PT. UUR D, GESCHIEDENIS VAN ALLE GODSDIENSTEN. DERDE DEEL.   OUDE en TEGENWOORDIGE STAAT 1 en a GESCHIEDENIS^ van alle C GODSDIENSTEN, Van de Schepping der Waereld tot op den tegenwoordigen Tijd. door WIL LIJM H U R D, D. D. uit het engelsch vertaald. derde "deel; Behelzende een eerigt wegens de ÏROEDERSCHAPPEÏTIffiïfl RöO>b' Jcbe Kerk. FEESTDAGEN 7» den RoOiWfcbcTl Almanacb. sakramesten der Koomfcbe Kerke. geschiedenis der inquisitie. waldbnzen tf» albigekzen* oude en hedendaagsche staat der grieksche kerke. kerktucht der grieksche christenen. 35 e r dienst der grieksche kerke. SVWEIUI -pleotigheden der grieken. Te amsterda m, Brj MARTINUS de BIIUYN. jmdcclxxxii. Verfierd met een prachtig Stel Kunstplaaten. laatste oliezeIi onder de grieken. begraafenis-pi.ectighedf. n der qrieksc ee che.istenen. scheurmaakers onder de grieksche christenen. grieksche kerk tlï rusland. begraafenis-plegtighedeh der russen. grieksche christenen VCW s t. thomas. godsdienst en PEEGTIGif E« den der kopten. godsdienstige plegtighe* DEN der MAROKITES. NAsSERIeRS, KEEBITEN eil christenen 'OJm s t. ja n.   GESCHIEDENIS VAN ALLE GODSDIENSTEN. DERDE DEEL. GODSDIENSTIGE BROEDERSCHAPPEN in de Roomfche Kerk. Behalven de GeestHjke Orden, onder de Roomsch-Katholijken, reeds voorheen door ons befchreeven , zyn 'er nog verfcheiden Broederfchappen, welke geene flaatelijke bekragtiging van den Paus ontvangen , doch, egter, zcdert onheugelijke tijden, gebloeid hebben. Het oogmerk, waartoe zij wierden opgericht, fchijnt geweest te zijn, de bevordering en voortplanting van gezellige godsdienstigheid. Hoewel dit een prijswaardig oogmerk was, waren, nogthans, de middelen » ter bereikinge van hetzelve te werk gefield, zo naauw met het bijgeloof verwantfehapt, dat alle heilzaame bedoelingen verijdeld wierden. De eerfle deezer Broederfchappen, van welke wij een geregeld verflag zullen doen, is die der Kranzen, of Kraaien; de uitvinding hiervan wordt toegefchreeven aan PETRUS DEN KLUIZENAAR, die den lUt deel» A eerftea BROEDERSCHAPPEN.  B8.0EDEB.- SCftiU'- PEN. 2 GODSDIENSTIGE eerften Kruistogt na het Heilige Land aanvoerde. De godsdienftige Heidenen, wier gebeden zeer talrijk waren, plagten een zeker getal Kraaien te tellen, op dat zij geene van hunne menigvuldige fchietgebëdën mogten overflaan. ïets foortgelijks was in gebruik onder de Saraceenen, tegen welke petrus de kluizenaar den öoïlög ondernam. Zijn oogmerk was, de foldaaten in ftaat te ftellen om hunne gebeden te kunnen opzeggen: want, in dieEeuwc, waren 'erweinigen, behalven de Priesters, Welke leezen konden. Groote aanmoediging wordt nog heden , in de Roomscli-Katholijke landen, gegecven aan die onkundige lieden, welke zeer naauwkeurig zijn in het opzeggen van hunne gebeden, en andere godsdienftige verrigtingen; de tijd, welke daar aan moet beftced worden, wordt, door het tellen der kraaien, zorgvuldig afgemceten. Ja, meil vindt 'er onder het gemeene volk, welke zo zeer gefteld zijn op het naaiiwlcttend vvaarneemen van deeze plegtigheden, dat zij, om den wille van dezelve, alleslaaten ftaan. Ik zelve heb hier van een merkwaardig voorbeeld ondervonden. Op zekeren tijd, te Brnsfel ih Vlaanderen, mij bevindende in een herberg, gebood ik den knegt mij 't een of ander te brengen ; doch, alzo hij juist op dat oogenblik zijne kraaien telde, gaf hij tot antwoord, dat hij eerst den pligt moest volbrengen, dien hij aan de gezegende Maagd vcffchuldigd Was, De  GESCHIEDENIS. 3 De Broederfchap van den Roozekrms wierdt eerst ingefteld door den waereldvermaarden dominikus, van wien wij reeds eenig berigt gegeeven hebben, en in onze Gefchiedenis der Inquifitie breedvoeriger zullen handelen. Een Roozckrans bellaat uit honderdenvijftig kraaien, maakende even zo veele Ave Maria's, Ieder tiental kraaien, die telkens door een grooter kraal onderfcheiden zijn , maaken een petrus. De vijftien groote kraaien zijn zo veele zinnebeelden van vijftien verborgenheden, waarin aangeweezen wordende eeuwige voorneemens des hemels, in de beraaming van het ontwerp der menschlijke verlosfmge. Voor dat iemand zijnen Roozckrans begint te leezcn, moet h.ij zich zei ven met het kruis tekenen, de Geloofsbelijdenis der Apostelen opzeggen, en het gebed onzes Heeren bidden , nevens drie Ave Maria's; dit gefchiedt ter aanwijzinge van de betrek» kinge, welke de gezegende Moedermaagd heeft tot de drie perfoonen der aanbiddelijke Drieëenheid. In .drie klasfen zijn de vijftien verborgenheden verdeeld: de eerfte klasfe bevat de vijf verborgenheden der blijdfehap; de tweede die der droefenisfe, als zinfpeelende op het lijden onzes Zaligmaakers; de derde klasfe behelst de vijf verborgenheden der heerlijkheid: zij dienen ten zinnebeelde van 's Heilands Opftandinge en Hemelvaart. Naa het verrigten deezer plegtigheden, zijn alle de broeders van den Roozekrans A 2 ver- BROEDER? SCHAPPEN.  4 GODSDIENSTIGE BROEDER.' SCHAPPEN. . verpligt, hunne Hemmen famen te paaren in het aanheffen der litaniën, ten behoeve van de zulken, die bezogt worden naar 't lichaam of den geest, of in hunne tijdlij ke bezittingen. In dit gedeelte der godsdienstverrigtingen, zijn zij gehouden, zich tot de gezegende Moedermaagd te wenden, om dat deeze aan d o min ik us, terwijl hij nog een kind wits, 't eerst een Roozekrans hadt aangebooden. Op den eerflen van Wijnmaand wordt de plegtigheid van den Roozekrans gevierd; dit gefchiedt uit kragt van een gebod van Paus gregoriüs den XIII. Verfcheiden voorregten zijn zedert aan deeze Broederfchap gefchonken; en dewijl het meerendcel van dezelve, door de Bullen van verfcheiden Pausfen, geftaafd en bekragtigd zijn, kan het ons niet vreemd voorkoomen, dat dezelve tegenwoordig eene aanzienlijke vertooning in de waereld maakt. Eene andere Broederfchap in dcRoomfche Kerk, is die van den Schouderlap, dus genoemd , om dat allen , welke leden van dezelve worden , een Huk laken over den rechter fchouder draagen ; dit dient hun tot een kenmerk van onderfcheidinge van anderen , die eener andere gezinte zijn toegedaan. De Schrijvers der Legenden vernaaien, dat de gezegende Maagd zich vernederde om van den hemel neder te daalen, met oogmerk om den Schouderlap , nevens eenige andere tekens van goedkeuringe, te fchenken aan zekeren su  GESCHIEDENIS. 5 simon stock, ten dien tijde Generaal der Karmeliter Monniken. Zij verzekerde hem, ten allen tijde hem haare befcherming te zullen verleenen, en beloofde ten goede te zullen gedenken aan allen, welke deel namen aan de Godsdienltigheid van den Schouderlap, en op hen en hunne kinderen te zullen nederzien in het uur des doods, indien zij dit onderpand aan hun lichaam droegen. Duizenden en tienduizenden wonderwerken worden gezegd, door de alvermogende kragt van deezen Schoudcrlap, gewrogt te zijn. Paus joannes de XXII verklaarde , in eene zijner Bullen, dat de gezegende Maagd, op zekeren tijd, hem met een bezoek vereerde, en eene volftrekte belofte deedt, uit het Vagevuur te zullen verlosfen alle die geenen , die den eerstvolgenden Zondag naa hun overlijden den Schouderlap droegen. In gevolge van deeze Bulle, worden zij allen, welke tot de Broederfchap van den Schouderlap behooren, bij hun affterven, onbegraaven gelaaten tot op den eerften Zondag naa hun overlijden; dit beneemt allen twijfel, of zijne ziel ten hemel is gevaaren. Bezwaarlijk valt het te bepaalen, hoe zeer het bijgeloof gefchikt zij om de menfchen te vervoeren tot de fpoorbijfterit» ontwerpen, onbellaanbaar zo wel met den Natuurlijken als gcöpenbaarden Godsdienst: want, in zommige gevallen, kan aan de menschlijke driften paal noch perk scfteld worden. Ik zelve heb, op zekeren A 3. tiJda br.0ede3l- SCHA1»- p£n.  6 GODSDIENSTIGE BROEDERSCHAPPEN. tijd , een Ambachtsman van Londen te Antwerpen lid zien worden van de Broederfchap van den Schouderlap; en zo zot was dit bijgeloovig flegthoofd , dat hij betuigde aan de geenen, welke met hem omgingen, wel te wenfchen, in dat zelfde oogenblik te mogen overgevoerd worden na de Eeuwigheid: dewijl hij van gevoelen was, dat alle zijne zonden vergeeven waren, en hij een welbehaaglijk voorwerp was in de Godlijke oogen. Gecne Broederfchap , ondertusfchcn , verdient met grooter regt van ons vermeld te worden, en is onzen hoogftcn eerbied waardiger, dan die den naam van de Broederfchap der Liefde draagt. Zij beïlaat uit een zeker getal Leekebrocders, met regt waardig den naam, dien zij hebben aangenomen. Eiken Saterdag declen zij brood uit onder de behoeftigen ; zij laaten Misfen doen voor de rust der ziele van de overleedenen; zij geevcn een huwelijksgoed aan veertig jonge dochters. Nog een ander werk van liefdaadigheid verrigten zij, 't welk de opmerking verdient en vordert van allen, die zich Proteftanten noemen. Wanneer 'er een behoeftig mensch fterft, bekostigen zij deszelfs begraavenis, en draagen zorge, niet alleen dat zijne overblijfzels op een voegzaame wijze ter aarde befteld worden, maar zij laaten tevens Misfen doen voor de rust zijner ziele. Niettegenftaande een Protellant dit als een werk van een bijgeloovigen aart zal befchouwen, het wijst, nog- thans,  GESCHIEDENIS. 7 thans, aan de goedhartigheid deezer luiden, die, hoewel zij dwaalen, hunne zorge voor de overleedenen willen betoonen, zelf aan geenc zijde van het graf. In alle Roomsch-Katholijke landen ontmoet men Broederfchappen van menfehen , die 'er jaarlijks hun werk van maaken, om voor eene kleine fomme gelds, geduurende de Vasten, zich zelve openlijk op de ftraaten te geesfelen. Tot zulk eene hoogte is deeze belachelijke bijgeloovigheid in Spanje gefteegen, dat de Geestlijkheid de toeftemming heeft gegeeven dat dezelve bij volmagt zal mogen verrigt worden, .op de twee volgende voorwaarden: Vooreerst , moet de Priester eene bepaalde fomme gelds ontvangen voor het toelaaten van •een gevolmagtigde; — Ten tweede, moet de gevolmagtigde betaald worden naar evenredigheid dat hij is overeengekomen met hem , wiens perfoon hij zal verbeelden. Deeze gehuurde boetelingen houden aan met zich zeiven te teilteren met fnerpende geesfelflagen, tot dat het bloed tappelings met dikke ftraalen langs rug en lendenen gudze. De vrouwen, welke zich zeiven als iets meer dan menschlijke weezens aanmerken, rukken, onder deeze barbaarfehe plegtigheid, de hairen uit de hoofden en flaan op haare borsten, bitterlijk weenende en duizenden van zegeningen affmeekende over deeze godvrugtige .boetelingen. Eenige der beroemdfte Schrijvers onder de Roomsch-Katholykm, en onder deeze inzonderheid .de Kardinaal baroni u s en 4 fleü- BROEDER- SCUAP- PEN.  -bk.0EDE1V SCHAPPEN. 8 GODSDIENSTIGE ■ fleury, hebben beweerd, dat de gewoonte , volgens welke de boetelingen zich zelve geesfelen, niet vroeger dan omtrent het midden der elfde Eeuwe, in de Christelijke Kerke is bekend geworden, 't Gebeurde omtrent dien tijd, dat een paar ongebondene knaapen, die in ledigheid hunne dagen fleeten, zich zeiven in grove mantels omwonden, en zich van zweepen en geesfelroeden voorzagen, onder voorgeeven van de Godheid te zullen te vrede ftellen, op hen vertoornd om de menigvuldige euveldaaden, welke zij gepleegd hadden. Met deeze werktuigen der fmarte , bragten zij zich zelvcn zo felle flagen toe, dat het bloed uit alle de deelen van hun lichaam gudsde. Dit deedt hun den naam. van Heiligen verwerven bij de grootc menigte, welke vervolgens, ten hunnen behoeve , aanzienlijke fommen gelds verzamelde. Schoon derhalven hunne ledemaatcn, door de toegebragte zweepflagen, waren van een gereeten, genooten zij, nogthans, den troost dat hunne beurzen rijklijk van geld voorzien waren. Anderen , even onkundig aangaande den waren aart van den Godsdienst, als zij zeiven, d,och minder loos en vondrijk, moesten, dit voordeel derven. Maar, voor hoe belachelijk ook deeze gedaante van godsdienstigheid moge gehouden worden bij de Proteftanten, die in verlichte tijden en landen leeven, nogthans kunnen wij onzen Leezer verzekeren, dat wij niets vergroot, en zelf niets ten aanzien van de?  GESCHIEDENIS. 9 geringfte omftandigheid bezijden de waar-1 heid gefproken hebben. s Zo groot was ondertusfehen deeze gods-1 dienftige dolzinnigheid, dat zij genoegzaam algemeen wierdt; het aanftcekend vergif floeg ook tot de vrouwelijke fexe over. De vrouwen, de tederheid aan haar geitel en fexe eigen vergeetende, en van geestdrijverij tot bijgcloovigheid overgaande , teifterden en fcheurden haare lichaamen met koorden en zweepflagen; dit deeden zij niet flegts om verzoening te doen voor haare eigen overtreedingen, maar ook om de gunst en goedwilligheid der Godheid te verwerven voor zulke menfehen, welke, volgens haare verbeelding, in het Vagevuur gepijnigd wierden. Ongeveer vijftig jaaren naa het genoemde tijdftip, ftondt 'er eene nieuwe foort van Geesfclaars op, onder den naam van boetvaardigen; zij beweerden een bijzonderen last van God ontvangen te hebben, om zich zeiven, zonder het betoon van eenige bermhartigheid, te geesfelen. Ja, zo algemeen en aanfteekende was de geestlijke raazernij dier tijden, dat zelf de kinderen , door het voorbeeld en de vermaaningen hunner ouderen aangemoedigd, gezamentlijk genootfehappen oprichtten , deeze om zich zelve, geene om elkander te geesfelen. Bij het geen wij reeds gemeld hebben aangaande de Geesfelaars, of Tuchtoeffcnaars, moeten wij nog aanmerken, in hoe groot eene hoogagting dezelve, bij lieden A 5 v^ hoeder." :hap- EN.  io GODSDIENSTIGE BROEDER SCHAPPEN. i i ] i - van allerleien rang, in Spanje gehouden worden. De dag van Goéden-Vrijdag is bijzonderlijk ter hunner eerbetooninge toegewijd. Zo groot is dc eerbied, welke hun wordt toegedraagen, dat de Koning zelve met zijne Staatsdienaars, in één woord, allen, die in de Hoofdftad 't meest in rang en aanzien uitfteeken, het niet beneden hunne waardigheid, ja, zelf het zich tot eere rekenen, bij hen hunne opwagting te koomen maaken. Des Konings Lijfwagten trekken op, hebbende hunne wapenrusting, tot een teken van diepen rouwe, met vloers bekleed; de Muzikanten fpcelen op hunne fnaartuigen de treurigfte wijzen, welke men zich verbeelden kan. De trommels zijn met zwart laken bekleed; de Tamboers fïaan eenen Rouwmarsch, om het gemeen te doen gedenken aan den dood van onzen Zaligmaaker. Het treurgeluid der Trompetten wekt de gemoederen, bijzonder der boetvaardigen, op, en geeft aan dezelve kragt en leeven; de zelfde uitwerking hebben op de harten der Godsdicnftigen de ftandaarten ên kruis,, fen met zwart laken bekleed. Gelijk 'er verfcheiden Broederfchappen van deeze tuchtöeffenende Gcesfelaars in Spanje gevonden worden , dus laaten zg dien zich doorgaans op Goeden-Vrijdag te Madrid vinden. Zij hebben een kleeder.Iragt, welke haar van alle andere Broederchappen onderfcheidt. Zij draagen een angen kap of hoed, overdekt met witkaaerijksdock, omtrent drie voeten hoog; aan  GESCHIEDENIS, n aan den top is een ftrook linnen vastgebonden , 't welk nederwaarts hangt, cn voor een fluiër dient. Aan hunne handen draagen zij witte handfehoenen, fchoenen van de zelfde koleur aan hunne voeten, en een borstrok met mouwen, met een blaauw lint vastgeftrikt, indien zij niet na de eene of ander Juffer verkecren. Doch, ingevallc zij den vrijer fpeelen , draagen zij linten van zulk eene koleur, als zij denken haare minnaaresfen best te zullen welgevallen. Die zich zeiven vlugst en onbefchroomdst gecsfelt, wordt boven alle de anderen in eere gehouden. Wanneerzij, onder het voortgaan van denOptogt, eene jonge fchoonheid ontmoeten, wecten zij hunne geesfelroeden zo behendig te wenden , en daar mede zo wel te treffen , dat zij, met weinige flagen, groote ftroomen bloeds uit hun lichaam doen voortkoomen. De Juffer fchept zo veel behaagen in dit bedrijf van godsdienftig< heldhaftigheid, dat indien zij haar woorc nog niet gegeeven hebbe, zij hem doorgaans op ftaanden voet haare hand aan 'biedt. Wanneer de Geesfelaars de venfters var de kamers hunner minnaaresfen voorbi trekken, verdubbelen zij hunne flagen ot hunnen rug en fchouderbladcn. De Juf fers, welke den ommegang uit haare ven fters aanfehouwen , dit treffen aanmer kende als gefchied ter haarer eere, be antwoorden deeze -bloedige en finartlij k< BROEDERSCHAPPEN. I I l  12 GODSDIENSTIGE BK.OKDEB SCHAPPEN. ( i ( 1 1 1 - ke pligtpleeging met allerlei betooningen eener ongeveinsde liefde. Naadat de ftaatclijke optogt een einde heeft genomen, en de geesfelende boetelingen zijn wedergekeerd op de plaats, van welke de ommegang was begonnen, vinden zij een deftigen maaltijd voor hun toe-bcreid: want, hoewel de Goedc-Vrijdag een der plegtigfte vastendagen is in den geheelcn Roomfchen Almanak, ontflaat, nogthans, de Paus de boetelingen van de verpligting om dien te houden. Voordat de boetelingen aan tafel nederzitten, worden hun de rug en fchouders gewasfehen met wijn en azijn, om alzo de toegebragte wonden te geneezen en het geftolde bloed weg te neemen. Eene bijzondere Broederfchap ontmoet men onder dcRoomscIi-Katholijken, uitmuntende door het bctoonen van een diepen eerbied voor de overblijfzcls der afgeftorvene Heiligen: bij voorbeeld, hunne becnen , armen, handen , voeten, beenderen, hair, tanden, ja, zelf de klederen, welke zij ten dage van hun overlijden droegen. Zeer werkzaam en ijverig zijn de [eden deezer Broederfchap; van tijd tot -ijd vaardigen zij hunne zendelingen af, >m deeze of geene overblijfzels der geloo/igen op te zoeken. Zeer gelukkig flaagen [oorgaans deeze zendelingen; zomtijds >rengen zij meer beenderen thuis, dan aan iet lichaam van den Heilige, terwijl hij eefde, gevonden wierden. Indien 'er eenig  GESCHIEDENIS. 13 cenig gefchil ontflaa over de echtheid deezer beenderen, beroept men zich op den Bisfchop, die de zaak naauwkeurig en rijpelijk overweegt, en vervolgens een berigt daarvan na Rome zendt. Zijne Heiligheid herziet de geheele zaak, en zijne aitfpraak beflist het gefchil tusfchen dt twistende partyen. Verftandige Proteftanten hebben dikmaals gevraagd , wat toch de reden zij dat menfchen, welke voorwenden der Christlijkcn Godsdienst te gelooven, tol zo verre kunnen vergeeten den pligt, wel ken zij aan hunnen Godlijken Verlosfei fchuldig zijn, dat zij de beenderen aanbid den van een man of vrouwe, welke a zints lange in het ftille graf gerust heb ben; terwijl zij tevens gelooven, dat d< dooden wederom zullen worden opgewekt wanneer christus koomen zal om d< waereld te oordeelen? Wij antwoordei hierop, dat de Christenen, of de zulkei althans, welke in de middel-eeuwe ziel dien naam toeeigenden, deeze gewoont van de Heidenen hebben overgenomen De Egijptenaars bewaarden de lijken hun ner verftorven voorvaderen, welke doo verloop van tijd in voorwerpen van gods dienftigc eerbetooninge verwandelden Om te verhoeden dat de Israëliten niet ii den zelfden ftrik vielen, ontving mose, bevel om zich voor zijn geliefd vol] te verbergen , en blies zijnen laatltei adem uit op den berg Nebo. De Joodei wisten de plaats niet, op welke hun groo BROEDERSCHAPPEN. » l l t L r 1 > z 1 1  14 GODSDIENSTIGE ÏR0EDE1 SCHAPPEN. > te Wetgeever was geftorven; ten miniten konden zij nimmer het plek gronds uitdenken, waar in hij begraaven was. Dit was de reden, dat, hoewel de naakoomelingcn van abraham zich dikmaals aan de plompfte bedrijven van Afgoderije fchuldig maakten , het, nogthans, niet blijke, dat zij de overblijfzels van mozes godsdienfbig vereerd hebben , gelijk gewisfclijk zou gefchicd zijn , indien zijne begraafplaats hun bekend geweest ware. Heden ten dage wordt groote eerbied betoond aan de beenderen en overblijfzels, welke uit de zogenaamde Katakomben te Rome en Napels worden opgedolven. Wegens deeze aloude begraafplaatzen zullen wij het volgende naauwkcurig berigt mededeelen, uit de Reisbefchrijving des oordcelkundigen Bisfchops b urn et, welke, in den Jaare MDCLXXXV, Italië bezogt heeft. Voor te noodigcr zal dusdanig een berigt moeten gehouden worden, wanneer wij in aanmerking neemen, dat de lichaamen, welke uit die begraafplaatzen worden opgedolven, aangezien worden als de overblijfzels dier eerstgeloovige Christenen , welke voor de waarheid den marteldood gelecden hebben; daar het, integendeel , eene bekende zaak is, dat de Christenen , in eene geduurige vervolging leevende, zo verre af waren van dusdanige gedenktekens voor leden hunner gezinte te kunnen oprichten, dat zij dikmaals, ter handhaavinge van hunne veiligheid, genoodzaakt waren, zich zei ven op de best rao»  GESCHIEDENIS. tS ïftogelijke wijze fchuil te houden. Hierüit zal tevens blijken, dat veele der overblijfzelen, welke door de Roomsch-Katholijkeu godsdicnftiglijk vereerd worden, de beenderen van Heidenfche menfchcn, of van zulke Christgeloovigcn zijn, welke eene reeks van jaaren naa de regeering Van CONSTANTINUS DEN GROOTEN geleefd hebben. De bovengedagte Katakomben te Napels worden door den Bisfchop aldus befchreeven. „ Het zijn ruime en lange „ Gallerijcn, uit een rots gehouwen; zij „ zijn drie verdiepingen hoog. In twee „ van dezelve heb ik geweest; maar de „ benedenfte is ingeftort, zodat men bin« „ nen dezelve niet kan koomen: evenwel „ zag ik den ingang, welke derwaarts „ leidt. Ongeveer twintig voeten zijn „ deeze Gallerijen breed, en bij de vijf,., tien voeten hoog; het zijn verheven „ aanzienlijke en ruime Kamers, en niet zo klein en benaauwd als de Katakom„ ben te Rome, welke ilcgts drie of vier „ voeten wijd , en vijf of zes voeten „ hoog zijn. Men wilde mij doen geloo„ ven dat deeze Katakomben te Napels „ negen mijlen verre zich in den rots uit- ftrekken; doch hier van kan ik niet bij „ eigen ondervinding fprceken. Indien dit. 5, egter, waar zij, zullen zij, misfehicn. „ tot aan Puzzolo vooitloopen ; en hel „ kan dan waar zijn , dat zij voor de fte 5, den, aan de Baai gelegen, tot begraaf „ plaatzen gediend hebben; doch dit is 3ROEDER>» 5CIIAP- ?EN.  BROEDEf SCHAPPEN. i5 godsdienstige - „ mij met geene volkomene zekerheid ge,, bieeken. Ik wandelde een groot end „ weegs, en vond Gallerijen zich na alle „ kanten uitftrckkende, zonder een einde „ te zien. En daar in de Katakomben te „ Rome flegts drie of vier rijen Nis&n „ boven elkander in een rots zijn uitge„ houwen, in welke de lijken geplaatst „ worden, ontmoet men hier doorgaans „ zes of zeven zulke rijen Nisfen, welke „ zo wel hoogcr als breeder zijn. Zom„ mige Nisfen zijn gefchikt voor de lijken „ van kinderen. Op zommige plaatzen „ zijn in den vloer als 't ware groote „ doodkisten in den rots uitgehouwen, „ om de doodsbeenderen, naadat zij ge„ heel zijn uitgedroogd , in dezelve te „ leggen. Maar ik kon geene fpooren vin„ den van deeze gaten, welke zich als de „ buiken deezcr kisten vertoonden, of 9, van deuren, om de Nisfen te fluiten, „ naadat een dood lichaam in dezelve was „ geplaatst. Het moeten, derhal ven, zeer „ afzigtelijke , ongezonde en Hinkende „ plaatzen geweest zijn, alwaar etlyke ,, duizenden lijken lagen te rotten, zon„ der eenig bedekzel om een zo akelig „ gezigt af te fluiten, en dien affchuwe,, lijken flank te weeren. Want de ge„ daante en hoegrootheid der Nisfen wijst ,, duidelijk aan, dat de lijken in dezelve „ geplaatst wierden, alleenlijk met dood„ klederen omwonden; zij waren te laag „ voor doodkisten. Op zommige plaat}) zen van den rots ontmoet men eene> jj foorc  GESCHIEDENIS. 17 5, foort van kleine Kapel, uit den rots „ gehouwen , in de algemeene Gallerij „ uitloopende; rondom dezelve ziet men „ Nisfen. Maar ik zag geene blyken van „ een muur, welke dusdanige plaatzen „ infloot; hoewel ik niet vreemd ben van te gelooven, dat deeze begraafplaatzen „ van bijzondere familiën zullen geweest „ zijn. ,, In zommige gedeelten der muuren en „ van den boog ziet men ruw Mozaïk werk, en eenige fchilderijen. De ko„ leuren zijn leevendig en helder, en de manier en karakters in den Gothifchen „ finaak. Dit deedt mij befluiten, dat dit het werk der Normannen was, om- trent zeshonderd jaaren geleeden ver„ vaardigd, naa dat zijde Sar aceenen vcr„ dreeven hadden. Op zommige plaatzen „ ziet men gefchilderde palmboomen, op „ andere wijngaartranken. De leevendig„ heid der koleuren wijst aan , dat die „ fchilderijen niet kunnen vervaardigd „ zijn, terwijl deeze vertrekken nog tot „ begraafplaatzen dienden: want de vui,, ligheid en flank der lucht, door zo vee3, le rottende lijken veroorzaakt, zou- den het pleisterwerk en de koleuren „ gefchonden hebben. „ Op eene plaats Haat de afbeelding „ van een mensch gefchilderd met een 5, korten baard , en bij zijn hoofd het „ woord paulus gefchreeven, en nog „ een andere afbeelding van een mensch, „ hem een krans toereikende, en bij zijn III. deel. B m BROEDER/» SCHAPPEN. t  ■SR.0ÊDE1! SCHAPPEN. 18 GODSDIENSTIGE .„ hoofd het woord Lans gefchreeven; „ diergelijk eene fchilderij ziet men ook „ recht tegenover dezelve. Op eene an„ derevond ik een kruis gefchilderd, en „ aan het bovenftc gedeelte van hetzelve „ de letters J. C. X. O. en aan het bcne„ deneinde NIK A. Een geleerd oudheid„ kenner, welke mij verzelde, was het „ met mij eens, dat de wijze van fchilde„ ren en de karakters op zijn meest niet „ ouder fcheenen te zijn dan zeshonderd „ jaaren; doch geen van ons beiden wist, „ wat wij van deeze letters zouden maa„ ken. De laatfte letters fcheenen te flaan 3, op het laatfte woord van de verfchy,, ninge, welke constantinus gezegd „ wordt in de wolke gezien te hebben, toen zich het kruis aan hem vertoon„ de. Doch, hoewel de twee eerfteletters „ den naam van jezus christus mog- ten aanwijzen, zijnde het zeer gemeen, „ op de aloude munten en opfchriften, de 3, C voor een S te gebruiken, en de letter X den naam christus mogt beteke„ nen; nogthans' wisten wij niet wat wij „ van de O zouden maaken, 't en zij de„ zelve misfchien de Griekfche Theta (©) „ ware, en het ftreepje in het midden der „ letter, door langheid van tijd, was uit* „ gefleeten; en dan zou het de eerfte letter „ van het woord Theos (©eos) zijn. De „ betekenis van het geheele opfchrift zou „ dan deeze zijn: jezus christus god overwint. Boven een andera „ fchilderij aan den wand ftondt gefchree- •»> ven  GESCHIEDENIS. 19 „ven S. johannes, een duidelijk„ fpreekend bewijs eener barbaarfche „ eeuwe. Hoog aan den muur, op eene „ andere plaats, zag men eene fchilderij, „ en drie fchilderftukken onder dezelve. „ Bij de bovenfte fchilderij was geen op„ fchrift; maar bij de benedenfte las men „ de woorden S. katharina, S. aga„ pe en S. margarita; behalven dat de naamen katharina en marga- rita hedendaagfche naamen zijn, wa„ ren de letters klaarblijkelijk van laatere ,, herkomst. Het bijvoegzel ta, een wei„ nig hooger dan de S, dient ten onwe„ derfpreekelijken bewijze , dat zeshon,, derd jaaren de hoogfte oudheid is, wel„ ke aan dit opfchrift kan worden toe- gefchreeven. Ik zag niet meer fchil„ derijen, en de donkerheid en bedompt„ heid der lucht begonnen my te vervee„ len; zodat ik niet langer dan een uur „ in de Katakomben vertoefde. „ Meer bijzonderlijk begon ik nu mijne 3, gedagten te laaten gaan over de Katakom„ ben van Rome, dan ik dus lang gedaan had. „ Ik kon geene redenen verzinnen, waar„ om men van de Katakomben te Napels 3, zo weinig melding vindt gemaakt, ter,, wijl van die van Rome zo veel gefpro,, ken wordt. Voor mij zeiven konde ik 3, geene andere reden uitvinden, dan dat het een vaste regel zijnde , de eer „ der Romeinfche Katakomben te handhaa?, ven, als de bewaarplaatzen van de over5, blijfzelen der eerfte Christenen, derB 2 j5 zel- BROEDER-- iCHAP- ?EN.  2o GODSDIENSTIGE BROEDER' SCHAPPEN. .,, zeiver aanzien merkelijk zou gedaald „ zijn, indien men geloofd hadde dat 'er „ nog andere Katakomben in weczen wa„ ren, in allen opzigte dezelve overtref„ fende. Ondertusfchen kunnen deeze „ niet onderfteld worden het werk der eerfte Christenen geweest te zijn. ,, Niets, in de daad , dunkt ons klaar-, „ blijkelijker, dan dat zij den aloude Hei„ denen tot gemeene begraafplaatzen ge„ diend hebben. ,, Men treedt in dezelve buiten de j, muuren der Had , ingevolge van ce„ ne wet der twaalf Tafelen. Deeze vereischte was, in de daad, in agt ge„ nomen ten aanzien der Katakomben te 5, Rome, door mij bezogt, welke die van 3, S. agnes en S. sebastiaan waren. s, Doch, fchoon de ingang buiten de muu5, ren der ftad was , liepen zij, in de daad , onder dezelve door. En dit kon ligt gebeuren: want, vermids men in die 5, dagen het gebruik van het kompas nog 3, niet kende, konden de arbeiders niet „ weeten, na welk een kant zij groeven, 3, naadat zij eenmaal zo verre onder den ,, grond gevorderd waren , dat zij het 3, daglicht hadden verlooren. ,, Het is eene ongegronde verbeelding, „ te onderflellen dat de Christenen, in „ de vroegfte tijden, bekwaam waren om 3, zulke werkfhikken te volvoeren: want, „ vermids dit delven en graavenin derot- zen eene klaarblijkelijk in 't oogloo9, pende zaak moet geweest zijn, uithoof-, » de  GESCHIEDENIS. 21 de van de puinhoopen, welke daaruit „ wierden ten voorfchijn gebragt, en het „ verbaazend getal werklieden, welke daartoe moesten gebruikt worden; is „ het, daarenboven, ongegrond te den,, ken , dat zij hunne godsdienftige vcr„ gaderingen konden houden te midden van het bederf van zo veel vuiligheids. „ Ik vond den damp zo flerk, dat hoewel ,, ik zo min als iemand aan opftijgingcn on- derhevig ben, ik, nogthans, den gant- fchen dag , op welken ik in de Kata„ komben geweest was, 't welk niet lan„ ger dan een uur hadt geduurd, eene be„ dwelming, en als 't ware eene kooking „ in mijn hoofd had, die mij ten uiterfla. „ belemmerde. En, indien hier thans zo „ veele bedompte en ftilftaande lucht zij, „ moet zulks nog veel meer en op eene „ nog ondraaglijker wijze kennelijk ge,, weest zijn, terwijl 'er eene groote me.„ nigte doode lichaamen in de Nisfen la- gen te rotten. ,, Doch, behalven deeze onwaarfchijn„ lijkheid, uit dc natuur der zaake zelve „ ontftaande, herinnerde ik mij eene plaats uit eenen brief van kornelius, die „ kort naa het midden der derde Eeuwe ■„ op den Jiisfchoplijken lï-oel van Roms „ zat; de bedoelde plaats is bewaard bij .„ eusebius, in zijne Kerkelijke Gefchie„ denis, Boek VI. Hoofdft. 43, alwaar „ wij een berigt van den ftaat der Room„ fche Kerke in die dagen vinden. In dc- zelve waren zesenveertig OuderlinB 3 ïJ Scna SROEDE31- 5CIIAP- PEN.  BROEDER' SCHAPPEN. 22 GODSDIENSTIGE ■ „ gen, zeven Diakenen, even zo veele „ Onder- Diakenen , en vierennegentig „ Geestlijken van minderen rang. Daar„ enbovcn bevonden zich in dezelve vijftienhonderd weduwen en andere be„ hoeftige leden, welke uit de openbaare 3, liefdegiften onderhouden wierden. Met „ reden mag men onderftellen dat het ge„ tal der Christenen , ten tijde als dee„ ze brief gefchreeven wierdt, zo groot „ was, als het immer was geweest, voor- „ dat CONSTANTINUS DE GROOTE „ den Keizerlijken throon beklom: want, 3, vermids dit brieffchrijven voorviel in ,, het laatfte gedeelte van dien langduurigen vrede, welke, volgens het zeggen „ VanS. CYPRIANUS eilLAKTANTIUS, meer dan honderd jaaren hadt geduurd, „ dus gebeurde 'er, naa dien tijd, zulk „ een reeks van vervolgingen, met korte „ tusfchenpoozen van rust op elkander volgende, dat 'er geen grond zij om te onderftellen, dat het getal der Christe„ nen, boven het geen het ten gemelden „ tijde was, merkelijk is aangegroeid. „ Twee bijzonderheden koomcn 'er voor „ in deeze opgaave van den ftaat der „ Geestlijkheid, uit welke eene waarfchij„ nelijke berekening van het getal der ,, Christenen kan worden opgemaakt. I, De eerfte bijzonderheid raakt de armen, ,, welke een getal van niet meer dan vijf, tienhonderd bedroegen. Wanneer nu , de rekening naauwkeurig wordt opge, maakt, zal men bevinden dat overal, ;? daar  GESCHIEDENIS. 23 daar de behocftigen behoorlijk verzorgd: „ worden, zij doorgaans na genoeg het „ dertigfte of veertigfte gedeelte van het „ menschdom uitmaaken. Op goeden grond „ mag deeze evenredigheid ondcrfteld wor,, den, die der behoeftigen onder de Chris„ tenen ten dien dage geweest te zijn. „ Want, gelijk hunne liefdaadigheid uitge„ breid en meegaande was , verweeten „ hierom celsus,julianus, lucia, „ nus, porphyrius en andere, den „ Christenen dier eeuwe, dat hunne lief-. ,, degiften aan de armen eene groote me-. „ nigte lieden van laageren rang tot hen „ lokten, die het Christlijk geloove aan- namen, op dat zij door hunne broeders ,, zouden onderfteund worden. Zodanig „ dan den toeftand der Christenen, en het „ getal hunner armen op het dertigfte ge-, „ deelte gerekend zijnde, zullen wij, vijf„ tienhonderd met dertig vcrmenigvuldi„ gendc, een getal krijgen van vijfenveer„ tigduizend. Te meer hel ik over om te „ gelooven, dat dit getal na genoeg aan de „ waarheid koomt, uit hoofde van de an„ dere bijzonderheid, het getal der Gecst3, lijkheid betreffende. Want, gelijk 'er „ zesenveertig Ouderlingen waren, dus „ telde men vierennegentig Geestlijken „ van minderen rang, zijnde twee meer „ dan het dubbele getal der Priesteren. „ En dit hadt plaats in ecnentijd, inwel„ ken naauwkeuriger zorge voor de zie,, len wierdt gedraagen, dan in meer ver. „ dorvenc tijden plaats hadt. Meerwerks . B 4 » hadt JROEDKR*» >C HAPPEN.  BROEDER. SCHAPPEN. 24 GODSDIENSTIGE .„ hadt toen in de daad de Geestlijkheid „ om handen. Het onderrigten der Ge„ Joofsleerlingen, het bezoeken der kran„ ken, het onderftcunen en vertroosten „ der zwakken , was eene taak, welke „ zo veele ingefpannenheids vorderde , „ dat ten aanzien van eene groote ftad, » als Rome m die dagen was, in welke de „ Christenen waarfchijnlijk door de ge„ heele ftad verfpreid, en in alle wijken „ van dezelve woonagtig waren, het voor „ eene niet ongegronde gisfing mag ge„ houden worden, wanneer wij Hellen, ,, dat ieder Ouderling misfchien duizend „ zielen aan zijne zorge en opzigt hadt „ toevertrouwd: zodat dit een getal van „ zesenveertigduizend bedroege; eene „ fomme , na genoeg koomende bij het „ getal, voorheen uit de evenredigheid „ van het getal der armen tot de overige „ leden der gemeente opgemaakt. Vijf. „ tigdmzcnd is, derhal ven, het hoogile „ getal, waarop dat der Christenen te „ Rome m dien tijd met eenigen grond kan gefchat worden. Onder zo veele per„ loonen maaken de oude lieden, de kin„ deren en de vrouwen, meer dan drie „ vierde gedeelten uit. De mannen, wel„ ice in ftaat waren om te werken, be„ droegen dan niet boven de twaalfdui„ zend; en gevolglijk waren zij onbekwaam „ om een zo langduurig en moeilijk werk „ te onderneemen en ten uitvoer te bren„ gen. Indien kornelius, in dien « bnef j van het getal dor Christenen bij „ ver-  GESCHIEDENIS. 25 3, grooting fprecke, en indien ter tul- e lianus, inzijn Verdeedigfchrift, mo-s „ gelijk derzclver getal te hoog opgeeve,r „ dit moet eeniglijk worden toegefchreeven aan een brcedfpraakige welfpree„ kcndhcid, welke de menfchen genegen „ maakt om hunnen eigen aanhang te „ vergrootcn. „ Niet zo duidelijk blijkt het , in de „ daad , omtrent welken tijd deeze hol„ ligheden uit den rots wierden uitgchou„ wen. Dit weeten wij, dat ten tijde als „ de wetten der twaalf Tafelen gemaakt ., wierden, het begraaven der dooden in j, gebruik was; en Rome, tot eene aan?, merkelijke uitgebreidheid aangegroeid , 5, hadt , ongetwijfeld , bewaarplaatzqn „ voor de dooden. Vermids nu niemand „ der Romeinfchc Schrijvers van zulk een „ werkftuk melding maakt , mogen wij „ niet 't onregt ondcrftellcn , dat deeze „ gewelven zints de eerfte grondlegging M der ftad begonnen en uit den rots waren )5 uitgehouwen: zodat de laatstleevende „ Schrijvers geene gelegenheid hadden om „ daarvan te fpreeken. Daarenboven is „ het zeker, dat hoewel het verbranden „ der dooden ten eenigen tijde onder de „ Romeinen in gebruik kwam, zij, nog„ thans, al lang vóór den leeftijd van „ Keizer constantinus, tot hunne „ oude gewoonte , om de dooden te begraaven , wederkeerden. De Christ„ lijke Godsdienst heeft, derhal ven, deeze „ verandering niet te wege gebragt. Alle B 5 „ on- ROEDER" CHAP- EN.  UROEDK SCHAPPEN. 26 GODSDIENSTIGE i-„ onze hedendaagfche Schrijvers houder* „ het voor tocgcftaan , dat de verandc„ ring ten tijde der antoninussen is ' „ voorgevallen. Doch, aangezien des„ wegen geene wet gemaakt is, en, in „ eene eeuw, zo overvloedig van Schrij„ vers voorzien , geen enkel woord ge„ fproken wordt van eenige bevelen, ter „ vervaardiginge van begraafplaatzen af„ gekondigd, is het gevoelen van ves„ se rus van waarfchijnlijkheid niet ont» bloot, dat de gewoonte, om de lijken te « verbranden, allengskens is uitgefleeten. „ En , vermids het zeker is dat de ge„ woonte, om de dooden te begraaven, „ ten eenigen tijde onder de Romeinen in „ gebruik was, is het eigenaartig te den„ ken dat de flaaven en andere geringe „ lieden nog fteeds begraaven wierden , „ als zijnde eene minder kostbaare en een„ voudiger wijze, om over de doode lichaa„ men te befchikken , dan het verbran„ den, hetwelk tevens ftaatelijk en kost„ baar was. En, indien 'er reeds begraaf„ plaatzen voorhanden en gereed waren, „ kan men zich gemaklijk verbeelden, hoe „ de gewoonte van begraaven algemeen „ is geworden, zonder dat deswegen eene „ wet gegeeven wierdt. „ Een geruimen tijd vond ik mij onbe» kwaam om den grond te ontdekken, op „ welken de hedendaagfche Oordeelkun„ digenhet voor toegeftaan gehouden heb„ ben, dat de gewoonte om de lijken te „ begraaven, onder de antoninussen  GESCHIEDENIS. 27 „ eencn aanvang heeft genomen, tot ] „ dat ik het geluk had over dit onder-: „ werp in gefprek te trceden met den ge-1 leerden gronovius, die der aloude „ geleerdheid zo volkomen fchijnt mees„ ter te zijn, als of de vroegere Schrij„ vers altoos voor hem open lagen. Hij verzekerde mij, als eene wel bevestigde „ waarheid, dat de verandering van het „ verbranden in het begraaven der lijken, „ niet onder de Christen-Keizers was voor„ gevallen: want macrobius zegt met ronde woorden, Lib. VII. Cap. 7. dat „ de gewoonte, om de lijken te verbran„ den, in zijnen leeftijd, geheel in on„ bruik was geraakt; in welk zeggen niet „ onduidelijk legt opgeflooten , dat de„ zelve niet eerst ten tijde van Keizer „ constantinus wierdt afgefchaft. „ En, gelijk door hem geene wet, deeze „ zaak betreffende , is afgekondigd, zo „ oeffende hij , nevens alle de volgende „ Keizers, eene zo uitgebreide verdraag„ zaamheid omtrent het Heidendom, door „ de belijders van dien Godsdienst de aan„ zienlijkfte waardigheden en eerampten „ te doen bekleeden, dat 'er geene reden „ zij om te onderflellen, dat 'er bevelen „ tegen het verbranden der lijken wierden „ afgekondigd. Het blijkt, derhalven, „ duidelijk, dat de Heidenen, uit eigen „ beweeging, dat gebruik hadden afge„ fchaft: want anderzins zouden wij de „ klagte hierover vermeld vinden onder 33 de 1ROEDER." CHAP- 'EN.  28 GODSDIENSTIGE .BROEDER SCHAPPEN. . „ de bezwaarnisfen, onder welke zij van „ de zijde der Christenen lagen. „ Meer werks heeft het in, den tijd te j, bepaalen , op welken deeze verandering „ is voorgevallen. Gronovius toon„ de mij eene plaats uit phlegon , in „ welke gefproken wordt van lijken, die „ in den grond gelegd wierden. Nogthans „. bouwde hij niet op die plaats , dewijl, „ vcelligt, dezelve doelde op debegraafe„ nisgewoonten, elders gebruikelijk. Dus „ vinden wij bij petronius het ver„ haal van de begraafeniste van den ecbtge- noot eener Efefifche Mevrouwe. Doch hij deedt mij duidelijk zien, dat het be„ graaven onder de regeering \-an kom„ modus in algemeen gebruik was: want ■„ xiphilinus verhaalt, dat, ten tijde van per tin ax, de vrienden van hun, „ welke kommodus hadt laaten ter dood „ brengen, dcrzclver lijken hadden opge„ dolven ; zommigen flegts eenige ftuk„ ken en brokken, doch anderen de ge„ heele lichaamen uit den grond opgraa„ vende. De zelfde Schrijver voegt 'er „ nevens, dat pertinax het lijk van „ kommodus begroef, en het alzo van „ de woede des volks beveiligde : ten „ onwederfpreekelijken bewijze, dat het „ begraaven de algemeene gewoonte van „ dien tijd was. ,, Zeer waarfchijnlijk is het, in de daad, „ dat gelijk wij eenige Romeinfche fami,ï liën de gewoonte zien onderhouden, om „ haa?  GESCHIEDENIS. 29 „ haare dooden te begraaven, zelf ten „ tijde als het verbranden meer algemeen: in gebruik was , anderen , misfchien, ll naderhand zich aan de gewoonte van „ verbranden zullen gehouden hebben ; „ als zijnde eene onvcrfchillige zaak, en geene wet daar tegen afgekondigd. Van „ hier dat het, in volgenden tijde, bijzon„ derlijk den Christenen wierdt tcgengc., worpen, dat zij van de gewoonte om „ hunne dooden te verbranden eencn af- keer hadden, gelijk uit het getuigenis „ van minuïiüs felix blijkt. Doch, „ uit deeze en andere bewijzen, welke uit 5, de gedenkpenningen van laatere tijden „ worden aangevoerd, kan alleen dit blij-» ken , dat 'er ten minfte nog ecnigen „, verbrand wierden, en dat onder de ,, Christenen de gewoonte van de dooden „ te begraaven in algemeen gebruik was, 5, als een zinnebeeld van hun geloof in de „ Opftanding der dooden , terwijl de Hei„ denen de zaak als onverfchillig be„ ichouwden. „ Wijders blijkt het duidelijk, uit ver5, fcheiden echte Opfchriften, van de tijn den der Burgcmeesteren , in de Kata„ komben gevonden, dat deeze tot alge„ meene begraafplaatzen van alle Christe„ ncn van de vierde en vijfde eeuwe dien„ den. Want ik kan mij niet herinneren, „ een opfchrift van vroeger dagtekeninge „ gezien te hebben. En nogthans fpreekt „ niemand der Schrij veren van dien tijd var „ de Katakomben, als een werklt.uk dei „ vroegst 3R.OEDER>C HAP— • MUi.  BROËDEI SCHAPPEN. 5 30 GODSDIENSTIGE l-„ vroegstgeloovige Christenen. Zij fpree„ ken, in de daad, van de begraafplaat„ zen der Christen Martelaaren; doch dit „ bewijst niets meer, dan dat de Christe„ nen, veelligt, hunne eigen graflieden in „ deeze algemeene begraafplaatzen had„ den, alwaar zij hunne dooden ter aar„ de beitelden, en die onder hen algemeen bekend waren; hoewel het niet waar„ fchijnlijk is, dat zij, in tijden van ver* „ volginge , zulke Opfchriften vervaar„ digden, die de lijken hunner afgeftor„ vene vrienden aan de woede hunner „ vijanden konden bloot ftellen. Van te „ vyeinig gezags zijn de onechte hande„ hngen van zommige Heiligen en Marte„ laaren, om ten grondflage van het al„ gemeen aangenomen gevoelen te kun„ nen dienen. Van niet meer gezags is „ de dichtkunde van dam as us. En, hoewel die eeuwen overbodig genegen „ waren om aan dusdanige verdichtzels „ geloof te flaan, fchijnt, nogthans, het „ vertelzeltje, alsof de Katakomben het n werk der eerfte Christenen waren , te „ grof een leugen geweest te zijn, om der „ waereld zo vroeg te kunnen worden „ opgedrongen. Dit ftilzwijgen, in eene „ eeuw, toen het bijgeloof reeds zo veel „ velds hadt gewonnen, is van veel ge„ zags: want zo omflagtig een werk, als „ de Katakomben waren, moet zekerlijk , onder alle Romeinen algemeen bekend > geweest zijn. „ Breeder zouden wij hierover kunnen uit*  GESCHIEDENIS. 31 uitweiden, en doen zien dat de Bas„ reliëfs, in zommige deezerKatakomben gevonden, niets van de fchoonheid der „ aloude en Romeinfche tijden hebben. „ Te in 't oogloopende is dit ten aanzien van eene menigte Opfchriften, welke ,, meer in den Gothifchen dan in den Ro,, meinfchen fmaak zijn. Ook vindt men 'er zo veele Opfchriften , welke op „ verdichtzels doelen , dat zij duidelijk „ blijken een werk van laatere tijden te weezen. Uit de werken van hiero„ nymus blijkt, dat de Monniken reeds „ in zijnen leeftijd in de overblijfzels han,, del begonnen te drijven. Geen won,, der, derhal ven, dat zij, om te meer ge„ zags en aanziens te geeven aan een hoop „ beenderen, welke een onuitputbaaren „ voorraad verfchaften , eenige elendige beeldwerken en zommige Opfchriften „ vervaardigden. Misfchien flooten zij „ de ingangen zorgvuldig toe, en hielden „ dezelve geheim , met oogmerk om ze wederom te openen , bij gelegenheid „ van een droom of loos bedrog, om de„ zelve te meer geloofs te doen vinden. „ Menigmaalen gefchiedde zulks om te „ grooter voordeel te trekken van een ,, overblijfzel, of het godsdienftig te doen „ vereeren. En dewijl flegts eenige wei„ nigen dat geheim wisten, kan door het ,, overlijden van deezen, of door hunne „ veritrooijing, in gevolge der veelvul„ dige omwentelingen, te Rome voorge3j vallen, de kennis deezer begraafplaat- }> zen BROEDER.» SCHAPPEN.  32 GODSDIENSTIGE BROEDER' SCHAPPEN. D È ■ „ zen verlooren geraakt zijn, en flegts „ bij louter toeval, in volgende tijden, „ ontdekt zijn geworden. Zedert zijn „ ze, veelligt , aangevuld met een on„ uitputbaaaren vooi'raad van beenderen, welke, naar alle waarfchijnlijkheid, niets „ anders dan de beenderen van Heiden„ fche Romeinen waren, en die nu over „ den gantfchen aardbodem verzonden „ worden, tot voedzel van een niet min,, der blind dan kostbaar bijgeloof. Dus „ worden nu de beenderen van Romein„ fche flaaven, of van andere lieden uit „ den heffe des volks, in zilver en goud „ gevat, of nog kostbaarder opgefchikt, „ zo wel om het bijgeloof van de zulken „ te koesteren en te kweeken, die gaarne „ willen bedroogen worden, als om aan de „ baatzuchtige oogmerken der geenen ten „ dienfte te ftaan, welke de waereld zoe9, ken te misleiden." Dus verre het berigt des geleerden Bisfchops.  G E S C H I E D E N I S. 33 d e MERKWAARDIGSTE FEESTDAGEN in den RO OMSCHEN ALM AN ACH. Op den derden van Louwmaand wordt te Parys het feest van S. geneveva, de Befchermheilige dier ftad , gevierd. De Roomsch - Katholijke Schrijvers vernaaien, dat deeze Santin zo veele wonderwerken heeft verrigt, dat haar niet te veel eerbieds kan worden toegedraagen. Zij voegen 'er nevens, dat de Engelen zich over haare geboorte verheugden , en dat de gelukzaligen in den hemel jaarlyks haare geboorteverjaaring met blijdfchap vieren. Wanneer zij, op zekeren tijd, van ftuiptrekkingen wierdt aangetast, wierdt haar lichaam derwijze gewrongen en verdraaid, dat zij zich in zwaare angften fcheen te bevinden. Doch, wel verre van eenige pijn te gevoelen , was zij opgetogen bij de Engelen in den hemel, en ondervondt eene onuitfpreekelijke heerlijkheid. In de verborgenfte gelieimenisfen des harten kon zij doordringen. Zo veel tijds befteedde zij aan bidden en boetedoeningen, dat de vloer van haare kamer nat was van traanen. Menigvuldige wonderwerken wierden bij haar III. deel, C graf feestdagen.  34 GODSDIENSTIGE FEESTDAGEN. graf gewrogt, en zullen voortaan aldaar gewrogt worden, tot aan de voleindiging der waereld. De zeventiende dag van Zomermaand wordt te Rome gevierd, als de feestdag van den H. antonius den A.bt. In den vroegen morgen van dien dag, zenden de Paus, de Kardinaalen , de Prinsfen, de Aardsbisfchoppen en Bisfchoppen, in één woord allen, die rijdtuig houden, hunne paerden, om van de Monniken van den H. antonius gezegend te worden. Voor eene kleine fomme, welke van ieder paerd betaald wordt, worden insgelijks derzelver zadels en toornen gezegend. Deeze plegtigheid van het zegenen der paerden, wierdt voor de Roomschgezinden in Engeland eenigermaate verborgen gehouden, tot in den jaare MDCCXXXII, toen Dr. middleton zijne Brieven van Rome fchreef, waarin hij verhaalt, achttien Huivers betaald te nebben voor het zegenen van zijn eigen paerd en dat van zijnen knegt. Dr. challoner, zogenaamde Roomfche Bisfchop van Londen, tastte hierover Dr. middleton aan, hem te gemoete voerende, dat hoewel hij (Dr. challoner) verfcheiden jaaren aan de vaste kust gewoond hadt, nimmer, egter , iet diergelijks gezien of gehoord te hebben. De Roomschgezinde Bisfchop , welke dit beweerd hadt, ih de Voorrede van zijn Boek, tot tijtel voerende , De Katholijke Christen, vergeet hier te melden, dat hoewel hij verfcheiden jaaren san de  G E S C II I Ë D E N I S. 35 de vaste kust zijn verblijf hadt gehouden, hij nimmer verder was voortgereisd dan tot Douay of St. Omer. Een tweede penneftrijd volgde hierop tusfchen Dr. challoner en zekeren marmaduke, welke jaarlijks een werkje in 't licht gaf, in de gedaante van een Almanach , tot tijtel voerende, Leidsman der Geloovigen. In dit gefchrift tast marmaduke den Bisfchop op een befchimpenden trant aan, door hem te gemoete te voeren dat 'er geen kwaad ftak in het zegenen van paerden, terwijl zij fchepzelen van God zijn, en alle dingen door gebeden en dankzeggingen moeten geheiligd worden. Hij voegt 'er nevens, in den zelfden trant, dat indien eenige waare Katholijken aan de gegrondheid van Dr. middleton's verhaal twijfelen, de veiligfte weg voor hun zijn zoude , een togtje na Rome te doen, geduurende de maand Januarij. wanneer zij, door het getuigenis hunner eigen zintuigen, zouden overtuigd worden. De eenehtwintiglte dag van Louwmaand wordt ter eere vanS. agnes, eene Maagd en Martelaaresfc, gevierd. Wegens deeze zonderlinge Heilige ontmoeten wij het volgende verhaal. Ten tijde als de VoorBurgemeester bëvel gaf om haar moedernaakt uit te kleeden, en vervolgens, in die wanvoegelijke gedaante, na de openbaare Badftoven te geleiden, bezorgde God zulk eene dikte aan haar loshangend hair, dat het, volkomener dan voorheen C 2, haa- ?eest- 3AGEN,  FEESTDAGEN 36 GODSDIENSTIGE haare kleederen, haarlichaam bedekte. Op . het oogenblik als zij in het Bordeel tradt, verfpreidde een Engel zulk een oogverduisterend licht rondom haar, dat niemand , ter oorzaake van de grootheid van den glans, haar kon zien of aanraaken. Straks daarnaa boodt een Engel haar een wit linnen kleed aan, welk zij aantrok, en haar zo volkomen paste, dat alle aanfchouwers overtuigd wierden, dat daar agter iets meer dan menschlijks fchuilde. De Zoon des Voor-Burgemeesters deedt eene pooging om in het fchitterend licht door te dringen en haar te fchoffeeren; doch de Duivel greep hem aan, en hij viel oogenblikkelijk dood ter aarde neder. Ter gedagtenisfe van mart in a, eene Maagd en Martelaaresfe, is de dertigfte dag van Louwmaand als een feestdag afgezonderd. DeRoomsch-Katholijken befchouwen haar als eene zeer ongemeene vrouwe. In het Getijboek der Roomfche Kerke ontmoeten wij wegens haar het volgende berigt. De H. martina, van Toverij befchuldigd zijnde, wierdt als zodanig voor den Keizer gefteld; en, vermids zij weigerde te offeren, gaf hij bevel haar naakt uit te kleeden, en met zwaarden het vleesch van haar lichaam te fnijden. Doch , toen men hier mede te werk ging, was het lichaam der Maagd van eene zo doorfchijnende kleur , dat dezelve de oogen der aanfchouweren deedt fchemeren. Melk vloeide uit haare wonden , welke eene zeer welriekende reuk van zich verfprei- de«  GESCHIEDENIS. 37 de. Vervolgens belaste de Keizer haar met knodzen te flaan; doch de uitvoerders van dit vonnis betuigden openlijk dat haare lichaamskragten hen begaven , en riepen uit: ,, Verlos ons van deeze „ Maagd : want , zo dikmaals wij haar ,, flaan, doen de Engelen Gods de flagen tot ons wederkeeren met ijzeren roeden; en ons vleesch en onze beenderen „ flaan in brand." Toen de Keizer bevel gaf om met hun werk voort te gaan, vielen zij allen , welke haar flagen toebragten, dood ter aarde. Hierop wierdt zij in een donker hol geworpen; doch, wanneer de opziener der gevangenisfe haar wilde bezoeken, zag hij een groot licht rondom haar fchijnen, waarop hij tegen den grond viel. In die lichaamshouding bleef hij ecnigen tijd leggen, tot dat hij, ten langen laatfte zijne oogen opflaande, de H. martini zag zitten op een luister-, vollen zetel, omringd van eene groote menigte menfehen, allen in 't wit gekleed, eene gouden tafel vasthoudende, op welke de volgende woorden te leezen ftonden: Groot zijn uwe werken, ó heere, gij hebt ze allen met wysheid gemaakt! Van deeze ontmoetinge gaf de Cipier kennis aan den Keizer. Eindelijk wierdt een moedige Leeuw, welke in den tijd van driei dagen niet geëeten hadt, tegen haar losgelaaten; doch het dier ftreelde en liefkoosde haar, en likte haare voeten. Toen wierden de Soldaaten te raade, de Maagd met lanzen door het lichaam te loopen 3 C 3 en ['eestda V, e nt.  ÏEEST- 'D A G E N, 38 GODSDIENSTIGE en vereerden haar alzoo met de Martelkroone. Op den eenentwintigften van Sprokkelmaand, wordt het feest gevierd van de gezegende margareta van Cortona. In haare jongere jaaren was zij eene gemeene ligtekooi geweest; doch, op het zien van het geraamte haars minnaars, met wien zij, negen jaaren lang, eene ongeoorlofde vleeschlijke gemeenfchap hadt gehouden , wierdt zij zo kragtdaadig in haar gemoed getroffen, dat zij, zints dat 00genblik, tot op den dag van haar overlijden , Gode eene onafgebrokene liefde toedroeg. Door eene reeks van boetvaardigheden en lichaamskwellaadjen , verzoende zij de menigvuldige zonden haarer jeugd. Naa zich dus Gode te hebben toegewijd, beflondt al haar vermaak in het dooden van haar lichaam, door de ftrengfte tuchtoeffeningen. Haare lich?,amsfchoonheid, welke voorheen haar bederf hadt uitgewerkt, diende haar nu tot een voorwerp van afgrijzen. Zij verfcheurde en misvormde haar aangezigt met fteenen; zij ftortte bloedtraanen , en deedt zich zelve zulke hevige folteringen aan , dat haare oogen uit derzelver kasfen fcheenen te willen vallen. Bijkans zonder tusfehenpoozen floeg zij zich zelve , en plagt zich te teisteren met eene geesfelroede, met groote knoopen en andere werktuigen van tuchtoeffeninge gewapend. Tot fpijze gebruikte zij niets dan brood en water, bewondt zich in haar hembd, met een  GESCHIEDENIS. 39 ecu ftrop om den hals, tot dat zij ten langen laatlte boven de kragt der verzoekinge verheven was. Geduurende alle deeze bedrijven van boetvaardigheid, ontving zij verfcheiden bezoeken van haaren Befchermengel. De Roomschgezinde Schrijvers verzekeren, dat onze Zaligmaaker dikmaals gemeenzaam met haar plagt te verkeeren. De zevende dag van Lentemaand is aan de naagedagtenisfe van S. t hom as aquinas en S. barbara toegewijd. In welke betrekking deeze Sant en Santinne tot elkander ftonden, is ons onbekend. Geduurende de duistere eeuwen van het Christendom, wierdt S. Thomas aquinas aangemerkt als de Befchermhcilige der Boekverkoopers , om geene andere reden , voor zo veel wij kunnen naagaan, dan omdat hij een van de geleerdlte mannen der eeuwe wras, in welke hij leefde. De Roomsch-Katholijken verzekeren dat S. aquinas zich nimmer aan eene doodzonde fchuldig maakte. Wijders vernaaien zij dat hij, nog een kind zijnde, en op zekeren dag voor het Krucifix nederknielcnde om te bidden , aldaar in flaap viel; toen verbeelde hij zich dat zijne lendenen door de Engelen wierden vastgebonden. Zints dien tijd wierdt hij nimmer van vlecschlijke lusten aangevallen. Hierdoor kunnen wij eenigermaate reden geeven van de Paapfche overleveringen, hem betreffende, hoewel wij tevens van oordeel zijn, dat veele ProteC 4 ftan- feestd a g e n.  4° GODSDIENSTIGE FEESTDAGEN, ftanten die voor een geestlyk bedrog zullen aanzien. In de Gulden Legende leezen wij, dat een zeker perfoon, dien men meende van honger geftorven te zijn, en die met een touw om zijnen hals na den top van een toren getrokken zijnde, van daar na beneden was geworpen, wanneer hij op den grond kwam, op zijne voeten ftondt , het volgende verhaal deedt aan degeenen, welke zich verwonderden dat hij nog in leeven was, aangezien hij zo lang zonder eenig voedzel was geweest, en hoe 't mogelijk ware dat hij in zijnen val kon behouden blijven. Hij verzekerde hen dan, dat S. barbara hem onder alle zijne gevaaren behoed , en in zijnen val van den toren met haare heilige handen hadt Ónderfteund. Daarenboven wordt van deeze Heilige verhaald, dat haar Vader een Heiden zijnde, en uit haare gefprekken bemerkt hebbende dat zij eene Christin was, in arren moede zijn zwaard trok en haar dreigde te dooden; doch, dat in het zelfde oogenblik, op haar gebed tot God, een groote Heen zich opende, haar lichaam in de holligheid ontving, en haar na een berg voerde, die vol holen was. Hier meende zij veilig te zijn; doch een Schaapherder ontdekte haar. Op eene voorbeeldelijke wijze wierdt de Herder om dit bedrijf geftraft: want hij zelve wierdt in een Marmerfteen veranderd, en zijne Schaapen in Sprinkhaanen, of, gelijk anderen willen, in Torren, welke jaarlijks. hes  G E S C H I E D E N I S. 41' het Graf deezer Heilige koomen bezoe-i ken. v '] • Nog eene andere zeer merkwaardige omftandigheid vinden wij wegens deeze S. ba rb ara verhaald; met evenveel vertrouwens wordt dezelve van elk Roomschgezinde geloofd , als eenige waarheid of gebeurtenis, in de gewijde Schriften aangetekend. Het vertelzeltje luidt aldus. In den jaare MCCCCXLVIII, ontftondt 'er brand in het huis van zekeren h e ndrik knock, van geboorte een Hollander. Het vallen van een brandende kaars in een hoop ftroo was de oorzaak van deezen rampfpoed. Ter naamver nood ontvlugte de bewooner in het bloote hembd. Den brand ontkoomen zijnde , wierdt hij gedagtig, dat hij eenig geld in het huis gelaaten hadt: dit bewoog hem om het te gaan haaien; doch, in 't oogenblik als hij in het brandend huis was getreeden, ftortte het dak op hem neder Niet twijfelende of hij zou hier zijn lee ven moeten laaten, gedagt hij met droefc nisfe, dat hij de laatfte Kerkgeregten nic ontvangen hadt. In dit uur van boezem fmarte, zondt hij zijne fmeekingen op to S. ba rb ara. Naauwlijks hadt hij haa aangeroepen , of zij fchoot oogenblikke lijk toe ter zijner hulpe, onder de zelfd gedaante als zij doorgaans in de Kerke: ftaat uitgebeeld. Zij voerde hem door d vlammen, en geleidde hem na eene veilig plaats; maar berigte hem tevens dat h C 5 ' ' de 'eest)AGEN. f 1 2 e ij ai  FEESTDAGEN t 1 i i l t i x S z d S 42 GODSDIENSTIGE den volgenden morgen fterven moest, ge* • hjk ook met 'er daad gebeurde. De feestdag van den H. longinüs wordt gevierd op den vijftienden dag van Lentemaand. Wegens deezen zonderlingen Heilige vinden wij verhaald, dat hij in zijne jeugd een Slaaf was, doch zijne vrijheid verkreegen hebbende, als Soldaat dienst nam in eene der Romeinfche Legioenen, en bij de kruiziging van onzen Zaligmaaker tegenwoordig was; als mede, dat hij de knjgsknegt was, welke de zijde van onzen Heiland doorftak. De Legende voegt 'er nevens, dat hij ten tijde als hij, de fpecr in de zijde van jezus ftak, blind was; doch zijn gezigt weder kreeg, dewijl 'er een weinig bloed en water uit de wonde op zijne oogen fpatte; welk wonderwerk hem het Euangelie deedt omhelzen. Vervolgens begaf hij zich na de wildernis, daar hij verfcheiden jaaren een Kluizenaarsleven leidde ; maar ten landen laatfte ontdekt zijnde, op bevel van jktavius, een Romeinfch' Burgemeester, wierdt ter dood gebragt. Dat de oldaat, welke des Zaligmaakcrs zijde doortak , m een geestlijken zin blind was, .an niet gelochend worden; doch, weinig nnder dan onmogelijk is het, dat hij het :atuurlijk gebruik zijner oogen derfde: 'ant, hoe kon hij in zulk een geval als oldaat gediend hebben ? En wat aangaat ijn Lluizenaarsleeven, eerst veele jaaren aarna kwam dit onder de Christenen in :bruik. Op  GESCHIEDENIS. 43= Op den vijfentwintigften van Lentemaand, Maria-Boodfchap genaamd, verrigt de Paus de plcgtigheid van het uithuwen van verfcheiden jonge Dochters. In den ogtend van dien dag begeeft zich zijne Heiligheid , van zijne Kardinaalen verzeld, na de Kerk van minerva, om aldaar de hooge Mis te vieren. Alle de uittehuwene Maagden biegten aldaar en gebruiken het H. Avondmaal. Dit verrigt zijnde, begeeven zich de Maagden na 'het plein, in witte fersje gekleed, en als zo veele fpookzels omwonden in een wijd en lang hcmbd, waar mede haare hoofden bedekt zijn, en in welke flegts eene kleine opening is gelaaten voor het gezigt: zo klein is dikwijls deeze opening, dat zij 'er naauwlijks met één oog kunnen doorzien. Vervolgens wandelen deeze Maagden, allen dochters van behoeftige ouderen , twee aan twee, na het Koor, alwaar alle de Kardinaalen vergaderd zijn; voor deeze buigen zij zich eerbiedig neder. Een Kerkendienaar , voordagtlijk ten dien einde aangeroeid, Haat aan de eene zijde, houdende in zijne hand een.bekken , waarin eenige kleine witte tabijnen zakjes leggen; in ieder van dezelve legt een Cedeltje van vijftig Kroonen vooi de zulke, die zich in't huwelijk wenfeher te begeeven, en een ander van hondcre Kroonen voor de zodanige, welke het geestlijk kleed boven den gehuwdcr ftaat verkiezen. Zo ras eene jonge doch $er haare keuze heeft gemeld, wordt haai eer FEESTDAGEN» 1  FEESTDAGEN i ( ( i i 44 GODSDIENSTIGE een dier kleine zakjes ter hand gefield , . hangende aan een fnoer of lint. Bij het aanneemen, kust zij het gefchenk, maakt een diepe nijging, en gaat terftond heenen om voor andere plaats te maaken. Die het geestlijk gewaat verkiezen, worden met een krans van bloemen gekroond; grooter eerbetooning wordt aan deeze dan aan de overige toegedraagen. Misson, de vermaarde Reiziger, verhaalt dat van de driehonderdvijftig jonge dochters, welke hij eens in deeze plegtige verrigting zag verfchijnen, niet meer dan dertig het Nonnenkleed aannamen. Het Karneval, welk een einde neemt met Vasten-avond, is van de Heidenen ontleend, en heeft de plaats van derzelver Bachusfeest vervangen. Doorgaans duurt het drie weeken, doch, op zommige plaatzen, langer, inzonderheid te Venatie, alwaar allerlei losbandigheden geduld worden. Geene orde of inftelling der Roomfche Kerke beveelt uitdrukkelijk het houden van het Karneval, maar zij laat het alleenlijk toe, opdat de losleevenden te beter mogen in ftaat zijn, de ftrengheden en onthoudingen van de Vasten te kunnen verdraagen. De eerfte dag van de Vasten draagt den ïaam van Asch- Woensdag, om dat, op lien dag, de boetvaardigen onder de Christenen, in de vierde en de vijfde Eenre , aan de deuren der Kerken plagten te ban, in zak en asfche gekleed. Doch de loomsch-Katholijken hebben het getal der  GESCHIEDENIS. 45 plegtigheden van dien dag met andere i vermeerderd, welke den aloude Christe-i nen onbekend waren. De asch , welke op den eerften dag van de Vasten wordt gebruikt, moet gebrand worden van de takken van Olijf- of andere boomen, welke, 't jaar te vooren, ten dien einde, op Palm-Zondag gewijd zijn. De Opziener der gewijde Kerkfieraaden verzamelt deeze asch, en plaatst dezelve in een vat, aan de Epistelzijde van het altaar, daar de dienstdoende Priester haar zegent , en vervolgens kruistekent. Voorts wordt deeze asch bewierookt, en dan treedt de dienstdoende Priester, van een Diaken en Onder-Diaken verzeld, na de leuningen van het altaar, alwaar hij ontmoet wordt van den Priester, aan wiën de Kerk behoort ; deeze ftrooit een weinig asch, in de gedaante van een Kruis, op het hoofd des dienstdoenden Priesters, onder het uitfpreeken van deeze woorden : „ Gedenk , ö Mensch, dat gij Hof zijt." Vervolgens wordt de asch geftrooid op het hoofd van allen, die in de Vergadering tegenwoordig zijn, 't zij Mannen of Vrouwen. Wat aangaat de Vasten , zij is al van hooge oudheid en vroege herkomst; doch zeer verfchilt dezelve heden ten dage van 't geen zij voormaals plagt te weezen. Tot op de regeering van Keizer constantinus den grooten, duurde de Vasten zelden langer dan veertig ïiuren; zij wierdt gehouden ter gedagte- nis-t eest- . agén.  FEESTDAGEN, j 3 t I r i 2 46 GODSDIENSTIGE nisfe van 's Heilands lijden. Zedert hebben de Roomschgezinden nog veertig dagen daar nevens gevoegd ; ter gehcugenisfe van des Zaligmaakers vasten in de' woestijn. Op den vierden Zondag in de Vasten, van denjaare MCCCLXVI, wijdde Paus urbanus de V een gouden Roos, en zondt die aan joanna , Koningin van* Sicilië. Ten zelfden tijde kondigde hij eene Bulle af, inhoudende dat de Pausfen, zijne opvolgers, ieder jaar op den zelfden Zondag, diergelijk een Roos zouden wijden. Heden ten dage wordt 'er eene menigte diergelijke Roozen gewijd, en aan Prinsfen, aan bijzondere Kerken,!' of aan perfooncn van hoogen rang ten gefchenke gezonden. Zijne Heiligheid wijdt de bloem, met wierook, balzem, muskus en gewijd water, onder elkander gemengd. Dit verrigt hij in een bijzonder vertrek in zijn eigen paleis. Naa de wijding draagt hij de Roos met eigen handen na zijne Kapél, daar de Onder-Diaken dezelve op het Altaar nedeiiegt. Naadat de Mis gevierd is, neemt de Paus de Roos en fielt die in ïanden des Gezants van den Vorst, voor vien zij beflemd is. Onder het verrigten van menigvuldige degtigheden, wordt de Palm-Zondag door [e Roomschgezinden gevierd. Eene meligte palmtakken wordt 'er gereed gelaakt in de Pauslijke Kapél, als mede n de andere Kerken te Rome; onder deulken der Geloovigen- welke dezelve ver-  GESCHIEDENIS. '4? Verkiezen aan te neemen, worden zij uit-i gedeeld. Geduurende het overige gedeel-i te van den dag, als mede op den volgenden Maandag, draagen de luiden, welke' ter Misfe gaan, deeze palmtakken in hunne handen, dewijl zij ten deezen oogmerke gewijd wierden. Behalven dat alle de Altaaren, op PalmZondag, met palmtakken verfierd zijn , wordt, op dien dag, eene zonderlinge gewoonte , in verfcheiden Roomsch - Katholieke landen, in agt genomen: te weetcn, het op vrije voeten Hellen van eenen gevangene. In flaatelijken ommegang, begeeft zich op dien dag de Bisfchop, van zijne Geestlijkheid verzeld, na de gevangenis. Als een zinnebeeld onzer geestlijke Vrijverklaaringe wordt dit aangezien. De Roomschgezinden hebben deeze plegtigheid overgenomen van de Jooden, welke, in overoude tijden, op den dag van 't Paaschfeest, eenen gevangene loslieten , gelijk blijken kan uit het voorbeeld van barabbas, welke, ten tijde van'sHeilands kruiziginge, genaakt wierdt. Een groot aantal plegtigheden wordt op Witten -Donderdag , door de Roomsch'Kathclyken, vooral te Rome, gevierd. De Paus woont op dien dag de Mis bij in de Apostolifche Kapél. Naa de Mis, neemt een Priester de Hostie, en treedt daar mede onder een verhemelte van het Alcaar na het Graf. Alle de Kerkendienaars , daar tegenwoordig , volgen hem in den rang 'vaa-'hunnen ouderdom. -De jo-hgftcj plaat- f F. E S T)AGEN.  FEESTDAGEN 48 GO D SDIEN S T I G E plaatzen zich rondom het Kruis, 't welfc tegenover het Graf wordt opgericht; de oudften flaan agter hem. Daarnaa wordt de Hostie uit den Ouwelkas genomen, en door den dienstdoenden Priester bewierookt, terwijl ondertusfchen al het volk nederknielt. Dit verrigt zijnde, legt de Diaken de Hostie wederom in den Ouwelkas , en fluit dien toe; geevende voorts de fleutel aan den Ceremoniemeester. Deeze plegtigheid voert den naam van het draagen van de Hostie na het Graf. Op deeze volgt eene andere plegtigheid, welke de Roomschgezinden noemen het ontkleeden der Altaaren.. Gelijk de Paus deeze plegtigheid waarneemt in zijne eigen kamer , dus verrigtcn de Aardsbisfchoppen en Bisfchoppen dezelve in hunne Kathedraale en Sticht-Kerken. De Priester, welke bij deeze gelegenheid den dienst waarneemt, maakt drie laage buigingen voor het Altaar, en gaat vervolgens over om de beelden, te ontkleeden Van de treurgewaaden, waar mede zij het voorgaande gedeelte van de Vasten bekleed geweest waren. Naadat alle de gewijde beelden openlijk ten toon gefield geweest zijn, bedekt de Priester het Kruis met een zwart kleed, en hangt over het Altaar een verhemelte van de zelfde koleur. Midlerwijl zingt het Koor eenige liederen, op de flaatelijke verrigting der plegtigheid flaande. De volgende plegtigheid is, het in den Ban doen en overgeeven aan den Duivel varj  GESCHIEDENIS. 49 van alle de Proteftanten, die op den gcheelen aardbodem leeven, die te Rome, en in 't algemeen onder de Roomschgezinden bij den naam van Ketters bekend zijn. De Paus is dan in 't rood gekleed, en, om te beter van het volk te kunnen gezien worden , flaat hij op een hoogen throon. De Onder-Diakens, welke ter flinker zijde van zijne Heiligheid flaan , leezen de Bulle. Midlerwijl worden 'er kaarzen aangefloken , en elk van hun neemt een van dezelve in zijne hand. Zodra het Banvonnis is uitgefproken, blaazen de Paus en de Kardinaalen hunne kaarzen uit, en werpen ze onder den hoop der aanfehouweren. Straks wordt het zwart Kleed , waarmode het geftoelte bekleed was, weggenomen. Naadat de Paus alle de Proteflanten heeft in den Ban gedaan , gaat hij over tot het verrigtcn van een daad van flaatelijke vernederinge; zij beftaat inhetwasfchen der voeten van dertien arme Priesters ; dit gefchiedt in naavolging van de voetwasfehinge onzes Heilands, aan zijne Discipelen verrigt. De Paus, van zijne Kardinaalen gevolgd, treedt in de Zaal van het Paleis, alwaar zich verfcheiden Diakenen en Onder-Diakenen, nevens andere Kerkendienaars, bevinden. De jongfle Kardinaal-Diaken geeft aan den Paus het, boek des Euangeliums, 't welk zijn Heiligheid driemaalen kust. Het Koor heft daarop een lied aan , beginnende met des woorden: „ Een nieuw gebod gceve ik III. DE EU D «j U." FEEST- , DAGEN.  PEEST- DAGEN 50 GODSDIENSTIGE „ u." De Paus heeft deeze woorden niet , gehoord, of hij neemt zijnen mijter af, en naa zich met een voorfchoot van fijn linnen omgord te hebben, wascht hij de voeten van dertien arme Priesters, allen vreemdelingen , zittende op hooge banken , hunne hoofden gedekt met grove hoeden, welke tot op hunne fchouders nederhangen. De rechter voeten deezer Priesters zijn ontbloot; met zeep zijn ze gewasfehen, voordat zij zijner Heiligheid worden aangebooden. Zo ras de voetwasfehing is verrigt, geeft de Pauslijke Schatbewaarder aan eiken Priester twee gedenkpenningen, den eenen van goud en den anderen van zilver, weegende ieder eene Once. De Voorzitter van het SakroKollegie droogt met een linnen doek de voeten af. Vervolgens worden de bovengemelde Priesters in eene ruime kamer geleid , om 'er op een kostbaaren maaltijd onthaald te worden. Zo dra zij aan de tafel plaats hebben genomen , treedt de Heilige Vader binnen, en biedt hun den eerflen fchotel aan. Daarenboven fchenkt hij voor elk hunner een glas wijn in, fpreekt gemeenzaam met hun, fchenkt hun verfcheiden voorregten , en gaat daarop uit het vertrek, 's Pausfcn Hofprediker begint hierop eene Leerrede, welke duurt zo lang de Priesters aan tafel zitten. De Paus zit met zijne Kardinaalen agter een fcherm , van waar zij , donder zelve gezien te worden, alles zien kunnen wat 'er omgaat. — De zelfde plegtigheid ge-  GESCHIEDENIS. 51 gcfchiedt niet alleen in de groote Kerken te Rome, maar ook in de meeste Kathedraale en Kerfpel-Kerken, in alle de landen , in welke de Roomfche Godsdienst bij openbaar gezag is vastgefteld. Het eenig onderfcheid beftaat in het verfchil van omftandigheden. Thans moeten wij een berigt geeveft van de plcgtighcden , welke op GoédenVrijdag verrigt worden. Deeze neemen eenen aanvang met de aanbidding van het Kruis. Ten tien uuren in den avond van Witten-Donderdag, klimt de dienstdoende Priester op het Altaar , verzeld van zulke Kerkendienaars, als daarbij tegenwoordig zijn. Hier knielen zij neder voor het Kruis, en, naa verfcheiden gebeden te hebben uitgeftort, wordt de Communictafel met zwart laken bekleed, als mede het Misboek, 't welk aan de Epistelzijde van het Altaar legt. De Priester, die den dienst verrigt, klimt op het Altaar, en naa het op de eerbiedigfte wijze gekust te hebben, bidt hij eenige korte fehietgebeden met eene zagte ftemme ; zijne handlangers doen naa hem het zelfde. Het bidden geëindigd zijnde, treedt de dienstverrigtende Priester na de Epistelzijde van het Altaar, alwaar de Diaken het met zwart laken bekleed Kruis in de hand neemt, en het den Priester aanbiedt, welke, naa het overkleedzei van het bovenfte gedeelte te hebben weggenomen, hetzelve met beide handen om hoog heft; tevens heft hij deezen zang aan: Aanfchouwt het D 2 „ hout FEESTDAGEN.  52 GODSDIENSTIGE feestdagen, „ hout des Kruizes." Straks rijst de geheele Vergadering op met ongedektcn hoofde, en de Priester op het Altaar zingt: M Aan 't welk de Zaligmaaker der Wae„ reld wierdt uitgeftrekt." Het Koor. antwoordt: „ Laaten wij toetreeden en ,, aanbidden." Thans vallen alle de leden der Gemeente op hunne knieën, behalven den dienstverrigtenden Priester; doch oogenbliklijk daarnaa rijzen zij wederom op. Nu ontdekt de Priester den rechter arm van het Krucifix, nevens het hoofd van jezus, en vertoont dezelve aan de Vergadering. De plegtigheid der aanbiddinge verrigt zijnde, kusfen de Priesters en de Diakens het Krucifix, waarnaa het wordt rond gelangd, om van allen, die in de Vergadering tegenwoordig zijn , zo wel Vrouwen als Mannen, gekust te worden. Op Goeden-Vrijdag wordt te Kortryk een ftaatehjke ommegang gehouden , ter gedagtenisvieringe van onzes Zaligmaakcrs lijden. De Wethouderfchap der Stad geeft op dien dag vijfentwintig Livres aan een arm Man, die het zich laat welgevallen om van de Monniken gegeesfeld te worden. De Monniken verzekeren hem, dat, indien het gebeurde dat hij in gevolge der geesfelinge ftierf, zijne hoop op de eeuwigduurende Zaligheid niet zou verijdeld worden. De gewijde optogtgefchiedt op de volgende wijze. Naadat deperfoonsverbeeldende Zaligmaaker in de Kerk gebragt is, wordt hij aldaar naakt uit- en in het purper gekleed. Den mantel hangt men  GESCHIEDENIS. 53 men hem om zijne fchouderen, men omgordt dien met een dik touw, en zet hem een Kroon van doornen op het hoofd. Vervolgens doet men hem barrevoets dooide Kerk wandelen, met een pakzadel om zijnen hals vastgebonden. Aan eiken kant van den zadel zijn zes touwen vastgebonden , van de dikte als waaraan doorgaansde paerden een wagen voorttrekken. D!t verrigt zijnde , wordt den vrij willigen Martelaar een zwaar Kruis op de fchouderen geleid. Dus uitgerust doorwandelt hij op en neder de gantfche Stad. Zes Kapucyner Monniken , gaande aan zijne rechter hand, trekken de zes touwen aan dien kant van den pakzadel vastgebonden; de andere zes, ter flinker zijde, worden van even zo veele Rekollekten getrokken. Zo onbermhartig wordt de arme Man van de twaalf Monniken gehavend, dat hij bijkans in fhikken wordt gefchcurd. In goeden ernst zou de arme hals hier zijn ïceven moeten laaten , indien niet een Spot-Simon van Cijrene rechttijdig hem te hulpe kwamc. De arme Man, voordat hij na de Kerk kan wederkeeren, is bijkans halverwege dood: want hij ontvangt zo veele fchoppen en oorvijgen van de woedende menigte , die het thans als een verdicnstlijke zaak befchouwt, de handelwijze der boosaartige Jooden naa te volgen, dat zij den gewaanden Zaligmaaker geene genade betoonen. In weerwil, nogthans, van al zijn lijden, is hij zo volkoomen overtuigd J) 3 Van. FEESTDAGEN.  FEESTDAGEN 54 GODSDIENSTIGE van de verdienstlijkheid zijns lijdens, en . van de zekerheid van den Godlijken ze-* gen, dat hij eene blijmoedige onderwerping toont. Hier nevens moeten wij nog aanmerken, dat zijne mishandelingen aan-: merkelijke fömmen den Priesteren opbrengen, welke, bij dusdanige gelegenheden, kunnen verzekerd zijn, eene rijklijkegeldyerzameling ten hunnen eigen voordcele te zullen doen. De optelling van alle de plegtighedcn, bij de Roomschgezinden op Goeden-Vrijdag in gebruik, zou een eindeloos, en, in zekeren zin, onnoodig werk zijn. Van de volgende zullen wij daarom nog alleen melding maaken. Te Brusfel, de Hoofdflad der Oostenrykfche Nederlanden, ijveren lieden van allerleien rang als om ftrijd , om elkander in het vermelden van den dood van christus den loef af te mijden. En, hoewel zommigen van de kundigfte onder hen van oordeel zijn, dat 'er weinig Godsdienftigheids in hunne plegtigheden gevonden worde, zijn ze, nogthans, verpligt, ten believen der vooroordeelen van den grooten hoop , den algemecnen ftroom te volgen. Het voornaamile gedeelte der plegtigheden wordt volvoerd op het Altaar, in de Kerk der Augustijner -Monniken. De perfoonen, die den plegtigen ommegang zullen verzeilen , vergaderen 's morgens ten acht uuren in de Kathedraale Kerk van S. guidela. De broeders van de Orde $cv Bermhartigheid begeeven zich derwaarts"  GESCHIEDENIS. 55 waarts in hun plcgtgewaad, barrevoets en met gemaskerde aangezigtcn; zommigen van hun hebben hunne trommels met zwart laken bekleed. Agter de Broederfchappen verfchijnt een groot getal gevangenen; ieder van hun flecpt een grooten ijzeren kanonkogel, met een keten aan zijnen voet vastgeklonken. . Daarnaa volgen de Augustijner-Mennikm, in Joodsch gewaad gekleed. In 't midden van hun loopt een Man, zijnde altoos iemand die den hals verbeurd heeft, welke , om den rol, dien hij thans fpeelt, zijne vrijheid verkrijgt. De Misdaadige is met boeijens gekluisterd , met doornen gekroond en uitgedoscht in een mantel van grove purperftoffe. Dan ziet men eene bende Trompetters , gevolgd van de Kanunniken der Kathedraalc Kerke, benevens een groot aantal Geestlijken van minderen rang, en eene ongelooflijke menigte volks. Op deeze wijze treeden zij voort na de Kerk; doch, zo groot is doorgaans de toeloop , dat duizenden daar buiten moeten blijven. In de Kerk is een Schavot opgericht, en op hetzelve een Kruis gefield, wel twintig voeten hoog. De kwaaddoener , welke den gekruisten Heiland ver-, beeldt , klimt op het Schavot, verzeld van de gewaande beulen, touwen, nagels en hamers medebrengende. De Broeders der Bermhartigheid fchaaren zich rondom het Schavot. Voor de Mevrouwen zijn 'er verhevene geftoeiten geplaatst, doch het gemeene volk ftaat D 4 be- FEESTDAGEN.  S6 GODSDIENSTIGE FEESTDAGEN. beneden in het ruim der Kerke. De gewaande Jooden trekken den zogenaamden jezus zijne klederen uit, leiden hem langs het fchavot, en werpen het lot over zijn gewaad. Ten befluite van alles wordt hij aan het Kruis gehegt, door zijne handen en voeten met lederen riemen aan hetzelve vast te binden. Om de weezenlijke kruiziging te beter naa te bootzen, worden de riemen aan het Kruis genageld, met kleine blaasjes vol bloed om dezelve; dit bloed loopt 'er uit zodra zij doornagcld worden. Het bloed ziende, flaan de GodVrugtigen op hunne borflen , hoewel zij wceten, dat deeze geheclc handeling flegts een klugtfpel is. Het Koor heft liederen aan, op de fpot-plegtighcid van dien dag fluande. Op Paasch - avond worden de Kerk- en Altaarfieraadjcn veranderd. Al wat met zwart behangen was, wordt nu met wit bekleed, voordat de viering van de Mis eenen aanvang neemt. Aan de Euangeliezijde van het Altaar wordt een groote Kandelaar, in de gedaante van eenen Engel, geplaatst, en op dcnzelvendePaaschkaars gezet. De Kaars is van wit wasch gemaakt; zij weegt ongeveer acht of tien ponden; vijf gaten zijn in dezelve gemaakt, in de gedaante van een Kruis. Van Paasch tot Hemelvaartsdag moet deeze Kaars aan de Euangeliezijde van het ^Altaar blijven flaan; voordat dezelve wordt ontflooken, moet zij, op de plegtigfte wijze, -door den dienstverrigtendei* Pries,  GESCHIEDENIS. 57 Priester, gewijd worden. Alle de nieuwe ] Kerkgereedfehappen, die nog niet gebruikt 1 zijn, worden op dien zelfden dag gewijd en tot den Godlijken Eerdienst afgezonderd. Dricmaalen bereukwerkt de dienstdoende Priester de Doopvont met wierook ; vervolgens neemt hij een weinig van de Olie, welke in den Doop gebruikt is, en werpt dezelve kruislings op het gewijde water, met de H. Olie gemengd. Dit wordt bewaard om de Geloofsaankoomelingen , of de kinderen, welke tot de Kerk zullen gebragt worden, daar mede te doopen. Paasch-Zondag is een algemeene vreugdedag, voor lieden van allerlei rang in de Jloomfche Kerk. De Priesters worden dan niet alleen ontflagcn van het flaaffche werk der Paasch-week, maar zij ontvangen ook de gefchenken der geloovigen , ivaardoor zij worden in ftaat gefield om cenig genot te hebben van die verfnaperingen, wier gebruik hun geduurende de Vasten ongeoorlofd was. De gemcenc Leeken, van de andere zijde, door middel van de Biegt, hunne rekening met den Hemel geflooten hebbende, ontvangen de Abfolutie en gebruiken het Avondmaal. Een tijd lang geeven zij zich over aan allerlei vermaaklijkheden, zonder te bedenken dat zij zich dus van nieuws in zondfchulden fleeken. Veele Roomschgezinden ontmoet men, welke 's nachts voor Paasch niet te bedde D 5 gaan; r E E S T) A G E N«-  I'EESTDA GEN, ( 58 GODSDIENSTIGE gaan; met een reikhalzend verlangen zien zij het opgaan der Zonne te gemoet. in naavolging der Godsdienfïige Vrouwen, welke, in den vroegen morgen van den dag der Opftandingc, het graf des Heeren gingen bezoeken. Te Rome begeeft zich de Paus , verzeld van twee KardinaalDiakenen en alle zijne voornaame Hofbedienden , in flaatelijken optogt, na de Pauslijke Kapél. Met de zelfde plegtigheden genoegzaam als op Kerstijd, wordt hier de Mis gevierd. Alle de Geloovigen zijn verpligt het gewijde Bondzegel des Avondmaals te ontvangen , 't zij op Paaschdag, of op den Zondag daar aan volgende: want, indien zij het niet op eenen deezer beide dagen deeden, zon, naa hun overlijden , het voorregt eener Christlijke begraafenisfe hun ontzegd worden. De volgende Feestdag is de Hemelvaart rdag, ingefteld ter herinneringe dier merkwaardige gebeurtcnisfe , dat onze gezegende Verlosfer , naa zijne Opftanding, in de tegenwoordigheid zijner Discipelen , in zijne menschlijke natuure, jn den Hemel wierdt opgenomen. Niet zo oud van herkomfte is dit feest, als zommige Roomschgezinden ons willen doen gelooven. Vóór de Regeering van Keizer :ONSTANTINlJS DEN GROOTEN, vinden wij van deszelfs onderhoudinge jeen woord gemeld. Geduurende de drie ïcrfte Eeuwen, wierden 'er geene andere feestdagen gevierd dan Pinxter, Paasch  GESCHIEDENIS. 59 en Kerstijd; en dan nog was het laatstgenoemde Feest flegts tot eenige bijzondere Kerken bepaald. Volflrekt onbekend in de vroegflc Christen Kerke waren verfcheiden belachelijke plegtigheden, welke naderhand op dit feest onderhouden wierden. Van zulk een aart zijn, het ophijzen van een Christus-beeld na het dak der Kerke, en het nederwerpen van een brandendSatans-beeld, om daar mede aan te wijzen, hoe hij als een blixcm uit den Hemel is gevallen. Een Schrijver, welke gezegd wordt in de vijfde Eeuwe geleefd te hebben, verhaalt als eene Euangelifche waarheid, dat jezus christus, op het oogenblikals hij ten Hemel voer, het merkteken zijns voets in den grond drukte , en dat het aldaar onveranderlijk bleef flaan, niettegenflaande de Geloovigen, van tijd tot tijd, eenige aarde van daar haalden, om dezelve als een gewijd overblijfzel te bewaaren. De II. augustinus verhaalt, dat nog in zijnen leeftijd veelen de gewoonte hadden, in bedevaart na Jeruzalem te reizen, en aldaar de voetflappen van jezus christus te aanbidden, op de plaats, van welke hij ten Hemel voer. Van nog een ander wonderwerk, niet minder merkwaardig dan het voorgaande, vinden wij gewag gemaakt; het beflondt hierin, dat wanneer de Keizerin helena de Kerk der Hemelvaart fligttc, in 't midden van welke de wonderdaadige voetftappenflaan, de werklieden dezelve, ever FEEST' JAGEN.  6o GODSDIENSTIGE ï-EESTDA GEN. < < 1 i l als' den overigen grond der Kerke , met een marmeren vloer willende bedekken , door geenerhande middelen hun oogmerk konden bereiken; de fteenen , welke zij daarop leiden , wierden oogenblikkelijk van daar geftooten. Beda verhaalt, dat nog in zijnen leeftijd, in -de zevende Eeuwe, telkens naa het vieren der Misfe op Hemelvaartsdag, zulk een fterke wind in de Kerk ontltondt, dat allen, welke zich daar binnen bevonden, van daar wierden gedrceven. Pinxter is het oudfte feest, *t welk in de Christen Kerk gevierd wordt. Het ontleent zijnen oorfprong van den leeftijd der Apostelen. Al van ouds en nog heden dient het ter gedagtenisfe van de nederdaalinge des Heiligen Geests op de Apostclen, onder de gedaante van verdeelde Tongen. Het is het voornaame tijdftip der voortplantinge van den Christlijken Godsdienst: want, eer nog dit wonderwerk gebeurd was, voedden de Apostelen ongegronde begrippen aangaande het Koninkrijk van christus. Pinxter is eene verkorting van het woord Pentccoste, zo veel betekenende als de vyftigfte dag : dewijl de nederdaaling van len Heiligen Geest op de Apostelen, op ten vijftigften dag naa het Joodfche Paasch?eest, voorviel. In de Roomfche Landen vorden de Altaaren, 's avonds vóór Pinxer, met purper bekleed, tot dat de Mis ;evierd is. Dan wordt het purper wegkomen, en een rood hehangzel daar voor      -GESCHIEDENIS. 6r in de plaats gefield. In een gewaad van; de zelfde koleur uitgcdoscht, verfchijnti de Priester op het Altaar, ter aanduidinge hoe de Heilige Geest onder de gedaante van vuurige tongen over de Apostelen wierdt uitgeflort. Even eens als op Paaschavond, worden thans de Doopvonten gewijd. De Zondag naa Pinxter, draagt den naam van Zondag van de H. Drievuldigheid ; men viert denzelven ter gedagtenisfc van de drie perfoonen der aanbiddelijke Drieëenheid. In 't voorbijgaan mogen wij hier aanmerken , dat hoewel de Roomschgezinden , door den noodlooszwaardrukkenden last van Godsdienflige inflellingcn en plegtigheden, de zuiverheid des Euangeliums grootlijks verbasterd en misvormd hebben , zij, nogthans , te midden van alle hunne dwaalin^ gen, de Godheid van christus en van den Heiligen Geest nimmer gelachend hebben. De zeventiende dag van Grasmaand is ■gewijd aan de naagedagtenisfe van drieMartelaaren, in den Roomfchen Almanach bekend onder de naamen van S. tibur-. tius, S. valerius en S. maximus. In de Legenden ontmoeten wij wegens1 deeze Heiligen het volgende verhaal. Op zekeren tijd bragt een Engel uit het Paradijs twee Kroonen, van roozen en leliën gemaakt; eene van dezelve gaf hij aan valerius, en de andere aan cecilia, zij- ?EEST-JAGEN.  6*2 GODSDIENSTIGE FEESTDAGEN ] < I i zijne onlangs getrouwde Vrouwe. Ten zelf. den tijde verzekerde de Engel aan valer i u s, dat vermids hij nog geene vleeschlijke gcmeenfchap met zijne huisvrouwc hadt gehad, christus hem hadt afgevaardigd om hem te doen wecten, dat hem alles zou vergund worden wat hij mogt begeeren. Op deeze woorden viel valerius op zijn knieën cm te aanbidden; hij fmeekte dat zijn broeder tiburtius een Christen mogt worden. Als tiburtius kort daarop in zijns broeders huis tradt, rook hij den lieflijken reuk der roozen en leliën, doch zag niets. Toen hij vervolgens zijne verwondering te kennen gaf, welke toch de oorzaak van deczen lieflijken reuk zijn mogt, fprak valerius tot hem van de twee Kroonen, welke zijne oogen nog niet konden zien. Hij voegde 'er nevens, en verzekerde hem, dat ingevalle hij een Christen wilde worden, hij de twee Kroonen niet alleen , maar ook den Engel zien zoude. Op dit zeggen befloot hij zich te laaten doopen. □ogenblikkelijk daarnaa verwierf hij alles ivat hij van God begeerd hadt, en hadt lagelijks het gezigt van den Engel. Dat ander de regeering van Keizer diokleriANUs, drie perfoonen den marteldood lebben geleeden, welke de bovengemelde ïaamen voerden, kan niet ontkend worten, dewijl wij daarvan een verhaal ontnocten bij eüsebiüs; doch, of zij zo emcenzaam met de Engelen verkeerd heb-  GESCHIEDENIS. 63 hebben, mogen wij, zonder onder het vermoeden eener redenlooze tWijfelaafJje te vallen, met reden in twijfel trekken. Op den zevcnentwintigftcn van Grasmaand , wordt de gedagtenis gevierd van S. comus en S. damianus, twee broeders en beide Artzen van beroep. Wegens hen vinden wij verhaald, dat zij te gadcr aan een paal gebonden zijnde, eerst gegecsfeld, en vervolgens in de Zee geworpen wierden. Doch een Engel, met medelijden over hun begaan, maakte hunne koorden los, en bragt ze behouden op het drooge. Daarnaa wierden zij aan een Kruis gehangen om gefteenigd te worden; doch , in ftede van hen te treffen, fluitten de fleenen te rug op de gecnen , welke ze wierpen. Het zelfde gebeurde ook ten aanzien van de pijlen, welke op hen gcfchooten wierden. Dit alles noodzaakte den Landvoogd , zijnen Soldaaten bevel te gecven om hen met lanzen te doorftooten. Een algemeen gebruik heers cht 'er in de Roomfche landen, om op den eerflen dag van Bloeimaand takken van boomen voor de deuren van hunne huizen te plaatzen. Niets anders is deeze gewoonte dan eene flaauwe naavolging der aloude fpelen, bij de Romeinen op het feest van de Godinne flora gebruikelijk. En, in de daad, de meeste plegtigheden der Roomschgezinden zijn van de Heidenen overgenomen. Niet vreemd kan dit ons voorkoomen, wanneer wij zul- FEESTDAGEN.  FEESTDAGEN, 1 64 GODSDIENSTIGE zullen hebben aangemerkt, dat de Roomfche Keizers, welke den Christlijken Godsdienst omhelsden, hunne onderdaanen noodzaakten dit voorbeeld te volgen, hoewel zij geen ander bezef van Godsdienst hadden, dan als beftaande in Heidenfche gewoonten en plegtigheden. Op den dertienden van Zomermaand, wordt het feest van den H. antonius van padua gevierd; het volgende berigt ontmoeten wij des aangaande in de Roomfche Legenden. Een Franciskaaner Monnik, die nog in zijnen proeftijd was, zijn gewaad hebbende afgeworpen, vlugte uit het Klooster, waarin de H. antonius woonde , en ftal een Pfalmboek, door den Heilige met zijne eigen hand gefchreeven, en met Kanttekeningen voorzien. S. antonius plagt meermaalen dit Plalmboek te gebruiken, wanneer hij de H. Schriftuur voor de Monniken verklaarde. Zo dra de Heilige gewaar wierdt dat zijn bock geftolen was, viel hij op zijne knieën, en fmcekte God dat hij hem deezen dierbaaren fchat wilde wedergecven. Midlerwijl ondernam de trouwlooze Afvallige, het boek bij zich hebbende, om over eene rivier te zwemmen; doch de Duivel ontmoette hem met een uitgetogen zwaard in zijne hand, en beval hem, op ftaandenVoet, het geflolen boek lan den H. antonius te rug te bezorgen, onder bedreiging van hem ftraks ran 't leeven te zullen berooven, indien  GESCHIEDENIS. 65 'dien hij niet oogenblikkelijk gehoorzaamde. Terwijl de Duivel dit bevel gaf, nam hij eene zo fchrikwekkendc houding en gelaat aan, dat de dief van fchrik bevangen, oogenblikkelijk na het Klooster wederkeerde , aan den beleedigdcn Heilige het ontvreemde boek weder, en vrijwillig de toeitemming gaf, om zijne euveldaaden, door eene reeks van boetvaardigheden, uit te wisfchen. Dit is de reden , dat wanneer iemand, in de Roomfche landen, het een of ander wordt ontfloolen , hij den II. antonius om zijnen bijftand aanroept. Op den twintigften dag van Hooimaand vereeren de Roomsch-Katholijken het geheugen en de naagedagtenis van S. u a rg a r e t a. De Legenden geeven ons van haar het onderflaande berigt. Al zints lange was deeze Vrouw vermaard geweest om haare Godsvrugt. In het Getijboek. van Salisbury, vinden wij wegens haar aangetekend , dat zij, op zekeren tijd, badt, dat haar de gelegenheid mogt voorkoomen, om den Duivel van aangezigt tot aangezigt te ontmoeten, omdat zij, in voorgaande dagen, menigmaalen met hem hadt geworfteld. Haar gebed wierdt verhoord. De Duivel verfcheen haar, onder de gedaante van den fchroomverwekkendfren draak, die haar op ftaanden voet inflokte. Thans was het oogenblik der beproevinge gekoomen. Zij herinnerde zich dat zij eene Christin was. Hoewel zij in den buik des draaks zat opgeflooten , tekende zy zich III. deel. E met 'EESTJAGEN*.  66 GODSDIENSTIGE feestdagen. met het Kruis. Straks berste het lichaam des wanfchepzels, zodat de Maagd onbefchadigd ten voorfchijn kwam. De vierentwintigflc dag van Hooimaand wordt als de feestdag van de H. christina gevierd. In het Roomfche Martelaarsboek vinden wij wegens haar de volgende bijzonderheden aangetekend. Aan een rad vastgebonden zijnde, wierdt zij aan een vuur geroosterd en gebraaden. Doch , zo als haare beulen olie in het vuur hadden geworpen, floeg de vlam met groot geweld na alle kanten, en deedt ruim duizend Heidenen dood ter aarde vallen. Daarnaa wierdt zij in de gevangenis geworpen, alwaar zij een bezoek ontving van een Engel, die haar genas en verkwikte; hierdoor wierdt zij in flaat gefield om een tweede beproeving te ondergaan. Deeze gebeurde ook met 'er daad: want, naadat men een zwaaren fleen aan haar lichaam hadt vastgebonden , wierdt zij in een Meir geworpen; doch een Engel fprong toe ter haarer hulpe , en bewaarde haar voor zinken. Thans badt zij dat God een beflisfend oordeel wilde zenden over het beeld van apollo , welk zij genoodzaakt was te aanbidden. Ook dit gebed wierdt verhoord : want, een fchielijk opkoomende brand deedt het tot asch verteeren. Van zulk een verbaazenden aart was dit wonderwerk, dat drieduizend aanfehouwers, op het gezigt daarvan, het Christlijk geloof omhelsden. Vervolgens wierdt zij in een brandenden Oven -ge-  GESCHIEDENIS. 67 geworpen, daar zij vijf dagen onbefchadigd bleef. Opdat zij, egter, der eeuwige Zaligheid mogt deelagtig worden, liet God toe dat haare vijanden met het worgtouw een einde van haar leevcn maakten. De feestdag van S. klara valt in op den twaalfden dag van Oogstmaand. Zeer vermaard is deeze Vrouwe in de Roomfche Kerk , van wegen de menigvuldige wonderwerken , welke gezegd worden door haar gewrogt te zijn. Het Roomfche Getijboek verhaalt, dat S. klara, op zekeren dag, terwijl zij Abtdis van een .Klooster was, de tijding ontving, dat 'er niet meer dan één, en dat nog een zeer klein brood voor het Middagmaal voorhanden was. Met koelzinnigheid en zonder des te ontftellen, vernam zij deeze tijding. Straks gaf zij bevel om het brood in twee even groote Hukken te fnijden; de eene helft gaf zij aan de Monniken, de andere aan de Nonnen. Naauwlijks hadden zij de Hukken brood aangeraakt, of zij dijden uit tot zulk eene vervaarlijke grootte in haare handen , dat 'er meer dan genoeg .was voor het geheele Klooster. Op den zeventienden van Oogstmaand, wordt het feest van S. roachus gevierd. Indien men het Roomfche Getijboek moge gelooven, wierdt hij gcbooren, met het teken des Kruizes aan zijne flinker zijde gekenmerkt. Tot een bewijs van zijne toekoomende heiligheid, wilde hij, nog een zuigeling zijnde, niet meer dan eenmaal 's daags aan de borften ziiner E 2 Min- FEESTDAGEN.  €8 GODSDIENSTIGE FEESTDAGEN. Minne lurken. Terwijl hij nog een kind was, genas hij de menfchen van de pest , enkel en alleen door op hun het teken van het Kruis te maaken. Een klein hondtje plagt hem brood te brengen. Een Engel vereerde hem een gouden tafel, met den naam S. roachus, door de hand van God den Vader, daarop gefchreeven. De negenentwintigftc dag van Herfstmaand, is aan den dienst van S. michaöl den Aardsengel toegewijd. Een zeer plegtige en hooge feestdag is deeze in de Roomfche Kerk. In eene aloude Engelfche Legende ontmoeten wij de volgende bijzonderheid, welke wij woordelijk onzen Leezeren zullen mededeelen. Op zekeren tijd verfcheen S. MicnAè'l, aan een Bisfchop, hem beveelcnde zich te begeeven na den top eens hoogen bergs, Gardel genaamd, alwaar hij een Hier zou vastgebonden vinden. Hier moest hij eene Kerk ftigten, aan den dienst van God en den Aardsengel toegewijd. De Bisfchop gehoorzaamde aan dit gebod. Doch, toen hij op de plaats was gekoomen, alwaar de ftier was vastgebonden , zag hij aan weerskanten een rots van een fchroomwekkend aanzien; hij befchouwde het als gevaarlijk, tusfehen beiden een Kerk te bouwen. Daarnaa verfcheen S. michacl aan zekeren menfche , ii a ij m o genoemd; deezen beval hij, de rotzen weg te neemen, en niets te vreezen, dewijl hij met hem zijn zou. Straks begaf zich deeze h a ij m o , die een  GESCHIEDENIS. 69 een grooter geloof fcheen te hebben dan de Bisfchop, na de aangeweezcne plaats , zette zijne fchouders onder de rotzcn, en gcboodt hun, in den naam van God en S. michaül , van daar te vertrekken. In 't zelfde oogenblik gehoorzaamden zij , en met den Kerkbouw wierdt een aanvang gemaakt. Verder vindt men verhaald , dat de Zee den berg omringde, op welken de Kerk gebouwd was ; doch dat dezelve, wanneer het volk, ter verrigtinge van den Godlijken Eerdienst, zich na de Kerk begaf, zich van een fcheidde, en hetzelve een vrijen toegang verleende. Op zekeren dag bevondt zich onder de menigte eene zwangere Vrouw. Dewijl de Zee, door den fterken wind, zeer onftuimig was , vreesden de Gcloovigen- dat dezelve op hun zou nederftorten. Allen beflooten hierop na het vaste land weder te kecren , uitgezonderd de bcvrugte Vrouw, die op dat oogenblik van den arbeid overvallen wierdt. Straks kwam S. michacl ter haarer hulpe, verloste haar van een kind, en geleide haar nevens hetzelve veilig aan land. De negende van Wijnmaand is de feestdag van S. dionijsius , den Bcfchcrmheilige van Frankryk. Wegens deezen en twee zijner medgezellen vinden wij aangetekend , dat zij , op hunne weigering om aan de Heidenfche Goden te offeren, gezamentlijk en in het zelfde oogenblik, onthoofd wierden, doch dat hunne tongen nog fpraken, naadat hunne hoofden JE ,3 van V EESTDA G EN.  70 GODSDIENSTIGE FEESTDAGEN. van hunne lichaamen gcfchciden waren. Ja, en dit wonder Hijgt nog hooger, men voegt 'er nevens , dat S. d i o n ij s i u s , naadat hij onthoofd was, recht op zijne beencn ftondt, en zijn afgehouwen hoofd in de rechter hand genomen hebbende, daar mede zich na de plaats begaf, alwaar zijn geknotte romp zou begraaven worden. De eerfle dag van Slagtmaand draagt den naam van het feest van Allerheiligen. Zo dicht zijn de Roomschgezinden de Heidenen op de hielen gevolgd , dat in de zevende Eeuw, te Rome het Pantheon, alwaar alle de Hcidenfche Godheden weleer gediend wierden, in eene Kerk, aan alle de Heiligen toegewijd, veranderd wierdt. Voormaals was dit gcfligt een Tempel, door agrippa aan j u p i t e r en den verderen Hoet van Heidenfche Goden toegewijd. Thans is het gewijd aan de Maagd maria en alle de Heiligen. De tweede dag van Slagtmaand is het feest van Allerzielen. De oorfprong dier benaaminge is, om dat op dien dag voor de zielen van allen, welke in het Vagevuur zich bevinden , wordt gebeeden. Niet vroeger dan in de tiende Eeuw , wierdt dit feest in de Kerk bekend. De volgende gebeurtenis heeft daartoe de aanleiding gegeevcn. Een Pelgrim, het heilige graf te Jeruzalem bezogt hebbende, deedt op zijne terugreize het Eiland Sicilië aan. Terwijl hij zich op dat Eiland bevondt, gebeurde 'er een uitbarfling van den berg Etna. Van zulk eene vreeze wierdt  GESCHIEDENIS, ft wierdt hij door deeze gebeurtenis bevangen , dat hij vastltelde dat dit de mond der helle was: want hij verzekerde, het zuchten en kermen van hun , die in de pijne lagen , gehoord te hebben. Vol van dit denkbeeld , keerde, hij weder naa S. odiloh, Abt van Clugny, aan wicn hij de gantfche gebeurtenis verhaalde. Op dit berigt wendde zich de Abt tot den Paus , met verzoek om deezcn feestdag in te Hellen, opdat, uit kragt van de gebeden der Geloovigen, de zielen van hun, welke in het Vagevuur gepijnigd wierden, mogten verlost worden. Op den tweeëntwintigften van Slagtmaand vereert de Roomfche Kerk de naagedagtenis van S. cecilia, de groote Patronesfe der Muzijk. Het volgende berigt ontmoeten wij wegens haar in het Roomfche Getijboek. Wanneer zij, met haaren bruidegom valerianus, in den bruiloftsnacht, zich in het flaapvertrek bevondt, fprak zij hem aan met deeze woorden: ,, Beminnenswaardige en bc„ minde jongeling! ik moet u een geheim „ operibaaren, 'indien gij mij wilt zwec„ ren, hetzelve onder u te zullen houden." Naadat valerianus den begeerden eed gedaan hadt, voer zij aldus voort: „ Ik „ heb eenen Engel tot minnaar, die mijn ,, lichaam met de naauwlettendfte jaloers„ heid gade Haat. Indien het gebeurde „ dat hij den gcringften agterdogt opvatte. „ dat gij mij met bevlekte liefde hebt aan ,, geraakt, zou zijne woedende gramfchar. E 4 » te- FEESTDAGEN» I  72 GODSDIENSTIGE FEESTDAGEN. „ tegen u ontfteeken, en de bloei uwer „ jeugd verwelken. Maar, indien hij be,, merke, dat gij mij bemint met eene op„ rechte en onbevlekte liefde, en mijnen ,, maagdom ongefchonden bewaart, dan ï,, zal hij u even zeer als mij beminnen, „ en bij alle gelegenheden blijken zijner „ gunlte betoonen." Dit was het antwoord van valerianus: „ Indien gij „ begeert dat ik aan uwe woorden geloof „ flaa, toon mij dan den Engel; en, indien ik bevinde dat hij waarlijk een Enj? gel Gods is, zal ik uwe begeerte vol„ brengen. Maar, indien gij eenen ander „ man dan mij bemint, zal ik mijn zwaard ., uit de fcheede trekken, en dien per„ foon nevens u door het harte ftooten." Op dit zeggen boodt S. cecilia haaren bruidegom zekeren leoni, eenen Christen, aan; zo ras hij van deezen was gedoopt, zag hij den Engel en geloofde. Het gevolg was dat S. cecilia maagd leefde en flierf. De dertigfte dag van Slagtmaand is de feestdag van S. andries, den Befchermheilige van Schotland. Hij was de broeder van de Apostels petrus en joannes. Onder de regeering van Keizer nero ontving hij de Martelkroon. De Schotfche Gefchiedfchrijvers vernaaien, dat zekére regulus, een Monnik, eenige der beenderen diens Heilige in Schotland overbragt, omtrent het midden der derde Eeuive, en voor dezelve een Kerk bouwde, ?p eene plaats, Killrijmont genaamd, op den  GESCHIEDENIS. 73 den Oostlijkcn uithoek van hetGraaffchap 1 Fife. De ftad St. Andries is zedert op) de zelfde plaats gebouwd. Een zeer bekende feestdag is die van S. nikolaas, invallende op den zesden van Wintermaand. Even gelijk de Heidenen ten aanzien van hunnen God keptu: nus decden, wordt hij van de Matroozen bij Itorm en onweder aangeroepen. In de Legenden leezen wij , dat eenige Zeelieden , zich op Zee in groot gevaar bevindende, hem aanriepen, met de volgende woorden : „ ö S. nikolaaS) „ de dienstknegt Gods! indien de dingen „ waar zijn, welke wij wegens u gehoord ,, hebben, koom ons dan te hulpe; opdat „ wij alzo uit het tegenwoordige gevaar „ verlost zijnde , aan Gode en U daar „ voor onze dankbetuigingen mogen op„ draagen." Terwijl zij in deezervoege baden, verfcheen aan hun een zeker per£bon en fprak tot hen: „ Ziet, hier ben „ ik : want gij hebt om mij geroepen.1' Straks boodt hij hun de hand om de zeilen ©n het touwwerk te herftellen, en, binnen weinige oogenblikken , bedaarde de Itorm. Zo dra de Matroozen waren aan land gekoomen, deeden zij onderzoek waar S. nikolaas zich bevondt. Toen hun berigt wierdt dat hij in de Kerk was, begaven zij zich derwaarts , en , 't geen het vreemdfte en wonderwekkendfte van alles is, zij kenden hem terftond, zonder dat iemand hem hun hadt aangeweezen. Overtuigd dat hij, ter hunner bchoudenisfe. E 5 ecu 'eestjagen.  74 GODSDIENSTIGE FEESTDAGEN een groot wonderwerk gewrogt hadt, vielen zij neder aan zijne voeten , en aanbaden hem. Zedert is hij altoos deBefchcrraheilige der Zeelieden geweest. Op Kersavond, den vierentwintigHen van Wintermaand, wordt den Paufe een kostbaar zwaard aangebooden, meteen gouden handvatzei, in de gedaante van eene Duive, en boven hetzelve een Hertoglijke Kroon, van purperverwige zijde gewerkt, met hermelijn omboord, en eene menigte Edelgcftccnten verfierd. De Paus maakt de Hcrtoglijke Kroon vast op de punt van het zwaard ; hij doet verfcheiden gebeden, en maakt midlerwijl het Kruisteken. Dan zegent hij het zwaard en de Kroon, in den naam der Drieè'enheid en van alle de Heiligen. Dit zwaard dus gezegend, wordt aan den eenen of anderen Roomschgezinden Vorst ten gefchenke gezonden. Op Kerstijd predikt de Paus in zijne eigen Kapél, en zingt de groote Mis, dewijl dit voor een der voornaamfte feestdagen in het gantfche jaar wordt gehouden. Alle de Kardinaalen, en andere Grooten 'tot de Pauslijke Hofhouding behoorendc, maaken op dien dag hunne opwagting bij zijne Heiligheid. Het geheeleHof maakt dan insgelijks eene ftaatelijke vertooning. De negenentwintiglte van Wintermaand wordt als de feestdag van S. thomas becket gevierd. Hij bekleedde de aanzienlijke waardigheid van Aardsbisfchop van  GESCHIEDENIS. 75 van Canterburiji en Kanzclicr van Engeland, onder de regeering van Koning Hendrik den II. Hij was de zoon van een aanzienlijk Koopman te Londen, alwaar hij, in den Jaarc MCXVII, gebooren wierdt. Naadat hij zo veel in de fchoolen geleerd hadt, als aldaar kon geleerd worden , omhelsde hij den Geestlijken Haat, doch wierdt eerst naa verloop van eenige jaaren tot eene Kerkelijke waardigheid bevorderd. Naa het overlijden van Koning stephen, 't welk voorviel in den Jaare MCLIV, benoemde hem Koning hendrik de II tot zijnen Kapellaan. In 't volgende jaar vielen hem verfcheiden voordcelige ainptcn te beurtc, cn eindelijk de waardigheid van GrootKanzelier van Engeland. Onder voorwendzel dat hij zich naar alle de drifter des Konings voegde, wierdt hij dcszclfi voornaamfte gunfteling. Thans verbeeldde zich de Vorst in hen het uiterftc vertrouwen te mogen Hellen van hier dat hij, naa het overlijden var theodorus, Aardsbisfchop van Can terburij, op dien Zetel wierdt verheven Thans ligtte becket het masker af, waai onder hij zo lang zijné geveinsdheid ver borgen hadt. Bcflooten hebbende de Kerke lijke magt boven de Burgerlijke te verhef fen, trok hij een allerflegtst gewaad aan en floot zich in eenzaamheid op onder d Monniken van Canterbnrij. De Konin bevondt zich op dien tijd in Normandie alwaar hij den Oorlog tegen den Konin , va ? E E S TDAGEN. I l > % T ■> i ■y 1  FEESTDAGEN j 4 76 GODSDIENSTIGE van Frankrijk voerde. Hier zonde hem . b e c k e t , zijne eerzuchtige oogmerken niet langer kunnende noch willende verbergen , het groot Zegel toe, hem tevens bengtende, dat hij, befhanbaar met zijne Aardsbisfchoplijkc waardigheid, hetzelve niet meer kon bewaaren. Ten uiterfte wierdt Koning Hendrik over deeze handelwijze van be cke t ontrust , en nog meer, toen hij vernam , dat een Priester, om doodflag in verzekering genomen , door den Aardsbisfchop uit handen van den waereldlijken Regter was opgeëischt, onder voorgeeven dat niemand dan een Bisfchop van het Sticht over eenen Priester dcVierfchaar kan fpannen. Zulk eene hoogftijgende oeffening van Priesterlijke magt was deeze, dat men nimmer voorheen daarvan in Engeland een voorbeeld hadt gezien. De Koning, bij zijne wederkomst, becket onverzettelijk vindende , beriep een Parlement te Clarendon, hetwelk eene wet maakte, waarbij de Burgerlijke magt, als boven die der Geestlijkhcid verheven, wierdt vastgefteld. Men befloot en beval aldaar, dat alle Geestlijken, om euveldaaden in hegtetiis genomen, voor 's Konings Regtbank jouden gevonnisd worden. Becket, die geweigerd hadt deeze Parlcmentsvergade■ing bij te wooncn, wierdt gedagvaard /oor het volgende Parlement, 't welk, n den Jaare MCLXIV, te Northampton ion zamenkomen. Hij ftelde zich in de laad voor deeze Vergadering; doch zo dra hadt  -GESCHIEDENIS. 77 hadt hij niet vernomen dat de vastftellin-; gen van Clarendon aldaar zouden bekrag-i tigd worden , of hij verliet dezelve. Zich voorts in een boeren gewaad vermomd hebbende, ging hij te voet na Snffolk, van waar hij door Es/ex wederkeerde. Stil zich over den Theems na Kent hebbende laaten zetten , begaf hij zich op een fchip, 't welk hem naa Vlaanderen bragt. Twee zaaken bedoelde hij met deeze handelwijze: Vooreerst, den Paus over te haaien om een Interdikt tegen hen duik en deszelfs onderdaanen af te kondigen; — Ten andere, den Koning van Frankrijk te noopen om de wapens op te vatten, en een inval in Engeland te doen. Gelukkig Haagde hij in dit tweevoudig oogmerk. De Franfche Koning viel in Normandie, ten dien tijde den Engelfchen toebehoorende. De Paus gaf een Interdikt in 't licht; doch, door Koning hendriks waakzaamheid, wierdt het in Engeland niet afgekondigd. Hendrik, een Vorst van eenige geleerdheid, de tijden, in welke hij leefde. 'in aanmerking genomen zijnde, en wel be 'wust van de onkunde zijner onderdaanen. wendde herhaalde poogingen aan, om ziel met becket te verzoenen: want, ware het Interdikt in Engeland afgekondigd, de gevolgen zouden voor den Koning doodlijk hebben kunnen uitvallen. Tc waarfchijnlijker zal dit voorkoomen, wanoeer wij in aanmerking neemen, dat eer In- r eest-; jagek. 1  FEESTDAGEN « i I j 78 GODSDIENSTIGE Interdikt, door den Paus afgekondigd, . aan alle orden en rangen der GeestJijkheid verbiedteenige deelen baarer gewijde amptsverrigtingen waar te neemen ; als mede dat de Leeken, geduurende het Interdikt , niet in gewijde aarde mogen begraaven worden. Naa menigvuldige onderhandelingen , tusfehen den Koning en becket gehouden , wierdt 'er eene plcgtige verzoening getroffen. Den Koning te Rouan gelaaten hebbende , keerde de Aardsbisfchop weder na Engeland. Thans rekende zich Koning hendrik zeer gelukkig. Doch, binnen weinige dagen, vernam hij dat becket, terftond naa zijne aankomst te Canterburij, eene Vergadering van zi]ne Geesthjkheid hadt beroepen, om 's Pausfen Interdikt in kragt te ftellen. De Koning ontving deeze tijding terwijl hij 's avonds over tafel zat. Straks llondt hij in de hevigheid zijner woede op en riep uit: „ Wil dan niemand mijner „ dienaaren mij van deezen oproerigen ,, Kerkvoogd verlosfen?" 't Is twijfelagtig, of de Koning in goeden ernst wenschte, dat zommigen zijner dienaaren, thans bij hem tegenwoordig, becket met 'er daad zouden vermoorden: omdat de menfchen, zwaar getergd wordende, zomtijds ivoorden gebruiken, van welke zij, bij naiere overdenking, berouw hebben. Dit is mdertusfehen zeker , dat vier Ridders , laarbij tegenwoordig, op fhanden voet de Setzaal verlieten, en op den negenen- twin-  GESCHIEDENIS. 79 twintigften van Wintermaand te Canterburi] gekoomen zijnde, terwijl de Aardsbisfchop in de Hoofdkerk den Godlijken Eerdienst verrigtte, hem over de traliën van het hoog Altaar fleurden, voorts op hem begeerende dat hij het Interdikt zou doen opfchorten. Te hoogmoedig was, egter , becket om zijn regt van aanfpraake op de Geestlijke magt af te flaan. Voluit weigerde hij, dcrhalven, hun verzoek in te willigen. Met de Ridders was geen beuzelen. Op heeter daad, en in 't aanzien der geheele Vergaderinge, flooten zij hem den dolk door het hart. Niet flerker dan de Ridders , waren zommige Geestlijken dier Hoofdkerke aan den perfoon des Aardsbisfchops verknogt: want de Aards-Diaken, de overblijfzels van beckets mishandeld lichaam willende gaan zien , en een Zwaard op den grond vindende leggen, greep hij het in zijne hand, en daar mede de harsfenen uit het hoofd des vermoorden Kerkvoogds delvende, fmeet hij ze langs den vloer. — Zulk een einde hadt thomas becket, dien de .Roomschgezinden nu als een Heilige vereeren. „ Welke beweegredenen hem be.„ zielden," om met de woorden van Lord 1. yttleton te fpreeken, ,, dit moeten „ wij overlaaten aan het onderzoek van 9, Hem, die de harten kent." Naa dus veel van becket gezegd te hebben, volgens de berigten der beste vernaaien, en de oordeelkundigfte onder de FEESTDAGEN.  80 GODSDIE NSTI'GJT feestdag e n. de Proteflantfche Gefchiedfchrijvcrs, zal het niet kwalijk voegen, hier 't een en ander te melden, 't geen wij bij Schrijvers van zijne eigen Gezinte vinden aangetekend. De geest der onpartijdigheid bezielt ons in dcezen, laatende wijders het oordeel aan den Leézer over. Polydorus virgilius, een Roomschgezind Schrijver, verhaalt dat God, op eene allerwonderdaadigfte wijze, becket op zijne vijanden wreekte. Volgens het berigt van deezen bijgeloovigen Gefchiedfchrijvcr, reisde de Aardsbisfchop , op zekeren dag, door de ftad Stroud, nabij Rochester, in 't Graaffchap Kent. De Ingezeetenen, hem voor een vijand des Konings aanziende, en hem willende hoonen, hadden de onbefchaamdheid om het paerd, waarop hij zat, den Haart af te fnijden. Doch hierdoor haalden zij zich een altoosduurend verwijt op den halze: want, door een regtvaardig oordeel der Godlijke Voorzienigheid, wierden alle de naakoomelingen van hun, welke dit feit gepleegd hadden , met ftaarten als die der beesten gebooren. Het Roomfche Getij boek verhaalt wijders , dat een vogel, wien men de woorden S. thomas hadt leeren fpreeken, op zekeren dag buicen zijn Kooi zittende , van een Hawik wierdt gegreepen, en van denzelven gewisfelijk zou gedood zijn; maar dat de vogel de woorden S. thomas roepende, de Hawik dood ter aarde nederviel. Uit dit vertelzeltje, 't welk  GESCHIEDENIS. 81 't welk de Roomschgezinden zo zeker als; het Euangelie gelooven, leiden zij dit zeer ] zonderling gevolg af: „ Indien S. tho,y mas, door zijne groote genade, een „ Vogel verhoorde, veel meer zal hij een „ Christen Man of Vrouw vcrhooren , „ wanneer zij hem om hulp of bijftand ,, aanroepen." Bij zommige Roomschgezinde Schrijvers leezen wij, dat becket, in zijne vroegftc jeugd, aan de gezegende Moedermaagd eene gelofte van kuisheid deedt. Op zekeren dag, eer hij nog op den Aardsbisfchoplijken Itoel was verheven, zich met zommigen zijner gezellen te gader bevindende, hoorde hij deeze op hunne Matresfcn roemen, en hoe veele gefchenken zij van haar ontvangen hadden. Becket voerde hun hierop te gemoete dat zij lompe knaapen waren 5 dat hij eene Matres hadt, welke alle de hunne verre te boven ging, en dat deeze hem een gefchenk hadt gegeeven, veel waardiger dan alle de hunne te zamen genomen. Wanneer zij hierop fterk aanhielden om deeze uititeekende Matres te zien, liep b e c k e t na de Kerk, en badt de gezegende Maagd, zij wilde de vermetele woorden verfchoonen, welke hij wegens haar gefproken hadt. Naauwlijks hadt hij dit gebed voleindigd, of de Maagd verfcheen aan hem, en naa hem hoog geroemd te hebben, omdat hij zo veel tot lof zijner Matresfe hadt gezegd, fchonk zij hem een kleine doos, waarin hij, naa die geopend te hebben, een purperen tabbert III. deel. F vondf. 'EESTJAÜEK.  feestdagen ï> E 82 GODSDIENSTI G'E vondt. — Becket wierdt vermoord op den negenentwintigften van Wintermaand des jaars MCLXX, in den ouderdom van drieënvijftig jaaren. Zo hoog waren ten dien tijde de onkunde en het bijgeloof des volks in 't algemeen gefteegen, dat hoewel hendrïk d e II de magtigfte Vorst van Europa was, hij, nogthans, zich genoodzaakt vondt, zich zo diep te vernederen, dat hij het zich moest laaten welgevallen dat de Monniken van Canterburij hem geesfelden, om dus boete te doen voor den moord aan becket gepleegd: een Kerkelijke, welke 'er over uit was om den Vorst van zijne weezenlijke waardigheid te berooven, onder deszelfs onderdaanen het vuur van oproerigheid te ftooken, in één woord, om alles in een ftaat van verwarringe tc brengen.  GESCHIEDENIS. «3 d e SAKRA MENTEN der ROOMSCHE KERKE. Gelijk 'er onder de Wet van mozes flegts twee Sakramenten plaats hadden , te weeten, de Beihijdenis en het Pascha, dus vinden wij in het Nieuwe Verbond insgelijks flegts twee Sakramenten vermeld: den Waterdoop en 's Heeren Avondmaal. De Beihijdenis wierdt ingeflcld om Gods uitverkoren volk van alle andere geflagten der aarde te onderfcheiden, terwijl het Pascha diende om de Israëliten aan hunne verloslïng van de Egijptifche flaavcrnije te doen gedenken. De Doop moet aanwijzen , dat wij allen in Erfzonde gebooren worden , en dat wij moeten gewasfehen worden in het bloed van christus, om ons te reinigen van onze ongeregtigheden; des Heeren Avondmaal moet [het geheugen van] het lijden en fterven van christus in onze gemoederen leevendig houden. Deeze waren de Sakramenten van het Oude en Nieuwe Verbond; en dewijl 'er geene andere vermeld worden, zo befchouwen de Proteftanten de Roomschgezinden als fchuldig aan de misdaad van iets toegevoegd te hebben tot het getal der GodF 2 lij. SACRAMENTEN.  SAKRAMENTEN 84 GODSDIENSTIGE lijke Inzettingen, buiten het gezag dei* Schriftuure. _ De Roomsch - Katholijken erkennen de twee Sakramenten van het Nieuwe Testament, doch zij voegen 'er nog vijf andere nevens; van alle deeze zullen wij in orde handelen. I. Oorfpronklijk beflondt de Doop in het dompelen van het lichaam in, of het overflorten van hetzelve met rein water; doch bij deeze hebben de Roomschgezinden veele andere plegtigheden gevoegd, liet water, welk zij gebruiken, moet door den Bisfchop of Priester gewijd worden op Paasch of Pinxter; ieder Priester houdt altijd een weinig van dit water in gereedheid , ingevalle het gebeurde dat zich ecnig kind in doodsgevaar bevondt. Te noodiger is deeze voorzorge, omdat zij gelooven , dat een kind, ongedoopt geflorven zijnde, niet kan zalig worden; terwijl zij, van den anderen kant, zich overtuigd houden, dat wanneer de kinderen gedoopt zijn, de Erfzonde daardoor van hun wordt weggenomen. In dringend doodsgevaar, mag elk, bij de Verlosfing ecner Vrouwe tegenwoordig , het kind doopen; dikmaals wordt dit door de Vroedvrouw verrigt. Maar indien het kind in leeven blijve, moet een bewijs van deszelfs Doop aan den Priester worden ter hand gefield, welke het in zijn Doopboek aantekent. Van geene zeer hooge oudheid zijn de Doopvonten. De vroegfle Christenen , vóór  GESCHIEDENIS. 8* vóór de regcering van constantinus den grooten, doopten doorgaans de Geloofsaankoomelingen in de rivieren, en dikmaals, uit vreezc voor hunne vervolgers , in 't holfte van den nacht. Onder de regeering der genoemde eerfte Christen Keizers , wierden deeze Doopvonten geplaatst in de fteden, dorpen en aan de openbaare wegen. Dit gefchiedde om dus te gemaklijker het groot getal Heidenen te doopen, welke, in naavolging van 's Keizers voorbeeld , den Christüjken Godsdienst omhelsden. In de Kerken, egter, wierden zij niet geplaatst vóór het midden der vijfde Eeuwe. Wanneer de Moeder een zwaare verlosfing heeft, en het kind waarfchijnlijk in de geboorte zal fterven, maar tevens een gedeelte van hetzelve , als een vinger , hand of voet, ten voorfchijn koomt, moet het op dat gedeelte gedoopt worden, mids 'er zich tekens van leeven vertoonen. Indien het gebooren wordt en leeft, moet het door den Priester herdoopt worden. Maar, indien het naa dit gedeeltlijk doopzel in de verlosfing naaderhand dood ter waereld koome, moet het in gewijden grond begraaven worden. Een wanfchepzel, wiens gedaante niet naar die van een menschlijk weezen gelijkt, mag niet gedoopt worden: want de Priester fpreekt dus voorwaardelijk: „ In„ dien gij een mensch zijt, doop ik u, „ enz." Geene perfoonen mogen als Gevaders of Gemoeders over den Doop ftaan, F 3 in- SAKRAMENTEN.  86 GODSDIENSTIGE SAKRAMENTEN. indien zij Ketters, of in den ban gedaan zijn, of verwaarloosd hebben op gezette tijden te biegten of de Mis te vieren. Na genoeg is het volgende het Formulier, welk bij den Doop gebruikt wordt. Naadat de Priester zijne handen gewasfchen, zijn Koorkleed en purperen mantel heeft aangetrokken , begeeft hij zich na de Kerk, van zijnen Klerk verzcld, daalde perfoonen , welke het kind aanbrengen om gedoopt te worden, gereed flaan op hemwagtende. De eerstgemelde vraagt den Doophefferen, van welke fexe het kind zij, welk zij der Kerke aanbieden ? Of zij deszelfs eigenlijke Gevaders en Gemoeders zijn? Of zij voorneemens zijn in het waare Roomsch - Katholijke Geloof te leeven en te fterven ? En , eindelijk, hoe zij het kind willen genoemd hebben ? Naadat hij een voldoend antwoord op deeze vraagen heeft bekoomen, doet hij eene vermaaning aan de Gevaders en Gemoeders, raakende de Godsdienfligheid, welke onder het venigten der plegtigheid behoort plaats te hebben. Voorts het kind noemende bij den naam aan hetzelve gegeeven, vraagt hij wat zij van de Kerk begeeren? De Gevader antwoordt hierop, het Geloof; De Priester voegt 'er nevens: welke is de vrugt des Geloofs ? De Gevader hierop geantwoord hebbende, het eeuwige leeven, ver volgt de Priester aldus: Indien gij begeert het eeuwige leeven „ te verwerven, onderhoudt dan Gods gej, boden. Gij zult lief hebben den Heere „ uwen  GESCHIEDENIS. Sr „ uwen God met geheel uw hart, enz."; Daarnaa ademt hij driemaalen over des kinds aangezigt, zeggende: „ Gaa uit dit „ kind, gij onreine geest, en maak plaats „ voor den Heiligen Geest." Dit verrigt zijnde, maakt hij het-teken van het kruis over des kinds voorhoofd , en vervolgens over zijne borst ; fpreekende midlerwijl deeze woorden: „ Ontvang het teken des „ kruizes op uw voorhoofd en in uw i, hart." Straks neemt de Priester zijn muts af, en doet een kort gebed, zijne hand zagtjes op het hoofd des kinds houdende. Dan zegent hij het zout, indien het vooraf niet reeds gezegend ware. Dit gedaan hebbende, neemt hij een weinig van hetzelve, en legt het in des kinds mond; midlerwijl zegt hij: „ Ontvang het zout „ der wijsheid." Dan doet hij een ander gebed, wanneer hij zijn muts op het hoofd zet, en beveelt den vorst der duisternisfe om uit te gaan van het kind, welk gedoopt zal worden. Dan legt de Priester den flip van zijnen mantel op het kind, en een hoek der luijeren aangrijpende , beveelt hij nogmaals den Duivel om van het kind uit te gaan. Daarnaa fteekt hij zijnen duim in zijn mond, en naa hem met zijn fpeekzel te hebben bevogtigd, ftrijkt hij dien over den mond van het kind. Het volgende gedeelte der plegtigheid is, het naakt uitkleedcn van het bovenile gedeelte van des kinds lichaam, terwijl de Priester de gewijde olie toebereidt, De Gevaders en Gemoeders Jhouden het F 4 kind iAKRAUENTEN.  88 GODSDIENSTIGE SAKRAMENTEN. kind boven de Doopvont, met het aangezigt na het Oosten gekeerd , terwijl de Priester, het bij zijnen naam noemende, vraagt of het genegen zij den Duivel en deszclfs werken te vcrzaaken ? Een der Gevaderen hierop een toeftemmcnd antwoord gegeeven hebbende , neemt de Priester een weinig van het Doopwater, 't welk hij driemaalen over des kinds hoofd uitftort in de gedaante van een Kruis, telken rcize den naam van eenen der drie pcrfoonen van de aanbiddelijke Dricëenheid noemende. Dan zalft hij den kruin van des kinds hoofd in de gedaante van een Kruis met de gewijde olie , en legt daarover een ftuk wit linnen , om daar mede aan te duiden, dat het van alle onreinheden is gezuiverd. De plegtigheid wordt beflooten met het doen van etlijke gebeden , door den Priester en zijne Klerken. Naa dit alles wordt het kind na huis eebragt, om in het Roomsch-Katholijke geloof te worden opgevoed. — Zeker is het, dat zommige deezer plegtigheden in de aloude Kerk in gebruik waren, doch niet voordat de Christlijke Godsdienst veel van zijne oorfpronklijke zuiverheid hadt verloorcn', door de invoering van Heidenfche gewoonten en plegtigheden. II. Het tweede Sakrament is de Bevestiging. Dat deeze niet als een Sakrament der Christlijke Kerke kan worden aangemerkt , zal eenen iegelijk ten duidelijkfte blijken , die in aanmerking neemt, dat dezelve niets anders dan een vervolg van het  GESCHIEDENIS. 89 het Sakrament des Doops was. Gelijk dcs. Doop oorfpronklijk bij onderdompeling» gefchiede, dus vinden wij dat de befprenging vervolgens in gebruik kwam. Doch dit gebeurde niet, voordat het bijgeloof ter Kerke was ingcfloopen. En, gelijk in zulke gevallen de onderdompeling noodzaaklijk wierdt geoordeeld, dus waren de zulkcn, die flegts befprengd waren, gehouden zich aan den Priester te vertoonen, om het te doen blijken dat zij gedoopt waren. Hunne Doopgetuigen waren verpligt hen te verzeilen, en aan-den Bisfchop te vcrklaaren, dat zij bij aanhoudenheid den Godlijken Eerdienst hadden bijgewoond , en in alle opzigten Katholijkc Christenen waren. Aldus wierdt ccne plegtigheid , bij de eerfte opkomst noodzaaklijk, om de zuiverheid der Christlijke Kerke onbefmet te bcwaaren, dooide Roomsch-Katholijken gebezigd ter vastftellinge van een ftelzel van bijgeloof; en ftrijdig met het oogmerk der Ouden, is dezelve in een Sakrament veranderd. Allen , die bevestigd zullen worden , moeten vroeg in den morgen, met nugteren maage, in de Kerk verfchijncn, omdat het onderfteld wordt, dat de Heilige Geest op de Apostelen nederdaalde, voordat zij nog iets genuttigd hadden. Voordat de Bisfchop de plegtigheid der Bevestiginge verrigt, begeeft hij zich tot afzfnderlijke gebeden , wascht zijne handen, trekt zijne witte klederen aan, en wendt zich vervolgens tot de aankoomeF j lin. ucra- ;enïen.  SAKE.AMLNTE1N 90 GODSDI'ENSTI GE Kngen, die in de zelfde orde als bij dei} • Doop ftaan, de jongens aan de rechteren de meisjes aan de flinkerhand. Dan zit hij neder, en de aankoomelingen knielen voor hem neder; maar indien zij zeer talrijk zijn, ftaat de Bisfchop ovcreinde; de aankoomelingen ftaan op de trappen van het altaar, verzeld van hunne Gevaders cn Gemoeders. De Bisfchop vraagt den naam van ieder aankoomcling, welke in een boek moet aangefchreevcn worden ; dan doopt hij den duim van zijne rechterhand in de gewijde olie, en maakt het te» ken des kruizes op zijn voorhoofd ; tevens geeft hij een zagten flag op den wang van elk der bevestigden, zeggende tevens: „ Vrede zij u." Straks daarnaa wordt het voorhoofd der bevestigden met een ftuk linnen bedekt, waarnaa de Bisfchop zegt: „ Ik bevestig u in den naam des Vaders, „ des Zoons en des Heiligen Geests." De plegtigheid wordt beflooten met het uitfpreeken van den zegen door den Bisfchop, niet alleen over hen, die bevestigd zijn, maar ook over de geheele Vergadering , welke dien met even veel genoegen van zijne Genade ontvangen , alsof dezelve een vrijgeleide na den Hemel ware. III. Het derde Sakrament, van de Proteftanten insgelijks daarvoor erkend , en door de Roomschgezinden eenigermaate vergood, is de Eucharistie of 's Heeren Avondmaal. Het woord Eucharistie betekent zo veel als dankzegging, en geen woord kan toepasfelijker zijn op die ge. wij-  G E S CHIEDENI S. 91 wijde plegtigheid, in welke de Christenen < de gedagtenis vieren van het lijden diens 1 Verlosfers, welke zijn leeven voor hun heeft afgelegd , en door wiens daadlijkc en lijdelijke gehoorzaamheid den zondaaren een weg der Zaligheid gebaand wierdt, waardoor de Godlijke Eigenfchappcn verheerlijkt, en de overtreeders eeuwig gelukkig gemaakt wierden. Gelukkig waren de Christenen , indien zij altoos hadden agt gegeeven op de pligten , dit Sakrament betreffende , welke op hun rusten, zonder, aan den eenen kant, tot-bijgeloof, en, aan de andere zijde, tot ongeloof te vervallen. Te weinig belang hebben zommige hedendaagfche Proteftanten in het Sakrament gefield; doch de Roomschgezinden , van welke wij thans fpreeken, zijn tot een tegenovergefleld uitcrflc overgeflagen. 't Is noodig hier aan te merken, dat de eerfte Christenen, vóór den leeftijd van constanttnus den grooten, nimmer in de weezenlijke tegenwoordigheid [van's Heilands lichaam in het Avondmaal] geloofd hebben ; en , in de daad , wierdt zij niet vroeger dan naa de tiende Eeuw algemeen door de Kerk erkend; gelijk blijkt uit het vermaarde boek, door bërtram over dat onderwerp gefchreeven. Ondertusfchen is de weezenlijke te, genwoordigheid, of de leer der Transfubftantiatie, tegenwoordig, een hoofdartikel van het geloof der Roomfche Kerke , en dat dezelve voor altoos van de, Pi-oteftanr ten AK.RA- . | lENTEN^  SAKRAMENTÉK. j I 92 GODSDIENSTIGE ten afgezonderd houdt. Het is een der ftevigfte fteunpilaaren der Kerkelijke magt. Want, gelijk Lord lyttleton zich uitdrukt: ,, Wie zou den man niet cer„ biedigen, die, door het prevelen van „ eenige Latijnfche Gebeden, in een 00„ genblik, de natuur van een ouwel ver,, anderen, en van denzelven het weezen„ lijk lichaam en bloed van christus ,, kan maaken?" Ieder echt Roomschgezinde moet driemaalcn in 't jaar het Avondmaal gebruiken ; doch aan zommigen wordt Aflaat verleend , zodat zij met eene enkele reize voldoen kunnen. Doch, indien zij hier omtrent in gebreke blijven, moeten zij als ongcloovigcn aangezien, en het voorregt eener Christlijke begraafenisfe hun geweigerd worden. Wanneer een perfoon, tot jaaren van volwasfenheid gekoomen, in de Roomfche Kerk deel wil neemen aan het Heilig Avondmaal, of, met andere woorden , het lichaam en bloed van christus gebruiken , moet hij vooraf zijne zonden aan den Priester belijden, en de abfolutie ontvangen ; deeze wordt hem gefchonken , mids hij eenige werken van boetvaardigheid verrigte. Dit alles volbragt zijnde, verfchijnt de Communikant in de Kapél, ;n woont de Mis bij; waarnaa hij een 'oodtje in de hand des Priesters geeft, velke daardoor overtuigd wordt, dat hij ;ecn bedrieger, maar de zelfde perfoon s} voor welken hij zich hadt uitgegee, ven,  GESCHIEDENIS. 93 ven. Dit gedeelte der plegtigheid verrigt; hebbende, knielt de Communikant nederJ voor de traliën des altaars, en de Priester , naa den zo genaamden kanon van de Mis te hebben gebeeden, neemt den drinkbeker in zijne hand, en nadert daar mede de traliën des altaars. Naa verfcheiden gebeden gedaan te hebben, ftcckt hij zijne hand in den drinkbeker, en neemt daaruit een ouwel in wijn gedoopt; dcezen geeft hij den Communikant , terwijl hij ondertusfehen zegt •: 5, Dit is het lichaam van onzen Heere „ jezus christus, 't welk gegecven 3, is om uwe ziel en lichaam te bewaaren „ tot het eeuwige leeven. Eet daar van „ in geloove , met dankzegging." De Communikant moet den ouwel doorzwelgen , als het lichaam en bloed van christ o s. Hij mag geenerhande fpijze gebruiken, niet iets uit zijnen mond uitfpuwen, voordat hij reden heeft om te gelooven dat het in zijn maag ontbonden is. Vervolgens is hij, volgens de wetten der Kerke, gehouden, iets mede te deelen ten behoeve der armen. Diens volgens geeft hij ecnig geld aan den Priester, die het of voor zich zeiven behoudt, of naar goedvinden aan anderen mededeelt: want, in zulke gevallen zijn de Priesters de eenige regters; de Leeken mogen hun in 't geheel geene wetten voorfchrijven, In de daad, hadden de Leeken iets te zeg gen over de Priesters, het zou gedaan zijr tnet alle Gecstlijk gezag, en lieden var ken. AKR.AilENTEN.  94 GO DSDIEN S T I G "E SAKRA- SIENTE.N i i < ] i i 1 kennis, met redelijke vermogens begaafd, , zouden in geen beter licht dan als Ketters en Ongeloovigen befchouwd worden. " _ Wanneer de Roomschgezinden van het Vieren des Avondmaals in hunne huizen zijn wedergekeerd, mogen zij niet aan tafel gaan, voordat zij zich afgezonderd en eenigen tijd in den gebede hebben doorgebragt. Dan gelooven zij in goeden ernst dat alle hunne zonden vergeeven zijn, tot dat zij eene nieuwe fchuld gemaakt, en van nieuws gebiegt hebben. Dewijl het zomtijds gebeurt, dat Roomschgezindc ledemaaten buiten ftaat zijn om in de Kerk te verfchijnen, is het gebruiklijk dat bij zulke gelegenheden de Kerspel-priester of een zijner Klerken het Avondmaal na den kranke brengt, welke, naa alvoorens gebiegt te hebben, hetzelve gebruikt. Ten dien einde worden 'er altoos gewijde Ouwels in gereedheid gehouden; en, dewijl de Priester 'er het' zijne voor geniet, kan hij geene redelijke 1 tegenwerping inbrengen tegen dit gedeelte zijner pligtsvolvoeringe. Alle Roomschgezinden gelooven , dat !:ij in het Sakrament des Avondmaals het ichaam van christus eeten en zijn )loed drinken. En, dewijl het meerenleel der geleerde mannen in Frankryk Deïsten zijn, dus zijn zij ook niet in geireke gebleeven, om zich met deeze bij;onderheid met alle de kragt van vernuft, botternije en fchimplust te vermaaken. leel werks heeft de Marquis d'argens, in  GESCHIEDENIS. 95 In zijne Joodfche Brieven, gemaakt, om met £ deezen onzin den draak te fteeken. Doch, 1 niemand kan vergeleekcn worden bij den Heer hu me, in zijne Natuurlijke Historie van den Godsdienst, een gefchrift, onder 't leezen van hetwelk een Heiden zou bloozen , en 't welk een Christen moet verfoeien. Deeze Schrijver , zich niet vernoegende met alles wat voormaals was gezegd wegens de leer der weezenlijke tegenwoordigheid [van 's Heilands lichaam in het Avondmaal,] verhaalt eene gebeurtenis , welke hem groote eere zou gedaan hebben, haddc hij niet dezelve woordlijk uit voltairk naagefchreeven. 't• Is bekend, welk eene agting wijlen dc Heer be volt ai re voor de Roomsch-Katholijken in Frankrijk hadt; van hier dat hij zich met voordeel daarvan bediende, om zijne Helling te onderfchraagen , en de leer, voor welke hij ftreedt, vast te Hellen. De Heer hu me verhaalt dan, dat wanneer hij, in den jaare MDCLXXXII, zich te Parijs bevondt, de Rusjifche Gezant aan 't Hof van Verfailles een jongeling in zijn gevolg hadt , die een lid was dei* Griekfche Kerke. De Jezuiten, altoos bemoeizuchtig om aankoomelingen te winnen , bewoogen dien jongeling om zich tot een Hd der Roomfche Kerke te laten doopen. Naadat hij in alle de verborgenheden van het Pausdom was ingewijd, wierdt 'er groote vreugde bcdreeven over een zo aanzienlijken overwinst voor de Roomsch- akra- ' tenten.  sakramenten 96 GODSDIENSTIGE Roomsch - Katholijke Kerk. De jonge Ra; . vervolgens aan eenige Franfche Edellieden • vertoond zijnde, vraagden riem de jezuiten, die hem bekeerd hadden, hoe veele Goden 'er zijn ? „ 'Er is geen God," hernam hierop de nieuweling: „ want ik „ heb hem op Paasch-Zondag opgeëeten." In de daad, dc Roomschgezinden, voornaamlijk hunne Priesters, hebben mcermaalen ontmoetingen van deezen aart gehad. Niet vreemd kan ons dit te vooren koomen, wanneer wij in aanmerking neemen, dat een Ouwel, van meel en water gebakken, van muizen en ratten kan geëeten worden, en nogthans het lichaam van christus is. Het vei> melden van den dood onzes Godlijken Verlosfers, is een pligt, welke op ons als Christenen rust; doch wij moeten dit werk niet in eene daad des bijgeloof» doen veranderen. Zij, welke God lief hebben, zullen hem in alle de deelcn zijner Godlijke inftellingen vreezen; doch nimmer zullen zij de dingen tot dat uiterlïe trekken , dat zij de heerlijkheid van het eeuwig Euangelic verdonkeren, door in de plaats van hetzelve te Hellen , bijgeloof, afgoderij en alles wat 's menfehen natuur kan vernederen, en hem, in het oog der onbevooroordeelde Reden, beneden de waardigheid van zijn karakter doen nederzinken. Het mérkwaardigfle gedeelte , egter, van deeze plegtigheid, is het Viaticum, of voorraad voor eene reize. Hierdoor moe-  GESCHIEDENIS. 97 moeten wij verdaan de toedeeling van het Sakrament des Heiligen Avondmaals aan dezulken, die zich in doodsgevaar bevinden. In zulke gevallen verfchijnt de Priestermet den ge wijden Ouwel voor hetziekbedde ; en indien de kranke de geheele Hostie niet kan doorzwelgen, wordt hem een klein reukje van dezelve in den mond gelegd, en een weinig vogts daar nevens gevoegd, om het na beneden te brengen. Indien de lijder zo krank zij, dat hij den Ouwel uitbraake, dan moeten alle de verfcheiden deelen verzameld, in een zuiver vat geplaatst, na de Kerk gebragt en aldaar op een gewijde plaats gelegd worden, tot den tijd toe dat zij bedorven zijn , wanneer zij moeten geworpen worden in de Sakristij, zijnde eene foort van kleine put, boven aan den rand naauw toeloopende ; deeze moet verzegeld worden , opdat 'er niets onreins binnen koome. De Priester meet zorge draagen dat hij het Viaticum niet gceve aan zulke kranken , welke met een gefhdigen hoest gekweld zijn, opdat den Ouwel niet eenig onheil wedervaare. Indien het Sakrament openlijk na den kranke moete gedraagen worden, geeft de Prediker van het Kerspel daar van kennis aan de gemeente door het luiden van de klok. De meeste leden wooncn deeze uitbrenging bij, met alle uitwendige tekens van oprechte Godsdienftigheid. Zo ras de Gemeente vergaderd is, wascht de Priester zijne handen , doet vervolgens zijr III. deel. G koor- SAKRAMENTEN.  6AKRA- MENTEN, 98 GODSDIENSTIGE koorhembd en tabbert aan , en begeeft zich na het altaar, daar hij den Tabernakel ontfluit en de Hostie daar uit neemt. Dan treedt hij voort onder een verhemelte, houdende de Hostie in zijne hand met een fluier omwonden. Een Klerk met eene brandende waschkaars gaat voor hem, nevens twee andere Klerken ; de eene draagt het gewijd water, de ander het Misboek in de eene en een Schelletje in de andere hand. Deeze worden gevolgd van verfcheiden andere perfoonen, toortzen draagende. Ten laatfte van allen verfchijnt de Priester onder een verhemelte, draagende de Hostie aan zijnen borst opgeheven. In het ziekvertrek gekoomen zijnde, wenscht hij den vrede aan allen , welke zich in het huis bevinden. Dan wordt 'er een tafel geplaatst met een fijn lijwaat bedekt; hierop zet de Priester de Hostie neder, welke vervolgens door hem en alle de aanweezenden aangebeeden en vereerd wordt. Dan befprengt hij den zieke, als mede de ziekenkamer. Midlerwijl worden 'er eenige liederen gezongen, op de gelegenheid flaande. Dit alles gefchiedt in het Latijn, 't welk het volk veelal niet verftaat. Hiernaa neemt de Priester de Hostie uit deOuwelkas, in welke zij was beflootcn, en legt die in den mond van den kranke, welke dezelve met alle uiterlijke betooningen van Godsdienftigheid ontvangt. Indien de Priester bij een perfoon, welke de  GESCHIEDENIS. 99 de pest heeft, wordt ontboodcn, moet hij op den afftand van negen of tienfchredcn van het huis blijven, en zorge draagen om zulk eene ftandplaats uit te kiezen , dat de wind hem van agteren bewaait. Hier neemt hij den gewijden Ouwci uit de doos, welken hij vervolgens tusfchen twee ongewijde ouwels legt. Naa dit alles in een ftuk fchoon papier omwonden te hebben, legt hij het op den grond en bedekt het met een ftcen, om het voor wegwaaien te behoeden. Dit verrigt zijnde, koomt de waakfter, welke den befmetten perfoon oppast, en neemt den Ouwel, naadat alvorens de Priester de gebeden heeft gedaan, bij zulke gelegenheden gebruikelijk. Ons berigt wegens de Eucharistie of het Avondmaal, zullen wij befluiten met de volgende aanhaaling uit een aloud' Engclfch' Schrijver, welke zelden voorkoomt. De plaats luidt aldus: „ Op ze^„ keren tijd bcvondt zich te Venetië een „ Graaf, wiens naam was ambright; „ deeze hadt de dieplte hoogagting voor „ het Sakrament des altaars, en droeg het „ allen mogelijken eerbied toe. In eene „ zwaare ziekte gevallen zijnde, vcrlang„ de hij na den gezegenden Ouwel, de„ wijl hij niet twijfelde of zijn einde was aanftaande; doch hij vreesde dien we. „ derom te zullen uitbraaken. Ten uit: erlte bedroefde hem deeze bedenking, „ en hij beklaagde zich deswegen bij de s, omftanders. Naa cenigen tijd in wee. ^2 „ klag. SAKRAMENTEN,  ioo GODSDIENSTIGE SAIvHA£IENTEN. „ klagten te hebben doorgebragt, ver-» „ zogt hij hun dat zij zijne rechter zijde „ wilden reinigen , en dezelve met een ,, waschkleed bedekken , om vervolgens „ het lichaam Gods daarin te bewinden. „ Zijn verzoek was niet ingewilligd, of „ hij fprak de Hostie aldus aan:" , Hee, re! gij weet dat ik u lief heb met geheel , mijn hart, en u gaarne met mijnen mond , zou willen ontvangen, indien gij mij , dit voorregt wilde vergunnen. Maar, , dewijl de natuur mijner ziekte van dien , aart is, dat ik u niet kan leggen op de , plaats, welke naast aan mijn hart is, en , u al de liefde betoonen, welke ik u toe, draag, ö God! wees mij genadig , en , verfchoon in mij 't geen ik gaarne wilde , volbrengen, maar om mijne tcgenwoor, dige lichaamsongelteldheid voor mij on, mogelijk is geworden.' ,, Naa deeze „ aanfpraak gebeurde 'er een merkwaardig wonderwerk: want naauwlijks hadt hij ,, het gebed voleindigd, of zijne zijde opende zich in 't aanzien van allen, die ,,. 'er tegenwoordig waren, en de Hostie „ iloop daar binnen; waarnaa hij den geest » gaf-" Nog eene andere gebeurtenis, van geen minder wonderdaadigen aart, dan die wij nirverhaald hebben, leezen wij bij den voorheen bedoelden alouden Schrijver. Nabij Exmouth , in Devonshire , lag eene Vrouw krank te bedde , zodat niemand van die haar oppasten , eenige hoop op haare herftelling hadden. In deeze rouw- wek-  GESCHIEDENIS, ior wekkende omftandigheden ontbooden zij een heilig man, die in de nabuurfchap woonde, om haar de biegt af te nccmen, en abfolutie te fchenken van alle haare zonden. Zodra de godvrugtigc Priester de uitnodiging verftaan hadt, begaf hij zich na de Kerk, haalde van daar Gods lichaam in een ijvooren doos, cnverbergde dezelve in zijnen boezem. Dus toegerust, ging hij na de kamer daar de kranke Vrouw lag. Maar, dewijl hij op zijnen weg derwaarts door een groot bosch moest gaan, in 't midden van het welk een fchoon ft uk weiland lag, gebeurde het dat terwijl hij zijnen geest verlustigde met de befchouwingvan de fchoonheden der Scheppinge, de Ouweldoos, zonder dat hij zulks bemerkte , uit zijnen boezem op den grond viel. Bij de ftervende Vrouw gekoomen zijnde, vraagde hij haar of zij begeerde te biegten. De Vrouw gaf hierop een toeftemmend antwoord; doch de Priester zijne hand in zijnen boezem ftcckcndc, yondt de doos niet. Hierop zeide hij tot de kranke , hij wilde hcenen gaan om Gods lichaam te zoeken, 't welk hij, door agtcloosheid, hier of daar aan den weg moest verlooren hebben. Diensvolgens keerde hij weder na de weide in het bosch, en ziende aldaar een wilgenboom, fneedt hij een van deszclfs takken af, en maakte 'er eene roede van. Zich vervolgens naakt hebbende uitgekleed, geesfclde hij zich zeiven dermaate, G 3 da? iAKRA- MENTEWj  io2 GODSDIENSTIGE SAKRAMENTEN, dat het bloed allerwege uit zijnen rug gudsdc. Terwijl hij zich dus teisterde, fprakhij tot zich zeiven: „ ö Gij eenvou„ dig man! waarom hebt gij uwen God, „ uwen Maaker, Formeerder en Schepper „ verloorcn?" Naadat hij zich dus getuchtigd hadt, trok hij zijne klederen aan, en wandelde een end wegs, tot dat hij een brandenden pilaar zag , van de aarde tot aan den hemel reikende. Met fchrik en verbaasdheid bevangen zijnde van dus eene verfchijning, badt hij God, die hem genoegzaamen moed verleende om dezelve tc naderen. Hier vondt hij den gewijden Ouwel, uit de doos gevallen, op het gras liggen. Zo doorfchijnendc was het Jicht, dat het naar de Zon op den vollen middag geleek. Van den gewijden Ouwel klom het naboven,in een aanhoudenden Aroom, tot dat het aan den hemel reikte. Ten zelfden tijde liep 'er ecnig vee in de weide te graazen. Zo zeer wierden zij getroffen door de verfchijning, dat allen rondom het lichaam onzes Heeren nederknielden , uitgezonderd een zwart paerd, 't welk flegts op ééne knie nederviel. De Priester, de hardnekkigheid van het paerd ziende, fprak het aldus aan: „ Indien gij „ een dier zijt, welk fprecken kunt, be- veel ik u in den naam van God, onder „ de gedaante van brood hier tegenwoor„ dig , mij te zeggen waarom gij flegts „ op ééne knie nederbuigt." Het paerd gaf hierop tot antwoord : „ Ik ben een „ nikker uit de helle; en hoewel ik kan, }> wij  GESCHIEDENIS. 103 „ wil ik nogthans niet knielen; maar ik „ ben tegen mijne eigen neiging gevormd: „ want daar ftaat gefchreevcn, dat alle „ knie zich zal buigen in den naam en tot „ heerlijkheid van jezus christus." Toen fprak de Priester: „ Waarom zijt „ gij gelijk een paerd?" Waarop de nikker , onder de gedaante van een paerd, antwoordde: „ Ik ben als een paerd ge„ fchapen , opdat de mcnfchcn mij zouden „ ïtcclcn; en 'er zijn reeds vcrfchcidcne „ om mijnent wille opgehangen." Toen zcidc de heilige Priester: „ Ik beveel u, „ bij Gods vlecsch en bloed, dat gij na „ de woestijn gaat, en aldaar blijft, om „ nimmer wederom eenen Christen ccnig „ leed te doen." Hierop vervoegde zich de Priester met het gezegende Sakrament bij de kranke Vrouw, welke, hetzelve gebruikt hebbende, binnen weinige oogenblikken overging na de eeuwige gelukzalighcid. Hoe belachelijk eenige Hukken der bovenftaande vernaaien ook mogen voorkoomen aan de Proteftanten , welke in eene verlichte eeuw en Natie leeven, kan ik hun , nogthans , verzekeren , dat zij van alle overtuigde en op hunne wijze godvrugtige leden der Roomfche Kerke gelooft worden. Eene hcillooze verblindheic heeft hier het menschlijk verftand bevan gen. Want , omdat de wonderwerker gewrogt wierden in eene eeuw, in welke zij ter voortplantinge van den Christlijkc-r Godsdienst uoodig waren, blijkt het dai G 4 d( SAKRAMENTEN» 1  SAKRAMENTEN 104 GODSDIENSTIGE de klcinverflandighcid van zommige lieden zo groot is, dat zij de voortduuring dier ' zelfde wonderdaadige magt vervvagten , naadat de oorzaakcn hebben opgehouden. Geen ernftige wederlegging verdient dusdanig eene redekaveling. Want, wat mensch van een gezond verfland zou zich durven vermoeten om regels voor tefchrijven aan dat Godlijk Weezen, 't welk geene rekenfehap van zijne wegen geeft? In de daad, hartlijk wenfehen wij dat onze leezers een aandagtig oog wilden flaan op de leer der wonderwerken: en wanneer zij de hulp der menschlijke reden tot bijHand inroepen, laaten zij dan nimmer vergeeten dat 'er zulk iets als de onfeilbaarheid niet in de waereld beftaat. De meufchen mogen geleerd zijn, doch zij kunnen dwaalen. De| geleerde en godvrugtige Dr. dod. dridge, heeft een wonderwerk aldus befchreeven: „ Een wonderwerk, in zich „ zelf van een bovennatuurlijken aart „ zijnde, kan niemand daar van een be„ hoorlijk denkbeeld vormen, ten zij hij „ alvoorens den loop der natuure geraad„ pleegd hebbe." De meening is , (indien deeze woorden eenen zin hebben) dat de menfehen eerst alles wat in de natuur is moeten begrijpen, voordat zij kunnen zeggen wat bovennatuurlijk is. Maar hier wordt eene dwaaling als een grondbeginzel ter neder gefield: want de algemeenc ondervinding leert ons dagelijks, dat zelf de natuurlijke dingen voor ons. in veele op»  GESCHIEDENIS. 105 opzigtcn , bovennatuurlijk zijn , omdat zij onze bevatting te boven gaan. Volgens de wijze van redekavelen van Dr. doddridce , kunnen 'er in 't geheel geene wonderwerken gebeuren: want [volgens hem] moet niets als wonderdaadig aangemerkt worden, voordat wij den gehcclen loop der natuurc grondig begreepen en verflaan hebben. Doch , dit is iets , 't welk in deeze benedenfle waereld geene plaats kan hebben: want 's menfehen verfland is zo eng beperkt, dat hij, wel verre van bekwaam te zijn om de bovennatuurlijke dingen te kunnen begrijpen , zeer zelden de natuurlijke grondig verflaat. De God der Natuurc is de God der Voorzienigheid; en wanneer de menfehen zijne werken niet kunnen begrijpen, behoorden zij flil te zwijgen. De erkentenis dat God wonderwerken kan verrigtcn , is een tol, welken hem de menfehen fchuldig zijn. Tc beweeren dat hij geene wonderwerken doen kan , is zo veel als te ontkennen dat hij de algemeene Heer dei Scheppinge en der Voorzienigheid is. Hierom zullen wij den Leezer medcdcelen . 't geen de verflandigfle , beste en godvrugtigfte Mannen , zo in vroegere al; laatere tijden, over dit onderwerp gezegc hebben. Lang en veel heeft men getwist, oi waare wonderwerken door eene minden magt, dan de onmiddelijke tusfehenkoms' van God, kunnen verrigt worden ; al; mede, of ter voltooijinge der klaarblijkc G 5 Hjk SAKRAMENTEN.  SAKRAMENTEN, joo; GODSDIENSTIGE lijkheid van het wonderwerk, de natuur der lecre, welke men daar mede tragt te bewijzen, noodzaaklijk in aanmerking moetc genomen worden dan niet. Met opzigt op de magt van God, en de natuur der dingen zelve , kunnen alle dingen , welke in zich zelve mogelijk zijn , even gemaklijk gefchieden. Geene naauwkeurigeonderfcheidingis bet, dcrhalvcn, een wonderwerk te befchrijven als eene volflrekte moeilijkheid in de natuur der zaak zelve. Geene mindere magtbctooning is het, de Zon te doen bewcegen, dan dezelve ten eenigen tijde te doen ftilftaan, Nogthans noemen wij het laatfte een*wonderwerk, het eerfte niet. Welke trappen van magt God met reden mag onderfteld worden , aan gefchapenc weezens of ondergefchikte verfhnden te hebben medegedeeld, kunnen wij onmogelijk bcpaalen. Geene naauwkcurige bepaaling van een wonderwerk is het, derhalven, wanneer het befchreeven wordt als een gewrogt, 't welk door geen kleiner vermogen dan de Godlijke Almagt kan gewrogt worden. Geen enkel voorbeeld van een wonderwerk ontmoeten wij in de Schriftuurc, 't welk in het oog van een redelijk befchouwer noodwendig influit de onmiddelijke werking der oorfpronklijke, onbepaalde, en onafhanklijke Almagt. Alles wat in de waereld gebeurt, gefchiedt of onmiddelijk door God zeiven , of door gefchapene verftandige weezens ; zijnde de ftoffe voor geene wetten Of krag-  GESCHIEDENIS. 107 ten, van hoedanig een aart ook, vatbaar.; Zodat alle dc dingen, welke wij uitwerk-1 zeis van de natuurlijke vermogens der ftoffe en van de wetten der bcweeginge noemen, eigenlijk gefproken, dc uit* werkzcls van Gods aanhoudende en elk oogenblik herhaalde werkingc op de ftoffe zijn,, het zij onmiddelijk door hem zclvcn, of middclijk door eenige gefchapene verftandigc weezens. Gevolglijk is 'er niets van dien aart, als 't welk de menfehen doorgaans den loop der natuurc , en de kragtcn der natuurenoemen. Geene naau wkeurigc bcpaaling van een wonderwerk is het dan ook, als ware het icts,'t welk tegen den loop der natuurc ftrijdt. Niet meer ftrijdt het tegen den loop der natuure , dat een Engel een mensch behoedt van neder te zinken in het water, dan dat een mensch een ftccn in de lucht vasthoudt en belet te vallen, door de wet van zwaartekragt te overmeesteren. Nogthans noemen wij het eerfte een wonderwerk , het ander niet. Die gewrogten, welke, bij eene buitengewoone en zelden voorvallende gelegenheid , in zulkcr voege veroorzaakt worden , dat het duidelijk blijkc, dat »ij noch door eenige menschüjke kragt of behendigheid , noch door het zogenaamde geval konden te wege gebragt worden ; deeze bewijzen ontegenzeggelijk de onmiddelijkc tusfehenkomst van God zeiven, of althans van een verftandig weezen boven den mensch verheven. Of zulk eene buiten- AKRAilbNTLN,  io8 GODSDIENSTIGE sakra- mente: tengewoone tusfchenkomst het werk van t, God zeiven, of van een goeden of kvvaadcn • Engel zij, kan uit het gewrogt of wonderwerk zelve bezwaarlijk worden opgemaakt : omdat wij onmogelijk met eenige zekerheid kunnen weeten, of het natuurlijk vermogen van goede of kwaade Engelen zich niet aan geene zijde van zekere grenspaalen uitftrekke, of dat God hen ten allen tijde belette, zulke of foortgelijke gewrogten voort te brengen. Geene naauwkeurige onderfcheiding is het 'y derhal ven, te onderftcllen dat dc wonderwerken , welke de Schriftuur aan booze geesten toefchrijft, loutere gaauwigheden of bcgochelingèn der zinnen waren. De eenige mogelijke kenmerken , aan welke een aanfehouwer met zekerheid en onfeilbaar kan ondcrfchcidcn , of de wonderwerken gewrogten zijn, 't zij onmiddelijk van God zeiven, of van eenige goede Engelen door hem te werk gefield; dan of, in tegendeel , de wonderwerken de werkflukken van booze geesten zijn, zijn deeze: Indien de Leer, ten behoeve van welke de wonderwerken gefchieden , in haaren eigen aart godloos zij, of klaarblijkelijk ter bcgunfliginge der ondeugd diene, dan kunnen, buiten alle tegenfpraak, de wonderwerken , hoe groot zij ook mogen voorkoomen, noch door God zeiven , noch op zijnen last gewrogt zijn. Indien de Leer, door wonderwerken bekragtigd, onverfchillig zij, en ten zelfden tij. de, in tegenoverflelïing van dezelve, en  GESCHIEDENIS. 109 ten bewijze van de recht tegenoverftaandes; leere, andere wonderwerken gefclneden,m menigvuldiger in getal en grooter dan de ' voorgaande, dan moet de Leer, ten behoeve van welke de grootftc kragt beftecd wordt, noodwendig geloofd worden van Godlijke herkomst te weezen. Dit was het geval van mozks en de Egijptifche Tovenaars. De laatstgenoemden deedcn eenige wonderwerken , om te bewijzen dat m 0 z e s een bedrieger was. M o z e s wrogt wonderwerken, menigvuldiger m getal en grooter dan een hunner; derhalven moest het noodwendig geloofd worden dat mozes zijnen last van God hadt ontvangen. — Indien , in de laatfte plaats, de Leer, door wonderwerken bekragtigd, ftrekke ter bevorderinge van Gods eere en heerlijkheid, en van de betragtinge van regtvaardigheid onder de menfehen, en tevens uit haaren eigen aart niet betoogbaar is , noch zonder eene Godlijke openbaaring kan ontdekt worden waaragtig te weezen, en 'er eindelijk geene grooter of menigvuldiger wonderwer ken worden aangevoerd, om dezelve t£ wederftreeven, (en dit was het geval de. leere en wonderwerken van christüs_ dan zijn de wonderwerken onwederfpreek baar godlijk, en de Leer moet, buiten al len twijfel, erkend en aangenomen wor den als eene onmiddelijke en onfeilbaar openbaaring van God zeiven. Uit deeze weinige, duidelijke en ontc genzeggelijkc beginzels volgt: — Voor uKRAENTEN. 9  SAKRA- JtfENTÉS 1 3 s t no GODSDIENSTIGE cem', dat de waare bcpaaling van een . wonderwerk, in den godgeleerden zin des • woords, deeze zij: dat het een werk is, gefchied op eene ongewoone wijze, ofverlchillende van de doorgaande en geregelde handelwijze der Voorzienigheid, door dc tusfchenkomst van God zeiven, of van eenig verftandig weezen boven den mensch verheven , ten bewijze of tot klaarblijkelijkheid eener bijzondere Leere, of om getuigenis te geeven aan het gezag van deeze of geene menfehen. En, indien een wonderwerk aldus gewrogt, niet tegengegaan worde door eene klaarblijkelijk hooger magt, noch gebezigd worde om getuigenis te geeven aan eene Leer, tegenilrijdig in zich zelve, of fchadelijk en zedebedervende in haare uitwerkzels , dan moet zulk eene leer noodwendig als godJijk aangezien, -en de wonderwerkers geëerbiedigd worden als onfeilbaar met codlijkcn last bekleed. — Ten tweede, dat de gewaande wonderwerken van apollo- nius tijaneus, aristeas procon- Nesius en eenige weinige andere Heidenen , onderfteld zijnde zelf dat zij weezenlijke wonderwerken geweest zijn (om 't welk te gelooven men nogthans geene •eden heeft, omdat zij op luttel gezags ■usten, en in zich zelve nietig en bcuzeligtig zijn, gelijk e u s e b i u s , in zijn werk egen hierocles, duidelijk beweezen ïeeft) nogthans in 't geheel niets bewijen ten nadeele van den Christlijken Godslenst: omdat zij gewrogt wierden, of geheel  GESCÖÏËÖÊNtS. tfï heel zonder oogmerk van eenige nieuwe s ïeer te bevestigen; of om ongerijmde eni dwaaze dingen te bewijzen; of om de Afgoderij en den dienst van valfche goden te bekragtigen. Gevolglijk konden zij niet door godlijke magt of gezag gcfchied zijn. De welvoegelijkheid en kragt der wonderwerken, ten bewijze van een Godlijke Openbaaringc, kan hieruit blijken, omdat de waereld, volgens dc aanmerking van Dr. ƒ en ki ns, altoos verwagttc, dat God zich zeiven aan de menfehen zou openbaaren, door 't een of ander werk te verrigten, 't welk den loop der natuure te bovengaat. Alle menfehen hebben geloofd, dat dit de weg van gemcenfehapsoeffeninge tusfehen den hemel en de aarde is. Van hier dat 'er nimmer een valfche Godsdienst op aarde was , van welken niet wierdt voorgegecvendat hij door 't een of ander wonderwerk was bekragtigd. Indien men vraage, waarom de wonderdaadigc gaavcn, aan de eerfte verkondigers van den Christl ijken Godsdienst gefchonken, in de Kerk niet hebben ftand gehouden, maar in de volgende ecuwen zijn opgehouden, het antwoord is klaarblijkelijk: omdat het vermogen om wonderwerken te verrigten gefchonken zijnde ter vastftellinge van den Ghristlijken Godsdienst in de waereld, door de menfehen te overtuigen van deszelfs waarheid en gezag , naadat deeze oogmerken bereikt waren, de wonderwerken Riet langer noodzaaklijk waren, en deeze wonderdaadige gaaven ophieldcnmet de reden, ArifiA»  SAKRAMENTEN. ii2 GODSDIENSTIGE den , om welke zij gefchonken waren. De geleerde Heer dodwell heeft, in een gefchiedkundig berigt van de wonderwerken , zints de tijden der Apostelen door de naastvolgendc eeuwen, aangetoond, dat zij altoos gefchikt waren naar de behoeften der Kerke, zijnde zij meer of min menigvuldig in getal, naar gelange het de toeftand en de voortgang van den ChristIijken Godsdienst vorderde , tot dat zij ten langen laatfte geheel ophielden, wanneer dezelve niet meer noodig waren. Te redelijker en aanneemelijker zal dit voorkoomen , indien wij in aanmerking neemen: Vooreerst, Dat wonderwerken, algemeen wordende, hun oogmerk en doelwit, en zelf de natuur van wonderwerken zouden verliezen; =- Ten tweede, dat een aanhoudend wonderwerkend vermogen door alle eeuwen aanleiding zou geeven tot veelvuldige bedriegerijen, welke 's menfehen verftand zouden verbijsteren, en de waare wonderwerken zelve zouden verdagt maaken. Twee fraaie aanmerkingen zullen wij hier nog invlegten ; de eene is die van Lord eacon, de andere van acosta. Volgens de aanmerking des edelen Lords j heeft God nimmer een wonderwerk verrigt om een Godvcrlochenaar te bekeeren, omdat het licht der natuure hem tot de erkentenis van eenen God zou kunnen leiden. Maar de wonderwerken hebben ten oogmerke, de bekeering van afgodendienaars en bijgeloovigen, die eene Godheid  GESCHIEDENIS. 113 heid hebben erkend , maar in de wijze der aanbiddinge dwaalden: omdat het licht der natuure niet zo verre gaat, dat het den wil en den waaren Eerdienst van God aankondigt. — Acosta, zoekende na de oorzaak, waarom, door dc hedendaagfche Zendelingen , geene wonderwerken verrigt worden ter bekeeringe van Heidenfche Natiën, zo als door de Christenen der vroegfte tijden gefchiedde, geeft het als eene reden op, omdat de Christenen in den beginne onkundige , maar de Heidenen geleerde luiden waren; maar nu, integendeel, wordt alle de geleerdheid der waereld ter verdeediginge van het Euangelie aangewend, terwijl aan de andere zijde niets dan onkunde is ; en 'er kan geene noodzaaklijkheid zijn voor verdere wonderwerken, ten behoeve van zo eene goede zaak, wanneer zij in de handen van zo bekwaame voorfpraaken tegen zulke zwakke tegenfprcekers is. IV. Het vierde Sakrament der Roomfche Kerke is de Boete. Hoewel deeze in de vroegfte eeuwen der Kerke eenigermaate in gebruik was, wierdt zij, nogthans , niet als noodig ter Zaligheid aangemerkt ; ook kreeg zij niet vroeger dan naa het einde der zesde Eeuwe den naam \ran Sakrament. Voordat eenigen menfche boete kan worden opgelegd, moet hij eene openbaare belijdenis doen van alle zijne overtreedingen: want dit legt den grond van alle de plegtigheden, welke op de daad der Abfolutie moeten volgen, III. deel. H Naa- SAKRAMENTEN.  SAKRAMENTEN ti* GODSDIENST I G'E Naadat de boetelingen hunne zonden heb. ben belecden, wordt hun bevolen, om op den volgenden Zondag in de Kerk te verfchijnen. Bij deeze gelegenheid zijn zij gekleed in een gewaad van bokkenhair gemaakt, ten einde opdat hunne lichaamen zo veel doenlijk is mogen getuchtigd worden. Aldus uitgedoscht, naderen zij het Altaar, en fmeeken met luider flemme dat hunne zonden mogen vergeeven worden. Indien de boetelingen zich aan zeer zwaare overtreedingen hebben fchuldig gemaakt, zodat zij daar door aan het vonnis van den Kerkban onderworpen zijn, dan leidt hen de Priester tot de deur der Kerke, en zegt tot hun: „ Gij wordt buiten „ de Kerk gezet, om de zonden, welke „ gij gepleegd hebt, even gelijk adam, om zijne ongehoorzaamheid, buiten het „ Paradijs gezet wierdt." Ten zelfden tijde legt hij hun eene zeer zwaare boete op, en hen buiten geflooten hebbende, keert hij te rug in de Kerk. Indien de boetvaardigen zich niet fchuldig hebben gemaakt aan zo grove wanbedrijven , dat zij hen aan den Kerkban onder» hevig maaken, dan fchrijft hun de Priester de boete voor, en geleidt hen na de {linkerzijde van de Kerkdeur, alwaar zij, eenmaal des Zondags en op eiken Heiligedag , moeten blijven flaan, geduurende den plegtigen Eerdienst, tot dat zij eene volkomene genoegdoening aan de Kerk gedaan Hebben. Wanneer de boetvaardigen, het - "zij  ■  OMMEGANG VAN BOETVAARDIGE IiIGTEKOOIEN TE I I NAPELS,NAA HAARE VERZOENING MET BE KERK, Ij DE MEFDEGAAVEN DER WELDAADIGEN VERZOEKENDE» I  GESCHIEDENIS. 'u $ zij ze in den ban zijn gedaan of niet, alles volbragt hebben 't geen hun was opgelegd , koomen zij weder tot den Bisfchop of deszelfs afgevaardigde, met een getuigfchrift door den Prediker van het Kcrfpel getekend , om te bewijzen dat zij voldaan hebben ; waarnaa zij tot de verzoening met de Kerk voortgaan. Op eenen dag, ten dien einde vastgcftcld, verfchijnen de boetelingen aan de deur der Kerke , om Abfolutie of zondvergifFenis te ontvangen; hier moeten zij op hunne knieën nedervallen, met brandende waschkaarzen in hunne handen. Indien de boeteling een mansperfoon zij, moet hij in Zijn gewaad van bokkenhair, of foortgelijke ftoffe , gekleed zijn ; indien eene Vrouw, moet zij haar aangezigt met een fluier bedekt hebben. De Priester, in zijne tabberten uitgedoscht , klimt op het Altaar, voordat de Mis eenen aanvang neemt. Thans kondigt hij aan de Vergadering af, dat A. B. C. D. enz. tevens de naamen der boetelingen noemende, met de Kerk zullen verzoend worden , en vermaant de geheele Gemeente om voor hun te bidden. De Gebeden geëindigd zijnde, gaat de Priester na de Kerkdeur, doet aldaar eene breedvoerige vermaaning aan de boetelingen , waarnaa hij hen bij de hand neemt, en zo in de Kerk leidt. — Deeze zijn de gebruikelijke plegtigheden ten aanzien van het gros der boetelingen. Maar, wanneer gebannen boetvaardigen Wederom zullen H 2 wor- 5AKRAMliNTEW.  n6 GODSDIENSTIGE sak.ua- • mënten. worden aangenomen , dan zit de Priester neder , voordat hij dezelve met het lichaam der Geloovigen van nieuws vereenigt, en zet zijne priesterlijke muts op. Dan leest hij den eenenvijftigflen pfalm , terwijl de boetelingen nevens de Vergadering aan zijne voeten knielende nederlcggen. Aan het einde van ieder vaers, flaat de Priester den boeteling op den fchouder, met een flok, of een zweep van koorden gemaakt. Wanneer een perfoon onder den Ban flerft, zonder vooraf deAbfolutie te hebben ontvangen, wordt 'er onderzoek gedaan, of hij tekens van een oprecht berouw vertoonde, en of het geraaden zij hem zondvergiffenis te fchenken, opdat hij eener Christlijke begraafenisfe deelagtig worde. Indien het blijke dat hij als een oprecht boeteling is geflorven, dan trekt de Priester een zwarten mantel over het Koorkleed aan, en treedt in de treurigfle houding na het Lijk. Hier leest de Priester insgelijks den eenenvijftigflen pfalm , en flaat aan het einde van ieder vaers het lichaam des geflorvenen, hem beveelende te antwoorden op de vraagen, welke hem zullen worden voorgefleld. En , dewijl hij zulks niet kan doen, wordt het voor toegeftaan gehouden, dat het Godlijk Opperweezen voldaan is , en de Priester fpreekt de Abfolutie uit. Door deeze Abfolutie of zondvergiffenis wordt de boeteling wederom aangenomen tot het lichaam der Roomsch-Katholijke Kerke. Alle de le-  GESCHIEDENIS, 117 leden der Vergadcringe zijn gehouden hem voor broeder te erkennen , en , hoedanig ook zijne voorleedcne zonden mogen geweest zijn, zij moeten volkomen uitgewischt en vergceten worden. In dc daad , niets meer dan bekeering kunnen wij van eenen Zondaar vorderen ; en het voor toegeftaan houdende dat zijne betuigingen oprecht zijn, moeten wij voldaan blijven, tot dat wij, door eene reeks van bedrijven , ons geregtigd vinden om van gedagtcn te i veranderen. ■ Ondcrtusfch.cn bepaalt de Kerk van Rome haare banvonnisfen of tuchtigingen niet aan Mannen en Vrouwen; de dieren des velds , zelf de kruipende dieren , zijn op hunne beurt daaraan onderworpen. Indien het gebeure dat de vrugten der aarde door ratten, muizen, fprinkhaanen of ander ongedierte veel befchadigd zijn, dan worden de Kcrktuchtigingcn voor noodzaaklijk gehouden. Dc Priester is vcrpligt , aan den Bisfchop over te zenden een berigt van de fchadc, door die fchepzelen veroorzaakt. Op het ontvangen van dit berigt, zendt de Bisfchop last aan den Priester, om zich na eene hoogte in zijn Kerfpel te begeeven, alwaar hij zijn Koorkleed aandoet, en zich zeiven nevens zijne Klerken met gewijd water befprengt. Naa etlijke gebeden gedaan te hebben, door den Bisfchop voorgefchreevcn , wandelt de Priester over de nabuurige velden, en befprengt insgelijks dezelve met gewijd water in de gedaante van een Kruis. Hij I I 3 ge- SAKRAMENTEN.  n8 GODSDIENSTIGE SAKRADIEMÏEN. gebiedt de ratten, muizen, fprinkhaanen, enz. onmiddelijk die plaats te verlaaten, of dat zij, in gevalle van nalaatigheid, in den ban gedaan en vervloekt zullen worden. Een merkwaardig voorbeeld van deeze foort van bijgcloovighcid ontmoeten wij in de Mengelfchriften van den Mark- fraave d'argens. Hij verhaalt dat 'rovence in Frankrijk , in den Jaare MDCCXXXVIII, zeer van fprinkhaanen wierdt geplaagd. Men wendde zich hierop tot den Paus, die eene Bulle aan den Bisfchop zondt, inhoudende dat zij allen in den ban zouden gedaan worden. De Bisfchop gehoorzaamde aan dit bevel; doch de fprinkhaanen weigerden zich naar hetzelve te gedraagen. Geene kleine ongerustheid en belemmering baarde dit onder de hoevelingen; ten hoogfte verwonderden zij zich dat de diertjes het Apostolisch bevel weigerden te gehoorzaamen. Doch een onder hen, doorfleepener dan de overigen, merkte aan dat de Bisfchop een Janfenist was. Men gaf hier van kennis aan den Paufe, welke, door zijn geheele gedrag in dcezen gehouden, duidelijk toonde geen gek te weezen: want hij zondt bevel aan eenen Bisfchop van het rechtzinnige geloof, om de fprinkhaanen tot aan het begin van Slagtmaand in rust te laaten, en dan met zijne Priesters na buiten te gaan en hen in den ban te doen. Zeer crerltandig gedroeg zich de Heilige Vader ten  G ES CHIEDENIS. 119 ten deezen opzigte: want zelden over-. leeven de fprinkhaanen de eerfte week 1 van Slagtmaand ; en zo hij hen vroeger hadt in den ban gedaan, zou de plegtigheid de bedoelde uitwerking niet gehad hebben. Ondcrtusfchen wierdt dit als een wonderwerk aangezien , dewijl het ter aankondigingc diende dat de Janfenisten den godlijken zegen over hunne werken niet moeten verwagten; terwijl allen , die rechtzinnig in hunne gevoelens zijn, zich mogen verzekerd houden dat God hen zal verhooren, wanneer zij hem aanroepen, en op dc in 't oogloopendfte wijze hunne verzoeken inwilligen. In overoude tijden wierdt de Boete dooide Bisfchoppen opgelegd. Tegen woordig,egtcr, zijn, in elke Hoofdkerk, eenige Priesters , die den naam van Penitentiarisfen voeren. Het werk deezer luiden is, de bicgt te hooren; zij maaken doorgaans de ftraffe evenredig aan de misdaad. Dus wordt den wcllustigen opgelegd te vasten , den gcldgierigen aalmoezen te geeven, den waereldlingcn om dagelijks op gezette uuren een zeker bepaald getal gebeden te bidden. Wanneer alle deeze vcrfchillende foorten van misdaadigen de opgelegde boete volbragt hebben , wordt hun Abfolutie gegeeven, onder voorwaarde dat zij een zekere fomme gelds zullen betaalcn. Over alle deeze Penitentiarisfcn ftaat een Grootmeester, die zijn verblijf houdt te Rome, en altoos met het Kardinaal-; H 4 fchap IAKRA- ' ilENTEtf» i  i2o GODSDIENSTIGE SACRAMENTEN. fchap is bekleed. Geduurende de Vasten, bezoekt hij alle de groote Kerken van Rome, met oogmerk om de biegt te hooren en Abfolutie te fchenken. Hij zit op eenen throon, drie treden hoog, in de gedaante van een Regtbank, ter rechter zijde van het hoog Altaar geplaatst. In zijne hand houdt hij eene roede, in de gedaante van een fchepter, van drie onderfcheidene foorten van ltoffcn , te weeten, Ivoir, Brazilsch en Ebbenhout gemaakt. Zeer uitgebreid is ziine magt: want hij bezit het regt om ontflag of Abfolutie te fchenken, in gevallen, in welke dc Paus alleen, of iemand door hem afgevaardigd , dezelve kan verleenen. Hij kan kinderen wettigen , en aan Geestlijken het voorregt geeven om meer dan ééne Kerkelijke prebende te bezitten. Daarenboven heeft hij het regt om de Priesters van alle onderhoorigheid aan de burgerlijke magt te ontflaan , en biegtvaders onder zich aan te Hellen, in alle oorden der waereld , daar de Roomsch - Katholijke Godsdienst openlijk wordt beleeden. Zomtijds belegt hij eene Vergadering om de gefchiUen over Gewectensgevallen te hooren , en onderrigtingen te zenden aan afweezige Geestlijken , naar welke zij zich hebben te gedraagen. Hij befchikt over alle bedieningen, die te Rome voor geld verkogt worden, en benoemt de Legaaten, welke na vreemde landen moeten vertrekken. In één woord, het is eene der meest voordeelgeevende bedie- nin»  G E S C H I E D E N I S. 121 Dingen in dc Roomfche Kerk, en de voor-5 deelen, daarvan koomendc, gaan bijkans 1 het geloof te boven. Niet minder dan vierentwintig Prokurcurs heeft hij, om hem in de waarneeming van zijn ampt de behulpzaamc hand te bieden; en zij allen worden door hem benoemd. — Dus blijkthet, dat indien de Boete van dc Proteftanten niet voor een Sakrament gehouden worde, dezelve, nogthans, van aanzienlijke nuttigheid is voor zommige leden der Roomfche Kerke. In de daad, zonder geld kan de vrijfpraak van zonden niet gemaklijk verkrecgen worden. En, hoewel Apostel petrus zeide, uw geld zij u ten verderve , zouden , cgter , de Roomfche Priesters liever willen verlooren gaan, dan van geld beroofd worden. V. Het vijfde Sakrament der Roomfche Kerke, is dc Zalving of het laatfte Oliezgl. De volgende plaats uit den Algcmeencn Brief van Apostel jakobus, Hoofdil. V. 14, 15. wordt ten bewijze daarvan aangevoerd: Is iemand krank onder u? dat hij tot zich roepe de Ouderlingen der Gemeente , en dat zij voor hem bidden, hem zalvende met olie in den naam des Heeren; en het gebed des geloof s zal den Zieke behouden , en de Heere zal hem oprichten, en zo hij zonden gedaan zal hebben, het zal hem vergeeven worden, 't Is zeker dat veelen onder de eerfte Christenen deeze woorden opvatteden als een volftrekt gebod, daar zij ondertusfehen niets meer behelzen dan eene zinfpeeling op een aloud gebruik H 5 on- AKRA1EN1EN.  122 GODSDIENSTIGE SAKRA- 1 ] 4 1 onder de Jooden. Want wij leezen -> markus VI. 13. dat christus veele kranke perfoonen met olie zalfde, en hen genas. Wanneer, egter, veele andere nieuwigheden en bijgcloovigheden ter Kerke wierden ingevoerd, wierdt deeze plegtigheid tot een Sakrament verheven. Dit gebeurde omtrent het midden der zesde Eeuwe. Alleen door den Priester kan dit Sakrament worden toegediend. Aan geene anderen mag het gegecven worden dan aan de zulken , welke zich in oogenfehijnlijk doodsgevaar bevinden. Aan misdaadigen , welke op den hals gevangen zitten en ter dood veroordeeld zijn, mag het niet bediend worden. De reden, welke hiervan wordt gegeeven, is deeze, omdat de misdaadigen niet in doodsgevaar zijn door ziekte of zwakheid. De iicbaamsdeelen, welke gezalfd moeten worden, zijn de oogen, de ooren, de neus, de neusgaten, de handen, de voeten en dc lendenen; doch de Vrouwen mogen aan de laatstgenoemde deelen niet gezalfd worden. De Leeken worden op ie palmen, doch de Geestlijken op de rugzijde van hunne handen gezalfd; en ivel om deeze reden, dat de palmen der priesterlijke handen reeds door de wijding geheiligd zijn. De voeten worden altoos tau de zooien gezalfd. Indien de kran:e een of meer van de opgenoemde li:haamsdcelen heeft verlooren, dan moeen de naastgelegene deelen van dezelve ge-  GESCHIEDENIS. 123 gezalfd worden. ■— Deeze zijn de algemeenc deelen deezer plegtigheid. Doch wij moeten van dezelve eene meer onderfcheidene befchrijving doen. De Priester moet zeven balletjes gereed maaken van katoen of foortgelijke ftoffe, om die deelen te reinigen, welke met de gewijde olie moeten gezalfd worden. Daarenboven moet hij voorzien zijn van eenige kruimpjes brood om zijne vingers te wrijven , van water om zijne handen te wasfehen, van een handdoek om ze af te droogen, en van een waschkaars om hem, onder het verrigten der plegtigheid te lichten. Voordat hij na den zieke gaat, moet hij zich zeiven heiligen door. het gebed; waarnaa hij zijne handen moet wasfehen, en zijn koorhembd en purperen tabbert aandoen. Het vat , waarin de gewijde Olie is, moet hij met een purperen kleed omwinden, en dit alles in een zak van de zelfde koleur doen. Op deeze wijze moet hij den toeftel na het huis van den kranke draagen; cn indien deeze op een aanmerkelijken afftand van zijne Kerk woone , moet hij het koorkleed en den tabbert niet aandoen, voordat hij bij de deur des huizes koomc. De Priester moet vcrzeld worden van zijnen Klerk, die het Kruis moet draagen, nevens het gewijd water, den fprengkwast en het Misboek. Over weg mogen zij het klein fchclletje niet gebruiken , maar de Priester moet aanhouden met voor den zieke te bidden, Wan- SAKRAMENTEN.  Ï24 GODSDIENSTIGE SAKRAMENTEN. i Wanneer hij in het huis treedt, doet hij de gewoone groete: „ Vrede zij dce„ zen huize , en allen die daarin woo„ nen." Naadat hij zijne priesterlijke muts afgenomen, en het vat met gewijde olie op de tafel heeft neergezet, biedt hij den kranke het Kruis aan om te kusfen; vervolgens befprengt hij het gehecle vertrek met gewijd water, terwijl hij onder dit alles eenige gebeden doet, en een lied zingt op dc gelegenheid flaandc. Hij vermaant den kranke tot het doen eener vrijmoedige en onagterhoudende bekentenis zijner zonden; met bijvoeging dat indien hij iets verzwijge, het Sakrament van het laatfte oliezcl hem geen nut zal aanbrengen. Indien de kranke de blijken van eene diepgaande gcmocdsverbrijzelinge vertoone, zal de Priester hem zondvergiffenis fchenken, en eenige gebeden uit het Misboek doen. Eer nog de Priester aan het zalven gaat, vallen alle perfoonen daarbij tegenwoordig op hunne knieën; en onder het volvoeren der plegtige verrigtinge, bidden zij de boctpfalmen en litaniën voor de gelukzaligheid der ziele van den kranke. De Priester doopt den duim van zijne rechterhand in de gewijde olie, en zalft ieder lichaamsgedeelte in de gedaante van sen Kruis; midlerwijl fpreekt hij eenige ivoorden , op de plegtigheid toepasfelijk. De Klerk houdt een brandende waschkaars ;n een bekken, waarin de katocne balletjes leg-  GESCHIEDENIS. 125 leggen. De Geestlijke begint met het zalven van het rechter ooglid, en gaat van: daar voort tot het flinker, fpreekende midlerwijl deeze woorden: „ Mogt God, „ door het heilig oliezei, en door zijne goedertierene bermhartigheid, alle de „ zonden kwijtfchelden, welke gij met de „ oogen hebt gepleegd." Dan veegt hij de olie van de oogen, en gaat vervolgens over tot de ooren, met de noodige verandering de zelfde woorden onder het zalven gebruikende. Van de oogen gaat hij over tot de neusgaten, en van daar tot den mond, en zo vervolgens tot dat hij aan de voeten koomt. De zalving voleindigd zijnde, veegt de Priester de olie van zijne vingeren, en wascht vervolgens zijne handen. De kruimpjes brood, waar mede hij zijne vingers heeft gewreeven , en het water , 't welk om zijne handen te wasfehen heeft gediend , moeten in het vuur geworpen worden ; terwijl de katoene balletjes, welke tot de zalving zijn gebruikt, moeten gebragt worden na dc Kerk, alwaar zij verbrand worden ; de asch daarvan koomende , wordt op eene gewijde plaats bewaard: De zalving volbragt zijnde , doet de Priester eenige gebeden, welke gevolgd worden van eene vermaaning aan den kranke; wanneer hij het Krucifix op het ziekbedde laat, en vervolgens na huis wederkeert. Indien de lijder tot aan den volgenden dag leeve, moet de Priester hem bezoeken, en zijnen geest opbeuren iAKRAMENTEN.  SAKRAMENT E.N i 1 s J 1 t i £ f 1 126 GO DSDIENSTIGE 1 ren en verfterken, door hem te doen gc. denken aan Gods hemelfche gelukzaligheid en heerlijkheid. Van zulken aart is het Sakrament van het laatfte Oliezei, zoals het wordt toegediend aan dervende perfoonen, welke van den Roomsch-Katholijken Godsdienst belijdenis doen. Wij mogen hier aanmerken dat deeze gewoonte deels van de Heidenen , deels van de Jooden is overgenomen. Want in de meeste plegtigheden, door de Wet van mozes voorgefchrecvcn , wordt van olie en zalving gefproken; inzonderheid, egter, wanneer een Israëliet tot de eene of andere bediening wierdt afgezonderd. Dus wordt christus gezegd gezalfd te zijn met olie der bhjdfchap. Koningen wierden bij hunne krooning, en Priesters bij hunne inwijding met olie gezalfd. In de fchriften der Heidenen ontmoeten wij voorbeelden van zalvinge met olie bij menigvuldige gelegenheden. Aldus hebben de Roomschre&inden, de Joodfchc cn Heidenfche gevoonten en plegtigheden te gadcr mengende, van deeze beiden een Sakrament jefmeed. m VI. Het zesde Sakrament in de RoomHe Kerk, is het Huwelijk: eene infteling, zo oud als de voortbrenging onzer erfte Ouderen, en ingerigt ter bevordeinge van het geluk der beide fexen, door Ikanderen over en weder tot hulpe te vertrekken. Eens vereerde onze Zaligmaaer een bruiloft met zijne tegenwoordigheid.  GESCHIEDENIS. 127 heid. En, hoewel de Veelwijverij onder; het Oude Testament geoorlofd was, wordt, egter, deeze vergunning onder de Christlijke Bedeeling niet tocgelaatcn; als zijnde het wel uitdrukkelijk geboden , dat ieder Man zijne eigen Vrouw , en ieder Vrouw haar en eigen Man zal hebben. In de Roomfche landen , moeten dc huwelijksgeboden driemaal in de Kerk worden afgekondigd , en wel met naame in zulke plaatzcn, alwaar de beide partijen lang genoeg gewoond hebben, dat dcrzclver karakters algemeen bekend kunnen weezen. Indien de Man en de Vrouw in onderfcheidene Kerfpels woonen , moeten de geboden in deeze beide tevens gaan. De algemeene hinderpaalen tegen het huwelijk, zijn dwaalingen in begrippen, ketterij en geloften van kuisheid; en, behalven deeze, grove overtreedingen, als afgoderij, hoererij, dronkenfehap, in één woord, alle die ondeugden , welke een fchandvlek der zamenleevinge zijn. Het Roomfche Getij boek gebiedt , dat het huwelijk alleen op werkdagen moet worden ingezegend. De reden , welke hiervan wordt gegeevcn, is deeze, omdat het bankettecren en drinken bij dusdanige gelegenheden zeer gebruiklijk zijnde, het niet welvoeglijk is dat zulks op Zondagen of op Heiligedagen gefchiede. Doch, hoe redelijk dit gebod ook moge voorkoomen aan allen, welke eerbied hebben voor alle die tijden, welke ter waarneeminge van den openbaaren Eerdienst zijn afgezonderd , SAKRAHfENTEtf.  SAKRAMENTEN. 128 GODSDIENSTIGE derd , dit, nogthans, is zeker, dat'er meer vrolijkheids plaats heeft, meer allerlei foort van uitfpanningen worden genooten in de Roomfche landen, dan onder dc Proteflantcn, en dat de Zondagen en andere Heiligedagen voornaamlijk onder hen aan de vrolijkheid gewijd zijn. Wijders wordt van hun, welke in het huwelijk zullen treeden , vereischt dat zij in den Christlijken Godsdienst zijn bedreeven ; dat zij hunnen Catechismus kunnen opzeggen, hunne Paternosters tellen, en de gebeden, bij zulke gelegenheden gebruiklijk, bidden. Wanneer de perfoonen, welke in het huwelijk zullen treeden , in de Kerk zijn gekoomen, klimt de Priester, van zijne Klerken verzeld, op het groot Altaar; alle dcezen zijn in hunne Koorkleeden uitgedoscht. Een van hun draagt het Getijboek, een ander het bekken, waarin de ring gelegd wordt, die gezegend moet worden. Naadat de Priester het gewoone gebed gedaan heeft voor het jonge paar, klimt hij af tot op den benedenHen trap van het Altaar. De Bruidegom flaat aan de Epistel-, de Bruid aan de Euangeliezijde; de Man flaat dus op de hooger hand van de Vrouw, met zijne bloedverwanten en getuigen agter zich. Dan vraagt de Priester hunne naamen en toenaamen ; doch dit is flegts Bene bloote plegtigheid : hij weet reeds vooraf deeze naamen, dewijl hij dezelve j naa de afkondiging van het huwe-  GESCHIEDENIS. 129 welijk in het Trouwboek heeft aangefchreevcn. Aan beiden vraagt hij of zij genegen zijn zich in den ftaat des huwelijks te begeeven. Zij deeze vraag met ja beantwoord hebbende, neemt de Priester zijne muts af, en hen bij de hand ncemende , zegt hij: „ Ik vereenig u in 't huwe,, lijk, inden naam des Vaders, des Zoons „ en des Heiligen Geests." Ten zelfden tijde maakt hij het Kruisteken over hen, en befprengt ze met gewijd water. Dit verrigt zijnde, zegent hij den huwelijksring, en befprengt dien met gewijd water in dc gedaante van een Kruis; waarnaa hij den ring aan den Bruidegom geeft, die hem voorts zijner Bruid aan den vinger doet. Hiernaa doet het jonge paar eene offerande van eenig geld aan den Priester, die nu nog eenige gebeden doet, en hen vermaant om te gader te woonen in de volvoering der pligten, welke op hun rusten. Indien het jonggehuwde paar behoeftig zij, neemt hiermede de plegtigheid een einde ; doch wanneer zij rijk zijn, of althans daarvoor gehouden worden, dan gaat de Priester nevens hun na huis, om het huwelijksbed te zegenen. Dit doet hij door het met wierook te bereukwerken , en met gewijd water te befprengen. Indien de gehuwden nog jong zijn, bidt hij dat hun kroost moge vermenigvuldigd worden;maar indien zij reeds zo verre in jaaren zijn gevorderd, dat zij hierop geene hoop hebben , dan bidt hij dat ze vreedzaam te za- III. deel. I men SAKRAMENTEN.  Sakramenten. 130 GODSDIENSTIGE men woonen, en elkander over en weder ter hulpe mogen verftrekken. 't Is zeker dat zommige deezer plegtigheden van de Jooden zijn overgenomen , met naame de wensch des Priesters dat de Bruid de gelukkige moeder moge worden van veele kinderen; want de onvrugtbaarheid wordt onder de menfehen voor de grootfte fchandvlek gehouden. Dit kan ten bewijze dienen, dat de belofte, aan onze eerfte Ouderen gedaan, dat het zaad, der Vrouwe het Serpent den kop zou vermorzelen , een diepen indruk heeft gemaakt op hunne gemoederen. Want, dewijl het niet voorzegd was, wie de moeder deezer doorluchtige perfonaadje zijn zou , dus hadt elke Vrouw regt om te vcrwagtcn dat dit gelukkig lot haar zou te beurt© vallen. VII. Het zevende en laatfte Sakrament in de Roomfche Kerk, is de Inwijding der Priesteren in den geestlijken dienst. At zints de Apostolifche eeuwe," wierden de Dienaars des Euangeliums bevestigd, door de oplegging der handen en door het gebed, met eene bijgevoegde vermaaning, om agt te geeven op hunnen pligt als dienstknegten van jezus christus. Doch naauwlijks hadden de Roomfche Keizers den Christlijkcn Godsdienst openlijk aangenomen , en de inkomften der Heidenfche Priesteren den Christen Bisfchoppen toegelegd , of de zaaken namen een andere gedaante aan. De opvolgers van denzit-  G ES CH IE'D E NI S. 131 zagtmoedigen en nederigen jezus, die, terwijl hij op aarde verkeerde, geencn ftecn hadt waarop hij het hoofd kop nederleggcn, wierden hoogmoedig en heerschzuchtig, zo dra zij aan het bezit van groote rijkdommen kwamen. Van hier die talrijke ondcrfcheidingen en rangen, welke zedert in de Roomfche Kerke on titaan zijn, nevens alle de belachelijke en ftaatelijke plegtigheden daar mede gepaard. • Zij allen, welke de gewijde Orde willen aanneemen , moeten op zich zelvo leeven, en voordat zij bevestigd worden, een getuigfehrift vertoonen , dat zij zich aan geene grove overtrecdingen hebben fchuldig gemaakt. Ten deezen oog-! merke wordt op drie onderfcheidene Zondagen , vóór hunne inzegening, in dei Kerk afgekondigd, opdat allen, welke eenige bedenkingen tegen hen hebben, zich kunnen vervoegen en dezelve inbrengen bij den Aardsdiaken, den Kanzelier of derzelver bedienden. Het eerfte gedeelte van de plegtigheid der Bevestiginge , is de Hoofdfcheering, welke ontleend fchijnt van de gewoonte der Jooden, bij de inwijding der Nazareërs gebruiklijk. Hij, die de fcheering verzoekt, vertoont zich aan den Bisfchop , in eene zwarte Kazak, met een Koorkleed over zijnen flinker arm, en eene brandende waschkaars in zijne hand. Hij knielt neder, terwijl de Bisfchop ovcreinde ftaande , en met zijne mijter op het hoofd, een gebed doet, en eenige plaatI 2 zei sakramenten t  SAKRAMENTEN 132 GODSDIENSTIGE zen der Schriftuure leest, op de plegtigheid . flaande. Dit verrigt zijnde, zet zich de Bisfchop neder, en fnijdt vijf lokken hair van verfchillende deelen van het hoofd des jongelings, diegeordend zal worden. Midlerwijl fpreekt deeze de woorden der Schriftuure: de Heere is mijn erfdeel. De fcheering dus verrigt zijnde , neemt de Bisfchop zijne mijter af, en doet een gebed over den perfoon, welke nu gefchooren is. Onder dit alles zingt het Koor een lied, op de gewijde Orde van het Priesterfchap betrekkelijk. Daarnaa doet de Bisfchop een gebed, en in 't midden van hetzelve wendt hij zich tot den perfoon, welke de fcheering ontvangt. Vervolgens doet hij hem het Koorkleed aan, en zegt: „ Mogt de Heere u „ met uwen nieuwen naam bckleeden!" Dit gedeelte der plegtigheid verrigt zijnde, overhandigt de Kandidaat een waschkaars aan den Bisfchop, die hem daarop zijnen zegen fchenkt. Wanneer de Bisfchop eenen Deurwagter of Sakristmeester bevestigt, geeft hij hem de fleutels der Kerke. Terwijl de Sakristmeester dezelve ontvangt, zegt de Bisfchop tot hem: „ Gedenk dat gij Go,, de rekenfchap zult moeten geeven van „ alles, wat met deeze fleutels wordt „ weggeflooten." Dit gedaan zijnde, geeft de Aardsdiaken aan den Deurwagter volkomene magt om zijn ampt te bekleeden , door hem de deuren der Kerke te laaten openen en fluiten, en de klokken te  GESCHIEDENIS. 133 te luiden. Onder deeze plegtigheid doet de Bisfchop etlijke gebeden, en eene vermaaning aan den Sakristmeester. In gevalle een perfoon in de Orde der Voorleezers wordt aangenomen, doet hem de Bisfchop de handen leggen op de boeken van het Oude Testament, midlerwijl tot hem zeggende: „ Ontvang dit boek, j, geef rekenfchap van het woord Gods; ,, en indien gij u waardiglijk van uwen ,, pligt kwijt, wees dan verzekerd een „ deel te zullen ontvangen in de erfenis,, fe, voor de zulken weggelegd, welke „ het woord Gods van den beginne ver„ kondigd hebben." Deeze Voorleezers zijn geen Geestlijken, maar alleen handlangers van den Priester in den dienst van het Altaar. De volgende Orde is die der Bezweerders of Duivelbanners , welke door den Bisfchop gevolmagtigd worden, om in afwcezigheid des Priesters de Duivelen uit te werpen. Wanneer een Bezweerder zal geordend of bevestigd worden, doet hem de Bisfchop zijne handen op het boek der Bezweeringc leggen, en zegt midlerwijl tot hem: „ Ontvang dit boek, en wees „ tevens gedagtig dat gij het vermogen „ ontvangt om Duivelen uit te werpen, „ 't zij de bezcetenen gedoopt, of nog „ flegts geloofsleerlingen zijn." Bij de bevestiging van een Akolijt, of den perfoon, welke de waschkaarzen in de Kerk aanfteekt, legt de Kandidaat zijn hand op den Kandelaar, waarop een wrschI 3 kaars SAKRAMENTEN.  SAKRAMENTEN 134 GODSDIENSTIGE kaars flaat, en welken hem de Bisfchop . aanbiedt, onder het uitfpreeken van een formulier van woorden op de plegtigheid flaandc. Tevens fielt hem de Bisfchop eenige ledige bekers ter hand, en andere gereedfchappcn, welke in de offerande van de Mis gebruikt worden. Verfcheiden gebeden doet vervolgens de Bisfchop, die agter de traliën van het altaar op dc knieën legt , en de gehecle plegtige verrigting befluit met eene vermaaning aan de Akolijtcn, om zich getrouwelijk van hun ampt en pligt te kwijten. Wanneer dc Bisfchop een Onderdiaken bevestigt, doet hij hem de hand leggen öp den Beker en den Schotel, beiden ledig, en fprcekt hem, onder deeze plegtige verrigting, aldus aan: ,, Draag zor- ge voor het ampt, welk u is aanbevo„ len ; en flel u zeiven Gode in zulkcr ,, voege voor, als u bij hem aangenaam ,-, kan maaken." Vervolgens den Ónderdiaken de hand op de Brieven hebbende doen leggen, zegt hij tot hem: „ Ont- vang dit boek, nevens het regt om de „ brieven aan de Kerk Gods te mogen ,, voorleezen." De perfoon, welke geordend zal worden, moet gekleed zijn in een witten tabbert en omgord. Een brandende waschkaars in'zijne rechtehand houdende, valt hij neder op den grond, en blijft in die geflalte leggen, terwijl de Bisfchop en de Geestlijken de litaniën der Heiligen leezen. De Bisfchop vervolgens Zich tot den Kandidaat wendende, die nog in  GESCHIEDENIS. 135 -in de zelfde geftalte nedcrlegt, geeft hij hem driemaal zijnen zegen, en doet eene aanfpraak, in welke hij hem de aangelegenheid zijner bedicninge voor oogen Helt. . Verfcheiden gebeden worden, naa het verrigten van dit gedeelte der plegtigheid, uitgcftort, wanneer dc Bisfchop den Onderdiaken bekleedt met den mantel, de Amicta genaamd ; midlerwijl zegt hij tot hem: „ Ontvang deeze Amicta, de tuch„ tiging , of liever de beteugelirTg der „ tonge aanwijzende." Daarnaa doet hij -hem het Manipidum aan den linker arm, betekenende , zo als hij zegt, de vrugt deigoede werken. Ten bcfluite trekt hij •hem een gewaat aan , de Dalmatica genaamd, met bijvoeging dat dit een kleed der vreugde is. Naa een gebed gedaan en een lied op de plegtigheid flaande te hebben aangeheven, fpreckt de Bisfchop den zegen uit en laat de Vergadering gaan. De volgende rang in de gewijde Orde is -die van Diaken. De plegtigheid der beVestiginge wordt verrigt met de volgende iomftandigheden. De Kandidaat biedt zich aan, in het gewaat van een Onderdiaken gekleed. De Aardsdiaken vermeldt aan den Bisfchop al wat hij van deszelfs karakter weet, tevens de getuigfehriften te voorfchijn brengende van de zulken, welke voormaals met hem bekend waren. Dan doet de Bisfchop eenige gebeden, en eene aanfpraak aan den Kandidaat, behelzende «ene optelling van de pligten eens DiaI 4 kens. SAKRAMENTEN.  SAKRAMENTEN. 136 GODSDIENS TI GE kens. Even als de Onderdiaken, werpt deeze zich ter aarde, terwijl de Priester en de Gemeente de litaniè'n zingen. Daarnaa fchenkt hem de Bisfchop den Heiligen Geest, door hem de hand alleenlijk op het hoofd te leggen; daar mede aanwijzende dat hij denzelven niet in die volkomenheid ontvangt, als of hij tot Priester was geordend. De Bisfchop zich hebbende nedergezet, knielt de Kandidaat voor hem neder, en ontvangt de Stola op zijnen flinker fchouder , welke hem een Akolijt aan de flinker zijde van zijnen hals vastbindt, en wel in zulker voege dat de flipjpen onder zijnen rechter arm hangen ; •waarnaa hij de Dalmatica ontvangt. Zodra de bevestiging gefchied is, fielt hem de Bisfchop het boek des EuangeJiums in handen, en befluit de plegtigheid met gebeden en het zingen van liederen, op de gelegenheid flaande. De volgende trap is de Orde van het Priesterfchap. Alle de voorgaande, welke wij duslang vermeld hebben, overtreft deeze, dewijl een Priester de magt en het gezag verkrijgt, om het lichaam en bloed onzes Heeren te fcheppen en te wijden. De perfoon , welke na de Priesterlijke Orde flaat, fielt zich voor den Bisfchop, in het gewaat eens Diakens, met eene brandende waschkaars in zijne rechter hand, en het Cafubulum, of de Diakensmantel, opgevouwen over zijnen flinker arm hangende. De Aardsdiaken fielt den Bisfchop eengetuigfehrift ten behoeve des Kan-  GESCHIEDENIS. 137 Kandidaats in handen ; én naadat dc Kerkvoogd eene aanfpraak tot de Vergadering heeft gedaan, worden de litaniën gezongen. Onder dit alles legt de Kandidaat, tot een teken zijner nederigheid, op den grond nedergeboogen. Naa eenigen tijd gelegen te hebben , Haat hij op en ftelt zich voor den Bisfchop, die hem beide zijne handen op het hoofd legt; het zelfde doen ook alle de Priesters daar tegenwoordig. Want, hoewel de tweede Kanon gebiedt, dat een Priester door éénen Bisfchop zal geordend worden, heeft, egter, de Kerk van Rome zich nimmer van dit gebod bediend. Dit gedeelte der plegtigheid verrigt zijnde, neemt den Bisfchop de Stola, welke den Kandidaat flegts over den eenen fchouder hangt, en bindt die over de beide fchouders, in zulker voege dat zij hem kruiswijze op de borst hange. Onder dit alles zegt de Bisfchop tot hem: „ Ont,, vang het juk des Heeren." Dan trekt hij den Priester het gewaat aan, aan zijnen rang voegende ; midlerwijl zegt hij tot hem, dat hij volkomene magt en gezag heeft ontvangen, om alles, in de Kerk toegelaaten , te heiligen en te wijden. „ Ontvang den Heiligen Geest," zijnde laatfte woorden, welke de Bisfchop fpreekt. Ten befluite vereenigen zich het Koor en de geheele Vergadering in gebeden en fmeekingen voor den perfoon, welke de ordening heeft ontvangen, I 5 De SAKRAMENTEN.  SAKRAMENTEN 138 GODSDIENSTIGE De laatfte Kerkelijke waardigheid, waar . van wij melding zullen maaken, is die van Bisfchop, die, in veele landen, wordt aangemerkt als boven alle andere Kcrkelijken verheven. Het woord Bisfchop betekent zo veel als Opziener of Herder. In bet voorgaande gedeelte deezes Werks hebben wij reeds aangemerkt, dat van ouds dc Bisfehoppen plagten verkoozen te worden door het geheelc lichaam der Geloovigen, welke leden der Gemeente waren. Doch, de Gcestlijkheid was niet in magt en aanzien geklommen, of de dingen namen een anderen keer. Keizers , Vorften > ja, zelf bijzondere onderdaanen, van genoegzaame rijkdommen voorzien, fticht•ten en begiftigden Bisdommen; hunne opvolgers en erfgenaamen matigden zich het regt aan om dezelve te begeeven. Van geen langen duur was nogthans deeze gewoonte. Want, naadat de Pausfen hunne magt en gezag wijd en verre hadden uitgebreid, trokken zij het voorregt aan zich om de openftaande Bisdommen te vervullen; Veele Christen Vorften mishaagde deeze aanmatiging ; het gevolg hiervan was, een aanhoudende twist en onecnigheid. In veele Roomschgezinde landen is dit gefchil nog niet volkomen afgedaan. Zodra een Priester verneemt dat de Paus hem tot de Bisfchoplijke waardigheid heeft verheven , moet hij zijn ge- fchoo-  GESCHIEDENIS. 139 fchoörcn Kruin uitbreiden, en zich in 't purper kleeden. Indien hij ten tijde zijner bcvordcringe zich te Rome onthoude , moet hij zijne Heiligheid gaan begroeten -, en uit zijne handen den Herdcrsftaf ontvangen. Binnen het tijdverloop van drie maanden naa zijne aanftelling of verkiezing, moet hij geordend of bevestigd worden, en wel op eenen Zondag, of anderen Feestdag, ter gedagtenisfe van deczen of gecnen der Apostelen. Door een ftaatclijk vasten moet hij zich daartoe voorbereiden. Bij deeze gelegenheid is het Altaar met bloemen vcrfierd, en een tapijt over de trappen van hetzelve gefpreid. De priesterlijke fieraaden worden op het Altaar geleid, nevens het gewijd water, den beker, dc Olie, de pijx, de muilen, den ring, den herdersftaf, dc mijter en de handfehocnen. Wijders ftaan binnen de traliën van het altaar twee kannen met wijn, nevens twee brooden, waar van het eene verguld, en het ander verzilverd is. Daarenboven ftaan bij ieder brood, met de familie - wapens, en met die des Bisfchops verfierd , welke de bevestiging verrigt, twee brandende waschkaarzen, ieder van welke ten minften vier ponden weegt. Waschkaarzen worden bij alle plegtige gelegenheden gebruikt. Agter den bevestigende Bisfchop ftaan twee Akolijten. De perfoon, welke bevestigd zal'worden, plaatst zich tusfehen twee van de handlangers, tegenover den dienst- 5AKRAM ENTEN.  SAKRAMENTEN, I ] J4o GODSDIENSTIGE dienstverrigtenden Kerkvoogd , die midden op het altaar op een throon zit. Dan wendt zich een der handlangeren tot den dienstdoenden Bisfchop, en berigt hem dat de Heilige [RoomscK] Katholieke Kerk begeere dat zulk of zulk een (hier noemt hij den naam des Kandidaats) tot de Bisfchoplijke waardigheid bevorderd worde. Daarop eischt de dienstdoende Kerkvoogd het Apostolisch Bevelfchrift, 't welk hij aan een Notaris ter hand fielt, om op de gewijde Rolle te worden aangetekend ; waarnaa hij zegt: „ God zij geloofd V Dit gedeelte der plegtigheid wordt gevolgd van den Eed des Kandidaats, welken hij op zijne knieën aflegt in handen van den dienstwaarneemenden Bisfchop. Hij zweert daarbij gehoorzaam te zullen zijn aan den H. petrus, de Heilige Roomfche Kerke en den Paus ; dezelve uit alle zijne vermogens te zullen voorftaan en befchermen , en geene geheimen, hem toevertrouwd, openbaaren. Naadat de Kandidaat op deeze wijze onder den eed is genomen , worden hem eenige vraagen voorgefteld, bijzonderlijk, of hij in allen opzigte zijn oordeel aan dat van den Paus en der Kerke wil onderwerpen ? Dit belooft hij, en daarnaa op zijne knieën vallende , kust hij de hand des dienstdoenden Kerkvoogds. Terwijl het Koor de Mis zingt, bieden de Akolijten len Kandidaat de hand om zijn plegtgevaat aan te trekken ; wijders geeven zij iem zijnen herdersftaf en muilen. De dienst-  GESCHIEDENIS. 14* dienstdoende Bisfchop fpreekt hierop met< luider demme: „ Het werk eens Bisfchopsi „ is, te oordeelen, te verklaaren, te wij„ den, de gewijde Orden te fchenken, te „ offeren, te doopen en te bevestigen." Naa het uitfpreeken van deeze woorden en een kort gebed, knielt de dienstdoende Bisfchop met zijne handlangers neder; doch de Kandidaat-Bisfchop werpt zich ter aarde, en blijft in die gedalte leggen, tot dat ieder der tegenwoordig zijnde Bisfchoppen hem met den Bisfchopsftaf met het Kruis heeft getekend. De dienstdoende Bisfchop legt het boek der Euangelien op de fchouderen des Kandidaats, waarnaa zij allen hem hunne handen op het hoofd leggende , tot hem zeggen: „ Ontvang den ,, Heiligen Geest." Een der handlangers bindt een handdoek om den hals des Kandidaats, waarnaa de dienstdoende Bisfchop hem met olie zalft. De Zalving gefchiedt in de gedaante van een Kruis op zijnen gefchooren Kruin; en, terwijl hij zijne handen kruiswrjze over elkander houdt, worden zij insgelijks gezalfd , van den duim der rechterhand tot den voorden vinger van de (linkerhand, en vervolgens van den duim van de (linkerhand tot den voorden vinger van de rechterhand. Vervolgens gaat de dienstverrigtende Bisfchop voort, om de palmen van de beide handen des Kandidaats te zalven, en zegent den Bisfchopsdaf, door denzei ven met gewijd water te befprengen. Tevens wordt hem de herderlijke ring gegeeven, en de dienst- AKRA- IENTEN..  SAKRAMENTEN. 142 GOD S D I E N S T I G E dienstdoende Bisfchop doet eenige gcbe-; den. Het boek des Euangeliums wordt hem geflooten ter hand geftcld, en tevens eene aanfpraak aan hem gedaan , inhoudende , dat hij mag heenen gaan en het zelve prediken aan alle Creatuuren; waarnaa alle de Bisfchoppen daar tegenwoordig , hem den kus des vredes geeven. Deeze plegtigheden worden bcflooten. met de godsdienftige offeranden des nieuwverkoorenen Bisfchops, beftaande in twee, brandende toortzen, twee brooden, en twee bekers met wijn , waarnaa hij uit handen des dienstdoenden Bisfchops het heilig bondtcken ontvangt. Naa het gebruik des Avondmaals, zegent de dienste doende Bisfchop de Mijter, door haar met gewijd water te befprengen, en zet dezelve vervolgens den nieuwverkooren Bisfchop op het hoofd, tevens tot hem zeg-, gende: „ Deeze is de helm der Verdeedi, „ ginge en der Zaligheid, de ftrooken van „ dezelve, even gelijk de hoornen der twee Testamenten, zullen u geducht maa„ ken bij de vijanden der waarheid." Dan worden hem de handfeh oenen gegeeven om af te beelden de zuiverheid van den nieuwen mensch. Ten laatfte wordt hijop den Bisfchoplijken throon geplaatst , op welken vóór hem de dienstdoende Bisfchop zat. Naa hier eenige oogenblikken te hebben gezeeten, leiden hem de hand-; langende Bisfchoppen door de Kerk; onIer het voortgaan zegent hij het Volk. De plegtigheid wordt bcflooten met een» lied 5  GESCHIEDENIS. 143 lied, en het andermaal zegenen van het Volk; waarnaa zich alle de Bisfchoppen na de gewijde Kleerkamer begeeven, om hunne plegtgewaaten af te leggen. Eene flipte naauwkeurigheid moet in het waarneemen van alle deeze plegtigheden worden in agt genomen; want de geringde afwijking van dezelve zou de geheelc plcgtige verrigting ontluisteren. Geene geringe moeite moet het derhalven kosten, eene volkomene onderrigting aangaande dezelve te verkrijgen : zodat veele Bisfchoppen zo wel als Priesters genoodzaakt zijn, onder de plegtigheid , tot een behulp van hun geheugen, het Getijboek in de handen te houden. Wanneer eene Abtdis verkoozen wordt,. doet zij den eed van getrouwheid aan de Kerk. De Bisfchop, welke haar ontvangt, geeft haar zijnen zegen, door beide zijnehanden op haar hoofd te leggen. Daarnaa ftcit hij haar den Regel haarer Orde in handen, zegent den witten fluier en bedekt daar mede haar hoofd, in zulker voege , dat dezelve langs haare borst en «fchouderen nederhangt Niets merkwaardigs behelst het overige gedeelte der pleg-* tige verrigtinge , dan dat de Bisfchop haar, in het midden van haare Nonnen, op een zetel plaatst. Als eene Non den fluier zal aanneemen, worden haare gewijde klederen en ring na het Altaar gebragt, en zij zelve, begeleid door haare naaste bloedverwanten, den Siilèhop aangebooden.. 2ij treedt tus^ fchen; SAK RA* MENTBN*  SAKRAMENTEN. 144 GODSDIENSTIGE fchen twee bejaarde Nonnen voort, en de Bisfchop, van eenige Priesters vergezeld, doet de Mis. De aanftaande Non en haare mcdgezellinncn zijn met een fluier bedekt, en de Priester zegt met luider ftemme : „ Ontfteekt uwe lampen : „ want de bruidegom treedt u te gemoe„ te." Naadat dè gewijde Maagden zijn nedergcknield, biedt haar de zelfde Priester den Bisfchop aan; en de nieuw aangefteldc Non ontvangt eene vermaaning, behelzende de pligten van een godsdienflig leeven. Deeze te gader met de bejaarde Nonnen, kusfen hierop de handen des Bisfchops , en leggen voor hem uitgeftrekt ter aarde neder, terwijl de litanièn door het Koor gezongen worden. De Bisfchop zijnen ftaf in de handen houdende, zegent hierop het gewijde kleed, 't welk hij zegt een zinnebeeld te zijn van de veragtinge der waereld, en de nederigheid des harten. Met een weinig gewijd water wordt thans de aankoomelinge befprengd , die hierop vertrekt en het gewijde kleed aandoet. Op dc zelfde wijze worden de fluier en ring gezegend. Andermaal biedt zich de nieuw aangefteldeNon den Bisfchop aan, onder het zingen van deeze woorden: „ Ik ,, ben de dienstmaagd van christus; „ ontvang mij, ö Heer, naar uw heilig „ woord." De Bisfchop antwoordt hierop: „ Koom, ö Bruid van christus, „ en ontvang de kroon." Naa deeze ivoorden ontvangt zij den fluier, en de Bis-  GESCHIEDENIS. 145* Bisfchop doet haar den ring aan den vin-; ger, haar zeggende dat zij aan jezus: christus is gehuwd. Ten befluite zet hij haar de Kroon op het hoofd, tot een teken van haaren maagdlijken flaat. Aldus gekroond zijnde, wordt de vloek uitgefproken tegen allen, welke het zullen onderneemen om haar over te haaien tot het verbreeken van haare gelofte, op hoedanig eene wijze het zijn moge, of eenig gedeelte der goederen in bezit neemen , welke zij der Kerke heeft toegewijd. Hiernaa treedt de nieuwlings gewijde Non, nevens haare gezellinnen, na het altaar, met brandende waschkaarzen in haare handen, en ontvangen aldaar de Communie uit handen van den Bisfchop. Bij haare aanneeming ontvangt elke Non een Getijboek van den Bisfchop, behelzende zulke gebeden en lesfen, als op de kanonikaale uuren moeten geleezen worden: want, in de meeste Kloosters, leezen de Nonnen deeze gebeden op haare beurt. Naa het eindigen deezer plegtigheden , beveelt de Kerkvoogd de Non aan de zorge van de Abtdisfe, tot haar zeggende: „ Draag zorge om zuiver en vlek3, keloos te bewaaren deeze jonge Vrouw, 3, welke God zich zeiven heeft toege„ wijcL" In de hevigheid der drift, fluiten zommige dier /Vrouwen zich in de Kloosters op, „Vzrj omdat zij in haare liefde te leui gcfteld, of misleid zijn door valfchó beloften. Andere worden aldaar opgefloo- III. j>eël. k ten: AKRAV1ENTEN»  SAKR.APIENTEr* 140" GODSDIENSTIGE ten, door haare Ouders, zomtijds uit een .beginzel van bijgeloovigheid, doch meestal om haar te beletten dat zij niet beneden haaren ftaat trouwen. Volftrekt tegennatuurlijk, nogthans, is deeze handelwijze en moet de Vrouwen zeer elendig maaken. En, dewijl het eene ten uiterften gevaarlijke zaak zijn zou , haar tc willen verleiden, dus is het grootlijks te vreezen , dat veelen van haar vervoerd worden tot het plcegcn van zonden, welke de eerbaarheid gebiedt te zwijgen. Terwijl wijlen dc [Engelfche] Generaal blakeneij, in den jaare MDCCXLIX, Gouverneur van Minorka was, bewoogen twee jonge Heeren, Officiers in het tweeentwintigftc Regiment te voet, twee Nonnen om uit haar Klooster tc ontvlugten. Omtrent middernacht verfcheenen zij aan den muur van het Klooster, verzcld van een derden Officier, en eenige foldaatcn , ladders draagende. De twee Nonnen wierden, de eene naa de andere, van de Officiers ontvangen. Doch, terwijl zij toebereidzels maakten om de ladders weg te neem'en, vertoonde zich eene derde Non aan de venfters, en wierdt nevens de andere geleid na het Fort St Philips, alwaar zij dien zelfden nacht, door denKapcllaan der Bezcttinge, met de drie Officieren in 't huwelijk veréénigd wierden. Dewijl de ontvlugte Nonnen van aanzienlijken huize op het Eiland waren, maakte deeze zaak geen klein gerugt. De V ikaris - Generaal zondt eenen brief aan den  GESCHIEDENIS. 147 den Generaal blakeneij, door welken hij de weggeloopene Geestlijke Maagden te rug eischte, opdat zij volgens de wetten der Kerke mogtcn geflraft worden. De Generaal gaf tot antwoord, dat de jonge Juffrouwen getrouwd waren aan drie Krijgsbevelhebbers van zijne Majeftcit [van Groot-Britannie], dat hij diens» volgens aan zijn verzoek niet kon voldoen, vooral dewijl zij, in de tegenwoordigheid van een Geestlijke van de Kerke van Engeland, den Proteftantfchen Godsdienst hadden aangenomen. En, vermids de Heer blakeneij een man van voor. zigtigheid en beleid was, beloofde hij tevens den Vikaris-Generaal, een ftreng bevel te zullen afkondigen onder alle de geenen, welke onder zijn gebied Honden , dat in het toekoomende niets diergelijks zou gebeuren. Waarfchijnlijk zou tfeeze zaak zeer ernftige gevolgen gehad hebben , hadde het Regiment niet kort daarnaa bevel ontvangen om na Engeland weder te kecren. Zo groot was de bijgelovigheid en dweeperij der Eilanderen, dat zij gewisfelijk dc drie Juffrouwen zouden vermoord hebben , indien men niet de voorzorge hadt gebruikt om haar onder een fterk geleide na het fchip te brengen, welk haar moest overvoeren. Voordat wij deeze Afdeeling befluiten, zal 't niet kwalijk voegen, hier eenige bedenkingen voor te draagen, raakende den antichrist, of den mensch der zonde, waar van zo dikmaals in het Nieuwe Tcs* K z ta. SAKRAMENTEN,  148 GODSDIENSTIGE SAKRAMENTEN tament gefproken wordt. Opdat de Lee* zer moge in flaat gefield worden om een naauwkeurig denkbeeld tc vormen wegens deezen ongemeenen perfoon , zullen wij eerst een berigt geeven, watonderfcheidene Schrijvers van hem gezegd hebben, —> en daarnaa, met nederigheid, ons eigen gevoelen voordraagen, 't welk wij hoopen met de waarheid overeenkomflig te zullen bevonden worden. Men wil dat de Propheet daniêl den antichrist voorfpeld heeft, onder het zinnebeeld van een hoorn, hebbende oogen, en een mond, welke groote dingen fprak ; dat hij krijg voerde tegen de heiligen , en dezelve overwon, tot dat de oude van dagen kwam ; en, op eene andere plaatze, onder het zinnebeeld van een kleinen hoorn, welke de hemelen zelve beflormde, en de flarren nedervellende op dezelve tradt. De H. joannes befchrijft, in het boek der Openbaaringe, den antichrist als een dier, 't welk uit een grondloozen put voortkwam, en krijg voerde tegen de heiligen; als een beest, voortkoomende uit de Zee, met tien hoornen, en tien kroonen op zijne hoornen , en op zijn hoofd den naam der Godslasteringe. Op eene andere plaats fpreekt hij van het getal des beests , en zegt dat het is zeshonderdzesenzestig. Veel werks heeft dit getal den Schriftuurverklaarderen gekost. Zommigen meenen dat het 't getal van de letteren in het woord antichrist is, volgens derzelver waar-  GESCHIEDENIS. 149 waarde uitgedrukt. Anderen vinden dit getal in verfcheiden andere naamen, onder andere die van diocletianus en julianus den afvallige. De fchrikwekkende afbeelding van den antichrist, door den H. paulus gemaald, fcheen zo volmaakt naar Keizer nero te gelijken, dat veelen der eerfte Christenen dien Vorst voor den antichrist, of ten minften deszelfs Voorlooper aanzagen. Anderen waren van begrip dat nero wederom zal opftaan, en alles vervullen , 't geen in de Schriften wegens den antichrist gezegd wordt. De H. augustinus verhaalt dat 'er eenigen gevonden wierden, die beweerden dat nero niet geftorven was, maar zich in leevendigen lijve op eene onbekende en ongenaakbaare plaats verborgen hieldt , en dat de uitwerkzels zijner wreedheid , ten eenigen dage , van Gods getrouwe dienstknegtcn zouden gevoeld worden. Ieder een weet, dat zommige Proteftanten het karakter, door den H. paulus van den antichrist gefchetst, hebben toegepast op den Paus, of Bisfchop van Rome, welke, ten aanzien van zijne aanmatigingen van de onfeilbaarheid, in de taal des Apostels mag gezegd worden, te zitten in den tempel Gods, zich vertoonende dat hij God is. Niet beter zijn de Christenen het eens ten aanzien van den tijd , wanneer de antichrist zal verfchijnen. In 't algemeen wecten wij, dat hij de tweede K 3 komst 5AKRA-  SAKRAMENTEN, 150 GODSDIENSTIGE komst van Christus.zal voorgaan. Judas s ij rus, die onder de regeering van Keizer severus leefde, beweerde dat de antichrist wel haast zou verfchijnen , dewijl ten dien tijde de vervolging tegen de Christlijke Kerk zeer hevig woedde. Tertullianus, welke omtrent dcezen zelfden tijd leefde, cnS. cijprianus, die kort daarnaa bloeide, geloofden dat dc komst van den antichrist aanftaande was. S. hilarius was van begrip, dat de voortplanting der Ariaanfche leere eene Voorloopfter was van den antichrist. Abt joachim, welke in de twaalfde Eeuwe leefde , beweerde dat de antichrist in het zcstiglte jaar diens tijdbefteks zou ten voorfchijn koomen. Arnoldus de villanova leerde dat hij koomen zou in den jaare MCCCXXVI; petrus dalleus, in den jaare MDCCLXXXIX ; de Kardinaal d ecu sa in den jaare MDCCXXX; j o a nnes picus mirandola, in den jaare MDCCCCXCIV; hieronijmus cardanus, in den jaare MDCCC. Vincent terriër, die in de vijftiende Eeuwe leefde, fchreef aan Paus bêxediktus den XIII, dat dc antichrist binnen korten tijd zou ten voorfchijn treeden; en dat een Heilige Kluizenaar hem nu negen jaaren gelecden gezegd hadt, dat deeze vijand van God toen gebooren was. Ook is 'er een wijdgaapend verfchil tusfchen de berigten der Sch rij veren , raakende de wijze, op welke de antichrist zou gebooren worden, Zom-  GESCHIEDENIS. 151 migcn willen dat hij door een Duivel bij een flegt Vrouwmensch zou geteeld worden ; andere bewceren dat hij een vlccschgeworden Duivel , en geen Mensch zijn zou: dat gelijk jezus christus uit eene reine Maagd wierdt gebooren , de antichrist zich dc zelfde eere zou aanmatigen; doch, terwijl dc Zoon van God weezcnlijk vleesch aannam, dc antichrist flegts den uitwendigen fchijn en het voorkoomen daarvan zou aanneemcn. Volgens eene overlevering, bij de eerfte Christenen bewaard , zou hij uit een Joodsch gcflagt gebooren worden, en uit den Stam van dan voortkoomen. Dit, zeggen ze, is dc reden, waarom de H. joannes, de Stammen van Israël optellende , den Stam van dan overflaat. Zie Cpenb. VII. 5. Wat aangaat de hcerfchappij of het Koninkrijk des antichrtsts, den grond van zijn gebied zal hij leggen te Babcl , alwaar hij zal gebooren worden; dc Jboden zullen hem voor den messias aanzien, en de eerften zijn, welke zich voor hem verklaarcn. Hij zal een begin maaken met eenen aanval op het Romeinfehe gebied, 't welk, overeenkomftig met de voorfpclling van den Propheet d aniël, onder tien Koningen zal verdeeld zijn. Naadat hij Egijpte, Ethiopië en Libije zal hebben te onder gebragt, zal hij Jeruzalem bemagtigen, en aldaar den zetel zijner heerfchappije vestigen. Thans zich meester ziende van het Oosterfchc en WcsterK 4 fche 5AKRAHENT1.N.  SAKRAMENTEN. 152 GODSDIENSTIGE fche Keizerrijk, zal hij het op de verdelging van het Koninkrijk van christus toeleggen. Zommigen onder de Ouden geloofden, dat hij zich zal plaatzcn in de Kerken der Christenen, en aldaar de aanbidding der ontelbaare afvalligen van het Christlijk geloove ontvangen. Onder de vervolging van den antichrist, zullen de regtvaardigen zich begeeven na den Olijfberg , alwaar zij van deezen vijand van God zullen worden aangevallen ; en dan zal jezus christus ncderdaalen van den Hemel, verzeld van zijne Engelen , en voorgegaan van eene vlamme, welke door geenerhande middelen zal kunnen uitgebluscht worden. Zulk eene flagting zullen de Engelen aanrichten onder de heirlegers van den antichrist, dat derzelver bloed als eene riviere in de Valei zal ftroomen. De antichrist zelve zal klimmen op den top van den Olijfberg, alwaar hij in zijne eigen tent, en op zijnen eigen throon zal gedood worden. Hoe veel waarheids 'er ook moge weezen aan zommige van deeze begrippen , wij zijn van gevoelen dat het geheel niet de kragt van waarfchijnlijkheid bezit. De antichrist, volgens 't geen de H. paulus wegens hem voorfpelt, 2 Thesf. II. zou zich verheffen boven alles wat God genaamd wordt. En, op wien kan dit met grooter regt worden toegepast, dan op de Pausfen, welke, met de ondraaglijkfle vermetelheid, hunne eigen be- flui-  GESCHIEDENIS. 153 fluiten tegen het woord van God gefield; hebben? De antichrist zou in den; tempel Gods zitten; en elk weet dat dc Paus het hoofd der Kerke wordt genoemd. Dus kan hij gezegd worden in Gods tempel te zitten, even gelijk zommige booze Joodfche Priesters zaten in den tempel van salomon te Jeruzalem. Zijne toekoomst zou zijn met kragt en tekenen, en wonderen der leugen; dit kan , in de daad, in een letterlijken zin op den Paus worden toegepast. Geduurende eene reeks van eeuwen, was bij in het bezit van de burgerlijke magt. Hij wendde voor, bewijzen te kunnen geeven van zijne godlijke zendinge, en zijne Icugenagtige wonderwerken worden geloofd van allen , welke zijne inzettingen volgen. Wegens de zulken, die de naavolgers van den antichrist zijn zouden, wordt gezegd, dat God hun een geest der dwaalinge zou zenden: dat wil zeggen, dat God , om hunner veelvuldige ongeregtigheden wille , zou toelaaten, dat zij door bedriegers verleid wierden. En, waar kunnen wij de vervulling hiervan dan in de Kerk van Rome vinden ? Haar geloof, eerdienst en tucht zijn op bedrog gegrond. En waren wij niet bij eigen ondervinding van de waarheid overtuigd . wij zouden bezwaarlijk kunnen gelooven. dat de menschlijke natuure immer zo diep kon vernederd worden, dat zij de hand tastlijkfle ongerijmdheden geloove. Doel dit, getuige zij hiervan de ervarenis ei K 5 d( AKRAHENTEtf. I t  SAKRAMENTEN G E- 154 GODSDIENSTIGE de Gcfchicdbocken, is met 'er daad het • geval. Alles wel ingezien zijnde , durven wij bewecren, dat alwie met onbevooroordeelden gemoede agt geeft op de kenmerken hier nedergefteld, zal genoodzaakt worden te erkennen, dat het karakter van den antichrist op niemand bchalven den Roomfchen Paus kan worden toegepast. En 'er is, derhalven, genoegzaame reden om te gelooven, aangezien de Pauslijke magt dagelijks afneemt in die gewesten, in welke het Pausdom bij openbaar gezag is vastgeftcld, en tevens in de Proteftantfche landen geliefkoosd wordt, wij , geduurende deeze tegenwoordige Eeuwe, eenige merkwaardige verandering gen mogen te gemoete zien.  GESCHIEDENIS. 155 GESCHIEDENIS der INQUISITIE. Ter wij 1 onze Heer jezus christus met zijne jongeren op aarde verkeerde , gaf hij hun meermaalen te verfiaan dat zijn Koninkrijk niet van deeze waereld was, als mede dat zij van de menfehen niets anders dan vervolgingen hadden tc verwagten. Doch de meening hiervan begreepen zij niet voordat hij ten Hemel was gevaaren. Midlerwijl won de Christlijke Godsdienst veld, naar gclange van den tcgcnfland , dien hij van de menfehen ontmoette. Dc zaamgevocgde magt van 't Roomfche Keizerrijk was niet in flaat om deezen Godsdienst in zijnen voortgang tc fluiten, veel min geheel tc vernietigen. Geduurende het tijdverloop van driehonderd jaaren , groeide hij onder de vervolging. Een gemeen fprcekwoord was het onder de Heidenen geworden , ten aanzien van de Christenen: ,, Ziet, hoe lief hebben zij eikanderen." Deeze liefde hielde fland zo lang de vervolgingen duurden. Doch laaten wij hier de verandering opmerken. Zodra de Bisfchoppen, door Keizer constantinus den grooteN, met rijke Kerkelijke ampten begiftigd waren, INQUISITIE.  INQUISITIE. 156 GODSDIENSTIGE ren, kwamen zij , nevens hunne onderhoorige Geestlijken, in Sijnoden of Kerkvergaderingen te zamen, en fielden aldaar Geloofsbelijdenisfen op , aan welke zij het geweeten hunner broederen zogten tc onderwerpen. Hoewel zommigen deezer Geloofsleuzen niets flrijdigs met de grondwaarheden van den Christlijken Godsdienst behelsden, vermids zij, cgter, niets meer dan zamenflelzels van feilbaare menfehen waren, dus weigerden veele godvrugtige mannen dezelve te onderfchrijven. Veel oneenigheids ontflondt hierdoor in de Kerk. De Bisfchoppen fchreeven tegen elkander: en, dewijl 'er, ten zelfden tijde , veele Ketterijen ontflonden, ging de oorfpronklijke geest der liefde verlooren. Doch tot nog toe kreegen zij den inval niet, om den waereldlijken arm te baate te necmen, en zich van denzelven te bedienen om de zulken te flraffen, welke in godsdicnflige begrippen van hun verfchilden. Zij begonnen , in de daad, kort daarnaa uit te zien na de waereldlijke magt; doch het blijkt niet dat iemand der Keizeren doodflraffe dreigende wetten maakte tegen de zogenaamde Ketters, vóór Keizer justinianus, omtrent het midden der zesde Eeuwe. Beuzelagtig, eg eer, waren deeze wetten, in vergelijking van die wij thans zullen vermelden. Toen het aanzien en de magt der Pausfen groeide, en zij een groot getal menfehen gantsch ongenegen vonden, om zich aan hunne befluiten te onderwerpen, wier-  GESCHIEDENIS. 157 wierden zij te raade, eenen Kruistogt te-: 'gen allerlei flag van Ketters af te kondigen. De perfbonen, welke te werk gefield wierden, om dit duivelsch ontwerp ter uitvoer te brengen, waren de Monniken van de Orde van S. dominikus. De eerfte, tegen welke het vuur der vervolginge wierdt ontftoken, waren dc Christenen, onder den naam van Waldenzen bekend. Doch van deeze zullen wij in eene afzonderlijke Afdeeling handelen. Het was omtrent het begin der dertiende Eeuwe, dat Paus innocentius de III de Dominikaaner Monniken na de meeste Roomsch-Katholijke landen zondt, om te onderzoeken hoe veele Ketters aldaar gevonden wierden. Van hier dat zij der naam kreegen van Itiquifiteurs of Onderzoekers, en de Regtbank, voor welken dc [zogenaamde] misdaadigen worden te reg! gefield, dien van Inquifitie. Veel velds won in korten tijd deeze ge duchte Vierfchaar. In geheel Spanje er Portugal wordt dezelve aangenomen; al: mede in elke ftad van Italië, behalvcn t< Napels. Naderhand kreeg hij voet ii Vlaanderen; de Hertog van al va tragt te denzelven in Holland in te voeren: di leide eenigermaate den grond van het Ge mecnebest der Zeven Vereenigde Provin ciën. Deeze Regtbank doet onderzoek n Ketterij; waardoor verftaan worden all leerftellingen, welke onder de Proteftar, ten van allerlei gezintheden zijn aange nc NO.OT51TIE. [ l I  SIT IE. 1 I 1 258 GODSDIENSTIGE nomen. Het Joodendom en Mahomethaandom, de Sodomie, Veelwijverij, nevens allerlei misdaadcn, begrippen en gcfprckken, ftrijdig met de Pauslijke befluiten, worden cigenaartig voor dcezen Regtbank getrokken. Ongelooflijk zou het fchijncn , indien het niet op dc ontcgenzeggclijkfle bewijzen ruste, dat overal daar deeze Regtbank is ingevoerd, de menfehen zo zeer beducht zijn om zich het misnoegen der Sakro-Officie, want dus wordt de Inquifitie genoemd , zich zelvcn op den halze te laaden, dat zij hunne naaste bloedverwanten moeten aanbrengen, ja, zelf als getuigen tegen hen verfchijnen. Want, indien zij hun eene fchuilplaats verleenden, of ten hunnen beste fpraken, zouden zij in de gevangenis geworpen, en als Ketters geflraft worden. Zo verre gaat dit fchrikwekkend en tegennatuurlijk begrip, dat indien het gebeurde dat de naaste en meestgelicfde bloedverwant om den ongel ukkigen lijder traanen flor te, hij als een begunfhger der Kettcrije zou worden aangezien. Zommige van onze [de Engelfche] Gerehiedfehrijvers vernaaien, dat 'Koningin vi aria ten oogmerke hadt, de Inquifitie in Engeland in te voeren. Niet onwaarfchijnlijk is dit verhaal, wanneer wij in tanmerking neemen haare bijgeloovigheid, rioeddorfh'gen aart, en bovenal haar ïuvvelijk met philippus den II, Koring van Spanje, een der wreedfle ver. volgeren , welke ooit op aarde leefden. Doch,  GESCHIEDENIS. 159 Doch, hoedanig ook haare oogmerken ten deezen opzigte mogen geweest zijn , zo gunftig denken wij over onze Voorouderen, zelf in die duistere Eeuwe, dat wij gelooven, dat zij aan zulk eene onedele, tegennatuurlijke en barbaarfche inftelling zich nimmer zouden onderworpen hebben. Het dient Frankrijk tot groote eere, dat het dc Inquifitie nooit heeft aangenomen. En hoewel te Venetië een Inquifitiehof gevestigd is, is het, egter, ons niet gebleeken dat het van andere misdaaden kennis neemt dan die van een burgerlijken aart zyn. De Portugeezen, niet te vreden met de Inquifitie in hun eigen Koninkrijk te hebben aangenomen, hebben daarenboven een groot getal Dominikaaner Monniken naa Goa in de Oostindiën gezonden, alwaar zij een Vierfchaar der Inquifitie opgericht, en zulke Heidenen, die weigerden hunne leerftcllingcn aan te noemen, als Ketters geftraft hebben. Nimmer wierdt de Inquifitie in Duitschland, Polen, Hungari'èn en Zwitzerland aangenomen. Hieruit kunnen wij lecren , dat hoe onbefchaafd en onkundig de menfehen in die Eeuwe waren, zij, nogthans, de waardigheid hunner natuure niet zo volkomen hadden vergcetcn, dat zij nederdaalden beneden den rang der dieren , die vergaan. In Zweeden , Deenemarke , Schotland en Ierland, was de geheele magt van Rome, vóór de Kerkhervorming, niet tn ftaai om dezelve vast te Hellen. Het blijkt INQUISITIE.  INQUISITIE. 160 GODSDIENSTI GE blijkt dus dat deeze helfche en tegennatuurlijke Regtbank bepaald was tot die volken, welke, eeuwen lang, berugt geweest waren om hunne verwijfdheid van zeden, en hunne flaaffche begrippen van gehoorzaamheid. Voordat wij overgaan tot eene omflandiger befchrijving van de Inquifitie , zal het niet kwalijk voegen hier aan te merken , dat zints eenige jaaren haare magt merkelijk vervallen is, zelf in die gewesten , alwaar haar voormaals eene flaaffche gehoorzaamheid betoond wierdt. Te Rome , de opperfle van alle Regtbanken , ' heeft het eigenbelang den Paus en zijnen Raad geleerd, dat niets flrijdiger is met de waare Staatkunde, dan het vervolgen der Proteflanten, welke uit nieuwsgierigheid die waereldvermaardc flad koomen bezoeken, 't Is waar, geene plaats, aan de openbaare godsdienstoeffening gewijd, wordt aldaar den Proteflanten vergund; doch de ingezeetenen gevoelen dit nadeel niet, als die nimmer iets geleerd hebben, dan 't geen zij in hunne Kerken zien en hooren. En wat aangaat de Proteflanten, welke zich derwaarts begeeven, deeze zijn te losbandig van aart om veel werks van den Godsdienst te maaken; of zij bezitten zo veel kunde, dat zij God zo wel te Rome als te Londen [of elders] kunnen dienen. Zeer veel heeft eene andere omflandigheid geholpen, om de magt der Inquifitie in Portugal te kraakenj> alwaar dezelve ia      GESCHIEDENIS» i6t in alle haare affchuwelijkheid plagt te hcerfchen. Op den eerflen van Slagtmaand des jaars MDCCLV, wierdt Lisfabon bezogt van eene verfchrikkelijke Aardbeeving, Welke een groot gedeelte dier Had Verwoestte. En , hoewel dit ongeval door natuurlijke oorzaaken kan ontftaan zijn, en, ongetwijfeld, ontftaan is, blijkt het, egter, dat de Godlijke wijsheid hetzelve tot een heilzaam einde deedt medewerken. De Inquifitie hadt verfcheiden ongelukkigen ten vuüre gedoemd, en den volgenden dag zou dit vonnis over hen wordert uitgevoerd; doch, zö groot was de fchrik, Welke lieden van allen rang hadt bevangen, dat de ongelukkige veroordeelden ontvlugtten. Zo diepen indruk maakte dit op de gemoederen der menfehen , welke onder de heerfchapplj Van het bijgeloof geboogen gingen , dat zij dit voorval aanmerkten alsgefchied door de onmiddelijke hand Van God, om hen ove'i hunne wreedheid te ftraffen. Zints dier tijd is dc Inquifitie onder deeze Natie weinig gezien geweest. Gelukkig ware hetindien deeze akelige gebeurtenis hen d( waarheid hadde doen omhelzen. Doch zi zijn tot nog toe van de middelen ontbloot Trouwens, hoe zullen zij gelooVcn, iri dien hun niet gepredikt worde? Op dit berigt wegens de Inquifitie ii het algemeen, zullen wij nu laaten vol gen eene befchrijving van haare bijzon dere deelen, en haare handelwijze met dj befchuldigden, van den tijd af dat zij III. deel. L eersJ INQUl» SITIE. I I E I  INQUISITIE. 1 162 GODSDIENSTIGE eerst in verzekering zijn genomen, toü dat het vonnis van het Geregtshof aan hun wordt ten uitvoer gebragt. Op vierderhande wijze kan iemand een voorwerp der vervolginge van de Inquifitie worden: Vooreerst, bij algemeen gerugt, 't welk een perfoon fchuldig verklaart aan de misdaaden , omtrent welke deeze Regtbank onderzoek doet. — Ten tweede , door de verklaaringen der getuigen , op wier aanbrengen hij in verzekering is genomen. — Ten derde , door de ontdekkingen , door de verfpieders gedaan, welke van de Regters der Inquifitie worden uitgezonden. —■ Ten vierde en eindelijk, door de bekentenis der misdaadigen zelve, die, om den pijnbank te ontgaan, menigmaal zich zelve befchuldigen. Wanneer de Inquifiteurs, langs eenen der opgenoemde wegen, eenen overtreeder ontdekt hebben, en hij het geluk heeft van hunne handen te ontkoomen, wordt hij driemaalen, bij openbaare afkondiging, gedagvaard om voor het Sakro-Kollegie te verfchijnen. Indien hij hier omtrent in gebreke blijve , wordt hij ten laatfte in den ban gedaan , en alle zijne goederen verbeurd verklaard. Dit, egter, bevrijdt hem niet voor doodftraffe, indien hij naderhand gevat worde. In de daad , weinig minder dan onmogelijk is het, dat iemand, welke eenmaal in verzekering is genomen, de gevangenis ontvlugte. Zulk een fcherp onderzoek wordt loor de Inquifiteurs na hem gedaan, datbij  GESCHIEDENIS. 163 hij doorgaans een gevangen man is, voordat hij buiten de buurt zijn kan, in welke hij woonagtig is. Wat aangaat de zulkcn, die uit de gevangenisfe breeken, indien zij ooit wederom gevat worden, wordt hun geene genade beweezen. Al ware het ook dat een Prins ten zijnen behoeve tusfchen beiden kwam, op zijn verzoek zou geen agt geflagen worden. In alle fteden en vlekken van Spanje zijn zekere genootfchappen opgericht, met oogmerk om de zulken in verzekering te neemen , welke bij de Inquifitie zijn aangeklaagd. En zo Jaag zijn de Spaanfche Edellieden beneden de waardigheid hunner Voorouderen gedaald, dat veelen van dezelve, welke, in andere opzigten, zich zeiven in éénen rang met de Prinfen Hellen , de lakeien en verfpiedcrs van laaghartige en baatzoekcnde Monniken worden. Wanneer een vreemdeling in eene herberg zijnen intrek neemt, dringen zich eenigen van deeze verfpieders in zijn gezelfchap , en indien zij op eenigerhande wijze het geringde vermoeden krijgen , dat hij heimelijk zoekt te ontvlugten, flaan zij ftraks geweldige handen aan hem, en werpen hem in een duister hol. Zelf is het gebeurd dat befchuldigde perfoonen zich aan boord van een fchip hebben begeeven , en heel na Conftantinopole zijn gevlugt; en hoewel zij zich veilig waanden, als zijnde buiten het bereik hunner vijanden , de Matroozen van een ander fchip geweldige handen aan hun geflagen L % en INQUISITIE. -  INQUISITIE. 164 GODSDIENSTIGE en hen na Spanje hebben te rug gezonden , alwaar hun geene genade wierdt be• toond. Wanneer een perfoon bij de Inquifitie wordt aangebragt, en de Regters eenig vermoeden hebben dat hij zal tragten te ontvlugten, doen zij hem terflond in verzekering neemen; geene plaats, zelf niet de meest gewijde, kan hem eene fchuilplaats verleenen. Boven alle verbeelding rampzalig is de toefland van iemand, welke het ongeluk heeft van op deeze wijze in hegtenis genomen te worden. Hij wordt gevat in 't midden zijner vrienden, en in den fchoot van zijn gezin : een Vader flaande naast zijnen Zoon; een Zoon in het bijzijn van zijnen Vader ; en eene Huis vrouwe in de tegenwoordigheid van haaren Man , zonder dat iemand, daar bij tegenwoordig , ten hunnen beste moge fpreeken. Zo dra een aangeklaagde voorden Regtbank der Inquifiteurs gefield wordt, doen zij hem naauwkeurig onderzoeken , ten einde om te verneemen of hij iets om of aan zich hebbe, 't welk ter zijner overtuiginge kan dienen; als mede, of hij van eenig werktuig is voorzien, waarmede hij zich zeiven van 't leeven kan berooven, om dus de pijnigingen der Inquifitie te ontgaan. Menigvuldige voorbeelden zijn 'er voorhanden van rampzalige ongelukkigen, die, in den Kerker der Inquifitie geworpen zijnde, hun hoofd tegen de muuren hunner holen liever te morzelen en te plet-  GESCHIEDENIS. 165 pletteren hebben willen ftooten, dan op den pijnbank der Inquifitie gelegd worden. Wanneer een aangeklaagde in hegteftisfe is genomen , begeeven de OpperInquifiteur en zijne onderhoorige bedienden zich na zijn huis, en ncemen zijne boeken, papieren en alles wat zij kunnen vinden, in verzekering. Niemand durft zich hier tegen kanten. Indien de gevangene eenige vastigheden of bijzondere eigendommen van waarde bezitte, wordt van dezelve een lijst gemaakt , en een gedeelte daar van verkogt, om de kosten der Rcgtsvorderinge te vergoeden. Deeze gewoonte, om den aangeklaagde zijnen Regtercn hunne genomene moeite te doen betaalen, is van zulk een duivelfchen aart, dat wij , voor zo verre onze kundigheden reiken, ons geen voorbeeld daarvan voor eenigen Regtbank, dan bi) dien der Inquifitie, kunnen herinneren. Trouwens, meer foortgelijke onvoorbeeldlijke voorbeelden zullen wij hier ontmoeten. Dit gefchied zijnde , neemt dc regtspleeging eenen aanvang; doch zij gaat zeer langzaam voort: want het gebeurt dikmaals dat iemand verfcheiden maanden agtereen gevangen zit, eer hij voor zijne Regters verfchijnt , of voordat hij eenige kennis heeft van de befchuldiging , welke tegen hem is ingebragt. Zeer akelig zijn de gevangenisfen , en niets is bekwaamer om het menschlijk L 3 INQU ISlïXH.  166 GODSDIENSTIGE Inquisitie. gemoed met angst en vreeze te vervullen. Alle de holen en gaten zijn onder den grond, en zodanig gciegen dat geene anderen dan de oppasfers dezelve kunnen naderen. De weg na dezelve loopt met veele bogten en kromten, opdat het gejammer der rampzalige fchepzelen van niemand gehoord worde, en het medelijden gaande maakc. Doch, het medelijden zou weinig baaten, dewijl niemand hun eenigcn bijfland mag verkenen. Het daglicht is voor altoos uitgeflooten van deeze fchroomlijke wooningen, om de zulken, welke in dezelve zijn opgeflooten, het leezcn te beletten, als mede alle andere tijdkortingen, behalven het overdenken van hunnen rampzaligen toeHand , en van de {haffen, welke over hen befchooren zijn. Schoon het gebeurde dat de Cellen der gevangenen zo na aan elkander grensden , dat zij te zamen konden fprecken, hebben zij , nogthans, daar toe geene vrijheid. Want, indien zij gehoord worden, tegen elkander, of zeifin zich zelve fpreekende, koomen de oppasfers binnen Huiven en flaan hen alleronbermhartigst. De ongelukkigen, welke een langen tijd opgeflooten geweest zijn, verzinnen een middel om met elkander te fpreeken, door middel van hunne vingeren; zij doen met dezelve een bepaald getal flagen tegen den muur, naar gelange van het getal der letteren in het Alfabet. Naa-  GESCHIEDENIS. 167 Naadat de aangeklaagde verfcheiden maanden in deezen elendigen toeftand heeft gefleeten, koomt hem de Cipier aanzeggen , dat hij, zulks verkiezende, om een Verhoor mag verzoeken; doch men mag hem niet laaten blijken dat de Regters zulks van hem verlangen: want, volgens eenen onverander lij ken regel der Inquifitie, mag eenen gevangene niets vergund worden, ten zij hij vooraf daarom verzoeke. Dc eerfte maal dat de gevangene voor zijne Regters verfchijnt, houden zij zich alsof zij hem niet kennen , en geeven voor, in 't geheel geene kundfehap tc hebben van eenige misdaaden, hem ten laste gelegd. Zij vraagen hem, wie hij zij, wat hem ontbrecke, en of hij iets te zeggen hebbe? Zelden weet dc gevangene, wat hij in zulke gevallen zeggen zal, omdat hij onkundig is van 't geen men tegen hem heeft ingebragt, of wie zijne befchuldigers zijn. Indien hij onfchuldig bevonden worde, of althans de bewijzen, om hem te overtuigen, niet voldoende zijn , wordt hij op vrije voeten gefteld, mids de kosten der regtspleeginge betaalende. Doch dan doen dc Inquifiteurs hem, door twee van hunne Spionnen, overal waar hij gaat, befpieden; en bijkans onbegrijpelijk is het, hoe dicht deeze knaapen hem op de hielen volgen. Zij waaren hem naa overal daar hij gaat; zij flaan alle zijne gangen , woorden en werken gade. Niets kan voor hun verborgen blüven. Veelal geeven L 4 ziJ INQUISITIE.  ï<58 GODSDIENSTIGE ÏNQUIgl T I E. zij voor, zijne vrienden te weezen. Allerlei listen en laagen flellen zij te werke , om zich in zijne gunst en vertrouwen in te dringen, met oogmerk om, ware het. mogelijk, eene gelegenheid te vinden om hem te befchuldigen. Uit dit alles blijkt het , dat de Inquifitie niet zo zeer ten oogmerke heeft, de misdaad tc voorkoop men, of den fchuldigen te flraffcn , als wel om ftrikken te fpannen voor de zulken , welke zij tot het verderf hebben toegewijd. Zij, die de Gefchiedenis van Engeland hebben geleezen, zullen zich herinneren het berigt van markus antonius de dominis. Deez'groote Man, de zoon eens Edelen Venetiaan, tot den Geestlijken flaat zijnde opgevoed , wierdt eerst verkoozen tot Bisfchop van Segni, en vervolgens tot, Aardsbisfchop van Spalairo en Primaat van Dalmatie bevorderd. Deeze waardigheid, hoe aanzienlijk in zich zelve, was het niet, waardoor hij de algemeene hoogagting in Kerk en Staat verwierf. Hij wierdt voor eenen der geleerdfte mannen zijner eeuwe gehouden, bijzonderlijk in de Godgeleerdheid en Ge-r fchiedkunde , zo gewijde als ongewijde; weinige menfehen hadden meer geleezen, of minder vergeeten. Over allerlei onderwerpen wierdt hij geraadpleegd ; en zij, welke hem over één onderwerp hoorden redekavelen, vonden hem daarin zo wel en grondig bedreevcn , dat zij niet jonden begrijpen, hoe hij den tijd kon yits  GESCHIEDENIS. 169 uitvinden, om zich in een ander ftuk tc oeffenen. Zijne geleerdheid boezemde hem godsdienftigen ondcrzocklust in ; en men ontdekte wel haast dat hij verfcheiden leerftcllingcn van den Protcftantfchen Gods,, dienst hadt aangenomen. Een uitgewrogt werk gefchrceven hebbende over de Christlijke Kerke, verlangde hij ernftig dat het nog bij zijnen leeftijd door den druk wierdt gemeen gemaakt, Ligt begreep hij dat zulks in Italië niet kon gefchieden. Hendrik wotton bekleedde, ten deezen tijde, dc waardigheid vanEngelfchen Gezant bij de Republijk van Venetië; deeze fteldc aan de dominis een brief ter hand van jakobus den I, Koning van Groot - Britannie , waarin hij hem vcrzogt, zich in zijn gebied met der woon neer te zetten. De Kerkvoogd voldecdt aan dit verzoek, voornaamlijk dewijl hij dus eene gunftige gelegenheid hadt om zijn bock in 't licht te geeven. De Koning, die zelve een man van geleerdheid was, fchonk hem allerlei aanmoedigingen, behandelde hem als zijn vriend, en begiftigde hem met een jaargeld, aan zijne waardigheid voegende. Gelukkig ware hij geweest, indien hij in Engeland was gebleeven; doch de Spaanfche Gezant deedt hem zulke vleiende aanbiedingen , dat zij eerst zijn befluit deeden wankelen, en hem ten langen laatfte overhaalden om dezelve aan te ncemen. De ongelukkige Kerkvoogd vergat, bij deeze gelegenheid, 't-gcen hij zo L 5 dik, IKQUI» SITIE,  170 GODSDIENSTIGE INQUISITIE. dikmaals in zijn boek hadt gezegd, te weeten , dat het Roomfche Hof nimmer eenen hoon vergeet of vergeeft. Hij vertrok dan na Rome, in weerwil van alle de bedenkingen, welke hem door zijne vrienden in Engeland wierden aan de hand gcgeeven; zij fielden hem voor oogen het gevaar, waaraan hij zich zeiven blootflelde, en dat het bijkans onmogelijk was hetzelve te ontkoomen. De uitkomst beantwoordde aan de verwagting: want, naauwlijks was hij in Italië gekoomen , of hij wierdt in verzekering genomen, en na de Gevangenis der Inquifitie te Roms gezonden. Zeer langzaam ging zijne regtsplceging voort. Hij flicrf eindelijk in den Kerker; doch do wijze, op welke hij aan zijn einde kwam, is niet met volkomene zekerheid bekend. Wanneer een perfoon, die eenmaal is vrijgefproken , andermaal in verzekering wordt genomen, blijft hij verfcheiden maanden in de gevangenisfe opgcflooten. Naa verloop van dezelve, wordt hem van nieuws aan de hand gegeeven, dat hij bij, de Regters gehoor moet verzoeken. Voor de Inquifitiemeesters verfcheenen zijnde, berigtcn deeze hem dat de Cipier hun heeft aangediend, dat hij verlangde verhoord te worden. De gevangene antwoordt dat hij verlangt verhoord te worden, ten einde opdat hij, onfchuldig bevonden zijnde, op vrije voeten mag gefield worden. Hierop houden dc Inquifiteurs ernflig bij hemt ^an, om zijne misdaad te belijden. Indien  GESCHIEDENIS. 171 dien hij hierin wcigeragtig blijve, wordt hij na de gevangenis te rug geleid , opdat, gelijk zij zeggen, hij den vercischtcn tijd moge hebben om zich alle omftandigheden naauwkeurig te herinneren. Naa dus andermaal een geruimen tijd in den Kerker te hebben doorgebragt, en indien hij wederom in de betuiging zijner onfchuld volharde , doen zij hem op het Krucifix, en op het heiligEuangeliezweeren, dat hij dc waarheid zal antwoorden op alle vraagen, welke hem zullen worden voorgefteld. Indien hij weigere te zweeren, wordt, op ftaanden voet, zonder eenige verdere plegtigheden, het vonnis over hem uitgelprokcn : dewijl zij, om deeze weigering, meenen tc mogen vastftellen, of dat hij geen Christen is, aangezien hij zich onttrekt aan het doen van eenen wettigen eed, of dat hij wcezenlijk fchuldig is aan de misdaad , met welke hij betigt wordt. Doch, in gevalle hij den Eed aannecme , worden hem verfcheiden vraagen voorgefteld, raakende zijnen voorgaanden lecvensloop, ja, zelf aangaande zijne Voorouders, om alzo uit hem te verncemen , of niet veelligt zommigen van dezelve door de Inquifitie zijn geftraft. Hoewel misdaaden van deezen aart geheel perfoonlijk zijn, dienen zij, nogthans, tot een voorwendzel, om de Regters tegen den aangeklaagde voor in te neemen. Zij onderftellen dat hij de begrippen zijner Voorouderen nevens derzelver bloed heeft in- INQUISITIE.  INQUISITIE. 172 GODSDIENSTIGE ingezoogen, cn gelijk hij door hen wierdt opgevoed, het ook niet anders kan weezen of hij moest hunne begrippen omhelzen. Tot nog toe mag de aangeklaagde niet weeten , welke zijne misdaad , en wie zijne befchuldigers zijn: want de Regters zoeken het fleeds daar heen te wenden, om iets uit hem te verncemen, 't welk hun regt geeft om het vonnis der veroordeelinge op hetzelve te bouwen. Met een verbaazend listig overleg wordt deeze fhïk gefpannen, zodat hij bezwaarlijk kan vermijd worden: want, gelijk zeer dikmaals lieden op een bloot vermoeden in verzekering worden genomen, gebeurt het menigmaal, dat de fchrik van op den pijnbank te zullen gebragt worden, de ongelukkige gevangenen eenige uitdrukkingen doet ontvallen, welke tot een grond van veroordeelinge dienen. Wanneer de tugteling te loos is om te vallen in den flrik, welke voor hem gefpannen is, en bij de ontkenning volhardt dat hij eenige misdaad heeft gepleegd s wordt hem zijne befchuldiging voorgeleezen , behelzende eene reeks van euveldaa. den, boven en behalven de zulke, met welke hij betigt wierdt door den perfoon , welke hem heeft aangebragt. Als een andere flrik dient dit mengzel van waarheid en valsheid voor den ongelukkigen gevangene. Dewijl hij zelden in gebreke blijft om geweldig uit te vaaren tegen de affchuwelijke misdaaden, welke hem ten laste  GESCHIEDENIS. 173 gelegd worden, dient dit den Regteren 1 tot een grond, om daaruit te befluiten,* dat de wanbedrijven, over welke hij minder klagtig valt, gegrond zijn. Naadat hem zijne befchuldiging is voorgeleezen, welke hem vervolgens door den Geheimfchrijver fchriftlijk wordt ter hand gefteld, koomen, op bevel der Regteren, drie of vier Regtsgeleerden bij hem hunne opwagting maaken, uit welke hij éénen mag kiezen om zijne zaak te bepleiten. Van weinig diensts is hem deeze Voorfpraak: want hem is niet flegts verbooden om den gevangene eenigen raad te geeven, maar hij mag zelf niet met hem fpreeken, dan in de tegenwoordigheid van den Raad der Inquifitie. Eenige dagen naadat den gevangene een affchrift van zijne befchuldiginge is ter hand gefteld , wordt hij voor den Regtbank gefteld, verzeld van zijnen Rcgtsgelcerde; doch deeze hadt wel kunnen agter blijven , dewijl hij geene vrijheid heeft om te fpreeken, voor en aleer hij de Inquifiteurs geraadpleegd hebbe wat hij zeggen moet. Vergeefs vraagt de Regtsgeleerde de naamen der befchuldigers; ten dcezen opzigte wordt hij volftrekt onkundig gelaaten; alles wat hem wordt toegeftaan, koomt hier op neder, dat hij mag gisfen of zij niet zulke of zulke perfoonen zijn; doch hierop wordt hem nooit een rechtftreeksch antwoord gegeeven, al waje 't ook dat hij de waarheid hadt vermoed. Naadat men dus den ongelukkiger! NQUI1 T i E.  174 GODSDIENSTIGE INQUI- S IT I E. gen man jaaren agtereen met fchrik eri angst heeft gepijnigd, door hem uit de gevangenis na de Vierfchaar, en van de Vierfchaar na de gevangenis te rug te leiden , wordt, ten langen laatfte , zijne rcgtspleeging in goeden ernst bij de hand genomen. Zij neemt eenen aanvang met hem van nieuws voor de Inquifiteurs te ftellen y welke hem affchriften geeven van de getuigenisfen, welke tegen hem bezwooren zijn; doch de naamen der getuigen worden voor hem verborgen gehouden. Naadat de gevangene de getuigenisfen heeft geleezen, wordt hem gevraagd, of hij tegen dezelve iets hebbe in te brengen; drie of vier dagen worden hem vergund om zijn antwoord te vervaardigen. Geduurende dit tijdverloop pijnigt de gevangene zijnen geest, of hij niet kan ontdekken, wie toch de perfooncn zijn mogen , die hem befchuldigd hebben: want hunne naamen worden hem tot nog toe niet genoemd. Den tijd, hem ter uitvindinge der getuigen vergund , verftreeken zijnde, wordt hij wederom voor de Inquifitiemeesters gefteld, en hem gevraagd wat hij in te brengen hebbe tegen perfoonen, wier naamen en karakters dus lang voor hem verborgen gehouden wierden. Indien hij toevallig hunne naamen ontdekke, en eenige gegronde uitzonderingen tegen hen inbrenge, kan dit, misfehien, hem van eenigen dienst zijn; doch dan kunnen de Inquifiteurs aan deeze voordeelige omftandig*. heit!   "VJJRSCHBlBEür TIJZET VAJK PIJNIG-1    GESCHIEDENIS. 175 fieid zulk een draai geeven als zij goedvin-1 den. Niets van 't geen de gevangene in-: brengt, kan hem van eenigen dienst zijn, 't en zij hij kan bewijzen, dat de aanklaagers zijne geflagene vijanden zijn; en dit is hem weinig minder dan onmogelijk, aan* gezien hij geene vrijheid heeft om getuigenisfen van elders aan te voeren. Uit aanmerking van den haatlijken aart der Ketterije, worden allerlei getuigen tegen den gevangene voor deezen Regtbank toegelaaten; het doet niets ter zaake, van waar zij koomen , of hoe fnood hunne karakters zijn. Meineedigen zelve kunnen hier als getuigen verfchijnen: iets 't welk ftrijdt tegen de gewoonte van alle Geregtshoven in de geheele waereld, die der barbaarschfte volken niet uitgezonderd. Op de verklaaring van twee getuigen, die hunne kundfehap flegts bij hooren zeggen hebben , mag een gevangene op den pijnbank gelegd worden. Naadat een aangeklaagde zijne uitzonderingen ingebragt en zijne antwoorden beeft gegeeven,en deeze niet voldoende bevonden , of zijne misdaad niet voor genoegzaam beweezen gehouden worden , leidt men hem ter pijniginge. Verfcheiden middelen ter pijniginge zijn 'er voorhanden, doch voornaamlijk de koorde , het water en het vuur. In de eerstgemelde foort worden den gevangene de handen met een koord op den rug vastgebonden; in deezen ftaat wordt hij, door middel van een Katrol, van den grond tot boven aan den zol- ITIE.  INQUISITIE. 176 GODSDIENSTIGE zolder opgeheezen. Op deeze wijze laat men hem een tijd lang hangen, en vervolgens tot op een half voet na op den grond vallen, doch met zulke fchielijke fchokkcn, dat zij alle zijne ledemaaten uit dc gewrigtcn rukken, en hem noodzaakeri een erbarmelijk gefchrei aan te heffen. Aldus wordt hij geduurende een uur, of zomtijds langer, gepijnigd, naar gclange de Inquifitiemeesters, die daarbij tegenwoordig zijn, goed vinden te gebieden. Indien deeze wijze van pijnigen hem niet tot bekentenis brenge, neemen zij de toevlugt tot de waterfoltering, welke op de volgende wijze toegaat. De Scherpregters doen den gevangene eene groote menigte Water drinken, waarnaa hij gelegd wordt op een uitgcholden bank, in welken hij wordt opgeflooten, en die naar goedvinden kan geboogeh worden. Dwars over deezen bank loopt een ft uk houts, waardoor het lichaam des gevangene eenigermaate in eene hangende geftalte wordt gehouden, en voorts zijn ruggraat breekende, lijdt hij eene onduidelijke pijn. De ondraageiijkfte, nogthans,Van allen is de vuurpijniging. Naadat men een groot vuur heeft aangeftoken, worden de voetzooien des gevangene met fpek, of eenige andere vetagtige zelfstandigheid , beftreeken. Dit verrigt zijnde , wordt hij op den grond geleid, met de dus met vet gefineerde voeten na het vuur ge*  GESCHIEDENIS, 177 gekeerd, ert in deeze gefialte vastgehouden, opdat hij, door de zvvaare pijn genoopt , alles moge belijden wat de Inquifiteurs begeeren te weeten. Even als de eerstgemelde , duuren deeze beide foorten van pijniginge een uur, of langer. Wanneer een gevangene tot den pijnbank veroordeeld is, wordt hij gevoerd na een vertrek daartoe afgezonderd, 't welk in een eigenlijken zin den naam draagt van de plaats der folteringe. Heü is een onderaardsch hol, waarheen men langs verfcheiden wendingen en bogten nederklimt, om hierdoor, te beletten dat het jammergeklag der rampzaligen niet boven den grond gehoord worde, 't welk zekerlijk boven alle verbeelding akelig zijn moet. Op deeze plaats zijn geene andere zitplaatzcn dan voor de Inquifitiemeesters* als mede voor den Bisfchop van heü Sticht, of deszelfs plaatsbekleeder: want deeze perfoonen zijn 'er altoos bij tegenwoordig , wanneer iemand gepijnigd wordt. Geen ander licht ontvangt deeze plaats, dan van twee flambouwen, welke zeef ilaauw branden , doch flerk genoeg om den ongelukkigen gevangene te doen zien de werktuigen, waar mede hij zal gepijnigd worden, als mede de meer dan medogenlooze Scherpregters. Deeze Scherpxcgters draagen een gewaat, gelijkende naar dat van eenen boeteling. Naauwlijks is de gevangene in het fchrikwek- III. deel. M ken- INQUf* 5ITIE.  INQUISITIE. 3 « i l i 178 GODSDIENSTIGE kende hol nedergedaald, of hij wordt aangegreepen van twee of drie deezer bloedhonden, welke hem geheel moedernaakt uitkleeden; alleen worden de fchaamdeelen met een ftuk grof laken bedekt. Eer hij nog op den pijnbank wordt gelegd, Vermaanen hem de Inquifiteurs, om alles te belijden wat hij weet. Indien hij bij de betuiging zijner onfchuld volharde, wordt hij op den pijnbank gelegd, en op eene der drie bovengemelde wijzen gefolterd. Zomtijds worden de werktuigen der pijniginge zo fterk aangezet, dat het fchijne alsof de lijder den laatften adem zal üitblaazen. Wanneer dit gebeurt, wordt de Wondheeler der Inquifitie ontbooden , om van hem te verneemen , of hij nog meer folteringen kunne doorftaan. Wanneer men, door deeze wreede handelingen, den rampzaligen gevangene de bekentenis heeft afgeperst van misdaaden, welke hij nimmer heeft bedreeven, verwagt hij op vrije voeten te zullen gefteld worden. Doch, in deeze verwagting vindt hij zich jammerlijk te leur gefteld: want hij wordt andermaal op den pijnbank ge-< legd, om hem de bekentenis af te perzen, wanneer hij de misdaaden verzweeg, aan welke hij zich thans fchuldig verklaart. Hoewel, derhal ven, de hevigheid der pijïiginge den gevangene de bekentenis van le eene of andere misdaad heeft afgeperst, het pleegen van welke in de menschijke driften zijnen oorfprong hadt, wordt dj, evenwel, ten derden maalegepijnigd, «ra  GESCHIEDENIS. 179 om hem tot het openbaar maaken zijner medepligtigen te noodzaaken. Doch, in gevalle alle deeze zamengevoegde folteringen niet in ftaat zijn, om hem tot eenige bekentenis te brengen, wordt hij na zijne gevangenis te rug geleid, en hem eenige van de eerloosite boeven toegezonden om hem te bezoeken, met oogmerk om te verneemen of zij door zamenfpreeken iets uit hem kunnen ontwaar worden $ 't welk ter zijner overtuiginge kan dienen. Te gelukkig flaagen zij bij zommige gelegenheden , 't welk altoos op het verderf des gevangenen uitloopt. Uit alle hünne magt onderfteitnën dó Inquifitiemeesters deeze onmenschlijke kunstflreeken, door het voorwendzel van de ongelukkiger; eenigen troost te willen toedienen, en dat zij met hunne ongelukken zijn begaan ; als mede,, door hun te verftaan te geeven, dat indien zij hunne misdaaden willen belijden, zulks hun, veelligt, tot een middel ter leevensreddinge kan gedijen. Het gevolg van dit alles is, dat indien de gevangene overtuigd worde door het vonnis der Inquifitie, of door de ge-' tuigenisfen tegen hem ingebragt, of door eigen bekentenis , hij vervolgens veroordeeld wordë ter doodftrafie, of tot altoosduurende gevangenis, of tot de galeien. Wanneer de Inquifitiemeesters het befiuit hebben gefiomen, den gevangene eenen meer dan gemeen fmartlijken dood te doen fterven , maaken zij daar mede , naa dé vonnis velling, allen mogelijken fpoed, orrf M % re- iNQürsitie;  i8o GODSDIENSTIGE INQUISITIE. reden dat de overdenkingen des rampzaligen veroordeelde van de pijnigingen, welke hij moet ondergaan , zo veele dooden zijn zouden ; 't welk hem dermaate zou doen verzwakken , dat hij daardoor in de gevangenis zou kunnen fterven , 't welk de Inquiliteuren van het wreed vermaak zou berooven, het aanfchouwen ■ van een menschlijk flagtoffer. Hoewel de regtspleegingen der Inquifitie het voorkoomen hebben van alle andere vonnisvolvoeringen, worden zij , nogthans, in de landen , alwaar deeze Regtbank is ingevoerd, als godsdienftige plegtigheden aangezien. De Regters geeven voor, in dit bedrijf, de doorluchtigfte en meest in 't oogloopende blijken van hunnen godvrugtigen ijver te vertoonen. Van hier dat zij den naam draagen van Aato-da-féz, of werkzaamheden des Geloofs. In Spanje gefchieden meestal deeze geestlijke regtspleegingen, bij de komst van een nieuwen Koning tot den throon, of wanneer hij meerderjaarig wordt verklaard, in het huwelijk wordt bevestigd, of wanneer een throonsopvolgcr wordt gebooren, of bij andere openbaare en plcgtige gelegenheden. Van eene deezer verfchrikkelijke gerigtshandelingen, zullen wij den Leezer het volgende getrouw verhaal mededeel en. Op den derden van Bloeimaand desjaars MDCLXXX, trouwde karel de II, Koning van Spanje. Met alle mogelijke ftaatelijkhcid wierdt op het groote plein van  GESCHIEDENIS. i8r van Madrid ecnc openbaare geloofshandeling gevierd. Eene maand vóór de algemeenc Regtspleeging, reeden de Krijgsbevelhebbers der Inquifitie, wien de ftandaart wierdt vooruit gedraagen, met groote plegtigheid, van het palcis van het Sakro - Kollcgie , na het open plein , alwaar zij, in de tegenwoordigheid van eene groote menigte volks , aldaar vergaderd, bij het gcklank van trompetten en keteltrommen, uitriepen, dat op dien dag van die maand een Auto - da -fé, of algemeene Regtspleeging van Ketters, zou gehouden worden. Naadat deeze openbaare uitroeping was gefchied , wierden 'er groote toebereidzeis gemaakt tot deeze geduchte plegtigheid, deeze menschlijke offerande, onder voorwendzel dat zulks zou gefchieden ter eere van den gezegenden jezus, en zijnen Godsdienst, het Euangelie des vrcdcs. Vóór deeze bloedige plegtigheid, wierdt 'er een Schavot , vijftig voeten lang, en even zo veele voeten hoog, op het groote plein opgericht. Een Balkon ftondt 'er boven op, voor den Koning en het Koninklijk gezin,om aldaar hunne plaats te neemen. Aan het einde, en langs de geheelc breedte van dit Schavot, aan de rechter zijde van des Konings Balkon , was een Amphitheater geplaatst , na 't welk men langs vijfentwintig of dertig trappen opklom ; dit diende tot een zitplaats voor den Raad der Inquifitie. Boven deeze trappen en onder een vcrJic M 3 mei- IN Q 11U SITIE.  ÏN V UISI TI E. 182 GODSDIENSTIGE melte, was het Rostrum of gcftoelte van den Opper-Inquifiteur geplaatst, en aan de {linkerzijde van het Schavot en Balkon , was een tweede Amphitheater, van de zelfde uitgeftrektheid als het voorgaande, opgericht; dit diende tot een ftaanplaats voor de misdaadigen. . In het midden van het groote Schavot, was een ander, dat kleiner was, en van een langwerpige gedaante, gebouwd; hierop rustten twee kleine Logien als Kooien gemaakt, en van boven open; in deeze moesten de gevangenen geplaatst worden s terwijl het vonnis des doods tegen hen Wierdt uitgefproken. Ook Honden op het groot Schavot drie gcftoelten ; twee van dezelve dienden ten gebruike van hun , welke de vonnisfen lazen, en het derde yoor den Prediker. Eindelijk was 'er een Altaar opgericht niet verre van de plaats, alwaar de onderfcheidene Raadsheeren zaten. De zetels voor hunne Katholi'ike Majefteiten Honden in zulk eene orde, dat de Koningin ter flinker zijde van den Koning zat, en aan de rechterhand van ge Koninginne-Moeder. De overige opene ruimte van het Balkon ter wederzijde, wierdt bezeeten van de Staatjuffers der beide Koninginnen. Voor 't overige waren 'er nog andere Balkons opgericht voor de buitenlandfche Gezanten, en voor de Hee ren en Juffrouwen van het Hof, en itcilaadjen voor het Volk. Eene maand naa de openbaare afkondiging yan den tijd , op welken eene Ge, loofs-  GESCHIEDENIS. 183 loofshandeling zou gehouden worden, wierdt de plegtigheid geopend met eenen ; ftaatelijken ommegang, in de volgende orde. Vooraan in den optogt traden honderd Kooplieden in fteenkoolen, allen met pieken en musketten gewapend. Als een onvermijdelijke pligt voor deeze luiden wierdt dit werk aangemerkt, omdat zij het; hout en de kooien leverden, met welke de veroordeelden zouden verbrand worden. Zij wierden gevolgd van eene bende Dominikaaner Monniken, voor welke een wit Kruis wierdt gedraagen. Agtcr hen volgde de Hertog van medina celi, draagende den ftandaart der Inquifitie, een erflijk voorregt van zijn gcflagt. De ftandaart was van rood damast; aan de eene zijde was een uitgetoogen zwaard, midden in een krans van laurieren afgebeeld , en aan de andere zijde de wapens van Spanje, Daarop volgde een groen Kruis , met zwart floers bedekt , waar agter eenige Granden en andere perfoonen van aanzien, nevens de bedienden der Inquifitie, gekleed in lange mantels, met witte en zwarte kruisfen beftikt, en met gouden franjen omboord, De optogt wierdt bcflooten door vijftig hellcbardiers of lijfwagten, tot de Inquifitie behoorende, in zwart en wit livrei uitgedoscht, aangevoerd door den Marquis depouar, Erf-befchermer der Inquifitie in dc Provincie Toledo. De ommegang in deeze orde het paleis genaderd zijnde, zette van daar den op■ M 4 t°g* : n q u 1- > i t i f-,  ï N Q Ü IfSITIE. 184 GODSDIENSTIGE togt voort na het plein. Hier wierden de Standaart en het groene Kruis op hét Schavot geplant, alwaar geen andere lieden dan Dominikaanen ftonden : alle dc overigen waren van daar vertrokken. Deeze Dominikaaner Monniken hadden den voorgaanden nacht met zingen van pfalmen doorgebragt. Zints het aanbreeken van den dag tot zes uuren in den morgen, wierden verfcheiden Misfen op het Altaar gevierd. Omtrent een uur daarnaa ver. toonden zich de Koning , de Koningin, de Koningin-Moeder nevens het gehcele Koninklijk gezin, de Edellieden van de Slaapkamer, de Krijgsbevelhebbers van het Hof en de Staatjonkvrouwen. Ten acht uuren begon de plegtige optogt in de zelfde orde als den voorgaanden dag. De bende Koolhandelaars plaatftc zich ter flinker zijde van des Konings Balkon, terwijl deLijfwagt aan de rechterhand flondt. Toen volgden dertig perfoonen, draagende bordpapieren beelden leevensgrootte; zommigen van dezelve vertoonden zodanige perfoonen, welke in de gevangenisfen waren geftorven, en wier beenderen gedraagen wierden in Kisten of Koffers , rondom met vuurvlammen befchilderd. Andere waren de afbeeldingen van dezulken , die uit de gevangenisfe ontvlugt waren. Deeze afbeeldingen wierden aan het eene einde van het Amphitheater geplaatst. Toen verfcheenen 'er twaalf Mannen en Vrouwen 3 met koorden om hunne haL zen3  GESCHIEDENIS. 185 zen, flambouwen in hunne handen , en: bordpapieren mutzcn op hunne hoofden, 1 die drie voeten hoog waren , en op welke hunne misdaaden te leezen ftonden. Deeze wierden gevolgd van vijftig andere perfoonen, insgelijks toortzen in hunne handen draagende, en met geele lange tabberten omhangen, op welke de kruisfen van S. andries van agteren en vooren waren afgebeeld. Deeze waren Jooden , die zich van hunne misdaaden bekeerd, en hunne begeerte hadden te kennen gegeeven , om als Christgeloovige deden der Kerke te worden aangenomen. Daarnaa volgden twintig Jooden van beiderlei fexe, welke driemaal tot hunne voorgaande misdaaden vervallen, en nu ten vuure veroordeeld waren. Dc zulkcn, welke eenige tekenen van boetvaardigheid vertoond hadden, moesten gewurgd worden, eer zij aan de vlammen wierden overgegceven ; doch de overige, die in hunne dwaalingen volhardden , wierden leevendig verbrand. De laatften droegen linnen klederen, met duivelsbeelden en vuurvlammen óp dezelve gefchildcrd , en even gelijke mutzen. Vijf of zes onder hen, die zich hardnekkiger dan de overige hadden aangcfteld, wierden gemuilband, om dus te » beletten dat zij niet iets voortbragten , *t welk dc Roomsch- Katholijkcn godslasterlijke leerftcllingen noemen. De zodanigen , die ten vuure veroordeeld waren, wierden ieder van vier Dominikaaner Monniken en twee bedienden M 5 dei NQUI>IT IE.  i86 GODSDIENSTIGE INQUISITIE. der Inquifitie omringd. Op de boven verhaalde wijze trokken deeze rampzalige fchepzels voorbij des Konings Balkon, en naa het Schavot te hebben rond gewandeld , wierden zij in het Amphitheater ter flinker zijde geplaatst, allen en een ieder omringd van de Monniken en bedienden» welke hen verzeld hadden. Onder deeze bedienden bevonden zich eenige van de Grandcn van Spanje, welke, ingevolge van hunnen nationaalen hoogmoed, hunne plaatzcn namen op de hooge banken, voordagtelijk daartoe opgericht. De Geestlijkheid van St, Martens-Espel voorttree, dende, nam haare plaats dicht bij het Altaar. Toen volgden de Krijgsbevelhebbers van den opperften Raad der Inquifitie, de Inquifiteurs en nog verfcheiden andere perfoonen van aanzien, zo Geestlijken als Waereldlijkcn, allen te paerd, met grooten pragt en ftaatelijkhcid ; zij plaatften zich ter rechter zijde van het Amphitheater, en aan beide kanten van het geftoclte, waarop de Opper-Inquifitcur zelve zat. Deeze kwam het allerlaatst, uitgedoscht in een purper gewaat, verzeld van den Voorzitter des Raads van Kastilie, en eene menigte andere hooge Amptenaaren, welke, te deezer gelegenheid, onder het getal der Ketteren zou, den gerekend worden, in gevalle zij zich niet als meer dan gcdienltige flaaven der Priesteren gedroegen. De talrijke ftoet hier gekoomen zijnde, begon men de hooge Mis te vieren. Mid, den  GESCHIEDENIS. 187 den onder dezelve klom dc dienstdoende Priester van het Altaar, en zette zich neder in een armftocl, ten zijnen behoeve aldaar geplaatst. Ook kwam do OpperInquiiiteur af van zijn geftoelte; en naa het Altaar gegroet, en zijn hoofd met den mijter gedekt tc hebben , tradt hij voort na des Konings Balkon, Hier klom hij na boven langs den trap, ftaande aan het einde diens Koninklijken zetels; hij wierdt gevolgd van ctlijkc Amptcnaaren, draagende het Kruis en dc Euangcliè'n, nevens een bock, bevattende den Eed, door welken de Koningen van Spanje zich verbinden tot het verdeedigen van het [_Roomsch~\ Katholijke Geloof, de uitrooijing der Ketters en dc handhaaving der heilige Inquifitie, uit alle hunne vermogens. De Koning , met ongedekten hoofde over einde ftaande , hebbende aan zijne eene zijde een Grande van Spanje, houdende het Koninklijk Zwaard, uitgetoogen en met de punt na boven gekeerd , bezwoer de onderhouding van den Eed, welken de Raad der Inquifitie hem zo aanftonds hadt voorgeleezen, In de voorheen gemelde houding bleef de Koning ftaan, tot dat de Opper-Inquifiteur tot zijnen zetel was wedergekeerd , alwaar hij zijne priesterlijke fieraaden aileidc. Thans beklom een van dc Gchcimfchrijvers der Inquifitie een verheven geftoelte , voordagtlijk daar geplaatst, en las eenen Eed van den zelfden inhoud, welken hij alle de Grandcn, daar bij tegen- woor- INQUISITIE.  iSS GODSDIENSTIGE INQUISITIE. woordig , afnam. Vervolgens klom een Dominikaaner Monnik op het- zelfde geftoelte, en deedt eene Leerrede, in welke hij in den lof der Inquifitie met vleiende redenen uitweide. Ten twee uuren in den naamiddag, maakte men eenen aanvang met het leezen van de vonnisfen der veroordeelden. Dc vonnisfen van hun, welke in de gevangenis geftorven , of die vogelvrij verklaard waren, wierden 't eerst geleezen. Hunne beeltenisfen, van bordpapier gemaakt, wierden na het kleine Schavot gebragt, en in dc Kouwen geplaatst. Daarnaa las men de vonnisfen voor aan de misdaadigen , welke nog in leeven waren ; waarop zij één voor één in dc Kouwen geplaatst wierden, opdat iedereen daarbij tegenwoordig, gelegenheid mogt hebben om hen te kennen. In 't geheel waren 'er twintig perfoonen van de eene en andere fexe, welke ten vuure veroordeeld waren. Zes Mansperfoonen cn twee Vrouwen bevonden zich onder dezelve, welke niet konden bewoogen worden om hunne dwaalingen tc belijden, of zich van dezelve te bekecren. Een jong Vrouwsperfoon wierdt na de gevangenis te rug gebragt, dewijl zij in de betuiging van haare onfchuld in de fterkfte bewoordingen rteeds volhard hadt : waarom het dienftig geoordeeld wierdt, de getuigen, tegen haar verfcheenen, nogmaals tehooren. Ten laatfte las men de vonnisfen van dc zulken, welke aan Veelwijverij , To-  GESCHIEDE N I S. 189 Toverij en verfcheiden andere misdaaden 1 fchuldig bevonden waren. Dit duurde s tot negen uuren in den avond, wanneer de Mis een einde nam. Naa dit alles fprakdeOppcr-Inquifiteur, in zijn priesterlijk gewaat gekleed, eene plegtige vrijfpraak uit over allen, die zich bekeeren wilden. De Koning thans vertrokken zijnde, wierden de misdaadigen, welke ten vuure veroordeeld waren, aan den waereldlijken arm overgegeeven, en op Ezels geplaatst zijnde, door de poort, Foncural genaamd, gevoerd. Op den afitand van ongeveer driehonderd fchreden , ketende men hen aan ftaaken vast, en volvoerde het vonnis des doods een weinig naa middernacht. Dezulken, welke in hunne dwaalingen volhardden, wierden leevendig verbrand; doch zij, welke zich boetvaardig aanftelden , eerst gewurgd, voordat men den brand in den houtmijt ftak. De zodanigen, wien eene ligter ftraffe was befchooren, wierden na de gevangenisfen te rug geleid. Naadat alles was volbragt, keerden de Inquifiteurs weder na hun paleis. Bchalven de nu gemelde openbaare ftrafoelfeningen over de zogenaamde Ketters, gebeuren 'er nog veele andere van een heimelijken aart; doorgaans gefchieden deeze in de laatfte week van de Vasten: want, volgens eenen ftokregel, onder de Roomsch-Katholijken aangenomen, kunnen zij geene fpreekender bewijzen vcrtooncn van hunne zondboetvaardigheid , dan SQUT[TIE.  INQUISITIE. ïqo GODSDIENSTIGE dan door het vervolgen der Ketters. Allé waereldlijke Amptenaars moeten bij deeze Regtspleegingen tegenwoordig zijn: want 1 met het grootfte regt en waarheid mag het gezegd worden, dat in de Roomsch-Katholijke landen de Priesters de regten des volks, zo in het burgerlijke als kerkelijke, met voeten treeden. Volgens eenen vasten grondregel, bij de Inquifitie aangenomen, mag zij geene infchikkclijkhcid gebruiken omtrent de hoedanigheden of karakters der menfehen, fchoon nog zo uitlteckende door hunnen hoogen rang, of vermaard om hunne vlekkclooze zeden. Reeds hebben wij een verhaal gegeeven van de behandeling,- markus antonius de dominis,een Aardsbisfchop, en den gekerdlten man zijner Eeuwe, aangedaan. Nog veel verder floeg nogthans de Inquifitie in Kastilie voort; want, zij ondernam het om de naagedagtenis van Keizer karel den V te fchandvkkken, en zijnen Uiterften Wil, als van een Ketterfchen inhoud, ten vuure te doemen, nevens alle die perfoonen, welke in zijne gunst en vertrouwen meest gedeeld hadden. Dewijl dit een allerverbaazendst voorbeeld oplevert [van de aanmatigingen der Inquifitie] , zal het den Leezer niet onaangenaam zijn, dat wij het hem in zijne volle uitgeftrektheid mededeelen. Onze berigten zullen wij ontkenen van perfoonen van ontwijfelbaar geZag, en wier verhaakn nog nimmer wederfproken zijn. In  GESCHIEDENIS. 191 In den jaare MDLV, deedt Keizer k aiEL de V afftand van de Regeering , draagende de Spaanfche Kroon over op zijnen Zoon philippusdenII; waarop hij na Spanje verreisde, om het overfchot zijner dagen in een Klooster door te brengen. Met verfcheiden Duitfche Prinsfen, [voorheen] aan zijn gebied onderworpen, doende belijdenis van den Proteftantfchen Godsdienst, hieldt hij briefwisfeling tot aan zijnen dood, Dewijl eenige van deeze brieven, naa 's Keizers overlijden, in handen der Dominikadnen vielen , lieten Zij van zich gaan, dat zijne beweegredenen, met zich van de waereld in een Klooster af te zonderen, geene andere geweest waren , dan opdat hij gelegenheid mogt hebben , om zijne bijzondere begrippen {over den Godsdienst] in te volgen. Men verfpreidde dat hij zich zeiven nimmcf konde vergeeven de flegte behandeling , den dappere Vorften, welke hij overwonnen hadt, aangedaan. Hunne deugd, welke zij in hunne tegenfpoeden handhaafden, en die den glans zijner zegepraalen deedt taanen , hadt hem ongevoelig genoopt, om voor hunne godsdienftige leerftellingen eenige agting op te vatten. Allerduidelijkst openbaarde zich deeze hoogagting, toen hij perfoonen , van Ketterije verdagt, tot zijne zielzorgers koos. Naa zijne aflijvigheid, wierdt de Cel in de Abtdij van S. justus, in welke hij ftierf» behangen gevonden met papieren , met #sjne eigen hand gefchreeven, over de Regt- INQUISITIE.  INQUISITIE. if% GODSDIENSTIGE Rcgtvaardiging en de Genade, en in bewoordingen , van de leerbegrippen der ' Proteflanten weinig verfchillende. Niets, egter, diende tot vaster fchraagpunt van de denkbeelden, welke de Monniken tegen hem hadden opgevat, dan zijn Uiterfte Wil. Gering waren de fommen, welke hij daarin bcfproken hadt, om te dienen tot godvrugtige oogmerken, of ter Vergeldinge van Misfen voorde rust zijner ziele. Het geheele beloop verfchilde zo wijd en breed van den gewoonen flenter der Uiterfte Willen van ijverige Katholijken , dat de Inquifitie het aanmerkte als der Kerkelijke tuchtocffeninge onderhevig. Ondertusfchen waren zij genoodzaakt hunne weezenlijke oogmerken te verbergen, tot op de overkomst van zijnen Zoone philippus den II, omdat zij diens natuurlijke geaartheid niet kenden, noch wisten van welk een geest hij . gedrceven wierdt. Maar, toen de Koning, bij zijne aankomst in Spanje, bevel gaf, dat allen, welke de nieuwe godsdienftige leerbegrippen waren toegedaan , moesten ter dood gcbragt worden, wierden de Inquifiteurs hierdoorgemoedigd en zo Hout, dat zij zijns Vaders Biegtvaders openlijk van Ketterije befchuldigden ; onder deeze bevondt zich de Aardsbisfchop van Toledo, Primaat en Metropolitaan van Spanje. Naadat de Koning alle de Biegtvaders van zijnen Vader in de gevangenis hadt laaten werpen, befchouwden de bijgeloovige Spanjaards deeze daad als een in 't.  GESCHIEDENIS. 193 oogloopend bewijs van zijnen ijver voor het Christlijk geloof, terwijl de Inwooners van andere landen dezelve met afgrijzen aanzagen. Wie zou zich hebben kunnen verbeelden, dat eenige weinige Dominikaaner Monniken , vereerd met den tijtel van Raadcn der Inquifitie, zich zouden hebben durven vermceten om ten vuure tc doemen, den Aardsbisfchop van Toledo, den Bisfchop van Dresfe cn Dr. CAi culla, ten dien tijde drie der gclccrdfte Mannen van Spanje ? Dit deeden zij, in dc daad. En, hoewel Koning philipp u s een alleronmcdogcndst dwecper was , hadt hij , nogthans, zo veele gevoelens van eere behouden ^ dat hij niet wilde gedoogen dat die perfoonen lcevcndig verbrand wierden ; welke zo langen tijd dc gunst en gemeenzaame verkecring van zijnen Vader genooten hadden. Dus lang hebben wij alleenlijk gè'haridcld van dc ftraffen, welke in Spanje aart de Ketters gcocffend worden. Thans zullen wij overgaan tot een berigt, wegens dcezen fchrikwekkenden Regtbank in Portugal, alwaar, egtcr, dezelve tegenwoordig in merkelijk verval is. Ten tijde van* dc eerfte invocringe der Inquifitie, waren" Spanje en Portugal zo naauw aan een verbonden , dat zij dikwijls niet mecf dart «één Koninkrijk uitmaakten. Doch, toen in den jaare MDLVII, de twee Natiën zich van elkander afzonderden, begaf zich een Dominikaaner Monnik na Portugal ; en vertoonde aldaar cene Bulle, welke hij III. de je Li N voor- [ n o u i- üti El  INQUISITIE. 194 GODSDIENSTIGE voorgaf van den Paus te hebben ontvangen, hem volle magt geevcnde om de Inquifitie in te voeren. Of deeze Bulle verdicht, dan of zij hem met 'er daad dooiden Paus ware ter hand gefield, blijkt niet zeker. Wat hier van zij, jan de III, welke toenmaals op den Portugeefchen throon zat, beval dat de Monnik voor zijn leeven op de Galeien zou gebannen worden. Nogthans wederhieldt dit de Inquifiteurcn niet om hunne oogmerken verder voort te zetten: want, zo hard is deonbuigzaame geftrengheid der Roomsch-Katholijken, dat niets in flaat is, om perk of paaien te flellen aan hunne boosaartigheid tegen de zulken, welke zij Ketters noemen.. Midlerwijl verwierf de Koning van Portugal heimelijk een Bevelfchrift van Rome, behelzende eene vrijfpraak voor allen, welke befchuldigd waren van Joodsgezindheid , en alle andere misdaaden, welke onder de kennisneeming der Inquifitie vallen. Diensvolgens wierden de deuren der Gevangenisfe open gezet, en allen, welke daarin opgeflooten zaten, in voorgaande vrijheid herflcld. Zeer fmartlijk viel dit voor de Inquifitiemeesters; doch, zij waren genoodzaakt zich te onderwerpen, en hun heimelijk misnoegen te ontveinzen, tot den tijd toe dat zich eene gunfliger gelegenheid zou aanbieden. Gewisfelijk zou de Hertog van b r aganz a, onder den naam van joaunes de,n IV > tenthroone van Portugal verte-  GESCHIEDENIS. 195 heven, de Inquifitie in zijne heerfchappijen hebben afgefchaft, ware zijne regeering van langer duur en vreedzaamer geweest. Van heeler harte overtuigd was deeze oordeelkundige Vorst van de menigvuldige misbruiken, welke gepleegd worden door de Inquifiteurs, die allen onder den Eed van geheimhoiïdinge leggen; niet onbekend waren hem, daarenboven, de karakters van veelen, welke als Leden in den Raad der Inquifitie zaten. Hoogmoed en gierigheid waren hunne voornaame drijf* veeren , en onder het fchoonfehijnend voorwendzel van de bevörderinge vari Godzaligheid , traden zij alle burgerlijke regten met voeten, en vermoordden hun* ne natuurgenooten. Decz' Vorst deedt een Bcvclfchrift afkondigen , inhoudende dat alle die geenen , welke van Kctterije zouden overtuigd worden, aan den Waereldlijkcn arm moesten worden overgeleverd, en dat dé Inquifiteurs derzclver goederen niet iri verzekering zouden neemen, gelijk voormaals plagt gebruikelijk te zijn. Dit Be* vclfchrift verbaasde en verontrustte dc" Inquifiteurs, dewijl het natuurlijk gevolg daarvan was, dat zij Van het grootfte ge* deelte hunner voordeden verftoken wierden. Van hier dat zij allerlei middelen beproefden, om de dingen op den ouden Voet te doen heriteld worden. Zo Wel wisten zij het ft.uk te beleggen, dat zij ten laatfte een Brevet van den Paus verwierven , buiten wceten van den Koning 9 N 2 waar»  INQUISITIE. 196 G O D S D I E N S T I G E waarbij zijne Heiligheid beval , dat allö verbeurdverklaarde goederen in handen der Inquifitie zouden gefield worden, even gelijk vóór het uitgaan van 's Konings 13c* velfchrift plaats hadt; alsmede, dat een iegelijk, die weigerde hieraan te gchoorzaamen, in den Ban zou gedaan worden. De Inquifiteurs dus verre in hun oogmerk geflaagd zijnde, maakten gczamcntlijk hunne opwagting bij den Koning, onmiddclijk naadat hij op het Paaschfcest dc Communie hadt gebruikt. Een van hun, uit aller naam het woord voerende, verzogt verlof van hem om de Bullc te mogen voorleezen, welke zij van zijne Heiligheid ontvangen hadden. Hij verzogt 'er nevens dat deeze voorleezing openlijk mogt gcfchicden, ten aanhooren van het gantfche Hof. Naadat de Koning met groote aandagt naar hem geluisterd hadt, vraagde hij ^ naa eenige oogenblikken flilzwijgens, wie de voordeden zou genieten , voortkoomendc van de boeten, den Ketteren opgelegd. De Koning zelve zou ze genieten, was het antwoord. „ Indien dit zo zij, „ hernam de Koning, lijdt het geen twij„ fel, of ik heb regt om over het mijne „ naar welgevallen te befchikken. Ik zal , „ derhalven, bevel geeven, dat allerlei „ goederen, op flaanden voet, aan hunne „ naaste bloedverwanten worden te rug „ gegeeven." Niemand zal 'er zich over verwonderen dat de Inquifiteurs, dit bevel gehoord hebben-  GESCHIEDENIS. 197 bende, in arren moede wierden ontflookcn. Nogthans waren zij verpligt zich daaraan te onderwerpen; en, zo lang deeze Vorst leefde, wierden alle eigendommen, den zogenaamde Ketteren ontnomen, aan dcrzelvcr nabeftaande vrienden weder gegecven.— Uit deeze omftaridigheid mogen wij lecren dat wanneer dc Vorst, die op den throon zit, een man van verfland is, hij niet zal gedoogen dat zijne onderdaanen van de Priesters met voeten gctrecden worden. Doch, zo dra was de Koning niet overiccden, of de Inquifiteurs vertoonden aan de Koninginnc-Weduwe, dat gelijk wijlen de Koning haar Gemaal tegen 's Paus» fen bevelen regelrecht was aangegaan, hij daar door onderworpen was geworden aan het vonnis van den Ban, waarmede allo die geenen in 's Pausfcn Bulle gedreigd wierden , welke dezelve wcdcrftrccfden. Dc Koningin , niet zo kloekmoedig en welbcraaden als haar Gemaal, gaf de toeftemming dat de Inquifiteurs, gezamentlijk en in hunne plegtgewaaten uitgedoscht, zouden optrekken, en bij het Koninklijk graf het vonnis van den Ban uitfpreeken ; dit moest gefchieden in de tegenwoordigheid van de twee Prinsfcn, zoonen van wijlen den Koning. Ligt begrijpt de Leezcr dat het uitfpreeken van het Banvonnis over het Lijk des Konings niet anders was dan een looze trek, om de Grootcn van het Koninkrijk te blinddoeken, het gcmccnc volk eenen fchrik au»; tcjaagon, N 3 cn [NQUÏ51 T l li.  198 GODSDIENSTIGE ï NQUI£itië. en het gezag der Inquifitie in alle dcszelfs affchuwelijkheden te handhaaven. De uitllag voldeedt aan hunnen wcnsch; in korten tijd fteeg de magt der Inquifitie in Portugal tot die hoogte, dat de burgerlijke Overheden verpligt waren zich aan dezelve fe onderwerpen. In den jaare MDCLXXII, wierdt eene der Kerken tc Lisfabon befloolen. Niet alleen namen de dieven al het gewijde Vaatwerk mede; maar zij Itrooiden daar? enboven de gewijde Ouwels langs den grond. Veel gerugts maakte deeze daad van heiligfehennisfc te Lisfabon. De Priesters beweerden dat dezelve moest gepleegd zijn door de Nieuwe Christenen, of Ketters : want dus noemen zij altoos de Proteflanten. Straks vaardigde de Wethouderfchap der flad een bevel af, gebiedende om de huizen te doorzoeken van alle de zulken, welke van deeze misdaad kon^ den verdagt gehouden worden. Met zo veel gcflrengheids wierdt dit gebod volvoerd , dat de Staatsdienaars wilden weeten , waar die perfoonen zich hadden opgehouden , welke in dien nacht niet in hunne huizen 'geweest waren. Eene groote menigte van beiderlei fexe wierdt op de beuzelagtigfle vermoedens gevat, zodat de gevangenisfen geheel waren opgevuld. En, hoewel de gevangenen met de uiterfle ftrengheid ondervraagd wierden, kon men, evenwel, niets ontdekken. Nogthans kreegen de Inquifiteurs hierdoor gelegenheid j om valfche befchuldigingen tegen de  GESCHIEDENIS. 199 de Jooden en Proteflanten in tc brengen. Gantsch fpoedig en als op een fprong fchijnen dc Inquifiteurs , die de geflagenc vijanden zijn van allen, die in godsdienfligc begrippen van hun ver* fchillen, in deezen toefland van zaaken hunnen valfchen Godsdienstijver tc hebben afgelegd. Want, toen de voorfiag wierdt gedaan, om alle Jooden en Proteflanten uit Lisfabon te bannen, verklaarden zij zich daar tegen. Dit was een loos verzonnen ontwerp. De reden, welke zij gaven van zulk een ongemeen gedrag, waar over een ieder verbaasd ftondt, was, dat zij in gewcetcn van zich zelvcn niet konden verkrijgen om na vreemde landen, alwaar elk naar zijn eigen goedvinden leefde, lieden te zenden , die zwak en onftandvastig in het geloof waren, en, omdat zij onder geen bedwang zouden flaan, wel haast de Christlijke belijdenis zouden verzaaken. Ondertusfchen begrecpen alle menfehen van verfland duidelijk , dat de hoofden der Inquifitie op deeze wijze niet zouden gehandeld hebben , indien zij niet gevreesd hadden , dat hunne magt daalen en hun invloed niet meer zou geagt worden, indien de bovengemelde perfoonen uit het Koninkrijk verdreeven wierden. Door dusdanig eene gebeurtenis zouden zij van de gelegenheid zijn beroofd geworden, om hunne verfoeielijke gierigheid tc verzadigen, door het aanN 4 fa*> [ N Q V I- 31 TI F..  INQUISITIE. 200 GODSDIENSTIGE randen van hunne goederen; ook zouden hunne barbaarfche gemoederen niet kunnen gedrenkt worden met het bloed van menfehenoffers. Dc Inquifiteurs bereikten hun doelwit, en de perfoonen, welke zij met den naam van Jooden en Ketters brandmerkten ,' verwierven de vrijheid om te Lisfabon te mogen blijven. Doch geene kleine ongerustheid baarde het in de gemoederen der Inquifiteuren , wanneer zij vernamen dat dc burgerlijke Overheid 'er zich mede bemoeide , om perfoonen te ontdekken , die aan dc gepleegde heiligfehennis handdaadig waren. Terwijl dc Wethouders dus dc fchuldigc perfoonen zogten uit te vinden, wierdt een dief, en even alsof het goed geluk het zo wilde hebben, een RoomschKatholijk, op de daad zelve van het pleegen van een diefftal, nabij Lisfabon, betrapt. Straks wierdt hij in de gevangenis geworpen, en bij onderzoek vondt men bij hem het Krucifix, nevens eenige andere dingen, welke uit de Kerk geftolcn waren. Ondervraagd zijnde hoe hij aan deeze goederen was gekoomen, bclecdt hij alleen fchuldig te zijn aan de Kerkdieverij', dat hij dc gewijde Ouwels weggeworpen, maar het Krucifix bewaard hadt, 't welk den weg tot de ontdekking hadt gebaand. Niet lang daarnaa wierdt hij leevendig gerabraakt, en allen, welke op vermoeden gevat waren, uit de gevangenis losgelaaten. Doch,  GESCHIEDENIS. 201 • Doch dc woede der Inquifiteurs nami hier mede nog geen einde. De Proteflan-* ten , welke zij op vrije voeten hadden doen Hellen, wierden van nieuws op vermoeden gevat. De Adel vernederde zich zo verre, dat zij tot fpionnen en aanbrengers dienden tegen zommige leden van hunne eigen Orde. Men vertoonde aan den Koning, dat indien men deeze Ketters liet voortgaan met het voortplanten van hunne gevoelens , dc Ketterij het gehcclc Koningrijk ovcrflroomcn , en een onvermijdelijke ondergang het gevolg zijn zou. Van ccn ander begrip ondcrtusfehen waren zommige Portugeefche Edcllicdcn; zij. vertoonden aan den Koning, dat dc Nieuwe Christenen, of de Proteflanten , goede onderdaanen waren , en dat zij dcrhalvcn niet moesten vervolgd worden. Zo fterk wierdt dc Koning getroffen door dc bewijzen, welke zij aanvoerden, dat hij bevel zondt aan zijnen Gezant aan het Roomfche Hof, den Paus om eene Bullc te verzoeken , waardoor aan de Proteflanten de gunst verleend wierdt, dat zij in alle gevallen, in welke zij bcfchuldigd wierden, zouden gehoord worden van eenen Raad, bekwaam om hunne zaak tc bepleiten. De Paus bewilligde in 's Konings verzoek , en den Nieuwe Christenen, zo wel te Rome als in Portugal, wierdt een Raad toegelegd , om ten hunnen behoeve te pleiten, in alle befchuldigingen, welke door N 5 de NQ0IITIE.  INQUISITIE, 202 GODSDIENSTIGE de Inquifiteurs tegen hen zouden worden ingebragt. Diensvolgens ftelde de Raad eene Memorie op en gaf dezelve over aan den Paus ; men verzogt hem daarin dat zijne Heiligheid wilde bevel geeven om de gedenkfchriften van eenige voorgaande vonnisvellingen voor zich te doen bloot leggen, om aldus te mogen oordeelen, of de zulken, welke ten vuure gedoemd waren, met 'er daad fchuldig waren of niet; en in gevalle hij ontdekte dat 'er in eenigen opzigte kwalijk gehandeld was, de gepaste hulpmiddelen voor het toekoomende geliefde aan te wenden. Zeer aandagtig luisterde zijne Heiligheid naar hunne bczwaarnisfen, en fcheen van dezelve gevoelig te zijn aangedaan; en om een bewijs te geeven van zijne oprechtheid , zondt hij bevel aan de Inquifitie, om hem affchriften te zenden van alle de Hukken, raakende de aloude wijze van de Ketters te vervolgen. Een verfchriklijke flag was deeze voor de Inquifiteurs, welke niet 't onregt van verfland waren, dat ingevalIe zij in 's Pausfen bevelen bewilligden, alle hunne geheimen zouden aan den dag gelegd, en hunnen hoogmoed den bodem worden ingeflagen. Ten laatfte bcflooten zij aan het Pauslijk gebod te gehoorzaamen. Doch zijne Heiligheid, die een allerfnoodfte huichelaar fchijnt geweest te zijn , gaf eerst bevel, ten einde om de welvoeglijkheid in agt te neemen, dat dc Inquifiteurs zouden in den ban gedaan worden a  GESCHIEDENIS. 203 den, en fprak hen vervolgens vrij, alslie-i den die gantsch t'onregt befchuldigd wa-i ren. In menigvuldige opzigten verfchillen de middelen van regtspleeginge tegen de Ketters in Portugal van die, welke in Spanje jn gebruik zijn. In het eerstgenoemde Koninkrijk zijn zij agterhoudender, zodat het geene gemaklijke zaak is, om alle hunne geheimen uit te vinden. Alle befchuldigingen geleideden zo bedekt en heimelijk, dat de aangeklaagde niets van dezelve weet, voordat hij gevat en in de gevangenis is geworpen. Zo dra een bcfchuldigdc in verzekering is genomen, wordt hij onmiddclijk behandeld even alsof hij met 'er daad fchuldig ware ; alle zijne goederen worden op eene verzekerde plaats gefield, en zijne Vrouwen Kinderen ten huize uitgeflooten; niemand, wie hij.ook zij, durft hun ecnigen onderfland toebrengen. Wanneer een der Verfpieders van de Inquifitie-een verdagt perfoon gevat heeft, gebiedt hij dien hem te volgen; en aan dat gebod is hij vcrpligt tc gehoorzaamen. Terwijl zij over den weg gaan, doet dc Spion al wat in zijn vermogen is, om den gevangene tot fchuldbekentcnis tc noopen; hij zegt hem dat ingcvallc hij zulks doe, de heilige Inquifitie medelijden met hem zal hebben, en hem aan zijn gezin wedergeeven. Doch, indien hij weigere iets te bekennen, wordt hem aangezegd dat hij maanden lang in den Kerker zal moe- NQUIIITIE.  204 GODSDIENSTIGE I X Q VIS 1 T I E. moeten zuchten , en ten laatfte als een Ketter verbrand worden. Zodra de aangeklaagde voor dc Inquifitie is gefield, wordt hij van den Geheimfchrijver aangefproken, welke hem aan den Cipier overlevert, die, gefterkt van twee bedienden, hem na dc gevangenis voert, en hem vermaant tot het doen van eene openhartige bclijdenjsfe, als het eenig middel om de ftraffe, van leevendig verbrand te worden, tc ontgaan. Wij moeten hier aanmerken, dat de listen, welke deeze bedienden der Inquifitie te werk Hellen, zo menigvuldig zijn, dat de onbedagtzaamen ligtlijkin den flrik gevangen worden, en veclcn, die in dc daad on•fchuldig zijn , zich zelve bcfchuldigcn. Zodra dc gevangene in zijn holgcbragt is, wordt hij naauwkeurig onderzogt, en alles, 't zij goud, zilver, of zelf de beelden van christus en de gezegende Maagd , hem afgenomen. Daarenboven ontneemt men hem allerlei boeken: want, het is een flokregcl der Inquifitie , dat zij, welke van Ketterije worden vèrdagt gehouden, gcenerhande vertroostingen , zo van een geestlijken als tijdlijken aart, mogen genieten. Nogthans geeft dc Inquifitie vrijheid, dat ingevalle de Cipier onder zijne handtekening verklaart, dat het leeven van eenen gevangene in gevaar is, hem in zulk een geval een Biegtvader mag worden toegefchikt. Dit kan ten bewijze dienen dat de Inquifiteurs in Portugal alleenlijk daarop be-  GESCHIEDENIS. 205 bedagt zijn, om de gedaante van dein Godsdienst te vertoonen. s Naadat de Geheimfchrijver der Inquifitie den gevangene aan dc deur uit handen van de Vcrfpicdcrs heeft ontvangen, levert hij hem aan twee van zijne bedienden over, welke hem na een hol geleiden, Hier worden twee zwaare deuren agter hem toe , cn hij zelve opgcflootcn in een vertrek, welk twaalf voeten kmg cn tien voeten breed is. Zeer donker is deeze Cel , als welke geen ander licht ontvangt dan door eene kleine opening in den zolder. Zo akelig en ongezellig is dit verblijf voor den gevangene, dat hij den gantfehen dag doorbrengt in verlangen na den nacht, alleenlijk om het genot te hebben van een flaauwbrandende lamp, Welke hem Van de Inquifiteurs wordt tocgeftaan. In deeze fchrikbaarende holen heeft hij het gebruik van drie aarden potten, om zijn water in dezelve tc maaken, cn nog een anderen pot om te voldoen aan nog dringender natuurbehoeften. En, dewijl deeze flegts eenmaal in dc week geledigd worden, kan men zich gcmaklijk verbeelden, welk een verfocieKjke flank deeze plaats moet vervullen. In den Zomer , geduurende het warme fiiifoen, ziet men dikmaals wormen langs de muuren van het hol kruipen. Indien het getal der gevangenen groot zij, worden dikmaals vier of vijf te gader in één bed geworpen, alwaar zij geene genoegzaame ruimte hebben om te zamen te leggen, NQUTI TI Et  2oö GODSDIENSTIGE INQUISITIE, gen, zodat zij genoodzaakt zijn zich midden op den grond van het gat uit te ftrekken. Onmogelijk is het te zeggen, of de gevangenen 'cr beter aan zijn, wanneer zij gezelfchap hebben, dan alleen zijn. Indien zij zich alleen bevinden, is de eenzaamheid akelig; cn ingevalle zij gezelfchap hebben, zijn ze genoodzaakt, alle derzelver grilligheden, zwakheden en gebreken te verdraagen. Doch, het gevaarlijkfte gezelfchap, welk een gevangene kan hebben, is dat van iemand, welke zich zeiven fchuldig Verklaard en zijne dwaalingen beleeden heeft. Zulk iemand tragt geduurig anderen te beweegen om zijn voorbeeld te volgen, door hen te verzekeren, dat 'cr voor hun geen ander middel is om 'cr het leeven af te draagen. Hij voegt 'er nevens, dat zij zich het niet behoeven tc fchaamen iets te doen, 't geen zo veele braavc lieden voor' hen gedaan hebben, en 't geen hij zelve, welke deezen raad geeft, insgelijks heeft gedaan. Ja , 't gebeurt dikmaals , dat deeze raadgeever iemand is, welke daartoe van de Inquifitie wordt te werk gefteld, en in 't einde tot een aanbrenger en getuige verftrekt. Zeer gebruikelijk is het in Portugal, dat de gevangenen van het eene hol in het ander verplaatst worden , alwaar zij nieuwe metgezellen ontmoeten, aan welke zij voormaals geene kennis gehad hebben, en die zich van de eene of andere onbedagte uitdrukking.  GESCHIEDENIS, 20? king bedienende, als getuigen tegen hen vertrekken , en zich zeiven behouden door anderen te veroordeelen. Want, het is een regel bij de Inquifitie, het ïceven van ieder gevangene zo elendig te maaken als mogelijk is: zodat zij, ftrijdig met de natuur, zelf om den dood mogen wenfehen. In deeze fchrikbaarende kuilen wordt den gevangenen de troost ontzegd van hunne rampzaligheden te mogen betreuren : want, indien men iemand hunner het minfte gerugt hoore maaken, wordt hun de mond met een bal geflopt, en zij alleronbermhartigst gegeesfcld. Dit gefchiedt om den overigen een fchrik aan te jaagen, welke, terwijl de gevangene aldus gekastijd wordt, een perfoon met luider ftemme hooren uitroepen, dat de gevangene gegeesfeld wordt op last van de Heeren der Inquifitie, omdat hij eenig gerugt gemaakt, of tegen de muuren van zijn Cel geklopt hadt. Veele gevangenen heeft men zo wreedaartig getuchtigd, alleenlijk omdat zij hun elendig lot betreurd hadden, dat zij zedert lam zijn gebleeven; anderen zijn het onder de handen hunner beulen beftorven, zonder dat hun eenig leed wierdt aangedaan, diehen zo wreed gepijnigd hadden. Allerlei rangen en ftanden van menfehen , zonder eenig het minfte aanzien van ouderdom, fexe of waardigheid, worden deeze ftraffen aangedaan: zelf heeft men voorbeelden gezien van Vrouwen van de vlek- tNQUÏilTIE.  2c8 GODSDIENSTIGE I N Q UIS IT1 E. vlekkcloosfle kuisheid, welke moedernaakt uitgekleed, cn op dc onmenschlijkfle wijze gegeesfcld wierden. Doch dc wrcedfle omflandigheid van allen is, dat wanneer iemand, in eene Cel gekerkerd, over zijne fmarten treurt, en zijn ongeluk bejammert, allen, welke met hem in het kot zijn opgeflooten , nevens hem moeten geflraft worden. In Portugal gefchieden alle gcrcgtlijke ondervraagingen der Inquifitie op de volgende wijze. Naadat men den gevangene voor den Gehcimfchrijvcr heeft gebragt, wordt hem bevolen neder te knielen. Dan vraagt men hem naar zijnen naam, vaderland, beroep, woonplaats, godsdienst, en duizend andere foortgelijkc dingen; dit alles wordt in gefchriftc gefield, en door den gevangene ondertekend. Naa deeze ccrfle verhooring , worden zommige gevangenen wederom in hunne Geilen gebragt, daar zij zomtijds twee of drie jaaren blijven opgeflooten; anderen worden binnen weinige dagen andermaal verhoord. Zo lang de menfehen opgeflooten te houden, cn hen, ten aanzien van hun tockoomend lot, in het onzekere te laaten, is gewisfelijk cene zeer wreede omflandigheid; doch zij heeft ten oogmerke om den gevangene eene bekentenis af tc perzen. Doch deeze onzekere tijdverwijlingen doen menigmaal den ongelukkigen tot wanhoop vervallen; cn, zo rampzalig is zijn toefland, dat hij dikmaals meer verlangt  GESCHIEDENIS. 2c? langt dat een getuige tegen hem opkoo-: me, dan om dc ftrengheid der pijniginge >. te ondergaan; ja, 't gebeurt wel eens dat hij zich zeiven befchuldigt van misdaaden, welke hij nooit gepleegd heeft. Doch , fchoon een gevangene alles heeft beleeden, wordt hij, nogthans, in den Kerker te rug gebragt , onder voorwendzel dat hij met nog andere misdaaden wordt betigt, door perfoonen, die hem volftrekt onbekend zijn. Ja, 't gebeurt menigmaal dat de gevangenen dingen hooren zeggen, die hun zo volftrekt vreemd zijn, dat zij niet kunnen gisfen, wie als getuigen tegen hen mogen gediend hebben. Den gevangene ten derden maale voor den Raad der Inquifitie gebragt zijnde, wordt hem een Eed afgenomen en hij dus plegtig verbonden, niets dan de zuivere waarheid te zullen zeggen; dit moet hij doen , in de hoope van genade te zullen vinden. Indien hij van Joodschgezindheid verdagt gehouden worde, worden hem de twee volgende vraagen voorgefteld : „ Hebt gij de wet van christus ver„ laaten, met oogmerk om die van m o„ zes naa te volgen? of kent gij eeni- ge perfoonen , welke dit gedaan heb„ ben? Hebt gij, overeenkomftig met de „ wet van m o z e s , u onthouden van „ varkensvleesch, van haazen, konijnen, „ of ongefchubde visfehen ?" De ongelukkige gevangene, op deeze vraagen een ontkennend antwoord gegeeven hebbende, wordt op ftaanden voet na de gevangenis te III. deel. O rug NQtTJ ITIE.  INQUISI T IE. 210 GODSDIENSTIGE rug gebragt, onkundig wanneer zijn lot zal beflist worden. Een van de grondregelen der Inquifitie is deeze : „ 't Is „ veel beter voor een mensch, in dc ge„ vangenis te fterven, dan in 't openbaar ter dood gebragt tc worden." In gevolge van deezen duivelfchen regel, worden veele elendige , rampzalige fchepzels langzaam vermoord. Zomtijds verfpreidt men dat zij gewelddaadige handen aan zich zeiven geflagen hebben, 't Gebeurt ook wel eens dat al het geweld en ftrengheid der folteringen niet in ftaat is, om eene bekentenis af te perzen van den gevangene , die van zijne eigen onfchuld overtuigd is; zelf in gevalle hem door kragt van pijnigingen eene fchuldbekentenis is afgedwongen , kan hij van de Inquifiteurs geene genade verwagten, hoewel zij hem dezelve plegtig beloofd hadden. . Jakob de mello , gebooren te Lisfabon , een Edelman van aanzienlijken huize, en een Ridder van de Orde ran christus, hadt veele jaaren, met roem en eere, als Kapitein te paerd gediend. Verfcheiden twijfelingen voedde hij in zijn gemoed over eenige leerftellingen van het Pausdom ; hij wierdt diensvolgens bijna een Proteftant. Zijne Echtgenootc en twee zoonen volgden zijn voorbeeld; doch zij allen ontveinsden hunne gevoelens, en wendden telkens voor, zeer in hunnen fchik te zijn, wanneer zij vernamen dat 'er Ketters gevat waren. Geveinsdheid, wanneer wij van de waarheid over-  GESCHIEDENIS, zir overtuigd zijn, is, in de daad, ccne allerafichuwelijkfte misdaad, cn de Godlijke Voorzienigheid wijst veelal den een of anderen weg aan, langs welken zij gcftraft wordt. Dit gebeurde ook aan deezen de m e l l o: want, een zijner nabelhanden, gevat en in dc gevangenis der Inquifitie geworpen zijnde, onzeker of het uit een beginzcl van wraakzucht, dan uit de hoop op vergiftenisfe voortkwam , diende als ccn aanklaager tegen zijnen bloedverwant. Straks wierden zij allen gczamentlijk in den Kerker opgeflooten. En, vermids Mevrouw demello en haare kinderen teder waren opgevoed, en dus lang den tegenfpoed niet verder dan bij den naam gekend hadden , begon de opfluiting hun wel haast te verveelen ; op aanraaden der oppasfers namen zij diensvolgens het befluit, om eene openhartige belijdenis tc doen. Door deezen raad misleid, bcfchuldigden zij gczamentlijk een perfoon, aan welken zij door de tederfte banden verbonden waren. Het gevolg was dat de Kapitein fchuldig wierdt bevonden aan huichclaarij en ketterij , en bij dc volgende geregtsoeftening leevendig verbrand. Tot zijnen laatften adem volhardde hij in de betuiging dat hij in alle oprechtheid in j ezus christus geloofde. •— Nog veele andere voorbeelden van foortgelijken aart zouden wij kunnen vermelden; doch met de volgende zullen wij ons te vrede houden. O 2 Ar,- i n" q u r s 1t i e.  212 GODSDIENSTIGE INQUISITIE. Alphonsus nobre, een Edelman van hoogen rang, welke den Koning van Portugal eene reeks van jaaren als Staatsdienaar hadt gediend, hadt het ongeluk van Ketterij befchuldigd te worden, en wierdt diensvolgens in de gevangenis der Inquifitie geworpen. Gelijk de Inquifiteurs vreemd zijn van alle genade, wisten zij, door lang aanhouden, den zoon en de dochter diens Edelmans te bepraaten, dat zij, door valfche beloften genoopt, hunnen Vader befchuldigden. Het gevolg was dat de oude Edelman ten vuure wierdt verweezen. Terwijl hij, nevens de andere veroordeelden , in flaatelijken optogt na de ftrafplaats tradt, gebeurde het dat hij dicht voorbij zijnen zoon ging. Een aandoenlijk fchouwfpel vertoonde zich hier: want, het geweeten des ongelukkigen jongelings gewond zijnde, viel hij op zijne knieën en badt zijnen Vader om vergiffenis , cn om zijnen zegen. De Vader antwoordde : „ Ik vergeef het u dat gij , „ door uwe laaghartigheid, mij in deezen „ flaat gebragt hebt: dewijl ik hoop dat „ God het u zal vergeeven; doch, mijnen „ zegen kan ik u niet geeven." Toen christus over het lot der Jooden weende , zegende hij hen niet. De Edelman badt God dat hij den ongelukkigen jongeling zijne misdaad wilde vergeeven , en omhelsde flraks daarop blijmoediglijk den brandflaak. Te Torres Alvas, eene flad in Portugal,  GESCHIEDENIS. 213 gal, woonde eene Waschvrouw, welke twee zoonen hadt, die van Ketterij befchuldigd zijnde, in de gevangenis der Inquifitie te Lisfabon geworpen wierden. Zij volhardden in de betuiging van hunne onfchuld , waarom zij voor hardnekkig verklaard wierden. Hunne moeder, die insgelijks onder vermoeden viel, wierdt ter pijniginge geleid, 't Gevolg was dat zij gczamentlijk , in 't midden van een grooten toevloed van aanfehouwers, leevendig verbrand wierden. Maar dc Proteflanten en Jooden zijn niet de ecnigfte voorwerpen van de vervolgingen der Inquifitie. De waare verdienflc is gevaarlijk , zelf wanneer zij onder haare Leden wordt gevonden. Dat dit de zuivere waarheid is , zal uit de volgende voorbeelden blijken. In een Franciskaaner Klooster te Lisfabon woonde een Monnik, de costa genaamd; zijn Vader was Register-Meester der Inquifitie geweest. Deeze , hoewel een ijverig Roomsch - Katholijk, nogthans een menschlievend man zijnde, betreurde menigmaalen den rampzaligen flaat der arme onderdrukte Jooden. Dit wierdt opgemerkt van zommigen zijner broederen , welke hij tot de zelfde gevoelens van goedwilligheid en medelijden hadt zoeken over te haaien. Zommigen hunner klaagden hem aan bij de Inquifitie , en naadat h> ruim een jaar in de gevangenis hadt doorgebrast, wierdt hiï leevendig verbrand, f , 5 'O 3 Fran- inquisitie.  INQUISITIE. 214 GODSDIENSTIGE Franc iscus de alevido cabras, gebooren te Elvas, in Portugal, zoon van den voornaamften Wethouder dier ftad, wierdt een allerbitterst vervolger der Proteftanten. Hij verklaagdc zijne eigen Moeder cn Grootmoeder, welke, in gevolge daarvan, beiden lecvendig verbrand wierden. Kort naa dit bedrijf van onnatuurlijke barbaarsheid, hadt de jonge Edelman de onbefchaamdheid van zijnen ouden Vader te bezoeken; doch deeze, in fpijt van de vcrfchrikkelijke gevolgen, welke daaruit zouden kunnen ontftaan zijn, liet hem buiten deur zetten. De jongeling reisde hierop na Spanje, om zijne Icttcrocffcningen te voltrekken. Doch, dewijl hij eerlang dc gevoelens der Jooden aannam, wierdt hij in de gevangenis der Inquifitie geworpen, cn vervolgens leevendig verbrand. Hieruit kan onder andere blijken, hoe de Voorzienigheid de zaaken deezer bencdenfte waereld rcgeerc. Nog veele andere voorbeelden zouden wij kunnen aanvoeren van ter dood gebragte perfoonen, die nimmer Proteftanten waren; doch het was altoos een regel der Inquifitie , dc zulken met den naam van Jooden te brandmerken, welke in de daad Rooms■ ch-Katholijken zijn. Wanneer wij dus in de laatstvcrloopene jaaren van f erfoonen leezen, door dc Inquifitie veroordeeld , worden zij altoos Ketters of Jooden genaamd ; doch geen gewag vinden  GESCHIEDENIS. 215 den wij onder hen van de zulkcn, die den i naam van Roomsch - Katholijken draagen.: Ondertusfchen dient dit alleen om het volk tc misleiden: want, 'er worden, in de daad, veele Roomsch-Katholijken dooide Inquifitie ter dood gebragt. Indien deeze lieden van vermogen zijn, gefchiedt het dikmaals om hunne goederen meester te worden. En, wanneer de Inquifiteurs cenen ongelukkigen ten verdervc gefchikt hebben, is het geene moeilijke zaak hun doelwit te bereiken. Wanneer een redelijk denkend mensch dc Gefchiedenis der Inquifitie leest, cn bij onderzoek bevindt dat alles, 't geen daaromtrent gezegd wordt, waarheid is, zal hij cigenaartig dit befluit opmaaken, dat dc Inquifiteurs de geflagenc vijanden van het menschdom zijn, cn dat dc Kerk van Rome, van welke zij hun gezag ontkenen , niet alken Antichristensch, maar zelf de moeder der hocre, cn de verfocijing der aarde zijn moet. Tc duidelykcr zal dit blijken, wanneer wij in aanmerking ncemen, dat het hun niet genoeg zij, hun fchriklijkwoedend regtsgebicd te bcpaalen binnen de Europifche gewesten, alwaar zij in zegepraal regecren; maar dat zij overal, daar zij ingang kunnen krijgen, zelf tot aan dc buitenftc grenzen van den aardbodem, hunne vervolgzuchtige begrippen en affchuwelijke handelingen medevoeren. . , ' Naadat de Portugeezen eene Vastigheid te Goa in de Oostindiën hadden opgericht, O 4 zon- NQUIIïlE.  INQUISITIE. 216 GODSDIENSTIGE zonden zij eene geheele fcheepslaading Priesters derwaarts, en onder deeze een aanzienlijke menigte Dominikaaner Monniken. Uit deeze wierdt een Raad van Inquifitie opgericht. Aan de Heidenen , welke nimmer van den Christlijken Godsdienst iets vernomen hadden, wierdt verbooden hunne Afgoden te dienen, en hun voorts bevolen, Christenen te worden, zonder dat zij iets van 't Euangolie wisten. Op den zelfden voet als in Portugal , wierdt de Inquifitie te Goa ingcrigt. Alle dc gevangenen wierden in afzonderlijke gaten opgeflooten: zodat vier fleuteldraagcrs genoeg in flaat waren om een getal van tweehonderd te bcwaaren. Eene allerakeligfte verblijfplaats, in de daad, is de gevangenis van dc Inquifitie te Goa : want, zij is zodanig gebouwd, dat het daglicht nimmer in dezelve kan doordringen. Ja, de ongelukkige gevangenen hebben geene plaats om aan dc behoeften derNatuure te voldoen, dan op den grond, op welken zij leggen. Dit is de reden , dat veelen hunner fterven, alleen van de morsfigheid en van den befmettenden ftank, welke uit hunne uitwerpzeis oprijst. De Portugeezen, 't is waar, hebben nu alle hunne Bezittingen in dat.' waerelddeel verloeren j maar, 't is tevens zeker, dat zij onuitwischbaare kenmerken hunner wreedheid hebben nagelaaten. Een in 't oogloopend maar treurig voorbeeld biervan, ontmoeten wij in het geval van iekeren PELLqn, een Franschman, dio door  GESCHIEDENIS. 217 door de Inquifitie tc Goa gevat cn in de; gevangenis wierdt geworpen. En, opdat niemand zich verbeelde dat wij onze Lcezers zoeken te misleiden, zullen wij hier een verhaal doen van alle dc omHandigheden dier gebeurtcnisfe, door hem zclven befchrceven. Het gchcele verhaal is zo eenvoudig enkunfteloos, dat het alle kenmerken van waarheid bevatte, welke iemand met reden kan verlangen. ,, Zodra ik bemerkte, dus fchrijft hij, ,, dat ik een geheelcn dag cn nacht in de „ Cel opgeflooten wierd gehouden, zon„ der verhoord te worden, begon ik mij „ zclven tc vleien dat ik in dezelve veel„ ligt zou bewaard worden, tot dat mijne „ zaak zou afgeloopen zijn. Doch aile mijne hoop verdween , toen ccn bcdien„ dc der Inquifitie, op den zestienden van „ Louwmaand [des jaars MDCLXXIV J ,, 's morgens ten acht uuren, bij mij kwam, „ en ccn bevel vertoonde om ons na de „ Santa Cafa te brengen, gelijk terftond gefchiedde. Zeer pijnlijk vielen mij on„ der het voortgaan dc ketens, met wel„ ke ik belaaden was. Nogthans waren >•> wij genoodzaakt dus geboeid van de ge- vangenis na het Hof der Inquifitie te „ voet te gaan. Men hielp mij evenwel „ den trap op, welke na de groote Zaal „ leidt, alwaar eenige Smeden ons van dc „ ketens verlosten. Dit gefchied zijnde, „ wierd ik 't eerst ter verhooringe ge- leid. O $ „ Naa- NQUT- .IT IE.  INQUISITIE. 218 GODSDIENSTIGE „ Naadat ik door dc groote Zaal was r> gegaan, kwam ik in eene Zijkamer, en „ van daar in een vertrek, alwaar ik mij, „ nen Regter vond. De Portugeezen noe„ men deeze plaats Me fa do Santo Officio ; „ dat wil zeggen, Tafel of Rcgt„ bank der Heilige Officie. Zij was met „ blaauwc en gecle Taf behangen. Aan „ het eene einde van dezelve was ccn „ groot Krucifix in reliëf, tegen het be„ hangzcl geplaatst, cn bijkans tot aan „ den zolder raakendc. In 't midden van „ de kamer was een groot verhemelte, „ waar onder een tafel ftondt, vijftien voeten lang en vier breed. Daarcnbo„ ven ftonden 'er twee gemaklijke arm„ ftoelen , en nog verfcheiden gemecne ,', ftoelen rondom dc tafel. Aan het cin„ de, naast het Krucifix, zat de Geheim„ fchrijver op een krukje. Ik wierd ge„ plaatst aan het ander einde, tegenover „ den Geheimfchrijver. Zeer nabij mij, „ en aan mijne rechterhand, zat, ineen „ der bovengemelde armftoclen, de Op„ per - Inquifiteur der Indien , fran,, cisko delg ad o e mat os, een „ waereldlijk Priester , omtrent veertig „ jaaren oud. Hij was alleen, omdat van „ dc twee Inquifiteurs, welke doorgaans „ te Goa zijn, de andere, die altoos een Dominikaaner Monnik is , onlangs na >, Portugal was tc fcheep gegaan, en de „ Koning nog geenen opvolger in zijne „ plaats benoemd hadt. 33 ZO-  GESCHIEDENIS. 219 „ Zodra ik in de Vertrekkamer was ge-1 „ koomen , wierp ik mij aan dc voeten s 5, van mijnen Regter, alzo ik mij ver„ beeldde, dat die biddende gcftaltc hem „ tot medelijden zou bcweegen; doch hij „ gedoogde niet dat ik dus nedergeboogen ,, bleef leggen, maar beval mij terftond op te ftaan. Naa mijnen naam en bc„ roep gevraagd tc hebben, vraagde hij „ mij wijders, of ik dc reden wist, om ,, welke ik in dc gevangenis was gewor„ pen ? Hij vermaande mij dit terftond te „ melden , als zijnde het eenig middel , „ dat voor mij nog overig was, om op „ ftaanden voet in vrijheid herftcld te „ worden. Naadat ik op de twee eerfte ,, vraagen had geantwoord, voegde ik 'er „ nevens, dat ik geloofde dc reden mij„ ner gcvangcnnccminge tc wcetcn, cn „ in gevalle het hem behaagde mij te hoo„ ren, mij zclven zo aanftonds te zullen „ befchuldigen. Ik mengde traancn on„ der mijne fmeckingen , en wierp mij „ daarop andermaal aan zijne voeten. Doch „ mijn Regter voegde mij met veel bc„ daardheid tc gemoete dat ik tijd konde necmen: want dat dc zaak geen haast hadt; dat hij dingen, van veel meer aan„ gelegenheids dan dc mijne, om handen „ hadt; dat hij mij ten bekwaamen tijde „ nader kennis zou geeven. Dit gezegd „ hebbende, trok hij aan eene kleine fchel, a, om den Alkaïde, of Slcutcldraagcr der „ gevangenisfc, binnen tc roepen. Dce- ze dienaar kwam hierop in dc Raadzaal, „ cn N Q U II T I E.  I N Q LTISI ï 1 E. 9 220 GODSDIENSTIGE „ en geleidde mij na eene lange gaanderij, „ niet verre van daar , werwaarts wij „ door den Gcheimfchrijver gevolgd wier„ den. „ Hier wierdt mijn Koffer gebragt, en „ in mijne tegenwoordigheid geopend. „ Daarop wierd ik zeer naauwkeurig on„ derzogt, en alles, 't geen aan mij was, „ mij afgenomen, zelf tot aan de knoo„ pen uit mijne mouwen, en een ring , dien ik aan mijn vinger droeg. Zodat ,, zij mij niets lieten behouden dan mijn ,, Paternoster, mijn zakdoek en eenige „ weinige Hukken goud geld, welke ik „ in ccn lint benaaid, cn in mime kou* zen bad verborgen, welke zij gelukkig „ over 't hoofd zagen. Van al het ovc„ rigc wierdt voorts eene vrij naauwkeu„ rige Inventaris gemaakt. Doch dit al„ les was mij van geen nut, dewijl niets „ van waarde mij naderhand wierdt te rug „ gegeeven, niettegenftaande de Inquifi,, tcur zo wel als dc Geheimfchrijver mij „ verzekerd hadt , dat alles wat ik be, „ zat, mij getrouwlijk wederom zou wor„ den ter hand gefteld, in het oogenblik „ als ik zou geflaakt worden. „ De Inventaris dus opgefteld zijnde, ,, nam de Alkaïde mij bij dc hand, en ge„ leide mij na een hol van tien voeten in , het vierkant; hier wierd ik alleen op, gefiooten; ik zag geene leevendigeziel, , vóór den avond , toen mij het eeten , wierdt gebragt. Dewijl ik deezen en , den voorgaanden dag niets genuttigd 3> had 3  GESCHIEDENIS. 221 had, at ik hetgeen mij wierdt voorge-j zet, met graagte, en flicp 'cr vrij ge-s „ rust op. Toen de oppasfer mij den vol„ gcnden morgen mijn ontbijt kwambren,, gen, verzogt ik hem mijne boeken en „ kammen te mogen hebben ; doch hij „ gaf mi] te verftaan dat de gevangenen nooit boeken mogten hebben, zelf niet een Priester zijn Getijboek, hoewel hij verpligt zij den Godlijken Eerdienst te „ verrigten. Wat aanging mijne kammen, „ om deeze zou ik niet verlegen zijn. 5, En, in de daad, hij fprak de waarheid: want mijn hair wierdt mij terflond afgefneeden, eene gewoonte, welke zo „ wel ten aanzien van Vrouwen als van Mannen wordt in agt genomen, al waren zij ook van het hooglle aanzien, op „ den eerfcen , of ten langften op den 5, tweeden dag van hunne gevangenneeminge. „ Men hadt mij gezegd, toen ik eerst „ in verzekering gebragt was, dat Wan„ neer mij het een of ander ontbrak, ik „ niets anders had te doen dan zagtjes „ aan de deur te kloppen, om de Oppas„ fers te roepen, of om te zeggen wat ik begeerde te eeten; als mede dat wan„ neer ik begeerde ter verhooringe te wor.„ den toegelaaten, ik mij alleen aan den „ Alkaïde had te vervoegen, omdat de Op- pasfers nooit met de gevangenen mogen ^, fpreeken, zonder dat daarbij iemand tc„ genwoordig zij. Daarenboven hadt men „ mij met de hoop gevleid, dat ik ftraks „ naa NQUI1 ï 1 E.  inqu] S IT I E, 222 GODSDIENSTIGE - „ naa mijne bekentenis op vrije voeten „ zou gefteld worden; hierom viel ik ge- - „ ftadig mijne oppasfers lastig, om voor „ mijne Regters gefteld te worden. Doch, „ in weerwil van alle mijne traancn en „ gebeden, wierdt mij dit niet vroeger „ ingewilligd dan op den laatften dag van „ Louwmaand. „ Ten twee uuren in den naamiddag, „ kwam ten dien oogmerke de Alkaïdc , „ verzeld van een Sleuteldraager, bij mij. Ik kleedde mij aan zo als mij bevolen „ wierdt, en kwam uit mijn hol tenvoor„ fchijn blootsvoets. De Alkaïde ging „ voor , cn dc Sleuteldraager agtcr mif. ,, Aldus traden wij na de deur van de Ka„ mer, in welke gehoor gegeeven wordt. „ De Alkaïde een weinig voorwaarts getreeden zijnde, en eene diepe buiging „ gemaakt hebbende, ging na buiten, „ waarop ik verder binnen trad. Hier vond ik den Inquifiteur en den Geheim„ fchrijver, gelijk tc vooren. Straks viel „ ik op mijne knieën, doch kreeg bevel „ om op te flaan en mijne plaats tc nee„ men. Ik zette mij neder op een bank, „ aan het einde van de tafel geplaatst, aan den kant alwaar de Regters zaten. Voor „ mij , en aan het einde van de tafel, lag een Misboek, waarop mij bevolen „ wierdt eerst mijne hand te leggen, en „ tc beiooven , de waarheid te zullen „ zweeren , en een onfehendbaar ge, „ heim te houden. Deeze beide Eeden „ worden gevorderd van allen, welke 5, voor  GESCHIEDENIS. 223 5, voor deezen Regtbank verfchijnen, 't ,, zij ze aldaar koomen om getuigenis tc: „ geeven, of om eenige bevelen tc ont5, vangen. „ Thans wierdt mij gevraagd, of ik de „ reden mijner gevangenneeminge wist, „ en of ik genegen ware dezelve te open,, baaren? Ik antwoordc, van hecler har,, te genegen te zijn om dat te doen. „ Daarop deed ik eene naauwkeurige ver„ klaaring van alles, 't geen ik voorheen „ had aangevoerd , raakende den Doop „ en den Beeldendienst. Geen woord fprak ik van 't geen ik wegens dc In„ quifitie had gezegd; dit kwam mij thans ?, niet voor den geest. Dc Regter mij ,, andermaal gevraagd hebbende, of ik „ iets meer had tc zeggen ? en onderrigt „ zijnde dat ik om niets anders moest den,, ken , was zo verre van mij op vrije „ voeten te ftellen, waar mede ik mij ge„ vleid had, dat hij de zitting bclloot met ,, deeze woorden: Dat ik zeer wel gedaan „ had met mij zclven vrijwillig te bcfchuldigen, cn dat hij mij in den naamc van onzen Heere jezus christus ver„ maande, op ftaanden voet het overige „ van mijne kundfehap te openbaaren, op„ dat ik de goedheid en genade mogt on„ dervinden, welke de Regtbank betoonde aan allen, welke de oprechtheid hun„ ner bekeeringe aan den dag leggen, door „ eene openhartige en vrijwillige beken„ tenis. Mijne belijdenis en deeze verh maaning geëindigd en in gefchrift ge- „ ftcld !NQCTIITIË. I  INQUISITIE. 224 GODSDIENSTIGE „ ftcld zijnde, wierdt zij mij voorgelee„ zen, wanneer ik dezelve ondertekende. „ Dit verrigt zijnde, trok dc Inquifiteur „ aan eene kleine fchcl, om den Alkaïde „ binnen te roepen, die ook terftond ten „ voorfchijn kwam, en mij na de gevan„ genis te rug bragt, in de zelfde orde „ als ik daaruit gekoomen was. „ Op den vijftienden van Sprokkel„ maand, wierd ik wederom voor den „ Regter gefteld, zonder daarom verzogt „ te hebben; dit deedt mij gelooven dat „ hij voornccmens was mij op vrije voe„ ten te ftellen. Binnen gekoomen zijn„ de, wierdt mij gevraagd, of ik nog iets „ meer te zeggen had. Men vermaande » mij •> geenerlei omftandigheid te verzwij„ gen; maar, integendeel, eene oprech„ tc belijdenis mijner misdaaden te doen. „ Ik antwoordde, dat ik, naa eene aan„ dagtige zelfbeproeving, mij geene verderc bijzonderheden kon herinneren. „ Toen vraagde men mij na mijnen naam, „ als mede na dc naamen van mijn Vader, „ Moeder , Broeders , Grootvaders en „ Grootmoeders, Gevaders en Gcmoe„ ders ; of ik een Christen ware van acht „ dagen uitftellens ? Want men moet hier „ aanmerken dat de kinderen in Portugal „ niet vroeger, dan op den achtften dag „ naa hunne geboorte, gedoopt worden, „ en dat de Kraamvrouwen haaren kerk» gang doen op den veertigften dag naa „ haare bevalling, hoewel zij eene nog „ zo voorfpocdige verlosfing gehad heb- 33 ben.  GESCHIEDENIS. 225 ben. Dc Regter fchcen verbaasd tc „ ftaan, wanneer ik hem verzekerde, dat de gewoonte, om den doop der kinde„ ren eene geheelc week uit te ftellen, in „ Frankrijk niet gebruiklijk is ; maar „ dat zij, integendeel, zo Ipocdig gedoopt „ worden als de welvoeglykhcid toc„ laat. Vrij duidelijk blijkt het, uit „ dc onderhouding der bovengemelde Mo„ zaïfche plegtigheden , dat niettcgen- ftaande de Portugeezen voorwenden, den „ Jooden ccn zo onverzoenbaaren haat „ toe tc dragen, zij nogthans niet zo goc„ de Christenen zijn als zij bchooren tc „ weezen. Doch, dit is niet het grootftc „ kwaad, welk de onderhouding dier Jood„ fche inftellingen voortbrengt. Want, „ door de ecrstgcmelde [het uitftellcn van „ den Doop] gebeurt het maar al tc dik„ maals, dat 'cr kinderen fterven, zon„ der wedergebooren te zijn door het Sa- krament des Doopzcls, cn langs dien ,, weg voor altoos buiten den hemel ge„■ flooten worden. En om de plegtigheid „ der zujvcringe niet te vcrwaarloozen, welke onder de bedceling des Euange?, liums behoorde op te houden, maaken „ de Portugeefche vrouwen geene de min„ fte zwaarighcid, om tegen eene Inftel„ ling der Kerke aan te gaan, welke alle „ Christenen verbindt, om eiken Zon- of r Feestdag tegenwoordig te zijn bij het heilige Sakrament van de Mis , ten zij ze door eene wettige oorzaak daarin vcr„ hinderd worden. III. deel. P j, Ver- [ N Q l' Ii I T I L'.  INQ tf ISITIE. 225 GODSDIENSTIGE „ Verder wierd ik gevraagd na den „ naam des peribons, die mij gedoopt hadt, „ in wat kerspel cn in welke ftad ik -ge„ doopt ware, en of ik het Vormzcl had„ de ontvangen , en van welk een Bis„ fchop. Naadat ik op alle deeze vraa„ gen had geantwoord, beval men mij ne„ der te knielen, het teken des kruizes „ te maaken, het Pater Noster, Ave Ma„ Ha, het Geloof, dc geboden van God en der Kerke , en eindelijk het Salve „ Regina op te zeggen. Hij befioot, ge„ lijk voorheen, met mij te vermaanen, „ bij de ingewanden der bermhartigheid „van christus, om op fïaanden voet „ belijdenis te doen van alle mijne mis„ daaden en dwaalingen , welke ik nog „ niet geopenbaard had. Dit alles in ge„ fchrifte gefteld, mij voorgeleezen, en „ door mij ondertekend zijnde, wierd ik „ na de gevangenis te rug geleid. ,, Zints het eerfte oogenblik mijner op„ fluitinge, was ik ten uiterften droef„ geestig geweest, en had onophoudelijk „ traancn geftort; doch, naa mijne we„ derkomst van de tweede verhooring -, gaf ik mij geheel aan de droefheid over, „ wanneer ik bevond dat men van mij „ vorderde dc belijdenis Van zommige din„ gen , welke mij onmogelijk voorkwa„ men: dewijl ik mij geene van die om„ ltandighedcn kon herinneren , wier „ openbaaring Van mij gevorderd wierdt. „ Hierom tragte ik een einde aan mijn Jee„ ven te maaken a niet dat ik de fpijze, j, wel-  GESCHIEDENIS. 227 „ welke mij gebragt wierdt, niet aan„ nam, omdat, ingcvalle ik die had ge„ weigerd, ik eene menigte ftokflagen zou ontvangen hebben van de Sleutcldraa„ gers, die altoos een naauwkeurig on„ derzock doen, wanneer zij de fchotels „ wegncemen, of de gevangenen wel fpij„ ze genoeg gebruiken om de Natuur te „ voeden ; maar mijne wanhoop gaf mij middelen aan dc hand, om ten deezen opzigtc hunne waakzaamheid te ont„ duiken. Gchcele dagen bragt ik door, „ zonder een mondvol fpijze te nutti„ gen, maar wierp een gedeelte van 't geen „ mij gebragt wierdt, in het bekken, op„ dat het van hun niet zou gezien wor„ den. Deeze ftrenge onthouding benam „ mij geheel en al den flaap; ik deed nu „ niets anders dan op deeze wijze mijn „ lichaam tc kwellen, en ftorttc ccn vloed „ van traanen. Midlerwijl herinnerde ik „• mij, in deeze dagen van droefheid en „ traanen, alle de misflagen mijns voor„ gaanden leevens , en beleed dat alle „ mijne elende een oordeel des hemels over „ mij was; zelf overreedde ik mij , dat „ God, veelligt, deeze harde maar heil„ zaame middelen gebruikte, om mij tot „ hem te roepen. Door deeze overden„ kingen eenigzins gemoedigd en vertroost „ zijnde, fmeekte ik ernftig om den bij9, Hand der heilige Maagd, die zowel eene „ troosteresfe der bedroefden, als de toe„ vlugt en fchuilplaats der zondaaren is. 5, En, in de daad, ,zulk een in 't ooglooP 2 „ pend INQUK, S I T IE, '•v  INQUISITIE. 22S GODSDIENSTIGE „ pend bewijs van haare befcherminge heb „ ik ondervonden , zo wel geduurende „ mijne gevangenis , als bij verfcheiden „ andere gelegenheden, dat ik niet kan „ nalaaten hiervan dit openbaar getuigenis te geeven. „ Eindelijk, naa eene naauwkeurigcr of „ gelukkiger herinnering van alles wat ik „ gezegd of verrigt had, geduurende mijn „ verblijf te Daman , bragt ik mij ver„ fchciden uitdrukkingen te binnen, wel„ ke ik ten opzigtc van de Inquifitie en „ haare oprechtheid had gebruikt. Terj, flond hierop verzogt ik om te mogen „ verhoord worden; doch dit wierdt mij „ niet vergund, voor den zestienden van „ Lentemaand daaraan volgende. Thans „ twijfelde ik niet, bij mijne tegénwoör„ dige verfchijning voor mijne Regters, of 'er zou aan mijne ongelukkige zaak „ een einde gemaakt, cn ik, naa de bc„ lijdenis, welke ik zou doen, ftraks op „ vrije voeten gefield worden. Dan, in „ het zelfde oogenblik, als ik de vervul„ ling mijner wenfehen te gemoete zag, „ vond ik mij zeiven in mijne vuurigfle hoop te leur gefield. Want, naa dat ik „ alles gemeld had , wat ik ten aanzien „ van de Inquifitie had te zeggen , berig„ te men mij dat dit het niet was , 't geen „ men van mij vcrwagt hadt. En, dewijl „ ik niets anders had te zeggen, wierd „ ik terflond weggeleid; zelf wilde men „ mijne bekentenis niet in gefchrifte flcl„ len« Thans wierd ik door wanhoop „ ver-  GESCHIEDENIS. 229 „ vervoerd, om mijn leeven te verkor„ ten. Men gaf hier van kennis aan de ,, Inquifiteurs , welke hierop gebooden „ mij ter verhooringe te geleiden; doch ik was zo zwak, dat men genoodzaakt ,, was mij na dc Gehoorzaal tc draagen. „ Hier wierd ik op den vloer geleid, de„ wijl ik, van wegen mijne groote zwak,, hcid, zitten noch ftaan konde. „ Thans deedt mij de Inquifiteur ver„ fchciden verwijtingen; geevende voorts ,, bevel om mij weg te leiden en mij hand- boeijens aan te doen, om alzo te bclet,, ten dat ik de ketens niet zou affchud,, den, waar mede ik gebonden was. Op „ ftaanden voet wierdt dit ten uitvoer „ gebragt; men deedt mij niet alleen hand,, boeijens aan, maar ook een ijzeren werk„ tuig om mijnen hals, 't welk aan mijne ,, handbocijens vastgemaakt, cn met een ,, hangfiot wicrdttoegefloor.cn; zodat het „ mij nu onmogelijk was mijne armen uit „ te flrekken. Doch deeze handelwijze ,, diende alleen om mij nog meer te ver,, bitteren. Ik wierp mij zei ven op den „ grond, en ftootte met mijn hoofd tegen „ den vloer en de muuren; en hadde men „ mij nog een weinig langer op deeze w'rj„ ze geboeid gehouden, ik zou onfeilbaar „ mijne armen los gekrecgen, en vervol„ gens mij zeiven van het leeven beroofd „ hebben. Dan, vermids ik geduurig be„ waakt wierd , zag men aan mijne be„ drijven, dat ftrengheid voor het tcP'3 ij'gen- I N" Q tl I5ITI E.  23ÓGOPSDIEN S T I GE Ï"N Q u rS1TIE. „ genwoordige ontijdig was, en dat hee „ meer zou baaten, zagte middelen in „ het werk te ftellen. „ Nu wierden mij mijne ketens afge„ nomen; men deedt poogingen om mij „ met eene bedrieglijke hoop te voeden. „ Ik wierd in eene andere Cel gebragt, ,, en men voegde mij wederom eenen mak„ ker toe, die bevel hadt om naauwkeu„ rig op mij te letten. Deeze gevangene „ was een Moor, doch veel ongezelliger „ dan mijn voorgaande medegevangene. „ Nogthans behaagde het den hemel, die „ mij tegen zo groot een kwaad behoed „ hadt, om dc wanhoop, die in mij woon„ dc , uit mijn gemoed te verdrijven : „ eene omftandighcid, in welke ik veel „ gelukkiger was dan veele anderen , wel„ ke menigmaal geweldige handen aan zich „ zclven flaan , in hunne opfluiting in „ deeze donkere gaten, alwaar den troost „ nimmer toegang wordt verleend. Om„ trent twee maanden bleef deeze medc„ gevangene bij mij: want, zo dra ik de ,', blijken vertoonde van een meer opge„ klaarden geest, wierdt hij van mij weg„ genomen, niettegenftaande mijne zwak„ heid zo groot was , dat ik naauwlijks „ van mijn bed na de deur van mijn hol „ kon gaan, wanneer het eetcn mij ge„ bragt wierdt. Naadat ik op deeze wij„ ze bijkans een jaar had doorgebragt , „ wierd ik ten laatften gemeenzaam met „ mijnen rampfpoed, en de Voorzienig- j, heid  GESCHIEDENIS, aar heid fchonk mij vervolgens zulk eene] „ maate van lijdzaamheid, dat ik nimmer s „ nieuwe aanflagcn op mijn leeven deed. „ Ongeveer achttien maanden had ik „ in den kerker doorgebragt, wanneer ,, de Regters, vernomen hebbende dat ik „ in flaat was om te kunnen fpreeken , ,, mij voor de vierdemaal ter verhooringe „ vorderden. Thans vraagde men mij , „ of ik niet bcflooten hadde tc antwoor„ den op 't geen mij wierdt voorgefteld ? „ Naa gezegd te hebben, dat ik mij gee„ nc enkele omftandigheid meer kon te „ binnen brengen, ftondt de Prokureur „ der Inquifitie op met zijne Verklaaring, „ om mij voor te leezen de onderfcheide„ ne getuigenisfen, welke tegen mij wa„ ren ingebragt. „ In alle de voorgaande verhoorin,, gen had ik mij zeiven befchuldigd; de Inquifiteurs hadden zich vergenoegd met „ het hooren van mijne eigen bekentcnis„ fe, zonder in bijzonderheden uit te wei„ den, en lieten mij na mijne gevangenis „ te rug leiden, op het oogenblik als ik „ verklaarde, niets meer tegen mij zeiven „ te hebben in te brengen. Doch, in dee- ze vierde verhooring, wierd ik van an„ deren befchuldigd, en men gaf mi] de „ vrijheid om mij te mogen verdeedigen. „ In de getuigenisfen , tegen mij ingc„ bragt, lazen zij mij voor, alledebijzon„ derheden, met welke ik mij zclven had 5, befchuldigd. Alle deeze dingen waren 5, de zuivere waarheid, en ik had dezelve P 4 „ uit NQUI» I T 1 E.  INQUISITIE. 232 GODSDIENSTIGE „ uit eigen beweeging beleeden. Gevolg„ lijk had ik niets tegen dezelve in tc brcn• „ gen.' Thans vleide ik mij, aan mijne „ Regters te kunnen bewijzen , dat de„ zelve niet zo misdaadig waren, als waar „ voor zij gehouden wierden. Diensvol„ gens antwoordde ik, ten aanzien van „ hetgeen ik aangaande den Doop bc„ weerd had, in gecnen decle een oog„ merk tc hebben om de Leer der Kerke „ te wederfprecken,• maar dat de plaats: „ Ten zij iemand wederom gebooren worde „ uit water en geest, hij kan het Konink* „ rijk Gods niet beërven, mij zecruitdruk„ kelijk zijnde voorgekoomen, ik om ee„ ne uitlegging van dezelve verzogt. De „ Opper-Inquifiteur fchcen zeer venvon„ derd , omdat ik eene Schriftuurplaats „ aanhaalde, welke iedereen van buiten „ kende; zijne verwondering wekte mijne „ verbaasdheid. Hij vraagde mij waar'die „ plaats Mondt. Ik antwoordde, in het „ Euangelie van joannes, Hoofdiluk „ III. vs. 5. Toen liet hij zich het Nieu„ we Testament brengen,' zogt deSchrif„ tuurplaats op, las dezelve, doch leide „ ze mij niet uit. Nogthans was hij zeer „ verheugd, mij te kunnen zeggen, dat „ ze door dc overleveringen genoeg ver„ kiaard was : dewijl de Kerk altoos als „ gedooptcn heeft aangemerkt, niet air „ leen de zulken , welke vóór onzen „ Heere jezus christus zijn gcllor,, ven , zonder het gevvoone doopzel te „ hebben ontvangen, maar ook de zoda- » ni-  -GE S C H I E D E N I S. 233 jj nigen, welke verzogt hebbende gedoopt 1 „ te worden, en berouw hebbende overs „ hunne zonden, onverwagt ongedoopt geftorven waren. . „ Eene vreemde zaak is het., dat lie», den, in zaaken van gcloove, overan^ deren tot Regters aangeftcld, zo diep onkundig zijn. En ik moet bekennen, j, deeze bijzonderheid bezwaarlijk te heb„ ben kunnen gelooven, hoewel ik zelve „ daarvan een ooggetuige geweest was , -„ en dezelve leevendig in het geheugen 5, had, indien ik niet in de Reizen van ta ver nier had geleezen , dat hoe „ agterhoudende ook Vader ephraim „ van nevers zijn moge, aangaande „ dc zaaken, betreffende de Inquifiteurs, „ welke hem zo wreed gepijnigd hadden, ■l, hij , nogthans, de volgende uitdruk, king zich laat ontvallen, dat niets hem „ meer ergerde dan dc bcestagtige domheid •„ dier Inquifitcurcn. „ Naadat de Prokureur de ingekoomene „ getuigenisfen hadt voorgeleezen, hadt 5, hij gezegd, dat boven cn bchalvcn 't „ geen ik zelve belecden-had, ik daarenl, boven befchuldigd en duidelijk ovcr„ tuigd was, met veragting gefproken tc „ hebben van dc Inquifitie en haare dics, naars, als mede zeer oneerbiedige uit„ drukkingen gebruikt tc hebben ten op„ zigte van den Paus cn deszelfs gezag. „ Hijbefloot, dat de hardnekkigheid, wel„ ke ik dus lang betoond had, door.gc., ring te agten zo veel liefderijken raad als P 5 » iniJ NQUIIT IE.  sitie. 234 GODSDIENSTIGE » mij gegeeven was, ten duidelijken be„ wijze vertrekkende dat ik zeer heil„ Iooze oogmerken koesterde, en dewijl „ ik bovendien getragt had Ketterij te „ voeden en te verfpreiden, ik diensvol„ gens was onderworpen geworden aan „ den grooten Ban; dat mijne goederen „ en kasteden moesten vervallen aan den „ Koning, en ik zelve overgeleverd wor„ den aan den Scherpregter, om door de „ vlammen verteerd te worden. „ Ik laat het over aan het oordeel van „ den Leezer, hoedanige folteringen dit „ bcfluit van den Prokureur in mijn ge„ moed moest veroorzaaken. Onder„ tusfehen kan ik met waarheid zeggen, „ dat hoe verfchrikkelijk deeze woorden „ mij ook in de ooren klonken, de dood, „ nogthans, mij welkoomer zijn zou dan „ de gevangenis. In fpjjt, derhalven , „ van den gemoedsangst, van welken ik „ bevangen wierd, had ik moeds en „ kragts genoeg om te antwoorden op „ de befchuldigingen , welke toen tegen „ mij wierden ingebragt, door te zeggen „ dat ik nimmer eenige flinkfche oogmer„ ken had gehuisvest; dat ik altoos een „ oprecht Katholijk geweest was; dat al„ len , met welke ik in Indië verkeerd „ had,hiervan getuigenis zouden geeven, „ inzonderheid Vader ambrosius en „ Vader ives, beide Franfche Kapucij„ nen, die mij dikmaals de biegt hadden „ afgenomen. [Naadat ik in vrijheid was „ herfleld, vernam ik dat Vader ives jj zich.  GESCHIEDENIS. 235- zich te Goa bevondt, op den tijd, als ik mij op zijn getuigenis beriep.] Dat ,, ik zomtijds vijftig mijlen verre was ge„ reisd om het Paaschfecst te vieren; dat , indien ik eenige neiging had gehad om 9J ketterfche beginzcls te voeden, ik • zeer gemaklijk mij met der woon zou 5, hebben kunnen nederflaan in die gewesJ5 ten van dc Indien, alwaar eene volko, mene vrijheid van fpreeken wordt toe3> geftaan; en dat ik , gevolglijk , ware j, het dus met de zaak gelegen geweest, mijne wooning niet zou gekoozen heb, ben in de heerfchappïjcn des Konings , van Portugal; dat wel verre van tegen , den Godsdienst te fpreeken, ik, inte- gendeel, menigmaal, ter verdecdiginge , van dcnzelven, met de Ketters een rc- degeding gevoerd had; dat ik, in de j, daad, mij herinnerde, met te veel vrijj, heids geiproken te hebben , toen ik „ voor den Inquifitcur ftond: doch, dat „ liet mij grootlij ks bevreemde, dat men „ de zelfde zaak mij nu als eene fchrceu„ wende misdaad wilde toerekenen, wel„ ke als eene beuzeling befchouwd „ was , toen ik voor anderhalf jaar aan,t bood, mij daarover te willen verklaa,!, ren; dat, wat aanging dc bijzonderhe- den, zijne Heiligheid betreffende, ikmij j, niet konde herinneren, mij in zulkerj, voege te hebben uitgedrukt als mij wierdt „ ten laste geleid; doch, indien het hun behaagde in bijzonderheden uit te weifc -t }> den. INQUISITIE.  INQUISITIE. I 236 GODSDIENSTIGE 5, den, ik eene oprechte bekentenis der „ waarheid doen zou. „ Hierop voerde mij de Inquifiteur te „ gemoete, dat men mij tijd zou gunnen „ om mij nader te bedenken over de Huk„ ken, welke zijne Heiligheid betroffen; „ maar dat hij zich niet genoeg kon ver„ wonderen over mijne onbefchaamdheid, >, door te beweeren dat ik mijne open„ hartige bekentenis had gedaan ten opzigtc van de Inquifitie, dewijl het 5, zeer zeker was, dat ik aangaande dat „ ftuk mijnen mond niet eens had open 3, gedaan ; cn dat ingevalle ik mij over 33 die zaak verklaard had , ten tijde als 33 ik zeide zulks gedaan te hebben , ik 3» niet zo lang in de gevangenisfe zou ge3, houden zijn. „ Ik herinnerde mij zo volkomen alles wat ik had gezegd, en de antwoorden, ,, welke mij gegceven waren, en was zo „ woedende van gramfchap, toen ik zag dat men dus met mij denfpot dreef, dat „ indien ik niet terftond naa het tekenen „ van mijne Verklaaring bevolen was te 93 vertrekken , het voor mij onmogelijk >s zou geweest zijn, mij voor den Regter » van hoonende uitdrukkingen te weder»s houden. En hadden mijne kragten en » vrijheid gelijk geweest aan den moed, „ welken mijne drift in mij ontflak, mis* ,3 fchien zou ik nog verder gegaan zijn , dan tot hoonende uitdrukkingen. Drie- of viermaalcn wierd ik vervol- 33 gens  •GESCHIEDENIS. 237 „ gens in ccnc maand verhoord. Tcl,, kens drong men mij tot dc bekentenis ,, der bijzonderheden, welke ik ten op„ zigtc van den Paus beweerd had. Een ,, nieuw bewijs wierdt toen tegen mij in- gebragt, 't welk de Prokureur beweer„ dc ten aanzien van dat ft.uk tegen mij 3, te zijn ingekoomen ; doch het ver, fchilde in geenerleien opzigtc van het. geen te vooren tegen mij was aange3, voerd. Doch, dat het geheel eene val,, fche befchuldiging, cn louter verzon- nen was om mij tot fpreeken te noo,, pen,, kan hieruit blijken, omdat zij mij ,, de bijzonderheden niet wilden melden. ,, welke zij voorgaven door mij beweerd 3, te zijn. Vernecmendc dat zij niets meer uit mij konden krijgen, zweeger zij ftillc; en dit Artikel ftondt niet ir ,, mijne Befchuldiging, toen dezelve, bi: ,, de naastvolgende Auto-da-fé, openlijl wierdt voorgeleezen. „ In dc laatfte te regtftellingen zogtcr „ zij derhalven wederom mij te noodzaa ken om te bekennen , dat in alle bij 5, zonderheden, door mij erkend, ik ir dc daad een oogmerk had gehad om d< 5, Ketterij voor te fpreeken; doch ik hac bcflooten dat nimmer te belijden, de ,, wijl het eene valschhcid was. Gcduu rende de maanden November en De ,, cember , trof mijne ooren het jam meren van gevangenen , welke gepij „ nigd wierden. Zo zwaar is deeze pij „ niging, dat ik verfcheiden perfoonej 33 vag INQUI-" S1TIE. I t l  INQUISITIE. 238 GODSDIENSTIGE „ van beiderlei fexe gekend heb, welke „ zedert al hun leeven lam geweest zijn., „ onder andere mijnen eerften medege„ vangenc. In deezen heiligen Regtbank „ wordt geene agt gegeeven op ouderdom , „ kunne of rang; allen worden even ftreng „ behandeld ; allen zonder onderfcheid „ worden gepijnigd, en bijkans moeder„ naakt uitgekleed , wanneer het den „ bloedgezindc Inquifitcurcn goeddunkt „ zulks te beveclcn. „ Ik herinnerde mij, vóór mijne gevan„ genneeming gehoord tc hebben, dat de „ Auto-da-fê doorgaans gehouden wierdt „ op den eerften Zondag van Advent , dewijl dc plaats der Schriftuure, welke „ van het laatfte Oordeel fpreckt, op j, dien dag in de Kerken wordende voor- geleezen, de Inquifiteurs voorwenden , „ alsdan eene leevendige fchilderij dier ge- beurtenisfe te vertooncn. Daarenbor ven merkte ik op, dat 'er een groot ger tal menfehen in de gevangenis was op- gefiooten ; de diepe ftilte , welke in „ dat huis heerschte, gaf mij gelegenheid „ om het getal der deuren te tellen, wel- ke dagelijks op den gezetten eetenstijd „ geopend wierden. Wijders had ik ge„ noegzaame zekerheid, dat in Wijnmaand „ een nieuwe Aardsbisfchop te Goa zou „ aankoomen , naadat die ftoel bijkans dertig jaaren hadt ledig geftaan. Ten „ laatfte ftelde ik vast dat hij met 'er daad was aangekoomen, omdat de klokken „ van de Kathedraale Kerk ongewoon ger „ luid  GESCHIEDENIS. 239 #, luid hadden, negen dagen agter clkan,, der, op een tijd, wanneer noch de al-; „ gemeene Kerk, noch die van Goa in 't 3, bijzonder een aanmcrkelijken feestdag ,, onderhoudt. Ik wist dat deeze Kerk3, voogd, reeds vóór mijne gevangennee5, ming, wierdt te gemoet gezien. ^ „ Alle deeze redenen dceden mij hoo„ pen, dat ik mijne vrijheid zou verwer3, ven in het begin van Wintermaand. „ Doch, toen ik bevond dat de eerfte en „ tweede Zondag in Advent verloopen 3, waren, twijfelde ik niet of mijne vrij„ heid of opfluiting was voor ten minften „ twaalf maanden uitgcfteld. Dewijl ik 5, mij verbeeldde dat 'er nimmer een Auto3, da-fé gehouden wierdt dan in het begin 5, van Wintermaand , en ik nu bevond 3, dat hetzelve verliep zonder eenige toc3, bereidzels tot die fchrikbaarendc pleg3, tigheid, befloot ik, mijn lijden mij nog 3, een jaar te getroosten. Nogthans deedt „ 'er zich, op een tijd, als ik zulks minst 3, verwagt had , eenige waarfchijnlijk,, heid op dat ik in vrijheid zou gefteld 3, worden. „ Op Saterdag den elfden van Zomer3, maand des j aars MDCLXXVI, naa het 3, middagmaal mijn linnen aan de Oppas,, fers willende geeven om het te laaten 3, wasfehen, zo als gebruiklijk was, wei3, gerden zij het aan te neemen, en ftel- den het uit tot den volgenden dag. Ik 3, kon niet nalaaten duizend gisfingen in ■ei mijne gedagten te maaken na de oorzaak - i » van NQDrilTIIi.  IN QUI-. SIT1E. 240 GODSDIENST I'G>E ,, van deczcongewoonc weigeringe; doch „ geene, die mij voldcedt, kunnende uit,, denken , bedoor, ik ten laatfte , dat, ,, veelligt,een Auto-da-fèyS anderen daags, ,, zou gehouden worden. Nog kragtigcr ,, wierd ik in mijn gevoelen bevestigd, of ,, liever , ik befchouwde het als zeker, ,, toen ik, naa het luiden van dc Vesper in •„ de Kathedraale Kerk, terftond daarnaa de Mcttc hoorde, luiden, 't welk nimmcr was gefchiedzedert mijne hegtcnis, uitgezonderd den avond voor het feest „ van het Lichaam yan christus. Eigcnaartig zou men moeten denken dat mijn hart van blijdfehap zou opgefprongen hebben, dewijl ik dagt, nu wel haast op vrije voeten te zullen gefteld worden, en als 't ware uit het graf te zullen -,, verrijzen, waarin ik bijkans twee jaa-3, ren bedolven was geweest. Ondcrtus33 fchen deedt dc angst, waar mede het ;„ rampzalig bcfluit des Prokureurs mij ,„ vervuld hadt, gevoegd bij dc onzekcr)f heid wegens mijn aanftaande lot, mijne 3i droefheid tot die hoogte ftijgen , dat 3, ik het overige van den dag, en ccn gedeelte van den nacht, in zulk ccn :„ toeftand doorbragt, als het hardfte hart „ zou vermurfd hebben; de harten van hun alleen uitgezonderd, onder wier }i wreedheid ik zuchtte.. „ Mijn avondmaal wierdt mij gebragt; 3, doch ik wees het van de hand, en, ftrijdig met het algemeen gebruik, wierdt „ het mij niet .opgedrongen. Zodra was }j de  GESCHIEDENIS; 241 „ dc deur niet geflooten , of ik gaf mij 1 aan droefheid en wanhoop over. Naas mijn hard lot met zuchten en traanen „ beweend te hebben , en door den knel, lendftcn gemoedsangst overmand, be\ gon ik eindelijk, 's avonds omtrent elf „ uuren, een weinig te {luimeren. Niet „ lang had ik geflaapen, wanneer ik eens„ klaps ontwaakte van het geraas, welk „ de Slcuteldraagers maakten , door het ,, openen van de deuren mijner gevange„ nisfe ; en gelijk dit ongewoon was , „ ftond ik nog meer verbaasd , toen ik „ eenige perfoonen met brandende kaar' zen zag binnen treeden. Het uur van 11 den nacht deedt mijne vreeze niet wei„ nig tocnecmen. „ Dc Alkaïde gaf mij daarop klederen, welke hij mij beval aan te trekken * , om gereed te zijn mijne Cel te verlaa" ten, wanneer hij mij zulks zou laaten ' wceten. Dit gezegd hebbende vertrok " hij, laatende een brandende lamp in mijn hol. Thans had ik geen kragts genoeg ', om te kunnen opftaan, of te antwoor' den; en op het oogenblik als dc Sleutel!' draagers mij verlieten, wierd ik.vin .' zulk eene beeving bevangen, dat ik in " "-een uur zelf mijne oogen niet kon flaan !! op de klederen, welke mij gebragt waren. Ten laatfte ftond ik op , en ir; " eene biddende geftalte ter aarde vallen. 9' de, voor een Kruis, 't welk ik op der muur getekend had, beval ik mij zei _ ven aan God, en droeg mij gehecllij'! III. DEEL. Q. oj NQ Ut111 E. ! f  INQUI SI T I Ei 242 GODSDIENSTIGE , „ op aan de Godlijke Voorzienigheid. Toen trok ik het pak klederen aan, be- ■ ftaande uit een borstrok, welks mou„ wen tot op de handen reikten, en een „ broek, welke tot aan de hielen neder3, hing ; alles was gemaakt van zwart 5, en wit geftreept linnen. „ Ik wagtte niet lang naa dat de klede5, ren mij gebragt waren: want de Oppas3, fers kwamen 's morgens te twee uuren j, in mijn Cel, van waar ik in eene lange 3, Gaanderij gedraagen wierd, alwaar ik 3, eene groote menigte mijner lotgenooten 3, tegen de muuren zag ftaan. Hier zette 3, ik mij neder , en eenigen volgden 3, mijn voorbeeld. Dit niettegenftaande 3, bevonden zich meer dan tweehonderd 3, anderen in de Gaanderij. Doch, daar zij 3, allen een treurig ftilzwijgen bewaarden, 3, daar 'er niet boven een douzijn Blanken 3, onder dezelve waren, welke van de 3, overige ter naamver nood konden on„ derfcheiden worden, en daar allen in 3, het zelfde gewaat waren uitgedoscht, „ zouden zij ligtlijk voor zo veele ftand3, beelden hebben kunnen genomen zijn, 3, tegen den muur geplaatst, hadde niet 3, de beweeging hunner oogen, 't welk 3, de eenige vrijheid was, die hun gegee3, ven wierdt, aangcweezen dat zij lee„ vendige fchepzels waren. „ In de Gaanderij, in welke wij fton3, den, waren zo weinige lampen, en deeze gaven nog ziük een flaauw en zwak 3, licht-,  GESCHIEDENIS. 243 licht, dat deeze omftandigheid, gevoegd „ bij de menigte van zwarte en treurige „ voorwerpen, aan het geheel het aan„ zien van eene Begraafenisfe gaf. „ De vrouwen , die in het zelfde lin„ nen als de mansperfoonen gekleed wa„ ren, ftonden in eene andere Gaanderij, „ alwaar wij haar zien konden. Doch ik merkte op, dat in een flaapvcrtrek, niet verre van de plaats daar wij ftonden, ,, nog andere gevangenen waren, met een „ pak klederen aangedaan, 't welk zeer „ laag nederhing, die van tijd tot tijd op „ en neder wandelden. Ik wist niet wat „ dit zeggen wilde, maar vcrftond, eenige „ weinige uuren daarnaa, dat zij de per„ foonen waren , die verbrand moesten „ worden, en dat zij met hunne Biegtva- ders op en neder wandelden. „ Dewijl de plegtigheden van hetSakro„ Officie mij onbekend waren, hoe hart„ lijk ik ook voormaals om den dood mogt „ gewenscht hebben, wierd ik toen, eg„ ter, van eene angftige vreeze bevan„ gen, dat ik een van hun zijn zoude, ,, welke ten vuure verweezen waren. Nogthans beurde ik mij zeiven een wei- nig op, wanneer ik in aanmerking nanï „ dat mijn gewaat niet van dat der ande„ ren verfchilde, en dat het niet waar,, fchijnlijk was, dat zulk eene menigte 5, volks, als daar tegenwoordig was, zou „ verbrand worden. „ Naa dat wij allen tegen den muur ge„ plaatst waren, wierdt aan elk onzer Q. 2 » ee- r n q u 1- 5itie.  244 GODSDIENSTI GE INQUISITIE. „ eene geele waschkaars in handen ge,, geeven, waarnaa ons klederen gebragt „ wierden, als tabberten of groote fchou„ derlappen gemaakt. Zij waren van geel laken, met roode St. Andries-Kruisfen „ van vooren en van agteren befchilderd. „ Zij, welke met dat fchendteken gebrand„ merkt worden , zijn de zulken, welke }, fchuldig zijn, of ondcrftcld worden te „ zijn aan misdaaden tegen het geloof in „ christus, 't zij ze Jooden, Maho„ methaanen, Wizards of Ketters zijn, ,, welke den [ Roomsch-} Katholijken Gods„ dienst verlaaten hebben. Deeze beide „ Schouderlappen met groote St. Andries3, Kruis/en, worden San-benitos genoemd. ,, Dezulken , welke als overtuigden „ worden aangezien, cn in de betuiging van hunne onfchuld volharden, of we,, derom afgevallen zijn, draagen eene andere foort van Schouderkap , Samarra „ genaamd, met een graauwen grond; de „ misdaadige wordt daarop afgebeeld, zo „ van vooren als van agteren, ftaande op ,, takkebosfehen, met om hoog klimmen„ de vuurvlammen, en Duivels rondom ,, hem. Aan den voet der fchilderije ftaan „ de naam en de misdaad van den ge„ vangene gefchreeven. Doch de zul„ ken, die zich zeiven befchuldigen, naa dat het vonnis des doods, vóór hunne „ ftaaking, over hen is uitgefproken , „ draagen nederwaarts hangende vlam„ men op hunne Samarra's; dit draagt den „ naam van Omgekeerd vuur. ■ » 'Er  GESCHIEDENIS. 245 „ 'Er wierden San-benitos gegceven aan 5, twintig Zwarten, van Toverij befchul,, digd, en aan een Portugees , van de zelf„ de misdaad overtuigd, en die daaren,, boven een nieuw Christen was. En, gelijk zij beilooten hadden zich niet ten „ halve te wreeken, maar mij den uiter„ Hen hoon aan te doen, dus dwongen zij mij,; om een kleed aan te trekken , „ gelijk aan dat der Waarzeggers en Ket„ ters, niettegenstaande ik van den Ka}, tholijken Godsdienst altoos belijdenis „ gedaan had. Gemaklijk zouden de Reg„ ters dit hebben kunnen vernecmen uit een menigte menfehen, zo Franfchen „ als anderen, met welke ik in verfchci„ den gewesten van Indië verkeerd had. ,, Mijn angst vermeerderde, toen ik mij zcl- ven in dit gewaat aanfehouwde , omdat ik van mecning was dat vermids 'er , „ onder zulk ccne groote menigte gevan3, genen, flegts tweeëntwintig perfoonen ., met deeze fchandvlckkende San-benitos „ gekleed waren , het zeer wel zijn „ kon, dat deeze alleen geene vergiffenis zouden erlangen. „ Naa dc San-benitos, wierden 'er vijf „ bordpapieren mutzen binnen gebragt , in de gedaante van een Suikerbrood gemaakt, met Duivels cn Vuurvlammen befchilderd, en het woord tovenaar, rondom dezelve. Carochas is de naam „ dier mutzen; zij wierden aan vijf van „ dc misdaadigfien op het hoofd gezet, onj, der die gevangenen, welke van Toverij Q. 3 * bc' INQU ISITIK.  1 NQUISITIK. 246 GODSDIENSTIGE „ befchuldigd waren: en, dewijl zij zeer „ dicht bij mij ftonden, verwagtte ik dat „ mij diergelijk een muts zou ten deele „ vallen; doch hierin bedroog ik mij zel- ven. Thans twijfelde ik bijkans niet meer, of deeze rampzaligen zouden in ,, de daad verbrand worden: cn, dewijl „ zij niet beter dan ik aangaande de pleg„ tigheden der Inquifitie onderrigt waren, hebben zij mij zedert verklaard dat zij „ hun verderf als onvermijdelijk be- fchouwden. ,, Naa dat dus elk gevangene gekleed ,, was, overeenkomftig met de misdaad, met welke hij betigt was, kreegen wij de vrijheid om tot nader order op den grond te mogen nederzittcn. Te ,, vier uuren in den morgenftond, kwa,-, men 'er verfcheiden bedienden van de gevangenisfe naa de Slcuteldraagers bin3, nen, brood en vijgen aanbiedende aan „ de zulken, welke ze begeerden te ectcn. „ Wat mij aangaat, hoewel ik den voor„ gaanden avond niets gebruikt had, mijn „ eetlust was zo gering, dat ik niets zou ,, genomen hebben, ware niet een der ,, Sleuteldraagers tot mij gekoomen, zeg3, gende:, Neem het brood, welk u wordt , aangebooden; en, indien gij het nu niet ? kunt eeten, fteek het dan in uw zak: , want, wees verzekerd, gij zult honger , krijgen eer gij te rug koomt.' „ Deeze ,, woorden bragten mij den zoetften troost „ aan, en verbanden alle mijne vreeze, 3, dewijl de man fprak van mijne terug- „ komst:  GESCHIEDENIS. 247 komst: hierom bediende ik mij van zij„ nen raad. Naa lang wagtcns , begon „ eindelijk, te vijf uuren, de dag aan te breekcn; thans kon men op de aange„ zigten van alle de gevangenen duidelijk „ leezen de verfchillende aandoeningen van fchaamte, droefheid cn vrceze , naar „ gelang deeze onderfcheidene driften in ,, hunnen boezem woedden. Want, niet„ tegcnftaande zij allen van blijdfehap „ gloeiden, omdat zij uit hunne verfchrik„ lijke en onverdraaglijke gevangenisfen „ zouden verlost worden, wierden, nog„ thans, hunne vreugdeverrukkingen „ grootlijks verminderd, door de onzeker- heid wegens hun toekomftig lot. ,, Een weinig vóór zonnenopgang be„ gon dc groote klok van de Kathedraale „ Kerk te luiden: dit was een zcin voor „ het volk, tot het plegtig houden van „ een Auto-da-fé, die als de zegepraal der „ heilige Inquifitie is. Uit het vertrek, „ waarin wij dus lang gedaan hadden , „ voorttreedende , liepen wij eerst een „ voor een ; en, terwijl wij uit de Gaan„ derij in de groote Zaal traden, merkte „ ik op dat de Inquifiteur aan de deur zat, „ met een Geheimfchrijver naast hem „ ftaande; dat de Zaal opgepropt was met „ Inwooners van Goa, wier naamen ge„ fchreeven waren op een lijst, welke de „ Geheimfchrijver in de hand had, en dat, „ ten zelfden tijde als 'er een gevangene „ opgeroepen wierdt, hij den naam van „ een der Heeren, welke in de Zaal zich Q 4 » be* INQUISITIE.  a48 GODSDIENSTIGE Inquisitie. „ bevonden , opriep , die zich terftond „ bij den gevangene vervoegde, en hem „ verzelde, om in de Jluto-da-fé als Ge* 3, vader over hem te ftaan. Deeze Gevaders ftaan in voor de perfoonen, welv ke zij verzeilen, en verbeelden hunnen ,, perfoon naa dat het feest ten einde is „ geloopen. Dc Inquifiteurs bewccren dat het eene groote eer is voor iemand, bij deeze gelegenheden tot Gevader ,, gekoozen te worden. „ Mijn Gevader was de Generaal der Portugeefche Schepen in de Indien, en ik „ trad derhalven met hem na buiten. Op „ de ftraat gekoomen zijnde, vernam ik dat dc optogt geopend wierdt door dcDominikaanen, welke dit voorregt genieten, omdat hun ftigter, de II, dominikus, de Inquifitie heefe ingefteld. Vóór ,, hen wierdt de ftandaart der Heilige Of„ ficie gedraagen, waarin de beeltenis des „ ftigters kostbaar geborduurd was; in de ,, eene hand hieldt hij ccn Zwaard, en in „ dc andere een Olijftak, met dit Om„ fchrift: regt vaardig heid en „ genade. Naa deeze Monniken volg,, den de gevangenen, een vooreen, draagende elk eene waschkaars in zijne hand. „ De minst fchuldigen gingen vooraan ; 3, en, dewijl ik als niet zeer onfchuldig s, wierd aangezien, gingen 'er wel hon3, derd gevangenen voor mij. Mannen 3, en vrouwen liepen tezamen: want, 'er „ wierdt geen ander onderfcheid gemaakt 3, dan dat der misdaaden. Gelijk alle de » ove-  GESCHIEDENIS. 240 overigen, liep ik met ongedckten hoof-i „ de en blootvoets ; doch ik leed zeers „ veel in den optogt, welke ongeveer „ een uur duurde, uit hoofde van de kleine keifteentjes, met welke de ftraa„ ten van Goa zijn gevloerd ; hierdoor „ waren mijne voeten gantsch en al bc5, bloed. „ Wij wierden gevoerd door de voor„ naamfte flraaten der ftad, blootgcftcld „ aan het gezigt van ontelbaare aanfehou,, wers, welke uit alle gewesten van In„ die waren toegevloeid, en den weg , „ langs welken wij voorttrokken, bezet „ hielden : want, al lang voor dat deeze „ geestlijke gerigtshandcl wierdt gchou„ den , hadt men , in dc Leerredenen , „ daarvan kennis gegecven aan het volk „ in de wijdstafgelegene Kerken. Met „ fchaamte bedekt en van verdriet door- drongen , kwamen wij eindelijk, zeer „ vermoeid van den optogt, bij dc Kerk „ van den H. franciskus, welke thans „ diende om tc verflrekken tot eene voor„ bereiding tot het houden van de Auto- da-fè. Het groot Altaar was met zwart „ laken bekleed; op hetzelve ftonden zes „ zilveren Kandelaars , waarop even zo 5, veele waschkaarzen ftonden tc branden. 3, Aan weerskanten van het Altaar flons, den twee zitplaatzen in de gedaante van „ throonen; de zetel aan de rechterhand was gefchikt voor den Inquifitcur cn 9, zijnen R.aad, die aan de flinkerzijdc voor den Onderkoning en zijne Hovelingen. 5 „Op NQ UIITIE.  INQUISITIE. 250 GODSDIENSTIGE „ Op eenigen afffond van hun, en te„ gcnover het groot Altaar, een weinig „ na de zijde van de deur, hadt men nog „ een Altaar opgericht, waarop twee ge„ opende Misboeken lagen. Van daar tot „ aan de Kerkdeur was eene Gaanderij ge„ bouwd, ongeveer drie voeten breed , „ aan weerskanten met leuningen bezet. „ Ook waren 'er aan beide zijden banken „ geplaatst, voor de veroordeelden en der„ zeiver Gevaders, om op dezelve te zit„ ten. Zij namen hunne plaatzen zo dra „ zij in de Kerk kwamen, zodat zij, die „ 't eerst binnen kwamen, naast aan het „ Altaar zaten. Naadat ik mijne plaats „ had genomen, begon ik te letten op de „ orde, welke men de zulken , die naa „ mij binnen kwamen, deedt in agt nee„ men. Ik bevond dat zij, welke de fchrik„ baarende Carrochas droegen, boven ver„ meld, 't laatst in den optogt gingen ; „ dat terftond daarop een groot Krucifix „ volgde, welks voorzijde gekeerd was „ na hen, welke vóór hetzelve gingen, „ en 't welk gevolgd wierdt van twee per„ foonen en vier beelden leevensgrootte, „ vertoonende even zo veele menfehen ; „ elk deezer beelden wierdt gedraagen, aan ,i een langen flok vastgemaakt, en ver„ zeld van even zo veele doozen, ieder „ van welke door een man gedraagen „ wierdt; deeze doozen waren opgevuld „ met de beenderen der perfoonen, wel„ ke deeze beelden vertoonden. 0» Door het keeren van de voorzijde van „ het  GESCHIEDENIS. 251 5, het Krucifix na de zulken, welke vóór; „ hetzelve gingen, wierdt aangeduid de: „ genade, welke hun betoond was, door „ hun leeven te fpaaren, hoewel zij regt5, vaardig den dood verdiend hadden; het 5, wenden van de agterzijde van het zelf„ de Krucifix na hen, die hetzelve volg„ den , betekende dat deeze rampzalige „ veroordeelden thans alle hoop was afge„ fneeden. Dus heeft alles, wat de Jn„ quifitie betreft, eene zinnebeeldige be„ tckenis : zo wel fchrik als medelijden „ jaagde het gewaat deezer ongelukkige „ menfehen aan. De leevendige misdaa„ digen, nevens de beeltenisfen, waren 3, gekleed in Samaras, van graauw linnen „ gemaakt, met duivels , vuurvlammen „ en brandhouten befchilderd; ook was „ het hoofd van den misdaadige daarop „ afgebeeld, zo wel van vooren als van „ agteren. Het vonnis ftondt beneden ge„ fchreeven , bevattende , in weinige „ woorden en met groote letters, zijner „ naam, dien van zijn vaderland, en dc aan„ wijzing van de misdaad, om welke hl „ moest fterven. Daarenboven droeger „ zij CarrocJias, welke, even als hun ge „ waat, met vuurvlammen en duivels be „ fchildcrd waren. De kleine doozen ,, in welke de beenderen van geftorvene menfehen lagen, welke vóór of naa hui „ overlijden, vóór of naa hunne gevan genneeming, geregtlijk vervolgd waren ,, opdat hunne goederen en kasteelen mog ten verbeurd verklaard-worden, ware INQUISITIE. i t l t 1  2S2 GODSDIENSTIGE INQUISITIE. „ insgelijks zwart geverfd, en met dui, veis cn vuurvlammen bedekt. „ Wij moeten hier aanmerken dat de J} Inquifiteurs hun regtsgebied niet alleen }) bepaalen tot de leevendigen, of tot de zulken , welke in de gevangenis ftér„ ven; maar dat zij menigmaal de men„ fchen vervolgen, verfcheiden jaaren naa „ hun overlijden , indien het gebeure dat „ zij dan nog van eene gewigtige misdaad J} befchuldigd worden. In dit geval wor„ den hunne Lijken opgegraaven, en in„ dien zij fchuldig bevonden worden, hun,, ne beenderen, bij het houden van eene 5, Auto-da-fé, verbrand. Alle hunne goe„ deren en kasteelen worden verbeurd „ verklaard, en hunnen erfgenaamen ge„ welddaadiger hand ontnomen. Ik ver„ haal hier niets dan 't geen ik weet de „ zuivere waarheid te zijn. Want, onj, der de beeitcnisfen, welke thans rond„ gedraagen wierden, vertoonde eene van „ dezelve een man, zints verfcheidenjaa„ ren geftorven, die onlangs gcregtelijk „ vervolgd was. Men hadt zijn dood-, „ kist opgegraaven; zijne goederen wier,-, den verbeurd verklaard, en zijne been„ deren verbrand, of, misfehien, de been„ deren van een ander perfoon, op de ,, zelfde plaats begraaven. „ Deeze ongelukkigen, op de voorheen „ befchreevene treurige wijze in de Kerk gekoomen zijnde, en de hun aangewee„ zene plaatzen dicht bij de Kerkdeur ge, „ nomen hebbende, verfcheen do Inquifi, „ teur,  GESCHIEDENIS. 253 „ teur, van zijne bedienden verzeld, eni „ zette zich neder op de zitplaats, welkes i} ter rechterzijde van het Altaar ftondt, „ terwijl de Onderkoning en zijne Hovelingen zich aan de {linkerzijde geplaatst 3, hadden. Het Krucifix wierdt geplant „ op het Altaar, tusfehen dc zes kande3, laars. Naa dat elk nu zijne plaats hadt genomen, en de Kerk met menfehen " was opgevuld, klom dc Provinciaal der ' Augustijner Monniken op den predik, floel, en deedt eene Leerrede, welke bijkans een half uur duurde. Niettc" genftaande mijnen zwaaren zielsangst, merkte ik op dat hij de Inquifitie vergeleek bij de Ark van noach; doch " dat hij evenwel dit onderfchcid tus" fchen dezelve maakt, dat dc beesten, " welke in de Ark gingen, wederom uit " dezelve kwamen, naa het ophou" den van den vloed, met dc zclfdé neigingen, welke zij daarin gebragt hadden ; doch dat de Inquifitie dee" ze vcrwondcrenswaardige eigenfehap " bezit, dat zij zulk eene aanmerkelijke " verandering veroorzaakt in de gecnen, " welke daarin worden opgeflooten, dat veelen, die zo wreed als leeuwen en 11 tijgers daarin kwamen, zo zagtmoedig j", als lammeren daar wederom uitgaan. Naa het eindigen der Leerrede, klom" men twee Leezers beurtelings op den ', predikflocl, en lazen openlijk voor, de „ regtspleeging der gevangenen, en hun„ ne onderfcheidene vonnisfen. 9 „ De NQUII ï I E.  INQUISITIE. 254 GODSDIENSTIGE De gevangene, welks vonnis wierdt „ geleezen, wierdt midlerwijl, door den „ Alkaïde, na het midden der Gaanderije „ geleid , alwaar hij ftondt , met eene „ brandende waschkaars in zijne hand , „ terwijl zijn vonnis wierdt voorgelee„ zen. En, gelijk alle de gevangenen on„ derfteld worden, de ftraffe van den groo„ ten Ban verdiend te hebben, wordt ieM der gevangene, naa dat zijn regtsgeding s, en vonnis zijn voorgeleezen , na den „ voet van het groot Altaar geleid, waar „ op de Misboeken leggen ; hier ne„ dcrgeknield zijnde, legt hij zijne hand „ op het boek, cn blijft in die lichaams„ houding leggen, tot dat elk misdaadige „ een Misboek voor zich heeft. „ De Leezer, thans de regtsgedingen „ ter zijde leggende, leest met luider ftem„ me de Geloofsbelijdenis , naa alvoorens de gevangenen kortlijk vermaand tc heb„ ben, om hem dezelve, zo wel met het „ hart als met den mond, naa te zeggen. „ Dit verrigt zijnde, keerde elk gevange„ ne weder na zijne plaats, en dc regts„ gedingen wierden wederom geleezen. Ik wierd op mijne beurt opgeroepen, „ wanneer ik bevond dat mijne befchul„ digingbeftondt uit drie artikelen: Voor„ eerst, dat ik de ongenoegzaamheid van „ den kinderdoop beweerd had; — teti „ tweede, dat ik gezegd had dat de beel^, den niet moeten gediend worden, en „ het Krucifix gelasterd had, door te zeg„ gen, dat een ij vooren Krucifix niet be- » ter  GESCHIEDENIS. 255 s, ter was dan een Huk ij voor; — ten der■ de, dat ik van de Inquifitie en derzelw ver dienaaren met veragting had ge„ fproken. Doch, bovenal wierdt mij „ ten kwaade geduid, de fnoodhcid mijner „ oogmerken, wanneer ik alle deeze din„ gen ftaande hield. Uit aanmerking van „ dit alles, wierd ik verklaard in den Ban s> vervallen te zijn. Ter vergoedinge t, hiervan wierden mijne goederen cn kasf, teelen verbeurd verklaard ten behoeve „ des Konings, ik zelve uit de Indien ge„ bannen , en veroordeeld vijf jaaren op „ de Portugeefche Galeien te roeien, als S) mede alle de andere boetedoeningen te verrigten, welke mij bijzonderlijk door „ de Inquifitie zouden worden opgelegd. Geene van alle deeze ftraffen viel mij „ zo fmartlijk, als dat ik genoodzaakt was 9, de Indien te verlaaten, alwaar ik be3, flooten had nog verfcheiden jaaren te 5, reizen. Nogthans wierdt deeze beden„ king eenigzins verzagt, wanneer ik in 3, aanmerking nam, dat ik uit de kluisters s) der Inquifitie zou ontflagen worden. s, Naa dat de Geloofsbelijdenis geleezen was, keerde ik weder na mijne plaats, j, en maakte mij den raad ten nutte, wcl„ ken mij de Sleuteldraager hadt gegee„ ven, om het brood, welk mij was aan„ gebooden, niet van de hand te wijzen. „ Want, dewijl de plegtigheid den ge„ heelen dag duurde, gebruikte niemand 3, der misdaadigen dien dag eenig voedzel «, dan in de Kerk. V » De > I T I E.  INQUISITIE. 256" GODSDIENSTIGE „ De regtsgcdingen van hun , welke » vrijgefproken waren , geleezen zijnde, » verliet de Inquifiteur zijnen zetel, om » de Stola en het Album aan te trekken. „ Thans van omtrent twintig Priesters „ verzeld, ieder van welke een rijsje of „ roede in de hand hieldt, kwam hij in », het midden van de Kerk, alwaar wij, » naa dat hij verfcheiden gebeden hadt gë„ leezen, van den Ban wierden vrijgefpro„ ken, welken wij gezegd wierden onder„ gaan te hebben, door de kragt van eert „ flag , dien deeze Priesters elk onzer 91 met het rijsje op den rug gaven. „ Eéne bijzonderheid kan ik niet na» laaten te vernaaien ; zij kan ten be„ wijze dienen van de lompe bijgeloovig>, heid der Portugeezen, ten aanzien van" „ alles 't geen de Inquifitie betreft; zij is 5, deeze, dat geduurende den optogt, en „ al den tijd , dien ik in de Kerk door„ bragt, mijn Gevader mij nimmer wilde „ antwoorden, hoewel ik hem verfchei„ den maaien aanfprak , en hem om een „ fnuifje verzogt, 't welk hij mij weiger„ de te geeven , uit vreeze van aan de „ zelfde ftraffe als ik te zullen onderwor„ pen worden. Maar, zo dra ik was vrij„ gefproken, omhelsde hij mij, gaf mij eert „ fnuifje, en betuigde mij als zijnen broe„ der aan te zien, dewijl de Kerk mij hadt „ ontflagen. „ De plegtigheid geëindigd, en de In„ quifiteur op zijne plaats wedergekeerd „ zijnde, deedt men de gevangenen, wel-  GESCHIEDENIS. 25? „ ke zouden verbrand worden , voor„ waarts treeden. 'Er waren een man, „ een vrouwsperfoon, en de beeltenisfen „ van vier overleedene perfoonen , nc„ vens de kistjes, in welke hunne been„ deren lagen. De man en de vrouw wa„ ren zwarte Indiaanen, cn Christenen, „ van Toverij befchuldigd, en als weder„ afgevallenen veroordeeld; doch, in de „ daad , waren zij niet meer Tovenaars „ dan zij, welke hen veroordeeld hadden. „ Twee van de vier beeltenisfen ver„ beeldden perfoonen van Toverije over„ tuigd, en de andere twee lieden , beide „ nieuwe Christenen, waren befchuldigd „ van overgegaan tc zijn tot het Jooden„ dom; de eene was in de gevangenis ge„ florven, en dc andere in zijn eigen huis; „ deeze was, etlijke jaaren gcleeden, in, „ de Parochie-kerk begraaven. Doch, „ naa zijnen dood befchuldigd zijnde, dat „ hij de Joodfche beginzels hadt aangeno„ men, en dewijl hij groote fchatten hadt nagelaatcn, hadden de Inquifiteurs zijn „ Lijk laaten opgraaven, met oogmerk om „ zijne beenderen in de Auto -da-fé te „ verbranden. Hieruit blijkt het dat de „ Inquifiteurs, even als onze Zaligmaaker „ zelve, magt oeffenen over de leevenden „ en de dooden. „ De regtsgedingen van deeze onge„ lukkige perfoonen wierden geleezen. In „ het flot van dezelve wierdt betuigd, dat „ het niet in de magt der Sakro-Officie n ftaande , hun vergiffenis te fchenken, J1I. deel.. K „ de- 3ITIE.  INQUISITIE. 258 GODSDIENSTIGE „ dewijl zij tot hunne dwaalingen en 011„ boetvaardigheden waren vervallen, en „ onvermijdelijk verpligt zijnde, dezelve „ naar de uiterfte ftrengheid der wetten „ te ftraften, zij hen diensvolgens aan de „ vlamme overgaven. „ Terwijl deeze laatfte woorden gefpro„ ken wierden, tradt een Sergeant van de „ waereldlijke magt voorwaarts, en nam „ bezit van deeze ongelukkige lieden, wel„ ke voorheen, van den Alkaïde, een „ zagten flag op de borst hadden ontvan„ gen, om aan te duiden dat de Inquifi„ teurs van hun hadden afgezien. „ Op deeze wijze liep de Auto-da-fê „ ten einde; en, terwijl de veroordeelde „ misdaadigen na den rivierkant geleid „ wierden, alwaar de Onderkoning en zijne „ Hovelingen vergaderd waren , en de „ houtftapels, op welke zij zouden ver„ brand worden, 's daags te vooren wa„ ren aangelegd; terwijl, zeg ik, dit al„ les gefchiedde, wierden wij na de ge„ vangenis te rug geleid , zonder, nog„ thans, in het voortgaan, eenige orde in „ agt te neemen. „ Hoewel ik zelve het doodvonnis aan „ hun niet heb zien volvoeren, maar, eg„ ter, een volledig berigt des wegen heb „ ontvangen, uit den mond van perfoo„ nen, welke meermaalen bij deeze ftraf„ oeffeningen waren tegenwoordig ge„ weest, zal ik, met weinige woorden, „ daarvan eene befchrijving doen. Zodra „ de veroordeelde gevangenen ter plaat-  GESCHIEDENIS. 25e) „ ze zijn gekoomen, alwaar de waereld„ lijkeRegters vergaderd zijn, wordt hun „• gevraagd, welk een Godsdienst, bij het „ icheiden uit deeze waereld, zij verkie„ zen te omhelzen ? Geen enkel woord „ fpreeken zij van hunne Regtspleeging; „ men onderftelt dat dezelve onpartijdig „ geweest is, cn dat zij regtvaardig ver„ oordecld zijn, dewijl de Inquifitie als „ onfeilbaar wordt aangezien. „ Naa dat zij op deeze vraag geantwoord „ hebben, de eenige die hun wordt voor„ gefield, flaan dc Scherpregtcrs de han„ den aan hun , en binden hen aan de - brandflaakcn vast. Indien zij in het „ Christlijk geloof fterven, worden zij „ eerst geworgd; doch, indien zij in de „ belijdenis van het Joodendom of van „ Ketterfche gevoelens volharden, wor„ den zij leevendig verbrand. Nogthans „ gebeurt dit zo zelden, dat men 'er, ia „ vier Auto-da-fé'S' naauwlijks één voor„ beeld van heeft, hoewel het getal der „ ter dood veroordeelden bij deeze gele„ genheden doorgaans vrij aanmerkelijk is. „ 's Daags naa de vonnisvolvoering, wor„ den de beeltenisfen der ter dood gebrag„ te misdaadigen na de Kerk van de Domi- nikaanen gebragt. Hunne hoofden al„ leen moeten naar 't leeven vertoond „ worden, met brandhouten onder dezel„ ve, nevens hunne naamen, die van hun„ ne Voorouderen en hun Vaderland, en „ van de misdaaden, om welke zij geftraft 9 zijn, als mede van den dag, de maand Ra » e« INQUI* SI TIE.  26o GODSDIENSTIGE INQUISITIE. „ en het jaar, dat het vonnis aan hun vol„ voerd is. „ ingevalle dc veroordeelde tot zijne „ gepleegde misdaad van nieuws verval„ len zij, worden de volgende woorden „ onder zijne af beelding gefchreeven : Hij „ is verbrand als een afgevallen Ketter. „ Indien hij in zijne dwaaling volharde, „ naa dat hij flegts eenmaal befchuldigd is , „ leest men onder zijne beeltenis dc woor„ den: Een hardnekkig Ketter; doch dee„ ze voorbeelden koomen zelden voor. „ Eindelijk, indien de aangeklaagde, naa „ flegts eenmaal, door een genoegzaam „ getal getuigen, befchuldigd te zijn, in „ de betuiging zijner onfchuld volharde, „ en in de belijdenis van den Christlijken „ Godsdienst fterve, wordt onder zijne „ afbeelding gefchreeven : Deeze wierdt „ verbrand als een overtuigd Ketter, doch „ wilde het niet belijden. Voorbeelden van „ deezen aart zijn'er in menigte voorhan„ den. Nu is het zeker, dat van de hon„ derd, die als niet bekennenden fterven , „ negenennegentig niet alleen onfchuldig „ zijn aan de hun te laste gelegde mis„ daad, maar ook liever verkiezen te fter„ ven, dan zich, tegen hun beter weeten, „ aan eene misdaad fchuldig te erkennen. „ Want, 'er is geen grond om te onderftel„ len, dat ingevalle iemand van zijne ver„ giffenisfe verzekerd ware , indien hij „ ichuld bekende, hij in de betuiging van „ zijne onfchuld zou volharden, en liever „ verkiezen verbrand te worden, dan „ ee-'  GESCHIEDENIS. 261 „ eene waarheid te belijden, wier beken„ tenis hem in 't leeven zou fpaaren. : „ Deeze verfchrikkelijke afbeeldingen worden opgehangen in het Schip , en „ tegenover de groote deur der Kerke , „ als zo veele doorluchtige zegetekens , „ aan de glorie der Inquifitie toegewijd. „ Wanneer demuuren der Kerke vol zijn, „ worden ook de vleugcis dicht bij do „ deur daar mede behangen. In de groo„ te Dominikaaner-Kerk te Lisfabon, wel„ kc niet verre van het Hof der Inquifitie „ flaat, ziet men verfcheiden honderden „ van deeze akelige fchilderijen. „ Zo vermoeid en neerfiagtig was ik, ,, bij mijne terugkomst van de Auto-óa-fé, „ dat ik bijkans zo zeer verlangde na „ mijn hol weder te keeren, als ik voor„ heen gewenscht had uit hetzelve ver„ lost tc worden. Mijn Gevader verzel„ dc mij na de Zaal, en, naa dat de Al„ kaïde mij in de Gaanderij geleid hadt, „ floot ik mij aldaar op, terwijl hij na de „ overigen uitzag. Binnen getreeden zijn„ dc, wierp ik mij zclven op het bed, tot „ dat mij mijn avondmaal gebragt wierdt; „ het beflondt alleen uit brood en vijgen; „ want de drukte van den dag hadt de „ bedienden den tijd niet gelaaten, om iet „ anders gereed tc maaken. Nogthans „ flicp ik deezen nacht veel beter, dan ik, „ zints eenige voorleedene nachten, gedaan „ had. Doch , op het oogenblik als de „ dag aanbrak, verlangde ik met ongeil 3 » duld3 :nqui- ilTÏB.  INQUISITIE. 262 GODSDIENSTIGE „ duld , mijn aanflaande lot te weete». „ Ten zes uuren beval mij de Alkaïde, „ hem het kleed te rug te geeven, 'twelk „ ik in den optogt had gedraagen ; „ zeer bereidwillig gehoorzaamde ik. „ Tevens bood ik hem dc San-benitos aan; „ doch hij weigerde die aan te neemen , „ alzo ik dezelve alle Zon- en Feestdagen „ moest draagen, tot dat mijne ftraffe zou „ geëindigd zijn. „ Ten zeven uuren wierdt mij mijn ont- * bijt gebragt, en, een weinig daarnaa, » bevolen alle mijne goederen bijeen te „ zamelen , en gereed tc zijn tegen den „ tijd als ik zou geroepen worden. Met alle mogelijke naauwkeurigheid en fpoed * gehoorzaamde ik aan dit laatfte bevel. „ Te negen uuren opende een Sleutel„ draager mijne deur , beval mij mijn 5) pakje op mijne fchouderen tc neemen ,, en hem na de groote Zaal tc volgen, alv waar de meeste gevangenen reeds waren „ bijeen gekoomen. Naa hier eenigen tijd „ gewagt te hebben, zag ik omtrent twin4, tig van mijne medegevangenen, welke „ 's daags te vooren gevonnisd waren om „ gegeesfeld te worden; welk vonnis nu fe zo aanltonds aan hun volvoerd was, door „ de handen van den gewoonen Scherp„ regter, door alle de Itraaten der ftad. „ Dus vergaderd zijnde, kwam de Inqui„ fiteur binnen, waarop wij allen op onM ze knieën vielen, om zijnen zegen te' v ontvangen, naa alvoorens den grond » ges  GESCHIEDENIS. 26*3 „ gekust te hebben, op welken hij getreeden hadt. Vervolgens wierden 'er be„ velen gegeeven aan zulke Zwarten, die „ weinige of geene klederen hadden, om „ die van de Blanken aan te trekken. De „ zulken onder de gevangenen, die geene „ Christenen waren, wierden terftond gc„ zonden na de plaatzen, na welke zij ver„ weezen waren : zommigen in balling„ fchap, eenigen na de Galeien, of na het „ huis , alwaar het Buskruid wordt be„ reid , Ca/a da Polvera genaamd. Da „ Christenen, 't zij Zwarten of Blanken, „ wierden na een huis gebragt, ten dien „ oogmerke in de ftad gehuurd, om aldaar „ eenigen tijd ondcrweezen te worden. „ De Zwarten lagen in de Voorvertrek„ ken en Gaanderijen, en de Blanken wier„ den in een afzonderlijk vertrek geleid, „ daar wij den gantfehen nacht wierden „ opgeflooten, doch de vrijheid hadden „ om over dag het geheele huis in orde te „ brengen; ook mogten wij hier met icder„ een fpreeken. Dagelijks wierden de „ Zwarten en Blanken afzonderlijk in den „ Godsdienst onderweezen ; dagelijks „ wierdt de Mis gevierd, waarbij, gelijk „ ook bij de Morgen- cn Avondgebeden, „ wij allen tegenwoordig waren. „ Geduurende mijn verblijf in dit huis , „ wierd ik bezogt "van een godsdienflig „ Dominikaaner Monnik, mijnen vriend, „ dien ik te Daman had gekend, alwaai - hij' Prioor was. De goede Vader, die. : '..7 r 4 »var r n q u 1-  ÏNQUISITIE. 264 GODSDIENSTIGE „ van ouderdom en ziekte, verzwakt was, „ hadt niet vernomen dat ik in vrijheid „ was herfteld, of hij kwam mij op flaan„ den voet in een Draagftoel bezoeken. „ Met traanen en omheizingen bcjammer„ de hij mijn ongelukkig lot. Hij verzen „ kerde mij, dat hij mijnenthalve in groo„ te verlegenheid geweest was; dat hij, „ bij den Vader Prokurator der gevange„ nen, zijnen vriend, en van de zelfde „ orde, dikmaals vernomen hadt na den „ ftaat mijner gezondheid en zaaken; dat „ hij, geduurende een geruimen tijd, geen „ antwoord hadt kunnen bekoomen ; en, „ naa herhaalde aanzoeken , ten laatfte „ niets anders hadt kunnen te weeten koo„ men, dan dat ik nog in leeven was. De „ tegenwoordigheid van deezen goeden „ Monnik verfchafte mij geen geringen „ troost; doch,de verpligting, onder welke „ ik lag, om de Indien te verlaaten, bedroef. „ de ons beiden. Hij hadt de vriendlijk„ heid van mij verfcheiden maaien te koo„ men bezoeken, en verzogt mij zo fpoe-, „ dig in de Indien weder te keeren, als „ mij zou geoorlofd zijn. Tot mijne reize „ zondt hij mij verfcheiden foorten van „ leevensmiddelen, welke ik zonder hem „ niet zou hebben kunnen magtig worden. „ Naadat ik, tot den drieëntwintigften „ van Louwmaand, in dit huis gebleeven „ was, wierden wij na de Zaal der Inquifi, „ tie te rug gebragt, alwaar wij, een voor w een, voor de tafel diens Regtbanks ge. » roe-.  GESCHIEDENIS. 265 5, roepen wierden, om aldaar, uit dehan-i „ den van den Inquifitcur, te ontvangen s een papier, behelzende de boctcbedrij„ ven, welke eenen iegelijk onzer waren „ opgeleid. Op mijne beurt verfcheen „ ik voor de tafel , wanneer ik, mijne „ handen op de Euangeliën leggende, be„ volen wierd neder te knielen , en te „ belooven geene der bijzonderheden te zullen openbaaren, welke, geduuren„ de mijne gevangenisfe, inde Inquifitie „ waren voorgevallen. Vervolgens gaf „ mij de Regter een papier in handen , „ door hem zclven ondertekend, behel- zende de opgeleide boete. Dewijl het „ kort is, zal ik het woordelijk overfchrij„ ven. , Lijst van opgeleide boetebedrijven , enz. r. Geduurende de drie eerst voll gendc jaaren, zal hij biegten cn de Com, munie onderhouden: het eerfte jaar alle maanden, en dc twee volgende op Paasch, ' Pinxter, Kerstijd en Maria - Hemel, vaart. — 2. Alle Zon- en Feestdagen , zal hij de Mis bijwoonen, ingevalle hij , daartoe gelegenheid hebbe. -— 3. Gcduurende dc gemelde drie jaaren, zal hij 5 dagelijks opzeggen vijf Pater Nosters en Ave Maria's , ter eere der vijf wonden l Van onzen Zaligmaaker christus. — 4. Hij zal geene vriendfehap houden ' met Ketters , of andere perfoonen, , wier geloof eenigzins onder verdenking „ valt, waardoor zijne zaligheid zou ' R 5 > kim NQUIITIE.  i66 GODSDIENSTIGE inqu SITIE. :- , kunnen benadeeld worden. — 5. Hij , zal onfehendbaar geheim houden alles - , wat hij gezien, gezegd of gehoord heeft; , als mede alles wat met hem is voorge, vallen, 't zij voor de tafel, of op an, dere plaatzen der Heilige Officie. , francisco delgado e matos.' Dus verre het verhaal van den Heere deelon. Met eenige aanmerkingen zullen wij deeze Afdeeling bcfluiten. Verwondering, ja verbaasdheid wordt in het gemoed van een verftandig mensch gebooren, wanneer hij overdenkt, dat Souvcreine Vorften zich zo diep vernederen, om te gedoogen dat eenige weinige Dominikaaner Monniken alle hunne voorregten met voeten treeden , hunne waardigheid veragten en hunne onderdaanen verongelijken. Het gemeene volk moge door onkunde genoopt worden zich aan de Inquifitie tc onderwerpen, en de zucht tot zelfhehoudenis hen noodzaaken op hunne hoede te zijn; maar, dat een Oppervorst zelve zijne hooge waardigheid met voeten treede, en toelaate dat zijne onderdaanen vervolgd worden, is de flegtfte ftaatkunde, waarvan men zich een denkbeeld kan vormen. Ongetwijfeld zijn 'er menigvuldige buiten, ïpoorigheden, door kerkelijke lieden van alle gezintheden, gepleegd; en hetftrekt der burgerlijke magt tot groote eere, wanneer zij dezelve in de beginsels te keer gaat".  GESCHIEDENIS. 267 «raat. Elk mensch, welke God vreest en 1 den Godsdienst hoogfchat, zal dc Geest- s lijkheid met betameli']ken eerbied behandelen; doch deeze eerbetooning moet enzal altoos klimmen of daalen, naar gelang de Geestlijkheid zich van haare pligten kwijt. Want, gelijk onze Heer, terwijl hij op aarde verkeerde, zich nimmer met ftaatszaaken bemoeide, dus is 'cr ook gecne reden , waarom zijne meer onmiddelrjkc dienaars daartoe zouden vcrpligt zijn. C h r i stus konde zijnen Vader gebeeden hebben , en deeze zou hem daarop twaalf Legioenen Engelen hebben toegezonden, eene van welke, door de Godlijke toelaating , in een oogenblik , het gantfche Heelal kon verdelgd hebben. Maar, indien het met den Godsdienst van jezus onbeftaanbaar zij, dat het eene genootfehap van Christenen het ander vervolge, voor hoe veel meer fchrikwekkende moet het dan worden aangezien , geheele Gerigtshoven te zien in ftand gebragt, zamengeflcld uit Godgeleerden, wier zaak het is alle de zulken ter dood te brengen, welke in Godsdicnftige begrippen van hun verfchillen. Het is ondertusfehen niet alleen dit ter dood brengen, 't welk wij hier in opmerking willen genomen hebben. Hoe groot deeze misdaad ook zijn moge in de oogen van God, en hoe zwaar zij ook van de menfehen behoore geftraft te worden, het is flegts eene beuzeling, wanneer zij met de JQUI[ T I E •  INQUISITIE. 268 GODSDIENSTIGE Inquifitie vergeleeken wordt. Alle oroftandigheden van verzwaarde wreedheid worden voor dien Regtbank vereenigd gevonden ; alle gevoelens van goedwilligheid en menschlievendheid tragt men hier uit te rooien; met alle natuurlijke aandoeningen wordt hier de fpot gedreeven ■ de huwelijks- zo wel als de kinderlijke plig! ten worden hier veragt. En waartoe dient dit alles? Gefchiedt zulks om te voldoen aan eenig gebod der Schriftuure? Al wie den Bijbel heeft geleezen, is van het tegendeel overtuigd. Gefchiedt het om de misdaadigen te ftraffen, om de overtrecding van godlijke of menschlijke wetten ? Gantsch het tegendeel : want, de voorwerpen hunner wraakoefFeninge, zelf de zulken, die van den Roomsch-Katholijken Godsdienst belijdenis doen, zijn doorgaans de vreedzaamfte en gehoorzaamfte onderdaanen in den lande. Laaten wij vervolgens agt geeven op de gevoelens, welke omhelsd worden van de zulken, die getuigen zijn van de openbaare doodftraffen dier verongelijkte menfehen, welke door de Inquifitie vervolgd worden. Eigenaartig heeft de mensch medelijden met het ongelukkig fchepzel, welk om gepleegde misdaaden wordt geftraft: want, wij kunnen de misdaad veribeiën, zonder den misdaadige te haatcn. |a, het is niet meer dan redelijk dat wij lus handelen; inzonderheid indien wij van )nze eigen zwakheid eenigzins overtuigd zijn.  GESCHIEDENIS. 169 zijn. Het verdient onze opmerking dat] de Heer bradford, die om hetEuan-i gelie leevendig verbrand wierdt, zo dikmaals hij hoorde dat iemand eene misdaad hadt gepleegd, of een misdaadige na de Geregtsplaats zag brengen, zijne hand op zijn hart plagt te leggen en te betuigen: „ Ik zou ook zoo gedaan hebben, had„ de de Genade mij niet wederhouden." En van den Opperregter hale wordt verhaald, dat zo dikmaals hij het vonnis des doods over een gevangene uitfprak, hij verklaarde, met denzelven groot medelijden tc hebben, doch nog meer met zijn verongelijkt vaderland. Dusdanige gevoelens doen eere aan alle menfehen, tot welk eene gezinte zij ook behooren. Maar, hoe geheel anders zij 11 dezelve in die landen, alwaar de Inquifitie niet alleen geduld, maar zelf door menschlijke wetten onderfteund wordt! De dag, ter openbaare ftrafvorderinge der zo genaamde Ketteren afgezonderd, wordt bij lieden van allerleien rang als een plegtige feestdag aangemerkt. De Oppervorst vergeet zijne waardigheid; de vrouwen verzaaken de zagtaartigheid aan haare fexe eigen, en de menigte verheugt zich ovei 't geen met regt eene menschlijke offerande mag genoemd worden. Bij deeze treurige gelegenheden zitter de aanfehouwers op flellaadjcn, voordagt lijk daartoe opgericht; en, zo verre zijn zi van eenige aandoeningen van medelijder t< NQUIilTIE.  27o GODSDIENSTIGE INQUISITIE. te gevoelen met het ongelukkig lot der. lijderen, dat zij veeleer een wreed vermaak fchijnen te genieten in het aanfehouwen van derzelver folteringen. Op dusdanig eene wijze neder te zitten en een Dier dood tc zien pijnigen , is met onze hoedanigheid als menfehen, in allen opzigte, onbegaanbaar; maar de pijnigingen onzer natuurgenooten koelzinnig te aanfchouwen, is, in de daad, duivelsch. Alle menfehen kunnen dc zelfde leerbegrippen niet bevatten, en wanneer van hun geéischt, ja zelf hun bevolen wordt, gevoelens te omhelzen , welke zij niet gelooven , wordt hierdoor de grond geleid tot de fchrikbaarendfte meinccdighcid, of het is zo veel als hun de boosaartigst wrecde ftraffe aan te doen. Elk mensch zal van dc waarheid zijner gevoelens aan Gode verantwoording doen ; en welk mensch kan hem dan oordeclen? 't Is edelmoedig, 't geen wij in onze medcfchepzelcn als zwakheid aanzien, te verdraagen: dewiil dit ten bewijze dient dat wij overtuigd zijn van onze eigen onvolmaaktheid. Maar, onze eigen begrippen op te dringen aan eenen iegelijk, die niet met ons in de zelfde gevoelens flaat, is eene omkeering van alle redelijke vermogens; 't welk even bezwaarlijk is, als te willen te wege brengen aat alle menfehen de zelfde gelaatstrekken en lichaamsgeftalte hebben. Doch, laaten wij anpartijdig handelen en erkennen, dat hetjeen wij wegens de Inquifitie gezegd hebben,.  GESCHIEDENIS. 271 ben, moet noch kan toegepast worden op het gehcclc lichaam der Roomsge-1 zinden. Ook moeten de Dominikaaner Monniken niet, zonder de vercischte uitzonderingen, daar mede betigt worden. Veele Roomsgezinden zijn 'er in GrootBritannie, welke van de handelingen der Inquifitie den dicpften af keer hebben. Wij mogen 'er nevens voegen, dat 'er verfcheiden Natiën zijn, onder welke de Roomsch - Katholijke Godsdienst door de wet is vastgefleld , welke tot nog toe de Inquifitie niet hebben willen aanneemen. Ik zelve, op zekeren tijd, in gefprek zijnde met een geleerd' Roomschgezind' Priester, nog in leeven, melde hem deeze bijzonderheid; en, dewijl hij in Spanje was opgevoed, begeerde ik van hem te weeten, of hij de Inquifitie al of niet goedkeurde. Zo naauwkeurig ik mij zijne woorden , naa een aanmerkelijk tijdverloop , kan herinneren, antwoordde hij mij op de volgende wijze. „ De inftelling der Inquifitie was cor5, fpronklijk eene zaak van een ftaatkun„ digen aart; ten minfle wierdt zulks „ voorgewend door de Koningen van Frankrijk, welke zich verbeeldden dat „ de Waldenzen' en Albigenzen vijanden 3, van de koninklijke regeeringe waren. 3, Ook lijdt het geenen twijfel, of deeze „ luiden waren Kètters, die het geloof, „ zo als het in christus jezus is, verlochenden; en nogthans wil ik aan „ u- nquiiitie.  272 GODSDIENSTIGE INQUISITIE. „ u openhartig bekennen , dat de Kerk „ geen gezag hadt, om zich met hun te bemoeien. Men bragt de wacrcldlijke Overheid in het denkbeeld, dat zij naa„ volgers waren \ran dien ouden aanhang „ van Ketters , welke men Manicbeen „ noemde; en gij weet dat dc gevoelens dier Ketteren alle wetten, ten voordec,, 1c der zamenleevinge gemaakt, 't on„ derst boven keerden. Dat de Domini,, kaanen de hand hadden in het vervolgen „ dier luiden, kan niet gclochcnd wor„ den; doch, het waren toen duistere en „ barbaarfche tijden, wanneer de men„ fchen de zagtmoedighcid des Euange„ liums niet behoorlijk ingezien , noch j, onderfcheid gemaakt hadden tusfehen mcnschlijke en godlijke wetten. ,, Zints dien tijd>, het was in de dertiende Eeuwe, wierden weinige menfchen gemoeid uit hoofde van hunne j, godsdienftige begrippen, tot op het laatfte gedeelte der vijftiende Eeuwe , wanneer ferdinand van Spanje , iy te gader met zijne Koningin izaeel,, l e , de Inquifitie invoerde, niet zo zeer „ om de Ketters te ftraffen, als om de „ Mooren uit te rooien, welke toenmaals „ het grootfte gedeelte van 't Koninkrijk „ bewoonden. Deeze ftap was noodzaaklijk , en met eene gezonde ftaatkunde „ beftaanbaar, dewijl het in dien tijd bezwaarlijk viel, een gebooren Spanjaard „ van een Moor te onderfcheiden. Doch, i „ on-  GESCHIEDENIS. 273 j, ongelukkiglijk, namen de omftandighe3, den ccn anderen keer: ferdinand „ cn zijne Koningin izabelle, wier,, den de vervolgers zo wel van de Pro„ teftanten als van de Mahomethaanen. Ik beken openlijk dat ik de vervolging „ haat, en dat ik geene groote agting heb „ voor het karakter van Koning ferdi„ nand, en nog veel minder voor dat „ van zijne Koninginne. Ferdinand ,, was een zeer kleinverftandig man; en, „ wat aangaat de Koningin izabelle, ,, indien wij ccn beroemd' Franfch' Schrij„ ver mogen gelooven , was zij van ,, menschlijke driften ontbloot. Haare „ hoogmoed cn dweeperij gingen te za„ men hand aan hand gepaard , en zij trapte met den voet dc voorregten „ der menschlijkheid, onder het fchoon3, fchijnend voorwendzel van God eenen j? dienst te deen." Wij mogen 'er nevens voegen, dat fleury en dupin, twee geleerde Franfchen, en, in allen opzigte, leden der Roomfche Kerke, in hunne Kerkelijke Gefcïtiedenisfen, de Inquifitie veroordeeld hebben, als ten eencmaale onbeftaanbaar met alle beginzelen van den Christlijkcn Godsdienst. Doch, nog veel verder is de groote fenelon, Aardsbisfchop van Kamerijk , gegaan; hij beweert dat de \?ervolging om godsdienftige onderwerpen onbeftaanbaar is met de gezonde ftaatkun- III. deel. S de. INQUISITIE. I  IN.QUISITIE. 274 GODSDIENSTIGE de, als flrekkende om een Oppervorst te berooven van de onderdaanen , wier nijverheid de bron van zijn vermogen en het fleunpunt zijner koninklijke waardigheid is. Doch, laat de Leezer de handelingen der Inquifitie uit zulk ccn oogpunt befchouwen als hem behaagt, dit is zeker, dat gantsch verkeerdlijk die menfehen tot Regters worden aangefteld, welke dc geestlijke orde hebben aangenomen. In alle die landen , in welke de Roomsch ■ Katholijke Godsdienst openlijk is aangenomen, is aan de Geestlijken het huwelijk verbooden; en, hoedanig ook hunne driften in andere opzigten zijn mogen 7 elk een, die eenigzins de waereld kent, zal toeftemmen dat zij niet de zelfde zagte aandoeningen kunnen hebben, als ccn Vader of Echtgenoot. Dit is een aanftootelijk denkbeeld, doch niet meer aanftootclijk dan waaragtig; en het is, derhalven , een pligt, op alle Roomschgezindc Vorften rustende, zo veel in hun vermogen is, te beletten, dat de Geestlijkheid geene zitting hebbe in burgerlijke Regtbanken. Zij allen , welke over menscblijke zaaken moeten oordeelen , behooren ten minfte menschlijke aandoeningen te hebben: want, wij ftervelingcn zijn zulk een mengzel van vleesch en bloed, dat op geene andere wijze met ons kan gehandeld worden. Te  GESCHIEDENIS. 275 Te uitvoeriger zijn wij geweest over 'dit onderwerp, omdat veele perfoonen zeer genegen zijn,te gelooven, dat alle Roomschgezinden vrienden van de Inquifitie zijn, daar'er, ondertusfehen, veele waardige perfoonen onder hen gevonden worden , welke van dezelve een afgrijzen hebben. Ondertusfehen is het de pligt van alle [Roomsch-Katholijken']., in Engeland woonagtig, de Proteflanten te Overtuigen dat zij geene vervolgers zijn; Want, gelijk zij onlangs eene meer dan gemeene vrijheid van de burgerlijke Overheid hebben verkreegen, dus behoorden zij, door een beginzel van dankbaarheid, genoopt te worden , om van dezelve eeri waardig gebruik te maaken. Wij hoopen dus een onpartijdig berigt wegens dé Inquifitie te hebben gegeeven , en wij vinden geen vermaak om fr.il tc blijven ftaan op de ondeugden, veel min op dc zwakheden onzer medefchepzclen. Doof een onvoegzaam gebruik van onze redelijke vermogens, worden wij dikmaals verblind , en dit behoorde ons tc lecren , om uit te zien na dc Godlijke Openbaaring. Hier vinden wij het gordijn ter zijde gefchooven, en den weg, welke ter eeuwige gelukzaligheid leidt , zó duidelijk aangeweezen, dat zelf de dwaazen, ten zij door eene moedwillige verkeerdheid , denzelven niet kunnen over 't hoofd zien. Een vleeschgezinde Godsdienst is duivelsch ; Maar de wijsheid^ S % die tNQUI ilTIE.  in q uisi tiè. G E- 276 GODSDIENSTIGE die van boven is , is ten eerften zuiver , daarnaa vreedzaam, befcheiden, gezegge* lijk , vol van bermhartigheid en van goede vrugten, niet partijdiglijk oordeelenden en ongeveinsd, jak. III. 17.  GESCHIEDENIS. 277 GESCHIEDENIS DER WALDEN ZEN en ALBIGENZEN. Onze Zaligmaaker hadt gezegd, zijne Gemeente op een rots te zullen bouwen, en dat de poorten der helle dezelve niet zouden overweldigen. Hier door moeten wij verftaan, dat 'er, van den tijd af dat hij den Heiligen Geest over zijne Leerlingen hadt uitgeftort, altoos zommige menfehen in de waereld zijn zouden, welke zijne geboden zouden onderhouden, zonder met Afgoderij befmet te zijn, of door dwaalingen vervoerd te worden. De geleerde Dr. newton, Bisfchop van Bristol, heeft deeze aanmerking in 't oog gehouden, in zijne Verhandelingen over de "Voorzeggingen, en daarin aangetoond, dat, zeifin de duisterde tijden, altoos eenige menfehen geweest zijn , welke, door de algemeene verdorvenheid van gevoelens en ongebondenheid van zeden, niet wierden meclegefleept. Als eene wonderfpreuk , veelligt, zal dit in de ooren klinken van dc zodanigen , welke geene gelegenheid gehad hebben om de Gefchicdenisfen naarftig te beoeffenen, gelijk veelal het geval is, als zijnde een onderwerp, waar toe een iuist en bondig oordeel, algemeene bclce, S 3 zen* WALDENZEN en \LBIOENZEN.  WALDENZEN en ALBllïENZEN. 278 GODSDIENSTIGE zenheid en aandagtige herhaalde overdenkingen vereischt worden. Dat eene bijkans algemeene duisternis de Volken bedekte, onder welke de naam van christus wierdt genoemd, kan niet ontkend worden; en deeze zwarte wolk wierdt van tijd tot tijd donkerder, van de zesde tot aan de zestiende Eeuw, wanneer het glansrijk licht der Hervorminge de duisternis verdreef, welke de kinderen der menfehen zo langen tijd als met fnoeren hadt vastgebonden, cn de verborgenheid van het eeuwig Euangelie voor hun bloot leide. Wij leezen, 1 Koning, XIX. dat wanneer de Profeet elia , door de ftemme des Heeren, in de woestijn geroepen wierdt, hij ten antwoord gaf dat hij alléén in Israël was overgeblcevcn, die den waaren God diende. Doch, laaten wij hierop het Godlijk antwoord hooren: Ik heb in Israël doen overblijven zevenduizend, alle. knieën die zich niet geboogen hebben voor baül, en alle mond die hem niet gekust heeft. Hadt dit plaats onder eene wet vanvlecschlijke inzettingen ? En droeg God zo veele zorge voor eene Kerk, welke in alle haare plegtigheden flegts een fchaduwbeeld der Euangelifchc bedcclinge was? en zal hij geene zorge draagen voor de afgefchaduwde zaaken? Strekt zijne alvermogende kragt, zijne oneindige wijsheid, en zijne meer dan algemeene goedwilligheid zich uit tot eene Bedeeling, welke zou vernietigd worden ? en zullen niet de zelfde vol- heer-  GESCHIEDENIS. 279 heerlijke eigcnfchappen werkzaam zijn ten • voordeele van het Euangelje van christus, 't welk voorzegd wierdt al van 's ■ menfehen val af, tot dat de volheid des tijds kwam, in welken God zijnen Zoon in de waereld zondt, gebooren uit eene Vrouwe, geworden onder de Wet, opdat hij eene verzoening voor de zondaars zou te wege brengen, cn de Zaligmaaker van zijn volk worden? 't Is onmogelijk dat God zich zeiven onbetuigd kon laaten onder het Euangehe, bijzonderlijk daar de Zoon zijner liefde , door zijne verdienften en lijden, de grondlagen van zo een heerlijk gebouw geleid hadt Wanneer christus voorfpelde dat veclen zijner Leerlingen hem verhaten ZOiiden,enhij,bij zijne wederkomst,naauwJijks geloof op aarde zou vinden, wilde hij daar mede geenzins aanwijzen, dat hij ^ehecl zou vergeeten worden: want, m dat geval, zou dc vermaarde voorzegging verijdeld zijn geworden, dat God een eeuwigduurend Koninkrijk zou oprichten H welk geen einde zou neemen. En, zodiK. maals de Apostelen de opkomst, regeering en den ondergang van den Antichrist voor. fpelden, voegden zij 'er altoos nevens, dat. tot aan het einde der waereld, altoos ee, ragen zouden gevonden worden, welke hel Euangelie in zuiverheid zouden belijden, er dcszelfs geboden in oprechtheid betragten Niet, dat alle deeze getuigen in mm weezenlijke ftukken zouden overeenftemmen maar, in alle dingen van een weezenlykei 3, 4 aart: VAI.DEST- 5 en en \LBIGEN- SIIN, 1 » »  %'ALDEN- zen en ALBfGEKZEN. i ■i 1 ] ] 1 I I '2 &8o GODSDIENSTIGE aart, en de gronden van het Christendom betreffende, zouden eens zijn. Dat is, zij zouden uitzien na de zaligheid, alleenlijk in het woord van God , en door de vcrdienften van c h r i s t u s , zonder eenige agt te geeven op die geringer bijzonderheden, welke de menfehen beter noch flegter kunnen maaken. Dicnftig cn oorbaar is het, dcrhalven , dat wij onderzoek doen, waar wij die belijders van het waare Christendom moeten zoeken , welke wij hebben gezegd , altoos in de waereld te zullen gevonden worden, ten tijde als alle de overige belijders van onzen heiligen Godsdienst niets meer daar van, dan den blooten naam, zouden kennen. Hier op mogen wij antwoorden, dat 'er niet flegts bijzondere perfoonen geweest zijn, in alle eeuwen, welke de iwaahngen van het Pausdom verworpen nebben , maar dat men geheelc genoot.chappen heeft gevonden, welke, veeleer dan hun geweeten tc befmetten, na ie akehgfte wildernisfen zijn geweeken, sn God in zuiverheid gediend hebben. Onder deeze verdienen, in de eerfte plaats, mze opmerking de Waldenzen , dus gelaamd naar petrus wa ld o, of walïius, een man van eenig aanzien in frankrijk , in de twaalfde Eeuwe , die :ich beroemd maakte door het beftrijden ran de leerftellingen der Roomfche Kerke, tn het voorflaan van eenige zuivere grondeginzels van den Christiijken Godsdienst, .o talrijk wierden zijne naavolgers, dat te-  GESCHIEDENIS. 281 tegen hen een kruistogt ondernomen wierdt, op last van den Paus, welke hen befchuldigde met het drijven van leerbegrippen, welke het Christendom vernietigden. Want, het is bekend dat de boosaartigheid van het Pausdom geene paaien kent ; ook hebben de Roomschgezinden een berigt gegeeven van den oorfprong deezer luiden, 't welk wij, nevens hunne overige valfche befchuldigingen, hier laaten volgen. 't Gebeurde te Lions, in een grooten toeloop volks, dat een uit den hoop fchiciijk dood ter aarde ncderviel. Allen, welke daarbij tegenwoordig waren, wierden hierdoor grootlijks verfchrikt, in 't bijzonder zeker petrus wald rus, die terftond daarop zijne goederen verkogt. het geld onder de armen uitdeelde , cn vertrok. Eene groote menigte volks fchoolde terftond rondom hem te zamen. Hï daarop, alzo hij eenige geleerdheid bezat, las cn verklaarde aan hun het Nieuwe Testament in hunne eigen taaie , cn onderwees hen in dc waarc beginzels van der Christlijken Godsdienst. Dewijl het getal zijner leerlingen hand over hand toenam, verfpreide zich deeze aanhang, er kreeg allerwege de overhand. De bczwaarnisfen, tegen hen ingebragt. waren: 1. Dat zij twee beginzels erkenden, het eene goed, het ander kwaad; het eerfte, den Schepper van alle onzigtbaare en geestlijke dingen; het tweede, der Schepper der lichaamen, en denBefchermS 5 goc WALDENZEN en ALCIGENZEN. :  282 GODSDIENSTIGE WALDEN zen en ALI3IGENZEN. •god van het Oude Testament. — 2. Dat zij insgelijks twee Christussen erkenden; den eenen boos, zijnde den geenen, welke op aarde was verfchccncn : den an, d^ren goed , welke nog niet gekoomen is. — 3. Dat zij de opftanding des lichaams ontkenden, cn geloofden dat de zielen der menfehen Duivels of booze geesten zijn, tot ftraffe over hunne zonden in hunne lichaamen gezonden. ■— 4. Dat zij alle de Sakramenten der Kerke veroor, deelden , cn het huwelijk als geoorlofd aanzagen. —■ Wat hunne leevenswijze aangaat, men zeide dat onder hen tweedeiici foort van menfehen was , dc volmaakten en de geloovigen. De volmaakten roemden dat zij een onthoudend leeven leidden , en vieesch , eijeren noch kaas aten. De geloovigen leefden gelijk andere menfehen, en waren zelf losbandig in hunne zeden; doch zij waren overtuigd dat zij zouden zalig worden, door het geloof der volmaakten, en dat niemand zou verloorcn gaan, welke de oplegging der handen van hun ontvangen hadt. Doch, eene bloote lastertaal was deeze befchuldiging tegen hen. Want ene as sylvius, een berigt wegens hen geevendc, zegt dat de leden van deezen aanhang een uitnecmend voorkoomen van godsvrugt hadden ; dat zij regtvaardrg voor de menfehen leefden, en alle de artikelen van de Geloofsbclijdcnisfc der Apostelen geloofden; doch, dat zij alleenlijk de Kerk van Rome cn de Geestlijkheid lasterden. Maar,  GESCHIEDENIS. 28.3 Maar, 't was hun bcftrijden van de aangenomcnc leerbegrippen dier Kerke , en van dc verdorvene zeden der Gecstlijkheid ,,■ 't welk hun den Itorm op den halze haalde , die in hunne vervolging eindigde. Dat de., bovengemelde befchuidigingen in de daad grove onwaarheden waren, zal blijken uit het getuigenis dierSchrijveren, welke naast aan hunnen leeftijd geleefd hebben: want, het is bekend dat deeze lieden afftammelingen waren van de zulken, die nimmer het Euangehe verlochend hadden, maar hetzelve in zijne oorfpronklijke zuiverheid zogten te handhaavcn. Ja, de artikelen , welke zij omhelsden , waren hoofdzaaklijk de zelfde, als de gevoelens der Proteftanten, gelijk blijken zal uit het volgende kort begrip. 1. Dat met het Doopwater geen gewijde olie moet gemengd worden. — 2. Dat alle gebeden bijgeloovig cn ijdcl zijn, welke gedaan worden over olie , zout, wasch, wierook, olijfof palmtakken, kerkelijke kleederen, bekers, kerkhoven en foortgclijke dingen. 1—i 3. Dat dc tijd nutteloos verfpild wordt met kerkelijke gezangen en het houden van kanonikaale uuren. -— 4. Dat in de Vasten vleesch cn eijeren mogen geëetcn worden , en dat 'er geene verdiende is in het vasten op zulke tijden. — 5. Dat, wanneer de nood het vereischt, allerlei foor) van menfehen mogen trouwen, dc Leeraars zo wel als andere menfehen.— 6. Dal de Biegt niet noodzaaklijk is. — 7. Dal de Bevestiging geen Sakrament is. — 8. Dat iVALDEN- zen en \l1ugen5 en.  a84 GODSDIENSTIGE WALDEN zkn en ALBIGEN ZEN. i < 1 I ( l 1 f j c c \ \ l ■ 8. Dat aan den Paus geene gehoorzaamheid moet betoond worden. — q. Dat ■de Bedienaars des Euangeliums van de tienden en vrijwillige giften moeten leeven. — 10. Dat 'er geen onderfcheid is tusfchen een Lccraar cn een Bisfchop. —. ï 1. Dat het niet de waardigheid, maar de verdienftcn van een Ouderling zijn, welke hem tot een beter mensch1"maaken. — 12. Dat zij het Sakrament toedienen, zonder de gewoone plegtigheden der Roomfche Kerke. — 13. Zij zeiden dat de beelden uit de Kerken moesten weggenomen worden, en beweerden dat het aanbidden van dezelve Afgodendienst was. — 14. Zij vcragtten dc Pauslijke Aflaaten, 2n hielden ftaande dat dezelve van geene tragt waren. — 15. Zij weigerden eenigen Eed te doen , waardoor zij zouden genoodzaakt worden zich zelve of hunne /riemden tc bcfchuldigen. — 16. Zij onlerhielden hunne Leeraars uit hunne eigen icurzen; het voor onredelijk houdende, lat deeze lieden van hunne lctterbezighefen zouden worden afgetrokken , door enoodzaakt te zijn om met hunne eigen tanden hunnen kost te winnen.'— 17. Zij doofden dat de wonderwerken , in de loomfche Kerk gefchied , valfche woncrwerken waren. — 18. Dat de Godsienst der Bedel - Monniken door den Duiel was verzonnen. — 19. Dat de Paus an Rome niet onfeilbaar was. —■ 20. Dat oererij en hoerhuizen niet moesten ge-  GESCHIEDENIS. 285" geduld worden, onder voorwcndzel van door dit middel ovcrfpel cn vrouwenkragt te voorkoomen. ■— 21. Dat 'er geen Vagevuur is, waarin dc zielen der overlecdenen moeten gezuiverd worden, voordat zij in den hemel worden opgenomen. — 22. Dat een Ouderling, in eene crgernisgeevende zonde vervallende , in zijnen dienst behoort gefchorst te worden, tot dat hij voldoende proeven van zijne bekeeringe heeft gegecven. ■— 23. Dat de afgeftorvcne heiligen niet godsdienftig vereerd , noch aangebeeden moeten worden. —• 24. Dat het geen onderfcheid maake waar zij begraaven worden, in gewijde of ongewijde aarde. — 25. Het laatfte Oliezei hielden zij niet voor een Sakrament der Kerke. ■— 26. Zij beweerden dat Misfen, aflaaten en gebeden den afgeftorvenen geen nut deeden. — 27 Zij namen geene gebeden aan dan de zul ke, welke overeen kwamen met het Gebed onzes Heeren, 't welk zij tot eene re gelmaat van alle hunne 'gebeden ftelden.— 28. Eindelijk, fchoonhunne vijanden hui te laste leiden , alsof zij beweerden dat ie der Leek vrijheid hadt om voor het voll te prediken, hadden zij, nogthans, Bis fchoppen en gewijde Orden, als de Ord van Bulgarie, en de Orde van Druguria. D< zulken , welken onder hen het Leeraar ampt bckleeden, wierden daartoe geordend hoewel zij niet van de Roomfche inftellin gc waren. Waldo zelve vertrok na het Dctufi nee iVALDEff" zen en ylijigevsen. I >  286 GODSDIENSTIGË WALDENZEN en ALBIGENZEN. neefche, en hieldt aldaar verkecring, in dë bergen dier provincie, met eenige onkundige luiden , doch die bekwaam waren om zijne Leer aan te neemen. Ook verfprcidden zich zijne Leerlingen in Pikardie, van waar zij den naam kreegen van Pïkardem Koning Philips, opgeftookt door kerkelijke perfoonen, vatte naderhand tcgeri hen de wapens op, vernielde driehonderd huizen, aan welgeftelde lieden tocbehoorende, welke in hunne begrippen Honden, verwoestte eenige veivfterktcfteden; vervolgende de inwooners tot in Vlaanderen-, werwaarts zij gevlugt waren; cn doende' aldaar veelen hunner in het vuur verbranden. Deeze vervolging hadt ten gevolge dat veelen hunner na Dnitschland cn den Ëlzas vlugttcn , alwaar zij hunne Leer verfpreiddem Kort daarnaa riehtten de Bisfchoppen van Mèntz en Straatsburg tegen hen eene hevige vervolging aan, doende vijfendertig burgers Van Mentz in één vuur, en nog achttien in een ander verbranden, alle welken, met groote ftand, x^astigheid, den dood ondergingen. Op aanhouden des Bisfchops , wierden te Straatsburg tachtig Waldenzen verbrand; nogthans trok eene groote menigte volks zo Veel fligting uit de vermaaningen, ftandvastigheid en lijdzaamheid dier martelaaren , dat, in den jaare MCCCXV, in het Graaffchap van Pas/au, en op de grenzen van Bohème, meer dan tachtigduizend menfehen gevonden wierden, welke van het zelfde geloof belijdenis deeden. In  GESCHIEDENIS. 287 In den jaare MCLX, kwamen zommigen hunner in Engeland over, en leeden tc. Oxford een barbaarfchcr en wreedcr ftraf- • fe, dan tot nog toe omtrent de Christenen , in zaaken van het geloof, geoeffend was. Drie jaaren kater kondigde Paus al ex and er de III, in de Kerkvergadering van Tours in Frankrijk, een bevclfchrift af, inhoudende dat deeze Euangelifchen, en alle hunne naavolgcrs, in den Kerkban zouden gedaan worden; en dat niemand aan hun iets zou verkoopen , of van hun koopen, volgens 't geen voorzegd is, Openb. XIII. 19. Doch, in weerwil van aile deeze beflaitcn en bcvclfchriften , krecgen zij welhaast zeer fraaie Kerken in Bulgarie , Croatie , Dalmat ie cn Hungarije. De zelfde gevoelens wierden omhelsd door de Albigenzen, dus genaamd, om dat zij 't eerst zich hadden neergeflagen in AM, eene provincie den Paus foebehoorende. In Dnitschland en Engeland droegen zij den naam vanLollards, ccn woord, welks betekenis veele Schrijvers niet behoorlijk verftaan hebben. Doch, uit hetgeen Lord iï a l e s over dit onderwerp heeft gefchreeven , fchijnt het duidelijk te blijken, dat de oorfprongdierbenaaminge was, het zingen van hunne liederen in hunne eigen taaie, in tegenftelling van de Roomsch-Katholijken. welke de Kerkliederen in de Latijnfche taaie zingen. Zeer talrijk wierden deeze lieden, omtrent het begin der veertiende Eeuwe, en hunne ge» .VALDEN-* 5 en en iLBIGENïen.  «88 GODSDIENSTIGE waldenzen en albk;en zen. J 1 i gevoelens wierden omhelsd door den waereldvermaarden joanxes wikliff ,< ■ van welken wij het volgende berigt vinden aangetekend. JOrtKNES wikliff w3s DoktOl* etl Hoogleeraar in de Godgeleerdheid op de Univerfiteit tc Oxford, en Rektor te Lutterworth in Lincolnshire. In groot aanzien en agting was hij aan de Univerfiteit, wanneer de gefchülen, welke, tusfchen de Monniken en de wacrcldlijke leden der Univerfiteit, ontiïondcn, hem aanzetteden om zich tegen dc Kerk van Rome te verklaaren. Hij begon met het regtsgebied van den Paus en der Bisfchoppen aan te tasten, en haalde daardoor verfcheiden aanzienlijke mannen tot zijne belangen over, bijzonderlijk jan van gaunt, Hertog van Lankaster, en hen rik Lord percy. Naa dat de Geestlijkheid o verzijne Leer klagtig was gevallen, dagvaardde hem dc Aardsbisfchop van Canterburij voor eene Kerkelijke bijeenkomst, welke hij, in den jaare MCCCLXXVII, te Londen hadt bij een geroepen. Wikliff verfcheen voor deeze Vergadering , vergezeld van den Hertog van lankaster, tvelke toenmaals het voornaamfte bewind les Koninklijks in handen hadt. Hier perdeedigde hij zich , en wierdt vrijgesproken. Paus gregorius de XI, kennis gecreegen hebbende van de Leer , welke vikliff over gantsch Engeland Verbreidde, en van de befcherming, welke- hij  GESCHIEDENIS. 289 hij gevonden hadt, waardoor hij de veroordceling was ontkoomen, fchreef aan de Engelfche Bisfchoppen, en beval hun zorge te draagen dat hij in verzekering wierdt genomen; of, ingevalle zij dit niet konden te wegc brengen, hem te dagvaarden om te Rome tc verfchijnen. Ten zelfden tijde zondt hij hun negentien Hellingen, door wikliff verdcedigd, welke hij als kettersch of als valsch veroordeelde. De Leer, in deeze Hellingen begreepen, kan tot vier hoofdzaaken gebragt worden. 1. Dat God geene tijdlijke bezittingen aan dc Kerk heeft gegceven, om voor altoos van haar gcnooten te worden; en dat de Vorften haar van dezelve kunnenontblooten.— 2. Dat de Kerk zich niet van uitbanningen of tuchtigingen kan bedienen, om het afvorderen, of behouden van tijdlijke inkomfton. — 3. Dat ieder wettig geordend Priester genoegzaamc magt heeft om de Sakramenten toe tc dienen, en gevolglijk om alle boetvaardige perfoonen van alle hoe ook genaamde zonden vrij te fpreeken. — 4. Dat de Kerkdijken, den Roornfchen Paus niet uitgezonderd, door de Leeken mogen befchuldigd enbeftraft worden. Den brief van Paus gregorius, naa het overlijden van Koning eduard, na Engeland gebragt, en aan de Kerkvoogden diens Koninklijks ter hand gefteld zijnde , hielden deeze eene Vergadering te Lambeth. Wikliff wierdt voor dezelve gedagvaard , verfcheen 'er , en ontging andermaal de veroordeeling, door de III. PEEL» T UlS- wabden- zi<:n en albigenzen.  WALDEN ZEN en ALBIGEN ZEN. 290 GODSDIENSTIGE . tusfchenkomst der aanzienlijke mannen cn van het volk, alle welken zich zo kragt■daadig voor hem verklaarden, dat de Bisfchoppen niet verder durfden gaan dan hem ftilzwijgen op te leggen. De Staatsonlusten, welke, geduurende deminderjaarigheid van richard den II, het Koninkrijk beroerden, gaven wikliff ruime gelegenheid om zijne leerbegrippen te verfpreiden , en veele leerlingen aan Zijne zijde te krijgen. William courtneij, Aardsbisfchop van Canterburij , aan de verdere poogingen van wikliff een einde willende maaken, beriep, in Bloeimaand des jaars MCCCLXXXII, te Londen , eene Vergadering van acht Bisfchoppen en verfcheiden Leeraarcn; hij veroordeelde in dezelve vierentwintig Hellingen van wikliff en zijne leerlingen: te weeten, tien als kettersch, en veertien als dwaalende, en ftrijdig tegen de uitfpraaken der Kerke. De eerfte tien waren deeze : r. Dat de zelfftandigheid van het ftoffeüjk brood en wijn, naa de wijding, in het Avondmaal blijft. — 2. Dat, in dit Sakrament, de toevalligheden niet beftaan zonder het onderwerp. —. 3. Dat jezus chris. t u s niet aldaar is in eigen perfoon, weezenlijk, eigenlijk en door zijne eigen lichaamlijke tegenwoordigheid. — 4. Dat een Bisfchop, of Priester, die eene doodzonde heeft gepleegd , kan ordenen, wijden noch doopen. — 5. Dat wanneer een mensch op de vereischte wijze boet- vaar-  GESCHIEDENIS. 291 vaardig is , de uitwendige belijdenis alsdan nutteloos is. — 6. Dat de Mis gee-; nen grond heeft in het Euangelic van je- ' zus christus. •—• 7. Dat God genood-: zaakt is den Duivel te gehoorzaamen. — 8. Dat indien de Paus een vervvorpcJijk of fnood mensch zij , en gevolglijk ccn lid des Duivels, hij geene magt over de geloovigen heeft. — 9. Dat, naa urbanus den VI, niemand als Paus behoorde erkend tc worden , en dat wij, even als de Grieken, volgens onze eigen wetten behooren tc leeven. — 10. Dat het tegen dc Schriftuure aanloopt, dat kerkelijke perfoonen eenige tijdlijke bezittingen of inkomftcn hebben. — "De dwaalende gevoelens hadden opzigt op den Ban, het prediken, de inkomften der Kerke, en de Godsdienftige Orden. Twee Godgeleerden, leerlingen van wikliff, over deeze fteilingen ondervraagd zijnde, gaven tot antwoord, dat zij geloofden dat dezelve, in zekeren zin, kettersch en valsch waren. Wat wikliff zclven aangaat, hij verfcheen in de Vergadering, en, gelijk zommige Gefchiedfchrijvers vernaaien, leverde eene Geloofsbelijdenis over , in welke hij zijne dwaalingen herriep, en de weezenlijke tegenwoordigheid van jezus christus in het Avondmaal erkende. Wat hier van zij , de kerkelijke Vergadering veroordeelde de ketterijen en dwaalingen van w r kLiff en zijne leerlingen, en verwierf een Bevelfchrift van Koning richard T z te. .val dencën en llbigen- :en.  292 GODSDIENSTIGE WALDENZEN en ALBIGENZEN. tegen de zulken, welke dcrzclver leerftellingen zouden leeren en prediken; tevens krcegen de Aardsbisfchoppen en dc Bisfchoppen de magt, om de zodanigcn in verzekering te neemen. In gevolge van dit gebod, deedt de Aardsbisfchop van Canterburij zulke Wikliffiten in de gevangenis werpen, welke hunne leer, bij monde of in gefchrifte, ijverig verfpreidden. Wikliff flierf kort daaraan te Lutterforth, op den eenëndertigften van Wintermaand des jaars MCCCLXXXIV, nalaatende verfcheiden gefchriften, ter verdeediginge van zijne leerllellingen, en eene menigte leerlingen, welke dezelve voortplantten. Thomas arundel, die william courtney, op den Aardsbisfchoplijken zetel van Canterburij, opvolgde, hicldt, in den jaare MCCCXCVI, te Londen, eene provinciaale kerkelijke bijeenkomst , in welke hij acht Hellingen veroordeelde, uit de fchriften van wikliff getrokken. Deeze Hellingen waren de volgende: i. Tegen de weezenlijke tegenwoordigheid van het lichaam en bloed van christus in het Avondmaal.— 2. Wegens den Doop; dat de kinderen der regtvaardigen kunnen zalig worden, zonder dat zij gedoopt zijn. ■— 3. Wegens de bevestiging ; dat de Priesters dezelve mogen toedienen. — 4. Wegens dc Orden; dat 'er niet meer dan twee Orden in de Kerk behooren te zijn, die der Priesteren, en die der Diakenen. — 5. Wegens het huwelijk; dat de huwelijken van bedaagde lie-  GESCHIEDENIS. 293 lieden, welke niet ten oogmerke hebben om kinderen te verwekken, geene waare huwelijken zijn ; dat de hinderpaalen van ■ bloedverwant- en maagfehap mcnschlijke : inftellingcn zijn , van allen grond ontbloot; cn dat het, bij het aangaan van huwelijken, niet noodig is, voorwaarden, in tegenwoordigheid van getuigen , tc beraamen. — 6. Dat het den Geestlijken ongeoorlofd is , tijdlijke goederen te bezitten. — 7. Dat dc zalving der zieken geen Sakrament is. •—■ 8. Dat al wat gebeurt , noodzaaklijk gebeurt. Eindelijk verboodt thomas arundel, in dc uiterfte volkomenheid, de Ketterij van wikliff, door dc vastftellingcn gemaakt in de Sijnodc, gehouden te Oxford, in den jaare MCCCCVIII, die, in het volgende jaar, te Londen, waereldkundig gemaakt en door het koninklijk gezag bckragtigd wierden. In den jaare MCCCCXIII, veroordeelde Paus joannes de XXIII de werken van wikliff, in eene Kerkvergadering tc Rome; en de Engelfche Kerkvoogden , door het gezag des Konings onderfteund, Helden hunne uiterfte poogingen in 't werk, om deeze Ketterij in het Koninkrijk geheel uit te rooien, en te beletten dat zij openlijk vastgefteld en gepredikt wierdt. Door dit middel ging zij geheel , of althans ten grooten deelc , in Engeland te niete. Doch, de fchriften van wikliff, door cencn zijner leerlingen , petrus payne genaamd, na Bohème -overgebragt zijnde, wierden aldaar binnen T 3 kor-. WALDEN» jkn en u.digen5en.  WALDENZEN en ALUIGEN ZEN. 294 GODSDIENSTIGE korten tijd vcrfpreid, en bekeerden verfcheiden leden der Univerfiteit van Praag. Nog een andere naam, welken de Albigenzen voerden, was die van Hus fit en, omdat zij leerlingen waren van joannes hus, een Bohemer, en Priester van de Kapél van Bethlehem, te Praag. In den jaare MCCCCXIV omhelsde cn verdcedigde hij het gevoelen van den Engelfchen wikliff. Om deeze reden wierdt hij gedagvaard voor de Kerkvergadering van Conftans, en, vermids hij weigerde zijne zo genaamde dwaalingen tc verzaaken, veroordeeld om leevendig verbrand te worden ; welk vonnis ook met 'cr daad aan hem volvoerd wierdt in de ftraks genoemde ftad. Waarin de zogenaamde ketterij van joannes hus en hieronymus van praag, die nevens hem den marteldood ftierf, gelegen ware, kan blijken uit het antwoord, welk zij aan de Kerkvergadering gaven, wanneer zij vermaand wierden de gevoelens der Kerke te omhelzen. „ Zij waren (dus fpraken ze) be„ minnaars van het heilig Euangelium, „ cn echte leerlingen van christus; zij betuigden dat de Kerk van Rome, en „ alle andere Kerken der waereld, ver„ re waren afge weeken van de Apostoli„ fche overleveringen; dat de Geestlijk„ heid vermaaken cn rijkdommen naajaag„ de; dat zij heerfchappij voerde over het „ volk, de vooraanzittingen in de gezel„ fchappen zogt, en paerden en honden „ hieldt; dat de kerkelijke inkomilen,, » dis  GESCHIEDENIS. 295 „ die de arme leden van christus toe„ behoorden, in ijdelheid en losbandig„ heid vcrfpild wierden; en dat de Pries „ ters onkundig waren van de geboden „ Gods, of, indien zij dezelve kenden, „ 'er weinig agt op gaven." Zomtijds wierden zij Boheemfche Broeders genaamd. Zij hielden den Paus en de Kardinaalen voor den Antichrist, en de Kerk van Rome voor de Hoer, van welke in het boek der Openbaaringe gefproken wordt. Zü verwierpen de Sakramenten der Roomfche Kerke, en verkoozen Leeken tot hunne Leeraars. Zij hielden de Heilige Schriftuur voor den eenigen regel des geloofs ; hunne Leeraars onderhielden geene der plegtigheden , in de Roomfche Kerk, bij het vieren der Misfe, gebruiklijk, en zij gebruikten geen ander gebed dan dat onzes Heeren. Zij wijdden gezuurd brood, cn gedoogden, bij de onderhouding des Avondmaals, geene andere aanbidding dan die van jezus christus. Zij herdoopten alle de geenen, wel. ke zich bij hunne Vergadering voegden. Zij hadden eenen afkeer van den dienst der beelden en der heiligen, van de gebeden voor dc dooden , den ongchuwden flaat, de geloften en vasten. Geene andere feestdagen vierden zij dan Kerstijd 3 Paasch en Pinxter. In den jaare MDIV, wierden zij, dooi dc Roomschgezinden, aangeklaagd bij Ko- ning ladislaus den II, 33» Wie» Z* eene Gcloofsbelüdcnis overleverden. Zr " T 4 vcr' WALDENZEN en AL BI GENZEN.  WALDEN zen en ALBIGEN ZEN. 296 GODSDIENSTIGE . verklaarden daarin, de drie Geloofsbelijdenis fcn, die der Apostelen, de Nicefche en • de Athanafiaanfche, aan te neemen, en beweerden dat de dienst der Kerke gelegen is in het prediken van eene gezonde Leere. Zij befchreeven den Doop als een teken van de inwendige zuiverheid deiziele , door het geloof gewrogt ; en zij beweerden dat zo wel volwasfencn als kinders moesten gedoopt worden. Wat aangaat het Avondmaal, zij ontkenden de Transfubftantiatie, en verwierpen alle gebeden, bij het wijden der tekenen gebruikelijk; bcweerende dat de Priester niets mogt voegen bij de woorden van jezus christus, of iets meer doen dan hij in het jongfte Avondmaal gedaan hadt. Het huwelijk befchouwden zij als een zinnebeeld der vereeniginge tusfehen christus en zijne Kerk; zij ftonden toe dat den zieken en ftervenden het laatfte oliezei wierdt toegediend. Naa dat zij hunne Geloofsbelijdenis hadden ingeleverd, fmeekten zij om des Konings genade. Doch, in weerwil van hun verzoek, deedt ladislaus een Bcvelfchrift tegen hen uitgaan, hun verbiedende eenige zamenkomften te houden, zo in 't verborgene als in het openbaar. Dit bewoog hen tot het inleveren van een tweede Verzoekfchrift, waarin zij verklaarden, zich van de Roomfche Kerk te hebben afgezonderd, ter oorzaake van de boosheid haarer Bisfchoppen, welke de waarheid verlochend, sn daar door de magt der fleutelen verloo- ren  GESCHIEDENIS. 297 ren hadden. In dit Smeekfchrift verwier-1 pen zij, met ronde woorden, de aanroe-; ping cn den dienst van de Maagd maria' en der Heiligen. : Lüther hadt zich niet tegen de Roomfche Kerk verklaard, of de Boheemfche Broeders zogten zich met hem te vereenigen. In 't eerst liet die Kerkhervormer een grooten afkeer van dien aanhang blijken; doch, naa dat de Bohemers, in den jaare MDXXIII, hunne afgevaardigden aan hem gezonden hadden, met een volledig berigt van hunne leerflcllingen, flerndc hij dezelve in allen opzigte toe, uitgezonderd raakende de Leer van het Avondmaal. Hij verklaarde dat zij een genootfehap van Christenen waren , welker leere zeer nabij kwam aan de zuiverheid des Euangeliums. In den jaare MDXXXV, gaf deeze Gezintc eene andere Geloofsbelijdenis in 't licht, in welke zij verklaarde, den Wederdoop verzaakt te hebben, welke in den beginne onder haar in gebruik was; waarop eene verceniging wierdt getroffen met dc Lutherfclien, en naderhand met dc Zwingliaanen , wier leerbegrippen zij vervolgens bleeven aankleeven. Uit alle deeze omflandigheden cn vérfchillende bcnaamingen, bij welke zij bekend waren, en de lecrflellingen, welke zij omhelsden , kunnen wij lecren , dat zij, in menigvuldige opzigten , weinig van de Proteflanten verfchilden. Hunne beftendige aankleeving van deeze leerbegripT 5 pen VALDENNEN en IL1UGENSEN.  2oS GODSDIENSTIGE WAtDEr zen en albigen zen. r-pen kan insgelijks ten bewijze dienen van dc waarheid van hetgeen wij reeds beweerd ■ hebben: te weeten, dat in alle Eeuwen, de duisterfte zelf niet uitgezonderd, altoos eenige perfoonen gevonden wierden, welke van de waarheid belijdenis deeden, en, hoewel zij in beuzelagtige ftukken verfchildcn, nogthans, omtrent die fundamenteelc artikelen des geloofs overeenftemden , van welke de zaligheid afhangt. Veel bragtcn deeze belijders des Euangeh'ums toe ter bevorderinge van de Kerkhervormingc: want, zeer menigvuldig in getal zijnde , voegden zij zich bij calv i n u s of l u t h e r , of andere hoofden van aanhangen, welke het Pausdom beilreeden. Dit was iets, 't welk de Pausfen weinig verwagt hadden: want, het is waarfchijnlijk, dat zij geloofden dat alle die geenen, welke zij voor Ketters hielden, geheellijk waren uitgerooid; daar zij, in tegendeel, geducht wierden voor dc Pauslijke magt. Ook zullen zij altoos in ag. ting blijven, om den doorluchtigen ftrijd, welken zij voor de waarheid geffreeden hebben, 't Is zeker dat veele van deeze lieden wreedlijk vervolgd, en van ftad tot Had verdrceven wierden. Doch, zo groot was de goedheid der Godiijke Voorzienigheid, dat zommigen hunner hun verblijf biceven houden in wildernisfen, ruim honderd jaaren naa den aanvang der Hervormingc. Ongetwijfeld moet dit worden toegefchrceven aan de menigvuldige oorlogen, welke, geduurende dat tijdperk, on-  GESCHIEDENIS. 299 onder de Europifche Natiën gevoerd wierden; doch, naauwlijks hadden de Vorften, of liever doorluchtige roovers , hunne na- • buuren buitenslands ongelukkig gemaakt, of zij lieten hunne duivelfche woede los tegen hunne eigen onderdaanen in hunne eigen heerfchappije. Ten deezen opzigtc was hun gedrag lafhartig of bijgeloovig, of beide te gelijk. Lafhartig was het, indien zij hiermede dc Pausfen zogten tc believen, dewijl zij meer agts behoorde geflagen te hebben op hunne eigen waardigheid. Een Vorst, die tevens een man van eere is, zal den raad zijner onderdaanen innecmen; maar, in het ftaatkundigc, zal hij nooit onder den invloed der Priesteren ftaan. Laaten de Kerkdijken op hunnen pligt letten, doch zich nimmer met tijdlijke zaaken bemoeien. De ftaatkunde is ccn Rok, welke hun kwalijk ftaat; en , terwijl de Vorften hen aanmoedigen, om buiten den kring hunner pligten te treeden , hooncn zij derzelver koninklijke waardigheid. Wederom, indien de Europifche Vorften hunne onderdaanen vervolgen uit beweegredenen van bijgdoovigheid, handelen zij nog flegter dan wij nu gemeld hebben. Het zal ten bewijze dienen, dat die Vorften de kragt of de zwakheid van het menschlijk verfland nimmer ovcrwoogen hebben. En wat aangaat hunne eigen belangen als Oppervorften, zij moeten daar omtrent geheel vreemdelingen zijn. On» der .VALDENNEN en VLIUGEN£EN.  3oo GODSDIENSTIGE WALDEN ZEN cn ALBIGEN ZEN. - der alle Natiën, bij welke eene voegzaaine verdraagzaamheid, omtrent godsdienfli- ■ ge begrippen, wordt geoeffend, munt de Vorst uit door zijne grootheid, uit hoofde van het getal en den rijkdom zijner onderdaanen. Doch de vervolging, nuttige perfoonen ten lande uitdrijvende, fielt den Vorst tot een voorwerp van veragtinge, berooft zijne onderdaanen van hun vermogen; en , in gevalle eene nabuurige Mogendheid zijne heerfchappijen vijandlijk aanvalle, worden zij, bij gebrek aan inwendige hulpmiddelen, gcmaklijk te onder gebragt. Een geloofwaardig Fransch Schrijver verzekert, dat de Vervolging, ten tijde \ran dc herroepinge van het Edikt van Nantes, tegen de Proteflanten aangericht, ten minflen vijftienhonderdduizend nuttige onderdaanen ten lande uitdreef. Vorflcn, wijzer dan lodewyk de XIV, gaven een gunflig onthaal aan deeze vlugtelingen ; en in Deenemarke, Brandenburg-, doch voornaamlijk in Engeland, wierden die fabrieken aangelegd , welke den rijkdom van Frankrijk hebben doen uitdroogen , en de onbedagtzaame menfehen doen zien, dat de ijzeren hand der onderdrukkinge nimmer een heilzaam doeleinde zal bereiken. De tegenwoordige Afdeeling zullen wij bcfluiten, met het volgende merkwaardig verhaal , getrokken uit Bisfchop burSït's Reizen; dit zal ons kunnen leeren^ vUor*,  GESCHIEDENIS. 301 vooreerst, dat zelf dc vervolging dc waarheid des Euangeliums nimmer volkomen kon verdonkeren; ■— ten andere, dat menfehen, die om hunne godsdienftige begrippen vervolgd worden, hunne geboorteplaats zullen verlaaten, cn eene fchuilplaats zoeken in landen, alwaar hun eene menschlievcnde behandeling wordt aangedaan, 't Is eene bekende waarheid, dat 'cr zeer weinige menfehen in dc waereld geleefd hebben , welke uitgebreider begrippen voedden aangaande de natuurlijke regten des menschdoms , dan Bisfchop burnet. En, wat aanbelangt dc godsdienftige vrijheid, hij diende menigmaaien tot een voorfpraak voor de zulken , welke van hem in gevoelens ver fchilden. Het bovenbedoelde verhaal luidt aldus „ 't Geen ik wegens de Grifons gezegc „ heb, zal ik befluiten met een zeer on „ gemeen voorval, 't welk ik, zo wc „ van de Leeraars van Coire , als vai „ verfcheiden andere Heeren, heb hoorei „ verhaalen. In Grasmaand des jaar „ MDCLXXXV, zagen zij ongeveer vijl „ honderd perfoonen van verfchillend „ fexe en ouderdom door die ftad trek „ ken , welke het volgende berigt we „ gens zich zelve gaven. Zij waren d „ bewooners eener valeie in Tirol, voc „ het grootfte gedeelte aan het Aardsbii „ dom van Saltsburg behoorendc ; doe „ zommigen hunner woonden in de fticl ,3 te walden- zen en at. 131 genzen. ï i 1 1 e r b. 1n  waldeï zen en albigei» zen. 302 GODSDIENSTIGE - „ ten van Trente cn Bres/e. Zij fchee* „ nen een overblijfzel der aloude IVal- - „ denzen te zijn. Zij aanbaden beelden „ noch heiligen, en zij geloofden dat het „ Avondmaal ilcgts ccn gedenkteken was „ van den dood van christus. In nog „ verfcheiden andere opzigten voedden zij „ hunne eigen leerbegrippen, onderfchci„ den van die der Roomfche Kerke. Zij wis„ ten niets van Lutherfchen en Calvinisten, „ en de Grifons , hoewel hunne nabuu„ ren, hadden nooit geweetcn , dat zij „ zo nabij aan den Protcfhntfchen Gods„ dienst grensden. De Mis wierdt voor„ maals onderhen gevierd; doch zommi„ gen hunner , eenige jaaren gelecden , „ uit de valei na Dnitschland reizende, „ met oogmerk om iets door hunner haft„ den werk te verdienen, kwamen ook „ in de Paltz , alwaar zij, in zaaken „ van den Godsdienst, beter onderwec- „ zen wierden. Deeze bragten, bij hun„ ne wederkomst in de valei, met zich t, den Heidelbergfchen Katechismus, ne, vens eenige andere Hoogduitfche boe , ken, welke door het dal verfpreid wier, den. En, gelijk zij voorheen reeds in , eene goede gemoedsgefteldheid waren , deeden deeze boeken onder hen de uit, werking, dat zij het vieren van de Mis , geheel affchaften, en God begonnen te , dienen, op eene wijze, meer overeen, koomende met de voorfchriften, in de Schriftuure aangeweezen. Zommigen 3} hun-  GESCHIEDENIS. 303 3, hunner Priesteren namen deel aan dec3, ze gelukkige verandering; doch ande„ ren, welke de Mis fteeds blecven voor?, flaan, gaven daar van kennis aan den „ Aardsbisfchop van Saltsburg, waarop 3, deeze eenigen na de valei zondt, om 3, na de waarheid der zaake onderzoek te 3, doen, hen te vermaanen om weder tc 3, keeren tot de Mis, en hun harde bc3, dreigingen te doen , ingevalle zij Irard3, nekkig bleevcn. Zij, hieruit den ver3, fchrikkelijken florm verneemende, wel3, ke boven hunne hoofden zamentrok , 3, namen het befluit, om liever hunne hui3, zen en alles wat zij hadden tc verlaatcn, s, dan tegen hun gewecten te zondigen, s, Alle de dalbevvooncrs, oudenen jongen, 3, mannen cn vrouwen, ten getale van 3, tweeduizend , verdeelden zich hierop „ in kleine hoopen; zommige met oogmerk 3, om na Brandenburg, andere om na de ,, Paltz te trekken; omtrent vijfhonderd 3, perfoonen fïoegen den weg in na Coire, ,, voorneemens zijnde om zich door Zwii3, zerland te verfprciden. De Leeraars 3, betuigden mij, zeer geftigt te zijn over 3, hunne eenvoudigheid en zedigheid : „ want, naa dat voor hun eene geldver,, zameling was gedaan , begeerden zij 3, niets anders dan een weinig broods op 5, de reize." Deeze luiden fchijnen het laatfte overblijfzcl der Waldenzen of Albigenzen geweest te zijn, en uit al het gezegde mo- WALDEN- zen en ALBIGENZEN.  3o4 GODSDIENSTIGE walden zen en alb1gen zen. D E . mogen wij dit gevolg afleiden , Dat tot op den tijd toe dat christus zal koo- • men om de waereld te oordcelen , 'cr altoos eenigen zullen gevonden worden, welke zich zijns Euangeliums niet fchaamcn. In 't vervolg zullen wij gelegenheid hebben , om breeder hier over te handelen , wanneer wij een berigt zullen geeven van de verfchillende gezinten onder de Proteflanten. Doch, dc natuur van het plan, welk wij ons hebben voorgefteld , gebiedt ons, eerst een naauwkeurig vcrflag te doen van de Griekfche Kerk, derzelver oorfprong , leeriicllingen , eerdienst, kerktucht en regeering.  GESCHIEDENIS. 30? d e OUDE en MEDENDAAGSCHESTAAT der GRIEKSCHE KERKE. In onze Verhandeling over de Griekfche Kerk, zijn wij vcrpligt melding te maaken van verfcheiden gebeurtenisfen der waercldlijke gcfchiedcnisfe, om daar door,, haaren oudenen hedendaagfchen flaat, het noodige licht bij te zetten. De geloofvvaardigfle getuigenisfen zullen ons hier tot gidzen dienen. Want deeze Kerk, tot welk een laagen flaat zij tegenwoordig ook moge gedaald zijn, was voormaals de, bloeiendfte in de geheele waereld. De Grieken hadden Kerken en Kloosters, van, Dalmatie tot aan Conflantinopole toe, en van daar tot in Sijrie, geheel Klein-Afie daar onder begreepen. In Afrika hadden zij Kerken , in Egypte en Ethiopië, en zelf nog heden ten dage ontmoet men aldaar eenige overblijfzels van dezelve. Tegenwoordig zijn de Grieken zeer talrijk in de Levant: want, hoewel de Turkfche Godsdienst aldaar openlijk door de wet is vastgefleld, ontmoet men 'er, egter, tien Christenen tegen éénMahomethaan. Daarenboven is de Griekfche Godsdienst in een groot gedeelte van Rusland aangenomen. Het is, derhalven, geene moeilijke zaak, III. deel. "V een De 3RIEKSCHEtER K.  De GRIEKSCHEKEEK. %ö6 GOD S DIENSTIGE een uitvoerig berigt te geeven van alles , 't geen in hunne Kerken der opmerkinge waardig is. Alle onze Reizigers, welke de plaatzen bezogt hebben , alwaar de Griekfche Godsdienst openlijk beleeden wordt, hebben ons daarvan zeer uitvoerige narigten gegeeven. En wat aangaat, deszelfs toeftand in de Middeleeuwen, de Gefchiedenis van het Westerfche Keizerrijk zal ons deswegen de vereischte voldoening geeven. Toen CONS T ANTINUS DE GROOTE den zetel des Rijks van Rome na Bijzantium overbragt, en de waereldverrhaarde ftad Conflantinopole bouwde, was hij niet bewust dat hij den grond leide van verfcheiden Koninkrijken , inzonderheid in Europa. De Hunnen, Gothen en Vandaalen , welke de landfehappen, thans Hungarije en Polen genaamd, en de kusten van de Oost-Zee bewoonden, wierden, door hunne maatige leevenswijze, zo talrijk, dat zij in hunne eigen gewesten, hoewel dezelve zeer uitgeftrekt waren , geene plaats ter inwooninge vonden. Hierbij kwam nog eene andere omftandighcid, welke hen noopte, om een inval te doen in het Roomfche Keizerrijk ; deeze was , het berigt, welk zij ontvingen van eenige Soldaaten, welke van hunne Legioenen weggeloopen waren, en onder deeze barbaaren eene fchuilplaats hadden gezogt. Deeze gaven hun zodanig eene befchrijving van de zuidelijke gewesten van Eufopa, dat zij het befluit namen om in de- zei-  GESCHIEDENIS. 307 zelve eenen inval te doen. Volkomen flrooktedit met hunne geaartheid: want, gelijk zij in hun eigen land weinig of niets te vcrrigten hadden, was het eigcnaartig dat zij aangenaamer woonfleden tragtten op te zoeken. In de daad, de verwijfdheid der Romeinen , en de gcfchcurdc flaat des Keizerrijks dienden hun, als 't ware, tot eene uitlokkende nodiging. In talrijke benden ovcrflroomden deeze barbaaren Italië, Frankrijk en Spanje; en, hoewel zij menigmaal na hunne eigen wildernisfen wierden te rug gedreeven, verflrekte dit, egter , alleen als een prikkel tot nieuwe onderneemingen. Door hun ftrijden tegen de Romeinen, leerden zij de Oorlogskunst. Dus bezweek het Romeinfche Rijk onder zijne eigen zwaarte , even gelijk alle andere heerfchappijen, welke vóór hetzelve geweest waren ; waarfchijnlijk zal dit het lot zijn van alle toekoomende Rijken. Van nog meer aangelegenheids , nogthans, was de verdeeldheid, welke tusfchen de Oosterfche en Westerfche Kerken plaats greep ; deeze was het gevolg van de verdeeling des Keizerrijks. De Bisfchoppen van Rome, wel is waar, zogten zich, geduurende een geruimen tijd , geene meerderheid boven hunne broeders aan te matigen. Maar, gelijk hoogmoed de moeder der dwingelandije is, dus vonden de Roomfche Bisfchoppen eene voegzaame gelegenheid,. om hunne magt ta vestigen. Dit gebeurde eerst veele jaaV 2 ren De (i R I E K* SC H3 KERK.  3o8 GODSDIENSTI G E De GRIEKSCHEKERK. ren naa den dood van constantinus:, want, te veel verftands bezat die Keizer, dan dat hij zou gedoogen dat de eene Bisfchop over den anderen heerfchappij oeffende. Gelukkig ware de Kerk geweest, indien zulks ten allen tijde hadde plaats gehad; doch , een zamenloop van omftandigheden deedt de Westerfche Kerk een zo gemaklijk te veroveren prooi voor de Pausfcn worden, als het Keizerrijk tot ccn prooi voor de barbaaren hadt gediend. Dewijl Rome weereloos wierdt gelaaten, was het noodig dat de een of ander aldaar dc burgerlijke magt in handen hadt. In groote hoogagting wierdt toenmaals de Geestlijkheid gehouden, en niets was daarom eigenaartiger , dan dat het volk zich onder de befcherming der Pausfcn begaf. Hier bij kwam nog, dat van dc veelvuldige gefchillcn, welke, van tijd tot tijd, onder dc Kerkdijken ontftonden, de beflisfende uitfpraak door hen aan de Bisfchoppen van Rome wierdt gelaaten. Eenigen der Griekfche Bisfchoppen waren laaghartig genoeg om zo te handelen; en ten laatfte matigde zich de Bisfchop van Rome het voorregt aan, om gezag te ocffenen over de geheele Christen waereld. Ten uiterfte wierden hier door de Bisfchoppen der Oosterfche Kerke ontfteld, als die de vrijheden hunner ledemaaten zogten te handhaaven: want zij weigerden ronduit, zich aan de Pauslijke uitfpraaken te onderwerpen. Dit leide den grond tot eene fcheuring, welke tot op deezen tijd  GESCHIEDENIS. 309 tijd toe heeft geduurd. Ja, men verzekert , dat de afkeer der Griekfche Christenen van de Roomfche Kerk zo groot is, dat, dewijl zij zeer onkundig zijn , zij alles willen gelooven, laat het zo ongerijmd zijn als het mag, indien zij flegts ontflagen zijn van zich aan dc Pausfen te onderwerpen, welke zij nimmer noemen , zonder hun den eenen of anderen fchcldnaam na het hoofd te werpen. In het bevlekken van de zuiverheid des Euangeliums, hebben de Griekfche Christenen met de Roomsch - Katholijken hand aan hand gegaan. Want, hoewel wijde eerften, in zommige opzigten, aan minder grove dwaalingen dan de laatfte fchuldig vinden, zijn, nogthans, zommige van hunne plegtigheden belachelijker. Dikmaals hebben de Latijnen de Grieken gehoond, door hun te gemoete te voeren, dat zij zich in ccn befchreielijkcn ftaat bevinden, omdat zij zich niet aan 's Pausfen opperhoofdigheid willen onderwerpen. De Grieken hebben deeze aantijging omgekeerd, tegen de Roomsch-Katholijken inbrengende, dat de Patriarch van Conftantinopole gelijk ftaat in waardigheid en gezag met de Bisfchoppen van Rome. Trouwens, dit is hetgeen doorgaans gebeurt in alle Godgeleerde gefchillen, in welke onbeftuurde driften de Reden overweldigen , en de menfehen vijanden worden , enkel om een verfchil in gevoelens, pntftaande uit eene verkeerde opvatting van woorden. V 3 In De GR1E KSC li E KEK K.  3io GODSDIENSTIGE De g111 e k> s c h e keu. k« In ons berigt wegens dc aloude Ketterijen en Ketters, hebben wij verhaald, welke begrippen zommigen hunner aangaande de Drieëenheid voedden ; eenige van deeze waren, in de daad, alleronbctaamclijkst. Wij hebben gemeld, dat de Roomschgezinden , zelf te midden van alle hunne verdorvenheden, nimmer de Godheid van christus of van den Heiligen Geest lochenden, maar altoos ftaande hielden dat 'er eene Drieëenheid in de Eenheid plaats heeft, en dat alle de drie perfoonen de zelfde in zelfflandigheid, en gelijk in magt en heerlijkheid zijn. Dat dit eene verborgenheid is, kan niet ontkend worden; doch, wat is niet eene verborgenheid voor kortziende fchepzclcn ? Onze Zaligmaaker, wanneer hij beweerde dat hij gelijk (*) was aan den Vader, heeft zijnen Discipelen nooit geleerd, om onderzoek te doen na die verborgenheid, maar liet hen zich met de betragting van hunnen pligt bemoeien, in het gelooven van hetgeen hij hun hadt bevolen, cn in het werken van hunne zaligheid met vreczen en beeven. Zeer waarfchijnlijk is het, dat de Griekfche Kerk langen tijd de zelfde gevoelens, ten aanzien van de leere der Drieëenheid, bleef aankleeven, als de Roomsch-Katholijken dus lang gehandhaafd hadden. En , in de daad, het verfchil be- (*) Nimmer heeft christus dit geleerd; maar wel dat hij één was met den Vader* Vert.  GESCHIEDE NIS. 311- beftondt meer in overnatuurkundige woorden, dan in iets, 't welk eenige gemeenfchap met de waarheid der zaak zelve hadt. In alle gefchillcn van een godsdienftigen aart, behoorden de menfehen met dc ui» terfte omzigtighcid te werk te gaan; cn, misfehien, zal hij bevonden worden de oprechtfte Christen tc weezen, die in zagtmoedigheid en nederigheid verklaart, te zullen ncderzitten en zijne eigen onkunde erkennen, ten aanzien van veele dingen, welke naamaals aan hem zullen geopenbaard worden , veel liever dan den vrede der zamenlecvinge te verontrusten. Dit zal hem in waarheid eene weezenlijke vertroosting aanbrengen, dewijl hij, van zijne eigen aanmatigingen van kennisfe afziende, Gode de eere geeft, tot welken alle ftervelingen om wijsheid de toevlugt behooren te neemen. In 't midden der negende Eeuwe, wierdt het gefchil over den uitgang van den Heiligen Geest, 't welk reeds in de zesde Eeuwe bekend was geworden, een ftuk van groote aangelegenheid , uit hoofde van den naijver cn de eerzucht, welke ten dien tijde daar onder gemengd wierdt. Photius, Patriarch yan Jeruzalem, op .dien zetel verheven in de plaats van ignatius, welks afzetting hij bewerkt Jiadt, wierdt plegtiglijk in den ban ge,daan , door Paus nikolaas , in eene Kerkvergadering te Rome gehouden, en zijne bevestiging voor nietig en van gcene,waarde verklaard. De Griekfche KeiV 4 zer De JJK. 1 E KiC HU i F. 11 K.  De GRIEKSCHEKERK. 312 GODSDIENSTI GE zer nam dit gedrag van den Paus euvel op, die zich met veel kloekmoedigheids en vernufts verdeedigde. Van zijnen kant nep photius eene Kerkvergadering bijeen , waaraan hij den naam van Ekumenifche of Algemeene gaf, in welke hij het vonnis van den Ban en afzetting uitfprak tegen den Paus; hij deedt dit vonnis ondertekenen door eenentwintig Bisfchoppen, en andere Geestlijken, ten getale van duizend perfoonen. Eene wijde breuke ver, oorzaakte dit tusfehen de zetels van Rome en Conftantinopole. Ondertusfehen fcheen de dood van Keizer michac'l, en de afzetting van photius daaropvolgende, den vrede herfleld te hebben. Want Keizer basilius hieldt, in den jaare DCCCLXIX, eene Kerkvergadering te Conftantinopole, in welke aan Paus adrianus volkomene voldoening wierdt begeeven. Doch, de fcheuring wierdt flegts voor een tijd geheeld. Dc Griekfche Kerk hadt verfcheiden bezwaarnisfen tegen de Latijnfche. Bijzonderlijk befchouwden de Grieken als eene groote hardigheid, de bepaahngen eener Kerkvergaderinge te onderfchnjven, volgens de Roomfche wijze door den Paus bijeen geroepen, dewijl zij de Kerk van Conftantinopole van die van Rome afhankelijk maakte, en den Paus boven eene Ekumenifche Kerkvergadering verhefte Doch, bovenal, gaf de trotsheid en hoogmoed van het Roomfche Hof grooten aanItootaan de Grieken,• en, dewijl deszelfs gedrag  GESCHIEDENIS. 313 drag als een hoon van zijne Keizerlijke Majefteit wierdt opgenomen , wierdt de genegenheid van Keizer basilius geheel verwijderd. Omtrent het midden der elfde Eeuwe, beflreedt michaël cerularius, Patriarch van Conftantinopole, de Latijnen, ten aanzien van hun gebruik maaken van ongezuurd brood in het Avondmaal, hunne onderhouding van den Sabbat, en hun vasten op den Saterdag; hij befchuldigde hen dat zij in gemeenfehap met de Jooden leefden. Paus leo de IX antwoordde hierop , cn voer , in zijne verdecdiging voor de Latijnen , hevig uit tegen de valfche leerftellingen der Grieken , en kwam, ten zelfden tijde, met het gezag van zijnen Bisfchoplijken zetel tusfehen beide. Daarenboven deedt hij , door zijne Gezanten , den Patriarch van de Kerk van santa sophia in den ban. Dit gaf den laatftcn flag aan de verzoening, een geruimen tijd daarnaa, doch vrugtloos, ondernomen. Want, zedert dien tijd , wierdt de afkeer der Grieken van de Latijnen, en der Latijnen van de Grieken, onverzoenlijk: tot zo verre, dat zij , zedert, de onderlinge Kcrkgemecnfchap hebben afgebroken. Niet zo eng beperkt was voormaals de Griekfche Kerk , als zij geweest is, naa dat de Keizers van het Oosten de andere Patriarchaaten beknibbeld cn vernietigd hebben, met oogmerk om het Patriarchaat van Conftantinopole- te vergrooten» De V 5 Griek- De GRIEK- 5che keu k.  3H GODSDIENSTIGE De GRIEKSCHEKEK. K.. Griekfche Geestlijken hebben, tot op dit uur, eenige bijzondere tekens van onderfcheidinge , eenige eertijtels behouden , door welke zij vereerd en onderfcheiden worden. Zodat de Patriarch van Conftantinopole* wanneer hij aan de Bisfchoppen fchrijft, nimmer nalaat de eertijtels agter hunnen naam te voegen, niettegenftaande den behoeftigen ftaat , tot welken de Turkfche Regecring hen gebragt heeft. NaauwÜjks zijn de Griekfche Kerken de fchaduw, van 't geen zij in haaren voorgaanden bloeienden ftand plagten te weezen. „ Ik heb (fchrijft ricaut) Ker„ ken gezien, meer naar fpelonken, of graflieden gelijkende , dan naar plaat„ zen tot den openbaaren Godlijken Eer,, dienst afgezonderd; de daken van de„ zelve waren bijkans gelijk met den „ grond. Zij worden dus laag gebouwd, „ uit vreeze, dat indien zij tot eene aan,, zienlijke hoogte wierden opgetrokken, „ zij zouden verdagt gehouden worden, „ een oogmerk te hebben, om de Turk3, fche Moskeeën na te bootzen." Caucus, een Fenetiaansch Edelman, en Aardsbisfchop van Corfu, heeft, in zijne verhandeling over de dwaaiende leerftellingen der hedendaagfche Grieken , aan Paus gregorius den XIII opgedraagen, hunne leerbegrippen onder de volgende afdeelingen gebragt. i. Zij herdoopen alle die Latijnen , welke in hunne Kerkgemeenfchap worden aangenomen.—■ z. Zij doppen hunne kinders niet, voor en  GESCHIEDENIS. 315 en aleer zij den ouderdom van drie, vier, vijf, zes, tien, ja, zomtijds, van acht-' tien jaaren bereikt hebben. — 3. Zij flui-' ten dc Bevestiging en het laatfte Oliezei1 buiten dc zeven Sakramenten. — 4. Zij ontkennen dat 'cr eene plaats is, het Vaagevuur genaamd, niettcgenftaande zij voor de dooden bidden. — 5. Zij erkennen de opperhoofdighcid des Roomfchen Bisfchops , en van den zetel van Rome niet. — 6. Zij ontkennen, gevolglijk, dat de Kerk van Rome dc waarc Katholijke Moederkerk is; zij geeven den voorrang aan hunne eigen Kerk, endoen, op WittenDondcrdag , den Paus , nevens alle de Latijnfche Kerkvoogden, als Ketters en fchcurmaakers , in den ban. — 7. Zij lochenen dat dc Heilige Geest van den Vader cn den Zoone uitgaat. — 8. Zij weigeren de Hostie te aanbidden, door de Latijnfche Priesters met ongezuurd brood gewijd , volgens het aloud gebruik der Roomfche Kerke, door dc Kerkvergadering van Florence bekragtigd. Daarenboven reinigen cn wasfehen zij dc altaaren, op welke de Latijnen de Mis gevierd hebben, en gedoogen niet dat ccn Latijnfche Priester op hunne altaaren den dienst vcrrigte, onder voorgceven dat de offerande met gezuurd brood moet worden toegebragt. — 9. Zij beweeren, dat het ge. woon formulier van woorden, waarin dc Wijding , volgens de Latijnen , eeniglijl en geheel beflaat, niet toereikende is on het brood en den wijn in het lichaam er bloed Re } RIE K> C 11 E LEK IC. I  De GRIEKSCHEKERK. 316 GODSDIENSTIGE bloed van christus te veranderen, indien daar mede niet gepaard gaan etlijke bijgevoegde gebeden en zegenfpreekingen der Vaderen. — 10. Zij willen dat het Sakrament des Heiligen Avondmaals onder beide gedaanten gevierd, en zelf den kinderen zal toegediend worden, voordat zij nog bekwaam zijn om dat geestlijk van ander voedzel te onderfcheiden, dewijl het eene godlijke inftelling is. Om deeze reden bedeelen zij de kinders met dit Sakrament , onmiddelijk naa dat zij den doop hebben ontvangen. —■ 11. Zij houden ftaande dat de Leeken onder de onvermijdelijke verpligting leggen, uit kragt van Gods wet, om het Avondmaal onder beide gedaanten te ontvangen. — 12. Zij beweeren dat geene leden der Kerke, wanneer zij de jaaren van onderfcheid bereikt hebben, behoeven gedrongen te worden, om op ieder Paaschfeest de Communie te ontvangen, maar dat hun volkomen vrijheid moet worden gelaaten, om volgens de uitfpraak van hun eigen geweeten te handelen. —■ 13. Zij betoonen geenen godsdienftigen eerbied aan het Sakrament des Avondmaals, zelf wanneer het door hunne eigen Priesters wordt bediend. Zij gebruiken geen brandende waschkaarzen, wanneer zij het den kranken toedeelen. De Hostie bewaaren zij in een kleine doos of kasje, zonder eenige verdere plegtigheid , dan dat zij het aan den wand vastmaaken , alwaar zij voor hunne beelden lampen ontfteeken. *-> 14. Zij zijn van be-  GESCHIEDENIS. 317 "begrip dat zulke Hostiën, welke op Witten-Donderdag gewijd zijn, van veel meer < kragts zijn dan die op andere tijden gewijd worden. — 15. Zij beweeren dat' het Sakrament des huwelijks eene vereeniging is, die verbroken kan worden. — 16. Zij veroordcelen alle vierde huwelijken. — 17. Zij weigeren de feestdagen van de Heilige Maagd, der Apostelen en andere Heiligen op den zelfden dag met de Latijnen te vieren. Daarenboven verwerpen zij het gebruik van gefneedene beelden, hoewel zij fchilderijen in hunne Kerken gedoogen. — 18. Zij houden ftaande dat de Kanon van de Mis in de Latijnfche Kerk vol dwaalingen is, en derhalven behoort verworpen te worden. — 19. Zij ontkennen dat het woekeren eene doodzonde is. — 20. Zij verwerpen dc Orde der Onderdiakenen. — 21. Zij fchrijven geen gezag toe aan de Algemeene Kerkvergaderingen, naa de zesde, dooi de Pausfcn gehouden. •— 22. Zij ontkennen dat de Biegt een godlijk gebod is. en houden dezelve flegts voor eene ftelli ge inzetting der Kerke. — 23. Zij hou den ftaande dat de Biegt der Leeken onge dwongen en vrijwillig zijn moet. On deeze reden worden zij niet gedwongei jaarlijks te biegten; ook worden zij on het verzuim hiervan niet in den ban ge daan. — 24. Zij beweeren dat 'er geei gebod in de godlijke wet is, de Biegt be treffende, beveelende de belijdenis vai eene bijzondere zonde, of eene aan dei dag De ï R I E K!C HE l E R IC. L L L L l l  3i8 GO DSDIENST I GE De GRIEKSCHEKEK IC. dagbrenging van alle daar mede gepaard gaande omftandigheden. -—■ 25. Zij dienen den Leeken het Sakrament toe, zo wel in ziekte als in gezondheid, hoewel zij nimmer zich aan hunne Biegtvaders vervoegd hebben. De reden is, omdatr zij overtuigd zijn dat een leevendig gelóóf de eenige voorbereiding is , welketot het waardig ontvangen van 's Heeren Avondmaal vereischt wordt. — 26. Zij' Onderhouden de nachtwaaken niet, vóór het geboortefeest van onzen Zaligmaaker, noch vóór de feestdagen der Heilige Maagd en der Apostelen; ook vasten zij niet in de Quatertempers; zelf maaken zij 'er hun werk van, om op die tijden overvloediger Vleesch te eeten , om daar mede hunne vcragting van de gewoonte der Latijnen aan te duiden. Ook verbieden zij het vasten op Saterdagen, dien voor Paasch alleen uitgezonderd. — 27. Zij onthouden zich van de verflikte dieren, en alle andere fpijzen, welke in het Oude Testament verbooden zijn. ■— 28. Zij ontkennen dat de enkele hoererij eene doodzonde is. — 29. Zij zijn van gedagten dat het geoorlofd is den vijand te bedriegen , en dat het geene zonde is, hem te verongelijken en te onderdrukken. <—\ 30. Zij beweeren dat het ter zaligheid fioodzaaklijk is, de geftolene, of bedriegelijk verkreegene goederen te rug te geeven. —■ 31. Eindelijk zijn ze van gedagten dat de zulken, welke in de gewijde Orde zijn aangenomen, dezelve naargoed* "•-'" vin-  GESCHIEDENIS. 3rö vinden kunnen verhaten, en tot den Leekenfland wederkeeren; ook keuren zij het c huwelijk der Priesteren goed, mids dats zij in dien flaat getreeden zijn, vóór dat1 zij tot de gewijde Orde waren toegelaaten. Deeze zijn de Geloofsartikelen, welke van de Griekfche Christenen worden aangenomen. En , hoewel elk opmerkzaam Leezer van oordeel zijn zal, dat veelen derzelven tegen de eenvoudigheid des Euangeliüms aanloopen, nogthans hebben zij nog eenige overblijfzels van het echte Christendom behouden. Dit alles , egter, is niet toereikende geweest, om hen met de Roomsch-Katholijken, noch deeze met hun te verzoenen. Vader richer, een Jezuit, van de Grieken fpreckende, berigt ons , dat zij het teken des kruizes van de rechter- na de flinkerhand maaken, terwijl de RoomschKatholijken dit doen van de flinker- na de rechterhand. Deez' Jezuit, op zekeren dag in gezelfchap zijnde met een Griekfch' Priester, vraagde hem deeze, waarom de Roomschgezinden het kruisteken van de flinker- na de rechterhand maaken ? Op deeze vraag gaf de Jezuit dit antwoord: „ Het oogmerk hiervan is , om aan te ,, duiden, dat door de magt van het Kruis 5, van de duisternisfe tot het licht , en van de magt des Satans tot God, en door de verdienflen en den dood van chris,3 tus, wanneer hij, ten laatflen dage, 99 zal koomen öm de waereld te oordee- 5? len, De ;riek- c he  32o GODSDIENSTIGE De G KI E K- SCHE KERK. „ len, en de regtvaardigen van de god„ loozen tc fcheiden, wij van de flinker,, na de rechterhand geroepen, en onder „ het getal der heiligen in heerlijkheid „ zullen worden toegelaaten." Een ander Griek, in het zelfde gezelfchap zich bevindende, en een vrolijk man zijnde , vatte het woord op, en zeide fchertzende : „ Gij, mijn Heer , hebt „ vrijheid om uw kruis te maaken, van „ de flinker- na de rechterhand; doch, „ wij oordeelcn het voegzaamst, van dc „ rechterhand te beginnen : want zij, die „ van de verkeerde zijde beginnen, leg„ gen doorgaans een kwaaden grond en ,, flaagen zelden gelukkig." De Jezuit wierdt eenige oogenblikken tot zwijgen gebragt; hij wist niet wat hij zou antwoorden ; doch, zich een weinig bedagt hebbende, wendde hij zich tot den Griek, en zeide: „ Mijn Heer , gij maakt het „ kruisteken van de rechter- na de flin„ kerhand, om aan tc wijzen, dat zints „ gij u van de Kerk van Rome hebt afge5, zonderd, gij de paden der waarheid verlaaten , en in duisternis en dwaaling „ hebt gewandeld. Gij zijt van de deugd „ tot de ondeugd, en van de genade tot ,, de zonde afgeweeken; en 't is groot„ lijks te vreezen, dat, wanneer wij aan ,, de rechterhand van onzen Zaligmaaker ,, zullen verfchijnen, gij aan zijne flin„ kerhand flaan zult, wanneer hij koo„ men zal in zijne heerlijkheid , om te „ oordeelen de leevenden en de dooden." Van  GESCHIEDENIS. 321 Van zulk een aart zijn veelal de bewijsredenen, van welke de Griekfche eni Roomfche Priesters zich bedienen, wanneer; zij elkander in gezelfchap ontmoeten.1 Waaruit wij mogen befluiten, dat, in alle hoogloopendegefchillen, de waarheid niet het eenige bedoelde oogmerk is. In beuzelingen , in belachelijke gewoonten en plegtigheden, wordt meer gewigts gefteld, dan in weezenlijke geloofsartikelen: even eens alsof twee perfoonen oneenig moesten worden, omdat de eene zijn aangezigt met zijne rechter-, de andere met zijne flinkerhand wascht. Geestig heeft de Deken s w 1 f t , met deeze beuzelagtige bijgeloovigheid, den draak geftoken , in zijne Reizen van gulliver, alwaar hij verhaalt , dat twee Lilliputfclie natiën elkander den oorlog verklaarden , en over cn weder elkander den dolk door het hart jaagden, over het gewigtig gefchil, 'twelk al lang tusfehen haar gevoerd was, het openbreeken der eijeren aan het ftomp of aan het fcherp einde. 't Is zeker, dat de Jezuiten, in de berigten , welke zij ons gegecven hebben van hunne xèistogtmnz Griekenland, diktmaals dingen vernaaien aangaande de Griekfche Christenen, die volftrekt onwaar zijn; dit ontftaat uit den afkeer, welken zij tegen hen hebben opgevat, omdat zij zich niet aan de Pausfen willen onderwerpen; ook wijken de Grieken geen duimbreedte in hunne kwaadaartigheid tegen de Roomschgezinden. Gclyk de Paus III. peel. X een- Ds ïriek- ■ CUE CERK.  §22 GODSDIENSTIGE De CU IE K.SC H E KERK. eenmaal 's jaars alle de geenen in den ban doet, welke met hem geene Kerkgemeehfchap houden, dit zelfde doen de Grieken 'ten aanzien van de Roomsch - Katholijken ; waarfchijnlijk zouden zij even eens met de Proteflanten handelen , indien derzelver leerflellingen hun bekend waren. De Patriarch van Conftantinopole, in zyn plegtgewaat gekleed, klimt, in dc Pasfie-week, op het altaar zijner Kerke, en vervloekt en doet plegtig in den ban alle de Roomschgezinden in de geheele' waereld. Naa de woorden, in de plegtigheid gebruikelijk, te hebbenuitgefproken^ flaat hij met een hamer een fpijker in den grond, als een teken van vcrvloekinge, en velt vervolgens het vonnis van den ban over alle die geenen, welke het zullen onderneemen om dien fpyker weg te neemen; en, indien iemand zulks deedt, beflaan hem de Turken, voor een gering gefchenk, in eene geldboete, cn verwijzen hem tot de gevangenis en flokflagen. Nog eene andere plegtigheid van bijkans foortgelijken aart hebben zij, welke verrigt wordt door den Patriarch van jjW ruzalem, die de naaste is in waardigheid aan den Patriarch van Conftantinopole. Hij zit op eenen throon, voor de deur van het Klooster van het heilige graf, gekleed in zijn priesterlijk gewaat, en verzeld van zo veele der Oosterfche Bisfchoppen, als gevoeglijk bij dc plegtigheid tegenwoordig zijn kunnen. De Mis wordt gevierd, en naa dat de dienst verrigt is, treedt de Patriarch  GESCHIEDENIS. 323 triarch,ze vcnmaalen op dc afbeelding van eene ftad op zeven heuvelen gebouwd, . 't welk eene klaarblijkelijke zinfpecling op de ftad Rome is. Op den top dier af becldinge ftaat een arend met twee hoofden ; cn allen, die bij de plegtigheid tegenwoordig zijn , wecten , dat hier mede wordt bedoeld , het treeden der Grieken op de ftad cn Kerk van Rome. Het verdient onze opmerkingj dat wij, in de Geloofsbelijdenis der Griekfche Christenen •> weinig meldinge vinden aangaande den hemel, de helle en het vagevuur ; doch de reden hiervan is, omdat zij deeze gevoelens niet zo waereldkundig maaken als de Roomsch-Katholijken doen. Dat zij gelooven in eenen ftaat van bclooningen en ftraffen naa dit leeven, kan niet ontkend worden: want hun gcheclc zamenftclzel wijst zulks duidclyk aan. En, vermids zij voor de dooden bidden, zou men cigenaartig kunnen gelooven, dat zij eenig denkbeeld hebben van 't geen de Roomschgezinden het vaagevuur noemen. Doch dit is het geval niet: want, dé Roomsch-Katholijken gelooven, dat de zielen der zulken, welke geene doodzonden gepleegd hebben, van de ftraffen zullen verlost worden, zodra zij gezuiverd zijn, cn onmiddelijfc overgevoerd worden in den ftaat van altoosduurende gelukzaligheid. Dit gevoelen wierdt omhelsd door zommige Vaders der Latijnfche Kerke , welke naa de regeering van constantinus den grooten leefden; erï X i heé De G RI E K> SCHE KERK.'  De GRIEK- SGHE KERK. 324 GODSDIENSTIGE het won dagelyks veld, tot dat het eene bron wierdt van groote rykdommen voor de Roomfche Geestlijkheid. Geheel anders was het gelegen met de Griekfche Christenen. Want, ten opzigte van den ftaat der afgefcheidene zielen , zijn zij genoegzaam van het zelfde gevoelen als de Kerkvaders chrysostomus, bazilius, gregorius nazianze- nus, en veele anderen. Om dit te verHaan, zal het noodig zijn in aanmerking te neemen, wat 'er, in het Nieuwe Testament , geleerd worde wegens den ftaat der afgefcheidene zielen; en vervolgens, in hoe verre de hedendaagfche Griekfche Christenen van deeze gevoelens verfehillen. Want de Paapfche leer , raakende het Vaagevuur, heeft geen verband met dezelven. Het geloof in eenen toekoomenden ltaat van belooningen en ftraffen, is het onderwerp niet van ons tegenwoordig onderzoek : want deeze wierdt altoos, en wordt nog heden, in den eenen of anderen zin, geloofd van alle Heidenfche Natien in het gantfchc Heelal. Maar, gelijk de Heidenen eertijds waren, en nog, in veele opzigten , onkundig zijn , dus voedden zij reeds van ouds, en voeden nog heden, grove dwaalingen omtrent eenige voornaame grondwaarheden. 't Was voor de bedecling des Nieuwen Testaments bewaard, dit gewigtig ftuk in een helder licht te plaatzen, door het dekzel der duisternisfe weg te neemen , 't welk  GESCHIEDENIS. 325 't welk langen tijd het raenschlijk gemoed bezwaard hadt, en waar onder zelf ee- < nige Heiligen van het Oude Testament' zuchtten. Opmerkelijk is het, dat wanneer onze Zaligmaaker de gelijkenis van den Rijken Man en lazarus voorftelde , hij hen beiden in onderfcheidene verblijven plaatftc, doch geen van beiden in eenen vastgeftelden ftaat. Wij leezen niet dat hij wederfproken wierdt van iemand zijner toehoorderen, veele van welke zijne onverzoenbaarfte vijanden waren, gelijk zekerlijk zou gebeurd zijn, waren niet de zelfde gevoelens ten dien tijde algemeen aangenomen geweest onder de Jooden. Ja, Apostel petrus fpreekt daarvan als eene erkende waarheid, in zijne eerfte redevoering , naa de nedcrdaaling van den Heiligen Geest : want hij zinfpeelt op Pfalm XVI, alwaar de gewijde Dichter zegt: Gij zult mijne ziel in de Helle niet verlaaten, noch uwen Heilige om het verderf te zien. Door de Helle wordt in deezen Text niet bedoeld, cene plaats van weezenlijke ftraffe, maar de algemeene ftaat der afgefcheidene zielen, zommige van welke verlangen na de opftanding tot het eeuwige leeven, terwijl andere de eeuwigduuren4e ftraffe vreezen. Duidelijk wordt dit antwoord opgehelderd door onzen Zaligmaaker, wanneer hij den Rijken Man en lazarus vertoont als in twee onderfcheidene plaatzen, en eene groote klooX 3 v<3 De ; r 1 e & c he ier k.  De p R. I E K> SCHE KE11K. 326 GODSDIENSTIGE ve tusfchen hen beiden. Alle de oude Kerkvaders, welke, vóór de regeering van Keizer constantinus den groote n , geleefd hebben, ftonden in de zelfde gevoelens; zij erkenden dat de gelijkenis van den Rijkaart en lazarus, in allen opzigte, beftaanbaar was mpt hetgeen wij hier beweerd hebben. De Griekfche Christenen gelooven dat 'er tweederlei foort van zielen in dc helle nederdaalen: zij, welke, in een ftaat van pnboetvaardigheid ftervende, op eenmaal, in dc eeuwige elende worden gedompeld; en de zulke, welke in de helle blijven, zonder eenig gevoel van fmarte : zij gelooven dat deeze een zekeren tijd in de helle vertoeven . na den hemel verlangende» Dit is de reden, waarom de Grieken voor de dooden bidden, niet opdat zij van de fmarte mogen verlost worden, maar opdat hunne gelukzaligheid volkomen worde. Dat dit met 'er daad de ftaat des gcvals is, zal blijken uit het volgende korte gebed bij hen gebruikelijk: „Geef, öHeer, „ dat deeze ziele rust moge genieten in „ deeze vcrblijfplaatzen des lichts; fchenk „ haar vertroosting, verlos haar van al?, lerlei droefenisfen, en maak haar totin„ eeuwigheid gelukkig in de volle genie„ ting van u zclven." Volgens hunne leerftcllingcn, beftaat alle ftraffe, in voor cenigen tijd verbannen te zijn van Gods tegenwoordigheid, maar niet in dc ovcrgaave aan de pijnigingen. Zij zijn van gevoelen, dat de ziel, naa den  GESCHIEDENIS. 327 den dood, uit zich zelve geenerhande vertroosting kan verkrijgen, en geene andere toevlugt heeft dan in de gebeden der geloovigen; doch zij ontkennen, dat hunne Patriarchen of Bisfchoppen, door hunne openbaare of bijzondere godsdienstpleegingcn, iets kunnen toebrengen, om der ziele haar verzoek te doen inwilligen, Ondertusfehen, hoewel dit als het algemeene gevoelen mag worden aangemerkt, zijn 'er, nogthans , vcclcn onder dc Grieken, welke in een tcgcnovergefteld begrip liaan; dit Hemt overeen met hetgeen van ouds van de Jooden, cn naderhand van de eerfte Christenen, wierdt aangenomen. Dit gevoelen koomt hierop neder, dat zo wel dc regtvaardigen als de onregtvaardigen zullen bepaald blijven aan eenen tusfehen, ftaat, tot op den dag der algemeene opftandinge ; dat dc regtvaardigen deszelfs toekomst met een reikhalzend verlangen, doch dc boozen het te vroeg aanbreeken van denzclvcn met eene angftige vreeze zullen te gemoete zien. Zorgvuldig moet ondertusfehen dit verfchil worden opgemerkt, dewijl het volftrekt noodzaaklek is, om onderfchcid te maaken tusfehen de jooden cn dc Griekfche Christenen. Dc Jooden geloofden dat op den eerften dag der komfte van den mes si as, alle dc afgefcheidene zielen uit de helle, of der ftaat der dooden , zouden worden opge wekt; terwijl de Griekfche Christenen ge looven dat de christus reeds m hc vleesch is verfcheencn, en andermaal za X 4 wc De GRIEKSCHEKERK. I \ i ■  De GR 1EK8 C II E K E a K. 328 GODSDIENSTIGE wederkoomen: wanneer aan alle Hoffelijke beflaanlijkheid een einde zal gemaakt worden , en de lichaamen der geflorvenen uit het graf zullen verrijzen, en met hunne zielen van nieuws vereenigd worden , om hun flotvonnis te ontvangen. De meening is, dat noch de zielen der boosdoenderen, noch die der regtvaardigen, volkomen elendig noch gelukkig zijn zullen, vóór den dag der algemeene opfèandinge. 't Is zeker dat veelen onder de Proteflanten, van allerlei benaamingen, in de zelfde begrippen flaan. Doch, ten aanzien van betwistbaare Hukken van deezen aart, is niets bctaamelijker voor een Christen , dan zich voor God te vernederen , en de uitkomst der dingen tc verwagten ; weetende en moetende overtuigd zijn dat de Regter der gehecle aarde alles zal doen 't geen recht is, beflaanbaar met de natuur zijner eigenfehappen. De volgende zaak, welke wij moeten overweegen, is, welken eerbied de Griekfche Christenen betoonen aan de gewijde tekens, bij hunne onderhouding van 's Heeren Avondmaal? Te noodiger is dit onderzoek, omdat het rechte begrip hiervan ons zal kunnen leeren, of zij, in hunne begrippen, meer naden kant der Roomschgezinden dan dien der Proteflanten overhellen. Zeker is het, dat de Griekfche Chriflenen meer aanbiddinge toebrengen aan de gewijde tekens, dan met de zuivere eenvoudigheid des Euangeliums, en met de Protefhntfche begrippen, beflaanbaar is; doch  GESCHIEDENIS. 329 doch 't is tevens zeker, dat zij in deeze aanbidding niet zo verre gaan, als de < Roomsch- Katholijken. [ GABRiëL, Aardsbisfchop van Philadelphia, beweert, in eene Verhandeling, tegen de Roomschgezinden gefchreeven, dat 'er twee foorten van eerbetooninge of aanbiddinge zijn , aan de gewijde tekens van brood en wijn verfchuldigd. De eene is niets meer dan een burgerlijk eerbewijs, wanneer zij, vóór de wijding, 't eerst gezegend worden; de andere, welke verder gaat dan de eerstgemclde, is eene aanbidding van het lichaam van christus, 't welk door de tekens wordt verbeeld. Doch dit fchijnt regelrecht aan te loopen tegen de Paap fche leere aangaande de weezenlijke te. genwoordighcid : want de Roomschgezinden gelooven dat het eigen lichaam cn bloed van christus in den Ouwel, naa de plegtigheid der wijdinge , weczcnlijk tegenwoordig is. G e o r c e w h e e L e r , een Engelsman van groote geleerdheid en kunde, die verfcheiden jaaren in de Levant zich onthouden heeft , gaf weleer het volgende berigt wegens de Griekfche Christenen. „ Dc Grieken in 't algemeen, „ (dus fchrijft hij) hebben flegts een on„ volmaakt begrip van het Avondmaal: „ want, hoewel zij eene zekere foort van „ aanbiddinge aan de gewijde tekens toe„ brengen, gaan zij, nogthans, in hun„ ne begrippen, niet zo verre als de „ Roomsch-Katholijken.. Dc Bisfchop van Micona reisde met ons na ConftantinoX 5 „ po- De ï R 1 E K- ;che CBR K.  De GRIEKSCHEKEK- K, 330 GODSDIENSTIGE „ pole; doch ik kon met hem weinig fpree„ ken, hoewel ik verfcheiden gefprekken „ had met eenen zijner Priesteren , die „ het Italiaansch verftondt. Hij fcheen „ volftrekt onbekend te zijn met de leer ,, der Tranfubftantiatie; en, hoewel hij ge>, loofde dat in de tekens van brood en wijn, naa de wijding, eenige verande- ring plaats hadt, moest, nogthans, dee,, ze verandering alleenlijk in een geheirn„ zinnig licht genomen worden. „ Daarenboven had ik eenige verkee„ ring met den Bisfchop van Athene, die 5, mij verzekerde te gelooven, dat dever„ andering , welke in de tekens plaats „ hadt, in een geheimzinnigen zin moet „ worden opgevat, zonder dat 'er in het „ onderwerp zelve eenige verandering voorviel. Wijders had ik gelegen}, heid , om over dit onderwerp een „ gefprek te houden met den Bisfchop „ van Salem , die, vernomen hebbende „ dat ik ccn Engelsman was, het gevoe„ len onzer Kerke begeerde te weeten om, „ trent de gewijde tekens. Ik gaf hem j, alle voldoening , welke mij mogelijk „ was: te wecten, dat wij gelooven dat zij zinnebeelden of afbeeldingen zijn „ van het lichaam en bloed van chris„ tus. Hij zeide mij hierop van het „ zelfde gevoelen te zijn, en dat zij al„ leenlijk in dat licht behoorden be« 3, fchouwd te worden." Uit alle het bovenftaande mogen wij het volgende befluit afleiden, .Dat.de Griek- fche  GESCHIEDENIS. 331 fche Christenen de weezenlijke tegenwoordigheid van christus in het Avondmaal niet. gelooven; maar dat zij, cgtcr, eene zekere fbort van aanbiddinge aan de gewijde tekenen toebrengen, hoewel niet naar dc wijze der Roomsch- Katholijken , die mct'cr daad dezelve aanbidden, als het weezcnlijk lichaam cn bloed van c 11 r 1 stus, den Ouwel onder de wijding veranderd zijnde. D E GRIEKSC HE KERK.  332 GODSDIENSTIGE De GRIEKSCHEKERK. D E KERKTUCHT DER GRIEKSCHE CHRISTENEN. Naa dus een berigt te hebben gegeeven van de Leer/tellingen der Griekfche Christenen, moeten wij nu vervolgens de gedaante van hunne Kerktucht ontvouwen ; of, met andere woorden, het ontwerp van geestlijke Staatkunde , volgens 't welk hunne Kerk beftuurd wordt. Te meer behooren wij hier op te letten , dewijl het eene bekende zaak is, datzi), in hunnen tegenwoordigen ftaat , onder menigvuldige moeilijkheden zuchten, en door hunne wreede meesters , de Turken, geftadig onderdrukt worden. Anders is het gelegen met hun, welke in Rusland woonen. Doch, hoe groot en wijduitgebreid dit Keizerrijk ook zijn moge, maaken, egter, de Griekfche Christenen flegts een klein getal uit, in vergelijking van hun, welke in de Levant, in Klein-Afie, en door geheel Sijrie, nevens veele andere gewesten van Afie, verfpreid zijn. In hunne Kerktucht houden zij zich niet naauwkeurig aan de ftellige inzettingen, in hunne Kerkelijke Regels voorgefchreeven. Bij voorbeeld: zij zijn in geenen deele naauwgezet omtrent den ouderdom ,  GESCHIEDENIS. 333 dom, op welken de Priesters moeten geordend worden. Daarenboven geeven zij 1 geen agt op den tusfehentijd , welke behoort te verloopen tusfehen de ordening1 van de eene tot de andere klasfe; zij ordenen zomtijds op eenmaal tot de onderfcheidene bedieningen. De verkiezing van hunnen Patriarch gefchiedt niet altoos regelmaatig: want hij, die aan den Grooten Heer het meeste geld betaalt, kan verzekerd zijn, in zijne bevordering gelukkigst te zullen flaagen. Indien de Grieken weigerden iemand te verkiezen , naa dat hij, door den Grooten Heer, of zelf door den Groot-Vizir, benoemd was , zouden zij grooten kans loopen , dat zij zeiven vermoord , cn hunne kinderen tot flaaven verkogt wierden. Uit den aart zijn de Grieken een ijdclzinnig, hoogmoedig en eerzuchtig volk. Want, hoewel zij onder zwaare onderdrukking gebukt gaan, behouden zij, egter, hunnen moed nog; en hieraan moet het worden toegefchreeven, dat veelen hunner Priesteren kabaaien maaken , om de Pa. triarchaale waardigheid te verkrijgen. Ei genaartig zou iemand zich verbeelden , dal hierdoor al de invloed wierdt onderfchept. welken hunne amptsverrigting behoort tc hebben op de zielen en het geweeten dej volks. Doch, men moet zich tevens her. inneren, dat de gemeene Leeken zo onkundig zijn, dat zij op deeze dingen nim mer agt geeven 5 en, indien zij het al dee- den; De C HE LERK. I  334 GODSDIENSTIGE De GRIEKSCHEKERK. den, zouden zij geencrhandc herftel vair zaaken kunnen verkrijgen. Behalven het geld, welk de nieuw verkoozene Patriarch aan den Grooten Heer betaalt, moet hij nog boven dien de ftcramcu koopen van alle Bisfchoppen , door welke hij verkoozen wordt: zodat, in deeze ééne verkiezing, twee daaden van Simonie gepleegd worden. Van den anderen kant, weet de Patriarch zeer wel het middel, om zich fchadeloos te ftellen, wanneer hij aan de beurt koomt om een Bisfchop aan te ftellen. Dc Bisfchoppen, van hunne zijde, vernaaien hunne fchade wederom op den Priester, van welke zij buitenfpoorige fteckpenningen vorderen, voor hunne toelaating tot de gewijde Orden. Ten langen laatfte daalt de geheele last neder op de gemeene Leeken. Want, deeze moeten eene fchroomlijke fomme betaalcn voor het voorregt der Sakramenten ; 't welk de reden is , dat zij zelden daar aan deel neemen. Vreemd is het, dat menfehen, die ineen ftaat van de knellendfte onderdrukkinge leeven, dus over en weder elkander drukken. En, nogthans, kan dc waarheid der zaake niet gelochend worden. Aan de Turken , onder welke zij leeven, is dit gedeelte van het gedrag der Griekfche Christenen niet onbekend j zij verwijten 't hun menigmaalen, hen noemende woekeraars, Christen honden , cn met andere foortgelijke fcheldnaamen. Misfchien moet het aan deeze handelwijze < - - wor-  GESCHIEDENIS. 335 Worden toegefchreeven , dat zij nimmer aankoomelingen tot hun geloof overhaa- > len, maar in den zelfden ftaat blijven $ in; welken zij, vóór zeshonderd jaaren, zich bevonden. De Patriarch van Conftantinopole, in gevolge van het koopen zijner waardigheid van den Grooten Heer, matigt zich, even als de Paus van Rome, den tijtel van Algemeene Bisfchop aan; en, gelijk hij zijne waardigheid door Simonie heeft verkreegen, dus maakt hij 'er een gebruik van, overeenkomftig daar mede. De Patriarchen en Bisfchoppen zijn altoos ongehuwde lieden , maar de Priesters hebben, vóór hunne ordening, een huwelijk aangegaan ; en deeze gewoonte, welke zeer algemeen is door de gcheele Levant, is al van vroege herkomfte. Dit, nogthans , is geene Apostolifche inftelling, maar eene eigen uitvinding: want, volgens dit gebruik , kan niemand Bisfchop of Patriarch worden, 't en zij hij een weduwenaar zij. Indien het gebeurde dat een Priester een tweede huwelijk aanging, (en hij moet gehuwd zijn, voor dat hij geordend worde) mag hij niet langer den dienst verrigten. Een geestlijke, die, naa de ordening, zich in 't huwelijk begeeft, ivordt als een Leek aangemerkt, cn is, gevolglijk, indien hij een Leek zij, verpligt, het een of ander tijdlijk beroep bij C HE E R IC.  De G K. I JE KSC HE KERK. 34(5 GODSDIENSTIGE legenheid om onderzoek te doen , of zij waar dan vaisch zijn: want, het is hun genoeg dat zij van de Priesters erkend zijn, en van het gemeene volk in waarde gehouden worden. Wij mogen hier nevens voegen , dat indien dc onkunde onder het volk heerfche, het weinig beter gefield is met de Priesters, onder welke zelden eenigen gevonden worden, welke iets meer dan hunne gemeene Getijboeken geleezen hebben. En 't is eene bekende zaak, dat zij, door eene aanhoudende gewoonte, dezelve over en weder kunnen leezen , zonder ze te verflaan. In de zesde Eeuwe erkende de Griekfche Kerk vijf onderfchcidene Patriarchen: te wecten , die van Rome, Conftantinopole , Alexandrïe,Antiochietx\ Jeruzalem. Doch, bij de bovengemelde Patriarchen, hebben de Rusfen een zesden gevoegd , wiens regtsgebied zich uitbreidt over dit wijd, ftrekkende Keizerrijk. Hij is de opperfle regter over alle kerkelijke zaaken, en bezit eene onbepaalde magt, om de Geestlij kheid omtrent den aart cn de volvoering van haaren pligt te befluuren. Doch met dit alles, wordt de Patriarch van Conftantinopole doorgaans aangemerkt als het hoofd der Griekfche Kerke, over alle gewesten des aardbodems. Doch hier moeten wij aanmerken, dat noch de Patriarch van Conftantinopole, noch iemand der Bisfchoppen , welke onder hem flaan, hun gezag kunnen oeffenen, zonder voorafgaand verlof van den Grooten Heer: zodat, in deezen  GESCHIEDENIS. 347 zen zin, een Mahomethaanfche Keizer het hoofd wordt der Griekfche Kerke. Paulus ricaüï, die, nu omtrent honderd jaaren gelecdcn, de Levant bezogt, en dc Gefchiedenis der Turken heeft gefchreeven, verhaalt, dat de Patriarchen van Conftantinopole, voormaals, niet meer dan tienduizend kroonen plagten te bctaalen, wanneer zij eerst wierden aangefteld; doch, dat deeze fomme, ten zijnen tijde, tot vijfentwintigduizend kroonen was geffceegen. Tegenwoordig is dezelve niet minder dan vijftigduizend kroonen. Behalvcn deeze 'belasting, welke zeer drukkende is, vorderen dikmaals de Gaarders groote fommen van hun. Zodat de Patriarch, fchoon hij zijne eerzucht voldoe, door het aanneémen van een blooten tijtel , nogthans meestal met fchuldcn belaaden is, welke hem tot zeer onverfchoonlijke middelen noopen, om dezelve tc bekaaien. Indien hij eenmaal in de betaaling nalaatig blijve, wordt hij op ftaanderi voet afgezet. Aan deeze en foortgelijke oorzaaken moet het worden toegefchrecven, dat 'er zo veel onzekerheids is, en zo veele omwentelingen in de Griekfche Kerk voorvallen. De Patriarch heeft onder zich ongeveer honderdvijftig Aardsbisfchoppcn en Bisfchoppen; elk van deeze betaalt, bij zijne aanftelling , eene zekere fomme gelds , zonder welke hij niet kan worden aangenomen. Wanneer een Priester zondci wettige erfgenaamen fterft, verzekert Ziel De 3k.iek-' ;c 11 e CERIC. ' l  De CR IM KSC1IEKER Ka 348 GODSDIENSTIGE zich de Patriarch van zijne geheele nalaatenfchap. In dit gedeelte van zijn gedrag ontvangt hij alle mogelijke aanmoediging van de Turken , die gaarne zien dat de Griekfche Christenen zo veel in de laagte worden gehouden als doenlijk is. De Keizer van Rusland zendt jaarlijks een gefchenk aan den Patriarch van Conftantinopole; dit gefchiedt in gevolge van eene bij monde overgeleverde voorzegginge , behelzende dat de Rusfen, den eenen of anderen tijd, de Grieken zullen verlosfen uit de flaavernij, onder welke zij thans zuchten. Voordat dc Turken zich meester hadden gemaakt van Conftantinopole, waren alle die geenen, welke hunne opwagting maakten bij den Patriarch , Monniken; geen waereldlijk perfoon wierdt in eene kerkelijke bediening toegelaatcn; doch, tegenwoordig, zijn zc allen, op vier na, waereldlijken. Aan de rechterhand van den Patriarch ftaat zijn Groot - Hofmeester , wiens werk inzonderheid is , de inkomften in tc zamelen, en de gemaakte fchulden af te doen, het zij ze oorfpronklijk zijn van het koopen der waardigheid, of in gevolge van eenige gunfte, zedert de verkiezing toegeftaan. Tweemaal 'sjaars doet hij rekening; en hij is tegenwoordig in den Patriarchaalen Vierfchaar, wanneer dc Regtbank gefpanncn wordt. Wanneer de Bisfchop fterft, oeifent hij het opperbeftuur over de zaaken van het Bisdom, ;n heeft, bij de volgende verkiezing, in den  GESCHIEDENIS. 349 den naam van zijnen meester, de eerfte ftem. , „ ', Op hem volgt de Opper-Kapclmccstcr, ■ die den Patriarch dc hand leent, in het vcrrigtcn van alle plegtigheden cn pligtcn , welke door de kanons der Kerke worden voorgefchreeven. Ook moet hij allen, welke na de gewijde bediening ftaan, onderzoeken. De Groot-Schatbewaarder is de derde in rang. Zijn werk is, zorge te draagen voor het gewijde vaatwerk en de priesterlijke fieraaden aan de Kerk behoorendc. Hij heeft een vertrek dicht bij de deur van de kleerkamer, alwaar het bovengemelde bewaard wordt. Niet alleen bchandigt hij de vereischte klederen aan den dienstverrigtenden Prelaat, maar bezorgt ook dat alles in eene gefchikte orde op het altaar geplaatst wordt. Wanneer een Bisfchop fterft, worden de inkomftcn van het Sticht, door den Groot-Hofmeester, aan hem in bewaaring gegceven; hij behoudt dezelve tot dat de Patriarch bevelen geeft aangaande de wijze, op welke over dezelve befchikking moet gemaakt worden ; en dit is doorgaans ten zijnen eigen gebruike. De Opper-Kanzelicr draagt zorge vooi alles wat de kerkelijke proven betreft nevens de hindcrpaalen, die de huwelij ken beletten. Hij ftelt alle de Priester; voor, welke gekoomen zijn , om op d< plcgtige feestdagen het Sakrament te ont vangen. Hij is de bewaarder van alli handvesten en gedenkfehriften, en wan nee De ÏR.IEK;c HE IE R. Ka r  De «SRIEK- SC HE KER. Iw ,350 GODSDIENSTIGE neer de Patriarch, bij de wijdingen van Bisfchoppen of Priesters, den dienst verrigt , ftaat hij aan zijne zijde. Op hem volgt de Groot-Zegelbewaarder, die in zijne bewaaring heeft het zegel van den Patriarch, waarmede hij alle zijne brieven Verzegelt. De Opper-Referendaris vaardigt alle dc bevelen van den Patriarch af, bekleedt het ampt van afgevaardigde bij alle perfoonen van aanzien, en is een van de kerkelijke Regters. Ten tijde van de Griekfche Keizers voerde hij den tijtel van Palatijn; doch deeze is thans niet meer in gebruik. De Proto- of Oppernotaris zit recht tegen over den Patriarch , om alle zijne brevetten, mandamenten, bevelenen bcfluiten over tc fchrijven en af te vaardigen. Daarenboven moet hij tweemaal ter weeke alle de leeraars der burgerlijke wet ondervraagen. Ook worden, ten zijnen overftaan en onder zijn opzigt, alle huwelijksverbintenisfen gcflooten en de ttiterfte willen gemaakt.- Hij verzelt den Patriarch in het heiligdom, en biedt hem water aan, naa den openbaarenEerdienst, om zijne handen te wasfehen. Alle de bovengenoemde perfoonen zijn de hoogfte amptenaars, die nog in het bezit zijn van hunne oorfpronklijke waardigheden. Wanneer de Patriarch een bezoek ontvangt van Bisfchoppen uit Rusland, of uit eenigen anderen oord, in welken de Griekfche Godsdienst wordt belecien, ftaan zij aan zijne rechterhand, om hier  GESCHIEDENIS. 351 • hier mede aan te wijzen dat zij hooger in rang zijn, dan die thans een bezoek afleggen. Naast aan de reeds gemelde volgt eene mindere foort van Amptenaaren, zommigen van welke niet ongelijk zijn aan die wij in de Roomsch - Katholijke Kerk ontmoeten. De eerfte vail deeze is, de Wierook* draager, die , bchalven de volvoering van den pligt, welken zijn tijtel aanwijst, de gewijde vaten, en andere gerccdfchappen , met een kleed bedekt, terwijl het Koor het lied aan de Drieëenhid zingt; daarenboven helpt hij de Bisfchoppen of Priesters, welke de Mis zullen bedienen, -om hunne plcgtgewaaden aan te trekken. De volgende Amptenaar wordt gebruikt om bij de verkiezing der Bisfchoppen, of wanneer eene Kerkvergadering wordt gehouden, de ftemmen op te fchrijvcn; ook ontvangt hij de Vertoogen en Smcekfchriften. Deeze Amptenaar draagt den naam van Advokaat. Op gezette dagen fpant hij den Vierfchaar in het portaal der Kerke, en doet uitfpraak over de min gewillige ftukken, het kerkelijke betreffende. Onder hem ftaat een bediende, die zorge draagt voor de Ceremonieboeken; bij afweezigheid van den Bisfchop kan hij eene nieuwe Kerk inwijden , de Voorleezers, en andere mindere Kerkdienaars , welke de Sakramenten niet bedienen , ordenen. — Geduurende den openbaaren Eerdienst, zitten alle deeze Amptenaars ter rechter zij- De Ï1UEK-? i C II E v E R K.  De GRIEKSCHEKER K. ( J 1 1 352 GODSDIENSTIGE zijde van den Bisfchoplijken throon; maar in de kerkelijke vergaderingen heeft elk hunner eene zitplaats, naar gclange van den aart zijner bedieninge. Ter flinker zijde van den Patriarch zitten verfcheiden andere bedienden: bijzonderlijk de Opperpriester , de Kerkbezoeker, de Opziener der Kerken, de waereldIijke Regters, twee Dekcnen, de Voorzanger, de Opper-Aardsdiaken, entwee Diakenen. De Opziener der Kerken draagt zorge voor de gewijde olie, cn plant het kruis op dien plek gronds , alwaar men voornecmens is eene nieuwe Kerk te fligten, wanneer de Patriarch in eigen perfoon die plegtigheid niet kan verrigtcn. Onder den Aardsdiaken flaat een bediende of afgevaardigde , wiens post is, de Geestlijkheid bij een te roepen. Onder deezen flaat wederom een ander bediende, die het gezang op het Koor aanheft. Deeze zelfde bediende leidt de vreemdelingen , die gehoor bij den Patriarch verzoeken , in deszelfs tegenwoordigheid ; hij maakt den weg ruim, wanneer zij derwaarts gaan en van daar wederkeeren. In den eigenlijken zin mag hij de Ceremoniemeester genoemd worden: want het meeste dat hij verrigt, heeft zijn opzigt op plegtighelen. Aan des Patriarchen flinkerhand flaat 3e Onderwijzer , die volwasfene perfooien onderrigt, om het Sakrament des doops e kunnen ontvangen ; deeze zijn voorlaamlijk de zulken, die de ketterij verzaakt  GESCHIEDENIS. 353 «aakt hebben, en begeerig zijn om in de 'gemeenfchap der Kerke te worden aange-< nomen. Deeze bediende heeft een ver-£ trek naast aan de Kerk, alwaar zijne leer-1 lingen te zamen koomen om lesfen te ontvangen. Doeh, indien een Turk tot het doopzel wierdt toegelaaten, zou men reden hebben om de ergfte gevolgen te vreezen: de onderwijzer en de onderweezene zouden , in zulk een geval, te gader leevendig gefpitst worden. Zo fchroomwekkende is deeze ftraffe , dat wij hier eene befchrijving van dezelve zullen geeven. Dicht bij de muuren der ftad, op de ge* woone gerigtsplaats, wordt een galg opgericht , in de gedaante van een kruis. De perfoon, welke door den Cadi, of Regter, is veroordeeld, wordt derwaarts gebragt , en naakt uitgekleed. Een klein ftuk houts , hebbende na genoeg de gedaante van een lans, wordt hem in zijn agterfte geftoken, tot dat het eene einde van 't zelve in den fchouder wederom ten voorfchijn koorne. Aldus wordt hij aaneen galg gehangen, tot dat hij fterve. Toen de Heer thompson zich te Smirna bevondt, zag hij een perfoon op deeze wijze ter dood brengen, omdat hij van Godsdienst was veranderd. Meer dan zes uuren bleef hij in deeze folterende geftalte hangen , voor dat hij den geest gaf. De onderwijzer , die hem bekeerd hadt, redde zich door de vlugt. III. deel. Z Be- Dt ïrieK* c he :e k k.  3*4 GODSDIENSTIGE De GRIEKSCHEKERK. Behalven deezen Onderwijzer, ftaat 'er • een andere onder hem, de Providente, of Verzorger, genoemd; deeze reist van plaats tot plaats, met oogmerk om dezulken te onderwijzen, die begeeren gedoopt te worden. In 't voorbijgaan moeten wij hier aanmerken, dat hij veele bekeerlingen maakt onder de Heidenen, Jooden, Roomsch - Katholijken en Proteftanten ; doch, met de Mahomethaanen mag hij zich niet bemoeien. Nog een andere bediende is 'er, wiens post is, den herderlijken ftaf van den Bisfchop te draagen; ook zijn 'er verfcheiden deurwagters. Doch, deeze zijn geene vaste bedienden; ieder nieuw Bisfchop heeft het in zijne magt, om dezelve te veranderen, zo dikmaals hij zulks goedvindt. Behalven alle de opgenoemden, is 'er nog een Amptenaar, van welken wij nog niet gefproken hebben, die zijne opwagting bij den Patriarch maakt; deeze is zijn Biegt vader. Hij heeft kamers in het huis van den Patriarch, en is, om eigenlijk te fpreeken, deszelfs tijdlijke en geestlijke beftuurder. Niets van aangelegenheid wordt 'er ondernomen, zonder dat hij alvoorens geraadpleegd is ; niets wordt 'er beflooten, ten zij hij daaraan zijne goedkeuring en toeftemming gegeeven hebbe. De Griekfche Christenen hebben hunne Sijnoden; doch zij zijn aan geen vasten tijd verbonden. Ieder Bisfchop mag binnen zijn Sticht eene Vergadering van zijne Geest-  GESCHIEDENIS. 355 GcestJijkheid zamenroepen; dit mag ook een Aardsbisfchop in zijne Provincie doen: doch, weinig van aangelegenheid valt 'er : in deeze zamenkomflen voor. Het zij dee-: ze Sijnoden door Bisfchoppen of door Aardsbisfchoppen worden bijeen geroepen , voor dat de bevelen ter zamenvergaderinge aan de Geestlijkheid worden afgevaardigd , zijn zij verpligt daartoe verlof te verzoeken van den Landvoogd der provincie , aan welken zij eene zekere fomme gelds betaalen. Nog veel meer is dit het geval van den Patriarch van Conftantinopole, die geen Sijnode durft beleggen , zonder vooraf bekoomen verlof van, den Grooten Heer, waar voor hij aan den Groot-Vizir eene aanzienlijke fomme gelds moet opbrengen. Uit het geen wij gezegd hebben, wegens de tuchtoeffening der Griekfche Kerke, en de luisterrijke eertijtels, welke gegeeveri worden aan hun, die hunne op wagting maaken bij den Patriarch van Conftantinopole « zou, veelligt, iemand kunnen befluiten dat deeze Kerkvoogd in den zelfden rang gefield wordt met de Pausfen van Rome', Dus is het, egter, niet met de zaak geler gen: want de Paus is meer een waereldlijk Vorst dan een geestlijk Bisfchop; en wij' hebben nóg een voorbeeld, zo laat als in den jaare MDCCXLVIII voorgevallen , dat benediktüs de XIV, Paus van Rome, een der grootfle kerkelijke Regtsgeleerden, welke 'er ooit geleefd hebben^ Z 2 een De 1 R1É S,« IC HE ' CÉRK*  S56* GODSDIENSTIGE De GRIEKSCHE kek. Kt een Gezant op de Vredehandeling te Aken zondt, om te bewerken dat hij in het vreedzaam bezit zijner eigendommen zou gehandhaafd worden. In vroegere tijden hebben de Pausfen meermaalen foortgeJijke eifchen gedaan ; en bij verfcheiden gelegenheden gedroegen zij zich als mid-* delaars tusfehen de oorlogvoerende Mogendheden ; waarvan wij menigvuldige •voorbeelden zouden kunnen bijbrengen. - De Patriarch van Conftantinopole, daarentegen , is zulk een armoedig, afhankhjk weezen, dat wij ons geene beweegredenen kunnen verbeelden, die hem kunnen noopen om na de genieting, of liever na de lasten zijner waardigheid te dingen , dan een beginzel van eerzucht. Dat zijne beweegredenen niet zijn kunnen , een beginzel van goedhartigheid, of de zucht om wel te doen, moet eenen iegelijk in 't oogloopen, die weet, door welke middelen hij zijner waardigheid deelagtig worde. De middelen , van welke hij zich bedient, zijn eene ergernis, zelf voor een Heidensch land , en nog veel meer voor de zulken , die den gewijden naam van Christenen draagen. Hij verkrijgt zijne waardigheid door een heiligfchendend koopverdrag; hij betaalt zijne onderdrukkers met de voordeden , of liever met de lteekpenningen van een onwettigen aart, welke hij den ftemgeregtigden kan afknevelen. Dusdoende legt hij den grond tot eene onafgebro- ke-  GESCHIEDENIS. 357 kene agtereenvolging van geveinsdheid , meineedigheid en alle andere euveldaadcn, welke den Godsdienst onteeren, en den mensch fchandvlekken. Doch , wij moeten de beweegredenen in de Eerzucht zoeken, dat grondbeginzel, 't welk eenen iegelijk menfche is ingeplant, en , behoorlijk beftuurd zijnde, ons zeiven en anderen nuttig is. 'Er fs % weederlei Eerzucht: de eene brengt ons op den gloriebaan, en leidt ons tot den Tempel der eere; de andere doet ons veragtlijk worden, zelf in de oogen van de meestgezienen onzer medefchepzelen. . Eene prijslijke eerzucht noopt en prik, kelt den mensch, om zich in zulkervoege te gedragen , dat hij eenen goeden naam nalaate; of, zo hem dit mislukke, gelijk aan veelen is overgekoomen, dat hij dan ten minfte een goed geweeten geniete. Ten tijde als thomas morus de waardigheid van Lord Opper-Kanzelier van Engeland bekleedde, kwamen zijne zoonen , wien hij bedieningen hadt bezorgd, op zekeren dag, bij hem klagtig vallen, dat zij, door zijne zagtheid je* gens de bedienden van de Kanzelaarij, niet zo veel voordeels van hunne bedieningen konden trekken , als de zulken, welke vóór hen die ampten bekleed hadden. „ Ik wil (dit was zijn antwoord) ,, eenen iegelijk regt doen , om uwent „ wille , en u eenen zegen nalaaten." Hier ontmoeten wij een voorbeeld van Z 3 ■ vlek-* De GRIEK» SCHE KER K,  358 GODSDIENSTIGE De «ÏRIEK- $CHE KERK. vlekkelpoze zedelijke eerzucht; en het zijn deeze grondbeginzels, uit welke veele groote en deugdzaame mannen werkzaam zijn geweest, om nut te doen aan hunne medefchepzelen. Thomas morus, hoewel een Christen, en een ijverig voorftander van den Roomsch-Katholijken Godsdienst} voor welken hij zijn leeven veil hadt, {prak ten deezen opzigte als een zedelijk Wijsgeer , als een getrouw Regter , als een eerlijk Man. poch, laaten wij de zaak van de zijde des Christlijken Godsdiensts befchouwen. Wanneer ignatius, die hoogbejaard de Bisfchop van Antiochie, onder de regeering van Keizer trajanus, de tijding ontving, dat hij door wilde dieren zou verfcheurd worden, gaf hij met een vrolijk gelaat en houding tot antwoord: ?, Dat is mijne hoogfte eere.' want, dan zal ik van hunne tanden zo fijn ge? maaien worden, dat ik tot brood kan jji verftrekken voor mijnen Godlijken ,, Heer en Verlosfer." Doch, de tweede foort van eerzucht is laaghartig en zelfzoekende. Deeze is de eerzucht van zulke fnoodaarts, welke hunne eer en geweeten yerkoopen, niet voor tijdlijke voordeelen, maar flegts voor een blooten eertijtel. De Heer knowles maakt, in zijne Gefchiedenis der. Turken, melding van een rijk Koopman te Confian* tinopole, die alle zijne goederen gaf voor de yrijheld, om de Keizerlijke Kroon ééne  GESCHIEDENIS. 359 ééne enkele uur te mogen draagen. Aldus, merkt 'er de Gefchiedfchrijver ne- < vens aan, wierdt hij, in één uur, een : denkbeeldig keizer, en een weezenlijk bedelaar. In allen deele is dit geval toepasfelijk op zulke menfehen , welke na de waardigheid van Patriarch van Conftantinopole dingen. Zij zijn lafhartig genoeg, om de Klerken van de Kanzelaarij in hunne belangen over te haaien 5 en, dewijl deeze wel betaald worden, fpreeken zij een woord ten beste bij den GrootVizir, die verlof van den Grooten Heer verwerft. De Patriarch, om zich voor de uitgefchootene penningen fchadeloos te ftellen, fcheert de Bisfchoppen, welke onder hem gefteld zijn , die , op hunne beurt, de vrijheid hebben om het volk te onderdrukken. Dikmaals gebeurt het, dat de Patriarch niet zo veel kan te zamen raapen , als genoegzaam is om te voldoen aan de eifchen van den Vizir, die meestal onverzoenbaar is , en hem geene genade wil betoonen, Dan wordt hij in ballingfchap gezonden, en een ander in zijne plaats gefteld: zodat het dikmaals gebeure dat 'er , op één en den zelfden tijd , drie of vier afgezette Patriarchen zijn. Vreemd is het , dat de begeerte na een blooten tijtel de menfehen tot zulke redenlooze buitenfpoorigheden noope. Doch , zodanig is do gefteldheid der menschlijke natuure; en, Z 4 wan- Be ï R 1E K- C HE É.ER.K.  De GRIEKSCHEKERK. OVER 360 GODS DIEN S T I G E wanneer wij met de Gefchiedenisfen tó raadegaan. zal het blijken, dat. in alle eeuwen en onder alle volken, menfehen gevonden wierden , welke met dit fnoqd beginzel bevlekt waren.  GESCHIEDENIS. 361 OVER DEN EERDIENST DER GRIEKSCHE KERKE. Naa dat de buitengewoone gaaven van den Heiligen Geest waren opgehouden , vervulden de beftuurders der Kerke dit gebrek) door gepaste formulieren van hun eigen opllel, ingerigt naar de Christlijke voorzigtigheid en befcheidenheid. Zodanig fchijnt de waare oorfprong geweest te zijn der Eiturgiën , of vastgeftelde ontwerpen van den Godlijken Eerdienst. Ieder Bisfchop hadt, in de eerfte eeuwen, de vrijheid, om de gedaante van den Godlijken Eerdienst, in zijne eigene Kerk, te regelen. In gevolge hier van hadc elke bijzondere Kerk of Sticht eene bijzondere Liturgie. Verfcheiden eeuwen bleeven de Bisfchoppen in het bezit van dit voorregt. Doch, in vervolg van tijd, gaver zij met eenpaarigheid de toeflemming, orr hunne Liturgiën in te richten naar het ontwerp der Metropolitaanfchc Kerke, tot welke zij behoorden. Vervolgens wierdt het, door verfcheiden Kerkvergaderingen, als eene wet vastgefteld , dat de zelfde orde en eenpaarigheid in alle Kerken zot onderhouden worden. Allereerst wierder Z 5 d« De GRIEK» SC HU K E R. K, t I  De (GRIEKSCHEKERK. i 1 352 GODSDIENSTIGE de gronden deezer Kerktucht in de Fr unieke Kerken gelegd; doch, kort daar naa. wierdt de zelfde regel in de Kerken van Spanje vastgefteld en aangenomen. Door lengte van tijd, toen het Roomfche Keizerrijk in verfcheide Koninkrijken wierdt verdeeld, kwamen de Nationaale Liturgiën in gebruik, dat zijn de zodanige, wier gebruik binnen de grenspaalen der onderscheidene natiën en koninkrijken was beflooten. Van de aloude Liturgiën, welke allereerst ten dienfte der bijzondere Kerken waren opgefteld, zijn nu geene meer voorhanden. Verfcheiden redenen kunnen hiervan gegceven worden. Vooreerst, dewijl zij alleen ten behoeve van eenige bijzondere Kerken gefchikt waren , was 'cr weinige reden om zeer bezorgd te zijn * om de kennis van dezelve aan andere Kerken mede te deelen, of ze geheel en on. gefchonden aan de naakoomelingfchap te overhandigen. — Ten tweede ; het is niet onwaarfchijnlijk, gelijk een geleerd Fransch Schrijver heeft aangemerkt, dat de aloude Liturgiën , geduurende eenige eeuwen , illeen zekere gedaanten van Eerdienst waren, welke in het geheugen bewaard ivierden, en meer door de gewoonte dan gefchrifte bekend waren. Te waarschijnlijker moet dit voorkoomen, om dat vij nergens leezen, dat onder de vervolging /an diokletianus, toen 'er een laauwkeurig onderzoek gedaan wierdt na Hes 't geen tot de Kerk behoorde, eeni-  GESCHIEDENIS. 363 ge Ceremonie-of andere boeken, den Godlijken Eerdienst betreffende, ontdekt wier- c den. Dit kan ten bewijze dienen, dat de s Christenen niet zo algemeen hunne Li-K turgiën , of gedaanten van Eerdienst, in gefchrifte fielden, als in de volgende eeuwen. Dit is de reden, waarom geene der aloude Liturgiën volkomen en geheel tot pns zijn gekoomen, maar flegts in hier en daar verfpreide brokken, naar gelang de Kerkvaders gelegenheid vonden , om der zelve in hunne fchriften te vermelden. — Ten derde, de laatfte reden is, de inlasfchingen en bijvoegzels, in laatere tijden, bij de Liturgiën gevoegd. Want, hoewel die aloude Liturgiën , welke onder den naam van st. chrysostomus en st. bazilius gaan, oorfpronklijkiets hebben mogen behelzen, 't welk door hen was opgefteld, nogthans zijn, in de voL gende tijden, zo Veele bijvoegzels en veranderingen in dezelve gemaakt, door de Griekfche Kerk, dat het niet gemaklijk is te onderfcheiden, welke de echte opftelien der oorfpronklijke Schrijveren zijn. Niettegenftaande immers, gelijk wij hebben aangemerkt, geene der aloude Liturgiën volkomen en ongefchonden tot ons zijn gekoomen, zijn 'er evenwel verfcheiden brokken en verfpreide overblijfzels van dezelve in de eerfte fchriften der Kerkvaderen voorhanden. Waarbij wij nog mogen voegen zodanige opftellen, als wij pntmoeten in het aloude boek, de Apostolifche Injlellingen geheeten. Hoewel. mis- Be riekc h e ek. k.  De GRIEKSCHEKERK. I I ] J J J 364 GODS D l E N S T I G E misfchien, dit boek niet zo oud zij als de tijtel aanduidt, noch van zulk een eerwaardig gezag, als de Heer whiston aan hetzelve toefchrijft, die beweert dat het met 'er daad vanApostolifche herkom, fteis, moet het, nogthans, erkend worden, eene voortreffelijke verzameling te behelzen van de Liturgiën en Ceremonieboeken der Kerke, in de vierde en vijfde eeuwe. Verfcheiden Liturgiën hebben de Griekfche Christenen, voor bijzondere heilige dagen gefchikt; doch, de meestgebruiklijke is die, welke doorgaans bekend is bij den naam van st. chrysostomus. En, hoewel dit boek van eene aanzienlijke oudheid is, wierdt het, nogthans, niet door dien Kerkvader gefchreeven, maar door een' ander'man, welke naa hem heeft geleefd. St. chrysostomus bloeide in het laatfte gedeelte der vierde, en in het begin der vijfde Eeuwe : want, hij wierdt tot Bisfchop van Conftantinopole geordend in den jaare CCCXCV, en, om sijn beflrijden van de Ariaanerij, afgezet ;n gebannen in den jaare CCCCV. Eelige formulieren van gebeden waren :en dien tijde in gebruik; doch, zij wa•en weinig in getal, eenvoudig en ligt/erftaanbaar. Eenige proeven van dezelve ontmoeten wij in de fchriften diens vermaarden Kerkvaders, geheel ondercheiden van die, welke, in de Griekfche liturgie, zijnen naam voeren. Geduurende de openbaare gebeden, ftaan de  GESCHIEDENIS. 365 de Griekfche Christenen meestal met ongedekten hoofde, met hunne aangezigteno na het Oosten gekeerd; doch zij mogen er- s gens tegen leunen , of, indien dit voor1, hun gemaklijker zij, nederzitten. De Leeken zitten, terwijl de Priester hun zijne vermaaning voorleest. Want het prediken is zo ten eenemaale onder hen afgefchaft, dat tournefqrt verzekert, dat 'er naauwlijks een predikfloel onder hen kan gevonden worden; en, wanneer een Priester het onderneemt om te prediken, maakt hij eene zeer afzigtclijke vertooning. Zijne redevoering beftaat uit eene verdrietige aaneenfchakeling van niets beduidende woorden, zonder eenige de minftc orde of zamenhang, en waarvan de Prediker even weinig verftaat als het volk. Zodra de Leeken op hunne plaatzen zijn gekoomen, ontdekken zij hunne hoofden, en maaken het teken des kruizes , door de drie voorfte vingers van hunne rechterhand te zamen te voegen; waarmede zij aankondigen dat 'er drie perfoonen in de heilige Godheid zijn. Daarnaa laaten zij ze nederdaalen, van hunne voorhoofden, beneden de borst, en beweegen ze vervolgens van den rechter- na den flinker fchouder. Door al het welk wordt aangeweezen , dat de drie perfoonen in de Godheid hun verblijf in den Hemel hebben. Het plaatzen van de hand op de borst, betekent 's Heilands vleeschwording, kruiziging , begraaving en ncderdaaling ter helle. Het leggen op den rech- ter De R 1E KC HE . E R K.  De GRIEKSCHEKERK. 366 GODSDIENSTIGE ter fchouder, wijst aan dat christus is opgeftaan, en ter rechterhand Gods zit. Gelijk de godloozen gezegd worden te zullen geplaatst worden aan dc {linkerhand van christus, en, in alle gevallen, de rechterhand als eeraanbrengender dan de {linkerhand wordt aangezien , Hellen de Griekfche Christenen, die aan het bijgeloof zeer verflaafd zijn, dcezc wijze van het teken des kruizes te maaken boven die , welke bij de Roomsch-Katholijken in gebruik is. Doch, 'er worden nog veele andere verborgenheden onderfteld door deeze plegtigheden bedoeld te worden.Want, in alle Kerken, in welke de oorfpronklijkc eenvoudigheid uit het oog verlooren of verzuimd wordt, worden zinnebeelden , van zigtbaare afbeeldingen' ontleend, in derzclver plaats gefteld. Wanneer de Grieken de Mis zullen vieren, treedt de Priester ter Kerke in, verzeld van een Diaken. Beiden buigen zich na het Oosten, en maaken drie diepe buigingen voor de beelden van onzen Zaligmaaker en de gezegende Maagd , welke verzeld gaan van een kort gebed. Hier' naa buigen zij zich andermaal driemaalen na het Oosten. Dan treedt de Diaken toe, en omhangt den Priester met zijnen bovenftenmantel of tabbert, waar naa hij zijnen eigen mantel omhangt. Deeze geheele plegtigheid gaat verzeld van verfcheiden korte gebeden, zo wel van den Priester als van den Diaken. Het volk verrigt midlerwijl zijne bijzondere godsdienftig- he-      GESCHIEDENIS. 367 heden. Voorts treedt de Priester van de eene zijde des altaars na de andere, raakte alle de gewijde vaten aan, maakt het te-s ken des kruizes over dezelve , en her-1 haalt verfcheiden gebeden te gadcr met den Diaken. Deeze plegtigheden verrigt zijnde, treedt de Priester, nevens den Diaken , na de flinker zijde des altaars, alwaar zij hunne handen wasfehen, tot een teken dat zij gereinigd zijn van alle befmettingen van vleesch en geest. Onder het wasfehen doen zij een gebed in hunne eigen taaie. Dan begint de Priester de noodige toebereidzels te maaken tot het vieren van de Mis. De Diaken brengt het brood en den wijn nevens een beker uit een klein vertrek, en plaatst dezelve op een tafel voor het middenfte gedeelte van het Altaar ; drie diepe buigingen maaken zij beiden voor dezelve. Naa dat hij het brood heeft gezegend, neemt hij het in zijne flinker-, en een mes in de rechterhand; hij maakt over hetzelve een kruisteken, onder het drievoudig uitfpreeken van deeze woorden: „ Ter gedagtenisfe van jezus 5, christus, onzen Heere, onzen God, „ en onzen Verlosfer." Aan het einde van deeze woorden, fteekt hij zijn mes op eene plaats aan de rechterzijde van het brood, en fnijdt het kruislings , onder het uitfpreeken van de volgende woorden : „ Hij wierdt als een fchaap ter flagtinge geleid." Wanneer hij het mes in het De ! R IE KC H E ;erk.  De GRIEK SCHE KERK. 358 GODSDIENSTIGE het brood fteekt, voegt hij 'er nevens: ■ •) En, gelijk een lam, dat ftom is voor „ het aangezigt zijns fcheerders." Teré wijl hij het bovenfle gedeelte van het brood fnijdt, zegt hij: „ Zijn oordeel is ., in zijne vernedering geopenbaard;" en onder het fnijden van het benedenfte gedeelte, vervolgt hij: „ En wie zal zijn „ geflagt vcrklaaren ? " Bij elke infhijding zegt de Diaken: „ Laaten wij den Heere „ bidden;" en den flip van zijnen mantel in zijne rechterhand neemende, fpreekt hij den Priester aldus aan : „ Verhoog „ mijnen Heer." Dan fnijdt de Priester het brood ten tweedemaale , zeggende: „ Hij wierdt voor ons verhoogd." Daar naa legt hij het brood in den fchotel; en, wanneer de Diaken tot hem zegt: „ Offer „ de offerande, mijn Heer," offert hij dezelve kruis wijze, in naavolging der of* ferande van onzen Heere aan het Kruis, en fpreekt: „ Tot het geestlijk nut en „ tot zaligheid van het menschdom, offer „ ik hier op het Lam Gods, 't welk de ,, zonden der waereld wegneemt." Desgelijks, wanneer de Diaken zegt: „ Snijd „ het door," doorfnijdt hij het overige gedeelte van het brood met zijn mes, aan de rechter zijde, hierop toepasfende den volgenden Schriftuurtext: Een der Krijgsknegten door ft ak zijne zijde met een /peer, en terftond liep daar bloed en water uit. Vervolgens giet de Diaken den wijn en het water in den beker, en mengt dezelve  GESCHIEDENIS. 3c5( Ve onder malkander , aanwijzende hoe christus beide naar ziel en lichaam geleeden hebbe. Al van zeer vroege herkomfte is de gewoonte, om wijn en water onder een te mengen. Genoegzaam algemeen was zij in gebruik in de eerfte Christen Kerk, enont. leende haaren oorfprong van de volgende omftandighcid. De vroegfte Christenen, behalven dat zij wijn in het Avondmaal gebruikten , hadden hunne liefdemaalen, aan welke zij over godsdienftige onderwerpen te zamen fpraken; en, dewijl deeze beide bijcenkomftcn op den zelfden dag gehouden wierden, en zij telkens wijn gebruikten, wierdt het voorzigtigst geoordeeld, water onder den wijn temengen. Tenoodiger was dit, omdat de Afiatifche wijnen zeer fterk zijn: zodat, indien zij dezelve niet een weinig verlengd hadden, het ligt zou gebeurd zijn dat zij befchonken ria hunne huizen waren wedergekeerd j ja, hunne huizen en Kerken zouden tot een tooneel van ongebondenheid en dronkenfehap hebben kunnen verftrekken, gelijk de ge woonte der Heidenen was. Doch, nimmer leidden de eerfte Christenen, uit deeze gewoonte , zinnebeeldige gevolgen af, maar onderhielden eeniglijk dezelve uit een beginzel van voorzigtigheid en deugd, opdat de Heidenen mogten zien , dat hun leeven zuiver en onberispelijk was. Maar , laaten wij tot den Griekfchen Kerkdienst wederkeeren. III. deel» Aa D0 I Dé GRIEK- sche kerk.  37ö GODSDIENSTIGE De GRIEKSCHEKERK. De Priester neemt een tweede brood $ zeggende: „ Ter eere van onze gezegen., de Maagd." Vervolgens heft hij het om hoog, en legt het aan de flinker zijde van het brood , welk hij eerst gewijd hadt.Daar naa neemt hij zo veele brooden als 'er vereischt worden, en wijdt dezelve op de zelfde wijze als te vooren. Deeze worden opgcdraagen aan de Propheeten, aan: joannes den dooper, en aan de Apostelen , nevens andere doorluchtige Heiligen, bijzonderlijk den H. chrysostómus, dien zij voor den opfleller vari hunnen Eerdienst houden. Deeze opof^ feringen beloopen in alles negen in getal, en vertoonen, zo als de Griekfche Priesters ons berigten, de negen Hierarchiën der Engelen. Naa dit alles, neemt de Priester mee? brooden, en wijdt verfcheiden kleine Hukken gelijk te vooren , ten dienfte van den Aardsbisfchop, of den Bisfchop van het Sticht, tot het welk hij behoort; alsmede van de Priesteren, Diakenen, en allen, welke van de priesterlijke Orde zijn; en' eindelijk ter gedagtenisfe van de itigters der Kerke, in welke de Mis gevierd wordt, en ter vergiffenisfe van hunne zonden. Thans worden ook de naamen van zulke leevendige perfoonen vermeld, welke begeeren in hunne gebeden gedagt te worden; doch, bijzonderlijk van dezulken, welke voor bet doen van eene Mis geld betaald hebben, en van alle zulke geftorve* nen*  GESCHIEDENIS. $ji nen, welke men hem verzogt heeft voor God te gedenken en zijner gunde aan te beveelen. Een ft uk brood houdt de Priester in zijne rechter-, en een ander ft uk in zijne (linkerhand , terwijl de Diaken het wierookvat neemt, en om zijnen zegen vraagt, welken hij ontvangt; waarnaa hij dc zilveren ftar bewierookt, waar mede dc Priester het gewijde brood bedekt , fpreekende tevens de volgende woorden : „ De ftar bleef ftilftaan boven dé plaats, alwaar het Kind gebooren j, wierdt." Deeze verrigting gaat verzeld van verfcheiden gebeden; vervolgens bewierookt de Diaken de dekkleeden, met welke hij den beker en den fchotel bedekt. Behalven deeze dékkleedèn, welke gebruikt worden als afzonderlijke dekzels voor het brood en den wijn, is 'er nog een ander onder de Griekfche Christenen in algemeen gebruik, A'èr genaamd, 't welk de Priester over beiden fpreidt. Hier naa vouwen de Priester en de Diaken hunne handen te zamen, aanbidden de gewijde tekens en herhaalen .eene dankzegging uit hunne Liturgie. Dan leest de Priester een fchietgebed, het gebed der opofferinge genaamd \ en naa het altaar te hebben bewierookt 5 fpreekt hij de zondvergiffenis uit. Thans doet de Priester een gebed , in hetwelk de H. chrysostomus genoemd wordt«■ onmiddelijk naa de gezegende Maagd. Dit verrigt zijnde, neemt de Diaken het wierookvat uit handen van den Priester, en Aa % be~ De 3 R. I E K iCHE ( EE K.  372 GODSDIENSTIGE Di GRIEKSCHEKERK. bewierookt de tafel van het Avondmaal in de gedaante van het kruis. Nederknielende, doet hij het volgende gebed: „ Uw ,, lichaam, ö Heer, wierdt in het ftille ,, graf geleid; uwe ziel daalde neder in „ de helle als God; gij gingt in het paradijs met den Moordenaar; maar gij hebt i, u zei ven met den Vader, den Zoon en „ den Heiligen Geest nedergezet op uwen j, hemelfchen throon - alwaar gij, door uwe onmeetelijkheid, alle dingen vervult." — Even gelijk de RoomschKatholijken verborgenheden meenen te vinden in alle hunne plegtigheden, zo doen ook de Griekfche Christenen in de hunne. Dit hadt ook plaats bij de Heidenen, voornaamlijk de aloude Grieken, van welke de Griekfche Christenen het meerengedeelte hunner plegtigheden hebben overgenomen. Eenige weinige zijn ze aan de Jooden verfchuldigd ; doch, niet zo veele als wij ontmoeten in het Misboek der Roomfche Kerke , 't welk wij reeds befchreeven hebben. In zommige omflandigheden hunner plegtigheden, verfchillen veele der Griekfche Monniken van de waereldlijke Geestlijkheid. Het volgende voorbeeld zullen wij hiervan aanvoeren. De Monniken van den berg Athos vereeren de gezegende Maagd, op eene wijze hun bijzonder eigen. Een der broederen, aan het beneden einde van de tafel ftaande, fnijdt een klein brood in vier ftukken , en legt een van dezelve in een fchotel, of kleine  GESCHIEDENIS. 373 ne doos, welke geplaatst wordt op een voetftuk, ten dien einde voor het beeld der gezegende Maagd ftaande. Dit ftnk brood, 'twclk zijPanagianoemen, wordt terftond naa de wijding aan den Abt gegeeven , die het om hoog heft, zeggende: „ Verhoogd worde uw Naam." De Monnik zegt: „ Van de heilige Drieëenheid.'* De Abt vervolgt: ,, ó Altoos gezegende „ God , help en onderfteun ons!" De Monniken antwoorden: „ Heb medelijden „ met ons , door haare tusfchenfpraak , „ en behoud ons , Goede Heer." Naa deezen neemt de Abt een klein gedeelte van de kruim van het brood, 't welk hij in zijnen mond fteekt; de Monniken eeten het overfchot. Naa dus veel, bij wijze van uitweidinge, gezegd te hebben van de gewoonten der Griekfche Christenen, in hunne wijding der Elementen , zullen wij nu een berigt geeven van de laatfte gedeelten deezer plegtigheid. 't Is noodig hier aan te merken, dat in de Liturgie , welke aan st. chrysostomus wordt toegefchreeven, de Officiën langer duuren, en de plegtigheden menigvuldiger zijn, dan in het Misboek der Roomfche Kerke. Want, hier loopt de Mis doorgaans af binnen een uur, indien zij gezongen, en in weinig meer dan een half uur, indien zij geleezen worde; terwijl dezelve in de Griekfche Kerk zelden korter dan twee uuren duurt. Op zommige bijzondere feestdagen, met naame die van st. jakobus, st. bazilius Aa 3 en Dt 3 R1 E K. i e h e i ER k.  De CR.IEK- SCHE KERK. 374 GODSDIENSTIGE en st. chrysostomus, duurt zij ten minfte drie uuren. Naa dat de Diaken den Priester en het hoog altaar'bewierookt heeft, gelijk wij reeds befchreeven hebben, plaatst hij zich aan zijne zijde voor het groot altaar, alwaar hij verfcheiden buigingen gemaakt hebbende, de Priester de Euangcliën, cn de Diaken de Communie-tafel kust. Vervolgens maakt de Diaken eene buiging voor den Priester, en zegt: ,, 't Is tijd den Heere te offeren; Vader, fchenk mij „ uwen zegen." De Priester fchenkt hem vervolgens den zegen, en de Diaken antwoordt : Bid voor mij." Daarop doet de Priester een kort gebed, en de Diaken zegt, drie onderfcheiden reizen, Amen. Beiden zeggen te gader op één en den zelfden tijd : ,, ö Heere, gij zult mijne lippen „ openen." Hier naa treedt de Diaken uit den Tabernakel, cn aanbidt de gewijde tekens drie onderfcheidene reizen, en ontvangt wederom des Priesters zegen, terwijl het volk midlerwijl Amen zegt. Hier doen zij een algemeen gebed voor den vrede der Kerke, tot welke zij behooren; voor de Vergadering aldaar tegenwoordig; voor den Patriarch of Aardsbisfchop, en de mindere Geestlijkheid; voor de burgerlijke magt, onder welke zij leeven; voor den voorfpoed van alle de zulken, die ter zee of te land reizen; voor de gevangenen ; voor de kranken; en voor de geheele waereld in 't algemeen. Zodra deeze gebeden zijn uitgefproken, wordt  GESCHIEDENIS. 375 wordt het eerfte lied aangeheft; dit gefchiedt door den Diaken en het Koor , ( welke zommige gedeelten gezamentlijk , s en andere bij beurten zingen. Deeze lie-1 deren zijn genomen uit hunne eigen Liturgie ; zij beftaan hoofdzaaklijk uit vaerzen, uit dc pfalmen bij een verzameld, cn uit geestlijke liederen, door den H. chr ysostomus gefchreeven. Dit gedeelte der plegtigheid wordt de zegening der intrede genoemd ; 't welk verrigt zijnde , ftaat de Diaken , naa de Euangeliën gekust te hebben, voor den Priester, met het boek na het volk gekeerd , zeggende , met eene hoorbaarc ftemme: „ Aanfchouw het bock der v/aa„ re wijsheid." Pe Priester en de Diaken maaken elk hunne bijzondere buigingen ; de laatstgenoemde legt het bock op de Communie-tafel, en het Koor zingt de liederen, voor den dag gefchikt, Zo ras het lied gezongen is, vraagt de Diaken , gelijk voorheen , den Priester om zijnen zegen; en dien ontvangen hebbende, doet de Priester een kort gebed. Straks treedt de Diaken na de deur, en zegt: „ Laaten wij aandagtig zijn ,•" en de Priester antwoordt: „ Vrede zij u al„ len." Alle deeze plegtigheden zijn flegts eene voorbereidende inleiding tot het leezen van het Euangelie. Behalven die wij reeds gemeld hebben, zijn 'er nog andere van foortgelijkcn aart. Etlijkc brandende lampen worden voor den Diaken gedraaeen, wanneer hij met het Euangelie bui. 6 Aa 4 teK Dc (R.IEKCBELEUK.  De (BH IEK" 5C HE KERK. $76 GODSDIENSTIGE ten het Heiligdom treedt, waarnaa hij op denPredikftoel klimt om de Epistel te leezen; 't welk verrigt zijnde, zegt de Priester tot den Diaken; „ Vrede zij u allen;" waarop de laatstgemelde aan den eerstgenoemden het Euangelie overlevert. Hierop volgen verfcheiden gebeden en godvrugtige verzuchtingen, zo als in de Liturgie bevolen wordt. Thans treeden de Katechumeenen of Geloofsleerlingen ten voorfchijn, voor welke niet alleen met naame gebeeden wordt, maar ook doet de Diaken verfcheiden geloften ten hunnen behoeve. Bij ieder plegtige verbintcnisfe zingt het Koor het Kijrie Eleéfon. Met het gebed voor aceze Geloofsleerlingen, 't welk de Priester met luider ftemme bidt, wordt de dienst voor hun beflooten. Het voorhangzel wordt ftraks daar naa weggenomen, en de overblijfzels der Heiligen ten toon gefteld. De Diaken neemt daarop het Wierookvat, en bewierookt den Priester, midlerwijl tot hem zeggende: „ Hef 9, om hoog, mijn Heer." Dan neemt de Priester het dekkleed weg, werpt het over den rechter fchouder van den Diaken, en doet een kort gebed, op de gelegenheid flaande. Daar naa neemt de Diaken den fchotel en plaatst dien op zün hoofd. De Priester grijpt den Beker/en de Diaken het Wierookvat. Qp deeze wijze treeden zij in ftaatelijken omgang door de Kerk, onder het uitfpreeken van een bijzonder gebeda tot dat zij aan de deur van den Ta*  GESCHIEDENIS. $77 Tabernakel koomen , alwaar zij beiden met luider ftcmrnc zeggen: „ Gezegend ,, is hij , die in den naam des Heeren „ koomt." Naa deezen legt de Priester de gewijde tekens op het groot altaar , neemt het dekkleed van den beker en den fchotel, en het ander kleed, welk over des Diakens fchouder was geworpen , welke drie onderfcheidene reizen de gewijde tekens bewierookt. De Priester en de Diaken knielen te zamen neder, en aanr bidden de gewijde Elementen , terwijl dc Priester in 't verborgene een gebed doet. Verfcheiden gebeden en godvrugtige uitboezemingen, nevens andere godsdienftige verrigtingen , volgen daarnaa ; en de Priester cn de Diaken maaken, van nieuws, drie diepe buigingen voor de Communietafel. Straks wordt het Geloof opgezegd, waar* naa de Priester fpreekt: „ Verheft uwe harten;" het volk antwoordt daarop: „ Wij verheffen onze harten tot den Hee,, re." Thans doet de Priester een ft.il gebed. De Diaken maakt het teken des kruizes over den fchotel, droogt dien al met het dekkleed, kust hem, trekt een anderen tabbert aan, en treedt na de rechter zijde van het altaar, met een grooten waaier in zijne hand, welken hij een tijd lang over de gewijde tekens beweegt. Hierop volgt een ander ftil gebed, waarnaa de Priester zich met diepen eerbied driemaal buigt, en met opgehevene handen de gewijde tekens zegent. Dan roept Aa 5 hij. De GRIEK» SCHE KERK,  De GRIEK SCHE KERK. 373 GODSDIENSTIGE hij, met luider ftemmc: „ Neemt, eet, • „ dit is mijn lichaam," enz. Voorts den beker neemende, zegt hij: „ Deeze drink„ beker is mijn bloed; drinkt allen daar „ uit." Zo haast deeze beide plegtigheden ziin \ errigt, legt de Diaken den waaier neder cn klimt op tot den Priester. Beiden maaken drie diepe buigingen voor de gewijde tekens , en doen een kort gebed. Dan buigt de Diaken zijn hoofd, wijst op de gewijde tekens, en den Priester als iets inluisterende , verzoekt hij hem eenen tweeden zegen over dezelve uit te fpreeken. Dit doet hij in de volgende woorT den: „ ö Heere, laat, door uwe alver„ mogende kragt, deeze tekens voor ons „ zijn als het lichaam en bloed van chris- tus." Thans vat dc Diaken den waaier andermaal op, en de Priester doet een gebed , van God begecrende dat geene anderen dan de geloovigen mogen deel hebben aan het lichaam en bloed van christus. Duidelijk blijkt hier uit, dat de Griekfche Christenen in hun gevoelen wijd verfchillen van de Roomschgezinden: want deeze gelooven dat de Ouwel weezenlijk en volkomen is veranderd in het lichaam en bloed van christus; zodat een iegelijk, welke den Ouwel eet, moet onderfteld worden het lichaam van christus te eeten; terwijl de Grieken gelooven , dat in de gewijde tekens geene verandering is voorgevallen, dan ten opzigte van de geloovigen. Zij  GESCHIEDENIS. 379 Zij zijn gcdagtig zo wel der dooden als jder leevendigen, en het Koor zingt driemaal het Gebed onzes Heeren ; waarnaa de Priester zegt: „ Vrede zij nlicden." Zo ras de Diaken den Priester zijne handen ziet uitftrekken over de gewijde tehens , fpreekt hij , met hoorbaare ftemmc: „ Laaten wij behoorlijk opmerken;" de Priester voegt 'er nevens: De hci„ ligc dingen zijn voor de heiligen ge,, fchikt." De Diaken omgordt zich met een tabbert in de gedaante van een kruis, en aan de rechterhand des Priesters ftaanT de, verzoekt hij hem het brood te verdeelen. Diensvolgens verdeelt hij het in vier onderfcheidene deelen, onder het uitfpreeken van de volgende woorden: „Het ,, Lam Gods, de Zoon des Vaders, is af„ gezonderd en verdeeld; cn, hoewel af, „ gezonderd, is hij niet gefcheurd noch „ in ftukken gerceten; hij wordt altoos „ geëeten, doch nooit verteerd. Hij hei„ ligt allen, welke aan dit heilig brood „ deel neemen, of deezen heiligen wijr „ drinken." Vervolgens neemt hij eer der ftukken van dit gewijde brood in zijne hand. De Diaken wijst op den drinkbeker, en verzoekt hem dien te vullen waarop dc Priester antwoordt: „ Dit i: „ de volheid van den Heiligen Geest.' Tevens het kruisteken maakende , neem; hij ccn klein ftukje brood, en legt het ii den beker, wanneer de Diaken daaro] warm water giet. Hier naa dient dePries ter het brood den Diaken toe, die hc aar De GE.lF.liSC1IEKEU. K* l t  De CRIEK SCHE KERK. 380 GODSDIENSTIGE aanneemende, des Dienaars handen kust, - zeggende : „ Staa mij toe dat ik deel „ neeme aan het gewijde lichaam van je„ zus christus, onzen God en on" „ zen Zaligmaaker." Waarop de Priester antwoordt: „ Ik geef u volkomene vrij„ heid , om deel te neemen aan het ge„ wijde vlekkelooze lichaam van jezus „ christus, onzen God en onzen Za„ ligmaaker, tot vergiffenisié der zon. „ den, en ter gelukkige deelverwervinge „ aan het eeuwige leeven. Daarop begeeft zich de Diaken agter de Communietafel, en doet aldaar een Uil gebed. Thans ontvangt de Priester zelve het Sakrament, en zich voor de gewijde tekens buigende, fpreekt hij de volgende woorden : „ Ik „ geloof, ö Heere, en belijd dat gij je„ zus christus, de Zoon des leeven. „ den Gods, zijt. ó! Laat mij nu deel „ erlangen aan uw geheimzinnig gastmaal, „ 't welk ik voor uwe vijanden zorgvul„ dig verberg. Ik zal u niet kusfen, ö „ Heer, zo als judas deedt; maar, ge„ lijk de Moordenaar aan het Kruis, zal „ ik u belijden en erkennen. Gedenk „ mijns, ö Heer, in uw hemelsch Ko„ ninkrijk. Gij verwierpt de boetvaardi„ ge overfpcelftcr niet; verwerp dan ook „ uwen dienstknegt niet, ó Heer!" Naa het gebruik des broods, droogt hij dat gedeelte des bekers af, 't welk zijne lippen aangeraakt hadden, zeggende midlerwijl : „ Deeze drinkbeker heeft mijne lippen aangeraakt; hij zal mijne onge.  GESCHIEDENIS. 381 rcgtighedcn afwasfchen." Straks treedt de Diaken toe, en verrigt zijne aanbidding, door het fpreeken van de woorden:1 „ Ik nader u , onfterflijke Koning." De 1 Priester, die den drinkbeker in zijne handen houdt, reikt hem dien over, zeggende : „ Ontvang het heilig en dierbaar „ lichaam en bloed onzes Heeren en Zalig- maakers jezus christus." In 't einde legt de Diaken den fchotel op den beker, droogt ze beiden af, bedekt den laatstgenoemden met een dekkleed , opent de deur van den heiligen Tabernakel, en den beker in zijne rechterhand necmende, heft hij dien om hoog, en nodigt tevens het volk om te naderen , en met een ontzagvollen eerbied en godlijke vreeze daar aan deel te neemen. De Priester zegent het volk, 't welk daarop een toepasfelijk antwoord geeft. Dan keeren hij en de Diaken te gader te rug na het Altaar, 't welk zij , onder het uitfpreeken van verfcheiden korte gebeden, driemaalen bewierooken. Naa dit alles neemt de Priester wederom den fchotel, en legt dien op het hoofd des Diakens, welke daar mede na den Tabernakel wederkeert, alwaar hij dien ne-» derzet. Vervolgens brengen de Diaken en het Koor, beurtelings, een geruimen tijd in den gebede door; de Priester, zijne oogen op de Vergadering gevestigd houdende, doet eene dankzegging. Een lied wordt hierop gezongen; en de Priester , den Lofzang van s 1 m e 9 n gezongen lieb- De ï RI E K- ; c 11 e ï E R li.  3&2 GODSDIENSTIGE De GRIEK SCHE K.ER.K. hebbende, zegent het volk, 't welk op- rijst, gereed om heen te gaan', zeggende: „ Schenk ccn lang leeven en voorfpoed, „ ö Heer, aan hem, welke ons'dus geze„ gend cn geheiligd heeft." Aldus eindigt dc dienst der Misfc, wanneer geene anderen dan de Priester en dc Diaken daar aan deel neemen ; veci langer duurt dezelve, wanneer de Leeken insgelijks dc gewijde tekens gebruiken* Zij ontvangen het Sakrament, ftaande aan de deur des Tabernakels, eerst de Mannen , en daar naa dc Vrouwen. Zij, die de plegtigheid vieren, moeten in eene zeer eerbiedige houding ftaan, met hunne oogen op den grond gevestigd, hunne hoofden in eene biddende geftalte nedergeboogen , cn hunne armen kruiswijze over elkander geflagen. Eer zij de tekens gebruiken , moeten zij na het verfte einde der Kerke gaan, en vergiffenis verzoeken, indien zij tegcri iemand iets misdaan hebben. Indien de eene klaage dat de andere hem bclcedigd heeft, moet de beleediger vergoeding doen , cn zeggen : „ Broe- ders , vergeeft mij: want ik heb, met „ woorden cn met daaden, gezondigd." Dit verrigt zijnde, geeft de Priester aan den Avondmaal vierder het gewijde brood, en hem bij zijnen naam noemende, zegt hij: „ N. N. gij dienstknegt des Jeeven,, den Gods, ontvang het gewijde lichaam „ van jezus christus, om u te be- waaren tot het eeuwige leeven." Op? de zelfde wijze , en met woorden ten zelfden  GESCHIEDENIS. 383 den öogmerke dienende , geeft hij den drinkbeker. Alles in aanmerking genomen zijnde ,! ontmoeten wij hier een ongeregelden en misvormden hoop plegtigheden, welke den Godsdienst onfmaaklijk zouden maaken, niettegenftaande deszelfs leerftellingen zuiver waren. De overeenkomst tusfchen deeze plegtigheden en die der Roomsch-Katholijken kan ten bewijze dienen , dat de beide Kerken hand aan hand gingen in de voortplanting van het bederf, inzonderheid ten aanzien van den Eerdienst. Doch, wij moeten nu te rugge treeden, om eene befchrijving te geeven van de plegtigheden, welke wij duslang nog niet gemeld hebben. Bij het inwijden eener Kerke, onderhouden de Griekfche Christenen zo veele plegtigheden als de Roomsch - Katholijken ; ja, bij zommige gelegenheden, een veel grooter getal , gelijk blijken zal uit het Volgende verhaal. Wanneer de Bisfchop, verzeld van zijne Priesters en Geestlijken, nevens de andere vereischte bedienden , gekoomen is ter plaatze, alwaar de nieuwe Kerk zal gebouwd worden, vindt hij den grond afgetekend , en de voornaamfte perfoonen van het Kerspel op hem wagtende. Met even veel {hatelijkheids, als ware hij een Opper-priester, wordt hij aldaar ontvangen : want, gelijk wij reeds hebben aangemerkt , zelf de drukkendfte ftrengheid der Turkfche Regeeringe en de vernederend-. De 5 K I E K*- > C HZ CEllKi  De GRIEK' SCHE KERK. %%\ godsdienstige! rendfte ftaat van armoede, is niet in ftarrt • om den hoogmoed der Grieken te fnuiken. In dit gedeelte van hun gedrag, fchijnen zij iets van de gevoelens hunner voorouderen te hebben behouden, vóór dat zij door dc Romeinen wierden te onder gebragt; en de zelfde beweegredenen , welke voormaals dc oude Grieken tot krijgsbedrijven noopten, zijn nu de heertellende beginzels der lompfte bijgeloovighcid geworden. Omwentelingen in de burgerlijke zaaken , de invoering van nieuwe wetten , zeden, gewoonten en dagelijkfche gebruiken, vernederen de geaartheid en neigingen der menfehen, en de naakoomelingen van helden zijn nu in godsdienftige rijmelaars veranderd. De hoogmoed is, egter, niet geheel uitgerooid, en een hedendaagfche Griek kan zo veele deugden in een Priester zien,- als zijne voorzaaten in eenen miltiades of themistocles zagen. De eerfte zaak, welke de Bisfchop ver* zogt, naa dat hij op de plaats is gekoomen , op welke de nieuwe Kerk zal geftigfe. worden , is , dat hij den grond over en OVer bewierookt. Geduurende deeze plegtigheid , heft de Geestlijkheid liederen aan , ter eere van den Heilige, aan wien het gebouw zal worden toegewijd. Gekoomen ter plaatzc, op welke het hoog altaar ftaan zal, doet hij een gebed, waar in hij God fmeekt dat het hem behaagen moge , het ontworpene geftigt te zegenen en voorfpoedig te doen zijn. Dit verrigt; zijn-  GËSClilÉDÉNlS. 385 ïijnde, neemt de Bisfchop een ftecn , maakt hét teken des kruizes over denzelvcn, eni legt hem in den grond, zeggende: „ De! „ Heere heeft den grondflag deezes hui-1 zes gelegd; het zal nimmer wankelen." Doch, 'er is nog eene andere plegtigheid, op deeze volgende, welke, in dc daad, van een Heidenfchen aart is. De Heer paulus ricauT verzekert, daar van een ooggetuige geweest te zijn. Zo dra de Bisfchop en de Geestlijkheid vertrokken zijn , dooden dc werklieden een haan , of een fchaap, cn begraaven het bloed onder den grondftcen: want zij zijn van gevoelen, dat 'er eene foort van bezwecringc of toverkragt in deeze plegtigheid gelegen is, welke van groote kragt voor het gebouw is. Nog eene andere plegtigheid hebben zij, even ongerijmd eii Hcidensch; zij is hierin gelegen. Wanneer zij wraake Willen neemen van iemand, die hen beleedigd heeft, neemen zij naauwkeurig de maat van de afmeetingen zijns lichaams, in de hoogte en in den omtrek, door middel van een touw; dit brengen zij bij dc Mctzelaars, om onder den neen gelegd te worden; zij gelooven dat het lichaam des perfoons , dien zij haaten, allengskens zal vergaan , even gelijk de aangebragte mcetfnoeren. Deeze gewoonte, of iets van foortgelijken aart, is al van oude herkomftc: want, het was een gewoon gebruik bij de zulken, die voorgaven de toverkunst te bezitten , eene menschlijke gedaante van wasch te maa- JU. deel. Bb ken. De } R I E IC* :CHE C E R K.  De GRIEK SCHE KERK. 38Ö GODSDIENSTIGE ken, en dezelve met fpelden te doorftee■ ken. Deeze beeltenis wierdt voor het vuur geplaatst, en de perfoon, dien zij vertoonde, verviel ten zelfden tijde als het vvasch fmolt. Bijkans ondraaglijk was zijne fmart: want hij leedt eene pijn, even als of zijn lichaam met fpelden en naalden doorftoken wierdt. Zo vast als het Euangelie, wierdt dit gevoelen van de bijgeloovigen aangenomen. Wanneer iemand zukkelde aan eene kwaaie van een ongewoonen aart, van welke hij geene reden kon geeven , geloofde men dat hij onder de kragt der toverkunde leedt; 't welk veele oude Vrouwen het leeven heeft gekost. De Grieken draagen een ftuk papier, hout, koper of zilver, aan hunnen hals, in de gedaante van een kruis , met den naam jezus christus op hetzelve gefchreeven. Deeze meenen zij kragtdaadige bezweeringe of behoedmiddelen te zijn tegen de kragt van verfcheiden ongefteldheden. Niet alleen van eene aloude herkomfte, even als de voorgaande , is deeze gewoonte, maar zij is ook nog bij verfcheiden afgodifche natiën in gebruik; het eenige ondcrfcheid is hierin gelegen, dat de Heidenen, in de plaats van een Kruis , de afbeelding van den eenen of anderen hunner Afgoden droegen. Meestal zijn de Griekfche Kerken in de gedaante van een Kruis gebouwd, meteen Koepel boven op dezelve; doch , van deeze hebben zij geen denminften dienst, omdat de  GESCHIEDENIS. 3S7 de Turken hun het gebruik van klokken niet veroorlooven. De reden, welke de Turken hier van geeven, is, dat zij gelooven dat het geluid del' klokken de rust der dooden zal verftoorem Wat aangaat zulke Griekfche Kerken, welke aan Kloosters behooren , zij zijn in het midden van het plein gebouwd, en de Cellen en andere vertrekken rondom het zelve; Voor het meerengedeelte zitten de leden op ftoelen, met hunne ruggen tegen den muur % in zulkcrvocge dat zij een voorkoomen hebben als of zij ftonden; doch, onder het gebed, knielen zij neder. In de Hoofdkerken ftaat de throon van den Patriarch op eene hoogte, en die der andere hooge Kerkdijken beneden dezelve. De Voorleezers , Voorzangers en mindere Geestlijken zitten tegenover hen; in het midden ftaat het geftoelte, van het welk de gewijde Schriften worden voorgclcezen. Het Schip der Kerke is van het Heiligdom afgezonderd door een fcheidmuur, van den grond tot aan het dak ftrekkende , 't welk gefchilderd en verguld is. In het heiligdom zijn drie deuren. De middenfte wordt de heilige deur genaamd, en nooit geopend, dan ter gelegenheid van'het vieren van een plegtig feest, of geduurende de Mis , wanneer de Diaken uitgaat om het Euangelie teleezen, of wanneer de Priester de heilige tekens uitbrengt om gewijd te worden. Het opperfte gedeelte der Kerke is het heiligdom; het ftaat altoos aan het Oosteinde Bb 2 der De [j ft is K* ;c HE SER Kè  De c u t Ë K- SC HE K ER IC. 388 GODSDIENSTIGE der Kerke, en eindigt in een halven Cirkel: Bij de inwijding van een Altaar, bewierookt de Bisfchop, of de Priester, 'welke deszclfs plaats bekleedt, hetzelve over en over, en fpreekt vervolgens eenen zegen uit, terwijl de Diaken ctlijkc gebeden leest , en het volk liederen en verzen zingt, uit de pfalmen getrokken. Inéén gedeelte der plegtigheid bidt de Priester God met uitgedrukte woorden , „ Dat „ het hem genadiglijk moge behaagen , de onbloedige offeranden, welke, van tijd tot tijd, hem op dit altaar zullen geofferd worden , te veranderen j, in het lichaam en bloed van zijnen „ Zoone jezus christus." Dit gebed geëindigd zijnde , neemt hij alles weg, 't geen op het altaar legt, terwijl de Diaken en het volk eenige bijzondere pfalmen zingen, en alles, ter afwasfehingenoodig, voor hem gebragt wordt. De Ceremoniemeester treedt voorwaarts, met een klein Emmertje met water gevuld , 't welk hij op het altaar uitgiet, zeggende: Zegen het, mijn Heer." Dan geeft de Bisfchop aan de Priesters, daarbij tegenwoordig, dc gewijde linnen doeken, om de heilige tafel te wasfehen, en de fponsfen om dezelve af te droogen , naa dat hij nog meer water daarop gegooten heeft. Hier naa doen zij een gébed, 't welk gevolgd wordt van het bewierooken van de gewijde tafel, en eenen zegenwensch, Verzeld van het teken des kruizes, dat ge-  GESCHIEDENIS. 389 gemaakt wordt met een lt.uk wollen laken, 't welk het altaar bedekt. Behalven dc Vasten, en vcrfcheide andere feesttijden , vieren de Grieken den Woensdag en Vrijdag als heilige dagen, eenige weinige uitgezonderd , onder andere die, welke invallen in dc elfde week vóór Paafchcn, 't welk zij Artzeburst noemen. Van een zonderlingen aart is de reden, welke zij voorwenden, waarom zij niet vasten op de laatstgenoemde dagen. Zij zeggen dat eenige Ketters, in overoude tijden, een geliefden hond hadden, welke, van tijd tot tijd, voor hun een boodfehap plagt tc doen; doch, het dier, op zekeren dag, dood gevonden wordende , bcfchuldigden de Ketters de Recht; zinnigen dat zij het gedood hadden. De twee bovengenoemde dagen der weeke wierden door de Ketters afgezonderd, om op dezelve te vasten en te treuren over het verlies van hunnen hond. Op dat de Rcchtzinnigcn in geenerhande opzigten met hun in gewoonten zouden overecnftemmen, hielden zij drie vastendagen. Zo bijgcloovig en ftreng zijn de Griekfche Christenen in de onderhouding van hun vasten, dat geenerlei geval van noodzaaklijkheid, hoe dringend ook, eene ontflagverlcening kan wettigen; ja, zij gelooven dat de Patriarch zelve de magt niet heeft om iemand dc vrijheid te geeven om fpijze te gebruiken , indien de Kerk het tegendeel bevolen hebbe. Zij befchouwen het als een pligt, liever eenen kranke te Bb 3 laa- G R 1 É K- SC li E ;" K E R K. '  390 GODSDIENSTIGE De grieksche Kerk. laaten fterven, dan hem bij 't leeven tQ herftellen , indien zulks mogelijk ware , door hem eenig voedzel toe te dienen , 't welk zij, bij dusdanige gelegenheden , als een gruwel aanmerken, Nogthans zijn 'er voorbeelden voorhanden dat een Biegtvader, wanneer hij eenen kranke eene bijzondere hoogagting toedraagt, hem geraaden en bevolen hebbe eenig voedzel te gebruiken, onder belofte van Abfolutie, indien hij, herfteld zijnde, zijne misdaad biegte. Hoogstwaarfchijnlijk is het, dat Zommige listige Priesters deeze gewoonte aanmerken als een gepastcn middelweg tusfchen de ftrengheid der Kerktucht, en do noodzaaklijkheid om de noodwendigheden des leevens te moeten genieten. Zo veel is zeker , dat de Griekfche Christenen , welke Italië koomen bezoeken, erkennen dat hunne Kerk de zelfde magt heeft als de Roomfche, om ten allen tijde ontflag te verleenen. Dr. spon, een uitmuntend Geneesheer , die verfcheiden jaaren in dc Levant heeft doorgebragt, verzekert dat'er, volgens eene gemaatigde berekening, niet meer dan honderd en negentig dagen inliet jaar zijn, op welke de Griekfche Christenen vleesch mogen eeten; en, wat ook de Priesters in 't verborgene mogen doen, ouden noch jongen, zieken noch gezonden, de vrijheid hebben om in het openbaar hunnen maaltijd met vleesch te doen. Om deeze reden hebben de Grieken, over 't geheel genomen 3 geene andere oor, fpronk'  GESCHIEDENIS. 39* fpronklijke vogtigheid in hun lichaam, dan eene vermenging van fchadelijke vogten, < welke hen heet van geitel en zeer oploo-' pende maaken, ten uiterften overgegce-' ven aan verfoeielijk vloeken cn lasterlijk zwceren. Welk "een treffend voorbeeld ontmoeten wij hier van de broosheid der menschlijke natuure, altoos genoodzaakt zich tc onderwerpen en plaats te maaken aan de gefteldheid des lichaams en den invloed van het klimaat, onder 't welk hij leeft! . , . Op hunne feestdagen geeven zich de Grieken over aan allerlei losbandigheden en dronkenfehap, waarin zij worden aangemoedigd door het voorbeeld hunner Priesteren, die met hun mede doen. Zomtijds worden deeze tooneelen van losbandigheid van gevegten agtervolgd : eene omftandigheid, van welke de Turken niet nalaaten zich te bedienen om hen te ftraffen De Heer george wheeler, die een ooggetuige was, geeft de volgende befchrijving van de plegtigheden , in de Griekfche Kerk te Conftantinopole , op Witten-Donderdag gebruikhjk. Pwaalt der eerwaardigfle Priesteren verzeilen den Patriarch na de Kerk, of het Heiligdom, alwaar deeze zijnen purperen mantel aflegt, en een anderen van kostbaarder ltoffe aantrekt. De Priesters, welke in deeze plegtigheid de twaalf Apostels yerbeel. den , draagen mantels van vcrfchilicnde koleuren. Deoudfte, die het eerwaardig ftc voorkoomen heeft, verbeeldt den per Ge ;rieK- iC he CER.K. t  De C11 I EIC 6CHE KERK. 392 GODSDIENSTIGE foon van petrus, en bekleedt de eerfte ■ plaats aan de rechterhand. Een ander, welke een roe-den baard moet hebben, dient om _ de plaats van judas te vervullen. Doch, om welke reden aan j u d a s een roode baard worde toegefchrceven, vinden wij niet vermeld. Naa dat alle de Priesters gezeeten zijn, treedt de Patriarch uit, en zijne tabbertcn hebbende afgeleid, omgordt hij zich om den middel met ccn handdoek, en keert aldus te rug na het Heiligdom, met een bekken met water in zijne handen, om den twaalf Apostelen hunne voeten te wasfehen. Hij, welke den perfoon van Apostel petrus verbeeldt, weigert in 't eerst dc eer, welke hem wordt aangebooden , zeggende: „ Meester, gij zult mijne voe„ ten niet wasfehen." Waarop de Patriarch tot antwoord geeft: „ Indien ik „ u met wasfche, zult gij geen deel aan „ mij hebben." Thans biedt de Priester geen verderen tegenftand, maar gedoogt dat hem de voeten gewasfehen worden Wanneer de Patriarch tot den perfoonverbeelder van den ongelukkigen judas is genaderd, houdt hij eene foort van rus tinge, als ware het om hem tijd te Feeven om zich te bedenken; doch, ten langen laatfte wascht hij insgelijks zijne voeten. Met het zingen van etlijke liederen wordt de plegtigheid beflooten. De dag van Maria-Hemelvaart, is een plcgtig feest onder de Griekfche Christenen Even gelijk de Roomschgezinden , hebben zij hunne Legenden, raaiende alle do  GESCHIEDENIS. 393 de heilige dagen, welke van hun onderhouden worden. De Legende, den dag van Maria-Hemel vaart betreffende, koomt hier op uit. De twaalf Apostels vergaderden tc zamcn, en hielden eenen maaltyd, aan welken zij allen, met vrolijken gemoedc , deel namen. Zo ras de maaltijd geëindigd was, cn zij gereed ftonden om een ftuk gewijd brood om hoog tc heffen, wierdt de kamer met een ongewoon licht vervuld, cn de gezegende Maagd verfcheen aan hun, omringd van ftraalen der heerlijkheid, en verzeld van eene tallooze menigte Engelen. By haare intrede in de kamer, groette zy eerbiedig dc Apostelen, cn zcide tot hen, met eene lieflykc en vertroostende ftemmc: ,, God zij met u; ik zal u nooit begeeven noch „ verlaatcn." De Apostels, hoewel allen even zeer verwonderd cn ontroerd , vervolgden, nogthans, hunne aangevangene plegtigheid, om het brood om hoog te heffen ; doch , in ftedc der woorden: ,, 6 Heere christus, help en onder,, fteun ons," zeiden zij: ,, ö Altoos ge- zegende Maagd, Moeder Gods! fchenk „ ons uwen byftand! " waarop de Maagd uit hun gezigt verdween. Toen riepen dc Apostels uit: „ De Koningin is opge„ vaaren ten Hemel, cn zit aldaar aan „ de rechterhand van haaren Zoon." Ter gedagtenisfe van dit zonderling voorval, worden, op den feestdag van Maria-Hemelvaart , naa dat de maaltijd geëindigd is, een brood, drie brandende waschkaarBb 5 zen, De r. R i E K> 5c Hli krk.K.  S94 GODSDIENSTIGE De GRIEKSCHEKERK.' zen, een weinig wierook en vuur in dê handen des Priesters gefteld, die daarop de korft van het brood fnydt, in dc gedaante van een driehoek, de drie waschkaarzen op den dus afgefneeden korst zet, en vervolgens het brood bewierookt en zegent. Daar naa geeft hy het brood over aan den jongften perfoon daar tegenwoordig, en beveelt dat 'er drie waschkaarzen gezet worden in drie onderfchciden hoeken der kamer; waarnaa het brood in kleine ftukjes wordt uitgedeeld. Zo wel als de Roomsch-Katholyken, kanonizecren de Griekfche Christenen hunne Heiligen. Zy hebben een byzonderen dienst, ten dien einde opgefteld. Doch, voor cn aleer de Heiligen tot dien rang en eere kunnen bevorderd worden, moeten 'er uitvoerige getuigfehriften worden gegeeven , door perfoonen van ontwfjfelbaare geloofwaardigheid, dat zij met 'er daad in hun leeven geweest zijn , waar voor zy thans gehouden worden. De Patriarch onderzoekt, in eene Kerkelyke Vergadering, met alle mogelyke zorge en omzigtigheid , de ingebragte getuigenisfen; en, niettegenftaande alle deeze behoedmiddelen, is hetbykans onmogclyk, eene optelling te doen van de listen en kagen , welke by dusdanige gelegenheden gebruikt worden. Naa dat men een naauwkeurig onderzoek gedaan heeft, wordt den Kandidaat, indien hij goedgekeurd worde , eene plaats in den Almanak aangewcezen, en een heilige dag ter zijner eere af- ge.  GESCHIEDENIS. 395 gezonderd. Jaarlijks wordt zijne gedagtenis vernieuwd. 'Er worden Misfen ter< zijner eere gevierd; de gefchiedenis vanJ zijn leeven cn wonderwerken wordt open-1 lijk in dc Kerken voorgcleczen. Vermits, nogthans, de Grieken, over 't geheel genomen, zo verdorven van zeden als arm zijn, worden'er weinigen gevonden, die na de eere der Hciligverklaaringe kunnen dingen. By het bedienen van den Doop, onderhouden de Grieken eene groote menigte plegtigheden, zommige van welke al van vroege herkomfte, hoewel niet zo oud als de Apostolifche eeuw zijn. Indien een kind geene tekens van ziekte vertoone , en 'er geene in 't oogloopendc reden zij, om tc gelooven dat het zich in doodsgevaar bcvindc, wordt het niet vroeger dan op den achtftcn dag naa zijne geboorte in dc Kerk gebragt. Doch , indien het in een oogfchijnlijk leevensgevaar zij, wordt de Priester ontbooden, en het kind terftond gedoopt, opdat het niet in duister* nisfc ftervc, zoo als zij zich uitdrukken. Indien dit gefielde geval geene plaats hebbe, brengen de Ouders, van de Doopgetuigen verzeld, het kind aan de deur der Kerke, alwaar zij ontmoet worden van den Priester, die den zuigeling in zfjne armen neemt cn zegent; ten zelfden tijde maakt hij het teken des kruizes op zijn voorhoofd, mond en borst. Dit gedeelte der plegtigheid wordt genaamd, het verzegelen van het kind, Terftond naa de- zeb- rr1e kv cue ; e r k,  De grieksche Kerk. i I < 396 GODSDIENSTIGE zelve doet de Priester een kort gebed. Dan neemt hij het kind in zijne armen, en het voor het beeld der Moeder-Maagd om hoog heffende, maakt hij verfcheiden maaien over hetzelve het teken des kruizes. Vervolgens ademt hij driemaalen op den doopeling; dit is een zinnebeeld van deszelfs verlosfinge van de magt der helle en de verzoekingen des Duivels. Straks daarop dompelt hij hem drie onderfcheiden reizen onder het water in de Doopvont ; bij elke onderdompeling noemt hij den naam van een der perfoonen der heilige en altoos gezegende Drieëenheid. De nabeftaanden en doopgetuigen, welke het kind over den doop houden , draagen zorge dat het water behoorlijk warm worde gemaakt, en ftrooien daar in ccn handvol der welriekendfte bloemen. Terwijl het water gewarmd wordt, blaast de Priester over hetzelve, en doet verfcheiden gebeden, met oogmerk om hetzelve tc heiligen , als eene zaak tot een heilig gebruik afgezonderd. Thans doopt hij zijnen vinger in de olie, en maakt daar mede het kruisteken over het hoofd des kinds; dit is een zinnebeeld der verzoeninge met God. Daarenboven zalft hij des kinds ooren , lippen, borst en lendenen. Onder dit geleeke der plegtigheid doet hij een gebed, biddende God dat het kind voor allerlei >ezoekingen behoed, en een getrouw lienstknegt van jezus christus mo;e bevonden worden. De doopgetuigen leg-  GESCHIEDENIS. 397 leggen zich zelve onder de plegtigfte verbintcnisfe, tc zullen zorge draagen, dat het kind in dc beginzels van den Christlijken Godsdienst zal worden opgevoed. Doch, zij bekommeren zich even weinig Over deeze vcrbintenisfe, als dc doopgetuigen in andere gewesten der waereld. Zij allen , welke als Gevaders en Ge- moeders over den doop van een kind geHaan hebben, mogen te zamen niet in het huwelijk treeden ; ook mogen de kinders van deeze godsdienftige getuigen niet te zamen trouwen, ten zij 'er ten minfte één geflagt verloopen zij. Dusdanige huwelijken zouden voor bloedfchandc gehouden , en de kinderen, uit dezelve gefprocten , voor onwettig verklaard worden. Zeven dagen naa den doop wordt het kind ter Kerke gebragt, om gewasfehen te worden. De Priester wascht niet alleen des kinds hoofd , maar reinigt ook zijn geheeIe lichaam met een nieuwe fponsje, of een linnen doek, ten dien oogmerke vervaardigd. De geheele plegtigheid befluit hij met de volgende woorden: ,, Thans zijt „ gij gedoopt, omringd van een heme]sch „ licht, verfterkt door het Sakrament dei „ bevcstiginge , en geheiligd en gewas„ fchen in den. naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geests.". Wat aangaat de Biegt, deeze moet afgelegd worden aan een wettiglijk geordend' Priester, en die daarenboven van den Bisfchop de magt en het gezag heeft verkreegen, orri het werk van een Geestlijk' Va. dei De GRIEKSCHE . K E II K.  398 GODSDIENSTIGE De GRIEKSCHEKERK. der te kunnen verrigten. Die zijne zonden' wil belijden, vervoegt zich bij den Priester,die zich nevens hem naccn afgelegenen hoek der Kerke begeeft. Daar zit de boeteling neder met ongedektcn hoofde; de Priester verzekert hem dat de Engel des Heeren aldaar tegenwoordig is, om zijne Biegt aan te hooren : Draag, derhal ven , zor„ ge (zegt hij) dat gij,, noch doorfchaam- te, noch door eenige andere bewecgj, reden, hoe ook genaamd , in de ver„ zoeking wordt gebragt, om uwe zon- den te bedekken. Ik ben een mensch „ cn zondaar, zo wel als gij zelve." Terwijl de boeteling onder de biegt zit, gaat de Priester voort in zijne vermaaningen , om toch gcenerhande zonde voor hem te verbergen, dewijl dit degrootfte geveinsdheid in de oogen Gods zijn zou, en de zaligheid zijner ziele in gevaar ftellen,, Dan wordt hem eene boete opgeleid, welke meestal beftaat in het vasten geduurende eenige dagen, het geeven van eenige aalmoezen aan de armen, of het reizen in bedevaart na de overblijfzels, of liever de begraafplaatzen van den een' of anderen Heilige. Doch, van dit laatfte gedeelte van boetedoeninge wordt doorgaans ontflag verleend, Naa dat de biegt is afgeloopen, fpreekt de Priester de volgende zondvergiffenis uit: „ Uit kragt van de magt en het ge„, zag, welke de Apostels van onzen ge„. zegenden Heere zeiven ontvangen, en 5, die. zij aan de Bisfchoppen hebben over- » ge-  GESCHIEDENIS. 399 5, geleverd, cn uit kragt van den last, dien ik thans van mijnen Bisfchop heb< 5, ontvangen , fpreek ik u vrij , in dens 5, naam des Vaders, des Zoons, cn des1 5, Heiligen Geests ; en ik verklaare en „ betuige door deezen, dat uw deel is j, onder het getal der regtvaardigen." Ten befluite van alles leest hij een gebed, en de boeteling doet hem een klein gefchenk in baaren gelde. Ten hoogften toppunte ftijgt de bijgcloovigheid der Griekfche Christenen, wanneer zij, door het vellen van het banvonnis , een perfoon buiten hunne gemeenfchap fluiten. In hunne wenfehen doen zij alle de vervloekingen des hemels op hem nederdaalcn , en verbieden dat zijn lichaam, naa zijnen dood, begraaven worde. De akelige overdenking van de uitwerkzels van zo fchrikwekkende vervloekingen , is een vermogend hulpmiddel omde hedendaagfche Grieken in een flaat van onderdaanigheid te houden , en vervult hun gemoed met een leevendig bezef van hunnen pügt. Wij mogen hier nog aanmerken , 't geen zij ten aanzien van zulke gebannen perfoonen ftaande houden : te weeten, dat hunne lichaamen nooit verrotten of vergaan, tot den tijd toe dat het Banvonnis is opgeheven. Zij gelooven dat de Duivel in hunnen lecvenloozen romp vaart, en denzelven tot zijnen wille en vermaaken misbruikt. Zij voegen 'er nevens, dat naa verloop van een jaar, naa dat zij zijn begraaven, hunne lichaamen De (RIEK* CUE ; E R K.  De CRIliKSCHEKEU K. 400 GODSDIENSTIGE men een hol geluid geeven, en indien zij op hunne voeten geplaatst worden, zonder eenige onderfteuning kunnen blijven ftaan. De Jichaamen van zulke met denbanblixem geflagene lieden, indien men hun moge gelooven , worden zwart, hunne hairen grijs , en hunne nagels wit. Nogthans gaan de lichaamen over ter ontbindingc, indien de Priester de gebeden leeze, ten dien einde in den Kerkdienst voorgefchreevert; doch, voor deezen dienst moeten hem de handen gevuld worden, naar gelange van dc omftandigheden der overleedenen. Naa dat de Priester de gebeden heeft geleezen , dienende om vrijfpraak te verwerven voor den perfoon , die onder den Ban is geftorven , hebben de Griekfche Christenen veelal dc gewoonte om zijn graf te openen, en zijn lichaam daar uit te neemen, om te onderzoeken of de vrijfpraake de begeerde uitwerking gehad hebbe. Indien zij bevinden dat het lichaam is vergaan, zijn ze te vrede; doch, in gevalle dit geene plaats hebbe, moet de Priester de gebeden herhaalen. Doch het zijn de dooden niet alleen , omtrent welke de Duivel zulke vrijheden gebruikt in Griekenland,; dikmaals gebeurt het dat hij de leevenden koomt bezoeken, door zo wel de ziel als het lichaam in bezit te neemen. In dusdanige gevallen, zijn ze genoodzaakt, de toevlugt te neemen tot de Duivelbezweering, welke op de volgende wijze toegaat. De  GESCHIEDENIS. 401 De lijder wordt vastgebonden aan een paal, in den grond vastgezet. Dan kezen etlijke Priesters , in hunne plegtgewaaden gekleed, zes uuren agterecn, hem eenige uitgcleezene plaatzen voor uit de vier Euangeliën. Eer deeze plegtigheid begint, vasten de Priesters doorgaans ten minfte een gcheelen dag. Indien de Duivel op den eerften dag niet vertrekke, herhaalen zij de plegtigheid den volgenden dag. Dikwijls gebeurt het dat de bezeetene zij nen Maaker vloekt, en zulke lasteringen voortbrengt, welke het niet oorbaar is te melden. Dat door de Griekfche, zo wel als door de RoomschKatholijke Christenen, eenige kunftenaarijen worden in't werk gefteld, ten aanzien van de perfoonen , welke gezegd worden van den Duivel te zijn bczeeten, kan niet ontkend worden. Want, het gebeurt niet zelden , naa dat de Priesters twee of drie dagen agterecn gebeeden hebben , dat de onderftelde bezeetene van de hevigfte ftuiptrekkingen bevangen, en vervolgens volkomen zijner zinnen meester en bedaard wordt. Hier uit zien wij, dat in de kunst van bedriegen , zo verre dezelve toereikende is om het gemeene volk de oogen te verblinden, de Roomfche en de Griekfche Kerk hand aan hand gaan. Een merkwaardig voorbeeld hiervan ontmoeten wij bij den Heer keislee, in zijne Rei sbefchry ving. Toen deeze, in den jaare MDCCXXXII, zich te Turin III. deel. Cc be« De GRIEKSCHEKEllK.  402 GODSDIENSTIGE De GRIEKSCHEKERK. bevondt, was de geheele ftad in beweeging over een jong vrouwsperfoon, die van den Duivel was bezeeten. De Priesters hadden hunne kragten beproefd , om den Duivel na zijne eigen wooning te verdrijven ; doch, om de waarde van het wonderwerk te vergrooten, rekte men de klugt, en 'er wierden dagelijks duivelbezweeringen in het werk gefteld. Menfehen van allerleien rang fchoolden dag aan dag te zamen, om getuigen te zijn van het te verrigtene wonderwerk. Onder deeze bevondt zich een Engelsman, die door het bedrog heen zag. Hij verzekerde den Prinfe van Piemont, wijlen den Koning van Sardinië, de geheele verborgenheid voor hem te zullen open leggen, mids hem deswegen niets euvels overkwame. De Prins gaf hem zijn woord, en zij begaven zich te gader na het tooneel des bedrogs. De Engelsman vraagde aan de Priesters, of de Duivel alle taaien kon fpreeken ? waarop zij een toeftemmend antwoord gaven. Hierop fprak hij den Duivel in 't Engelsch aan; waarnaa de zogenaamde bezeetene haar lichaam in duizend bogten wrong. De Priesters, verneemende dat de Engelsman het bedrog bemerkte, zeiden ter hunner verontfchuldiginge, dat de Duivel nimmer in de taal der Ketteren fprak, terwijl zij bezig waren om hem met de taal der Kerke te bezweeren. Een beuzelagtig voorwendze! was deeze bewijsreden der Priesteren, dewijl het eene zekere waarheid is, dat vo-  GESCHIEDENIS. 403 x'ogels van eenerlei veeren altoos zullen te zamen vliegen; en, indien de Ketters de kinderen des Duivels zijn5 gelijk de Roomschgezinden voorwenden, waarom zou dan derzelver Vader hunne taal niet vcrftaan? Cc % Va n JOe O RIE Kt- SC HE KERK,,  404 GODSDIENSTIGE De GRIEKSCHEKERK. VAN DÉ HUWELIJKEN DER GRIEKEN. De Griekfche Christenen, hoewel eensgevoelig omtrent de meeste der grondleerftellingen, van welke, volgens hunne gedagten , de zaligheid afhangt, verfchillen , nogthans, ten aanzien van verfcheiden plegtigheden. Doch, nergens is het verfchil grooter dan omtrent de plegtigheden des huwelijks. Hevig heeft men getwist, of het huwelijk door de Geestlijkheid , of door de waereldlijkc Overheid moete worden ingezegend. Met andere woorden zou men dit gefchil dus kunnen voordraagen: Is het huwelijk eene burgerlijke, of eene godsdienftige inflelling? Het antwoord is klaarblijkelijk; het is deels van een burgerlijken, deels van een godsdienftigen aart. Van een burgerlijken aart is het, als een van de banden der menschlijkc zamenleevinge; van een godsdienftigen aart, als zijnde eene verbintenis tusfchen Man en Vrouw, om in de vreeze Gods te leeven, en over en weder hun tij dl ijk en eeuwig welzijn te bevorderen. Wanneer, in de vroegfte tijden , een Christen Man en Vrouw te zamen eene huwelijksverbintenis wilden aangaan,  GESCHIEDENIS. 405 gaan, wierdt de plegtigheid heimelijk verrigt in hunne eigen huizen, door den Bisfchop der Kerke, ten overftaan van een genoegzaam aantal getuigen. Ditgcfchiedde om de geloovigen te vvederhoudcn van zich te ftellen voor de waereldlijke Heidcnfche Overheid, die, bij zulke gelegenheden , hen bij de Goden des Keizers deedt zweeren. Naa den dood van Keizer CONSTANTINUS DEN GROOTEN, maatigdc de Christen Geestlijkheid zich dit voorregt aan; het huwelijk wierdt, onder veele andere verdorvene lcerbegrip.pen, door den tijd als een Sakrament aangemerkt. Dit leidt ons om een berigt te geeven van dc onderfcheidene gebruiken , welke van de Griekfche Christenen in deeze plegtigheid onderhouden worden. In den dienst des huwelijks is een gebed voor de bruid, wier gelaat in een fluier of hoed omwonden is. Allen, welke begeerig zijn zich in den heiligen ftaat des huwelijks te begeeven , aan welken niets dan dc dood een einde kan maaken, moeten de volgende plegtigheden onderhouden. De bruidegom ftaat aan de rechter-, de bruid aan de {linkerhand. Twee ringen, de cene van goud, dc andere van zilver, worden naast elkander op de Communietafel neergcleid, de laatfte na de rechter-, de eerfte na de {linkerzijde wijzende. De Priester , welke de plegtigheid. verrigt-, maakt verfcheiden kruistekens over den pruidegom en de bruid, geeft hun branCc 3 der* Be GRIEK-» S C H E KERK.  4o6 GODSDIENSTIGE De grieksc ii e kerk. dende waschkaarzen in de handen, bewierookt ze, in de gedaante van een kruis, en verzelt hen na de Kerk. Het Kooien de Diaken bidden beurtelings, dat de bruidegom en de bruid gelukkig mogen flaagcn in alle hunne ondernecmingen, cn met een talrijk cn hoopgecvend kroost gezegend worden. Naa dat deeze gebeden zijn geëindigd, geeft de Priester den gouden ring aan den bruidegom, en den zilveren aan zijne bruid, voorts drie onderfcheiden reizen zeggende: „ Ik voeg te „ zamen (of bind aan een) N. en N. eenen „ dienstknegt en eene dienstmaagt des Al„ magtigen hier tegenwoordig, in den „ naam des Vaders , des Zoons en des Heiligen Geests." Naa het uitfpreeken van dit formulier, maakt hij het teken des kruizes over hunne hoofden met de ringen, voor dat hij hun dezelve aan de vereisch. te vingers van de rechterhand fteekt. Daar naa verwisfeit de Speelnoot deeze twee ringen, en de Priester leest een lang gebed, in hetwelk de kragt en waardigheid der trouwringen zinnebeeldig wordt vergeleeken bij den ring van jozef, ju, da en thamar. Terwijl de bruidegom en de bruid ge. kroond worden, doet de zelfde Priester de plegtigheid verzeld gaan van het uitfpreeken van verfcheiden zegenwenfehen, en andere kragtige gebeden. Hier naa treeden de bruidegom en de bruid, met hunne brandende waschkaarzen in hunne handen > ter Kerke in. De Priester treedt ia  GESCHIEDENIS. 407 in ftaatelijken optogt voor hen uit met zijn wierookvat, zingende, onder het voortgaan , den honderdachtent wintigften pfalm, behelzende eene belofte aan de geloovige Jooden van een gelukkig en vrugtbaar huwelijk. Aan het einde van ieder vers, herhaalt de Vergadering de loffpraak aan Gode. Naa alle deeze gebeden, zet de Priester den bruidegom de Kroon op het hoofd, en zegt: „ Deeze Man, de dienstknegt „ des Heeren, is gekroond, om in 't hu„ welijk te worden verbonden met deeze Vrouw." Straks daar naa kroont hij de bruid, en fpreekt het zelfde formulier, 't welk gevolgd wordt van een drievoudigen zegen, gepaste vermaaningen, en afzonderlijke gebeden. Vervolgens biedt de Priester den bruidegom en de bruid een groot glas aan, vol gefchonken met wijn, vooraf ten dien einde gezegend; waar naa hij hun de Kroon van 't hoofd neemt. Met nog een gebed, verzeld van een gepasten zegenwensen en eene menigte pligtpleegingen aan het nieuw getrouwde paar, wordt de plegtige verrigting beflooten. Doch deeze plegtigheden zijn algemeen; weshalven wij nog eenige andere , van een meer bij zonderen aart, moeten melden, welke inzonderheid fchijnen bepaald tc zijn tot de bewooners der naagenoemde plaatzen. Tournefort geeft eene befchnjvmg van eene echtverbintenisfe teMijcone, bij welke hij zelve tegenwoordig was; de godsCc 4 dien- De O R I E K« SC HE KERK.  De GRIEK SCHE KEK.K. 408 GODSDIENSTIGE dienflige plegtigheden van dezelve fcbij■ nen in verfcheiden omftandigheden van die der bovengemelde te verfchillcn. Bij t dit verhaal zullen wij dat van spon voegen. De zamengevoegde berigten zullen den Leezer een volledig denkbeeld gecven van de burgerlijke gewoonten der Griekfche Christenen, ten aanzien van hunne huwelijksplegtigheden. ,, Wij verzelden, zegt tournefort, „ den bruidegom en de bruid na de Kerk, „ nevens derzelver Gevaders en Gemoe„ ders. Zomtijds worden zij van drie of „ vier deezer getuigen verzeld , bijzon„ derlijk wanneer de bruid de oudfte doch„ ter is." Want, gelijk deeze Schrijver elders aanmerkt, de oudfte dochter is de voornaamfte gunftclinge. Indien een Vader tienduizend kroonen bezitte, geeft hij de helft van dezelve aan zijne oudfte dochter , en verdeelt de overige vijfduizend onder zijne andere kinderen in gelijke deelen. „ 't Was mij onmogelijk, dus ver„ volgt tournefort, de waare reden „ te ontdekken, om welke zij deeze ge5, woonte onderhielden. Naa dat de Pries„ ter het gezelfchap aan de deur der Ker„ ke hadt ontvangen, vorderde hij de on„ derlinge toeftemming van beide partijen, „ en plaatfte kranzen op hunne hoofden, „ bèflaande uit wijngaartbladeren, opge„ fierd met linten en kant. Daarop nam 9s hij twee ringen, welke op de Commu„ nietafel lagen, en ftak ze aan hunne ?, vingers: dat wil zeggen, een gouden  GESCHIEDENIS. 409 „ ring aan de hand des bruidegoms , en „ een zilveren aan die der bruid. Mid-i „ Ier wijl fprak hij de woorden: DeezeJ „ man, enz. (Zie het formulier, boven' „ gemeld.) Meer dan dertig maaien ver„ wisfelde hij de ringen onder het verrig„ ten der plegtigheden. Terwijl hij den „ ring der bruid aan de hand des bruide„ goms ftak, zeide hij: Deeze vrouw, „ enz. Naa alle deeze verwisfelingen, be„ hicldt ten langen laatfte de bruidegom „ den gouden, en de bruid den zilveren „ ring. Naa den Priester, deeden de Ge„ vaders en de Gemoeders de zelfde ver„ wisfelingen. De Man en de Vrouw, „ wier post het was, den dienst van den „ dag tc verrigten , namen den bruidegom „ en der bruid de kransfen af, en hielden „ ze twee of drie duimen boven hunne „ hoofden. Hand in hand geflagen, keer„ den zij zich drie maaien in 't rond, ter„ wijl tevens de aanfehouwers, bloedver„ wanten , vrienden en bekenden, hen „ onbermhartig fchopten en ftootten , „ in gevolge van eene misfelijke gewoon„ te deezer landen, waarvan ik geene re„ den weet te geeven. Straks daar naa „ fneedt de Priester een ftuk brood in „ eenige kleine ftukjes, welke hij in een „ wijnkelk leide. Dit verrigt hebbende, „ dronk hij zelve 't eerst daaruit, en gaf „ vervolgens aan den bruidegom, cn daar „ naa aan de bruid, elk een lepelvol. De Gevaders en Gemoeders , nevens de }) overige aanfehouwers, kreegen insgeCc 5 „ lijks. De ÏRIEKC HE LEK.K.  De griekschekerk. 410 GODSDIENSTIGE „ lijks hun deel. En hier mede nam de „ plegtigheid een einde. De Mis wierdt „ niet gevierd, om dat hun huwelijk in „ den avond wierdt ingezegend." Spon verhaalt dat te Athene de jonge maagden , vóór den trouwdag, nimmer op de ftraat koomen, en dat haare minnaars bij volmagt, of door een derden perfoon, na haar vrijen, welke tot haar een vrijen toegang heeft, het zij hij een bloedverwant of goede bekende zij , op wiens getrouwheid zij zich mogen verlaaten. Zij krijgen derhalven de bruid niet te zien, vóór den dag ter inzegeninge van het huwelijk beftemd. Op dien dag wordt dc bruid een geruimen tijd openlijk rond geleid; zij leggen wel geen verren weg af, maar zij treeden zeer langzaam en met een ftaatelijken tred voort. Twee uuren ten minftc befteedt de optogt aan het gaan van het huis des bruidegoms tot aan de Kerk; vooraan treedt eene uitgclcezene bende Hoboïsten, Tambourinfpeelers en andere Muzikanten. Geduurende deeze plegtigheid en den ftaatelijken optogt, draagen de jonge maagden een groote Kroon op haare hoofden, gemaakt van groene bladeren en doorzaaid met kostbaare paerlen. Een zo zwaare en drukkende last is deeze Kroon, dat zij genoodzaakt zijn zo recht overeinde als een pijl te gaan. Ricaut zegt, „ Dat de bloedver„ wanten der bruid haar in de Slaapka„ mer geleiden, alwaar zij plaats neemt B onder haare vrouwelijke vriendinnen en „ be.  GESCHIEDENIS. 411 „ bekenden, het aangezigt met een fluier „ bedekt, even gelijk te vooren. De brui-1 „ degom treedt binnen, neemt, met eene; „ beevende hand, den fluier weg, en groet „ haar." Misfchien zal deLeezer zich verbeelden , dat deeze beeving van de hand des bruidegoms een noodzaaklijk gedeelte der huwelijksplcgtigheid is, of het gevolg van de verflagenheid des minnaars, die zo befchroomd, zodanig uit het veld geflagen, en zulk een nieuweling is, als de arme thomas diaforus was; doch hierin zou hij zich grootlijks bedriegen. Alle de vreeze van onzen Griekfchert minnaar is hierin gelegen, dat hij, in plaats van eene Schoonheid, de gedaante van een Molik zal omhelzen. Doch, hoe 't hier mede zij, zij is zijne huisvrouw, cn hij is haar man. Aan deeze en foortgelijke buitenfpoorigc en redenlooze gewoonten, moet gchecllijk, althans ten grooten deele, worden toegefchreeven de toegeeflijkheid, welke de Griekfche Kerk ten aanzien van de echtfeheidingen ©effent. Geene moeite kost het, naar men ons berigt , om eene huwelijksfcheiding tc bewerken. Voor een bcuzclagtig gefchenk, zal dc Patriarch een huwelijk vernietigen, en de vrijheid fchenken tot het aangaan van een ander huwelijk. Deeze toegeeflijkheid der Griekfche Kerke jegens haare eigen leden, vergoedt eenigermaate de Veelwijverij, welke den Turken geoorlofd, doch door de Griekfche Kerk verbooden is , als onbeftaanbaar met de wetten van het Christendom. De ï R. IE K> C II E C E R K.  4i2 GODSDIENSTIGE De GRIEKSCHEKERK. V X U dom. Verwonderlijk is het, dat gelijk de Griekfche Christenen leeven onder de Turken , wier Godsdienst de Veelwijverij zo openlijk goedkeurten aanmoedigt, zij zich tegen eene zo verleidende befmetting zouden kunnen hoeden. Wanneer wij deeze huwelijken met die der Roomsch-Katholijken vergelijken, zullen wij bevinden dat in die der eerstgenoemden meer Heidenfche gewoonten plaats hebben , dan in die der laatstgemelden. Veele begrippen van hunne Heidenfche voorzaaten, hebben de Griekfche Christenen in de Levant ingezoogen. Want, hoewel 'er voormaals eenige zuivere Kerken onder hen gevonden wierden, zoeken wij, nogthans, tegenwoordig vrugtloos na dezelve. In de daad, zo zeer worden de Grieken door de Turken onderdrukt, en de Geestlijken drijven een zo uitgebreiden handel met het bijgeloof, dat zij als in de hoogfte maate rampzalig mogen worden aangemerkt. Hunne geesten zijn gedrukt ; zij vergeeten de ilaavernij, onder welke zij zuchten; en geene boeken, noch bekwaamheid hebbende om dezelve te leezen, troosten zij zich met het aankleeven van hunne oude gewoonten. Weinig weeten zij van het snderfcheid tusfehen den Heidenfchen ejj Christlijken Godsdienst.  GESCHIEDENIS. 413 van het LAATSTE OLIEZEL onder de GRIEKEN. Volgens tournefort, zijn de Monniken van Monte Santo zo fchraap-' zuchtig en zo groote geestlijke handelaars," als iemand der Griekfche Priesteren hoe genaamd. De reden hiervan is, deels het algemeen en ingeworteld zedenbederf, 't welk niet alleen hun heiligdom befmet heeft, maar ook de geenen, welke hunne altaaren bedienen; deels de vernederende armoede en diepe onkunde van het gemeene volk en deszelfs leermeesteren. Deeze Monniken zijn volmaakte landloopers, en zwerven door gantsch Griekenland en Muskovie, om de gewijde olie ten duurite te verkoopen. Zij gaan in de burgerhuizen om de biegt af te neemen, en het laatfte oliezei toe te dienen, zelf aan zodanige perfoonen, welke eene volmaakte gezondheid genieten. Zij zalven de ruggegraat des boetelings, op zijne belijdenis van elke bijzondere zonde; mids zij voor hunne olie en moeite telkens rijklijk beloond worden. De laagfte prijs van bet laatfte oliezei is een Kroon; die van hoererij en overfpel worden op een hooger prijs De ; 111 e k> iC he IER K.  4i4 GODSDIENSTIGE De griek- S c H E Kerk. prijs gefield. Zij , welke het meest geregelde gebruik maaken van deeze zalvinge , bedienen zich van gewijde o)ie, en herhaalen, bij elke verrigting, deeze woorden van den Pfalmist: Het Net is gebroken , en wij zijn verlost. De bovengenoemde Schrijver merkt wijders aan, dat de Monniken het laatfte olieze] mcermaalen toedienen aan dezulken, welke eene volmaakte gezondheid genieten, dan aan die geenen, welke zich in een zwakken en kwijnenden flaat bevinden. De laatstgenoemden zalven zij met gemeene ongewijde olie, op het voorhoofd, de wangen, kin cn handen, doch op geene andere lichaamsdeelen. Daar naa beiinccren zij alle kamers van het huis met de zelfde olie, en doen de plegtigheid verzeld gaan van gepaste gebeden. Ten bcfluite tekenen zij groote kruisfen op de wanden en aan de deuren, zingende midlerwijl den negentigflen pfalm. Uit het bovenflaande verhaal mogen wij befluiten, Vooreerst, dat alle boetvaardigen , en de zulken, welke zich aan doodzonde hebben fchuldig gemaakt, moeten gezalfd worden; — Ten andere, dat het laatfte oliezei wordt toegediend, niet alleen aan hun, die zich in een zwakken en kwijnenden ftaat, maar ook aan zulken, welke zich in weezenlijk doodsgevaar bevinden, 't Is duidelijk dat de laatstgenoemde zalving overeenkomst heeft met de eerfte, alleen ten aanzien van het weezen der zaak zei-  GESCHIEDENIS. 415 zelve, doch geenzins in dc wijze van tocdieninge. De Bisfchop, of dc Aardsbisfchop, verzeld van zeven Priesters, bedient het laatfte oliezei, 't welk begint met een gebed. Apomuron is de naam,, bij welken deeze zalving, zo wel als de voorheen gemelde, onder de Grieken bekend is. Den oorfprong deezer zalvinge leiden zij af van de gelijkenisfe van den bermhartigen Samaritaan. Om de overeenkomst te duidelijker te doen in 't oog loopen, mengen zij wijn onder hunnen Apomuron. om dat de Samaritaan olie en wijn hadt gegoóteti in de wonden des reizigers, welke in de handen der moordenaaren was gevallen. Voor dat wij het onderfchcid aantoonen tusfehen de Griekfche en Latijnfche Christenen, raakende de wijze van het toedienen van het laatfte oliezei, zullen wij een berigt mededeelen wegens verfcheiden plegtigheden , meer bijzonderlijk tot de beide zalvingen der Grieken behoorende. De Aardsbisfchop, of, bij dcszelfs afweezighcid, de Bisfchop, wijdt, op den Woensdag van de Heilige Week, de olie der zalvinge voor het geheele jaar. Op WittenDonderdag dient de Patriarch of Bisfchop in het openbaar de zalving toe aan alle de geloovigen. Eerst wordt de Kerkvoogd zelve door den Ekonomist gezalfd, waai naa hij aan de gantfche Vergadering die plegtigheid bedient. Zommigen fchrijven den oorfprong deezer gewoonte toe aan den leeftijd van joannes damas- ce De ÏRIEK>C IJ E KERK.  De CRI EK' SCHE KERK. 416- GODSDIENSTIGE c £ n u s ; doch de Grieken ftellen dezelve - nog veel ouder. Na genoeg op de zelfde wijze zalven zij hunne dooden als de leevendigen. Zeven Priesters bedienen deeze zalving. Elk hunner neemt een fluk papier in olie gedoopt, en fteekt het in brand, met oogmerk om, door dit flag van offerande, de ziel des overleedenen tc reinigen, en haar te verlosfen van de ftraffen , aan haare wanverdienften voegende. Als een overblijfzel moet deeze bijgeloovige gewoonte worden aangemerkt van de zuiveringen, voormaals onder de Heidenen in gebruik. Zommigen beweeren dat de Grieken vast in het begrip zijn, dat de zalving der dooden veele zielen voor de eeuwige verdoemenisfe heeft behoed; en, volgens hunne eigen berigten, moest de zaligheid van zekeren trajanus, en eenen theophuus, een Beeldeftormer, eeniglijk en geheel aan dit behoedmiddel worden toegefchreeven. De andere bijzonderheden, de zalving en het laatfte oliezei der Griekfche Christenen raakende, en die hun bijzonder eigen zijn, zijn de volgende. De Priester naa dat hij zijn katoen, 't welk aan het einde van een ftokje is vastgemaakt, in de gewijde olie heeft gedoopt , zalft daar mede den boeteling, of den kranke, in de gedaante van een kruis, op het voorhoofd, de kin, de wangen, den bovenkaak en de palmen der handen. Daar naa doet hij een kort gebed. De zeven hand- lan-  GESCHIEDENIS. 4r? langende Priesters, indien 'er zo veelen bij de plegtigheid tegenwoordig zijn, zalven alle de kranke lieden, den een naa den ander. De voornaamfte legt het Euangelie op hun hoofd, terwijl de andere de handen op hun leggen. Naa dus een berigt te hebben gegceven van de plegtigheden, zullen wij thans het onderfchcid aanwijzen , welk 'er plaats heeft tusfehen de zalving der Latijnfche cn die der Griekfche Christenen. Wij zullen ons niet inlaar.cn tot het gefchil, welk tusfehen hen gevoerd wordt, of de plegtigheid der zalvinge een Sakrament, of eene Verborgenheid moete genoemd worden. Verfcheiden ProteftantfcheSchrijvers hebben deeze taak reeds afgedaan: zodat bij het door hen gezegde weinig kan gevoegd worden. Met het volgende zullen wij ons thans vergenoegen, als volkomen voldoende. De weezenlijkfte verfchillendheden zijn de volgende. Volgens de wetten der Latijnfche Kerke, mag flegts een éénig perfoon het Sakrament van het laatfte oliezei toedienen; terwijl, volgens het gevoelen der Griekfche Kerke, die toediening onregelmaatig is, indien ten minfte geene drie Priesters bij dc plegtige verrigting tegenwoordig zijn. Volgens den Latijnfehen Kerkdienst, heeft de Bisfchop alleen de magt en het gezag om de olie te wijden; doch, onder de Grieken, zijn zo wel de Priesters als hunne Kerkvoogden met die magt bekleed. Behalven dat de III. deeu Dd laatst- De GRIEKSCHEKERK.  De GRIEKSCHEKERK. 418 GODSDIENSTIGE laatstgenoemden onderfcheidene lichaamsdeelen zalven, hebben zij nog daarenboven de gewoonte, om aan hunne huizen insgelijks die plegtigheid toe te dienen, en dezelve op verfcheidene plaatzen met het merk des kruizes te tekenen.  GESCHIEDENIS. 4r9 van de B E GR A A F ÉN IS-PLEGTIGII EDEN der GRIEKSCHE CHRISTENEN. Regelmaatig cn natuurlijk is de overgang van dc jongftc zalving tot dc Begraafenis - plegtigheden der Griekfche Christenen. Want, niet tegenftaande het dikmaals gebcure, dat dc kranken, naa dat hun het laatfte oliczcl is toegediend, tot voorgaande gezondheid hcrftcld worden, nogthans is, ongetwijfeld, het oogmerk cn doeleinde deezer plegtigheid, de ziel te verlosfen van alle haare zwakheden , welke haar veel heviger aantasten cn gevoeliger fmarte aandoen, geduurende den onzekeren uitflag ecner langduurige zukkelingc, dan onder het onafgebroken genot ecner aanhoudende gezondheid, wanneer zeer weinige menfehen 'er zich bepaaldelijk toe zetten, om hunne gedagtcn te laaten gaan over een toekoomenden ftaat naa dit leeven. Daarenboven wierdt de laatfte zalving ingefteld, met oogmerk om de Christenen onder hunne lichaamsongefteldheden te vertroosten cn op te beuren , cn hunne hoop zich na de Eeuwigheid te doen uitftrekken. R i c a u t fpreekt van verfcheiden zeer merkwaardige plegtigheden , geduurende Dd 2 den De GRIEK* 5 C H li S E R K.  4.2Q GODSDIENSTIGE De GRIEKSCHEKEU K. den tijd van ziekte onder de Griekfche Christenen gebruiklijk. Dus , bij voorbeeld, verhaalt hij, dat de Priester om het hoofd van den kranke het dekkleed van den gewijden kelk bindt, en hem een teug gewijd water geeft, waarin men een tijd lang te vooren verfcheiden welriekende kruiden hadt geleid. Het water moet gewijd worden, door het aanraaken van een krucifix, of een beeld van de gezegende Maagd. Dit water fchrijven zij hunnen lijderen voor, als ccn onfeilbaar middel ter herftellinge van de gezondheid en den welvaart, zo wel van hunne zielen, als van hunne lichaamen. Wanneer de lijder meer en meer verergert, en eindelijk als hoopeloos wordt opgegeeven, neemen zij de toe vlugt tot het laatfte oliezel. Deeze plegtige verrigting gaat gepaard van eene reeks van gebeden, op de omftandigheid toepasfelijk, en van eenige fchriftuurtexten uit het Nieuwe Testament, in welke van de Opftanding der dooden wordt gefproken. Ook onderhouden de Grieken de gewoonte der Roomschgezinden, het doen van plegtige geloften aan den Almagtigen en aan de Heiligen, om de herftelling van hunne gezondheid. Even als in de Latynfche Kerk, gefchieden deeze geloften door het offeren van een gouden of zilveren oog, arm of been. Onder de vroegfle Heidenen was deeze gewoonte in gebruik, onder andere ook bij dePhilistijnen, die, naa dat zij geneezen waren van de kwaaie , met welke zij bezogt wierden , om-  GESCHIEDENIS. 421 omdat zij de Ark des Heeren aangegrcepen en in bezit hadden genomen, dezelve te rug zonden, met de afbeelding in goud van de geraakte lichaamsdeelcn. Gereedlijk wierdt deeze Heidenfche gewoonte dooide Christenen naagevolgd. Het in de plaats ftellen van eene Hoffelijke offerande voor de opoffering des harten, is zo gemaklijk, dat het te verwonderen zij dat dit geheellijk is weggenomen uit de plegtigheden van zekere Godsdienftcn, welke eene andere bezigheid verfchaffcn voor de zulken hunner zogenaamde godvrugtigen, die van een zwaarmoedig geftel zijn , dan een naauwkeurig onderzoek van de bedrijven van andere menfehen, hatende hunne eigen gemoederen geheel ledigen werkeloos ; 't welk, in den Tempel zo wel als elders, hen moet doen overhellen tot bedilzucht en berisping van het gedrag hunner natuurgenootcn. Zo dra een mensch den laatften adem heeft uitgcblaazcn, verfchijnt het geheele gezin als zo veele tooneelfpeclcrs, om een aandoenlijk Trcurfpel te vertoonen. Allen zuchten en fchreien. Het lichaam des overleedenen , het zij hij een man of vrouw zij , wordt in zijn kostbaarst gewaat uitgedoscht, en vervolgens op een baar geleid, met een waschkaars aan het hoofd, en een andere aan het voeteneinde. De huisvrouw, indien zij haaren man vcrlooren hebbe, de kinderen, dienstboden, bloedverwanten en bekenden, treeden in de kamer, alwaar de overleedene dus ten Dd 3 toon De O R I E KSC HE KERK.  422 GODSDIENSTIGE De g ii i e k sche k e11k. toon legt, met gefcheurde klederen, trek- kende het hair uit hunne hoofden, zich zeiven op de borst flaande, ja zelf, gelijk ricaut aanmerkt, hunne aangezigten mismaakende met hunne nagelen. Niet zo buitenfpoorig en wild is onze wijze van rouwbedrijven: en wij hellen over om te gelooven, dat geene inboorlingen van eenige gewesten van Europa, 't zij mannen, vrouwen of kinderen , heden ten dage eenige infnijdingen, of mismaakingen van hunne aangezigten, vertooncn, als uitwendige blijken cn kenmerken van hunne inwendige boezemfmarte. Door dc beginzels van den Christlijken Godsdienst worden wij geleerd , al ons vertrouwen op God alleen te ftellen; en 'cr is geen gebod, waaraan in een letterlijken cn den naauwften zin gereedcr gehoorzaamd wordt, dan hetgeen ons beveelt ons te vertroosten onder het verlies van ccn vader, man of huis vrouwe. ■— Naa dat het Lijk des ovcrleedenen, op de voorheen gemelde wijze, volkomen toegerust, cn op eene betaamclijke wijze op een baar is ten toon geleid, ter geregelde houdinge van zijnen laatften uitvaart, en zo dra het uur zijner begraafenisfe is gekoomen, wordt het krucifix 'in ftaatelijken optogt aan het hoofd der Lijkftaatfie gedraagen. De Priesters en Diakenen, daarbij tegenwoordig, leezen de gebeden, door de Kerk voorgefchreeven; zij branden wierook, en fmeeken de Godlijke Majefteit, om de ziel des geftorvenen in zijne hemelfche woonplaatzen  GESCHIEDENIS. 423 zen te ontvangen. De huisvrouwe, want ricaut fpreekt alleen van de begraafenisfe van een getrouwd man, volgt zijne dierbaare overblijfzels, zwemmende ineen vloed van traanen, cn zo wantroostig, dat indien wij naar haare traanen, en de overmaatc van haar jammeren en fchreiefl ons oordeel moesten vormen , men zich zou verbeelden, dat zij haare ziel dit lichaam zou doen verhaten, om die van haaren echtgenoot naa te vliegen en tc agterhaalen. De bovengemelde Schrijver voegt 'er nevens , dat men , onder de Grieken, zomtijds vrouwen aantreft, die, hoewel zij geen fmaak hebben in zo buitenfpoorige betuigingen van droefheid en boezemfmarte, nogthans niet minder fiaatelijk zijn in de betooningen van haaren rouwe, dan andere vrouwen. Zij hebben vrouwen , welke rouwbedrijffters van ambagt zijn , welke, voor een fomme gelds, in de plaats der weduwe fchreien, cn die , door de geduurige en herhaalde ocffening van haare kunst, naar 't leeven kunnen vertoonen alle de hevige aandoeningen cn lichaamsbeweegingen , welke de eigenaartigfre gevolgen zijn vandedicpgaandfle cn oprechtfto boezemfmarte. Zo dra de Lijkdienst verrigt is , kusfen zij het krucifix, cn vervolgens den mond cn het voorhoofd des overlecdenen. Daar naa gebruikt een ieder der aanweezenden een klein ftukje broods, en drinkt een glas wijn in de Kerk; wenfehende hiermede aan dc ziel des ovciieedenen eene zagte Dd 4 rust, De GRIEKSCHEK ER K.  De GRIEK SCHE KERK 424 GODSDIENSTIGE rust, en aan de bedroefde bloedverwan- ten al de vertroosting, welke zij kunnen verlangen. Wij moeten hier nog aanmer'm ken, dat, volgens het verhaal van zommige Reisbefchrijvers, eene weduw, welke haaren echtgenoot, een kind , welk zijnen vader of moeder heeft verlooren, in één woord, alle perfoonen, welke in diepen rouwe zijn, in hunne eigen huizen geene fpijze bereiden. Geduurende de eerfte acht dagen , wordt hun de fpijze toegezonden door hunne vrienden en bloedverwanten; naa verloop van dezelve leggen deeze bij het bedrukt gezin ccn vriendlijk bezoek af, om hetzelve den rouw tc beklaagen, en over het fmartlijk verlies te vertroosten; als mede om hetzelve ter Kerke te verzeilen, alwaar gebeden geleezen worden voor de rust van de ziel des geftorvenen. Van nieuws eeten en drinken de mannen in de Kerk, terwijl de vrouwen haar gejammer en rouwklagten herhaalen. De zulken , nogthans, welke het huuren van rouwbedrijffters kunnen bekostigen , geeven zich zelve deeze tweede vermoeijing niet, maar ftellen andere perfoonen in haare plaats, om te fchreien op het graf haarer echtgenooten, drie dagen naa derzei ver begraaving, wanneer 'er gebeden voor de rust van de ziel des overleedenen geleezen worden. Naa den negenden dag, worden'er, van nieuws, bij de zelfde gelegenheid, Misfen en Gel beden gedaan, welke herhaald worden, naa dat de veertigftc dag verloopen is, als mede  GESCHIEDENIS. 425 de naa het einde van zes maanden, en op den laatflcn dag van een verloopen jaar. 1 Naa dat de plegtigheid is afgeloopen, doen! zij een gefchenk aan hunne vrienden, be-1 ftaande in een weinig Koorn , gekookte Hijst, Wijn en eenige lekkernijen. Als van zeer vroege hcrkomfle wordt deeze gewoonte , bij de Griekfche Christenen, onder den naam van Ta Spema bekend, aangemerkt. Met meer plegtigheids en godsdienflighcids dan op andere tijden , wordt dezelve herhaald, op den Vrijdag onmiddelijk vóór hunne Vasten, als mede op den Vrijdag vóór Kerstijd, op GoedcnVrijdag, en op Vrijdag vóór Pinxter. Deeze dagen hebben de Griekfche Christenen toegewijd aan den dienst voor de dooden, niet alleen der zulken, welke volgens den gewooncn loop der Natuure dit leeven hebben afgeleid, maar ook voor de zulken, die ongelukkiglijk dooreen verhaasten en ontijdigen dood aan hun einde zijn gekoomen. Dc Lijkftaatfie wordt geopend door twee jongelingen, draagende houten kruisfen in hunne handen, gevolgd van een Priester met een witten mantel omhangen, verzeld van verfcheiden andere Priesters, in veelkleurige tabberten uitgedoscht, doch van top tot teen bemorst. Naa hen volgt het Lijk, openlijk voor eenen ieder ten toon geleid, naar de wijze der Grieken, indien het eene vrouw zij, in haare bruidneraaden gekleed. De man volgt agter de Dd 5 baar. De ÏRIEK- 1CHE CERK.  De G K I li KSCHEKEU R. 426 GODSDIENSTIGE baar, onderfleund van twee perfoonen van aanzien , die alle bewijsredenen aanvoeren , welke zij kunnen bedenken, om te beletten dat hij onder den last zijner droefheid niet bezwjjke. En, egter, wordt met dit alles gefluisterd, dat zijne arme huisvrouw van louter hartzeer is geftorven. Van alle de klugtfpelen, is gewisfeHjk dat des huwelijks het klugtigfte, mids de man niet den perfoon van een held vertoone. Wanneer hij dit doet, is hij verpligt, als 't ware, een karakter aan te neemen, 't welk kinderagtig, laag, dwaas, geveinsd en zomtijds eerloos is. Indien dc uitwendige vertooning tot een grondflag onzer oordeelvellinge moest verftrekken , zou men zich moeten verbeelden, dat dc Griekfche mannen eene onuitputbaarc bron van traanen bezitten, daar zij het verlies van hunne vrouwen zo openlijk en op eene zo veel gerugts maakende wijze kunnen betreuren. Is de zegen, van het bezitten ecner braave echtgenoote, gemeen onder de Grieken ? Kan geen ander land daarop roem draagen ? Zijn goede vrouwen onder de Grieken, boven alle andere Natiën , eene zeldzaame gaave ? God behoede de dooden! zeide 11 aï$ e l ais, ik moet op het zoeken en vinden van eene andere hulpe bedagt zijn. Eene der dochtcren, verhaalt tournefort, van een perfoon , dien hij ter aarde zag beltellen, die reeds volwasfen, cn geene geringe fchoonheid was, nevens haa*  GESCHIEDENIS. 427 haare zusters en eenige verdere bloedverwanten , gingen in de vcrcischtc orde, met gefcheurde hoeden op haare hoofden, leunende op de armen van eenigen haarer gemeenzaamfle vriendinnen. Toen haare ftemmen haar begaven, en zij niet meer een rouwgefchrci konden voortbrengen , fcheurden zij met geweld en als uitzuinigen de hairen uit haare hoofden, eerst aan de eene , daar naa aan de andere zijde, Doch de Natuur kan zich niet lang verholen houden onder deeze vermomming, cn 't is zeer gemaklijk, bij dusdanige gelegenheden , den oprechten rouwdrager van den huichelenden bedrieger te onderfcheidcn. Indien 'cr eenige fraaie klederen in dc ftad zijn, worden zij bij deeze plegtige gelegenheid vertoond. Dc bloedverwanten en vrienden ftellen 'cr hunne eer in om de fraaifte vertooning te maaken, Deeze uitwendig vrolijke vertooning belet, cgter, niet, dat zij hunne droefheid aankondigen, door diepe zuchten cn fchroomlijk kermen. Wanneer iemand fterft, in welk een oord der ftad hij ook woonagtig zij, vinden zijne vijanden zelf, zo wel als dc vrienden en bloedverwanten , ja, de geheele buurt, grooten en kleinen, zonder uitzondering, zich verpligt om tc kermen en te wecnen, dewijl zij eene flcgtc vertooning zouden maaken , indien zij ten minfte niet den fchijn vertoonden van bij zulk eene gelegenheid een traan te ftorten. Waar uit wij met reden mogen bc- flui- De 3 R. 1 E K> iCIIE C EK.K.  De griek sche ker k. 428 GODSDIENSTIGE fluiten, dat zulk eene buitenfpoorige en • veel gerugts maakende wijze van hunne droefheid te bctoonen , geheel aan het Landsgebruik moet worden toegefchreeven; als mede aan de zucht om de zulken naa te bootzen, die met de daad treurig zijn, en aan de natuur van het klimaat, in het welk zij leeven. Op den dag der begraafenisfc, worden voor de dooden geene Zielmisfen gedaan, maar zulks gefchiedt op den volgenden dag, ten getale van veertig, in ieder Kerspel. Elke Zielmis kost zeven Huivers. Zo dra men in de Kerk is gekoomen, leest de Priester met luider ftemme den Lijkdienst, terwijl een jong Geestlijke, ftaande aan het einde van de baar, eenige bijzondere pfalmen van d a v 1 d voorleest. Naa dat de dienst verrigt is, worden 'er twaalf brooden, en even zo veele flesfen wijn, aan de deur der Kerke onder de armen uitgedeeld. Elk Priester ontvangt tien Venetiaanfche Huivers, en dc Bisfchop , die het Lijk verzelt, drie halve kroonen. De Groot-Vikaris, de Schatbewaarder en de Opzigter over de Kerkelijke papieren, die in waardigheid naast aan den Kerkvoogd zijn , ontvangen drie kroonen, of eene dubbele gifte. Naa deeze uitdeeling , legt een Priester een groot Huk van een gebroken pot op den borst des overleedenen, waar op een kruis, met de gewoone letters J. N. B. J. met de punt van een pennemes, of eenig ander fnijdtuig, gefneeden wor' derit  GESCHIEDENIS. 4*9 den. Daar naa vertrekken zij, en neemen hun affcheid van den overlecdene. < De bloedverwanten, doch bijzonderlijkde man , kust de bleeke lippen zijner echtgenoote; als een zo onvermijdelijke pligt wordt dit aangezien, dat van dcnzelven geen ontflag kan verleend worden, al ware het ook dat de perfoon aan de befmettelijkfte kwaaie moest fterven. Haare vrienden omhelzen, en haare nabuuren groeten haar; doch zij wordt met geen gewijd water befprocid. Naa de begraafenis wordt de man na zijn huis te rug geleid. Wanneer de perfoonen, die het Lijk gevolgd hebben, vertrekken, herhaalen de gehuurde rouwklaagers hun gefchrei. In den avond zenden de bloedverwanten aan den bedroefden echtgenoot eenige fmaakKjke ververfchingen, en om hem te vertroosten , drinken zij met hem een luchtigen teug. Zodanig zijn de gevoelens [en plegtigheden] der Christenen, welke Grieken genaamd worden, die hun verblijf houden in Griekenland en Klein-Jfie. Want 'er zijn nog andere, die insgelijks den naam van Griekfche Christenen draagen , maar van de bovengemelden voor Schcurmaakers worden aangezien. Doch, van deeze zullen wij in 't vervolg een berigt geeven. Midlerwijl mogen wij uit het boven verhaalde verfcheiden aanmerkingen afleiden : want de Gefchicdenis, indien zij niet ten nutte worde aangewend, is een lichaarr zonder leeven. Voor- De Hl 1 E ItC HE ; E R k'.  De GRIEKSCHEKERK. j 1 y 430 GODSDIENSTIGE Vooreerst; de Oude Grieken waren vermaard om hunne wijsheid, geleerdheid cn dapperheid; naast die van het Oude Testament , zijn hunne fchriften, voor zo veel wij weeten , dc oudfte, die in de waereld bekend zijn. In den beginne in verfcheiden kleine Gemccnebcstcn verdeeld , waren zij naijverig tegen elkander. En, hoewel piiuippus de macedonier hen fchattingpligtig maakte, booden zij hem, egter, in dien ftaat de hand om het Perfifche Gebied te overmagtigen. Hunne geleerdheid wierdt verfpreid over het grootfte gedeelte van Klein-Afie. Ten tweede,- hoe wijd vcrfchillcnde van dezelve zijn hunne naakoomclingcn ! Zonder moed, zonder geleerdheid en tot den vcragtlijkften ftaat van verncdcringe gedaald, worden zij van de Turken aangemerkt als behoeftige, kleinmoedige fchepzeis, cn leeven in eenen ftaat van bijkans Egijptifche flaavernije. Zij voeren , in dedaad, den naam van Christenen; doch zij zijn niet in gebreke gcblceven, om den luister des Euangeliums te bezoedelen, door hetzelve te vermengen met eene reeks van gewoonten en plegtigheden ander hunne Heidenfche voorzaaten gebruiklijk. b Ten derde; 't verdient onze opmerking 10e zeer het mcnschlijk hart overhelle tot bijgeloof, en , in de daad , tot alles , t geen God niet gebooden, maar veeleer 'erbooden heeft. Ten tijde van con- TANTINÜS DEN GROOTEN Waren 'er  GESCHIEDENIS. 431 'er veele bloeiende Kerken in Griekenland; cn nog veele jaaren laater wierden 'er weinig andere plegtigheden ingevoerd, dan dezulke, die in haaren eigen aart eenvoudig cn onverfchillig waren. Doch, naa dc zesde Eeuw, gedroegen zich de Griekfche Christenen even als de Israëliten in de woestijn; zij vervaardigden ccn gouden Kalf en verlangden weder te keeren na Egypte. De Grieken hadden een befchreeven of bij monde overgeleverd berigt van den Godsdienst hunner voorzaaten; en, gelijk zij allengskens alle kennis van de waarheden des Christlijken Godsdiensts begonnen te verliezen , omhelsden zij dagelijks meer en meer van de Heidenfche plegtigheden. Ten deezen opzigte wierden zij aangemoedigd door het voorbeeld der Roomschgezinden , die zo veclc Heidenfche gebruiklijkheden hadden overgenomen, dat het voornaamfte gedeelte van hunnen Godsdienst gelegen was in het maaken van het kruisteken. Ten vierde, en eindelijk; de Griekfche Christenen fchijnen even weinig begeerte te bezitten, om hunne kennis te vermeerderen , als om zich in vrijheid te herftellen. Dit kan ons leeren, dat, om dc menfehen in fjaavernij te brengen , niets meer vereischt wordt dan hen onkundig tc houden : want de flaavernij, het zij naar het lichaam of naar den geest, verdwijnt, zo haast het licht der geleerdheid doorbreekt. Vóór etlijke jaaren, toen de Rusfen met dc Turken in oorlog waren , verwagtte men, De GRIEIv* S C H E K E R K.  432 GODSDIENSTIGE De GRIEKSCHEKERK. men, dat indien zij gelukkig gedaagd waren , zij de Griekfche Christenen onder hunne befcherming zouden genomen hebben ; doch , het ontwerp mislukte, en zij bevinden zich nog in den zelfden rampzaligen ftaat als te vooren. In dien ftaat zullen zij, waarfchijnlijk, blijven, tot dat in Europa de eene of andere merkwaardige ftaatsomwenteling voorvalle , van welke wij ons nu nog geen denkbeeld kunnen vormen.  GESCHIEDENIS. 433 d e GODSDIENST dfu. SCHEURMA AKERS onder de GRIEKSCHE CHRISTENEN. Het merkwaardig onderfcheid tusfehen dc geenen, welke, door de geheele waereld veripreid, den naam van Christenen draagen , is een der fterkfte bewijzen, dat 'cr eenmaal zulk een perfoon als j ez u s c n n i s t u s op aarde heeft verkeerd, dat hij gcflorven, opgeftaan en ten hemel is gevaaren; De meeste deezer verfchillcnde gezintheden Hemmen overeen omtrent de ftukken, die wcezenlijk ter zaligheid noodig zijn, hoewel zij elkander haaten cn bannen, om de onderhouding van bijzondere gewoonten en plegtigheden. Maar, is het mogelijk dat alle deeze Volken, zo wijd van een lööpende ten aanzien van de wijze Van hunnen Eerdienst en Kerktucht, terwijl zij elkander haaten, in hunne berigtcn, raakende de Euangclifche Gefchiedenis van jezus christus, zouden overeen ftemmen ? Geen Deïst leeft 'er in Europa, die 'er aan twijfelt, of 'er zulk een perfoon geweest zij als de bedrieger mahomet, cn dat hij ruim zeshonderd jaaren naa den dood van christus wierdt gebooren, En, nogthans, zijn, voor een GefchicdIII. deel. Ee kun. SCHEURMAKERS mder de 3RIEKENJ  434 GODSDIENSTIGE SCMEUR- maakerj onder de GRIEKEN kundigen twijfelaar, de voorhanden zijnde berigten wegens het daadlijk beftaan van een perfoon als m a ii o me t , aan ' meer tegenwerpingen onderhevig, dan dc Gefchicdcnis van jezus christus. M a h o m e t wierdt gebooren in eene eeuw, in welke eene dikke duisternis van onkunde het aardrijk bedekte: zodat 'cr, geruimen tijd naa zijn overlijden, geene andere berigten wegens hem voorhanden waren, dan mondelinge overlevering. Van den anderen kant, hoewel dc waereld , ten tijde der geboorte van c h r i stus, in Heidenfche afgoderij begraaven lag, leefden 'er, nogthans, veele geleerde mannen in het Joodfche land, in Griekenland cn te Rome. Alle de Joodfche Schrijvers, welke zedert dien tijd geleefd hebben, fpreeken van hem, hoewel zij ontkennen dat hij de Messi as was. Eenige Heidenfche Schrijvers maaken melding van hem als een zeer ongemeen perfoon; cn celsus , de hevigfte tegenfehrijyer der Christenen, ontkende nimmer dat 'er zulk een perfoon als j e z u s c h r i stus was geweest; ook lochende hij deszelfs wonderwerken niet : hij beweerde flegts dat ze door de kragt der Toverkunde verrigt waren. — Te noodiger oordeelden wij het, te deezer plaatze dit aan te merken, dewijl zommige van onze Leczers moeten gewaarfchuwd worden tegen alles, 't geen hunne gemoederen kan aftrekken van het geloof in de grondwaarheden des Euangcliums. VA N  GESCHIEDENIS. 435 van de GRIEKSCHE KERK I N R U S L A N D. Zeer zijn de Rus/en 'er op gefield dat ( het geloofd worde, dat hunne bekeering tot den Christlijken Godsdienst1 reeds in den leeftijd der Apostelen is voorgevallen. Zij gelooven dat het Euangelie onder hen gepredikt is door den II. a n d r e a s, den broeder van petrus. Wanneer wij in aanmerking neemen, da% kort naa de Apostolifche eeuw, verfcheiden Kerken geftigt Wierden in Griekenland cn dc nabuurigc gewesten , zal het niet geheel onaanncemelijk fchijncn, dat zommige Poolen cn Rus/en reeds zo vroeg tot het Christendom bekeerd wierden. Doch, hoe groot of klein ook het getal dier bekeerden moge geweest zijn, dit is zeker, dat alle kennis van den Christlijken Godsdienst in Rusland verlooren was gegaan, toen de Grieken , in de tiende eeuw , derwaarts eenige Zendelingen fchikten. Zie hier een echt berigt wegens die gebeurtenis. Icon, Hertog van Rusland, ccn Heiden, in den jaare DCCCCLV overleefden, liet eenen Zoon na, stoflaüs genaamd. Hij was minderjaarig, waarom Ee 2 zij. De r.u ssiiCHE kerk.  436 GODSDIENSTIGE De RUSSISCHEKERK. zijne moeder ola tot Regentes wierdt aangcfteld. Deeze vrouw, hebbende hooren fpreeken van den luister van het Hof des Griekfchen Keizers te Conftantinopole, begaf zich derwaarts, en wierdt gedoopt door den Patriarch , die haar den naam helena gaf. Bij haare wederkomst in haar Vaderland, overreedde zij'eenige van' haare voornaamfte Hofgrooten , etlijke Priesters uit Griekenland te ontbieden. Zij' voldeeden aan dit verzoek , en wierden gedoopt. Doch s toel a us, de jonge Hertog, den volwasfen ouderdom bereikt hebbende, bande de Priesters uit zijn gebied, en kleefde den Hcidenfchen Godsdienst aan , tot zijnen dood toe. Hij wierdt opgevolgd van zijnen Zoon walodimir, een kundig en dapper Prins. Kennis en vriendfehap gemaakt hebbende met den Griekfchen Keizer, die Gezanten aan hem zondt, volgde hij het voorbeeld zijner Grootmoeder, en wierdt gedoopt, onder den naam van bazilius. Eenigen tijd daar naa het befluit hebbende genomen , om den Christlijken Godsdienst in zijne heerfchappijen in te voeren, nam hij , tot Gemaalin , Prinsfes a n n a , dochter van Keizer bazilius. De Patriarch van Conftantinopole bevestigde verfcheiden Aardsbisfchoppen en Bisfchoppen , die hunnen zetel vestigden in de voornaamfte fteden van Rusland. Alle deeze omftandigheden te zamen genomen zijnde, blijkt het , dat de Christlijke Godsdienst niet vóór het einde der tiende  GESCHIEDENIS. 437 de eeuwe in het Rusfifche gebied wierdt vastgefteld. Dit is de reden, waarom de Rus/en den Griekfche Christenen eene groote hoogagting tocdraagen; hoewel het, in 't vervolg , zal blijken, dat zij, in zommige ftukken, zo wel de Leer als de Kerktucht betreffende, van hun verfchillen. Zij hebben een Bijbel, in hunne eigen taal gedrukt , welke de Sclavonifche genaamd wordt, en zij erkennen dien voor het waare woord van God, inzonderheid de vier Euangeliën , welke zij nimmer aanraaken, zonder het betooncn van zekere tekens van eerbied en hoogagtingc. Doch, hoewel zij de Heilige Schriftuur als de regelmaat van hunGelooveerkennen, fchattcn zij, nogthans, bijkans even hoog de befluiten der zeven eerfte Kerkvergaderingen, en de Griekfche Kerkvaders, met naame bazilius, gregorius nazi- ANZENUS5CHRYSOSTOMUS en EPHR Ar im den Syriër. Zij erkennen de Geloofsbelijdenis der Apostelen, nevens de Nicefche en die van athanasius. Zot dat zij , de eene of andore godsdienftige waarheid willende bewijzen, eerst de toevlugt neemen tot de Heilige Schriftuur , vervolgens tot de Kerkvergaderingen, en eindelijk tot de bovengenoemde Kerkvaders; ten laatfte beroepen zij zich op den Patriarch van Rusland^ Hunne Priesters , welke zij Papan of Vaders noemen, leezen het geheele Nieuwe Testament in, hunne Kerken aan de Ee 3 Ver* De russischekerk.  De H U SSISC HE KERK. 438 GODSDIENSTIGE Vergadering voor , doch geen gedeelte van het Oude Testament , behalven de Pfalmen : want zommige deelen van het Oude Testament befchouwen zij als de gewoone bevattingen van het gros der menfehen te boven gaande. Dit is, in de daad, zo: doch dit heeft ook plaats ten aanzien van verfcheiden dingen in het Nieuwe Testament; cn, indien de menfehen bekwaam waren om alles tc vèrftaan, wat in de gewijde fchriften voorkoomt, zou de Openbaaring niets meer zijn dan een zamenftelzcl van den Natuurlijken Godsdienst. Nimmer geeven zij eene uitlegging van het voorgeleezene; cn dit is, misfehien, eene der redenen, waarom het gemeene volk in een ftaat van onkunde blijft voortlccven. Zij zeggen , dat de Predikers hunne toehoorders flegts in verwarring brengen , door het geeven van eene te fijn uitgeploozene verklaaring van hetgeen in zich zelve klaar en verftaanbaar is; en gevolglijk hen leiden totnoodlooze gcfchillcn , van gecne aangelegenheid tot dc zaligheid. De Rusfifche Christenen gelooven dat de Kerk eene Vergadering van Geloovigen is, wien God beloofd heeft te zullen onderfteunen met zijne genade, ter verkrijgingc der toekoomende heerlijkheid ; cn zij zijn vermetel genoeg om te beweeren dat buiten hunne Kerk geene zaligheid is. Het is nog niet lang gelcedcn, dat zij geenen Jood onder hen wilden laaten woonen; en, zo groot was de haat, welken zij den  GESCHIEDENIS. 439 den Turken toedroegen , dat wanneer 'er ccn Gezant van Covftaniinopole kwam, men hem niet wilde toelaaten des Czaars hand tc kusten. Alle Christenen, niet tot hunne Kerkgemeenfchap bchoorende, houden zij voor Ketters. Dc Griekfche Christenen van dc Levant alleen befchouwen zij met een gunfliger oog dan alle de anderen. Ten aanzien van het Opperhoofd der Kerke , zijn de Rusfen in één gevoelen met de Proteflanten. Zij gelooven, naamclijk , dat niemand regt heeft op dien eernaam, dan jezus chr istus alleen; cn uit dien hoofde befchouwen zij den Paus als ccn overweldiger, 't Is waar, zij bctaalcn jaarlijks eene zekere fomme gelds aan den Patriarch van Conftantinopole ; doch , dit gefchiedt meer uit een beginzel van eerbied, dan om dat zij zijn regtsgebied erkennen. Zij gelooven niet , dat de Griekfche Kerk, zedert den leeftijd der Apostelen , dc magt bezectcn heeft om wonderwerken tc verrigten , als zijnde dezelve , naa dc volkomcnc vastftclling van den Christlijken Godsdienst, noqdeloos geworden. Groot is dc eerbied, welken zij hunnen Oppervorst tocdraagen. Zij befchouwen het als eene eer, de laagfte dicnflcn voor hem tc mogen verrigten. Niet minder ondcrwcrpclijk cn gehoorzaam zijn ze aan alle die geenen, welke onder hem met eenig gezag bekleed zijn. Ec 4 Een De r V s s i- sc he K e r k.  449 GODSDIENSTIGE De RUSSISCHEKER K. Een andere pligt, welke van de Rus/en zeef hoog gefchat wordt, is die zij aan hunne Gecstlijkheid zijn verfchuldigd. In verfcheide Klasfen en Orden is deeze verr dceld. De hoogfle in rang is de Patriarch, die Aardsbisfchop van Muskou is , cn voormaals verpligt was in die ftad zijn verblijf te houden. Doch, zedert het Hof zich te Petersburg onthoudt, heeft hij de vrijheid verkreegen, een gedeelte van het jaar aldaar temogen vertoeven, om den Vorst van zijnen raad te dienen. Naast den Gzaar , is hij de hoofdperfoonaadje van het Keizerrijk, en voert het hoogftc woord In Kerkelijke zaaken. Hij gaat gekleed in een foort van langen zwarten tabbert, en hem wordt altoos een Kruis vooruit ge7 draagen. Naast den Patriarch volgen in rang de Aardsbisfchoppcn; deeze zijn vier in getal, naamelijk van Kiovia, Ros tof'. Ca/au en Sankinski; te Muskou moet altoos de laatstgenoemde zijn verblijf houden , om den Patriarch ten dienfte te ftaan. De volgende in rang zijn de zeven Bisfchoppen: naamelijk, van Kiovia, Muskou, Pleskouw, Wolodimir, Ca fan, Astracan, en Torosho in Siberië. Ónder deeze ftaan dc Priesters; zij zijn verdeeld inProtopapa's, Aardspapd's en gemeene Papa's. In grooten getale vindt men dezelve in Rusland, als wordende daar toe geene andere begaafdheden vereischt, dan tc kunnen leczen, fchrijyen en zingen. Het voornaam*  GESCHIEDENIS. 441 fcaamfte kenmerk van het Priesterfchap, is een kap of muts; deeze wordt den Pries-1 teren op het hoofd gezet, ten tijde als zij! gewijd worden; zij moeten dezelve draa-1 gen zo lang zij het pries terampt bekleeden. Een ander kenmerk der priesterlijke waardigheid is een ftok, dien zij in hunne handen draagen. Meestal gaan zij gekleed in een wijden mantel van grof laken , welke hun tot de voeten hangt. Wanneer z'rj langs de ftraat gaan, vraagt het volk hen om hunnen zegen. En, nogthans, vernaaien de gcloofwaardigfte Gcichiedfchrjjvers , dat hunne laagere Priesters zeer dikmaals zich in den drank verloopen in openbaare herbergen, daar zij dikwijls krakeelen , en ook wel eens flagen ontvangen. Bijkans geheel Rusland krielt van Monniken, welke in verfcheiden Orden verdeeld zijn: naamelijk dc Benediktijnen, de Orde van St. bazilius en de Orde van St. nikolaas. Even gelijk onder de Roomschgezinden , doen ook hier de Monniken drie geloften: te weeten, van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid; doch, in de meeste andere opzigten, verfchillen zij wijd en breed van de Monniken der Roomfche Kerke. Zij leiden een zeer ftreng leeven, en zijn gekleed in zwarte ruuwe mantels, met een gordel om den middel, en een onderfchcidend kenteken van hunne Orde op de borst. Zij hebben hunne Abten en Priooren, welke doorEg 5 gaan5 De IUSSICHE  De RUSSISCHEKERK, 442 GODSDIENSTIGE gaans zeer onkundig zijn. Weinigen zijn • 'er onder hen, die leezen kunnen. Insgelijks hebben dzRusfen hunne Nont nen , die genoegzaam even eens als de Monniken leeven, en gekleed gaan in lange zwarte tabberten, behalven de perfoonen van aanzien onder dezelve, welke door een kort wit gewaat onderfcheiden zijn. Ook vindt men Kluizenaars in Rusland , die geene andere middelen van beftaan hebben, dan 't geen zij van de reizigers bedelen, die hun zomtijds een kleine aalmoes geeven, waar voor zij in vergelding hunnen zegen ontvangen. De Bisfchoppen cn Priesters leeven van hunne Tienden, en van 't geen het volk goedvindt hun te fchenken: want zij hebben geene huizen of landerijen, gelijk in dcRoomschgezindc landen. Simonie, of het koopen van kerkelijke proven, is zo gemeen in Rusland als in Italië. Dikmaals wordt de eene flandplaats tegen de andere verruild: dit is een der flcgtftc gebruiken, welke in eene Nationaale Kerk kunnen plaats hebben. Alle de Kerken in Rusland zijn rond en gewelfd , om alzo eenige gelijkheid met den hemel te vertoonen. Zij zijn vijf verdiepingen hoog. Stoelen noch banken ziet men in hunne Kerken, dewijl zij den Godlijken Eerdienst knielende of ter aarde geboogen verrigten. Hunne Kerken befchouwen zij als zo heilig, dat jong getrouwden in dezelve niet worden toegelaaten 3 ten zij ze zich alvoorens gebaad heb-  GESCHIEDENIS. 443 hebben. Men ontmoet 'er geene Orgels, ook geene houten of ftecnen, maar alleen' gcfchilderde beelden. Naast hunne Kcr-; ken, hebben zij zeer veel eerbieds voorJ hunne Kerkhoven , op welke zij hunne dooden begraaven. Zij gedoogen niet dat eenige onreinheden daarop geworpen worden , of dat een hond over dezelve gaa. Groote bewonderaars zijn zij van klokken; zij befchouwen ze als weezenlijke deelen van den Opcnbaaren Eerdienst. Na genoeg de zelfde begrippen voeden zij aangaande de Drieëenheid, als de Griekfche Christenen inde Levant; dat is, zij gelooven in de bekende Gcloofsbelijdcnisfen, alleen met eenige weinige bijvoegzels of veranderingen , uit dc oude Kerkvaders ontleend. Zij gelooven, naamelijk, dat God de Vader de Schepper is van alle dingen, de eerfte perfoon in de aanbiddelijke Drieëenheid, en dc Vader van onzen Heere jezus christus. Dat jezus christus de. tweede perfoon is in de Drieëenheid, cn dat hij waarlijken wcezenlijk God cn Mensch tevens is. Dat de Heilige Geest de derde perfoon is in de Drieëenheid ; doch zij beweeren dat de Heilige Geest alleenlijk uitgaat van don Vader, en niet van den Vader en den Zoon. Zommigen onder de Ouden omhelsden dit gevoelen; doch het voegt hun in dc daad niet, te twisten over hetgeen zij niet in ftaat zijn te begrijpen. Zij aanbidden de beelden der Apostelen, Profecten, Heiligen cn Martelaarcn, en be- De lussii c he c e k. k.  444 GODSDIENSTIGE De russisc he kerk, beweeren eenige van hunne overblijfzelen te bezitten. Van alle de Heiligen, betoonen zijden meestcn eerbied aan St. nik o la as van Baris, dien zij als den Befchermheiligc van het Rnsfifche Keizerrijk erkennen. Een diepen eerbied voeden zij voor den naam van God. Nimmer gaan zij uit hunne huizen, voor dat zij een gebed hebben gedaan voor het beeld van eenen hunner Heiligen, van welke zij altoos ccn bij de hand hebben. Wanneer een arm mensch in het huis van een perfoon van aanzien treedt, ziet hij eerst na het beeld van den Heilige, en aanbidt het, voor dat hij bij den Heer des huizes zijn eerbewijs aflegt. Veel werks maaken de Rusfen van Bedevaartgangen ; zij befchouwen het als een verdienstlijk werk, indien iemand de overblijfzels hunner hooggefchatte Heiligen bezoeke. Zo diepe wortels hebben deeze begrippen in hunne gemoederen gefchootcn, dat de Keizerin, zich naar de aangenomene denkbeelden voegende, dikmaals haare onderdaanen op deeze reistogten verzclt. Dewijl de Rusfen zeer tot dronkenfchap geneigd zijn, gebeurt het menigmaalen op deeze bedevaartstogten, dat zij gefchil- krijgen en zo verwoed vegten, dat zij elkander kwetzuuren toebrengen en zomtijds doodflaan. Terwijl de Rusfen hunne godsdienftige cerbctooningen verrigten, ftooten zij dikmaals met hunne voorhoofden tegen den grond, en kruistekenen zich op de vol-, gen*  GESCHIEDENIS. 445 gende wijze. Eerst maaken zij het teken des kruizes met hunne vingers op hctn voorhoofd, *c welk> volgens hun zeggen,* den hemelvaart van christus betekent.1' Vervolgens doen zij zulks op het hart, om ten zinnebeelde te verflrekken , dat het hart de ontvangplaats van Gods woord is. Daar naa kruistekenen zij zich, eerst op den rechter, en vervolgens op den flinker fchouder; daar mede aanwijzende, dat, ten dage des algemcenen Oordecis, de regtvaardigen aan de rechter, cn de onregtvaardigen aan de flinker hand van christus zullen gefield worden. Eenige jaaren gcleeden , beval de Patriarch dat de 'Leeken zich met flegts twee vingers zouden kruistekenen , terwijl zij , vóór dien tijd, zulks plagten te doen met drie vingers, ter eere van de drie perfoonen der Heilige Drieëenheid. Zo veel tegenftands, egter, ontmoette dit gebod bij de gemeene Leeken, dat zij verklaarden, liever hun hoofd te willen verliezen, dan beroofd worden van het voorregt , om zich met drie vingers te kruistekenen, gelijk onder hunne voorouders altoos gebruikelijk geweest was. De drie voornaame feesten der Rusfen zijn Pinxter , Kerstijd en Paasch. Met groote naauwgezetheid en flaatelijkheid worden zij gevierd. Niemand mag op dezelve eenigen arbeid verrigten. Behalven deeze hebben zij nog verfcheiden mindere feesten, voor ieder van welke zij hunne bijzondere gebeden hebben. Wij hcbbesi reeds De u s s t- C HE  446 GODSDIENSTIGE De RUSSISCHEKERK. reeds aangemerkt, dat zij nooit in hunne Kerken prediken, dewijl zij allen opftel van hun eigen, ingerigt om dc Schriftuur tc verklaaren , als eene ontheiliging befchouwen. In ftcde hiervan leezen zij eenige Homiliën of Leerredenen der Griekfche'Kerkvaderen, welke zij, ten dien oogmerke, in het Rusfescb vertaald hebben. Naa dat het Euangelie is geleezen, wordt de Mis gevierd , op de volgende wijze. De Priester, verzeld van zijnen Sakristaris, nadert het Altaar, en buigt zich voor het zelve. Dit verrigt zijnde , giet hij een weinig rooden wijn (want dc Rusfen gebruiken geen anderen) in den kelk, cn mengt dien met water. Naadat hij ccn fhik gezuurd brood heeft gebroken, legt hij het in den wijn, en wijdt vervolgens de beide tekens, door het leezen van etlijkc gebeden. Hier mede verloopt ongeveer een half uur. Dan neemt hij, met een lepel, het brood cn den wijn te gadcr uit den kelk, en gebruikt alzo het Avondmaal, zonder dat eenig mensch nevens hem daar aan deel hebbe. Of het moest gebeuren dat iemand op dat tijdllip tot hem bragt een ziek kind, aan hetwelk hij een ftuk brood geeft, inden wijn gedoopt. Een voornaam gedeelte hunner Godsdienlligheid beftaat in het onderhouden van de Mis. Zij branden eene groote menigte waschkaarzen, terwijl het Volk de beelden kust. Niet zeer naauwgezet zijn zij in het houden van den Zondag, ukge-    >SE1N Y4N DB GRIEKSCHE KËRK. ~ .   GESCHIEDENIS. 447 gezonderd in het bijvvoonen van de Mis. Want, naa het afloopen van dezelve, brengen veelen het overige van den dag door in losbandigheid en dronkenfehap. Den Doop befchouwen zij als eene plegtigheid , volftrckt noodig ter zaligheid. Dit is de reden, waarom de kinderen der geringe lieden gedoopt worden, zo dra zij gebooren zijn; doch dcaanzienlijkften, minder met bijgeloovigheid bezet, wagten een voegzaamen tijd af. Indien geene gewigtige redenen het beletten, laaten zij altoos hunne kinderen in de Kerk doopcn. Vooraf wijden zij het water. Voor het eerfte kind kiezen zij niet meer dan twee Gevaders, welke bij alle de volgende kinderen over den Doop moeten ftaan, ten zij ze door ziekte, afweezigherd of den dood daarin verhinderd worden. Hoewel het kind zich in een oogfchijnlijk doodsgevaar bevinde, mag het, nogthans, niet gedoopt worden dan van een Priester, die de plegtigheid verrigt in den naam des Vaders, des Zoons cn des Heiligen Geests. Eer het doopzcl wordt toegediend , bezweert dc Priester het kind, door het met een kruis te tekenen, cn beveelt den Duivel 'er uit te gaan. Want zij zijn vast van denkbeeld, dat de onreine Geest het kind bezit tot op de verrigting der plegtigheid; buiten aan de deur der Kerke moet deeze worden toegediend: omdat zij gelooven , dat ingevalle een ongedoopt kind in de Kerk gebragt wierdt, dezelve ontheiligd, en van nieuws zou moeten gewijd De *.USSI> C H E KER K.  De RUSSISCHEKERK; 44S GODSDIENSTIGE wijd worden. Naa de toediening des Doops, hangt de Priester het kind om den. hals ccn gouden, zilveren of tinnen kruis, welk het tot aan zijnen dood moet draagen. Die bij hun overlijden bevonden worden dit teken niet aan zich te hebben , worden van het voorregt eencr Christlijke begraafenisfe verftooken. De reden, Om welke zij op deeze bijzonderheid zo zeer gefteld zijn, is * om dat zij de Christenen willen onderfcheiden hebben van de Heidenfche Tartaaren , van welke 'er veele duizenden in het Keizerrijk woonen. Elk Ras heeft zijnen bijzonderen Heilige, welke hem als Patroon verftrekt; tot hem zendt hij dagelijks zijne gebeden op. Met een groot vertoon van Godsdicnftighcid , vieren dc Rusfen het Heilig Avondmaal. In de Communie gebruiken zij twccderlci brood, 't welk ongezuurd zijn moet, en gebakken worden door eens Priesters weduw, welke over het kindefhaalen is. De eene foort van brood dient ten gebruike der kranken, de andere voor de zulken, welke in de Kerk het Sakrament gebruiken. Het brood wordt gewijd alleen op Witten-Donderdag, en het geheele jaar door bewaard, tot dat men het noodig hebbe. De wijn wordt onder het vieren van de Mis gewijd. Zij mengen daar onder eene zekere hoeveelheid warm water, om dat, zeggen ze, bloed en water uit de zijde des Zaligmaakers vloeide. In dit vogt doopen zrj de ftukken brood > en    SIK^TE AISTEKDAM.   GESCHIEDENIS. 449 en dezelve gezamenlijk gezegend hebbende , geeven zij het brood en den wijn aan de dischgcnooten. Onder het toedeelen der tekenen , fpreekt de Priester 1 Dit is het waare lichaam cn bloed van „ chris rus j voor u en veele anderen verbroken cn vergooten, tot vergeevin„ ge uwer zonden ; zo dikmaals gij dit „ doet, doet het altoos ter gedagtenisfe „ van christus. God geevc, dat gij het 3, tot uwe zaligheid moogt ontvangen." Zij gebruiken het Avondmaal op Saterdag, naa zich alvoorens daar toe te hebben voorbereid door vasten, en hunne zonden te belijden aan den Priester. Zommige Godsdienftigcn, naa het Sakrament gebruikt te hebben , blijven het overige gedeelte van den dag te bedde leggen, opdat zij niet eenige zonde pleegen. Dus ijdel zich verbeeldende, dat 'er eenige hoop is om de zonden in het verborgene te ontvlieden; terwijl zij , denkende, zo als elk Christen behoort te denken, zouden overtuigd worden, dat alleen de alvermogende kragt Gods, waar zij zich ook bevinden, hen voor verzoekingen kan behoeden. Even als de Griekfche Christenen in de Levant, deelen zij de Communie toe aan zuigelingen; geevende hun, nogthans, flegts de helft van de hoeveelheid broods, welke zij aan de volwasfenen geeven; doch, indien een kind boven de ze ven jaaren oud zij, mag het, indien het zulks begeere, de volkomene hoeveelheid broods gebfüi- III. deel. Ff ken. De ' 1 u s s i-che Kerk.  450 GODSDIENSTIGE De RUSSISCHEKERK. ken. Daarenboven deelen zij het Avondmaal toe aan ftervenden naa het laatfte Oliczel, 't welk zij op dc zelfde wijze bedienen , als onder de Roomsch-Katholijken gebruiklijk is. Naa dat de kranke dc Communie heeft ontvangen, gebruikt hij niet meer voedzel noch geneesmiddelen, dan in gevalle 'er zich eene klaarblijklijke hoop op herftelling vertoone. Niemand mag in de Kerk ter Communie worden toegelaaten, ten zij hij eene volledige belijdenis van zijne zonden gedaan, cn een vasten van acht dagen onderhouden hebbe. Op des Priesters bevel, mogen zij in dien tijd niets anders nuttigen dan grof brood en fcharrebier. De andere regels , welke de Rusfen in het vasten moeten onderhouden, zijn de volgende. Zij moeten zich onthouden van vleesch, en alles wat daar toe eenige betrekking heeft, als cijeren, boter, kaas en melk; als mede van alle geestige dranken, op welke de Rusfen, nevens de bcwooners van alle dc koude Noordfche landen, zeer gefteld zijn. Insgelijks moeten zij zich fpeenen van het huwelijksbed , en, inéén woord, van al Jerlcie 'hoe' genaamde vlecschlijke vermaaken. Vermids de Roomsch - Katholyken niet aan zulke ftrenge regels in het vasten o-e. bonden zijn , worden zij van de Rusfen deswegen menigmaalen befchimpt; zij zeggen , 't geen in de daad waarheid is, dat hunne vastendagen de wellustigfte feestdagen zijn. De Rusfen, zo wel als de Griek-  GESCHIEDENIS. 451 Griekfche Christenen in de Levant , onderhouden dus een weezenlijk vasten, in: ftcde van een vasten , 't welk flegts in 1 naam beftaat. Wanneer iemand zijnen lust wil boeten in de uitgeleezcnfte Hukken van een flempmaal en wellustigheid, moet bij op een vastendag bij een Roomschgezinden ter maaltijd gaan. Behalven de gewoone, hebben de Rusfen vier plegtige tijden van vasten. De eerfte is veertig dagen vóór Paasch, ovcreenkoomende met de gewoone Vasten hier te lande. De tweede Vasten begint acht dagen naa Pinxter , en eindigt met het feest van petrus en paulus. Dc derde Vasten wordt gehouden ter eere van dc gezegende Maagd; zij neemt eenen aanvang op den eerften dag van Oogstmaand, en duurt tot aan het feest van MariaHemelvaart. De vierde Vasten begint op den twaalfden dag van Slagtmaand, en eindigt op Kerstijd. Geduurende alle deeze vastentijden mogen de Rusfen geen vleesch, eijeren, boter, melk, kaas, noch iet anders eeten, 't welk met het voedzel uit het Dierlijk Rijk eenige gemeenfehap heeft. Wanneer wij de aandagt vestigen op het getal deezer Vastendagen, en de losbandigheid , in welke zij worden doorgebragt, zal het blijken, dat de Roomsch - Katholijken ftaatkundiger zijn dan de Grieken ; maar dat de Grieken, zo wel in de Levant als in Rusland, met meerder oprechtheid handelen. De Vastendagen der Roomschgezinden zijn in diervoege ingcrigt, dat Ff 2 zij De l U S SIiC HE i EK K.  452 GODSDIENSTIGE De RUSSISCHEKER K« zij het volk geringe belemmering veroorzaaken; en wanneer zij ze als Jastig befchouwen , valt niets gemaklijker, dan ontflagverleening te verwerven. Doch de Grieken in Rusland en de Levant houden zulke langduurende Vastentijden , dat iemand zich ligt zou verbeelden dat hun geheele lichaam moest uitgemergeld worden. En zo vast gelooven zij in de noodzaaklijkheid om alles tc moeten volbrengen, 't geen hun door de Priesters wordt opgeleid, dat zij zelden om ontflag verzoeken van de drukkende ftrengheid, dan bij de allerdringendfte gelegenheden. Vóór het ingaan der Vasten, hebben zij insgelijks eene foort van Karneval, 'twelk acht dagen duurt, en onder hen den naam draagt van de Boterweek, omdat, naa het afloopen van het zelve , hunne Vasten eenen aanvang neemt. Geduurende de zo genaamde Boterweek , plecgen zij de verregaandfte uitfpoorigheden met drinken, 't welk hen doorgaans tot allerlcie euveldaaden vervoert. Gevaarlijk is het dan, voor een nugteren mensch, vooral indien hij een vreemdeling zij, zich op ftraat te vertoonen. Zo veelvuldige doodflagen gebeuren 'er bij die gelegenheden, dat 'cr zelden een morgen voorbij gaat, op welken geene vermoorde lijken op de ftraaten gevonden worden; en zo groot is de algemeene dolzinnigheid , dat de moordenaar zelden wordt ontdekt. Wat aangaat hunne Huwelijken, veele zonderlinge plegtigheden worden hier bij ia  GESCHIEDENIS. 453 in agt genomen. Dc voorbeelden van Echtfcheidingc zijn zo menigvuldig onder de Rusfen, dat zij door de Grieken van de Levant dikmaals desvvegen befchimpt worden. Nogthans moer men erkennen , dat zulks niet gebruikelijk is onder de inwoonders van Lijfland, in welk gewest St. Peters burg gelegen is. Het groot getal vreemdelingen, uit bijkans alle gewesten van Europa, welke deeze bloeiende ftad koomen bezoeken en in dezelve hun verblijf houden, brengt meer toe ter bcfchaavinge van de zeden des Volks, dan eenige hoe genaamde menschlijke wetten, 't Waren deeze uitlanders, die 't eersteen voorbeeld gaven aan de Rusfifche Edellieden , door hun tc doen zien, hoe eensgezind zij met hunne Vrouwen leefden, en hoe teder zij hunne kinders opvoedden. Zo groot was dc ernst van Czaar peter oen grooten, om in de gemoederen zijner onderdaanen alle gemeene Volksvooroordcelen uit te rooien, dat hij eene Vrouw trouwde, van geen hooger rang dan de weduw van een Saxifcli Korporaal onder de Dragonders , en haar tot aan het einde van zijn leeven bchieldt. De zelfde groote Man zondt rondgaande brieven aan de Bisfchoppen en Geestlijken , waarin hij op hen begeerde dat zij zich tegen de Echtfchciding zouden aankanten , in alle gevallen, uitgezonderd dat van Overfpcl , waarin zij geoorlofd is, volgens de beginzels der natuurlijke gezonde Reden. Ff 3 Ge* De IIUSS isc he kerk.  454 GODSDIENSTIGE De H I'S bi- SCHE KERK. Gelijk onder de Griekfche Christenen in de Levant, dus mogen ook de Rusfifche Priesters trouwen; ja, de Rusfen befchouwen dit als volflrekt noodzaakliik. Niemand wordt tot de gewijde Orde toegelaaten, ten zij hij gehuwd zij, of eene plegtige gelofte doe dat hij zich in 't huwelijk zal begeeven. Een Priester moet eene maagd trouwen, die van een onberispelijk karakter is; indien zij koome te overlijden, moet hij nimmer op eenigcrhande wijze op een tweede huwelijk bedagt zijn. Indien wij ons op het gezag en dc echtheid der meeste Gefchiedfchrijveren mogen verlaaten, zijn de Rusfen onbekend met de vermaaken der huwelijksliefde en genegenheid. Zij houden hunne Vrouwen onder een ftreng en geftadig bedwang. Nogthans heeft peter de groote, naa zijne wederkomst van zijne reizen , deeze dwingelandifche behandeling eenigzins beteugeld, 't Zij uit een beginzel van jaloezij of overerfde gewoonte, 't zij uit hoofde van minagtinge, nimmer mogtcn, vóór dien tijd, de Vrouwen ten voorfchijn koomen,wanneer hunne Mannen gezelfchap hadden. De zelfde gewoonte heeft plaats gehad in de Nederlanden , doch zonder eenig bedwang aan de zijde der Mannen, welke, in die bijzonderheid, eenige kleine overblijfzels van de jaloerfche geaartheid der Spanjaarden fchijnen behouden te hebben. De Czaar beval dat de Vrouwen nevens haare Mannen op de bruiloften en andere openbaare gezelfchappen zouden ge-  GESCHIEDENIS. 455 genodigd worden. Daarenboven kondigde hij een bevel af, dat geen huwelijk zou worden voltrokken, voor dat dc aanftaande cchtgenootcn elkander verfcheiden maaien gezien , en hunne onderlinge genegenheid en bewilliging in het huwelijk betuigd hadden. Vóór dien tijd mogten dc jongelingen, vóór den dag ter huwelijksvoltrckkinge beftemd , hunne minnaaresfen niet zien, veel minder met haar over een huwelijk fpreeken, of ccnigc betuigingen van ftandvasüge liefde doen. Dc Vaders en Moeders deeden alles voor hun af, cn het jonge paar mogt elkander niet zien, dan naa dat het huwelijk geflootcn was, of op het vroegst den voorgaanden dag. Op dien dag leide de aanftaande Bruidegom, van eenigen zijner vrienden verzeld, een ftaatclijk bezoek af bij zijne beminde aan haars Vaders huis , alwaar de jonge Juffer, verfcheiden haarergeliefde medgezellinncn bij zich hebbende, hem opwagtc. Naa het wisfelen van eenige wederzijdfche pligtplccgingcn, boodt dc aanftaande Bruid haaren minnaar ccn glas met brandewijn aan, als ccn ftilzwijgend getuigenis van haare keuze, en van den eerbied, welken zij hem boven alle andere mansperfoonen toedroeg. Naa deeze zamenkomst wierdt hun wel uitdrukkelijk bevolen, elkander niet weder tc zien, vóór dat zij in dc Kerk bijeen kwamen. Doch, op deezen hoofdregel, plagten verfcheiden uitzonderingen gemaakt te worden: want het gebeurde zomtijds, dat ccn jongeling, Ff 4 ver» IUSSI5 C H E CKRK.  45*5 GODSDIENSTIGE De RUSSISCHEKERK. vcrwagtende met eene fchoone Vrouw te zullen paaren, aan eene mismaakte flons gekoppeld wierdt. Hun flegt huishouden fchreef olearius met zeer groot regt toe aan zulke bedriegelijke cchtverbintenisfen. Wel uitdrukkelijk geboodt daarom püter de groote, dat geen huwelijk zou geflooten worden zonder de toeftemming en goedkeuring der beide partijen, of zonder dat zij elkander gezien, of met elkander verkeerd hadden, ten minfte zes weeken lang vóór de plegtige huwelijksverbintenis. Zeer zonderling cn vreemd is de gewoonte , welke bij dusdanige gelegenheden wordt in agt genomen. De Vader der aanftaande Bruid doet afftand van zijn vaderlijk gezag over haar, door haar twee of drie maaien een zagten flag te geeven met eene roede, welke hij daar naa aan zijnen aanftaanden Schoonzoon ter hand ftelt. Doch, om voort te gaan tot die plegtigheden , welke eene meer onmiddclijke betrekking hebben tot het huwelijk. Eenigen tijd vóór den dag, ter huwelijksvoltrekkinge beftemd, worden 'er twee Suachas gehuurd; dus noemen de Rusfen de Vrouwen , welke de bezorging van den bruiloft hebben ; de eene wordt aangefteld door de Bruid, de andere door den Bruidegom, De Suacha van de Bruid vervoegt zich ten huize van den Bruidegom, om de noodigc toebercidzels te maaken tot het Bruidsbedde, en het te leggen op veertig fchoo-  GESCHIEDENIS. 457 fchooven Rogge, of eenig ander Koorn. Daarenboven moet zij bezorgen dat het 1 omringd wordt van verfcheiden fchooven ■ Tarwe, Haver en Erwten, als zinnebeelden van vrugtbaarheid cn overvloed. De dag vóór de huwelijksviering wordt meestal befteed aan het zenden van gefchenken aan dc Bruid, welke haar moeten gebragt en aangebooden worden door den Suacha des Bruidegoms. Van alle deeze gefchenken is der Rusjifche Juffer niets aangenaamcr dan een doos met blankctzcl: want men wil dat de beroemdfle Schoonheden dier Natie geene zwarigheid maaken om zich daar van te bedienen. Zij worden daar toe aangefpoord door eene aloude langduurige gewoonte, of door een verkeerden fmaak. Dc fraaifre zo wel als de afzigtclijkfle wangen van onze beroemde Britfche Schoonheden, leggen nog heden onder een dikken korst van blankctzcl begraaven. In den avond vóór den trouwdag, maakt dc Bruidegom, verzeld van een talrijken floet zijner naaste bloedverwanten en bekenden, zijne opwagting bij zijne Bruid. De Priester, welke het huwelijk zal inzegenen, rijdt te paerd vooruit. Naa dat de gelukwenfchingen en pligtpleegingen, by zulke blijde gelegenheden, in alle landen , gebruikelijk , zijn afgelegd, zet zich het gezelfchap aan tafel. Hoewel 'er drie wel voorziene fchotels op flaandcn voet worden opgedischt, gebruikt, egter, nie^ mand de vrijheid, om iets van dezelve te Ff 5 nee- Be l V S S IiCHE£ ERK,  45,8 GODSDIENSTIGE De R T7SSISC HE K ES. K. neemen. Aan het boveneinde der tafel ftaat een ledige ftoel, voor den Bruidegom gefchikt. Terwijl hij drok in gefprek is met de bloedverwanten der Bruid, neemt een jong Heer bezit van zijnen ftoel, en ftaat dien niet af, zonder dat hij daar voor een gefchenk van merkelijke waarde ontvange. Zo dra de Bruidegom zijnen zetel aldus gelost heeft, wordt de Bruid in de kamer geleid, in een vrolijk gewaat uitgedoscht , doch met haaren fluier bedekt. Een gordijn van roode armozijn , door twee jonge Heeren vastgehouden , fcheidt het jonge paar van een, en belet dat zij elkander geene minnelonken kunnen toefchieten. Vervolgens kamt de Suacha deiBruid haar het hair Uit, en naa dat zij het zelve gekruld en getooid heeft, zet zij haar een kroon op het hoofd, van goud of zilver verguld, met zijde gevoerd, cn van meerder of minder waarde, naar <*c. Jange de rang of de omftandigheden, van die dezelve moet draagen, medebrengen. De andere Suacha is midlerwijl onledig om den Bruidegom op het bevalligst op te fchikken. Onder dit alles zingen eenige Vrouwen, daar bij tegenwoordig, etlijke vrolijke liedtjes om het jonge paar te vermaaken. De Spcelnooten van de Bruid ftrooien Hop op de hoofden van het gezelfchap. Naa deezen brengen twee jongelingen een grooten kaas binnen, en eene menigte kleine broodtjes in een mand, met fraaie fabelkwasten beftrikt. Nog een andere  GESCHIEDENIS. 459 kaas wordt binnen gebragt door dc Speelnooten van den Bruidegom , en een gelijk getal brooden, voor hun eigen geld gekogt. Al deeze voorraad, naa dat dc Priester dien heeft gezegend, wordt na de Kerk gebragt. Ten laatfte wordt op de tafel gezet een groote zilveren bekken, vol met kleine fnippertjes zatijn en armozijn, en eenige ftukjes zilver, hop, haver, erwten, alles onder elkander gemengd. Naa dat de Suacha de Bruid andermaal met den fluier heeft bedekt, neemt zij verfcheiden maaien een handvol van dit mengzel uit den fchotel, cn werpt het op het hoofd der aanweezige bruiloftsgasten. Dc volgende plegtigheid, is de verwisfeling van den trouwring; deeze gefchiedt door de ouders van het jonge paar. De Suacha geleidt dc Bruid na dc Kerk, cn dc Bruidegom volgt met den Priester, welke, bij deeze gelegenheid, zich meestal zo vol cn zat drinkt, dat hij van twee perfoonen moet onderfteund worden, niet alleen terwijl hij te paerd na de Kerk rijdt, maar ook onder het leezen van het formulier des huwelijks. Een gedeelte van den vloer der Kerke, alwaar de plegtigheid zal verrigt worden , is met roode armozijn bedekt; een ander ftuk van de zelfde Zijden ftoffe wordt daar over gefpreid op dien plek gronds, alwaar de Bruid en Bruidegom ftaan zullen. Vóór dat de Priester den Kerkdienst begint te leezen, eischt hij hunne gefchenken, be- ftaan- De LlUSSl5CHEKER K.  De RUSSISCHEKER Ka 460 GODSDIENSTIGE ftaande in visch , pasteigebak en andere mondbehoeften. Dan geeft hij hun zijnen zegen, en houdt hun de beelden dier Heiligen boven het hoofd, welke zy tot hunne Patroonen of Befchermheiligen verkoozen hebben. Vervolgens de rechterhand des Bruidegoms en de flinkerhand der Bruid in zijne beide handen genomen hebbende, vraagt hij hun driemaalen, of zij in oprechtheid hunne toeftemming geeven tot het huwelijk en daarin bewilligen, en of zij in het toekoomende elkander zo lief zullen hebben, als hun vvedcrzijdfchc pligt van hun eischt. Deeze vraagen met Ja beantwoord hebbende , vat het geheele gezelfchap elkander bij de hand, en houdt ' een ftaatelijken dans , terwijl ondertusfehen dc Priester den honderdachtentwintigften pfalm zingt, in welken genoegzaam alle de zegeningen van den gehuwden ftaat worden opgenoemd. Zo dra de Priester den pfalm heeft geëindigd , legt hij een krans van wijnruit op het hoofd der jonggehuwden , of, indien de Man een weduwenaar, of de Vrouw eene weduw zij, op hunne fchouderen. De Kerkdienst begint met de woorden: Wast op en vermenigvuldigt, en eindigt met dat plegtig gebod, 't welk van de Rusfen nimmer in den naauwften zin wordt opgevat: 't Geen God heeft zamengevoegd, fcheide de mensch niet. Naauwlijks is dit formulier uitgefproken , of de aanweezigen ontfleeken hunne waschkaarzen, en een van hun biedt den Priester een glas wijn aan, 't welk hij  GESCHIEDENIS. 461 hij uitdrinkt, terwijl het jonge paar hem befcheid doet. Tot driemaal toe wordt dit herhaald; waar naa de Bruid en Bruidegom hunne kelken tegen den vloer werpen , en de ftukken met hunne voeten treeden, onder het uitfpreeken van eene menigte vervloekingen tegen alle de zulken , welke het zouden onderncemen om tusfehen hen twist te flooken. Ten zelfden tijde ftrooien etlijke vrouwen lijn- cn hennipzaad over hunne hoofden. Ten befluitc van deeze plegtigheid , worden de gewoone gelukwenfchingcn herhaald, nevens zulke betooningen van blijdfchap en vreugde, als met de huwelijksplegtigheden altoos verzeld gaan. Nog eene omftandigheid, van een vrolijken cn onfchuldigen aart, moeten wij hier niet verzwijgen. De bovengemelde Vrouwen houden een flip van den tabbert der Bruid vast, om haar, als 't ware, te noodzaaken om haaren Bruidegom te verlaaten; doch zij kleeft hem zo vast aan, dat alle haare poogingen vrugtloos zijn. Naa dat de huwelijksplegtigheden dus verre zijn verrigt, keert de Bruid na huis, in eene Rusjifche kar of flede, van zes flambouwen voorgelicht; de Bruidegom rijdt tc paerd. Het aanweezige gezelfchap volgt hen kort op de hielen. Zo dra zij allen in huis zijn gekomen , zet zich de Bruidegom aan tafel nevens zijne vrienden; doch de Vrouwen geleiden de Bruid na het Slaapvertrek , en leggen haar te bedde. Ver- De RUSSISCHEHER K.  De RUSSISCHEKERK. 462 GODSDIENSTIGE Vervolgens maaken eenige jonge Heeren met hunne brandende waschkaarzen in de handen , hunne opwagting bij den m Bruidegom, en geleiden hem na het vertrek van zijne beminde. Zo ras zij in de kamer zijn getrecden, zetten zij 'hunne kaarzen op de vaten, welke het Bruidsbed omringen, en vertrekken van daar. Doch de Bruid, in haaren nachttabbert omwonden, fpringt uit het bedde, nadert haaren Bruidegom met een diep vertoon van eerbied , cn maakt voor hem eene zeer nederige en onderdaanige buiging. Dit is de eerfte reize , dat de jonggetrouwde Man gelegenheid heeft om zijne Vrouw zonder fluier te zien. Thans zetten zij zich aan tafel , cn doen te zamen het avondmaal. Onder andere fchotels wordt hun een gebraaden vogel opgedischt, welke de Bruidegom in ftukken fnijdt; werpende dat gedeelte , 't welk hij in zijne handen houdt, het zij het een vleugel of iet anders zij, over zijne fchouders, en het andere opeetende. Hier mede neemt de plegtigheid een einde. De gasten vertrekken1, en de jonggehuwden gaan te bedde. Eene bejaarde huisbediende ftaat op icnildwagt voor de deur van hunne kamer. Zommigen van het gezelfchap, bijgelooviger dan de overigen , befteeden dien tusfehentijd in het doen van bezweeringen, om den gelukkigen uitflag deezer eerite huwelijkszamenkomfte. Eenige reizigers verhaalen, dat de gemelde be- jaar-  GESCHIEDENIS. 463 jaarde huisbediende, zo dra de welvoeglijkheid vordert, nader aan het huwelijksbed treedt, om te verncemen wat 'er omgaa. Op des Bruidegoms verklaaringe van zijn gelukkig flaagen en genoegen , kondigen de keteltrommen en trompetten het blijde nieuws aan, en de vaten om te baaden worden flraks gereed gemaakt , ter verkwikkinge van het gelukkig paar. In alle mogelijke betooningen van blijdfehap en vreugde worden de volgende dagen doorgebragt. De mannen vieren hunnen trek tot buitenfpoorig drinken. Terwijl de Bruidegom met zijne vrienden lustig zuipt, cn zijne zinnen door dronkenmaakende dranken bedwelmt, bedient zich de Bruid, indien wij aan eenige Reisbefchrijvingen mogen geloof flaan, van de nog weinige overige oogenblikkcn van vrijheid, om zich dezelve ten nutte te maaken, en verlustigt zich in baars minnaars armen. Uit hetgeen wij over de huwelijksplegtigheden der Rusfen gezegd hebben, kunnen wij leeren, dat zij nog verfcheiden gewoonten hebben behouden, weleer gebruikelijk onder de aloude Schithen, van welke zij af komftig zijn. Veele redenen zijn 'er, nogthans, om te hoopen, dat het licht van meerdere kennisfe, door verloop van tijd, hen zal aftrekken van zulke dwaaze en belachelijke gebruiklijkheden. In het vervolg deezes Werks zulïen wij gelegenheid vinden , om iets te mel- De RUSSISCHEKER K.  De RUSSISC HE KERK. B E« ^GODSDIENSTIGE melden van de buwelijksplegtigheden in een land, dat van Proteflanten wordt bewoond , welke bijkans even belachelijk zijn als die wij nu befchrecven hebben. Want, dc aloude gewoonten mogen ccm>zins van gedaante veranderen: doch zijworden niet ligt uitgerooid.  GESCHIEDENIS. 465 BEGRAAFENIS-PLEGTIGHEDEN DER R U S S Ê N. De laatfte bijzonderheid , van welke wij zullen handelen, is, de wijze,] op welke de Rusfen hunne dooden begraaven i en dc eerbied, welken de leevenden aan de geftorvenen toedraagen. In de aandoeningen, de gemoederen der menfehen van natuurc ingeplant, heeft dit alles zijnen grondflag. Want men heeft dikmaals opgemerkt, dat de zulken , welke geenen eerbied hebben voor de Lijken hunner afgeftorvene bloedverwanten * met dc leevenden nooit veel medelijdens zullen bctoonen. Allcrlcie onbetaamelijkheid of kleinagting, de overleedcnen aangedaan, verkondigt een verhard gemoed.Want, daar wij naar Gods beeld wierden gefchapen, behooren onze lichaamen op eene betaamelijke wijze ter aarde bcfteld te worden. Niet minder merkwaardig , in allerlei opzigten, zijn dc Bcgraafenis- dan de Huwelijksplegtigheden der Rusfen, Zo ras? een kranke den laatften adem heeft uitgeblaazen , ontbieden zij de bloedverwanten en vrienden van den overleedene, die zich rondom het Lijk plaatzen, cn over hetzelve weenen, indien zij kunnen* Ook III. deel. Gg heeft De l U S S t* iCHE cer.k.-  De RUSSI' SCHE Kerk, 466 GODSDIENSTIGE heeft men 'er Vrouwen, die het werk van ■ rouwklaagfters verrigten. Zij vraagen den overleedene na de oorzaaken van zijnen dood : of zijne tijdlijke omftandigheden bekrompen of verward waren? of hem de noodwendigheden of gerijflijkheden des leevens ontbraken, enz ? Dewijl de gcftorvene op deeze vraagen niet kan antwoorden , geeven zij eerst aan den Priester een gefchenk, beftaandein zwaar Bier , Brandewijn en Mee, opdat hij bidde voor de rust der ziele van den overleedene. Vervolgens wordt het Lijk rein gewasfehen , in zuiver lijwaat gekleed , of in een doodkleed omwonden, en met Rusfisch leder gefchoeid, waar naa hij in een kist geleid wordt, met de armen op de borst kruislings over elkander. De Rusfen maaken hunne doodkisten van de ftammen van holle boomen, en overtrekken ze met laken, of ten minfte met den grooten mantel van den overleedene. Nogthans wordt het Lijk niet na de Kerk gebragt, dan naa dat men het acht of tien dagen in huis bewaard heeft, indien het jaargetij en de omftandigheden van den overleedene zo lang uitftel lijden. Wie zou zich verbeelden, dat zulk eene ijdele en belachelijke gewoonte , als deeze is, eenige onderfcheiding zou maaken tusfehen den hoveling en den burger, tusfehen den rijken en den armen ? Maar , ongetwijfeld, is het een aangenomen gevoelen , dat hoe langer iemand in deeze wae-  GESCHIEDENIS. 46> waereld vertoevd, hoe hij gunfiigcr bejegening in dc andere zal ontmoeten. Hoe t hier mede zij, de Priester bewierookt het Lijk , en befprengt het met gewijd water, tot op den dag, op welken het zal begraven worden. De Lijkftaatfie wordt gefchikt in de volgende orde. Een Priester treedt Vooraan , draagende dc afbeelding van den Heilige , die tot Patroon of Befchermhciligc over den overleedene wierdt gekoozen, ten tijde als hij gedoopt wierdt, Vier jonge maagden, zijnde de naaste bloedverwanten des geftorvene, en de voornaamfte rouwdraagftefs, Volgen hem i of bij gebrek van zulke vrouwelijke nabeftaanden, worden 'cr zo veele Vrouwen gehuurd, om dc Lijkftaatfie bij te woonen, en dien treurigen pligt waar' te neemen. Dan volgt het Lijk, 't welk op dc fchouderen van zes draagers gedraagen wordt. Indien dc overleedene een Monnik of Non zij, verrigtcn de Kloosterbroeders of Zusters deezen liefdedienst. Eenige vrienden gaan ter wederzijde van het Lijk; zij bewierooken hetzelve onder het voortgaan, en zingen eenige liederen, om dus de booze Geesten te verdrijven, cn te beletten dat zij rondom hetzelve waaren. Dc bloedverwanten en vrienden fluiten den trein, allen een waschkaars in hunne handen draagende. Zo dra men het graf is genaderd, wordt de kist geopend, en het beeld des Befchermheilige op het Lijk Gg 2 ge, R U S S l< i C HE IvEKK,  De BUSSISC ME KER K. 46S GODSDIE NSTIGÉ geplaatst, terwijl ondertusfehen de Priester eenige gebeden doet, op dc ftaate-lijkc gelegenheid flaande, of eenige plaatzen uit den Kerkdienst voorleest. Hief naa zeggen de nabeftaanden en vrienden het laatfte treurig vaarwel, hetzij dooiden overleedene zeiven te kusfen , of de kist, in welke hij zal begraaven worden. Dan vervoegt zich de Priester aan zijne zijde, en geeft hem in handen een vrijgeleide of getuigfehrift, ondertekend door den Aardsbisfchop, als mede door zijnen Biegtvader, die het tot een hoogcr of laagcr prijs verkoopen, naar gelange de rang cn omftandigheden der koopers medebrengen. Dit papier behelst een getuigfehrift van de deugdelijkheid en goede hoedanigheden van den overleedene, of althans van de oprechte bekecringe van alle zijne zonden. Wanneer iemand, welke zich in doodsgevaar bevindt, het geluk heeft van den zegen van zijnen Priester, en naa zijn overlijden een vrijgeleide van deszelfs hand tc ontvangen, wordt zijne onmiddelijke overbrenging na den hemel niet meer twijfelagtig gefteld. Altoos beveelt de Priester den geftorvene in de gunst en befcherming van St. nikolaas. Ten befluite van alles wordt de Doodkist toegefpijkerd, en in het graf nedergelaaten. Het aangezigt van den begraavcne wordt na het Oosten gekeerd, en zijne bloedverwanten cn vrienden neemen het jongfte affcheid met oprechte traanen, of, ten min-  GESCHIEDENIS. 469 minfte, met fchijnbaare droefheid en boezemfmarte , uitgedrukt door rouwklaagers , ten dien einde voorbedagtlijk gehuurd. Dikmaals gebeurt het dat de Rusfen geld en lecvcnsmiddelen uitdcelen onder de armen , die bij het graf zamenfchoolen. Doch algemeen is onder hen de gewoonte, hunnen rouwe en droefheid af tefpoe'len met Mee en Brandewijn, 't Is bekend dat de Rusfen, nevens verfcheiden andere Noordfche Volken , het gebruik van Lijkmaaltijden hebben behouden. En het gebeurt meer dan te dikmaals , dat zommigen onder dc befchaafdlle Natiën van Europa, bij dusdanige ftaatelijke gelegenheden , ter gedagtenisfe van hunne afgeftorvene vrienden, zich dronken drinken. Geduurende den rouw, welke veertig dagen aanhoudt, geeven de Rusfen drie Begraafenismaaltijdcn : tc weetcn, op den derden, den negenden en den twintigften dag naa den uitvaart. Een Priester, welken men ten dien einde heeft aangenomen, moet eenigen tijd in den gebede doorbrengen , voor de vertroosting en rust van de ziel des overleedenen, eiken avond en morgen, veertig dagen agterecn , en wel in eene Tent, welke ten dien einde over het graf van den overleedene worde opgellagen. Daarenboven vernieuwen zij eenmaal 's jaars de gedagtenis der afgeftor. venen. Voornaamlijk beftaat deeze plegtigheid in het rouwbedrijven op dcrzelver Gg 3 graf- De RUSSISCHEKEEK.  4?o GODSDIENSTIGE Be ItUSSJ6C H E KERK. graffteden, en in zorge te draagen dat zij behoorlijk bewierookt worden door zommigen van hunne loontrekkende Priesters, die, behalven het gefchenk, welk zij ontvangen voor hunnen wierook, of voor de geringe hoeveelheid vvasch , waar mede Zij zulke graven berooken, daarenboven hun voordeel doen met de onderfcheidene mondbehoeften, welke dikmaals na dusdanige plaatzen gebragt worden, of met de aalmoezen3 welke aldaar worden gelaaten, en door de geevers beftemd zijn , om ten djenfte en ter onderfteuninge der bchoeftigen te verftrekken. Deeze aalmoezen, welke bij de Begraafenisfen worden uitgedeeld, worden aan, gemerkt als verzoeningen voor dc zonden der overleedenen, Doch te vergeefs verbeelden zij zich, het Godlijk Opperwee, zen te zullen bevredigen, door het toebrengen van offeranden uit hetgeen naagejaagd wierdt door begeerlijkheid, en verkrecgen door ongcoorlofde praktijken. Ten allen tijde, misfehien, zal dit heilloos begrip ftand houden in de gemoederen der menfehen , dat zij met dc Godheid in een verbond kunnen treeden. Maar God heeft een afkeer van hetgeen door onregtvaardige middelen verkrecgen wordt. Ten aanzien van den ftaat der dooden, ,'gelooven de Ras/en, dat zo min de regtvaardigen als dc onregtvaardigen ingaan in de pcuwigduurende gelukzaligheid of elenda, vóór den dag der Opftandinge; zij ge-  GESCHIEDENIS. 471 gelooven dat de eerften na dien dag verlangen, en de andere deszelfs toekomst met fchrik te gemoete zien. In dit gevoelen worden zij verfterkt door alle dc Kerkvaders, welke vóór de regeering van Keizer constantinus den grooten geleefd hebben. En het is genoegzaam zeker, dat de aloude Jooden het zelfde gevoelen waren toegedaan. Gg 4. » E De \ U S S I- iCHE iER. K.  472 GODSDIENSTIGE D E jEHRIST. van St. THOMAS GRIEKSCHE CHRISTENEN VAN Sxf T H O M A S, in de Oostindiën. Dat in de Oostindiën Christenen worden gevonden , kan ons leeren dat in de vroegfte eeuwen het Euangelie alge, meener verkondigd en verfpreid was, dan veele lieden zich verbeelden. Na genoeg koomen de gevoelens dier wijdafgelegene Christenen overeen met die der Nestoriaanen f en, dewijl deeze Ketters in het laatfte gedeelte der derde Eeuwe leefden, kunnen wij hjer uit een gevolg afleiden, ten aanzien van den tijd, op welken het Euangelie in dat afgelegen gewest van Indie wierdt verkondigd. Niet dat deeze de eerfte maal was, dat het Christendom aldaar gepredikt wierdt: want, indien men eenig geloof moge flaan aan de overleveringe, predikte de Apostel thomas niet alleen onder de Indiaanen, maar ontving ook onder hen de martelkroon, Maar, gelijk nestorius veelejaarenlaaterleefde, is het waarfchijnlijk dat 'er gemeenfchap onderhouden wierdt tusfehen de Christenen van Klein-Afie en die in de Indien woonden, zelf Jangen tijd naa dat co*?*  GESCHIEDENIS. 473 constantinus de groote den Keizerlijken throon beklom. Uit hoofde van deeze gemccnfchap, viel niets gemaklij ker, dan dat de NestoriaanenZende* lingen na de Indien zonden; en, dewijl zommige van hunne begrippen zeer overcenkomftig waren met de neigingen en begeerten der menfehen, in eenen ftaat der verdorvens natuure, is het cigenaartig te begrijpen dat zij gereed wierden aangenomen. Dit, nogthans, mogen wij 'er nevens voegen, dat, hoewelzij niet in waarheid kunnen gezegd worden in de echte beginzels van het Christlijk geloof te ftaan, zij evenwel, in veele opzigten, niet zo verdorven zijn als zommige der Christenen , van welke wij reeds gefproken hebben. Dikmaals hebben de Pausfcn van Rome Zendelingen onder hen gezonden, inzonderheid naa dat dc Portugeezen zich in dat gedeelte der waereld gevestigd hadden. Alexis menesius, van de Augustijner Orde, die tot Aardsbisfchop van Goa wierdt aangeftcld , en het karakter van Primaat van het Oosten aannam, muntte uit in ijver, en arbeidde overvloediger dan alle de anderen, om eene verzoening te wege te brengen tusfehen de Christenen, van St. thomas en die van de Roomfche Kerke. Dewijl zijne Gcfchiedenis uit zijne eigen Gedenkfchriften is bijeen verzameld , en uit de berigten der zulken, wel, ke nevens hem in die waereldoorden reisden; als mede van etlijke Jezuiten, die Gg 5 zich CHRIST. van St. rUOMAS.  CHRIST. van St. THOMAS I ; 474 GODSDIENSTIGE zich derwaarts hadden begeeven, mogen wij uit dit alles een rechtmaatig denkbeeld vormen wegens den ftaat en de godsdienftige beginzelen diens Volks, ten tijde van deeze merkwaardige zendinge, welke voorviel in den jaare MDXCIX. Reeds vóór den leeftijd van alexis, hadden verfcheiden Geestlijken de vereeniging der Christenen van St. thomas met de Roomfche Kerk ondernomen. Don jan albuquerque, van de Orde van St. franciscus, was de eerfte Aardsbisfchop van Goa. Onder zijn opzigt en befcherming, wierdt, in den jaare MDXLVI, te Cangranor , een Kollegie opgericht, ter onderrigtinge der jeugd in dc Latijnfche dicnstplegtigheden. Doch het leedt niet lang, of de Jezuiten, mannen van een doordringend oordeel, begreepen dat de jonge Chaldeeuwen, dus in deeze gronden onderweczen , van geen dienst konden weezen, en dat 'er geene hoop was, om geloofsleerlingen onder die Volken te maaken, zonder eene volmaakte kennis van de Chaldeeuwfche of Sijrifche fpraake. Hierom richtten zij een ander Kollegie op, in den jaare MDLXXXVII, omtrent eene mijl van Cangranor, ter onderrigtinge van de jeugd in de Chaldeeuwfche taaie, ten einde op dat wanneer zij tot jaaren van onderfcheid gekoomen, ert behoorlijk onderweezen waren, als waare Chaldeeuwen tot den dienst mogten worlen toegelaaten. Doch, geringen of geeïen opgang maakte dit ontwerp: want de  GESCHIEDENIS. 475 kennis der taaie was geene genoegzaams voorbereiding; ovcreenfteraming in de: beginzels der Leere met hunne Kerkvoog-' den wierdt onvermijdelijk vereisebt, om hun het voorregt te fchenken van in hunne Kerken te mogen prediken ; terwijl hunne gevoelens cn wijze van redekavelen, vermits zij onder de Jczuiten waren opgevoed, wijd cn breed vcrfchilden van die , welke in het land algemeen waren aangenomen. Om deeze reden was het den Jczuiten volftrekt onmogelijk, alle hunne oude gewoonten geheel aftefchaffen, cn hen af te trekken van het betooncn hunner ondcrwerpinge aan den Patriarch van Babiion, die, zo wel als de Bisfchoppen, aan zijn regtsgebied onderworpen, van den Paus onafhanklijk was. De beste weg, welken zij, derhalven, huns oordeels, konden inflaan, was, zich te verzekeren van eenen hunner Bisfchoppen, wiens naam was mar jozef, en die derwaarts wierdt gezonden door den Patriarch van Babiion , opdat hun ontwerp, daar het volk geenen Herder hadt, te gereeder de begeerde uitwerking mogt erlangen. In dc daad , dcezc Bisfchop mar jozef gaf last en bevel, dat de Mis zou gevierd worden naar de wijze en in het gewaat der Latijnen; ja, dat zij den zelfden wijn, en de zelfde ouwelenzouden gebruiken. Doch, niet tegenffcaande dit alles , volhardde hij in zijne Nestoriaanfche leerftcllingen, en leerde de Portugeezen, welke hem verzelden, dc gc- zc- mnisf. >an St. rnoaiAS.  CHRIST. van St. THOMAS. I I j ] < 1 ] i c c \ X c ii a: 476 GODSDIENSTIGE zegende Maagd noemen, Heilige maria, Moeder van christ us, en niet Moeder Gods. Dit noodzaakte den Aardsbisfchop en den Onderkoning, om zich van zijn perfoon te verzekeren, en hem na Rovie te zenden, Doch bij zijne aankomst in Portugal, wist hij zijne zaaken zo kunftig te beleggen , dat hij de noodige vrijgeleibrieven verwierf, om na zijn Aardsbisdom van Serra te mogen wederkeeren. Geduurende zijne afweezigheid, wierdt een ander Bisfchop in zijne plaats gefield, mar abraham genaamd. Om in zijn Bisdom bevestigd te worden, begaf deeze zich vervolgens na Rome, om zijnen eerbied bij den Paus af te leggen. Naa dat hij aldaar zijne dwaalingen openlijk hadt lerrocpen, wierdt hij van nieuws georIcnd, en verpligt alle de trappen van den Geestlijken ftaat te beklimmen, van het cheerzel af tot aan het Priesterfchap. Vaaderhand wierdt hij tot Bisfchop gewijd, m zijne Heiligheid verleende hem Bullen ot het beftuur van zijne Kerk te Serra. lij voegde 'er nevens zijne brieven van anbeveelinge aan den Onderkoning, die lem, egter, kleinen dienst deeden. Want e Aardsbisfchop van Goa, bij zijne weerkomst , zijne Bullen onderzogt, en evonden hebbende, dat de Paus misleid ^as door mar abraham, liethij hem, nder dat voorwendzel, jn een Klooster 1 verzekering neemen, tot dat men een itwoord van Rome kon bekoomen. Hij vondi;  GESCHIEDENIS. 47? vondt gelegenheid om te ontkoomen, ene verbergde zich in de Kerken van zijn ei-' gen Sticht, daar hij eene gunftige bejege-• ning bij de Nestoriaanen ontmoette, die wanhoopten dat 'er immer onder hen een ander Bisfchop door deh Patriarch zou worden aangencld. Mar abraham, ondertusfehen, dié altoos de Portugeezen wantrouwde, week na het platte land; cn om te doen zien dat hij met den Paus volmaakt verzoend was, ordende hij van nieuws alle de geenen , welke hij voorheen hadt geordend, om alzo te handelen overeenkomftig met de Roomfche plegtigheden. Hij ftelde alle zijne poogingen te werk, om Rome, den Onderkoning en den Aardsbisfchop te overtuigen , dat hij aan de Latijnfche Kerke onaffcheidbaar verknogt was. Niet tegenflaande alle deeze verrigtingen , predikte hij ijverig en prentte de Leerftellingenin van nestorius, in zijne Kerk te Serra , en Wilde op geenerhandc wijze gedoogen dat zijne naavolgers een eenig woord gewaagden van den Paus, als opperst hoofd der Kerke; hij erkende geen anderen Patriarch dan dien van BabiIon. Van den anderen kant wierdt mar jozef , den voorgaanden Bisfchop van Serra, ten laste geleid, dat hij de Ketterijen van nestorius predikte en inprentte; cn daar over ondervraagd zijnde, antwoordde hij, met eene onverzettelijke onbefchaamdheid , eene openbaaring gehad te hebben van den Almagtigen , dat de IIIRISTi an St. :iiomaS.  CIIRIST. van St. THOMAS, 4?8 GODSDIENSTIGE de Godsdienst, welken hij van zijne Voorvaderen hadtingezoogen, de alleen waare Godsdienst was. Op deeze verklaaring wierdt hij op ftaanden voet in hegtenis genomen, en na Rome gezonden, alwaar hij zijne dagen eindigde. Uit dit verhaal blijkt duidelijk, dat de Nestoriaanen, om hunne Geloofsbelijdenis , door de Portugeezen zeer ftreng vervolgd wierden; dat de Zendelingen , die flegts eene oppervlakkige kennis van dc Oosterfche Godgeleerdheid bezaten, zeer kwelziek waren, aandringende op de onderhouding van verfcheiden plegtigheden, die van geringe of geene aangelegenheid waren; en dat zij hierdoor de Nestoriaanfche Bisfchoppen hadden genoodzaakt, eenigen tijd te veinzen, en door gewelddaadige middelen, nieuwigheden , of dus lang onbekende plegtigheden, in hunne Kerken in te voeren. Door deeze zelfde middelen gefchiedde het dat mar abraham, uit ontzag voor eenen brief, welken hij van den Paus hadt ontvangen , en uit vreeze dat hij den Onderkoning zou vertoornen, die hem een vrijgeleide fchonk, om tegenwoordig te zijn bij eene Kerkvergadering , genoodzaakt wierdt, andermaal alle zijne dwaalingen te verzaaken, en openbaare belijdenis te doen van het Apostolifche en Roomsch-Katholijke Geloove. Naauwlijks, egtcr, was hij in zijne eigen Kerk wedergekeerd , of hij predikte, met even veel drifts en ij vers ds voorheen, de Nestoriaanfche LeerfM- Jin-  GESCHIEDENIS. 479 lingen. Ten zelfden tijde zondt hij eenen, brief aan den Patriarch van Babiion, om; hem te verzekeren, dat zijn bjjwoonen' van de Kerkvergaderinge van Goa niet eene daad van eigen verkiezinge , maar door den dwang der Portugeezen was gefchied. Het vervolg dier Gefchiedenisfe levert nog verdere bewijzen op van de mishandelingen, welke de Nestoriaanen lecdendoor de maatregelen , beraamd om hen met de Kerk van Rome te verzoenen, en te noodzaaken om de Geloofsbelijdenis van Paus pius den IV te ondertekenen, onder den voorheen gemelden alexis menesiuSj Aardsbisfchop van Goa, die zich na Indie begaf, voorzien van ccn brief van Paus clemens den VIII, om te klaagen over, en zijne befchuldigingen in te brengen tegen mar abraham. De vuurige ijver, welken de Nestoriaanfche Christenen hier te lande betoonden, ter verdeediginge van hunne godsdienftige leerbegrippen, ftraalt door in dit geheele verhaal. Wij zien 'er uit, dat zij beweerden, hunne geloofsbegrippen ontvangen te hebben van St. thomas zeiven, en dat zij in hunne vooroordeelen 4 zo verre gingen , dat zij hunne handen voor hunne oogen hielden, bij het vieren van de Mis der Latijnen, wanneer de Priester de Hostie om hoog hefte, om van het Volk te worden aangebeeden. Eene bijzondere hoogagting en onfchendbaare verknogtheid betoonden zij aan ::hrist. >an St. lHOMAS.  CHRIST. ra» St. THOMAS. i < 3 i 480 GODSDIENSTIGE aan hunnen Patriarch van Babiion. En, indien iemand hun vraagde , of niet de Paus het hoofd der Kerke ware ? gaven zij tot antwoord, dat hij is het hoofd van dc Kerk van Rome, die flegts eene bijzondere Kerk, of de Kerk van St. petrus, en niet de Kerk van St. thomas is. Hardnekkig ftaan zij in het gevoelen, dat het twee onderfcheidene Kerken, en van elkander volflrekt onafhanklijk zijn. Daarenboven kantten zij zich ernftig aan tegen het Sakrament der Bevestiginge, 't welk de Aardsbisfchop alexis hun tragtte toe te dienen.- Stoutmoedig leiden zij hem te laste nijd en eerzuchtt en een heimelijk oogmerk dat hij den Godsdienst van St. thomas wilde vernietigen , en hen tot ledcmaaten ftellen van de Kerk van Rome, op dat hij, door de uitvoering van dit ontwerp, zoude meester worden van alle de Indiaanfche Kerken. Dit, zeiden zij, was de waare en eenige' reden , waarom deeze Aardsbisfchop de Patriarchen van Babiion klein agte en over len hekel haalde; terwijl zij zelve, van len anderen kant, uitdrukkelijk verklaarlen , te willen volharden bij hunne geïoorzaamheid en onderwerping aan hun-, ïen Patriarch, en nimmer hun eigen te;en het Roomfche geloof te zullen vervisfelen. Niet tegenftaande deeze ijverige tegen:anting der Nestoriaanen, zogt de Aardsisfehop alexis menesius bijaanhoucnheid hen te overtuigen, dat hun Patri-  GESCHIEDENIS. 481 triarch een Ketter, en in den Ban gedaan was, en dat zij, diensvoJgens, God voor hem in het bijzonder niet konden bidden. Zo welberaaden was hij in deeze ondernceming, dat hij zijne bewijsredenen onderfchraagde met aanzienlijke gefchenken, om hen aan de hand te doen koomen; ook hadden deeze de bedoelde uitwerking. Zomtijds nam hij de toevlugt tot dwangmiddelen ; dikmaals ftelde hij, in de handhaaving zijner zaake, zijn eigen leeven in gevaar. Want, onder voorwendzel dat hij een volftrekten last van den Paus hadt, oeffende hij zijn gezag op alle plaatzen daar hij kwam, zonder eenige agt te flaan op de bijzondere Kerkvoogden of Predikers , zelf voor dat zij eenige genegenheid lieten blijken om zijne zending te erkennen. Door deeze kloeke middelen, vestigde de Gezant zijner Heiligheid den Roomfchen Godsdienst in deeze gewesten, en fpaarde geene moeite of kosten om zijne ontwerpen te volvoeren. Hij ordende verfcheiden perfoonen, in regelrechte tegenoverftelling der Kerfpel - Bisfchoppen; doch deedt hen vooraf de Nestoriaanfche dwaalingen afzwecren. De zulken, welke dus in de gewijde Orden wierden toegelaaten, waren, behalven hunne toeftemming aan zijne Geloofsbelijdenis , verpligt , den Roomfchen Paus trouwe te zweeren, en geene andere Kerkvoogden te erkennen, dan die van hem hunnen last hadden ontvangen. III. deel. Hh Thans CHRIST. van St. THO.MAS.  432 GODSDIENSTIGE CHRIST. van St. THOMAS, Thans eischt de orde van ons Verhaal, dat wij een berigt geeven van de wanbegrippen , welke alexis den Christenen van St. thomas te laste leide. I. Stijf en fterk ftonden zij in alle de leerftellingen van nestorius, en weerden alle de beelden uit de Kerken , behalven het Kruis, 't welk zij eenen diepen eerbied betoonden. Nogthans zag men verfcheiden afbeeldingen van bijzondere Heiligen , in zulke Kerken, welke nabij die der Portugeezen ftonden. II. Zij beweerden dat de Zielen der Heiligen den Almagtigen niet zullen zien , vóór den dag der Opftandinge. III. Niet meer dan drie Sakramenten erkenden zij: te weeten, den Doop, de Ordening en het Avondmaal. Zo onregelmaatig gefchiedde de toediening van den Doop onder hen, dat dezelve, in eene en . de zelfde Kerk , op verfchillende wijzen wierdt bediend. Dit was de oorzaak dat het doopzel dikmaals kragtloos wierdt geoordeeld : zo dat alexis m e n e s i u s de meesten hunner heimelijk herdoopte. Ook vondt men 'er veelen onder hen, inzonderheid de zulken , welke in behoeftige omftandigheden zich bevonden, en in de bos fchen woonden, welke in 't geheel niet gedoopt waren, uit hoofde van de kosten , welke op de toediening diens Bondzegels liepen. Niet tegenftaande dit fchandelijk pligtverzuim, kwamen zij ter Kerke en ontvingen het Avondmaal. Wijders  GESCHIEDENIS. 483 ders Helden zij het ondergaan van den Waterdoop dikmaals verfcheiden maanden , ja, zomtijds, etlijke jaaren uit. IV. Gewijde olie gebruikten zij niet bij de bediening van den Doop; uitgezonderd dat terwijl hunne Getijboeken gewag maaken van de zalving naa den Doop , zij hunne kinderen zalfden met eene zeker fmeerzel of zalf, zamengefteld uit olie en Indiaanfche nootcii , of eene foort van faffraan, zonder dat daarbij een formulier van zegenfpreeken wierdt gebruikt. Dit ging bij hen voor eene gewijde zalving door. V. De Sakramenten van Bevestiginge en het laatfte Olie'zel waren bij hert niet in gebruik; ja, zij kenden zelf deeze Woorden niet. VI. Eenige weinigen , welke onder of nabij de Portugeezen woonden, Uitgezonderd , hadden zij eenen afkeer van dë Biegt. En , wat aangaat het gezegende Sakrament des Heiligen Avondmaals, zij ontvingen het op Witten-Dönderdag, en op eenige andere plegtige feestdagen, zonder eenige andere voorbereiding, dan dat Zij de Vasten onderhielden. VII. Hunne boeken krielden Van zeer gewigtige dwaalingen, (voornaamlijk ten opzigte van het gezegende Sakrament,) en in hunne Misboeken hadden de Nestoriaa* nen ontelbaare bijvoegzels gemaakte VIII. Zij zegenden het Sakrament des Heiligen Avondmaals met kleine koekjes, piet olie en zout toebereid t en in kope- Hh 3 reu CHRIST. van St. THOMAS.  484 GODSDIENSTIGE CIIR.IST. van St. THOMAS, ren Vaten gebakken, door de Diakenen en andere mindere Geestlijken, in een afzonderlijk vertrek, in de gedaante van een torentje gebouwd. Terwijl de koekjes wierden gebakken , zongen zij verfcheiden pfalmen cn geestlijke liederen. En, wanneer zij gereed waren om gewijd te worden, lieten zij ze vallen in een klein mandtje van groene bladeren, door een klein gat, in den vloer van het torentje open gelaaten. Onder de wijding bedienden zij zich van wijn met water gemengd, waarin men vooraf eenige rozijnen hadt geleid. IX. Zij vierden de Mis, doch dit gebeurde niet dikwijls. Die daarbij tegenwoordig was, fioeg eene foort van tabbert over zijn gewoon gewaat, hoewel hij geen Diaken ware. Hij hieldt het wierookvat in zijne hand, en badt bijkans zo veele gebeden als die geene, welke de plegtigheid bediende. Hij voegde 'er nevens verfcheiden vreemde en onheilige gebruiklijkheden, welke ten in 't oog loopenden bewijze dienden van hunne dwaalinge, ten aanzien van de natuur deezes Bondtekens. X. Zulk eene hoogftijgende hoogagting hadden zij voor de gewijde Orden, dat 'er naauwlijks eene familie onder hen was, van welke niet een of meer perfoonen aan den dienst van het Altaar waren toegewijd. De waare reden hier van was, dat zij hier door niet onbevoegd wierden gehouden tot eenige andere bevordering^ Ook  GESCHIEDENIS. 485 Ook wierden zij overal, daar zij kwamen, met eerbied behandeld, en bekleedden de voornaamfte plaats. Op den ouderdom der zulken, die tot de gewijde Orde wierden toegelaaten, wierdt niet gelet. Zij ordenden tot Priesters jongelingen , die flegts zeventien, achttien of twintig jaaren oud waren. Naa hunne ordening, traden zij zomtijds in 't huwelijk , niet flegts met weduwen, maar namen, naa het overlijden der eerfte, eene tweede, cn zomtijds eene derde Vrouw. Niet ongemeen was het, te ontmoeten een Vader, Zoon en Kleinzoon, allen tc zamen Priesters in eene en de zelfde Kerk. Meer eerbieds wierdt aan de Vrouwen der Geestlijken dan aan andere Vrouwen beweezen , niet alleen in de Kerken , maar ook op andere plaatzen van openbaare zamenkomfte. Zij waren kenbaar aan een kruis, welk zij om den hals droegen , _ of aan eenig ander onderfcheidend kenteken. Het gewoon gewaat der Kerkdijken , was een witte onderbroek, en over denzelven een lang hembd, waarover, welvoeglijkheids halve, zomtijds een witte of zwarte kazak gedraagen wierdt. Even als de Monniken en Reguliere Kanunniken, hadden zij den kruin van hun hoofd gefchooren. XI. Dagelijks kwamen zij te zamen en verrigtten den Godlijken Eerdienst met eene hoorbaare flcmme, in de Chaldeeuwfche taaie ; doch zij rekenden zich niet verpligt om, zulks bij eene andere gelcgcnII h 3 heid cmusT. van St. THOMAS.  CHR.IST. van St. THOMAS 486 GODSDIENSTIGE heid te doen. Ook hadden zij geene Ge? tijboeken voor afzonderlijke Godsdienst? oeffening. XII. In de toediening van den Doop cn het Heilig Avondmaal, maakten zij zich fchuldig aan Simonie: want zij ftclden'op prijs en vorderden eene belasting van alle die geenen, welke deeze Bondtckens in't hunne handen ontvingen. Allen , bijzonderlijk de zulken, welke ten platten lande woonden, zich in den echt willende hegeeven, vervoegden zich bij den eerften Priester , die hun voor kwam , om hun huwelijk in te zegenen. Zomtijds bekom? merden zij zich in 't geheel niet over een Priester, maar trouwden op de wijze van hunne afgodendienende nabuuren of medeburgers. XIII. Eene bijzondere hoogagting en eerbied betoonden zij aan hunnen Patriarch van Babiion, die een Scheurmaakcr , en het hoofd of de voornaamfte van den Nes? toriaanfehen Aanhang was. Van den anderen kant konden zij niet dulden, dat zelf de naam van den Paus in hunne Kerken wierdt genoemd. Deeze Kerken waren menigmaal zonder Prediker of Vikaris, en wierden flegts beftuurd door het oudfte lid der Vergaderinge, XIV. Hoewel zij op Zondagen geHadig de Mis in de Kerkbijwoonden, befchouwr den zij dit, nogthans, niet als een pligt, welke hen gevveetens halven verbondt: zo dat zij volkomene vrijheid hadden om naar goedvinden aldaar te verfchijnen of n;et  GESCHIEDENIS. 487 niet te verfchijncn. Op zommige plaat-1 zen wierdt de Mis flegts eenmaal 's jaars ! gevierd, en op andere niet eenmaal in de zes, zeven of tien jaaren agter elkander. XV. Dc Priesters oeffenden het een of ander handwerk, cn verzuimden alzo behoorlijke zorge te draagen voor hunne kudde. Hunne Bisfchoppen waren Babiloniërs , welke gezonden wierden door hunnen Patriarch , die van knevelarijen en geestlijken handel leefde. Hij dreef openbaaren handel in alle de gewijde verrigtingen, als de ordening van de Geestlij kheid cn de bediening der andere Sakramenten. XVI. Zij maakten geene zwaarigheid om op Saterdag vleesch te eeten. Aan eene buitenfpoorige dwaaling maakten zij zich fchuldig geduurende hunne Vasten en Advent: zodat, wanneer zij op éénen dag de Vasten hadden gefchonden, zij dien pligt de geheele week door verwaarloosden. Zij oordeelden zich niet verbonden om dit gebod te onderhouden, wanneer zij het eenmaal overtreeden hadden. Behalven de groote Vasten, onderhielden zij verfcheiden andere vastendagen , genoegzaam op de zelfde wijze als de Griekfche Christenen, van welke wij reeds ten overvloede gehandeld hebben. De zulken , egter, die bijgelooviger waren dan de andere , voegden het baaden bij het \Tasten , 't welk zij als onvolkomen befchouwden , indien zij verzuimden, in den morgenftond hun geheele lichaam te Hh 4 was- 'au St. ruoMAS.  CHRIST. van St. THOMAS 488 GODSDIENSTIGE wasfehen. Daarenboven baadden of wiesfchen zij zich, indien het gebeurde dat zij • een perfoon van minderen ftamme aanraakten. Merkwaardig is het, dat deeze Christenen hunne fpijsonthouding begonnen op den avond vóór de Vasten, en dezelve niet langer onderhielden dan tot den avond van den volgenden dag. Vrouwen , die van een kind van het mannelijk oir bevielen, kwamen niet in de Kerk, vóór dat 'er veertig dagen zedert haare bevalling verloopen waren ; wanneer zij een kind van het vrouwelijk gefhgt ter waereld bragten, moesten zij tachtig dagen uit de Kerk blijven. Aan het einde van den vastgeftclden tijd , woonde de Moeder den Openbaaren Eerdienst bij met haar kind in haare armen, en droeg het Gode en der Kerke ftaatelijk op. Bijzonder veel belang ftelden zij in den Ban, en waren met eene angftige vreeze voor denzelven vervuld. Volgens de regels van hunne Kerktucht, konden zij geene Abfolutie geeven aan iemand, welke een moedwilligen moord gepleegd hadt y of eenige andere fchreeuwende euveldaaden, zelf in het oogenblik des doods. Dus hebben wij den Leezer een berigt gegeeven van hetmeerengedeelte der dwaalingen en misbruiken, door alexis meNESius, den Christenen van St. thomas ten laste geleid, en welke de Verzamelaar dier Gefchiedenisfe vergroot , om te doen zien, welke onvermoeide poogingen 'er noodig waren, om geloofsleer- lin-  GESCHIEDENIS. 489 lingen onder die luiden te maaken. Doch, hadde deeze Aardsbisfchop cn dc andere Oosterfche Zendelingen eene volkomen e kennis gehad van de oude Godgeleerdheid , zij zouden deeze dwaalingen niet zo zeer vermenigvuldigd hebben, als nu gefchied is. En, in de daad, daar zij ieder geloofsartikel in het verband befchou wden, en vcrgeleeken met de Schoolfche Godgeleerdheid dcrEuropeaanen, is het geenzins te verwonderen dat zij zich bcgeerig toonden , om de Oosterfche Natiën op dien voet of grondflag tc hervormen. Men moet erkennen, dat 'er eenige misbruiken plaats hadden, welke luidkeels om eene hervorming riepen; doch zulk eene hervorming behoorde niet gegrondvest te worden op Euangelifche gewoonten. Op den twintigflen van Zomermaand des jaars MDXCIX, beriep Aardsbisfchop alexis menesius eene Kerkvergadering te Diamper , in het Koninkrijk Cochin. De Nestoriaanfche afgevaardigden waren op dezelve tegenwoordig, om gczamentlijk met den Aardsbisfchop tc raadpleegen over den ftaat hunner Kerkelijke zaaken. Om het te doen geloof vinden, dat de Nestoriaanen alle de vrijheid genooten , welke bij zulke openbaare en plegtige gelegenheden vereischt wordt, als mede om hunne toeftemming te verwerven aan alle de Geloofsartikelen , welke op dien tijd en in die Vergadering moesten erkend worden , verbondt de Aardsbisfchop acht van hunne voornaamfte KerkeHh 5 lij. CHRIST. van St. THOMAS.  49° GODSDIENSTIGE CHRIST. van St. THOMAS. lijken met ftevige banden aan zijne belangen, en deelde hun, zonder eenige agterhoudenheid , het geheim van zijn ontwerp mede, als mede de middelen en wegen , welke noodig waren om het gelukkig te doen flaagen. Hij deelde hun mede de affchriften van alle de befluiten, welke aldaar moesten genomen worden, en vraagde, op een gemeenzaame wijze, hunnen raad en gevoelen over ieder ftuk, even als of hij nog geen bepaald befluit hadt genomen. Met oogmerk, op dat wanneer zij in de Kerkvergadering zouden verfchijnen , zij allen eenpaarig mogten handelen , en alzo de overigen be weegen of noodzaaken om hun voorbeeld te volgen. In deeze Kerkvergadering wierdt dan bcflooten , dat de Priesters, Diakenen en Onderdiakenen en alle de afgevaardigden der bijzondere Heden, daar tegenwoordig, de Geloofsbelijdenis zouden ondertekenen , welke de Aardsbisfchop op zijn eigen bijzonder gezag hadt opgefteld. Dit wierdt diensvolgens ten uitvoer gebragt; op de plegtigfle wijze zwoeren zij allen trouwe en hulde aan den Paus, dien zij voor het hoofd der Kerke erkenden ; voorts verbonden zij zich bij eede, voortaan geenerhande gemeenfehap te zullen houden met den Patriarch van Babiion. Zij vervloekten nestorius en alle zijne ketterijen, en erkenden cyrillus, Patriarch van Alexandrie, voor eenen Heilige. Boven en behalven dit alles, wierden in deeze  GESCHIEDENIS. 491 zamenkomst verfcheiden bijzondere befluitcn genomen, ter hervorminge van die dwaalingcn, welke Aardsbisfchop menesius hadt ontdekt in dc bediening van hunne Sakramenten en in hunne Gcbedeboeken. Om deeze reden wierdt 'er bevel gegeeven om hunne Liturgiën, cn andere godsdienftige boeken, te verbeteren. Wat 'aangaat de inzegening van het huwelijk, in allen opzigte wierdt het zelve ingerigt op den voet van de Kerkvergaderinge van Trente. A\\e de overige bijzonderheden, raakende de Sakramenten der Boete, Bevestiginge en het laatfte Oliezei, wierden insgelijks hervormd naar de gewoonten der Roomfche Kerke, Hunnen Priesteren wierdt opgeleid, in het toekoomende, in altoosduurenden ongehuwden ftaat te leeven; 'cr wierden bijzondere fchikkingen beraamd met betrekking tot de zulken , welke zich reeds in 't huwelijk hadden be? geeven, Om kort tc gaan, de Aardsbisfchop voerde den Godsdienst der Latijnen in, en deedt dien ftand grijpen onder de Chaldeeuwen, niet alleen in deeze Kerke? Jijke zamenkomst, maar ook in zijne bezoeken aan eenige bijzondere Kerken. Thans zullen wij overgaan om te onderzoeken , of 'er gegronde redenen waren , om zo veele nieuwigheden onder dc Christenen van St. thomas in te voeren; dit zal van dienst zijn om den Leczer een zamenhangend denkbeeld te geeven van hunnen algemeen erkenden Godsdienst. I. Wat JURIST.' >>an St, fllOMAS.  CHRIST. van St. THOMAS. 492 GODSDIENSTIGE I. Wat aangaat die dwaalingen, welke hun door Aardsbisfchop menesius wierden te laste geleid, wij hebben reeds de gevoelens van nestorius met die der Roomfche Kerke overeen gebragt. Den zelfden weg behoorde de Aardsbisfchop te hebben ingeflagen, om zijne onderneeming gelukkig te doen flaagen cn duurzaam te doen worden. Want hij behoorde van dezelve een naauwkeurig denkbeeld gehad te hebben, voor dat hij het ondernam, om ze, enkel om de bewoordingen, te veroordeelen. Hadde hij hun doen zien, dat alle gefchillen en twisten, welke hen van de Roomfche Kerk afzonderden , alleenlijk in eenige dubbelzinnige bewoordingen beftonden, zij zouden ongetwijfeld handelbaarder en meer genegen tot eene verzoening geweest zijn. II. Ten opzigte van de beelden , de Chaldeeuwen draagen dezelve niet dien vcrregaanden eerbied toe als de Grieken in de Levant. De reden is, om dat deeze diepe eerbied voor dezelve in de Griekfche Kerk niet langer hadt fland gehouden , dan zedert de tweede Nicefche Kerkverl gadering, die niet zo oud is als de onderfcheidene aanhangen der Chaldeeuwen , die zich, over't algemeen, daar mede vergenoegen dat zij een Kruis in hunne hand°en hebben. Dit Kruis, waar mede de Priester zijnen zegen aan het Volk geeft, is van enkel metaal gemaakt, zonder eenige Ie minfte gedaante of afbeelding op het zei-  GESCHIEDENIS. 493 zelve. Met groot regt mogt de Aardsbisfchop , omtrent deeze aloude eenvoudigheid , infchikkelijkheid gebruikt hebben met de Christenen van St. Thomas: dewijl alles, wat, in vervolg van tijd, met opzigt op de beelden, is bcflooten, flegts de uitwendige gedaante en de Kerkelijke tucht betreft. III. Men moet bekennen dat zij het Sakrament van den Doop niet bedienen volgens de plegtigheden der Latijnfche Kerke. Doch de gedaante van hunnen Doop behoorde , om deeze reden alleen, niet als nietig en kragteloos te worden aangemerkt. Nog veel minder behoorden zulke perfoonen herdoopt te worden , die voorheen naar de wijze der Chaldeeuwen gedoopt waren, 't Geen dc Zendelingen gewoonlijk een ongelukkigen misflag doet begaan, wanneer zij met de Oosterlingen over Godgeleerde onderwerpen fpreeken, is, hunne vooringenomenheid met hunne Schoolgeleerde fpitsvinnigheden, met betrekking tot de floffe en de gedaante der Sakramenten. Wanneer zij, bij voorbeeld, bevinden, dat een kind niet op het zelfde oogenblik gedoopt is , als de woorden , op die plegtigheid flaande, worden uitgefproken , verbeelden zij zich dat zulk een Doop nietig en van geene kragt is. Zij neemen niet in aanmerking, dat de wijze van het toedienen der Sakramenten, onder de Oosterlingen, geheel beflaat in de herhaaling van bijzondere gebeden, en dat zij :hiust. van St. 1HOMAS.  494 GODSDIENSTIGE CHIUST. van St. THOMAS. zij niet zulke diepzinnige Overnatuurkun* digen zijn als de Latijnen. Zij zijn geheel onbekend met ontelbaare moeiliike en afgetrokkene Vraagftukkcn , welke onze Godgeleerden met alle mogelijke fcherpzinnigheid uitpluizen en oplosfen. IV. De Zalving, welke zij naa den Doop toedienen, befchouwen zij als het Sakra» ment der Bcvestiginge, niet tegenftaande dezelve van die der Latijnen wijd en breed verfchille. Geene reden hadt Aardsbisfchop menësius, om eene andere Zalving in te voeren, welke, hoewel in zijne eigen Kerk gebruikelijk, in de daad niets meer dan eene bloote plegtigheid is. Hij behoorde in aanmerking te hebben genomen , dat de Nestoriaanen, in gevolge Van het aloud gebruik der Oosterfche Kerke, wanneer zij hunne kinderen doopen, ten zelfden tijde de Sakramenten der Bcvestiginge en van des Heeren Avondmaal toedienen. Menesius fcheen op niets anders bedagt te zijn, dan op de affchaffing van hunne aloude gewoonten , en zulks om geene andere reden, dan om dat zij niet over een ftemden met de plegtigheden der Latijnen. V. De Aardsbisfchop begaat eenen misflag in zijne onderftelling, dat de Christenen van St. thomas in 't geheel geene kennis hadden van de Sakramenten der Bevestiginge en het laatfte Oliezei; ja, dat zij zelf deeze naamen niet kenden.Waarfchijnlijk is het, in de daad, dat zij da  GESCHIEDENIS. 495 de naamen deezer Sakramenten niet ken-, den, bijzonderlijk het laatfte, 't welk al-1 leen in de Latijnfche Kerk in gebruik is.' Want, hoewel de leden der Oosterfche Kerke hunne kranken zalven , overeenkomftig met het gebod van jakobus, noemen zij, nogthans, deeze plegtigheid niet het laatfte Oliezei, om de redenen, welke wij gemeld hebben, toen wij van de Griekfche Christenen fpraken. De zelfde redenen kunnen op de Bevestiging worden toegepast. Onder de Nestoriaanen , zo wel als onder de Griekfche Christenen, bedienen de Priesters dit Bondteken op den zelfden tijd met den Doop ; zij befchouwen het als de eindelijke vervulling en onaffcheidbaare voltooijing. Wat aangaat de Biegt, welke zij verfoeien, en waar van zij een afgrijzen hebben , de grond hier van was, ongetwijfeld, een misbruik of dwaaling, ongelukkiglijk in hunne Kerk ingevoerd : dewijl het bekend is dat de Biegt onder alle Oosterfche Natiën in gebruik is, niet tegenftaande de meesten van gevoelen zijn, dat het niet een pligt is , volgens een godlijk regt op hun rustende. VI. Wat aangaat die dwaalingen, welke de Aardsbisfchop voorwendde in hunne fchriften ontdekt te hebben, zodat hij het noodig oordeelde, den dienst van de Advent volftrekt af te fchaffen, zeer ligt zou het hem gevallen hebben, aan die ingebeelde dwaalingen een gunftige uitlegging te geeven. Daarenboven is de ver- be- :hrist. >an St. fHOMAS.  CHRIST. van St. THOMAS 496 GODSDIENSTIGE betering, welke hij in de Liturgie maakte, ijdel en niets beduidende : want geen ongevormder zamenraapzel kan men zich verbeelden dan den Nestoriaanfchen Misdienst , zo als hij denzclven hervormd heeft. De geheele orde vinden wij aldaar veranderd, tot geen ander oogmerk, dan om dezelve te plooien naar de aangenomene begrippen der Latijnfche Godgeleerden met opzigt op de wijding, welke , huns oordeels, beftaat in deeze woorden, Dit is mijn lichaam. Terwijl de Nestoriaaneny even gelijk alle de overige Oosterlingen , beweeren dat de wijding niet volkomen is, voor dat de Priester dezelve heeft beflooten met het Gebed, 't welk onder hen bekend is bij den naam van de Aanroeping van den Heiligen Geest. En, egter, deedt Aardsbisfchop menesius de Nestoriaanfche Priesters de Hostie aanbidden, zo dra dc bovengemelde woorden, Dit is mijn lichaam, waren uitgefproken, niet tegenftaande zij niet geloofden dat de Hostie alreeds gewijd was. VII. Hunne gewoonte, om het Sakrament des Avondmaals toe te dienen met gezuurde brooden, en daar onder water en olie te mengen, moet hun niet als eene dwaaling worden aangewreeven, dewijl zulks geenerlei verandering in dc natuur van het brood maakt. Daarenboven, de plegtigheid, door hen onderhouden, om dit brood, vóór de wijding, in zekeren zin heiliger tc doen worden, is niet alleen zeer prijs-  GESCHIEDENIS. 497. prijswaardig, maar ook van vroege her-< komfte. Even als de Griekfche Christe-i nen , onderfcheidden zij, door dit middel het brood, 't welk eerlang in het lichaam Van christus zou Veranderd worden, en ten dien geheiligden oogmerke was afgezonderd, van alle ander brood, 't welk zij bcfchouwden als onheilig, of ongewijd, tot dat over het zelve een bepaald getal van gebeden uitgefpfoken eh zekere liederen gezongen waren. VIII. Geen wonder is het dat de ChaU deeuiven niet zo dikmaals de Mis vierden als de Latijnen, en dat verfcheiden Priesters den Bisfchop hunne hulp Vérleenden, cn uit zijne handen de Communie ontvingen. Want dit was het aloud gebruik der' Kerke; terwijl de gewoonte, om een zo groot getal Misfen in de Latijnfche Kerk te doen, Van zeer Iaate berkomfte is, en ,• gelijk de Kardinaal bona met regt heeft aiangemerkt, voornaamlijk wierdt ingevoerd door de Bedelmonniken, en volkomener vastgefteld en bekragtigd wierdt" Zedert de invoering der nieuwe kanonikaale wet. Gebruiklijk was het insgelijks, in voorgaande tijden, dat de zulken , welke bij de Mis tegenwoordig waren , een aanmerkelijk gedeelte van den dienst lazen. De reden hier van was, om dat de Liturgie eene openbaare zaak was * waar bij de Vergadering zö wel als de Priester] belang hadt; uit de Gebeden, in het Latijnfche Misboek voor handen, kan dit gereedlijk worden aangetoond* III. de él, li IX, !HRÏSÏ< an Sf. 'HOJIASi  chiust. van St. thomas. 498 GODSDIENSTIGE IX. Zeer zeker is het, dat de Nestoriaanen en de andere Oosterfche Christenen zeer onagtzaam zijn omtrent de aloude Kerktucht, ten aanzien van de toelaatinge der jeugd in de gewijde Orde. Nimmer bemoeiden zij zich omtrent den ouderdom , welke bij dc Kanons wierdt gevorderd. Doch, indien deeze bijzonderheid, zo wel als eene andere, raakende het huwelijk van hunne Priesteren, hadde moeten hervormd worden, behoorde men deeze hervorming, eerder op hunne eigen wetten en inftcllingen, dan op die van Rome, gebouwd te hebben. X. Me nes rus telt de gewoonte, van het niet gebruik maaken van het Getijboek in hunne huislijke Godsdienstoeffening, onder hunne dwaalingen; doch dit doet hij zonder eenigen Ichijn van reden : dewijl zulks eene gewoonte van laatere dagen is. Daarenboven wierdt nimmer het Getijboek opgefteld, om tot zulk een bijzonder gebruik te dienen. XI. AVij twijfelen zeer, of de belasting, door de Nestoriaanfche Priesters op de toediening der Sakramenten geleid, in den eigenlijken zin den naam van Simonie of geestlijken handel moge voeren. Want deeze belasting wierdt gefteld in de plaats van een gefchenk. 't Geen wij ter verdeedigingc van de Griekfche Christenen , met opzigt op deeze bijzonderheid, gezegd hebben, kan ook met reden hier op worden toegepast. XII. Even weinig kan, onzes oordeels, de  GESCHIEDENIS. 499 de onderwerping, welke de Nestoriaanen aan hunnen Patriarch betoonen , op de lijst hunner dwaalingen gefteld worden: want de Oosterfche Christenen befchouwen hunnen eigen Patriarch, zelf den Bisfchop van Rome, als Mogendheden door de wet bekragtigd en vastgefteld. En, wanneer hun afkeerigheid van den Paus wordt te laste geleid, geeven zij tot antwoord , dat zijne Heiligheid zich over de Oosterfche Kerk een gezag aanmaatigt , 't welk zij niet erkennen. Dat zij Predikers noch Vikarisfen hebben, maar dat de oudfte Priester het bewind voert over hunne Vergaderingen, kan gewisfelijk hun niet als eene dwaaling worden aangewreevcn. In tegendeel, is dit eene prijswaardige cn voortreffelijke daad van Kerktucht. En 't ware grootlijks te wenfehen dat deeze gewoonte allerwege wierdt ingevoerd, om eene waereld van misbruiken te hervormen, welke , ten aanzien van de Kerkelijke ampten en waardigheden , ter Kerke zijn ingefloopen. XIII. Eindelijk , alle de dwaalingen, welke menesius den Nestoriaanen te laste legt, zijn, over 't algemeen genomen, geene weezenlijke dwaalingen, maar hebben alleen een beftaan in de verbeelding van zommige Zendelingen , welke alle zaaken van een godsdienftigen aart regelen en fchikken, overeenkomftig met de vooroordeelen, welke zij door hunne opvoeding in hunne eigen fchoole hebben li % in- CHRIST. van St. THOMAS.  CURIST. van St. THOMAS. 500 GODSDIENSTIGE ingezoogen. Zullen wij zo onredelijk zijn, bij voorbeeld, om te beweeren, dat deeze luiden , als mede de overige Christenen in het Oosten, zich fchuldig Hellen aan eene dwaaling, door vleesch te ceten op een Saterdag, daar deeze dag, volgens het aloud gebruik der Kerke, bij hun een Feestdag is ? Zullen wij de Nesioriaanen aan eene dwaaling fchuldig verklaaren , ten opzigte van hun huwelijk, om dat zij zich vervoegen bij den eerften Priester, dien zij kunnen vinden, om dc plegtige inzegening te bedienen ? Wij moeten hier aanmerken, dat in de Oosterfche Kerk nooit een Priester wordt ingeroepen als een getuige van de huwelijksbevestiginge, maar als dc eenige perfoon, die een wettig regt heeft, om het huwelijk in te zegenen, gelijk ook om de Sakramenten en de overige godsdienftige plegtigheden der Kerke te bedienen. Naa dus veel van hunne Leerftellingen gezegd, en de tegenwerpingen, door de Roomsch-Katholijken 'er tegen in gebragt, te hebben voorgedraagen, nevens de antwoorden , welke eene onpartijdige naafpooring ons eigenaartig aan de hand gaf, zullen wij nu voortgaan om den Leezer voor te draagen, wat deeze Volken aangaande zich zei ven getuigen. Noodig is het hier aan te merken, dat, gelijk zij, in voorgaande tijden, in Kerkelijke zaaken, onderworpen waren aan den Patriarch van Babiion, zij uit dien hoofde menig, maa-  GE SCHIÉDEN IS. 501 maaien Chaldeeuwen worden genoemd: ec- 1 nc bcnaaming , eerder de plaats hunner inwooninge aanwijzende, dan dat zij eenig denkbeeld van een godsdienftigen aart bchelze. Midlerwijl hebben wij geene reden om ons te verwonderen, wanneer wij vinden dat zij gegispt worden van de Roomsch- Katholijken , die ten allen tijde hunner verbolgenheid tegen anders denkenden over godsdienftige onderwerpen, buiten alle maat en paaien, den teugel vierden. Waarfehijnlijk is het, egter , dat dit berigt , welk zij aangaande hun zeiven geeven, niets anders is dan eene vervalfching van het echte berigt van St. t h o m a s den Apostel. Want, hoewel wij, in mondelinge overleveringe, zomtijds de flaauwe trekken der waarheid aantreffen , nogthans is dezelve met zo veele verdichtzcls doorzaaid, dat wij menigmaalen in de duisternis rond dwaalen , en ons zclven verliezen. De Christenen van St. thomas beweeren dan, af komftig te zijn van zekeren mar thomas, of thomas ca- na, een' ArmenifcK Koopman, die zich te Congranor met der woon nederzette. Deeze mar thomas trouwde twee Vrouwen , en verwekte bij beide kinderen. De kinderen van de eerfte Vrouw erfden alle zijne goederen en landerijen, die in het zuidelijk gedeelte van het Koninkrijk Congranor lagen. De kinderen van de laatfte Vrouw, die eene Negerin,li 3 doch, :hrist. >an St. rilOMAS.  CHRIST. van St. THUMAS. ] 50a GODSDIENSTIGE doch tot den Christlijken Godsdienst bekeerd was, erfden het landgoed, 't welk hun overleeden Vader in het Noordlijk gedeelte des Koninkrijks hadt bczeeten. Zeer talrijk wierden, in vervolg van tijd, zijne naakoomclingen, en verdeelden zich in twee aanmerkelijke takken, die nimmer tc zamen vereenigd wierden. De aframmelingen der eerfte Vrouwe, van welke de Adel is voortgefprooten , zien met veragting neder op de Christenen van den anderen tak. Zo verre gaan zij in hunne afkeerigheid , dat zij zich van alle Kerkelijke gemeenfchap met dezelve afzonderen , en het heilig dienstwerk hunner Priesteren veragten. Volgens het algemeen gevoelen, bloeide mar thomas, dien deeze Christenen als hunnen algemeenen Vader befchouwen, in dc tiende Eeuwe; doch dc Heer la croze is van gedagtcn dat hij in de zesde Eeuwe leefde. Voormaals wierden deeze Christenen geduld, en genooten, onder de Oppervorften van het land hunner inwooninge, verfcheiden zeer voortreflijke voorregten. Zo fterk groeiden zij, ten langen laatfte, in magt, dat zij uit hunne eigen Natie Koningen verkoozen. fn deezen ftaat van onaf hanklijkheid volhardden zij, tot op den dood van eenen hunner Oppervorften. Dewijl deeze geele kinderen hadt, nam hij eenen jongen Prins , uit het geflagt der Afgodendienaren , tot zijnen Zoon aan, en benoem-»  GESCHIEDENIS. 503 noemde hem tot zijnen onmiddelijken opvolger. In weerwil der menigvuldige Staatsomwentelingen , geduurende de twee jongstverloopene Ecuwen , in de Oostindiën voorgevallen, bezitten, nogthans, dc Christenen van St. thomas, nog heden, ruim vierhonderd kleine lieden of vlekken, die allen onder het regtsgebied van éénen Bisfchop ftaan; dobr den Patriarch van Babiion wierdt hij hun toegezonden , vóór dc verzoening deezer Christenen [met de Roomfche Kerk,] welke meer een werk van dwang, dan van vrije keuze was. De Bisfchop, welken dc Portugeezen hier hebben aangeflcld , voert den naam van de Bisfchop der bergen, om dat hij in een zeer bergagtig gedeelte des lands zijn verblijf houdt. Dewijl de Bisfchoppen van Sd. thomas zo wel burgerlijke als geestlijke Regters en Landvoogden zijn, hebben de Portugeezen hunne Bisfchoppen met de zelfde magt bekleed. Zeer talrijk zijn dc Bisfchoppen van St. thomas; doch hunne Stichten zijn niet groot, boewel zij veele toehoorders hebben. Zodanig is de tegenwoordige ftaat van den Godsdienst daar te lande, 't welk van zeer veele ingezcetenen wordt bewoond. Merkwaardig is het, dat de Jezuiten veele gevaarlijke reistogten ondernomen , en menigvuldige moeilijkheden ondergaan hebben, met oogmerk om hen tot de li 4 Leer, CHRTST. van St. THOMAS.  5©4 GODSDIENSTIGE CHRTST. van St. THOMAS. D E Leerftellingen van het Pausdom te bekee» ren. De Jezuiten zagen niet, of wilden niet zien , dat deeze Volken nimmer zo veele belachelijke gevoelens als zij zelve hadden aangenomen. Doch, wanneer geleerdheid, ftaatkunde en geestdrijverij zich in één perfoon vereenigen, moeten wij e> genaartig een zeer zonderling karakter verwagten.  GESCHIEDENIS. 5°5 d e GODSDIENSTIGE LEERSTELLINGEN e n PLEGTIGHEDEN der KOP TEN, Aan Kopta, eene oude ftad in Egijpte, welke bij plutarchus en1 strabo dikmaals wordt vermeld, zijn deeze Christenen hunnen oorfprong en naam verfchuldigd. Nog heden zijn de Christenen in Egypte onder deezen naam bekend. Zij fpreeken eene taal, hun bijzonder eigen , welke zij de Koptifche noemen. Onder het verrigten van den Godlijken Eerdienst wordt dezelve alleen gebruikt: want, in den dagelijkfchen omgang, fpreeken zij de Arabifche taal, die genoegzaam door het geheele land ver. ftaan wordt. Deeze taal, welke de Jezuit kircherus beweert eene Moedertaal en van alle andere taaien onaf hanklijk te weezen, is door de Grieken zeer veel veranderd en verbasterd: want, hoewel zij de Koptifche letters gebruiken, mengen zij daar onder zeer veele zuiver Griek' fshe woorden. Ii 5 In De IOPTEN,  De KOPTEN 506 GODSDIENSTIGE In hunne begrippen raakende de Drie■ eenheid , verfchilten de Kopten van dc Griekfche Christenen in de Levant, als mede van de Rusfen. Want zij gelooven dat dc Heilige Geest uit den Vader en den Zoon te gader uitgaat: zodat 'er, ten deezen opzigte, tusfehen hen en dc zo genaamde Rechtzinnigen, weinig verfchils plaats hebbe. Meer dan eens zijn zij mee de Kerk van Rome verzoend; doch deeze verzoeningen beftonden flegts in fchijn. Naauwlijks hadden de Roomfche Zendelingen den rug gekeerd, of de Kopten vervielen tot hunne voorgaande gevoelens, en kleefden de plegtigheden en de bediening van dezelve aan, zo als zij van hunne Voorouderen op hen waren nedergedaald. Een in 't oogloopcnd voorbeeld hier van vertoont ons de Kerkelijke Gefchiedenis van het jaar MDLXII. Het blijkt niet welke beweegredenen hen noopten; zeker is het, dat zij zeer onderdaanige brieven zonden aan den Paus, waarin zij hunne begeerte te kennen gaven , om zich te verzoenen met de Kerk van Rome, welke zij voor de Moeder van alle Kerken op aarde erkenden. Ingenomen met het denkbeeld, van zulk eene menigte bekeerden te zullen winnen, vaardigde de Paus zekeren Jezuit, roderik genaamd, aan hun af. Naa dat deeze eenige zamenkomften hadt gehouden met zommigen van hun, bijzonderlijk met twee van hunne Priesteren, welke de Patriarch g abriel ten dien ctogmerke hadt  GESCHIEDENIS. 507 benoemd, haalde hij hen met geringe moeite over tot dc erkentenis van 's Pausfen oppergezag. Doch , wanneer deeze Jezuit, eenigen tijd daar naa, bij den Patriarch aanhieldt, om brieven van gehoorzaamheid cn onderwerpingc aan den Paus te zenden, gaf hij moedig tot antwoord, dat zints het houden der Kcrkvergaderinge van Chalcedon, door welke verfcheiden Patriarchen waren aangcftcld , een iegelijk hunner verklaard was te zijn, onder christus, het opperhoofd en de prjafhankjijke Heer zijner eigen Kerke. Hij voegde 'er nevens, dat in gevalle het gebeurde dat de Paus van Rome tot gevaarlijke dwaalingen verviel, hem van dezelve rekenfehap afgevorderd, en hij voor de overige Patriarchen moest te regt gefield worden. Wat aangaat de brieven, die aan den Paus gezonden waren, de inhoud van dezelve moest niet inden flrcngflcn zin genomen, maar alleenlijk als de taal van beleefdheid worden opgevat. Want, toegcflaan zijnde dat hij de woorden Gehoorzaamheid en Onderwerping hadt gebruikt, niets meer bedoelde hij daar mede dan den eerbied, welken men zijnen vrienden ten allen tijde moet betoonen. Hij merkte verder aan, dat indien 'er iets wierdt gevonden in de brieven, welke hij aan den Paus hadt gefchreeven, 't welk onbeflaanbaar was met de Lccrflellingen zijner Kerke, deeze misflag niet aan hem, maar aan den Brieffchrijver moest ge weeten De KOPTKV.  50S GODSDIENSTIGE De KOPTEN. ten worden, die den waaren zin en meening hunner Leere hadt verdraaid. Bij zijne wederkomst te Rome, deedt de Jezuit rode rik aan den Paus verflag van de Leerftellingen der Kopten. Onderfteld zijnde dat dit berigt over 't geheel genomen getrouwlijk is voorgedraagen, blijkt'er uit, dat hunne gevoelens niet in een zo onvoordeelig licht moeten befchouwd worden , als de Roomsch - Katholijken ons willen doen gelooven. Maar wij moeten in bedenking neemen, dat de Roomfche Priesters nimmer genade willen betoonen aan de zulken, welke 's Pausfcn opperhoofdigheid niet erkennen , en zich niet onderwerpen aan alle zijne uitfpraaken, 't zij ze waar of valsch zijn, als afkomflig van een perfoon, die met de onfeilbaarheid begaafd is. Wij mogen hier nevens voegen , dat wanneer de Roomfche Zendelingen na Heidenfche Natiën zich begeeven, om gcloofsaankoomelingen te winnen, zij doorgaans de deugden dier Volken verheffen, welke, volgens hunne eigen bevattingen van den aart der dingen , vreemd zijn van de kennisfe des Euangeliums. Terwijl zij, van den anderen kant, wanneer zij, onder de Griekfche of Protejiantfche Christenen, bekeerlingen zoeken te maaken, en hunne poogingen zien mislukken, deeze lieden met veel haatlijker kleuren maaien, dan zij omtrent de Heidenen gedaan hadden. - De  GESCHIEDENIS. 509 De dwaalingen, welke door de Jezuiten den Koptifche Christenen worden te« laste geleid, zijn de volgende. (Doch dc Leezer gelieve in opmerking te neemen de vooroordeelen, met welke zij, die dit berigt geeven, zijn vooringenomen.) Zonder eenige reden te geeven, of zonder dat hun deswegen rekenfchap wordt afgevraagd , fcheiden zij zich af van hunne echte Vrouwen, en trouwen eene andere. Voor dat zij hunnen kinderen den Doop toedienen , befhijden zij dezelve. Zij erkennen zeven Kerkelijke Sakramenten ; doch in ftede van met de Kerk van Home volkomen zamen te ftemmen, mecnen zij de volgende van Godlijke inftellinge te weezen : den Doop, de Biegt, het Avondmaal, de gewijde Orden, het Geloof, de Vasten en het Gebed ; zij fpreeken van geene anderen. Zij gelooven, zeggen de Jczuiten, dat de Heilige Geest alleen uitgaat van den Vader, en niet van den Vader en den Zoon. Zij erkennen flegts drie Kerkvergaderingen, te weeten, die van Ephefe, Conftantinopole en Nice; de befluitcn van alle de andere befchouwen zij als kettersch, of ten minfte als zo verre van de waarheid afwijkende, dat zij in hunnen eigen aart valsch en dwaalende zijn. Uit hetgeen wij reeds gezegd hebben wegens de Griekfche Christenen, in andere waereldoorden woonagtig, kan het blijken , dat de begrippen , welke van de Koptifche Christenen aangenomen worden, en De OP TEN.  De KOPTEN. 510 GODSDIENSTIGE en aan de Roomfche Kerke zo aanftootelijfc voorkoomen, met regt mogen toegefchreeven worden aan alle de Oosterfche Kerken, welke nevens hun de bcfluitcn van verfcheiden Algemeene Kerkvergaderingen hebben verworpen. Dat zij het Geloof, de Vasten en het Gebed od de lijst der Sakramenten ftellen, hieromtrent moeten wij aanmerken, dat zij het woord Sakrament niet in den zelfden uitgebrciden zin als wij gebruiken: zodat wij mogen vastftellen dat zij de vier eerstgemeldc voor weezenlijke Sakramenten houden. De drie laatstgenoemde fchijnen 'er flegts bijgevoegd te zijn door zommige van hunne geheimzinnige Godgeleerden; een geflagt van menfehen , die door hunne overdragtlijkc uitleggingen der Schriftuure doorgaans het woord Gods tot ecnraadzcl ftellen, de weinige overblijfzels van het licht des menschlijken verftands verdonkeren, en een fteen des aanftoots leggen voor de voeten der zulken, die in goeden ernst de waarheid zoeken. Noodig is het hier aan te merken, dat het zeggen van brerewood, in zijne Naafpooringen, dat de Kopten gelooven dat de Heilige Geest uitgaat van den Vader en den Zoon , een misflag is : want dat gevoelen is bijzonder eigen aan de Latijnfche of Westerfche Kerke. Even gelijk de Griekfche Christenen in de Levant, als mede de Rusfen, gelooven de Kopten, dat de zielen der afgeftorvenen niet in den hemel of in de helle koomen, vóór den dag der  GESCHIEDENIS. 511 der algemeene Opftandinge. Zeker is het, ondertusfehen, dat hunne Godsdienftige 1 Kerkgewoonten een vreemd mengelmoes zijn van Griekfche en Roomfche plegtigheden. Wanneer de Priester in dc Mis de Hostie om hoog heft, flaan zij op hunne borften , werpen zich voor dezelve ter aarde , maaken het teken des kruizes , en zwaaien hunne mutzen een weinig boven hunne hoofden. Na genoeg koomt deeze gewoonte overeen met die der Roomfche Kerke. Waarfchijnlijk is het dat zij, geduurende de jongstverloopene tweehonderd jaaren, is aangenomen. Wanneer de Priester het Sakrament [des Avondmaals] gebruikt, breekt hij het brood in de gedaante van een Kruis, cn doopt het in den beker in een weinig wijns. Daar naa doet hij etlijkc gebeden, en eet drie kleine ftukjes van het brood, drinkt daar op drie lepels vol wijn , en bedient vervolgens, op de zelfde wijze, zijnen handlangenden Diaken. Naa het vieren der Misfe, laaten zij nimmer iets van het gewijde brood en den wijn over. Ook wijden zij geen ander dan gezuurd brood, en vermengen den wijn met water. Al wat 'er naa de Communie overblijft, wordt onder de armen uitgedeeld, overeenkomftig met het gebruik der eerfte Christen Kerke. Uit deeze omftandigheid alleen mogen wij befluiten, dat zij niet zo diep in het bijgeloof verzonken zijn als de Roomsch-Katholijken. Het Avondmaal gebruiken zij altijd op een Saterdag, doch De :opten.  De KOPÏEN, 512 GODS D l E NSTIGË doch {tellen het tevens als een godsdien» ftigen regel, op de Zondagen de openbaare Godsdienstoeffening bij te woonen, Eenffemmig met het gebruik der aloude Christen Kerke , noemen zij zomvvijlen den Zondag den eerften dag der weeke y doch doorgaans den dag des Heeren. Bij den Doop worden de volgende plegtigheden in agt genomen. Altoos wordt dezelve in den avond bediend. Vooraf wordt de Mis gevierd, een Weinig naa middernacht, verzeld van eenige bijzondere gebeden, op de gelegenheid flaande, en' het zingen van eenige liederen in hunne eigen taaie. Dc Doopheffers overhandigen het kind aan den Diaken, die het na het Altaar draagt, alwaar het door deff Priester met olie wordt gezalfd; dit gefchiedt , volgens hen, om het den nieuwen wedergeboorenen mensch te doen aantrekken. Dit gedeelte der plegtigheid verrigt" zijnde, zingen zij wederom en zalven het kind andermaal, tekenende het zevenendertig maal met het Kruis. Dit wordt voor een Duivclbezweering aangezien , dienende om den onreinen geest uit het lichaam te verjaagen , en hem na zijne eigen verblijfplaats in de helle te rug te drijven. Het derde gezang geëindigd zijnde, koomen de Vrouwen voor 't eerst ten voor-, fchijn ; als een bewijs van blijdfchapbetooninge, maaken zij een zeer luid gedruis, Midlerwijl wordt het water toebereid en in de Doopvont gegooten; de Priester na>  GESCHIEDENIS; SH hadert dezelve met alle uitwendige tekens van ernsthaftigheid. Eerst zegent hij den wijn, gietende water in denzelvcn in de gedaante van een Kruis. Vervolgens vat hij, met zijne eene hand, het kind bij den rechter arm en liet flinker been, en met de andere hand bij den flinker arm en het rechter been ; hij maakt een foort van kruisteken met de lendenen van het kind, 't welk in het wit gekleed is, Geduurende de geheele plegtigheid, leezen en zingen de handlangéndc Diakenen, en de Vrouwen maaken, een lindruftig gefchal, of liever een akelig gefchreeuw.. Naa het gezang, blaast de Priester driémaaien óver het aangezigt van het kind., óp dat het aldus, gelijk zij zich verbeelden , den Heiligen Geèst moge ontvangen. Dan doopt hij zijnen vinger in den beker, bevattende hét gewijde brood en den wijn, en legt een weinig daar van in des kinds mond. Ten befluite van deeze' plegtigheid, worden de waschkaarzen ontlïoken , en een flaatelijke ommegang rondom de Kerk gehouden,' Ónder het voortgaan zingen allen , die daarbij tegenwoordig z-ijm De Diaken draagt het kind in zijne armen, de Priester treedt vóór hem; en de Optogt wordt beflooten door mannen en vrouwen bloedverwanten of bekenden der ouderen van het gedoopte kind ;• alle deeze maaken een fchrikwekkend misbaar , 't welk zij zingen noemen.- in. déél.- Kk m * gé KOPTEN^.  De KOPTEN. 514 GODSDIENSTIGE De Koptifche Christenen hebben beelden in hunne Kerken, voor welke zij toonen den diepgaandften eerbied te bezitten, door zich voor dezelve neder te buigen, en ze aan te bidden. Brandende lampen hangen ter aller uure voor deeze beelden: eene gewoonte, welke zij van de Heidenen ontleend hebben. Een gedeelte deiolie , welke zij in deeze lampen branden, brengen zij na hunne huizen , om zich met dezelve , wanneer zij ziek zijn, te zalven; dit oordeelen zij genoeg om de plaats van het laatfte Oliezei te vervullen. Zeker is het dat zij het laatfte OJiezcl niet als een Sakrament befchouwen; dit blijkt, om dat zij nooit een Priester ontbieden om hun het zelve toe te dienen. Hier uit kunnen wij afleiden, dat zij, ten deezen opzigte, niet zo verdorven zijn in de Leere, als de RoomschKatholijken of de Griekfche Christenen in de Levant. De Kopten hebben een Patriarch, welke doorgaans zijn verblijf houdt te Alexandrie, of te Kairo. Onder hem ftaan elf Bisfchoppen, alle welken hunne Bisfchoplijke waardigheid in hunne eigen Stichten oeffenen. Aan deeze Bisfchoppen zijn wederom onderworpen eene groote menigte Aardspriesters, welke in rang op de Bisfchoppen volgen. Onder de Aardspriesl ters ftaan de gemeene Priesters, Bisfchoppen , Voorleezers en Zangers. Wat aanbelangt hunnen Kerkdienst, op Sa-  GESCHIEDENIS. 515 Saterdagavond , naa Zonnenondergang, begeeft zich de Priester na de Kerk, verzeld van zijne handlangers, om de Fesper te zingen, waar mede ongeveer een uur verloopt. De Diakenen flaapen in de Kerk, op bedden ten dien einde voor hun gereed gemaakt. Die niet genegen zijn tot flaapen, rooken tabak, drinken koffij, of korten den tijd met praaten over onderwerpen , in welke zij 't meest genoegen vinden. Twee uuren naa middernacht beginnen zij de Metten te zingen, en vervolgens de Mis, waarbij doorgaans zeer veele menfehen tegenwoordig zijn. Wanneer de leden der Gemeente in de Kerk treeden, trekken zij hunne fchoenen uit, en kusfen den grond nabij de deur van het heiligdom. Dan naderen zij den Aardspriester, en kusfen hem de hand; tevens maaken zij eene diepe buiging, om zijnen zegen te ontvangen. Wanneer de Patriarch daarbij tegenwoordig is, en den dienst niet verrigt, neemt hij zijne plaats op een throon boven den Aardspriester, en houdt een koperen Kruis in zijne hand. Naa dat elk lid der Gemeente het gewoone eerbewijs voor het heiligdom heeft afgeleid:, betoont het dien aan den Patriarch, en naa den grond aan den voet van zijnen throon gekust te hebben, ftaat het op en kust het kruis , welk de Patriarch in zijne hand houdt. Over 't geheel genomen is 'er luttel onderfcheids tusfehen deeze plegtigheden en die bij de Grieken in de Levant in gebruik zijn. Nimmer doen hunne Kk 2 Pries- De KOPTKN^  De COPTEN. 516 GODSDIENSTIGE Priesters een Leerrede voor het Volk , maar vergenoegen zich met het leezen van eene Homilie of Kerkrede uit chk ysostomus, bazilius of een ander* Griekfch' Kerkvader. Verfcheiden Kerken hebben de Kopten in Egypte. Op de volgende wijze zijn zij allen gebouwd. Ieder Kerk heeft twee Koepels. De eene dient voor het Heilige der heiligen, 't welk zij Heikel noemen, en het zelfde is als het Hechal der Jooden in hunne Sijnagogen; voor de deur van het zelve legt altoos een groot vloerkleed uitgefpreid. De andere Koepel loopt over het heiligdom , of het binnenfte Koor, 't welk , overeenkomflig met het aloud gebruik, altoos na het Oosten gekeerd is. Hier wordt de Mis gevierd, en niemand mag daar binnen treeden, ten zij hij alvoorens zijne voeten heeft gewasfehen, en tevens ten minfte den rang van Diaken bekleede. Alle hunne Kerken hebben drie deuren, eene voor de mannen, een tweede voor de vrouwen; door de derde deur brengen, de geloovigen hunne offeranden. Dewijl wij reeds verhaald hebben, op hoedanig eene wijze de Priesters het Avondmaal ontvangen , zullen wij nu een berigt geeven hoe de Mis gevierd worde. Want bij het vieren der Misfe zijn altoos veele Leeken tegenwoordig, die het als een onvermijdelijken pligt befchouwen , deel te neemen aan het Sakrament, 't welk zij gelooven ter zaligheid volflrekt noodzaaklek te zijn. Het  GESCHIEDENIS. 517 Het brood en de wijn naar den eisch geplaatst zijnde, op de tafel binnen de traliën van het Altaar, treeden de Priester en zijne handlangers ten voorfchijn , in hunne tabberten gekleed, en de waschkaarzen worden aangeftoken. Vooraf doet de Priester een kort voorbereidend gebed , 't welk van eene dankzegging wordt gevolgd. Daar naa worden het brood, de wijn en het water onder elkander gemengd in den kelk, en Gode als eene offerande toegewijd. Zo dra het gebed en deeze plegtige verrigting geëindigd is, bedekt de Priester het brood met een kleed, en den beker desgelijks, waar naa hij een ander groot kleed over beiden fpreidt. Hij kust het Altaar, en klimt af uit het heiligdom, om het gebed van Abfolutie of Zondvergiffenisfe te doen, ten behoeve van de zulken, welke hem de hand langen. Indien de Patriarch 'er tegenwoordig zij , is het zijne zaak om de Abfolutie uit te fpreeken. Vervolgens klimt de Priester op het Altaar, en bewierookt het; hij doet een ander gebed, en fmeekt het Godlijk Opperweezen om hulp tot het offeren der offerande. Daar naa wandelt hij rondom het Altaar, bereukwerkt het met wierook en kust het. Ook bewierookt hij elk lid der Vergaderinge, één voor één, Alle de zogenaamde Geloovigen rijzen bij die gelegenheid overeinde. Dit gefchiedt om hen te onderfcheiden van de Ongeloovigen of Ketters j die onderfleld worden geene kennis Kk 3 t ewijze, dat deeze Natie met 'er daad de .eerftellingen der Monotheliten heeft aanenomen. Zij, die het gevoelen der laatstenoemden als eene Ketterij aanzien, moeen insgelijks maro voor eenen Ketter ouden, niet tegenftaande de Maroniten em als een Heilig vereeren. Dit, deral ven , moet als eene onlochenbaarc waarsid worden aangenomen, dat deeze licm, naa dat zij, geduurende den tijd van vijf-  GESCHIEDENIS. 533 vijfhonderd jaaren, van de Kerk verfchild hadden , eene openbaare herroeping ge-; daan hebben van hunne weezenlijke of in-: geheelde Ketterij , in de tegenwoordigheid van aymkriK) Patriarch van Antiochie, die een tijdgenoot was van guLIELMüs tyrius. Vóór dien tijd, erkenden zij flegts éénen wil cn ééne werking in jezus christus, niet tcgenftaande zij hem twee natuuren toefchrceven. Dc Maroniten hebben eenen Patriarch , die zijn verblijf houdt in het Klooster Canubin, op den berg Libanon; hij matigt zich den tijtel aan van Patriarch van Antiochie. Nimmer bemoeit hij zich met het bewind van zaaken, die van een burgerlijken aart zijn; maar 'er zijn twee perfoonen van aanzien , die den naam van Diakenen of Bewindsmannen draagen; deeze beft 11 uren het geheele land , 't welk onderworpen is aan het gebied der Turken, aan welke zij zeer aanzienlijke fchatjtiligen bctaalen. Volgens de aloude gefteldheid der Kerke, wordt deeze Patriarch door de Gcestlijkhcid cn het Volk verkoozen. Twaalf van hunne voornaamfte Priesters , verbeeldende , ongetwijfeld, de twaalf Apostelen, koomen, tot het doen van deeze verkiezinge, in het Klooster Canubin te zamen. De verkie» zing gefchiedt bij ftemming, en wanneer zij het allen eens zijn, wordt hunne keuze door de Geestlijkheid en het Volk bc* vcstigd. Indien deeze ftemming niet ge~ Ll 3 luk, De i[ A li. 0«1 TEN.  De JU A R 0- NITEN I I ( I C f 4 534 GODSDIENSTIGE lukkig flaage, flaan zij een anderen weg in ; uit de twaalf Priesters worden drie ■ afgezonderd om de verkiezing te dóen , welke vervolgens door het Volk wordt bekragtigd. Zints den tijd dat de Maroniten gedeeltlijk verzoend en vereenied zijn met de Roomfche Kerk, is dc nieuw verkozenePatriarch verpligt geweest, den Paus om eene Bulle van bevestiginge te verzoeken. Hij en zijne onderhoorige Bisfchoppen zijn gehouden, altoos in den ongehuwden ftaat te leeven. Merkwaardig is het, dat zij tweederleic Kerkvoogden hebben. Die van de eerlte foort zijn werkelijke Bisfchoppen, hebbende een daadelijken tijtel, cn leden aan hun regtsgebied onderworpen ; die van de andere foort zijn eigenlijk gefproken niets meer dan Abten van Kloosters, en met geene zielzorge belaaden. De laatstgenoemden draagen geen Bisfchoplijk gewaat, noch iets, 't welk tot een kenmerk van hunne waardigheid verftrekt: zij gaan gekleed gelijk de andere Monniken, uitgezonderd ivanneer zij de Mis zingen; dan draagen uj, tot een kenmerk van onderfcheidinje, een mijter en herdersftaf. De Patrirch, onmagtig zijnde om in eigen perfoon len geheelen berg Libanon te bezoeken, ieeft_altoos twee of drie Bisfchoppen oner zich , welke hem ten dienfte ftaan, >ehalven de Bisfchoppen, welke hun verUjr houden op den berg Libanon, ont•oet men 'er nog andere te Damaskus, ïhppQ en op het Eiland Cijprus, Wat  GESCHIEDENIS. 535 Wat aangaat de overige Geestlijken, bet ftaat hun volkomen vrij, vóór hunne Ordening zich in het huwelijk te begee-: ven. Ja, het is niet zeer lang geleeden dat dc Patriarch hen noodzaakte, zich in den echt te verbinden of Monniken te worden, vóór-dat hij hen in de gewijde Orden wilde toelaaten: want de gemeene Leeken, welke daar tc lande uit den aart jaloursch zijn, kunnen het niet verdraagen, jonge Priesters ongehuwd te zien. Doch, vermids 'er een Kweekfchool te Rome is, waar in zommigen van hunne Geestlijken worden opgevoed, genieten zij de vrijheid om ongetrouwd te mogen leeven, zonder dat hun deswegen eenig leed gefchiede. Vóór dat zij te Rome ftudccrden, waren zij weinig kundiger dan het gemeene Volk; zij ftonden na geene hoogcr begaafdheden dan te kunnen leezen en fchrijvcn. Als geleerden worden dc zulken aangezien, die, behalven het Arabisch , 't welk hunne moedertaal is, een weinig Chaldeeuwsch verftaan, om dat hunne Liturgiën cn andere boeken , den openbaaren Eerdienst betreffende, in die taaie zijn gefchreeven. Het Kloosterlecvcn is niet minder in «vebruik onder de Maroniten, dan bij de andere Oosterfche Natiën. Hunne Monniken behooren tot de Orde van St. a ntonius; waarfchijnlijk zijn zij de overblijfzels van die aloude Kluizenaars, die hun verblijf hadden in de woestenijen van Sijrie en 'Palestina: want zij woonen in , 4 LI 4 d« De \l A 11 OV I TEN.  De maroniten, c c % I h 53eneur te vraagen. Geene Kerkelijke Ver igtmgen, als prediken en de biegt afnee aen,mogen zij waarneemen. Hun be^Jepaalt zich, derhalven, tot afzon, erlrjke godsdienftigheden, zonder eenigen penbaaren Eerdienst tot ftigting hunner £ A,Ie"-^nen het eenlS r andwerk; ook leggen zij zich toe op den ndbpuw?overeenkomftigmethunneoor: fprqnk»  GESCHIEDENIS. 537 fpronklijke inftclling. Herbergzaam zijn zij in de hoogfle maate, bijzonderlijk de: Monniken van het Klooster Canubin, die1 het geheele jaar rond open huis en tafel houden. Van hunne leerftellingen zullen wij hier geene melding maaken, dewijl het onderfcheid tusfehen hen en de overige Christenen van het Oosten, alleenlijk beftaat in hunne Scheuring, van welke zij tegenwoordig afftand hebben gedaan; zij zijn gcdeeltlijk verzoend met de Kerk van Rome. In het Heilig Avondmaal gebruiken zij ongezuurd brood. Waarfchijnlijk is het, dat zij nimmer die gewoonte hebben onderhouden, dan naa dat zij zijn wedergekeerd tot den fchoot der Roomfche Kerke , hoewel de hedendaagfche Maroniten beweeren , dat zij in het Avondmaal nooit gezuurd brood gebruikt hebben. Voormaals was hunne wijze van dc Mis te vieren zeer onderfcheiden van die der Latijnen ; doch zedert den tijd, dat hun Misboek hervormd wierdt te Rome, leggen zij onder een ftreng bevél, om alleen dat en geen ander te gebruiken. In alle de deelen van hunnen Eerdienst gebruiken zij rijklijk wierook , doch inzonderheid bij het vieren van dc Mis. De gewijde plegtgewaaten , bij de Latijnen gebruikelijk, waren , voormaals , bij hen onbekend; doch, zij zijn onder hen in gebruik gekoomen , zints hun eenige Geestlijken van Rome zijn toegezonden. Maar, in plaats" Van het Manipulum, draagen zij twee klei. LI 5 ne De ir a r. o-  De MAKOUITEN. i ] { I i t d h n n Z Zi 538 G O D S D I"E N S T 1 G E ne lapjes zijden floffe, of ftijf iinnen, op ieder arm aan hun Album vastgenaaid. De Priesters doen niet, gelijk de gewoonte onder de Latijnen is, afzonderlijke Mislen. Allen gezamentlijk omringen het Altaar, en verzeilen den Geestlijke, welke hun allen het Avondmaal toedient De Leeken gebruiken dat gewijde Bondteken onder beide gedaanten. Nogthans leggen des Pausfen Zendelingen het 'er dagelijks op toe, om de gewoonte, van het alleen onder eene gedaante te vieren, in te voeren Zij gelooven niet dat de wijding beftaat in het uitfpreeken van de woorden: Dit ts mijn lichaam: Dit is mij„ M . maar in een veel uitgeftrekter formulier van woorden, in welke begreepen is het Gebed , doorgaans bekend bij den naam «jan Aanroeping van den Heiligen Geest. Tegenwoordig, nogthans, volgen zij in ïit, en m veele andere opzigten, de gevoelens der Latijnfche Godgeleerden, weire zij te Rome geleerd hebben. Wat aan ;aat de overige deelen van hunnen Openwaren Eerdienst, zij verrigten dezelve 11 de Kerk; zij begeeven zich derwaarts er middernacht, om de Metten, of lieer den Nachtdienst te zingen. Ook zin, en zij het Lof, met het aanbreeken van en dag. De Tertio, wordt gebeeden vóór ct doen der Misfe, en dc Sexta terftond V dezelve De Nona wordt gezongen ia het middagmaal , en de Vesper bij pnnenondergang. Daarenboven zingen j een lied, naa het avondeeten, vóór  GESCHIEDENIS. 539 dat zij te bedde gaan. Nog hebben zij afzonderlijke Kerkdicnflen, gefchikt voor de Week-dagen, de Vasten, de bcwecgbaare Feesten, en andere Heilige dagen. De Priester en de mindere Geestlijken plagtcn zich voormaals ontflagcn te houden van het waarncemen van den Godlij. leen Eerdienst, wanneer zij op het Koor niet konden tegenwoordig zijn; doch de Latijnen hebben hen zedert geleerd, dat zij evenwel daar toe verbonden zijn. Altoos beginnen de Maroniten hunne dienstverrigtingen met verfcheiden gebeden , welke gerigt worden tot j e z u s christus, als hunnen Middelaar en Verlosfer. Afgcfchcidcn van jezus christus, bidden zij nooit de gezegende Maagd en de overige Heiligen aan. Een bijzonderen eerbied hebben zij, nogthans, voor maria, en zijn overbodig in het vermelden van haaren lof; volgens Vader simon, gefchiedt dit alleen om haare ongemeene verdienften te verecren. Nimmer imecken dc Maroniten, in hunne gebeden, om haare bemiddeling, of om die van eenige andere Santen of Santinnen : want zij erkennen jezus christus voor hunnen eenigen Middelaar. Nogthans verzoeken zij hen ootmoedig, dat zij, door hunne gebeden, hun willen behulpzaam zijn ter verkrijgingc van dc godlijke bermhartigheid. Wijd en breed verfchillendc van de onze [die der Engel fche Kerke] zijn hunne Vastendagen. Zij onderhouden alleenlijk de Va* Be M A R 0N I ï E IV.  De MARONITEN, 't < ( ( C i g z e d 540 GODSDIENSTIGE Vasten; geduurende dezelve eeten ziinier voor twee of drie uuren vóór Zonnenon; dergang. Nooit vasten zij in de Quatertempers, noch den avond vóór eenige heilige dagen; ook niet vóór het ingaan van eenige feestdagen, welke dezelve ook zijn mogen. Iaplaats van dezelve, heb ben zij andere vastgeftelde vastendagen, welke zy met de uiterfte ftrengheid en naauwgezetheid waarncemen. Van vleesch eijeren en melk onthouden zij zich dan tweemaal ter weeke; dat wil zeggen, op dc Woensdagen en Vrijdagen. Ook krijgen zy, 0p die dagen, vóór den midda» mets over hunne lippen; doch, naa dien tijd, mogen zij zo veel en zo dikmaals lpijze gebruiken als hun goed dunkt Op de zelfde wijze vasten zij twintig dagen voor het Feest, ter gedagtenisfe der geboorte: van onzen gezegenden Zaligmaaleer. Voor den feestdag van petrus en paulus, vasten zij vijftien dagen, en sven zo lang vóór den feestdag van Maria. Hemelvaart. Hunne Bisfchoppen, zo als in de La, tjnfche Kerk gebruiklijk is, wagten de Quatertempers niet af, om in dezelve de rees hjkheid te ordenen; zij verrigten ie plegtigheid op eiken feestdag, welke ezelve ook zijn moge. Vóór dat de jong! -e hervorming in hunne Kerk wierdt in evoerd, wijdden zij, op éénen dag, den e fden perfoon tot de onderfcheidene i den van Voorleezer, Duivclbezweer! -i , Akolijt, Onderdiaken, Diaken, Pries».  GESCHIEDENIS. 54ï Priester, Aardspriester en Bisfchop; dit alles gefchiedde binnen het tijdverloop vana twee of drie uuren. Merkwaardig is het,1 dat de plegtigheden, bij het ordenen van een Aardspriester gebruiklijk, even ftaatelijk zijn als bij het toebrengen van de overige Orden; zij fchijnen deeze Orde aan te merken als onderfcheiden van alle de overigen. Wijders zijn de Maroniten hier in van de Latijnfche Kerk onderfcheiden, dat zij geen water in hunne Doopvonten beWaaren , op Paaschavond gewijd , om het Sakrament van den Doop toe te - dienen. Zo dikmaals 'cr een kind moet gedoopt worden , zegenen zij het water, door het doen van een groote menigte gebeden. Driemaalen dompelen zij den doopeling onder het water, rt welk ten dien einde vooraf warm gemaakt is. Ook gebeurt het dat zij hem driemaalen met water overftorten. Nogthans wordt het gewoone Doopformulier flegts eenmaal gebruikt. Nooit bedienen zij zich van zout. Het hoofd niet alleen, maar ook de borst zalven zij, met de palmen van hunne handen. Daarenboven zalven zij hunne lichaamen, van het hoofd tot de voeten, van vooren en van agteren. Behalven deeze zalving, welke den Doop vooraf gaat, is nog eene andere bij hen gebruikelijk, welke daar op volgt. Eigenlijk gefproken is deeze, bij de Oosterfche Volken, de Bevestiging. Doch , deeze gewoonte is afgefchaft, zints den tijd dat de Maroniten zich [ A R OI T E Né  De M A R 0KIÏEN, j 4 \ 1 k C a a ft tc b; V O1 éi ze ge de 542 GODSDIENSTIGE zich verzoend hebben met de Kerk wi frne en zij dat Sakrament hebben be diend naar dc wijze der Latijnen. Bii de bediening van den Dn™, ? T , J vaders h!U i„i • 0p' ho«den de Gemaar de vj'f "ieC OVer de Doopvont, maai de Priester neemt het daar uit en bewindt het in een linnen kJced ' rh;;°0rmaaIs. PJaSten de MaronitiTclte dat™H df rmet alt°0S te bieStcl^ dat zij de Communie ontvingen; doch ï nt'eAt^ Zendeling vorm™ °e,,Ver?,Jêt- Vóór hunne herv orming, hadden hunne Priesters een evrn evaSÏ'u ^\warcn geene bijzondere Bevallen, welke hunne Patriarchen en Bis choppen aan zich behielden. D \ rdini langt dat het Sakrament van de hL'J loor de Maroniten fchandelijk verzS enntn 5°,' de daad' men moet bcennen, dat zij met alleen, maar in 't al emcen alle de Oosterfche Volken , ten eezen opzigtc, niet zo naauwgeze zi " »de Latijnen. Wat dc lichaamsboei' i b langt, zommigen leggen de Biegt af aai de, eenigen zittende, doch de mees si leggende op hunne knieën. Om onen ■re misdrijven leggen hunne GeesS aders openbaare, doch om bijzon ere rertreedingen, bijzondere boetedoend n op. Meestal beftaan deeze boetvSr- ^hedenin vasten, het doen van aalmoen, bedevaartreizen cn Kchaamsbuignt n. Gemeenlijk gedraagen zich dc Bie^a •s, in het opleggen van boete, marde re-  GESCHIEDE" N11>. 543 regels en voorfchriften, welke ten dien einde onder hen bepaald zijn. Zommigen i van hun, die de Biegt verwaarloozen ,1 onder voorwendzel dat zij hunne zonden voor God alleen belijden , fluisteren hunne overtreedingen door de fpleeten, welke zij in de muuren der Kerke aantreffen. Vóór den tijd dat zij met de Roomfche Kerk verzoend waren, betoonden zij weinig eerbieds voor het gezegende Bondteken des Avondmaals. Het gewijde brood was bcflooten in eene kleine doos , en wierdt bewaard in den eenen of anderen hoek van hunne Kerken, zonder dat zij aldaar eenig licht brandden. De Huwelijksgeboden plagten ook niet in hunne Kerken afgekondigd te worden, voor en aleer het Huwelijk met 'er daad voltrokken was. Zij vervoegden zich bij den eerften Priester, welke hun voor kwam; zij oordeelden het niet noodzaaklijk, ten dien einde te gaan bij de Priesters der Wijken of Kerspels, onder welke zij behoorden. Daarenboven trouwden, vóórdien tijd, de jongelingen en jonge dochters, eer zij nog den ouderdom van veertien of twaalf jaaren bereikt hadden. Wat aangaat de wettifche beletzels of verhinderingen van het huwelijk, zeer verfchillende waren hunne inftellingen van die, welke in de Roomfche Kerk zijn aangenomen. Want, op hunne lijst der trappen van bloed verwantfehap, rekenden zij niet alleen van het hoofd of den ftam, maar zij De .1A 11 OUTEN.  De maronéten. I 1 < j 544 GODSDIENSTIGE" zij begrecpen daar onder de twee takken, welke daar uit voortfprooten; verbeeldende zij zich dat twee perfoonen, hoewel in den zelfden rang ftaande, bij voorbeeld, twee rangen uicmaaken: zo dat, hoewel zij alleenlijk in den zesden trap trouwden, volgens hunne wijze van rekenen, zij, in de daad, trouwden in den derden trap. Van den anderen kant, befehouwden zij het als een beletzei, 't welk in de daad geen beletzel was: want zij gedoogden niet dat twee broeders met twee zusters in het huwelijk traden \ ook mogten Vader cn Zoon zich niet in den echt verbinden met eene weduwe en haare dochter. Eene bijzondere zalving is onder de Maroniten in gebruik, ten aanzien van hunne kranken; zij noemen dezelve de Lamp, om dat zij zich in de daad van lampolie bedienen. De plegtigheid gefchiedt aldus. Zij maaken een klein koekje, een weinig, grooter dan eene Hostie, en leggen op het zelve zeven ftukjes katoen, met banden van ftroo zamen gebonden; dit leg^ gen zij te gader in een bekken, waar in een weinig olie is gegooten. Naa dat zij een Euangelie, nevens eenen der brieven van paulus, hebben geleezen, fteeken li) het katoen in brand. Vervolgens zalven zij, met deeze olie, het voorhoofd, ie borst, en de armen van allen, die daar >ij tegenwoordig zijn, en in 't bijzonder lie van den kranke. Bij elke zalving prceken zij deeze woorden: „ Mogt de « AU  GESCHIEDENIS. 545 Almagtige, door zijne heilige zalving, „ alle uwe zonden vergeeven , en uwe ledemaaten verfterken, gelijk hij deedt „ ten aanzien van dien ongelukkigen ,, mensch, die met geraaktheid was be?, zogt." Daar naa laaten zij de lamp branden, tot dat alle de olie is verteerd* Dewijl deeze olie alleen door een Priester is gewvijd , hebben veele menfehen zich verbeeld, dat deeze plegtigheid niet het Sakrament dan het laatfte Oliezei is, dewijl het dikmaals wordt toegediend aan perfoonen , die flegts een weinig ongefteld van lichaam zijn. Dezulken, nogthans, die eenige kennis hebben aan de Oosterfche Godgeleerdheid, zullen gereedlijk erkennen, dat de Maroniten geen ander Sakrament van het laatfte Oliezei hadden $ vóór den tijd dat door de Latijnen verfcheiden nieuwigheden in hunne Kerk wierden ingevoerd. Warit de benaaming van laatfte Oliezei is aan de Roomfche Kerk bijzonder eigen , dewijl aan haare leden nooit dit Pondtekeh wordt toegediend, 'ten zij ze zich in oogfchijnlijk doodsgevaar bevindeni De Christenen in de Levant kennen deeze plegtigheid niet. Eer wij dit berigt wegens de Maroniten befluiten, zullen wij den Leezer mededeelen een uittrekzel van Vader besson's aanmerkingen, raakende die Christenen , getrokken uit de Verhandeling diens Jezuits, welke tot tijtel voert Sijria Sacra, waar in hij voornaamlijk fpreekt van de Maroniten, welke hun verblijf hou- III. deel. Mm dec Dé MARONITEN*  De m a r 0niten, 54ö GODSDIENSTIGE den in het gedeelte van den berg Libanon, bekend bij den naam van Qiiesroan. Hij is van gedagten dat de Maroniten hunnen oorfprong ontleenen van st. maro, een' Sijrifch' Abt, en niet van den Aardsketter van dien naam. Onder andere bewijzen , welke bij bijbrengt voor dit gevoelen, grondt hij zich inzonderheid daar op, dat de Maroniten, naa dat hunne Geestlijkheid en het Volk eenen Patriarch hebben verkoozen, de gewoonte hebben, zich bij den Paus te vervoegen om deszelfs bevestiging te verkrijgen. Doch, hij behoorde bedagt te hebben , dat zij deeze gewoonte niet hadden , vóór dat zij met de Latijnen eene naauwe verceniging hebben aangegaan. — Hij voegt 'er nevens, dat joannes de damasceener met geene mogelijkheid kon onkundig zijn van de Ketterij der Maroniten, ingevalle zij in de daad Ketters waren geweest, dewijl hij in hunne nabuurfchap woonde. En, nogthans, heeft hij, op zijne lange naamlijst van Ketters, zelf hunnen naam niet eens genoemd. Doch , deeze vermelding was onnoodig, dewijl zij onder de Ketterij der Monotheliten of EénwiLdrijvers, begreepen zijn. De bovengemelde "Schrijver geeft een beknopt berigt van hetgeen de Jezuit dardini, nevens eenige andere leden van zijn genootfehap , onder de Ma ronit"ti verrigt hebben. Wij hebben het breedvoeriger verhaald, en 'er eenige noodige .nanmerkingen nevens gevoegd. Al wat wij  GESCHIEDENIS, 54? • Wij kunnen zeggen, is, dat deeze Zendeling, naar onze gedagten, naamver is dan de overige Schrijvers, daar hij over de godsdienftige beginzels der Maroniten handelt. Om deeze reden meenen wij geen geloof te moeten flaan aan een wonderwerk, door hem Vermeld, als een onlochenbaar bewijs van de Rechtzinnigheid der Maroniten. Hij verhaalt, naamlijk, dat omtrent drie mijlen van Canubin , niet verre van eene ftad, Éden genaamd, eene Metropolitaanfche Kerk ftaat, onder den naam van de Kerk van st. sergius bekend , op het dak van welke de Kapél ftaat, toegewijd aan st. abdon en st. s e n n a n , cn eene waterbron, welke onder het Altaar doorloopt, ten tijde als de Mis wordt gevierd, op het Feest j welk, ter gedagtcnisfe dier twee Heiligen, wordt gevierd. Hij voegt 'er nevens j dat, hoewel deeze merkwaardige dag een van hunne beweegbaafe feestdagen is , vallende dezelve altoos in op den eerften Zondag Van Bloeimaand , 'er , nogthans , geene verandering Wordt gezien in het ftroomen van dit bronwater, 't welk altoos wordt beftuurd door den gemelden eerften Zondag; dit heeft onveranderlijk plaats gehad, zints de hervorming van den Almanach, door Paus Gregorius den XIII. Ondertusfehen zijn wij Volkomen overtuigd dat deeze vertelling laater wierdt verzonnen, om een trek te fpeelen , en, naar alle waarfchijnlijkheid, om kragt en gezag te geeven aan de hervorming diens AlmaMm 2 nachs, Ds MAR O- | NITENi  548 GODSDIENSTIGE De Maroniten. nachs, 't welk de Maroniten, bij verfcheiden gelegenheden, hebben geweigerd aan te neemen. Doch, 't geen nog duidelijker doet zien, dat dit een onecht wonderwerk is , is, gelijk deeze Schrijver zelve verzekert, dat deeze bron, welke, onder het vieren van de Mis, onder het Altaar door loopt, fneller flroomt wanneer de Priester de Hostie om hoog heft; hij bedenkt niet dat de Maroniten nimmer de Hostie om hoog heffen, zo als de Latijnen doen. Vader besson maakt, nogthans, melding van dit wonderwerk, als een voldingend bewijs ter verdeediginge van den ongemeenen eerbied , welken de Maroniten aan de Roomfche Kerk betoonen, in tegenftelling van de overige Oosterfche Natiën, en tevens ter vastflellinge van de hervorminge des Almanachs. Daarenboven wordt ons , in dat berigt, verzekerd dat deMaroniten zeer hoflijk zijn, en de verpligtendfte woorden gebruiken, om hunne vrienden te verzekeren van hunne bereidwilligheid, om te doen't geen van hun verzogt wordt; dat zij de uitdrukking zeer dikwijls in den mond hebben : „ God Almagtig is een goed en berm„ hartig Weezen , en zal hunne onder„ neemingen met een gelukkigen uitflag „ bekroonen;" als mede dat zij, irr hunne dagelijkfche gefprekken, den naam Gods of van deeze of geene zijner godlijke eigenfchappen, laaten invloeien. Indien deeze lieden uit den aart gefpraakzaam en vol pligtpleegingen zijn, zij zijn te-  GESCHIEDENIS. 549 tevens, volgens het verhaal diens zelfden Schrijvers, zeer wispeltuurig en onbehendig. Wanneer zij eene zeer gemoedelijke Leerrede gehoord hebben, zult gij hen driftig geneigd vinden tot bekeering en eene ongeveinsde belijdenis van alle hunne zonden; doch, wanneer zij op de toets gefteld worden om hunne voorneemens te volvoeren, gedraagen zij zich zeer ftomp en ongevoelig. Hunne Vrouwen zijn, in de daad, zeer zedig; doch, hoe rijker zij zijn, hoe zij minder ter Kerke gaan; zo dat, wanneer men eene Vrouw van aanzien wil befchrijven, men de gewoonte heeft van haar te zeggen, dat zij nooit de Mis bijwoont dan op Paasch, en dat nog niet alle jaaren. Wanneer eene maagd in 't huwelijk is getreeden, blijft zij de twee eerfte jaaren t'huis , zonder ooit ter Misfe te gaan. Dit, egter, belet niet, dat zij in de openbaare Badftooven, of bij plegtige huwelijksvermaaklijkheden, zich laat vinden. Even als de 'Turkfche Vrouwen uit de Moskeen, zijn zij, in zekeren zin , uit haare Kerken gebannen. Nogthans hebben zij een Nonnenklooster van de Orde van den H. antonius, welks leden zeer geagt zijn om hunne heiligheid. Dit gebouw is, in de daad, niets anders dan eene Kerk, waarin de Nonnen dicht op een gepakt zijn, even als de duiven in haar Kot, in kleine Celletjes, kunftig gemaakt tusfehen het dak en den vloer der Kerke. Zo laag zijn deeze Cellen of holen, dat weinige Nonnen in dezelve Mm 3 kun- De m a r on 1ten, j  55o GODSDIENSTIGE De MA R 0WITEN. j < | j ï J kunnen overeinde flaan, of zich omkecren, Al haaren tijd brengen zij door met zingen van den Godlijken Eerdienst, met godvrugtige befpiegelingen, Gebeden en werken. Haare Gebeden neemen een aanvang 's morgens ten twee uuren. Zo dra de dag aanbreekt, gaan zij aan het werk, en flijten den tijd met het beplanten van haare tuinen en andere landerijen, aan het Klooster behoorende. Om te befluiten ; in het tweede deel zijner Verhandelinge, waar in Vader bes, sos een uitvoerig berigt geeft van den natuurlijken afkeer tusfehen de Stjriërs en de Franken, verzekert hij ons , dat in Sijrie doorgaans eiken dag, zelf op dc Zondagen , niet meer dan ééne Mis gc^ vierd wordt; dat aldaar weinige Altaaren zijn, en zeer weinige leden, die aan dezelve den gewijden dienst bijwoonen. Dat do Sijrïérs, in 't algemeen, de Maroniten alleenlijk uitgezonderd, gezuurde brooden wijden. Dat de Priesters , welke geen iienst doen, nogthans, volgens hunnen •ang, bij de Mis tegenwoordig zijn, doch n hun dagelijksch gewaat, uitgezonderd le Diakenen, of Onderdiakenen. Kortjm, dat zij allen gezamentlijk de Commune onder beide gedaanten gebruiken, uit, rezonderd de Maroniten, welke een ft.uke brood ontvangen, gedoopt in het bloed >nzcs Heeren, hoewel zij geen deel nee, ïen aan het Avondmaal. Niet tegenftaande alles, 't geen wij dus ing vermeld hebben ten aanzien van de  GESCHIEDENIS. 551 Maroniten, zijnen grondflag fchijne te hebben op de voldingendftc bewijzen, heeft,] nogthans , een geleerd Maroniet, voor-1 roaals Hoogleeraar in de Arabifche Taaie in het Kollegie der Weetenfchappen te Rome , zijne uiterfte poogingen aangewend, om te betoogen , dat zijne landgenooten nimmer fchuldig waren aan de Ketterije, hun te laste geleid, en dat maro geen Ketter, maar, in tegendeel, een heilig en rechtzinnig Christen was. GabriSl van si on, en naa hem abraham ecchellensis, hebben insgelijks de pen. gevoerd ter verdcediginge der- Maroniten en van hunnen geliefden ftigtcr; doch, hunne Vcrdeedigfchriften zijn nooit door den druk gemeen gemaakt. Maar faustus nairon, dc bloedverwant en opvolger van den bovengenoemden abraham ecchellensis, heeft, niet lang geleeden, eene Verdeediging in 't licht gegecven, in eene Verhandeling, te Rome gedrukt, waar in hij, op de aangenomene begrippen der Maroniten, tragt te bewijzen, uit de getuigenisfen van theo- doretus, joannes chrysostomus en verfcheiden andere Schrijvers, dat maro, van welken zij hunnen naam ontleenen, de zelfde perfoon was, die, in den jaare CCCC van de gewoone Tijdrekeninge, leefde. Hij voegt 'er nevens, dat de leerlingen van dien Abt maro verflrooid wierden over geheel Sijrie, alwaar zij verfcheiden Kloosters ftigtten, en onder andere dat waereldvermaardc Klooster > Mm 4 naar De tl AROJ i T E N. .  De MARO" Ï/ITEV. i J i i l e 4 55^ GODSDIENSTIGE naar zijnen naam genoemd, dicht aan de rivier de Orontes gelegen. De zelfde Schrijver beweert, daarenboven, dat alle de zulken onder de Sijriërs, die met geenerhande Ketterij befmet wierden, de toeylugt zogten onder de befcherming der Leerlingen van den Abt maro, welke de Ketters van dien tijd, om deeze zelfde reden , Maroniten noemden. Meer zou het afgedaan hebben, indien nairon, ten voordeele van zijn gevoelen, eenige getuigenisfen hadt aangevoerd, van die tijden niet zo verre afgelegen. Ook moeten wij ons niet met een ingewikkeld vertrouwen verlaaten op het gezag van thomas, Aardsbisfchop van Kfartab , die , gelijk zommigen beweeren , omtrent de Elfde Eeuw leefde, niet tegenftaande die Kerkvoogd tot de gezinte der Monotheliten be,' hoorde. Want, bi) een naauwkeurig en onpartijdig onderzoek, za] het blijken dat deeze Schrijvers zeer onnaauwkcurig waren ten aanzien van gefchiedkundige voorvallen ; dat zij, als aloude gebeurtenisfen, verhaalden de Jaatere verrigtingen van hunne eigen tijden, en zelf dezelve ontleenden uit zulke boeken der Maroniten, he, zedert hunne verzoening met de Roomrche Kerk, gefchreeven zijn. 't Geen nairon, in zijne Verdeedinng van zijne landgenooten, heeft aan;evoerd, ter beftrijdinge van het gevoeen van wiuem den tijribr, die en naauwkeurig Schrijver was, en over s Ketterij der Maroniten als een oogge. tui,  GESCHIEDENIS. 553 tuige heeft gefchreeven, fchijnt zeer nabij de waarheid te koomen. Want hij ver-: zekert, dat de bovengemelde w i l l e m: de TijRiëR het grootfte gedeelte zijner Gefchiedenisfe heeft overgenomen uit de Jaarboeken vansAiD ebn batrick, anders genaamd eutijchius de alexandriner; en dat gelijk deeze eutijchius zeer onnaauwkeurig is omtrent eene groote menigte voorvallen , welke hij verhaalt, het gcenzins te verwonderen is, dat willem de tijriè'r misleid is, en zich aan de zelfde misdagen als zijn Voorzaat heeft fchuldig gemaakt. Volgens nairon, verzekert eutijchius,dat maro,deMonothelijty onder de regeering van Keizer Mauritius bloeide , niet tegenftaande , ten dien tijde, de Monatheliterij nog niet bekend was. Maar, indien het gezag der ArabifcheGefchiedCchv'ïjvers als ongenoegzaam worde verworpen, uit hoofde van hunne onnaauwkeurigheid in de zaak der Tijdrekenkunde, zullen wij eerlang hen allen moeten verwerpen. In de zaak, over welke wij thans handelen, behoorden wij ons niet te verlaaten op het gezag van willem den tijR ië r, ten aanzien van zijne aanhaalingen uit de Jaarboeken van eutijchius, met betrekking tot zijn eigen bijzonder getuigenis, handelende van eene gebeurtenis, in zijnen tijd voorgevallen, onder a ij m e r i c , Patriarch van Antiochie, die de Maroniten Mm 5 van De tIARO" UTEN,  De HAROKITEK ] J 554 GODSDIENSTIG'E van dat gewest hunne gewaande dwaalin^ gen deedt verzaaken. • Geene de minfte waarfchijnlijkheid heeft het, t geen nairon heeft aangehaald uit een Arabifcli Gefchiedfchrijver, reeds langen tijd vóór hem gemeld door qua-, resimüs: te weeten, dat maro van Antiochie na Rome reisde, verzeld van een Gezant of Legaat van Paus honoRius, welke maro, uit hoofde van deszelfs rechtzinnige beginzels en leerbegrippen, tot Patriarch van Antiochie aaniteJde Van eenige andere berigten en vertellingen van foortgelijken aart zullen wij geene melding maaken; men vindt dezelve nergens aangetekend , dan bij do Arabifche Gefchiedfchrij vers, die gefchreeven hebben naa de Verzoening der Maro. niten met de Roomfche Kerk. Zij , die eenigzins zijn bedrceven in de Kerkelijke Gefchicdemsfen, zullen zich ligt kunnen verbeelden, dat dusdanige vernaaien geenen grond hebben in dc Oudheid; als mede , dat de Maroniten en andere Oosterfche Volken, welke op het oordeelkundige m de Gcfchiedenisfen niet zijn afgefigt, verfcheiden dingen verhaald hebben, ils in aloude tijden voorgevallen , van velke, nogthans, niet dan ééne of twee ieuwen laater, gefproken wordt. Het is op dien zelfden grondflag, dat iet gezag van joannes maro wordt -erworpen, wiens aantekeningen op de ,iturgie van st. jakob niet zo oud zijns  GESCHIEDENIS. 555 zijn, als zommigen zich verbeeld hebben; zij behelzen verfcheiden dingen , eenige eeuwen laater voorgevallen. De Maroniten , evenwel, die beweeren , hun geloof volkomen zuiver en onveranderd of onbedorven bewaard te hebben , ftellen de dwaalingen , welke men, bij zommigen van hunne eigen Schrijvers, aantreft, op de rekening der Ketters, in hunne nabuurfchap woonagtig; zij beweeren dat deeze eenig onkruid onder hen gezaaid , en zelf zommigen der Maroniten overgehaald hebben om hunne dwaalbegrippen tc omhelzen. Hoewel, derhalven, de Maroniten ftaande houden, dat zij van het waare Geloof nimmer zijn afgewecken, moet het, nogthans,erkend worden , dat'er eenigen onder hunne landgenooten zijn geweest, die de zelfde lcerftellingen als de Jakobiten hebben voorgeftaan. Petrus, Patriarch der Maroniten, verzekert, in eenen brief, aan den Kardinaal karaffa gefchreeven, dat da dwaalingen, in zommige van hunne fchriften ingefloopen, aan hunne nabuuren moeten worden toegefchreeven. Het dunkt ons hoogstnoodig, hier ter plaatze te moeten aantekenen, de voornaamfte artikelen van de Geloofsbclijdcnisfe der aloude Maroniten, als mede, eer nige bijzondere leerftcllingen, welke gezegd worden hun eigen geweest te zijn, vóór hunne Verzoening met de Latijnfche Kerk. Behalven de leer, wegens den uitgang van den Heiligen Geest 5 welke de 6 zelf- De MARO' UITEN,  De tl A R ON I TEN. i < ( j 1 C c d g rr 556* GODSDIENSTIGE zelfde was, als van de Griekfche. Christè. nen algemeen wordt aangenomen, en de Ketterij der Menotheliten, of Eénwildrijvers, welke hun insgelijks is toegefchreeven , hebben zommigen hun de volgende buitenfpoonge begrippen te laste geleid: te weeten, dat alle de drie perfoonen der heilige Drieëenheid het vleesch hebben aangenomen; dat 'er Erfzonde noch Vagevuur is; dat de zielen der menfehen, wanneer zy van het lichaam fcheiden , noch ten hemel worden opgenomen, noch ter helle nederdaalen, maar dat zij den dag des toekcomenden oordeels afwagten, ol eene zekere plaats, alwaar zij zich in eenen ftaat van volftrekte gevoelloosheid bevinden; dat de zielen van alle menfehen te gelijk met de fchepping der waereld wierden gefchapen; dat een mensch geene zonde doet, wanneer hij het geloof uit wcndigmet den mond verzaakt, indien hii et zelve inwendig in zijn hart vast houie. Wijders waren zij van begrip, dat >en Man zijne Vrouw mogt verftóoten im overfpel, of eenige andere zwaaremislaad en eene andere trouwen; dat de Etters, welke hunne dwaalingen verzaa eni, moeten herdoopt worden; dat een ind niet moet gedoopt worden , vóór at de dagen der reiniginge van zijne Moeer vervuld zijn; dat de Vrouwen buiten e Vergadering der Geloovigen moeten sflooten worden, en het heilig Avond aal met mogen ontvangen, geduurende m tijd haarer maandelijkfche reiniginge, Daar-  GESCHIEDENIS. 557 Daarenboven vierden zij het Avondmaal met ongezuurde brooden, en weigerdenJ beftendig het zelve toe te dienen aan ee-1 nen kranke, welke zich in doods gevaar bevondt. Geen dier aten zij, 't welk in zijn bloed geflikt was. Eindelijk , kinderen van vijf of zes jaaren ordenden zij tot Onderdiakenen. Met voordagt gaan wij hier voorbij, verfcheiden gewoonten cn leerflellingen, van welke wij boven reeds uitvoerig genoeg gehandeld hebben; als mede, eenige andere, welke van gering of van geen belang zijn. Alleen zullen wij nog melding maaken van eenige plegtigheden, aan de hedendaagfche Maroniten bijzonder eigen, en van eenige gebruiklijkheden, onzes oordeels, der oplettendheid des Leezers waardig. Eene foort van Godsdienfligen eerbied betoonen deeze Christenen aan hunne Cederboomen; godsdienfliglijk bezoeken zij dezelve, inzonderheid op den Feestdag der Gedaanteveranderinge van christus. Eene plegtige Mis wordt op dien dag gevierd , aan den voet van een hoogen Cederboom, op een rauw Altaar, van op een geleide fleenen gemaakt. Zo verre gaan zij, in hunne betooningen van hoogagtinge en eerbied voor hunne Priesters, dat zij hen nimmer ontmoeten , zonder hen om hunnen zegen te bidden; ook onderneemen zij geenerhande zaak, zonder alvoorens niet alleen om deeze gunst verzogt, maar ook dezelve met 'er daad ver- kree- De IARO» UTtN.  De JM A ROKI TEN. I I 1 i < c \ ^ t f n b ti Z 558 GODSDIENSTÏÖË kreegen te hebben. Het is in gevolge van' deezen zelfden eerbied voor de Priesters dat zij, over tafel zittende, niets meer zullen afeten noch drinken , naa dat de Priester den maaltijd heeft geëindigd, door het maaken van het kruisteken , en het doen van etlijke gebeden. Dardih, ■ s Pausfcn Nuncius, verhaalt dat de Ma-Tomtifche' Priesters niet meer dan céne Misdoen op de zelfde plaats, en dat zommigen dit barrevoets verrigten; dat zij, op hunne vastendagen, niet vroeger de Mis vieren dan tegen den middag, en geduurende de groote Vasten, eerst twee of drie uuren vóór Zonnenondergang. De meeaten hunner, voegt hij'er nevens, fpreiden hunne vingers even wijd Van een, naa ils voor de wijding , en maaken geene zwaarigheid om allerlei voorwerpen aan :e raaken. In de Kerk zitten nooit de Vrouwen mder de Mannen. Deeze neemen hunne Jlaats aan het boveneinde der Kerke die n het benedenfte gedeelte, zo dicht aan Ie deur als mogelijk is, op dat zij, zo dra e Eerdienst is geëindigd, mogen vertreken, zonder van iemand gezien te worden 'ader eesson verzekert nog daarenoven, dat de Mannen niet alleen onder:heidene plaatzen van die der Vrouwen mar zelf hunne eigen Predikers heb! jn. DochdeZeudelingDARDiNige, ngt, dat de Vrouwen de Kloosters be>eken, in de tuinen, aan dezelve grenzen-  GESCHIEDENIS. 559 Kende, wandelen, ja, zeifin de Kloosters gaan eeten en voor eenen tijd haaren intrek neemen. Boven hebben wij reeds aangemerkt, dat deMaronitende Huwelijksgeboden niet openlijk af kondigen, zoals de Europeaanen de gewoonte hebben. Tot de inzegening des huwelijks begeeven zij zich niet bij hunnen Kerspel-Priester , maar bedienen zich, ten dien oogmerke, zonder ondcrfcheid, van den eerften, welke hun voor koomt. Van hier , dat de naamen van bruidegom en bruid, noch van de getuigen, in de Kerkelijke Registers worden aangetekend , even zo min als dc tijd , wanneer, en de plaats, op welke hun huwelijk is ingezegend. Dit geeft aanleiding tot veele en fchandelijke misbruiken. Het laatfte Oliezei is bij hen insgelijks onbekend. Van hunne kranken , wanneer zij als hoopeloos zijn opgegeeven , maaken zij geen het minfte werk: want, naa dat zij hen van een Kruis en een weinig Wierooks hebben voorzien, laaten zij hen in vrede fterven, zonder zich verder met hun te bemoeien. Hunne dooden beweenen zij met akelige weeklagten , die met eene reeks van lichaamsverdraaijingen gepaard gaan. Welvoegelijkheids halve worden in het Sterfhuis, geduurende eenigen tijd , geene fpijzen bereid. De bloedverwanten en vrienden brengen fpijze en drank mede, gebruiken dezelve ten huize van den overleedene, en tragteu aldus De via r o- -: >j iten.;  Be MAK.OKITEN. < ] ] ) < « < 2 J S6* GODSDIENSTIGE dus de droefheid der rouwdraagers ts verzagten. Verfcheiden gewoonten, van een Hei* denfchen aart, onderhouden zij bij hunne Begraafenisfen. Dit kan ons niet vreemd voorkoomen, wanneer wij in aanmerking neemen, hoe veel tijds 'er ia verloopen, zints het Euangelie eerst onder hen verkondigd wierdt. Want, ieder ding, hoe groot ook deszelfs waarde en aangelegenheid zijn moge, veraart wel haast, wanneer in het zelve iets, 't welk met deszelfs aart en natuure onbegaanbaar is i wordt ingevoerd. Hier aan moeten toegefchrecven worden, alle de nieuwigheden , welke wij onder de verfchillende gezinten , formulieren, zamenftelzels, gewoonten en plegtigheden van den Christlijken Godsdienst aantreffen. De Roomsch. Katholijken hebben, door Staatkunde, de eerzucht gekweekt en gekoesterd ; de Griekfche Christenen , door hunne laaghartige kleinmoedigheid, de onkunde gegoed ; de Rusfen, niet tegengaande alle le weezenlijke of ingebeelde verbeteringen , welke zij gemaakt hebben in de Oorogskunst en in den Koophandel, geeven • ïogthans, luttel agts op de belangen van ten Godsdienst, welke het groot fieraad les menschlijken leevens is. De waarheid Ier zaake, is, dat de Rusfen meer gefteld ïjn op de naavolging van de dwaasheden unner nabuuren, dan op het maaken van wezenlijke verbeteringen in hunne eigen ze-  GESCHIEDENIS. 561 zeden; en dat de Griekfche Christenen in de Levant geleerdheid, kennis , deugd, dapperheid noch eerzucht bezitten. Niet Zeer behaaglyk, in de daad, is deeze fchil» dcrij; doch, terwijl ik dit fchryve, heb ik de aandoeningen van een mensch, en het medelijden van eeil Christen. Mijn hart bloedt, wanneer ik overweeg, dat dc godiijkfte kennis van de geheele waereld , in zekeren zin geheel verwaarloosd , of, althans, dat van dezelve weinigwerks gemaakt wordt. Maar , indien het dus met de zaak gelegen zij ten aanzien van Rusland, alwaar het niet aan magt ontbreekt, cn ten qpzigte van Griekenland, Welks onderdrukte bcwooners weinig werks maaken van hunne altoosduurende belangen; wat zullen wij dan zeggen van die Naam-Christenen, over welke wij nu gehandeld hebben ? — Doch , om te befluiten, zullen wij nu een berigt geeven van de gewoonten en plegtigheden van eenen anderen Aanhang, welke, hoewel zij dus genoemd worden, naauwlijks den naam van Christenen verdienen. Volgens het plan , welk wij ons hebben voofgefield, zal ons dit berigt leiden tot een uitvoerig verflag wegens de Mahometaanen, III. DEEL. Nn OVER Dg M A R 0UTEN.  n A S S EKleRS, enz. i 562 GODSDIENSTIGE over de N A S S E R I Ê R S, KELBITEN en CHRIS TENEN van St. JAN. De Nasferiërs moeten wel onderfcheiden worden van de Nazariërs, of, zo als de Mahometaanen hen noemen , Nasfairious, uitmaakendc een afzonder! lijken aanhang onder de leerlingen van ali De Mahometaanfche Nazariërs zijn van begnp, dat de Godheid zich lichaamhjk kan vereenigen met de menschlijke natuure.. Volgens dit beginzel, 't welk van het zamenftelzel der Christlijke Godgeleerdheid is ontleend, gelooven zij dat de Godheid naauw vcreenigd is met zommigen van hunne ingebeelde Heiligen of Mahometaanfche Profceten , en bijzon der lijk met a l r. De Nasferiërs ,' van s vï/iansfpreeken' ^in * oaad , Mahometaanen noch Christenen Hetnaauwkeurigfte berigt, welk wij hen aangaande hebben kunnen vinden, koomt hier op uit Kelhia is de naam van het landfchap, t welk bewoond wordt door te Nasferiërs, een naam, welken delta haanen, in hunne fpraake, noemen Chris, tiannaccio, dat wil zeggen, een f egt Chris- ^V,Jan TmAZa t0t aan Laodicea, (trekt deeze landftreeke, langs de zeekust ■wee dagreizen in de breedte , en even za ver.  GESCHIEDENIS. 56*3 verre landwaarts in de lengte. Zeer genegen zijn de Nasferiërs tot plonderen en fteelen; doch, voor 't overige, zeer kuisch in hunne zeden. Hunne Vrouwen Vcrfchijnen in 't openbaar met ongedcktcn aangezigte; van alle de Oosterfche Natiën zijn zij dc eenige, welke deeze gewoonte onderhouden. Indien een vreemdeling onder hen verfchijnt, en na den weg vraagt, zal eene hupfche en vriendlijke jonge maagd hem zomtijds drie of vier mijlen verzeilen.- Doch , deeze vriendlijkhcid heeft zomtijds zeer heilloozc gevolgen. Want, indien het gebeure dat de reiziger een verliefd of minnekoozend oog laate vallen op zijne vriendlijke wegwijsfter , zo dat het in haar den geringften agterdogt verwekke, zal zij, indien zij het vermogen bezitte, hem vermoorden , of anderzins, door haar gefchreeuw, de nabuurfchap ter haarer hulpe roepen, om zulks in haare plaatze te verrigten. Dit gebeurt ook, wanneer de Vrouwen in een bijzonder huis aan tafel zitten. Zij verfoeien de Mahometaanen ,• en hunnen Alkoran, hoewel zij zich Turken laaten noemen; doch dit doen zij, om voor hunne dwingelandije en onderdrukking beveiligd te worden, Niet zeer bekend zijn de Verborgenheden van hunnen Godsdienst: want, hunne Vrouwen en het gemeene Volk leggen onder een voltrekt verbod, om zich in dezelve niet te laaten onderwijzen. Geene anderen dan de Santons, en de zulken, wier post het is, Nn 2 cfe NASSH-» IUëRS, enz.  N ft S S Eenz. 1 ] i 56*4 GODSDIENSTIGE de Gebeden te leezen, het Geloof te leeren, enz. zijn tot dit voorregt geregtigd. Zij hebben een Euangelie , 't welk door eenen van hunne oudften hun wordt voorgeleezen. Zij gelooven in de Heilige Drieëenheid. Zij onderhouden het Paaschfeest, en verfcheiden andere Christlijke feestdagen: als het feest van de Geboorte van onzen Gezegenden Zaligmaaker, de Beihijdenis en Drie-Koningen. Den Nieuwjaarsdag noemen zij Istrenes, zijnde, ongetwijfeld , eene verbastering van het Franfche woord Etrenes, betekenende een Nieuwjaarsgefchcnk. Een bijzonderen eerbied hebben zij voor st. barbara. Zeer geheim worden hunne godsdienftige zamenkomften gehouden. Zij doen verfcheiden gebeden over den wijn, welke onder allen, die in dezelve tegenwoordig zijn, wordt uitgedeeld. Zij onderhouden geene vastendagen, maar onthouden zich alleenlijk van het eeten van de wijfjes van allerlei foort van leevendige fchepzelen. Merkwaardig is het dat zij zweeren bij den H. mat the us en den H. simon, hoewel de gefchiedenis van deeze bcifle Heiligen hun volftrekt onbekend is. Hunne Kerk gelijkt zeer veel naar die der Europeaanen. Deeze onbekende lieden, hoewel in het niddelpunt van Syrië woonagtig, fchijïen iets van de Mahometaanen , van de loude P erf en en van de Christenen te icbben overgenomen. Met de eerften eten zij geen varkeasvleesch ; volgens het  GESCHIEDENIS. 565' liet verhaal van zommige Schrijvers, bc-1 toonen zij, met de tweede, godsdienftige » aanbidding aan de Zon; en, met befchimping van dc onthouding der Turken, drinken zij , met de laatstgenoemden , wijn. Nog opmerkelijker is het, dat zij om dc komst van christus bidden. Het Arabisch is hunne moedertaal. Tot behoud van hunne gezondheid, draagen zij altijd toverpenningen op hun lichaam. Doch deeze gewoonte hebben zij gemeen met dc meeste Oosterfche Volken. Waarfchijnlijk is 'er weinig of geen onderfcheid tusfehen de Nasferiërs en de Keibiten. Dit woord betekent zo veel als Honden. Uit veragting wierdt hun deeze naam gegceven. Doch anderen vcrhaalen dat zij dus genaamd wierden, om dat zij godsdienftigen eerbied betoonen aan een zwarten hond. Ondertusfehen wordt de Leezer verzogt aan te merken , dat de Ouden hebben gefproken van de Calbii, als bcwooners van den berg Libanon. Aan hij de zijn wrij deeze aanmerking fchuldig. De Amediërs, die door verfcheiden Gcfchiedfchrijvers worden bcfchrcevcn als eene foort van Barbaaren, die geenerhande kerkelijke of burgerlijke gcregtsocffening hebben, en in de bosfehen en holen van den berg Libanon hun verblijf houden, doen insgelijks belijdenis van een mengzel van de Mahometaanfche en Christlijke leere. En, hoewel zij liever verkiezen Mahometaanen dan Christenen genoemd te worden, zijn ze, nogthans Nn 3 ge* :asse- 1 ë r S , enz.  nasseRlëRS. enz. 1 3 i i 566 GODSDIENSTIGE geflagene vijanden van de eerstgenoemd den. Deeze Amediërs , welke h ij d e , Homeidiaanen noemt, kunnen wel dc zelfde zijn als de Nasferiërs : en het is bij ons twjjfelagtig , of de Drufiërs , van welke wij, in de volgende plaats, een kort berigt zullen geeven, van die beiden wel zeer veel onderfcheiden zijn. Zommigen, zegt Vader e e s s o n, zijn van gevoelen dat de Drufiërs afkomfh> waren uit de ftad Dreux, de aloude woon° plaats der Druïden ; en, indien wij op zijn getuigenis ons mogen verlaatcn, hebben zij nog zeer veel behouden van dien knjgshaftigen geest der Engelfchen, welke derzelver voorzaaten zo geducht maakte bij de Ongeloovigen. Deeze lieden, de naazaaten en overblijfzels van de Christenen, welke, in de eeuw der kruistog. ten, de heilige oorlogen voerden, floegèn zich neder op den berg Libanon en Antihbanon, alwaar zij, met veel kloekmoedigheids , hunne regten en vrijdommen handhaafden, en hunnen Godsdienst aankleefden, tot dat een valsch Apostel een nieuwe w<ït onder hen verkondigde, en eene Verhandeling over de wijsheid naliet tot tijtel voerende Achmé. Dus uidt het berigt van Vader b e s s o n ; doch, Rraarfchijnhjk, heeft deeze eerlijke Zenleling nimmer gehoord, dat bij hero3 0tus melding wordt gemaakt van de Drufiërs. De Drufiërs van den berg Lu anon worden van de Mahometaanen diklaals vermeld, onder den naam van Mol. he*  GESCHIEDENIS. 567 hediten, een Arabisch woord, betekenen-: de ccrloozc booswigten, of, zo als herBblot dit woord verklaart, menfehen, welke den Mahometaanfchen Godsdienst verzaakt hebben , en tot een anderen aanhang zijn overgegaan. Meer bijzonderlijk, egter, wees de benaaming van Molhediten eenen aanhang van Ismaëliten aan , die voormaals zich zeer berucht hadden gemaakt in Afie , bijzonderlijk in Perfis , Asfiyrie en de aangrenzende landftrecken , alwaar hunne Oppervorften , een tijd lang, bekend waren onder dc benaaming van Koningen der Moordenaaren. Deezen Vorst noemen onze oude Gefclliedfchrijvers den ouden man van den berg , om reden dat zij onkundig waren dat het woord Gebal, 't welk een Berg betekent, de naam is, welken de Arabiers hebben gegeevcn aan ccne bijzondere provincie in Perfie. Dc Ismaë'litifche Moordenaars wierden insgelijks Batheniërs genoemd. He rb e lot berigt ons, dat het woord Bathen betekent de geheime kennis der Verborgenheden, enderzelver verlichting* Vermids nu de blinde gehoorzaamheid deezer Moordenaaren gegrond was op eene foort van vcrlichtinge , of liever geestdrijverije, welke haaren grond hadt in de belooning van het Paradijs, en de belofte van eene altoosduurende gelukzaligheid, aan alle de zulken toegezegd , die zich opmoorden en doodflaan geheellijk toeleidcn, en ten allen tijde gereed waren om hun» •ne handen in bloed te wasfehen, waar en, Nn 4 z.o « A S S E- ' UëRS, ! enz.  NASSE- •R I ë R S j enz. i ] I 5S8 GODSDIENSTIGE zo dikmaals hun Oppervorst zou goed vinden hun zulks te bevoelen; om alle deeze redenen, denken wij, dat hun de naam van hatheniers gegeeven is; even gelijk, beden ten dage, zommige menfehen vericheiden foorten van geestdrijvers en dweepers Menfehen des lichts noemen. Een fchrikwekkend karakter wordt ™R,CHAS c" verfcheiden andere Gelchiedfchrijvers , deeze Drufiërs toegefchreeven. Volgens hen leeven zij in geduurige bloedfchennis. Op hunne ple<*tigfte Feestdagen leggen zij zonder ondcricneid te zamen, de vaders met de dochters, de broeders met de zusters. Zij gelooven dat de zielen der regtvaardigen overgaan in de lichaamen van eerstgeborene kinderen, doch dat de ziel van een boos mensch in een hond geplaatst wordt Hoewel zij zich Christenen laaten noemen , worden zij, nogthans , niet gedoopt, maar wel bcfneeden. Eenig denk beeld hebben zij evenwel van jezus christus. Zij gelooven in een toe, Koomenden ftaat van belooningen en ftraffen naa dit leeven. Volgens Vader besson, beftaat hunne Geloofsbelijdenis uit de volgende zeven artikelen: — i Een Christen te zijn met de Christenen, een food met de Jooden, en een Turk met de lurken. — 2. Nimmer God te bidden, m dat hij onze nooden en behoeften kent /oor dat wij hem bidden. — 3. De vier ;.uangehsten te eeren, en derzelver Euan eljen te leezen. — 4. Onzen Heere je, zus  GESCHIEDENIS. 569 zus christus te eeren, als mede zijneN Moeder de gezegende Maagd marta, enR der Wet van ma hom et gedagtig tc zijn. ,— 5. Elkander hunne zonden te belijden, de Mannen aan de Mannen, de Vrouwen aan de Vrouwen. —■ 6. De Communie te ontvangen, beftaande in een klein ftukje brood, gedoopt in wijn met kruiderijen gemengd. — Het zevende en laatfte artikel ziet inzonderheid op hunne Monniken, welke, volgens het verhaal der Zendelingen, zeer ftreng zijn in hunne vastendagen, en afgezonderd leeven in wildernisfen, welke zij, nogthans , ter voortplantinge van hunne Achmé, zomwijlen verlaaten. Met dit alles onderhouden de Drufiërs geene plegtigheden , of openbaare godsdienftige zamenkomften. De twee Kerken of Moskeen , welke Vader eesson onder hen vondt, wierden niet gebruikt ter verrigtinge der pligten van den openbaaren Eerdienst. Zulk een diepen afkeer hebben zij van den woeker, dat zij het geld, welk zij ontvangen, afwasfchen , uit vreeze dat het is befmet geworden , door gegaan te zijn door dc handen van onbermhartige woekeraars. Op dit berigt zullen wij laaten volgen een kort verflag wegens de Curdes, anders ook bekend bij den naam van Turkomannen. In 't algemeen genomen, zijn deeze Curdes een hoop ftruikroovers en landloo. pers. Zonder hun eenig ongelijk aan te Nn 5 docn: ASSEI C LI S , enz.  NASSE 111 ë R s enz. 1 { ( 2 t g d k d« 570 GODSDIENSTIGE • doen, zou het, veelligt, kunnen gezegd • worden, dat hun Godsdienst even^nze■ n-A' al5 de pIaats> 31 waar zij hun ver mett °f^ rZo^n hebben aang ] merkt dat de fpooren van Manicheïsterii duidelijk zijn te vinden onder de £ Want, indien wij op de beri/ ten dierSchrijveren ons mogenverlaatef erkennen zij twee beginzel!, en noemen den Duivel hunnen leeraar, of opperhoofd Ook betoonen zij geene godsdienffli^n bidding aan de Godheid,6 hoewel ziTderzeiver beftaan erkennen. Dit, althans wordt hun te laste geleid door de Se nen cn Mahometaanen, welke beden even zeer hunne onverzoenbaar^ vi^S z.jn Eenigen verwarren deeze 4aZles met deKèlMte*, en beweeren /&% een bijzonderen eerbied hebben voor het vc? nt,Tde de Jcöleur ™ d™' Duiv eh Dikmaals vermaaken zich de Chris-enen met het maaken van eehén kS nn aarde rondom deeze die chroomen de wallen van hunneingebeelde evangenisfen te overfchreeden, tot dat le Cirkel gebroken zij. Terwijl zi dus ijn opgeflooten, beveelen hun de Chris enen dat zij den Duivel zullen vloeken Doorgaans worden de Christenen van t. Jan verward met de Sabeën. Over M Godusdienst tv laatstgenoemden zul n wij hier met uitweiden. Betreffende ï eerstgemclden, zij ontlecncn himnen ara van hunnen doop, en van den b^-  GESCHIEDENIS, 571 zonderen eerbied, welken zij joannes den doopek tocdraagen. De la v a l l a is van begrip, dat deeze Christenen , veelligt, de overblijfzels der aloude Jooden zijn, welke door joannes gedoopt wierden. Hun Godsdienst fchijnt ccn mengelmoes tc zijn van het Joodendom, Christendom en Mahomctaandom. Een uitvoeriger berigt, wegens deeze Christenen, dan bij eenigen anderen Reiziger , ontmoeten wij bij r a v e r n i e r. Volgens zijn verhaal vindt men nog eene groote menigte leden van deezen aanhang te Bal/ara, of Basfora, cn in de nabuurigc landftrecken. Te deezer plaatze zullen wij, derhalvcn, den Leczcr mcdcdcclen, ccn kort begrip van zijne berigten, cn van het zaaklijke, welk wij bij andere Schrijvers vinden aangetekend. In den beginne woonden de Christenen van St, Jan in het land nabij den Jordaan; doch, eenigen tijd naa het overlijden van ma hom et, wierden zij, om de Vervolgingen, door de Caliphs, zijne opvolgers, genoodzaakt, eene fchuilpiaats te zoeken in Mefopolamie en Chaldea. Hier leefden zij onder het re'gtsgcbied van den Patriarch van Babiion; doch, in het einde van de vijftiende, of met het begin van de zestiende Eeuwe, fcheidden zij zich van hem af. In geene ftad of vlek liaan zij zich met der woon neder , dan die aan de oevers eener riviere is gebouwd. Hunne Bisfchoppen verzekeren, dat ten i min. •JAS SE11 Ü K. S , enz.  NAS SE' RiëRS, enz. j 1 572 GODSDIENSTIGE ■ minfte vijfentwintigduizend huisgezinnen van deeze Christenen in die oorden woonen. Zeer fabelagtig is hunne Geloofsleuze, en krielt van de lompfle dwaahngen, getrokken uit een boek, welk zij den Divan noemen. De P erf en en Ara. biërs noemen hen Sabi; doch, in het vervolg deezer Verhandelinge , zullen wij doen zien, dat 'er een groot onderfcheid plaats heeft tusfehen de Sabeën en de Christenen van St. Jan. Zij zeiven noemen zich Mendao-Jahia, dat wil zeggen Leerlingen van joannes. Zij verzeke! ren, hun geloof, hunne godgeleerde verhandelingen en hunne godsdienftige gewoonten van hem te hebben ontvangen Eenmaal 's- jaars vieren zij een plegtig feest, 't welk vijf agter een volgende dagen duurt. In talrijke benden vertoonen zij zich als dan aan hunne Bisfchoppen om den Doop van joannes te ontvangen, of, om meer eigenlijk te fpreeken dien te herhaalen. Nergens doopen zii dan in de Rivieren, en op geene andere dagen dan den Zondag; van dien daghangt de kragt of genoegzaamheid van hunnen doop volftrekt af, al ware het ook lat een kind zich in doods gevaar bevindt Wanneer een kind zal gedoopt worden " vordt het na de Kerk gebragt, alwaar dé 3isfchop voor en over het zelve etlijke rebeden doet, op de gelegenheid flaande Van daar wordt het na eene Rivier ge'. >ragt, alwaar de mannen en de vrouwen.  GESCHIEDENIS. 573 wen, die bij de plegtigheid tegenwoordigt zijn, nevens den Bisfchop, tot aan dei knieën in het water treeden. Het formulier van hunnen doop luidt aldus: „ In „ den naam des Heeren, den eerften en „ den oudften der waereld, den Almag„ tigen , welke alle onze daaden wist, „ vóór het begin des lichts, enz." Naa dat hij deeze woorden heeft gefprokcn, overftort hij het kind driemaalen met water; en, naa de derde befpTenging, zo ras de Bisfchop, of de Priester, van nieuws begint te leezen, dompelt de Gevader, dat wil zeggen, de perfoon, welke het kind in zijne armen houdt, zich zeiven in het water. Hier in bcftaat de plegtigheid van hunnen doop , welke , gelijk een ieder kan opmerken , bediend wordt alleen in den naam van God. Want zij erkennen jezus christus niet voor God , noch voor den Zoon van God, maar befchouwen hem als een perfoon, veel minder in rang en waardigheid dan joannes dek D o o p e r. Nogthans berigten zommigen, dat zij, even als de Mahometaanen, hem den Geest Gods noemen. Volgens tavernier gelooven zij dat jezus christus mensch wierdt, om ons te verlosfcn van de fchuld der zonden. Doch , zij beweeren dat hij ontvangen wierdt in den fchoot der gezegende Maagd, door de kragt en den invloed van het water van zekere bron , uit welke zij dronkj iasse» .lëRSB enz.  na s SEri ë li S, enz. ( ( 574 GODSDIENSTIGE • dronk; dat vervolgens de Jooden poogin, > gen aanwendden om hem te kruizigën , maar dat hij uit hun gezigt verdween, en alleenlijk een fpookzel of eene fehijneedaante naliet , welke zij in zijne plaats kruizigden In't kort, alles wat zij zeggen raakende JEZ us christus en zijne zending, is een mengelmoes van belachelijke cn ongerijmde verdichtzcls, uit hunnen Divan getrokken. Geen gezonder denkbeeld voeden zij wegens den derden ■perfoon in dc heilige Drieëenheid. De Divan, Welken wij meer dan eens hebben gemeld, is het eenige bock, welk zij bezitten; want, a]]c hunne . gewijde boeken, welke in de Syrifche taal waren gefchreeven, zijn verboren. Deeze Divan bevat hunne lecrftellingen, en de geheimenisfen Van hunnen GodsdienstGod wordt aldaar befchrecven als e--n li chaamlijk Weezen, en als hebbende éénen Zoon, GABRfëL genaamd. Alle hunne Engelen en Demons , zijn insgelijks met hchaamen bekleed; zommigen zijn van het mannelijk, anderen van het vrouwcpjk gcflagt. Deeze treeden in 't huwelijk, en planten hun geflagt voort. Zii gelooven dat God de waereld heeft gefcha pen, door den dienst van gabricldoch dat deeze, in dat werk, geholpen wierdt door vijftigduizend Demons Zii ïijn van begrip, dat de waereld, even als jen voetbal, op het water drijft, en dat le hcmelfche hchaamen van water omringd  'GESCHIEDENIS, 575- ringd worden; als mede, dat de Zon en de Maan, elk in een bijzonder vaartuig of fchip , rondom de aarde zeilen. Zo vrugtbaar was de aarde, in het eerfte oogenblik haarer fcheppinge, dat hetgeen in den morgen wierdt gezaaid , tegen den avond kon gemaaid worden. Gabrièl onderwees ad am in den Akkerbouw; doch, zijne eerfte overtreeding deedt hem dc onderrigtingen vergeeten, die hem gegeeven waren; en hij kon zich niets meer .«van dezelve herinneren , dan wij heden ten dage weeten. Oneindig fraaier en volmaakter is de andere waereld, dan die de menfehen thans bewoonen; doch, in alle andere opzigten, heeft zij veel overeenkomst met dezelve. Dc inwooners van die andere waereld eetcn en drinken; in dezelve vindt men fteden, huizen en kerken , in welke de Geesten den Godlijken Eerdicnt verrigten, zingen en op Muzikaale Speeltuigen fpeelen. Dc Demons verfchijnen bij eenen kranke, in het oogenblik dat hij denjongften adem uitblaast, en geleiden zijne ziel langs eenen weg , die van ontelbaare wilde dieren krielt. Indien de overleedene een regtvaardig mensch ware, wordt zijne ziel onmiddelijk toegelaaten in de tegenwoordigheid van God, naa alvoorens met den voet te hebben vertreeden die fchrikwekkende fchepzels, die hem in zijnen reistogt zogten te verhinderen. De ziel van een booz' mensch, daarentegen, wordt bijkans ver- fcheurd> NA S SE* HlëRS, enz.  NA ss e- e.nz. 1 576 GODSDIENSTIGE fcheurd, door die vcrflindende dieren, voor dat zij de noodige bevoegdheid heeft verkreegen, om in de tegenwoordigheid van God tc worden toegelaaten. Ten jongden dage zullen twee Engelen de bedrijven van alle menfehen onpartijdiglijfc in eene wecgfchaale wecgen; doch, aan. alle leden van hunnen Aanhang zal eene algemeene zondvergiffenis worden afgekondigd. Ten eenigen dage zullen zij zalig worden, naa dat zij de ftraffen zullen hebben geleeden , aan hunne wanverdicnflen voegende. — Deeze is de hoofdzaaklijke inhoud van het Godgeleerde zamenuelzel der Christenen van St. Jan. Zommige Gefchiedfchrijvers verhaai'en, dat zij een bijzonderen eerbied toedraaien aan het Kruis, en dat zij zeer dikwijls een kruisteken maaken. Volgens hun begrip, heeft de waereld de gedaante van een Kruis, om dat dezelve in vier deelen verdeeld is. Zij zeggen dat 'er eene groote menigte kruisfen is in de Zon en in de Maan ; ja , dat de mast van het fchip, waar in de eerstgenoemde zeilt, een kruis is. Joannes de dooper, gelijk wij reeds hebben aangemerkt, is hunne voornaamfte Heilige; doch hij is niet de eenigfte: want zij erkennen insgelijks de heiligheid van zacharias, elizabeth, de gezegende Maagd en van de twaalf Apos:elen. Wij zullen onzen Leezer niet verdelen door een verdrietig verhaal van de on-  GESCHIEDENIS. $77 ongelooflijke wonderwerken , welke gezegd worden, de geboorte van joannes den DooPEii te zijn voorafgegaan, of dezelve verzeld te hebben; noch met eene optelling der wonderwerken , welke aan zacharias en elizabeth worden toegefchreeven; veel minder nog met een berigt wegens den zonderlingen leevensloop diens Voorloopers van jezus christus. Ten aanzien van alle deeze bijzonderheden , wijzen wij onzen Leezer, desbegecrig, na tavernier. Dit moeten wij aanmerken, dat, volgens hunne overleveringen, het graf van joannes den dooper nog heden wordt gevonden nabij Chuster, in de provincie Chujistan, alwaar zeer veele Christenen van deezen aanhang woonen. Het plegtgewaat hunner Priesteren is een foort van rooden tabbert over een Koorhembd. Zij hebben onderfcheidene rangen van Priesters en Bisfchoppen; doch, geene der godsdienftige gewoonten en plegtigheden, bij andere Christenen gebruiklijk, worden van hun onderhouden, in het vastflellen van het onderfcheid tusfehen de hoogere en laagere Geestlijkheid. De kinderen volgen hunne Vaders op in den gewijden dienst; en, indien een Priester flcrve, zonder kinderen naa te laaten, wordt door den naasten bloedverwant zijne plaats vervuld. Dikmaals gebeurt het, dat de Bisfchop zijnen eigen Zoon den Volke aanbeveelt; de leden verkiezen III. deel. O o hem. nasser.iürs, enz.  NA S SE- Riëns, enz. i J 578 GODSDIENSTIGE hem, en ftellen hem vervolgens zijnen Vader voor om door hem gewijd of geordend te worden. Deeze Ordening bcftaatin eenige bijzondere Gebeden, die zes of zeven dagen agter een worden gedaan over den aankoomeling, die verpligt is al dien tijd te vasten. Indien de Zoon den ouderdom van zestien of zeventien jaaren bereikt hebbe, mag hij zijnen Vader opvolgen. Alle Kerkdijken zijn verpligt in het huwelijk te treeden; doch dit mag alleen gelchieden met reine maagden. Niemand mag tot Kerkelijke waardigheden bevorderd worden, ten zij zijne Moeder, ten tijde als zij zich in 't huwelijk begaf, eene ongerepte maagd wierdt bevonden. Alle Priesters draagen lang hair, en een klein Kruis op hunne klederen. Het Sakrament des Avondmaals wordt gevierd met dc volgende plegtigheden. Zij neemen een Klein koekje, gekneed in wijn, met water en olie gemengd. Het brood en de wijn verbeelden het lichaam en het bloed van onzen gezegenden Heere; de olie is een zinnebeeld van de liefde en genade, welke dat Sakrament verzelt. Bi) de wijding worden verfcheiden uitvoerige gebeden over het brood gedaan , ftrekkende tot sere en heerlijkheid Gods, zonder dat van het lichaam onzes gezegenden Heeren een inkel woord gemeld wordt; dit, zeggen aj, is met volftrekt noodzaaklijk, dewijl ,jod hunne meening en oogmerk weet Jaar naa wordt het brood in plegtigeri om-  GESCHIEDENIS. 579 ommegang rond gedraagen, en, naa het eindigen deezer plegtigheid, door den dicnstdoenden Priester, onder de Gemeente uitgedeeld. Behalven het groote Feest, waar van wij gefproken hebben, en 't welk vijf agter een volgende dagen duurt, hebben zij nog een ander, 't welk drie dagen agter elkander wordt gevierd. Dit Feest dient ter gedagtenisfe van de fchcppinge der waereld, en van den Vader des menschlijken gcflagts. Nog een ander Feest, 't welk even zo veele dagen aanhoudt, vieren zij in Oogstmaand; het draagt den naam van het Feest van St. Jan. Van hunne Vasten zullen wij hier geen breedvoerig gewag maaken; ook niet van hunne opoffering van een Ram, 't welk zij offeren in eene Tent, van palmboombladeren gemaakt, en met water, wierook en gebeden , ten dien einde voordagteliik opgefteld, vooraf gereinigd. Een Priester, bekend wegens zijne onbevlekte kuischheid, en dat hij de Zoon is van eene Vrouwe, welke, bij de eerfte Huwelijkszamenkomfte met haaren Afan, eene ongerepte maagd wierdt bevonden, is de eenige peiv foon , welke geregtigd is tot het doen deezer offerande. Ter behoorlijke volvoeringe van deeze plegtigheid, begeeft zich de Priester na den oever eener riviere; thans is hij uitgedoscht in alle zijne priesterlijke fieraaden, beftaande uit een witten linnen mantel of tabbert , die O o 2 hem N A S S E- RICRS, enz.  5$o GODSDIENSTIGE NASSE- RlëllS, enz. I ( < ( 'i i X hem ruim en los om het lichaam hangt, nog een anderen, welken hij om zijne lendenen vastgordt, en een derden, welke de plaats van het Koorhembd bekleedt. Dus toegerust, neemt hij een kuiken, dompelt het, om het te beter te reinigen en te zuiveren, in het water, en zijn gelaat na het Oosten wendende, fnijdt hij den vogel het hoofd af, en houdt hem bij den hals, tot dat hij geheel is uitgebloed. Terwijl het bloed taplings op den grond nedergudst, herhaalt de Priester verfcheiden maaien het volgende gebed, met alle tekens van eerbied en godsvrugt, en onder het om hoog heffen van zijne oogen na den hemel: „ In den naam des Heeren, mogt „ dit vleesch tot eenen zegen verftrek„ ken voor allen, welke daar van zullen „ eeten!" Geene Vrouw , noch Leek, mag zich vermeeten om hoenders te dooden. Aan de Vrouwen is dit ongeoorlofd, om dat de Christenen van St. jfan haar aanmerken als onreine perfoonen; om welke reden zij ook, volgens taver. sier, niet in hunne Kerk worden toe'elaaten. Na genoeg onderhouden zij de welfde plegtigheden bij het dooden van chaapen en visfehen; doch, ten deezen >pzigte , zijn ze niet zo naauwgezet als >mtrent hunne hoenders. De dienaars, of Priesters, vansT. jolNnes den dooper, zijn, naar het :hijnt, fiagers van beroep. Want, gejk zij niemand, behalven zich zelve, als rein  GESCHIEDENIS. 581 rein en onbelïnet aanmerken , dus willen zij nimmer drinken uit eenen beker, uit welken iemand , die niet tot hunne Orde behoort, voorheen gedronken heefc; en, indien een vreemdeling daar uit gedronken hebbe, wordt de beker, op ftaanden voet , in ftukken gebroken, uit vreeze dat iemand der Geloovigen ongelukkig genoeg zijn zou, door het drinken uit denzelven, insgelijks befmet te worden. Daarenboven hebben zij een onverwinnclijkcn afkeer van alles, dat eene blaauwe kleur heeft: voor reden hier van geeven zij, om dat de Jooden, welke, door hunne openbaaring, verzekerd waren , dat de Doop van joannes hunne Wet zou te niete doen , eene groote menigte Indigo in de Rivier de Jordaan wierpen, om alzo dc wateren te verontreinigen. Gewisfelijk zou deeze ontheiliging joannes verhinderd hebben, om jezus christus te doopen, hadde niet de Almagtige het boosaartig opzet der Jooden voorkoomen , en eenen Engel gezonden om een weinig water uit de Rivier te fcheppen, terwijl het nog zuiver en onbefmet was. Dit is het algemeen volksbegrip; doch, in de daad, neemt hunne afkeer den oorfprong hier uit, om dat, tot het bereiden van de blaauwe kleur , hondedrek gebruikt wordt, en de Christenen van St. Jan den hond als een zeer onrein dier befchouwen. Dc af keerigheid , welke zij voeden tegen de Mahometaanen , hunne O 0 3 al- NASSE- . 15.1 ë K. S , , enz.  N A S S ER lëllS, enz. \ i 1 k è d V 8 582 GODSDIENSTIGE aloude Vervolgers, is oorzaak dat zij een even onvcrwinneiijken tegenzin hebben tegen alles, wat eene groene kleur heeftzijnde deeze de gewijde kleur van m \- homet, Thans zullen wij een berin geeven wegens de HuwelijkspJegtighed°en deezer Christenen. De Priester en de bloedverwanten des bruidegoms , maaken hunne opwagting bij de aanftaande bruid, om haar te vraagen, of zij Maagd zij dan niet. Ligt kan men haar antwoord gisfen: altoos geeft zij Ja tot antwoord. Doch zij wordt op haar bloot zeggen niet geloofdzij moet daarenboven haar zeggen onder eede bevestigen. De Vrouw van den Friester onderzoekt haar vervolgens, en moet haar getuigenis insgelijks door een plegtigen eed ftaavcn. Daar naa worden de bruidegom en de bruid na eene Rivier jeleid , en aldaar gedoopt. Zo dra zij op :en kleinen affland van het huis des bruidegoms zijn genaderd, neemt hij de bruid )ij de hand, en geleidt haar binnen dc deur >traks keert hij met haar weder na de •laats, alwaar de plegtigheid eenen aanhang hadt genomen, en herhaalt vervolens dezelve tot zeven maaien toe Tel ens loopt de Priester agter hen, leezen. e uit zijn Getijboek verfcheiden Gebeen. Vervolgens treeden zij in huis, al'aar zij , door den Priester , geplaatst orden onder een verhemelte, met huni hoofden en fehouders dicht tegen elkan-  GESCHIEDENIS. 583 kander leunende. Midlerwijl fpreekt hij een uitvoerig Formulier over hen uit, 't welk gevolgd wordt van eene vermaaning uit hun Faal, of waarzeggend boek, 't welk hij raadpleegt, om daar uit tc ontdekken het juiste tijdftip tot eene gelukkige voltrekkinge van hun Huwelijk. Dit verrigt zijnde, maaken zij beiden hunne opwagting bij den Bisfchop. De jong getrouwde Man verklaart voor hem , volkomen overtuigd te zijn , dat hij zijne jonge Vrouwe ongerepte Maagd heeft gevonden. Hier op fpreekt de Bisfchop den Huwelijkszegen over hen uit, doet hun verfcheiden ringen aan de vingeren, en doopt hen andermaal. Indien de bruidegom, ten aanzien van den maagdom zijner bruid, zich bedroogen vindc, en dit niet tegenftaande genegen zij haar tc trouwen, moet hij zich bij eenen Priester, en niet bij den Bisfchop vervoegen, om de Huwelijksbevestiging te verrigten. Doch , zo zeer zijn deeze lieden 'cr op gefteld, om door den Bisfchop getrouwd te worden, en het wordt onder hen voor zo eene groote fchande gerekend , indien deeze plegtigheid door een Geestlijke van minderen rang verrigt worde , dat een Huwelijk met eene Vrouwe, die ontdekt wordt haare eer voorshands verlooren te hebben, zeer zelden, indien immer, worde aangegaan. Van dit ftreng en naauwkeurig onderzoek na den maagdom hunner Vrouwen, Oo 4 geeft NA SSERI ë R $ , enz.  N A S S ER I ë R S. enz. j \ 584 GODSDIENSTIGE geeft tavernier voor reden, het regt, welk de bruidegom met de uiterfte ftreng. neid en naauwgezetheid behoort te handhaaven. Wij mogen 'er nevens voegen, dat de eer en het belang der familiën daar van voornaamlijk afhangen. Ook hebben zij ten oogmerke, door deeze behoedzaame omzigtigheid, gelijk de meer gemelde Reiziger het uitdrukt, hunne dochters te beteugelen. Verfcheiden Vrouwen mogen deeze Christenen van St. Jan trouwen, doch niet buiten hunne familie, noch bui, ten hunnen Stam. Van de Jooden hebben zij deeze gewoonte ontleend; want hunne Weduwen mogen niet hertrouwen, en bunnen Mannen is het voorregt ontnomen, hunne Vrouwen te mogen verfboten. ö Wij zullen dit Deel befluiten , met een berigt wegens een gewaanden Aanhang, de Abrahamiten genaamd; indien wij mogen geloof flaan aan de berigten van een ongenoemden Reiziger, gedrukt in den jaare MDCCXXIV, worden zij insgelijks in Egypte gevonden. Doch wij verdenken de geloofwaardigheid diens Rcisbefchrijvers , dewijl , onzes weetem, geen Reiziger, behalven hem, van deeze Egyptifche Deïsten ooit eenige melling heeft gemaakt. Daarenboven , is ie wijze van denken deezer Abrahamiten , onzes oordeels, zo overcenkomftig net die der Vrijdenkcren, welke, in Holanü en Engeland, hunne leerftellingen ver.  GESCHIEDENIS. 585 verfpreiden, zonder de minfte vreeze voo^ Dragonders , Galeien of Inquifitie, dat e hij , naastdcnkclijk, zijne Abrahamiten naar het zelfde plan gevormd heeft. Daarenboven is het karakter diens ftoutmoedigen gelukzoekers, en van hun, welke hem de hand hebben gebooden in het opftellen van zijne Romanagtige Verhandelinge, zeer onderfcheiden. Doch, hoewel het algemeen denkbeeld , welk van hun wordt gegeeven, niemand een gunftig vooroordeel voor die Verhandeling zal doen opvatten, zullen wij, nogthans, voordraagen de grondleerftellingen diens verdichten aanhangs. De Abrahamiten, die een klein getal uitmaaken, erkennen geene andere wet dan die der Natuure , welke , volgens hen, God ter hand ftelde aan abraham, van welken zij voorgeeven, in een rechten lijn afkomftig te weezen. Vlijtig leezen zij de gewijde boeken, in welke de gefchicdenis der fcheppingc wordt verhaald, hoewel zeer verfchillende van die van m 0z E s , wiens verhaal zij als een enkelen Roman befchouwen. Wat mozes aanbelangt , de Abrahamiten zijn van meening , dat hij de ervarenfte en geleerdfte Geneesmeester, en de beste Scheikundige was, welke tot nog toe op aarde was verfcheenen; en dat zijne wonderwerken aan zijne bedreevenheid in die beide weeten. fchappen alleen moesten toegefchreeven worden. Zij erkennen hem niet voor een Oo 5 Pro' ASSEI ë R S , enz.  NASSE- lUëRS. enz. \ I s l •\ f V t 585 GODSDIENSTIGE Profeet, maar als een verftandV Wetgeever, en vergelijken hem met den Wetgeever der Chineezen. Jezus chris tus, wiens Wet wij volgens hun zeggen vervalscht hebben, matigde, volgens hen , zich nimmer aan God te weezen hoewel zijne zeden als zeer zuiver en on' berispelijk moeten worden aangezien De Vaders der Kerke waren of ongeleerde of geveinsde lieden. Zeer veel hebben de Abrahamiten te zeggen op de plegtigheden, den Godlijken Eerdienst en de Feestdagen der Christenen. Met de Verborgenheden van den Christlijken Godsdienst drijven zij den fpot. In 't kort, zii geeven voor, één Opperst Weezen, en hem alleen te dienen, en hunne Naasten lief te hebben als zich zeiven. Nogthans befchouwen zij hun toekomftig lot als onzeker, en de onfterflijkheid der ziele als een hedendaagsch gevoelen, hoewel troostlijk en op de reden gegrond. Uit alles "t geen wij gezegd hebben aanbande de Griekfche Christenen , welke ie inwooners van de Levant Scheurmaaters noemen, mogen wij de volgende lutte leeringen trekken: Vooreerst, dat ;elijk het verderf onder hen, in zekeren :in, algemeen is geworden, dit, als een utwerkzel aangemerkt, aan eene oorzaak an even uitgeftrekten aart zijnen oorsrong moet verfchuldigd weezen Want 'are niet de geheele Christen waereld ' ;n eenigen tijde, geheel en al verdorven ge-  GESCHIEDENIS. 587 geweest in de gevoelens aangaande dei waarheid, deeze heilloozc gevolgen zou-i den nimmer gevoeld of gezien zijn. Ten tweede, de gcringfte afwijking van de waarheid in Godsdienst, of in zeden, gaat doorgaans gepaard met de heilloosfte gevolgen. Believing jegens de Heidenen, en de ijdele eerzucht om menigvuldige bekeerlingen te maaken, bewoog de Christenen, naa den leeftijd van Keizer con- stantinus den grooten, Om veele afgodifche plegtigheden aan te neemen. Trapswijze was de voortgang, en het vergif verfpreidde zich met heillooze gevolgen , tot dat het Euangelie van christus weinig beter wierdt dan de leer van het Heidendom. In alle de verdorvene Kerken , alwaar de armoede in tijdlijke dingen zigtbaar is, cn dc onkunde meer gezogt dan vermijd wordt, vinden wij dc Volken zeer gezet op den Beeldendienst, en andere kinderagtige bedrijven. Ten derde, gelijk het verderf bij trappen toenam, en nu, als 't ware, verouderd is geworden, moet ook eene hervorming trapswijze toegaan. Hoe wijd nog het tijdftip van zulk eene hervorminge te zoeken zij, kan geen mensch zeggen. Als eene wenschlijke zaak moeten alle die geenen dezelve befchouwen, welke het tijdlijk en eeuwig geluk hunner medefchepzelen tragten te bevorderen. Dc godlijke eigenfehappen geeven ons grond om eene hervorming te hoopen. Regtvaardig kan God fASSELlëRS, enz.  NAS S E' KICKS. enz. 1 ] t 588 GODSDIENSTIGE ■ God de menfehen ftraffen, door hun zij, ne gunften te onttrekken , wanneer zij _ zijne wetten verlaaten en zijne inzettingen veragten; doch, zij keeren niet weder tot hunnen pligt, even gelijk de Verlooren Zoon in het Euangelie , of zij worden in de opene armen zijner bermhartigheid ontvangen. Eindelijk, laaten wij als Proteflanten, die met de kennis der Heilige Schriften m derzelver oorfpronklijke zuiverheid zijn begunftigd, deeze onverdiende en onfehatbaare voorregten op prijs trapten te ftellen. Laat ons geweeten ons nooit befchuldigen met de affchuwelijke zonde van ondankbaarheid tegen onzen edelmoedigften weldoener; maar laaten wij ons zijner bermhartigheden waardig gedraagen, door te leeven als gehoor zaame kinderen. Laaten wij bedenken dat wij geen kragtiger bewijs kunnen geeven van onze dankbaarheid voor de vvcldaaden cn zegeningen, welke hij ons heeft gefchonken, dan door hem te bid den dat het hem genadiglijk behaage, de oogen te openen van hun, welke zitten in de duisternis, en in de fchaduw des loods. Het is de aart des Duivels, te venfehen dat ieder fchepzel zo elendig vorde als hij zelve is; doch een Chris;en, van eene edelmoedige en goed wil ïge geaarthcid, kennende het geluk van lijnen eigen ftand, wenscht dat heel het lenschdom daar in deele. Onze Zalig- maa-  GESCHIEDENIS. 589 maaker beveelt ons te bidden dat zijn Koninkrijk koome ; van welke woorden de meening is, dat wij onzen ernftigen wensch moeten betuigen, dat het Euangelie verkondigd en voortgeplant worde over de geheele aarde, zo verre dezelve .bewoond wordt, als een zinnebeeld van het Koninkrijk der heerlijkheid, 't welk hier naa zal volgen. VASSE- llëRS, enz.  uitrekening van den Prijs van het derde deel, voor de Heeren Intekenaars op dit Werk. 382 bladen,niethetomflagvandePlaaten.alèft./2 - ig 10 kunstplaaten, a 6 ft. 3. fs-is Prijs van de best papieren Exemplaar en. 382 bladen, op Schrijfpapier, a 2 ft. ƒ 3 - 17 io kunstplaaten, a io ft. e. ƒ sTT7