 jaren ƒ1:5 :- Dit bedraagt jaarlyks I «* 150,000:-:- ƒ 660,000:-:De  SURINAMEN, XXIV. Hooftft. 16? Tranfport ƒ 660,000:-:- De vierde is de Ontfanger der rechten op den verkoop van koopmanfchappen en flaven. Men betaalt hem: By verkoop van goederen, in geene rent - gevende beftaande, de Plantagiën daar onder gerekend, 5 ten honderd; en by verkoop van Neger - flaven, die nieuwlings worden ingevoerd, twee en een half ten honderd. Dit bedraagt jaarlyks . * 130,000:-:-» De laatfte ambtenaar eindelyk ontfangt de belasting wegens de kosten op het vervolgen der weggeloopen Neger - flaven , welke ingevoerd is, om dat de andere belastingen onvoldoende waren. De fommen , die hy inzamelt, bedragen jaarlyks; wegens de verhooging van een gulden , voor hoofdgeld over de blanken en zwarten . * 80,000:-:- ƒ 790,000:-:L 4 als  168 REIZE NAAR Tranfport ƒ 790,000:-:als mede vier ten honderd van alle jaarlykfche Beneficiën, bedragende j aarlyks ƒ400,000: -: - Makende te zamen . „ 480,000:-:Men betaalt bovendien jaarlyks , voor het onderhoud der wyken; namelyk van elk huis, volgens deszelfs uitgeftrektheid. van een koets . ƒ20: -: van een chais . ■ 10 :*•-':van een rypaard 5 10: -: Het welk de bovengemelde belastingen vermeerdert met de fomme van „ 12,000:-:- Alle welke fommen, by elkander getrokken, niet minder opbrengen dan . . ƒ1,282 000:-:- Na duidelyk te hebben aangetoond , zoo met behulp van het Tafereel der Surinaamfche Volkplanting van Dr. f er min, als volgens myne eigene kundigheden, dat de innerlyke waarde deezer bezitting meer dan een millioen ponden fterling aan jnkomften bedraagt, die door een ver- ' ftan-  SURINAMEN, XXIV. Hooftft. l6o ftandig bcfluur nog merkelyk zouden kunnen vermeerderen ; na al mede betoogd te hebben , dat het grootfte gedeelte deezer inkomften ten voordeele der Republiek koomt, terwyl de Colonisten met belastingen bezwaard zyn, die hen noodzaken tot vreemde middelen hunnen toevlucht te nemen , en misfchien eerlyke lieden in fchurken doen verkeeren ; zal ik thans , by wege van een vervolg, een korten ftaat opgeven van den koophandel'der Noord- Amerkaanen met deeze Volkplanting. —. Zy komen aldaar uit Virginië, Rhodc- hland, Niemv-Tork, Boston, Jamaica, Grenada, Antigoa, het Eiland Barbados, enz. in kleine brikken, floepen, enz. Zy brengen meel aan, osfenen varkens - vleesch, haring, zout, makreel, bladen tabak voor de Negers, denue planken, rhum, fterke dranken, fuiker-brooden (*) , fpermacetikaarsfen , uijen enz. Elk fchip is daarenboven verpligt een paard aan te brengen : de eigenaar van 't fchip ontheft zig daar van dikwils door een list: hy vertoont den kop van zoodanig dier, en verzekert, dat hy het aan boord genomen heeft, maar dat het op de reize geftorven is. Tegen deeze koopCO Ik heb reeds gezegd , dat men in deeze Volkplanting geen rhum maakt, en geen fuiker raffineert,ylanteek. van den Schryver. L 5  170 keize naar koopvvraren voeren de Americanen al de Surinaamfche fuiker - fyroop (melasfe) uit, waar van zy rhum by hun maken , en dikwils laden zy hunne fchepen geheel en al met koopmanfchappen en andere voortbrengfels van deeze Volkplanting, fchoon zy het niet dan ter fluik doen mogen: maar kooper en verkooper vinden 'er hun voordeel by; de een koopt goed koop, en de ander ontfangt gereed geld. Van de Eilanden onder den wind voeren zy quarteron- en mulatten-flaven van beiderlei kunne aan, die over 't algemeen jong en fraay zynde, voor zeer hoogen prys verkogt worden, hoe zy ook anderzints gefield mogen zyn. Alle de onderrichtingen, door my omtrent den koophandel en wezentlyken rykdom deezer fchoone Volkplanting opgegeven, zyn naar de naauwkeurigfte berigten gevolgd. Het zy my geoorloofd van dit onderwerp thans af te flappen, en myn verhaal te vervolgen. Den kiften February, nam de heer reynsdorp, fchoon zoon van Mevrouw godefroy, my in zyn zeil-jacht mede; en om my van lucht te doen veranderen, bragt hy my op eene zyn er Koffy • Plantagiën, genaamd Nut en Schadelyk. Ik zag aldaar een blanken, die door de {teek van een Vampire , of Guiaansch fpook, in éénen nacht  SURINAMEN, XXiV. Hooftjl. 17I nacht zyn gezicht verloor. Des anderen daags voeren wy de Commcwyne op, en gingen naar Alkmaar, eene aangenaarae Cacao - Plantagie, die aan dezelfde Mevrouw goüefroy in eigendom toebehoorde. Hier wierden de flaven door haare meesteres behandeld , als haare eigene kinderen, en zy befchouwden allen haar als hunne moeder. Men hoorde aldaar geen geraas van yzeren. ketenen, geene zuchtingen; men zag aldaar geen blyk van geftrenghcid. Alles was eendracht en vergenoegen. Ik heb reeds bevoorens (*) eene afbeelding gegeven van het voortreffelyk huis en deszelfs toebehooren , op deeze fraaie Plantagie, alwaar onophoudelyk genoegen heerscht, alwaar men de edelfte gastvryheid uitoeffent. De tuinen, de velden, de hutten zelfs der Negers, duiden aldaar overvloed en vrede aan. De Cacao-boomen worden voortgeplant van jong plantfoen, het welk men tot dit einde aankweekt. Men plant dezelven doorgaans op eenen afftand van tien of twaalf voeten van elkander, en zy groeien op tot de hoogte van onze Engelfche Kersfeboomen. Maar deeze Plantagiën moeten wel befchut zyn, zoo voor zwaare winden, als (*) Men zie Plaat VIII, te vinden in het 1* Deel v;m dit werk, tegen over bladz. 138,  172 R E I Z E NAAR als voor de brandende ftraalen der zon, wanneer de boomen jong zyn , want dan zyn derzelver wortels niet diep genoeg in den grond ingedoken, om dezelven ftaande te houden, en zy zouden geene groote hitte kunnen doorftaan. Dienvolgende plant men 'er heester -gewasfen (b. v. maniok) en Plantain - boomen tusfehen, die tevens het onkruid tegengaan, het welk in de luchtftreken onder den zonne - keerkring zoo overvloedig voortteelt. Door middel van deeze voorzorgen, dragen de Cacao-boomen vruchten, eer zy drie jaaren oud zyn : als dan brengen zy jaarlyks twee oogften voort; maar zy moeten echter twaalf of veertien jaaren oud zyn, eer zy hunnen volkomen wasdom bereikt hebben. Het blad van den Cacaoboom heeft meer dan agt duimen in de lengte, en byna drie in de breedte: het zelve is langwerpig, taay, en van een fchitterend groene kleur. De gedaante der vrucht is byna dezelfde, maar echter een weinig breeder. Wanneer die vrucht jong is, heeft zy het voorkomen van een komkommer; maar wanneer zy ryp is, word ze geel als een limoen, en fcheidt zig dan af in ribben, evenals een meloen. Het zaad of de pitten zitten langwerpig in de vrucht of bast; ryp zynde hebben zy de dikte van olyven, en een purper kleur. Elke boom word gerekend by den oogst van dertig tot drh  SURINAMEN, XXlV.'Hooftfl. 173 drie honderd vruchten te geven, die elk omtrent dertig pitten bevatten, een pond wegende; en langs dien weg kan men den jaarlykfchen opbreng berekenen. Weinige dagen na dat de oogst gefchied is, haalt men de pitten uit de fchil; men laat ze in de fchaduw droogen , en in dien tyd raaken zy een zoort van vochtige zelfftandigheid kwyt, het geen men noemt dezelve te laten uitzweeten ; men pakt ze vervolgens in vaatjes om vervoerd te worden, en 'er die aangcnaame koek van te maken, welke wy Chocolade noemen. Men zegt, dat de Cacao-boomen oorfpronglyk in Guiana groeien, en natuurlyk in groote meenigte by de Rivier der Amazonen gevonden worden. Wat daar ook van zy, de zoon van den Gouverneur chatillon plantte den eerilen boom in 't jaar 1684 in Surinamen; en de ecrfte oogst, die naar Holland werd uitgevoerd, gefchiede in 't jaar 1733. Een der groote voordeelen van het aankweeken der Cacao-boomen beflaat hier in, dat daar toe minder flaaven, dan tot alle andere zoorten van Plantagiën noodig zyn. Men kan naargaan, hoe aanmerkelyk de voordeelen zyn , uit den opbreng van het jaar 1774, wanneer men , alleen voor de Stad Amflcrdam, 506,610 ponden Cacao-pitten uitvoerde; het welk 202,614 Hollandfche Guldens, of 18,419 ponden fterling op-  174 REIZENAAR opbragt. De prys verfchilde van 4 tot 9 ftuivers het pond. De middel bereekening is van zes- en een halve Huiver. De beste Plantagiën, en die van Alkmaar behoort daar onder, brengt jaarlyks meer dan 80,000 ponden op. Den 27ften keerden wy naar de Stad te rug, alwaar men, des avonds te voren, een foldaat ter zaake van muiterye had doodgefchoten , en des anderen daags geraakte op de rheede een fchip in brand. Byna ter zelfder tyd, vertrok de Neger qu ac v, die de Propheet, en, om zoo te zeggen, de Koning zyner landgenooten was, naar Holland, om zyne opwagting te maken by den Prins van Orange, aan wien de Colonel fourgeoud hem aanbeval. Deeze Neger moest de roem van deezen Bevelhebber vermelden, en zig beklagen over den Gouverneur , die aan onzen Colonel geen eerbied genoeg betoonde. Ter gelegenheid , dat wy toen het tydffip der Zittingen van het Gerechtshof hadden, wierd aan een (laaf het been afgezet, om dat hy eenen arbeid, die boven zyne kragten was, geweigerd had. Twee anderen wierden veroordeeld om opgehangen te worden, om dat zy waren weg geloopen. Het heldhaftig gedrag, door één deezer ongelukkigen voor het Hof van Juftitie gehouden, verdient, alhier verhaald te worden. —> Hy verzogt voor weinige oogen-  SURINAMEN, XXIV. Hooftft. 175 ©ogenblikken gehoor, het geen hem wierd toegeftaan; en hy liet zig toen in deezer voegen uit: „ Ik ben in Africa geboren, alwaar ik, mynen „ Vórst in een gevecht verdedigende , ben ge„ vangen genomen, en door myne landgenooten „ op de Kust van Guinee voor flaaf verkocht. — ,, Een van uvvlieden, die thans myn Rechter is, „ kocht my ; en ik ben door zynen Opzichter „ zoo deerlyk mishandeld, dat ik weg liep, en „ my by de muitelingen voegde. — Ik zag my gedwongen, om hun Opperhoofd bonny te „ dienen, wiens dwinglandye nog ondraaglyker was, dan die der Europeanen. Een weerzin „ in zulk eene handelwyze hebbende, befloot ik „ om het menschdom voor altyd te ontvlieden, „ en in de bosfchen rustig te leven. Ik heb al„ daar twee jaaren byna alleen doorgebragt, in „ de grootfte ongerustheid van geest, en myn „ leven latende voortduuren alleenlyk in de hoop, „ om myn geliefd gedacht, het welk misleiden, „ uit hoofde myner afwezigheid , in myn ei„ gen Land van honger verging , nog eenmaal „ weêr te zien. Twee ellendige jaaren waren „ dan in deeze gefleldheid verloopen, toen de Ja„ gers my ontdekten , my gevangen namen , en „ my voor deeze Rechtbank bragten, aan welke „ ik thans de gefchiedenis van myn deerniswaardig ,3 Ie-  reize naar j> Ieven open legge,en flechts de genade verzoek t om aanftaanden Saturdag, of 200 dra het moge» !yk zyn zal, het vounis aan my uit te oeffenen" Deeze aanfpraak wierd met eene ongemeene gematigdheid uitgefproken door één der fchoonlte Negers , dien men misfehien immer zag. Zyn meester, die (zoo als hy te recht opmerkte,) on. der het getal van zyne Rechters was, gaf hem dit kort antwoord: — „ Schelm! alles wat gy ons „ vertelt, doet niets ter zaake. De pynbank zal u in een oogenblik de bekentenis van misdaden „ afpersfen , die zoo verachtelyk zyn , als gy „ zelf, of uwe hatelyke medeplichtigen". De Neger, die alle zyne aderen van verontwaardiging voelde opzwellen , beantwoordde hem zulks op deeze wyze: — „ Masfera, de tygers in de bos„ fchen hebben onder deeze handen (welken hy „ toen in de hoogte ftak) gebeefd; en gy durft „ my met uwe armhartige werktuigen van folte„ ring bedreigen ! Neen ! Neen ! ik veracht de j> pynigingen, welken gy thans kunt uitvinden , „ even zeer, als den laaghartigen , die ze my aan- doet". Op deeze woorden boodt hy zig zelf ter pyniging aan, en Hond de ysfelykfte folteringen door, zonder een enkel woord uit te brengen ; vervolgens weigerde hy zelfs te fpreken, en eindigde zyn leven met de koord. — Maar laa-  surinamen, XXIV. Hooftft. tf$ haten wy van dit naargeestig onderwerp afftappen. Den 88eri Maart, hield ik het middagmaal by den Colonel fourgeoud, om aldaar den ver. jaardag van den Prins van Oranje, te vieren. Dien zelfden dag gaf de heer Reynsdorp eene maal. tyd aan alle de foldaten. De Colonel berigtte my, dat de Jagers, in dit oogenblik , by de Wanakreek alleen gelegerd waren; dat de ongezonde post van DeviFs Harwar geheel en al verlaten was ; dat de twee Compagniën van vrywillige Neg ers , die kortlings waren • aangeworven , op den weg, die met de Watiica agter Paraniaribo ^ gemeenfehap heeft, eenige muitelingen gevangen genomen, en'verfcheiden anderen gedood hadden. Ik bevond my toen wel beter, fchoon ik nog niet geheel en al herfteld was; en die zelfde Overfte, die my voorheen zoo hard behandeld had, hield thans aan, dat ik my in de hoofdftad der Volkplanting nog eenigen tyd- langer zoude blyven ophouden: hy boodt my zelfs verlof aan, om naar Europa te rug te keeren, het geen ik ftellig weigerde ; eindelyk, tegen het midden der maand, was ik zoo gezond, als ik in' myn geheele leven, geweest was. De Colonel fourgeoud en ik gaven toen dagelyks bezoeken aan vrouwen , in wier gezelfchap zig niemand hoflyker gedroeg , IH. deel. M dan  "i;8 R E I Z E NAAR. dan hy, terwyl ik van myn kant mynen afkeer dik wils niet bedwingen konde. Zy keeken ons aan op eene manier, die haare bedoeling duidelyk te kennen gaf; verfcheiden zelfs waren in haare gefprekken gantsch niet omzichtig; en zekere Mevrouw N. ging zelfs zoo verre, dat zy my, zonder omwegen, verzogt, of ik de plaats van haaren man wilde vervullen. Den ijrden, intusfchen, vertoonde zig iets aan myn oog, het geen my meer bekoorde. By den heer texier,Colonel van 's Compagnies krygs. volk, uit eeten gaande, deed ik vooraf eene wandeling in de oranjeboom ■ bosfchen en de tuinen van den Gouverneur. Ik ontdekte aldaar wel dra dwars door de takken twee vrouwen van de cierlykfte geftalte en de fchoonfte gedaante, die zig gebaad hadden. De eene was eene bekoorlyke en jonge Samhoc-, de andere eene fraaie QaurteronNegerin. De trekken der laatstgemelde waren zoo regelmatig, en haare gedaante zoo bevallig , dat men byna geloofd zoude hebben, dat zy uit Griekenland geboortig was: haare roofenkleurige verwe was gelyk aan die, waar van het boschjen glinsterde (*). Beide wandelden zy, elkander by de (*) Schoon de Europeanen in de verzengde luchtftreck bkck worden, hebben de inboorlingen des Lands, en  SURINAMEN, XXIV. Hooftjl. 1?$ de hand houdende, en praatten al lachende, in de nabyheid van een bed met bloemen, geplant aan den oever eener beek van vlietend en helder water, waar in zy zig als Syrenen indompelden, toen zy de bladeren van het geboomte hoorden ritfelen. Ik liet haar het ftil genot der onfchuldige vermaken van het bad, en ik wagte het eetens-uur af,doorwandelende intusfchen de beplantingen van boomen, die met vruchten beladen waren, en de bloem • tuinen , langs wandeldreeven van fchoon rivier-zand. Ik zag in deeze tuinen meer Europeefche planten, dan ik dagt, dat 'er onder den zonne-keerkring waren, als kruis en munt, venkel, falie, rozemaryn, heidens wond-kruid, jasmyn, kruidje roer my niet; granaatboomen, ro* zenboomen, vygenboomen, en zelfs eenige wynftokplanten. De vygen waren van eene fraaije karmofyn kleur van buiten en van binnen, en de rozen van eene bleeke roode kleur. 'Er waren ook op deeze zelfde plaats eenige fchoone pyn-appelen , en meloenen, waar van ik iets zeggen zal, fchoon zy vry algemeen bekend zyn. De Koning van alle vruchten, ananas, \ï pyn -appel genaamd, groeit aan het einde van een Ham, van eene en inzonderheid de Mulatten en Qitarteim- Negers eene zeer frisfehe kleur. Aanteek, y. d. Franfc'hen Verï. 1U a  ico r e i z e naar eene zee - groene kleur, en agt duimen lengte hebbende, die zig uit het midden-punt van een fraay heester - gewas van de zelfde kleur verheft, welks langwerpige, effene, puntige, en van zeer harde Hekels voorziene bladeren, op eenen kleinen afiland van den grond, in de rondte gefchaard zyn. De gedaante der vrucht is ten naasten by die van een pynappel; dezelve is geheel en al met vierkante fchubben bedekt, en van eene fraaije orange of goud kleur. Eene bos met bladeren, naar die der plant gelykende, maar echter veel kleiner , geeft 'er eene kroon aan, en in den grond gedoken' zynde, koomt 'er, na verloop van agtien maanden , een andere ananas uit voort. De uitgelezene fmaak, en de lekkere geur van deeze vruchten, zyn zedert byna een halve eeuw zoo bekend, dat ik 'er alleenlyk van fpreek uit hoofde van derzelver overvloed in Guiana. De verfchillende zoorten van gewoone ananas/en groeien aldaar uit de natuur; en op verfcheidene Plantagiën dienen zy aan de geringite dieren tot voedzel. De Muskaat-en Water-Meloenen wasfen ook overvloedig in dit Land. De eerfte is volttrekt rond, van de grootte van een kleine hoed, met ribben, en van een buffels kleur, orange en groen. Derzelver vleesch is geel', vast, fappig, zacht, en van een lekkere geur. k j ■ ') - De  SURINAMEN, XXIV. Hooftji. I&I De Water-meloen is van eene eironde gedaante. Derzelver fchil is zeer effen , en gedeeltelyk van eene fchitterende groene, gedeeltelyk van eene bleekc buffels kleur. Het vleesch van deeze meloen is roodachtig, van eene waterachtige en zachte zelfftandigheid, van een zeer zoeten fmaak, van eene uitmuntende geurigheid, en zeer verkoelende. Deeze meloenen zyn een zoort van komkommers , en groeien aan het einde van zwaare fteclen, met breede bladeren, die den grond bedekken. Het is merkwaardig, dat de Water-meloen, welke men, zonder eenige fchadelyke gevolgen, in alle zoorten van ziekten eeten kan, het best word voortgeteeld in een droogen en zandachtigen grond. Omtrent te deezer tyd zond ik eene fraaije verzameling van Surinaamfche Kapellen aan den heer reigersman in Holland. Deeze infectcn zyn alhier zeer talryk, en zeer verfchillende. Verfcheide lieden, die hun werk maken om dezelven te vangen , fcheppcn 'er behagen in. Maar het denkbeeld, om een enkel levendig infecl op een blad papier vast te maken, was voor my te weinig bekoorlyk, om ze zelf te gaan vangen. Ter zelfder tyd wierden de Capitains van geurige en frederik, vergezeld van den Sergeant fowler, naar de Oucas- en SaramecaNegers afgezonden, om van hun eenige hulp teM 3 gen  3öü REIZE NAAR gen de muitelingen te verzoeken ; zy beloofden dezelve, zoo lang de Colonel fourgeoud hun gefchenken gaf, maar zy leverden ze nooit. Eeninige andere Officiers bleven fteeds.by ons , zig bezig houdende met by de vrouwen op Paramaribo hunne opwagting te maken. Onder dit getal waren de Majoor medlar, en de Capitain hamel, die beiden onder het Regiment van den Generaal desalve, in de Volkplanting de Berbices, gediend hadden ; de eerstgemelde was bevorens in Pruisfifchen dienst geweest. Het was voor ons, die nog zoo kortlings naar wilden geleeken, geene kleine verandering van Haat, in dit oogenblik de ftraaten van deeze hoofdtlad te bewandelen, als Franfche Marquifen uitgedoscht zynde. Met den Gouverneur nepveu in goede vriendfchap zynde, kreeg ik in de gedachten, om hem een onbebouwd ftuk land in het bosch te verzoeken, en dadelyk ftond hy my vier honderd akkers toe. By het doen van dit onbedacht verzoek had ik niet berekend , hoe veel geld 'er wel noodig was, om het hout 'er te doen uithaalen, flaven te koopen, en in alles, wat tot zulk eene onderneming verëischt word, te voorzien; maar wanneer ik de moeielykheid in aanmerking nam, om iemand te vinden, die met my zoude willen zamen  SURINAMEN, XXIV. Hoêftjl. 183 men doen, en de noodige gelden daar toe bezat, bedankte ik om deeze blyk van des Gouverneurs goedheid aan te nemen. Den 26ften f bevryde ik eene arme Negerin, die een douzyn porcelein theegoed gebroken had, van eenige honderde geesfelflagen, door het zelve te vergoeden. Dien zelfden dag wierd ook eene andere Negerin door een Franschman vermoord, die zulk eene fcherpe knaging over zyn wanbedryf gevoelde, dat hy zig den hals affneed; een Opzichter, die hem behulpzaam geweest was, hing zig zei ven op. Na aan den armep Neger, wien men, uit kragte van een vonnis, het been had af. gezet , een bezoek gegeven te hebben , maakte ik my gereed om naar mynen vierden velaV tocht te vertrekken. Terwyl ik de toebereidzelen daar toe maakte, zag ik zes Neger - flaven by my binnen treden, beladen met gefchenken, welken my myne vrienden zonden, en beftaande in al het beste, het geen Guiana voortbrengt. Ik moest het bevel aan de Commewyne op nieuw op my nemen, M 4 VYfc  284 rëize naar VYF. EN-TWINTIGSTE HOOFTSTUK. Grappige manier tot het ontdekken van een dief. — Het Brom-vogeltje. — Verjchillende zoorten van planten. — Manier van visfehen in Surinamen. — Onderfcheidene zoorten van visfehen. •— Moed van eene jonge Negerin. — De Pimpelmees. — De Americaanfche Aloë. — De Banille-boom. — Huilende Aapen. Verwonderlyke flimheid der wilde Byën. De krygsbende van den Colonel fourgeoud ontfangt andermaal bevel, om naar Europa te rug te keeren. — De Guiaanfche Nachtuil. Den 2;den Maart 1776, nam ik op nieuw affcheid van de Stad Paramaribo, van joanna, en van mynen zoon. Des morgens van dien dag, zelfs eer dat ik vertrok, wierd een Planter, 11 al berg genaamd , door eene groote Iguana hevig geftoken, op het oogenblik, dat hy myne medgezellen en my noodigde, om ons nog eenige dagen langer op te houden, en by eene maaltyd, welke hy tot viering van zynen vyf- en- twintig jaarigen trouwdag gaf, tegenwoordig te zyn. Na hem ons leed betuigd te hebben over het ongeval, dat hem ontmoet-  SURINAME N, XXV. Hooftjl. 185 moette, gingen wy in een overdekt vaartuig; en dien zelfden avond kwamen wy op de Plantagie Sporks-gift , aan de Matapica-kreek. Capitain macneyl ontfing ons aldaar, twee dagen lang, op eene zeer gastvrye manier. Ik verflikte aldaar echter byna door eene flerke reuk van groene koffy, leggende op den vloer van het kamertje , waar in ik myne hangmat geplaatst had. Den acjften des avonds, en wel zeer.laat, kwamen wy op de Plantagie Goud■ Myn, alwaar wy eenen jongen Neger en eene jonge Negerin vonden , die, dicht by elkander, aan een hoogen balk, met een touw, het welk aan de duimen van elk hunner was vast gemaakt, waren opgehangen. Dit touw was agter om hun rug gebonden, hunne fchouders werden 'er byna door ontwricht, en het veroorzaakte hun de verfchrikkelykfte folteringen. Ik fneed het oogenblikkelyk af, zonder verlóf of omwegen: ik zwoer daarenboven, dat ik den fchelm van een Opzigter, die zulk eene nieuw uitgedachte en afgryfelyke flrafoeffening hal aangedaan, vernielen zoude, ten minflen, dat hy my zoude moeten beloven aan deeze twee ongelukkigen kwytfchelding te verkenen; het geen hy, by geluk, aanflonds en in myne tegenwoordigheid deedt. Den 3often, even voor dat wy aan de Hoop ontM 5 fcheep-  ï86 RBIZE NAAR fcheepten, vernam ik, dat myne Suiker, en het grootfte gedeele van myn Rhum weg waren, maar ik ontdekte den dief door eene aartige list, waar van ik echter niet beweere de uitvinder te zyn. Ik zeide aan zes Negers, die met roeijen bezig waren, dat in zes minuten op den neus van hem, die de fchuldigfte was, een veder van een Papegaay zoude groeijen : tevens fprak ik eenige woorden uit, die geen zin hadden, en zwaaide twee of drie malen met myn fabel, waar na ik my in de hut opfloot. Ik keek aldaar door het fleutelgat, en hield een naauwkeurig oog op de roeijers, zonder dat zy 'er iets van bemerkten. Spoedig zag ik, dat één van hun, by eiken flag met de roeyriem, de hand opligte, en aan zyn neus voelde. Ik kwam d2delyk weder te voorfchyn, en regelrecht naar hem loopende, riep ik hem toe: — „ Ik zie de veder, fchurk! gy zyt de dief." — De arme fchelm antwoordde my aanftonds: — „ Ja, Mafera!" Vervolgens, op de kniën vallende, bad hy den toovenaar, dat hy hem genade bewyzen wilde. De anderen verëenigden zig met hem, en ik fchonk deezen bygeloovigen fchelm, en zyne medeplichtigen vergiffenis, en gaf hun, om dat zy my de zaak openhartig bekend hadden, een ftuk gezouten osfen - vleesch voor hun middagmaal , met een calebas vol rhum en water. Ik  surinamen, XXV. Hooftjl. l8f Ik nam dadelyk- na myne aankomst op den wachtpost van de Hoop, het bevel der Rivier op my, en ik befchouwde my op nieuw als de Vorst van de Commewyne. Om eene goede woning te hebben, liet ik een Paleis in de hoogte bouwen , naar dat van den Generaal bonny te Beu. fy-Cray gelykende. Deeze wooning, die byna eene lucht-woning was, was my van zeergroot nut. Het grootfte gedeelte van het land aan deezen post ftond, door de overitroomingen, onder water. Het was niets meer dan een moeras, zoo weinig acht had men 'er op geflagen, en 'er was geen voetilap meer van myne oude hut te ontdekken. Ik vond de ellen digfte foldaten op deeze plaats. Zy waren aldaar byna naakt, en hadden tot hunne fchoenen verkogt, om zig een maand lang verfchen voorraad te bezorgen. Ik verzachtte intusfchen hunne ellende door myne aanzoeken by den Colonel fourgeoud, in wiens gunst ik meer en meer deelde; en de wachtpost van Je Hoop was wel dra een paradys, in vergelyking van het geen dezelve was, toen ik 'er kwam. De jagt was toen, gelyk voorheen, myne dagelykfche bezigheid. Den 4<3en bragt ik Pluvier s, Koodborsjes , en byna een dozyn Musfchen uit de zand-woellyn mede. De Pluviers van Guiana hebben de grootte van een  188 reize naar een duif. Zy hebben vederen van eene donker bruine kleur, met wit doormengd, en met dwarsloopende ftreepen. Men vindt 'er een groot aantal van in de verdronkene Savanen, en zy verfchaffen een lekker eeten. De Roodborsjes zyn een zoort van dikke rood - {harten , en hebben het bovenfte gedeelte van het lyf van eene donkere kaftanje kleur, en al het overige van eene bloedkleur. Zy zyn zoo lekker als een leeuwrik, en op alle Plantagiën zeer gemeen. De wilde Musfchen, diezommigen, zoo ik meen, Jnacasnot. men, zyn lieve diertjes van de gedaante van een Papegaay. Hunne vederen zyn volmaakt groen, en zy hebben een witten bek en roode oogen. Zy doen veel fchade aan de ryst- en koorn - landen, en vliegen met eindelooze hoopen over de Plantagiën. De Brom - vogeltjes plaatften zig in zulk een groot getal op de tamarinde boomen aan de Hoop, dat men ze byna voor zwermen van wespen zoude hebben aangezien. De Lieutenant s welden s doodde 'er dagelyks verfcheiden, door kleine erweten of korrels van Indisch koorn met een vogelfpuit op hen te werpen. Het Brom-vogeltje (Troc/mlus, of het Colorietje") is byzonder merkwaardig, zoo uit hoofde van deszelfs fraaiheid als kleinte; want hy is zoo lang  n. xxxv. ) Zf A O' f   SURINAMEN, XXV. Hooftft. 189 lang niet als een derde van een menfchen vinger; en wanneer zyne vederen zyn uitgeplukt, is hy niet veel grooter, dan eene groote vlieg. ('Er zyn echter verfcheiden zoorten, waar van zommige twee maal zoo groot zyn.) De vederen van deezen vogel zyn gekleurd met eene fterke weêrfchyn: in de fchaduw, hebben zy eene fchitterende en donker groene kleur; in de zon, eene bruine en glinfterende purper-kleur, met hemels-blaauw gemengd. Zyn kop is verciert met een kleine kuif van groene, zwarte en goud - kleurige vederen; zyne ftaart en vlerken zyn van eene helder zwarte kleur; zyn bek, die lang, zwart, en aan het einde gebogen is,, is niet veel grooter, dan eene fpelde. Zyne gcfpleete tong gelykt naar een rooden zyden draad. Zy dient hem, om den nedar of het fap der bloemen uit te pompen of uit te trekken, geduurende welke verrigting hy als een bye ftil ftaat; en dit fap fchynt het eenige voedzel van dit vogeltje te zyn. Dikwils maakt hy zyn nest op een blad van wilde Ananas, of kruipende Aloë. Dit nest, het welk niet veel grooter is, dan een nooten-dop, is byna geheel van catoen gemaakt. Het wyfje legt twee eieren, die van de grootte van erweten zyn. Mejuffrouw de merian brengt dezelven tot het getal van vier; maar ik verzeker, dat ik 'er nimmer zoo vee-  I0O R E I Z E KAAR veelen in eenig nest gezien, noch ook gehoord heb, dat zy 'er nu en dan in gevonden zouden worden. Ik heb getracht twee vogelen van dit zoort op het natuurlykst, en met hunne kleine wooning, af te teekenen. Het is my niet mogelyk geweest die afteekening volkomener te maken; want de beweging hunner vlerken is zoo gezwind, dat men moeite heeft de kleur 'er van te kunnen onderfcheiden. Deeze beweging veroorzaakt het zoort van bromming, waar van deeze vogeltjes hunnen naam ontleenen. 'Er was ook in deezen omtrek eene eindelooze. meenigte van Aapen. Ik zag 'er by de twee honderd op een veld van Suiker-riet, alwaar zy groote verwoestingen aanrigtten. Deeze doorliepen dieren zetten fchildwagten uit rondom de plaats, alwaar zy ftroopen, om op het vernemen van onraad gerucht te maken; en ik ben getuige geweest van de oplettenheid en het verftand, waar mede zy, die met die zorge belast zyn, zig van dezelve kwyten. Wanneer deeze ftroopers eenig gevaar vernemen, loopt de geheele bende al fpringende naar het bosch , houdende elk den geroofden buit met de poot vast. Ik vermaakte my ook met zwemmen. Deeze oefening gaf my kragten, en bragt veel toe tot behoud van eene goede gezondheid. De voordee- len,  surinamen, XXV. Hooftft. 191 len, welken men hier door verkrygt, zyn op eene verrukkende wyze afgemaalt, door den Schryver der Jaargetyden. „ Het is de gezondfte oeffening, en de zoete „ verkoeling der brandende hitte van den zomen „ Op die wyze verkrygen de ledematen fterkte, „ en de arm van die Romeinen, die op het over„ heerde land het bevel voerden, leerde vooraf, „ in zyne Jeugd, de water - golven te vermees„ teren." Den i^den, doodde ik een Kayman; maar van deezen tocht in een vaartuig te rug komende, viel een pak brieven, my door den Colonel fourgeoud toegezonden, by ongeluk in het water, en zonk. Eenige Officiers, die daags daar aan op de Hoop kwamen , berigtten my echter, welke de voorname inhoud deezer brieven was: zy gaven my kennis, dat de Overfte,befloten hebbende nog eenmaal de bosfchen te doorkruisfen, my last gaf, dat alle manfchappen, krygs- en mondbehoeften, welken ik niet volitrekt noodig had, de Rivier moesten worden opgezonden; dat het Socies krygsvolk, op Oranjeboom post houdende, >k ftond te vertrekken; en dat de ée'n zig naar 'Maagdenberg 3 de ander naar de Peréca moest begeven. Ik behield dus Hechts twaalf verminkte foldaten op de Hoop, en een gelyk getal op Klaren-  102 r e i z e naar renbeek, zonder Heelmeester, noch geneesmiddelen. jNiettemin deed ik, met zulk een zwak getal manfchappen, dagelyks de ronde, zoo te land als te water. — De zelfde Officiers gaven my ook berigt, dat de Vaandrig van halm was overleden, en dat een fchip vol zieken gereed lag, om onverwyld naar Holland onder zeil te gaan. Schoon de Colonel fourgeoud fteeds te Paramaribo bleef, hield hy niettemin, met zeer veel nauwkeurigheid, over alle krygs. verrigtingen het toezicht. Dienvolgende gelastte hy, den 23ften, aan eene bende van honderd mannen, om het land tusfehen Maagdenberg, de Wana-Krcek, en de Maroni te gaan onderzoeken ; maar zy kwamen wederom, zonder iets ontdekt te hebben. Dewyl het zig liet aanzien, dat ik nog eenigen tyd op den wachtpost dé Hoop zoude moeten blyven, liet ik myne fchapen en gevogelte halen van de Plantagie, alwaar ik die had agtergelaten, en ik deed aan den heer gourly een gefchenk van een ram en een fchaap, die alle anderen van dat zoort in de Volkplanting overtroffen. By de aan. komst van deeze myne kudde vee, zag ik met genoegen, dat zy merkelyk vermeerderd was. Den aöften, bragt den van myne foldaten, 'my een flang, dien hy gevangen had.- Dit dier was niet meer dan vier voeten lang, en niet dikker, dan  suriname n5 XXV. Hoofifi. 193" dan de loop van een fnaphaan. Bemerkt hebbende, dat hy midden op zyn lyf een bult had van de grootte van myn vuist, was' ik nieuwsgierig om dezelve open te maken , en ik vond een kikvorsch, levendig en in zyn geheel, maar waar aan men op den kop en hals een vlak zag, welke fcheen aan te duiden, dat hy begon te bederven. Ik nam de proef, om een touw aan één zyner pooten vast te binden, en hem in het gras aan den waterkant te laten, geduurende drie dagen, na verloop van welken het arme dier nog in goeden ftaat fcheen te zyn, en ik gaf hem zyne vryheid weder. Den sSften, gaf ik een bezoek aan thomas pa lm er , Schildknaap en Raad des Konings in Masfachufets-Baay, die zig op zyne Plantagie Fairfield bevond. Zyne flaven leefden aldaar volmaakt gelukkig en wel te vreden, het geen het gevolg was van het verftandig beftuur van den eigenaar. Weinige bezittingen van dit zoort, in de West-Indien, waren in eene zoo gelukkige gefleldheid, zoo ten aanzien der bevolking, als der vruchtbaarheid. De beminnelyke wellevenheid, waar mede de eigenaar deezer Plantagie de vreemdelingen aldaar ontfing , gaf een verheven denkbeeld van zyn characfer, het welk in de geheele Volkplanting ten gunfligften bekend was. III. deel. N By  i9* REIZE NAAR By myne te rug komst op de Hoop, ontfcïg ik een brief van den Bevelhebber, my meldende, dat de Jagers, onder aanvoering van vinsack, verfcheiden muitelingen gedood, en'er elf gevangen genomen hadden : maar dat eene andere party van die zelfde Jagers door den vyand was verrast geworden, zynde verfcheiden van het volk, terwyl zy in hunne hangmatten lagen teflapen, gedood- In eene van deeze fchermutfdingen betoonde een Neger van de muitelingen eene zonderlinge tegenwoordigheid van geest. Een Jager op hem hebbende aangelegd, riep deeze Neger hem toe: „ Wel hoe! wilt gy één van uwe medemakkers „ dooden?" De Jager, geloovende dat dit waar was, antwoordde hem: „ Daar bewaare my God „ voor"! En zyn wapentuig nederzettende, kreeg hy dwars door het lyf een kogel, op hem door zynen vyand afgefchoten* die dadelyk als een blixemfixaal uit het gezicht was. De al te lichtgeloovige Jager ftierf 'er van. Een der gevangenen verhaalde, dat des avonds te vooren een Neger , die wel eer van de Plantagie Fauconberg was weggeloopen, op last van bonn? was nedcrgefabeld. De haven van de Hoop, onderging, den fjden Mey, een zwaaren orkaan, verzeld van donder en blixem. Verfcheide boomen wier den uit den grond ge-  surinamen, XXV. Hooftfl. 10$ rukt, huizen om ver gefmceten, en dakken afgeworpen. Myn lucht -paleis intusfchen ftond, zonder eenig letzel, den ftorni door. Joanna met mynen zoon den 8ften zynde aangekomen, ftelde ik my het zelfde geluk voor, als ik in 1774. reeds genoten had. Myn huisgezin, myne kudde, myn gevogelte, waren in dit oogenblik verdubbeld. Ik bebouwde daarenboven een fraaien tuin; en zoo ik my al in den volden zin geen Planter noemen kon , ik had ten minden eenig recht, om my een kleinen tuinier te noemen. Den 2often, waren wy allen by den heer D E graaf, op zyne fraaie Plantagie Knoppemonbo, aan de Cafavinica- Kreek, ter maaltyd. Ik zag aldaar planten en wortelen , welken ik nog niet had opgemerkt. — De Taijers , voortkomende uit het midden van een groen heestergewas van eene meelachtige zelfdandigheid, het welk niet meer dan drie of vier voeten hoog is , bladeren voortbrengt, die ongemeen breed zyn, en de gedaante van een hart hebben, en waar van de dam naar die van den Bananen - boom gelykt. Wanneet de uitwendige bekleedfelen van deeze plant zyn afgefchild, heeft zy het voorkomen van de ignames of aard-appelen, maar is veel aangenaamer om te eeten, en veel fyner. 'Er zyn verfchillen» de zoorten van Taijers, en men geeft den voorN a rang  ïq£ reize naar rang aan de kleinlte, waar van men op de zelfde wyze gebruik maakt. 'Er werden ook, in groote meenigte, op deeze zelfde plaats, waare aardappelen gevonden , maar van een minder zoort dan de gemeene aard-appelen in Engeland , en alleenlyk voor de Negers dienende. De Tabaks - plant groeide in deezen tuin. Dezelve heeft bladeren, die nederhangen, en vol vezelen zyn, en leeft tien of twaalf jaaren; maar zy is van zoo veel geringer caliber, dan de Virginifc/ie, dat 'er zig alleenlyk de Negers van bedienen. Deeze plant ontleent haaren naam van het Eiland Tabago, alwaar zy in het jaar 1560. ontdekt wierd. Men zag hier ook nog een zoort van wilde thee, welke men als zeer gezond befchouwt; maar die, naar myn inzien, niet veel beter is dan ons kruipend eiloof. Ik vond bovendien aldaar eene groote meenigte van Goud-appelen - maar dewyl men die in verfcheiden Engelfche tuinen aankweekt, behoeve ik 'er geene befchryving van te geven: ik zal alleen opmerken, dat de Joden in dit Land 'er ongemeene liefhebbers van zyn, en ze by het vleesch koken, in plaats van uijen. De heester , waar aan de geneeskragtige noot groeit, was ook onder de planten in deezen tuin. Dezelve is rank, en tien of twaalf voeten hoog. Dj  SURINAMEN, XXV. Hooftft. De vrucht bevat een noot, naar een amandel gelykende. Deeze noot is zeer goed om te eeten, mits men 'er een dunne en witte fchil, die 'er om zit, af doet; want zonder dat veroorzaakt zy oogen. blikkelyk de geweldigfte braking en buik- ontlas-, ting. Men deedt my ook opmerken vèrfcheide zoorten van erweten , boonen en zoortgelyke peulvruchten, en onder anderen de Casfia, welker kleine, harde , geele en helderfchynende za. den befloten zyn in een houte pyp van by de zes duimen lang , maar zeer naauw , en welke een zwart vleesch bevat, zoo zoet als honig. Men houdt de Casfia voor een uitmuntend ontlastmiddel. Zy is in Cuiana zeer gemeen, en word aldaar genaamd Zoete, Boontjes en Cotiaan. Een ander zoort van heester-gewas in dit Land, draagt den naam van Zeven - jaar s Boontjes, om dat het zeven jaaren bloeit, alvorens eenige vrucht voort te brengen. Het boompje, genaamd Snaky wirym'ry, wierd ook op deeze zelfde plaats gevonden. Men verzekerde my, dat het een onfeilbaar middel tegen de koorts was, en ik geloof, dat het "t zelfde was met de Serpentaria Virginiana, of Virginifche Slangekruid. Eindelyk zag ik een plantgewas, genaamd Zeven-bloemen , waar van de jonge Negerinnen zig dikwils bedienen, om de N 3 vrucht  198 reizenaar vrucht af te dry ven. De groene pyn-appelen hebben ook, zoo men zegt, dezelfde uitwerking. Op deeze wyze eenen dag te Knoppemonba hebbende doorgebragt, welke niet alleen tot myn vermaak, maar ook tot myne onderrigting diende, namen wy des avonds affcheid van onze vrienden, en keerden, wel te vreden, naar de Hoopte rug, in een vaartuig vol met allerleije zoort van gcfchenken , waar onder fchoone Cocos-noten waren, welken één der flaven in onze tegenwoordigheid plukte, na met eene ongemeene gezwind-, heid den boom te zyn opgeklauterd , en aldaar een gevecht te hebben doorgeftaan tegen een zwarten flang, dien hy met zyn mes overwon, en voor onze voeten dood deedt nedervallen. De flaven van de Hoop en Fauconberg betoon, den hunne achting voor joanna en haaren zoon, door aan haar gevogelte, wild, visch, eijeren en vruchten aan te bieden. De heer palmer gaf ons eene groote meenigte Indisch koorn tot voedzel voor ons gevogelte. Alles fcheen dus tot myn geluk mede te loopen, het welk echter merkelyk -veranderde, toen ik, den 18den, de tyding ontfing van het verlies van mynen vriend, den heer walter kennedy, die korten tyd na zyne te rug komst in Holland overleedt. Qm het leed, my door deeze gebeurtenis verpor-  SURINAMEN, XXV. Hooftfté 199 porzaakt, te verzetten, gaf ik een kort bezoek aan den heer de cachelieu, op zyne Plantagie Egmond. Ik vond aldaar, onder meer andere lieden, eenen Planter, een Italiaan van geboorte, die maar één arm had. Deeze man zat naast my aan de tafel; en zonder dat hy eenige de minfte uitdaging van myne zyde konde bybrengen, nam hy een mes, en Aak naar my van agteren, tot groote verwondering van alle de dischgenooten. Den fteek gelukkiglyk hebbende afgekeerd, door hem den elleboog op te ligten, het geen maakte, dat de punt van het mes over myn fchouder heen ging, ftond ik oogenblikkelyk op, en ik zoude hem daar ter plaatfe vermoord hebben , zoo men my niet had tegen gehouden. Ik bood hem toen aan met my te vechten, met zoodanig wapen , als hy verkiezen mogt, en met éénen arm; maar de lafhartige zulks geweigerd hebbende, wierd hy uit het gezelfchap verjaagd, en naar zyne Plantagie, Hazard genaamd, te rug gezonden. Deeze fchelm was zoo geweldadig, dat hy korten tyd te voren eene Negerin, die agt maanden zwanger was, had laten geesfelen, tot dat haar de darmen uit het lyf kwamen, om dat zy een glas gebroken had. Een van zyne mans flaven, die zyne gramfchap poogde te ontwyken, wierd door N 4 hem  200 R e ï Z e NAAR hem op ftaande voet om 't leven gebragt. ITy had 'er geen één, wien het lichaam van het hoofd tot de voeten niet was van één gereten, door de meenigvuldige kastydingen, welken hy hun deedt ondergaan. Dewyl de Colonel fourgeoud my eene verfterking van foldaten, benevens een Heelmeester en geneesmiddelen, gezonden had , kreeg de wachtpost van de Hoop een geheel ander voorkomen: vergenoegdheid en gezondheid vertoonden zig aldaar wel dra op aller aangezichten. Ik zette vooral de foldaten aan om visch te vangen , die alhier in grooten overvloed was; en de Negers leerden hun de manier om dit te doen, het zy met den haak, het zy met de mand. De eerfte beftaat daar in, dat men een buigbaaren en Herken ftok in den grond fteekt, en aan deszelfs einde eene dubbele lyn vast maakt, welkers kortfte gedeelte aan een ftokjen van tien duimen lengte gehecht is; het andere insgelyks aan een ftok van dezelfde lengte, maar veel lager vallende. Aan het einde van de tweede lyn haakt men een kleinen visch aan de vinnen, latende hem de mogelykheid van te zwemmen, en zorg dragende, dat hy aan een grooter zoort van visch tot aas kan dienen; vervolgens fteekt men nog twee andere ftokken in den grond, maar zoodanig , dat zy boven het  SURINAMEN, XXV. Hooftjt. £01 water uitfteken ; men hecht dezelven te zamen door een anderen ftok, die zoo lang niet is, en aan het geheel de gedaante van een galg geeft, boven welke de buigbaare ftok door middel van deszelfs dubbele lyn en kleinere ftokken worde heen getrokken , maar echter zoo gemakkelyk, dat op de minfte beweging, de geheele toeftel uit elkander geraakt; en deeze buigbaare ftok zig dan van zelf opheffende, hangt de visch, die met hét aas gevangen is, aan een haak in de hoogte. De tweede manier , Manfoa genaamd, gelykt veel naar de voorgaande. Men werpt eene kleine biezen mand, die als een broodfuiker gemaakt is, in het water, aan welkers punt men denbuigbaaren ftok vast maakt, terwyl het ander einde even als een val open blyft, wordende het geheel door een gelpleten ftuk hout in een rechten ftand gehouden. Men doet ook een kleinen visch in deeze mand; en zoo dra dezelve door een grooter visch is ingeflokt, fluit de val of ingang van de mand zig agter hem toe. Dit zoort van vischvangst verfchilt daar in van de andere, dat men geen haak noodig heeft. Deeze oordeelkundige manieren kunnen een denkbeeld geven van de flimheid der Negers. Dezelve zyn daarom te nuttiger , dewyl zy geen tyd doen verliezen, en men des anderen daags den visch gevangen vindt; zynN 5 de  203 R E I Z E NAAR de doorgaans de Newmara of Barracota , van welken ik reeds gefproken heb. Onder de onderfcheidene visfehen , welken ik hier heb zien vangen, vind men de Siiiba, die klein is, van eene eyronde gedaante, en gefpikkeld als een ananas • de Sokay, die lekker en zeer dik is; de Torro • torro, en nog een genaamd de Tarpoen: de eerfte is drie voeten lang, en dc tweede, die wit is, omtrent twee voeten, zes duimen. Den 26fter], zag ik eene jenge Negerin, Clardina genaamd, wier moed, kragt, en gezwindheid ik zeer bewonderde. Een hart, zig van zyne troep hebbende afgezonderd, liep den weg op ; deeze vrouw greep hem aan een agterpoot, in het midden van zynen loop; maar hem niet kunnende doen ftil ftaan, liet zy zig een zeer groot einde van den weg voortliepen , en raakte haaren buit niet kwyt, dan na het bekomen van eene zwaare wonde. De post van dc Hoop verfchafte toen een aangenaam verblyf. De grond was 'er volmaakt vast, en doorfneden met canalen , waar in by hooge vloeden het water kwam. De heggen , die de tuinen en velden omheinden , waren wel onderhouden , en bragten vrugten en groenten van allerlei je zoort voort, die ons tot levensmiddelen dienden.  SURINAMEN, XXV. Hooftft. 203 den. De huizen en bruggen waren weder in orde gemaakt. Ik moedigde de foldaten aan, en beval hun de grootfte zindelykheid. Mitsdien had ik geen enkelen zieken , onder vyftig manfchappen , waar uit myne krygsbende beftond, op een plaats, alwaar bevorens de land- of zee - fcheurbuik , en alle kwalen, die door luiheid,morsfigheid en ellende veroorzaakt worden, de grootfte verwoestingen hadden aangerecht. Van de zoo even vermelde twee zoorten van fcheurbuik , bedekte da eerlte het geheele lyf met puistjes, en de tweede deedt voornamclyk het tand vleesch en de tanden aan. Ik genoot toen het volmaaktfle genoegen, en de volkomenfte gezondheid, terwyl de meeste myner reisgenooten of geftorven , of naar Europa vertrokken waren: 'er was toen geen enkel Officier in rang boven my , uitgenomen de geenen, die zedert lang aan het luchtgeftel van Guiana gewend waren. Maar laten wy naar mynen tuin te rug keeren. —* Dezelve verfchafte my thans wortelen, kool, uijen, komkommers, latouw, radys, pry, waterkers, enz. alles even goed als in Europa. 'Er was ook zuuring van tweederlei je zoort, gemeene en roode; dc laatftc groeit aan een boompjen. Bloemen ontbraken my al mede niet; ik had verfchil- len-  2°4 R E I Z E NAAR lende zoorten van Jasmyn. De meest geachte is een klein boompje , welkers bloemen van eene bleek roode kleur zyn, maar fraay, en van eene aangenaame geur; het heeft dikke , glinfterende bladeren , die vol van een melkachtig fap zyn. Een zoort van kruidje roer my niet, Shannefhanne genaamd, vercierde mede deezen tuin; het geleek naar de flaapende plant, aldus genoemd, om dat derzelver bladeren, by paaren geplaatst, zig by het ondergaan der zon toefluiten, en dat de twee 'er dan flechts één fchynen uit te maken; maar zoo dra dit hemellicht opkoomt, fcheiden zy zig van één, en vertoonen zig onder hunne dubbele gedaante. Deeze gewasfeu waren tusfehen myne heggen verfpreid, en ik kweekte bovendien granaat, boomen en Indijche rozen-boomen (*) aan, die dagelyks bloeijen. Eenige roode leliën, wier (*) Hier wordt misfehien bedoeld het zoort van ro, zen-boomen, het welk bloemen voortbrengt, Caraïbifche rozen genaamd, en waar van Mejuffrouw de me. rian zegt: — ,, Deeze rozen zyn uit het Land der „ Caraïben gebragt naar Surinamen, alwaar zy welig „ groeien. Des morgens, wanneer zy open gaan, zyn „ zy wit, des middags rood, en des avonds vallen zy „ af". — Zy is de Rofa -Sinuenfis van ferrarius. Aantèek. v. d. Franfthen Vert-,  SURINAMEN, XXV. Hooftft. 20£ wier bladen glad , en van eene zeer fchitterende groene kleur zyn , omzoomden myne grachten: zy groeien natuurlyk in de zand-woestynen. In deezen gelukkigen ftaat, ontfmgen wy het bezoek van verfcheiden lieden, en vooral van Mevrouw Z , vergezeld door haaren broeder , en doot nog een ander, schadts genaamd , die alle drié uit Holland kwamen. Deeze vrouw wierd gehouden voor eene der fchoonfte vrouwen van Europa, en te gelyk allerbekwaamst. Zy fprak verfcheidene talen ; in de zang- en fchilder- kunst muntte zy uit; zy danste met bevalligheid , en reedt volmaakt te paard; zy kon met het geweer omgaan, en ging ter jagt, enz. Haar in alle zoorten van oeffeningen willende onderricht zien, bood ik haar aan om haar te leeren zwemmen , het geen zy gepast oordeelde, om met een glimlach te weigeren. De foldaten en Negers, die onder myn bevel Honden, en onder welken de grootfte eendracht heerschte, fcheen en op dit oogenblik volmaakt gelukkig. Ik zette de jonge lieden aan, om zig des avonds te vermaken, en aan de in jaaren meer gevorderden fchonk ik eenige glazen rhum uit. Te midden echter van dit vrojyk leven, gaf ik eenen geheimen last, om vuur te geven, en alarm te flaan , als of de vyand op de Plantagie was. Ik  Z06 R E ï Z E NAAR Ik har! toen het genoegen te zien, dat alle de foldaten hunne wapenen opvattcden , en met veel orde en onverfchrokkenheid zig by elkander verzamelden. Ik befloot vooral van deezen list gebruik te maken, om dat men my berigt had, dat de muitelingen het oogmerk hadden aan de Commewyne een bezoek te geven. Onaangezien al het vermelde nopens onzen voorfpoed , ondervonden wy wel dra , dat 'er niets -volmaakt, nog duurzaam op de weereld is. Het faifoen van droogte eensklaps hebbende opgehouden , fleepten de ziekten verfcheiden van ons volk in het graf; en 'er ftierven dagelyks tien of twaalf op de legerplaats te Maagdenberg en aan de Java • Kreek. Den 3or de ooren klinkt, De Negers verzekerden my, dat zy doorgaans, dag en nacht, by hoog water, het welk zy door eene aangeborene neiging weten, deeze wanluidende gezangen herhalen. — Van zoodanig een verftand der dieren fprekende, kan ik niet nalaten het volgende aller zonderlingst geval te vermelden; ik zal vervolgens tot het gefchiedkundig gedeelte van myn verhaal te rug keeren. Ik ontfing, den i6den 3 een bezoek van één my-  SURINAMEN, XXV. Hooftjl. 211 myner buuren , wien ik myn trap deed opklimmen; maar hy had nog naauwlyks den voet in myne lucht-woning gezet, of hy fprong van boven naar beneden , fchreeuwende van de verfchrikkelykfte pynen; en hy dompelde zig dadelyk in de Rivier, met het hoofd vooruit. Boven my heen kykende, ontdekte ik wel dra, dat dit voorval veroorzaakt was door een zeer groot nest van wilde byën, of wasfy - wasfy , het welk zf§ geplaatst had in het rieten dak, recht boven myn hoofd, wanneer ik in myne kamer intrad. Ik liep dus ook op myn beurt weg, en gelastte de flaven, om dit nest onverwyld uit te roeijen. Zy gongen aan het werk, toen een oude Neger hen tegenhield, en zig onderwierp tot het ondergaan van alle ftraffen , die ik hem wilde aandoen; indien eene enkele van deeze byën my ooit of ooit fteken zoude. „ Mas/era, zeide hy my, deeze die5, ren zouden u reeds lang mishandeld hebben, in„ dien gy hun vreemd geweest waart, maar zy „ zyn uwe huisgenooten; gy hebt hun ftilzwy„ gend toegedaan , om alhier hunne woonplaats te houden ; zy kennen u zekerlyk, en nooit „ zullen zy u, nog de uwen, kwetfen". Ik ftemde dadelyk in het voorftel van deezen man toe; en hem aan een boom hebbende doen vastbinden, gelastte ik quaco de trap op te klimmen, byna O 2 naakt,  £1» &EIZENAAK naakt, het geen by deedt, zonder geftoken te worden. Toen waagde ik het om hem te volgen ; en ik verklaar op myn Woord van eer , dat zelfs na aan het nest gefchud te hebben , waar op de byën 'er al brommende uit vlogen , en rondom myn aangezicht heen draaiden, geene derzelver my trat.h:e te Heken. Ik Helde dus den ouden Neger weder in vryheid, en gaf hem een glas rhum , en vyf fchellingen , tot zyne belooning. Ik behield vervolgens deeze kleine byënkorf, zonder eenig gevaar voor my zelf, en ik maakte 'er myne lyfwagt van. Tot myn groot vermaak deeden zy eenige Opzichters, welken ik, onder het één of ander voorwendzel, de trap deed opklimmen, wanneer ik hunne onrechtvaardigheid en wreedheid ftraffen wilde, verfcheiden malen aartige fprongen doen. Dezelfde Neger verzekerde my , dat 'er voorheen op de Plantagie van zynen meester een boom Hond, waar op, zoo lang zyn geheugen reikte, een gezelfchap van vogelen en een zwerm byën genesteld waren, die in eene volmaakte eendracht zamen leefden: maar indien eenige vreemde vogelen de byën kwamen ftooren , verdreven hunne gepluimde bondgenooten dezelven aanltonds ; zoo ook, wanneer vreemde byën tot in de nesten der vogelen durfden doordringen, wierp zig dezwerm, die  SURINAMEN, XXV. Hooftjï. 21$ die aldaar t'lxuis hoorde, op de aanvallers, en doodde dezelven. De eigenaar der Plantagie en zyn geheele huisgezin, hadden zulk een eerbied voor deeze maatfchappye, dat zy den boom als heilig befchouwden en niet gedoogden, dat men dien om ver hakte. Dienvolgende viel hy eindelyk van ouderdom om ver. Den 22ften, kwamen eenige-manfchappen van Rietwyk aan de Peréca aan , en berigtten my, dat een gedeelte van ons krygsvolk aan de JavaKreek was te rug gekomen, na tot by Frydenburg aan de Maroni geweest te zyn; dat zy, gezamcntlyk met de Jagers, gedutirende deezen veldtocht, verfcheiden bezaayde landen, aan de muitelingen toebehoorende, verwoest hadden; en dat deeze zelfde Jagers, uit hoofde van hunne byzondere' dienden, van de Compagnie nieuwe wapenen ontfangen hadden, als mede eene monteering, bedaande in een groen buisje,zynde dit het eerde, het welk zy gedragen hadden. Ik vernam ook, te gelyker tyd, dat de genen, die aan de Oucas- en Sarameca- Negers gezonden waren, na eene nuttelooze reize waren te rug gekomen; want deeze beide volken wilden ons met geene hulp bydaan. Ingevolge van deeze weigering, nam de Colonel fourgeoud, die zig eindelyk afgemat gevoelde, en zyn volk door het vernielen van het grootO 3 fle  214 REIZE NAAR He gedeelte van de bezittingen der muitelingen had uitgeput, het befluit om deezen tocht te flaken; maar vooraf gaf hy van dit zyn befluit kennis aan zyne Doorluchtige Hoogheid den Prins van Orange. Den^ften, ontfing ik Heiligen last, om my tot myn vertrek gereed te houden tegen den i ^den July, met al het volk, het welk onder myn bevel ftond, vervolgens de Commewyne te verlaten, en naar Paramaribo af te zakken , alwaar fchepen gereed lagen, om ons naar Holland over te voeren. Ik las oogenblikkelyk dit bevel aan alle myne foldaten voor, die het met vervoering van vreugde,en driewerf herhaalde toejuichingen,aanhoorden. — Maar ik zuchtte 'er over. Myne geliefde joanna en myn zoon waren beiden toen zeer ziek , de eerfte had de koorts, de ander was door ftruiptrekkingen aangetast, en men wanhoopte aan hun leven. Om myne ellende ten hoogften top te brengen, indien men de kwaaien van het lichaam met die der ziele gelyk kan Hellen, trapte ik ter zelfder tyd opeenfpyker, die vry diep in den voet indrong. In deeze fmartelyke gefleldheid, kwam de Nachtuil van Guiana ons regelmatig zyn nacht-bezoek geven. Hy kwam zelfs in myne kamer, en liet aldaar zyn naar geluid hooren. Deeze vogel wordt al-  suriname Nj XXV. Hooftft. ai5 alhier Ourou- coucou genoemd , om dat zyn gefchreeuw met deeze woorden eenige ovei ëenkomst heeft. Hy heeft ten naasten by de grootte van een duif. Zyn bek is geel en gekromd even als die van een valk; hy heeft een gefpleten tong; zyne oogen zyn ook geel, en zyne ooren zeer zichtbaar. Hy heeft korte , fterke pooten met zeer puntige nagels gewapend. De algemeene kleur der vederen van deezen Nachtuil is helder bruin, uitgenomen aan den hals en aan de buik, die wit zyn , met eenige gryze vlakken daar onder gemengd. De Negers , die zeer bygeloovig zyn, Hellen algemeen, dat de tegenwoordigheid van den Nachtuil een teeken van den dood is. Dit vooroordeel is echter verfchoonlyk, om dat deeze vogel vermaak vindt met zig in een zieken - kamer optehouden; mogelyk wordt hy derwaarts gelokt door het licht der lampen, welken men den geheelen nacht brandt, of liever door de benaauwde lucht, die hem doet hoopen, aldaar eenigen buit aan te treffen. Eene oude Indiane^ aan welke Joanna kennis hadt, haar te deezer tyd op de Hoop een bezoek zynde komen geven, was ik door haare bekwaamheid en zorge fpoedig geneezen. Maar myn klein huisgezin bleef by aanhouden heid in zulk een ellendigen Haat, dat ik befloot haar naar Paramaribo te doen vertrekken, eer het te laat mogt O 4. zyn.  SI A-'es avonds van den dag van ons vertrek lieten wy het anker vallen by de Plantagie Berkshoven, toebehoorende aan dien zelfden heer gourley, van wien ik op het einde van het voorige Hooftftuk gefproken heb , en by wien ik den nacht doorbragt. Des anderen daags morgens vervolgden wy onze reize, en ik nam affcheid van den heer palmer, Ik bragt den avond en den nacht van den i^den met denCapiten macneyl door; en den iSden, liet onze kleine vloot, betraande uit myne vaartuigen , en de genen, die van Maagdenberg en de Cottica kwamen, het anker vallen op de rheede van Paramaribo, alwaar het krygsvolk, het welk onder myn bevel Hond, oogenblikkelyk aan boord ging van de Tranfport - fchepen, die ons aldaar reeds wagtten. Zoo  SURINAMEN, XXVL Hooftjl. 219 Zoo dra zy aan boord waren, ging ik aan wal, om 'er aan den Colonel fourgeoud bericht van te geven. Vervolgens ging ik joanna en myn zoon zien , welken ik , tot myne groote blydfchap, volmaakt herfteld vond. Des anderen daags keerde ik naar het fchip te rug, om alles tot onze reize gereed te maken. Den stoften, hield ik het middagmaal by den Colonel fourgeoud, op wiens tafel ik tot myne verwondering zag opdisfchen twee visfehen, van welken ik nog niets gezegd heb. De den word hier Haddok genoemd, en gelykt veel naar onze wyting, fchoon een weinig grooter en witter van kleur. De andere draagt den naam van Separy, en gelykt naar de aschkleurige roch. Op het nageregt zag ik een vrucht, die in Surinamen den naam van Zurzaka draagt. Het is dezelfde, zoo ik meen, die wy in Engeland noemen SourJ'ap. Dezelve groeit aan een boom van middelmatige grootte, waar van de fchors grys is, en de bladeren gelyk zyn aan die van den oranjeboom, maar aan paaren gerangfehikt. De vrucht is van eene fpits toeloopende gedaante, en zwaarder, dan de grootfte peer : over' het geheel heeft dezelve punten, maar die niet fteeken. Derzelver vleesch, het welk eene zeer harde fchil rondom zig heeft, is van eene mergachtige zelfftandigheid, zoo  ZZO * REIZENAAR zoo wit als melk , van een zeer zoeten finaak, met een aangenaam zuur vermengd, en zaad-korrels in zig bevattende, even als een groote appel. Men vindt ook een ander zoort van Zurzaka (*), naar hop gelykende, maar die van geen gebruik is. Op het zelfde nageregt, hadden wy ook nog eene vrucht, Sabatille genaamd , welke aan een zeer zwaaren boom groeit, waar van de bladeren gelyk zyn aan die van den Laurier. boom. Deeze vrucht heeft de gedaante van eene zeer ronde perfik; zy is van eene bruine kleur, en met een zeer zacht dons overdekt. Men zoude derzelver vleeschachtig gedeelte aanzien voor eene marmelade vol zaadkorrels; maar het is zoo zoet en laf, dat veelen het niet eeten kunnen. Den stiften, omringen wy onze foldye , maar in papieren geld, waar op wy een zeer merkelyk verlies leden. Ik ging oogenblikkelyk aan Mevrouw godefroy een bezoek geven; ik Helde haar al het geld ter hand, het welk ik in myn zak had, en niet meer dan veertig ponden fterling bedroeg. Deeze uitmuntende vrouw drong by my op nieuw, maar'vrugteloos aan, dat ik mynen zoon (*) De groote en kleine Zurzak, of Zurfaka, Zyn onder den naam van Anona in de plant - tuinen in Holland bejcend. Aantèek. v. d. Franfchen V(r1t  SURINAMEN, XXVI. Hooftjt. 221 zoon en zyne moeder naar Europa zoude mede nemen, J o a n n a was onverzettelyk. Zy bleef 'er by van niet te willen vertrekken, voor dat haare losprys volkomen was afbetaald. Wy hielden ons dus, als wilden wy ons lot met eene volmaakte onderwerping dragen; maar het geen wy 'er in ons eigen hart van ondervonden, laat zig gemakkelyker begrypen, dan befchryven, Onze vaandels wierden, den 23^11, in groote plechtigheid aan boord gebracht. Het Fort Zelandia echter bewees aan dezelven geene de minfte eer; men deedt geen enkelen kanon-fchoot, en zelfs wierd 'er op de vestingwerken geen vlag opgeheist, het geen den Colonel fotjrgeo u d een onëindigen fpyt deedt. Hy moest het echter alleenlyk wyten aan zyne eigene achteloosheid; want hy had aan den Gouverneur geen behoorlyk bericht van zyn vertrek gegeven. Al het krygstuig en verdere goederen wierden ook ingefcheept; en een Colonist, van heyst genaamd, deedt, op zyne eigene kosten, drie honderd flesfen wyn, vruchten, en onderfcheidene eetbaare waaren , onder de foldaten uitdeden. Ik heb te meermalen van de gastvryheid en edelmoedigheid van de inwooners deezer Volkplanting gefproken. Ik ondervond 'er in dit oogenblik de blyken van , daar ik van myne talryke vrien-  222 REIZJSNAAR vrienden, verfche en ingelegde vruchten tot mynen overtocht ontfing. Onder de laatstgemelden vond ik Papaijes, zynde de vruchten van den Papaijen.boom, het wyfj'e namelyk , want het mannetje brengt geene vruchten voort. Deeze boom groeit op tot de hoogte van byna twintig voeten. Zyne itam loopt recht, is vol merg, en door een gryzen fchors omgeven; zyne bladeren maken aan den top een zoort van kroon; zy zyn uittermaten breed, getand, en bedragen Hechts een getal van veertien of zestien. De vrucht groeit dicht by den top, en de bloem geeft eene aangenaame geur van zig. De Papaije, tot haare volwasfenheid gekomen zynde, heeft de grootte en gedaante van een water. meloen ; maar haar vleesch is harder en vaster, en in het begin groen zynde, word zy naderhand geel. Het binnenlte gedeelte van dit vleesch is fponsachtig, zoet, en oneindig vol met korrels. Men fnydt deeze vrucht in verfcheiden ftukken, wanneer zy volkomen ryp is; dan laat men ze koken, en zy heeft de zelfde fmaak als Engeljche raapen; maar men bedient 'er zig voornamelyk van, om ze in fuiker in te leggen, wanneer ze nog jong is, te gelyk met haare bloemen , die zeer geurig en zeer gezond zyn. Men had my ook ingelegde Gember gezonden; deeze is de wortel van een zoort van tiet, het welk nooit hoo.  SURINAMEN, XXVI. Htoftjl. 2,2$ hooger groeit, dan twee voeten, en waar van de bladen lang, fmal en puntig zyn. Deeze wortels zyn knobbelachtig, plat gemaakt , klein , en van verfchillende gedaanten, zeer veel gelykende naar aardappelen, en ten naasten by van dezelfde kleur van binnen, maar vezelachtig, veel zuur in zig bevattende , en van een fpeceryachtigen en zeer heeten fmaak. Men weet, dat deeze wortel niet alleen eene goede ingelegde fruit verfcliaft, maar ook in verfcheiden gevallen een uitmuntend geneesmiddel. Den 2ztften July, toen wy zeilree lagen, gingen wy eindelyk gezamenlyk zyne Excellentie, den Gouverneur der Volkplanting, begroeten, die ons met de grootfte beleefdheid ontfangende, aan onzen Overften te kennen gaf, dat, indien hy dit oogenblik had afgewagt, om zyne vaandels aan boord te zenden, hy hun zekerlyk de eere bewezen zoude hebben, die hy hun ontegenfpreekelyk verfchuldigd was. Toen wy in het hoofdquartier waren te rug gekomen, zondt hy de gezamentlyke Officiers der Compagnie mede plechtig derwaarts; om ons eene gelukkige reize te wenfchen. In alles wat plechtige wellevendheid betrof, was de Gouverneur ontwyffelbaar onzen Colonel ver vooruit; en ik had byna een hevigen twist met hem gehad, om dat hy aan zommigen zyner gunftelingen iets in  224 REIZE NAAR in het oor had gefluisterd. De Officiers vervoeg.' den zig toen by de foldaten, die zedert den i8den waren ingefcheept , en het deerniswaardig overfchot deezer fraaie Zee-krygsbende bevondt zig nu eindelyk op een fchip, het welk gereed lag, om des anderen daags narr Europa te ftevenen. De vergenoegdheid blonk op aller aangezichten, één alleen uitgezonderd; en niets konde evenaaren aan de opgetogenheid van algemeene vreugde, toen men der: volgenden morgen bevel gaf, om het anker të ligten, en in zee te fteken. Maar het lot had befchooren, dat de levendigfte en meest gegronde hoop nog eenmaal vervallen zoude. Op het zelfde oogenblik van het vertrek, kwam een Schip de Rivier opzeilen. Het zelve bragt brieven mede , waar by onze krygsbende gelast wierd, zig weder in de bosfchen te begeven, en in.de Volkplanting te blyven, tot dat zy door nieuw krygsvolk, het welk men tot dat einde uit Holland zenden zoude, wierd afgelost. Men las vervolgens aan de foldaten, die op het dek van elk fchip gefchaard ftonden, de oprechte dankbetuigingen voor van zyne Doorluchtige Hoogheid den Prins van Orange, voor den moed en ftandvastigheid, waar mede zy de grootfle vcrmoeijenisfcn en fchroomelykfte gevaaren hadden doorgedaan. Maar dewyl hier op volg-  SURINAMEN, XXVI. Hooftjï \ CüJ volgde het bevel om te ontfchepen, en dien afgryzelyken dienst voort te zetten , bemerkte ik nimmer zoo veel neerflagtighcid, zoo veel misnoegen en wanhoop; terwyl ik , die tot op dit oogenblik een volmaakt ellendeling was geweest, op myn beurt de eenige was, wien de droefheid niet had. ter nedergeflagen. In het midden van dit droevig toneel, gelastte men een driewerf Hoezèe , het geen de foldaten van één der fchepen volftrekt weigerden. De Co.? lonel seybourg en ik (by ongeluk) kregen bevel , om hen daar toe te noodzaken. Deeze Officier , voor zoo veel hem betrof, deedt zulks met den ftok in de hoogte, en het pistool in de hand. Zynen gramftoorigen en oploopenden inborst kennende , was ik thans voor de gevolgen hoogst beducht. Ik fprong oogenblikkelyk in de floep, die op zyde van één der fchepen lag; aldaar fprak ik de genen aan, die op het dek met het hoofd gebogen ftonden , en ik beloofde twintig glazen brandewyn voor al het volk, indien zy dit droevig geroep wilden aanheffen. Vervolgens op het fchip geklommen zynde, gaf ik aan den Colonel seybourg bericht , dat alle de foldaten thans bereid waren aan zyne bevelen te gehoorzamen. Wy gingen dus weder in de floep , en by ons heengaan, hadden wy het genoegen het driemaal III. deel. P her-  az6 REIZE MAAR herhaald geroep van Hoezée te ontfangen , het welk door de matroozen van goeder harren gedaan wierd, waar by zig eenige zee-foldaten voegden, maar op zulk een neêrflagtigen toon, dat het my onmogelyk is, zulks te befchryven. De goedhartigheid van den Prins van Orange bleek echter op eene doorflaande manier by deeze gelegenheid, want hy gelastte, dat het geen deezen en geenen van het volk aan Artfen en Heelmeesters verfchuldigd waren, uit de kas betaald zoude worden. Van hoe weinig aanbelang dit ook fcheen, was dit geene kleinigheid voor verfcheiden Officiers, en betoonde in zyne Doorluchtige Hoogheid eene oplettendheid, die men by de Vorsten niet altyd aantreft. Zy wisten bovendien allen, hoe veel deel hy in het leed van zyne foldaten nam; maar hy konde hen daar van niet bevryden, zonder het algemeen belang in de waagfchaal te Hellen. Zoo al dit tegen- bevel ons volk met droefheid aandeedt, het gaf aan de meeste Colonisten een groot vermaak. De voornaamfte derzei ven hadden, eenige dagen te vooren, een verzoek • fchrift san den Colonel fourgeoud geteekend en aangeboden, waar by zy hem verzogten, „ nog eeni„ gen tyd met zyn volk te blyven, en het geen „ hy zoo roemryk begonnen had , te volvoe- „ ren,  SURINAMEN, XXVI. Hooftft. 22? y, ren, door by aanhoudenheid de muitelingen te „ ontrusten en te verftrooijen, het welk hun ein- delyk geheel zoude t'onder brengen". Zekerlyk had onze krygsbende , gezamentlyk met het krygsvolk der Sociëteit en de Jagers, het grootfte gedeelte van de bezittingen der muitelingen in de Volkplanting vernield , en hen genoodzaakt zoo ver heen te vluchten, dat de ftrooperyen en het wegloopen der flaven ongelyk veel zeldzaamer waren, dan by onze komst. Het was ongetvvyffeld beter van dit middel gebruik te maken, dan eenen fchandelyken vrede te fluiten, gelyk men met de Oucas- en Saraméca - Negers gedaan had, en vvaarfchynlyk ook zoude plaats gehad hebben, indien men ons niet naar Guiana gezonden had. Ik kan niet nalaten, tot bewys van het onbefchaafd characïer der laatstgemelden, een gefprek te verhalen, door my met één van hun gehouden, terwyl ons volk, alvorens weder te veld te gaan, zig te Paramaribo ophield. By den Capitain macneïl, die toen van zyne Plantagie in de Stad te rug kwam, ten eeten zynde, kwam een Capitain der Oucas-Negers-, onze zoogenaamde bondgenooten, aan de vrouw van 't huis om geld vragen; Hy was zoo verveelcnd, dat ik in het En gels ch den raad gaf, „ hem een glas wyn te „ geven, en hem weg te zenden". My gehoord P 2 heb-  SüS REIZE NAAR hebbende, ftelde hy my voor buiten te komen, en Zyn ftok met een zilvere knop oplichtende, vroeg hy my: „ Of ik de heer van 't huis was; en zoo „ niet, waar ik my dan mede bemoeide"? „ Ik ben", zeide hy, met eene donderende ftem, „Ca„ pitain fortune dago-so; en indien ik u „ in myn Land by de Oucas had, ik zoude den „ grond met uw bloed bevochtigen". Ik antwoordde hem, myn fabel trekkende; „ Dat myn „ naam stedman was, en dat, indien hy nog „ eenmaal zulke onbefchaamde woorden dorst „ uitten, ik hem oogenblikkelyk een houw zou geven". Daar op kraakte hy met zyne vingers, en verliet ons. Ik was over dit voorval zeer te onvreden, en keurde zeer af, dat de Colonel fourgeoud aan zulke roovers zoo veel achting betoonde. Des avonds, ter maaltyd uitgaande, ontmoette ik den zelfden Neger, die eensklaps bleef ftaan, en my zeide: „ Mas/era, gy „ zyt een man, een braaf man; wildt gy eenig „ geld aan Capitain fortune geven"? Het op een barsfen toon aan hem geweigerd hebbende, kustte hy my de hand, en vertoonde my zyne tanden, tot een blyk van verzoening, zoo hy my zeide; en hy beloofde my, om my pistache - nootcn ten gefchenke te zenden, die echter nooit gekomen zyn. Schoon  SURINAMEN, XXVI. Hooftjï. 2.2.9 Schoon ons verblyf in Surinamen eenigen tyd verlengd wierd, konde onze dienst aldaar aan de Volkplanting van weinig nut meer zyn. Ons getal was byna tot niet verfmolten, en hoe zwak het ook was, toen wy op nieuw ontfcheepten, deedt men, op den iften Augustus , nog negen Officiers, en meer dan één honderd zestig ongeneeslyke of zieke foldaten, naar Holland vertrekken. Ik had toen de koorts, en de Colonel gaf my dienvolgende verlof om mede fcheep te gaan; maar ik weigerde zulks, befloten hebbende, om, zoo mogelyk, het einde van deezen tocht te zien. Ik maakte echter van deeze gelegenheid gebruik, om eenige gefchenken aan myne vrienden in Europa te zenden, beflaande in twee fraaije Papegaai jen , in twee Aapen van een zeer merkwaardig zoort, in eene voortreffelyke verzameling van fraaije Kapellen , in drie kistjens met ingelegde fruiten en vleesch, welken ik aan boord van het Schip Paramaribo deed brengen, en aan de zorge van den Sergeant fo wler aanbeval, die ongelukkiglyk één van de zieken was, welken men naar Jmfterdam zond. De Majoor me dl ar, die door vermoeienis ten eenemaal was uitgeput, vertrok toen ook naar Holland. Ik nam in zyne afwezigheid zynen post waar, en ik wanhoopte niet, om zelf t'eeniger P 3 tyd  23° REIZE NAAR tyd onze krygsbende te rug te brengen , indien het getal van onze Officiers dagelyks zoodanig verminderde. Onder de geenen, die overbleven, werden 'er egter twee gevonden , die moeds genoeg hadden een huwelyk te wagen, en ieder met eene Creoolfche weduwe trouwden. Toen rust en halte genietende, bekwam ik weder genoegzaame kragten, om my , den ipden, naar Mevrouw godefroy te begeven, aan wien ik myn verlangen te kennen gaf, om ten minden JOHnny stedman vry te maken, en ik verzogt haar, dat zy , door zig voor de gewoone fomme van drie honderd ponden flerling by den Raad tot borge te Hellen, verklaaren wilde, dat hy nimmer tot last van de Volkplanting van Surinamen komen zoude. Maar zy weigerde het my Heilig, fchoon zy geen gevaar hoegenaamd te loopen had , en het een niets beduidende zaak was, alleenlyk om aan het voorfchrift van de wet te voldoen. Ik koude niet nalaten daar over myne verwondering te betuigen, die nochtans ophield, toen ik vernam , dat deeze vrouw die zelfde gunst aan haaren eigen zoon geweigerd had. Ik kan van de flavernye niet fpreken, zonder my eene fchuld te herinneren, welke ik aan den lezer nog niet heb afgedaan. Ik heb reeds eenige by zonderheden opgegeven omtrent de manier, op wel-  SURINAME N, XXVI. Hooftfl. 2% I welke de flaven in dit Land verkogt en behandeld worden ; maar ik gevoel, dat ik nopens dit onderwerp niet uitgebreid genoeg geweest ben , en ik verbeelde my voegzaam te zyn, dat ik alle de berichten, welken ik omtrent de Negers bekomen heb, mede deele. Ik vleije my zaaken te zullen vermelden , waar op men geene aandacht genoeg gevestigd heeft, of die tot hier toe flechts onvolkomen zyn verhaald geworden. Ik begin met de kleur der Negers, en ik boude my verzekerd, zoo als ik reeds te vooren heb opgemerkt , dat zy geheel en al moet worden toegefchreven aan de brandende luchtftreek, waar in zy leven, en aan derzelver verhitten dampkring door die regelmatige winden, die over eindelooze zandwoestynen heen waaijén , alvorens zy tot eenig bewoond land komen. De Indianen van America , die onder denzelfcen graad van breedte woonen, ontfangen deeze verkoelde winden in tegendeel door den Atlantifchen Oceaan, en hebben eene koper-kleur: de inwooners van Abysfinie, die dezelven al mede ontfangen, na dat ze dooide Indifche Zee gematigd zyn, hebben geheel en al eene olyf - kleur. Zoo ook aan het noordelyk gedeelte van de groote Rivier van Senegal, verandert de kleur der huid van zwart tot bruin onder de Moor en, gelyk zy aan den zuidkant doet P 4 on-  232 reize naar onder de Kaffers en Ilottentoiten: ik ben zelfs van gevoelen, dat de:wolachtige hoedanigheid van het hair der Negers een uitwerksel is van die zelfde oorzaak. Ik heb meer dan eens de opperhuid der Negers zien ontleden; zy is doorfchynend en helder, maar tusfehen dezelve en de waare huid, vindt men een dunne plaat of blad, dat volmaakt zwart is, en door ftrenge geesfclingen of door het mes weggenomen zynde, eene kleur doet te voorfchyn komen , niet minder dan die van de huid van een Europeaan. Twee blanke Negers wierden in Surinamen, op de Plantagie Vosfenberg, geboren van ouders, die volmaakt zwart waren. De eerite van dezelven was een meisjen, en wierd, in het jaar 1734, naar Parys gezonden; de tweede was een jongen, en wierd geboren in 't jaar 1738. In 't jaar 1794, heeft men in Engeland eene dergelyke vrouw gezien, genaamd emilia lewsam , wier kinderen, fchoon zy met een Europeaan getrouwd was, allen Mulatten waren. De huid van diergelyke perfoonen \s zoo wit niet als de onze; zy gelykt naar een krytkleur: zoodanig is ook de kleur van hunne hairen. Hunne oogen zyn dik wils rood (*), en zy zien naauw- (*) Men weet dat verfcheiden dieren , zoo als de konynen en muizen, die volmaakt wit zyn, oogen van eene bloedkleur hebben. Aantek. van den Schryver. ■  SURINAME N, XXVI. Hooftft. 233 naauwlyks in de heldere zonnefchyn. Zy zyn tot geenerhande zoort van arbeid gefchikt; en hunne verMandelyke vermogens beantwoorden doorgaans , zoo men my gezegd heeft, aan de zwakheid van hun lichaam. De uiterlyke gedaante der Africaanfche Negers is, van het hoofd tot de voeten, verfchillende van die der Europeanen , fchoon naar myne gedachten, en alle vooroordeel ter zyde gefield, van geene mindere hoedanigheid. Hunne uiterlyke trekken, hunne platte neus, hunne dikke lippen , hunne bolle wangen, kunnen ons mismaakt fchynen; en echter onder hen geheel anders befchouwd worden. Wy zyn genoodzaakt hunne zwarte en fchitterende oogen, hunne witte reijen tanden te bewonderen. Een der voordeden van de lichaams gefleldheid der Negers beftaat daar in, dat men onder hen nooit een kwynend en bleek perfoon ziet, gelyk men zoo dikwils in Europa ontmoet. De rimpels, en andere gevolgen van den ouderdom , zyn by hen ook zoo zichtbaar niet, fchoon ik echter toeflemme , dat wanneer een Neger ernftig ziek is, zyne zwarte kleur eene aller onaangenaamile bleeke olyf • kleur bekoomt. De Negers zyn zekerlyk meer dan wy gefchikt tot oeffeningen, tot welken kracht van lichaam en knaphandigheid noodig is. Over het algemeen P 5 wel  234 R E I Z E NAAR wel gefpierd en fterk van romp zynde, zyn hunne uiterlyke ledematen fyner. Hunne borst is zeer fchoon, maar zy hebben naauwe heupen. Hunne dyen zyn dik en fterk; zoo ook hunne armen, boven den elleboog; maar de gewrichten van hunne hand, en het onderfte gedeelte van hunne beenen zyn zeer langwerpig. Derzelver krom gebo» gene gedaante moet men toefchryven aan de manier, op welke de moeder haar kind op den rug draagt. Zy vervvydert de beenen des kinds van elkander , zo dat dezelve tegen haar midden drukken , het geen dit zoort van mismaaktheid veröorzaakt, waar mede het kind niet geboren is: bovendien leert zy aan het zelve bet loopen niet, zy laat het in het zand en gras kruipen, en het ftaat niet over einde, dan wanneer het 'er kracht en lust toe heeft, het geen fpoedig gebeurt. De houding der voeten wordt echter door deeze gewoonte zeer verwaarloosd , maar door middel van lichaams • ocffening en dagelykfche baden, verkrygt het kind die kragt en vaardigheid, welken alle de Negers in den hoogften graad bezitten. Zy hebben nog eene andere gewoonte , die, naar hunne gedachten, zeer veel tot bevordering van hunne fterk te en gezondheid toebrengt. In de twee eerfte jaaren , dat de moeder haar kind zoogt, doet zy het zelve dikwils eene groote mee- nig-  surinamen, XXVI. Hooftfi. 235 nigte water inzwelgen, waar na zy het twee malen daags zeer fterk fchudt: zy neemt het ook by een been of by een arm, en wascht deszelfs huid in de Rivier af. De meisjens worden op dezelfde wyze als de jongens opgevoed. Tot eenen zekeren ouderdom gekomen zynde, behoeven zy voor de mannen niet onder te doen, dan in grootte;zommige zelfs winnen het hun af, in het loopen, in het vechten met de vuist, in het dansfen, in het zwemmen, en in het klauteren tot boven in de boomen. Op die wyze kan men, door eene gefchikte opvoeding, een (lam van Amazonen vormen. Deeze fterk gefpierde meisjens van de gezengde luchtftreek zyn merkwaardig door haare vruchtbaarheid. Ik heb eene flavin gekend, Esperanza genaamd, en tot de Plantagie van den heer d e graaf bchoorende, die in drie jaaren en in drie kramen negen kinderen had ter weereld gebragt: de eerde keer vier ; de tweede twee, en de derde drie. De Negerinnen baareu haare kinderen zonder moeite, en , even als de Indiaanfche vrouwen , hernemen zy haare dagelykfche bezigheden op den dag van haare bevalling zeiven. Geduurende de eerde week, zyn haare kinderen volftrekt als die van de Europeanen, uitgenomen echter, dat men in de jongetjens eene zwartachtige vlak op zeker deel van het lichaam ziet, waar na het in  236' REIZE NAAR in 't kort geheel en al van dezelfde kleur wordt. De meisjens komen vroegtydig tot jaaren van huwbaarheid, maar het is met haar, als met de vruc h ten van deeze luchtftreek, zy vallen fchielyk af. Verfcheiden Negers bereiken nogtans eenen hoogen ouderdom : ik heb 'er e'én of twee gezien, die meer dan honderd jaren oud waren ; en dc Londonfche Kronyk van den 5den October 1780. maakt melding van eene Negerin, louisa truxo genaimd, die toen te Cordua du Tucunna , in Zuid ■ America, leefde, en honderd vyf - en. zeventig jaaren oud was. Vindt men in de fterf - lysten e'én enkelen Europeaan , die zulk een hoogen ouderdom bereikt had? En deeze vrouw had vvaarfchynlyk , even als de andere flavinnen , haare jetigd in moeielykc'n arbeid doorgebragt. Ik heb in het geitel der Negers deeze byzonderheid iteeds opgemerkt, dat, daar zy gefchikt zyn, om zwaaren arbeid in de heetite dagen van den zomer te volvoeren, zy niet minder koude en vochtigheid verdragen kunnen , beter dan een Europeaan , immers dan ik zelve op onze tochten doen konde. Zy flapen den geheelen nacht, naakt in het vochtig gras liggende , zonder dat 'er hunne gezondheid iets by lydt, terwyl ik zeer gelukkig was, met des morgens by myne hangmat vuur  PI-XXXVI. ff e £   SURINAMEN, XXVI. Hooftft. Sttf vuur te hebben, en onze foldaten van huivering beefden, om dat zy 'er van verdoken waren. Honger of dorst, pyn of ziekte , verdragen zy met zoo veel lydzaamheid, als moed. Ik heb hier vooren meer dan. twaalf Hammen van Negers genoemd , welken ik allen kenne door de verfchillende teekenen , die de genen, welke tot deeze of geene dam behooren, op hun lichaam maken. — By voorbeeld , de -Coromantyn-Negers, die de meest geachte zyn , hebben drie of vier fneden op elke wang. De Loango ■ Negers, die het minst in aanzien zyn, onderfcheiden zig, door verhevene en vierkante beeldtenisfen , naar dobbehleenen gelykende, op de armen, in de zyden, en op de dyen, te teekenen. Zy llypen ook hunne voortanden puntsgewyze , het geen hen vervaarlyk maakt. Alle hunne mannelyke kinderen zyn befneden , ten naasten by als die der Joden. Onder de fpelingen der natuur, behoort men te Hellen het maakzel van een byzonder zoort van Negers , Accorys , of tweevingerige genaamd, die onder de Negers van Saraméca , aan het hovende gedeelte der Rivier van dien naam, woonen. Zy, die dit volk uitmaken, zyn merkwaardig, uit hoofde van hunne allermismaaktde voeten en handen : de eerde hebben vier zeer lange too-  £38 REIZE NAAR toonen , en de andere alleenlyk twee vingeren, maar die naar de fchaaren van een kreeft gelyken, of liever het voorkomen hebben, als of zy door eene branding of ander toeval, een lidteeken bekomen hadden. Deeze mismaaktheid zoude, wanneer zy zig tot een enkel perfoon bepaalde, weinig verwondering baaren; maar het is ontwylfelbaar een vreemd vcrfchynfel, wanneer men deeze byzonderheid in een geheel volk ontmoet. Ik heb twee van deeze Negers gezien, maar op eenen te verren afftand, om ze te kunnen afteekenen. Ik begeere my dus by deeze gelegenheid niet tot getuige op te werpen; ik verhaale alleen, wat my bericht is. De afteekening van een man, die voeten en handen van dit maakzel had , is aan de Maatfchappy der wetenfehappen te Haarlem gezonden. Ik heb daarenboven in een oud boek over de ontleed- en heel-kunde, aan my door den kondigen owen ca ji bridge van Tmcken* ham bezorgt, een bericht gelezen, waar uit het my gegund zy het volgend uittrekzel op te gever* „ In 't jaar 1629, na de zitting van St. Mi„ chièii bragt men van de plaats, alwaar de mis„ dadigers ter dood gebragt worden, aan het Ge„ neeskundig Collegie , een lyk , tot het doen 5, van ontleedkundige vertooningen gefchikt; en „ by toeval nam de bediende van het Collegie „ het  SURINAMEN, XXVI. Hooftjl. 2§9 ,, het lyk van eenen fchelm, die den zoon van „ den heer scot, een heelmeester van goeden naam , in deeze Had , vermoord had. Zyn „ aangezicht had nog een woest voorkomen bej, houden. Zyne hairen waren zwart, gekruld, „ niet zeer lang, maar dik, en zwaar in één ge„ vlochten: zyn voorhoofd was niet hooger dan „ een duim. Hy had groote en vooruit fteekende „ wenkbrauwen, de oogen in hunne holte diep „ ingezonken, een kromme neus, met een btilt „ of dikte aan de punt, en een weinig in de „ hoogte ftekende. Eene zeer zwaare knevel bedekte zyne bovenlte lip, maar aan de kin had hy hechts eenige harde en zwarte hairen; zyne „ onderfte lip was drie maaien dikker dan ge„ woonlyk : zie daar de gedaante van zyn aan„ gezicht. Zyne grootfte mismaaktheid echter, die in de daad buitengewoon was, vertoonde „ zig aan zyne voeten, die beiden gefpleten wa« „ ren, maar niet op dezelfde manier. De rechte voet verdeelde zig in twee toonen, van vier tot vyf duimen lengte, even als die van elk ander mensch, maar zoo groot, dat de helft van dit „ gedeelte van den voet hem dragen kon de; de „ nagels waren naar evenredigheid. De linke „ voet was insgelyks in het midden gefpleten, maar deeze fcheiding was ten hoogden drie dui- „ men  24° reize naar „ men lang. De helft naar de binnen-zyde had „ de gedaante van een grooten toon met een zeer „ zwaaren nagel, en gelykende naar die.van de- zelfde helft, aan den rechten voet; de buiten„ (Te helft belfond uit twee andere toonen,' die „ zeer digt tegen elkander (tonden. Ik heb ge„ past geoordeeld het gedrochtelyk maakfel van „ dit mensch te befchryven, na eene naauwkeu„ rige befchouwing, in tegenwoordigheid van „ meer dan duizend lieden gedaan". Ik weet weinig van de verfchillende fpraken der Africaanfche Negers; echter zal ik eenige fpreekwoorden van de Coromantyn. Negers opteekenen, welken myn Neger quaco, tot deeze (lam behoorende, my heeft opgegeven : ik moet tevens aanmerken , dat de Negers hunne woorden zeer fchielyk uitfpreken, dezelven als uit de keel halende, het geen zig niet gemakkelyk op het'papier laat beduiden. Zie hier deeze fpreekwyzen met derzelver vertaaling : „ Co fa anjyo , na bara„ mon - bra : gaat naar de Rivier, en haal my wa„ ter". — „ My yery, nacomeda my : vrouw, ik heb honger". — Dit zy genoeg met opzigt tot jde taal der Coromantyn ■ Negers , zoo als men die op de kust van Guinee fpreckt. De taal der Negers in de Volkplanting van Surinamen verftaa ik volkomen , want het is een za-  surinamen, XXVI. Hooftft. 24I zameiflelzel van 't Hollandsen, Fransch, Spaansch, P.ortugeesch, en vooral van het Engelsch , hce welk 'er de groodflag van is, en waar van zy veel houden. Ik heb reeds gezegd, dat de cerfte Eu* ropeanen, die deeze Volkplanting bezaten , luiden van onze natie waren; van daar koomt het waarichynlyk , dat de Negers zulk een byzonderen lust tot hunne taal hebben. In deeze gemengde taal, waar van ik reeds eene gedrukte ipraakkunst gezien heb, eindigen de woorden doorgaans met een klinkletter , even als in de haliaanfche en Indiaanfche taaien. Zy is zoo aangenaam, zoo welluidend, en zoo zacht, dat de Surïnaamfcfo inwooners van den eerften fmaak 'er zig meestal van bedienen. Men kan over den aart der uitdrukkingen oordeelen door de volgende voorbeelden: -** „ Goed eeten, wordt uitgedrukt door de woofden Jwyty-mousfo. — Buskruid : man fan„ ny. — Ik zal u met al myn hart, en zoo lang 5, ik leef, beminnen : my falohy you, lango alla „ my liatty, fo langa me lyby. — Een aange„ naam verbaal : ananasfy tory. — Ik ben zeer' „ droefgeestig: me hatty bnm, — Leef lang, zoo lang, dat uwe hairen wit worden als catoen: leby langa , tay-tay, ta-y you wyry lam wlty liky ca ton. — Klein: pyky. —> zeer' j, klein : pykinim. — Vaarwel t ik flerf, ik ga' III. deel. q 3) tot  242 REIZE NAAR tot mynen God: adiosfoo , cerroboay, my de go dede, me de go na my gado". Men kan in deeze taal verfcheiden woorden van bedorven Engelsen opmerken , welker gebruik men in de hoofdftad begint agter te laten, maar die altyd op de afgelegene Plantagiën gebruikt worden : by voorbeeld , ik heb eene oude Negerin van de Plantagie Goed-Aecord aan de Cottica hooren zeggen : „ We lobee fo lebee togeddere" , om daar mede te kennen te geven, wy houden veel van met elkander te leven; en om dit zelfde denkbeeld te Paramaribo uit te drukken, zeide men , „ way louko forianna mar ander a". Het gezang der Negers is, zoo als dat der vogelen , welluidend, maar zonder maat. Dikwils voeren zy een zoort van gezang op de volgende wyze uit: één van hun geeft eerst een Ipreuk op, vervolgens zingt hy die, en alle de anderen herhalen zulks gezamentlyk ; dit afgeloopen zynde, geeft men eene andere op, zingt en herhaalt die op dezelfde wyze. Op die manier zingen de roeijers der vaartuigen , en zy houden 'er vooral veel van zulks by maanefchyn te doen. Dit gezang onder hun roeijen moedigt hun aan, en men hoort het op een vry verren aftfand. Het is bewezen, dat de Negers, wanneer zy eene  SURINAMEN, XXVI. Hooftjl. 24S eene goede opvoeding ontfangen hebben , voor eene groote kieschheid van het gehoor vatbaar zyn, en zig op de dichtkunst kunnen toeleggen. Onder de genen, die in dit zoort van letteroeffeningen uitmuntten, behoort men vooral te tellen phillis wheatlyf, , een flaaf te Boston, in Nieuw-Engeland, die de Latyufohe taalleerde, en agt - en - dertig dkhtftukken over verfchillende onderwerpen zamenftelde, die zeer cierlyk zyn, en in 't jaar 1773. in 't licht kwamen. De fentimenteele brieven van Ignace Sancho, een Neger in dienst van den Hertog van Montagu , zyn zeer bekend, en zouden de pen van een Europeaan niet ontcieren. Wat de gave van het geheugen en van rekenen betreft, om te bewyzen, dat de Negers dezelve in den hoogften graad bezitten , zal ik hier een brief bybrengen , door Dr. rush uit Philadclphia aan één van zyne vrienden te Manchester gezonden. „ Met eenige inwooners van deeze flad rei„ zende, en Maryland doorkruisfende, zegt de „ Doctor, hoorden wy fpreken van de wonder„ baarlyke gevatheid in de rekenkunst, waar me„ de een Neger, thomas fuller genaamd, „ begaafd was; en wy lieten hem by ons komen. „ Iemand van het gezelfchap vroeg hem , hoe „ veele maanden, weken en dagen een man van Q 2 „ ze-  244 REIZE NAAR „ zeventig jaaren oud geleefd had ? Hy beantwoordde de vraag in anderhalve minuut. Die „ hem de vraag had voorgefteld, nam de pen op , „ maakte de berekening, en zeide hem, dat hy 3, zig zekerlyk vergist had , en dat het door hem „ opgegeven getal te hoog was. Neen, Masfera, „ antwoordde de Neger hem wederom, dit koomt, dat gy vergeten hebt de fchrikkel • jaaren te berekenen. Wanneer de Americaan vervolgens de „ minuten berekende, welke in deeze getallen begre„ pen waren, kwam zulks juist uit met het getal „ van fuller. Die zelfde Neger vermeenig,, vuldigde, by eene andere gelegenheid, uit zyn ,, hoofd, negen cyffergetallen met negen andere". Ik heb 'er één gekend, die den Alcoian van buiten kende. Welk een vermogen in menfchen, die noch lezen, noch fchryven geleerd hebben! Alle deeze vernaaien zyn met dit al volkomen echt. By het geen ik omtrent de Godsdienilige gevoelens der Negers heb bygebragt, kan ik nog voegen, dat zy het aanzyn van een God vastelyk gelooven: in wiens goedheid zy hun vertrouwen ftellen, wiens magt zy aanbidden , en wien zy een gedeelte van alle hunne levensmiddelen opofferen. Zy vreezen den dood niet. Aan de Rivieren Gambie en Senegal zyn zy byna allen van den Mahomedaanfchen Godsdienst. Maar de Godsdien.  SURINAMEN, XXVI. Hooftjl. 245 dienftige leere en plechtigheden der Africanen ver. fchillen over het algemeen, even als de bygeloovige en tallooze gebruiken van alle de wilden, en zelfs van te veel Europeanen. Opgemerkt hebbende , dat zy gewoon waren aan den wilden Catoen-boom offerhanden te doen (*) , vroeg ik aan een ouden Neger, waarom men aan denzelven deeze eer bewees. „ Mas/era, zeide hy my^ zie „ hier de reden. Dewyl wy geen tempel hebben, „ om onzen Godsdienst in te oeffenen , en deeze „ boom de grootfte en fchoonfle is , die op de ,, kust van Guinee groeit, verzamelen zig onze „ landslieden onder zyne takken, die hen voor de „ hitte der zon en voor den regen beveiligen, om ,, aldaar onzen Gadoman, of Priester te hooren „ prediken. Wy hebben voor dien boom zulk » een (*) Deeze boom groeit tot eene aanmerkelyke hoogte. Zyn dikke en rechte ftam is omkleed met een gryze fchors, met fiekels bedekt. Zyne takken zyn zeer wyd uitgefpreid, en zyne bladeren zyn klein en getand. Alle drie jaren brengt hy catoen voort, maar die niet overvloedig, en niet zeer wit is, en daarom weinig gezocht wordt. Deeze boom, die zeer veel overeenkomst heeft met den Engelfchen eikenboom , overtreft denzelven, echter uit hoofde der grootte en cierlykheid, waar mede hy zig vertoont, Aantetk. van den Sc5ry--fr% Q 3  240* n e I Z E naar ,j een eerbied, dat men dien nooit om ver hakt, „ om welke reden het ook zy". 'Er is geen volk, het welk meer bygeloovigheid heeft, dan de Negers. Hunne Locomen, of zoogenaamde Proprieten , vinden 'er hun belang by, met dezelve aan te zetten. Zy verkoopen hun, gelyk ik reeds gezegd heb, hunne obias> of tooverbanden , en trekken 'er groot voordeel van. De Negers hebben ook een zoort van Sy billen, die Godfpraken uitgeven. Deeze ftatige vrouwen dausfen in het rond te midden van een talryk gezelfchap, en met eene groote vlugheid, tot dat haar het fchuim op den mond ftaat, en dat zy in ftuiptrekkingen vervallen. Al wat zy in deezen aanval gelasten, moet door de omftaande meenigte heiliglyk worden naargekomen. Deeze magt maakt haar zeer gevaarlyk; want dik wils gelasten zy aan de Haven , om hunne meesters te vermoorden, of van de Plantagiën weg te loopen, en in de bosfehen de wyk te nemen. Deeze toneelen van bygeloovigheid zyn derhalven, in de Surinaamfche Volkplanting, onder bedreiging van zwaare ftrafféh, by de wetten verboden. Met dit al grypen zy op afgelegene plaatfen dik wils ftand. Zy zyn onder de Oucas- en Saraméca - Negers zeer gemeen, en de Capitains fr ede rik en van guerick hebben my verzekerd dezelven • -ta  SURINAMEN, XXVI. Hooftjl. 1\f te hebben zien uitoeffenen. Men noemt ze hier wynty-play , of Syrenen- dansfen\ en zy hebben van onheucheiyke tyden plaats gehad. Men weet, dat de oude Schryvcrs van zoortgelyke dwaasheden dikwils melding maken, • Maar het vreemdftc is, dat deeze Sybillcn, door de klank van haare ftem, den Ammodite- of Papaw-flang (*) weten aan te lokken, en hem uit den boom te doen vallen. De Negers dooden hem niet, noch brengen hem immer eene wonde toe; zy befehouwen hem integendeel als hunnen befchermer en vriend, en zy achten zig zeer gelukkig, wanneer hy in hunne hutten koomt. Wanneer eene Sybilk der Negers deezen flang bezworen heeft, of hem uit den boom naar beneden doet komen, ziet men doorgaans, dat dit dier zig om den arm, de borst, en den hals van deeze vrouw flingert, als of hy in het hooren van haare ftem behagen fchepte, en te gelyker tyd vleit en ftreelt zy hem met de hand. De heilige Schryvcrs fpre- ken, (*) Deeze flang heeft van drie tot vyf voeten lengte, en is in 't geheel niet gevaarlyk. Hy is niet bevreesd, om zig, zelfs door den mensch, te laten aanraken. De weergalooze glans van zyne kleuren noopt zelfs de Negers, om hem aan te bidden. Aanteek, van den Schryver. Q4  H% ïtEIZE NAAR ken, op verfcheiden plaatfen, van het vermogen, om de Hangen en adders te betooveren, het welk ik hier alleenlyk bybrenge , om de oudheid van dit gebruik te bewyzen; en het is bekend, dat de OostIndifche volken de meest vergiftige Hangen door het geluid van eene fluit , die hen uit hunne fchuilhoeken doet te voorfchyn komen , uit da huizen weten te jagen. Het is nog maar weinige jaaren geleden, dat eene Italiaanjche vrouw te Londott drie makke en gemeenzame flangen vertoonde, die zig ook om haare armen en hals firngerden; zy waren vier of vyf voeten lang, maar hadden geen vergif in zig. Ik moet nog een ander bewys van de bygeloovigheid der Negers aanhalen. In elk huisgezin is een verbod, het welk van vader tot zoon overgaat, om het vleesch van het een of ander dier, het zy vogel, viervoetig dier, of visch, niet te eeten; het geen op die wyze verboden is, noe. mea zy tref , en zy proeven 'er nooit van, Hoe bclachelyk ook zommige van deeze plechtigheden mogen voorkomen, zy zyn hoogst noodz-akelyk, om de Negers in onderwerping te houden. Deeze ongeletterde menfchen verfchillen daar 3n van de Europeanen , dat zy vast zyn in hun geloof, hoedanig het zelve ook zyn moge, en dat geenc twyfrelingen hen daar van immer te rug hou-  SURINAMEN, XXVI. Hooftfl. 249 houden. Ik wil echter daar uit niet beflisfen, of zy erger of beter zyn. De Negers zyn omtrent eikanderen zoo welwillend , dat men hun niet behoeft te zeggen : „ Bemint uwen naasten als u zeiven.". De armfte, onder hen , al heeft hy maar één ey, zal het met allen, die 'er tegenwoordig zyn, verdeelen. Het zelfde zal hy doen met het kleinfte glaasjen rhum; maar vooraf zal hy eenige droppels op den grond fprengen, by wyze van wyn • plenging. Zoo al de wilde volken doorgaans veel edelmoedigheid en goede trouw bezitten , zy hebben ook hunne gebreken, waar onder eene groote wraakzucht gevonden wordt. De grootte van deeze hartstocht in de Negers ftaat gelyk met die van hunne gevoelens van dankbaarheid; en ik kenne 'er geen één, die aan een ander de hem aangcdaane belediging vergeven heeft. Men kan van hun zeggen, dat hunne vriendfchap zoo teederhartig, als hunne haat onverzoenlyk is. Even als alle barbaarfche volken, geven zy zig aan verfchrikkelyke wreedheden over. In den laatften opftand , die in de Volkplanting de Berbices is voorgevallen , ging hunne woede zoo ver, dat zy de vrouwen hunner meesters, fchoon zwanger zynde, en in tegenwoordigQ 5 heid  2$Q REIZE NAAR heid van hunne echtgenooten vermoordden ("*). Dc.Accawaws- Negers zyn niet minder dan zy op de konst, om door vergif om te brengen , afgericht.. Zy verbergen het vergif onder hunne nagels, en door Hechts den vinger in een glas met water te Heken, veroorzaken zy eenen langzamen, maar (*) Het geval is in dit Land bekend, dat een Neger, die by zynen meester mishandeld was geworden, 'er op de volgende wyze wraak over nam. — Toen deeze met zyne vrouw was uitgegaan, floot de Neger alle de deuren toe; en by hunne te rug komst, vertoonde hy zig met hunne drie kinderen op een plat dak boven op het huis. Zyn meester en nieesteresfe vroegen hem , waarom hy niet open deed, en tot antwoord, wierp hy de jongfte hunner kinderen voor hunne voeten; zy dreigden hem, hy wierp de tweede; zy fmeckten hem, hy wierp de derde, en allen vielen zy voor de voeten hunner ongelukkige ouderen dood ter neder. Deeze woedende Neger zeide hun toen, dat hy voldaan was; en vervolgens wierp hy zig zeiven van boven neder op de ftraat. — Een andere Neger, om zig over zyne nieesteresfe te wreeken, doorftak den man, die hem niet beledigd had, en verklaarde wyders , dat haar dood hem de wraak van flechts een oogenblik bezorgen zoude ; maar dat haar te berooven van het geen haar het liefile was, haar tevens veroordeelde tot eene eeuwigdurende ftraf, waar van het denkbeeld alleen voor hem genoeglyk was. ylanteek. van den Schryver.  SURINAMEN, XXVI. Hooftft. aïi maar zekeren dood (*). Geheele huisgezinnen, en zelfs alle de inwooners van eene Plantagie, hebben de gevolgen van hunne wraakzucht ondervonden. Dit ging eindelyk zoo hoog, dat zy tachtig flaven, derzelver ouders en vrienden, deeden omkomen, om hunne meesters van dit gewichtig gedeelte van hunnen eigendom te berooven. Deeze monfters dragen den naam van msfy-men, het welk misfehien koomt van het woord wifc (wys); en door dit helsch middel helpen zy een groot aantal flachtölfers van kant, langen tyd voordat zy ontdekt worden. De barbaarfche volken , fchoon van de voordeden der opvoeding beroofd , hebben nochtans verwarde denkbeelden van eigendom : dus moet men zig niet verwonderen, dat flaven, die in hun perfoon de duidelykfte fchending van' alle recht ondervinden, aangezet worden, om zig deswegens fchadeloos. ftelling te bezorgen. Die van de Plantagiën zyn al te zeer aan dieverye overgegeven , en plunderen alles, wat onder hun bereik koomt, wanneer zy hope hebben, om het ftraf- fe- (*) Na het naauwkeurigst onderzoek, en het bekomen van overtuigende bewyzen , kan ik verzekeren, dat dit alles met de waarheid overè'enkomftig is. Aanteek. van den Schryver.  252 REIZE NAAR feloos te kunnen doen. Men kan ook aan hunne onmatigheid, vooral aan die in den drank, geene palen ftellen. Ik heb eene jonge Negerin een kom , waar in ik twee flesfen wyn gefchonken had, achter een zien uitdrinken. Van de Negers van den ftam van Gango, wordt gezegd, dat zy uit een geest van wraakzucht, even als de Caraïben, menfchen. eeters zyn. Na het innemen van Boucou, vondt men, in de huizen der mü'itelingen van deezen ftam, potten vol met menfchen - vleesch, die nog op het vuur ftonden. De nieuwsgierigheid drong een Officier, om deeza affchuwelyke kost te proeven, en hy verklaarde, dat dusdanig vleesch niet minder was, dan osfen- of varkens-vleesch. De heer wangills, een Amerkaan, die in het binnenfte van Afrka zeer diep is doorgedrongen , heeft my naderhand verzekerd, dat hy in eene ftad of gehucht van dit Land gekomen was, alwaar armen, dyen en beenen van menfchelyke fchepfels zoo openbaar te koop lagen , als het vleesch by onze vleeshouwers ligt. john keene, Capitain in dienst van de Compagnie van Skrra-Lcona, heeft my ftelüg gezegd, dat hy zig met zyn fchip op de Afrkaanfche kust bevindende, om hout, yzer en goud-poeder in te nemen, de Capitain van het fchip Nas/au, ge- naamd  SURINAMEN, XXVI. Hooftfl. 253 naamd dunningen, met alle zyne manfchappen vermoord wierd. Hunne lyken wierden vervolgens in ftukken gehakt, ingezouten en opgegeten door de Negers van den grooten Drevin> omtrent dertig mylen ten noorden van de Rivier van St, Andreas. Deeze zelfde menfchen. eeters namen toen al het koper van het fchip weg, en (laken vervolgens het fchip zelve in brand. Na de gebreken van het characler der Negers te hebben aangewezen, is hetbillyk, dat ik ook hunne goede hoedanigheden en deugden fchetfe. Ik heb reeds van hun vernuft en dankbaarheid gefproken; de laatstgemelde gaat zoo verre, dat zy zig voor de genen , die hun eenige byzondere weldaad bewezen hebben , aan doods - gevaaren zouden bloot Hellen. Niets overtreft de genegenheid, dien zy voor hunnen meester hebben, wanneer deeze hen met goedheid behandelt; waar uit blykt, dat hunne genegenheid even fterk is, als hunne haat. De Negers zyn over 't algemeen gevoelig, maar vooral de Coromantyn- en Na goNegers. Zy zyn vatbaar voor liefde; en de jaloersheid brengt in hun hart de vreesfelykfte gevolgen voort. Hunne ingetogenheid verdient hier genoemd te worden; want geduurende verfchei. den jaren, dat ik onder hen verkeerd heb, herinner ik my niet 'er ooit e'e'n in 't openbaar eene vrouw  »54 R E I Z E NAAR vrouw te hebben zien kusfen. De Negerinnen hebben eene ongemeene liefde voor hunne kinderen. Geduurende de twee jaaren, dat zy dezelven zoogen, houden zy geene gemeenfchap met hunne mannen. Zy zouden het zig zei ven verwyten als eene onnatuurlyke zaak, tot nadeel haarer zuigelingen ftrekkende. De zindelykheid der Negers is zeer opmerkelyk. Zy baden zig ten minften drie maaien daags. Die van de ftam van Congo in 't byzonder zyn zulke liefhebbers van het water, dat men hen, met eenig recht, halfflachtige dieren zoude kunnen noemen. De Negers zyn moedig en geduldig in tegenfpoed. Zy trotfeeren de pynigingen en den dood met eene onverfchrokkenheid, die zonder weêrgaa is. Hun gedrag in de neteligftc omftandigheden gelykt naar heldenmoed. Zy laten geene klachte hooren, zy loofen geen zucht, men hoort van hun geen gekerm, zelfs wanneer zy in 't midden der vlammen hun leven laten. Ik heb nimmer een enkelen gezien, die, om welke reden het ook wezen mogt, tranen ftorte ; en echter bidden zy met den fterkften aandrang om genade, wanneermen hen veroordeelt, om gegeesfeld te worden voor misdryven, welken zy erkennen; • maar indien zy vermeenen de kastyding niet verdiend te hebben, maken zy zig zelf byna oogenblikkelyk van  SURINAMEN, XXVI. Hooftft. 2$$ van kant. Die van den ftam der CoromantynNegers, geven zig voornamelyk aan deeze daad van wanhoop over. Het gebeurt dikwils,dat zy, by de uitvoering der ftraf, hun hoofd agter over gooijen, om hunne tong in te flikken, het geen hen oogenblikkelyk doet verfmooren; en zy vallen dood voor de voeten hunner meesters neder. Maar wanneer hun geweten hun overtuigt, dat hunne ftraf rechtvaardig is, zyn zy gedwee, en onderwerpen zig met gelatenheid aan hun lot, Men heeft zedert kort in Surinamen het zeer menfchelyk middel uitgevonden, om te beletten, dat zy zig zeiven niet verfmooren , gelyk ik zoo even verhaalde , door hun een aangeftoken ftroo - fakkel voor den mond te houden , waar door het dubbeld oogmerk bereikt wordt, om hun het gezicht te blakeren , en hunnen aandacht van een dergelyk ontwerp, af te trekken. Zommigen nemen hun toevlucht tot een ander middel: zy eeten aarde; het geen hunne maag belet derzelver gewoone werkingen te doen , en zy eindigen dus hun leven zonder pyn, maar kwynende zomtyds meer dan een jaar in eenen ftaat van ongemeene zwakheid. De wetten hebben tegen deeze aardecters de geftrengfte kastydingen vrugteloos vastgefteld, want men ontdekt hen zeldzaam, wanneer zy deeze misdaad aan zig zeiven begaan. Na  2*,6 RÈIZE NAAR Na deeze algemeene aanmerking omtrent de natuurlyke en zedelyke vermogens der Negers, zal ik hen thans befchouwen in den ftaat van flavernye, en aan de yzere roede van eene verfchrikkelyke dwingelandye onderworpen. Vervolgens van dit afgryzelyk toneel afftappende, zal ik aantoonen, wat zy zyn onder rechtvaardige, menschlievende en gevoelige meesters. Men herinnert zig ongetwyffeld, het geen ik van hun gezegd heb, wanneer zy van de kust van Guinee aankomen, en in welken zwakken en elendigen ftaat zy zig dan bevinden. Ik heb ook doen opmerken , dat zy fpoedig hunne lyvigheid weder bekomen , en dat men hun aan de zorge van eenen ouden Haaf toevertrouwt, die hun de taal der Volkplanting leert. Zoo verre gevorderd zynde, zendt men hen naar het land om te werken, waar aan zy zig met genoegen onderwerpen , fchoon ik eenige voorbeelden van nieuv/lings ingevoerde Negers gezien heb , die zulks weigerden, in weerwil van de beloften, gebeden, bedreigingen, en flagen zelfs, tot welken, men toevlucht nam, om 'er hen toe te dwingen; maar deeze waren Vorften of perfoonen van aanzienlyken rang in hun vaderland, die door de lotgevallen van den oorlog tot den ftaat van flavernye vervallen waren, en wier verheven gevoelens hun den  SURINAMEN, XXVI. Hooftft. 257 den dood deeden verkiezen boven de vernedering1 cn de ellenden der llavernye. By verfcheiden gelegenheden van dien aart, heb ik andere flaven op de kniën zien vallen , en hunne meesters, fmeeken, dat zy de taak van den gevangen Prins of hoogen perföon by hunne taak voegen wilden, het geen men hun zomtyds toeftond, en zy bewezen hem beftendiglyk den zelfden eerbied, als of hy in zyn' eigen Land was. Ik herinner my, dat ik eens, om my voor een oogehblik te dienen , eenen Neger gehad heb van een zeer goed voorkomen, en die kortlings ontfcheept was , wiens gewrichten aan de handen en enklaauwen door ketenen ont« veld waren. Ik vroeg 'er hem de reden van. — „ Myn vader, antwoordde hy my, was Koning, en wierd door de zoons van een nabuurig „ Vorst verraderlyk vermoord. Zynen dood trach* „ tende te wreeken, ging ik met zomrnigen van „ de mynen dagelyks ter jagt, in de hoop van s, zyne moorders te ontmoeten; maar ik had het „ ongeluk om verrast en geketend te worden j van daar komen die fchandelyke lidteekens , ,, welken gy ziet. Men verkocht my vervolgens aan uwe landgenooten op de kust van Guinêe^ eene ftraf, die voor verfehrikkelyker gehouden „ wordt, dan de dood zelve". De gefchicdenis van mynen Neger quaco was III. deel» R, , nosr  £5 o REïZE NAAR nog zonderlinger. — „ Myne ouders", zeide hy my, „ leefden van hunne jagt en visfcherye. „ Men ligtte my , nog zeer jong zynde , op, „ terwyl ik met twee van myne broeders in het ,, zand fpeelde. Dadelyk ftak men my in een „ zak, en vervoerde my verfcheiden mylen ver. „ Ik wierd vervolgens één der flaven van eenen „ Koning op de Guineefche kust, die een aan„ zienlyk getal bezat. Toen hy ftierf, onthoofde men 'er het grootfte gedeelte van, en begroef „ dezelven met hem. De kinderen van myne jaaren wierden onder de Capitains van zyn „ leger ten gefchenke gegeven ; en de Capitain „ van een Hollandsch Schip kogt my voor een „ fnaphaan , en een weinig buskruid". — Elk mensch bemint zyn geboorte-land , hoe hard de wetten 'er ook wezen mogen. Zoo dra deeze ongelukkige vreemdelingen met minder yver beginnen te arbeiden , worden zweepen , bulle - peefen , bambous rieten , touwen , yzers en ketenen te werk gelegd, om hen vlugger te maken. 'Er zyn meesters, die hen nacht en dag bezig houden, zonder zelfs de zondagen uit te zonderen. Ik herinner my , dat een jong en zeer fterk Neger, marquis genaamd , die een vrouw en twee lieve kinderen had, welken hy teederlyk beminde, zynen arbeid met zoo veel yver  SURINAMEN, XXVI. Hooftjt. 259 yver doorzette , dat hy des namiddags ten vier uuren met het graven van een floot of greppel, van vyf honderd voeten lang, geëindigd had, om tyd te hebben tot het bebouwen van zynen kleinen tuin, of te gaan visfehen, of vogelen te vangen, tot onderhoud van dit zyn geliefd huisgezin. Zyn meester, dit vernomen hebbende , bewees hem, om hem aan re moedigen, dat wanneer hy voor vier uuren vyf honderd voeten had kunnen afgraven , hy 'er zekcrlyk voor zonnen ondergang zes honderd zoude hebben kunnen voleinden. De ongelukkige keerel wierd vervolgens verwezen, om dagelyks dien taak af te werken. De flaven loopen in Surinamen byna naakt, en hun dagelyks voedzel beftaat in eenige ignames en vruchten van Plantain-boomen. Misfchien twee maaien 's jaars, krygen zy een middelmatig rantfoen van gezouten visch, en eenige bladen tabak, het geen zy Jweety moufo noemen; en dit is het ook al. Maar het ondraaglykfte voor hun is, dat offchoon een Neger en zyne vrouw voor elkander de grootfte genegenheid hebben, de laatstgemelde, indien zy wat mooy is, de walgelyke omhelzingen van eenen overfpeeligen en onbefchaamden Opzichter zig moet laten welgevallen , zoo zy haaren man, zulks trachtende te beletten, niet wil zien in ftukken houwen. Deeze onwaardige R a be-  %6o UEIZE NAAR behandeling heeft hen dikwerf cot de geweldig!! e wanhoop vervoerd , en tot een groot getal moorden gelegenheid gegeven. Uit hoofde van eene zoo groote opéénftapeling van onheilen, is de zelfsmoord onder de Negers gemeen; dikwils loopen zy weg naar de bosfchen, om zig met hunne muitende landgenooten te vereenigen ; of zoo zy al de vlucht niet nemen, worden zy mistroostig, en krygen kwynende ziekten, ten gevolge van de mishandelingen, die hun worden aangedaan. Deeze ziekten zyn de lota, beftaande in eene fcheurbuikige en witte vlak over het geheele lichaam : — De crasfy crasfy , of fchurft, die by hun, even als by de Europeanen, voortfpruit uit flecht voedzel, en onder hen zeer gemeen is: — De yaws, welke ziekte veelen gelyk ftellen met de venus. ziekte , en waar door het geheele lichaam met geele zweeren wordt overdekt; de meeste Negers zyn 'er aan onderworpen, maar zy worden 'er hechts eenmaal in hun leven door aangetast; eene byzonderheid, die, wanneer men 'er by voegt, dat de kwaal ligtelyk aan anderen wordt medegedeeld, dezelve cenigermaten gelyk ftelt met de kinderpokjes. Deeze befmettelyke hoedanigheid is zoo groot, dat indien eene enkele vlieg, die zig op den zieken nederzet, (en hy is 'er als mede,bedekt) zig  SURINAMEN, XXVI. Hooftft. 2.6l zig op de ligtfte ontvelling der huid van iemand, die volmaakt gezond is , plaatst, zy hem met dit verfchrikkelyk vergif befrnet, waar van de gevol» gen zig verfcheiden maanden lang doen gevoelen. Men geneest deeze ziekte doorgaans door kwyling en een goeden levensregel, gepaard met eene aanhoudende beweging , die eene overvloedige uitwaasfeming te weeg brengt; en zoo lang die ge* neezing duurt, is de zieke ongemeen mager. De boasfy. of melaatsheid , is nog veel verfchrikkelyker, en men befchouwt dezelve als ongeneeslyk. Het aangezicht en de ledematen zwellen in deeze ziekte op, en het geheele lichaam is vol met zweeren. De adem heeft een ondragelyken ftank; de hairen vallen uit ; de toonen en vingers verrotten, en vallen vervolgens lid voor lid af. Het ongelukkigfte van allen is bovendien, dat de ellendeling, die door deeze ongeneeslyke kwaal wordt aangetast, zomtyds verfcheiden jaaren lang kwynen kan. Dewyl de melaatfchen van natuure tot het minnefpel genegen zyn, en hunne ziekte befmettelyk is, moet men hun alle gemeenfchap verbieden, en hen vercordeelen tot een altoosduurende ballingfchap op den een of anderen hoek der Plantagie. De clabba-yaws of tubboes zyn ook eene deerlyke en ellendige ziekte, die pynjyke zweeren R 3 ver*  2fj3 R E I Z E NAAR veroorzaakt aan de voeten, voornamelyk aan den bal van den voet, tusfehen vel en vleesch. Het gewoon middel in dit geval beftaat hier in , dat men het aangeftoken deel met een gloeiend yzer brandt, of met een dun lancet doorvlymt; alsdan laat men op de wonde zeer warm fap van citroen loopen, het geen wel zeer gevoelig, maar van een zeer groot geneezend vermogen is. De Negers zyn ook onderworpen aan ziekten van uit- en inwendige wormen, het welk by hun veroorzaakt word door het gebruik van modderig water, waar in die wormen huisvesten, of door de rauwheid van hun voedzel. Een der voornaamlïen wordt genoemd Linthvorm: zynde wormen zomtyds van zes voeten lengte , van eene fchitterende zilver witte kleur, en niet veel dikker, dan de tweede fnaar van een bas-viool. Zommige wormen plaatfen zig tusfehen vel en vleesch : zy veroorzaken gevaarlyke en pynlyke zwellingen overal waar zy inkomen, en vooral aan de beenen. Het middel, om deeze kwaal te geneezen, beftaat daar in, dat men den worm, wanneer hy boven de huid uitkoomt, by den kop neemt, en hem 'er geheel en al uittrekt, hem, om zoo te fpreken , op een kaart of ftokjen windende. Dit kan men met niet te veel omzichtigheid doen, want zoo de worm breekt, is bet verlies van het  SURINAMEN, XXVI. Hooftft. het lid, of zelfs van het leven, 'er dikwils het gevolg van. Zommige lieden zyn met zeven of agt van die wormen te gelyk gekweld. Behalven deeze ziekten, die hun byzonder éigen zyn, zyn de Negers bovendien onderworpen aan die ziekten, welken de Europeanen gewoonlyk ondervinden, die op hun beurt van de opgegevene gevaarlyke en pynlyke kwalen in Gniana niet ontheven zyn. \ Het is dus niet te verwonderen, dat de Plantagiën zulk een groot aantal zieken opleveren; mén laat hen eeniglyk over aan de zorge van eenen. Dresfy • Negro, of Heelmeester der Negers, wiens geheele kundigheid beftaat in het toedienen van eenige zouten, of het fmeeren van eenige pleisters. Zy, die door aanhoudende geesfelingen van het hoofd tot de voeten zyn van één gereten, kunnen zig zeiven genezen, of zonder huid arbeiden, zoo hun dit gelieft. ' Van alle deeze opéénstapelingen van ellende, waar van zommige natuurlyk, uit de luchtftreek, en het liegt voedzel der Negers, maar vooral uit de onbetamelyke wreedheid der Opzigters voortfpruiten, is het gevolg , dat een groot getal flaven buiten ftaat is om te werken, de één door eene geheele en fchielyke uitputting hunner kragten, de ander door eenen te vroegtydigen ouderdom: R 4 maar  £6*4 REIZE NAAR maar de dwingeland eener Plantagie'vindt voor ■hunne kwaaien een onfeilbaar hulpmiddel , het geen niet minder is, dan hen met eenen flag dood te liaan t dit verlies raakt hem niet meer dan zynen meester. Hy is alleen nayverig omtrent de geonen, die zig van hunnen taak kwyten kunnen ; hy verzekert, dat de anderen geftorven zyn, de meesten van de venus-ziekte, en geen Neger is bevoegd, om getuigenis tegen hem te geven. Iq. dien echter eenig Europeaan den moord bewees, zoude de fchuldige vry zyn, gelyk ik reeds heb opgemerkt, met eene boete van yyf'tig ponden fterling, en met den eigenaar fchadeloos te Hellen, zoo deeze zulks begeerde. Voor deezen bloed, prys kan hy eiken flaaf, die onder zyne magt ftaat, eh het ongeluk heeft zyne woede gaande te maken, opofferen. Een Opzigter kan bovendien duizende listen te baat nemen, om het bewys van zyne fchuld te ontduiken. Ik heb 'er een gekend, die zig van eenen Neger willende ontdoen, hem op de jagt mede nam, en hem gelastte het wild op te jagen; zyn eerfte Ihaphaanfchoot raakte deezen ongelukkigen, die dood ter neder viel. Dit wierd een toeval genoemd, en men deed 'er geen het minfta onderzoek naar. Een ander kwam op dc volgen? de wyze om. — Men ftak een houten paal op het mi-  SURINAMEN, XXVI. Hooftfl. %6$ midden van eene groote vlakte in den grond; men bond 'er den flaaf aan vast 'in de hitte van eene brandende zon, en men gaf hem, om het leven te behouden, niet meer dan ééne banane en één glas water daags, tot dat hy ftierf. De Opzigtcr beweerde, dat dit niet door den honger veroorzaakt was, om dat men hem altyd eeten en drin? ken gebragt had; dus wierd hy met eere vry ge» fproken. Men heeft dikwils een ander middel gebezigd, om eenigen van deeze ongelukkige flaven Itraffeloos van kant te helpen. Het bedoeld flagtöifer wordt naakt aan een boom in het bosch gebonden, met de armen en beenen uitgeftrekt, onder voorwend, zei van hem dezelve wat losfer te maken; men laat hem aldaar, en geeft hem op bepaalde tyden te eeten, tot dat hy, door het fleken der muggen of andere infeélen, het leven verloren heeft. Men verdrinkt de Negers ook wel, door hun , met een keten aan de voeten, in 't water te werpen, cn dit noemt men ook een toeval! Het is zeer zeker, dat verfcheiden, op last van eenevrouvy, op houtïlapels geketend zynde, zyn van kant geholpen. De ftraf om hun de tanden uit re trekken, alleenlyk wegens het proeven van het doorhem bewerkte fuiker-riet, hun den neus te kloQven, of de ooren af te fnyden, om ondetR 5 Ün,  £66 REÏZE NAAR linge kyvagiën, is van te weinig aanbelang, dan dat wy daar van zouden behoeven te {preken. Zulk eene wreede mishandeling doet zomtyds in den geest van deeze ongelukkigen zulk eene moedeloosheid geboren worden, dat zy, om hun rampzalig leven te eindigen , en zig op . eenmaal van zulk eene verfchrikkelyke flavernye te ontheffen, zig zeiven in de ketels werpen, waar in men het fap van het fuiker-riet laat koken, daar door een middel vindende, om hunnen geweldenaar van hunnen perfoon en van een gedeelte van zynen oogst te ontzetten. Is het derhalven , na zulk eene. behandeling, wel te verwonderen, dat geheele benden van flaven zig in de bosfchen verzamelen, en alle gelegenheden waarneemen, om hunne wraakzucht te koelen ? Ik zal deeze aandoenlyke berichten eindigen met eene algemeene aanmerking, tot bewys, hoe veel nadeel de bevolking door zulke wreedheden lydt. Ik heb gezegd, dat 'er in Surinamen 75,000 Neger-flaven zyn. Indien men daar van aftrekt het getal der oude lieden van beiderlei kunne, en der kinderen , zullen 'er niet meer dan 50,000 overblyven , die tot werken gefchikt zyn. Het getal der fchepen , die jaarlyks elk 250 of 300 Negers invoeren, wordt op zes tot twaalf gefield,  SURINAMEN, KXVL Hdofdjl. 2'J7 fteld. Men kan dus de jaarlykfche invoering berekenen op 2500 flaven, die noodig zyn, om de gemelde 50,000 voltallig te houden. Het getal der dooden nu gaat jaarlyks dat der geboorten ten beloope van 2500 te boven , fchoon elke Neger eene vrouw heeft, en zelfs twee, zoo hem dit goeddunkt; het geen over het geheel juist uitmaakt vyf ten honderd , en gevolgelyk bewyst, dat een geheel geflacht van 50,000 gezonde menfchen alle twintig jaaren volkomen uitflerft. De rechtvaardigheid en waarheid noodzaken my echter te verklaren, dat de wreedheden, die zulk eene uitwerking voortbrengen, niet algemeen zyn. De mededogende Hemel heeft wel eenige uitzonderingen willen daar Hellen, welken ik met genoegen verhalen zal, en die het tegenövergeftelde zyn van het hier boven door my gefchetst tafereel. Ik zal niet naarvolgcn eenige Schryvers, die het zelfde onderwerp behandeld hebben, en daden van goedhartigheid en menschlievenheid zorgvuldig hebben verborgen gehouden, om deeze zaak alleenlyk van de ongunltigflc zyde te doen befchouwen: ik wil dezelve met openhartigheid en onpartydigheid zonder verminking openleggen. Ik kan verzekeren, dat op zommige Plantagiën de flaven naar myne gedachten behandeld worden, zoo als menfchen behooren behandeld te worden. Zulk  a63 R E I Z E NAAR Zulk eene behandeling zonde nog algemeener zyn, indien de wetten geen onbepaald gezag over hen veroorloofden, waar van het onmogelyk is, dat geen misbruik gemaakt werde. Geen eigenaar moest het recht hebben, om het leven van zynen flaaf ftraffeloos aan te tasten; en het dooden van een zwarten of blanken behoorde in het oog der menfchen eene gelyke misdaad te zyn, even als in het oog van God. Voorts zal ik als nu aan den Lezer vertoonen een huisgezin van Negers, in dien ftaat van voorfpoed en gerustheid , welken zy fteeds onder eenen goeden meester genieten. De beeldtenisfen , op de plaat voorkomende, worden vooronderfteld te verbeelden perfoonen van het volk of den ftam van Loango, uit hoofde der teekenen, die over het lichaam van den man getrokken zyn, en het cyffer op deszelfs borst, uit de letters J, G. S. zaamgefteld, door middel van het welk da eigenaar bevvyzen kan , dat de flaaf hem toebe, hoort. Deeze man heeft op het hoofd een net en een mand vol kleine visfehen; hy houdt ook een groote mand in de hand, die alle voortbreng, zeis van zyne visch-vangst zyn. Zyne vrouw, die zwanger is , draagt verfcheiden zoorten van vruchten , draaijende catoen op een klos, en vreedzaam haare pyp rookende; zy heeft nog een kind op  SURINAMEN) XXVI. Hooft(l. £69 op haaren rug, en een ander loopt al fpeelende naast haar. Op die wyze is de arbeid van eenen Neger, onder eenen menschlievenden nieester en gefchikten Opzigter, niets meer , dan eene heilzaame lichaams- oeffening, die met het ondergaan der zon ophoudt, en hem een genoegzaam overfchot van tyd overlaat, om te jagen, te visfehen, zynen kleinen tuin te bebouwen, of manden en netten ter verkoop te maken. Voor den prys, dien hy daar voor maakt, koopt hy één of twee varkens, eendvogels en ander gevogelte, welken hy zonder moeite en kosten voedt op eenen grond, die het noodige daar toe van zelf voortbrengt; en op die wyze heeft hy 'er zeer veel voordeel by. In zulk eene gefleldheid is hy ontheven van hartfeer; hy betaalt geene lasten, en hy befchouwt zynen meester alleenlyk als den befchermer van hem en zyn huisgezin. Hy bidt hem aan, niet uit vreeze, maar om dat hy in zyn hart overtuigd is, den voorfpoed, dien hy geniet, aan hem verfchuldigd te zyn. De door hem bewoonde luchtflreek ftaat gelyk aan zynen geboorte - grond, en bevrydt hem van het dragen van kleederen, het geen hy veel gemakkelyker en gezonder vindt. Hy kan zyne wooning bouwen, zoo als hy goedvindt , en het bosch verfchaft hem de noodige bouwftoffen. Zyn bed is een hangmat, of mat, $4-  270 REIZE NAAR papaija' genaamd. Hy maakt zyne eigene potten; eti de calebasfen, die hem tot fchotels dienen, groeijen in zynen tuin. Nooit leeft hy te zamen met eene vrouw, welke hy niet bemint , want de beide echtgenooten verlaten elkander , zoo dra de e'e'n den ander moede is; en deeze fcheiding gebeurt nochtans dikwerf minder dan de ecbtfcheiding in Europa. Behalven de levensmiddelen , welken hy 's weekelyks van zynen meester ontfangt, weet zyne vrouw hem verfcheiden zeer fmakelyke fpyzen toe te bereiden, als daar zyn de braf, zynde een huspot van Plaintain - boom vruchten en ignames, met gezouten vleesch , drooge visch , en peper van Cajenne te zamen gekookt; de torntorn, een zoort van pudding, of taart, van meel van Indisch koorn gemaakt, en met itukjes vleesch, gevogelte, visch, peper van Caijcnne, en zagte fchillen van de ocra of althéa gebakken: de peperpot , zynde een kookzel van visch met Guineefche peper, het welk men met gebraden plantainvruchten eet: degangotay, zaamgefteld uit drooge visch en groene plantain. vruchten: de acanfa en de doguenou, die van meel van Indisch koorn gebakken worden , waar by in de laatstgemelde fuiker-fyroop gevoegd word. Zyn gewoone drank is fchoon water, waar in nu en dan een weinig rhum gegoten wordt. Indien hy ziek of ge- x  surinamen, XXVI. Hooftjl. aft gewond wordt, geneest men hem voor niet ; maar hy gebruikt zeldzaam den Heelmeester, vermits hy zelf de geneeskragtige kruiden tamelyk wel kent; bovendien verrigt hy het zetten van koppen, of het doen van doorfnydingen van het vleesch , hem voor aderlatingen dienende , aan zig zelf. Zyn hoofd houdt hy zindelyk, door zyne hairen met vochtige kley te belmeeren; hy laat die daar op droogen , en wast dezelve 'er vervolgens met zeep-fop weder af. Om zyne tanden zoo wit als yvoor te houden, neemt hy een ftukjen hout van een orangenboom, waar van de vezelen aan één der einden van elkander zyn gefcheiden, en tot een borfteltje dienen: men ziet geen Neger, het zy man of vrouw, zonder dit klein huisraad, het welk daarenboven het vermogen heeft, om den ftank van den adem te verbeteren. Dit is het geen zyn lichaam betreft. Wat zynen geest belangt, dezelve wordt nooit ontrust door vreeze voor den dood, nog door knagingen van het geweten; want een Neger gelooft vastelyk het geen men hem geleerd heeft, en het welk eenvoudig en klaar is. Wanneer hy het leven heeft afgelegd,brengen zyne nabeftaanden envrien. den hem in een boschjen van oranjeboomen, alwaar zy hem begraven, niet zonder onkosten, want  £?2' REÏZE S A A i want doorgaans leggen zy hem in een kist, die van best hout fraay gewerkt is, en tevens doen de lykzangen, zuchtingen en gefchreeüw, de lucht weergalmen. Het graf gevuld zynde, en met groene zoden bedekt, zet men twee groene calebasfen op zyde, de e'éne vol met water, de andere met verfchillende zoorten van gekookt vleesch en casfave, het geen men doet, niet zoo als zommige lieden meenen, in het denkbeeld, als ofdedoode dit zoude kunnen benoodigd hebben, maar als een blyk van hoogachting, die men voor zyne nagedachtenis heeft: zomtyds zelfs brengt men 'er het weinige huisraad, door hem nagelaten , en breekt het op zyn graf aan ftukken. Na het ailoopen deezer plechtigheden nemen alle de örriftanders affcheid van hem; zy fpreken tot hem, als of hy hun verftaan konde; zy verzekeren hem van het leed, het welk zy door hunne fcheiding ondervinden; zy zeggen eindelyk, dat zy hem hopen weder te zien, niet in Guinée, het geen men ongefchikt oordeelt, maar in dat gelukkig verblyf, alwaar hy thans het gezelichap zyner voorvaderen, zyner nabeftaanden, zyner vrienden geniet. De plechtigheid deezer begraaiïenis eindigt met jammerkreeten, en vervolgens keert men naar huis te rug. Des anderen daags flacht men een vet varken, eendvogels, ander gevogelte, enz.; en de vrienden  SURINAMEN, XXVI. HooftJT. den geven aan de andere Negers een feest, het welk eerst den volgenden dag eindigt. Tot een teeken van rouwe, fcheeren mannen en vrouwen zig het hoofd, en omwinden het met een blaauwen doek, dien zy het geheele jaar dragen. Wanneer dit jaar yerftreken is, gaan zy weder naar het graf; zy leggen aldaar de laatfte offerhanden neder ; zy zeggen den overledenen als nog vaar wel; vervolgens vieren zy een ander feest, en het zelve eindigt met een vrolyken dans, en lofzangen ter eere van den nabeftaanden of vriend, die hen verlaten heeft. 'Er is geen volk, waar van de byzondere perfoonen, die het zelve uitmaken, meerder achting en vriendfchap jegens elkander gevoelen, dan de Neger - flaven. Zy fchynen verrukt te zyn , wanneer zy zig by elkander bevinden, en zy zyn nimmer van vermaken uitgeput, om elkander het gezelfchap te veraangenamen. Eene zekere vrolykheid, welke zy Socfa noemen , beftaat in he£ fpringen tegen over zynen dansfer of dansferesfe, de handen op de heupen flaande, om de maat te houden. Zy zyn op dit zoort van oeffening zoo heet, dat dezelve dik wils met zeven of agt paarea dansfers te gelyk plaats heeft , het geen , door het te groot geweld , den dood van verfcheiden XII- DEEL. S hunr  S74 REIZE NAAR hunner meer dan eens veroorzaakte; waarom de Regeering van Paramaribo hetzelve verboden heeft. De Negers zyn vlug en fterk, maar hun grootfte vermaak is het zwemmen; het geen zy twee of drie malen daags doen, onder malkander en by hoopen van jongens en meisjens, even als de Indianen ; en de beide kunnen onderfcheiden zig door hunnen moed, kragt en werkzaamheid. Ik heb eene jonge Negerin de Commewyne zien overzwemmen , een jong fterk mansperfoon voorby zwemmende, en, toen zy aan de overzyde aankwam , door haar aan hem hooren voordellen, om een weg van twee mylen af te leggen, en hem nog voor uit te blyven. — Ik moet thans fpreken van het fpeeltuig der Negers, en de manier, op welke zy dansfen. Men herinnert zig ongetvvyffeld,het geen ik van die der Loango- ftam ten deezen opzigte gezegd heb ; het geen nu zal volgen, is aan alle de andere ftammen gemeen. Hun fpeeltuig, dat zeer vernuftig is, en door hen zeiven gemaakt word, heb ik op eene afzonderlyke plaat afgebeeld. N°. i. De qua-qua; eene plank van een hard en geluidgevend hout, welke aan de eene zyde door een dwarshout in de hoogte wordt opgeligt, en waar op men met twee yzere ftaafjes, of twee beenderen, als op een trommel, flaat. N'. 2.  PI jocxvii. 'iJv-ecfouq der CA . / V (/   SURINAMEN, XXVI. Hooftft. NB. 2. De Kitmba-toetoe; een hol riet, waar op de Negers met den neus blaazen, even als de bewooners van het Eiland Taïti. Deeze fluit heeft niet meer dan twee openingen, de eene om op te blazen, de andere om 'er de vingers op te houden. N°. 3. De Anfokko - bania; een plank van hard hout, aan wederzyden als een voetbank verheven, en waar op kleine houtjes van verfchillende gedaanten zyn vast gemaakt. Men flaat daar op met twee ftokjes, als op een hakbord, het geen verfchillende geluiden voortbrengt, die niet onaangenaam zyn. N°. 4. De groote Creoolfche trommel, gemaakt uit den ftam van een hollen boom. Dezelve is aan de eene zyde open; aan de andere met een fchapen-vel overdekt, Die deeze trommel flaat, zit 'er boven op, en flaat met de vlakke hand, het geen genoegzaam overëenkoomt met een basviool of qua-qua. N°. 5. De groote Loango trommel, die aan beide zyden gefloten is , en dezelfde uitwerking doet, als de keteltrom. N°. 6. De kleine trommel, genaamd papa drum, welke men op dezelfde wyze flaat als de andere. S 2 N». 7.  af 6 R E I Z E NAAR N°. 7. De kleine Loango trommel, dis te geïyker tyd met de groote geflagen wordt. N°. 8. De kleine Creoolfche trommel, die mede tot het zelfde einde dient. N9. 9. De Coerocma , een zoort van beker, kondig gemaakt, insgelyks met een fcbapen-vel overdekt, waar op men met twee yzcre ftaafjes, of twee ftokjcs flaat, even als op de qua-qua. NA 10. De Loango -bania. Dit is een zeermerkwaardig fpeeltuig. Het is gemaakt van een plank van zeer droog hout, waar op twee fchuinfehe klampen zyn vast gemaakt. Boven dezelve zyn eenvoudig kleine houte Hokjes van elastiek palmhout geplaatst, die van ongelyke lengte zynde , boven op een derde klamp fchynen uit te maken. N°. 11. Eene groote ledige Caleba's, dienende tot opblaazing van het geluid van de Loango.. bania, waar van de Hokjes met de vingers worden opgeligt , ten naasten by als de klauwieren van een forte piano; en dit fpeeltuig is dan aangegenaam en zacht. N°. is. De Saka-faka; zynde een calcbas, met een ftok uitgehold. Dezelve is met een mouw overtrokken, en vol met kleine nooten en erweten, ten naasten by als de toover. fchelp der Indianen. N*. 13.  SÜÜlNAMÈNj XXVIé Hooftji. 21? N5. 13. Een Zet-fchelp, waar öp dé Negers blaazen, het zy uit vermaak, het zy om gerucht te maken, maar zynde by het dansfen van geen gebruik. iM°. 14. De Bcnta; een tak als een boog gefpanneh, door middel van een koord van droog riet j of Warimbo, het welk men tusfehen de tariden houdt, waar op men met een kort eind hout flaat, en het welk men links en rechts weet te bewegen. Het zelve geeft een geluid j, byna haat' dat van een jagtliöorn gely kende. IN9. 15. De Creoolfchc Barna ; een fpeeltuig, tiet welk naar eene mandoline of guitaar gelykr. Hét is gemaakt van een halve calebas, met een fchapenvel overdekt, en waar aan eene lange mouw is vast gemaakt. Dit fpeeltuig heeft vier koorden $ waar van drie lang zyn , en het vierde kort cir dik is, en tot een bas dient. Men fpeelt 'er met de vingers op; het geeft een zeer aangenaam geluid, het welk nog aangenaamer wordt, wanneer het met gezang vergezeld gaat. N°. 16. De oorlogs• trompet, om het laden of den aftocht te bevelen, enz. De Negers noemen dezelve toii - totl. N°. 17. De Jagtkorti, gefchikt om de plaats Van deeze trompet te vervullen, of om de flaven der Plantagiën tot den arbeid te röepen. S 3 Nö. *ft<  2/8 REIZENAAR N°. 18. De Loango-tou-tou; een fluit, waar op de Negers even als de Europeanen fpelen. Zy heeft alleenlyk vier gaten voor de vingers , en echter brengt zy eene groote verfcheidenheid van geluiden voort. Dusdanig is het fpeeltuig der Negers, op welks geluid zy met meer vermaak dansfen, dan men in Europa op dat van het beste orkest doet. By het geen ik gezegd heb, moest ik nog voe. ' gen, dat zy by hun zingen en dansfen, het welk zeer veel gelykt naar het geluid van een bakker, die zyn brood uit den oven haaiende, aanhoudend roept touchety - touk , touchety ■ touk , de maat flaan op één, en op een halve maat, maar nooit op drie. Alle Saturdag avonden eindigen de flaven, die wel behandeld worden, de week met eene vrolykheid van dien aart; en doorgaans geeft men hun alle drie maanden eene groote dans - party, waar op hunne medgezellen uit de nabuurfchap genoodigd worden. Dikwils vereert hun meester het feest met zyne tegenwoordigheid, of hy zendt ten minften nieuwe rhum aan de dansfers. De flaven zyn op deeze danspartyen zeer netjes uitgedoscht; de vrouwen verfchynen aldaar met haare beste kleederen, van Indifche ftoffen gemaakt, en de mannen met lange broeken van het fyn-  SURINAMEN, XXVI. Hooftjl. 2.*f<). fynfle Hollandfche linnen. Zy zyn zoo heet op het dansfen, dat ik hun van zaturdag s'avonds ten zes uuren tot maandag 's morgens met het opkomen van de zon, zonder ophouden den trommel heb hooren flaan; hebbende zy alzoo met dansfen, zingen, fchreeuwen en handgeklap, zes-en-dertig uuren doorgebragt De Negers dansfen altyd paar aan paar; de mans maken de figuren en teekenen de pasfen af; de vrouwen draaijen, houdende haaren kleinen rok als een zonnefcherm uitgefpreid. Zy noemen deezen dans waey - cotto. De jonge lieden, die rusten, fchenken den drank in; de meisjens moedigen de dansfers aan, en droogen het zweet aan het voorhoofd van hunne onvermoeide mufikanten af. Het is verwonderlyk, om de orde en goede verilandhouding, die op deeze dans-partyen heerfchen, te aanfchouwen. Het vermaak in het dansfen is het v/nare en eenige voorwerp; en de Negers, ik moet dit herhalen , zyn 'er zoo verhit op, dat ik 'er één, die kortlings ingevoerd was, en geene dansfercs had, twee uuren lang heb zien liaan kyken naar zyne fchaduw, welke zig op den muur vertoonde. Indien men by al het geen ik van het lot der Negers, die aan eenen goeden meester onderworpen zyn, gezegd heb , nog voegt , dat zy zig S 4 nooit  Ü8o R E ï Z E NAAR nooit van elkander affcheiden; dat de vaders htlfli ne kinderen rondom hun zien, zomtyds zelfs tot in het derde gedacht 5 dat zy voor 't overige zeker zyn, van in hun geheele leven geen gebrek te lyden; en indien men eindelyk het lot van deeze menfchen vergelykt by dat der bedelaars , die in grooten getaale de ftraaten der fteden in Europa vervullen , kan men hen zekerlyk niet ongelukkig noemen. Thans, om in weinige woorden alles zamen te trekken , en om geene tegenftrydigheid met my zei ven te doen voorkomen , na zoo dikwerf de trekken van onmenfehelyke wreedheden van verfcheiden meesters verhaald, en niet dan by toeval van de menschlievenheid van zommige anderen gefproken te hebben, zy het my geoorloofd., om met een woord over het ontwerp eener algemeene aftchaffing der flavernye te fpreken. — Indien wy onze nabuuren konden overreden , om van gelyken te doen, zoude het een ander geval zyn ; maar dewyl men aan de eigenaars op de Engelfche Eilanden de wreedheden niet kan te last leggen, welken ik zoo dikwerf in Surinamen heb zien plegen , waarom zouden wy ons gedragen, als of die aldaar plaats hadden ? waarom zouden wy onze Planters verjagen, en hen naar eenen grond verzenden, die veel ryker, en van natuure veel vrucht- baa-  Surinamen, XX VI* Hooft ft* 281 baarer is, als mede onder een beduur, het welk den vryen invoer der Negers toeftaat, terwyl ons oogmerk alleenlyk is de willekeurige kastydingen te beletten, die deeze zelfde Planters vastgefteld hebben (*_). Verfcheiden Colonisten Hellen zulk een vertrouwen in hunne flaven, dat zy dikwils hunne kinderen liever aan eene Negerin geven om te zogen, dan aan eene EuropeefcAe vrouw ; en zommige flaven zyn zoodanig aan hunnen meester verkleefd, dat ik 'er gekend heb, die hunne vfylating geweigerd hebben , en anderen , die hunne vryheid reeds genietende, vrywillig in eenen ftaat van afhangelykheid zyn te rug gekeerd. Niemand is volmaakt vry in deeze weereld , en wy moeten allen de één van den ander afhangen, — Ik zal derhalven dit uitgebreid hoofdftuk befluiten met deeze al- Volgens eene wet, in den Raad van jFamaka vastgefteld , is de ftraf van eenen Neger gewoonlyk twaalf zweepflagen, maar kan nooit boven de negen endertig gaan. Jk heb , in Surinamen, eene vrouw twee honderd flagen zien ontfangen, en ik was oorzaak, dat zy, op het zelfde oogenblik , die ftraf voor de tweede maal onderging-. •— Men zie hier boven het II. Déél, bladz. 89. Aanteek. van den Sëhryvtr. 8 5  £02 R E I Z E NAAR algemeene aanmerking , dat alle geluk op aarde enkel in verbeelding beftaat, en dat men die altyd verkrygen kan , wanneer de gezondheid des lichaams, en de vrede der ziele door eenen onderdrukkenden geweldenaar niet ontrust worden. ZE.  SURINAMEN, XXVII. Hooftft. £83 ZEVEN. EN -TWINTIGSTE HOOFTSTUK. De' muitelingen voeren verfcheiden Negerinnen weg. — Aanftootelyke wyzen van flr af Heffening. — Onvcrfchrokkenheid der Negers. — Verfchillende zoorten van Gier-vogels. — Gekuifde Arenden. — Befchryving van eene IndigoPlantagie. — Kancel- Appel. In weerwil van de herhaalde nederlagen der muitelingen, vernam men den i^den Augustus, op Paramaribo, dat zy eenen aanval gedaan hadden op de Planragie Berg - en-Daal, of den blaauwen Berg, anders ook genoemd Parnasfus - Berg, gelegen aan het bovenfte gedeelte van de Rivier Surinamen; en dat zy, zonder eenige daad van wreedheid te plegen , het geen maar al te veel hunne gewoonte was, alle de Negerinnen van daar hadden weggevoerd, fchoon op eenen korten afftand een wachtpost geplaatst was. Op deeze tyding zond men een hoop jagers af, om hen te agtervolgen; en byna ter zelfder tyd deed men door zeven honderd Negers het beruchte cordon, of den verfchanften weg, maken, welke reeds zedert lang ontworpen was. Deeze weg moest verdedigd worden door leger- wachten , wier post was de Plan.  ÊÖ4 R E i Z E KAAR, Plantagiën voor nieuwe overrompelingen te bevéi» ligen, en het wegloopen der Haven te beletten. De Plantagie Parnasfus-Berg is gelegen aan de westzyde der Rivier Surinamen , die door de kronkelingen , welken zy vervolgens maakt , op deezen afftand honderd mylen van ^Paramaribo af ligt. Dewyl het gezicht van deeze Plantagie aller aangenaamst is, bicde ik 'er den Lezer eene afteekening van aan, als mede van de Savane der Joden , een dorp of gehucht, in eene rechte lyn meer dan veertig mylen van deeze hoofdftad dér Volkplanting, en meer dan zestig mylen te water af gelegen. De Joden bezitten aldaar eene zeer fraaije Synagoge, in welke zy hunne Godsdienstplechtigheden verrigten. Zy hebben 'er ook fenolen en huizen van opvoeding, want deeze plaats wordt door verfcheiden aanzienlyke huisgezinnen van hunne natie bewoond. Deeze zelfde lieden genieten in Surinamen byzondere rechten en voorrechten, die hun door kar el II. vergund wierden , toen deeze Volkplanting aan de Engelfchcn toebehoorde ; en deeze voorrechten zyn zoo groot*, als zy die ergens bezitten. De Rivier Suriname/? is, van de Had Paramaribo , of .liever van het Fort Amflerdam af, even als de Cottica en Commewyne, door fraaije Suiker' en Koffy - Plantagiën omzoomd ; en 'er ont- fprin?  PI. XXXVIII. (/ezicAf van c&U~x#wu> de^^cieri/. yextcat vvn/aen/iM era —Parnas/u^^ of Haaien1*n 'loerq.   surinamen, XXVII. Hoof ijl. 205 fpringen uit dezelve verfcheidc kreeken of kleine Rivieren , als de Paulus, de Para , de Cropina, en de Pararaca ; maar hooger dan Parnasj'usBcrg, vindt men niets, het welk eene Plantagie genoemd mag worden. De Rivier is ook op deezen afftand niet meer bevaarbaar, zelfs niet voor kleine vaartuigen, uit hoofde van de vervaarlyke rotfen en watervallen, die, haar verftoppen, naar maate zy tusfehen zeer hooge bergen, en ondoordringbaar bosfehen doorloopt. Deeze natuurlyke bolwerken, fchoon zy de liggingen verrukke, lyk maken, beletten echter de bezitters der Volkplanting, om ontdekkingen te doen, die hun misfchien hunnen arbeid door onmeetlyke fchatten vergoeden zouden. Zoo al de muitelingen zoo veele wreedheden op de Plantagiën niet meer pleegden, zy waren in de hoofdflad tot eene aanftootelyke hoogte gedegen. Ik hoorde aldaar onöphoudelyk het geklater der zweepflagen , en het gekerm der Negers. Ond. r de eigenaars, die op het vervolgen hunrter flaven byzonder vuurig waren , bevond zig zekere Me, vrouw sp —n, wier Plantagie in de nabiuirfchap, van die van den heer de graaf gelegen was, cu welke ik op zekeren tyd met fchrik uit haar raam het onmenfchelyk bevel hoorde geven, om eene jonge Negerin vQornamelyk op den boezem te  2%6 R E I Z E NAAR te geesfelen, een fchouwfpel, waar in zy een byzonder genoegen fcheen te fcheppen. Den indruk, die deeze vertooning op mynen geest gemaakt had, willende verzetten, ging ik tot vermaak een eind weegs om ryden; en het eerfte voorwerp, het welk zig aan myn oog vertoonde , was eene andere Negerin, ook jong zynde, die byna naakt boven van een zolder, op een hoop gebroken fleslèn neder viel: 't is waar, dit was een onge. luk, maar dit ellendig fchepzel had zig zoo fchroomclyk bezeerd, dat zy zig in eenen even deerniswaardigen ftaat bevond, als de eerstgemelde. —Myn lot verwenfehende, keerde ik aande havenkant myn rydtuig om, alwaar ik het verdriet had, om twee Engehch-Americaanfche ïïiatroofen, die op de voorplecht van hun fchip met elkander vochten , in het water te zien vallert en verdrinken. Op een ander Americaansch fchip ontdekte ik eenen kleinen fcheepsjongen, die, met een byl gewapend zynde, zig boven uit de mast tegen een Sergeant en vier foldaten zeer lang verdedigde ; deeze waren genoodzaakt hem te dreigen van op hem te zullen fchieten, zoo hy zig niet overgaf, het geen hy eindelyk deed. Men bragt hem dus aan wal, door twee zyner medgezellen vergezeld, en met een wacht van twee gelederen foldaten; men geleide hen alle drie naar het Fort Zc-  SURINAMEN, XXVII. Hooftft. 287 Zelandia, alwaar zy , volgens des Capitains eisch, en om dat zy zig geduurende hunnen dienst hadden dronken gedronken, elk de fire cant ontfingen; daar in beftaande, dat zy met twee bambous-rieten op de fchouders werden afgerost, tot dat dezelve opgezwollen en geheel zwart waren. De Capitain trachte echter dit zoort van willekeurige ftraföeffening te wettigen , uit hoofde der noodzakelykheid , en om dat de Americaanfche matroofen en Scheepsjongens de onftuïmigfte menfchen zyn, wanneer zy dronken zyn, fchoon 'er geene de minfte reden tot twist aanwezig is: men kan hen onder de beste zeelieden der weereld rekenen. Des anderen daags morgens, my bezig houdende met de gevaaren en kastydingen, waar aan het volk van lageren rang is bloot gefteld, te overwegen , hoorde ik eene groote meenigte voor by myne wooning loopen. De nieuwsgierigheid deed my opftaan, en my in aller yl aankleeden, om te verneemen, wat 'er gaande was. Ik vernam toen drie Negers, geketend en door eene talryke wacht omringd , welke in de Savane hunne ftraf gingen ontfangen. Hun ftout en onbefchaamd voorkomen trok myne aandacht zoodanig derwaarts, dat ik, in weerwil van myne afkeerigheid voor dergelyke vertooningen , befloot te gaan zien , wat  s88 r e i z e naar wat het gevolg van dit alles wezen mogt. — Men las het vonnis, in plat Hollandsck opgefleld , het welk deeze ongelukkigen niet verftonden. De eerfte wierd veroordeeld , om met een byl het hoofd te worden afgehouwen , vermits hy een flaaf gedood had , die op de Plantagie van zyne nieesteresfe bananen was komen fteelen. De waarheid der zaak was, dat hy dien moord op uitdrukkelyken last van deeze vrouw gepleegd had; maar toen de misdaad ontdekt was , liet zy 'er haaren flaaf voor opdraaijen, om haaren goeden naam te behouden , en de kosten van boete en fchadeloos• ftelling uit te winnen. De arme keerel leide zyn hoofd met onverfchilligheid op het blok neder, en ontnng den dood in ée'nen flag. De tweede, die zyn medepligtige was, wierd onder de galg gegeesfeld. De derde , wiens naam neptunus was, was een vry perfoon , en een timmerman van zyn ambacht ; maar , ter gelegenheid van zekeren twist, den Opzigter der Plantagie Altona , aan dc Para Kreek, gedood hebbende, wierd hy rechtvaardig veroordeeld om het leven te verliezen. De byzonderheden van zyne misdaad en ftraf zyn merkwaardig. Deeze Neger, die jong en wel gemaakt was, . een fchaap geftolen hebbende , om 'er eene vrouw op te onthaalcn , door welke hy bemind wierd,  surinamen, XXVII. Hooftjl. 289 wierd, befloot de Opzigter , die van jaloersheid brandde, hem te laten ophangen. Neptunus., om dit voor te komen , fchoot in een veld van fuiker-riet een fnaphaan op hem af, zoo dat hy dood ter aarde viel. Tot ftraf van deeze misdaad wierd hy verwezen, om levendig gerabraakt te worden , zonder den genade - (lag te ontfangen. Van den inhoud van dit verfchrikkelyk vonnis onderrigt zynde, plaatfte hy zig zonder tegenkanting op een fterk kruis , vervolgens ftrekte hy de armen en beenen uit, welken men met touwen vast bond. De fcherprechter (£yhde altyd een Neger,) nam de byl, en hieuw hem de linke hand af, waar na hy, een yzeren koevoet in de vuist nemende , hem met verdubbelde Hagen de beenderen aan ftukken lloeg. De touwen wierden vervolgens los gemaakt, en meenende dat hy dood was, gevoelde ik my zelf als getroost; maar toen de rechters op het punt waren om heen te gaan, wierp de misdadiger zig zelf van boven neder van het kruis, en viel in het gras, vervloekende zyne rechters als een hoop van gruwelyke fchelmen. Vervolgens met zyn hoofd tegen het kruis aanleunende, verzogt Ry aan de omftanders een pyp tabak, die onmeedoogend genoeg waren, om hem zulks te weigeren, hem met den voet ftootende, en op hem fpuwende, het geen echter eenige AmcriIII. deel. T caaih  290 R E I Z E NAAR caanfcht matroofen vervolgens beletteden. Hy fmeekte toen, maar vrugteloos, dat men hem het hoofd wilde afhouwen. Eindelyk, geen einde aan zyn lyden ziende, verklaarde hy: — „ Dat hy „ den dood verdiend had, maar niet verwagtte, dat men hem zoo veele maaien zoude doen fterven. „ Met dit al, vervolgde hy, gy bereikt uw oog„ merk niet; ik lach in alle uwe folteringen, al „ moest ik hier nog een maand zoo blyven liggen." Dit gezegd hebbende, zong hy agter malkander, en met eene heldere ftem, twee liederen, by het ééne van welke hy aan zyne naastbeftaanden en vrienden vaar wel zeide, en by het andere aan zyne overledene vrienden berigtte, dat hy fpoedig in het gelukkig verblyf, door hen bewoond, hun gezelfchap zoude genieten. Toen hy geëindigd had, verhaalde hy bedaard zyn rechtsgeding, met alle deszelfs byzonderheden. — „ Maar, zeide „ hy eensklaps tot de geenen, die hem omring„ den, ik zie aan de hoogte van de zon, dat „ het byna agt uuren is, en het zoude my leed „ doen, dat gy, door myn langer fpreken, uw „ ontbyt zoudt verliezen." De oogen toen naar eenen Jood, de vries genaamd, gewend hebbende, zeide hy hem. „ Ei lieve, myn heer, „ wilt gy my betaalen de vyf guldens, welken gy „ my fchuldig zyt? — Om wat te doen, ant, „ woor-  SURINAMEN, XXVII. Hooftft. 29 f „ woordde de Jood? —* Om eeten en drinken te „ koopen; ziet gy niet, dat men my laat leven ?" De Jood op deeze woorden agter uit deinzende , lachte de ongelukkige misdadiger hem opentlyk en van goeder harten in het aangezicht uit. Vervolgens den foldaat aankykende, die by hem de wacht hield, en van tyd tot tyd in een ftuk droog brood beet, vroeg hy hem: — „ Waar het by }, toe kwam, dat een blanke geen ander ontbyt „ had?" — „ Om dat ik niet ryk ben , antwoord„ de de foldaat." — „ Wel nu, ik wil u een „ gefchenk doen, hernam de Neger: neemt de „ hand, die men my heeft afgekapt; eet die tot op het been toe af; verflind vervolgens myn „ lichaam, tot dat gy verzadigd zyt; gy zult dan „ een ontbyt gedaan hebben, het welk u voegt." Hy deed deeze fchimprede met een fchaterenden lach gepaard gaan; en ging op die wyze voort, geduurende de drie uuren, dat ik aldaar verbleef (*). Het (*) In de maand Oétober 1789, wierden in drie dagen tyds, op Denierary, twee - en - dertig Negers ter dood gebragt; zy trotfeerden den dood met eenen gelyken moed als hy, wiens gefchiedenis alhier door my is opgegeven, Aanteek, van den Schryver. T 2  ÏQS REIZENAAR Het is verbazend, dat iemand de kracht heeft, om dergelyke folteringen door te ftaan; voorzeker kan hy dit niet doen, dan door eene vermenging van woede, hoogmoed, verachting, en de zekerheid, dat hy zyne vervolgers en beulen fpoedig ontkomen zal. Ik heb de byzondere omftandigheden van zulk eene ftraföeffening, die geen daad van wreedheid van eenig byzonder perfoon was, breedvoeriger verhaald, om een voorbeeld te geven van de ongemeene geftrengheid der Sa\inaamfche wetten. Verder moet ik alhier een toeval verhalen, het welk hechts een oogenblik'op myne verbeelding werkte, maar van een langduuriger uitwerking had kunnen zyn by iemand, die 'er de oorzaak niet van wist, welke ik echter zeer gemakkelyk ontdekte. Des namiddags omtrent drie uuren, myn geest nog vervuld zynde met het aandoenlyk toneel van des morgens, ging ik naar de ftrafplaats toe, alwaar myn oog het eerst viel op het hoofd van den geftraften Neger, het welk boven op een paal geftoken was, en heen en weder waggelde, als of hy nog geleefd had, en my eenig teeken wilde geven. Ik bleef oogenblikkelyk ftaan, en , niemand in de Savane ziende, alwaar zelfs geen wind genoeg was, om een blad te doen ritfelen, erken ik, dat- ik my gevoelde, als aan den grond vast  SURINAMEN, XXVII. Hooftfl. £>93 vast gehecht, en een tyd lang geen moed had om voorwaarts te gaan. My vervolgens myne zwakheid verwytende, van naar iets van dien aart niet te durven naderen, -en te onderzoeken, welke de reden van een dergelyk verfchynfel wezen mogt, befpeurde ik zulks zeer fchielyk door het vliegen van een Giervogel, die zig op dit hoofd kwam nederzetten, als wilde hy my een dergelyken buit betwisten. Hy had hem reeds één zyner oogen uitgepikt, toen hy op myne eerde aannadering wegvloog; en by dit wegvliegen met de pooten tegen dit hoofd ftootende, veroorzaakte hy deeze fchielyke beweging. Ik moet by dit alles voegen ,dat de ongelukkige neptünus, nog by de zes uuren na het ondergaan van zyne ftraf geleefd hebbende, uit mededogen van den foldaat, die de wacht hield, een fiag met de kolf van den fnaphaan kreeg, waar van ik de teekens nog zag. Zommige Schryvers vcrgclyken den Giervogelby den Arend; maar die van Surinamen heeft dezelfde hoedanigheden niet: hy is in de daad een roofvogel, maar in plaats van zig te voeden met de dieren, welken hy doodt, leeft hy niet, dan van krengen. Dienvolgende verfchynt hy veel op de kerkhoven, en de plaatfen, waar men doodftralfen uitoeffent; het geen zyne reuk zoo klaar aanduidt , dat de Negers hem tingy fowio, den T 3 flin-  294- R E I Z E NAAR Hinkenden vogel, noemen. De Giervogel in Guiana heeft de grootte van eene gewoon e kal» koen. Zyne vederen hebben eene donker gryze kleur, uitgenomen de vlerken, die zwart zyn. Hy heeft een vooruitftekende, fterke en kromme bek, een 'gefpleten tong, een langen hals, en zeer korte pooten. Behalven het ftraks gemelde voedfel, eet hy dikwils hangen, en zelfs alles wat hy vindt, in zulk eene meenigte, dat hy fomtyds moeite heeft om te vliegen. De vogel, genaamd de Koning der Roofvogelen, is in Surinamen niet zeer gemeen, fchoon de Indianen 'er zomtyds één of twee te Paramaribo brengen, uit hoofde van deszelfs ongemeene fraaiheid. Hy is grooter, dan eenig zoort van kalkoenen. De huid van zyn kop en hals, die geene vederen hebben, is gemengd van eene fcharlaken, violet en bruine kleur. Hy draagt een halsband van lange en dik op elkander zittende vederen, waar in hy zoodanig kan ingedoken zyn , dat men naauwlyks zyn kop ontdekt. Deeze vogel leeft insgelyks van bedorven vleesch, hangen , rotten, padden, en zelfs van drek. Onder de roofvogelen in de Surinaamfche bosfchen telt men den gekuifden Arend, een zeer wild en fterk dier. Zyne vederen zyn zwart op den rug, maar geelachtig naar de fluit, zyn borst, buik,  surinamen, XXVII. Hooftft. 1% buik, dyéft, en zelfs zyne pooten, zyn wit met zwarte vlakken; het overige van zyn lichaam is geheel bruin , en de klaauwen volmaakt geel. Deeze vogel heeft eene platte kop, vercierd met een kuif van vier vederen, twee lange en twee korte, die hy naar willekeur verheft of laat vallen. Den 24-ften , zynde den geboortedag van den Prins van Orange, gaf de Colonel fourgeoud aan de gezamentlyke Officiers een middagmaal van gezouten osfen- en varkens.vleesch, van puddings van garste meel, en gedroogde visch. Dewyl joanna fteeds by haar befluit bleef volharden, nam ik op dien zelfden dag, in tegenwoordigheid van haare moeder en andere nabeftaanden, de verbintenis aan van de goede Mevrouw godefroy; — „ van „ haar aan niemand dan aan my te verkoopen. „ Deeze Mevrouw fchonk, by haaren dood, „ niet alleen aan haar haare vryheid, maar ook „ een ftuk land om te bebouwen, waar op men „ voor haar eene gemakkelyke wooning zoude „ ftichten , waar over zy de vrye befchikking „ hebben zoude." Mevrouw godefroy gaf my vervolgens myn briefje van negen honderd guldens te rug, en deed aan joanna een gefchenk van eene beurs van twintig goude ducaten, en twee fraaije flukken Indisch linnen. Zy raade my tevens, om aan den Raad een verzoekfchrifc T 4 in  rei2e naar in te leveren, tot dadelyke vrymaking van myne johnny. — „ Eene noodzakelyke plechtig„ heid, zeide zy my, het zy ik een borg vond, „ het zy niet, en zonder welke zelfs in het eerst! „ gemelde geval niets verrigt zoude zyn," Beiden betuigden wy onze oprechte dank-erkentenis aan deeze uitmuntende vrouw, en door vreugde zynde opgenomen, ging ik by den Gou. verneur des avonds ter maaltyd, en bood hem myn verzoekfchrift aan, het weikin goede.orde was opgefteld. Zyne Excellentie nam het aan, met het hoofd fchuddende, en my de hand druk! kende; maar hy erkende my rond uit: —- „ Dat „ hy volkomen overtuigd was, dat myn zoon „ flaaf zou flcrven, ten waare ik de borgtocht, ., die de wet vorderde, vinden konde, 'tgeen niet „ gemakkelyk was." Na derhalven veel moeite en tyd verloren te hebben, na meer dan vyf honderd guinies betaald te hebben , had ik nog de onuitfpreekelyke fmarte , om hem, van wien ifc vader en eigenaar tevens was, misfchien aan eene eeuwige flavernye te zien bloot gefield. Joanna zelve had toen niets meer te vreezen, het geen my een groot genoegen deed. Te midden echter van eene zoo billyke neérflagtigheid, deed zich eene gelukkige hoop juist ter fnede op. De beruchte Neger graman qua-  SURINAMEN, XXVII. Hooftft. 297 quacy, van wien ik reeds gefproken heb,kwam uit Holland aan, en had de tyding verfpreid, dat men, door zyne tusfchenkomst, eene wet gemaakt had, volgens welke alle flaven, zes maanden na hunne ontfcheping in Texel, vry zouden zyn. De eigenaar konde nochtans dien tyd voor zes andere maanden verlengd krygen, na verloop van welken geen uitftel meer, zelfs voor geen enkelen dag, zoude worden toegeflaan. — In myne ziel nu overtuigd zynde, dat ik vroeg of laat, en zoon, en moeder, in Europa brengen zoude, was myn hart uittermaten getroost. Alvoorens het verhaal van myne reize te eindigen , zal ik omtrent deezen graman quacy eenige byzonderheden opgeven. Het zal genoeg zyn voor het tegenwoordige te zeggen, dat de Prins van Orange, niet genegen zynde hem de kosten uit zyn beurs te betalen, en hem veele gefchenken te doen, hem te rug zond, gekleed in een fcharlaken en blaauwen rok, om welken een breed goud boordzel gelegd was; hy had een witten veder op zyn hoed; en hy geleek dus naar een Hollandsch Generaal. Die goedheid van den Prins maakte deezen Koning der Negers zeer hoogmoedig, en nu en dan zelfs zeer onbeschaamd. De Gouverneur der Volkplanting gaf den 27(10^ T 5 een  208 REIZE NAAR een zeer kostbaar festyn aan zyne vrienden, op zyne Indigo - Plantagie, eenige mylen agter zyn paleis gelegen. Hy deed my de eer aan, om my daar by te verzoeken, en ik had het genoegen, cm het maken van Indigo te zien, waar van ik de behandeling thans zal opgeven. De Indigo'plant is een knobbelig heester-gewas, dat van zaad voortkoomt, by de twee voeten hoog groeit, en in den tyd van twee maanden zyn volkomen wasdom verkrygt. Deeze plant vordert een vrugtbaaren grond, en men moet het onkruid zorgvuldig uitwieden. Men ziet dezelve doorgaans, vier of vyf dagen, na dat het zaad in den grond geworpen is, uitkomen. Het zyn in het begin knobbelige ftronkjes, voorzien van kleine takjes, die verfcheiden paaren van bla. deren dragen, en altoos met een ongelyk blad eindigen. Deeze bladen zyn eirond, glad, zagt in 't aanraken, aan de boven - zyde van eene donker groene kleur, aan dc beneden - zyde bleek groen, ongetand , en aan eene byna onzigtbaare Heel vast gehecht. De bloem behoort onder het zoort van die geenen, die tot een peul of fchil groeijen, en hangt aan eene zeer korte heel. Wanneer de bladen van de bloem zyn afgevallen, groeit derzelver hart in de lengte, en wordteen peul, die langwerpig, krom gebogen , glad, helderfchy- nend,  SURINAMEN, XXVII. Hooftft. 299 nend, puntig uitloopende, bruin van buiten s en wit van binnen is, en zeven of acht pitten bevat, die door een klokhuis van elkander zyn afgefcheiden. Elke pit vertoont een kleine rol, grys of olyfachtig van kleur, en een lyn lang. Zie hier de manier, op welke deeze plant tot Indigo bereid wordt. Wanneer men alle de takken ; heeft afgefneden , bindt men dezelven tot fchoven of bosfen, legt die in een groote kuip vol water, en bedekt dezelven met zwaare Hukken hout, die tot persfen dienen. Alles op die manier zynde gereed gemaakt, begint de gisting zeer fpoedig; in minder dan agtien uuren fchynt het water te koken, en de verwftof der plant naar zig trekkende, verkrygt het zelve eene blaauwe violet kleur. Tot dien ftaat van gisting gekomen zynde, laat men het water in een tweede kuip overloopen, die zomtyds minder groot is; en dan zuivert men het zorgvuldig van alle ftukjes hout, welken men weg werpt. De ftank, die dit water opgeeft, maakt deeze bewerking zeer ongezond. Dit water, in de tweede kuip overgegoten zynde , wordt met houten fpadels omgeroerd, tot dat het kleurend gedeelte zig affcheidt, en tot kleine bolletjes zamenloopt, die naar den bodem zinken. Het water herneemt dan op deszelfs oppervlakte zyne natuurlyke doorfchynendheid; en men giet het  300 vREIZE NAAR het nog eens, tot aan dat gekleurd zinkzel, in een derde kuip, ten einde de ftukjens Indigo, die 'er nog in vervat zouden mogen zyn, mede naar den grond zinken; waar na men dit water weg giet, en het zinkzel of de Indigo wordt geIegd in vaten, die gefchikt zyn , om 'er in "te droogen. Het raakt alzoo alle verdere vochtig, heid, die 'er nog in mogt zyn, kwyt; het krygt aldaar de gedaante van kleine vierkante of langwerpige brooden, van eene fraaije lichtblaauwe ideur, en is dan tot de vervoering gefchikt (*). Men C) De volgende befchryving zal misfchien deeze behandeling beter ontwikkelen. „ Men moet, om Indigo te maken, drie kuipen hebben, die op verfchillende hoogten naast elkander geplaatst zyn. Men zet ze op een plaats, alwaar men onbekrompen water bekomen kan. „ De eerfie kuip is doorgaans van vyftien tot agtien voeten lang, twaalf voeten breed, en drie of vier voeten diep. Men maakt dezelve anderhalf voet wyd, en volkomen digt. „ Dc tweede-is gewoonïyk de helft minder groot, dan de eer/te; en de derde is een derde gedeelte kleiner,' dan de tweede. De drie kuipen zyn zoo ingericht, dat zy door openingen, die in den bodem gemaakt zyn, uit de bovenflc het daar in vervatte vocht ontfangen kunnen. „ Men  SURINAMEN, XXVII. Hooftft. 301 Men kweekt de Indigo-Fabrieken in deeze Volkplanting weinig aan. Ik weet 'er de reden niet van, „ Men noemt de eerfte kuip de Uitweek ■ kuip, de tweede de Slag-kuip, en de derde dc Zink-kuip, naardien in dezelve, het geen uit de twee eerfte koomt, bezinkt, en dc Indigo daar in tot volkomenheid gebragt wordt." Het is van aanbelang, dat deeze kuipen wel bepleisterd zyn , en eene zekere dikte hebben, om de gisting, die daar in ontftaat, te kunnen wederftaan. Zy worden in gebakken of gehouwen fteenen gemaakt.". Indien ze van uitgehold hout gemaakt worden, en dat men ze langen tyd wil doen duuren, moet men dezelve met zeer dun lood beleggen. De Indigo van Cayenne is van een blaauwer kleur, dan die van St. Domingo. Zy is aan de rupfen zoo niet onderworpen. QMaifon rustique de Cayenne.') De ouden hebben den oorfprong van de Indigo in 't geheel niet gekend; Plinius gelooft, dat het een fchuim van riet is, zig vast hechtende aan een zoort van modder, die zwart is, wanneer me ze wryft, era eene fraaije bruine kleur geeft, met purper gemengd, wanneer men ze weekt. Dioscorides gelooft, dat het een fteen is. De Indigo plant koomt in Europa alle jaaren voort. Zie hier de manier, op welke men dezelve aldaar aankweekt. Men zaait ze in de lente, op een bed, en wanneer zy fpruitcn van twee of drie duimen hoog ge- fchp-  302 REIZE NAAR. van, want de koek, welke zy voortbrengt, wordê verkogt voor vier guldens het pond 5 beste Indigo moet ligt, hard, en brandbaar zyn. De aankweeking van deeze plant is in Surinamen begonnen door zekeren destrades, die zig een Fransck Officier noemde, en het zaad daar toe uit ÓV. Domingo medebragt. Dit had eerst in later tyd plaats, dewyl ik zelf deezen armen keerel nog gekend heb, die zig op Deme* rary met een piftool-fchoot het leven benam. Dewyl de omftandigheden van zynen dood vry merkwaardig zyn , kan ik myne geneigdheid, om dezelve kortelyk te vernaaien, niet wederftaan. Deeze man, zig in fchulden geftoken hebbende, maakte het overfchot van zyne bezittingen tot geld, en vluchte uit de Volkplanting van Surinamen weg. Zig in de Spaan/de bezittingen met verboden handel hebbende opgehouden, wierd al fchoten heeft, brengt men ze over in kleine kistjes, met goede aarde gevuld , en men zet deeze kistjes in een warm bed van rum. Wanneer deeze planten eenige kragt verkregen hebben , geeft men aan dezelve veel lucht, door de raamèn der broeykasfen open te zetten, en in de maand Jtiriy brengen zy bloemen voort, die fpoedig in peulen veranderen. Aanteek. v. d. Franfchen Vertaler. '  SURINAMEN, XXVII. Hooftft. 303; al het geen hy bezat vervolgens in beflag genomen. Geen uitkomst meer hebbende, vervoegde hy zig by één zyner vrienden op Dcmerary, die de menschlievenheid had om aan hem eene vryplaats te verleenen. Hy had daar van hechts eenigen tyd gebruik gemaakt, toen eene verzweering aan zynen fchouder doorbrak; maar hy weigerde behendig alle hulp, en om zich te laten bezichtigen. Het ongemak wierd met dit al erger, en zelfs gevaarlyk; maar destrades bleef 'er altyd by met het bedekt te houden. Eindelyk geraakte op zekeren dag het geheele huis in ontiteltenis, toen men hoorde, dat 'er een fchietgeweer in zyne kamer afging. Men trad binnen, en vond hem, met zyn besten rok aangekleed, maar zwemmende in zyn bloed, met een piftool, het welk by hem op den grond was gevallen. Toen ontkleedde men hem , en tot groote verbaazing der tegenwoordig zynde lieden, ontdekte men de letter V (yokur: dief:) op dien zelfden fchouder, welken hy niet had willen vertoonen. -— Dus eindigde het leven van eenen man, die eenige jaaren lang te Paramaribo met roem geleefd had, en aldaar over het algemeen geacht was. Na het eeten verliet ik de Plantagie van den Gouverneur, en begaf my, in het rydtuig van zyne Excellentie, tot aan den oever der Rivier, al.  304 REIZE NAAR alwaar ik een overdekt vaartuig met agt riemen vond, om my naar de Plantagie Catwyk aan de Commewyne te brengen. De heer goetzée, een Rollandsch Zee-Officier, die eigenaar van deeze fraaije Plantagie was, had my op dezelve genoodigd. 'Er ontbrak geen vermaak, van welk zoort ook, in dit aangenaam verblyf. Men hield aldaar paarden, rydtuigen, vaartuigen, die altyd' gereed lagen; maar het geen alle vermaak bedorf, was de onmenfchclykheid van Mevrouw g o e tzée, die, om de geringfte misflag, haare flaven deed zweepen: by voorbeeld, een jonge Neger, ja cky genaamd, wierd, om dat hy de glafen niet naar haaren zin gefpoeld had , door haar veroordeeld, om des anderen daags een zeker getal zweepflagen te ontfangen; maar de arme keerel vond middel om zig aan haaren wrevel te onttrekken. Dien zelfden avond nam hy affcheid van alle de Negers op de Plantagie; vervolgens ging hy in het bed van zynen meester leggen, nam. de tromp van een jachtgeweer in zynen mond, en den trekker met één der toonen van zynen voet overhaalende, maakte hy op die manier een einde van zyn leven. Dit fchot alles in rep en roer gemaakt hebbende , werden twee groote Negers gezonden, om te vernemen wat 'er gaande was, en zy vonden den jongeling dood en mismaakt hg-  SURINAMEN} XXVII. Mooftjl, 3Ö5 liggen öp het bed, het welk geheel bebloed was* De beide flaven gaven bericht van dit voorval, en kregen Jast om het lyk uit het vengfter te gooijen $ maar noch de eigenaar , noch de eigenaresfe, en zelfs geen ander mensch, wilde, eer dat ik kwam, in de kamer gaan, fchoon dezelve anderzints aangenaam en gemak kelyk was. Het geen de meesmiers van den huize in deeze omflandigheid het meest verfchrikte, beftond daar in, dat hun geliefd kind in dezelfde kamer Hiep , waar dit voorval gebeurde, maar zy flelden zig fpoedig gerust, toert zy vernamen, dat aan het zelve niets was wedervaren4 Ik had nog geen veertien dagen op deeze Plantagie doorgebragt, toen eene flavin , yettee genaamd, naakt wierd uitgekleed, en door twee flerke Negers op eene verfchrikkelyke wyze gegeesfeld. De uitvoering der ftraf gefchiedde voor de deur van 't huis , en de ongelukkige had de huid byna geheel ontveld. Haare misdaad beflond in gezegd te hebben: „ dat haare nieesteresfe eeni,j ge fchulden had, zoo wel als zy". Vyf dagen daar na verwierf ik echter, dat de ketenen, die men haar aan de voeten, en boven de lendenen had vastgemaakt, wierden weggenomen: maarzekere Mevrouw van eys, voorgewend hebbende, dat deeze flavin haar onbefchoft had aangekeken, was III. duel. V OUt-  3ÓÉ> REIZE NAAR oorzaak, dat Mevrouw go et zee, in die zelfde week , de kastyding liet herhaalen, en wel op zulk eene manier, dat ik niet geloove, dat het arme fchepzel 'er van heeft kunnen opkomen. In zoo veele onmenfchelyke wreedheden een weerzin hebbende, verliet ik Catwyk, in het vast voornemen, om het zelve nooit wederom te zien. Niettemin was ik in gezelfchap van den heer goetzee, op verfcheide andere Plantagiën, aan de Rivieren Cottica en Peréca. Op de Plantagie Alia, onder dit getal behoorende, haalde men my op eene beleefde wyze over, om aan een meisjen, het welk geboren wierd, een naam te geven, en ik noemde haar Charhtta; des anderen daags morgens, onder het ontbyt, wierden alhier zeven Negers ftrengelyk gegeesfeld. — Ik begaf my vervolgens naar de Plantagie 's Grayenkage, alwaar ik eenen jongen mulat, douglas genaamd, ontmoette, die geboeid was, en ik herinnerde my met aandoening, dat zyn ongelukkige vader voor deszelfs dood hem van de llavernye niet hadde kunnen bevryden. Door zulk eene reize vermoeid zynde, kwam ik fpoedig te Paramaribo te rug, alwaar ik by myne aankomst vernam, dat laurens, de kamerdienaar van den Colonel fourgeoud, overleden'was , en dat men hem begraven had, eer hy nog volkomen dood was. — G«-  SURINAMEN, XXVII. Hooftjl. 307 Geduurendc myne afwezigheid hadden dertien van onze foldaten, om dat zy in een herberg befchonken waren geraakt, door de fpitsroeden geloopen, en ftokflagen ontfangen. Zy waren zoo afgerost, dat weinigen van hun in Europa te rug kwamen. — Men had een Hoïïandsch matroos, en een jong meisjen van het geflacht der OuateronNegers, aan den oever der Rivier vermoord gevonden, -* By myne terugkomst, op het plein zynde gaan wandelen , wierd ik geroepen door den st-k-R, die my op de derde verdieping gebragt hebbende, tot my zeide: — „ zuudt gy „ wel gelooven, dat e'én van myne Negers laatst j, van deeze hoogte affprong , om eene geringe „ kastyding te ontgaan; maar dewyl hy door zynen val flechts eene ligte bedwelming bekwam, wreef men hem fterk aan de flapen van het „ hoofd, en hy kwam weder fpoedig by; toen, „ om hem te ftraffen , dat hy zyn perfoon, die de „ eigendom van zynen meester was, in zulk een „ gevaar gebragt had, en myne vrouw had doen „ verfchrikken , zond zy hem naar 't Fort Zc„ landia, om aldaar door een frisfchcn Spa/?fc„ bocko zyne misdaad te boeten". De kastyding, die deezen naam draagt, is één der verfchrikkelykhe ; zy wordt op de volgende wyze uitgevoerd. Men bindt den veroordeelV s den  3o3 R E ï Z E NAAR den de handen, en laat hem de kniën tusfehen de armen doorgaan; men legt hem vervolgens op de ée'ne zyde , en houdt hem zoo als een hoen in malkander gewonden, door middel van een paal, waar aan men hem vast maakt, en die men in den grond fteekt. In die gefleldheid kan hy zig even min bewegen, als of hy dood was: dan flaat hem een Neger, met een bos knobbelige tamarinde-takken gewapend, tot hy hem de geheele huid heeft van e'én gereten ; hy keert hem vervolgens naar de andere zyde om. flaat hem op gelyke wyze, en de grond is op de ftraf-plaats van het bloed doorweekt. Wanneer dit is afgeloopen, wascht men den armen keerel,om de verderving van het vleesch voor te komen, met citroen - fap , waar in buskruid ontbonden is. Na dit alles zendt men hem naar zyn hok te rug, alwaar hy mag zien, hoe hy genezen wordt. Is het nu wel te verwonderen, ik moet het herhalen , dat de flaven opftaan tegen meesters, die hen zoo wreed behandelen! De manier nog niet befchreven hebbende, op welke dc muitende Negerflaven de Plantagiën aantasten , meene ik geene betere gelegenheid, dan de tegenwoordige , daar toe te kunnen vinden. Na zig den geheelen nacht in de naby gelegene ftrui-  SURINAMEN, XXVII. Hooftfl. 309 firuiken verborgen te hebben gehouden , komen zy, by het aanbreken van den dageraad daar uit te voorfchyn, vallen de Europeanen onverhoeds aan, en vermoorden ze allen. Zy pionderen en verbranden vervolgens het huis van den eigenaar. By het heengaan nemen zy alle de Negerinnen mede; zy beladen dezelven met hunnen buit, en behandelen haar met de grootfte onbefchoftheid, indien zy den minden tegenftand durven bieden. Ik zal de aandoenlykheid van den lezer door deeze treurige vernaaien niet meer afmatten, hebbende ik hem 'er reeds te lang mede bezig gehouden. Ik hoopte daar door de wreedaarts te doen bloofen, en de zaak der menfehelykheid te bevorderen, Ik heb reeds gezegd, dat ik, den 24(^11 Augustus , een verzoekfehrift aan den Gouverneur had ingeleverd, om mynen zoon vry te maken. Mitsdien zag ik , den 8ften Oótober , met zoo veel vreugde , als verwondering, het volgende aangeplakt. „ Indien iemand gerechtigd is , om „ zig te verzetten tegen zeker gedaan verzoek, „ om de vryheid te bekomen voor een kind, be„ hoorende tot het gedacht der Qjmrterons, ge„ naamd john stedman , zoon van den „ Capitain stedman, kan dezelve zig aan„ melden tot den ifltD January 17 77.". Zoo dra V 3 ik  £IO R E l Z E NAAR ik dit bericht gelezen had, liep ik naar den heer fa lm er, om hem dit nieuws mede te deelen, Hy verzekerde my, „ dat dit eene enkele plech„ tigheid was, gegrond op de vercnderftelüng, ,, dat ik de noodige borgtocht bezorgen zoude, „ waar op men öngetwyfFeld ftaat maakte, over„ eenkomftig de vrypostigbeid, waar mede ik myn ,, verzoekfehrift aan den Gouverneur der Volk„ planting had ingeleverd". Niet in ftaat zynde een enkel woord uit te brengen , ging ik naar joanna toe, die my.al glimlachende antwoordt4, dat ik aan de vryheid van onzen zoon niet moest wanhoopen. In deeze oogenblikkcn van neerflagtigheid verbet ik deeze beminnenswaardige vrouw nooit, zonder dat zy my eenigen troost gegeven had. Byna op deezen zelfden tyd vernamen wy, dat in de Utrechtfche nieuwspapieren een zeer fcherp gefchrift hond tegen den Colonel fourgeoud, waar by men met het zenden van afgezanten, door hem aan de Oucas- en Sarameca - Negers gedaan s den fpot-dreef. Schoon hy van die zoogenaamde bondgenooten niets te verwagten had, en dat zyn volk op dit oogenblik byna geheel verfmolten was, wilde hy echter de geenen, die nog gaan konden x niet geheel werkeloos laten. Hy kleedde derhalven zyne foldaten op nieuw, (voor de eerfte maal na  SURINAMEN, XXVII. Hooftjl. 311 na het jaar 1772,) en hy gaf hun nieuwe fabeis , enz.; vervolgens zond hy hen bn H den mond van de Casfipory - Kreek, aan het boveneinde van de Cottica te gaan legeren, zynde alleenlyk door Onder - Officiers vergezeld; maar de Officiers van hoogeren rang, kregen fpoedig bevel om hen te volgen. Den 7A^t onthaalde hy ons ter maaltyd, en liet eindelyk een gebraden osfenharst opdisfchen, welke men hem van Amftcrdam gezonden had , op zoodanige wyze gereed gemaakt , als ik reeds befchreven heb. Op het nagerecht zag ik eene vrucht, die men in Surinamen noemt Kaneel- appel, aan een boompjen groeit, en in de tuinen van Paramaribo, meenig» werf gevonden word. Dezelve is met een zoort van groene fchubben geheel bedekt, en gelykt naar een jonge artichok. De fchil van deeze vrucht is byna een halve duim dik. Het vleesch fmaakt als dikke room, waar in aangebrande fuiker geroerd is. Het is zoo zoet, dat zommige lieden het al te laf oordeelen. Derzelver breede, harde en zwarte zaaden zitten in dit vleesch. My hebbende gereed gemaakt om weder eenen dadelyken dienst te beginnen, en daarenboven eene groote meenigte wyn, fterke dranken , en allerleije zoorten van ververfchingen, my door myne V 4 vrieu-  Sia REIZENAAR vrienden toegezonden , ontfangen hebbende, beval ik joanna, en mynen zoon, aan de zorge van de goede Mevrouw godefroy aan. Dit was dus de zevende veldtocht, die thans een aanr vang nam: ik verlangde de onderneming, welke wy met eenen zoo ftandvastigen yver voortzetteden, zoo mogelyk, tot genoegen van de inwooners deezer Volkplanting te doen afloopen. Ik bevond my toen zoo wel, ik was zoo opgeruimd van geest en wel gemoed, als op den dag zeiven, toen ik, met de krygsbende van den Colonel fourgeoud, op het vaste Land van Amerkq pntfeheepte. AGT-  SURINAMEN, XXVIII. Hoofijl. $ 13 AGT.EN-TWINTIGSTE HOOFTSTUK, De Muitelingen trekken de Rivier Mavoni over. —> Derde tocht naar Gado - Saby. — De Land* Scorpioen. -r- Verfcheiden zoorten van timmerhout. — Boom , welke een vrucht voortbrengt, de Marmelade - doos genaamd. — liet aanhveckcn van Ryst. — Buitengewoone hitte , die alle de moeras/en opdroogt. — De Opposfum van het vrouwelyk ge/lacht. — De Brazilfche IVezel. — De Mierëeter. — De Tamandua. — Hout - luizen en vliegende luizen. — Tafereel van ellende en fterfte. — De Vrede aan de Volkplanting bezorgd. — De Poelfnip. — De Lepelgans, en de Brazilfche Ojevaar. — Wilde Eendvogels van verfchillende zoorten. D en ioden November, begaf ik my, in een talryk gezelfchap, met een vaartuig naar de leger^ plaats aan de Casfipory • Kreek. Des anderen daags was de geheele Volkplanting met rook overdekt, dewyl de bosfehen aan het zee-ftrand in brand geraakt waren, zonder dat men 'er de reden yan konde opfporen. Op de reize ontmoetten wy V 5 een  3T4 REIZENAAR een hoop krygsvolk, onder bevel van den Colonel te xi er, die van Prydenburg, aan de Maroni-Kreek, te rug kwam. Deeze Officier ver* zekerde ons, dat de muitelingen, na den gevoeligen neep, dien wy hun door het inneemen van Gado - Saby hadden toegebragt, die groote Rivier ©vervluchtten, en by dt Franfehen, in Caijenne wonende, eene fchuilplaats vonden. Hy voegde ?er by , dat hy van hun eene vrouw gevangen had, en de Lieutenant keen tweemannen, na 'er verfcheiden gedood te hebben; dat de beide nieuwe compagniën van vrywilhge Negers de eer van hunne vaandels, door hun met groote ftaatfie van den Gouverneur ontfangen, ophielden, door het medebrengen van gevangenen, welken zy aan het ftrand agter Paramaribo gemaakt hadden; dat zy by deeze gelegenheid geholpen waren geworden door de Indianen , die vrywillig geftreden hadden , en meer dan eenmaal op die 'zelfde plaats den vyand afbreuk hadden gedaan. Alles deed zig dus aan ons voor, om onze onderneming met eenen goeden uitflag bekroond, en de rust in de geheele Volkplanting herfteld te zien. De Plantagie Saardam, die toen aan den Colonel des borgnes, uit hoofde van zyn huwelyk , toebehoorde , op onzen weg liggende, Jütklen wy daar ftil. Ik vond 'er eenen Ame- ri-  SURINAMEN, XXVIII. Hooft ft. 315 ricaanfchen matroos, welke mclasfe , of fuiker» fyroop, inlaadde. De bekwaamheid van den nieuwen Planter en zynen Opzichter willende beproeven , haalde ik deezen matroos over , om twee kruiken *///■ devil (by de Hollanders genoemd kelduivelf) die op deeze Plantagie gemaakt was, te kleuren, en te verzekeren, dat hy dezelve als rhum van Antigoa aanbragt. Hy deed het geen ik hem zeide. Men vond zyne zoogenaamde rhum uitmuntend; men maakte 'er punch van voor het geheele gezelfchap, en men gaf hem wederkeerig zes andere kruiken van die zelfde Ml-devil. De Americaan beloofde my die insgelyks te zullen kleuren; en hy hoopte zyn vaartuig boordvol geladen te hebben, voor zyn vertrek van Paramaribo. Zoo veel vermogen heeft het vooroordeel in alle Landen. Wy verlieten de Plantagie Saardam, alwaar wy volmaakt wel ontfangen waren, en wy kwamen den is^en, zonder het ontmoeten van eenig onheil, op onze legerplaats by de Casfipory-Kreek aan de Cottica. Geene fchoenen, noch kousfen aan hebbende, wierd ik byna geftoken door een Land - Scorpioen , toen ik myne voeten aan den wal zette. Dit inf.a heeft de grootte van eene kleine kreeft. Zyn lyf, zynde van eene eyronde gedaante, en van eene roetkleur, is met beweeg- baa.  Zï6 R e i z e naar baare ringen bedekt. Hy heeft agt pooten, welke m geleden verdeeld zyn. Twee armen , insgè, Iyks in geleden verdeeld, komen uit zyn kop °en fchynen een gedeelte van zyn lyf uit te ^ Zyne oogen zyn zoo klein, dat men ze naauwlyks zien kan. Zyn ftaart heeft zeven klootwormigö verdeehngen, naar koraalen van glas gelykende en eindigt met een dubbele ring. Het wyfje kronkelt dezelve op haaren rug in elkander, om haare jongen voor de aanvallen van andere infeéten te beveiligen. Da fteek van den Land. Scorpioen is met doodelyk, maar veroorzaakt eene ftekende pyn en koorts. Alen zegt, dat hy van huid verandert , even als de krabben van fchelp veranderen. Men vindt hem meestal op oude boomen, oud huisraad,en ook dikwils onder het vuilnis,en in het drooge gras. Onder de ongelukken , welken ik hier zag, moet ik niet vergeten het verlies van eenen zeefolder, die, zig in de Rivier badende, door eenen grooten Kayman eensklaps wierd naar den grond getrokken. Zoo dra ik zyn ongeluk bemerkte, ontkleedde ik my, fprong oogenblikkelyk in het water, en droeg zorg, dat ik altyd het eene been in beweging hield. Met dit ai, ik vond niet den geen, dien ik zogt, en liep zelf groot gevaar. Ik had door eenen Neger eene lange roeyrierrj in een lyn-  SURINAMEN, XXVUL Hooftjl. 317 lynregten fland doen houden , ten einde ik my daar aan vast hield, en hy dezelve, wanneer ik 'er op floeg, naar zig toe zoude haaien; maar de Neger, my kwalyk begrypende, maakte met die roeyriem zulk eene geweldige beweging, dat ik naar den grond zonk. Ik kwam niet weder boven , dan omtrent in het midden van den ftroom, en bereikte den oever niet dan met zeer veel moeite. Den 2o(ten, bevel ontfangen hebbende om naar Gado • Saby te trekken , vertrok ik des morgens ten zes uuren, aan het hoofd van twee Lieutenants, drie Sergeanten, zeven Corporaals en vyftig foldaten, zonder een Heelmeester en den Neger, goossasy, dien wy in drie of'vier uuren kwyt raakten, daar by te rekenen. Wy floegen ons neder aan de oevers van de zelfde CasfiporyKreck, zonder meer dan zes mylen ten westen van derzelver mond te hebben kunnen voorwaarts komen. Den 21 flen, vorderden wy zeven of acht mylen noordwaarts, en wy vonden geen enkelen drop water, om den hevigcn dorst te lesfchen, die ons allen verflond. Wy waren te midden van het faifoen van droogte, waar van de hitte dit jaar brandender was, dan ooit. Toen onzen weg veranderd , en denzelven noord-  glÖ REIZENAAR noord - oost-waarts genomen hebbende, doorwaadden wy,des morgens van den 22ften, het moeras $ en tegen den middag bereikten wy wederom het drooge; vervolgens, na neg een uur te zyn voorwaarts getrokken, gingen wy naar den westkant. Wy ontmoetten aldaar een groot veld, met ignames beplant, het welk wy verwoestten. Dit gedaan hebbende, trokken wy lynrecht Voort, en floegen ons neder op het oud verblyf der Negers, Cofaay genaamd. Het gebrek aan water deed ons Verfchrikkelyk lyden. De flaven echter vonden middel, om ons hier water te bezorgen; en hoe hinkend het ook wezen mogt, dronken wy het zelve, na het door onze hembds - mouwen te hebben laten doorloopen. In weerwil van de onaangenaamheden van dee. zen tocht, onderzocht ik de volgende boomen, door my nog niet befchreven : de Carnavatepy en de Berklack, waar van het hout zeer dienftig is. Het eerfte heeft heerlyke zwarte en bruine ftreepen: het gelykt zeer veel naar het geen men Brafilisch hout noemt; en wanneer het bewerkt wordt, verfpreidt het een geur, welke voor die van den nagelbloem niet behoeft onder te doen. Het tweede heeft eene bleek roode of violet kleur; het is insgelyks gefchikt tot alle werk, waar toe men het gebruiken wil. Men bood my ook een zeer  SURINAMEN, XXVIII. Hooftjl. 3I9 zeer zonderling zoort van vruchten aan, genaamd de Marmelade-doos. Dezelve heeft de gedaante van een grooten appel, maar een weinig meer eyrond, en geheel met dons bedekt. In 't begin is deeze vrucht groen, maar ryp wordende, wordt zy bruin. De fchil is hard, en door eene zekere beweging fchcidt zy zig in tweën, even als een noot. Het vleesch of merg koomt dan te voorfchyn, gelykende naar dat van een mispel: het is eene zoete en bruin - kleurige zelfftandigheid, die aan groote pitten vast zit; de inwooners zuigen dezelve met graagte uit. Het fpyt my, dat ik van den boom, die deeZe vrucht voortbrengt, en van wien dezelve haaren naam ontleent, geene befchryving geven kan. Den 23^, trokken wy ten westen van Co* faay, in de hoop om het een of ander van den vyand te vernemen. Wy volgden een voetpad , loopende dwars door bebouwde landen , en met den weg gemeenfehap hebbende: wy ontdekten verrukkelyke gezichten; maar wy ontmoetten niets anders dan een grooten hoop wilde varkens, wier geknor en geraas op den weg ons, eer wy ze gezien hadden, hen deed houden voor een afgezonden hoop muitelingen, en wy maakten ons gereed om dezelven wel te ontfangen. Tegen den middag kwamen wy weder te Gado* Sa-  S^Ö REIZE NAAR Saby , alwaar wy , naauwlyks nedergezeten zynde , om van de vermoeienis van onzen tocht een weinig uitterusten, in ons midden zagen verfchy. nen eenen ouden Neger, hebbende een langen witten baard, en een ftuk van een fabel in de hand. Ik ftond dadelyk overeind, en aan een ieder, wie hy ook wezen mogt, verbiedende op hem te fchieten, zeide ik hem dichter by te komen, hem verzekerende , dat niemand van de geenen, die onder myn bevel honden , hem zoude durven mishandelen, en dat ik hem zelfs alle hulp zoude toebrengen, die hy benoodigd mogt hebben. — Neen, „ neen, Mas/era / antwoordde hy my met zeer „ veel ftandvastigheid"; en met het hoofd fchuddende, liep hy weg. Onaangezien myne bevee^ ka, wierd door twee van myne foldaaten op hem gefchoten; maar tot myn groot genoegen raakten zy hem niet. Deeze elendige omzwerver zogc een onzeker beftaan in die verlatene velden, wek ken wy meer dan eens verwoest hadden. — De reden, waarom de Negers zoo moeielyk met een kogel te raken zyn, beftaat hier in, dat zy nooit in eene rechte lyn, maaraltyd kronkels. gewyze, loopen. Overëenkomftig myne beveelen, verwoestte ik Cofaay. en deszelfs omtrek, op nieuw, maar het deed my echter leed, om des ouden Negers wille. ' Na  surinamen, XXVIII. Hooftjl, $8 Na het ora ver hakken van verfcheiden catoen-boomen , bananen-boomen , althtea - planten, duiven - boonen, Indisch koorn, ananasfen en ryst, die grootcndeels zedert de eerfte aldaar door ons gedaane verwoesting waren opgefchoten , konde ik niet nalaten, om voor eene kleine hut, in welkers nabyheid heete asch en bananen - fchillen lagen , een weinig fchceps-bifchuit, een groot ftuk gezouten osfen. vleesch, en een lies nieuwe rhum agter te laten, voor den ongelukkigen, die aldaar zyn verblyf hield. Vervolgens floegen wy ons andermaal op de vlakten van Gafaay neder. Zoo dikwerf gefproken hebbende van velden met ryst bezaaid, verwagt de lezer waarfchynlyk eenige byzonderheden omtrent derzelver aankweking. De plant, die het graan van deezen naam voortbrengt, heeft , fchoon fterker zynde , vry wat gclykheid met het koorn. Zy brengt holle gegroefde ftammen voort , op zekere afftanden knoopen of knobbels hebbende , en zig tot de hoogte van vier voeten verheffende. De bladeren zyn rank, even als van het riet. De zaden zyn ten naasten by op dezelfde wyze gerangfehikt, als de garst, en groeijen aan halmen , langs welken zy beurtelings geplaatst zyn. De oriza of ryst, heeft hitte en vocht noodig. De ryst-korrels zyn largwerpig rond ; de beste zyn wit , door- III. deel. X fehyn-  322 R E I Z E NAAR fchynend en hard. De nuttigheid van de ryst is zoo over bekend, dat ik 'er niets anders van zeggen zal, dan dat dezelve voorkwam , dat onze arme foldaten niet van honger ftierven , voornamelyk in Augustus 1775, toen zy voor een geheel rantfoen daags niet meer hadden , dan een fcheeps - bifchuit, en drie koorn -airen van Indisch graan , voor vyf mannen. Mynen last toen volkomentlyk ter uitvoer gebragt hebbende, hernam ik, met myne manfchappen , den weg naar de Casfipory - Kreek, trekkende door de verwoeste velden van Gado - Saby, die niets anders dan eene dorre woeftyn vertoonden. Wy gingen vervolgens zuid-oostwaards, daar na ge. heel en al zuidwaarts, en hingen toen onze hangmatten in de nabyheid van onze eerfte legerplaats op. Het is opmerkelyk , dat alle de moerasfen door de buitengewoone hitte waren uitgedroogd; en tevens was de flank, die door eene meenigte van visfehen, voornamelyk tot het zoort van de Wa tappa's behoorende, welke by het afloopen van het water geflorven waren, wierd opgegeven, aller ongezondst en ondraaglykst. Onze flaven echter zogten de minst bedorvene van deeze visfehen uit; des avonds lieten zy ze in de pan bakken, cn aten dezelven als een lekker beetjen. Des anderen daags morgens, trokken wy verder zuid-  SURINAMEN, XXVIII. Hooftjl. 323 zuidwest • waarts ten westen, en hielden omtrent vier mylen van de Casfipory - Kreek ftil. Den «2<5fien5 onzen weg zuid-zuid-westwaarts nemende, kwamen wy in het hoofd - kwartier, zeer vermoeid , zeer vermagerd, en ik had zelf de roos in het aangezicht. Ik helde myn dagverhaal ter hand aan den Lieutenant Colonel des borgnes, die het bevel voerde. Een hoop van vyftig foldaten wierd , den 2-flerij naar den post van Jerufalem, en deszelfs omtrek, op kondfcbap uitgezonden, en den 6den December, kwam de zoo lang verwagte vtrflerking, uit drie honderd vyftig mannen beftaande, in de Rivier Surinamen aan; zy hadden, van hun uitzeilen uit Holland af gerekend, de reize gedaan in agt-en-zestig dagen, maar 'er vyftien van te Plymouth doorgebragt. Wy vernamen toen , dat Capitain joachim meijer, die eene aanzienlyke fomme gelds voor ons volk aan boord had, door de Mooren genomen was geworden, en met alle zyne fcheepsgezellen te Marocco opgebragt, alwaar zy flaven van den Keizer wierden: — dat het Schip Paramaribo, Capitain spruit, (één van de geenen, waar in men in het begin van de maand Augustus de zieken infcheepte.) in het Kanaal op de klippen van Ouesfant fchipbreuk had geleden; maar dat, X 2 niet  3^4 REIZE NAAR met behulp van eenige Franfche visfchers, allen; die zig aan boord bevonden, gered en naar Br est gebragt waren, van waar zy wederom naar Texel infcheepten: — dat de Prins van Orange , uit weldadigheid en menschlievenheid , onder de Officiers en foldaten , ten getale van meer dan honderd, de navolgende fommen gelds had laten uitdeden , namelyk, omtrent veertig guldens aan elken foldaat, zes honderd aan eiken Lieutenant, agt honderd aan eiken Capitain, en duizend aan den Major m e d l a r , die het bevel voerde. Alle de gefchenken , welken ik aan myne vrienden in Europa gezonden had, waren op dien zelfden bodem, en alzoo, tot myn groot hartzeer, verloren geraakt. Zedert meer dan een maand had ik tot myne woonplaats niets anders, dan eene hechte hut, voor regen en wind bloot ftaande. Doch thans vernomen hebbende, dat, in weerwil van de aangekomene verfterking, men ons beftemd had , om ons eenigen tyd in de bosfehen te blyven ophouden , het geen aan veelen van ons volk zeer leed deed, begon ik, den iften December, om zonder hamer, of fpykers, voor my eene wooning te laten bouwen., die in zes dagen was afgemaakt, fchoon twee verdiepingen , eene overdekte gaandery met een hek, en eene kleine keuken hebbende. Dicht daar by was een tuin tot myn gebruik, ah  SURINAME N, XXVIII. Hooftft. 325 alwaar ik op jong plantfoen, de namen van j 0anna en johnny fneed. Tot gebuur had ik mynen vriend den Capitain bolts3 die een geyt had, waar van de melk ons van groot nut was. 'Anderen hielden eendvogels en hoenderen ; maar de laatstgemelde hadden geene haanen; men was bevreesd voor hun gekraay, en had dezelven gedood. Alle onze Officiers eindelyk bouwden, aan den oever, eene reije van zeer zindelyke wooningen ; aan de overzyde had men meer dan honderd hutten, (die toen allen groen waren,) voor het nieuwe krygsvolk opgericht, en het geheel maakte eene fraaije ftraat, waar van niettemin de bewooners een zeer hecht voorkomen hadden. Het was aan myne wooning merkwaardig, dat men 'er door het dak inkwam. Door dit middel zag ik my ontheven van alle die aanloopende bezoeken, die myn voorraad uitputten, en my mee. nigmaalen hinderden , wanneer ik met teekenen, fchryven of lezen bezig was. Onze legerplaats was daarenboven zeer aangenaam. Wy waaren op eene hoogte, alwaar wij van de fchadelyke dam. pen, die aanhoudend uit den grond opkomen, en elders een groot getal manfchappen hadden doen fneven, niets te vreezen hadden. Geduurende de zeer korte oogenblikken, dat ik hier eenige rust had, maakte ik in het klein, op X 3 ccn  %ol6 reize naar een plank van agtien duimen lengte en twaalf duimen breedte, de boeren-wooning, welke ik aan de Hoop bewoond had. Ik gebruikte daar toe insgelyks takken van Latanus - boomen , en elk befchouwde het als iets, dat zeer merkwaardig was. Ik gaf het ten gefchenke aan mynen vriend den heer de graaf, die het vervolgens in zyne verzameling van zeldzaamheden te Amjlerdam plaathe. Dewyl ik thans van dit onderwerp Ipreeke, zal ik aan den lezer een gezicht van beide myiie wooningen aanbieden, de eene aan de Hoop, alwaar ik zulke gelukkige dagen doorbragt, de andere hechts voor een korten tyd, zoo als wy die in de bosfchen bouwden , om aldaar voor het hecht weder beveiligd te zyn. De eerfte kan befchouwd worden als het zinnebeeld van huisfelyk geluk; de tweede als het zinnebeeld van allerleije vermoeijenisfcn en gevaaren. Het regen - faifoen onverwagt zynde opgekomen , handelde het krygsvolk der Sociëteit van Surinamen, dat aan de Wana-Kreek lag, verftandig met op te breken, en trok den 20'ften voor by onze legerplaats, de Cottica afzakkende, om zig naar de Plantagiën aan de Peréca. Kreek te begeven. Intusfchen waaren wy verwezen, om in deeze legerplaats aan de Casfipory-Kreek gebrek te Iyden, terwyl de Colonel fourgeoud zig  -0$&er&i/-Aa&, tüt een luiten- re^cWi/f2^   surinamen, XXVIII. Hooftft. %2f zig zeer gerust op Paramaribo bevond. De Officiers van dit volk berigtten ons, dat eenige andere muitelingen, aan den kant van de Rivier Marotiii gevangen genomen waren. Wy behaalden zulk een voordeel niet, fchoon wy van alle kanten geduurig ronden deeden. Den aqften, eindelyk , wierpen zes fchepen, beladen met een gedeelte van het krygsvolk, het welk uit Holland was aangekomen, het anker tegen over onze legerplaats. Ik kon niet nalaten de ongelukkigen, die zig met ons vereenigden , te beklagen, en dit was niet zonder reden , dewyl verfcheiden van hun reeds door de fcheurbuik, en andere akelige ziekten, waaren aangetast. Intusfchen bouwden wy een oven van fteen, en deeden al wat wy konden , om hun hulp te verfehaffen. Een zekeren voorraad van wyn ontfangen hebbende , onthaalde ik tevens alle de Officiers; maar deezen drank den Capitain p—t naar het hoofd gevlogen zynde, daagde hy my, wegens een kwalyk verftaan , tot een tweegevecht uit. Wy gingen dus een weinig ter zyden van de legerplaats; en toen wy den fabel in de hand hadden , trok deeze Officier af met een fchaterenden lach, wierp zyn wapentuig weg, en zeide my: „ Dat ik hem konde afrosfen, zoo ik wilde; maar „ dat hy te veel achting voor my had, om my X 4 „ den  328 'REIZE NAAR. „ den minflen tegenftand te kunnen bieden", en daarop omhelsde hy my hartelyk. Ik deed hem een vriendelyk verwyt, en bragt hem weder by het gezelfchap, met het welk wy het oude jaar vrolyk ten einde bragten. Op nieuwe jaafs dag van het jaar 1777, gingen wy onze gelukwenfchingen by den bevelhebbenden Officier afleggen ; en , onder weg, vertoonde men my de Philandcr, of de Opposfum van Mexico, alhier Awary genaamd. Het was een wyfje, welke men met haare jongen levendig gevangen had. Ik heb reeds van de Opposfum gefproken ; ik zal my dus hier alleenlyk met die byzonderheden bezig houden, welke ik in het thans aan my vertoonde dier opmerkte; zy zullen zelfs zeer weini. ge in getal zyn, want het dier bevond zig op den bodem van eene ledige kist; en vrcezende door het zelve gebeten te worden, dorst ik het 'er niet, uit haaien. Zoo groot zynde als een Noonvceg* fche rot, was deeze Opposfum mitsdien veel grooter, dan die ik bevorens in dit werk bef,hieven heb. Derzelver hair had eene geelachtige gryze kleur op den rug, en eene vuile witte kleur onder aan den buik en aan de pooten. Haare bek was voorzien van lange knevels en minder puntig, dan de andere Opposfum. Een zwarte kring liep rondom  surinamen, XX VUL H00ft ft. ^9 om haaren oogbol; de oogen waarenwei niet zwart, maar Honden zeer levendig. Haare ftaart was uittermaten lang , dik , van zwaar hair voorzien, vooral ter plaatfe waar dezelve aan het lyf vast is, en diende haar tot een aanvallend wapentuig. Deeze Opposfum had onder den buik een zak, van een plooy of kreuk in de huid gemaakt, en van buiten zoo wel als van binnen hairachtig. Haare jongen, ten getaale van vyf of zes, kwamen 'er nu en dan uit, wanneer de moeder zig ftil hield; maar op de minfte beweging of het minftegerucht, begaven zy 'er zig weder fchielyk in. Met dit arme dier, het welk men reeds lang gekweld had, medelyden hebbende , deed ik de kist op zyde tuimelen. Toen ontfnapte de gevangene met haare jongen, en klauterden allen gezwindelyk op den top van eenen hoogen boom , ftaande in het gezicht der wooning van den Colonel seybourg. De moeder maakte zig vervolgens met haare ftaart aan één van de takken vast; maar dewyl dit zoort van dieren het gevogelte vernielt, deed de Colonel, voor zyne hoenderen bang zynde, op haar en haare jongen fchieten. By het geen ik gezegd heb, moet ik nog voegen, dat de gezwindheid van deeze Opposfum my des te meer verwonderde, om dat verfcheiden Schryvcrs die hoedanigheid in dezelve ontkennen. X 5 On-  33° REIZE NAAR Onder de vernielers van het gevogelte, vindt men ook een ander dier, in dit Land bekend onder den naam van Quacy - Quacy, door zommige perfoonen genoemd het Indisch Konyn, maar zynde in de daad de Coati- moudi, of het Braziclfche wezeltje. Men vergelykt hem zeer voegzaam met de Vos; want zoo wel als hy genoegzaame kragten heeft, om een kalkoen of een gans weg te nemen, is hy ongemeen behendig. Dit dier is zomtyds by de twee voeten lang. De gedaante van Zyn lichaam is als die van een houd. Deszelfs hair is gewoonlyk zwart, of liever donker bruin '•> maar verfcheiden van dat zoort hebben het zelve van eene blinkende roode kleur. Hy heeft eene lange dik gehairde ftaart, met zwarte ftreepen als ringen, en van eene donkere buffels kleur : hy houdt dezelve doorgaans in de hoogte. Het hair van de borst en van de buik van den Coati is van eene vuile witte kleur. Zyn kop, van eene helder bruine kleur, heeft lange kakebeenen, en een zwarte varkensmuil, die by de twee duimen overhangt, zig in de hoogte opflroopt, de vertooning maakt van een krom gebogen en opgeheven bek, en beweegbaar is even als die van den Tapira. Zyne oogen zyn klein; zyne ooren kort, rond, en van wederzyden door een diep bindzel aan den bek vast zittende. Zyne pooten zyn kort, en voor-  SURINAME NjXXVlIL Hooftft. $ff vooral de voorpooten; dezelve eindigen met zeer langwerpige voeten , verdeeld in vyf klauwen , met fterke nagels gewapend. Schoon de Coati, even als de beer, ahyd op de hiel loopt, en zig op de agterpooten haan de houdt, is 'er geen dier, (den aap uitgezonderd,) dat met meer gezwindheid de boomen opklimt. De vogelnesten , met al wat 'er in is, zyn aan zyne vernielingen bloot geheld. Hy plundert voornaamlyk de hoenderhokken ; en dienvolgende helt men alles te werk om hem uit te roeijen. Alvoorens de Surinaamfche bosfchen te verlaten, moet ik nog een ander dier befchryven, het welk dezelven bewoont , en voornamelyk van mieren leeft; het is de groote Mier-ectcr , de mier • eetende Beer, of de Mieren Leeuw; O fa Palmera by de Spanjaarden genoemd. Het lyf van dit dier (twee maaien grooter zynde, dan dat van den Coati■moudi,') is overdekt met lange en dikke hairen , zwart op den rug en aan den buik, grys of witachtig geel aan den hals en in de zyden. Zyn kop is niet zeer dik, maar uittermaten langwerpig , en eindigende met een grooten bek van eene helder roode kleur. Zyne oogen zyn zeer klein; zyne ooren kort en rond; en zyn mond, die geene tanden heeft, is niet grooter dan noodig is, om zyne tong te kunnen bevatten. Zy-  33* R E I Z E NAAR Zyne ftaart is van eene verbaazende grootte, en van zeer lange hairen voorzien, welke dezelven naar die van een paard doen gelykcn. Het dier bedient zig van deeze buitengewoone ftaart, om zyn lyf te dekken, wanneer hy flapen wil; het geen hy doorgaans over dag doet , wanneer hy zig voor den regen wil beveiligen. Anderzints flcept hem dezelve agter aan, en hy veegt 'er den grond mede. Hy heeft dunne pooten, maar met zeer lange hairen overdekt; de agterpooten zyn zwart, korter,,en eindigen met vyf klaauwen; de voorpooten hebben eene vuile witte kleur , maar eindigen alleen met vier klaauwen, waar van de twee middehle langer zyn, dan de andere; allen zyn ze met zeer fcherpe nagels gewapend. De groote Mier - ecter is een flecht looper. Hy zet zig altyd op het achterfte van de langfte zyner pooten, even als de Coati, of de Beer; maar hy klautert beter; en hy is zoo fterk in het vechten, dat geen hond zig aan hem durft wagen; want geen dier, dat onder zyne voor-klauwen koomt, en zelfs de Jaguar, of de Guiaanfche Tyger, wordt door hem los gelaten, dan wanneer hy hem dood gemaakt heeft. Zyn voedzel, zoo als ik gezegd heb, behaat voornamelyk in mieren, welken hy op de volgende wyze vangt: —- Wanneer hy by een mieren - nest koomt, fteekt hy zyne  SURINAMEN, XXVIII. Hooftft. 333 ne tong uit, die by de twintig duimen lang is, en zeer veel gelykheid op een worm heeft; door eene flymige (toffe, of fpeekzel, bevochtigd zynde, blyven de mieren 'er in een groot aantal aan hangen; de mier-eeter haalt vervolgens zyne tong in zynen bek te rug; en hy herhaalt deeze bewerking, zoo lang nog eenige van deeze infecten in hunnen fchuilhoek overig zyn; daar na gaat hy elders zoeken , om het zelfde zoort van voedzel op gelyke wyze naar zig te nemen. Hy klautert ook op de boomen, om aldaar houtluizen en wilden honig te eeten; maar indien hy het noodige voedzel voor zig niet vindt, kan hy een langen tyd. vasten, zonder daar van het geringde ongemak te ondervinden. Men zegt, dat men dit dier kan tam maken, en dat hy, in dien huishoudelyken ftaat, kruimels brood, en zeer kleine ftukjens vleesch doorflikt; men beweert bovendien , dat zyn vleesch aan de Indianen en Negers een goed voedzel verfchaft; ik heb de laatstgemelden ten minden het zelve met fmaak zien eeten. Eenige mier-eeters zyn niet minder dan agt voeten lang, van den kop tot de ftaart gerekend. In Surinamen vindt men ook een dier van het zelfde zoort, Tamandua genaamd : maar hy is kleiner en zeldzamer. H,y verfchilt van den bovengenoemden daar in, dat hy twintig klaauwen heeft,  334 reize naar heeft, den kop naar evenredigheid grooter , de haart kleiner, en afgedeeld door zwarte ftreepen, en van eene bleek geele kleur. 'Er is ook nog een derde zoort, welk dier insgelyks den naam van Mier-ester draagt; maar ik heb hem nooit gezien. Den 3den kwamen zes andere vaartuigen van Paramaribo aan; zy waren geladen met foldaten, die het getal van drie honderd vyftig mannen, uit Holland gezonden, volkomen uitmaakten. Vernomen hebbende, dat onder deeze nieuw aangekomenen zig bevond een Capitain, charles small genaamd, die onder de Schotfche Brigade gediend, en met den Vaandrig macdonald geruild had, zakte ik dadelyk in een kano de Rivier af, om deezen Officier op te zoeken, en hem mynen dienst aan te bieden. Ik was naauwlyks op zyn vaartuig gekomen , of ik zag hem aan eene heete koorts in zyne hangmat ziek leggen. My niet herkennende, uit hoofde van myn plunje, die niet veel beter was, dan van den gemeenften matroos, vroeg hy, wat ik begeerde; maar wanneer hy in my zynen ouden vriend st e d m a n herkende, in eenen zoo verfchillenden ftaat,als hy hem voor deezen gekend had, drukte hy my de hand, en fmolt in tranen weg, zonder een enkel woord uit te brengen. Deeze aandoenlyke beweging,  surinamen, XXVIII. Hooftft. 335 ging, waar door zyne ziekte verergerde, gaf my een fterker bewys van zyne vriendfchap voor my, dan eenig gefprek zoude hebben kunnen doen. Ik nam hem derhal ven in myne kano, en bragt hem in myne hut, alwaar men veel moeite had, om hem door een gat, het welk men opzettelyk maakte, te doen binnen treden, want het gat in het dak konde alleenlyk voor my tot een ingang dienen. Zyne hangmat dicht by de myne hebbende doen ophangen, liet ik water koken, waar in ik rhum, fuiker en een weinig bitchuit deed; de zieke nam deeze foup, en van dit oogenblik aan wierd hy beter. Hy verhaalde my, dat één van zyne foldaten in den overtocht verdronken was, en dat wanneer dc Colonel fourgeoud aan de nieuwlings ontfcheepte Officiers een dans-party gegeven had, op welke één van zyne koks en twee foldaten de plaats van Muflkanten vervulden, hy aldaar, door te veel te dansfen, zig zyne ziekte had op den hals gehaald. Korten tyd daar na, verfcheen de Colonel zelf in de legerplaats, en kondigde ons aan , dat door de aankomst van nieuwe Officiers, verfcheiden onder ons hunnen rang in het Regiment en in het leger verloren: dit was de belooning voor allerleije zoorten van vermoeijenisfen, gevaaren, en onaangenaamheden, geduurende vier jaaren lang in eene ver.  33^ R E I Z E NAAR verzengde luchtftreek. Om de maat van' ellende vol te meten , gelastte men ons, in plaats van ons naar Europa te rug te roepen, om in de bosfchen van Surinamen te blyven,,en aldaar de geenen, die ons moesten vervangen, in den dienst te onderrigten. De post van Majoor wierd my toen opgedragen. Dezelve was zeer onaangenaam: men moest dagelyks foldaten kastyden, die om hunnen honger te Hallen, het magazyn beroofden; want hun ontbrak brood eene geheele week lang, dewyl de oven reeds was afgebroken. Een van deeze arme keerels wierd byna tot den dood toe gegeesfeld, om dat hy een gerookte worst ontvreemd had van den Colonel, die nooit vergat, om ten minften zes fterke Negers te beladen met allerleije zoorten van gezouten kost, thee, koffy, fuiker, Madéra, wyn, brandewyn, genever, enz. Den Stten, kwam eindelyk een vaartuig aan, niet alleen gezouten vleesch en bifchuit in hebbende, maar ook een levendige os .en twee varkens. Deeze dieren waren een gefchenk van zekeren Colonist, felman genaamd, die door zyne vrouw en eenige vrienden vergezeld zynde, den Colonel een bezoek kwam geven. De varkens en de os wierden dadelyk geflagt, en onder vier honderd menfchen verdeeld, zoo dat men gemakkelyk kan  SURINAME Nj XXVIII. Hooftft. tf? kan naargaan, dat ieders rantfoen niet zeer groot geweest kan zyn. Na deeze uitdeeling, bezichtigde het geheele gezelfchnp onze onderfcheidene woningen. Aan de myne gekomen zynde, wandelde de Colonel dezelve rond ; maar geen deur ziende, riep hy uit: „ Is hier niemand in?" Ut ftak'oogenblikkelyk myn hoofd door het gat in het dak, en bood de vrouwen aan, om door het zelve by my in te komen; maar zy bedankten 'er beleefdelyk voor. Ik heb den Colonel nooit zoo hartelyk zien lachen. Zoo dra hy fpreken kon, riep hy uit: Men moet stedman zyn! — Men moet zoo origineel zyn, als hy. Hy bragt vervolgens het gezelfchap weder in zyne woning; maar vooraf noodigde hy my, om hem aldaar te volgen. — Toen de Capitain smalloi ik van daar heen gingen, deeden wy eene wandeling in eene fraaije Savane, alwaar wy eene hut van takken van boomen hadden opgericht, waar aan wy den naam gaven van Ranelagh, en wy namen aldaar van tyd tot tyd eenige ververfchingen vaa koud eeten, waar door myn voorraad fchielyk op geraakte. Wy moesten dus by vervolg van ons rantfoen leven; maar small had toen het genoegen te'zien, dat zyne medgezellen van gelyken deeden. Deeze, niet gewoon zynde aan het zuinig leven, het welk in onze bosfehen zoo noodIII. deel. Y za-  338 r e i z ë naar zakelyk was, hadden van hun meel puddings gemaakt, en zagen zig toen gedwongen,om fcheepsbifchuit te eeten. Den isden, kregen honderd vyftig mannen van het nieuwe krygsvolk bevel , om op te trekken. Elk hunner was, behalven met zwaare kleederen , met een hangmat en een zeer zwaar randfel beladen. Myn vriend small was onder dit getal; hy was zeer dik, en zoo verzwakt, dat hy naauwlyks gaan koude. Ik deed dit aan den Colonel opmerken, die hem veroorloofde, om zig voor een gedeelte van dien toeftel te ontlasten. Alles op die wyze in gereedheid zynde, nam deeze hoop krygsvolk haaren weg rechts af, en vertrok met den Colonel fourgeoud aan het hoofd, om zig naar de Rivier Moroni te begeven. De Colonel was in dit oogenblik ten mynen opzigte wel zoo beleefd , als ik hem verlangen konde,maar de rechtvaardigheid dwingt myteverklaaren, dat hy in alle andere opzigten zoo heerschzuchtig en onmeedogend was, als ik hem immer gezien heb. Hy fcheen in het begrip te haan, dat zyn rang die handelwyze van hem vorderde. In zyne afwezigheid voer ik de Rivier over, en hieuw aan de andere zyde van de Cottica eenen palmboom om, het geen ik deed $ niet alleen om de  surinamen, XXVIIL Hooftji. 339 de kool, maar om dat ik wist, dat de worm in veertien dagen goed zoude zyn om te eeten. Het bosch van dien kant met mynen Neger quaco doorwandelende, viel myn oog op den cederboom, het bruine hart, en At kogel-boom. De eerfte verfchilt,in weêrwil van deszelfs naam, van den cederboom op den berg Libanon, die eene fpits toeloopende gedaante heeft. Die van Surinamen groeit mede tot eene groote hoogte op; maar men fielt zyne waarde voornamentlyk daar in, dat deszelfs hout nooit door wormen, noch andere infeélen geknaagd wordt, en een ongemeen bitteren fmaak heeft. Het heeft ook een aangenaame geur, en men verkiest het daarom boven alle ander hout, om koffers, kisten, kasfen, en allerleije zoort van fchryn-werk te maken. Het dient ook tot het bouwen van tent-jachten en andere vaartuigen. De kleur van het fpint van dit hout is bleek oranje. Het is hard en te gelyk ligt ; en uit den ftam druipt een gom, veel gelykende naar Arabifche gom : dezelve is doorfchynende en zeer welriekende. De boom met het bruin hart is van dezelfde dikte en hardheid, als de boom met het purper hart, en die met het groen hart, waar van ik melding gemaakt heb. Hy dient tot groote werken, en voornamelyk tot het bouwen van molens. y 2 De  '0,4-0 REIZE KAAR De kleur, die zeer fraay is, is met deszelfs bei naming overeenkomftig. De Kogelboom groeit zomtyds hooger dan zestig voeten ; maar naar mate van zyne hoogte is hy niet dik. Zyne fchors is gryskleurig en glad; zyne fpint bruin, over 't geheel wit gevlaktGeen boom is hem in zwaarte gelyk ; de zyne gaat die van het zeewater te boven. Hy is zoo in één gedrongen, dat zonnefchyn en regen geene uitwerking op hem doen. Dienvolgende maakt men 'er latten van , om 'er de daken mede te dekken, in plaats van met leijen of pannen, die in dit Land te zwaar en te heet zouden zyn. Men verkoopt deeze latten voor meer dan veertig guldens de honderd te Paramaribo , en mèn behoeft ze niet te vernieuwen, dan na verloop van vyf en twintig jaaren. Ik moet ook nog fpreken van een anderen boom , Ducolla - bolla genaamd , die men insgelyks in de bosfèhen van Guiana vindt. Hy heeft eene zeer donkere roode kleur , en een zeer gelyk en fyn erf. Zyne hardheid en zwaatte maken hem voor den fchitterendften glans vatbaar. Omtrent op deezen zelfden tyd, wierd het geheele leger gekweld door infèdten, in Surinamen genoemd hout-luizen , maar welken men met meer-  SURINAMEN, XXVIII. Hooftft, 34I meerder gepastheid witte mieren zoude kunnen noemen , want zy hebben zeer veel gelykheid op mieren. Het grootfte onderfcheid tusfehen deeze beiden beftaat daar in, dat de mieren in den grond woonen , en deeze houtluizen hunne nesten op ftammen van boomen maken. Deeze nesten, die zwart, rond, onregelmatig zyn, veel gelykende naar den wolligen kop van eenen Ne. ger , maar zomtyds zoo groot als een half vat, zyn gemaakt van eene roodachtige aarde, zoo in één gedrongen als mastik, en ondoordringbaar voor het water. In dezen hoop , beftaande in een eindeloos getal gemeenfehappelyke wegen of loopgraven, die de gedaante hebben van de fc^icht van een ganzen ■ veder, leven deeze dieren in talryke zwermen; en wanneer zy 'er uitkomen , richten zy de verfchrikkelykfte verwoestingen aan , meer dan eenige andere infeéten in Guiana. Zy doorknagen het hardfte hout, het leder , het linnen , en alles wat zy ontmoeten. Zy komen dikwils in de huizen door een bedek' ten weg, van eene halve cirkelswyze gedaante, welken zy in de befchotten maaken, en die door deszelfs omwegen zomtyds verfcheide honderde, voeten lang is. Dewyl zy alles tot ftof ver» malen, indien men, dezelven hefpeurende, geene zorge draagt om ze uit te roeijen, het geen door Y 3 m