R E I Z E NAAR SURINAMEN B N G U I A N A, IV.   R E I Z E NAAR SURINAME N, EN DOOR DE BINNENSTE GEDEELTEN VAN G U I A N Aj DOOR DEN CAPITAIN JOHN GABRIËL STEDMAN. MET PLAATEN EN KAARTEN. naar het engelsch. VIERDE DEEL. te AMSTERDAM, by JOHANNES ALLART, M D C C C. i   INHOUD der II OOFT STUKKEN. XXIX. HOOFTSTUK. Bladz, Byzonderheden, betreffende den bernchten graman quacy. — Befchryying van eene Kojfy- Plantagie. — Ontwerp tot verbetering van de Volkplanting van Surinamen. — Verfcheiden zoortcn van visfchen. — Nieuwe trek 'van wreedheid. — Voorbeeld van mensch' lievendhcid. — De krygsbende van den Colonel fourgeoud wordt wederom ingefcheept . . . i* XXX. HOOFTSTUK. De Schepen ligtcn het anker, en /leken in Zee. Overtocht. — liet Zee -paard. — De Noord- kaper. — De Haay. — De Zuiger -visch. — Plet Bootsman-, netje. — De Bruinvisch. — Zee-orkaan. — De fchepen landen in Texel aan. — Ontjcheping van het krygsyoik in de Stad 's Hertogenbosch. — Dood van den Colonel fourgeoud. — M<$M . . . . 46. * 3 AAN-  vi I N H O U D d e r. AANI1ANGZEL. Voor-bericht. Bladz. 69. EERSTE BRIEF. Van den aart der Landen, der zeiver vruchtbaarheid en plaatfelyke ligging. . 77. TWEEDE BRIEF. Van de manier, om te arbeiden aan Dykagi'èn , uitwaterende Vaarten , Sluizen en ander werk, het welk noodig is, om het Land ter bebouwing gereed te maken. .... 9^*. DERDE' BRIEF. Van het planten en aankweeken van Koffy, en van de noodige levensmiddelen tot onderhoud van de Planters; van het oogften en bewerken der Koffy; van de gebouwen , en verdere noodzakelyke inrigtingeh tot eene groote Koffy - Plantagie, volgens het gebruik der Hollandfehc Volkplantingen in Guiana. 116"". VIERDE BRIEF. Antwoord op de drie eerstgemelde Brieven, waar by de Franfche Ingezeten de vraag omtrent de affchaffing der flavemye, in de Volkplantingen , alwaar dezelve nog plaats heeft, opzettclyk behandelt: hy raadt om deeze verandering, die noodzakelyk geworden is, te bevorderen • en geeft'de middelen aan de hand, om daar toe H geraken , zonder aan den voorfpoed der Volkplantingen nadeel toe te brengen. . • » . 148. TWEE-  HOOFTSTUK KEN. vh TWEEDE AANHANGZEL, O F BESCHR.YVING 'DER VOLKPLANTING VAN CA YEN NE. I. HOOFTSTUK. Aardrykskundige Befchryving van Franscli Guiana . . . • . Bladz. 189, ÏL HOOFTSTUK. Lucht s-gefleldheid in Fransch Guiana- 21sj III. HOOFTSTUK. Gejchiedkundige opgaave , betrekkelyk Fransch Guiana . . 218. IV. HOOFTSTUK. Bevolking van Fransch Guiana . • 235. V- HOOFTSTUK. Zeden en gewoonten der Indianen. 247; VI. HOOFT-'"  vin INHOUD der HOOFTSTUKKEN. VI. HOOFTSTUK. Behandelingen , welken de Indianen in Fransch Guiana ondergaan hebben. —■ Middelen om hun voor de Volkplanting nuttig te maken . . Bladz^ 283. VII. HOOFTSTUK. liooge en laage landen. — Timmerhout» — Voor tbr engzels van Fransch Guiana. Levensmiddelen t tot de tafej, dienende. 290. REI2E  R E I Z E naar SURINAME N, en door de binnenste gedeelten va n GUIANA. NEGEN. EN-TWINTIGSTE HOOFTSTUK. Byzonderheden, betreffend: den beruchten graman quacy. — Befchryving van eent Koffy. Plantagie. — Ontwerp tot verbetering voor de Volkplanting yan Surinamen. — Verfcheiden zoorten van visfchen. — Nieuwe trek van wreedheid. — Voorbeeld van menschlievendheid. — De krygsbende van den Colonel fourgeoud wordt wederom ingefcheept. .A-ndcrmaal in de hoofdfhd te rug gekomen zynde, en van de beleefdheid van anderen geen misbruik willende maken, huurde ik een klein, maar gemakkelyk huis, aan den waterkant gelegen, en alwaar wy byna zoo gelukkig leefden, als op de Hoop. IV. deel. A Het  9. ftEIZE NAAR Het eerfte bezoek, dat ik ontfing, was van den Capitain lewis, die my berigtte, dat m a c d on al d, die dankbaare matroos, van wien ik hier boven gefproken heb, op zyne te rug reize, na eenen tocht van twaalf dagen was overleden. Deeze brave jongen had den Capitain verzocht my van zynent wegen te groeten, en my ter hand te feilen de fchelp van paar el cPamour, met zilver omzet, welke ik hem gegeven had. Een groot aantal Planters en Colonisten wenschten ons geluk met onzen goeden uitflag tegen de muitelingen. De beruchte graman quacï vertoonde my ook den fraaijen rok, en gouden gedenkpenning, hem door den Prins van Oranje gefchonken. Deeze Africaan^ want hy was van de kust van Guinee geboortig, vond middel, om, door zyn inneemend charadter en door zyne flimheid. zig niet alleen de vryheid, maar zelfs een gemakkelyk leven, te bezorgen. Onder de flaven van het laagfte zoort den naam van Lockoman3oï toovenaar, verkregen hebbende, werd 'er op de Plantagiën geene misdaad gepleegd, of graman quacy wierd geroepen, om den fchuldigen te ontdekken; het geen hy zeer dik wils deed , uit hoofde zyner doorzichtigheid , geholpen door het vertrouwen , het welk de Negers op zyne tooverftreekcn Helden, cn door het ge- zar  PI. XL,   Suriname», XXIX. Hooftft. 3 zag, het welk hy op hen verworven had. Dienvolgende kwam hy groote onheilen voor; en tot belooning van zyne dienden , ontfing hy nu en dan aanzienlyke gefchenken. De bende Jagers, en alle de vrye Negers, waren aan zynen invloed onderworpen. Hy verkogt hun zyne obias of too* verbanden, om hen onkwetsbaar te maken, en hun daar door alle vrees te benemen. Door deeze kunstgreep had hy aan de Volkplanting grooten dienst gedaan, en tevens goed zyn beurs gemaakt. De Negers baden hem als een God aan. Het maken van zyne tooverbanden kostte hem weinig: zy beftonden uit kleine (teentjes , zeefchelpen, klein gehakt hair, vischgraaten, vederen,enz. dit alles wel by elkander gebonden, en een pakje uitmakende , wierd niet ecu catoen lint om den hals gehangen , of aan eenig ander gedeelte van het lichaam geplaatst. Hy had, in 't jaar 1730, het geluk, om eenen geneeskrachtigen wortel te ontdekken, die naar hem Quasfie- of Ouacy-hout genoemd wierd (*). Schoon dezelve thans in En- (*) Het is een heestergewas of boompje van middelmatige hoogte. Het brengt één of meer Hammen voort van een duim in den omtrek, die zes of agt voeten hoog groeijen, alvoorens takken te doen uitfpruiten. Tot dat de flammen beginnen takken te fchieten, zyn zy over A 2 haa-  4 REfZE NAAR geland minder beroemd is, dan voor deezen , be» fchouwt men dien echter als een zeer krachtig middel haare geheele lengte van bladeren voorzien, die zy doorgaans na het vormen der takken laten vallen. De itam van dit boompjen is langwerpig rond en.grysachtig. De jonge uitfpruitzels hebben eene groene fchors met eenige weinige witte flippen; die van de takken is, in het eeriïe begin, van eene fraaije roode kleur naar het bruine hellende, en ouder wordende met eenige grysachtige lynen geteekend. De bladen groeien wederkeeng, enbeftaan uit drie of vier reijen van blaadjes zonder fteelen, maar van eene eironde gedaante. Het Quacy-hout is zelden zonder bladeren. Dit boompje is alleraangenaamst voor het gezicht, uit ' hoofde van de mcenigte zyner roode bloemen , en de verfcheidenheid van kleuren in deszelfs bladeren. De wortel, het eenige gedeelte van den boom , het welk gebruikt wordt, is ligt, en geheel van week hout; deszelfs fchors is fyn, grys en knoestig, en op zommige plaatfen als gefpleetcn. Deeze wortel is, even als de geheele boom , uittermaten bitter. Men oordeelt dit hout zeer balfemachtig te wezen, en door zyne bitterheid gefchikt, om zuure ftolTcn en verrotting te wederftaan. Men bedient 'er zig in America van tegen de tusfehenpoozende, aanhoudende, kwaada'artige, en rotlcoortfcn. Men neemt het in als een poeder, en, om des te betei te werken, als een af kookzel in wyn of water; Het is nog maar weinige jaaren geleden, dat dit middel in Europa in de Geneeskunde is ingevoerd. Men bedient  SURINAMEN, XXIX. Hooftft. g del tot verfterking van de maag , en herftelling van eetlust. Behalven deeze eigenfchap , levert dezelve ook een krachtig middel tegen de koorts op. De heer d'ahlberg, dien ik reeds in het verhaal van deeze reize genoemd heb, maakte, in 't jaar 1761, het Quasfie- hout aan den beroemden linn/eus bekend , en deeze Zweedfche Natuurkenner heeft naderhand eene verhandeling over deeze plant gefchreven. Door middel van deeze gewichtige ontdekking, zoude qüacy groote rykdommen hebben kunnen verzamelen, zoo hy zig niet aan een liederlyk leven en verkwistingen had overgegeven, waar van de gevolgen zwaare ziekten waren , en inzonderheid de melaatsheid, "die, zoo als ik reeds gezegd heb, volftrekt ongeneeslyk is. Hy moet niettemin eenen hoogen ouderdom bereikt hebben, fchoon hy den juisten tyd van zyne geboorte niet wist , maar hy was dikwils gewoon te vernaaien, dat hy als trommelflager diende, en op de Plantagie van zynen meester alarm floeg 9 toen de Franfchc Admiraal, jac- dient zig ook van een aftrekzcl van dit hout inwyn, tegen de jicht, en om de maag te verfterken. In één woord, het Qttacy - hout kan het gebrek van de Kin» vervullen. tdanteek. van den Franfchen Vevt. A 3  6 reize naar jacques cassard, in 't jaar de Su- tinanmfche Volkplanting onder fchatting {telde. Het Portrait van deezen buitengewoonen man, met zynen gryzen kop , en zyn fcharlaken en blaauwen rok, met goud omboord, afgeteekend hebbende, biede ik het zelve den lezer aan. Zelfs in de week van myne te rug komst op Paramaribo > ondervonden wy nieuwe bewyzen van de goede uitwerkingen, welken de tooverbandcn van graman quacy te weeg bragten. Een Capitain der Jagers, hannibal genaamd, bragt aldaar twee handen van twee oproerige Negers, die hy ontmoet, en zelf gedood had. Eene van die handen was afgehouwen aan den Neger c upido, in 't jaar 1774, gevangen genomen door den Colonel fourgeoud, die hem in de bosfchen agter aan voerde, tot dat het aan deezen Neger, ia weerwil van de ketenen, waar aan hy geboeid was, gelukte te ontfnappen. Myne vrienden een bezoek gevende, ging ik den heer andreas reynsdorp zien, die my een liskoord en een knoop van een hoed, met diamanten, toonde , die hem twee honderd guinies gekost hadden. — Zoo groot is de weelde in Surinamcn. Deeze pracht was nog verre beneden die van den heer d'ahlberg, die behalven* eene goude fnuifdoos, met edele geiieenten om-  SÜSIHAMEN, XXIX. Hooftfi. f; omzet, en hebbende de waarde van 600 ponden fterlings, my twee ftukjes zilver geld vertoonde, met goude randen, en met diamanten omzet, met dit opfchrift: Soli Beo gloria, fortuna beatum &c. My niet hebbende kunnen wederhouden, om hem myne verwondering te kennen te geven , dat hy zoo byzonder veel werk maakte van twee zulke ligte ftukjes, gaf hy my ten antwoord, dat dit al het gereed geld was, het welk hy bezat, toen hy uit zyn vaderland, Zweden , in deeze Volkplanting kwam. —- Werkte gy ? zeide ik hem. — Neen. — Vroeg gy om een aalmoes ? — Neen. — Gy hebt evenwel niet geftolen ? — Neen; maar, onder ons, ik gedroeg my als een geestdry ver; het geen nu en dan zeer noodzakelyk is, en de drie andere kostwinningen overtreft. Ik zal nog een voorbeeld bybrengen van de buiten £p origheid van zommige inwooners deezer Volkplanting. Twee van hun gefchil hebbende over een koets, die zeer cierlyk gebeeldhouwd en zeer kostbaar was, zynde kortlings uit Holland aangekomen, moest men zyne toevlucht nemen tot de rechtbank, om te weten, aan wien dezelve toebehoorde; en geduurende den tyd, dat het twistgeding duurde, bleef het rydtuig in de open lucht ftaan, en verloor al deszelfs waarde. Den 10^n February, wanneer de meeste onzer A 4 Offi-  » R E I Z E NAAR Officieren te Paramaribo te rug gekomen waren, gaf de Colonel hun, in het hoofd-kwartier, een zoo genaamd festyn. Met de vreugde op het aangezicht gefchilderd, gaf hy ons kennis, dat hy zynen tocht ten einde gebragt had. Zonder veel bloed te vergieten, had hy zyn oogmerk volmaakt bereikt, door één en-twintig gehuchten of dorpen te vernielen, en twee honderd velden te verwoesten, waar op allerleije zoorten van planten groeiden, van welken het beftaan der muitelingen afhing. Hy bevestigde ons ook de tyding, dat zy byna allen de Rivier Maroni waren overgetrokken, en zig in de Franfcht Volkplanting van Caijenne hadden nedergezet, alwaar men hun niet alleen eene fchuilplaats verleende, maar zelfs alles verlèhafte, wat zy benoodigd hadden. Wy wenschtcn hem van goeder harten geluk, en wy dronken driewerf den voorfpoed van de Surinaamfc/.e Volkplanting, welkers toekomende veiligheid afhing van het nieuw cordon , of van den verfchanften weg, die door het krygsvolk der Sociëteit en de Neger-jagers verdedigd wierd. De Colonel fourgeoud, en zyne krygsbende, worden, in het werk van Dr. f er min twee malen aangehaald als de redders deezcr Volkplanting. De Abt raynal fpreekt 'er ook met zeer veel roem van, en zyne loftuitingen zyn met de  SUR IN AMEN, XXIX» Hooft ft. 9 de rechtvaardigheid en waarheid overëenkomfHg. Eene zaak is' 'er, die den Colonel oneindig veel eere aandeed, namelyk dat, hoe zeer hy zyne foldaten op geenerhande wyze fpaarde, hy nimmer eenen gevangen muiteling in koelen bloede deed ombrengen; ja zelfs, wanneer het hem mogelyk was , ontweek hy om denzelven in handen van den Rechter over te leveren. Hy wist, dat zyn plicht medebragt de muitelingen te verjagen; maar hy wist ook teverw, dat geweldadige en onmcnfchelyke mishandelingen hen tot mukerye hadden doen overflaan. Ik zelf, die, in de drie eerde jaaren, door hem op eene ongepaste manier vervolgd wierd, moet tot zynen roem verklaren, dat hy onvermoeid in den dienst was, en dar hy, in weerwil van eenige gebreken f een uitmuntend Officier was. De Bevelhebber melde ons bovendien, dat twee fchepen, die met krygsbehoeften voor ons geladen waren , op de reede van Texel waren geltrand; maar dat men een gedeelte van hunne lading geborgen had, en in twee andere fchepen overgeladen, die in de Rivier Sarinamen aankwamen. Ik ftond toen in zulk eene blakende gunst by den Colonel, dat hy my zelfs tot zynen vertrouweling nam. Ik wist daar door zyn voornemen, om het nieuwhngs ontfehcepte krygsvolk nog verA 5 fchei.  10 REIZE NAAR fcheiden maanden na ons vertrek in 't veld gelegerd te houden, welke ongemakken zy 'er ook door Iyden mogten. Hy noemde my vervolgens de Officiers, welken hy, na zyne aankomst in Holland 3 wilde tegenwerken, als mede welken hy door zyne aanbeveeling wilde doen bevorderen; maar ik nam de vryheid hem hier in de reden te vallen, en op myne eer te verklaren, dat de eerstgeraelde door my weten zouden het gevaar, dat hun over 't hoofd hing, zoo hy 'er by bleef, om zulk een onrechtvaardig ontwerp ter uitvoer te brengen. Deeze verklaring bragt ten fniöften die goede uitwerking te weeg , dat het gefprek van zulk een onaangenaam voorwerp wierd afgeleid. Ik verzogt hem vervolgens , „ dat hy zig de noodlottige gefteltenis herinneren zoude, waar „ in dit zelfde volk zig bevond aan de Casfipory. „ Kreek, terwyl hun Heelmeester goude horolo„ giën, en diamanten ringen overwon, met het „ genezen van de ingebeelde ziekten der aanzien„ lyke lieden op Paramaribo". Hy antwoordde my: Gy zyt een braave jongen; en beloofde'er aan te zullen gedachtig zyn. Ik wierd toen door Capitain macneyl genoodigd, om eenige dagen op zyne Koffy-Plantagie te gaan doorbrengen; maar, hoe zeer ik deeze uitnoodiging niet konde aannecmen, zal ik my cch-  surinamen, XXIX. Hooj'tft. ii echter van deeze gelegenheid bedienen, om de nuttige plant, K&ffyhoom genaamd , te befchryven, die , niet oorfprongelylc uit Guiana herkomftig zynde, zoo men zege, door den Graaf de NEALEte Surinamen gebragt wierdt, fchoon zommige Schryvers daar van de eer geven aan zekeren zilverfmit, hansbach genaamd. De Koffy. boon (*) koomt voort van den Koffy- (*) De koffy wierd in 't 1554' x$tjé*aii8.TOgx Confiantinopolen overgebragt. — Omtrent in het midden van de zestiende eeuw wierd derzelver gebruik te London ingevoerd; en in't jaar 1723, plantte de heer nicolaas LAWsde eerfte Koffyboon te Jamaica. ^ianteek. van den Schryver. Men heeft reden te gelooven, dat de Italianen dé eerfte onder de Christen volken zyn, by welken deeze beroemde drank is ingevoerd. Zy is vervolgens voor het jaar 1643. naar Parys overgebragt. 'Er zyn bewyzen, zegt awblet, dat geduurendc de regcering van 1.0dewyk XIII, onder het kleine Gerechtshof te Parys, gekookte koiTy verkogt wierd , onder den naam van cahové of cahovet. De Turken noemen dezelve cahveh, het welk koomt van het woord cahoah of cahoueli, waar door èe uirabieren dien drank aanduiden, dien zy het eerst gekend en in gebruik gebragt hebben; fchoon dit uirabisch woord allen drank in 't gemeen beteekent. Het is waarfchynlyk, dat 'er niet zeer veel van verkogt wierd, en dat dit niet lang geduurd hecfr. Het  ïa R E I Z E NAAR fy-boom, welke eene bevallige gedaante heeft, en die men niet hoogcr laat groeijen, dan tot een mans hoogte, om de vrucht de.s te gemakkelyker te kunnen plukken. De fchors van deezen boom heeft eene helder bruine kleur; en zyne bladeren, zyncïe altyd groen, glad, glinfterend en hoog ge. kleurd van boven, bleek van onderen , uitgefneden, maar zonder getand te zyn , aan de beide einden puntig, aan de buitenkant ftonrp, drie of vier duimen lang, en omtrent twee breed, zitten aan zeer korte fteelcn, en eene uitfpringende kant verdeelt dezelve benedenwaarts in twee gelyke declen. De boom is 'er geheel mede bedekt , en zyne takken fpruiten op eenen kleinen afftand van den grond uit. Deszelfs beziën zyn eirond, in 't be- Hct jaar 1669 , in onze Gcfchiedenis over bekend door het plechtig Gezandfchap van somman aga,die door Sultan mahomet IV aan lodewyk XIV gezonden wierd, moet gehouden worden voor het waare tydperk van de eerfte invoering van het gemeene gebruik der koffy te Parys. Deeze Gezant, en zyn gevolg , boden , volgens de gewoonte van hun Land, deezen drank aan de Hovelingen, en verdere perfoonen, die uit beleefdheid aan den Turkfcben Minister een bezoek gaven, waar door vecle inwooners deczer hoofd- ' ftad 'er fmaak in kregen, en Jer zig aan gewenden. Aanteek. v. d. Franfcken Verlakr.  SURINAMEN, XXIX. Hooftfl. 13 begin groen, en langzamerhand van kleur veranderende tot dat zy ryp zyn, wanneer zy eene heldere roode kleur vertoonen, even als de kersfen. Het vleesch van elk deezer beziën, hebbende eenen vry aangenaamen zoetachtigen fmaak, eene fpeceryen geur, en eene bleeke kleur, omgeeft twee nootedoppen, die dicht aan elkander zitten , en elk eene halve boon of zaad bevatten van een kraakbeenigen aart , eene bleeke of geelachtige groene kleur, eyrond, aan de eene zyde bolrond, aan de andere plat, en aldaar over deszelfs geheele lengte met eene zeer diepe groeve doordeden. Men zegt, dat e'én Koffy - boom drie of vier ponden koffy by eiken oogst kan opleveren; en even als andere plantgewasfen van dit Land geeft dezelve twee malen 's jaars vruchten. De gebouwen op eene Koffy- Plantagie, beftaan in het huis van den Planter, het welk men, om de aangenaamheid, doorgaans aan den oever van eenige Rivier plaatst; en dicht daar by, gemakshalven, de woning van den opzichter, van den boekhouder, de magazynen, en kleine bergplaatfen. De verdere gebouwen , tot de bewerking gefchikt, zyn eene wooning voor den timmerman, een timmerwerf , een zoort van fchuur om het vaartuig in te bergen , twee koffy • huizen , het één , om de boon van het verdere gedeelte der vrucht  R E I Z E NAAR vrucht af tc feheiden, en het ander, om dezelve te laten droogen. Het overige beftaat in woningen voor de Negers,in een hospitaal, een beestenftal, en magazynen. Het geheel heeft het voorkomen van een klein gehucht. Het koffy-huis alleen kost zomtyds vyf duizend ponden fterling, en zelfs meer. Maar om een volkomener denkbeeld van het geheel te geven , verwyze ik den lezer naar de daar van door my gemaakte afteekening. Hy zal op dezelve zien de plaats der gebouwen , de velden in hunnen vollen groei, de paden, de grachten, de Huizen , alles behoorlyk onderfcheiden. Eene dergelyke Plantagie, op die wyze gerangfehikt, vereenigt in zig aangenaamheid, gemak, en veiligheid: aangenaamheid, om dat zy volmaakt regelmatig is; gemak, om dat alles aldaar onder het bereik en het oog van den Planter verrigt wordt; veiligheid, om dat zy door eene zeer breede gracht omringd is, waar in het water uit de Pvivier loopt, en waar over een valbrug legt, die des nachts wordt opgehaald, en alle gemeenfehap van buiten affnydt. De landen, tot bebouwing gefchikt, zyn in grootje vierkante vakken verdeeld, waar op doorgaans twee duizend fraaije koffy - boomen flaan, die op den afftand van tien voeten van elkander geplant zyn. Deeze boomen, die op de drie jaa- ren  SURINAME N, XXIX. Hooftft. 1$ ren vruchten beginnen te dragen, hebben op de zes jaaren hunnen volkomen wasdom bereikt, en worden dertig jaaren oud. In plaats van de boomen , die fterven, plant men jonge loten, die uit eene kweekery gehaald worden, zynde een zeer wezentlyk gedeelte, waar aan eene Plantagie nimmer gebrek moet hebben. Ik heb reeds opgemerkt , dat men twee maaien 's jaars oogften kan: de eerfte heeft plaats op het einde van de maand Juny, de andere op het einde van November. Het is in dit oogenblik niet onaangenaam , Negers van allerleijen ouderdom, deeze beziën van eene helder roode kleur te zien plukken; en terwyl de meer bejaarden hunne taak afwerken, vermaken zig de jongere, die reeds dezelve geëindigd hebhen, met onder een aangenaam groen te ftoeijen. Zy verfchynen vervolgens allen voor den Opzichter, die de geenen, wier manden niet vol genoeg zyn, doet zweepen, welke reden van verfchooning zy ook mogen bybrcngen. Dit gedaan zynde, worden de vruchten in de fchuur gebragt, en de flaven keeren naar hunne woningen te rug. Om het vleesch der vrucht van de boonen af te feheiden, worden de vruchten in een molen, die daar toe gemaakt is , gewreven; vervolgens worden de boonen in water geworpen , waar in zy een  ló RËIZENAAR een nacht blyven; men fprcidt ze als dan uit op een zoort van dorschvloer, gemaakt in de open • lucht, en met platte fteenen, om daar op de boonen te laten droogen. Deeze bewerking afgeloopen zynde, begint men wederom eene andere, byna van gelyken aart, daar in beftaande, dat men de boonen op den vloer van eene zolder uitfpreidt. Aldaar dampen zy uit, en droogen inwendig, en men draagt zorg om ze dagelyks met bouten fchoppen om te roeren. Om de drooging volkomen ce doen zyn, werpt men deeze zelfde boonen in kuipen, die op rollen loopen, en men draagt zorg, dat ze niet door den regen nat worden. Men wryft ze vervolgens in houten mortieren, om de fchil of het vlies, waar mede de boonen in de vrucht aan elkander vast zitten, van ée'n te feheiden. De Negers doen dit werk op de maat, onder een algemeen gezang. Eenige Koffy - Plantagiën in Surinamcn brengen jaarlyks meer dan 150,000 ponden gewicht voort; en, gelyk ik reeds heb opgemerkt , het jaar voor onze komst, voerde men, alleen naar Amflerdam^ 112,267,134 ponden van die aangelegen voortbrengzel uit, waar van de prys van zeven tot agtien Huivers verfchilde , maar die, midden door gerekend, eene fomme van 400,000 ponden Sterling opbrengen, zonder daar nog by te  surinamen, XXIX. Hooftfl, te rekenen het geen naar Rotterdam en Zeeland verzonden wierd. Dit is genoegzaam tot betoog, dat het aankweken der koffy allen aandacht van de Planters verdient. Ten aanzien van derzelver hoedanigheden is het onnoodig den lezer te onderhouden. ; Met deeze befchryving zal ik de waarnemingen eindigen, door my omtrent de voortbrengzels van het Planten-ryk in deeze Volkplanting gemaakt, naar mate dezelve zig aan my aanboden. Ik zal 'er echter byvoegen , dat de verfcheidenheid en buitengewoone eigenfchappen der boomen, planten, wortelen, enz. in dit Land , van dien aart zyn, dat zelfs de oudfte inwooners dezelven niet volkomen kunnen kennen. Het is eenige jaaren geleden , dat de Graaf gentilly, een kundig man, met verfcheiden Indianen de woestenyen van Guiana doorreisde. Hy had een aantal aanmerkingen verzameld, waar uit de Kruidkunde groote voordeden ftond te trekken , toen hy door eene kwaadaartige koorts wierd aangetast, die hem in het midden zyner zoo gewichtige als nuttige werkzaamheden in het graf fleepte. Na alzoo myne berichten nopens de verfchillen- <■ de voortbrengzels deezer Volkplanting , voornanamelyk catoen, fuiker, cacao, indigo en koffy, IV. deel. B ge-  2S REIZENAA& geëindigd te hebben; na herhaald te hebben, dat de onderfcheidene boomen , heesters , planten, wortels, gommen, en welriekende dingen, welken men aldaar ontmoet, uittermaten talryk zyn, en allen van eene uitmuntende hoedanigheid , is my thans nog overig de belofte te vervullen, door my gedaan, om aan het oordeel van het publiek eenige aanmerkingen te onderwerpen, waar van de gevolgen , wanneer ze beöeffend werden, een oneindig nut aan alle de West - lndifche Volkplantingen zouden aanbrengen , en haar groote rykdommen verfchaffen, tevens het geluk der fkven bevorderende, zonder dat men noodig zoude hebben tot den handel op de kust van Guinêe zyn toevlucht te nemen, om het dagelyks verlies der Negers te herftellen. Maar het is noodzakelyk voor af de manier aan te wyzen , op welke zy gerangfchikt en behandeld worden, overeenkom, ftig de byzondere gewoonte van deeze Volkplanting; ik zal vervolgens opgeven , hoe zy, niet alleen volgens de wetten der menfchelykheid, maar ook volgens die van het gezond verftand behooren te zyn. Ik heb reeds doen opmerken, dat 'er 75,000 fla» ven van allerleije benamingen in Surinamen zyn. Om een getal te hebben, het welk zig gemakkelyker laat verdeelen , zullen wy het ftellen op 80,000  suriname Nj XXIX. Hooftfl. t9 So,ooo, en, daar de Plantagiën één getal van 8oö beloopen, veronderftellen, dat elke Plantagie 100 flaven heeft, (fchoon verfcheiden derzelven 'er niet meer dan 24, en andere wederom 400 hebben,) dos zullen wy het getal van 8d5ooo vit» den. De volgende Haat of tafel wyst de onderfcheidene dienften of werkzaamheden aan, waaf toe zy gebruikt worden. De eerfte reije bevat het getal der flaven van alle ambachten, die tot elke Plantagie behooren; de tweede, de by elkander gerekende getallen over alle de Plantagiën. Staat der Negers ,■ zoo mannen als vrouwen, tot ééne Plantagie be* hoorende, volgens derzelver 011-' derfcheidene diensten. Op édn Op 800 Plantagie. Plantagiën* Viermannen tot huisfelyken dienst. 4 3,200 Vier vrouwen, dito ... 4 3,200 Een kok voor den Planter, Opzich ter, enz. . . * .1 800 Een jager. . . . .1 800 Een visfcher. . . . . 1 800 Een tuinman voor de bloem- en moestuin. , .... 1 8c<5 12, 9,600 B % Ee»  ao R E I Z E NAAR Op één Op 800 Plantagie. Plantagiën. Tranfport. 12 9,600 Een Neger, die belast is met het weiden van paarden en osfen. . . 1 800 Een om de geiten te weiden. . . 1 800 Een tot het weiden van de varkens. 1 800 Een Neger, wiens post is aan het gevogelte eeten te geven . . 1 800 Timmerlieden, om wooningen, vaar tuigen, enz. te bouwen ... 6 4,800 Kuipers, om het vaatwerk te maken /en te herftellen . . . 2 1,600 Een metzelaar, om de fteene grondvesten te bouwen en te herflellen. 1 800 Negers, die eenig handwerk oeffenen, en andere, die alleen tot pronk die nen, wonende op Paramaribo. 15 12,000 Een Neger, den post van Heelmeester waarnemende 1 800 Zieken en ongenecslyken . . . ic 8,000 Eene minne voor de kinderen, diedoor . hunne moeders niet gezoogd kunnen worden 1 800 Zeer jonge kinderen, die nog geen arbeid kunnen doen . . .16 12,800 Negers, die te oud zyn om te werken, 5,600 Negers, alleenlyk gefchikt om op het Land te arbeiden . -25 20,000 Het geheele getal der flaven 100 80,000 Uit  SÜRINAMEN, XXIX. Hooftft. £1 Uit deezen Staat kan men zien, dat het getal der flaven, die verwezen zyn om den geheelen last van den arbeid op het veld te dragen, flechts een vierde bedraagt van de gezamentlyke Negers der Volkplanting ; en deeze zyn het voornamelyk, die vroegtydig fterven. Is het dus niet klaar, dat indien men tot den zelfden arbeid, met zoo veel geflrengheid, de vyftig duizend flaven gebruikte, die daar toe bruikbaar zyn, het getal der dooden , jaarlyks op vyf van 't honderd beloopende, ten minften tot twaalf vermeerderen zoude, en deeze bevolking,in een weinig meer dan agt jaaren tyds, volkomen vernielen zoude. Na getoond te hebben, hoe de flaven verdeeld worden, moet ik kortelyk opmerken, dat zoo al dertig duizend van dezclven met meerder gemak leven, dan het gemeene volk in Engeland ; en andere dertig duizend een ledig leven leiden, of ten minften een leven, het welk tot in ftandhouding der Plantagiën van geen nut is; de twintig duizend, die dan nog overig zyn, over't algemeen onder de ellendigfte fchepzels, die op aarde woonen, gerangfehikt kunnen worden. Men geeft hun naauwlyks te eeten , men put hen uit door vermoeijing, men mishandelt hen, men ryt hen door wreede ftraffen van één, zonder te gedogen, dat zy hunne vorderingen en klachten laten hoq. B 3 ren,  ren, zonder dat men naar hunne verdediging begeert te luisteren, zonder dat men hun by eenige gelegenheid het minfte recht laat wedervaren; en op die wyze kan men hen als levendig dood'belhouwen, dewyl zy geene der voorrechten van de menfchelyke maatfchappy genieten. Ik moet aan ieder mensch van gezond verftand vragen, of eene dusdanige verdeeling niet ftrydig is met het waar belang der eigenaars,'terwyl dezelve door een verftandiger beftuur hunne rykdommen zouden vermeerderen, en het leven van hunne flaven zoo zeer niet verkorten? Indien de onbedachtzaame inwooners deezer Volkplanting hunne weelde, ik zal nier zeggen 'er van afzien , maar matigen wilden , zouden ten minften twintig duizend Negers by het getal der arbeidende gevoegd worden , het geen door aan de lediggangers werk te verfchaffen , de anderen oneindig ontlasten zoude, en (mits zy allen met minder wreedheid behandeld werden,) het zoort van fterfte zoude doen ophouden , die zoo algemeen het lot der eerstgemelden is. Maar de hervorming moet begonnen worden met menfchen, wier gedrag ten voorbedde ftrekken kan. Het is noodig, dat zy, wien hét uitvoerend gedeelte van het beduur wordt toebetrouwd, geen belang hebben, om de oogen te fliii-  SURINAME N, XXIX. Hooftjl. &S fluiten voor buitenfporigheden , die by de wetten verboden zyn: het is noodig, dat nimmer de Gouverneur , en Regeeringen der Volkplanting , eigenaars zyn van een grooter getal flayen, dan , overëenkomftig hunnen rang , tot den huislelyken dienst by hun noodzakelyk is; want ik heb meer dan eens gezien , dat zy , die de wetten maakten, of met derzelver uitvoering belast wierden, de eerfte waren , die dezelven overtraden, het zy door de Negers te dwingen, om des zondags te werken, het zy door zig aan alle de geweldadigheid hunner driften over te geven. Het is derhal ven van aanbelang, dat de Gouverneur en de voornaamfte lieden der Regeering uit Europa gezonden worden ; dat zy met de gaven der fortuin , en de voordeden van eene goede opvoeding begunftigd zyn , maar boven, dien, dat zy eenen edelmoedigen en ftandvastigen geest hebben; dat zy onvatbaar zyn voor omkooping, en zig door den glans van het goud niet laten verblinden; dat zy eindelyk met gevoelens van eer en menfehelykheid bezield zyn; dat het volk, aan het welk zy eenen zoo wezentlyken dienst doen, dat de Volkplanting, welke zy zoo kragtdadig befchermen, hun op eene edelmoedige wyze beloone; maar dat hunne bezoldingen vast bepaald zyn, en niet van het zweet en bloed dier B 4 on-  £4 REIZE NAAR ongelukkige Africacnicn afhangen ; dat deeze zelfde Regeeringen wetten maken , waar by de arbeid der Negers bepaald wordt; dat deeze door andere befchermende wetten gevolgd worden, die niet gedogen , dat deeze ongelukkige flaven gefolterd, van één gereten , vermoord worden, of dat men hun al het geen den mensch lief is, hunne kinderen en vrouwen,onbefchaamdelyk ontroove; dat men hun behoorlyk voedzel geeft, en hun in hunne ziekten laat oppasfen; maar voornamelyk, dat men hun recht laat wedervaren, dat men hen hoort, en hun toeftaat, om de büitenfporigheden, waar over zy zig beklagen , door getuigen te bewyzen , van welke kleur dezelve ook zyn mogen; dat men hun zelfs een voorrecht laat genieten, het geen voor ons zoo dierbaar is, om gevonnisd te worden door onaf hangelyke en onpartydige Rechters , uit hunne landgenooteu gekozen. Indien gy eindelyk wilt, dat zy als tnenfehen handelen en arbeiden, behandel hen dan op dien voet. Wanneer dusdanige wetten aangenomen en ter uitvoer gebragt werden, durve ik verzekeren, dat de Europeefchs volken oneindige voordeden van hunne Volkplantingen trekken zouden. De Planters zouden ryk, en hunne Opzichters ordentelyke lieden worden ; de flavernye zoude dan meer  -SURINAMEN, XXIX. Booftjl. Z$ meer in. naam, dan in de daad zyn ; dé Negers zouden hunne taak met vermaak afwerken ; de bevolking zoude vermeerderen, en de vervloekte handel op de kust van Guinee zoude vernietigd worden. De eigenaars zouden hunne flaven als hunne kinderen befchouwen , en als de zoodanigen, van welken de vergrooting van hun fortuin afhangt; de flaven zouden van hunnen kant den dag zegenen, dat hunne voorouders in America zyn aangeland. Den i6Jen3 by zyne Excellentie den Gouverneur ter maaltyd genoodigd zynde, liet ik hem zien de verzameling van myne teekeningen en aanmerkingen , die ik rakende de Volkplantingvan Surinamcn gemaakt had; hy wilde dezelven wel met zyne goedkeuring verë'eren. Ik betuigde hem myne dank-erkentenis , niet alleen vooralle de gefchikte gelegenheden , welken hy my bezorgd had, om dien arbeid aan te vullen , maar ook voor het allervriendclykst onthaal, het welk ik, geduurende myir verblyf in Guiana, van hem genoten had. Door de herhaalde betuigingen van zynevriendfchap aangemoedigd, dorst ik, twee dagen daar na , hem een zeer buitengewoon verzoekfehrifc aanbieden, het welk ik hem vërzogt aan den Raad voor te dragen, zoo als hy my ook a! glimB 5 lag-  fi6 R E I Z E NAAR lagchende, en my de hand drukkende, beloofde, Zie hier het zelve: Ik verbinde myn woord van eer, het eemVfte goed,het welk ik,behalven myne foldye, bezit, tot borge, dat, indien de Raad myn voorig verzoek tot vrymaking van mynen geliefden zoon johnny SïEDiiAN toeltaat, dit kind nooit ten lasten der Volkplanting van Surinamen komen zal. (Getekend) Paramaribo, den 18. February J. G. STEDMAN. Daar mede alles, wat van my afhing, gedaan hebbende, wagte ik eenige dagen mee angst, maar zonder hoop, het antwoord op myn verzoek af; en ingevalle hetzelve ongunftig uitviel, zag ik my genoodzaakt mynen zoon voor altyd te verlaten, of hem naar Europa mede te nemen, waar door ik den dolk in het hart van zyne moeder gedoken zoude hebben. Terwyl ik aan deeze zorgelyke onzekerheid ten prooije ftond , wierden de Tranfport-fchepen tot ons vertrek gereed gemaakt, en ik was onder het getal der geenen, die belast waren dezelven van eenen  SURINAMEN, XXIX. Hböftft. Cf eenen genoegzamen voorraad van hout te doen voorzien. De Officiers ontfingen de agterdallige foldye, die men hun verfchuldigd was; en dertien foldaten verkregen hun pasport , van oogmerk zynde te Paramaribo te blyven. De bekwaame Colonel betaalde ons andermaal in papier. De Regeering had ons bovendien eenige honderde guldens toegedaan, om ons Ichadeloos te dellen wegens de betaling van onderfcheiden lasten, maar men deed 'er nooit rekening van , of liever het was ons verboden om 'er van te fpreken. Den eerden Maart, bragt een Sergeant, uit het leger aan de Casfipory- Kreek, alwaar het nieuwe krygsvolk geposteerd lag, aangekomen , bericht, dat de foldaten aldaar in grooten getale dierven, en verhaalde, dat zeker foldaat, die den ioden February verdwaald was geraakt, na verloop van zes ■ en - twintig dagen was te regt gekomen; dat hy de eerde negen dagen van eenige ponden fcheeps-bifchuit geleefd had, en dat hy de zeventien andere dagen het leven alleen met water behouden had; dat hy zyne dem geheel en al had verloren, en dat hy , in de volde kragt van 't woord , flechts een geraamte vertoonde ; maar dat de zorge. voor hem genomen , hoop gaf, dat hy het leven behouden zoude. Indien iemand weigert de mogelykheïd van zulk een buitengewoon  25 REIZENAAR woon geval te gelooven, laat hy dan lezen een echten brief van den heer godin aan den heer de la condamine, waar in hy het tafereel fchetst van het verfchrikkelyk lyden , het welk zyne vrouw onderging , by het doortrekken der bosfchen van Zuid-America , om zig van Riohamba naar Laguna te begeven , in de maand October i~6q. Hy zal daar uit kunnen zien, hoe eene vrouw van een teeder geitel, na door de Indiaanen, die haar tot leidslieden dienden, verlaten te zyn geworden; na haare beide broeders, die onder den last van zoo veele vermoeyingen en ellende bezweken, verloren te hebben; tien dagen lang het leven behield, in een wild bosch, zonder eeten of drinken, onbewust, waar zy zig bevond, en door tygers,Hangen en allerleije zoor* ten van gevaaren omringd. Laat men het omftandig verhaal van al het lyden deezer vrouw lezen, en men zal aan het verhaal omtrent deezen foldaat niet meer twyffelen. Ik heb in de daad nu en dan gebeurtenisfen overgeflagen, die men, om haare vreemdheid, zoude hebben kunnen denken aan het wonderdadige zeer naby te komen: maar wanneer men van de bosfchen van dit gedeelte van America fpreekt, is het nutteloos zyne toevlucht tot verdichtfels, of zelfs  SURINAMER, XXIX. Hooftjt. £9 zelfs tot de minfte vergrooting te nemen, om den lezer te verbaazen. Zoude men by voorbeeld gelooven, dat tachtig foldaten een zwaar bosch doortrekkende, de een na den ander een zoort van hoogte beklommen, welke zy op hunnen weg ontmoetten , en voor een grooten ter nedergevallen boom aanzagen, maar vervolgens onder hunne voeten voelden beweegen , en die niet minder was, dan eene zeer groote Aboma-Slang, welken de Colonel fourgeoud bevond dertig of veertig voeten lang te zyn ? en met dit al, het gebeurde is met de waarheid overeenkomftig. Ik beroep my op een ander geval van gelyken aart; van eenen achtenswaardigen grysaart, francis rowe van Philadelphia, die my verhaalde, dat hy aan één van zyne vrienden een bezoek zynde gaan geven, zyn paard eensklaps ftil ftond, verfchrikt zynde door een zeer grooten ratelflang, die het voorbygaan belette. Rowe, die van hee gewaand vermogen, aan dit zoort van dieren toegefchreven, had hooren fpreken, en daar aan geloofde , fteeg van zyn paard af, om het zelve te doen omkeeren; maar de flang, zig intusfchen in malkander gekronkeld hebbende, liet het verfchrikkelyk geluid van zyne ftaart hooren , en keek hem met zulke vuurige oogen aan, dat deeze on- be.  3° REIZEMAAtt beweeglyk op den grond bleef liaan, en een koud zweet hem van het hoofd tot de voeten afliep; „ met dit al, dus vervolgde rowe , myne te„ genwoordigheid van geest niet verloren heb„ de, wierd de vrees door mynen moed fpoedig „ overwonnen; ik naderde het monfter, en met „ eenen flag floeg ik het de hersfens in". Den 3den Maart, ging myn vriend de graaf naar het Eyland S(. Eujlatius, alwaar zyn broeder Gouverneur was, te fcheep , om zig van daar naar Holland te begeven. Tot myn groot genoegen nam hy h end rik , den jongften broeder van joanna, met zig, en bezorgde hem vervolgens zyne vryheid. Ik zakte met hun de Rivier af, tot aan Kaap Braam, alwaar ik hun eene goede reize wenschte. My vervolgens in een visfchers vaartuig naar 't ftrand begevende, bekroop my de lust, om in den Atlantifchen Oceaan te gaan zwemmen. In dit zelfde vaartuig zag ik eene groote meenigte visfchen, waar onder de zulken gevonden wier den, van welken ik nog niet gefproken heb, als daar zyn de Geel-rug, de Wipi en de Wa* racou. De eerfte ontleent zyn naam naar zyne kleur, volmaakt gelykende naar die van een limoen, maar zyn buik is wit. Hy is twee of drie voeten lang. Zyn kop is zeer breed, en van twee lan-  SURINAME N, XXIX. Hooftft. 3I lange knevels voorzien. Zyn lyf is dun en zonder fchubben. Het vleesch van deezen visch is fmakeloos en droog. De twee andere zyn zeer klein: de één gelykt naar een zweep ; de ander, die lekker om te eeten is, heeft voor 't overige niets, het welk eene byzondere befchryving verdient. Den oden Maart vierden wy in het hoofd - kwartier den verjaardag van den Prins van Orahgt. Na den maaltyd vernemende , dat de Capitain van guerick, Adjudant van den Colonel fourgeoud, den Capitain is0 lts te onrecht laakte , uit hoofde zyner aanbeveeling van een jong vrywilliger, een mensch van een uitmuntend characler , maar die weinige vrienden tot zyne voorfpraak had, ging ik in den kring , die hen omringde, en deed vry ernflige verwytingen aan den Adjudant, zelfs in tegenwoordigheid van den Colonel, het geen een gefchil veroorzaakte, waar van het gevolg was eene uitdaging tegen des anderen daags morgens by het opkomen van de zon. Wy bevonden 'er ons beiden op den bepaalden tyd, en gingen zonder medehelpers ter zyde afin de Savane, alwaar wy,met den degen in de vuist, eenige vrugtelooze aanvallen deeden, waar na,den degen van den Capitain in tweën gebroken zynde tegen het gevest van den mynen, die byna door en  32 u e i z e. naar en door was geftoken, hy geheel in myne macht was. Ik wilde van dit voordeel geen gebruik maken , en bood hem aan, om het gevecht op nieuw te beginnen, met nieuwe wapenen: maar hy vond dit voorftel zoo edelmoedig, dat hy, my by de hand vattende , my verzocht hem myne vriendfchap wederom te geven. Wy erkenden toen , dat wy beiden al te driftig geweest waren , en gingen oogenblikkelyk een bezoek geven aan den Capitain bolts, die niets van onze wandeling van des morgens wist. Hy verzoende zig, fchoon met moeite, met den Adjudant, en de geheele zaak wierd op die manier bygelegd. Den ioden, bragt ik het grootfte gedeelte van den dag by den Gouverneur door ; des avonds ging ik aan boord , om de toebcreidzels onzer reize te bezichtigen. Ik vond onze goederen zoodanig door muizen en rotten befchadigd , dat ik wel zes katten noodig had, om die dieren uit te roeijen. De katten zyn, uit hoofde van de warmte der luchtftreek, zoo levendig en zoo talryk niet in Surinamen, als in Europa ; ik merkte ook op, dat zy kleiner en magerer zyn , en dat zy zeer fpitfe ooren en bek hebben. Den iiden, zag ik met de grootfte fmart en verwondering de jonge Juffrouw jetty delamare, dochter van wylen den heer dela- mar-  SURINAMEN, XXIX. Hooftft, 33 mar re, een fraai Mulatten meisjen,- ten hoogften veertien jaaren oud, die in den Christelyken Godsdienst onderwezen was, en eene volmaakte opvoeding genoten had, in ketenen geboeid, gelyk ook haare moeder, en eenigen van derzelver naastbeftaanden, en door een wacht van foldaten voor den Raad gebragt wordende. Dit jong ongelukkig meisjen my herkend hebbende, riep my, en zeide my, bitterlyk fchreiende: „ dat de eige„ naar , aan wien haare moeder toebehoorde, „ schouten genaamd, haar voor de Recht„ bank deed brengen , om dat zy weigerde het werk van eene gewoone flavin te verrigten , ver„ mits zy buiten ftaat was zulks te doen, en ook , volgens de opvoeding, welke zy ontfangen had, „ tot op dit akelig oogenblik daar op nimmer „ had gerekend". De wetten van dit Land noodzaakten haar, niet alleen om zig aan dit ellendig lot te onderwerpen, maar zy veroordeelden haar bovendien, als mede haare moeder, en die geenen van haare naastbeftaanden, welken men verdagt hield, dat haar in de vordering van haare vryheid zouden begunftigen, om in het geheim de ftraf te ontfangen , die voor de flaven gefchikt was ; en zonder de menschlievendheid van den Fiskaal wiciiers IV. deel. C zou-  3t r e i z e naar zoude dit verfchrikkelyk vonnis zekerlyk ter uitvoer gebragt zyn geworden. Zie daar, welke de gevolgen waren van de weinige zorge, die d e l a m a r e had aangewend, om aan zyne dogter en derzelver moeder haare vryheid te doen erlangen. De fmartelyke vertooning , waar van ik oog-getuige was, deed my voor mynen zoon beven; maar myne vrees was niet van langen duur; want dien zelfden dag, op het oogenblik, dat ik zulks het minst verwagtte, ontfing ik eene zeer beleefde boodfchap van Gouverneur en Raaden , medebrengende : „ Dat de „ Raad , overwogen hebbende myne diensten, „ myne menschlievendheid , en de oprechtheid, „ waar mede ik myn woord van eer tot borg voor „ mynen zoon aanbood, ten einde hem , alvo„ rens hem te verlaten, een vry burger der wee„ reld te zien ; eenparig befloten had . my by „ eenen brief plechtiglyk kennisfe te geven, dat „ zonder verderen omflag of kosten , myn ver„ zoek was toegeftaan ; en dat, uit kragte van dien, myn zoon voor altyd vry was". Niemand gaat fchielyker van overmaat van fmarte tot die van vreugde over, dan ik zelf op dit oogenblik. De gevoelige joanna ftortte tranen van teederheid en erkentenis. Wy gevoelden ons  SURINAMEN, XXIX. Hooftfl. ors geluk des te fterker, om dat wy alle hoop verloren hadden , en byna veertig kinderen van beiderleije kunne thans aan eene altoosduurende flavernye door hunne vaders waren overgelaten , waar van zommige zelfs zig niet eens verwaardigden, om eenige tyding van hun te vernemen. Eene omftandigheid, die my in de daad zeer buitengewoon toefcheen , beftond hier in , dat, fchoon zommige fatfoenlyke lieden myne gevoeligheid ten hoogden prezen, het grootfte getal echter myne vaderlyke teederheid afkeurde, en dezelve als zwakheid of dwaasheid befchouwde. In de eerfte vervoering van myne vreugde , fchoon ik weinige goederen bezat om over te befchikken, maakte ik een uiterften wil ten voordeele van dit geliefde kind. Ik benoemde de heeren gordon en gourlay tot uitvoerders van denzei ven, en tot voogden over mynen zoon , geduurende myne afwezigheid. Ik ftelde hun vervolgens alle myne papieren verzegeld ter hand, met verzoek dezelven te bewaren, tot dat ik ze wreder zoude opëisfchen , of tot mynen dood ; en dit gedaan zynde, ging ik een bezoek geven aan den heer snyderhans, Predikant te Paramaribo, om hem te verzoeken tot het bepalen van eenen dag, op C a wel.  3* REÏZE NAAR welken johnny stedman zoude kunnen gedoopt worden (*), Deni8den, kwam het overfchietend krygsvolk van den Colonel fourgeoud uit het leger aan de Casfipory-Kreek, en wy zetteden alle de toebereidzels tot ons vertrek met yver voort. De vreugde, die het klein getal zee-foldaten, welke hunne medgezellen overleefden , wegens het te rug keeren naar hun vaderland gevoelde, was oorzaak , dat zy hunne agterftallige foldye, welke zy ontfingen, aan overdadige verteeringen befleedden, die gelegenheid gaven tot twisten, zoo onder elkander , als met de foldaten van 's Compagnies krysvolk. Verfcheiden wierden gewond, anderen afgeklopt; en de rust herftelde zig niet dan met veel moeite. Het oogenblik van ons vertrek fleeds meer en meer (*) Alle vrylating is, in de Volkplanting van Suritiamen, aan de volgende bepalingen onderhevig: indien dezelve gefchiedt ten voordeele van een mansperfoon, is deeze genoodzaakt de Volkplanting tegen derzelver binnen- en buitenlandfche vyanden te dienen: de vrygelatene, van welke kunne die ook zy, kan geen getuigenis geven tegen zynen ouden meester; en indien hy in de Volkplanting koomt te flerven, erft zyn voorige meester het vierde gedeelte zyner nalatenfchap. uianieek. v. d. Schryver.  Suriname n, XXIX. Hooftjl. 3? meer naderende, verliet ik myne wooning; en, op de uitdrukkelyke uitnoodiging van Mevrouw godefroy, bragt ik eenige dagen door in het huis, het welk zy in het midden van haaren fraaijen tuyn,en onder de fchaduwe van tamarinde- en oranje• boomen, had laten bouwen, om joanna en haaren zoon daar in te ontfangen, aan wien zy bovendien twee Negerinnen gaf, om haar te dienen. Deeze aangenaame wooning was wel voorzien van huisraad, het welk fraaiheid en gemak zamenpaarde. Hoe gelukkig zoude ik geweest zyn met myn leven aldaar door te brengen. — Maar het noodlot had dit anders bepaald. Den 22ften, vervoegde ik my met den Capitain s m a l l , (die voor twee maanden verlof had gekregen,) by den Predikant snyderhans, welke, tot myne groote verwondering, weigerde mynen zoon te doopen, onder voorwendzel, dat ik, naar Holland vertrekkende, geene zorge konde dragen, dat hy eene Ckristelyke opvoeding ontfing. Ik gaf hem ten antwoord, dat ik mynen zoon aan voogden toevertrouwde; maar alle vertogen waren vrugteloos; en aan dit ftyf hoofdig mensch geene reden kunnende doen verftaan, ging ik heen, onder betuiging , dat al wilde hy nu zelfs in het verzogte toeftemmen, ik het niet begeeren zoude. C 3 Ver-  33 r E ï Z E naar Vermaken en vreugde heerschten toen te Paramaribo, even als by onze aankomst. In alle wyken gaf men middag- en avond - maaltyden en dans ■ partyen; maar ik was by geene, dan by di; van myne beste vrienden, tegenwoordig, waar onder ik fteeds den Gouverneur nepveü rekende. Hybefloot alle deeze feftynen , waar in de inwooners der Surinaamfche Volkplanting zoo verkwistend zyn , •met één der treffelykfte en kostbaarfte maaltyden. Den suften, wierd al het goed aan boord van het fchip gebragt. Ik ontfing eindeloos veel gefchenken van alle de lieden, met welken ik eenige vriendfchap gehad had. Myn voorraad van allerleije zoort zoude voldoende voor my geweest zyn, om'er den aardbol mede rond te reizen. In een klein kistjen met fterken drank , vond ik een fles oprechte oranje oly, en nog één, welke men hier noemt oly van tonca boonen. De eerfte wordt gemaakt van oranje - fchillen , welken men tusfchen den duim en voorften vinger drukt; een langwyligen en verdrietigen arbeid. Eenige droppels van deeze oly met fuiker zyn uitmuntend tot verfterking van de maag, herftelling van eetlust, en bevordering der verteering. Men heeft Hechts één droppel noodig , om de geur door eene geheele kamer te verfpreiden. De tonca - boonen groeijen, zoo  SURINAMEN, XyCLX. HooftJl. 39, zoo men zegt, in eene dikke vleesachtige vrucht, en op een zeer grooten boom. Ik heb geene andere dan drooge gezien, en dan gelyken zy veel op pruimen. Zy dienen om aan de tabak, zoo in bladen , als om te fnuiven , een aangenaamen geur mede te deelen. Den aóften, gingen wy gezamentlyk van zyne Excellentie den Gouverneur affcheid nemen. Eenige oogenblikken daar na, kwamen de Officiers van het krygsvolk der Sociëteit in het hoofdkwartier , om ons eene behoudene reize toe te wenfchen. De Colonel fourgeoud, ons dien zelfden dag ter maaltyd onthaald hebbende , drukte my twintig malen de hand na den maaltyd, zeggende: „ Dat ik die jongeling was, dien hy op de wee,, reld het meest beminde , om dat, indien hy „ my bevolen had in het vuur of in het water te „ loopen , ik het gedaan zoude hebben". Hy voegde 'er nog andere beleefde aanmerkingen by; maar ik erken, dat, fchoon ik wist te vergeven, ik de verfchrikkelyke gevaaren en onheilen , waar aan ik buiten noodzaak bloot gefield was geworden, niet vergeten kon. De Colonel berigtte my tevens, dat hy niet met ons vertrekken zoude; maar dat hy voornemens was, met h.t overfchot van het nieuwe krygsvolk,in 't kort C x zyn  4Q REIZENAAR zyn Regiment te volgen; en dat hy , by zyne aankomst in Hólland* my alle dienden bewyzen zoude, waar toe hy eenigzints in daat was. Welke ook de beweegreden van zyne fchielyke verandering ten mynen opzigte moge geweest zyn, het is my genoeg te zeggen, dat 'er toen geene twee betere vrienden waren, dan de Colonel four. geoud, en de Capitain stedman. Des avonds van dien dag nam ik in korten tyd affcheid van Mevrouw godeproy , van den Heer en Mevrouw demelly, van den Heer en Mevrouw l o l k e n s , van den Heer en Mevrouw oordon, van den Heer gourlay, van den Capitain macneyl, en Doétor kissam, die my allen de grootde beleefdheden en het levendigst belang, zedert myne komst in de Volkplanting, betoond hadden; maar ik had te veel te 'doen met iemand, die my veel liever was, dan dat ik, met van hun affcheid te nemen, het leed gevoeld zoude hebben, het welk ik by eene andere gelegenheid zoude hebben ondervonden. Terwyl ik alle de hevigheid van myne aandoening ten toon fpreide, liet joanna niets van dien aart in myne tegenwoordigheid blyken. Ik drong nog eenmaal by haar aan om my naar Europa te vergezellen , en ik wierd door alle haare vrienden en door Mevrouw godefroy daar in onder- deund..  SURINAMEN, XXIX. Hooftft. 4I fieund. Zy was even onbuigzaam als te vooren, en antwoordde my : Dat hoe fmartelyk ook eene fcheiding, die misfchien voor eeuwig zyn zoude, vallen mogte, zy niettemin verkoos in Surinamen te blyven , dewyl zy volmaakt „ overtuigd was , dat zy niet gevoeglyk over „ haar zeiven befchikken konde, en om dat het, „ in haare tegenwoordige gefteldheid, beter was, dat zy de eerfte van haren rang in America „ bleef, dan een voorwerp van verachting , of een last voor my, in Europa, te worden, het ,, geen zeker ftond te gebeuren , zoo lang ons fortuin niet onaf hangelyker was". Op deeze laatfte woorden was zy blykbaar aangedaan, en zy ging ter zyde, om alleen tranen te ftorten. — Wat konde ik zeggen of doen ? — Niet wetende te antwoorden, befloot ik , om, zoo mogelyk deeze moedige vrouw na re volgen, en my aan myn lot te onderwerpen , tot het aandoenlyk oogenblik, dat ik een vaarwel zoude uitfpreken , het welk myn hart my aankondigde het laatfte te zullen zyn. De geheele krygsbende,den suften,des morgens ten zeven uuren, bevel ontfangen hebbende, om zig naar den Colonel fourgeoud in het hoofdkwartier te begeven, onttrok ik my aan alles, wat my in de weereld lief was, aan zoon en moeC 5 1 der,  42 REIZE NAAR der, zonder hen in hunnen flaap te ftooren, ten einde eene al te aandoenlyke vertooning voor te, komen. De Colonel geleide ons tot aan den oever, en wy gingen aan boord, door de vlag en het gefchut van het Fort en van de Schepen, die op de rheede lagen, begroet wordende. Alle de Officiers met den Lieutenant Colonel de eorgnes, die geduurende den overtocht het bevel moest voeren , het middagmaal gehouden hebbende, noodigde my de Colonel foür. geoud, om hem, tot des anderen daags morgens, naar de ftad te vergezellen; maar daar myn hart van droefheid overftelpt was, bedankte ik hem voor zyn vriendelyk aanbod. Hy wenscht:e ons dus eene yoorfpoedige reize, en keerde te rug in het gezelfchap van zynen Adjudant, den Capitain van guerick. By zyn vertrek, wierd hy door negen kanon ■ fchoten, en een driewerf geroep van hoezee, begroet. Den coften Maart, des middernachts, het fein gegeven zynde , gingen onze beide fchepen onder zeyl, en zakten af tot aan het Fort Amfterdam y alwaar zy het anker wierpen. De heeren gordon en gourlay, welken ik tot voogden over mynen zoon benoemd had, by den Colonel seybourg, aan boord van het fchip Hollandia, ter maaltyd onthaald zynde, gaven  SURINAMEN, XXIX. Hooftfi. 43 ven zy my een bezoek; en verzogten my met hun naar Paramaribo te rug te keeren. Het was my onmogelyk om voor de tweede maal te wederftaan aan een aanzoek , om twee voorwerpen, die aan myn hart zoo dierbaar waren, nog eens te zien. Ik ftemde'er in toe, en (moet ik het zeggen ,) ik vond joann a, die in myne tegenwoordigheid zoo veel kragt en moed betoond had, in tranen wegfmeltende , en voor de overmaat van haare moedeloosheid zwigtende. Zy had geen voedzel , hoe genaamd , gebruikt, geen enkel oogenblik had zy de zoetigheden van den flaap gefmaakt, noch een enkel woord uitgebracht, noch zelfs de plaats verlaten , waar ik haar des morgens van den a^ften agterliet. Dewyl de fchepen eerst na twee dagen zee moesten kiezen, was ik zeer gereed om dezelven met deeze gevoelige vrouw door te brengen, het geen haar moed fcheen in te boezemen: maar, helaas! wy betaalden deeze al te korte oogenblikken zeer duur. Naauwlyks waren 'er eenige uuren verloopen, toen een matroos my eensklaps kwam kennis geven , dat een floep my wagte, om oogenblikkelyk aan boord te gaan. De moeder van joanna nam het kind, dat in de armen van haare dochter rustte, terwyl de laatscgemelde door Mevrouw g op e f r o,y onderlteund wierd. Haare broeders en zus-  44 r e i z e naar zusters omringden my, den Hemel deszelfs byftand voor my affmeekende, en eene treurige klaagftem opheffende. De ongelukkige joanna, een meisje van flechts negentien jaaren oud , de oogen op my gevestigd houdende , drukte my met kragt de hand. Zy kon niet fpreeken, haar geest was verwilderd; maar de tyd was daar! Ik drukte baar met drift tegen mynen boezem , en nam één van haare hairlokken. Insgelyks niet in ftaat zynde, een enkel woord uit te brengen, bad ik inwendig den Hemel, om voor moeder en kind te waken. T oen floot joanna haare lieflyke oogen; de bleekheid van den dood overdekte haar aangezicht; haar hoofd hing naar de laagte , en zy viel beweegloos in de armen van haare aangenomene moeder. Ik verzamelde hier al myn moed en kragt by elkander, en verliet de beide voorwerpen van myne levendigfle teederheid, die echter door de zorgen, omtrent haar aangewend, aan niets gebrek hadden. Daar de floep my fteeds wagtte, ging ik, door myne vrienden vergezeld, mynen ouden Colonel bezoeken; en hem de hand drukkende, vergaf ik hem uit den grond myns harten, en ftilzwygende, alle de verdrietelykheden , die hy my veroorzaakt had. Hy was aangedpan ; en ongetwyffeld, dit was hy my verfchuldigd! Ik wenschte hem,  S U R I NAMEN, XXIX. Hooftft. 45 hem allen voorfpoed , en zakte eindelyk de Rivier Surinaamen af. De fchepen lagen dwars over kaap Braam, toen ik aankwam. DesVice-Gouverneur texier kwam ons aldaar goeden dag zeggen. Hy gebruikte het middagmaal aan boord van één der twee fchepen, en keerde te rug in het gezelfchap van de Capitains small en frederik , die my uitgeleide gedaan hadden. By zyn vertrek wierd hy door zeven kanonfchoten begroet. DER-  45 R EI U NAAR DERTIGSTE HOOFTSTUK. De Schepen ligt en het anker, en fieken in zee. Overtocht. — Het Zee-paard. — De Noordkaper. — De Haay. — De Zuiger-visch. —Het Loot manmet je. — De Bruinvisch. — Zee-orkaan. — De Schepen la?iden in Texel aan. — Ontfcheping van het krygsvolk in de ftad 's Hertogenbosch. — Dood van den Co* lonel fourgeoud. — Befluit. rp ± oen alles tot ons vertrek volkomen in gereedheid was, ligtten de beide fchepen, onder bevel van den Lieutenant Colonel des borgnes het anker den iften April 1777, en zeilden noord- en noord.west.waarts met een oosten wind , en ftevige koelte. Ik bleef als een beweegloos en {lom mensch , in het agterfte gedeelte van het fchip, tot dat de wolken ons beletteden land te bekennen. Na verloop van eenige dagen echter gelukte het my , om myne droefgeestigheid te boven te komen, en eene zoort van rust te er. langen. Daar toe was ongemeen dienende deeze troostende aanmerking , dat, zoo ik my zei ven in zeker opzigt al benadeeld had, ik ten minften drie be-  SUR.INAMEN, XXX. Hooftft. 4? belangryke perfoonen, joanna, j&'ONNY en quaco namelyk , aan de flavernye onttrokken had, welke weldaad zy overwaardig waren. Ik was voor deeze goede daad in voorraad betaald, door de zorgvuldigheden van twee derzelven, waar aan ik het behoud van myn leven te danken had, terwyl een oneindig getal menfchen rondom my onder den last der onheilen bezweken was, anderen hunne gezondheid , verfcueiden het gebruik van hunne ledematen, zommigen hun geheugen , en eindelyk één of twee hun verftand verloren hadden; zynde allen de flagtöffers van eenen geftrengen dienst in eene noodlottige luehtftreek. Van byna twaalf honderd wel gefielde mannen , die tot deezen tocht waren ingefcheept, kwamen 'er ten hoogften honderd in hun vaderland te rug, en onder deezen bevonden 'er zig misfchien geen twintig in volmaakte gezondheid. Men telde onder de dooden, (de Heelmeesters daar onder gerekend) tusfchen de twintig en dertig Officiers, onder wier getal drie Colonels en één Major waren. Dusdanig moet de uitflag zyn van de gelukkigfte krygsönderneemingen in een brandend heet land, het welk met moerasfen en bosfchen doorfneden is.' Den i4den April gingen wy over den zonne keerkring. Vervolgens de koers veranderd hebben.  4^ R E I Z E NAAR bende, zeilden wy noord - noord - oost, en noordoost-waarts, en wy wierden door ftilte overvallen. Ik moet niet vergeten te verhaalen, dat wy ons op vyftien graden noorder breedte bevindende, de ftreeken overzeilden, welken men doorgaans de groene Zee noemt, uit hoofde van de rneenigvuldige zeegewasfen, waar van zommige, tusfchen twee bladen papier tikgefpreid en in de zon gedroogd zynde, zeer merkwaardig zyn, en boomen, heesters, bloemen vertoonen , en ftukjens van verfchillende zoorten van visfchen en fchelpen in zig bevatten. Wy zagen ook het Zee-paard, een visch , die agt of negen voeten lang is: deszelfs lichaam is met kraakbeenige ringen gevormd; zyn bek is langwerpig, en zyn kop met een zoort van hoofdhair bedekt. Den igden, hield de ftilte nog aan. Dagelyks wierden wy vermaakt door het gezicht van eene groote meenigte vliegende visfchen, zee-braasfems en noord-kapers, die voor en agter de fchepen zwommen en fpeelden, als of zy ons gezelfchap • hadden willen houden. De Noordkaper is een visch, tot het geflacht der groote visfchen behoorende; hy gelykt een weinig naar den Dolphyn, maar is veel grooter, en koomt in gedaante na by den walvisch; zomtyds is hy twintig voeten lang, en ongemeen vet. Zyn kakenbeen is van veertig zeer  surinamen, XXX. HooftJÏ. 49 zeer fcherpe tanden voorzien. Hy werpt het water uit, door twee neusgaten , en zyne kleur is bruin. Wy zagen ook van tyd tot tyd, op eeni* gen afftand van de fchepen, en boven de golven, groote Noordkapers. Dit zoort van visch gelykt zeer veel naar de Groenlandfche walvisfchen, maar hy is veel gevaarlyker, om dat zyne geftalte kleinder, en zyne gedaante platter is. Zyn kakebeen is ook korter , en van kleine knevels voorzien. Zyne huid is witter, en zeldzaam geeft hy meer dan dertig vaten traan. Den 22ften } begon het Weder op eene zicht» baare manier te veranderen. Al het fcheepsvolk wierd door verkoudheid > en verfcheiden door de koorts aangetast. Den goften, was een ieder zoo zwak, dat de dienst met moeite volvoerd wierd. Wy hadden reeds twee matroofen en één foldaat verloren. Den Lieutenant Colonel des borgnes zig zeer ongefteld bevindende, wierd my het bevel voor eenige dagen opgedragen. Dewyl het andere fchip toen voor uit, en byna buiten het gezicht was, liet ik een vlag opheisfchen, en een kanon-fchoot doen, om het zelve te rug te roepen, gelyk ook oogenblikkelyk gebeurde, Toen dien zelfden dag een groote Haay aan IV. deel. D ééa  5° R E I Z E NAAR één der zyden van ons fchip zwom, deeden wy vergeeffche pogingen om hem te vangen. De zee bevat verfcheide zoorten van visfchen van den zelfden naam, maar deeze is de verfchrikkelykfte van allen , uit hoofde van zyne grootte, want hy weegt zomtyds duizend ponden, en is zestien of agttien voeten lang. Zyn kop is platachtig en breed, en men befpeurt in den zeiven twee gaten, door welken het dier het water laat üitfpringen. In alle rigtingen draait hy zyne vooruitftekende oogen, die zyne vraatzucht te kennen geven. Beneden dezelve is zyn bek geplaatst, die zoo breed is, dat hy een grooten hond in eens zou inflokken. Zyne tanden, in vyf of zes reijen gerangfchikt, zyn zoo fnydend en fterk, dat hy den arm of het been van een mensch met het grootfte gemak afbyt; het geen verfcheidene maaien gebeurd is. Zyn geheele lyf gelykt volmaakt naar dat der zee-honden , welken men in de Noordelyke Zeeën vindt. Hy heeft vyf vinnen, één op den rug, twee aan de borst, en twee aan den buik. Zyn ftaart is vorkswyze uitgefneden; maar het bovenfte gedeelte is het langfte. Van zyne ruwe en flymige huid maakt men fegryn leder. 1 De Haay zwemt altyd met kragt, maar hy is genoodzaakt zig op zyde te wenden, om zynen buit'    SURINAME N, XXX. Hooftft. 51 buit te pakken , het geen oorzaak is , dat hem verfcheiden visfchen ontfnappen. De Zuiger - visch is een visch , welken men dikwerf vindt, aan de kiel der fchepen en aan de groote zee-monfters , zoo als 'er aanftonds één derzelven door my befchreven is , vast zittende. Hy heeft eene gryze kleur, en is twintig duimen lang. Zyn lyf, van eene ronde gedaante, wordt naar de ftaart dunner. Zyne vinnen zyn geplaatst, als die van de Haay. Zyn zuiger maakt hem het meest merkwaardig. Het is eene kraakbeenige zelfftandigheid, van eene eironde gedaante, door zydelingfche balken van gelyken aart, die fnydend en getand zyn, afgedeeld. Dit gedeelte van den Zuiger-visch hecht zig met zulk eene kragt aan alles vast, dat, wanneer hy vast zit, de zwaarfte golven niet in ftaat zyn hem los te maken. Het is gepast alhier melding te maken van het Lootsmannetje. Hy is klein, en verrykt met de fchitterendfle kleuren , namelyk bruin met een gouden vveerfchyn. Men zegt, dat hy niet alleen gevoed wordt door het overfchot der visfchen, welke de Haay laat vallen, maar zelfs dat hy by deszelfs buit de wacht houdt, en van die byzonderheid zynen naam ontleent. Van het begin van den overtocht af, ging ik bloots hoofds en barrevoets; maar den eerfien D a May,  gZ REÏZENAAR May, juist een maand na ons vertrek , was ik genoodzaakt my te kleeden, even als myne mede - reisgenooten. ' De Heer neyssens, één van onze Heelmeesters, een Crabbo- dago, een zeer verflindend dier, aan boord hebbende, geraakte dezelve omtrent te deezer tyd uit zyn hok los, en doodde in éénen nacht alle de aapen, alle de papegaijen, en al het gevogelte, dat zig op het verdek bevond. De lieden, die de wacht hadden, redden zig met weg te loopen, maar één van hun had de onverfchrokkenheid, om hem met een ftuk hout dood te flaan. Den 3den , hadden wy , op veertig graden zuid - ooster breedte, zwaare regenbuien, en ftormwind. Dezelve vermeerderde dagelyks tot den c)derj, wanneer hy gematigder begon te worden. Wy zagen toen Bruinyisfchen. De visch van deezen naam heeft vyf of zes voeten lengte , is zeer vet, zonder fchubben, en van eene zwartachtig blaauwe kleur. Zyne oogen zyn klein; hy heeft puntige tanden, en een zeer langwerpigen bek. Hy heefc drie vinnen, één op den rug, en twee aan de borst. Zyn ftaart is horizontaal, op dat hy boven het water zoude kunnen fpringen; het geen hy meenigmalen doet, het zy om te fnuiven of adem te halen, en-men kan dan van zeer verre af het gefnuif van zyne neusgaten hooren.  SURINAMENj XXX. Hooftjl. gl ren. Het vleesch van den Bruinvisch is rood, en gelykt veel naar zommige zoorten van varkensvleesch. Den i3den , geduurende een vierde gedeelte van den morgen, en op een korten afftand van de Azorifche Eilanden, wierden wy door eenen geweldigen ftorm uit het oosten beloopen. Eene bramfteng dreef kort daar na op zyde van ons fchip voorby. Wy vernamen vervolgens , dat dezelve van een Hollandsch Oost-Indisch Compagnies Schip was, het welk in zyne te rug komst in de nabyheid van het Eiland Tercêra met man en muis verging. Den i4den, was de wind zoo geweldig, dat wy onze groote bramfteng verlooren , en het groote zeil fcheurde. Het andere fchip verloor te gelyker tyd zyn boeg - fpriet. Den 15den, kregen wy een orkaan, vergezeld van blixem, donder, en zeer zwaren regen. Dezelve duurde den geheelen nacht, en nam onze mast weg. Het volk was uittermaten vermoeid, en naauwlyks beftand tot den arbeid, die 'er noodig was, om eene fchipbreuk voor te komen. De twee volgende dagen behielden wy tegenwind, met een reef in het fokkezeil. De golven klommen bergs hoogte, en floegen aanhoudend over het fchip heen. Nacht en dag moesten wy D 3 pon>  54 R E I Z E NAAR pompende blyven. Kort daar na deeden wy de gewoone groete aan het Hollandsch Fregat de Alarm, het welk ons zulks wederkeerig bewees. Den ftorm eindelyk ophoudende , peilden wy negen vademen water. Maar de wind eensklaps noord - oost. waarts draaijende , dreeven wy den mond van het Kanaal in , tot des morgens van den siften, wanneer, ten half twee uuren , het andere fchip een fchot deed, om ons te berigten, dat de vuurbaak der Sorlings Eilanden in het gezicht was; en des morgens ten vier uuren kwam 'er een loots aan boord. Op de hoogte van Douvres eene ftilte van agten. veertig uuren gekregen hebbende, zagen wy eerst den zyttcn de Holluudfchc kust. Dien zelfden dag kogten wy beste visch, ons door eene Scheveningfche pink aangebragt, en wy onthaalden 'er al het volk op, fchoon nimmer een fchip beter van voorraad voorzien was. Ons geduurende den nacht van de wal afhoudende , kregen wy eindelyk Kykduin en den Hel. der in 't gezicht. Ben aSften, des morgensten drie uuren, wierpen de beide fchepen het anker op de rheede van Texel, na negen kanon - fchoten gedaan te hebben. Den poften, in de Zuiderzee het kleine Eiland Urk voorby gezeild zynde, geraakten de beide fche-  SURINAMEN, XXX. Hooftjl. gg fchepen, het voor den wind hebbende, van zelf op het Pampus, eene zeer groote zandbank, met water overdekt, niet verre van Amfierdam afgelegen , en aan deeze Stad tot een natuurlyke wal ter befchutting tegen alle buitenlandfche vyanden dienende. Alle fchepen moeten daar over heen gaan, of tusfchen beiden door geleid worden j en dit laatfte middel verkozen wy. Eenige Noorweegfch fchepen kwamen te gelyker tyd met ons aan. Allen, die zig op dezelven bevonden, zaten in hun hembd op het dek, en waren nat van het zweeten, terwyl wy in mantels gedoken waren, en gevoerde mutfen op het hoofd hadden, om ons tegen de koude te beveiligen. De ftad Amfterdam zond thans eene groote meenigte ververfchingen aan boord, dezelven aan de verlosfers eener Volkplanting aanbiedende, by welke zy een zoo merkelyk belang had. Het volk van onze beide fchepen, op 't punt zynde van hunne nabeftaanden en vrienden weder te zien, was opgenomen van vreugde. Men moet echter daar van een enkelen uitzonderen, die thans van zyn geluk verdoken was. Den 3den Juny, ging ons volk over op zes kleine vaartuigen , waar mede zy naar 's Hertogenbosck werden overgevoerd, eene Stad, alwaar D 4 men  $6 REIZENAAR men deeze krygsbende voltallig maakte , en dezelve in bezetting hield. By het ontfchepen begroetten ons onze fchepen met negen kanon - fchoten, en wy beantwoordden hen met een driewerf geroep van Hoezée. Wy namen den weg over Saardam, Haarlem en ter Goude, welke plaatfen ik zeer fraay vond: ik bewonderde vooral de gefchildcrde glazen van de hoofdkerk der laatstgemelde ftad. Maar de inwooners , die, door nieuwsgierigheid gedreven, ons in meenigte omringden, fcheenen my toe een wonderlyk flag van menfchelyke wezens te zyn, met lappen bekleed, en door de gaven der natuur zeer weinig begunftigd. Het was tegen dit volk niet alleen, dat ik zulk een vooroordeel had ; alle de Europeanen hadden by my een gelyk voorkomen, wanneer ik ze vergeleek by de geenen, die ik verlaten had, by die menfehen, wier oogen vol vuur zyn, de tanden zoo wit als ivoor, en de huid fteeds van eene ongemeene zindelykheid glinfterende. Intusfchen dagt ik niet aan het buitengewoon voorkomen , het welk wy maakten, wier taanige kleur door de zon verbrand was, en die, door zoo veele ellenden en vermoeijenisfen uitgeput, niets meer dan wandelende geraamten waren. Ik zoude 'er kunnen byvoegen, dat wy zoo lang in de bosfehen geleefd hebbende, geen ander voorkomen dan van wik  surinamen, XXX. Hooftft. $7 wilde menfchen hadden; en ik zelf in 't byzonder verdiende en verkreeg dien bynaam. In dien ftaat kwam ik in ütSï&ü.s'HertogenboscIt aan , alwaar onze laatfte ontfcheping den oden plaats had. Op deeze wyze eindigde één der buitengewoonfte tochten., die immer door Europeesch krygsvolk waren ondernomen , en waar by men Hechts op eenen verren afftand den oorlog tegen de Ame* ricaanfche Zeèroovers in vergelyking ftellen kan. By onze aankomst ontmoetten wy den Lieutenant Colonel wester.loo, die, in 't jaar 1773, in Europa ziek was te rug gekomen, en thans zelfs nog niet geheel en al herfteld was. Hy noodigde my , benevens eenigen van myne medgezellen , ter maaltyd aan eene gemeene tafel, voor een gedeelte beftaande uit Hollandfche Officiers, die zig beklaagden, dat het eetcn naar den rook fmaakte, en dat het rundvleesch flechr. was ; terwyl wy, ellendige gelukzoekers, verklaarden nooit beter maaltyd gedaan te hebben. Maar te gelyker tyd , dat deeze heeren de lekkerheid der aardbeziën, kersfen , en andere Europecfch vruchten roemden, vonden wy dezelven verre beneden de advocaaten-peer , de water - meloen, de ananas, enz. die ons zoo langen tyd tot eene lekkernye geftrekt hadden. — Alles wat in deeze D 5 wee-  50 r e i z e naar weereld goed of kwaad is, is enkel befcrekkelyk, of door vergelyking. Des anderen daags wierden wy op de parade aan den Generaal hardenbroek voorgefteld. Den i8den , omringen wy onze agterftallige foldye, en men flond aan allen, wien zulks geliefde, toe, om tot hun voorig Regiment te rug te keer en. Zommige foldaten hadden vier of vyf honderd guldens; maar zy bragten ze zeer fchie. lyk door. Het was toen het oogenblik ter uitvoering van myn reeds voorlang genomen befluit, om namelyk het Regiment van den Colonel fourgeoud te verlaten. Dadelyk na onze ontfcheping , verzogt ik myn ontflag aan den Prins van Oranje, die my het zelve den aoften verleende , en my aanftelde tot Capitain onder het Regiment van den Generaal stuart, het welk ik in September 1772 verlaten had. Ik veranderde dus van monteering, en kleede mynen getrouwen quaco in eene deftige livrey. Ik onthaalde vervolgens myne reisgenooten, met welken ik zoo veele gevaaren had doorgedaan, ter maaltyd, en wy fcheidden van elkander met wederzydfche betuigingen van eene eeuwigduurende vriendfchap. Des anderen daags morgens vertrok  SURINAME N, XXX. Hooftft. £9 trok ik, om my by myne oude krygsbende te vervoegen , alwaar ik met de blyken van de levendigfie vreugde ontfangen wierd. Den 25ften Augustus , begaf ik my naar bet Lusthuis het Loo, in Gelderland, alwaar ik door mynen Colonel wierd voorgefteld aan zyne Doorluchtige Hoogheid, den Stadhouder, die my op de vriendelykfte wyze ontfing, en my fpoedig bevorderde tot den rang van Majoor in het Regi. ment, waar toe ik thans behoorde. Ik had ook het genoegen, om eenigen van myne oude medgezellen, en zelfs die geenen, die zonder het te weten, met hunnen ondergang bedreigd waren geworden , op eene eerlyke wyze beloond te zien. Den 24.ften September, ging ik naar den Hage9 alwaar ik zyne Doorluchtige Hoogheid verzogt, om agttien beeldtenisfen van wasch , door my zeiven gegoten, als een blyk van erkentelykheid te willen aanneemen, gelyk hy ook de goedheid had te doen. Zy verbeeldden Indianen van Guiana, en Negers uit de Volkplanting van Surinamen, met onderfcheiden arbeid bezig zynde op een Eiland, het welk op een glas van krystal geplaatst was. Ik gaf ook mynen Neger qua«o (met zyne toeftemming,)aan de Gravin van kosendaal, aan  6o RE, IZENAAR aan wier genacht ik groote verpligtingen had, tot een geféhenk. Deeze vrouw , verrukt over het goed gedrag en de eerlykheid van deezen jongen Neger, liet hem met myne goedkeuring naar my. nen naam doopen, met belofte, dat zy altyd voor hem zoude zorgen, en hem' voordeden doen genieten , welken ik niet in ffoat was hem te befchikken. Omtrent op het einde van de maand Oétober, boden de Bewindhebberen der Compagnie van de Berbices my den post aan van Vice - Gouverneur deezer Volkplanting, in de nabyheid van die van Surinamen gelegen. Ik begaf my dus naar Amfier dam,om te vernemen , welke hunne voordagen waren. Zy bepaalden my eene zeer zwaare bezolding, en beloofden my groote voordeden; maar ik hield aan op de belofte, om aan den tegenwoordigen Gouverneur by deszelfs eerder affterven te zullen opvolgen,als mede op eene behoorlyke jaarwedde, by myne terugkomst, na een bepaald getal van jaaren. Deeze heeren beweerden dit verzoek niet te kunnen toeftaan, en dien volgende bedankte ik hun voor hun aanbod. Ik oordeelde het voor. zichtiger te zyn myne gezondheid in Europa te herftellen , dan andermaal in de gezengde luchtftreek te gaan kwynen, zonder hoop om, in myn vaderland te rug komende, myne dagen in Itilfe te kunnen  SURINAMEN, XXX. Hooftft. 6ï nen eindigen. Intusfchen kreeg ik fpoedig myne kragten wederom, en was zoo welvarende, als ik immer geweest was. Onder honderd van myne medgezellen was 'er ter naauwer nood een enkele, die op zulk een geluk roemen konde, De Colonel fourgeoud zelf had weinig genot van zyn fortuin. Eenigen tyd na zyne te rug komst in Holland, wierd hy in zyn bed dood gevonden. Hy wljrd met alle krygsëer in den Hage begraven. Zyn gezworen vyand, de Gouverneur der Volkplanting Surinamen , overleefde hem niet lang. Zyne plaats wierd door den Colonel Jexier met eere vervuld, aan wien de waardige heer w ic h e r s naderhand opvolgde (*). Den Duitfchen Keizer de grensfteden van Holland in 't jaar 1782. hebbende ingenomen, was het Regiment van den Generaal stuart het laat- (*) Daar de laatstgemelde zynen post kortlings heeft r.edergelegd, heb ik het genoegen het Publiek te berigten, dat de Heer frederik, die brave Officier, waarvan ik zoo dikwils gefproken heb, en die, eenigen tyd bevoorens, onder het krygsvolk der Sociëteit ,van Sarinamen te rug keerde, in het jaar 1792. tot Gouverneur der Volkplanting benoemd wierd. *danteek. van den Schryvcr,  62 REIZENAAR laatfte, het welk de ftad Namur ontruimde, alwaar het Keizerlyk krygsvolk dien zelfden dag, dat hy 'er uittrok, binnen rukte. Kort daarna wierd de Schotfche Brigade , waar van de foldaten uit lieden van allerleije natiën beflonden, door de Staaten van Holland genaturalifeerd, dat is, tot drie Hollandfche Regimenten gevormd , ter gelegenheid van den oorlog met Groot-Brittannièn, die ons, de meeste voornaame Officiers en my zeiven, noodzaakte om ons affcheid te nemen, als tegen onzen Koning en ons Land niet begeerende te dienen. De Prins van Orange gaf my, by het verkenen van myn affcheid, den rang van LieutciiantColonel. Toen wy allen in Engeland waren te rug gekomen, nam zyne Brittannifche Majefieit, uit hoofde van onze getrouwheid, ons onder zyne befcherming. Den iSden Juny , wierden elf van de onzen, onder wier getal ik het geluk had te behooren, te Saint James door den Generaal conway aan den Koning voorgefteld, en hadden de eer om de hand van zyne Majefieit te kusfen. Den i^ften van dezelfde maand, wierd ons allen , door het Huis der Gemeente in het Engelsch Parlement, eene halve foldye toegedaan, volgens den  SURÏNAMEN, XXX. Hooftjl. 63 den rang, dien elk van ons bekleedde op het oogenblik , dat hy uit het Regiment ontflagen wierd (*). ■ Het Publiek zal zig een denkbeeld van de oudheid en dapperheid der Schotfche Brigade kunnen vormen, wanneer hy onderrigt wordt, dat dezelve in 't jaar 1570. in Holland ontfcheepte, onder den naam van vrye Compagniën, onder het bevel van eenige Edellieden van den eerften Schotfchen adel; en dat zy naderhand altyd heeft uitgeblonken in de oorlogen, door Holland gevoerd , zoodanig dat zy den eernaam verdiend heeft van het bolwerk der Republiek. Ik zal myn verhaal befluiten met nog eenmaal aan te flippen eenen naam, dien men zoo dikmaals heeft aangetroffen, den naam van joanna, van joanna, die niet meer in leven is! In den loop van de maand Augustus 1783 , ontfing ik van den heer gourlay eenen brief, die my het hart doorboorde. Dezelve gaf my bericht, (*) Deeze Officiers, welken men fteeds als de waare vertegenwoordigers van de Schotfche Brigade befchouwde, zagen hunne braafheid beloond door het hernel van deeze oude krygsbende, onder bevel van den Generaal francis dundas; en dezelve wierd naar Gibraltar in bezetting gezonden. uianteek. van den Schryver,  6x RBIZE NAAR richt, dat de fchoone en deugdzaame joanna « den 5 uitwaterende Vaarten , Sluizen en ander werk j het welk noodig is , om het Land ter bebou* wing gereed te maken. DERDE BRIEF. Van het planten en aankweeken van Kofy, en van de noodige levensmiddelen tot onderhoud van de Planters; van het oogfien en bewerken der Kofy; van de gebouwen, en verdere noodzakelyke inrigtingen tot eene groote KoffyVlantagie, volgens het gebruik der HollandJche Volkplantingen in Guiana. VIER-  7$ INHOUD der BRIEVEN. VIERDE BRIEF. Antwoord op de drie eerstgemelde Brieven , waar by de Franfche Ingezeten de vraag omtrent de affchaffing der Jlavemye , in de Volkplantingen, alwaar dezelve nog plaats heeft, opzetttlyk behandelt: hy raadt om deeze verandering* die noodzakelyk geworden is, te bevorderen, en geeft de middelen aan de hand, om daar, toe te geraken* zonder aan den voorfpoed der Volkplantingen nadeel toe te brengen. AAN-  aanhangzel; EERSTE BRIEF. Van den aart der Landen, derzelver vruchtbaarheid en plaatfelyke ligging. De weinige ledige tyd, die my overblyft van eenen post, met eene meenigte bezigheden vergezeld; eene zeer flaauwe kennis van de Franfche taal, aan welke,een aantal Schryvers zulk eene volkomenheid bezorgd hebben, dat het aan weinige vreemdelingen gelukken mag in eenen middelmatigen ftyl te fchryven ; de ongenoegzaamheid myner kundigheden ; alle deeze redenen zouden meer dan voldoende zyn, om uw verzoek te weigeren , ten einde myne gedachten te vernemen omtrent den grond der Volkplantingen van Guiana, zoo Fransch als Hollandsch, omtrent het zuiveren en droogmaken der landen, en omtrent de byzonderheden van derzei ver bebouwing, van de verblyfplaatfen en huisvestingen, van het inöogften en zuiveren der volwasfene vruchten, met al het geen tot deeze onderfcheidene voorwerpen eenigzints betrekkelyk is : maar wanneer ik acht geef op de byzondere dienden, welken het Fransch Beduur aan de Republiek bewezen heeft, verrneene ik, dat elk waar Hollander gereed moet zyn,  A A N H A N G Z E L.1 zyn, om, zoo veel zyne kundigheden zulks toelaten, te arbeiden aan alles, wat den Franfchen aangenaam zyn kan. Alvorens tot de opzcttelyke behandeling der voorwerpen van onze briefwisfeling toe te treden , oordeele ik het gcenzints ongepast te zyn, om in weinige woorden te doen zien. de verandering, welke de Volkplanting van Fransch Guiana t'eeniger tyd zal kunnen ondergaan , en by gevolg, welk nut dezelve aan onze fcheepvaart en algemeenen koophandel zal kunnen aanbrengen, indien zy t'eeniger tyd, zig niet meer tot de hoogelanden bepaalende, beter gebruik maakt van de vruchtbaare oevers van haare Rivieren AprouagoenOya-, pak, als mede van de zee - kusten en binnen - landen, tot welken men door gegraavene vaarten tusfchen deeze verfchillende Rivieren den toegang zoude kunnen baanen. Men ziet dit nog heden ten dage te Cayenne en in de Berbices; de gefchiedenis van Suriname?» en der Volkplanting van Demerary bewyst het ons : men heeft , door geheel Guiana zig het eerst op de hooge landen beginnen neder te zetten, liet is onnoodtg de redenen daar van op, te fpooren ; het is genoeg te melden , dat ongecwyffeld de fchatten , welken de ryke grond van dit gedeelte van America in zig bevat, zig niet  EERSTE BRIE?. 79 niet kunnen ontdekken, dan door het opdroogen van haare moerasfen. Surinamen is eerst eene Volkplanting van aanbelang geworden, zedert dat men begonnen heeft de lage landen van de Rivier Commewyne uit te droogen;en de fchepen, welken. zy nog tegenwoordig afzendt, zyn grootendeels beladen met koopwaren, komende uit den mond van deeze ryke Rivier, waar in die van de Cotticat en verfcheide aangelegde kreeken, zig ontlas* ten. De ladingen van drie vierde der fchepen, welken de Volkplanting de Berbices in eene kleine hoeveelheid afzendt, beftaan in de voortbrengzels van een klein getal Plantagiën, gelegen in de lage landen van het gedeelte , het welk Maripaan, dat is, het lage van de Rivier, genoemd wordt. Wat de Volkplantingen Demerary en Esfequebo betreft, de voortbrengzels van de hooge gedeelten deezer beide Rivieren , zyn naauwlyks noemenswaardig, zedert men zig te Esfequebo heeft toegelegd op het bebouwen der landen, die aan de monden der Rivier, en de kusten der nabuurige Eilanden, gelegen zynj en zedert dat men te Demerary de Plantagiën, die te veel van het een of ander moeras aan haaren mond verwyderd la. gen, byna geheel verlaten' heeft, heeft men zig van dien tyd af niet alleen met yver op de lage landen der beide oevers ter nedergeflagen , maar men  oO AANHANGZBt. men heeft bovendien den landbouw langs de beidé kusten der zee voortgezet; zynde die aan de westzyde reeds volkomen bebouwd tot aan Borasfire Kreek, terwyl die aan de oostzyde fpoedig bebouwd zal zyn tot aan de Maheyca Kreek , en tot boven aan de Coerabanne Kreek. Om u des te beter te doen gevoelen , welke uitwerking die verandering in deeze Volkplanting heeft te weeg gebragt, zal ik u eene tafel vertoonen van haare uitvoeringen naar Europa voor dien tyd, en ook daar na. De Registers van het jaar 1745 tot het jaar 17 61 toonen, dat het hoogde van die jaaren heeft opgeleverd 3579 vaten Suiker, en het minde 285 vaten, zonder byna eenige andere koopwaren; dat in de volgende jaaren, van 1762 tot 1770 , in welken tyd het bebouwen der lage landen begonnen is, zoo in Esfequebo, als in Demerary, men bevindr, dat in de drie eerfte jaaren het hoogfte niet meer bedroeg dan omtrent 3000 vaten Suiker, 19 oxhoofden en 664. balen Koffy, en 4 balen catoen ; terwyl de uitvoering in 1767 reeds was opgeklommen tot 4745 vaten Suiker, 7a oxhoofden en 2740 balen Koffy, met 84 balen Catoen, welk artikel twee jaaren daar na opklom tot 337 balen, en, negen jaren later, tot 2868 balen in één enkel jaar: dit is vervolgens by aanhonden- heid  EERSTE BRIEF. 8l heid naderhand zeer fpoedig vermeerderd ; zoo dat, in de maand September laatstleden, de Registers aantoofien, dat de Schepen , naar Holland en Zeeland vertrokken, zedert het begin van het tegenwoordig jaar (*) , hebben uitgevoerd 4021 en een half vaten Suiker, J340oxhoofdenen 36313 balen Koffy, en 2992 balen Catoen, welken mett hier doorgaans maakt van 300 tot 340 ponden ge. wicht, terwyl men in verfcheidene andere Volkplantingen de balen catoen niet zwaarder maakt dan Van 200 tot 250 pond: men moet die zelfde aanmerking maken, ten aanzien van de fuikeren ,■ welken de meeste Planters tegenwoordig in vaten pakken van omtrent duizend ponden netto, terwyl men dezelven voorheen deed in vaten van omtrent 600 ponden. Om den uitvoer van dit geheele jaar 1785 volledig op te geven, ontbreekt het geen nog uitge^ voerd zal kunnen worden met Zeker fchip, het welk in lading ligt, en voor het einde van heE jaar vertrekken moet* Voeg hier by het geen een goed aantal fchepen van de Americanen en van de Eilanden (die zedert (*) Dit is gefchreven in *t jaar 1786. De hoeveelheid van de voortbrengzels deezer Volkplanting is tegemroor; (Sig teii minften verdubbeld. IV. DEEL. F  8a aanhangzel; dert den eerften January uit Demerary zyn uitgezeild,) van die zelfde drie koopwaren ter fmuik hebben uitgevoerd; eindelyk, het geen een aantal onbekende vaartuigen uit de Rivier Esfequebo uitgevoerd hebben; het welk een handel van aanbelang uitmaakt, fchoon een weinig minder dan in Demerary. Oordeel hier uit van de gewichtige gevolgen van het bruikbaar maken der lage landen en der zee - kusten! Indien de vertogen, door de Planters in 't jaar 1785 aan de Regeering gedaan, ingang vinden, en indien men voortgaat met van hun Hechts matige belastingen te vorderen, indien men den handel niet dwingt door nadeelige Reglementen, is 'er geen twyffel aan, of de uitvoer naar Europa. zal in veel minder dan vyftig jaren het dubbeld opbrengen. Ik geef u deeze byzonderheden op, ten aanzien van de vermeerdering van de voortbrengzels deezer Volkplanting, om u door daadzaken te bewyzen, dat indien men zig te Caijenne op het bebouwen der lage landen met yver toelegt, deeze Volkplanting, wel verre van aan 'sLands fchatkist tot een last te zyn, onder het getal zal komen van die genen , die den koophandel en de fcheep-  EERSTE BRIE F. 83 fcheepvaart der verfehillende Franfche havens doen herleven. Ik kan niet ontkennen, dat de inrigtingen, dié men op. deeze landen aanlegt, geduurende het eerfte en tweede jaar haare onaangenaamheden hebben: een vochtig land, en het welk nog niet lang genoeg door de ftralen van de zon is befcheenen geweest, om volkomen droog te worden; onaangenaame infecten, die u des avonds, des nachts en des morgens kwellen; het gebrek aan goed water en verfcheide andere zaken j of de moeilykheid om zig zulks aan te fchaffen, maken dit erken ik gaarne , het leven in den eerften tyd onaangenaam: maar laat men in aanfchouw nemen, dat deeze ongemakken flechts voor een tyd zyn $ terwyl de rykdom der voortbrengzels > welken deeze onuitputtelyke landen opleveren, de rnoeielykheden en het gebrek, die men aldaar in heÉ begin ondervindt, fpoedig zullen doen vergeten. Voor 't overige kan men zig eenigermaten be* veiligen tegen het ongemak van het fteken der; kleine en gröote muggen, door het weghakkenVan het geboomte, flronken en doornheggen, die langs den oever der Rivieren groeien, en waar; in deeze infecten huisvesten. Al verder, naar mate het getal der beplantingeü Vermeerdert, verminderen de onaangenaamheden* Zoo lang de nieuwe Planter zyne omheining nog F 3 ni«t  84 AANHANGZEL. niet geëindigd heeft, zyne uitwatering bepaald, en de gebouwen voor hem en zyne Negers opge. rigt, is hy gehuisvest by zyn buurman, die zig daar toe des te gemakkelyker leent, om dat de nieuw aankomende door zyne omheining, en het hakken van zyn hout, de uitwerking der zoele winden vermeerdert, de infecten doet verdwynen, en hem ontlast van de zorgen der bedykingen, zoo aan de kanten, als in 't midden, in den tyd der zwaare regenbuien: op die wyze zyn in korte jaaren deeze moerasfen , waar aan men te recht den naam van woesten klomp zoude kunnen geven, in eenen Hof van Eden veranderd en hervormd. Het gezegde moet, zoo my dunkt, de geheele wereld overtuigen, dat het bebouwen der lage landen onëindig voordeeliger is boven dat der hooge landen; en ik twyffele niet, of een ieder zal de oude vooröordeelen ten deezen opzigte fpoedig laten varen. Na deeze inleiding, welke ik noodig geoordeeld heb vooraf te laten gaan, zal ik overgaan tot de behandeling van het hoofd - onderwerp van deezen, en van de volgende brieven. Alvorens ik echter met u begin te fpreken over den grond der Volkplantingen van Guiana, wil ik u myne denkbeelden en myn gevoelen mede dee-  EERSTE BRIEF. 25 deden omtrent de manier van het inrigten der bebouwing van de oevers der Rivieren in dit geheele vaste Land: het is voordeeligst de zuivering der gronden te beginnen aan de wederzydfche oevers by den mond der Rivier, en daar mede voort te gaan, altyd van de laagte naar de hoogte opklimmende. Verfcheiden redenen overtuigen my, dat deeze manier de beste zyn zoude. Het is buiten allen twyffel, dat over den geneden aardbol, maar vooral en in 't byzonder tusfchen de zonne - keerkringen, de zeelucht, en de winden, die langs de zeekusten waaijen, niet alleen over dag, maar zelfs des nachts, vooral by droog weder, ongemeen heilzaam zyn: de Negers zyn aldaar veel minder aan zweren onderworpen , dan aan het hooge einde der Rivieren ; en wanneer zy die al hebben, worden zy veel fpoediger genezen. De lucht aan de kust is bovendien een byzonder geneesmiddel tot fpoedige herftelling van maag-kwalen, als mede van alle andere ziekten uit verftoppingen, die aldaar met eene verwonderlyke gemakkelykheid genezen worden. Aan den anderen kant is het ontwyffelbaar, dat de eerfte openingen in de lage landen de ongezondfte zyn, en is het by gevolg niet veel voorzichtiF 3 ger  M a a u h a n a z e l: ger dezelven te' beginnen aan dat gedeelte der Rivier, alwaar wind en lucht eene onbelemmerde dreef hebben, de vochtige uitdampingen oogen* blikkeïyk doen verdwynen, en den al te waterschtigen en rotachtigen ftaat van den dampkring verbeteren. Ik weet zeer wel, dat,een enkel voqrbeeld de gezondheid van eene landftreek niet met zekerheid bewyst; maar dit is echter zeker, dat de eerfte bewoners, die zig op de lage landen der binnenfte Rivieren van Demerary hebben te? neder gezet, groofendeels zeer jong geftorven zyn, terwyl men voorbeelden heeft van zulken a die zig aan den mond der Rivier gevestigd hebben, en tot eenen hoogen ouderdom gekomen Zyn. Eene andere reden, waarom dit meer verkies* lyk is, beftaat hier in, dat gy plant op dat gedeelte der lage landen , het welk de fpoedigfte vruchtbaarheid en de meeste voortbrengzels belooft: de voordeelige invloed van den zee-dampkring, welke men als de kragtdadigfte medehulp befchouwen moet, is gelegen in het helpen en voortzetten der groeying, het bevorderen van de vruchtdraging der boomen, uit hoofde van de Zoutachtige deelen, die deeze lucht met zig voert, welke door de luchtgaten der bladeren ingezogen zynde, de werking der aardachtige zouten be- fpoe.  EERSTE BRIEF. 87 fpoedigen. Eene ondervinding van agt jaren in deeze Volkplanting heeft my geleerd, dat KoffyPlantagiën, die het naast aan den mond der Rivier en op de kusten gelegen waren, doorgaans meer opgebragt hebben, dan die verder van de zee af lagen. Daarënboven is het zeker, dat de eerfte ondernemingen van dien aart meestal zyn aangelegd door lieden van bepaalde vermogens: ook heeft men in de landen, aan de monden der Rivieren en aan de Kusten gelegen, i". het voordeel, dat men geene groote boomen behoeft om te hakken; 2*. een land , zeer gefchikt om met gemak te worden omgefpir. Ik heb met myne eigene oogen op deeze kusten, door twee, drie of vier- fittende Negers, met het graven van grachten eenen verbazenden arbeid zien verrichten; en 30. zoo dra de kleinfte omheining geëindigd is, kan men aldaar catoen - boomen planten, die, na verloop van negen maanden, reeds eenigen oogst opleveren. By deeze redenen zal ik nog eene laatfte voe. gen, die, naar myn begrip, het meest afdoet, namelyk dat men , beginnende met het zwaare hout aan den zeekant weg te nemen, aan het afgelegener gedeelte der Rivier een gezonder lucht bezorgt; het zelve wordt vruchtbaarer en aange. F 4 naa-  A A N H A W G Z 2 1, naamer voor den nieuwen Planter, dic.zig aldaar nederzet. Myne Plantagie is omtrent drie vierde van een myl van den mond der Rivier afgelegen, en ik houde my verzekerd, dat noch ik, noch myne gebuuren , zoo veel koffy als tegenwoordig niet zouden inöogllen, indien onze aanleg afge* feheiden, en op zig zelf ftaande, in de diepte der bosfehen was gemaakt, en ik hen inwendig overtuigd , dat onze oogst merkelyk bevorderd wordt, doordien de bosfehen', aan den oostkant van den mond der Rivier, byna geheel en al zyn wegge^ hakt, en alle de Plantagiën van beneden af, tot by my, open zyn, of van het zwaare hout be» roofd, ter diepte van vier honderd en vyftig, tot zes honderd vyfdg roeden (*). Bewyst de -on* dervinding dit niet overal? Het klein getal Plantagiën in de Berbices, aangelegd op lage landen aan de Maripaan, aan den westelyken oever der Ri-, vier, en alzoo het genot hebbende van de pasfaatwinden, die door den breeden mond van die Rivier onbelemmerd heen waaijen, maakt jaarlyks voordeelige oogften; en een oud Surinaamsck Colonist, een zeer goed Planter, fchryft mya dat ih (*) D_e Hollandfcht roede is van 12 voeten Rhynlandfche maat, het welk ten naasten by 11 Franfche voeten , (of 3 metrts , 57a,) uitmaakt.  EERSTE BRIEF. 89 alleenlyk de Plantagiën, gelegen aan de Kreeken, die in de Commcwyne uitloopen, en het genot der zeelucht hebben, by aanhoudendheid veel koffy opbrengen. Ik vermeene u door alle deeze redenen overtuigd te hebben, dat het veel gezonder, veel gemakkelyker, en veel voordeeliger is, om de bebouwing der landen te beginnen aan den mond der Rivieren en aan de Zeekusten , niet alleen voor de geenen, die zig aldaar nederzetten, maar ook voor de Planters, die zig hooger op geplaatst hebben, of zulks by vervolg nog zouden kunnen doen. Na u in 't algemeen myne denkbeelden te hebben medegedeeld, hoedanig men zig omtrent de bebouwing der lage landen in Guiana heeft te gedragen, gaa ik over tot de by zonderheden van derzelver bearbeiding, zuivering van ftronken en wortels, enz. en ik zal beginnen met den aart van den grond van deeze landen. Voor eerst zal ik toegeven, dat 'er op de hoogere en van de zee meer afgelegene landen, plaatfen zyn, wier grond zoo fraay en vruchtbaar is, als in de laagte; maar deeze plaatfen flaan op zig zeiven, en beftaan in kleine gedeeltens ; zy genieten nooit die lucht, die voor de menfchen gezond, en voor de groeizaamheid nuttig is, als de landen F 5 in  men dien aanleg beginnen ? Welke middelen „ zoudt gy by de hand nemen, om de zwarten „ aan te zetten tot eenen arbeid, die uit deszelfs *, aart zwaar ën onaangenaam is, en welken men >, jaaren lang moet voortzetten, om deeze landen droog te krygen, alvorens 'er eenige vruchten van te trekken? Ik gevoel , dat gy t'eeniger tyd zult moeten toeftemmen, om aan uwe land,1 bouwers een vierde van uwe inkomften te ge- „ ven.  ' VIERDE B & I ET, 153 „ ven, gelyk, zoo men zegt, op St. Domingo „ plaats heeft: maar wat zult gy doen, eer het „ nog ver af zynde tydltip daar is, dat dit vier„ de iets van aanbelang bedraagt" ? Zie daar de groote en voorname tegenwerpingen : ik zal 'er volkomen op trachten te antwoorden. Het herftel der Franfche Volkplantingen, en het behoud der geenen, die nog niets geleden hebben, wordt met reden befchouwd van zulk een groot ftaatkundig belang te zyn , dat al het geen eenig licht verfpreiden kan omtrent de middelen , waar door de één .tot eenen gevestigden voorfpoed komen , en de ander deri fchok van eene noodzakelyk gewordene verandering in het befluur ontwyken kan , door de eigenaars in de Volkplanting met dankbaarheid behoort ontfangen te worden. Ik heb myne denkbeelden niet eeniglyk in deeze Volkplanting opgezameld. Ik heb in de Volkplantingen van verfcheiden Europcefche natiën gewoond; ik heb my toegelegd, om den inborst der Negers te leeren kennen; ik heb de verfchillende manieren om hen te beftuuren, en derzelver gevolgen^ onderzogt; ik heb alles gelezen , wat voor en tegen de affchafling der flavernye gefchreven is geworden; en ik ben volkomen overreed, dat het mogelyk is, om, zonder benadeeld 5 Hng  154 AAK ïïf A N G Z E L; ling der Volkplanting , Zeden- en Staat kunde met elkander over één te brengen, mitsgaders arbeidzaamheid en voorfpoed, die van elkander onaffcheidelyk zyn, onder dc gezengde luchtftreek zamen te paaren» Het geen ik te zeggen heb, is gefchikt, om de klagten der Colonisten te bevredigen , die nog flaven bezitten, en, uit hoofde van de ellendigs inrigting der Volkplantingen , alle bewysredenen tegen de flavernye der Negers, als eenen regelregten aanval op hunne eigendommen befchouwen. Frankryk heeft het eerst, en onder de Europeefche volken nog alleen , deeze fchandelyke inrigting onbepaald en volkomen afgefchaft: de gevolgen deezer omwenteling zyn byna overal fchadelyk geweest; maar kunnen wy over de gevolgen wel oordeelen, zonder dat wy de oorzaken kennen; en zouden andere oorzaaken ook geene andere gevolgen hebben te weeg gebragt ? Zoude eene andere handelwyze, eene andere manier om deeze verandering van flavernye in vryheid daar te flellen, • geene andere uitwerkingen gehad hebben ? Hier aan valt niet te twyffelen. De Nationaale Conventie , na de grondflagen tot verklaring van de rechten van den mensch bedoten te hebben, heeft deeze beginzels niet in 't oog gehouden in alle de befchikkingen, betrekke-  VIERDE BRIEF. 155 kelyk de Volkplantingen, welken zy aan de ondermyningen der openbaare vyanden van vryheid en gelykheid heeft overgelaten. Wel verre van het lot der flaven te verbeteren, en de middelen tot hunne vrymaking met verftand voor te bereiden , heeft zy zelfs het recht van bufgerfchap aan de zwarten geweigerd, en daar door aan de Planters de magt gegeven, om hun het ftaatkundig aanwezen te weigeren, na hun het zelve voor een oogenblik te hebben toegedaan. Noch de Regeeringen in de Volkplantingen, noch de eigenaars der Plantagiën, noch de uitvoerders van het beiluur, wilden de vryheid niet, ja zelfs wilden zy den verachtelyken en lagen ftaat, waar onder de zwarten zuchtten , in de minfte omftandigheid piet verzachten; integendeel fcheen men het 'er, pa de omwenteling, op toe te leggen, om deeze ■vernedering tot een grondbeginzel te vestigen. Door zulk eene handelwyze heeft men te weeg gebragt, dat deeze zoort van menfchen onze crgfte vyanden geworden zyn, en de fchoone Volkplanting van St. Domingo het onderst boven gekeerd hebben. Toen vervolgens , in die ongelukkige tyden, in welken zy, die zig tegen de verbetering van het befluur- der Volkplantingen verzetteden , zig betoond hebben opentlyke vrienden van het Koping-  Ï56 AAMffANGZEt; ningfchnp te zyn, de Engelfchm te hulpgeroepen, en zelfs de Negers tegen ons gewapend hebben, in de hoop, dat het hun gelukken mogt Be flavernye te herftellen \ toen de uiterfte middelen noodzakelyk geworden waren, heeft de Nationale Conventie de grondbeginzels der vryheid eensklaps te rug gebragt, daar het vry beter was geweest dezelven trapsgewyze te vestigen: hier uit zyn onheilen voortgefproten , die aan de andere Volkplantingen eene nuttige les geven kunnen. Zy moeten, zoo het mogelyk is, de vryheid bekomen, zonder eenigen fchok, zonder wanorde in de byzondere eigendommen, en vooral zonder bloed te vergieten. Behalven het algemeen gevoelen van menfchelykheid, het welk ieder eerlyk en weldenkend man doet verlangen, dat deeze verandering bewerkt worde zonder die fchokken, welke zommigen van onze Volkplantingen zoo zeer beroerd hebben, kan ik niet nalaten belang te Hellen in het lot van verfcheiden deezer Volkplantin. gen, en ik moet de inwooners aanzetten, om rypelyk te denken op de aanmerkingen, die ik hun voordrage, en zig wel overtuigd te houden van deeze waarheid: dat het onmogelyk is de hatelyke inrigting der flavernye langen tyd te doen ftand houden, en dat, om de affchaffing daar van voordeeligcr te doen zyn, cn minder ongeregeldheid  VIERDE BRIEF. 157 te doen uitwerken, men daar in goedfchiks en met beleid moet te werk gaan. Indien zy hier eenige middelen aantreffen, om deezen taak gemakkelyk te maken, zal ik my by de Planters zeer verdienstelyk gemaakt hebben, door te toonen, dat het in de Volkplantingen mogelyk is, om zig met de voortbrengzels van het aardryk te verryken, zonder het menschdom te doen beven, en dat men met een weldadig hart, zonder knaging van 't geweten, eigenaar van eene Plantagie kan zyn. De vraag omtrent de flavernye der zwarten hield zedert langen tyd de verftandigen bezig, eer dat men in Frankryk aan eene omwenteling dagt; deeze vraag is door het Franfche Gemeenebest beflist: zy kan de Regeeringen, die Volkplantingen bezitten, en waar het ftelzel der vryheid nog geen veld gewonnen heeft, in geene onverfchilligheid laten. . De Negers zyn niet onkundig, of zullen ten minften niet lang onkundig kunnen blyven, hoe zeer hunne flaat van die van huns gelyken in de nabuurige Franfche Volkplantingen verfchilt: wanneer men zulks voor hun verbergen konde, denkt men dan nog , dat zy van hunne rechten altyd onkundig zyn geweest, en dat de ftem der natuur by hun ten gevalle van hunne bezitters verdoofd is ? Hoe  I58 AA^HAWÖZEt: Hoe dom hunne lasteraars hen ook verbeelden te zyn, zy hebben getoond met zeer grooten moed » bezield te zyn: zy hebben, zoo als gy weet, in uwe Volkplantingen van Hollandsch Guiana 3 gelyk ook in Jamaica, het voorbeeld voor zig van een aantal menfchen van hun geflacht, die door hunnen moed zig de vryheid bezorgd hebben, in weêrwil van hunne meesters, welken zy genoodzaakt hebben, om met hun over eene volkomene onafhangelykheid te handelen. Men moet de noodlottigfte gebeurtenisfen duchten, indien men zig niet met ernst bezig houdt met de verbetering van het lot von deeze zoort van menfchen, die uit hoofde der ryke voortbreng* zeis van hunnen arbeid van zoo veel gewicht zyn , en tevens zoo weinig befcherming ontmoeten, zoo mishandeld worden. Men zoude kwalyk doen , om in eene onvoorzigtige gerustheid te blyven fluimeren. Het voorbeeld der Franfche Volkplantingen moet aan deeze aanmerkingen klem byzetten: door zig tegen de vryheid te verzetten , zyn zy verwoest geworden, zy herftellen zig met derzelvef zoeten invloed, onaangezien alle de noodlottigheden van den oorlog. Wat kunnen zy, die de flavernye voorftaan, tog inbrengen? Zy zullen zig beroepen op het oud ge-  VIERDE BRIEF. 1^9 gebruik der Volkplantingen, de voorgewende onraogelykheid , om dezelven zonder zwarten en zonder flaven te bebouwen, op het belang van den ftaat, om koopwaren uit de Volkplantingen te trekken. Men beroept zig op het geluk der Negers in hunnen tegenwoordigen flaat, die, zoo men ons beduiden wil, verre verkieslyk is boven het lot van onze boeren. Men zegt, dat de luiheid, het bedrog, en alle flechte hoedanigheden, die harde en inhalige meesters, hun flechts als lydelyke werktuigen van hun fortuin befchouwende, in hun vinden, van het characler der Negers onaffcheidelyk zyn j maar deeze kwaade hoedanigheden en gebreken zyn, of betrekkelyk tot het begrip en vooroordeel, het welk hunne ftaat inboezemt , of veroorzaakt door de manier, waar op men hen behandelt: deeze gebreken, die aan alle menfchen , en in alle maatfehappyen gemeen zyn, verdwynen, of nemen ten minften merkelyk af onder een menschlievend en redelyk beftuur, zelfs onder flaven: zulks heeft my eene onafgebrokene en aandachtige ondervinding klaar bewezen. De voorftanders der flavernye kunnen voor het overige in hunne verfchillende redeneeringen in het geheel geen gebruik maken van de zaak der menfchelykheid, noch van de rechtvaardigheid, noch  £6"& ü A N H A N G Z E t, noch van het recht der natuur, als welken geen mensen ter weereld door verjaring kan verliezen, van welke kleur hy ook zyn moge, en het zy de omftandigheden zyner geboorte meerder of minder gunflig zyn. „ Wy hebben Volkplantingen „ noodig, men kan dezelven zonder flaven niet „ bebouwen; dus is de flaven - handel en het bezit„ ten van flaven noodzakelyk". Zie daar, waar op hunne redeneeringen altyd nederkomen. Aan den anderen kant zyn zy, die voor de affehaffing der flavernye pleiten , door de reden, de rechtvaardigheid, de weldadigheid, en alle eerbiedwaardige beweegredenen, welken de menfehelykheid aan de hand geeft, aangevuurd, dikwils veel te verre gegaan, en hebben zig dus aan de berisping hunner tegenpartyen, die by de handhaving der flavernye belang hadden, bloot gefield; zy hebben gezondigd , het zy door buitenfporigen y ver, het zy door de flaatkundige betrekkingen uit het oog te verliezen, welk laatfte echter niet behoort te gefchieden, zoo men een aantal lieden, wier fortuin van de beplantingen afhangt, niet in hevige klagten wil doen uitbarsten: op dien zelfden voet voortgaande, hebben zy zig de berisping der Planters ook nog op den hals gehaald, door niet wel te bevroeden alle de middelen, die tot het bewerken der verlangde omwenteling verëischt wer-  vierde brief; ï6i werden. 'Er zyn noodlottige gebeurtenisfen voorgevallen , die de redeneeringen van de voorftartders der flavernye fehynen te verflerken ; maaf wat valt daar uit te belluiten, dan alleen dit, dat de ontwerpen der raenfchelykheid ten voordeele der zwarten, overëenkomflig eene goede ftaatkunde, niet behooren uitgevoerd te worden , dan door den tyd en trapsgewyze ? dat eene overylde en onbepaalde vrylating , zonder uitzondering of* milfen , aan het voorgefleld oogmerk zeer Hecht voldoet, en zelfs groote ongelegenheden veroorzaakt? In de daad, men moet toeftcmmen , dat de nieuwe Negers, die aan de taal en gebruiken der Europeanen nog niet gewoon zyn , zonder gevaar voor de Plantagiën, noch zonder benadeeling van hun zeiven, niet allen op eenmaal, zonder tusfchenpoozing of voorzorgen, in vryheid gefield kunnen worden. Het is 'er mede gelegen, als met het gezicht, dat door eene lange duisternis verzwakt is, en niet met overyling het licht weder kan aanfchouwen, zonder 'er door verbys^terd te worden: men moet hun het licht by trappen en met beleid te rug geven» Intusfchen is het geenzints onmogelyk , maar het is zelfs nuttig en Itaatkundig, om de midde. len tot affchaffing der flavernye voor te bereiden» Men kan dit oogmerk bereiken, terwyl men te-- IV. deel. L ven*  1Ó2 AANHANGZEL. vens het belang van den Staat, en de ftaatkunde der volken in het oog houdt, de Volkplantingen, die nog geene veranderingen ondergaan hebben, bewaart, zonderde eigendommen der ingezetenen te bederven, noch hunne inkomflen te verminderen. Het tydperk, binnen het welk men trapsgewyze aan de Negers de vryheid zoude kunnen fchenken, zoude niet verre af zyn; en de goede geneigdheid van verfcheiden Planters zoude het zelve meerder verkorten, dan men denkt. 'Er zyn 'er veelen , die , om wel te doen , Hechts verlangen omtrent hunne waare belangen te worden ingeligt; dit kan men door tyd en ondervinding te weeg brengen; en de Regeeringen behooren , overëenkomftig dien regelmaat, de gebrekkige inrigting, die nog in zwang is, en tot hier toe door de wet gehandhaafd is geworden, te verbeteren. Alle eerlyke, gevoelige en belanglooze harten zyn van de zaak zelve wel overreed; maar men moet aan de Regeering betogen , en aan de eigenaars der flaven bewyzen, dat men deeze veranderingen bewerken kan door middelen , die geene beweging maken, en aan de veiligheid, noch aan het voordeel- der Planters geen leed toebrengen. Het is tot dit einde noodig, om alle vooröordeelen aan een zyde te Hellen, en met onpartydigheid de mid. de-  VIERDE BRIEF. 163 delen te overwegen , door welken men langzamerhand in de verbetering van de gebrekkige inrichting der Volkplantingen kan flagen, zonder de Plantagiën en derzelver bebouwing te bederven. Het eerfte middel moet zyn de aflchaffing van den flaven-handel. Deeze handel is met de flavernye op 't naauwst verbonden, om dat zy aan dezelve voedzel verfchaft, en de Planters in 't begrip ftaan, dat, indien de flaven - handel ophield, het getal van de bewoners der Volkplanting wel dra tot niet zoude loopen, en derzelver bebouwing ook in evenredigheid verminderen , en dat, vermits de flavernye eene geoorloofde zaak is, de flaven-handel het insgelyks behoort te zyn : edoch niets dan de verfoeijelykfte heerszucht is in ftaat, om deezen hatelyken handel, die een zamenweefzel van barbaarsheden is, te willen laten ftand houden. Wat doet het "er toe, of wy onrechtvaardig en wreed zyn, mits wy maar rykdommen vergaderen. Zie daar in korte woorden, waar toe men alle de redeneeringen brengen kan, die ten voordeele van deezen handel worden aangevoerd. Maar indien dit niet alleen eene onrechtvaardigheid, maar zelfs eene mistasting is; indien deeze handel, verre van voordeelig te zyn, voor de belangen van het volk, dat denzelven dryft, hoogst nadeelig is; wat moet La 'er  iö4 AANHANGZEt. 'er dan worden van den eenigen grond, waar mede men deszelfs voortduuring wil goed maken ? Deeze handel, ftaatkundig befchouwd , brengt niet dan nadeel te weeg. Dezelve bederft de zeden .van elk volk, het welk zig daar aan overgeeft, door hun eene geneigdheid tot wreede daden in te boezemen; door dezelven eindelyk by veele perfoonen als wettige daden te doen befchouwen; door een aantal lieden te gewennen, om hun fortuin door de vernieling van het menschdom te beproeven ; want het is eene bewezene waarheid, dat de oorlogen , gevoerd om flaven te hebben, de onaangenaame overtochten, de mishandelingen, en de wanhoop, veel meer Negers doen fheven, dan 'er in de Volkplantingen aankomen. Deeze handel is fchadelyk voor de zeevaart, uit hoofde van het verlies van een groot aantal matroozen, veroorzaakt door de kwade lucht, het flecht voedzel, en andere vernielende omflandigheden , die op de fchepen, tot de overvoering der Negers beftemd , noodwendig plaats hebben. De flavenhandel is, in één woord, een fchande voor het menschdom, een vlak op elk volk, die denzelven gedoogt, eene openbaare fkydigheid met de grond. beginzels en inrigting van alle Gemeenebesten. Maar, werpt men ons tegen, hoe zal men eene bevolking in itand houden, die geduurig afneemt, en  VIERDE BRIEF. 165 en hoe zult gy Volkplantingen hebben, indien gy den flaven-handel op de kust van Africa laat varen ? Het getal der Neger-flaven neemt in eene verbazende meenigte af by de Planters , die weinig menfchelykheid of gevoel bezitten ; maar het vermeerdert langzamerhand by hun, die de noodige zorgen aanwenden tot behoud van hunne flaven, en om, zoo veel in hun is, de wet der flavernye te matigen. Mitsdien is het , onder het befluur van eene wel geregelde vryheid , buiten allen twyffel, dat de volkrykheid fchielyk zal vermeerderen , gelyk de ondervinding dit bewyst in alle Landen, alwaar de mensch gelukkig is , en wel geregeerd wordt. In deeze vooronderflelling zal de veiligheid en goede regeerings-orde in de Volkplantin gen grooter zyn ; haar onderhoud zal minder kostbaar worden , uit hoofde van eene flerke vermindering, zoo al niet eene volkomene vernietiging van de kosten, op de uitöeffening der Politie en Juflitie, het houden van krygsvolk, het flraffen van misdadige, en het vervolgen van weggeloopene Negers , het onderhoud van gevangenisfen, enz. vallende. Na alzoo den flaven-handel te hebben afgefchaft, Z3l men de noodige befchikkingen maken tot handL 3 ha-  l66 AA NHANGZELi having van de goede orde in de Volkplantingen, tot derzelver veiligheid, en tot aanwas der bevol• king. Voorzeker, wanneer men alle de Plantagiën in haare tegenwoordige werkzaamheden laat blyven, gelyk ook de regeling van goede orde, die op elk derzelven past, zal men niemand van de eigenaars iets doen verliezen. Dan zal het noodig zyn, dat men zig ernstig bezig houde, om overal , op eene éénflemmige wyze, wel beredeneerde wetten te maken, die niets willekeurigs meer in zig bevatten , en waar by men de geregelde orde in den arbeid, en de behoorlyke tucht zal handhaven. Zonder de wet te willen Hellen aan die Volkplantingen, alwaar de flavernye nog heerscht, is het geen hersfenichimmig denkbeeld, dat wel zaamgeftelde vergaderingen, uit den bloem der Colonisten verkozen, zelve die Reglementen van Politie, en die gefchikte en éénflemmige wetten zouden voordellen, die op alle Plantagiën pasfen zouden, en waar naar ieder verpligt zoude zyn zig te gedragen ; en hier uit zoude de grootfte voorfpoed voor elk in 't byzonder, en voor de geheele Volkplanting in 't algemeen, voortvloeijen. De Planters van Jamaica en Grenada hebben zedert lang het ontwerpen van Reglementen voor hunne Volkplantingen in den zin gehad. Een van hun  VIERDE BRIEP. l6? hun laat zig in dit opzigt in deeze merkwaardige woorden uit. „ Het ftaat in onze macht, om den „ welvaart van tweemaal honderd duizend men„•fchen, wier arbeid ons het dagelyks middel van „ beftaan verfchaft, te bevorderen ; wy hebben „ het vermogen van, om zoo te fpreken, eene ?, nieuwe fchepping te vormen. Welk edeler voor„ werp kan immer onzen yver aanvuuren, en de „ natuurlyke neiging, die ons tot weldadigheid „ heen leidt, opwekken? Wanneer men de zaak „ uit het oogpunt van ons perfoonlyk belang be„ fchouwt, is het zeer zeker, dat hoe meerder „ menfchelykheid iemand bezit, hoe beter ftaat„ kundige hy is: dus zullen wy door de neiging „ van ons hart te volgen, den welvaart van onze „ bezittingen , met der menfchen goedkeuring , „ en des Hemels zegen zamen paaren. De Planters van Grenada hebben in hunne Volksvergadering Reglementen van inwendige Politie, en wetten ten voordeele der flaven, vast gefield' waar by zy,in hunne Acle van 4 November 1788. deeze verftandige inleiding laten voorafgaan. „ Overwegende, dat de noodzakelykheid van „ den invoer van Negers zal ophouden op het oogenblik, dat zy met menschlievenheid behan„ deld, en niet meer met onmatigen arbeid be„ zwaard zullen worden, en men dus op de wet4 „ ten  l6o AANHANGZEL. ten der natuur in de vereeniging der kunnen ,5 acht zal geven; ,, Gemerkt, dat de wetten, die tot hier toe tot handhaving der flaven zyn afgekondigd, onvoldoende bevonden zyn.; en de menfche„ lykheid, zoo wel als het belang der Volkplan„ ting. vordert, dat men de flavernye zoo dragc,, lyk make, als mogelyk is, om de volkrykheid „ der Negers te bevorderen, het eenig middel,om de noodzakelykheid hunner invoering van de „ Amerkaanfche kusten door den tyd geheel te „ vernietigen; „ En gelet, dat men zulk een heilzaam oogmerk ,, niet kan bereiken, dan door aan de nwgt d,er ,, meesters, en van de geenen, die met het op- zicht over de flaven belast zyn, palen te ftellen; „ het zy door hen te verpligten , om hun op „ eene gepaste wyze van huisvesting, voedzel en „ kleeding te voorzien, het zy door hun onder„ wys en goede zeden te befchikken, hen aan te „ zetten tot het aangaan van huwelyken, tevens „ deeze wettige verbintenisfen eerbiedigende en „ befchermende: om alle deeze redenen", enz. Zonder van ftuk tot ftuk de Reglementen op te geven, die het gevolg van deeze Acte zyn, noch ook alhier te ontvouwen, wat men van dien aart het best zoude kunnen doen, indien men,met re? den  VIERDE BRIEF. 169 den en menschlievendheid, de hier boven uitgedrukte gevoelens ter uitvoer trachte te brengen, is het genoeg door deeze twee voorbeelden aan te toonen, dat de Planters zedert lang gevoeld hebben , dat hun eigen belang dergelyke wetten vorderde, dat deeze wetten noodig waren tot in fland houding en aanwas der bevolking, om den invoer der zwarten van de Africaanfche kust te vernietigen, als mede tot groot voordeel der inwooners. Het Reglement op het befluur der Plantagie vast gefield en in fchrifc gebragt zynde, zoude op de wcrkplaatfen gelezen en afgekondigd, en van tyd tot tyd vernieuwd worden : men zoude daar by voorziening doen omtrent het voedzel, de kleeding, en de woning der Negers: men zoude hun den eigendom van hunne tuinen, vogelaryen, en beesten < kwekeryen verzekeren : men zoude daar by melding maken van het bezorgen van oppasfing aan de zieken, oude lieden en verzwakten; aan de zwangere vrouwen, aan de zoogflers en kinderen : dat de noodige voorzorgen gebruikt zouden worden tot handhaving der goede zeden, tot onderwys der jeugd, en de goede orde in de huisgezinnen, enz. Te gelyker tyd zouden de uuren van arbeid daar by worden aangewezen, als mede het geregeld befluur en onderwerping. De geringe misflaL 5 gen  l7'o AANHANGZEL. gen zouden geftraft worden, na dat de befchuldigde in tegenwoordigheid der verftandigften en oudften van de Plantagie zoude zyn gehoord: de misdaden zouden aan de gewoone Rechters verwezen, en volgens de wet geftraft worden. Voor deugdryke en uitmuntende daden zouden belooningen plaats hebben. Geene Plantagie zoude door deeze befchikkingen in wanorde geraken: integendeel zouden de Planters by deeze verbetering in het bellieren der zwarten oneindig veel winnen , uit hoofde van derzelver gehechtheid aan hunne meesters, en hunne gewilligheid tot den arbeid. Dit ontwerp tot ft and gebragt zynde, zal men, van dien tyd af aan, de benaming van flaven en flavernye veranderen: het waare anders te vergeefs de zaak zelve te hervormen; zy zoude altyd een hatelyk voorkomen blyven behouden ; zy zoude weder tot den vorigen ftand vervallen, indien men een gehaten naam liet blyven. In de daad , in den redelyken en gematigden ftaat, aan de Planters voorgefchreven door verftandigeReglementen, geene willekeurige, geene wreede behandeling gedogende, zouden hunne verpligtingen , zoo wel als hunne rechten, door vaste wetten volkomen bekend , en zy geene eigentlyk gezegde flaven meer zyn. 'Er  VIERDE BRIEF. I?I 'Er blyft dan niets meer overig, dan een enkelen flap te doen in den loopbaan der weldadigheid en goede beftiering , ten einde deeze gelukkige verandering te volmaken, de overgang namelyk van flavernye tot vryheid: gy zult my uwen aandacht nog een oogenblik niet weigeren. Na dat men dus op eene wyze, die geen zweem van willekeurigheid meer overlaat, de werkzaam, heden der arbeiders zal geregeld hebben, behoort men hun eene belooning toe te zeggen, om hen tot een goed gedrag en y verigen arbeid aan te moedigen; dit zoude moeten beftaan in een gedeelte van de inkomften der Plantagie, in het begin een klein gedeelte, en alleenlyk een tiende van de zuivere voortbrengzels. Het is meer dan waarfchynlyk, dat deeze uiterlyke opoffering van een gedeelte der inkomften, door den eigenaar aan zyne arbeiders overgelaten , ten minften deeze inkomften op dezelfde waarde zal houden; naardien het belang, het welk de zwarten zelve daar by hebben, hen zal aanzetten, om met den meesten yver te arbeiden , om met lust mede te werken tot bevordering van den welvaart der Plantagiën, en de inzameling der vruch. ten, tot het beletten der diefftallen, tyd verfpillingen, en verfcheidene misbruiken, welken de al te  AANHANGZEL,. te ftrenge beftiering der flaven doet vermeenigvuldigen. Wie is 'er, hy moge nog zoo veel bezet zyn met vöoröordeelen, welke thans nog eenige Coloristen, voorftanders der flavernye, verblinden, die gelooven kan , dat de Plantagiën in het byzonder, en de Volkplantingen in het algemeen, den trap van geluk, die aan haare volkrykheid geëvenredigd is , bereiken kunnen, zoo lang de arbeiders, by de vruchten van hunnen eigen arbeid, en de vermeerdering van den oogst, zelve belang heb. bende, daar toe geenen yver aanwenden , die men onmogelyk verwagten kan van een zoort van beesten, die door zweepflagen geregeerd worden, en wier eenige hope beflaat in eenige uuren rust ie genieten, en kaflydingen te. ontduiken. Wanneer men door de ondervinding van één of twee jaren gezien zal hebben, dat de arbeiders zig onder dit nieuw ontwerp wel gedragen hebben ; dat dit tiende gedeelte der vrugten, tor eene belooning aan de zwarten gegeven, de uitwerking gehad heeft, welke men 'er zig van had voorgefield; dat deeze Plantagiën 'er niet door geleden hebben, maar veel eer door bevoordeeld zyn, zal men deeze belooning vermeerderen, en, in het volgende jaar,, tot een negende 'gedeelte der zuivere vrugten brengen , ten einde als nog te be»  VIERDE BRIEF. beproeven, of, door deeze opoffering, de inkomften op dezelfde waarde voor den eigenaar blyven zullen. Ik twyffele aan den goeden uitflag niet, daar ik zelf in de gelegenheid geweest ben, om 'er eenige proeve van te nemen; en ik verzekere u, dat deeze belooning, of dit aandeel in de inkomften, aan de arbeidende Negers toegellaan, van jaar tot jaar kan vermeerderd worden. Men zal het van tyd tot tyd tot een agtfte, een zevende, een zesde, een'vyfde, een vierde, en eindelyk tot een derde der zuivere inkomften brengen, zonder dat daar door de eigenaar zelf eenige vermindering ondervindt. Dit derde der inkomften , door den Planter aan de arbeiders afgeftaan, zal zyne eigene inkomften nog des te meer verzekeren; en de uitvoer van koopwaren uit de Volkplanting zal vermeerderd worden met dit derde, het welk mede onder de voorwerpen van den koophandel komen zal. De invoer van koopwaren zal in gelyke evenredigheid vermeerderen door de verteeringen, welken de Negers, thans eene zekere zoort van levens-gemak genietende, maken zul. len; en deeze menfchen, tot hier toe toe zoo mishandeld, zullen allengskens hun geluk beginnen te zien , en hunne meesters beminnen. Ik begryp, dat de trapswyze voortgang in dit ont-  174 AANHANGZEL. ontwerp, dien men noodzakelyk behoort te volgen , een tydvak ten minften van negen jaaren noodig heeft. In het tiende jaar (of zoo dra deeze ondervinding zal gevestigd zyn, en de goede uitwerkzels van deeze huishouding zullen zyn gebleeken,) zal men deeze fchikking tot eene vaste wet maken, die de rechten der eigenaars en arbeiders met billykheid zal regelen; tot eene wet der Volkplanting , waar in niet meer gefproken zal worden van flavernye, maar van een wederkeerig verdrag tusfchen de arbeiders en de eigenaars van den grond. Het is gemakkelyk te bezeffen, dat door deeze maatregelen, welken ik hier in het ruwe fchetfe, langzamerhand in werking te brengen , geen groote eigendom in wanorde geraken zal; maar dat de volkrykheid ber Negers onder een menschlievender befluur zal aanwasten. Deeze gelukkige verandering zal bewerkt worden, zonder eenigen fchok of beweging te veroorzaken. Deeze arbeiders zullen zig, langzamerhand, en als ongevoelig , aan eene zekere gemakkelykheid en aan eene betere levens-manier gewennen, die hun goed gedrag, hunne werkzaamheid en vlyt ten grondflag hebben zal. 'Er zal in hunne denkbeelden geene overylde omwenteling plaats hebben, waar door men eenig kwaad gevolg te vreezen heeft, de-  VIERDE BRIEF. dewyl de eerfte aanbiedingen flegts voorwaardely. ke gunstbewyzen zyn zullen, welken de meesters altyd zullen kunnen intrekken, in geval de Negers zig dezelven onwaardig maken mogten. Huisgezinnen, die zig toeleggen om hunne inkomften een weinig te befparen, ten einde kleine afzonderlyke eigendommen te verkrygen , zullen gelegenheid vinden, om het bezit daar van te bekomen : zy zullen daar door een bewys van hunne bekwaamheid ten toon gefpreid, en een waarborg voor hun toekomend goed gedrag gegeven hebben. Deeze verhuizingen van zommige huisgezinnen der arbeiders, die van tyd tot tyd groote Plantagiën verlaten zullen om kleine op te rigten, zullen op de eerstgemelden door den ontwyffelbaaren aanwas hunner volkrykheid rykelyk vervuld worden. Naar mate de Colonisten tot deeze oogmerken van menschlievendheid en goede orde de hand zullen leenen, door voor het uiterlyke de edelfte opoffering te doen, zullen zy hun eigen voordeel behartigen; men zal de Volkplantingen en den koophandel meerder zien bloeijen: men zal aldaar meerder gerustheid, meerder veiligheid , een aanhoudende aanwas der bevolking ondervinden, zonder eenig middel van geweld, of het welk met goede grondbeginzelen ftrydig is, te bszigen. Om hier van  i?6 aaNHangzel. van overtuigd te zyn , behoeft men zig Hechts deeze alom bekende waarheid voor oogen te. Hellen s dat de bevolking overal zigtbaar aanwast, waar voorfpoed en middelen van beftaan gevonden worden. Deeze regelmaat , op^ reden, rechtvaardigheid en goede Staatkunde gegrondvest, is in de Franfche Volkplantingen , die deeze omwending otP dergaan hebben , niet gevolgd geworden. Alles is by deeze volken aan het gisten en in wanorde geraakt. Geene der partyen, van welke clasfe ook, wilde opregtelyk de vryheid, noch den algemeenen voorfpoed; geene derzelven wierd door oprechte oogmerken gedreeven, maar allen wierden zy aangezet door haat, door het een of ander denkbeeld van haatlyke befchuldiging , en voor al door een lust tot plundering, die door wanorde zo« wonderbaarlyk geholpen word. De Regeering, die opzettelyk de Volkplantingen kwa* lyk beftierde , om 'er de omwenteling te doen vervloeken, en het Koningfchap te doen beminnen , heeft de wanorde vermeerderd door een zoort van lieden, welken zy met haar gezag bekleed heeft. De Nationale Conventie, die over 't algemeen de zaken der Volkplantingen met een onverfchillig oog befchouwde, heeft zig door die partye, welke de vryheid naar het hart Hak, door te-  vierde brief. tff tegenftrydige befluiten, die met de grondbeginzels niet flrookten , laten wegflepen. Vervolgens is het ftelzel van robespierre gekomen, welke zeide: Laat én de Volkplantingen verloren gaan, liever dan dat men een oogen* blik de grondbeginzels zoude doen wankelen. Men heeft de vryheid in de Volkplantingen verfpreid, niet als een weldaad, maar als een middel van oorlog en verdediging tegen de beftryders der omwenteling, en de vyanden van het Gemeenebest. De regeeringloosheid en ongebondenheid hebben 'er zig meester van gemaakt, en men heeft 'er alle misdaden en driften toomloos zien woeden; deerniswaardige gefteldheid, waar in de flechtfte menfchen de teugels van 't gezag in handen krygen, en de brave en vreedzame lieden vermoord of verjaagd worden. De wanorde is ten hoogften top geftegen, vooral in verfcheiden gedeelten van St. Domingo, tot dat een wyzer befluur, zig op de grondflagen van deeze vryheid vestigende , maar dezelve volgens de wetten en de Conftitutie regelende, eindelyk deeze fchoone bezittingen weder in orde gebragt heeft. In onze arme Volkplanting van Caijenne is de oprigting der vryheid niet vergezeld geweest van eenige affchuwelykheid, in vergelyking van die van St. Domingo maar de landbouw heeft 'er IV. deel. U veel  f ?8 AANIïANGZ F. Li veel geleden: laten wy de oorzaken en de omftandigheden in overweging nemen , en wy zullen zien, dat men den gepasten weg niet betreden heeft, dien ik hier boven aan de Volkplantingen heb aangeraden, die de noodzaakelyk gewordene verandering van flavernye in vryheid nog niet ondergaan bebben. Men heeft de vryheid der Negers,te Caijenne9 zonder voorzorg en zonder bepaaling afgekondigd. Deeze fchielyke en onverwagte overgang van onderdrukking tot toomloosheid is minder verderffelyk geweest, dan zy natuurlyk zyn moest, nier. alleen, om dat deeze bevolking zeer klein en ver. ftrooid is, maar ook om dat, zedert verfcheiden jaaren, een menschlievend befluur, het welk alle de onheilen der flavernye gevoelde, den weg tot deeze veraudering gebaand had, door de wreedheden en het onredelyk gedrag der meesters in te toornen, en door aan de Negers jegens de blanken goedhartigheid en vertrouwen in te boezemen , door het wegloopen en zwerven uit te roeijen, en door de Negers te gewennen, om van hunnen arbeid een zeker voordeel te trekken, en zig zeiven als menfchen te befchouwen. De onderdrukking aldaar minder zynde, is de gisting ook minder geweest, op het oogenbik dat de oude orde van zaken vernietigd wierd: maar het was onmo- ge-  VIERDE BRIEF. ïf ment, betreffende de bebouwing der Plantagiën, zal hebben vast gefield, op de grondbeginzels der Staats regeling gebouwd, en op de vryheid (leunende, volgens welken de arbeidende Negers een behoorlyk aandeel trekken van de inkomften, die hun»  VIERDE BRIEF. l8ï hunne arbeid aanbrengt, zullen de Plantagiën haaren aanwas fpoedig hernemen. Thans fchiet nog overig eene zwarigheid op te -losfen, die men tegenwerpt, betrekkelyk de groo^ te uitfchotten, die 'er noodig zyn, om de bebouwing der lage landen vol te houden: maar is 'er overal niet veel noodig , om nieuwe Plantagiën aan te leggen ? en zyn de kosten, die men maken moet, met één, of twee jaaren, of zelfs iets langer , de arbeiders en bewerkers van den grond te betaalen, zonder voordeden te trekken, in vergelyking te Hellen met de kosten, die het aankoopen van Negers , en de fterfte onder dezelven, noodwendig moesten veroorzaken? De zaak koomt my zoo klaar voor, dat ik, om dezelve duidelyker te bewyzen, niet oordeele noodig te hebben eene vergelykings-rekening tusfchen den koop-prys der Negers, en de dag-gelden , die men eenigen tyd verpligt is te betalen, om het land tot het voortbrengen van gewasfen, en het geven van eenen goeden oogst, toe te bereiden. Het is genoeg te hebben aangemerkt, dat men voor den prys, dien men voorheen tot verkryging van den eigendom van één mensch betaalde, een vry perfoon drie jaaren lang kan huuren, zonder te rekenen het gevaar van fterfte^ het wegloopen, den verloren tyd, de ziekten, het / M 3 on-  t%2 AANHANGZEL. onderhoud van vrouwen, kinderen, oude lieden, en gebrekkelyken, enz. enz. Ik eindige eenen brief, die reeds vry lang geworden is, maar die door de fchoonheid van het onderwerp, en myne wenfehen tot bevordering van uw geluk breeder is uitgeloopen: laat ik den inhoud zakelyk by één trekken. De flavernye is eene verkeerde en onrechtvaardige inrichting, die allen nayver en vlyt uitdooft. De Volkplantingen kunnen zeer wel Zonder flaven bebouwd worden. Wy hebben het voorbeeld van veele landftxeeken der Indianen en anderen, op dezelfde breedte, als wy, woonende, alwaar vrye volken aan den landbouw arbeiden, en alle zoorten van werk, waar toe vlyt verëischt wordt, bloeijen. Het is derhalven te wenfehen, dat men die Volkplantingen, welke nog onder het juk der flavernye zuchten , tot den gelukkigen ftaat der vryheid te rug brenge; maar het is ftaatkundig, het is menschlievend, om deeze verandering trapsgewyze en met omzichtigheid te bewerken. Men moet aan deeze omwenteling verfcheiden jaaren befteeden; het is noodig, dat de befchikkingen der Planters en eigenaars overéénftemmen , en zamenwerken met de daaden van het hoog gezag van hun moederland ; en dat zy beiden , door de voorbeelden van tweedragt en wanorde, die op an-  vierde brie f. 183 andere plaatfen zoo veele onheilen berokkend hebben, voorgelicht, hun goed oogmerk door redelyke en vreedzaame middelen bereiken, in plaats van een ftelzel van onderdrukking en onrechtvaardigheid, het welk nooit lang duuren kan , met overyling, en verbaazende verfcheuringen , om verre te werpen. Niemand neemt meer belang, dan ik, in uwen voorfpoed, en die van uwe mede Colonisten in 'g algemeen, van welken ik zoo veele blyken van vriendfchap en achting ontfangen heb. Het is met deeze gevoelens, dat ik u opregtelyk groete. aanmerkingen. De bovenftaande brieven , betrekkelyk de bebouwing der lage landen in Sunnamen, en andere Hollandfche Volkplantingen van Guiana, met toepasfing op het Franfche gedeelte van dit Land, alwaar men zelfs aan de oevers der Rivier Aprouago, en in andere ftreeken, eenige gelukkige proeven van dien aart gedaan heeft, zyn gedeeltelyk het werk van een uitmuntend inwooner van Demerary,nu wylen den Heer b. van den santheuvel, en aangevuld uit het geen ik, zoo in Fransch als in Hollandsch Guiana, zelf M4 ge.  ÏÜ4 AAN HANGZEL. gezien heb. Ik heb in dit opftel ook ingevlochten een groot gedeelte van verfcheidene oordeelkundige aanmerkingen van den heer guisan, die door den Intendant malouet uit Surinamen ontboden, en geduurende een aantal jaaren, in Fransch Guiana, als Landbouw-kundige (Ingenieur • agraire,) is gebruikt geworden. Ik heb ook gebruik gemaakt van verfcheidene uitmuntende byzonderheden, vervat in eene Memorie, welke ik vermeene te zyn opgefteld door den Burger couturier, inwooner van Cayenne; en die insgelyks tot den evengemelden post, onder g u iS a n , gebruikt is. Ik hope, dat de denkbeelden, begrepen in den vierden brief, tot oplosfing der tegenwerpingen, en wegneming van de beduchtheid der Bataaffche en andere Planters, tegen de affchaffing der flaverneye , die echter noodzakelyk geworden is, voor het menschdom van nut zullen kunnen zyn, en dat men, door deeze of andere gelykzoortige, en op dezelfde grondbeginzels meerder uitgewerkte, doelëinden in het oog te houden, eindelyk (in de Volkplantingen van onze Bondgenooten, en zelfs in de onze, alwaar, uit hoofde van den oorlog, de Staats• regeling nog niet is ingevoerd,) een befluur, op reden gevestigd, moge daar flellen, het welk met de gefteldheid van onsLandnietflry- dig  VIERDE BRIEF. 185 dig is , en het ongeluk van deeze nuttige bezit- ( tingen kan voorkomen. Ik kan niet nalaten een ernftig belang te ftellen in het lot van verfcheiden Volkplantingen, alwaar ik de eer gehad heb den post van Gouverneur te bekleeden; een belang, het welk des te grooter wordt, om dat het de liefde tot het menschdom en myn Vaderland ten grondflag heeft. M i TWEE.   TWEEDE AANHANGZEL, BEHELZENDE EENE BES CHRYVING DER VOLKPLANTING VAN C A Y E N N E.   BESCHRY VING DER VOLKPLANTING VAN C A Y E N N E. EERSTE HOOFTSTUK. Aardrykskundige Befchryving van Fransch Guiana. De Franfchen zyn langen tyd alleen bezitters en meesters van geheel Guiana (*) geweest, van de Orenoco af tot aan de Rivier der Amazonen; maar de gefteldheid der zaken in Europa» en de onderfcheidene oorlogen, waar in Frankryk is ingewikkeld geworden, hebben hen genoodzaakt, om een gedeelte van dit uitgeftrekte vaste Land aan de Hollanders en Portugeefen af te ftaan. Het ge- C*) De groote verwagting , die men van Fransch Guzana had opgevat, deed aan het zelve eenigen tyd den naam-geven van Middel-lynig Frankryk,of pfan. ee Equinoxiale.  i^o £ a n h a n g z e La gedeelte, het welk zy behouden hebben , heeft derhalven thans tot zyne grenspalen, aan de westgyde 3 de Rivier Marony, en aan den oostkant ftrekt het zig uit, volgens het Verdragvan Utrecht, tot aan de Rivier Tapoc, of die van vincent pincon, gelegen dicht by de Noord-Kaap, en welke man verkeerdelyk heeft verward met de groote Rivier Oyapoc , wier geheele loop aan Frankryk toebehoort, en waar in vincent pincon nimmer geweest is , zynde derzelver mond meer dan vyftig mylen van gemelde NoordKaap af gelegen. Deeze gelykheid, of liever deeze mistasting in den naam, heeft een verfchil met Portugal veroorzaakt. Het Verdrag van Utrecht, wel is waar, noemt eenmaal de Rivier Tapoc, of die van vincent pincon} maar eene andere keer bedient het zelve zig van de laatstgemelde benaming. Noch de eene, noch de andere van deeze benamingen, is die van de Rivier, waar van in dit Verdrag géfproken wordt. 'Er is tusfchen de Landen aan de Noord-Kaap en het vaste Land, een arm van de Zee , die een zoort van Baay vertoont. Men beweert, dat zeker Reiziger, genaamd vincent pincon,die CHRISTOPHORUS COLOMBUS op zyne laatfte reize vergezeld had, in 't jaar 1500, in deeze Baay aankwam, waarom zommige Schry- vers  &ESCHRYVIN6 VAN CAYENNE; I^f Vers den naam van deezen Reiziger aan dezelve gegeven hebben, een naam ondertusfchen, die in het Land niet bekend is. By dit zelfde FerdragvanUtrecht^üaatFrankryk aan Portugal de uitfluitende vaart af op de Rivier der Amazonen, en het bezit van derzelver beide oevers, zoo noordelyken , als zuidelyken, gelyk mede die van den omtrek der Noord-Kaap, Uit verdronken landen beflaande, ten noorden van den mond deezer groote Rivier gelegen, en zig tot den tweeden graad noorder breedte uitftrekkende;maar by het Verdrag is in geenen deele bepaald, op welken affland van den noordelyken oever van deeze zelfde Rivier de Portugeefen recht zouden hebben zig het bezit aan te matigen. De Franfche Regeering alle onzekerheid ten deezen opzigte willende wegnemen , had aan de Befluurders van Guiana gelast eene kaart te doen maken, waar op deeze binnenlandfche grensfcheidingen bepaald zouden zyn, latende aan Portugal het vrye bezit der Landen langs den oever van de Rivier der Amazonen, op gelyken affland, namelyk vyftien mylen van den oever , als wy aan den kant van den mond der Rivier, of van den oever der Zee, 'er van waren afgelegen. De Ingenieurs, met dit werk belast, waren.echter niet verpligc deeze voorgefchrevene rigting te volgen, wanneer de  \<)% a a n" h a n g 2 e L7 de ligging der plaatfen merkwaardiger punten, erf meer natuurlyke grensfcheidingen vorderden. Dit werk is nimmer uitgevoerd» Eerst in het jaar 1781. plaatfte de Franfche Regeering, om de grensfcheiding te verzekeren, eenen wachtpost by de Baay van vincent pincon, in eene landftreek, die volftrekt woest was , en zonder dat eenig Europeaan, van de eene af andere zyde, zig aldaar had nedergezet. Die post is zonder tegenkanting aldaar gebleven. Eene zending , genaamd die van Macary, welke zig in de nabuurfchap bevond, benevens zeker Indiaansch volk, meer dan drie honderd perfoonen uitmakende, behoorde ontwyffelbaar aan het.Franfche grondgebied; maar in 't jaar 1791. kreeg de Gouverneur van Para in den zin, om eenige vorderingen optewerpen, en deed zelfs ftrooperyen , met oogmerk, om het Portugeesch grondgebied tot aan de Rivier Oyapoc uit te breiden. Op de hoogte van twaalf mylen ten noord ■ westen van den mond van de Rivier der Amazonen, en op omtrent twee graden noorder-breedte, vindt men de Noord-Kaap, vervolgens het Eiland van de Noord-Kaap, en binnen het zelve de Rivier Carapa - Pouri, uitloopende in den inham derZee , welken men de Baay van vincent pincon noemt. Tusfchen Terra ■ Firma en de Noord-  beschryving van cayenné.. I93 Noord-Kaap, is een van tien mylen , vol lage en verdronkene Eilanden, van verfchillende grootte, het e'éne na by het andere gelegen, die weinig be* kend, en geheel en al onbewoond zyn. De fchepen behooren 'er byna drie mylen van af te blyven; de zee is aldaar gevaarlyk , vooral in de groote vloeden by volle en nieuwe maan. Men verzekert, dat aldaar zee - golven zyn van twintig voeten hoogte , en dat 'er drie van die zelfde kragt op elkander volgen, tegen welker geweld de fchepen niet beltand zouden zyn; zy zouden de. zeiven op zand- en flyk-banken werpen, die zig, naar de breedte van deeze Eilanden , meer dan een groote myl ver uitflrekken; maar de fchepen en floepen, die de Rivier der Amazonen uitloopen, om zig naar Cayenne te begeven, kunnen zig daar voor myden, dewyl deeze banken, weinig water naar zig trekkende, niet verhinderen dicht by het Land te komen, en in kleine Kreeken of Baaijen de wyk te nemen, alwaar zy voor deeze verbaazende zee-branding beveiligd zyn. De Portugeefen van Macapa en de Indianen noemen dit gety Bororoca,de Franfchen van Cayenne geven 'er den naam aan van la Barre, of le Mascaret. De beroemde c 0 n r> a m i n e , zig in eene groote floep bevindende, onder het geleide van eenige Indiaanfche Portugeefen ,nade NoordIV. deel. N Kaap  194 AANHANGZEL. Kaap te zyn voorby gezeild, verviel, in 't jaar 1714, op één van deeze banken aan den kant van de kust. De zee liep by laag water zeer verre af, en liet de floep op een zeer harden flyk - grond vast zitten. Dewyl het de dag van het laatfte kwartier was, en zeer kleine vloeden plaats hadden, bleef de floep eene geheele week op het drooge zitten; maar by de volgende maan , maakte het begin van deeze zoo geduchte branding de floep weder vlot. Dit ging echter met gevaar vergezeld , want de golven namen het vaartuig op, en bragten het met eene vervaarlyke gezwindheid in het flyk in beweging. Zie hier , wat deeze zelfde geleerde ten dien opzigte verhaalt. — Tusfchen Macapa en de Noord- Kaap, op de plaats , alwaar het groote Kanaal van de Rivier der Amazonen door de Eilanden als gefloten is, en voor al tegen over den grooten mond van de Rivier Arouary, die aan de noord • zyde in de Amazone uitloopt, levert de vloed der zee een zonderling verfehynzel op. Geduurende de drie dagen, die het naast aan de volle en nieuwe maan zyn, en zynde den tyd der hoogfte vloeden, verkrygt de zee, in plaats van tot haare rcizing zes uuren te befteeden, in één of twee minuten derzelver grootfte hoogte. Men begrypt ligtelyk, dat dit niet met ftilte gebeurt. Op eenen  beschryvtng van ca yennë. i05 èenen affland van één of twee mylen hoort men een vervaarlyk geraas, het welk de poror$ca aankondigt. Naar mate deeze verfchrikkelyke vloed nadert, vermeerdert het geraas, en weldra ziet men een berg vart Water, van twaalf of vyftien voeten hoogte, daar op een tweeden , vervolgens ëèrt derden, en zomtyds een vierden, die elkander ylings volgen, en byna de geheele breedte van het Kanaal beflaan. Deeze golven naderen niet eeneon* begrypelyke fchielykheid, en deiningen, en loopen over alles heen, zonder iets te wederftaan. Op zommige plaatfen ziet meh groote ftreeken lands j door de pororoca weggefpoeld; zeer dikke boomen worden 'er door uit den grond gerukt; zy veroorzaakt verwoestingen van allerleijen aart. De oever der zee, waar over zy heen gaat, is zöd fchoon, als of dezelve met een bezem zindeiyk was aangeveegd. De booten , de praauwen ,'de fchepen zelfs hebben geen ander middel, om zig tegeii- de woede van deeze branding te beveiligen, dan door op een plaats te ankeren s alwaar veel flykgrond is. De la condariine , na op verfchillende plaatfen de oorzaken van dit ver. fchynfel onderzogt te hebben, ontvouwt het zelve in deezer voegen,- dat hy het niet heeft zien gebeuren, dan wanneer het wasfend water * in eennaauw kanaal inkopende, eert zand-bank of N a hoü-  iQ<5 AANHANGZEL. hoogen grond, die aan het zelve in den weg was, ontmoette; dat aldaar, en ook nergens anders , de geweldige en onregelmatige beweging der wateren begon, en een weinig boven de bank ophield, wanneer het kanaal diep wierd, en zig merkelyk uitbreide. Na de Rivier Carapa ~Pottri, vindt men aan de noordzyde de Rivieren Mayacare, CarJ'uene en Conani, vervolgens de Kaap en Rivier Casfipour, en eindelyk Kaap Orange, op vier graden agt of tien minuten noorder breedte. De kusten van Terra - Firma, van de Eilanden van de Noord-Kaap tot aan Kaap Casfipour, zyn laag, allen met boomen bewasfen , zonder eenig byzonder teeken, waar aan zy te onderkennen zyn, dan den kleinen berg May és, gelegen op drie graden, vyftien minuten breedte. Deeze berg is een zoort van terras , op zig zelf (taande, en met boomen bewasfen. Wanneer men naar Cayenne wil gaan, is het dienftig daarop te letten, om zyne reize zeker te nemen, en zig onder den wind van dit Eiland behoorlyk te houden. Men kan den berg May és niet verder zien, dan vyf of zes mylen, en zulks dan nog by helder weder. Maar langs de geheele kust bevindt men het by de peiling vry diep, en men kan dezelve tot op drie of vier mylen, zonder de minde vreeze «a»  B ESCHEYVING VAN CAYENNE. 19^ raderen. Men vindt op deezen affland agt, negen en tien vademen water; op tien mylen, twaalf, vyftien en twintig vademen; op vyftien en twintig mylen, vyf- en twintig of dertig vademen, met een flyk- en fyrie zand - grond van verfchillende kleuren. Verfcheiden zeelieden loopen meer zuidelyk, en peilen op twintig of dertig mylen ten noord-oosten van de Noord- Kaap. Men vindt op deeze plaats veertig en vyftig vademen; vervolgens zeilt men langs de kust van Mayé's, op een affland van drie en vier mylen, de diepten wel in het oog houdende, om niet te digt aan de wal te naderen. Tot meerder zekerheid is het dienflig, wanneer men in het gezicht van deeze kust vaart, alle avonden voor anker te gaan liggen, om niet door de ftroomen naar de kust gedreven te worden, en op ondiepten te vervallen , die zig tot twee mylen verre in zee uitflrekken, en op welken zeer weinig water is. Deeze ftroomen loopen naar het noord-noord-westen , tot dat men Kaap Orange voor by is, als dan wenden zy zig naar het westnoord • westen. De water - getyen op de kust van Mayês geduuren zes uuren. De vloed loopt naar het westnoord-westen omtrent twee mylen in een uur, en de ebbe naar het noord - oosten omtrent ééne myl N 3 in  198 A A N H A N S Z E U in het zelfde tydvak. De zee wast van twaalf tot vyftien voeten. Men moet echter in acht nemen , dat deeze richting der ftroomen en der getyen niet altyd even eens is. De water-getyen zyn in deeze ftreeken zomtyds uittermaten geweldig. Het advis-jagt de Anemone bevond zig, in 't jaar 1755, in zoodanig geval, dat de golven by tusfchenpoozingen vervaarlyke dwarlwinden veroorzaakten; de zee wierd 'er eensklaps door opgezet, en toen was het niet mogelyk het fchip te ftuuren. Het fchip bovendien tusfchen twee zeer fterke zee-golven geraakt zynde, waren alle de masten in gevaar van ter neder te ftorten, uit hoofde van de verbazende fchokken. Het is opmerkelyk, dat men dit zoort van vloeden alleenlyk aantreft, wanneer men te digt aan de Rivier der Amazonen nadert, en dat, wanneer men meer noordelyk te land koomt, men daar aan minder is bloot gefteld. Van den berg May és tot aan Kaap Casfipour, rekent men van agttien tot negentien mylen ten noord - noord - westen , eenige noordelyke graden, Kaap Casfipour is gelegen op 4 graden ia minuten noorder breedte, en op 53 graden 35 minuten ten westen van den midden - lyn van Parys. Digt by deeze Kaap is een bank van flyk, die zig vyf of zes mylen ver in zee uitftrekt, waar op men  beschryving van cayenne. 199 men niet meer dan vier of vyf vademen water by eene lage zee ontmoet. Haare uitgeftrektheid, in de dwarste van het noorden naar het zuid - oosten' gerekend, is omtrent vier mylen. Wanneer men aan Kaap Orange nadert, ontdekt men verfcheiden bergen boven den uithoek, die aan den ingang der Rivier Oyapoc gelegen is. Deeze Kaap is nog beter kenbaar door eenen uithoek aan den zee-kant, en die veel hooger is, dan het Land aan de zuid - oost zyde. Zy is al mede kenbaar door verfcheide uithoeken van zeer hooge bergen, die de een van den ander fchynen te zyn afgefcheiden, en des te merkwaardiger zyn, om dat ze de eerfte hooge landen uitmaken , die men ontdekt, als men van de Noord. Kaap koomt. De Rivier Oyapoc, welke men met die van vincent pincon niet verwarren moet, zoo als ik reeds heb opgemerkt, is éene der merkwaardigfte in dit Land. Zy is van de Rivier Aprouago omtrent twaalf mylen ten zuid-oosten af gelegen. Derzelver mond is in het midden van een zoort van Baay, die vier mylen breed is, en waar in zig twee andere Rivieren ontlasten, de ééne genaamd Couripi, aan de oost-zyde, en de andere Oua~ nari, aan de west-zyde. De mond der Rivier Oyapoe is twee mylen breed. Een myl binnenin 4 waarts,  200 AANHANGZEL. waarts, is een laag Eiland, het Hinden-Eiland genaamd, en waar over het water by hooge getyen heen flroomt. Wanneer men de Rivier vyf of zes mylen ver is opgevaren, ontmoet men eene diepte, die eene fchoone haven oplevert, alwaar men op vier, vyf en zes vademen water ankert, zoo naby het land , als men zelf goedvindt. In 't jaar 17 26, bouwde men ter deezer plaats een nieuw Fort en een Dorp. Verfcheiden Indiaanfche volken kwamen zig in den omtrek nederzetten; en in 't jaar 1735, vestigde men,op den affland van eenige mylen van het Fort, de Zending van St. Paulus. Van het Hinden • Eiland tot drie mylen hooger op, zyn verfcheiden andere kleine Eilanden, maar die aan de fcheepvaart geen hinder toebren-t gen. Vervolgens wordt de Rivier veel naauwer, en heeft niet meer dan zeven of agt voeten diepte. Vier mylen van het Fort aan de zelfde zyde, vindt men de Kreek, of liever de Rivier Gabaret. Van deeze Kreek tot aan de eerfte waterval van de Oyapoc, is een affland van vyf of zes mylen. Booten van eene middelmatige grootte kunnen 'er naauwlyks voorby komen. Drie mylen verder is eene tweede waterval, die nog veel moeijelyker is. De derde waterval van de Oyapoc is twee en een halve myl van de tweede af gelegen. Aan  BBSCHR YVING VAN CAYENNE. 201 de rechte zyde van deeze laatfte waterval, ontmoet men den mond der Rivier Aramontabo, die meer dan twintig mylen van daar haar begin neemt. De Rivier Camopy werpt zig in de Oyapocs op den affland van twaalf mylen van de Aramontabo, en aan den zelfden kant. Zy koomt van het westen , en ontfpringt in uitgeflrekte bosfehen, die ontoeganglyk zyn; men is 'er echter zeer diep in doorgedrongen, en men verzekert, dat zy loopt tot op eenen kleinen affland van eene Rivier, waar van zy alleenlyk is afgefcheiden door eene Kreek van omtrent drie mylen, welke verfcheide reizigers zeggen, dat in de Amazone uitloopt, zoo dat door dit middel de gemeenfehap tusfchen deeze Rivier en de Franfche Volkplantingen vm Guiana vry gemakkelyk zyn zoude'. De Oyapoc is in haaren geheelen loop , tusfchen de Rivieren Aramontabo en Camopy, vol watervallen, die zeer digt by elkander zyn: zeker reiziger heeft 'er negen geteld. Men is deeze Rivier opgevaren tot by de honderd mylen boven de iaatstgemelde deezer Rivieren. In dezelve loopen een groot aantal Kreeken uit, en men heeft 'er veele watervallen ontmoet. De Pyrious en Ouayes, uxritirykt Indiaanfiie volken, woonen aan het boveneinde deezer Rivier. N5 De  S02 A A N H A N G Z E L .' De Rivier Couripi ligt ten oosten van de Oyapoc, en is 'er, aan haaren mond, alleenlyk van afgefcheiden door een uithoek van laag en verdronken land, aan de noordzyde beflaande uit eene overftroomde zand- en flyk - bank van een myl lengte, waar voor men zig wagten moet, wanneer men de Rivier wil inloopen. In deeze Rivier, zes mylen van derzelver mond, ontlast zig de Rivier Ouasfa, die van den zuid-oost kant koomt. Beneden de eerstgemelde zyn de Kreeken Tapariba, Ciparini, en eenige andere, die van weinig uitgeftrektheid zyn. Vyftien mylen meer westwaarts dan de Oyapoc, ontmoet men de Rivier Aprouago, die, tot dertien voeten water diep zynde, voor allerleije fche. pen bevaarbaar is. Ten oosten ontlasten zig in dezelve de Kreek Koura en de Rivier Couroudi; ten westen de Kreeken Arataye, Ipourin en Jnori. Aan deeze zyde hebben zig verfcheiden Indiaanfche volken nedergeflagen. Tusfchen de Baay van Oyapoc en de Rivier Aprouago, vindt men de Kreek Ouanari, en de Zilverberg, Voorby de Rivier Kaw zyn twee Eilandjes, die den naam van de groote en kleine Konftapel dragen. De eerfte ligt agttien mylen west - noordwest- waarts van de gemelde Kaap , en is een zeer hooge en zeer gezonde rots. De tweede is een vee)  BESCHRY VING VAN CAY ENN'E. 203 veel kleiner Klip, gelegen ten oost-noord, oosten, en ten west - zuid - westen van de groote, op den affland van twee derde van een myl. Men vaart tusfchen beiden door, op agt en negen vademen water, latende de grootte op den affland van twee fnaphaan-fchoten, en de kleine aan bakboord - zyde liggen. Van den grooten Konfiapel zet men zyne koers naar het noord-westen ten westen, om in volle zee de Remire - Eilanden, die 'er omtrent zes mylen van af liggen, voor by te zeilen. De Eilandjes van deezen naam zyn één myl, en ten hoogflen anderhalve myl van de kust van Cayenne afgelegen. Hun getal is vyf, te weten de Malta, gre, of het Kind, de Vader, de Moederen de twee Dogters, die zommigen de twee Borsten noemen. Deeze twee Eilandjes, die zeer klein zyn, beftaan in twee drooge en dorre Klippen, zeer digt by elkander gelegen. Zy liggen een vierde van een myl ten oost - zuid-oosten van het groote Eilandje, het welk men de Moeder noemt. De Vader is veel grooter. Het zelve ligt ten oostnoord - oosten van den Berg Joly, op den affland van één en een vierde myl: ten oost-zuid-oosten, en ren west-noord-westen, kan het een agtfte van een myl haaien. De Malingre is van weinig uitgestrektheid, en ten oost- noord-oosten één  S04 AANHANGZ BL. een myl van den Berg Romontabo, en één en een derde myl van het Eiland, de Vader genaamd, af gelegen. Men ontmoet vervolgens een ander Eilandje, genaamd de Verloren Zoon, gelegen noord oostwaarts ten westen van het Eiland Malingre, op eenen affland van drie mylen, en van twee en een halve myl noord-waarts ten noord-westen van Cayenne. Wanneer men te Cayenne wil binnen loopen, ankert men by het Eilandje Malingre; men wagt aldaar de gunftigfle getyen en het hoog water af, om de banken , of hooge flykgronden, waar mede de ingang van Cayenne vervuld is, te kunnen overkomen. 'Er zyn zelfs eenige klippen in de haven, welken men in acht moet nemen. Deeze haven is gelegen ten westen van de Stad, en aan den mond der Rivier. Zy is alleenlyk bevaarbaar voor fchepen , die ten hoogden dertien voeten water diep gaan. Jaarlyks loopen 'er twintig binnen, die uit Frankryk komen , en een gelyk getal kleine vaartuigen van de Antillifche Eilanden , of de Verëenigde Staaten van America. Hier toe bepaalt zig de geheele handel der Volkplanting, die zig ook niet verder dan de hoofdplaats uitftrekt. t De Stad en het Fort van Cayenne zyn gelegen aan  beschryving van cayennë. £q£ 'aan den noordelyken uithoek van het Eiland} op 4 graden 57 minuten breedte, en 54 graden 37 minuten lengte , ten westen van den Parysfchen middenlyn. Het Eiland is omgeven, ten westen door de Rivier van den zelfden naam, ten oosten door de Rivier Mahury , ten zuiden door 'een arm der Rivier , die de beide Rivieren zamenvoegt, en ten noorden door de zee. Dit Eiland heeft vier of mylen lengte van het noorden naar het zuiden, of naar de Binnen. landen. De kust van het Eiland Cayenne is aan den zee-kant nergens, nog laag, nog doorliet water overflroomd, maar befiaat uit kleine heuveltjes, die tot het aankweken van de voortbrengzels der Volkplanting zeer gefchikt zyn. De Stad Cayenne maakt een zoort van oiiregelmatigen zeshoek, door muuren omringd, benevens vyf bolwerken, eenige halve maanen, en een gracht. In deezen omtrek, en op eene hoogte aan den oever der zee, is gelegen een Fort, voorheen genaamd het Fort Louis de Cayenne, het welk de Stad en Haven beflrykt: in het zelve is een kruidmagazijn en een waterput. De meeste huizen zijn van hout; de andere van aarde of klei, volgens de manier van dit Land, en daar over heen wit gemaakt. Alle zijn zij met houten borden overdekt. Voorheen deed men dit met palmboom - bladeren; maar  206* AANHANGZEL. maar de verwoestingen, die zeer dikwils doof brand aldaar voorvielen, hebben de inwoonders aangezet, om aan de'andere manier den voorrang te geven. Men telt 'er niet meer dan twee honderd , waar van zommigen twee verdiepingen hebben. Men heeft te Cayenne een Gouverneur, benevens eenige hooge Officieren. De bezetting beftond uit twee honderd mannen geregeld krygsvolk , verdeeld in vier Compagniën, die tot het zee. wezen geene betrekking hebben. Zy is met twee andere Compagniën vermeerderd geworden* Op het minst alarm zyn de inwoonders, zoo van de Stad, als van het platte Land , verpligt de wapenen op te vatten. De Volkplanting heeft eenen SouverainenRaad, waar van de Commisfaris - Ordonnateur, by afwe* zigheid van den Gouverneur, Voorzitter is. Dit Hof vonnist zonder hooger beroep. Het neemt kennis van alle zaaken, die de inwoonders betreffen. De noodzakelykheid om de landen in waarde te houden verpligt de Franfchen, om zelve hunne Plantagiën te blyven bewoonen, waar door de Stad minder bevolkt is, dan zy anders zya konde. Dertien mylen van Cayenne, en drie mylen in zee,  BESCHRYVING VAN CAYENNE, 20? zee, gerekend van den mond der Rivier Kourou, die naauwlyks voor de kleinfte fchepen bevaarbaar is, zyn drie Eilanden, voorheen genoemd de Duivels-Eilanden, tegenwoordig bles du Salut. Tusfchen deeze drie Eilanden , die uit tamelyk hooge heuvels beftaan, heeft de natuur eene haven gevormd, die gefchikt is, om door de groot, fte fchepen bevaren te worden: het is de eenige plaats, op de geheele Kust van Guiana, die dit voordeel heeft. De Salut-Eilanden zyn dorre klippen, waar op zeer veele verfchillende zoorten van zee-vogelen huisvesten. Van de Rivier Kourou tot aan de Sinamari is eene Kust van tien of twaalf mylen lengte. Tusfchen beiden vindt men verfcheiden kleine inhammen , alwaar een zeer groote overvloed van fchildpadden gevangen wordt. Dicht by den mond van de eerstgemelde zyn groote platte rotfen, waar op de golven het zee-water fpoelen, het welk by groote hette aldaar kristallen fchiet, en in zout verandert. Van de Rivier Sinamari tot de Iracoubo is een tusfchenvak van agt mylen. Men vindt tusfchen beiden de Rivieren Coürasfani en Cona. Wma. Deeze geheele uitgeftrektheid Lands, van de Rivier Kourou tot de Jracoubou toe, een itreek' van  èo8 AAN-HANGZEL. van omtrent twintig mylen , eindigt aan den zeekant in een boschjen van Paletuvier - boomen, en byna óveral met zandbanken. Binnen in dit boschjen, het welk zomtyds tot een myl uitgeftrektheid heeft, zyn natuurlyke vlakke zand - woeflynen , die alleenlyk hier en daar, door eenige boomen, rivieren en beeken, op zeer groote afftanden, worden afgebroken. Aan de land - zyde binnenwaarts, op twee of drie mylen, eindigen zy in groote bosfehen, waar in men alle zoorten van boomen vindt, die in dit Land overvloedig groei jen. De Rivier Iracouho is aan het einde van dat gedeelte, het welk de Franfche Volkplanting uitmaakt. Van daar tot aan de grenzen der Suriiiaamfche Volkplanting, dat is, tot aan de Rivier Maroni, is eene uitgeftrektheid van veertien mylen. Tusfchen beiden zyn de Rivieren Organabo, Iroucan - Pati9 en Maria of Amanabo, die een uitgebreiden loop heefr. De mond der Rivier Maronï is gelegen op 5 graden 55 minuten breedte, en 56 graden 30 minuten lengte, ten westen van den Parysfchen middenlyn. Deeze mond is omtrent twee mylen breed; maar het inkomen aldaar is moeijelyk: want aan den buiten-kant zya verfcheide zand- en flyk-banken, waar op zeer weinig water blyft ftaan.  BESCIIRYV1NG VAN CAYENNE. 20$ fïaan. De Maroni is eene groote en fchcone Rivier, 't Is waar, verfcheide Eilandjes vernaauwen derzelver bed, meer dan twaalf mylen verre , maar zonder de fcheepvaart te belemmeren, zoodanig dat men met kleine vaartuigen tot aan den eerften waterval, die omtrent twintig mylen van den mond der Rivier af ligt, kan opvaaren. Bo. ven deezen eerften waterval, vindt men verfcheide anderen, die de, fcheepvaart zeer moeijelyk maaken. Men zegt, dat men meer dan veertig dagen noodig heeft, om tot derzelver oorfprong te komen. Anderen beweeren, dat dezelve nog niet bekend is, dat deeze Rivier van zeer wyd af ontfpringt, en dat men dezelve meer dan tachtig mylen is opgevaaren , zonder dien oorfprong te ontdekken. Omtrent vyfcig mylen van derzelver mond af, ontlast zig eene zeer fchoone Rivier in dezelve, komende van den zuid-oost kant, en de Rivier der Arouas genaamd. In 't jaar 1731 en 1732, voer men de laatstgemelde meer dan vyfen - twintig mylen ver op; vervolgens verliet men haar, om den weg te nemen over de landen naar den zuid-oost kant; en na verloop van agt dagen, geduurende welken men rekende 35 of 4o mylen te hebben afgelegd, begaf men zig naar de Rivier Camopy , die zig in de Oyapoc ontlast. Het IV. DEEL. O 00ir.  2IO AANHANGZEL. oogmerk van deeze reize was, om het Land te ontdekken, en te zoeken naar een bosch van ca* cao-boomen, het welk gezegd werd indenabyheid\van den oorfprong deezer Rivier gelegen te zyn. De omliggende ftreeken der Rivier Maroni zyn door de Galibis- Indianen vry fterk bevolkt. Wanneer men de oevers deezer Rivier een weinig opwaarts volgt, ziet men niet dan zand-woestynen, die in den winter moerasfen, en eerst in het heetfte van den zomer droog worden. Langs dien weg kan men te land komen van Kourou af tot SÜrifiamën toe. De Franfche wegloopers, die geene booten hadden , wisten van deezen weg, die aan de Indianen in dien omtrek zeer gemeenzaam is, gebruik te maken, Zy, die langs alle deeze Rivieren woonen, en over 't algemeen vry gedienftig zyn, laten niet na, op het minfte teeken, dat men hun geeft, de geenen, die zig aanbieden , met hunne praauwen te komen afhalen. Men maakt doorgaans een neusdoek, of een lap wit linnen, aan een tak van een boom vast, om hun daar mede te kennen te geven, dat 'er iemand is, die den doortocht verzoekt. In de Rivier Maroni loopen verfcheiden andere Rivieren uit, die dezelve aanmerkelyk vergroo- ten,  BESCHRYVTNG VAN CAYENNE. 2.1Ï ten, vooral in het regen-faifoen. Dc landen * waar over zy heen loopt, zyn laag, overftroomd, en met boomen en ftruiken bewasfen. De Franfchen en Hollanders hebben aan deeze Rivier eeti ivachtpost tegen over elkander; O a TWEE-  II2 AANHANGZEL» TWEEDE HOOFTSTUK. Luchts-gefteldheid in Fransch Guiana. De hette is in Fransch Guiana minder , dan in onze andere Volkplantingen onder de gezengde luchtftreek; blyvende de Barometer aldaar ftaan tusfchen de 19 en 25 graden. De zoele winden van den grooten Oceaan , waar aan dit gedeelte van het vaste Land op eene wonderbaarlyke wyze is blootgefteld, de meenigte van groote en kleine Rivieren, die het Land alomme befproeijen , en de bosfehen , waar mede het byna geheel als overdekt is, verminderen bovendien de brandende hette merkelyk. Men weet, dat 'er niet meer clan twee faifoenen, of jaargetyden in Guiana zyn: het regenfaifoen, nu en dan de winter genoemd, en het faifoen van droogte , waar aan men , in tegenoverftelling, den naam van zomer geeft. Het eerfte begint doorgaans in December, of zelfs in January. In Maart en in April heeft men een tusfchen ■ tyd van droogte, van een maand of zes weken , dien men de kleine droogte noemt. Met half April, of daaromtrent, begint de regen weder tot in Juny, en zomtyds tot half July. Dus heeft  beschryving van cayenne. 213 heeft men in de twaalf maanden van het jaar omtrent vyf regen - maanden. Deeze algemeene regels hebben niettemin hunne uitzonderingen, volgens het onderfcheid der jaaren , en het verfchil der plaatfen. Het regent veel minder in die fireeken, waar men het hout heeft uitgerooid, dan in die, welke met bosfehen bedekt zyn; veel minder bij de Rivieren Cayenne en Kourou , dan aan den kant van de Oyapoc, en veel meer by de Rivieren Maroni en Surinamen , dan in de Landen , die door de Franjeken bezeten worden. Hier door lost men de oogenfchynlyke tegenfhydigheid op , welke 'er gevonden wordt tusfchen de talryke waarnemingen van stedman omtrent het luchts-geitel in de Volkplanting Surinamen, en die der Franfche Schryveren, die van de luchtsgefteldheid te Cayenne fpreken, en eenparig zeggen , dat dezelve gematigd is. Schoon in het laatstgemelde tydperk de regen ongemeen overvloedig is , moet men zig echter niet verbeelden, dat dit eene onöphoudelyke ovéritrooming is. 'Er zyn tusfehenpoozingen , zelfs van geheele dagen, in het midden van het regentaifoen, dat het mooy weder is , zoo als 'er ook wederkeerig tusfehenpoozingen van geheele dagen zyn , geduurende welken het in 't faifoen van droogte regent. O 3 Gut*  &J4 AAN HANGZEL. Guiana is bevryd van die orkaanen, die op de Antillifcke Eilanden en in de Indien zoo veele verwoestingen aanregten. Men weet aldaar van geene aardbevingen; en de hagel vernielt 'er den oogst niet. Het is merkwaardig, dat het regen.faifoen in Guiana juist voorvalt, wanneer op de Antilli* fche Eilanden het faifoen van droogte is, en zoo ook weder omgekeerd, oniiangezien den geringen affland tusfchen deeze beide Landen (*). Dikwerf ziet men Europeanen verfcheiden jaaren in Guiana doorbrengen , zonder eenigen van die akelige ziekten te ondervinden, waar aan zy in byna alle andere Landen onder de gezengde luchtftreek onderworpen zyn, en gelyk eene zoo merkelyke verandering van luchts ■ geflel natuurlyker wyze moest doen vreezen. Zy wederftaan dezelven , wanneer zy eene fobere levensmanier weten aan te nemen , wanneer zy zorge dragen, om in het eerfte begin zigniette langagteréén aan de regelrechte flralen van de zon bloot te ftel. (*) Dc Burger lescailmer. ontvouwt dit verfchynfcl op eene voldoende wyze, in zyn werk , ten titel voerende: Expofé des moyens dc mettre en valeurs & d''admimstrer la Guiane, &c. chez Dupont 3 zmprimeur-Ubraire, ruedelaLoi. N°. 1231.  beschryving van cayenne, 215 ftellen. Indien'er vreemdelingen fterven, is zulks veel al het gevolg van een ongebonden leven, en het misbruik van fterke dranken. Het geen van de graden van hette gezegd is, heeft betrekking tot het luchtsgeftel aan de kusten en in de nabyheid der zee. Wanneer men zig van het ftrand en van de lage Landen verwydert, op den affland van tien of vyftien mylen, zyn 'er altyd twee graden minder. De luchtsgefleldheid te Cayenne was voor deezen veel regenachtiger en onaangenamer , zegt barrere (*), eer men in het Eiland het hout had uitgerooid, en de inwoonders waren 'er aan zeer akelige ziekten onderworpen. Langen tyd is het onmogelyk geweest de kinderen der Negers in het leven te behouden; allen ftierven zy byna dadelyk na hunne geboorte. Hedendaags worden zy 'er nog door eene aJgemeene ftuiptrekking, die een waare tetanus is , aangetast. Deeze ziekte fpaart zelfs geene groote lieden, tot welken ouderdom zy reeds mogen gekomen zyn. Dezelve vertoont zig door pyn in den hals, als of die met C) Pierre barrere, Correfpondent van de Koninglyke Academie der Wetenfchappen te Parys, en Genees-Kruidkundige van den Koning op het Eiland {Jaygnne. O 4  Zl6 AANHANGZEL. met een koord was toegetrokken. Het kakebeen fluit zig vervolgens, het geen de doorflikking belet. De armen en beenen worden dram, en niettemin hebben 'er, verfcheiden malen daags, duiptrekkingen plaats. Deeze toevallen matten den zieken zoo flerk af, dat hy overluid fchreeuwt. Mcu is zelfs verpligt zyn hoofd een weinig in de hoogte te houden , om hem de belemmerde ademhaling gemakkelyker te maken. Het geen hem vooral doet lyden, is een onverzadelyke honger, die hem nu en dan zoodanig dringt, dat hy alle oogenblik zoude eeten , indien men het hem maar geven wilde, en hy het vermogen van flikken had. Hier by koomt altyd koorts. Dezelve gaat gepaard met een overvloedig en algemeen zweeten; en wanneer de ziekte meer en meer verergert , derft de lyder onder vervaarlyke ftuiptrekkingen. Om den voortgang van zulk eene ellendige kwaal te duiten, moet men den geen, die 'er door aangetast is, verfcheiden malen daags met koud water befproeijen. Men houdt daar mede aan, tot dat de ledematen hunne voorige gedweeheid hernomen hebben. Het is noodzakelyk de laagten van den zieken door goede vleeschfoepen te onderdeunen; men moet dezelven dikwils geven, maar in eene kleine hoeveelheid , en met eenige Ie-  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 21? lepels wyn. De zoete kwik met ontlastende middelen gemengd , als rhabarber , diagrydium, jalappe, doen in deeze ziekte veel nut : maar het beste middel is het heulfap, in* zulke fterke giften , dat 'er een gezond mensch van fterven zoude. O * DER-  £l8 aanhan g z e l. DERDE HOOFTSTUK, Gefchiedkundige opgaave, hetrekhelyk Fransch Guiana. Schoon men het juiste tydftip van dc eerfte rei. zen der Franfchen naar Guiana niet weet, is het echter zeker, dat zy 'er geweest zyn korten tyd na de eerfte ontdekking , door de Spafijaarden gedaan. Jan de laet, een Schryver van voor byna twee eeuwen , verbaalt , dat de Franfchen gewoon waren aldaar gekleurd hout, en onder anderen een zoort van Brafiliën - hout, in te laden. De vriendelykheid, waar mede zy door de inboorlingen des Lands ontfangen wierden , lokte hen uit, om deezen handel te blyven aanhouden; en om denzelven des te beter te verzekeren, vestigden zy 'er wel dra eene Volkplanting. Een ander bewys, dat de Franfchen het eerst de kusten van Guiana bezogt hebben , is te halen uit de rcisbefchryving van raleigh in 't jaar 1595. Deeze reiziger , fprekende van het binnenfte gedeelte van dit Land, zegt, dat „ de Franfchen M zedert lang moeite deeden tot het ontdekken » dee-  beschryving van cayenne. 21£ „ deezer Landen, werwaards zy veelvuldige reizen deeden, om 'er goud van daan te haaien, „ maar dat zy den rechten weg niet namen , door denzelven te zoeken langs de Rivier der Ama* ?, zonen". In 't jaar 1604 , befloten eenige Franfchen, door de gunftige berigten van raleigh misleid , om , onder het geleide van la raverdiere, naar deeze flreeken koers te zetten. Andere gelukzoekers deezer natie volgden fpoedig hunne voetflappen. Allen vermoeiden zy zig op eene ongelooflyke wyze. Eindelyk zetteden zig zommigen, veel eer uit weêrzin in zoo zwaaren arbeid, als om dat zy zig in hunne hoop bedrogen vonden, te Cayenne neder. In 't jaar 1624, zonden eenige kooplieden van Rouaan eene kleine Volkplanting, beftaande uit zes - en - twintig menfchen, die de oevers der Rivier Sinamari verkozen , om zig neder te Haan. Twee jaaren later, in 't jaar 1626, kwam 'er eene nieuwe Volkplanting , aanzienlyker dan de eerfte, en die zig aan de Rivier Conanama nederzettede. Men bouwde aldaar een Fort, ftelde 'er een Bevelhebber over aan, en liet 'er een gewapend vaartuig, om den handel langs de kust te beveiligen.- Deeze beide Volkplantingen vermeerderden aan- mey.  220 AA NHANGZEL, merkelyk door den toevoer, die zy uit Frankryk omringen. Zy breidden zig tot verfcheiden plaatfen uit. Zedert het jaar 1674, had men zig op het Eiland Cayenne gevestigd,en aldaar de kust vmRemire, als de vruchtbaarfte en aangenaamfle ftreek, tot verblyfplaats uitgekozen. Men moest de Arika. rtts, en eenige andere Indiaanfc/ie volken , aldaar woonende, verjagen. In 'r jaar 1675, verkoos men eene andere woonplaats , drie mylen meer ten westen, op een uithoek van het Eiland, alwaar de mond der Rivier Cayenne een haven oplevert. Men bouwde aldaar een Fort, waar aan men den naam van het Fort Louis gaf, en digt daar by een Dorp of Stad, die de hoofdflad der geheele Volkplanting geworden is, en welke men naar den naam van het Eiland Cayenne noemde. Men breide zig vervolgens uit in alle de gedeelten van dit zelfde Eiland, en aan dc naby gelegene Rivieren. In 't jaar 1640. zetleden de Franfchen zig aan de Rivier Surinamen neder; maar de lage en moerasfige grond, en ongezonde lucht in dit gedeelte van Guiana , deeden hun het zelve wederom verlaten. De Engelfchen maakten 'er gebruik van. Eenige kooplieden van Rouaan, denkende, dat uit deeze Volkplanting voordeel te haaien was, befteedden daar toe, in 't jaar 1643, gezamentlyk 1 ze-  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 221 zekere fomme van penningen. Zy droegen hunne belangen op aan een ondernemend man, poncet de bretigny genaamd , die den oorlog zoo wel aan de Planters als aan de Negers verklaard hebbende, fpoedig werd van kant geholpen. Deeze Maatfchappy, aan welke men den naam van de Maatfchappy der Noord-Kaap gaf , verkreeg van Koning lodewyic XIH. opene Brieven, waar by deeze Vorst aan haar het uitfluitend voorrecht toeflond van den koophandel en fcheepvaart op Guiana, tot welks grensfeheidingen men by die zelfde brieven bepaalde, aan de zuidzyde de Rivier der Amazonen, en aan de noordzyde de Orenoco. Deeze bepaaling der grensfeheidingen ontmoette geene zwarigheid , noch veroorzaakte eenige klagten,dewyl geheel Europa wist,dat de Franfchen zedert langen tyd in hec bezit van Guiana waren, en de eerften geweest zyndie aldaar handel gedreven en Volkplantingen aangelegd hadden. Verfcheiden lieden van aanzien , in deeze Maatfchappy deel genomen hebbende, verkregen van den Koning nieuwe voorrechten en nieuwe vergunningen door dit geheele Land. By herhaling zonden zy derwaarts aanzienlyken onderftand; en men liet meer dan agt honderd menfchen naar Guiana vertrekken, zoo tot meerdere beveiliging en  222 aanhangzel. en aanwas van de onderfcheidene aangelegde Volkplantingen, als om nieuwe aan te leggen, en ontdekkingen te ondernemen, door dieper in het Land door te dringen. De treurige dood van poncet de bretigny de deelgenooten ter nedergeflagen hebbende , werd, in 't jaar 1651, eene nieuwe Maatfchappy opgericht, die meerder opgang fcheen te zullen maken. Het merkelyk aantal van ingelegde penningen, ftelde haar in ftaat, om, tot in Parys toe, zeven of agthonderd menfchen by ée'n te verzamelen. Zy wierden by de Seine ingefcheept, om naar Havre te vertrekken. Het ongeluk wilde , dat de deugdzaame Abt de marivaux, die deeze onderneming voornamelyk had aangewakkerd, en dezelve als Directeur Generaal beftierd zoude hebben, verdronk op het oogenblik, dat by ftond fcheep te gaan. Roiville, een Edelman uit Normandie, die als Generaal naar Cayenne gezonden wierd, wierd op de reize vermoord (*). Twaalf (*) Antoine biet, de opperfte der Zendelingen * die toen naar Guiana vertrokken, verhaalt, dat elk der deelgenooten, welken men Seignieurs asfociés noemde, het bevel wilde voeren. Roiville lag ziek , toen hy vermocfrd wierd. Hy fcheen 't lot, het welk hem over het hoofd hing, te voorzien, en was zeer ontroerd van geest. Den 17 September 1652» omtrent middernacht,, werd  BESCHRYVÏNG VAN CAYENNE. 22$ Twaalf der voornaamfte belanghebbenden, die de bewerkers van deezen aanflag waren, gedroegen zig in de Volkplanting, welkers bloei zy verpligt waren geweest te bevorderen, op zoodanig eene wreede manier, als uit dit verièhrikkelyk voorval bereids re voorzien was. Zy deedéh aan één van hun, isaiMb liiiT genaamd, die, benevens drie anderen, zig van het gezag geheel had willen meester maken, het hoofd afflaan. Zyne mede. pligtigen wierden naar een onbewoond Eiland ver. ban- werd biet door een zeer fterfc geraas ontwaakt; en op het zelfde oogenblik hoorde hy een geroep; Werp dien fchurk in de zee. Willende zien wat 'er gaande was, wierd hy te rug geftooten. Kort daar op deeden hem de moordenaars by hun komen. Hy beklom de hut, en fchrikte op het zien van het bed van den Generaal, geheel met bloed befmet, en waar op twee bebloede baijb'nnetten lagen. Men verklaarde aan den Zendeling, dat de deelgenooten raadzaam geoordeeld hadden zig te ontdoen van eenen man, die het voornemen had hen allen van kant te helpen. Biet ging heen; maar des anderen daags liet men hem wederkomen, hem aanzeggen, de, dat hy den dood van den Generaal aanaihetfeheeps. volk zoude hebben bekend te maken. De Geestelyke was 'er zeer verlegen mede. Hy befloot echter te gehoorzamen, maar hy deed zulks, zonder den gepleegden moord te rechtvaardigen.  224 AANHANGZEL. bannen. Twee andere deelgenooten ftierven kort daar op, en de overgeblevenen gaven zig aan de grootfte buitenfporigheden over. De Bevelhebber der Vesting liep naar de Hollanders over , met een gedeeke van zyne bezetting. Zy, die aan honger, ellende, de woede der Wilden van het vaste Land, welken men op honderde manieren getergd had , waren bloot gefteld, achtten zig zeer gelukkig, toen zy met een fchip en twee floepen de Eilanden onder den wind bereiken konden. Vyftien maanden na dat zy in het Eiland waren aangeland, verlieten zy het Fort, de krygsbehoeften , de wapenen , de koopmanfchppen, benevens vyf- of zeshonderd lyken van hunne ongelukkige medgezellen. In't jaar 1663, werd eene nieuwe Maatfchappy, onder het opzigt van den Request- meester la barre, opgerigt. Dezelve bezat een capitaal van niet meer dan twee maal honderd duizend gulden: maar de hulp der Regeering ftelde haar in ftaat, om de Hollanders. die zig aldaar onder het geleide van spranger hadden nedergezet, toen zy dit Land door deszelfs eerfte bezitters hadden zien ontruimen, uit deeze bezitting te verjagen. De Indianen waren na het vertrek der Franfchen " in het Eiland te rug gekeerd, maar sprang er noodzaakte hen , om naar Terra - Firma de wyk te nemen. Hy verbeterde de vestingwerken, deedt groo-  beschryving van cayenne. '21$ groote uitzuiveringen en voordeelige bebouwingen der landen. Na dat deeze Maatfchappy onder het opzigt van barre een jaar beflaan had, maakte zy een gedeelte uit van de groote Maatfchappy, die de grondflag was van alle die Maatfchappyen, welken men voor Jfrica , en voor het Nieuwe Weer eld-deel had opgerigt. In 't jaar 1667 , wierd Cayenne aangevallen , geplonderd , en wederom verlaten door de Engelfchen, en de vluchtelingen namen het weder in bezit, om het zig, in 't jaar 177 a, andermaal te zien ontweldigen door de onderdanen der Vcreenigde Nederlanden, die het echter niet langer,dan tot in 't jaar 1676, behouden konden. Te dier tyd werden zy door den Marfchalk d'etrées van daar verjaagd. Naderhand is de Volkplanting niet meer aangevallen geworden. De Franfchen wederom meesters van Cayenné geworden zynde, waren ten fterkften bedagt, om zig op het Eiland en het vaste Land wel te vestigen. Met meerder zorgvuldigheid dan ooit kweekten zy alles aan, Waar by de koophandel belang konde hebben. Verfcheiden koopvaardy- fchepen kwamen aldaar handelen, en eene meenigte huis. gezinnen zetteden 'er zig ter neder. Eenige Kapers bragten ook het hunne toe tot aanwas der Volk* planting. IV. deel. P f Be*  2.z6 AANHANCZEL. Beladen niet het geen zy in de Zuid-Zee geroofd' hadden, vestigden zy zig te Cayenne, en het belangrykfte was, dat zy befloten hunne fchatten tot den landbouw te belleden. Zy fcheenen denzelven met nadruk te willen voortzetten, en Cayenne was vry wel bevolkt, toen bücassf, in 1688. aldaar aanlandde, met oogmerk, om Surinamen te vermeesteren en te plunderen. De natuurlyke lust der Kapers herleefde, de nieuwe Colonisten werden wederom Kapers, en hun voorbeeld lokte byna alle de inwoonders uit. Dèeze onderneming was niet gelukkig, uk hoofde van de weinige voorzorgen, die men genomen had, om de aankomst deezer vloot voor de Hollanders, welken men voornemens was te overrompelen , geheim te houden. Men vondt hen overal in iiaat van verdediging. Een gedeelte der aanvallers fneuvelde; anderen wierden gevangen genomen , en naar de Antillifche Eilanden gezonden , alwaar zy zig nederfloegen. De overigen gingefi wederom te fcheep. Zedert dien tyd heeft de Volkplanting veel moeite gehad, om het verlies van haare inwooners te herftellen. Het fcheen zelfs, dat zy byna geheel in vergeten hek! geraakt was, tot in 't jaar 1763, wanneer de Franfche Re-  ËESCHRYVING VAN CAYEitffcE. 2.1? Regeering haar een nieuwen luister trachte te* geven. FrankryTz ontdeed zig van de akeligheden van eenen fchandelyken oorlog. De gefleldheid der zaaken had de Regeering genoodzaakt, om. met opoffering van verfcheiden gewichtige bezittingen, den vrede te koopen. Het fcheen insgelyks nood. zakelyk, om de natie, zoo wel de geledene rampfpoeden, als de misflagen, die dezelven berokkend hadden , te doen vergeten. Men wendde haar oog af van de Volkplantingen , die zy verloren had, om het zelve te vestigen op Guiana, het welk, zoo men zeide, zoo veele rampen vergoeden moest. Dit was het gevoelen niet van hun , die van den ftaat der zaaken het best onderricht fcheenen* Eene Volkplanting , zedert anderhalve eeuw opgerigt, in een tydftip , dat de gemoederen op groote ondernemingen verhit waren ; alwaar burger - twistennoch vreemde oorlogen aan het aangelegde werk geen nadeel hadden toegebragt 5 die van de weldaaden der Regeering en het voordeel van den koophandel nimmer was verftoken geweest; alwaar de voorraad van voortbrengzels altyd zeker geweest was : — deeze Volkplanting was niet noemenswaardig. De ellende en vergetenheid was haar deel geweest, zelfs in het tydftip, dat dzFran* P s fche  238 AANHANCfZÉÉ. felit bezittingen in America door haaren luister' erf rykdommen , de oude en nieuwe weereld verbaasden. Haare gefteldheid was zelfs van dag tot dag verergerd. Hoe kon men hopen op die groote vooruitzigten, welken men 'er van gaf ? Deeze aanmerkingen wederhielden de Regeering niet. Om' het verlies van Canada te vergoeden, wilde men in Guiana een vry volk vestigen, dat door zyne eigene kragten in ftaat zoude zyn, om aan vreemde aanvallen het hoofd te bieden, en gefchikt, om1 door den tyd andere Volkplantingen , wanneer de omftandigheden zulks vorderden , te hulp te komen. Dit werk wierd beftuurd door eenen arbeidzamen Staats-Minister. Als een verftandig Staatsman, die de veiligheid niet aan de rykdommen wilde opofferen, was zyn doelwit, een bolwerk op te rigten tot verdediging der Franfche bezittingen. Als een gevoelig Wysgeer, die de rechten vanhet menschdom kent en eerbiedigt, wilde hy deeze vruchtbaare en onbebouwde ftreeken door vrye menfchen bevolken. Maar men voorzag alles niet. Men vergiste zig met te gelooven, dat Europeanen onder de gezengde luchtflreek de vermoeijenisfen zouden doorftaan , die tot den aanleg en zuivering van onbebouwde landen verëischt worden , en dat menfchen, die in de hope van een gun-  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 229 ig'jnftiger lot hun vaderland verlieten, zig aan een woest leven gewennen zouden in eene luchtftreek, die minder gezond was,dan haare geboorte-grond. Dit verkeerd ftelzel werd zoo dwaaslyk uitgevoerd, als het ligtvaardig was aangenomen. Alles werd aldaar ingerigt, zonder beginzel van wetgeving , zonder te letten op de betrekkingen, welken de Natuur onder de menfchen gefield heeft. De laatstgemelden werden in twee zoorten verdeeld, eigenaars en arbeiders. Men hield niet in 't oog, dat deeze verdeeling, die 'va Europa ftand grypt, het gevolg is van oorlog, omwentelingen, en oneindige toevalligheden, die de tyd te weeg brengt; dat zy voortkoomt uit de, voortduuring van een maatfchappely-k leven, maar geenzints de eerfte grondflag is der maatfchappye, die in haaren oorfprong wil, dat alle haare leden in den eigendom deel hebben,. De Volkplantingen , die nieuwe bevolkingen, en nieuwe maatfchappyen Zyn, moeten deezen grondregel volgen. Met den eerften tred ging men 'er reeds van af 9 door de landen in Guiana alleen toetefchikken aan hun, die zekere geldfommen , tot de bebouwing noodig zynde, konden aanbrengen. De overigen, wier begeerlykheid men door ydele of wisfelvallige hope gaan.de maakte, werden van het aandeel in de landen uitgefloten. Dit was een gebrek van Staatkunde, P 3 r*  23O AANHANGZEL. tegen de rechten van het menschdom inloopende. Indien men aan alle de nieuwe Colonisten, welken men naar dit naakte en woeste Gewest heen voerde, een gedeelte gronds om aan te leggen gegeven had, zoude elk het bebouwd hebben op eene manier, aan zyne kragten en vermogens geëvenredigd: de één met zyn geld, de ander met zynen arbeid. Het was een onvermydelyk vereischte geweest, om aan alle de leden der nieuw aangelegde bevolking eenen eigendom aan te bieden, alwaar zy hunnen arbeid, hunne vlyt, hun geld, met één woord, hunne meer of min uitgeftrekte vermogens, konden te werk leggen. Menfchen , naar onbebouwde landftreeken overgevoerd, vonden 'er niets dan behoeften. De geregeldfte en onafgebrokenfte arbeid konde niet beletten , dat zy, die in deeze woestenyen met het aan. leggen van landen hunnen tyd doorbragten, van alles ontbloot bleven, tot het meer of min afgelegen tydvak van den oogst. Ook verbond zig de Regeering, aan wien zulk eene blykbuare waarheid niet ontfnappen konde, om alle Duitfchers, alle Franfcken zonder onderfcheid, welke tot de bevolking van Guiana gefchikt waren, twee jaaren lang te onderhouden. Maar deeze daad van rechtvaardigheid was geene daad van voorzigtig? heid; het was te voorzien, dat al wierden zelfs de le-  BESCHRYVING VANCAYENNE. 231 levensmiddelen met zorg , met yver en met belangloosheid in genoegzaamen voorraad opgelegd; de meesten derzelven noodwendig moesten bederven, het zy op de reize, het zy naderhand: 'het was te voorzien, dat gezouten vleesch, wel of kwalyk bewaard , nimmer een gefchikt voedzel zyn zoude voor ongelukkige vluchtelingen , die eene gezonde en gematigde luchtftreek verlieten, om de brandende zand. woestynen onder de gezengde luchtftreek te bewoonen , om de vochtige en regenachtige lucht der zonne- keerkringen in te ademen. Eene verftandige Staatkunde zoude zig met de vermeerdering van het vee hebben bezig gehouden, alvorens te denken, om 'er menfchen te vestigen. Deeze voorzorg zoude niet alleen een gezond voedzel aan de eerfte Colonisten bezorgd hebben, maar hun ook de gepaste werktuigen opgeleverd tot de ondernemingen, welke de vorming van eene nieuwe bevolking verëischt. Met deeze hulpmiddelen zouden zy de vermoeijenisfen hebben getrotfëert, welke de Regeering op zig genomen had rykelyk te zullen betalen. Zy zouden woonplaatfen en koopwaren bezorgd hebben aan hun, die *er hun verblyf moesten houden. Op deeze wyze zoude de otitworpene Volkplanting in korP 4 ten  $3* AANHANGZEL.' ten tyd eene behoorlyke vastigheid verkregen hebben. Men maakte deeze aanmerkingen niet, hoe een. voudig en natuurlyk ook: na het doorftaan van eene lange reize, werden twaaf duizend menfchen ontfcheept op woeste en onbebouwde kusten, in het ongunftigst jaargetyde, in het regen-faifoen. Indien de nieuwe Colonisten in het begin van het faifoen van droogte waren aangeland, op de hun toegefchikte landen verdeeld, zouden zy den tyd gehad hebben, om hunne wooningen in gereedheid te brengen, de bosfehen om te hakken of te verbranden , hunne velden te bearbeiden en te bezaaijen. By gebrek van deeze voorzorge, wist men de meenigte van menfchen, die na malkanderen aanlandden , niet te plaatfen. Het Eiland Cayenne zoude tot eene plaats van rust en ververfching voor de kortlings ontfeheepte perfoonen geftrekt hebben, Men zoude 'er wooningen en middelen van beflaan gevonden hebben. Maar het vooroordeel, om de nieuwe en de oude Volkplanting niet onder elkander te vermengen, deedt deeze voorzorge in den wind flaan. Als een gevolg van deeze ftyfhoofdigheid, plaatfte men twaalf duizend ongelukkigen op de Salut. Eilanden , aan de oevers der Rivier Kourou , onder tenten en in  B F.SCHtl Y VINCJ VAN CAYENNE. 233. in Hechte hutten (*). Aldaar , verwezen zynde tot werkeloosheid, verveeling, het gemis der eerfte benoodigdheden, befmettelyke ziekten, die altyd door bedorven voedzel veroorzaakt worden, tot alle de wanorden, welke de ledigheid voortbrengt onder een volk , dat verre heen vervoerd , zig onder eene nieuwe luchtftreek bevindt, eindigden zy hun droevig lot onder de verfchrikkelykfte wanhoop. Hunne asch zal fteeds om wraak roepen tegen de voorftanders van eene onderneming, die zoo veele ellendige flachtöffers gemaakt heeft. Op dat niets aan het onheil ontbreken zoude, en de geldfommen, tot de uitvoering van eene ongerymde onderneming gefchikt, geheel en al ver- fpild (*) Men kan niet zonder yzing aan den naam van Kourou denken, zegt de Burger lescaillier; aan die plaats, alwaar 13000 menfchen het leven lieten, en de flachtöfFers werden van een ontwerp, het welk misfchien uitvoerlyk geweest was,indien het met gematigdheid en voorzorge was aangelegd geweest; alwaar de Staat dertig millioenen aan onkosten verfpilt heeft, met geen ander gevolg, dan dat deeze ongelukkige Volkplanting een geruimen tyd haare achting verloren heeft; terwyl men aan den aart der luchtftreek toefchreef, het geen Hechts de misflag der Regeering, en het gevolg van een verkeerd overleg was. QExpofé des moyens de mettre en valeur, & d'admimjlrer la Guiane, an VI.) P 5  234 AANHANGZEL. fpild zouden worden, oordeelde hy, die in last had om aan alle deeze noodlottigheden een einde te maken, zig verpligt, om twee duizend menfchen , welker fterk geitel aan de ongunftige luchtftreek , en de onuitfprckelykfte ellenden wederftaan had, naar Europa te rug te voeren. Een zestigtal van huisgezinnen uit Duitfchers en inboorlingen van Acadia beftaande, ontfnapte echter aan de algemeene verwoesting. Zy floegen zig neder aan de Sinamari, wier oevers nimmer door de zee overftroomd worden, en vonden aldaar eenige natuurlyke velden , en een grooten overvloed van Schildpadden. Die zwakke Volkplanting heeft zig, langs deeze Rivier, in ftand gehouden. De visfcherye, de jagt, de vee-fokkerye in de uitgeltrekte zand vwoeftynen, welken de Natuur in deeze ftreeken gevormd heeft, het planten van een weinig ryst, Turksch graan en catoen ; deeze leverden hun het noodige middel van beftaan op. VIER-  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 235 VIERDE HOOFTSTUK. Bevolking van Fransch Guiana. I^ïa zoo veele noodlottige omftandigheden , en de verachting, waar toe Fransch Guiana vervallen is, is het niet te verwonderen, dat de bevolking van dit Land zeer zwak is. De inwooners beftaan uit Europeanen, Mulatten 3 Negers en Indianen. De eerstgemelden of blanken, bedragen flechts een getal van agt of negen honderd, zoo in de hoofdplaats Cayenne, als door het overige gedeelte van het Land verfpreid. Verfcheiden van hun zyn ongelukkig en arm. Zy, die meer op hun gemak leven, beftaan van ampten, jaargelden en foldyen, ten kosten van de algemeene fchatkist. Het vertier van levensmiddelen, het welk de bezetting en het verblyf der geenen, die zig aldaar van 's Lands wegen bevonden, noodzakelyk maakt, doet het grootfte getal der inwooners aan den kost geraken. Men zoude moeite hebben, om vyf - en. zeventig eigenaars van Plantagiën op te tellen, die van den opbrengst van hun land beftaan. Verfcheiden woonen op eenen zeer verren affland van de hoofdplaats. Het getal der Mulat-  23^ aanhangzel. latten is vier of vyf honderd, en dar der Negers negen duizend. De Mulatten, die overal onderdrukt worden, hebben dit misfchien meer in Guiana, dan ergens anders, ondervonden. „ Schoon de Creolen, van een blanken en eene p, zwarte voortgeteeld, zegt de Burger lescail„ lier in zyn te meermalen aangehaald Expofê „ des moyens c?c, over 't algemeen veele lichame„ lyke voorrechten hebben, vlugheid, eene on„ bedwongene en bevallige houding, een zeer ge„ regeld geitel en voorkomen, worden zy zeldzaam voor goede voorwerpen gehouden, wanneer men 9, hen in den rang der flaven plaatfte, uitgenomen „ de geenen, welken men tot huisfelyke dienften „ gebruikte. De reden daar van is gemakkelyk „ naar te gaan; daar zy uit de gemeenfehap van „ eenen blanken , die tot de Plantagie niet be„ hoorde , ten gevolge van eene ongeoorloofde „ verbintenis, waren voortgefproten, verbeterde „ de opvoeding het gebrekkige van hunne ge„ boorte niet. Zy verachtten de Negers, en wer- den door dezelven wederkeerig veracht. Zeld- zaam gelukte het hun, wanneer zy, onder de „ zwarten vermengd, op de Plantagiën arbeidden, 5, De algemeene laagheid , waar in men dit „ zoort van menfchen in de Volkplantingen hield,  / y BES CHR Y VING VAN CAYENNE. 2$$ i\ en die alle nayver in hun uitdoofde , had te „ Cayenne hun tot eene zwervende en ongebon. „ dene hoop volks gemaakt; byna geen enkele „ onder hun was of tot den landbouw, of tot „ eenig handwerk gefchikt. „ De middelen, die men wel eer te werk flelde., „ met oogmerk om hen nuttig te maken, hebben „ het kwaad nog verergerd. De Gouverneurs j, hebben gemeend de vrygelatenen te moeten be„ fchouwen als lieden, die verpligt waren op het „ eerfte bevel op te trekken. Dienvolgende wa„ ren alle de mansperfoonen boven de veertien „ jaaren , getrouwd en ongetrouwd, landbouj, wers , werklieden , of andere, zonder onder„ fcheid , begrepen onder eene zoogenaamde „ Compagnie Jagers, zonder foldy , ftaande on- der bevel van een zeker zoort van Officiers, „ maar die ook geen foldy trokken, nog eenigen „ rang hadden. Deeze ongelukkigen , verpligt „ om op het eerfte gegeven fein op te trekken, hebben zig, uit dien hoofde, nimmer op eenen „ vasten voet kunnen nederzetten, trouwen, zig ,, tot eenig vast handwerk begeven, en nog min„ der zig op den landbouw toeleggen. Den „ dienst, die hun bevolen werd, zeer flecht uit„ voerende, alleenlyk betaald wordende voor de „ dagen, dat zy werkelyk dienst deeden, hadden  238 AANHANGZKL. „ zy, by hunne te rug komst, geen eerlyk en „ zeker middel van beftaan, het geen hen dik-! wils noodzaakte om door wandaaden en ftroo„ peryen den kost te zoeken. „ 'Er was ook nog een ander zoort van Creo„ len, van een vrye vader en moeder geboren. Zy oeffenden handwerken of den landbouw, en leefden daar van met hunne huisgezinnen. Derzel5, ver getal is in Fransch Guiana oneindig klein." De blanken, die geene eigendommen bezaten, het zy werklieden, het zy anderen, maakten het aanzienlykst gedeelte der bevolking van hun zoort uit: zy hebben een getal van dertien honderd bedragen , van allerleyen ouderdom en kunne, zonder de bezetting daar j onder te rekenen; maar men verzekert, dat zy thans tot een getal van zeven of agt honderd verfmolten zyn. . Onder dit aantal van perfoonen vindt men byna twee derde van het mannelyk gedacht, om reden, dat het getal der genen, die zig buiten 'sLands begeven, ten aanzien der mannen altyd veel aanmerkelyker is. Indien men van dit aantal mansperfoonen de zieken, oude lieden en kinderen aftrekt, bleven 'er ten hoogden vierhonderd mannen overig, die in daar waren om de wapenen té voeren. Onder de Iaatstgemelden waren niet meer, dan hon-  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 239 honderd. en - vyftig eigenaars van middelmatige en kleine Plantagiën, die, hoe zeer grootendeels van geen belang tot bevordering van 's Lands vooripoed, en den uitvoer der koopwaaren , echter tot onderhoud van derzelver bezitters als voldoende belchouwd konden worden. 'Er bleven derhalven tweehonderd vyftig mannen (blanken) overig, die in dit Land hun beftaan vonden, behalven door den landbouw; de één door postenen ampten tot het beftnur, of tot den krygsdienst betrekkelyk; de anderen, als werklieden, daglooners , of bedienden van allerleije zoort, hunne foldyen uit de algemeene fchatkist, en hunne wedden van de Regeering ontfangendc. Indien nu de dienst zoo van het Land, als van byzondere perfoonen , Hechts honderd en vyftig van deeze menfchen bezig hield, zoo bleven 'er dus honderd overig, wier beftaan zeer wisfelvallig was. Het was van aanbelang zig bezig te houden met dit klein getal perfoonen, die van middelen ontbloot waren. Men vergrootte eenige bezittingen, men ondernam nieuwen arbeid, men deelde eenige Ianderyen uit, en bezorgde daar by tevens gereedfehappen en vee. De arbeiders en bouwlieden vonden bezigheid, en de laatstgemelden begonnen voordeel te doen. Eeae  H° A A N H A N G 2 E. L. Eene bevolking van zes honderd mannen (blanken) tegen drie honderd vrouwen , had geene evenredigheid tot vermeerdering der bewoners, noch tot bevordering der goede orde , in een Land, alwaar men de vermenging met Zwarten en Mulatten aan de hand gaf, en alwaar by gevolg de wet zelve tot hoerereije en overfpel fcheen uit te noodigen. Zulk een ftaat is fchadelyk voor de maatfchappy. Het was dus van een dringend aan* belang daar in te voorzien. Men had eene Volkplanting te Iracoubo begonnen , beftaande uit dertig mannen, uit een zeker getal afgedankte foldaren uitgekozen. Men moest ontwyffelbaar aan deeze mannen bezorgen verftandige , arbeidzaame en bekwame vrouwen. Om dit oogmerk te bereiken , verzogten de Beftuurders van Guiana aan de Regeering, en wel tot eene eerfte proeve, een getal van vyf - en - twintig of dertig weesmeisjens, die met weinige kosten hadden kunnen overkomen. In geval deeze poging gelukt was, zoude men van dit zelfde middel wederom hebben gebruik gemaakt, en nieuwe bezittingen in deeze uitgebreide Volkplanting hebben kunnen aanleggen: men floeg geen acht op dit belangryk voorftel, noch op veele anderen, die tot . bevordering en verbetering des Lands zouden hebben kunnen medewerken. Het  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 24! Het is waarfchynlyk, dat deeze bezittingen verlaten zyn geworden, en dat de meeste blanken, die 'er hun beftaan uit moesten vinden , uit de Volkplanting vertrokken zyn. De Negers bedroegen in Fransch Guiana een getal van negen duizend. De Burger lescaill ier meldt ons, dat men, in 't jaar 1788, hem over de mogelykheid van de affchaffing der flavernye raadpleegde. Deeze Beftuurder verklaarde van begrip te zyn, dat men in de Volkplantingen de akeligfte gebeurtenisfen te duchten had , indien men niet langzamerhand den weg tot deeze gelukkige omwenteling baande* Drie jaaren lang deedt hy alle moeite, om de mogelykheid van dusdanige verandering zeker te fielten: hy toonde het voorbeeld van eene betere beftuuring, ten aanzien van de Negers van den Staat: hij bezorgde hun een gezonder en vaster voedzel: hy liet hen kleeden en in hunne ziekten oppasfen. Op zynen raad en volgens zyn voorbeeld, heeft men de zwangere en zogende vrouwen ontzien: men droeg zorge voor kinderen en jonge lieden: men betoonde ontzag voor oude lieden en zieken: men moedigde het aangaan van huwelyken aan: men arbeidde, om goede zeden, vlyt en bedaardheid in de Negers aan te wakkeren: juiste belooningen ver- IV. deel. Q Vul-  *4a AANHANGZEL. vulden de plaats van harde en willekeurige kasty. dingen. Zulk eene handelwyze heeft de gelukkigfte uitwerkingen gehad. Het werk werd met yver en arbeidzaamheid verrigt, en het gelukte door dit middel, om aan de Negers hunnen ftaat van flavernye te doen vergeten. Men dagt niet meer aan wegloopen: vyf of zes fchuilplaatfen der weggeloopen Negers, van alle gemeenfchap verwyderd, in ontoegangelyke Landen en ondoordringbaare bosfehen verzonken, zyn van tyd tot tyd vernield, of door de vredelievende middelen van onderhandeling, tot de ftem der menfehelykheid, die tot in deeze verblyfplaatfen was doorgedrongen, te rug gebragt. De optochten met krygs-geweld waren tegen deeze arme fchepzels byna onuitvoerlyk: zy kostten aan zommigen van hun het leven, en maakten de anderen altyd nog afkeeriger. Men moest dus tot eenig ander middel zyn toevlucht nemen. Een zendeling, met een kruis in de hand, en onder het geleide van een getrouwen Neger , ging hun de woorden van vrede brengen, hun kwytfchelding beloven , en allen kwamen zy, met hun volkomen genoegen , hunne yzere kluisters hernemen. Een deezer verblyfplaatfen onder anderen, verfcheiden dagreizens van alle woningen af-  BESCHR.YVING VAN CAYENNE. 243 afgelegen, was, zedert verfcheiden jaaren , eene veilige wykplaats voor een groot getal van weggeloopene Negers. Men had fleehts eene oppervlakkige kennis wegens het beftaan van deeze wykplaats. Een Priester begaf zig te voet derwaarts, vergezeld van eenige ongewapende Mulatten, en bragt van deeze plaats , op ééne keer , drie-enveertig perfoonen mede, .waar onder verfcheiden kinderen waren, in de bosfehen geboren, en die nooit een blanken gezien hadden. Het gebeurde werd van wederzyden vergeten. De eigenaars leerden 'er door, om nuttige voorwerpen, die hun ontloopen konden , zonder mogelykheid van ze wederom te krygen, met meerder gefchiktheid te behandelen, en de Negers hernamen met onderwerping hunnen gewoonen arbeid. Men heeft voorgegeven, dat de Negers in Guiana beter behandeld werden, dan in de andere Volkplantingen. Dit voorgeven wordt door geen bewys gewettigd, 'Er zyn in deeze landftreek weinig groote Plantagiën en gegoede Planters ; en deeze laatstgemelde behandelden, over 't algemeen gezegd, hunne flaven het best, het zy om dat zy meerder middelen bezaten ? het zy om dat ze meerder doorzicht hadden. Zeer geringe Planters , van alle toevoorzicht verre verwyderd , oordeelden beter hun fortuin Q a voQif  £44 AANHANGZEL. voort te zetten, door van drie of vier Negers, welken zy in het geheel bezaten, eenen onmatigen arbeid te vorderen. Zy Heten hun zelfs den Saturdag niet, welken men anders gewoon was aan hun tot bebouwing van hunnen eigenen tuin toe te Haan, en zomtyds ontnamen zy hun zelfs den Zondag: zy bekreunden zig over hun in 't geheel niet, noch by ziekte, noch by gezondheid: zy bezorgden hun geen behoorlyk voedzel noch kleeding, en nimmer heeft men ten deezen opzigte in Guiana kunnen verwerven de uitvoering van het geen by de wetten,h Codenoirgenoemd, bepaald was. Op de Plantagiën, waar men rykelyker bemiddeld was, doch welker getal ongelukkig zeer klein is, werd dit gebrek verbeterd door de zorge der eigenaars, door overvloed van groenten tot levensmiddelen , door het visfchen en jagen in zekere landftreken , en door de kleine geld - fommetjes , die de Negers zig bezorgden, door het overfchot van hun gevogelte en levens-middelen op de markt te verkoopen. Zommige eigenaars der Plantagiën maakten in gefchrifte menschlievende en verftandige Reglementen , die aan de Negers werden bekend gemaakt. De ondervinding heeft bewezen , dat, wanneer de Haven beter behandeld werden , zy met  BESCH1. Y VING VAN CAYENNE. 245 met meerder, yver tot bevordering van de belangen hunner meesters medewerkten. Eén deezer Planters had aan elke Negerin, die zes kinderen behoorlyk zoude opvoeden, de vryheid beloofd. Wanneer die voorwaarde eenmaal vervuld was, werd de belofte met veel flatie ter uitvoer gebragt. Brave en verflandige Planters, volgden natuurlyker wyze de beginzels van menschlievendheid en de goede voorbeelden. Redeneeringen onder allen, en blyken van misnoegen, aan wreede meesters te kennen gegeven door den verltandigen beftuurder , den Burger lesc aillier , van wien wy deeze byzonderheden ontleend hebben, hebben langzamerhand op het beftaan der Negers in deeze Volkplanting, en op den ftaat van derzelver bebouwing , invloed gehad. Maar naderhand is de al te groote zorgloosheid der Regeering oorzaak geweest, dat het getal der Negers niet aanmerkelyk is aangegroeid, gelyk had moeten gebeuren, zoo uit hoofde van de gemakkelykheid van het bekomen van levens-onderhoud in dit Gewest, als van den zeer aanzienlyken invoer van flaven. Misfchien is het aan eenige van de hier boven opgegevene voorzorgen toe te fchryven , dat de affchaffing der flavernye in Fransch Guiana zulke akelige gevolgen niet veroorzaakt heeft, ais te Q 3 St, Do.  t46* A A N H A N <5 Z E L. St. Domingo. Deeze omwenteling werd op eene rustige wyze bewerkt, en men verhaalt, dat men verfcheiden Negers gezien heeft, die de gehechtheid aan hunnen ouden meester aan den dag leiden , door op zyne Plantagie te blyven, en denzelfden arbeid te verrigten, als of de wet 'er hun toe noodzaakte. VYF:  BESC.HRYVING VAN CAYENNE. £4? V Y F D E HOOFTSTUK. Zeden en gewoonten der Indianen. D e volken, die in het ukgefh-ekte vaste Land van Guiana, voor de aankomst der Europeanen, omzworven, waren verdeeld in verfcheidene natiën , die over het geheel niet zeer talryk waren, Zy hadden geene andere zeden, dan die der Wilden van het zuidelyke vaste Land. Deeze volken leven altyd van elkander afgefcheiden , en dikwils verre verwyderd. Men onderfcheidt dezelven In Indianen aan de kusten, en in LandIndianen , dat is, die het binnenfte gedeelte van het Land bewoonen. Deeze Land-Indianen, die weinig of geen omgang met de blanken hebben, behouden hun oorfprongelyk character en hunne gebruiken meer volkomen. Zy maken een groot getal van onderfcheidene natiën uit, wier aanwezen zig niet tot eenig gedeelte van den grond van dit Land bepaalt; maar die, zonder verwarring van woonplaats veranderende , elkander op zeer verre afftanden wederom vinden. De Galibis zyn onder deeze natiën de voornaamfte en. talrykfte; hunne taal wordt door alle Q 4 de  248 A A N H A N G Z F. L. de anderen over 't algemeen het best verftaan. Zy ftrokken zig van Cayenne tot aan de Orenoco uit. De Arouaques, de Acoquas, de Aramichaux, de Armancoutous, de Pourpourouis, de Pirious, de Mzy&, de Palicours, de Puchicours, de Maraones , de Ouroukouyenncs, de Macousfis, de Nouragues, de Emerillons, de Töryórra^,de Oawj, de Calicouchiennes, de Cousfaris, de Tocoje/^, de Maourious, de Mayecas, de Itoutanes, de Calipournes, zyn andere Indiaanfche volken van deeze zelfde landftreek. De Wilden of Indianen van het vaste Land van Guiana, zyn van eene middelmatige geftalte (*); de vrouwen zyn klein en niet zoo wel gemaakt als de mannen. Hunne huid heeft eene rood kopkrachtige kleur. Zy hebben zeer zwarte en zeer gladde hairen Hunne trekken verfchillen weinig van die der Europeanen. De vermenging van dit geflacht met dat der blanken, brengt, by de eerfte voortteeling, menfchen voort,die van de Iaatstgemelden niet onderfcheiden zyn, De vrouwen hebben eene zekere zoort van zachtheid in haar aangezicht; verfcheiden zyn van een aangenaam voorkomen, en hebben niets wilds. Zf (*) In de ver afgelegene Binnen-Landen zyn Indiamn van;eene verhevene geftalte, en fterk gefpierd,  BESCHRYVÏNG VAN CAYENNE. 249 Zy haten, zoo men zegt, de Franfchen niet; mair eene minneftreek met eene getrouwde vrouw gaat met veel gevaar voor haar, en zelfs voor den minnaar, gepaard: op de minde verdenking maakt de man hen beiden van kant. De meeste Indianen loopen byna naakt. Men beweert, dat zommigen, voor al die aan den kant van de Rivier der Amazonen woonen, geheel en al' naakt loopen. Zy befchouwen het als een zeker voorteeken, dat hy, die de fchaamdeelen bedekt houdt , ongelukkig zoude zyn , of in het loopende jaar fterven. De anderen dragen weinige kleederen. De mans kleeding bepaalt zig tot een linnen gordel, dien zy om het lyf winden, nu en dan op de manier van eene korte rok. Deeze gordels zyn doorgaans van catoen doek, blaauw, Guinee of Salempoure genaamd ; zommigen dragen bovendien nog een zoortgelyke lap, waar mede zy hunne fchouders bedekken. De Indianen van de kust dragen niets op hun hoofd: hunne hairen, die van agteren kort zyn afgefneden, en over het voorhoofd nederhangen, maken hen in dit opzigt gelykvormig aan de oude Grieken en Romeinen. By de volken , die meer binnen in het Land wonen, ziet men echter nu en dan mutfen van vederen van verfchiilende kleu. ren, die, vooral op feest-dagen, tot opfchik dieQ5 ' neu .  A A N H A N G Z E L. nen. Deeze zelfde Indiaanfche volken maken gebruik van onderfcheidene kleedingen, insgelyks op eene vernuftige manier van vederen gemaakt; zy dragen dezelven voor de maag, tot voorfchooten, gordels en halsbanden. Zy houden bovendien veel, om hunne armen , de voorhand , en de beenen met armbanden van glaaze koraalen te vercieren; en elk volk heeft ten deezen opzigte die kleur verkozen, welke hy het meest bemint, en waar by zy ook beftendig volharden. Zy, die wegens hunne afgelegenheid geene gemeenfchap met de Europeanen hebben, en daar door geen kraal werk weten te bekomen, verdaan de konst, om kraaien van een zwart en zeer hard hout te maken, welken zy draaijen, polysten en op eene zeer aartige manier doorbooren. Zy maken 'er halscieraden van, die naar git gelyken, en een tak van koophandel voor hun opleveren. De vrouwen maken insgelyks, van kraaien van onderfcheidene kieuren, voorfchooten ten naasten by van eene vierkante gedaante, maar van boven veel naauwer dan van onderen , en ten hoogden twee handen breed. Haare geheele kleeding beflaat in één van deeze voorfchooten, en zy vercieren zig met halsbanden, armbanden, en een zoort van ringen , zelfs tot aan de enklauwen, Zommige dragen ook aan het been, tot aan de hoogte van de  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 251 de kuit, een weefzel van catoen, op het vleesch zelf vast gemaakt , het welk zonder hun echter hinderlylc te zyn , de groeijing belet, en al de kragt en zelfftandigheid naar boventrekt, zooda. nig, dat zy op fielten fchynen te loopen. Dit belachelyk gebruik is niet algemeen. > Zoo is het ook gelegen met de Roucou, zynde eene roode vervv, aan dit Land eigen, waar mede de meeste Indiaanfche volken hun lichaam, aangezicht en zelfs hunne hairen befmeeren. Twee redenen kunnen hen tot het aannemen van dit gebruik bewogen hebben. Voor-eerst, om aan hunne huid eene kleur te geven, naar hunne natuurlyke kleur gelykende, en die hun toefchynt dezelve te verfterken , te verfraaijen, en eene eenparigheid en weerfchyn aan dezelve te geven: de tweede reden is, om door den olyachtigen aart en zeer fierke reuk van dit fmeerzel, de groote muggen, en andere infeéten te verdryven, waar door zy, zonder dit hulpmiddel, dikwils gekweld zouden worden; voor al zy, die dicht by de kusten woonen , en in zekere landftreeken , alwaar deeze ontrustende infecten in grooten overvloed gevonden worden. Het is waarfchynlyk, dat die volken, die van de Roucou geen gebruik maken, de Binnen. Lan- den  252 AANHANGZEL. den bewonen, alwaar men het gemelde ongemak niet ondervindt. Alle Indianen zyn overgegeven aan bygeloof, en zeer luy; maar het ontbreekt hun niet aan behendigheid, poch vernuft; en hoe koud zy ook fchynen te zyn , 'er is misfchien geen volk, dat meer levendigheid bezit. In weerwil van hunne uiterlyke ongevoeligheid, zyn hunne driften ongemeen. Zy leven ongeregeld, en zyn zeer aan den drank overgegeven. Hunne haat is onver^ zoenlyk, en hunne wraakzucht geweldig, wanneer zy dezelve zonder gevaar kunnen uitöeffenen. Niettemin zyn zy begaafd met eene zekere natuurlyke billykheid , die in hunne daaden uitblinkt, cn beginzels van rechtvaardigheid, die hun gedrag beftuuren. Zy hebben zelfs eene zoort van befchaafdheid en minzaamheid.. Hunne onderlinge gefprekken voeren zy altyd met gematigdheid en ingetogenheid. Hunne redeneeringen ademen zagtheid en beleefdheid. Zeldzaam hoort men van hun lompe, en nooit beledigende uitdrukkingen. Zy weten niet wat het is in fcheldwoorden uit te vaaren, zelfs wanneer zy iemand haat toedragen. Hunne burgerlyke beleefdheid jegens elkander is niet minder verwonderlyk. De mannen, wanneer zy niet naar het veld gaan , brengen doorgaans den dag door in eene groote hut, die in het midden  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 2$$ den van hun gehucht is opgeflagen, en het zy ze in of uitgaan, zy laten nimmer na eikanderen te groeten. Bevinden 'er zig eenige vreemdelingen, vervoegt men zig by hun het eerst. In de huisgezinnen heerscht veel eendragt en rust. De vrouwen zyn arbeidzaam, zachtzinnig, oplettend, en onderworpen. De mannen zyn aan hunne vrouwen zeer gehecht. De gastvryheid is by de Indianen zeer in gebruik. Nu en dan geven zy in grooten getale vriendelyke bezoeken aan nabuurige volken. Zy blyven verfcheiden dagen by elkander, en brengen dezelven in vrolykheid door; maar gewoonlyk eindigen zy die, met zig gezamentlyk dronken te drinken, het geen altyd twisten oplevert. Dit gebrek, het welk de blanken onder deeze volken maar al te veel hebben aangemoedigd, is echter niet moeielyk te verbeteren. Zy geven 'er zig meer aan over uit navolging, en by voorkomende gelegenheden, dan uit hoofde van eene beftendige gewoonte. De Indianen, die het Christendom niet omhelsd hebben, fchynen geenen uitwendigen Godsdienst te hebben: het is echter ontwyffelbaar, dat zy een denkbeeld hebben van het Opperwezen, en van de onfterffelykheid der ziele. De Godsdienst van de meesten gelykt veel naar die der Manicheen, en zy zyn, ten naasten by, met dezelf.  *54 A a n h a n g z e l. zelfde vooröordeelen bezet. Zy hebben hunne Toovenaars en Waarzeggers 3 die tevens de Priesters en Artfen der natie zyn, Men heeft in de reize van stedman gezien, welken eerbied zy in 't algemeen voor de dooden hebben, en dat zy denzelven zoo verre dry ven, dat zy hunne beenderen bewaren. Deeze volken rekenen den tyd naar het toe en afnemen der maan, en het zeven - geitarnte. Behalven deezen , onderfcheiden zy nog verfchillende hemelteekenen. Onder den lynrechten hemelkring wonende, bekommeren zy zig niet over den affland der zonne. De Indianen bemoeien zig bijna in 't geheel niet met de opvoeding hunner kinderen. De ouders betoonen eene ongemeene tederheid voor hunne kinderen , wanneer zy in hunne eerfte jeugd zyn; maar in een meer gevorderden ouderdom, fchynen zy dezelven niet meer te kennen. Zy gaan hun in niets te keer; zy beveelen hun niets; zy berispen hun nooit, en durven het zelfs niet doen; want het is niet zonder voorbeeld , dat men een zoon zijnen vader ftraffeloos heeft zien flaan. •Schoon de Indianen weinig fpreken, en zelfs fülzwygende fchynen, hebben zy echter een vrolyken geest, en eene geneigdheid tot fpotternye: zy  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 255 zy zingen by alle gelegenheden ; en wanneer zy oploopend zyn, ontzien zy zig geene fchimpredenen hoe genaamd. Hun leven verflyten zy byna geheel in ledigheid. Men ziet hun altyd in hunne hangmat liggen. Zy brengen 'er geheele dagen in door met praten, en met zig in een kleinen fpiegel te bekyken , met het fchikken van hunne hairen , of zoortgelyke vermaken. Zommigen fcheppen vermaak in aanhoudend op de fluit te fpelen, of liever te brommen; men kan het by niets beter vergelyken ; want hunne groote fluiten maken een geluid, eenigermaten gelykende naar het gebulk van een os. De Indianen zyn dus uit hunnen aart zorgeloos. Zy arbeiden niet, dan wanneer het gebrek of de nood 'er hen toe dwingt: maar het is merkwaardig, dat deeze zorgeloosheid in alle omflandigheden geen plaats heeft; want het oor. logen , het jagen , het visfchen, bezigheden, die kragt en werkzaamheid vorderen, met geduld gepaard , behagen hun altyd zonderling. De arbeidzaamflen, wier getal niet groot is , houden zig bezig met het maken van bogen , pylen , hangmatten, gereedfehappen tot de huishouding, en met het maken van praauwen en booten. De vrouwen zyn de flavinnen der mannen. Bahal ven de zorg van het huishouden, zyn zy belast met  z$6 aa nhangzel. m met het beplanten der velden, welken de man van de ftronken gezuiverd heeft , met het uitvvieden van het onkruid . met het inzamelen van den oogst, met het gereed maken van den drank, van de casfave, met het haaien van hout, en water, met het maken van aardewerk; met één woord, zy zyn verpligt zig met alles te bemoeijen, buiten de jagt en visfcherye : daarenboven moeten zy zomtyds het onderhoud yoor hunne mannen gaan zoeken, terwyl deeze zig zacht in hunne hangmat bakeren. De veelwyverye is by de Indianen geoorloofd, meer door gewoonte, dan om eenige andere reden. Ieder man is 'gerechtigd zoo veele vrouwen te hebben , als hy onderhouden kan : hy zendt haar te rug , wanneer hy het geraden oordeelt; en, zoo hy het goed vindt, laat hy haar geheel en al varen, zonder in eeniger manieren voor haar onderhoud te zorgen. By verlating van eene vrouw, belast de vader zig doorgaans met de zorg over de kinderen. De Indianen trouwen altyd met hunne nabeftaanden, zelfs in den tweeden graad van bloedverwantfchap. De jongens befchouwen hunne volle nichten , als of zy dezelven door een zeker recht van geboorte verkregen hadden. Dus trouwen zy haar dikwils, fchoon ze niet meer dan twee  beschryving van cayenne. 2gf twee of drie jaaren oud zyn. Ondertusfchen neemt de man eene andere vrouw, welke hy weg zendt, wanneer dit jong meisjen groot genoeg ge^ worden is, om met hem zamen te woonen. De huwelyken worden in een oogenblik, en zonder eenige plechtigheid, voltrokken. Indien een Indiaan een goed visfcher, een goed jager, en arbeidzaam is, is hy zeer gezien. Zoo dra eene jonge dogter het oog op hem geworpen heeft, biedt zy hem drinken aan, en zelfs hout, om by zyne hangmat vuur aan te leggen. Zoo hy dit weigert, is zulks een blyk, dat hem het meisjen niet gevalt; zoo hy het aanneemt, is het huwelyk gefloten. Dien zelfden dag blyft het meisjen niet in gebreken, om haare hangmat in de nabyheid van die van haaren toekomenden echtgenoot op te hangen. Des anderen daags brengt de jonge vrouw hem eeten en drinken, en van dien tyd af neemt zy de zorge van zyne huishouding waar. De fchoon vaders befchouwen hunne fchoonzoonen als zoo veele knechts, gefchikt om hun te dienen, en begeeren dus niet te werken. De nieuw getrouwde Indianen houden zig bezig met het hakken van hout, en het bouwen van de hut. Zy zyn verpligt te gaan jagen en visfchen; *met één woord, om te voorzien in het onderhoud IV. deel. R van  255 AANHANGZEL. van de vrouw en kinderen van hunnen fchoonvader, die met de armen over elkander in zyne hangmat blyft liggen. Deeze jong - getrouwde lieden zyn ook nog aan eene zeer harde wet onderworpen. Wanneer hunne vrouw voor de eerfte maal in het kraambedde bevalt, blyven zy in hunne hangmat, welke men aan het dak van 't huis vast maakt. Een ftuk casfave • brood , en een weinig water maken al hun voedzel uit. Na dit geltreng vasten eenige 'weken te hebben uitgehouden, laat men hen ter neder, en men maakt hun met groote visch-graaten, of tanden van eenig wild dier, eenige infnydingen op onderfcheiden plaatfen van hun lichaam, het geen de Creolen noemen frelanguer. Zeer dikwils zelfs geeft men hun verfcheiden zweepfl?gen. Met deeze plechtigheid is het nog niet afgedaan. Hy, die vader geworden is, is verplicht zig in dienst te begeven by den eenen of anderen ouden Indiaan , en zyne vrouw voor eenige maanden te verlaten. Geduurende al dien tyd moet hy zoo onderworpen zyn, als een waare Haaf. Hy moet zig onthouden van het eeten van varkens-vleesch en grof wild. Wanneer de tyd der flavernye vervuld is, gaat men uit om krabben te vangen; men vangt eene zeer groote meenigte ; men rigt een festyn aan , en drinkt zig dronken j vervolgens geeft  beschrVving van cayenne. 259 geeft men in groote ftatie den man aan de vrouw te rug. De krygs- bouwkundige foucin, die de oevers der Rivier Oyapoc bereisd heeft, fpreekt ,eene zoo algemeen aangenomene zaak eenigermaten tegen. „ Men heeft ftoutmoedig beweerd, zegt hy, dat eene vrouw, in het kraambedde beval„ len zynde , aan alle de lasten der huishouding „ onderworpen was, en haaren man bediende. „ Het is niet anders, dan het tafereel fterk te „ ovèrfehaduwen, om het belangryk te maken. „ Maar indien men de waarheid hulde wil doen , „ moet men toeftemmen, dat de vrouwen, die „ bevallen zyn, negen dagen lang, door de gee,, nen, die haar vergezellen, met de grootfte ge- matigdheid behandeld worden, en dat zy eerst „ na afloop van dien tyd haare bezigheden hervat* „ ten. De mannen, wel is waar, houden hun „ rust, maar dit is een gevolg van hun bygeloof, „ Zy eeten dan niets als visch, zy onthouden „ zig van alle zoorten van vleesch, zig overtuigd „ houdende, dat hun gedrag op het lot en het „ geftel van hunne kinderen invloed hebben zal." De mannen houden nooit hun middagmaal te zamen met hunne vrouwen: de laatstgemelde dienen hun, en geven hun wasch-water, wanneer zy hunne maaltyd geëindigd hebben. De Indianen R a zyn  söo aanhangzel; zyn gewoon , wanneer zy zitten, hunne hielen plat op den grond te zetten. Echter hebben zy een houten ftoel, welken zy rrioulè noemen, en waar van zy by het geven van bezoeken gebruik maken. Het is een zoort van zitbank, geheel uit één ftuk gemaakt, en zeer ongemakkelyk, waar van het bovenfte, byna de gedaante van een boot hebbende, zoo hol is, dat men 'er tot aan het midden in zakt, en de kniën byna de kin aanraken. De voornaamfte arbeid der ïncHanen, en- die hun het ernftigst bezig houdt, is het bouwen van hunne hutten. Dezelve zyn vierkant, maar meer lang dan breed; zommige zyn gelyks gronds, andere hebben 'er nog eene verdieping boven op. De hooge hut is eene zamenvoeging van eenige palen, die in den grond geftoken zyn, van de hoogte van omtrent agt of tien voeten, waar over men een planken vloer heen legt, met kleine lysten, gemaakt van palmboomen hout, het welk zig gemakkelyk laat klooven. Men klimt in deeze hut door middel van flammen van boomen, die niet fterk gebogen zyn, en waar op men eenige keepen of voegen gemaakt heeft , die in plaats van fporten dienen; maar deeze ftammen hebben zoo weinig ftevigheid, dat zy dan naar de ééne, dan naar de andere zyde overhellen. Het is zeer moei-  BES C HR Y VI NO VAN CAYENNE. 2.&Ï mocielyk om 'er met fchoenen op te klimmen, en nog moeiclyker om 'er af te komen. De lage hut is gebouwd van twee paaien, waar op eene lange ftok of fpaar rust, die het geheele gebouw onderfteunt. Men legt van alle kanten op dit dak takken van boomen, die men vervolgens met bladeren bedekt; en eene kleine deur, aan één der zyden gemaakt, vormt den ingang. De Indianen, die aan de oevers van de Oyapoc woonen, munten nogtans uit in de manier , waar op zy hunne hutten bouwen, welke veel ftomheid en cierlykheid vertoonen, uit hoofde van de weinige dikte van het daar toe gebruikte hout. De Ga/ibis, nabuuren van Cayenne, zyn in hunne huizen byna op elkander geftapeld. 'Er zyn 'er, waar in men zomtyds tot twintig en dertig huishoudingen telt. De veiligheid, waar mede deeze Wilden onder elkander leven, is oorzaak , dat hunne woningen in 't geheel geene fluiting hebben. De deuren ftaan altyd open, en men kan 'er in komen, als men wil. Het uitgeflrektfte van alle Indifche gebouwen is de Taboui , welke de Franfchen doorgaans de groote hut noemen. Het is eigentlyk de plaats, waar de Wilden van dezelfde natie gewoon zyn by elkander te komen. Zy houden aldaar hunne vergaderingen; zy ontfangen 'er de vreemdelinR 3 gen;  26z AANHANGZEL, gen; zy houden 'er hunne plechtige feestynen, of I iever hunne flemp - partyen. De Taboui, die aan het geheele volk gemeen is, is eene zoort van overdekte hal of markt, vyftig of zestig voeten lang, en tien of twaalf breed. In het midden en aan de beidé einden, die altyd open zyn, plant men groote gaffels - wyze gemaakte ftaken, waar op men groote ftukken hout plaatst, om tot een dak te dienen. Vervolgens regelt men de balken, die van boven van het gebouw tot naar beneden loopen, alwaar zy op kleine gaffels-wyze gemaakte ftaken rusten, van vier of vyf voeten hoogte, en die in eene reije met tusfchen-vakken geplaatst zyn. Van binnen plaatst men eenige lange dwarshouten, met koorden van heesters vast gemaakt, en dienende om 'er de hangmatten der mannen aan op te hangen: want de vrouwen genieten het zelfde voorrecht niet; zy zitten gewoonlyk op die zelfde plaats, haare hielen op den grond houdende, of op een bank. Het dak van de Taboui is gedekt, even als van de andere hutten. Hoe groot deeze verblyfplaats ook zy, het timmerwerk is niet minder eenvoudig, noch beter uitgedacht, dan dat van alle andere hutten. De plaats, welke de Indianen verkiezen, is doorgaans eene hoogte, of de oever van eene Rivier. Hunne huizen, die eene groote armoede te kennen geven,  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 263 ven, zyn zonder eenige orde geplaatst; en het nabuurig land - gezicht heeft zeldzaam iets aanlok kelyks. De ftilte zelfs, die in hunne wooningen heerscht, en die nu en dan alleenlyk door het gefchrei van vogelen of andere dieren wordt afgebroken, is gefchikt om angst aan te jagen. De bouw - orde van de groote en kleine hut is overal dezelfde niet. By eenige volken is de eerfte getimmerd in eene eironde gedaante van ronde houten, die vernuftig zyn zaamgevoegd, en met koorden van heesters aan elkander gebonden. Men overdekt dezelve met een dak van palmboom - bladeren , het welk rondom afhangt, tot op den affland van omtrent drie voeten van den grond, uitgenomen ter plaatfe van den ingang, alwaar het zelve een weinig meer verheven is. De lucht en het daglicht fpelen 'er dus van alle kanten door, zonder eenige hinder te kunnen toebrengen. Men is 'er volmaakt beveiligd voor de zon, den wind en den regen. Verfcheiden andere hutten van byzondere perfoonen zyn langwerpige gebouwen, insgelyks van 'ronde houten gemaakt, dragende een dak van eene gevelswyze gedaante, met palmboom-bladeren overdekt. Meestal is, op de hoogte van zes of zeven voeten boven den grond, eene zoldering, tot een woonplaats voor de byzondere perfoonen R 4 ge-  264 AANHANGZEL. gefchikt. Deeze zoldering is gemaakt van (lammen van palmboomen, die.gefpleten en niet breed zyn, latende openingen tusfchen elkander overig, zoodanig dat de vuiligheid 'er door valt, en de lucht, zoo wel van onderen, als van ter zyden doorfpeelt; want het dak zakt niet af tot op de hoogte van deeze zoldering. In het benedenfte gedeelte is eene afzonderlyke plaats, met een be, fchot afgefchoten, tot verblyf voor de vrouwen, en om 'er den nacht door te brengen. Het huisraad en de keuken - gereedfchappen der Indianen zyn niet zeer talryk , en van weinig waarde. De voornaamfte, of nuttigfle, zyn hunne hangmatten, die doorgaans van catoen gemaakt zyn. 'Er zyn 'er, die van eene andere ftoffe gemaakt zyn; maar zy zyn zoo gemakkelyk niet, zoo wel uit hoofde van de ruwheid der koorden, waar van zy geweven zyn, als om dat zy openingen hebbende, men voor het ftc-ken der groote muggen en andere infecten niet beveiligd is. Om deeze zoort van bedden te maken, bedienen zig de Indianen alleenlyk van vier groote flokken, van vyf of zes voeten lengte, aan eiken hoek met een houten pin, of eenig koord van heesters, vast gemaakt. Zy voegen ook verfcheiden draden catoen, in df lengte en aan beide zyden van dit huisraad, het welk een weinig tegen de muur is overgewogen, zeer  BËSCHRYVING VAN CAYENNE. 2.6g zeer konftig te zamen; waar na zy tusfchen deeze draden eene zoort van weverfpoel laten doorloopen. Zy flaan die draden telkens fterk aan, met een ftok van zeer hard en een weinig fnydend hout. Wanneer het weefzel van de hangmat afgemaakt is, maken zy 'er koorden aan vast, om dezelve te kunnen ophangen, waar het hun gelieft. De Indianen befmeeren hunne hangmatten dikwils met Roucou, gemengd met eenige harst, of met balfem van Copaïva, of zelfs met oly. Zy fchilderen daar op allerleye zoorten van loofwerk, met eene wonderbaarlyke geëvenredigdheid. Die bedden, waar op men het gemakkelykst flapen kan, zyn de witte hangmatten, wel aangeflagen, van zeven voeten in het vierkant. De Indianen in Guiana maken dezelven zeer fraay, en van allerleye grootte. Men gevoelt veel minder warmte in een hangmat, dan in een bed, naar de Europeefche wyze gemaakt; en de zieken, die door de koorts zyn aangetast, vinden zig merkelyk verligt, wanneer zy 'er eenige uuren in hebben doorgebragt. In plaats van een deken, bedienen zy zig van een mat, van palmboom, bladeren gemaakt: menfpreidt die ook over den grond, wanneer men aldaar wil gaan liggen. Na de hangmatten, zyn de Pagaras dat huisR 5 raad,  5,66 AANHANGZEL. raad, waar mede de Indianen zig meest bezig houden. Het zyn manden of korven van verfchillende grootte en gedaante. 'Er zyn vierkante, langwerpige, en ook ronde. Zy zyn met rood en zwart loofwerk befchilderd. Die geenen, waar van men zig doorgaans bedient , hebben eene langwerpige vierkante gedaante. Zy, zyn overal dubbeld, en tusfchen beiden gevuld mei Barouloubladeren , op dat het water niet binnenwaarts zoude kunnen doordringen. Deeze zoort van manden hebben de verdienste, dat ze zeer ligt zyn. Alle dienen zy, om 'er kleederen, huisfelyke gereedfehappen, en levensmiddelen in te bergen. De manier, waar op de Indianen hun aarde, werk maken, en verglafen, is niet van konst.ontbloot. Zy maken, potten van eene ongemeene grootte, door lïrooken potaarde op een platten grond naast elkander te fchikken , dezelven te verdunnen, en aan elkander vast te maken: zy trekken daar op eenige afEeekeningen en beeldtenisfen, met eene aarde van verfchillende kleuren; zy laten die potten vervolgens bakken; daar na doen zy 'er van buiten eene zoort van zeer lymig vernis over heen, gemaakt van eene gom, Simiri genaamd: zy befmeeren daar mede deeze potten, wanneer ze uit het vuur komen , en polysten dezeiven, eer dat ze koud zyn geworden. Men ziet  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 2.6? ziet onder deeze potten zommigen , die drie voeten in den omtrek groot zyn. Deeze dienen, om vleesch te braden , of gekookte dranken voor feestdagen gereed te maken. Van dezelfde ftof maakt men ook zeer groote ronde platen, gefchikt om de Casfave te droogen. De praauwen of booten, waar van zig de Indianen bedienen, om in de Rivieren en langs de Kusten te vaaren, behooren als het meesterftuk van hun vernuft befchouwd te worden, Deeze praauwen, wier ligtheid verwonderlyk is, zyn van een uitgeholden flam van een boom, en wel van één ftuk, gemaakt. Zorotyds zyn zy aan de kanten met ftukken hout opgehoogd, 'Er zyn 'er, die dertig of veertig voeten lang zyn; en andere, die puntsgewyze eindigen, zyn zoo klein, dat zy naauwlyks twee of drie menfchen kunnen bevatten; ook kantelen zy dikwils om; doch de Indianen ontrusten zig daar over niet, dewyl zy het zwemmen volmaakt verftaan. Zy keeren hunne vaartuigen dadelyk om, hoofen 'er het water uit, en gaan 'er weder in. De manier, waar op zy gewoon zyn die praau. wen te bouwen, is zeer eenvoudig. Zy zoeken een boom van negen of twaalf voeten dikte, en zoo recht, als zy dien maar vinden kunnen: zy maken in denzei ven, in de lengte, eene opening van  2Ó8 AANHANG ZE L. 1 p van negen of tien duimen: vervolgens haaien zy 'er het hout van wederzyden van binnen uit, wel zorge dragende, dat zy dit doen op dezelfde maat van dikte , ten einde de praauwen haare rondte zouden behouden. Dit gedaan zynde, keeren zy den boom om, ten einde denzelven van buiten te bewerken. Aan het voorfte gedeelte maakt men denzelven gewoonlyk fpicfer, en zomtyds zyn de beide uiteinden in breedte aan elkander volmaakt gelyk. Voornamelyk houdt men in het oog, om 'er over al eene gelyke dikte aan te geven. De dikte van den bodem is doorgaans van twee duimen: de zyden van anderhalven duim, en de randen flechts van één duim. Om de boot open te maken en te verwyden, plant men langs de timmerwerf, die een weinig verheven moet zyn, palen op den affland van drie, of vier voeten van eikander. Men legt van binnen en van buiten vuuren aan ; en wanneer de boom door heet is , heeft men een fluk hout, in de gedaante van een nyptang, waar mede men de kant van de boot by herhaling naar zig toe trekt, zoo dat dezelve in drie of vier uuren tyds geheel moet zyn open gemaakt. Men moet altyd water by zig hebben , om de hette van het vuur te matigen, in geval het zelve te fterk mogt zyn, en de boot gevaar mogt loopen van te verbranden. De  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 2.6$ De Indianen maken zelden randen aan hunne praauwen, om dat 'er fpykers, planken, en andere dingen toe noodig zyn, welken zy niet kennen, voor al de geenen, die diep landwaarts in woonen. Zy vergenoegen zig derhalven, om ds kanten van agteren tot vooren met ftukken van palmboomen, die de dikte van eene halve vuist hebben, op te hoogen. Zy weten dezelve aan de praauw zoodanig vast te maken, dat 'er geen water kan door komen, zoo de golven 'er niet over heen loopen. Aan het agterfte gedeelte maakt men een roer vast, of anders beftuurt men dezelve met een roeyriem. Het handvat van deeze zoort van riem, veel gelykende naar een bakkers fchop, eindigt gewoonlyk met een halve maan, om het des te beter met de hand te kunnen vast houden. Het gedeelte, het welk in het water bewogen wordt , is zeer dun, en wordt aan het einde al langer hoe dunner. De Wilden houden zig niet alleen op met roeijen, maar ook met zeylen. Hun zeyl is van eene vierkante gedaante, en gemaakt van Hukken van palmboomen, die in de lengte gefpleten, en tot latten gefneden zyn, in goede orde naast elkander gerangfchikt, en met koorden van heesters, of draden van zekere plant, Pite genaamd, vast gehecht. Alle de Indianen zyn zeer bekwaam in de fcheep-  s/o AANHANÖZËliè fcheepvaart. De heer foucin, Officier onder de Ingenieurs, die langen tyd in Guiana dienst gedaan heeft, is de Rivier Oyapoc komen afvaa. ren, onder het geleide van twee Indianen. „ Elk „ oogenblik, zegt hy, moet men, onaangezien „ den ftroom, aan de praauw eene nieuwe wen„ ding geven. Indien men den doortocht mistte, „ zoude men tegen de klippen aan ftukken ftoo„ ten. De eerfte waterval van deeze Rivier is de „ gevaarlykfte: indien mén geen volkomen ver„ trouwen op de Indianen ftelde, zoude men „ waarlyk beangst worden. Men ontmoet al„ daar, in zeer naauwe vakken , zeer hooge wa« j, tervallen. Zonder vergrooting gefproken, de „ kanten van de praauw raakten byna van we„ derzyden tegen de klippen aan. Men vaart al„ tyd werkelyk langs de klip, die tegen den ftroom over ligt. Het oog der beide Indianen , „ die met roeijen bezig zyn, moet zoo fcherp. ziende zyn, als hunne arm fterk is. Zomtyds gaan zy boven op hunne banken ftaan, om den „ weg juist af te meten; de overweging en de „ uitvoering volgen elkander zoo gezwind als „ blikfem - flraalen: jonge heden alleen zyn tot „ deeze vaart gefchikt. De oudfte der roeijers „ bereikte naauwlyks twintig jaaren. Van na- tuure vrolyk zynde, lachen zy onophoudentlyk. „ Een  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 2~I „ Een vogel, een visch, trok hunne aandacht; „ dadelyk vlogen zy naar hunne pylen, Het be„ haagde my niet, dat zy zig met dit tydverdryf „ bezig hielden, wanneer wy ons in de water„ vallen bevonden; maar wetende, dat zy niet „ gaarne worden tegengegaan, zeide ik 'er niets „ van, en ik heb 'er my wel by bevonden. Hier „ uit kan men afnemen, dat hy, die de praauw „ beftuurt, een goed gezicht, zoo wel als krag„ ten, hebben moet. Ik ken geen voorbeeld van „ zulk eene zonderlinge manier van vaaren; zy „ is zeer merkwaardig; men kan zeniet anders, „ dan met zulk eene roeyriem, te werk ftellen." De gewoone wapenen der Indianen in Guiana zyn de boog, de pylen, en de knods, met welke laatfte men iemand met ée'nen flag de hersfens inflaat. Het is een zoort van liniaal, byna een duim dik, en twee voeten lang, in het midden fmal, en drie of vier duimen aan de beide einden breed, zynde de hoeken als een fcherpe vischgraat uitgefneden. Dit wapentuig wordt altyd van zeer hard hout gemaakt. De Palicours bedienen zig van een halve piek of braadfpit, welke zy Serpo noemen: Het is een meer dan gemeen wapentuig, om zoo te zeggen, alleen gefchikt voor de voornaamften des volks. Tot een wapentuig van verdediging hebben zy een fchild,  272 AANHAXGZELi fchild, gemaakt van zeer ligt hout, het welk zy van buiten met verfcheiden kleuren befchilderen. Het heeft eene byna vierkante gedaante, en is van binnen een weinig holj in het midden is een zoort van handvat, om het des te jfleviger te kunnen vast houden. Deeze verfchillende volken worden elk door een Opperhoofd belluurd, dien wy Capitain noemen. Zyn gezag wordt hem eigentlyk nog by verkiezing, nog by erfvolging opgedragen. Wanneer een Opperhoofd oud geworden is, en zyn einde wordt te gemoet gezien, heeft het algemeen gevoelen reeds beftemd dien geen van zyne naaste vrienden, die het meest gefchikt is, om hem op te volgen, het zy uit hoofde van zyne jaaren, het zy van zyn cara&er, of zyne groote gemeenzaamheid met den Capitain, die hem reeds bevorens als zynen medehelper, en opvolger behandelde. Hy vervult zyne plaats, zonder dat dit eenige moeite of wanorde veroorzaakt. Het gezag van dit Opperhoofd is meer vaderlyk, dan geftreng. Hy is belast met de zorge der regeering, met die van 's volks veiligheid, en van het onderhoud van weduwen en weezen, enz. Hy geeft geene belooning,en oeffent ook geene ftraffe uit. Zyn vermogen beftaat daar in, dat hy eene grootere uitgeftrektheid van eigendommen en bouwhui*  beschrVvinö van cayenne. ±?§ landen heeft, dewyl hy meerder bedienden heeft j om dezelven te doen bearbeiden, zynde zyn huisgezin doorgaans zeer talryk. (want hy inzonderheid heeft verfcheidene vrouwen,) terwyl elk ée'n * tot dit volk behoorende, op zekere tyden, of wanneer hy het vordert, het geen echter zelden gebeurt, verpligt is voor hem te arbeiden. Die naar deezen grooten eere ■ post ftaat, verklaart zyn oogmerk, door in zyne wooning terug te komen , met een rondas of fchild op het hoofd, met nedergeflagene oogen , en eene diepe ftilzwygendheid in acht nemende. Hy deelt zelfs zyn oogmerk niet mede aan zyne vrouw en kinderen j maar zig naar een hoek van zyne wooning begeevende, laat hy zig aldaar eene kleine verfchansfing maken, die hem naauwlyks de vryheid overlaat om zig te kunnen bewegen. Daar boven hangt men zyne hangmat, op dat hy geene gelegenheid hebben zoude om met iemand te fpreken. Hy gaat van die plaats niet, dan om aan de behoeften der natuur te voldoen, en om de harde beproevingen te ondergaan, welken de andere Capitains hem van tyd tot tyd opleggen. Men laat hem, zes weken lang, een zeer geftreng vasten onderhouden. De nabuurige Capitains komen hem des morgens en des avonds be. zoeken. Zy ftelleiv hem voors dat hy, om zig IV. deel. S den  2f4r aanhangzel; den rang, waar naar hy ftaat, waardig te maken 9 geen gevaar moet vreezen, dat hy niet alleen de eere der natie zal hebben te handhaven , maar zelfs wraak te nemen over hun, die hunne nabeftaanden en vrienden in den oorlog gevangen hebben genomen, en dezelven eenen wreeden dood hebben doen ondergaan; dat arbeid en vermoeying voortaan zyn deel zyn zullen, en dat hy geen ander middel hebben zal, om hoogachting te verwerven. Na deeze aanfpraak, welke hy met zedigheid aanhoort, geeft men hem eene meenigte flagen, om hem daar door te kennen te geven, wat hy al te lyden zoude hebben, indien hy in de handen van de vyanden zyner natie viel. Geduurende de uitvoering daar van, ftaat hy regt over einde, met de handen kruislings op het hoofd. Elke Capitein geeft hem op het lyf drie zwaren flagen met wortels van palmboomen. Dit wordt twee malen daags geduurende zes weken herhaald. Men flaat hem op drie plaatfen van het lichaam, op de borst, op den buik, en op de dyen. Het bloed ftroomt; en in de zwaarfte pyn moet dit aanftaande Opperhoofd geene de minfte beweging maken , noch de geringfte blyk van onverduldigheid betoonen. Hy keert vervolgens naar zyne gevangenis te rug, en heeft vryheid om in zyne hangmat te gaan liggen; boven dezelve plaats men, als zege- tee.  BÈSCHRYVING VAN CAYENNE. 27$ teeltenenalle de roeden, die ter zyner kastydingei gediend hebben. De jonge lieden, tot zyne wooning behqorende, maken dezelve, ook traande dat. dc kaftyding wordt nitgeoefFend; en vermits elke Capitain niet meer dan drie flagen geeft, beeft men zeer veele roeden noodig, wanneer het getal van die Capitains groot is. Indien hy dit zes weken lang doerftast, beproeft men hem nog op eene andere wyze. Alle dc Opperhoofden der natie verzamelen zig by elkander^ deftig uitgedosebt, en verbergen zig, iu den omtrek van zyne woonplaats, tusfchen de ftruiken $ van waar zy een afgryzelyk gefchreeuw doen hooren. Met de pyl op den boog gefpannen, treden zy' op eene ruwe wyze in zyne woning j zy nee* men hem mede, fchoon door zyn vasten j cn de ontfangene flagen reeds fterk verzwakt. Zy dragen hem' in zyne hangmat, binden dezelve aan twee boomen vast, en doen 'er hem uitgaan. Even als dé eerfte keer, bereidt men hem door eene aanfpraak tot het geen hy zat ondergaan; en om zynen moed op nieuw te beproeven, geeft elk hem eenen geesr felfiag, nog veel harder dan bevorens. Hy gaat vervolgens weder liggen ; en men legt rondom hem hoopen van zeer Hinkende kruiden, die men in brand fleekt,zoo dat hy 'er de hette met finarte van gevoelt, maar echter zoo, dat de vlam hen* S % niet  276 AANHANGZEL; niet taken kan. De rook alleen, die hem van alle kanten omringt, doet hem zeer veel ongemak lyden. Hy wordt half gek in zyne hangmat, en zoo hy in dezelve blyft, vervalt hy in zulke zwaare flaauwten, dat men hem voor dood zoude houden. Men geeft hem eenigen fterken drank, om zyne kragten te hertteken; maar hy koomt zoo dra niet tot zig zeiven, of men verdubbelt het vuur, en doet hem nieuwe vermaningen. Terwyl hy midden in dit lyden is, brengen alle de anderen hun tyd door met rondom hem te zitten drinken. Eindelyk, wanneer zy denken, dat hy op den hoogften trap van zwakte is, doen zy hem een halsband en een gordel om, gemaakt van bladeren, welken zy met groote zwarte mieren vullen, wier fteek uittermaten pynlyk is. Deeze beide vercierfels hebben fchielyk het vermogen , om hem door nieuwe pynen te doen ontwaken. Hy ftaat op, en, indien hy nog kragten genoeg bezit om over einde te ftaan, giet men hem door een zeef een gèestryk vocht over het hoofd. Dadelyk gaat hy zig in de naast by zynde Rivier of Fontein wasfchen, en keert naar zyne wooning te rug, alwaar hy een weinig rust kan nemen. Men doet hem zyn vasten aanhouden, maar met minder geftrengheid. Hy begint klein gevogelte te eeten, doch geene anderen, dan die door de overige Capitains gedood zyn.  B ESCHR Y VING VAN CAYENNE. Z?? zyn. De mishandelingen verminderen , en het voedzel vermeerdert trapsgewyze, tot dat hy zyne voorige kragten herkregen heeft Als dan wordt hy verklaart Capitain te zyn : men geeft hem een nieuwen boog, en al wat verder tot zyne waardigheid behoort. Intusfchen dient deeze ruwe beproeving alleen om Krygs- O venten, of Opperhoofden van minderen rang te maken. Om tot den eerften rang verheven te worden, moet hy in het bezit zyn van eene praauw, door hem zeiven gemaakt,en die eenen langduurigen enmoeijelyken arbeid vordert. De manier des Lands, om Artfen, by hen Pieis of Piaies genaamd, te maken, is niet minder merkwaardig. Die deezen voornaamen eere-post begeert, brengt eerst omtrent tien jaaren door by eenen ouden Arts of Piaie, wien hy verpligt is ten dienfte te ftaan, deszelfs onderwyzingen ontfangende. Deeze oude Arts geeft acht, ofhyde noodige verëischten heeft: hy moet boven de twintig jaaren oud zyn. Wanneer de tyd der beproevinge gekomen is, doet men den aanftaanden Arts vasten, met meerder geftrengheid zelfs, dan omtrent den Capitain plaats had. De oude Piaies of Artfen verzamelen zig by elkander, en fluiten zig met hem in eene hut op j om hem het voornaamfte geheim van S 3 hunne  2/8 AANHANGZEL. hunne konst, in bezweeringen beftaande, te leeren. In plaats van hem te geesfelen, laat men hem dansfen, doch met zoo weinig tusfchenpoc* 'zing, dat, gemerkt den ftaat van zwakte, waar in hy zig reeds bevindt, hy fpoedig in bezwyming nedervalt. Dan doet men hem ook gordels en halsbanden aan, vol met groote zwarte mieren. ■Om hem met de gcweldigfte middelen gemeenzaam te maken, fteekt men hem vervolgens eene zoort van tregter in den mond, waar door men hem eene groote meenigte van tabak-fap doet doorzwelgen. Zulk een vreemd geneesmiddel veroorzaakt hem ontlastingen, die zelfs tot bloedftortingen overflaan, en verfcheiden dagen duuren. Wanneer deeze laatfte beproeving is afgeloopen, verklaart men hem tot Piaie of Arts, en dat hy met het vermogen, om alle zoorten van ziekten te geneezen bekleed is. Om echter die beproeving riog te doen aanhouden, moet hy drie jaaren lang vasten , daar in beftaande, dat hy het eerfte jaar niets anders eet, dan gierst en cassave; het tweede jaar eenige vrugten, met deeze zelfde zoort van . brood; en het derde jaar, dat hy zig vergenoegt, met daar by nog eenig klein gevogelte te voegen. Maar de meeste geftrengheid beftaat in het onthouden van fterke dranken. Geene Piaies, of Artfen , hebben het recht om hunne konst te oefFe- - nen,  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 2**9 nen, dan na deezen loopbaan van beproevingen te hebben afgeloopen. Wanneer één van hun by een zieken geroepen wordt, onderzoekt by denzei ven, betast hem alle de deelen van het lichaam, drukt dezelven, blaast 'er op, en eindelyk maakt hy een klein afgefchoten vertrekje in de nabyheid van de hangmat, waar in de zieke ligt. Hy overdekt dit vertrekje met bladeren, en begeeft zig in het zelve met alle zyne geneeskundige werktuigen , die in eene zoort van weiras befloten zyn, en houdende eene groote calebas in de hand, gevuld met drooge en harde zaden, veel naar peper gelykende. Dezelve dient om den Duivel te bczweeren, dien men altyd als de oorzaak der ziekten befchouwt. De Piaie, of Arts, in zyn vertrekje opgefléten, fchudt deeze calebas om, maakt een groot geraas, zingt, fchreeuwt, en roept zyne Godheden aan. Hier mede houdt hy aan twee of drie uuren lang. Eindelyk, zynë {tem veranderende, eenige zaadkorrels in zyn mond tteekende, en met eene kleine calebas voor den mond tprekende, hoort men deeze ontzettende woorden: „ De Duivel is tegen den zieken uit? 5, termaten vergramd; hy wil hem doen omko. I, men, na hem een geruimen tyd gemarteld te „ hebben." De omfianders, over deeze uitlpraak ter neder geflagen, maken een akelig gefchreeuw., S 4 en  *8o AAN HANGZEI», en fmeeken den Piak, om den .boozen geest tp vrede te ftellen, al moest ook alles, hetgeen het huisgezin bezit, daar aan worden te kost gelegd. Hy geeft gehoor aan deeze verzoeken, en bezweert den Duivel, om zig te laten bewegen. De donderende ftem antwoordt, dat deeze of geene zaak daar toe noodig is, en aanftonds wordt dezelve gegeven. Vervolgens is het dienffig te weten, welke de zitplaats van de kwaal is, en welk geneesmiddel men tegen dezelve behoort te bezigen. Daar op volgen nieuwe bezweeringen, nieuwe verzoeken en nieuwe gefchenken. Wanneer men aan den kwakzalver alles gegeven heeft, waar in hy lust had, zuigt hy aan het deel, in 't welk de zieke het meeste ongemak gevoelt, en kleine ftukjens been, welken hy voorafin zyn mond geftoken heeft, uitfpuwende, zegt hy: zie daar de oorzaak van de kwaal; haast u dezelve te verbranden, en zyt verzekerd, dat de zieke in 'i kort herfield zal zyn. Deeze voorzegging wordt nu en dan bewaarheid; want 'er worden dikwils wonderbaarlyke geneezingen gedaan, door de verbeelding op eene levendige wyze gaande te maken. Indien het tegendeel, gebeurt, en de zieke kqomt te ftervenY verklaart de bedrieger, dat de gefchenken aan den Duivel niet met een goed hart gegeven zyn, het, geen  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 2$l geen deszelfs gramfcliap op nieuw heeft aangezet. Een van deeze Piaies, of Artfen, meer minziek, dan innaaiend zynde, liet de geenen, die hem raadpleegden, van gebrek vergaan, en deedt vervolgens aan hunne weduwen den voorflag tot een huwelyk. Hy wierd de man van drie vrouwen, welken hy op deeze wyze verkreeg. Hoe belachelyk ook de voorfchriften deezer Artfen zyn mogen, zy worden altyd naar de letter uitgevoerd, Van hun eerfte bezoek af, fchryven zy een geftreng vasten aan den zieken, en aan alle zyne nabeftaanden voor. De Othomacos belproeijen de zieken aanhoudend met koud water; eene manier, die hen fpoedig van kant helpt. De Qjiaybas en Chiricos dompelen dezelven, tot aan den hals, in geweekte kley, of water, om hun yan de koorts te geneezen; en fchoon men hen doorgaans dood vindt, wanneer men 'er hen wil uithalen, blyven zy niettemin by dit gebruik, hoe ongerymd en gevaarlyk het ook zyn moge. De Indianen zyn de meesten hunner ziekten verfchuldigd aan de gewoonte, om zig al te dik? wils met fterke dranken , welken zy weeten te bereiden , dronken te drinken. Zy zouden zig zeiven kunnen behandelen, indien zy minder vooroordeelen hadden. Een zeer groot aantal van hun leeft tot by de honderd jaaren. De kennis, welke S 5 zy  s§3 aanhangzee. zy van verfcheiden enkelvoudige geneesmiddelen hebben, fielt hen in ftaat, om wonderbaarlyke geneezingen te bewerken. Biet beweert, dat zy een zekeren wortel hebben, die de vergiftigdfle wonden geneest, en de kragt bezit, om gebroken pylen uit te trekken. Hy verzekert deezen wortel gehad, en op het Eiland Barbados geplant te hebben. Maar waar koomt het doch by toe, dat andere reizigers hier van niet fpreken ? In weerwil van het zoo even verhaalde, ten 'aanzien van de Artfen der Indianen, befchuldigt men deeze volken, over 't algemeen, van eene groote verwaarloozing van alle zieken. Het is -hun zeer onverfchillig, of de zieke eenig voedzel gebruikt, of niet. Wanneer het uur van hunne maaltyd gekomen is, vergenoegen zy zig, mets zonder een enkel woord te fpreken, een gedeelte eeten, het welk men hun heeft toegediend, onder zyne hangmat te plaatfen. Met dit al hoort men den zieken nimmer klagen, noch het minfte gefchreeuw maken, welke pyn hy ook lydt. Hy llcrft met eene verbaazende gerustheid, niets vreézende, noch hopende na dit leven. Die geenen van deeze volken , welke de onfterffykhéid der ziel gélooven, verbeelden zig, dat dezelve rondom hunne graven omdwaalt. ZES-  BESCH11YVING VAN CAYENNE. eSj ZESDE HOOFTSTUK. •Behandelingen* welken de Indianen in Fransch ' Guiana ondergaan hebben. — Middelen out kun voor de Volkplanting nuttig tc maken. Xii het begin, toen de Franfchen zig in Guiana nederzetteden, ftelde men de Indianen in eenen ftaat van flavernye, en maakte hen tot een voorwerp van koophandel. De Regeering dit hatelyk misbruik verboden hebbende, zoo dra zy daar van kennis kreeg, deedt men het zelfde ten aanzien 'van de Indianen* die uit de Binnen - Landen kwamen , en aan andere Europeefche volken toebehoorden. Wanneer eindelyk dit laatfte middel door geftrenge verbonden ontnomen wierd, veroorloofden zig de blanken , van het vertrouwelyk character der Indianen , en hunne geneigdheid tot fterkc dranken , misbruik makende, om dezelven, gedeelcelyk met hunne toefteraming, gedeeltelyk met geweld, tot arbeid en diensten te gebruiken , waar voor zy hun zeer flegt betaalden. Wanneer middelen van overreding daar toe niet meer hielpen , ftelde men beveelen van de Regeering of Bevelhebbers in de plaats. Door een gébruik,  1284 aanhangzel. bruik, het welk eenigermaten tot een wet geworden was , beftond het loon, het welk deeze arme Indianen voor een maand arbeids genoten, in anderhalf el van eene grove roode ftof, die men hun voor zes livres aanrekende. De Gouverneurs noodzaakten de fterkfte mansperfoonen van, dit merkwaardig volk tot lange en moeijelyke dienften, tot jagen en visfchen, ten behoeven van de Opperhoofden der Volkplanting. Hier van was het gevolg, dat deeze ongelukkigen , die, om van hun onderhoud zeker te zyn, geduurende het goede jaargetyde hadden behooren te arbeiden, naar hunne woonplaatfen te rug keerden op een tyd, dat zy zig tot deezen zoo hoognoodigen arbeid niet meer begeven konden. By hunne aankomst vonden zy dik wils hun huisgezin ten prooy van hongersnood, of ten minften half vervallen. Wanhoop, ellende, flecht voedzel, het welk men zomtyds aan de beesten niet gegeeven zoude hebben, deeden hen eindelyk fneeven. Zulk eene verkeerde handelwyze had tot haaren grondflag het vooroordeel van de meeste blanken, die verönderftelden , dat deeze Indianen een flag van menfchen waren, verre beneden hun, en gefchikt, om aan hun onderworpen te zyn. Dit ongerymd denkbeeld was ftrydig met de beveelen, welken de Regeering ten deezen opzigte altyd gege-  beschryving van cayenne. 285 geven heeft. Dezelve had de Indianen voor vrye menfchen verklaard, die met de blanken gelyk ftc-nden ; en nimmer hebben de voornaamtte en gegoedfte inwooners eenig vooroordeel gehad, tegen de huwelyks verbintenisfen met Indiaanfche vrouwen, noch tegen de kinderen, die daar uit geboren werden, en van de Europeefche in 't minst niet onderfcheiden zyn. Zy, die binnen 's Lands, uit hoofde van hunne posten, deeze buitenfporigheden behoorden tegen te gaan , waren 'er dikwils zelve fchuldig aan, of ten minften zy gedoogden dezelven. Zulk een gedrag heeft ongevoelig den ondergang of de verhuizing van een groot getal Indianen veroorzaakt. Alle de landftreeken in de nabuurfchap onzer bezittingen gelegen, zyn 'er thans door ontvolkt. De Burger lescaillier, van wien wy deeze byzonderheden ontleenen, ftelt zig zeiven de vraag voor, of men het ongeluk van deeze volken niet berokkenen zoude, door hen in de zelfde maatfchappye met ons te doen leven, en onze zeden en gebruiken te volgen ?Hy antwoordt neen, mits men hun op eene rechtvaardige wyze behandelde. Door hen te befchaven, cn in gemeen fchap met de blanken te brengen, zegthy, zal men den haat en de jaloersheid uitdooven, die de verfchillende Indiaanfche volken verdeelen; men  286 A A N II A M G Z J! ï„ men za! hen allen , ten langen lesten , tot een eenig volk zamen fmelten. Men zal de vooroordeelen, die hun verblinden, doen verdvvynen. Zy zullen het zeker vooruitzicht hebben op een beftaan, het welk, in hunnen tegenwoordigen ftaat, maar al te dikvvils wisfelvallig is. By de voortbrengzels, die het Land vanzelf oplevert, zullen zy die geenen voegen, welken de arbeid hun in meerder overvloed en volkomenheid bezorgt. Tegen verruiling van hunne waaren , Zullen zy zig gereedfehappen, gewerkte ftoffen s koopwaaren aanfchaiTen, waar van zy nu, of in 'e geheel niet, of Hechts gebrekkig voorzien zyn. Men zal voor al zorge dragen, om hun vee van allerleije zoort te befchikken, waar voor zy het noodig voedzel veikrygen zullen, door, na het omhakken der bosfehen, weilanden aan te leggen. Door onder dit volk werkzaame blanken te vermengen, zal men hun den landbouw,de handwerken en de noodzakelykfte konften dei Europeanen leeren. Eenige weinige jaaren zullen voldoende zyn, om deeze kwalyk beftuurde, en zoo lang verachte, landftreek van gedaante te doen veranderen. De flraks genoemde Beftuurder had eenigen van deeze middelen beproefd, en daar van reeds blykbaare uitwerkingen tefpeurd. De  BESCÏÏRYVING VAN CAYENNE. De Indianen, die onder de zendelingen van Macary waren ingelyfd, hadden levensmiddelen, catoen, tabak, voortgeteeld. Zy hadden gezouten visch, maniok meel. (couac,) tabak in carotten, op de Brazilfch manier, in de hoofdplaats aangebragt: wel is waar, in eene kleine hoeveelheid, maar genoegzaam, om daar van voor het vervolg goede gedachten te vormen. De meesten droegen kleederen en fchoenen naar de manier der blanken , wier taal zy ook fpraken. De vyf Hoofd- Capitains, of Opperhoofden van dit Gewest, beesten gevraagd hebbende, om aan te kweeken, deedt men 'er hun eenigen toekomen. Die van Conani bereikten byna denzelfden trap van befchaafdheid. De Indianen van de Rivier Aprouago , ten getale van twaalf honderd, hebben dezelfde vorderingen gemaakt. Zy hebben gebruik gemaakt van de volkomene vryheid, die hun, met opheffing van alle diensten, was te rug gegeven, en zy hadden reeds regelmatig aangelegde Catoen- en KoffyPlantagiën tot hun eigen onderhoud. Eene aanmerkelyke verhuizing van Indianen uit de Binnen-Landen , door het zagter Regeerings - befluur, het welk ten aanzien deezer volken meer en meer werd in acht genoomen, uitgelokt, vermeerder-  2«ö AA NHANGZEL. derde het getal der inwooners in den omtrek def Rivier Aprouago. ' De Indianen, by de Rivier Kaw woonende* ten getale van meer dan vyftig, hadden insgelyks zeer fraaije beplantingen. Zy hadden ook het voornemen, om beesten te weiden. Van de Rivier Kaw, tot aan de Rivier Kourou, vindt men geen enkelen Indiaan. By de laatstgc* melde waren twee bevolkingen, uit omtrent zestig perfoonen beftaande, zynde het ongelukkig overfchot van een zeer groot aantal, die voor de rampzalige volkplanting, in 't jaar 1763 ondernomen , in dit gedeelte gevonden werden. Een Planter, genaamd terrason, en woonende te Carouabos, omtrent twee en een halvé myl onder den wind van Kourou , heeft in zyne nabyheid een klein Indiaansen volk by elkander verzameld , en eenigermaten tot zyn eigen aangenomen. Hy heeft hen tot den landbouw aangemoedigd. Hun eenig denkbeeld van onze genietingen gevende, heeft hy hun geleerd zig dezelven door hunnen arbeid aan te fchaffen. Hy heefc hen vooral onderwezen in de konst van beesten te weiden, eene konst, waar van hy hun alle de voordeelen geleerd heeft. De • Indianen van de landflreek van Sinantary zyn, even als de anderen, van alle flaaffche dien- fteü  beschryvïng van cayenne. 289 lten omtrent de blanken vry gefield. Zy hebben beplantingen aangelegd, waar toe men hun eenige gereedfchappen gefchonken heeft. Anderen van dezelfde nabuurfchap hebben om beesten verzogt Zy waren daar toe, zoo door de Regeering zelve, als door het voorbeeld der Indianen van Iracoubou, die tien koeyen en een flier ontvangen hadden, uitgenoodigd. Men bezorgde hun, twee maanden lang,iemand, die hun in het oppasfen van hun vee onderrigtte. Dezelfde perfoon moest zig van tyd tot tyd vervoegen by de andere Indianen, die zig op de veefokkerye toeleiden. . Men oordeelde het nuttig te zyn, om in het gedeelte, dat onder den wind gelegen is,te Mana en te Marony, twee bevolkingen aan te leggen, en daar door eene verzameling van Indianen van geregelde levens ■ manieren te maken. Behalven de oogmerken van burgerlyke befchaving en bebouwing der landen, ftelde men een gefchikt Opperhoofd aan, om deeze Indiaanfche volken te beftuuren, daar mede bedoelende, om met hun in door hun bewerkte goederen handel te dryven, en hunne geduurige reizen naar Surinamen voor te komen, van waar zy de benoodigde koopwaren by verkiezing gingen halen, niet alleen om dat zy IV. deel. T 'er  29° AANHANGZE.L. 'er digter by woonen, maar vooral, om dat zy dezelven aldaar van betere zoort vinden. Door deeze middelen, en eene aanhoudende oplettendheid, kan men den algemeenen welvaart van eene Volkplanting bevorderen, die al den aandacht der Regeering verdient. De volkrykheid der aldaar woonende Indianen zal van zelve ver» meerderen. Hun voorbeeld zal uit de BinnenLanden, zelfs uit die ftreeken, welke buiten onze grenspalen gelegen zyn, verfcheiden van hunne nabeftaanden en bondgenooten lokken; iets, waar mede zy zig reeds beginnen bezig te houden. Een der Capitains had het ontwerp gevormd, om naar Hollandsch Guiana te gaan , en zelfs tot aan de Rivier Orenoco, van waar hy dagt verfcheiden Indianen , zyne nabeftaanden of vrienden zynde, roede te brengen, door hun berigt te geven van de manier, op welke zy by de Franfchen werden aangemoedigd. Het oogmerk van den meergemelden Belt uurder was bovendien, om dit volk door huwclyken met de blanken tot eene gemengde zoort te maken, en die huwelyken te bevorderen, zoo dik. wils hy onder hun een vlytig en braaf man, die in eene Indiane zin had, gevonden zoude hebben. Insgelyks zoude hy Indianen hebben laten trouwen met blanke vrouwen, die van goede zeden en  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 291 en arbeidzaam waren. Men zoude aan de mannen landeryen, en aan de vrouwen gereedfcbappen, werktuigen tot den landbouw behoorende, beesten, en dingen van de eerfte behoefte, tot eene huwelyks-gift gegeven hebben. „ Geduurende het „ kort verblyf, door my in deeze Volkplanting „ gehouden, zegt de Burger lescaillier, „ heb ik flechts twee van deeze huwelyks verbin„ tenisfen kunnen beproeven, die my zyn toege- fchenen volmaakt gelukt te zyn (*)." Op die wyze zoude men uitgeftrekte Landen, die, tot hier toe, byna geheel aan de Natuur waren overgelaten, in gelukkige, volkryke en wel bebouwde Landflreeken, hervormd zien. Het Franfche volk, wiens bezittingen in Guiana niet meer dan groote woestenyen zyn , zoude in de daad eigenaar worden van een Land, byna zoo uitgeftrekt, als Frankryk zelve. Het zoude eene talryke bevolking tot zig trekken, beflaande uit eene zoort van inboorlingen, hoedanigen men in geene van onze andere Volkplantingen ontmoet. Z E. (*) Ik vermeene alhier, ter eere van deeze beide huwelyks verbintenisfen, te moeten herinneren , dat het geen de Burger l'escaillier gedacht en beproeft heeft, overè'enkoomt met den raad, door r aynal ge-geven, in zyne Hifloire Philofophique des deux Indes, Liv. XIU. Tom. IIJ. pag. 359. & fuiv. Edit. in 40. T 2  5292 aanhangzel. ZEVENDE HOOFTSTUK. Hooge en lage Landen. —- Timmer-hut. — Voortbrengzels van Fransch Guiana. — Le. vens- middelen, tot de tafel dienende. \v^anneer men de reize van den Capitain stedman gelezen heeft, is het minder noodig , om nopens de voortbrengzels van Fransch Guiana breedvoerig te handelen. In Guiana onderfcheidt men, in 't algemeen, hooge en lage Landen. Laaten wy met de befchryving der laastgemelden beginnen. De kusten van Guiana worden byna overal door laage en verdronkene landen omzoomd. Dezelve beflaan uit groote vlakten, door het afloopen van het zee-water gevormd wordende, waar van veelen kortlings opgekomen , anderen zedert eeuwen herwaards aanwezig zyn. Deeze zoorten; van vlakten worden by elk gety tot de hoogte Van één voet, agttien duimen, of twee voeten, iets meerder of minder, overftroomd, en loopen weder droog. Zy zyn overal bewasfen met Paletuvier-boomen, of eenige andere groote planten, die op een flyk-grond , waar in men ten min-  BESCHRYVING VAN CAYENNE. £Q3 minden tot aan de kniën inzakt, ondoordringbaare bosfehen uitmaken. Van dien aart is het Land aan alle de zeekusten, tot de diepte van dae of vier mylen, gelyk ook langs de oevers der voornaamde Rivieren. Men ziet dikwils deeze flykbanken , door de zee aan de kust van Guiana aangefpoeld, gezwin-* den voortgang maken , en de roode Paletuvierboomen aldaar welig opgroeijen. Op gelyke wyze vormen zig ook Eilanden in de monden der Rivieren , en zelfs hooger, op die plaatfen, waar ebbe en vloed plaats heeft. By beurten, zonder dat men 'er eenig juist tydperk van bepalen kan, brengt de zee, in plaats van flyk aan te fpoelen, zand en fchelpen op de kust. Als dan vormen zig zandbanken, of eene zoort van lange niet zeer hooge duinen, en de roode Paletuvier-boomen, die niet dan in zout water groeien, zig van het zelve beroofd vindende, fterven van tyd tot tyd. Deeze lage en verdronkene Landen zyn de vrugtbaarfte in de geheele Volkplanting; maar'er valt echter tusfchen dezelven eene keuze te doen. Zy zyn alle , ja zelfs de meeste, niet van de beste zoort. Men kent de vrugtbaarden daar aan, dat onder eene zwarte , of hoog bruine aarde, uit verrotte planten voortgekomen, en naar mest gelykende, ter diepte van zestien of agttien duiT 3 men3'  £04 AANHANGZEL. men, een flykgrond gevonden wordt, van eene graauwe of bleek blaauwachtige kleur, overal van gelykzoortigen aart, en die zig zeer gemakkelyk laat omfpitten. Men kan 'er insgelyks met de hand, en zonder veel moeite, 'een ftok in fteeken , al was hy zelfs twintig of dertig voeten lang. Wanneer by dit teeken koomt de nabyheid van de zee, welker lucht de Plantagiën vrolyker, en het verblyf op dezelven gezonder maakt, of ten minften, indien men niet verder dan ten hoogften twee mylen binnenwaarts van den mond van eene Rivier af is, kan men , mits behoorlyk arbeidende, zig van eenen goeden uitflag verzekerd houden. Men moet echter ook oplettend zyn, om zulke plaatfen te verkiezen , welken de zon gewoon is te befchynen , tot op eene zekere hoogte, het geen duidelyk is af te nemen uit de grootte van de boomen, en de dikte van die bovenkorst van aarde, welke uit verrotte overblyfzels van planten beftaat. Die lage landen, welke kortlings door de zee gevormd zyn, zyn al te zacht: men kent dezelven aan de jongheid der Paletuvier-boomen. De aarde, die deeze lage landen tot op eene dikte van twintig duimen, overdekt, zakt meer dan de helft in, vermits zy door de lucht en zon verdroogt. Deeze aarde is ongetwyffeld nuttig, maar  BESCHB. YVING VAN CAYENNE. 295 maar het flyktj dat 'er onder zit, is tot de voort, planting het meest gefchikt. . De lage landen, welken men tot het aanleggen van groote beplantingen boven alle anderen behoort te verkiezen, verëisfchen in het begin meerdere onkosten, dan de hooge jlanden, om dat men dezelven boven water moet brengen. Wanneer het regen-faifoen geëindigd is, namelyk in de maand July, moet men zig met het droogmaken derzelven bezig houden. Het jaar-getyde, het welk tot deezen arbeid gunffig is, eindigt met de maand December. Men kan deeze onderneming niet goed volvoeren, of men moet 'er ten minften honderd duizend livres aan kunnen hefteden. 'Er zit meer voordeel op het doen van eene groote onderneming, dan van eene middelmatige. De kosten van Negers, het eerfte oprigten van wooningem, en werkplaatfen, het getal der perfoonen , die tot huisfJyke en andere diensten noodig zyn, zyn voor eene kleine Plantagie dezelfde, als voor eene groote/. Het is ook noodig, dat hy, die dusdanige onderneming doet, het verëischte charaéter, ftandvastigheid en kundigheden bezitte, die hem in ftaat ftellen, om zyne onderneming zelf te bellieren : anders moet hy een Opzigter zoeken, die kunde , yver en werkzaamheid zaT 4 men  2QtT AANHANGZEL. menpaart; zeldzaarne hoedanigheden, welken men niet te ruim betalen kan, wanneer zy zig in denr zelfden perfoon vereenigen. Zie daar dan weder? om een nieuw punt van bekostiging. De hooge of bergachtige landen zyn ten aanzien van de zoort van aarde zeer verfchillende. De één, die zandig is, en op eene groote vlakte niets dan lage planten voortbrengt, wordt Savane, of zand - woeftyn genoemd. Op zommigen derzelven echter wasfen groote boomen , waar onder men 'er vindt van die zoort van hout, hetwelk men onvergankelyk noemt, en ander hout van de meest gewaardeerde kleuren. Eenige deezer landen beftaan uit een mengzel van zand , en blaauwachtige kley, waar in weinig zelfstandigheid gevonden wordt. In zeer veelen is een mengsel van zwart zand en yzerachtige deelen. Men vindt 'er zonder fteenen, anderen wederom vol fteenen, en eindelyk eene derde zoort, geheel met rotfen bedekt. Deeze fteenen en rotfen bevatten yzer, of granit.fteenen. De landen, die, of over 't geheel, of in afzonderlyke gedeelten, zulke fteenen opleveren, beftaan uit eene aarde, dan eens zwartachtig, dan eens graauw, geel of roodachtig, met eene verfcheidenheid van mengelingen en fchakeeringen. Schoon  B ESCH8.YVING VAN GA YEN NE. 5297 Schoon voornaame Schryvers (*) van Guiana fprekende, over 't algemeen, zig verklaarentegen het bebouwen der hooge landen, als zynde koud en onvruchtbaar, verdienen zy egter alle dit oordeel niet. Men vindt aldaar eenige Plantagiën, die naar den wensch van hunne eigenaars zyn uitge. vallen. Op de hooge landen bezit de Staat eene groote en fchoone Plantagie van Nagelboomen, die volmaakt wel gelukt is. Met dit al is het eene waarheid, dat deeze hooge landen grootendeels weinig gefchikt zyn tot het aanleggen van groote beplantingen, die eenen ryken en vetten grond vorderen, en dat de meeste lage landen den voorrang verdienen. De eerstgemelde hebben niettemin ook eenige voordeelen. Men kan dezelven gemakkelyker tot ftand brengen; zy brengen veel eer vrugten voort, en verëisfchen veel minder kosten. Men vindt 'er de beste zoort van hout. Aldaar zyn ook aangenaame liggingen, af hellingen , die tot zekere zoort van handwerken byzonder gefchikt zyn, ftroomend water, en fteenen tot het maken van gebouwen. Deeze zelfde landen zyn meer gefchikt tot het planten van Manioc, die het voornaamfte voed- (*) Zie raynal, Livr. XII7. pag. 291. Edh. 4» 40. T 5  398 AANHANGZEL. voedzel uitmaakt voor de arbeiders, landbouwers en inboorlingen. Daarenboven zyn zy nooit wel bearbeid geworden, Nimmer heeft men 'er gewe. ten, wat het was den grond om te ploegen, zoo als men dit in Frankryk, en in de meer gevorderde Volkplantingen doet. Men kan op die gedeelten der hooge landen, die in de Savanen liggen, fokkeryen van groot vee met hoop van eenen goeden uitfhig aanleggen. Met de behoorlyke voorzorge zoude de fokkerye van paarden 'er zelfs gelukken. Fransch Guiana bevat bovendien in verfcheidene landftreeken geheele bergen, waar in yzer-mynen van een uitmuntend alloy, en tot allerleye werk , zelfs tot het maken van gefchut, gefchikt, gevonden worden. De mynftoffen zyn hier ryk en in overvloed. Het levert van vyf - en - veertig tot tachtig ten honderd op. De plaatfen, waar dezelve voor handen zyn, zyn met hout bedekt, het geen de bewerking der mynen zeer gemakkelyk maakt. Eene der voornaamfte rykdommen van Guiana beftaat in een groot aantal van onderfcheidene zoorten van timmerhout. Men kan die in drie zoorten verdeden. De eene, bekend onder den naam van zacht of wit hout, moet geheel en al worden weggeworpen, als veel te ligt, en van.te korten duur zynde. Tot deeze zoort behooren de  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 299 ,de Mapa, de Pekeïa, en het Bananen kout. De andere zoorten van eenen geheel tegenftrydigen aart, als de voorgaande, zyn hard, in één gedrongen , en zwaar , grootendeels van eene bruine of donkere kleur, maar zomtyds rood, of helder geel. Deeze wederftaan den bytel en de zaag. Het erf van dit hout is glad en fyn, en het is voor de fraaifte polysting vatbaar. Dit hout heeft billyk den naam van onvergankelyk kout verdiend; eene uitdrukking, waar door men niet letterlyk verftaan moet, dat het nooit vergaat, maar dat het veel beter ftand houdt, dan het beste van ons hout, misfehien by voorb. in de evenredigheid van tien tot vyftig jaaren. Onder de derde zoort vindt men 'er verfcheiden, die de fchoonfte Hukken, in lengte en breedte , opleveren, om tot het bouwen van fchepen te dienen. Hier toe behooren het courbari-kout, het bagasfe - kout, het acoma-hout, het balatahout, het couratari-kout, het agouti-hout, het macaco- hout, het groen ebben-hout, het pokhout, het yzer-hout, het hout, genaamd coeur■dehors, het letter, hout, het fatyn-hout, het tendre d cailliou, het hout van St. Martin, het mannetjes roozen- hout , en verlèheide andere zoorten. Het gewigt van een vierkante voet van deeze zoorten van hout verfchilt van tachtig tot drie  30O AANHANG Z E L. drie en negentig ponden, en daar het gevolgelyk zwaarder is, dan eene gelyke hoeveelheid water, izoo dryft het zelve niet. Echter is 'er nog eene zoort tusfchen de eerfte, die tot niets dient, en de andere, die ongemeen hard is. Deeze zoort van hout is vast, en minder moeielyk om te bewerken. Hier toe behooren het acajou-houi, het violetten* of amaranthushout, het zwart ceder- hout, het geel cederhout, het wyfjes roozen-hout, enz. enz. Dit hout weegt van veertig tot zeventig ponden de vierkante voet, en dryft by gevolg op het water. Het is tot onderfcheidene gebruiken in den zee-fcheepsbouw gefchikt. Onder deeze onderfcheidene zoorten van hout zyn 'er, die eene bittere of fpeceryachtige hoedanigheid hebben, die de infeéten en zee - wormen, voor de fchepen zoo verderffelyk zynde, verdryven. 'Er zyn wederom anderen, 'die in het water verfteenen, en in het zelve nimmer vergaan. Men ziet 'er in de bosfehen van Guiana, die door ouderdom, of eenigen ftormwind omgevallen, een reeks van jaaren lang, de guurheid van het weder, en eene byna aanhoudende vochtigheid hebben doorgeftaan, zonder dat zy daar door verder, dan in het fpint, bedorven waren. Men heeft ligtvaardiglyk en zonder onderfcheid  BESCHRYVINÖ VAN CAYENNE. göf te maken, tegen alle deeze zoorten van hout te» genwerplngen gemaakt, die dezelven hebben doen verwerpen. De eerfte is derzelver groote zwaarte. Maar deeze zwarigheid beantwoordt zig ligtelyk in deezer voegen , dat de fcheeps - timmerman, na zyne berekening gemaakt te hebben, van het zwaarfte hout die gedeelten maakt, welke onder water zyn, en de hoogere gedeelten van ligter hout, het welk dit land insgelyks oplevert. Hy zal daar door het middenpunt van zwaarte van zyn fchip des te meer naar de laagte drukken, en het zal daar door veel minder ballast noodig hebben, en een grooter ruim uitleveren. De tweede*zwarigheid tegen dit hout is deszelfs al te groote hardheid. Schoon dit deszelfs deugd bewyst, heeft nogtans deeze tegenwerping eenigen grond. . De werkzaamheden van den fcheeps - timmerman zouden daar door zekerlyk vermeerderd worden , maar daarentegen zoude het werk van eene groote duurzaamheid en van eene onvergelykelyke Hevigheid zyn. De derde tegenwerping wordt ontleend van de moeielykheid in het hakken van dit hout, en de kosten der vervoering. Men beweert, dat dit hout veel te duur zoude komen te ftaan. Dit zoude ook in de daad zoo zyn, indien men het ging haa-  3Ü2 AANHANGZEL. haaien uit die landftreeken, die verre van de Rivieren en Zee-kusten zyn afgelegen; maar men treft het in groote meenigte aan in de nabyheid van de Rivier Oyapoc, werwaarts de toegang zeer gemakkelyk is. De bosfehen en binnen-landen van Guiana brengen, behalven verfcheidene zoorten van timmerhout, ook voort Banilje, Salfaparilla, elaflleke gom, Gom Copal, en veele anderen. Men vindt aldaar verfchillende zoorten van natuurlyke ipeceryen,als kreeften-hout, en de Puchiri, een zoort van muscaat,de balfem Copaïva, de balfem Peru, de kasfia, de fimaruba , de ipecacuanha , de pareira ■ brava, eene wasch van planten, zwarte wach, anders bekend onder den naam van wasch van Guadeloupe, uitmuntende honig , een zeker goed, mieren-nest genaamd, en beftaande uit een zagt dons, van eene geelachtige kleur, het welk men vindt op uitloopende bladeren van den Latanus-boom, en dat eene hoedanigheid bezit verre boven de beste bekende zwam, om het bloed te Helpen; eindelyk ook hout, om verfwaaren van te maken, en een aantal andere voortbrengzels, die nog geenen naam hebben. Geheele bosfehen van Cacao-boomen groeijen ook natuurlyk in het binnenfte gedeelte des Lands, maar op verre afitanden. Het bevat ook mynen van  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 303 van !dat fraaije rots.kristal, het welk men , onder den naam van fteenen van Cayenne ook wel aan het ftrand , en aan de oevers van zommige Rivieren ontmoet. De eerfte voortbrengzels van dit Land waren de Roucou, het Catoen en de Suiker. De korrel van de laatstgemelde is veel grooter, en beter gekristallifeerd, dan op de Eilanden. Het catoen is ook van eene ongemeene fraaiheid, en is altyd in den koophandel veertig of vyftig guldens op de honderd ponden meer waardig , dan dat van de Eilanden. Men weet, dat men te Cayenne de Roucou beter , en in grootere meenigte maakt, dan in alle andere Volkplantingen. Cayenne was de eerfte onder alle Franfche Volkplantingen , alwaar koffy geteeld werdt. Het is bekend , dat na de Moka - Koffy die van Cayenne de beste is. Men is altyd in het begrip geweest, dat het eenige overloopers waren, die, in 't jaar 1721, dezelve van Surinamen, werwaarts zy gevlucht waren, medebragten , en daar door vergiffenis van ftraf erlangden; zeker Gefchiedfchry ver heeft in 't kort opgegeven, dat dit eene weldaad was van l a motte aigron, die, in 't jaar 1722, middel wist, om verfche koffy-boonen uit deeze Hollandfche Bezitting mede te brengen, in weerwil van het verbod, om dezelve, nog in de fchil zittende,  304 aanhangzël; de, te mogen uitvoeren. Tien of twaalf jaarefi later, plantte men Cacao, die weelig voortteelde. De Indigo, of liever de plant, waar van de ///digo voortkoomt , kwam voorheen zeer goed te Cayenne Voort, en dezelve was zeer geacht. Deeze plant, die de voornaamfte rijkdom der „ Volkplanting uitmaakt, zegt bar r ere, is ,j zoo fterk in verval geraakt, en brengt thans zoo „ weinig op, dat het naauwlyks der moeite waar„ dig is". Het fchynt, dat men de reden daar van in de plant alleen niet zoeken moet. De Indigo is, volgens de prefontaine-, (in zyn Maifon rustique de Cay'enne,)eene den beste aankweekingen in America, maar ook één van deteederftei 'Er wordt aan de zyde van hem, die dezelve wil voortteelen, de grootfte oplettendheid verëischts en misfchien ook de beste zoort van grond. „ Rousseaü, dus vervolgt dezelfde Schryver, „ is de eenige, wien het gelukt is , om met „ voordeel Indigo te maken. Hy heeft de zyne „ tot die fraayheid gebragt, dat zy, die lust heb„ ben om dit vak van landbouw te beoeffenen, „ daar door behooren te worden aangemoedigd; ,j en dit wederfpreekt de voorgewende onmoge. „ lykheid, als of de inwooners van Cayenne in „ dit vak niet zouden kunnen flagen". Nieuwere berigten brengen mede , dat de Indigo op lage larn  beschryving van cayenne. 305 landen zeer wel voortkoomt; maar zy vordert oppasfing, zonder welke alles te gronde gaat. De .Oost-Indifche fpeceryen,en alle delekkerfte vruchten der warme Landen , groeijcn welig in Guiana. Verfcheiden komen 'er even goed voort, als op AtMolukfcke Eilanden,of op Ccylon. Men kan zig onder anderen tot bewys beroepen op de beplanting van Nagelboomen , welke men aantreft op de Plantagie la Gabrielle, den Staat toebehoorende. Deeze boomen hebben aldaar vrugten voortgebragt, die in hoedanigheid aan de OostIndifche gelyk bevonden zyn. De eerfte planten zyn van Isle de France naar Cayenne overgebragt, alwaar zy onder het opzigt van maillert du mf.rle zyn geplant geworden. In 'c jaar 1778 ontfing raynal, die door de geheele weereld kennis en gemeenfchap had, van daar een tak, waar aan de kruidnagelen gevonden werden. Volgens het berigt van den Burger lescaillier, hebben de jaaren 1785, 1786 en 1787 deeze vrucht, telkens met eene jaarlykfche vermeerdering, voortgebragt, tot dat men in de jaaren 1788 eu 1789, op deeze Plantagie la Gabrielle, verfcheiden honderde ponien heeft ingecogst. By zyn vertrek van Guiana, in 't jaar 1788, bevondt zig deeze Plantagie in eenen bloeijenden ftaat. IV. deel, V Be*;  3o6* aanhangzelJ Behalven deeze voortbrengzels, de bron varf groote rykdommen, levert de grond der Volkplanting van Cayenne alles op, wat tot levens - onderhoud van derzelver inwooners noodig is. De tuinen zyn aldaar vol met moeskruiden,als latuw, kervel, pimpernel, cichorey en fellery. Men teelt aldaar kleine ervveten, komkommers, kampernoejjes , water-meloenen, die van een lekkeren fmaak zyn. De Franfche vrugtboomen kun. nen, wel is waar, zig naar deeze luchtftreek niet voegen, maar men heeft in derzelver plaats de vrugten van dit Land, als de geele en witte Ananas, de Papaye, en eenige anderen, die op verfehillende wyzen worden ingelegd. Men weet, dat de citroenen en orange-appelen aldaar in zoo grooteii overvloed zyn, dat men 'er weinig werk van maakt. Het is veel aangenaamer zyn verblyf te houden op de Plantagiën, dan te Cayenne zelve. Men heeft aldaar aan niets gebrek, vooral by de Planters , die eenigzints bemiddeld zyn, en voor al, wanneer 'er koopvaardy-fchepen aankomen. Men houdt doorgaans eene wel voorziene diergaarde, alwaar men varkens, kalkoenen, eendvogels, duiven en hoenders aankweekt, die goed zyn om te eeten, wanneer men ze eenigen tyd met geerst gevoed heeft. Daarenboven heeft men één en zelfs  BESCHRYVING VAN CAYENNE. 307 zelfs meerder jagers en visfchers, die wild en visch bezorgen : de laatstgemelde is uitmuntend. Behal. ven de zoorten, die aan de Eilanden onder den wind gemeen zyn, leveren de Zee en Rivieren eene meenigte anderen op, die elders geheel onbekend zyn. De Krabben verfchaffen ook een zeer voornaam levensmiddel. Zy zyn het gewoone voedzel der Indianen, en van de min gegoede inwooners. Deeze dieren teelen in het oneindige voort, om dat men de oplettendheid gebruikt van alleen de mannetjes - krabben te vangen, en de vvyfjes te laten, die altyd eene verbaazende meenigte eijeren in zig hebben. Onder de water - vogelen telt mende Ganzen, de Eendvogelen, de Lepelganzen, de Fregat - vogelen, allen goed om te eeten. De land - vogelen zyn graauwe Patryzen, zoo dik als een Kapoen, en zeer goed van fmaak, fchoon een weinig droog; Faifanten, die kleiner, en zoo goed niet zyn, als ïn Frankryk>' Ringelduiven, Tortelduiven, Merels , Leeuwriken , Brom - vogeltjes ; en eene meenigte andere groote en kleine vogelen, waar onder men moet rekenende Papegayen, die zeer talryk zyn, en eene uitmuntende foep verfchaffen. Men kweekt ook Schapen, Geiten, en verfcheiden kudden van Osfen aan. Om hun goed weiland te bezorgen, fteekt men in de maanden Au- y z ,gus*  3°& A A N H A N G Z E V, gustus en September, de Savanen in brand. Deeze landen, dus afgebrand zynde, doen, in het begin van het regen. faifoen , heerlyk gras uitfpruiten. Dui zyn de osfen en fchapen in Guiana van beter finaak, dan op de andere Eilanden. Men brengt aldaar meel, fpek,_ en allerleye zoorten van wyn; als mede een groot aantal gewerkte floffen, die tot kleeding noodig zyn. Met zoo veele voordeden, door de Natuur zelve gefèhonken, zal ongetwyffeld de Volkplanting van Fransch Guiana vouifpocdig z.yn , wanneer vreedzamere omftandigheden gedogen zullen dat de Regeering en byzondere perfoonen 'er zig' mede bezig houden. Deeze landftreek maakt eene Volkplanting uit, waar van de Stad Cayenne de hoofdplaats is. Men weet aldaar van geene in- en uitgaande rechten, waar mede de koopvvaaren bezwaard zouden worden. EINDE VAN HET VIERDE EN LAATSTE DEEL.  BERICHT voor. den BINDER.' Plaat. Bladz' XL. De beruchte graman-quacy; te plaatfen tegen over *• XLI. De Haay en Zuigervisch . • XLII. Kaart van een gedeelte van Franssh Guiana.