N I E U W GESCHENK VOOR DE J E U G D. IVde. D E 6 u a 18 S'fttv;  EX BIBLIOTHECA F.G.WALLER 1933  TE AMSTMUAM, Bij ïOHANNES A1LAHI, MC CXCIY.   AAN MEESJE BROUWER, Gij, die uw klndfche jaren Niet fpilt, als andre kinders, Aan ijdle bcuzelingen; Maar, boven uwe jaren, Een drift betoont tot leeren, %ot vragen en tot wjeten, Tot kijken en tot hooren; Een vlugheid tot bevatten; Een vastheid tot onthouden; Een ijver tot betrachten, Die ver de meesten derven, o meesje! Moeders dochter, En, na den dood van Vader, Haar troost, haar hoop, haar leven, Wij wachten, dat dees botten, * Die  Die reeds tot bloem ontluiken, Eens rijpe vruchttn worden, Bekorelijke vruchten, Van kundigheen en deugden, o Meesje, Moeders dochter, Bij *t ftreelende genoegen, Dat gij haar c'us zult geven, Zal uwe goede Moeder Haar doorgettreden fmarte, Vol blijdfchap, heel vergeten. Zie, in dees blijde hope, Voor u dit klein gefchenkje! • h F. MARTINET. A. V. D. BERG* I N-  INHOUD. GEOGRAFIE VAN NOORD HOLLAND». Inleiding . . , b], l Pampus en het IJ é , Ktnnemerland . , jg Alkmaar . „ a ZWpe» va» ^wöaf & #*/&r. 37 Zuiderzee . . 45  INHOUD. Eilanden Koegras, Wieringen . . ^l Westfriesland, MedemWk daar in ge. leSen • . 7i Enkhuizsn, veranderingen in de Zulderzee, Urk . t ^ Hoorn . . gg Waterland; Edam • # Purmerland, Monnikendam Merken enz. Aan-de Zaan . . jjj mengelwerk. Historij der Samaritanen . 12 j * • • • 121 /■W • • • 129  INHOUD. T)e Wijsheid, versje . . ^ %lV Les/en . , _ " De Wandluis 2 • • 140 Een Buitenkansje •» w Valfcheid, versje , . j50 Zeldzaam Foorbeeld van weldadige Menfchen . Nuttig leerbeeld, versje . , Verklaring van eenige Vaderlandfche Spreekwoorden . . / -^/fc Winden hebben hunne Weervinden - . T_, JZ yZaapt gr »/# o/> . . J 5y Jll Men moet op den haspel pas/en. 158 Een goed Geweten, versje . j<5q Een Peul uit de Barbice . De zang der Vogelen, Dichtjlukje. 169 De Das en de Eekhoorn, een Fabel, 170 Be Hond met het Jïuk Vleesch, Fabel, 171 Herfst.  INHOUD. mianden « Koegras, Wieringen fa Westfriesland, Medemblik daar in ge. leSen • . -71 Enkhuizen, veranderingen in de Zuiderzee, Urk . , Hoorn . . gg Waterland,' Edam • . Purmerland, Monnikendam Merken enz. Aan de Zaan . . m MENGELWERK. Historij der Samaritanen ,; 121 ' • 121 ^ . 125 III • . • 129 Raad aan m'jn Zoon, versje. 134  INHOUD. De Wïjshèid, versje . . j^g tlV Les/en . . , ,^ Z> versje . . Verklaring van eenige Vadetlandfche Spreekwoorden . . / Alle Winden hebben hunne Weerwinden - . , j^g II Hij flaapt er niet op , . 157 III Men moet op den haspel pas/en. 158 Een goed Geweten, versje . j<5o Peul uit de Barbke . l<5l D A. Ik zeide u door Menfchen - handen, doos konst, door vlijt en geld. V. Hoe dan? A. Door Dijken, van aarde gemaakt» V. Zijn die beftend tegen den geweldigen' aanflag eener woedende Zee? A. Neenmaar de alverzorgende God heeft den Inwooneren deezer open ftreek een middel uit de Zee tegen de Zee gegeeven. V. Welk een middel? A. Hoe ! Is dit nu een raadfel voor u ge» worden, daar ik het u genoemd, en, met weinige woorden, genoeg er van gezegd heb? (11 Deel bladz. 4 en 5.) V. Ja, ik herinner mij nu het Zeewier ! A. Vergeet niet dit Godlijk gefchenk , waaraan zo veele duizende Inwooners van dit Gewest hun leven, en hunne bezittingen te diaken hebben. V. Zo ik het kende, zou ik het minder vergeeten! A. Om dit dan voor te komen, wil ik er u (I Plaat) deeze Tekening van geeven , waarin gij ziet eene langwerpige Plant , die, in den grond der Zee wortelende , in ecnen ftecl met veele dunne fmalle bladeren öpféiiet, welke , wanneer zij rijp zijn , met den ftecl. A 4^ van  I ZEE WIE R. van den wortel los gaan, ter lengte aan vier, vijf, of zes voeten,. daarna boven komen en dan in Zee drijven. V. Maar in deeze Plant ziet men geen bloem of zaaden, boe teelt zij voort? A. Hoe kan zij, zou men zeggen, in eene altoos fchommelende Zee , bloeien , en , ongeftoord, zaad geeven ? 1 V. Ja, en dus blijfc mijne zwaarigheid ! A, Zij is weg, wanneer ik u zeg, dat de Wierplant behoort geteld te worden onder die wonderlijke foorten van Planten, welke, om zo te fpreeken, in het geheim bloeien. V» Hoe dan ? A. De vrugtdraagende bladeren zijn dubbel, of , holagtig , gelijk de fchecde van een mes . en daar binnen worden, in den bloeitijd, de bloem en daarna de zaaden geformeerd. V. Dus gefchiedt deeze vrugtmaaking waarlijk in het geheim? A. Ja,- maar wanneer het zaad rijp is, gaat het blad open , en bet zaad raakt los door de fchommeling der Zee, om het werk te voltouicn, V., En dan ? A. Dan wordt het, om zo te fpreeken, door de Godüjke hand gezaaid, dan is, het zinkt, woelt    ZEEWIER. 9 woelt in den weeken Zeegrond , wordt daar bewaard , wortelt, fpruit in het voorjaar uit, gaat in den zomer van den wortel los , drijft in Zee, wordt cpgevischt, aan dijken gebragt, pakt zich daar vast tot eenen dijk, weert dan den flag der golven af, en duurt eenige Eeuwen. V. Groeit zodanig Wier ook niet, aan den anderen kant van Noord-Holland, in de Noordzee? A. Neen ; waarom zoude het daar groeien, waar het niet noodig is dewijl daar Duinen zijn : God doet immers geene nuttelooze dingen. V. Dit is dan eene nieuwe.... ? A. Dit is , wilt gij mogelijk zeggen, eese nieuwe onverwagte proef der Godlijke wijsheid , gelijk het Wiergroeien voor de Dijken een bewijs is van zijne Godlijke befchermifig voor dat Land, V. Ja ; dat wilde ikl A. Zekerlijk met het hoogfte regt: want .de ©ogen te fluiten voor die beide waarheden, is eene verregaande onoplettendheid en ondankbaarheid. V. Komt niet het Wier. aan. de Zeedijkenthans minder in trein? A, Ik heb u gezegd-, dat men , na het vernielen der Paaien aan de Zeedijken door. Wormen,. A. £ Ibp*  EN aan DIJKEN., bedagt heeft, de glnoingen met zwaare fleenen , m Noorweegen gebaald, zeer net te beleggen; dan men gebruikt egter, op vee'e plaatzennog bet Wier, boven op dezelven, als kustingen. V. Waartoe ? A. Om het overfpatten des Zeewaters , of bet overflaan der Golven , die de wegen der dijken bederven, te beletten. . V. Wat doet men, als de Zee de fleenen van hunne plaats eens wegflaat? A. Wanneer een fleen , al is hij van één of tweeduizend ponden , uit zijne plaats geflaagen wordt, en afrolt tot op den bodem der Zee, weet men hem met ijzeren tangen weer op te haaien,. en in de oude plaats te legden. V. Hoe merkelijk verfchillen dan de Noordelijke en Ooflelijke Zeekusten van NoordHolland ? A. De kusten verfchillen niet alleen ; maar •ok de nabij liggende ftrecken. V. Hoe dan ? A. De geheele Westelijke zijde is, vooreerst, sandagtig wegens de nabij zijnde Duinen; doch-, aan den Ooflelijken kant, heeft men zwaare klei. V. V/at meer? A. Aan den eerflen kant beeft men eene me* wgje Zaailanden ; doch aan de andere zijde, MS-  GRONDE' N. G E Wfi S". rf oijiia niet dan weiden : maar van de beste foorr. V. Is er nog meer verfchil? A. Ja ; aan den voet der Duinen vindt men fchoon houtgewas op hooge gronden; maar, dan den kant der Zuiderzee , niets, dan on~ overzieniijke platte laage weiden. V. Is dat nu alles? A. Neen ; aan den Wëstlijken kant heeft mende fchilderagtigfte gezigten, gelijk buiten Haarlem en te Schoor!; maar aan de Oostzijde iaalles vlak , eenioonig , en dus met den tijd; verveelende* V. Wat meer ? A. Aan de Westelijke zijde vertoonen zich ., gelijk te Velzen en buiten de Beverwijk, prag* tige Buitenplaatzen met eene verbaazende uit* geftrekiheid van houtgewas ; doch..... V. Wat wilde gij er bij doen? A. Doch , aan den anderen kant, verneemt men er bijna geene ; en die er nog onlangs, waren , zijn meest afgebrooken om de kosten' van het onderhoud. V Zijn er dan volftrekt geene zaailanden oF boomen aan de Oost-, geene weilanden aar* de Westzijde? A. la wel maar ik fbreck over 't algemeen -  li VOORTBRENGSELS. want bij het Dorp Bergen , bij Warmenhuizen , bij Koedijk , en verder vindt men fchoon wei,, land; in de zo genoemde Streek, onder ande» ren , goede vrugtboomen , en veclerleie anderen in her midden , gelijk in de Beemfler. V. Tieren daar alle Boomen even goed? A, Neen ; al wat gedekt is door de Duinen tiert zeer wel; maar dat bloot flaat en gegees. feld wordt door de fcherpe Zee • Snijwinden , treurt, gelijk men op veele plaatzen kan zien. V. Wat zaait men dan ten Westen? A. Allerlei Graanen » nevens Erweten, Paardeboonen, Aardappelen en Knollen. V. Wat nut trekt men ten Ooflen van de Weilanden? A, Men fokt, allerwege, zeer zwaare Scbaipen, Kalveren, en voorts, uitmuntende Koeien. V. Wat nut trekt men van andere gronden ? A. Op veele plaatzen binnen dit Gewest, teelt men uitmuntende groenten, gelijk men in de Langedijken, en in de hoven buiten of bin. nen de Steden kan zien» V, Dus moet men uit dit alles befluiten. A. Men moet uit dat alles befluiten , dat Noord Holland wel een zeer gevaarlijk Land is.; doch bij uitneemendheid lustig aan de Duinkant n , en aangenaam voor eenen Vreemdeling %  AART des LANDS, 13 ïing , die nooit zulke grooie, laage en platte weilanden zag, en ... & V, En dus is Noord. Holland? A Met één woord, een zo zonderling Land, als men er ergens in de Waereld vindt, wegens de boven gezegde verfcheiderheden ,* daarenboven is het zonder eene eenige rivier. en egter vol van water, V. Vol van water ? A. Ja , ongeacht alle bedijkingen der uitge» maaien Meeren ; doch de Duinkant heeft wel bet minfte , maar genoeg en zoet; de Oosifrjke zijde wel veel meer, maar brak water, V. Wat drinkt men dan daar? A. De Inwöoners drinken niet anders, dan regenwater uit bakken maar het Vee in de weiden is gedwongen zich met brak water tc behelpen > waaraan het gewoon wordt. Fa ML»  PAMPUS EN HET Y. Sleepers. Kameelen* V. Eer wij* Amfterdam verlaaten,. behorre ik. niet iet van Pampus en het Y te weeten,, waar van zo menigmaal gefprooken wordt. A. Ja wel;, Pampus is de mond van een klein binnenwater , dat , vóór Amfterdam en> verder Noordvvaards, den naam vuh 'tY voert. V. En verder.«. ? A. Verd.:r ontvangt bet al het water , dt door het Spaara uit de vuile Haarlemmer Meer ftroomt; doch boven fluit het bij Beverwijk, onder den naam van de Wijkermeer. V. En het is van gedaante? A. Zeer ongelijkvormig,, met allerleie inhammen: ook heeft het, hier en daar, een klein Eilandje* V. Wat nut heeft men van Pampus ? A. Het doet uitneemende dienflen aan Amflerdam, het welk zo ongefchikt ligt voor dei: Koophandel, als men esne Stad bedenken kan. V.. Ba  P A M PUS. i5 V. En egter is Amfterdam eene zo mag:ige Stad geworden? A. Zekerlijk r dat moet ons altijd verwonde, ring geeven. V. Nog één woord meer van dat nuttige Pampus! A. Valt u niet op het oog, dat dit Water de vrije vaart geefc aan alle Schepen, die uif Gelderland , Overijsfel , Groningen , Friesland en Noord « Holland , naar Amfterdam of. verder, en terug willen ? V. En niet aan meer anderen? A. Ja , aan alle vreemde Schepen uit al'eWaereldoorden : ook aan onze zwaare Koopvaardij- en Oorlogfchepen ; maar zij moeten dan geholpen worden. V. Hoe dan? A. Diepgaande Schepen worden menigmaal *n Texel ontlaaden , en de goederen door zo genoemde Ligters naar de Amfterdamfche Pak» huizen gebragt , dewijl de grond van Pampus zeer ondiep is. V. Maar hoe maakt men het met zwaare Oost - Indifche of met Oorlogfchepen? A. Het is gelukkig,, dat de. modder van Fam> pus zeer week en los U, des men zulke Schepen x foms wel éénen voet diep , daardoor fiejpr. v. mt  16 KAMEELEN. V Wat wendt men aan, om zulk een ge» weid van fleepen te kunnen doen ? A. Het eene fehip helpt het ander. V. Hoe dan ? A, Men fpant , tot vier en meer, kleine, doch fteevige Vaartuigen, met groote zeilen , die men fleepers noemt , en te Marken en elders t' huis behooren, met kettingen of tou wen, agter eikanderen, vóór een zwaar Schip. V. En dan ? A. Wanneer er dan eene frisfche koelte opwaait , fleepen deeze kleine fchepen een zwaar fchip over Pampus, gelijk men fpreekt. V. Maar zo dat niet kan gelukken ? A. Dan gebruikt- men daartoe Kameelen. V. Wat zijn Kameelen*? A. Vaartuigen, of oplfgrende, holle , vlottende Werktuigen , moeilijk te befchrijven voor iemant, die ze nooit gezien heeft. V. Waarom worden zij Kameelen genoemd ? A Men heeft ze dien naam gegeeven, om dat zij, gelijk de fterke lastdraagende Kameelen van Afia en Afrika, de heele zwaarte van een Oost-Indisch of van een Oorlogfchip kunnen opligten en vervoeren. V. Kunt gij er mij geen denkbeeld van geeven ? A. Zult gij het begrijpen , als ik u tw.ee- VaatK  KAMEELEN, ï? Vaartuigen,lomp , langwerpig, van birnen hol» plat van boven, met pompen daarop, aan eene zijde plat, en aan de andere hol , noeme j welke, met den uitgeholden kant , aan elke zijde van een fchip aangeb/agt worden. V. En dan? A. Als ik er bijvoeg , dat ketenen van de eene Kameel onder 't febip heen gebragt, en vast aan de andere aangefpannen worden. V. En dan verder? A. Dat eenige Mannen , op de Kameelen ftaarde» het ingelaaten water uit derzelver hol met de pompen opnaaien , en in Zee laaien wegtoopen. V. Waardoor dan ? A. Waardoor dan de Kameelen , nu ligter geworden , oprijzen, en tevens het Schip, dat op de gefpannen ketenen rust, ligten , des het, de zeilen bijzettende , over de ondiepten heenen raakt. V. Welk eene wonderlijke uitvinding! A. Indedaad zij is zeer fraai; #de eer daarvan komt toe aan eenen Vaderlander, M. B a kker geheeten. (I[ Deel bladz. 19.) V. Wat brengt het Y voort? A. De IJ-Bokking en Bot, daar gevangen, zijn beroemd» KEN-  K Ê N N E M E R L A N D-, met alle zyne "Dorpen. V. Wanneer zullen wij de Dorpen en Steden van Noord Holland gaan bezien? A. Dit kan nu gefchieden , en wij zullen van Amfterdam eerst reizen op Aalsmeer, een Dorpvan Kennemerland , dat , ten Ooflen van het Haarlemmer Meer , ligt , van het welk reeds-. zeer veel weggefpoeld is V. En mogelijk geheel" daardoor zal ingeUokt worden ? A. Zie eens , welke zwaare en kostbasre fc'ioeingen er gemaakt zijn tot behoudenis van dit groot Dorp. V. Is hier nog iets- meer merkwaardigs te bezien ? A. Voorrfaamelijk de grond, die niet meer dan een hals/en voet diep,., vrugrbaar is; doch zo, dat dit Dorp , jaarlijks,*tusfchen de dertig en veertig duizend guldens, alleen voor aard* bezien aan Amfterdam oplevert : de fchoonfle baars en paaling worden er ook gevangen. \\. Wat  HAARLEMMER MEER, ij V. Wat is er zeldzaams in de Kerk? A. Mogelijk is die Graffchrift op een zark het vreeradile.'* Dit g raf en deeze zark hoort aan kleeft er B-akker, Die zeifis van dit werk de Digter en de Hakker. V. Steeken wij nu over bet Haarlemmer Meer naar Bennebrotk? A. Ja ; maar wat dunkt u van dat Meer? V. Hoe groot is het, en men duldt het I A. In het jaar 1740, befloeg dit ruim Meer 19500 morgen lands, en daaruit kont gij genoeg opmsaken , met welk een geweld het , ten tijde van ftona, tegen de nabuurige oeyers asnflaat V. Waarom dat niet droog gemaakt? A. Dit zou , indedaad , eene onderneeming zijn , den VaderJande waardig; maar veelerleie bedenkingen , federt lang daar tegen gemaakt, doen er, ais nog, van afzien; en men mag vastftellen, dat men er niet ligt toe zal overgaan in 't einde der XVHI Eeuw , die den rijkdom en grootheid der XVII niet beleeft. V. Wat kwaads heeft men niet te dugten in vervolg van tijd? A Denk niet , dat men, ongeacht onze vermin-  20 BENNEBROEK. HEEMSTEDE. mindering, vergeeren heeft , de oevers, die meest te Jijden hebben, mee paal- en fteenvverk beveiligen. V. Hoe kort gaan hier de golven ? Hoe ftooten ze ? A. Dit komt wegens de ondiepte, en daarom bevinden de Schippers zich niet gaarne op hetzelve ten tijde van zwaare flormen. V. Liever zet ik voet aan land te Bennebroeh t A. Geen wonder'. Dit Dorp is zeer aangenaam, en niet min het daar liggende fchoone Lusthuis Berkenroode. V. En dat er op volgt is 0ok behaaglijk? A. Zekerlijk is Heemilede aan het Spaarn, zijnde een ftrooin, die, door Haarlem en Spaarndara, in 't Y uitwatert, een fraai en aangenaam Dorp; V. Waarheenen rigtten wij ons nu? A. Zo wij Haarlem aan de regte hand laaten liggen, en ons Zeewaards wenden door de Duinen , dan komen wij aan het Zeedorp Zandvoort , welks Inwooners den gevangen Visch , bij zwaare lasten , in manden op den rug, langs eenen moeilijken zandweg, dagelijks, naar de gemelde Stad kloeklijk ter markt brengen , en t' huis veele Schollen en Scharren droogen. V. En  BLOEM ENDAAL. &t V. En van daar keeren wij ons ? A. Uit dat barre oord ons verwijderende van de Duinen , komen wij in het lustig en wel beplant Dorp Bioemendaa', bekend door de beroemde bleekerijen van lijwaaten en gaarens, door veele fchilderagtige gezigcen bij de Duinen , en door de zo genoemde Bloemen* daalfche kool. V. Zijn hier geene meer Dorpen ? A. Bij Haarlem liggen twee Buurtfchappen Zandpoort , waar voorheen een oud Jagthuis der Stadhouderen was , en Overveen , waar Pieter Gabriels en Jan Arendsz, in den jaare 1566, de Leer der Hervormden predikten. V. Maar die fpitze tooren daar.»..? , A. Dit is de tooren van het fraaie Spaarn» dam, waar vier zwaare Buizen liggen, om het water van het Y , bij hoogen vloed, te belettea in het Spaarn te komen. V. Verder.... ? A. Verder is hier de doortogt van veele Schepen , die uit de Zuiderzee door Haarlem over het Meer naar Zuid-Holland willen, of van daar komen. V. Maar daar ligt nog een Dorp? A. Dat is Spaarwoude, waar Klaas van" KiJLi  VELDEN, K ij ten, bijgenoemd de Spaarwouder Rens, om dar hij agt en eenen halven voet lang was, gewoond heeft, V. Als wij nu dit Dorp verlaaten , en door Spaarndam verder gaan? A, Dan komt men in het aangenaam zo genoemd Velzer- Kwartier ; maar wij moeten niet vergeeten vooraf te zien een zeer oud Slot, dat bijna niemant der moeite van de bezigtiging meer waardig keurt. V. Welk Slot ? A. Het oud, groot en voorheen pragtig Slot, oulings de.verblijfplaats van het doorluchtig, thans bijna geheel uitgeftorven , Geflagt der Heeren van Brederode , zo beroemd in de Vaderlandfche Hiftorie. V. Waar ligt hei? A. Hier, door veel houtgewas verborgen , om de Natie , als 'r ware, te dekken tegen het verwijt van zulk een gedenkwaardig Huis, zo jammerlijk, te laaten vervallen. V. Vervallen...! A. Ja, daar ziet gij het, en wat ? niet anders 5 dan eenige oude dikke muuren , die de woede des tijds nog niet heeft kunnen om verre werpen. V. Welk een treurig gedenkteken! A. Ja  HUIS va n Tï RE D E R O DE. a£ A Ja,wel een treurig gedenkteken van oude Groenheid! V. Hoe is het van binnen 1 A. Voorheen ondernam ik eens, door eene opening er in te klimmen, om alles van binnen te bezien; maar de toen in mij opkomende bedenking, dat bier een Geflagt gewoond hadt, 't geen zo veel voor de Vaderlandfche Vrijheid gedaan hadt, moest ik het, wegens eene mij aanvallende fmert , op 't oogenblik verlasten. V. Verlaaten wij dan ook nu dit overblijf, fel, waaraan zo weinigen meer denken willen! A. Ja, laat ons dat verlaaten , maar inet eenen traan, met een warm gevoel van dankbaarheid! V. Wij gaan dan voort... ? A. Ja; en komen haast te Velzen, een groot vermaaklijk Dorp , dat de i naam voert naar een nu verwoest Slot, het geen eerdjds toebehoorde aan een' deugniet, aan een' moordenaar. V. Aan wien dan? A. Aan Gerard van Velzen, die £ lor is den V, Graaf van Holland, om hals bragt , zo dat ée'n van 's Lands lustigfte oorden eenen gehaaten naam blijft voeren. V. Waar»  %% VELZEN. BEVERVVYK. V. Waarom noemt gij dat Dorp één van 'sLands lustigfte oorden? A. Wegens de uitmuntende gaaren* en linnen» bleekerijen, wegens de fcboone Buitenplaatzen en de zeer aar.genaame Landsdouw. V. Waarom vindt men in deeze ftreeken zo veele bleekerijen ? A. Om dat bet gaaren en linnen bier witter wordt , dan elders , het geen men, of aan de lucht, of aan het zuiver duinwater , of aan beiden toefchrijft. V. En nu... ? A. Na dat wij eene en andere Bleekerij, nevens de wijze , hoe alles , meestal dcor vreemde handen, vooral door Meijerijfche Boerinnen, die, 's zomers, daartoe overkomen, al zingende op de maat, behandeld wordt, zullen wij voortreizen, en de Beverwijk intreeden. V. De Beverwijk... ? A. Ja , de Beverwijk, een aangenaam Vlek , dat nog Stadsgeregtigheden heeft, van een lustig aanzien om deszelfs lange breede Straat, maar welke jammerlijk geplaveid is, het geen de Reizigers met den houten Postwagen , van Haariem naar Alkmaar en terug, gevoelig on« dervinden. V, Wat  MARQUETTE. £g V» Wat vindt men daar? A. Azijmaakerijen , fchoone Buitenplaatzen , met uirgeftrekt houtgewas, Boomgaarden en tuinen. V. Die opleveren.... ? A» Ui.tneemcnde groenten en vrugten, waaron' "er de zo genoemde Wijker-kersfen eenen naam lebben, welke meestal naar Amfterdam vervoerd, morden. V, Vervoerd! langs welken weg? A. Het vlek heeft eene haven, die in 'tWijkerleer, thans ondiep, en voorts in 't IJ uitkomt. V. Van hier gaat onze weg ? A. Van hier gaat onze weg op Heemskerk. V. Wat ligt daar in dat donkere Bosch ? A. Het Huis Marquette, laatst bewoond door ijlen den Heer rendorp, Burgemeester var» nfterdam, die treflijk over de Jagt gefchreeyea tfr. V. Is dit al het merkwaardige? A. Men vindt iet vreemds op het Kerkhof, het en wij behooren te zien. V. En dat is ? A, Eene Grafnaald van blaauwen fteen, opgei : ter gedagtenis van eenen Schilder, die een st inkomen nagelaaten heeft, om eene Dochter i fcet Dorp uit te trouwen, mids zij Cwelk B een  34 VELZEN. BEVERVVYK. V. Waarom noemt gij dat Dorp één vai 'sLands lustigfte oorden? A. Wegens de uitmuntende gaaren- en linnen bkekerijen, wegens de fchoone Buitenplaatzet en de zeer aargenaame Landsdouw. V. Waarom vindt men in deeze ftreeken z veele bleekerijen ? A. Om dat het gaaren en linnen hier wit! wordt , dan elders , het geen men, of aan ó lucht, of aan het zuiver duinwater , of a; beiden toefchrijft. ' V. En nu... ? A. Na dat wij eene en andere Bleekeri nevens de wijze , hoe alles , meestal dc vreemde handen, vooral door Meijerijfc' Boerinnen, die. 'szomers, daartoe overkomen al zingende op de maat, behandeld word zullen wij voortreizen, en de Beverwijk » treeden. V. De Beverwijk... ? A. Ja , de Beverwijk, een aangenaam Vlet dat nog Stadsgeregtigheden heeft, van een h tig aanzien om deszelfs lange breede Straa maar welke jammerlijk geplaveid is, het ge de Reizigers met den houten Postwagen , v Haariem naar Alkmaar en terug, gevoelig c dervinden. V, \\  MARQUETTE. Cg V» Wat vindt men daar? A. Azijmaaketijen , fchoone Buitenplaatzen , met uitgeflrekt houtgewas, Boomgaarden en tuinen. V. Die opleveren.... ? A» Uitneemcnde groenten en vrugten, waaron» der de zo genoemde Wijker-kersfen eenen naam hebhen, welke meestal naar Amfterdam vervoerd worden. V» Vervoerd! langs welken weg? A. Het vlek heeft eene haven, die in 'tWijkerMeer, thans ondiep, en voorts in 't IJ uitkomt. V. Van hier gaat onze weg ? A. Van hier gaat onze weg op Heemskerk. V. Wat ligt daar in dat donkere Bosch ? A. Het Huis Marquette, laatst bewoond door wijlen den Heer rendorp, Burgemeester van Amfterdam, die treflijk over de Jagt gefchreevea heeft. V. Is dit al het merkwaardige? A. Men vindt iet vreemds op het Kerkhof, het. geen wij behooren te zien. V. En dat is? A, Eene Grafnaald van blaauwen fteen, opge« rigt ter gedagtenis van eenen Schilder, die een vast inkomen nagelaaten heeft, om eene Dochter Yan feet Dorp uit te trouwen, mids zij (welk B een  if> UITGEEST. KASTRIKUM, eetï vreemde ongefchikte inval!) met de Brui* loftsgasten daarop 2011 komen danfen. V. Dit behaagt mij weinig! A. Een uitzet aan eene arme Dochter na te laaten is loflijker, dan de weinig ftigtende voorwaarde van den dans. — Meer zal u behaagen... V. Wat? A. Dat wij, te Uitgeest komende , de nagedagtenis vereeren van eenen ïnwooner, kornelis kornelissen, die hier, in den jaare 359a, de konstige en nuttige Houtzaagmolens «itvondt. V. Vindt men daar geene aanmerkelijke voortfcrengfels der Aarde? A. Het Dorp heeft thans eenen naam , meer dan voorheen, door de menigte van Aspergien, •Ke naar Amfterdam verzonden worden. V. En dat Dorp veilaatende.... ? A. Dan zullen wij Kastiïkum aandoen, gelegen in eene groote vlakte, van waar men een onbelemmerd fchoon uitzigt heeft op de Duinen der Zee, het geen mij altoos bekoorde. V. En dan....? A. Daarna doen wij het kleine Liramen, met zijne fcboone Bouwlanden , aan , het geen ook veele Aspergien aan Amfterdam leyert, doch geene andere, dan dié de vaste maat van lengte houden. V. En  AKERSLOOT. EGMONDEN, 2? V. En zo niet? A Die bij ongeluk te kort geftooken worden, plagt men daar te koopen, en mooglijsL nog, voor een* minderen prijs , dewijl zij in die ftad niet kunnen geleverd worden. ^ V. Voor boo veel geïds kon men -de geenen, dié te kort geftooken zijn, koopen? A. Zo veelen voor drie ftuivers, als gij , 's middags en 'savonds, zoudt kunnen eeten. V. En Liramen verlaatende..., ? A. Wij laaten het Dorp Akerfloot aan de regte hand liggen, en ter linke zijde Bakkum, zijnde flegts eene Buurt huizen, om aan de twee of drie Egmonden te komen. V. Drie Egmonden .... ? A, Ja; drie : het eerfte wordt genoemd Egmond binnen , zijnde het grootfte : want eene Abtdij, oulings daar gefticht, zo men men meent iri het jaar 876, gaf aanleiding, dat bij en rondom dezelve veele huizen gebouwd werden. • V- Hoedanig was die Abtdij ? A. Zij was de oudfle, grootfte en rijkfte deezer Gewesten , door Monniken bewoond, aart welken men 'sLands oudlTe Gefchiedenis' verfchuldigd is. V. Waren zij daartoe in Maat? A, Zij hadden « baat eene fchoöne Bibliotheek B 2 V41  aff EGMOND BINNEN. van oude Pergamenten en andere gefcbreeven Boeken, verzameld door gerrit van poelgeest, die in den jaare 1476 overleeden is. V. En dat alles is er nog? A. Niets meer van die oude fchriften, of van die Abtdij, het geen jammer is, dan alleen twee dikke toorens van duiffteen, gebouwd naar den ouden trant: de een nog geheel, de ander gefchonden. V. Door welk onheil is dat gebeurd ? A. Ten tijde der inlandfche Oorlogen, die vee! vernield hebben; en hiervan leest men nog dit •pfchrift op eene Herberg aldaar: 1 Door. t. vier wij hier i quamen in fneyen den II maij: Doeme 1597 fthreye. * V. Waar Haat onze Kerk ? A. De Kerk,die de Hervormden nu gebruiken; Jlaat er nog bij: zij was oulings de gewoone begraafplaats der eerfte Graaven en Graa vinnen van Holland» V. Wat is er meer merkwaardigs? A. Het uitmuntend gezigt op Alkmaar, als men bij de toorens der Abtdij ftaat, en nog meer het kuis van den Predikant. y. Waarom? A. Om  EGMOND op den HOEF. 2? A. Om dat de beroemde cartesius daarin gewoond, en hier de beginfelen zijner Wijsgeerte, zijne Brieven, en andere Werken gefchreevcn heeft. V. Nu het tw«ede Egmond ? A. Dat noemt men Egmond aan den Hoef, of alleen den Hoef, eene fraaie vrolijke plaats. V. Wat moeten wij daar zien ? A. De Kerk, om dat daarin zijn de begraafplaatzcn van de Graaven van Eguaond, welke zo beroemd zijn in onze Vaderlandfche Hiftorie. V. Wat meer? A. Twee koperen Afbeeldingen, levensgrootte, Van jan van egmond en magdalena van waarden burg, welke beide in een der oude Oorlogen daaruit genomen , in eenen Boot geworpen , daarna weder gevonden, en toe* in dc Kerk terug gebragt zijn. V. Is dat alles? A. Neen: zie daar de marmeren Graftombe van den beroemden Amfterdamfchen Burgemeester, niklaas witzen, in den jaare xyiy daar neergelegd. V. En daar buiten komt niets voor ? A; Alleen het Uot , welks bouwen , ontrent het jsar io3o, begonnen werdt, en veeltijds verB 3 woest  30 . EGMOND aan ZEE." woest is, Iaatstlijk door den berugten sonoij, Gouverneur van Noord-Holland. V. Waarom? A. Om dat hij de Zoonen van lamoraal van egmond, die in den jaare i56è te Briisfd onthoofd vverdt, meer der Sparmfche zijde, da«i hun Vaderland vondt toegedaan. V. Nu het derde Egmond.... ? A. Dat heet Egmond m de Zee; een groot Visflhers Dorp san de Noordzee „ dat door hef geweld c'er golven zeer.veel afgenomen is. V. Hoe ken» wij over die zandige hoogte m:t ons rijtuig daarin ? A. Gij zult zien,.dat deeze moeilijke opklim* mmg door het diepe.zand zeer gemaklijk gaar. , V. Hoe dan ? A. Men heeft jjier iet zeer eenvoudigs bedagt voor de zwaare vischvervoerende wagens , cm weinig door het zand tc lijden, het geen ik ner» gerjs zo gevonden heb. V. Wat dan ? A, Men heeft drooge planten fi het diepe fpoor geworpen , die bet binken der raderen daarin volkomen beletten, en dus alles .ligt voor de paarden maaken. V. Welken tooren ziet .meukten Oosten van Egmond binnen ? A# Dien  H E I L O. 31 A. Dien van Heilo, wa2r gij eenen put bij de Kerk kunt zien, voor welken de Roomfcuen veel Gerbieds hebben. V. Waarom ? A. Men verhaalt, dat de Monnik wille-brord de Kerk aldaar zou geftieht hebben, het geen wij eer gelooven, dan dat die put zou ömfprongen zijn in het jaar 680, toen hij om water badt tot lesfing van zijnen dorst. V. Liggen er geen meer Dorpen ten Zuidoosten van HeiioV- A. Veelen, bij voorbeeld ,in de vSchermer, eertijds een Meer; doch in het jaar 1635 uitgemaalen, en federt zwaar bedijkt, liggen dc bedijkte Scher-. mer en Zuidfchermer; inaar Grootfchermer is het eudfte Dorp. V. En daar bij? A. De Dorpen Driehuizen , Wcsrgraftdijk , (waar de beroemde b. nieuwen tijd gebooren is) Graft, dat veel door brand verminderd is, en de Rijp. V. De Rijp is mogelijk gering? A. Gering • neen, de Rijn is Mn der grootfte en fiaaifte Dorpen van Koord- Holland , welvarende, hoewel het, viermaal, veel door brand geleeden beeft, en zelfs eens bijna geheel vertteid wefcdtv B 4 V. Wat  32 R IJ P. V. Wat brengt daar welvaart aan? A. De Inwooners geneeren z;'ch met Buizen tot de Haringvangst uit te rusten. V. En dat midden in Noord - Holland ? A. Ja: want deeze febieten door den ringfloot vas de Beeufter in dien van de runner, komen vervolgens door de haven van Edam in de Zuiderzee, en vaaren dan naar Enkhuizen. V. Wat heeft dit Dorp meer verëerd ? A. De geboorte van dso beroemden adrianus re land, voor wien, te regt s een gedenkteken in de Kerk is opgerigt. V. En Isager liggen..., ? A. Laager liggen de Dorpen Oostgraftdijk, Harken binnen, (zo genoemd ter onderfcheidinge vnn het Eiland Marken , dat ook Marken buiten beet) voorts Krommeniedijk, Knollendam, Krommenie, Wormerveer, het fraaie Asfenielft, 6ii Nauwerna, een buurt huizen. V. Wat meer? A. Ons oog zakt te veel af: wij waren te Egmond aan Zee, en, hier zijnde, hadt ik geen voorreemen , om u naar alle deeze Dorpen te geleiden. ALK-  ALKMAAR, V. Waar hcenen wilt gij mij geleiden? A. Wel niet naar de grootfte , maar naar de fraairte en zindelijkfte ftad van Noord-Holland (zo men de marktdagen uitzondert) met zeven bol* werken, met fraaie gebouwen,Kerken en haven, ik meen, naar Alkmaar» V. Is die ftad beroemd? A. Ja, bijzonder door de belegering, die frbderik van toledo haar aandeedt ih hei jaar 1573. V. En nog meer gepreezen.... ? A. Door de dappere verdeediging der Burge». rij, en zelfs van Vrouwen en Dochters , die de Spaanfchen dwongen het beleg op te flaan , den 8 Cel.. 1573 , waarom men federt eenen Dankdag heeft gehouden, V. Zijn de Kerken hezienswaardig ? A. Men zegt, dat een Heidenfche Tempel hier ftondt in het jaar 60e ; maar dat, vóór de LX s 5 Eeuw,  3*4 A L IC M A A R. Eeuw, her Evangelie daar en rondom, bekend was in den fmaak der Roomfchcn. V. En zo gebleeven A. Niet langer dan tot de tijden der Hervoit ming: want jan arendz, een mandemaa keivan zijn ambagt, maar kundig in de Leer der Hervormden, vei{lo"ttc zich, derzelver gevoelens, openlijk, in het jaar 1566, te prediken; doch zes jaaren laater werdt hij Predikant va»' Alkmaar, waar hij gebooren was. V. Bezien wij de Kerken....! A. De Groote Kerk, hier gebouwd op de plaats van den Heidenfchen Tempel, is een uitmuntend. Gebouw, groot en hoog, met zo dunne pijlaaren , dat zij u aanflonds op het oog moeten, vallen. V. Wat zonderlings is er in te zien ? A. Oude Schilderijen, verbeeldende de werken van Barmhartigheid: op het Choor is eene Graftombe, waarin het hart en de ingewanden van den vermoorden Graaf floris den V zijn neergelegd; en een gedenkteken van den Letterkundigen v.esal1us mobachius, V., Zijn hier geene. andere geleerde Mannen.' gebooren 'l ' Ao» Verlcheiden; gelyk de beroemds Arts p e» 3Vïs.t.us? de. Wiskonstenaar adriaan mb- Ti Ie  ALKMAAR.. tius, de Aardrijkskundige jacob metius, de uitvinder der Verrekijkers, en corneus d r r b b e l , die de eerfte Thermometers maakte.. V. Is er maar de'ne fraaie Kerk?' A. Er is nog eene andere, doorgaans de Kapél' genoemd, eens door eenen brand zeer gefcho»*. den; doch zo fraai herbouwd,, dat ze de zindehjkfle Kerk van ons geheel-Vaderland verdient genoemd te worden. V. Welk een handel wordt hier gedrceven?' A. Men handelt hier voornamelijk in *raanem m wol en kaas , die meestal den naam voert van Edamfche Kaas, of Roodkorst, om dat menze metTournefol rood verwt ter betere bewaaring.. V. Is die handel van een;g belang? A. Gij: kunt er van oordeelen, als ik u zeg-», dat, in den tijd van zeven jaaren , op de drie' markten van Alkmaar, Primerend en Hoorn ver kogt *J* V. Z.jn et dan fiegts drie Kaasmarkten iw Noord - Holland ? A. Neen, veel meer, doch die zijn geriö«rer den jaare i7€7 ziin 0p ^ onderfcheiden. plaatzen gewoogen 17671.28 ponden kaas en, 844751 ponden wol. Maar, ZQ men zévenW ren te zamen rekent, dat is van rr<%- ^ ^ k&asj  36 ALKMAAR. kaas gewoogen zijn , alleen op de drie markten van Alkmaar, Hoorn en Purmerend. V. Dit is verbaazend ! A. Uit dit Maaltje kunt gij oordeelen van de witneemende geHeldheid der Noordhollandfche weiden ', en van de fchoone Melkkoeien en Schaapen. V. Waar wordt al die kaas gebruikt? A. Veel in het Vaderland , veel op de Sche» pen: ook wordt die in grooten getale buiien 'slands verzonden : zelfs kogt Engeland veel daarvan, 't geen vreemd is, in 't jaar 1792. V. Is dat alles ? A. En is dat niet genoeg? Dan , buiten de Stad zullen we een fchoon Bosch vinden, op •ene zeer nette wij/e aangelegd , met lustige wandellaanen en fierlijke tuinen; maar.... V. Wat wilt gij er bijdoen ? A. Wel heerlijk ; maar niet gezond voor de Stad, dewijl de digte hooge boomen de zuivering der lucht door den wind tegenftaan. V. Wat is hier zonderling? A. Dat drie Steden, Amfterdam, Haarlem en Alkmaar, doch, zo'tmij is voorgekomen,meest. : de twee laatften , nevens de bijliggende Dorpen, veelmaalen, in den zomer blootgefteld zijn aan zeevlaramen. V. Wat  Z E E V L A M M E N. 3? V. Wat zijn zeevlammen? A. Een onverwagt uit Zee opkomende Nevel draagt deezen naam, om dat dezelve den bloesfern en bladèren der boomen verzeng-: een verfchijnfel, dat dieper in het land onbekend is. V. Maar de oorzaak zal wel bekend zijn? A. Die weet men als nog niet. DORPEN. Vart Alkmaar af tot de Helder» V. Zetten wij nu onze reis voort? A. Ja; maar indien gij veele agter elkandfifen volgende Dorpen wilt zien, dan moeten wij den weg neemen op Ouddorp, zo genoemd, om dat het den der oudfte Dorpen van Noord-Holland is, het welk ook eene oude Kerk heeft: het Dorp Ooterleek ligt aan deszelfs oostzijde. V. En dan? A. Op Pancras, Koedijk, Broek aan den Laneendijk, Zuid- en Noord - Seharwoude , Oudkarfpel, Warmenhuizen, Krabbendam, Haring. B 7 kar-  3^ t A N G E D IJ K. kar, dat hij zijne netten bij een ftuk lands buiten den Zeedijk hadt uhgezet 'savonds ten half negen , en dat er intusfchen eene verzinking des gronds voorviel, zo dat hij, ten negen uuren wederkomende, zestig voeten waters vondt flaan, waar hij zo kort te vooren nog gegaan hadt. V. Wat doet men daar tegen? A. Men laat, of rijswerken met eenen opge. legden last van fteenen tegen den Dijk zinken; of men legt overzwaare fteenen tegen denzek ven, en vergeet geen wier te gebruiken. V. Alles is hier open zonder haven? A, Alle deeze Zeeweeringen , nevens eene üieii-  4'3 HAVEN, rfeuwe zeer kostbaare haven , onlangs fn Zee gemaakt ter veilige win terlegering van fchepén dewijl er geene gewoone Iiaven is, zijn werken, die ons verbaazen, en den Vaderiande waardig' Zijn. ZUIDERZEE. Veranderingen , die in dezelve, oulings, zijn voorgevallen. Zeegaten. Eilanden. Fisfchsn. V. Welk een fchoon gezïgt aan deezen hoekt A. Ja; aan de linke hand ziet gij de groote Noord-, aan de regte de Zuiderzee, en vóór ons een Kanaal of Zeeëngte , het Marsdiep ge* keeten , het welk die beide Zeeën vereenigt, zijnde hetzelve dén uur breed, aan welks overzijde gij Texel ontdekt, met veele fchepen aldaar op de rede. " V. Is die Zeeëngte altijd hier zo breed geweest, als zij nu is? Geef mij daarvan eens een klaar denkbeeld. A, De Zuiderzee was oulings door het vaste land  ZUIDERZEE. '4? faftd in«eflooten , en dus zeer klein , draagende den naam van het Meer Flevn. van waar het woord Flie komt, en het Eiland Flieland zijner* naam heeft. V. Dus was de Zuiderzee alleen een Meer? A. N!efs anders, en dit Mcerfchijnt te zijn geweest tusfcheh liet Eiland Urk en Gelderland, of O .-erijsfel. V. Van waar ontving dit Meer zijn water? A. Ten deele uit den zuidelijken arm des Rhijns, die, verder op, de Vecht heet, en ten deele, doch meest uit den IJsfel, gelijk gij dit alles zien kunt op dit eerde Kaartje , dat u de Gevleidheid van ons Vaderland vóór XVUI Eeuwen vertoont. V. Kon de IJsfel er veel waters inbrengen? A. Neen; maar de Romeinfche Veldheer iirusus liet door zijne Soldaaten eene graft maaken, die naar zijnen naam genoemd is Drufus Graft , welke gij op het Kaartje getekend ziet, waar door het water-cit den Rhijn in dea IJsfel kwam, en naar het Meer Flevo afliep. V. Is er die Graft nog? A. Ja; maar ik wil er u meer van zeggen, afê ik u Gelderland zal leeren kennen. V. Waarom liet hij die graaven ? A. Om het vervoeren ?an Soldaaten en krijgsi  ZUIDERZEE, tuig , in den oorlog , welken hij hier voerde, korter en gemaklijker te maak en. V. Maar al het water , dat dus gefladig , uit den Rbijn en IJsfel, in het Meer Flevo werdt afgeleid, moest ook eene uitwatering hebben? A. Er was ook eene uitwatering, die, in twee ftrengen , rondom het Eiland Flevo liep , en, daarna zig wederom vereenigende, werdt zij ééne Rivier, die zich in de Noordzee loosde. V. En deeze Rivier ftroomde uit, waar nu het Marsdiep (op de II Kaart) is , naamelijk tusfchen de Helder en Texel? A. Neen ; maar tusfehen het tegenwoordig Eiland Flieland en Ter Schelling , ter plaatze, waar gefchreeven ftaat (op het I Kaartje) de mond van den Rhijn, nu het Flie. V. Dus moet er geene opening tusfehen de Helder en Texel geweest zijn ? A. Neen; zij was er niet: die twee landen waten oulings aan eikanderen verbonden. V. Dus was er maar ééne opening in de Noordzee door het Flie? Meer niet. V. En nu ziet men er drie, (op de IIKaart) hoe dat? i A. De Noordzee moet, al vóór de LX Eeuw, (doch    EILANDEN GEBOOREN. 49 doch onze Gedenkboeken zeggen het jaar niet) mét groot geweld van den Noordenwind door den Rhijn, dat is door het Flie, ingebrooken zijn, en, die vjrfcheurende en verwijderende, zich met het Meer Flevo vereenigd hebben. V. En hoe verder? A. Gij ziet, op de I Kaart, ten Noordoos. ten van den Flieflroom, nog vijf uitwaterende Siroomen, met welken het even eens moet gegaan zijn. V. En daaruit moet men befluiten? A. Dat, bij die geweldige Overftroomingen en Landverfcheuringen de Eilanden Texel, Flieland, Ter Schelling en Ameland gevormd zijn, zo als de drie eerften op de II Kaart ftaan getekend. V. Wanneer is dat gebeurd ? A. De tijd, gelijk ik u zeide, is ons onbekend ; mogelijk in het jaar 860, toen des Rhijns mond bij Katwijk geflopt werdt: ten minften werdt Texel, in de IX Eeuw, reeds een Eiland genoemd. V. Waaruit blijkt klaar dat doorbooren der Noordzee ? A> Men ziet op de vier genoemde Eilanden, Texel, Flieland, Ter Schelling en Ame. land, aan den kant der Noordzee, een kec te»  «0 EILANDEN GEVORMD. een van Duinen, die te vooren verbonden walen, maar daarna gefebeurd zijn geworden. V. En toen de Noordzee de Duinen, ter plaatze, waar nu de Zeegaten zijn, hadt weggeflaagen . . . . ? Ai Toen overftroomde zij ailes waar zij laag land vondt, en vormde dus, van tijd tot tijd , jdie groote plek van water, welke wij nu de Zuiderzee noemen» V. Wat is verder daarop gebeurd? A. Oost- en Westfriesland, dat is, de Provimie Friesland en het uiterfte van Noord -Holland,^ welk eigenlijk Westfriesland heet, die te vooren alleen door den Füeftroom van elkanderen gefcheiden waren, werden teen, door Ats half September gekomen is, worden zij gebragt naar Amfterdam , naar Hamburg,, zelfs naar Petersburg, en andere oorden- V. Hoe verftaa ik dat: men begint met Maart re zoeken, en men verzendt ze in *t midden van September?" A. Men zoekt in Maart jonge Ocsterfjes, en brengt ze op eene plaats in Zee, waar men denkt, dar ze wél zullen groeien; en • zo dac gelukt is, dan worden zij van die pliaats weggenomen en verzonden. V: Hoe groot en jong moeten zij dan weezen ? A. Zulken, die in Maart de grootte van eeBen Zesthalf hebben , kunnen in den herfst,, zo zij wél gegroeid zijn, afgeleverd worden. V. Hoe veel wel? A. Zij geeven geen beflaan aan den Vanger wiens knegt, naar maate bij bekwaam is, van zestig tot honderd en vijftig guldens in *t jaar» buiten den kost, wint, ten zij . . . V. Ten zij . . . . ? A. Ten zij elke Schuit, door eikanderen gerekend , honderdduizend Oesters aanbrengt hieruit kunt gij van deezen handel oordeelen. V. Nü naar het ander Eiland?' A. Zo gij; wilt* nu. naar Flieland, het geen, v.as,  FLIELAND. TER SCHELLING.- 59- vnn alle kanten, met Duinen omringd i#J doch: in het midden vindt men eenige vaieien. V, Is bet groot en fraai? A. Oostfiieland is fraai; maar ook het eenige Dorp: want de Kerk en de huizen vanWestr ilicland zijn door de Zee verzwolgen. V. Hoe is het van Texel gefcheiden ? A. Door een Kanaal, het yeen jaarlijks naaitwer wordt; maar door een ander, hec welk die Eiland van Ter Schelling fcheidt, vaaren> meest alle Schepen , die den kortften weg zoeken , om naar Noorweegen of de Oost-Zee te: ftevenen. V. Hoedanig is Ter Schelling? A. Dit Eiland ligt vóór Friesland, en heeft Duinen en Dijken: men fokt er vee, en bouwt, er het land. V. Hoe veele Dorpen heeft dit Eiland ? A. Drie,. Midland, Hoorn en WesterfchelKng. V. En hoe zijn zij ? A. Het laatfte is het grootfte en vermogendfte, bewoond door Visfchers , Land- en Zeelieden; het zelfde Dorp, dat, in het jaar lóêó» zo fchandelijk door de Engelfchen geplondeid, en verbrand werdt.' V* En * . • . ? € ê eu D st  69. TER SCHELLING* A Dat altijd veel van de Zee hadt te lijden; doe. h , in het jaar 1749,. heeft men er Merk. in voorzien: hier tragt men door eenen tooren, 218 voeten h®og , tot eet dagbaken voor de Schepen, die uit Zee komen, dezelve eea veilig naar binnen zeücn te bezorgen. V» Nu is alles hier afgezien? A* Eene zaak , die men thans niet kam z en, moet ik u alleen aanwijzen. V. En zij is?; A. Hier graafc men zo gedoemde Slijkmos* felen, éénen voet diep onder het zand zittende, uit, dat geen geringe arbeid is, en dan worden zij in Schepen gelaaden, en vervoerd. V. Waar heenen en tot welk einde? A« Naar de Noordhollandfche Molens, die. 2e tot Schelpzand maaien, en naar de Ovens, die er Kalk van branden , gelijk ik u geleerd heb in het II Deel van den Katechismus der Katuur, bladz. 392* 393. BLOE»-  KOEGRAS. WIERINGEN. Mefchryving van het Koegras. Kwelder kooy. Brederode* Dorpen van Wïeringent Wieringerwaard. Weg van Du'ifjleen. V. Nu terug gekeerd , met eenen gunftïgen wind, naar de Helder, of waar heen? A. Zeker naar da Helder: wam wij hebben maar de eene zijde van Noordbolland bezogt, en wij behooren ook de andere te zien» V. Hoe neemen wij dan den weg? A Daar wij langs het ftrand der Noordzee aan de Helder gekomen zijn, willen wij, op onze terug reise, van de Helder af,, eenen an« deren weg neemen. V. Welken dan ? A. Over het zo genoemde Koegras, dat daar vóór u ligt. V. En waarom niet over dien regten dijk aan onze regte hand? * A* Vermids er veele Duinen tusfehen Kamp^ C 2 68  fteenen is, in de daad, eene jfceer vreemde zaak! A. En nog vreemder is iet van eenen andeten aart. V. Wat dan? A. Dat  KERKHOF IN ZEE. r# A Dat een Texelaar, hier gekomen met zij» ne fchuit, in bet Jaar 177a, om Oesters te zoeken, het allereerst, een Kerkhof vondt, dat, daarna gemeeten zijnde , gerekend werdt 206 roeden en 42! voeten, Rhijnla-rdfche maat, groot te zijn, naamelijk, zo verre men het kon ontdekken. V. Hoe weet men , dat daar een Kerkhof geweest is? A. Men vondt daar veele vrij gaave Kisten van goed 2 vaa kenbout, doch zonder nagels , zijnde de planken alleen met houten pennen samengevoegd, hebbende platte dekfels, na ge. noeg gelijk aan de tegenwoordige, met geraamten daarin. V. Waar lfgt toch dit Kerkhof? A. Tusfehen het Eiland Wieringen en den Wieringerwaard, naar gisfing, vijfhonderd roeden Zeewaards in, ter plaatze omtrent, waar het woord Kerkhof in de tweede Kaart ftaat. V. Wanneer woonden daar Menfchen , die hunne dooden op dat Kerkhof begroeven, of wanneer is het vernield? A. In de XIII of in de XIV Eeuw, eer Wieringen van bet vaste Land werdt afge. fcheurd door de Zee, is die flreek ongetwijfeld bewoond geweest, V. Hoe  W I E R I N G E NV V. Hoe Iaat zich bet Eiland Wieringen aanzien ? A. Wanneer men , van de Nieuwe Sluis-, daar aankomt, vindt men eene geheel andere ▼ertooning, dan gij hier op het Koegras ziet.. V. Welke dan ? A. Daar verleemt men eene rijzende vlakte, geheel uit weiland beftaande, waarop, zo verre het oog kan zien, eenige duizenden van Sehaapen grazen, die getuierd worden. V. Dus wordt het bewoond? A. Bewoond! Men vindt er vijf Dorpen op, naamelijk, Waterland, Hippolijtushoef, Siroe» Oosterland en de Oever. V. Dus zijn er veele Inwooners? A» Ja, veele Inwooners, waaronder de oude Vaderlandfche Zeden veelal ftand houden; ten minfl:en. bet onderling goed vertrouwen: wans, 'n den aanvang van den nagt, daar eens landende, zag ik er veele lieden flaapen met open bovendeuren. V. Is het ook bedijkt? ■ A. Het is aan de Noordzijde verheeven, maar elders bedijkt, en dus vloedvrij; doch forns Huift het water der Zee, als een ftofr*gen, over het Eiland, het geen vrugtbaarheid geeft. V. Is  STROE OP WIERINGEN. G$ V. Is het Eiland van eenig ander belang? A. Van groot belang : want door Gobs gunftige beftelling is het een bolwerk voor de Westfriesfche Zeedijken , dewijl het zo wel de kragt van den flroom breekt, die uit het Marsdiep komt, als den aanflag der Zuiderzeefche golven bij Oostelijke winden- V. Op eenen anderen tijd moet ik het zien! A. En dan vooral het zeer oude Dorp Stroe, en bijzonder de Noorder Kerkdeur, boven welke gij zult zien .... V. Wat toch ? A. De afbeelding van een Varken, die nu be« fchaadigd is, waaruit men befluiten mag, dat deeze Kerk, oulings, veel grooter is geweesr, en, tot eenen Tempel, den Heidenen gediend heeft. V. Niets anders ? A. Op zarkfteenen binnen de Kerk zult gij ontdekken, in welken fmaak men de wapens op dezelve, in het laatst der XV Eeuw, liet uithouwen.' V» Wat nu verder? A. Dit is ditmaal, dunkt mij, genoeg. V. Is er niets opmerklijks in den Wierini gerwaard te zien? A. Een oude Muur, of liever een weg va» Duif*  ?;'c!ke gronden waren toen daar?" Et waren Landerijen, en geene mocraslijiio  ZUIDERZEE. 85c V. Hoe kon alles in zulken waterplas veran* deren ? A. De Abten van Sint odulphus Klooster te Staveren en-van het Luimkerkfche Klooster bij Kornwerd bezaten het meeste land tusfehen die Stad en Enkhuiz-en ... V. Wel nu, wat deeden zij? A. Zij groeven groote graften tusfehen hunne laage landerijen ter afwateringe, zonder te den-, ken aan de noodige dijken, des de Zee, in het midden en einde der XIV Eeuw, eerst dia fiöoten of graften verbreedde, en daarna het naastliggend land overftroorade. V. Wat is daarvan gebleeven? Ai Deeze vernielde Landen zijn nu de Zand*plaaten, die men in de Zuiderzee vindt, als de Waard, het Breezand, de Kreupel, de Kreil en anderen. V. Maar alles is geene Zandplaat? A. Dit beweer ik ook niet: waar nu diepe ftroomen gaan, zijn voorbeen ringflooten geweest, om het water der polders te ontvangen en te loozen.. V. Waar zijn die; diepten ? A. Op verfcheiden plaatzen, onier anderen t"sfthen'iSiland Hik éti het Enkbdzei Zand,hét DZ §ecn  £6 U R K. geen het Val van Urk genoemd wordt. —• Nu genoeg! V. Hoe treurig is die gebeurtenis! A. Voorzeker zeer treurig: want door zodanige overftroomingen is niet alleen dat land verJoonn, en die twee Steden van een gefcheurd; maar ook de Noord- en Zuiderzee zo vereeBigd/, dat ze thans niet meer te fcheiden zijn. V. Nog iets verneemt daar mijn oog! A. Dat is het Ei'and Urk, zeer duidelijk te zien , wanneer het een weinig opdoemt, het geen in de X Eeuw reeds bekend was ; en , volgens eene Overlevering bij de Eilanders , is het voorheen met Schokland vereenigd ge. weest, doch door de Zee daarvan afgefcheurd-, V. Hoe groot is het? A. Een uur nog in den omtrek, na dat er veel van is weggefpoeld, en wordt bewoond door veele Visfchers: het heeft eenige wei- en hooilanden, meest roodagtig zand en fommige leemgronden, ook eenen grooten Vuurtooren voor de bij nagt daar zeilende Schepen. V. En wij verlaaten dit verrukkelijk gezigt na zo veele treurige befchouwingen ? A. [a , en keeren weder naar Hoorn % doch niet door de Streek , ern dat ik U het Zeege- zigt:  WEG NAAR HOORN. Z? zigt langer wil doen behouden, en er zelfs een landgezigt bij voegen. V. Hoe dan? A. Wij zullen Van Enkhuizen over den hoogen Zeedijk rijden, en van daar zal ik u Broekerhavcn , nevens de Dorpen Venhuizen, Hern, Oosterleek, Wi'denes, en Schellinkhout, alle in het laage land binnendijks gelegen, aanwijzen, terwijl gij , aan de linke hand, het Zeegezigt niet zult verliezen. V. Welk is daar dat zwaar Gebouw bij het Dorp Schellink hout? A. Men noemt het de Steenenkamcr, hebbende dikke muuren, en eenen grooten gewelfden kelder: de oorfprong daarvan is onbekend;, maar, moogelijk, was het oulings eene fterkte. V. Welke ongemeen groote en fchoone weilanden zie ik hieri A. En welk een uitmuntend Vse daarin, en, verre heên, kunt gij nog de vermaakelijka Streek ontdekken» KCG&N*  #■ II O O1 R N. Neyens de bijliggende Dorpen» V. En nu komen wij te Hoorn?' A-. Ja, in eene vrij groote Stad met w'.jdeftraaten; doch het is vreemd, dat de meeste huizen van de vier voornaamflren fcheef itaan, dewijl de dwarsftraaten deezer vier niet regï» hoekig, maar fchuinsch daarop aanloopen. V; Valt er veel te zien? A. Gij kunt daar zien het Staaten* het Oostindisch-, en het Admiraliteits - Huis (in welk laatfte een Oorlogfcheepje , met de linkehand gemaakt, voorkomt) nevens de Munt, oak 's Lands Magazijnen, en een Doele met zeer fraaie Schilderijen.. V. En welke Kerken? A. De groote is een zeer ruim fchoon Gebouw, waarin de Gedenktekens van den Zee» held piet er floriszoon-, van den bedreeven Burgemeester en Staatsman, petrus junius, en van den Arts petrus ho«k RfcciE r s, den Vider van rombout ho> ItAt  hoorn. 8ft tvE rbeetSj die voorheen op Loeveflein gevangen zat, voorkomen. V. En dan nog?' A. Op de Grafzark No. 501 aan de Noordzijde zult gij leezen dit welmeenend, maar in onzen tijd een vreemd luidend Opfcnrift „ Jan Bloijs die wenst Al met plaijjier De -ziel bij Godt En yt lighaam hief. Ao. 1659. V. Welken handel drijft men hier nog? A. De tegenwoordige is veel minder, dan in voorige tijden 5. en beftaat thans meest in kaas, in zout, en in het bouwen van Schepen. V. Welke Schepen? A. Eene nieuwe foort voor den Koophandel werdt door pieter. janssen livorn, een Mennoniet, in de voorige Eeuw uitgevön* den, die nu, onder den naam van Hoornfche Katten, bekend zijn.. V. Welke gedaante hadden zij? A. livorn volgde daarin de evenredigheid van hciAciis Ark, naameljk, de langte van drie-  $5 HOORN. driehonderd, de breedte van vijftig, en de hoogte van dertig ellen. V. En hoe was de uitflag? A. Men bevondt, dat zij een derde meer last konden voeren, en veel fneller vaart markten, dan andere Schepen j doch dat zij te ra k Waren. V. Dus zijn zij buiten trein geraakt? A. Neen: zij worden, meen ik, nog gemaakt, eB veel tot houthaalen gebruikt, boewel minder, nu ds Smakken, om des voordeels wille, talrijker zijn geworden. V. Z;jn hier meer dingen ubgevonden? A. Ter begunftiginge van de Haringvangst, is hier ook gebreid het eerfte Groot Haringnet; maar des Uitvinders naam, dat jammer is , ftaat nergens aangetekend. V. Dus was de handel in Haring, oulings, hier aanmerkelijk ? A. Ja, en die was loflijker en nuttiger, dan de Tulpenhandel. V, Hoe Z"V A. Gij kunt van deszelfs dwaasheid oordeelen, ais ik u zeg, dat hier nog een huis ftaat, het welk nu eene Roomfche Kerk is, het geen Iöen voor drie Tulpenbollen gekogt heeft. V. Dit gaf geen hoogen roem .... A, Meer  HOORN. 9~f A. Meer roeins heeft aan de Stad gegeeven WILLEM cornelis schouten, hiel' gebooren, de eeriie, die den Aardkloot heeft omgezeild in de jaarcn 1615-- 1617, en den Zuidhoek van amerika toen ontaekte. V. Is dat zeker ? A. Kaap Hoorn, aan welken hij dien raam ter eere zijner Stad gegeeven heeft, getuigt dat aldaar nog ten huidigen dage. V. Wie vereerden meer hunne Stad ? A. Men kan bij de drie reeds genoemde groo-» te Mannen fbladz. 88.) nog voegtn dirk vs« Lius, Schrijver der HoornfcheKronijk, en ... . V. Wie meer? A. a r rj de jong, anders adrianus junius, dus naar den fmaak der Latijnen geheeten, Schrijver van de Batavia, die gebooren is, en gewoond heeft in de Kerkftraet. V. Waar, en in welk huis ? A. Dewijl ik het voorheenen gezien hadt, zogt ik het voorleeden jaar op dezelfde plaats ; maar kon het riet meer vinden. V. Waarom zogt gij het? A. Ik wilde 's Mans bors beeld in den gevel, naar den ouden bouwtrant, nog eenmaal zien, en dit daar onder gefchrèevtn vaars leezen. M Hier  k-0 o r n* Uier lag eerst Junitts, nog taalloos, als ten-kind'; ■ Wiens wederga/ men. niet in zeyen taaien vindt* V. En gij vondt het niet? A Neen, om dat ik, toen ik anderen daar naar vraagde, vernam, dat de oude bouwvallige gevel door eenen nieuwen Eigenaar van dat Ihfs vertimmerd was;; doch het Borstbeeld van ju nius hadt hij behouden-, ea, zo ik het wei heb in zijnen tuin overgebragt. V. Dus zal dat Huis, als Ju nius geboorte, plaats, met den tijd vergeeten worden. A, Waarichijnlijk, waarom de aanzienlijke Bezitter wél gedaan zou hebben, ten minften é^n Gedenkteken daarvan in. den nieuwen gevel na te laaten; maar het geen hem mogelijk niet iaden, zin gefchooten is, kan hij nog herftelle».. V. Is hier niets meer te zien? A. Wij zullen naar de Bibliotheek gaan, in. dien gij daar één van kosters eerst gedrukte Boeken begeert te zien. V. En dat gedaan zijnde?. A. Dan reizen wij voort met eene hier beginnende Trekfchuit, welke telkens, over Edam ©f: Purmerend naar Amfterdam gaat. V. Waar ligt dezelve?. A. Bij de Westerpoort .... nu daar ge- ko.  HOORN. £j •komen zijnde, moet gij u eens otnkeeren jen zien dit ruuw Afbceldfel. V. Ik zie ^eene oude Vrouw op eene burrie., doorkenen jongen voorgetrokken, .en meet niet. A. En lees wat er onder ftaat, V. Ik lees „ Toen Dwing landtj den Staat en IVeestzaan deede zuchten a Bevrijd dees braave Zoon I Zijn Moeder van den dood. En kwam op dit fatfoen Fan daar tot hier toe vlugten; Zo blijft ten edel Kind <. ■Zijn Ouders trouw in nood. P A. De Regeering der Stad beeft dit fraai geval , andere Kinderen ten voorbedde, hier laatea vereeuwigen. V. Maar wie was die Zoon ? A. lambejit melisz, die, in den jaare 1574» toen de Spanjaarden, 's winters, ie Westzaan vielen, zijne oude kreupele Moeder op een burrie zettede, en haar, over 't ijs, tot aan deezo poort fleepte. V. We  Jg ZEEDIJK. DORPEN. • V. Wat is er van dien braaven jongen geworden ? A. Hij is te Hoorn gebleeven, en, daar ge. trouwd zijnde, heeft hij veele kinderen gekreegen, die rijk zijn geworden, en fommigen van dezelven hebben aanzienlijke Ampten in de Stads eegcering bekleed. V. Hoe willen wij nu verder? A. Wij kunnen, zo wij eenen langen weg Verkiezen, over dien zwaaren Zeedijk wandelen , wiens aanleg met groote fteenen op de glooing, van Enkhuizen tot Amfterdam, zesenvijftig tonnen gouds gekost heeft, en.... V. En....? A, En laaten de Dorpen Scharwoude, Grostfiuizen, Avenhorn, Mijfen, en Schcrmerhorn, door 't welk alle rijtuigen en fchuiten van Hoorn naar Alkmaar gaan, aan onze regte hand liggen. V. Of met de Trekfchuit? A. Ja, dat zal ons het gemaklijkst zijn, en dan komen wij ras in Waterland, zijnde het derde deel van Noordholland, WES  WATERLAND. Dorpen in Zeeyank. Zdam. Meermhü V. Aan onze regte hand zien wij... ? A. Twee Dorpen, Oudendijk en de Beets; vaaren door het fraaie Dorp Oosthuizen; waar zeer veele Kaaszoidcrs zijn, en lasten Schardam , Etershem en Warder aan cnze linke; doch Hobrede, Quadijk en Midlie aan de regte hand liggen: alle door weilanden omringd, in eene ftreek, die men Zeevank noemt. V. Is in deeze Dorpen niets opmerklijks ? Ac Ja wel: tusfehen Warder en Etershem, digt bij den molen aan den Zeedijk, ontfpringt eene onpeilbaare bron van zoet water, het welk nooit bevriest, zo veel men weet, en zeer goed is om aedronken te worden, fchoorj al het ^nder water, omheen voorkomende, brak is. V. Hoe groot is deeze zo zeldzaame Bron? A. Zij is, tien of twaalf voeten, over het kruis, breed, en geeft zeer veel waters op,  £ö" ET) AM» 'het geen afgeleid moet worden, uït eenen floot, die daar digt bij is. V. Wanneer verlaaten wij de fcluiit... ? A. Hier , aan de Noorderpoort der zindelijke Stad Edam , welke meer lang dan breed is, •voorzien met eene zeer ruime Haven, die, met eene andere vereenigd, tot in Zee loopt, cn tnet nette Cingéls, waarop men Wijde gezigtea beeft. V. 'Waartoe dient de groote Haven? A. Zij dient om het water, dat zelfs vah Alkmaar door de ringflooten komt, in Zee te Ioozen, ook tot de Scheepvaart en de Houtvlotten , die liïer gemaakt en verkogt worden. V. Wordt hier veel hout verkogt ? A. Men kan dat opinaaken , wanneer men weet,dat dén Koopman alleen honderd Schepen , •met hout bevragt, voor zijne rekening, jaarlijks, uit Noorweegen ontvangt. V. Wat plagt oudtijds hier beroemd te zijn ? A. De Timmerwerven; want de meeste Scheden van de ruiters Vloot waren hier getnarfkt. V. En de Kaasmarkt? A. Ja; want de Noord * Hofland fche Kaas, 'hier in menigte verkogt, kreeg , naar deeze -Stad, den naam van Edamfche Kaas. V. Wordt  E D A M. 97 V. Wordt die hier nog in menigte verkogt? A. De Timmerwerven waren, zo wel als de Kaasmarkt, zeer in verval gekomen ; doch eenige edelmoedige Kooplieden alhier hebben de iaatfte, vóór weinige jaaren, wederom herfield. V. Wat fraais valt hier meer te zien? Ik gisfe de Groote Kerk, die mij, bij het 'aankomen, reeds op het oog viel. A. Dit hebt gij wél : want haare langte verfchilt niet veel van die van Haarlem en Gou • da; en, ten aanziene van fchoon gefchilderde glazen, volgt zij op de Iaatfte; des deeze twee Kerken, in dat opzigt, de fierlijkfte zijn van ons geheel Vaderland: ook behoeft zij in zindelijkheid voor geene andere te wijken. V. Wat behoore ik hier al meer te zien? ' A. De nimmer roestende ijzeren leuningen der Damfiuis , en d3 fraaifte Bedftede, die "ij ooit gezien hebt, in het oostelijk hoekhuis aan de fteenen brug in de groote Kerkftraat ^aarin Prins maümts, bier zijnde, dikwerf *eUaapen heeft. V. Waarom daar? A. Men gist, dat er een gewond Zeekapitein w gewoond heeft, die bij den Prins hoog geacht werdt, om dat in den gevel ftaat .  3$ EDA M. Virescit vulnere yirtus, dat is, ds Dapperheid herbloeit uit haare wonden. V. Wat verdient meer mijne bezigtiging? A. Het zo genoemde Prinfcnhof, niet om deszelfs pragt, maar om vijf Schilderftukken. V. Zijn er vijf, die bezienswaardig zijn ? A. Wat dunkt u ? Op de eertte ftaan gt Schepen, groot en klein, door éénen Timmerman voorheen gemaakt, endaar bij getekend, boven , de naam van den Maaker, en, onder, de naam van den Schilder. jacobos matijsen oosterling. 92 Schepen g. m, jan molenaar. 1682. V. En de tweede is eene Afbeelding? A. Van jan claasz clees, een zwaar Man, gebooren in 's Haage, doch hier geftorven , en ten voeten uit gefchilderd, waarbij men leest. „ Doe ik was 42 7'aer en ge fond Was ik zwaar 455 pond 1612, V. En de derde? A. Van  EDA M. pa A. Van pïeter dirksz, hier gebooren, lever* Prefident Weesmeester, wiens baard, »t den grond, en van daar weer opwaards lande, in zijne hand, wordt vastgehouden. V. De vierde is de Afbeelding .. . ? A Van TRIJNTJE cornelis kever, er gebooren, geftorven en begraaven agier n predikftoel in de Groote Kerk, oud zeventien aren en omtrent drie maanden, hebbende de igte van negen voeten en drie duimen. V. Welke is de vijfde? L. Die van eene Meermin, welker Afbeeldin fteen ook boven de Purmerpoort ftaat. j zou, in het jaar 1403, zo men zegt, hier vangen zijn, daarna te Haarlem gewoond, en ar fpinnen geleerd hebben. V. Is dat eene waare Gebeurtenis ? \. Zij wordt geloofd van zulken , die ftef. , dat al wat op het Land gevonden wordt, t in de Zee voorkomt. V. En dus...? \. Dus zouden er (het geen veele Schrij. s ook vernaaien) in de Zee Meermannen en verminnen moeten zijn, hebbende, boven, de laante van een' Man of Vrouw; doch , benei, den ftaart van eenen Visch. v". Maar wat denkt Gij er van? E 2 A. Men  ■ £g EDA M. Virsscit yulnere yirtus, dat is, de Dapperhek herbloeit uit haare wonden. V. Wat verdient meer mijne bezigtiging? A. Het zo genoemde Prinfcnhof, niet on deszelfs pragt, maar om vijf Schilderftukken. V. Zijn er vijf, die bezienswaardig zijn ? A. Wat dunkt u ? Op de eerfle fraan 9 Schepen, groot en klein, door édnen Timmei tnan voorheen gemaakt, endaar bij getekend, b( ven , de naam van den Maaker, en, onder, t naam van den Schilder. jacobüs matïjsen oosterling» 92 Schepen g. m, jan molenaar. 1682. * V. En de tweede is eene Afbeelding? A. Van jan claasz clees, e. zwaar Man, gebooren in 's Haage, doch hi geftorven , en ten voeten uit gefchilderd, was bij men leest. „ Doe ik was 4a 7'aar en gefond Was ik zwaar 455 pond iöi2. V. En de derde? A* V  E D A M. 99 A. Van pieter dirksz, hier gebooren, in leven Prefldcnt Weesmeester, wiens baard , tot den grond, en van daar weer opwaards gaande, in zijne hand, wordt vastgehouden. V. De vierde is de Afbeelding ♦. . ? A Van trijntje cornelis kever, hier gebooren, geftorven en begraaven agter den predikftoel in de Groote Kerk, oud zeventien jraren en omtrent drie maanden, hebbende de lengte van negen voeten en drie duimen. V. Welke is de vijfde? A. Die van eene Meermin, welker Afbeeldfel in ftecn ook boven de Purmerpoort ftaat. Zij zou, in het jaar 1403, zo men zegt, hier gevangen zijn, daarna te Haarlem gewoond, en daar fpinnen geleerd hebben. V, Is dat eene waare Gebeurtenis ? A. Zij wordt geloofd van zulken , die fteflen,dat al wat op het Land gevonden wordt, ook in de Zee voorkomt * V. En dus...? A» Dus zouden er (het geen veele Schrij. vers ook verbaalen) in de Zee Meermannen en Meerminnen moeten zijn, hebbende, boven, de gedaante van een' Man of Vrouw; doch, beneden, den ftaart van eenen Visch. V. Maar wat denkt Gij er van? E 2 A. Men  100 E D A M. A. Men moet gelooven. dat drie Afbeeldingen, van deeze zo genoemde Meermin gemaakt, egt zijn. V. Welke ? A. Een Schilderftuk , vóór meer dan twee Eeuwen, gefchilderd, en te Haarlem in een burgerhuis gevonden , waarop zij ftaat afgebeeld, als eene gewoone naakte Vrouw met handen, voeten, en zeer lange hairen, onder Welke ftaat,... V. Wat? A. Deeze vier regels. Als men fchretft 1403 wit het yerflaen Js dit gïou wijf in depurmer geyaen En yan de melcflers gebracht binnen Edam tsrjlede Daer leer defe eeten drincken fpinen mede V, En wat nu daarvan te denken? A. De twee Afbeeldingen, deeze boven de Purmerpoort van Edam, en eene andere, in het Prinfenhof, komen, na genoeg, met de Haarlemfche overeen, en dus ziet men op die drie geen Scheplèl, boven als een Mensch, en beneden als een Visch, afgebeeld. V. Vei der ..? A. Onder de Schilderij in het Prinfenhof hebt gij niets gevonden, maar onder het een weinig  EDA M. *oi nig befchaadigd fteenen beeld boven de Poort leest gij het volgende. „ Dit. beeld. hier. opgericht, tot. een. gedachtenis. Wat. In. het. purmer. meljer. voorheen, gevangen, is. Anno 1403, V. Wat beflait moet men daaruit trekken? A. Men moec befluiten, daar men, tot bier toe, geene Meermannen, of Meerminnen, half memch en half viscU, gezien heeft; dat de drie gemelde Afbeeldingen getrouw gemaakt zijn; en dat al het verdere, dat men er bijgedaan heeft, fabelen zijn. V. Wat behoort men egter voor waar te houden ? A. Dat eene ongelukkige Vrouw , van een Schip, in de nabijheid van Edam, bij ftorm gebleeven, geraakt is in het Purmermeer, *c geen toen nog beftondt, en daar van visch en planten geleefd heeft. V. Anders niet? A. Dat de nood haar leerde zwemmen, en bij die gelegenheid van de melkfters, die over dat Meer naar de weiden voeren , in haar fclmitje is opgenomen ; dat zij door \ warer E 3 groen  102 EDA M. groen begroeid, en morsfig was; verder Mom, en naderhand (men weet niet boe) naar Haar» lem is geraakt» V. En...? A. Dat zij daar eenige jaaren gewoond heeft, ©p een' kamer, in het vierde huis aan de westzijde der Groote Houtftraat, bij eene oude Weduwe. V. Wat dcedt zij daar? A. Wcge; s haare ftomheid, uit doofheid waarfchijniijk gebooren , kon zij niet anders leeren, dan fpinnen, en eenige buigingen voor een kiu's jnaaken , waarom men ze ook, te Haai km, op een Kerkhof, ingewijde aarde, begraaven heeft. V. Dos houden wij ons daar mede niet lan» ger op? A. Indien gij een ander Verfchijnfel, gewoon aan alle Kusten, zien wilt, dan moeten wij naar den Zeekant gaan. V. En wat zullen wij toeh daar verneeraen? A. Dat verre afgelegen Eilanden, Kusten of op anker liggende Schepen in Zee, den eenen dag onzigtbaar, en den anderen dag zigtbaar zijn, het geen men daar Opdoemen noemt, en aan de mindere of meerdere dampen der lucht most toegefchreven worden, V. Wij  PURMEREND. 103 V. Wij zien daar eenen hoop huizen ten Zuidoosten der Stad Edam? A, Ja, die zijn het openliggende Zeedorp Volendam, bijna geheel door Visfchers bewoond, die ongemeen veele Einders tobben; en verder ziet gij twee Buurtfchappen, Katwouw en Katthara. PURMEREND, MONNIKENDAM. Marken, en de Waterlandfche Dorpen* V. Zullen wij nu de reis voortzetten? A. Ja ; en eenen zeer aangenaamen weg kiezen door de Purmer naar Purmerend, de tweede doch kleinfte Stad, aan Waterland, zeer aangcnaam gelegen bij de Beemiïer, zindelijk cu b.-kend wegens eene aanzienlijke kaas- en botermarkt. Men zou... V. Wat zou men... A, Men zou in een zo klein Steedje niet verwast hebben, dat de Proef-ondervindelijke Natuurkunde , het eerfte onder de Nederlanders, vóór eenigen tijd, hier zou geleerd worden. V. Door wien is dit gefcnied? A, Door den beroemden nieuwentijd, E 4 die  J«>4 PURMEREND* die daar Arts en Burgemeester was , wiens Waereld-Befc houwing eerst geenen Drukker kon vinden; doch naderhand, met zo veel genoegen en nut, in en buiten het Vaderland, gele ezen is. V. Welke plaatzen liggen ten Westen? A. Twee aanzienlijke groote plaatze*n, Jisp en de Warmer: de Iaatfte was o; lings zeer bekend door wel honderd en vijftig bakkers van platte biscuiten of tweebak, welke vervolgens door anderen zijn nagemaakt, 't geen de plaats beeft doen verval en. V Doet men er nu niets meer? A. Men maakt er nog veel zeil-en roldoek, waartoe handen genoeg zijn in deeze volkrijke plaatzen. V. Nu zuilen wij ...9 A. Nu zuilen wij wederom, maar langs eenen anderen aangenaamen weg door de Purmer , naar de derde en Iaatfte Stad, naar Monnikendam, die in Waterland ligt, riiden. f V Wat noemt men hier Waterland? A. Al het land tusfehen de Zuiderzee, de Purmer en de Beemfter, fluitende ten Noorden tegen Westfi iesland, en ten Zuiden te^en het IJ V. Waarom wordt 't Waterland genoemd? A» om  MONNIKENDAM. 150 A. Om dat het de laagfte flreek is van geheel Noord-Holland, met een vrij groot Meer hij Monnikendam, niet zeer bevolkt, en met veele verftroouie Huizen. V. Hoe is Monnikendam gelegen? A. Deeze Stad ligt aan de Zuiderzee, hebbende eene fchoone breede en lange ftraat met fraaie zindelijke huizen en eene fierh'jke Kerk ; doch derzelver hooge fteenen Tooren munt , in feboonheid van bouwing, boven alle ToorenS van Noord Holland. uir. V. Welken handel drijfr men hier? A. Men bouwt of herfteft daar veele kleine febepen, men flaat er touwen , en droogt er veel bokking. , V- Wat verdient bezigtigd te worden? A. De Orde van het gulden Vlies , den Spaanfchen Admiraal bos sa ontnomen, en ver. eerd aan den Stads Burgemeester cornelis dirkszoon, die hem op de Zuiderzee ver* Ooeg: de Nakomelingen van dien braaven Man zijn daar nog in leven. V. Wat ligt er in Zee, niet verre van de Sia/3 bij blokken, naar mij dunkt? A. Het Eiland Marken, ook wel Marken buïien genoemd, ter onderfcheidinge van ha Djrp Marken binnen bij Knollendam. , , E 5 V.' Hoe  lo6 m A R ït E N. V. Hoe verre ligt het van de vaste Kust? A Het was eertijds aan het vasre land van Monnikendam genegr ; doch laater door de Zee daarvan afgefcheurd , op -me door haate hier ftrijdende Mannen gebragt was , der eer»  114 NOORDH. WAARDEN. eerden zo wel geviel, dat zij ook deeze mode overnamen en volgden. V. Zullen wij derwaards gaan met eenen Beurtman op Zwol, wanneer wij te Amfterdam zullen gekomen zijn? A, Neen: de reis is te verre. Doe dat liever, wanneer gij u eens in Zwol of Cam • pen bevindt. Nu ftappen wij Hever in de Zeiifchuit op Amfterdam: want alles is afgedaan. V, Behalven dat gij mij niets gezegd hebt van de Noord-Hullandfche uitgemaalen Polders. A. Ik heb ze u meermaalen genoemd ; doeh zal ze nu in orde zetten. De uiterfte is de Wieringerwaard; dan volgt de Waard, of de Huigen waard geheeten, doch het is onzeker, van welken huig deeze Waard zijnen naam heeft. V- De derde is .. ? A» De Zijpe, welke goóo morgen lands groot is: de vierde de Schenner: de vijfde de Beemfter, van 7794 morgen , met regte elkander kruisfende laanen, van welker droogmaaking, alle jaaren op den 30 fulij, door eene opzetlijke Leerreden , gedagtenis gevierd a en een dankdag gehouden wordt. V. De zesde is....? A. De  NOORDH. WAARDEN, 115 A. De zesde is de Wormer; en de zevende de Purmer, welke alle, met zeer veele kosten en moeite, in voorrge tijden zijn droog gemaalen; tn fchoone inkomften opbrengen. V. Wij hebben dan een zeldzaam Land ge» zien, en zijn haast t'huis, A. Ik wil den tijd vóór onze aankomst be« fteeden tot de volgende Aanmerkingen over Noord-Holland, 1. Het verfehil der gronden aan de Oosten Westzijde is aanmerkelijk. 2; Heeft de Zee veel lands, in oude tijden , weggenomen, men beeft , in taaier dagen, niet minder, door het droogmaaken van groote Polders , gewonnen. 3. Geen Land van zo gering bedek heeft zo talrijke en kostbaare molens, om het ingevallen regenwater uit te werpen , en de overgroote inkomften der bedijkte Polders te blijven genieten. 4. De Zeedijken worden met de grootfte zorgj vlijt en konst, na het zwaar uitfchot van zesenvijftig tonnen gouds , zo als die met fteenen glooii gen van Enkhuizen af tot Am* fterdam toe, gekost heeft, in goeden ftaat gehouden ; en over het algemeen gerekend, meent men, dat de Provimie Holland, alle jaa-»  "H5 AANMERKINGEN. jaaron , ten minften agt millioenen guldens uitkeert, om bet water te weeren. Oordeel uit dit 'ééne Haaltje, hoe veel het behoud van ééne Provintie kost. 5. Weinige Huizen, geheel van fteen , worden ten platten lande gevonden : bijna allen hebben fteenen voeten , het overige is van hout ; doch wordt door zindelijk verwen wel on. derhouden. 6. Vee e Dorpen beftaan uit twee reijen van Huizen , tegen ovt-r eikanderen. 7. Nergens vindt men Franfehe , Engelfche of Hoogduitfche Kerken. Ss. De meeste Roomschgezinden woonen aan de Westzijde : weinigen, maar de meeste Mennonitefl, aan den Oostkant. 9 Nergens muntten de Schoolmeesters ten ph'ten lande dermaate uit in icbrijven , in rijfferen, en in de kennis der Sterre- en Stuuimanskon st, dan hier 10. De Inwooncs verfcbillen veel van de andere Inwooners des Lands, 11. Men doet hun ouregt, zo men hen niet noemt eenvoudig ; vast verkleefd aan de oude gewoonten en zeden ; opregt; maatig; vijanden van.de pragt; vlijtig, al zijn ze rijk; vrijheid- k'fe.  AANMERKINGEN. II? Bevend, en in een hoogen trap zindelijk om gewig'ïge redenen. 12. Noord .Holland, ten minften de groote Steden, zouden geene verlaaging ondergaan, of Amfterdam die meerderheid niet verkreegen hebben, zo men de Trekvaarten hadt agtergelaaten: want niet gemaklijk naar de gemelde Stad kunnende koomen, eer zij er waren , bleet men de winkels der groote S'eden begunftigen, en dreef meer eigen handel t'üuis ; maar, toen men Trekfchuiten kreeg , ging men, om eene beuzeling, naar die groote Stad, en de Noord-Hollandfche winkels en handel vervielen. Hadt men dat kunnen voorzien, mea zou aan geene Trekvaarten gedagt hebben. Nu niets meer: want wij flappen aanflonds aan den Amlterdamfchen wal, #3 Mogè  >• Mogt dit zo zonderling Land , dat een roemrijk Gedenkteken van menschüjke nijverfceid en konst is , nooit eene prooi der Zee worden!" Dit blikte het ganfche Vaderland, dewijl zulk een jammer den ondergang der andere Gewesten naar zich zou fleepen.   MENGELWERK.   H I S T O R I] d e li S A Al A R I T A N E N» Na de onderrcch tingen, die ft u, M ij n zoon, asngsande de historij der Israëlijten gegeven hebfae, hebt gij mij verzogt, dat ik u de Samaritanen, een Volk dat op de Israëlijten zoo veel betrekking heeft, en dat meermalen in de heilige fchrifcen genoemd wordt, ook Wat nader wilde doen kennen. Ik f:eb dat verzoek zeer verftandig gevonden ; er daarom — zie hier het opilel, dat ik u daar van gemaakt hebbe. vader. Van waar ontleenen de Samaritanen " hunnen naam? zoon. Van de Stad Samaria, die dezen naam draagt van eenen berg, waarop zij gefticht, F was  HISTORIJ der was, ofwel van eenen eigenaar van dien berg, se mer geheeten. (i) V. Waar was die ftad gelegen? Z. In het koningrijk der 10 (lammen , waarvan zij al ras de hoofdllad geworden is. V. Heeft jeroboam I. daar aanflonds dert zetel van zijn koningrijk gevestigd? Z. Neen. Zij is eerst na zijnen tijd gedicht, door omri den koning van Israël, den vader van achab. V. Zijn de Israëlijten der 10 Mammen dan aanflonds, na dat Samaria de hoofdflad van hun lijk werd, Samaritanen genoemd ? V. Men vindt niet, dat zij dien naam gedragen hebben. De Samaritanen hebben ten deele uit hunne nakomelingen beflaan, na dat liet koningrijk der 10 Mammen vernietigd werd, en na dat de magtigfte onderdanen van het zelve naar vreemde landen vervoerd waren. V. Wie zijn dan eigenlijk de Samaritanen ? Z. De inwoners van een gedeelte van het land, dat de 10 Mammen ontledigd hadden. V. Gij zegt alleen van een gedeelte van dac land? Z. J». Ct) i Eon, XVI; vergel. Micha I: S*  SAMARITANEN. t2j 7' Ja, het blijkt, dat Joz'a, koning van Ja da in een gedeelte van het zelve koningüjk gezag geoefend heeft, denkelijk omdat de overwinnaar hetzelve hij het rijk van Juda gevoegd had. de- CO tn later tijd is het land, dat zij bcfloegen. niet groot geweest. V. Maar uit wat menfchen beftond dan ds nieuwe bevolking van het overige deel van dat land? Z. Bij de oude inwoners, die er in overbteven, en die; na dat er velen in den oorlog gedood, andere in Judea gevlucht, en velen ge. vangen waren; maar weinigen kunnen geweest zijn , zond de overwinnaar hun eene volkplanting, uittBabijlomers, Kutheers, Aveërs, Hamatfaiten en andere heidenfche volken. V. En deze vermengde hoop van heidenen en Israëlijten hceten Samaritanen ? Z» Ja. En fomtijds heeten zij ook Kutheerj dcnkel jk om dat er veel Kutheers onder hem waren. De Joden gaven hun dezen naam uk verachting. V. En welke was de godsdienst des Jands, onder deze vermengde volken? Z. Elk CO s Kon. XXIV: 15. a Chron. XXXIV; 3, Fa  tu HïSTORIJ der. Z. Elk hunner diende die afgoden, die zij uit hun land hadden medegebragt, en de Israëlijten onder hen, den God van Israël, doch bleven teffens vasthouden, aan de bijgelovigheid en afgoderij, waar in zij reeds lang te voren geleefd hadden. V. Is dat altijd zoo gebleven? Z. Neen. Zeker onheil , dat deze Volkplantelingen overkwam, heeft aanleiding gegeven, dat dit merkelijk veranderd is. V. Wat onheil was dat? Z. Zij werden met leeuwen bezogt , die, waarfchijnlijk gedurende den tijd dat dit land flecht bevolkt was, gelegenheid gekregen hadden, om zich te vermeenigvuldigen, en deze leeuwen verfcheurden eenige inwoners. V. En wat deden zij toen? v Z. Zij raakten, overeenkomftig met dc denk. beelden der heidenen, dat elk land zijne bij. zondere Godheid had, in den waan, dat de befchermgod van dit land op hen vertoornd was, omdat zij hein niet dienden : en toen werden hun priesters toegezonden, om hen in den ouden Godsdienst des lands te onderrech. ten. (2) •■_ v ( V. Zoo CO « Kou. XVII: a4» CO % Kon. XVII.  SAMARITANEN. i-5 V. Zoo dat zij toen eene aanmerkelijke hervorming ondergingen ? Z. Dat fchijnt zoo. Men vindt na dezen tijd geen fpoor, dat z j aan den Jeroboamfchen knlverdienst . of aan eenige andere afgoderij zijn verhecht geweest. Dit is naderhand noch meer gebleken. Doch ons ontbreken genoegzame berichten. 1 I. V. Wat weet men nu verder van de Samatitanen ? Z. Zij betoonden eene flerke begeerte, om in gemeenfehap met de Joden, na derzelve wederkeering uit Babel, den tempel te Jerufal rt» te herbouwen: 't welk van zelf infloot, dat zij voor Joden wilden erkend , of aan dezelve ingelijfd worden, en met hun den eenïgen waren God dienen. V. Waarom deden de Joden dit niet? Z. Zij kunnen daar vcor redenen gehad hèfci ben , die ons nu niet bekend zijn. Men zou dat althans van de voornaame mannen, die onder bun waren, moeten denken. Anderen fchrijven deze weigering voornamelijk aan uuthivukn ^ $ hoog-  ii$ HISTORIJ der hoogmoed toe, er, nemen het den Joden zeer kwalijk af. V. Dit moet den Samaritanen zeer gefinert hebben ? Z, Z'j werden er zeer over tegen de Jockon verbitterd. Zoo dat zij alL-s deeden , wat zij konden, om hen in het opbouwen van ftad cn tempel te dwarsboomer» V. En flaagden zij daar wel in? Z. Voor eenen tijd maar al te wel: gelijk Kit de verhalen van Esra en Nehemia blijkt. Doch eindelijk wonnen de Joden de gunst van het hof boven hun, zoo dat zij voords hun werk onbelemmerd volvoerden. V* Dit moet groote fpijt voor de Samaritanen geweest zjn? Z. N:ch zoo veel te meer, daar de koning Darius bevel gaf, dat de fchatting, die hem de Samaritanen opbragten, naar Jernfalem moest gezonden worden, om als een gefchenk van dien vorst, tot den bou van den tempel gebruikt te worden. V. Wat deden de Samaritanen toen? Z. Men rasent, dat zij toen tot het befluit gekomen zijn, om eenen eigen tempel , naar qe wijze van dien vsfl Jeruzalem, op den b rg Ge-  (SAMARITANEN. \sf Ccrizim te bouwen, en dat hem daartoe verlof van een der koningen van Perfie verleend is. Sommigen meentn dat dit later gebeurd is. V. Waarom verkozen zij die plaats ? Z. Zij fchrevcn daar aan eene bijzondere heiligheid toe, en meenden dat Abraham daar had aangebeden. V. Namen de Joden dezen tempelbou niet zeer kwal jk ? Z. Ten hoogften: daar zij fielden, dat Jeruzalem de eenige plaats was,daar men God eenen tempt! bouwen mogt. En dit onget oegen liep noch honger, toen Manasfo, de zeen van den Joodfchen hoogepriester Jojada , die, tegen de wet, met een dochter van Sanballat, opperhoofd der Samaritanen getroud was , en die daarom zijn land had moeten verlaten, Hoogepriester in dezen tempel werd, en denkelijk vele Priesters en Leviten derwaards mede nam. V. Mogelijk heeft die den Godsdienst der Samaritanen merkelijk verbeterd? Z. Dat denken fommlgcu. Zij hadden teen althans een priester uit het hoogcpriestcrlijk huis , en hunne Godsdicnftige begrippen en ge. bruiken verfchilden bijna riet, var die cici joden. Alieen erkenden zij bet gezag van ÏWozes 5 boeken, en zij hielden den berg Cei-i ^ 4 z/'m,  i.S H I S T O R IJ d e a zira, voor de eenige plaatsj, daar incn God aanbidden moest. V. En toen liep de verbittering van de Joden tegen hen noch al hooger* Z. Die liep toen zoo hoog, dat zij een af« grijzen van bun kregen; hen vervloekten, en hen óhbïkwaarn verklaarden, om ooit tot profe. lijten van den Jooifchen Godsdienst te worden aangenomen. V. Wat is de Samaritanen verder overko* men ? Z. Gedurende eenen geruim ëh tijd, lezen wij niets van hun. Maar in den tijd van AlexandeT den Grootth', maakten zij eenige vertooning. Zij waren toen in ftaat, om dien vorst, met een aanmerkelijk aantal van krijgsvolk, in de belegering van Tyrus bij te ftaan. Ook vleiden zij zich, met een bezoek van denzelven, dat evenwel, eerst lang uitgefteld% en eindelijk vergeten is. V. Zij ftonden dan zeer in de gunst van Aiexander den Grooten? Z. Hij ftond hun in der daad voor hunne dienden groote voorrechten toe, en mogelijk zouden zij noch meer van hem genoten hebben. Maar zij werden oproerig tegen zijnen Landvoogd, Afidromaihus, en verbrandden hem in zij»  S A M A R I T A N E N. 129 zijn paleis : en dit bedierf alles. Hij liet de moordenaars doodcn; joeg de rest uit Saaiaria; bevolkte die ftad met Macedoniers, en gaf hunne landen aan de Joden. V. En deze Macedonifche inwoners van Sa. maria ? ZL, Deze werden ook Samaritanen genoemd,, maar zij hadden met de Samaritanen, waar yan wij bandelen niets gemeen. Zij waien en bleven heidenen. Dit geeft in de historij, der Samaritanen eenige verwarring.. 11 r. V. Waar bleven de Samaritanen, na het verlies van hunne hoofdilad? Z. Zij zetten zich te Sechem en Sichem neder, dat ook Sichar genoemd wordt, en in later tijd' onder den naam van Napels, Naplus, ef N'plufa bekend is. Deze plaats was ook aasden voet van den berg Gerizim gelegen. V. Hoe is het hun aldaar gegaan ? '/.. Zij fchijnen zich {poenig herfteld te hebbsn. Doch terwijl zij onder de rtolomeusfen van Egypten Rondent hebben zij" op nieuw eenen zwaren fenok gekregen. Want Pioiomevrs* ï.ag is heeft e«i groot getal van hun naar Egjff* F 5 "téa  ï3o HTSTÖRÏjf dër ten overgebragt, daar zij tot in de Iaatfte tijden eene Synagoge te Kairo gehouden hebben. Doch zij waren niet zeer kiescb, in de middelen,waar Van z] hunnen Godsdienst op die plaats voordzetten. V. En vervobends ? Z. Dat Pompeius fömatia de vrijhcH wedergaf, doch dat Augustus dat land aan den koning Herodes fchonk ; en dat deze koning Samaria zeer begunlligde. Zij gaven toen een fterk bewijs van hunne verkleef..heid aan hunnen Godsdienst» daar zij maar niet te bewegen waren, om dien elders dan op den berg Geiizi:n te verrich en. V. is u uit deze tijden noch verder iets vart bun bekend? Z. Gedurende het leven v?n den Zaligmaker, hebben zj noch het volgende bewijs van hunnen haat tegen de Joden gegeven: Op een paaschfeest, flopen eenige Samaritanen in den tempel, en bsftrooiden dien met menfehendoodbeendcren, waardoor bij onrein werd, zoo dat de plechtigheden van het feest geen voordgang hebben konden; althans uitgefteld moesten worden. V. En verder? Z. Men weet, uit de h. gefchiedenis, do ontmoeting van dc-n ZaKgmaker met eene Saiaa«taaafebe vrou. Waar ,ut wij keren , dar fc  n* r s t BR SAMARITANEN". ïa&tfire tijden toe, aanwezig gebleven, en dcnfce lijk zijn ze dat noch. V. Waar zijn ze dan thans noch te vinden 9 * Z. Zij blijven, gelijk felÉfd, hunnen voornamen zetel te Sichem of Naplufa, bij den berg Gerizim houden, en ook hunne oude verkleefdheid aan die plaats, en asn hunne vaderl jke inzettingen, en hunnen ouden afkeer van de Jo» den. Voor rco jaren hebben ze noch aan den geleerden LuooiFus gefchrevcn. RAAD AAN MIJN ZOON. Wi lt gij, Jakob, dat u al Wat gij doet gemaklijk val'? Dat het ploegen van uw land Licht en zagt zij voor uw hand? Dat uw weg, hoe fteil hoe hard, Nooit aan uwe voeten fmart? Dat uw water fmaak als wijn? Dar ge in armoe rijk zult zijn ? Wijk dan nimmer, tot uw graf, Van uw dure plichten aft  DE WIJSHEI D. Toen de wijsheid noch de vreugd Was van ouderdom en jeugd; Elk noch graag haar bij zich had: O wat tijden waren dai! Maar ze zijn nu ïnng verleen! Dwaasheid fmaakt thands aan 't gemeen. Velen is de buik ten Cod. Stille deugd verftrekt ten fpot. 7ij, met fmaad en fchampren hoon, Ncergeftoten van haar troon, Zwerft langs 't land, met hangen voet, Daar zij flechts met fchaamte groit. Zalig die haar groet ver ftaat; Dio dees bloode niet verfinaa.it: Want zij blijft, hoe 't ook mag gaan^ Hem ftandvastig toegedaan. Nergens keert zij, als vriendin, Hoor, o jongling t liever in, Dan bi 't harte van de jeugd. Bloederl Iaat kaar ia met vreugd!: Es  t$S D E W IJ S II E I U. En rij gaat. nier u langs 't land-; Toont u 't werk van 's Hëeren hand;. Toont, in woud cn waterval, IJ Gods werken overal. Al wat 2e u ook toonen mopg* Is verruklijk voor uw oog, Dtar uw hare, door haar geleerd, God den wijzen Schepper eau En haar koninglijk gebod, Deernis met der armen lot ? Dringt zij diep in uwe bors:; Werkt in u to- weldoen dorst. Als gij. haar dan innig mint, Iu haar raad u we-lust vmit, En ge uw jaartal groeien ziet, Dan veroudt uw narte niet. En de fchoonfte hemelgaaf, Eene v.ou zoo fch ion, zoo braaf, Rijk in wijsheid en in deugd, Worde uw loon, uw let, uw vreugdl  XIV L E S S E N» I. Veel hooren, veel denken, cn weinig fpreeken, is de gernakkelijkite weg, om veel. te keren. I I. Denk niet, dat gij ook. van keren ontflaagcsi zulr worden: want, zo lang het leven di.urc, valt er wat te leeren. II I. Uwe kennis moet een algemeen goed zijn: trek er eerst uw voordeel van en laat dan naderen ook toe, in die kennis te deelen, en e* vruchten van te plukken. I V. Gij wint veel, zo gij wijV en deugdzaam wordt; dan, gij zult niets verliezen, zo anderen door u ook wijs cn deugdzaam worden, V. Heb pednld met da onwectenheid van ande. sen, zo gij hen niet wijs kunt maaken; maar 12 og  IS8 XIV L E S S E N. r.og grooter is het , met gebreken geduld te hebben, en allergrootst, u naar dezelven te fehikktn. V I. Kwel u niet, zo gij alles nog riet weet wat gij weeten kunt, cn denk, dat groote Manceri ook niet a!!e-> weeten. V I I. Schaam u, zo gij niet weet wat gij weet-n moet ; doch de fehaainte imake daarna plaats voor een onafgebrooken lust naar wijsheid, voor de 'j.erigfte poogingen, om ze te verkrijgen. VIII. Wik gij groo: in de waereld worden, denk, dat maar weinigen daartoe komen, en tevens, dat gij in een' Jaagcn rang ligtcr groot kunt zijn, en, niet min helder, daarin uitblinken. 1 X. Weinige dingen nood;g te hebben is wsare grootheid ; en weinige dingen zijn groot voor een groot gemoed. X. Verzet tt niet tegen den lasteraar van uwe goede daaden: want nier uwe klagten , niet uw geweldig verzetten tegen hem; maar uwe loflijke bedreven zijn de bests wederlegging. X I. Laat  XIV L E S S E N. 139 X I. Laat niet ligt argwaan tegen anderen in u opkomen: want zij dat merkende, zullen ook argwaan tegen u opneemen ; en wat wint gij dan ? X I I. D ie niets aan ondeugenden, dan hen op de deugd te dv>en verlieven. Dit zal u waare voois trelï'd.'jkhrid geeven» XIII. Zich in ellende te troosten, cm dat veele anderen ellendig zijn, is de algemeene troost;, maar het is meer grootheid van ziel , deezen troost niet te behoeven. X I V. Deugd is een goed, 't welk bijna de heete Waercld prijst; maar als gij het bez:t, behoeft de WaerbJd u met te prijzen: gij hebt eea goed dat zxh zelve prijst. EEN  DE. WANDLUIS. Al wederom een Inwooner onzer huizen, gelijk het Scorpioenfpinnetje, dat gij mij vertoonde [ n 't lil Deel PI. 1 bladz. 102) nu onder mijn oog gebragt! Ja, wel een Inwooner onzer huizen, en, 7.0 gij de grijpers uitzondert, veel zwcemende naar het Scorpioenfpinnetje; maar niet zo weldaadig van nart, niet zo kondig in 't Lopen, integendeel viesch, boosaartig, en zelfs een geesfel voor vuile en onzindelijke Menfchen. En zulk een onwaardig Diertje moet ik lceren kennen? Ik vertoon het u hier (PlaatW Fig, 1) in zijren natuurlijken ftaat, cb (Fig. 2) zeer vergroot getekend, op dat gij zo wel de bonze als de goede huisdiertjes zoudt leeren kennen. Welken naam draagt het? Men noemt het de Wand-of Weegluis: want ten Wand of een Weeg zijn, in onze oude taal, een houten of leemen befchot, waarin zij gaarne woonen, hoewel zij de reeten van zolders , van ledikanten en bedfteden ook beminnen. NoQrt    D E W AND L tJ I S. 14* . Nooit zag ik deeze Diertjes? Gelukkig, dat gij ze nooit in uwe wooning gezien hebt; cn ik wensch, dat gij ze er ook nooit in vinden zult, maar daarom wil ik er u deeze befcbrijving van geeven. „ De lijfsgedaan. te is vrij rond, doch plat; de kleur bruinr.,od; de gefteldheid week; de aart vrugtbaar; de kop. groot en breed met twee bruine geparelde 00gen, boven welken twee fprieten Haan, elk met drie geledingen; doch zij vallen in de tekening een weinig te dik. Voor aan het hoofd is geplaatst een gevaarlijke koker ('ma') waarin viel' angels, op eene verborgen wijze, bewaard worden. Zo men geene zo konftige hand heeft, a's de Heer ypelaar, zal men niet ligt twee daaruit haaien , en die vertoonen in b en c» Voorts volgt, na den kop, een borstftuk met zes aangehegte pooten, en vervolgens het agterlijf met zeven ringen, zijnde het grootfte deel van Diertje: de zes pooten hebben drie geledingen , aan het einde voorzien met twee haakjes, om tegen het hout en andere dingen te kunnen opklauteren. Waar woont dat Diertje? Zelden in kelders; maar gaarne in warme bovenkamers , vooral die tegen het Zuiden gebouwd s  Ui DE WANDLUIS. feouwd zijn, om dat het de warmte zeer bemint ; des het in heete zomermaanden alleen vernomen wordt, en als dm fterk vonrtteelt. Gelukkig derven de meesten in flrenge win» ters; m-ar de neeten, door de wijfjes gelegd op warme plaaizen, blijven over, en worden, ten tijde der aankomende warmte, uitgebroeid. Houdt het zich alleen op in muuren, bedfte. den en ledikanten? Liefstin de r-eten van deezen, om dat ze voor hun van gewigt zijn; maar anders ook. in manden, koffers, boekekasten en vloerreeten. Gij noemt het viesch ? Ja met regt, daar het eenen onaangenaamen reuk of flank van zich geeft; doch dit is het tn'nst: ik noemde het ook een boosaartig Dier, een geesfel der Menfchen. En waarom dat? Scherp van reuk zijnde , ontdekt het , des avonds of 's nagts, wel dra door de «itwaasfemingen van flaapende Menfchen, dat het kans heeft om zich ten hunnen koste te voeden (en hierom bewoont het zo gaarne bedfleden en le» dikanten) des het dan uit zijne fchuilhoeken te voorfchijn komt, en, met zijne geweldige angels, de aangezigten , handen en andere lichaamsleden der rustende lieden doorboort, om hun biecd  DE WANDLUIS. 143 bloed te zirgen , waardoor groote puisten en eene fterke jeukte ontftnan. Maar het fchijnt van eenen fijnen finaak te wcezen, even gelijk de gcwoone luizen en vloocn, om dat zij op den een;n mensch meer dan op den anderen aanvallen, ongetwijfeld, dewijl het bloed des eenen haar meer gevalt, dan dat des anderen. Van waar komt het, dat ik er zo weinig van hqprde ? In aNe oorden, waar men de zindelijkheid zeer bemint, zal men ze niet vinden; maar buiten ons Vaderland, waar de morfigheid fterk regeert, is bijkans geen huis daarvan vrij. Hierom zijn veele herbergen, in onze Frontier. Heden of aan onze grenzen, waar veele van buiten komende Vreemdelingen ontvangen wjrden, daarmede befmet, dewijl ze daar in man. den, koffers, en kleederen ovei'gebragt worden. Hierom moet men, reizende, altoos de zindelijkffe herbergen verkiezen, en, t'huis komende, is het voorzigtig, alles wél na te z:en, om te ontdekken , of men ze ook opgedaan hebbe. Het is mij tweemaalen^ gebeurd, dat ik , van eene reize weêr gekeerd, telkens twee t'huis bragt: de eerften hadden mij, naar mijn beste weeten, in eene trekfehuit bekroopen; en de anderen zich in mijne kleedercn gezet in eene Lo-  tU DE WANDLUIS. Logement op onze grenzen, waar veele Duit*» fchers geherbergd werden. Zij kroopen, t'huis gekomen, na den eeriten ragt ilaapens, 's morgens op mijn bedlaken: ik, haar ziende en kennende, fchrikte, greep toe, doodde ze, en hadt bet geluk, bij een onvermoeid nazoeken, veele volgende morgens, geene meer te verneemen. r Waarom vondt de Schepper goed; om zulk een 'Hinkend en boosaartig Diertje te formee. en? Zó het u niet voldoet, Wanneer ik zeg, om. ten fpijze te dienen van andere in onze huizen wconende Infccr.en , Q en mooglijk gaan de Scorpioenfpinnetjes wel op hun af) dan zal ik Hellen, dat ze opzettelijk gefchapen. zijn, om de luiheid cn morïigheid in Menfchen tegen te gaan: want bij deeZen vindt men ze, allerwege, in Europa, en niet* gelijk ik zeide, bij vlijtig toeziende en zinde/ijke lieden. Om luiheid en morfigheid tegen te gaan... ? Ja: want die beiden zijn maar al te gemeen in veele oorden , en doen een onbedenkelijk nadeel aan de gezondheid en welvaart der Menfchen ; des de goede en wijze Schepper deeze Diertjes, als een kwaad, of als een geesfel, gebruikt, om het goede voort te biengert, ik meen, om onze gezondheid en welvaart, dorr  DE WANDLUIS, 145 door *t middel van zindelijkheid, te bevorderen. En Hij zal dan ook gezorgd hebben , dat wij, die, onvoorziens, in onze huizen brengende, ons daarvan bevrijden kunnen. Zeer zeker: want, om eene te groote ver* menigvuldiging te beletten, heeft Hij gewild, dat zij, onderling, oorlog zouden voeren, e* dus eikanderen om hals brengen : daarenboven 3 dat zwaare winterkoude anderen zou verdel» g-n. En zo die beide middelen niet genoeg helpen? Hij heeft het vernuft der Menfchen veele Enderen laaten uitdenken ; maar zij zijn niet van gelijke kragt. Ik heb er u één opgegeeven in den Katechismus der Natuur, Hl Deel bladz. 37, het welk onfeilbaar is; mids men de kamer, waarin zij zijn, wel digt kan toefloppen: anders kan men zich van een ander; dat veel eenvoudiger is, bedienen, naamelijk,' dat men, 's winters en in het voorjaar, de ree. ten dikwijls bevogtige door borftels met koud water, dat doodelijk voor haar is, of het houtwerk der ledikanten., een' tijd lang, in het waier legge. EE N  EEN BUITENKANSJE. Een Boar kwam eens (Het is eene waare Historie, die ik u vertellen wil) aan een Vorftelijk Slot, met een grojt net op den fchouder^ en daarin een leevenden haas. De Schüdwagt, ziende dat hij het voorplein op wilde, riep hem toe, op een norsfen toon: „Boer! waar wilt gij heen met dat net en dien haas ? terug, terug!" En waarom, zeide de Boer, terug? ik jieb een' haas in een net gevangen, welken ik aan den Edelman K .... die op het Hof is, tot een gefchenk wil brengen, als eene aartigbeid, dewijl men alle dagen geene haazen ia netten vangt. „Dat zal wel gelogen zijn, hernam de bruske Schildwagt; en leugenaars duldt anen aan geene Hoven. In waarheid, zegt de .Boer, ik heb den haas in dit net gevangen: Iaat mij toch door, ik ben een arme kaerel, en zal er wel een goed fooitje vcor krijgen. Na meer woordewisfelingen, onnoodig u te zeggen, kwamen zij, eindelijk, hierin overeen: de Soldaat zou,den Landman doorlaaien; maar deeze zou de helft van het fooitje, bij het terug koomen, aan den eerfien uitkeeren. Hier op werdt de man door gelaaten. Hij ging tot vóór het Slot,  ËEN BUITENKANSJE. 147 Slot, en eenen bedienden zJende, verzogt hij* dar men hem bij den Edelman K... zou aan», melden. De Edelman kwam vóór, die den Boer,, b'j hem bekend, ziende, vraagde: „ Wel Hendrik! gij zijt daar, wat hebt gij toch aan mij hier te zeggen . . . (Dus ging het gefprek voort) . . . Hoogwelgebooren Heer! ik kora ti een prefent brengen: is het niet zeer mooi 5 't is toch wat raars.—Wat is dat, Man? -*Wel, Hoogwelgebooren Heer! het is een ha^s , in een net door mij gevangen: vangt U Hoogwelgebooren ook wel haazen in net-ten? — Neen, dat geluk hadt ik nooit. — Wel mi# om dat dit zo raar is, moei Uhoogwelg boeren 'den haas hebben. — Dat is wel j maar hoe veel moet ik er u voor geeven ? — Uhoogwelgebcoren zal niet al dingen?—Neen 5 Hendrik • wat zon ik afdingen ! Ik ken u immers , ea weet dat gij mij niet zult overcifchen. . Dat ben ik ook iret van zins; maar ik tnoM nu, voor deeze keer, vast uw woord heb» ben - Nu dan, Hendrik! g'j hebt mijn woord : ik zal u geeven wat gij voor den haas vraaot: hoe veel moet gij dan hebben ? — Twaalf muüpeeren, Hoogwelgebooren' Heer! — Hendrik! benje gek, of zift gj met den kop gebaiki?— Neen, Hoogwelgebooren Heer! en O 2 af.  M8 een buitenkansje. afdingen zit er maar niet op: gij hebt mij uw woord gegeeven. ■■■ - Maar hoe komt gij er toe, dat gij mij twaalf klappen om uwen kop van mij eischt? ——— Hoor, Hoogwelgebooren, Heer ! dit zal ik u zeggen. Ik ging dcezen morgen uit om te visfchen, en ftiet, bij eenen kolk komende, eenen haas op, die, niet wcetende hoe te ontkomen, in het water vlugtte; en ik, niet lui daarbij, vloog toe, en fchepte hem in mijn net. Toen dagt ik, wat doe ik nu met den haas! en, en na lang bedenken, beiloot ik, dien aan u te brengen, om dat uboogwelgebooren nooit haazen in het water zult gevangen, of daaruit gegeetcn hebben : maar toen ik daarmede aan het Slot kwam, wilde 4de Schildwagt mij niet doorlaaten : ik vertel, de, omhein te beweegen, het gev.d, en dat ik, arme kaercl, hoopte, ecu goed fooitje daarvoor te ontvangend Toen hij daarvan vernam, beloofde bij mij te zullen doorlaaten, zo ik de helft, bij het terugkomen, hem zouter hand ftellen. En ziende, dat er anders niet op zat om door te komen , heb ik die belofte gedaan : nu vraag ik voor den haas twaalf muüpeeren, en daar is geen fier aan af te dingen, dewijl ik zes daarvan aan den Schildwagt moet an ,zal overgeeven : £ie , daar ftaat hij , en, al  EEN BUITENKANSJE. iA9 al hoort hij ons niet, hij kijkt feh-.-rp toe, wat ik zal ontvangen. — Wel nu, Hendrik! (maar Iaat mij eerst uiifchaatcren van lagchen) gij zijt een flirame vent: houdt den kop regt: daar ontvangt gij twaalf klappen (de adekjke bind floeg niet hard) — Nu, Hoogwelgebooren Heer! ik bedank u voor de betaaling: r'air hebt ge den haas (een bediende, die er bijftondt, nam dien aan, en Hendrik wilde weggaan) Neen man , zo fchielijk niet, daar hebt gij een Dukaat, *is een buitenkansje. Hendrik ging daarop naar de valbrug, waar de SchllJwag ftondt, en deeza , die wel gezien hadt het ontvangen van een fooitje , maar de klippen niet begreepen hadt , riep reeds met een zagre ftem: „ Boer, de helft, Boer, van het geen g;j van den haas bebt ontvangen." Goed zei Hendrik, gij zult het hebben. Daarop flapte de forfebe Hendrik toe, en gaf (terwijl de Edelman en eenige bedienden zagtkens volg. den om te zien , hoe dat zou afloopen) den Schildwagt een' flag aan den kop , dat hij bijra fuifelde. Dat is één, zei Hendrik-, nu moet gij er nog vijf hebben. De Schildwagt, die den Boer reeds gaarne qukantie zou gegeeven heb. ben, maakte rumoer, waarop de wagt uitkwam aan welke, niet weetende wat er te doen v,aG 3 r«  i5-o EEN BUITENKANSJE. re, de Edelman toeriep: laat den Boer begaany alles gefchiedt bier volgens beding. Hendrik betaalde daarop de vijf anderen, ook niet en., zagr. Hierna durfde de. Soldaat nog reppen van de helft van het fooitje3 maar Hendrik beet hem toe: g;j hebt de helft van het bedorgene ontvangen : zijn Hoogwelgebooren heeft gezegd: het ander (jongen, het was een Dukaat) is een buitenkansje, en met één (treek, de fchimpende list'ge Hendrik door, en liet den Soldaat over aan de rdgemcene btfpotting. Deeze werdt daarop afgelost, en aangezegd, dat men hem meer dan zes klappen zou j.ee«. ven, indien hij, in het vervolg, ooit weer in, den zin mogt krijgen, een' gemeen? mm van het Hofteweeren, of zulke efchen te doen. — Hendrik vloog naar huis, om tc Ver;ellen, hoe bij den Schildwagt betrokken, een fclicon b.dici.k.msje gekreegen hadt. V A L S C H E I D. Eb vajfchheid fch:ndt des menfchen waarde. Zij floort den vree, en bouwt een bel op aarde. Nooit (leep haar gladde tong mij in haaraddrenhol» «Scheel mijn ziel zij van oprechtheid vol. ZE LD-  ZELDZAAM VOORBEELD Van WELDADIGE M E N S C K E N. Sints eénigen tijd heerschte in Spanje eene zeer kwaad2artige Kinderziekte, die overal eene groote rrenigte van Kinderen in *i graf fleepte. — Onder de weinige gelukkigen, die het geluk hadden aan het gevaar te ontfnappen bevonden" zich de beide kinderen van den Graaf— de Tippa, Raadsheer van den hoogen Raad der Indien,, een der rijkfte bewoners van Madrid, die getrouw; is aan eene Indiaanfche Damej die hem den verbazenden bruidfehat, van 5 Milioenen realen, aan jaarlijkfche inkemften, heeft aafigebragt. — Deze uitmuntende vrou, op'het gcvoeh'gfle aangedaan over de gelukkige herftel. K»g harer dierbare panden , waarop zij zoo weinig had kunnen hopen, woidt verhaald, ter dier gelegenheid, een zeldzaam en gedenkwaardig bewijs , zoo wel van haare njocdcilijke tederheid, als van haie algemeene merfchetflicfde gegeeven te hebben. Zij liet zich een balans G 4 «net  ï5* VOORB. VAN WELDAADIGIï. met fchalen van genoegzame groote brengen, cn plaatfte in de eene hare beide kleinen, waarvan de oudfte een en een half jaar, en de jong» fte flechts weinige masnden levens bereikt had, en in de tegenoverftaande een juist evenwigt 'van louter goud, dat zij vervolgens in handen ftelde van haren Parochiepriester, om dezelve onder de meestbehoeftigen van zijn kerspel uit te deelen. NUTTIG LEERBEEjYD. De kromme tak, die, jong en teer, Niet met gemak is recht gebogen', Verliest zijn bogten nimmermeer, Wat krachten daar aan werken mogen, Zoo zal een mensch, dien, niet zijn font Ontleen is, in zijn jonge dagen. Die nooit verbetren , wo:dt hij oud, En zelfs naar fcha noch feharde vragen» Bedenk dit vroege, o lieve jeugd! £n Boor naar elke les der deugd. V •»* m  VERKLARING VAN EENIGE VADER. LANDSCHE SPREEKWOORDEN. ï. ALLE WJNDEN HEBBEN HUNNE; WEER. WINDEN. Dc Winden waaien niet altijd uit denzelrllen hoek: dat weet gij, en hebt het duizendmaal gevoeld;: maar, nusfehien,. zonder te denken,, wat is de Wind', cn waarom waait hij niet altoos uit dezelfde ftreek? Dus hebt gij twee; wonderbaars werken van god over het hoofd gezien. Maar dat moet niet meer gebeuren. Gij' behoort dan te weeten, dat het geen wij Wind heeten niet anders is y dan eene mec-idere of mindere bcweeging' der ftoffe, die wij Lucht noemen welke wij niet zien , maar alleen gevoelen; kunnen. Is deeze Lucht in volle rust, dart. Zéggen wij.* Het is dood ftlf*. daar is geenWind; geen b'aadje verroert zich aan de hoornen, Dan wanneer deeze Lucht in een? verschillende, in eene zagte of flerke -bewees, ging geraakt ïs> dan fpreeken. wij duss Sês Waait weinig £ het waait fterk £ het fformt?* ——  159 ALLE WINDEN- HEBBEN Maar waarom waaien alle Winden niet uit defr. zelfden hoek ? Moor alteen deeze twee redenen, die genoegzaam voor u zijn: de anderen kunt gij' in het vervolg leeren. Sommige Winden geeven regen of droogte ; anderen warmte of koude. Zo men nu altoos regen of droogte, warmte of koude op den duur hadt, welk radeel zouden Mensch, vee en land lijden i Wat 2ou er kunnen groeien, en wat beflaan? Ver» Schillende Winden moeten dan verfehülende tijden geeven. En zo de W nd altoos eene flreek jtfeldt, welke belemme ing zei dat in de vaart der Schepen baaren, bij voorbeeld, zo wij altoos eenen Oosten ■ wind hadden , hoe zouden dan de Beurtfchepen, die, alle avond:n, van Amfterdam cp Zwol vaaren. met zulke tegenwinden moeten wor[Telen, hoe lang onder weg zijn! Alle Winden veranderen telkens , hoe ? zeg mij; dat eens. Dan, wat vraag ik u, iet, dat »iet dan uit Gods Almagt, Wijsheid cn Goedheid verklaard kan worden ? Denk eens één ©ogenblik hierop:- „ Wélk eene onb eg rijplij kc aagt moet er niet aangewend worden., ora de Lucht in b:weeging te brengen, om die beweeging, zagt zijnde* zo fterk te maaken, dat het tot frorm k«nt, of hij ftorm weder tot ftilte te brengen; Om.den Wind nu uit dee-  HUNNE WEERWINDEN. 155 zen, dan uit geenen hoek te doen voortkomen, altijd in die maate , en op dien tijd, als heiden best zijn voor Mensch, vee en land. Dit bedenkende, verliezen wij ons ze!ven in verbaasdheid, en moeten uitroepen: ,r Goo is groot, en wij begrijpen het nier T' - Van deeze heen en wéér Waaiende Winden is nu ons Spreekwoord voortgekomen: „ Alle Windenhebben hunne weervvinnen, en wordt gebrast, om ons te leeren, dat de kans, gelijk men zegt' verkeeren kan; of dat het geen ik heden andere» aandoe, morgen mij kan overkomen. Dit wit 'tk u thans ophelderen door een zeer aandoenlijk geval, het welk ik onfengs ras in het Dagboek <3ournaï) van éénen onzer Vaderlandfche ZeeOfficieren, die zich, in het jaar ir9o, met zijn Oorlogfchlp in Oost fndie bevondr. Daarin zag ik, op eenen dag van de Maand Julij, dit aangetekend. „De tegenwoordige'Refident op Maros; de Heer N , kogt eenen ouden Slaaf voor tien rijksdalers, en willende hem naar Ba. tavia zenden , liet dien mtusfeben bewakenKort daarna- eenen lang opgefcbooten jongen ook gekogt hebbende, beval hij- deeze* bij denanderen optefluiten. De oude-, den. jongen- fenhem ziende brengen , begon zeer te fchreienJ Toen men hem de reden zijner 4rcefJlgid ^  ALLE WINDEN ENZ. de, antwoordde de oude , dat hij niet uic droefheid, maar van vreugde weende, dewijl de jonge fïaaf, zijn eigen zoon zijnde, hem. verkogt had, en nu, op zijne beurt, wederom door anderen was verkogt geworden. (Hoe weinig hadt deeze ontaarte fnoode jongen ge« dagr, dat alle harde Winden hunne weerwinden hebben; maar dat dezelfde hemelfche R egt vaar» digheid wilden zo wel als befchaafden bezocht!) Het medelijden bewoog den braaven Refident, ket geval hoorende, de vrijheid aan den ouden, man te geeven, welke deeze met blijdfehap wilde aanneemen, mids zijn godlooze zoon naar Bita« via- gezonden werdt, dewijl hij bevreesd was, dat hij anders andere verongelijkingen, zo niet zwaarere, van hem te wagten hïdt. Dat verzoek werdt dan den ouden ligtlijk toegefban,. en de jongen vertrok. Dan, zes jaaren dsama ondervondt ook de Reüdent, dat alle Winden hunne weerwinden hebben; doch deeze waren ongemeen zagt en lieflijk. Hoe ? De oude dankbaare flaaf kwam tot hem met tien rijksdalers in de hand, (Ven ouden koopprijs) om den. Refident fchaadeloos' te Hellen paar hij, die eens braaf handelde, was wederom braaf; |j| dankte den wclmeenenden oaden man, en. gek heic raet 2ijn> geld vertrekken*  I L HIJ SLAAPT ER NIET OF. Dat deeze Spreuk u bcdiaage , en nog meer van u gevolgd worde, dan zij aan het loome Kind gevalt ,. of voor den luiaert genoeglijk is f De ijverige neemt d» ecrfle gelegenheid waar, om, zonder lang te denken, iets aan te grijpen, en zonder toeven af te doen: hij flarpt er niet op, zo eenige gewigrige zaak hem voor* komt; hij laat niet veel flaapens tusfehen beiden beiden komen: alles moet vlug van de hand gaan; de zaak moet afgedaan worden. Maar», maar de luiaartf Wie zal deszelfs traagheid, belluiteloosbaid, talmen, en nuttelooze overleg» gingen uittekenen;. maar wie ook het nadeel, dat hij er door lijdt, befehrijven?■ Dooréén voorbeeld wil ik u het gezegde cpheldereru Een mij bekend Bakker,.in eene Vaderlandfche Stad,ftondt, vóór eenige jaarcn> *s morgens ten zeven uuren, met zijee bloote beenen, in zijnen baktrog, om brood te kneeden, toen er een Landman inkwam, die hem het droevig nieuws verhaalde, dit :vl de Boekweit dien nagt bevroozen was. Dit hoorde bij  *S* HIJ SLAAPT ER NIET OP» vrij koel aan, (liep er niet op, tradt zonder veel te zeggen uit den baktrog, liet de rest van het werk aan zijnen knecht over, waschte z'nne voe"en af, maakte eewige beftelh'Bgen, kleedde zich, cn flapte ten negen uureu in het Beurtfchip op Dordrecht. Hoor eenen g-mftigen wind ras overgevoerd zijnde, ging hij^ nog 's namiddags, bij alle Koornkoopers rond,, kogt al de Boekweit op , en keerde, zonder iet van het bevriezen te zeg°cn, aanftonds terug. Het ongeval werdt daarna in deeze ftad bekend; maar de Boekweit, verkogt voor eesen geringen .prijs » itceg da?rna tot zulk eene hongte, dat de bakker, die weer met tene groote winst verkoopende, een rijk man werdt, en zijne veele Einders, wél opgevoed1 hebbende, tot hoogen ftaat bragt. Zo veef, doet het op eene zaak niet. te flaapen, I Fife MEN MOET OP DEN HASPEL PASSEN. Het mcnschlijk vernuft heefr, van tijd tot tijd, alierleie Haspels uirgedagt,. om gefpennen draa- dej>  MEN MOET OP DEN HASPEL PASSEN. Tja den van hennip, vlas, katoen, of zijde tot ftrcenen te manken, welke voor het weefgetouw moeten dienen. Het zou een moeilijk en bnunV voerbaar werk zijn, U eene befchrijving van aiHèn te geeven. De geene, welke de meestefpinnende Vrouwen in onze Landprovintlen gebruiken , alleen uit drie (lukken houts beflaandc, is de eenvondigfte, welke mij hekend is. De Cbineefche is zo zamergefteld, dat men uit dcszelfs tekening, welke mij gezondenis, niet wijs kan worden; doch in de da2d zeer kondig : want men maakt daarop ftreenen, diV veele ellen lang zijn, welke wij, al zijn de gangen onzer huizen zeer lang, niet kunnen) winden. De vernuftigfte en beroemdite, om zijden draaden tot ftrecnen te maaken, is van don vermaarden vaucancon nitgedagt : want hij gaat zevenëuveertigmaal rond,, eer een draad op zijn eerfte punt wederkeert. Waarom ? De draaden komen , kleefagtig , op den haspel, en moeten tijd tot droegen hebben, ces de een den anderen raag raaken, om niet zo fterk door vergomming aan elkandeten te hepten, dat alles verbrod werk worde. Aan dat gebrek is. deeze verwonderlijke konftjge Haspel Biet onderworpen , er. daarom heeft hj. gene verbetering npodig, welke-., mogelijk, ook rit? ka»  \fo MEN MOET OP DEN HASPEL PASSEN,' kan uitgcdagt worden. Maar welken Haspel 9 deczen of andere foorten, inen mag gebruiken; incn moet, bij het-haspelen, op den Haspel pasfen: want, om-, bij onzen eenvoudigflen te blijven, zonder van de anderen, waai bij meer oplettendheid behoort, te fpreeken, zo de draaden niet goed loopen, wordt het, bij het opwinden broddelwerk. Dit Spreekwoord„ van zo geringe zaak ontleend, betekent dan, ergens naauw acht op fktan. Op eene groo e en gewigtige zaak? ja zeker. Op eene kleine ook? ja-even zeker: want dikwerf zijn duizend: kleinigheden noodig , om het regte beflag aan eene groote zaak te geeven. Denk dit maar eens na-, en gij zult het ligtljk vinden. Hoe finert het ons -,. wanneer eene gewigtige zaak kwalijk uitvalt , dat men kleine - voorafgaande dingen verwaarloosd heeft, en hoe verblijdt ons; eene goede uitkomst, wanneer men dezelve nies verzuimd , en op den. Haspel wel gepast beeft ï EEN GOED- GEWETEN: Een ander moet naar uw gedaehten gisfen». Kent gij u zelf, gij weet die fohder misfen.. Wees des gewist» al- \ asrdes kan geen ktoazé,, lüdiea \ saaas wefi v.an bmsm Haar*  pl.m.   EEN PEÜL UIT DÈ BARBJCE. Wat zullen deeze drie Afbeeldingen (op de 111 Plaat) mij zeggen ? Voor eerst, zal de bovenfte £Fig. O " keren , dat de Schepper aller dingen ons ve?!e KHmboonen of Peulen gegeeven heeft, waarvan deeze eene der zondeiliiigften is. Groeit dezelve hier? Neen; maar in verre afgelegen landen. Wasr dan? In Barblce, eene Amerikaanfche Colonie van onzen Staat, groeit eene foort, gelijkvormig aan deeze afgebeelde, door de Geleerden genoemd Phanolus Sil'iquis latis, hispodis et nugoftsi en eene andere, welke ik u hier afgebeeld bcbv geheeten Pfafeolas hhfutus yirgatus prurl^i. rem, of filiqna hhfuta, aan welke de een den naam van K'imboon, en de ander dien van Ptul geeft; doch de Iaatfte foort is aldaar vreemde Van welke gedaante is deeze? Gij ziet QFig. i) de Peul cener Plant, hier een derde gedeelte korter en fmaller getekend „ wegens de bekrompen plaats, dan ze natuur'ijk is^ rosaètig van koleur, welke rosheid alleen ei-  tCz EEN PEUL UIT DE BARBICE. eigen-is aan het hairagtige, dat op.de heelePeul zit: want, wanneer men hetzelve met een veder daarvan afftrijkt, oatdekt men de naakte Peul van eene grijsagtige .gedaante. Wat zit er in? Eenige Boontjes of Erweten (F:g. O welke aan de zijde zwart zijn ; doch bruin aan t-le andere, gelijk ook boven en onder, waarop eene zwarte Hippen voorkomen. Is dat al het zonderlinge? Neen; het vreemde zal nu eerst aankomen. Wanneer men het hairagtige van de eerfte foort van Peulen afftoft, en dat, onvoorziens, aan de handen krijgt, verwekt het eenige jeukte, gelijk men mij gefchreeven heeft; dan, wanneer dat gebeurt omtrent de tweede hier afgebeelde foort, dan is de jeukte bijkans ondraagl-jk, gelijk ik meer, dan eenmaal, ondervonden heb; des ik gèreerd Heb behoedzaam daarmede om te gaan, of, bij het behandelen, handfehoenen aan te trekken. Waardoor neemt men dit pijnlijk gevoel weg? Het houdt op, zo dra men zijne handen nut olie bJmeert, waarom ik ook totdat mirfd-J , in die gévallen | telkens mijne toevlugt genomen heb. Wasr«  EEN PEUL UiT DE BARBICE. Waartoe heeft de Schepper die Peulen met dat hairagtige bedekt? Er kunnen verfcheiden' redenen zijn ; maar zij kwamen nooit tot mijne kennis. Ook weet ik niet, dat men met het hairagtige van de eerfte foort eenige proeven in Barbice gedaan heeft; maar wel met dat der tweede, die ik m hier befchreeven heb» Welke dan? . De Ondervinding heeft er ons dit wonderlijke van geleerd, „ Wanneer men, van vijftien tot dertig, greinen van dat hairagtige neemt, met kandij'! troop mengt, en Heden, die doos wormen geplaagd worden, ingeeft, fterven deeze dieren onfeilbaar." Hoe vreemd is dit! Heeft dan de goede Schepper zulk eene wormdoodende kragt in dit hairagtigp gelegd ? Ik geloof niet, dat het daarmede zo gefe» s£en is. Waaraan moet men dan dat zonderling vermogen toekennen? Het geweldig jeuken aan mijne handen deed* mij aanftonas het Mikroskoop te hulp neemen» em ie bepioeven, of ik het kon ontdekken, En dat gelukte u? - Toen ik een weinig van dat hairagtige rrxt het  '154 EEN PEUL UIT DE BARBICE. het vergrootglas befchonWde, ontdekte ik, dat bet beflondt uit duizenden aHeifiinfte fpiertjes met de fcherpfte punten , juist gelijk aan de dunfte naalden zonder kop, geljk zij afgebeeld Kan die ongedagte gedaante dér hairagtige ftofFe bier ie s verklaaren ? Deeze pijltjes (zo zal ik ze noemen) gemengd met kandijftroop, worden daardoor verftompt, en doen geene uitwerking, dat is, zij verwekken geene jeukte op de tong , keel of maag; maar dit mengfel, een weinig in maag en ingewanden ontbonden, en de pijitjes vrip' beid, tot werken verkreegen hebbende, do.n een zodanig geweld op de tedere wormen , dat deezen daardoor omkomen. En dus niet door de inwendige kragt van dat hairagtige ? Neen, zo het mij voorkomt; doch hoe dnt zij, dit wonderbrare blijft, da men nimmer zulk een vermogen bij deeze pjïfjes zou vermoed hebben, noch gedagt, dat de Schepper hier een Geneesmiddel verordend zon hebben tegen eene zo listige als erge kwaal- Wie heeft dat Geneesmiddel het eerst ontdekt, en hoe? lierven hebt ik nooit iets vetnoaien j. maar de mees-  EEN VHJL UIT DE BARBICE. 165 tmesre Geneesmiddelen zijn toevallig (gelijk men het noemt) ontdekt, en dit, waarfchijnlijk, door de Wilden van Amerika. Heeft niemant iets meer van dat Geneesmiddel gezegd? Zo veel ik weet, is de geleerde e. banc r 0 f t , die eene Befihrijying der vcrfchlllende Polkeren van Gulana, van derzelyer geaart* held, levenswijze, maneer van denken, Godsdienst en gebruiken, gegeeven heeft, de eenige, die er iets van gezegd heeft. Wat dan ? „De Inwooners van dit laud (zofchrijt hij) en van de nabuurige Nederlandfche Koloniën zijn misfchien boven alle andere meest gekweld met ongemakken, door wormen in de maag en ingewanden veroorzaakt, inzonderheid de flaaven, die daar zulk een menigte van bij zich /jebben , dat het een* Europeaan ongelooflijk moet voorkomen. De oorzaak van dit ongemeen voortbrengfel wordt door fommige toegefchreeven aan de wormagtige Diertjes, voortgetecld in de wateren , welke dit Jaage land omringen, en die, geduurende het drooge jaargetijde, ftilftaan, bederven en rotten, fchoon ik denk, dat het, met meer reden, mag toegefehreeven worden aan de raauwe onverteerbaare fpijzeï Wüiir»  EEN PEUL UIT DE I&RBICE. waarmede de flaaven gevoed worden , we'ke fpij's voornaameh'jk beftaat uit Planains en Ba* nanen, maar inzonderheid de eerfte vrugt, welke zij. rijp zijnde, gewoon'zijn raauw te eeten, inzonderheid de Kinderen, door welke zij niet dan flegt verteerd kunnen worden. Maar door welke oorzaaken deeze wormen ook voortgebragt worden , bun getal is zo gioot, dat de gewoone middelen op verre na niet genoeg zijn ter hunner verdelging ; om welke reden de Planters, in het algemeen, tot dit oogmerk, hunne toevlugt tot de Siliqua hlrfata (zijnde de hier afgebeelde Peul) of ruige Peul neemen. Ik weet niet, van waar dit gebruik eerst herkomftig is; maar de uitwerking van dit middel is onbetwistbaar. Het gedeelte, daar zij gebruik van maaken, is de ruige hairige zelfftandigheid, groeiende aan de buitenzijde van At Peul, die met een mes afgefchraapt en gemengd wordt met gemeene ftroop of melasfen , zo als men Jiet daar uitdrukt , tot de zelfstandigheid van een dun flikpotje, waarvan een theelepelije vol, alle morgen,, nugteren gegeeven wordt aan Kinderen van twee of drie jaaren oud, en het dubbeld aan volvvasfenen. Dit wordt twee volgende morgens herhaald , waarna men hen gemeenlijk een gift van Rhabarber irgeeft. Dit rs  EEN PEUL UIT DE BARBICE. i$t is het gewoon gebruik der Planters, die, doorgaans, eens in drie of vier maanden, de ruige Peul, op' deeze manier, aan hunne flaaven in het algemeen , maar voornamelijk aan alle Kinderen zonder onderfcheid geeven; en op 'deeze wijze heb ik het honderden derzelven, van dén jaar oud, en zo vervolgens, met den gelukkigfien uilflag zien gebruiken. De lijders ontlastcden zich, gemeenlijk na de tweede gift, van een ongelooflijk aantal wormen, zelfs meer dan twintig te gelijk , zo dat de afgang uit weinig anders dan deeze Dieren beflond. Maar fchoon dit oabetwistbaare proeven van de uitwerking deezer Medicijnen waren, was ik egter nog verre af, om van derzelver veiligheid overtuigd te zijn. Ik merkte op, dat de gfgceven zelffhndigheid beflond uit een mengfel van pijltjes of fpiesjes, ten uiterflen fijn, en zo fcherp gepunt, dat zij, op het vel gelegd 2:jnde , een onverdraaglijke jeuking en zelfs zwelling veroorzaaken , waaruit ik gevaarlijke gevolgen vreesde , wanneer zij den rok van de maag onmidlijk raakten. Indedaad, wanneer zij in een flikpotje gemengd zijn , is hunne veerkragt zo flerk belemmerd, dat zij dezelfde gevoelige prikkeling niet voortbrengen; maar ik kan evenwel geene andere hoedanigheid van dee.  im EEN PEUL UIT DE BARBfCE. deeze fcherpe puntjes begrijpen , van welke luinne kragt kan afhangen , inzonderheid na dat ik een trekfel en een afkookfel van deeze ruige Peul gemaakt, en hetzelve zonder eenig .merkelijk voordcel aan de wonnljderen gegeeven hadt. Uit de?ze ontdekking voortredenerende, onderzogt ik den ftaat en de gefteldheid van alle die lijders, welke ik wist, dat de ruige Peul gebruikt hadden; en egter kan ik met de giootfte opregihcid verklaaren, dat, fchoon ik op eene nadeeiige wijze tegen dezelve vooringenomen was, ik nimmer in ftaat geweest ben, om , het zy door 'mijne eigen waatneemingen , bet zij door een vlijtige ondervraaging, een enkel voorbeeld aan te wijzen van een kwaad gevolg uit deszelfs gebruik voortgevloeid, het welk zo uitgeftrekt is geweest, dat verfchcide duizenden het ingenomen moeten hebben; en , dewijl men niet bemerkt heefc, dat dsaruit kwaade gevolgen zijn voortgevloeid, dsnk ik', dat niet alleen de kracht, maar ook de veilig, beid van dit middel genoeg beweezen zijn, o:n hetzelve tot een algemeen gebruik bevoegd te maaken ; inzonderheid wanneer wij acht Daan op de onzekerheid, en zelfs op het gevv.ar, het welk andere wormdrijvende middelen vergezelt. liet  EEN PEUL UIT DE BARBICE. i6> Het fe bier de plaats, om aan te merken, dat dit hulpmiddel bijzonderlijk dienftig is tegen de lange tonde wormen j ook is het even verdelgend voor de Jfcarides of aarswormpjes; ik weet niet zeker, ©f het ook tegen deezen gebruikt word." DE ZANG DER VOGELEN. HET K I N D, Wat is het ganfche woud verheugd. Mijn vader, luide lentevreugd, Gezang en vergenoegd gewemel, Stijgt lieflijk op ten hoogen hemel. D E V A D R R. Ja kind, het blijde vogelkoor Si reek dus verrukkelijk ons oor, Daar zij met zang den God daar boven, Op eiken morgen, dankbaar loven. En daar hij goedig op het lied Van kleine vogels nederziet, Hee veel te meer behaagt uw pogen, Om hem te danken, aan zijne Oogént H DE  BE DAS EN DE EEKHOORN. DB DAS, Waar heen zoo haastig en zoo blij? Ei hoor eens hier! DE EEKHOORN* Wat wilt ge dan van mijl DB DAS. Gij komt zoo vaak verbij mijn hol gevlogen, Dat ik u naauwlijks na kan oogen. Ik fta verbaast, hoe (hel gij op de takken hipt, En door de notenltruiken flipt. Kan u dan nimmermeer het rusten, Van 'smorgens vroeg tot 'savonds lusten? Ei zeg mij toch, hoe of gij dat verdraagt? En noch zijt gij zoo vlug, zoo vrolijk in manieren, Als ergens elders andre dieren, Terwijl mij in mijn hol mijn zware logheid plaegt. DE EEKHOORN. Mijn lieve Das, is nog waard te vragen? Wanneer gij zoo geheele dagen Blijft liggen loeren in dat gat, Als of men u daar in befloten had, Vraagt  DE DAS EN DE EEKHOORN. i?t Vraagt gij dan noch hoe't gaan u kan bezwaren? Die in een overdreven lust Zich toegeeft naar Keftage rust, Worde ?hijd trager met de jaren %■ Daar hij die vfijt en arbeid mint» Ziek altijd vlug en vrolijk vindu DE HOND MET HET STUK VLEESCH. Met een (luk vleesch, den kok ontnomen. En zijn vervolgens fluks ontkomen, Springt Fiks in eenen flroom. Hij ziet den we» Van zich en ook van 't vleesch. (derfchijn Hij meent dat deze fchija Een andre hond met een ftuk vleesch moet zijn. Straks doet de nijd zijn lust daar na ontvonken. Snap! zegt hij, en zie daar, terftond Zonk 't vleesch,. bij 't opnen van den inond, Gelijk een keifteen naar den grond. Nu mist hij bei de bonken. Een gierigaart is nimmer zat, En zoo verliest hij vaak, ook dat noch, dat hij had. Ha ' HERFST-  17% HERFSTLIED. X^iet roemenswaard is mij de man» Niet waatdig hij mijn nijd,, Die in voiftelijk gefpan, Rondom zijn hoven rijdt. Dieu, Natuur! door fpiegelgkw Van zijne koets befchnuwt, En 't oog van tl, of 't fehande. was,-. Terugtrekt trotsch en Hout. j Die, zoo hij meent, te. hoeg van geest». Uw zoet vermaak niet kent, En tot uw heuglijk moederfeest Zijn tninfte knechten zendt. Maar hij is mij benijdenswaard, Ik prijs, ik roem den man, Die eet wat hem zijn akker baart, En daar op roemen kan. Die onder zijne boomen woont, Die hij fteeds gaat bezien, Zoo ras zich *t eerfte botje toont, Dat hem eens bloem moet bien. Hij,  H E R F S T L I E D. *23 Hij, die bij regen, zonneftraal, En dichtberijpten nacht, Met liefdezorge, hcnderdmaal Aan zijne boomen dacht. Die zoo zijn vruchten groeien zag,- Hun volle takken flut, En ze allen, op een fchoonen dag, Van zijne boomen fchudt. Hem prijs ik, die zijn boomen groot Gewenscht heeft en nu ziet, En hunne vruchten in den fchoot Van zijne gade gier— Hem prijs ik, als, om zijnen boom. Een hoopjen kinders zingt, Met frisfche wangen blank als room*,. En rood als de appel blinkt. Dan ftaat de weduwe, aan den kant Van zijnen hof bedrukt', En ziet op 't weesken aan haar hancP,, Daar niemand ooft voor plukt.. Wijl hij de weduw troosten kan, Van 't geen zijn vlijt vergaart,, Vener en prijs ik zulk een man,; En vind mijn nijd hem waaiiU- H.3, ft*  O P EENEN VOORJAARSMORGEN, Vader, aldus leef ik weder! 'k Zie uw fcheppirg , 'k zing uw l;ed! 'k Zonk noch niet in 't ftof ter neder l 't Licht m;shaagr mijn oog noch niet I Luid verheffè uw lof mijn dank! Word nu blijder mijn gezang! Word nu lofzang! laat u hooren, Onder 't ruifchen van den boom, Onder 't lied der vogelkooien, Onder 't murmlen van den droom.', Loof zijn goedheid en zijn magt, Die ons hoede in dezen nacht. Groote vader, ja ik prijze, Vol verwondering prijs ik U ! Mogt het zijn op hooger wijze!' Uwe goedheid, blijkt mij nu,; Nu op nieuw, door u gedekt, Heeft geen onheil mij gewekt. Sckep»  OP EENEN VOORJAARSMORGEN. 175 Schepper, Vader, o hoe noemen U uw menfchen waardiglijk? Beter wensch ik u te roemen. Door veel grooter liefdeblijk! Al mijn doen zij lofgezang, En mijn ganfche leven dank! Geef, zoo lang ik hier dit leven, Vader! van beproeving leef, Dat mijn hart, door dank gedreven, Steeds tot u naar boven ftreef. | O gewaar mij die gevoel, Tot km 't Iaatfte levensdoel. Laat mij nooit het licht zien rijzen, Uwe zon nooit op zien gaan, Zonder U verrukt te prijzen, Over al uw wonderdaan. Vader! eens prijs ik u dan,. Waardeer dan ik nu kanl H 4- Gfe»  I?6 AAN L T N A. Gelijk de lieve duifjes Gnfchuldig famen fpelen; Gelijk de jonge lammere, In groene klavervelden, Bij kristallijne beken , Zich jeugdiglijk verblijden; Gelijk de goede herder, In- de eerfte lentedagen, Als hem de groene weiden,. Vol gele boterbloemen, En duizend matelieven, Tot lentevreugde lokken, Zieh door die vreugd laat lokksnj Volg, lina, zoo de wenken U door natuur gegeven. Geniet de blijde dagen, Die in een kleed van bloemen, Van tulpen en van rozen, Zoo zagt ons tegenlachen: Maar heilig Hen aan de onfchuld. Verwelken eens die bloemen, Die tulpen en die rozen; Snelt onze jeugd, met vleugels-. ton  AAN LIN A. t7f Gelijk de wind, daar henen, Tot zij ons tijdlijk leven Den leidsman, naar de ruste Des hemels, laat bevolen: Dat dan de ware wijsheid Ons in haar arm befluite, En met haar arm befchutte. En aan haar arm geleide» D E