IV. H U R D, GESCHIEDENIS YAN.ALLE GODSDIENSTEN. TWEEDE DEEL.   OUDE en TEGENWOORDIGE STAAT GESCHIEDENIS '2° VAN ALLE G**J GODSDIENSTEN, Van de Schepping der IVaereld tot op den tegen-woordigen Tijd. DOOR W ILL 1 AM HU R D, D. D. uit het engelsch vertaald. TWEEDE DEEL; Behelzende een berigt. wegens den Ver ford met een prachtig Stel Kunstplaaten. Te AMSTERDAM, Bij MA RTINÜS de B R U Y N. mdcclxxxii. christlijken godsdienst»'» bet algemeen. Se aloude ketterijen. opkomst van bet pausdom. ceestlijkr orden in de roomsche kerk. GEWOONTENeBPLEGTIOHKDEK der roomsche kirks. B1] 7.0 N d E R1C PLEGTIG heden itl bet v h T I k a a n. PLKOTIGHEDEN van de MIS, RISSCHOPLIJKE mis. pau1l1jk.E MIS. ZIELMISSEN. EERBETOONINGEN Mlt het KRUIS. GEMENGDE pLBGTIGHEDEJt. BIJZOHDER.E GODSDIENSTIG* HEDEN.   ALPHA BETISCHE NAAMLIJST DER H E E R E N, Welke dit Werk met hunne Intekening hebben gelieven te vereeren. A. bet Nederquartier der Pro» vintie Utrecht &c. &c. &c. A.t te Utrecht. Amerongen , (G. A. Baron Aa, (C. v. d.) Boekverkoper Taets van) Heer van Schalkte Haarlem, 2 Exemplaaren. wijk, befchreven in deRid. Abkouw, (Jrangois van) te derfchap der Provintie U- Amuvrdam. trecht &c. &c. &c. Abrahams ,(Johannes) Boek- Amesbof, {Petrus) Predikante verkoper te Middelburg, 4 te Gorinchem. Exemplaaren. Abrabams^fPÏIlenOttoekvet- B> koper te Middelburg , 5 Exemplaaren. Acbter,{C.G.van)L\VL.mV\i{\. Baalde ^Abraham) Casfiert» StuJ. te Utrechc. Amfterdatn. Acronius, {'Job.') OudBurge- Baalde,(Jacobus)tcAmf\etd&m. meester en Kaad in de Baalde,(janDaniel)Koopman Vroedfchap te Workum. ( te Anjlterdam. Alberti, (Nicolaas) ce Leijden. Baalde, (_S. Boekverkoper Alderwereld,{M\r.Rugiervan) te Amlterdam , ia Exempl. Advocaat voor den Hove Backer,(Jacobus)te Amlterd. van Justitie in Holland, in Balveren, (G. IV. Baron van) 's Haa^e. Heer van Heukelom en tot Allemandy (P. £.) te Rotter- Weurth, befchreven in de dam. Ridderfchap des Quartiers A. M. B., in 's Haage. en Burgemeester der Stad Amerongen , (G. G. Baron Nymegen. Taets van) Heer van Oud A- Bartz, (ft. G.) Predikant te melisweerd, Maarfcbalk van Leerdam. * 4 Beaw  vi ' N A A M L IJ S T. Beaufort, {Gabriel) R. P. te Delft. Beeldfnyder, (Francois) Ger. ' ritsz, te Amfierdam. Bennet, {Mr. Roelof Gabriel) Rector der LatynfcheSchoole te Goes. Berchuii , {U. E. van") Predikant te Groningen. Berckel, {P. J. van') Med. Doét. te 's Bosch. Berg , {C. IV.) te Amfierdam. Beukens, {Nauta) te Amfterdam. Beufekom, {P. van) Boekverkoper te Amfterdatn. Beynum, {Jacobus van) te Doesburg. Bisdom , {Mejuffrouw) te Rotterdam. ■ Blaauvi, {Frouwe A. C.)geb. Lemaiflre, te Amfierdam. Bheupot , {Jacobus) tf'ynantsz. te Arofterdam. Bleyenbui gh, {Gerbard vav) Koopman te Amfierdam. Blikmun, {Hendrik) te Amfierdam. Block, {Cbristiaan) Koopman te Middelburg» Blufj'i, (A ) cn Zoon , Boekverkopers te Dordrecht, 2 Exempl. en 2 best papier. Bock, (T. B. de) Schout en Secreiaris re Outshoorn. Bohemer, {C.) Boekverkoper te Middelburg. Bok, (D. de) te Amfierdam. Boman {Gerrii)\]oe\Lvtrkoper te Amfierdam, best papier. f onnet , {G.) S. S. Theol. Profesfor te Utrecht. Booker, {Alberi) Secretaris te Oostzaandam. Bor, {Gysberr) Hoofi-Commis van't HolIandfcheEntréPost» Comproir buiten Utrecht, Exploiteur van hun Ed. Mog. de Heeren S.aaten 's Lands van Utrecht. Borchers, {A.) Boekverkoper te Amfierdam. Borg/lein .{Daniël) S. S. Th. Stud. te Utrecht. Boi, {A. de) te Leeuwarden. Bosch, ( f. de) Jeronimusz. te Amfierdim. Boïch, {}. C.ten) Boekverkoper te Utrecht, 4 Exempl. Bothall, (A.) Boekverkoper te Rotterdam. Botter, {Hendrik) Boekverkoper te Amfierdam. Beudrie, {Sawuè'l Franciscus) S. P. Med. Doctor te Amfierdam.Braam, {P. van) Boekverko< per te Dordrecht, 2 Exenu plaaren. B' andenburg , {Ifaac) Oud Schepen derStad Enkhuizeh. Brasfer, {Jacobus Jasperfe») Praktis. Adv. te Vfisfingen. Breda,{Fransva!i)tisZz.andam, best papier. Broek, {Aris van) Abr. Z. te Westzaandam. Broes ,{Arthony~) best papier. Brouwer,{R.)R.lJ.icViga,{fV.) S. S. Theol fctud. te Leijden, Mm  N A A M L IJ S T. Brumelaer, {IV. ten) Koopman te Rotterdam. Bruyn , {O. L. de) te Leer. Bruyn, (jVillem de~) te Dordrecht. Bruyn, (/l/.AO Boekverkoper te AiDlterdam. best papier. Budding,{Nicol«aslVilbelmui) Notaris en Procureur voor den Ed. Iiove van Utrecht, Bulderen, {H. van) Boekverkoper te Zutphen. Burgb, {N van den) Boekverkoper te Amfttrdain , 4 Exemplaaren. Burgvliet, {Jacob) Boekverkoper te Rotterdam. Buur en, {Mat t heus Jacobus van) Notaris en Procureur voor den Ed. Achtb. Ge. rechte der Stad Utrecht. Buys, {J.) Directeur van de Teken-Academie te Amfierdam, best papier. Byl, {IV.) Boekverkoper te Amfierdam. C. Cahais, (G. M.) Boekverkoper te Leeuwarden. Capellen, (de Hoog. F.d. Ge. booren Heer Baron van der) Collonel van deCavallerie, en Kamerheer van zijn» Doo;l. Hoogheidden lieere Prince van Oranse, &c. Capellen, {II. J. Baron van der) Heer van de Marsch en Engelenburg, befchreven in de RiJdetfchap der Provintie fjeldeiland VII en 't Graaffchap Zutphen, &c. &c. &c. Capellen, {G. T. Baron van der) Heer van Schonauwen , befchreven in de Ridder- fchap der Provintie Utrecht, &c. &. &. Carteau, (Mattbys) te Vlisfin- gen. Carter, 0 /w/w) Eer fie K lerk ter Thefaurie van Z. ü. H. in 's Gravenhaage. Caudri, {Lucas) Boekhouder van de West-Indiiche Compagnie, ter kamer Amfieldam. Caudri,{Willem Daniël) Makelaar te Amfierdam. Cavelier, {N. te) Luitenant Collonel by de Arniée van den Staat. Certon, {S. A.) Predikant in de Waitche Gemeente te Rotterdam. Collen, {Philips van) te Am« fterdam, 2 Exemplaaren. Conradi, (f.) Boekverkoper te Amfierdam. Corbelyn, {T.) Boekverkoper te Vlisfingen, a Exemplaren. Cornel, (/V.) Boekverkoper te Rotterdam, 3 Exemplaren. Coruer, {Cornelis P. Z. te Westzaandam. Cotius, {IV. V. J.) te U- trecht. Cratner, {Jacobus) Fredr z. te Amfierdam, best papier. Cramerus, {E. IV.) te Haarlem. Cup, {Sibrandus) CMrurgyn te St. Anna-Parochie. * 5 D«  vm N A A M L IJ S T. D. Dammc, (Ga-rit) te Rotterdam. Danckerts, (Ifaac) Jacobsz. te Amlterdaro. D'Arnaud, (Jan) Davidsz, te Amfterdam. Decker, (P.j Postmeester te Drunen. Delden, {J. H.van) Boekverkoper te Haarlem. Diodati, (Martin Jacob) in 's Gravenhaag , best papier. Dirkfe, (Hendrik) te Am (terdam. Doedes, (Lambertus) te Utrtcht. Doekema, (P.) Boekverkoper te Groningen, 3 Exempl. Doelen, (J. H. van) te Uitrecht. Does, (Frans de) P. Z. Boekverkoper teLeijden,2Exemplaaren. Dolder , (F. van) S. S. Tb. Stud. te Utrecht. Dongen, (F.O Baron van)Heer van Oldengaarden en Wes terup, Lid der Heeren EdeJen en mede Gedeputeerde in 't Landfchap Drenthe. Doorne , (Jacobus Jobannes van) V. D. M. te Edam. Dortb, (J- A. H.S.Baron van) Heer van 't Velde en Holthuizen, Scholtus binnen en buiten Lochem. Dortb, (P. van) Boekverkoper te Amfterdatn, 2 Exemplaren. Doude, [Hendrik) te Amfter. dam. Drevon , (Mevrouwe J. M.de) geb.O«/ry,in'sGravenhaage. Dricl, (J, van) Boekverkoper te Utrecht. Driel, (Jacob van) Schout en Dijkgraaf te Nieuw-Beyer. land. Dries, (C van den) Boekverko. per te Rotterdam, 5 Exemplaaren. Dryfboitt, (A.) V. D. M. te Middelburg, Du Mas, (Louis) te Vlisfin- gen. Duurveld, (P. B.) te Amlterdam. Duyvensz, (Augustinus Hen* drik) Raad en Oud Burgemeester te Enkhuizen. Dykgraaf, (C. van den) te Delft. DyII, (J. van) te Amfterdatn. E. Ebbe , (Jobannes) Notaris en Makelaar in 's Gravenhaage. Eek, (C) te Rotterdam. Eek, (J. /?.) ie Rotterdam. Elwe, (J. B.) Boekverkoper te Amfterdam. Ernst , (Philippus) te Amfterdam. Es, (IV. van) Mr. Zilverfinit te Rotterdam. F. Faure, (P. H.) te Amfterdam. Fauvarcq, (Job. Ger.) te Amfterdam. Fo-  N A A M L IJ S T. IX Torier, Q.) 3de Praceptor te Zwolle. Fortman, (J.) Conreftor der Latynfche Schoole te Hoorn. Fortuyn, (P.) Franrch Kostfchoolhouder te Veen. Francke, (C. L.) Burger. Kapitein te Breda. Franken, (Mr. L.) Schepen in 's Bosch. Franx, (Gem'OBoekverkoper te Enkhuizen, 2 Exemplaaren. Frescarode, (F. W.) te Rotterdam. Fynje, (Wybo) A. L. M. & Phitof. Doclor, te Delft. G. Gaar land, te Amfterdara. Gavere, (P. de) Predikant te Oosterend. C. D. K. te Amfierdam. Geerman, (C.) te Amfierdam. Gefken, (N.) te Amfierdam. Celder , (A. H. van) Leeraar der Doopsgezinden te Amfierdam. Genderen , (Pieter Hendrik van) Oud Schepen der Stad Enkhuizen. Genootfcbap, (Het) onder de Zinfpreuk.: Tot leerzaam vermaak, te Amfierdam. Geraud, (S.) Predikant in de Walfche Gemeente te Rotterdam. Gerlaeh, (J. 4.) Burgemeester te Heusden. Gillisfen, (Pieter) en Zoon, Boekverkopers te Middelburg. Giftus, (Joanncs) Makelaar te Amfierdam. Gbbel, (H. C.) te Rotterdam. Göebel, (Andreas) te Amfierdam. Goor, (A. van) Stadsen Quar. tiers drukker te Nyinegen, 2 Exemplaaren. Gordyn, (A.) te Leijden. Gorter, (Jacob) voor't Leef. gezelfchap onder de Zin- fpreuk : tot een goed einde, te Alkmaar. Graafland, (Vrouwe de Wed. de Wel Ed. Heer Mr. C.) te Amfierdam. Graswinkel, (Mr. J. W.) te Delft. Groeneveld, (Jacobus) S. S. Theol. Stud. te Leijden. Groot,(Jan de) Boekverkoper te Amfierdam, 2 Exemplaaren. Groot, (Jan de) P. Z. Boekverkoper te Delft, 3 Exem. plaaren. Groot, (Pieter de) Eerfle en gezwooren Clercq ter Secretary der Stad Delft. Gryman, (H.) te Amfter. dam. Gryp, (Cornelis van der) Apo • thecar te Zierikzee. Guerin, (C. N.) Boekverko- per te Amfierdam. Gueyle, (Jacob) te Gouda. Gulik, (J. van) Boekverkoper te Amfierdam. Gyfen, (Klaas) Burgemeester te  s N A A M L IJ S T. te Oostzaandara, best papier. H. Haarsma, (Jacob Bareel van) Ontvanger var. de losfe Renten van Vriesland, Haas, (Casper de) teRotterd. Haas. (H.dc) Boekverkoper te Dordrecht, 3 Exempl. Haasbroek, (Jobannes) te Rotterdam, b?ft papier. Haa/ierz,(J. t;«;z)Konstfchil. der te DHft. Habhema (J.)S. Theol Doft. en Predikant te Rotterdam. Havwyk, (Mr. N. J. van) te Amfterdatn, best papier Harger ,Qob.} M.D.teRotterdam. Harris, (Anna)te Rotterdam. Haymai, (Pieter) Boekverkoper te Aaifterdam, 13 Exemplaaren. Hcenakerck , (Jonkheer Mr. C. van) in 's Haage. Hecmfha, (Scbelte) te Leeuwarden. Heescb, (J. J. van) t« Rotterdam Hein, (J. A ; Boekverkoper te Rotterdam. Hengst,(P. den) Boek verkoper te Amfterdam. Henry, (S. G»ciinga)teWm- terswyk. Nering,(J H.) te Amfterdam. Heusdans, (Goudewyn) te Am- tierdim. Heyligert, (C.) Boekverkoper te Leijden. Heymenbergh, (M. G. S.) te Alkmaar. Hillenaar, (J.) R. P. in 's Gravenhaage. Hinloopen , (Dirk van) te Amfterdam. Hoedt, ("fan van den) Makelaar te Amfterdatn. Hoef hamer, (Tibrandus) Predikant te Amlterdam Hoeven , (David van der) Remonftramfch Predikant, te Rotterdam. Hoevenaar, (A. A.) te Rotterdam. Holmes, (Gysbert) Boekverkoper te AmOerJam. Hojthuyfen, {Harmannusvan) R P. te Amfterdam. Halt;op, (IV.) Boekverkoper te Amfterdam 1 Exemplaar en 2 best papier. Honkoop, (A. en J.) Boekver. kopers te Leijden, 2 Exem- plaaren. Hooft (ffendrik)teAniüerdam. Hoogewegb , (E. IV.) Heel- meester te Uirecht Hoop, (Mejuffr, 6 van der) ia 's Gravenhaage. Hoorn, {Jacob Melcbior van) te Gouda. Hooykads, (Jan) te Amfter' dam. Hortt, (Dirk) aan den Overtoom. Houten , (Gcrrit van) te Amfterdatn. Houten , (Jobannes van) te AmlVnUm. Hovingb , (Hendrik) te Aroftetdam, bestpapier. Hu-  N A A M L IJ S T. • xi Hugenholtz, (F. A. B ) te Amftervam. Huiftngb, CL-) Boekverkoper teGroninsen,3Exe,'p!paren. Bulfcber. Qff. F. ten) R. P. te Noordwijkerhout. Huht, (F. van) Predikant te He.teren. Hulst, (L. van) Boekverkoper te Amfterdam. Huijfer,(J.C. de) te Amfterdam. Huysman , (Adriaan) Anat. Chir. & Attis Obi'tetr, Lector, te Goes. Huysman, (Jakobus) Boekver. koper te Goes. H. F. R. H. in 's Gravenhaage. J. Jalabert, (dg Wel Ed. TJeer Mr. Alex. te Roux) Griffier te Vianen. Ibs. Ags: i Thesf. 5: V. 21. J. G. V. R. te Utrecht. Immink, (W.) Boekverkoper te Ami'terdam, 1 Exemplaar en i best papier. J. M. O. J.y.D. te Leijden. Jonge (B, de) te Rotterdam. Jonge, (Francois de) Oud Kapitein ter Zee. te Hoorn. Jordens, (Mr. C. J.) Lid van de gezwoorenGemeente der Stad Deventer. Joffer, (Pieter) te Oostzaandam. K. Kaes, (L) te Rotterdam. Kakenberg, (/>,) te Middelburg. Kamer, (Jactbus de) en Zoon , Boekverkopers te Zierilizee, 3 Exemplaaren. Keetel , (Tbeodorus) te U. trecht. Kerf es, (Jan) te Amfierdam , best papier. Kesfel, (Wouterus van) te Dor. drecht. Keyfer, (Reinier) te Utrecht. Keizer, (J.) boekverkoper te Pu>mere''de. Keyzerswaart, (Bat end van) te Amfterdam. Klap, (Jobannes) Predikant in de Lutherfche Gemeente te Amfterdam. Klenck, (R. Callenbacb) Boekdrukker en BoekVwrkoper te Enkhuizen. Kienke, (A. F) te Alkmaar. Klink.nberg, (J. van Nuys) A. L. M. Phil. Doel ir en Predikant te Amfterdam. Klinkhamer , (J.) te Wor. msrveer. Klippink, (de Erven) Boekverkopers ie Anvterdara, 3 Exemplaaren best papier. Knoch, (P.) te Dordrecht. Knook , (B.) J, U. Doftor te Groningen. Knots, (Klaas) teWeftzaanciam. Koek, Job ) Boekverkoper te Delft, 2 Exemplaaren. Kok, (W.) Predikant te Pa. pendreebt. Koning , ( ) te Amfterdam. Kraltngen, (Reyer van) Koopman te Amfterdam. Kraf,  XII N A A M L IJ S T. Krap , (J ) A. Z. Boekverkoper te Rotterdam. Ktoe, (A. van der) Boekverkoper te Amfterdatn. Krunder, (Casper) te Amfterdatn. Kuit, (Maria) te Rotterdam. L. Laan , (J. van der) Boekverkoper te Rotterdam, 2 Exemplaaren. Lambrechts, (A.) V. D. M. te Waverveen. Langevetd, (M.) te Noordwijk. Laiterman, {Nicolaas Willem Elzevier) te Amilerdam. Leemhorfl , (L.) Boekverkoper te Deventer. Leenhouwer, (Alida Clara) te Rotterdam. Lees Coltegie, (Het) te Goes. Lees Genootfcbap, (Het) bij de Heer en Mr. V.D. D. te Utrecht. LeesGcnootfcbap.(Het)onóeT de Zir.iprsuk ; Rei Adunat, te Deventer. Leesgefelfchap, (Het) te Amfier dam, onder deZmfpreuk: De leesluft wijft ons de Eerjle trap; enz. Leesgefelfchap, (Het) te Amfterdam , onder deZinfpreuk: Daar lust met ijver paart; enz. Leesgefelfchap SJfet) teGouda, onder de Zinlpreuk: Door eendragt bejlcndig. Leesgefeljchap, (Het) te Haarlem. Leesgefelfchap, (Het) te Rotterdam, onder de Spreuk: 't Genoegen van dees' Frien. denkring; Beflaat in Letter, 'oefening. Leesgefelfchap, (Het) te Delft, genaamd Leeslust. Leesgefeljchap, (Het) te Zuidland. Leesgefelfchap,(Het)üit zucht tot Weetenfchappen, te Amfterdam. Lees Sociëteit, (de) te Sluis in Vlaanderen, onder de Zinfpreuk: Elk vind bier zijn voordeel. Lees-Societeit ,(de) te Sluis in Vlaanderen, onder de Zinfpreuk : Quantum est, quod nescimus. Leeuw, Cf - de) Boekverkoper te Rotterdam , 3 Exempl. Leeuwen, (Hendrik van) te Amfterdam. Lemmeren, (Willem van) Ju. nior, te Amfterdam. Lemmers , (J. G.) R. P. te Edam. Len^keep , (A.) te Amfterdam. Lefay ,(Etie;>.ne) teAmiterdam. Leur, (Mr. J. C. van de) Burgemeester en Secretaris te Steenbergen. Leufink, (Barend) te Amfter. dam. liever, (Cornelis) Kapitein der Burgetij te Amfterdam. Leijden, {Baron van) van Nieuwlant. Lvydenrotbjm 'sGravenhaage. Lima,  N A A M L IJ S T. xa, Lima ,(Levy Eli as de) te Amfterdam. Linden , (Wybrand van der) te Amfterdam. Lindenberg, Qj.) Boekverkoper ie Rotterdam, drie Exemplaaren. Loef}, ( M. M. van der) te Rotterdam. Lokhorft, (J.van)S.S.T\isö\, Stud. te Utrecht. Loo, (Jan August) te Goe?. Loofs, (Antbony Daniël) te Amfterdam. Looksma , (B.) te Marrum. Loon, (Mattbys van) te Dordrecht. Luchtmails, (S.eajf.) Boek- verkopers te Leijden, 5 Exemplaaren, Luden, (Jobanna) geb. A. vinei, te Amfterdam, best papier. M. Maas, ( ) Med. Doftor en Vroedmeester te Nymegen. Macaté, (P. J. Retbaan) te Middelburg Manheer, (G.) Boekverkoper te Rotterdam. Mar ken,(B. A. van) te Weefp. Markusfe, (J.) te Colyns- piaat. Martineau, (Jean) Koopman te Rotterdam. Martines, (IV. F. J. de) Ca- pitein ter Zee, te Zutphen. Maurik (Dirk van) te U. trecht. Mauritvs, (Jobannes) te Vlisfingen. Meerten, (Leonard van) Predikant te Koudekerk. Mens, (A.) Jansz. Boekverkoper te Amfterdam , 4 Exemplaaren. Menfert,(J.) Boekverkoper in 's Graveuhaage. Mesting,'ff.) Omlandus. Meurs,(Mr. B, J. van) Advocaat in 's Graveühaage. Meyer, (Jan Jacob) Rustend Predikant van Batavia. Meyer, (J, R.) te Amfterdam. Meyer, (Henricm) Med. Doft. te Zaandam. Meynhardt, (Mr. 0.) Ontvanger des Ampts van Maas en Waal. Meynsma, (Mr. Fr.) te Amfterdam. Midendurp, (Jobannes) te Zwolle. Milrooy, (Dirk) Oud Commisfaris van de kleine ge. rechtszaaken te Enkhuizen. Moeleman, (J, ff.) Boekverkoper ,te Arnhem. Monnet, (A.) te Middelburg. Mor jé, (P.) te Dordrecht. Muilman , ( H'igbold ) Wil* leiinz. Predikant ln'sHaage. Mulder, (Cornelis) te Amtterd. Mulder, (Jobanna) beëdigt Translateur te Amfterdam. Mulder, (Jobannes) Oud Prefident SJiepen en Raad der Stad Monnikendam. Muller, (Hendrik Antbony) te Amfterdam, best papier. Muller, (U.) Bode' van de Staacen van Zeeland, te Middelburg. Muy  xtv N A A M L IJ S T. Muyfer ,(Leendert) te Amfterdam. N. Nagtglas^Lodewyk) aan den Oveitoom. Nahuys, (G. f.) Hoog-Leeraar der II- Godgeleerdheid en Kerk'ïefchiedeiiis op '* Lands Hooge Schoole te Leijden. best papier. Neve , (Willem Jacob de Bruyn de) te Amfterdam. Nieboff, (S.J.) Rekenmeester in de Provintie Stad en Lande, te Groningen. Nieuweubuis, (Hendrik) te Amfterdam. Nieuwenbuys, (J. A.) R. P. te Velfteren en Ommen. Noemer, (P. van) Med. Doctor en Raad te Zierikzee. Noorle , (Nicolaas van) Her. man. Z. te Amfterdam. Noort, (W. J. van) te Leij- Jt- den. Norden, (L. van) te Amfterdam. Noteman , (A.) Koopman te Dordrecht. Numan. ' A.) A. L. M. Ph. Doft. & S. S. M. Cand. te Groningen. O. Oever, (H.ten) Predikant te Oudbeverland. Ommeren ,(J L.van)gebooren EversFierevant, teArnhem. Onder, de Linden, ( D.) en Zoon, Boekverkopers te Amfterdam. Oertkras, (Jan Evert) te Amfterdam, best palier. Oortmond, (Dirk) Notaris te Amfterdam. Oost , (Frans) Koopman te Amfterdam. Orbaan, (Joh.) te Utrecht. Os, (Gerrit van) teAmfterd. Os, (Thomas van) Boekver. koper in 's Gravenhaage. Oudenaarden, f7K)teRottetd. Oudsbof, (L.) te Rotterdam. Ouwejan, (Jatcob) te Oost- zaandam. Ouwenaller , (P. M.R.W.E. van) in 's Gravenhaage. Overboek, (Pieter) te Amfterdam.Ovink, (A.) Koopman te Zwolle. Ozy, ( ) Koopman te Rotterd. P. Paddenburg, (G. T. ©^Boekverkoper te Utrecht. Paddenburg, (A. van) Boekverkoper te U'rechr. Palier, (J. en H.) Boekverkopers in 's Bosch. Papenbove , ( ) R. P. te Goes. Pardo, (Mosfe en Aron) te Amfterdam. Pasteur, (Frans) te Amfterd. Pelkwyk, (ter) Predikant te Hemo. Pembroek,(fFillem van) Koop « man te Amfterdam, best papiei. Pem-  N A A M L IJ S T. Pembroek, (Harmanus van) Koopman te Amfterdam, best papier. Perre, (Mt.J. A. van de) Heer van Nieuwerve , Welfinge, Evertswaard en Westhoven , Otidlleprefentnnt van zijne Doorl. Hoogheid, den Ileere Erfdadhouder , als Eerden Edele van Zeeland, mitsgaders Extraordinaris Gedeputeerde ter Vergade. ringe van H. H. Mog. enz. enz. enz. Philips, (J. CO J"c. z. Konstplaat-Graveerder te Amfterdam. Ploeg ,(Jacob) te Amfterdam. Pollack , (J.) te Amfterdam. Pols, (Marinus) Schout en Secretaris op het Reigersbosch, te Giesfen. Post, (P.) Apothecar te Rotterdam. Qi Qjiakkelftyn,(Pieter) Boekverkoper ie Zaandam. R. Raarda ,(Hendrik) Oud Burgemeester en Raad der Stad Enkhuizen, mitsgaders Be. windbebbsr van de Geöc. troijeerde Oost • Indifche Comp. enz. enz. Raket,(Ca O- c0 Boekverkoper te Amfterdam. Sickesz, (IV.) te Amfierdam. Sicdsma, (J.) Leeraar onder de Doopsgezinden teSneek. Sigal, (D.) te Utrecht. Slaap , (Pieter) te Araft. best papier. Slebes, (Hendr.) teAmfterdam. Slotboom, (Joannes) te Amfterdam , best papier. SU.  M A A M L IJ S T. xvtr Slotemaker, (C.) Predikant te Nieuwkerk. Sluys, ( Dirk van der) te Amfterdam. Smaafcii,(Jacobus)b,led.Do£t. te Leijden. Smit, (Gerardus) te Amfterd. Smit , (Gerriti Gerritsz, Apotbecar te Alkmaar. Smit, (J.) en Zoon, Boek en Konstverkopers teAmft. ,3 Exempl. en j beft papieren. Smits, (ü. IV.) Predik, te Rotterdam. Smits, (Jobs.) Leeraar in de Hervormde Gemeente , te Westzaandam. Smout , (Egbert van der) te Delft. ' Someren,(Abrah. van) ti'Utr. Souw, (f. van der) teAmft. Spriet, (deWed P.)enZoon, Boekverkopers te AnlL Spruit, (II.) Boekverkoper te Utrecht. Spy&er , (Jan Tieleman) Heer van Nisfe &c. te Goes. Stam, (Dirk van der) te Amfl. Staphor ll , (Ai ent van) te U tr. StendelfTheodorus van)Janst, Boekverkoper te Amfterd. Siieiiitg, ('Joan George) te Amfterdam. Stiefel, (M.) te Amfterdam. Storm, (R.) Burger Hopman te Le. u-.varden. Strain, (J.) Koopman te Middelburg.Strander, (J.) Boekverkoper te Amöerd.m. Straten , (,?. van) in 's Ihge, beft papier. Stratenus, (C. N.) V. D. M. te Bre. a. Stubbe, (A ) Boekverkoper te Utrecnc, 2 Exemplaaren. Swaving, (trouwe Sandei ina Gerarda )Gsb. van Pool/um, Huisvrouwe van den Hsere Cbr Swaving, M. D. Burgemeester te Weefp. Swiering , (Reinier) te Amfterdam. T. Tappé, (Anthony) Notaris te Amfterdam. Teengs , (Jacob) te Edarr. Temmink, (Mr. Matthp)Ai» vocaat in 's Hage. Tetroode, (F. J. van) Boekverkoper te Amfterdam, 3 Exemplaaren. Tbierry, (Job.) en C. Men. fing , Boekverk. in 's Hage, 3 Exempl. en 3 best papieren. Tbol, (P. van) Boekverkoper in 's Graven hage. Tichelaar. (H.) Leeraar inde Üoopsgeainde Gemeente te Amfterdam, best papier. Ticte, (Jobannes) L'oekverkoper te Rotterdam. Toll, (4. J. van) Boekverkoper te Amfterdam, beat papier. Top , ( ) te Rotterdam. Tresling, (G.) Boekverkoper te Leeuwarden, u Exempl a aren. Tuytsn.an. (Mejuffrouw Hen* drina) * * 2 Tyl,  XVI !I N A A M L IJ S T. Tyl, (M.) Boekverkoper te Zwolle , 2 Exemplaaren. V. V. D. W. Valkenburg , (C. van) Mr. Timmerman en Schryn werker in 's Hage, best papier. Vas, (P ) te Wormerveer. Vtlie, ( Aris van) S. S. Theol. Stud. te Utrecht. Veldtman , (O. G.) J. U. D. te Groningen. Veningb, (Harmanus)x.t Amfterdam , beft papier. Venroy , (G.) te Rotterdam. Verblaauw ,(W.) Boekverkoper teGouda, 5 fcxeraplaaren. Verburg, (P.) Mr. Plateelbakker te Delft. Verhagen , (Otiu) Schout en Secretaris van Op- en Neder Andel, Veen. Aalburgen Heesbeen, te Veen. Verhell, (G. L.) Boekverkoper in den Brieie. Ver laan , (E.) Boekverkoper te Alkmaar. Vermaat, ( Ph.) Martinusz, in den Brieie. Vermande, (£,.) Boekverkoper te Hoorn. Vermeer, (Jan) inden Brieie. Viëtor, (Cornelius) te Groning. Vis, (dry) Boekveikopèr te Rotterdam Vis , (Dirk) Boekverkoper te Rotterdam, 6 Exempl, Viscb , (Justus) Buekverkoper te Utrecht, 2 PxernpL, Visfcher , (Lodewyk Gei bard) te Amft Christ- lijke GODSDIENST.  ió GODSDIENSTIGE De Christ-* lijke .GODSDIENST 1 1 \ ( l i 2 plaats heeft] nog niet in gebruik. Het blijkt niet, hoe groot een gedeelte op eene reize wierdt voorgeleezen; doch dit is zeker, dat de voorgeleezene Afdcelingen niet 'altoos even groot waren, naar gclange het de •omftandighcden toelieten : want dikmaals waren de Christenen genoodzaakt, heimelijk in den nacht zamen te kooraen. : Naa 't leezen der Schriftuure, wierdt 'er een Pfalmgczang aangehceven. Dit zingen befloeg een aanmerklijk gedeelte van hunnen openbaaren Eerdienst: want, gelijk plinius getuigt, „ de Christenen kwamen „ bijeen, een uur vóór het aanbreeken van „ den dag, om ter eere van Christus „ ccnen Lofzang tc zingen." Het oogmerk van dit zingen, was, het gemoed te verheffen door de hcmelfche verrukkingen van lof cn aanbiddinge, en dc godvrugtige ziel op te voeren tot een hooger trap van bewonderingc van gods liefde en weldaadighcid. Dikmaals heeft men gevraagd, welke de inhoud deczer Gezangen ware. Het antwoord hierop is gereed; dit wordt 3ns aan de hand gegecven door het getuigenis der geleerdfte Kerkvaderen. Twecfoortig waren naamlijk decze Gc:angcn: zij waren deels bijeen verzameld rit de gewijde Schriften, voornaamlijk het )oek der Pfalmcn; deels waren zij' door :ommige uit het midden der Geloovigen >pgefteld. Ten aanzien van de wijze van ingen, volgde men gecnen vasten regel: ider Kerk hadt de vrijheid om die zangwij. e tc volgen, welke haar meest behaagde : want  GESCHIEDENIS. 17 want men gaf meer agt op de ftoffe cn het onderwerp der Gezangen, dan op dc wijze, hoe zij wierden uitgevoerd. In zommige Kerken zong de geheele Gemeente gezamentlijk, in andere bij beurten. Orgels of eenigc andere Speeltuigen waren toenmaals in dc Kerk nog niet bekend: want het kan niet ondcrftcld worden, dat zij, in de dagen van algemcene vervolginge, dezelve gebruiken of bewaaren konden. Naadat het gezang was geëindigd, ftondt de Bisfchop op, en deedt eene Leerrede, welke doorgaans een uur, zelden langer duurde. Zij beftondt uit eene vcrklaaring van dat gedeelte der Schriftuure, 't welk der vergadcringe was voorgclcczcn , en wierdt bcïlooten met ccnige gevolgen, op dc verbetering der zeden uaande. Zodra de Bisfchop zijne Leerrede had voleindigd, reczen allen, die in dc vergadering tegenwoordig waren, ovcrëinde, om hunne openbaare gebeden aan god Almagtig op te draagen; volgens het getuigenis van justinus martyr, cy^prianus en vecle andere Kerkvaderen, gefchiedde dit overeind ftaande , bijzonderlijk op den Zondag: want op dien dag te knielen , wierdt voor zonde gehouden. In de daad, de Prediker befloot doorgaans zijne Leerrede met eene vermaaning tot het volk om op te ftaan, gelijk blijken zal uit de volgende woorden uit eene Leerrede van origexes: „ Daarom opftaande, laaten ,, wij god om bijftand aanroepen; laaten „ wij bidden dat wij jezus Christus II. deel. B „ mo- De Chrht- lijke godsdienst.;  i8 GODSDIENSTIGE De Christ- lijke GODSDIENST. „ mogen waardig worden ; laaten wij offe„ randen opofferen aan den Vader door „ jezus Christus, die eene verzoe„ ning is voor onze zonden, welken zij „ de heerlijkheid en de kragt, totinEcu„ wigheid. Amen-" Dicnsvolgens ftondt dc geheelc vergadering op, en keerde het aangezigt na het oosten; in dcezchoudingbleevcnzijftaan, zo lang het gebed duurde. Van decze gewoonte, om met liet aangezigt na het oosten gekeerd te bidden, geeven verfcheiden Kerkvaders voor reden , omdat het oosten het voortreifelijkftc gedeelte der waereld was, als zijnde een zinnebeeld van dat volhcerlijk licht, 't welk over dc Hcidenfche waereld opging: want, gelijk de zon licht geeft aan de waereld, alzo is het Euangelie een licht voor dc zondaaren. Doch de beste reden, welke van deeze gewoonte wordt gegeeven, is, dat zij een verkeerden zin hegtten aan de voorzegging bij ZACHarias, vs. 12. Ziet een man, wiens naam is Spruite. Dewijl zij geen Hcbrceuwsch verftonden, bedienden zij zich' van de Griekfche overzetting der Zeventigen , welke het woord Spruite door het Oosten vertaald hebben. De vergadering dus met het gezigt na het oosten gekeerd zijnde, ftelde zich in eene biddende geftalte, met uitgeftrekte handen, en de oogen hemelwaarts gcllagcn. Dan fprak de Leeraar: Om hoog uwe harten; waarop hij begon tc bidden. In 't voorbijgaan zal 't niet ondien% zijn,  GESCHIEDENIS. 19 iijn, hier met een woord aan te tekenen, met hoedanig een gewaat de dienstdoende Leeraar bekleed ware. Ten deezen aanzien zullen wij alleenlijk uitfchrijven, 't. geen de Kerkleeraars , Welke in die tijden leefden, in gefchrift hebben nagelaaten. Zijn gewoon gewaat was een Pallium j na genoeg overeenkomende met het kleed, welk wij een Mantel noemen. Want, vermids dit het eenvoudigfte kleed was, was 't het algemeen gewaat der Christenen in 't algemeen; zij gaven aan hetzelve dc voorkeuze boven de Toga, of Romeinfche Tabbert, als een vrolijker en kostbaarder1 gewaat. Van hier dat wij menigmaal vermeld vinden, dat de zulken, welke den Christlijkcn Godsdienst omhelsden, de Toga of Tabbert afleiden, en het Pallium of den Mantel omhingen, als een teken naa* melijk van hunne nederigheid, en dat zij deezcr waereld geftorvcn waren. — Dit gering gewaat diende de Heidenen tot een voorwendzel om met de vroegfte Christenen den draak te fteeken. Want m de Werken van tertullianus ontmoet men eene Verhandeling, tot tytel voerende, Verdeediging van den Mantel. Deeze Kerkvader Voegt 'er nevens, dat over deezen Mantel gecne andere kleederen gedraagen wierden, en Vaart hevig Uit tegen zommige Predikers van zijnen tijd, die de gewoonte hadden om den Alantel af te werpen; dit befchouwt hij als eene bijgcloovige gemaaktheid , en als een Heidensch gebruik. „Tndeezervoege, zegt De Christ* lijke GODS. )IENSl\,  De Christ- lijke GODSDIENST 20 GODSDIENSTIGE „ hij, aanbaden de Heidenen hunne God„ heden. Indien dit noodzaaklijk wierdt „ vereischt, zouden wij des wegen aan wij< „ zingen vinden in de Schriften der Apos■>•> telen, die, omtrent de wijze van bid5) den, onderrigting gegecven hebben." Het gebed wierdt ten hemel gezonden met een zedige en flaauwe ftemme, als best voegende voor de zulken , welke gekoomen zijn om de menigte endcfnoodhcid hunner zonden te belijden, en gods genade cn vergiffenis van dezelve af te fmecken; dcezc zijn de voornaamftc deelcn van het Gebed. Het Zang- en Snaarenfpel is meer gefchikt voor lofzeggingen en dankbetuigingen. Aan het einde des Gcbeds, zcide het volk Amen, of Het zy zo. Zomtijds wierdt het Gebed onzes Heeren gebeden, doch op andere tijdenagtcrgelaaten. Toen polycarpl-s reeds aan den ftaak was vastgebonden om verbrand tc worden, befloot hij zijn vuurig cn godvrugtig Gebed, welk hij, bij die gelegenheid, uitftortte , met decze woorden: „ Heere, ik zal u looven, ik „ zal u zegenen, ik zal u grootmaaken, „ door den Eeuwigen Hoogepricster, „jezus Christus, uwen geliefden „ Zoon, door welken aan u, nevens hem „ en den Heiligen Geest, zij toegebragt „ de heerlijkheid, nu en tot in Eeuwig„ hcid: Amen." Elk Bisfchop badt in zulke bewoordingen, als hem behaagden. Ongetwijfeld, nogthans, waren dezelve van dien aart, als best gefchikt waren om het gemoed tot den  GESCHIEDENIS. 11 den hoogftcn trap van Godsvrugt tc verheffen. Hier mede willen wij niet beweeren , dat zij, bij zommige gelegenheden, geen gebruik maakten van Formulier-gebeden: want, waarfchijnlijk, hadt dit bij veclen plaats; maar alleen, dat dusdanige Formulier-gebeden niet openlijk of met algemeen goedvinden waren vastgcfteld. Decze Bisfchop bediende zich van't eene, gecne van een ander Formulier; andere maakten daar van in 't geheel geen gebruik. Doch, van hoedanig Formulier zij zich ook bedienden, zeker is het dat zij ze niet uit een bock voorlazen ; dit blijkt uit de houding, in welke zij ftonden met hunne oogen hemelwaarts gellagen, of vast toegcflooten. Dus zegt origenes: „ Dat een waar Christen bidt op alle plaat,, zen, fluitende de oogen zijns lichaams, „ doch die der ziele openende." Maar, in welke van decze lichaamshoudingen zij ook ftonden te bidden, het zal duidelijk blijken dat zij niet konden leezen. Want hoe konden zij dc bladen van het boek omflaan , terwijl hunne handen waren uitgcftrekt na den hemel, in dc gedaante van een kruis, of terwijl zij hunne oogengeflooten hielden ? 't Geen wij, tenbefluite, wegens de Gebeden der eerfte Christenen, hier nog moeten aanmerken, is, te onderzoeken, of zij, op den zelfden tijd, zich flegts van één Gebed bedienden , dan of zij gebruik maakten van verfcheiden korte fchietgebeden; gelijk onder ons [de Engel/dien] in den B 3 open- De Christ- Kjke GODSDIENST. 4  22 GODSDIENSTIGE De Christlijke GODSDIENST. openbaarcn Eerdienst gebruikelijk is. Alles wat wij hierop, met eenige waarfchijnlijkheid, kunnen antwoorden, is, dat tot gemak der Bisfchoppen, op de Vastendagen, wanneer de openbaarc Eerdienst driemaal zo lang als op andere dagen duurde, verfcheiden korte fchietgebeden mogten gebruikt worden. Doch dit willen wij niet zo zeer als eene volkomen bevestigde waarheid, dan wel als eene waarfehijnlijke gisfing hebben aangemerkt. Nu moeten wij van de plegtigheid des Doops handelen. Drie zaaken verdienen bier onze opmerking: Vooreerst, wie doopte.— Ten andere, wie gedoopt wierden.—■ En eindelijk, de wijze van doopen. Vooreerst, de perfoon, welke doopte, was gewoonlijk de Bisfchop of beftuurder der Kerke. Want , naa het begin der tweede Eeuwe, toen dc Kerken in getal van ledemaaten merkelijk waren toegenomen, en de Bisfchop niet in ftaat was alle de kerkelijke dienften alleen waar tc neemen, wierdt 'er eene nieuwe Orde ingevoerd, Ouderlingen genaamd. De Ouderlingen wierden uit het midden van het volk verkoozen, cn op de zelfde wijze als de Bisfchop gewijd. Doch, hoewel zij hem in het waarneemen van alle de heilige dienften de hand leenden, de voornaamfte deelcn, cgter, bijzonderlijk de toediening der Bondtekencn, wierden door hem als Voorzitter of Beftuurder bekleed, indien hij niet afweezig ware. Doch, met zijne toeftemming, zelf wanneer hij tegenwoordig  GESCHIEDENIS. 23 digwas, mogten de Ouderlingen en Diakenen alle decze dingen verrigten. Te meer was dit noodzaaklijk, dewijl het menigmaal gebeurde, dat de Bisfchop, om de verkondiging der Euangclifche waarheid in dc gevangenis was geworpen: eene waarheid, welke de meesten onder hen met hun bloed verzegelden. Wat, ten twezde, aangaat de perfooncn, welke gedoopt wierden, zo veel wij kunnen ontdekken, waren decze tweederlei: het waren jonge kinderen, of zodanigen, welke reeds den volwasfencn ouderdom bereikt hadden, Dc kinderen waren de zulken, die van Christen ouderen gebooren wierden — de volwasfencn dc zodanigen, die van het Heidendom tot het geloof in den Christlijken Godsdienst bekeerd waren. Dat kinderen gedoopt wierden, blijkt uit verfcheiden omftandigheden. De doop ging altoos voor des Heeren Avondmaal; en niemand mogt het Avondmaal ontvangen, ten zij hij alvoorens gedoopt ware. Dit is zo klaarblijkelijk dat het geen bewijs noodig hebbe. Want,indien iemand hieraan twijfele, kan hij duizend bewijzen vinden in de Schriften van ireneus en justinus martyr , twee Kerkvaders, die naast aan de Apostolifche Ecuwe geleefd hebben. Wij willen hier niet bcweeren, dat alle Kerken ten deezen opzigte eenftemmig van gc-^ voelen waren, dat de Kinderdoop de cchtc Euangclifche leere was ; maar dit alleen, dat dezelve in algemeen gebruik B 4 was; De Chrht- lijke GODSDIENST. I  24 GODSDIENSTIGE T)e ■Christlijkecó osdienst, was, als dc plaats vervangende van het Bondtcken der Befnijdenisfc. Niet vreemd kan ons dit voorkoomen, wanneer wij in aanmerking neemen dc grootc overeenkomst, welke plaats heeft tusfehen het Joodfche en het Christlijk godgeleerd zamenftelzel; het eerfte was eene fchaduw van toekoomende goede dingen, het ander is de vervulling van alle voorzeggingen en beloften. Den Doopeling, indien hij reeds in jaaren cenigzins gevorderd was, wierden eerst, door den Bisfchop, verfcheiden vraagen voorgefteld, om eene proeve te neemen van zijne vorderingen inde kennis van den Christlijkcn Godsdienst. Eerst wierdt hem gevraagd, of hij den Duivel cn alle zijne werken verzaakte: Ten anderen, of hij dc tocltcmming gaf aan alle dc waarheden van het Christlyk Geloove , hem voorgehouden? Door deezc waarheden of Artikelen van het Christlyk Geloove wordt doorgaans verftaan de Geloofsbelydenis der Apostelen. Doch dit is ongegrond: want, voor den leeftijd van Keizer constantinus dun groote n , was dc Geloofsbelijdenis, doorgaans die der Apostelen genaamd, nog niet bekend. Voor dien tijd hadt elke Kerk haare eigen Geloofsleere, hoewel zij in de grondwaarheden volmaakt overeenftem3en. Ten aanzien van deeze ftonden zij in één gevoelen; dochten opzigte van de lukken, over welke gefchil viel, liepen ü) zomtijds merkelijk van een. Dit, nog- thans j  GESCHIEDENIS. 25 thans, maakte gcenen inbreuk op de eenheid des Gcloofs. Want, hoewel zij omtrent ftukken van geringer aangelegenheid verfchilden, waren zij allen het evenwel eens met betrekking tot die dingen, welke tot dc eeuwige zaligheid behooren. Zij leefden in onderlinge eensgezindheid, cn zij befchouwden en behandelden elkander als broeders. Laaten wij, in de derde plaats, letten op de wyze van den Doop, eene der plcgtigfte verrigtingen in de Christlijkc Kerke. Want, gelijk een perfoon , welke zich in den krijgsdienst begeeft, en onder eede verbindt, zijnen Veldheer te zullen getrouw zijn, dus zweert een Christen, bij zijnen Doop, als een gcestlijk Krijgsman, getrouwelijk te zullen dienen onder den overftén Leidsman zijner zaligheid, den Heere jezus christus. Het eerfte gedeelte deezer plegtige verrigtinge, was, de bezweering, of de uitdrijving van den Duivel, of den onreincn Geest. Dc grond deezer gewoonte was, dc uitlegging, welke zij gaven aan de affchcidrede van christus aan zijne leerlingen j mark. xvi: 17, 18. De Heiland gebiedt hun aldaar, heenen te gaan, het Euangelie te prediken, en te doopen; 't welk eene onveranderlijke cn altoosduurende verrigting zijn moest, tot aan het einde der waereld. Hij voegt 'er nevens, ' dat hij, opdat het Euangelie te fpoediger voortgeplant, en de Heidenen te gereeder zouden bewoogen worden om hetzelve te B j om- De Christ-s lijke GODSDIENST  26 GODSDIENSTIGE De Christlijke GODSDIENST omhelzen, aan hun en de eerfte verkondigers van hetzelve, het vermogen van wonderwerken te kunnen verrigten zou mededeelen. Dat is, in zijnen naam zou' den zij duivelen uitwerpen, cn vreemde taaien fpreeken, gelijk zij, op de allertreftendfte wijze, deeden , op den dag van 't Pinxterfeest; dat zij, zonder daar van eenig lichaamsletzel te ontvangen, flangen zouden opneemen, zo als de Heilige Apostel p aulus deedt op het Eiland Malta; en indien zij, den een of anderen tijd, een doodlijken drank dronken , zou de zelve hun geen nadeel toebrengen. Waarbij nog kwam, dat zij de kranken, door de bloote oplegging van hunne handen, zouden geneezen. Dat de eerfte Euangelic-predikers dit vermogen hadden, verzekeren ons de oude Kerkelijke Gefchiedfchrijvers. Alle deeze gaaven, ondertusfehen, waren wonderdaadige of buitengewoone vermogens , welke met de Apostolifchc Ecuwe zouden ophouden. Maar het blijkt dat hunne onmiddelijke opvolgers, zelf tot op den leeftijd van Keizer constantinus den grooten, van meening waren, dat deeze gaaven altoosblijvcnde zouden weezen. Bij de plcgtigheid der bezwecringe, beval de Bisfchop, of de perfoon , welke, in deszelfs plaats , het heilig dienstwerk verrigtte, aan den onreinen Geest den Aankoomeling te verlaaten; tevens ftortte hij etlijke gebeden uit, op de gelegenheid fiaande, en lcide den Doopeling de handen op. Hier-  GESCHIEDENIS. 27 Hierop volgde de Doop zelve: zodra de Bekeerde gereed was om deeze plcgtigheid te ondergaan, wijdde of heiligde de Dienaar het water, ten dien oogmerkc afgezonderd , door het Gebed, cn doopte hem vervolgens in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Gecsts. Wat dc wijze van doopen aanbelangt, dit fchijnt verrigt te zijn door eene gehcelc onderdompeling des lichaams onder het water,behalven in het geval van ziek, tc, wanneer de Doopeling zijns leevens gevaar zou geloopcn hebben. Indien de perfoon, bij wijze van befprenginge gedoopt, weder opkwam, wierdt hij doorgaans andermaal of geherdoopt,door eene gchcelc onderdompeling. ' Niemand kon tot de gewijde Orde worden toegelaaten, die niet op de laatstgemelde wijze, door onderdompeling, gedoopt was. Justinus martyr , die omtrent het midden der tweede Eeuwe leefde, verhaalt, dat zodra de Doop verrigt was, dc gedoopte onder het getal der geloovigcr wierdt aangenomen, en het ander bondteken, het Heilig Avondmaal, ontving te gader met de geheele Vergadering, wel kc voor hem haare gebeden ten heme zondt. Hieruit blijkt, dat de gebedel altoos op den Doop volgden. Doch kor naa deezen tijd, wierden 'er eenige ande re plegtigheden ingevoerd, welke, hoe wel in zich zelve van een overfchillige: aart, nogthans, in volgende tijden, groot lijks misbruikt wierden; zij dienden te gron< De Chrht- lijke godsdienst. r l t 1 n l-  28 GODSDIENSTIGE De CïrristItjke GODSDIENST. I j j < l ,« grondflagc van een bijgeloovig zamcnftclzel. Dc eerfte van decze ingevoerde plegtigheden, welke, waarfchijnlijk, omtrent het einde der tweede Eeuwe ter Kerke wierdt ingevoerd, was de Zalving. De Christenen ontleenden deeze plegtighcid van de Jooden. Want tertullianüs fchrijft aldus: „ Deeze Zalving is eene naa volging of overgenomen gebruik van „ dc Joodfche bedeeling, onder welke de „ Hoogepriefter met olie uit een hoorn „ gezalfd wierdt, gelijk mozes dus aa„ ron zalfde." Het oogmerk hiervan was,opdat de gedoopten van hunne broederen mogtcn aangemerkt worden als gewijde perfooncn, even als christus, welke dikmaals gods Gezalfde, of ic Gezalf de des Heeren wordt genoemd. De tweede deezer nieuwe plegtigheden was, het tekenen van den Doopeïing op bet voorhoofd met het teken des kruizes. Hier mede wierdt aangewcezen, dat zij fterk en moedig waren in de zaak van :hristus, hebbende hunne harten versterkt en gewapend. Hierom wierdt dit teken gemaakt op het zigtbaarfte gedeelte ran hun lichaam, het voorhoofd, 't welk ie zetel van dapperheid en ftandvastigheid s. Gelijk de Christenen, in hunnen ftaat ran verdrukkinge en vcrvolginge, niet ronden beletten, dat de Heidenen, zo iikmaals het hun behaagde, in hunne vergaderingen verfcheenen, dus vinden wij., latccn gedeelte der befchuldigingcn, tegen hen  GESCHIEDENIS, 29 hen ingebragt, hierin bcftondt, dat zij het teken des kruizes op hunne voorhoofden tekenden, opdat zij voor jezus ciiristus tegen de Heidcnfche Keizers mogten ftrijden. Diensvolgens was het eerfte gedeelte der ftraffc, welke hun wierdt aangedaan, het branden van het teken des kruizes met een gloeijend ijzer op hunne voorhoofden. Een andere plcgtighcid was, de oplegging der handen, het geen zedert den naam van Bevestiginge heeft verkreegcn. Dit gebruik wierdt ingevoerd ingevolge van een begrip, dat de Doop zonder dezelve niet volkomen was. In het zelfde licht wierdt de bevestiging befchouwd,als onder ons de vergiffenis van zonden, gelijk blijkt uit het eenpaarig getuigenis van alle de Christen Kerkvaders, welke, zedert den dood van justinus martyr tot aan de regeering van constan tinus den grooten, geleefd hebben. En, hoewel deeze plegtigheid in haaren eigen aart eenvoudig, onfchuldig cn van uitgeftrekte betekenisfe was, blijkt het, cgtcr, dat dezelve naderhand tot verkeerde einden misbruikt wierdt, dewijl men daarin te veel vertrouwen fteldc. Ondertusfchen was de plegtigheid der Bevestiginge niet aan eene enkele reize bepaald geduurende 's menfehen leeftijd: want, zo veclen onder de eerfte Christenen, als uit vreezeder vervolginge tot Afgoderijc vervielen, en in den fchoot der Kerke wederom wierden aangenomen, moes- De Christ- lijke GODS3IENST.  3o GODSDIENSTIGE Dc Christ- lijke GODSDIE NS1 moesten vooraf, eer zij wierden toegelaaten, van nieuws bevestigd worden. Wij mogen hier nevens voegen, dat de Ouderlingen zo wel als de Bisfchoppen het regt ' van bevestiginge hadden, als zijnde hunne aanftelling dezelfde; het onderfchcid tusfehen hen bcftondt in het verfchil van magt en waardigheid. Naa dus veel gezegd te hebben van het eerfte Bondtckcn der Christlijke Kerke, den Doop, zullen wij nu een berigt geeven van dc wijze, op welke dc eerfte Christenen de tweede plegtigheid, dc Eucharistie , of 's Heercn Avondmaal genaamd, bedienden. Op dat wij dit onderwerp in orde cn op een geregeldcn Voet mogen behandelen , zullen wij eerst fprecken van den tijd, wanneer •— vervolgens, van de perfoonen, door welke — en eindelijk van de plaats, op welke deeze gewijde plegtigheid bediend wierdt. Vooreerst, wat aangaat den Tijd wanneer, deeze was doorgaans aan het einde van den openbaaren Eerdienst. Dus fchrijft justinus martyk: „ Naadat zij gc- leezen, gezongen, gepredikt en gebee5, den hadden, gingen zij over tot dc be„ diening van het Avondmaal." Doch, wat den bijzonderen tijd aangaat, in 't algemeen wierdt hieromtrent geen vaste regel in agt genomen; ieder Kerk zonderde daartoe zulk cenen tijd af, als met haare omftandigheden best overeenkwam. In dc Eeuwe van tertullianus, welke hl het laatfte gedeelte der tweede, en in het  GESCHIEDENIS. 31 het begin der derde Eeuwe leefde, ontvingen de Christenen het Avondmaal in den avond. Dit gaf aanleiding aan de Heidenen om hen te befchuldigen dat zij hunne lichten uitbluschten, cn zich op eene onbctaamelijke wijze onderling vermengden. Dit, nogthans , was eene valfchebefchuldiging: want de Christenen vermijdden alle uitwendige vertooning in het vieren van hunne gewijde verborgenheden, ter oorzaake van de wreedheden, welke alle die gecnen wierden aangedaan, welke het ongeluk hadden van bij den Stadhouder van het Gewest, in 't welk zij woonden , te worden aangebragt. Plinius , een Heidensch Schrijver, zegt, in zijnen vermaarden brief aan den Keizer trajanus , dat de Christenen, vóór den opgang der Zonne, tc zamenkoomen om hunne verborgenheden te vieren. Doch, verre van hen met eenïge misdaaden tc bctigtcn, zegt hij, dat zij zich onder cedc verbonden, niemandeenig ongelijk aan te doen, gehoorzaamheid tc betooncn aan de burgerlijke Overheid , cn het hunne toe te brengen ter verligtinge van den nood cn de behoeften hunner broederen, naar gelange eens ieders omftandigheden toelieten: want ieder hadt vrijheid om zo veel te geeven als hem behaagde. Cyprianus, Bisfchop van Karthcigo, zegt, dat zommigen het Avondmaal in den morgen, anderen in den avond ontvingen. Uit dit alles mogen wij bcfluiten, dat dc zamenkomften der Christenen aan gee- De Christ- lyke GODSDIENST  De Christlijke GODSDIENST 32 GODSDIENSTIGE gcene vastgcfteldc tijden bepaald waren, maar dat zij bijeen kwamen zo menigmaal de gelegenheden zich daartoe aanbooden. Met dit alles, egter, gaven zij de voorkeuze aan den eerften dag der weekc, thans Zondag genaamd, boven alle de andere dagen. Ten tweede, niet allen, welke belijdenis deeden van het Christlijk Geloovrc, onderhielden het Heilig Avondmaal: wantORlgexes fchrijft, dat het niet eencn iegelijk toekwam , in het Bondteken het brood te cctcn, cn uit den drinkbeker tc drinken. Dat voorregt behoorde alleen tot de zulken, die van een onbefproken karakter en wandel waren, cn ccn heilig leeven leidden in de vreeze gods, in de bctragting van alle godsdienftige pligtcn; door al het welk zij eere deeden aan hunnen Godlijken Vcrlosfer. Dewijl nu gcene anderen, dan de gcloovigcn cn godvrugtigen tot deeze heilige inftelling wierden tocgelaatcn, mogen wij eigenaartig bcfluiten, dat de aankoomclingcn, die nog niet behoorlijk ondcrweezen, en gevallene boctvaardigen, die van dc Afgoderij waren wedergekeerd, daarvan wierden uitgeflooten. Wanneer dan de algemeene Eerdienst geëindigd was, cn de vergadering der gcloovigcn zich gereed maakte om de tafel des Heeren te naderen, wierden alle dc boetelingen , die nog niet verzoend waren, cn de Geloofslecrlingen , welke de noodige onderrichtingen dus lang niet genooten hadden, verzogt om buiten te ftaan. Hoe recht-  GESCHIEDENIS. 33 rechtmaatig en billijk dusdanig eene inrigting moge voorkoomen aan alle onbevooroordeelden, deels, nogthans, door de ongegronde befchuldigingen der valfche broederen , doch meer bijzonderlijk door de kwalijkgezindheid der Heidenen, met naame hunne Priesteren, wierdt de burgerlijke Overheid in den waan gebragt, dat de Christenen tegennatuurlijke misdaaden pleegden: eene befchuldiging, niet alleen ongegrond in zich zelve ^ maar ook in alle opzigtcn ftrijdig met hunne grondbeginzels, welke heilig en zuiver warem Laaten wij nu, in de derde plaats, let* ten öp de wijze, op welke het Avond, maal gevierd wierdt. In 't algemeen moe* ten wij hier vooraf aanmerken, dat de uitwendige plegtigheden overal niet de zelfde waren* Op zommige plaatzen bragteri de Christenen offeranden of gefehenken voor de armen, voor dat de Dienaar het brood en den wijn heiligde; in andere gewesten gefchiedde zulks naderhand, De algemeene regel was, dat de Leeraar, Bisfchop , Ouderling, of met welk een naam de Dienaar ook benoemd wierdt, een aanvang maakte van de plegtigheid met eene vérklaaring van de natuur des Bondtekens, en eene vermaaning aan de GelöoVigen, om het waardiglijk te ontvangen* Naa de vermaaning fmeekte de Dienaar om eenen zegen over de zigtbaare tekens j waaraan het Volk de toeftemming gaf, door Amen te zeggen. Aaneengefchakeld was" dit Gebed; doch het beftondt uit tweë IL deel* G dee* Ghrists lijké GODS» DIENST  De Chfistlijke GODSDIENST, 34 GODSDIENSTIGE dcelen, het eigenlijk zo genaamde Gebed of verzoek, en de dankzegging. In het eerfte gedeelte baden zij om den vrede der Kerke, dc rust der waereld, de gezondheiddes Keizers, en, inéén woord, voor alle menfehen, welke hunne gebeden noodig hadden. In het laatftc gedeelte dankten zij god voor het zenden van zijnen Zoone jezus Christus in de waereld, en voor de inftclling van het Bondteken des heiligen Avondmaals. Onder deeze plcgtige verrigting nam de Dienaar het brood en den wijn in zijne handen, en wijde of heiligde ze te gadcr. Naa het gebed, wierden de woorden der Inftellingc voorgeleezen, opdat alzo de Tekens mogten geheiligd worden, zo wel door het woord als door het gebed. Vervolgens nam de Dienaar het brood,en hetzelve gebroken hebbende, gaf, hij het aan de Diakenen, die het voorts onder de dischgenootcn uitdeelden. Op zommige plaatzen, egtcr, ging de Dienaar zelve rond, om het brood en den wijn aan de Christgeloovigcn uit te dcelen : want op uitwendige plegtigheden gaven de Christenen weinig agt in die ecuwen. Op dc meeste plaatzen wierdt het brood en de wijn aan dc dischgenooten, door de Bisfchoppen of Diakenen, onmiddelijk in eigen handen gegecven; doch in dc Kerk van Alexandrie ftondt het een cn ander op een tafel gereed, en elk nam daarvan zo veel als hem behaagde. Wat aangaat de lichaamshouding, in welke het Bond teken wierdt  GESCHIEDENIS. 35 wierdt ontvangen, niet de zelfde was decze op onderfchcidcnc plaatzen. Te Alexandrie ftonden de dischgenooten overëinde, en ontvingen alzo de bondzegels , op de volgende wijze. Naadat het brood en de wijn geheiligd waren, naderden de Geloovigen de tafel des heiligen Avondmaals, en ontvingen aldaar overëinde ftaande de gewijde Tekens, met welke zij vervolgens na hunne plaatzcn wederkeerden. Doch, hoewel dit gebruik niet algemeen was, zeker is het, egter, dat niemand knielende het Avondmaal mogt ontvangen tusfehen Paasch en Pinxtcr; geduurende dat tijdverloop hadt de Kerk die lichaamshouding volftrekt verbooden. Naadat de dischgenooten de gewijde Tekens hadden ontvangen, wierdt 'er een Pfalm of lied gezongen, tot eere des allerhoog sten. Want aldus fchrijft tertullianus: „Elk Christen zong „ gode een lied, 't zij van zijn eigen „ opftcl, of uit de gewijde Schriften." Dan volgde 'er eene dankzegging aan god a l m a gtig voor zijne groote weldaadigheden, en 'er gefchiedde eene inzameling ten behoeve der armen. Het geld, daar door bijeen gebragt, wierdt in handen der Diakenen gefield, om uitgedeeld te worden onder de zulken, welke het noodig hadden. Dewijl de naam van ieder lid aan de beftuurders der Kerke bekend was, kon 'er zelden bedrog plaats hebben. Dus veel gezegd hebbende van de bijzondere verrigtirfgen des openbaaren C a Eer- De Christ* lijke godsdienst.  36 GODSDIENSTIGE De Christlijke GODSDIENST Eerdiensts onder de eerfte Christenen, zullen wij nu vervolgens een berigt geeven van de omftandigheden, welke daar mede gepaard gingen; dat zijn de zulke, welke 1 van alle menschlijke bedrijven onaffcheidbaar zijn: als plaats, tijd, kleederdragt en lichaamshouding. Het een en ander hebben wij aangaande zommige deezer dingen reeds aangemerkt; doch om deeze geheele Verhandeling in eene bekwaame orde te doen afloopen, zullen wij hierover nog wat breedvoeriger handelen. Wat, voor eerst, de Plaats aanbelangt, elk een zal gereedelijk erkennen, dat deeze nog is, en ten allen tijde is geweest eene noodzaaklijke omftandigheid van den openbaaren Eerdienst: want, indien wij god dienen, moet het op de eene of andere plaats gefchieden. De volgende vraag koomt hier eigenaartig voor: Hadden de vroegfte Christgeloovigen vastgeftelde en bepaalde plaatzen, ter openbaare Godsdienstoeffeninge afgezonderd? Men antwoordt hierop, dat zij gemeenlijk zulke plaatzen hadden,hoewel dit, in tijden van vervolginge, hun zomtijds niet mogt gebeuren. Bij zulke tijden, gelijk eusijbi us verhaalt, plagten zij bijeen tc koomen in het open veld, in bosfehen, in wildernisfen, en zomtijds in fchepen, welke aan den zeekant lagen. Maar in tijden van vrede • verkoozen zij de gelegenfte plaats tot het verrigten van hunnen plegtigen Eerdienst; en deeze plaats wierdt eene Kerk genaamd. Te Rome, ten tijde, in  GESCHIEDENIS. 37 in welken eusebius leefde, droeg de plaats, alwaar de Christenen zamenkwamen om hunnen Bisfchop te verkiezen, den naam van Kerk. Na genoeg in den zelfden tijd, ftelde de Bisfchop te Alexandrie etlijke vrouwen aan om voor de Geloovigen te zingen; de plaats, in welke zij dit heilig dienstwerk verrigtten, was bij den naam van Kerk bekend. Wanneer teKarthago iemand den Duivel verzaakte, en gedoopt wierdt, gefchiedde zulks in de Kerk, de algemeene benaaming van de plaats, in welke de Christenen zamenkwamen. Van de gedaante der eerfte Christen Kerken vinden wij de volgende befchrijving bij terïullianus: „ Het huis j, van onzen zagtmoedigen Godsdienst is „ eenvoudig, op eene hoogte en voor „ elks oog gebouwd, het uitzigt hebben„ de op het licht, als het zinnebeeld van „ den Heiligen Geest, en na het Oosten, „ als de afbeelding van Christus." De meening is, dat de Kerken der Christenen op hooge en opene plaatzen gebouwd, en inwendig verlicht waren, in naavolging van de nederdaalinge des Heiligen Geests op de Apostelen, op het Pinxterfeest. Dat het in 't oogloopendfte gedeelte der Kerke in het Oosten ftondt, gefchiedde ter eere van Christus, welken zij,door hunne onbedrevenheid in de Hebreeuwfche taaie, zich verbeeldden in de Propheetifche Schriften dus genoemd te worden. Doch, hoewel zij gemaks en welC 3 voe- De Chtïst. lijke GODSDIENST,  38 GODSDIENSTIGE De Chtïst- lijke GODSDIENST. voegelijkheids halve, openbaare Kerken hadden, nimmer, egtcr, verbeeldden zij zich dat dezelve eene inwendige heiligheid bezaten, zodat hunne dienstbetooning, hier toegebragt, Gode aangenaamer en welbehaagender was, dan in gevalle zij hem op eene andere plaats gediend hadden. De Tijd is eene tweede noodzaaklijke en onvermijdelijke omftandigheid van den openbaaren Godlijken Eerdienst. Want, terwijl wij in decze waereld leevcn, kunnen wij niet alle dc oogcnblikkcn onzes beftaans tot den dienst van God afzonderen. Dus vinden wij, dat, onder de Wet, God den fabbat en andere feestdagen inftelde, ten behoeve van zijn volk, om tot zijnen dienst en aanbidding zamen tc koomen. Dus zijn 'er ook, onder de Christenen, tijden en gelegenheden ter godsdienftige eerbetooningc vastgefteld, ten behoeve van de Geloovigcn, opdat zij mogen geftigt en opgebouwd worden in waare geregtigheid en heiligheid. Dc voornaamfte tijd, ten dien einde, was dc eerfte dag der weeke; nu eens wierdt deeze het Hoofd der dagen en ócDag deslleeren, zomtijds ook, door andere Kerkvaders, hoewel niet dikmaals, Zondag genaamd. Hij wierdt gevierd als een dag van verheuginge, ter gedagtenisfe- van Christus's opftandinge uit den dooden. Op deezen dag kwamen de Christenen te zamen, en verrigtten alle de deelen van den openbaaren Eerdienst, die wij reeds heb-  GESCHIEDENIS. 39 hebben befchreeven. In hunne eigen huizen bragten zij deezen dag door op eene godvrugtige cn hemelsgezinde wijze, met leezen, bidden, zingen cn heilige za-. menfpreekingen. Zondag wierdt de dag der plcgtige Godsdienstocffeninge genaamd, ten believen van dc Heidenen, opdat deeze mogtcn weeten, wanneer de Christenen bijeen vergaderden , cn getuigen zijn van de zuiverheid van hunnen Eerdienst. Doch, hoewel zij zich in zo verre naar de Heidenen fchikten, dat zij den dag van openbaare zamenkomfte Zondag noemden, nergens, egtcr, blijkt het in hunne fchriftcn, dat zij aan denzelven den naam van Sabbat gaven. Zelf fchreef justinus de martelaar eene verhandeling te-, gen de zodanigen, welke de Joodfchc Kerkgebruiken volgden. In zommige gewesten van Afie, evenwel, alwaar veele Jooden woonden, verrigtten dc Christenen hunnen openbaaren Eerdienst zo wel op den Saturdag als op den Zondag, opdat zij dat hardnekkig volk mogten overtuigen, dat, hoewel zij christus als hunnen god vereerden, nogthans aan mozes, als ecnen Godlijken Wetgeever, hunne hoogagting betoonden. Behalvcn den cerften dag der weeke, hadden de Christenen eenige andere tijden ter openbaare Godsdienstoeffeninge afgezonderd; deeze tijden Waren Vasten- cn Feestdagen. Hunne Vastendagen waren tweederlei, zommige wierden nu cn dan C 4 ea De Christ- lijke GODSDIENST.  40 GODSDIENSTIGE De QhristlijkeGODSpIENST, en bij voorkoomende gelegenheden gehouden : andere waren aan zekere tijden bepaald. De Vastendagen van de eerfte foort wierden gehouden bij deeze of geene buitengewoone gelegenheden, naar gelange het hunne omftandigheden fcheenen te vorderen. Dus, wanneer een hevige vervolging onder hen woedde, hielden zij Vastendagen, en deeden belijdenis van hunne zonden, als de uitwerkende oorzaaken van het Godlijk misnoegen. Desgelijks, wanneer het Keizerrijk eenig dreigend onheil boven het hoofd hing, hielden zij eenen Vastendag, en baden om den Godlijken zegen over die Keizers, door wier wreede Bevelfchriften zij ver-? volgd wierden. Deeze toevallige Vastendagen wierden ingefteld door den Bisfchop van ieder Kerke,wanneer zij het noodig oordeelden. Dus fchrijft tertullianusj j, De Bisfchoppen fchrijven eenen Vas„ tendag uit in hunne Kerken, naar maa5, te het de omftandigheden vereifchen." De tweede foort van Vastendagen waren bepaald; dat is , zij wierden altoos in den zelfden tijd en op den zelfden dag van het jaar gehouden. Ook van tweederleien aart waren deeze, weeklijkfche cn jaarlijkfche. De weeklijkfche Vastendagen wierden gehouden op Woensdag en Vrijdag. Zij droegen den naam van Staatiën of Posten, met zinfpeeling op de Krijgsposten , pf het ftaan der Soldaaten op hunne posten, terwijl zij op hunne beurt de wagt hielden, Waarom zij op Woensdag da Vas,  GESCHIEDENIS. 41 Vasten onderhielden, blijkt niet uit de fchriften der Kerkvaderen; doch op den Vrijdag vastten zij ter gedagtenisfe van Christus 's kruiziginge. Niet meer dan éénen jaarlijkfchen Vastentijd onderhielden de eerfte Christenen; deeze was 't geen wij nu de Vasten noemen. Twee redenen worden 'er gegeeven voor het houden van dit vasten. De eerfte wierdt ontleend van eene verkeerde uitlegging, welke zij gaven aan de woorden van christus, bij mattheus, Hoofdft. IX: 15. De dagen zullen komen , wanneer de Bruidegom van hun zal weggegaan zijn, en dan zullen zij vasten. Deeze woorden befchouwden zij als behelzende een gebod van christus aan alle zijne naavolgeren, om te vasten bij de wederkomst van dat jaargetij, wanneer de Bruidegom zou worden weggenomen. Want dikmaals wordt de Kerk vergeleeken bij eene Bruid, en christus bij een Bruidegom, met zinfpeeling op de naauwe vereeniging, welke tusfchen hen plaats heeft. ^Van hier dat de eerfte Christenen den tijd, op welken de Bruidegom zou worden weggenomen, aanmerkten als behelzende het tijdverloop zints zijne kruiziging tot aan zijne opftanding, Geduurende dien tusfchentijd oordeelden zij zich verpligt een Vasten te moeten onderhouden. Hier uit kunnen wij de duurzaamheid van dit vasten afleiden, of hoe lang hetzelve moest aanhouden; dit was van den Cs tijd De CMsh lijke GODSDIENST»  De Chrht- lijke GODSDIENST 42 GODSDIENSTIGE tijd af, op welken christus de Bruidegom was weggenoomen, tot op den tijd, in welken hij wederom herfteld wierdt; dat wil zeggen, van zijne kruiziging tot aan zijne opftanding. Naar gelange nu van hunne verfchillende berekeningen van het begin en het einde van christus 's wegneeminge , was ook de duurzaamheid van hun vasten. Zommigen rekenden het begin van den angst van christus in den Hof; anderen van den tijd, op welken hij door judas wierdt verraaden; zijne vastnageling aan het kruis was bij eenigen het begin der wegneeminge, bij anderen het oogenblik, op 't welk hij den geest gaf. Naar maate van hunne verfchillende begrippen of berekeningen, was dus hun vasten van langer of korter duurzaamheid. Dus fchrijft.i r e n e us : ,, Zom„ migen gelooven dat zij maar éénen dag „ moeten vasten, anderen twee, ande,, ren meer, eenigen dat zij veertig uu- ren moeten vasten." De laatfte tijdbepaaling fchijnt algemeenst onder de Christenen te zijn gevolgd geworden. In vervolg van tijd wierdt dit vasten Quadragejima, of de Veertigfte genaamd; dat wil zeggen, niet een vasten van veertig dagen, in naavolging van christus vasten in de woeftijn, maar van veertig uuren, beginnende op Vrijdag middag ten twaalf uuren, op welken tijd onze Heer en Verlosfer den geest gaf, en Eindigende Zondag morgen, wanneer hij iit het graf verrees. Zodat zij van den mid-  GESCHIEDENIS. 43 middag ten twaalf uuren op Gosden-Vrijdag, dus genaamd, toen christus de Bruidegom wierdt weggenomen, een vasten onderhielden, in gehoorzaamheid, zo als zij zich verbeeldden, van zijn gebod, tot Zondag morgen, toen hij, door zijne opftanding, wederge vonden wierdt; wanneer zij hunne droefheid en trcuring eindigden, hun vasten beflooten, cn het vrolijk Paaschfecst begonnen, ter gedagtcnisfe van 's Heilands verrijzenisfe. Wat aangaat de wijze van deeze Vastendagen , niet cenerlei was dezelve. Vooreerst was 'er een vasten der Staatiën, 't welk eindigde in den namiddag ten drie uuren, of met de negende uure, zo als viktorinus, een aloud Schrijver, het uitdrukt. Dit Vasten , gelijk wij reeds hebben aangemerkt, wierdt onderhouden op Woensdagen Vrijdag. Op die dagen eindigde de openbaare Eerdienst ten drie uuren in den naamiddag. Dc toevallige vastendagen duurden tot Iaat in den avond. Op de plegtigfte wijze wierden deeze gevierd, cn gingen gepaard met gebeden, voorbiddingen en fmeckingen. Eene derde foort van Vasten droeg den naam van het Bijgevoegde; het duurde tot aan den morgen van den volgenden dag. In zommige Westerfche Kerken nam dit vasten eenen aanvang op Saturdag, er duurde tot Zondag morgen. Doch, ter deezen opzigtc, hadt een merkelijk verfchi plaats tusfehen verfcheiden gewesten dej De' Ci/ristlijke GODS-  44 GODSDIENSTIGE De Christ- lijke GODSDIENST 1 ] c t i waereld; op de eene plaats volgde men deezen, op eene andere geenen regel. En, in de daad, eene afdoende reden heeft men aangevoerd, waarom het vasten op verfchillende tijden wierdt gehouden : deeze, naamlijk, dat veele Christen Vrouwen gehuwd waren aan Heidenfche Mannen, welke, uit dien hoofde, niet den geheelen nacht konden waaken, zonder verwarring te veroorzaaken in haare huisgezinnen, 't welk ftrijdig is tegen het Euangelium des vredes. Zodat de Vrouw, in gevolge van den pligt, dien zij aan haarcn Echtgenoot verfchuldigd was, zich van vasten onthieldt geduurende den jongften nacht voor het Paaschfeest. Gelijk de Vastendagen der eerfte Christenen, dus waren ook hunne Feestdagen van tweederleien aart, toevallige en vastgefielde. Ten aanzien van de toevallige Feestdagen zullen wij alleenlijk aanmerken , dat dezelve gevierd wierden ter gelegenheid dat eenige Heidenen het Christlijk Geloof omhelsden, of ter vermeldinge van eenige andere gebeurtenisfe. De vastgejielde of bepaalde Feesten waren weeklijkfche of jaarlijkfche. De wceküjkfche Feestdag, die altoos als een pleg;ig Feest gevierd wierdt, was de Zondag; jij bragten dien door in de ftaatelijkfte rerrigtingen van den Godlijken Eerdienst, lunne jaarlijkfche Feesten wierden gehoulen ter gedagtenisfe van christus, of er eere der Martelaaren. De Feesten ter edagtenisfe van christus waren in den be-  GESCHIEDENIS. 45 beginne flegts twee in getal, Paasch en Pinxter. Doch , in vervolg van tijd, voegden de Christenen nog andere daar nevens. Van deeze zullen wij in orde handelen. Het oudfte van allen is het Paaschfeest. Over de verpligting tot het houden van hetzelve, ontftondt nimmer onder de vroegfte Christenen eenige twijfeling of gefchil. Doch de tijd, op welken het moest gevierd worden, verfchafte ruime lloffe tot twist en wederfpraak. De Kerken in Klein-Afie vierden het Paaschfeest op den zelfden dag met de Jooden, het zij het op Zondag of op eenen anderen dag inviel: doch de Roomfche Kerk vierde het op den Zondag, welke daarop volgde. Veel verwarrings en onè'enigheids baarde deeze' verfcheidenheid van gewoonte in de Christlijke Kerke; de Kerk van Rome tragtte de geheele Christen waereld aan haare gebruiken te onderwerpen, en de Kerk van Klein-Afie weigerde volftrekt en met ronde woorden zich naar dezelve te gedraagen. Om deezen ftorm te doen bedaaren en de gefchillen bij te leggen , ondernam de groote en goede v olycarpus, Bisfchop van Smirna, eene reize na Rome, om 'er in onderhandeling te treeden met anicetus, Bisfchop dier ftad. Met deezen kwam hij overeen dat ieder Kerk haare eigen gewoonte zoude volgen. Dit hieldt ftand tot op den tijd van Paus victor, die omtrent het laatfte gedeelte der tweede Eeuwe leefde. Dee« Da Chri'sh lijke GODSDIENST.  De Chrht- lijke godsD ienst 46 GODSDIENSTIGE Deeze Paus was een man van een driftig geitel, en zo wrevelig en hcerschzuchtig van aart,dat hij alle de Kerken van KleinAfie in den Ban deedt; hij noemde haar 'met den fchendnaam van Ketterfche, omdat zij weigerden zich naar de gebruiklijkheden der Kerke van Rome te voegen. Doch de Afiatifche Kerken blecvcnvolilandig, en volgden haar aloud gebruik, tot dat de Kerkvergadering van Nice, in den jaare CCCXXV gehouden, door haar gezag deezen twist befliste ; zij ftelde vast,dat, door de gehcele Christen waereld, het Paaschfeest zou gevierd worden op den Zondag, welke op het Paaschfeest der Jooden onmiddelijk volgde. Zedert heeft dit gebruik in de meeste dcelen der waereld plaats gehad. Het volgende Feest, welk van de Christenen wierdt gevierd, was het Pinxterfeest, ter gedagtenisfe der nederdaalinge van den Heiligen Geest op de Apostelen. AI zeer vroeg wierdt dit Feest in de Christen Kerke onderhouden, gelijk blijkt uit de getuigenisfen van verfcheiden Kerkvaderen, bijzonderlijk die van origenes Én tertullianus. Wat aangaat het Kersfeest, 'er is reden om te gelooven dat het onder de Christenen nog niet in gebruik was ten tijde van origenes, welke omtrent het midden der derde Eeuwe leefde. De reden hiervan was, omdat zij den dag, ja zelf de maand niet konden aanwijzen, in welke christus gebooren was. In de daad, zo ver- fchii,  GESCHIEDENIS. 47 fehincndc waren de begrippen omtrent den tijd, op welken deeze gcwigtige gebeurtenis was voorgevallen, dat wij reden meenen tc hebben om tc gelooven, dat de eerfte Christenen dit Feest niet vierden vóór den leeftijd van Keizer con- STANTINUS DEN GROOTEiVJ dat WÜ zeggen, zij vierden het niet geregeld en op eenen vast bepaalden dag. Zommige Kerken vierden het op den cenen, gecnen op een anderen dag, terwijl anderen het in 't geheel niet onderhielden. Wij mogen dan vastftellcn, dat genoegzaam zints den aanvang van het Christendom, of althans kort naa den dood der Apostelen, Paasch cn Pinxtcr als vaste jaarlijkfche Feesten gevierd wierden; doch den Kersdag vinden wij als zodanig niet vermeld, vóór den tijd, in welken de Christlijkc Godsdienst bij openbaar gezag wrierdt vastgeftcld; dat is , hij wierdt niet algemeen en op geenen gcrcgelden voet gehouden. De Bajilidiaanen, een Aanhang, welke dikmaals in de Kerkelijke Gefchiedenis vermeld wordt, waren de cerften, welke het Feest vierden, zedert Drie-Koningen-dag genaamd, als den dag, op welken christus gedoopt wierdt. Doch van de overige Christen Kerken wierdt dezelve geheel niet of flegts hier en daar onderhouden. De reden was, omdat de gewoonten en plegtigheden, door de Ketters eerst ingevoerd, weinig opgang maakten. Be De Chrhtlijke GODSDIENST.  48 GODSDIENSTIGE £>e Christelijke GODSDIENST, ^ Behalven de bovengemelde Feestdagen, vinden wij geeile vermeld, welke tet eere van den gezegenden jezus, noch van de Maagd maria, noch van iemand der Apostelen of Euangelisten onderhouden wierden» Het verdient hier onze opmerking, dat de oude Kerkvaders, in hunne fchriften, zelden of nooit den bijnaam van de Heilige toevoegden aan die perfoonen, welke den Christlijken Godsdienst in de waereld voortplantten, maar hen eenvoudig petrus, paulus, JoanneS, enz. noemden. Eerst lang daar naa wierdt de tijtel van de Heilige uitgevonden. Nog eene andere foort van Feestdagen, égter, was 'er, welke ieder Kerk jaarlijks vierde, ter gedagtenisfe van de zulten, welke ter zaake van het Euangelium den marteldood geftorven waren. Op zulke dagen, wanneer de Christenen in hunne Kerken bijëcn Vergaderden, Vermeldden zij de doorluchtige bedrijven hunner Martelaaren, en vermaanden elkander om dezelve naa te volgen, in eene geregelde en eenpaarige betragting der Christlijke deugden. Dat deeze gewoonte met 'er daad onder hen plaats hadt, zal geen tegenfpraak lijden, wanneer wij in aanmerking Deernen, dat dezelve rust op het getuigenis van cyprianus, tertuelianus en veele anderen. Doch, wanneer deeze gewoonte 't eerst ter Christen Kerke wierdt ingevoerd, kan, opdeezert afftand des tijds, met geene volkomcne zekerheid be«  GESCHIEDENIS. 49 bepaald worden. Het eerfte voorbeeld daarvan ontmoeten wij in eenen brief van de Kerk van Smirna, waarin een berigt wordt gegeeven van den marteldood van polycarpus. De Ichrijvcr Van dien brief verhaalt, dat de geloovigen zijne beenderen, of liever zijne asch bijeenverzameld, en dezelve begraaven hadden op eene vocgzaame plaats, om aldaar eenmaal 's jaars bijeen te koomen, en 's mans godvrugtige daaden met blijdfehap te vermelden. Opdat de Christenen volkomene zekerheid mogten hebben van den dag, op welkende martelaar hadt geleeden, was in ieder Kerk een perfoon voordagtelijk aangefteld, om daarvan naauwkeurige aantekening te houden. Een voorbeeld hiervan ontmoeten wij in de fchriften van cyprianus, Bisfchop van Karthago, die uit zijne ballingfchap aan zijne Geestlijkhcid fchrecf, van haar verzoekende om de dagen, op welke de martelaars hadden geleeden, aan te tekenen , op dat zij, te gader met de overige geloovigen, mogten vermeld worden. Twee dingen wierden met de inftelling van deeze feestdagen bedoeld: Vooreerst, de Christenen op te wekken en aan te fpooren ter naavolginge van het doorluchtig voorbeeld deezer gezegende martelaaren, wier lijden onder hen vermeld wierdt. -— Ten andere, om hunnen eerbied en hoogiigtingte betuigen voor die Christen helden en krijgsknegten van jezus christus, die, door hunnen marteldood, thans ontflagen waren II. deel. D van De Ct:rhtlijkegodsdienst  56 GODSDIENSTIGE 'Christlijke GODS" DIENST. van alle hunne elenden en folteringen s overgevoerd in eene gelukzalige en heer-» lijke onfterflijkheid, en aldaar verwagtten de volkomene bekragtiging van het zeggen, Dat eens menfchen fterfdag beter ist dan de dag, op welken hy gebooren wierdt. Wat aangaat de plaats, alwaar deeze Jaarlijkfche plegtigheden gevierd wierden , deeze was nabij dc graflieden der martelaaren, die doorgaans begraaven wierden hij de overige geloovigen, op eene plaats , van de begraafplaats der Heidenen afgescheiden. Want de Christenen befchouw■den het als een fchreeuwend wanbedrijf, -de gewijde overblijfzels der martelaaren 'te vermengen met die van hunne afgodische en vervolgzuchtige landgenooten. Dit was de reden, waarom de Christenen zich allerlei gevaar en getroostten, 'om de verfprcide ledcmaaten der martelaaren te verzamelen, en dezelve eene eerlijke begraavenis te bezorgen, op de 'algemeene verzamelplaats der geloovigen. -Zo groot was de eerbied, welken de Christenen bezaten voor de overblijfzels hunner afgeflorvene broederen y die in het geloove verfcheiden waren, dat zij meenden dezelven niet te vecle eere te kunnen "aandoen. Indien men vervolgens vraage, op hoedanig eene wijze de Christenen decze da;gen, ter vermeldinge der martelaaren af'gezondérd, doorbragten? het antwoord is gereed. Zij befteedden dezelve niet, gelijk de Heidenen, in onroaatigheid en los-  GESCHIEDENIS. 5I Jósbandigheid, maar in godsdienftige verrigting ; Zij baden dat god hun genade en ft-erkte wilde geeven , om de martelaars naa te volgen, welke hun waren voorgegaan. Zeker is het,ondertusfchen, dat geduurende het tijdverloop, daar wij thans van handelen, geene gebeden tot de overleedenën wierden opgezonden. Dat de omftandigheden, boven vermeld, tot zulk eene gewoonte aanleiding konden geeven, kan niet in twijfel getrokken worden. En wij mogefi 'er uit leerenj dat de beste middelen tot de verkeerdffe einden kunnen aangelegd worden. , " Vermids dit een gewigtig tijdperk is m de Gefchicdenis der Christlijke Kerke, en 'er zeer Veel gefchreeven is over de gewoonten en plegtigheden, is het noodig dat wij hier ter plaatze over dezelve eenige aanmerkingen voordraagen, omdat wij van oordeel zijn, dat zij te dikmaals onder .elkander verward worden; Door Plegtigheden worden verftaan zodanige bedrijven, welke eene onmiddelijke betrekking hebben tot de omftandigheden of wijze van den Eerdienst. Bij voorbeeld: het Bondteken des Heiligen Avond.maals moest op de eene of andere wijze .ontvangen worden; doch dat dit gefchiedde uit de handen van den Bisfchop of van jden Diaken, dit was het plegtige, De Vasten moest in zekeren tijd van het jaar gehouden worden; doch dat dit Vasten één, twee , of drie dagen, doch nooit lanpcr duurde, dit nrakte daarvan het pleg- b ét % m . De Christlijke GODSDiENSt„-  52 GODSDIENSTIGE De Christ- lijke GODSDIENST. tige uit. Plegtigheden zijn, derhalven, noodzaaklijk medeverknogte omftandigheden van den Godlijken Eerdienst, en aanhangzels van denzclven. In den eigenlijken zin, nogthans, kunnen zij geene weezenlijke deelen genaamd worden, dewijl de Godlijke Eerdienst zonder dezelve kan beftaan. Door godsdienftige Gewoonten of gebruiken verftaan wij zulke dingen, welke in geenen deele verknogt zijn, zo min met de wijze als met de omftandigheden van den Godlijken Eerdienst, als welks bijzondere deelen zonder dezelve kunnen verrigt worden. Bij voorbeeld : in zommige Kerken gaven de Christenen aan de perfoonen, welke gedoopt wierden, melk en honig, en eer zij baden, wiesfehen zij hunne handen. Beide deeze verrigtingen waren gewoonten of gebruiklijkheden, omdat zij niet noodzaaklijk verëischt worden tot het waarneemen van den Godlijken Eerdienst, aan welken zij gehegt waren : want deeze verrigtingen zouden zelve kunnen plaats hebben, zonder bijvoeging dier gebruiklijkheden. De Doop zou hebben kunnen bediend worden zonder melk en honig; en zonder dat men alvoorens de handen wiesch, konden de gebeden hemelwaarts gezonden worden. Eer wij tot andere deelen en bijzonderheden van dit Werk overgaan, zal 't noodig zijn te onderzoeken, hoe, of op welk eene wijze deeze gebruiklijkheden ter Christlijke Kerke wierden ingevoerd, terwijl  GESCHIEDENIS. 53 wijl zij in eenen ftaat van vervolginge zuchte, en lang voor dat zij, door Keizer CONSTANTINUS DEN GROOTEN,met openbaar gezag wierdt begiftigd. Zeker is het, dat veele godsdienftige gebruiken, al in de vroegfte eeuwen, ter Kerke infloopen, welke, egter,zints den beginne niet bekend geweest waren. Wel dra naa den dood der Apostelen, wierdt de Kerk allengskens beimet, zo wel in haare lecrftcllingen, als in den Eerdienst: want bederf in leer en befmetting van dienstbetooninge gaan hand aan hand gepaard; zij zijn onaffcheidbaaremedgezellinnen. Eenige aanzienlijke mannen, in alle andere opzigtcn een fieraad der Christlijke Kerke, waren ,'hogthans, zwak genoeg van zich te verflaaven aan beuzelingen en gebruiklijkheden, in welke zij te veel belang ftelden. En hoewel dit met geen kwaad oogmerk gefchiedde, gaf het, egtcr, in vervolg van tijd, aanleiding tot de nadeeligfte gevolgen. Zommigen bedienden zich van kruizen, om het vuur hunner Godsvrugt te ontftceken; anderen namen de tocvlugt tot andere weinigbeduidende gewoonten. En daar dit gefchiedde geduurende de hevigfte hitte der vervolginge, mogen wij daaruit leeren, dat de menschlijkc natuur, in haaren tegenwoordigen veraarten ftaat, de zelfde is , welke zij in voorgaande eeuwen was. Eenvoudigheid in de uitwendige verrigtingen van den Godsdienst, zal altoos ten bewijze van deszelfs godlijken oorfprong dienen. D 3 Doch, De Christlijke GODSDIE N S 1  54 GODSDIENSTIGS pe Christ- lijke Gods- henst. Doch, wanneer menschlijke uitvindingen zich eenmaal vermengen met den dienst van god, dan wordt het pragtig gebouw ontluisterd, en deszelfs zuiverheid be~ fmet. Andere godsdienftige gewoonten namen den oorfprong uit eene verkeerde opvat? ting van zommige plaatzen of uitdrukkingen der Schriftuure. Van deezen aart was de Duivelbezwering vóór den Doop, en de Zalving 3 naa denzelven, gelijk wij reeds hebben aangemerkt. —• Zommige gebruiklijkheden, eindelijk, floopen ter Kerke in, in gevolge van de verkeeringe der Christenen met de Heidenen, welke, in hunnen doorgaanden omgang, een bijkans oneindig getal van bijgcloovighcden onderhielden. Zommige van deeze'Heidenen, naadat zij van den Christlijken Godsdienst belijdenis gedaan hadden, bleeven eenige van hunne onfchuldige gebruiken aankleeven: want voor onfchuldig hielden zij dezelve; 't zij omdat zij ze aanmerkten als welvoegelijk en nuttig om hunne Godsvrugt op te wekken, of om meer Heidenen tot het Christlijk geloof over te haaien, die zich aan de platheid en eenvoudigheid van den Christlijken E,er, dienst ergerden. Door deeze en meer andere foor-tgclijke middelen, wierden, ongemerkt, veele gebruikhjkheden ter Kerke ingevoerd. Te rtullianus gispt dezelve in eene ftrengé taaie, daarvan betuigende, ,, Dat zij |j met regt en reden, als ijdel moeten ver-  GESCHIEDENIS. SS oordccld worden, omdat zij onderhou„ den worden buiten eenig gebod of ge„ zag hoegenaamd, 't zij van den hee,, re of van deszelfs Apostelen; dat zij niet godsdienftig zijn,maar bijgcloovig, gemaakt en gedwongen, eerder keurig dan redelijk, en voor welke men zich „ moet wagten, omdat zij Heidensch „ zijn." Zodanig zijn de woorden van tertullianus, een' geleerd' Ouderling in dc Kerk van Karthago, omtrent het laatfte gedeelte der tweede Ecuwe; en dewijl hij eender vermaardftcfchrijvers in die vroege tijden van 't Christendom was, verdient zijn getuigenis veel geloof. Ten aanzien van de plegtigheden en gewoonten , dus lang door ons vermeld, wierdt aan alle Kerken eene volkomene vrijheid gelaaten, om haare eigen gebruiken te volgen, of, naar goedvinden, die van anderen te omhelzen. Vanhier de overgrootc verfcheidenheid, welke in het uitwendige van den openbaaren Eerdienst plaats hadt. In zommige Kerken ontvingen de Avondmaalvierende Christenen het brood en den wijn uit de handen van den Bisfchop, in andere wederom uit de handen der Diakenen, Hier gefchiedde de inzameling der aalmoezen vóór de viering van het Bondteken, elders naa hetzelve. Eenige hielden de vasten eenen enkelen dag, zommige twee dagen, en anderen volkomen veertig uuren. Deeze vierden het Paaschfeest op den zelfden dag, op welke de Jooden het hunne vierden; ter» D 4 wijl De lijke GODS, DIB N$ t  r ■ De Chrittlijke GOD S)IE NST. « 30 GODSDIENSTIGE ïvijl geenen den volgenden Zondag daartoe afzonderden. Doch, alhoewel de eene Kerk de andere niet kon noodzaaken tot eenpaarigheid in kerkgebruiken en plegtigheden, ieder Kerk of Wijk hadt, nogthans, de magt om zulks te doen ten opzigte van haare eigen ledemaaten. Verfcheiden voorbeelden ontmoeten wij hier van in de Kerkelijke Gciclriedenis, en in de fchriften der Kerkvaderen. De eene Kerk kon , derhalven, van de andere verfchillen; doch bijzondere ledemaaten mogten geene afzonderlijke gemeente oprichten. Hieruit blijkt, dat zij elkander wel in liefde verdroegen , maar evenwel geregeld in haare kerktucht waren. Met bewilliging van zijne gemeente mogt een Bisfchop een nieuw kerkgebruik invoeren; doch aan een bijzonder lidmaat was dit niet gcöorlofd; veel min mogt zulk een twisten en onëenigheden voeden. De Apostel paul u s verbiedt dit in de volgende woorden: Indien iemand fchijne twistgierig te zijn, wij hebben zulke gewoonte niet, noch de gemeente gods, 1 kor. XI: 16. Als of de Apostel wilde zeggen: ,, Indien iemand, ,5 het zij om zijn vernuft te toonen, of „ het hoofd en de aanvoerder eener bij„ zondcre gezinte te zijn, tegenfpreeke 't geen wij hier gezegd hebben, en bej, weere dat het bctaamelijk of welvoe„ gelijk zij voor mannen met gedekten, ?, of voor vrouwen met ongedekten hoof>, de te bidden, behoorden zulke tegen- „ itan.  GESCHIEDENIS. 57 „ ftanders hier door tot ftaan gebragt te worden, dat de Kerk gods zulk eene 5, gewoonte niet hebbe." Wanneer een Bisfchop ftierf, kwam de gantfche vergadering te zamen, om in deszelfs plaats eenen anderen te verbiezen. En vermids 'er, zedert het einde der tweede ceuwe, Ouderlingen en Diakenen , ja, zelfvan den beginne, Diakenen geweest waren, was het hierom noodig, gelijk zij in dc volkomenfte eensgezindheid leeïden, dat de leeken, ja, alle de ledemaaten der Kerke , zo wel vrouwen als mannen, hunne toeftemming gaven. Zelden ontftonden 'er gefchillen onder hen. Want, wanneer de Bisfchop door de meerderheid verkoozen was, was het minder getal verpligt zich te onderwerpen; dat wil zeggen, zij' mogten den vrede der Kerke niet verftooren. Want, geduurende het tijdperk daar wij thans van handelen , hadden de Christenen gecne burgerlijke Overheid, welke hun de hand boven 't hoofd kon houden. Naadat eene gemeente dus een Bisfchop hadt verkoozen, ftelde zij hem voor aan de nabuurigc Bisfchoppen, om dcrzclvcr goedkeuring en toeftemming te verwerven : omdat zonder hun medeweeten geen Bisfchop wcttiglijk kon geordend of bevestigd worden. Want, vermids de gcmeene ledemaaten niet voor bevoegde regters over de bekwaamheden der nieuwverkorene Bisfchoppen konden gehouden worden, dus zouden, zonder het aanwenden van deeze voorzorge 3 onkundige lieD 5 den De Chrht- lijke GODSOEN ST.  58 GODSDIENSTIGE De ChristVtjke GODSDIENST den en die een aanftootelijk leven leidden, tot dien post hebben kunnen verheven worden. Zodra de nabuurige Bisfchoppen de verkiezing hadden goedgekeurd, ging men vervolgens over tot dc ordening of bevestiging; deeze gefchiedde altoos in zijne eigen Kerk, door eenige nabuurige Bisfchoppen, Het getal van deeze was niet vast bepaald. Want, hoewel het boek, de Apostolifche Regels genaamd, gebiede dat een Bisfchop door twee of drie andere Bisfchoppen moet bevestigd worden, dat boek is van geen groot gezag, 't Blijkt, ondertusfehen, uit de meeste fchriften van deeze vroegere tijden, dat doorgaans drie perfoonen bij deeze gewijde verrigting tegenwoordig waren. Aan dit getal was men, egter, niet verbonden : want ,ingevalle 'er meer tegenwoordig waren, rekende men dat het werk van zoo veel te meerder kragt en den bevestigde te grooter eere was aangedaan. De ordening of bevestiging verrigt zijnde, welke gefchiedde door oplegging der handen, en eene vermaaning aan den nieuwen Bisfchop, wierdt hij der gemeente voorgedraagen als haar Herder of Leeraar ; en van dien tijd af aanvaarde hij de zorge en het opzigt over de kudde. De nieuwe Bisfchop zondt brieven aan de andere Bisfchoppen van het gewest, inhoudende dat gelijk hij thans een van hunne broederen was geworden, hij dienvolgens verzogt dat zij met hem wilden medewerken in alles j  GESCHIEDENIS. 59 les , 't geen dienen konde ter bevorderingc van den voorfpoed der Kerke, en ter ppbeuringe van de geloovigen in hunnen heiligen Godsdienst. Aldus wierdt de eensgezindheid onder hen bewaard; zij leefden als broeders van het zelfde beroep , als diepstknegten van den zelfden Godlijken Verlosfer, en erfgenaam van de zelfde hemelfche heerlijkheid. Gelukkig ware dc Christlijkc Kerk geweest, hadde deeze eenvoudige wijze van bevestiginge ftand gehouden! Maar, helaas! veele afr wijkingen daarvan zullen wij in 't vervolg deezes werks ontmoeten. De menfehen zijn zeer gefield op nieuwigheden, en zoda, nig is de verkeerdheid onzer natuure, dat wij met dc zuiverheid der waarheid onze ijdele verbeeldingen cn vlceschlijke bedrij, ven zoeken tc vermengen. Zo geregeld, zagtaartig en eenvoudig was de Tucht der eerfte Christen Kerke, als dezelve met eenige mogelijkheid kon worden ingerigt, aangezien de Christenen leefden midden onder dc Heidenen, welke niet flegts na gelegenheden zogten om hen te lasteren, maar ook den wacreldlijken arm tegen hen op tc ffcooken. Dit hadt ten gevolge, dat veele godvrugtige lieden veroordeeld wierden tot de uitgezogtfte folteringen, hunnen bloedverwanten, echtgenootcn en kinderen ontrukt, voor de Romcinfche Regtbanken geftcept, en ten befiuitc tot den lchandelijkften dood verwcezen wierden, Gs De Christ- lyke CODSUENST.  De ChristelijkegodsDie n s "i 60 GODSDIENSTIGE Gelijk alle genootfchappen, ter handhaavinge der goede orde, naar zekere wetten of regels moeten beftierd worden, dus _ moet ook noodzaaklijk de Christlijke Kerk haare wetten hebben. Zonder dezelve zou 't geheel ontfloopt worden,- en inftede van regelmatigheid en orde, zou alles regeeringloosheid en verwarring zijn. Laat de Christlijke Kerk zo zuiver zijn in haare leerftellingen , als men zich dezelve kan verbeelden, 'er zullen, hogthans, overtreeders binnen fluipen , en , door een wedcrftreevig gedrag , zullen zommigen de paaien der goede orde overfchreeden. 't Was hierom noodig, dat dusdanige overtreederen eene foort van ftraffe wierdt opgelegd. Doch deeze ftraffe was flegts van een geestlijken aart; vlceschlijke middelen nam men toen nog niet te baate. _ Om over dit gewigtig ftuk het vcreïschte Jicht tc verfpreiden, zullen wijde volgende vraagen voorftellen, en dezelve beantwoorden, genoegzaam met de eigen woorden van de Christen Schrijvers , welke vóór de regeering van Keizer con- stan.tinus den gr o o ten geleefd hebben. Vooreerst, om welke misdaaden wierden de overtreedcrs gcftraft? Ten tweede, wie waren de Rcgters, welke daarover oordeelden ? Ten derde, welke was de wijze deezer tuchtoeffeninge ? Ten vierde, waarin beftonden decze [traffen ? Ten  GESCHIEDENIS. 61 Ten vyfde, door wat middel verwierven de overtreeders vrijfpraake ? Eindelijk, hoe wicrdcn zij vrijgefproken? Vooreerst: Om welke misdaaden wierden de overtreeders geftraft ? Wij antwoorden, om ketterij, fchcuring, vlceschlijke begeerlijkheid, onmaatigheid, hoererij , overfpel, en alle andere zonden van een fchandelijkcn aart, welke de Kerke tot ergcrnisfe vcrftrckten. Zo ijverig waren de heilige mannen in deeze Eeuw, dat zij zelf niet wilden gedoogen, dat de eerfte fpruiten der zonde ten voorfchijn kwamen, zonder hunne uiterfte poogingen aan te wenden om dezelve uit te rooien: opdat alzo de ongeregtigheid mogt te keer gegaan worden, voor dat zij gelegenheid hadt gehad om tot eenen ftaat van volkomenheid op te groeien. De zonde, welke onder de eerfte Christenen zeer gemeen was , en daarom met de meeste ftrengheid wierdt geftraft, was afvalligheid van de Kerk. Aanleiding tot deeze afvalligheid gaf de hevigheid der vervolginge, waardoor veelen, die niet geworteld waren in bet geloove, hunne heilige belijdenis verzaakten , en den Afgoden offerden. Menigvuldige voorbeelden hiervan ontmoeten wij in dc fchriften der eerfte Kerkvaderen. Geftreng was de boete, welke, in dusdanige gevallen, wierdt opgelegd. Drie jaaren lang wierdt dikmaals den zondaar alle kerkelijke gemeenfehap geweigerd , ten zij hij, in deezen tusfehentijd, in eene De Christlijke GODSDIEN ST-  62 GODSDIENSTIGE De Clirist- ■lijke G o d sDl li n s T. eene doodlijke krankte Hortte. In zulken gevalle wierdt het vereischt, dat hij de onwederfpreekelijkfte bewijzen ceneroprechte bekeeringe vertoonde. Anderzins wierdt zijne vrijfpraak niet als volkomen aangemerkt , noch hij zelve onder het getal der geloovigen aangenoomen. Ten tweede j wie waren de Kegters, welke over de overtreeders oordeelden? En door wie moesten zy getuchtigd worden ? Het antwoord is, de geheele vergadering in 't algemeen, bcftaande uit de' Geestlijkheid en leeken. Niet de Bisfchop' zonderde gemeente, noch de gemeente' Zonder den Bisfchop, maar beiden te ga* der maakten den hoogen Regtbank uit ,voor welken de overtreeders moesten' worden te regt gefield. Al de magt, welke eene Kerk bezat, was ontleend van de Volgende woorden van christus,- van' Welke dc Roomsch- Katholijken een zeer wanvoegelijk gebruik gemaakt hebben: Gij zijt petrus, en op deeze petra zat ik mijne gemeente bouwen, en de poorten der helle zullen dezelve niet overweldigen.En ik zal u geeven de Jleutels van V Koninkrijk der hemelen. Ên zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult 6p de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn, matth. XVI: 18, 19. De meeste aloude Kerkvaders befchouwden de magty hier Vermeld, als huisvestende in ieder' bijzondere Kerk; waar door wij verftaari snoeten alle dc gezamentlijke ledemaaten? eener  GESCHIEDENIS. 6% 'Cener bijzondere vergaderinge; niet den Bisfchop alleen, maar den Bisfchop en het Volk: want allen waren leden Van het zelfde lichaam. Wat aangaat de uitvoerende magt, als het uitfpreeken van het vonnis van den Ban, en het opleggen der handen bij de vrijfprceking, geen ander dan de Bisfchop kon dit verrigten; deeze wierdt als de vader der Kerke aangemerkt. Wanneer hij, egter, door ziekte buiten ftaat, of inde gevangenis was geworpen,, mogt een Ouderling zijne plaats beklee» den. Naa dus te hebben aangeweezeil, wis de leden van deezen geestlijken Regtbank -waren, mogen wij 'er nevens voegen-, dat, vermids veele ledemaaten zich met hun tijdlijk beroep moesten onledig houden, het, uit dien hoofde, noodig was dat de Dienaars der Kerke hunne plaats vervulden, en uit derzei ver naam den geestlijken vierfchaar fpanden. De Diakenen waren, in den beginne, deeze dienaars. Doch, wanneer de Kerken uitgebreider, en talrijker wierden in ledemaaten, wierden de Ouderlingen nevens hun gevoegd. Deeze gezamentlijk vervaardigden de ftukken, welke voor de gantfche vergadering des volks moesten bloot gelegd worden. Zodra alles dus in gereedheid was gebragt, kwam de gemeente te zamen; en naadat de befchuldigde gehoord was, 'ter zijner Verdeediginge van 't geen tegen hem was -ingebragt, ""leide de Bisfchop het geval •open voor de vergadering, die vervolgens j De Christlijke GODSDIENST.  64-* GODSDIENSTIGE De Christlijke GODSDIENST : i gens, bij meerderheid van ftemmen, eene uitfpraak deedt. Ten derde, wat aangaat de wijze, op welke de ftraffen wierden opgelegd, pleg' tig en eenvoudig tevens was deeze. Plegtig was zij ten aanzien van de gevolgen, bijzonderlijk indien zij als van eene zinnebeeldige bctekenisfe wierden aangemerkt. Zij was eenvoudig, wanneer zij vergeleeken wierdt met de bedrijven der menfehen hier beneden. Ter tul li anus zegt, dat naa het eindigen van den openbaaren Eerdienst, vermaaningen , beftraffingen en godlijke tuchtigingen wierden uitgcfprooken; bedoelende hier mede het uitwerpen van de zulken, die als onwaardige leden wierden aangemerkt. Wanneer de Bisfchop en de overige dienaars der Kerke waren bijeen gekoomen, wierdt de zondaar voor hun ontbooden. Indien hij niet verfcheen, gingen zij niettemin met den gerigtshandel voort. Nogthans wierden alle noodige en dienftige middelen in het werk gefield om hem te doen verfchi jnen. Indien hij zich daar Helde, wierdt hij met zagtmoedigheid cn zonder drift gehoord. Ieder lid, daarbij tegenwoordig, hadt regt om zijn gevoelen te zeggen. De meerderheid befloot het vonnis. Eer dit wierdt uitgefproken, vermaande de Bisfchop, of bij deszelfs afweezigheid, 2en der Ouderlingen, de geloovigen, alle nogelijke zorge te draagen om dc zonden of misdaaden te vermijden, welke den Dvertrceder op dus eene medelijdenswaardige  GESCHIEDENIS. 65 tiige wijze voor hen hadden doen verfchijnen. Voorts rigtte hij zijne aanfpraak tot den zondaar, hem voor oogen Hellende de natuur van zijn wanbedrijf, dat hetzelve onbeftaanbaar was met de pligten eens Christens, fmartelijk voor de geloovigen, eene fchande voor den Godsdienst, nadeelig voor zijne eigen ziel,en hoonende voor god. Eindelijk fprak hij het vonnis van den Ban uit, waardoor de zondaar wierdt afgefneeden van het lichaam der geloovigen, en verklaard zich gefleld te hebben in den zelfden Heidenfchcn ftaat, in welken hij zich bevondt, voordat hij het Christlijk geloove hadt aangenomen. Ten vierde, gelijk de Kerk zelve geest-» lijk was, dus waren ook alle haare bedoelingen van een geestlijken aart. De zwaarfte ftraffe, welke zij oeffende, beftondt in opfchorting van lidmaatfehap en in den Ban, in het affnijden van verrotte en ergernisgcevende ledemaaten, zonder dat zij mogten wederkeeren, ten zij ze vooraf de onlochenbaarfte blijken van berouw en beterfchap vertoond hadden. Elk Christen, dus ter Kerke uitgeworpen, wierdt aangemerkt als van god vervloekt, als een tak van den Satan, een lid van den Duivel, en als verweezen tot het eeuwige verderf. Ja, indien hij in dien rampzaligen toeftand ftierf, befchouwde meri hem als der Godlijke gunfte onwaardig, als voor altoos uitgefiooten van het Koninkrijk der hemelen, en overgegeeven aan den ftaat der verdoemenisfe. II. deel. E Tm De Christlijke GODS" DIENS!  De Christlijke GODSDIENST 66 GODSDIENSTIGE Ten vijf de,uit de natuur van dit fchrikbaarend vonnis mogen wij met volkomen regt befluiten, dat de zulken, die eenmaal den Christlijken Godsdienst omhelsd hadden, van alle groote overtrcedingen kragtdaadig wierden afgefchrikt. Bijkans nimmer miste het, of dc zulken, die van hunne misdaad overtuigd wierden, betoonden deswegen eene oprechte boetvaardigheid. Zij vastten, baden, waakten en treurden; zij ondergingen de ftrengfte lichaamstuchtiging, tot dat zij vrijgefproken, en in de gunst van god en van de Kerk hcrfteld wierden. Dit geeft ons aanleiding om te onderzoeken, welke middelen door de overtreeders wierden aangewend om uit dien befchreienswaardigen ftaat verlost te worden. In de ootmoedigfte lichaamshouding verfcheenen zij aan de deur der Kerke, en ftonden aldaar te fchreien. Zij vielen aan de voeten der voorbijgaande geloovigen neder, derzelver gebeden bij god verzoekende. Eene fraaije befchrijving van het gedrag deezer boetvaardigen ontmoeten wij, in het volgende uittrekzel van eenen brief van de Kerk te Rome, aan den H. cyprianus, Bisfchop van Karthago , omtrent het midden der derde Eeuwe: „ Laaten zij, de boetvaardigen, „ aan de Kerkdeuren kloppen, doch dczel„ ve niet openbreekeh ; laaten zij aan den „ drempel der Kerke koomen , doch niet „ over denzelven gaan; laaten zij waaken „ aan de poorten der hemelfche tenten, „ doch gewapend met zedigheid, door ,j wel-.  GESCHIEDENIS. 6? 5, welke zij zich mogen te binnen brengen i, dat zij overloopers waren; laaten zij 5, de trompet hunner gebeden opvatten, >, maar niet om het teken tot den ftrijd j, te blaazen; laaten zij zich wapenen met „ de pijlen der zedigheid, en het fchild j, van nieuws opnccmcn, welk zij, door a hunne afvalligheid, verlooren hadden; s, laaten zij aldus gewapend zijn, niet te5, gen de Kerk, welke over hunne elende ï, treurt, maar tegen hunnen wederpar}, tijder, den Duivel. Een zedig ver,, zoek, eene nederige fmeeking, eene noodzaaklijke vernedering, eene nijve„ re lijdzaamheid, zullen hun voördeelig zijn. Laaten zij hunne boezemfmart doen openbaar worden door hunne traa5, nen, en hunne droefheid en fchaamte „ over hunne zonden door hunne zuch„ ten." Deeze merkwaardige brief ia Voorhanden in de Werken van denH. cyprianus, en behelst een antwoord op eenen brief, door dien Kerkvader aan de Kerk van Rome gefchreeven, waarin hij derzelver raad en gevoelen verzoekt te weeten, hoe hij zich hadt te gedraagen omtrent de zulken, welke Van de KerkJ afvallig waren geworden, doch naderhand begeerden met haar wederom vereenigd te worden. Dus naamlijk was het met de zaak gelegen; heviger woedde toenmaals de vervolging in Afrika, en bijzonder te Karthago, dan in eenig ander gedeelte van het Romeinfche Keizerrijk. Én gelijk cy. ïRiAiïus eene talrijke gemeente hadts E % g> De Christ* lijke GODS* DIENS1  68 GODSDIENSTIGE De Christ' iijke GODSDIENST gebeurde het'dat veele der onlangs bekeerden, om aan de woede der Voor-Burgemeefteren niet ten doele te ftaan, van nieuws tot de afgoderij vervielen; doch ' wel haast daarnaa berouw hebbende over 't geen zij gedaan hadden, verzogten tot de Kerk wederom te worden toegelaaten. Zij fchaamden zich over hen zeiven, wanneer zij getuigen waren van den moed en ftandvastigheid der martelaaren, van de onverzaagdheid, met welke zij, onder het doorftaan der uitgezogtfte folteringen, den dood te gemoete traden, en van de eeraanbrengende en zegepraalcnde wijze, op welke zij ftierven. Dewijl het getal deezer boetvaardigen aanmerkelijk was, zogt de vroome Bisfchop raad bij zijne broederen te Rome, hoe hij zich ten deezen opzigte te gedraagen hadt. Het blijkt niet zeker, hoe lang de boeteling in eenen ftaat van vernederinge moest blijven, voordat hij tot de Kerk weder kon worden toegelaaten. Trouwens geen vaste tijd was hiertoe bepaald; dezelve was verfchillende, naar gelangc van de omftandigheden der misdaad, en de geneigdheid der Kerke. Zommigen bleeven twee, anderen meer jaaren in eenen ftaat van boetvaardigheid; zij konden niet herfteld worden, voor en alëer de Kerk van haare oprechtheid volkomen overtuigd was. In de Zesde en laatfte plaats moeten wij nu nog fpreeken van de wijze hunner vrijfpraake. Wanneer de bepaalde tijd der boe-  GESCHIEDENIS. 69 boete ten einde was geloopen, vervoegde zich de boeteling bij den Bisfchop en alle de overige Kerkendienaars. Indien decze van zijne oprechtheid overtuigd waren, wierdt 'er een dag ter wederaanneeminge vastgefteld; deeze gefchiedde op de volgende wijze. Op den dag, ter vrijfpraake vastgefteld, vericheen de boeteling, of de perfoon, welke van nieuws zou worden aangenomen, in de Kerk, met alle uitwendige tekens van droefheid en lecdweezen. Straks vertoonde hij zich aan den Bisfchop en de gemeente, endeedt voorts belijdenis, eerst van zijne zonden in 't algemeen , en ging wijders over tot het optellen van de verzwaarende omftandigheden der misdaaden, om welke hij was in den ban gedaan. Deeze belijdenis gefchiedde met alle uitwendige tekens van droefheid, welke doorgaans de geloovigen dermaate aandeeden, dat zij door weenen en fchreien hun medelijden met hem betuigden. Terftond naa de belijdenis, knielde de boeteling neder voor den Bisfchop cn de overige Dienaars der Kerke, welke hem de handen op het hoofd leiden en hem zegenden. Door deeze uitwendige plegtigheid wierdt de boeteling wederom tot den vrede der Kerke toegelaaten. Hierin bcftondt gedeeltelijk de tucht der eerfte Kerke, zelf geduurende de tijden , in welke derzelver leden hun getuigenis aan de waarheid met hun eigen bloed verzegelden. Het was de vreeze gods, dc liefde tot christus, de liefde jegens E 3 el. De Christlijke GODSDIENST,  70 GODSDIENSTIGE De Christlijke godsdienst, elkander, en bovenal de vrolijke hoop op eene gelukzalige onfterflijkheid, welke hen den vrede der Kerke boven alles deedt waardeeren. Bij hetgeen wij dus lang gezegd hebben, wegens de tucht der Kerke in de eerfte tijden, moeten wij nog voegen, dat ieder Kerk op haare eigen wijze met de overtreeders te werke ging, En hoewel tus, fchen de Kerken in 't. algemeen eene volkomene eenigheid plaats hadt ten aanzien van de weezenlijke Hukken van den Godsdienst , verfchilden zij, nogthans , in andere opzigten, zonder dat de eenigheid verbroken of zij als fcheurmaakers wierden aangemerkt. Dus hadt ieder Kerk een inbliivend regt in haar zelve op de onafhankelijkheid, zonder dat zij aan eene andere Kerke onderworpen was, bijzonderlijk ten aanzien van het uitwerpen van overtrcederen. Doch, in eenen anderen zin, was ieder Kerk afhankelijk, als zijnde een der leden van het geheele lichaam. De voortreffelijke CYPRUNUs fchrijft aldus: „ 'Er >, is maar ééne Kerk van christus, „ door de geheele waereld, in veele le„ den verdeeld; en één Bisdom, door de „ talrijke menigte van veele Bisfchoppen verfpreid," Eéne bijzondere Kerk was niet de geheele uitverkorene Kerk van christus, omdat dezelze zijn geheimzinnig lichaam niet kon verbeelden, maar Begts een gedeelte of lid van het algemeen, |n, gelijk één lid van het natuurlijk li, chaara  GESCHIEDENIS. 71 chaam verbintenis heeft met, en in betrekking ftaat tot alle andere leden van hetzelve, zo hadt ook eene bijzondere Kerk, die flegts een lid der algemeene Kerke was, opzigt en betrekking tot de andere leden van dezelve. Onze aandag-' tigc opmerking verdient deeze vriendlijke en broederlijke gemeenfehap: te meereewijl dezelve zeer verkeerd begreepen is van de zulken, welke nimmer veel tijds befteed hebben aan het leezen der fchriften van de eerfte Christen Kerkvaders. Behalven dat elke Kerk eene broederlijke gemeenfehap hicldt met de zulken, welke op een verren afftand bijeen vergaderden,' ontmoeten wij verfcheiden voorbeelden van verfcheiden Kerken, bijeen vergaderd om uitfpraak te doen over gefchilft ukken, en de tucht der Kerke te regelen. Decze zamenkomften droegen den naam van Sijnoden. Geduurende de drie eerfte eeuwen waren deeze Sijnoden niet algemeen, maar provinciaal, of aan een bijzonder gewest bepaald. Van hier dat de leden der Sijnoden in zommige oorden talrijker waren dan in andere. Aan geenen vasten tijd waren decze Kerkelijke zamenkomften verbonden; zij wierden beroepen naar gelange het de omftandigheden der tijden vorderden. Het gefchiedde, bij voorbeeld, wanneer zij eene aanftaande vervolging vreesden; of ook wel, wanneer de onderlinge vriendlijke verbintenisfen moesten vernieuwd worden. De leden, welke deeze Sijnoden uitE 4 maak- De Christlijkegodsdienst.  72 GODSDIENSTIGE De Christlijke GODSDIENST maakten, waren de Bisfchoppen, eenige uit de Ouderlingen en Diakenen; daarenboven wierden van de gemeene leden van elke Kerke eenigen afgevaardigd, welke in de vergadering zitting en ftem hadden uit naam hunner broederen, en over alle betwiste Hukken hunne gevoelens vrijmoedig voordroegen. Indien men vraage, op wier gezag deeze Sijnoden wierden bijëen geroepen, antwoorden wij, op hun eigen gezag: want, ten dien tijde, hadden de Christenen geene burgerlijke Overheid, welke hun gezag of befcherming kon verleenen wanneer zij vergaderd waren. De vergadering wierdt begonnen met het verkiezen van een Voorzitter; gemeenlijk was deeze een der Bisfchoppen, beroemd om zijne geleerdheid , agtbaarheid, voorzigtigheid , godsvrugt en getrouwheid in het waarneemen der pligten van zijn beroep. In het Sijnode moest hij de noodige zorge draagen , dat dc Hukken, over welke gefchil viel, behoorlijk wierden voorgedraagen, en in het flot der redekavelinge ineen te trekken 't geen van weerskanten was aangevoerd. Naa dit alles baalde hij de Hemmen der leden op, en befloot met zijn eigen Hem te geeven. Zodra de Voorzitter verkoozen was, ging men over tot de zaak, over welke de vergadering belegd was. Als tweeledig kon deeze worden aangemerkt; zij betrof de buitenlandfche Kerken — of zij hadt ten voorwerpe de belangen van zulke Kerken,  GESCHIEDENIS. 73 ken, met welke zij meer onmiddclijk verbonden waren. Wat aangaat de eerfte, te weeten, de buitenlandfchc Kerken,zij deeden niets meer dan haaren raad en ge-. voelen mede te deelen, dewijl deeze Ker-' ken geene afgevaardigden, die haar vertoonden , in de vergadering gezonden hadden, 't Is waar, dikmaals vermaanden zij dezelven, wanneer zij, naar haar gevoelen, dwaalingen omhelsd hadden, of onbeftaanbaar met den aart van haare heiligc belijdenisfe handelden, opdat zij dezelve tot dc erkentenis der waarheid mogten brengen. Op eene zo minzaame en vriendlijke wijze gefchiedde dit, dat de raadgeeving doorgaans de bedoelde uitwerking deedt. Doch, wat aanbelangt de Kerken, wier afgevaardigden de leden van het Sijnodeuitmaakten, voor deeze waren alle uitfpraaken cn befjuiten van eene verbindende kragt, omdat zij voornaamlijk ten behoeve van deeze waren bijeen gekoomen. Verfchillende waren de redenen, om welke de Sijnoden belegd wierden; doch in 't algemeen gefchiedde zulks om het gantfche ontwerp der Kerkelijke Tucht binnen de paaien van hun bijzonder Regtsgebied te regelen. Zij raadpleegden over de tucht, de regeering en het beftuur van hunne Kerken, en over de middelen, welke meest gefchikt waren ter bcvordcringe van den vrede, eenigheid en goede orde. Met algemeene toeftemming gebooden de leden, dat hunne befluiten moesten onE 5 der De Christlijke GODSDIENST.  74 GODSDIENSTIGE De 'Christlijke GODSDIENST derhouden worden van de geloovigen dier Kerken, welke zij vertoonden. Dat dit gebruikelijk was, zal gereedlijk erkend worden van allen, welke de fchriften der " Kerkvaderen der drie eerfte Eeuwen geleezen hebben. En fchoon veele van hunne befluiten niet zo naauwkeurig konden bewaard worden, als die der Sijnoden, welke naa de regecring van Keizer c o n- stantinüs den grooten gehouden •wierden, uit de volgende befluiten van een Sijnode, 't welk te Karthago, omtrent het midden der derde Eeuwe, gehouden wierdt, en in 't welk de H. cyprianus het ampt van Voorzitter bekleedde, zal het, nogthans, blijken, dat alle bijeenkomffen tot den welftand der Kerke dienden, en de bevordering zo wel van het tijdlijk als eeuwig welzijn van elk lid derzelvc ten oogmerke hadden. Het eerfte bcfluit behelsde, „ Dat hoewel een overtreeder den geheelen tijd zijner boete niet hadt doorgeloopen, wanneer hij in eene krankte viel of in leevensgevaar was, hij moest worden „ vrijgefproken." Het tweede geboodt, ,, Dat op het na„ deren eener vervolginge, de boetvaar„ dige overtreeders in den vrede der Ker„ ke moesten herfteld worden." Volgens het derde befluit, „ moest de „ boete niet onbezonnen kwijtgefchol„ den, noch de zondvergiffenis te fpoe, dig verleend worden." Het  GESCHIEDENIS. 75 Het vierde befluit wilde, „ Dat alle ge„ vallene of afvallige geestlijken, op de M betuiging en het vertoonen van hunne „ boetvaardigheid, alleenlijk tot de ge- meenfchap derLeeken zouden toegelaa- ten worden, en nimmer meer bevoegd „ zijn om eenig ampt in de Kerk te be- kleeden." Het laatfte befluit verboodt, „ Dat eef, nen Kerkelijke een testament of uiter„ fte wil in bcwaaring wierdt gegeeven." Nog veele andere befluiten zouden wij kunnen uitfehrijven; doch de bovengemelde zullen genoeg zijn om te dienen als eene proeve, volgens welke bcginzcls en met welke inzigten deeze heilige mannen te zamen kwamen. Dit leidt ons tot het onderzoek omtrent twee zeer gewigtige onderwerpen: Vooreerst, het leeven cn gedrag der Christenen in die vroegere dagen. — Ten andere, de uitgebreidheid der voortplantinge van den Christlijken Godsdienst, vóór de regeering van Keizer constantinus den grooten. Vooreerst, hoedanig een leeven de eerfte Christenen leidden, kunnen wij opmaaken uit hetgeen de Heidenen hun aangaande gezegd hebben. Zie, hoe lief „ zij clkandcren hebben; en deeze onder„ linge liefde is niet bepaald aan tijden „ van voorfpoed, maar zij vertoont zich „ in het helderst licht, en met de lee„ vendigfte kleuren, wanneer zij gevaai u huns leevens loopen." De Christenen al: De Christlijke GODSDIENST. |  76 GODSDIENSTIGE De Christlijke GODSDIENST als naavolgers van onzen Godlijken Verlosfer, wierden, in den beginne , gebrandmerkt met verfcheiden haatlijke benaamingen. Men noemde hen Nazareenm, om'dat christus een tijd lang te Nazaret hadt gewoond. Om de zelfde reden ging hun den naam van Galileeuwen naa; met deezen naam wierden zij altoos van Keizer julianus, gebijnaamd den afvalligen, benoemd. De Heidenfche Priesters noemden hen Godlochenaars, omdat zij den fpot dreeven met den Eerdienst hunner Goden. Doch dit was het niet alles. Want, vermids christus en zijne leerlingen wonderwerken verrigtten, beweerden de Heidenfche Priesters dat zij zulks door de kragt der toverkunde deeden; hierom ftookten zij het volk tegen hen op als verleiders en tovenaars. Niettcgcnftaande, egter,alle deeze en veele andere voorbeelden van boosaartigheid, welke wij zouden kunnen melden, noemden altoos de Christenen zich zelve bij zommige van die benaamingen, welke tot de Godlijkc volmaaktheden eenige betrekking hadden. Dus noemden zij zich zomtijds Tempels van den Heiligen Geest, of Tempels van god, met zinfpeeling op de zuiverheid van hunnen leevenswandel. Op andere tijden noemden zij malkander mannen van ver-ft'and, omdat zij, alle de beuzelingen en nietigheden deezer waereld vcragtende,dien Godsdienst verkoozen en omhelsden, welke, ondanks al hetgeen zij hier bc.  GESCHIEDENIS. 77 beneden daarom moesten lijden, alleen in ftaat was om hen ter eeuwige gelukzaligheid te leiden. Christen was, nogthans, de naam, op welken zij meer dan op eenigen anderen gefteld waren. Te Antiochie, gelijk wij, in de Handelingen der Apostelen, leezen, wierdt hun dezelve 't eerst gegeeven. Want, dewijl zij in onderlinge liefde en eensgezindheid leefden, gaven de Heidenen en Jooden, vóór dien tijd, bij wijze van bcfpottinge, hun den naam van Broeders. Eene merkwaardige bijzonderheid verhaalt eusebius, ten aanzien van zekeren sanctus, een Diaken van de Kerk van Vienna, die, onder de regcering van Keizer markus antoninus, de martelkroon ontving. Deeze sanctus, op den pijnbank gelegd, en door den Voor-Burgemeester naar zijnen naam, vaderland, geboorteftad en beroep gevraagd zijnde, gaf op alle deeze vraagen alleen tot antwoord: Ik ben een Christen. Dit, zeide hij,diende hem tot naam, ftad en maagfehap; geen ander antwoord konden hem zijne vervolgers afperzen. De eerfte Christenen muntten inzonderheid uit door hunne voorzigtigheid, godsvrugt en deugd. Een voegzaam gebruik maakten zij van alle tijdlijke dingen, in zo verre hunne huisgezinnen belang hadden bij het genot van dezelve. En, opdat zij het voorbeeld van hunnen Godlijken Verlosfer mogten naavolgcn, vergaven zij niet alleen den vijanden hunne misdaaden, maar De Christlijkegodsdienst.  78 GODSDIENSTIGE De Christlijke GODSDIENST maar baden ook voor dezelve, én kwamen hun te hulpe in hunne behoeften en verlegenheden. Nogthans konden alle deeze cn veele andere goede daadcn, welke ' wij zouden kunnen melden, hen niet beveiligen tegen de woede der hevigfte vervolgingen. De eerfte en onverzoenelijkfte vijanden der Christenen, waren de Jooden. Want, naadat zij den Heer der heerlijkheid gekruizigd hadden, befchouwden zij het niet als eene misdaad, deszelfs naavolgers tc vervolgen. Hierin volhardden zij, zo lang zij de magt in handen hadden; cn , naadat hun daartoe het Vermogen was benomen, plagten zij hunne helfche oogmerken te volvoeren, door middelen van een nog meer duivelfchen aart dan openbaar geweld. Zij bragten valfche befchuldigingen tegen hen in bij de Bevelhebbers der Provinciën, welke zij op de gedagten zogten tc brengen dat de Christenen vijanden der Keizers waren. De marteldood van een groot aantal geloovigen was het gevolg van deeze aantijginge. Dc zelfde Jooden leiden hun luiheid te laste, en verweeten hun dat zij een nutteloos gcflagt van menfehen waren. Verraad was eene andere hun aangewreevene misdaad, omdat zij christus hunnen Koning noemden. Zij beweerden, dat zij, bij het vieren van hunne gewijde plegtigheden, een kind doodden en deszelfs vleesch aten. Bij de Heidenen vonden decze valschheden gcreedelijk geloof. Doch het leeven en  GESCHIEDENIS. 79 en gedrag der Christenen diende ter onwederfpreekelijke wcderlcgginge van alle deeze lasteringen; hoe meer zij onderdrukt wierden, hoe luisterrijker hun deugdzaam en godvrugtig karakter uitblonk. Ten duidelijkfte zal dit blijken, indien wij letten op de volgende uitdrukkingen in den vermaarden brief, door plinius den jongen aan Keizer trajanus gefchreeven, tusfehen het jaar CIII en CV van de gemeene tijdrekeninge; dat wil zeggen , nog bij het leeven van den Euangelist joannes, of ten minften niet meer dan twee of drie jaaren naa zijn overlijden, volgens de opgaave van eusebius eri alle de oude Kerkelijke Gefchiedfchrijvers. Naadat de vervolging in Klein-Afie hevig gewoed hadt, geduurende een gedeelte der regeeringe van Keizer trajanus, die, in veele andere opzigtcn, een menschlievend en goeddaadig Vorst was, wierdt plinius de jonge ,een geleerdRegtsgeleerde, na Pontus in Bijthijnie gezonden om die Provincie als Landvoogd te beftuuren. Ziende dat dagelijks eene menigte Christenen voor zijnen Regtbank gebragt wierden, was hij zijnen raad ten einde, hoe hij zich in deezen hadde te gedraagen, en fchrecf daarom aan den Keizer eenen brief van deezen inhoud: „ Ik „ neem de vrijheid om u een berigt tc „ doen ter hand koomen van alle zwaarig„ heden, welke mij ontmoeten. Nimmci „ ben ik tegenwoordig geweest bij de ver„ hooringen der Christenen; hierom beri „ ili De Christlijke GODSDIENST.  De Christlijke godsdienst 80 GODSDIENSTIGE „ ik onkundig van dc vraagen, welke „ hun gedaan worden, alsmede hoedanig „ eene ftraffe aan hun geöeffend worde. _„ Omtrent dezulken, welke bij mij aan' „ geklaagd zijn, heb ik mij aldus gedraaj, gen. Ik heb hen ondervraagd, om te „ verncemen of zij met 'er daad Christe- nen waren. Wanneer zij zulks belee5, den, heb ik de vraag twee- of driemaal j, herhaald, hun den dood dreigende, in}, gevalle zij deezen Godsdienst niet vers, zaakten. Die bij hunne belijdenis, J5 dat zij Christenen waren, volhardden, 55 zijn, op mijn bevel, ter ftraffe geleid. j> Zelf heb ik zommige Romeinfche burjj gers ontmoet, van deeze dolzinnigheid jj bezeetcn, welke ik, uit hoofde van ?} hunne waardigheid, van de overigen 3, heb afgezonderd, met oogmerk om hun j, na Rome te zenden. Deeze lieden verj, klaaren dat alle hunne misdaad, indien 55 zij fchuldig zijn, hierin befhat, dat 5, zij, op zekere dagen , vóór het opgaan j, der Zonne, bijeen vergaderen, om j, beurteling den lof van christus te j, zingen, dien zij eenen god noemen, en zich zelve door hunne godsdienftige plegtigheden te verbinden, om zich niet „ fchuldig te maaken aan dieverij of over- fpcl, hun woord onfehendbaar te houj, den, en 't geen hun in bewaaring is „ toevertrouwd, getrouwelijk weder te „ geeven. Deeze kundfehap heeft mij „ verder genoodzaakt om twee van hun- ne vrouwelijke dienstbooden ter pijn- „ bank  GESCHIEDENIS. 81 bank te brengen, welke zij Diakenes5, len noemen; doch niets meer kon ik „ uit haar vernecmen, dan dat de bijge„ loovigheid deezer heden even belache,, lijk als hunne verkleefdheid aan dezelve ,, onverzettelijk is." In antwoord op deezen vermaarden brief van plinius, zondt Keizer trajanus hem eenen brief, in welken hij begeerde dat geenerlci perfoonen, hoe genaamd, hunne aantijgingen tegen de Christenen zouden inbrengen; doch, ingevalle het gebeurde dat zommigen hunner zich uit eigen beweeging voor zijnen Regtbank aandienden, cn verklaarden Christenen te zijn , terwijl 'er gcene aanklagten tegen hen waren ingekomen, dat zij, in zulk een gevalle, moesten ter dood gebragt worden. Uit deeze omftandighcid blijkt het, dat veelen der vroegfte Christenen onvoorzigtiglijk voorbaatig waren met zich voor Christenen uit tc gecven. Doch, dit zal ten allen tijde het geval zijn, zo dikmaals een onbeftuurde ijver meer vermag dan eene welberaadene voorzigtigheid. 'Er is nog heden eene Vcrdeediging der Christenen voorhanden, begreepen in eenen brief aan de Staatcn van Afie, welke den Christenen hadden ten laste gelegd, dat zij de oorzaak waren van menigvuldige aardbeevingen,in dat gedeelte derwae,reld voorgevallen. De fchrijver dien3 briefs was Keizer antoninus, in den jaare CLII naa de geboorte van christus; hij raadt aldaar den Landvoogden, JI. DEEL. F Op Dé Christlijke godsdien st»  Dé Christlijke godsdie nst. 82 GODSDIENSTIGE op hunne hoede te zijn, opdat zij, door de zulken, welke zij Godverlochenaars (meenende de Christenen) noemden, tc ftraffen, in ftede van hen van gevoelens te doen veranderen, dezelve niet met nog grooter hardnekkigheid dan voorheen hunne begrippen mogten doen aankleeven: dewijl hun Godsdienst hen leerde, voorde zaak van hunnen god met blijdfehap en gclaatenheid te lijden. Ten opzigtè der onlangs voorgevallene aardbeevingen, onderrichtte hij hen, dat zij zeiven [de Heidenen], ter gelegenheid daarvan, altoos., mistroostig waren, cn den moed lieten zinken , terwijl de Christenen nooit blijmoediger waren en van grooter Vertrouwen óp god blijken vertoonden, dan onder dusdanige ftaatsrampen. Hij befluit met het als zijnen uitdrukkclijken wil en begeerte te verklaaren, dat den Christenen geen leed zou worden aangedaan : om reden, dat hoewel zij de Goden des Keizerrijks niet godsdienftiglijk vereerden, zij, nogthans, hunnen eigen god hadden, cn een vreedzaam en fehuldeloos volk waren. Zodanig waren de gevoelens van eenen der grootfte Wijsgeeren cn verftandigfte Keizeren, die ooit over het Romeinfchë Gebied den fchepter zwaaiden. Doch,niet* tegenftaandc de zagtheid zijner regee'rin-ge, richtte, nogthans, eene woedende vervolging haare verwoestingen aan : de oorzaak hiervan was de boosgartigheid der Voor-Burgemeeftcren of Landvoogden,, die,  GESCHIEDENIS. 83 die, in 's Keizers afweezigheid, veele fnoode ftukken pleegden, aan welke hij nimmer zijne toeftemming hadt gegeeven. De oorzaaken der vervolgingen, welke, geduurende de drie eerfte Eeuwen, tegen de Christenen woedden, zijn niet moeilijk naa te fpooren. De zuiverheid hunner zeden, de onbevlekte fchuldelooshcid van hunnen wandel, en, voornaamlijk, hunne wederzijdfchc liefde jegens elkander, in regelrechte tegenöverftclling der Heidenen, was, ongetwijfeld, eene der mccstvermogendc redenen van den algemcenen afkeer. Hierbij kwamen nog de veelvuldige lasteringen, door hunne vijanden, bijzonderlijk de Jooden, tegen hen verfprcid. Deeze baarden zulk een kragtig vooroordeel tegen de Christenen , dat de Heidenen hen onverhoord veroordeelden, zonder dat zij de moeite namen om het geringfte onderzoek te doen na de gegrondheid der befchuldigingen, of hun gelegenheid gaven zich tegen dezelve te verdcedigen. Bij decze mogen wij nog ais eene derde oorzaak der vervolgingen voegen, den Godlijken Eerdienst, welkende Christenen aan jezus als eenen god betoonden. Dit ftreedt uitdrukkelijk en regelrecht tegen de grondwetten des Keizerrijks, welke het verëeren van eenige Godheid verbooden, die door den Raad niet erkend en aangenomen was. Van de losleevende Romeinen zo wel als van de bijgcloovige Jooden, wierdt de Christlijke leere veriigt. Wanneer wij E 2 in De Christlijke GODSDIENST*  84 GODSDIENSTIGE De Christlijke GODSDIENST. in aanmerking neemen, hoe verdorven zij beide in gevoelens , en hoe losbandig van zeden waren, kan dit ons tot geene rcchtmaatige ftofFe van verwonderinge ftrekken. Zints den val der menfchen, was verdorvenheid in begrippen en zeden, ten allen tijde, eene vijandin der waare Godsvrugt. Dat de eerfte Christenen, in hunne begrippen , wegens het geloof en de pligten der menfchen, met de leer der Schriftuure volmaakt overëenftemden, eenige godsdienftige gewoonten en plegtigheden alleenlijk uitgezonderd, zal blijken uit hetgeen wij boven vermeld hebben. Om ons fchrijven nog nader te bekragtigen, zullen wij een kort begrip van de Christlijke leere mededeelen, met de woorden van zekeren pollio, een Christen martelaar, die, voor de waarheid van het Euangelie, heeft geleeden , in dén jaare CCCIV. Deez' pollio was een Voorleezer in de Kerk van Cibales, in Pannonie; hij wierdt bij den Landvoogd pro bus bedraagen, omdat hij den draak ftak met de houten en fteenen Goden, welke de Heidenen aanbaden. Voor den Regter gebragt, beleedt hij een Christen, cn een der 'zulken te zün, die, in fpijt der fmarteliikfte folteringen , in zijne onderdaanigheid aan den eeuwigen Koning, en in de gehoorzaamheid zou volharden van de heilige geboden, welke jezus christus hem hadt nagelaatcn. Probus hierop aan pollio gevraagd hebbende, wat die geboden be-  GESCHIEDENIS. 85 behelsden, gaf deeze hem het volgende tot antwoord: „ De geboden van chkis„ tus leeren ons, dat 'er niet meer dan „ één god in den hemel is; — dat beel„ den, van hout of fteen gemaakt, gee„ nc Goden kunnen genoemd worden; — „ dat wij onze misdaaden cn gebreken „ door bekcering moeten uitwisfehen, en ?j> onbezweeken volharden in het gocde, 't geen wij begonnen hebben; — dat de maagden, welke haare kuishcid bewaaren, tot een verhevcnen rang bevorderd worden; ■— dat de ge„ huwde vrouwen de huwelijkstrouwe „ moeten handhaaven, en zich met de opvoeding haorcr kinderen onledig houden; — dat dc heeren hunne dienst„ knegten met infèhikkelijkheid cn goe,, dertierenheid moeten regeeren; — dat „ de dienstknegten zich van hunne plig,, ten moeten kwijten, niet zo zeer uit „ een beginzel van vrecze als van liefde; ■— dat wij in alles, 't geen billijk en bctaamclijk is, de burgerlijke Overheid moeten gehoorzaam zijn; — dat wij „ eerbied moeten hebben voor onze ouders, onze vrienden liefhebben, en on„ zen vijanden hunne misdaaden vergce„ ven; ■— dat wij medelijdend en goedwillig moeten zi'n omtrent alle onze „ mede-onderdaanen, menschlievend jcgens de vreemdelingen, liefdaadig en w mededeelzaam jegens de armen en behoeftigen, en met alle menfchen in vre„ de leeven; — dat wij niemand ongelijk F 3 }J moe- De Christlijke GODSDIE NST.  86 GODSDIENSTIGE De Christlijke GODSCIENSl „ moeten doen, en het onregt, 't welk }i ons wordt aangedaan, met lijdzaamheid „ verdraagen; — dat wij overvloedig .( „ moeten mededeelen van onze eigen goe,, deren, en die van anderen niet begee„ ren; — en dat hij tot in eeuwigheid „ zal leeven, welke, ter verdecdiginge van zijn gcloove, een kortftondigen .,, doodyer-igt, die het uiterfteis, welk „ gij mij kunt aandoen." Hoe zuiver en liemelsch deeze gevoelens ook mogten weczen, konden zij, nogthans, den Landvoogd pro bus niet behaagen ; hij gaf bevel dat pollio met ketens aan een ftaak vastgeklonken, en leevendig zou verbrand Worden. Wij zullen hier nevens voegen het berugte verhaal wegens het Christen Legioen, in het Leger van den Keizer markus a ure li us. Te gcreeder befluiten wij daartoe, omdat dit verhaal niet door de Christenen verzonnen, maar door het getuigenis van Hcidenfche Schrijvers is bckragtigd. Deez' Vorst zijne legerbenden hebbende aangevoerd tegen dc Oitadi, een volk ten noorden van den DowazTwoonagtig, wierdt van den vijand omfingeld, en ingeflooten in eene plaatze, alwaar geen het minfte water was te bekoomen. In groote verlegenheid bevonden zich dc Romeinen; en nog temeer, dewijl zij , door den vijand fterk benaauwd wordende, onder de wapens moesten blijven, aan de brandende hitte der zonne blootgcfleld. In deezen jongftcn nood trokken fchielijk de -  GESCHIEDENIS. 8f de wolken te zaamen, en'er viel een zeer overvloedige en verkwikkende regen. De krijgsknegten vingen het water in hunne fchilden en ftonnhoeden, cn leschten daar mede hunnen eigen en hunner paerden dorst. Straks daarnaa tastte hen de vijand aan; en zo groot was deszelfs ovcrmagt in getal, dat de Romeinen gewisfelijk tot één man toe zouden hebben moeten fheuvelen, ware niet de hemel andermaal tusfchen beiden getreeden, ten hunnen voor» dcele, door het zenden van een verfchrikkclijk onweder van hagel, weerlicht en regen, 't welk op den vijand vallende, hem noodzaakte af te trekken, 't Bleek naaderhand, dat een der Legioenen, 't welk geheel uit Christenen bcftondt, door zijne gebeden, welke het, met geboogen knieën, vóór het aangaan van den flag, ten hemel hadt gezonden, deeze gunst hadt verworven. Zints deeze gebeurtenis fe, wierdt die bende het donderend Legioen gebijnaamd. Zommigen hebben den Christenen deeze eere betwist; doch laaten deeze zich te binnen brengen, dat de Keizer zelve, in een zijner bevelfchriften, hun de eere geeft van de uitwerkende oorzaak zijner ovcrwinninge over de Qjiadi geweest te zijn; als mede, dat god, veelligt, meermaalen, ten behoeve van zijn volk, zijne tusfehenkomften aanwendt , dan zommigen vermoeden. Naa dus veel gezegd te hebben wegens de zuiverheid der Christlijke leere, en de godsvrugt haarer belijderen3 zullen wij F 4 nu De Chrhilijke GODS» DIENST.  88 GODSDIENSTIGE De Christlijkegods. P1ENS1 nu, in de tweede plaats, overgaan om een berigt te geeven van de algemeenheid van derzelver voortplantinge, vóór den leeftijd van Keizer constantinus den ' gr o o ten. Te meer verdient dit onze opmerking, dewijl de voortgang, welken de Christlijke Godsdienst, geduurende eenen ftaat van vervolginge, maakte, geheellijk aan de Godlijke tusfehenkomst en bewerking moet worden toegefchreeven; terwijl de zaaken naaderhand, toen de Euangelie-lecre de ftaaving der burgerlijke Wet hadt ontvangen, een geheel andere gedaante aannamen. Gewectcnsdwang wierdt in de plaats van vervolginge gebezigd, en veele Heidenen wierden genoodzaakt om de waarheid, van 't geen zij niet geloofden, te erkennen. Ten aanzien van de Euangelie-Icere getuigt Apostel paulus, rom. X. 18. Haar geluit is over de geheele aarde uitgegaan , eu haare woorden tot de einden der waereld. In't algemeen, heeft men deeze woorden opgevat, als aanduidende, dat de Godsdienst van christus verkondigd was in alle de provinciën van het Romeinfchc Rijk. Dat het dus, in de daad, met de zaak gelegen was, blijkt uit de getuigenisfen der Heidenen zelve. Want, niettegenftaande de hevigheid der vervolgingen, won de Christlijke Godsdienst dagelijks veld; en het wordt verzekerd, dat, inde derde Een we, de Christenen, dooide Roomfche Keizers, in alle openbaare. ftaatsampten gebruikt wierden; men ont* . , moet.  GESCHIEDENIS. 89 moette ze in de Legers, in den Raad, in het Paleis, en, in de daad, overal, behalven in de Heidcnfche tempels. Provinciën , fteden, vlekken, eilanden, dorpen, alles was vol van hun. Mannen, vrouwen , kinderen, zelf die den hoogften rang bekleedden, rekenden het eene eer, het Christlijk geloof te omhelzen: tot zo verre, dat de Heidenfche Priesters bitter klaagden dat de inkomftcn hunner tempelen dagelijks verminderden , cn, 't en zij deeze nieuwe leere in haaren voortgang wierdt geftuit, zij zelve tot den bedelzak zouden gebragt worden. Zelfs verklaarde de Kerkvader tertullianus openlijk, dat,indien den Christenen een onbekend gewest wierdt aangeweezen, wcrwaarts zij zich konden begeeven, het Ro-: tneinfche Gebied eene eenzaame en verlaatene wildernis zou worden. 'Er is nog eene lijst voorhanden van ruim twintig Kerken, ten tijde der Apostelen opgericht; en het lijdt geen twijfel , of dit getal wierdt door ieder deezer Kerken met nog twintig vermeerderd. Doch, hoe uitgebreid het Romeinfche Gebied ook ware, het Euangelie was binnen de grenzen van hetzelve niet beflooten: want, volgens de eenpaarige getuigenisfen, zo wel van Heidenen als vanChristenen, wierdt het gepredikt in de afgelc,genfte gewesten der waereld, in welke de Romeinfche naam zelf niet bekend was. Iji de Oostïndi'èn, in Arabie, in EthioF 5 pih De Christ- lyke GODSDIENST  90 GODSDIENSTIGE De Christlijke CO0SJHE-NST ] 4 < pie, in de binnenfte gewesten van Afrika, en op veele andere plaatzen, wierdt de naam van christus genoemd, en zijn Euangelie geloofd, lang vóór het einde der tweede Eeuwe. Tertullianus, die omtrent het einde der tweede% en in het begin der derde Eeuwe leefde , \'erzekert ons, dat het Euangelie van christus verkondigd was op het barbaarfche eiland Britannie , 't welk de Romeinen nimmer konden te onder brengen. Vermids nu de Romeinen al lang te vooren dien geheelen oord van Britannie hunner heerfchappij hadden onderworpen, welke ten zuiden van Northumberland gelegen is, moet, door het barbaarfche Eiland, Schotland of Ierland, of deeze beide verftaan worden : want het was de gewoonte der Romeinen, alle die gecnen Barhaaren te noemen, welke zij niet konden overwinnen. Maar, indien de Christlijke Godsdienst was doorgedrongen tot de bewooners van die oorden van Britannie en Ierland, welke aan het Romeinfche juk nimmer onderworpen waren, mogen wij :!an niet onderftellen, dat dit insgelijks ■en aanzien van andere gewesten der waereld heeft plaats gehad ? Gewisfelijk, ja. Exi, opdat de kragt gods te zigtbaardcr nogt in 't oog loopen, vielen alle deeze lingen voor, eer de hulp der burgerlijke ,) verheid kon verzogt of verkreegen worÈcn. Ware het dus met de zaak niet gelegen ge- weest  GESCHIEDENIS. 91 weest in die vroegere dagen,alle de oude voorzeggingen zouden, om zo te fprccken, onvrugtbaar geweest zijn. Want, door deeze was het voorfpeld, dat dc J messias een licht zijn zou tot verlichting der Heidenen; dat hij koomenzoude om zaligheid te geeven aan alle de einden der aarde; dat hij de wensch aller Natiën zijn zou: ja, dat hij den wensch aller Natien zou vervullen; als mede, dat dc Heidenen, naa hunne bekeering, als een gehoorzaam volk, gewillig zijn zouden ten dage zijner kragt. Dewijl nu deeze uitdrukkingen algemeen zijn, en het Romeinfche Gebied zich niet over de geheele Heidenfche waereld uitftrekte, zo moest het Euangelie gepredikt worden in gewesten en landftreeken, welke aan die zogenaamde Heeren der waereld onbekend waren. Veele fpooren hiervan ontdekken nog dagelijks onze hedendaagfche reizigers : want, hoewel bijkans alle menfchen hunne wegen bedorven hebben, volgt hieruit, egter, niet noodzaakelijk, dat zij ten eenigen dage de waarheid niet gekend hebben. Uit alles 't geen wij gezegd hebben, mogen wij het volgende befluit afleiden, dat het Euangelie in het grootfte gedeelte der waereld wierdt verkondigd, lang vóór de regeering van constantinus den grooten; en, hoewel, op de meeste plaatzen, de kennis van hetzelve verlooren is, nogthans hebben wij de grootfte reden De Christlijke GODSllENST.  De Christlijke GODSDIENST. 92 GODSDIENSTIGE omtegeïooven,eneene welgegronde hoop om te yerwagten, dat, vóór de [tweedeJ komst van onzen heere, het Euan^cliehcht over alle tegenkantingen zal zegepraaien, en heerlijk opgaan, tot dat het m de eeuwigheid verflonden worde.  GESCHIED E N I S. 93 Berigt wegens de kette rijen,vóór de Regeering van Keizer constanti- NÜS den grooten, ifl de Christlijke Kerk ontftaan. Met regt heeft een geleerd man aangemerkt, dat indien 'er geene echte Munt in de waereld ware, niemand in de verzoeking zou gebragt worden om dezelve naa te maaken. Op de zelfde wijze mogen wij hier nevens voegen, dat, ten zij dc waarheid in de waereld ware verkondigd, veele dwaalingen onbekend zouden gebleevcn zijn. Dc verkondiging van den Christlijken Godsdienst was de merkwaardigfte gebeurtenis, welke ooit in deeze benedenfte gewesten der aarde voorviel. En vermids deeze Godsdienst nieuw en geheimzinnig was, behoeven wij ons niet te verwonderen, wanneer wij vernecmen dat veele menfchen denzelven voor het oog der waereld omhelsden, wier harten van deszelfs zuiverheid vervreemd waren; en dat zij niet verkoozen zich te voegen naar die zelfverlochening en dooding der lusten, welke de naavolgers van jezus van de belijders van alle andere Godsdienften inzonderheid moet onder.fchciden- Een merkwaardig voorbeeld hiervan ontmoeten wij in het achtfte Hoofdftuk van OUDE IETTE" R IJ E N.  oude k e t t er ij e n. 94 GODSDIENSTIGE van dc Handelingen der Apostelen. Wij' leezen aldaar, naadat petrus het Euangelie hadt verkondigd aan de inwooners van Samarie, dat zekere simon, doorgaans gebijnaamd de Tovenaar, belijdenis deedt van het Euangelie te gelooven, en gedoopt wierdt. Doch, zo dra hadt hij dc tekenen en wonderen niet gezien, welke de leer der Apostelen verzelden, of hij boodt petrus geld aan, om met dc zelfde kragt bedeeld te worden. Hieruit bleek dat zijn hart verdorven was; dat hij den Christlijken Godsdienst flegts in fchijn hadt aangenomen, en zich vergenoegde met de gedaante der Godzaligheid, terwijl hij de kragt derzelver verlochcnd hadt. Alle de oude Christen fchrijvers Itemmen eenpaarig hierin overeen, dat deeze simon de eerfte Ketter was; hij doorreisde de geheele waereld, om zijne begrippen , of liever zijne Godslasteringen voort te planten. Verfcheiden dingen worden van hem verhaald,doch veele van dezelve verdienen geen geloof: want, hoewel het geen twijfel lijde dat hij een man vaneen liegt karakter was, kan het, egter , aan de zaak der waarheid geen voordeel doen, hem flegter tc noemen dan hij met 'er daad was. Hij gaf voor, dat hij zelve de Messias, en de eeuwige god was; en naadat hij een groot aantal leerlingen hadt verzameld, zondt hij hen uit in verfchillendc gewesten, alwaar zij veelen, die het Christendom hadden aangenomen 3  GESCHIEDENIS. 95 men, van het gcloove aftrokken, door hun dc gruwclijkfte lasteringen in te prenten. Grooten aanftoot verwekte dit bij dc oprechte Christenen, welke, in gevolge van 't geen simon predikte, befchuldigd wierden dat zij leerbegrippen verkondigden , van welke zij een afgrijzen hadden. Veelen dier Ketteren onderhielden de zelfde plegtigheden als de rechtgeloovige Christenen, en hadden hunne plaatzen van Godlijken Eerdienst, of liever Godslasteringe. Andere hadden geene bijzondere plaatzen aan de openbaare Godsdienstöeffcningc toegewijd, cn zommigen waren zo weinig ingetal dat zij in burgerhuizen tc zamen kwamen. Wij zullen ons bevlijtigen om wegens hun een regelmaatig berigt mede te deelen, cn voor onze leezers blootleggen alles 't geen wij van hun \'inden aangetekend. De Abeliten, of Aheloniers, waren een zeer merkwaardige aanhang van Ketters; zij leefden in de nabuurfchap van Hippo , eene ftad in Afrika. Doch zij waren reeds verdwecnen, ten tijde als aügustinus den Bisfc'hoplijkeh ftoel in die ftad bekleedde. Zij veröorlofden aan een man om eene vrouw te trouwen, doch hij mogt geene gemeenfehap met haar hebben. Zij gaven voor dat zij het huwelijk inrjgtten op den voet van het aardfche Paradijs , in den tijd toen adaivc en eva, vóór den val, in den ftaat der ©n fchuld leefden. Want, gelijk a 0 a m en eva, oude KETTfi» RIJEN.  96 GODSDIENSTIGE oude Keft e- r1jen. 1 < ) 1 ] eva, volgens hunne begrippen, alleenlijk naar dc ziel verëenigd waren, dus geloofden zij dezelvcn te moeten naavolgen; zij bedagten niet dat onze eerfte Ouders in de waereld wierden gezonden om ■hun geflagt voort te planten. Zij zeiden, dat vermids abel getrouwd geweest was, en geene kinderen hadt naagelaaten, het uit dien hoofde waarlchijnlijk was , dat hij nooit zijne vrouw bekend hadt. Doch , ten deezen opzigte, begingen zij een dubbelen misdag: want, vooreerst, konden zij uit geen gedeelte der Heilige Schriftuure weeten, dat abel immer gehuwd geweest was; en, ten anderen, onderftcld zijnde dat hij eene vrouw getrouwd hadt, 't welk gcenzins onwaarfchijnlijk is, konden zij niet zeker weeten of hij kinderen hadt gehad, dewijl wij van hun geene melding vinden. Wanneer een man en eene vrouw decze tegennatuurlijke zamenleeving aangingen , namen zij twee kinderen aan, een jongetje en een meisje; deeze moesten hunne goederen erven, onder voorwaarde dat zij op den zelfden voet een huwelijk fiooten, en zonder vleeschlijkc gemeenfehap te houden te zamen leefden. Alleen in de fchriften van denH. augusriNus vinden wij van deezen aanhang nelding gemaakt; cn, waarfchijnlijk, was lezelve van geen langen duur. Want, geijk de Heer bayle met regt aanmerkt, :e groot was het geweld, welk der menschijke natuure wierdt aangedaan, om man en   ^ A.C HT M T13K.G-ABEItlij  IBN DEIL ADA>ïïETBNi   GESCHIEDENIS. 97 en vrouw tc gebieden te gadcr te leeven, en alle dingen gemeen te hebben, uitgezonderd d'atgecn, 't welk een der oogmerken , cn wel het voornaamfte oogmerk is van het huwelijk, de voortplanting van hun gcflagt, en de opvoeding der kinderen tot nutte leden der zamenleevinge. De Adamiten waren een aanhang van Ketters, die in het midden der tweede Eeuwe bekend wierden. De ftigter diens aanhangs was zekere prodiküs, een leerling van carpokrates; zij namen den naam van Adamiten aan, dewijl zij adam naavolgden ten aanzien van zijne naaktheid vóór den val. Zij verbeeldden zich zo onfchuldig te zijn , als adam was in den ooifpronklijken ftaat der regtheid; van hier dat zij in alle hunne openbaare vergaderingen moeder naakt te zamen kwamen. Zij beweerden dat christus hen herfteld hadt in den ftaat der onnozelheid, en dat de huwelijken, in allen opzigte, onnoodig waren. Wanneer iemand hunner zich aan eene misdaad fchuldig maakte, noemden zij hem adam, en verdrecven hem uit het Paradijs; dit wilde zo veel zeggen, als dat zij hem buiten hunne maatfehappij banden. De H. epiphan.ius getuigt, dat zij bijeen kwamen om de beestagtigfte lusten te voldoen; en klemens de alexandriner verklaart, dat, naadat de kaarzen waren uitgebluscht, zij zich zonder onderfcheid onderling vermengden. Zij verzaakten alle menschh'jkheid, zij voedden en mestten zich II. DEEL, G W OUDÉ v E T T Ef r1je N,  ©UDE ft E T T ERIJE N. 98 GODSDIENSTIGE te zamen als beesten; doch, even als of zij nog eenige overblijfzels van fchaamte hadden behouden, namen zij de vlugt om zich te verbergen , wanneer zij eenig menschlijk weezen zagen naderen. Zommigen hunner keerden tot de zamenleeving weder, wanneer zij, zonder met dezelve eenige verbintenis te hebben, niet langer kónden leeven; doch, in zulk een geval, trokken zij het gewaat van krankzinnigen aan, om daar mede hunne veragting van allen praal en heerlijkheid aan tc kondigen, en het gemeene volk te doen gelooven, dat zij boven de menschlijkheid verheven waren. Zij gingen in openbaare herbergen eeten; zij bezogten de openbaare baden, en vervoegden zich zonder onderfcheid in allerlei gezelfchappen. Ook vindt men wegens hun aangetekend, dat zij zich aan tegennatuurlijke misdaaden fchuldig maakten: want, voor de mannen waren zij mannen, en voor de vrouwen verftrekten zij tot vrouwen. Deeze ketters trokken de opmerking van den waereldlijken Regter; en, vermids hunne afgrijzelijke verfoeilijkheden, gelijk de Christlijke deugden , hen niet konden doen ftaande blijven in den dag der beprocvinge, keerden zij eerlang weder tot het Heidendom, 't Is waar, de zelfde Ketterij wierdt wederom ter baane gebragt, in de vijftiende Eeuwe, door zekeren pikard, geboortig uit Vlaanderen, die met zijne naavolgers op de bergen van Bohemen week, van waar zij zich voorts verfpreidden, tot dat zij      GESCHIEDENIS. 99 zij te Amfterdam gevat wierden. ■— Het zal niet kwalijk voegen, te deezer plaatze 1 aan te merken, dat de Roomsch-Katholijken deezen pikard een Proteftant genoemd hebben, hoewel hij vóór de Hervorming leefde, en dat de Proteftanten, op hunne beurt, hem met den naam van Roomsch-Katholijkhebbcn beftcmpeld. De waarheid der zaake is, dat hij tot geenen van beide aanhangen behoorde, maar een krankzinnig geestdrijver was, welke, niets van de beginzels des waaren Godsdiensts verftaande, een nieuwen Godsdienst zogt te verzinnen. Omtrent het laatfte gedeelte der regee» ringe van Keizer constantinus den grooten, ontftondt 'er een aanhang, Aëriaanen genaamd; zij worden op den lijst der Ketters geplaatst, doch, waarfchijnlijk, met zeer weinig gronds. De waarheid der zaake is, dat deeze lieden van de leere der vastgeftelde Kerke alleen ten deezen opzigte verfchilden, omdat zij beweerden dat de eene Kerkelijke niet boven den anderen was verheven. Zij leerden insgelijks, dat het huwelijk aan de Geestlijkheid ongeöorlofd was; ja, zij gingen zo verre, dat zij niemand in hunne gemeenfehap wilden toelaaten, die niet ongehuwd was. Van geen langen duur was deeze aanhang: want, zonder het huwelijk, kan geene maatfehappij van menfchen onderfteld worden langen tijd te kunnen ftand houden; ook ftrijdt het tegen de natuur en de reden dat zij ongeG 2 huwd ouos i E T T ER IJ E N,  loo GODSDIENSTIGE OUDE KETTERIJEN. huwd zouden blijven. Niet ondienftig oordeelden wij het, hier ter plaatze van hun eenig gewag te maaken, om hen te onderfcheiden van de Ariaanen ,met welke zij in naam groote overeenkomst hebben. De Ariaanerij was een aanhang, die zich door veele gewesten der waereld verfpreidde, en op de volgende wijze zijnen oorfprong nam. Arius was een Ouderling van de Kerk van Alexandrie, in Egijpte; en dewijl hij een man van eenige geleerdheid was, befteedde hij een groot gedeelte van zijnen tijd aan het redetwisten over Godgeleerde gefchilftukken. Zommige Kerkelijke Gefchiedfchrijvcrs verhaalen, dat de eerfte aanleiding tot zijn gefchil met de Rechtzinnigen was, omdat hij na de Bisfchoplijke waardigheid van Alexandrie ftondt, doch in de verkiezing wierdt voorbij gegaan. Hoe veel waarheids 'er zijn moge aan dit, cn aan eenige andere dingen, welke van hem verhaald worden, kan op deezen verren afftandvan tijd niet beflist worden. Dit is zeker, dat zijne begrippen veel onrust in de Kerk veroorzaakten, en dat hij leefde in eenen tijd, in welken meer werks gemaakt wierdt van het voeren van gefchilftukken, dan van het betragten van depligtcn der Godzaligheid. Alexander, de man,welke, in het mededingen na den Bisfchoplijken zetel van Alexandrie, over arius hadt gezegevierd, predikte menigmaalen over de leer der Dricëenheid. In zijne Leerredenen  GESCHIEDENIS. 101 nen beweerde hij dat 'er niet meer dan ééne zclfftandigheid in den Vader, in den Zoon i en in den Heiligen Geest is, en dat de drie pcrfooncn der Drieëenheid niet meer dan een zijn. Dit gaf arius gelegenheid om zich tegen hem te kanten; naadat hij eene fchool geopend hadt, leerde hij zijne leerlingen, dat 'er een tijd geweest is, op welken de Zoon nog niet gefchapen was; dat hij, even gelijk de Engelen, der zonde onderworpen was; dat hij met hetmenschlijk vlecsch vereenigd zijnde, de plaats van eene mcnschlijke ziele vervulde, en, gevolglijk, op dc zelfde wijze als de menfchen, aan fmart en allerlei onaangenaame aandoeningen was blootgefteld. In 't eerst ffcelde de Bisfchop alle middelen te werkc, welke hij kon verzinnen, om hem zijne dwaalingen te doen verhaten; doch, toen alle decze vrugtloos wierden bevonden, wierdt hij, nevens zijne naavolgers, door eene Kervergadering, beftaande uit honderd Bisfchoppen van verfchillcnde Kerken in Egijpte en Lijbie, van zijne waardigheden verlaaten, en uit de Kerk gebannen. Zo veele ongelegenheden en wanorden in de Kerk veroorzaakten de menigvuldige gcfchillen, door de Ketterij van arius ontftaan, dat Keizer constantinus de groote zich in de onvermijdelijke noodzaaklijkheid bevondt, om met zijn hoog gezag tusfehen de gefchilvoerende partijen tusfehen beide te treeden. Deez* doorluchtige Keizer, die niet alleen den G 3 vre- OUDE iETTEr JJ e n.  102 GODSDIENSTIGE OUDE ItET TERIJEN. vrede en voorfpoed der Kerke wenschte, maar zich ook aan het karakter der Euangliedienaaren liet gelegen zijn, plagt te zeggen, dat indien hij eenen Bisfchop eene misdaad zag begaan, hij zijne oogen zou toefluiten. Eigenaartig was het, derhalven, teverwagten, dat dusdanig een Oppervorst een weezenlijke boezemfmartc gevoelde, wanneer hij zo veele twisten en oneenigheden zag ontftaan onder de naavolgcrs van den gezegenden jezus, dat de Heidenen daar mede den fpot dreeven,en de hoope voedden dat hunne Godsdienst wel haast zich zeiven zou vernietigen. Om deeze verwarringen cn miskwaamen te verhelpen, riep Keizer constantiNus de groot e de eerfte algcmcene Kerkvergadering bijeen, te Nice in Bithijnie; driehonderd en achttien Bisfchoppen , behalven een groot getal andere Kerkendienaars, waren op dezelve tegenwoordig. Onder de Bisfchoppen bevonden zich verfcheiden uit Groot-Britaniiie. De Kerkvergadering; dagvaarde ARius om voor haar te verfchijnen; hij voldeedt aan deezen eisch, en verdecdigde zijne gevoelens klockmocdiglijk; dit riettcgenftaande wierdt het banvonnis, door alexander tegen hem geveld,bckragtigd. Hierbij kwam nog een Keizerlijk bevelfchrift, waardoor hij, nevens alle zijne naavolgcrs, van alle kerkelijke cn burgerlijke waardigheden wierdt uitgeüooten; ten zelfden tijde wierdt hij tot eene  GESCHIEDENIS. 103 eene altoosduurende ballingfchap veroordeeld. Van geen langen duur was, nogthans, deeze ftrengheid. Want, naa verloop van ruim drie jaaren, wierden alle Ariaanfche Bisfchoppen in hunne zetels hcrfteld, en arius zelve uit zijne ballingfchap herroepen. Naadat hem de vrijheid was gegeeven , om zijne opwagting te maaken bij den Keizer , boodt hij dien eene geloofsbelijdenis aan, zo kunftig opgefteld, dat constanti nus daarover voldaan was; 't welk athanasius, toenmaals op den Bisfchoplijken ftoel van Alexandrie verheven, dermaate in arren moede deedt ontfteeken, dat hij weigerde hem en zijne navolgers tot de Kerkelijke gemeenfehap toe te laaten. De Ariaanen, even zeer tot gramfchap vervoerd, zogtcn de gunst van het Hof te winnen; en dewijl zij aldaar veele vrienden hadden, wierdt athanasius, op zijne beurt, in ballingfchap gezonden. De Kerk van Alexandrie weigerde, egter, arius toe te laaten. Dit deedt hem andermaal befluiten om zich tot den Keizer te wenden; hij leverde denzelven eene tweede geloofsbelijdenis over, in zediger en gemaatigder bewoordingen opgefteld dan dc eerfte. Constant inus was over dezelve zo wel voldaan, dat hij aan alexander, Bisfchop van Conftantinopole, bevel gaf, om hem den volgenden dag in zijne waardigheid te herftellen. Doch arius ftierf in den volgenden nacht. G 4 Ver- OUDE KETTï RIJEN  OÜDE KETTERIJEN. 104 G ODSDIENSTIGE Verfchillende zijn de berigten, welke, wegens zijn overlijden, aan de naakoomelingfchap zijn overgeleverd, alle welke lijnrecht met elkander ftrijden. Zijne vijanden verhaalen, dat terwijl hij zich op eene plaats bevondt, daar hij den aandrang der natuure moest voldoen, alle zijne ingewanden wierden uitgeftort,als een regtvaardig oordeel Gods over zijne ketterij en ongeloovighcid. Andere bcrigten melden, dat hij door de vermocijenisfen der reize dcrmaate was afgemat, dat hij, kort naa zijne aankomst ten keizerlijken hove, óverleedt. Zijne naavolgcrs, daarentegen, hebben beweerd, dat hij door eenigen van den aanhang der Rcchtzinnigen vermoord wierdt. Doch, vermids alle deeze berigten zo tegenftrijdig zijn, zullen wij de beflisfing van dezelve ovcrlaaten aan dien tijd, op welken dc Hccrc onze Verlos fer komen zal om de waereld te oordeclen in geregtigheid. Want het is 011betaamelijk, haatlijke aanmerkingen tc maaken over eenig genootfehap van menfchen , wanneer 'er geene voldoende bewijzen van hunne misdaad voorhanden zijn; en, in menigvuldige gevallen , behoorden de Christenen zich veeleer tc benaarftigen om de misdaaden van anderen te verzagten dan te verzwaaren. Ondertusfchcn ftierf deeze Ketterij niet met haaren ftigter; zij vondt een kragtdaadigen fteun in veele Keizers, die naa CONSTANTÏNUS DEN GROOTEN den thrc-on beklommen. Menigvuldige gefchil- len  GESCHIEDENIS. 105 len ontftonden 'er tusfehen de Rechtzinnigen en Ariaanen: want, hoewel at ha- 1 nasius uit zijne ballingfchap herroepen wierdt, bedaarde, egter, daar door de hevigheid der vervolginge niet. Zij voeren voort met elkander te vervloeken en in den ban te doen. Weinig verneemt men wegens de Ariaanfche Ketterij, naa het einde der zevende Eeuwe. Michacl seevetus, een Spaansch Artz, deedt haar ten tijde der Hcrvorminge herleevcn; hierom wierdt hij te Gerieve leevendig verbrand. Hij hadt weinige naavolgers. Wat hunne geloofsbegrippen aanbelangt, de Ariaanen erkenden éénen god den Vader; zij geloofden dat de Zoon een gefchapen weezen, en dat de Heilige Geest een ftraal of uitvlocizcl der Godheid was. Doch,niettegenftaande hunne ontkenning van de Godheid van onzen Heere jezus christus, erkenden zij, egter, de noodzaakrijkheid eener verzoeninge, om de zondaars met eenen vertoornden god te bevredigen. Nogthans geloofden zijniet, dat 'er gcene verzoening kon gefchieden , ten zij de Verlosfer gelijk zij in waardigheid aan den perfoon, welke beleedigd cn vertoornd is; en, fchoon god oneindig is in alle zijne heerlijke volmaaktheden, het diensvolgens noodzaaklijk ware, dat de voldoening gelijk was aan de misdaad en fchuld. Het blijkt niet, in zo verre wij uit onze eigen kundigheden kunnen oordeclen, dat 'er heden ten dage een genootfehap van menfchen in de waereld is, G 5 die OUDE :e ï terij e n.  io6 GODSDIENSTIGE oude re tt e' h. ij e n. die belijden, met a r i u s , in allen opzigte in begrippen overeen te Hemmen; nogthans ontmoet men veelen, onder de verfchillende gezintheden der Proteftanten, welke gelooven dat christus niets meer dan een gefchapen weezen is. Hoe zij, ten aanzien van de zaligheid, op een gefchapen weczen hun vertrouwen kunnen Hellen, laaten wij hen zelve oordcclen. In zo veele takken verdeelden zich de Ariaanen in de vroegfte Ecu wen , dat het bijkans onmogelijk is, derzelver onderfcheidenebenaamingenuit te vinden. Nogthans zullen wij de zulken aantekenen, welke, zonder eenig gefchil, tot ons zijn gekomen. De eerfte verdeeling, of liever, de eerfte ondergefchikte aanhang, was die der Halve-Ariaanen, dus genoemd, omdat zij voorgaven eenigzins van arius te verfchillcn, ten opzigte van zijn gevoelen, raakende dc Drieëcnhcid. Zij gebruikten zediger of gemaatigder bewoordingen; doch, in de daad, hadt tusfehen hen geen onderfcheid plaats: want, alles naauwkeurig ingezien zijnde, kwamen hunne begrippen overeen uit. Zij beweerden dat christus niet van de zelfde zelfftandighcid met den Vader was , maar van eene zelfflandigheid hem gelijk: zodat hij, volgens hunne leer, niet meer dan een gefchapen weezen was. Het blijkt niet uit de Kerkelijke Gefchiedenisfe, hoe lang deeze ondergefchikte aanhang hebbe ftand ge- hou?  GESCHIEDENIS. 107 houden: doch het is waarfchijnlijk dat hij , zo lang als de hoofdaanhang zelve in wee- k zen is gebleeven. 1 De volgende aanhang der Ariaanen droeg den naam van Anomeaanen, dat wil zeggen, Zuivere-Ariaanen, omdat zij zich tegen de Halve-Ariaanen aankantten, en voorgaven dat zij de eenige echte naavolgcrs van arius waren. Even gelijk deeze, lochenden zij de Godheid van christus, en weigerden hem godlijke eere te betoonen. Zij veroordeelden de Halve-Ariaanen, omdat deeze leerden dat christus van de zelfde zelfftandigheid met den Vader was. Zij zelve verklaarden dat hij van eene verfchillende zelfftandigheid , en aan het bederf onderworpen was. Over 't geheel genomen hadt 'er, derhalven, weinig onderfcheid plaats tusfehen hen en de oorfpronklijke Ariaanen. Euooxus, Bisfchop van Conftantinopole, een leerling van lucianus den Martelaar, ftigtte een nieuwen aanhang van Ariaanen, welke, naar hem, den naam vanEudoxiaanen kreeg. Deez' eudoxus, een man van onderneemzieken geest en eenige bekwaamheid, nam de verdcediging van arius op zich, en maakte eenige verfchikkingen in deszelfs leere. Hierdoor verwierf hij een zo groot aantal vrienden, dat hij, door den Ariaanfchen aanhang, met deBisfchoplijke waardigheid in de Kerk van Germanicie, in Sijrie, bekleed wierdt. Hij beftreedt de leer der Drieëenheid, in dc talrijke Kerkvergadering van Aatiochie, in den jaar CCCXLI gehouden, )UDE eïte* ujen.  ïo8 GODSDIENSTIGE oude bette' r ij £ n. i den, en naderhand in de Kerkvergaderin• gen van Sardien, Sirmium en Selicucia. 't Was de Keizer constantinus de groote, door welken hij op den Aardsbisfchoplijkcn zetel van Conftantinopole wierdt verheven. Naa den dood van arius, wierdt hij bet hoofd der Ariaanen. De Eunomiaanen, een andere tak der Ariaanfche Ketterij, wierden bekend kort naa het overlijden van arius. Zij ontleenden hunnen naam en oorfprong van zekeren eunomius, Bisfchop van Cijzicus. In zijne eerfte jeugd hadt hij in den krijg gediend, doch vervolgens gaf hij zich aan de beöeffening der Godgeleerdheid over. Hebbende zich onder het onderwijs van eenige Ariaanfche leermcefters begeeven, zoog hij wel haast derzelver begrippen in, en beftreedt den aanhang der Rechtzinnigen met de uiterfte hevigheid. Etius, volgens het getuigenis der Kerklijke Gefchicdfchrijvcrs, niet alleen een Ketter, maar ook een perfoon van een ongeregeld gedrag, was zijn voornaamfte leermeester geweest. Zulk een bitter vijand van de Rechtzinnigen was deeze eunojiigs, dat hij geftadig en bij alle gelegenheden met dc uiterfte hevigheid op hen losging. Dit bewoog den Keizer om hem in ballingfchap te zenden; doch de Ariaanen bewerkten zijne herroeping; zedert wierdt hij in de loogfte eere gehouden. Zeer gering was iet verfchil tusfehen deeze en de overige Ariaa.-*  GESCHIEDENIS. 109 Ariaanen i alleenlijk herdoopten zij de zulken, welke tot hunne gemeenfehap 1 overkwamen. Onder alle de oude Ketters was dit in een algemeen gebruik. Een andere aanhang van Ariaanen droeg den naam van Eufebiaanen, naar eusebius, Bisfchop van Ni-komediei cn vervolgens Aardsbisfchop van Conftantinopole. Omtrent het jaar CCCXXVI, wierdt deeze een allerhevigst beftrijder der Rechtzinnigen. Dewijl hem den naam van eene groote geleerdheid naaging, behandelde Keizer const'Antinus de groote hem met zo veel agting en onderfcheidingj dat hij zijnenthalve den Ariaanen groote gunst toedroeg. Naaderhand wierdt hij, door opftooking der Rechtzinnige Bisfchoppen j gebannen; doch de invloed en gunst der Ariaanen ten Hove was groot genoeg, om zijne vrijheid en herroeping te bewerken. Zedert wierdt hij een gcflagen vijand van athanasius, Bisfchop van Alexandrie, welke met grooter hevigheid en bitterheid, dan iemand der Christen Kerkvaderen , den Ariaanen tc keer ging. Naa den dood van Keizer constan- TINUS den grooten, beWOOgEUSE- bius deszelfs zoon en throonsopvolger constantu's om de Ariaanen onder zijne befcherming te neemen. Eene Kerkvergadering, in den jaare CCCXLI, op's Keizers bevel, te Antiochie, bijeengeroepen , verklaarde de Ariaanfche Ketterij voor den vastgeftelden of hcerfchenden Godsdienst van het Keizerrijk. Zmts oude l e t t er1jen.  iio GODSDIENSTIGE oude ketterijen. Zints de aflijvigheid van Keizer con- stantinus den gr o o te n , wierdt macedonius, Aardsbisfchop van Conftantinopole, het hoofd en de aanvoerder eens anderen aanhangs van Ariaanen. Hij befluurde de Kerk op eene willekeurige wijze en als een dwingeland. Daarenboven was hij zo bijgeloovig, dat hij de beenderen van Keizer constantinus, uit de Kerk der Heilige Apostelen, na de Kerk van acasius den martelaar liet overbrengen. Hevige onlusten en oproerigheden ontflonden hierdoor onder het volk, bij welke verfcheiden perlbonen het leeven infchooten. Voorheen was deeze macedonius, door de Kerkvergadering van Conftantino. pole, afgezet; en het wierdt algemeen onderfleld, dat hij uit een beginzel van misnoegdheid de ketterfche gevoelens hadt aangenomen. Niet alleen ontkende hij dc Godheid van christus, maar hij voer ook hevig uit tegen de gecnen, welke den Heiligen Geest aanbaden. Hij ging zo verre dat hij verklaarde, dat de Heilige Geest niets meer dan een bloot gefchapen wcezen, en even gelijk de menfchen van den wille des Almagtigen afhanklijk was. Zijne naavolgcrs maakten een groot vertoon van heiligheid, cn waren zeer geflrcng in hunne leevenswijze; dit bewoog veele lieden, die het ftuk niet behoorlijk doorzagen, om hunne leer te omhelzen, en volgens hunne voorfchriften te leeven. De meeste Bisfchoppen, die weigerden de [zo  GESCHIEDENIS, ut [zo genaamde] geloofsbelijdenis der Apostelen te ondertekenen, voegden zich bij i deezen aanhang. Zo groot was de opgang , welken dezelve eenen tijdlang maakte , dat hij verfpreid wierdt over en groot aanzien verkreeg bij de geheele Christen' Waereld. Niet weinig deeden hiertoe de poogingen van maritanius, Bisfchop van Nikomedie, een fchatrijk man, die een groot gedeelte zijner rijkdommen befteedde om deeze leer 'te doen veld winnen. Nog gelukkiger zou hij hierin ge* flaagd hebben, zonder den ijver van athanasius, gerugfteund door verfcheiden Kerkvergaderingen, door welke die leer veroordeeld wierdt. Om de lijst van den onderfcheidene aanhangen der Ariaanen niet te verre te doen uitloopen, zullen wij dien eindigen met de Pholiniaanen, onder de regeering van constantinus den gr o o ten , naa- volgers van zekerenpholinus,Bisfchop van Sirmich , in Pannonie. Zodanig was de Kerk ten dien tijde door verfchillende foorten van Ketterijen vaneen gefchcurd , dat zij, die de waarheid lief hadden, naauwlijks wisten waar zij een getrouw' vriend zouden vinden. Pholinus was tot dé Bisfchoplijke waardigheid verheven, door den invloed en de bewerking der Ariaanen, die, ten deezen tfde, groot aanzien en vermogen hadden. Zich niet vergenoegende met de Godheid van onzen Heere jezus christus tc ontkennen, floeg hij, in zijne fchriften, tot het uiterfte over oude lette- rijen.  oude ketterijen. 112 GODSDIENSTIGE over van te verklaaren, dat god niet onmeetelijk of overaltegenwoordig is. Om deeze reden wierdt hij door de Ariaanen buiten hunne gemeenfehap gezet, en door de Kerkvergadering van Milaan, gehouden in den jaare CCCXLVI, in den ban gedaan. Behalven de reeds gemelde, waren 'er nog andere aanhangen onder de Ariaanen $ doch deeze waren van zo weinig aanziens en van zo korten duur, dat zij onzer opmerkinge onwaardig zijn. Een zeer berugte aanhang onder de aloude Ketters, was de gezinte der Gnostu ken ; volgens het berigt van epiphanius, was simon de tovenaar de ftigtcr en aanvoerder van dezelve. Zij maatigden zich een hoogen trap van heiligheid aan, en beweerden dat zij van den Geest van boven waren aangeblaazcn. Even gelijk zommige Indiaanfche Heidenen, geloofden zij in het beftaan van twee eerfte bcginzels of weczens, het eene goed en het ander kwaad. Ovcreenkomftig met hunne overige onverftaanbaare leerbegrippen, ondcrftelden zij, dat 'er acht trappen of verdcelingen in den Hemel zijn, en dat ieder van dezelve door een onderfchciden Vorst beheerscht wordt. De Vorst, welke in den zevenden hemel zijn verblijf hieldt, noemden zij sebaoth; zij geloofden dat hij de zes hemelen beneden zich hadt gefchapen, en dat de aarde met alles wat op dezelve is, de werken zijner handen waren. Zij leerden dat deeze Vorst of  GESCHIÈDÉNIS. ir^ of God dc gedaante hadt van een Verken; dit gaf aanleiding tot het zeggen der Heidenen, dat de Christenen het höofd van een Verken aanbaden; In den achtften hemel plaatften zij den opperften God; zomtijds befchouwden zij dit weezen als tot het mannelijk, op andere tijdén als tot het vrouwelijk géflagt behoorcnde; Zij ontkenden dat cpiristus hit de maagd maria was gebooren, en beweerden dat hij flegts in fchijn hadt géleeden; en, nogthans , erkenden zij hem voor den Messias, van öuds door de Propheeten beloofd. Wat aangaat de Boeken van het Oude Verbond; zij namen alleenlijk die gedeelten van dezelve aan, welke met hunne begrippen ftrookten; zommige geloofden! zij door godlijke aanblaazing te zijn gefchrecVen, andere niet. Van het Nieuwe Testament Verwierpen zij dé beide brieven aan timöthèus gefchreeven, omdat zij in dezelve uitdrukkelijk veroordeeld worden. Over 't geheel genomen, veroordeelden zij het grootfte gedeelte der Godlijke openbaaringe; Mannen en vrouwen leefden gemeënfchappelijk te zamen, zonder eenige agt te geeven op welvoegelij kheid of betaamelijkheid. Het wordt algemeen geloofd dat de Apostel judas, int het laatfte gedeelte zijns brieft, op hert gezinfpeeld hebbe; Zij lóchendert eene algemeene opftanding, en dreeven dert fpot met de leer van een toekoomendeni ftaat van belooningén en ftraffen. Zij verzierden eene groote menige apokrife Boe» IL deel, H keil! d üöê ke t te- R Ij e n;  OUDE KETTERIJEN. 114 GODSDIENSTIGE ken, bevattende veele belachelijke vertelzeltjes en affchuwelijke lasteringen. Doch , ten beste van het menschdom, en tot geluk van ieder Christen, is deeze aanhang gantsch en al verdweenen. De Valentiniaanen, dus genoemd naar hunnen ftigter valentinus, wierden 't eerst bekend omtrent het midden der tweede Eeuwe. Onder de aanhangen der vroegfte Eeuwen van het Christendom, was deeze een van de talrijkfte en vermaardfte. Allereerst wierdt dezelve in Egijpte bekend; valentinus zelve was een inboorling dier landftreeke. Oorfpronklijk behoorde hij tot den aanhang der Gnostiken, doch maakte verfcheiden veranderingen en verfchikkingen in de begrippen dier luiden. Egijpte verhaten hebbende, kwam hij te Rome, alwaar hij ruim twintig jaaren lang zijne gevoelens predikte. Gelijk hij een geleerd man was. dus ontleende hij zijne begrippen van de beginzels der Platonisten. Ieder denkbeeld , welk men zich kan vormen, deedt hij de plaats van eene Godheid bekleedcn. Hij leerde dat het eerfte beginzel van alles de Diepte was, en dat het, geduurende verfcheiden Eeuwen, onbekend was gebleeven, als begaafd met het vermogen van te kunnen denken en zwijgen. Uit dc Diepte fproot het verfiand, als haar eenige zoon; de waarheid was zijne zuster. Daarenboven leerde hij, dat 'er drie zelfftandigheden zijn, de Hoffelijke, de dierlijke cn de geestlijke. Hij ontkende dat chris-  GÉSCHIÈDËNIS. 115 christus menschlijk vlcesch hadt aangcnomcn> en Helde dat hij ecniglijk door de baarmoeder der heilige Maagd was doorgegaan 3 even gelijk het water door eene goot loopt. Ook beweerde hij dat 'er drie foorten van menfchen zijn, geestlijke>; Hoffelijke en dierjijkc. In adam warert deeze drie zclfflandighcden vercenigd, doch in zijne kinderen zijn ze vaneen gefcheiden. Het geestlijk gedeelte ging over in s e t h , het Hoffelijke in k a i n , en het dierlijke in abel. Wijders leerden de Valentiniaamn , dat het geestlijk zaad onftcrflijk zijn zou, in weerwil van alle de misdaaden3 welke zij mogten gepleegd! hebben; dat de Hoffelijke menfchen geheel en al zouden vernietigd worden j hoe vee* Ie goede daaden zij ook verrigt hebben 5 en dat dc dierlijke menfchen, welke de naavolgcrs zijn van abel, indien zij wel doen, zullen overgebragt worden in eene plaats van veiligheid; doch, zo zij kwalijk handelen, zullen vernietigd worden. Zo ingewikkeld en fijn uitgeploozen was dit zamenftclzel, dat geene anderen dart Wijsgeeren zich daarvan een denkbeeld konden vormen; en 3 nogthans, wierdt het van eene groote menigte van allerlei ilag van menfchen aangenomen.- Niet haauwkeurig hielden zich de leerlingen varj Valentinus aan het gantsch ontwerp zijner leere; zij maakten daarin Verfcheiden veranderingen en verfchikkingen, zonder den vrede van hun genoötfchap te floo* yen* Met eene zwarte kool worden zij II 1 gth Ötïfti ket TÉ> R I J E n>i  xió" GODSDIENSTIGE oude ïetterij £ n. getekend door den Kerkvader clemens den alexandriner; hij verzekert dat zij geene agt altoos gaven op de zedepligten, dewijl zij allen kinderen van s et h waren; zij rekenden het uit dien hoofde geene zonden, welke gruwelftukken zij ook pleegden. Zij beweerden dat 'er geene noodzaaklijkheid was voor de Christenen om zich aan den marteldood te onderwerpen: dewijl god zulks niet van hun eischte, en dat zij,diensvolgens, christus voor de Romeinfche Landvoogden mogten verlochenen. Zommigen onder hen verwierpen alle uitwendige plegtigheden; anderen doopten hunne kinderen in den naam des onbekenden,Vaders, van deszelfs heiligen Zoon, en van de Moeder der waereld; hier mede bedoelden zij jezus christus en de maagd maria. In één woord, de Valentiniaanfche Ketterij was volftrekt onbegaanbaar met de Godlijke eigenfehappen. Want, toegeflaan zijnde dat zij Gods eenheid niet ten eenemaal te zoek bragt,ftelde zij, nogthans, god tot een wanfehapen zamenmengzel van verfcheiden weezens. Volgens hen was jezus christus flegts een bloot mensch,in welken de hemelfche christus was nedergedaald. Den Heiligen Geest merkten zij niet hooger aan dan als eene bloote Godlijke kragt. De opftanding des lichaams was, volgens hunne leer, een ijdele droom; en zij hadden niet veel op met een der voornaamfte grondwaarheden van den natuurlijken cn  GESCHIEDENIS. 117 geopenbaarden Godsdienst, te wceten, een toekoomenden Haat van belooningen en flraffcn. De Marcioniten waren een tak of ondergefchikte aanhang der Valentiniaanfche Ketterij. Zij ontleenden hunnen naam van zekeren marcion, die, in zijne vroegere jeugd, het monnikskleed inde wildernis hadt gedraagen. Van ontuchtigheid befchuldigd en overtuigd zijnde, wierdt hij uit de Kerk geftooten, en in den ban gedaan door zijnen eigen Vader, die de Bisfchoplijke waardigheid bekleedde. Hij begaf zich toen na Rome, en dewijl hem hier de gemeenfehap der Kerke wierdt geweigerd, omhelsde hij de Ketterij der Valentiniaanen, wier leeringen hij met verfcheiden begrippen van zijne eigen uitvindinge vermeerderde. Onder andere leerde hij, dat christus, toen hij ter helle was nedergedaald,kaïn nevens de Sodomiten uit dezelve verlost, doch de Aardsvaders en Propheeten aldaar hadt laaten blijven. Veele jaaren hieldt deeze Ketterfche aanhang ftand. Want, in den jaarc CCCXXVI, was dezelve zo talrijk, dat Keizer constantinus de groote een bevelfchrift deedt afkondigen, volgens 't welk zij gehouden waren, de gevoelens der Rechtzinnigen te omhelzen, onder bedreiging van de ftrengfte ftraffen in gevalle van nalaatigheid. Doch, in weerwil van alle deeze geftrengheid, bleeven zij meer dan honderd jaaren in weezen, H 3 De OUDÉ K E TT EII IJ EN.  .OUDE jf ETT£RIJEN. É ïi8 GODSDIENSTIGE; De Aëtiaanen waren een aanhang van Ketters, welke in Egijpte en andere gewesten bloeiden, in het begin der vier, de Eeuwe; zij ontleenden hunnen naam van zekeren AëTius, van geboorte een $ijriêr. Deez' man, door eene verkwistende leevenswijzc, tot armoede vervallen zijnde, zette een goudfmids winkel op; doch, dit beroep laatende vaaren, gaf hij zich aan de wectenfehappen over, en wierdt eerlang een diepzinnig redetwister, Uit Antiochie, daar hij zich met der woon hadt nedergezet, gebannen zijnde, nam hij dienst als knegt bij zekeren wijsgeer te 'Amabazus, een ftad in -Cilicie, daar hij de gronden der fpraak- cn redeneerkunde leerde; doch ,mct zijnen meester in gefchil geraakt zijnde over zijne begrippen, begaf hij zich na Tarfus, en leide zich aldaar op de Godgeleerdheid toe. Van Tarfus* keerde hij weder na Antiochie j doch* om de godloosheid zijner gevoelens, wierdt hij wel haast andermaal uit deeze ftad ver-, drceven: dit deedt hem het befluit neemen om zich in dc geneeskunde te oeffenen. Toen, eindelijk, l e o n t i u s op den jBisfchoplijken zetel van Antiochie was verheven, verkoos deeze hem tot zijnen piaken. Naa deezen post eenigen tijd bekleed te hebben, vertrok hij na Alexandrie; hier koos hij de zijde der A^^anen en kantte zich als zodanig tegen athanasius. Bij de begrippen der Ariaanen Voegde hij eenige van zijne eigen uitvindinge:' als% bij voorbeeld, dat de goede wer-  GESCHIEDENIS, irp werken niet noodzaaklijk zijn tot zaligheid — dat gecnerlei zonde, hoe fnood i en affchuwelijk ook, dezulken, welke in zijne leerbegrippen geloofden, buiten de Godlijke gunst zoude ftooten — dat god aan hem dingen hadt geopenbaard, welke hij voor de Apostelen hadt verborgen gehouden. Deeze aanhang hieldt ftand tot omtrent het laatfte gedeelte der vijfde Eeuwe, wanneer een algemeen bederf ter Kerke begon in te fluipen. Omtrent het einde der tweede Eeuwe, wierdt de Kerk befmet door een veelgerugtmaakenden aanhang van Ketters, Bafilidiaanen genaamd. Deezen naam ontleenden zij van zekeren basilides, hunnen ftigter, een man van eenige geleerdheid, doch zeer ingenomen met de oeffening der Toverkunde; hij was opgevoed onder eenigen der naavolgeren van den eerften Ketter, simon den tovenaar. De bijzonderheden der kettcrije van basilides waren begreepen in de volgende leerflcllingcn: hij leerde dat god, tusfehen deeze aarde en de verblijfplaats zijner heerlijkheid , driehonderdvijfenzestig hemelen hadt gefchapen — dat elk van deeze hemelen door een afzonderlijken Engel wierdt beftuurd — dat de Beichermëngel van den bovenften hemel den Engel hadt gefchapen, die het bewind voerde over den hemel onmiddelijk onder den eerften, en zo vervolgens tot den laagften toe. ■—■ Wijders leerde hij dat christus niet weezenlijk aan het kruis geleeden} maar H 4 dat oudé i e t t er ij e n.  oude Jt E T T ERIJEN. i2q GODSDIENSTIGE hoHSTi01? VAN CIRF-NE zijne plaats bekleed hadt - als mede dat mannen en vrouwen gemeenfchapïijk te zamen mogen woonen. Verder beweerde hij, dat zijne naavolgers, om dc fmarten van den marteldood te ontgaan, hun geloof mogten verzaaken; als mede dat de ziel alleen Zal zalig worden, maar dat het lichaam nimmer mt het graf zal worden opgewekt. Zeer veel werks maakten zijne naavolgcrs van zekere tovcrgcftecntcn, welke 7--uL° Vede bezveeringen gebruikten. Zij hadden de gedaante van penningen; het woord abrax as ftondt op dezelve te leezen; dit woord betekende driehonderdvijfenzestig. Aan de tegenzijde ontmoette men dikmaals de twaalf tekens van den Zodiak;, op andere van deeze penningen zag men nu en dan eene groote menigte andere afbeeldingen. Uit dit alles mogen wij befluiten dat deeze ketterij bcftondt int een zonderling mengzel en zamenraapzel van Hcidenfche gewoonten en plegtigheden, onder den naam van Christlijken godsdienst. Dewijl de gevoelens, boven vermeld, de verdorvene neigingen der menfchen ltreelden, dus vinden wij ook dat zij gretig omhelsd wierden. Van hier dat deeze ketterij zich verfpreidde door veele provinciën van het Romeinfche gebied, gelijk hhjkt uit het getuigenis van den H. hieronymus, die omtrent het einde der vierde Eeuwe leefde, en verhaalt dat 'er yeele leerlingen, en vergaderingen diens aan-  GESCHIEDENIS. 121 aanhangs door Egijpte, Afie en Spanje verfpreïd waren. DeManicheen maakten een der talrijkfte aanhangen uit onder de oude Ketters in de Christen Kerke. Zij ontleenden hunnen naam van zekeren ma nes, of manicheus, die, onder den Keizer probus, omtrent; het laatfte gedeelte der derde Eeuwe, leefde. Zijne gefchiedenis is zeer bijzonder, en koomt hoofdzaaklijk hierop uit. Terebinthus, een leerling van scythianus, een Tovenaar■ , uit Palefiina na Perfie ge weeken zijnde, en vindende dat zijne leerbegrippen, door de Priesters en geleerde mannen dier landftrceke, beftreeden wierden, was hij genoodzaakt de toevlugt te neemen in het huis eener weduwvrouwe, daar hij vermoord wierdt. Deeze vrouw, de erfgenaame van de boeken en het geld van terebinthus geworden zijnde, kogt een flaaf, cubrieus genaamd, dien zij vervolgens voor haarcn zoon aannam, en in alle de weetenfchappen, welke in Perfie geleerd wierden, deedt onderwijzen. Naa de aflijvigheid der weduwvrouwe, veranderde deeze cubrieus zijnen naam, om daar door de gedagtenis van zijnen voorgaanden ftand uit te wisfehen, en nam dien van manes aan, in de Perfifche taal een Schip betekenende. Naadat hij de boeken, door terebinthus naagelaaten, hadt geleezen, begon hij eene nieuwe leer te verkondigen, te H 5 wee, oude rijen.  122 GODSDIENSTIGE oude keïte Sr ij « n ( { 1 « ] 1 5 wccten, dat hij de Heilige Geest, of de -Trooster was, door onzen Heer jezus christus aan zijne leerlingen beloofd. Hier door verwierf hij veele paavolgers, en wierdt het hoofd eens talrijken aanbangs. In naavolging van zommige Hei, denfehc Wijsgeeren , leerde hij dat 'er twee algemecne of opperfte beginzels zijn, van welke het een de oorzaak van alles goeds, het ander de bewerker van alles kwaads was. Zijne leerlingen fpoorde hij tot allerlei ondeugden aan, ftelde de vleeschlijke onreinigheden als deugden voor, en verboodt hun aan iemand buiten hunnen eigen aanhang aalmoezen uit te deelen. Hij beweerde dat de zielen zijner naavolgeren uit hunne lichaamen overgingen in de Maan, en vervolgens in de Zon, om gezuiverd te worden, van waar zij wijders overgevoerd wierden tot god, met wiens zelfffandigheid zij tot in eeuwigheid verecnigd wierden. Wat aangaat de zielen van andere menfchen, zij wierden na de hel gevoerd om gepijnigd of met andere lichaamen x^ereenigd tc worden. Hij leerde dat christus SÏjtl verblijf hieldt in de Zon, dc Heilige Seest in de lucht, de Wijsheid in dc Maan , ja de Vader in de diepte des lichts. Hij ochende de opftanding des lichaams, veroordeelde het huwelijk, en verkoniigde dat christus de flang was, wek :e eva verleidde. Hij verboodt het ge>ruik van eijeren, kaas, melk en wijn ,■ ik fchepzels van het kwaade beginzel. iiij'  GESCHIEDENIS. 123 Hij bediende zich van een ander Doopformulier, dan door de Kerk was voorge- 1 fchreeven. Hij leerde dat de burgerlijke Overheden niet moeten gehoorzaamd worden , en dat de oorlogen, welke wij regtvaardig noemen, ongeoorlofd zijn. Het zou een eindeloos werk zijn, alle de godlooze leerftelüngen van deezen Ketter op te noemen, van welken leo, Bisfchop van Rome, plagt te zeggen, dat de Duivel, die in alle ketterijen heerschte, eene fterkte gebouwd en eenen throon hadt opgericht; in de ketterij der Manicheen, die alle de dwaalingen en godloosheden omhelsden, voor welke 's menfchen gemoed vatbaar is. Even verfchriklijk was de dood diens fnooden menschs, als zijn leeven ondeugend geweest was. Want, bij gelegenheid dat de zoon des Konings van Perfie in eene gevaarlijke ziekte was gevallen, ondernam ma nes het om hem te geneczen; hierop liet de vader de overige genecsheeren gaan, en de kranke ftierf. Als een bedrieger wierdt manes in de gevangenis geworpen, uit welke hij kort daarnaa ontvlugtte; doch , door 's Konings dienaars weder agtcrhaald zijnde, wierdt hij terug gebragt, vervolgens leevendig gevild en zijn lijk voor de wilde beesten geworpen. In twree rangen waren de Manicheen verdeeld , de Uitverkorenen, en de Toe-, hoorders. In naavolging der twaalf Apostelen , beftonden dc Uitverkorenen uit ieen twaalftal; hun was een dertiende toege- OUDE i E T T ERIJEN,  124 GODSDIENSTIGE oud E KETTI &1jek gevoegd, welke, in zekeren zin, als een Paus over hen het beftuur oefFende. — ■ De Toehoorders maakten het groote gros der naavolgeren van ma nes uit, welke alle zijne godlooze bedriegerijen aankleefden. In de vierde Eeuw kondigden de Keizers verfcheiden wetten of bevelfchriften tegen deezen aanhang van Ketters af; doeh, in weerwil van deeze, en van de befluiten van verfcheiden Kerkvergaderingen, hielden zij nog veele jaaren ftand. Zij verzierden veele apoerife boeken, welke zij aan de Apostelen toefchreeven; doch zij zijn met zo veele en verfchrikIijke lastergevoelens opgevuld, dat zij bunne eigen wederlegging medebrengen. Eigenaartig is het hier aan te merken, dat de groote Kerkvader, de H. augustinus, Bisfchop van Hippo, 'va Afrika, in zijne jeugd, een leerling en naavolger van deezen aanhang was; doch, tot rijper jaaren gekoomen zijnde, verzaakte hij alle hunne leerftellingen, en voegde zich bij de algemeene Kerk. De Origenisten maakten een anderen aanhang van Ketters uit. Deszelfs ftigter was de waereldvermaarde origenes, die veele jaaren het ampt van Ouderling in de Kerk van Alexandrie bekleedde. Langen ti jd hadt deez' groote en geleerde man der Christlijke Kerke tot een luisterrijk fieraad verflrekt; doch, in zijne laatfle 'eevertsjaaren, omhelsde hij eenige begrippen, onbeHaanbaar met het algemeen ge-  GESCHIEDENIS. 125 geloof; en dewijl deeze nog verder wierden uitgebreid door de zulken, welke zich voor zijne naavolgers uitgaven, verwekten dezelve veele onlusten en verdeeldheden in de vroegfte tijden van 't Christendom. Rüfinus, een Ouderling van Alexan* drie, omtrent het laatfte gedeelte der vierde Eeuwe, veel werks gemaakt hebbende van de fchriftcn van origenes, omhelsde de begrippen diens vermaarden Schrijvers, raakende de Platonische Wijsbegeerte, en bragt dezelve op de Christlijke Godgeleerdheid over. Vol van deeze denkbeelden, begaf hij zich na Jeruzalem, daar origenes veele naavolgers hadt. Hier wist hij de gunst te winnen van menalia, eene Romeinfche Juffer, zeer vermaard van wegen haare godsvrugt en heiligheid. In 't gevolg van deeze Juffer reisde hij na Rome, daar haare bloedverwanten woonden, en hij zelve * op haare ijverige aanprijzing, behandeld wierdt met den eerbied, aan de uitmuntendfte karakters verfchuldigd, even als ware hij iemand geweest van den hemel gezonden om de waereld te hervormen. Naadat rufinus, door eenige perfoonen van het eerfte aanzien te Rome, dus geliefkoosd cn geftrecld was, nam hij de uitwendige gedaante van eenvoudigheid aan, en, naar het voorbeeld van orige* nes, geliet hij zich eene diepe veragting te hebben voor alle waereldfche dingen. Dit deedt hem bij het volk voorkoomen als oudé 1CETTER1JEN,'  ia6 GODSDIENSTIGE öude ketterijen. als iemand, welke den hoogften trap var! Christlijke volmaaktheid hadt bereikt* Van dit vooroordeel bediende zich rufinus om zijne leerbegrippen voort te planten; de invloed, welken men al ia op veelen onder het volk hadt, kwam hem in deezen grootlijks te ftade. Men bouwde te Rome een huis, waarin hij openlijk voor het volk predikte. Dewijl het getal zijner leerlingen dagelijks grooter wierdt, vatte de Bisfchop dier ftad zulk een hevig misnoegen tegen hem op, dat hij hem bij de burgerlijke Overheid aanbragt. 't Gevolg hiervan was, dat hij ter ftede uit gebannen wierdt. Van Rome vertrok hij na Aquilea, daar hij openlijk zijne gevoelens voortplantte* Menalia, die door hem misleid was,keerde weder na Jeruzalem. Niet alle beginzels, welke door deezen man verfpreid wierden, kunnen op de rc-kening van den geleerden origenes gefield worden; zeker is het, egter, dat zommigen van dezelve door hem in zijnen ouderdom wierden voorgedaan. De voornaamfte kunnen onder de volgende hoofddeelen gebragt worden. I. „ De zielen der menfchen zijn hei-5, lige verfiandlijke weezens, geformeerd „ uit ftraalen der heerlijkheid, afkom^ „ ftig uit het Godlijk Opperweezen. II. „ De ziel van christus wierdt „ vereenigd met den Logos, of het God>, lijk Woord, al lang vóór de ontvanke>, nis van zijn lichaam*  GESCHIEDENIS. 127 III. „ Dc ziel van christus verliet „ de Godlijke natuur, met welke zij al 1 „ lang te vooren was vereenigd geweest, en voegde zich bij het lichaam in de „ baarmoeder van m a r i a. IV. „ De Godlijke Logos, of het Woord, ging door alle de orden of rangen der Engelen, voordat dezelve in „ de baarmoeder der Heilige Maagd ne„ derdaalde. V. „ Naa de algemeenc opftanding, „ zal de oorfpronklijke gedaante van de „ lichaamen der menfchen veranderd, en 5, klootrond worden. VI. „ De Zon, Maan cn Starren zijn met zielen begaafd. VII. „ In de nog tockomflige Ecu,, wen, zal christus fterven, om eene „ verzoening te wege te brengen voor „ de zonden der gevallen Engelen, waar„ door zij in de Godlijke gunst zullen herfteld worden. VIII. „ Gods magt is niet oneindig, „ maar in zommige opzigten kunnen aan 5, dezelve paaien gefield worden. IX. „ Naa een zeker tijdverloop, zul,, len alle de veroordeelden zondvergiffe„ nis ontvangen, en uit de hel overge5, bragt worden in de eeuwige gelukza„ ligheid." Iedereen, in de godgeleerde fchriften van laatere tijden eenigzins bedreeven, die decze leerftellingen aandagtig overwrecgt, zal bekennen dat zommigen derzelven zijn aangenomen van veele geleerde OUDE UTTE» R IJ K N.  oude tt e T T e r IJ e n. I2§ GODSDIENSTI GÉ de mannen, welke zedert de hervorming ■ geleefd hebben. Dan, dit kan tot geen voldoend bewijs van derzelver fchriftmaatigheid yerftrekken. De naamen dier Schrijvers zouden wij hier kunnen nederflellen; doch, dit zou Van geen weezenlijk nut kunnen zijn, dewijl welmeenende lieden hierdoor zouden kunnen genoopt worden tot een onderzoek van zaaken, van geen gewigt ter bevorderinge van hunne eeuwige gelukzaligheid. De zwakken zou dus een ftecn des aanftoots in hunnen weg kunnen gelegd 3 en in 't einde hunne altoosduurende behoudenis in gevaar gebragt worden; 't Blijkt dat alle deeze beginzels hunnen oorfprong genomen hebben uit vleeschlijke begrippen, en uit de begeerte om in te dringen in Zaaken, welke het gode heeft behaagd voor de kinderen der menfchen te verbergen. Eene voornaame plaats op den Ketterlijst der vroegfte Eeuwen verdienen de Donatisten. Veel gerugts maakten zij in de waereld, bijzonderlijk in Afrika, daar zij veele jaaren bloeiden. Allereerst wierden zij bekend omtrent den aanvang der vierde Eeuwe, weinige jaaren vóór dat eoNSTANTiNus de groote den Keizerlijken throon beklom. Donatus, het hoofd cn de ftigter van deezen aanhang, was een Bisfchop in Numidie; doch, alzo hij een mensch van een onrustigen en woelagtigen geest was ^ taakte hij in den haat zijner gemeente; dit deedfc  GESCHIEDENIS^ 129 deedt hem befluiten om haar te verlaaten, cn zich elders met der woon neer te zetten. Omtrent dien tijd overlccdt de Bisfchop van Karthago- cn dewijl 'er eene nieuwe verkiezing moest gefchieden, boodt hij zich aan onder de gcencn.die na deeze waardigheid ftonden. Maar de Gemeente hadt een berigt wegens zijn karakter en gedrag weeten magtig te worden; hierom wierdt hij met cenpaarige ftemmen afgeweczen. En vermids zijne eigen Kerk reeds een nieuwen Bisfchop hadt verkoozen, wierden zijne driften hierdoor derwijze gaande gemaakt, dat hij het befluit nam om zich van de algemecne Kerk af te zonderen, en eene Schcurkcrk op tc richten, naar zijnen eigen naam genoemd. Het leedt niet lang, of hij volvoerde zijn voorneemen, tot ergernis voor den Godsdienst en tot na» deel voor de Kerk. In zijn geheele gedrag ffcraalde meer listigheids door, dan in de handelwijze van alle dc Ketteren, welke vóór hem geweest waren. Alle dc vroegere Ketters hadden leerbegrippen van zulk eenen aart omhelsd, dat ze hen van alle gemeenfehap met dc Rechtzinnigen volftrekt uitflooten. Doch deeze Ketter wierdt te raade om zijn nieuw zamenftelzel in zo verre met heC oude te doen ovcreenftemmen, dat de onbedagtzaamen ligtlijk in den ffcrik konden gelokt worden. Hij wist hoe hij zijne leerredenen naar de driften der menfchen moest plooien, en naar het gedrag van II. deel. I z0q> oude kette* r ij e r*.  oude ketterijen. 130 GODSDIENSTIGE zommigen der Rechtzinnigcn inrigtén. En, in de daad, dewijl veelen der laatstgenoemden grooten aanftoot gcgeevcn hadden, nam donatus decze gelegenheid waar om zijnen toehoorderen in te prenten , dat de Kerk niet onfeilbaar was. Dat de Kerk niet onfeilbaar is, kan niet ontkend worden, indien door het woord Kerk verdaan worde, het geheele lichaam der geloovigen, welke in deeze waereld van den Christlijken Godsdienst openbaare belijdenis doen; doch dit is eene zo algemecne, onzekere en onbepaalde benaaming, dat aan dezelve geen zin of betekenis kan gehegt worden. De voornaame misdag is hierin gelegen, dat men niet onderfcheidt tusfehen het woord Kerk, cn de belofte, door onzen Godlijken Vcrlosfer aan zijne leerlingen gedaan. Aan deeze betuigde christus, dat de poorten der helle zijne Kerk (of Gemeente) nimmer zouden overweldigen. Zijne woorden zijn gewisfclijk waaragtig: want, zelf in de duisterde Eeuwen, vondt men nog menfchen, welke zich niet gefchaamd hebben belijdenis te doen van zijnen naam, cn hem in oprechtheid te dienen, gelijk in 't vervolg nader zal blijken. De onfeilbaarheid was niet tot de Lecken bepaald; veelen van dezelve omhelsden de verfoeijelijkfte dwaalingen, over welke een iegelijk mensch zich behoorde tc fchaamen. De onfeilbaarheid was ook de uitfluitende eigendom niet der Geestlijken: want veelen van dezelve verzier- den  GESCHIEDENIS, i3r den niet flegts nieuwe leerbegrippen, in tegcnftclling van den Rechtzinnigcn Godsdienst, maar zij maakten zich daarenboven fchuldig aan de ergerlijkite misdaaden, over welke zelf de Heidenen zouden gebloosd hebben. Maar de onfeilbaarheid bcftondt in de Godlijke belofte, dat 'er altoos eenige perfoonen zouden gevonden worden, die door de onfcilbaare Voorzienigheid tot de onfeilbaare wijsheid geleid wierden; en, hoewel eene meer dan Egijptifche duisternis zomwijleu de Christlijke Kerk zou bedekken, god, nogthans, in zijne oneindige bermhartigheid, zijne magt zou te werk ftellen om al dat geen te onderfchraagen cn te handhaaven, 't welk, door zijnen ecniggeboo-, ren Zoon, ten beste der zondaaren was verrigt. Dat dit ook met 'er daad gebeurd is, blijkt uit menigvuldige gefchiedkundj. ge getuigenisfen. f Gelijk deeze Ketter, nevens alle de overigen van den zelfden ftempel, zich van dc Rechtzinnige Kerke hadt afgezonderd, dus leerde hij, dat de Doop, door iemand, niet tot zijnen aanhang behoorende, toegediend, onwettig was. Geene geringe aanmoediging vondt hij in deeze Helling, door de gefchillen, welke, omtrent vijftig jaaren vóór dat hij zich tot het hoofd eens nieuwen aanhangs hadt opgeworpen, ontftaan waren. Op ver» fcheiden Kerkvergaderingen en Sijnoden was het in bedenking gegeeven en beredeneerd, of een perfoon, door een Ketter Ia ge* OUD* CETTï» RIJEN,  ÖTJDE KETTERIJEN. 132 GODSDIENSTIGE gedoopt, moest herdoopt worden; doch de Rechtzinnige aanhang kantte zich lleeds tegen dit gevoelen. Dewijl 'er, ten deezen tijde, veele lieden in Afrika gevonden wierden, niet volkomen geworteld en gefterkt in de beginzels van den Godsdienst, omhelsden zij gretig decze leer; en het was in gevolge hiervan, dat de Donatisten zeer talrijk wierden. Een andere van zijnelccrftellingenwas, dat, vermids christus zijne Kerk met geene onfeilbaarheid begiftigd hadt, hij (donatus) met het gezag bekleed was om alle dwaalingen en bederf in de godsdienftige begrippen uit den weg te ruimen. Gelijk dit gevoelen uit den aart gefchikt was om het gemeene volk te betoveren, wierdt hij in ftaat gefteld om Kerken op te richten, zelf om Bisfchoppen en Diakenen te ordenen, 't Was op deezen grondflag, dat de gezin te der Donatisten zo vermogende wierdt in Afrika, dat constantinus de groote te vergeefs zijne Keizerlijke majefteit en magt gebruikte, om hen uit te rooijen. JNiet alleen hadden zij hunne eigen Bisfchoppen en Kerken, maar zij beriepen ook Sijnoden en Kerkvergaderingen, om hunne Kerktucht te regelen, zonder dat zij daartoe van de burgerlijke Overheid gemagtigd waren. Alle Rechtzinnigen deeden zij in den ban, als Ketters die het geloof verlochend hadden; cn zich bedienende van de onlusten, welke toenmaals in Afrika heerschten, hadden zij dc  GESCHIEDENIS. 133 de ftouthcid om de zulken ter dood te brengen, welke in gevoelens van hun verfchildcn. Ja, zo aanzienlijk waren zij in getal en magt, dat bet in Afrika moeilijk viel te bepaalcn, wie tot den aanhang der Rechtzinnigen, of tot dien der Ketteren behoorde. Op deeze wijze behielden zij langer hunnen bloei, dan eenige aanhang, van welken wij dus lang gehandeld hebben. Want 'er zijn nog eenige blijken voorhanden, dat zij zo laat als in de zevende Eeuwe nog in weczen waren. In dc wijze van hunnen openbaaren Eerdienst, volgden zij de Rechtzinnigen; doch zij maakten geen gebruik van zodanige gedeelten der Schriftuure , welke niet konden dienen ter ftaavinge van hunne eigen begrippen, door aan dezelve een gedrongenen en verkeerden zin te hegten. Ten laatfte wierden zij verflonden in dien vloed van dwaalingen, welke de Roomfche Kerk overftroomdc. Zelf in onze dagen, zijn zommigen van haare leden de gevoelens der Donatisten toegedaan, hoewel zij het niet openlijk erkennen. De Agnoeeten, een andere aanhang van Ketters, wierden omtrent het midden der vierde Eeuwe in dcKerk bekend. Hunne begrippen, die van een zeer zonderlingen aart waren, wierden't eerst verfprciddoor zekeren the0pronius , een inboorling van Kappadocie, een man zonder geleerdheid , doch ftout en onverzaagd in alle zijne onderneemingen. Hij leerde zijne naavolgcrs, god's alweetendheid te lochenen» 8 I3 be- OUDE vET TERIJEN.  134 GODSDIENSTIGE ©UDE 1 KETTERIJEN, icwecrende dat hij de voorlecdene dingen alleen uit het geheugen, cn de toefcoomende door eene onzekere wisfelvallige voorwcetenfchap wist. De onwaardigfte begrippen koesterden deeze lieden ten aanzien van god, als den maaker der Waereld, en van christus,als den Verlosfer der zondaaren. Hunne dwaaling bouwden zij op dc plaats bij mark. XII. 32. daar gezegd wordt: Van dien dag en uure weet niemand, noch de Engelen des hemels, noch de Zoon, maar de Vader alleen. De naam deezes aanhangs betekent Zo veel als Weetnieten ; en, in de daad , zij veragtten allerlei geleerdheid. Ligt zou iemand vermoeden, dat een zamenftelzel, op onkunde gebouwd, welhaast in het vergeetboek zou geraaken; en> egter, vinden wij nog eenige overblijfzels van deeze Ketters in het midden der zesde Eeuwe; doch, in vervolg van tijd, vinden wij hunnen naam niet genoemd. Niet lang naa den dood van joannes den Euangelist, ontftondt'er eene gezinte van Ketters in dc Kerk, onder den naam van Alogiaanen, dus genoemd, om dat zij den Godlijken Logos, het Woord, of den Zoon van god lochenden. Zij verwierpen het Euangelie van joannes, als een onecht gefchrift; het blijkt niet dat zij voor decze handelwijze eene beter reden hadden, dan omdat het hunne leerftellingen wederfprak. De ftigter van deezen aanhang was zekere theodorus, geboortig van Bijzantium, en van beroep een  GESCHIEDENIS. 135 een lcdcrbereider. Geduurende de hitte der vervolginge van het Rechtzinnige ge-1 loovc afgevallen, verzogt deeze naderhand om wederom in dc Kerk te mogen toegelaaten worden; doch, vermids zijn verzoek wierdt van dc hand geweezen, broedde hij de bovengemelde begrippen uit, welke zedert door de Ariaanen nog verder aangekweekt en uitgebreid wierden. Se ver us was de grondlegger van eene gezinte van Ketters, die den naam van Angeliten voerden; zij wierden bekend omtrent het laatfte gedeelte der vierde Eeuwe. Zij geloofden dat de Vader, de Zoon en dc Heilige Geest één en dc zelfde waren; dat geen van deeze op zich zclveri, cn uit zijne eigen natuure beftaat; maar dat 'er een algemeene god of Godlijkhcid is, in hun allen beftaande, en dat ieder van hun g o d is door betrekkelijkheid tot en deelgcnootfchap aan die Godlijkhcid. Zeker is het, dat dusdanige denkbeelden niet kunnen begrecpen worden van menfchen van den laagftcn rang, die zich alleenlijk tot de eenvoudige cn ligtbevattelijke waarheid bepaalen. Dit was de reden, dat deeze lieden wel haast verdweenen. Dc Apelliten waren een aanhang van Ketters , welke 't eerst eenig gerugt maakten omtrent het midden der tweede Eeuwe; zij ontleenden hunnen naam van eenen aprlles, weleer een leerling van marc 10n. Zij beweerden, dat chrisI 4 tus3 oude ; et terij en.  ï oude 'i KETTE-d r ij R N. t *" " r ï < I \ I 56 GODSDIENSTIGE us, toen hij van den hemel nederdaale, een lichaam hadt ontvangen, met it de zelfftandigheid van zijne moeder , mar van de vier elementen; en vervolcns, dat hij het, naa zijnen dood, aan le waereld hadt wedergegceven, en cuensAokens zonder een lichaam was ten hemel revaaren. Gelijk veele andere Ketters, reloofden zij in twee beginzels, het een roed, het ander kwaad. Zij verwierpen illedeProfeetifchcfchriften, en ontkenden de opftanding des lichaams. Zommige leden van deezen aanhang bleeven in weezen tot den tijd toe, dat arius zijne leerbegrippen verfpreidde, wanneer zi] zich bij zijne naavolgers fchijnen vervoegd te hebben. Want, naa dien tijd, vinden wij hen niet vermeld bij de Kerkelijke Gefchiedfchrijvcrs Apollinarius, Bisfchop van Laodicea, was het hoofd cn de aanvoerder der Jpollinaristen ; zij begonnen eenen naam te maaken omtrent het midden der vierde Eeuwe. Zij beweerden dat jezus Christus gcene verftandige ziel bezat, maar dat de Godheid, met de mcnschhjkheid vercenigd, de plaats der mcnschhjke ziele bekleedde. Zij gingen nog verder, en hielden ftaande, niet alleen dat er flegts ééne natuure in christus, maar ook dat zijn vleesch van de zelide natuure als zijne Godheid was. .Zij voegden 'er nevens, dat zijn vleesch mets uit de baarmoeder van de maagd mar ia hadt ontleend, maar flegts door dezelve, als  GESCHIEDENIS. 137 door ccn kanaal of goot, was doorgegaan. Men vondt 'er onder hen, die beweerden, dat jezus christus zijn vleesch van den hemel hadt medegcbragt; hieruit volgde dat zijn lichaam onfterflijk was: zodat zijne geboorte, lijden en opftanding flegts bloote fchijnvertooningen , en geene weezenlijke gebeurtenisfen geweest waren. Niet zeer talrijk waren deeze Ketters; voor 't laatst vinden wij hen vermeld bij den Kcrklijkcn Gcfchiedfchrijver sokrates, welke verhaalt, dat theodosius, Bisfchop van Antiochie, door zijne welfpreekendhcid en kragt van redenen, hen in den fchoot der Kerke deedt wederkeeren. Omtrent het midden der derde Eeuwe, ontftont 'er een aanmerkelijke aanhang van menfchen in Afrika, welke van de meeste beginzels des Christlijken Godsdiensts belijdenis deeden: zodat wij in twijfel hangen , of wij hen op den lijst der Ketteren, dan in den rang der Rechtzinnigen moeten plaatzen. Zij voerden den naam van Aquariaanen, omdat zij, in het Avondmaal, water onder den wijn mengden, en zommigen hunner alleen water en in 't geheel geea wijn gebruikten; Aqua betekent, in het Latijn, water. Het mengen van den wijn met water was zomtijds, hier en daar, onder de Rechtzinnigen in gebruik : want wij leezen in de brieven van den H. cyprtanus, dat zulks, ten zijnen tijde, te Karthago gcbruiljiijk was, en dat dit ten oogmerk hadt I 5 om oude kette» rijen,  oude ïett erij en. 138 GODSDIENSTIGE om daar mede af te beelden het bloed en het water, welk uit de zijde van onzen Zaligmaaker vloeide. Een aloud Schrijver geeft eene andere reden van dit vermengen van wijn met water: te weeten, dat de wijn aanduidde onze verlosfing door bet bloed van christus, en het water onze reinigmaaking van alle onzuiverheden [door den doop]. Dus konden decze lieden niet in den eigenlijken zin Ketters genoemd worden, hoewel sokrates, in zijne Kerkelijke Gefchicdenis, hen op den Ketterlijst geplaatst hebbe. Toen onze Zaligmaaker het bondteken des heiligen Avondmaals inftelde, nam hij den drinkbeker en dronk daar uit; en het lijdt geen twijfel of de drank was wijn. Maar het blijkt nergens dat hij zijnen leerlingen bevolen hebbe, bij het onderhouden des heiligen Avondmaals, zich alleen van wijn te bedienen. Dc inftelling hadt ten oogmerke om te dienen als een gedenkteken van den dood van christus, door het eetcn van brood, en het drinken van zulk een drank als gevoeglijkst te bekoomen was, zonder dien tot wijn te bepaalen, of het water uit te fluiten. Ware het dus met de zaak gelegen geweest, veelen der eerfte Christenen zouden het Avondmaal niet hebben kunnen vieren: want het Euangelie wierdt verkondigd en voortgeplant in gewesten, in welke de wijn onbekend, en geen andere drank dan water en melk in gebruik was. Dus is het 'cr derhalven mede gelegen;  GESCHIEDENIS. 130 de zulken, welke wijn kunnen bekoomen, bedienen 'er zich doorgaans van bij de onderhouding van decze gewijde plegtigheid; doch het is even zeker, dat wij ons van water alleen mogen bedienen bij die gelegenheid; anderzins zouden wij veelen onzer broederen, in verfchillende gewesten der waereld, als Onchristenen moeten befchouwen. • Omtrent het laatfte gedeelte der tweede Eeuwe, begon een aanhang van Ketters merkelijk gerugts te maaken, welke den naam van Archontisten voerden, 't Blijkt niet zeker, wie daarvan de ftigter geweest zij. Zij leerden dat de waereld door de Aardsëngelen gefchapen wierdt; en dit was de ooriprong hunner benaaminge. Zij ontkenden de opftanding des lichaams, en Helden de volkomene vcrlosfing in eene zekere harsfenbecldige kennis. Decze kennis, zeiden ze, kon alleen tc werk gcfteld worden door den Heere god der heirfchaaren, die in de hoogfte hemelen regeert. Nog veele andere begrippen voedden zij, van een affchuwclijken aart; een van dezelve was, dat zij eene zekere maate van alvermogende kragt toefchrecven aan den Duivel, welken zij zich verbeeldden een merkelijk aandeel tc hebben in de beftuuring van deeze waereld. Niet langer dan tot op het laatfte gedeelte der regecringe van Keizer constantinus den groote n, fchijnt deeze gezinte te hebben Hand gehouden; zeker is het, dat wij zedert, oude { e t t er ij e n.  140 GODSDIENSTIGE oude kette k ij e n. dert, aangaande dezelve, geen gewag • vinden. Een aanmerkelijke aanhang \ran Ketters ftondt 'er in de vroegfle Eeuwen der Christen Kerke op, onder den naam van Artotyriten ; zij vierden het Heilig Avondmaal met brood en kaas; voor reden geevende, dat de eerfte offeranden der menfchen bcflaan hadden uit de vrugten der aarde en uit fchaapen. In het berigt, welk itygius geeft van den marteldood van perpetues, eene vrouw van eenig aanzien, vinden wij het verhaal van eene verfchijning, welke zij zeide gehad tc hebben. In haare eigen woorden koomt het hierop uit: ,, Ik klom ,, op, en zag een uitgeftrekten tuin, en in „ 't midden van denzclven een oud man, „ zittende in het gewaat van eenen herder, „ en de wagt houdende over zijne kudde. „ En hij hief zijn hoofd op en zag mij ,cn zeide: Gij zijt welkom, mijne doch„ ter; en hij riep mij, cn gaf mij een „ ftuk kaas, 't welk ik met gevouwen „ handen ontving, en at; en allen, wel„ ke rondom mij ftonden, zeiden amen." Deeze verfchijning deedt perpetues op de gedagte vallen, dat zij den marteldood zou ondergaan. P os si xus , een oud Schrijver, wijst de reden aan van deeze vcrbceldinge, hierin beftaande, dat het Heilig Avondmaal door decze verfchijning wierdt aangeduid; dat bondteken wierdt altoos den geloovigen toegediend, eer zij den marteldood leeden. Dce-  GESCHIEDENIS. 14* Dcczc lieden gaven aan de vrouwen de vrijheid om in hunne vergaderingen te 1 prediken. Zij gingen altoos in het wit gekleed, en droegen brandende fakkels in hunne handen. Dc Audeaanen waren eene gezintc van Ketters, die hunnen naam ontleenden van zekeren audeus, van geboorte een Sijriër, die verfcheiden jaaren in Mefopotamie hadt gewoond; zijn naam was zeer beroemd in het begin der vierde Eeuwe. Hij vertoonde de gedaante van eene groote geftrengheid des leevens; doch de vrijheid, welke hij gebruikte, nj het beftraifen van de ondeugden en losbandigheden der Geestlijkhcid, deedt het misnoegen en de verontwaardiging diens lichaams op hem nederdaalen; dit deedt hem het befluit neemen om zich van de Kerk af te zonderen. Hij was tot Bisfchop geordend door een anderen afgezonderden Bisfchop; en hij zelve ftelde naderhand Bisfchoppen en Diakenen van zijnen eigen aanhang aan. Gecnerhande dwaalingen, ten aanzien van de godsdienftige leerbegrippen, worden den Audeaanen, door den H. EPiPHANius, te laste geleid. Alleenlijk zegt hij, dat zij beweerden dat degelijkheid of overeenkomst tusfehen god en den mensch in het menschlijk lichaam moest gezogt worden; dit gaf reden om te gelooven dat zij god als lichaamlijk aanmerkten. Zeker is het, ondertusfehen , dat zij, door verfcheiden Schrijvers, met andere dwaalingcn betigt worden: bij voor- oudE : f.tte-* r ij e n„  142 GODSDIENSTIGE oude ketterijen. voorbeeld, dat god niet de Schepper van alles was, en dat de woeker ongeoorloofd is. Om deeze begrippen wierdt audeus door de Nicefche Kerkvergadering veroordeeld ; ook beval de Keizer hem en alle zijne naavolgers het rijk te verlaaten. Doch dit maakte de zaak nog erger dan te vooren: want, zedert, liep audeus tot dc Gothen over, welke voor hem, op de grenzen des Keizerrijks, een goed aantal" Kerken bouwden.'— Deeze ketterij hicldt ftand tot in het begin der vijfde Eeuwe, wanneer de Gothen dagelijks meer en meer voet in het rijk begonnen te krijgen. Wegens de Audeaanen vinden wij zedert in 't geheel geene melding. Een talrijke aanhang van Ketters ftondt 'cr in de tweede Eeuwe op; zij voerden den naam van Carpokratiaanen, naar hun hoofd en aanvoerder carpokrates, geboortig van Alexandrie. Hij was een man van een zeer losbandig karakter , die zijnen naavolgeren inprentte, dat de gemeenfehap van vrouwen niet alleen geoorlofd, maar zelf verdienstlijk was. Verder leerde hij, dat een mensch nimmer gelukkig zijn konde, voor en aleer hij allerlei bedrijven van losbandigheid gepleegd hadt. Zijn ftelregel was, dat niets in zijnen eigen aart kwaad is, maar alleen in het begrip der menfchen. Zijne naavolgers geloofden, dat de waereld door de Engelen gefchapen is; dat jezus christus de zoon was van jozef en maria, op de zelfde wijze als  ■ GESCHIEDENIS. 143 als alle menfchen dc kinderen hunner ouderen zijn; en dat zijne ziel alleen ten hemel is gcvaaren, terwijl zijn lichaam in het graf bleef rusten: weshalven zij de opftanding lochenden. Wanneer iemand in hun genootfehap wierdt aangenomen, brandmerkten zij' hem, meteen gloeijend ijzer, onder zijn rechter oor; dit gefchiedde om hem naderhand altoos te kunnen herkennen. Zij hadden beeltenisfen van christus, zg wel gefchilderde als gefneedene; zij beweerden, dat dezelve het werk van ?ii.ATus waren. Deeze afbeeldingen bewaarden zij in eene kist in hunne godsdienftige vergaderplaatzcn. Daarenboven bewaarden zij de beeltenisfen van verfcheiden der vermaardfte Heidcnfche Wijsgeeren , aan welke zij, even als de Heidenen aan hunne Afgoden, offeranden toebragten. Omtrent het einde der tweede Eeuwe, kwam eene vrouw van deezen aanhang, marcellina genaamd, te Rome, daar zij een groot getal aankoomelingen won. Hierover behoeven wij ons niet te verwonderen, wanneer wij in bedenking' neemen dat de Carpokratiaanefi even los van zeden, als de Heidenen waren. De H. epiphanius verhaalt, dat hij, in zijne jeugd, kennis kreeg aan zommige vrouwen van deeze gezin te, welke aan hem de fchrikwekkendfte verborgenheden van haaren aanhang openbaarden, en hem tot dcnzclven zogten over te haaien. Hij voegt 'cr nevens. dat oude ketterij e n.  oude KETÏ erijen. 144 GODSDIENSTIGE dat deeze vrouwen zeer fchoon, en dc verzoeking fterk was; doch dat het Gode, door zijne genade, behaagde, hem te behoeden voor de ftrikken, welke hem gefpannen wierden. Niet zeer talrijk was de aanhang der Cerdoniaanen, dus genaamd naar eenen cerdo; van zijne jeugd af was hij tot de Wijsbegeerte opgeleid, doch wierdt naderhandeen leerling van marcion, het hoofd en den ftigter der Marcioniten. Gelijk veele andere Ketters, geloofden zij dat 'er twee algemecnc beginzels zijn, het een goed, het ander kwaad, cn dat door deeze alle menfchen gefchapen zijn en geregeerd worden. Zij verwierpen de Wet en de Profeeten; zij leerden dat christus geen weezcnlijk, maar alleen een fchijnbaar lichaam hadt; zij ontkenden de opftanding. Het gefchiedde, in tegenftelling van deeze ketterij, dat het artikel, de opftanding des lichaams of des vleeschs, 't eerst in de zo genaamde geloofsbelijdenis der Apostelen wierdt ingelascht; als mede het ander artikel, die geleeden heeft onder pontius pilatus. Want, indien christus geen weezenlijk lichaam hadde gehad, zou hij onmogelijk hebben kunnen lijden. Reeds zo vroeg, als in de Apostolifche Eeuwe, begon een talrijke aanhang van Ketters veel gerugts te maaken, onder den naam van Cerinthiaanen. Zij ontleenden hunnen naam van cerinthus, die, volgens epiphanius, omtrent den tijd van  GESCHIEDENIS. 145 van Keizer domitianus leefde. Waarfchijnlijk was hij van geboorte een Jood, of een Samaritaan, Hij hadt in Egijpte gereisd, en was aldaar in de weetenfchappen onderweezen. Bij zijne wederkomst in Afie, ftigtte hij eenen aanhang, welken hij naar zijnen eigen naam noemde. Verder vinden wij verhaald, dat hij van dc eene ftad na dc andere reisde , de Jooden opftookende tegen de zulken van de Rechtzinnige Christenen, die weigerden zijne leerbegrippen te omhelzen. De onderfcheidende lecrftcllingen van de ketterije der Cerinthiaanen waren deeze. Zij geloofden niet dat god de waereld hadt gefchapen, maar beweerden dat dezelve aan eene ondergefchikte magt haaren oorfprong was verfchuldigd. Aan deeze ondergefchikte magt fchreevcn zij een ecniggebooren zoon toe; doch zij ontkenden dat deeze het Godlijk Woord was. Zij erkenden een groot getal Engelen, cn mindere magten, als ftilzwijgendheid, diepten, volheid; de Valentiniaanen namen zedert decze denkbeelden over. Zij hielden ftaande, dat de god der Jooden niet hooger dan een Engel was, cn zij verwierpen de Wet en de Profccten. Wat aangaat hunne begrippen wegens onzen Zaligmaaker, deeze waren van eenen bijzondcren aart. Zij maakten onderfchcid tusfehen jezus cn christus. Zij geloofden dat jezus een mensch, de zoon van jozef cn maria was; doch dat hij alle menfchen in regtvaardigheid, II. deel. K vvijs- oude K E ï T e» r IJ E n.  oude kbtter ij b n. 146 GODSDIENSTIGE wijsheid en voorzigtigheid overtrof. Dat, naa den doop van jezus, de christus van den hoogften god, dat wil zeggen, de Heilige Geest, op hem nederdaalde; en dat door den bijftand van deezen Heiligen Geest, christus wonderwerken heeft verrigt. Zij erkenden dat christus geleedcn heeft en wederom opgeftaan is; doch zij beweerden tevens, dat vóór zijn lijden de Heilige Geest hem hadt verlaaten, en na den hemel was wedergekeerd. Zij geloofden in geen Euangelium,dan in dat van denll. mattheus; wijders verwierpen zij de Handelingen deiApostelen, en alle de Brieven, 't Was gedeeltelijk om deeze ketterij te wederleggen, dat de H. joannes zijn Euangelie fchreef. In de werken van den H. hieronymus ontmoeten wij eene plaats, op dien grooten Euangelist cn cerinthus doelende. Dus luidt dezelve , uit het oorfpronklijke vertaald. „ Ge„ duurende zijne laatfte leevensjaaren, „ hieldt de H. joannes meestal zijn „ verblijf binnen en nabij de ftad Efeze. „ Wanneer hij, op zekeren dag, eenige „ Christenen zag na een bad gaan, zag de ,, Apostel cerinthus zich baaden. De ,, H. joannes zich hierop tot de zij„ nenkeerende, fprak: Mijne vrienden, „ laaten wij ons uit het bad fpoeden, op„ dat het op ons niet nederftorte. Zij ,, volgden zijnen raad, en het bad florte „ ftraks daarna in." Hoe veel waarheids 'er aan dit verhaal zij, willen wij niet op ons  GËSCHIËDËNlS. t4j ohs neemen te beflisfem Zeker is het: dat het getuigenis van een man als den H. hiekonymiis eenig geloof verdiene, Wij hebben reeds een berigt gegeeven Van de ketterij der Donatisten, welke op Verre na niet zo ruuw en plomp was als de meeste andere. Doch hier ontmoeten wij eene nieuwe ketterij, uit dezelve voortgekoomen; want de eene dwaaling baant doorgaans den weg tot Veele andere* Niet lang naadat de Donatisten in AfrU ka Kerken geftigt en Bisfchoppen geor* dend hadden, ontftondt 'er onder die Ketters eene nieuwe gezinte, Circümcelliones genaamd. Van allen, die wij dus lang Vermeld hebben, waren deeze de affchu-s Welijkfte* Zij hadden geene vaste vers blijfplaats, maar zwerfdcn door de provinciën, van de beWooners ten platten lande een aalmoes verzoekende, of liever afperzende. Zij pleegden allerlei euveldaaden, en behandelden iedereen, welken zij ontmoetten 3 met de uiterfte wreedheid. Zij liepen om als uitzinnige lieden * Voerende eene zekere foort van wape-* nen, waardoor zij een fchrik wierden Voor allen, welke in vrede wenschten te leeven. De fehrik van hunnert naam verfpreidde zich door de meeste geWesten Van Afrika: want, Zich niet Ver* genoegende met het kwellen en verongelijken hunner medefchepzeïen ^ floegen zij voort om gewelddaadige handen aan Zich zeiven te «aan, in de hoop Van daaf door de martelkroone te zullen wegdraa* K % gsii, OUDE K E T T B« R IJ E N«  Ï4S GODSDIENSTIGE OUDE KET TERIJEN. gen. Dit gefchiedde op verfchillende wijzen; de meest gebrüiklijke was, dat zij zich van ftcilten nederwierpen, zich in rivieren verdronken, of in 't vuur verbrandden. Nimmer verhingen zij zich zei ven, omdat judas, naadat hij christus hadt verraaden, op die wijze aan zijn einde was gekomen. Theodoretus verhaalt, dat de zulken, die het voorneemen hadden om den marteldood te fterven, eenigen tijd tc vooren daarvan kennis gaven aan hunne medgezellen, die vervolgens ongemcene zorge voor hun droegen. De kostbaarfte fpijzen, welke 'er te bckoomen waren, wierden hun voorgezet. Wanneer dc beftemde tijd gekoomen was, benamen zij zich zeiven vrijwillig het leeven. Zomtijds gaven zij geld aan het volk, opdat zij hen zouden dooden, of noodzaakten de zulken, welke zij op de openbaare wegen ontmoetten, om hen met zwaarden te doorftooten. Op andere tijden, deeden zij den Regteren geweld aan, welke zij op de ftxaaten ontmoetten, en noodzaakten hen bevel te geeven aan hunne geregtsdienaars, welke hen volgden, om hen van 't leeven te berooven. Een aartig geval verhaalt de Kerkelijke Gefchiedfchrijver theodoretus wegens deeze elendige verdwaalde fchepzelen. Eene bende van deeze Circümcelliones ontmoette, op zekeren tijd, een jongeling van vernuft en dapperheid; naadat zij hem een zwaard hadden aangebooden, be.  GESCHIEDENIS. 149 bevolen zij hem, hun daar mede den hartader af te fteeken, onder dé bedreiging dat zij hem, in gevalle van weigeringe, op ftaanden voet, zouden van kant maaken. Hij wederftreefde hunnen eisch niet, doch voerde hun te gemoetc, dat, vcelligt, naadat hij eenige weinigen hunner zou gedood hebben, de anderen daar van zouden berouw hebben, en op hem aanvallende hem van 't leeven beroovcn. Weshalven hij verzogt, dat zij wilden gedoogen dat hij hun eerst de handen en voeten bondt, waarnaa hij hun verzoek voldoen zou. Dit gefchiedde. Doch zij hadden zich niet laaten binden, of de jongeling begon hen allen met geesfelflagen te zwcepen, verliet hen:vervol* j gens en ging zijnen weg. Dikmaals Hoopten zij de Heidenfche 'Tempels, niet zo zeer uit een beginzel van haat tegen de afgoderij, als met oogi merk om de Priesters tc tergen dat deeze Ihen zouden dooden. Tc midden van al11e decze buitenfpoorigheden, zongen zij «Gode lofzangen. Dc Donatistifche Bisjfchoppen, niet bekwaam zijnde om decze ïuitzinnigen van hunne dwaalingen te (overtuigen , keerden zich tot tauriinüs, Bevelhebber over dc legermagten iin Afrika, die eenige krijgsknegten op lhen afzondt. Een groot getal fneuvelde "cr; doch zij wierden niet geheel uitgciroeid; dit gefchiedde niet voor het laat;fte gedeelte der vijfde Eeuwe. K 3 Uit OUDE KETTERIJEN.  ï5© GODSDIENSTIGE OUDÏ ftETTEKIJEN. Uit hetgeen wij wegens deeze Ketters, of liever flegthoofden, gezegd hebben, mogen wij befluiten, dat de burgerlijke regeering van Afrika, ten dien tijde, zeer verwaarloosd wierdt. Want, hoe, wel de Reden zo wel als de Godsdienst het vervolgen, ter oorzaakc van godsdien-* ftige begrippen, verbiedt, mogten, egter, deeze lieden, als aan de fnoodfte misdaaden fchuldig, met regt ter dood gebragt worden. De Dulciniaanen waren eene gezinte Van Ketters, die veel laater bekend wiedden, dan een der aanhangen, van, welke/ wij dus lang gefproken hebben; doch, om de vreemdheid hunner gevoelens verdienen zij eene plaats in dit gedeelte van ons werk. Dolcinus was een gemee, ne leek, die, onder de fchoonfchijncndfte voorgeevens van heiligheid, de verfoeije-lijkfte ondeugden bedekte. Hij hieldt eene bijzit, welke hij de Heilige, of zijne GeesU lijke gaster noemde. Hij leerde dat de Wet van mozes eene Wet van geftrengheid en fchreeuwende onregtvaardigheid was; dat de Wet van christus eene Wet was: van billijkheid en bermhartigheid; doch dat de Wet, welke deeze beiden over, trof, die des Heiligen Geests was, welke aan hem alleen was geopenbaard. Ver-, der leerde hij, dat het een liefdewerk in eene vrouw was, de vlecschlijke lusten van eenen man op te volgen, het zij ze gehuwd of ongehuwd ware. Zijne naa, ^pl|ers, welke een groot getal uitmaak, ten,  GESCHIEDENIS. 151 ten, noemde hij de Waare Kerk. Ten laatfte liep hij zo fterk in het oog bij de waereldlijke Overheid, dat alle zijne naavolgers verftrooiden, en hij zelve, nevens zijne bijzit, leevendig verbrand wierdt. Een aloude aanhang van Ketters, in de Christen Kerke, Ebioniten genaamd, ontleende zijnen naam en oorfprong van zekeren eb ion, die een leerling van cerinthus geweest was. Hij leerde zijnen naavolgeren, dat de Wet van mozes door den dood van christus niet afgefchaft was, maar dat decze, te gelijk met de Christlijke Wet, moest onderhouden worden, alzo zij beide van eene verbindende kragt zijn zouden tot aan het einde der waereld. In tegcnftelling van het woord Kerk, noemden zijne naavolgers hunne godsdienftige vergaderplaatzen met den naam van Sijnagoge. In overeenftemming met de plegtigheden der Jooden, bedienden zij zich van baden. Bij de onderhouding des heiligen Avondmaals gebruikten zij ongezuurde brooden, maar geen wijn; zij voegden daar nevens verfcheiden bijgeloovige plegtigheden, aan zommige Heidenfche Natiën bijzonder eigen. Zij vereerden Jeruzalem, als de plaats, welke god had verkoozen. Even als dc Samaritaanen, wilden zij niet gedoogen dat zij van iemand [buiten hunne gezinte] wierden aangeraakt. Zij oor* deelden geene vrijheid te hebben om vleesch of melk te eeten. Wanneer zij K 4 van OUDE K E T T ER IJ E N.  OUDE KETTERIJEN 152 GODSDIENSTIGE vaneen flang wierden gebeetcn, dompelden zij zich in het water, en fmeektcn den bijftand van alles , 't geen hun hulpe kon verfchaffen. Ten aanzien van christus waren zij het niet eens in hunne gevoelens. Zommigen onder hen geloofden, dat hij, op dc gevvoone wijze der menfchen, de zoon van jozef en maRia was, en dat zijne heiligheid door zijne goede werken wierdt verkreegen. Anderen erkenden, dat hij van eene Maagd gebooren , doch ontkenden dat hij het Woord was, of dat hij, vóór zijne mensch wording, een beftaanlijkheid gehad hadt. Zij zeiden dat hij in de daad een groot Profeet, maar, egter, een bloot mensch was, die, door zijne deugden, de waardigheid hadt verkreegen van de christus, de Zoon van god genaamd te worden. Zij waren van begrip, dat christus en de Duivel twee beginzels waren, welke god tegen eikander over hadt gefield. In hunne leevenswijze waren zij de losbandigfle onvcrlaatcn; zij ontkenden dat de mensch tot kuisheid is Verbonden, en hielden ftaande dat mannen en vrouwen in onderlinge vermenging te gader moesten leeven. Volkomen ftrookte dit met de begrippen der Heilenen , veele van welken deezen nieuwen Godsdienst omhelsden. Doch, zodra 'er 2ene vervolging ontftondt, verdween deeze aanhang. Wij ontmoeten 'er eenige pverblijfzels van in de vijfde jbeuwc; doch  GESCHIEDENIS. 153 doch laater vinden wij zelden van hun gewag gemaakt. 1 Die de meeste overeenkomst hadden met de Ketters, zo aanftonds vermeld, waren dc Elcefaïten, die, omtrent den aanvang der tweede Eeuwe, onder de regeering van Keizer trajanus, bekend wierden. Zij paarden eenige der Joodfche plegtigheden met die der Christlijke Kerke, doch zij hielden een middelweg tusfehen beide. Zij aanbaden éénen god, cn onderhielden, met dc uiterfte naauwkeurigheid, den Joodfchen Sabbat, de Befhijdenis, cn eenige andere plegtigheden der Mozaïfche Wet; doch zij verwierpen allerlei offeranden: ook gedoogden zij niet dat ten dien oogmerke een dier gedood wierdt. Zij verwierpen als onecht het grootfte gedeelte der gewijde Schriften, zo van het Oude als van het Nieuwe Testament. Zij erkenden eenen Messias [bchalven jezus] welken zij den groot en Koning noemden; doch het blijkt niet wie decze bedrieger geweest zij. Zij beweerden dat de Heilige Geest eene vrouw was, en dat het geoorlofd is, het geloof met de lippen tc verzaaken, indien het in het hart worde behouden. In hunne zeden waren zij zeer losbandig; zij leefden als beesten onder elkander, in onderlinge vermenging. Dit niettegenftaande bleeven zij" in weezen tot aan de vijfde Eeuwe. De Eutycliiaanen waren eene gezinte van Ketters, welke aflaat [in de vijfde K 5 Eeu- OUDE iETTER IJ E N.  OUDE K E T T K RIJEN. 154 GODSDIENSTIGE Eeuwe] in de Kerk ontftondt, in eenen • tijd, in welken de zuivere leeringen des Euangeliums zeer bedorven waren. Zij geloofden dat 'er niet meer dan ééne natuure in chkistus was, dewijl hij flegts één perfoon uitmaakte. Zij beweerden dat de Godlijke natuure de menschlijke zodanig hadt verzwolgen, dat 'er geene menschlijkheid in jezus christus, dan alleen in fchijn, beftondt. In den jaare CCCCL, wierdt 'er eene Kerkvergadering te Conftantinopole gehouden, in welke deeze ketterij veroordeeld wierdt. Nogthans behieldt dezelve nog veele aanhangers, die haare leerbegrippen verIpreidden door verfcheiden gewesten van Afie, tot dat zij, ten langen laatfte, door den Mahomethaanfcken Godsdienst, wierdt verflonden. Omtrent het midden der derde Eeuwe, ontftondt 'er eene foort van Ketters in de Christlijke Kerke, Hearcleoniten genaamd. Hearcleon, de ftigter en aanvoerder van deezen aanhang, was een man van eenige geleerdheid, en dewijl hem de lust bekroop om het hoofd eener bijzondere gezinte te worden, beftudeerde hij alle de ketterijen, welke vóór zijnen tijd ontftaan waren. Hij verklaarde verfcheiden gedeelten van het Nieuwe Testament, op eene wijze hem bijzonder eigen; doch hij verwierp het Oude Testament, beweerende dat 'er vóór christus nooit een Profeet geweest was, behalvcn joannes den dooper. Voornaamlijk beftonden zij-  GESCHIEDENIS. 155 zijne naavolgers uit afvallige Christenen, en leerlingen van Heidenfche Schooien, 't Schijnt dat deeze aanhang al vroeg verfmolten is: want, naa den tijd van Kei- Zei* constantinus den grooten vinden wij van denzelven geen gewag. In het laatst van de derde, of althans in het begin der vierde Eeuwe, was 'er eene gczintc van Ketters, Hicraxiten genaamd; zij ontleenden hunnen naam van hierax, een zeer diepzinnig Wijsgeer te Alexandrie. Deeze leerde dat melchizedek de Heilige Geest was. Hij veroordeelde de huwelijken, en ontkende de opftanding des lichaams. Daarenboven beweerde hij dat niemand kon zalig worden, ten zij hij den volwasfenen ouderdom hadt bereikt; en dat alle kinderen zouden verdoemd worden: want hij befchouwde de kennis als de aanbrengende oorzaak der eeuwige zaligheid. Eene merkwaardige gebeurtenis verhaalt rufinus wegens eenen Hieraxiet, die tot zwijgen gebragt wierdt door een wonderwerk, door den H. maka rius, 'm Egypte, gewrogt. Een zeker Hieraxiet, op eenen dag, wandelende in de wildernisfe, alwaar de Heilige zijn verblijf hieldt, hadt de ftoutheid om met mak arius en deszelfs medgezellen ineen redegeding te treeden. De Heilige, ver-neemende dat zijne leerlingen ftonden voor hetgeen de Hieraxiet tegen hen hadt aangevoerd, deedt een voorilag, dat zij te gader in de graflieden gaan zouden, en ver-. oudb ketterijen.  oude K e r t E Rijt n. I ( 1 156 GODSDIENSTIGE verzekerde tevens dat hij, wiens leere ■door god wierdt goedgekeurd, het vermogen zou ontvangen om eenen mensch uit den dood op te wekken. De Hieraxiet nam de uitdaaging aan; naadat zij beiden in het graf waren nedergedaald, drong hem de Heilige om eenen, in den naam des Heeren, uit den dood te doen opftaan. Doch de Hieraxiet, in het midden brengende dat de Heilige hem zou voorgaan, als die den voorflag gedaan hadt, wierp mak arius zich ter aarde, en naa zijne gebeden tot god te hebben opgezonden, riep hij den naam aan van zekeren kluizenaar, die, eenigen tijd gelecden, aldaar begraaven was. De geftorvene antwoordde hem uit de diepte des grafs , waarnaa hij 'er leevendig wierdt uitgenomen. De 'Hieraxiet, door dit wonderwerk van fchrik bevangen, nam in allerijl de vlugt, en verliet de wildernis. Lucifer, Bisfchop van Cagliari, was, omtrent het midden der vierde Eeuwe , de ftigter van eenen aanhang van Ketters, Luciferiaanen geheetcn. Deez' lucifer was een man van ongemeene begaafdheden; dit bewoog den Bisfchop van Rome om hem aan den Keizer constanr in us te zenden, met verzoek om eene kerkvergadering te Milaan te beroepen. In len jaare CCCXXXVI kwam deeze Kerkvergadering bijeen; en vermids de meerlerheid der leden uit Ariaanen beftondt, vierdt lucifer, welke toenmaals belij- de-  GESCHIEDENIS. 157 denis deedt van het Rechtzinnige Geloove, met zijnen gchcelen aanhang in balling- * fchap gezonden. Verfcheiden jaaren leefde hij in dien ftaat; doch, ten langen laatfte wederom herroepen zijnde, kreeg hij gefchil met de andere Bisfchoppen, en zonderde zich ten eencmaal van de Kerk af. Eigenlijk gcfproken, was hij gedeeltelijk een Ariaan, gedeeltelijk een HalveAriaaa. Want zo zeer was dc Kerk, in dien tijd, door ketterijen en fcheuringen, van een gereeten, dat men, in plaats van de predikinge van de zuivere waarheden des Euangeliums, niets dan gcfchillen, oneenigheden, haat cn tweedragt ontmoette. Omtrent het midden der vierde Eeuwe, en geduurende de regeering van Keizer constantinus, ontftondt 'er, in of nabij Mefopotam.it, eene gezinte van Ketters, Masfaliaanen genaamd; zij ontleenden deezen naam van een Hebreeuwsch woord, 't welk Gehal betekent, en van een Grieksch woord van de zelfde betekenisfe. De oorfprong en aanleiding deezer benaamingc was het gedrag en de begrippen van zekere Monniken, die , in plaats van met hunner handen arbeid den kost te winnen, gelijk in die Eeuwe gebruiklijk was, zich geheel en al aan het gebed overgaven. Zij leerden dat het weezen van den Godsdienst beftaat in bidden , en dat de goede werken niet noodzaaklijk zijn. Zij gaven voor, de gave der profeetfie te bezitten, en beweerden godslasterlijk dat zij O UDE ETTER Ij E N.  158 GODSDIENSTIGE' OUDE KETT ER IJ E N. ( zij de Drieëenheid met hunne bloote oogen ;zien konden. Zij geloofden dat de Heilige Geest, bij hunne ordening, op hen nederdaalde, en dat zij, op dien tijd, hem met voeten traden, en op hem dansten. Zij verbooden het geeven van aalmoezen aan iemand buiten hunne gczintc. Zij beweerden de magt te bezitten om de huwelijken te kunnen ontbinden, en tragtten de kinders over te haaien om hunne ouders te verlaaten en hen naa te volgen. Even als de vrouwen, droegen zij lang hair, en gingen gekleed in pragtige tabberten. Ten langen laatfte begonnen zij bij het volk zo zeer in 't oog te loopen, dat de Keizer theodosius een bevelfchrift tegen hen afkondigde. Om de vervolging te ontgaan, keerden toert veelen weder tot de Kerk; doch veelen hunner vervielen eerlang wederom in de oude dwaaling. Dit was de reden, dat eene Kerkvergadering, in den jaare CCCCXXVII gehouden, het befluit nam, dat geen Masfaliaan, al ware zijne bekeefing in fchijn nog zo oprecht, in de Kerk wederom zou worden toegelaaten. Theodorus, Bisfchop van Pharan, in Arabie, was de ftigter van eenen aan* hang, Monothelitm genaamd. Zij beweerJen, dat, alhoewel 'er twee natuuren in christus waren, hij, nogthans * niet meer dan éénen wil hadt; als mede dat dc nenschlijkheid in Christus zodanig met iet Woord vereenigd was, dat fchoon ïczelve zijne bijzondere bekwaamheden  GESCHIEDENIS. 159 bezat, dezelve, egter, niet op haar zelve werkzaam was, maar dat de geheele 1 werking moest toegefchreeven worden aan het Woord, 't welk aan dezelve kragt en leeven gaf. Zij hielden wijders ftaande, dat het de menschlijheid van christus was, welke honger, dorst en allerlei fmart leedt; doch dit alles moest aan het Woord, als de oorzaak, worden toegefchreeven. Veelen van de Geestlijkheid omhelsden deeze begrippen; en de ketterij bleef in weezen, tot dat zij, door eene Kerkvergadering, in den jaare DCLXXX, te Conftantinopole gehouden, veroordeeld wierdt. Nazareenen was de naam, die in 't eerst aan alle de naavolgers van jezus christus wierdt gegeeven ; doch, naa de verwoesting van Jeruzalem, ftondt 'er een nieuwe aanhang op, welke zich deezen naam bijzonderlijk toeeigende. Hun Godsdienst bcftondt uit een vreemd mengzel van Joodfche en Christlijke plegtigheden. Van geboorte waren zij allen jooden; zij wierden befneeden, onderhielden den fabbat, cn namen tevens het Nieuwe Testament aan; zij erkenden jezus voor. den waaren MEssiAs,en wierden allen gedoopt. Deeze Ketters, die den naam wilden hebben dat zij eenen middelweg hielden tusfehen de Jooden en Christenen, wierden van de eerften gehaat en verfoeid ; de laatften hielden hen voor openbaare vijanden van het Euangelium. De oude letter ij e n.  i6o G O D S D I E N S T I G E OUDE KliTT EII IJ e n. De Nikolaïten waren een zeer oude aanhang van Ketters: want wij leezen, Openb. II. 6. Dit hebt gij, dat gij de werken der Nikolaïten haat, welke ik ook haate. Zommigen zijn van gedagtcn, dat nikolaas de Diaken de ftigter van deezen aanhang was. Doch, wie hij ook geweest zij, zijnen naavolgeren wierden de grootfte godloosheden cn allerlei affchuwelijkhcdc-n te laste gelegd. Mannen cn vrouwen leefden in onderlinge vermenging tc zamen, zonder eenige agt te geeven op betaamlijkheid of welvoeglijkheid. In ftcde van dit als eene misdaad .tc veroordcelen, befchouwden zij het als een deugdlijk werk. Ten aanzien van jezus christus voedden zij dc godslastcrlijkfte begrippen. In één woord, zij waren de fnoodfte Ketters, welke immer in de Christlijke Kerk ontftaan zijn, hoewel zij al zo vroeg als in de Apostolifche Eeuwe hunnen oorfprong namen. Novatianus, een Ouderling in de Kerk te Rome, was de ftigter en aanvoerder van een talrijken aanhang, omtrent het midden der derde Eeuwe. Bij gelegenheid dat kornelius op den Bisfchoplijken ftoel geplaatst wierdt, vatte novatianus daarover een zo hevig misnoegen op, omdat hem dc voorkeuze met gegeeven was, dat hij 't 'er op tocleide om het karakter van kornelius swart te maaken, door hem te betigten net eene te groote zagthcid en toegceflijkheid, aan dezulken betoond, welke, ge-  GESCHIEDENIS t6t geduurende dè vervolging, van het geloove waren afgevallen. Hij leerde dat de afvalligen wel tot bekeering moesten vermaand worden, maar dat god alleen, en niet de menfchen, hun zond vergiffenis konde fchenken. Ja^ hij ging zo verre, dat hij beweerde, dat een afvallige tot in eeuwigheid geene kwijtfchelding kan verwerven $ dit jaagde veelen zulk een fchrik aan, welke onder de hitte der vervolginge Waren be* zweeken, dat zij tot het Heidendom wederkeerden. Even ibreng was hij tegen de zulken, welke een tweede huwelijk aangingen; hij verklaarde dat deeze zich fchuldig maakten aan de onvergeeflijke zonde tegen den Heiligen Geest. Zijne naavolgers hadden het voorkoomeil van groote zuiverheid des leevens; zij her-» doopten alle de geenen, welke van de Rechtzinnigen tot hen overkwaamen. Dee* ze ketterij was niet aan Rome bepaald, maar verfpreidde zich door alle de deeleri des Roomfchen Rijks. Van hier dat de leden dier gezinte zeer talrijk waren. constantinüs de groote dulde hen, onder voorwaarde dat zij de Recht-' zinnig en niet tot hunne gevoelens zouden zoeken over te haaien. Naa het midden der vijfde Eeuwe vinden wij van hun geen^ gewag bij de Kerkelijke Gefchiedfchrijvers. De Ophiten, een aanhang Van Ketters, omtrent het midden der tweede Eeuwe ontftaan, ontleenden hunnen naam van II. deel. L den; OÜÖfi ketterij en.  OUDE KETTERIJEN, 162 GODSDIENSTIGE den eerbied, dien zij hadden voor den flang, welke eva verleidde, en van het eerbewijs, 't welk zij aan een leevenden flang betoonden. Zij gaven voor dat de flang jezus christus was, en dat hij den menfchen de kennis van goed en kwaad geleerd hadt. Jezus, zeiden ze, was ontvangen van de maagd maria, cn christus daalde neder van den hemel om zich met hem te vereenigen. Jezus wierdt gekruist; doch, voordat dit gebeurde, hadt christus hem verlaaten , om weder te keeren na den hemel. Zij beweerden dat de god der Jooden flegts eene ondergefchikte Godheid was, die de lichaamen der menfchen hadt gefchapen, terwijl hunne zielen door den * opperften god waren voortgebragt. Zij hadden een leevenden flang tam gemaakt, dien zij in een kooi bewaarden; op vastgeftelde tijden openden zij de deur, en lieten hem daar uit koomen, wanneer hij zich krulde rondom eenige brooden, welke op een tafel ftonden. Dit brood braken zij, en deelden het onder het gezel fchap uit. Naadat zij den flang hadden gekust, wierdt de plegtigheid beflootcn met de verklaaring, dat dit het wcczenlijke Avondmaal was. De Pelagiaanen, een aanhang van Ketters , zeer beroemd in de Kerkelijke Gcfchiedenis, wierden 't eerst bekend omtrent het midden der vierde Eeuwe. Het hoofd en de ftigter deezer gezinte was ïelagius, van geboorte een Brit; ziin ci-  GESCHIEDENIS. itffc eigenlijke naam was morgan. Zommigen hebben beweerd dat hij oorfpronklij]< een Monnik van Bangor, in het Prinsdom Wales, was. Dit kan waarheid zijn; doch 'er was een'wijd verfchil tusfehen'deeze Monniken en die, welke heden ten dage bij dien naam genoemd worden. Naadat pelagius het land zijner geboorte hadt verhaten, floeg hij den weg in na Rome; hier voegde hij zich bij mannen van de uitgebrcidfte geleerdheid en mtfteekendfte godsvrugt; hij zelve was een man van uitmuntende begaafdheden. Hij belastte zich met de opvoeding van eenige jongelingen; ten hunnen dienfte fchrecf hij eene vcrklaaring over de brieven van paulas. Naadat hem eenige ketterfche gevoelens waren te laste geleid, verliet hij Rome en ftak over na Afrika; hier was bij tegenwoordig bij de vermaarde onderhandeling teKarthago, tusfehen de Rechtzinnigen en Donatisten. Van Karthaga reisde hij na Egypte, en begaf zich ten laatfte na Jeruzalem, daar hij zich met der woon nederzette. Zeker is het althans , volgens het getuigenis der Kerkelijke Gefchiedfchrijvers, dat hij in het Oosten geftorven is. De voornaamfte leerftellingen van pe« iagius waren deeze: I. „Adam was van natuure fterf„ lijk; en 't zij hij hadde gezondigd of niet, hij zou gewisfelijk geftorven. „ zijn. La II. OUDE K ET TERIJ £ N,  164 GODSDIENSTIGE OUDE -KETTE„ RIJEN. i I II. ,, De gevolgen van adam's zonde bepaalden zich tot zijn pcrfoon, en ,, de rest des menschdoms lecdt daarbij geen nadeel. III. ,, De Wet maakte dc menfchen be,, kwaam en bevoegd tot het Koninkrijk der hemelen, en was op de zelfde be,j loften als het Euangelie gegrond. IV. Vóór de komst van onzen Zaligmaaker, leefden zommige menfchen ,5 zonder zonde. V. ,, Eerstgeboorcne kinderen zijn in den zelfden ftaat5 als adam vóór den ,, val. VI. 5, De algemeene opftanding der dooden is geen gevolg van des Zaligmaakers vcrrijzenisfe. VIL ,, De mensch kan zonder moeite gods geboden onderhouden, en zich zeiven in eenen ftaat van onfchuld „ bewaaren. VIII. ,, De rijken en aanzienlijken kunnen niet ingaan in den hemel, 't en zij ze afftand doen van alle hunne bezittingen. IX. ,5 Tot het verrigten van ieder ze, delijke daad wordt de Godlijke Genade , niet gefchonken; de vrijheid van den , wil en eene behoorlijke kennis van on, zen piigt zijn daartoe genoegzaam. Gods genade wordt gefchonken, , in evenredigheid van onze verdienften. XI. 5, Geene anderen kunnen zoonen , f of kinderen ] gods genaamd worden , , dan die volmaakt vrij zijn van dc zonde. XII.  GESCHIEDENIS. x6< XII. „ Onze overwinning op de vern zoekingen wordt niet behaald dooi 3, den Godlijken bijftand, maar door de 5, vrijheid van den wil." Zodanig waren de gevoelens, welke door peugiüs geleerd, en van zijne naavolgers omhelsd wierden. 't Blijkt uit de Kerkelijke Gcfchicdcnis, dat deeze zich wijd en zijd verfprcidden. Want, hoewel zij door verfcheiden Sijnoden en Kerkvergaderingen veroordeeld wierden, drongen zij, nogthans, door tot in Britannie, alwaar hun ftigter gebooren was. Zij wierden derwaarts overgevoerd door zekeren agkikola, den zoon van se. verianus, een Pelagiaanfcli Bisfchop ■in Gallie. Zeer veele moeite deeden de Rechtzinnigen om den voortgang deezer ketterij© te beteugelen. Ten dien einde verzogtcn zij aan de Gallikaanfche Bisfchoppen om eenige bckwaame mannen over te zenden, die met hun in gefchü zouden treeden. Zij voldeeden aan dit verzoek, en vaardigden na Britannie af, germanus, Bisfchop van Auxerre, en lupus, Bisfchop van Trcijes. Deeze hielden, te St. Albans, met de Pelagiaanen, een vermaard gefprek, waarin de laatften tot zwijgen gebragt wierden; het volk velde bet vonnis, ten voordeele van germamus en lupus, door luidruftige toejuichingen. Te deezer gelegenheid wordt bet volgende voorval verhaald. Een man van aanzien en zijne huisvrouw bragtca L 3 hun- oude ketterijen.  16*6* GODSDIENSTIGE OUDE KETTERIJEN. hunne dochter bij de heilige Bisfchoppen, met verzoek om haar het gezigt weder te geeven ; de jonge juffer was eenige jaaren blind geweest. De Bisfchoppen raadden hun, de lijderes bij de Pelagiaaiten te brengen; doch deeze weigerden de geneezing te onderneemen. Toen riep germanus de Heilige Drieëenheid aan, en de jonge juffer wierdt wederom ziende. Dit maakte een zo diepen indruk op veelen van het volk, dat zij de zijde der Pelagiaanen verlieten, en tot de Rechtzinnigen wederkeerden. Het laatfte gedeelte der tweede Eeuwe bragt een talrijken aanhang van Ketters voort, zeer bekend bij den naam van Montanisten. Deszelfs ftigter was zekere montanus , van geboorte een Phrygiër. Men wil dat hij den Christlijken Godsdienst omhelsde, met oogmerk om zijne tijdlijke belangen te bevorderen. Hij beweerde van boven aangeblaazen te zijn, en dat de Heilige Geest hem veele zaaken hadt bekend gemaakt, welke voor de Apostelen verborgen geweest waren. Zijne eerfte naavolgers waren twee geestdrijvende vrouwen, priscilla en maximilla genaamd; doch het leedt niet lang of hij kreeg een groot getal leerlingen. Verfcheiden Kerkvergaderingen veroordeelden zijne leer; hij zelve wierdt met alle zijne aanhangers in den ban gedaan. Zich dus buiten de Kerk geflooten ziende > rigtten zij een afzonderlijk genoot- fchap  GESCHIEDENIS. 167 fchap op, onder het opperbeftuur van de zulken, welke zij hunne Profeetcn noemden, te wecten, montanus, priscilla en maximilla. Geene verandering maakten deeze fchcurmaakers in de gcloofsleuzc; alleenlijk beweerden zij dat dc Heilige Geest door montanus fprak, welken hij als zijn werktuig gebruikte ter opcnbaaringc van zijnen wille. Bcftendig biceven zij wcigeragtig om Kerkelijke gemeenfehap te onderhouden met dc zulken, welke in 't oogloopende misdaaden pleegden; zij beweerden dat de Bisfchoppen geen gezag hadden om z.ondvergiffenis te fchenken. Zij veroordeelden de tweede huwelijken, cn onderhielden ieder jaar drie gezette tijden van vasten. Aan het einde der vierde Eeuwe begonnen deeze Ketters te verdwijnen. Omtrent het jaar CCCCXXIX, broedde tjestorius, Bisfchip van ConftantinopoZe,eene nieuwe ketterij uit. Hij gaf zijnen naam aan eene gezinte, naar hem Nestoriaanen gcheeten. Hij leerde dat 'er twee nacuuren in christus zijn, cn ook twee perfoonen, de eene Godlijk, de andere menschlijk. Nimmer trokken de Rechtzinnigen het in twijfel, of 'er twee natuur en in christus zijn; dit maakt een hoofdartikel uit van hunne geloofsbelijdenisfe. Doch wat aangaat de twee perfoonen, deeze hebben zij bcftendig ontkend. Want het dient ten voornaamen grondflage van ons vertrouwen, dat on-, L 4 ze OUDE KET TER IJ E N.  m GODSDIENSTIGE ket tejujen. ze Verlosfcr onze natuur heeft aangenomen, en die tot in eeuwigheid zal blijven behouden. De Kerkvergadering van Efeze veroordeelde deeze ketterij, en Keizer theodosius bekragtigde het geftreeken vonnis in den jaare CCCCXXXI, Al vroeger was nestorius van zijne Bisfchoplijke waardigheid verlaaten, en ten vaderlande uitgebannen. Dit niettegenftaande vermenigvuldigden zijne naavolgers, naa zijn overlijden, en groeiden ten grooten getale aan; zij verfpreidden zich door veele landen in het Oosten. Zekere sergius, een NestoriaanschMonnik, leende mahometh de hand tot het fchrijven van den Alkoran. Een ander lid diens aanhangs deedt zich voor Koning verklaaren, in eene provincie van den Indostan, en wierdt zeer berugt ouder den naam van Priester joannes. Niet vroeger dan in de vierde Eeuwe wierdt de aanhang der Priscillianisten in de Christlijke Kerke bekend; hij ontleen, de dien naam van priscillianüs, van geboorte een Spanjaard, en Bisfchop van Avila. Hij beweerde het vermogen te bezitten om wonderwerken te kunnen verrigten, door de kragt der Toverkunde, Dit niettegenftaande leide hij voor 't uiterlijk aanzien een zo godvrugtig leeven, dat hij een groot getal van de Rechtzinnige Gcestlijkhcid tot zijne zijde overhaal, de, In het weezen der zaake was hij het eens met de Manicheen; doch zijne voor, paame lesrftelling wa?« dat het, ter hand..  GESCHIEDENIS. 169 haavinge van zijne zaaken en belangen, eenen Christen geoorlofd is, eenen valfchen eed te doen. In den jaare CCCLXXXII liet Keizer maximus deezen Ketter, met alle zijne naavolgers, onthoofden. Sabellius, een Egyptisch Wijsgeer, den Christlijken Godsdienst hebbende aangenomen , lcide 'er zich op toe om de leer der Drieëenheid te beoeffenen. Doch, vermids dezelve onbegrijplijk was, nam hij het befluit om een nieuw ontwerp van Godsdienst te verzicren. Van hier dat zijne naavolgers den naam van Sabelliaanenkreegen. Hij leerde dat 'er niet meer dan één perfoon in de Drieëenheid is. Om zijne leer te bekragtigen, bediende hij zich van eene gelijkenisfe. Hij zeide, dat gelijk de mensch, hoewel zamengcfteld uit ziel en lichaam, flegts één perfoon is, dus ook pod, hoewel beftaande uit Vader , Zoon cn Heilige Geest, flegts één perfoon is. Zijne leerlingen breidden zijne begrippen nog verder uit; doch wij verneemen weinig wegens hen, naa de regeering van Keizer constantinus den grooten. De Sethiten waren eene gezinte van Ketters, welke hunnen oorfprong namen in Egypte, omtrent het midden der tweede Eeuwe. Men wil dat zij seth, den zoon van adam, godsdienftig vereerden. Zij. geloofden dat hij jezus christus, de Zoon van god, was, doch ge/chapen door eene derde Godheid, JL 5 en OUDE KE T TERIJEN.  oude retter ij e n. 170 GODSDIENSTIGE en gefield in dc plaats der twee gezinnen van kaïn cn abel, die door den Zondvloed verdelgd waren. Dewijl zij allerlei losbandigheden voorftonden en aanmoedigden , hadden zij ook veele naavolgcrs: want het blijkt dat zij in Egypte ruim vijf honderd jaaren in weezen blecven. De Simonïaanen, de alleroudfte kettcrfche aanhang, waren de naavolgers van simon den tovenaar, Van geboorte een Samaritaan, die den Apostel petrus geld boodt, indien hij hem het vermogen, om wonderwerken te kunnen verrigten, wilde verkoopen. Hoewel hij in zijn ontwerp, om den Apostel te misleiden, wierdt verijdeld, liep hij, nogthans, van ftad tot ftad, en haalde veelen tot zijne Godslasterlijke begrippen over. Verre de meeste ketterijen waren aan deezen Verleider hunnen oorfprong vcrfchuldigd. Zijne leerlingen vierden zich den teugel in het pleegen van allerlei losbandigheden. Zij vereerden simon als den grootcn God, als mede eene zekere iielena, eene gemcenq ligtekooi, welke hij met zich rondvoerde. Het lijdt geen twijfel, of dc Apostelen petrus cn joannes hadden het oog op dit wangedrogt, wanneer zij hunne "toehoorders vermaanden zich te wagten voor valfche Profectcn. In de tweede Eeuwe kwam 'er eene gednte van Ketters ten voorfchijn , bij den naam van Tatianiten bekend. Zij waren dien naam verfchuldigd aan eene tatianüS, een leerling van st. justus, welke  GESCHIEDENIS. 171 Ite veele jaaren te Rome lesfen hadt gegeeven over de Godgeleerdheid. Tati anus was van een woelagtigen aart; naa zijns meesters dood verliet hij Rome, en reisde na het Oosten, daar hij ziine nieuwe leerftellingen verfpreidde. Zijne leer was een zamenmengzel van veele andere ketterijen, welke al vroeger de Kerk ontrust hadden, bijzonderlijk die der Valentiniaanen en Marioniten. Deeze dwaalgevoelens vermeerderde hij met de Helling dat adam en eva niet kunnen zalig worden. Voorts veroordeelde hij het huwelijk, als onbeftaanbaar met het Euangelie, Hij verboodt wijn te drinken; daarenboven veroorlofde hij aan zijne naavolgers niet, vleesch te eeten. Zo afkeerig waren zij van den wijn, dat zij in het Avondmaal water gebruikten. Severus, een der leerlingen van tatianus, breidde zijns meesters gevoelens nog verder uit. In overeenftemming met veele andere Ketters, leerde hij, dat 'er twee beginzcls zijn, een goed, en een kwaad, en dat door deeze alle dingen in den hemel en op de aarde beftuurd worden. Hij ontkende de opftanding des lichaams. Hij imeedde een groot getal boeken, welke van de Rechtzinnigen met regt verworpen wierden. Een tijd lang was deeze ketterij bij veelen gezien; doch zij kwam in kleinagting ten tijde der regeeringe van Keizer constantinus pen grooten. oude 5ette-' r ij e n.  OUDE bette k ij e n, l 172 GODSDIENSTIGE Zacheus, welke, in het midden der -vierde Eeuwe, niet verre van Jeruzalem woonde, gaf zijnen naam aan eene ketterfchc gezinte, naar hem Zacheaanen genoemd. Deez' Geestdrijver zette zich met der woon neder op een berg, daar hij het meeste van zijnen tijd in godsdienstigheid fleet; hij was van gedagten , dat het gebed alles is, 't geen god van de menfchen cischt. Hij maatigde zich de priesterlijke waardigheid aan, fchoon hij tot die heilige bediening niet was geordend , en kreeg wel baast een talrijken aanhang van naavolgers aan zijn lhoer. Deeze, egter, beftonden voornaamlijk uit den heffe des volks : want lieden van een gefchikt gedrag verfoeiden hem. Doorgaans wierdt hij voor een bedrieger gehouden, die geen ander oogmerk hadt dan om een naam te maaken. Nog vóór het einde der vierde Eeuwe wierdt zijn aanhang verftrooid en vernietigd. ^ Een andere dolzinnige hoop van Ketters droeg den naam van Zanzaüten, naar zekeren zanzales, gebooren in Syrië, en, naar het gevoelen van zommigen , Bisfchop van Antiochie; doch dit blijkt niet zeker. Hij leerde dat de Doop met water tegen het Euangelie ftrijdt, maar dat dezelve met vuur moest gefchielen; dit gevoelen bouwde hij op de moorden van joannes den dooper, voorzeggende dat de messias met den. Heiligen Geest en met Vuur zou dooteru 2m deeze reden beval hij dat alle zijne leer-  GESCHIEDENIS. 173 leerlingen driemaal met een gloeijend ijzer zouden gebrandmerkt worden, in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geests. Groote ergernis verwekte deeze ketterij aan dc Kerk; van hier dat zij wel dra in kleinagting geraakte, en haare aanhangers van alle Rechtzinnigen veragt wierden. Omtrent het laatfte gedeelte der vierde Eeuwe, leefde j o v 1 n 1 a n u s, een Monnik van Milaan; hij was het hoofd eens aanhangs van Ketters, welke zich naar zijnen naam Joviniaanen lieten noemen. Hij leerde dat maria, de moeder van jezus, naa haare eerfte dragt, gcene maagd was gebleevcn; als mede, dat ecu mensch, naadat hij in den Doop de genade heeft ontvangen, dezelve nimmer kan verliezen: zodat hij gelijk is aan de volmaakte regtvaardigen in den hemel. Wijders beweerde hij dat de maagdelijke ftaat gode niet welbehaagender is dan de gehuwde; en eindelijk, dat 'er geene verdienstlijkheid is in ceten of drinken, indien wij gode onze dankbaarheid betuigen. Jovinianus hadt een tegenzin opgevat tegen dc ftrengheden van het kloosterlccven, en wierdt een tegenftander van den ijver van ambrosius, Bisfchop \Tan Milaan, een ijverig voorftander der kloostertucht. Diensvolgens verliet hij, met eenige van zijne broederen, het Klooster, en nam de wijk na Rome, daar frij veele naavolgcrs hadt. Doch Keizer THEO» oude ket ter ij e n.  174 GODSDIENSTIGE oude ketterijen. theodosius beval hem Italië te verhaten. Hij gehoorzaamde aan dit gebod; doch, naa 's Keizers dood, keerde hij derwaarts weder, en verwierf 'er nieuwe agting. Ondertusfchen deedt de Geestlijkheid een nieuwen ftorrn van vervolginge tegen hem ontftaan, en nam de hulp van Keizer honorius te baate. Honorius bewilligde in haar verzoek; alle de Joviniaanen wierden gebannen na een onbewoond eiland, daar men zedert niets wegens hun vernomen heeft. Waarfchijnlijk zijn ze allen van gebrek omgekoomen. Dewijl hunne leerftellingen weinig van die der Protejïanten verfchilden, kunnen wij geen hoog denkbeeld vormen wegens den vastgeftelden Godsdienst van dien tijd. De Meletiaanen, die 't eerst bekend wierden in den aanvang der vierde Eeuwe, erkenden voor hun hoofd en aanvoerder meletius, Bisfchop van Lycopolis, in Egypte. In den beginne was deeze Bisfchop een ijverig voorvegter geweest van het Rechtzinnige geloof; de verregaande drift, waarmede hij hetzelve verdeedigde , verbitterde Keizer maxi mi anus dermaate, dat hij hem, te gader met petrus , Bisfchop van Alexandrie , liet in den kerker werpen. Omtrent het jaar CCCVI, geduurende zijne gevangenisfe, verklaarde meletius zich met grooten ijver tegen die Christenen , die, van het geloove afvallig geworden zijnde 3 met de Kerk wederom begeer*  GESCHIEDENIS. 175 geerden verzoend te worden; hij ftondt 5er op, dat hun geene kwijtfchelding zou 1 verleend worden, voor en aleer de vervolging hadt opgehouden, en dc vrede der Kerke herfteld was. Zo verre ging hij in zijnen ijver ten deezen opzigte, dat hij alle gemeenfehap verbrak met den jllexandrynfchen Bisfchop petrus, die zich tegen de ftrengheid zijner lecre aankantte. Dus was het, zelf terwijl hij in den kerker zuchtte, dat hij niet alleen het vastgefteldc geloof verdecdigde, maar ook nieuwe begrippen, daar mede ftrijdende, uitbroedde. Niet lang daarnaa wierdt 'er eene Kerkelijke vergadering te Alexandrie gehouden , op welke dc gevoelens van meletius veroordeeld wierden; alle dc nabuurige Bisfchoppen bekragtigden dit vonnis. De Meletiaanen droegen kleine fchelletjes aan den bcnedenftcn zoom hunner klederen. Danzende en zingende baden zij; dit befchouwden zij als het cenig middel om gods toorn te bevredigen. Zi| volhardden in dc verwerping van zodanige Christenen, welke eenmaal het geloof verzaakt hadden. Hun gaat den naam na, dat zij, onder het dckzel van godsvrugt, openbaare huichelaars waren. Sabbathus, een Jood, die, omtrent het einde der vierde Eeuwe, te Ccnftantinopole gedoopt, en door de Novatiaanen tot Priester wierdt geordend ,was de ftigter en aanvoerder der Sabbathiaajfien. Doch, verneemende dat hij even wci- oude letter ij e n.  oude £ e t t e RIJEN 176 GODSDIENSTIGE weinig gcagt wierdt van de Ketters, bij wel-ke hij zich gevoegd hadt, als van de Joo1 den, van welke hij gefcheiden was, verliet derzelver vergaderingen, en nam het befluit om eene nieuwe gezinte op te rigtcn. Dewijl hij nog eenige overblijfzels van het Joodendom hadt behouden, beweerde hij dat de Christenen op den zelfden dag als de Jooden het Paaschfeest moesten vieren. Om dit gevoelen te meer ingang te doen vinden bij zijne leerlingen, bediende_ hij zich van de volgende list. Toen hij, het Euangelium van luk as kezende, gekoomen was aan de woorden, Hoofdft. XXII. r. Het feest der ongehevelde brooden, genaamd Pafcha, was nabij, verhief hij eensklaps zijne ftemme, en riep uit: „ Wee hem, die het Pafcha op „ een anderen tijd dan op den dag der „ ongehevelde brooden viert!" Deeze woorden wist hij zo kunftig met den text zamen te voegen, dat zijne onkundige toehoorders zich verbeeldden, dat het de woorden van jezus christus zeiven \varen. Sissinnius, een Novatiaansch Bisfchop, verzette zich tegen sabbathus. Terwijl deeze, op zekeren dag, ,zich in eene Kerk bcvondt, wierdt 'er fchielijk een gerugt verfpreid, dat sissinnius met eene bende gewapende mannen in aantogt was, om hem met zijne naavolgcrs van kant te maaken. De Sabbathiaanen, op deeze tijding van fchrik bevangen, zogten van daar tc vlugten, doch, ter.  GESCHIEDENIS. 177 terwijl zij elkander verdrongen om uit de Kerk te geraaken, vielen 'er veelen onder den voet. Zo groot was het getal der zulken, welke dood getrapt wierden, dat de overigen, uit vreeze voor sissinnius, hunnen aanvoerder verlieten, en dus de geheele aanhang verftrooid wierdt. Dc Saturniniaanen-, de laatfte aanhang der aloude Ketteren, van welke wij zullen melding maaken, namen hunnen oorfprong omtrent het begin der tweede Eeuwe , en ontleenden hunnen naam van s aturninus, een Wijsgeer van Antiochie. Naadat deeze belijdenis hadt gedaan van den Christlijken Godsdienst, wierdt hij een lid der Antiochifche Kerke ; doch geen fmaak vindende in de eenvoudigheid des Euarrgeliums, nam hij het befluit om een nieuwen Godsdienst van zijn eigen maakzel te verzieren. Ten aanzien van de fcheppinge der waereld, voedde hij een gevoelen , hem bijzonder eigen. Hij leerde dat god zeven Engelen hadt gefchapen, dat deeze Engelen de waereld geformeerd, en in dezelve twee foorten van menfchen, goeden en kwaaden, geplaatst hadden. De goeden waren, volgens hem, de uitverkoorenen ter zaligheid, de kwaaden de verworpenen ter verdoemenisfe. Nog veele andere belachelijke gevoelens leerde hij; bij voorbeeld, dat de mensch alleen van den adem gods leeft, en dat hij fterft, zo dra god zijnen adem onttrekt. Hij voegde hier nevens, dat de II. deel. M En- OUDB KETT G* R IJ E N,  oudr ketterij e n. 178 GODSDIENSTIGE Engelen, naa alvoorens langen tijd de fchoonheden van god tc hebben bewonderd, het befluit namen om iets, naar hem gelijkende, voort tc brengen; naa eene wijle tijds in twijfel te hebben gehangen, formeerden zij eene foort van dier, 't welk niet kon overeinde ftaan, maar als een flang langs den grond kroop; dat god dit werk hunner handen eenigen tijd in deezen veragten ftaat liet, om hen van de dwaasheid huns ontwerps te overtuigen. Maar god eindelijk met medelijden bewogen zijnde, fchonk een klein gedeelte zijner volmaaktheden aan dit fchcpzel, 't welk terftond op zijne voeten ftondt en zijn hoofd hemelwaarts verhefte. Verder beweerde saturninus dat dc Jooden langen tijd geleefd hadden onder de regeering van een kwaaden Engel, als eene ftraffe over hunne zonden,- maar dat ten langen laatfte de Eeuwige Vader , mededogen met hun hebbende, hem (s aturninus) in de waereld hadt gezonden , om hen van de magt van den Engel des tweedragts te verlosten; dat hij zelve dewaare MEssiAs,endat jezus christus een bloot verfchijnzel, en niet een weezenlijk mensch geweest was. Deez* bedrieger hadt een groot getal naavolgers, die hunne begrippen door de meeste hoofdlieden van Syrië verfpreidden. Ter onderfchraaginge van zijne gevoelens, fmeedde hij een bock, behelzende eene groote menigte valfche orakelen, alle wel-  GESCHIEDENIS. 179: welke hij zeide van een goeden Engel hem medegedeeld, en van het zelfde gezag als gods woord te zijn. Deeze waren de Ketters, Welke eenigen naam maakten in de eerfte Christen Kerke. Want, hoewel 'er nog eenige andere , van minder vermaardheid, opftonden, waren zij, egter, flegts zo veele takken van de bovengenoemde. Ook is 'er weinig meer dan de bloote naam to£ ons gekoomcn. Wanneer wij hunne on-* gerijmdhcden, hunne dwaalingen, hunna godloosheden en godslasteringen Uit één oogpunt befchouwen, zal zich eene akelige fchilderij van dc menschlijke natuure voor ons gezigt vertoonen. Alle on* deugden cn gebreken, welke het menschlijk hart kunnen befmetten, zijn hier als in een middelpunt vercenigd. Zo waaragtig zijn dc woorden vervuld geworden» dat "het Kind jezus zou gezonden worden tot eenen val en opftanding Van vee* len. Naadat Wij dus een berigt hebben ge* gecven van alles, 't geen noodig is aangaande de Ketters en Scheurmaakers geweetcn te worden, zullen wij deeze Af* deeling befluiten met eene bepaaling van de woorden, welke wij zo menigmaal gebruikt hebben: te weeten, Scheuringa Ketterij en Godslastering. Eerst zullen wij fpreeken van de Scheu« ring, waardoor de Kerk verdeeld en der* zeiver vrede geftoord Wordt. De god* vrugtige Heer nelson geeft daarvan ee* M 3 3*9 ouöë ie tte* R IJ E Ns  i8o GODSDIENSTIGE OUDE KETTE RIJEN. nen ne befchrijving, in de volgende woorden. ■„ Scheuring, dus fchrijft hij, is eene „ redenlooze afzondering van zodanige hoofden en beftuurders der Kerke, wel„ ke hun gezag en last van den Heere „ jezus christus hebben ontvangen. „ Indien 'er eene voldoende reden zij, „ kan 'er eene afzondering plaats hebben; „ doch dan is het geene Scheuring. Maar ., wanneer 'er geene genoegzaame reden „ voor eene afzondering is, wordt het „ eene Scheuring; dat wil zeggen, eene „ misdaadige afzondering, welke altoos „ als eene zonde van een zeer fhooden aart „ wierdt aangezien. Want de H. pau„ lus beveelt den Efezifche Christenen, „ te houden de eenigheid des Geests door „ den band des vredes, dewijl 'er maar één „ god, één Geloof, één Doop, en één „ lichaam van christus is. „ De zelfde leer wordt ook verkondigd „ in de fchriften der eerfte Kerkvaderen, „ bijzonderlijk die van den H. igna„ tius en den H. cyprianus. Zij „ befchouwden de Scheuring als eene „ zwaare zonde, zelf vóórdat de Kerk „ en de Staat vereenigd waren, cn in den „ tijd, in welken de zamenkomften der „ Scheurmaakers zo wel als die derRecht„ zinnigen oogluikend geduld wierden.. „ Want de verdraagzaamheid verandert de „ natuur der Scheuringe niet. Dusdanige „ wetten bevrijden alleen de perfoonen der ., fcheurmaakers voor de vervolging. De „ gezinten der Donatisten en Novatiaa.  GESCHIEDENIS. 181 ,, nen wierden voor verdoemelijke Scheu„ ringen gehouden, zo wel onder de re- geering der Keizeren, welke hen ver„ droegen, als onder de zulke, welke ,, bevelfchriften tegen hen afkondigden." Volgens deezen Schrijveren is het, derhalvcn , geene afzondering van de Kerk in 't algemeen, welke het weezen der Scheuringe uitmaakt, maar het is eene afzondering zonder reden. Ondcrtusfchen is het noodig hier aan te merken, dat 'er voor den eenen eene voldoende reden zijn kan, wanneer de andere in 't geheel geene reden ziet. Zodat wij, in onze oordeelvelling over de zulken, welke zich afzonderen, met omzigtigheid en liefde moeten handelen. Ten tweede; een groot onderfcheid is 'er tusfehen Ketterij en Scheuring. De laatfte, gelijk wij gezien hebben, is eene afzondering zonder voldoende redenen van dc vastgeftelde Kerke van ons vaderland. Ketterij, daarentegen, is eene volflagene afwijking van de bcginzels des Christlijken GeloofV, en eene invoering van iets in tegenoverftelling van hetzelve, 't welk geen grond heeft in dc gewijde Schriften. Menfchen, welke gezond zijn in het gcloove, mogen van elkander verfchillen in hunne begrippen, aangaande de uitwendige niet wcezenlijke Hukken van den Godsdienst, zonder den vrede der Kerke te veritooren: hoewel,in de hitte van onnoodig gefchilvoeren, het geweld van onbetoomde driften hen mag M 3 vcr- OUDE KETTE» R IJ E N.  i8a GODSDIENSTIGE oude e e t t Et rijen. vervoeren om elkander onbetaamclijk te behandelen; doch, terwijl zij het in de wcezenlijke deelen van den Godsdienst eens zijn, en, als leerlingen van chris. tus betaamt, te zamen woonen , behoor, den alle dusdanige fchandvlckkcndc benaamingen geene plaats te hebben. Het bovengezegde heeft geene plaats ten aanzien van zulke Ketters, welke, zich niet vergenoegende met het verftooren van den vrede der Kerke ten opzigte van de min wcezenlijke ftukken van den Godsdienst, ftoutmocdig ovcrflaan tot bet aanvallen van één of meer, of alle de grondwaarheden, van welke onze zaligheid afhangt. Dus ontkent de eene de Godheid van christus; een ander de jioodzaaklijkheid zijner verdienften, om onze aanneeming en weJbehaagelijkheid bij god uit te werken; een derde, het gebruik der uitwendige middelen; cn een vierde, de opftanding des lichaams, nc, vens een toekoomenden ftaat van bcloonin, gen en ftraffen. Met regt verdienen dcc, ze dwaalingen den naam van Ketterijen, omdat het voorftaan van dezelve den grondflag van onzen heiligen Godsdienst ondermijnt, door het lijden van christus voor te {lellen als nut- en noode, Joos, Ten derde; Godslastering is , wanneer der Godheid iets wordt toegefchreeven, der volmaaktheid haarcr Godlijkheid niet Voegende, of wanneer aan de eigenfehap, spgn van gods natuure iets wordt ont* trok*  GESCHIEDENIS. 183 trokken, door te zeggen dat hij niet heilig, niet regtvaardig, niet goed is. Vol-1 gens de Wet van mozes was dit eene lijfftraffelijke zonde; dc misdaadige moest buiten de legerplaats geleid, en door de geheele vergadering dood geftecnigd worden. Doch de getuigen, op wier aanbrengen bij veroordeeld was, moesten eerst hunne handen op zijn hoofd leggen, en den eerften fteen werpen, ten blijke dat zij hem niet valschlijk befchuldigd hadden. Onze Zaligmaaker fpreekt elders van dè zonde en lastcringe tegen den Heiligen Geest, vcrklaarende dat dezelve nimmer zou vergceven worden, noch in deeze* noch in de toekoomende eeuwe. Voor veele welmecnendc godvrugtige Christenen heeft decze plaats der Schriftuure tot een fteen des aanftoots verftrekt. Doch, indien wij deeze plaats met opmerking inzien, zal het duidelijk blijken dat dezelve doelde op de pharizecuwen, welke beweerden, dat de wonderwerken van christus, door de kragt van den Heiligen Geest gewrogt, door de hulp en bijftand des Duivels verrigt wierden. Zo even hadt onze heer iemand gcncczcn, die van den Duivel was bczeeten; de Pharizecuwen gaven deezen kwaadaartigen draai aan het wonderwerk: Deezs werpt de Duivelen niet uit-, dan door Beëlzebub, den Overfte der Duivelen. Dit gaf onzen Zaligmaaker aanleiding om te redeneeren over de zonde of lastering te. M 4 Scn OUDE LETTER IJ E N.  OUDE K E T T ERIJE N. 184 GODSDIENSTIGE gen den Heiligen Geest, en tot zijne leerlingen te zeggen: Voorwaar zeg ik u: alle zonde of lastering zal den menfchen vergeeven worden; maar de zonde tegen den. Heiligen Geest zal hun niet vergeeven worden. Het waren, dcrhalven, de Pharizeeuwen, welke met deeze zonde betigt wierden ; zij bcftondt daarin , dat zij, hetgeen door de kragt gods wierdt verrigt, aan de werking des Duivels toefchreeven. En de reden, om welke onze Heer deeze zonde voor onvergeeflijk verklaarde, was klaarblijklijk deeze, omdat de Jooden, en inzonderheit hunne hoofden en aanvoerders, de Pharizceuwen, de klaarblijkelijkheid der wonderwerken wederftreevende, de kragtdaadigfte middelen ter hunner bckceringe wederflonden. Uit dit alles volgt natuurlijk, dat geen fnensch heden ten dage zich kan fchuldig maaken aan de zonde tegen den Heiligen Geest, in den zin, welke door onzen Zaligmaaker wierdt bedoeld, hoewel 'er zonden zijn, welke met dezelve eene groote overeenkomst hebben. In de gemeenc Wet van Engeland wordt de Godslastering befchreeven, als beftaande in eene ontkenning van gods beftaan en voorzienigheid, cn eene veragting van den naam van jezus christus. Om deeze zonde moet de misdaadige geftraft worden met gevangenisfe, de kaak, of eene geldboete, naar goed- vin-  GESCHIEDENIS. 185 vinden van het Gcregtshof der plaatze, alwaar de misdaad gepleegd is. Zekere anna taylor betaalde, om het pleegen van deeze zonde, in den jaare MDCLXXVI, eene boete van duizend ponden fterlings, en ftondt driemaal aan de kaak. Eene Wet, in Engeland gemaakt, onder de regeering van Koning willem den III, gebiedt, dat, indien iemand, 't zij in gefchrift of bij monde, ontkent dat een van de perfoonen der Heilige Drieëenheid god is, of beweert dat 'er meer Goden zijn dan één, of de waarheid van den Christlijken Godsdienst, of het godlijk gezag van het Oude en Nieuwe Testament lochent, onbekwaam zal verklaard worden om eenige openbaare bediening of ampt te bekleedcn, en voor de tweede rcize dat hij zich aan deeze misdaad fchuldig maakt, het voorregt zal verbeuren om iemand in regten te vervolgen. Een merkwaardig voorbeeld van Godslasteringc ontmoeten wij onder de regeering vanKoninginne elizabeth. Voor de waarheid daar van hebben wij het getuigenis van alle de Schrijvers van dien tijd, als mede dat der registers van de Geregtshoven. Zekere hack et beweerde dat bij zelve, door den Heiligen Geest, tot Koning der aarde was gezalfd, cn belastte zijne twee leerlingen, arthington en coppinzer, langs de ftraateri van Lon4en uit tc roepen, dat chrisM 5 tus OUDE KETTERIJKN.  i8<5 GODSDIENSTIGE OUDE KETT E K. I J E N tus gekooraen was om dc waereld te -oordeelen; dat hij tc zien was ten huize, alwaar hack et zijn verblijf hicldt; dat allen, die weigerden hem te gehoorzaamen, elkander zouden verdelgen; en dat de Koningin zou onttroond worden. Naadat hij gegreepen en van hoog verraad overtuigd was, wierdt hij ter dood veroordeeld. Op de gcrigtsplaats deedt hij het volgende gebed: „ Eeuwige god! „ gij weet dat ik de waarc mjbssias ben, „ dien gij gezonden hebt. Geef een won5, derdaadig teken uit de wolken om deeze „ ongeloovigcn te overtuigen , cn verlos „ mij uit dc magt mijner vijanden. Indien gij dit weigert tc doen , zal ik den he„ mei in brand fteeken , cn , naa U van den „ throon gefchopt te hebben, U met mij„ ne handen in ftukken fcheuren." Hierop zich tot den fcherpregter keerende, zeide hij: „ Durft gij, fchelm, het ondernee,, men om uwen Koning op te hangen ? " Daarnaa zijne oogen ten hemel fiaande, riep hij uit: „ Gij maakt het wel met mij voor een koninkrijk, aan mij ge„ fchonken; ik koom om mij op U te „ wrecken." 't Ware beter geweest, zulk een rampzaligen als deezen ftrenglijk te geesfelen, dan hem onder het uitbniaken der verfchrikkelijkfte Godslasteringen na de eeuwigheid te zenden. Volgens de Wetten van Schotland wordt de Godslastering voor eene lijfliraffelijke misdaad gehouden, en bekleedt den voor-  GESCHIEDENIS. 187 voorrang boven hoog verraad. Het jaar MDCXCVI levert het laatfte voorbeeld k op van iemand, welke deeze misdaad met den hals geboet heeft, in den perfoon van eenen aikenhead. Hij ontkende gods beftaan, en dreef den fpotmet allen, zo natuurlijken als geopenbaarden Godsdienst. Hij was lid van een gezelfchap van jongelingen, die op gezette tijden bijcenkomften hielden in een herberg, alwaar zij eene wet gemaakt hadden om beurtelings een bijbel te verbranden, en den naam van god te lasteren. Ten laatfte wierdt het genootfehap verftrooid, en deeze man leevendig verbrand. Nogthans volhardden eenigen van zijne medgezellen in het verfpreiden van hunne begrippen. Onder decze was zekere hunter, een jong Student in de Godgeleerdheid, die in ketens wierdt gehangen te Broughton, nabij Edinburg, om het vermoorden van twee jonge Heeren, zooncn van zekeren Ilecre cordon, over welke hij het op. zigt hadt, Dj OUDE E T T ERIJEN.  188 GODSDIENSTIGE BEGIN van het PAUSDOM, 1 De ftaat van den Chris dijken Godsdienst, zints den tijd dat dezelve door openbaar gezag is vastgefteld, onder Keizer constantinus den grooten, in den jaare CCCXIV, tot op den aanvang der Hervormingc, in den jaare MDXVLÏ. Volgens het ontwerp, welk wij, in het begin jvan dit Deel, ons hebben voorgefteld, zijn wij thans gevorderd tot de Derde Af deeling. Dewijl dezelve van veel gewigts is, zullen wij, in gevolge van het geregeld bellek, welk wij dus lang hebben gevolgd, onze verdere bcrigten voordraagen onder de volgende hoofdftukken. Vwreerst zullen wij een beknopt berigt geeven van de Kerkelijke Gcfchiedcnisfe, zints de regeering van Keizer constantinus den grooten tot aan de Kerkhervorming. Ten tweede, zullen wij den oorfprong naafpooren van het Kloosterleeven, en vcrflag doen van alle Godsdienftige Orden, als mede door wie, en tot welke aogmerken zij wierden opgerigt. Ten derde, zullen wij een berigt geeven van de opkomst, den voortgang en te^enwoordigen ftaat van alle de plegtighehn, in de Roomfche Kerke in gebruik. Ten  GESCHIEDENIS. 189 Ten vierde zullen wij over de Inquifitie handelen. In de befchouwing van deeze onderwerpen , zullen wij het geleide van de beste zo Roomsch-Katholijke als Proteftantfche Schrijvers volgen. Eene onpartijdige agtgceving op de waarheid zal onze pen beftuuren, dewijl wij genegen zijn de waarheid te omhelzen, waar wij haar ook ontmoeten. Kor* BEGINvan het ?AUSDOM  iqo GODSDIENSTIGE BEGIN van het PAUSDOM. 1 Kort begrip der Kerkelijke Gefchie» denisfe, zedert de regeering van Keizer constantinus den grooten, tot aan Je Kerkhervorming. Dit tijdvak beflaat een verloop van elfhonderd jaaren. Vooraf is het noodig hier aan te merken, dat, vermids wij reeds een berigt hebben gegeeven van de aloude Ketterijen, wij van deeze geene verdere melding zullen maaken, maar in 't vervolg alleen van de zulke fprceken, welke in laatere tijden ontftaan zijn. Voorheen hebben wij reeds den Godsdienst van onzen Godlijken Verlosfer befchouwd, als voortgeplant onder de Heidenen, door geene andere middelen, dan de hulp enbijftand van de alvermogende kragt des Allerhoogften. En hoewel dezelve, door de Roomfche Keizers, de Heidenfche Priesters en de bijgeloovige jooden, wierdt beftreeden, fchoot, nogthans, de tedere slant diepe wortels , en groeide welig op. Eene ontelbaare menigte lieden van allereien rang rekende het zich tot eere, zich ils krijgsknegten onder de baniere van het a-uis te laaten infehrijven. Noch de joosaartigheid der Duivelen, noch de magt  GESCHIEDENIS. 191 magt der menfchen kon dien voortgang fluiten. Want, gelijk christus hadt verklaard dat zijn Koninkrijk niet van deeze waereld was, dus wierdt ook zijn Godsdienst door Geestlijke middelen voortgeplant; hoe hij meer onderdrukt wierdt, hoe hij weliger tierde. Doch nu moeten wij een fchcidlijn trekken tusfehen de godlijkc en mcnschlijke kragt. Constantisus,met regt gebijnaamd de groote, kwam aan het bezit van het Romeinfche Rijk, deels door dc magt der wapenen, deels door het regt van verkiezinge. Zo menigvuldig in getal waren toen reeds de Christenen, dat het eene daad van wcezenlijke ftaatkunde zou geweest zijn, hun de vrijheid van openbaare Godsdiens toefleninge te fchenken, genomen zelf dat dc Keizer in de belijdenis van het Heidendom volhard hadde. Maar hij hadt, al in den jaare CCCXIV, het Christlijk geloof aangenomen, hoe. wel hij eerst kort vóór zijnen dood gedoopt wierdt. Hij deedt een bevel fchrift afkondigen, gebiedende dat alle de inkom, ften, welke dus lang tot onderhoud van de Heidenfche Tempels hadden gediend , aan de Christen Geestlijkheid zon ge. fchonken worden. En, dewijl hem niet onbekend waren de looze treken der Heidenfche Priesteren, beval hij derzelver afgoden voor het gemecne volk ten toon te ftcllen, opdat zij met hunne eigen oogen zien mogten 3 hoedanig zij door listige men- BEGTM van het AUSDOAi  192 GODSDIENSTIGE BEGIN van het ausdom menfchen waren om den tuin geleid. Dit hadt ten gevolge, dat de Christlijke Gods' dienst van eene overgroote menigte Heidenen wierdt aangenomen; hoewel het waarfchijnlijk is dat veelen onder hen dien flap deeden, zonder vooraf in dc bcginzels der Euangelieleere behoorlijk tc zijn onderweezen, maar veel meer opdat zij aan voordeelige bedieningen mogten geraaken, door zich naar de Keizerlijke bevclfchriften te gedraagen. Tc noodiger is het dat wij op deeze omHandigheid naauwkeurig agt fiaan, dewijl dezelve aanmerkelijk licht zal verfpreiden over het vervolg deezes verhaals, en ons doen zien, hoe groot het onderfcheid ten allen tijde ziin zal tusfehen Godlijke en menschlijke kragt. Geduurende de drie eerfte Eeuwen, waren de Christenen verdrukte en ongelukkige lieden, doch, in menigvuldige opzigten, van een zuiveren en onbefmetten wandel. Of zij' toen cenig vooruitzigt hadden, dat zij den waereldlijken arm eenmaal zouden te baate krijgen , kan, op deezen afftand des tijds, niet zeker bepaald worden. Waarfchijnlijk voedden zij zich niet met zulk eene boope: want, dewijl zij de tweede verfchijning van christus dagelijks te gcmoete zagen, liepen alle hunne uitzigtcn en verwagtingen in dat middelpunt te zamen. Dit deedt hen alle hunne rampen en wederwaardigheden met lijdzaamheid verdraagen. Voor-  GESCHIEDENIS. 193 Voordat Keizer constantinus de groote den Rijkstroon beklom, wierden de Christenen op de wreedaartigfte wijze vervolgd. Terwijl hunne wonden nog bloedden , nam die Christen Held hen onder zijne befcherming. Gelukkig ware de Christen Geestlijkheid geweest, hadde zij het vcreischte gebruik gemaakt van de voorregten, haar gefchonken; en, in plaats van dc burgerlijke Overheid tegen de Heidenen op te ftooken, zich bcvlijtigd, even gelijk haar Godlijkc Meester, om dezelve, zonder dwangmiddelen, tot de waarheid over te haaien. Doch, het tegendeel hiervan gebeurde. De waereld, om mij van de woorden des grooten en godvrugtigenAardsbisfchops leighton te bedienen, de waereld wierdt uitzinnig lij beurten. De Christen Bisfchoppen hadden de gunst en de befcherming van den waercldlijken arm niet op hunne zijde gekrecgen, of zij beflooten vervolgingen aan tc richten tegen de Heidenfche Priesters , van wier boosaartigheid zij zo veel hadden geleedcn. Te zeer wierden zij hierin onderfchraagd door die gedienftige Hovelingen, wier geldgierigheid cn baatzuchtige inzigten hen noopten om het ampt van Staatsdienaaren ten Keizerlijken Hove te beklecden. Om dit behoorlijk te verftaan, moeten wij letten op den ftaat der Christlijke Kerke in die vroege dagen; een begin maakende met de vierde Eeuwe. II. deel. N DE BECTfT van het PAUSDOM*  194 GODSDIENSTIGE van het PAUSDOM. DE VIERDE EEUW. De Christenen, thans in het vreedzaam bezit van groote rijkdommen cn eeramptcn bevestigd, begonnen hunnen tegenwoordigcn ftaat met de voorgaande wederwaardigheden te vergelijken; dit deedt hen gedenken aan dc lijdzaamheid cn kloekmoedigheid hunner voorzaatcn. Dusdanige overweegingen deeden in hun een hoogen, cn, in zekere maatc, billijken eerbied voor de martelaars ontftaan. Doch het bleef niet bij blootcn eerbied; deeze floeg over tot buitenfpoorigheid, cn hadt de heilloosfte uitwerkzels. Alles, 't geen men wegens deeze Heiligen vertelde , wierdt zonder onderzoek aangenomen en geloofd. De Monniken begonnen 'er wel haast eene kostwinning van tc maaken, om van ftad tot ftad te reizen, en dcrzclver beenderen en overblijfzels te verkoopen. Een kragtdaadig ffccunzcl hadt deeze gewoonte in de vermaardfte Leeraars dier Eeuwe, als athanasius, gregorius nazianzen us, en inzonderheid ciir ysostomus, welks volkbehaagende welfprcekendheid grootiijks diende ter aanmoediginge van deeze bijgeloovige cerbctooninge en aanroepinge van dc Heiligen , van de zucht tot het kloostcrlecvcn, en van het geloove in de wonderwerken, door de Monniken en dc overblijfzels gc'- wrogt.  GESCHIEDENIS. % III en lodewijk de VII, Koning van Frankrijk, waren de aanvoerders van deezen togt. De opgezeetenen van Griekenland en de inwooners van Conftantinopole waren tot die uiterften van behoefte gebragt door deeze legerbenden, welke derzelver leevensmiddelen vcrflondcn hadden, dat zij zo veele ftrikken fpanden om de Christenen te verdelgen, dat al het volk des Keizers door behoefte, of door andere middelen, omkwam. Niet gelukkiger liep het af met de Fran fche Krijgsbenden : want het beleg rondom Damaskus geflagen hebbende, wierden zij van de Saraceenen aangetast, en voor het meerengedeeltc over den kling gejaagd. De derde kruistogt nam zijnen aanvang in den jaare MCLXXXVIII, kort naadat saladin de Had Jeruzalem herwonnen , cu  GESCHIEDENIS. 23? en de Christenen uit Paleftina hadt verdreeven. Bijkans alle Vorften van Europa namen deel aan deezen togt; richard de I, Koning van Engeland, bevondt zich onder dezelve. Doch, hoewel zij verfcheiden fteden op de ongeloovigen bemagtigden, zij Haagden, nogthans, niet veel voorfpoediger dan op de voorgaande togtcn. De Vorften kreegen gefchil onder elkander, en verdeelden hunne troepen; hierdoor wierden zij een gereede prooi der Saraceenen. Eenen krijgshoop van ongeveer twintigduizend Christenen, het onderneemende om na Europa weder te kceren, wierdt de aftogt afgefneeden; zij wierden omringd van de Saraceenen , die in arren moede ontftooken, omdat deeze lieden eenen togt van zo veele honderden mijlen gedaan hadden, om die geenen te overvallen, welke hen nooit belecdigd hadden, alle deeze ongelukkigen over den kling jaagden. In den jaare MCXCV, ondernam Keizer hendrik de VI den vierden kruistogt. Thans bemagtigden de Christenen, een groot aantal fteden. Doch, vermids het overlijden des Keizers, wierden de krijgsbenden verftrooid, en het» overfchot genoodzaakt na Europa weder te keeren. De vijfde kruistogt wierdt onderno-. men, in den jaare MCXCVIII, op aanraaden van Paus innocentius den III* In 't eerst maakte dezelve eenigen opgang. Doch, alzo onder de Christenen de pest ontftondt, wierden demcesten, door de BEGIH van het pausdom»  begin van het J?AUSDOM 240 GODSDIENSTIGE hevigheid der ziekte, uit het leeven weggerukt: zodat 'er weinigen in Europa te ■ rug kwamen. Hoewel de overige kruistogten, van welke wij nog moeten fprecken, buiten het tijdperk der twaalfde Eeuwe vallen, zullen wij, egter, tot gemak van den Leezer, cn om hem dezelve uit één oogpunt te doen befchouwen, dezelve hier laaten volgen. De zesde kruistogt begon in den jaare MCCXXVIII. De Christenen veroverden op denzelvcn verfcheiden fteden; doch, niet in ftaat zijnde om dezelve behoorlijk te bezetten, rekenden zij zich gelukkig dat zij met de Saraceenen den vrede konden treffen, en om een goed heen koomen in Europa mogten zoeken. L o d e w y k , doorgaans gebijnaamd d e heilige, Koning van Frankrijk, voerde het bevel over den zevenden kruistogt; decze wierdt ondernomen in den jaare MCCXLIX. Zijn leger hadt naauwlijks den tijd gehad om iets te onderneemen, of 'er ontftondt in hetzelve eene heerfchende ziekte. De Saraceenen, zich decze gelegenheid ten nutte maakende, vielen onverwagt aan op de Christenen, en rigtten onder hen eene allereislijkfte Qagtingaan. Koning lodewyk wierdt nevens zijne Edelen enllofftoet gevangen genomen; zij kreegen hunne vrijheid niet, dan naa zich te hebben verbonden tot een beftand van tien jaaren. Da  GESCHIEDENIS. 241 Dc achtfte cn laatfte kruistogt wierdt ondernomen in den jaare MCCLXX, onder het opperbevel van den zelfden Koning st. lodewyk, doch thans geholpen van Prins eduard van Engeland, naderhand bekend onder den naam van Koning eduard den I. De Christenen bemagtigden verfcheiden fteden, doch zij hadden het niet in hunne magt om dezelve behoorlijk te bezetten. Od alle decze togten, tusfehen het jaar MXCVIen het jaar MCCLXX volvoerd, fncuvcldcn ruim twee millioenen menfchen, in eene ondernceming, welke, indien zij gelukkig ware uitgevallen, voor hun van geen het minfte nut konde weezen. Van de afweczigheid der Vorften uit hunne heerfchappijen, bedienden zich de Pausfen ter vermeerdcringe cn uitbreidinge van hunne magt. De onnoemelijke fommen, welke zij voor de Aflaaten trokken, maakten hen geducht bij de ontzaglijkfte Mogendheden van Europa. Veele onafhanklijkc Vorften, op deeze togten gefneuveld, lieten minderjaarige opvolgers na; doorgaans ftelde de Paus eenen zijner afhangelingen over hen tot voogd : wanneer zij nu den meerderjaarigen ouderdom bereikt hadden, vonden zij het Pauslijk gezag zo wel bevestigd, dat het niet dan met het uiterfte ge» vaar kon wcdcrftrccfd worden. II. deel. O de beg-im van het pausdom,  242 GODSDIENSTIGE segin van het PAUSDOM' de dertiende eeuw. Tot zulk eene verbaazende hoogte was de magt der Pausfen, in deeze Eeuwe, gefteegen, dat, hadde niet eene algemeene duisternis en onkunde, in dc kennis van den Godsdienst en alle andere weetenfchappcn, het gelaat van Europa overdekt, een mensch van geringe kundigheden ligt zou begrcepen hebben, dat dezelve wel haast ten val moest neigen. Bontifacius de VIII matigde zich het gezag aan om door een Godlijk regt de Vorften te onttroonen; hij kondigde daarenboven eene Bullc af, waarbij hij aan alle Vorften verboodt, zich van de kerkelijke inkomften iets toe te eigenen. Insgelijks ftelde hij een Jubelfeest in, waarbij hij Aflaaten verleende aan allen, welke de Kerken van st. pieter cn st. pAuuuste Rome kwamen bezoeken; bij beval dat dat jubelfeest om de honderd jaaren zou gevierd worden. De opening van dit jubelfeest lokte een overgroot getal menfchen van allerleien rang ma Rome. De Paus , om zijn opperst gezag te vertoonen, zo wel in tijdlijkc als in gecstlijke zaaken, kleedde zich den eenen dag in zijn hoogepriesterlijk gewaat, en den volgenden in het purper, gelijk aan dat, 't welk de Keizers draagen. Dewijl in Engeland verfcheiden kerkelijke waardigheden zeer rijke inkomften ga-  GESCHIEDENIS. 243 gaven, hadt de Paus de ftaatkunde om dezelve voornaamlijk aan Italiaanfche Geestlyken tc fchcnken; dit verbitterde den Èngelfchen Adel derwijze, dat zij, in den jaare MCCXXXII, eene verbintenis aangingen om de uitlandfche gelukzoekers uit het Koninkrijk te verdrijven. De Paus beval den Koning, op ftraffe van den kerkban, de Baronnen te ftraffen, cn den Bisfchoppen geboodt hij dezclven in den ban te doen. Doch, te vermogend was het eedgenootfehap, dan dat het door dc burgerlijke of kerkelijke magt kon te ondergebragt worden. Paus innocentius de IV, met Ieede oogen ziende dat zijne gunftelingen uit Engeland verjaagd wierden, zondt derwaarts zekeren martinus, zijnen bloedverwant, om de eifchen der Roomfche. Kerke te vernieuwen. Hierop deeden de Èngelfchen hun beklag bij den Koning, dat de Italiaanen alle de voordeelige prebenden in handen hadden; martinus wierdt hierop genoodzaakt het Koninkrijk te ruimen. De Koning benoemde toen eenige gelastigden om onderzoek te doen na de fommen, welke aan deeze Italiaanen betaald waren; men bevondt dat zij de inkomften des Konings verre te boven gingen: zij beliepen niet minder dan zestigduizend mark, eene verbaazende fomme in dien tijd. Hendrik de III, die, terwijl dit voorviel, op den troon van Engeland zat, zondt gezanten om hierover te klaagen bij den Paus, die 2 zich. BEGIM van het PAUSDOM.  244 GODSDIENSTIGE BEGIN van het PAUSDOM, zich toenmaals te Lions bcvondt. Doch hij ontving geen ander antwoord, dan dat hij zijne bezwaaren met meer nederigheid en op eene andere wijze moest voordraagen, en voorts het zijne toebrengen tot een nieuwen kruistogt tegen de Ongeloovigen. De Koning gaf hierop geene de minfte agt. Zo hoogftijgendc was de vermetele trotsheid des Aardspriesters, dat hij den Bisfchop van Lincoln in den ban deedt, omdat deeze hadt geweigerd , aan een Italiaan/dien Priester eene ftandplaats in zijn Sticht te fchcnken. De goede Bisfchop ftierf kort daarnaa. • Om de zelfde reden fchoot Paus alexander de IV, in den jaare MCCLVIII, den banblixem tegen den Aardsbisfchop van York ; doch deeze wederftondt de vervolging met wakkerheid en kloekmoedigheid. Toen hij het einde zijner dagen voelde naderen, fchrecf hij een godvrugtigen brief aan den Paus, in welken hij hem vermaande af te zien van dusdanige nieuwigheden, zo hoonende voor de Kerk, en zo gevaarlijk voor de zaligheid zijner eigen ziele. de veertiende eeuw. In deeze Eeuwe kondigde bonifacius de IX eene Bulle af, waar in hij beval dat het inkoomen van het eerfte jaar van ieder Bisdom of Abtdij aan den Bisfchoplijken zetel van Rome moest betaald worden, zo ras de nieuwe Kerkvoogd of  GESCHIEDENIS. 245 of Abt in zijne waardigheid was ingewijd. Ten zelfden tijde verklaarde hij, opperfte Heer te zijn, zo wel in tijdlijke als in geestlijke zaaken. Philips, Koning van Frankryk, liet decze bulle door zijnen gewooncn Schcrprcgter verbranden, en zondt vervolgens den Paus cenLakonifchen brief, van deezen inhoud: „Phi„ lips, door Gods genade, Koning van „ Frankryk, aan bonifacius, die ,, zich zelvcn opwerpt tot opperften „ priester, weinige of gcene grocte. Het „ zij kennelijk aan Uwe Vermetelheid, dat wij, in tijdlijke zaaken, aan geen „ mensch, hoe genaamd, onderworpen „ zijn; dat het bcgecven van Kerken en kerkelijke waardigheden, volgens ons „ Koninklijk regt, aan ons behoort; en „ dat wij het regt hebben, om de vrug„ ten van dezelve ons zeiven toe te ei„ genen." Eduard de III, Koning van Engeland, zondt Gezanten aan den Paus, hem vermaanende om af tc zien van het invoeren van verdere nieuwigheden in de Kerk ; doch de Vorst ftierf vóórdat hij een antwoord ontving. Kort hiernaa wierden 'er twee Pausfen verkoozen; hieruit ontftondt eene groote fchcuring in dc Kerk: ieder van hun matigde zich de onfeilbaarheid aan ; beurtelings deeden zij elkander in den ban. Het eenige, 't welk in decze Eeuwe onze goedkeuring verdient, is, dc aanmoediging van de beoeffeninge der burgerlijke wetten: eene weetenfehap, 0. 3 wel. begin van het pausdom  ->46 GODSDIENSTIGE BEGIN van het PAUSDOM. welke altoos zal dienen ter uitbreidinge van de kragtcn des menschlijken vcrftands, door den beoeffenaar te leiden tot de kennis der Gefchiedenisfen en Regtskunde. de vyftiende eeuw. Verfcheiden gewigtige gebeurtcnisfen levert deeze Eeuw op. De Scheuring, welke, in het begin van dezelve, eenen aanvang nam, hicldt, eene menigte van jaaren, de voornaame zorge en oplettendheid der Vorften cn Bisfchoppen van Europa bezig. Daarenboven wierdt het gefchil tusfehen Paus eugenïus den IV en de Bazelfche Kerkvergadering, nevens het ontwerp om de Griekfche en Latynfche Kerken tc vereenigen , het onderwerp des gefpreks in de meeste gewesten der Christen waereld. De oneenigheden tusfehen den Paus en de Kerkvergadering hadden, egter, die heillooze gevolgen niet, welke men daarvan hadt gevreesd; doch, het ontwerp wegens de verceniging der Kerken hadt ook den uitflag niet, welken men verwagt of gcwenscht hadt. Onder veele andere merkwaardige voorvallen van dit tijdperk, behoort ook de tegenftand, in verfcheiden gewesten van Duitschland, aan de dwaalingen cn het zedebederf der Roomfche Kerke gebooden. Zeer gewigtig waren de gevolgen van deeze tegenkantinge; veele Leeken begaven zich tot het onderzoek der H. Schriften  GESCHIEDENIS. 247 ten cn der overleveringen; de Kerkvoogden wierden daar door genoopt, om ten minften den fehjjn te vertooncn van de Gecstlijkheid aan tc fpooren tot het hervormen van misbruiken, over welke zo algemeen en met zo veele reden wierdt geklaagd; daarenboven wierden 'er verfcheiden nieuwe fchikkingen in de kerktucht vastgefteld. Onder alle de Kerken in Europa , evenaarde gecne den ijver der Gallikaanfche Kerke, in het aanmoedigen en voortzetten van deeze onderneeminge. De Koning van Frankryk kondigde een bevelfchrift af, waarbij hij aan alle zijne onderdaanen verboodt, eenige gehoorzaamheid , in waercldlijke zaaken, aan de Pausfen te betoonen; hij verzekerde zich, ten zijnen eigen gebruike, van alle de eerfte vrugten en tienden der Kerken; dit was een doodlijke flag aan den wortel der Pauslijke magt. Drie Pausfen waren thans in een zelfden tijd verkoozen, alle welken zich het regt van onfeilbaarheid aanmatigden; over en weder fchootcn zij den banblixcm op elkander. Doch de Franfche Gcestlijkheid, gedekt door den veelvermogenden arm van haaren Koning, bleef ftandvastig: want, hoewel zij eenen dier Pausfen voor wettig verkoozen erkende, zij weigerde, nogthans, volftandig eenige agt te geeven op zijne voorfchriftcn, in zaaken het tijdlijke betreffende. In het begin deezer Eeuwe wierdt de vermaarde Kerkvergadering van Conjians t Ci 4 in BEGI» van hei 'AUSDOM ■  248 GODSDIENSTIGE BËGÏN i van het i ?AUSDOM« ; n de ftad van dien naam, gehouden. Het oogmerk van dezelve was, om een einde :e maaken aan dc Scheuring, door de geijktijdige verkiezing van drie Pausfen, n de Kerk ontftaan. Johannes de £XIII, een deezer Pausfen, vloodt voor le wraakoeffening der Kcrkvcrgaderingc ; doch, agtcrhaald en voor den geestlijken regtbank gcfteld zijnde, gaf hij met bedaardheid de toeftemming om afftand te doen van alle zijne eifchen op dc driedubbeldc kroonc. Zijne twee mededingers, gregorius de XII en benedictus de XI, wierden afgezet, en martinus de V tot wettigen Paus verkoozen; in dit geval alleen hadt de Kerkvergadering de kloekmoedigheid om de plaats der Kardinaalen te bekleeden en hun werk te verrigten. De Christenen in 't algemeen hadden zich gevleid met de hoop, dat de Kerkvergadering zou voorzien hebben in de menigvuldige of althans de meeste misbruiken , welke ter Kerke waren ingefloopen; doch , zij wierden verijdeld in hunne verwagting: want, in ftede van dc kerktucht in haare oorfpronklijke zuiverheid te herftellcn, wierdt de tijd voornaamlijk gefpild met het veroordeelen der zogenaamde Ketters. Johannes hus enHiERONYMus van praag wierden ten vuure gedoemd en verbrand; ook wierden de gevoelens van den grooten wickliff, verfcheiden jaaren naa zijn overlijden, veroordeeld. Ja,'tgeen nog hoo-  GESCHIEDENIS. 249 hoogcr gaat, en deezer Kerkvergaderinge eene eeuwige fchande aanwrijft, zij gaf bevel om zijne beenderen op te delven uit1 het graf, waarin zij nu reeds dertig jaaren gerust hadden, en ze vervolgens tot asch te verbranden. Op dit voorbeeld van gccstlijkc magtbetooninge maakt de oordeelkundige 11 apin de volgende aanmerkinge: „ Zijne asch wierdt gewor„ pen in de beek, welke door de ftad „ Lutterworth ftroomt; de beek voerde „ dc asch na de Severn, cn dc Severn „ fleeptc zc voort na dc zee. Even eens. „ wierden zijne lccrftcllingen zo wijd en „ zijd Verfpreid, dat de Pauslijke magt „ in Engeland wel dra den doodfteek kreeg." Het was in deeze Eeuwe, dat de Pausfen waanden, de laatfte hand gelegd te hebben aan de volkomenc bevestiging van hunne magt. Misfchien zou hunne verbeelding niet ongegrond geweest zijn, indien niet de Koning en de Geestlijkheid van Frankryk aan hunne indringingen een zo edelaartigen tegenftand hadden geboodcn. In eene Kerkvergadering, in den jaare MCCCCXLV, te'Bazel gehouden, wierden ruim veertig vastftellingen gemaakt, dc kerkelijke tucht betreffende; eene van dezelve verboodt aan het volk, het geeven van nieuwe naamen aan de maagd mar ia: bij voorbeeld die van onze Lieve Vrouwe der vertroostinge, 0722e Lieve Vrouwe der genade , onze Lieve Vrou- Q 5 WQ, BEGIN van het >AUSDOM«  begin van het Pausdom. 250 GODSDIENSTIGE we der bermhartigheid. Nog verfcheiden andere befluiten wierden aldaar genomen ; onder andere verboodt zij het rond draagen van de overblijfzels der Heiligen langs de ftraatcn, om door dit middel geld te verzamelen; ook wierden de heimelijke echtverbintenisfen verbooden. Karei, de VI, Koning van Frankryk, een Vorst van klein verftand doch goede mceninge, niets willende onderneemen zonder de toeftemming zijner onderdaanen, beriep eene vergadering van zijne Gecstlijkhcid, om tc raadpleegcn over de Pauslijke bevelfchriften. Dc vergadering was van gevoelen, en verklaarde openlijk, dat de Pausfen niet onfeilbaar zijn, maar onderworpen aan de algemeenc Kerkvergaderingen, aan welke zij rekenfehap van hun gedrag zijn verfchuldigd. Doch deeze kloekmoedige pooging, om de vrijheid in zaaken van een geestlijken aart te handhaaven, diende flegts als een fterker prikkel voor het Hof van Rome, om verdere nieuwigheden te verzinnen. In deeze Eeuwe verwierven dc Bisfchoppen verlof om hunne zetels te verkoopen, en zich met der woon te hegeeven na andere gewesten, in welke zij meer genoegen vonden. De Pausfen trokken het hunne voor het toegeftaane verlof; in de kerkelijke waardigheden wierdt een fterke handel gedreeven.  GESCHIEDENIS. 251 DE ZESTIENDE EEUW. In ons berigt wegens deeze Eeuw, worden wij genoodzaakt, reeds in den aanvang van dezelve, te blijven ftilftaan: want, dewijl de Pausfen de geheele Christen waereld aanmerkten als onder eene diepe onkunde begraaven, oordeelden zij nu eene bckwaame gelegenheid te hebben gevonden om hcerfchappjj te voeren over de geweetens der menfchen. Ten dien oogmcrke kondigden zij Aflaaten af, welke tot een buitenfpoorigen prijs moesten geveild worden aan allen, die ze wilden koopen. Dit gefchiedde onder voorwendzel om de kooppenningen te doen dienen tot den opbouw van de St. Pieters-Kcrk tc Rome. Maar de geleerdheid begon thans het hoofd op te beuren; dc Pauslijke onkunde verdween voor het helder licht der waarheid; luther, die heldcrfchitterendc ftar der hervormingc, verfebcen in den nacht der onwectendhcid. Doch, van deezen beroemden Kerkhervormer zullen wij hier naa uitvoeriger handelen. C, E E S T- BEGIM van het pausdom.  252 GODSDIENSTIGE GEEST- LIJK.E ORDEN. GEESTLIJKE ORDEN in de ROOMSCHE KERK. Thans zijn wij gevorderd tot dc tweede afdceling van ons ontwerp, in welke wij beloofden te zullen handelen over dc onderfcheidene geestltjke orden inde Roomfche Kerk; van decze zullen wij, met alle mogelijke onzijdigheid en naauwkeurigheid, een gefchiedkundig berigt mcdcdeelen. Onmogelijk kunnen wij eene befchrijving geeven van de inftellingen cn plegtige gebruiken, zonder tevens verflag te doen van de Orden of aanhangen, onder welke dezelve worden waargenomen. Indien wij dit niet in agt namen, zouden wij, om de woorden van den godvrugtigen Dr. watts te gebruiken, onzen Lcezcren flegts bloote geraamten voor oogen Hellen. Alle deeze plegtigheden zullen cigenaartig ter bevoegde plaatze vermeld worden. Vooraf zullen wij een berigt geeven van de opkomst en den voortgang van het kloosterleeven. Het woord Monnik betekent zo veel als eenzaam, of een perfoon, welke afgefcheiden leeft van den ommegang en verkcering met dc rest der menfchen. Gewoonlijk wordt deeze naam gegeeven aan zulke Christenen, welke zich gehecllijk toe-  GESCHIEDENIS. 253 toewijden aan de oeffening cn betragtingc van den Godsdienst, in het een of ander Klooster. De zulken onder de vrouwe-c lijke fexe, welke zich op diergelijk eene wijze tot een Godsdienstig leeven afzonderen, draagen den naam van Nonnen. Wegens den eerften oorfprong van het kloosterlceven zijn dc geleerden het niet volkomen eens; het aannecmclijkfte berigt wegens deeze zaak koomt hierop uit. Geduurende dc vervolging der Christenen , onder Keizer decius, welke voorviel omtrent het midden der derde Eeuwe, namen veele Christgcloovigcn in Egypte, om de woede van dien ftorm te ontgaan, de tocvlugt tot de nabuurige wildernisfen en bergen; hier vonden zij eene veilige fchuilplaats niet alleen, maar ook overvloedigen tijd cn gelegenheid om zich onledig te houden in de oeffening der godzaligheid en godgewijde befpiegclingen. Zij vonden zo veel fmaaks in deeze lcevenswijze, dat zij, naa het ophouden der vervolginge, weigerden na hunne voorgaande wooningen weder te keeren; zij verkoozen te blijven woonen in de hutten en celletjes, welke zij zich in de woestijn hadden toebereid. De eerfte cn meest bekende van deeze eenzaamheidminnaars, waren paulus en antonius, twee vermaarde Egyptenaar s: van hier dat de H. hieronymus hen de Vaders der Christen Kluizenaaren noemt. Tot op dien tijd heftenden 'er nog geene maatfehappijen of genootfehappen van. EEST- L IJ K E RDEN,  geestl ij ic e orden. 254 GODSDIENSTIGE van menfchen, welke deeze leevenswijzc omhelsd hadden; 'er waren nog gcene Kloosters gebouwd; men vondt flegts hier cn daar, in de wildernisfen van Egypte, eenige lieden van deeze foort verfpreid. P<\chomius was de eerfte, die, onder de vrcedzaame regeering van constantinus, in Thebais, een gedccle van Egypte, Kloosters deedt ftigten. Het genootfchaplijk kloosterlceven won zints dien tijd veld in andere oorden der waereld in de volgende Eeuwen. Tot op het jaar CCL waren 'er geene Monniken in de Kerk bekend; zints dat tijdftip tot op de regeering van Keizer constantinus, was het kloosterlceven bepaald tot de Kluizenaars, of Herenriten , welke in afzonderlijke celletjes in dc woestijn woonden. Doch, zodra pachomius in Egypte Kloosters hadt gebouwd, volgden andere gewesten der waereld wel dra zijn voorbeeld. Hilabion, een leerling van antonius, was de eerfte Monnik in Paleftina of Syrië; niet lang daarnaa maakte eustathius, Bisfchop van Sebastia, die leevenswijzc bekend in Paphlagonie, Armenië en Pontus. Omtrent het jaar CCCXL, leerde athanasius de Kluizenaars van Italië en Rome bijzondere genootfehappen oprichten. Doch , 'er verliep nog eenigen tijd, voordat martinus, Bisfchop van 'Tours, in Frankryk zich in godsdienftigc eenzaamheid afzonderde, cn alzo den grond van het kloosterlceven in dat Ko0 nink-  GESCHIEDENIS. 255 ninkrijk leide. Zommige geleerden zijn van gedagten, dat het van daar na GrootBritannie wierdt overgebragt door pelagius, omtrent het begin der vijfde Eeuwe. De aloude Monniken waren niet, gelijk de hcdendaagfche, in verfchillende Orden onderfchcidcn; ook ontleenden zij hunnen naam niet van hunne ftigters; zij wierden genoemd naar de plaatzen, in welke zij hun verblijf hielden. Oorfpronklijk waren de Monniken niets meer dan bloote Lecken. Noodwendig moest dit het geval zijn, dewijl zij, door hunne regels of inftellingcn, verbonden waren aan deeze of geene woestijn of wildernisfe, alwaar zij gcene gelegenheid hadden tot het waarncemen der kerkelijke verrigtingen. Van hier dat de H. hieronymus zegt, dat het werk van eenen Monnik niet is te onderwijzen, maar te treuren. De Kerkvergadering van Chalcedon onderfcheidt uitdrukkelijk de Monniken van de Geestlijkheid , en plaatst hen onder de Leeken. Graïianus zelve, een ijverig voorftander der hcdendaagfche kloosterbroeders, erkent dat het blijkbaar is uit de Kerkelijke Gcfchicdenisfe, dat de Monniken, tot op den tijd der Pausfen siricius cn zosrnius, flegts bloote Leeken cn van de Geestlijkheid onderfcheiden waren. In zommige gevallen, nogthans, konden het geestlijk en het kloosterlceven gevoeglijk zamen gepaard worden: vooreerst , geestlij kb orde n,  256 GODSDIENSTIGE GEEST- L ij k e orden. eerst, wanneer een klooster op een zo verren afftand lag van de Kerk , onder welke het behoorde, dat de Monniken zich niet op bekwaame tijden derwaarts konden begeeven, tot het bijwoonen van den openbaaren Eerdienst; dit was het geval der Kloosters in Egypte, en in andere gewesten van het Oosten. In dit geval wierden één of meer Monniken geordend tot het verrigten van den Godlijken Eerdienst onder hunne kloosterbroeders. Daarenboven paarde men het geestlijk en kloosterlceven zamen, wanneer de Monniken door de Bisfchoppen uit de Kloosters genomen, en ten dienfte der Kerke geordend wierden. Hiertoe kreeg men verlof, cn het kwam in algemeen gebruik, naadat de Kloosters Schooien van geleerdheid geworden en tot plaatzen ter godvrugtig opvoedinge van de jeugd gefchikt waren. Ten derden, gebeurde het zomtijds dat een Bisfchop_ nevens alle zijne onderhoorige Geestlijken het kloosterlceven aannam, door eene vrijwillige verzaaking van allen bijzonderen eigendom, en een geracenfchappclijk genot van dc gezamentlijke bezittingen. Euseeius vercellensis was dc eerfte, welke deeze leevenswijze ter Wcstérfchc Kerke invoerde. De H. augüstinus gaf 'er een voorbeeld van aan de Geestlijkheid van Hippo. Te regt mogt dit een geordend geestlijk en kloosterlceven genoemd worden. 6 Dc  GESCHIEDENIS. 25 De Cenobiten, of zulke Monniken, we] ke een gemecnfchappelijk leeven leiden waren meest gezien bij de Kerk; vaj bier dat zij onder het beftuur van zeken wetten en regels ftonden. Van deezi wetten zullen wij hier een zaakelijk berig geeven. ö Vooreerst; alle mansperfoonen mogter met naar goedvinden het kloosterleever omhelzen: zulk eene onbepaalde vrijheid zou nadeelige gevolgen hebben voortge. bragt, zo wel voor de Kerk als voor den burgerftaat. Van hier dat de burgerlijke wet het aanneemen van het Monnikskleed verboodt aan die amptenaaren, welke Curiales genoemd wierden, ten zij ze alvoorens hunne bedieningen overdroegen op de zulken, welke, in hunne plaats, den vadeiiande konden dienen. Om de zelfde reden mogten geene Slaaven in de Kloosters worden aangenomen, buiten verlof van hunne Heeren. Ondertusfchsn wierdt deeze wet naderhand vernietigd, door een bevelfchrift van Keizer justinianus, waarbij de Slaaven uit den dienst hunner Heeren wierden ontflagen, onder yoorwendzel dat zij het gewijde kleed hadden aangetrokken. De zelfde behoedmiddelen wierden in agt genomen ten aanzien van gehuwden en kinderen. De eerfte mogten zich niet in een Klooster begeeven, dan met onderlinge toeftemming der beide echtgenooten. Ook op deeze vastftelling maakte Keizer justi■Uianus naderhand een inbreuk; doch JI. CEEL, K jftJ t - GEEST- , lij kb. j orden» [  © E E S T- 1. Ij K E ORDE N. 258 GODSDIENSTIGE nimmer heeft deeze nieuwigheid de goedkeuring der Kerke weggedraagen. Ten aanzien van de kinderen, beval de Kerkvergadering van Gangra, dat de zulken, welke, onder een godsdienftig voorwendzei , van hunne ouderen wegliepen, met den kerkban zouden geftraft worden. In 't voorbii gaan moeten wij hier wederom aanmerken, dat de bovengenoemde Keizer ook deeze wet kragtloos maakte, door den ouderen te verbieden, hunnen kinderen hinderlijk te zijn in derzclycr verkiezing van het kloosterlceven. En, gelijk de kinderen, buiten dc toeftemming hunner ouderen, gecne Monniken mogten worden, dus mogten ook de ouders hunne kinderen niet buiten derzelver bewilliging in een Klooster fteeken. Nogthans vernietigde dc vierde Kerkvergadering van Tolcdo, in den jaare DCXXXIH gehouden, ook decze vastftelling; zij beval, dat, het zij ze door de godsvrugt hunner ouderen, of uit eigen verkiezing, het Monniksgcwaat hadden aangenomen, in beiderlei geval hunne gelofte even kragtig en verbindende zijn zou; en dat zij gecne vrijheid zouden, hebben om weder te keeren tot hun waereldlijk beroep, zo als voorheen gebruiklijk was geweest, wanneer de ouders een kind in een Klooster bragten, vóórdat het- in Haat was om zijne toeftemming te kunnen geeven. Tot een teken der aannceminge van het kloosterlceven diende doorgaans de vcr- an-  GESCHIEDENIS. 25; andcring van kleed, of gewaat; dit ftrek te niet tot een zinnebeeld van eenige godsdienftige verborgenheid, maar alleer tot een bewijs van ingetogenheid en ver agtinge van de waereld. 't Blijkt niet dal • 'er eene plegtige gelofte bij de aanneemim wierdt vereischt; alleenlijk ondergingei de zulken, die zich aanbooden, eene driejaarige proeve, geduurende welke zi gehard wierden tot de oeffeningen vaiï het kloosterlceven. Indien zij, naa dit tijdverloop, verkoozen in de zelfde oeffeningen te volharden, wierden zij, zon der eenige verdere plegtigheid, in het genootfehap toegelaaten. Ook wierdt hun nog geene plegtige gelofte van armoede afgevorderd; hoewel het, nogthans, een doorgaand gebruik was, de waereld vrijwillig te verlochénen, door befchikking tc maaken over hunne bezittingen tot liefdaadige oogmerken, voordat zij zich begaven in een genootfehap, onder '£ welk zij alles gcmeenfchappelijk als broc* ders onder elkander zouden genieten. Vermids de Kloosters geene vaste inkomften hadden, waren alle Monniken verpligt , zich met den arbeid hunner handen onledig te houden om voor zich zei ven de kost te winnen, zonder immer anderen tot een last te zijn. Zij hadden geene luije bedelaars onder zich; zij befchouwden een Monnik, die niet wilde werken, in geen gunftiger licht dan als een fchraapzieken bedrieger. Zozomenus verhaalt dat R 2 s r> ) ■ gëèsï* ! LIJKE [ORDES» I l  geest- I. IJ K E ORDEN. 160 GODSDIENSTIGE 5erapion het opzigt hadt over een Klooster, nabij Arfinoe in Egypte, waarin tienduizend'Monniken gehuisvest waren, die allen met hunne eigen handen n-beidden: zodat zij niet alleen een beftaan hadden voor zich zeiven, maar ook uit hunnen overvloed aan de behoeftigen konden mededeelen. Met hunne lichaamlijke werkzaamheden paarden zij gcestlijke offeningen. De eerfte van deeze was eene aanhoudende boetvaardigheid ; van hier dat het leeven van eenen Monnik dikmaals wordt genoemd het leeven van een weenende. Met zinfpeeling hierop, wierdt het eiland Canolus, niet verre van Alexandrie, voormaals de verblijfplaats der ongebondene ligtvaardigheid, naadat de Monniken van Tabennus derwaarts waren overgebragt, het eiland der boetvaardigheid geheeten. — De volgende gcestlijke werkzaamheid was, een buitengewoon vasten. De Egyptifche Monniken vastten alle dagen, tot drie uuren in den agtermiddag, uitgezonderd op Saturdag, Zondag cn den eerften dag van Pinxtcr. Zommigen betoonden hierin groote ftrengheid; zij vastten twee, drie, vier, zelf tot vijf dagen agtereen; doch decze gewoonte vondt gecne algemeene goedkeuring. Veelen befchouwden zulk een langaanhoudend vasten als nutteloos, ja zelf als ondienftig voor den Godsdienst. De regel van pachomius, welke onderftcld wierdt hem van eenen Engel te zijn bekend gemaakt, fchonk  GESCHIEDENIS. 26 fchonk eenen iegelijk de vrijheid om t mogen eeten, drinken cn arbeiden, naa gclange van zijne lichaamskragt.cn. He vasten was, derhalven, eene willekeur! ge zaak, een ftuk van verkiczinge, er niet van nooddwang. Op zommige plaat zen wierdt den Monniken, terwijl ze aar tafel zaten, een gedeelte der Schriftuure voorgclcezen. Ter voorkoominge van nuttelooze gefprekken cn gcfchillcn, wierdt decze gewoonte 't eerst in de Kloosters van Cappadocie ingevoerd. Doch in Egypte was dit hulpmiddel onnoodig, dewiil de Kloosterbroeders, geduurende den maaltijd, tot een volkomen ftilzwijgen verbonden waren. Nog een ander voorbeeld van hunne godsdienftigheid verhaalt pa li. ad rus; zij zongen gcestlijke liederen , wanneer zij een nieuwen aankoomeling na hunne wöoning geleidden , of in dezelve ontvingen. Dc kloosterwetten verbooden aan de Monniken, zich met eenig openbaar bewind tc bemociicn, zo wel in kerkelijke als in burgerlijke zaaken; de zulken, welke tot eenige bediening in de Kerk wierden bevorderd, moesten op ftaanden voet hun Klooster verlaaten: ook mogten zij geen inbreuk maaken op dc voordeden, vrijdommen en regten der waereldüjke geestlijkheid. Volgens de oorfpronklijke regels hunner inftcllinge, was het den Monniken niet gcoorlofd, in eenig gewest van het Oosten , hunne wooning te hebben in de fteK 3 den, r "GEESTr L j J K E [•ORDE n» t  GEESTL ij k e orden 262 GODSDIENSTIGE den, of op andere plaatzen, alwaar de Lee', ken hun gewoon verblijf hadden: zij moesten in wildernisfen en foortgelijkc afgezonderde oorden woonen; hun naam zelf bragt dit mede. De vermaarde Monnik antonius plagt tc zeggen, „ Dat „ de wildernis even natuurlijk voor een „ Monnik, als het water voor een visch „ was; cn dat, gevolglijk, een Monnik „ in eene ftad even zeer buiten zijn ele,, ment was, als een visch op het drooge* „ land." Dewijl de Monniken in de aloude Christen Kerk onder geene plegtige gelofte ftonden, was het hun geooriofd, m de waereld en tot hun voorgaande beroep weder te keeren. Keizer julianus hadt, vóór zijne verheffing, het kloostergewaat gedraagen; het zelfde heeft men opgemerkt ten aanzien van constans, den zoon van Keizer constantinus den grooten, voordat hij in Britan^ nie de heerfchappij overweldigde. Onder de regels van pachomius, naar welke de Egyptifche Monniken leefden, ontmoet men geen gewag van eenige gelofte bij hunne intrede, noch van eenige ftraffen, in gevalle zij naderhand van lecvcnswijze veranderden. In vervolg van tijd wierdt het noodig geoordeeld, eenige ftraffe te bcpaalen; deeze bcftondt hierin, dat de afvalligen, indien zij eenige eigendommen bezaten, dezelve moesten laaten aan het Klooster 3 welk zij verlieten. Een  GESCHIEDENIS. 263 Een zeer fncllen voortgang maakte wel haast het kloosterlceven door de geheele Christen waereld. Rufinus, die, in den jaare CCCLXXIII, in het Oosten reisde, verhaalt, dat 'er bijkans zo veele Monniken in de wildernisfen, als inwooners in de fteden waren. Uit de wildernisfen kwamen zij eerlang in dc lieden cn vlekken, alwaar zij zeer vermenigvuldigden: want dc ftraks genoemde Schrijver verzekert, dat in dc ftad Oxirinciz alleen meer Kloosters dan huizen, en ruim dertigduizend Geestlijken waren. Op dit berigt wegens den oorfprong en voortgang van het kloosterlceven, zullen wij nu laaten volgen een naauwkeurig vcrflag aangaande de onderfcheidene Orden, zo als zij oudtijds waren ingerigt, en nog tegenwoordig gefield zijn. Zo verre ons de gefchicdenisfen voorlichten , is dc oudftc van alle de gecstlijke Orden in de Roomfche Kerke, die der Augustyner Monniken, die veel gcrugts in dc waereld gemaakt hebben, en nog in groot aanzien zijn. Dc ftigter van deeze Orde, was de ver-' maarde Kerkvader augustïnus, Bisfchop van Hippo, in Afrika, omtrent het laatfte gedeelte der vierde Eeuwe. Hij wierdt gebooren van Christen ouders; zijn vader was Hoofdman in eene der Ro-' meinfche Legioenen, en zijne moeder eene zeer godsdienftige vrouw. Doch,in weerwil der naauwlettende zorgc, welke voor' zijne opvoeding was gedraagen, hadt hij: R 4 naauw- CEESTr LIJKE O R D E N»  a64 GODSDIENSTIGE GEEST- L1JKE ORDEN, naauwlijks de laagere fchoolen veriaaten, of hij voegde zich bij de ergfte van alle de oude Ketters, de Manicheeen. Dewijl hij zeer uitmuntende natuurlijke begaafdheden bezat, die door eene befchaafde opvoeding nog verder waren uitgebreid, hadt hij groote naaloop als een onderwijzer in de welfpreekendheid. Doch, het behaagde Gode hem van zijne dwaalingen te overtuigen: in het zesendertigfte jaar zijns ouderdoms wierdt hij een oprecht Christen. Kort naa decze merkwaardige gemoedsverandering begaf hij zich na Afrika, en wierdt tot Bisfchop van Hippo geordend; hier diende hij, in menigvuldige opzigtcn, tot een uitmuntend voorbeeld van de kragt der Godlijke genade. Jammer is het, dat hij, in zommige ftukken, te zeer aan het bijgeloof verknogt was. Ten deezen tijde maakte het kloosterleeven zeer veel opgang; cn dewijl augustinus verfcheiden Ouderlingen onder zich hadt, wierden deeze het eens om een foort van Klooster nabij dc Kerk te ftigten. Hier fleeten zij hunne meeste ledige uuren in godsdienftige oeffeningen, in het vcrklaaren der Heilige Schriftuure , en elkander te onderhouden over de lcerftcllingen der godgeleerdheid: want, in dien tijd, wierdt van dc gefchilftukken zeer veel werks gemaakt. Oorfpronklijk waren deeze Ouderlingen door gecne ccden noch geloften verbonden; zij waren ingenomen met hunne lee- vens-  GESCHIEDENIS. 265 venswijze; zij befchouwden dezelve als Gode welbehaagcnde, dewijl zij hun van dienst was in hunne poogingen om hunne zinnelijke lusten tc dooden, en zich voor te bereiden tot de genietingen des hemels. Doch zedert namen de dingen een anderen keer; van deeze genootfchappen van menfchen, die aan beweegredenen , van noodzaaklijkheid en nuttigheid ontleend, hunnen oorfprong waren verfchuldigd, bedienden zich dc Roomfche Pausfen gretiglijk, ter oprechtinge van zekere vastgefteide Orden, die door bijzondere naamen onderfcheiden waren, en haare aanfpraaken op godsvrugt onder het masker van wcezenlijke en ongeveinsde godsdienfbighcid verbergden. Van hier dat in de dertiende Eeuw verfcheiden gcestlijke Orden in de Kerk ontftonden. Paus alexander de IV, zich van deeze omftandigheid bedienende, om zijne Pauslijke magt meer cn meer uit te breiden, fmolt, in den jaare MCCLVI, drie of vier Orden ineen, aan welke hij den algemeenen naam van Augustyner Heremiten gaf. Tegenwoordig zijn deeze Monniken in verfcheiden klasferi verdeeld; doch hunne regels en inftellingen zijn na genoeg de zelfde. Zij hebben alle dingen gemeen; de vermogenden, welke in de Orde treeden , moeten hunne goederen verkoopen, en het geld geeven aan de armen; dat wil zeggen, aan de Monniken hunne broederen. De aalmoezen, welke zij ontvanR 5 gen, g eestlij ke orden.  GEEST- L IJ K E ORDEN. 266 GODSDIENSTIGE •ren, moeten zij tot den laatftcn penning in handen van hunne Overftcn ftelicn; en in gevalle 'er eene vervolging om den Godsdienst ontftaa, moeten zij zich ftraks begecven na de plaats , daar hun Opperftc de tocvlugt heeft genomen. Het eerfte gedeelte van den dag moeten zij aan den arbeid hunner handen beftccden, en de overige uuren met leezen en godvrugtige oeifeningen doorbrengen. Op dc Saturdagen moeten zij zich voorzien van de noodwendigheden des lecvens, cn op de Zondagen mogen zij wijn drinken. Wanneer zij zich buiten het Klooster begecven, moeten zij altoos bij tweeën gaan. Zij mogen nergens dan in hun Klooster eeten, fchoon de honger hen nog zo fterk dringc. Geenerbandc gedagtcn mogen zij wegens de vrouwen koesteren, noch eenige brieven of gefchenken ontvangen, zonder dezelve op ftaanden voet aan hunne Overftcn mede te deelen. Deeze regels worden hun éénmaal elke week voorgeleezen; aan ieder Monnik wordt een affchrift van dezelve ter hand gefield. Zij draagen een zwart kleed. De Nonnen van decze Orde zijn genoegzaam aan de zelfde regels gebonden Een andere zeer oude gcestlijke Orde in de Roomfche Kerk, is die der Bcnediktynen; zij nam haaren oorfprong onder de regcering van Keizer justinianüs, omtrent het jaar DXXX. De ftigter was zekere bênediktüs, een beroemd Mon-  GESCHIEDENIS. 267 Monnik in ' Italië; hij ftigtte twaalf g Kloosters in het Bisdom van Tibur ; zij verwierven wel haast zo veel aanziens,0 dat zij van het Bisfchoppelijk regtsgcbied wierden afgefcheiden. Van de genoemde plaats begaf hij zich na den berg Casjino; hier bouwde hij een ander Klooster, en zondt zijne leerlingen door alle gewesten der waereld. Geduurende het tijdverloop van zeshonderd jaaren, verkreegen zij zo veel vermaardheids, dat zij bijkans alle Kloosters hadden ingenomen, tot dat de Dominikaanen en Franciskaanen opftondon om in hunnen roem te deelen. De Benediktynen draagen een ruim zwart kleed met wijde mouwen, en een kap op het hoofd. Gelijk de meeste andere gcestlijke Orden, zijn zij in verfcheiden klasfen verdeeld; hoofdzaaklijk zijn hunne regels de naavolgendc. Zevenmaalen moeten zij alle vierentwintig uuren hunne godsdienstpligten waarneemen: vooreerst, ten twee uuren in den nacht, omdat men wil dat onze Zaligmaaker op dat uur uit den dood is opgeftaan. Ten tweede, ten zes uuren in den morgen, omdat men zegt dat onze Zaligmaaker op dien tijd aan de vrouwen is verfcheenen. Ten derde, ten negen uuren in den voormiddag, omdat op dat oogenblik pilatus bevel zou hebben gegecven om onzen Heiland te gecsfelen. Ten vierde, op den middag, omdat het bekend is dat jezus toen gekruizigd wierdt. Ten vijfde, ten drie uuren naa den e e s t-> L I! K e r p E n,  26-8 GODSDIENSTIGE g e e s ' l1j1u orde! r- den middag, wanneer onze Verlosfer aan ; het kruis ftierf. Ten zesde, ten zes uu». ren, wanneer onze Heiland onderfteld " wordt van het kruis tc zijn genomen. Ten zevende, eindelijk, ten zeven uuren in den avond, den tijd, op welken men onderftelt dat de angst van onzen Verlosfer eenen aanvang nam. Dus hebben alle hunne uuren van godsdienstoeffeninge betrekking op het lijden van jezus CHRISTUS. De Monniken van decze Orde moeten altoos paar cn paar gaan; in de Vasten mogen zij vóór zes uuren in den avond geene fpijze gebruiken; doch , zonder de toeftemming van hunne Overftcn , mogen zij geene eigendunkelijke brengheden of boetedoeningen oeffenen. Geduurende den maaltijd mogen zij niet te zamen fpreeken, maar moeten naar het voorleczen der Schriftuure luifteren. Zij flaapen in één vertrek, doch ieder in een afzonderlijk bedde, met hunne kleederen aan. De ftraffe voor kleine misdaaden is, dat zij een maaltijd moeten overflaan; om grootere overtrecdingen wordt hun de toegang in de Kapél voor een tijd ontzegd. Halftarrige overtreeders worden buiten het Klooster geftootcn, en nimmer wederom toegelaaten, zonder bewijzen te hebben gegecven van de oprechtfte boetvaardigheid. Hun bed beftaat uit een mat, ruuwe deken , een laken en een peuluw; elk Monnik moet twee rokken, twee drinkfchaalen, een tafelboek,  GESCHIEDENIS. 269 bock, een mès, een naald en een zak. doek hebben. Nogthans moet het erkend worden, dat deeze Monniken dc fchittcrendfte fieraaden zijn geweest van het gemeenebcst der letteren. Te St. Maur in Frankryk hebben zij een beroemd Klooster; hier hebben zij de beste uitgaaven vervaardigd van de Werken der Kerkvaderen, met oordeelkundige aanmerkingen. Veelen hunner zijn geene vrienden van het bijgeloof, maar wenfehen oprechtlijk, de harten der Christenen door de banden van zagtmoedigheid en liefde aaneen te binden. Groote eere doet dit aan hunne Orde; en indien zij langs den zelfden weg van gemaatigdheid kloekmoedig voortftreeven, mag men zich van hun alles goeds belooven. Niet minder vermaard dan deeze, in de Roomfche Kerk, en zeer talrijk, is de Orde der Franciskaanen , of Graamve-Mon-* niken. Franciskus, de Vader deezer Orde, wierdt gebooren uit ouderen van adelijkcn huize, te Asfifium, in Umbrie, eene provincie van Italië, in of omtrent het jaar MCLXXXII. Hij deedt afftand van een aanzienlijken fehat, welken zijne voorouders, geduurende eene lange reeks van jaaren, liadden bezeeten; hij verzaakte alle waereldfche vermaaken, orn eene vrijwillige armoede te omhelzen, en in de oeffening der grootfte lichaamsftrengheden zijne dagen door te brengen. Hij liep barrevoets; behalven dat hij van GEEST- LIJKE 0 E. D E,N»  i7ö GO DSDIENSTIGE GERST- l ijke Orden. ftad tot ftad en van dorp tot dorp reisde om de kranken te bezoeken en de behoeftigen tc onderfteunen, predikte hij, op Zon- cn Feestdagen, in de Kerken, voor een talrijke menigte van toehoorderen. Met het voorneemen om eene gcestlijke Orde te ftigten, ftelde hij, in den jaare MCCVIII, een affchrift der regels, welke hij hadt opgefteld, in handen van Paus innocentius den III, en verzogt tevens dat dezelve door den heiligen ftoel mogten bekragtigd worden. Dc Paus, 's mans onaanzienlijk voorkoomen, en de verregaande ftrengheid zijner regels in aanmerking genomen hebbende, beval hem na de zwijnen te gaan, om deezen de door hem opgeftelde wetten voor te fchrijven, als beter gefchikt voor deeze dieren, dan voor de menfchen. Franc i s k u s' op dit zeggen vertrokken zijnde, wentelde zich in het flijk met eenige zwijnen; in deezen bemorftcn toeftand verfcheen hij andermaal in 's Pausfen tegenwoordigheid , en herhaalde zijn verzoek om dc bekragtiging zijner regels; thans verkreeg hij zijnen wensch: de Paus bckragtigde dc Órde. Zints deezen tijd wierdt franciskus beroemd door geheel Italië; veele perfoonen van aanzienlijken huize verlieten de waereld, en begaven zich onder zijne gcestlijke krijgsbaniere. Eerlang verfpreiddc zich de Francislaaner Orde over geheel Europa; de Monniken, tot dezelve bchoorer.de, wier-  GESCHIEDENIS. 271 wierden, jaaren lang, gehouden voor de beroemdfte predikers; zij reisden van dorp tot dorp om de ruwe onbefchaafde opgezetenen te onderwijzen. Zo groot was hun godsdienstijver, dat veelen hunner zich onder de Heidenen begaven, met oogmerk om hen te bekeeren; menig eenen kwam deeze pooging op een wreeden dood te ftaan. De Roomfche Legenden wegens deezen zonderlingen mensch vernaaien, dat, kort vóór zijnen dood, aan zijne handen en voeten wonden gezien wierden, gelijk aan die van onzen Zaligmaaker, welke geftadig bloedden; doch dat men, naa zijn overlijden , noch wonden, noch bloed zag. Hij wierdt begraaven te Rome, in eene kleine Kapél, door hem zclven geftigt; zedert kreeg hij eenen naam op dé lijst der Almanaksheiligen. Tot betere beftuuringe der Franciskaaner Monniken, fchreef de Paus, naa het overlijden van hunnen ftigter, zekere regels voor: want zij wierden in groote eere en waarde gehouden. Zij mogten in de fteden, vlekken en op de dorpen prediken ; doch zij moesten hunne onderrigtingen mededeelcn, meer door de eerwaars digheid van hun gedrag en dc geringheid Van hun gewaat, dan door ftrenge berispingen. Hunne beftraffingen moesten algemeen zijn, en niet op bijzondere perfoonen doelen; onder bedreiging der zwaarfte ftraffen, mogten zij niet rugtbaar maaken 't geen de boetvaardigen in de GEESTLIJ li E 0 R D E K.  CEE SI LIJKE ORDEN S72 GODSDIENSTIGE -de biegt aan hun geopenbaard hadden. Het was hun ongeoorlofd na bevordering • te ftaan; ook ftondt het hun niet vrij, in eenige Kerk of Kapél te prediken, zonder dat zij daartoe verzogt waren. De tegenwoordige regels hunner Orde zijn hoofdzaaklijk van den volgenden inhoud. Zij moeten in gemeenfehap leeven, de kiuschheid betragten, cn gehoorzaamheid betoonen aan den Paus en aan hunne Overften. Die zich in hunne Orde willen begeeven, moeten alvoorens verkoopen alles wat zij bezitten, en het geld aan dearmen geeven. Eén proefjaar moeten zij doorftaan, cn wanneer zij eenmaal in de Orde zijn aangenomen, mogen zij dezelve om geenerhande oorzaak verlaaten. Volgens het voorfchrift van het Getijboek der Roomfche Kerke, moeten de Priesters viermaalcn 's daags den Godlijken Eerdienst verrigtcn. Van Allerheiligen tot Kerstijd moeten zij vasten; dat wil zeggen, zij mogen, geduurende dat tijuverloop, geen vleesch eeten. Het is bun niet geoorlofd te paerd te rijden, dan in gevalle van dringende noodzaaklijkbcid; bij voorbeeld, wanneer zij eenen kranke, die verre van het Klooster woont, moeten bezoeken, of ingevalle het gefchiedt tot herftellinge van hunne gezondheid. Geld mogen zij niet in eigendom bezitten, maar zij moeten leeven van aalmoezen, welke het hun vrijftaat van ten iegelijk te vruagen. In een ongebonden  GESCHIEDENIS. 27. den gczelfchap mogen zij nooit gezie worden, en allen omgang met de vrou wen zijn zij gehouden zorgvuldig te vlieden. Hun gewaat beftaat uit een wijdei rok van grof laken, een hoed van d< zelfde ftorfe, een koord als een gorde om de lendenen, en een onderbroek, wanneer dit gewaat verftelling noodic heeft, moet de fcheur met een ftuk hairlaken worden tocgcnaaid. Het eerfte Klooster deezer Orde wierdt geftigt op Monte Soubazo, in Italië. De Lateraanfche Kerkvergadering bekragtigde, in den jaare MCCXV, de Kloosters, die zedert gebouwd wierden. In korten tijd vermenigvuldigden zij dermaate, dat in den jaare MCCXIX, vijfduizend Monniken, als afgevaardigden van andere Kloosters, te Asfifium zamen kwamen. In den jaare MCCLVI wierden de Franciskaanen 't eerst in Engeland bekend; te Canterburij wierdt voor hun een Klooster geftigt. Ijverig kantten zij zich tegen de echtfcheiding tusfehen Koning Hendrik DEN VIII en katharina van arragon. Dit was de reden, dat ten tijde van de vernietiginge der Kloosters, zij voor alle andere verdreeven, en wel tweehonderd van hunne Orde in de gevangenis geworpen wierden. Tweeëndertig wierden als honden in ketens aan elkander geklonken, en in akelige holen gefmeeten; veelen wierden gebannen , en zommigen openlijk ter dood gebragt. Geduurende den bloeijenden ftaat deezer OrII. deel. S de ) ' GEEST* - LIJKE . ORDEN, (  GEEST- LIJKE ORDEN. 274 GODSDIENSTIGE de in Engeland, was zij verdeeld in zeven diftrikten, Cuftodien genaamd, omdat ieder van deeze wierdt beftuurd door een opperhoofd, Cuftos of opziener van het diftrikt genaamd. De hoofdplaatzen waren de volgende: Londen, York, Cambtidge, Briftol, Oxford, Newcastle en Worcester; in alle deeze diftrikten lagen zestig Kloosters. . Vier broeders bezorgden te Londen de eerfte inwooning aan de Franciskaancr Monniken; zij huurden een huis in Comhill, van zekeren john travers, toenmaals Schepen der Stad. In dit huis vervaardigden zij etlijke celletjes, en woonden aldaar tot in den zomer van den volgenden jaare; toen wierden zij, door john jwyn,burger en Lord-Major van Londen, overgebragt na St. Nikolaaslaan, alwaar hij een Klooster voor hun bouwde, en een lid hunner Orde wierdt. Thans bezit zij, door geheel Europa, zevenduizend Kloosters, en in dezelve honderdvijftienduizend Monniken; behalven deeze zijn 'er negenhonderd Nonnenkloosters , die volgens dc zelfde regels leeven. Uit deeze Orde zijn voortgekoomen vyf Pausfen, zesenveertig Kardinaalen, behalven een groot getal Aardsbisfchoppen en Bisfchoppen. De jongst* 6'verleedene Paus clemens de XIV, wiens eigen naam was gangaNelli, zeer bekend door zijne brieven, behoorde tot deeze Orde. Wc-  GESCHIEDENIS. 27 Wegens dc Domitiikaanen moeten w nu berigt geeven; in Engeland voeren z den naam van Zwarte Monniken; in Franl ryk zijn ze bij dien van Jacobynen bekenc Do mini kus, ftigter dier Orde, wierd gebooren te Calaruega, een kleine ftad « het Koninkrijk Oud-Kaftilie, in den jaa re MCLXX. Terwijl zijne moeder vai hem zwanger was, droomde zij, dat zi een kleinen hond baarde, die een toorfc in zijnen mond hicldt, welke dc geheele waereld zou verlichten. Reeds op dei ouderdom van zes jaaren, wierdt hij, dooi zijnen Oom, in dc Latynfche taaie on. dcrweezen; decze bezat eene rijke kerkelijke prebende in Kaftilie. Zijne ledige uuren befteedde hij aan het opfchikken der altaaren, en de Koorzangers de hand te lecnen in het waarneemen van den Godlijken Eerdienst. Toen hij den ouderdom van dertien jaaren hadt bereikt, wierdt hij gezonden na de Hoogefchool van Palende , in het Koninkrijk Lion; zes jaaren befteedde hij hier aan het beoeffenen der Wijsbegeerte cn Godgeleerdheid. Zints dien tijd gaf hij zich aan allerlei godsdienftige lichaamstuchtigingen over. Zijnen meesten tijd bragt hij door met het bekeeren van Heidenen cn Ketters. Zo wijd deedt dit zijnen naam klinken, dat de Bisfchop van Osma, het befluit genomen hebbende om dc regels zijner Kerke te hervormen, ter volvoeringe van dit werk zijn oog liet vallen op dominikus; hij nodigde hem ten dien oogmerke tot zich, S 2 en S j g e e s t- j eijke .orden, i  176 GODSDIENSTIGE geest- L IJ K E ORDEN. en boodt hem een Kanunnikdij in zijne Hoofdkerke aan. Zo naauwlettend en voorzigtig gedroeg zich dominikus in het volvoeren van deezen post, hij onderwierp zich aan zo veele lichaamshardigheden, dat de Kanunniken, zich huns voorgaanden wandcls fchaamende,hct befluit namen om zijn voorbeeld naa te volgen. Eene hervorming wierdt wel dra in de Hoofdkerk ingevoerd, en dominikus tot OnderPrioor van het Kapittel verheven. De Bisfchop, midlcrwijl, het onbeftaanbaar oordeelcnde met den pligt, dien hij aan de Kerk verfchuldigd was, dat hij zulk een hcldcrfchitterend licht als dominikus aan eene bijzondere plaatze bepaalde, zondt hem uit om het werk van een Verkondiger des Euangeliums te vcrrigtcn, in verfcheiden provinciën van Spanje; 't gelukte hem aldaar eene menigte Ketters te bekeeren. Toen de Kerkvoogd , in den jaare MCCIV, in gezantfchap na Rome wierdt gezonden, verzelde dominikus hem derwaarts. Terwijl zij door Langnedok reisden, bevonden zij dat de Kerken in dat gewest grootlijks in 't verval waren ; de oorzaak biervan was, de hoogagting des volks voor dc Albigenzen. In ftede dan van hunne reize na Rome voort te zetten, verwierven zij de vrijheid van den Paus om in dien oord zich eenigen tijd tc mogen ophouden, en geduurende denzelven ter bekeeringe der Ketteren hunne" poó- gin-  GESCHIEDENIS. 27; gingen aan te wenden. Hier was het dal dominikus tot het eindelijk befluit kwam om het ontwerp te volvoeren 't welk hij, al zints eenigen tijd, beraamc hadt, eene gcestlijke Orde op te richten, welke voornaamlyk ten oogmerke zon hebben, de verkondiging des Euangehums, dc bekecring der Ketteren, de verdecdigmg van het geloove cn dc voortplanting van den Christlijken Godsdienst. Wel dra bragt hij een aanzienlijk getal menfchen tc gader, allen met hem van een zelfden ijver blaakcnde, die allen in zijne maatregels traden. Zo veel behaagens vondt de Paus hierin, dat hij ftraks eene Bulle afkondigde, waarbij de inftelling wierdt goedgekeurd. Het eerfte Klooster deeze Orde wierdt geftigt te Touloufe, op kosten en uit de liefdegiften der Bisfchoppen van dat Sticht. Van hier zondt dominikus zendelingen, door alle gewesten van Europa , om leden en aanhangers te werven In den jaare MCCXVIII bouwde hij een Klooster in de St. jacobs-firaat te Parys • van hier dat zij zedert dien tijd in Frankryk bekend geweest zijn bij den naam van Jakobynen. Nog geene vier jaaren waren er verloopen, of men telde, in Italië, FrankrykyDuitschland en Spanje,over de veertig Dominikaaner Kloosters. Van Paus honorius den III verwierf hij te Rome de Kerk van de H. sabina; hier trok hij, nevens zijne medgezelien, het gewaatkaan, welk zij voorgavendoor de S 3 » ge- GEEST- LIJK E ORDEN.  6 e e s t- L IJ K E ORDEN. 178 GODSDIENSTIGE gezegende Moedermaagd aan den Heiligen renaud van Orleans te zijn vertoond; het beftondt uit een wit kleed en fchouderlap; zij voegden 'er nevens een zwarten mantel en hoed, die in een punt eindigde. De H. dominikus overleedt te Bologne, in den jaare MCCXXI. Zedert heeft zijne Orde zich uitgebreid door alle gewesten van Europa. In het zelfde jaar als dominikus ftierf, ftaken twaalf zijner naavolgeren over na Engeland; eerst ftigttcn zij een Klooster te Oxford, en kort daarnaa te Londen. In den jaare MCCLXXVI wierden zij, door den Lord-Majoor en de Aldermans der laatstgenoemde ftad, begiftigd met twee ftraatcn nabij de rivier dc Theems; zij bouwden aldaar een pragtig Klooster, waarvan, egter, nu niets meer is overgeblecven dan de bloote naam; men noemt dc plaats, daar eertijds het geestlijk geftigt ftondt, Blackfriars, of het Zwarte-Monniken-quartier. Het Pauslijk gezag, ondertusfehen, waarmede zij gewapend waren, wierdt eerlang van hun misbruikt, op de hoonendfte en baldaadigfte wijze; zij drongen 'er op om in alle Kerken te mogen prediken , zelf zonder verlof van den Bisfchop of den Priester. Deeze nieuwigheid in de kerktucht wierdt gevolgd van eene algemeene losbandigheid van zeden : want, de leden, zich niet verpligt oordeelende om aan hunne Kerfpel - priesters te moeten jbiegten, liepen na de Dominikaanen, die gce-  GESCHIEDENIS. 279 gcene kennis hebbende aan de boetelingen , niet konden wecten of zij dc opgelegde boete al dan niet nakwamen. ' 'Er zijn ook Nonnen-kloosters onder deeze Orde; zij wierden door dominikus zelvcn geftigt. Terwijl hij met het bekceren der Albigenzen onledig was, zag hij tot zijn uiterfte leedweezen, dat verfcheiden lieden van aanzien, onbekwaam zijnde om hunne dochters te onderhouden, dezelve aan dc Ketters tot vrouwen gaven. Ter voorkoominge van dit miskwaam, 't welk groote ergernis aan de Geestlijkheid gaf, bouwde dominikus; een Klooster te Prowdle-, in 't welk deeze arme maagden in 't Christlijk geloove onderweezen moesten worden. Het gewaat deezer Nonnen is een witte tabbert, een geele mantel, cn een zwarte fluicr. Verfcheiden uuren van den dag moeten zij met den arbeid haarer handen doorbrengen; ook moeten zij haare eigen klcederen maaken, op bedden van ftroo flaapen, en veele andere lichaamsftrengheden oeffenen. De Orde der Dominikaanen heeft voortgebragt vier Pausfen, drieënzestig Kardinaalen , hondervijftig Aardsbisfchoppcn, achthonderd Bisfchoppen, bchalven de leden van den Raad der Inquifitie, van welken wij in 't vervolg dcczes werks een nader berigt zullen geeven. Voordat wij deeze Orde verlaaten, zal 't noodig zijn aan te merken, dat de Dominikaanen bewecren dat de maagd ma. S 4 RIA, 3 E E S T- L Ij K E ) R D E N.  28o GODSDIENSTIGE ce est- l ij ic e orden. RiA, gelijk alle andere vrouwen, met de erfzonde befmet ter waereld kwam, terwijl de Franciskaanen ftaande houden dat zij in een ftaat van volmaakte onfchuld gcbooren wierdt. Hevig hebben de twee Orden hierover getwist; hoe hoog dit gefchil geloopen, en welke bitterheden daaruit ontftaan zijn, kan blijken uit de volgende plaats van Bisfchop burnet's Reizen. In zijn berigt wegens de ftad Bern in Zwitzerland, fchrijft die groote Godgeleerde aldus. „ De tweede Kerk is de Kapel der Do„ minikaanen; hier zag ik het berugte gat, loopende uit een van de cellen der 5, kloosterbroederen door een beeld in de „ Kerk. Dit geeft mij gelegenheid tot „ een uitvoerig verhaal van een zonder„ ling voorval. Gelijk de bedoelde ge„ beurtenis eene der grootfte bedriegerijen „ was, welke immer in de waereld gepleegd wierden, en dezelve voorviel onge„ veer twintig jaaren voordat de Kerk„ hervorming te Bern wierdt aangeno„ men, dus is het waarfchijnlijk, dat dit „ voorval niet weinig toebragt om de ge- moederen des volks voor te bereiden „ tot die gewigtige verandering. Te bc„ ter ben ik in ftaat om daar van een om„ ftandig berigt te geeven, omdat ik het „ oorfpronkiijk pleidooi in het Latynfche „ handfehrift heb geleezen, getekend „ door de Notarisfen van den Regtbank, „ door den Paus benoemd om deeze zaak >, te onderzoeken. Het verhaal beflaat ,3 hoi>  GESCHIEDENIS. 281 honderddertig vellen papier, klein en „ aan alle zijden befchreeven; het is, in „ de daad, een dik boek. Dewijl de ge„ drukte vernaaien zo gebrekkig zijn, „ heb ik de moeite genomen om het ge„ heele ftuk te doorleezen: zie hier een getrouw uittrekzel van hetzelve. „ De twee beroemde Orden, die zich ,, hadden meester gemaakt van den eer, „ bied en de hoogagting dier durftere „ eeuwen, dongen om het meesterfchap. ,, De Dominikaanen muntten uit door ge„ leerdheid; zij waren de meestgeliefde „ Predikers van die tijden; zij waren aan „ het hoofd van de Geregtshoven der In„ quifitie, en bekleedden de gewigtigfte „ kerkelijke bedieningen. De Francis,, kaanen maakten een in 't oogloopcnder ,, vertoon van lichaamsftrenghcid; zij „ droegen een ruwer gewaat, leefden „ naar ftrenger regels en waren armoedi„ ger: dit alles verfchafte hun eenen in,, vloed op de harten der onnozele ge- mcente, welke de andere uitmuntend,, heden der Dominikaaner Orde rijklijk kon opwecgen. In één woord, de bei„ de Orden blaakten van jaloersheid en „ naijver; doch, alzo de godsdienftige „ eerbetooning aan de gezegende Maagd „ de heerfchende zucht en pooging dier „ tijden was, hadden de Franciskaanen „ ten deezen opzigte den voorrang. De ,, Dominikaanen , die de verdcediging der „ begrippen van thomas aquinas op zich hebben genomen, zijn diensvolS 5 » gens GEEST- L IJ K E ORDEN.  '2S2 GODSDIENSTIGE geestl ij k e orden, „ gcns gehouden te bewecren, dat ma- r ia met de erfzonde befmét gebooren „ wierdt. Hierom wierden zij, door de „ Franciskaanen, bij het volk als gods- lasteraars aangeklaagd; dc Dominikaa„ nen begonnen hierdoor grond te verlic- zen in de gemoederen der menigte, die „ fterk was ingenomen met het denkbeeld „ der onbevlekte ontvankenisfe. „ Omtrent^-nct begin der vijftiende Eeuwe, predikte te Frankfort een ze„ ker Franciskaaner Monnik; onder het Sermoen tradt zekere wig and, een ,, Dominikaaner Monnik, binnen. De eerstgemelde, hem vernomen hebbcn- de, berstte uit in fterke uitroepingen, „ dankte God dat hij niet behoorde tot „ eene Orde, welke de Maagd lasterde, „ of dc Vorften door het tocdcelen van „ het gewijde Bondteken vergiftigde: want deeze misdaad, zegt men, door „ eenen Dominikaaner Monnik, omtrent Keizer hendrik den VII, gepleegd „ te zijn. W.igand, deeze befchuldi- gingen gantsch euvel opnecmende, fprak hem openlijk tegen ; hieruit ont>, ftondt een gefchil, 't welk in een op- loop eindigde, die den Dominikaaner „ bijkans het leeven zou gekost hebben.; „ met moeite cn ter naauwer nood ont„ kwam hij het dreigende gevaar. De „ geheele Orde nam het befluit om zich „ van deezen hoon te wrecken; in een „ Kapittel, in den jaare MDIV, te Vimp., fen gehouden, wierdt een middel voorge-  GESCHIEDENIS. 283 „ geflagen en goedgekeurd, ter handhaavinge van het aanzien der Orde, welke „ in de begrippen van het gemeene volk „ merkelijk gedaald was, en om tevens den invloed te ondermijnen, dien de Franciskaanen zich verworven hadden. „ Vier leden der zamenkomfte namen de volvoering des ontwerps op zich: „ want, zeiden ze, daar het gemeene „ volk zo geneigd is om aan droomen en „ verdichtzels geloof tc ftaan, moesten ,, zij, op hunne beurt, ook eens droo„ men, en, gelijk de anderen hadden ge„ daan, het volk zoeken te misleiden. 5, Bern wierdt tot de plaats verkoozen, „ alwaar dit klugtfpel zou vertoond worden: want zij wisten dat de inwoo„ ners dier ftad, ten dien tijde , alles „ konden verzwelgen, en niet zeer ge„ zind waren om na ongewoone voor„ vallen een naauwlettend onderzoek te j, doen. „ Niet zo dra hadden zij hun plan be„ raamd en vastgefteld, of 'er boodt zich „ een gepast werktuig aan: een zekere „ jetzer kwam in dc Orde als Lcckc- broeder; deeze bezat alle de noodige „ vercischten tot de volvoeringe van hun „ ontwerp; hij was zeer eenvoudig, en „ geneigd tot lichaamsftrenghcid. Zodra zij zijne geaarthcid en karakter naauwa, keurig befpied hadden, begonnen zij de „ hand te liaan aan dc voortzettinge van ,, hunne maatregels, terftond den eerften „ nacht naadat hij hun gewaat hadt aan- » ge- G E E S T- L IJ K E ORDEN.  284 GODSDIENSTIGE geest lijke orden -„ getrokken; dit was op Maria-Licht„ mis des jaars MD VII. Een der Mon• „ niken begaf zich heimelijk in zijne Cel, „ en yerfcheen aan hem als iemand, wel„ ke in het Vaagevuur legt, in eene zeer „ misfelijke gedaante; hij hieldt een doos „ voor zijn aangezigt; wanneer hij op „ dezelve blies, fchcen 'er vuur uit „ zijnen mond voort te koomen. Daar„ enboven hadt hij eenige honden rond„ om zich, die bij hem de plaats van beu„ len of pijnigers bekleedden. In decze „ gcftalte verfcheen hij aan den armen „ JEtzer, terwijl hij te bedde lag. Zijn „ eerfte werk was , hem eene bcrugte ge„ beurtenis te verhaalen , waarover zij alle hunne nieuwelingen plagten te on„ derhouden, met oogmerk om hun ee« nen fchrik aan tc jaagen, om nimmer „ hun gewaad af te leggen; dat voorval behelsde, dat op zekeren tijd een lid „ van hunne Orde , Opperfte van het „ Klooster te Soloturn, na Parys was „ gereisd; doch, alzo hij zijn ordekleed „ hadt afgelegd, in zijn waereldlijk ge„ waat vermoord was. De vermomde „ Monnik voegde 'er nevens , dat hij die „ perfoon, en om deeze euveldaad tot „ het Vagevuur veroordeeld was; doch „ hij merkte tevens aan dat hij door zijne bemiddeling daaruit kon verlost wor„ den. Dit alles ging gepaard met de „ fchroomlijkfte misbaaren, waartekens „ van de folterende fmarten, die hij uit„ ftondt. „ Mid-  GESCHIEDENIS. 285 „ Midlerwijl reezen den armen jet-< „ zer van angst de hairen tot bergen. „ Doch de andere vervolgde . en perstte ( hem eene belofte af om alles te doen, ,, wat hij op hem zou begeeren, ten ein- de om daardoor uit de plaatze zijner „ pijniginge verlost te worden. Dc ver- fchrikte Monnik gaf hem zijn woord omtrent alles wat hij hem zou voor„ flaan. Toen fprak de andere, hij wist „ dat hij een groot Heilige was, en dat zijne gebeden cn lichaamskwellingcn 3, eene goede uitwerking doen zouden; „ doch dat dezelve zeer ongemeen zijn moesten. Alle Kloosterbroeders moes„ ten zich eene geheele week lang met ,, roeden tuchtigen; hij moest langs den „ grond uitgeftrekt leggen, in de gedaan„ te van iemand welke aan het kruis is ,, gebonden; midlervvijl moest de Mis gc„ vierd worden in het bijzijn van allen, „ die daarbij wilden tegenwoordig zijn. Hij voegde 'er nevens, dat, ingevallc „ hij zich hieraan onderwierp, hij de ge- lukkige uitwerkzels der liefde zou on,, dervinden, welke de gezegende Maagd „ hem toedroeg, nevens nog veele ande„ re zeer ongemcene dingen. Hij befloot „ zijne tegenwoordige aanfpraak met het „ zeggen, dat hij op een anderen tijd aan „ hem zou verfchijnen, in 't gezelfchap „ van twee andere geesten, en met hem „ tc verzekeren dat alles, 't geen hij om „ zijner verlosfinge wille zou lijden, eene heerlijke vergelding zou ontvangen. „ Het ïeestl IJ K e IRDEN»  286 GODSDIENSTIGE geest- l ijke orden, „ Het morgenlicht was niet aangebro„ ken, of de Monnik deedt verflag van „ decze verfchijninge aan de overige „ Kloosterlingen; zij vertoonden daar„ over hunne hoogftc verwondering; al„ len ftonden 'er op dat hij dc opgelegde „ tuchtiging moest ondergaan; elk onder„ wierp zich om zijn aandeel tc draagen. „ De bedrogene Monnik deedt gcljk hem „ bevolen was, in eene der Kapellen van hunne Kerke. Dit lokte eene groote „ menigte aanfehouwcren, alle welken „ den armen Monnik als een Heilige bc„ fchouwden ; terwijl ondertusfehen de „ vier Monniken, die het bedrog vol„ voerden , het wonderwerk der verfchij„ ninge, in hunne Sermoenen, hemel„ hoog verheftcn. Jetzer's Biegtva„ der was in het geheim; door dit mid„ del wisten zij alle de kleine voorvallet„ jes van zijn leeven, zelf zijne gedag„ ten; dit was hun van uitfteekenden „ dienst om het ftuk te volvoeren. De „ Biegtvadergaf hem den gewijden ouwel, nevens een ftuk houts, gelijk hij yoor„ gaf, van het waare kruis; door middel „ van decze moest hij zich verfterken, „ ingevallc hem andere verfchijningen gc„ beurden, dewijl dc booze geesten door „ dezelve ongetwijfeld zouden beteugeld worden. In de daad, den volgenden „ nacht hadt hij de zelfde verfchijning; „ de gemaskerde Monnik wierdt verzeld „ van twee andere, met zulke vermom!3 mingciij dat zij bet voorkoomen van „ Dui-  GESCHIEDENIS. 28? „ Duivels hadden. Hij vertoonde hun i „ den gewijden ouwel, die hun zulk een „ fchrik aanjaagde, dat hij van de kragt-( „ daadigheid diens behoedmiddels volko„ men overtuigd was. „ De gewaande lijder in het Vagevuur melde hem zo veel van de heimelijke „ voorvallen zijns leevens, en van zijne „ gedagten , alle welke bijzonderheden „ hij van den Bicgtvadcr hadt vernomen, dat dc arme Monnik volkomen wierdt „ bevestigd in zijn gevoelen aangaande „ dc weezcnlijkheid der verfchijninge. In „ twee deezer verfchijningen, die beiden „ van dc zelfde omftandigheden verzeld „ wierden, fprak dc vermomde Monnik 9i veel tot lof der Dominikaaner Orde, „ welke , zeidc hij, zeer dierbaar was „ aan de gezegende Maagd, die wist dat „ zij zelve met erfzonde gebooren wierdt, „ en dat de Leeraars, welke het tegen„ deel predikten, in het vagevuur lagen; dat het verhaal wegens st. ber,, nar d's verfchijning, met eene vlek ge- tekend, omdat hij zich tegen het feest „ van Maria-Ontvankenisfe hadt aange„ kant, een verdichtzel was; maar dat het waarheid was dat 'er zich afzigtelij- ke vliegen hadden vertoond op het „ graf van den Heiligen bonaventu„ ra, die het tegendeel hadt geleerd; „ dat de gezegende Maagd eenen afkeer „ hadt van de Franciskaanen, omdat zij 9, haar gelijk fteldcn met haaren Zoon; 35 dat scotüs, over wiens Heiligver' • ,j klaa- i e e s f lijke irden  288 GODSDIENSTIG E geestlijkeorden, } ■ „ klaaring de Franciskaanen toenmaals te „ Rome bezig waren, verdoemd was; cn dat de ftad Rem zou verdelgd worden, omdat zij zulke pesten binnen haare muuren huisveste. „ Zo dra de opgelegde tuchtiging vol- komen geoeffend was, verfcheen de „ geest wederom, en zeide dat hij nu uit j, het Vagevuur verlost was; doch eer „ hij in den hemel kon toegelaaten wor- den, het Sakrament moest ontvangen, „ alzo hij zonder hetzelve geftorven was: dit verrigt zijnde, zou hij de Mis „ doen voorde zulken, die, door hunne „ groote weldaadighcden, hem uit zijne „ fmartcn verlost hadden. Thans kreeg dc Monnik den inval, dat dc ftemme, „ die met hem fprak, eenigzins naar die „ van den Prioor geleek; doch hij was zo verre van eenigen agterdogt te voe„ den, dat hij niet veel agt op zijn ver„ moeden gaf. „ Eenige dagen daarnaa verfcheen hem „ de zelfde Monnik, in dc gedaante van „ eene verheerlijkte Non; zij zeide dat zij de H. barbara was , dien hij >, (j e t z e r) een bijzonderen eerbied toe„ droeg; 'er nevens voegende, dat de ge,, zegende Maagd zo voldaan was over „ zijne goedwilligheid, dat zij voornec„ mens was om hem eerlang een bezoek „ te geeven. Straks daarop riep jetzer , het geheele Klooster te zamen, en , deedt een verhaal'van deeze verfchij, ninge aan alle de overige Monniken; „ met  GESCHIEDENIS. 28 „ met veel genoegen en onder de betoo „ ningen van blijdfchap luisterden zij n; „ dit verhaal. De Monnik reikhalsd „ van verlangen na de vervulling der be „ lofte,door st. barbara hem ge daan. Naa verloop van etlijke dagen » verfcheen aan hem de zo zeer verlang „ de fpotvertooning, gekleed als maria „ op de hooge feestdagen, en, in de „ daad, in het zelfde gewaat; rondom „ haar vertoonden zich eenige Engelen, „ welke hij zedert vernam de kleine En-„ gelenbcelden geweest te zijn, die „ op de voornaamfte heiligedagen op de „ altaaren geplaatst wierden. In de ka„ mer was boven zijn hoofd een katrol; „ over hetzelve liep een touw aan deEn„ gelen vastgemaakt; door dit middel kon „ men de beelden om hoog trekken, en „ rondom het hoofd van mar ia doen „ vliegen ; dit alles bevorderde het go„ chelftuk. Naa de verdienften van zijn „ karakter en lichaamstuchtiginge hoog „ gcKocmd te hebben, berigte hem de „ Maagd dat zij in erfzonde ontvangen „ was; dat Paus julius de II, die. „ toen op den Roomfchen floel zat, een „ einde zou maaken aan het gefchil en het „ feest van haare ontvankenisfe affchaf„ fen , 't welk door sixtus den IV „ was ingefteld; en dat hij (Monnik) het „ werktuig zijn zou om den Paus aan„ gaande de waarheid der zaake te onder„ rigtcn. Zij gaf hem drie droppelen van „ baars Zoons bloed; het waren drie II. deel. T „ bloed. -geest» l LIJKE ;ORDEN. I  apo GODSDIENSTIGE e e e s t- lijke orden. „ bloedtraanen, welke hij over Jeruza„ lem gefchreid hadt; dit betekende dat „ zij drie uuren lang befmet geweest was met erfzonde; doch, naa verloop van „ dezelve, door zijne genade, uit dien „ ftaat verlost wierdt. Want het fchijnt ?, dat de Dominikaanen beflooten hadden het ftuk zodanig te beleggen, dat hoe- wel zij het hoofdgefchil, wegens de ont5, vankenis van m a r i a in erfzonde, won« nen, nogthans zich zo verre zouden fchikken naar den eerbied, welke der „ ,gezcgende Maagd toenmaals van de ge„ heele waereld wierdt toegedraagen, dat „ zij zou onderfteld worden, flegts een 5, korten tijd in dien zondverdorvenen s, ftaat zich bevonden te hebben. Wij„ ders gaf zij hem vijf droppelen bloeds „ in de gedaante van een kruis; decze waren bloedtraanen, welke zij geftort „ hadt terwijl haar Zoon aan het kruis hing. Om hem nog volkomencr te „ overtuigen, boodtzij hem een gewijden „ ouwel aan , die de gewoone gedaante „ hadt, doch eensklaps eene hoog roode „ koleur aannam. „ Verfcheiden maaien wierden decze „ bezoeken herhaald. Ten langen laatfte zeide de gewaande Maagd tot den be„ drogen Monnik, hem zo treffende „ proeven van haars Zoons liefde jegens hem te willen geeven, dat de zaak geen „ den minften twijfel zou lijden. Zij zei„ de dat de vijf wonden van de H. l u5, cia en de H. k.atharina weezenlij- „ ke  GESCHIEDENIS. 291 „ ke wonden waren, en dat zij dezelve ,» insgelijks hem in 't lichaam zou drukj, ken; bevcelendc hem diensvolgcns zij„ ne hand uit tc ftrekken. Geen grooten „ zin hadt hij in eene gunst, die hem zo „ veel fmarts moest kosten. Doch zij „ trok zijne hand met geweld tot zich en „ dreef 'er een nagel door; het gat hadt „ de wijdte van een erwt, zodat hij 'er „ de kaars duidelijk door heen zag; uit „ eene gewaande verrukking dreef hem „ dit in een weezenlijken angst. Doch „ de Maagd fcheen zijne hand aan te raa„ ken, en hij verbeeldde zich dat hij zalf „ rook, waar mede zij hem fmcerde; „ maar zijn Biegtvader zeide hem dat „ zulks loutere inbeelding was geweest. „ De gewaande Maagd verliet hem voor „ ditmaal. „ Den volgenden nacht wierdt de ver„ fchijning herhaald, medebrengende ee„ nig fijn lijwaat, 't welk eene weezen„ lijke of ingebeelde kragt hadt om zijne „ fmart te verzagten; de gewaande Maagd „ zeide dat het luijers waren, in welke „ christus weleer gebakerd wierdt. „ Nevens dezelve gaf zij hem een flaap„ drank; terwijl deeze hem in een diepen „ flaap hadt gedompeld, wierden de vier „ andere wonden hem toegebragt, zon„ der dat hij eenige pijn gevoelde. „ Eer zij dit deeden, namen de Mon„ niken de toevlugt tot bezweeringen; dc Onder -Prioor toonde aan de overi5, gen een boek vol van dezelve; hij zeiJ 2. „da GEEST» LIJKE ORDEN.  £02 GODSDIENSTIGE CEEST- L IJK.E ORDEN. „ de, dat eer de tovermiddelen van kragt „ zijn konden, zij God moesten verzaakcn; „ niet flegts ging hij hun hierin voor, maar „ door een plegtig gefchrift, met zijn ei„ gen bloed ondertekend, wijde hij zich „ zeiven aan den Duivel. Dit lcidc hij „ de overigen niet op, maar alleen om „ God tc verzaakcn. . ,, De bovengemelde flaapdrank was een mengzel van fonteinwater en heili„ ge olie, het hair uit dc wenkbraauwen „ van een kind, eenig kwikzilver, etlij„ ke korrels wierook, eenige brokken „ van een paasch-waschkaars, eenig ge„ wijd zout en het bloed van een onge„ doopt kind. Dit mengzel was een ge„ heim, 't welk de Onder-Prioor aan de 3, overige Monniken niet mededeelde. De „ arme jetzer wierdt hierdoor bijkans ?> in een gevoelloozcn ftaat gebragt. 5, Toen hij uit zijnen diepen flaap ontJ} waakte , gevoelde hij de wonderbaare 5J indrukzels in zijn lichaam. Overbodig „ was thans zijne vreugdeverrukking; 5, hij verbeeldde zich alle de deelen van des Zaligmaakcrs lijden te hebben on„ dergaan. Tot verbaazing der geheele „ ftad, en tot gecne kleine vernederinge „ der Franciskaanen, wierdt hij op het 9t groot altaar ten toon gcfteld. Nog an5, dere zwijmeldranken wierden hem door Sï de Dominikaanen ingegceven, die hem „ ftuiptrekkingen op het lijf jaagden; 9, wanneer hij van deeze bekwam, wierdt 3> 'er eene ftemme gehoord, voortkoo- „ men-  GESCHIEDENIS. 293 }, mende door het gat, welk 'er nog te „ zien is, en uit eene der cellen langs „ een groot gedeelte van den muur der 1 „ Kerke loopt. Een Monnik fprak door „ een buis , en aan het einde van het gat „ ftondt een Mariabeeld, met een kleinen ,» jezus op de armen; tusfehen deezen „ en zijne moeder fcheen de ftemme „ voort te koomen; ook geleek het alsof „ het beeld traancn ftorte; een Schilder „ hadt ze zo leevendig op het aangezigt „ gemaald, dat het volk 'er door misleid „ wierdt. Dc kleine jezus vraagde haar „ waarom* zij fchreidc; het antwoord „ was , omdat zijne eere aan haar wierdt „ gegecven, dewijl men beweerde dat zij. „ zonder zonde was gebooren. Om te be„ fluiten, de Monniken overdrecven „ dermaate dit klugtfpel, dat ten langen „ laatfte de misleide Monnik zelve het „ bedrog bemerkte, en het befluit nam „ de Orde te vcrlaaten. „ Vergeefs zogt men hem door meer „ verfchijningen te misleiden, 't Ver„ fchilde weinig of hij hadt een Monnik „ gedood, die tot hem kwam, in eene „ andere gedaante, de gezegende Maagd „ verbeeldende, met eene kroon op het hoofd. Ook hoorde hij eens dc Mon„ niken zo duidelijk onder elkander fpree„ ken over het voortzetten en den uit„ flag deezer bedricgcrije, dat hij alles „ gewaar wierdt. Thans, gelijk ligt te „ denken is j wierdt hij vervuld met het T 3 » af- 3 E R S T- LIJKE ) R D E IV. I  294 GODSDIENSTIGE 6EES1 L IJ K E ORDE? -„ afgrijzen, welk dusdanig eene ontdek- „ king eigenaartig moest inboezemen. [' „ De Monniken, vreezende dat een ' „ bedrog, welk dus lang met zo ge- lukkigen uitflag was voortgezet, zijn „ doel zou misfen, en ten hunnen eigen nadeele uitvallen, befchouwdcn het als „ den veiligftcn weg, de geheele zaak aan „ jetzer te openbaaren, en hem tot .,, hunne maatregels over te haaien. Zij „ fpraken met hem oircr de hoogagting, „ in welke hij zou gehouden worden, in- dien hij den reeds verworvencn naam „ bleeve handbaaven; dat hij een perfoon „ van het eerfte aanzien in de Orde zou worden: in één woord, zij ftelden al„ les te werke wat dienen kon om hem „ in zijn bedrog te doen volharden. Doch, 5, alzo zij in 't einde vreesden dat hij alles „ zou aan den dag brengen , namen zij „ het befluit om hem vergif toe te die„ nen. Hier tegen was hij op zijne hoe„ de. Wanneer hem , op zekeren dag, een brood gebragt wierdt, met eenige „ fpeccrijen beftrooid, bewaarde hij het „ eenigen tijd, tot dat het fchimmclijk „ wierdt; toen wierp hij het etlijke jon„ ge wolven voor, die in het Kloos„ ter wierden opgekweekt; zij ftiervcn „ Itraks naadat zij het gegectcn hadden. „ Ook was hij zo fterk van geftel, „ dat, hoewel hem tot vijfmaalen toe „ vergif was ingegeeven, hij 'er geen letzel van hadt. Daarenboven drongen j> zij  GESCHIEDE N IS. 295 „ zij hem om God te verzaaken; dit oor„ deelden zij noodig, opdat alzo hunne „ bezweeringen op hem de bedoelde uit„ werking mogten hebben; doch hierin „ wilde hij nooit bewilligen. Ten laatfte „ dwongen zij hem een vergiftigden ou„ wel te gebruiken; maar hij braakte „ denzelven uit, kort naadat hij dien hadt „ ingezwelgd. Toen dit mislukte, be,, handelden zij hem zo wreed, dat hij, „ om verdere pijnigingen te voorkoo„ men, met de eislijklie vervloekingen „ zwoer, nimmer het geheim te zullen j, aan den dag brengen, maar in het bej, drog volharden. Aldus hieldt hij hen „ op den tuil, tot dat hij een middel „ vondt om uit het Klooster te vlugten, en zich bij de waereldlijke Overheid te „ vervoegen, aan welke hij alles open„ baarde. „ De vier Monniken wierden gevat,, „ cn in de gevangenis geworpen. Een „ verhaal van de gantfche zaak wierdt ge„ zonden, eerst aan den Bisfchop van „ Laufanne , cn vervolgens na Rome. „ Ligt kan men zich verbeelden dat de „ Franciskaanen allen mogelijken vlijt „ aanwendden, om het naauwkeurig te „ doen onderzoeken. De Bisfchoppen van „ Laufanne en Sion wierden nevens den „ Provinciaal der Dominikaanen benoemd „ om hun pleidooi op te maaken. Eerst „ deeden de vier Monniken tegenbetui„ gingentegen jetzer's geloofwaardig„ heid, doch deeze wierden verworpen, T 4 „ Toen c E E s T* l ijk e orden.  C e e s t- lijke orden. 296 GODSDIENSTIGE „ Toen dreigde men hen met de palci, „ waartegen zij insgelijks een breed„ fpraakig vertoog inleverden; en, hoe„ wel in 't eerst de Provinciaal zijne toeftemming niet wilde geeven, wier- den zij, nogthans, ter pijniginge ge„ bragt. Lang ftonden eenigen hunner dezelve door; doch ten laatfte belee„ den zij allen het geheel beloop des be- drogs. De Provinciaal was ontroerd ,, en getroffen: want, hoewel jetzer 5, de gantfche zaak voor hem hadt open„ gelegd, wilde hij hem, egter, geen „ geloof geeven; integendeel beval hij „ hem, hun gehoorzaam te zijn. Een „ der Monniken, gezegd hebbende, dat „ hij van het geheim wist, vertrok ftraks „ daarop; doch hij ftierf weinige dagen „ daarnaa te Conftans ; men geloofde dat „ hij vergif hadt ingenomen. De zaak „ bleef eenigen tijd aan den fpijkcr han- gen ; doch, naa verloop van een jaar , „ kwam een Spaansch Bisfchop, voor„ zien met volle magt van Rome; naadat „ het geheele bedrog duidelijk bcweezen was, wierden de vier Priesters plegtig afgezet, en vier dagen daarnaa,op den „ laatften van Bloeimaand des jaars MDIX, „ verbrand op een ftuk lands aan de over„ zijde der riviere, tegenover de Groote „ Kerk. Men heeft mij de gercgtsplaats geweezen , zo wel als het gat in den „ muur, waardoor dc ftemme na het „ beeld geleid wierdt. Gcwisfelijk was jj dit eene der fnoodfte en tevens eene „ der  GESCHIEDENIS. 297 „ der best onderlcide bedriegerijen, van „ welke men ooit gehoord heeft; ware „ dc arme Monnik geftorven vóór de „ waereldkundigmaaking, voorzeker zou „ zij overgegaan zijn tot de laate naakoo„ melingfchap, als een der grootfte ooit „ gebeurde wonderwerken. Dit bedrog „ geeft een fterk vermoeden, dat veele „ van de overige wonderwerken der „ Roomfche Kerke van den zelfden ftem„ pel waren, doch gelukkiger afliepen.'' De Rekollekten worden dus genaamd, omdat zij een hervormde tak der Franciskaanen zijn, en onderftcld worden begaafd te zijn met den geest der herinneringe (Recollettion^), waardoor zij wierden in ftaat gefteld om de Orde van den H. franciskus in den oorfpronklijken ftaat van zuiverheid te hcrftellen. Niet zeer oud is deeze Orde; vóór het jaar MDXCII was zij in Frankryk niet bekend. In dien jaare ftigtte lodewyk, Hertog van Nevers, voor haar een Klooster , en verwierf een Bulle van den Paus , waarbij het genootfehap tot een vrij lichaam van Monniken wierdt verheven, 't welk van de Moeder-Orde in geenerlei opzigte afhanklijk was. Wel dra verfpreide zich decze Orde door verfchillende gewesten van Europa, en wierdt zo talrijk, dat zij in verfcheiden ftukken gefmaldecld wierdt. Dit duurde tot het jaar MDCXII, wanneer de Paus met zijn gezag tusfehen beiden tradt, en de verdeel-, T 5 de 3EESTL IJ K E )RDE N.  CE EST LIJKE XJRDEN 398 GODSDIENSTIGE . de benden tot één lichaam bragt, onder den naam van st. dionysius. Groote gunst betoonde hendrik de IV, Koning van Frankryk, aan deeze Orde ; hij gaf haar de vrijheid om zich overal in zijne heerfchappijen te mogen vestigen , daar zij zou goed vinden. Even eens waren ook zijne troonsopvolgers gezind; zij hielden haar altijd de hand boven het hoofd. Lodewyk de XIV Itigtte voor haar een Klooster te Verfailles, en fchonk haar het gewijde vaatwerk,, nevens alles, wat zij ter verfieringe van haare Kerke noodig hadt. In zulk eene hoogagting was deeze gcestlijke Orde in Frankryk, dat de ftraks genoemde Vorst, toen hijin de voorgaande Eeuw, eenen inval in Holland deedt, twintig van deeze Monniken ontboodt, en hun beval aan zijne Krijgsbevelhebbers cn Soldaatcn het heilig Bondteken toe te dienen; zints dien tijd tot heden toe worden de Kapellaanen der Franfche Regimenten uit het midden hunner verkooren. Zeer ijverige voorftanders zijn de ReJtollekten van de Roomsch-Katholijke leere en derzelver voortplantinge. In den jaare MDCXV zonden zij etlijke zendelingen na Kanada , die zeer voorfpoedig Haagden. Kort daarnaa vaardigden zij eene nieuwe bezending af na 't eiland Madagaskar; doch deeze waren min gelukkig: want, naadat zij door een Algerijnfchen Zseroover waren aangetast, vloog hun fchip  GESCHIEDENIS. 299 fchip in dc lucht, en allen, die zich aan boord bevonden, verdronken. Tegenwoordig is deeze Orde niet zo talrijk ais in voorgaande tijden; doch voor gecne behoeft zij in de Roomfche Kerke in aanzien te wijken. Nimmer bemoeien zich dc Monniken met ftaatszaaken , of iets van een burgerlijken aart; zij geeven zich geheel over aan hunne heilige beroepsbezigheden. Dc Orde van den Zaligmaaker wierdt eerst ingeftcld door de H. brigitta, in den jaare MCCCXLIV; zij wierdt dus genoemd, omdat brigitta voorwendde dat christus met haar verkeerd, en op de gemeenzaamfte wijze de regels hadt voorgefchrcevcn, welke van haare Nonnen moesten onderhouden worden. Deeze brigitta was van geboorte eene Spanjaarde; in haare jeugd was zij gehuwd met een Edelman diens Koninkrijks; doch, alzo decze vroeg ftierf, verzaakte zij de waereld. Naadat zij etlijke jaaren in een Klooster hadt doorgebragt, zonder gelofte gedaan te hebben, nam zij het befluit om eene Orde te ftigten ter eere van de gezegende Maagd, voornaamlijk ten dienfte van godvrugtige vrouwen, welke mogten verkiezen de waereld te verlaatcn. De andere fexe wierdt niet uitgeflooten; zij namen onder zich eenige Monniken aan. Tegenwoordig is deeze Orde zeer talrijk in Frankryk, Spanje en Italië. In ieder Nonnen-Klooster woonen zestig Nonnen 3 TEKSTLIJ KE DRDEN.  c e e s t- lijke orden, 300 GODSDIENSTIGE nen, behalvcn dc Abtdis; ieder MannenKlooster huisvest, bchalven den Prioor, twaalf Monniken. Deeze dertien Kloosterbroeders verbeelden de twaalf Apostelen nevens den H. paulus, dien zij den dertienden noemen. Daarenboven ontmoet men in elk Klooster vier Dekens, ter gedagtcnisfe van de vier voornaame Lceraarender Kerke, te weeten, st. am- brosius, st. augustinus, s t. gregorius, en st. hieronymus. De Nonnen worden niet beneden de achttien, en de Monniken niet beneden het vijfentwintigfte jaar huns ouderdoms aangenomen ; beiden moeten eene proeve van ecu rond jaar ondergaan. Wanneer eene Non in de Orde zal aangenomen worden, wordt zij na de Kerk geleid, en haar een roode ftandaart vooruit gedraagen; aan de eene zijde is een krucifix, en aan de andere het beeld der gezegende Maagd gefchildcrd. De Bisfchop van het Sticht, die bij deeze plegtige verrigting altoos tegenwoordig is, wijdt een ring, dien hij voorts der nieuwelinge aan den vinger fteekt; en gaat vervolgens over tot het vieren van de Mis. Dan nadert dc aanftaande Non het altaar barrevoets, en haar opperkleed afgelegd hebbende, ontvangt zij uit handen des Bisfchops het ordekleed; tevens wordt haar een kroon op het hoofd jezet. Naa het eindigen der Mis, wordt sij van vier Nonnen op een baar na het Klooster gedraagen; de Bisfchop volgt haar,  GESCHIEDENIS. $ot haar, en fielt haar in handen der Abtdisfe. Geduurende de eerfte acht dagen, is zij aan geenerhande regels gebonden; zij mag naar eigen goeddunken leeven. Naadat deeze acht dagen vcrloopen zijn, wordt zij onderworpen aan de regels der Orde, en neemt haare plaats onder de overige Zusters. De aannecming der Monniken wordt volvoerd, met de oplegging der handen en het tekenen van het kruisbeeld, door de hand des Bisfchops. De Monniken en Nonnen hebben eene Kerk te gader; in dezelve ftaan dertien altaaren, ter gedagtenisfe van de twaalf Apostelen en den H. paulus. Het koor der Nonnen is boven, dat der Monniken beneden. Elke week moeten zij drie vastendagen onderhouden. De Nonnen mogen hébben twee ruwe wollen hembden, een graan wen wollen tabbert, een kap van dc zelfde ftoffc, en een mantel met een houten knoop vastgemaakt. Zij draagen een fluicr van zwart laken, met een kroon van fijn linnen op den top, nevens vijf roode vlekken, naar zo veele droppelen blocds gelijkende. De Monniken hebben insgelijks twee ruwe wollen hembden, een graauwen wollen tabbert, cn een kap en mantel van de zelfde ftoffc ; aan de flinkerzijde van den mantel draagen zij een rood kruis, ter gedagtenisfe van het lijden des Zaligmaakers. De Dekens draagen een witten kring, ten zinncbcelde dienende van de wijsheid der Kerkvaderen; dc Lcekebroeders draagen een wit kruis, als een zinnebeeld der on- fchuld. GEEST» L IJKE ORDEN.  Soa GODSDIENSTIGE CE E S T- E 1J K E ORDEN fchuld. Op eiken Donderdag houdt de Abtdis een Kapittel, om onderzoek te •doen naar het gedrag der Nonnen, en de zulken te ftraffen , welke zich aan pligtverzuim hebben fchuldig gemaakt ; ten deezen opzigte ftaat zij onder den Bisfchop, die als de gcestlijke Vader van 't Klooster wordt aangemerkt. Eene merkwaardige bijzonderheid heeft men in deeze Orde opgemerkt; zij onderhoudt ftceds een open graf; de Abtdis en de Nonnen begecven zich dagelijks derwaarts in plegtigen ommegang,en,naa eenige gebeden herhaald te hebben, werpen zij 'er een weinig aarde in. In Engeland vondt men eertijds niet meer dan één Klooster van deeze Orde; het lag aan den oever van de Theems , en voerde den naam van het Klooster Zion. Ten tijde van de vernietiginge der Kloosters , wierdt het gefchonken aan den Hertog van somerset; bij huwelijk is het door den tijd gekoomen aan zijne Genade den Hertog van nortjiumberland. De Ridders Tempeliers waren voormaals zeer gezien in Europa; hunne regels waren deels van een godsdienftigen, deels van een krijgshaftigen aart. Wegens hunne eerfte opkomst ontmoeten wij het volgende berigt. In den jaare MCXVIII begaven zich eenige godsdienftigc Edellieden onder het gebied van den Patriarch van Jeruzalem; zij verzaakten allen landeigendom, en leefden op de zelfde wijze als reguliere Kanunniken. In den beginne maakten zij een klein getal uit: en, dewijl  GESCHIEDENIS. 303 wijl zij geene Kerk noch woonplaats hadden, fchonk Koning boudewyn hun een intrek naast zijn paleis, nevens het gebruik van eene Kerk, aan onzen Zaligmaaker toegewijd; verfcheiden andere voorregten wierden hun ten zelfden tijde gefchonken. Bij eede verbonden zij zich om het grootfte gedeelte van hunnen tijd te belteeden in het beveiligen van de wegen , die na Jeruzalem leiden, en het verdcedigen van weerlooze reizigers. Hun getal groeide fpoedig aan; zij wierden in een geregeld genootfehap of Orde verzameld door Paus honorius den II, in den jaare MCXXVII. Eene nieuwe hervorming onderging de Orde in den jaare MCXLVII; Paus eugenius de III beval de Ordebroeders, als een teken van onderfcheidinge, roode kruizen op hunne mantels te draagen. Binnen korten tijd groeiden hun getal en bezittingen zo fpoedig aan, dat zij, in veele opzigten, veel rijker waren dan zommige Opper vorften van Europa; deeze omftandigheid was hun verderf. Naadat deeze Ridders veele dappere daaden tegen de ongeloovigen verrigt, en groote rijkdommen door geheel EuropA verkreegen hadden, gaven zij zich over aan allerlei buitenfpoorigheden, en pleegden gruweldaaden, welke de eerbaarheid verbiedt te noemen. Om deeze misdaaden wierden twee of drie gegreepen; aan de palei gebragt zijnde, befchuldigden zij de geheele Orde als daaraan handdaadig. Dit gebeurde in Frankryk, in den jaare MCCCVII, GEEST* LIJKE ORDEN.  3o4 GODSDIENSTIGE ce e si l ijke o R D e J> -MCCCVII. Philippus, Koning diens Rijks, fchreef 'er over aan den Paus; • men kwam met elkander overeen dat dc geheele Orde zou vernietigd worden. Diensvolgens wierden alle hunne bezittingen in bcflag genomen, en de geheele Orde uit het Koninkrijk Frankryk verdreevcn. In de oprechtheid des harten zouden wij wenfchen, een gordijn te fchuivcn Voor alle die misdrijven, welke wij onzen medefchepzelen vinden te laste gelegd. Vertrouwende daarom, dat decze lieden niet zo fchuldig waren als zij befchreeven zijn, zullen wij de getuigenisfen melden, tegen hen aangevoerd; en wanneer wij in aanmerking neemen de omftandigheden dier tijden, dc kragt van willekeurig vermogen, gepaard met het karakter der getuigen, nevens de driften der Vorften, die na het bezit van derzelver goederen baakten, zullen wij eenige reden vinden om te gclooven dat zij fchroomlijk mishandeld zijn. Dc getuigen, zommigen van welke tot hunne eigen Orde behoorden, zwoeren dat zij fchuldig ftonden aan de volgende euveldaaden: vooreerst, wanneer de Ridders in de Orde wierden aangenomen, Verzaakten zij christus, en fpoogen op het kruis, ten blijke van veragtinge. Ten tweede, in ftcde van den mond te kusfen van de zulken, die in de Orde wierden toegelaaten, kusten zij hun agterftc. Ten derde, getuigden zij dat de tegenna- tuur-  GESCHIEDENIS. 305 tuurlijkc zonde onder hen zeer gemeen was. Eindelijk, dat zij een houten hoofd dienden, en verfcheiden andere gruweldaaden pleegden , welke wij , in een werk van deezen aart, niet verkiezen op te noemen. Veele der Ridderen, op deeze getuigenisfen gevat, wierden aan de palei ge; bragt; onder dc angften dier folterende pijniginge,« bclcedcn zij alle hun opgetijgde misdaaden ; zij wierden gebannen, en alle hunne goederen verbeurd verklaard. Schuldbekentenisfen door middel van den Pijnbank af te perzen, is een allerverfoeilijkst fr.uk: want, door kragt van folteringen kan men iemand tot bekentenis van gruwcldaaden noopen, welke hij nooit gepleegd heeft. Weinig agts behoorde men te geeven op eene belijdenis dus afgedwongen. De Paus cn de Koning van Frankryk beflooten hebbende, dc woede hunner gramfchap tegen dc Orde los te laaten» wierden 'er gclastigden benoemd, in den jaare MCCCIX, om te Parys zamen te koomen ; hier moesten zij de verdere verklaaringen der getuigen en de verdeedigingen der befchuldigden hooren. Een groot getal deezer Tempeliers wierdt voor dien Regtbank gefield; zeventig van hun volhardden in de betuiging van de onfchuld hunner Orde. Negenenvijftig , welke men op den pijnbank hadt gelegd , herriepen ten zelfden dage hunne voorgaande bekentenisfen: nogthans wier- II. deel. V den. GEEST- L1JK.E ORDEN.  geest' LIJKE 0R.DEN $06* GODSDIENSTIGE • den zij overgeleverd aan den waereldlijken arm, en leevendig verbrand buiten •de St. Anthonys-Poort, in Lentemaand des jaars MCCCX. Zodanig was het einde deezer waereldvermaarde Orde. Wanneer wij alle omftandigheden in aanmerking neemen, worden wij eigenaartig opgeleid om te gelooven, dat de Tempeliers, indien zij niet 20 veele goederen en uitgeftrekte eigendommen hadden bezeeten, nimmer de voorwerpen zouden geweest zijn van de ftrafoeffenende magt der wacreldlijkc Overheid. 'Er is geene waarfchijnlijke reden voor de onderftelling , dat een geheel genootfehap van menfchen, door de geheele waereld verfpreid, eene zamenfpanning zouden gemaakt hebben tot het pleegen van gruweldaaden, welke een fchandvlek voor de menschlijke natuure zijn. Nog eene andere geestlijke Orde in de Roomfche Kerk, geheel uit Nonnen beftaande, draagt den naam van Nonnen van het vleeschgeworden ff oord. Van laatere herkomfte is deeze Orde; zij wierdt niet geftigt vóór het jaar MDCXXV, wanneer eene zekere johanna maria, eene godvrugtige vrouw, in de nabuurfchap van Lyons in Frankryk woonagtig, zich zelve geheel van de waereld afzonderde, en een Klooster bouwde, 't welk in den beginne van flegts zes jonge Maagden wierdt bewoond. Het doelwit deezer Orde was, de heerlijk-  ' GESCHIEDENIS. 30; lijkhcden van het Godlijk Woord te verkondigen ; bij eene Bulle van den jaare MDCXXXIII wierdt zij door Paus urbands den VIII bekragtigd. Deeze Nonnen draagen een witten tabbert, met een rooden mantel, en een kroon van doornen op haaren borst, van blaauwe zijde gewerkt, waarop de naam jezus geborduurd is. Eenigen tijd geleeden, wierden zij met verfcheiden wandaaden betigt; hierom moesten zij de kerkelijke tuchtoeffeningen ondergaan : doch, zints zij zich van allen blaam hebben gezuiverd> hebben zij verfcheiden bloeijende Kloosters in Frankryk gekreegen; veele adelijke Jonkvrouwen worden door haar op» gevoed. Urbanisten is de naam van eene andere Nonnen - Orde; zij voeren dien omdaü zij den regel van st. clara volgen, welke overgezien en verbeterd wierdt door Paus urbanus den IV. Haare ftigteres was st. izabella van frankryk; zij bouwde en begiftigde het Klooster Langeveld, nabij Parys. Deeze Prinsfes was de dochter van lodewyk den VIII, Koning van Frankryk } zij wierdt gebooren in den jaare MC CXXV. Haar geheele leeven bragt zij door in werken van zelfverlocheninge en lichaamskwcllingen; de voordeelige huwelijksaanbiedingen, haar gedaan door Keizer frederik den II, hadt zij van de hand geweezen. Naadat haar broeder, zo berugt onder den naam van st. lodewyk, V % door GEEST- LIJKE ORDEN»  GEEST- L IJ K E ORDEN. 308 GODSDIENSTIGE door de Saracee?ien gevangen genomen, en haare moeder kort daarnaa overleden was, nam zij het befluit om de waereld te verlaaten en zich geheel over te geeven aan het leiden van een godsdienftig leeven. Alle haare goederen verkogt zij, en voor de penningen, welke daar van kwamen, ftigtte zij een Klooster. Terwijl men aan het gebouw arbeidde, ftelde zij eenige Kerkleeraars te werk aan het opftellen van de regels haarer Orde. Twintig jonge dochters wierden in den beginne in het Klooster aangenomen; doch, vermids decze de Orde-regels te ftreng oordeelden, vervoegden zij zich bij den Paus om eenige verzagting; welke zij verwierven. Zeer eenvoudig is haare kleederdragt; zij beftaat uit een witten wollen tabbert, een kap en keuvel van de zelfde ftoffe, waarop ccn kruisbeeld zich vertoont. De Theatinen zijn eene geestlijkeOrde, welke tegenwoordig verfcheiden Kloosters telt. Ook deeze Orde is van jongere herkomftc; haare ftigting viel voor in den jaare MDXXIV. Tegenwoordig zijn deleden vrij talrijk;geduurende dejongstverloopene Eeuwe zonden zij een groot getal zendelingen na Heidenfche gewesten, om de inwooners te bekeeren; doch zij flaagden niet zeer gelukkig. Deeze onbezonnen ijver, van de vereischte kennis niet gepaard, vervoerde hen tot veele buitenfpoorigheden. Het gevolg hiervan is geweest, dat zij thans niet zeer gezien zijn;  GESCHIEDENIS. 309 zijn; het getal hunner Kloosteren in < Frankryk en Italië is niet zeer aanmerkelijk; naar alle vvaarfchijnlijkheid zullen zij < door den tijd in 't geheel verdwijnen: dewijl zij van de Proteftanten veragt, en van de Roomsch - Katholijken niet gehandhaafd worden. Dc Trinitarisfen zijn in Frankryk, Italië en Spanje zeer vermaard. In den jaare MCXCVIII, terwijl INNOCENTIUS de 111 den Pauslijken ftoel bekleedde, wierdt decze Orde 't eerst bekend. Johannes de MATHO en I'ELIX de VALOIS Wa- ren haare ftigters. De matho was gebooren uit ouders van adelijken bloede in Provence; hij verkreeg de waardigheid van Dokter in de Godgeleerdheid op de Univerfiteit van Parys. De andere, felix de vALOis, dus genaamd naar 't land zijner geboorte, Valois, leidde een kluizenaars leeven in een bosch, in het Sticht van Meaux. De matho, dc verfchijning van een Engel gehad hebbende, die hem twee gevangenen voorftelde, en daarop voorncemens geworden zijnde om zich aan een geestlijk leeven toe te wijden, ging een zamenleevensgenootfchap aan met de valois. Zedert leefden de twee Heiligen te gader in de betragting van deugd en het oelfcncn van allerlei lichaamsftrengheden. Op zekeren dag, dus luidt het verhaal, zagen zij een groot wit hert, een rood en blaauw kruis draagende midden in het bosch. Deeze wonderbaare verfchijning, gepaard en vergeV 3 lee* ; e e s t- l ij k e eden. (  3io GODSDIENSTIGE geestlij ke o boen. leeken met die van johannes de matho, deedt hen befluiten dat God iet bijzonders van hun vorderde. Niet lang daarnaa vermaande hen een Engel in den droom om na Rome te trekken, daar de . Paus hen nader zou onderrigten aangaande hetgeen zij te doen hadden. Zeer minzaam en vriendelijk wierden zij ontvangen van innocentius den III; en alzo deeze van hunne heiligheid overtuigd was, fchonk hij hun verlof tot het oprichten van eene nieuwe Orde, die voor. naamlijk ten oogmerke zou hebben, de, verlosfing der gevangenen, welke onder de dwingelandije der ongeloovigcn zuchtten. De zelfde Paus beval hun wat kleed zij moesten draagen; dit is een witte tabbert , verfierd met een rood en blaauw kruis, ter gedagtenisfe der verfchijninge van het hert; wijders fchonk hij aan de nieuwe Orde den tytel van de Heilige ] Driec'enheid. Naadat johannes de matho en FELix de valois in Frankryk waren wedergekeerd, verwierven zij van Koning philippus augustus de vrijheid tot het oprichten van hunne Orde in dat Koninkrijk. Diensvolgens ftigtten zij Een Klooster op de zelfde plaats, daar zij het gezigt van het hert gezien hadden; lit gaf aanleiding tot den naam van Cer. froy. Margareta, Graavin van Bour%ondie, ftelde,door haare giften en fchen. faadjen, dit Klooster in ftaat om twintig geestlijken te kunnen voeden. De ma. THOj  GESCHIEDENIS. 311 tho, zijne Orde gevestigd ziende, zondt johannes anglikus en william scotus, twee Èngelfchen, na Marokko in Afrika, om met miramolin over de flaaking van arme Christen Slaaven in onderhandeling te trecden. Zo gelukkig liep deeze onderhandeling af, dat zij, in den jaare MCC, honderdzesentachtig Slaaven losten. In dat zelfde jaar wierdt hun een Klooster gefchonken op het grondgebied van Honscott in Vlaanderen, en nog een ander te Arles in Provence.. Vervolgens deedt de matho eene reize na Spanje, daar hij de Koningen en Prinsfen diens waereldgewcsts overhaalde tot het beraamen der noodigc maatregelen ter losfinge van Christen Slaaven. Midlerwijl verwierf de valois den grond tot een Klooster te Parys, op eene plaats, alwaar eene Kapel ftondt, aan den H. mathurinus toegewijd; van hier kreeg deeze Orde den naam van MathurU. nisten. Naa de aflijvigheid der twee heilige grondleggers, bevestigde Paus honorius de III hunne Orde; in den jaare MCCLXVII, wierdt haar regel goedgekeurd door zijnen opvolger, Paus klemens den IV. In 't eerst mogten zij gcenerlei vleesch eeten; en wanneer zij anders dan te voet reisden, moesten zij op een ezel rijden. Doch de regel wierdt zedert overgezien en verzagt door den Bisfchop van Parys en de Abten van St. Viètor cn Ste. Geneveve; hierdoor kreegen V .4. zij GEEST" L IJ It E ORDEN.  312 GODSDIENSTIGE geest- l ij ït e orden. zij de vrijheid om vleesch te eeten en te paerd te rijden. Deeze Orde bezit ongeveer tweehonderdvijftig Kloosters, in dertien onderfcheiden landfchappeii: Men vindt dezelve in zes provinciën van Frankryk: te weeten, Ijle de France, Normandie, Pikar die, Champagne, Languedok en Provence; in Spanje in de drie Koninkrijken Nieuw-Kajlilie, Oud-Kajlilie en Arragon; in Italië en in Portugal. Voormaals bezat deeze Orde in Engeland drieënveertig huizen, in Schotland negen, en in Ierland tweeënvijftig. Daarenboven ontmoette men een groot getal Kloosters van deeze Orde in Saxen, Hungarye, Bohème en andere waereldoorden. Cerfroy in Frankryk was het Hoofdklooster. In den jaare MDLXXII1 wierdt eene hervorming van deeze Orde ondernomen door julianus de nantonville en claude ajleph, twee Heremiten van st. michiel; zij hadden verlof van den Paus verworven om het kleed der Drieëenheid aan te trekken ; hun kluis wierdt in een geftigt der Orde veranderd. De voornaamfte bijzonderheden der herrorminge waren deeze: zij zouden zich houden aan den oorfpronklijken regel, door Paus klemens den IV goedgekeurd ; wijders moesten zij zich van vleesch onthouden, wollen hembden draagen en 's nachts op matten flaapen. De geheele Orde omhelsde decze hervorming niet vóór het jaar MDCXXXV, wanneer de  GESCHIEDENIS. 313 de Kardinaal rochefoucault, op bevel van Paus urbanus den VIII, dezelve in alle geftigten der Trinitarisfen invoerde. De Spaanfchen voegden, in den jaare MDXCIV, bij dc hervormde artikels het barrevoets gaan: om deeze reden kreegen zij, in dat Koninkrijk, den naam van Barrevoetfche Trinitarisfen; deeze ontmoet men ook in Frankryk; den oorfprong zijn ze aldaar verfchuldigd aan Broeder hieronymus hallies. Onder dc Orde der Trinitarisfen in Spanje ontmoet men ook Nonnen; zij wierden door johannes de matho zeiven ingefteld ; hij bouwde voor haar een Klooster, in den jaare MCCI, onder 't opzigt ,van de Infante constantia, dochter van petrus den II, Koning van Arragon. In den,jaare MDCXII, ftigtte francina de romero, dochter van julianus de romero, Luitenant-Generaal van het Spaanfche Leger, een Klooster van Barrevoeter-Trinitarifche Nonnen te Madrid. Mevrouw de polaillon, eene Franfche Dame , rigtte , in den jaare MDCXLVII, een Nonnen-Klooster op, bekend bij den naam van Nonnen der Voorzienigheid. Zij zijn een genootfehap van jonge dochters, die haare ouders in haare kindsheid verloorcn hebben, en daardoor aan behoefte cn elende worden blootgefteld. Om de zodanige voor dit heilloos lot te behoeden, en haar tc leiden op den weg der eeuwige gelukzaligV 5 heid, geestl ij e e , 3 r d e n.  314 GODSDIENSTIGE geest lijke ORDEN . heid, ontwierp deeze godvrugtige vrouwe het plan deezer inrigtinge. Doch zij ■ ontmoette veel tcgenftands van eenige baatzoekende perfoonen, die haar voorhielden dat haare middelen niet toereikende waren ter volvoeringe van haar ontwerp. Deeze gaf zij tot antwoord, dat de Voorzienigheid haar borg zou weezen; en dewijl haare onderneeming gelukkig flaagde, gaf zij aan haar genootfehap den naam van Nonnen der Voorzienigheid. In den jaare MDCLI, fchonk anna va n oostenryk, moeder van Koning loDewyk den XIV, haar een groot huis, in eene der voorlieden van Parys. Zedert dien tijd nam de Orde ffcerk toe; veele milddaadige lieden van aanzien zonden aanmerkelijke fommen gelds, om de godvrugtige ftigteresfe de hand te leenen tot bet voltooien van haar liefdaadig voorneemen. De Aardsbisfchop van Parys ftigtte een ander genootfehap, volgens het zelfde plan; en, zodanig was ten dien tijde de godsdienftigheid en het goed verfland der Franfche Natie, dat niet flegts de Bisfchoppen in de provinciën, maar ook de Edellieden en de Burgers het godvrugtig voorbeeld van Me vrouwe de POlaillon naavolgden. Op den ouderdom van twintig jaaren worden in deeze Orde jonge dochters aangenomen; zij doen twee geloften: de eene van kuisheid, de andere van gehoorzaamheid. Maagden, welke niet verkiezen kden van deeze Orde te worden, be- ftee*.  GESCHIEDENIS. 315 fteeden zich aldaar in de kost, en worden ( 'er opgevoed, even als de jonge Juffrouwen in de kostfchoolen in andere landen, c Jonge dochters uit den geringften ftand in de nabuurfchap worden 'er om niet opgevoed, mids zij niet ouder zijn dan tien jaaren. Het ftaat aan den Aardsbisfchop van Parys om eene Juffrouw te benoemen, welke het opperbefhmr der geheele Orde heeft; doch de Zusters mogen ook uit het midden haarer eene afgevaardigde benoemen ; zij dient drie jaaren. Daarenboven verkiest de Aardsbisfchop twee Juffrouwen van bekende deugd, godsvrugt en weldaadigheid, die het ampt van Rentmeesteresfen van het Hospitaal beklceden. De zelfde zorge wordt voor de andere geftigten deezer Orde in het Koninkrijk gedraagen. De leden deezer Orde draagen een zwart kleed; de Kloosterregels zijn zagt, verftandig en godvrugtig, niet ovcrlaaden met die ongerijmde lichaamsflrengheden, welke men onder veele Orden in de Roomfche Kerk aantreft. Geene kleine eere zou het voor de Proteftanten zijn, indien zij een plan van foortgelijken aart volvoerden; mids zij de jonge dochters niet tot eene altoosduurendc echtonthouding verbonden, maar haar de vrijheid gaven om te mogen trouwen, wanneer zij het zouden geraaden vinden. Dit zou menig eene jonge dochter voor het bederf behoeden; de zaak van gods- vrugt ï E E S TL IJ K E RDEN,  3i6 GODSDIENSTIGE geest- l ij k e orden. vrugt en deugd zou 'er door bevorderd worden, en de behoeftige vader het vermaak genieten, zich op het doodbedde met deezen troost te kunnen opbeuren, dat, hoewel hij zijner dochter geene groote fchatten zou nalaaten, zij, nogthans , niet hulpeloos gelaaten , noch een prooi van behoefte en ondeugd zou worden. De Premonftratenzen, eene zeer vermaarde Orde in de Roomfche Kerk, wierden ingcfteld, in den jaare MCXIX, door zekeren st. norbert, den zoon eens Franfchen Edelmans, die etlijke jaaren ten Keizerlijken hove hadt gedeeten. Dertig jaaren oud geworden zijnde, nam hij den rang-van Diaken aan; en dewijl hij veele goederen bezat, verkogt hij dezelven, en fchonk de eene helft der penningen aan de armen, en behieldt de andere helft voor zich zeiven, om daaruit een Klooster tc ftigten voor eene nieuwe Orde van Monniken. Diens volgens verkoos hij eene plaats in Pikardie, Premon(Iratum genaamd, cn bouwde aldaar eene Kerk met de noodige wooningen ; de Koning van Frankryk verleende hem oktrooi. Zo arm waren , in den beginne, de Broeders deezer Orde, dat zij niets bezaten , 't geen zij hun eigen konden noenen, bchalvcn een ezel, dien zij gebruikten om brandhout voor hun aan te draaien ; van een gedeelte van dit hout moes;en zij zich ontdoen, om eenige penningen  GESCHIEDENIS. 317 gen te hebben, waarvoor zij brood konden koopen. Doch binnen korten tijd ontvingen zij zo veeie gefchenken, en bouwden zo veele Kloosters, dat zij, dertig jaaren naa dc eerfte oprichting deiOrde, in Frankryk en Duitschland niet minder dan honderd Abtdijen telden. De Pausfen en dc Koningen van Frankryk begiftigden haar met eene menigte voorregten. Bchalven een groot getal Heiligen, welke zij heeft uitgeleverd, zijn onder haar veele Prinsfcn , Edellieden en Aafdsbisfehoppen opgevoed. In laatere tijden groeide de Orde zo fterk, dat zij meer dan vijfduizend Kloosters in Europa telde; doch zedert de hervorming is derzelver getal merkelijk verminderd. Deeze Monniken, die doorgaans Witte Kanunniken genoemd worden, ftaken, in den jaare MCXLVI, na Engeland over; een huis wierdt voor hun in Lincolnshire ingeruimd. Ten tijde der hervorminge waren zij zo fterk vermenigvuldigd, dat zij zevenentwintig Kloosters in Engeland, en verfcheiden in Schotland en Ierland hadden. In den aanvang der jongstverloopene Eeuwe , wierdt te Rome eene Orde van Nonnen opgericht, onder den naam van Philippisten, omdat zij zich onder de befcherming van den H. philippus van neri ftclden. Zij beftaat uit honderd arme meisjes, die in de eerfte kindsheid in het Klooster ontvangen, en tot den ouderdom van twintig jaaren worden opgevoed j GEEST- L IJKE ORDEN.  c e e s t l ijk e orden 318 GODSDIENSTIGE ■ voed; alsdan wordt het aan haare keuze gelaatén, of zij zich in den echt bcgee■ven, of leden der Orde willen worden. Indien zij verkiezen tc trouwen, wordt haar eene fomme gelds gegecven, nevens etlijke gcestlijke boeken. Eenmaal 's jaars woonen decze den openbaaren Eerdienst bij in het Klooster. Die het Nonnenkleed aanneemen, ftaan onder het opzigt van eenige godsdienftige vrouwen , welke met haar eer als moeders dan als voogdesfen leeven. Uit zeer kleine beginzels is deeze ftigting voortgekoomen, doch zij wierdt met een zeer gelukkigen uitfiag bekroond. Zekere rutillo bandi, een zeer godvrugtig man , was de eerfte te Rome, die den inval kreeg om arme jonge dochters onder zijne befcherming te neemen, die gevaar liepen, door den behoeftigen ftaat haarer ouderen, om aan haare eere fchipbreuk tc lijden. Ten dien oogmerke koos hij in 't eerst eenige weinige hulpelooze weezen; decze Helde hij onder het opzigt van etlijke godvrugtige vrouwen. Paus urbanus de VIII, de ftigting hebbende goedgekeurd, verleende eene Bulle ten haaren voordeele. Decze Bulle gebiedt dat de Nonnen van de Augustyner Orde zorge zullen draagen en geftadig toezien, dat de regels, deeze Nonnen voorgefchreeven, onderhouden worden. Zij bctragten eene vocgzaame en draaglijke maatighcid, en zijn niet onderworpen aan die redenlooze geftrengheden, welke een  GESCHIEDENIS. 31? êcn fchandvlek zijn van zommige gcestlijke Orden in de Roomfche Kerke. Zij draagen een zwart kleed, een witten linnen fluier, cn op haaren borst een kruis. Welk een minaanzienlijk voorkoomen deeze Orde ook hebbe , in vergelijking van veele andere, zal, nogthans, ieder mensch, die haare inrigting en oogmerk naauwlettend overweegt, overtuigd zijn van haare nuttigheid in eene ftad als Rome, alwaar de jonge dochters bloot ftaan voor veele gevaaren, door den geftadigen toevloed van vreemdelingen uit alle gewesten van Europa. Alles wat ten oogmerke heeft om den noodlijdenden van dienst te zijn, is altoos prijswaardig; doch het verhoeden dat dc jeugd geen pest der zamenleevinge worde , is boven allen lof verheven. Het geneezen van kranken, is een zeer liefderijk werk ; doch het voorkoomen van krankheden, is een godlijke daad. Gelukkig ware het, indien zij allen > welke dc dwaalingen en bijgeloovigheden der Roomfche Kerke hebben afgefchud, ten zelfden tijde het lofiijke en prijswaardige hadden behouden , 't zij het voorbeeld gegceven worde van Roomschgezinden, Turken, jooden of Heidenen. Geene gcestlijke Orde in dc Roomfche Kerke kan , in eenigen opzigte, vergeleekcn worden bij die der Jezuiten. De iligter deezer Orde was int go of ignatius loyola; hij wierdt gebooren in den jaare MCCCCXCI, in de Spaanfche provincie Guipuscoa, en aan het hof van Ko- GEEST- L IJKE 3RDF.N.  GEEST- L IJ K E ORDEN. i 3ao GODSDIENSTIGE Koning ferdinand opgevoed. In zijne jeugd was hij van een krijgshaftigen aart; hij muntte uit door zijne dapperheid in het beleg van Pampelona, daar hij gewond en van de Franfchen gevangen wierdt genomen. Geduurende zijne gevangenis en ziekte, kortte hij den tijd met het leezen van godvrugtige boeken; dit deedt hem het eerfte befluit neemen om zich geheel aan God toe te wijden. Terftond naa zijne hcrftelling en gencczirig, ondernam hij eene bedevaartreize na onze Lieve Vrouwe van Montferrat in Katalonie; hier droeg hij zich op aan de gezegende Maagd, en nam het befluit om na Jeruzalem te reizen. Hij kwam aldaar op den vierden van Herfstmaand des jaars MDXXIII; hij bezogt alle gewijde plaatzen, cn volvoerde alle godvrugtige werkzaamheden eens Pelgrims. In Spanje wedergekeerd zijnde, leide hij zich toe op de kennis der Letterkunde te Barcelona; te Al cal a oeffende hij zich in de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid. Ignatïus hadt vier makkers, die, even gelijk hij, een bruin wollen kleed droegen , en zich in de zelfde werkzaamheden raledig hielden. Met het beroemd worden zijns naams, groeide ook het getal der zulken, welke kwamen om zijne lesten te hooren. Dewijl dit den Inquifiteu*en in de ftad Alcala in 't oog liep, ivierdt hij, op bevel van den Opper-Vicaris , gegreepen en in de gevangenis geworpen; doch hij verkreeg eerlang zijne vrij-  GESCHIEDENIS. 32: vrijheid, onder voorwaarde dat hij zoi gekleed gaan gelijk de andere Studenten cn het volk niet onderhouden over gods dienftige onderwerpen, voor en aleer hi zich vier jaaren in de Godgeleerdheid zoi geoeffend hebben. Kort hiernaa vertroï hij na Salamanca, daar hij dikmaals in het openbaar en in het bijzonder, over zede. kundige onderwerpen, handelde. Op eene bcfchuldiging, door de Dominikaanentegen hem ingebragt, wierdt hij hier wederom in hegtenis genomen; doch geJlaakt zijnde, befloot hij Spanje te verJaaten en na Parys te vertrekken, met het vaste voorneemen om zich in die ftad aan de Letterbezigheden geheel over te geeven. In Sprokkelmaand des jaars MDXXVJII kwam hij te Parys; doch zijne diepe armoede noodzaakte hem, de toevlugt te neemen tot dc liefdaadigheid der FranJchen en vreemdelingen; hierdoor wierdt hij in ftaat gefteld om zijnen boekarbeid voort te zetten. Door zijnen ijver kwam hij ook te Parys in ongelegenheid: bij den Inquifiteur wierdt hij aangeklaagd dat hij het ondernomen hadt te predikend en eenen inbreuk maakte op de tuchtoeffening in St. Barbara-Collegie, waarvan hij lid was. Doch, ook deeze zwaario-heid kwam hij te boven; en naadat hij de foopbaane der Wijsbegeerte en Godgeleerdheid hadt voleindigd, rigtte hij een klein genoot, fchap op van tien perfoonen, die nevenshem gelofte deeden. Zij verbonden zich 11 DUEL, X om f I GE E3T1 LIJKE .ORDEN. i  * e e s t- L I J K. E ORDEN. |22 GODSDIENSTIGE om alle goede dingen deezer waereld te verzaaken, in armoede te leeven en het Euangelie onder de ongcloovigen te verkondigen. In den jaare MDXXXV ftortte ignatius in eene zwaare krankte; als een middel ter herftellinge van zijne gezondheid, gaf hem zijn' Arts den raad om zijne geboortelucht te ademen. Naa eenigen tijd vertoevens in Spanje, ging hij te fcheep na Venetië, de afgefprokene verzamelplaats der makkeren. Hier kwamen zij bijeen in een Pelgrims gewaat, met voorneemcn om na Jeruzalem te trekken; doch, wegens het ontftaan van den oorlog tusfehen de Turken en Venetiaanen, konden zij geene gelegenheid vinden om na de Levant over te fteeken. Van de plaats des tegenwoordigen verblij fs , wierdt ignaïius, nevens twee anderen, na Rome afgevaardigd, om den Paufe hunnen dienst aan te bieden. Onder weg, hadt ignatius , zegt men, eene verfchijning, in welke hij jezus zag, draagende zijn kruis, en tot hem zeggende: „ Ik zal u te Rome gunstig ,, zijn." Spoedig vervoegden zich zijne andere medgezellcn bij 'hem in deeze ftad; zij volhardden aldaar in hunne gewoone oeffeningen van prediken en onderwijzen. Hier beraamde ignatius het ontwerp om eene nieuwe Orde te ftigten. Naa veelvuldige raadplecgingcn, kwam men tot het befluit, om' bij de drie gewoone geloften van kuisheid, armoede en gehoor-  GESCHIEDENIS. 323 boorzaamheid, eene vierde te voegen, om naamlijk na alle gewesten te trekken, 't zij van Christenen of van Ongeloovigen bewoond, werwaarts dc Paus zou goedvinden hen te zenden. In gevolge van deeze gelofte, wierdt xaverius, een van ignatius medgezellen, na de Indien gezonden, om aldaar het Euangelie te verkondigen. In den jaare MDXL fchonk Paus paulus de III eene. Bulle, waarbij hij deeze nieuwe Orde. goedkeurde ; hij wilde dat dezelve den naam zou voeren van Genootfehap van, jezus. Hij verleende haar de magt om zulke regels vast te ftellen, als zij zou goedvinden. Ignatius wierdt tot Generaal der Orde verkoozen; fpoedig verfpreidde zich deeze door alle gewesten der waereld; ignatius zondt derwaarts zijne medgezellen, terwijl hij zelve te Rom& bleef, van waar hij het geheele genootfehap beftuurdc. Hij bekleedde de waardigheid van Generaal, tot op zijnen dood, welke voorviel in Hooimaand des jaars MDLV. J De jezuiten hebben zo min den naam en de hoedanigheid als de leevenswijze van Monniken aangenomen. Zij noemen zich eene Orde van Priesteren, en verfchillen van andere Kerkdijken niet in kleedij noch leevensmanieren. Hec doelwit hunner inftellinge, is de zaligheid der zielen; zij prediken, onderwijzen de jeugd, houden openbaare lesfen, en fchrijven en redetwisten tegen de Ketters. Zij leezen X 2 gee* GEEST» LIJKE 3 R D E N.  324 GODSDIENSTIGE GEEST LIJKE ORDEN . geenen vastgeftelden dienst in het koor. Het geheele genootfehap beftaat uit vier ■ foorten van leden: te weeten , nieuwelingen, leerlingen, gcestlijke en waereldlijke medehelpers en aangenomene leden. De nieuwelingen blijven twee jaaren in hunnen ffcand; naa verloop van dezelve worden zij toegelaaten tot het doen van drie enkele geloften in de tegenwoordigheid hunner beftuurderen. De leerlingen paaren met hunne letteroeffeningen eenige godsdienftige verrigtingen. De geestbjke medehelpers bieden de hand aan de aangenomene leden, en volvoeren de zelfde amptsverrigtingen. De tijdlijke medehelpers doen de enkele geloften, en ■draagen zorge voor de tijdlijke belangen van het genootfehap. De aangenomene leden doen vier plegtige geloften. Zij hebben Kloosters voor de aangenomene leden, en derzelver medehelpers, kollegien voor de leerlingen, en proefhuizen voor de nieuwelingen. De geheele Orde wordt beftuurd door een Generaal, die vier bijzitters heeft; hij benoemt Rektors, Superieuren van huizen, Provinciaalen, Vilitators en Kommisfarisfen. De fterke aanwas deezer Orde in een korten tijd, verdient onze hoogfte verwondering. In den jaare MDXLIII telde men in 't geheel flegts tachtig Jezuiten ; in MDXLV hadden zij vijf huizen; in MDXLIX hadden zij twee provinciën , de eene in Spanje, de andere in Portugal. In den jaare MDLV, het fterfjaar van 16-  GESCHIEDENIS. 323 ignatius, bezaten zij twaalf provinciën; in MDCVIII telden zij negenentwintig provinciën, twee onder - provinciën, eenentwintig geordende buizen, tweehonderd drie en negentig kollegicn, drieëndertig proef huizen , en tienduizendvijfhonderdeenentachtig leden. Op de naamlijst, in den jaare MDCCIX te R0. vis gedrukt, worden opgeteld vijfendertig provinciën, twee onder - provinciën , drieëndertig geordende huizen, vijfhonderdachtenzeventig kollegien, achtenveertig proefhuizen, achtentachtig kweekfchoolen, honderdenzestig reiidentien, honderdenzes zendingen, en, in 't geheel , zeventienduizendzeshonderdvijfenvijftig leden. In weerwil, nogthans, van den verbaazenden wasdom deezer Orde, ontmoetten dc jezuiten gewigtigen tegenftand bij hunne eerfte oprichting, op verfcheiden plaatzen. Te Saragosfa, in Spanje , ftondt het volk tegen hen op, en noodzaakte hen de ftad te verlaaten; doch zij keerden fpoedig derwaarts weder. Den gewigtigften tegenftand, nogthans, ontmoetten zij in Frankryk. Naadat ignatius de jezuiten in dat Koninkrijk den Kardinaal van lotharingen hadt aanbevolen, verwierf decze, in den jaare MDL, ten hunnen behoeve, opene brieven van Koning hendrik den II, waarbij hij hunne invoering in Frankryk goedkeurde. Doch het Parlement van Parys verzette zich hier tegen, en weiX 3 ger- geest- lijre orden»  GEEST- L IJ K E ORDE Ni 526 GODSDIENSTIGE gerdc des Konings brieven aan te tekenen. Ten zelfden tijde leverden de leden van het Godgeleerde genootfehap te Parys een vertoog in tegen de jezuiten, waarin zij verklaarden, „ Dat dit genoot„ fchap, 't welk zich den toenaam van „ jezus aanmaatigde, hoogst nadeelig was aan de reguliere Geestlijkheid, en „ aan de voorregten der Univerfiteit; dat de jezuiten, huns oordeels, de „ eer van den Kloostcrftand kwetften, en „ de godvrugtige bedrijven van vasten, „ plegtigheden en lichaamsftrengheden „ ontzenuwden ; dat zij het geestlijk cn „ tijdlijk beftuur ontrustten, en onee„ nigheden en klagten onder het volk „ veroorzaakten." Naa zulk eene verklaaring , zagen de jezuiten af van verdere poogingen om vastigheid in Frankryk te krijgen, geduurende het rijksbewind van iiendrik den II. In den jaare MDLX, onder de regeering van francois den II, gaven het Parlement en de Bisfchoppen de toeftemming tot hunne vastftelling, onder de volgende bepaalingen: „ Zij zouden geenerlei Bisfchoplijk „ regtsgebied oeffenen, niet prediken, „ zonder verlof van den Bisfchop, noch „ eenige der kerkelijke Sakramenten toe„ deelen, zonder uitdrukkelijke bewilli„ ging van den Kerspel-Priester. De „ Heilige Schriften zouden zij niet mo« gen voorleezen noch verklaaren, zo 9, min in het bijzonder als in het openbaar, zonder dc goedkeuring der God-  GESCHIEDENIS. 327 „ geleerde Faculteiten, en der Univerfiteiten. Zij zouden in hun genootfehap „ geene geordende leden van andere „ geestlijke Orden aanneemen. Nieuwe ,, vastftellingen zouden zij niet mogen „ maaken , noch die reeds gemaakt waren, „ veranderen. Eindelijk moesten zij een „ anderen naam dan die van medgezellen „ van jezus of jezuiten aanneemen." Het.genootfehap , op deeze voorwaarden in Frankryk toegelaaten zijnde, opende een kollegie te Klermont, en begon aldaar openbaare lesfen te houden cn de Schriftuur te verklaaren. De Univerfiteit van Parys kantte zich hier met geweld tegen, en de jezuiten wierden, op bevel van het hof, tot zwijgen gebragt. Naaderhand kreegen de beide partijen last om hunne zaak voor 's Konings Raad open te leggen; naa een naauwkeurig onderzoek gaf deeze den jezuiten verlof om met het houden van lesfen voort te gaan. Naadat hendrik de IV, in den jaare MDXCIV, zijne intrede hadt gedaan binnen Parys, befchouwde de Univerfiteit dit als eene gunftige gelegenheid, en leverde een verzoekfehrift in bij het Parlement, inhoudende dat de jezuiten uit bet Rijk mogten gebannen worden. Dit, gepaard met den aanflag van jan chastel op 's Konings leeven, wierdt gevolgd van het begeerde banvonnis; nog in het ftraksgenoemde jaar wierden zij uit het Koninkrijk verdreevcn. Doch, in den jaare' MDCIII, verleende hun die X 4 Vorst, g e e s t- LIJKÈ orden.  328 GODSDIENSTIGE CEEST- l1jke orden. Vorst, op hun aanhoudend verzoek, brieven van herftellinge in zekere fteden van Frankryk, en geene andere. Maar het leedt niet lang of zij verkreegen verlof tot andere vastftellingen, en eerlang den toegang binnen Parys; bij opene brieven wierden zij, in den jaare MDCVI, in hun kollegie herfteld. Een zeer beroemden naam heeft de Orde der Jezuiten verworven, door haare zendingen in de Indien, cn overige verrigtingen, de weetenfehappen en de opvoeding der jeugd betreffende. Wat aangaat de laatfte bijzonderheid, het algemeen gevoelen is, dat dc fchranderheid deezer Vaderen, in het ontdekken van de heerfchende bekwaamheid eens jongen leerlings , van geen geringen dienst geweest is ter bevorderingc van den naam, dien hunne Orde in de waereld gemaakt heeft. Het geval van clavius is bekend; hij was Student in een kollegie van jezuiten; naadat men zijne vatbaarheid voor verfcheiden takken der weetenfehappen beproefd, en bijkans het befluit hadt genomen om hem als een hooploozen domoor buiten het kollegie te zetten, kreeg een der Vaderen den inval om zijne vatbaarheid voor de Meetkunde te toetzen; hij trof den rechten fhaar, en *t is bekend dat clavius zedert een der grootfte Wiskunftenaaren zijner Eeuwe is geworden. Veele Schrijvers hebben gehandeld over de kuiperijen en ftaatkundige loosheid der  GESCHIEDENIS. 329 Jezuiten; doch niemand hunner heeft dezelve zo duidelijk ten toon gefield, als de Schrijver van een klein boekje, tot tytel Voerende : Heimelijke berigten der jezuiten. Het behelst bijzondere vermaaningen of onderrigtingen, ter bevorderinge van de belangen der Orde. Deeze berigten zijn in handen der Overftcn, en worden , onder voorwaarde van geheimhoudinge, aan eenige weinige geordende leden medegedeeld. Het werkje is een meesterftuk van gcestlijke ftaatkundc, en bcflaat uit zeventien hoofdftukken ; den korten inhoud van dezelve zullen wij onzen Leczercn mededcelen. Het opfchrift van het eerfte hoofdlluk is, hoe de maatschappij zich gedraage, wanneer zij eene nieuwe ftigting begint. Bij zulk eene gelegenheid moeten de leden der Orde zich onderfchciden door eene overmaate van liefdaadigheid en nederigheid , door het verrigten van de gcringfie dienften in de hospitaalcn, het bezoeken van kranken, behoeftigen en gevangenen. Zij moeten de mededeelzaamheid der wclgezinden opwekken, door het aanneemen zelf van de gcringfte aalmoezen, en dezelve aan andere voorwerpen te fchcnken. Zij allen moeten den zelfden geest ademen , en zich voor het uitwendige eveneens gedraagen. Bij hunne eerfte vestiginge moeten zij niet zeer voortvaarende zijn met het koopen van landerijen: en indien zij een ftuk lands koopen, moet het gefchieden op den naam van een vcrX 5 troüwd GEEST- L IJ K E O 11 I) B N.  330 GODSDIENSTIGE CEKST- L IJKE OUDEN. I 1 j i i t i ] 1 1 1 trouwd vriend. Om een meer fchoonfchijnenden glimp aan hun voorkoomcn van armoede te geeven, moeten de aangekogte landerijen., aan de plaatzen helend alwaar zij kollegien zullen ftigten, toegeweezen worden aan afgelegener kollegien ; door dit middel zullen de Vorften en Overheden nimmer met zekerheid kunnen wcetcn, hoe veel de opkomften van het genootfehap bedraagen. Kollegien moeten alleen in vermogende fteden worden opgericht, dewijl onze Zaligmaaker voornaamlijk zijn verblijf hieldt in de hoofdftad van judea. In ieder provincie moet niemand 'bchalven den Provinciaal de wezenlijke waarde van de inkomften van het genootfehap kennen, cn dc fomme, die in de fchatkistte Rovie wordt bewaard, noet altoos als een diep geheim verzwce2en worden. Zij moeten openbaare belijdenis doen van belangeloosheid, en voorwenden dat zij zich met de opvoeding der eugd belasten, zonder aanneeming (des aerfoons, en zonder uitzigt op belooning. Het tweede hoofdftuk onderrigt hen, hoedanig zij zich hebben te gedraagen, om gemeenzaam te worden en te blijven met Prins/en, Edelen en lieden van het hoogfte tanzien. Ten dien einde moeten zij voor lerzelver ondeugden de oogen fluiten, ndien een Vorst genegen zij om in het, ïuwelijk tc trecden met iemand van zijne tabeftaanden of bloedverwanten, moeten ij hem aanmoedigen, door hem met de loop te voeden, dat zij voor hem ontflag van  GESCHIEDENIS. 331 van den Paus zullen verwerven. Indien g hij eene ondernceming begonnen hebbe, welke van den geheelen Adel niet even0 zeer wordt goedgekeurd, moeten de Je- ' zuiten hem opftooken om te volharden, cn zijne hovelingen van allen tegenftand afmaanen. Door de tusfchenkomst van anderen, moeten zij na eer- en voordeel aanbrengende gezantfchappen aan vreemde hoven dingen; dit kan hun tot een middel dienen om zich zeiven en hun genootfehap aangenaam te maakcn. Door kleine gefchenken en menigvuldige werken van godsdienftighcid, moeten zij de gunst bejaagen van de gunftelingen cn bedienden van Prinsfcn en Edellieden, om langs dien weg de ftrekking van dc gcaartheid, neigingen en luimen hunner meesteren te ontdekken. De zelfde listen en kunftenaarijen moeten zij te werk ftellen ten aanzien van de kameniers van Prinsfesfen en Vrouwen van aanzien. In de beftuuring van het geweeten van vermogende lieden, moeten zij het gevoelen der zodanigen volgen, die de meeste gemoedsruimte geeven, in tcgenftelling van het begrip van andere gcestlijke Orden. Zij moeten het volk in het denkbeeld zoeken te brengen dat dit genootfehap grooter magt heeft tot aflaat- cn ontflagvcrlcening, en dergelijke, dan de overige Orden. Zij moeten de lieden uitnodigen tot het aanhooren van hunne leerredenen, zint wistingen cn redevoeringen. Zij moeten de gepaste middelen tc werke ftellen Qül eest- l ij k e r d e n.  CEES1 LIJKE ORDEt I ] j t i 332 GODSDIENSTIGE om kennis te verkrijgen van de oncenigheden, tusfehen de grooten en aanzien[• hjken ontftaan, opdat zij de hand mogen hebben in het bijleggen van hunne gefchillen. In het derde hoofdftuk worden zij onderweezen , hoe zij zich hebben te gedraahen omtrent de zulken, die aan het roer der z taken zitten, en zodanige perfoonen, welke de bekwaamheid bezitten om het Genootfehap van dienst te zijn. Het gezag, de wijsheid en den raad van zulke mannen moeten zij op hunne zijde trekken, en hunne gunst bejaagen tegen allen, welke het genootfehap den voet dwars zetten. Bisfchoppen en andere aanzienlijke Kerkdijken moeten aangezogt worden alleen in zodanige zaaken, als volftrckt noodig zullen fchijnen. In zulke landen, in welke de Geestlijkheid het meeste gezag heeft, als Duitschland, Poolen, enz. moet dezelve met de diepfte eerbiedbetooning worden aangezogt, opdat, door haaren invloed en 's Vorften gezag, de Kloosters, Priorijen en andere godsdienftige gcftigten, aan de zorge van het genootfehap mogen bevolen worden. Wanneer Bisfchoppen of Prinsfen kollegien of Paro:hiekerken ftigten, moeten de Jezuiten, ioor alle mogelijke middelen, tragtcn, iet beftuur over dezelve in handen te nijgen. Bij alle gelegenheden moeten zij le Bisfchoppen liefkoozen, vleien en treelen, en wanneer zij voorbij hunne kol-  GESCHIEDENIS. 333 kollegien trekken, dezelven deftig onthaalen. Het vierde hoofdftuk bevat de voornaamfte bijzonderheden, welke aan Predikers en Biegtvaders van Edellieden moeten aanbevolen worden. In de beftuuring van het geweeten van Prinsfen en Grooten moeten zij fchijnen niets anders te bedoelen dan de bevordering van Gods eere. Dikmaals moeten zij dezelven inprenten , dat bevorderingen en eerampten altoos bchooren uitgedeeld te worden volgens de regels van regtvaardigheid. Zij moeten plegtig betuigen, dat zij zich met openbaare zaaken met den uiterften tegenzin bemoeien, en dat de pligtcn van hunnen Hand in de waereld hen dikmaals noodzaaken, zodanige waarheden te fprceken, als zij anderzins zouden verzweegen hebben. Tot het bckleeden van ampten moeten zij hunner gunfte aanbeveelen zodanige perfoonen, welke oprechte vrienden van hunne Orde zijn. Zij moeten de Prinsfen vleien, en dezelven nimmer den geringften aanftoot geeven in hunne leerredenen, of dagelijkfche gefprekken. Zelden of nooit moeten zij kleine gefchenken ten hunnen eigen gebruike aanneemen, maar liever de behoeften van hunne provincie, of van het kollegie aanbeveelen. Te huis moeten zij zich met eenvoudig opgefchikte vertrekken vergenoegen, en buitenshuis zich in een eenvoudig gewaat vertoonen, Het GEEST- LIJKE O RDEN.  334 GODSDIENSTIGE •Ce" est l ij k e orden Het vijfde hoofdftuk onderrigt hen, hoedanig een gedrag zij moeten in agt nee•men omtrent zodanige Geestlijken, die met hun in de zelfde kerkelijke amptverrigtingen onledig zijn. Zij moeten de gepaste gelegenheden waarneemcn om de Vorften ep andere perfoonen van aanzien te overtuigen , dat hunne Orde de volmaaktheid van alle andere Orden bevat, uitgezonderd deezer laatften uitwendig voorkoomen van ftrengheid in kleedij en leevenswijze. Zij moeten de gebreken van andere geestIijke Orden aanwijzen, en daarover uitweiden, doch altoos met het uitwendig voorkoomen van inwendigen tegenzin. Hunne uiterfte poogingen moeten zij te werk ftellen tegen de zulken, die het onderncemen om fchoolen tot onderwijs der jeugd tc openen, door aan lieden in hoogheid gezeeten te vertoonen, dat geen genootfehap, behalven dat der jezuiten, tot het afdoen van die gewigtige taak de noodige bevoegdheid heeft. • Het zesde hoofdftuk handelt over de middelen om rijke weduwen tot milddaadigheid jegens het Genootfehap te noopen. Om dit oogmerk te bereiken, moeten alleen zulke leden der Orde verkoozen worden, welke reeds in jaaren gevorderd, van een ïeevendigen aart en aangenaam in den omgang zijn. Deeze moeten dikmaals de rijke weduwen bezoeken, dezelve onderhouden over de goede werken en de verdienften des genootfehaps, cn haar Biegt- va»  GESCHIEDENIS. 335 vaders aanprijzen, die haar moeten vermaanen om in den weduvvenftaat te volharden. Daarenboven moeten zij zorge draagen om van haar te wceren zulke dienstboden, als het genootfehap niet genegen zijn. De Biegtvader moet het ftuk derwijze aanleggen, dat de weduw in hem zo groot vertrouwen ftelt, dat zij niets zonder zijnen raad onderneeme. Nu en dan moet hij op eene looze wijze haar een huwelijk voorflaan , van hetwelk hij weet dat zij eenen afkeer heeft; dit zal haar befluit bekragtigen om in den ongchuwden ftaat te blijven. Wanneer hij dit ftuk gewonnen heeft, moet hij haar een geestlijk leeven en eene gelofte van kuisheid aanprijzen , en haar aanfpooren tot het betragten van goede werken, bijzonderlijk van werken van mededeelzaamheid; onder het beleid van haaren geestlijken Vader, zal dit ten voordeele van het genootfehap uitloopen. Het zevende hoofdftuk berigt ons hoe zodanige weduwen gewonnen, en welke befchikkingen over haare goederen moeten gemaakt worden. Zij moeten vermaand worden om uit haaren overvloed iets af te zonderen, ter eere van christus, en van de gezegende Maagd, of van haare befchermhcilige, en haare gelofte van kuisheid tweemaal 's jaars te' vernieuwen. Zij moeten dikmaals bezogt, en met godsdienftige gefprekken onderhouden worden. In de Bicgt moeten zij niet te geftreng worden behandeld. Men moet zor- g<3 GEEST» L IJ K E ORDEN.  CEE ST- LIJKE © R D E N, é 336 GODSDIENSTIGE ge draagen dat zij de Kerken van andere gcestlijke Orden niet bezoeken. Om dusdanige weduwen over te haaien, dat zij over haare goederen en bezittingen befchikking maaken ten voordcele van het genootfehap, moet men haar dikmaals herinneren de menigvuldige voorbeelden van weduwen, welke, door dit middel, fpoedig tot den rang der Heiligen zijn verheven. Men moet haar verzekering geeven dat het genootfehap niet zal in gebreke blijven om zijnen invloed op het hof van Rome te werk te ftellen om haare heiligverklaring te bewerken. Zij'moeten geleerd worden, geene aalmoezen te doen buiten kennis en goedkeuring van haaren Biegtvader. Deeze moet de Geestlijken van mciere Orden den weg affnijden, om met laar niet gemeenzaam te worden of haar te toornen bezoeken. Hij moet haar zoeken :c beweegen om kleine jaargelden op te )rcngen tot het gewoone onderhoud van collcgien en geordende huizen. Wanneer ;ulk eene weduw ziek wordt, terwijl zij ware bezittingen nog niet bij uiterften ville aan het genootfehap heeft gemaakt, noet haar Biegtvader haar onderhouden iverde armoede der meeste kollegien, en laar in het denkbeeld brengen dat medeeelzaamheid jegens de Orde een zekere Tondflag zijn zal van haare eeuwige geukzaligheid. 8 b Het achtfte hoofdftuk wijst aan, hoe k kinderen van weduwen moeten behandeld vorden. om hen tot het omhelzen van den eestlijken ftaat over te haaien. De moeders  GESCHIEDENIS. 337 ders moeten overgehaald worden om hen zeer hard en ftreng te behandelen, zelf van de wieg af. Aan de dochters moeten zij den gewoonen opfchik en fieraaden haarer kunne weigeren, en haar doen gewennen aan lichaamstuchtigingen en gebeden : opdat zij blijde mogen weezen, de ftrenge behandeling haarer moederen in een Klooster te kunnen ontvlugten. De zoonen moeten van tijd tot tijd in de kollegien gebragt worden, alwaar men hun alles van de behaagelijkfte zijde moet vertoonen, om hen alzo over te haaien leden der Orde te worden. Men moet over hen tot voogden ftellen lieden, die het genootfehap en deszelfs belangen gunfti£ zijn. Ook kan men hen na afgelegene kollegien zenden, onder voorwendzel van hen zich te naarftiger op hunne letteroeffeningen te doen toeleggen: opdat dat alzo de leden der Orde hunne geaartheid en neigingen listig mogen leiden. In het negende hoofdftuk worden voorgefchreeven de middelen om de inkomften der Kollegien te vermeerderen. Ten dien einde moet niemand, indien men zulks kan voorkoomen, tot een volkomen geordend lid worden aangenomen, Zo lang hij uitzigt heeft op eene erfenis, welke op hem moet vervallen. De armoede der Leeraaren moet dikwijls, en op alle plaatzen, breed worden uitgemeeten. De Biegtvaders moeten uit hunne boetelingen tragten te verneemen, wie hunne vrienden en bloedverwanten zijn, welke goeII. deel. Y de,- geest» lijke 3rdenv  338 G O D S D I E N S T I G E GEEST* L IJ li E ORDEN. deren zij bezitten, welke befchikkingen zij over dezelve gemaakt hebben, of voorneemens zijn te maaken; dit alles moeten zij ten voordecle van het genootfehap tragten te doen dienen. Om de waereld tc kragtdaadiger te overtuigen van de armoede des genootfehaps, moeten dc Superieuren geld leenen van vermogende lieden, welke hunne vrienden zijn, en, wanneer het opgeëischt wordt, de betaaling van tijd tot tijd uitftellen. Onder aangenomene naamen mag ook het genoot-, fchap met vermogende Kooplieden handel drijven, doch altoos met het vooruitzigt op een gewisfen en overvlocdigen winst. Waar ook de leden hun verblijf houden, altoos moeten zij eenen Artz zoeken te •winnen, aan dc belangen des genootfehaps onaffcheidbaar verknogt, opdat deeze hen bekend maake en doe ontbieden bij zieken, voornaamlijk dc zulken, welke buiten hoop van herftellinge zijn.. Eindelijk, de vrouwen, welke over de gebreken en grilligheden haarer mannen klaagen, moeten onderweezen worden om voor zich heimelijk eene fomme gelds, op te leggen, opdat zij, door hetzelve aan Code op te o (leren, de misdaaden haarer zondige echtgenootcn mogen verzoenen. Het tiende hoofdftuk handelt over de flrengheid van de inwendige tachtoeffeninge des Gem.oifchaps. Zulke perfoonen, welke de godsdienftigc vrouwen, of andere lieden, van de Kerken der jez:iite:k ver-  GËSCHlËDËNlS. 33 Vervreemden, of dezelve noopen tot he fchenken van aalmoezen aan andere Ker ken of gcestlijke Orden, of, in de be fchikking over hunne naalaatenfchap meer genegenheids laaten blijken jegen nabcftaande bloedverwanten, dan omtren het genootfehap: deeze moeten geween worden als vijanden der Orde; doch zi moeten onder een ander voorwendzel wor den weggejaagd. In het elfde hoofdftuk -worden önt Vouwd de regels, naar welke de leden van het Genootfehap zich moeten gedraagen omtrent de zulken , die uit de Orde verdreeven zijn. De zodanigen moeten zij, vóórdat zij hun affcheid bckoomen, indien het mogelijk zij, onder hunne handtekening, ja , zelf onder eede, doen belooven, dag Zij nimmer, middelijk of onmiddelijk, re* gclrecht of Van ter zijde, ten nadeele der Orde zullen fpreeken of fchrijven. Daar* enboven moeten de beffcuurders aanteke* ning houden van de misdaaden en gebre* ken, welke zij in de Biegt geopenbaard hebben, opdat zij, bij voorkoomende gelegenheid, zich van dezelve mogen bedienen , als middelen ter voorkoominge van hunne bevorderingc. Van de uitdrijvinge' deezer perfoonen, en van de voorwendzelen voor dezelve, moet op ftaanderi voet kennis gegecven worden aan alle kollegien; geen lid mag vervolgens, om ee* nigerhande reden, met hun briefwisfelingof eenige andere gemeenfehap houden. Zorg* vuldig moet het verfprcid worden, dat Y a het - G É E 9 f. LIJKE .ORDEN» J l i  34° GODSDIENSTIGE ©eest LIJKE • R D E r< . het genootfehap, zonder eene voldoende reden, nimmer een gezond lid affnijdt, • noch iemand wegjaagt. Alle de gebreken van dusdanige perfoonen moeten ten breedfte uitgeraecten, en hunne deugden en goede hoedanigheden, door listige inboezemingen en dubbelzinnige uitdrukkingen, verkleind worden. Het twaalfde hoofdftuk onderrigt ons, lioedanigen van het Genootfehap gekweekt en begunftigd moeten worden. Deeze zijn, in 't algemeen, allen, welke de tijdlijke belangen der Orde gunftig zijn, Biegtvaders van Prinsfen en Edellieden, van weduwen en vermogende godsdienftige vrouwen ; Predikers, Hoogleeraars, en allen die in de geheimen der Orde zijn. Zulke perfoonen, welke uitmunten door hunne uitfteekende bekwaamheden, adeJijke geboorte of rijkdommen, moeten zorgvuldig geftreeld en geliefkoosd worden, inzonderheid indien zij blijken van hunne genegenheid jegens de Orde hebben gegeeven. Met bijzondere onderfcheiding moeten de zulken worden behandeld, die eenige jongelingen in het genootfehap gelokt hebben. Het dertiende hoofdftuk onderwijst de ieden, hoe zij jongelingen moeten uitkiezen, die in het Genootfehap zullen worden aangenomen, en door welke middelen zij dezelve aldaar moeten doen blijven. Zij moeten de zodanigen kiezen, die een goed verftand bezitten, van een bevallig jvoorkoomen, of van adelijke geboorte zijn.  GESCHIEDENIS. 341 zijn. Dusdanige jongelingen moet men inprenten, welk eene welbehaagende offerande het voor den Almagtigen zij, wanneer iemand zich aan zijnen dienst toewijdt, voornaamlijk in het genootfehap van zijnen Zoon. Zij moeten, door kleine gefchenken, evenredig aan hunne jaaren, gelokt, en bij voegzaame gelegenheden in dc kollegien en tuinen onthaald worden. Bij andere gelegenheden moet hun eenen fchrik worden aangejaagd, door aankondigingen van de eeuwige ftraffen , indien zij de hemelfche nodiging niet aanneemen. Ernftig moeten zij gewaarfchuwd worden, om geene de minfta melding te maaken, bij hunne bloedverwanten en vrienden, van hunne roepingc, zo lang zij geene leden van het genootfehap zijn geworden. Het veertiende hoofdftuk handelt over de redenen der verdrijvinge uit het Genootfehap. Deeze zijn, in 't algemeen, alle misdaaden tegen God, en alle overtreedingen tegen de eer en de belangen der Orde. Indien twee leden ongeoorlofde vleeschlijke gemeenfehap hebben gehouden , moet het eerfte lid, 't welk de zonde aanklaagt, behouden, doch het ander weggejaagd worden. Vervolgens moet den blij venden perfoon zulk eene zwaare en ondraaglijke tuchtoeffening worden opgelegd, dat hij daar door tot het pleegen van eene nieuwe misdaad genoopt worde: opdat men een gegrond voorwendzel moge bekoomen om hera Y 3 bui- GEEST- L IJ K E O RDEN.  342 GODSDIENSTIGE €f E E S T LIJKE CRÜEN .buiten het genootfehap te zetten. Eer nog de tijd der uitdrijvinge is gekoomen , - moeten de overtreeders met de uiterfte ftrengheid behandeld, hun de gewoone amptsverrigtingen verbooden, en in alles, wat zij doen, iet berispelijks gevonden worden. De geringfte overtreedingen moeten in hun geftraft, en zij zeiven, bij alle gelegenheden, berispt worden. Het vijftiende hoofdftuk heeft tot opfchrift het gedrag van het Genootfehap omtrent de Nonnen en godsdienftige vrouwen. De jezuiten moeten de voornaamfte Kloosters fiikfiooijen, alzo de Abtdisfen het vermogen hebben om aan het genoot^ fchap van groot nut te kunnen zijn. Doch aan de godsdienftige vrouwen moe, ten zij verbieden de Nonnen-Kloosters te bezoeken, opdat zij geen fmaak krijgen in die leevenswijze, en het genootfehap in de verwagting, om van dezelve te zullen erven, verijdeld worde. Het zestiende hoofdftuk onderrigt hen hoe zij moeten voorwenden de rijkdommen ie veragten. Nu en dan moeten zij eenige kleine en bcuzelagtigë aalmoezen van de hand wijzen. Weduwen, en anderen, die bijkans alles wat zij bezitten aan het genootfehap hebben gefchonken , moeten met meer ftrengheid dan anderen behandeld worden, opdat het volk zich niet; jnoge verbeelden, dat zij, om hunne weldaadigheid jegens het genootfehap, geftreeld Worden, m  GESCHIEDENIS. 343 Het zeventiende en laatfte hoofdftuk onderwijst hen in de middelen om het Genootfehap voort te planten. De leden moeten altoos eenpaarig en eenftemmig handelen, zelf in zaaken van dc gcringfte aangelegenheid. Hunne vlijtigftc poogingen moeten zij aanwenden om in geleerdheid en het geeven van een goed voorbeeld zo luisterrijk uit tc munten, dat andere Geestlijken daar door verdonkerd worden. Dc nieuwsgierigheid van Prinsfen cn andere aanzienlijke mannen moeten zij voeden met de nieuwfte, uitgezogtftc en echtftc berigten, welke zij kunnen magtig worden. In het verborgene cn met de uiterfte omzigtighcid moeten zij de partijfchappen der Vorften en Grooten voeden, en, ingevalle zich eenig vooruitzigt van verzoeninge aanbiede, zodra mogelijk tragtcn om als middelaars tusfehen beiden te treeden. Dc Adel en het volk moeten in het denkbeeld gebragt worden, dat het genootfehap wierdt opgericht onder eene bijzondere beftuuring der Godlijkc voorzienigheid." Gretig moeten de leden ftaan na Bisdommen en Abtdijen, zelf na dc Pauslijke waardig-heid. De ftaatkundige ontwerpen der Orde moeten behendig veranderd worden , naar ge lange van de verfchillcnde gefteki'bcid der tijden. Eindelijk, de leden Van het genootfehap moeten althans dit £ragten te bewerken, naa aïvoorens zich van dc gunst cn het gezag der Vorften te' heb, Y 4 ben r. r. r: s t- i.jjke orde n.  GEESTLIJK F. ORDEN. 844 GODSDIENSTIGE ben verzekerd, dat de zulken, welke hen niet beminnen, hen ten minften vreezen. Waarfchijnlijk zouden deeze onderrigtingen, tot op deezen dag, een diep geheim zijn gebleeven, indien niet een Jezuit, van de Orde afvallig geworden zijnde, een affchnft van dezelve aan eenen Boekverkooper in Holland hadt medegedeeld, welke het door den druk gemeen maakte. Zedert hebben de Jezuiten wel alle de afdrukzels opgekogt, doch evenwel het waereldkundig worden deezer gewigtige geheimen niet kunnen voorkoomen. Veelen hunner broederen hebben de Jezuiten na verafgelegene gewesten gezonden om de Heidenen te bekeeren. De Heer fleming vermeldt, in zijne Christologia , eene merkwaardige redevoering vaneenen hunner, in China gedaan, met oogmerk om eenigen der landzaaten over te haaien tot het Christlijk geloove. Een oorgetuige dier redevoeringe hadt hem den inhoud medegedeeld. De Jezuitifche Apostel fprak aldus: „ Veele groote, „ verftandige en uitmuntende Keizers 5, hebt gijlieden in China gehad; geene ,, Natie kan op foortgelijke roem draa- gen. Doch geen van alle deeze, of van „ eenige andere, kan vergeleeken wor„ den bij den eeuwigen Keizer je zus „ christus. Opdat gij hiervan moogt „ overtuigd worden, zal ik u zijn leeven „ in een beknopt, maar naauwkeurig en welgelijkend vertoog, fchetzen. j> In  GESCHIEDENIS. 34* „ In eenen tijd dat de waereld zeer boos, en het menschdom zeer elendig „ was, uit hoofde van de dwingelan-' „ dije der Koningen en Vorften, Welke „ vóór zijne komst het bewind in handen „ hadden, vöornaamlijk het hoofd van „ hun allen, de Keizer van Rome, die „ toenmaals, met fchrikbaarende ftreng„ heid , over het grootfte gedeelte der „ waereld, den fchepter zwaaide, hadt „ God ten laatfte medelijden met het „ menschdom, dewijl hij zag dat de toe„ ftand van hetzelve, van tijd tot tijd, van kwaad tot erger overfloeg. Öm ,, hierin te voorzien, befloot hij zijnen „ eenigen Zoon van den hemel te zen„ den, om deeze dwingelanden te onder „ te brengen, en de dingen in hunnen „ voorgaanden ftaat te herftellen. Wat „ gebeurt 'er? De hemelen vertoonen „ zich veel glansrijker dan immer; 'er „ vertoont zich een wonderbaar licht, „ glansrijk en fchitterende, tienduizend„ maal glansrijker dan het zonnelicht. In » de lucht hoort men een luid geraas, >, nevens een verrukkelijk ftreelende mu„ zijk. Ten laatfte vertoont zich een „ talrijk leger, fterk meer dan duizend„ maal duizend millioenen Engelen. Voor „ het leger rijdt een wagen van verbaa„ zende grootte, van louter goud, „ keurlijk gewerkt, maar zo dicht bezet „ met edelgefteenten, dat, om den luis„ terrijk fchitterenden glans, het goud „ naauwlijks kon gezien worden. Deeze * 5 wa* 5EEST» L IJ K E ) R D E N.  §4ö GODSDIENSTIGE CÉEST- LIJKË ORDEN. 4 wagen wierdt getrokken van tienduizend vlugge en vaardige Geesten; honderd„ duizend Engelen van nog hooger rang „ liepen voor en ter zijden van deezen „ wagen, als zo veele lijfwagtcn; zij wierden geleid door den Aardsëngel ra,, PHAëL; het ovcrfchot van 't leger, 't welk den wagen volgde, wierdt „ aangevoerd door den grooten mi„ c h a ë l , den opperften van alle Aards„ engelen, cn Luitenant - Generaal van ,-, christus zeiven, die op den gouden wagen zat, cn over den gantfchen ftoet het opperbevel voerde. „ Tongen en taaien ontbreeken mij, „ (dus vervolgt de Jczuit*) om den luis„ ter cn heerlijkheid diens grooten Genc„ raals te befchrijven. Hij was van eene „ allervcrbaazendftc geftalte, zo groot als „ duizend mcnfcl'.cn te zamen, maar tevens uitermaatc fchoon cn naauwkeurig „ geëvenredigd van lichaam. Zijn gelaat „ verdonkerde door zijnen glans de zon; in „ zijne {linkerhand hieldt hij een vuurig „ zwaard het enkel gezigt daarvan baar„ de fchrik en ontroering. In zijne rech„ terhand droeg hij het teken van het „ kruis, hetwelk de kragt bezat om liI, chaamsongefteldheden te verdrijven, „ het hart te vervrolijken, de krankzin„ nigen te geneezen, de dooden op te „ wekken: in ccn woord, om allerlei „ wonderwerken te verrigtcn, de bcr„ gen uit hunne plaats te zetten, de zeeën të doen uitdroogen, enz. Alle „ boo.-  GESCHIEDENIS. 347 boozc menfchen wierden door hem overtuigd en geftraft, en het Romein,, fche Keizerrijk verdelgd. In de plaats 5, des Keizers, benoemde hij zekeren j, petrus, een Heilige van den eerften s, rang, een uitmuntend mensch, opdat „ deeze, als zijn Stedehouder, het be- wind over de geheele waereld zou voe- ren. Hij verdelgde niet flegts het Ro„ meinfche Keizerrijk, maar ook den „ naam des Keizers, cn dc gedaante des „ rijksbewinds. In dé plaats hiervan ftel- dc hij een heiligen regecringsform in, j, welks handhaaving hij deezen wijzen „ en heiligen petrus aanbeval, met ,, last dat wanneer hij uit de Waereld „ in den hemel zou opgenomen zijn, zij„ ne Opperpriesters zouden te zamen3, koomen en hem aanbidden, en dat hij „ vervolgens hun eenen Engel zou zen„ den, om hun den perfoon aan te wij,, zen, dien hij hadt verkoozen om hem „ in de heilige en algemeene heerfchappij over de waereld op te volgen. Dit „ verrigt hebbende, nam hij affcheid van „petrus en zijne Bisfchoppen, en „ keerde met zijn leger weder na den hc. „ mei, met de zelfde ftaatfie en luifteiv vollen zegepraal als hij van denzelven „ was nedergedaald. Doch zijnen On„ derkoning petrus verzekerde hij, dat „ hij , zo dikmaals hij zulks zou begee„ ren, van hem naderen last zou ontvan„ gen, door een bijzonderen Afgezant» „ d;e hem in alle duiltere gevallen en zaa- n ken G E È S f« L IJ k E 3rden.  GEES1 LIJKE ORDES 348 GODSDIENSTIGE - „ ken van aangelegenheid zou behulpzaam „ zijn. Nimmer bleef hij deswege jn •„ gebreke ten aanzien van petrus, en alle deszelfs opvolgers, de Pausfen. Zodat, zeide de Priester, de tegen„ woordige Paus menigvuldige Afgezan„ ten van christus uit den hemel „ heeft ontvangen, hem gebiedende, „ heilige mannen te zenden na het magtig „ Keizerrijk China, uit zijne gro'ote lief,, de jegens deszelfs geleerde, wijze en „ uitmuntende inwooners, om hen te „ nodigen hunne afgodifche Priesters en „ valfchen Eerdienst te verlaaten, en „ hem nevens zijnen Stedehouder, den „ Paus, te erkennen. Ik zelve, dus ver„ volgde hij, ben een van deeze zende„ lingen, en verzeker u, dat al wie mij- ne bevelen opvolgt, naa zijn overlij„ den zal opgenomen worden in dat heer„ lijk Paradijs, alwaar christus is. „ En, opdat ik mag weeten, wie gene„ gen zijn dus gelukkig te worden, ziet „ hier een boek, mij, op bevel van „ christus zei ven, door den Paus ter „ hand gefteld, opdat ik daarin zoude •„ aanfehrijven de naamen van allen, die „ deeze gunst begeeren. Van tijd tot tijd moet ik hiervan berigt laaten toekoo„ men aan den Paus, opdat deeze mijne „ narigten verder zende aan cikristus „ in den hemel. Ik verzeker ü, dat al„ len, die weigeren hunne naamen dus te „ laaten aanfehrijven, bij de uitkomst op M de rampzaligfte .wijze zullen vcrlooren « gaan.  GESCHIEDENIS. 349 3, gaan. Koomt, derhalven, en geeft „ mij allen uwe naamen op; maar weet tevens , dat een iegelijk, die deeze' „ gunst verwagt, mij een offerande moet „ toebrengen in geld, naar gelange van „ zijn vermogen, opdat de oprechtheid zijns harten moge openbaar worden." Onder de regeering van hend rik den I, Koning van Engeland, ftigtte st. gilbert, van Sempringham, in Lincolnshire, eene Orde, die naar hem de Gilbertynfche genaamd wierdt. Van deezen st. gilbert wordt verhaald% ■dat zijne moeder, terwijl zij van hem zwanger was, op zekeren nacht droomde, dat de Maan in haaren fchoot nederdaalde; dit wierdt aangemerkt als een gunftig voorteken, dat het kind, welk zij in haaren fchoot droeg, licht zou verfpreiden over verfcheiden gewesten der Heidenfche waereld. Naadat hij tot jaaren van onderfchejd gekoomen en behoorlijk onderweezen was, kreeg hij een beroep in zijne geboorteplaats, alwaar hij, om zijne heiligheid en veragting van de waereld , wel haast vermaard wierdt als een wonder van godsvrugt, bij allen die hem, kenden. Opgemerkt hebbende, dat eenige jonge dochters in zijn Kerfpel na een meer dan gemeenen trap van vorderinge in de godsvrugt ftreefden, verkoos hij zeven van dezelve, welke hij van alle gemeenfehap met de waereld afzonderde, opdat zij zich aar; den dienst van God geheel 5 E E S T* LIJKE ) R D E Nrf  350 GODSDIENSTIGE 6EEST' L I J li E ORDEN ■ heel mogten toewijden. Dit was dc op^ komst der Orde. Op aanraadcn en met behulp des Bisfchops van Lincoln, bouwde hij voor haar een Klooster, naast dc Kerk van Sempringham ; het gebouw hadt flegts ééne deur, waarvan hij altoos den fleutel in zijne bewaaring hadt. De ftrengheid deezer Orde, in een tijd, in welken van de waare kennisfe weinig werks gemaakt wierdt, bewoog eenige vermogende lieden om volgens het zelfde ontwerp nog meer foortgelijke Kloosters te ftigten. Binnen korten tijd verfpreidde zich dat genootfehap over het grootfte gedeelte Van Europa. Naadat de Paus de Orde met zijne goedkeuring hadt bekragtigd, Wierden 'er eenige godvrugtige Priesters benoemd om over de handhaaving der regelen het opzigt te hebben. De wooning deezer Priestcren wierdt op een merkelijken afftand van die der Nonnen toebereid. Nimmer kwamen zij binnen de Kloosters, dan om de Sakramcnten toe te dienen; dit gefchiedde altoos in de tegenwoordigheid van verfcheiden getuigen. Tot zulk een hoogen trap van vermaardheid ffceeg decze Orde, dat lieden van den hoogflen rang in Engeland het graf des ftigters kwamen bezoeken. Ruim twintig Kloosters telden zij, ten tijde van dc vernictiginge der gcestlijke gefïigten. Men zegt dat st. gilbert vccle won-'  GESCHIEDENIS. 351 wonderwerken heeft verrigt. In den jaa- G re MCCII wierdt hij, door Paus innocentius den III, gckanonizecrd. 0 In den jaare MCCXXXII ftigtte st. " lodewyk eene gcestlijke Orde in Frankryk , onder den naam van Filles de Dieu, of Docht er en Gods; haare Kloosters voerden den naam van Huizen Gods. In het eerfte Klooster van decze Orde, een ruim gebouw, te Parys geftigt, wierden tweehonderd Nonnen geplaatst. Doch de Aardsbisfchop van Parys, onder wiens onmiddelijk opzigt zij ftonden, vernomen hebbende dat veele van dezelve aan de pest geftorven, en dat de lecvensmiddelen zeer fchaarsch waren, in gevolge van eenen hongersnood, in den voorgaanden jaare ontftaan, bragt derzelver getal op zestig , zonder evenwel haare jaarlijkfche inkomften te verminderen. Veele voorregtcn wierden aan dit Klooster gefchonken; doch, alzo de Nonnen, van tijd tot tijd, in getal afnamen, en de Franfchen bevreesd waren, dat de Èngelfchen •, die, onder het opperbevel van den zo genoemden Zwarten Prins, een inval hadden gedaan in Frankryk, van hetzelve bezit zouden neemen, wierden de gcestlijke dochters in een anderen oord van dc ftad verplaatst. Tegenwoordig zijn zij niet zeer talrijk te Parys, noch in eenige andere fteden van Frankryk; doch, 't geen meer tot haare eere ftrekt, dan een groot getal van leden, is , dat zij het grootfte gedeelte van haaren tijd be* "ftee* e e s t- L ijke r d e n«  OEEST- LIJKE ORDEN. ! j I 1 1 l i i 35a GODSDIENSTIGE fteeden met wel te doen. Zij bezoeken de Hospitaalen, verbinden de wonden der lijderen, en koomen dezelven te hulpe in hunne behoeften, zo verre haare vermogens toereikende zijn. Zij leggen onder geene verpligting om de vastendagen te onderhouden , door de Roomfclie Kerk bevolen; hier van zijn zij ontfiagen, uit hoofde van het lastig werk van het bezoeken rinkranken. Ook doen zij geen openbaaren dienst in de Kerken. In haar uitwendig gedrag volgen zij de regels eener betaamelijke welvoeglijkheid. Omtrent het laatfte gedeelte der elfde Eeuwe, wierdt 'er eene geestlijke Orde geftigt, bekend bij den naam van de Orde van Fontevraux. De ftigter was zekere robert de arbissel, Doktor in de Godgeleerdheid op de Univerfiteit van Parys, en Vikaris-Generaal desBisfchops van Rennes. «Naa het overlijden diens Kerkvoogds, verhuisde hij na de ftad Angers, alwaar hij, een tijdlang, onderwijs gaf in de Godgeleerdheid en Wijsbegeerte. Doch, voorgenomen hebbende zich geheel aan den dienst van God toe te wijden, verliet hij zijn openbaar beroep, en vestigde zijn verblijf op het rebergte van Craon, daar hij zich aan de literfte lichaamsftrengheden overgaf. De vermaardheid zijner godsvrugt lokte eene ;roote menigte godsdienftigen tot hem, en :ijne prediking vervulde de woeftijn met kluizenaars. In den jaare MXCIV bouwle hij aldaar een Klooster, en zijne leer-  GESCHIEDENIS. 353 lingen gebruikten niets anders tot lichaamsvoedzel dan wortelen en water. Doch robert, op 's Pausfen bevel1 gezonden zijnde om dc kruistogten te prediken, droeg hij zijn Klooster op den Bisfchop van Angers over ; van zommigen zijner leerlingen verzcld, reisde hij van plaats tot plaats, het Volk aanmoedigende om de wapens tegen de Ongeloovigen op te vatten. In den jaare MXCIX liet hij zijn oog vallen op een plek gronds, Fontevraux genaamd, op de grenzen van Anjou, alwaar hij eenige celletjes bouwde, om aan zijne leerlingen eene fchuilplaats tegen de ongemaatigdheid van wind en weder te bezorgen. Het leedt niet lang, of een groot aantal lieden van allerleien rang, uit alle oorden des lands, voegden zich bij zijne Orde : want hij wees niemand af, die zich aan zijne regels wilde onderwerpen. Zommigen van die zich in zijne Orde begaven, waren lieden van vermogen; door de vrijwillige giften van deeze wierdt robert wel dra in ftaat gefield om eene fraaije Kerk te bouwen, met wooningen naast dezelve voor zijne Monniken. Het Klooster wierdt gefield onder de befcherming van de gezegende Maagd en joannes den Euangelist, ter gedagtenisfe der woorden , door den Zaligmaaker aan het kruis gcfproken. Naadat hij alle de zaaken van dit eerfte geftigt geregeld hadt, reisde hij door verfcheiden provinciën van Frankryk, om II. deel. Z 'eU 3EEST» LIJKE )RDEN.  CE EST L IJ K E ORDEN 354 GODSDIENSTIGE , 'cr nieuwe Kloosters op te richten; nog vóór zijn overlijden fttide hij de regels ■ vast, naar welke de leden der Orde zich zouden moeten gedraagen. De Monniken mogten nooit vleesch eeten; den Nonnen wierdt een altoosduurend ftilzwijgen opgeleid , als mede om haar gelaat met een fluier te bedekken. Haar gewaat moest beftaan uit ruwe wollen ftoffe, bereid in het zelfde gewest, alwaar het Klooster lag; het draagen van lubben was haar verbooden. Zonder verlof der Abtdisfe mogten zij niet buiten het Klooster gaan; bij haar overlijden moesten zij in een hairenkleed begraaven worden. De Monniken moesten gemeenfchappclijk leeven , en op Zon- cn Heiligedagen de Mis bijvvoonen in de Kloosterkerk, alwaar de Nonnen, ter handhaavinge van den openbaaren Eerdienst, vergaderden. Zo fpoedig groeide deeze Orde aan, dat zij, nog vóór het overlijden van haaren ftigter, ruim vijfduizend leden telde. Geduurende de regeering van hendrikden II, ftaken eenigen van deeze Monniken na Engeland over; in den jaare MCLXX VII kreegen zij eene wooning tc Jlmcsburij, in Wilt shire; doch, behalven een Klooster te Exeter, en nog een ander tc Westcote in Worcestershire, blijkt het niet dat zij in dat Rijk andere godsdienftige geftigtcn gehad hebben. Ten tijde van de vernietigingc der Kloosters, bezaten zij geringe inkomften: zo dat zij weinig bekend waren; tegenwoordig hebben zij nog vcr- fchei-  GESCHIEDENIS. 3$$ fcheidcn Kloosters in Frankryk, Spanje, Italië en Vlaanderen. Nimmer bemoeien zij zich met ftaatszaakcn: zodat wij hen mogen aanmerken als de fchuldeloosfte Orde in de Kerk van Rome. De Feailjanten, eene godsdienftige Orde onder de Roomschgezinden, kwamen ter baane in den jaare MDLXV; de ftigter was zekere johannes de la briere, een man van aanzienlijke geboorte, en eenigen tijd Abt van Feuillans. Hij was opgevoed onder de Cijtercienzer Monniken; doch, vermids hij onderhen zommige, of liever veele dingen opmerkte, welke hem niet behaagden, kreeg hij den in» val om een afzonderlijk genootfehap op te richten, dat wel eenige gelijkheid hadt met de Cijtercienzer Orde, doch welks regels geftrengcr waren. Wij moeten hier ter loops aanmerken, dat ftrengheid van leefregels, het zij ten aanzien van eeten, drinken, kleederen, of huisvestinge, een aanmerkelijk gedeelte van de inrigtingQ dei^Roomfche geestlijke Orden uitmaakt. " De la br ie re hadt het bewind over de Abtdij van Feuillans niet in handen gekreegen, of hij begon zijn ontwerp van hervorminge ten uitvoer te brengen.; doch dc Monniken vonden zo weinig behaagen in de ftrengheid zijner regelen, dat zij een befluit namen om het Klooster tc vcrlaaten. Nogthans lokte het gerugt van des Abts alom vermaarde heiligheid eene groote menigte menfchen tot hem, die niet alleen den ouden ijver der Cifier7* a cïeih GEESfo lijke } r d e N»  GEEST- lijke orden. 356 GODSDIENSTIGE cienzer Orde deeden hcrleevcn, maar dien te boven gingen. Zij liepen barrevoets en met ongedekten hoofde; zij fliepen in hunne kleedercn op de harde planken, en aten hunne fpijze van den blooten grond. Zommigen hunner dronken altoos uit bekkencelen van doode menfchen; hunne eenige fpijze was een foup, van moeskruiden cn grof brood gekookt. In den jaare MDLXXXVI wierdt deeze Orde goedgekeurd door Paus sixtus den V, die hun dc vrijheid fchonk om voor mannen cn vrouwen, bijzonderlijk in Frankryk en Italië, Kloosters te mogen bouwen; hij zelve ftigtte voor hun een Klooster in de ftad Rome. Bij den naam Feuiljanten voegden zij dien van de Hervormde Orde van St. Bernard. Het gewaat der Orde is een witte tabbert zonder den fchouderlap, en een brecde hoed van de zelfde kleur. Zij is tegenwoordig zeer geagt en talrijk,zo in Frankrijk als in Italië. Onder haare veelvuldige geestlijke genootfehappen, telt ook de Roomfche Kerk een Orde van Nonnen, Urfulijnen gehecten; zij bezitten een grooten naam. De ftigteres der Orde, was zekere ste. angela, eene godvrugtige Jonkvrouw van Brescia; zij leide de grondflagen in den jaare MDXXXVII. In den beginne woonden de Nonnen niet gemeenfchaplijk te zamen, maar afzonderlijk in het huis haarer Ouderen; haare bezigheid was, de bedroefden te vertroosten, de onkundigen te  GESCHIEDENIS. 357 tc onderwijzen, cn de behoeftigen te onderfteünen. Daarenboven moesten zij de Hospitaalen bezoeken, de krankcn oppas fcn, in één woord, altoos werkzaam zijn in het oeffencn van werken van medelijden, goedwilligheid en mededeelzaamheid. Naadat deeze Nonnen verfcheiden voorregten van de'Pausfen ontvangen, en om haare goede werken een wijdklinkcnden naam verworven hadden, wierden zij het, in den jaare MDCIV met elkander' eens om een gcmccnfchaplijk leeven te leiden ; zo wel in Frankryk als in Italië wierden voor haar verfcheiden Kloosters, gebouwd. Tegenwoordig is haar voornaamfte bedrijf, de jonge dochters te onderwijzen; haare Kloosters zijn eene foort van Schooien, in welke de adelijke Jonkvrouwen worden opgevoed. ,Haar gewaat is een tabbert van zwarte fersje, om den middel met een gordel van zwart leder vastgebonden; doch, in de meeste andere opzigtcn, worden zij niet met veele ftrengheden belast. Die der Hmniliati, of Vernederden, is eene Orde in de Roomfche Kerk; doch de Monniken, tot dezelve behoorende, zijn niet zeer talrijk. Bij de volgende gelegenheid wierdt deeze Orde ingefteld. Hendrik de V, Keizer van het Duitfche Rijk, in den jaare MCXVTI, verfcheiden fteden in Lombardye veroverd hebbende, wier inwooners hem niet voor hunnen Oppervorst wilden erkennen, naa den dood van dc Graavinne matjj,. 2 3 oa, GEEST- L IJ K E ORDEN.  geest. lijke orden, 358 GODSDIENSTIGE OAj wier erfgenaam hij was, wierden eenige Edellieden, welke gevangen waren genomen, na Duitschland gezonden. Deeze, hunner gevangenisfe moede geworden zijnde, trokken het gewaat van boetelingen aan, en vcrzogten des Keizers vergiffenis. Deeze verworven hebbende, keerden zij weder na Italië, en richtten een godsdienftig genootfehap op, welks voornaamfte bezigheid beflondt in bidden en doodingen van het vleesch. Zij namen den naam aan van Vernederden, omdat, wanneer zij zich aan 's Keizers voeten wierpen, hij hun tc gemoete voerde: Nu zift gij eindelijk vernederd. Sixtüs de V vernietigde eenige van hunne Kloosters; doch 'er zijn nog zommigen in weezen. De ftigter der Orde van de Groote Bergen, was stephen de mürat, een gebooren Fransman, gefprooten uit aanzienlijken huize. Zijne ouders, verfcheiden jaaren in 't huwelijk geleefd hebbende , zonder dat hun echt met kinderen wierdt gezegend, deeden eene gelofte, dat zij het eerfte kind, welk God hun zou geeven, aan zijnen dienst zouden toewijden. Stephen, die kort daarnaa ter waereld kwam, wierdt in de oeffeningen van godsvrugt opgevoed, cn op voegzaamen ouderdom in de gewijde Orde aangenomen. In den jaare MLXXIII zonderde hij zich af in een Klooster, nabij de ftad Limoges, alwaar hij voor zich zelvcn £Gne kleine Cel bouwde, midden op den top  GESCHIEDENIS. 359 top van eenen rots; hier leefde hij in de oeffening van de verregaandfte lichaamsftrengheden. Wel haast lokte de roem zijner heiligheid verfcheiden lieden tot hem, die zich onder zijne befcherming fielden. Hij flierf in den jaare MCXXIV. Dewijl zijne leerlingen merkelijken overlast leeden van zommige nabuurige Monniken , die hun den eigendom betwistten van de plaatze, alwaar zij zich gevestigd hadden, weeken zij na Grand Mont, of de Groote Berg, het lijk van hunnen ftigter medevoerende. Spoedig groeide deeze Orde: want het blijkt dat zij, dertig jaaren naa haare eerfle ftigting , niet minder dan zestig Kloosters telde. Het gewaat der Orde is een zwart kleed met den fchouderlap ; haare regels zijn zeer flreng. De Orde der Vereenigde broederen van, St. Gregorius wierdt geftigt in den jaare MCCCXXX, bij dc volgende gelegenheid. Vader dominikus, een Dominikaaner Monnik te Bologne-, door Paus joannes den XXII, na Armenië gezonden, bouwde een Klooster op den top eens hoogen bergs, daar hij met zijne gezellen zijn verblijf nam. Ten dien tijde leefde zeker beroemd Armenisch Leeraar, met naame is aak, Oppcrftc vaneen Klooster nabij Erifan; getroffen door het voorbeeldig leeven en de deugden van dominikus, nam hij het befluit om de dwaalingen der Armenische Kerke te verzaakcn, en het gezag des Roomfchen Paus te erkennen. Verfcheiden Opperften van andere KloosZ 4 ters* GEKST- L JJ K E 3 R D E N.  ftEEST- L IJKE ORDE N. ! t ] , s 4 ! i 360 GODSDIENSTIGE ters volgden zijn voorbeeld. Opgemerkt hebbende dat de Orde van den H. basiliüs in Armenië bijkans geheel vervallen was , rekenden zij het hunnen pligt te weezen, ter handhaavinge van het algemecne geloove, eene nieuwe Orde te ftigten. Dit gaf aanleiding tot de Orde van de Vzreenigde broederen van Gregorius, gebijnaamd den Verlichten, omdat hij voor den man wierdt gehouden, die 't eerst het Euangelie in Armenië heeft gepredikt. Zij volgden de regels van dominikus, te gader met zommigen van augusti,nus. Tegenwoordig zijn de meeste Monniken deezer Orde bepaald aan het Oosten , alwaar zij verfcheiden Schooien hebben. In 't algemeen hebben zij veel te lijden van de Turken. In verfcheiden Roomsch-Katholijke landen vindt men eene Orde van Monniken, Wilhelmisten genaamd, naar hunnen ftigter st. Wilhelmus in de wildernisfe. Bij de Kerkelijke Schrijvers ontmoet men wegens hem zeer verfchillcnde berigten; ^et volgende fchijnt ons het naast aan de waarheid te koomen. In 't algemeen vordt het geloofd dat hij van geboorte ien Fransman was, die eenigen tijd in len Krijg gediend hebbende, zich aan eene osbandige leevenswijze hadt overgegeeren; naa verloop van tijd wierdt hij "desvegen met zulk een leevendig berouw in, :ijn gemoed getroffen, dat hij het befluit iam om het overfchot zijner dagen Gode n deszelfs dienst toe te wijden. In gevol-  GESCHIEDENIS. 36-1 volgc van dit befluit, verkoos hij, in den jaare MCLIII, eene afgezonderde plaats op het eiland Lupocavio, in het Hertogdom Toskane; hier leide hij het leeven van eenen Heilige , en trok tot zich eene menigte naavolgercn, die 'cr in bewilligden om zich door zijne regels te laaten bcituuren. Het lccdt, nogthans, niet lang, of veelen hunner wierden der ftrengbcden eens afgezonderden godsdienftigen leevens moede; zij verlieten hem. Toen begaf zich de Heilige na den berg Primo, op welken hij, midden in een dicht cn donker bosch, eene kleine Cel ftigtte. Hier kreeg hij eenige nieuwe leerlingen; doch deeze waren niet ftandvastiger dan de eerften: waarom st. Wilhelmus genoodzaakt was weder te keeren na het eiland Lupocavio, daar hij thans zijn verblijf vestigde in eene akelige wildernisfe, Malaval gchecten. Dit gebeurde in den jaare MCLV. In het volgende jaar kreeg hij tot leerling zekeren albertus; deeze bleef bij hem tot aan zijnen dood, welke kort daarnaa voorviel. Naa dit fterfgeval voegde zich bij albertus zekere renaud; zij wierden het eens om een Klooster, of liever een Kluis te ftigten, nabij de plaats, alwaar de ftigter st. Wilhelmus begraaven was. Hier begonnen zij het voorbeeld eener voorbeeldige godsvrugt te geeven; zo wijd klonk de vermaardheid hunner heiligheid , dat veelen genoopt wierden om de waereld te verlaaten en zich bij hem te voez 5 gen. GEEST- LIJK.E ORDEN.  geestrijkeorden. 362 GODSDIENSTIGE gen. Merkelijken opgang maakte dit klein genootfehap in weinige jaaren; binnen het tijdverloop eener Eeuwe, zag men Kloosters van deeze Orde door geheel Frankryk, Italië, Duitschland en Vlaanderen. Zeer ftreng waren in den beginne de regels deezer Orde; doeh Paus gregorius de IX verzagte dezelve, en verleende haar verfcheiden voorregtcn, onder andere de vrijheid om fchoenen te mogen draagen. Tegenwoordig bebooren tot deeze Orde flegts twaalf gcestlijke gefligten; alle deeze zijn in Vlaanderen gelegen: want, op de eene of andere wijze, ons thans onbekend, zijn zij in de andere gewesten in verval geraakt. De leden deezer Orde draagen het zelfde gewaat als de Cijtercienzer Monniken. Bons-Fils, of Goede Zoonen, is de naam eener Orde, welke haaren oorfprong van die van den H. franciskus ontleent. In den jaare MDCXV, wierdt zij, in eene kleine ftad in Vlaanderen, Armentiers genaamd, gelegen aan de rivier de Lis, geftigt door vijf Kooplieden dier ftede; de oudfte van dezelve was hendrik pringnet genaamd. Decze vijf perfoonen woonden gemeenfchaplijk te zamen, en richtten een klein genootfehap op in een buis, den ftraks genoemden man in eigenlom behoorende. Drie van bun hielden rich onledig met het weeven van wollen iloffcn; de vierde werkte kant, en de vijfde leerde dc kinderen leezen. Al-  GESCHIEDENIS. 363 Aldus leefden zij tot in den jaare MDCXXVI, wanneer zij de Orde van den H. franciskus omhelsden. Het getal der leden wierdt allengskens grooter; in den jaare MDCLXX hadden zij twee Kloosters, een te Rysfel, en het andere te Atmentkrs, beide in het Sticht van Doornik. Negen jaaren laater bouwden zij een derde Klooster te St. Venantin het Sticht van St. Omer. Lodewyk d e XIV gaf hun het opzigt over alle zijne Veld-Hospitaalcn in Vlaanderen, Tegenwoordig nebben zij zeven Kloosters, of, gelijk zij dezelve noemen, Familie 71; alle deeze ftaan onder het beftuur van den Bisfchop, in wiens Sticht zij gelegen zijn. Om de drie jaaren houden zij een Kapictel. In deeze Kapittelen onderzoekt de Bisfchop, welke giften aan hun gemaakt zijn, en doet de noodige aanwijzingen om hun getal te vergrooten. Ieder Familie of Klooster heeft een Overfte, welke drie jaaren in het bewind blijft; naa verloop van dezelve verkiest de Bisfchop ccnen anderen in zijne plaatze. De Overfte heeft drie bijzitters, welke hij Raaden noemt; zij leeven te zamen in eene minzaame eensgezindheid. Zij draagen geen linnen; zij flaapen in hunne kleederen op ftrooën bedden, en pleegen nog veele an-< dere lichaamsftrengheden. Eene Orde van Nonnen, bij den naam van Engelagtigen bekend, hadt tot ftigtèfef louisa tori!eli, Graavin van Quajlalla. In den jaare MDXXXIV verwierf o e e s t» l ij k e 3rdek,  of, f. s t l ij ic e orden. | ] < I ] \ 1 364 GODSDIENSTIGE . wierf zij verlof van Paus paulus den" III tot het oprichten eener Nonnen-Orde , volgens den regel van den H. a ugustinus. Diens volgens bouwde de Graavin een uitgeftrekt Klooster en eene Kerk te Milaan; den naam van Engeliigtigen gaf zij aan haare Nonnen, opdat zij door denzclven zouden genoopt worden om dc zuiverheid der hemelfche Geesten naa te volgen. De Paus bekragtigde die bcnaaming, en onthief haar van het regtsgebied des Aardsbisfchops van Milaan; hij ftelde haar onder het opzigt der reguliere Priesteren van st. paulus. Aan haar Klooster waren zij niet bepaald, maar mogten hetzelve verlaatcn, om de reguliere Priesters in hunne zendingen te vergczclfchappcn; deeze bepaalden zich tot de bekeering der mannen, zij tot die der vrouwen. Men verhaalt dat de Graavin zelve,te gadermet zekere paula an tont a , verfcheiden vrouwen van rang, weite een wellustig leeven leidden, overhaalde om haare zondige leevenswijze tc ^crlaaten en het gewaat der Orde tc draajen. Tot op den dag van heden verzelen de Nonnen de reguliere Priesters in iiinnc gcestlijke zendingen, en verfcheilen vrouwen van hoogen rang zijn leden Ier Orde geworden, met oogmerk om :ondaaresfen te bekeeren. Haare regels :ijn opgefteld door den vermaarden k aiel borromeo. Zij draagen het gevaat der Graauwe Dominikaanen, cn op iaar borst een houten kruis. Aan haare vin-  GESCHIEDENIS. 365 vingers draagen zij een gouden ring, met dc afbeelding van een hart, cn een kruisbeeld in hetzelve gegraveerd. In Frankryk vindt men eene Orde, Eudisten genaamd, door zekeren eudist, een waereldlijk Priester, in den jaare MDCXLIII, geftigt. In den beginne hadt hij flegts acht leerlingen, voor welke hij een huis bouwde te Caen in Normandye. Verfcheiden Bisfchoppen, de goede uitwerkzels deezer inrigtingc verneemendc, richtten kwcckfchoolen op van foortgclijken aart nabij hunne Hoofdkerken. Alle de leerlingen, hier opgekweekt, moesten het werk van zendelingen verrigten, om de Proteftanten tot de Roomfche Kerk te bekeeren. Zij doen geene geloften; hun gewaat is het zelfde als dat der waereldlijke Priesteren. Het is onder hen een ftokregel, alle hunne inkomften, behalven die zij tot lichaamsonderhond noodig hebben , tot het oeffenen van werken van liefdaadigheid cn godsvrugt te beftecden. Zij leeven onderling op een minzaamen en i-riendlijkcn voet. Zij geeven onderwijs in de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid om niet. Zij zijn te zamen verbonden onder den naam van leerlingen van jezus en m a 11 t a. Zij ftaan onder eenen Opperfte, die zijn gezag ontvangt van den Bisfchop van het Sticht, waarin zij woonen. De Bisfchoppen zijn, derhalven, hunne eenige befchermers. In dc Roomsch - Katholijke landen ontmoet men verfcheiden Orden van Geestig geest. LIJKE )RDEN,  geest' lijke orden 566 GODSDIENSTIGE • lijken, die geene vaste inkomften hebben, maar alleen moeten bcftaan van aalmoezen ' en liefdegiften. Van hunne wijze van leeven en bcftaan ontleeneu zij den naam van Bedelmonniken. In dc dertiende Eeuwe wierden deeze Monniken 't eerst bekend. De Waldenzen, die hunne goederen verzaakten, en een armoedig leeven leidden, gaven de aanleiding tot deeze inrigting. Twee leden dier gezinte, bernard en durand van osca, verzamelden een genootfehap in de provincie Tarragon, en gaven 'er den naam aan van Arme Katholijken. In dit zelfde jaar ftigtte dominikus de guzman, van negen anderen geholpen, de Orde der Predikhcercn, of predikende Monniken , naar den ftigter Dominikaanen genaamd. De andere Bedelmonniken Zij» de Franciskaanen, de Augustynen cn de Carmeliten- Veele moeite gaven deeze Monniken aan de reguliere Geestlijkheid, doordien zij beweerden regt te hebben om de biegt af te neemen, en aflaat te fchcnken, zonder vooraf daartoe verlof te vraagen van de Kerspel-Priesters, of van de Bisfchoppen. Paus innocentius de IV be- teagelde deeze vrijheid, en verboodt den Bedelmonniken, den geloovigen de biegt ïf tc neemen buiten verlof van den Pro* :hiaan. Alexander de IV herfteldo hen in het bezit van het aangemaatigde voorregt; doch martinus de IV, dcesen twist uit de waereld willende helpen, ' fchonk  GESCHIEDENIS. 36*7 fchonk hun verlof om de biegt af te neemen, op voorwaarde dat de boetelingen, die zich bij hen vervoegden, eenmaal 's jaars aan hunnen eigen Prochiaan zouden biegten. Doch, vermids dit middel niet volkomen de bedoelde uitwerking deedt, beval bonifaciüs de VIII, dat de Opperfte der Kloosters zich bij de Bisfchoppen zouden vervoegen, om van dezelven verlof tc verzoeken voor zodanige Monniken, als van hunne Abten, zouden gevolmagtigd worden tot het bedienen van het Sakrament der boete. Op deezen voet is zedert dc zaak geblceven. Groot is het getal der zulken, welke deeze ftrenge Orde hebben omhelsd, uit een begrip van bijzondere heiligheid cn verdienfte, welke zij zich verbeeldden daaraan verknogt te zijn, of liever uit geestlijken hoogmoed. Zo groot is de trotsheid der menfchen en aan zommigen zo natuurlijk eigen, dat zij de geboden Gods niet voor genoegzaam rekenende, den hemel liever als eene vergelding dan als eene vrijwillige gift willen ontvangen, en eene begeerte hebben om boven anderen den voorrang te bekleeden, zelf in het toekoomende leeven. Buciiananus ver7 haalt dat de Bedelmonniken in Schotland,. onder fchijn van armoede, een zeer wellustig leeven leidden. Voor de Priesters van -het Oratoris wierdt, in den jaare MDXLVIII, te Florence , een Klooster geftigt, door zekeren ^uilippus de isERi. In den beginne be* GEEST- LIJKE 3RDEK,  368 GODSDIENSTIGE geest- l ij k e orden. 3 i i < 1 ( . i 3 beftonden zij flegts uit vijftien leden, welke, op den eerften Zondag van ieder maand, vergaderden in de Kerk van onzen Heiland in het Veld, ter volbrenginge van de godsdrenstpligten, door den ftigter voorgefchreeven. Dewijl het getal der leden vervolgens met eenige perfoonen van aanzien wierdt vermeerderd , befloot de H. philippus een Hospitaal te ftigten ten dienfte der arme bedevaartgangers , die, op hunnen weg na Rome, om de graven van petrus en paulus te bezoeken, bij gebrek aan huisvesting, onder den bloten hemel, of in de portaalcn der Kerken moesten vernachten. Ter bevorderinge van dit menschlievend oogmerk, fchonk Paus paulus de IV aan bet genootfehap dc Parochie-Kerk van ;t. benediktus; dicht bij dezelve vierdt een Hospitaal of Gasthuis geftigt , r.o ruim en uitgeftrekt, dat, ter gelegenicid van het Jubelfeest, in den jaare VIDC gevierd, vierhonderdvierenveertigluizendenvijfhonderd (*) mannen ,en vijfmtwintigduizendvijfhonderd vrouwen, lie zich in bedevaart na Rome hadden jegeeven, in hetzelve gehuisvest wicrleh. Behalven decze liefdaadige inrigtingen , cn dienfte der bedevaartreizigers, deedt t. philippus neri geestlijke redeneringen te Rome, in eene ruime Kamer, (*) Zou in dit getal niet een drukfeil begaan zyn?' 3e opgave dunkt ons wat groot. Vfrt.  GESCHIEDENIS, 30*9 fner, in dc gedaante van een gehoorzaal toebereid; de vermaarde baronius, Schrijver der Kerkelijke Jaarboeken, leende hem daar toe de hand. Hier gaf hij lesfen over de Godgeleerdheid en Zedekun» dc; ook wierden de toehoorders in de Kerkelijke Gefchicdenisfen onderweezen. De zamenkomst wierdt beflooten met gebeden en lofzangen ter eere van God. De heilige ftigter, van zijne medegenooten verzeld, ging vervolgens de Kerken cn Hospitaalen bezoeken, en droeg zorgtg voor de kranken. In den jaare MDLXXIV, bouwden da Florentyners, met toeftemming van Paus gregorius den XIII, te Rome eene zeer ruime gehoorzaal, in welke st. phi^ lippus vervolgens zijne godsdienftige bijeenkomften hieldt; daarenboven fchonk hem zijne Heiligheid de Parochiekerk Van' Villicella, In het zelfde jaar vereerde hij met zijne goedkeuring de inftellingen, ten dienfte van dit genootfehap Vervaardigd. St. philippus zelve was de eer* fte Generaal. Groote voortgangen maakte > in korten, tijd,deeze nieuwe inrigting; naardezelvö wierden verfcheiden andere, volgens het zelfde ontwerp, vervaardigd, bijzonderlijk te Napels, Milaan, Fermo en Palermo* ', Naadat de grondlegger zijn Generaalfchap hadt neergelegd, hadt hij tot opvolgef iden geleerden Kardinaal Baronius, eer; iïlij nog met het purper bekleed was. St» Philippus ftierf op den vijfentwintig», II, deeL} Aa éefj g è e 5 t» lijke o R d e j?»  , G E E S TLIJKEORDEN. 370 GODSDIENSTIGE ften van Bloeimaand des jaars MDXCV, en wierdt, in den jaare MDCXXII, gekanonizeerd, door Paus gregorius den XV. Naa zijn overlijden maakte het genootfehap nog grooter.opgang in Italië, en heeft verfcheiden Kardinaalen uitgeleverd als , behalven den reeds genoemden baronius. oldericus, rainaldi en anderen. De Priesters van het Oratorie in Frankryk wierden volgens het zelfde ontwerp aangefteld als de Italiaanfche; zij zijn hunnen oorfprong verfchuldigd aan den Kardinaal berulle, een inboorling van Champagne. Hij wierdt overgehaald tot deeze inrigting,door dc begeerte,om den luister van den Kerkelijken Staat te doen herlceven, die merkelijk getaand was, door de onheilen der burgeroorlogen, den aanwas der ketterijen en het algemeene bederf der zeden. Ter bereikinge van zijn doelwit, verzamelde hij, in den jaare MDCXI, een genootfehap van Kerkdijken in de voorftad van St. jakob, ter plaatze alwaar tegenwoordig het beroemde Klooster Val de grace legt. Van den Koning verwierven zij opene brieven; en, in den jaare MDCXIII, fchonk Paus paulus de V zijne goedkeuring aan dit genootfehap , onder den tytel van Oratorie van jezus. Uit tweederlei foort van leden bcflondt deeze gemeenfehap, uit Ingelijfden en Toegedaanen. De eerstgenoemden hadden het beftuur over de huizen deezer inrig- tin-  GESCHIEDENIS. 371 tinge; dc andere lieten zich alleenlijk onderwijzen in de leevenswijze en zeden der Kerkdijken; dit was de ziel cn het algemeene weezen van dit genootfehap, 't welk zich niet toeleide om onderrigting te geeven in menschlijke weetenfehappen, noch in de Godgeleerdheid, maar alleen in de betragting der pligten Van het geestlijk leeven. Naa den dood van den Kardinaal berulle, welke Voorviel op den tweeden Van Wijnmaand des jaars MDCXXIX, maakten de Priesters van het Oratorie grooten opgang in Frankryk en andere gewesten; tegenwoordig heb» ben zij elf huizen in de Nederlanden, één te Luik, twee in het Graaffchap Ayig* non, één in Savoije, en achtenvijftig in Frankryk. Het eerfte huis, 't welk als de moeder van alle de overigen is, llaat in de ftraat St. Honoré te Parys6, ■dit wordt van den Generaal bewoond. In den eigenlijken zin zijn deeze Priesters; geene Geestlijken; zij zijn aan geene ge* loften verbonden: hunne inrigting is lou» ter kerkelijk of priesterlijk. Het Genootfehap van den Olyfberg te eene Orde van godsdienftige Benediktyneti in Italië; de ftigter was st. bêrnard t o l o m e 1, een aanzienlijk man te Siena* Hij gaf onderwijs in de Wijsbegeerte; wanneer hij zich, op zekeren dag, ge* reed maakte tot het oplosfen van een zeer moeilijk vraagftuk, wierdt hij eensklaps met blindheid geflagen. Door de voorfpraak van de gezegende Moedermaagd Aa 2, gijn GÈESfs» l ij k b orde flfo>  «ees t- l ij k e orden. I 372 GODSDIENSTIGE zijn gezigt wederom bekoomen hebbende, deedt hij eene gelofte dat hij zich aan haaren dienst wilde toewijden, en de waereld verzaakcn. In gevolge van deeze gelofte, vertrok hij na eene eenzaame plaats, Acona genaamd, omtrent vijftien mijlen van Siena gelegen. Dit viel voor in den jaare MCCCXIII. De heiligheid zijns leevens lokte derwaarts een groot getal menfchen, welke de waereld verlochenden, om hem in zijne eenzaamheid gezelfchap te houden. Op bevel van Paus joannes den XXII, fchreef gui de pietramala, Bisfchopvan Arezzo, deeze eenzaamheidminnaars den regel van st. eenediktus voor, en noemde Acona den Olyfberg, 't zij uit hoofde der Olyfboomen, welke op die plaatze groeijen, of om deeze lieden te doen gedenken aan het lijden van onzen Zaligmaaker op den Olyfberg in het Joodfche land. Zeer breed geeven de Gefchiedfchnjvers op van deeze Orde, van de ftrengheden, welke, bij de eerfte oprichting, van hun gepleegd wierden, van hunne fpijsonthoudingen, lichaamstuchtigingen en geestlijke oeffeningen. Op dat zij gecne gelegenheid tot wijn drinken mogten hebben, roeiden zij alle de wijngaarten in den omtrek des bergs uit. Hunne verregaande onthouding was nadeelig voor de gezondheid; de meesten hunner wierden 'er ziek van. Dit was de reden dat zij mnne ftrengheden een weinig matigden , ;n, volgens den raad van Apostel pau- f " ' - lus,  GESCHIEDENIS. 373 lus, een weinig wijn dronken om hunne maag te verfterken. Ten laatfte wierdt het een regel van hunne inzettingen, dat de beste wijnen ten gebruike der Monniken zouden gekogt worden. Aan Acona was dit genootfehap niet bepaald, het kreeg ook elders zijne vastigheden. De eerfte was te Siena, de tweede te Arezzo, de derde te Florence, dc vierde te Camprena, in het grondgebied van Siena, de vijfde te Volterra, de zesde te St. Geminiano, de zevende te Eugubio, en de achtftc te Foligni. Vervolgens kreeg het ook eene vastigheid te Rome, en op nog andere plaatzen. Paus joannes de XXII keurde deeze Orde goed, in den jaare MCCCXXIV; zij wierdt vervolgens bekragtigd door cl e mens den VI, en verfcheiden andere Pausfen. In Italië en op het eiland Sicilië heeft het genootfehap van den Olyfberg omtrent tachtig Kloosters ; de meeste derzei ven worden van een groot getal Geestlijken bewoond. In zes provinciën zijn decze Kloosters verdeeld; doch het voornaamfte legt op den Olvfberg. Het is zo ruim en uitgeftrekt, dat Keizer karel de V, met een ftoet van tweehonderd raenfehen, in hetzelve gehuisvest wierdt. De Geestlijken van den Olijfberg gaan gekleed in fijne witte fersje; zij leeven naar den regel van st. benediktus, welke, egter, door hunne bijzondere inftelfingen, merkelijk verzagt is. Op eiken Zondag houden zij eene zamenkomst om Aa 3 te G E E STL IJ K E O EDEN.  .0 ê E s t- lijke qkoen, 374 GODSDIENSTIGE te fpreeken over het een of ander gewee* tensgeval, of fchriftuurlijke zwaarigheid; in zommige Kloosters geeven zij lesfen over de befchaavende Letterkunde, de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid. Opmerkelijk is het dat zij geene perfoonen van adelijke geboorte- als leden hunner Orde aanneemen; zij verfchillcn hierin van den regel van st. beneoiktus, welke geen onderfcheid van perfoonen maakt, De Orde wordt beftuurd door een Gene-, raai. een Onder-Generaal en zes Bezoekers. Eenmaal 's jaars houden zij een algemeen Kapittel, waarin zij dc Overftcn der huizen en andere amptenaars verkiezen, In den jaare MDXXX, wierdt in Cola* brie eene gcestlijke Orde geftigt door zekeren bernaro rogliako, onder den naam van de Orde der Coloriten; dien naam ontleende zij van een kleinen berg, Colorito gehectcn, gelegen in hetKonink. rijk Napels. Op deezen berg ftaat eene Kerk, aan de maagd mar ia gewijd, al voor veele eeuwen gebouwd. Deez* Bernard was een heilig Priester, die, begeerende zich af te zonderen van alle gemeenfehap met de woelagtige bedrijven eener rustloo'ze waereld, en in eenzaamheid te leeven, het gewaat eens Khiize* ïtaars aantrok, en eene Cclle in de nabuurfchap van deeze Kerk ftigtte; hier leefde hij in de oeffening der verregaandfte li£haamstuchtigingen, Zo vermaard wierdt eerlang zijn naam, dat veelen tot hem kwa*  GESCHIEDENIS. 375 kwamen om geestlijk onderwijs van hem 1 te ontvangen; verfcheiden van dezelve, door de godsvrugt zijner gefprekkcn ge-( troffen, verzaakten de waereld, en begaven zich onder zijn beftuur. Dagelijks groeide hun getal zo fterk aan, dat de Hertogin de bassignano, eene godvrugtigc vrouwe, hun den berg ten gefchenke gaf, op welken de Kerk ftondt, met alle de landerijen tot denzelvcn behoorendc; in den jaare MDLXII bckragtigde Paus pius de IV haare gift door eene Bulle. Zij namen den regel der Au* gustyner Monniken aan; hunne eerfte plegtige gelofte deeden zij in den jaare MDXCI. Negen jaaren laatcr wier den voor hun eenige nieuwe regels ontworpen ; tegenwoordig hebben zij twaalf Kloosters. Hun gewaat is een geelagtige mantel, wrclke hun tot aan de knieën hangt, en met een lederen gordel om den middel wordt vastgebonden. In den Staat van Venetië, alwaar de Geestlijken veel vrijheid genieten, ontmoet men een Orde, Dimasfes geheeten; zij beftaat uit jonge maagden en weduwen. De ftigtcres der Orde was zekere de janara valmarana, weduwe van een VenetiaanfcW Edelman van hoogen rang. Naa het gewaat van de derde Orde van den K. franciskus te hebben aangetrokken , week zij, met vier arme vrouwen} na een huis haar toebehoorende. Aa 4 Va» ? E E S T- L IJ K E l R D E N.  L IJ K F. ORDEN, ( J 1 376 GODSDIENSTIGE Van alle gemeenfehap met de waereld afgezonderd, leefden zij te zamen in do betragting yan allerlei Christlijke deug, den, onder het opzigt van een Franciskaaner Monnik, die haar eenige Kloos, terregels ^ voorfchrcef, in den jaare MDLXXXIV; dit leidc den grond van andere geftigten van foortgelijken aart, Niemand wordt tot lid deezer Orde aan, genomen, dan naa alvoorens een proeftiid yan drie jaaren te hebben doorgeftaan. Elk geftigt wordt flegts van negen oftien vróuwen bewoond. Jaarlijks verkiezen zij eene Opperfte; deeze moet ten minfte dertig jaaren oud zijn. 't Spreekt Van zelf dat in haare gemeenfehap geene mansperfoonen mogen worden aangeno, men, Behalven het verrigtcn der Gods-, dienstpligten , houden zij zich voornaam, lijk onledig met het geeven van onderwijs, in de beginzels van den Godsdienst, aan jonge dochters, het onderfteunen der ar, men, en het bezoeken der kranken, Dewijl zij geene gelofte doen van ongehuwd te zullen blijven, mogen zij het Klooster vcrlaaten, wanneer het haar behaagt, en zich in het huwelijk begeevcn, In den Staat van Venetië hebben zij verfcheiden geftigten, Haar gewaat is zwart of bruin, paar dat zij goedvinden, Eene merkwaardige Orde van Geestlij, ken ontmoet men in.Spanje, bij den naam ü$n Geesfelaars bekend. Óp Goeden-Vrij, 3ag houden zij een ftaatelijken ommegang; VfèUlkm de ypprnaamfte Staatsdienaars,   OFENBAARE OPTOGT DER FLACELLA^T:    GES C H IEDENIS. 377 maar ook de Koning, de Koningin en het gantfche Koninklijk gezin, zijn daarbij tegenwoordig. Een allertreurigst voorkoomen heeft de toebereiding tot deeze plegtigheid; des Konings Lijfwagten trekken op met bekleedc fnaphanen; de trommels zijn met laken overtrokken. In één woord, de geheele optogt levert de blijken op van de geaartheid der Natie, eigenaartig tot eene overmaate van godsdienftigheid geneigd, en gefteld op alles 't geen het voorkoomen van uitwendige godsvrugt heeft. Niet uit beweegredenen van godsdienftigheid verrigten die gewaande boetvaardigen deeze oeffeningen, maar alleen om aan haare Minnaaresfcn, flaavinnen van het bijgeloof, te behaagen. Zij geesfelen zich zelve met kleine koorden, aan wier einden kleine wasfehen kogeltjes zijn vastgemaakt, met ftukjes glas doormengd; zo konftig weeten zij zich hier mede te treffen, dat zij op eiken flag het bloed uit het lichaam doen voortkoomen; de jonkvrouwen fcheppen hierin een groot behaagen. Deeze Geesfelaars draagen een hoogen hoed, met kameryksdöek overtrokken, ter hoogte van drie voeten, in de gedaante van een fuikerbrood; van den top hangt een ftuk linnen, welke hun gelaat bedekt. Zij draagen witte handfehoenen; hunne mouwen zijn met linten vastgeftrikt. De Kruisdraagers maaken eene andere Orde uit in de Roomfche Kerk; zij wierdt jngefteld ter gedagtenisfe en eere van het Aa 5 waa. GEEST* L IJ K E ORDEN.  geest l ij k e orden 578 GODSDIENSTIGE . waare kruis, aan 't welk onze Zaligmaaker heeft geleeden, gevonden door helena, moeder van Keizer constantinus den grooten. Zints hunne eerfte inftelling zijn deeze Kruisdraagers merkelijk in verval geraakt; bij dc andere geestlijke Orden zijn ze weinig gezien. Nogthans hebben de Pausfen hun dc hand boven het hoofd gehouden; onder de fchaduw dier grootagtbaare waardigheid blijven zij nog in weczen. Op hunnen borst draagen zij een kruis van rood laken. Vóór de Kerkheivorming hadden zij verfcheiden geftigten in Engeland, bijzonderlijk te Londen, op dc plaats thans Crutched-friars, of, gelijk het eigenlijk moet gefchreeven worden, Crosfed-friars, of Gekruiste Monniken, genaamd. In den jaare MCLXXXVIII, wierden deeze Kruisdraagers ingevoerd in Vlaanderen, door de Hertogen van Bourgundie, ten dien tijde met de kruistogten onledig. ïheodorus de celles, een bloedverwant van een dier Hertogen, eenigen tijd in Syrië zijn verblijf gehouden hebbende, hadt aldaar verkeering gekreegen met eenige leden dier Orde; getroffen door de godvrugtigheid van hun leeven, en de senvoudigheid hunner zeden, nam hij het befluit om die Orde over te brengen na zijn eigen land. Dicnsvolgcns leide hij, op zijne terugreize, zijn krijgsgewaat af, en wierdt Kanunnik in de Kathe3raale Kerk van Luik. Zijn voorncemen, pm zijn plan verder ten uitvoer te brengt»  GESCHIEDENIS. 379 gen , maakte hij den Bisfchop dier ftad bekend, en verkreeg van hem de Kerk Van St, Thibaut, nabij de ftad Hui, alwaar hij, nevens zijne medgezellen, den grond leide van de Orde van het Heilige Kruis , die welhaast onder verfcheiden Natiën wierdt aangenomen. De Overfte dier Orde wordt als Bisfchop geordend, en draagt een mijter met een gouden kruis, even gelijk een Bisfchop. In de Roomfche Kerk is een Orde van booge oudheid cn zeer geagt, Monniken van Clugni genaamd; zij is de eerfte tak van de Orde der Benediktynen. In den jaare DCCCCX, wierdt zij geftigt door st. bernon, van het Koninklijk geflagt van Bourgundie: hij bouwde vóórhaar een Klooster in de ftad Clugni, in Frankryk, aan den oever van de Rone. Merkwaardig waren deeze Monniken om hunne heiligheid, omdat zij eiken dag twee plegtige Misfen zongen. Hunnen meesten tijd fleeten zij met het bezoeken van kranken; alle hunne goederen deelden zij onder de behoeftigen; het volftrekt onontbeerlijke behielden zij alleen voor zich zeiven. tot noodzaaklijk ieevensonderhoud. Bij de toebereiding van het brood des H. Avondmaals namen zij de volgende plegtigheden in agt. De tarwe zogten zi; korrel voor korrel uit, en wiesfehen dezelve naauwkeurig; vervolgens bragt eer Misbroeder het koorn aan de molen, on semaalen te worden; de molenfteener rei= GEEST» L IJ K E ORDEN.  geest- lijke orden. ; j i i i è h J o v n k 380 GODSDIENSTIGE reinigde hij zorgvuldig, en hing een gordijn rondom dezelve om de buitenlucht af te fluiten. Het deeg kneedden zij met rein water, en bakten het tot kleine broodjes in ijzeren vormen. Zo hoog fteeg door den tijd het aanzien deezer Orde, dat zij Kloosters hadt in alle gewesten der bekende waereld. In den jaare MLXXVII wierdt zij 't eerst na Engeland overgevoerd; wel haast kreeg zij aldaar verfcheiden Kloosters, alle welken ten tijde der Hervorminge vernield wierden; de inkomften kwamen aan de Kroon. In Frankryk, Italië en andere RoomschKatholijke landen, heeft zij nog heden ten dage veele gcestlijke geftigten. Om de drie jaaren houdt zij een algemeen Kapittel voor ieder Klooster. Niet zo rijk :s, nogthans, tegenwoordig deeze Orde ds in voorgaande tijden; veele perfooien, in andere opzigten der Roomfche ' welke in dat Klooster waren ingefïoopen, nam hij het befluit om hetzelve te hervormen ; ten dien oogmerke benoemde hij romualdus tot Abt. Doch deeze alle zijne poogingen, om de Monniken te hervormen, vrugtloos ziende afloopen, leide hij zijnen herdersftaf neder, en vertrok na Palermo. Hier en op verfcheiden andere plaatzen bouwde hij Kloosters; doch, vermids de Monniken weigerden naar zijne regels te leeven, verliet hij ook dit verblijf, en vertrok na eene afgezonderde plaats op het Apennijnfche gebergte, Cumaldali geheeten, alwaar hij den grond zijner Orde leidc, in den jaare MXII. _ Hij beval alle zijne leerlingen te leeven in afgezonderde cellen, en nimmer te zamen te koomen dan ter handhaavinge van den openbaaren Godsdienst. Op de Zon- en Donderdagen aten zij moeskruiden, en het overige gedeelte der weeke niets dan brood en water. De ftrengheden, bij de Monniken deezer Orde gebruikelijk, ftrijdig tegen de gemeene begrippen des menschdoms, deeden dezelve zo fnel aangroeien, dat zij, binnen het II. DEEL. Bb tijd- 5 E E s t- LIJK.E IRDEff.  geest- l ij k e orden. S86* GODSDIENSTIGE tijdverloop van weinig jaaren, Kloosters hadt in de meeste gewesten van Italië. Tegenwoordig is deeze Orde zeer rijk; doch het blijkt niet, dat de Monniken ooit eenigen naam gemaakt hebben in het gemeenebest der letteren. Bruno, een zeer geleerd man,gebooren in het Bisdom Keulen, en Hoogleeraar in de Wijsbegeerte op de Hoogefchool te Parys, was, in den jaare MLXXX, de grondlegger van de Orde der Karthuizen. Volgens het verhaal der Kerkelijke Gefchiedfchrijvers, gaf het volgende daartoe de aanleiding. Een vriend van b r uisro, die om zijne losbandige leevenswijze in een Verbeterhuis opgeflooten was geweest, geftorven zijnde, was hij bij deszelfs uitvaart tegenwoordig. Terwijl de lijkdienst wierdt verrigt, rees het lijk, dat op een draagbaar in de Kerk lag, overeinde, enfprak: „ Door Gods regt„ vaardig oordeel ben ik befchuldigd." Dewijl het gezelfchap zeer verfchrikt wierdt over dit ongewoon voorval, wierdt de begraafenis tot den volgenden dag uitgefteld. Terwijl 's anderendaags de toeloop des volks nog grooter was, rees de doode wederom overeinde, cn zeide: „ Door Gods regtvaardig oor„ deel ben ik veroordeeld." Dit wonderwerk, verhaalt men, hadt zulk eene uitwerking op het gemoed van bruno, en nog zes andere perfoonen, dat zij op ftaanden voet vertrokken na de wildernis Ghartreux? in het Sticht van Grenoble, in  GESCHIEDENIS. 387 in het Daufmeefche. Hu go, Bisfchop van dat Sticht, wees hem aldaar een plek grond aan, alwaar brUno zijn eerfte Klooster bouwde, 't welk hij onder* wierp aan de volgende ftrenge inzettingen. Op het bloote lichaam moesten zijne Monniken een wollen kleed draagen, een witte Kazak, en daarover een zwarten mantel. Nimmer mogten zij vleesch ee» ten, en op de Vrijdagen niets anders dan brood en water tot fpijze gebruiken. Behalven op eenige feestdagen, moesten zij altoos ieder op zich zeiven in hunne ei» gen cellen den foberen maaltijd houden. Eene bijkans onafgebrokene ftilzwijgendheid moesten zij in agt neemen. Niemand mogt buiten het Kloosters gaan, uit-ge* zonderd de Prioor en de huis verzorger 9 en zulks alleen ter bezorginge van de aan* gelegenheden van het huis. De Monniken mogen niet buiten hunne cellen koomen« behalven Wannéér zij ter Kerke gaan, buiten verlof van hunnen Overfte; zonder zulk een verlof mogen zij met nie* mand, zelf niet met hunnen broeder, fpreeken. Geen gedeelte ^Van hun eeten of drinken mogen zij tot den volgenden dag bewaaren, uitgezonderd moeskruiden. Hun bed is van ftroo, met een grof ftuk laken bedekt. Hun kleed befèaat uit twee hairen lakens, twee kappen, twee paar kousfen en een mantel, alles van even ruwe ftoffe. Ieder Monnik heeft twee naalden, eenig garen, een fchaar. Bb a een GEEST* L I j K E ORDEN»  GEEST L IJ K E ORDEN 388 GODSDIENSTIGE -een kam, een fcheermes, een inktkoker, pennen, lak, twee puimftecnen; daaren- • boven twee potten, twee kommetjes, een handwaschkom, twee lepels, een mes, een drinkbeker, een waterpot, een zoutvat, een bord, een handdoek, tontel en hout om vuur te maaken, en een bijl. In de eetzaal moeten zij hunne oogen op de fpijze, hunne handen op de tafel, hunne aandagt op den voorleezer, en hun hart op God gevestigd houden. Wanneer hun verlof wordt gegeeven om met elkander te fpreeken, moeten zij zulks met bcfcheidenheid doen; zij mogen niet luifteren, niet hard op fpreeken, en niet krakeelen. Eiken Saturdag bicgten zij aan den Prioor. 'Er mogen geene vrouwen in hunne Kerken koomen, opdat de Monniken geenerlei voorwerp aanfehouwen, bekwaam om hunnen wellust te doen ontvonken. Men rekent dat de Karthuizers honderdtweeënzeventig Kloosters hebben; zes van dezelve worden bewoond van Nonnen, die de zelfde lichaamsftrengheden oeffenen. Zij zijn verdeeld in zestien provinciën, ieder van welke twee Vifitators heeft. Verfcheiden leden deezer Orde zijn naa hunnen dood gekanonizeerd; daarenboven heeft zij uitgeleverd vier Kardinaalen, zesenzeventig Aardsbisfehoppen en Bisfchoppen, benevens een groot aantal geleerde Schrijvers. Zeer  GESCHIEDENIS. 389 Zeer fraai en pragtig zijn de meeste Kloosters van deeze Orde. Onder andere vindt men een te Napels, 't welk, hoewel klein in omtrek, nogthans, in rijkdommen en kostbaarheden, alle de andere overtreft. In de Kerk cn in het woonhuis ziet men niets dan marmer en jaspis; de vertrekken van den Prioor gelijken meer naar die van een Vorst, dan van een armen Monnik. Ontelbaar zijn de ftandbeelden, bas - reliëfs , fchilderijcn , enz. De tuinen zijn zeer fraai: dit alles, gepaard met het heilig en voorbceldlijk leeven der goede Geestlijken, lokt de nieuwsgierigheid van alle vreemdelingen, die Napels koomcn bezoeken. In Engeland vestigden zich de Karthuizers in den jaare MCLXXX.-Verfcheiden Kloosters hadden zij in dat Koninkrijk, inzonderheid te Witham in Somerfetshire; te Hinton in dat zelfde Graaffchap; te Beauval in Nottingharnshire; te Kingfton aan de Huil; tc Mountgrace in Torkshire; te Eppewort in Lincolnshire; te Shene in Surry; en een nabij Coventry. Tc Londen hadden zij een beroemd Klooster , zedert, naar hunnen naam, het Charterhuis genaamd. In de elfde Eeuwe wierdt de Orde der Cijtercienzer Monniken geftigt, door st. robert, een Benediktyner Monnik, Abt van Molême. Zekere eenzaamheidminnaars in een nabuurig bosch, gehoord hebbende van st. robert, toenmaals Abt van St. Michicl de la 'Tonnere, verBb 3 zog- geest- l ij k e orden.  0ERST- l 1jke orden. 390 GODSDIENSTIGE zogten hem om het opzigt over hen op zich te neemen; doch de Prioor van zijn Klooster, en eenigen der oudfte Monni* ken, kantten zich tegen de bewilliging van dit verzoek, In zulk eene verregaande verflapping van hunne kerktucht leefden deeze Monniken van Tonner e, dat de Abt robert alle hoop opgaf van hen te zullen hervormen. Hij verliet hen daar» om, en week na de Abtdij van Mortier-, la-Celle, daar hij voormaals als Monnik hadt geleefd. Kort daaraan wierdt hij ver» koozen tot Prioor van het Klooster van st, augulphus, van die Abtdij af* hankelijk. Op het gerugt van deeze ver» kiezinge vervoegden zich de bovengemelde eenzaamheidzockers bij den Paus, die hun een brief vergunde , waarbij de Abt van Mortier-la-Cel le last kreeg om robert aan hun af te ftaan, opdat hij over hen het bewind zou voeren. Zeer voldaan was robert over dit Pauslijk bevel; in gevolge van hetzelve voegde hij zich bij deeze Anachoreeten, welke hij na het bosch van Molême voerde; hier bouwden zij voor zich zeiven kleine cel» len van takken van boomen, nevens eene kleine gehoorzaal, ter eere van de Heili» ge Drieënheid, Doch, vermids deeze Kluizenaars in hunne tucht begonnen te verflappen, en robert niet in ftaat was om hen te rug te brengen , verliet hij hen, en week na eene wildernis, Haur gengamd; hier onthielden zich etlijke godpdjenftige menfchen s die in groote eens*  GESCHIEDENIS. 391 eensgezindheid en eenvoudigheid des harten leefden, cn hem tot hunnen Abt vcrkoozen. Óndertusfehcn bedienden zich de Monniken van Moléme van de Pauslijke agtbaarheid om hem te noodzaaken weder te keeren, en hen tc beftuuren. zo als hij voormaals hadt gedaan. Zommigen der Geestlijken van Moléme. opgemerkt hebbende dat hunne zeden en gewoonten niet volkomen met den regel van st. eenediktos ftrooktcn, waren in goeden ernst op een geneesmiddel bedagt. Dicnsvolgens namen zij de toevlugt tot Abt robert, die beloofde, in dc volvoering van hun godvrugtig voornecmen, hun de behulpzaame hand te zullen bieden; doch, vermids het onmogelijk was, hun ontwerp in de Abtdij ten uitvoer te brengen, ter oorzaake van de tuchtverflappinge , welke in dezelve heerschte, verliet robert, verzeld van eenentwintig Kloosterbroeders, met 's Pausfen verlof, de Abtdij van Molême, en zette zich neder op eene plaats, Czteaux genaamd, in het Sticht van Chahns. Het was eene wildernis, met ftru-. wellen en braambosfehen bedekt; de Geestlijken bereidden zich aldaar kleine houten cellen, met verlof der cigenaaren van dien grond. Op den eenentwintigften van Lentemaand des jaars MXCVIII, zijnde den dag aan den H. benediictus gewijd, zetteden zij zich aldaar neder. Eudo, Hertog van Bourgundie, boodt hun zijne hulp tot het bouwen van een Iib 4 Kloos* C E E S T- LIJKE ORDEN.  C E E S TLIJKEorden 392 GODSDIENSTIGE Klooster; daarenboven gaf hij hun land en vee. De Bisfchop van Chalons, naa ■het nieuwe Klooster tot eene Abtdij te hebben verheven, fchonk aan robert den herdersftaf. De nieuwe Abt, in den volgenden jaare, van den Paus bevel ontvangen hebbende om het beftuur van de Abtdij van Moléme te hervatten, wierdt in het bewind opgevolgd door alberiktjs. Paus paschalis nam, bij eene Bulle van den jaare MC, dat Klooster onder zijne befcherming. Aleerikus maakte het eerfte ontwerp van de inzettingen der Cijtercienzer Monniken; hij beval hun in dezelve de naauwkeurige onderhouding van den regel van st. benediktus. De kleur van het gewaat deezer Geestlijken was, in den beginne, zwart; doch zij beweeren dat de Heilige Maagd, in eene verfchijning aan st. alberikus, hem een wit gewaat gaf; zints dien tijd hebben zij zich in 't wit gekleed, behoudende alleen het zwarte fchouderdckzcl. Ter gedagtenisfe van deeze kleurverandcringe vieren zij een jaarlijksch feest, op den vijfden van Oogstmaand, onder den naam van de nederdaaling der gezegende Maagd te Citeaux, en de wonderdaadige verandering van een zwart in een wit gewaat. Om het toeneemende getal der leden, moesten ook de Kloosters vermenigvuldigd worden. Diensvolgens ftigtte stephanus, Abt van Citeaux, in den jaare MCXIIIj het Klooster La Ferte, in het Sticht  GESCHIEDENIS. 393 Sticht van Chalons. In het volgende jaar < bouwde hij Pontigni, in het Sticht van Auxerre. In den jaare MCXV wierdt dcc grond geleid van het Klooster Clairvaux, in het Sticht van Langres. Nog grooter uitgebreidheid kreeg de Orde, toen, in den jaare MCXVIII, nog vier andere Kloosters geftigt wierden; te weeten, Prully, La Cour-Dien, Trois-Fontaines en Bonnevaux , en in het volgende jaar MCXIX, Bouras, Fontenay, Cadovin en Maran. Naa dit alles, verzamelde ste. phanus alle deeze Kloosters tot één genootfehap , en ftelde de inzettingen der Orde op, waaraan hij den naam gaf van Handvest der Liefde; in vijf hoofdftukktn bevatten zij alle de noodzaaklijke regels ter beftuuringe van de Orde. Het eerfte hoofdftuk van dat handvest gebiedt de letterlijke onderhouding van den regel van st. benedikttjs, zo als dezelve te Citeaux wierdt waargenomen; het tweede behelst de aanwijzing van de paaien van het regtsgebied der Abten; in het derde wordt gehandeld over de wijze, op welke dc algemecne Kapittels gehouden , en de gefchilftukken in dezelve moeten beflist worden; het vierde doet aanwijzing van de verkiezing der Abten, en van de hoedanigheden en vereischten der kiezers en verkorenen ; het vijfde en laatfte hoofdftuk handelt over het afftanddoen en de afzetting der Abten. Een verbaazenden opgang maakte deeze Orde. Binnen het tijdverloop van vijftig Bb 5 jaa^ ; e e s T- lijk.b k d e N.  GEEST- L IJ K E OUDEN, 394 GODSDIENSTIGE jaaren, zedert haare eerfte oprichting, hadt zij vijfhonderd Abtdijen geftigt; honderd jaaren laater roemde zij op achttienhonderd dusdanige geestrijke geftigten; de grond van de meeste derzelven was ge-legd vóór het jaar MCC. Aan de heiligheid der Cijtercienzer Monniken moet deeze fpoedige en wijdftrekkendc opgang worden toegefchreeven. Wegens dezelve drukt zich de Kardinaal de vitrv aldus uit: „ De geheele Kerk van Chris* ,, tus was vervuld met den hoogftijgen„ den lof en het denkbeeld van hunne „ heiligheid, even als met den reuk van „ een godlijken balzcm. Geen land of gewest was 'er,"over welke deeze wijnftok, met zegeningen belaadcn, zijne „ takken niet hadt uitgefpreid." Van hunne leevenswijze fpreckende, zegt hij, ,, Dat zij nooit hembden aan hun lichaam „ droegen, noch immer vleesch aten, „ dan in gevalle van ziekte, en zich van „ visch, eijeren, melk en kaas onthicl5, den; dat zij op bedden van ftroo flie„ pen , in hunne bovenrokken en kap„ pen; dat zij ter middernacht opfton„ den, en tot het aanbrecken van den „ dag Gode lofzangen zongen; dat zij den „ dag doorbragtcn in lichaamlijken ar. „ beid, leezen en bidden, cn onder alle „ hunne werkzaamheden cn bedrijven een „ naauwlettend en aanhoudend ftilzwij„ gen betragtten; dat zij van den fcest„ dag der Kruisverheffingc tot aan het v Paaschfeest vastten, en, onder het be- 33 tOQ-  GESCHIEDENIS. 395 5, tooncn van ongemeenc weldaadigheid, ,, gastvrijheid en herbergzaamheid jegens „ de behoeftigen oefFenden." Naa verloop van tijd wierdt de Cifter* cienzer Orde zo rijk en vermogende, dat zij bijkans geheel Europa regeerde, zo wel in tijdlijke als in geestlijke zaaken. Daarenboven heeft zij aan de Kerk uitfteekende dienften gedaan , door middel der aanzienlijke mannen, welke zij heeft uitgeleverd. Tot het bekeeren der Albigenzen wierden deeze Geestlijken door den Paus gebruikt. Volgens het verhaal van zommige Schrijvers, zijn uit den fchoot deezer Orde zes Pausfen voortgekoomen; doch, behalven eugenius den III en benediktus den XII, zal men bezwaarlijk de overige vier kunnen aanwijzen. Zij draagt roem op veertig Kardinaalen, behalven een aanzienlijk getal Aardsbisfehoppen, Bisfchoppen en geleerde Schrijvers. Verfcheiden Koningen en Koninginnen hebben hunne vorstlijke fieraaden en kroonen met het gewaat deezer Orde verwisfeld; het Klooster van Trebnitz, in Silefie , telt ruim veertig Poolfche Prinsfesfen, welke het geestlijk gewaat in hetzelve hebben aangetrokken, 't Geen de vermaardheid en het aanzien deezer Orde nog hooger doet ftijgen, is, dat de Ridder-Orden van Calatrava, Alkantara en Montefa, in Spanje, en die van christus en avis, in Portugal, aan dezelve onderworpen zijn. De geest- l1jke orden.  GERST- l ij k e orden. ] l 396 GODSDIENSTIGE De Abt van Citeaux is Superieur-Generaal, en Vader van de geheele Ciftercienzer Orde. Meer bepaald is , nogthans, zijne magt dan die der Generaals van andere Orden. Zesentwintig onmiddelijke dochters heeft deeze Abtdij; zij allen worden gerekend van haar te zijn voortgefprooten. Te Citeaux wordt altijd het algemeene Kapittel gehouden. In deeze algemeene Kapittels wordt alles afgehandeld in de Latynfche taaie. In voorgaande tijden plagten 'cr Kardinaalen, Aardsbisfchoppen en Bisfchoppen op deeze Kapittels tc verfchijnen. Een Kapittel, gehouden in den jaare MCXLVIII, vereerde Paus eugenius de III met zijne tegenwoordigheid. Het Ordensgewaat der Cifter cienzer Monniken is een witte tabbert, of rok, in de gedaante van een Kazak, met een zwarten fchouderlap en hoed, omwonden met een wollen gordel. In het koor draagen zij daarover een witten kap. De Ciftercienzer Gefchiedfchrijvers zijn het niet eens omtrent den oorfprong van de Nonnen deezer Orde. Zommigen houden st. humbelina, zuster van st. bernard, voorde eerfte ftigteresfe; mderen fchriiven aan st. bernard zelden die eere toe. Volgens het waarfchijnüjkfte gevoelen, wierdt het eerfte NonnenKlooster deezer Orde gebouwd te Tart, in iet Sticht van Langres, omtrent het jaar vICXX, door st. stephen, Abt van Ziieaux. Om de ftrengheid der kloostertucht  GESCHIEDENIS. 397 tucht, bij de eerfte oprichting, waren de vrouwen, die veelal tederder van geitel zijn dan de mannen, ongenegen om haaren hals onder zo hard een juk te buigen. Doch, naadat het Klooster te Tart eenmaal was in ftand gekoomen, wierden 'er wel haast nog andere in Frankryk geftigt, als te Fervaquez in het Sticht van Nojon, te JBladech in het Sticht van St. Omery te Montreuil nabij Laon, enz. Zo fterk nam het getal deezer Kloosters toe, dat zij, indien wij de Géfchiedfchrijvers der Orde mogen gelooven, ten getale van zesduizend aangroeiden. Dc klederdragt der Cijtercienzer Nonnen is een witte tabbert, een zwarte fchouderlap, en een gordel. Te Waverly, in Surry, wierdt in Engeland het eerfte Klooster van deeze Orde geftigt, in den jaare MCXXIX, door william gifford, Bisfchop van Winchester. Hoewel deeze Monniken den regel van st. benediktus volgden , wierden zij, nogthans, van de Engeljchen, niet Benediktynen, maar Witte Monniken gcheeten. Onder de regeering van Koning eduard den I, die alle Kloosters onder zijne befcherming nam, bedroegen die van deeze Orde tweeënzestig in getal. Paus celestinus de V was de Vader eener gcestlijke Orde, welke hij naar zijnen naam de Celejlyufche Orde noemde. De doopnaam diens Paus's was put rus de meuron; wegens hem vinden wij bü GEEST* LIJKE ORDEN.  6EESTLIJKEORDEN 398 GODSDIENSTIGE bij de Kerkelijke Gefchiedfchrijvers bet volgende berigt. In den jaare MCCXV ■ wierdt hij gebooren te Ifernia, eene kleine ftad in het Koninkrijk Napels, van zeer behoeftige ouders. In zijne vroege jeugd week hij na een afgelegenen berg, alwaar hij zich aan gebeden en zelfoverdenkingen gcheellijk toewijde. Het gerugt zijner godsvrugt deedt veelen uit de nabuurfchap befluiten om hem in zijne afzondering te gaan bezoeken; men vondt 'er onder dezelve, die te raade wierden om de genietingen en vermaaken des leevens te verzaakcn, en hem in zijne eenzaamheid gezelfchap te houden. Met deeze ging hij, in den jaare MCCLIV, een foort van genootfehap aan, 'twelk, tien jaaren laater, door Paus urbantjs den IV, bekragtigd en tot eene afzonderlijke Orde wierdt verheven, onder den naam van Kluizenaars van St. Damien. Over dit genootfehap hadt petrus de meuron het opzigt tot in den jaare MCCLXXXVI, wanneer zijne zucht tot eenzaamheid en afzondering hem deedt befluiten zijn ampt neder tc leggen. In den jaare MCCXCIV wierdt hij op den Pauslijken ftocl verheven ; hij nam toen den naam aan van celestinus, en vernoemde , naar denzelven, zijne Kluizenaars Celeftynen. Door eene Bulle bevestigde hij deeze Orde, welke ten dien tijde twintig Kloosters telde; hij zelve ftierf kort daarnaa, hebbende flegts vijf maanden op den Pauslijken ftoel gezceten. Kort  g e s c mr r e d e n i s. 39s Kort naa zijne aflijvigheid groeide zijne Orde zo fterk aan, dat zij eene menigte van Kloosters hadt, niet alleen in Italië, maar ook in Frankryk, en in veele oorden van Duitschland. Nooit eeten zij vleesch, dan in gevalle van ziekte; twee uuren naa middernacht rijzen zij ter bedde uit om de Metten te leezen. Zij onderhouden een Vasten eiken Woensdag en Vrijdag. Hun kleed is een witte tabbert, nevens een hoed van de zelfde kleur, en een zwarte fchouderlap. De Kapucynen zijn een tak der geestlijke Orde van den H. franciskus. Hunnen oorfprong zijn zij verfchuldigd aan zekeren mattheus de bassy, een Franciskaaner Monnik uit het Hertogdom Urbino; deeze, eene afbeelding van den ftraks genoemden Heilige gezien"hebbende met een fpits toeloopenden kap of muts, begon, in den jaare MDXXV, met verlof van Paus cl e mens den VII, diergelijk een hoofddekzel te draagen. Twee andere Geestlijken, lodewyk en raphacl de fossembrun genaamd, volgden zijn voorbeeld. Bij eene fchriftlijke vergunning fchonk de Heilige Vader verlof aan deeze drie Monniken om na eene afgezonderde plaats te wijken, en aldaar hun nieuw gewaat te draagen. Tot hunne afzondering verkoozen zij de heremitagie der Camaldoliten, nabij Masfacio, alwaar zij met blijken van uitbundige genegenheid ontvangen wierden. Groote ergernis verwekte'deeze nieuwigheid en ver- GEEST- LIJKE ORDEN.  GERSTE IJ K E ORDEN' 400 GODSDIENSTIGE verandering in het gewaat der Orde aan de Franciskaanen, wier Provinciaal deeze drie arme Monniken vervolgde, en noodzaakte van de eene plaats na de andere te vlugten. Ten langen laatfte zogten zij eene fchuilplaats in het paleis des Hertugs van camarino; onder de vleugelen van diens gezag wierden zij onder de gehoorzaamheid der Conventuaalen aangenomen , in de hoedanigheid van Minder-Kluizenaars; dit viel voor in den jaare MDXXVII. Het jaar daar aan volgende gaf de Paus zijne goedkeuring aan deeze zamenfmelting, en bekragtigde op nieuws het voorregt dier Monniken, om zich van den vierkanten kap of muts tc mogen bedienen; tevens fchonk hij hun de vrijheid om tot hunne Orde te mogen toelaaten allen, die verkiezen zouden dit hoofddekzel te draagen. Aldus wierdt de Orde der Kapucynen, dus genaamd naar de muts, [Capiccin'] welke zij draagen, tot Hand gebragt in den jaare MDXXVIII. De ee/fte ftigting gefchiedde te Colmenzono , ongeveer eene mijl van Camarino gelegen, in een Klooster, aan de Orde van den H. hieronymus toebehoorende, 't welk van zijne Kloosterlingen verlaaten was. Doch, alzo hun getal van tijd tot tijd aangroeide, ftigtte lodewyk de fossembrun een ander klein Klooster te Montmclon, op het grondgebied van Camarino. Door het groot getal bekeeringen , welke de Capucynen door hunne prediking uitwerkten., en de hulp, wel-  GESCHIEDENIS. 40a welke zij aan de Jandzaaten betoonden, in eene bcfmettelijke ziekte, Van welke Italië, in den laatstgenoemden jaare, wierdt bezogt, behaalden zij een algemeene agting. In het volgende jaar MDXXIX bouwde lodewyk Voor hun twee andere Kloosters, het eene te Alvafina, op het grondgebied van Fabriano > het ander te Fosfembrun, in het Hertog-, dom Urbino. Mattheus de bassi^ tot Vikaris - Generaal verkoozen , ftelde de regels op ter befiuuringe van deeze Orde. Zij gebooden, onder andere, dat de Kapucynen, onder het verrigten van den Godlijken Eerdienst, niet mogten zingen; dat zij, in hunne Kloosters , elken dag, niet meer dan ééne Mis mogten vieren; zij weezen aan de uuren van gemoedelijke zelfoverdenkinge, 's morgens en 'savonds, de dagen, op welke zij zich moesten tuchtigen, en in ftilzwijgen doorbrengen. Zij verbooden de Monniken den Leeken de biegt af te neemen > en geboden dat zij altoos te voet moesten reizen. Zij belastten armoede en eenvoudigheid in de fieraaden hunner Kerken, en verbooden aldaar het gebruik van goud, zilver en zijde. De verhemelten der altaaren moesten van wollen floffe, en de bekers van tin zijn. Weldra verfpreidde zich deeze Orda over gantsch Italië, en van daar na Sicilië. In den jaare MDLXXIII verzogC ka rel de IX, Koning van Frankryk, II. deel. Cc ver- GEE31> LIJKE ORDEN-  CE EST- L IJ IC E ORDEN, 402 GODSDIENSTIGE verlof van Paus gregorius den XIII, dat de Orde der Capucynen in zijn Koninkrijk mogt worden ingevoerd, waarin de Paus bewilligde. Hunne eerfte verblijfplaats in dat Koninkrijk was in de kleine ftad Picpus, nabij Parys; doch zij verlieten wel haast dezelve, en verhuisden na Meudon, van waar zij vervolgens in de hoofdftad des Rijks wierden toegelaaten. In den jaare MDCVI fchonk Paus paulus de V hun verlof om een verblijf aan te neemen, 't welk hun in Spanje wierdt aangebooden. Zelf Haken zij over zee, om ter bekecringe der ongeloovigen hunne poogingen aan te wenden. Tegenwoordig is de Orde tot dien hoogen trap van aanzien gefteegen, dat zij in meer dan zestig provinciën verdeeld is, beftaande uit ongeveer duizendzeshonderd Kloosters en vijfentwintigduizend Monniken, behalven de zendelingen in Brafil, Congo, Barbaryt, Griekenland, Syrië en Egypte. Onder de gcenen, welke de armoede en nederigheid der Capucynen gefchat hebben boven de voordeden van rijkdommen en geboorte, was de beroemde alphonso d'est, Hertog van Modena en Reggio, die, naa het overlijden zijner Gemaalinne isabelle, het gewaat deezer Orde aannam te Munich , in den jaare MDCXXVI, onder den naam van broeder jan baptist; hij ftierf in het jaar MDCXLIV, in het Klooster Cajlelnuovo. Naadat de beroemde  GESCHIEDENIS. 403 de Franfche Hertog de joyeuse met lof te velde gediend en grooten krijgsroem hadt behaald, trok hij insgelijks het Capucynenkleed aan, in Herfstmaand des jaars MDLXXXV1L Vader paolo merkt elders aan „ Dat de Capucynen hunnen roem handhaa„ ven, door middel van hunne armoede; „ en indien zij gedoogden dat in hunne „ inrigting eenige de minfte verandering „ wierdt gemaakt, zij daardoor geene „ vaste goederen zouden verkrijgen, „ maar de aalmoezen verliezen , welke „ hun nu met eene milde hand worden toegereikt." Behalven de Monniken, is 'er ook eene Orde van Capucyner Nonnen, welke den regel van st. cl ara volgen, 't Eerst kwamen zij ter baane te Napels, in den jaare MDXXXVIII; haare ftigteres was de eerwaardige moeder marialaurentia lonca, gefprooten uit adelijken ftamme in Catalonie, eene jonkvrouw van ongemeene godsvrugt. Bij gelegenheid dat eenige Capucynen zich te Napels hadden neergezet, verkreeg zij, door haaren invloed op den Aardsbisfchop, voor hun de Kerk van st. euphebia, buiten de ftad. Zij zelve bouwde kort daarnaa een Maagden-Klooster, onder den naam van Onze Lieve Vrouwe van Jeruzalem; hier nam zij haar verblijf, in den jaare MDXXXIV, verzeld van negentien jonge maagden, die zich, bij eene plegtige Cc 2 ge- geest* lijke orden,  £1E E S T- r.ijKE ORDEN, 404 GODSDIENSTIGE gelofte, verbonden tot den derden regel van st. franciskus. Het opperbewind over dit Klooster fchonk de Paus aan de Capucynen. Het leedt, nogthans, niet lang of de Nonnen verlieten den aangenomen regel, om den meer geftrengen regel van st. cl ara te omhelzen. Om de ftrengheid diens regels kreegen zü den naam van Nonnen der Lijdzaamheid'; den naam van Capucynen ontleenden zij van het Ordengewaat. Naa den dood der ftigteresfe, wierdt 'er een ander Capucyner Klooster geftigt tc Rome-, nabij het Quirinqalfche paleis; het kreeg den naam van het Klooster van het Heilige Sakrament. Kardinaal baronius ftigtte, in de zelfde ftad, een derde Klooster. Alle deeze ftigtingen wierden, in den jaare MDC, door Paus clem en s den VIII, goedgekeurd, en vervolgers bekragtigd door gregorius den XV. Nog verfcheiden andere Kloosters van deeze Orde wierden 'er in volgende tijden geftigt, in 't bijzondereen te Parys, in den jaare MDCIV, door de Hertogin mercoeur; zij zette een doornekroon op het hoofd der maagden, welke zij in haar Klooster plaatfte. Dewijl de Kerkhervorming ten gevolge heeft gehad, de volkomcne vernietiging der gcestlijke Orden hier te lande , zal het niet ondienftig zijn, eer wij deeze Afdeeling eindigen , aan het bovenftaande «enige aanmerkingen te hegten, raakende de  GESCHIEDENIS. 40 rie uitwerkingen dier geftigten op de gc moederen des volks, zo wel in het bui gerlijke als in het godsdienftige. _ Aangemerkt in eene burgerlijke betrek king, hebben zij hunne voor- en nadee len gehad. De uitgebreide landerijen welke, tot lijfsonderhoud, aan hun ge fchonken waren, wierden voor een klei ne fomme verhuurd, en de huurpennin gen veelal gevonden in dc voortbreng zeis des lands. Dit moedigde de nij verheid aan, en bevorderde den land bouw. Het gros der landzaaten onthield! zich ten platten lande, alwaar de armoe de zelden bekend was; de fteden, welke thans in Groot-Britannie zo beroemd zijn, waren ten dien tijde niet veel beter dan gemeene dorpjes. Het landvolk was te vreden met zijn lot, omdat de fteden geen bekoorlijkheden hadden, die hetzelve konden verlokken. Hoe wijd en breed verfchillendc van die tijden is de tegenwoordige Eeuwe, in welke het pfatte land ontvolkt is, en de fteden krielen van nictsdoende bewooners, die op den oever des verderfs huppelen! De landerijen, voormaals aan de Kloosters behoorende , zijn thans in dc handen der Leeken; deeze, hunne buitenfpoorige lusten den teugel vierende, maaken de landhuurders aan hunnen wille onderdaanig, en ftellen de huurpenningen zo hoog, dat de prijs van alle leevensmiddelen daardoor van tijd tot tijd moet klimmen, en het land cenigermaate verwaarloosd wordt. Cc 3 Docü 5 -geest- - lijke orden.  GEESTLIJKEORDEN, 406 GODSDIENSTIGE Doch het nadeel, aan de gcestlijke gebouwen onmiddeiijk verknogt, was, dat de ongehuwde ftaat daar door wierdt aangemoedigd. Dit was een tegennatuurlijk begrip, omdat ieder man zijne eigen vrouw, en elke vrouw haaren eigen man behoorde te hebben. Volgens den wil van God moest het alzo gefchieden, opdat 'er geene tegennatuurlijke misdaaden zouden gepleegd, en de menfchen erger worden dan de beesten, die vergaan. Menigerlei befchuldigingen wierden, ten tijde der Kerkhervorminge, tegen de Kloosterlingen ingebragt; te affchuwelijk zijn zommige van dezelve om hier vermeld te worden, en tot eere der menfchelijke natuure hoopen wij dat de meeste ongegrond waren. Een voorkoomen van meerdere waarfchijnlijkheid zal dit hebben , wanneer wij in aanmerking neemen, dat veelen der zulken, die zich als voorftanders der Kerkhervorminge gedroegen, meer hun eigen tijdlijk belang, dan de eer van God of de gelukzaligheid der onfterflijke zielen van hunne naasten op het oog hadden. Doch, met dit alles, is 'er grond om te vermoeden dat 'er nog te veel waarheids aan de befchuldiging was. Want, om met de woorden des Zedenfchrijvers te fpreeken: „ Sluit de natuur „ ter deurc uit, cn zij zal door het ven„ fter wederom binnen fluipen." De ongehuwde ftaat is geene misdaad, wanneer iemand dien vrijwillig verkiest, en zich in  GESCHIEDENIS. 407 in eerbaarheid aan denzelven onderwerpt; doch, door gezag bevolen zijnde, wordt hij dikmaals gevaarlijk. De aloude Kluizenaars , van welke wij een berigt hebben medegedeeld, bevonden, in tijden van vervolginge , zich in de noodzaaklijkheid om buiten den echt te leeven; doch met het verdwijnen van de oorzaak, behoorde ook het uitwerkzel te hebben op. gehouden. Gcene noodzaaklijkheid was 'er dat de Monniken buiten den ftaat eener geregelde echtverbintenisfe leefden; en dit zo zijnde, hoe groot en in 't oogloopende was dan hunne dwaaling, begaan in jongelingen, die zich aan een godsdienftig leeven toewijdden, onder de noodzaaklijkheid te brengen om af te zien van alle die onfchuldige vermaaken, welke uit de gemeenfehap tusfehen de beiden fexen kunnen voortvloeien, wanneer zij op deugdzaame liefde zijn gegrond! In eene godsdienftige betrekking hadt het Kloosterleeven ook zijne voor- en nadeden. Het in 't oogloopendfte miskwaam was hierin gelegen, dat de Monniken, even gelijk de Pharizeeuwen van ouds, zich zeiven aanmerkten als uitfteekende in godsvrugt en heiligheid boven de rest der ftervelingen. Eigen geregtigheid ftrijdt met de beginzels van allen waaren, zo natuurlijken als geopenbaarden Godsdienst. Zij fluit uit de noodzaaklijkheid der bekeeringe, en noopt ons arme zondige ftervelingen om met een oog van Cc 4 trots» GEEST» LIJKE ORDEN,  • E EST- LIJ KE ORDEN. 408 GODSDIENSTIGE trotsheid en veragtinge neder te zien op veelen onzer medefchepzelen, welke , misfchien, waardiger voorwerpen zijn der godlijke gunfte dan wij zeiven. De Monniken boezemden het volk in om te gelooven dat de waereldlijkc Geestlijkheid niet beter was dan huurlingen, omdat zij de tienden, bij de Wet bepaald, genooten voor de geregelde waarneeming hunner beroepspligten, terwijl de Monniken zelve uitgebreide landerijen in eigendom bezaten, zonder dat zij voor dezelve eenig werk verrigttcn. Met alle deeze miskwaamen, egter, hadt het Kloosterlceven zijne voordeelen, wanneer wij hetzelve uit een godsdienftig oogpunt befchouwen. In de eeuwen van barbaarsheid, toen de Grooten van den degen leefden, cn dc armen, als hunne onderdaanige leenmannen, aan derzelver willekeurige, overheerfchinge onderworpen waren, gebeurden 'er veele voorvallen, op welke wij, die roemen dat wij in zo veel betere tijden leeven, in dc gedenkfchriften der gefchiedverhaalen, als op een droom te rugge zien. Een echtgenoot van zijne wederhelft beroofd, door de barbaarsheid van tucht- en wettclooze roovers; zijne dochter gefchaakt en gefchoffeerd, en zijn zoon gedood om het vcrdeedigen der gehoonde onfchuld: dit alles deedt menigmaalen de aanzicnlijkftcn onzer Edellieden befluiten om de waereld te verlaaten, en Kloosters te bou-  -GESCHIEDENIS. 400 bouwen ten behoeve van de zulken, die zich, nevens hun, in de zelfde befchreienswaardige omftandigheden bevonden. De wantroostige weduwe, de maagd door een valfchen minnaar bedroogen, het weeskind, de kranken en de gekwetften, alle deezen vonden in die afgezonderde wooningen eene veilige fchuilplaats. De waereld hadt hen vergeeten, en zij waren de vermaaken, aantokkelingen en verlokzeis eener verleidende waereld geftorven. Het was de groote misflag der Kerkhervorminge, dat deeze gcestlijke geftigten niet tot diergelijke oogmerken wierden in ftand gehouden. De inkomften, tot dezelve behoorende, zouden genoegzaam toereikende geweest zijn ter onderfteuninge en lijfsverzorginge van de afgeleefde grijzaarts en verlegene noodlijdenden; 'cr zou geene noodzaaklijkheid geweest zijn voor het ftigten van Hospitaalen en Werkhuizen. De kinderen van beide fexen van onze nijvere en werkzaame behoeftigen zouden opgevoed zijn in de beginzels van godsvrugt en deugd, tot den tijd toe dat zij in ftaat waren om voor zich zeiven den kost te winnen. In menigvuldige gevallen zouden de Armenfchoolen noodloos en overtollig geweest zijn. Ten belluite, Bisfchop bur.net verzekert, dat Aardsbisfchop leighton, die een der grootfte Godgeleerden W3S, welke, zints dc Eeuw der Apostc- Cc 5 lciljr G E E S T» L IJ K E ORUEN.:  CE E ST LIJKE ORDEN GE- 410 GODSDIENSTIGE . len, geleefd hebben, zich dikmaals beklaagde , dat deeze geestlijke geftigten • niet in ftand waren gebleeven ten dienfte van boetvaardige menfchen, om het ovcrfchot hunner dagen in dezelve door te brengen, zonder dat zij door geloften en eeden verbonden waren. Ondertusfchen is dit alles buiten gebruik gefield, door de fchraapzucht en inhaaligheid onzer Koningen en Edellieden. Doch wij flappen hier van af j het onderwerp is te treurig.  GESCHIEDENIS. 4rc GEWOONTEN E N PLEGTIGHEDEN DER ROOMSCHE KERKE. De verkiezing van eenen Paus, en de plegtigheden, daarbij gebruikelijk, vorderen, in de eerfte plaats, onze opmerking. Zodra een Paus fterft, wordt het bewind der regeeringe gefteld in handen van vier Kardinaalen : te weeten, den eerften Kardinaal-Bisfchop, den eerften Kardinaal-Priester, den eerften Kardinaal-Diaken en den Kardinaal - Kamerling der Pauslijke huishoudinge. De drie eerstgenoemde worden aangefteld om het bewind te voeren over de burgerlijke zaaken; de laatfte draagt zorge dat alle de zegels van den jongstoverleedenen Paus gebroken , en de penningen , door zijne Heiligheid nagelaaten, verzegeld worden. Niet langer dan tien dagen duurt het bewind deezer vier Kardinaalen. Zij benoemen eenige afgevaardigden, en begeeven zich, nevens hunne Amptgenooten, in het Konklave, om over te gaan tot het verkiezen van een Paus, of zo genaamden Stedehouder van christus. Voordat zij zich in het Konklave opfluiten, hooren zij de Mis van den Heiligen Geest GEWOONTEN en 'LEGTIG— HEDEN.  gewoonten en PLEGTIG HEDEN. < ] 4ia GODSDIENSTIGE . Geest in de Gregoriaanfche Kapél. Een Bisfchop doet, bij die gelegenheid, eene ■ redevoering in het Latyn, waarin hij hen vermaant om uit te zien na een gepast voorwerp ter vervullinge van den ftoel van petrus, den Prins der Apostelen. Zodra deeze plegtigheid geëindigd is, treeden de Kardinaalen voort, in ftaatelijken optogt, twee aan twee, volgens hunnen rang, verzeld van de Zwitzerfche Lijfwagt en eene talrijke menigte aanfchouwers, allen het lied aanheffende tot den Heiligen Geest, beginnende Veni Creator Spiritus. In het Konklave gekoorrjen zijnde, werpen zij het lot over de celletjes, en neemen 'er aldus bezit van. Dan begeeven zij zich gczamentlijk na de Kapel van Paus paulus den III, alwaar de Bullen, op de verkiezing van een Paus flaande, geleezen worden. De Deken van het Sakro-Kollegie vermaant alle de Kardinaalen om overeenkomflig daarmede te werk te gaan. Hiernaa wordt hun de vrijheid gegeeven om elk na zijne wooning te gaan om het middagmaal te houden; doch vóór den avond moeten zij derwaarts wederkeeren: want, door den Ceremoniemeester wordt hun aangezegd, 3at, wie buiten zijne Cel koomt, naadat dj allen daarin zijn opgeflooten, daarin vervolgens niet zal worden toegelaaten. De Maarfchalk der Ceremoniën plaatst le Schildwagten op die plaatzen, welke jii voor de dienfligflc houdt ter befcher- min-  •GESCHIEDENIS. 413 tninge van de veiligheid der verkiezinge. < De eerfte vierentwintig uuren, doch niet langer , mogen de Gezanten der vreemde 1 Mogendheden in het Konklave blijven. Wanneer alle de zulken , welke niet in het Konklave mogen blijven, vertrokken zijn, worden de deuren gcflooten, en bij alle toegangen Schildwagten geplaatst. Straks daarnaa bezoeken dc Kardinaal-Diaken en de Kardinaal-Kamerling het Konklave, om te verneemen of alles veilig zij. Door een Notaris wordt hiervan eene akte vervaardigd. Ieder Kardinaal heeft ten zijnen dienfte een Priester en een Soldaat; de overige bedienden zijn een Sakrist, een OnderSakrist, een Gcheimfchrijver, een OnderGeheimfchrijver, een Biegtvader, twee Geneeshecren, een Wondheeler, twee Baardfcheerders, een Apotheker met zijne bedienden , vijf Ceremoniemeesters, een Metzelaar, een Timmerman, en zestien Draagers. Alle deeze bedienden voeren den naam van Konklavisten ; hoewel hunne bediening moeilijk zij, genieten ze, egter, naa de verkiezing, verfcheiden voorregtcn. De nieuwverkorene Paus deelt onder hen eene fomme gelds uit, en zij genieten een jaargeld voor hun geheele leeven. De Stadvoogd van Rome kondigt een bevel af, waarbij aan alle de inwooners, behalven aan de Pauslijke Lijfwagt, wordt verbooden, zo wel over dag als bij nacht,: ge* :ewoon» ten en 'legtioheden.  414 GODSDIENSTIGE GSWÖON- ten en plegtigheden. gewapend langs de ftraat te gaan; alle overtreeders van dit gebod worden ftrengelijk geftraft. Alle de Geestlijken te Rome, 't zij waereldlijke of reguliere, zijn gehouden dagelijks in plegtigen ommegang zich te begeeven na de St. Pieters-Kerk , om aldaar den bijftand van den Heiligen Geest af te fmeeken, ter beftuuringe der Kardinaalen in het doen van eene goede keuze ten beste van de Kerk. Van de St. Pieters-Kerk vervoegen zij zich na het Vatikaan, onder het aanheffen van het lied Veni Creator Spiritus. Naadat het Konklave is gcflooten, doorzoekt de Onder-Ceremoniemeester alle de vertrekken, 's morgens ten zes, en in den naamiddag ten twee uuren; hij luidt een kleine klok om de Kardinaalen in de Kapél van het Scrutinium te nodigen. Dan verlaaten alle de Kardinaalen hunne cellen, elk van zijne Konklavisten ver» zcld; een van hun draagt deszelfs Inktkoker na de Kapél, alwaar het Scrutinium , of de opneeming der ftemmen, zal gefchieden; een ander draagt den tabbert en den hoed, welke zijne Eminentie aantrekt en opzet, zodra hij in de Kapél is getreeden. Deeze tabberten zijn niet de zelfde, welke zij bij andere gelegenheden draagen, maar worden opzettelijk ten dien einde gemaakt. Deeze Kapél, welke nimmer, dan ten tijde der verkiezinge van een Paus, ge bruikt wordt, is zeer fraai cn kostbaar op-  GESCHIEDENIS. 415 opgefierd ; alle vreemdelingen , welke i Rome koomen bezoeken, gaan dezelve zien. Aan den zolder ziet men eene1 heerlijke fchilderij van het laatfte oordeel ; de vloer en banken zijn met groen laken bekleed. De Deken van het SakroKollegie heeft zijne zitplaats ter rechter zijde van den ingang derKapelle; de eerfte Kardinaal-Diaken zit recht tegen hem over. Agter het altaar ftaat een lange tafel , en op dezelve twee fchotels met gedrukte lotbriefjes, voor de ftemopneeming gefchikt. Ook ftaan hier twee bekers , en een bus, waarin de laatfte Kardinaal-Diaken de ftemcedels werpt. Het Konklave, zijnde een gedeelte van het Apostolifche paleis, beftaat uit eene rije kleine cellen, van wagenfchot gemaakt ; in deeze cellen worden de Kardinaalen opgeflooten, terwijl zij over de verkiezing van een Paus zijn te zamen geroepen. Naast ieder celie is een klein vertrek , ten dienfte der Konklavisten. Met kleine tusfchenruimten, zijn ze allen langs de gallerij van het Vatikaan geplaatst. De cellen der gunftelingen van den overleedenen Paus zijn met purper laken, doch de overige flegts met groene fersje bekleed. De ftoelen, tafels en bedden zijn bekleed met de zelfde ftoffe. Tegen over de deur van ieder vertrek hangt het wapen van den Kardinaal, die daarin zijn verblijf heeft. De cellen fcheppen het licht door eene lange reeks vaa 3ewoon* ten en 'legtio heden.  GEWOON' ten en ïlegt1g jieden. 416 GODSDIENSTIGE . van venfters in den voorgevel' der gallerije; in de venfters zijn ventilators geplaatst, ■ om de onzuivere lucht te verdrijven. De Zwitzen, welke aan de voorpoorte van het Vatikaan op fchildwagt ftaan, worden om de twee uuren afgelost. Op het voorplein van de St. Pieters-Kerk ftaat eene bende voetvolk, die onder het bevel ftaat van den Generaal der Kerke, zijnde doorgaans een Romeinsch Edelman. Niet verre van het Kafteel St. Angelo, of Engelenburg, ftaat eene andere bende voetjfcnegten, over welke de Maarfchalk der Kerke het bevel voert; deeze bewaarcn de toegangen , langs welke de Kardinaalen hunnen lijftogt ontvangen. Met de Kardinaalen en derzelver bedienden mag niemand fpreeken, dan op zekere bepaalde uuren; en dan nog zijn ze verpligt, met luider ftemme en in het Latyn of Italiaansch te fpreeken. Vóórdat 'er eenige fpijze in de cellen der Kardinaalen mag gebragt worden, moeten dc Soldaaten, die alle de toegangen tot dezelve bcwaaren , naauwkcurig onderzoek doen, of 'er in de fchotcls eenige brieven verborgen zijn; indien zij brieven vinden, moeten zij verfcheurd worden. Dagelijks, omtrent den middag en tegen den avond, verfchijnen de koetzen der Kardinaalen op het voorplein van de St. Pieters-Kerk; en derzelver huisbedienden afgetreeden zijnde, vervoegen zich bij den Hofmeester van het Konklave, om  GESCHIEDENIS. 417 om de bevelen hunner meesteren wegens derzelver fpijze te verneemen. Naadat hun de fchotels zijn ter hand gcfteld, gaan zij na binnen, in dc volgende orde: Vooraan treeden de twee Stafdraagers van den Kardinaal, elk met zijnen houten ftaf, purperkleurig en met de wapens van zijne Eminentie op dezelve gefchilderd. Agter deeze loopt de Kamerdienaar met zijn zilveren ftaf; deeze wordt gevolgd van dc Edellieden, twee aan twee, met ongedekten hoofde. Daarop volgt de Hofmeester, met een fervet op zijn fchouder, verzeld "an den Schenker cn Voorfnijder. Dc Stafdraagers, welke hem volgen, draagen de fpijze en drank van den Kardinaal op een draagberrie, op welke een groote ketel ftaat, opgevuld met een aanzienlijke menigte potten, fchotels en borden. Andere draagen groote manden, bekaden met flesfen wijn, brood, vrugten, room en foortgclijke lekkernijen, welke de tijd van het jaar oplevert. Zodra deeze fleep van bedienden aan den doorgang is gekoomen, welke na de gallerij leidt daar de cellen zijn geplaatst, roepen zij overluid uit den naam des Kardinaals, welken zij dienen; een knegt opent van binnen de deur, en da draagers brengen den leeftogt binnen. Doch, hoe veele behoedmiddelen mert ookgebruike, dikmaals, egter, worden den Kardinaalen brieven ter hand gefteld. Op de bchendigftc wijze gefchiedt dit me, II. deel- Del mg- GEWOOfS- ten en plegtigheden.  GEWOONTEN en TLEGTIGHEDEN. 418 GODSDIENSTIGE nigmaal; men fchrcef wel eens op het vel van eenen vogel, en verbergde deezen in een wijnfles. Naadat de verkiezing is volbragt, maaken drie Kardinaalen hunne opwagting bij den Paus, en vraagen hem welk een naam hij gelieve aan te neemen. Doorgaans is deeze dc naam van den Paus, die hem tot het Purper heeft verheven. Niet zodra heeft hij dien genoemd, of zij overhandigen hem de visfehers-roede. De twee eerfte Kardinaal-Diakenen geleiden den nieuw verkorencn Paus na de plaats agter het altaar, alwaar zij, met behulp van den Ceremoniemeester en den Sakrist, die altoos een Augustyner Monnik is, hem het Kardinaalskleed afnecmen, cn het Pauslijk gewaat aantrekken; dit beftaat uit een tabbert van witte taf, een linnen koorkleed, een onderrok en kap, beide van rood fatijn, nevens fchoenen van rood laken, overal met goud, en van boven met een gouden kruis, geborduurd. De Paus dus behoorlijk uitgedoscht, wordt in zijn draagftocl voor het altaar in de Kapél gedraagen ; hier aanbidden hem alle de Kardinaalen, door zijnen voet en rechterhand te kusfen; zij verrigtten dit knielende. Dan doet de heilige Vader hen één voor één oprijzen, en geeft hun de kus des vredes op de rechter wang. Naa het verrigten deezer plegtigheid , begeeft zich dc eerfte KardinaalDiaken , voorgegaan van den Ceremonie. mees-  GESCHIEDENIS. 419 meester, draagende het kruis, en eenzangkoor, aanheffende het lied: „ Ziet „ den Hoogepriester, zo aangenaam bij1 „ God, en zo regtvaardig," enz. na de groote logie van de St. Pieters-Kerk, alwaar de Metzclaar van het Konklave vooraf de deur heeft opengebroken, opdat de Kardinaals zich op de balkon mogen vertoonen, om aan het volk kennis te geeven van de verkiezinge, door met luider ftemme te roepen: „ Ik verkon„ dig uliedcn aangenaam nieuws: wij ,, hebben eenen Paus." Straks wordt een zwaar ftuk gefchut, tot de St. Pieters-Kerk behoorende, gelost, om kennis te geeven aan het Kafteel St. Angelo om de volle laag te geeven. Hierop beginnen alle de klokken door de geheele ftad te luiden, terwijl ondertusfehen de lucht weergalmt van het gefchal van trommen en trompetten. Onder dit vreugdegefchal, ftaan alle de inwooners van Rome op de ftraaten, biddende om een zegen van den nieuwen Paus, van welken zij zich allerlei voorfpoed belooven. Op den zelfden dag wordt de Paus, met zijn myter op het hoofd, na het altaar van Paus sixtus den V gedraagen, alwaar de Kardinaalen, met hunne purperen mantels omhangen , hem andermaal koomen aanbidden. Op de zelfde wijze gefchiedt hier de aanbidding als de eerftemaal in de Kapél; onder die plegtigheid, heffen de Zangers een lied aan, op dc verrigting fiaande. MidDd 2 ler- jewoon» ten en >legt1g« heden.  gewoonten en PLEGTIGHEDEN. j | 420 GODSDIENSTIGE terwijl worden de muuren van het Konklave afgebroken, en de Kardinaalen klimmen neder in het middelfte gedeelte van de St. Pieters-Kerk; de nieuwe Paus wordt agter hen in een draagzetel gedraagen, overdekt met een verhemelte, met gouden galonnen verfierd. De Draagcrs zetten hem neder op het altaar van st. pieter, daar de Kardinaalen hem voor de derdemaal aanbidden. Naa hen verrigten de buitenlandfche Gezanten de zelfde plegtigheid, in tegenwoordigheid van eene talrijke menigte van aanfehouwers. Het Te Deum wordt gezongen, en de Kardinaal, welke aan de eene zijde van het altaar ftaat, leest de verzen cn gebeden, in het Roomfche getyboek tot decze plegtigheid beftemd. Vervolgens wordt de Paus op de hoogfte trappen van het altaar neergezet, en, naadat hem de tegenwoordig zijnde Kardinaalen den mytcr hebben afgenomen, fpreekt hij een plegtigen zegen over het volk uit. Dan worden hem zijne tabberten uitgetrokken, en de twaalf Draagcrs, gekleed in lange fcharlaken mantels, welke tot op den grond hangen, plaatzen hem in zijnen Jraagftocl, en brengen hem na zijne vertrekken. — Deeze zijn de plegtigheden , welke, op den eerften dag naa 's Pausfen verkiezing, te Rome gebruiklijk zijn. Wanneer wij alle deeze verrigtingen in haare bijzondere deelen nagaan, zullen wij moeten bekennen, dat 'er, misfehien, iimmer iets van een meer plegtigen aart, on-  GESCHIEDENIS. 421 onder den naam van Godsdienst', in dc waereld bekend was. Dc Paus, als algemeen hoofd der Kerke , op de boven verhaalde wijze verkoozen zijnde, worden de noodige toebereidzeis tot zijne krooning gemaakt; in pragt en ftaatelijkheid behoeven deeze niet te wijken voor die van de grootfte Monarchen der aarde. Indien hij, ten tijde zijner verkiezinge, enkel Kardinaal-Diaken is, dan wordt hij, door de Dekens van het Sakro-Kollegie, tot Priester en Bisfchop tevens geordend in de Kapél van PaussiXTus den V; hier heen begeeft hij zich, op den dag zijner krooninge, in zijn Kardinaals gewaat, onderfteund door twee Kerkvoogden, welke zijne Kamerlingen zijn, en zijnen Schenker. Alle de buitenlandfche Gezanten, de Kardinaalen, nevens de Romeinfche Prinsfen en Edellieden voegen zich bij den ftoet, die begeleid wordt door de Zmtzerfche Lijfwagt, te voet en te paerd. In de Kapél van sixtus den V gekoomen zijnde, zetten de Kardinaalen hunne roode hoeden op hun hoofd, en aan den Paus wordt zijn gewaat op de volgende wijze ter hand gefield. De eerfte Ceremoniemeester omgordt hem met de taffen falda onder zijnen onderrok , -en zet hem dc roode fatynen barrette op het hoofd. Dan treedt zijne Heiligheid in de Kapél, alwaar de Kardinaalen voor hem eene zeer diepe buiging maaken; de heilige Vader ontvangt met 3 toe. gewoon* TEN en PLEGTIGHEDEN.  GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN. ia» GODSDIENSTIGE toegenegenheid de eerbctooning van zijne geestlijke kinderen. De Heeren, welke de Kardinaalen verzeilen, leggen op hunne knieën, en de Paus ftaat met den rug na het altaar. Vervolgens neemt een der Kardinaal-Diakenen hem de roode barrette af, en zet hem eene andere van witte tat op het hoofd. Zijne overige klederen worden hem ook het een naa het ander aangedaan. Dc eerfte Kardinaal-Diaken zet hem den myter op het hoofd, vcrfierd met kostbaare edelgefteenten, terwijl de Ceremoniemeester den lofzang zingt, van het Koor verzeld. Waarnaa een der Onder-Diakenen het kruis neemt, hetwelk voor den Paus wordt gedraagen; de Kardinaalen neemen hunne hoeden af, ter eere van het gewijde hout. In plegtige ftaatfie wordt het kruis gedraagen, op de volgende wijze, 's Pausfen Edellieden gaan voor hetzelve, twee en twee op eene rije, gevolgd van alle de hovelingen des nieuwverkoorenen opvolgers van st. pieter, allen m hun ple?tgewaat gekleed. De Paadjen gaan naast hem, en agter hem een talrijke ftoet van Confiftoriaale Advokaaten, de Edellieden van den geheimen Raad, de Aardsbisfehoppen, Bisfchoppen, en s Pausfen Kapellaanen, die de driedubbelde kroon en myter draagen. Het kruis volgt deeze Kapellaanen, die wijders gevolgd worden van de Kardinaal-Diakenen, twee en twee, en deeze wederom van de Kardinaal-Priesters en Bisfchoppen in de zelfde  G E S C'H I E D E N I S. 423 o.rdc. Agtcr deeze trcedcn de Romeinfche Edellieden en de buitenlandfehe Gezanten, alle verzcld van een talrijken ftoet van bedienden. In een draagftocl wordt de heilige Vader na de Kerk gedraagen, in het midden van deezen ftaateüjken optogt, omringd van zijne Lijfwagt, en gevolgd van eene groote menigte volks. De Ridders van st. pieter en paulus draagen het verhemelte boven het hoofd van zijne Heiligheid. In die orde treedt dc optogt voort na dc groote Kerk van st. pieter* In het portaal dier Kerke, nabij dc heilige deur, is een throon voor den Paus opgerecht, daar hij onder een verhemelte zich nederzet; voor de Kardinaalen zijn aldaar banken geplaatst. Thans koomen alle de Geestlijken, tot de St. Pieters-Kerk behoorende, voorgegaan van hunnen Deken, om 's Pausfen voeten te kusfen; onder de toejuichingen des volks wordt hij voorts aan den voet van het groot altaar gedraagen. Hier knielt hij neder en aanbidt dc gewijde hostie, met ongedekten hoofde. Terftond daarop draagt men hem van daar na de Gregoriaanfche Kapel. Hier plaatst hij zich op een throon, omringd van de buitenlandfehe Gezanten, dc Kardinaalen, de Italiaanfche Prinsfen cn Edellieden, nevens alle de voornaame bedienden van. zijn huis. Dus geplaatst, onvangt hij de hulde van allen, die bij decze plegtigheid tegenwoordig zijn, door het kusfen van Dd 4 ZiJ- GEWOON- ten en plegtigheden.,  gewóón ten en ÏLEGTIG WEDEN. 4*4 GODSDIENSTIGE -zijnen voet. Dan geeft hij zijnen zegen aan het volk, 't welk henTde blijken van "onderdaanigheid betoont, door hunne luiddruftige toejuichingen van liefde, blijdfehap en hoogagtinge. Dit gedeelte der plegtigheid verrigt zijnde, doen de Kardinaalen, Bisfchoppen en andere Kerkvoogden hunne witte tabberten aan, midlerwijl dat de Kanunniken van st. pieter op het koor een lofzang zingen. Onder dit alles wascht de Paus viermaalen zijne handen. Het eerfte bekken met water wordt hem aangebooden door den eerften Confervator (Burgemeester) van Rome; het tweede, terwijl de Mis wordt gevierd, door den Genei-aal der Kerke; het derde door den Gezant van Frankryk; het vierde en laatfte door den Keizerlijken Gezant. Naa dit alles kleedt de eerfte Kardinaal-Diaken den nieuwverkoren Paus in een kostbaaren mantel, met Edelgefteenten verlierd. Dan opent de eerfte Ceremoniemeester den optogt , draagende eene brandende waschkaars in de eene, en een bekken met water in de andere hand. Naadat het water is weggeworpen, wordt 'er een foort van ■kleinen houtftapel van brandbaare ftoffen in het bekken opgericht; de Ceremoniemeester fteekt 'er den brand in, om den heiligen Vader te doen gedenken aan de ydelheid en vcrganklijkheid van alle aardfche grootheid; tevens herhaalt hij, ten aanhooren van den Paus, driemaalen de Volgende woorden; „ Zie eens, heilige » Va,  GESCHIEDENIS. „ Vader, hoe dc heerlijkheid deezer wac-1 reld voorbij gaa." Zodra de optogt gekoomen is aan den1 voet van het groot altaar, op hetwelk verfcheiden groote zilveren vergulde kandelaars ftaan, met brandende waschkaarzen op dezelve, doet de Paus een kort gebed; vervolgens oprijzende, begint bij de Mis. Midlerwijl ftaat aan zijne rechterhand de Kardinaal - Diaken, als medehelpende Bisfchop, met zijnen Priesterlijken mantel omhangen; aan zijne (linkerhand heeft hij den Kardinaal-Diaken van het Euangelie, en nog twee Kardinaal-Diakenen agter zich tot handlangers. Zodra heeft zijne Heiligheid de plegtige zondbelijdenis niet afgelegd, of de Kardinaal-Diaken, die den myter in zijne handen houdt, geeft die over aan de twee Kardinaal-Diakenen medehelpers, om dezelve] voorts den Paufe op het hoofd te zetten. Dan treedt hij voort na zijnen throon, en zet zich op denzelven neder; voorts leezen de drie Kardinaal-Priesters een gebed, op de krooning fiaande. Straks klimt de Paus van zijnen throon; de myter wordt hem van 't hoofd genomen en de eerfte Kardinaal-Diaken, diende tweede de hand leent, trekt hem het Pallhim aan, cn fprcekt ondertusfehen deeze woorden: „ Ontvang het Pallium, 't „ welk een zinnebeeld is van de volmaakt„ heid der priesterlijke amptsverrigtin„ gen. Mogt gij dezelve waarneemen tot ?, eere van God, en van zijne heilige Dd 5 „ moe- ÏEWOON- ïen en LEGTIGHEDÉN.  «EWOON ten en PLEGTIG BEDEN. 426 GODSDIENSTIGE . „ moeder, de gezegende maagd maria; „ van de gezegende Apostelen st. pe•„ trus en paulus en van de heilige ,, Roomfche Kerke." In het volgende gedeelte der plegtigheid, raakt de Kardinaal-Diaken van het Euangelie de drie kruisfen aan van het Pallium. De heilige Vader klimt op het altaar met het Pallium op zijnen fchoudcr, doch zonder zijnen myter; hij kust het boek der heilige Euangclisten, en bewierookt tevens het altaar met reukwerk. Hiernaa wordt hem dc myter van nieuws op het hoofd gezet, en dc eerfte Kardinaal-Diaken bereukwerkt hem driemaal met wierook. De plegtigheid te deezer plaatzc wordt beflooten met een kus, welken hem den Kardinaal op de flinker wang en aan den hals geeft; naa hem doen ook het zelfde de twee andere Kardinaalen. Thans keert de Paus te rug na zijnen throon, daar hij de aanbidding ontvangt van alle dc Kardinaalen, en de Geestlijkheid daar tegenwoordig. Van den throon treedt hij voort na het groot altaar, alwaar hij met eene hoorbaare itemme zingt: Eere zij Gode in de hoogfle hemelen. Het gebed van de Mis is niet geëindigd, of hij klimt terftond op zijnen throon. De eerfte Kardinaal-Diaken klimt dan neder in het biegtvertrek van st. pieter, vcrzeld van dc voornaamfte bedienden der Kerke van dien Heilige. Hier zingen zij verfcheiden gezangen, in zamenftemming met het koor; waarnaa de Paus, verzeld van zijne Kardinaalen en an-j  GESCHIEDENIS. 42? andere Kerkvoogden, gedraagen wordt na den zcgenftoel. Het verhemelte, waar onder hij gedraagen wordt, wordt onderfteund van een aanzienlijk getal Romeinfche Edellieden. Twee ftalknegten in roode livrei, uitgedoscht, aan weerskanten van den draagzetel te voet gaande, draagen elk een waaier van Papegaai's vederen gemaakt. Alle de Kardinaalen rijzen op van hunne zetels en ftaan overeinde, terwijl de twee eerfte KardinaalDiakenen den Paus de hand bieden om op den throon tc klimmen, welke 's daags tc vooren aldaar geplaatst wierdt. Een lofzang wordt 'er gezongen, cn de Deken van het Sakro-Kollegie leest het gebed, op de krooning flaande. De tweede Kardinaal-Diaken neemt zijner Heiligheid den myter af, en de eerfte zet hem de driedubbelde kroon op het hoofd, cn zegt: ,, Ontvang deeze Tiara, met drie kroo„ ncn verherd, cn vergeet nimmer, zo „ dikmaals gij dezelve op het hoofd hebt, „ dat gij de Vader der Prinsfen en Ko„ ningen zijt, de opperfte Regter van „ het gantfche Heelal, en op aarde de „ Stedehouder van jezus christus, „ onzen Heere en Zaligmaaker." Geduurende alle deeze plegtige verrigtingen , bevindt zich de gantfche ftad Rome in een ftaat van verwarringe. Want, nicttcgenftaande deLijfwagt onder de wapens is om alle opfchuddingen voor te koomen, zo groot is, nogthans, de dolzinnigheid der inwoonden, dat zij tot aller* GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  GEWOONten en PLEGTIG' HEREN. < i 3 ] 1 * ] I i 2 428 GODSDIENSTIGE • lerlci losbandige buitenfpoorigheden overflaan. Het moorddaadig ombrengen van ' eenige menfchen wordt als een loutere beuzeling aangezien. Naa de voleindiging van de plegtigheid der krooninge, onthaalt de Paus de Kardinaalen, de buitenlandfche Gezanten, de Kerkvoogden cn alle de voornaame Staatsamptenaaren op eenen maaltijd, welks pragt alle verbeelding te boven gaat. Aan het boveneinde van eene ruime zaal is eene foort van verheven tooneel opgericht ; in het midden der zaale ftaat een tafel, aan welke zijne Heiligheid zich nederzet, onder een fcharlaken verhemelte, met goude galonnen behangen. Aan de flinker hand ftaat een groote menigte gouden en zilveren vaten, en aan de rechter hand een tafel voor de Kardinaalen en andere voornaame gasten. De Leeken, zelf de Prinsfen en de zoonen van Koningen, rijn verpligt den heiligen Vader aan tafel :e bedienen; hij koomt in de zaal, in zijn Pauslijk plegtgewaat uitgedoscht, leunenle op twee Kardinaal-Diakenen, en gevolgd van alle de overige leden diens geïootfchaps. Vóórdat zijne Heiligheid >laats neemt aan de tafel, wascht hij ftaaelijk zijne handen; de Keizerlijke Ge:ant houdt het bekken vast; de eerfte Cardinaal-Bisfchop plengt het water over ijne handen, en twee Kardinaal-Diakeren overhandigen hem den droogdoek, xeduurende deeze plegtigheid, knielen de ndere Kardinaalen neder, nevens de Ge- zan»  GESCHIEDENIS. 429 zanten en Edellieden; in die geftalte blijven zij leggen, tot dat de Paus zijne plaats aan tafel neemt. Naadat alle deeze ftaatelijke verrigtingen zijn afgeloopen, moet de Paus nog bezit neemen van zijne opperhcerfchappij, in dc Kerk van St. Jan Later aan 9 welke zijne Hoofdkerk en tevens die van alle Kerken onderzijn regtsgebied door de geheele Christen waereld is. Met de grootfte pragt en ftaatelijkheid, welke men zich kan verbeelden, gefchiedt deeze plegtigheid, eenige dagen naa die der krooninge. Twaalf Trompetters en even zo veele ligte Ruiters openen den optogt, die zijn begin neemt van de St. Pieters-Kerk ; zes gelederen, ieder van vier paerden, volgen hen, draagende de mantels aan de Kardinaalen behoorende. Agter hen gaan de Stafdraagers der Kardinaalen, allen te paerd, met zilveren ftaven op hunne fchouders, verlierd met de wapens van hunne meesteren. Zij worden gevolgd van de Edellieden cn Aalmoezeniers der Kardinaalen, van de buitenlandfche Gezanten , de Prinsfen, en een talrijken ftoet van Romeinfche Edellieden, allen op het kostbaarst uitgedoscht, en verzeld van hunne bedienden in pragtige livreien. De volgende perfoonen tot den optogt behoorende, zijn vier van 's Pausfen Koetziers, in lange roode mantels gekleed; agter hen gaat zijn Kleermaaker> en twee Manteldraagcrs eveneens gekleed | GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  43° GODSDIENSTIGE gewoon ten en plegtig heden. -kleed, draagende twee fcharlaken valiezen met goud geborduurd, 's Pausfen ftal"knegten volgen hen, gekleed in loshangende mantels van roode fcrsje, leidende de witte Tellen, welke de Koning van Napels verpligt is jaarlijks aan zijne Heiligheid te zenden, als een tol cn huldebetooning voor dat Koninkrijk: want, al zedert verfcheiden eeuwen hebben de Pausfen zich een regt van eigendom aangematigd op dat Koninkrijk, als een erfdeel van den heiligen ftoel. Met zilvcre plaaten en gouden galonnen zijn deeze Tellen ver* fierd. Hieraan volgen verfcheiden muilezels, kostbaar uitgerust, met rood fcharlaken cn gouden franjes behangen; eenige van 's Pausfen huisbedienden leiden ze bij den teugel. Het volgende gedeelte van den trein beftaat uit drie draagzetels , met rood fcharlaken overkleed ; voor deeze draagzetels rijden twee Krijgsbevelhebbers te paerd, geleidende den Pauslijken Stalmeester, insgelijks te paerd gezeeten, met zijne Stafdraagers te voet. Vijf van 's Pausfen Stafdraagers koomen agter hen, omhangen met lange purperen lakenfche mantels, met fcharlaken omboord, met hunne ftaven en geëmaljeerde kraagen. Daarop volgen veertien TrommeHlagerS te voet, gekleed in rood fatyn met gouden bloemen; op hunne hoeden draagen zij vederen pluimaadjen, en elk een ftandaart van de veertien kwartieren of wyken^van Rome. Agter deeze gaat eene ben-  GESCHIEDENIS. 431 bende Pauslijke Trompetters, uitgedoscht in een fcharlaken gewaat, met goud geborduurd , en agter deeze de Apostolifche Edellieden van de bedkamer, nevens de Paadjen, allen in 't fcharlaken gekleed. De Kommisfaris van de Apostolifche kamer, in het purper, en dc Advokaaten, in 't zwart, nevens dc Huis-Kapellaanen en Paadjen, allen in 't fcharlaken gekleed, maaken het volgende gedeelte van den trein uit. Deeze worden gevolgd van een groote menigte huisbedienden, ieder van welke het een of ander in zijne hand draagt, als een aanwijzend kenteken van den rang, dien hij in het huishouden bekleedt, bijzonderlijk de vier bedienden, in het purper gekleed, welke 's Pausfen vier karmozijnen fhiweclen hoeden draagen. Agter deeze ziet men veertig Romeinfche amptenaars of bedienden van de Wet, allen gezeeten op ftaatelijke paerden: te weeten, de Schepens, Regtcrs, Geheimfchrijvers, Notarisfen, Kontrarolleurs , Fiskaalcn, enz. allen omhangen met lange Raadsheerlijke mantels en met zwarte fluweelen hoeden op hunne hoofden. Ter flinker zijde van den Deken treeden de Griffiers der geregtshoven, de Klerken van de Apostolifche kamer, de Auditorsen de Hofmeester van het heilige paleis. De veertien Wykmeesters van Rome volgen in den trein, in karmozijnen fluweelen mantels gekleed , met kostbaare taf omboord; zij worden verzeld van veert tien GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  gewoo ten e> ïlegti heden ( 3 432 GODSDIENSTIGE v-tien Maarfehalken, in gepikeerde fatynen » «uitrokken. Vervolgens koomt de Stadsvoogd van Rome , gevolgd van een talrij\ ken ftoet van afhangelingen en onderbevelhebbers , met naame ook de Romeinfche Prinsfen, en de leden van 's Pausfen geheimen Raad. De Apostolifche OnderDiaken draagt het driedubbelde kruis, in eene omgekeerde gedaante na den Paus gewend. Thans vertoont zich de heilige Vader op de navolgende wijze. Zijne Heiligheid wordt gedraagen in ccn draagzetel, met rood fluweel bekleed, met goud geborduurd en gegalonneerd. Hij zelve js gekleed in een wit fatynen kazak, met het koorkleed en den langen tabbert, allen van rood fluweel, indien de plegtigheid in den winter invalle, doch van rood fatyn in den zomer. Vijftig jonge Romeinfche Edellieden, in wit fatyn gekleed, treeden voor zijne Heiligheid; zij worden gevolgd van de Paadjen van de bedkamer, en twee benden Lijfraten te paerd. Alle de Kardinaalen rijden te paerd, twee en twee, onmiddelijk agter 's Pausfen Lijfwagt. De Aardsbisfchoppcn en Bisfchoppen, van welke zich altoos een aanzienlijk getal te Rome onthoudt, vermeerderen den trein. De geheele optogt wordt beflooten met twee benden ligte Ruiterij, met haare Bevelhebbers aan het hoofd, in fcharlaken ;n goud pragtig uitgedoscht. Deeze plegtige en ftaatelijke optost ïeemt zijnen weg van de St. Pieters-Kerk, en  GESCHIEDENIS; 432 en gaat van daar-voort na de brug var St: Angelo, en wijders na hetKapitool; bier heeft het Romeinfche volk een eereboog voor zijne Heiligheid opgericht. De Raadsheer biedt hem de fleutels der ftad aan; hij houdt een fchepter in de hand, terwijl hij eene aanfpraak doet, welke van de nicuwverkoorcn Paus met aandagt en goedgunftiglijk wordt aangehoord. Van het Kapitool begeeft zich de trein na het Campo Vachino, alwaar dc Hertog van parma insgelijks een eerepoort voor zijn paleis geftigt heeft, door welke zijne Heiligheid wordt gedraagen. Dan neemen zij kruislings hunnen weg over bet Colliscum; hier ftaat een derde eerepoort, op kosten der Jooden gebouwd» die 'er hem de vijfhoeken van mozes in het Hebreeuw sch aanbieden. Een hunner Rabbynen doet eene aanfpraak aan den Paus , behelzende eene vermaaning om de Wet van mozes te eerbiedigen, en tevens een verzoek dat het hem moge bebaagen, de joodfche Natie onder zijne befcherming te neemen. Ten antwoorde hervat hierop de heilige Vader, dat hij den diepften eerbied heeft voor de Wet van mozes, doch te 'gelijk de verkeerde Rabbynfche uitleggingen van dezelve verwerpt. Thans vertrekken de jooden, zonder zijne Heiligheid hierop iets in Wederantwoord toe te voegen. De trein vervolgt zijnen weg langs de ftraaten » welke op dien dag met tapyten behangen zijn, en van de menigte der nieuwsgierige II. deel, Eé aan- GEWOGN- Ten en PLEGTIQHEDENi  Gewoonten en tleotigiieden. 43+ GODSDIENSTIGE aanfchouwcrs krielen. Op deeze wijze trecden zij voort na dc Kerk van St. Jan hater aan, alwaar zij opgewagt worden van het geheele lichaam der Geestlijkheid, daartoe behoorende. Zodra de Paus aan dc groote deur der Lateraanfche Kerke is genaderd, treedt hij Uit zijnen draagftoel, waarop de KardinaalAardspricster hem het kruis aanbiedt om tc kusfen. Voorts klimt zijne Heiligheid op den throon, voor hem opgericht in het portaal der Kerke, daar hij den priesterlijken mantel aandoet cn den myter op het hoofd zet. Terwijl hij op den throon zit , koomen dc Kanunniken van St. jan Lateraan om zijne voeten te kusfen. De Kardinaal - Aardspriester doet eene redevoering in den naam van het Kapittel ; naa het eindigen yan dezelve ftclt hij den Paus de fleutcls der Kerke in handen, een van welke van goud, de andere van zilver is. Dit gedeelte der plegtigheid is niet volbragt, of de Kardinaalen doen hunne gewijde fieraaden aan; de Paus treedt na de groote deur der Hoofdkerke, alwaar de Kardinaal - Aardspriester hem een fprengkwast geeft, waarmede hij, heilig water genomen hebbende, het volk befprengt. Straks daarop bewierookt de Kardinaal zijne Heiligheid driemaal met reukwerk. Vervolgens treedt zijne Heiligheid wederom in den draagftoel, cn wordt van zijne Draagers, onder een kostbaar verhemelte , welk hem boven 't hoofd wordt  GESCHIEDENIS. 43$ wordt gehouden, door het fchip der Kerke gedraagen na het groot altaar, om aldaar aan te bidden. Van daar wordt hij in het koor na eenen throon overgebragt, op welken hij de hulde der Kardinaalen ontvangt. Hier neemen de twee Kardinaal-Diakenen hem den myter af, en zetten hem dien wederom op het hoofd, midlervvijl dat hij den gewijden zegen fpreekt. Dit volbragt zijnde, wordt hij gedraagen na het paleis van St. Jan Lateraan, alwaar verfcheiden liederen worden gezongen. De Kardinaal-Priester houdt hier eene redevoering, en doet verfcheiden bijzondere gebeden, op de plegtigheid flaande. Eindelijk wordt de geheele plegtige verrigting befiooten met het werpen van eenige penningen onderhet volk, en het tweevoudig uitfprecken van den zegen over hetzelve. Bijzondere Plegtigheden, welke in het Vatikaan en elders gevierd worden. Wanneer de Paus Konfiftorie zal houden, wordt zijn throon geplaatst in de groote zaal van het Apostolifche paleis. Deez' throon is een vierkant gevaarte, ongeveer acht voeten breed; de heilige Vader klimt op dcnzelven langs drie trappen. Hij plaatst zich op dien throon op een ftoel met goudlaken bekleed, onder een verhemelte van de zelfde ftoffe, beide Ec 2 even GEWOON» ten en PLEGTIGHEDEN.  GEWOON ten en PLEGTIG HEDEN. ««GODSDIENSTIGE . even pragtig en kostbaar. De Kardinaal-' Bisfchoppcn en de Kardinaal-Priesters zit■ ten ter rechter zijde aan den voet des throons, de Kardinaal-Diakenen aan dc flinker hand, doch in zulk eene lichaamshouding dat zij met het aangezigt na den Paus gekeerd zijn. In deeze Konfiftoriën worden veele dingen verhandeld, zo de büitenlandfche zaaken als het inwendig beftuur van 's Pausfen ftaaten betreffende' De brieven van büitenlandfche Vorften worden hier geleezen, en de antwoorden op dezelve gereed gemaakt. De beroepingen worden hier in overleg genomen van de Kerkvoogden in verfchillende gewesten van Europa, en de boden afgevaardigd met de uitfpraak van het Konfiftorie daar omtrent. Daarenboven worden de Kardinaalen benoemd en aangefteld in deeze Konfiftoriën, welke, in veele opzigten, groote overeenkomst hebben met^de geheime Raadsvergaderingen aan de Koninklijke hoven. Van het vonnis, in dezelve geveld, kan gcene hooger beroeping gcfchicdcn. . Eer wij overgaan tot een nader berigt wegens de Pauslijke Kapél, zullen wij fpreeken van de zo genaamde Kanonikaale uuren, of bedeftonden, onder de RoomschKatholijken ; zij verftaan daar door zekere gebeden, welke door alle de leden der Kerke, zo Geestlijken als.Leeken, op zekere vastgeftclde uuren, moeten waargenomen worden. Volgens een aloud gebruik  GESCHIEDENIS. 437 bruik of gebod der Kerke, moeten deeze . gebeden doorgaans van dc geloovigen overeinde ftaandc, en alleen op zekere dagen van plegtige boetvaardigheid knielende, ten hemel gezonden worden. De Metten, zijnde het eerfte gedeelte van den dienst, zo veel betekenende als morgengebeden, moeten gefchieden tusfehen zes cn negen uuren in den ogtend, of kort naa zonnen opgang; de klok mag geen negen geflagen hebben, of de bidder moet zijn gebed geëindigd hebben. Het Lof, het tweede gedeelte van den dienst, mag ten allen tijde voor 's naamiddags ten drie uuren gebecden worden. De Vesper , of avondgebeden, moeten gefchieden vóór zes uuren in den avond, of zo fchielijk daarnaa als mogelijk is. De Com* plines, zijnde zo veel als het flot van den dienst, zijn aan geen bepaald uur ver-, bonden , mids zij vóór middernacht geëindigd zijn. —Alle decze dienstbetoonin, gen moeten openlijk in de Kerken verrigt worden; doch aan de zulken, die zich, om dc eene of andere reden , daartoe on-. bekwaam bevinden, worden aflaaten gefchonken : zij mogen dezelve in hunne eigen gezinnen waarnecmen met hunne huisgenooten > of in hunne geheime vertrekken. Doch de ftaatelijkfte godsdienftige plegtigheden, welke in de Roomfche Kerke onderhouden worden, zijn die, welke gevierd worden in de Pauslijke Kapelle. Jaarlijks moeten hier veertig groote Mis.. Ee 3 feu GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  0EWOON- ten en JLEGTIGHEDEN. 438 GODSDIENSTIGE fen gedaan worden, drie door den Paus zeiven, dertig door de Kardinaalen, en zeven door de Aardsbisfchoppen en Bisfchoppen. Dc Paus doet de Mis op Paasch, Pinxter en Kerstijd; de andere Misfen gefchieden op de feestdagen der meest geëerbiedigde Heiligen. Wanneer de Paus zich na zijne Kapél begeeft, wordt hij in een armftoel gedraagen na een klein vertrek, daar hem zijn plegtgewaat wordt aangetrokken. Zodra hij naar de plegtigheid des dags is uitgcdoscht, zet hij zich neder in een anderen ftoel, die gedraagen wordt van twaalf zijner bedienden, allen gekleed in loshangende fcharlaken mantels, welke hun tot aan de knieën reiken. Als dc Paus zich na de St. Pieters-Kerk begeeft, wordt hij gedraagen door Ridders, tot die Kerk behoorende. Wanneer zijne Heiligheid, op de Zondagen, invallende in den Advent cn in de Vasten, zijne eigene Kapél bezoekt, gaat hij barrevoets, bij wijze van vernederinge en boetvaardigheid; doch op den derden Zondag in den Advent, en op den vierden in de Vasten, wordt hij gedraagen, als zijnde bevoorregte dagen, aan vreugdebetooning toegewijd. Op den eerften Zondag van den Advent draagt de heilige Vader het Sakrament na de Kapél van Paus sixtus den V; hij leunt dan op twee Kardinaal-Diakenen, en een Romeinsch Edelman draagt zijnen fleep. Wanneer de Paus dc Mis doet, zijn alle Kar-  GESCHIEDENIS. 439 Kardinaalen, welke zich daartoe in ftaat bevinden, daarbij tegenwoordig, allen gekleed in lange mantels van wit damast, met goud geboord; met dit onderfchcid, nogthans, dat de Kardinaal-Bisfchoppen mantels, de Kardinaal-Priesters katuifels, cn de Kardinaal-Diakenen tabberten aan hebben; allen zijn gedekt met witte damasten myters. De Bisfchoppen draagen insgelijks Priesterlijke mantels; doch, in plaats van wit te zijn, gelijk die der Kardinaalen, zijn ze gemaakt van vcelvcrwige zijden ftoffc, met goud geborduurd; hunne myters zijn van wit linnen, flegts op bordpapier genaaid. De boetelingen van de St. PietersKerk begeeven zich na dc zelfde Kapél , in hunne katuifels van veeiverwige ftoffe. Doch, wanneer de Paus zelve dc Mis niet viert, draagen de Kardinaalen enkel het koorkleed over hunne priesterlijke mantels. De Kerkvoogden, welke het regt hebben om dit gewaat te mogen draagen, gebruiken flegts als een opperkleed zekere korte mantels; terwijl de zulken , welke dat voorregt niet genieten, met hunne purper koleurigc tabberten omhangen zijn. -— Dc aanzienlijkftc Kerkdijken, die niet verkiezen tc voet te gaan, mogen den Paus in hunne koetzen volgen. Zodra dc Kardinaalen den eerften voet in het Apostolifche paleis zetten, trekken zij hunne handfehoenen uit, en leggen alles neder 't geen zij in hunne handen hebben, ten einde om hunEe 4 nc GEWOON* TEN en PJ. EGTIGHBDEN,  gewoon ten en $lkgtig heden. 440 GODSDIENSTIGE . ne korte mantels aan te doen, in een ver, trek, voordagtlijk daartoe gefchikt. De f Kardinaalen zijn niet naar den eisch uit, gedoscht, of zij vervoegen zich in 's Pausfen afzonderlijk vertrek, alwaar alle de voornaame bedienden van het huishou, den hunne opwagting bij hen koomen maaken; decze behandelen hen als Prinsfen, en bieden hun al het noodige aan. Eindelijk treedt de Paus ten voorfchijn, en geeft hun den kus des vredes, erken, nende hen hierdoor voor broeders. De Stedehouder van christus zich aldus vernederd hebbende voor de Kardinaalen , beginnen zij allen den optogt na de St, Pieters-Kerk, in de volgende orde. De Edellieden der Kardinaalen treeden vooraan, en onmiddelijk naa hen de Pauslijke Kapellaanen; op dcezo volgen de Advokaatcn, en alle andere bedienden van het geestlijk Geregtshof. Het kruis wordt gedraagen door een Apostolifchen Diaken, in een purperen kazak gekleed, met een koorkleed en priesterlijken mantel van de zelfde koleur. Het krucifix wordt, geduurende den optogt, na den Paus gewend, hoewel het met het gewoon gebruik der Roomfche Kerke ftrijde, Aan weerskanten van het kruis gaan twee lloededraagers, met roeden in hunne handen, en omhangen met lange mantels,die langs den grond flcepen. Agter de Onder-Diakenen treeden de Pcnitcntiarisfen Van st. pieter, gevolgd van de Éisshoppen, Aardsbisfchoppen, den Stadvoogd,  GESCHIEDENIS. 441 voogd van Rome, de Kardinaalen en de Zwitzerfche Lijfwagt. In 't midden deezer Lijfwagt rijden de Overften en Kapiteinen van de ligte Ruiterije, nevens des Pausfen bloedverwanten , en de Gezanten der uitlandfche Vorften van Europa. Op deeze volgt de heilige Vader, verzcld van zijnen Schenker cn Kamerling, de Klerken van de Apostolifche Kamer, de Generaals der gcestlijke Orden , en de geheele bende der Geestlijkbeid, tot de Kapél behoorende. In de Kapél treedt de Paus zonder zijnen myter, doorgaans in de Metten. Geduurende de heilige week, volgt hij onmiddelijk het krucifix, tusfehen de twee oudfte Kardinaalen, De overige gepurperde Heeren volgen twee en twee. Onmiddelijk agter hen koomt de Stadvoogd van Rome, nevens de overige voornaamc Staatsamptenaaren. Bij hunne intrede in de Kapél, groeten zij den dienstdoenden Priester, die in het Misgewaat gekleed is, en aan de rechter zijde ftaat, met zijnen rug na het altaar gekeerd. Straks rijst elk overeinde en begeeft zich na zijne zitplaats; zij doen hier een kort gebed, en blijven overeinde ftaan, tot dat zijne Heiligheid binnen treedt. De zelfde plegtigheid wordt in agt genomen bij de intredt in de St. Pieters-Kerk, alwaar zij eeni buiging maaken voor den dienstdoendei Aardsbisfchop, die zijne plaats heeft aai het hoofd van het Kapittel of de Kanun piken, nabij den ingang van het koor Ee 5 Wan GEWOONTEN ett PLEGTIG* HEDEN. I I  gewoon ten en PLEGTIG HEDEN. 442 GODSDIENSTIGE . Wanneer de Paus de Mis bijwoont, in deeze of eene andere der groote Kerken van. ■ Rome, worden de zelfde plegtigheden in agt genomen, als wij nu befchreeven hebben; noodloos en overtollig is het, derhalven, dezelve te herhaalen. Thans zullen wij eene ftukswijze en onderfcheidene befchrijving doen van de Pauslijke Kapelle, opdat de Leczcr een denkbeeld moge hebben van het geheele maakzel diens kostbaaren geftigts. De bouworde is zeer grootsch en deftig; doch tot het binnenfte gedeelte zullen wij ons inzonderheid bcpaalen. Aan de Euangelie zijde van het altaar ftaat een throon, in de gedaante van een alkove; hier heeft de heilige Vader zijne zitplaats, terwijl de groote Mis gevierd wordt. Rondom den throon en het altaar ftaan zetels voor de Kardinaalen, en agter hen zijn zitplaatzen voor dc büitenlandfche Gezanten van vreemde Mogendheden , als mede voor de Aardsbisfchoppen en Bisfchoppen, welke zich ten dien tijde te Rome onthouden. Voor de trappen, welke na den throon leiden, is eene vierkante ruimte, ten dienfte der Monniken, cn de bedienden [Ier Pauslijke hofhoudinge. Dicht daarbij is eene foort van balluftrade, welke dit heilig plein affcheidt van de plaats, alwaar zich het gemeene volk onthoudt. Alles wordt verlicht door een aanzienlijk getal [ampen. Niet verre van daar ftaan verfcheiden lampen, die altoos branden; agter  GESCHIED E N I S. 443 ter deeze ruimte is het koor voor de Muzikanten. Het groot altaar wordt door zeven waschkaarzen verlicht. Het kruis ftaat voor de middcnfte kaars, die een weinig dikker is dan de overige. Wanneer zijne Heiligheid de Mis doet, wordt het getal der kandelaaren verdubbeld. Het lijdt geen twijfel, of veelen onzer verftandige Leezeren zullen de meeste deezer plegtigheden als beuzelagtig en nietsbeduidende aanmerken : en, misfchien, hebben zij geen ongelijk; doch zij behoorden tevens in bedenking te neemen, dat het geen gemaklijke zaak is, een geheel genootfehap van menfchen hunne oude plegtigheden te doen vergeetcn, cn in een oogenblik eene nieuwe wijze van denken aanneemen. Grootlijks is het te beklaagen, dat een groot gedeelte der uitwendige verrigtingen van den Godsdienst, een werk van gewoonte is; dit heeft zommige vernuften, met geen kwaad oogmerk zeker, doen zeggen, dat zij ons groote dingen belooven, maar niets geeven. Een heimelijk vermaak is 'er gelegen in het inwendige gedeelte van den Godsdienst met het uitwendige te paaren; geene anderen, dan die weezenlijk vermaak hebben in de Godsvrugt, kunnen dit genoegen fmaaken. Deeze verdorvenheid van 't menschlijk hart gaf aanleiding tot het bouwen en verfieren van pragtige Kerken, opdat de zintuigen mogten GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  "gewoon ten en plegtig heden. 444 GODSDIENSTIGE - vangen genomen worden, terwijl de aankweeking der redelijke vermogens ver" waarloosd wierdt. De plegtigheden van de Mis. Thans zullen wij eene omftandige bcfchrijving cn uitlegging doen van de plegtigheden, die onderhouden worden in de offeranden van de Mis, welke deRoomschKatholijken aanmerken als de godewelbchaaglijkfte van alle aanbiddingen, en de kragtdaadigftc van alle gebeden. Op den Zondag vóór dc hoogc Mis, wordt het gewijd water geheiligd, en vervolgens een plegtige omgang gehouden. De geloovigen moeten bij het vieren van de Mis tegenwoordig zijn, met een geweeten vrij van overtreedingen. Bij hunne intrede in de Kerk, moeten zij zich met gewijd water befprengen, als een zinnebeeld van de noodzaaklijkheid van inwendige godsvrugt. De geheele vergadering , met den Priester aan het hoofd, draagendc het kruis, doet een ftaatclijken ommegang rondom de Kerk in de naastgelegene wijken, onder het zingen van lofzangen en geestrijke liederen. Terwijl dc Priester op het altaar klimt, moeten de geloovigen hunne harten tot God verheffen, en deeze plegtigheid aanmerken als onderhouden wordende in naavolginge van het vertrek van christus naden hof, met zijne Leerlingen, onmid- dc«<  GESCHIEDENIS. 445 delijk vóór dat zijn angst en ftrijden eenen aanvang zou neemen. Zo ras de Priester op het altaar is gekoomen, maakt hij eene buiging, en, met zijnen rug na het volk gekeerd, doet hij een zondbclijdcnd gebed , 't welk van het volk moet naagebecden worden; dit gefchiedt ter gcdagtenisfe van het bidden onzes Heeren met zijne Leerlingen in den hof. Dan kust de Priester het altaar, om daar mede aan te wijzen dat de verraader judas onzen Heere jezus christus met een kus heeft verraaden. Naadat hij het altaar heeft bewierookt, maakt hij eenen aanvang van den dienst, door het zingen van een lied , bij de Roomsch - Kat ho lij ken onder den naam van het Begin , of de Intrede bekend ; dit lied is telkens onderfcheiden, naar gelange van den feestdag of de plegtigheid , die gevierd wordt. Terftond naa de Intrede, bidt de Priester het Kyrie Eleïfon, betekenende, Heere, ontferm u onzer! Driemaalen wordt dit gebed opgezonden tot ieder perfoon der aanbiddelijke Drieëenheid, om het alzo te duidelijker te doen blijken, hoe zeer wij Gods goedheid en bermhartigheid behoeven, zonder welke wij, om onze menigvuldige overtreedingen , onvermijdelijk zouden verlooren gaan. Dan kust de Priester het altaar, midlerwijl dat het volk het lied aanheft, beginnende Gloria in excelfis „ Eere zij „ Gode in de hoogfte hemelen." De Priester zich omkeerende, zegt, Domi- nus gewoonten en plegtigheden.  CEVVOON ten en peegtig heden. 446 GODSDIENSTIGE . nus vobiscum „ De Heere zij met ulie,, den;" hetwelk door het volk wordt ■ beantwoord met de woorden Et cum Spiritu tuo, „ En met uwen Geest." Verfcheiden maaien wordt deeze wederzijdfche groete, onder het vieren van de Mis, herhaald, om daar mede aan te wijzen, de onderlinge eensgezindheid, welke tusfehen den Priester en het volk, ten allen tijde, behoort plaats te hebben. Straks gaat de Priester over tot de Colletta, of ineengetrokkene bede, dus genaamd , als behelzende een kort begrip van alles, 't geen dc Kerk, in den dienst van deezen dag, van God begeert. Naa het leezen van de Epistel, wordt het trapgezang gezongen; het voert dien naam, omdat, in de oude Kerk, het volk dien' zang aanhief, terwijl het na boven op de gallerij klom, even gelijk de Jooden hunne trapgezangen hadden, om gezongen te worden, wanneer zij opklommen na den Tempel. Hier nevens voegen zij het Hallelujah, uitgezonderd in de Vasten , wanneer, in de plaats daar van, een vaers uit een der boetpfalmen wordt gezongen ; op een treurigen toon gefchiedt dit zingen, als gefchiedende in een tijd van boetvaardigheid en vernederinge. Midlervvijl biedt de Diaken den Priester den wierook aan, die denzelven vervolgens zegent, biddende deeze woorden: „Mogt „ God u zegenen, tot wiens eere en „ heerlijkheid gij zult verbrand worden." De  GESCHIEDEN IS. 44.7 De Priester voorts zijn aangezigt na het altaar wendende, knielt neder, of maakt eene laage buiging, en doet een gebed; het volk knielt insgelijks midlerwijl en houdt de oogen op den grond gevestigd. Dan wordt het Euangelieboek van de rechter na de flinker zijde van het altaar gedraagen; zinnebeeldig wordt hier door aangekondigd, dat het Euangelie, naa 's Heilands verrijzenis, aan de Heidenen wierdt verkondigd. Naadat het Euangelie gcleezen is, bewierookt de Priester het altaar en kust hetzelve; zeggende voorts tot het volk: „ Ziet de heilige „ Wet; ik geloof dezelve in mijn hart, „ en belijd haar met mijnen mond." Hij voegt 'er nevens: „ Mogten onze zon„ den worden uitgewischt door de woor,, den des Euangeliums! " Dan volgt de Leerrede, en naa het eindigen van dezelve, wordt het Geloof gezongen door de geheele vergadering. De Priester wendt zich nogmaals tot dezelve, en zegent haar. Nu volgt de Opoffering, daarin befhande, dat de Priester den gewiiden ouwel offert, 't welk een zinnebeeld" is van het aanvangneemen van 's Heilands vernederinge. Hij heft daarop den drinkbeker om hoog, naar de wijze der Jooden, wanneer zij een drankoffer offerden. Den beker voorts op het altaar nederzettende, overdekt hij dien. Straks' wordt het brood en de wijn door den Priester gezegend. Vervolgens zegent hij den wierook, GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  gewoonTEN en PLEGTIGHEDEN. 448 GODSDIENSTIGE rook, en bereukwerkt daarmede het brood en den wijn; tevens biddende, dat de welriekende reuke deezer offerande Gode welbehaagender zijn moge, dan de reuk der flagtoffcrandcn, welke hem., onder de oude Wet, wierden toegebragt. Daarop wordt het altaar bewierookt, cn eindelijk wascht dc Priester zijne vingers , 't welk, onder andere, gefchiedt om daarmede aan te wijzen, dat pilatus zijne handen gewasfehen hebbende, den Heere christus voor onfchuldig verklaarde. De Priester heeft zijne handen niet gewasfehen , of hij maakt eene diepe buiging voor het middenfte gedeelte van het altaar, en zich tot de heilige cn altoos aanbiddelijke Drieëenheid wendende, offert hij ten twecdemaale het brood en den wyn. Daarop keert hij zich tot het volk, en vermaant hetzelve God te bidden, dat de offerande, welke geofferd zal worden, welbehaaglijk moge weezen in zijne oogen. Met eene buiging geeft de vergadering hieraan haare toeftemming. Een ftil gebed doet vervolgens de Priester, en befluit het met overluid te zeggen: Per mnnia fcecula, „ van eeuwigheid tot eeu„ wigheid;" vermaanende voorts het volk om hunne harten hemelwaarts te heffen, naardien het tijdftip der toewijdinge op handen is. De woorden, welke de Priester nu zal voortbrengen, worden aangemerkt als de geduchtfte, die door een fterflijk mensch kunnen gcfproken worden : den Heere, den God des hemels en der  GESCHIEDENIS. 440 der aarde, moeten zij op het altaar doen nederdaalen. De Gemeente antwoordt, dat zij ter vicringe der plegtigheid behoorlijk voorbereid is. Wederom vermaant haar de Priester, om daarvoor Godc haare dankbetuigingen op te draagen; allen antwoorden, dat zij van de billijkheid daarvan overtuigd en 'er met de daad toe bereid zijn. Voorts wendt zich de Priester met een kort gebed, de Voorrede genaamd, tot God den Vader: dit wordt gevolgd van een gezang, door de Vergadering aangeheven: „ Heilig, hei5, lig, heilig is de Heere! " Het gebed, onmiddelijk op de Voorrede volgende, wordt de Kanon genaamd, en begint aldus: Teigitur, &c. „ Wij „ bidden u, daarom, nederig, o berm„ hartige Vader." Vervolgens bedekt de Priester, met beide handen, de hoftie en den drinkbeker: eene gewoonte, van ouds gebruikelijk bij de Heidenfche en Joodfche Priesters, die altoos hunne handen op het offerbeest leiden, vóórdat het geofferd wierdt. De Priester maakt een kruisteken over het brood en den wijn, enfpreekt de woorden, waarmede christus het Sakrament des Heiligen Avondmaals inftelde. Naadat de Priester den drinkbeker heeft gezegend, door het uitfprceken van de woorden onzes Zaligmaakers: Dit is mijn bloed, enz. vertoont hij dien openlijk aan de Vergadering, om van haar te worden aangebceden; en opdat zij, door II. deel. Ff haa- gewöon- ten en plegtigheden.  tZEWOON ten en jplegtig heden. 450 GODSDIENSTIGE . haare gebeden, van God moge af fmeeken de gelukkige uitwerkzels der offerande, ■ welke thans wordt geofferd. Straks verheft hij zijne ftemme, en zich zeiven op de borst flaande, fmeekt hij Gods zegen af over de Gemeente, en over zich zeiven , door de bemiddeling van zulke Heiligen, als van hem bij naame genoemd worden. Daarenboven fmeekt hij de Godlijkc Majefteit, om aan hem en aan allen, welke daarbij tegenwoordig zijn, eene plaats te verlccnen in zijn Koninkrijk, even gelijk jezus christus die belofte deedt aan den boetvaardigen moordenaar aan het kruis. Hierop bidt hij, met luider ftemme, het gebed onzes Heeren , en doet daarop een kort fchietgebcd voor zich zeiven, ter verwervinge der Godlijke gunfte, door de bemiddeling deigezegende Maagd en der Heiligen. Dit alles volbragt zijnde, breekt hij den gewijden ouwel, en doet daarvan een gedeelte in den drinkbeker. Vervolgens zingen de Priester en de Gemeente gezamentlijk Agnm Dei, driemaaien; bij hetflot van eiken zang, flaat zich de Priester op de borst: naadat zij allen gezongen zijn, doet hij een ftil ge* bed om den vrede der Kerke. Naa dit gebed, kust hij het altaar en het werktuig des vredes , 't welk hem door den Diaken wordt aangebooden. De Diaken ontvangt het wederom uit zijne hand, en het wordt wijders rond gezonden door de geaeele Vergadering, met deeze woorden, wcj.  GESCHIEDENIS. 451 Welke elk lid tot zijnen naaften fpreekt: Vrede zij u. Midlervvijl bereidt zich de Priester tot bet deelneemen aan het bondteken, door twee ftille gebeden ; hij befluit dezelve met de woorden: „ Ik zal van het he„ mciiche brood eeten;" en op zijne borst flaande, voegt hij 'er deeze woorden ^nevens: „ Ik ben niet waardig dat „ gij in mijn huis koomt;" driemaalen herhaalt hij dezelve. Straks gebruikt hij het brood, en hét dekzel van den drinkbeker genomen hebbende, zegt hij: „ Wat „ zal ik den Heere vergelden, voor alle ,5 zijne weldaadigheden, aan mij bewee„ zen? Ik zal den drinkbeker der ver„ losfinge opneemen." Dan maakt hij het teken des kruisfes met den drinkbeker, onder het fpreeken van de woorden: „ Mogt het bloed van onzen Heere je„ zus christus mijne ziel behouden!" Naadat de Priester het bondteken heeft gebruikt, dient hij het aan dc Gemeente toe , die voorts een lofzang zingt. De Priester daarop wijn in den beker gegooten hebbende, om de zo genaamde Afwasfehing te gebruiken, doet hij een kort gebed, waarin hij God bidt, dat deeze verrigting, welke, naar het uitwendig aanzien, een bloot lichaamlijk middel is, voor de harten der geloovigen moge verftrekken tot een middel ter verkrijginge der eeuwige gelukzaligheid. Daarop laat hij wijn en water infehenken voor de tweede afwasfehing, en doet deeze verFf 2 rig- GEWOON- ten en plegtigheden.  GEWOON ten en plegtig heden. 452 GODSDIENSTIGE -rigting andermaal gepaard gaan van een kort gebed, waarnaa hij de Gemeente -groet. t Dan zingt de Priester de Naa-Communie, waarin hij van de Vergadering vergezeld wordt. Onder dit alles groet hij dc Gemeente; dit is eene zinnebeeldige affchetzing van dc groete onzes Zalig? maakers aan zijne moeder en zijne leerlingen , naa zijne opftanding. De Vergadering wordt gefcheiden met de woorden, Ite, Misfa est: „ Gaat hee„ nen, de Mis is gevierd; " waarop het volk antwoordt: „ God zij geloofd." Ten befluite van alles, ontvangt de Gemeente den zegen van den dienstdoenden Priester, of van den Bisfchop, indien hij daarbij tegenwoordig zij, 't geen zelden gebeurt, dan in gevalle de Mis in eene Hoofdkerk wordt gevierd. De bovengemelde wijze van het vieren van de Mis, is gemeen aan alle RoomschKatholijke Eerken en Kapellen ; in den eigenlijken zin mag zij genoemd worden de algemeen aangenomene openbaare Godsdienstoeffening der Roomfche Kerke. Nog andere Misfen worden 'er gevierd, van welke wij een onderfchciden berigt zullen geeven; het zijn de zulke, welke alleen gevierd worden bij de plegtigfte gelegenheden, gelijk vervolgens sal blijken. De  GESCHIEDENIS. 453 De Bisfchoplijke Mis, de Plegtige Mis, enz. Wanneer 'er eene plegtige Mis zal gehouden worden, en een Bisfchop in dezelve den dienst zal verrigten, wordt hij na de Kerk geleid door de Kanunniken en de andere Kerkendienaars , die bij hem, in ftaatfie, hunne opwagting koomen maaken in het Bisfchoplijk paleis. Doch, in gevalle het paleis op te grooten afftand van de Kerk is gelegen, treeden hem de Kanunniken in ftaatelijken optogt te gemoete, zodra hij binnen het bereik van hun gezigt koomt. Zo ras hij de Kerk is genaderd, beginnen de klokken te luiden, om de Gemeente van zijne komst te verwittigen ; en op het oogenblik als hij zijnen voet op den drempel der Kerke zet, hoort men de orgels fpeelen. De Ceremoniemeefter geeft het vat met gewijd water aan den oudften Kanunnik, die het den Bisfchop aanbiedt; deeze befprengt zich zeiven, en voorts de Kanunniken, in den naam der aanbiddelijke Drieëenheid. Dan doet hij een gebed voor het altaar, op hetwelk een tafel gereed ftaat tot het ontvangen van het heilig bondteken. Dit gebed op het groot altaar herhaald hebbende, begeeft hij zich na de kleerkamer, om zulke klederen aan te doen, als voor lieden van zijnen rang voegen, wanneer zij de Mis doen. Dit gefchiedt op de volgende wijze. Ff 3 De GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN. 454 GODSDIENSTIGE De Onder-Diaken begeeft zich na een klein vertrek naast het altaar, en haalt van daar de Bisfchoplijke muilen en kousfen, welke hij openlijk vertoont en den Bisfchop aanbiedt. Dan knielt hij neder, en trekt den Bisfchop zijne kousfen en fchoenen uit; geduurende dat gedeelte der plegtigheid, wordt hij omringd van zeven of acht Kerkendienaars, allen in een nederige lichaamsgeftalte nederknielende. De Bisfchop wascht daarnaa zijne handen, en twee hulpbetoonende Diakenen trekken hem de gewijde tabberten aan. De Opper - Diaken, den Bisfchop gegroet hebbende, kust het krucifix, en hangt het den Kerkvoogd om zijnen hals, zet hem den myter op het hoofd, en biedt hem den herderlijken ring aan, nevens den gewijden handfehoen; over alle deeze heilige fieraadjen maakt hij het teken van het kruis, en kust ze. De Bisfchop dus in zijn plegtgewaat' zijnde uitgedoscht, fchaart zich zijne Geestlijkheid in orde rondom hem: twee Diakenen neemen hunne plaats, de eene aan zijne rechter, de andere aan zijne fh'nkerhand; bij deeze voegen zich nog een derde Diaken en een Onder-Diaken. Straks vertoont zich de Wierookdraager met het gewijde reukvat; en de Bisfchop zegent het heilig reukwerk. Deeze kust daarop het kruis op het groot altaar, en begeeft zich voorts in plegtigen ommegang na een ander altaar, op hetwelk hij de Mis zal vieren. Dc Wierookdraager gaat voor  GESCHIEDENIS. 455 voor hem, en wordt gevolgd van eenen Priester met het kruis, die insgelijks vergezeld wordt van twee Kerkendienaars, met brandende waschkaarzen in hunne handen. Thans volgt het geheele lichaam der Geestlijkheid; de Onder - Diaken , die de Epistel zal zingen, draagt voor zijn borst het boek des Nieuwen Tcstaments geflooten. Een Diaken en een Priester gaan voor den Bisfchop, die, tot een bewijs van nederigheid, leunt op twee OnderDiakenen , terwijl hij zijnen herderlijken ftaf in zijne flinkerhand, doch zijne rechterhand een weinig opgeheven houdt, om aan allen, des begeerig zijnde, zijnen zegen te geeven. Zo ras de Kerkvoogd het altaar is genaderd, groet hij zijne Geestlijkheid met eene laage buiging, en geeft zijnen herdersft.if aan den Onder-Diaken, midlerwijl dat een der Diakenen hem den myter van het hoofd neemt. Straks maakt de Bisfchop, nevens zijne Geestlijkheid, eene diepe buiging voor het kruis, waarnaa de geheele Geestlijkheid, uitgezonderd den Onder-Diaken, den Wierookdraager, twee handlangende Diakenen, en een handlangend Priester, vertrekt. De Wierookdraager heeft het altaar niet bereukwerkt, of de Bisfchop begint de Mis, en het koor herhaalt de woorden, welke hij voor zegt. Ten einde van de belijdenisfe, neemt de Onder-Diaken het Manipel uit het boek des Nieuwen Testaments, kust het en geeft het aan den Bisfchop Ff 4 over, GEWOON* ten en plegtighkoen.  CEWOON ten en PLEGTIC HEDEN. 456 GODSDIENSTIGE -over, die het insgelijks kust en aan zijnen rechter arm doet; de Kanunniken "doen midlervvijl eenige gebeden. Nu geeft de Wierookdraager het reukvat aan den Onder- Diaken, die het wijders den Bisfchop ter hand ftelt; zijne Genade fpreekt daarover den zegen uit. Dan bewierookt de handlangende Priester het altaar, geeft het reukvat aan den Onder-Diaken te rug, neemt den Bisfchoplijken myter uit handen van een anderen Diaken, en gaat na de Epistelzijde van het altaar, daar hij, van een anderen Diaken, driemaal wordt bewierookt. Naadat dit gedeelte der plegtigheid verrigt is, kust de Bisfchop het kruis, en zijnen Bisfchoplijken ftaf in de flinkerhand genomen hebbende, treedt hij na zijnen throon. Hier legt hij zijnen myter af, en het teken van het kruis, van het voorhoofd af nederwaarts gemaakt hebbende, leest hij de Intrede uit het Misboek, 't welk van een handlangcnden Priester wordt vastgehouden, terwijl een ander Priester een brandende waschkaara in de hand houdt om zijner Genade te lichten. Twee handlangende Diakenen wijzen met hunne vingers aan, wat hij moet leezen, en allen zingen vervolgens gezamentlijk het Kyrïè Eleïfon. De Bisfchop zet voorts zijnen myter op , en bindt zijn Gremiale voor, zijnde eene foort van gewijd fchortekleed. Aldus gekleed en toegerust, zit hij neder op zijnen  GESCHIEDENIS. 457 ncn throon; twee handlangende Diakenen neemen hunne plaatzen ter wederzijde van hem, verzeld van een Priester, die zich op een ftoel nederzet. Zodra het koor het Kyrie Eleïfon heeft gezongen, rijst de Bisfchop, nevens zijne handlangers , op van zijne plaats , en zich na het altaar wendende, geeft hij, met eene hoorbaare ftemme, het lied op, beginnende Gloria in Excel/is, om vervolgens van het koor gezongen te worden. Thans volgt 'er eene foort van plegtigen ommegang, waarin de Ceremoniemcefter vooraan treedt, en gevolgd wordt van den Wierookdraager, verzeld van verfcheiden andere Kerkendienaars, als die de waschkaarzen draagen en andere. Daarnaa volgt een Onder-Diaken, met zamengevouwene handen, alsof hij zijn gebed deedt; agter hem treedt de Diaken, het boek des Nieuwen Testaments voor zijn borst draagende. Voorbij het altaar gaande , knielen zij neder en groeten het. Wanneer zij de plaats zijn genaderd, daar bet Euangelie moet geleezen worden, wendt zich de Diaken, welke tusfehen de twee Kaarzcdraagers ftaat, na de rechterzijde van het altaar, opent het boek en begint het Euangelie te leezen. De woorden Dominus vobiscam heeft de Diaken niet uitgefprooken, of de Bisfchop rijst op van zijne plaatze, en legt zijnen myter en gewijd fchortekleed af. Naa de woorden : Hier begint liet heilig Euangelie, maakt hij het teken van het kruis, Ff 5 en GEWOONTEN en 'LEGT1GHEDEN.  of. wook ten en plegtigheden. ) I 1 ] < 1 c c e h P n h n b; 45S GODSDIENSTIGE ■en zegent zich zeiven, ten befluite, meteen tweede kruis. Voorts neemt de Bisfchop zijnen herdersftaf en maakt van nieuws het teken van het kruis; het zelfde doen ook alle zijne medeftanders. Het Euangelie geleezen zijnde, kust hij, die dit verrigt heeft, het boek, bewierookt den Bisfchop , en allen keeren weder na hunne plaatzen, in de zelfde orde als zij van daar gegaan waren. Vervolgens doet de Kerkvoogd eene Leerrede, of een der handlangende Kanunniken in zijne plaatze. Naa de Leerrede, gaat de Diaken, welke het Euangelie heeft gezongen, aan dc flinkerhand ies Bisfchops, en zich een weinig voorover buigende, doet hij het gebed, beginnende Confiteor, „ ik belijd mijne „ zonden." Naa de belijdenis, kondigt le handlangende Priester de anaaten af, W de Bisfchop geeft de abfblutie. Indien er geene Leerrede wordt gedaan, volgt, :erftond opliet Euangelie, de geloofsbeijdenis; op de zelfde wijze wordt deeze >pgezegd en gezongen als de overige deeen van den dienst. Het formulier der ipofferinge volgt op de Geloofsbelijdenis; e Bisfchop leest die, overeinde ftaande n met ongedekten hoofde. Dit verrigt ebbende, keert hij weder na zijne zitlaats, en zet den myter op het'hoofd; idlerwijl neemt een Diaken hem den jrdersring af, een ander zijne handfeboe?n; een Leekebroer van eenig aanzien edt hem een bekken met water aan, om zij-  GESCHIEDENIS. 459 zijne handen te wasfchen. De Aardsdiaken geeft hem den handdoek, en zijne Genade, de handen hebbende afgedroogd, klimt van nieuws op het altaar, onderfteund van twee handlangende Diakenen. De Onder-Diaken, verzeld van twee andere Kerkendienaars , legt hem op. den fchouder het dekkleed, waar mede de gewijde vaten bedekt waren, in zulkervoege dat het aan de rechter zijde een weinig laager hange'dan aan de flinker zijde; dan neemt hij met zijne {linkerhand den drinkbeker, in welken twee gewijde ouwels leggen. Zagt leunt hij met de rechterhand op het dekkleed, welks breedfte kant dient om den drinkbeker te bedekken. Een Kerkendienaar volgt den Onder-Diaken na het altaar, met wijn en water. De handlangende Priester, die tevens de Ceremoniemeefter is, moet zorge draagen dat de dienstdoende Bisfchop de Misregels naauwkeurig in agt neeme; in zekeren zin kan hij de Fluifteraar genoemd worden. Aan de rechter zijde van het altaar moeten eenige der handlangeren ftaan, met brandende waschkaarzen, ter eere van het Sakrament. Terwijl de Bisfchop de hoftie om hoog heft, houdt de hand-, langende Diaken, ftaande aan zijne rechterhand, den flip van zijn kleed op; de zelfde plegtigheid neemt hij in agt bij de opheffing van den drinkbeker. De handlangers bewierooken midlcrwijl het altaar. Eiu- GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  46o GODSDIENSTIGE gewoon ten en PLEGT1G HEDEN. Wijze, op welke de plegtige Mis door den Paus gevierd wordt. Zelden viert de heilige Vader der Roomsch-Katholijke Kerke de Mis; doch, wanneer hij zich daartoe vernedert, worden daarbij zeer veele plegtigheden in agt genomen. Verfchillende zijn, ondertusichen, de Misfcn, welke door de Pausfen gevierd worden; een naauwkeurig berigt van dezelve zullen wij onzen Leezeren tragten mede te deelen. Eerst zullen . Eindelijk wordt de plegtigheid daarmede beflooten, dat de handlangende Pries■ ter zich aan de rechterhand des Bisfchops plaatst, terwijl de Diaken aan zijne flinker zijde ftaat. Terwijl de Bisfchop een kort gebed doet, knielt de Priester neder; beiden rijzen gezamentlijk op en kusfen het altaar. Dc Bisfchop geeft den kus des vredes aan den Priester, die hem de rechter wang aanbiedt om dien te ontvangen; voorts gaat de Priester rond met den kus des vredes bij alle de Koorleden. Deeze zijn de plegtigheden, welke in agt genomen worden, wanneer een Bisfchop de Mis doet; doch zelden gebeurt dit: want, in de Roomsch-Katholijke landen , zijn de Kerkvoogden meer bedagt op het naajaagen van aardfche grootheid, dan op de bevordering van de geestlijke belangen der zulken, die hunner zorge zijn aanbevolen.  GESCHIEDENIS. 46*1 len wij fpreeken van de Mis, welke meer bijzonderlijk aan zekere feestdagen bepaald is, en doorgaans in de Kapél van zijne Heiligheid in het Vatikaan gevierd wordt. De Paus nadert het altaar in zijn plegtgewaat uitgedoscht, verzeld van een Kardinaal-Diaken, om hem den myter van het hoofd, en een Auditeur van de Rota om dien vervolgens aan te neemen. Aan de rechterhand ftaat een ander KardinaalDiaken, die hem den hoed afneemt. Terwijl de heilige Vader in het gebed is, treedt de Misvierende Kardinaal voort en leest de zondbelijdenis. De KardinaalDiakenen , ftaande ter rechter en ter flinker zijde van zijne Heiligheid, trekken de koorden van zijnen myter vaneen; en, terwijl zij te gader den Paus na zijnen throon geleiden, houden zij een gedeelte van zijnen mantel op. Zo dikmaals de heilige Vader zijne oogen in eene biddende houding ten hemel {laat, ligt de Kardinaal-Diaken aan zijne {linkerhand den flip van deszelfs kleed op; doch, wanneer hij zijne handen na boven flaat, wordt zulks door den Kardinaal-Diaken aan de rechterhand in agt genomen. Eerst maakt de Paus eene buiging voor het krucifix op het altaar, en vervolgens voor den Kardinaal, welke den dienst zal verrigten. Alle de Kardinaalen, daarbij tegenwoordig , gezecten zijnde op hunne plaatzen, doen een kort gebed, knielende; vervolgens opgereczen zijnde, blijven GEWOONTEN en 'LEGTIGHEDEN.  gewoof; ten en PLEGTIG HEDEN. 462 GODSDIENSTIGE -ven zij overeinde ftaan, tot dat de geheele gemeente der Geloovigen in de Ka"pèl vergaderd is, en de Paus zich op zijnen throon heeft neergezet. De Kardinaalen groeten den Paus met eene laage buiging, doch het volk knielt neder, om zijnen zegen tc ontvangen; hij laat nimmer na om hun dien te geeven. Zijne Heiligheid nu op zijnen throon plaats genomen hebbende, rijzen de Kardinaalen op van hunne zetels, en begeeven zich, met hunne fleepende mantels omhangen, na het altaar om hetzelve te groeten, hetwelk zij als den throon van jezus christus aanmerken. Vervolgens groeten zij den Paus, als den Stedehouder des Zaligmaakers, cn kusfen hem de handen. Terwijl zij langs de trappen van het altaar nedcrklimmen, groeten zij andermaal den Paus; dit zelfde verrigten vervolgens de Prinsfen en de Gezanten van vreemde Mogendheden, welke daar tegenwoordig zijn. De Kardinaalen, welke 't eerst op hunne plaatzen zijn wedergekeerd, blijven overeinde ftaan met ongedekten hoofde, tot dat hunne amptgcnooten de zelfde plegtigheid volvoerd hebben. Doch, terwijl de Aardsbisfchoppen en Bisfchoppen zich van deezen pligt kwijten, zitten zij neder op hunne plaatzen met gedekten hoofde. - Deeze zijn eenige der plegtigheden , welke in de Roomfche Kerk worden in agt genomen. Thans zullen wij eene omftandiger befchrijving van dezelve gee-  GESCHIEDENIS. 463 geeven. Naa het zingen van het Agnus Dei, begeeft zich zijne Heiligheid na zijnen throon; de Kardinaal - Diaken van het Euangelie ftaat in zulkervoege aan de Epistelzijde van het altaar, met zamengevouwene handen, dat hij niet flegts het Sakrament zien kan, maar ook den Paus, wanneer deeze na zijnen throon gaat. Zo ras de Paus heeft plaats genomen, neemt de Diaken de gewijde hoftie, leggende op een fchotel, met een kleed overdekt; en zich vervolgens na- het volk wendende, heft hij zich driemaal om hoog, tc weeten, in het midden en aan weerskanten van het altaar. Hiernaa geeft hij den fchotel aan den Onder-Diaken, welke dien na zijne Heiligheid draagt. Midlerwijl neemt de zelfde Diaken den drinkbeker, opgevuld met gewijden wijn; en naa denzelven, even als de hoftie, driemaal om hoog geheven te hebben, brengt hij denzelven insgelijks na den Paus, welke jezus christus aanbidt onder de beide gedaanten, zo ras zij hem zijn aangebooden; dit doet hij door van zijne plaats op te rijzen en het lichaam voorwaarts te buigen. Naadat de Diaken en de Onder-Diaken den Paus zijn genaderd, plaatzen zij zich, de eene aan zijne rechter, de ander aan zijne flinkcrhand. Dan neemt zijne Heiligheid den grootften ouwel, op den fchotel leggende, en gebruikt dien; met zijne eigen handen fteekt hij denzelven in zijnen mond. Voorts geeft hij twee klei- gewoonten en plegtigheden.  4ó4 GODSDIENSTIGE gewoon ten en PLEGTIC HEMEN, - kleinere ouwels aan den Diaken en OnderDiaken ; zij knielen neder en kusfen hem 'de handen, vóórdat zij dezelve ontvangen. Onder dit alles houdt de Diaken den drinkbeker in zijne handen, tot dat dc handlangende Kardinaal-Bislchop, in zijn plegtgewaat gekleed, den Pauslijken throon nadert, daar de Opziener van 's Pausfen gewijde kleerkamer hem een gouden buis aanbiedt; het eene einde van dien doopt hij in den drinkbeker, terwijl zijne Heiligheid de hand aan het ander einde flaat. Dan buigt hij zijn hoofd een weinig voor over, om den buis met zijne lippen aan te raaken; hij zuigt een weinig van den gevvijden wijn, en laat het overige voor den Diaken, die den beker na het altaar brengt, alwaar hij een weinig van den overgefchootenen wijn opzuigt, laatcnde het overige voor den Onder-Diaken, die het uitdrinkt, zonder gebruik te maaken van den buis; daarenboven drinkt hij nog den wijn, welke, ter afwasfehinge van den gevvijden beker, daarin gegootcn was. Midlervvijl geeft de Paus den kus des vredes aan alle de Kardinaalen, Gezanten , Prinsfen en Kerkvoogden, zomtijds ook aan onbeampte perfoonen, welke dien van hem begeeren te ontvangen. Naa dit alles keert hij weder na het altaar, cn befluit de Mis met de gewoone plegtigheden. Op den geboortedag van christus, viert ook zomwijlen de Paus te Rome eene plcg-  GESCHIEDENIS. 465 plegtige Mis; de volgende plegtigheden worden daarbij in agt genomen. Zijne Heiligheid begeeft zieh, op dien dag, te voet na dc Kerk; hij wordt vooraf gegaan van alle de Kardinaalen, Prinsfen en Kerkvoogden, draagende witte' myters op hunne hoofden. De Wierookdraager , Verzeld van zeven Kerkendienaars, Acoliten genaamd, ieder van welke een waschkaars in zijne handen houdt, g?at voor den Kruisdraager. Voor deri Wierookdraager treedt een Klerk van dé Apostolifche kamer, draagënde een opgeheven uitgetoogen zwaard, met een kap boven op hetzelve; dit dient ten zinnebeclde van de onweerftaanbaare kragt des Bisfchoplijkcn zwaards, 't welk de Stedehouder Van christus heeft geërfd van den Apostel paulus, om de Christenen te vCrlosfên van de heerfchappij dés Duivels. Voor 't overige beftaat de rest vart' den ftoet uit de zelfde perfoonen, die* bij alle foortgelijke gelegenheden, in den geestlijken optogt voorttreedem Indiert de Keizer, ten tijde als deeze plegtigheid gevierd wordt, zich te Rome onthoüde, is hij verpligt den fleep van den Pauslij-» ken mantel te draagen. Twee Kardinaalen houden dan het ander gedeelte van, den fieep , en zijne Heiligheid treedt in eene deftige en ftaatelijke houding^ onder een verhemelte, 't welk van acht Edellieden Van den eerften rang wordt gedraagen. Ja, indien het gebeurde dat bij deezen plegtigen ommegang zoonen van ge-. JL dbbu Gg kröön* gewoon* ten en PLRGTIÖ* HEDENi  GEWOON ten en JPLEOTIG HEDEN. j 46Ö GODSDIENSTIGE ■ kroonde hoofden tegenwoordig waren , zouden zij geen hooger rang kunnen be- ■ kleeden dan naast den eerften KardinaalPriester. Zo zeer is de Roomfche Kerk gefield op haare zo genaamde voorregten. Zodra de Paus in de Kerk is getreeden , begeeft hij zich na eene kleine Kapél, om aldaar van gewaat te veranderen ; dan koomt hij tc rug, en zet zich neder. De Kardinaalen buigen zich voor hem, en kusfen de rechter flippen van zijnen tabbert. De andere Kerkvoogden koomen daarnaa in orde voort, en voor hem knielende, kusfen zij zijne rechter knie. Midlerwijl ftaan de Latynfche en Griekfche Diakenen, handlangers van zijne Heiligheid, bij het altaar gereed. Naadat 'er eenige liederen zijn gezongen, bindt een bediende van de gewijde kleerkamer den Latynfchen Onder-Diaken om zijne armen een kleinen handdoek, bevattende de Pauslijke kousfen en muilen. De OnderDiaken draagt dien toeftel na den Paus, houdende zijne handen voor zijne oogen; de Akoliten volgen hem, en plaatzcn zich rondom den Paus, terwijl de Onder-Diaken en een Edelman van zijne kamer den heiligen Vader den tabbert opligten, om hem de kousfen en muilen aan te trekken. Terwijl dit door den Onder-Diaken wordt verrigt, houden de handlangende Bisfchoppen, bij deeze plegtigheid tegenwoordig, zijner Heiligheid een boek voor nevens een waschkaars; met zijne handangende Diakenen, zingt dc Paus een, ■lied  GESCHIEDENIS. 467 lied en eon pfalm met een godsdienftige toonbuiging. Merkwaardig is het, dat zo dikmaals de Paus de Mis viert, de handlangende Onder-Diakenen hem ten minften twaalfmaalen den myter van het hoofd neemen en weder opzetten. Een Bisfchop knielt neder met het geopend Misboek op zijn hoofd, opdat zijne Heiligheid den dienst van den dag moge leezen ; een Handlanger houdt het boek vast met de eene hand, en in de andere een brandende waschkaars. Zo ras de Paus zich wederom heeft nedergezet, en hem water is aangebooden om zijne handen te wasfehen, koomen vier Edellieden van den eerften rang hunne opwagting maaken bij deezen diensknegt der dienstknegten Gods, zo als de Pausfen zich zelvcn noemen; Prinsfen, Koningen, ja, zelf dc Keizer, moeten zich hiertoe vernederen, indien zij, ten tijde van decze plegtigheid, zich te Roffk bevinden. Terwijl de plegtigheid verrigt wordt, legt het volk nedergeknield, doch de Kerkvoogden ftaan overeinde met ongedekten hoofde. Naadat de Paus den Diaken en den Onder-Diaken heeft ge wasfehen, bieden decze hem de hand om zijne tabberten uit te trekken en andere aan te doen; eerbiediglijk kust hij dezelve; voorts wordt hern de Aardspriesterlijke ring aan den vinger geftooken. Aldus uitgedoscht, en gevolgd wordende van twee Auditors, die den flcep zijner klederen draagen, treedt zijne Heiligheid voort na den eerften trap Gg 3 van GEWOONTEN en PLEGTIG» HEDEN.  GEWOONTEN en JPLEGTIG" HEDEN. 468 GO DSDIENSTIGE van het altaar, alwaar hij de zondbeliidems herhaalt. Thans treeden de drie jóngfte Kardinaalen voort, om den heiligen Vader op den mond en de borst te kusfen. Terwijl hij hunne pligtpleegingen ontvangt, legt een Onder-Diaken, welke agter hem ftaat, hem zijne handen op de fchouders, om hem te onderfteunen. Alle deeze plegtigheden befchouwt het volk als weezenlijke en noodzaaklijke vereischten ter zaligheid. Zo waaragtig is een aloud zeggen: „ Dat men den menfchen „ alles kan doen gelooven, terwijl de 00„ gen des verftands verblind worden." De Euangelie-Diaken bewierookt den Paus, en deeze wederom het altaar; waarma deeze het wierookvat aan den Euangelie-Diaken te rug geeft, en zich midden op het altaar begeeven hebbende, ontvangt hij aldaar den kus van de twee Euangelie- en van de handlangende Diakenen. Vervolgens leest hij de Intrede , nevens het Kyrie Eleïfon uit het Misboek, 't welk op het hoofd des handlangenden Bisfchops , in ftede van een leezenaar, legt. Naadat de heilige Vader is gaan Zitten , wordt hem het gewijde fchortekleed op de knieën gelegd, en, zo dra hij wederom opftaat, van daar weggenomen. De Latynfche en Griekfche Onder-Diakenen zingen de Epistelen, ieder in zijne bijzondere taal. Dit verrigt zijnde, kusfen de twee Onder-Diakenen nevens de Ceremoniemeefter den voet van zijne Heiligheid, die, op zijne beurt, de EpisteJ . .4 en  GESCHIEDENIS. 469 cn het traplied leest. Niets opmerkenswaardig wordt hier in agt genomen tot aan het einde der Geloofsbelijdenisfe; dit alleen vordert onze aantekening, dat zeven Akoliten, allen een brandende waschkaars in de handen draagende, den heiligen Vader omringen, terwijl hij zich na de plaats begeeft, alwaar hij het Euangelie zal leezen. Naa de Geloofsbelijdenis, wascht zijne Heiligheid andermaal de handen; een opziener van de gewijde kleerkamer brengt den drinkbeker uit nevens den fchotel, op welken een kleine gouden lepel legt. De Onder-Diaken overdekt dit alles met een ftuk goudlaken, en naa den geheclen toeflel zorgvuldig te hebben gereinigd, legt hij dien aan de Epistelzijde van het altaar neder. Dan neemt de Latynfche Diaken drie gewijde ouwels, en legt dezelve in de vereischte orde op den "fchotel, om van daar te worden weggenomen door zijne Heiligheid, wien de myter op het hoofd gezet, en de ring en handfchoenen worden afgenomen; waarnaa hij zijne handen wascht. Naauwlijks is dit verrigt, of de ring wordt hem wederom aan den vinger geftooken; hij klimt op het altaar; de Latynfche Euangelie-Diaken neemt hem den myter af, en twee handlangende Kardinaal-Bisfchoppen leggen het Misboek op het altaar aan de Euangeliezijde. Een der handlangende Bisfchoppen onderrigt den Paus wat hij moet zeggen, en wijst met Gg 3 Zij- 3EW00N-' ten en plegtigheden.  GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN. I 470 GODSDIENSTIGE zijnen vinger de plaats aan, welke hij moet leezen. Van de drie ouwels, welke tot nog toe ongewijd zijn, neemt de Latynfche Euangelie - Diaken één, met welken hij de twee andere ouwels aanraakt, en geeft hem voorts aan den opziener der gewijde kleerkamer, om dien pp te eeten. Een tweeden ouwel, met welken hij den drinkbeker en den fchotel aanraakt, geeft hij insgelijks te eeten aan den zelfden kledcrbewaarder; deeze brengt ook den wijn en het water aan, welke in de Mis zullen gebruikt worden. De derde ouwel wordt door den Paus opgenomen en gewijd, welke, naa dit gedeelte der plegtigheid verrigt te hebben, zijne aflaaten uitdeelt onder de gemeente, die dezelve even eerbiedig ontvangt, alsof zij haar van den hemel gezonden waren. Ziel - Mis/en. Meermaalen heeft men aangemerkt, dat de Roomfche Kerk geene bron van rijkdommen heelt, welke gelijk ftaat met, of vergelceken kan worden bij die der Ziel -Misfen. Natuureigen is het aan den mensch, te wenfehen dat het geluk de ziel zijner ifgeftorvene vrienden eu bloedverwanten ook aan geene zijde van het graf volge; ;n, dewijl de Roomsch - Katholijken vast n het gevoelen zijn, dat hunne Priesters le kragtdaadige magt bezitten om de zielen  GESCHIEDENIS. 471 kn der overleedenen uit het Vagevuur te vcrlosfen, behoeven wij ons niet te verwonderen, dat lieden, die, door listige1 en baatzoekende Kerkdijken, ineen ftaat van onkunde worden gehouden, hunne dierbaarfte bezittingen aan derzelver voeten nederleggen. Ieder Parochiaan ontvangt een gefchcnk voor het doen eener Ziel-Misfe; de gefchenken zijn groot of klein, naargelang van de tijdlijke omftandigheden der overleevenden. Vermids de woorden, bij het doen van eene Ziel-Mis gebruiklijk, genoegzaam altoos de zelfde zijn, en de plegtigheden alleen bij buitengewoone gelegenheden verfchillen, zullen wij ons bepaalen tot een berigt wegens de allerplegtigfte Ziel-Mis, die, naamlijk, welke, door een Bisfchop, voor een perfoon van hoog aanzien wordt gedaan. Dewijl dit eene plegtigheid van droefgeestigen aart is, worden alle fieraaden van het altaar genomen; flegts zes gecle waschkaarzen liaan op hetzelve te branden , met een kruis in het midden. Nog* cwee diergelijke kaarzen ftaan voor het zö genaamde Geloof, zijnde een kasje, in 't welk het boek, behelzende de Geloofsbelijdenis, bewaard wordt; dit is behangen met een geel tafelkleed; voorts ziet men 'er geene andere fieraadjen, dan die volftrekt noodzaaklijk zijn, als een Misboek, een vat met gewijd water, een befprenger, en een zwarte handdoek. De Akoliten fpreiden eèn zwart kleed over het' altaar, en de Bisfchop verrigt den dienst Gg 4 in ;tiwooff-< Ten en >LEGTIGHEDEN.  CEWOON ten en jjj.egtig heden. 472 GODSDIENSTIGE . in 't zwart gekleed. Zo dra de Mis gevierd is, doet de Bisfchop een ftel nieuwe 8 zwarte klederen aan; alle de boeken zijn met zwart laken bekleed. De Bisfchop heeft geen ftaf in zijne handen, hij draagt geene handfehoenen, en heeft geene muilen aan zijne voeten. De Onder-Diakenen mogen elkander met geenen kus begroeten; want, bij zulke treurige gelegenbeden , is het kusfen volftrekt verbooden. Zij tekenen zich zeiven niet met bet kruis; het altaar wordt niet bewierookt : niets van dit alles gebeurt 'er te deezer gelegenheid. Alleenlijk gebiedt de Bisfchop aan de Diakenen, een zeker "-ctal aflaaten te fchenken aan de geenen, die voor den overleedenen willen bidden; als een der fundamenteele artikelen van den Godsdienst, wordt dit, in de Room-, jche Kerke, aangezien, \ Dan volgt de Leerrede 5 de predikftoeï is met zwart laken bekleed. Indien de tegenwoordige plegtigheid verrigt worde, ter gelegenheid des overlijdens van een perfoon, gefprootcn uit een geflagt, beroemd om zijne deugden , treffelijke hoedanigheden en aanzienlijke waardigheid, doet de Redenaar eene vleiende lofrede, in welke hij alle zijne vermogens van welfpreekendheid te werk fielt. Nieuwe bevalligheden tragt hij te voegen bij de oude en afgeneetene loffpraaken, welke, in de vroegfte eeuwen der waereld, de vrugten waren van ongemaakte welbefpraakttieidj de vleijerij zal wel zorge draagen,- da?  GESCHIEDENIS. 473 dat dezelve nimmer ter zijde geftcld wor- c den, of in onbruik geraaken. Een kleine Kapél, alleen voor de te-1 genwoordige plegtige verrigting dienende, wordt, bij dusdanige gelegenheden, opgeflagen in het midden of meest in 't oog vallende gedeelte der Kerke, of nabij den grafkelder der voorouderen van den overleedene. Indien deeze een Geestlijke zij, wordt hij met het hoofd, doch indien een Leek, met de voeten na het altaar gelegd. Naa het uitfpreeken der Leerrede, gaat men over tot de abfolutie of zondvrijfpraake van hem, voor welken de Ziel-Mis wordt gedaan; dit gefchiedt rnct de volgende plegtigheden. Naadat een gedeelte des EuangeJiums van den H. joannes is geleezen, keert de Kerkelijke, welke den dienst verrigt, nevens den Diaken en den Onder-Diaken, na het midden van het altaar; naa eene diepe buiging, gaan zij van daar na de Epistelzijde van hetzelve. De OnderDiaken beneden aan de trappen gekoomen zijnde, neemt het kruis, en treedt te gader met den Diaken na de bovengemelde kleine Kapél, in welke het lijk des overlcedenen legt. De Wierook- en de gewijde Watcrdraager gaan voor aan in den ftoet. Hen volgt de Onder-Diaken, tusfehen twee Fakkcldraagers , met het kruis; de Koorzangers, met geele waschkaarzen in de handen, volgen daarnaa. De Gcestlijke, welke den dienst verrigt, met een Diaken aan zijne flinkcrhand, fluit Gg 5 derj EwooN-" ten en lectio» heden,  474 GODSDIENSTIGE CfHWOON TtJï en PLEGTIG HEDEN. ] < 1 ] ] 1 < . den optogt; deezen alleen uitgezonderd, zijn alle de overigen ongedekt; wanneer -zij, egter, een plegtigen ommegang buiten de Kerk houden, dekken zij alle hunne hoofden. Zodra zij de kleine Kapél zijn genaderd, plaatzen de perfoonen, welke den wierook en het gewijd water draagen, zich aan het einde van de kist, welke tegenover het altaar ftaat, doch een weinig ter flinkerzijde, en agter den dienstverrigtenden Kerkelijke, aan wiens rechterhand de Diaken ftaat. De OnderDiaken , welke het kruis draagt, ftaat aan het ander einde aan de Euangeliezijde. Zo dra allen plaats hebben genomen, neemt de dienstdoende Priester zijn hoofddekzel af; en het getijboek uit de handen des Diakens genomen hebbende, begint hij de zondvrijfpraake des overleedenen met een gebed, waarvan de eerfte woorden zijn: Treed niet in het gerigt. Vervolgens wandelt hij rondom de doodkist , befprengt dezelve met gewijd water, bewierookt haar aan beide zijden, m maakt eene menigte diepe buigingen. Het groote werk der zondvrijfpraake verligt hebbende , bidt hij het gebed onzes Seeren, en zich voorts na bet kruis wenlende, bidt hij verfcheiden andere gebeden rit het getijboek. Ten befiuite maakt tij het teken van het kruis op de doodEist, onder het fpreeken van de woorden: , Laat hem in vrede rusten." Naadat ales volbragt is, keert de Geestlijke, welke fen dienst heeft verrigt, nevens de geenen.  GESCHIEDENIS. 475 nen, welke hem verzelden, in de zelfde orde van daar, als zij 'er gekoomcn waren. • Nog agtbaarder en ffcaatelijker, dan die wij nu befchreeven hebben, zijn de plegtigheden, welke bij het doen eener ZielMisfe over eenen overleedenen Bisfchop gevierd worden. Het lijk wordt na de meergemelde kleine Kapél gebragt, op de zelfde wijze als boven verhaald is; vier Bisfchoppen plaatzen zich naast hetzelve. De jongfte Bisfchop zet zich neder ter rechter zijde van de voeten des overleedenen , de tweede aan de {linkerzijde van het hoofd, de derde ter {linkerzijde van de voeten, en de vierde ter rechterzijde van zijn hoofd. De perfoon, welke den dienst verrigt, zit in eenarmftoel; agter hem ftaan twee Kerkendienaars, met den wierook en het gewijd water. De geftorvene, dus van vijf Bisfchoppen omringd, ftaat niet meer ten doel aan de boosaartige aanvallen des Duivels; hij durft hem , dus gewapend, niet aantasten. De Bisfchop , die den dienst verrigt, geeft de abfolutie ; de eerstgemelde der vier Bisfchoppen befprengt vervolgens de kist met gewijd water, en bewierookt dezelve driemaal aan elke zijde. Daarnaa wordt de Requiem, of het lied, Bat hij in vrede ruste, gezongen ; de tweede Bisfchop wandelt vervolgens rondom de doodkist, om dezelve, onder het doen van eenige gebeden, te befprengen en te hewicroo- kenj GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  GEWOONTEN en Pi-EGTIGBBBEN. ] I ] 1 ] \ 476 GODSDIENSTIGE ken; dit zelfde wordt'eindelijk door de twee andere Bisfchoppen verrigt. 't Gebeurt zomwijien, dat aan de Kerken eene fomme gelds, ten behoeve der Priesteren, wordt befproken, om deeze plegtigheid jaarlijks te herhaalen; in de plaatze van een weezenlijk, wordt, bij zulke gelegenheden , de fchijnvertooning van een lijk in de Kapél gelegd. Ja, 't is zelf niet ongewoon, wanneer iemand uit een godsdienftig gezin fterft, aan meer dan ééne Kerke eene zekere fomme gelds te fchcnken, tot het doen van ZielMisfen voor de rust des overleedenen. Wanneer, egter, de bloedverwanten des geftorvenen onmagtig zijn om alle deeze plegtige verrigtingen te bctaalen, fpreidcn de Akoliten, of Kerkendienaars, een zwart laken midden voor het altaar; de Priester met zijne Handlangers, den wierook en het gewijd water draagende, wendt zich na het laken, en befprengt en bewierookt het tot driemaalen toe. Wanneer de Paus en eenige Kardinaalen, te Rome, het doen van eene Ziel-Misfe bijwoonen, zijn ze allen in iet purper gekleed. Een der Kardinaalen ungt de Mis; de Paus zingt de gebeden roor de rust der ziele van den overleelene. _ De eerfte Kardinaal-Priester geeft iet wijwaterbakje en het wierookvat aan km heiligen Vader; doch niemand der Cardinaalen betoont hem hulde bij deeze gelegenheid. Naadat de plegtigheid verrigt;  GESCHIEDENIS. 477 rigt is , verzeilen de Kardinaalen zijne < Heiligheid na zijn paleis, en keeren ver- ( volgens weder na hunne eigen wooningen. Geen deel neemen , ondertusfchen, de Paus en de Kardinaalen aan deeze plegtige verrigting, dan bij het overlijden van de aanzienlijkfte perfonaadjen, als Kardinaalen, Prinsfen en andere mannen van den hoogften rang. Godsdienftig eerbewijs aan het Kruis. Wel dra naa het overlijden van den H. joannes, den laatften en langstlevenden der Apostelen , begonnen de eerfte Christenen werk te maaken van het teken des kruisfes; bij den doop merktckenden zij daar mede de aankoomelingen; zij baden met hunne handen kruislings over elkander geflagen. Hierbij fchijnen , nogthans, deeze plegtigheden zich bepaald te hebben, tot aan het midden der vierde Eeuwe , toen de Christlijke Godsdienst de ftaaving der burgerlijke magt ontving, en de Priesters met eerbetooningen overlaaden wierden. Geduurende de regeering van Keizer constantinus den grooten, begaf zich zijne moeder helena, eene bijgeloovige vrouwe, op eene bedevaartreize na het heilige land, alwaar zij, volgens het verhaal van zommige Kerkelijke Gefchiedfchrijvers, het waa- ïEWOON-r ten en legtigheden.  4/8 GODSDIENSTIGE GEWOONTEN en PLEGTIG' HEDEN. j . waare kruis vondt, aan hetwelk onze Zaligmaaker was geftorven. De Keizer, ■ haar zoon, liet het beeld van het kruis op zijne geldmunten ftempelen, in zijne ftandaarten uitbeelden, en op de fchilden , helmetten en zijne kroon fchildcrcn. 't Blijkt, egter, niet, dat het kruis, dan naa verloop van eenige jaaren, in de Kerken wierdt geplaatst. De groote algemeene Kerkvergadering, omtrent het laatfte gedeelte der zevende Eeuwe, te Confiantinopole gehouden, nam een befluit, dat jezus christus, in eene menschlijke gedaante, zou uitgebeeld worden aan het kruis, om door dit middel den Christenen voor oogen te ftellen , een te leevendjger zinnebeeld van zijn lijden en fterven. Vóórdat de Conftantinopolitaanfche Kerkvergadering dit befluit hadt genomen, wierdt christus vertoond onder de gedaante van een Lam aan den voet van het kruis , en de Heilige Geest in de gedaante van een Duive. Zomtijds wierdt een kroon boven het kruis geplaatst, om daarmede de geloovigen te doen gedenken, dat eene kroon van altoosduurende heerlijkheid het loon zijn zou van hun lijden voor het kruis. Een hert wierdt ook wel eens aan den voet van het kruis vertoond, omdat dit Sier een vijandlijken afkeer heeft van de langen: dit gefchiedde om christus tan te duiden, als den vyand van den Duivel, deflunge, welke eva verleidde. Men  GESCHIEDENIS. 479 Men verhaalt dat ten tijde als st. he-< lena het echte kruis vondt, hetzelve nog in zijn geheel, en het opfchrift, door5 pilatüs daarboven gefield: jezus de Nazarener, Koning der jooden, nog ongefchonden was. Nergens vinden wij vermeld, wat 'er van dit waare kruis geworden zij; dit is zeker, dat 'er, zedert dien tijd, zeer veele brokken van kruisfen gevonden zijn, allen, naar men wil, even echt als het kruis van st. hele na. In den jaare DCXC gaf Paus sergius voor, een groot ftuk van het kruis te hebben gevonden, 't welk tot heden toe, als een allerdierbaarst overblijfzel, te Rome wordt bewaard. In den jaare MCCCCXCII vondt men het echte opfchrift, inde zelfde ftad, in eene Kerk, welke herbouwd wierdt; om de onlusten en beroerten der tijden, hadt het aldaar veele jaaren verborgen gelegen. Bij deeze gelegenheid liet Paus- alexander. de VI eene Bulle uitgaan, de vergiffenis van zonden voor een geheel jaar beloovende aan die godvrugtige Christenen, welke jaarlijks, op den laatften Zondag van Louwmaand, de Kerk kwamen bezoeken, in welke het opfchrift was ge* vonden. Een groot gedeelte diens zelfden opfchrifts vertoont men te Touloitfe , in het Benediktyner Klooster; wanneer het openlijk wordt ten toon gefield, legt men het een tijd lang in water: en dit water wordt vervolgens gehouden voor een on- ÏEWÖOWten en 'legtigheden.  gewoon ten en plegtig heden. 480 GODSDIENSTIGE ■ onfeilbaar geneesmiddel tegen veelerhande kwaaien. Maar, indien decze gewaande brokken van het kruis tot zulk eene vervaarlijke menigte zijn vermenigvuldigd, 't is even eens gegaan met andere deelen, tot hetzelve behoorende; bijzonderlijk is dit Het geval ten aanzien van de nagelen. De Romeinfshe wijze van kruisfigen in aanmer^ king genomen zijnde, kunnen 'er niet meer dan vier nagelen aan het moordhout geweest zijn; en, nogthans, indien wij de Monniken mogen gclooven, is 'er bijkans geen Klooster, of het bewaart een geheclen of althans een brok van een nagel. Te onbewimpeld en in 't oogloopende is de misleiding, om bij een mensch van eenig gezond verftand ingang te kunnen vinden; dit deedt wijlen Paus kt.e* mens den XIV [ganganelli] zeggen, dat, indien alle de overblijfzels der Heiligen, die in de Kloosters worden gevonden, echt waren, zij dan, in de daad, monfters en Kolosfusbeelden moeten geweest zijn. Dit kan ook gezegd worden van het kruis en van de nagelen, met welke onze Zaligmaaker aan hetzelve wierdt vastgeklonken: want, indien alles, wat hiervan wordt vertoond, echte munt ware, moest onze Heiland meer dan honderd.naalcn gekruist, en zijn lichaam tel-* kens met meer dan honderd nagelen doorboord zijn. Er as mus van Rotterdam plagt reeds te zeggen, dat, indien al het bouÉj  GESCHIEDENIS. 48r hout, 't welk gezegd wordt tot het kruis behoord te hebben, en hier en elders wordt vertoond, wierdt bijeen gebragt, een fchip van merkelijke grootte met hetzelve zou kunnen bclaaden worden. Opdat 'er geen twijfel zou overblijven, dat het kruis, 't welk de H. h e lest a vondt, met 'er daad het kruis ware, aan hetwelk onze Zaligmaaker heeft geleeden , verhaalt men, dat nevens hetzelve twee andere kruisfen wierden gevonden. Volgens het verhaal der Kerkelijke Gefchiedfchrijveren, waren deeze de kruisfen , aan welke de kwaaddoenders, te gader met christus, waren geftorven. Moeilijk viel het in 't eerst, het kruis van onzen Zaligmaaker van die zijner lotgenooten te onderfcheiden; naa eenig overleg en beraad, wierdt deeze zwaarigheid uit den weg geruimd, op de volgende wijze. St. m ak arius, een Bisfchop, die st. hel^na op de reize verzelde, verzogt al het volk om zich in den gebede tot God te wenden, en van hem te begeeren de noodige verlichting en aanwijzing om het kruis des Zaligmaakers van de twee andere te onderfcheiden; zij voldeeden aan zijn verzoek, en hun gebed wierdt verhoord. Eene vrouw, in oogfchijnlijk doodsgevaar, wierdt nedergeleid bij de kruisfen der moordenaaren, en raakte dezelve aan, doch zonder vrugt. Vervolgens bragt men haar bij het derde kruis; naauwlijks hadt zij dit aangeraakt, of haare kwaal week van haar, en II. deel. Hh zij GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  482 GODSDI EN S T I G E .GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN. zij was volkomen herfteld. Allen twijfel , wegens de echtheid van het kruis, deedt dit Wonderwerk verdwijnen; het wierdt in zegepraal na Jeruzalem gevoerd. Ter gedagtenisfe van dit merkwaardig voorval, ftelde Paus gregorius de groote een plegtigen feestdag in, in de zesde Eeuwe s onder den naam van R~ruisvindinge; met godsdienftige ftaateJijkheid wordt deeze dag nog heden, op den derden van Bloeimaand} van de gantfche Roomfche Kerk gevierd. Nog een anderen feestdag viert dat zelfde Kerkgenootfchap, ter eere van het kruis, op den veertienden van Herfstmaand; de volgende gebeurtenis heeft daartoe de aanleiding gegceven. Onder de regeering van den Griekfchen Keizer he rak li tus, pionderde k os rocs, Koning van Perfie, de ftad Jeruzalem; onder anderen voerde hij van daar het gedeelte van het kruis, 't welk st. ^ielena aldaar hadt gelaaten, en zondt het, onder een fterk geleide, na zijn eigen land ; hij zelve en zijne Soldaaten befchouwden het als den God der Christenen. Naa verfcheiden veldflagen , in welke de Perfen telkens de nederlaag kreegen, gelukte het heraklitus ten langen laatfte het kruis wederom te bemagtigen, en het na Jeruzalem te rug te voeren. Zijne Keizerlijke Rijksfieraadjen leide deeze godvrugtige Vorst af, om zich voor het kruis te vernederen; vérvolgens nam hij het kruis op zijne fchouderen, om bet met  G ESC HIEDENIS. 4»a rnet te grooter luister en ftaatelijkheid over te brengen na den berg der Bekkeheelen j van waar het geroofd Was. Veele wonderwerken verhaalt men bij die merkwaardige gelegenheid te zijn voorgevallen. Het feest, ter gedagtenisfe van dat VoorVal ingefteld, is in den Roomfchen Almanach bekend onder den naam van Kruis* verheffinge. Parys beroemt zich op den eigendom van een brok van het kruis, 't welk aan de nieuwsgierige vreemdelingen V/ordt vertoond ; men viert aldaar eert plegtigen feestdag, ter eere van dit ftuk hout, op den eerften Zondag van OogsU maand. Wanneer de Priester het teken van het kruis maakt, moet hij zijne fiinkerhand vlak en Open op zijn borst leggen, en zor» ge draagen dat zij geen gedeelte van zijn lichaam aanraake, 't welk met het kruis zal getekend worden; ook moet hij de vingers van die hand dicht in elkander geflooten houden. t)e vingers van de rechterhand, waarmede hij zich zal kruisteketen , moeten in de zelfde houding ftaan als die van de fiinkerhand. Hij moet ftaan met recht opgeheven hoofde en uitge* ftrekte handen, zonder dat de vingers eenigzins mogen krom geboogen zijn. Met het maaken van het kruisteken moet hij beginnen van het voorhoofd, vervolgens rechtlijnig nederdaalen öp de borst, en wijders zijne hand beweegen na den flinker, en van daar na den rechter fchouden Hh i M SEWQC-Nt Ten en PLEÖTlÖf HEDENj  GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN. l»4 GODSDIENSTIGE In de Roomfche Kerke heeft men kruisfen van allerlei grootte; zij worden ingewijd op de volgende wijze. De Bisfchop van het Sticht kleedt zich in zijn plegtgewaat, zet den myter op het hoofd, en houdt den herderlijken ftaf in de hand; zijne Geestlijkheid ftaat rondom hem; hij zelve ftelt zich voor het kruis, aan den voet van hetwelke drie waschkaarzen ftaan te branden. De Bisfchop doet eene Leerrede, waarin hij zich bovenal bevlijtigt om de voortreffelijkheid en waarde van het kruis aan te toonen. Naa het einde der redevoeringe, neemt hij zijnen myter af, en doet een gebed. Vervolgens worden de Litaniën gezongen, en naa dezelve een lied, op de plegtigheid flaande. Daarnaa befprengt de Bisfchop het kruis met gewijd water, en bereukwerkt het met wierook. Indien het kruis niet hooger zij, dan dat het bovenfte gedeelte van hem kan bereikt worden, zet hij brandende kaarzen op eiken arm van hetzelve; doch, indien het boven zijn bereik zij, bedient hij zich van een ladder om dat te verrigten. Met eene aanfpraak en vermaaning aan het volk, en verfcheiden pfalmen en gebeden, wordt de geheele plegtige verrigting beflooten. Behalven de hier bedoelde, zijn 'er nog indere kruisfen, van meerdere vermaardheid , welken de diepfte eerbied wordt toegcdraagen. Te Lorettö, in Italië, alivaar een huis van weinig aanzien ftaat, in 't welk de Roomsch-Katholijken bewee- ren  GESCHIEDENIS. 485 ren dat de maagd mar ia is geftorven, wordt een zeer vermaard krucifix bewaard, beroemd om het groot aantal wonderwerken , door hetzelve verrigt. Men wil, dat de heilige Moeder-Maagd zelve dit kruis gebruikt heeft, en dat het, te gader met dc gewijde Eapèl, door de Engelen uit het heilige land na Dalmat ie t en van dsar na Italië gevoerd wierdt. —■ In een Nonnen - Klooster te Gent, in Vlaanderen, wordt een krucifix bewaard, welks mond altoos open ftaat; men geeft daar van de volgende reden. Eene Non, op zekeren dag, geduurende de Karnevals vermaaklijkheden, verhinderd geworden om, nevens haare Kloosterzusters, deel te neemen aan eene vrolijke partij, beklaagde zich deswege bij het krucifix. Straks opende dat beeld zijnen mond, en beval haar niet te onvreden te zijn, dewijl zij te zamen binnen kort zouden trouwen, 's Anderendaags ftierf de Non, en zedert heeft de mond des beelds aan het kruis hangende altoos open geftaan. —■ Te Trente ontmoet men een krucifix, 't welk, ten tijde als de berugte Kerkvergadering ter dier ftede zat, alle haare verrigtingen en befluiten met eene hoorbaare ftemme goedkeurde; de Roomsch-Katholijken gelooven dit als eene waarlijk voorgevallene gebeurtenis. Een zeer merkwaardig krucifix wordt in Beijeren bewaard, aangaande 't welk de Priesters het volgende voorval verhaalen, 't geen van het gemeene volk nog heilig II h 3 wordt GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  «SfcWOÓN ten en plegtïg heden. 4«Ö GODSDIENSTIGE .wordt geloofd. Een hert, op zekeren dag, van de jaagers vervolgd wordende, " tradt toevallig met zijnen voet op een krucifix'; dit hadt ten gevolge dat het dier onbeweegelijk bleef ftil ftaan; de honden hadden ook het vermogen niet om hetzelve aan te raaken. Ter gedagtenisfe van dit zonderling voorval, wierdt een KloosT ter geftigt in het dorp Ballingen, 't welk èene groote menigte volks na deeze plaats lokte. Keizer karel de groote, onder wiens regeering dit wonderwerk gebeurde, begiftigde het dorp met het voorregt om een jaarmarkt te mogen houden. Grooten aanftoot veroorzaakte dit aan de bewooners van een ander dorp, Weilhaum genaamd; zij vervoegden zich bij den Keizer, met verzoek dat het verleende voorregt mogt ingetrokken worden ; doch zo zeer mishaagde dit verzoek aan het krucifix, dat het dit dorp ÏVeiU hauw. in brand ftak, en tot asch deedt verteeren. Te Keulen wordt een krucifix vertoond, met een pruik op het hoofd des beelds; men beweert dat deeze pruik van eene zeer hooge oudheid is; doch zulks is niet Waarfchijnlijk, dewijl dit hoofddekzel van Jaatere herkomst is. Het zondcrlingfte van allen is, dat, hoewel de godsdienftigen, welke deeze plaats koomen bezoeken,'nimmer van daar vertrekken, zonder eenige weinige hairen van daar mede te neemen, dezelve, egter, nooit verminderen. . ??ooa\  GESCHIEDENIS. 487 Noodloos zou het weezen, meer bij- ( zonderheden te vermelden, raakende de verbaazende menigte krucifixen, welke 1 van de Roomsch-Katholijken vereerd worden, in de Kerken, aan de openbaare wegen, op de markten, in hunne eigen wooningen, en, in de daad, bijkans op alle plaatzen. Gcene deugden of kragten zijn 'er, of zij worden aan dezelve toegefchreeven. De Roomschgezinden vernaaien , dat eenigen van dezelve traanen geftort, zommigen bloed gezweet hebben, terwijl andere neiligfehenners aan den dag gebragt, en den kwaaddoender met geraaktheid, blindheid, en zelf met den dood hebben geflagen. Deeze hebben de dooden bij het leeven hcrfteld, geene aan de kranken de gezondheid wedergegeeven; allen zijn, door het een of ander bedrijf van een wonderdaadigen aart, beroemd geworden. Elk Roomsch-Katholijke moet een krucifix in zijn huis hebben. De Heer keysler verhaalt, in zijne Reizen over de Alpen, dat, indien een mensch dood aan den weg gevonden worde, 't welk dikwijls gebeurt, ter oorzaake van het groot getal hoogten en diepten, zijne zakken doorzogt worden; en, indien men geen krucifix noch gebedekrans bij hem vinde, een Christlijke begraafnis hem ontzegd wordt ; het gemeene volk ziet hem dan aan voor een Ketter. II h 4 Ëèni* 1EW0ON- ten en 'legt16HEDENf.  GEWOON ten en PLEGTIG HEDEN. 1 488 GODSDIENSTIGE -Eenige andere merkwaardige Plegtigheden der Roomfche Kerke. m Volgens een befluit der Kerkvergaderinge van Trente, mogen 'er geene beelden m de Kerken geplaatst worden, 't en zij ze alvoorens, door den Bisfchop van het Sticht, gewijd zijn; de plegtigheden, daarbij gebruiklijk, zjjn genoegzaam de zelfde, als bij de inwijding van een krucihx worden in agt genomen. Naadat de ■Kerkvoogd het gebed der inzegeninge heeft uitgefprooken, meldt hij met hoorbaare ftemme den naam van den Heilige, dien het beeld vertoont; waarnaa het met gewijd water wordt befprengd. Indien het voorwerp der plegtige verrigtinge een beeld van de maagd maria zij, wordt het tot driemaalen toe befprengd en bewierookt; het koor zingt midlerwijï eenige pfalmen en lofzangen. Met het drievoudig maaken van het kruisteken, ter eere van de drie perfoonen der heilige en aanbiddelijke Drieëenheid, befluit de Bisfchop de geheele plegtigheid. Zeker is het, dat zommige RoomsenKatholieken gelooven, dat de beelden het vermogen bezitten om wonderwerken ie kunnen verrigten. Veele beelden, airhans, ontmoet men, aan welke de eere ran met zulk eene bovennatuurlijke kragt jegaafd te zijn, wordt toegefchreeven. Dit  GESCHIEDENIS. 489 Dit is geene ijdele en ongegrond verzon-1 nene aantijging; wij beroepen ons op de gedrukte leevensverhaalen van alle Heili-1 gen, die van de Roomfche Kerk worden aangebeeden. Eenige weinige voorbeelden zullen ons zeggen ftaaven. Te Napels vertoont men een beeld van onzen Heere jezus christus, 't welk van een moedwilligen onverlaat gegriefd zijnde, zo gevoelig was voor de fmarte, dat het zijne hand aan de wonde bragt. Het beeld van st. katharina, te Siena, heeft verfcheidenmaalen de Duivelen verdreeven, en veele andere ongemeene wonderwerken verrigt. Het beeld van de gezegende Moedermaagd te Lukka, op zekeren tijd zeer ruuw en onbetaamelijk behandeld wordende van een Soldaat, die hetzelve met fteenen wierp, en het hoofd van het Kind jezus, dien zij in haare armen hieldt, bijkans verbrijzeld hadt, verplaatfte zij het Kind aan haare flinker zijde ; zo wel beviel het decze ftand, dat het zedert niet van plaats heeft willen veranderen, niettegenftaande veele godvrugtigen hunne poogingen hebben aan, gewend om het wederom op den rechter arm van zijne Moeder te plaatzen. Een ander voorwerp van verregaande godsdienftigheid in de Roomfche Kerk- is het heilig Doodkleed, waarin jozef van Arimathea het lichaam van christus omwondt, toen hij het in zijn graf leide. Doch, moeten wij het een geluk of ongeluk noemen? men heeft verfcheiden van Hh 5 dee- JEWOON- ten en 'legtigheden.  ten en =1» leg tigheden. 490 GODSDIENSTIGE deeze doodkleeden, die alleen met de zelfde godsdienftigheid vereerd worden. De twee vermaardfte worden bewaard te Befan$on en te Turin. Ten aanzien van het eerfte ontmoeten wij het volgende verhaal, in de fchriften der beroemdfte Roomsch-Katholijke Schrijvers. Op het Paaschfeest, geduurende de Metten , of morgengebeden , treeden drie Kanunniken voort uit de Kapél, in welke het doodkleed wordt bewaard; onder het gaan na het groot altaar heffen zij deezen lofzang aan: „ Wie zal den „ fteen van het graf wentelen ? " Verfcheiden kinderen, in Engelengewaat gekleed, ontmoeten hun, en vraagen: „ Wien zoekt gij ?" het antwoord is: „ jezus van Nazareth;" de kinderen voeren hun daarop te gemoet: „ Hij is „ hier niet." Straks wendt zich de Zander tot den oudften der drie Kanunniken, rnet de volgende woorden: „ Zeg ons, „ ó maria, wat gij op den weg gezien „ hebt?" •— „ Ik heb gezien," antwoordt hierop de Kanunnik, „ het graf ,, van christus, die wederom leeven„ dig is geworden, en de heerlijkheid des „ geenen, die uit den dood is verreezen." De tweede Kanunnik laat 'er op volgen: „ Ik heb de Engelen gezien, die oogge„ tuigen van de opftandinge geweest wa„ ren; ik heb het heilig doodkleed ge„ zien." Hij heeft deeze woorden niet gcfproken, of hij toont het doodkleed, nevens de overige linnen doeken, met wel«  GESCHIEDENIS. 491 welke het lijk van je sus was omwon- ( den. De derde Kanunnik voegt 'er nevens: „jezus christus, onze hoop,1 „ is opgeftaan." Aan de waarheid van 's Heilands opftandinge geeft het koor getuigenis , met te zingen: „ 't Is beter het „ getuigenis van mar ia te gclooven, „ dan de bedriegerijen der Jooden; wij „ wceten, dat c h r i s t u s uit den dood „ is opgeftaan." Deeze godsdienftige verrigting wordt beüooten met een Te Deum laiidamus, 't welk door het koor en de geheele vergadering gezamentlijk ftaateiijk gezongen wordt, Zeer beroemd is dit heilig doodkleed van Befancon, van wegen de menigvuldige wonderwerken, welke het gewrogt heeft: men verhaalt, dat het menigmaalen de dooden in het leeven herfteld, aan de blinden het gezigt wedergegeeven, en de verouderdfte kwaaien heeft geneezen. . Een niet min beroemden naam heeft het Turi?ifche Doodkleed. Ten tijde der heilk ge kruistogten wierdt het van Jeruzalem herwaarts overgebragt, dewijl het niet verkoos onder de Mahomethaanen te blijven. Verfcheiden maaien veranderde het zedert van verblijfplaats, tot dat het ten langen laatfte zijnen zetel vestigde in eene Kapel in de Kathedraale Kerk te Turinjdie gewijde bewaarplaats draagt heden den naam van de Kapelle van het heilige Doodkleed. Een groot aantal wonderwel ken heeft het hier verrigt, als het opwekken van dooden, het geneezen van lam* ; •'. men JEWOOPf» ten en LEGT1G» HEDEN.  cewoon trn en PLEGTIG HEOEN. I l ] < I i 492 GODSDIENSTIGE -men en blinden, het uitwerpen van duivelen, en meer diergelijken. Zo groot is ■deszelfs onbefmettelijk vermogen, dat, hoewel het dagelijks van bedevaartgangers en godsdienftigen worde aangeraakt, het, nogthans, niet vuil wordt, en men het nimmer behoeve te wasfehen. Niettegenftaande alle deeze vermogens en kragten, welke aan deeze doodkleeden worden toegefchreeven, vindt men, egter, elders meer foortgelijke overblijfzels. Geen land is 'er, daar het Roomfche Geloof heerfchende Godsdienst is, of het beroemt zich op den eigendom van deezen heiligen fchat. Hoe deeze doodkleeden tot zulk eene verbaazende menigte hebben kunnen vermenigvuldigd worden, moeten wij aan het onderzoekend oordeel onzer Leezeren overlaaten; wij voor ons oordeelen ons niet verpligt om daar van reden te moeten geeven. Dewijl de leden der Roomfche Kerke meer dan andere, die den naam van Christenen draagen, op plegtigheden zijn gefield, dus verneemen wij ook dat alles, wat tot een godsdienftig oogmerk, in dunne vergaderplaatzen, wordt gebruikt, vooraf moet ingezegend of gewijd worlen. De klederen, welke de Priesters Iraagen, het laken , waar mede het altaar vordt bedekt, het altaar zelve, de Kerk, iet kerkhof, en, in de daad, alles moet ïene plegtige inzegening of wijding onderaan , vóór en aleer het tot een godsdientig oogmerk wordt aangewend. Een ruim veld]  GESCHIEDENIS. 493 veld wordt hierdoor geopend voor priesterlijke voorregten, inkomften en eerbetooningen; de gemoederen des volks wordt dus een denkbeeld ingeprent, dat die mensch een bovenmenschlijk vermogen moet bezitten, welke dus de natuur der dingen kan veranderen. De volgende plegtige verrigting, van welke wij nu verflag moeten doen, is het Sermoen, of de Leerrede, welke op het Euangelie volgt; zij beftaat uit vermaaningen aan de geloovigen, om volftandig in hunne geloofsbelijdenisfe te volharden, door het vermijden van alle Ketterfche leerbegrippen, en de pligten te betragten , welke zij aan hunne medefchepzelen zijn verfchuldigd. Zodra het Euangelie is geleezen, treedt de Priester, die eene Leerrede doen zal, na den voet van den trap aan de Epistelzijde van het altaar. Hier trekt hij zijnen tabbert uit en zet den priesterlijken muts op; hij knielt neder voor den benedenften trap van het altaar, en doet een gebed, waarin hij God fmeekt hem te willen onderfteunen en zegenen in 't werk, 't geen hij zal verrigten. Vóórdat hij de Leerrede begint, maakt hij eene buiging voor het krucifix, en zegenfzich zeiven met het kruisteken. Dan maakt hij eene laage buiging voor de gemeente , en zo dikmaals hij den naam van jezus of van maria uitfpreekt, neemt bij zijne muts af. Indien de Bisfchop in de vergadering tegenwoordig zij, predikt de Priester met ongedekten hoofde. Naa het Ser» GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  cf.wöon- ■ ten en plegtig" heden. 494 godsdienstige Sermoen ftelt hij het krucifix openlijk ten toon voor de toehoorders. Met veel vuurs en ijvers fpreeken de Roomsch-Kztholijke Predikers hunne Leerredenen uit; een diepen indruk veroorzaakt dit op de gemoederen der toehoorders. Dewijl een goed aantal deezer Leerredenen ter eere Van hunne Heiligen wordt uitgefprooken, dus verfchaffen de wonderwerken, door die geëerbiedigde mannen gewrogt, overvloedige ftofte om over dezelve uit te weiden. Dikmaals hellen hunne houdingen en gebaaren tot het belachelijke over; doch eene langduurige gewoonte, door den Godsdienst geheiligd, bedekt eene menigte van gebreken* In één woord, de Leerredenen , welke door de RoomschKatholijke Priesters worden uitgefproken, zijn, in allen opzigte j geëvenredigd aan den aart hunner godsdienftige verrigtingen; die de laatfte aanmerken als pligten, zullen gewisfclijk uit de eerfte 't een of ander voordeel trekken; In allen gevalle zijn ze beide door een ftevigen band zamengeknoopt: want anderzins zou de geheele uitwendige gedaante van den Godsdienst verlooren gaan. De regels en voorfchrifteh der Roomfche Kerke gebieden, dat de altaaren van fteen gemaakt worden; dit heeft ten ooginerke om daar mede zinnebeeldig te vertoonen den Heere christus, als den grond en hoekftcen van het geestlijk gebouw, 't welk de Kerk der geloovigen isi De tafel moet van een enkelen fteen zijnj en  GESCHIEDENIS. 49,5 en het lichaam door pilaaren onderfèeund of door metzelwerk worden aangevuld. Langs niet minder dan drie trappen mag men op het altaar klimmen, van gehouwen of gebakken fteenen gemaakt; met een vloerkleed of tapijt moeten deeze trappen belegd worden. De altaarbediende moet zorge draagen dat over het altaar een. fijn kleed gefpreid worde. Met de uiterfte naauwkeurigheid moet dit alles worden in agt genomen ten aanzien van het groot altaar, op hetwelk doorgaans het lichaam van christus ter bewaaringe wordt weggelegd; twee altaarbedienden moeten hetzelve vertieren, en daarvoor zorgen. Om geene reden, hoe genaamd mogen zij het altaar naderen, ten zij gekleed in hunne witte koorhembden. Zodra zij het altaar zijn genaderd, moeten zij nederknielcn, het heilige Sakrament aanbidden, en eenige korte fchietgebeden doen; bijzonderlijk en bovenal moeten zij dat alles in agt neemen, zo dikmaals de altaarficraadjen veranderd worden. Wanneer dit gefchiedt, en het gebeurt zeer dikwyls, moeten de altaarbedienden zorgvuldig het ftof wegveegen, eer zij de ficraaden, voor den dag gefchikt, aldaar plaatzen. Het kleed of tapyt, 't welk op de tafel legt, moet in de gedaante van een kruis geplooid worden; twee boeken moeten tot op den grond, en de twee andere flegts ter halverwege nederbangen. Alles moet gezegend, met het kruis getekend en met gewijd water befprengd GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  gewoon ten en PLEGTIC HEDEN. 496 GODSDIENSTIGE -fprengd worden; de zelfde plegtigheden moeten in agt genomen worden ten aan-zien van den tabernakel des altaars, en de doos, in welke de hoftie wordt bewaard. Daarenboven worden de altaaren verfierd met natuurlijke of door kunst gemaakte bloemen, naar gelange het jaargetij medebrengt. Eenmaal moet eiken dag het ftof van het altaar geveegd worden. De Tabernakel van het heilige Sakrament wordt op het altaar vastgemaakt; dezelve is verfierd met zilver, goud en de"kostbaarfte Edelgefteenten. Aan alle zijden ftaan kaarzen van het zuiverfte wit wasch; dewijl deeze geftadig branden , dienen zij tot geen gering fieraad voor den geheelen toeftel. De altaardienaar, welke den Priester, tot het vieren van de Mis, de hand leent, houdt een klein fchelletje in zijne hand; dit roert hij wanneer de hoftie wordt om hoog geheeven. Tot negen maaien toe herhaalt hij dit; driemaal fchelt hij wanneer de Priester nederknielt, driemaal terwijl hij de hoftie om hoog heft, en even zo veele maaien, eindelijk, wanneer hij de hoftie op het altaar nederzet. Ten aanzien van den drinkbeker worden de zelfde plegtigheden in agt genomen. Voor ieder altaar moet eene baluftrade of affchutzel gemaakt worden,'t zij van hout, van marmer, of van ijzer; dit dient om te beletten dat het volk niet te na aan het altaar koome. Aan weerskanten van het altaar moet een waschkaars ftaan te bran-  GESCHIEDENIS, 49? branden, op een zilveren kandelaar, in-, dien het kerfpel rijk genoeg zij om dien te bekostigen, Behalven dê groote envas-j te, hebben de Roomsch-Katholijken draagbaare altaaren, welke hier en elders kunnen verplaatst worden; de gewijde overblijfzels der Martelaaren worden ih dezelve bewaard. Wat aangaat den toeftel der altaaren , decze beftaat uit eene groote 'menigte heilige gereedfehappen : want, Volgens een vasten ftelregél der Roomfche Kerke, is ieder plegtige verrigting eene daad van godsdienftige eerbêtooninge, Geen Leek mag de gewijde vaatwerken hani tceren; tot den Priester alleen is dit voorregt bepaald. Van dc Heidenen of Van de jooden, of, veelligt, van beiden, hebben de Roomschgezinden deeze gewoonte overgenomen. Van goud of zilver moeten de drinkbekers gemaakt worden. Een Bis» fchop moet dezelve inwijden of heiligen, Vóór en aleer zij tot een godsdienftig oogmerk mogen gebruikt worden. Van hét zelfde metaal als de drinkbeker, moet dè fchotei gemaakt worden, op welken de geWijde hoftie legt; doorgaans is dezelve zeè of acht duimen breed. Goud, of zilver in *t vuur Verguld, moet de ftoffe zijn, van welke de Öuweikas bereid wordt; naadat het Sakrament gewijd is, 't welk gefchiedt door wijn met de hoftie te mengen, wordt het in dezelve geplaatst. Opdat de gewijde ouwel niet fchimmele, moet hij eens ter weeke daaruit genomen worden* Een kleed, in de geil, de el, li daan* ïeWoon* ten en 'legtio» heden»  GEWOONTEN en "FLEGTIGHEDEN. I i 498 GODSDIENSTIGE daa'nte van een tent, van kostbaare ftofle gemaakt, moet deeze dierbaare bewaarplaats overdekken. Ook moet 'er een zilver vergulden doos vervaardigd worden, om in dezelve de gewijde tekens te draagen na de kranken', wanneer deeze op een merkelijken afftand van de Kerk woonen; in eeii zijden beurs of zak wordt deeze doos verborgen, en aldus om den hals des Priesters hangende, na de beflemde plaats gebragt. Nog eene andere doos moet 'er gereed gemaakt worden voor de grootere ouwels, die rond van gedaante zijn; deeze mag gemaakt worden van zilver, tin of bordpapier, van binnen met witte taf bekleed, en van buiten verfierd met kostbaare zijden ftofTe. Binnen in deeze doos moet een ronde looden plaat of fchotel voorhanden zijn, opdat dc ouwels altijd mogen gereed weezen. Op eene niet te drooge noch te vogtige plaats moeten deeze gewijde ouwels bewaard wórden. Een zilveren plaat, hebbende de gedaante van de zon, wordt op het altaar, tegenover het Sakrament, opgehangen; te sadef met het licht der waschkaarzen, welke daarop haare ftraalen fchieteh, maakt dit eene fchitterende vertooning. Van eene welriekende reuke moet de wierook zijn, welke in de Kerk gebruikt tvordt. Vóórdat dezelve in het wierookvat gedaan wordt, moet hij een weinig gekneusd , maar niet geheel tot poeder ij 11 geftooteh worden. De  G É s C H I E D E N I S. 409 _ De ftoffe van het wijwatervat moet zilver, fpiautcr of tin zijn; en die van den fprengkwast van de zelfde ftoffe, of Van hout,met verkensborftels of wolvenhair omwonden ; aan het einde moet een holligheid of gat zijn met kleine openingen , waarin eene kleine fpons wordt befiootcm Twee vaten moeten 'er gereed ftaan, Van fpiautcr of van aarde gemaakt, in welke het water wordt bewaard, Wast» in de altaardienaars den drinkbeker en andere gereedfehappen , tot het altaar be* hoorende, Wasfehen. Het kleed, welk over het altaar wordt gefpreid, moet van fijn wit linnen gemaakt zijn, niet te dun, noch geflikt, cn zonder kantwerk; doch* indien aan hetzelve eenig kantwerk zij, moet het zeer fmal zijn, en twee vingerbreedten van de voorzijde. Op die plaats van het altaar, alwaar de Priester het doorgaans kust, moet een klein kruis hangen , van zijde, garen of linnen gewerkt. Dc Pales, insgelijks tot het altaar behoorende, moeten ook van de zelfde reeds gemelde linnen ftoffe gemaakt worden; ieder van dezelve moet ingezegend of gewijd worden. Geen Kerkelijk perfoon , die een laager rang dan dien Van Onder-Diaken_ bekleedt, mag dezelve aanraaken. Zij worden gebezigd om daar mede te vertoonén de grafkleeden , in welke onze Heer en Zaligmaaker wierdt omwonden, toen hij in het graf gelegd wierdt. Men gelooft dat zij veele kragIi a ten GEWOON"* TEN en PLEGTIG* HEDEN»  «EWOON- ten en PLEGTIGHEDEN. 500 GODSDIENSTIGE ten bezitten; zij dienen daarenboven ter aanduidinge van een groot getal verborgenheden , om welke te begrijpen de Proteft anten, volgens het zeggen der RoomschKatholijken, geen genoegzaam geloof bezitten. Deeze linnen klederen zijn doorgaans bekend bij den naam van lijfrokken; zij worden bewaard in een zak van de zelfde ftoffe, met verfcheiden kruisfen beftikt; met een knoop en een ftrik worden deeze zakken of beurzen toegebonden. Aan de buitenzijde ziet men een geborduurd kruis, omtrent drie vierde gedeelten van een mans fpan lang. Het dekkleed van den drinkbeker is van zijde gemaakt, van de zelfde koleur als de overige gewijde fieraadjen; het haalt ongeveer vier fpannen in het vierkant; doch men ziet geene kruisfen, noch eenigerhandc afbeeldingen op hetzelve. In groote Kerken, in welke de plegtige Misfen gevierd worden, moet de Priester dekkiecden hebben van tien fpannen in de lengte, van geftreepte zijde , van vier koleuren : te weeten, wit, groen , rood en purper. Nimmer gebruikt men zwarte overdekkleeden, zelf niet bij gelegenheid van Zicl-Misfcn, noch op den Goéden-Vrijdag. In de Pasfie-week moeten de kruisfen bekleed worden met behangzels, van kameryksdoek of eene purperkleurige ftoffe gemaakt, doch met geene kruislen of eenige andere afbeeldingen verfierd. Ie-  GESCHIEDENIS. 501 Ieder Kerk moet een vlag of ftandaart hebben, negen of tien fpannen lang en zes breed, van eene koleur, naar gelange van den Patroon, aan welken de Kerk gewijd is; de afbeelding van den Befchermheilige moet in het midden van den ftandaart geborduurd zijn. Volgens de Kcrkregcls moet deeze ftandaart van fatyn, damast, taffe of kameryksdoek gemaakt worden, met een zoom èn franjen op de randen ; de ftok moet vijf voeten lang zijn. Wat aangaat het Misboek, te bekend is hetzelve, dan dat wij ter befchrijvinge daarvan veele woorden behoeven te gebruiken. Dit alleen moeten wij aanmerken, dat nog in de tiende Eeuwe bijkans ieder Kerk haar eigen Misboek hadt, en dat alle decze, in zommige opzigten, van elkander verfchilden. Nog heden ten dage heeft 'er eenig onderfcheid plaats tusfehen den Kerkdienst der Gallikaanfche Kerke en die van Rome. Als eene Euangclifche waarheid, gelooven de RoomschKatholijken , dat het Misboek door Apostel petrus gefchreeven is, en door hem aan zijnen opvolger st. klemens wierdt ter hand gefield. Doch wij laaten het aan het oordeel van onze Leezers over, hoe dit kan worden overeen gebragt met de Kerkelijke Gefchiedenisfe, welke vóór de zesde Eeuwe van geene Misboeken fpreekt. Geene Kerk mag geftigt worden, ten zij alvoorens de Bisfchop daartoe verlof ü 3 ge- GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  5oz GODSDIENSTIGE. GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN. I gegeeven hebbe ; deeze moet de plaats aanwijzen, de grootheid van het Kerkgebouw , de inkomften en de dienaars daartoe behoorende, nevens alle andere dingen, welke tot eene Kerk volftrekt noodzaaklijk vereischt worden. Daarenboven moet hij het kruis oprichten in den grond van het nieuw te bouwene Kerkgeftigt, en den eerften fteen van hetzelve leggen; of, indien hij dit niet in eigen perfoon verrigte, moet hij iemand benoemen, welke zijne plaats bekleedt. Op de plaats, daar het altaar ftaan zal, moet een houten kruis geplant worden en aldaar blijven ftaan, 's daags vóórdat de eerfte fteen zal gelegd worden, en ook den volgerden dag, Een vierkanten fteen moet men uitzoeken, om tot den grondftccn van het gewijde geftigt tc dienen. Indien in de ftad Rome eene Kerk moet gebouwd worden , cn de Paus genegen zij om met eigen handen de plegtigheid te verrigten, moet hij met het koorkleed en de gewijde tabberten, op de plegtige verrigting ilaande, bekleed zijn; doch een gemeen Bisfchop verrigt dit werk in zijn gewoon gewaat, met den Bisfchoplijken herdersftaf in zijne hand. Aldus gekleed, moet hij zich begeeven na de plaats, op welke de nieuwe Kerk Kal gebouwd worden, en aldaar het zout; en water zegenen, door het uitfprecken van verfcheiden gebeden, Het gebed, ivaar mede hij het zout zegent, is begree?en ia deeze woorden; „ Mogt dit zout » ge-  GESCHIEDENIS. 50^ gereinigd worden door den leevender God , en dus gereinigd zijnde ter za„ ligheid yan hun, welke gelooven, ver„ ftrekken tot een bewaarmiddel der ge„ zondheid naar lichaam en geest vooi „ alle die geenen, welke hetzelve zullcr „ gebruiken; en mogt het eene genoeg„ zaamc kragt bezitten om de boosheid „ des Satans te vernietigen! " Vervolgens zegent hij het water op de zelfde wijze, en mengt daarnaa het zout in het water in de gedaante van een kruis, onder het uitfprceken van verfcheiden gebeden, op de gelegenheid flaande. Straks daarop wordt 'er een lied gezongen, nevens den drieëntachtigften pfalm; alJcn, die bij de plegtigheid tegenwoordig zijn, laaten thans hunne ftemmen hooren. Onder dit alles befprengt de Bisfchop, of de perfoon, welke in zijne plaats den dienst verrigt, den grond met zout en water. Den pfalm en het lied gezongen zijnde, wendt hij zich na de plaats, welke hij met gewijd water gefprengd heeft, en vervolgens in den gebede tot God, door de bemiddeling van dien Heilige, aan wien de nieuwe Kerk zal gewijd worden. Voorts neemt hij zijnen myter af, en zegent den grondfteen van het altaar, onder het doen van verfcheiden gebeden , cn befprengt dien met gewijd water. Naa de befprenging, maakt hij verfcheiden maaien het kruisteken, in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geests; dit gefchiedt door den fteen met een mes li 4 of CEWno?!- TiiN en plegtk;» HEDEN.  GEWOONTEN en fLEGTIGPKDEN. 504 GODSDIENSTIGE of disfel te kruistekenen. Dan wordt 'ereen Litanie gezongen, waarnaa de Bischop opftaat van den grond, op welken hij op een tapijt, langs denzelven uitgeItrekt, op de knieën gelegen heeft; en zich voorts na den fteen wendende, doet hij etlijke gebeden. Voorts wordt 'er nog een geestlijk lied gezongen, en daarnaa de honderdvierentwintigfle pfalm. Terwijl de Metzelaar den fteen vastlegt, raakt de Bisfchop dien met zijne hand aan en zegt: „ Gij zult mij ontzondigen met yzop." Deeze plegtigheden worden bij de inwijding van het altaar in agt genomen. Doch, wanneer de Kerk voltooid is, moet het geheele Kerkgebouw van nieuws worden ingezegend , vóór en aleer de Godlijke Eerdienst in hetzelve mag verrigt worden..^ Ten dien einde wordt een Zondag, of, indien het mogelijk zij, een Heilige, dag uitgekoozen. De Aards-Diaken moet daarvan kennis geeven aan de vergadering, opdat zij den voorgaanden dag zich door vasten daartoe voorbereide. Midïerwijl brengen de Geestlijken de gewijde overblijfzels in gereedheid, welke onder het altaar der nieuwgebouwde Kerke in bewaaring zullen gelegd worden ; te gader met drie korrelen wierook worden zij in een fraai gewerkt vat geplaatst. Hier nevens wordt gevoegd een klein ftuk parkemenÊ, waarop gefchreeven ftaan het jaar, de maand en de dag, wanneer de Kerk Wierdt ingewijd, als mede de naam des tSislc.ft.ops, % de plegtigheid heeft ver.  GESCHIEDENIS. 505 rigt, nevens den naam van den Heilige, aan wien de Kerk is toegewijd. Het vat, waarin de gewijde overblijfzels worden gelegd, moet verzegeld en in eene zeer zuivere plaats gezet worden; twee wasctu kaarzen moeten geftadig bij hetzelve branden. Vóórdat de plegtigheid der inwijdinge eenen aanvang neemt, moeten 'er drie kruisfen, van aanzienlijke hoogte , op ieder muur der Kerke gefchilderd worden; tegenover elk van dezelve moet een waschkaars ftaan, die eene once weegt. De zorge over dit alles is aanbevolen aan den opziener van de Sakristie, die verpligt is alles behoorlijk in gereedheid te brengen tot den ontvangst van den Bisfchop, die de plegtigheid zal verrigten. Op den morgen van den dag, tot de plegtige inzegening afgezonderd, verfchijnt de Bisfchop in zijn plegtgewaat gekleed, cn beveelt dat 'er twaalf kaarzen ontftooken worden. Straks gaat hij uit de Kerk, en gebiedt allen, die daar tegenwoordig zijn, hem te volgen, uitgezonderd een Diaken, die, in zijn plegtgewaat gekleed, in de Kerk gelaaten, en daarin wordt opgeflooten. De Bisfchop, van zijne handlangers vergezeld, begeeft zich na de plaats, alwaar de gewijde overblijfzels 's daags te vooren wierden nedergezet; hier heft hij de zeven boetpfalmen aan, met eene zagte ftemme, nevens een geestlijk lied, zonderde Htaniën; geduuïi 5 ren- GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN,  $o6 GODSDIENSTIGE gewoon ten en PLEGTIO HEDEN. j 3 i 1 5 t I -rende dit gezang, trekt hij de tabbcrtcn int, waarmede hij bekiecdis, en doet an" dere klederen aan. Alle de overige Geestlijken, welke de plegtigheid bijwoonen , zijn in hun plegtgewaat uitgedoscht. Naadat zij de pfalmen hebben gezongen, begeeft zich de Bisfchop, nevens zijne handlangers, na de Kerkdeur, daar hij zijnen myter afneemt, en een lied aanheft, 't welk van een gebed gevolgd wordt. Dan zet hij zich neder op een ftoel, ftaande op een tapijt, voordagtlijk daar gelegd, terwijl de litanien gezongen worden. Hij zegent het gewijd water, en befprengt eerst zich zelvcn , en vervolgens allen, die >er tegenwoordig zijn. Vervolgens neemt hij zijnen myter wederom af, en wandelt rondom de Kerk, verzeld van den Onder-Diaken, die het kruis draagt, en den altaardienaar met het gewijd water. Onder het voortgaan, befprengt hij :1e muuren der Kerke in den naam der hfeilige Drieëenheid; midlerwijl wordt lem de mantel opgehouden door twee leepdraagers, terwijl de altaardienaar op :ulk een afftand met het wijwatervat van !en Bisfchop loopt, dat deeze den fpren;er daarin kan doopen. Naadat de ftoet is wedergekeerd op de daats, van waar dezelve is begonnen, en pr nog een lied en pfalm is gezongen, bet de Bisfchop , wanneer hij daarbij tccnwoordigis, verfcheiden gebeden. Zo me-  GESCHIEDENIS. 507 menigvuldig zijn de plegtigheden, welke , hierbij worden in agt genomen, dat ieder een, welke daaraan deel neemt, een Cere-5 monieboek in de hand moet houden. Naadat nog een ander gebed gedaan is, ftoot de Bisfchop met zijnen herdersftaf tegen de deur der Kerke, onder het uitfprecken van deeze woorden ; „ Open de deuren, „ opdat de Koning der heerlijkheid moge „ ingaan." De Diaken, welke in de Kerk opgeflooten gebleeven is, vraagt, wie deeze Koning der heerlijkheid zij ? waarop dc Bisfchop antwoordt : ,, De „ Heere God Almagtig, de God der heirfchaaren." Straks roept al het volk : „ Open de deuren." Midlerwijl doet de Bisfchop een gebed in de Latynfche taaie om den Duivel te verfchrikken en weg te jaagen. De deur ten langen laatfte geopend zijnde , treedt de Bisfchop binnen, alleen van zijne handlangers vergezeld: want de gemeene Leeken mogen 'er nog niet binnen koomen, uitgezonderd twee of drie Mctzelaars, welke het graf moeten fluiten, waarin de gewijde overblijfzels geplaatst worden, cn de altaartafel met kalk vastmaaken. Terwijl de Bisfchop binnen treedt, zegt hij: ,, Vrede zij deezen „ huize;" 't welk van den Diaken beantwoord wordt, met te zeggen : „ Wan,, neer gij daar binnen treeden zult." Terwijl eenige woorden, op deezen wensch flaande, gezongen worden, treedt de Bisfchop voort na het middenfte ge-, deeU 3EWOON- ten en 'leot1g-*' heden.  gewoon' ten en pxegttg heden. I j 5o8 GODSDIENSTIGE ■deelte der Kerke, alwaar hij nederknielt, en het lied Vent Creator Spiritus aanheft; 'dit gefchicdt met ongedekten hoofde, en het aangezigt na het hoog altaar gewend. Voorts neemt een der Onder-Diakenen onbereide kalk, en ftrooit dezelve langs den grond, in de gedaante van een kruis; tweemaalen noemt hij midlervvijl den naam van den Heilige, aan wien de Kerk is toegewijd. De zelfde eere wordt betoond aan den Heilige , wiens overblijfzels in de Kerk bewaard worden: dewijl men gelooft, dat door dezelve veele wonderwerken zullen gewrogt worden. Terwijl dit gefchiedt, roept het volk: „ Wij „ fmeeken u, ons te willen hooren." Nevens den naam van God, voegen zij dien van den Befchermheilige, en tekenen zich etlijke maaien met het kruis. Driemaalen maakt de Bisfchop het kruisteken op het altaar; waarnaahij etlijke gebeden doet, en een lied laat zingen, met den Lofzang van zacharias. Geduurende dit gedeelte der plegtigheid, zet de Bisfchop zijnen myter op het hoofd, en fchrijft met zijnen Bisfchoplijken herdersftaf een tweevoudig Alfabet in de geftrooide kalk, met trekletters. De volgende plegtigheid, welke van jns moet vermeld worden, is de tweede nwijding van het altaar; decze gefchiedt Dp den zelfden dag als de Kerk wordt ingezegend. Zo dra de Bisfchop het tweevoudig Alfabet, boven vermeld, gefchreerm heeft met zijnen herdersftaf, neemt hij  GESCHIEDENIS. 509 hij zijnen myter af, en zich na het hóóg t altaar wendende, heft hij een lofzang ^ aan, die vervolgens van het koor wordt gezongen. Dit wordt tot driemaalen toe herhaald; telken maale verheffen zij hunne ftemme een toon hoogcr. Dc Bisfchop zegent midlervvijl het zout en water, met asfche en wijn. Terwijl hij de asch zegent , bidt hij dat God zijnen Engel wil zenden om dezelve te heiligen, opdat zij moge gedijen tot een heilzaam geneesmiddel voor alle die geenen, welke den heiligen naam Gods zullen aanroepen, en belijdenis doen van hunne menigvuldige zonden en overtreedingen; en opdat de zulken, welke, onder het aanroepen van zijnen naame, zich zelve zullen befprengen met de asfche ter verzoeninge van hunne zonden, de gezondheid des lichaams, en de zaligheid hunner dierbaare en onfterflijke zielen mogen deelagtig worden. Naa het uitftorten van deeze bede, neemt de Bisfchop het zout, en vermengt het met de asfche, in de gedaante van een kruis. Een handvol van dit mengzel werpt hij in het water, onder het uitfpreeken van een drievoudigen zegenwensch ; daarnaa zegent hij den wijn, en mengt dien met water. Voorts doet hij een aanfpraak tot de vergadering, waarin hij uitweidt over de deugden en kragten der dingen, welke Gode en zijnen dienst zijn geheiligd. Hier mede wordt de pleg- tig- ewoon- ten en legtigueden.  gewoon ten en fèegtig heden. i 510 GODSDIENSTIGE - tigheid nog niet beflooten ; nog verfcheiden andere ftaatelijke gebruiken moeten • 'er in agt genomen worden. Vau het altaar gaat de Bisfchop ten tweede maale na de deur der Kerke, en kruistckent dezelve, met zijnen gevvijden ftaf, aan het boven en benedenfte gedeelte; midlerwijl doet hij een gebed, inhoudende dat het teken des kruizes onverwin nelijk zijn moge, en tot een middel verftrekken ter verdrijvinge der booze geesten. Daarenboven bidt hij, dat de geenen, welke deeze Kerk zullen koomen bezoeken, mogen gezegend worden, en overvloed genieten van allerlei gunstgenot, geluk in der tijd, en gelukzaligheid in de eeuwigheid. Dan keert hij weder na de plaats, daar bij het gewijde water hadt gezegend, en met ongedekten hoofde met het aangezigt na boven gekeerd, vermaant hij de vergadering dat zij God bidde, om deeze plaats te zegenen en onder zijne hoedende befcherming tc neemen, door de befprenging des waters, met wijn, zout en asch gemengd, door de verdienften van jezus christus. Thans zingt het koor 2en lofzang; in 't oogenblik als dezelve ivprdt aangeheven, doopt de Bisfchop, [taande voor het altaar, den duim van zij. ie rechterhand in het water, 't welk zo lanftonds gewijd wierdt, en maakt het :ruisteken midden op de altaartafel; hij wijde aldus dezelve ter eere van God Almag-   PROCESSIE IN DE MOSES EN J    GESCHIEDENIS. 511 magtig, de gezegende Moedermaagd mar 1 a en alle de Heiligen, ter vermeldinge en gedagtenisfe van den Heilige, aan wien deeze tafel wordt toegewijd, in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geests. Daarenboven maakt hij nog een kruis aan eiken hoek der tafel, twee aan de Epistel- en even zo veel aan de Euangeliezijdc. Voorts doet hij een gebed, en wandelt zevenmaalen rondom het altaar, befprengende hetzelve met gewijd water. De Bisfchop befluit dit gedeelte der plegtigheid met agter het altaar te gaan, en van daar voort te treeden rondom het binnenfte gedeelte der Kerke ten tweeden maale, midlcrwijl het bcnedenfte gedeelte' der muuren met gewijd water befprengende. Wijders beiprengt hij het middenfte gedeelte van den vloer voor het altaar, en begeeft zich van daar na de groote deur, en verrigt dien plegtigen optogt kruiswijze, van het eene einde des wands na het ander. Hij wendt zijn aangezigt. na de vier hoeken der waereld, en, zich vervolgens na de groote deur rigtende, doet hij een gebed, houdende on-» dertusfehen zijne hand opzijn borst, en gewijd water plengende op de kalk der fteenen, onder welke de gewijde overblijfzels ter bewaaringe zijn weggelegd. Het ftaatelijk omdraagen der gewijde overblijfzelen is een andere gedeelte der plegtige verrigtinge; dit gefchiedt op de sewoon- ten en plegtigheden.  5i2 GODSDIENSTIGE GEWOONTEN en' PLEGTIGHEDEN. de volgende wijze. Dc Bisfchop, van zijne Geestlijkheid vergezeld, voorgegaan van het kruis, dat van eenen Onder-Diaken tusfehen twee Fakkeldraagers wordt vooruit gedraagen, begeeft zich na de bewaarplaatst der overblijfzelen,en neemt dezelve ftaatelijk in zijne handen. De gewijde olie wordt aan den ingang der Kerke gebragt, cn terwijl de ftoet in de tent treedt, in welke de overblijfzels bewaard worden , wordt 'er een lied gezongen, nevens den vierennegentigften pfalm. Naadat de Bisfchop verfcheiden gebeden heeft uitgefproken, begint de optogt ten tweede maale in dc volgende orde. De Kruisdraagers trecden vooruit, met waschkaarzen in hunne handen; de Geestlijkheid volgt hen, zingende onder het voortgaan. Op deeze volgen eenige Priesters, draagende de overblijfzels in een draagftoel; de Wierookdraager gaat naast dezelve, welke ze van tijd tot tijd bewierookt. Aan weerskanten van de overblijfzels worden verfcheiden waschkaarzen gedraagen, en agter dezelve volgt de Bisfchop met zijne handlangers, zingende een lofzang, die tevens van het koor wordt aangeheven. Vervolgens wandelt de geheele optogt rondom de Kerk, en de Bisfchop doet eene redevoering tot het volk; de voornaame inhoud van dezelve is eene loffpraak op het karakter van den Heilige, aan wien de Kerk is toegewijd. Ten.zelfden tijde vermaant hij de gemeente  GESCHIEDENIS. 513 te om het gewijde Kerkgebouw en den naam van den Heilige met allen betaamelijken eerbied te behandelen , en blijmoedig te volharden in de onderftcuning der dienaaren , welke in hetzelve het heilig dienstwerk zullen verrigten. Ten laatfte neemen de Priesters den draagftoel op hunne fchouderen, en treeden in ftaatclijkcn optogt ter Kerke in, gevolgd van de geheele aanweczige menigte; een lofzang wordt midlerwijl gezongen, ter eere van de overblijfzelen, en van den Heilige, aan wien zij behooren. Midlerwijl gaat de ftoet in den optogt voort; zodra dezelve gekoomen is bij het altaar, alwaar de overblijfzels ter bewaaringe zullen weggelegd worden, wordt 'er eene menigte waschkaarzen ontftooken; het koor heft een lofzang aan, welke van den Bisfchop wordt opgegeeven. Eer nog de overblijfzels in het graf gelegd worden, raakt de Bisfchop het vat met zijnen myter aan, en verzegelt het vervolgens. Hij moet zorge draagen dat het teken van het kruis viermaalen gemaakt worde, aan de vier zijden van het graf, telkens in den naam der drie perfoonen der altoos aanbiddelijke Drieëenheid. Dan plaatst hij het vat, inhoudende de gewijde overblijfzels, in het graf, onder het betoonen van allen mogelijken eerbied en aanbiddinge; dit gefchiedt om een te dieper en duurzaamer indruk op de gemoederen des volks te verwekken. Onder dit alles zingt het koor, en gaat voort II. deel. Kk met GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  gewoon' ten en ïlegtig ïieden. 514 GODSDIENSTIGE . met zingen, tot dat de Bisfchop een fteen op den mond des grafs gelegd heeft, waarin de overblijfzels geplaatst zijn; dan doopt hij zijnen duim in dc gewijde olie, en maakt daarmede het kruisteken. De Mctzelaars befluiten dit gedeelte der ftaatelijke verrigtingc met het toefluiten van het graf, zodat de overblijfzels, zonder de toeftemming des Bisfchop, voortaan niet meer openlijk ten toon kunnen gefield worden. Overal, egter, heeft dit geen plaats, dewijl, in zommige Kerken, de overblijfzels der Heiligen mogen vertoond worden. Ik zelve heb eenige van eenen zonderlinge aart gezien, op drie of vier verfchillende plaatzen, alle welke bij het volk als echt worden aangemerkt. Naadat de fteen vastgemaakt, gezegend en verzegeld is met het kruis, moet het altaar bewierookt worden; de Bisfchop doet dit, door het maaken van het kruis en den wierook op hetzelve te werpen; hij begint van de rechterhand, en gaat alzo rond; het koor zingt midlerwijl eenen lofzang, op de gelegenheid flaande. Naa de bewierooking, doet de Bisfchop een gebed; terwijl ondertusfehen zijne handlangers de altaartafel met een zeer zuiver lijwaat reinigen. De tafel moet de gedaante van een kruis hebben, en de Bisfchop is verpligt alle de vier zijden te bewierooken. Vervolgens neemt de Bisfchop vijf kruizen met dc gewijde olie, en bewierookt andermaal de tafel; midlerwijl zingt het  GESCHIEDENIS. 5i< het koor eenen lofzang, die, geëindigc zijnde, van een tweeden wordt gevolgd. Aan de muuren van het gedeelte der Kerke, dat naast aan het altaar is, worden twaalf kruisfen gemaakt; en naadat deeze bewierookt zijn , keert de Bisfchop weder na het altaar; hier een gebed gedaan hebbende , geeft hij eenen lofzang op, welke yan het koor gezongen wordt. Thans maakt hij wederom vijfmaalen het teken van het kruis op het altaar, en, nederknielcnde, bidt hij, dat alle waare Chnstgeloovigen, welke het altaar zullen naderen, mogen behoed worden voor de ftrikken, welke door den Duivel hun gefpannen worden. Op Donderdag en Vrij. dag in de Pasfieweek, worden te Rome de altaaren van hunne fieraaden ontbloot, en met wijn en water gewasfehen. Dit fchijnt meer eene gewoonte te zijn, aan die plaats bijzonder eigen, dan eene vastgeftelde plegtigheid, omdat het niet blijkt dat dezelve in andere landen, alwaar het Roomsch Geloof bij openbaar gezag is vast. gefteld, is aangenomen. Op deeze wijze worden in de RoomschKatholijke gewesten de Kerken gezegend en ingewijd. Zij, die dit getrouw en onpartijdig berigt met eenige oplettendheid geleezen hebben, zullen van oordeel zijn, dat dusdanige plegtigheden even zwaar en lastig zijn, als die onder de Wet van mozes onderhouden wierden. Wij mogen 'er nevens voegen,^dat, hoewel de DeïsKk % ' ten GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  $i6 GODSDIENSTIGE gf.vvoon ten en ilegtig heden. Bijzondere Godsdienftige verrigtingen in de Roomfche Kerk. Onder deeze afdeeling moeten wij, in de eerfte plaats, melding maaken van de heiliging of wijding van het Agnus Dei; dit gefchiedt altijd in het eerfte jaar der regeeringe van eenen nieuwen Paus j vervolgens wordt het om de zeven jaaren herhaald. Een Agnus De'i, zo veelbetekenende als ham Gods, wordt gemaakt van wit wasch, in eene eyronde gedaante, met de afbeelding van jezus christus, in de gedaante van een Lam, beftcmpeld. Een diepen eerbied hebben de Godsdicnftigen in de Kerk van Rome voor deeze verrigting. Het toebereiden van de Agnus De'fs verfchaft veel handgebaar 'aan de zulken van 's Pausfen Kapellaanen, welke onder zijnen Kamerling van de hiiishoudinge ftaan. Het wasch, waarvan zij gemaakt worden, wordt genomen van de overgebleeven brokken van kaarzen welke . ten den draak fteeken zelf met dc onfchuldige plegtigheden, bij de Proteftantfehe ■Christenen in gebruik, de Heer hu me, nogthans , een van hunne voornaamfte voorvegters, zijne zaak verraadt, met te beweeren, dat de plegtigheden der Roomfche Kerke het eenig fteunzel van den Christlijken Godsdienst zijn.  GESCHIEDENIS. 517 ke op het naastvoorgaande Paaschfeest gebruikt zijn; vermids, nogthans, dit wasch tot het bedoelde oogmerk niet toereikende is, mag men een nieuwen voorraad uit de Apostolifche kamer haaien. Dc plegtigheid gefchiedt op PaaschDingsdag, op de volgende wijze. De Pauslijke Opziener van dcSakristy zegent eerst het water; de Paus , in zijne plegtige tabberten uitgedoscht, zegent het andermaal. Dit water wordt gegootcn in een groot zilveren bekken ; de Paus doet een gebed, waarin hij God fmeekt, zijnen zegen te willen fchcnken aan het water, afgezonderd om de zondaars van hunne onreinigheden te zuiveren. Vervolgens neemt hij een weinig balzem , en werpt dien in het water; hij voegt 'er nevens de gewijde olie, welke hij insgelijks daarin werpt, in de gedaante van een kruis. Onder deeze plegtige verrigting, draagt hij Gode eenige gebeden op; cn zich vervolgens tot de Agnus Deïs wendende, zegent en bewierookt hij dezelve, biddende , dat God aan dezelve alle de kragten en deugden wil mededeelen, welke doorgaans aan dezelve worden toegefchreeven. Dan volgen 'er verfcheiden andere gebeden, en zijne Heiligheid zet zich vervolgens neder in een gemaklijken armftoel, voor hem daar gefield; hij is omgord met een handdoek in de gedaante van een voorfchoot, en heeft den myter op het hoofd. Zijne Kamerheeren bieden hem de Agnus DeVs aan, op zilveren Kk 3 fcho« GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN. 518 GODSDIENSTIGE fchotels, één voor één, cn de Paus werpt dezelve in het gewijd water. De Kardinaalen, in hunne linnen tabberten gekleed , neemen ze uit het water, met lepels, voordagtclijk daartoe gemaakt, en leggen ze vervolgens op een tafel, met een zuiver wit laken befpreid; zij droögcn ze vervolgens af met een handdoek, welken zij in de gedaante van een voorfchöot draagen. De handlangende Kerkvoogden plaatzen zich aan een tafel, en blijven aldaar tot dat zij volkomen droog zijn. Dit gedeelte der plegtigheid verrigt zijnde, rijst de heilige Vader op van zijpen ftoel, en wendt zich in den gebede tot den Heiligen Geest, fmeckende hem, dat hij de Agnus Deïs wil zegenen; daarop zendt hij zijne fmeekingen op tot jezus christus. Thans worden zij wederom in den fchotels gelegd, en de heilige Vader onthaalt vervolgens de Kardinaalen op het middagmaal. De zelfde plegtigheid wordt den volgenden Donderdag herhaald, en voortgezet tot dat ze allen gezegend zijn, 't welk op Vrijdag gefchiedt. Geduurende deezen tijd, mogen dc Gezanten van uitlandfche Mogendheden, nevens allerlei vreemdelingen, welke zich thans te Rome bevinden, daarbij tegenwoordig zijn. Op den volgende Saturdag wordt de Mis gezongen door een Kardinaal-Priester; zijne Heiligheid woont decze plegtigheid bij, in zijn ftaatelijk gewaat üitgedoscht. Zo ras het Agnus Dei is gezongen "  GESCHIEDENIS. 519 gen, begeeft zich een Apostolifche Onder-Diaken , met zijne tabberten omhangen , verzeld van den Kruisdraager en tweeKaarzedraagers, die vooruit trecden, na den Pauslijken Opziener van de Sakristy, cn neemt van hem een fchotelvol Agnus Defs, laatst ingezegend, cn bewaart dezelve in een ftuk gebloemde Chits. De Onder-Diaken wordt gevolgd van eenen bediende der Ceremoniën, met twee Kapellaanen in hunne koorhembden. Wanneer deeze aan de deur van dc Kapél zijn gekoomen, knielen zij allen neder, terwijl, onderrasfchen, de Onder-Diaken de volgende woorden zingt: „ Heilige ,, Vader, decze zijn de nieuwe lamme„ ren, welke u hunne hallelujahs hebben „ toegezongen. Niet lang geleeden, heb„ ben zij uit de fontein des heiligen wa„ ters gedronken; thans zijn ze zeer „ licht, of zeer verlicht, looft den Hee„ re." Het koor antwoordt hierop : „ God zij geloofd, hallelujah." Daarna treedt de Onder-Diaken na het altaar, cn , wanneer hij zo na aan hetzelve is gekoomen , dat hij de leuningen kan bereiken, fpreekt hij wederom de zelfde woorden; ditf doet hij ten derde maale, zo dra hij den throon des heiligen Vaders is genaderd. Twee Auditors bieden de Agnus Deï'r den twee handlangende Kardinaal - Diakenen aan, die dezelve op eene eerbiedige wijze op de knieën van zijne Heiligheid nederleggen. Dc twee Auditors houden' Kk 4 d© GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  gewook ten en TLEGTIC HEDEN, 520 GODSDIENSTIGE -de twee einden van den handdoek vast, terwijl de heilige Vader het Sakro-Kolle-gie zegent. Naadat de Kardinaalen op de nederigfte wijze hunnen eerbied aan zijne Heiligheid betoond hebben, neemen zij hunne myters af, en dezelve met de punten of hoornen na beneden houdende, ontvangen zij in de zelve zo veele Agnus BeVs, als de Paus goedvindt hun te fchenken. De Kardinaalen hun aandeel ontvangen hebbende, worden de overige uitgedeeld onder de vreemde Gezanten, de Edellieden cn Bisfchoppen, welke zich te Rome onthouden. Straks daarnaa wascht de Paus zijne handen, en hij, nevens de Kardinaalen, leggen hunne gewijde tabberten af; en hier mede wordt deeze plegtigheid beflooten. Dewijl het dikmaals gebeurt, dat alle de Agnus BeVs niet worden uitgedeeld , en 'er eenigen overblijven, worden, in zulk een geval, de niet uitgedeelde gegecven aan den Kerkvoogd , die het ampt van Opziener der Pauslijke Weerkamer bekleedt ; deeze deelt ze vervolgens uit onder de bedevaartgangers, of andere vreemdelingen, welke zich thans te Rome bevinden. . Deeze gewoonte, om de Agnus BeVs te zegenen, nam haaren oorfprong in de zevende of achtfte Eeuwe. Want, dewijl het, in die dagen, meermaalen gebeurde, dat, op een enkelen dag, duizenden en tienduizenden bekeerlingen gemaakt wierden, door dezelve, naadat zij den  GESCHIEDENIS. 521 den doop hadden ontvangen, met het kruis te tekenen, dus kreegen zij last, ten einde om zich van de Heidenen te onderfcheiden, om hunnen hals kleine reukjes wit wasch te draagen, met de afbeelding van een Lam bcftempcld. Dit 'gefchiedde in naavolging der Heidenen, welke zekere ringen aan hunne halzen droegen, als behoedmiddelen tegen allerlei toevallen, ongcfteldheden of befmettingen. Veele van decze bchoedringen ontmoet men in de verzamelingen der oudheidminnaaren ; dikmaals worden zij nog ontdekt in het Prinsdom Wales, en in de noordlijke gewesten van Groot-Britannie. Zij hebben, gelijk wij aanmerkten, de gedaante van ringen , cn zijn van een hooge azuurkleur, met zeer fraaije* witte vlakken gefpikkeld. De ftoffe, van welke zij gemaakt zijn , gelijkt naar doorfchijnend glas; zekerlijk is 'er iet glasagtigs in dezelve. De volgende zaak, welke onze opmerking verdient, is de kanonizatie der Heiligen. Eene allcrplegtigfte verrigting is deeze, bijzonderlijk wanneer wij in aanmerking neemen, dat door een plegtig bedrijf van den Paus alleen, mannen cn vrouwen, die langen tijd in het graf befiooten geweest zijn, kunnen verheven worden tot de hoogaanzienlijke waardigheid van te verftrekken tot voorwerpen van Godlijk eerbewijs, en middelaars tusfehen God en de zondaaren. Kk 5 Wan, GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  GEWOON TEN en ÏLEGTIGHEDEN. 522 GODSDIENSTIGE ■ Wanneer een perfoon gekanonizeerd of voor heilig zal verklaard worden, houdt ' de Paus vooraf viermaalen Konfistorie. In het eerfte Konfistorie doet hij het verzoek der zulken, welke de heiligverklaring begeeren, onderzoeken door drie Auditors van de Roca,en belast den Kardinaalen alle de ftukken, daartoe betrekkelijk, na te zien. In het tweede Konfistorie doen de Kardinaalen verflag van hun onderzoek. In het derde, 't welk met geopende deuren wordt gehouden, verrigten de Kardinaalen de plegtige aanbidding van den Paus; waarnaa een Advokaat eene welfpreekende redevoering doet, ter eere van den perfoon , welke gekanonizeerd zal worden. Brcedfpraakig weidt hij uit over "de wonderwerken, door hem gewrogt, en beweert zelf de beweegredenen te weeten, uit welke hij werkzaam was. In het vierde Konfistorie, naadat de Kardinaalen en andere Kerkvoogden door den Paus zijn bijeen geroepen, geeft hij bevél dat het berigt wegens den overleedene zal voorgeleezen worden, en neemt vervolgens hunne ftemmen op, of hij gekanonizeerd zal worden dan niet. Op den dag der heiligverklaaringe wordt de St. Pieters-Kerk met kostbaare tapijten behangen, waarop de wapens van den Paus, nevens die van den Vorst, welke ie kanonizatie begeert, geborduurd zijn. De Kerk is ftaatelijk verlicht, en opgevuld met duizenden godsdienftige Roomsch- Ka-  GESCHIEDENIS. 523 KatJiolijken, welke gereed Haan om tegenwoordig te zijn bij de plegtigheid , door welke de Heilige na het Paradijs zal gevoerd worden. Te meer worden zij aangemoedigd tot het eerbiedig bijwoonea van deeze plegtige verrigtinge, wanneer wij in aanmerking neemen, dat, hoe meer eerbieds zij aan den Heilige betooncn, hoe hij gerecder zijn zal om hunne gebeden te verhooren, en dezelve Gode voor te draagen. Geduurende dit ftaatelijk bedrijf, zijn de Paus en alle de Kardinaalen in 't wit gekleed. Den Vorst, die de kanonizatic begeert, kost dezelve eene aanzienlijke fomme gelds: want alle de Kerkendienaars, tot de St. PietersKerk behoorende, ontvangen voor hunne moeite een gefchenk. Doch, dit is flegts eene beuzeling, aangezien de Heilige een voorfpraak in den hemel zijn zal voor zijne onderdaanen, die, in de daad, hoe arm zij ook mogen weezen, doorgaans alle dc onkosten deezer plegtige verrigtinge. moeten betaalen. Om aan de plegtigheid der hciligverklaaringe alle mogelijke agtbaarheid bij te zetten, wordtin de St. Pieters-Kerk een ftaatelijk tooneel opgericht. Doch, opdat de Leezcr zich een onderfcheiden en duidelijk denkbeeld moge vormen van alle dc onderfcheidene dcelen der plegtige verrigtinge over 't geheel befchouwd, zullen wij hier de omftandigheden vermelden van de heiligverklaaringe van vier perfoonen , in den jaare MDCCXII gefchied: dce«- GEWOON- ten en Plegtigheden.  524 GODSDIENSTIGE GEWOON ten en FLEGTIG HEDEN. .decze waren Paus pius de V, aïï-j dreas d'avellino, felix de CAN" talice dl katharina de bol ogna. Op den tweeëntwintigften van Bloeimaand des gemelden jaars, begon de ftaatelijke optogt, op de volgende wijze. De kinderen van het Apostolifche Gasthuis van st. michiel gingen vooraan in den trein, met brandende waschkaarzen in hunne handen. Zij wierden gevolgd van alle de weeskinderen, welke op ftads kosten onderhouden worden, van de Vaders, behoorende tot het Klooster der Mirakelen van de derde orde, de barrcvoetfche Augustynen van jezus en maria, de Kapucynen, de Broeders der liefde, de Vaders der bermhartigheid vanst. adrianus, de Anachoreeten van st. ONUPHRius,de Minderbroeders van den berg der Drieëenheid, de Vaders van st. a nd re as den Monnik, en, om kort te gaan, van alle de reguliere Orden der Roomfche Kerke. Deeze wierden gevolgd van de waercldlijke Geestlijkheid. Een van 's Pansfen Kamerlingen fchikte den geheelen optogt. *, Op deezen ftoet volgden de bedienden der Pauslijke Kapelle; de Schildknaapen van den heiligen Vader in hunne kasfakken, de Prokurators-Gencraal van de vijf bedelende Orden, allen in hunne onderfcheidene tabberten uitgedoscht, welke, bij dusdanige gelegenheden, zeer pragtig zijn. Toen volgden dc Edellieden van 's Pausfen flaapkamer, in het fcharlaken ge-  GESCHIEDENIS. 525 gekleed; op hen volgde de Fiskaal-Prokurator, de Kommisfaris van de Apostolifche kamer, de Advokaaten van het Konfiostrie, de bijzondere Kapellaanen Van zijne Heiligheid, de Zangers van de Kapél, onophoudelijk zingende, geduurende den geheelen optogt. Toen zag men de vier pragtige ftandaarten der Heiligen , welke gekanonizeerd zouden worden y met de wonderwerken , welke men gelooft dat zij verrigt hadden, op dezelve geborduurd. Dewijl aan kathart na. van bologna de voorrang was afgeftaan, wierdt haar banier voorop gedraagen ; toen volgde die van felix de cantalice; daarnaa die van andreas d'avellino, en eindelijk de ftandaart van Paus pius den V, als den dienst-' knegt der dienstknegten Gods. Zes van de Minderbroeders Obfervanten, ieder een brandende waschkaars in de hand hou* dende , gingen voor den ftandaart van st. katharina, verzeld van het Genootfehap der Bologueezen van st. petronius; de banier wierdt gedraagen door vier van de eerwaardigfte Vaders dier Orde. Tien Kapucyner Monniken droegen de baniere van st. felix; zij wierden gevolgd van een groot aantal leden van de zelfde Orde. Een andere troep Monniken , tot het zelfde genootfehap behoorende, verzelde den ftandaart van st. andreas; de Broedcrfchap der Agonizanten begeleide de baniere van Paus pius; al- GEWOON- ten en plegtigheden.  cewoo? ten en plegtic heden, 526 GODSDIENSTIGE r- allen waren in hun onderfcheiden Ordegc- waat gekleed. r Naa deeze volgden de Referendarisfen, verzeld van dc Registcrbcwaarders der Pauslijke hofhoudinge, en de Klerken van de Apostolifche 'kamer. De Hofmeefter van het heilige paleis kwam agter hen; in zijnen ftoet voerde hij mede alle de Pauslijke huisbedienden van den eerRen rang; elk hunner droeg in zijne handen een zilveren kandelaar met brandende waschkaarzen. De Onder -Diaken , die het kruis droeg, vertoonde zich vervolgens in zijnen witten tabbert; ter wederzijde van hem ging een Apostolifche bediende, een rooden ftaf draagende. De Vatikaanfchc Penitentiarisfen van het genootfehap van jezus volgden in den trein, in het wit gekleed, met hunne hoeden op hunne hoofden, en vervolgens dc Generaals der Orden, die gevolgd wierden van de Kardinaalen; de Diakenen gingen vooraan, daarnaa de Priesters, en eindelijk de Bisfchoppen, verzeld van den Gezant van Bologna aan de rechter, en den Konftabel-Gouverneur van Rome aan de fiinkerhand, nevens eene groote menigte andere amptenaaren. De handlangende Kardinaal - Diakenen, met den Euangelifchen Kardinaal-Diaken tusfehen hen , tradt vervolgens in den ftoet, en toen vertoonde zich zijne Heiligheid in een draagftoel. Dewijl het thans zijn werk was om de poorten des hemels te openen voor de nicuwverkorene Heiligen.  GESCHIEDENIS. 527 gen , blaakten de gemoederen des volks van een hevig vuur van godsdienftigheid: tc meer, daar hij op de kostbaarfte wijze was uitgedoscht, welke men zich verbeelden kan. Acht der oudfte Rcferendarisfcn droegen een kostbaar cn pragtig verhemelte boven het hoofd van den heiligen Vader; de Zwitzerfche Lijfwagten, met uitgetogen zwaarden , omringden den draagzetel. Zijne Heiligheid wierdt gevolgd van een Apostolifchen Onder-Diaken , de Auditor van den myter genaamd, gaande tusfehen twee Heeren van den geheimen Raad, in roode tabberten. Monniken van verfchillende Orden flooten den trein, nevens een grooten ftoet van Abten, Bisfchoppen cn Aardsbisfchoppcn, uit verfchillende gewesten der Christen waereld. Bezwaarlijk kan iemand zich een denkbeeld vormen van de overgroote menigte volks, die den plegtigen optogt volgde; allen waren even begeerig om den Pauslijken zegen te verwerven, en zich te beveclcn in de opmerking, gunst en befcherming der Heiligen, die gekanonizeerd zouden worden. Zo dra de Paus in de St. Pieters-Kerk gekoomen was, leide hij de waschkaars neder, welke hij in zijne hand hieldt, en zijnen myter van 't hoofd neemende, tradt hij na het hoog altaar, daar hij voor het heilige Sakrarnent ncdcrkniclde. Vervolgens wierdt hij na zijnen throon gedraagen. De Kardinaal, met den last bekleed om de heili-verkiaaring te gewoonten en plegtig- hhdkn.  GEWOONTEN en PLEGTIG HEDEN. 528 GODSDIENSTIGE te verzoeken, begaf zich insgelijks derwaarts ; de Kardinaal-Legaat van Bologna ■ging aan zijne flinker, en een Advokaat van het Konfistorie aan zijne rechterhand. Eerst maakten zij eene buiging voor het altaar en voor zijne Heiligheid; toen verzogt de Advokaat van den heiligen Vader, dat het hem mogt behaagen om op de lijst der Heiligen aan te fchrijvcn de vier heilige perfoonen, welke hem met zo veel ernsts waren aangepreezen. Een Edelman van de {kapkamer onderftcunde dit verzoek ; hij bcfloot zijne aanfpraak met de bede om eenen zegen over de plegtigheid, en vermaande allen, die 'er tegenwoordig waren, om ten zelfden oogmerke hunne gebeden bij de zijne te voegen. Thans rees zijne Heiligheid op van zijnen ftoel; ftraks viel de gezamentlijke Geestlijkheid op dc knieën, terwijl, ondertusfehen, twee Muzikanten van de Kapelle de litaniën der Heiligen zongen. Toen riep de Opperpriester den Heiligen Geest aan om met hun te willen weezen, terwijl dc Minderbroeders voor den troon bleevcn ftaan, cn zongen met waschkaarzen in hunne handen. Nu wierdt aan zijne Heiligheid gevraagd, of hij het verzoek dier Vorften wilde inwilligen, welke de hciligverklaaring begeerd hadden ? De Geheimschrijver der Brevetten gaf hierop tot antwoord, dat zijne Heiligheid eene Bulle zou doen afkondigen, om Paus pius oen V,andreas ü'aVELLINO, F E-  GESCHIEDENIS. 529 felix de cantalice en katha- rina de bologne in den rang der Heiligen te plaatzen, tot Gods heerlijkheid, en ter eere der Roomsch-Katholijke Kerke, opdat hunne naamen, in de toekoomende geflagten, zouden aangeroepen worden. Naauwlijks waren deeze woorden gefproken, of dc Kardinaalen ftonden op, en de Paus, in de hoedanigheid van Stedehouder van christus, fprak het befluit der heiligverklaaringe uit; tevens gaf hij bevel, dat van nu af alle de geloovigen, in hunne gewoone godsdienstverrigtingen, deeze Heiligen zouden aanbidden, als die nu hunne voorfpraaken waren geworden in den hemel. Terwijl het gezang in dc Kapel gehoord wierdt, gaf de Ceremoniemeefter, door een zcin, kennis aan de burgers van Rome, dat de meergemelde perfoonen verheven waren tot leden der gelukzaligen, cn tot middelaars zouden verftrekken tusfehen God en hen, tot vergeevinge van hunne zonden. In een oogenblik was hierop de geheele ftad verlicht. De Kerken waren opgevuld met menfchen, derwaarts zamengcvloeid om hunne gebeden aan de nieuwaangeftelde Heiligen op te draagen. De klokken wierden geluid; niets zag men dan godsdienftigheid in het eene, en verwarring en opfchudding in het andere gedeelte der ftad. De plegtigheid wierdt beflooten met het volgende gebed, door den heiligen Vader zeiven opgefteld: „ Mogt God Al- II. deel. LI „ mag» gewoonten en plegtigheden.  gewoonten en PLEGTIGHEDEN. 530 GODSDIENSTIGE „ magtig medelijden met u hebben, door de kragt der verdienftcn en gebeden „ van de heilige Maagd, en van hun al,, len, welke wij nu Voor Heiligen ver,, klaard hebben. Mogt de Godlijkc Ma,, jefteit, om hunnent wille, alle uwe „ zonden vergeeven, en u overbrengen in het eeuwige leeven; fchenkende u „ bermhartigheid hier, en vergiffenis „ van zonden naamaais. Amen.'1 Bij het bovenffcaandc mogen wij nog voegen, dat dc Kanonizatie of heiligverklaring onbekend was in de Christlijke Kerke, vóór het midden der tiende Eeuwe , en dat de Christenen , naastdenkelijk, dezelve hebben overgenomen van dc Heidenen. Zeker is het, dat de Grieken en Romeinen de gewoonte hadden, zulke Helden en aanzienlijke mannen te vergooden, welke een voornaamen rol gcfpeeld, en den vaderlande gewigtige dienften gedaan hadden. Menigvuldige voorbeelden van dusdanige Vergoodingen ontmoeten wij onder de Heidenen; zo wel hunne Gefchiedfchrijvers als Dichters maaken daarvan gewag. Zomtijds voeren zij hunne Goden tentooneele, de overleedene helden tot den rang der Godheden verheffende: aldus befchrijft ovidius den opperften God jupiter als herkules vergoodende. Wegens karel eorromeo, Aardsbisfchop van Milaan, wordt verhaald, dat reeds verfcheiden jaaren vóór zijn over-  GESCHIEDENIS. 531 overlijden, het befluit wierdt genomen,, om hem, terftond naa zijnen dood, eene plaats tc fchcnken onder de Heiligen; dit' gefchiedde ook met 'er daad. Tegenwoordig wordt hij als een voorwerp van godsdienftige eerbetooninge aangebeeden. Volmaakt ftemt dit overeen met eene gewoonte der aloude Heidenen; hunne Helden en aanzienlijke mannen ftreeldc men dikmaals bij hun leeven met de belofte, dat zij , om hunne doorluchtige bedrijven en dcugdzaame handelingen, naa hunnen dood, onder de Goden zouden geplaatst worden. Menigvuldige zeer treffende voorbeelden hiervan ontmoeten wij bij vtrgilius, die, van alle de Romeinfche Dichters, zich allermeest fchijnt te hebben toegelegd, om den wierook van lofbctuigingc toe te zwaaien aan augustus, die hem uit een laagen ftaat tot een hoogen trap van aanzien hadt bevorderd. Met groot regt heeft men tegen de Kanomzatie of hciligverklaaring de zwaarigheid ingebragt, dat dezelve gefchiedt door menschlijke weezens ; en dat hierdoor aan dezelve de magt wordt toegefchreeven om een perfoon te kunnen verheffen tot den hoogen rang van ten voorwerpe van Godlijken Eerdienst te verftrekken , die, geduurende zijn leeven, niets meer dan een fterflijk mensch was. Op vasten grond fchijnt deeze tegenwerping te rusten. Verfcheiden Protejlantfche Schrijvers zijn van gedagten, dat de kanomzeering of hciligverklaaring haaren El 2 oor- jewoon* ten en 'legtigheden.  532 GODSDIENSTIGE GEWOONTEN en PLEGTIG' HEDEN. oorfprong heeft ontleend van eene verkeerde opvattinge der betekenisfe van de ■ woorden, zegen ons, in het gebed gebruikelijk. Dus zijn wij gewoon te zeggen, Wy zegenen God; 't welk niets anders betekent dan wij danken God. Dut de volgende de algemeene en meestgebruikelijke betekenis is, in welke het woord Zegenen ten allen tijde wierdt opgevat, zal duidelijk blijken aan allen, die in de gefchiedenisfen eenigzins bedreeven zijn. Zeer dikwijls bedienden de Hebreeuwen zich van dit woord, om daar mede aan te wijzen de gefchenken, welke dc eene vriend aan den anderen zondt. Toen j akob aan ezau een gefchenk hadt doen ter hand ftellen, verzogt hij hem zijnen zegen aan te neemen, Gen. XXXIII. 10,11. Achsa, van haaren Vader ca leb een ftuk lands ten gefchenke begeerende, zeide tot hem : Geef mij eenen zegen, Jof. XV. 18, 19. Het gefchenk van brooden en wijn, 't welk abigail aan david gaf, noemde zij zelve den zegen, welken zijne dienstmaagd hein toebragt, 1 Sam. XXV. 27. Waarfchijnlijk was de reden deezer benaaminge, omdat dc gefchenken meestal met gelukwenfchingen en pügtpleegingen gepaard gingen. Behalven decze voorbeelden van bijzondere zegeningen van den eenen Israëlit .aan den anderen, ontmoeten wij nog andere van eenen meer openbaaren en plegtigen aart. Dus beval mozes aan Aaron, den Hoogepriestcr, dat hij de Kinde-  GESCHIEDENIS. 533 deren Israê'Is zou zegenen met deeze wöorde: De heere zegene u, en behoede u ; de heere doe zijn aangezicht over u lichten, en zij u genadig; de heere verheffe zijn aangezigt over u, en geeve u vrede, Num. VI. 24, 25, 26. De Profetifche Schriften vloeien over van zegenwenfehingen. Op hunne doodbedden zegenden de Aards vaders hunne kinderen en huisgenooten. God hadt bevolen, naadat de Kinderen Israëls in het beloofde land zouden gekoomen zijn, dat de geheele vergadering zich alsdan zou verzamelen tusfehen den berg Ebal en den berg Garizim, en dat de zegen van den laatstgemelden berg zou uitgefproken worden, over hen die de Wet onderhielden, doch de vloek van den eerstgenoemden berg over de zulken, die Gods geboden overtraden. J o s u a deedt zulks met 'er daad , naadat hij een gedeelte van het land Kaman veroverd hadt. Het voorregt van tc zegenen, of den zegen te fpreeken, was een der vroegfte blijken van hoogagtinge en eerbetooninge, welke, in de aloude Christen Kerk aan de Bisfchoppen wierdt beweezen: want, hen met de buiging des hoofds té begroeten, cn den zegen van hun te ontvangen, was in zo algemeen gebruik, dat zelf de Keizers niet weigerden zich naar deeze gewoonte te gedraagen. Dus dreef de Kerkvader hilarius den Keizer constantius het verwijt toe, dat hij de Bisfchoppen ontving met eenen kus,. LI 3 door; GEWOON-* ten en plegtigheden.  GEWOONTEN en FLEGTIG' HKDEN. 534 GODSDIENSTIGE door welken christus was verraaden, en zijn hoofd boog om hunnen zegen te 'ontvangen, terwijl hij hun geloof met voeten vertrapte. In de Westerfche Kerke was van ouds eene foort van zegenfpreekinge in gebruik, welke onmiddelijk volgde op het gebed onzes Heeren; zommigen verfhall hierdoor den laatften affcheidszegen naa het Avondmaal; doch, met meer fchijn van waarheid, verftaat mabillonius daar door de zegefpraak vóór het gewijde Bondteken, onmiddelijk naa het volmaakte gebed. Want, onder de Kanons der Kerkvergaderinge van Toledo, vindt men eenen, welke den Priestercn verbiedt het heilig Avondmaal uit te deelen, onmiddelijk naa het gebed onzes Heeren, zonder alvoorens den zegen te hebben gcfproken over het volk. De zelfde Kanon gebiedt, dat, in het toekoomende, de zegenfpreeking onmiddelijk zou volgen op het gebed onzes Heeren, en daarnaa eerst het Bondteken zou gevierd worden. In de verzameling der Gallikaanfche Misboeken , door mabillonius in 't licht gegeeven, voert het gebed, dat op de ColleÜe naa het volmaakte gebed volgt, den naam van Benediktio populi, Zegenwensch aan de Gemeente. Niet vroeger dan vijftig jaaren naa zijn overlijden, kan iemand in den rang der Heiligen geplaatst worden. Alle de getuigenisfen, raakende zijne godsvrugt en de heiligheid van zijnen wandel op aarde, moe-  GESCHIEDENIS. 535" moeten door de Vergadering der plegtigheden naauwkcurig onderzogt worden. Verfcheiden jaaren agtereen duurt zomwijlen dit onderzoek; naadat hetzelve is afgeloopen, benoemt de Paus een zekeren dag, op welken de heiligverklaaring zal gefchicden. Op dien dag begeeft zich zijne Heiligheid, verzeld van de Kardinaalen en alle de voornaame Amptenaars, na de St. Pieters-Kerk ; naa de hooge Mis te hebben gezongen, ondertekent hij de Bulle , cn verklaart hier mede dat de overlecdene onder de gelukzaligen in den hemel is geplaatst. Straks worden 'er boden afgezonden na de plaats, alwaar de overleedene begraaven ligt. Zodra de tijding zijner heiligverklaaringe is bekend geworden, wordt het lijk uit het graf genomen en voor het volk openlijk ten toon gefield. Voorts wordt ter eere van den nieuwen Heilige eenen Mis gevierd. Thans onderflelt en gelooft men dat hij veele wonderwerken kan verrigten. Verfcheiden der geleerdfte Schrijvers onder de Roomsch-Katholijken, als fleüry, baronius, bellarminus en anderen, fpreeken zeer koel over de wonderwerken der gewijde overblijfzelen. Wijlen Paus k lemens den XIV [ganganelli] maakte zeer weinig werks van dezelve; hij fchijnt te wenfehen dat ze niet meer in de Kerk beftonden, als mede dat de Heiligverklaaringen voortaan wierden afgefchaft. LI 4 Wan* gewoonten en plegtigheden.  536* GODSDIENSTIGE crwoon- ten en plegtigheden. Wanneer de Roomsch-Katholijke Priesters, hier te lande, [in Engeland] met de Proteftanten over godsdienftige onderwerpen fpreeken , beweeren zij> dat het geloof in de hcdendaagfche wonderwerken en de aanbidding der gewijde overblijfzelen geene geloofsartikelen zijn, maar dat de godvrugtigen dezelve mogen aanneemen of verwerpen. Doch, dus fpreekende, treeden zij bezijden de waarheid. Want, vooreerst, in alle landen, alwaar de Roomsch-Katholijke Godsdienst bij openbaar gezag is vastgefteld, zou iemand zijns leevens niet zeker zijn, indien hij flegts van verre aan iemand te kennen gaf dat hij de waarheid der wonderwerken in twijfel trok. En wat aangaat de aanbidding der gewijde overblijfzelen, geen Roomschgezinde kan zich hiervan ontflagen houden: want alle leden der Roomfche Kerke zijn verpligt, op eiken Zondag of andere Heiligedagen ten minften eenmaal de Mis bij te woonen; meestal worden op deeze dagen de overblijfzels der Heiligen openlijk ten toon gefield; en dezelve alsdan aan te bidden, is iets, 't welk van niemand mag worden nagelaaten. Maar, ten tweede, hoedanig ook het gebruik zijn moge in andere gewesten, zeker is het, dat in Engeland, alwaar allerlei godsdienftige gevoelens geduld worden, in alle geloofsonderwijzingen en boeken, welke over de oeffeningen der godsvrugt handelen, op de noodzaaklijkheid  GESCHIEDENIS. 537 hcid van het aanbidden der gewijde overblijfzelen en het geloof in de wonderwerken wordt aangedrongen. Dewijl nu dusdanige geloofsonderwijzingen en Catechismen dc hoofdleeringen van den Godsdienst behelzen, is 'er geene reden om te verwagtcn, dat in dezelve over dusdanige onderwerpen zou gehandeld worden, indien ze niet als geloofsartikelen wierden aangezien. Twee Roomfche Priesters, Dr. fell en Mr. butler, hebben, etlijke jaaren geleeden, in 't Engelsen gefchreeven, de leevens der Heiligen. Om onzen Leezer te overtuigen, dat 'er tusfehen eenen Roomsch-Katholijke in Engeland, en tusfehen eenen aan de vaste kust, weinig onderfcheids plaats hebbe, zullen wij, uit deeze leevensbefchrij vingen, de volgende plaatzcn mededeelen. De H. raymundus van penna- forte, langen tijd te vergeefs gepredikt hebbende tegen de rinkelrooijerijen en ongebondene leevens wijze des Konings van Spatij e, nam ten langen laatfte het befluit om het Hof te verlaatcn, en zich na Barcelona te begecven; doch, alzo de Koning een algemeen verbod hadt afgekondigd om hem derwaarts over te voeren, wierp de Heilige zijnen mantel in zee; voorts zijnen ftaf in de hand genomen hebbende, voer hij met dit vreemd foort van vaartuig over zee, en landde veilig ir Catalonie. •— Met zulke verbaazende lichaamskragten was st. franciskus di LI 5 PAtf. 3ew00nten en plegtigheden.  ge wo o ten en TJLEGTIG HEDEN. 538 GODSDIENSTIGE -paula begaafd, dat bij een rots van vervaarlijke grootte en zwaarte van zijne * plaats rukte, om dat dezelve de plaats befloeg, op welke hij een flaapvertrek wilde bouwen. ■— St. agkes de mokte pulciano kreeg een bezoek van de gezegende Moedermaagd, houdende het Kind jezus in haare armen; zij liet toe dat de Heilige het Kind omhelsde en aan haaren boezem drukte. Naa haar overlijden vergoldt zij de beleefdheid van st. katharina van siena, die haar graf kwam bezoeken, op eene zeer zonderlinge wijze. Want, terwijl de leevendige Heilige den voet der gcftorvene wilde kusfen, ligtte deeze haaren voet op en bragt dien aan de lippen van st. katharina; het gefchiedde in gevolge eener overmaate van nederigheid, dat zij haar dus wilde te gemoete koomen. —• Wanneer st. bonaventura, op zekeren tijd, uit hoofde van eene zwaare ongeffceldheid in zijne maag, niet in ftaat was om het heilig Avondmaal te gebruiken , op de gewoone wijze, plaatfte hij den ouwelkas op zijn borst; ftraks drong de gewijde ouwel door tot in zijne ingewanden. — St. ignatius, krank te bedde leggende, en van de Artzen voor ongeneeslijk verklaard zijnde, kreeg een bezoek van den H. petrus, die hem door enkel aanraaken genas. Het getal der wonderwerken, door deezen vermaarden ftigter van het genootfehap der JeZuïten gewrogt, wordt op niet minder dan  GESCHIEDENIS. 539 dan tweehonderd gefchat. — Als st. c klara, op zekeren tijd, in godvrugtigu oeffeningen onlecdig was, kwam een zeer 1 fchoon kind, 'twelk onderfteld wierdt het Kind jezus te zijn, met twee blinkende vleugelen, in haaren fchoot vliegen, en liefkoosde haar met tederftreelende omhelzingen. Op een anderen tijd onpasfeEjk zijnde, en daardoor verhinderd wordende om de Metten bij te woonen, hoorde zij, nogthans, zeer duidelijk en onderfcheiden den ftaatelijken Kerkdienst van dien dag, hoewel dezelve in de Kerk, op een aanmerkelijken afftand van het Klooster, wierdt gezongen. — St. stanis l a u s k o s t k a wierdt, naa zijnen dood, beroemd om het uitwerpen van Duivelen, en het opwekken van geftorvcne menfchen. De Poolen gelooven, dat een van de beenderen dcczes Heilige, in een weinig wijn gedoopt, een onfeilbaar geneesmiddel is tegen veelerhande lichaamsongefteldheden. — Dewijl st. klara de montefalco menigmaalen aan de Nonnen van haar Klooster hadt verzekerd , dat de afbeelding van den gekruistcn christus, en van alle de werktuigen zijns lijdens, in haar hart gegraveerd was, deeden zij, naa haar overlijden, haar lichaam openen; hierdoor wierden zij overtuigd van de waarheid diens wonderwerks. — St. didakus genas lichaamsongemakken met de olie van een lamp, welke voor een beeld van onze Lieve Vrouwe ftondt te branden. Wanneer ewoon- ten en legtigheden.  540 GODSDIENSTIGE GEWOONTEN en PLEOTTGHEDEN. ■ neer hem, op zekeren tijd, als hij zich op reize bcvondt, hongerde, en hij geen fpijze hadt, badt hij God om dezelve; ftraks zag hij zich eene tafel op den grond bereiden , van allerlei ververfchingen rijkelijk voorzien. —■ Geduurende zijn zendelingfchap in de Oostindiën, wekte de waereld vermaarde st. xaverius verfcheiden dooden op. Als hij, op zekeren tijd, zich in de nabuurfchap van Amboina bevondt, deedt hij een ftorm bedaaren, door zijn krucifix in zee te werpen. Wanneer hem, op een anderen dag, het krucifix uit de handen, en in zee viel, kwam op het zelfde oogenblik een gedienftige visch , welke het hem terug bragt. -— Zo eerwaardig was st. rosa om haare heiligheid, dat de hoogstopgefchootene boomen in haaren tuin zich voor haar boogen, en haar groetten, wanneer zij voorbij dezelve na haare Cel ging. In de vijfde Eeuwe wierdt het hoofd van joannes den dooper gevonden in een hol, niet verre van Emefa, eene ftad in Phenicie; op deeze plaats wierdt eene Kerk gebouwd, en het hoofd van den Heilige met godsdicnftigcn eerbied en veel plegtigheids in dezelve geplaatst. Doch, alzo deeze Kerk door den tijd ver\iel, wierdt eene andere, van veel meer aanziens, in de ftad Emefa zelve gebouwd , en het hoofd van den Heilige, in den jaare DCCLX, derwaarts overgebragt. Theophanes verhaalt, dat dit hoofd nog in den jaare DCCC tot een voor-  GESCHIEDENIS. 541 voorwerp van godsdienftig eerbewijs ver- c ftrekte, en eene zo aangenaam riekende ^ en heilzaame reuke van zich gaf, dat dezelve allen , die het in den geloove naderden, van hunne ongefteldheden genas. Het wordt geloofd, dat dit hoofd van den H. joannes van Emefa na Comana in Ponlus, en van daar mConftantinopole is overgevoerd. De Kerk van Amiens beweert nog heden een groot gedeelte van dit hoofd te bezitten: te weeten, het geheele aangezigt tot aan den mond toe , en dat zij deezen kostbaaren fchat is magtig geworden, door middel van zekeren walon de sarton, een Kanunnik van Amiens. Deeze, tegenwoordig zijnde bij de verovering van Conftantinopole door dc Franfchen , in den jaare MCCIV , hadt dit gewijde overblijfzel onder de puinhoopen van een oud paleis gevonden. Daarenboven hadden de Christenen eenige beenderen van deezen Heilige bewaard; en wanneer, onder de regeering van Keizer julianus den afval w gen, de Heidenen het graf van den II. joannes te Sebasta openden, en zijne overblijfzels verbrandden, wierden deeze beenderen gezonden aan den H. athanasius, die ze in een muur van het altaar plaatfte. Toen Keizer theodosius, naderhand, den tempel van serapis verwoeste, en in deszelfs plaats een pragtige Kerk bouwde, aan joannes den dooper toegewijd, wierden deeze overblijfzels in dc- zel- ewoon- ten en leg1tgheden.  gewoon ten- en plegtig heden. 542 GODSDIENSTIGE . zelve ter bewaaringe gefield; dit viel voor in den jaare CCCXCVI. Na Conjiantinopole wierden, in den jaare CCCLVII, de lichaamen van st. andreas cn st. lukas overgevoerd; zij verrigten eene menigte wonderwerken, op alle plaatzen, alwaar de overbrengers van deezen kostbaaren Kerkfchat pleifterden. Zij wierden ftaatelijk bijgezet in de Bafilica, of dc Kerk der Apostelen; hier verftrekten zij tot voorwerpen van het godsdienftig eerbewijs der menigte. Die dc gewijde overblijfzels hadden overgevoerd, ontvingen een gedeelte van dezelve tot loon voor hunne moeite. Door dit middel wierden zij wijd en zijd verfpreid; overal, daar zij in bewaaring gefield wierden , verrigttcn zij een groot aantal wonderwerken. Het fchijnt dat de naagedagtenis deezer overblijfzelen uit het geheugen was verlooren te Conjiantinopole, wanneer Keizer justinianus , in den jaare DL, het voorneemen hebbende opgevat om de Kerk der Apostelen te herbouwen, de werklieden drie houten doodkisten vonden, van opfchriftcn voorzien, aanwijzende dat zij de lichaamen van st. andreas, st. luk as en st. timotheus bevatteden. Keizer justinianus en alle zijne onderdaanen betoonden hunnen eerbied aan deeze gewijde overblijfzelen ; de Vorst deedt dezelve wederom ter aarde beftellen, en een pragtig gedenktcn boven dezelve oprichten. Dc ftad  GESCHIEDENIS. 543 ftad Vergi in Bourgundie, en de Kerk van Beauvais, geeven voor elk een arm van st. andreas te bezitten. De Kerk van Almafi, in het Koninkrijk Napels, wil den naam hebben dat zij het lichaam van dien Heilige bezit, en dat het derwaarts wierdt overgebragt van Conjiantinopole, naa dat deeze ftad door de Franfchen was bcmagtigd. Het Roomfche Martelaarsboek verzekert ons, dat, uit het Apostolisch graf te Almaji, bij aanhoudendheid, een vogt druipt, 't welk eene geneczende kragt bezit. Diepgaanden eerbied genooten, in voorgaande tijden, de ketens van st. petrus en paulus; de Pausfen zelve plagten voormaals de fchakcls van dezelve uit te deelen, als onfeilbaare geneesmiddelen tegen lichaamskwaaien. Arator verhaalt, dat, in de zesde Eeuwe, te Rome de ketens bewaard wierden, in welke st. petrus te Jeruzalem was geboeid. Ook leest men van een rok, van dien zelfden Apostel, van Antiochie na Parys gezonden, en aldaar in de Kerke van st. geneveva geplaatst. Hugo, Abt van Clugni, verhaalt men, bediende zich van denzelven, om in de tegenwoordigheid eener groote menigte van aanfehouwcren, een perfoon te geneezen, die met eene beroerte was geflagen. — Eenige beenderen van den H. stephanus, omtrent het jaar CCCCXVJII, door zekeren Priester orosius, na het eiland Minor'ka overgevoerd, werkten aldaar de bekee- ring 3ewoon* ten en plegtigheden.  544 GODSDIENSTIGE GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN. ring van vijf honderd veer tig Jooden, in de ftad Magona, op dat eiland woonagtig. Een flesje, bevattende eenige droppelen van het bloed diens Heilige, nevens eenige brokken van zijne beenderen, genazen , omtrent den zelfden tijd, een gebroken been, en herftelden het gezigt aan eene blinde vrouwe, in eene ftad van Afrika. Door middel van de zelfde gewijde overblijfzelen, kreegen de kranken hunne gezondheid, en wierden de dooden bij het leeven herfteld. Nog andere Kerken wierden met de overblijfzels van deezen eerften Christen Martelaar gezegend: met naame te Ancona, in Italië; in Portugal; tc Tours, Bourdeaux en Bourges, in Frankryk; wonderwerken gefchiedden, op alle deeze plaatzen, door middel van dezelve. Behalven de gewijde overblijfzels deiApostelen , wierden die der volgende Heiligen en Martelaaren niet minder als de bevoegde voorwerpen van het godsdienftig eerbewijs der Christenen aangemerkt en behandeld. Dus voerde men, in het begin der tweede Eeuwe, de gewijde overblijfzels van st. ignatius, Bisfchop van Antiochie, van Rome, alwaar hij de martelkroon hadt ontvangen, na den zetel van zijn Bisdom, en plaatftc dezelve in den grafkelder nabij de poort van daphne. Dagelijks wierden zij van het volk bezogt; men wil dat zij eene groote menigte wonderwerken wrogten. De Christenen bewaarden de beenderen van  GESCHIEDENIS. 545 van st. polycarpüs, Bisfchop van Smirna, die omtrent het jaar CLXIX den marteldood ftierf; zij waardeerden dezelve boven de kostbaarfte edelgefteenten, — De overblijfzels van st. fruktuosus, Bisfchop van Tarragona, in Spanje, die in de derde Eeuwe het Christlijk geloof met zijn bloed verzegelde, worden op verfcheiden plaatzen vertoond; onder andere in eene Kerk nabij Barcelona, en in de ftad Manrefe in Katalonie. De overblijfzels van st. gervasus en st. protasius, te Milaan, onder de regeering van Keizer valentinianus den I, om het geloof ter dood gebragt, naadat zij in ftaatelijken ommegang, na de Kathedraale Kerk dier ftad, waren overgebragt, herftelden het gezigt aan een Milaaneefchen burger, die , toevallig, de fieraaden aanraakte, met welke zij bedekt waren. Nog veele andere perfoonen wierden van hunne onderfcheidene kwaaien geneezen, door middel van linnen doeken, welke deeze overblijfzels hadden aangeraakt. Een hooggaand eerbewijs betoont de hedendaagfche Kerk van Rome aan de overblijfzels der Heiligen en Martelaaren. Eerst worden de kisten, in welke zij in bewaaring worden gelegd, met gewijd water befprengd, en daarnaa plegtiglijk gezegend. Hoofdzaaklijk koomt het gebed hierop uit, dat het Gode moge behaagen zijne befcherming te verleencn aan de zulken, die de verdienften deezer Heiligen eerbiedigen, en hunne gewijde IL deel. Mm over- GEWOON* ten en PLEGTlG* HEDEN.  546 GODSDIENSTIGE «GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN. overblijfzels nederig omhelzen, ten einde dat deeze geloovige boetelingen en aanbidders mogen behoed worden voor de magt des duivels, voor donder, pest, befmettende lucht, verfcheurende dieren , en voor de vijandlijke aanflagen en onderneemingen der menfchen. De geloovige , welke, met een godsdienftig oogmerk, de overblijfzels koomt bezoeken, moet zich met hartlijken ijver van deezen pligt kwijten, en in den geloove de gewijde ledemaaten der Heiligen aanraaken. 'Er zijn zekere bepaalde tijden vastgefteld, op welke zij voor de godsdienftigen openlijk worden ten toon gefield. In de Kerk van onze Lieve Vrouwe te Aken, worden de overblijfzels om de zeven jaaren vertoond; vooraf gefchiedt 'er eene plegtige afkondiging in deeze woorden : „ Het hoofd en de 5, rechter arm van st. kornelius zul„ len vertoond worden; door bemidde„ ling van dezelve moge de Heere u be,, waaren voor de vallende ziekte, en, „ naa dit leeven, het Koninkrijk der he5, melen fchcnken." De overbrenging der overblijfzelen, of het in bewaaring ftellen van dezelve in de eene of andere Kerk, gaat zeer zorgvuldig en ftaatelijk toe. Voorts moeten zij onderzogt worden van den Bisfchop , die een plegtigen zegen over dezelve uitfpreekt. Op den dag der overbrenginge , worden de ftraaten, door welke de plegtige optogt zijnen weg moet neemen, gerei-  GESCHIEDENIS. 547 reinigd, en de huizen met tapijten behangen. De Kerk en het altaar zijn pragtis verfierd, en de beelden der Heiligen ftaan openlijk ten toon. De overblijfzels worden in ftaatelijken ommegang, onder een verhemelte, gedraagen; de Geestlijkheid treedt vooraan, het volk loopt ter zijden en agter haar, met brandende waschkaarzen in de handen. Zodra de ftaatfie in de Kerk is gekoomen, wordt 'er een Te Deum gezongen; vervolgens plaatst men de overblijfzels op het altaar, om van het volk te worden aangebeeden. 'Er worden formuliergebeden ter eere van dezelve opgefteld; nacht en dag brandt 'er een lamp voor de plaats, daar zij in bcwaaring gefteld worden. Onder alle foorten van overblijfzelen, welke in de Roomschgezinde landen bewaard worden, zijn de menigvuldigfte in getal, het bloed der martelaaren. Geheel Italië, en inzonderheid Rome, is vermaard wegens de groote menigte van het zelve, welke aldaar gevonden wordt. De grond van Rome, zegt een Italiaansch Schrijver, is met het bloed der geloovigen bedekt. Hij voegt 'er nevens, dat de Paus brokken van deeze gewijde aarde aan de vreemdelingen ten gefchenke geeft. Het volgende wonderwerk verhaalt hij, als bij zulk eene gelegenheid voorgevallen. Een Poolfche Gezant verzogt met grooten ernst Paus pius den V, dat hij hem een gewijd overblijfzel wilde fchen. Jten. Zijne Heiligheid nam hierop zijnen Mm % mm* GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  ■gewoonten en plegtigheden. S4$ G'0 DSDIENSTIGE neusdoek uit zijn zak, deedt een weinig Romeinfche aarde in denzelven, en hem toegevouwd hebbende, ftelde hij dien den Gezant in handen. Zijne Excellentie hadt geene andere gedagten, dan dat de Paus met hem zogt te boerten; doch, t'huis gekoomen zijnde, en den neusdoek geopend hebbende, bevondt hij dat dezelve door en door met bloed geverfd was. Geen einde zouden wij vinden, indien wij het verbaazend aantal wonderwerken wilden verhaalen, welke men wil dat dagelijks door het bloed der martelaaren gewrogt worden. Op zekere rijden van het jaar ziet men het fmelten en vloeibaar worden. Verfcheiden fmeltingen van deezen aart gebeuren 'er, bijzonderlijk in Italië. Dus ziet men op het feest van st. eustatius, te Rome., het bloed diens Heilige kooken. Het merkwaardigfte van allen, nogthans, is het bloed van den H. januarius, te Napels. Op den achttienden van Herfstmaand gefchiedt aldaar de plegtigheid der openbaare ten toonftellinge.van het hoofd en het bloed diens Heilige, den Patroon dier hoofdftad. Een ftaatelijke ommegang wordt bij die gelegenheid gehouden, ter «ere van st. januarius, waarin het hoofd en het bloed des martelaars met agtbaaren toeftel worden rond gedraagen. Op zekere plaats der ftad ontmoeten elkander deeze gewijde overblijfzels. Wanneer zij dicht bijeen zijn genaderd, ziet men het bloed vloeibaar worden,, kooken en langs da  GESCHIEDENIS. 545 de zijden van het glas, waarin het wordt bewaard, heenen loopen. Jaarlijks gefchiedt dit wonderwerk; nimmer verijdelt het de verwagting des volks, 't welk altoos- in grooten getale daarbij tegenwoordig is, om ooggetuige te zijn van de waarheid der gcbeurtcnisfe. De opkomst en oorfprong deezes wondcrwerks, wordt verhaald deeze geweest te zijn. Eene zekere Napolitaanfche vrouw van aanzien, krank te bedde leggende, gehoord hebbende van den H. januarius en deszelfs medgezellen, nam. het befluit om haare herftelling te zoeken op de plaats, alwaar deeze geloovige en ftandvastige Christenen den marteldood hadden geleeden. Diens volgens liet zij zich derwaarts brengen, en den grond nog nat van derzelver bloed vindende, vulde zij daarmede twee glazen flesfen. In de eene fles goot zij al het zuiver bloed, welk zij konde verzamelen, in de andere het bloed met aarde en andere vuiligheid vermengd. Naauwlijks hadt zij dit werk verrigt, of zij vondt zich herfteld. Eeni- fen tijd daarnaa vernomen hebbende, dat et hoofd van den Heilige na Napels was gebragt, liet zij weeten dat zij een gedeelte van zijn bloed in het bezit hadt. Straks wierdt het hoofd in ftaatelijken ommegang gedraagen, om het bloed te haaien. De godvrugtige vrouw wagtte dit bezoek niet af, maar liep met de twee flesfen het hoofd van den martelaar te geinoete. Op het zelfde oogenblik dat zij, Mm 3 bij. gewoon-, ten en PLEGTIGf HEDEN.'  550 GODSDIENSTIGE GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN. bijeen kwamen, fmolt het bloed; het volk wierdt hierdoor overtuigd, dat het met 'er daad het bloed van den Heilige was. Zints dien tijd heeft men, jaar op jaar, telkens met een even gelukkigen uitflag, het wonderwerk herhaald. De Heer addison maakt gewag van dit gewaande wonderwerk, in zijne aanmerkingen over verfcheiden gewesten van Italië: „ Ik zag (dus fchrijft hij, van „ Napels fpreekende) een zeer ftaatelijken en plegtigen ommegang, ter gelegenj, heid der komfte van den Hcrtoge van 5, an jou tot den Spaanfchen throon. Om „ te meer luister te geeven aan den toe„ ffcel, wierdt, ten zelfden tijde, het „ bloed van den H. januarius rond gedraagen; het wierdt vloeibaar in het „ oogenblik als 't het hoofd van den Hci3, lige naderde , hoewel men zeide dat ,, het voorheen hard geftold geweest was. Tweemaalen had ik gelegenheid om de „ kunstbewerking van dit gewaande won3, derwerk te aanfchouwen; zo verre is ,, 't 'er af dat ik het voor een weezenlijk „ wonderwerk zou houden, dat ik het ,, veeleer aanmerke- als een der lomp3, fte trekken, die 'er kunnen gefpeeld „ worden. Nogthans maakt geen won„ derwerk zo veel gerugts in èe^Room3, fche Kerk; de Heer paschal (preekt „ 'er van als een der kenmerken van j, den waaren Godsdienst. De heden„ daagfche Napolitaanen fchijnen dit 3> wonderwerk te hebben overgenomen 3> van    GESCHIEDENIS. 551 van een ander, 't welk reeds in den „ leeftijd van horatius, in eene ftad ,, van _ het Koninkrijk Napels, wierdt verrigt. Vervolgens te Gnatia gekoo„ men zijnde, dus fpreekt de Dichter, „ lachten wij met de eenvoudigheid der ligt„ geloovige menigte, welke het ondernam „ om in den gewijden tempel de zamenge„ flolde gom zonder vuur te doen fmelten. „ Die wil, mag dit gelooven; ik voor mij ,, geloof het niet. Men kan hieruit lee„ ren , dat de Heidenfche Priesters het „ zelfde geheim kenden, 't welk de „ Roomsch-Katholijke Priesters thans be„ zitten." De volgende bijzonderheid, welke in de Roomfche Kerk onze aandagtige opmerking verdient, is het Jubelfeest, 't welk deels van joodfche, deels van Heidenfche herkomst is. Tweederlei Jubelfeesten vierden de Jooden ; het kleine Jubelfeest, 't welk om de zeven, en het groote, 't welk om de vijftig jaaren voorviel. Op het groote jubelfeest der Jooden, wierden alle de dienstbaaren in vrijheid herfteld; de betaaling der fchulden wierdt den armen kwijt gefcholden; allerlei panden moesten terug gegecven worden; de erfgenaamen van de zodanigen, welke hunne landerijen en eigendommen ver-: pand hadden, mogten van dezelve bezit neemen, in den naam hunner voorouderen: want, volgens een ftelregel in de joodfche Wet, was 'het genot van de Mm «4 vrug- GEWOON- ten en plegtigheden. ,  GEWOONTEN en TEEGTIGHEDKN. RH GODSDIENSTIGE vrugten der aarde, geduurende den tijd, van negenenveertig jaaren, oene genoegzame betaaling van het opgefchooten *eld. Op de zelfde wijze doet de Paus ieder vijftigfte jaar verflrekken tot een jaar van ruste voor zijne gehoorzaame kinderen. Dan fchenkt hij hun vergiffenis van die overtreedingen; hij onderfteunt de geestrijke armoede van den boeteling, door de fchatkisten der godlijke bermhartigheid voor hem te ontfluiten, en hem Ee herflellen in de gunst van God en der Heiligen. Het blijkt dus, dat deeze plegtigheid de plaats heeft vervangen van de Eeuwfpelen der aloude Romeinen, alleenLijk met dit onderfcheid, dat bij dezelve eenige joodfche gewoonten zijn gevoegd. Paus bonifacius de VIII was de eerfte Infteller van het Jubelfeest; hij verklaarde in zijne Bulle, dat allen, welke de Kerken van den H. petrus en den H. paulus te Rome zouden koomen bedoeken, in den jaare MCCC, eene volkomene vergiffenis van alle hunne zonden Zouden genieten. Doch, vermids, volgens zijne inflelling, het Jubelfeest flegts op ieder honderdfle jaar moest invallen, en de zondaaren dus te lang op vergiffenis zouden moeten wagten, beval klemens de VI, dat het Jubelfeest om de vijftig jaaren zou gevierd worden. Groote veranderingen, ondertusfchen, lijn 'er} sedert dien tijd, voorgevallen; wantj.  GESCHIEDENIS. 553 want, uit kragt van verfcheiden befluiten van Kerkvergaderingen, mag ieder Paus een Jubelfeest uitfehrijven in het jaar, in hetwelk hij op den Pauslijken zetel is verheven ; met dit onderfcheid alleen, dat de heilige deur niet dan aan het einde van het vijfentwintigfte jaar mag geopend worden; „ 't welk," om met de woorden eens Roomschgezinden Schrijvers te fpreeken, „ eene algemeene zondvergif„ fenis aanbrengt; de harten dergeloovi„ gen worden daardoor vertroost, en 'er „ ontftaat blijdfehap in het huis des Hee,, ren." De Biegtvaders, welke door hunne Overftcn zijn goedgekeurd, ontvangen door het Jubelfeest de magt om alle de uitgezonderde gevallen vrij te fpreeken van alle Kerkelijke tuchtiging en den grooten ban; alle opfchortingen te vernietigen, betreffende Kerkelijke proven en geestlijke ampten, en de Interdikten op te fchorten. Ook fchenkt het hun de vrijheid om geloften te veranderen en van dezelve ontfiag te verleenen, indien zij geene verbintenis hebben met dc kuisheid of den Godsdienst, of niet van den aart der zulken zijn, door welke de Bedevaartgangers zich verbinden om de graffteden der vermaardfte Heiligen te bezoeken. Wanneer de Paus den tijd tot het hou. den van een Jubelfeest heeft vastgefteld, geeft hij, door zijne Apostolifche brieven, daar van kennis aan alle de Kerk». Mm 5 voog- -jewoonv ten en 'legtigheden.  Gewoonten en plegtigheden. 55+ GODSDIENSTIGE voogden door het geheele Christendom; deeze laaten dezelve in hunne Stichten afkondigen, met bijvoeging van de vereischte vermaaningen, opdat de Geloovigen zich zelve in de noodige gefèeldheid mogen brengen, om de voordeelen te verwerven, welke daaraan verknogt zijn. Op de dagen, tot een plegtig vasten en ter boetedoeninge afgezonderd, moeten de Bisfchop en de Geestlijkheid zich vertoonen, met alle uitwendige tekens van boetvaardigheid, en vervuld met aandoeningen van nederigheid. Den Almagtigen moeten zij met hart en mond aanbidden, en hem de vrugten eener oprechte gemoedsverbrijzelinge aanbieden, beftaande in de verzaaking van alle die verbintenisfen, door welke de menfchen meestal aan de waereld zijn verknogt, en in het vastgenomen befluit om het volk door hun eigen godvrugtig voorbeeld te onderwijzen. Het voornaamfte gedeelte der plegtigheid beftaat in het openen der heilige deure; dit gefchiedt op de volgende wijze. Op den vierentwintigften van Wintermaand van het heilige jaar, koomen alle de reguliere en waereldlijke Geestlijken te zamen, in het Apostolifche paleis, en gaan van daar in ftaatelijken optogt na de St. Pieters-Kerk in het Vatikaan. Op het plein dier Kerke gekoomen zijnde, vinden zij de deuren geflooten , en alle de ingangen van de gallerij met eene fterke wagt     AANSTELLING VAN XSHIE KARDINAALEN TOT HET OPENEN DHR GE"WYDE XJEBBKNtax StjAN X om zijne handen te wasfehen; daarnaa keert hij weder na zijnen throon, terwijl intusfehen het koor een lied zingt, op de plegtigheid flaande. Onder het zingen, fluiten de Metzelaars de deur, in het midden van. welke zij een koperen kruis   I  -GESCHIEDENIS. 56*1 kruis plaatzen; de Paus zegent hetzelve, door het doen van verfcheiden gebeden. De geheele plegtigheid wordt bcflooten met den zegen, welken de Paus uitfpreekt over de geheele vergadering der Geloovigen, bijzonderlijk die godvrugtige Bedevaartgangers, welke Rome bezogt hebben. Eindelijk keert de heilige Vader terug na zijn paleis, verzeld van alle zijne Kardinaalen. . De laatfte bijzonderheid, van welke wij, onder deeze afdeeling, zullen fpreeken , zijn de zo genoemde Aflaaten. Tweederlei betekenis heeft dit woord bij de Roomsch-Katholijke Schrijvers. Vooreerst geeft het te kennen, dat de-Paus de magt heeft om ontflag te verleenen van de verpligting tot het houden der Vastendagen, ten voordeele van eenen iegelijk, welke hem daarom verzoekt; —■ ten tweede , dat hij het regt heeft om alle die tijdlijke ftraffen kwijt te fchelden, welke aan de zonde in dit leeven verknogt zijn. Te noodiger is het dat wij deeze onderfcheidene betekenis in agt neemen, omdat veele welmeenende Protejlanten, omtrent dit beginzel der Roomfche Kerke, eenen misdag begaan, door het woord in deszelfs oorfpronklijke betekenis te neemen. Zommigen hebben zich verbeeld, dat de Pausfen, aflaat verleenende, den menfchen vrijheid geeven om te mogen zondigen. Doch, zo verre is 't van daar, dat iet diergelijks met dit woord worde II. peel-. Nn aan- GEWOON- ten en plegtigheden.  gewoon' ten en plegtigheden. 562 GODS DIENSTIGE ■ aangeduid, dat zelf de bijgeloovigfte Roomsch-Katholijken zulk eene opvatting ■ met afgrijzen zouden opneemen. Zeker is het, dat door den aflaathandel veele misbruiken gepleegd zijn; de aanleiding tot onze Kerkhervorming moet aan denzelven voornaamlijk worden toegefchreeven. Doch, deeze misbruiken moeten veeleer gefield worden op rekening van hun, welke met de uitdceling der aflaaten belast waren, dan op die der Pausfen, welke dezelve verleend hadden. Ondertusfchen moet het erkend worden, dat de aflaaten, zelf op de wijze en in het licht, waarin wij dezelve befchouwd hebben, eene onnoemelijke fomme gelds in de Pauslijke fchatkist brengen. Niet gaarne zijn de menfchen ten allen tijde aan den band der plegtigheden gebonden; die Godsdienst moet, derhalven, in hunnen fmaak vallen, welke hun ontflag verleent van verfcheiden dingen, in hunnen eigen aart onverfchillig, en die, voor het bei ■taaien van eene kleine fomme gelds, de menfchen van tijdlijke flraffen in dit leet •ven ontflaat. Ter bevestiginge der waarheid vart hetgeen wij gemeld hebben ten opzigte Van de aflaaten, zullen wij hier het getuigenis bijbrengen van een RoomschKatholijk Schrijver en een Jezuït, den vermaarden Vader mainburg. Dus1 fchreef hij, omtrent eene Eeuw geleeden i » Toen Paus l-eo de X den Pauslijken - - ' 5, throon  GESCHIEDENIS. 563 „ throon beklom, kondigde hij aflaaten ,, af, ten voordeele van alle de zulken, ,, die iets wilden toebrengen tot het her-1 „ bouwen van de St. Pieters-Kerk te Ro„ me. Zij, die de aflaaten kogten, mog„ ten vleesch en eijeren in de Vasten ee„ ten, en, naar goedvinden, zich een „ Priester tot Biegtvader verkiezen." De zelfde Schrijver voegt er nevens, ,, Dat deeze aflaaten, bij openbaare veiling, aan den meest biedenden verkogt wier„ den: zodat het ons niet vreemd kan „ voorkoomen, dat 'er veele misbruiken zijn ingefloopen." — Zo baatlijk wierdt ten langen laatfte deeze gewoonte, dat alle gemaatigde Roomsch - Katholijken dezelve veroordeelden, en luther, een man van verftand, hoewel hij, ten dien tijde, geen hooger rang in de Kerk bekleedde, dan dien van Augustyner Monnik, de geheele magt der Pausfen beftreedt, en in de hand der Godlijke Voorzienigheid tot een doorluchtig werktuig verftrekte tot het te wege brengen van onze verlosfing van Pauslijke onkunde, duifternisfe, bijgeloof en afgodcrije. Dewijl het geheele Jubelfeest eenigermaate verknogt is met de magt van zondvergiftenis verkenen, zal het niet kwalijk voegen, hier met weinige woorden te verklaaren, wat, in vroegere en laatere tijden, met het woord Abfolutie, of zondkwijtfchelding, wierdt bedoeld: want het is zeker, dat dit woord verNn a keerd GEWOONTEN en >LEGTIO» HEDEN.  gewoon' ten en PLEGTIGHEDEN. 56*4 GODSDIENSTIGE .keerd yerflaan, kwalijk toegepast en misbruikt is. De Apostelen wierden van den Heere Jezus christus met de herderlijke magt bekleed om de zonden kwijt te fchelden; van de Apostelen daalde zij af op de Kerk. Dit was alles, wat de eerfte Christen Kerk zich aanmaatigde; de volltrekte, opperfte, onafhanklijke, onmededeelbaare magt van zondvergiffenisfe Code alleen overlaatende. Vijf foorten van abfolutie telden de oude Kerkvaders: i. Die van den Doop. — 2. Die van de" Eucharistie. — 3. Die van het woord en de leere. — 4. Die van de oplegginge der handen, en het gebed. — 5. Die van de wederbrenginge tot de gemeenfehap der Kerke, door eene ontflagverleening van haare tuchtoeffening. De twee eerfte mogen fakramenteel, de derde verklaarende, de vierde biddende, en de vijfde geregtlijke genaamd worden. De eerfte hadt geene betrekking tot de boctoeffenende Kerktucht, dewijl zij nimmer wierdt gefchonken aan perfoonen, welke eenmaal den Doop hadden ontvangen. De tweede hadt daartoe eenige betrekking, doch behoorde niet eeniglijk en alleen tot dezelve: want zij wierdt sefchonken aan allen, die den Doop hadden ondergaan, die nimmer onder de boetedoende Kerktucht vielen, zo wel als aan de zodanigen, die gevallen, en van nieuws in de Kerk^emeenfehap herfteld waren; in beiderlei op-  GESCHIEDENIS. 565 opzigt droeg het den naam van de volmaaktheid eens Christens. Door de derde foort van abfolutie deeden dc dienstkncgten van christus eene openbaare verklaaring aan de menfchen van de voorwaarden van verzoeninge en zaligheid. De vierde foort wierdt gebruikt als'mede gepaard gaande met de meeste andere abfolutien. Door de vijfde en laatfte foort wierden de boetelingen in den vrede en volkomene gemeenfehap met de Kerk hcrfteld. In de vroegfte tijden van 't Christendom, verwierven gcene zondaars de vrijfpraake, ten zij ze alvoorens eene geregelde boete gedaan hadden; het geval van dreigend doodsgevaar alleenlijk uitgezonderd. Wat aangaat dc plegtigheid der vrijfp aake zelve, de boeteling in zak en asfche gekleed, wierdt voor het altaar openlijk aangenomen, met deeze of diergelijke woorden: „ Hij, die de zondige „ vrouwe alle haare misdaaden vergaf, „ welke zij met traanen beweende, en de „ deuren van het paradijs voor den moor„ denaar opende, doe u zijner verlosfin„ ge deelagtig worden, en maake u los „ van alle dc banden der zonde, cn ge„ neeze u door het hulpmiddel zijner „ bermhartigheid, en gecve u weder aan ,, het lichaam der Kerke door zijne gena„ de, en bewaare u gezond tot in eeu„ wigheid." Het zeggen, Ik fpreek 11 vrij, in plaatze van christus fpreeke vL Nn 3 vrij, GEWOONTEN en PLEGTIGHEDEN.  CEWOON ten en PLEGTIG HEDEN. 566 GODSDIENSTIGE .vrij, kwam niet in 't gebruik voor dê twaalfde Eeuw, kort voor den leeftijd -van thomas aquinas, welke, gelijk de geleerde Ierfche Aardsbisfchop usher duidelijk heeft beweezen, allereerst ter verdeediginge van deeze wijze van ontflagverleeninge heeft gefchreeven. Zomtijds wierdt de zalving gevoegd bij de oplegging der handen, in het geval van de wederaanneeminge van zulke Ketters en Scheurmaakers , welke , geduurende hunnen ketterfchen of fcheurmaakenden ftaat, gedoopt waren. De reden hiervan was, omdat hun doopzel, buiten de Kerkgemeenfchap ontvangen, kragtloos en van geene waarde zijnde, zij onderftcld wierden het eigenlijke uitwerkzei van den Doop te ontbeeren: te weeten , de genade of zalving van den Heiligen Geest. De tijd der abfolutie fchijnt bepaald geweest te zijn aan den dag van het lijden onzes Zaligmaakers. Eenige boetvaardigen wierden tot de gemeenfehap der Kerke aangenomen, door de vrijfpraak, zelf naa hun overlijden; inzonderheid was dit het geval der zulken, die, geduurende hunne boetedoening, ftierven. 't Is noodloos aan te merken, dat de abfolutie, te gader met alle andere Kerkelijke tuchtoeffening, oorfpronklijk huisvestte in de handen des Bisfchops, en door hem wierdt medegedeeld aan de Ouderlingen en Diakenen alleen. In gevallen, egter, van de  GESCHIEDENIS. 56*? de dringendfte noodzaaklijkheid, fchonken de Kerkrcgels de vrijheid aan een Leek om den Doop te mogen toedienen, eerder dan te gedoogen dat een geloofsleerling ongedoopt zou fterven. Eenige zonden waren 'er, welke den overtreeder buiten de mogelijkheid fielden om immer vrijfpraak te kunnen ontvangen : oorfpronklijk waren deeze de drie groote zonden van afgoderije, overfpel en moord. En, hoewel, in 't vervolg, deeze ftrengheid merkelijk verzagt wierdt, door algemeene toeftemming, nogthans, wierdt tot aan het uiterfte de Kerkgemeenfcbap geweigerd aan zulke geloofsafvalligen, die hun geheele leeven lang in hardnekkigheid en onboetvaardighcid volhardden, en alleenlijk om de vrijfpraake verzogtcn, wanneer de angftcn des doods hen hadden aangegrecpcn. De Patriarch alleen hadt de magt aan zich behouden om aan zwaare en ergerlijke overtreeders zondvergiffenis te fchenken. De oordeelkundige hooker, fpreekende over de misbruiken van het geeven van abfolutie in de Roomfche Kerk, drukt zich in deezer voege uit: „ Stijf en fterk „ beweeren zij [de Roomsch-Katholijken] „ dat, wat ook een boetvaardige moge „ doen, zijne verbrijzeling, zondbelij„ denis en genoegdoening van geene „ kragt zijn om te verftrekken als wee9) zenlijke deelen in dat Sakrament, en Nn 4 „ ge- OEWOOÏf- ten en PLEGTIG» HEDEN,  BEWOON ten en plegtig heden. 568 GODSDIENSTIGE -„ gevolglijk niet toereikende zijn ter „ wegneeminge van zijne zonden, in zo •„ verre zij yan den boeteling zeiven af„ komftig zijn, zonder het medeoverleg „ van den Leeraar, maaralleen in zo ver„ re als zij door de magt en het gezag des „ Leeraars worden voorgefcbreeven. „ Ten zij, derhalven, de Priester gene>, gen en bereidvaardig zij, heeft God, „ door zijne belofte, zich zeiven, om „ zo te fpreeken, zodanig de handen gc„ bonden , dat hij het nu niet meer in „ zijne magt hebbe om iemand de zonden „ te vergeeven. — Geen ander antwoord „ kan hij geeven, dan hetgeen de Engel „ aan lot gaf: Ik kan niets doen." Vervolgens de waare natuur en de uitwerkzels der abfolutie befchrnvende, fpreekt hij aldus : „ Twee uitwerkzeJs heeft, „ derhalven, het woord der herderlijke „ vnjfpraake: ten aanzien van de mis„ daad, verklaart het ons alleenlijk ont" ?a§? Van de zond^buldigheid, en 5, herfteld in Gods gunst; doch wat aan„ gaat het regt in gewijde en godlijke ge„ heimenisfen, welker wij, door de zon}, de, onwaardig waren geworden, gelijk „ de magt der Kerke ons voorheen kragt„ daadig verhinderde om tot dezelve toe „ te treeden, zo herftelt dezelve, op „ onze m 't oogloopende boetvaardig„ heid, onze vrijheid, maakt de banden „ los, met welke wij gebonden waren, „ lcheldt al het voorleedene kwijt, en » neemt  GESCHIEDENIS. 56*9 neemt ons wederom aan , alsof wij nim„ mer waren afgeweeken." Wegens het gebruik en oogmerk der abfolutie, drukt zich de beroemde Aardsbisfchop tillotson aldus uit: „Zeer }, waarfchijnlijk is het, dat van deeze wonderdaadige gaave, om de geheime. „ gedagten en overleggingen van des „ menfchen harten te kennen, voornaam- lijk afhing de zo genaamde magt der j, fleutelen : ik bedoel de magt, om de „ zonden kwijt te fchelden of te houden. „ Want zij, die het voorregt bezaten om „ de harten der menfchen te kennen, zou„ den dit op vaste gronden kunnen doen, „ en boven alle misvatting verheven zijn „ in de oeffening van hunne magt, ten „ aanzien van bijzondere perfoonen. Doch, in zulken zin zijn de Priesters „ en dienaars der Kerke niet van misfla- gen bevrijd, en zij kunnen het niet „ weezen: omdat zij niet in de harten der menfchen kunnen zien, of zij in „ oprechtheid boetvaardig en tot zond,, vergiffenis geregtigd zijn, dan niet. „ Want het kan niet in mij opkoomen, „ dat de Zaligmaaker met de woorden, Wiens zonden gij vergeeft, dien zijn ze vergeeven ; en wiens zonden gij houdt, „ dien zijn ze gehouden , iets meer be„ doeld hebbe dan eene bloote en een- voudige verklaaring van de beloften en „ dreigementen des Euangeliums; welke verklaaring door eenen iegelijk mensch, Nn 5 „ zo 3ew00nj ten en plegtigheden.  eswoo; ' TEN et rj-EGTII HEDEN 5?*> GODSDIENSTIGE f. 5) zo wel als door de Apostels en dienaars » „ der Kerke, kan gedaan worden. Want, ;- 55 dat God den boetvaardigen zijne zonden ; 55 wil vergeeven, doch den zondaar niet wil vergeeven, ten zij hij zich bekee55 re, is even waar wanneer deeze ver9, klaaring koomt uit den mond van een ,, gemeenen Leek, dan uit dien van een „ Apostel. En, wat aangaat de abfolutie „ van deezen of geenen bijzonderen „ mensch, hoewel een Leeraar der Kerke, „ uit hoofde van de bedrevenheid in zijn „ beroep en veelvuldige ondervinding, „ doorgaans en met reden mag vermoed ,, worden, een kundiger regter te zijn „ over iemands bekeering, dan andere „ menfchen , en daarom, met meer ge„ zag en tot grooter gerustftelling voor „ den boeteling, zijn gevoelen en oor„ deel wegens hem mag verklaaren, de„ wijl hij, evenwel, niet in zijn hart kan „ zien, kan hij omtrent denzelven be„ droogen worden. En, indien dit ge„ beure, dan zal zijne verklaaring, dat j, zijne zonden vergeeven zijn, dat wil 55 zeggen, zijne abfolutie, hem niets baa5, ten; gelijk, van den anderen kant, zij„ ne weigering om hem zondvergiffenis „ te fchenken, indien hij waarlijk boet„ vaardig zij, hem geen nadeel zal toe„ brengen: even eens gelijk de uitfpraak „ van een kundig Regtsgeleerde van , grooter gezag is, en ons grooter gerustf, heid geeft, ten aanzien van ons regt » tot  GESCHIEDENIS. 571 „ tot eenigen eigendom , dan het ge-, „ voelen van een anderen mensch, die „ van een ander beroep is, en onder-1 „ ftcld wordt niet zo veele kennis van ,1 zaaken te hebben. Doch, met dit al- les, zijne verklaaring verandert de „ natuur der zaaken niet; en indien de „ Wet tegen ons getuige, is ons regt „ van eigendom ongegrond, niettegen„ ftaande het gevoelen des kundigen „ Rcgtsgeleerde over de deugdelijkheid „ onzer zaake." Op eene andere plaats drukt zich de Aardsbisfchop aldus uit: ,, De Proteftanten „ befchouwen de abfolutie des Priesters j5 niet als volftrekt noodzaaklijk tot de „ vergeeving der zonden, maar alleenlijk „ als eene uitfpraak, dienende tot opbeu- ring en gerustftelling van den boete„ ling. Van hier dat onze Kerk [de En- gelfche'] niet vordert het geeven van „ eene uitdrukkelijke abfolutie aan een „ ftervenden boeteling, dan in geval„ 1c hij zelve die begeere. Dit dient „ ten overtuigenden bewijze, dat, vol„ gens het gevoelen onzer Kerke, de ,, Priesterlijke abfolutie niet volftrekt „ noodzaaklijk wordt vereischt tot de „ zondvergiffenis en zaligheid des boete„ lings." Drie formulieren van abfolutie vindt men in de Liturgie der Engelfche Kerke. De eerfte is die van het morgen-gebed: 5, Almagtige God »— die magt heeft ge- 3) gec- JEWOON*1 ten en 'legtig-' heden.  GEWOON ten en plegïig heden. ] I I 572 GODSDIENSTIGE f CVf?, ~ HiJ verSeeft en fcheldt - hJu1} , tWeede wordt g^ruikt bij het bezoeken der kranken: „ Onze Hee " ? ,EiÜS CH,RISTÜs, die aan zijne " Kerk de magt heeft nagelaaten — door 5j zijn gezag, aan mij toevertrouwd, vergeef ik u, enz." De derde is die van den dienst des Avondmaals: „ De » Almagtige God — die de vergiffenis „ der zonden heeft beloofd — zij u ^ ,, nadig, enz." In kragt en betekenisle, zegt Bisfchop sparrow, zijn deeze drie formulieren van den zelfden aart ■ „ Even gelijk wanneer een Vorst aan ,, iemand zijner dienaaren last hebbende „ gegecven om alle de boetvaardige over, treeders, wie ze ook mogen weezen, „ uit de gevangenis te ontflaan, het in 39 jI? f? Ultwerking, met opzigt tot „ de ilaaking van den gevangene, over„ een zou uitkoomen, of deeze dienaar „ zeide: Uit kragt van den last, mij ge„ geeven onder des Vorften zegel en „ handtekening, ontflaa ik deezen gevan„ gene; of aldus: De Vorst, welke mij „ deezen last heeft gegeeven, ontflaatu{> of eindelijk: De Vorst fcheldt u de „ misdaad kwijt en ftelt u op vrije voc o ten." De plegtigheid der abfolutie, welke de ?aus fchenkt aan gekroonde hoofden, velke hij inden ban gedaan hadt,gefchiedt :orthjk aldus. De Paus, verzeld van zijlen Apostolifchen hofftoet, plaatst zich, op  GESCHIEDENIS. S73 op een kostbaaren throon, voor de St. Pieters-Kerk opgericht. Voor deeze vergadering verfchijnen de Gezanten der gebannen Vorften, werpen zich neder aan de voeten van zijne Heiligheid, verzoeken om vergiffenis in den naam hunner Meefteren, en vraagen om de abfolutie. Voorts leggen zij hunne handen op het Misboek, en zweeren, bij de heilige Euangelien, en bij het heilige krucifix, gehoorzaamheid aan de Kerk. Vervolgens zingen de Paus en twaalf Kardinaalen het Miferere; bij het begin van ieder vaers flaan zij den Gezant op de fchouders. De plegtigheid wordt beflooten met gebeden, en de oplegging van eene boete, evenredig aan de misdaad der vrijgefprokenen. UEWOO». ten en plegtigheden.