W- H U R D, GESCHIEDENIS VAN ALLE GODSDIENSTEN. ZEVENDE DEEL.   OUDE en TEGENWOORDIGE STAAT GESCHIEDENIS V A N ALLE GODSDIENSTEN, Fan de Schepping der Waereld tot op den tegenwcordigen Tijd. DOOR WIL LI AU HU RB, D'J^_ uit het engelsch vertaald. ZEVENDE DEEL; Behelzende een berigt wegens De METHODISTEN. T)e ANTINOMIAANEN. De KALVINIS TISCHE METHODISTEN.Ds MORAVISCHE BROEDERS, of HERNHUTTERS. De MUGGLETON1AANEN. De M IJ S T I K E N. De FRANS l'HE PROFEETEN. De OUIUS D-J A A R I G-K IJ KDRIJVERS» Dt HUTCH1NSONIAASES. De O,VI I Ü T I S T E N. De 1? R E-A D A M I r E N. De LABADISTEN. De K. O I. I. E O I A N T E N. De FOOLSCHE BROEDERS. De DEÏSTEN. DJ PHILADEtPHIAANEN. De B O H E E M s C H B ï ;•. O E D E R S. De R O O I K-K R V I Z I A A N E N. £HEDKNDA~<»SCHB ANT« TRINITAR15SÏN. Verfierd met een prachtig Stel Kunstplaaten. Te AMSTERDAM, Bn MARTINUS de B R U Y N. MDCCXCL   uitrekening van den Prijs van het zevende deel, voor de Heeren Intekenaars op dit Werk. 37J bladen, methetomflagvandePlaaten, ai§ft./2-16-4 6 kunstplaaten, a 6 ft. i-iö:- /4-is-4 Prijs van de best papieren Excmplaaren. 37§ bladen, op Schrijfpapier, a fl ft. ƒ3 -15 : 6 kunstplaaten, a io ft. 3 - : -i /6-i5:- Bericht voor den Binder, om de Plaaten te voegen, tegen over de aangeweezene bhidzijden, in het EERSTE DEEL. Zinnebeeldige Tijtelplaat. : . . Agter de Franfche TijtelGezicht der Portugeefche en Hoogduitfche JoodenSiinagogen te Amfterdam , nevens het Feest der Loofhutten Bladz. 62. Vertooning van de Wet van Mofes aan het volk. . — 66. Gemaskerd Bal, op het Joodfche Purim-feest. . . — 80. Vertooning der Boeken van Mofes, op den Verzoendag. ...... —-~ 80. Het Bad der Hoogduitfche Joodcn , te Amfterdam. 82: Huwelijks-plegtigheid bij de Portugeefche Jocden. . — 83> Brama of Bruma. ..... 246. Ixora, eene Oostindifche Godheid. — 260; Quenevadi, Zoon van Ixora. . . . — 260. Wijze van leevendig begraaven der Indiaanfche Vrouwen, met het Lijk haarer Mannen. . — 26'6'J Een  Een Chmeefche Afgod, Quantekong. . . ; Bladz. 288, Feest ter ecre van Confucius. . . . — 296. Het Beeld van Confucius. . . . — 29Ó. Verfchciden foorten van Bedelaarsin China. . — 312. Plegtigheid der Naamgeevinge aan een Kind , onder de Baniaanen. . ... — 33C. Het verbranden eener Indiaanfche Vrouwe , met haaren overleedenen Man. . . . — 339. Voorftelling van eenen Kranke aan Ixora , eene Indiaanfche Godheid, om van haar geneezing te verwerven. ..... — 341. Plegtigheden bij de begraafenis van een Koning van Pegu. .... — 369. Huwelijksplegtigheden der Indiaanen vanPanama. . — 470. Hulde van een Indiaanfchen Koning aan een Afgod Numbo Jumbo. . . — 434. De Amida der Japanneezen. . . . — 508. Amida , eene Japanfche Godheid , en de wijze, op welke derzelver aanbidders zich ter haarer eere verdrinken. . . . -— 508. Plegtigheid der vertreedinge van het Krucifix, enz. te Nagafaki in Japan. .... 519. Aapen-Pagode. . . . — 524. Pagode van Kamaetsma. . . — 528. Een Japanneefche Prediker. . . . —. 539. TWEEDE DEEL. Nacht-vergaderingen der Adamiten. . . '. — 97. De Adamiten , of Naaktloopers, te Amfterdam, gevangen genomen. . . . 99, Openbaare optogt der Flagellanten, of geesfelflagers, in Spanje, Italië, enz. . . — 377. Procesiie in de Mofes-en Aarons-Kerk te Amfterdam. — 511. De Aankondiging van het Jubeljaar, in de St. Pie- tevs-Kerk, te Rome. • . . . — 55L Plegtige opening van de Heilige Deur door den Paus. . . — 554. Aan-  Aanftelling van drie Kardinaalen tot het openen • der gewi]de Deuren van St. Jan Lateraan, St. Maria Maggiore en St. Paulus, te Rome. . Eladi. 55?. De intrede van den Paus in de Heilige Deur. . — 555. Opdragt van het bewaaren van de Heilige Deur, door den Paus, aan den Milcha. . . — 557. Uitdeeling van Kraaien, enz. door den Paus, aan de Pelgrims. .... — SS9. Plegtigheid van 't leggen van den eerften Steen , door den Paus, bij het fluiten van de Heilige Deur.— 560. DERDE DEEL. Schermerhornfche Finkftervreugd. . . — 60. Ommegang van Boetvaardige Ligtekooijen, te Napels. ' . —' HM De Inquifuie-zaal. . .. . — 161. Verfcheiden wijzen van pijniginge, bij de Inquifi- tie gebruikelijk. . . . — 175. Bediening van het H. Avondmaal in de Griekfche Kerk, tc Amfterdam. . . . — 366. Doop - plegtigheden der Rusfen van de Griekfche Kerk. ... — 447- De Armenifche Kerk, te Amfterdam. . . —— 448- VIERDE DEEL. Verfcheiden Lichaams - houdingen der Turken onder het Bidden. .... — 199. Huwelijks-plegtigheid onder de Laplanders. . . — 299. De Ópper-Priester der Gauren of Peifes. . . . — 324Gemijterde Gaurifche Priesters. . . — 325. Doop plegtigheden der Guebren, in Perfie. . —330. Een ftervende Parfis of Gueber, welks ziel door een' Hond wordt ontvangen. . . . —— 33r. Lijk-plegtigheden der Parfis en Guebren. . — 332. Zuivering der Guineefche Vrouwen, van Overfpel betigt. .... — 37r. Godsdienftige plegtigheden der Guineezen. . — 372. V I J F-  V IJ F D E DEEL Plegtïge offerande der Canadaanen , ter eere van Quitchi Manitou. .... Bladz. 191. Bediening van het H. Avondmaal in de Lutherfche Nieuwe Kerk, te Amfterdam. . . — 37t. ZESDE DEEL. Bediening van het H. Avondmaal bij de Hervormden, in de Oude Kerk, te Amfterdam. . 38. Trouwplegtigheid bij de Hervormden, in de Nieuwe Kerk, te Amfterdam. . . . ~ 40. Doop-plegtigheid bij de Doopsgezinden te Amfterdam, in de Kerk bij 't Lam. . . 434. Afbeelding van de vergaderinge der Kwakers, te Amfterdam. . . , 474, ZEVENDE DEEL. Kleederdvagt der Eskimaux. . . — 256. Afbeelding der Predikinge bij de Broeder-Gemeente te Seist. ..... 324. Afbeelding van den Dompel-Doop, te Rhijns- bur5 — 450. G E-  GESCHIEDENIS van alle GODSDIENSTEN. zevende deel. de geschiedenis, leere, eerdienst en kerkelijke. tucht der methodisten. Onder alle de Godsdicnftige Aanhangen, welke, zedert de Revolutie,: in Engeland, zijn ten voorfchijn gekoo-: men,'zijn tegenwoordig de methodisten'de talrijkilcn in leden en naavolgers. Dat men dapper op hen gefcholden en geraasd heeft, is zeer zeker en overbekend; maar of zij alle fcheldnaamen verdienen, welke hun gegeeven zijn, laaten wij aan het oordcel des onpartijdiger) Leczers over. Zommigen der cerfte ftigters van deezen Aanhang zijn nog tegenwoordig [in den jaare 1780] in keven; en een van deeze is de opfteller van het volgende berigt weóens hunne leere en grondbeginzels. Dr, tohnson heeft elders te regt aangemerkt , dat ieder mensch de bevoegdfte uitlegger is van zijne eigen gevoelens overeenkoraftig met deeze gegronde aan VIL deel. A wer De WETHO» 3ISTEN.  De METHODISTEN. i GODSDIENSTIGE merking, zullen wij onzen Leezeren me. dédeelen een verflag van hunne grondJeerftellingen, in hunne eigen bewoordingen. t l. „ De ondcrfcheidende kenmerken „ van ecnen Methodist, zijn niet zijne „ begrippen van deezen of geenen aart. „ Zijne toeftcmming aan het een of an„ der ontwerp van Godsdienst, zijne om3, helzing van cenig bijzonder zamenftel„ ze) van leerbegrippen , zijne berusting „ in of aanklceving van het oordcel van deezen of geenen bijzonderen perfóon: „ dit alles koomt in 't geheel niet in aan„ merking. Alvvie, derhalven, zich ver' „ beeldt, dat een Methodist een mensch „ is, welke in zulk of zulk een begrip „ ftaat, is diepen ten eencmaale onkun„ dig van het weezén der zaake : hij „ zwerft geheel en al bezijden het fpoor r> der waarheid. Wij geloovcn, in „ de daad , dat alle Schrift gegecven is „ door de aanblaazing Gods; en hier in „ zijn wij onderfcheiden van de Jooden , „ Turken en Ongeloovigen. Wij gcloo„ ven, dat Gods gefchrceven Woord de „ cenige en aJgenoegzaame regelmaat is, „ zo wel van het Christlijk geJooven als ,, betragten; en ten deezen opzigte heeft 'er een weezenlijk en fondamcnteel ver„ fchil plaats tuslchen ons en de Roomfche Kerk. Wij gelooven, dat chris„ tus de Eeuwige Opperfte God is; en „ ten deezen aanzien verfchillen wij van „ de Sociniaanen en Ariaanen. Doch wat „ aan-  GESCHIEDENIS. 3 „ aangaat alle gevoelens en begrippen, „ welke den bijl niet leggen aan den: „ wortel van den Christlijken Godsdienst,: denken wij en laaten wij denken. In„ voege dat van hoedanig een aart zij 5, ook mogen wcezen, 't zij ze recht of „ verkeerd zijn , dezelve geene onder- fcheidende kenmerken van oenen Me* 5, thodist behelzen. 2. „ Ook kunnen geene \voorden of ,, fpreekwijzen van eenigerlci foort als ,j zodanig worden aangemerkt. Wij ftel- len onzen Godsdienst, noch eenig ge,, dcelte van denzclven , in eene iierke „ aankleeving van eenige bijzondere wij„ ze van fpreeken , of een vreemd en 011„ gewoon zamenftelzel van uitdrukkin- gen. De meest in 't oogloopende, ver„ ftaanbaarfta en meest gcbruiklijke be,, woordingen , in welke onze meening „ kan worden uitgedrukt, verkiezen wij „ boven alle andere, zo wel in de dage„ lijkfche verkeering en zamenfpreeking, 3, als wanneer wij fpreeken over gods- dienftigc onderwerpen. Willens of ^, weetens en voorbedagtelijk wijken wij, derhal ./en, nimmer af van de gewoo- ne wijze van fpreeken; 't en zij wan„ neer wij Schriftuurlijke waarheden in ,, Schriftuurlijke bewoordingen uitdruk„ drukken (iets , 't geen wij vermoe„ den , door geenen Christen te zullen 5, veroordeeld worden.) Ook maaken ,, wij 'er geene gewoonte van , ons te a, bedienen van eenige Schriftuurlijke A 2 s> uit- De Y1ETHOJ1STEN.  4 GODSDIENSTIGE De MBTHODI3TKIV. „ uitdrukkingen, meer dan andereChris,, tenen , of bet moeten zodanige uit„ drukkingen zijn , welke door de van „ God aangcblaazcne Schrijvers zelve „ meermaalen gebruikt worden. Zo dat ■ „ het eene even groote dwaaling is, de „ kenmerken van eenen Methodist te „ flellen in zijne woorden , als in eenigerhande leerbegrippen. 3. „ Ook zijn wij 'er niet opgefteld, „ ons te onderfcheidcn door bedrijven, 3, gewoonten of gebruiken , van eenen ,, onverfchilligen aart. Onze Godsdienst „ is niet geleegen in het doen van 't geen „ God niet bevolen heeft, of in de ont„ houding van 't geen hij niet heeft vcr- booden. Hij is niet geleegen in de ge„ daan te van onzen uitwend! gen toeftel, in de houding van ons lichaam, of in het dekzel van onze hoofden ; noch ook in de onthouding van het huwelijk, of van fpijzen of dranken , alle „ welke goed zijn , indien ze met dank,., zegging ontvangen worden. Uit dee„ zen hoofde zal geen mensen, die weet wat hij zegt, de kenmerken van eenen „ Methodist hier in flellen ; in ecnigcr„ hande bedrijven of gewoonten, die vol„ ft re kt onverfehillig, en door Gods Woord niet bepaald zijn. 4. „ Eindelijk moet hij ook niet bij„ zonderlijk gekenmerkt worden, door „ de gcheele kragt en fterkte van zijnen „ Godsdienst te ftcllen in eenig bijzonder „ gedeelte van dcnzelven. Indien gij „ zegt:  GESCHIEDENIS. 5 „ zegt: Hij doet het evenwel, in de daad: want hij denkt, dat wij behouden en zah, lig worden door het geloof, dan is mijn antwoord , dat gij de bewoordingen „ niet verllaat. Door zaligheid verftaat ,, hij, heiligheid van hart en wandel; en ,, dit beweert hij , uit het geloof al,, leen voort te fpruiten. Kan zelf een „ Naam-Christen dit ontkennen? Is dit, een gedeelte van den Godsdienst in de ,, plaats van het geheel te (lellen ? Maa„ ken wij dan de Wet kragtloos door het „ geloof V God verhoede het: Ja, wij bekragtigen de Wet. Wij (tellen het geheele van den Godsdienst niet, gelijk „ maar te veelen doen , God weet het, „ in geen kwaad te doen, of in goed te doen , of in het gebruiken van Gods inzettingen: Neen, en ook niet in alle „ dezclven gezamentlijk : waarin een menseh, gelijk wij, door de ondervin. „ ding, weeten, verfcheiden jaaren kan „ werkzaam zijn, en, evenwel, aan't „ einde van dezelve, in 't geheel geenen „ waaren Godsdienst hebben , niet meer „ dan aan het begin van dezelve. Veel minder in eenige van deeze; of, veel„ ligt, in een klein gedeelte van eene van „ deeze : even gelijk zij , die zich ver„ beeldt , eene deugdzaame vrouw te „ zijn , enkel en alleen omdat zij geene „ openbaarc hoer is; of gelijk hij, die „ droomt een eerlijk man te zijn, bloote„ lijk omdat hij niet rooft of fteelt. Mogt de Heere God mijner Vaderen mij beA 3 „ hoe- De UP.THOMSTEN.  € GODSDIENSTIGE De METHODISTEN. „ hoeden voor zulk een armbartigen „ doodfehen Godsdienst als deezen ! Wa„ re dit het kenmerk of karakter van „ eenen Methodist , ik zou liever ver„ kiezen, een oprecht Jood, Turk of „ Heiden te zijn. 5. „ Waar in dan beftaat dit kenmerk ? ,-, Wie is een Methodist, volgens uwe ei„ gen opgaave ? Ik antwoorde: Een Me„ thodist is een mensch , die de liefde „ Gods in zijn hart heeft uitPcftort, door ., den Heiiigcn Geest , welke hem gegee„ ven is : iemand , die den Heere zij„ nen God lief heeft , met geheel zijn „ hart, met geheel zijne ziele, met ge„ heel zijn verftand , en met alle zijne „ vermogens. God is de blijdfehap zijns „ harten, en de begeerte zijner ziele, „ welke hem volftandig doet uitroepen: „ IVien heb ik nevens Uin den hemel? ne„ yens U gelust mij ook niets op de aarde! „ Mijn God en mijn alles! gij zijt deRots„ fteen mijns harten , en mijn deel in Ecu„ wigheid. 6. „ Hij is , dcrhalvcn , gelukzalig in „ God, ja, ten allen tijde gelukzalig, als „ hebbende in hem een fpringader des wa„ ters, voortfpringende tot in het eeu„ wigc Ieeven , en doende zijne ziel o* cr„ \ioeien van vrede en blijdfehap. Vol„ maakte liefde hebbende nu de vreeze „ uitgedreeven, verblijdt hij zich ten alB len tijde. Hij verblijdt zich in den „ Heere altijd , in God zijnen Zaligp mauker ; en in den Vader, door onzen „ Hee-  GESCHIEDENIS. 7 „ Heere jezüs cörtstus, door wel„ ken hij nu de Verzoening heeft ontvan- : „ gen. Gevonden hebben de vcrlosfing „ door zijn bloed , de vergiffenis zijner „ zonden , kan hij niet anders dan zich „ verheugen , wanneer hij te ruggc ziet „ na den ichrikwekkenden poel, uit wel„ ken hij verlost is, wanneer hij alle tij„ ne overtreedingen ziet uitgewischt als „ eene wolk. Hij kan niet nalaafen zich „ te verheugen, wanneer hij de aandagt „ vestigt op den toeftand, in welken hij „ zich thans bevindt, zijnde om niet ge„ regtvaardigd , en hebbende vrede met „ God, door onzen Heere j f. z u s c h r i s„ tus. Want hij, die gelooft, heeft het „ getuigenis hier van in zich zclvcn: „ zijnde nu Gods kind door het Geloof; „ omdat hij een Zoon is, heeft God „ den Geest zijns Zoons in zijn hart uit„ geffcort , uitroepende: Ahbal Vader! „ £n de Geest zelve draagt getuigenis „ met zijnen ^eest, dat hij een kind Gods „ is. Insgelijks verblijdt hij zich, wan,, neer hij voorwaarts ziet na de hoop „ der heerlijkheid , welke zal geopenbaard „ worden ; ja , deeze zijne blijdfehap is „ volkomen, en alle zijne beenderen roe„ pen uit : Geloofd zij de God en Vader „ van onzen Heere jezus Christus, „ die, naar zijne groote bermhartigheid, „ mij heeft wedergebooren tot ecu leevende „ hoop, tot eene onverderjlijke, onhevlekks„ lijke en onverwelkelijke erfenis , die ia „ den hemel bewaard wordt voor mij. A 4 7. „ Eu De iIETHO>1.STEN. '  De METHODISTEN. 3 GODSDIENSTIGE 7. „ En een iegelijk, die deeze hoop, „ dus vol van onlterilijkheid , in zich „ heeft, dankt in alles ; als wcetende, „ dat dit (wat het ook zijn moge) de wil ,, Gods is, in j e z u s Christus, hem betreffende. Van hem ontvangt hij, derhalven , alles blijmoediglijk , zeggende: Goed is de wil des Heeren; en ,, wat ook de Heere geeve of neeme, „ even vuuriglijk den naam des Heeren loovende. Want hij heeft geleerd, in hoedanig een toertand hij zich bevindc, „ in denzelven vergenoegd te zijn. Hij „ weet, beide vernederd te worden, en ,, ook overvloed te hebben. Overal en in alles is hij onderweezen, verzadigd „ te zijn en honger te lijden, overvloed ,, te hebben en gebrek te lijden, 't Zij „ hij rust of fmart Jijde, 't zij in ziekte „ of in gezondheid, 't zij in leeven of in dood, uit den grond zijns harten offert hij dank aan hem, die het ten zijnen beste befchikt: weetende, dat ge„ lijk alle goede gaaven van boven koo„ men, 'er niets anders dan 't geen goed is , kan koomen van den Vader der „ lichten , in wiens handen hij zijn li„ chaam en ziel heeft vertrouwd en op5, gedraagen, als in de handen eens getrouwen Scheppers. Over geenerhan„ de zaak is hij derhalven bezorgd; als „ hebbende alle zijne belcommernisfen geworpen op hem,die voor hem zorgt, „ en in alle dingen zich op hem vcrlaa, tende, naa zijne fmeekingen hem te „ beb-  GESCHIEDENIS. 9 „ hebben doen bekend worden roet dank,„ zegging. 8. „ Want , in de daad, bidt hij zon. „ der ophouden, 't Is hem gcgecven,al„ tijd te bidden, en niet te vertraagen. „ Niet, dat hij altijd in het huis des Ge„ beds is , hoewel hij geene gelegenheid „ verzuimt, om zich aldaar te laatcn vin,, den. Ook legt hij niet altijd op zijne „ knieën, hoewel hij het dikmaals doet, „ en met zijn gelaat ter aarde valt, voor „ den Heere zijnen God. En,nogthans, roept hij niet altijd overluid tot God, „ of lprcekt hem aan met woorden. Want „ menigmaalen isdeGcest voor hem eene „ vooripraak met verzuchtingen, die „ niet kunnen uitgebragt worden: maar, „ ten allen tijde , is de taal zijns harten. „ deeze: Gij Schitterende glans der eeuwi„ ge heerlijkheid, tot U is mijn wensch, hoewel zonder eene Jlemme, en mijnftil„ zwijgen fpreekt tot U. En dit is het „ waare Gebed , het verheffen van het „ hart tot God. Dit is het weezen des „' Gebeds, en dit alleen. Maar zijn hart „ is altijd tot God opgeheevcn, ten al„ lcn tijde en in alle plaatzen. Hier in wordt hij niet gehinderd, veel minder „ geftoord ,door eenigen wensch of zaak. „ In eenzaamheid of gezelfchap , in le„ digheid, bezigheid, of de verkecring, „ zijn hart is altijd met den Heere. 't „ Zij hij nederlcgge of opftaa , God is „ in alle zijne gedagten; hij wandelt ge„ ftadig met God ; hebbende het lief. A 5 >; heb- De VlRT KOOKTEN.  io GODSDIENSTIGE De METHODISTEN. „ bende oog zijns harten lïeeds op hem „ gevestigd, en overal den onzienlijken „ ziende. 9. „ En terwijl hij dus altijd zijne lief„ de jegens God oeffent, door te bidden „ zonder ophouden , meer en meer zich „ te verblijden, en in alles Gode te dan„ ken, is dit gebod in zijn hart gefchree3, ven, dat hij, die God lief heeft, ook „ zijnen broeder lief hebbe. Diensvolgens bemint hij zijnen naasten als zich zelj, ven; hij bemint ieder mensch als zijne „ eigen ziel. Zijn hart is vol van liefde jegens het geheele menschdom, jegens „ ieder kind van den Vader der geesten van allen vleesch. Dat iemand niet perfoonlijk bij hem bekend is, is geen hinderpaal tegen zijne liefde: neen, „ en ook niet, dat hij zodanig zij dat hij 5, hem niet goedkeure, dat hij hem haat „ voor zijne goedwilligheid vergeldt: want hij heeft zijne vijanden lief, ja, ,, en ook de vijanden Gods, de boozen en ondankbaaren : en indien het niet in zijne magt zij, goed te doen aan de „ geenen, die hem haaten, laat hij,nogthans , niet af voor hun te bidden, hoewel zij voortvaaren met zijne liefde te finaaden, en hem veragtlijk behande„ len en vervolgen. 10. „ Want hij is rein van hart. De „ liefde Gods heeft zijn hart gezuiverd „ van alle wraakzoekende driften, van „ nijd, kwaadaardigheid en wraaklust, „ van alle onvriendlijke geaartheid en kwaad-  GESCHIEDENIS. ït ,, kwaadwillige neiging. Zij heeft hem ,, gereinigd van hoogmoed en laatdun- kendheid van geest, waar uit alleen ■ „ twist ontftaat; en hij heeft nu aangc- daan innerlijke bewcegingen van berm,, hartigheid, goedertierenheid, nederig„ heid van gemoed,zagtmoedigheid, !ank„ moedigheid ; zo - dat hij verdraage en „ vcrgccve, indien hij ecnig gcfchii te„ gen iemand hcbbe , even gehjk God „ in-Christus hem vergeeven heeft. „ En, in de daad, alle mogelijke aanlei„ ding tot gcfchii, aan deezen kant, is volkomen afgefneeden : want niemand „ kan van hem wegneemen 't geen hij begeert, aangezien hij de wacreld niet Hef heeft , noch iets 't geen in de wacreld is; zijnde hij der wacreld, en de „ wacreld hem gekruizigd , dood zijnde „ voor alles 't geen in de wacreld is , voor ,, de begeerlijkheid des vleeschs, de be„ gcerlijkheid der oogen en de grootheid des leevens; want alle zijne begeerte „ is tot God, en tot de gedagtenis zijns naams. ii. Ovcreenkomiiig met deeze zijne „ eenige begeerte , is de eenige begeerte „ zijns leevens, naamelijk, niet te doen .,, zijnen eigen wil , maar den wil des geenen, die hem gezonden heeft. Zijn „ eenige bedoeling, ten allen tijde, en in alle dingen, is, niet zich zeiven te bchaagen, maar hem, welken zijne ziel „ lief heeft. Hij heeft een eenvoudig oog; en omdat zijn oog eenvoudig is, t> is De 'TETHOJlSTEN.  De METHODISTEN. 12 GODSDIENSTIGE , is zijn geheele lichaam verlicht. In de „ daad, daar het liefhebbend oog zijner ,, ziele geduurig op God gevestigd is, kan in 't geheel geene duisternis plaats heb„ ben, maar alles is licht, even gelijk ' wanneer de fchitterende luister van ' eene kaars het huis verlicht. God " heerscht dan alleen. Al wat in de ziel " is, is heiligheid den Heere. 'Er is geene bewceging in zijn hart, welke niet naar zijnen wil is. Ieder gedagte, die 3 in hem opkoomt, is op hem gevestigd, " en in gehoorzaamheid aan de Wet van CHRISTUS. 12. ,,En de boom wordt aan zijne vrugten gekend : want gelijk hij God lief " heeft, dus onderhoudt hij zijne gebo" den; niet alleen zommige, of het mee" rendeel van dezelve , maar allen gezamentlijk,van het kleinfte tot het grootfte. Hij vergenoegt zich niet met het " onderhouden van de geheele Wet, en " in geen ding te overtreeden, maar hij bezit, in allen opzigte, een onerger" lijk geweetcn , voor God en voor de " menfehen. Wat God heeft verboo" den , vermijdt hij ; al wat God heeft " bevolen, doet hij; en hij doet het, 't " zij het groot of klein , zwaar of ge" maklijk , aangenaam of grievende zij " voor het vleesch. Hij betreedt den " weg van Gods geboden , nu hij ziet " dat zijn hart in vrijheid is. 't Is zijne " heerlijkheid, dus te handelen; 't is de !' dagelijkfcbe kroonc zijner blijdfehap, '7 ° „ den  GESCHIEDENIS. 13 den wille Gods op aarde te doen, ge" Hjk dezelve gefchiedt in den hemel;: " weetende dat dit het grootfte voorregt: is van de Engelen Gods , van de zul" ken, die uitmunten in kragt, om zijne " geboden te onderhouden, en naar de " ftemme zijns Woords te luisteren. " 13. „ Diensvolgens onderhoudt hij alle de geboden Gods, en zulks wel uit ", alle zijne magt: want zijne gehoor' zaamheid is evenredig aan zijne liefde , de bron, uit welke dezelve ontfpringt; „ en daarom, God liefhebbende met ge„ heel zijn hart, dient hij hem uit al zijn vermogen. Bij aanhoudenheid fielt hij " zijne ziel en zijn lichaam tot eene lee" vende, heilige en Gode welbehaagende " offerande; geheellijk en zonder eenige uitzondering of bepaaling , zich zeiven , nevens al wat hij heeft, en al " wat hij is, aan zijne heerlijkheid toe\\ wijdende. Alle de talenten, welke hij " heeft ontvangen, gebruikt en befteedt hij geduurig, overeenkomftig met den wil van zijnen Meester; ieder vermo" gen en bekwaamheid zijner ziele, elk " lid van zijn lichaam. Eenmaal gaf hij dezelve over aan de zonde en den Dui " vel, als werktuigen der ongeregtighcid. ,', maar nu, uit de dooden leevende ge,] maakt zijnde, ftelt hij dezelve Gode ' tot werktuigen der geregtigheid. ' 14. „ Al wat hij, gevolglijk, doet , gefchiedt alles tot Gods heerlijkheid In alle zijne verrigtingen, van welk eei „ aar den wnie uuus aa.^ b- ut De METHO3ISTEN. t 1 t  De JUF T HO. DISTEN. 14 GODSDIENSTIGE „ aart ze ook mogen wezen, bedoelt hij „ niet alleen uit oogmerk, ('c welk ligt „ opgeflooten in het hebben van een „eenvoudig oog,) maar hij bereikt „ het ook met 'er daad. Zijne bezig„ heden en uitfpanningcn , zo wel als „ zijne gebeden , alles loopt uit op dit „ groot doelwit, 't Zij hij in zijn huis „ zitte of bij den weg gaa, 't zij hij ne„ derligge of opftaa, in al wat hij fpreekt „ of doet , bevordert hij de eene bezig„ heid zijns leevens. 't Zij hij zijn dage„ Iiiksch werk, of arbeid beginne, 't zij „ hij eete of drinke, of Zich eenige ver„ poozing vergunne van te veel afmat„ tenden arbeid , 't dient alles om Gods „ heerlijkheid te bevorderen, door vrede „ en welbehaagen onder de menfehen. „ Zijn eenige onveranderlijke regel is dee„ ze: Al wat gij doet, met woorden of „ met werken, doe het alles in den naam „ van den Heere jezus , dankende den „ God en den Vader door hem. 15. „Ook verhinderen hem degewoon„ ten en gebruiklijkheden dcezer waereid „ niet in 't geringfte, om te loopen in de „ loopbaane, die 'hem is voorgcfteld. Hij „ weet , dat de ondeugd haaren aart en „ natuur niet verliest, hoe zeer dezelve „ ook in de mode koome; en hij herinnert „ zich , dat ieder mensch voor zich zeb en „ Gode rekenfehap zal geeven. Hij kan daar„ om de menigte niet naavolgen in kwaad te doen. Hij kan niet altijd pragti^c maaltijden bijwooncn , of het vleesch n ver-  GESCHIEDENIS. 15 „ verzorgen , om deszelfs begeerlijkheden „ te vervullen. Hij kan geene lchatten » „ vergaderen op aarde, even min als hij 1 „ vuur in zijnen boezem kan draagen. Hij „ kan zich zeiven, (om geenerhande voor„ wendingen) verfieren met goud noch „ ander kostbaar tooizel; hij kan deel „ neemen , noch aanmoediging geeven „ aan eenige uitfpanning , welke de ge„ ringfte ftrekking heeft tot eeniger„ bande ondeugd. Hij kan niet kwalijk „ fpreeken van zijne Naasten, even wei„ nig als hij kan liegen , voor God of „ voor de menfchen. Hij kan geen on„ vriendlijk woord omtrent iemand voort„ brengen: want de liefde bewaakt de „ deur zijner lippen. Hij kan geene ijde„ le woorden fpreeken ; ook gaan 'er „ geene vuile redenen uit zijnen mond, „ als zijnde niet goed tot ftigtinge, noch „ bekwaam om genade te geeven aan de „ geenen die het hooren. Maar al wat rein, „ al wat beminnelijk is , al wat wellui„ dende is , dit denkt , fpreekt en doet „ hij, verfierende de leere van den Heere „ jezus christus in alle dingen. 16. » Eindelijk, wanneer hij daar toe „ de gelegenheid heeft, doet hij goed aan „ alle menfchen , aan zijne naasten, en „ vreemdelingen , aan vijanden en aan „ vrienden; en zulks in alle mogelijke .„ maate en foorten , niet alleen aan hun„ ne lichaamen, door het fpiizen van de L hongerigen, het kleeden %7an de naak- „ ten, De (ETHOISTEN.  De METHODISTEN. ï6 GODSDIENSTIGE „ ten, het bezoeken van de kranken of „ de gevangenen ; maar nog veel meer „ benaarftigt hij zich om wel te doen aan „ hunne zielen, naar de bekwaamheid, wel„ ke God hem gegeeven heeft: om te „ doen ontwaaken de geenen, die in den „ dood flaapen; om de zulken , die be» ginnen te ontwaaken , te brengen tot „ het verzoenende bloed, opdat zij, gc„ regtvaardigd zijnde door het geloof, „ vrede mogen hebben met God; en om „ uit te lokken de zulken , welke reeds „ vrede met God hebben , om meer en „ meer overvloedig te zijn in de liefde „ en in goede werken; en hij is genegen „ om hier in hefteed te worden en zich „ zclven te befteeden, zelf om geofferd „ te worden tot eene offerande en tot „ dienst van hun geloof, opdat zij allen „ mogen koomen tot de maate van de „ grootte der volheid van Christus. 17. „ Zodanig zijn de grondbeginzels „ en betragtingen van onzen Aanhang; „ deeze zijn de kenmerken van een waar' „ Methodist. Door deeze alleen wen„ fchen de zulken , die fpotswijze dus „ genaamd worden , zich te onderfchei„ den van andere menfchen. Indien „ iemand zegge: Maar deeze zijn alleen„ lijk de algemeene, fondamenteele grond„ beginzels van het Christendom; gij hebt „ het gezegd; zo meene ik ook ; dit is de „ waarheid zelve; ik weete dat ze geene „ andere zijn ; en God gave, dat gij en „ alle  GESCHIEDENIS. 17 „ alle menfchen dezelve leenden, en wan„ delden volgens de gemeene grondbe„ ginzels van den Christlijken Gods„ dienst. Het eenvoudige, aloude Chris„ tendom, 't welk ik verkondige , af„ ziende van en verfoeiende alle andere „ kenmerken van onderfcheidinge ; en „ alwie zodanig is , als ik predike, (011„ verfchillig welk eenen naam hij voe„ re : want naaraen veranderen de na„ tuur der dingen niet) is een Chris„ ten, niet alleen in naam, maar ook in „ zijn hart en wandel. Hij is inwendig „ en uitwendig overeenkomftig met Gods „ wille, zo als dezelve in het gefchree„ ven woord geopenbaard is. Hij denkt, „ (preekt en leeft, overeenkomftig met „ de regelmaat, in de openbaaring van „ jezus christus voorgedraagen, Zijne ziel is vernieuwd naar Gods „ beeld , in geregtigheid en alle waare heiligheid; en hebbende het gevoelen. 't welk in jezus christus was; " wandelt hij zodanig, als christus „ gewandeld heeft. 18. „ Door deeze werken , door dee. „ ze kenmerken van een leevend geloo „ ve , tragten wij ons zei ven te onder• '„ fcheiden van eene ongeloovige wae „ reld; van alle de zulken, wier gemoe „ deren en lecven niet zijn volgens hei „ Euangelium van christus. Maai „ van de waare en weezenlijke Christe nen , van hoedanig eene Gezinte o VII. deel. B „ be De METHODISTEN.  iS GODSDIENSTIGE De METHODISTEN. „ benaaming zij ook zijn mogen , wen„ fcheij wij vuuriglijk, in't geheel niet „ ondcrfcheiden te warden ; noch ook „ van iemand, die in oprechtheid naa„ jaagt, 't geen hij weet, tot nog toe „ niet bereikt te hebben. Geenzins: al„ wie doet den wil mijns Vaders, die in „ den hemel is, deeze is mijn broeder, „ mijne zuster en mijne moeder. En ik „ bidde ü, broeders, bij de bermhartigheid „ Gods,dat wij in geen ding onder clkander verdeeld zijn. „ Is uw hart volkomen, als het mijne „ volkomen is voor u? Ik doe geene an„ dere vraagen. Indien het zonzij, geef „ mij uwe hand. Laaten wij, in begrip„ pen of leer/tellingen, Gods werk niet „ vernietigen. Bemint en dient gij God ? „ Dat is genoeg; ik geeve u de rechter„ hand van gemeenfchap. Indien 'er eeni„ ge vertroosting zijn kan in christus, „ indien eenige verfterking der liefde, s, indien eenige gemeenfchap des geests, „ indien eenige bewcegingen der berm„ hartigheid , laaten wij gezamentlijfc „ ftreeven na het geloof des Euange„ liums ; wandelende waardig der roepin„ ge, met welke wij geroepen zijn, met „ alle ootmoedigheid en zagtmoedigheid, „ verdraagende elkander in de liefde, ons „ benaarftigende te houden de eenigheid „ des geests, door den band des vredes. „ Laaten wij gedagtig zijn, dat 'er één „ lichaam en één geest is, even gelijk » wij  GESCHIEDENIS, 19 i, wij geroepen zijn met ééne hoop onzer „ roepingc, één Heer, één Geloof, één: i, Doop j één God en Vader van allen." i Zodanig is het karakter van eenen Methodist > volgens de opgaave van den Eerwaardigcn joh» w e s l e ij ; misfchien is deeze Heer de meest gevorderde in jaareri, onder alle de leden van deezen Aanhang, die nog in leeven zijn. Zijn karakter , zo wel in de hoedanigheid van Prediker, als van Schrijver , is zo wel bekend, door alle de Britfche heerfchappijen, dat het onnoodig is, hier ter plaat* zé daar over breeder uit te weiden. 2 3 D ft »IETHfJ" HSTENs  2o GODSDIENSTIGE d e L E E R E der ME T II 0 D I S TEN. Be LEF.R.E DER METHODISTEN. Thans zullen wij een bcrigt geeven van de leere en grondbeginzelen, welke van ieder naavolger van den Heere wesleij beleeden en voorgeftaan worden: om gewigtige redenen zullen wij dit doen met 'sMans eigen woorden. Over de leere der Regtvaardigmaakinge door het geloof, drukt hij zich aldus uit. „ Ik geloove in de Regtvaardigmaaking „ door het geloof alleen: want ik ben vast „ en zeker overtuigd, dat ieder mensen „ van adams naageÜagt zeer verre is af„ geweeken van de oorfpronklijke gereg„ tigheid , en, uit zijne eigen natuure, „ tot het kwaade geneigd ; dat deeze „ verdorvenheid onzer natuure, in ieder „ perfoon, in de waereld gebooren, Gods „ gramfchap en verdoemenis verdient; „dat, diensvolgens, indien wij immer „ de vergiffenis onzer zonden verkrijgen, „ en regtvaardig voor God verklaard wor„ den, dit alleenlijk moet gefchieden om „ de verdienften van christus , door „ het geloof, en niet om onze wer- » ken  GESCHIEDENIS. 2r „ ken of vcrdienften van eenigerlci aart. „ Ja, ik ben overtuigd, dat alle vver„ ken, vóór de Regtvaardigmaaking ge„ daan, dc natuur qf hoedanigheid van „ zonde bezitten ; en , gevolglijk , dat „ een mensen , tot den tijd toe dat hij „ geregtvaardigd is, het vermogen niet bezit om ecnig werk te doen, aangenaam „ en welbehaagende bij God. „ Ik geloove , dat 'er drie dingen in v onze Regtvaardigmaaking moeten zal mcnloopcn: aan Gods zijde, zijne groo„ te bermhartigheid en genade ; aan de „ zijde van christus, de genocgdoe„ ning aan Gods geregtighcid, door het offeren van zijn lichaam, en het vergieten van zijn bloed, en het vervullen van de Wet Gods volkomenlijk; en aan " onze ziidc , een waar en lecvend geloof in" de verdienften van c h r i s„ t u s. Zo dat, in onze Regtvaardig„ maaking , niet alleen Gods bermhartig„ beid in aanmerking moet genomen wor„ den, maar ook zijne regtvaardigheid. Dus fluit de genade Gods niet uit de " geregtigheid Van christus in on„ ze Regtvaardigmaaking , maar zij fluit „ alleenlijk uit des menfchen geregtig„ heid; dat wil zeggen, de geregtighcid onzer werken. Hierom eischt de Apos" tel paulus niets anders, aan de zij1' de der menfchen , dan alleenlijk een „ waar en leevend geloof; nogthans fluit „ dit geloof niet uit de bekeering, hoop „ en liefde, welke gepaard gaan met het B 3 » §e" Be LEERE DEK. METHODISTEN.  %% GODSDIENSTIGE De I.EERE DEK. METHODISTEN. „ geloof, in eenen iegelijk, die geregt» „ vaardigd wordt; maar het fluit dezelve „ uit van het werk der Regtvaardigmaa„ kinge; zo dat , alhoewel zij allen te„ genwoordig zijn in hem , die geregt> „ vaardigd wordt, zij allen gezamentlijk, „ evenwel, niet regtvaardigmaaken, „ Ook fluit het geloof niet uit de goe„ de werken, welke naderhand uoodzaak„ lijk moeten gedaan worden; maar wij „ mogen dezelve niet doen,gehcellijk tot „ dit oogmerk, om geregtvaardigd te wor„ den door het doen van dezelve. Onze s, Regtvaardigmaaking ontitaat vrijwillig „ uit Gods bermhartigheid; want terwijl „ de geheele waereld niet in ftaat is orri , eenig gedeelte van het rantfoen of los„ geld van dezelve te betaalen, behaagde „ het hem, zonder eenige van onze ver„ dienffcen, voor ons toe te bereiden het „ lichaam en hloed van christus, op„ dat door dezelve ons rantfoen betaald, „ zijne Wet tvervuld en zijne regtvaar„ digheid mogt voldaan worden, Thans, ;» derhalven, is christus de regtvaar„ digheid aller menfchen , die waarlijk „ in hem gclooven. Hij betaalde voor „ hun het losgeld , door zijnen dood. „ Hij vervulde voor hun de Wet,in zijn „ leeven: zo dat nu, in hem, en door s, hem, een ieder geloovige mag genaamd „ worden, een vervuiler van de Wet. „ Ondertusfchen is het dienftig , hier s» aan te merken, dat de waare meening ■m 4§e?,er woorden ? u»y mrden geregt- n vaar-.  GESCHIEDENIS. 23 „ vaardigd door het geloof in christus „ alleen, geenzins is, dat deeze onze eigen daad is , het gelooven in christus, " of dat ons geloof, 't welk in ons is, „ ons regtvaardigmaakt (want dit ware „ zo veel , als ons voor geregtvaardigd " te rekenen, door eenige daad of deugd, " welke in ons is;) maar dat, hoewel „ wij geloof, hoop en liefde binnen in " ons hebben , en nog zo veele goede „ werken doen, wij, nogthans, moeten „ verzaaken de verdienfte van alle deeze, van geloof, hoop en liefde, en van alle andere deugden en goede werken, ■ welke wij voorheen mogten gedaan " hebben , of in 't toekoomende zullen " of kunnen doen ; als zijnde veel te zwak en ongenoegzaam om ons dellegt"n vaardigmaaking aan te brengen ; ten aanzien van welke wij,derhalven, eenig. lijk moeten vertrouwen op Gods bermhartigheid , en op de verdienften van christus. Want hij alleen^ is het, " die onze zonden wegneemt. Tot hem alleen moeten wij ten dien einde ons begeeven; verzaakende alle onze deug" den, goede woorden, gedagten en wer. " ken , en Hellende ons vertrouwen in " christus alleen. „ Naauwkeurig gefproken , regtvaard'igen ons , derhalven , ons gelooi " noch onze werken ; dat wil zeggen. " zij verdienen niet de vergeeving onze; " zonden ; maar God zelve regtvaardig " ons , uit zijne eigen bermhartigheid B 4 » dQQ De LF.RRE DER METHODISTEN. »  24 GODSDIENSTIGE De LEEU.E DEK. METHODISTEN. „ door de verdienften zijnes Zoons al„ leen. Ondertusfchen , vermids wij, » door het geloof, omhelzende belofte „ van Gods bermhartigheid , en van de „ vergiffenisfe onzer zonden , daarom „ zegt de Schriftuure , dat het Geloof „ ons regtvaardigmaakt, ja, het geloof „ zonder de werken. Én dewijl het „ fpreekwijzen van de zelfde betekenisfe „ zijn, dat het geloof zonder de werken , „ en dat het geloof alleen ons regtvaar„ digmaakt, hebben, hierom, de aloude » Kerkvaders, van tijd tot tijd, gezegd: „ Het geloof alléén regtvaardigt, enz. En „ omdat wij het geloof ontvangen door „ de eenige verdienften van jezus „christus, en niet door de verdien„ ften van eenige kragt of deugd, welke „ wij bezitten, of van ecnig werk, welk „ wij doen, verzaaken wij, ten dien opzig„ te, wederom, als 't ware, het geloof, „ de werken en alle andere deugden en „ kragten. Want onze verdorvenheid, „ door de Oorfpronklijke of Erfzonde, „ is zo groot, dat al ons geloof, liefde, „ woorden en werken, ons niet kunnen „ aanbrengen of verdienen eenig gedeelte « onzer Regtvaardigmaakinge: en daarom „ fpreeken wij aldus, ons zelve verne„ derende voor God, en geevende aan „ CHIstüs alle de heerlijkheid en eere „ onzer Regtvaardigmaakinge. „ Doch, van den anderen kant, is het » insgelijks noodig, hier aan te merken, „ hoedanig het geloof zij , waar door n wij  GESCHIEDENIS. 2* „ wij gcregtvaardigd worden. Maar nu „ is het geloof, 't welk geene goede; „ vrugten voortbrengt, niet een lee-' „ vcnd, maar een dood en duivclscb ge-1 „ loof. Want zelf de Duivelen gcloo-1 „ ven, dat christus uit eene Maagd „ wierdt gebooren; dat hij allerlei won„ der werken wrogt , verklaarcnde dat „ hij God zelve was; dat hij om onzent* „ wille gcftorven is, en wederom opge„ ftaari, en ten hemel is opgevaaren, en „ dat hij, aan het einde der wacreld, zal „ wederkccren, om te oordeelen de lee„ venden en de dooden. Dit alles gelooven „ de Duivelen , en aldus gelooven zij „ al wat gefchrecven is in het Oude en „ Nieuwe Testament ; en , nogthans, „ met al dit geloof, zijn ze evenwel niets „ anders dan Duivelen. Zij blijven fteeds „ in hunnen verdoemeiijken ftaat , den „ fpot drijvende met het waare Christlijke „ geloof. „ Het waare Christlijke geloof is , niet „ alleen te gelooven , dat de heilige „ Schriften en de Artikelen van ons Ge„ loof waar zijn ; maar ook te bezitten „ een zeker vertrouwen en overtuiging, „ dat men zal behouden worden van de „ eeuwige verdoemenisfe door chris„ tus; waar uit vloeit een liefhebbend „ hart, om zijne geboden te gehoorzaa„ men. En dit geloof bezit noch eenige „ Duivel , noch eenige booze mensch. „ Geen godloos mensch heeft of kan B 5 „ heb- De .EEIU5 Mi 11 IhTIIOHSTEN.  De LEERE REUMETHODISTEN. 26 GODSDIENSTIGE „ hebben dit zeker vertrouwen op God, „ dat, door de verdienften van chris„ tus, zijne zonden vergecven zijn, en „ hij herfteld is in Gods gunst. „ Over de Christlijke Volmaaktheid, „ Misfchjen kan het algemeen vooroor„ deel, tegen de Christlijke Volmaaktheid, „ voornaamlijk zijnen oorfprong neemen „ uit eene averechtfche bevatting van de „ natuur derzelve. Gereedlijk erkennen, „ en bij aanhoudendheid verklaaren wij s „ dat 'er geene zodanig eene Volmaakt„ heid in dit leeven plaats heeft, welke „ in zich bevat eene ontllagverleening „ van goed te doen , en het bijwoonen „ van alle de inzettingen Gods; of eene „ bevrijding van onkunde , misvatting, ,, verzoeking , en duizend zwakheden, „ met vleesch en bloed noodzaakiijk ver„ knogt. „ Vooreerst, erkennen wij niet alleen„ lijk, maar wij beweeren nadruklijk, wat „ aangaat het geloof, eenmaal den heili„ gen overgeleverd , dat 'er niet zulk eene Volmaaktheid in dit leeven plaats „ heeft , welke in fluit eenigerhande „ ontllagverleening van het bijwoonen van alle de inzettingen Gods , of „ het goed doen aan alle menfchen, ter„ wijl wij daar toe den tijd hebben, hoe„ wel bijzonderlijk aan de huisgenooten „ des gcloofs. En wie het ook zijn mo- » gen»  GESCHIEDENIS. 27 „ gen , dje anders geleerd hebben , wij „ zijn overtuigd, dat zij van God niet: „ geleerd zijn. Wij durven hen aanneem „ men, noch hun een gelukkigen voort„ gang wenfehen , opdat wij geen deel„ genooten zijn mogen van hunne boozc „ werken. Wij gelooven, dat niet alleen „ de zuigelingen in christus, welke nog maar onlangs verlosfing hebben „ gevonden in zijn bloed, maar ook de„ zulken , die opgegroeid zijn tot volko„ mene mannen, tot de maate der volheid „ van christus, onverbreekelijk vcr„ pligt zijn, (en dat zij daar toe verpligt „ zijn , is hunne heerlijkheid en kroon „ der verheuginge,) zo dikmaals zich „ daar toe de gelegenheid aanbiedt, het „ brood te eeten en den wijn te drinken, „ ter gedagteniste van hem ; de Schrif„ ten te onderzoeken ; door vasten, zo „ wel als door maatigheid, hunne lichaa„ men onder te houden , en dezelve tot „ onderwerping te brengen ; en, boven„ al, hunne zielen uit te ftorten in gebe„ den , zo wel in 't verborgene, als in de „ groote vergadering. „ Tm tweede, gelooven wij, en daar„ om fpreeken wij, en zulks tot alle men„ fchen, en met vcelc verzekering , dat „ 'er niet zulk eene Volmaaktheid in dit „ leeven plaats heeft, welke influit eene „ volkomene verlosfing , 't zij van on„ kunde of van verkeerde bevatting in „ dingen , die niet weezenlijk tot de zaligheid vereischt worden, of van me- „ ui- Ds \1 E r MOMSTEN.  23 GODSDIENSTIGE De T.EERË DER METHODISTEN. „ nigerhande verzoekingen , of van on„ telbaare zwakheden , door welke het „ verganklijk lichaam , in meerdere of „ mindere maate, de ziel te onder houdt. „ Dit is het zelfde, 't geen wij van den „ beginne gefproken hebben: indien zom„ migen anders leeren , zij zijn niet uit „ ons. Wij kunnen, in de Sclniftuure, „ geenen grond vinden om te onderftel„ Jen , dat eenig inwooner van een lee- men huis geheellijk bevrijd is van lichaa„ melijke zwakheden , of van onkunde „ omtrent veelerhande zaaken ; of om „ ons te verbeelden,dat een bloot mensch ,, onvatbaar is voor misvattingen , of om „ te vallen in menigerhande verzoekin„ gen: geenzins; de Discipel is niet bo„ ven zijnen Meester , noch de dienst„ knegt boven zijnen Heer. „ Genoeg is het, dat ieder mensch, „ die volmaakt is , zijn zal gelijk zijn „ Meester. Maar, zal, veelligt, iemand vraagen: wat verftaat gij dan door ie„ mand, die volmaakt is, of iemand, die „ is gelijk zijn Meester? Wij verdaan 'er „ door, iemand, in welken het gevoelen „ is, 't welk in christus was, en die „ wandelt, gelijk hij gewandeld heeft; „ een mensch , die reine handen en een „ zuiver hart heeft; of die gereinigd is van alle befmetting van vleesch en geest ; een mensch , in welken geene „ aanleiding tot ftruikelcn is, en welke, diensvolgcns,gccne zonde bedrijft. Om „ dit een weinig naauwkeuriger en om- „ ftan-  GESCHIEDENIS. 29 „ Handiger te befchrijven : door deSchriftuarlijke bemammg, een Volmaakt man, verftaan wij , iemand, in welken God zijn getrouw woord volbragt heeft: „ Van alle uwe onreinigheden en van alk „ uwe Afgoden zal ik u zuiveren. Ook „ zal ik u verlosfen van alle uwe onrein„ heden. Wij verftaan 'er door, iemand, „ welken God geheiligd heeft geheel en „ al, naar het lichaam, de ziel en den „ geest ; iemand, die in het licht wan„ dclt, gelijk hij in het licht is; in welken in 't geheel geene duisternis is, " hebbende het bloed van jezus chris„ tus zijnen Zoone hem gereinigd van „ alle zonde. „ Deeze mensch kan aan het geheele „ menschdom getuigenis geeven :, Ik ben „met christus gekruist; en even„ wel leeve ik, maar niet ik, maar c h r i s„ tus leeft in mij. Hij is heilig, gelijk „ God, die hem geroepen heeft, heilig „ is , zo wel in zijn gemoed als in aller„ leien wandel. Hij heeft den Heere „ zijnen God lief met zijn geheele hart, „ en dient hem met alle zijne vermogens. „ Hij heeft zijnen naasten, eenen iegelijk „ mensch , lief, gelijk zich zeivenja, ge„ lijk christus ons heeft liefgehad: „ dezulken, bijzonderlijk, die hem fmaa„ delijk behandelen en hem vervolgen, „ omdat zij den Zoon, noch den Vadei „ kennen. In de daad, zijne ziel is ge. „ heel liefde, vervuld met innerlijke be „ weegingen der bermhartigheden , goe „ der De leere des. METHODISTEN.^1  @JDe IfcERÖ Urr MÊTHO' &ISTEN* 3Ó GODSDIËNSTÏÖÉ # derticrcnhcid , zagtmoedigheid , oot„ moedigheid, lankmoedigheid. En zijn „• leeven ftemt hier mede overeen , vol „ zijnde van' het werk des gclöo'fs , de ü lijdzaamheid der hoope, den arbeid der „ liefde 5 en al wat hij doet, 't zij met „• woorden of met werken, hij doet het „ alles in den naam, in de liefde, en de kragfc van den Heere jezus. In één „ woord., hij doet den wil Gods op „ aarde, gelijk dezelve in den hemel vol$ bragt wordt. „ Dit is het, een Volmaakt mensch te j> zijn i geheiligd te zijn geheel en al, we„ derom gebooreirin Jezus christus; „ zelf een gemoed te bezitten , zo geheel „ gloeiende van de liefde Van chris- tus , opdat ik mij bediene van de woor„ den van Aardsbisfchop usher , dat „ het geftadig ieder gedagte , woord en „ werk opoffere , als eene geestlijke of„ ferande, Gode wclbehaagelijk door ., ch Rist üs; in ieder gedagte onzes hari, ten, in ieder woord onzer tongen, in ,, ieder werk onzer handen, te verkon„ digen den lof des geenen , die uit de „ duisternisfe ons heeft geroepen tot zijn 6 wonderbaar licht. O dat wij, en allen, i, die den Heere jezus in oprechtheid „ zoeken, dus Volmaakt mogten Worden „ jn één! „ Indien 'er iet onfehriftmaatigs in „ deeze woorden zij , iet onbepaalds of i, buitenfpoorigs, iets, 't welk 'ftrijdig is ,f met de overeenstemming des geloofs, 9 Of  GESCHIEDENIS. 3r 5, of de ervaarenis van volwasfene Chris„ tenen, laaten zij mij vricndlijk beftrafs, fen; laaten zij mij mededeelen het klaar„ der licht , welk God hun gegeeven „ heeft. Hoe weet gij , ö mensch , of „ gij uwen broeder niet kunt gewinnen? „ Maar hij kan ten langen laatfte koomen. „ tot de kennis der waarheid ; en de „ arbeid uwer liefde , met zagtmoedige „ wijsheid aan hem gewrogt, zal niet „ ijdel zijn, „ Over de Verzekeringen der Regt„ vaardigmaaking. „ Ik gcloove dat de Bekeering, waar „ door ik verftaa de Regtvaardigmaaking , „ een oogcnblikkelijk werk is; en dat, in „ het oogenblik als een mensch het lee„ vende geloof in christus heeft, hij js bekeerd of gcrcgtvaardigd wordt; welk a geloof hij niet kan hebben, zonder te te weeten dat hij het heeft. „ Ik geloove dat een mensch, in het „ oogenblik als hij geregtvaardigd wordt, „ vrede met God heeft ; welken hij niet „ kan hebben, zonder te weeten dat hij „ dien heeft. „ Het eerfte gevoel van vergiffenisfe gaat dikmaals gepaard met veele twij„ feling of vreeze ; maar de volkomene ., verzekering des gelóofs fluit alle twij„ feling en vreeze uit, gelijk het woord „ zelf medebrengt, » Ik Ds LEERE DER. METHODISTEN.  De leek.b der methodisten. 32 GODSDIENSTIGE „ Ik geloovc , dat geregtvaardigd te „ worden het zelfde is als uit God geboo„ ren te worden ; en hij , die uit God „ gebooren is, zondigt niet. Welke ver„ losfing van de zonde hij niet kan heb„ ben , zonder te weeten dat hij dezel„ ve heeft. „ Over de Voorwaarden der Regt„ vaardigmaakinge. „ Ik geloovc, dat ieder mensch boet3, vaardig is, voor dat hij geregtvaardigd „ wordt ; hij bekeert zich , voor dat hij „ in het Euangelium gelooft. Maar het „ gebeurt nimmer vóór , en doorgaans „ langen tijd naa dat hij geregtvaardigd „ wierdt, dat christus in hem eene „ geftalte bekoomt ; en dat deeze boet„ vaardigheid en verbrijzeling het werk „ des Heiligen Gcests is. „ Nogthans geloove ik, dat dit alles „ niets doet tot, en geenen invloed heeft „ op onze Regtvaardigmaaking. „ Wederom, ik geloove , dat ik, om „ de Regtvaardigmaaking te verkrijgen, „ regelrecht tot christus gaan moet, „ met alle mijne Ongodzaligheid, en niets „ anders pleiten. „ Daarenboven geloove ik, dat wij niet „ behoorden aan te dringen op iets , 't „ geen wij doen of gevoelen , alsof het „ der Regtvaardigmaakinge noodzaaklijk moest voorgaan. Neen , en ook niet „ op iet anders. „ Over  GESCHIEDENIS. 33 „ Over de Uitwerkzels der Regtvaar„ digmaakinge. „ Ik geloove , dat een mensch eene „ fterke verzekering kan hebben, indien „ hij geregtvaardigd zij, en niet in ftaat „ zijn om te bevestigen, dat hij een kind „ Gods is. „ Een mensch kan volkomen verzekerd „ zijn, dat zijne zonden zijn vergeeven, „ en, nogthans ,onbekwaam zijn, den dag „ te bcpaalcn, op welken hij deeze vol„ komene verzekering heeft ontvangen: „ om reden dat dezelve allengskens en bij „ trappen in hem opgroeide. „ Een mensch kan een zwak geloof „ hebben , ten zelfden tijde als hij vrede „ met God heeft, en geene onheilige be„ geerten. „ Een mensch kan gerdgtvaardigd zijn , „ die geen rein hart heeft, noch de in„ wooning des Geests." In een ander gedeelte zijner Schriften, doet de Heer wesleij de volgende opgaave van zijne grondbeginzelen, in deeze woorden: „ Onze geestlijke toeftand behoorde „ onderfcheidenlijk en uit de volgende „ oogpunten befchouwd te worden. „ Vooreerst. Vóór de Regtvaardigmaa. „ king'; in welken ftaat wij mogen gezegd „ worden, onbekwaam te zijn, iet Gode „ welbchaagelijks te verrigten: om reden „ dat wij alsdan niets kunnen doen, dan VIL deel. C „ tot De LEEKE DER METHODISTEN.  De tEEKE der METHODISTEN. 3+ GODSDIENSTIGE „ tot christus te koomen ; 't welk „ niet moet aangemerkt worden als iets „ te doen, maar als ootmoedig fmeeken„ de, of wagtende, om het vermogen te „ ontvangen om te doen in den toekoo„ menden tijd. Want Gods voorkoomen„ de Genade , welke aan alle menfchen „ gemeen is, is genoegzaam toereikende „ om ons tot christus te brengen, „ hoewel dezeive niet genoegzaam zij, „ om ons verder te brengen, tot dat wij „ geregtvaardigd zijn. „ Ten tweede. Naa de Regtvaardigmaa„ king,in 't oogenblik als de mensch,door „ het geloof , tot christus koomt , „ wordt hij geregtvaardigd en wederge„ booren; dat is, hij wordt wedergeboo„ ren in den onvolmaakten zin : want 'er „ zijn twee, indien geene meer trappen „ van Wedergeboorte; en hij heeft magt „ over alle de prikkelingen en beweegin„ gen der zonde, maar niet eene geheel „ volkomene bevrijding van dezelve. Hij „ heeft christus met zich, maar hij „ heeft christus niet in zich. Daar„ om heeft hij, tot nog toe niet, in den „ volkomenen en eigenlijken zin , een „ nieuw en rein hart, of de inwooning „ des Gecsts. Waar blootgcftcld zijnde „ aan verfchillcnde verzoekingen, kan en „ zal hij wederom uitvallen uit deezen „ ftaat en ftand , indien hij niet eener „ meer voortreffeiijke gaave deelagtig „ worde. „ Ten derde. De Hciligmaaking ; de „ laat-  GESCHIEDENIS. 35 „ laatfte en hoogde ftaat van volmaakt„ heid in dit leeven. Want als dan zijn „ de geloovigcn wedergeboorcn in den „ volkomenften en volmaaktften zin. Dan „ hebben zij de inwooning des Geests. „ Dan is aan hun gegeeven een nieuw en „ rein hart, en de worfteling tusfchen „ den ouden en den nieuwen mensch heeft „ een einde genomen." In een ander Werkje, tot tijtel voerende: An earneft Appeal tot Men of Reafort and Religion ; „ Ernftige Beroeping op „ lieden van Verftand en Godsdienst," drukt de Heer wesleij verder zich aldus uit, met opzigt tot de grondbeginzels der Mi thodisten: „ Alhoewel het bij ons eene zeer ge„ ringc zaak is , geoordeeld te worden „ door u of door eenig mcnschlijk oor„ deel, aangezien wij weeten , dat God „ onze onfchuld zal doen voortkoomen als „ het licht, en onze regtmaatige handel„ wijze als den vollen middag, zijn wij, „ nogthans, bereidvaardig om aan eenen „ iegelijk, die hooren wil, te geeven een „ duidelijk en volkomen narigt, aangaande „ onze grondbeginzels en handelingen; „ naardien wij hebben afgeleid de verbor„ gene dingen der fchande, en niets meer „ verlangen, dan door de openbaarmaa„ king van de waarheid ons aan te prijzen „ aan eens ieders geweeten in het aange„ zigt Gods. •„ Wrij zien, en wie ziet ze niet,de on,,, telbaare dwaasheden en elenden onzer C z „ me- Ds lekre ' DER METHODISTEN.  36 GODSDIENSTIGE De Ï.EERE DER METHODISTEN. „ medefchcpzelen. Allcrwege zien wij, „ deels menfchen, welke in 'c geheel gce„ nenGodsdienst hebben,deels menfchen, „ wier Godsdienst enkel uitwendig en „ ömflagtig is. Wij bedroeven ons op dit „ gezigt, en zouden ons grootlijks ver„ heugen, indien wij, door eenfgerhande „ middelen , zommigen konden overtui„ gen, dat 'er een beter Godsdienst kan „ verkreegen worden; een Godsdienst, „ waardig den God , welke dien geöpen„ baard heeft. En deezen begrijpen wij „, geen anderen te zijn dan liefde; de lief„ de tot God en tot alle mcnlchcn; het „ liefhebben van God met geheel ons hart, „ en ziel , en vermogen , als hebbende „ hij ons eerst lief gehad, als de fontein „ van alle het goede, 't geen wij ontvan„ gen hebben, en van alles,'t geen wij „ ooit hoopen te genieten ; en het lief„ hebben van alle ziele, welke God gc„ fchapen heeft, van eenen iegelijk mensch „ op aarde, als onze eigen zie!. „ Wij gelooven dat deeze liefde de „ balzem des leevens is , het nimmerfei„ lend geneesmiddel van alle de kwaaien „ eener ongeftelde waereld, voor alle de „ elenden en gebreken der menfchen. „ Overal daar dit geneesmiddel wordt ge„ vonden, gaan deugd en geluk hand aan „ hand gepaard. Daar is nederigheid des „ gemoeds, zagtmoedigheid, lankmoedig„ beid, het geheele beeld Gods, en ten „ zelfden tijde een vrede, die allen ver„ fland te boven gaat,en eene onuitfpree- » ke-  GESCHIED E N I S. 37 „ kelijke blijdfehap en vol van hecr iik„ heid. „ Deezen Godsdienst verlangen wij in „ de waereld te zien vastgefteld: een Gods„ dienst van liefde en blijdfehap en vrc» de,hebbende zijne zitplaats in het hart, „ in het binnenfte der ziele, doch fteeds „ zich zeiven vertoonende door zijne „ vrugten , geduurig voortfpruitende , „ niet alleen in alle onfchuld , want de „ liefde doet den naasten geen kwaad, „ maar in allerlei weldaadigheid , deugd „ en geluk rondom zich verfpreidende. „ Deezen Godsdienst hebben wij, ver. „ fcheiden jaaren,gevolgd, gelijk bekend „ is aan veelen , indien zij daar van ge„ tuigenis willen geeven ; maar geduu„ rende al dien tijd wijsheid zoekende, „ vonden wij die niet; vrugtloos vcrfpil„ den wij onze kragtcn. En nu hier van „ eene volkomene overtuiging bezitten„ de , verklaaren wij zulks aan het ge„ heele menschdom: want wij verlangen „ niet,dat andere menfchen bezijden den „ weg zouden afdwaalen, gelijk wij zel„ ven weleer gedaan hebben; maar vccl„ eer dat zij voordeel doen met ons ver„ lies, opdat zij mogen wandelen , hoewel „ wij zeiven het niet gedaan hebben, de„ wijl wij toen geenen leidsman hadden, „ langs den rechten weg tot den Gods„ dienst der liefde , zelf door het ge„ loof. „ Het geloof nu, onderfteld zijnde dat „ de Schriftuure van God afkoraftig zij , is c 3 „ de De LEIiRE OER METHODISTEN.  3S GODSDIENSTIGE De LEERE DER MK.THODIS fEN, „ de betoogende klaarblijkelijkheid van de „ dingen, die niet gezien worden , de bo„ vennatimrlijke klaarblijkelijkheid van „ onzigtbaare dingen, niette onderfchei„ den door het oog des vleeschs, of door „ eenige van onze natuurlijke zintuigen „ of begaafdheden. Het geloof is die „ godlijke klaarblijklijkheid , door welke „ de gcestlijkc mensch God en de dingen , „ die Gods zijn, onderfchcidt. Met op„ zigt tot de geestlijkc waereld, is't het „ zelfde , 't geen het gevoel is met bc„ trekking tot de natuurlijke wacreld. „ Het is de geestlijkc gefteldheid van ieder „ ziele, die uit God gebooren is. „ Misfchien hebt gij het nimmer uit dit „ oogpunt befchouwd: hierom zal ik het „ u een weinig duidelijker ontvouwen. „ Het geloof, volgens het berigt,welk „ de Schriftuure daar van geeft, is het „ Oog der wedergeboorene ziele. Ieder „ waare geloovige in God, ziet hier door „ hem, die onzigtbaar is. Hier door, „ meer bijzonderlijk, zijn het waare lee„ venen deonverderfhjkheidaan het licht „ gebragt door het Euangelium; hij ziet „ het licht des glorievollen Euangeliuins „ van God in jezus christus, en „ aanfehouwt, hoedanig eene liefde het is, welke de Vader ons beweezen heeft, „ dat wij, die uit den Geest gebooren zijn , „ kinderen Gods zouden genaamd wor?5 den. „ Het is het Oor der ziele, waar door w een zondaar de ftemuie van Gods Zoone „ hoort  GESCHIEDENIS. 39 „ hoort en leeft; ja, die ftemme alleen, „ welke de dooden doet ontwaaken, en „ zegt, Zoon, uwe zonden zijn u vergee„ ven. „ 't fs het Verhemelte der ziele , indien „ ik mij van deeze uitdrukking mag be„ dienen: want hierdoor i'maakt een ge„ loovige het goede woord, en de krag„ ten der toekoomcnde wacreld; en hier „ door fmaakt en ziet hij tevens , dat „ God bermhartig en genadig is jegens „ hem, ais een zondaar. „ 't Is het Gevoel der ziele, waar door „ een geloovige gewaar wordt, door de „ kragt des AHerhoogften, die hem over„ fchaduvvt, zowel de aamveczigheid als „ de tegenwoordigheid van hem, in wei„ ken hij leeft, zich beweegt en zijn be„ ftaan heeft, en, in de daad, de geheele „ onzigtbaarc wacreld , het geheele za« „ meriftelzél der eeuwige dingen. En „ hier door gevoelt hij, bijzonderlijk, „ de liefde Gods, in zijn hart uitgcft.-.-t. „ Door dit Geloof worden wij verlost „ van alle ongerustheid des gemoeds,Van „ de angflen cens gewonden gecsts , „ van vreezeen droefheid dos harten, en „ van die onbefchrijflijke zatheid en vcr„ móeidheid van de wacreld , onder wel. „ ke wij, zo vcele jaaV'en agterecn , zo „ hulpeloos gekwijnd hadden: inzonder„ beid wanneer wij ons onttrokken had„ den aan het gewoel der waereld, cn als „ verzonken waren in bedaarde overdenC 4 „ kin. De J R:; DER WE 1 i 10- DlS'fliiV.  De LEEU.E DER. BIETHO» DISTEJW. 40 GODSDIENSTIGE kingen. Hier vinden wij die liefde tot „ God, en tot het geheele menschdom, „ welke wij elders vrugtloos gezogt had„ den. Deeze kennen en gevoelen wij, „ en wij kunnen daarom niet nalaaten te „ verklaaren, dat hij eenen iegelijk, wel- ke daar aan deel heeft, behoudt van „ zonde en elende, van alle ongelukkige „ en droefgeestige geaartheid. „ Vraagt gij: waarom hebben dan niet „ alle menfchen dit Geloof; allen, ten „ minfte, die overtuigd zijn,dat het eene „ zo voordeeligc zaak is ? waarom gcloo„ ven zij niet op ftaanden voet? „ Wij antwoorden , overeenkomftig „ met de Schriftuure: het is eene gaave „ Gods. Geen mensch is in ftaat om het „ in zich zeiven uit te werken, 't Is „ het werk der Almagt. 'Er wordt ,der„ halven , niet minder magt vcreischt, om „ eene doode ziel leevende te maaken, „ dan om een lichaam op te wekken, welk „ in het graf legt. „ Het is eene nieuwe fchepping ; en „ niemand kan eene ziel van nieuws febep„ pen, dan hij, die in den beginne de „ hemelen en de aarde heeft gefchapen. „ Kan uwe eigen ondervinding u dit „ niet leeren ? Kunt gij u zeiven dit ge„ loof geeven? Hebt gij het nu in uwe „ magt, God te zien, of te hooren, of „ te fmaaken , of te voelen ? Hebt gij „ reeds in u zei ven , of kunt gij in u „ zeiven opwekken, eene bevatting van „'God, of van eene onzigtbaarc waereld? „ Ik  GESCHIEDENIS. 41 „ Ik ondcrftellc dat gij niet ontkent, dat „ 'er eene onzigfcbaare waereld is. . Maar 1 „ is 'er thans een vermogen in uwe ziel, i „ waar door gij in dezelve hem onder-1 „ icheidt, die u gefchapen heeft ? Of kan 1 „ alle uwe wijsheid en fterkte eene gc„ meenfehap of onderhandeling openen, „ tusfehen u zelvcn en de waereld der gecs„ ten ? Hebt gij het in uwe magt, het „ dckzel weg te ncemen , 't welk op uw hart legt, en het licht der Eeuwigheid „ binnen te laaten ? Gij wect, dat gij „ dit in uwe magt niet hebt. Gij gelooft „ niet alleen niet, maar gij kunt , door „ uwe eigen kragten, dus niet gelooven. „ Hoe meer gij u bcvlijtigt om zulk een „ geloof te hebben , hoe meer gij zult „ overtuigd worden , dat het de gaavc „ Gods is. „ liet is de vrije gaave Gods, niet aan „ de zulken, die deezcr gunfte waardig „ zijn, niet aan de zulken, die vooraf „ heilig zijn, en als zodanige zullen be„ kroond worden met alle de zegeningen „ zijner goedheid; maar aan de ongods„ dienftigen en onheiligen ,of aan de zul„ ken, die tot op dat uur alleenlijk ge. „ fchikt waren tot het eeuwige verderf; „ de zulken ,in welke niets goeds was,en „ wier eenige bede was: God zij mij zon„ daar genadig! Geene verdjenfte, geene „ goedheid in den mensch, gaat vóór de „ voorafgaande liefde Gods. Zijne kwijt„ fchcldendc bermhartigheid onderftelc „ niets in ons, dan een tooncel van bcC 5 hoef. De EER8 IETIIOI1STE.V.  De leere dpr METHODISTEN. 42 GODSDIENSTIGE „ hoeften, zonden en elenden. En aanal„ len, welke zien, gevoelen en erkennen „ hunne behoeften,en hun volftrekt ongeloof om dezelve weg te neemen, „ fchenkt God vrijelijk het geloof om de„ zelve weg te neemen , om den wille „ van hem, in welken hij een welbehaagen „ heeft. „ Dit is een korte fchets van de leere, „ welke wij prediken ; deeze zijn onze „ fondamenteele beginzels; en wij befteeden ons leeven aan het verfterken van anderen in dezelve, en in een ge, „ drag, daar mede overeenftemmende.'' ISTaa verfcheiden fpitsvindige en voegzaame redekavelingen , vervolgt hij aldus, om deeze leerftellingen te verdeedigen, op cene wijze, hem bijzonder eigen. „ Misfchien , zegt hij, heeft de eerfte „ zaak , welke u thans voor den geest „ koomt, haar opzigt op de leerftellin„ gen , welke wij prediken. Gij hebt ons hooren zeggen: Dat de menfchen „ zonder zonde kunnen leeven; en hebt „ gij niet gehoord , dat de Schriftuur het zelfde zegt ? Zegt niet paulus uit„ drukkelijk, dat zij, die gelooven, niet in de zonde blijven; dat zij in dezelve „ niet langer kunnen leeven?hom. VI. 12. „ Zegt niet de H. petrus, dat hij, die „ in het vleesch heeft geleeden, heeft opge5, houden van de zonde? dat hij niet langer „ zou leeven volgens de begeerlijkheden der „ menfchen, maar volgens den wille Gods? „ ipetr. IV. 1,2. En zegt niet de „ H.  GESCHIEDENIS, 43 r H. Jo a nnks nog uitdrukkelijk m- , dat ?, /?/ƒ, «7e de zonde doet, uit den Duivel] , li ? Hier toe is de Zoon Gods geopenbaard, J Ojöc^t Aiy rfe werken des Duivels zou ver ; ?, breeken. Die uit God gtbooren is , doeï 1 „ de zonde niet: want zijn zaad blijft in 5. hem, en hij kan niet zondigen, want hij „ is uit God gebooren. 1 joan. III. 8. En } wederom: Wij weeten dat alwie uit God gebooren is , niet zondigt. Hoofd ft. „ V. 18, „ Gij ziet, derhalven, dat wij dit niet „ zeggen,maar de Heere; deeze zijn niet „ onze, maar zijne woorden. En wie is hij, die tegen den Heere antwoordt? „ Wie is bekwaam om God tot eenen Jeu„ genaar te maaken? Zekerlijk zal hij ge„ regtvaardigd worden in zijn fpreeken, }i en gereinigd worden in zijn oordeelcn. w Kunt gij dit ontkennen? Hebt gij niet „ dikmaals gevoeld eene heimelijke wroe, ging, wanneer gij deeze waarheid wc5, dei'fprak? En hoe dikmaals hebt gij gc„ wenscht,'t geen gij geleerd waart te „ ontkennen ? Ja, kunt gij, in dit oogen„ blik , nalaaten daar na te wenfehen? „ Verlangt gij nu niet crnftelijk, om op „ te houden van de zonde, en dezelve „ niet meer te bedrijven? Haakt en reik. „ halst niet uwe ziel na deeze hcerlij„ kc vrijheid van Gods kinderen ? Eu „ welk eene magtige reden hebt gij de„, zelve te vcnvagtcn ? Hebt gij 'er reeds „ eene proeve van gehad ?Kunt gij u niet „ herinneren,den tijd, op welken God, „ voor De .EEfcE )ER 1KTHO>ISTKN«  44 GODSDIENSTIGE De LEERE DER. METHODISTEN. „ voor de eerfte maal, het licht zijns aanfchijns over u deedt opgaan? kan dit ooit door u vergcetcn worden?de dag, „ op welken de kaars des Heeren de eerice „ reizc op uw hoofd fcheen ? Hadt gij ?, toen het vermogen, de zonde niet te 5, doen? Vondt gij des Apostels woorden 3, niet ineen letterlijken zin bewaarheid: „ Die uit God gebooren is, reinigt zich zeln ven, en het booze heeft geen vat op hem ? „ Maar de zulken, welke gij voor be„ vindelijke Christenen aanmerkte, zeiden „ u, dat deeze flegts de tijd des ondertrouws was; dat dit niet altoos kan „ duuren; dat gij van den berg moest af„ daalen,en meer diergelijke, al het welk „ uw geloof ergerde. „ Gij zaagt meer op de menfchen dan „ op God; en gij wierdt dns zwak,"even „ gelijk een ander mensch ; terwijl gij, „ indien gij ten dien tijde iemand gehad „ hadt, welke u tot een leidsman diende „ volgens de waarheid Gods, en gij geloofd „ hadt de waarheid, welke gij thans bla„ meert, nooit zoudt hebben uitgevallen „ van uwe vastigheid , maar bevonden hebben , dat, ook in deezen zin ,de gaaven „ en de roeping Gods onberouwelijk zijn. „ Hebt gij nog eene andere tegenwer„ ping, met dc voorgaande zeer naauw „ verknogt, te weeten, dat wij de Vol„ maabtheid prediken ? Tegen het woord „ zelve kunt gij niets hebben, dewijl het ., Schriftuurlijk is. De geheele zwaarig„ heid beftaat in de bepaaling van de bete-  GESCHIEDENIS. 45 „ tekcnisfc van hetzelve , overeenkom„ ftig met Gods Woord. En dit hebben „ wij eens en andermaal gedaan; bctui„ gende en verklaarende voor al de wae„ reld , dat de Christlijke volmaaktheid „ niet influit eene bevrijding van onkun„ de, of misvatting, of zwakheden, of „ verzoeking, maar dat zij influit, zoda„ nig met christus gekruist te zijn, „ dat iemand in ftaat zij , te kunnen „ getuigen: Ik leeve niet, maar chris„ tus leeft in mij , en heeft mijn hart ,, gereinigd door het geloof, hand. XV. „ 9. Het fluit in , het ter nederwer„ pen van alle hoogheid , welke zich „ verheft tegen de kennis Gods, en „ het gevangen leiden van alle ge„ dagte, tot de gehoorzaamheid van „ christus. Het fluit in, heilig te „ zijn, gelijk hij , die ons heeft geroc- pen, heilig is in allen wandel; en, in ,, één woord , het liefhebben van den „ Heere onzen God met geheel ons hart, „ en het dienen van hem uit alle onze „ vermogens. „ Is het nu mogelijk, dat iemand, die „ de Schriftuur gelooft, een tittel van „ dit alles kan ontkennen? Gij kunt het „ niet doen ; gij zoudt het niet wil„ len doen, om de geheele waereld ; gij „ weet, dat dit het zuivere Woord Gods is: en dit is de hoofdfomme en het kort „ begrip van 't geen wij prediken; dit is ., de hoogte en de diepte van het geen „ wij , met den H. pal7lus, volmaakt- „ heid De r.F.ERE DER. METHODISTEN.  Be DER METHODISTEN. 46 GODSDIENSTIGE „ heid noemen : een toeftand der ziele, welke godsdienftiglijk moet gewenscht „ worden van allen, die de liefde Gods ,, gclmaakt hebben. O bidt daarom zonn der ophouden ; 't is het eenige, 't geen M gij behoeft. Nader met vrijmoedigheid „ tot Gods throon, en wees verzekerd, „ dat wanneer gij dit van God verzoekt, w gij de bede zult verkrijgen, om welke „ gij hem fmeekt. Wij weeten, in de daad , dat voor den mensch , den na„ tuurlijken mensch, dit onmogelijk is; 5, doch wij weeten insgelijks, dat gelijk 5, geen werk bij God onmogelijk is, dus „ alle dingen mogelijk zijn voor hem, die „ gelooft. „ Want wij worden behouden door het geloof. Maar hebt gij dit niet, aks eene „ andere zwaarigheid, tegen ons hooren „ aandringen, dat wij prediken de zalig„ heid door het Geloof alleen ? En doet „ niet de Apostel paulus het zelfde? „ Uit genade , zegt hij, zijt gij zalig „ geworden door het geloof. Kunnen 'er ?, uitdrukkelijker bewoordingen zijn ? En elders: Geloof in den Heere jezus, en „ gij zult zalig worden, h a n d. XVI. 30. „ 't Geen wij hier mede bedoelen, indien het nog niet duidelijk genoeg verklaard zij ,' koomt hier op neder, dat „ wij behouden worden van onze zon„ den , alleenlijk door het vertrouwen op „ de liefde Gods. Zo ras wij befchou„ wen , hoe groot ccne liefde het zij, „ welke de Vader aan ons beweezen heeft, „ heb-  GESCHIEDENIS. 4? „ hebben wij hem lief, gelijk de Apostel 5, aanmerkt, dewijl hij ons eerst heeft „ lief gehad ; en dan is dat gebod gefchree„ ven in uwe harten, dat hij, die God „ liefheeft, ook zijnen broeder liefheb„ be; uit welke liefde tot God en de menfchen voortfpringen zagtmocdig„ heid , nederigheid van gemoed en alle „ heilige gezindheden. Maar deeze zijn „ het weezen zelve der zaligheid , der „ Christlijke zaligheid, der zaligheid door ,, het geloof; en uit deeze vloeit voort „ de uitwendige zaligheid, dat is , hei„ ligheid van leeven en wandel. Maar „ zijn niet deeze dingen alzo? Indien gij „ weet, in wien gij gelooft hebt, hebt „ gij geene verdere getuigenisfen noo- „ Maar, misfehien, twijfelt gij, of dat „ geloof, door 't welk wij dus zalig wor5, den, influite zulk eene verzekeringen ,, vertrouwen op God, als wij befchrce5, ven hebben. Gij kunt niet denken, „ dat het geloof verzekering influit; eene 5, verzekering van de liefde Gods aan on5, ze zielen, dat hij nu met ons verzoend „ is , en alle onze zonden heeft vergee„ ven. Gaarne willen en gewjsfeljk moe„ ten wij bekennen , dat indien het ge„ fchil , bil meerderheid van Hemmen, moest bedist worden, wij de zaak zou„ den moeten gewonnen geeven : want „ gij hebt op uwe zijde, niet alleen zom„ migen, die in de daad Christenen weni, fchen te zijn , maar ook alle Naam- „ Chxis- De LEERE DUR METHODISTEN.  De LEEUE DER METHODISTEN. 4S GODSDIENSTIGE „ Christenen op alle plaatzen, en de geheele Roomfche Kerk , als een eenig „ man. Ja, deeze Kerk ftaat zo ftijf en ,, fterk op dit ftak, en houdt zo magtig uwe zijde, dat zij, in de beruchte Kerkvergadering van Traite, heeft beüooten : Indien iemand beweere, dat vcr^, trouwen, of verzekering van vergiffe„ nisfe, een weezcnhjk gedeelte des gc„ loofsis, laat hij vervloekt worden. ' Aldus fpreekt die Kerkvergadering „ den vloek uit over de Kerk van Enge„ kind : want, volgens haarc eigen belijdenis, is zij hier van overtuigd. De e,0en woorden der Kerkrede over de ' zaligheid luiden aldus:" , Zelf dc^ Duivglen gelooven,dat christus uit eene Maagd wierdt gebooren; dat hij allerlei wonderwerken verrigtte, verklaa, rende dat hij God zelve was; dat hij om onzentwille een allerfmai tlijkften dood heeft geleeden , om ons te verlosfen ' van den eeuwigen dood. Deeze artikelen onzes geloofs gelooven ook de ' Duikelen; en aldus gelooven zij al wat ' 'er gefchreeven is in het Oude en Nieu' we Testament; en, nogthans , met al 5 dit geloof, zijn ze niets dan Duivelen. ' Zij volharden geftadig in hunnen ver' doemeüjken ftaat , den fpot drijvende ' met het waare Christlijke geloof.' ' Het rechte en waare Christlijke geloof, is, niet alleen te gelooven dat " de heilige Schriften en de Artikelen van *! ons geloof waar zijn, maar ook een zc- „ ke-  GESCHIEDENIS. 49 „ kere overtuiging en vertrouwen te hebben , dat wij, van de eeuwige ver-1 „ doemenisfe, zullen behouden worden 1 door christus; of, zoals het, een J „ weinig laager, wordt uitgedrukt: ,eenJ , zeker vertrouwen en verzekering, wel, ke een mensch in God heeft, dat, door , de verdienften van christus, zijne , zonden vergeeven zijn , en hij in de y gunst van God herfteld is.' ,, De Bisfchop van Rome zegt, in de „ daad: , Indien iemand dit vasthoude, , die zij eene vervloeking, Maranatha!' Maar het is te hoopen, dat gij u niet laat affchrikken door Pauslijke Vervloe„ kingen. Gij zijt een lid der Engelfche „ Kerke. Zijt gij dat? Dan is het gefchil „ beflist. Hoor dan naar de Kerk. Het „ geloof is een zeker vertrouwen, 't welk „ een mensch in God heeft , dat zijne zonden vergeeven zijn. Of, indien gij 'er geen lid van zijt, 't zij gij naar onze Kerk hoort of niet, hoor ten min„ fte naar de Schriften. Hoor den geloovigen job zijn geloof belijden: Ik 3, weete dat mijn Verlosfer leeft. Hoor „ thomas, wanneer hij,gezien hebbens, de geloofde, roepende: Mijn Heer en „ mijn God! Hoorden H. paulus, de „ natuur van zijn geloof duidelijk befchrijvende: 't Geen ik nu lecve, leeve „ ik door het geloof in den Zoon Gods, die 3, mij Hef gehad, en zich zeiven voor mij „ heeft overgegeeven. Hoor, om niet meer w voorbeelden aan te haaien, alle de ge- VII. DEEL. D „ 100- Dt .eek.ë )br .ietho- )istem«  De LEERE DER METHODISTEN. 5o GODSDIENSTIGE „ loovigen , die met paulus waren , „ toen hij zijnen Brief aan de Kolosfers „ fchreef, getuigenis geevende: Wij dan, ken den Vader, die ons getrokken heeft „ uit de magt der duistemisfe3en ons over„ gebragt heeft in het Koninkrijk van den „ Zoon zijner liefde, in welken wij hebben „ de verlosfing door zijn bloed, naamelijk „ de vergeeving der zonden. „ Maar wat hebben wij zo afgelegene „ getuigenisfen noodig? Gij hebt een ge„ tnigenis in uwen eigen boezem. Want „ fprecke ik thans niet tot iemand, welke „ God liefheeft? Hoe zijt gij 'er dan eerst „ toe gekoomen om hem lief te hebben ? „ Was het niet, omdat gij wist dat hij u „ liefheeft ? Hadt gij God lief, of konde „ gij hem wel lief hebben, voor dat gij „ gefmaakt en gezien hadt, dat hij gena„ dig is ? dat hij bermhartig was jegens u , „ eenen zondaar ? Wat hebben wij dan te „ doen met gefchillen of woordent wis„ ten ? Laaten zij geweerd worden uit „ uwen mond ! Gij erkent dat gij geene „ liefde voor God hadt, voor dat gij ge„ voelig waart van zijne liefde jegens u. „ En welke uitdrukkingen een zondaar, „ die God liefheeft, gebruikc, om Gods „ liefde jegens hem aan te duiden , gij „ zult, bij nader onderzoek, altoos be„ vinden , dat zij regelrecht of van ter „ zijde de vergiffenis influiten. Vergee„ vende liefde is beftendig de wortel van „ alles. Hij, die misnoegd was , is nu „ bevredigd. Het nieuw gezang,'t welk „ God  GESCHIEDENIS. 51 „ God in ccncs icgelijks mond geeft, „ koomt hier op uit: Ik danke u, 6 Hee- \ „ re, dat gij toornig op mij geweest zijt;i „ maar uw toorn is afgekeerd, en gij troost] „ mij. Ziet God is mijn heil, ik zal ver„ trouwen en niet vreezen: want de Heere, „ Heere is mijne Jlerkte, en pfalm , en hij „ is mij tot heil geworden. JEs. XII. „1,2. „ Een vertrouwen in den vergcevenden God, is, derhalven, een weezenlijke vereischte van het waare geloof. „ De vergeeving der zonden is een der „ eerfte van die ongeziene dingen, van welke het geloof en bewijs is. En indien gij hier van overtuigd zijt, zult gij dan met ons twisten over eene on1 verfchillige omftandigheid van hetzel" ve ? Zult gij het aanmerken als eene gewigtige tegenwerping , dat wij bewee"„ ren, dat dit geloof gewoonlijk in een oogenblik gegeeven wordt? Laat mij, in de eerfte plaats, u verzoeken te lee" zen dat echte berigt aangaande Gods " handelingen met de menfchen, te weeten , de Handelingen der Apostelen. In * deeze Verhandeling zult gij vinden, op „ hoedanig eene wijze hij, van den be'l ginne af, gewrogt heeft op de zulken, " die de vergeeving der zonden ontvin" gen door het geloof. En kunt gij, onder ' deeze , eenen vinden (den H. pau" lus, misfehien, alleen uitgezonderd) " die het niet in een oogenblik ontving ? 1 Maar eene meenigte vindt gij onder Be .EEllE )ER dEÏHO)1STEN.  De LERR.B DER METHODISTEN. 5a GODSDIENSTIGE j, deeze, die, behalven cornelius* ,, en de drieduizend , het in een oogen,j blik ontvingen. En hier mede ftcmt 3, ook overeen de ondervinding der gce„ nen, die nu de hemelfcbe gaave ont- Vangen. In 't verloop van verfcheiden „ jaaren,, zijn mij flegts drie of vier „ uitzonderingen voorgekoomen. Mis„ fchien moogt gij zelve bij dat getal ge„ voegd worden , en nog één of twee andere, welke gij gekend hebt. Maar „ alle de overigen, welke, van tijd tot „ tijd, onder ons geloofd hebben in den ,, Heere jezus, wierden , in een oogen„ blik, overgebragt van de duisternis tot „ het licht,en van de magt des Satans tot „ God. „ En waarom zou het u als eene ongelooflijke zaak voorkoomen, die ge„ kend hebt de kragt Gods tot zaligheid, „ óf hij dit al dan niet in onze ziel gewrogt hebbe : want 'er zijn verfchei„ den werkingen door den zelfden geest, „ dat de dooden zouden hooren de ftemme van den Zoone Gods, en in dat oogenblik leeven? Aldus is hij gewoon „ te handelen, om te doen zien, dat wan„ neer hij wil, het doen bij hem tegenwoordig is. ''Er zij licht, fprak God, en 'er was licht, blij fprak een woord, en ftraks gefchiedde het: aldus wierden gefchapen hemel en de aarde, en al hun heir. En deeze handeling, in het tegenwoordige geval, is volmaakt be„ ftaanbaar met zijne magt en liefde. 'Er 55 is,  GESCHIEDENIS. 53 is, derhalven, geene verhindering aan „ Gods zijde: dewijl, gelijk zijne Majefteit: ,, is, dus is ook zijne bermhartigheid: en 1 ,, welk eene verhindering aan 's menfchen ! zijde ook moge plaats hebben , wanneer1 jy God fpreekc, beftaat zij niet meer. Vraag 'er , derhalven , (leges om , ö Zondaar,en 't zal u gegeeven worden, zelf het geloof, 't geen tot zaligheid leidt; en zulks zonder eenige verdienfte of goed werk aan uwen kant: want het is niet uit de werken, opdat niemand zou roemen. Neen; 't is uit ge„ nade,aliecn uit genade: want aan hem, „ die niet werkt, maar gelooft in hem, „ die den godloozen regtvaardigmaakt, ,, is zijn geloof tot regtvaardighcid gcre„ kend. „ Maar, zegt gij wederom, dus fpree„ kende, moedigt gij de zondaars aan. Ik „ moedige hen aan tot bekeeringe ; en „ doet gij het ook niet? Weet gij niet, „ hoe vcelen zonden op zonden ftapeien, alleenlijk bij gebrek aan zulk eene aarimoediging: dewijl zij denken, dat zij „ nooit kunnen vergeeven worden , is 'er geene plaats tot vergeeving voor hun ovcrgcblceven ? Bloedt ook uw hart ,, niet om hunnentwille? Wat zoudt gij „ als te dierbaar oordeclen om het vaar„ wel te zeggen ? Wat zoudt gij niet „ willen doen , wat zoudt gij niet willen lijden, om zulk eenen zondaar tot bekeering te brengen? Zoude niet uwe liefde alle dingen voor hun kunnen D 3 „ ver. De .EERS )ER IET HO )1STE^  De LEEftS deh m e rao- D1STKN. 54 GODSDIENSTIGE „ verdraagen ? Ja, zegt gij, indien gij ge„ loofde, dat het voor hun van nut zijn „ zoude, indien gij eenige hoop hadt, dat „ zij daar door te beter zouden worden. „ Waarom gelooft gij niet, dat het hun „ nuttig zijn zoude ? Waarom hebt gij gee„ ne hoop, dat zij beter zullen worden? „ Alleenlijk, omdat gij hen niet lief genoeg „ hebt; omdat gij niet bezit die liefde, „ welke niet alleen verdraagt, maar ten „ zelfden tijde alle dingen gelooft en hoopt. „ Gij blijft nog al in het denkbeeld, dat „ wij de Kerk heimelijk ondermijnen, in* „ dien niet openlijk bederven. Wat meent 3, gij met het woord Kerk ? Eene zigtbaare „ Kerk, gelijk het in onze Geloofsbelij„ denis wordt befchreeven, is, een ge„ zelfchap van geloovigen , of geloo'/ige „ menfchen , die in de waarheid geloo„ ven. Dit is het weezen eener Kerke; „ en de eigenfchappen daarvan zijn, ge„ lijk zij befchreeven worden, in de vol„ gende woorden onzer Geloofsleere,dat „ het zuivere Woord Gods daar in gepre„ dikt, en de Sakramenten behoorlijk be„ diend worden. Wat is nu, volgens dit „ echt berigt , de Kerk v&n Engeland? » Wat is zij anders, in de daad, dan het „ geloovige volk , de waare geloovigen „ van Engeland ? 't Is waar, indien deeze „ wijd en zijd verfpreid zijn , dan moe„ ten zij uit een ander oogpunt be„ fchouwd worden. Maar wanneer zij „ zigtbaarlijk zijn zamengevoegd, door ge„ zamentlijk te vergaderen , om het zui- » ve.  GESCHIEDENIS. 55 „ vere Woord Gods te hooren prediken, „ en om van één brood te eeten, en uit j „ éénen beker te drinken , dan zijn zij 1 „ eigenlijk de zigtbaare Kerk van Enge„ land. „ Wenschlijk ware het, dat dit een „ weinig meer in aanmerking wierdt ge„ nomen door de zulken, die zo gewel„ diglijk roepen: De Kerk! de Kerk! ge„ lijk al van ouds gefchiedde: des Heeren „ Tempel! des Heeren Tempel! niet wee„ tende, wat zij fpreeken , noch wat zij beweeren. Eene Provinciaale of " Nationaale Kerk , is, volgens onze „ begrippen, de gemeente der waare ge„ loovigen in die Provincie , of Natie. „ Indien deeze ginds en verre verfpreid „ zijn , zijn ze ilegts een gedeelte der „ onzigtbaare Kerke van christus; „ maar indien zij zigtbaarlijk vcreenigd „ zijn, door gezamentlijk te vergade„ ren, om zijn Woord te hooren, en „ deel te neemen aan de Sakramenten , dan zijn ze eene zigtbaare Kerk, bij voorbeeld de Kerk van Engeland, 2 Frankrijk, of van eenig ander Konink„ rijk of gewest. „ Dit dus onderfteld zijnde, vraage ik, „ op hoedanig eene wijze ondermijnen of „ verwoesten wij de Kerk ? de Provin" ciaale zigtbaare Kerk van Engeland ? De Geloofsbelijdenis vermeldt driezaaken, "„ als weezenlijke vereischten cener zigt- baare Kerke : Vooreerst, Een lecvend '' Geloof, zonder 't welk, in de daad, D 4 » »n De ilETIIOJISTEIST.  De LEEK.E DEK. METHODISTEN. 56 GODSDIENSTIGE ,, in 'f geheel geene Kerk kan beftaan, „ zo min eene zigtbaare als onzigtbaare „ Kerk; — Ten tweede. Het prediken, „ en,gevolglijk, het hooren van het zui,, vere Woord Gods: want anderzins „ zou dat geloof kwijnen en ftcrven; — „ En , ten derde , eene behoorlijke be„ diening van de Sakramenten, de gc„ woone middelen, door welke God het „ geloof vermeerdert. Maar zet nu voet „ bij het ftuk: in welk van deeze opzig- ten ondermijnen of verwoesten wij de Kerk? „Sluiten wij de deur des gcloofs ? doen „ wij het getal der geloovigen in Enge„ land verminderen? Herinner u flegts, wat het geloof zij, volgens onze Kerk,, redenen: eene zekere gerustheid en ver„ trouwen op God, dat, door de verdien,, ften van christus,mijne zonden zijn ,, vergeeven , en ik hei-field ben in Gods „ gunst; en, wij beroepen ons op het „ menschdom , verwoesten wij dit ge„ loof, 't welk het leeven en de ziel der „ Kerke is ? Is 'er, in de daad, minder „ van dat geloof in Engeland , dan 'er „ was, vóórdat wij bekend waren? Dit te ftellen, zou, mijns bedunkens, iets ■ „ zijn , 't welk de Vader der leugenen „ naauwlijks zou durven voortbrengen of „ ftaande houden. „ Ten aanzien van dit eerfte punt, is „ het , derhalven , onlochenbaar , dat „ wij de Kerk ondermijnen noch verwoes- ten. De tweede zaak is, het prediken » en  GESCHIEDENIS. 57 ?, cn hooren van het zuivere Woord Gods. En verhinderen wij dit? Beletten wij 1 cenigen Leeraar , het zuivere Woord 1 „ Gods te verkondigen ? Indien iemand'1 in 't geheel niet predike , of het zui-1 „ vcre Woord Gods niet verkondige , ,, moet het verhinderen hier van bij ons of in hem zeiven gezogt worden ? Of „ verminderen wij het getal der zulken, „ die het zuivere Woord Gods hooren ? „ Zijn dan de hoorders des Woords, 't „ zij het geleezen of gepredikt worde , minder in getal dan in voorgaande tij- den ? Worden de gewoone plaatzen van ,, opcnbaare GodsdienstÖcffeninge min- der bezogt uit hoofde van onze predi„ kinge? Gewisfelijk, niemand,die ceni,, gen eerbied heeft voor waarheid of be„ taamelijkheid, zal zeggen, dat wij, ten „ deezen opzigte, vijanden of vervvocs„ ters van de Kerk zijn. „ De derde vereischte, indien niet tot „ het wcezen , althans tot het welweczen ,, eener Kerke , is, de behoorlijke toe„ diening van de Sakramentcn , bijzon„ deriijk dat van 's Heeren Avondmaal. „ En zijn wij, ten deezen opzigte, on5, dermijners of verwocsters van de Kerk? „ Trekken wij, door ons voorbeeld, of door onzen raad, de menfchen af van 3, de tafel des Heeren? Daar wij 't meest „ gearbeid hebben, zijn aldaar de weinig„ fte dischgenootcn ? Hoe is het met de „ zaak geleegen te Londen , Bristoi cn Nswcastk? O! dat gij niet langer uwe D 5 „ oogen De ,EERE ) E IC 1ETIIOI1SÏEK.  58 GODSDIENSTIGE De I.EER.E BEK. METHODISTEN. oogen toefloot voor dat glansrijk licht, „ 't welk u aan alle zijden beftraalt! „ Ik geloove dat gij thans zult over„ tuigd zijn , niet alleen van de zwak„ heid deezer tegenwerpinge, maar ook, „ hoe geringe moeite het zou behooren „ te kosten, om ieder gedeelte van de„ zelve om te keeren tegen de meesten „ van hun , die dezelve opperen; 't zij „ wij fpreeken van het waare leevende „ geloof, van de prediking van het zui„ vere Woord Gods , of van de behoor,', Hjke bediening van de Sakramenten, „ zo wel van den Doop,als van des Hee„ ren Avondmaal. Maar ik fpaare u. Ge„ noeg is het, dat God weet , en het, „ ten ecnigen dage , zal doen openbaar „ worden, of het onze dan uwe fchuld „ is, dat de menfchen eenen afkeer hebj, ben van de aanbieding des Heeren. „ Anderen werpen tegen , dat wij de wetten der Kerke niet onderhouden, „ en alzo dezelve ondermijnen. Welke wetten? deRubriks of de Kanons? Ovcr„ al daar ik tot nog toe Leeraar geweest „ ben, heb ik de Rubriks onderhouden, „ met eene naauwgezette naauwkeurig„ heid, niet uit toorn, maar om der Con„ fcientie wille: en, zo veel zulks kan plaats hebben , in eenen Leeraar, die geen vast beroep heeft , of in een bij„ zonder lid der Kerke , doe ik het nog „ heden. Ik zal flegts eenige weinige „ ftukken der Rubriks aanhaalen, en het „ aan uw eigen oordeel overlaaten, wie 33 de.  GESCHIEDENIS. S9 „ dezelve naauwkeurigst onderhouden „ hebbe, of nog onderhoude. i li „Vastendagen, welke moeten ge-i houden worden: „ De veertig dagen der Vasten. ] „ De Quatertemper-dagen in de vier faifoenen. „ De Kruisdagen. „ Alle Vrijdagen in 't jaar, uitgezon-» „ derd den Kersdag. 2. „ Alle de geenen, die voorneemens „ zijn , deel te neemen aan het heilige Avondmaal, moeten hunne naamen bij „ den Leeraar aangeeven, ten minfte eeni„ gen tijd te vooren. „ En indien iemand deezer een open„ baar en bekend (legt leeven leide, zal de Leeraar hem aanzeggen, dat hij op gee„ nerhande wijze zich mag vermeeten om te verfchijnen aan de tafel des Heeren, „ voordat hij openlijk verklaard hebbe, „ berouw te hebben. 3. „ Dan zal, volgens de Nicefche Geloofsbelijdenis, de Leeraar den volke aanzeggen, welke Heilige- of Vasten- „ dagen in de volgende week moeten ge„ houden worden. 4. „ De Dienaar zelve zal eerst het ,, Avondmaal gebruiken onder beide ge- daanten, en vervolgens voortgaan om „ het toe te dienen aan de Bisfchoppen, „ Priesters en Diakenen , op de zelfde „ wijze, indien 'er eenigen van hun te„ genwoordig zijn, en vervolgens aan de „ Gemeente. 5- » In De .EERE HSTEN.  De LEERE DER METHODISTEN. 6o GODSDIENSTIGE 5. In Kathedraale en Kollegiaale Kerken, en in Kollegiën, daar veelePries- „ ters en Diakenen zijn , zullen zij altoos' „ de Kommunie gebruiken met den Priester, ten minden ieder Zondag. 6. „ De kinderen, die gedoopt moeten worden , moeten gereed daan bij de „ Doopvonte, onmiddelijk naa de eerde „ leezing. 7. „ De Leeraars van ieder Kerspel zul„ len het volk waarfehuvven , dat zij, „ buiten dringende noodzaaklijkheid,hun„ ne kinderen niet in hunne eigen huizen „ laaten doopen. 8. ,, De Leeraar van ieder Kerspel zal, op Zon- en Hcilige-dagen,naa de tvvee- „ de leezing bij het Avond-gebed, open„ lijk in de Kerk,zo vccle kinderen naar„ ftiglijk onderwijzen en ondervraagen, over cenig gedeelte van den Katechis„ mus, als hij welvocgclijk zal oordee„ len. 9. Zo dikmaals de Bisfchop zal kennis geeven , dat 'er kinderen tot hem ,, moeten gebragt worden om de Beves„ tiging te ontvangen , zal de Prediker van iederKcrspel in eigen perfoon brengen of zenden,eene gefchreevene lijst, met zijne eigen hand ondertekend, van ,, de naamen van alle zodanige perfoonen, „ binnen zijn Kerspel, welke hij bevoegd „ oordeelt om aan den Bisfchop te wor„ den voorgcdeld. ,, Nu is de vraag niet, of deeze regels „ moeten onderhouden ivorden ? gij houdt „ dit  GESCHIEDENIS. 61 „ dit voor toegedaan , in het maaken „ van uwe tegenwerpinge ; maar , of „ zij, door u of mij, in de daad , meest „ zijn waargenomen? Veclen kunnen ge„ tuigenis draagen , dat ik ze naauwkeu„ rig onderhouden heb, ja, zomtijds ,met „ gevaar van mijn leeven : en even zo „ veelen, vreeze ik , kunnen getuigen, dat gij ze in 't geheel niet onderhou- den hebt, en dat gij nimmer voorhadt, „ eenigen van dezelve te onderhouden. „ En zijt gij het, die mij befchuldigt, dat „ ik de Rubriks der Kerke niet onderhou„ de? Welk eene grilligheid is deeze! O.' zeg het niet te Gath! verkondig het „ niet op de ftraaten van Askalon ! ,, Met opzigt op de Kanons, wilde ik, a, in de eerfte plaats, u verzogt hebben, twee of drie eenvoudige vraagen te beantwoorden. „ Vooreerst, Hebt gij ze immer ge- „ leezen ? „ Ten tweede, Hoe kunnen deeze de Kanons der Engelfche Kerke genaamd worden , aangezien zij nimmer wettiglijk door de Kerk vastgefteld , nimmer in „ eene volle Vergadering regelmaatig be- „ kragtigd wierden? „ Ten derde, Volgens welk regt van „ mij gevorderd worde,zodanige Kanons te onderhouden, welke nimmer wet- „ tiglijk wierden vastgefteld? „ En dan wil ik aan uwe beflisfing over geeven, de oplosiïng van nog eene an 3j de De LEERE DER. METHODISTEN. \  62 GODSDIENSTIGE De LEERE DER. METHODISTEN. „ diere vraage : te weeten, of gij dan ik dezelve vlijtigst onderhouden hebben ? „ Om nog flegts eenige weinige voorbeelden te melden. 5, XXIX Kanon. Niemand zal tot Gevader of Gemoeder over cenig kind worden aangenomen , voor dat de ge„ melde perfoon de heilige Kommunie ontvangen hebbe. LIX Kanon. Ieder Leeraar, Vikaris „ of Prediker, zal, op eiken Zondag of „ Heiligen-dag, vóór het Avond-gebed, „ een half uur of langer, de jeugd onder„ wijzen of ondervraagen , als mede de „ verdere onkundige lieden van zijn Kerspel. „ LXIV Kanon. Ieder Leeraar, Vika„ fis of Prediker, zal, op eiken Zondag, der Gemeente aankondigen, of in de vol„ gende week eenige Heilige- of Vasten- dagen invallen. LXVIII Kanon. Geen Leeraar zal „ weigeren of uitftellen om eenig kind te „ doopen, 't welk, op Zon- of Heilige„ dagen, in de Kerk tot hem gebragt wordt om gedoopt te worden, of een „ Lijk te begraaven,'twelk in de Kerk of ,, op het Kerkhof gebragt wordt. „ N. B. Onvermogen, om de fteekpen- ningen te betaalen, verandert het ge„ val niet. LXXV Kanon. Geene Kerkelijke per- foonen zullen hunnen tijd ijdelijk ver„ fpillen, bij dag of bij nacht, met kaart„ of dobbelfpel. „ Laat  GESCHIEDENIS. 63 „ Laat nu de Kerkelijke, die alleenlijk deeze vijf Kanons, het laatste jongst„ voorgaande jaar , onderhouden heeft, „ cn die alle de Katrons aan zijne Verga„ deringe heeft voorgeleezen, gelijk des „ Konings bekragtiging wel uitdrukkelijk „ en ernftig gebiedt, eenmaal ieder jaar te „ moeten gefchieden; laat hij, zegge ik, den eerften Heen op ons werpen, om „ het niet onderhouden van de zoge„ naamde Kanons der Engelfche Kerke. „ Nogthans , zegt men , kunnen wij ?, geene Vrienden der Kerke zijn, omdat wij „ haare beftuurders niet gehoorzaamen, „ en, zo als wij, bij onze Ordening of Be„ vestiging , beloofd hebben , ons niet „ onderwerpen aan alle haare godlijke in„ zettingen en vermaaningen. Ik ant- woorde , in ieder bijzonder ftuk van „ een onverfchilligen aart. Wij geboor„ zaamen aan de beftuurders der Kerke; „ maar het getuigenis geeven aan het „ Euangelium van Gods genade, is niet een ftuk van een onverfchilligen aart. „ De bediening, welke wij van den Hee„ re jezus hebben ontvangen , willen „ wij, 'er koome van wat 'er wil, vol- brengen. Het is de last des Heeren, jp welke ons hier is opgeleid ; en wij moeten Gode meer gehoorzaamen dan den menfchen. Ook hebben wij, in geencrlei maniere, gefchonden de be„ lofte, welke elk onzer gedaan heeft, „ wanneer tot hem gezeid wierdt: , Ont, vang gij het gezag om het Woord Gods , te De LEERE DER METHODISTEN.  De LEERE DER METHODISTEN. Ó4 GODSDIENSTIGE , te prediken, in den naam des Vaders, , cn des Zoons , en des H. Geests.' „Wij „ beloofden toenmaals, ons te ondcrwer„ pen, (let wel op de woorden) aan de „ godlijke vermaaningen en inzettingen „ van onzen Wijbisfchop. Maar wij heb„ ben niet beloofd, en wij konden niet be„ looven , te zullen gehoorzaamen aan '„ zulke voorfchriften, welke wij weeten „ met Gods Woord te ftrijden. „ Maar waarom,zeggen zommigen,hebt gij dan de Kerk verlaaten ? De Kerk „ verlaaten! wat kunt gij daar mede mee„ nen? hebben wij zo veel als de Kerk„ muuren verlaaten P uwe eigen oogen zeggen u , dat wij het niet doen. Vcrlaaten wij de inzettingen der Kerke? Da„ gelijks ziet cn weet gij het tegendeel. Verlaaten wij de grondlcerftelling der "„ Kerke, naamelijk, de zaligheid door het geloof? Het is ons geftadig ondcr„ werp, in het openbaar, in het bijzon„ der, in onze gefchriften , in onze ge„ fprekken. Verlaaten 'wij de praktijk l der Kerke, de ftandaart van welke de tien geboden zijn? welke zo onaffcheidelijk in haare Conftitutie zijn ingewerkt, hoe weinig gij dit ook mogt ver„ moeden, dat alwie een van de geringfte „ deezcr verbreekt, geen lid der Engel„' fche Kerke is. Ik geloove niet, dat gij w het durft waagen, de beflisfing der zaake hier van te doen afhangen. Ook vcr„ ftaat gij dit niet , door het verlaaten " van de Kerk. In waarheid, ik kan niet * „ be-  GESCHIEDENIS. 6*5 ,, begrijpen, wat gij 'er mede meent. Ik twijfele of gij u zeiven wel verftaat. i „ Gij hebt vaneenen andere eenen fpreuk 1 „ overgenomen , welke gij even weinig 1 ,, verftaat als hij zelve." 1 Hier laat de fleer wesleij volgen, eene algcmeene befchouwing van den ftaat van den Godsdienst, voor dat de Methodist ij che leere gepredikt wicrdt, cn de gelukkige verandering , daar door te wege gebragt. ,, Eer ik eindige, kan ik niet nalaaten, „ u, die God kent, te verzoeken, de „ geheele zaake, van haarcn aanvang „ af, over te zien. Herinner u, hoeda„ nig de ftaat van den Godsdienst, eenige jaaren geleeden, in onze Natie ware. Bij wien vondt gij de heilige nei,, gingen, die in christus waren ?be„ wcegingen der bermhartigheid, lieftaaligheid , vriendlijkheid , zagtmoedigheid , vcragtjng van de waereld , lijd„ zaamheid, maatigheid , lankmoedigheid? „ eene vuurige liefde tot God, zich altijd verblijdende, en in alles dankbe„ tuigende; en eene tedere liefde jegens het geheele menschdom , bedekkende, geloovende, hoopende en verdraagen„ de alle dingen ? Misfchicn kende gij zulk een mensch niet in de geheele waereld. Maar hoe veelen waren 'er,die alle „ onheilige gezintheden hadden ? Welk eene trotsheid en hoogmoed! welk eene „ ftijfzinnigheid en eigenwilligheid! welk VII. deel. E „ eene re. Bij wien vondt gij de heilige nei- De .EEILE >ER IETHOIISTEN.  66 GODSDIENSTIGE De LEERE DER METHODISTEN. „ eene toornigheid, begeerlijkheid, on„ vergenoegdheid ! welk een agterdogt ,, en misnoegdheid ! welke ongeregelde „ neigingen! welke onbcftimrde driften! „ welke dwaaze cn fchadelijke begeerlijk„ heden konde gij vinden bij de zulken, „ die de besteder menfchen genaamd wier,, den ! bij de zulken, die de naauwstge„ zette belijdenis van den Godsdienst dccden ! cn hoe weinigen kende gij, ,, openbaare belijdenis van den Godsdienst doende, die zelfde gedaante der God„ zaligheid hadden ! Betreurde gij niet „ menigmaalen, daar gij uwen voet zet„ te, het algemeen gebrek zelf van uit„ wendigen Godsdienst ? Hoe weinigen zag men onder den openbaaren Godüj,, ken Eerdienst ! hoe veel weiniger nog „ aan de tafel des Heeren ! en was zelf 5, deeze kleine kudde ijverig in goede Werken, zorgvuldig, wanneer zij daar ,, toe de gelegenheid hadden, om goed te „ doen aan alle menfchen? Hebt gij, van den anderen kant, niet met droefheid j, opgemerkt, uitwendigeOngodsdienftig- heid in alle plaatzen ? Waar konde gij ,, eene week vertoeven, zonder een oog„ of oorgetuige te zijn van vloeken , „ zweeren, of onthciüginge, of Sabbat„ fchendinge, of dronkenfehap,van twis„ tinge of kijverijen, van wraaklust of „ onreinigheid ? wierden deeze dingen in eenen hoek verrigt ? overftroomde niet „ eene grove ongeregtigheid ons land als „ een.Zondvloed ? Ja, groeide zij niet ,5 da-  GESCHIEDENIS. 6? „ dagelijks aan, in fpijt van al den tegen„ ftand", welken de kinderen Gods daar „ tegen booden, of konden bieden ? „ Indien u, in deezen tijd, gezegd ware, „ dat de ijverige God welhaast zou op„ ftaan, en zijne zaak verdeedigen; dat hij zijnen geest zou uitftórten van bo„ ven, cn het gelaat des aardrijks ver„ nieuwen; dat hij zijne liefde zou uit„ ftorten in de harten van het uitvaagzei der menfchen ; voortbrengende alle „ heilige en hemelsgezinde neigingen , „ uitdrijvende toorn , cn hoogmoed, en booze begeerlijkheid, en alle onheilige cn aardsgezinde neigingen; veroorzaa„ kende uitwendigen Godsdienst, het werk des geloofs, de lijdzaamheid der hoo„ pc,den arbeid der liefde , om te bloeien „ en overvloedig tc zijn; en overal daar „ hij zich verfpreiddè, te niete doende „ uitwendige ongodsdienftigheid, vernie,, tigende alle werken des Duivels: in„ dien u gezegd ware, dat deeze leevcn„ de kennis van den Heere,binnen korten „ tijd, zich over den aardbodem zou ver„ fpreiden , ja, dagelijks toeneemen, in „ weerwil van allen tegenftand, welken de Duivel en zijne kinderen daar tegen 5, booden, of konden bieden: zoudt gij 5, niet zeer fterk verlangd hebben, dien „ dag te zien t-opdat gij God moogt ze„ genen, en u daarin verheugen? Zie,de dag des Heeren is gekoomen. „ Hij bezoekt en verlost van nieuws zijn E 2 „volk. De LÊiiRB deu. metHo» jisten.  68 GODSDIENSTIGE De LEF. RE DER METHODISTEN. „ volk. Oogen hebbende, ziet gij niet ? „ Oorcn hebbende , hoort gij niet ? en „ verftaat gij niet met uwe harten? Te „ deezer uure , wentelt de Heere onze „ verfmaading weg. Zijn ftandaart is reeds „ geplant. Zijn geest is uitgeftort op het „ uitvaagzei der menfchen, en zijne lief„ de uitgeftort in hunne harten. Liefde „ tot het geheele menschdom, zagtmoe„ digheid, vriendlijkheid, nederigheid van „ gemoed, heilige en hemelsgezinde nei„ gingen , hebben de plaats vervangen „ van haat, toorn, hoogmoed, wraalc„ kist, en ijdelc begeerlijkheden. Over„ al daar de kragt des Heeren zich ver* fi fprcidt, ont ftaat hierdoor uitwendige „ Godsdienftighc d in alle haare geclaanten. De huizen Gods zijn opgevuld; „ de tafel des Heeren wordt aan alle zij„ den verdrongen ; en de zulken , die „ hunne liefde jegens God betoonen ,too„ ncn dat zij-hunne naasten insgelijks lief„ hebben, door zorge te draagen om goc,, de werken voor te ftaan , door alles „ goeds te doen , naar gelange zij daar „ toe gelegenheid hebben, aan alle men„ fchen. Zij draagen insgelijks zorge, om „ zich te wagten van allen kwaad. "Vioe„ ken , Sabbatfchcnden , dronkenfehap-, „ nevens alle andere werken des Dui„ veis, worden zelf niet onder hen ge„ noemd. Dit alles is de eenvoudige be„ toogbaare waarheid. Want dit insge„ üjks is niet in eenen hoek gefchicd. Er- „ kent  GESCHIED E N I S. 69 „ kent gij nu den dag uwer bczoekinge? „ Looft gij God, en verblijdt gij u daar „ in ? „ Wat verhindert het ? 't Is dit, dat „ de menfchen allerlei kwaad fpreeken „ van hun, welke het Gode behaagt, als „ werktuigen in dit zijn werk te gebrui„ ken ? O gij uitzinnigen ! meende gij dat „ de Duivei dood was ? of dat hij niet „ zou itrijden voor zijn Koninklijk ï En „ met welke wapens zal hij krijg voeren, „ dan met leugens? Js hij niet een leuge„ naar , en de Vader der leugen ? Laat „ hem dan tot hier toe geworden. Laat den „ Duivel en zijne kinderen allerhande „ kwaad van ons fpreeken ; en laat hen „ voortgaan , elkander bedriegende , cn „ bedroogen wordende: doch gij behoeft „ insgelijks niet bedroogen te worden. „ Of indien gij bedroogen wjordt; indien „ gij wilt gelooven al wat zij zeggen: het „ zij zo, dat wij zwakke, belinette,boo„ ze menfchen zijn; zonder gevoel, zon„ der geleerdheid, zelf zonder een ver„ langen of oogmerk om goed te doen: „ nogthans dringe ik aan op de waarneid „ der zaak zelve : christus wordt gc„ predikt, en de zondaars worden tot God „ bekeerd. Niemand anders dan een dol„ leman kan dit ontkennen. Wij zijn „ bereidwillig,om dit met eene wolk van „ getuigen te bewijzen. De gevolgtrek„ king kan, derhalven, niet gelochend „ worden , dat God tegenwoordig zijn „ volk bezoekt. O! dat alle menfenen ten E 3 „ dee- De LEERE DER METho, JlSTEtf.  De REU METHODISTEN. 70 GODSDIENSTIGE „ deezen dage mogten weeten , de din„ gen, welke tot hunnen vrede dienen!" In 't vervolg zijner Aanfpraake, wewerlegt de Heer wesleij de befchuldiging van Gees tdr ij verije, tegen de Methodisten ingebragt, in de volgende bewoordingen. „ Ik beweere, dat zo lang de mensch „ den Heiligen Geest niet heeft ontvan- • „ gen, hij zonder God in de waereld is; „ dat hij de dingen Gods niet kan vcr„ liaan, 't en zij God dezelve, door zij„ nen Geest,aan hem openbaare; ja,zelf „ niet ééne heilige en hemelsgezinde nci„ ging bezitten , zonder de aanbiaazing „ des Heiligen. Indien nu iemand, die „ bij zich zeiven bewust is, dat hij geen „ deczer dingen heeft ondervonden, het „ ondernam om deeze voordellen te we„ dcrlcggcn, 't zij uit de Schriftuure of „ uit de Oudheid , hij zou eene zeer „ zwaarwigtige taak beginnen. Wat zal hij dan doen? wat? uitroepen : Geestdrijverij ! Geestdrijverij! cn de zaak is „ hier mede afgedaan. Maar wat verdaat hij door Geestdrijverij? Misfchien in 't geheel niets: weinigen hebben een onderfcheiden denkbeeld van dcrzelvcr betckenisfe, Misfchien, iets dat zeer kwaad is; of, iets, V geen ik nooit ondervonden heb, en " H geen ik niet verftaa. Wil ik u dan zeggen , wat dat verfchrikkelijk iets zij ? Ik geloove dat denkende menfchen door ^ Geestdrijverij verdaan, eene godsdicn, n fti"  GESCHIEDENIS. 71 „ ftige dolzinnigheid ; eene valfche ver„ bedding, dat zij door God zijn aangc„ blaazen; cn door een Geestdrijver, ie„ mand, die waant dat hij onder den in,, vloed van Gods Geest is, terwijl zulks „ geene plaats heeft. „ Laat hij, die het kan doen, bewij„ zen, dat ik daar aan fchuldig ben. Ik „ zal u nogmaals mijn geheele geloof omtrent deeze Hukken voor oogen hou„ den; en indien iemand, door bewijsre„ denen , maar niet door fcheldnaamen, mij km aantooncn, wat daar in verkeerd zij, zal ik Gode en hem dankbaar wee„ zen. „ Alle goede gaave is van God , en „ wordt den mensch gefchonken door den Heiligen Geest. Van natuure is in ons niets goeds ; en het kan in ons niet zijn, dan in zo verre het in ons gewrogt worde door dien goeden Geest. Bezitten wij eenige waare kennis van hetgeen goed is? het is niet de uitwerking van ons natuurlijk verftand. De natuurlijke mensch onderfcheidt niet de dingen, die des Geests Gods zijn: zodat wij ze nooit kunnen onderfchciden, tot dat God dezelve aan ons openbaare doorzijnen Geest: openbaare, dat wil zeggen, ontblootc, ontvouwe, ons gce- l ve te verftaan, 't geen wij te vooren niet wisten. Hebben wij liefde ? zij ^ is in onze harten uitgeftort, door den Heiligen Geest , welke ons .gegeevcn - is. Hij blaast, ademt cn ftort in onE 4- w De LEERE ' DER METHODISTEN. '  De LEERE DER. BI ET HODISTEN. 72 GODSDIENSTIGE „• ze zie], 't geen wij van ons zclven niet „ konden magtig worden. Verheugt zich „ onze Geest in God onzen Zaügmaaker"? „ het is blijdfehap in, of door, den Hci„ ügen Geest. Hebben wij waaren in„ wendigen vrede? het is de vrede Gods, „ in ons gewrogt door dien zelfden Geest. „ Geloof, vrede, blijdfehap, liefde, al„ len zijn vrugten van denzelven: en ge„ lijk wij, in een figuurlijken zin, gezegd „ worden, het licht des geloofs te aan„ fchonwen, dus worden wij, door dier„ gelijk eene figuurlijke wijze van fpree„ ken , gezegd , deezen vrede cn blijd„ fchap en liefde te gevoelen; dat is, wij „ hebben eene inwendige bevinding van „ dezelve, om welke uit te drukken, wij „ geen gepaster woord kunnen vinden. „ De redenen , om welke ik, van dcc„ ze dingen fprcekende , deeze bewoor„ dingen gebruike , bijzonderlijk het „ woord Aanblaazing, zijn de volgende ; „ Vooreerst , om dat ze Schriftuurlijk „ zijn; — Ten tweede, omdat ze in onze „ Kerk gebruikt worden; Ten derde, „ omdat ik 'er geene betere weete. De „ fpreekwijze, Invloed des Heiligen Geests, „ welke ik onderftellc van 11 gebruikt te „ worden , is zo wel eene vreemder„ luidende als minder eigenaartige be„ naaming, dan het woord Aanblaazing. „ Het is vreemdcrluidende , even gelijk n vloeiende in de ziel, eene fterker uit„ drukking is dan ademen op dezelve; en „ minder eigenaartïg , naar gelang het „ woord  GESCHIEDENIS. 73 „ woord ademen eene nadere betrekking „ heeft tot den Geest; waar toe de fpreek„ wijze invloeiende fiegts eene afgelegene „ betrekking heeft. „ Maar gij meende, dat ik het oog had „ op eene onmiddelijke Aanblaazing. Dat „ hebbe ik, in de daad,of ik kan in 't ge„ heel geene meening hebben. Noch ook, „ inde daad, welke is fine mediis, zonder „ middelen. Maar alle Aanblaazing, hoe„ wel door middelen, is onmiddelijk. On„ derftel eens, bij voorbeeld, dat gij on„ ledig zijt in een afzonderlijk gebed, en „ dat God zijne liefde in uw hart uitftort. „ Dan werkt God onmiddelijk op uwe „ ziel: cn de liefde van hem , welke gij „ alsdan ondervindt, wordt u zo onmid„ delijk aangeblaazen door den Heiligen „ (ieest, alsof gij voor zeventienhonderd „ jaaren hadt geleefd. Veranderde fpreek„ wijze; zeg, dat God u bijftaat om hem „ lief te hebben. Maar is deeze bijftand „ niet onmiddelijk? Zegt gij, dat zijn „ Geest medewerkt met uwen Geest ? Gij „ wint daar door geen veld: het is eene „ onmiddelijke medewerking. God, een „ Geest , werkt op uwen Geest. Vcr„ klaar het anders, indien gij kunt. „ Ik kan niet begrijpen, hoe 't is bijge„ koomen , dat het onfchadelijk woord „ onmiddelijk zulk een bietebaauw voor „ de wacreld is geworden. Ik meende, „ zegt gij, dat gij het oog hadt op zulk „ eene Aanblaazing als de Apostels had„ den : en zulk een ontvangen van den E 5 „ Hei- Dt I.EERE Dt.ll METHODISTEN.  De X.EERE DER METHODISTEN. 74 GODSDIENSTIGE „ Heiligen Geest , als op het Pinxter„ feest plaats hadt. Zo doe ik , in de „ daad, gedeeltlijk ; mijne meening is, „ gewisfelijk, niet, dat de Christenen te„ genwoordig den Heiligen Geest ont„ vangen , om wonderwerken te verrig„ ten; maarzij ontvangen nu, ongetwij„ feld, ja, zij zijn vervuld met den Heili„ gen Geest, om vervuld te worden met „ de vrugten diens gezegenden Gcests. „ En hij blaast nu alle waare geloovigen „ eene zekere maatc aan van den zelfden „ vrede en blijdfehap en liefde, welke de „ Apostelen in zich zclven gevoelden,op „ dien dag, toen zij eerst vervuld wierden „ met den Heiligen Geest. „ Thans hebbe ik overwoogen devoorw naamfte tegenwerpingen , mij bekend, „ welke onlangs zijn ingebragt tegen de „ groote leerftellingen , welke ik predike. „ Zo veel in mijn vermogen was , hebbe „ ik deeze tegenwerpingen in alle haare „ kragt voorgedraagen , en op dezelve „ geantwoord, gelijk ik hoopc , in den „ geest der zagtmocdigheid. En nu , vertrouwe ik , zal het blijken, dat deeze leerftellingen geene andere zijn, dan de „ leerftellingen van jezus christus; dat zij allen klaarblijkelijk begreeperi „ zijn in Gods Woord, bij 't welk alleen „ ik wenfche te ftaan of te vallen ; en zij zijn in den grond de zelfde, als de leerftellingen der Engelfche Kerke, van welke ik belijde te zijn een lidmaat, en „ altijd geweest te zijn." Dee-  G E S C H I E DE NIS. 75 Deeze uittrekzels zullen den Leezcr in ftaat Hellen om een denkbeeld te ypr-: men aangaande de grondbeginzels deezcr eerlijke, indien dwaalende lieden; hij zal 'er zodanig een gevolg uit afleiden , als zijne Reden en verftand hem zal voorschrijven. Men zal van mij niet vcrwagten , dat ik mijn gevoelen zegge ; 't is de zaak eencs Gefehiedfchrijvcrs, voorvallen te verbaalen , cn niet om aanmerkingen te maaken op dezelve, bijzonderlijk in gevallen, in welke de Godsdienst gemengd is, en in welke, mijns oordeels, ieder mensch een natuurlijk regt heeft, om de uitfpraaken van zijn eigen oordeel te volgen. Eer ik,egter,overgaa tot een beknopt gefchiedkundig berigt , wegens de opkomst der Methodisten , naa deeze opgaave van hunne gevoelens en leerflellingen, zal ik den Leczer melden, wat zij pleegen in te brengen, ten antwoorde op een of twee van de gemeenfle tegenwerpingen of lasteringen , tegen hen ingebragt. De eerfte is deeze ; dat zij verdeeldheden zaaien in bijzondere huisgezinnen. Hunne bekwaame Verdeediger wederlegt deeze bedenking, op de volgende wijze : Toevallig , zegt hij, doer wij zulks. Bij voorbeeld, onderlid dal " een geheel huisgezin de gedaante en niet de kragt der Godzaligheid heeft; " of dat het noch de gedaante , noch dc kragt heeft; in beiderlei geval kan het "„ in zekere maate, eensgezind zijn. Maai onderftel, dat zij het zuivere woon p „ God Be .EER.E virtho- > t S  De LEERE DER METHODISTEN. ) 76 GODSDIENSTIGE „ Gods gehoord hebbende, een of twee „ van het zelve overtuigd worden: , Dit , is de waarheid, en ik hebbe al deezen tijd , gewandeld op den brceden weg, die ten , verderve leidt;' ,, dan zullen deeze bc„ ginnen te treuren na God, terwijl de „ overigen blijven, zo als ze waren. Zu!. „ len zij , derhalven , in gevolge hier van , „ zich niet verdeelen , en afzonderlijke „ Aanhangen kiezen ? Moet het dus niet „ zijn, volgens de natuur der zaak zel„ ve?en hoe naauwkeurig ftemtdit over„ een met de woorden des Heeren ? Meent „ gij dat ik gekoomen hen om vrede te gee„ ven op de aarde ? Neen, zegge ik u, „ maar veeleer verdeeldheid. Want, van „ nu af aan zullen 'er vijf in één huis vcrv deelcl zijn, drie tegen twee, en twee te„ gen drie. De Vader zal tegen den Zoon „ verdeeld zijn, en de Zoon tegen den Va„ der; de Moeder tegen de Dochter, en de „ Dochter tegen de Moeder; de Schoonmoe„ der tegen haare Schoondochter , en de „ Schoondochter tegen haare Schoonmoeder. „ Luk. XIII. 51,52,53, En zij zullen „ des menfchen vijanden worden, die zijne „ huisgenooten zijn. Matth. X. 36. „ Dus was het reeds van den beginne. „ Want, kan het onderfteld worden, dat , een Heidenfche Vader zijn Christjeloovig kind langen tijd zou kunnen ver, draagen ? of dat een Hcidcnsch Man , met eene Christgéloovige Huisvrouw , zou zamenftemmen ? 't en zij dan dat de * ge-  GESCHIEDENIS. ?f „ geloovige vrouw haaren man konde „ oVerhaalen, of de ongeloovige man zij„ nc huisvrouw kon beweegen , om af„ fiand te doen van haare wijze van gods„ dienffcige eerbetooningc : althans, ten „ zij ze hem wilde gehoorzaamen, door „ niet meer te verfchijnen in die Genoot„ ichappen , of Sluipvergaderingen, zo als „ zij de zamenkomften der Christenen „ noemden. „ Denkt gij nu, dat ik het oog op uw „ geval hebbe? Dat hebbe ik ongetwij„ ïeld : want ik ftrijde niet gelijk iemand, „ die in de lucht Haat. Hebbe ik het regt „ niet, mijne vrouw of kind te beletten „ in de Sluipvergadering te gaan ? en is „ liet niet de pligt der vrouwen, haaren „ mannen te gehoorzaamen ? enderkindc„ ren , hunnen Ouderen gehoorzaam te „ zijn ? Stel het geval ficgts zeventien„ honderd jaaren vroeger , en uw eigen „ geweeten zal u het antwoord aan de hand geeven. Wat zou de H. pau„ cos gezegd hebben tot eene vrouw, „ wier man haar verboodt, deezen weg „ langer te volgen ? welk bevel zou „ onze Zaligmaaker gegeeven hebben ,, aan hem , wiens Vader hem geboodt, het Enangeüe niet.te hooren? Ziine „ woorden zijn nog voorhanden : Die Va„ der of Moeder liefheeft boven mij, is „ mijns niet waardig; en die Zoon of Docl;„ ter liefheeft boven mij, is mijns niet „ waardig; en die zijn kruis niet op zich „ neemt, en mij niet naavclgt , is mijns „ niet De LEERE der methodisten. i  De LEE RE DE 11 METHODISTEN. 78 GODSDIENSTIGE „ niet waardig. Matth. X. 36,37. Ja-, „ nog meer: Indien iemand tot mij koomt, „ en niet haai zijnen vader , cn moeder, „ en wijf, e)i kinderen, en broeders , en „ zusters, ja, ook zelf zijn eigen leeven, „ die kan mijn Discipel niet zijn. Luk. „ XIV. 26. „ O, zegt gij, dit geval is niet even„ redig: want zij waren Heidenen; maar „ ik ben ec.n Christen. Een Christen! „ Zijt gij- dat waarlijk ? Verftaat gij het „ woord wel ? Weet gij wel, wat een „ Christen is ? Indien gij een Christen „ zijt, dan hebt gij ook het gevoelen, 't „ welk in christus was; en gij wan„ delt alzo, gelijk hij gewandeld heeft. „ Gij zijt heilig, gelijk hij heilig was, in „ gemoed en in allerlei wandel. Hebt „ gij dan het gevoelen , 't welk in c 11 ris„ tos was? en wandelt gij, gelijk chris* „ tus gewandeld heeft? Zijt gij in wen* „ dig en uitwendig heilig? Ik vreeze, „ dat gij het zelf niet uitwendig zijt. „ Neen , gij leeft in bekende zonden. „ Helaas! hoe kunt gij dan een Christen „ zijn? Wat! een fpotter, een Christen? „ een vloeker en zwcerder, een Christen? en Sabbatfchender, een Christen? een dronkaart en hoereerder, eenChris* „ ten? Gij zijteen openbaar Heiden; de toorn Gods is op u, en de vloek Gods op uwen rug. Uwe verdoemenis fluimert niet. 't Is door de fchuld van zul3, ke Christenen , dat de heilige naam van „ christus-gelasterd wordt. Gij en » uws  GESCHIEDENIS. 70 „ uws gelijken zijt het, die de Wilden „ in de bostenen in de Indien doet uit„ roepen: Christenen veel drinken ; Chris„ tenen de menfchen Jlaan ; Christenen „fpreeken leugens! Duivel - Christenen ! „ mij niet een Christen." Uit hetgeen wij boven hebben aangemerkt, is den Leezer gebleeken , dat de Methodisten zich niet van de Kerk afzonderen , noch omtrent het uitwendige of de omftandigheden van den Godsdienst redetwisten; zij geeven hunne toeftcmming en blijven verkleefd aan alles , 't geen zij, in hunne kindsheid, in hunnen Katechismus en Gemeen Gebedcboek, geleerd hebben. Zij wierden gebooren en opgevoed in de Engelfche Kerk , en begecren daar in te fterven. Zij waren altoos, en zijn, volgens hun eigen zeggen, nog heden ij veraars voor de Kerk; maar niet met een blinden ijver. Zij ftellen, in de daad , de kragt van hunnen Godsdienst niet in eenige gevoelens , 't zij ze recht of verkeerd zijn: ook beginnen zij niet gaarne, noch neemen deel aan eenig gefchil omtrent dezelve. De kragt van allen Godsdienst, meenen zij , is gelegen in heiligheid van hart en leeven: en, dienvolgens, overal daar zij koomen , dringen zij hierop uit al nun vermogen aan. Hoe wijd en breed verfchilt dan hun geval van dat der Proteftantfche Disfenters in't algemeen'? Zij zonderden zich voorbcdagtelijk af van de Kerk : de Methodisten ontkennen uitdrukkelijk, zo. da- De LEERE DER METHODISTEN.  De J.EEK.e nr.ii MeTHO1USTEN. 80 GODSDIENSTIGE danig ccn voorncemen te hebben. Zij voeren hevig, en bijkans geftadig uit tegen de Leere en de Tucht der Kerke, welke zij verlaaten hebben : deeze keuren goed zo wel de leerftellingen als de Tucht onzer Kerke, en vaaren alleenlijk uit tegen de Godloosheid en Ongeregtigheid. Zij fpilden een groot gedeelte van hunnen tijd en vermogens met rede twisten omtrent uitwendigheden en omftandigheden : de Methodisten Hemmen, in beide opzigten, overeen met de Kerk van Engeland: zo dat z j geen tijd hebbende te fpiilen in znlke ij dele twistingen, al hunnen lust hebben in het bevorderen van eenvoudigen werkdaadigen Godsdienst. ,, fk ben ziek," zegt elders de Heer wes leij, „van begrippen: ik ben moede van het gefchilvoeren ; mijne ziel heelt een walg van dit fchuimagtig voedzel. Geef mij vasten en weezenlïiken Godsdienst; geef mij een nederigen, minzaamen liefhebber van Goden menfchen : een mensch , vol van berm* hartigheid en goede vrugten, zonder partijdigheid en zonder geveinsdheid; een mensch , zich zei ven toeleggende op de werken des geloofs, de lijdzaamheid der hoope, den arbeid der liefde. Laat mijne ziel zijn met deeze Christenen , waar zij ook zijn, en welke begrippen zij ook voeden. AI wie dus doet den wil mijns Vaders, die in den " hemel is,deeze is mijn broeder,en zus" ter cn moeder.'* Op  GESCHIEDENIS. §i Op de tegenwerping , dat zij de menfchen luij maakcn, en daar door hunne huisgezinnen tot den bedelzak brengen, èn dat zij de menfchen buiten hunne zinnen voeren , antwoordt de Heer Wesl e ij aldus i ,, Dewijl deeze tcgenwerj, ping , zints eenige jaarén, bij aanhou„ denheid, ons is voorgeworpen, zal ik „ dezelve van den grond af öphaalen; „ Twee of drie jaaren naa mijne weder,, komst uit Amerika, deedt zekere Kapi„ téin rob ert williams, van Bris-i tol , eene beêedigde verklaaring voor „ den toenmaaligen Hoofdfchout der ftady „ inhoudende, dat het een algemeen ge- rugt was in Georgië, dat de Heer wes„ leij de lieden aftrok van hun werk^ „ en hen luij maakte, door zijn veelvul,, dig prediken. „ 't Was dus met de zaak gelegen. Bij mijne aankomst te SdvannaH, warende S inwooners doorgaans gewoon , te ze„ ven of te acht uüren op te ftaan; en „ dat gedeelte onder hen , die eenig hand„ werk oeffenden , was gewoon , tot „ 's avonds te zes uuren te werken. Eeni„ ge weinigen onder hen werkten tot ze„ ven uuren; zijnde de tijd van Zönnen„ ondergang aldaar, in 't midden van den „ Zomer. „ Terftond maakte ik een aanvang met „ het leezen van gebeden en het vérklaa„ ren van de tweede leezinge, zo wel in j, den morgen als in den avond. De Mor„ gendienst begon te vijf, en eindigde tc VII. deel. F j, ze: Dé LEEKfit DEK metna- DISTEN. j  82 GODSDIENSTIGE De LEERE DER. METHODISTEN. „ zesuurcn, of iets vroeger; dc Avond. „ dienst begon te zeven uuren. Onder„ lïeld zijnde nu , dat alle volvvasfene per„ foonen der ftad , eiken morgen en „ avond, daar bij tegenwoordig geweest „ waren, zou dit hen luij gemaakt heb„ ben.? Zouden zij daar door minder, of „ merkelijk meer tijds gehad hebben om „ te werken? Den zelfden regel onder„ houde ik nog tegenwoordig , te Lon„ den , Bristol cn Newcastle aan de Tij. n ne; eindigende den Dienst, op alle plaat„ zen, in den Winter en in den Zomer, „ vóór zes uuren in den morgen,en door„ gaans niet vroeger beginnende tc prc„ diken, dan 's avonds te zeven uuren. „ Maar werkt gij, die deeze tegen wer„ ping maakt, het geheele jaar door, lan„ ger dan van zes tot zes uuren ? Begeert „ gij, dat het gros des volks langer zou „ werken? Of kunt gij hen luij noemen, „ die zo lang werken ? Eenige weinigen „ zijn, in de daad , gewoon, langer te „ werken. Deezen raade ik niet , op „ werkdagen onder mijn gehoor te koo„ men: en 't is klaarblijkelijk dat zij dee„ zen raad volgen , uitgezonderd eenige „ zeldzaame en ongewoone gelegenheid. „ Maar ik hoope niet, dat iemand uwer, „ die hen van hun werk aftrekt,de ftout„ heid zal hebben om 'er van te fpree„ ken, dat ik hen luij maake. Ik bcwon„ dere uwe loosheid, maar niet uwe ze„ digheid. Zo verre is 't 'cr af, dat ik „ uwe luijheid zou vcroorzaaken of aan- » moe-  GESCHIEDENIS. 83 „ moedigen, dat geen lediglooper , die „ als zodanig bekend ftaat , in onze „ genootfehappen geduld worde : wij „ drijven hem uit, even gelijk wij eenen „ dief of moordenaar doen zouden. Alle „ mogelijke naarjligheid' te betragten, zo , wel als fpaarzaamheid, is een van onze „ algemeen erkende regelen; en een van „ dezulke, omtrent de onderhouding van „ welke wij geduurig het ftrengfte onder-» „ zoek doen. „ Maar, zegt gij, gij berooft hen van „ hunne zinnen ; gij maakt hen tot dol„ lemans. Voorwaar, dan zijn ze luij* „ ledig met eene wraakzucht. Deeze te„ genwerping, derhalven, van de uiter„ fte aangelegenheid zijnde, verdient on„ ze naauwkeurigfle overweeging. „ En , vooreerst, erkenne ik,het mijnen „ ernftigften wensch tc zijn , alle men„ fchen te voeren tot hetgeen gij, waar„ fchijnlijk, dolzinnigheid noemt: ik mcene , inwendigen Godsdienst, om hen even zo uitzinnig te maaken, als paulus was , toen hij van f es tus als zodanig befchouwd wierdt. Ik erken„ ne, in de tweede plaats, mijne pooging te zijn, om zo vcelen ik kan, te voeren „ tot hetgeen gij, veelligt, eene andere „ foort van uitzinnigheid noemt, die door„ gaans deeze voorafgaat , en welke ik „ Bekeering of Overtuiging noeme. „ Indien nu uwe huisvrouw, of doch„ ter, of goede bekende, naa eenen dee- zer Veld-predikers gehoord te hebben, F 2 „ tot Dt LEERE DUK. METHODISTEN.  De LEF.R.E DER WETHO DÏST EN. 84 GODSDIENSTIGE „ tot u kwam. en zcide, dat zij dc ver„ doemenis voor zich zagen, en met het' „ oog des gemoeds de v'erfchrikkingen der „ helle aanlchouwden ? indien zij zidder„ den en beefden, en zodanig bevangen „ waren, deels van droefheid en beangst„ heid , deels van een ernftig verlangen „ om verlost te worden van dit gevaar „ der helle en der verdoemenisfe, dat zij „ weenden, kermden en treurden , en zo „ wel met woorden als met daaden toon„ den, des leevens zat te zijn? zoudt gij „ zvvaarigheid maaken om te zeggen, dat „ zij gantsch dol waren ? dat deeze knaa„ pen hen van hunne zinnen beroofd had„ den? en welk een Schrijver het ook" „ ware, die op deezen trant fprak, een „ gepaster voorwerp was voor het Dol„ huis, dan voor eenige andere plaats? „ Gij hebt u zeiven nu tot een zeker „ oogmerk voorbij gepraat. Deeze zijn „ de eigen woorden uwer Kerke. Indien „ het u luste, kunt gij ze leezen in het „ eerfte deel der Kerkrede over de Vas„ ten. En, gevolglijk , 't geen gij op „ eene beflisfende wijze gezegd hebt , „ bloote dolzinnigheid en bijsterzinnig„ heid te weezen,is die bekeering ten lee» „ ven, die, zo wel volgens het oordeel „ van den H. paulus , als der Kerke, „ onberouwclijk is. „ Ik erkenne, in de derde plaats, dat, „ in zommige gevallen , buitengewoone „ omftandigheden met deeze overtuiging „ hebben gepaard gegaan. Hier van heb- » be  GESCHIEDENIS. be ik dikmaals een uitvoerig berigt ge„ geeven. Terwijl het Woord Gods ge* predikt wierdt, vielen zommige perfoo„ nen ter aarde als dooden; zommigen had„ den, als 't ware, hevige ftuiptrëkkin„ gen; zommigen ichreeuwden luidkeels, „ hoewel niet met eene onderfcheidene „ ftemme,en zommigen fpraken den angst „ hunner ziele. ■ „ Dit, onderftelle ik, gelooft gij vol„ komene dolzinnigheid te zijn; doch van „ dezelve kan gcmaklijk reden gegeeven „ worden, volgens de beginzels der Reden „ en der Schriftuure, „ Vooreerst, volgens de beginzels der „ Reden. Want , hoe gereed is het'te „ onderftcllen, dat een fterk , leevendig „ cn fpoedigwerkend gevoel van de fnood,, heid der zonde, den toorn Gods, en „ de hevige fmarten van den eeuwigen „ dood , zo wel het lichaam als de ziel „ zal aandoen , geduurende de tegeiir „ woordige wetten van de vc-reenigiiïge „ des leevens ; den gewoonen omloop „ der vogten doet ftilftaan of in verwar■„ ring brengt , en de natuur van haar „ ftel helpt. Ja, wij mogen vraagen, „ terwijl deeze fmart duurt, of het wel „ mogelijk zij, dat het gemoed zo gewel„ dig kan aangedaan worden, zonder dat „ 'er deeze of andere dier lichaamlijke toe„ vallen op volgeV „ Even gemaklijk kan van deeze dingen '„ reden gegeeven worden , volgens de bc» „ ginzels der Schrifr.uure: want wanneer l' 3 » wij De LOERB DEK. V1ETHOJ1SÏEN,  De leere der METHODISTEN. 86" GODSDIENSTIGE „ wij dezelve in dit licht bcfcbouwen, „ moeten wij , bij de overwceging van „ natuurlijke oorzaaken , voegen de wer„ king dier geesten, die nog vermogen„ der zijn in natuurlijke ftcrkte, en, in „ zo verre hun zulks door God wordt „ toegelaaten , niet in gebreke zullen biij„ ven om die geenen te pijnigen, welke „ zij niet kunnen verdelgen; die geenen „ te fcheuren, welke tot christus „ koomen. Het verdient onze opmcr„ king, dat het eene duidelijke nitwer„ king der Schriftuure is, ieder toeval, „ welke zich onlangs vertoond heeft: zo „ dat wij niet kunnen toeftaan , dat. de „ Óvertuigingj welke daarmede gepaard „ gaat, dolzinnigheid is, zonder der Re„ den en der Schriftuure te wederfpree„ ken. „ Ik erkenne, in de vierde plaats, dat „ toevallen van buitenfpoorighcid , aan „ dolzinnigheid grenzende , zomtijds de „ fterke overtuigingen kunnen verzeilen. „ En hier van kan insgelijks gcmaklijk re„ den gegeeven worden , uit den tegen„ woordigen ftaat der dierlijke huishou„ dinge. Want wij weetcn , dat vreeze „ of droefheid, uit eene fchiclijkwerken„ de oorzaak, eene geweldige koorts, en „ vervolgens ijlhoofdigheid kan voort„ brengen. „ 't Is niet vreemd, dat zommige men„ fchen, terwijl zij fterke indrukzels heb„ ben van droefheid of vreeze, ontftaan„ de uit een gevoel van Gods toorn, voor » eene  GESCHIEDENIS. 87 „ eene wijl tijds bijkans alle andere dingen „ vergeeten, cn naauwlijks in ftaat zijn 1 „ om op eene gemcene vraag te antwoor- i „ den; dat zommigen zich verbeelden, de 1 „ vlammen der helle te zien, en den1 „ Duivel en zijne Engelen hen omringen„ de; of dat anderen , voor een korten „ tijd, bevreesd zijn, even gelijk kaïn, „ die zeide : Al die mij vindt, zal mij „ doodjlaan. „ Alle deeze , en andere min gewoo„ ne toevallen, welke zomwijlcn met de „ Overtuiging gepaard gaan , kunnen, „ van de natuurlijke ongcfteldheid van „ dolzinnigheid, gemaklijk onderlchciden „ worden, al ware het alleen door deeze „ ccne omftandigheid, dat zo dra de bc„ keerde perfoon Gods zondvergecvende „ liefde fmaakt,alle dezelve in een oogen„ blik verdwijnen. „ Eindelijk , één voorbeeld hebbe ik „ gezien , en ik bidde God nimmer een „ tweede te mogen te zien, van weezen„ lijke voortduurende dolheid. „ Twee of drie jaaren gclecden , wierd „ ik, op'mijne reize m Bristol, verzeld van zekeren perfoon, welke onder die„ pc overtuigingen was , maar, in allen „ opzigte, zo gezond van verftand, als hij immer in zijn leeven geweest was. „ Van Èristol deed ik een kleinen uit„ ftap; doch aldaar wedergekeerd zijnde, vond ik dat hij met 'er daad niet volko„ men bij zijne zinnen was. Ik deed „ naau.wkc.ufig onderzoek omtrent tijd F 4 » eq, De .RER.E )FR IETHO ilSTEW.  Be METHQ' 88 GODSDIENSTIGE „ en plaats, cn naar de wijze, op wel„ ke deeze bijsterzinnigheid was begon. „ nen. En ik geloove , dat 'er nog her „ den [jn 't jaar 1749] nog meer dan „ zestig getuigen in leeven zijn , die voor de waarheid van het volgende bcrigt p zullen inftaan. „ Naa dat ik Bristol had verlaaten , „ maakte hij kennis met zommige lieden, „ welke met mij niet in het zelfde be,, grip ftonden. Schielijk wierdt hij tegen ,, mij vooringenomen. Niet lang nader„ hancj, wanneer ons gezelfchap was bij,, cengekoomen jn Kingswood-liuis, begon ,, hij gevveldig uit te yaaren, zo \vel te,, gen mjjn perfoon als tegen mijne leere. „ Te midden van dit alles wierdt hij met eene woedende dolzinnigheid geflagen; „ cn hij bleef in dien ftaat, tot dat zijne v vrienden hem in het Dolhuis plaatften; „ cn, waarfchijnlijk, vvierdt mij de fchuld „ van zijne dolheid gegeeven. Misfchien .„ kunnen 'er vcele voorbeelden zijn van dolheid , ontftaande uit verfchi!lende„ oorzaaken, welke wij njet kunnen beP grijpen. „ Ondcrfteld zijnde, bijvoorbeeld, dat ,, een perfoon, die mij hoorde prediken, „ kragtiglijk overtuigd is, dat een leugc,, naar niet kan ingaan in het Koninkrijk ,, der hemelen, en thuis koomènde , dit „ verhaalt aan zijne Ouders, of Vricri„ den , en vervolgens zeer ongerust is. Deeze goede Christenen zijn hier over „ bedroefd, en yreezen daf het hem zijn v ver*  GESCHIEDENIS. 8a „yerftand zal kosten. Zij befluiten, dat _ hij nooit wederom een deezer knaapen „ zal hooren prediken, en blijven bij hun „ befluit, in weerwil yan alle zijne iinee-' ;, kingen. „ Thuis zijnde, willen zij hem niet al- ïéén laaten , opdat zij niet leeze of *, b'idde; en, misfchien, zullen zij, bin„ nen korten tijd, hem noodzaaken, al- thans door geduurig en lastig aanhoiir „ den, wederom de zelfde zaak te doen, _ om welke Inj overtuigd was , dat de „ toorn Gods koomt over alle kinderen ?, der ongehoorzaamheid. „ Wat is het gevolg van dit alles? „ Zomtijds wordt de Geest Gods uitge„ bluscht, cn wijkt van hem. Nu hebt „ gij uw oogmerk bereikt. De man is zo „ gerust als ooit te vooren,en gaat voort „ met zondigen zonder wroeging, Maar „ in andere gevallen , in welke deeze Overtuigingen diep doordringen , cn de .„ pijlen des Almagtigeq vast in de ziel „ klccvcn, zult gij dien perfoon vervoo„ ren tot weczcnlijke gezette dofheid; „ voor en aleer gij den Geest Gods kunt ?, uitblusfchen. Ik vreeze dat hier var „ verfcheiden voorbeelden voorhandcr. „ zijn. Gjj hebt 's Mans Geweeten ge„ dwongen, tot dat hij volftrekt uitzin_ nig is geworden \ maar , ik bidde u. „ wijt mij niet de fchuld deezer dolheid p Indien gij hem hadt overgelaaten aar „ mijn beftuur, of liever aan bet beftuui _ yan den Geest Gods, hij zou nog vei' F 5 „ vulc De .EER. li JKlf. ,1EÏ [10JlSTEN. i  De LEERE DER METHODISTEN. $o GODSDIENSTIGE w vuld zijn met liefde en een gezond ge„ moed: maar gij hebt de zaak uit Gods „ hand genomen; en nu hebt gij dezelve „ tot een fraai befluit gebragt! „ Hoe dikmaals deeze gevallen voor, koomen , is mij onbekend. Doch, on?, getwijfeld,hebben de meesten van hun, 9i welke ons tegenwerpen , dat wij de „ menfchen tot dolheid vervoeren, nim„ mer in hun leeven zulk een voorbeeld „ ontmoet. Het algemeen geroep is vcr„ oorzaakt, 't zij door de zulken , die „ overtuigd zijn van zonden, of door de zodanigen, die inwendig tot God be„ keerd zijn ; beiden blootc dwaasheid, „ gelijk boven is aangemerkt, voor de „ geenen, die zonder God in de waereld „ zijn. Met dit alles ontkenne ik niet, dat gij, in het Dolhuis, iemand gezien ,, hebt, die zeide, mij te hebben naage„ loopen. Doch merk hier op aan, dat „ het zeggen van een dolleman geen be„ wijs oplevert voor de waarheid cener zaak : ja , indien hij mij waarlijk ge„ volgdhadde, moet het vervolgens wor„ den opgemerkt, dat zijn verblijf in het „ Dolhuis geen zeker bewijs is van zijne „ krankzinnigheid. Getuige hier van het „ bekend geval van den Heere periamj „ en ik twijfele niet , of 'cr zijn meer „ zulke gevallen voorhanden. ja , s, het is niet ongelooflijk , dat zommi„ gen derwaarts zijn . gezonden , om „ geene anderereden, dan omdat zij mij „ naahepen; hunne vriendlijke blocdver- „ wan-  GESCHIEDENIS. 91 5, wanten vastftcllcndc, of dat zij bijster', zinnig zijn moesten, voor dat zij zulks j „ doen konden , of, misfchien, boopen-u de, dat het Dolhuis hen zodanig zou1 maaken, indien zij het niet reeds wa-; „ ren. ,, En het moet erkend worden , dat „ eene opfluiting van zulk een aart,even bekwaam is om eene bijsterzinnigheid te t\ veroorzaaken als te gencezen ; want „ wat tooneel van elende kan daar bij vergeleekqn worden ? Op eenmaal af„ gefchciden te worden van allen, die ons „ waard cn dierbaar zijn; afgefnecden te „ zijn van alle verftandige verkcering; ', uitgeflooten te zijn van alle bezigheid', , van leezeri , van alle onfchuldige uit'„ fpanningen des verftands; nacht en dag „ uwe onheilen te overpeinzen; dag aan „ dag opgeflooten te zijn in ccn akelig „ vertrek, zonder dat aan uwe bezwaar^, de oogen zich andere voorwerpen vcrtoonen dan de bloote muuren , te mid„ den van een droefgeestig Stilzwijgen, „ of fchrikwekkende gebaaren en fchrecu„ wen , met laster doormengd ; beteugeld te worden door. de fterkte cn het ?, geweld van hun , die den fpot drijven „ met de menschlijke natuur cn met het „ medelijden ; te moeten te lijve {laan „ groote teugen van walgelijke ,misfchier folterende geneesmiddelen , welke gi weet thans niet noodig te liebben,maai „ niet weet, hoe fpoedig zij voor u nood „ zaaklijk zijn zullen, mogelijk door d< „ cigci De .EEilE )ER ilETHO)ISTEN. 1 1  Da LEERE DER METHODISTEN. 92 GODSDIENSTIGE „ eigen werking deezer dranken op een „ zwak en teder lichaamsgeftel. Hier is „ elende ! Het is eene verbaazende zaak, 5, een zonderling bewijs van Gods magt, „ dat cenig fchepzel, welk zijne zinnen „ heeft s wanneer deeze opfluting be- gint, dezelve nier, verliest, voor dat „ zij geëindigd is! „ Hoe moet de elende nog vergroot „ worden, indien zulk een rampzalige, „ diep overtuigd van zijne zonden, en al „ erger en erger wordende, gelijk hij, waarfebijnbjk, zal worden aangemerkt, „ hier geen geneesmiddel is voor zijne , ziekte , met zulk een Geneesmeester , als zijn geval vcreischt, wel haast ge-, plaatst worde onder de ongeneesbaa- ren ! Kan de verbeelding zich zulk eene , hel op de aarde voordellen ? daar zelf de hoop , die tot alles doorgaat, niet „ binnenkoamt! Want wat geneesmiddel is hier? Indien een mensch van een gezond „ verftand en een menschlicvcnd hart, bij 9, toeval, dat huis der clenden mogt bezoe„ ken, zou bij het oor leenen aan de praat van eenen dolleman? of, indien hij het dcedt , zou hij daar aan geloof liaan V , Weeten wij niet, zou hij zeggen, hoe , verftandig cenigen van deezè kunnen ' fpreeken in hunne heldere oogenblik' ken? Zo dat het duizend tegen één is, • , dat hij zich met hem niet verder zou 5, bemoeien , maar den vermoeiden op j, rust in het graf laaten wagten." ' De eerfte openbaare verfchijning van den  GESCHIEDENIS. 93 den Ecrwaardigcn Heere george whi Ti- field, een geordend Geestlijkc van de Kerk van Engeland , gefchiedde , in de nabuurfchap van Londen, in den jaare 1737; hij en zijne mcdgezcllen predikten hier en daar in de Velden , voor eene groote menigte volks, met eenen nadruk, welk ieder een trof; bijzonderlijk in Moorfields , op Kennington-heide, Blackheath , enz. Gcduurende eenigcn tijd wierdt hun insgelijks verlof gegeeven, om hunne bijzondere gevoelens in de Kerkert te prediken , tot dat de luije Geestlijkheid, door hunne ongemeene Volksbehaagendheid, gewekt wierdt; en de Kerkmeesters , vreezende dat de gcfloelten , enz. zouden befchadigd worden , het gebruik van de Prcdikftoelen hun alge* meen ontzegd wierdt. De ongemeene ijver, welken zij betoonden; eene eenvoudige , maar nogthans overreedende welfpreekendheid , gevoegd bij het zelfverzaakend en arbeidzaam leeven, welk zij leidden, bezorgde hun niet alleen eene verbaazende menigte van toehoorderen, maar ook aan hunne leerftellingen zulk eene menigte van voorflanders , dat de Opzieners van onze Kerk daar over verbaasd Honden. Doch terwijl zij zelvcn traaghartlglijk voortgingen in hunnen ouden trant van aangenomene predikwijze, onttrok inzonderheid de Heer whitefield, meteen fnelloopenden voortgang , duizenden hunner toehoordcren, voornaamlijk uit de laagere rangen devolks De .EERÊ MhT HODISTEN. r  De LEERE DKil Dfa ETÏioDïSTJEN. 94 GODSDIENSTIGE volks , en haalde nog een grooter getal over tot een gevoel en afgrijzen van hunne ondeugden, en tot het bijwoonen van zijne Leerredenen, die, misfchien, nooit te vooren den openbaaren Godsdienst onderhouden hadden. Terwijl de Geestlijkheid , zo wel van den Predikftoel als in gefchrifte, uitvoer tegen deeze nieuwe Leere , zo als zij dezelve noemde,doch met hoe veel regt, kan uit het voorgaande blijken, richtte deeze arbeidzaamePrediker, alle gevaaren en vermocijenisfen vcragtende, niet alleen genootfehappen op van zijne naa volgers in Engeland, maar, van tijd tot tijd,onmeetëiijke ftrceken lands cn waters doorreizende, maakte hij eene menigte van bekeerlingen in alle gewesten van NoordAmerika, en breidde zelf zijne zorgen uit tot de bewooners van de opkoomende Volkplantinge Georgië, alwaar die verftandige en uitmuntende Landvoogd, de Heer oglethorpe, overtuigd dat verknogtheid aan Godsdienftige beginzels, en een deugdzaam zelfverzaakend leeven \ fpooren en prikkels zijn tot naarftigheid en fpaarzaamheid, hem met opene armen ontving, en allerlei bijftand verleende. Hier ftigtte hij , naa verloop van tijd, een Weeshuis, ten dienfte van behoeftige en verlaatene kinderen : eene ftigting, welke de heilzaamfte voordeden aan dat gewest beloofde. Een echt berigt van deeze ftigting, opgefteld door een ooggetuige , en wacreldkundig gemaakt met oog-  GESCHIEDENIS. 95 oogmerk om den Methodisten regt te doen, kan deLeezer vinden in dc Londen Maga-i zin van het jaar 1745, pag. 603. 1 In deezenChristlijken arbeid, gevaarlij-1 ke reizen en vermoeiende togten, door de1 Woestijnen van Amerika, wierdt hij gevolgd van de Heeren johannes en karel vvesleij, zijne getrouwe en belt waame handlangers, die, met eenen ijver en ftandvastigheid , naastkoomende aan die, welke de Apostelen en eerfte Discipelen van onzen Heere bezielden, geene moeilijkheden als onoverkoomelijk bcfchouwden , geene gevaaren als afschrikkende, in het volvoeren van het werk, waar toe zij vermoedden geroepen te zijn. Van zijne eigen bekeering en die zijner broederen, enz. en van de noodzaaklijkheid om Veld-predikers te worden, geeft de Heer joannes wesleij het volgende bcrigt: ,, Ik wierd tot Diaken ge„ ordend , in den jaare 1725, en tot „ Priester in het volgende jaar; doch 'er „ verliepen nog veele jaaren,eer ik over„ tuigd wierd van de groote waarheden, „ boven vermeld. Geduurende al dien „ tijd, was ik geheel onkundig van de na„ tuur cn voorwaarden der Regtvaardig„ maakinge. Zomtijds verwarde ik de„ zelve met Heiligmaaking, bijzonderlijk „ toen ik in Georgië was. „ Op andere tijden had ik eenige ver„. waande denkbeelden van de vergiffenis„ fe der zonden; doch toen hield ik het » voor lis ,EERE IER. JETHO1 IS TEN.  De i.eeké der. methodisten; 9n GODSDIENSTIGE' voor toegeftaan, 'dat de tijd hier vari zün moest, de uure des doods, of de' Oordeeldag. Even onkundig Was ik l van de natuure des Zaligmaakcnden geloofs; vermoedende dat het niet anders " betekende dan eene vaste toeftemming^ 1 aan alle de voorftellén, begreepen in het Oude en Nieuwe Testament. Zo' " dra ik, door den gróotèn zegen Gods ,• "„ een duidelijk gezigt had van deeze dingen , begon ik dezelve aan anderen ins1 gelijks te vérklaaren. Ik gelóófde, en " daarom fprak ik. Overal daar ik verzogt wierd te' prediken, was de zalig* heid mijn eehig onderwerp. Mijne geduürige Texten waren : Geloof in' l den Heere jezus christus, en gij „ zult zalig worden. Hem heeft God verhoogd tot eenen Vorst en Zaligmaaker, om te geeven bekeeriilg en vergee" ving vdü zonden. Deeze verklaarde eri drong ik aan uit alle mijne magt , zo wel in alle Kerken, alwaar ik verzogt " wierd te prediken , als bij gelegenheid in de Godsdienftige gezelfchappen te " Londen en Westmunfier ; tót de eene of andere van welke ikgeduurig gedrongen wierd mij te begceven , door de " Stedehouders' of andere leden, daar toe „ behoorende. In zulk een Haat waren de dingen ,• fe wanneer mij gezegd wierdt : Ik mogt niet meer in deeze , en die , en eene n andere Kerk prediken. Zonder bepaal ling wierdt de reden 'er gemeenlijk bij- * ge*  GESCHIEDENIS. 97 „ gevoegd : Omdat ik zulk eene Leere „ predikte. Zo veel te meer vloeiden de „ zulken, welke mij aldaar niet konden „ hooren, te zamen, wanneer ik in het „ een of ander der genootfehappen pre„ dikte; alwaar ik langer of korter fprak, „ hoewel met veel ongemak , voor zo „ veelen,als de kamer,in welke ik fprak, „ kon bevatten. Doch korten tijd daar „ naa, bevindende dat deeze kamers niet „ konden bevatten het tiende gedeelte „ der menfchen , welke verlangden mij te „ hooren , befloot ik het zelfde te doen „ in Engeland, 't geen ik, in een warmer „ klimaat, dikmaals gedaan had: naame„ lijk, wanneer het huis de Vergadering „ niet kon bevatten , in het opene veld „ te prediken. Dit deed ik diensvolgens, „ eerst te Bristol, alwaar de kamers ui„ termaate klein waren , en te Kings„ wood, daar wij in 't geheel geene kamer „ hadden; en vervolgens in of nabij Lon„' den. En ik kan niet zeggen, immer een „ ontzaglijker gezigt gezien te hebben, „ dan wanneer, op Rofe-Green, of op den „ top van Hannam-berg, eenige duizenden „ menfchen ftaatelijk en ftil vergaderd wa„ ren in den dienst van God, terwijl zij „ Honden, en in de opene lucht aanba„ den den God, die de lucht, de aarde , „ den hemel en de wolken heeft gemaakt. En 't zij ze luisterden naar zijn Woord, „ met eene aandagt, zo ftil als de nacht, „ of hunne ftemme verheften in dankzeg„ ging, als het geluit van veele wateren , VII. deel. G „ ben De LEERE DER METHO-. DISTEN.  De LEERE DER METHODISTEN. 98 GODSDIENSTIGE „ ben ik menigmaalen genoodzaakt gex wcest in mijn hart te zeggen: Hoe ver„ fchrikkelyk is deeze plaats ! Dit is geen „ ander dan het huis Gods ! Dit is de poort „ des hemels! „ Ik verzoeke hier in aanmerking te „ neemen : i. Dat mij , als door eene „ algcmeenebewilliging,verbooden wierdt, „ in eenige Kerk te prediken , hoewel „ niet volgens een gercgtelijk vonnis, „ om het prediken van zulk eene Leere. „ Dit was de openbaare , erkende oor„ zaak: 'er was, op dien tijd, geene an„ dere, 't zij weezenlijk of gewaand. —■ „ 2. Dat ik geene begeerte of oogmerk „ bad , in de opene lucht te prediken, „ tot langen tijd naa dit verbod. — 3. „ Dat wanneer ik het deed , gelijk het „ geen werk van verkiezinge was , het „ ook niet met voorbedagten raade gc„ fchieddc. 'Er was geen ontwerp voor„ af beraamd, 't welk daar door moest „ onderfchraagd worden : ook bedoelde „ ik geen ander oogmerk dan dit, zo vecn lc zielen te behouden als ik konde. -—• „ 4. Veld prediken was, derhalven, een „ noodzaaklijk hulpmiddel , eene zaak, „ welke men zich veeleer getroostte, dan „ vrijwillig verkoos ; en men zich daar„ om getroostte, omdat ik het prediken „ op deeze wijze befebouwde als beter „ dan in 't geheel niet te prediken: vocr„ eerst, met opzigt tot mijne eigen ziel; „ omdat de uitdceling van het Euanga„ Hum mij toevertrouwd zijnde, ik niet „ durf.  GESCHIEDENIS. 99 „ durfde , het Euangelium niet prediken ; „ ten andere , met opzigt tot de zielen „ van andere menfchen, welke ik overal „ den dood zag zoeken in de dwaaling „ huns lecvens." De uitwerkingen hunner predikinge worden, door de zelfde hand , aldus befchreeven : „ Omtrent deezen zelfden „ tijd, wanneer wij het weinig rekenden, „ het vervullen van de maate onzer on„ geregtigheden , begonnen twee of drie „ Geestlijken van de Kerk van Engeland, „ met veel aandrangs , de zondaars tot be„ keeringe te roepen. In twee of drie „ jaaren blaasden zij alarm tot aan de bui„ tenfte grenzen des lands. Veele dui„ zenden vergaderden te zamen om hen „ te hooren; en op alle plaatzen, daar zij „ kwamen,begonnen veelen zulk eene be„ belangneeming in den Godsdienst te ver„ toonen, als zij voorheen nog nooit ge„ daan hadden. „ 'Er wierdt een fterker indruk ophun„ ne gemoederen gemaakt van de aangele„ genheid der eeuwige dingen, en zij had„ den ernftigcr verlangens om God te dic„ nen , dan zij ooit gehad hadden, zints „ hunne vroegfte kindsheid. Aldus be., gon God hen tot zich zeiven te trek„ ken, met koorden der liefde, met men„ fchenkoorden. Veelen hunner wier. „ den, in korten tijd,diep overtuigd van „ de menigte en fnoodheid hunner zon„ den. Zij wierden insgelijks door en „ door gevoelig gemaakt voor die geaartG 2 „ he- De LEKKE DER METHODISTEN.  ioo GODSDIENSTIGE De Ï.EERE DER JvlETHODfSTEN. „ heden en neigingen , welke met reden„ gehaat zijn bij God en de menfchen , en „ van hunne volftrekte onkunde van God, „ en hunne volkomene onbekwaamheid „ om hein te kennen, lief te hebben of te „ dienen. Ten zelfden tijde, aanfehouw„ den zij, in het alierhelderfte licht, de n nietsbeduidendheid van hunnen uit„ wendigen Godsdienst; ja, zij bcleedcn „ het mcnigmanlcn voor God , als de al„ leraffchuwelijkfte gevcindsheid. Dus be„ gonnen zij al dieper en dieper in te zien „ in die Bekeering, welke het geloof in „ den Zoon Gods altijd moet vooraf„ gaan. En hier uit ontftaan vrugten, „ der Bekeeringe waardig. De dronkaart „ wierdt fober en maatig; de hoereerder „ onthieldt zich van overfpcl cn hoererij; „ de onregtvaardige van onderdrukking „ en geweld. Hij, die, veele jaaren ag„ terecn, gewoon was te vloeken cn te „ zweeren , zwoer nu niet meer. De „ lui aart begon te werken met zijne ei„ gen handen, opdat hij zijn eigen brood ;, mogt ectc-n. De gierigaart begon zijn „ brood mede te dcelen aan de hongeri„ gen, en de naakten met zijn gewaat te „ dekken. In de daad , de geheele ge„ daante van hun leeren wierdt veran„ derd. Zij hielden af van kwaad doen, „ en leerden goed doen. „ Doch dit was het niet alles. Buiten „ en behalven deeze uitwendige veraride„ ring, begonnen zij den inwendigen Gods„ dienst te ondervinden. De befde !oda - „ wierdt  GESCHIEDENIS. 101 „ wierdt in hunne harten uitgeftort, waar „ in zij, tot deezen dag, volharden. Zij hebben hem Hef, omdat hij ons eerst ,, lief hadt, en zijnen Zoon, zijnen eenig- gcboorencn Zoon , voor ons niet gc„ gefpaard heeft; en deeze liefde dringt „ hen om het geheele menschdom lief „ te hebben , alle de kinderen van den Vader des hemels en der aarde; cn zij „ boezemt hun in, alle heilige en hemel„ fche gezintheden , het geheele gevoe„ len, 't welk in christus was. Hjer „ uit pntftaat het, dat zij nu eenpaarig „ zijn in hun gedrag, onberispelijk in al„ lerlei wandel; en in welk een ftaat zij „ zich bevinden, hebben zij geleerd,daar mede vergenoegd te zijn: tot zo ver- re, dat zij nu in alles kunnen dankbaar ,, zijn. Zij doen meer dan met lijdzaam. ,, heid berusten; zij verblijden zich, en zijn uitermaate verheugd in aile bedee„ lingen Gods jegens hen : want zo lang „ zij God liefhebben, cn geen mensch „ deeze liefde van hun wegneemt, zijn „ zij altijd gelukkig in God. Aidus rei„ zigen zij bedaardelijk door dit leeven, „ zijnde nooit vermoeid of bezorgd in „ hunne gemoederen; nimmer gemelijk, murmureerende , of onvergenoegd ; ,, werpende alle hunne zorgen op God, tot „ dat de uure koomt, in welke zij dit aardsch bekleedzel zullen afleggen, en wederkecren tot den grooten Vader 9, der Geesten; dan inzonderheid verheu„ gen zij zich met eene onuitipreekelijke G 3 » en Dg leere MRTHO" DI5TEM.  io2 GODSDIENSTIGE De LI7. ERE DER. METHODISTEN. „ en heerlijke vreugde. Gij, die dit niet „ gelooft, koomt en ziet." Te Londen , in het bijzonder , wierdt fpoedig opgemerkt eene groote verandering in het meerengedeelte des gemeenen volks. Eene doorgaande ernsthaftigheid vertoonde zich op hun gelaat ; zij onthielden zich van onheilig vloeken en zwecren, en de kroegen waren ledig van haare gcwoone drinkgezelfchappen. De losbandigften onder het Graauw , midlervvijl , tot welke geene vermaaningen konden reiken, cn die, door geene aankondigingen van toekoomende ftraffen, van het booze konden worden afgefchrikt, fpaarden geenerlei verwijtingen , en floegen menigmaalen Over tot openbaare befpottingen en mishandelingen van de Predikers; doch deeze wierden met even veel ij vers verdeedigd en befchermd door hunne Aanhangers : dit gaf dikmaals aanleiding tot oproerigheden en onlusten, van welke de Methodisten en hunne tegenftrecvers elkander over en weder de fchuld gaven: jaaren lang wierdt het gemeen hier door in geduurig gefchil en bcweeginge gehouden. De Methodisten , ondertusfehen , ten langen laatfte tot eenverbaazend getal aangegroeid, begonnen nu afzonderlijke Genootfehappen op te richten, om op hunne eigen wijze God te dienen, en tot het beter regelen en beftuuren van dezelve, Opzieners en andere Dienaars aan te Hellen; de voornaamfte derzelven, te Londen ,  GESCHIEDENIS. 103 den , zijn de Tabernakel cn de Founderij bij Moorfields, de Tabernakel aan Tottenham - Court - Road, benevens verfcheiden andere, in de ftad en de Voorftedcn. De ftigters hebben insgelijks het getal van dezelve vermeerderd in Schotland en Ierland, alwaar zij het werk hunner zendinge met den gelukkiglten opgang volvoerden. Op verfcheiden plaatzen in Engeland, alwaar zelden van den Godsdienst gehoord wierdt, hebben zij te wege gebragt orde,mcnschlievendhcid, befchaafdheid cn eene ernftige agtgeeving op godlijke zaaken, bijzonderlijk onder deKoolgraavcrs te Kingswood, en te Newcastle. Indien de Lcczer nieuwsgierig zij na bijzonderheden van hunne Gefchiedenisfe,zal hij zijne begeerte kunnen voldaan vinden, door het leezen van de onderfcheidene Dagverhaalen der Heeren white field en wesleij; wij bedoelen alleenlijk , een algemeen denkbeeld te geeven van hunne Opkomst. Het verdient, in de daad, onze bijzondere opmerking, dat geen Aanhang, binnen zo weinige jaaren , zo talrijk is geworden in leden ,niettegenftaande zij eene zagte behandeling hebben ontmoe: bij de Overheid , en geene vervolging hebben geleeden om hunne begrippen ; hoewel deeze beiden doorgaans meer gediend hebben om het getal der voorftanders van een nieuw zamenftelzel van leerftellingen te vergrooten dan te verminderen. Wat aangaat het gemeene volk, of het Janhagel, die den Nationaalen Godsdienst G 4 al- De LEERE ~>V.R METHODISTEN.  De LERIIE DE 11 METHODISTEN. 104 GODSDIENSTIGE altoos zijn toegedaan , in zo verre dit kan vallen in dronkaarts, vloekers en muitemaakers , de uitwendige gedaante der ftigters van den Aanhang der Methodisten, in het gewoone gewaat der Geestlijken, misleidde hen, en voorkwam veele ongeregeldheden , die noodwendig zouden ontftaan zijn, indien perfooncn, niet ondcrfcheidcn door dat eerwaardig kleed, gctragt hadden, hen te onderwijzen en te vermaanen. En, nogthans , volgens het verhaal van den Heere wesleij, was hij zelve, eenmaal inzonderheid, hvgroot gevaar om zijn leeven te verliezen; cn de Methodisten leeden veele fchade, door de rooverijcn en plonderingen van een losbandig en woest Janhagel, in Staffordfhire, in den jaare 1743; de fchade beliep op vijfhonderdvier ponden en zeventien fcbeilingcn ; dit ontftondt door de fchandclijke oogluiking, misfchien de heimelijke aanmoediging, der zulken, welke hunne duivelfche buitenfpoorigheden beteugeld, of hen voor dezelve behoorden geftraft te hebben. In de daad, op te vee. Icn van hunne beftrijders is toepasfèljjk het karakter , 't welk door den Heere wesleij hun wordt toegefchreevcn : „ Ik hebbe , zegt hij, zommigen hooren „ beweeren , dat de bitterfte vijanden „ van het tegen woordige werk Gods, Pha- rizceuwen waren. Zij bedoelden men„ fchen , die de gedaante der Godzalig- heid , doch de kragt derzelver verlo„ chend hadden. Doch ik kan dit niet » zeg-  GESCHIEDENIS, rog •„ zeggen. De hcvigfte tegenftrecvers van hetzelve , 't en zij wij hier van mogen uitzonderen eenige weinige lie„ den van aanzien, wier naamen ik ver,, zoeke verfchoond te zijn te noemen, •„ waren het fchuim van Comwalles , het ,, graauw van Bilfton en Dar lest on , de ,, wilde beesten van Walfal, en de flcu,, teldraagers vim Newgate." Om kort te gaan, de vijanden zelve der •Methodisten zullen naauwlijks kunnen ontkennen , dat zij veel hebben toegcbragt tot de hervorminge en vastftellinge van orde cn befchaafdheid onder het gemeenevolk; dat zij een oprecht, vredelievend cn agtenswaardig flag van menfchen zijn; dat zij, volgens hunne beginzels , der Regeeringe geene moeite kunnen veroorzaakcn , maar veeleer haare handen moeten verfterken; en dat hunne opkomst en verbaazende voortgang de vastgcftelde Geestlijkheid heeft doen ontwaaken uit die4 fuimering, in welke zij gevallen was , en haar aangemoedigd om agt te geeven op de bediening', tot welke zij zo ftaatelijk was aangefteld. Hunne geliefde leerftellingen hebben insgelijks toegang gevonden op de Predikftoclcn onzer Kerke, cn veele uitmuntende Predikers, welke, uit dien hoofde, de Kerk niet verlaaten, dringen dezelve heden openlijk aan. De groote opgang der Methodisten heeft zekerlijk veel toegebragt, om de menfchen in 't algemeen aan het denken te brengen , over zaaken, voor G 5 hun De LEERE DER METHODISTEN.  lotf GODSDIENSTIGE De LEERE DPR. METHODISTEN. hun van de hoogfte aangelegenheid; en, uit hetgeen ik zelve hebbe opgemerkt, durve ik beweeren, dat 'er zulk een gedaante van ernsthaftigheid , cn zulk eene belangneeming in den Godsdienst , zigtbaar geweest is , onder alle rangen van menfchen, zints deeze leere de overhand heeft genomen, dat men de wcergaa zich niet kan herinneren , in eenig foortgclijk tijdverloop, zedert de Hcrftclling. Wij zullen deeze Afdceling befluiten, met een kort berigt wegens hunne wijze van openbaaren Eerdienst , Kerkelijke Tucht, enz. Wat aangaat hunne wijze van openbaaren Eerdienst, deeze ftemt overeen met die der Engelfche Kerke , uitgezonderd dat zij gebruik maaken van het voor de vuist bidden, en zulke liederen zingen, als door het genootfehap zijn goedgekeurd. In de daad , zij gedoogen Leeke - Predikers, en ftaan toe dat ongeletterde lieden prediken of vermaanen in hunne openbaare zamenkomften. „ Ik durve bewce„ re," zegt de Heer wesleit , „ dat „ deeze ongeletterde mannen hulp heb„ ben van God tot dit groote werk, het „ behouden van de zielen van den dood; '„ aangezien hij hen heeft bekwaam ge5, maakt , cn nog bekwaam maakt , om „ hen af te keeren van de ongeregtigheid. Dus heeft hij de wijsheid der wijzen „ vernietigd , en het verftand der ver„ ftandigen te niete gemaakt. „ Wanneer zij zich verbeeldden , de „ deur  GESCHIEDENIS. 107 deur met de daad geflooten , cn afge„ fneedcn te hebben allen toegang, langs ,, welken eenige hulp konde koomen tot ,, twee of drie Predikers, zwak van li„ chaam zo wel als van ziel, welke zij „ met reden konden gelooven, mensch,, lijker wijze gefproken , zich zeiven, „ in korten tijd , te zullen afmatten: wanneer zij hun werk zeker genomen „ hadden, door,,zo als zij onderftelden, „ zich te verzekeren van alle geleerde ,, mannen onder de Natie , toen lachte „ Hij , die in den hemel zit, met hun, „ en kwam tot hen langs, eenen weg, aan „ welken zij niet gedagt hadden. Uit de fteenen dcedt hij ten voorfchijn koo,, men de zulken, welke Abraham kinde- ren zouden verwekken. Wij hadden hier op geen minder vermoeden dan gij. „ Ja, wij hadden daar tegen de fterkfte vooroordeelen, tot dat wij niet kon„ den nalaaten te bekennen , dat God wijsheid van boven gaf aan deeze on„ geleerde en onkundige mannen: zo dat „ het werk des Heeren in hunne handen }, voorfpoedig wierdt, en de zondaars „ dagelijks tot God bekeerd wierden. ,, In de daad, in een ding, welk zij bc„ lijden te weeten, zijn ze geene onkun„ dige mannen. Ik vertrouwe dat 'er nie„ mand onder hen is , welke niet bekwaam „ is, zulk een onderzoek te kunnen onder. „ gaan over de wcczenlijke, werkdaadi„ ge , bevindelijke Godgeleerdheid , als 5, weinigen van onze Proponenten,die na » de n& LEERE OER V1ETHO3ISTKN.  io8 GODSDIENSTIGE 'De leere der methodisten. „ de gewijde orders ftaan , zelfs aan de „ Univerfiteit, ik zegge het met droef„ heid cn fchaamte, en in tedere liefde, „ in ftaat zijn af te leggen." Onder de hoofden van deezen Aanhang, bijzonderlijk tusfchen de Heeren whi-. tefirld en wesleij,ontftonden, ten ecnigen tijde , zommige gcfchillen, raakcnde de leere der verwerpinge ; doch zij zijn het eens omtrent de voorwaarden van de aanneeminge der menfchen bij God; in ftukken van minder aangelegenheid , neemt en laat elk vrijheid van denken ; en de Heer wesleij zegt, dat hij den Heer whitefield hoogfehat , zo wel als een kind Gods, als een waar' dienaar van jezus christus. Wenschlijk ware het, dat alle Godgeleerde gefchillen met even veel gemaatigdheids gevoerd waren. Van de Kerkelijke Tucht der Methodisten kunnen wij geen beter berigt geeven, dan 't geen wij ontmoeten in eene korte Verhandeling , tot tiitel voerende : De Natuur, het Oogmerk en de algemeene Rebels der Vereenigde Genootfchappen te Londen, Bristol, KingSwood en Newcasle aan, de Tijne; dit zullen wij, derhalven, onzen Leczeren mededeclen. i. „In 't laatfte gedeelte des jaarsi73Q, kwamen bij mij te Londen acht of tien ',' perfoonen , welke diepe overtuiging fcheenen te hebben van de zonde, en " ernftig uitzagen na verlosfing. Zij, „ en nog twee of drie den volgenden dag, verzogten, dat ik eenigen tijd met hun ' i, ui  GESCHIEDENIS. 109 in het gebed wilde bcfteeden, en hun ,, onderrichten, hoe zij zouden ontvlie„ den den toekoomenden toorn, welken zij „ zich geftadig boven hunne hoofden za„ gen hangen. Op dat wij te meer tijds tot ,, dat groote werk mogten hebben, bepaa!,, de ik eenen dag , op welken zij allen kon„ den zamenkoomen; 't welk zij vervol„ gens eenmaal ter weeke deeden , naame„ lijk , Donderdag avond. Naa deeze, cn zo veele anderen,als begeerden zich bij „ hen te voegen, want hun getal groei„ de dagelijks aan, deelde ik , van tijd tot „ tijd, zodanige onderrichtingen mede, „ welke ik voor hun noodzaaklijkst oor„ deelde ; en altoos befiooten wij onze bijeenkomst met een gebed,naar hunne onderfcheidene behoeften ingericht. 2. „Dit was de oorfprong van het Verecnigde Genootfchap, eerst te Londen, „ en vervolgens op verfcheiden andere „ plaatzen. Zulk een Genootfchap is ,, niets anders dan een gezelfchap van „ menfchen, die de gedaante der Godza„ ligheid hebben en de kragt van dezelve „ zoeken , vereenigd met oogmerk om ,, gezamentüjk te bidden, het woord der „ vermaaninge te ontvangen , en op el„ kander agt te geeven in liefde, opdat „ zij elkander mogen behulpzaam zijn in „ het werken van hunne zaligheid. 3. Opdat het te gemaklijker moge „ opgemerkt worden, of zij, in de daad, ,, hunne zaligheid werken, is ieder Genootfchap verdeeld in kleinere, ge. „ zei- De LEERE DEK. METHODISTEN  i io GODSDIENSTIGE De LEERE DER. METHODISTEN. „ zelfchappen , Klasfen genaamd , naar „ gelange van de onderfcheidenc plaat„ zen van haar verblijf. Ieder KJasfe „ beftaat uit twaalf perfoonen ; een „ van dezelve worde de Beftuurder genaamd. Zijn ampt vordert, Vooreerst , ieder lid van zijne Klasfe , ten minfbe eenmaal in ieder week, te bezoeken, om naar den toeftand hunner zielen te verneemen; om hun te raaden, „ te beftrafren, te ver troosten, of te vcr„ maanen , naar gelange de gelegenheid „ het vercischt; en te ontvangen 't geen zij genegen zijn te geeven tot onder„ fteuninge van de armen. — Ten twee* „ de , zich eenmaal ter weeke te vervoe„ gen bij den Leeraar «n de Opzieners van het Genootfchap , met oogmerk „ om aan den Leeraar verflag te doen, of „ 'er iemand krank zij of ongeregeld wan„ dele en niet wil beftraft worden; om ,, aan de Opzieners ter hand te ftcllen de „ giften, welke zij, in de voorgaande „ week, hebben ontvangen van hunne „ onderfcheidene Klasi'en , en om reke„ ning te doen van 't geen ieder lid gegeeven heeft. 4. „ Een éénige voorwaarde wordt 'er flegts vooraf gevorderd, in de zulken , 5, die in deeze Genootfchappen wen„ fchen te worden aangenomen: te weej, ten, eene begeerte om te vlieden van „ den toekoomenden toorn , en verlost te worden van hunne zonden. Maar „ of deeze begeerte met 'er daad in uwe j, ziel  GESCHIEDENIS, ui ziel gevestigd zij, moet aan de vrugten blijken. Van allen, welke in deeze: ,, Genootfchappen blijven, wordt, over„ zulks, vervvagt, dat zij blijven volhar-: „ den in het vertoonen van de blijken' „ hunner begeerte tot de zaligheid; „ Vooreerst, Door geen kwaad te doen; „ door het vermijden van allerlei boos„ heid, bijzonderlijk die, welke meest „ algemeen gepleegd wordt: bij voor„ beeld, het ijdel gebruiken van Gods „ naam ; het ontheiligen van den Dag des Heeren , 't zij met op dezelve „ 't gevvoone dagelijkfche werk te ver„ rigten, of door koopen en verkoopen; ,, dronkenfehap ; het koopen of verkoo„ pen van fterke dranken, en het drinken ,, van dezelve , buiten het geval eener 5, dringende noodzaaklijkheid ; vegten , ,, kijven en twisten; het te regt gaan van „ den eenen broeder met den anderen; „ kwaad voor kwaad vergelden,of fcheU *, den voor fchelden; het gebruiken van ,, veele woorden bij het koopen of ver,, koopen; het koopen of verkoopen van „ gefmokkelde goederen ; het geeven of neemen van dingen op woeker , dat „ wil zeggen , op een ongeoorlofde ren„ te; liefdelooze of onnutte verkee- ring, bijzonderlijk kwaad fpreeken van „ Overheid of Leeraars; anderen te doen, „ 't geen wij niet zouden wenfehen dat aan ons gefchiedde; te doen 't geen „ wij «reeten niet tot Gods eere te „ ftrekken; als het aantrekken van goud >j en De. -EiaiE DliR ^IETHO3ISTEN.  De DEERE DER METHODISTEN. ff2 GODSD IENSTIGE „ en kostelijke klederen, het neemen van „ zulke uitfpanningen , welke niet kunnen genooten worden in den naam van „ den Heere jezus christus; het zingen van gezangen , of het leezen van boeken, welke niet ftrekken totde kennis en de liefde van God; gemakke- 3J lükheid en noodlooze zelfsfioegecving; „ het wegleggen van fchatten op aarde; „ leenen zonder eene waarfchijnhjkheid „ van te kunnen wedergeeven , of het koopen van goederen , zonder waar- „ fchijnlijkheid van dezelve te kunnen betaalen. 5. „ Van allen, welke in deeze Gcnoot- fchappen blijven, wordt verwagt, dat „ zij blijken zullen vertoonen van hunne „ begeerte tot de zaligheid, „ Ten tweede , Door goed te doen, „ door in alle dingen bermhartig te zijn „ naar hun vermogen; wanneer zij daar „ toe de gelegenheid hebben , door al„ lerlei mogelijk goed te doen, en in„ dien het mogelijk zij , aan alle men- fchen : aan hunne lichaamen, naar de' 3, maate der bekwaamheid, welke God „ gegeeven heeft, door de hongerigen , te fpijzigen, de naakten te kleeden, 3, de kranken en de gevangenen te bezoe„ ken en te onderfteunen , aan hunne „ zielen, door het onderwijzen, vermaa„ nen en beftraffen van allen, met welke „ wij eenige gemeenfchap hebben; tree. „ dende met voeten die dweepagtige lee'„ re der Duivelen , dat wij geen goed „ moe-  GESCHIEDENIS. ir3 j; moeten doen , ten zij ons hart daar 3, van bevrijd zij; door goed te doen,bij- zonderlijk aan hun , die van de huis„ houdinge des geloofs zijn , of verlan„ gen het te worden; hun boven alle an„ deren beginiltigende, door van clkan„ der te koopen, en elkander over en we,, der werk te verfebafFen : en zo veel j, te meer, om dat de wacreld haare ei„ gen wil liefhebben, en deeze alleen; 5, door alle mogelijke naarftigheid en », fpaarzaamhcid, opdat het Euangelië niet gelasterd worde ; door met lijd- zaamheid te loopen de loopbaan, wcl3, ke ons is voorgefteld , zich zelvcn verj, lochenende, cn het kruis dagelijks op,, neemende ; het zich getroostende orri ,, te verdraagen de lastering van chris,, tus , om te zijn als een uitvaagzei ?, der waereld ; en aanziende dat de men- fchen valschhjk allerlei kwaad van hun fpreeken, om hunnes Heeren wille. 6. ,, Van allen, welke in het Genoot,, fchap wenfehen te blijven, wordt ver,, wagt,dat zij aan hunne broederen too- nen dat zij na de zaligheid verlangen : Ten derde, door het onderhouden j, van alle de Inzettingen Gods : als de ,, openbaare Godsdienstöeffening; de be5, diening des Woords , 't zij het gelee„ zen of verklaard worde ; des Heeren „ Avondmaal; huishoudelijke en afzon,, derlijke gebeden; het onderzoeken van zich zeiven , en vasten , of onthou- ding. VII. deel, H 7. „ Dea'- LKF.lvB ) li li. VHiTHHi^ISTliNi  IT4 GODSDIENSTIGE De I.ERRR DER METHODISTEN. 7. „ Deeze zijn de algcmeene rcgefó „ onzer Genootfcbappen, alle welke wij „ van God geleerd hebben'te onderhou„ den, zelf in zijn gefchreeven Woord, „ den eenigen en genoegzaamen Regel van „ ons geloof en leeven; en wij weetcn „ dat zijn Geest alle deeze dingen lcbrijft „ in ieder waarlijk ontwaakt hart. Indien „ 'er eenigen onder ons zijn , die dezelve „ overtreedt, laat daar van kennis gegee„ ven worden aan hun, welke over de „ zielen waaken , dewijl zij rekenfchap „ zullen moeten geeven. Wij zullen hem „ vermaanen van de dwaalingen zijns „ wegs;wij zullen hem vooreenigen tijd „ vérdraagen; maar indien hij zich niet „ bckeerc, heeft hij niet meer plaats on„ der ons. Wij hebben onze zielen „ bevrijd." De Methodisten , van welke wij, tot nog toe , in algemeene bewoordingen, fpreeken, hebben , op zommige plaatzen , bij voorbeeld, te Tottenham-Court-Road, Armenhuizen geftigt voor hunne meest noodlijdende leden ; doch behalvcn deeze , zijn 'er zeer veelen in de gcmeene Werkhuizen. Wijders hebben zij, op onderfcheidene tijden, aanzienlijke fommen verzameld. ten behoeve van buitenlandfche Proteftanten; en hunne werken der liefde, geduurende den jongstvoorgaanden Oorlog verrigt, zullen, ten allen tijde* ter hunner eere gedagt worden. Wii zullen deeze algemeene Gefchiedenis der Methodisten befluiten , met eene au-  GESCHIEDENIS. tts andere aanhaaling Uit de fchriften van den Heere w-e.si.eij, ter beantvvoordinge van het algemeene gerugt, dat hij, uit zijnen ftand, groote voordeden trok,als het hoofd van een Godsdienftig Genootfchap. „ Maar, misfchien, (dus fchrift hij) „ hebt gij gehoord , dat wij in 't geheel „ geene agt geeven op de Kerk; dat voor» deel het waare bcginzel onzer daa„ den is; dat ik, in het bijzonder, voor „ mijne moeite rijklijk betaald worde, als „ trekkende dertienduizend ponden in 't „ jaar uit de Fouderij alleen , boven en „ behalven 't geen ik geniete van Bristol, „ Kingswood, Newcastle, en andere plaat„ zen; en dat mijne erfgenaamen zullen „ bevinden , dat ik mijnen tijd niet vrugt„ loos hefteed hebbe, vermids ik niet als een bedelaar zal fterven. „ Ronduit moet ik bekennen, dat dee„ ze eene der best beleide tegenwerpingen „ is, welke tot nog toe zijn voorgedraa„ gen, dewijl zij ons niet alleen brengt n in de noodzaaklijkheid om eene ontken„ nende (telling te bewijzen, 't geen zcl„ den eene gemaklijke taak is; maar daarw enboven eene (telling van zulk een „ aart, die bezwaarlijk voor eene betoo„ gende klaarblijkelijkheid vatbaar is. Maar 9 om te dienen tot zulk een bewijs, waar „ voor de natuur der zaake vatbaar is, ?, beroepe ik mij op mijne leevenswijze, „ van den beginne af gehouden. Gij, Hz ,. die De .EURE WETHO3ISTEN.  ït6 GODSDIENSTIGE De leere der methodisten. „ die dezelve gezien hebt, cn geenzins „ met een vriendlijk oog , geduurende „ deeze twaalf of veertien jaaren, of ge„ duurende een gedeelte van dezelven, „ hebt gij immer daar in iets befpeurd, 't „ welk naar winzucht zweemde? Was ik „ niet altoos gedagtig aan de woorden van ,, den Heere jezus: 't Is zaliger te gee„ ven dan te ontvangen? Gij mannen van „ Oxford, weet gij niet dat deeze dingen „ alzo zijn? Wat voordeel hebbe ik onder a u lieden gezogt ? Van wien hebbe ik „ iets ontvangen ? Van wien hebbe ik „ goud , zilver of kostbaar gewaat be„ geerd? Wien hebbe ik iets geweigerd „ van 't geen ik had , zelf tot op de „ uur , in welke ik van u lieden vcr}, trok? „ Gij mannen van Epirorth en Wro6~ „ te, onder welke ik den tijd van bijkans „ drie jaaren gearbeid hebbe , wat voor„ deel zogt ik onder u lieden ? Of van „ wien hebbe ik iets genomen of begeerd ? „ Gij mannen van Savannah en Fredrica, „ onder welke God mij naderhand ge„ bruikt, en getoond heeft, wat in mijn „ hart was, wat voordeel zogt ik onder „ u lieden? Van wien hebbe ik iets onc„ vangen ? Of wiens voedzcl of gewaat „ begeerde ik: want zilver en goud hadt „ gij niet,even weinig als ik zelve,maan„ den lang, toen ik hongeren naaktheid „ leed? Gij zelve, en de God en Vader .„ van onzen Heere jezus christus i+ weet, dat ik niet liege." Hoe  "GESCHIEDENIS. tï7 Hoe veel waarheids 'er zijn moge in 't geen de Heer wesleij hier beweert, door zijne fchriftlijke beroeping, is onze zaak niet te beflisfen 5 doch, zekerlijk, floeg hij den aüerllegtftcn weg in, om eene ontkennende Helling te bewijzen. Eene ontkennende ftclling kan beweezen worden , door het toeftemmen van de helft der bevestiginge. Dus zal ieder M.thodist erkennen, dat de Heer wesleij jaarlijks aanzienlijke fommen ontvangt. Mogt hij dit niet erkend, en het publiek overtuigd hebben, dat dezelve befteed wierden aan werken van Godsvrugt en weldaadigheid ? Hadde hij dit gedaan, hij zou eene ontkennende Helling beweezen hebben, hoewel, misfchien , niet tot genoegen van eenige naauw toeziende onderzoekers. Het geeven van geld aan Geestlijken, van welke Gezinte ook, om het onder de armen uit te deelen , is eene der zwakheden der menschlijke natuure, welke het Pausdom gevormd hebben,en van tijd tot tijd onderfchraagen. Indien iemand geld bezitte, cn een hart hebbe, bekwaam om te fcheiden van een gedeelte van hetzelve , ten dienfte zijner medefchepzclen, behoort hij zelve, om twee redenen, de uitdeeler tc zijn: Vooreerst, omdat hij den perfoon moet kennen, welken hij onderfteunt; —■ Ten tweede, om zich zeiven voor hoogmoed tc beveiligen, door zijne mededeelzaamheid , zo veel mogelijk, tet verbergen. II 3 « Dg leere der methodisten.  n8 GODSDIENSTIGE De lef. re dek. {methodisten. Ik zelve hebbe eene vrouw gekend van hoogen rang, en eene zeer liefdciijke geaartheid. Gelijk veelal gebeurt, wierdt zij dikmaals aangezogt van de Geestlijken, die haar geduurig onder het oog bragten den toeftand der armen, en geld verzogten tot hunnen onderliand. Haar antwoord was telkens : Ik wil ze zien, die ik onderjleune ; zendt ze bij mij. Doch om voort te gaan met des Heeren wesleij's verdeedjging van zich zeiven. „ Doch , zal men zeggen , de dingen „ zijn grootlijks ten goede veranderd. Ik „ kan niet klaagen, aan eenig ding gebrek „ te hebben; hebbende het jaarlijksch in„ koomen van een'Bisfchop van Londen, » boven en behalven 't geen ik op andere „ plaatzen winnc. — Op welke andere „ plaatzen, mijn Vriend? Doe een wei„ nig naauwkeuriger onderzoek, en gij „ zult bevinden, dat in Newcastle, Bris„ tol en Kingswood, de eenige plaatzcn, „ behalven Londen, daar in 't geheel eeni„ ge geldverzameling is gefchied , de go„ gaarde penningen ontvangen en uitge„ deeld zijn , door de Opzieners van die „ onderfcheidene Gcnootfchappen , en „ nooit door mijne handen gaan, 't zij in „ 't eerst of in 't laatst. En gij, en al5, wie hetbegeeren, kunt de rekeningen „ naazien, welke door deeze Opzieners „ gehouden worden, cn met uwe eigen « QQgen zien, dat ik van alle deeze Ge- a noot*  GESCHIEDENIS, ng «, nootfchappen juist zo veel winne, als „ gij zelve. „ Te Londen is het dus met de zaak „ geleegen. InSlagtrnaand des jaars 1739, ,, kwamen bij mij twee Heeren, ten dien „ tijde mij onbekend, de Heeren ball „ en watkins; eens en andermaal ver„ zogten zij mij te prediken , op eene „ plaats, de Founderij genaamd , nabij ,, Moorfields. Naa lang weigeren, bewil„ ligde ik ten laatfte. Kort daar naa wierd „ ik gedrongen, die plaats in mijne eigen „ handen te neemen. Zij, welke hier op „ meest aandrongen , leenden mij de „ kooppenningen , bedraagende honderd„ vijftig ponden. Vervolgens ftelden „ de Heeren watkins en ball mij „ ter hand eene lijst van de naamen der „ Intckcnaaren, welke aanbooden te be„ taaien, zommigen vier, of zes, ande„ ren tien fchellingen jaarlijks, ter afdoe„ ninge van de kooppenningen, en het ver„ timmeren van de gebouwen. Dit be„ droeg het een jaar omtrent tweehon„ derd ponden,het tweede ongeveer hon„ derdveertig ponden, en zo tot het ein„ de toe. „ Kort daar naa na'm het vèreenigde Ge„ nootfehap een begin, welks vveekiijk„ fchc giften , voornaamlek ten dienfte „ der armen , ontvangen en uitgedeeld „ worden door de Rentmeesters , en in „ in 't geheel niet door mijne handen \ gaan. Doch 'er is insgelijks eene vieII 4 „ ren- Ds LEF.RE OF.R METHODISTEN.  i2o GODSDIENSTIGE De J.ERHE PLU. MET [10piS ('EN. „ rendeelsjaars Intekening, van vcrfchci» „ den leden des Genootfchaps, welke bij„ kans even veel bedraagt als de boven„ gemelde. „ De oogmerken, tot welke deeze In„ tekeningen tot nog toe befteed wor„ den, zijn; vooreerst, de afbetaaling „ van die honderd vijftig ponden; ■—■ ten „ tweede, het vertimmeren , ja, ik mag „ bijkans wel zeggen , het herbouwen van „ dien grootcn , ongefchikten puinhoop „ bij de Foünderii; — ten derde, het maa„ ken van Gallerijen voor mannen cn „ vrouwen; — ten vierde, het vergroo„ ten van de kamer van het Genootfchap, „ bijkans driemaal zo groot als zij in 't „ eerst was. Alle belastingen en uitgaa„ ven bij zommige gelegenheden worv den insgelijks uit dit Fonds vergoed. En „ 't is 'er zo verre af, van tot nog toe „ eenigen overwinst gehad te hebben , „ dat het nog nooit toereikende geweest »„ is tot de bovengemelde oogmerken. Zo „ verre van daar,dat ik,uit deezen hoof„ de , nog bijkans driehonderd ponden „ fchuldig ben : zo veel heb ik tot nog „ toe gewonnen met de prediking van het „ Euangelium! Behalven eene nog open„ ftaande fchuld van honderdvijftig pon- den, voor de fchoolen, te Bristol ge,. bouwd; en nog eene andere van ruim „ tweehonderd ponden voor de fchool, M welke thans te Newcastle wordt aanB geleid, Nlj. verzoeke ik elk verilan» v dig  GESCHIEDENIS, nr dig mensch, 'er zich toe tc zetten om „ deeze dingen zamen te neemen, cn dan p te overvycegen, of hij, toegeftaan ziin„ de dat ik een greintje gezond verftand , „ jndietj geene eerlijkheid bezitte , met ,. mogelijkheid kan begrijpen , dat een „ baatzoekend oogmerk mij konde noo„ pen om op deeze wijze te handelen. „ Nimmer kunt gij het met eenige maa. ,. te van gezond verftand overeenbren» „ gen , dat een mensch, die niets behoeft, „ die reeds alle de noodwendigheden, alle „ de verkwikkingen , ja, zelf alle de over„ tolligheden des levens bezit, en die ,, niet alleen niet afhanklijk zijn van ic„ mand, maar ook minder aan toevallig„ heden onderhevig, dan de onbezwaar„ de landgoederen van eenigen Edelman , dat zulk een mensch met bedaardheid „ en voorbedagten raade zou wegwer„ pen , zijne rust, zijne meeste vrien„ den, zijnen goeden naam, en die lee„ venswijze, welke, boven alle andere, „ meest overeenkomftig is zo wel met „ zijne natuurlijke geaartheid, als met zij„ nc opvoeding ; dat hij dag cn nacht „ zou arbeiden, al zijnen tijd en kragten „ verfpillen, wjllens een fterk lichaams„ gefcel floopen , en zich fpoeden tot „ zwakheid , pijn , ongefteldheden, den „ dood, om zich te bezwaaren met eene „ fchuld van tusfehen de zes- en zevcn„ honderd ponden. „ Doch ondcrfteld zijnde, dat ,4c ba*H 5 „ lang Dê DK.lt UlSTt.V.  ï2ï godsdienstige De leere der methodisten. „ lans na de andere zijde overfJoeg, laat „ mij u dan eene eenvoudige vraag doen: „ Om wat voordeel, het Geweeten ter „ zijde gefteid zijnde , zult gij verpligt „ zijn, dus te handelen? en volmaakt zo „ te leeven , gelijk ik leevc ? Om wat „ prijs zult gij prediken,en zulks uit alle „ uwe magt, niet op eene gemaklijke wij„ ze, en in den algemeenen flenter,acht„ tien of ncgentienmaalen ter wceke , en „ zulks het geheele jaar door ? Wat zal „ ik u geeven , om zeven- of achttien„ honderd mijlen tc reizen , in allerlei „ weder , alle twee of drie maanden ? „ Voor welke wedde zult gij u onthou„ den van alle andere vermaaken , dan „ dat van goed te doen en God tc prij„ zen ? Ik bedriegc mij , indien gij niet „ liever verkiest, verworgd te worden, „ dan zulk een leeven te leiden , zelf met „ duizenden van goud en zilver," Uit hetgeen hier door den Heere wesleij wordt voorgedraagen, kan niets befüsfende worden afgeleid. In alle gcfchiiftukken , moet men hooren cn wederhooren. Wij moeten ons niet laaten wegfleepen door de ftellingcn van een enkel perfoon , noch door de wederfpreeking eens tegenfpreekers. Zeker is het , dat de Methodisten zwaar mishandeld zijn.v Dat een gedeelte van het te laste geleide waar kan geweest zij, en nog waar is, zal blijken uit het flot deezes verbaals ; dat het grootfte gedeelte onwaar is,  GESCHIEDENIS. I23 is, zal aan ieder onbevooroordeeld Leezer blijken. Indien zommige Methodisten onomzigtig zijn , kunnen wij alleenlijk zeggen , dat d;t door hunnen Godsdienst hun niet geleerd wordt. Te duidelijker zal dit blijken , indien wij aanmerken, wat zij zelve gefchrecven hebben wegens hunne opkomst ; dit zuilen wij hier, met hunne eigen woorden, mededeelen. G E- Ds LEEltli D li li. METHODISTEN.  f44 GODSDIENSTIGE GESCHIEDENIS VAN DE LEERSTELLINGEN DER METHODISTEN, Dt LEERE DER METHODISTEN, ff » 't Ts geene gemaklijke zaak, bijeen J[ „ te verzamelen de verfchil„ lende berigten , wegens de Methodis„ ten gegeeven ; veele van dezelve zijn „ zo verre bezijden de waarheid, als dat „ van den goeden Ierfchen Edelman :' , Me, thvdist&n!' zeide hij, ,wel! zij zijn een 3 volk, 't welk allen Godsdienst doet ge, leegen zijn in het draagen van lange , baarden.' 2. „ De meeste misflagen, ten hunnen „ opzigte verfprcid, zijn, ongetwijfeld, „ hier uit ontftaan: De menfchen voegen „ tc zamen , onder deeze algemeene benaa„ ming, zeer veelen, die geene de rainfte „ betrekking hebben tot elkander ; als „ mede,'t geen een van hun allen fpreekt „ of doet, wordt diensvolgens aan allen „ toegefchreeven. 3. „ Met volgende kort berigt zal alla „ menfchen van eene bedaarde cn onpar„ tijdige geaartheid hier van wederhou„ den; hoewel lieden van een driftig eii bevooroordeeld gemoed zullen voort- 0 Saan  GESCHIEDENIS, i2$ . gaan met op den ouden voet te hande„ len. Ondertusfchen dient hier te wort, den aangemerkt, dat wij niet bedoe„ len, de Methodisten, of eenig gedeelte „ van dezelve, te verdeedigen; wij gee„ ven een bloot verhaal van eene reeks „ van gebeurde zaaken, die alleen genoeg „ zijn om eene menigte misvattingen te „ doen wegvallen. 4. „ Het was in Slagtmaand des jaars j, 1729, dat vier jonge Heeren van Ox„ ford , joannes wesleij, lid vaii „ Lincoln - Kollegie, kakel wesleij, „ Student in christus - Kollegie, mor„ gan, lid van christus-Kerk, en „ kirkha m, van Merton-Kollegie, eeni-' „ ge avonden in de week gezamentlijk „ begonnen door te brengen,met leezen, „ voornaamliik van het Griekfche Testa„ ment. In het volgende jaar verzogten „ twee of drie van joannes wesle ij's „ leerlingen de vrijheid om nevens hun te „ vergaderen ; naaderhand kwam bij hen „ een van karel wesleij's lecrlin„ gen. In den jaare 1732 , wierdt dit „ getal vermeerderd met den Heere ing„, ham, lid van het Koninginne-Kollegie , „ enden Heere Br o ügh ton, van Exe„ ter. Bij deeze voegden zich, in Gras_ maand, de Heer claijton, van Bra„ zen-Nofe , met twee of drie zijner _ leerlingen. Omtrent den zelfden tijd „ kreeg de Heer jakob herveij ver9 lof om met hun gezelfchap te hou- » den. Be LEERE DER METHODISTEN.  De Leeive WET 110DlSTEN. 126" GODSDIENSTIGE „ den, en in den jaare 1735, de Heer „ WHITEFIELD. 5. „ De naaawkeurige regelmaatigheid „ van hun leeven, zo wel als van hunne „ letteröeffeningen, deed een jong Heer „ van CHRisTTjs-iTo"£ zeggen : Hier is „ een nieuw gejlagt van Methodisten ont~ „ ftaan; zinfpcelende op eenige oude Ge„ neesheeren, die dus genoemd wicrden. De „ naam was nieuw en grappig; hij won „ terftond veld, en do Methodisten wicr„ den bekend bij de geheele Univerfi„ teit. 6. „ Zij allen waren ijverige leden der „ Engelfche Kerke, niet alleen vast ver„ klecfd aan alle haare leerftellingen, in „ zo verre zij dezelve kenden, maar ook „ aan haare Kerkelijke Tucht, tot in de „ geringfte omftandighedcn. DesgeliHcs „ waren zij ijverige onderhouders van alle „ de inftellingen der Univerfiteit, en zulks „ om der Confcientie wille Doch zij on„ derhielden deeze noch eenige andere „ ftukkeri verder, dan zij begreepcn daar „ toe verpligt te zijn door hun eigen „ boek , den Bijbel ; zijnde het hunne „ eigen begeerte en oogmerk, voiftrekte „ Bijbel-Christenen tc zijn: neemende „ den Bijbel, zo als dezelve vertaald is „ door de vroegfte en onze eigen Kerk, „ voor hunnen geheelen en eenigen Re» ge]- 7. „ De eenige befchuldiging , welke j, toen tegen hen wierdt ingebragt, was-, » dat  GESCHIEDENIS. Hf dat zij al te regtvaardig waren; dat zij „ veel te naauwgezet en te ftreng waren, „ trekkende de dingen tot uiterftcn. In „ 't bijzonder, dat zij, te veel werks » maakten van de Rubriks en Kanons der „ Kerke; dat zij-te fterk drongen op het „ onderhouden van de wetten der Uni3, verfiteit; en dat zij de Schriftuure in „ een te bepaalden en letterlijken zin ver„ ftonden : zo dat, indien zij de waarheid j, op hunne zijde hadden, weinigen, in „ de daad , zouden zalig worden. 8. „ In Wijnmaand des jaars 1735, ver„ trokken de Heeren joannes en ka„ rel wesleij en ingham uit En„ geland, met oogmerk om onder de ƒ»„ diaanen in Georgië te prediken. De ove„ rige Heeren gingen voort in het hou„ den van hunne zamenkomften, totdat „ de eene of andere geordend wierdt, en de Univerfiteit verliet. Door dit mid„ del, was, naa verloop van twee jaaren, „ naauwlijks een van hun ovcrgeblee„ ven. 9. „ In Sprokkelmaand des jaars 1738, „ fhk de Heer whitefibld over na „ Georgië, met oogmerk om den Heere joannes wesleij zijne hulp te bie„ den; doch de Heer wesleij was on„ langs na Engeland wedergekeerd. Kort „ daar naa hielde hij eene zamenkomst „ met de Heeren ingham,stonhouse, „ hall, hotchins, k inc hen, cn „ eenige andere Kerkdijken , die allen „ fchcenen van één hart, zo wel als van één Ds LEERE DER METHODISTEN.  128 GODSDIENSTIGE 7)e LEERE DER. PIJÜTUODISTENi „ één gevoelen te zijn, en beflooten ter „ hebben, Wat 'er ook gebeurde, Bijbel„ Christenen te zijn , en, waar zij ook „ mogten vvcezen, uit alle hunne magt „ bet eenvoudige , oude Bijbel - Christen„ dom te prediken. 10. „ Tot nog toe waren zij volkomen geregeld in alle dingen en ijverig ver- „ knogt aan de Engelfche Kerke. Mid3, lerwijl begonnen zij overtuigd te wor„ den, dat wij door genade zalig worden „ door het geloof; dat de Regtvaardig- maaking door het geloof de leere der „ Kerke, zo wel als des Bijbels iSi Zo' ras zij geloofden, fpraken zij; zijnde «j de zaligheid door het geloof nu hun „ heerfchende onderwerp. In de daad, „ dit floot in , drie zaaken : vooreerst, Dat' h alle menlchen van natuure dood zijn in ,, zonden, cn diensvolgens kinderen des „ toorns; — ten tweede, Dat zij gcregt, vaardigd worden door het Geloof al- „ leen ; ten derde , Dat het Geloof „ uitwerkt inwendige en uitwendige hci„ lighcid. Op deeze punten drongen zij „ aan , bij dag en nacht. Binnen korten „ tijd wierden zij volkbehaagende Predi- kers. De Vergaderingen waren talrijk , „ overal daar zij predikten. De voorgcj, melde naam begon toen te herleeven. „ En alle deeze Heeren , neven hunne „ naavolgers , wierden Methodisten ge„ naamd. 11. „ De Heer white field, in Lenm temaand des jaars 1741 , in Engeland „ wé*  GESCHIEDENIS. 129 ,, wedergekeerd zijnde, fcheidde zich ge- i heel af van den lïeere wesleij en „ zijne Vrienden, omdat zij de bejluiten „ niet onderhielden. Dit was de eerfte breuke, welke driftige lieden den Heere ,, w (i r t e f 1 e l d aanraadden te maaken, enkel om een gcfchii in begrippen. De „ zulken, in de daad , die de algemeene „ Verlosfing geloofden, verlangden in 't „ geheel niet na eene fcheiding. Doch „ zij, die voor eene bijzondere Verlos„ fing ijverden, wilden van geenerhande „ vergelijking hooren, als beflootcn heb„ bende , geene gemeenfchap te willen houden met lieden, die eener zo gevaar-. „ lijke dwaalinge aankleefden. Dus wa„ ren 'er nu twee foorten van Methodis„ ten ; de Voorftandcrs van eene alge- ii mcene , en van eene bijzondere Ver£ losfinge. 12. „ Het leedt niet veele jaaren , of „ wjlliam cudvvorth en jakoü re l lij zonderden zich af van den Hee„ re white field. Deeze wierden ei- genlijk Antinomiaanen genaamd , vol„ ftrekte , openlijke vijanden van Gods Wet , welke zij nimmer predikten of „ voorhadden te prediken 5 die dit dec„ den , noemden zij Legalisten, Wet„ tifchen. . Bij hen was het prediken van de Wet eene vervloeking. Zij had„ den met de Wet niets te doen. Zij „ wilden christus prediken, zo als „ zij het noemden, doch zonder een en» g kei woord van heiligheid of goede VIL deel. I rt wef« D? LKEUE DER METHODISTEN.  ï'3a GODSDIENSTIGE De LEERE DER METHODISTEN. „ werken. Nogthans wierden deeze ins„ gelijks Methodisten genoemd , hoewel „ zij verfchilden van den Heere white„ field, zo wel in gevoelens als in de „ betragting , en nog veel meer, dan „ whitefield van wesleij vct- „ fchildc. 13. „ Midlcrwijl begon men te fpree„ ken van de Heeren vènn cnioMAi„ ne ; en, niet lang daar naa , van de Heeren mauan en Berridge, ne- vens eenige andere Kerkdijken , die, „ hoewel zij geene verbintenis met elkan„ der hadden, nogthans de zaligheid door' het geloof predikende, en zich bcnaar„ ftigendc om daar mede overeenkomftig „ te leeven, om Bijbel-Christenen te wor„ den, wel dra mede begreepen wierden onder de algemeene benaaming van Me~ „ thodisten. En dit hadt ook plaats omri trent alle anderen , die de zaligheid' „ door het geloof predikten , en een ern„ ftiger voorkoomen hadden dan anderen. „ Zommigen van deeze waren zeer gere„ geld in hunne wijze van prediken; an„ deren waren geheel onregelmaatig, hoe„ wel niet uit verkiezinge; doch de nood' „ was hun opgeleid ; zij moesten onre-. „ gelmaatig, of in 't geheel niet predi^ ken; anderen waren tusfehen beiden, regelmaatig in de meeste, hoewel niet ,} in alle bijzonderheden. 14. „ In den jaare 1762 , begonnen' :, george bell en eenige weinige an4 déren van grootc dingen te fpreeken. In >>  GESCHIEDENIS. i3r „• 't einde des jaars voorfpelden zij, dat de waereld zou vergaan op den achten„ twintigftcn van Sprokkelmaand. De £ Heer wesleij, met wien zij toen in „ verbintenis Honden, wederfprak hun, ,, zo wel in 't openbaar als in 't bijzon„ der. Dit wilden zij niet verdraagen. Diensvolgens fcheidden zij van hem af, ,, in Louw- en Sprokkelmaand des jaars 1763, onder het geleide van den Heere ., maxf1 BEd , eenen. van des Heeren ,, wesleij's Predikers. Dit niettegen,, ftaande zijn de Heer maxfield en zijne aanhangers, zelf de dolzinnigfte „ dweepers onder hen, bekend bij de al-, ,, gemeene benaaming van Methodisten; „ zij brengen dus eene ergernis over de geenen, met welke zij geene verbinte„ nis hebben. 15. „ Tegenwoordig zijn de meesten, „ die het met den Heere wesleij houv den, leden van de Kerk van Engeland.' Zij houden het met haare Artikelen, » haare Kerkredenen , haare Liturgie en „ haare Kerkelijke Tucht; ongaarne wij* „ ken . zij in eenigen opzigte daar van af. ,, Midlerwijl verklaaren allen, die onder „, hen prediken: Wij allen zijn vannatuu„ re kinderen des toorns. Doch uit ge„ nade worden wij zalig door het geloof; „ behouden, zo wel van de fchuld als van „ de magt der zonde.: Zij t rag ten te lee-, £ ven . overeenkomftig met hetgeen . zij prediken , eenvoudige Bijbel -Christe» nen tc zijn. En zij. koomen te zamen I' sf „ op De LElïRE DE U BI ET HODIS TEN.  De LEERE DER METHODISTEN. rg2 GODSDIENSTIGE „ op gevoegelijke tijden , om elkander „ daar in aan te moedigen. Tederlijk „ hebben zij lief veele Kalvinisten , hoe„ wel zij hunne begrippen niet Jiefheb„ ben. Ja , zij hebben zelf de Anüno„ miaanen lief, maar alleenlijk met eene „ liefde des medelijdens: want zij haaten „ hunne leeringen met een volkomenen „ haat ; zij hebben 'er een afkeer van, „• als van het helfcbe vuur ; als zijnde „ overtuigd, dat niets zo kragtdaadig" kan „ verwoesten allen geloof, alle heilig„ heid en alle goede werken. 16. „ Met opzigt tot deeze, den Hee„ re bell en zijne aanhangers, zou het „ niet vreemd zijn, indien zij toenamen „ in vermaardheid. Want nimmer zullen „ zij der waereld ergernis geeven, 't zij „ door de hardheid hunner leere, of door ,„ de bijzonderheid van hun gedrag. Doch „ laaten zij , die beflooten nebben , het Euangelie te prediken en tc beleeven, „ verwagten , dat de menfchen allerlei „ kwaad van hun zullen fpreeken. De „ Dienstknegt is niet boven zijnen Mees,, ter, noch de Discipel boven zijnen Heer. „ Indien zij dan den meester des huizes „ Beëlzebub genaamd hebben , hoe veel „ te meer die des huisgezins? Zij zijn, in „ de daad, verpligt, zo veel in hun is, „. vrede te houden met alle menfchen. „ Doch terwijl zij den vrede naajaagen, „ zullen zij zich zeiven gereed maaken „ tot den krijg. Hunne geduurige pooging „ is, allen menfchen ten goede, tot ftig- „ tin-  GESCHIEDENIS. 133 „ tinge, te behaagen. Maar, nogthans, n weeten zij, dat het niet kan gefchieden. „ Zij zijn gedagtig aan het zeggen des „ Apostels: Indien ik den menfchen behaa„ ge, ben ik geen dienstknegt van chris„ tus. Zij gaan, derhalven, voort, „ door eere en oneere, door goed en „ kwaad gerugt; alleenlijk verlangende, „ dat hun Meester ten dien dage zal zeg„ gen : Dienstknegten Gods, gij hebt wel „ gedaan." Dewijl de leden van deezen Aanhang, j i Engeland , zeer talrijk zijn , cn onder hen mannen van weezenlijke godsvrugt worden gevonden ; cn dewijl de Heer wesleij verklaard heeft een Ar* miniaan te zijn., moeten wij hier melding maaken van 't geen hij hier omtrent heeft voorgedraagen. Van de Arminiaanfche Presbijteriaanen hebben wij reeds een berigt gegeeven; doch hunne begrippen zijn niet de zelfde als die van den Heere wesleij. De begrippen van deezen Heere zijn de zelfde als die door arminiüs zeiven geleerd zijn ; en wij moeten erkennen , dat hij van dezelve eene klaare zo wel als oordeelkundige befchrijving heeft gegeeven. 1. „ Te zeggen : Deeze man is een „ Arminiaan, heeft, op veele toehoor„ ders, de zelfde uitwerking, al het zeg. „ gen : Dit is een dolle hond ; het jaagt „ hun op eenmaal eenen fchrik aan; met „ allen vlijt en fpoed loopen zij van hem „ weg , en willen naauwlijks ftaan blijI 3 » ven, Be leere der methodisten.  De LEERE 'bER. iilUTHÖ» D1STEN. 134 GODSDIENSTIGE „ ven, dan om een fteen te werpen na „ het fchrik wekkend en kwaaddoend „ beest. 2. , Hoe onverftaanbaarder het woord zij , hoe het beter aan het oogmerk „ voldoe.' De zulken, welke het getroffen „ heeft, weeten niet wat ze moeten doen; niet verftaande wat het betekcnc, kun' ,', nen zij niet zeggen , welke verdecdi„ ging zij zullen aanwenden , of hoe zij „ zich van de befchuldiging zullen zuive„ ren. En 't is niet gemaklijk, het voor„ oordeel weg te neemen, 't welk ande„ ren hebben ingezoogen , die 'er niet „ meer van weetcn, dan dat het is, iets zeer boos, indien niet al wat boos is. 3. „ De aanwijzing van de betckenis„ lc*deezes woords, kan , derhalven, voor „ veelen van dienst zijn; voor de zulken, „ welke onbefchroomd deezen naam ande„ ren aanwrijven , opdat zij niet mogen „ zeggen 't geen zij niet verftaan; voor „ de zulken , die 'het hooren, opdat zij „ niet langer mogen misleid worden door „ menfchen , die iets zeggen, 't geen zij .„ niet verftaan ; en voor hun, wien de „ naam gegeeven wordt, opdat zij mogen „ weetcn , hoe zij zich zei ven moeten verantwoorden. 4. „ 't Is noodig, hier, in de eerfte „ plaats, aan te merken , dat veelen de „ Arminiaanen met de Ariaanen verwar„ ren ; doch deeze zijn eene geheel on„ derfcheidene zaak; de eene gelijkt niet „ naar de andere. Een Ariaan is iemand, » di den. Ieder kind flaapt afzonderlijk. Aan „ ieder einde van de kamer flaapt een „ Meester. Zij leggen op Matrasfen, en „ niet op Donsbedden. „ Ten zesde; Op Zondag te zes uuren „ kleeden ze zich en ontbijten; te zeven „ uuren leeren zij liederen of dichtftuk„ ken; te negen uuren gaan zij ter Ker„ ke ; te twaalf uuren eeten en zingen „ zij; te twee uuren gaan ze wederom ter. „ Kerke, en te vier uuren worden zij afp zonderlijk onderweezen. 6. „ De Leerwijze, welke in de Schooi ^ gevolgd wordt, is deeze;  GESCHIEDENIS. 153 „ de eerste klasse. „ 's Morgens te 7 uuren Leezen. „ 10 uuren, Schrijven tot 11 uuren. p Naamidd. 1 uur. Leezen. „ 4 uuren,Schrijven tot 5 uuren. „ de tweede klasse. ;) 'sMorg. 7 u. Leezen de Gewoonten „ der Eerfte Chris„ tenen. „ 8 «, Leeren de Engelfche „ Spraakkunst ; en „ daar naa de Latijn„ fihe Spraakkunst. „ 10 u. Leeren fchrijven. s, Naamid. 1 u. Leorende woordfchik„ king der Prceleclio„ nes Pueriles. p 4 u. Overzetten in 't En„ gelsch cn Latijn bij „ beurten. „ de derde klasse. „ 'sMorg. 7 u- Leezen Aloude Chris„ tendom. „ 8 u. Engelfche of Latijn„ fche Grammatica. 9 u. Leeren cordërivs, „ en naderhand His„ torice Selecice. „ 10 u. Schrijven. I\ S « Naa- De SCHOOL DE 11 MET HO? UIST111X.  De SCHOOL DER. METHODISTEN. 154 GOD SDIENSTIGE „ Naamid. i u. Leeren corderius „ en Histories Selecte* „ 4 u. Overzetten. „ de vierde klasse. » 'sMorg. 7 u. Leezen de Pelgrims „ Reize. „ 8 u. De Spraakkunst op„ zeggen. » 9 u. Leeren kempis van „ castellio , en „ naderhand c o r„ nelias nepos. „ io u. Schrijven en Rekenen. „ Naamid. i u. Leeren kempis en „ corn. nepos. „ 4 u. Overzetten. „ de vijfde klasse. „ 'sMorg. 7 u. Leezen halibur„ ton's Leeven. „ 8 u. De Spraakkunst op„ zeggen. „ 9 u. Leeren erjsmüsj „ vervolgens ph.e„ o rus , en nader„ hand sallustius. „10 Ü. Rekenen. „ Naamid. i u. Leeren era s mus, „ p h M D r u s Of s a l„ lüstiüs. „ 4 u. Overzetten. „ DE  GESCHIEDENIS. 155" „ de zesde klasse. „ 'sMorg. 7 u. Leezen het Leeven van 1 „de re nt ij. „ 8 u. De Spraakkunst opzeg* gen. n 9 u. Leezen c/esar,ver„ volgens terenttus, „ en naderhand v e l- „ l E i u s patercu* „ lus. „ 10 u. De Aardrijkskunde. „ Naamid. 1 u. Leeren ctesar ; te„ rentius , of pa. ,, terculus. e 311. Leezen de Romeinfche „ Oudheden. „ 4 u. Overzetten. „ de zevende klasse. „ 'sMorg. 7 u. Leezen la w's Christ„ lijke Volmaaktheid. w 8 u. Leeren de Griekfche „ Spraakkunst, en het „ Griekfche Testament „ leezen; cicero lee„ ren , en naderhand „ virgilïus. „ 10 u. De Tijdrekenkunde „ leeren. ., Naamid. 1 u. Latijn cn Grieksch bij „ beurten, gelijk in den „ voormiddag. » 3 u< De CHOOL )ER HHTHO)ISTEV<  De SCHOOL HE II METHODISTEN. 156 GOD SDIENSTIGE „ 3 u. De Griekfche Oudhc- „ den leezen. „ 4 u. Overzetten en Verzen „ Diaaken, bij beurten. „ DE ACHTSTE KLASSE. „'sMorg. 7 u. Leeren la w's Ernfiige „ Roeping. f„ Maand. Dond. La» tijn. o „ J » Dingsdag, Vrijdag * ÖU,< „ Grieksch, „ Woensd. Sat. He^ „ breeuwsch. „ 10 u. De Rederijkkunde. p Namid. 3 u. DcHebreeuwfche Oud„ heden. „ 4 u. Maand, en Dond. Over„ zetten. „ Dingsd. en Vrijd. Ver- „ zen maaken. „ Woensd. Thcmata. „ Sat. eene korte Rede „ voering. „ Alle de andere Klasfcn beftecden den h Saturdag naamiddag in de Rekenkunst» 9 in het overfchrijven van 't geen zij op ;, Zondag leeren, cn Maandag morgen van „ buiten opzeggen. „ De prijs voor kost, huisvesting en „ onderwijs voor een kind, de boeken» „ pennen, inkt cn papier daar onder be- « grce-  GESCHIEDENIS. 157 ' greepen, zijn veertien ponden ftcrlings " in 't jaar ; en , naa dat hij de fchool * doorloopen is, twintig ponden; moe" tende hij dan tevens voor zijne boeken zorgen. Van dezulken,die voorncemens zijn, hunne Letteröeffeningen op eene Hoo- " gcfchool verder voort te zetten, moet de volgende Leerwijze worden in agt „ genomen. „ het eerste JAAR. Leeren lowth's Engelfche Spraak„ kunst. „ De Latijnfche 1 " ge Griekfche Upraakkuöst, „ De Hebreeuvvfche | r „ De Franfchc J „ cornelius nepos. „ Sallustius. „ C.esaris Commentarii. „ M. t. ciceronis Officia. ■„ Terentii Conixdia* „ PiiiEDRi Fabulce. ., Virgilii JEneïs. „ Spanhemii Introductie-in Historian „ Ecclefiasticam. „ Püffendorfii Introdu'ilio in Bis „ ioriara. „ Zedelijke en Gewijde Gedichten. „ De Hebrecuwfche Pentateuchus me „ Aantekeningen. „ Het Griekfche Testament. „ Matth'èus— Handelingen, met Aai „ tekeningen. „ a i De SCHOOL ÜEli METHODISTEN.  De SCHOOL Düll *IlTHODlSTEN. y. r. ï$S G O DSDIENSTIGE „ Xen-ophontis Cijropaideia. „Djlvvorth, kandal, benge„ liu s , voss ius. „ Aldricii en wallis Logica. „ Langbain's Ethica. „ Hvtchinson over de Driften „ Homeri Ilias. „ Bisfchop pearson, over het Ge„ loof. „ Tien declen van de Christen Boe„ ken'}. „ Telemachus. „ het tweede jaar. „ De Spraakkunften hcrhaalen. „ Velleiuspaterculus leezen. „ Oiiastiones Tusculana. „ Lxcerpta. „ Vid.e Opira. „ Lufus Westmonasterienfis. „ Tijdrekenkundige Tafels. „ De Grondbeginzels van euclides. „ Well's Verhandelingen. „ Newton's Principia. „ Mosheim's Inleiding tot de Kcrke, lijke Gefchiedenisfen. „ Usher's Annales. „ Burnet's Gcfchiedenis der Reformatie. „ Spenser's Fair ij Oneen. „ De Historifche Boeken van den He- brecuwfehen Bijbel. „ Het Griekfche Testament. „ Hom er i Odijsfea. » Twaalf'  GESCHIEDENIS. 15$ „ Twaalf deelen van de Christen Boej, kerij. „ De Cijrus van ramsaij. „ Racine. „ het derde jaar. .„ De Spraakkunften naalcezen. „ Livius. „ SuETONIUS. „ M. t. cicero de Finibus. „ Mufce Anglicance. „ Dr. burton's Poëmata. „ Lord forbes Verhandelingen. „ Kort Begrip van hutciiinson's „ Werken. „ Befchrijving van Gods Wijsheid in „ de Schepping. „ Rollin's Aaloude Historie. „ Hume's Historie van Engeland. ., Neal's Historie der Puriteinen. „ Milton's Poëtifche Werken. „ Hebreeuwfche Bijbel; job —— het hooglied. Griekfche Testament. „ Platonis Dialogi. „ Epigrammata Grceca. „ De Christen Boekerij. „ P a s c a l. „ corneii. le. „ HET vierde jaar. „ De Spraakkunften herhaalen. w Tacitus. a Gro- De school DER METHODISTEN.  De school der. methodisten* 160 GODSDIENSTIGE „ Grotii Historia Belgica. „ M. t. c i cero, de Natura Deorum* „ Prcedium Rustictim; „ Carmina Ouadragefimalia; „ De Philojophical Transaclions vcr„ kort. „ Watts Starrekunde. „ Compendium Metaphijficce. „ Watts Ontologia. „ Locke's Proeven over 'tMenschfijk' „ Verftand. „ Malebranche. „ Ci.ARENnoN's Historie. ,, Neal's Gefchiedenis van Nieuw* „ Engeland. „ Antonto solis Historie van „ Mcxiko. „ shakf.spf.ar. „ Het overige van den Hebreeuwfcften „Bijbel., „ Griekfche Testament. „ Epictetus. „ Marcüs antoninus. „ Poëtce Minor es. „ De Christen Boekerij tot aan het einde. „ Valschheid der mcnschlijke deugden. „ Quesnel, over de Euangelién." Alwie deeze orde vanLetteröeffeningen volgt, onder het vlijtig vvaarneemen van zijnen tijd , zal bekwaamer en geleerder worden, dan negen onder de tien, die te Oxford of te Cambridge den Eeretrap beklommen hebben. q&  GESCHIEDENIS. 161 Gewisfelijk kan die Ontwerp v.in Opvoedinge geenzins als verwerpelijk worden aangemerkt ; de eenige tegenbedenking, welke hier zou kunnen gemaakt worden , is , dat de keuze der Roeken naauwkeurigcr zijn konde, dewijl' zij, zomtijds , met elkander in denkbeelden ftrijden. Wel is waar, dat 'er geen gron» dige geleerdheid kan verkreegen worden, zonder hooren cn wederhooren; doch dit is beter gefchikt voor rijper jaaren , dan voor dien leeftijd, wanneer de gronden der kennisfe moeten geleid worden. Omtrent hunne Liefdcmaalen zullen wij alleenlijk aanmerken, dat iets van foortgelijkcn aartin de vroegfte tijden derKeike gebruikelijk was; doch dit hadt zijnen grond in eene dringende noodzaakiykheidy omoat de arme Slaaven, die den Christlijken.-Godsdienst hadden aangenomen, opalgemeene kosten moesten onderhouden worden. Heden ten dage is 'er geene reden voor dusdanig eene inrichting, omdat dc zulken , die gezind zijn om de armen te onderfteunen , het doen kunnen aan hunne eigen huizen. Zeer mild zijn ze in het nodigen op deeze Liefdcmaalen; zij eeten aldaar Biskuit , drinken een glas water , en zingen een dóuzijn liederen. Ieder perfoon wordt,aan fpijze en drank, op een fchelling gerekend; en, yan goederhand, zijn wij onderricht, dat in éénen nacht vijfhonderd fchellingen zijn uitge, ■tleeld. VII. deel.. I, Waar De SCHOOL 3 li 11 UP.TIIO MSTEN»  De SCHOOL DER. METHODISTEN. ifc GODSDIÊN'STIGÈ Waar al dit geld blijve , zullen wij niet bepaafen; zeker is het, dat alles niet aan de armen wordt uitgedeeld. Nog eene andere gewoonte is onder hen in gebruik, waar over men veel geklaagd heeft,als fmaakende naar den grofftcn droesfem van het Pausdom : ik hebbe het oog op hunne zo genaamde Nachtwaaken, in welke zij geheele nachten opzitten, liederen zingende. 't fs waar, dat de eerfte Christenen in den nacht vergaderden f gelijk blijkt uit den brief van den vermaarden plinius aan den Keizer tra jANUs,omtrent het begin der tweede Ecu we gefchreeven. De naavolgers van den Heére wesleij leggen niet onder zulk eenen nooddwang: want zij worden niet vervolgd, cn zijn niet uitgeflootcn van de voordcelen van de Akte van Verdraagzaamheid, 't Is zeer zeker,dat een gantfehen nacht waakens in hunne bijeenkomftcn hen onbekwaam moet maaken om den volgenden dag te arbeiden, en dit, verre van beftaanbaar te zijn met den Godsdienst , is regelrecht daar mede ftrijdig. Want God heeft alle dingen zo wijslijk ingericht, dat het een het ander niet moet wederftreeven. Het laatfte, 't geen wij omtrent deeze lieden zullen aanmerken, is,de Wijze,op Welke zij bekeerd worden, of althans zich verbeelden bekeerd te worden. En, nogthans, zijn ze zeer tegenftrijdig in deeze dingen* Een perfoon van boogen rang deelde  GESCHIEDENIS. 163 êc mij mede het volgende Graffchrift, 't welk hij gekopieerd hadt van een' hunner i Graffteenen te Margate. „ Hier legt A. B. die geheiligd was 1 „ van de Baarmoeder af, en welks „ zonden vergeeven wierden door „ de verdienften van christus. Waar de Opfteller van dit Graffchrift tyne Godgeleerdheid geleerd hebbe, zullen wij niet bepaalen ; dit is zeker,dat zij, wat de ongerijmdheid aangaat, geen weergaè heeft: De overlcedene was geheiligd van de Baarmoeder af; 't welk influit, dat hij nooit fchuldig aan zonde geweest was; en, nogthans, waren zijne zonden vergeeven door de verdienften van CHRISTUS ! , , Veele voorbeelden van deeze weezenlijke of ingebeelde Bckeeringen zouden wij kunnen aanvoeren ; doch zommige van dezelve zouden kiefche ooi-en kwetzen , andere ftoffe tot treuren uitleveren voor de zulken, die christus in waarheid lief hebben , en zich verheugen ih het doen van zijnen wille. Nogthans zullen.wij hier laaten volgen,het verhaal ééns Vaders van de bekeeringe zijns Zoons,' onder deeze luiden behoorende. 't Strekt, eenen Vader tot eere, zijnen Zoon lief te hebben; maar het is voor hem een weezenlijk geluk,- hem te zien wandelen in de' vreeze van God, door alle de wederwaardigheden des leevens. L 2 B E- De iCHOOl, DER METHODISTEN»  r64 GODSDIENSTIGE De BEKKERINGVAN HITCHENS. B E R I G T wegens de BEKEERING en den DOOD VAN THOMAS HITCHENS, » IV/f'J11 2°°n thomas hitchens 1 ▼ JL » wierdt gebooren op den veer„ tienden van Grasmaand des jaars 1723. „ Hij ging ter fchoole tot op den ouder„ dom van tien jaaren. Vervolgens hielde „ hij zich bezig met fchiften van Tin„ Ertz ; dit duurde zes jaaren. Nader„ hand werkte hij in de Tin-Werken on„ der den grond , tot omtrent een jaar „ voor zijnen dood. In dit laatfte jaar „ was hij mij dienstbaar in zijn bedrijf van „ Tingieten; hij hadt vijf of zes jongens „ onder zich. Tevens hadt hij het op„ zigt over mijne landerijen , met ploegen, „ zaaien , oogftcn , en diergelijken. In „ beiderlei bedrijf was hij zo vaardig en „ wel bedreeven, dat hij, in de gantfche „ buurt, naauwlijks zijns gelijk hadt. „ Van zijne vroegftc kindsheid af, was „ hij zeer gefebikt en aangenaam in den „ omgang, en bij uitfteekendheid gehoor„ zaam aan zijne Ouderen. Maar omtrene „ negentien jaaren oud geworden zijnde, * bq»  GESCHIEDENIS. 165 „ begon hij in Iuidruftige gezelfchappen „ te verkecren , cn was zomtijds vrolijk „ met zijne makkers. Hier over onder„ hield ik hem nu cn dan, doch niet met „ fcherpheid : want ik befchouwde hem „ en zijnen broeder als zeer gefchikte jon„ gelingen. En ik was niet weinig hoog„ moedig, wanneer de menfchen tot mij „ zeiden , dat ik twee braave Zoonen „ had, en zulke wakkere knaapen als'er in „ het gantfche Dorp niet waren. Hierom „ oordeelde ik het best, hem zijnen gang „ te laaten gaan; tc meer,omdat ik toen„ maals in die dingen niet veel kwaad » zag. „ Maar hij fcheidde 'er uit met dit al„ les, van het oogenblik af dat hij het „ Euangelium van Gods Genade gehoord „ hadt. Toen verkoos hij liever, ver„ drukking te lijden met het volk Gods, „ dan alle de vermaaken der zonde te go„ nieten. Hij hadt geene vreeze, in het „ hectfte der vervolginge. Terwijl het „ gepeupel het huis pionderde en vèrniel„ de, in 't welk wij plagtcn onze Verga„ dering te houden, ftondt hij, al dien „ tijd, op een korten afftand van daar, in „ 't geheel niet verfchrikt zijnde; en moe„ digde zijnen broeder aan, en zeide: „ God zal ons verlosfen; laaten wij Jlegts „ op Hem vertrouwen. Ook was hij in 't 9 geheel niet aangedaan, wanneer hagel„ buijen van fteenen ons noodzaakten,; alle onze venfiers met planken te fluih 3 „ ten, Be BEKEE« IUNG VAN UIT" CHENS. '  l66 GODSDIENSTIGE De BEKEURINGVAN HIT JCHENS. „ ten. Op zekeren nacht hoorden wij een „ groot geweld en gedruis, even eens als „ van veel volks* en veele fternrp.cn. En ■ „ ons wierdt gezegd, dat zij waren in het „ huis van eenen onzer broederen , die „ omtrent een half kwartier gaans van „ ons woonde. Thomas gunde zich den „ tijd niet om langs den gewooncn weg te „ gaan , hoewel het uitcrmaate donker „ was; maar liep recht toe recht aan , over ,j flooten en hekken, tot dat hij bij het „ huis kwam. „ Het graauw,het geluit van menfchen „ voeten hoorende , liep weg; niemand „ bleef aldaar. Aldus, zeide thomas, „ wordt de Schriftuure vervuld: Eén van '„ u zal duizend yerjaagen. Zo als hij in „ het huis kwam , maakte het gezin toc„ bereidzels om van daar te gaan. Doch „ hij overtuigde hen wel haast, dat zij „ geene reden hadden om te vreezen; en, „ zij waren gczamentlijk zeer verheugd, „ en preezen God, die hen verlost hadt ,, uit de handen van onredelijke en wree„ de menfchen. Alle de venftefs en deu'„ ren wierden in ftukken geflagen, maar « niemand van het gezin befchadjgd, niet„ tegenftaande het groot getal fteenen7 die van alle kanten op hen geworpen „ wierden. Eenen zeer grooten fteer\ 1 vonden zij in de kribbe, dicht bij een '„ klein kind. Doch het kind was niet i befchadigd. Zo dat zij,in alle dingen, « zagen, dat de hand Gods over hen was p ten gqede? 9 Qm,  GESCHIEDENIS. 167 „ Omtrent achttien maanden geleeden, terwijl zijn broeder wil li am cn hij: „ werkten in de Put, met nog een ander 1 „ perfoon, riep deeze om hulp, en tho- 1 „ mas liep na de plaats daar hij was. On- ' „ der het loopen,ging zijn licht uit; doch „ hij vondt den man aan zijne ftemme, „ doch niet voor dat hij bijkans geheel „ begraaven was. Voor dat hij hem hadt ., opgedolven, ftortte de aarde wederom „ in; en hij zelve was ten naasten bij begraaven. 'Er verliep eenige tijd, zon., der dat zij wisten , of zij beiden hier , het leeven niet zouden moeten laaten, () WiLLiAii, het gedruis hoorende , fnelde na de plaats , en verloste ze bei,. den , naa verloop van eenigen tijd, Thomas fprak hier dikwijls van, prij„ zendeGod voor zijne wonderbaare Ver„ losfing. „ Een berigt aangaande de wijze , op welke hij vrede met God vondt, twee of drie maanden naa zijnen broeder , „ vond ik onlangs in zijn zakboekje; het kwam hoofdzaaklijk hier op neder. , Onder het leezen van de drie eerfte , Koofdftukkcn van den II. joannes, , terwijl ik in grooten angst en bc, naauwdheid der ziele was , gaf mij de , tlecrc greote vertroosting, bijzonder, lijk door deeze woorden : Zo veelen in , zijnen naam. gelooven, heeft hij magt ge, geeven om kinderen Gods te in.' den. Doch 5 kort daar naa wierd ik van alles ontE 4 j bloot, De sek i:e- ONG 'an hithiens,  i68 GODSDIENSTIGE De BTKKEKIN O van Hn CUENS. , bloot, en dagt dit God mij verlaaten , hadt , als een volkomen wegwerpzel, , Nogthans ging ik in mijn Bidvertrek, *, en zeide , met een bezwaard gemoed: , Heere , ik loove u, omdat gij mij niet , hebt over ge geeven aan den dood. Maar, , hoe zal ik voor u verfchijnen? Terwijl , ik fprak , antwoordde de Heere , en , paste mij deeze woorden toe : Ik beu , uwe Geregtigheid ; deeze verbraken de, , zonden,die voorheen mijnen Geest vast3 hielden.' „ Dikmaals klaagde hij , dat wanneer „ hij groote blijdfehap vondt, hij in het grootfte gevaar was , van hoogmoed, en ligtvaardigheid. En daarom zeide „ hij, hij wenschte liever, indien het „ Gods wil ware , altoos in een treuren-» „ den ftaat te zijn. Hij vondt insgelijks „ groote verzoeking tot hoogmoed, wan, „ neer hij meest gezegend wierdt in „ zijn fpreeken tot het volk. En dit was, s, de voornaame reden, waarom hij niet „ opwekte de gaave Gods, die in hem, j, was. „ Dikmaals herhaalde hij deeze woor„ den van paulus: H h goed voor eenen ,, mensch, geene vrouw aan te raaken; en „ die van job : Ik heb een verbond ge„ maakt met mijne oogen; waarom zou ik ,, dan aan eene vrouw gedenken ? Zeer „ naauwlettende was hij op zich zeiven , „ wanneer hij in gezelfchap was met de. p andere Sexe. En wanneer 'er geen an- „ der  GESCHIEDENIS, „ der mansperfoon behalven hem was, „ verliet hij doorgaans het gezelfchap,zo „ fpoedig ais hem doenlijk was. „ In het laatfte gedeelte zijns leevens, ,, was hij zeer gevorderd in de genade en „kennis van onzen Heere jezus „ christus. Hij zag zomtijds', zoals „ hij zeide , gramfchap of hoogmoed in ,, hem zeiven 5 doch zij hadden geen ver„ mogen; ook hadden zij liefde noch be„ geerte tot eenig fchepzel: zij waren al„ len in onderwerping onder zijne voeten. ,, Hij was meer en meer geftorvcn voor alle aardfche dingen, en vervuld met „ het vuur van Gods liefde. Het werk ,, Gods hadt een diepen wortel in zijn hart, cn hij was meer geworteld en gc- fondeerd in de Genade Gods. ,, Naa zijns broeders overlijden , vcra, klaarde hij niette kunnen rusten, van „ wegen zijn errïftig verlangen om hem te 5, volgen. Midlerwijl, nogthans, ftelde „ hij in praktijk, hetgeen waar van sa,, muel fprak, naamelijk, het geheele gezin eenmaal 's weeks bijeenroepen. „ Hij beftrafte mij cn zijne moeder in vers, fcheiden zaaken; maar wij konden hem ,, in geene zaak beftraffen. Ik kon hem of samuel niet overtuigen van zon5, de , twee jaaren of langer. „ Op Woensdag, den tienden van „ Herfstmaand, in den avond, bevondt a, hij zich ongcfteld: hij ging te bedde, 3i een weinig vroeger dan naar gewoonL 5 » te, Be bekee- ' RIN Cr VAN HIT- chens.  De Kekee- ring van hit; chens. king „ wen op God was nog het zelfde , en van HiTr 5) a]|e zijne woorden , zo wel dien nacht 170 GODSDIENSTIGE „ te, en wierdt wel haast van een harde „ koorts overvallen. Maar zijn vertrou„ wen op God was nog het zelfde , en alle zijne woorden , zo wel dien nacht „ als den volgenden dag, overtuigden al„ len , die tot hem kwamen , dat de yree„ ze Gods geduurig heerschte in zijn hart. „ Op Donderdag avond, tusfehen nc„ gen en tien uuren , terwijl zijne zus„ ters bij hem zaten, zeide hij: Heerex zal ik roepen, en zult gij niet antwoor* „ den ? Neen, dat kan niet zijn. Gij hebt „ beloofd, dat alwie in het geloof bidt, zal „ ontvangen. Toen begon hij te bidden „ voor zijnen Vader en zijne Moeder, 5, voor zijne broeders cn zusters, en in„ zonderheid voor haar , die bij hem zat: 01 mijn God, huuw haar aan u zeiven} „ Maak haar geheel heerlijk van binnen. „ Geef haar een onverdeeld hart. Ver„ volgens badthij voor zich zeiven : Nu, koom, 0 mijn God, cn heilig mij geheel „ cn al. Breng mij nader aan u zeiven, Gij weet, dat dit al mijn verlangen is. Geef mij het vermogen, om uv;e wonder„ lijke werken te verklaaren, eer ik heenen „ gaa. Dood, waar is uwe prikkel? Graf „ waar is uwe overwinning? „ Toen maria bis vink voor het „ bedde kwam, zag hij haar aan, en zcide: Nu ben ik vrij. Nu is mijn hart „ in vrijheid. Ik zal mijnen God hoven, ,, zo lang ik adem haale. Naa een geruimen tijd in den zelfden zin gefprooken te  GESCHIEDENIS. 17 c te hebben, lag hij een korten tijd ftil, , en berste vervolgens uic in een zeer „ hard, vuurig gebed, zijnde zijne ftem„ me geheel veranderd, en wordende ie„ der volzin uitgefproken met een ongemcenen nadruk. Hij badt, eerst voor 3, alle rangen en ftanden van menfchen, dat de Kerk van christus mogt voort?, geplant worden onder alle Natiën, dat tienduizendmaaltjenduizenden tot God mogten bekeerd worden , en alle de „ volken der aarde hem loovcn. Vervolgens badt hij vooralle Dienaars van ?, het Euangelium , van den grootften tot ,, aan denkleinften: bijzonderlijk voor de „ zulken, welke God in de jqngfte tijden gebruikt hadt, om te zoeken en te bchouden de zulken , die in Cornwales ver„ looren waren. Daarnaa badt hij voor johan trembath , dat hij mogt ,, leeven ter eere Gods, die hem te rug gebragt hadt van de poorten des doods, 1, en tot een middel verftrekken, om vee,, le zielen te behouden van de grievende „ fmarten des eeuwigen doods. Wijders „ badt hij voor het Genootfchap: O Heere , vereenig hen als het hart van een éénig man ! O neem van hun weg den geest van ondankbaarheid , en laat niet toe, dat zij elkander bijten of verfcheu9, ren. Genees gij hunne af zwervingen. en bedek hen met de banier e uwer liefde i „ Met zijne gebeden gingen gepaarc g, geduurige dankzeggingen. Zomtijdj '— „ loof De BEKKERINGVAN UiTC1IEHS. ;  Ds bekkeringvan hit chens. 172 GODSDIENSTIGE „ loofde hij God voor 't geen hij ge-, daan hadt ; biddende vervolgens : O mijn God, voleindig uw werk, en neem " mij op in uw Koninkrijk ! Is dit de dag, „ 6 mijn God, op welken ik mijnen broe- „ der zal kusfen in het Paradijs ? O Heere, de Engelen hebben reeds U ge„ preezen om mijne Bekeering. Is dit de „ dag, op welken ik, nevens hun, U zal. ,, loeven? En, ó mijn God! ik gaanu hee„ nen om mij bij hen te voegen, om U lofzangen te zingen tot in Eeuwigheid. „ Vervolgens badt hij, mee grooten „ ernst, voor mariabisvinh en zijne ,, eigen zuster; beide welken hij, in het „ begin van den avond, hadt verzogt, bij hem te blijven , tot dat hij in de ,, Eeuwigheid ware; dat zij nimmer traag „ mogten worden of bezwijken in haare „ gemoederen; dat God in haare harten „ wilde uitftorten den geest der heiligmaakinge, en haar geeven een ondcrwcr„ pelijken wil, om te draagen al wat zijne Voorzienigheid haar zou opleggen j 'er nevens voegende: Zij zullen loopen % „ cn niet moede worden. Ik wectc , dat, ,, wij elkander zullen ontmoeten, en lof„ zangen zingen Hem, die op den throon. y, zit, en den Lamme, altoos en eeuwig. „ lijk! „ Hij vervolgde :" , O hoe goed is , God jegens mij, dat hij mij eene tong 1 heeft gegeeven om hem te looven ! Een , weinig tijds, nog een weinig tijds, er» , ik  GESCHIEDENIS. 173 , ik zal hem looven in den hemel! O hoe , groot is Gods goedheid , «lat ik , een , aardworm , aldaar zal ftaan , op den 1 , berg Zion, met de driehonderd vierèn, veertigduizend, welke hunne klederen' , gewasfchen hebben cn wit gemaakt in , het bloed des Lams! Hier is een voor, regt; hier is een wonder, dat ik tot een , kind Gods gemaakt ben ! Ik ben een , kind Gods en een medeërfgenaam met , christus, en ik zal lpoedig zijn daar , ik hem tot in Eeuwigheid zal aanfehou, wen : ik, ja ik, die een afwijkcr van , God geweest ben! Maar hij heeft mijne , afwijkingen geneczen, en mij vrijwil, lig liefgehad!' ., Kort daar naa zeide hij:" , Ik heb , U lief, ö mijn God; gij weet dat ik U , liefhebbe , omdat gij mij eerst hebt , liefgehad. O ! welk eene liefde is deeze, , dat God zich vernedcre' cm mij lief te j hebben! En zijne komst is aanffcaande om , mij t'huis te haaien! O! ik zie duizen, den en tienduizenden Engelen! Ziet gij y zeniet? O broeder trem.bath, ziet , gij niet, na welk eene heerlijke plaats , ik heenengaa? Ik gaa heenen, om ver, eenigd te worden met Engelen en Aards, engelen, en met al het hemelfche ge, zelfchap. Ik gaa heenen, om met God , te heerfchen, onder tienduizenden zijner , Heiligen, en mij te koesteren in de ftraa, len zijner liefde, altoos en eeuwig- $) Kort De iElvEE- - ung ;an hit- 3 HENS.  De ÜEKIÏEEINGVAN HIT fcHENS. 174 g o ö\$ d i è n s f t ö ê „ Kort daar op KfARiA bisvine aan» „ ziende, Zcidë hij :" , Kunt gij niet , jezus zien koomen, met eene ontelbaare fchaare van Engelen, en'de gou, den baniere ontrold ? Zij koomen, om' , mij te draagen in den fchoot yan mijnen' , God. Open hunne aogen, ö God, op, dat zij ze mogen zien. O! welk een goe, den God hebbe ik gediend ! Ik ben ge herj ligd, naar ziel , lichaam cn geest. Ilc , ben witter dan fnceuvv. Ik ben géwas, fchen in het bloed mijns Veriosfers.' , Wel , ik ben geheel God. Mijn hart , is vol van God! O! laat' ze, die mij , thans hooren, Ulooven, eeuwiglijk err , altoos I' , En, nogthans, ben ik mijnen God ongetrouw geweest. Want hij gaf mij' 4 een gelchenk , en ik heb het niet ten' , goede befteed. Ik dagt , niet waardig , te zijn, te ftaan aan de wegen, en zon, daars tot bekeering te roepen. Maar, 6 God,Lgij hebt ook dit mij vergeeven ,: , en ik zal U nu verkondigen, zo lang ik j adem haale.' „ Een uur lang bieldt hij niet op, al„ dus te bidden en te looven. Zijne Ou„ ders des Vrijdags, vroeg in den mor„ gen, binnen' koomendc , zeide hij:" Ö mijne Moeder, gij zult niet fchreien, i mij tot zulk een liefhebbenden God' ziende gaan!' Mijn Vader en mijneMoe, der zullen geene afzwervers zijn. Neen; t ik weet dat God hen liefheeft, en dat • » vvij  GESCHIEDENIS. *>j , wij allen gezamentlyk elkander zullen , ontmoeten in den hemel, om hem te , looven in alle eeuwigheid.' „ Vervol„ gens zijnen broeder aanziende, die om„ trent twaalf jaaren oud was , zeide' „ hij:" , Gaa van mij af, uit vreeze dat , de ziekte tot u zou overflaan: want ik , vreeze dat gij niet bereid zijt tot fter, ven. Gij hebt de Genade Gods ver, fpeeld. De Oogst zou kunnen koomen, , voor dat gij vernieuwd zijt naar Gods , beeld ; en hoe zoudt gij dan verfchij, nen V Roep uit alle uwe magt tot God. , Strijd met al uw vermogen: roep tot , hem, en God zal hooren.' ,, Vervolgens zeide hij:" , Strek mij, ne beenen uit, opdat ik rechtuit mag , leggen, om mijnen adem uit te blaazen. , Wanneer ik daar ben, bezingt mij dan , al den tijd, bezingt mijn lichaam na het , Graf; zet mij bij, naast mijnen broe, der, en ten zelfden tijde zal mijn Geest 5 met den zijnen vereenigd worden, en , met de tienduizendmaaltienduizendenEn, gelen en Geesten, lofzingen Gode en den , Lamme eeuwiglijk.' ,, Naa zo lang te hebben gefproken , 5, tot dat hij ten einde van zijnen adem j, was, zweeg hij ftil; doch begon kort daar naa wederom:" , Hoort nu de 4 woorden van een ftervend mensch, een , leevend wonder, een Christen, zege} praaiende over den dood! O! welkeenen I God dienen de Christenen! Welk eenen \ . , God De 5EREE- :hens.  Be BEKEERINGVAN HITCHENS. 176 GODSDIENSTIGE , God hebbe ik gediend! Looft hem met , mij eeuwiglijk. Ziet de onmeetelijkë , goedheid onzesGods! Hij heeft nu mijn , hart vrij gemaakt , opdat ik hem mag looven, cn ik kan niet zwijgen, zo lang , ik adem haale. Gaat heenen, verkon, digt dit aan de geheele waereld. O broe3 ders! Welk een goeden God dienen wij i , Vreest niet om dit van verre te verkon, digen! Gaat heenen, toont het aan de , volken,opdat zij mogen koomen en ins, gelijks hem dienen.' „ Toen hij uitfehcidde met fpreeken» }, verhefte zich wederom de benauwdheid j5 op de borst; hij maakte hier melding 5, van, en zeide:" , Terwijl ik God loo, ve, is mijn hart vrij; doch wanneer ik j daar mede uitfeheide , gcvoele ik we, derom deeze drukking. Doch ik mag 5 dit wel verdraagen: want dit is alle de , helle, welke ik zal hebben.' „ Toen „ fprak hij met verheffing der ftemme:" , De ziel vaart op na 't eeuwig heil, , Om 't Christen feest te houden. , Hij heeft mij gewasfehen , en ik bert , witter dan fneeuw. God is de mijne, , en ik ben Gods. Ik zal fpoedig bij hem , zijn.' „ Aldus ging hij voort, tot daC „ de fpraak hem begaf."  GESCHIED E IN I S. 177 B E R I G T wegens de A N T I N O M I A A N E N. Deeze Aanhang heeft zijnen naam ontleend van eeuzamengcfteld Grieksch Woord, zo veel betekenende, als ftrijdig tegen de wet: aanwijzende eene ftrijdigheid tusfehen twee wetten, en tusfehen twee leden der zelfde wet. De eerfte ftigter van deezen Aanhang, van welken wij eenig narigt ontmoeten, was zekere joannes agricola; hij leefde omtrent het midden der Veertiende Eeuwe; hij leerde, dat de Wet in geenen deele noodzaaklijk is onder het EuangeKum; dat de goede werken onze zaligheid niet bevorderen , noch de kvvaade werken aan dezelve nadcclig zijn; dat de Bekeering niet moet gepredikt worde uit de Tien Geboden, maar alleen uit het Euangelium: of, met andere woorden, hij Was 'er op uit, om de Euangelifche Vrijheid te verheffen boven alle Zedelijke Rechtheid, en de beweegmiddelen tot deugd gering te fchatten, als ongenoegzaam tot verdere zaligheid. , Nogthans wierden de Antinomiaanen, eerst naa de Kerkhervorming, in Enge* land bekend; cn zij wierden niet aanmerkelijk in getal, vóór bet uitbreeken der VII. deel. M bur- De ANTINOMIAANEÏf.  De SUIAANEN 178 GODSDIENSTIGE* burgeroorlogen , in de jongstvoorgaande Eeuvve. Zommigen van de Schotfche . Presbijteriaanen vatteden de pen tegen hem op, onder andere rutherfoord: deeze beweerde dat ze allen moesten gehangen worden. Rutherfoord wierdt met zeer veel geleerdheid wederleid, door verfcheiden Geestlijken , onder welke de volgende inzonderheid uitmuntten. Tobias crisp, Dokter in de Godgeleerdheid , overleeden in den jaare 1641. Hij was een uitfteekend Prediker, en een godvrugtig man. In 't eerst was hij een ijverig voorftander van de Arminiaanfche leere; doch naderhand van gevoelens veranderende, lloeg hij over tot de tegenovergeftelde uiterften "der Antinomiaanfche begrippen. De Uitgeever van zijne Werken zegt: „ Dat zijn lee„ ven zo onfchuldjg was, en zuiver van „ allen kwaad, zo vuurig in alles goeds, tj dat het fcheen beftemd en ingericht te „ zijn om te dienen tot een werkdaadige „ wederlegging van den laster der zulken, „ die heimelijk te kennen gaven, dat zij„ ne leere tot Losbandigheid den weg „ baande." Hij bezat aanzienlijke rijkdommen , met welke bij zeer veel goeds deedt. Johan saltmarsh, van Magdale. na-Kollegie, een man,zegt neale,van eene leevendige verbeeldingskragt, geen flegt Dichter, en een goed Prediker; hij was Kapellaan van het Parlements-Leger. Zeer  GESCHIEDENIS. 179 Zeer ongewoon was , volgens het verhaal van rushworth, de wijze van zijnen dood. Op den vierden van Wintermaand des jaars 1637, zich bevindende in zijn huis te llford, in Esfex, zeide hij tot zijne huisvrouw, dat hij in eene verrukking van zinnen geweest was, en van God eene boodfehap hadt ontvangen, welke hij terftond aan het Leger moest overbrengen. Nog dien zelfden nacht vertrok hij na Londen, en van daar na Windfor. Verfcheenen zijnde in de Vergadering der Bevelhebberen, zeide hij hun, dat de Heere hen hadt verlaaten; dat hij hunne Raadplcegingen niet zou doen voorfpoedig zijn, maar hen verdelgen, door onderlinge verdeeldheden, omdat zij het volk Gods hadden zoeken te verdelgen, dezulken, naamlijk, die hun in de grootfte zwaarigheden hadden bijgeftaan. Van daar ging hij bij den Generaal, en zonder zijnen hoed af te neemen, zeide hij hem, dat God op hem zeer misnoegd was, omdat hij heiligen in de gevangenis hadt geworpen. Diergelijk eene boodfehap deedt hij aan cromwell, en vorderde van hem , dat hij kragtdaadige maatregelen zou beraamen, ter flaakinge van de leden van het Leger, die gevangen wierden gehouden , omdat zij met den Algemeenen Raad niet bewilligd hadden. Vervolgens nam hij affcheid van de Bevelhebbers , hun aanzeggende, dat hij nu zijne boodfehap hadt gedaan, en hen moest M 2 ver- Di A.NTINÖMIAANEFf,  i8o GODSDIENSTIGE De ANTINOIUIAANEN, verlaaten , om hem nooit wederom te zien. Daar naa ging hij na Londen, en nam aldaar affchcid van zijne vrienden, zeggende dat zijn werk verrigt was, cn verzoekende aan zommigen hunner , te zorgen voor zijne huisvrouwe. Op Donderdag, den negenden van Wintermaand, keerde hij weder tc llford, in volmaakte gezondheid; den volgenden dag zeide hij tot zijne vrouwe , dat hij nu zijn werk voleindigd hadt , en moest heenen gaan tot zijnen Vader. Op den volgenden Saterdag morgen, den elfden der maand,lag hij fpraakeloos te bedde, en hij overleedc te vier uuren in den agtermiddag. 't Is zeker, dat in zijne Leerredenen, begrecpen in twee deelen, uitgegeeven door de Uitvoerders van den Uiterften Wille vanDr. cmsp,en bij welke wijlenDr. gul eenige aantekeningen heeft gevoegd , veele zeer bedenkelijke Hellingen voorkoomen. Hij vergenoegt zich niet met te zeggen, dat het lijden van christus gefchiedde voor de fchuldigen, maar hij beweert uitdrukkelijk, dat hij de zonde zelve was : een gevoelen, aan welk wij geen zin weeten te hegten. De Apostel zegt, in de daad, dat God hem (christus) voor ons zonde heeft gemaakt; doch, % op eene andere plaats, verklaart hij, wat hij met deeze woorden bedoele: Hij heeft geleeden , hij de regtvaardige voor de on* regtvaardigen. Ware dan christus de zonde zelve geweest, hoe zoude hij dan eene  GESCHIEDENIS. 181 eene verzoening voor dezelve gedaan hebben ? De woorden betekenen niets meer, dan toerekening , of eene plaatsbekleedende offerande, door welke christus gefield wierdt in de plaats der zondaaren. Wat aangaat saltmarsh's Schriften, bij eene oppervlakkige leezing bchaagen zij; doch bij eene aandagtiger overweeging , vervalt de kragt der bewijsredenen. Gelijk de Antinomiaanen nimmer zeer talrijk waren,dus ontmoet men ook weinigebijzonderheden, hen betreffende, der optekeninge waardig, vóór de tegenwoordige Eeuw. Ten tijde der Burgeroorlogen , waren de Kerken opgevuld met Predikers van verfchillende Gezinthedcn; zommigen van dezelve waren Antinomiaanen: doch zints dien tijd tot aan de opkomst des Methodistifchen Aanhangs , omtrent veertig jaren geleeden, wierdt van bun , in Engeland , niet veel gehoord; misfchien hadden zij geene twee Vergaderplaatzen. Thans zullen wij overgaan om verflag te doen van hunne leerbegrippen in die tijden,en vervolgens over hunnen tegenwoordigen toeftand handelen. Zij geloofden, dat het geheele werk van 's menfchen zaligheid volbragt wierdt door christus, aan het kruis; dat onze zonden, te gelijk met het bloed van christus, wegftroomden ; dat, ten dien tijde, alle onze zonden wierden wegM 3 ge- De ANT1NORIIAANSN.  182 GODSDIENSTIGE De ANTINOMlAANEN. genomen door christus, en voor eeuwig uitgewischt; dat, tot regtvaardigmaakinge en zaligheid , niets anders behalven het geloof vcrciseht wordt; dat 'er niet meer dan één pligt is, naamelijk, die van te gelooven ; dat de mensch niets moet doen , maar gerustlijk agt geeven op de ftemme des Heeren. De poorten des hemels zijn geflooten voor de werkenden, maar ftaan open voor de gcloovenden. Indien wij niets doen om den hemel, doen wij zo veel als God van ons eischt. Vastelijk te gelooven,dat christus den dood voor ons heeft geleeden, is genoeg; wij behoeven niets meer. Wij worden geregtvaardigd , door het onderwerpen van ons oordeel aan de waarheid van Gods Genade in jezus christus. Om geregtvaardigd en zalig te worden, is het niet noodig dat de mensch eenige werken doe. God eischt niet van u, dat gij iets doet om zalig en geregtvaardigd te worden. De Wet fpoort u aan tot werken; maar het Euangelium verbindt u om in 't geheel niets te doen. Ja, de werken worden niet alleen niet vereischt, maar zij zijn verbooden. God verbiedt ons te werken om de Regtvaardigmaaking ; en wanneer Apostel paulus de menfchen aandringt om tc- gelooven , is het zo veel alsof ïn'j hun beval, niet te werken. De zedelijke Wet is niets voor den mensch. Door geenen eisch der Wet is de mensch verpligt om een enkelen Hap te  GESCHIEDENIS. 183 te gaan, een enkelen penning te geeven, te eeten , of een brok over te laaten. Want wat deedt onze Heer met de Wet? Hij fchaft die af. Een gecstlijk mensch aanfchouwt de Regtvaardigmaakende Genade in het gelooven, zonder dat hij gehoorzaame aan geboden, raakcndc den uitwendigen Eerdienst en goede werken; Kol. II. 20. Uitwendige dingen bevorderen de zaligheid niet. Indien liefde tot God, en liefde tot onzen naasten,en het onderfteunen van de armen, ten eenemaale onvoordeelig en onvermijdelijk zijn, zo wel tot onze Regtvaardigmaaking als Zaligheid, dan zijn deeze uitwendige werken , in het onderwerpen aan uitwendige inzettingen , naamepjk , de inzettingen van christus, veel minder nuttig. Zulke menfchen voeren de gevaarlijkfte foort van Paaperij in, en verkeeren het Euangelium van christus, die den menfchen diets maaken, dat indien zij zich niet onderwerpen aan de inzettingen van den Heere jezus, hij hen niet zal belijden voor zijnen Vader. Het is beter dezelve niet in praktijk te brengen, op die Euangelium verdervende grondbeginzels, tot het verderf van onze zielen. Een geloovige heeft geene inwoonende geregtighcid of heiligheid. Uit te zien na inwoonende geregtighcid, is, den geest tc vcrlochcncn, en het bloed des Verbonds met voeten treeden. Maar de geloovigen hebben in zich zelve geene inwoonende M 4 De ANTINO» MIAANEN,  i84 GODSDIENSTIGE De MtAANEM. geregtighcid. Onze geregtigheid is niets, anders, dan de toerekening der geregtigheid van christus. Een geloovige, heeft in zich zclven geene heiligheid, maar in christus alleen. De beproevingen van den Geest, doorgaans Heiligmaaking genaamd : als liefde, vriendlijkheid , lankmoedigheid, goedheid, zagtmoedigheid, maatigheid , maaken ons heilig voor God , noch in onze eigen Geweetens, dat wil zeggen, wij worden goed noch heilig, door eenige inwendige hoedanigheden of neigingen , maar rein enheilig gemaakt zijnde in onze eigen Geweetens, door te gelooven in christus, brengen wij inwendig en uitwendig voort vrugten der heiligheid. Een geloovige wast niet op in heiligheid, gelijk hij opwast in de liefde tot God en de menfchen. In 't eigen oogenblik als hij geregtvaardigd is, wordt hij geheiligd geheel en al, en hij is niet meer of minder heilig, van die uüre af tot op den dag van zijnen dood. Volkomene regtvaardigmaaking, en volkomene heiligmaaking gefchieden in het zelfde oogenblik, en geene van beiden is, derhalven, vatbaar voor wasdom, of vermindering. Wij moeten opwasfen in de genade, maar niet in heiligheid. In 't oogenblik als wij geregtvaardigd worden, zijn wij zo rein van hart, als wijooit zijn zullen. Een nieuw gebooren kind is zo zuiver van hart, als een vader in christus;'er. heeft geen onderfcheid plaats, J3ij  GESCHIEDENIS. 185 Bij dit ineengetrokken berigt, wegens de grondbeginzels der Antinomikanen ,. zullen wij voegen den zaaklijken inhoud 1 eens bricfs , door eenen van hun gefchreeven. „ Ik hebbe gelegenheid gehad op temer„ ken, dat zo dra een mensch de zalig„ heid door christus alleen gelooft cn „ belijdt, zonder de werken van regt„ vaardigheid als door hem gedaan, maar „ onmiddelijk, op zijne omhelzing van zo» „ danig eene belijdenisfe, hij zal gebrand„ merkt worden met den naam van An„ tinomiaan , hoewel hij , ten zelfden „ tijde , niettegenftaande zijne verande„ ring van belijdenisfe, wat aangaat zijn „ gedrag en leevenswandel, zo onberis„ pelijk zij, a!s de naauwstgezette Le„ galist; waar uit vrij duidelijk blijkt,dat „ de naam Antinomiaan aan veelen , bij „ wijze van verwijtinge of befpottinge, „ gegeeven wordt, en dat veelen dus ge„ naamd worden , op welken deeze be„ fchuldiging niet met regt kan worden „ toegepast , dewijl zij alle hunne eigen „ werken verzaaken , als vcrdicnstlijk en 0 aangenaam bij God ; doch dit bewijst „ niet, dat zij niet getrouw zijn kun„ nen in de bctragting van alle zodanige „ goede werken, welke noodzaaklijk zijn „ tot eene heilzaame inrichtinge van de zamenleevinge. Zij erkennen de bil„ lijkheid cn noodzaaklijkheid van dezelw ve; doch bevveeren , dat zij niet uitM 5 „ maa- De \NTINOHAANEM.  i8r5 GODSDIENSTIGE De ANTINO- MIAANEN, 3 9 » „ maaken een 'gedeelte van dat Konink„ rijk , 't welk geestlijk , en niet van „ deeze waereld is. Gelijk ik verre ben „ van te denken , dat de Godsdienst van „ jezus blootelijk in uitwendigheden „ beftaat, dus denke ik ook niet,dat een „ ingewikkeld zamenftelzel van leerbe„ grippen , die de gemeene bevattingen „ te boven gaan, in eenigen opzigte nood„ zaaldijk is, maar veeleer nadeelig voor „ hun, die wenfchen geftigt te worden „ door 't geen zij gelooven. Twee ftuk-. „ ken fchijnen mij toe volftrekt nood.. „ zaaklijk te zijn : naamlijk , de kennis „ van ons zeiven , van den waaren „ ftaat der menschlijke natuure , en da „ kennis van de zaligheid , in en door „ den beloofden messias of Verlos„ fer; of, met andere woorden, dat je„ zus de Zoon Gods is; dat hij ge, ftorven is voor onze zonden, en opge„ ftaan tot onze Regtvaardigmaakinge, , overeenkomftig met het getuigenis der , Schriftuure. Dat de mensch een zon, daar is , hier voor leveren de Reden en , de Openbaaring de duidelijkfte bewijzen , uit; waar uit insgelijks klaarblijkelijk , is, dat hij veroordeeld is in zijne beste , daaden en verrigtingen door de Wet , zijns Maakers; welk geestlijk en godlijk , gebod de verdoemenis uitfprcekt over , allen, die op bermhartigheid en welbe, haagelijkheid hoopen , door eene ge- deeltlijke en onvolmaakte gehoorzaam- n heid»  GESCHIEDENIS. 187 „ heid. Gelijk tegenftrijdige dingen el„ kander ophelderen, dus dient de kennis „ van ons zeiven, van de zwakheid en „ broosheid onzer Natuure, ter opheldc„ ringe van de fchoonheid en uitgebreid„ heid der Godlijke Genade, zo als dezel„ ve geopenbaard is in den perfoon van „ christus onzen Verlosfer. Om in „ oprechtheid en onpartijdigheid voor mij „ zeiven tc fpreeken , zonder opzigt op „ eenigen perfoon of Aanhang, hoe ook „ genaamd: Als een Christen erkennc ik „ christus als den eenigen grondflag „ mijner hoope op God , mijner aannee„ minge bij hem, en mijner blijdfehap in „ hem; ik grondveste alleen mijne belan„ gen , ten aanzien van tijd en eeuwig„ heid, op hem,als mijne wijsheid om mij „ te geleiden door alle de kronkelpaden „ des leevéns : ik zie bermhartigheid be„ ftaanbaar met regtvaardigheid, en eene „ volheid van genade zich uitftrekkende „ tot de fchuldigen, en allen in overeen„ ftemming met ieder eigenfehap der God„ heid, in en door den eenen Middelaar „ tusfehen God en de menfchen, den „ mensch christus jezus: de over„ eenftemming en de gelijkluidendheid der „ heilige bladeren zie ik insgelijks in hem, „ van welken mozes en de Profeeten „ fpreeken ; ieder gebod door hem ver„ vuld , ieder bedreiging door hem ver„ draagen, en ieder beloofde zegening n grijpe ik aan, als mijn wettig erfdeel', „ ir De \NTWOMIAANEW»  188 GODSDIENSTIGE De AMTINOM1AANEM „ in en door hem, mijn heerlijk en ver„ heerlijke hoofd. In gevolge van deeze • „ betrekkinge tusfehen christus, als „ het hoofd, en de Kerk, zijne leden, zijn de voorregten onuitfpreekelijk groot en uitgeftrekt , tot welke zij regt hebben ; en nogthans erkennen zij, met cer" biedigheid, de uitfteekendheid van hun M hoofd in alle dingen. De naam jezus, een Zaligmaaker, is voor mij een zoe" terluidend, voortreffelijker en eenftem" miger geklit, dan de welluidendfte tooM nen van de best geftemde fpecltuigen. De geheele Schepping, in haare groote uitgebreidheid en verfcheidenheid, is n voor mij als eene volmaaktgelijkenn de afbeelding van die volmaakte "n feboonheid en volkomenheid, welke in zijnen aanbiddelijken perfoon woont; ieder beminnelijk karakter,door 't welk hij onderfcheiden wordt, is voor mij bezwangerd met leering, bewondering en vertroosting; hij is dierbaar en eerwaardig in mijne oogen , en de taal des Apostels is bij mij zeer gemeenzaam, naamlijk: Ik rekene alle dingen fchade te zijn, om de uitneemendheid der kennisje „ van jezus christus mijnen Heere. Terwijl ik hoore van verfchillende klan■ ken van de onderfcheidene Sektarisfen , „ als hebbende geleerd te onderkennen de „ ftemme des waaren Herders, kenne ik „ eenen, die nooit verandert. Ik zie geen n gevaar van in dwaaling te vervallen, n ter-  GESCHIEDENIS. 189 „ terwijl ik de toevlugt neerae tot, en „ alle mijne onderfteuningen verzamele „ bij hem , als de fontein der waarheid „ zelve. Dus gaa ik voort, in vertrou„ wen op en gemeenfchap met mijnen Heer „ en Zaligmaaker ; als hebbende eenen „ ftraal zijner heerlijkheid , befpiegele ik „ zomtijds de vermaakcn , welke nood„ zaaklijk moeten voortvloeien uit eene „ gelukzalige en onfterflijke beftaanlijk„ heid. Tot dien tijd toe, is mijn heer„ fchend gebed en fmeeking , dat hij mij „ wil onderwijzen in alle dingen, door „ zijnen invloed en geest, opdat ik, on„ der een gevoel van mijne eigen onge„ noegzaamheid , mag berusten in zijne „ volheid; dat ik, met eene bctaamelijke „ dankbaarheid der ziele, moge erkennen „ ieder bewijs zijner goedheid, in alle de „ bedeclingen zijner Voorzienigheid en „ Genade ; dat ik moge hebben een ge„ duurig gevoel zijner tegenwoordigheid, „ welke bevat de volheid der blijdfehap; „ de uitzigten van zijn verzoend Ver„ bond , 't welk het leeven aangenaam „ maakt , cn de rechte zoetigheid ver„ fchaft aan alle redelijke genietingen, „ door het maaken van eene evenre„ dige waardcering van perfoonen cn „ zaaken; fpreekende in alle onderwcr„ ping aan den godlijken wille , om in „ ftaat te zijn hem te regt vaardigen ir „ het geheele ontwerp zijner bedeelin » ge> jegens de kinders der menfchen. - „ Maar De ANTINOM1AANEN. I  De ANTINOMIAANEN 190 GODSDIENSTIGE „ Maar,misfchien ,zult gij zeggen, waC „ is dit alles , zonder het uitwendige of ,„ werkdaadigc gedeelte? Ik antwoorde, „ dat gelijk het mindere noodzaaklijk „ moet ondcrgcfchikt zijn aan het meer„ dere, dus ook, daar de Godsdienst van „ jezus den vereischten invloed heeft „ op het gemoed, alles wat eerlijk en lof„ waardig is , alles wat eenen redelijken „ mensch, wat eenen Christen betaamt, het „ natuurlijk uitwerkzel zijn zal, even ge„ lijk eene goede vrugt het natuurlijk uit„ werkzel eens goeden booms is." Menfchen, die de beginzels der hedendaagfche Antinomiaanen kennen, zullen, misfchien, zich verwonderen over eenige uitdrukkingen in deezen brief, en over den geest der Christlijke liefde, welke dezelve ademt. De Schrijver fchijnt 'er niet op gefield te zijn, om met den naam van Antinomiaan becijteld te worden. Wat aangaat den tegenwoordigen ftaat der Antinomiaanen, zij fChijnen merkelijk in verval te zijn. God heeft der menschlijke natuure iets ingeplant , 't welk zelf de Heidenen doet zidderen op de gedagte van eenen Godsdienst, welke geene Zcdekunde inprent. Wanneer deedt christus goed hier beneden, dan om ons een voorbeeld te geeven, zo wel als om eene verzoening te doen voor onze zonden? Waarom leerde christus zijne naavolc;ers goeddoen , en wees hun tevens de iiatuur en noodzaaklijkheid der heiligheid aan,  GESCHIEDENIS. 191 aan, indien het niet ware om een gedeelte van zijnen Godsdienst uit te maaken ?. Alle de Apostolifche brieven zijn vol ge-1 boden van deezen aart. De Heer clement ellias , een voornaam Godgeleerde, befchrijft, in zijnen Schriftuurlijken Catechist, den Godsdienst , als eene toewijding van den geheelen mensch aan den wille Gods. Maar, gewisfelijk, is christus niet in de waereld gekoomen om in te voeren een zamenftelzel van losbandigheid ; en losbandigheid moet het zijn, indien het onderwerp niet door ftaavingen bekragtigd worde. De ftaavingen van alle Godsdienften zijn verbintenisfen tot pligten; en het woord Pligt bevat drie zaaken: onzen pligt jegens God, den Naasten en ons zeiven. Onze pligt jegens God bevat onze agtgeevingopalle Godlijke inftellingen, die ons in zijn woord zijn voorgefchreeven; oprecht te zijn en ons zeiven te bewaaren van alle befmettinge , en zo veel mogelijk is, te fpeenen van de waereld. Onze pligt jegens den Naasten beltaat in het doen van alle goede dienften, welke wij bun kunnen betoonen , beftaanbaar met de natuur van onze Geweetens. En, eindelijk , onze pligt jegens ons zeiven beftaat in het agtgeeven op de twee boven gemelden , omdat , hoe wij in deeze vlijtiger zijn, hoe wij onze tijdlijke en eeuwige belangen kragtiger bevorderen. Alle deeze dingen worden , ondertus- fchen, De iNTINO- ilIAANENV  De ANTINOMIAANEN, 19a GODSDIENSTIGE fchcn, van de Antinomiaanen veragt , ert zij leeren, dat de menfchen zo veel mogen zondigen, als hun behaagt: omdat, alhoewel God de zonde haate, hij, nogthans, vermaak fchept in het vergeeven van dezelve. Misfchien zal dit gevoelen als fchrik wekken de voorkoomen aan de zulken, die eenig denkbeeld hebben van de Godlijke Volmaaktheden , van den toeftand der menschlijke Natuure , en de Christlijke Bedeelinge. Zij, die den naam van christus noemen, bchooren af ftand te doen van üngeregtigheid; maar, welke aanmoediging kan 'er plaats hebben tot deugd, of zedelijke pligten, daar de menfchen geleerd worden , dat zij volftrcke onnoodig zijn? Voor zo veel ons bekend is , hebben deeze lieden niet meer dan twee of drie Vergaderplaatzen in Engeland; maar, overeenkomftig met de natuur hunner praktijken, en, in de daad, de praktijken van allen, welke in dusdanige gevoelens ftaan, ontvouwen zij hunnen Godsdienst in openbaare huizen. Dewijl de Zedelcere, volgens hun zeggen, een onnoodig ding is, en heiligheid geen bewijs van geloof zijn kan, vergaderen zommigen hunner in eene kamer in een openbaar huis, eiken Zondag avond, hebbende voor zich het zo zeer veragte boek , den Bijbel. Jeder lid betaalt een kan bier, 't welk, door het gezclichap, zeer gezellig wordt gedronken. Daar naa wordt  GESCHIEDENIS. 193 wordt 'er een Sehriftuurtcxt gelcezen, en elk bij beurten opgeroepen , om zijn, gevoelen voor tc draagen. Hier op volgt: een hoop niets beduidende wartaal ; en 'er wordt alles, Wat men zich kan verbeelden , voortgebragt tegen heiligheid cn goede werken. De gewijde Schriften worden tot dc fnoodlte oogmerken misbruikt, te weetcn, om eene wijde deur te openen voor onheiligheid; de jeugd wordt bedorven onder den gefchöndencn naam vail Godsdienst. Eenige weinige zotte en geringe lieden woonen deeze zamenkomften bij; en wij fchróomen niet te beweeren, dat het de liegt (te daad is , welke zij kunnen pleegen. Zij doen al wat zij kunnen, om de Schriftuure te verdraaien, en alle Godlijke inzettingen met voeten te treeden. Eigenbelang moge hen leeren of aanfpooren om agt te geeven op hunnen pligt in deeze waereld;maar wat de Eeuwigheid betreft, zij ftcllen 'er zo weinig belang in, dat die geduchte gedagten, welke de gemoederen der Christenen doorgaans zo zeer aandoen , geenen indruk op hen maaken- Tot ons leedweezen moeten wij deeze Afdeeling bePiuiten,met eene aanmerking, ons van goederhand medegedeeld, dat alle de Antinomiaanen in Engeland oorfpronklijk zo genaamde Irreguliere Methodisten waren. De hitte der vcrbeeldingc misleidt zomwijlen het oordeel , cn fpóort hen aan om als waarheid aan te neemen, 't geen VIL deel. N zij De illAANftfl  De ANTINO&IJAANEN. B & 194 GODSDIENSTIGE zij naderhand ontdekken valsch te zijn. De flegte trekken, welke gefpeeld worden door menfchen, die den fchijn vertoonen van een verheven rang in de Godzaligheid, neemen zwakke gemoederen in tegen den Godsdienst , en vervoeren hen tot allerlei ongerijmdheden. Constantinus de groote plagt te zeggen: Dat indien hij eenen Bisfchop eene ongeregeldheid zag bedrijven , hij dezelve verbcrgde , opdat zij aan de zwakken geene ergernis mogt geeven. Gelukkig ware het, indien zij, die waanen eene verhevene maate van kennisfe in den Godsdienst te bezitten, agt gaven op deezen ftokregel.  GESCHIEDENIS. 195 B E R I G T WEGENS DEN AANHANG; DER ZO GENAAMDE KALVINISTISCHE METHODISTEN. Om twee redenen laaten wij het berigt wegens den Aanhang,hier genoemd, op dat der Antinomiaanen volgen: De Arminiaanfche Methodisten hebben gehandeld volgens een ontwerp, 't welk wij niet als volkomen zamenhangende zullen voordraagen , hoewel fchoonfehijnende; doch, van den anderen kant,zijn de Antinomiaanen overgefiagen tot verregaande uiterftcn, en hebben een zamenftelzel van losbandigheid ontworpen. Boven hebben wij reeds gezien, dat de Arminiaanfche Methodisten het Geloof Hellen tot eene voorwaarde van zaligheid: dat is, met andere woorden, dat een iegelijk mensch, die gelooft in het Euangelium, zo als het geopenbaard is in het Nieuwe Testament, en de aanbevolene pligten betragt, zal zalig worden. Van den anderen kant hebben wij de Antinomiaanen doen kennen, als overhoop werN a Pen- De SALVJN. METHO3ISTEN.  De KALVIN. METHODISTEN. 196 GODSDIENSTIGE pende alle de ftaavingen, door welke de Godsdienst wordt aangedrongen, en de regten der menschlijke zamcnleevinge met voeten treedende. Tusfehen deeze twee uiterften hebben wij deKalvinistifche Dis/enters eenen middelweg zien houden 9 trekkende de dingen tot eene onbeklimbaare hoogte, het regt van eigen onderzoek met voeten treedende, en met eene leerftellig beflisfende zekerheid gevoelens van een zeer betwistbaaren aart vastftellende. Of de Arminiaanen, de Kaivinisten en de Antinomiaanen in zommige ftukken gedwaald hebben, is een onderzoek,'t welk niet behoort tot den aart en het oogmerk deezes werk; dit, ondertusfehen, is zeker, dat de Methodistifche Kaivinisten, in hun zamcnftelzel,nu eens iets uit arminius, dan wederom iets anders uit kalvin üs hebben ingelascht. Zij moesten zich houden aan alle de hoogvliegende begrippen in de gcfchii voerende Godgeleerdheid, doch uit dezelve zodanige gevolgen afleiden , als hun goed dagtenen zij oordeelden het geraaden ,zulk eenen koers te houden , dat zij lieden van vcrfchillendc begrippen onder weg konden medeneemen. Aan het hoofd deezer Kalvinistifche Methodisten, ftondt de eerwaardige en wijdvermaarde george white field. In alle opzigten was hij een Origineel. Nimmer, misfchien, hadt hij zijns gelijken in Engeland; ja, niet in de geheele waereld. Uit welke beginzels bij te werk  GESCHIEDENIS. 197 ging, zullen wij niet bepaalcn: want ook bij ftaat of vak zijnen eigen Meester. Wij brbben gcleezen de Brieven, welke behelzen een berigt wegens zijne Bekeering;: doch uit hetgeen in dezelve vervat is, zullen wij geene harde gevolgen afleiden. Prediken , fchrijven cn leeven, zijn drie onderfcheidene zaaken. Het prediken kan vocdzel geeven aan onzen hoogmoed, door de kragt van algemeene Volksbcbaaginge; het fchriftlijk verhaalen van Gods handelingen met ons, kan ons den naam doen wegdraagen , als Gods heiligen te worden aangezien , terwijl wij geen deel hebben in zijne gunst, en, gevolglijk, geen leeven leiden , overeenftemmende met het heilige Euangelium van jezus christus, 't welk oprechtheid in alle onze daaden vordert. Doch met dit alles hebben wij , bij de tegenwoordige gelegenheid , niets te maaken ; ook denken wij niet dat het in eenigerlei wijze toepasfelijk is op den Heere whitefield, welken wij gelooven geweest te zijn, een uitfteekend dienstknegt Gods, cn een gelukkig werktuig in zijne hand, om veelen af te trekken van hunne booze wegen. Al vroeg hadt de Heer white field eene verbintenis aangegaan met den Heere wesleij; doch zedert waren hunne belangen verdeeld, uit hoofde van verfcheidenheid in hunne begrippen : whiTefield hieldt zich vast aan de KalviN 3 uif De KALVIN. METHODISTEN.  298 GODSDIENSTIGE De KALVIN. METHODISTEN. nistifche leerftellingen, terwijl wesleij het Arminiaanfche leerftelzel omhelsde,en met de uiterfte volftandigheid zijne begrippen voortplantte. Dit, egter, belette niet, dat, bij het overlijden van den Heere white field, uit kragt eener affpraake, tusfehen hen gemaakt, in gevolge van welke de langstleevende over den anderen eene Lijkrede doen zou, de Heer wesleij eene redevoering deedt ter zijner gedagtenisfe, in Tottenham-Court-Kapél , ten aanhooren van eene zeer talrijke Vergaderinge. Bij deeze Kapél hebben de Methodisten eene Begraafplaats, welke op eene betaamelijke wijze is ingewijd, en alwaar alle de Lijkdienften op eene regelmaatige wijze verrigt worden. Zeer aanzienlijke gcldverzamelingen worden 'er gedaan , in dit gedeelte der fiad, en in den Tabernakel bij Moorfields ; de onkosten hier van Ioopen zeer hoog; doch het overfchot wordt altoos befteed om Euangeliedienaars uit te zenden na verfchillende gewesten des Koninkrijks; 't geen 'er overblijft, wordt onder de armen en behoeftigen verdeeld. In zommigen van hunne gewoonten en verrigtingen , ftemmen whitefield's naavolgers na genoeg over een met wesleij's aanhangers. Zij hebben insgelijks hunne Liefdcmaalen , prediken driemaal op den Sabbatdag, behalven het dienstwerk, welk zij, twee- of driemaal ter weeke, verrigten. pe  GESCHIEDENIS. 109 De uitvoerders van whttefield's ïaatften wille hebben het opzigt over de twee zeer uitgeftrekte Godsdienftige Vergaderplaatzen , in de nabuurfchap van Londen, welke wij reeds gemeld hebben, en die telkens van een talrijken toeloop volks bezogt worden. Wijders hebben zij nog eene groote menigte Godsdienftige Vergaderplaatzen, doch, voor zo veel wij weeten , geene vaste Predikers; zij laaten toe, allen, welke , om te prediken, hunnen dienst aanbieden. Gelijk zij, ten allen tijde, de gunst en befcherming der Gravinne van huntingdon genooten hebben, dus heeft ook deeze Mevrouw voor hun doen bouwen verfcheiden Kapéllen, in de volkrijkfte fteden van Engeland. Ondertusfchen is het noodig, hier aan te merken, dat in deeze Kapéllen de dienst verrigt wordt, op de wijze , bij de Engelfche Kerk gebruiklijk: zo dat hier geene andere Predikers worden toegelaaten, dan die volgens de regels der vastgeftelde Kerke geordend zijn. In zommige van deeze Kapéllen prediken Geestlijken , die aan eene Univerfiteit den loop hunner letteröeffeningen voleindigd hebben; doch de meeste Predikers zijn de zulken, die door bijzonder onderwijs tot den predikdienst zijn opgeleid en bekwaam gemaakt. Om het gebrek aan Leeraaren eenigermaate weg te neemen, heeft de Graavin van huntin.gN 4 don De KALVIN. METHODISTEN.  2oo GODSDIENSTIGE De KALVIN. METHODISTEN. don eene Akademie opgericht in ZuidJValet, alwaar de jonge lieden onderweezen worden. Naadat zij de gronden van geleerdheid geleid en genoegzaame kundigheden hebben verkreegen , treeden zij iu de gewijde Orden. Het is ons niet duidelijk gcbleeken , in hoe verre dit gebruik wegdraage de goedkeuring van zommige geleerde mannen in de Kerk , die raeS haare Ladijfchap in de zelfde begrippen liaan. Een weinig geleerdheid met veel beleczenheid, een goed geheugen, en een gezond oordeel, zou ligtelijk iemand kunnen in ftaat Hellen om een goed Prediker, en een zeer nuttig Herder te worden. Indien deeze jonge Heden Gode waarlijk dienen; indien zij, met 'er daad, zijn, zo als zij zich zelve noemen, wedergeboo,rene menfchen, dan zullen zij, in allerlei manieren, hunne aanhangers leeren en ftigten, zo wel door hun voorbeeld, ais door hunne prediking; indien zij eenigen indruk op hunne harten hebben, zullen zij zorgvuldig op hunne hoede zijn, om geenen aanlloot of ergernis te geeven, zo dat het Euangelium daar door zou gelasterd worden. 't Is zeker, dat de regels, door den Heer wesleij voorgefchreeven , ter beftuuringe cn handhaavinge van zijne Genootfehappen , meer het voorkoomen hebben van het aloude Christendom , dan dje van den Heer white fis ld. Dere-  GESCHIEDENIS. 201 reden , om welke de laatstgcmelde den zelfden weg niet hebbe ingeflagen , is ons niet gcblceken ; doch , niettegenftaande dit alles , zijn de Whitefieldfche, of liever de Kalvinistifche Methodistifche Predikers, meer in den fmaak des volks, dan de Weslei]fche Arminiaanfche. Weinig onderfchcids heeft 'er plaats tusfehen hunnen openbaaren Eerdienst in hunne zamenkomften; het voornaam on* derfcheid, in de daad, is gelegen in hunne gezangen of liederen. De Kaivinisten gebruiken eene verzameling van liederen, overeenftemmende met de leerbegrippen, welke zij zijn toegedaan; maar de Heer wesleij heeft liederen, op alle gelegenheden pasfende. Veelal bezitten de nieuw bekeerden eene groote maate van ijver; hier uit ontftondt het, dat , zommige jaaren gelceden, eenige perfoonen gebruikt wierden, om liederen te zingen, ter onderfchraaginge van hunne wederzijdfehe bijzondere denkbeelden. In de Kerkelijke Gefchiedenisfe der vroegfte tijden , ontmoeten wij een voorbeeld van foortgelijke natuure. Ten tijdeals chkijsostomus op den Aardsbisfchoplijken Zetel van Konftantinopole zat, (telde hij gezangen op, ter verdeedigingc van de Driecenheid in de Eenheid , en gaf ze voorts in handen van zommige lieden , welke ze langs de ftraaten zongen. Het zelfde deeden ook de Ariaanen, ter verdeediginge van hunN 5 ne Be KALVIN, METHODISTEN.  De KALVIN, METHODISTEN. 202 GODSDIENSTIGE ne begrippen ; en menigmaalen gebeurde het, wanneer twee van deeze verfchillende Licdtjes-Zangers elkander ontmoetten, dat zij handgemeen wierden, en elkander dapper floegen: eene omftandigheid, welke , in de toenmaalige hitte der gemoederen, eigenaartig moest verwagt worden. In hunne huisgezinnen zijn de Methodisten, over 't algemeen genomen, meer of min, zeer gefteld op het zingen van liederen. In den beginne wierdt het door hunne hoofden en aanvoerders voorgefiagen, als eene nuttige zaak, om de plaats te bekleeden van de gemeene gezangen, welke doorgaans ijdeltuitig gezongen worden , en niet veel ftigtelijks behelzen. Uit godvrugtige beweegreden fchijnt , in zo verre, het ontwerp der Methodisten zij. nen oorfprong genomen te hebben. Doch, niet dit alles, behoorden wij agt te geeven op het gebod des Zaligmaakers, de paerlen niet te werpen voor de zwijnen. Dus gebeurt het te menigmaalen, dat gelijk onheilige gezangen de driften der Jeugd ontfteeken, het veelvuldig zingen van geestlijke liederen, bijzonderlijk in de tegenwoordigheid van een gemengd gezclfchap, de kragt van den Godsdienst vernietigt, zijne eigen oogmerken verijdelt, en de monden der lasteraaren opent. Weinige kennis hebben wij van eenige openbaare liefdaadige Geftigten, door deeze lieden gebouwd, uitgezonderd eenige weinige Armen-huizenin Tottenham-Coitrt- Road*  GESCHIEDENIS. 203 Road: Ten aanzien van hunne begrippen omtrent de Kerkelijke Tucht, zijn ze 1 openbaare Latitudinarisfen , of Rekkelijken. Alle gedaante van Kerkelijk Beftuur befchouwen zij uit het zelfde oogpunt; dat wil zeggen, zij befchouwen ze als niet zijnde van Godlijke Inftellinge. Ten deezen opzigte ftaan zij niet op zich zeiven ; de Heer hook er, Bisfchop stillingfleet en Aardsbisfchop leighton waren van het zelfde gevoelen. Zeker is het, dat wij niet veel moeten twisten of ijveren omtrent de uitwendige deelen van den Godsdienst, mids wij flegts op het inwendige kunnen agt geeven; nogthans moet 'er eene gedaante van Kerkelijk Beftuur zijn, overeenkoomende met het oorfpronklijk ontwerp. Met de volgende aanmerking zullen wij deeze Afdeeling befiuiten , te weeten : „ Dat ruim., fchootige begrippen omtrent de uitwen„ dige deelen van den Godsdienst den „ wegbaanen tot losbandige bedrijven, ten „ aanzien van de inwendige ftukken." AL. De LALVIN. U1ÏTHO)ISTE.Y.  204 GODSDIENSTIGE; De HERNHUTTERS. ALGEMEENE BERIGTEN WEGENS DE PROTESTANTSC'HE CHRISTENEN, MORAVISCHE BROEDERS O F HERNHUTTERS GENAAMD. Overbekend is de aanmerking, dat ieder Aanhang of Gezinte van Christenen beweert, dat haare Leere, Eerdienst , Kerkelijke Tucht en Regeering naast koomt aan het oorfpronklijk ontwerp. En hier is het noodig aan te merken, dat de weinige fakkels, welke ons voorlichten , geduurende de eerfte honderd jaaren, onmiddelijk naa den dood der Apostelen , de dingen een zeer verward voorkoomen hebben doen aannecmen : want wij mogen het voor bijkans zeker houden, dat de gewoonten en plegtigheden , welke in de derde Eeuw in gebruik waren , voor 't meerengedeelte , niets anders geweest zijn dan menschlijke uitvindingen. Dat de Moravifche Broeders zich zelysn dc zelfde hooge oudheid aanmatigen, be-  GESCHIEDENIS. 205 behoeft niet in twijfel te worden getrokken ; 't blijkt dat zij het met 'er daad gedaald hebben. Zij geeven zich zeiven den naam van Verëenigde Broeders. Nikolaas lobewijk, Graaf van zinzendorf, Vorst des Roomfclien Rijks, ieide den grond van deezen Aanhang. Hij wierdt gebooren in den jaare 1700 , en in den jaare 1721 , toen hij mondig was geworden, begon hij ten uitvoer te brengen een Ontwerp , 't welk hij al eenige jaaren te vooren, in zijne vrocgfte Jongelingfchap , beraamd hadt. Bij hem voegden zich verfcheiden perfoonen, die met hem in denkwijze overeenftemden; zij vestigden zich te Bertholsdorfi'm denOpper-Lausnitz,op een Land^ goed, welk hij aldaar gekogt hadt; het Lecraarampt droeg hij op aan een Student , die met hem in de zelfde begrippen itondt. Bertholsdorff wierdt wel haast alomme vermaard om deeze godvrugtige ftigting. De tijding daar van wierdt overgebragt na Moravie , door eenen Timmerman, Ciiristiaan davids genaamd, die voormaals in dat gewest gewoond hadt. Hij bediende zich van alle gelegenheden om zijne gevoelens in te prenten in de gemoederen des volks, nevens eenen afkeer van de bijgeloovigheden der Roomfch; Kerke, en eene geneigdheid tot den Proteftantfehen Godsdienst. Naa dat christiaan davids twee ol De HERNHUTTERS.  1o6 GODSDIENSTIGE De hernhutters. of drie deezer aankoomelingen hadt overgehaald, om, nevens hunne gezinnen, hun geboorteland te verlaaten, wierden zij, door zinzendorff, met opene armen ontvangen te Bertholsdorff. Hun wierd aangezegd, om een huis te bouwen in een bosch, omtrent eene halve mijl van het gemelde dorp ; op St. Martens - dag des jaars 1722, hielden deeze lieden aldaar hunne eerfte zamenkomst. Men verhaalt, dat zij voorzagen, dat God, op deeze plaats , een licht zou doen ontbranden , welk het geheele gewest zou verlichten. Zo vast en zeker was christiaan davids overtuigd van den toekoomenden wasdom zijner ftigtinge , dat hij den plek gronds afperkte in vierkanten , en aanwees, hoedanig de ftraaten zouden loopen. De uitkomst heeft zijne voorfpelling niet gelogenftraft. Een aanzienlijk getal menfchen, uit Moravie en van elders, eene fchuilplaats wenfchende tc zoeken onder de befcherming van den Graave van zinzen. dor ff, fchoolden in deeze nieuwe ftigting te zamen,en bouwden aldaar huizen: de Graaf zelve nam 'er zijn vast verblijf. In weinige jaaren groeide het aan tot een vrij aanzienlijk dorp , voorzien van een Weeshuis, en andere openbaare gebouwen. Vierendertig huizen wierden 'er gebouwd, in den jaare 1728; en, in den jaare 1730, beliep het getal der inwooneren zeshonderd. Een nabuurige heuvel, de  GESCHIEDENIS. 207 de Hutherg genaamd, gaf deeze Volkplanteren aanleiding om hunne verblijfplaats Huth-dez-Heman, en vervolgens Hernhuth te noemen, zo veel betekenende als' dewagt, of de befcherming des Heeren; van hier heeft de geheele Gezinte den naam van Hernhutters ontleend. Het leedt niet lang, of zij voerden onder zich zelve in , eene foort van Kerkelijke Tucht, welke henzeer naauw verbindt aan elkander , hen in verfcheiden Klasfen verdeelt, onder eene volftrekte afhanklijkheid van hunne Overften of Beftuurders Helt, en hen bepaalt aan zekere gewoonten, godvrugtige oeffeningen, en de onderhouding van verfchillende foorten van regels, welke, in zekere opzigten, mogen genoemd worden een voegzaame band van vereeniginge. Het verfchil van ouderdom en fexe, en de omftandigheid, in welke de leden zich bevinden ten opzigte van het huwelijk, maaken deeze onderfcheidene Klasfen uit. 'Er zijn Klasfen van getrouwde mannen, getrouwde vrouwen, weduwenaars , maagden, vrijers en kinderen. Over ieder Klasfe ftaat een Opziener, die door de leden verkooren wordt. De zelfde beroepen, welke de mannen onder zich hebben, hebben ook plaats onder de vrouwen , die door perfoonen van hunne eigen fexe worden waargenomen. * Dagelijks wordt ieder lid bezogt door eenen van zijne Klasfe, die hem vermaanin- gea De riïRN- 3UTCERS.  2o8 GODSDIENSTIGE De hernhutters. gen doet, cn zorge draagt voor den té* genwoordigen toeftand zijner ziele, waar van hij verflag doet aan dcOudften. Dikmaals worden 'er bijzondere vergaderingen ' gehouden van ieder Klasfe, en algemeene vergaderingen van het geheele Genootfchap. De hoofden of beftuurders hebben insgelijks hunne bijzondere zamenkomften, om elkander over en weder te onderrichten in de beftuuring van de zielen. De leden van elke Klasfe zijn gcfmaldeeld in perfooncn , die nog nied bekeerd zijn, of, zo als zij dezelve noemen , in dooden, in onkundige, Welwillende leerlingen, en leerlingen, die eenige vorderingen gemaakt hebben. Aan ieder van deeze fmaldcelen wordt gepaste aanmoediging gegeeven in geestlijke zaaken; doch bovenal wordt naauwe zorge gedraagen voor hun, die geestlijk dood zijn. Naauwkeui'ig geeven zij agt op het onderwijs van de Jeugd. Behalven de zulken , die het opzigt hebben over de Weeskinderen, zijn'er nog anderen, wien het opzigt over de opvoeding van de kinderen is aanbevolen. Zo verre ging zomwijlendesGraaven van zinzenoorff's ijver, dat hij kinderen nam in zijn eigen huis om hen te onderwijzen; deeze waren twintig in getal: negen of tien van dezelve lliepcn in zijne eigen flaapkamcr. 'Er worden vergaderingen gehouden van kleine kinderen, die nog niet in ftaat zijn om te kunnen gaan; deeze worden daar heen  GESCHIEDENIS. 209 heen gedraigen. In deeze bijeenkomrien worden liederen gezongen , en gebeden gedaan , naar de vatbaarheid der kinderen ingericht. Dc Oudften, Mede- Oudften en Onder Oudften hebben het opperbevel over alle deeze Klasfen. Ook zijn 'er beampte Aanbrengers ;zommige van deeze zijn bekend, andere onbekend: behalven nog eene groote menigte amptenaars en bedienden, de optelling van welke tc lang en verdrietig zou vallen. Een voornaam gedeelte van hunnen openbaaren Eerdienst beftaat in zingen. Zij willen, dat de kinderen in 't bijzonder in hunnen Godsdienst onderweezen worden door liederen. De Graaf van zinzendorff verhaalt een zeer zonder» linge zaak , in zijne Natuurlijke Aanmerkingen : te weeten, ,, dat de Zangers en het ., Genootfchap eene bijzondere cn bij„ kans onnaavolgbaare gaave van God „ moeten ontvangen hebben: want wan„ neer zij verpligt zijn te zingen aan het » hoofd der Vergadcringc , zijn hunne „ gezangen bijkans altoos eene zamenhan„ gende herhaaling of ineentrekking van „ de ftoffen , welke zo aanftonds in de „ Leerrede verhandeld zijn." Ten allen uure, 't zij bij dag of bij nacht, bidden eenige perfoonen , van beide fexen, bij het lot daar toe aangefteld, voor den welftand van het Genootfchap. En, 't geen opmerkelijk is, deeze lieden, VII. deel. O zon- D$ ru r-  2io GO DSDIENSTIGE De HERNHUTTERS. zonder dat zij door eene waarfchuwing, klok of zakuurwerk geroepen worden, worden, door eene inwendige waarfchuwing, verwittigd, wanneer de uure is ge" koomen, in welke zij de pligten huns beroeps moeten waarneemen. Wanneer de Broeders bemerken dat het ijvervuur des Genootfchaps verkoelt, wordt het vuur van Godsdienftigen ijver geftookt, door het houden van Liefdemaaien. Zeer gebruiklijk is onder ben het werpen van het lot. Zij bedienen 'er zicb van , om den Wil des Heeren te verftaan. De Oudften alleen hebben het regt om huwclijksvcrbintenisfen te fluiten; zonder hunne toeftemming heeft geene belofte van huwelijk eenige kragt. De Maagden wijden zich toe aan den Zaligmaaker; niet omdat zij een oogmerk hebben, nimmer in 't huwelijk te treeden, maar alleen om in den echt te treeden met zulk een perfoon, ten aanzien van welken God haar met zekerheid heeft doen bekend worden , dat hij wedergebooren is, onderweezen in de aangelegenheid van den gehuuwden ftaat, en door den Godlijken Onderwijzer benoemd om in dien ftaat zich te begeeven. Alles is te Hernnhuth ongemeen. De hardnekkigfte ziekten verdwijnen aldaar zonder hulp; zeer zelden fterft aldaar iemand aan de koorts; doch zeer gemeen zijn  GESCHIEDENIS. 211 Sijn de voorbeelden van die aan eene koude , buikloop of diergelijke ongemakken fterven. Althans worden deeze dingen verzekerd door den Graaf van zinzendor ff, in een gefchrift, getekend den vierentwintigften van Zomermaand des jaars 1732, en overgeleverd aan het Hof Van Dresden. Het blijkt niet, dat de Hernhutters t vóór het jaar 1729, voor iet anders wilden gehouden worden, dan leden der Lutherfche Kerke te Bertholsdorff. In de daad, zij allen waren van Lutherfche Ouders gebooren, of van het Pausdom bekeerd tot het geloof der Augsburgfche Geloofsbelijdenisfe; en, indien zommigen onder hen het Kalvinistifche leerftelzel waren toegedaan, ftelde de Graaf van zinzendorff zijne poogingen te werke om hen daar van af te trekken. Maar zedert het gemelde jaar, wilden de Hernhutters , ongetwijfeld om hunne Gczinte in een behaagelijker licht te doen voorkoomen, gehouden worden voor een afzetzel van die Boheemfche en Moravifche broeders , die , al lang vóór dat lutherus in de waereld verfcheen, afgezonderd leefden van de Roomfche Kerk, en, ten tijde der Kerkhervorminge , eene broederlijke onderhandeling aangingen met de twee groote Proteftantfche Genootfchappen , zonder, egter, zich met een van beiden te vereenigen. Zints dien tijd heeft de Graaf van zinOs zen- De FIERN:iut- fERS.  212 G O D S D I E N.S T I G E De HERNHUTTERS. zendorff altijd in dien ftijl gefproken. Hij beweert, dat deeze Broeders oorfpronklijk tot de Griekfche Kerk behoorden, en, in vervolg van tijd, zich vereenigd hebben met de Waldenzen,die hunnen oorfprong van de Latijnfche Kerk ontleenden. Met de hoogstklinkende loffpraaken vereert hij deeze Moravifche Kerk , zo zeer vermaard in vroegere tijd, naderhand verdonkerd en vergeetcn, cn eindelijk, indien wij hem mogen gelooven, onder zijn geleide herleefd te Hemhuth. Hij geeft haar de zwierjgfte eertijtels: als, de Kerk van het Kruis; de Kerk des Lams; de Kerk des Bloeds en der Wonden ; de Godsregeerïng; een VUk , welks weergaê nooit gezien is; de honderdvierënveertigduizend dienstknegten Gods, op hunne voorhoofden getekend , van welke de H. joannes, in het Boek der Openbaaringc, fpreekt. Ongetwijfeld zou deeze afkomst eere doen aan de Gezinte der Hernhutters; doch , eer zij daar op kan roemen, moet zij beweezen worden. Laaten wij onderzoeken , of zij nog ooit beweezen zij ? Zo verre is het van daar, dat, de leere der Hernhutters zelf ter zijde gefteld zijnde, welke deeze ijdeleerzuchtige aanmaatiging openlijk wederfpreekt, door eenen hunner eigen Bisfchoppcn erkend en beweezen is, dat de aloude Moravifche Broeders zich vermengden onder de Hervormden in Po,  GESCHIEDENIS. 213 Polen, en dat niemand van hun , die hunne leere beleeden, in Bohème en Moravie is geblccven , alwaar dezelve met tak cn wortel is uitgeroeid , zints het jaar 1620. De Moraviërs, die na Hernhuth zich begaven , en het minst aanzienlijke gedeelte der inwooneren van dat dorp uitmaaken, hebben niets gemeen met de aloude Bo~ heemfche cn Moravifche Broeders ; zij zijn Roomsch-Katholijken, tot den Proteflantfchen Godsdienst bekeerd, gelijk de Hem■Juuters zelve erkennen. Vermits deGezinte der Hernhutters haaren oorfprong heeft genomen op het land' goed van den Graavc van zinzjïndorff, onder zijne bcfchcrming, door zijne zorge en weldaadigheid, cn overeenkomftig met zijne ontwerpen en denkbeelden , was het natuurlijk te verwagten, dat hij over dezelve een wijdftrckkend gezag zou verkrijgen. Dit gebeurde ook met 'er daad; ten allen tijde was hij de ziel, het Orakel en het primum mobile,. de eerfte fpringveer, van het Genootfchap. Hij zelve verhaalt, altoos geweest te zijn aan het hoofd van zijnen Aanhang , zo wel ten opzigte van de tijdlijke als geestlijke zaaken : dit zelfde verzekeren ook zijne leerlingen. Hoewel zijn gezag door geene Eernaamen kon vergroot worden, heeft hij ze, nogthans, niet van de hand geweezen ; zelf heeft hij , op verfchillende tijden , verandering in dezelve gemaakt. Zedert het jaar 1726 wierdt hij O 3 ge* De 3F.RNrlUT- ruRS.  De HERNHUT- 214 GODSDIENSTIGE genaamd de Voogd of Opziener der Broederen ; een zonderling geval gaf daar toe de aanleiding, gelijk hij zelve verhaalt. Christiaan davids, de Timmer, man , van wien wij boven gefproken heb» ben, op zekeren tijd bij den Graaf zijnde, om met hem over zaaken te fpreeken, gaf hem op eenmaal deezen tijtel, die naderhand bekragtigd wierdt door de ecnpaarige toeftemming des Genootfchaps. In Lentemaand des jaars 1730, dcedt hij afftand van deeze waardigheid. In Herfstmaand des jaars 1732 hieldt het Genootfchap bij hem aan om van nieuws dezelve te aanvaarden, leverende hem, ten dien einde, over, een gefcbrift, bij wijze van eene Akte , ondertekend door de Broeders en Zusters , die den Geheimen - Raad van het Genootfchap uitmaakten. Hij weigerde in 't eerst te bewilligen, doch ftondt hun verzoek toe, eenige maanden laater , uit kragt eener nieuwe opdragt, getekend den zesè'ntwintigften van Zomermaand des jaars 1733. De Graaf van zinzendörff, die, zints den ouderdom van zeventien jaren, geloofd hadt, door de Voorzienigheid te sijn geroepen tot den Kerkdijken of Geest* lijken ftand, en reeds in 't openbaar hadt gepredikt in eenige Lutherfche Kerken, liet zich, in den jaare 1737, tot Bisfchop van zijne Gezinte ordenen. Zints dien tijd, volgens de gewoonte der Bisfchoppen, maakte hjj gebruik van zijnen Doop, naam  GESCHIEDENIS. 215' aaam, en dien van zijnen zetel; hij liet zich noemen ludovicus moraviensis, lodewijk, Bisfchop yan Mor avis. Wogthans liet deeze nieuwmodisch aangeitelde Kerkvoogd zich niet verblinden door den luister zijnes Bisfchoplijken Mijters. Hij zelve verzekert ons , dat hij luttel aandrangs in zijn gemoed gevoelde , om eene vertooning in de waereld te maakcn ; in de derde algemeene Hernhutfchs. Sijnode, in den jaare 1740, te .Gotha gehouden, leide hij zijne Bisfchoplijke waardigheid neder : dit, nogthans , maakte geene verandering ten opzigte van zijne bedieninge als Voogd of Opziener der Broederen. Het blijkt althans , dat hij daar mede bekleed was in den jaare 1742, dewijl, ten dien tijde, de Broeders hem daar van ontfloegen. Dit, nogthans,gefchiedde alleen met oogmerk om hem nog een aanzienlijker tijtel op te draagen : te weeten , dien van Minister Plenipotentiaris en Ekonomist, benevens de magt om eenen opvolger te benoemen, en eene uitdrukkelijke bijvoeging , dat zonder zijne toeflemming niets konde gedaan of beflooten worden. Niet vroeger dan omtrent het einde des volgenden jaars, aanvaarde hij deeze nieuwe waardigheid. Den laatften tijtel, welken wij hem hebben zien voeren, js die van Advokaat van de Eenheid der Broederen. Al vroeg hadt de Graaf van zinzenPqk.ff zijne poogingen aangewend om O 4 zij- De HERN- , HUT- rERS.  2\5 GODSDIENSTIGE De HER NII UïTiRS. zijnen Aanhang uit te breiden. Zijne medearbeiders heeft hij in de waereld uitgezonden. Hij zelve heeft gantsch Europa. doorreisd , en ten minfte tweemaalen Amerika bezogt. Zedert het jaar 1733, is 'er een nieuw Genootfchap ten dienfte van Groenland opgericht; en in den jaare 1779, zijn 'er Hernhutfche Zendelingen de Linie gepasfeerd. Het Genootfchap • is eigenaar vanBethlehem in Pemijijlvanie x en heeft eene vastigheid onder de Hottentotten. Zelf hebben de Broeders hun ontwerp tot in China uitgebreid. Doch nergens hebben zij grooter veroveringen gemaakt , dan in de Britannifche hecrfchappijen in Europa, de Vereenigde Provinciën , en in Wetterau; in het laatstgenoemde gewest, nogthans, daar hunne bedoelingen waereldkundig wierden, hebben zij grond verlooren. Ook zijn ze verdreeven uit de Deenfche heerfchappijen, daar zij eene ftigting hadden opgericht. 't Was niet te verwagten , dat eene Kerktucht, zo zeer bezwaard en omflagtig als die der Hernhutters, elders dan in een klein Genootfchap kon worden aangenomen; en, in de daad, het blijkt dat naar gelange deeze Aanhang zich verder verfpreidde, het noodig wierdt geoordeeld, de ftrengheid van deszelfs regelen eenigermaate te verzagten, met oogmeric ' om de inftelling in te richten naar den (maak, de geaartheid en denkwijze d-^r nien,.  GESCHIEDENIS, ijf nieuwe aankoomelingen. Dit gaf aanleiding tot de verzagtingen , gedaanten en i verfchillende gebruiken , welke tegen- i woordig onder deeze Sektarisfen plaats' hebben. De Graaf van zinzendorff noemt ze Tropen, Zinnebeelden. Tegenwoordig zijn 'er drie Tropen bekend; te weeten , de Moravifche Trope , of Zinnebeeld , zijnde de oudfte van allen; de Lutherfche, welke hij befchouwt als de heilzaamfte van Gods kinderen; en de Hervormde of Kalvinistifche Trope, voor welke hij insgelijks veele agting heeft, en van welke de Heer watteviLLEjZijn Schoonzoon, tot Bisfchop wierdt verkoozen , in den jaare 1745. Wij kunnen niet naauwkeurig bepaalen, in welke opzigten de drie bovengemelde Modifikatien of Tropen van elkander verfchillen; waarfchijnlijk zijn dit geheimen, welke alleen bekend zijn aan die in de Verborgenheden der Gezinte zijn ingewijd. Zo veel hebben wij noodig geoordeeld aan te merken, om te doen zien, dat de Boheemfche Belijdenis aangenomen is van de eerfte Trope, de Augsburgfche van de tweede , en de Geloofsbelijdenis der Hervormde Kerken in de Vereenigde Provinciën van de derde. Naa het jaar 1748. heeft de Graaf van zinzendorff alk de Tropen de Augsburgfche Geloofsbelijdenis doen aanneemen; en men wil, dat dit onder deeze verfchillende Modifi O 5 ka Dé IERN- ujt- CERS.  4i8 GODSDIENSTIGE Be Hernhutters, katien geene verwarring heeft veroorzaakt. Dewijl infchikkelijkheid de grond was, welke aanleiding heeft gegeeven tot dee.ze Tropen, dus vertoont de Graaf van zinzendorff, uit het zelfde beginzel, eene algemeene genegenheid omtrent alle Christlijke Genootfchappen of Gemeenten. Hij zou aan den Paus gefchreeven hebben, indien hij het eens geweest ware met zich zclven , welken tijtel hij hem zou geeven. Zelf heeft hij vervolging geleeden , omdat hij beweerd heeft, dat de Paus niet de Antichrist is. Hij heeft eene bezending gedaan aan den Patriarch van Conftantinopole, die zeer gunftig ontvangen wierdt. Eene groote verknogtbeid toont hij te hebben aan de Latijnfche Gezinte, van welke hij bij aanhoudenheid beweert een lid te zijn. Hij beroemt zich , een Leeraar dier Kerke te zijn, en beweert, in fpijt van alles, 't geen daar tegen kan worden ingebragt, dat hij en zijne broeders geene andere leere gelooven, dan die door deeze Gezinte gepredikt wordt. In de laatfte jaaren heeft hij gunftiger gedagt over de Kalvinifche leere , dan in vroegere dagen ; hij hadt het in zijne magt, zegt bij, dezelve onder zijne broeders uit te rooien; doch dit wilde hij niet doen. Hoewel, volgens zijne gedagten , het doen van eenen Eed niet verbooden is, onthoudt zich, nogthans, het Genootfchap vaia  GESCHIEDENIS. 219 van het zweeren, overal daar het eenige vastigheid heeft gekreegen; waarfchijn-p hik gefchiedt dit uit believing jegens de 1 Meuuoniten of Doopsgezinden. In 't al- "' gemeen verklaart hij, dat alwie tot het Genootfchap der Hernhutters overgaat, van Godsdienst niet behoeft te veranderen. Dusdanige gezegden moeten kragtig medewerken ter voortplantinge van deezen Aanhang, die reeds zich beroemt, dat hij tienden ontvangt van alle Natiën, en beweert regt te hebben op alle de kinderen Gods, hoedanig ook hunne begrippen en gevoelens zijn mogen. Hoewel de Graaf vanzinzendorrp verhaalt, dat zij, ■zomtijds , van de Broederen tegenftand heeft ontmoet, en dat zij hem wederfproken hebben , blijkt het, egter, dat zij, over 't algemeen genomen , zeer gezcggelijk geweest zijn omtrent hem en allen , welke het hem behaagd heeft, in zijn gezag te doen deel hebben. Onderwerping aan den wil der Bcftuurderen van het Genootfchap, is een weczcnlijk en hoofdzaaklijk artikel van zijn zamenftelzcl, Tu zijne Leerreden voor de Si]node van Zdst, leert hij, dat God gehoorzaamt aan de lfcemmc zijner dienstknegten, dat wil zeggen, der Broederen; maar dat ten dien einde vereischt wordt, dat zij voor alle dingen overeenftemmen met hunne Vrienden , dat zij cenftemmig handelen met hun Opperhoofd. De geleidelijkheid, wel- m ERN- IUT- ERS.  220 GODSDIENSTIGE De HERNHUTTERS. welke hij hun voorfchrijft, moet zo verre gaan, dat zij zich, ftap voor ftap, laaten leiden, evenals kleine kinderen, door mannen , welke hij noemt dienaars van den Heiligen Geest , en van de Kerk ; hij vertoont hen als zo veele leevende afbeeldingen van onzen gezegenden Zaligmaa-, ker. Groot, moet men bekennen, moet de verdrietlijkheid zijn van het betoonen van zulk eene onbepaalde gehoorzaamheid; maar zij wordt niet weinig verzagt, door het denkbeeld, welk hun wordt ingeprent, dat hunne Beftuurders van christus zclven ontvangen de bevelen, welke zij aan de Broederfchap mededeelen; zo nadruklijk als geduurig, tragt de Graaf zijne kudde hier van te overtuigen. Alles gefchiedt op het gebod en bevel des Zaligmaakers : jezus wil het dus hebben; het Lam gebiedt het, deeze is de taal der Dienaaren van het Genootfchap. Volgens hen, geeft de Heiland zijne bevelen in het oogenblik, als zij moeten volbragt worden. Hij wil niet gedoogen, dat de zulken , weJke aan dezelve moeten gehoorzaamen, den tijd hebben om zich te bedenl ^en. „ Dus gefchiedt de zaak haasje tiglijk, op eenmaal, en, als het ware, ,, per post;" deeze zijn des Graaven eigen woorden, welke deeze handelingen des Heilands aanmerkt, als eene infchikkelijkheid, welke hij gebruikt omtrent zijne kinderen, wier zwakheden hem niet onbekend zijn. Hij weet," voegt hij 'er  GESCHIEDENIS. 221 'er nevens, „ bij voorbeeld, hoe een ,„ Maagd gefteld zij, wanneer haar berigt j ,„ wordt, dat zij in 't huwelijk zal tree,4, den: daarom laat hij voordagtelijk niet . -, lang te vooren de menfchen hunne toekoomende beftemming weeten." Het afvaardigen van Zendelingen , is, volgens de begrippen deezer luiden, eene zaak , in welke de Heiland bijzonderlijk betrokken is en deel neemt. De Graaf van zinzendorff onderricht ons breedvoerig, wat de Heiland hier omtrent beveele. Bij voorbeeld; wanneer, bij zekere gelegenheid , eenigen van het Genootfchap ernftig verzogten, dat de zulken hunner Broederen, die benoemd waren om buitenslands te worden gezonden , een dag vroeger mogten afgevaardigd worden,dan de Heiland hadt bepaald, kantte de Graaf zich met zo veel ernst tegen deezen voorflap , dat men 'er eindelijk van afzag. Vergeefs bragten zij hier tegen in, dat de Kapiteinen der fchepen, welke hen te Rotterdam zouden aar boord neemen , geene agt zouden (laan op den dag, door den Heiland bepaald; kloek moediglijk gaf hij tot antwoord : „ Zi, „ zullen het doen , of, indien zij he „ niet doen , zullen onze Zendelingen op eene andere wijze , koenen ter plaat „ ze, na welke zij beftemd zijn." Min der vreemd zal dit voorbeeld van de Graaven onverzaagdheid ons voorkoc men, wanneer wij agt geeven op hetgee h De IERN- ' iUT' rERS. i I 3 tl 11  De HERNHUTTERS. 222 GODSDIENSTIGE hij verder zegt, dat het hem, bij de ondervinding , is gebleeken, dat de Broeders, wanneer de Heiland hen op hunne reizen beftuurde , verbaazende dingen verrigt hebben ; dingen , welke geene kunst , of menschlijke bedagtzaambeid Kon volvoerd hebben. Zonder ecni-re menschlijke hulp , deedt hij zelve eenmaal, in elf weeken,eene reize,aan welke een ander Hernhutter niet minder dan zesendertig weeken befteedde, omdat hij in de banden van menfchen was. „ DeHeiland," dus vervolgt deeze groote Apostel, in een profeetifchen fmaak, in zijne drieëndertigfte Leerrede, uitgefproken te Zeist, „de Heiland befchermt zijn volk op „ eene geheel verwonderlijke wijze. Mij_ ,, ne wenfehen cn begeerten zijn, dat ik „ het daar heen konde brengen, dat wij „ een paar fchepen in eigendom konden • „ bekoomen, onverfchillig hoe groot zij 3, zijn, die geheel en al aan het Genoot- 3, fchap behoorden, cn die bij de Zeemogendheden niet ondor de verdenking konden vallen , dat zij Koophandel drce- 3, ven, of zich met den Sluikhandel bemoeiden; iets, 't welk gemaklijk zou 3, te verkrijgen zijn, en alleenlijk af- ,, hangt van een gunftig oogenblik; dan 3, zouden wij wonderen zien gebeuren. 3, Want tegenwoordig zijn onze zaaken ,, te veel gemengd met de bedrijven der menfchen, met hunne belangen en be- „ doelingen; dit veroorzaakt eene groo- „ te  GESCHIEDENIS. 223 $ te verandering, en kan niet nalaaten, „ op de eene of andere wijze , invloed „ te hebben op de Broeders. Maar ware „ het des Heilands werk alleen gewor„ den , dan zou hij ons wonderen op de „ Zee doen zien. Hij zou ons niet al„ leen, met grooten fpoed, reizen doen volbrengen, maar ook doen landen, „ daar nimmer iemand voet aan land zet?, te. Een ftorm zou genoeg zijn, om „ ons te brengen ter beftemde plaatze. „ In gevalle ons geweigerd wierdt , in „ eene haven te mogen binnen loopen, „ zouden wij gevoerd worden na eene „ ongenaakbaare Baai,op den afftand van eenige mijlen van de haven , daar wij „ zouden kunnen aanlanden , en geen „ mensch zou 'er iets op te zeggen kun„ nen hebben, omdat het den fchijn , zou hebben , dat wij door het Weder „ derwaarts gedreeven waren. Dat zou , den Heiland niets kosten; het zou een „ fpel voor zijne Engelen zijn." De Graaf van zinzendorff berigt ons verder, dat dewensch van het Genootfchap nimmer ten oogmerke hadt, eene algemeene bekeering der Heidenen; dat de tijd deezer groote gebeurtenisfe nog niet gekoomen is; maar dat het Genoot, fchap, eene verkiezing, een uitgeleezec volk zijnde , het de eerftelingen moet hebben, hier en daar onder de Heidenen. Het klein getal, welk de Broeders tol pog tos bekeerd hebben tot het Christliji ge Da rfERNIUT- rEiis.  224 GODSDIENSTIGE Dt HERNHUTTERS. geloof, is flegts eene vertroosting, welke de Heiland hun gegeeven heeft, om hun eenige vergoeding te doen voor hunnen arbeid;en zij oordeelen voor hunne moeite rijklij k beloond te zijn, indien zij, in tweehonderd reistogten , flegts éénhonderd bekeerlingen maaken. Wijders berigthij, dat de Hernhutters, om de eerflelingen van het Heidendom te verkrijgen, bij verkiezing dezelve zoeken onder zulke Heidenen , die de minfte of in 't geheel geene gemeenfchap gehad hebben met de zo genaamde Christenen. Gelijk de Broeders, ten allen tijde, eene groote menigte arbeiders aan de wegen hebben, dikmaals onder dezelve ook hun Opperhoofd met zijn gezin en bezittingen ; en vermids, daarenboven, hunne onderneemingen , en de vastigheden., welke zij aanleggen , aanmerkelijke uitgaaven vorderen, is het, diensvolgens,noodig, dat zij in handen hebben , 't geen dc zenuw van alle groote ontwerpen mag genoemd worden , dat wil zeggen, geld. Dus hebben zij al vroeg opgericht een Fonds, 't welk zij de Lams of de Heilands Kas noemen; deeze is zeer aanzienlijk geworden , door de toebrengingen en gefebenken der aankoomelingen tot de Hernhutterij, of haare begunftigers. Inden eeriten aanvang hadden twee Broeders het beftuur van dezelve;een van hun bewaarde de kist, de andere den neutel; doch de Graaf van zinzendorff hadt altoos  GESCHIEDENIS. 225 toos het opperbewind over dezelve. Gewisfelijk zou hij, door die toevoegzei van tij.dlij.ke aangelegenheden, onder de zwaarte van dien last hebbe moeten bezwijken, aangezien de geestlijkc belangen des Genootfchaps reeds zo veel van zijne aandagt vorderden, hadde hij niet, in de Graavin, zijne Echtgenootc, eene bekwaame gezellin gevonden, om hem een gedeelte van dien last te helpen draagen. In eene onuitgegcevene Gefchiedenis van het Genootfchap, uit welke de Graaf eenige uittrekzels heeft gegeeven in het Aanbangzel op zijne Natuurlijke Aanmerkingen, wordt gezegd, dat zijne huisvrouw, geduurende den tijd van zesentwintig jaaren , den bekrompenen voorraad van de penningen des Genootfchaps met zo veel overleg en zuinigheid beiluurd heeft, dat 'er nooit iets te kort kwam, zo wel in zijn gezin, als onder de broederfchap, niettegenftaande uit dezelve meer dan een miljoen Kroonen, tot onderfcheidene onderneemingen, moesten gebezigd worden, 't Is eene bekende zaak , dat alwie als Broeder wenscht aangenomen te worden, onder hen niet welkoom is, 't en zij hij de Kas bevoordeele. De Graaf zelve zegt: „ Dat de Ekonomisten of Geldbeftuur„ ders van het Genootfchap tot een rij„ ken jongeling mogen zeggen: Geef ons „ alles wat gij hebt, of gaa uwen weg; 3, geef ons al wat gij hebt, of gij kunt „ niet een van de onzen zijn." VIL deel. P Van Dg F1EU.N!IIJT-  De HERNHUTTERS. 226 GODSDIENSTIGE Van den fpoedigen opgang, welken de Hernhutter ij gemaakt heeft, hebben wij reeds, in 't voorbijgaan , gefproken. Hier laaten wij volgen, een ander merkwaardig verhaal , door den Graaf van zinzisndorff zeiven gedaan, in zijne Natuurlijke Aanmerkingen , gefchreeven in de jaaren 1748 en 1749. Dit zal ons leeren, indien wij aan zijne opgaaven in alles geloof mogen flaan, in hoedanig een toeftand de zaaken van den Aanhang zich op dien tijd bevonden. „ Het Genoot„ fchap, dus fchrijft hij, heeft bijkans ,, duizend arbeiders, door de geheele „ waereld verfpreid. Nogthans was dit „ getal nog niet toereikende: want, naar 3j evenredigheid dat zij arbeidden,wierdt „ de Oogst grooter. Vierentwintig Na„ tien zijn ontwaakt uit haare geestlijke „ fluimering, door de zorge deezer Apos- „ telen." „Wij prediken, zegt hij, „ elders, voor eene ontelbaare menigte, „ in veertien taaien, onder welke, zon„ der te rekenen de zulken, die niet be„ hooren tot den Proteftantfcben Gods„ dienst, noch tot de Joodcn en de Hei„ denen, ten minfte twintigduizend men„ fchen zijn , die geene geboorene Lu„ therfchen waren; welke wij, nogthans „ bekeerd hebben tot de Augsburgfche „ Geloofsbelijdenis; en, in de daad, wij „ kunnen hun geene beter inrichtingaan„ prijzen dan die der Broeder-Kerk. Wij „ hebben, voegt hij 'er nevens, achten- „ ne>  GESCHIEDENIS. 227 „ negentig ftigtingen, onder welke Kas,, teelen zijn met twintig, vijftig of ne „ gentig vertrekken." De Zendelingen dér Hernhutters gaan en prediken niet op alle plaatzen, daar hun dienstwerk verzogt wordt. Op den achtentwintigftcn van Sprokkelmaand des jaars 1748, hebben zij honderdzeventig nodigi'ngcn ontvangen, zints Paasch des voorgaanden jaars , ten aanzien van welke zij tot nog toe geen befluit hadden genomen. Doch zij zijn daarom geenzins werkeloos: in den jaare 1740,hadden zij reeds tweehonderd togten over Zee gedaan. Van den voortgang, welken het Genootfchap, in de jongstverloopene drie jaaren, buitenslands gemaakt heeft, zal ik geene melding maaken, dewijl ons deswegen geene voldoende berigten zijn toegekoomen. En wat aangaat de vorderingen , welke de Broeders gemaakt hebben in deeze Koninkrijken (Groot- Britannie cn Ierland, ) elk Engelsman is daar van een ooggetuige. 'cIs waarfchiinlijk dat zij, zedert het jaar 1749, gelukkiger gefhagd zijn, dan inde twee bovengemelde jaaren. Zints de uitgaave van het bovenftaande berigt, zijn, waarfchijnlijk, de Morayiers niet toegenomen, aangezien de fchriften van den Heere rimius, en het verhaal van and re as f re ij, bij hef gemaatigd gedeelte des menschdoms, hun grooten ondienst gedaan hebben. Zij wierden in Engeland gevestigd , volgens eene Akte P 2 van De IF.RN- iüT- rERs.  De HERNHUTTERS. 228 GODSDIENSTIGE van Zomermaand des jaars 1749; zij zijn zeer talrijk in dat Koninkrijk en deszelfs Volkplantingen, zo wel als in Ierland en Schotland. Het algemeen heeft 'er nog ' geen nadeel bij geleeden, dat ze hier gevestigd zijn en geduld worden ; en 't is riet waarfchijnlijk , dat het 'er ooit nadeel bij zal hebben, aangezien zij, over 't geheel genomen, een naarftig flag van lieden zijn.  GESCHIEDENIS. 229 D E VOORNAAMSTE LEERSTELLINGEN DER HE RNHUTTERS. Thans gaan wij over tot eene opgaave van de voornaamfte Leerftellingen der Hernhutters. Zo iang Hernhuth behoorde onder de Kerk te Bertholsdorjf, wierdt het Genootfchap in groote hoogagting gehouden ; men vermoedde niet, dat het in eenigen opzigte verfchilde van de Augsburgfche Geloofsbelijdenisfe. Dit was de reden, waarom de Godgeleerde Fakulteit te Tubingen geene zwaarigheid maakte om hun die getuigenisfen te geeven, op welke de Graaf van zinzendor ff zich zedert altoos beroepen heeft, cm de rechtzinnigheid zijner leere te bewijzen, 't Is ons niet gebleeken, en het doet ook weinig ter zaake, of de Graaf zijne nieuwe leere begon uit te denken, onmiddelijk naa dat het Genootfchap allereerst te Hernhuth gevestigd was; waarfehijnlijkcr is het, dat naar gelange hij zijn Ontwerp uitbreidde, zijne begrippen insgelijks meer uitgebreidheids kreegen. Dit, nogthans, is zeker, dat het geeP 3 ne Be LEERE DER. HERNHUTTERS.  23o GODSDIENSTIGE De LEER. IS DER. HERNHUTTERS. ne gemaklijke zaak is, zich een onderfcheiden denkbeeld tc vormen van de begrippen der Hernhutters, uit hoofde van de groote duisterheid,in welke dezelve door hunne Leeraars omwonden worden. Zij _ fchijnen 'er zich op toe te leggen, te fpreeken en te fchrijven, om niet verftaan te worden. Zij hebben eenen regel, tot de zulken, die niet zijn ingewijd in de Verborgenheden der Godgeleerdheid des bloeds en der wonden, dat wil zeggen , hunne eigen Godgeleerdheid, te fpreeken , op eene wijze, dat zij niet in ftaat zijn om iets naa tc vertellen van 't gocn zij gehoord^ hebben. „Zij handelen, „ zegt de Graaf van zinzendorff „ zelve , eveneens als iemand doen zou„ de, die, om lieden, die al te nieuws„ gierig zijn , eenen trek te fpeeien, „ fchrijft in karakters, welke zij niet kun„ nen ontcijfferen." Wonder wel flaagen zij in deezen onverftaanbaaren ftijl. Zomtijds zijn ze volftrekt onbegrijpelijk. Op andere tijden beginnen zij zich duidelijk uit te drukken, doch worden op een fprong te duister om verftaan te kunnen worden. Zelden zijn ze volkomen duidelijk, envertoonen, nogthans, te dikmaals eene te groote duidelijkheid. Want, voorwaar , de dingen , welke zij zich laaten ontvallen, die gemaklijk kunnen verftaan worden, doen geene eere aan hun verftand of oordeel. Door de proeven , welke wij hier van onzen Leezeren zullen onder  GESCHIEDENIS. 231 der 't oog brengen, zullen zij hier van overtuigd worden. Het meerendeel van i dezelvcn zullen wij ontleenen uit de God-1 geleerde begrippen des Graaven van| zinzendorff, 60 uit zijne Leerrede nen , uitgefproken in Amerika , en te Zeist in de Provincie Utrecht. De laatfte, ten getale van zesenvijftig, wierden uitgefproken voor de Sijnode der Broederen, ter laatstgenoemde plaatze gehouden, in den jaare 1746, en door het Genootfchap , in één boekdeel, door den druk gemeen gemaakt. De Graaf heeft zijnen naam niet voor dezelve geplaatst: want, volgens eenen brief, in sibsfrieds Befcheidene lieleuehlung gedrukt, door hem gefchrcevcn aan alle Koningen , Kcurvorftcn , Prinsfcn, enz. heeft hij langen tijd nagelaaten, zijnen naam voor zijne fchriftcn te plaatzen. Doch niet ligt zal iemand deer.e Leerredenen leezen, zonder te ontdekken , dat hij de opfteller is. Daarenboven geeft hij het niet onduidelijk te kennen in de Voorrede , alwaar hij zegt, dat het werk van den Autheur deezer Leerredenen is, den post van Sijndicus der Sijnoden te bekleeden, het opzigt te hebben over de handelingen van dezelve, de Liturgie in orde te brengen , cn de zaaken te ontwerpen en voor te draagen. Te liever maaken wij gebruik van deeze Leerredenen, omdat zij wierden uitgefproken tei onderrichtinge van verfcheiden medeür P 4, bei De ,EERE )ER i EK.NI UT1' ERS.  De LEF.KE BKR HBRN- HUT- 3CRS. 232 GODSDIENSTIGE beiders, zo Engelfchen als Nederlanders, onlangs onder deeze Gezinte aangenomen ,en de Prediker in dezelve zich voorHelt, in een klaarder licht te plaatzen zekere denkbeelden , volgens welke een . mensch zijne daaden, woorden en gedagten moet beftuuren. Indien 'er eenige mogelijkheid zij, de leerftellingen der Hernhutters elders aan te treffen, moeten wij ze zekerlijk in deeze Leerredenen vinden. Wij beginnen met het denkbeeld, welk de leden van deezen Aanhang wegens de Schriftuure voeden. Hoewel de Graaf van zinzendorff het tot nog toe niet geraaden vinde , de Schriftuure te verwerpen, toont, nogthans, de onverfchilhgheid, met welke hij zich over dezelve uitdrukt, hoe hoog, of liever hoe laag, zij bij hem gewaardeerd worde. In eene Leerrede , gedaan te Philadelphia, zegt hij, dat de ftij] der Schriftuure zomtijds gelijk is aan dien van eenen Timmerman , zomtijds aan dien van eenen Visfcher, of van eenen Tollenaar. Christus zelve hadt zeer plat gefproken, en oediende zich van menigerlei fpreekmanieren, eenen boer voegende, welke nu aangemerkt wordt, iets van eenen geheel anderen aart te bevatten, dewijl wij niet gemeenzaam zijn met de wijze van "fpreeken , onder de werklieden van Nazareth in gebruik. Hij fchrijft zijnen Zendelingen eenen regel voor, hoedanig zij moeten  GESCHIEDENIS. 233 ten handelen met de Vereerders der Schriftuure ; door welke hij verftaat zulke menfchen, die voor ieder leerftelling bewijzen uit de Schriftuure vorderen: naamelijk, dat zij alle zodanige dingen moeten bewijzen uit de gebreken cf onvolmaaktheden deeze Schriften, welke deeze Vereerders waanen goed te maaken door de volmaaktheid en onfeilbaarheid der Schriftuure. Het leezen van de Schriftuur befchouwt hij als meer gevaarlijk dan nuttig voor het Genootfchap. Volgens den Graaf van zinzend 0 r f f, is de leere , dat God de Vader onze Schepper, de Zoon onze Verlosfer, cn de Heilige Geest onze Heiligmaaker is, eene valfche leere is, cn eene der hoofddwaalingen , welke onder het Christendom in zwang gaan. De Schepping en j leiiigmaaking moeten niet aan den Vader en aan den Heiligen Geest worden toegefchrecven. Om de Afgoderij te vermijden , moeten de menfchen afgetrokken worden van den Vader cn den Heiligen Geest, en overgebragt tot christus, met welken, alleen wij te doen hebben. Nimmer droomden de Ouden van eene Dricè'enheid; al wie den Vader en den Heiligen Geest aanbidt , verfchilt niet van eenen dienstknegt van jupiter, mercurius, apollo, of van den ccnen of anderen grooten Held , aan wien de Ouden den tijtel van God gaven. Zo beilisfende is onze groote Leeraar omtrent P 5 d« De DP.Il HKRNHUTrERS.  De leere der hernhutters. 234 GODSDIENSTIGE de Rechtzinnigheid zijner nieuwe leerftellingen , dat hij de Godgeleerdheid, doorgaans onder de Christenen aangenomen , eene dorre Godgeleerdheid noemt, en alleen gefchikt om honden cn zwijnen te vermaaken, als mede de Ongeloovigen en Godverlochenaars , en door den Duivel uitgedagt ; en dat zij , die dezelve leeren, belijders van den satan zijn. De satan, zegt hij , heeft bij zich „ zeiven gedagt: de menfchen zullen niet „ koomen om den Vader tc zien ; dat ,, wil zeggen, den waaren Vader, die de „ Heiland is" (volgens het gevoelen van den Graave van zinzendorff.) „Ik zal hen rondom den Heiland geleiden; 5, ik zal aan hun een fchaduwbeeld van „ eenen Vader vertoonen , en zij zullen „ denken, gelijk dejooden voormaals dee- den, dat deeze hun God is; aldus zal „ de Heiland hen niet magtig worden. , „ Door dit middel zal ik hen in mijne „ magt houden , terwijl zij bij zich zel- ven denken , dat zij verftandig zijn. De „ misvatting der Christenen, voegt hij 'er nevens, ontftaat daar uit, omdat zij niet begrijpen, dat het eere genoeg zij voor den Vader, de Vader te zijn „ van God , de Schepper van alle din„ gen, en zijn eigen en eenige Vader te „ zijn." De Heilige Geest wordt van de Hem* hutters genoemd, Gods eeuwige huisvrouw j de moeder van christus, de moe-  GESCHIEDENIS. 23* moeder der geloovigen , de moeder der Kerke. In het zesde deel zijner Natuur-1 lijke Aanmerkingen, vindt men eene lan-1 ge uitweiding van den Graave van zin- 1 zendok ff, ter verdcediginge van de! veranderingen, welke hij maakte in de gemecne Godgeleerdheid. Hij befchouwt dezelve als gewigtig en noodzaaklijk; hij klaagt geweldig, dat, zedert den tijd der Kerkhervorminge , de menfchen in eene grove dwaaling geweest zijn, ten opzigte van den perfoon van den Heiligen Geest, en dat de Godgeleerden , in dit ftuk, een zeer tastbaaren misflag begaan hebben. Hij voegt 'er nevens , dat het den zulken, die de Verborgenheid der Drieëcnhcid niet kunnen begrijpen, volgens de uitlegging, welke hij van dezelve geeft, ongetwijfeld meer aan eerlijkheid van gemoed, dan aan verftand moet haperen. Het blijkt dus, dat de Zoon voornaamlijk het voorwerp is van den Eerdienst der Hernhutters. Hoewel de Graaf van zinzendorff hem met ronde woorden jezus den Timmerman noemt, hebbende met zich genomen, in zijne heerlijkheid, de armoedige vertooning , welke hij in deeze waereld maakte, worden hem, cgter , de ftreclendfte naamen gegeeven. Hij wordt genoemd hun Lam, hun klein Lammetje, hun kleine jezus. Zij gebruiken zijnen naam in het vrouwelijk gcflagt, noemende hem hunne moeder, hunne Mama jezus. De Schepping, Verlos- De eere ier IER NIUT- [ers.  De LEERE 13LR HERNHUTTERS. 236 GODSDIENSTIGE losfing, en Heiligmaaking zijn het werk van c n rist ü s ; maar de Vader en de Heilige Geest zijn hem in alle deeze werkingen dienstbaar ; zijnde dit het allereigenste woord , van 't welk zij, over dit . ftuk fpreekende , zich bedienen. „ Alwie ,, in christus gelooft, hoewel hij „ niets anders van de Godheid weete, „ zal zalig worden. De Apostelen, om „ de Afgoderij tc vermijden , doopten „ niet in den naam des Vaders, des Zoons „ cn des Heiligen Geests, maar in den „ naam van christus alleen. God hadt zijnen Zoon als een blixemftraal ge„ fcbooten , en de Zoon , door zijne ,, VIcesch wording , maakte eene tus,, fchenrede in de Godheid, 't Geen in het burgerlijke leeven een Grootvader, een Schoonvader genoemd wordt, „ zodanig was de Vader van onzen Hee„ re jezus christus. De Zoon hadt „ het als eene gunst aangenomen , dat „ hem wierdt toegeftaan, een mensch te worden en uit te gaan uit de Godheid. „ Christus hadt niet overwonnen als ,, God, maar als een mensch , met de zelfde kragt, met welke wij ovcrwinnen. God hadt hem bijgeftaan, cn hij „ ftaat ons insgelijks bij. Christus ,, hadt in 't geheel geene magt bezeeten „ meer dan wij. Hij hadt zijne Godheid „ afgeleid en wrogt wonderwerken, ges, lijk de menfchen kunnen doen." Een diepen eerbied bezitten zij voor de vijf  GESCHIEDENIS. 237 vijf roode wonden der Kruiziginge; doch de wonde, welke christus in zijne i zijde ontving, wordt boven alle de andere verhecven. Deeze is „ hunne ge„ liefde wonde, de lieve kleine heilige „ opening, de dierbaare en duizendmaal „ aartige kleine zijde." Zij kusfen deeze wonde; zij kusfen de fpeer, die dezelve gemaakt heeft, en zij zouden wel willen kusfen den Soldaat, wiens hand de fpeer beftuurde: zij danken hem daar voor. Het is deeze opening , in welke de geloovige rust neemt; hier ademt hij, hier fpreekt hij, hier legt hij neder , zomtijds overlang, zomtijds kruislings ; hier is zijn Vaderland, zijn huis , zijn kamer , zijn beddeken,zijn tafeltje; daar eet en drinkt hij, daar woont hij, daar looft en prijst hij het Lammetje. De Hernhutters onderfcheiden zich door de kenmerkende hoedanigheid der Geestdrijverije, dat zij de Reden, de Redekaveling en de Wijsbegeerte verwerpen. De kinderen Gods worden niet uit boeken onderweezen. De waarheid van den Godsdienst te betoogen en zo klaarblijkelijk te maaken, als dat vier maal vier zestien is, is een nuttelooze en overtollige arbeid. Het Geloof heeft niet de geringfte betooging noodig; het wordt in het hart gewrogt door den Heiligen Geest. Gods Kinderen gelooven , omdat zij vermaak vinden in het gelooven. Dit geloof, ondertusfehen, zonder redekaveling gewrogt. be> Dg -EERB )ER If'.RN'UUT- rcRs.  De LEEkfi PF.Ii. HERNHUTTERS. 1238 GODSDIENSTIGE bekleedt bij hen de plaats van alle andere dingen. Geen ander gebod behoorde aan de menfchen gepredikt te worden, dan dat van gelooven. Deeze is de leere van den Graave van zinzendorff. De Wedergeboorte ontftaat van zich zelve, zonder dat van ons geëischt worde, tot het doen voortkoomcn van dezelve iets toe te brengen. Het is eene grondwaarheid, zegt onze Moravifche Bis* fchop, dat dezulken, die geene Genade hebben ontvangen, die nog geene kinderen Gods zijn, die nog geene bevinding hebben van hunne Vcrzoeninge, die nog niet weeten , hoe het tusfehen hen en hunnen Schepper en Heiland ftaa , niet moeten aangefpoord worden om zich zeiven daar toe voor te bereiden door ecnig bedrijf, goede werken, of goede voorneemens. Hun moet onder 't oog gebragt Vf órden, dat al wat men tot nog toe geloofd heeft, eene voorbereiding te zijn om tot God te koomen, veeleer een hinderpaal is tegen hunne zaligheid. De Wedergeboorte wordt voortgebragt haastifflijk, als op een fpröng. Eén oogenblik is genoeg om ons vrij te maaken tot bet ontvangen van de Genade, om herfchapen tc worden naar het evenbeeld wan het Lammetje. • Een wedergebooreiie geniet groote vrijheid. Hij doet hetgeen, om het welk te doen hem de Heiland geneigd maakt; en tot hetgeen hij geene geneigdheid bezit, is  GESCHIEDENIS. 239 is hij niet vcrpligt te doen. Hij doet hetgeen de Heiland hem doet doen : want hij is de Meester,in wiens magt het ftaat, wetten tc maaken cn dezelve te herroe. pen ; die, ten allen tijde, de huishouding der zaligheid kan veranderen, misdaadig maaken 't geen deugdzaam, cn deugdzaam 't geen misdaadig was. Het is een misdag, te zeggen dat een Wedergeboorcne iets doet ; eigenlijk gefprooken doet hij niets: 't is de Heiland, die voor hem werkt. Met betrekking tot den Heiland is hij als een kind , 't welk bij de hand geleid wordt , doch 't geen gelooft, dat hij zelve werkzaam is , en zich daar in verblijdt. Op den grooten Oordccldag, zullen de Hernhutters niet geplaatst worden aan de {linkerhand onzes Heilands , onder de Bokken ; dit moet algemeen worden opgevat. Ook zullen zij niet ftaan onder hen, die Schaapcn genaamd worden, aan de rechterhand des Regterftoels: eene plaats der ccre, welke zij befchouwen als tc gering, om hun te worden toegewcezen. De Graaf van zinzendorff zegt, dat de woorden: de Heilige Engelen, hoornende met den Heiland in zijne heerlijkheid, betekenen de Heiligen , met hem koomende, en dat de Hernhutters de Heiligen zijn zullen , welke hem verzeilen. Hij voegt 'er nevens, dat de zulken,die niet als Hernhutters fterven, genade zullen vinden op dien dag, mids zij gunftig denken, op hun fterf De leere der hernhutters.  De DFtl HERNHUTTERS. 240 GODSDIENSTIGE ftcrfbedde , over de geenen , welke tot dien Aanhang behooren. Volgens hunne begrippen , diende de befnijdenis van onzen Heiland om aan te wijzen , van welke fexe hij ware. Zij . diende daarenboven om in zijne cere te herftellen, dat gedeelte des menschlijken lichaams,'t welk, in gevolge van auams val, een fchandvlek van hetzelve was geworden: in zo verre, dat het, tegenwoordig , het edelfte , het eerwaardjgfte gedeelte van 's menfchen l ichaam is. De Zusters worden vermaand, nooit aan hetzelve te gedenken , dan met aandoeningen van den diepften eerbied.' Niet minder eerwaardig is het werktuig der voortteelinge van de andere fexe; het is geheiligd geworden, door de geboorte des Heilands. — Uit vreeze dat wij de kuifche ooren onzer Leezeren zullen kwetzen, bekorten en verzwakken wij de kragt van 's G raaven u i t dru k k i n ge n. Alle de zielen zijn van het vrouwelijke geflagt. 'Er zijn flegts anima, en geene mimi, zegt de Moravifche Bisfchop zeer ficrlijk. Te denken , dat 'er mannelijke zielen zijn , zou, volgens deezen diepdenkenden Godgeleerde,de grootfte dwaasbeid weczen , een harsfenfehim, welke niet behoort op te koomen in de gedagten eens Christens, al ware het ook dat hij in eene allerheetfte koorts lag. Al wat van eene mannelijke hoedanigheid was, en naar ons lichaam gefchikt,wordt van  G ÈSCHÏEDEISFtS. itf van hetzelve afgefcheiden, zo dra het begonnen is ; het behoort niet tot des-1 zelfs natuurlijken en oorfpronklijken ftaat: j het is een bijvoegzel, naderhand tot hetzelve gemaakt; het is het zegel der bedieninge , welke der vrouwelijke fexe is aanbevolen. Want onze fexe is een ampt, eene bediening! Jezus is de Bruidegom van alle de Zusters; en dé mannen, in den allereigenlijkften zin,zijne plaatsbekleders , zijne bewindslieden,; even gelijk die Gezanten, van oüds, die, in den naam van hunnen Meestérs, eene Prinsfes trouwende, een gelaarsden voet in het Bruidsbedde nederlciden. Een man is dus eigenlijk niets meer dan de kamerdienaar zijner huisvrouwe ; zijn ampt duurt flegts voor een tijd, en ad interim. Niet minder aanzienlijk cn eereaanbrengende , nogthans, zijn de tijtels, welke hem de Graaf geeft: hij is een Plee-Christus, een Vice-God. De Zusters worden tot jezus gebragt, door den dienst haa-' rer mannen, welke alzo haare Heilanden in deeze waereld zijn. Wat is 'er, derhalven , dc reden van, wanneer een huwelijk geflöoten wordt ? omdat 'er eene Zuster was , welke tot haaren waaren Bruidegom moest gebragt worden, door de bemiddeling van zulk eenen Gevolmagtigde.Jn een gefprek, over dit onderwerp, met de zevende -dag- drijvers , te Ofij gehouden , bedient zich de Graaf van zinzendorff van dc volgende uitdrukkinVH, deel. Q geaj .eerJ )Ell JERN-j rur- rERS.  IER RB DliR HERNHUTTERS. 242 GODSDIENSTIGE gen , welke wij, om zo veel mogelijk, ergernis te voorkoomen, een weinig zullen verzagten : „ christus wordt, in „ zijn perfoon, niet alleen verloofd, maar „ ook getrouwd aan elk geloovige." Uit het gezegde vloeien eigenaartig voort twee gevolgen, welke des Graaven opmerking niet ontgaan zijn. Het eene is, dat alwie weet een man te zijn, de waardigheid moet erkennen, die in hem is, en vereeren de keuze , die van zijn perfoon gedaan is. Het andere gevolg is, dat het Huwelijk het dierbaarfte pand is, welk de Heiland aan zijne Kerk vertrouwd heeft; dat wil zeggen, ongetwijfeld, aan het Genootfchap der Hernhutters, en de aangelegenfte verborgenheid, van welke hij hun den fleutel heeft gegeeven. Dit in aanmerking neemende, kan het ons niet vreemd voorkoomen, wanneer zij beweeren, dat zij allen, welke buiten het Genootfchap trouwen , aanmerken als leevende in eenen ftaat van hoererije en overfpel. De mannelijke fexe beftaat uitgetrouwd de mannen , ongehuwden en weduwenaars. Volgens hun oorfpronklijk ontwerp, moesten allen, die boven de eenentwintig jaaren oud waren, in het huwelijk treeden. Naa deezen ouderdom, zeggen ze, is de ftaat des huwelijks een beestelijke ftaat, een ftaat van dolzinnigheid , in welken een mensch niet weet wat hij doet. Behalven deeze verdeeling van de mannen,  GESCHIEDENIS. 243 ren, in klasfen , is *er nog eene andere meer algemeene vcrdeeling , door welke zij onderfcheiden worden in twee reijen : dc eene onderwijst dc gehuwden van beide fexen. de andere de ongehuwden. Zeer ftreng was zinzendorff in zijne Tucht; hij fchijnt alle dc naauwgezetheid te hebben bezceten , welke den ftigtcr van eenen Aanhang kenmerkt. Zeer veel verfchilde hij, ten deezen opzigte, van christus; want onze Zaligmaakcr ging niet flegts het land door, goed doende, maar weigerde zelfs niet te eeten en te drinken met lieden van befprokene zeden. De volgende opgaave van de gevoelens der Hernhutters, ontmoeten wij in de fchriften van den Heere wesleij. „ Zij „ gelooven , dus fchrijft hij, zij geloo„ ven en leeren, dat christus alles ,, gedaan heeft, wat noodig was tot de „ zaligheid der menfchen; dat wij,diensa, volgens, niets moeten doen, als ter x zaligheid noodzaaklijk , maar oprecb„ tclijk in hem gelooven; dat 'er tegen- woordig maar één gebod en één pligt ,,, is, naamclijk, te gelooven in chris„ tus; dat christus alle andere gea, boden cn pligten heeft weggenomen, „ hebbende de Wet gcheellijk afgefchaft; dat, diensvolgens, de geloovige vrij is van de Wet, cn door dezelve niet „ verpligt wordt, iets te doen of na te „ laaten ; zijnde het onbeftaanbaar met q 2 „ zij. Ds LEERli DER HE RN* HUTTEllS.  De 1eere der her. nhutters. »44 GODSDIENSTIGE „ zijne vrijheid, iets te doen als geboo„ den; dat 'er zulke dingen niet zijn, als „ trappen in het geloof of zwak geloof, „ dewijl hij geen geloof heeft, die eenigen ,, twijfel of vreeze heeft; dat wij vol„ komen geheiligd worden in het oogen„ blik als wij geregtvaardigd worden, en „ niet meer of minder heilig worden tot y, op den dag van ons overlijden; zijnde „ volkomene heiligmaaking en volkome„ ne regtvaardigmaaking eene en de zelf„ de zaak; dat een geloovige nimmer ge5, heiligd of heilig is in zich zeiven, maar in christus alleen: hij heeft in 't „ geheel geene heiligheid in zich zeiven, „ zijnde alle zijne heiligheid toegerekend, „ niet inkleevende; dat de mensch eenen „ vrede kan gevoelen, welke allen ver„ ftand te boven gaat, zich verheugen „ met eene onuitlpreekelijke en heerlij. „ ke vreugde, en de liefde tot God en „ het geheele menschdom hebben , ne„ vens de heerfchappij over alle zon„ den: doch dat, egter, dit alles zijn kan „ niets anders dan Natuur , dierlijke „ geesten , of de kragt der verbeeldin„ ge ; dat, indien een mensch het ge„ bed, of het leezen van dc Schriften „ aanzie als pligten , indien hij zicli „ zeiven verpligt oordeele , deeze din„ gen te moeten doen , of in zijn o-e. ,, moed ontrust worde, wanneer hijbze 3, niet doet, zulk eenen in een ftaat van „ flaavernije is, in 't geheel geen geloof „ heeft,,  *■ GESCHIEDENIS. 245 „ heeft, maar de zaligheid zoekt uit de „ werken der Wet; dat, derhalven, tot ,, dat wij gelooven, wij niet behooren te ,' bidden, de Schriften te onderzoeken, of het Avondmaal te onderhouden." VVij laaten aan den Leezer over, het oordeel over deeze gevoelens, welke zeer na grenzen aan het leerftelzel der Antinomiqanen. Doch laaten wij hen zeiven hooren , naa dat wij alvoorens de Gcfchiedenis hunner Zendingen zullen verhaald hebben. ^3 G E- LEER* DHR HERNHUTTERS.  240" GODSDIENSTIGE GESCHIEDENIS VAN DE ZENDINGEN DER De zendingen dei hernhutters. VE REE NI GD E BROEDERS, o F HERNHUTTERS. ~PV,eerfte 'buitenlandfche Bezending 1_>^ der VcrcenicTde Broederen , was l na .het Eiland St. Timnas; het volgende voorval gaf daar toe de aanleiding. Zekere Neger , zich bevindende te Hemhuth, verklaarde aan de Broeders, dat het zijner Moeder, cene Negerinne , die op het gemelde Eiland woonde, zeer aangenaam zijn zou, van den Heiland tc hooren Dit wekte de genegenheid van zommigen Om zich derwaarts te begecven; en leo na r d doe kr, naderhand een Moravisch Bisfchop, nam het befluit, ten behoeve van deeze arme Heidenen, zelf een flaaf te worden, indien 'er geen ander middel ware om onder de Negers het Euangelium te Prediken In het jaar i722 vertrok dij na bt. Jhoraas, en begon onder de on gezeetenen het woord der Opcnbaarin^e te prediken. ^  GESCHIEDENIS. 247 Hij wierdt van anderen gevolgd,en het getuigenis van den dood des Heeren van leeven cn heerlijkheid, voor de zonden der waereld, begon tc werken op de harten der arme Negers. In den jaare 1736, wierdt de eerfte der drie Negers, welke het Euangelium omhelsd hadden, gedoopt. Thans begon zich eenige tegenftand te openbaaren. De Blanken, door verkeerde beginzels gedreeven. kantten zich tegen de bekcering van dc Negers tot den Christlijken Godsdienst. De Zendelingen , en de Negers , die tot hen kwamen om het Euangelium te hooren , moesten veel lijden en verdraagen. De Graaf van zinzendorff, wiens ijver voor dc gelukzaligheid zijner medcfchepzelen , en bijzonderlijk der Heidenen , door geenerhande zwaarigheden kon beteugeld worden, kwam , in den jaare 1735» op het Eiland St. Thomas. Hij vondt eenige Zendelingen in de gevangenis ; doch , op zijn verzoek , wierden zij , door den Gouverneur , ontfiagen. Zints dien tijd is het Euangelium aldaar gepredikt, zonder tusfehenpoozing, niettecrenftaande de Negers, van tijd tot tijd, veele hardigheden ondergaan, veele moeilijkheden verdraagen hebben,om den wille des Euangeliums. Het dienstwerk der Broederen op St. Thomas, en dc twee naastgelegene Eilan. den , St. Croix en St. Jan, is met een ge O 4 iuk De 5endïn«i ïen DER hernhutters.  De ZENIMNÖBN UF.lv HERNHUTTERS. 248 GODSDIENSTIGE lukkigeo uitflag bekroond: zo dat veda duizenden ongelukkige verdonkerde Negers zijn verlicht geworden, cn geloofd hebben in den naam van den Heere jezus en overgebragt zijn tot het genot van de heerlijkheid, door zijn bloed gC- Peeze Negers kunnen onder anderen tot een bewijs verftrekken, dat eene echte hervorming jn grondbeginzels en in betragting altoos onaffcheidbaar is van de waare overtuiging; en de eigenaars der plantaadjen erkennen dat dit de vrugt is des fcuangehums, dat hunne flaaven. zedert zij in jezus geloofd hebben, getrouw, gehoorzaam en arbeidzaam zijn geworden; ja, de Wethouders zelve hebben rneer dan eens verklaard, dat de gedoopte Natiën voor hun eene grooter fterkte zijn dan hunne Kasteden en Forten. Op alle de drie Deenfche Eilanden hebben de Broeders Kapéllen geftigt, ten dienfte der Negers tot het verrigten van den openbaaren Eerdienst ; zesduizend Negers ftaan reeds onder het opzigt der Broederfchap. Veelen deezer ongelukkigen Zijn zeer godvrugtige lieden; in eene zegepraalende houding eindigen zij door gaans hunne dagen , met opzigt tot de zaligheid hun vertrouwen ftellende op de verdienften van christus. Eenige Heeren, die aanzienlijke goederen op Jamaika bezaten , zeer veel be lang ftellende in de zaligheid der ziel&n bun-  GESCHIEDENIS. 249 hunner ongelukkige Negers, verzogten, Sn den jaare 1754., dat, op dat Eiland,"; eene Zending mogt gevestigd worden. < Aan hun verzoek wierdt voldaan; door1 eenen ijver, van welken men, in de te-; genwoordige Eeuw , zelden een voorbeeld vindt, deeden zij, in den beginne, He Zending mcrkelijken opgang maaken. Het bleek wel haast, dat de Heilige Geest de harten van veelen onder de Negers badt toebereid om h.'t Euangelium aan te neemen; en 'er vertoonden zich eerlang eenige vrugten. Doch hoewel de zwaarigheden, welke van buiten inkwamen, niet van zulk een aart waren, dat zij het werk der Broederen deeden ftil ftaan, gelijk klaarblijkelijk het geval was op andere plaatzen, fcheen, nogthans, in weinige jaaren, het zaad, 't welk was voortgefprooten, te verwelken, cn te Iterven. Doch in de laatfte jaaren is 'er een gezegende Oogst geweest; het woord is gepredikt, op verfcheiden plaatzen van het Eiland, met zulk een gelukkigen uitflag , dat 'er tegenwoordig verfcheiden vergaderingen van gedoopte Negers zijn , die de leere Gods onzes Zaligtnaakcrs verficren. Wijders is 'er eene Zending tot ftand gebragt, op het Eiland Antigoa, naa het jaar 1756. Hoewel de voortgang des Euangeliums hier niet zo fnel, noch de uitwcrkzels zo in 't oogloopende geweest zijn, als op Jamaika, hebben, nogthans, veele Negers het woord der Verzoeninge 0. £ De :endin- >EN DliU. lliRNIut-  iso GODSDIENSTIGE De ZEN DIN GEN DIÜ HERNHUTTERS. met blijdfehap aangenomen, en zijn dce!■ genooten geworden aan de Verlosfingc - in het bloed van christus. De Broeders hebben een Huis en Kapél te St. John, alwaar, volgens de jongfte berigten, vee. Ie Negers de prediking beftendig bijwoonen. De Broeders prediken insgelijks voor de Negers op de onderfcheidene plantaadjen. De laatfte Zending na de Karibifche Eilanden, was beftemd na Barbados. Dikmaals waren de Negers van dit Eiland de voorwerpen van de overleggingen en gebeden der Broederen; doch wanneer de weg en de wijze, om aldaar eene Zending te vestigen , in overwceging wierdt genomen, ontmoetten hun zwaarigheden, die onoverkoomelijk fcheenen. Naa het aanwenden van eene pooging, welke ongelukkig flaagde, in den jaare 1765, befloot een Broeder in Engeland derwaarts te gaan, om, ware 't mogelijk, de Negers te brengen tot dc kennis der waarheid. Een onder de Broeders uit Amerika voegde zich eerlang bij hem. Deeze Zendelingen vonden gunst in de oogen van zommige Heeren op dit Eiland, en veele Negers toonden hunne genegenheid om te hooren de blijde tijding der Verlosfinge van de zonden , door het bloed van christus. Het werk des Heiligen Geests was fpoedig blijkbaar. De Zendelingen wierden in ftaat gefteld om een plek gronds te koopen , eene wooning voor  GESCHIEDENIS. 251 voor zich zelve te vervaardigen, cn eene kamer, in welke de Negers konden za < menkoomen. 'Er vertoonen zich reeds < veele vrugten, en eenige Negers zijn ge-1 doopt. Behalven deeze Eilanden , op welke Zendingen zijn gevestigd, hebben dc Broeders verfcheiden andere bezogt; en gelijk de Negers, die het geloof hebben aangenomen, dikmaals verkogt of overgevoerd worden na de plantaadjen hunner Meesteren op andere Eilanden, hebben zij de tijdingen van groote blijdfehap aan de Negers aldaar overgebragt; en wij hebben reden om te gelooven, dat zij in eene goede reuk zijn , zelf op plaatzen, daar geene gevestigde Zendingen gevonden worden. Thans zullen wij het oog vestigen op Afi'è , hoewel wij van dat gedeelte des Aardbodems niet zulk een aangenaam berigt kunnen geeven, als ten aanzien van Amerika. In gemeenfchap cn medewerking van bet Deenfche Hof' cn de Afiatifche Maatfchappij te Koppenhaagen , vertrok, in den jaare 1759 , eene Volkplanting van Broederen na Tranqucbar , in welks nabuurfchap zij eene vastigheid ftigttcn, met oogmerk om eene Zending onder de jndiaanen aan de Kust van Koromandel, en bijzonderlijk om eene vastigheid op tc richten op de Nikobarfche Eilanden. In den jaare 1768, Haagden zij, ten opzigte var De ^EXDtN- :EN DtS. 11ÏRN1UT-  i%% GODSDIENSTIGE De ZENDINGEN DER HERNHUTTERS, van de laatstgenoemde Eilanden, geluk* kig in de volvoering van een Ontwerp, waar van zij als onuitvoerlijk bijkans hadden afgezien. De Indiadnen ontvinger? hen vriendelijk , gaven hun land om te bewoonen; en volgens de jongfte berigten heeft men reden om te gelooven, dar., vermids de Broeders de landtaal leeren, deeze arme Indianen de vrugten des Euangeliums zullen plukken. Twee van de eerfte zes Zendelingen , na deeze Eilanden vertrokken , zijn, kort naa hunne aankomst, overleeden. Daarenboven hebben eenige Broeders, op verfchillende tijden , na Ceilon zich begeeven , om, indien het mogelijk ware , het Euangelium onder de Cingalleezen te verkondigen ; doch zij konden hun oogmerk niet bereiken , hoewel hun verblijf aldaar niet zonder vrugt was. ■ In den jaare i747,ftaken twee Broeders over na Per/ie, met oogmerk om de naavolgers der aloude Magi of Gauren op te zoeken; doch hun zoeken was vrugtloos, ter oorzaake van de wanorders van den Oorlog , welke, ten dien tijde, het land beroerden. De Keizerin van Rusland, aan deBroe? ders gefchonken hebbende cenig land in het Koninkrijk Astrakan, aan de oevers van de IVolga , is zedert aldaar eene Volkplanting opgericht ; en 'er is thans enige hoop , dat God hen zal zegenen en bekwaam maaken om het Euangelium te ver-  GESCHIEDENIS. 253 ■Verkondigen onder de Heidenen, welke de grenzen diens Koninkrijks bewoonen , en reeds blijken vcrtoonen van bijzondere genegenheid voor de Zendelingen. Aldus is in Afi'ê een begin gemaakt, cn wij kunnen niet nalaaten te hoopen, dat onze Heeren, die de deur heeft geopend, ons zal vergunnen de zelfde gelukkige uitwerkzels te zien, welke, in zo veele andere plaatzen , zich zo duidelijk vertoonen. De vrugtcn des arbeids der ziele van christus op de bewooners van dit o-ewest des Aardkloots , worden, in de grootfte menigte , gezien onder dc Negers op de Amerik.aaufche Eilanden , weiRe overgevoerd zijn van de Kust van Guinea, en andere ftreeken van Afrika. Reeds in den jaare 1737, vertrokken twee Broeders na Guinea, om aldaar het Euangelium aan de Negers te verkondigen; doch een van hun, kort naa hunne aankomst , overleeden zijnde, wierden 'er geene poogingen gedaan, om eene Zending aan de Kust van Guinea te ftigten, vóói het jaar 1767, wanneer, ten verzoeke dei Jfrikaanfche Maatfchappije te Koppenha gen, en naa dat, door de gemelde Maat i'chappij, zekere bepaaling gemaakt, et door zijne Deenfche iVJajefteit bekragtigc was, vijf Broeders, in een fchip, aai dc Maatschappij behoorende, dcrwaart vertrokken. Doch, kort naa hunne aankomst, wiei de ? EN DINGEN DEJ& HE RN" I UITTE RS. I l i 5 0  De ZENDINGEN DEK HEK.NHUTTEÜ.S. ] { 1 J C I l t c c 254 GODSDIENSTIGE den drie van hun , en onder deeze het hoofd der Zendinge, door eene kwaadaartige koorts, uit dit leeven weggerukt. De twee overigen fleeten eenigen tijd in een kwijnenden ftaat van gezondheid, in het Deenfche Fort ; zedcrt, egter, zijn drie Broeders derwaarts gereisd, verzeld van nog een anderen perfoon, die hun de hand moest bieden in het toebereiden van gepaste wooningen. Doch , niet lang waren zij 'er geweest, of een van de drie laatst overgekoomenen wierdt van den dood overvallen. De Deenfche Gouverneur leidde de Broeders in bij den Koning van Achem , die hen in zijne vriendfehap aannam, en hun de vrijheid gaf om zich te mogen nederzetten in zulk een gedeelte zijner heerfchappijen , als zij zouden goedvinden. Vervolgens zogten zij eene voegzaame jlaats, alwaar zij , volgens de jongfte be•igtcn, onledig waren met het bouwen fan een huis, met oogmerk om het werk junnér Zendinge te beginnen. Wijders heeft men ook eene pooging jedaan, om het Euangelium te doen aanteernen onder de Hottentotten , aan de taap de Goede Hoop. Vijf jaaren hebben e Broeders onder hen verkeerd; zij hebicn 'cr eene fchool voor de kinderen opericht, en zeven volwasfene Hottentoten gedoopt. Doch, vermids 'er zekere mftandigheden in den wegkwamen, kon eeze Zending niet verder worden voortzet, ik  GESCHIEDENIS! 255 Ik zou nu nog een berigt kunnen geeven wegens eenige andere poogingen der Broederen, ter verdere voortplantinge van het Koninkrijk van jezus in Afrika j doch,dewijl zij, eigenlijk geiproken , niet behooren tot de Klasfe der Zendingen onder de Heidenen, zal ik flegts van nog twee melding maaken. Eene deezer poogingen heeft inzonderheid ten voorwerpe Copts in E gijpte, en Abijsfinie; drie Broeders houden tot dit zelfde oogmerk, tegenwoordig, hun verblijf te Cairo in Egijpte. De andere Zending bemoeide zich meer bepaaldelijk met het bevorderen van de zaligheid der ongelukkige Christen flaaven te Algiers. Broeder richter vertrok derwaarts, in den jaare 1740, alwaar hij, predikende voor de flaaven, die aan de pest lagen, van de zelfde kwaaie wierdt aangetast, aan welke hij ook zijne dagen eindigde. Een ander Broeder hielde aldaar zijn verblijf, van het jaar 1744 tot in den jaare 1748, den flaaven ten dienfte ftaandc , en voor hun predikende. „ Ik zal,dus vervolgt de Schrijver van „ dit berigt, uwer aandagt niet meer ver-* „ gen , in het leezen van veele andere ge„ wigtige en in 't oogloopende voorval„ len, welke onze Zendingen verzelden. „ Doch ik kan dit gedeelte mijns Verbaals „ niet befluiten , zonder gewag te maa„ ken van onze tegenwoordige pooginp gen, om eene Zending op te richten op „ de De 3bn der ÏEK.niüTfERS.  7>ï ZENDINGEN DER. HERNHUTTERS. 25^ GO DSDIENSTIGK „ de Kust van Labrador, onder de Wildé „ Esquimaux. „ In den jaare 1752, bevragtten eeni„ ge Londenfche Kooplieden een fchip na „ die Kust; zij waren tevens bezield met„ eengunftig oogmerk,- om de Broederen bij te ftaan,- om onder de Jndiaanen eene „ Zending op te richten. Dicnsvolgens „ vertrokken vier Zendelingen mét het f) gemelde fchip, voorzien van de noodi,-, ge bouwrtoffen tot een huis, aldaar té „ bouwen, naardien zij een yóorneemeiï „ hadden om in dat fcSlid te blijven , cn on„ der de Indiaanen te woonen. Zij land„ den behouden aan dc Kust, en dc Zen„ delingen bouwden hun huis op eene „ voegzaamc plaats. Het fchip verder „ Noordwaarts gezeild zijnde, met oogA merk om Koophandel tc drijven, kwa,, men 'er eenige Esquimaux aan boord , en feheenen zeer vriendlijk en minzaam „ te weezen; doch ten langen laatfte lok„ ten zij den Stuurman , die een Broeder h was, cn eenige anderen van het fchipy „ onder voorwcndzel van met hun te „ willen handelen , en vermoorden hen' „ vervolgens. „ Naa dat zij , die aan boord waren, „ verfcheiden dagen vrugtloos gevvagt „ hadden op de wederkomst hunner mak- kers, zeilden zij te rug na de plaats, „ alwaar de vier Broeders hun huis gc- bouwd hadden, en van daar na Europa. # De vier Zendelingen waren genoodzaakt » óuï      GESCHIEDENIS. 257 „ om met het fchip weder te keercn, om „ het door Zee te brengen, hoewel eeni-: „ gen hunner Labrador met tegenzin ver-1 „ lieten, niettegenftaande het dreigende „ gevaar, aan 't welk zij zich zouden; „ blootftellen , door dus alleen onder de „ Wilden tc blijven. In 't volgende jaar „ vertrok het zelfde fchip derwaarts; „ toen wierden de Lijken van hun, die „ 's jaars te vooren vermoord waren, ge„ vonden: doch dit was het eenige, welk „ zij met deezen togt uitwerkten. „ Do Esquimaux bleeven ,egter, nog de „ voorwerpen onzer bijzondere oplet. „ tendheid ; en een Broeder,die in Groen„ land geweest was, en de Groenlandfche „ taal geleerd hadt, in zijn eigen gemoed „ eenen aandrang gevoelende om de Es„ quimaux te bezoeken, vertrok, in den „ jaare 1764, met de zegen wen fchen der „ Vergaderinge , na Newfoundland , en „ van daar na Labrador, alwaar hij, naa „ het te boven koomen van veelerhande „ zwaarigheden , eenige Esquimaux ont„ moette. Tot geene geringe blijdfehap „ voor hem zeiven was het, en het dien„ de hun tot geene minder verwonderin„ ge , dat zij elkander over en weder „ verftaan konden. Door dit middel bleek „ het , dat de onderftelling onzer Broe„ deren in Groenland, volgens welke de „ Groenlanders en de Esquimaux oorfpronk„ lijk eene en de zelfde Natiën zijn, op de waarheid gegrond was: aldus begon . VII. deel. R „ 'ei De !;endin- JEN DER.» IEIINHJTrERS.  De ZENDINGEN DEK. HE RNHUTTERS. 258 GODSDIENSTIGE „ 'er eene vriendlijke onderhandeling tus„ fchen de Broeders en de Esquimaux. „ In den jaare 1765, begaf zich de zelf„ de Broeder, van drie anderen verzeld, „ wederom na Newfoundland en na de „ Kust van Labrador ,• hij wierdt daar toe „ aangemoedigd door den waardigen Gou„ verneur v«m Newfoundland, Komman„ deur pal li ser, door het Genoot„ fchap van Kooplieden en Planters, en „ door de Lords van de Admiraliteit. „ Twee van hun begaven zich, uit New'. „ foundland, in een klein vaartuig, met „ oogmerk om de Kust te verkondfehap„ pen; doch met weinig vrugt. De voor„ naamfte nuttigheid deezer reize was, „ dat ten laatfte de Esquimaux afdaalden „ na Chateaubaai, alwaar onze Broeders „ veelvuldige gelegenheden hadden om » met hun te fpreeken over hunnen Scbép. „ per en den Verlosfer. Daarenboven „ wierdt, tusfehen de Esquimaux en de „ Engelfchen, een verbond van vrede gc„ flooten, bij welk de eerstgenoemden bc„ loofden , te zullen gehoorzaamen aan „ zijne Majefteit Koning george, enz. „ Zints deezen tijd zijn de Broeders en „ de Esquimaux met elkander beter be„ kend geworden ; de laatften hebben de eerstgenoemden genodigd om onder hen » te koomen3 om 'er hun verblijf te nee5, men. „ Gelijk het de wensch der Broederen „ was, tot een zegen te verftrekken voor » dee-  GESCHIEDENIS. 259 „ deczc Natie, en onder haar te vertoe„ ven, dus konden wij niet nalaaten te : „ verlangen , dat wij het in onze magt 1 „ mogten hebben, eene vastigheid op te 1 „ richten onder deeze Heidenen, en zulk ! „ een plek gronds te bezitten, dat deEs„ quimaux, die hunne zaligheid zogten, „ aldaar ongemoeid mogten zamen woo„ nen. Naa dat wij, ten dien einde, en „ met zulk een verzoek , ons bij de Regee„ ring vervoegd hadden, ontmoetten wij „ alle aanmoediging , welke wij konden „ verlangen; doch dc volvoering van het „ ontwerp draalde tot in den jaare 1769. „ Een gezelfchap van Esquimaux, mid„ lcrvvijl, in den jaare 1768, teChateau„ baai gekoomen, begon, van nieuws, zij» „ nen ouden gang te gaan met moorden en „ fteelen. Zij wierden aangetast door eene „ bende Engelfchen, verfcheiden op de „ plaats zelve gedood, andere gevangen ge., nomen en na Newfoundland gevoerd. Eene ,, vrouw, en haar zoon van zes jaaren, „ benevens een ander jongetje van der„ tien of veertien jaaren, voerde men na „ Engeland. Dit Jongetje wierdt, door „ den Gouverneur pallis er, gefchon., ken aan de Broeder-Maatfchappij ter „ voortplantinge van het Euangelium. „ De vrouw en haar zoon wierden zeer " vriendüjk behandeld;haare Koninklijke Hoogheid de Prinsfes - Weduwe van 5, wales, de Hertog van gloucesu ter, en verfcheiden andere perfoonen R 2 , van De zm DER , IER.lt? 1UTIERS. .-  De zendingen der hernhutters. 260 GODSDIENSTIGE „ van den eerften rang lieten zich aan „ hun gelegen zijn , en overlaadden hen „ met gefchenken. In den jaare 1769, „ wierdt zij , nevens haaren zoon , te „ rug gezonden met den Kapitein, „ met wien zij in Engeland was gekoo. „ men. Het bovengemelde Jongetje „wiens naam was kar pik, woonde * eenigen tijd onder ons te Chelfea, en „ was een weezenlijk vermaak voor al„ len, die hem zagen. Hij was leeven„ dig, leerzaam en zeer vaardig van be„ vattingen; en hoewel bij zomtijds vlaa„ gen van eigenzinnigheid en hardnekkig„ heid hadt, was hij, egter, over 't al„ gemeen genomen, van een goeden in„ borst. In Zomermaand des jaars 1760 „ wierdt hij gezonden na onze ftigtin^ te „ Fulneck, in Yorkfhire, onder het bop„ zigt van eenen der vier Broederen, die" * in den jaare 1765, eenen togt na Lal „ brador gedaan hadden, en die de Groen. „ landfche taal fprak. „ Kar pik wierdt aldaar onderweezen „ in 't leezen en fchrijven, en maakte „ goede vorderingen. Zijn vriendlijke „ Opziener fprak veel met hem over den „ rampzaligen toeftand eens onverzoen„ den zondaars, en over dc liefde zijns „ Scheppers. Zijn hart wierdt getroffen, „ en dikmaals bewoogen; hij zelve begon * ten langen laatfte vraagen te doen over „ deeze onderwerpen. Naa verloop van ,p eenigen tijd, wierdt hij overvallen van » de  GESCHIEDENIS. i6i K de Kinderziekte. De Zendeling, over„ tuigd dat hij een bevoegd voorwerp „ was, doopte hem op zijn krankbedde, „ in de tegenwoordigheid van zo veele „ getuigen , als de kamer, in welke hij „ lag,gevoeglijk kon bevatten; deDoop„ plegtigheid gefchiedde in de taal der „ Esquimaux; als de eerfteling zijner „ woeste Natie, blies hij, kort daar naa, „ met blijdfehap, den adem uit, aanrec„ pende den naam des Heeren. Zijn ver„ lies viel ons fmartlijk: want wij hadden „ den Jongeling lief, en hoopten, d3t „ hij, in tijd cn wijle, van aanzienlijken „ dienst voor zijne Natie zou geweest » zijn- „ Naa dat alle noodige fchikkingen, de „ bedoelde ftigting betreffende, beraamd „ waren, bcflooten eenige Broeders tc „ Londen, eene Maatfchappij op te rich„ ten, en een fchip uit te rusten, om de „ Zendelingen over te brengen na de Kust „ van Labrador, met oogmerk om de Es„ quimaux te bezoeken, het land uit te „ zien , in 't welk de voorgenomene „ ftigting zou geplant worden , om al„ les op de best mogelijke wijze in, „ gereedheid te brengen. Een fchip wierdt, ten dien einde, gekogt en toegerust ; het vertrok in Bloeimaand des. jaars 1770. Drie Broeders gingen aan „ boord van hetzelve als Zendelingen, en ., verfcheiden medehelpers verzelden hen. De Voorzienigheid onzes Heeren heil 3 „ zorg. ZKNDiN- GEN der, mf.rn- iiutters.  2Ó"2 GODSDIENSTIGE De ZENDINGEN DER HERNHUTTERS» „ zorgde ons eenen Kapitein , tot dat „ oogmerk gefchikt. Deeze togt is met „ voorfpoed bekroond; de afgezondenen „ zijn bewaard uit groote gevaaren, en „ gunftig ontvangen onder de Esquimaux. „ Menigmaalen hebben de Zendelingen „ onder hen bet Euangelium gepredikt, „ voor groote en kleine Vergaderingen , „ en , gelijk wij reden hebben te hoopen , ,s niet zonder uitwerking. Tot dus ver„ re heeft de Heere ons genadiglijk ge„ holpen. „ Thans zijn wij bezig met het maaken „ van toebereidzelen, tot eene ftigting „ onder hen; en gelijk de Esquimaux be„ kend zijn door hunne diefagtigheid, „ vcrraaderlijkc cn wrede geaartheid, ver„ trouwen wij in den Heere, dat hij on„ ze Broeders zal befebermen , wanneer „- zij onder hen woonen, en ons insge„ lijks zal onderlteunen , met opzigt tot „ de aanzienlijke kosten, welke deeze on„ dernceming zal vereifchen. „ Dewijl wij de paaien van ons Verhaal „' reeds verre zijn te buiten gegaan . zul„■ len wij niet ftilftaan op andere poogin„ gen der Broederen, welke thans wor„ den aangewend, maar overgaan ter be. „■ antwoordinge van eene vraag, welke „ hier eigenaartig invalt:" , Door welke , middelen worden de Broeders in ftaat ge. , field, om zulke wijdftrekkendeondernee, mingen te volvoeren?' „ Onze Zendingen onder de Heidenen » zijU  GESCHIEDENIS. 263 „ zijn aangemoedigd en onderfchraagd, met „, eenen grooten ijver cn dcclneeming des „ harten , door wijlen den Graaf van „ zinzendorff, van den beginne af, „ tot op het oogenblik dat hij is ingegaan „ in de vreugde zijns Heeren. In den „ beginne waren de Zendingen weinig in „ getal, en de penningen , welke jdaar „ toe vereischt wierden , beliepen niet „ zeer groote fommen. Doch, vermids „ de Zendingen, van tijd tot tijd,menig„ vuldiger in getal wierden , vonden eenj„ ge leden der Vcrgaderinge, en andere „ Vrienden , zich opgewekt om deel te „ neemen in dezelve, en, door vrijwillig „ ge giften , de voortplanting van hot „ Euangelium te bevorderen; en dit dee„ den zij , deels door dc Zendingen der Broederen in 't algemeen, deels door dg eene of andere Zending in 't bijzonder „ te begunftigen. „ Gelijk deeze Zendingen, van tijd tot tijd, in getal en aangelegenheid toenaT, men, heeft God deezen vriendlijken on; derftand insgelijks doen toencemen. Nu ™ en dan , egtcr , bijzonderlijk wanneer 'er nieuwe Stigtingen wierden opge" richt, zijn de Broeders, die aangefteld waren om het beftuur te hebben over dcZendingen, genoodzaakt geweest, penningen op te neemen, tot den aankoop " van zo veel Jands als noodig was, tot het bouwen van wooningen voor de 1 Zendelingen, enz. tot dat zij wierden K 4 » in De ZENDINGEN DER. HERNHUTTERS.  De ZENDINGEN DER HERNHUTTERS. 264 GODSDIENSTIGE „ in ftaat gefteki om dit verfchot weder„ om af te leggen. Maar opdat alles, 't t „ geen de Zendingen betreft , op eene „ voegzaame en geregelde wijze, moge „ volvoerd worden, worden 'er,van tijd „ tot tijd, verftandigc en getrouwe man,, nen verkoozcn, door de Sijnoden van „ Eenheid, die als afgevaardigden wor„ den aangefteld, om het Opzicnerfchap „ der Zendingen waar te neemen. Zij „ hebben het algemeen beftuur over de „ uitwendige zaaken der Zendingen , in al„ Ie oorden der waereld; zij ontvangen „ dc vrijwillige gefchenken van deBroe> „ den Vergaderingen en van andere Vrien„ den: want de Zendingen hebben geen „ ander Fonds dan deeze giften; zij wen„ den hunne vh'jtigfte poogingen aan om „ de noodwendige uitgaaven, door dit mid„ del, goed te maaken; en zij houden re„ kening van ontvangst en uitgaave. „ De Opzienerfchap der Zendingen draagt „ niet alleen zorge, om de Zendelingen „ van het noodige te voorzien op hunne „ reizen en togten te land en ter zee,hen „ te onderhouden, in zo verre hun ver„ mogen toereikende is , wanneer zij on„ der de Heidenen verkeeren; maar ook „ om voor hunne kinderen te zorgen in „ de (choolen, opgericht tot de opvoe„ dinge van onze kinderen in Europa en „ Amerika, als mede voor de weduwen der , zulken, die,gcduurende hunnen arbeid „ onder de Heidenen, flerven. v Een  GESCHIEDENIS. 26*5 „ Een moeilijke taak rust op dcBroede„ ren, die tegenwoordig gebruikt wor- j " den om voor dc Zendingen in 't alge- ■< l meen te zorgen ; zij volbrengen met j blïldfchap het werk Gods onder de Hei-, denen, zonder eenige jaarwedde ; hunne eenige belooning is, dat zij gebruikt l worden in zulk eene aangelegene zaak 1 onzes Heeren, en dat zij de hand leenen aan de voortplantinge van het „ Euangelium. 't Ware onmogelijk, dat deeze Broe„ ders zorgden voor alles , 't geen vcr» eischt wordt ter onderfteuninge van " deeze Zendingen, indien niet, van den eenen kant , de Heere een ijvervuur haddc ontdoken in onze Vergaderin" gen, en in de harten van derzelvcn le" den , en van die Vrienden uit onzen " kring , die wenfehen het Koninkrijk Gods te zien koomen ,en die onderricht zijn aangaande de omftandigheden onzer " Zendingen, om deel te noemen in, en te lecnen tot weezcnlijkcn onderftand * van dit werk Gods. zo dat de behoef- tigften bereidwillig zijn om hunnen pen" ning toe te brengen ; en indien, van den anderen kant, onze Zendelingen, " en hunne medehelpers onder de Heide" nen , 'er niet hun werk van maakten 2 om zo fpaarzaam te zijn als mogelijk is. 1 De Zendelingen, in zo verre hunne bezigheid in de prediking van het Euan- 1 geiium» en het zorge draagen voor de ' b R 5 » ziü' ;KN l)l!R. IERN- 10 i- rF.RS.  «66 GODSDIENSTIGE De ZENDINGEN DER HERNHUTTERS. „ zielen der arme Heidenen toelaat, beT „ naarftigen zich om hun brood te win„ nen met hunne eigen handen , en aldus „ den last van hun, die gebruikt worden „ om voor het noodige der Zendingen te „ zorge, zo ligt te maaken als doenlijk „ is. Meer bijzonderlijk moet dit worden „ toegepast op zommige plaatzen, bij voor* „ beeld, St. Thomas, alwaar onze Broe„ ders in ftaat geweest zijn, door middel „ der fchikkingen , door hen zelve be„ raamd , bijkans geheel en al voor hun „ eigen onderhoud te zorgen : zo dat bij, „ kans niets ten laste der Opzicnerfchap „ van de Zendingen koomt, uitgezonderd „ de kosten van dc reizen na dat Eiland „ en wederom van daar te rug , en do „ buitengewoone uitgaaven , van het, „ bouwen van Kapéllen en diergelijken. „ In den jaare 1742, gingen eenige „ Broeders, te Londen woonagtig, eene „ Maatfchappij aan , onder deri naam van „ de Broeder-Maatfchappij ter voortplan* „ tinge van het Euangelium, met oogmerk „ om dc hand tc leenen aan dit gezegend „ werk ; waar toe zij te meer wierden „ aangemoedigd, dewijl een groot gedecl„ tc der Zendelingen, welke buitenlands „ gaan of van daar wederkeeren, eigenaar-. „ tig hunnen weg neemen over Londen* „ De kleine Maatfchappij deedt in den „ beginne meer, dan zij zelve in 't eerst „ konde vcrwagt hebben. Verfcheiden „ jaaren , egter, was zij in eenen afneo- « men-  GESCHIEDENIS.' 267 ,. menden ftaat. Maar, omtrent twee „ jaaren geleedcn, gingen de oude leden 'der Maatfchappije van nieuws eenGc„ nootfehap aan, 't welk verfcheiden andere leden wierden toegevoegd. Zints " dien tijd hebben zij volhard in eenen ftaat van gezegende werkzaamheid, en " zijn door hunne eigen vrij willige gefchen„ ken, door de giften van Vrienden uit onzen kring, en door twee kleine Le'l gaaten, in 'ftaat geftcld, om weczcnlij„ ken brjftand tc bieden aan de Zendelin" gen, die hunnen weg over Londen hebben genomen: onder andere hebben zij „' alle dc reiskosten gedraagen van deZen"„ delingen, welke dit jaar na de Kust van " Labrador zijn vertrokken; en zij hoo„ pen, door den zegen des Heeren, aan1 mcrkli'ikcn bijftand te zullen verlcencn aan de oprichtingc van de Stigtinge det Zendinge op de Kust, in de ecrstkoO' ,. mende Lente. Aldus verfchaffen z'rj merkelijke on „ derftcuning aan de algemeene Opzie „• nerfchap der Zendingen. Een breed vocriger berigt wegens deeze Maatfchap " pij ter voortplantinge van het Euangc 1 liura , is te vinden in een Brief van J "•ij. aan eenen Vriend, gedrukt in der l jaare 1768. „ Ik kan niet eindigen, zonder alyoo „ r'ens aan tc merken, dat gelijk dc Zen delingen geene vaste Jaarwedden heb " ben ï noch eenig vooruitzigt, dat z „ in De ZENDIWOliN DliR. HER NÏ1UTT11RS. i 1-  263 GO DSDIENSTIGE De ZENDINGEN DE HERNHUTTERS. ) „ immer eenige tijdlijke voordeden zul„ Jen behaalen door het aanvaarden van 1 „ dit dienstwerk, niets dan de Jiefde tot „ christus hen kan bcweegen om zich „ in deeze bediening te begeeven; en hun„ ne eenige belooning is , dat zij dc Hei„ denen, overwonnen door de Godlijke Ge„ nade, hunne knieën zien buigen voor„ „ cn zich gezamentlijk reeds hier beneden „ vereenigen in den ïof van het Lam, dat „ voor ons geflagt is , h welk ons heeft „ lief gehad, en ons gewasfehen van onze „ zonden in zijn eigen bloed. „ Dus, mijn waarde Vriend, hebbe ik ,, u een kort, doch veel uitvoeriger be„ rigt gegeeven, dan ik in den beginne „ had voorgenomen. „ Hij, die de zielen der menfchen ge„ kogt heeft met zijn eigen bloed, en die „ de Heidenen zal hebben tot zijn erfdeel x „ en de einden der aarde tot zijne bezitting, „ zij geloofd voor 't geen hij, door mid„ del der Broederen , heeft gedaan ; en „ ik ben overtuigd , dat allen , die den „ Heere jezus christus liefhebben, „ en de zaligheid hunner medefchepzclen „ wenichen , zich zullen vereenigen in i het gebed , dat de Heere des oogsts mo,. ge voortgaan om dit gewigtige werk te , zegenen en voorfpoedig te doen zijn, , tot dat de kennis van den Heere het aard* , rijk bedekt, gelijk de wateren den bodem , der zee bedekken.'''' De Esquimaux, zijnde de bewoöners van  GESCHIEDENIS. 269 van de Kust van Labrador, zijn tot nog toe onder geene andere hoedanigheid bekend geweest, dan die van dieven,moordenaars en Wilden; doch de Broeders der Zendinge vonden hen zeer verfchillende van de gedaante , onder welke zij vertoond waren. Zij bevonden dat zij de zelfden waren met de bewooners van Groenland, door de gelijkheid van taaie, cn overeenkomt van gewoonten. Veele Broeders booden zich aan tot deeze moeilijke onderneeming , hoewel zij niet onkundig waren van de gevaaren, welke met dezelve gepaard gingen. Uit deeze wierden drie paaren gehuwden, één weduwenaar en zeven ongehuwde mansperfoonen uitgezogt, om deeze Stigting te beginnen. Hunne naamen waren de volgende. Jens haven, zijnde de eerfte Broeder, die op reize ging om de Esquimaux op te zoeken, gevoelde, zelf eer hij na Groenland vertrok, eenen aandrang in zijn gemoed, om tot deeze wilde Natie over te brengen het Euangelium haarer Verlóslinge ; en, niet afgefchrikt door dc menigvuldige zwaarigheden en gevaaren , welke hij ontmoet hadt,en hem nog vooi de deur ftonden, begaf hij zich, met zij ne huisvrouw , onder dit Reisgenoot fchap. De tweede was christiaan laer skn drahent, een oud Zendeling, di twaalf jaaren den Heere gediend badt or d( De 5ENDINSEN DER. HERNHUTTERS. ;r  270 GODSDIENSTIGE De zendingen dhr. HERNHUTTERS. I ( < I ï der de Groenlanden, veele jaaren als een weduwenaar gevvagt, rnet eene ernftige begeerte dat dc deur mogt geopend worden voor dc Esquimaux , cn zijne dagen mogt eindigen in de bediening van het Euangelium onder hen. Diens volgens ging hij voor de derde maal op reize na de Kust van Labrador. De derde was christoffrl braasin, Geneesheer en Wondheeler , die ontwaakte op zijnen togt na Groenland; hij wijdde zich toe aan den dienst des Heeren ; hij toog derwaarts met zijne vrouw. Op hem volgde joannes snneder, in Moravie gebooren , die insgelijks verfcheiden jaaren, als een medehelper der Zendinge in Groenland, hadt doorgebragt, doch naderhand een aanmerkelijken tijd in Amerika toefde , tot dat de deur voor :ie Esquimaux zou geopend worden; ten laatfte verkreeg hij zijnen wensch, om sijne vrouw bij zich in Labrador te lebben. Joseph necesser was een ander vaardig en godvrugtig medehelper , die ,'erfcheiden jaaren in Groenland hadt doorjebragt;hij wierdt verzeld van stephen enson, die, een tijd lang, het opzigt •ver de Zending gehad hadt. Deeze wierlen toegevoegd vier andere Broeders, die Hen ongehuwd waren , doch hunne loogingen aanwendden om het Euangeium onder de Heidenen voort te planten. Al-  GESCHIEDENIS. 271 Alle deeze kwamen te zamen, uit hunne onderfcheidene wooningen, in Lindfeij-huis, te Chelfea; en hunne eenvoudigheid, onvermoeide ijver en verhevenheid van gedagten, dienden tot ftigtinge voor allen, die met hun verkeerden. Op het verzoek van eenigen der Broederen, wierdt het befluit genomen, een nog grooter getal Zendelingen te zenden, om de Heidenen te bekceren, en onder ben penningen te verzamelen, genoegzaam tot dat oogmerk. Dewijl het noodig was , dat de Zendelingen verzorgd wierden van alles, 't geen hun ontbrak, wierden de bouwftoffen tot een huis in Chelfea zamengefteld, en in zulkervoege vervaardigd , dat het gantfche gevaarte uit elkander genomen, en wederom te zamen gevoegd kon worden. Dit gefchiedde om hun tot eene toevlugt'te dienen, "wanneer zij voet aan land zetteden in een afgelegen oord, daar zij , veelligt, gebrek konden hebben aan de noodwendigheden des leevens. Steen, kalk, ijzer, planken en andere behoeften wierden hun bezorgd, deels in Engeland, deels in Newfonndland. En gelijk zij weinig vooruitzigt hadden, leevensonderhoud te zullen vinden door den landbouw of de visfcherij, wierdt hun eene menigte mondbehoeften , ten minfte voor een jaar , en klederen, voor dien onherbergzaamen oord gefchrkt, medegegeeven. Zij ontvingen dit alles met hartlijke dankbetuigingen; er De ZENDINGEN DEtl EIERNUIJTrERS. t  272 GODSDIENSTIGE De ZBNDf'NÓF.ti DEI BERN. HUTTER*! en hunne blijdfehap en hoop, om te zullen dienen tot een zegen voor de Esqui■ maux , deedt hen zegepraalen over alle zwaarigbederi en tegenkantingen. De Regeering liet zich hartlijk gelegen zijn aan hunne veiligheid : en de Heer bij ron, die den Heere palliser opvolgde in dcLandvoogdijfchap van Newfoundland en Labrador, liet eene afkondiging uitgaan, bij welke eenen iegelijk verbooden wierdt, den Broederen eenigen overlast te doen in hunne ftigting, of hen in cenigerhanden opzigte te ontrusten. De eigenaars , die beüootcn hadden ,een fchip te koopen, alleenlijk ten dienfte van deeze Zendinge, hadden, in het voorgaande jaar, aanmerkelijke fchade geleeden; en, nogthans , wierden zij te raade, een grooter fchip te koopen, om de Broeders na Labrador over te brengen, waar vau de kosten hun zouden vergoed worden door de Broeder-Maatfchappij ter voortplantinge van het Euangelium. Naa dat alles tot de reize in gereedheid was gebragt, wierden zij, in eene plegtige zamenkomst, in de Broeder Kapél, in Fetter-Lane, te Londen, gehouden op den vijfden van Bloeimaand des jaars 1771, met vuurige en hartlijke gebeden, opgedraagen aan de genadige hoede en befcherming van onzen hemelfchen Vader, en aan de genade en tegenwoordigheid des Heeren jezus christus, en aan het behoedend geleide des Heiligen Geests,  G ESCHIEDENI S. 273 Geests. Op den achtften dier maand gingen zij aan boord, met vertrouwelijke2 en blijmoedige harten, en kwamen, naa' eene verdrietige en moeilijke reize, te St. * John, in Newfoundland, op den eerden . van Hooimaand. Met veel vriendlijkheids wierden zij hier ontvangen door verfcheiden landzaaten; naa een kort verblijf,zeilden zij voort na Labrador. Nog moeilijker en gevaarlijker viel dit laatfte gedeelte der reize. Dikmaals waren zij genoodzaakt, om de zwaare dormen, in Baaijen binnen te loopen, midden door ontelbaare Eilanden en verborgene Rotzcn., van welke deeze Kust overvloeit. Van tijd tot tijd wierden zij ómfingeid van Ysbergen of velden , die zelf den Zeelieden eenen fchrik aanjaagden; doch de Heere verloste hen uit alle" dc gevaaren , en gaf hun de vertroosting, om van tijd tot tijd eenige Esquimaux te ontmoeten en te fpreeken.. . Zo dra de Indiaanen verftonden , dat zij Broeders waren , die onder hen wilden woonen, en dat jens ingoak, kleine je ns, dus noemden zij Broeder je ns haven, onder hen was, betoonden zij overgrootc blijdfehap, en waren bereidwillig om hun ten diende te daan, dooi' het doen van aanwijzingen, om de haven te vinden , welke zij in het voorgaande jaar gekoozen hadden. Op den negenden yan Oogstmaand lieten zij in de begeerde haven de ankers vallen. VII. deel.' S M; D« EN'DIN- , ïbN UEX ' IER.NILTT- fERS. e  De ÉENDtMGP.N DER HEK.NII OTTERS. J74ÖODSÖIÊPÏST1GÏ Naa hunne dankzeggingen te hebberf opgedraagen aan den Allerhoogften, wiens geleide zij zo duidelijk ondervonden hadden , traden zij den volgenden dag aan! land,om den oord nader te verkondfchappen, en een plek gronds te zoeken, alwaar zij hun huis konden bouwen. Zeer/ toepasfelijk was de Schriftuurtext, over welken op dien dag, in alle de BroederGemeenten, gefproken wierdt. Die zult gij inbrengen , en planten ze op den berg uwer erfenisfe, ter plaatze, welke gij, 6 heere, gemaakt hebt tot uwe wooning} het Heiligdom, 't welk uwe handen ge (ligt hebben , o heere: e x o d. XV. 17. Deeze ftaatelijke bijeenkomst wierdt bcflooten met een lied. Terftond maakten zij een aanvang met het bouwen van een huis , hetzelve mets fchanspaalen omringende ; op den tweeëntwintigften van Herfstmaand was het in zo verre gereed, dat zij het konden betrekken, en hun verblijf neemen in twee kamers. De verdienstlijke Kapitein, die, met zijn fcheepsvolk, hun alle mogeliike hulp hadt betoond, nam, twee dagen ïaater, de terugreize aan na Engeland. De plaats, welke de Broeders, in het open veld, tot hun verblijf hebben gekoozcn , is zodanig geleegen , dat de Stam der Nurenquaks, welke de Eilanden , tusfehen hen en de opene zee bewoonen, en de Esquimaux, welke doorgaans van het Zuiden na het Noorden , en van daar we-  GESCHIEDENIS. 27^ wederom te rug trekken , voorbij dezelve hunnen weg moeten neemen; dus heb- : ben zij gelegenheid, om hier het Euange- [ lium te hooren prediken. Broeder drachart maakte op ftaan-; den voet eenen aanvang om het Euangelium der Vcrzoeninge aan de Wilden te verkondigen, terwijl de overige Broeders met het bouwen onledig waren; Zeer hachelijk was thans hun toeftand; het was, gelijk een van hun zich uitdrukt> alsof zij met de eene hand het timmerwerk verrigtten, en in de andere een wapentuig vasthielden : want zij moesten alle mogelijke voorzorge gebruiken , en geduurig op hunne hoede zijn tegen de aanflagen eener Natie, onder welke het fteclen cn moorden, door de langduurige gewoonte, eene tweede natuur was geworden. Maar, God zij geloofd, die hen met zulk een fterken arm befchermde, en de harten der Esquimaux met zo veel vriendliikheids jegens de Broeders vervulde , dat "hun geene gelegenheid voorkwam om zich van hunne wapenen tegen hen te bedienen^ Het leedt niet lang, of de Broeders befpeurden een zeer aanmerkelijk onderfcheid tusfehen den tegenwoordigen en voormaaligen toeftand der Wilden. In den beginne waren zij ftoutmoedig en ortbefchaamd, en befchouwden de Europeaan ■nen als honden; zij noemden hen Kabhtnersi dat wil zeggen, Barbaaren, cn zich S ?, zei* iENDir-r- 5 EN DEïi 1F.RN- IUÏ- rEns.  «?6 GO DSBIENSTIGË Be ZENDINGEN DEC HERNHUTTERS. zeiven Innuit, dat is, Menfchen. Thans betoonden zij hun verlangen om de blijde boodfehap te verftaan, en deeden, uit eigen beweeging, zien, dat zij geen geheim moordgeweer verborgen hadden in hunne klederen, geene boogen, pijlen, noch fchichten in hunne Kajaks ; deez© zijn kleine fchuitjes , aan beide einden fcherp toeloopende, en van boven overdekt met beestevellen , in wier midden een gat is gelaaten, door welke een man zijn beenen en 't onderlijf fteckt. Elk fchuitje kan niet meer dan één mensch bevatten, die 'er zeer fnel mede kan door het water fpoeden. Door daaden begonnen zij te toonen, dat hunne gewoone aanfpraafc tot de Broeders, wanneer zij tezamen kwamen', Ikingutegekpogut, „ wij zijn Vrienden," waarheid was , en uit het hart voortkwam. Het Reisverhaal, welk zij na £»ropa overzonden, beflooten zij , derhalven, met deeze woorden: ,, Wij hebben 5, reden om onzen Heere tc danken, ora„ dat hij ons , tot nog toe, boven alle „ verwagting , heeft bewaard ; en alle onze broeders en zusters en vrienden, „ welke dit hooren, zullen met ons den „ Heere prijzen." In den jaare 1772, namen de eigenaars wederom het befluit om het fchip af te zenden; doch, vermids de fchade, welke zij voorheen hadden geleeden, nog merkelijk vergroot was door die van den jong-  GESCHIEDENIS. 277 jengften togt, wierden zij te raade, het fchip ter visfcherije te zenden op de Banken van Newfoundland, eer het den ftevcn wendde na Labrador, met de leevensmiddelen , ten dienfte der Broederen , dit jaar afgezonden. Het fchip bleef langer op dc reize, dan men verwagt hadt , en kwan niet voor Wintermaand te Londen te rug. Dit baarde merkelijke bekommernis cn verle, genheid aan de Broeders in dien ongczelligen oord. Naa dat het fchip, in het voorgaande jaar, was vertrokken, hadden zij de han, den vol werk om hun huis te voltooien , en zich te beveiligen tegen de koude, welke hier veel geftrenger is dan in Groenland , nicttcgenftaande hunne wooning omtrent zeven Graaden meer Zuidwaarts legge, dan het gemelde gewest. De haven wordt niet van het ijs bevrijd vóór het laatst van Zomermaand. Hoewei zij deeden al wat zij konden, om door middel van de jagt en de visfeherjj , verfchc leevensmiddelen te bekoomen, Haagden zij, nogthans, niet zeer gelukkig in hunne onderneeming; zij von* ged flegts twee Rendieren, en ruim honderd Ruijpers, een vogel, weinig grooter dan een Patrijs: een kleine leevensvoorraad, in de daad, voor zulk een groot gezin. Dewijl het fchip, naa de Visfcherij,op de NewfoundUmdfche Banken, volbragt. SS te De ZENDINGEN DER. HERNHUTTERS,  De BENDINGEN DEI HERNfl OTTERS. 278 GODSDIENSTIGE te hebben , eene lange reize hadt na Labrador, uit hoofde van de tegenwinden en het menigvuldig ijs, en niet vóór het einde van Wijnmaand de Eenigheids-haven bereikte, begonnen de Broeders de hoop verloorcn te geeven op deszelfs aankomst, en om dit jaar eenigen toevoer van lec? vensmiddelen te bekoomen. Zij hadden niet meer dan twee ftukken vleesch, en weinige andere mondbehoeften; en dus het akelig vooruitzigt, bij gebrek aan leevensnoodwendigheden te moeten fterven. Diensvolgens zogten en verzamelden zij de roode en zwarte besten van onder de Rotzen, droogden ze en leiden ze zorgvuldig bijeen. Van de Esquimaux konden zij weinigen of geenen onderftand vcrwagtcn, niettegenftaande de goedwilligheid, welke zommigen hunner betoonden : want deeze arme niet vooruitziende Wilden zelve lijden dikmaals zo groot gebrek , dat genoegzaam ieder jaar zommigen van honger fterven, In deezen toeftand van zaaken, veranderde hunne verlegenheid in zo veel te grooter blijdfehap , toen het fchip, ten jangen laatfte, tegen hunne verwagting, op den achtentwintig/ten van Wijnmaand, in de Eenigheids -haven , de ankers liet vallen. In hunne brieven drukken zij, bij deeze gelegenheid, zich onder andere aldus uit: „ Hadde gij gezien de vreugde, welp ke onder qns was, toen wij de aan- » komsu  GESCHIEDENIS. 279 „ komst van het fchip verftaan hadden, „ gij zoudt gewisfelijk het nooit vergee„ ten hebben : want wij hadden alle hoop „ verlooren gegeeven, en behielpen ons „ op het allcrbekrompenfte. Ik kan niet „ zeggen, dat 'er voorheen een necrfiag„ tige geest onder ons geregeerd hadt; „ maar "wij hadden bcflooten , ons zei ven , te voegen naar allerlei om-ftandighe?', den; hoopende en vertrouwende, dat " hij, die ons herwaarts hadt gezonden, „ die onze hairen geteld hadt, en zonder „ wiens toelaating niet een van dezel- ve kan op de aarde vallen, ons zou behoeden." In een anderen brief merken zij aan: Het lang agterblijven van het fchip " hadt twee uitwerkzels: vooreerst, het 11 overtuigde ons , dat niets onmogelijk " is bij den Heere, en dat hij de Zeeën " kan gebieden dat zij open blijven; dat, * hoewel het reeds zo laat in 't jaar was, " het fchip herwaarts kon overkoo" men- — ten tweede , het maakte ons 3' dankbaarder voor de tocgezondenc leevensmiddelen." Met opzigt tot het groote oogmerk hunner Zendinge, heeft een der Broederen het volgende aangemerkt. „ Het woord des kruizes , en der groo, 'te verzoeningdoendc offerande, is, bij ,* alle gelegenheid , ja , zonder ophou! den, door ons gepredikt aan de Esqid " maux. Broeder dracüa^t inzon S 4 „ der De JEND1VDEN DER HE11NHUTTEUS.  De ZENDINGEN DER HERNHUTTERS, ago GODSDIENSTIGE „ derheid heeft daar in groote getrouw? „ heid laaten blijken: want naauwlijks fpreekt hij met hun over iet anders. „ Zij hooren, en, voor het meeren„ deel, bewonderen het. Zomtijds wil„ len zij niet. naar hem hooren; loo„ pen van hem af, cn beginnen te la„ chen; maar hij is altijd geduldig, en „ gaat voort in hoope. Ondertusfcben verneemcn wij aangcnaame blijken bij s, zommigen , dat het woord des krui,, zes , 't welk zelf Rotzen kan doen fmelten,niet wederkeert, zonder eeni„ ge uitwerkzels op den eenen of den an„ deren hunner agter te laaten. Gave „ onze Heiland , dat het fpoedig diepe „ wortels fchoot in hunne harten!" In weerwil der fnerpende koude in den Winter , waagden het eenige Zendelingen Tover het ijs en defneeuwtegaan ,om een bezoek te geeven en het Euangelium te verkondigen aan de Esquimaux in hunne Winterwooningen, welke van hoopen fheeuw gemaakt zijn. Op de volgende wijze vervaardigen zij deeze huizen : zij zoeken een grooten hoop fneeuw, waar in zij een langwerpig rond gat graaven , zo groot als zij hun huis verkiezen te maaken. Vervolgens houwen zij ftukken fneeuw, drievoeten lang,twee voeten breed en één voet dik; zij dienen tot een dak der wooninge: een gat,in dit dak gemaakt, bekleedt de plaats yan een venfter , waarin zij een fchots ijs  GESCHIEDEN! S. "281 ffs plaatzen, 't welk cenig licht doorlaat. Door de fneeuw tot aan dc wooning graa-: ven zij een langen kronkelenden toegang;1 een ftuk bevroozen fneeuw verftrekt tot eene deur. In 't midden der wooninge is eene kleine hoogte, welke zij tot eene fiaapplaats gebruiken. Niet alleen wierden de Zendelingen, door de Esquimaux, vriendi'rjk ontvangen en gehuisvest, maar ook , van tijd tottijd, van veelen hunner bezogt, zo ras zij, uit hunne wooningen, op het Eiland konden koomen bij de Broeders, over de bevroozene Zee , met fleden , die van honden getrokken wierden. Zo dra het ijs verdweenen was, waren de bezoeken nog menigvuldiger. De gemelde fleden zijn befpannen met veertien, twintig, zomtijds achtëntwin* tig honden. Allen loopen naast eikan, der. Hun gareel is zamengebonden met een dikken lederen riem, die door een zwaaren ring loopt , cn aan de flcde is vastgebonden. De Voerman bindt alle de garcelen te zamen; hij heeft ccn langen zweep in zijne hand , cn weet de honden tamelijk wel te beftuuren. De arme dieren fterven bijkans van honger, zo dat zij menigmaalen, door den nood geperst, hunne gareelen te lijve liaan. Veel beter kunnen de Esquimaux tc rechte koomen , en van de eene plaats na de andere reizen , in hunne Kajaks en Vrouwen-fchuitjes, wanneer het watei S 5 upci Be !ENDIN« JEU OliR. BERNilUTfER.3. V  a8* GODSDIENSTIGE De zendingen der hernhutters, open is; zij zijn hier ook minder aan da koude blootgefteld. Dit was de reden, waarom hunne bezoeken menigvuldigcc waren in den Zomer dan in den Winter, Het vertrouwen, welk de Esquimaux in de Broeders ftelden , was tot die hoogte geklommen, dat zij hen in allerlei omT ftandigheden raadpleegden. Dit jaar leverde een bijzondere voorbeeld uit van hun vertrouwen en agtgeevinge op de Broeders. Tusfehen de Esquimaux van den ftam der Nunenguaks en dien der Ar* bartoks ontftondt een gefchil, 't welk zq hoog liep, dat de laatfte eenige bedreigingen uitfloegen, de eerfte te willen vermoorden. Hierom namen deeze de toevlugt tot de Broeders , en fmeekten om hunne befeherming. De Broeders, hen in hun vertrouwen niet willende teleurftellen,beloofden hunne befeherming,onder voorwaarde, nogthans, van met hun. te zullen zamenfpannen in hunne poogingen , om den vrede tusfehen hen en hunne vijanden te bewerken. Een der vijanden , die tot moorden beraaden was, kwam niet lang daar naa insgelijks tot de Broeders. Op het verzoek der Esqui* viaux, die over deezen man klaagden, en thans in merkelijken getale waren , onder welke zich bevondt tugluina, de echtgenoot der welbekende vrouwe m ik ak,cn zijn broeder seguliak, wierdt 'er eene bijeenkomst vastgefteld, tusfehen hem en hen , in de tegenwoordigheid der Broederen, Be?  GESCHIEDENIS. 283 De twee befchuldigers bragten, de eene ma den anderen, getuigenisfen in tegen; den befchuldigdc , die zich verdeedigdc, < zo goed als hij konde ; doch zij bragten 1 hem dermaate in de engte, dat hij einde- ; lijk begon te fchreien. Thans begon Broeder drac 11 art hun onder 't oog te brengen, dat God, door deeze gelegenheid, hen wilde overtuigen van hunnen rampzaligen toeftand , en hen tot eene' andere cn gelukkiger wijze van denken brengen. Hij vraagde den befchuldigde, of hij berouw hadde van zijne moordzuchtige gedagten en voornecmens V of hij dezelve wilde ter zijde leggen , en voortaan zijne landgcnooten, als zijne broeders, liefhebben? cn dcedt hem meer andere foortgclijkc vraagen. De befchuldigde , op deeze vraagen , niet zonder aandoening, een toeftemmend antwoord gegeeven hebbende, keerde zich de Broeder tot dc befchuldigers , cn vraagde hun , of zij het gebeurde wilden vergeeven, den vrede maaken, cn hem insgelijks, in het toekooraende, als hunnen landgenoot, liefhebben? Negen van hun betuigden hunne bereidwilligheid om tc vergeeven ; doch dc tiende weigerde te antwoorden. Hier op bfagt Broeder drachart deezen man in zijne kamer, cn vraagde hem naar de reden, waarom hij niet wilde vergeeven ? In 't eerst gaf hij tot antwoord, niet te gelooven, dat de befchuldigdc in oprechtheid meende , 'i gee: De EENOISfr iüN Qt% IKRNIUTrERS. 1  a84 GODSDIENSTIGE De ZENDINGEN DEK. HERNHUTTERS, geen hij met zijne lippen zeide. Drachart vertoonde hem, dat God de harten kan veranderen ; dat hij zelve zulk een boos hart hadt , dat God het moest veranderen: waarom wilde hij dan zijnen landgenoot niet vergeeven ? Door dit gefprek wierdt hij dermaate vernederd, dat hij zijne bereidwilligheid betuigde, om alle vijandfchap ter zijde te leggen. Met drachart keerde hij in de Vergadering te rug , en verklaarde openlijk zijne genegenheid om te vergeeven. Aldus wierdt niet alleen de vrede tusfehen hen geflooten ; maar de Esquimaux namen onderling het befluit , dat indien 'er, in het toekoomende , eenige gefchillen onderhen mogten ontftaan, of kwaade gerugten, van den eenen of den anderen, ver-, fpreid worden, zij op ffcaanden voet zich. tot de Broeders zopden begeeven, om eene foortgelijke bijeenkomst verzoeken^ en hunne gefchillen in het vriendlijke bijleggen. Dus beproefd toonde de Heere zijne dienstknegten onder de Wilden , alsVredemaakers, en verftcrkte daar door hun geloof, dat hij, in deezen welaangcnaamen tijd, hunne harten en ooren wilde openen , dat zij gehoorzaam mogten worden. Met deeze hoop, en een verfterkt gemoed , beflooten zij het eerfte jaar huns verblijfs onder dc Wilden ; en door de ingekoomene bcrigten, wegens hunne volharding en blijmoedige ftandvastigheid in het werk des Heeren, wierden de Vergade»  GËSGHIÈDENIS; 28^ deringen der Broederen vervuld met lof en dankzeggingen. Wij kunnen niet nalaaten aan te merken, dat Zuster haver beviel van eenen Zoon , die , in de taal der Esquimaux, gedoopt, en joannes benjamin genaamd wierdt. Zeer veel werks maakten de Esquimaux van dit kind. Om der Zendinge, met raad en daad, kragtdaadiger bijftand te verleenen , zo wel in baare uitwendige als inwendig© gefteldheid, beflooten de Broeders , aaii welke de Sijnode het beftuur der Kerken hadt opgedraagen , een hunner leden na Labrador te zenden, in de Lente des jaars 1773 ; de Eerwaardige paulus laijritz wierdt hier toe verkooren ; niettegenftaande hij reeds den ouderdom van zesenzestig jaaren hadt bereikt, betuigde hij, met blijmoedigheid, zijne bereidwilligheid tot het onderneemen van deezen moeilijken en gevaarlijken togt. Zijne huisvrouw befloot nevens hem de reize te doen, om te zijn tot eene vertroosting en vermaak voor de drie Zusters te Nam. Zij namen het befluit om aan boord te gaan van een fchip , 't welk reisvaardig lag na Newfoundland , en op hetzelve te blijven terwijl het op de neering lag of anders te St. Jan te wagten, tot da' bet fchip van de Banken te rug kwam en zich vervolgens na Labrador te be geeven. Da ZENDIN* GEN DER. HERNHUTTERS. > I  ZENDINGEN DEI HERNHUTTERS. 286 GODSDIENSTIGE De Reeders van het fchip Jeeden wederom fchade, en waren in de noodzaaki hjkheid, om bij ieder honderd ponden fterling van de eerfte inlaage, vijftig ponderi te voegen, om het fchip tot een volgenden togt te kunnen in ftaat ftcllcn. Ondertusfehen wierden zij te raade, een klein vaartuig te koopen, 't welk Broeder eii Zuster latjritz, en Broeder beck n$ Labrador zou overbrengen , zo dra het ijs zulks zoude toelaaten. Broeder beck was deoudfteZoon van •Jan .beck, den oudden Zendeling in Groenland , doch, van zijn zevende jaar af, in Duitschiand opgevoed, en, eenige jaaren gelecden , gezonden om door zijnen Vader in de Groenlandfclie taal grondig te worden ondcrweezen ; hij 'was dus volkomen bevoegd om onder de Esquimaux te kunnen gebruikt worden. Veilig en behouden kwamen zij aan , in 'de haven van St. Jan, op den vijfden van Bloeimaand ; met veel minzaamheids wierden zij verwelkomd door den lieer Ti uil net, toenmaals Fiskaal van het Onder-Admiraliteits-Hof, aan wien de Zendeling laijrïtz, door den voortreffelijken Gouverneur shuedham, was aanbevolen ; als mede door verfcheiden andere Heeren van verdienfte. In alle deeze onderneemingen Haagden zij zeer voorfpoedig; en het mag met regt gezegd worden , dat het Euangelium, onder hunne prediking, bloeide ' Naa  GESCHIEDENIS, itf Naa dat Kapitein mügfokd en Broeder jan hi li, eene kleine floep gekogt: cn toegerust hadden, begaf zich Broeder laijritz met zijn gezelfchap aan boord van dezelve; op den tvveeëntwintigilen! van Bloeimaand namen zij de reize aan na Labrador. Door een onoverzicniijk ijsveld wierden zij in hunnen vaart verhinderd, en genoodzaakt de Baai NótreDame aan te doen. Naa eene herhaalde, doch mislukte pooging, gelukte het hun, eindelijk,omtrent het midden van Zomermaand , de Zuidkust van Labrador aan te doen; 's anderendaags zagen zij de eerfte Esquimaux in acht Kajakken , of fchuitjes. Deeze in deGroenlandfche taaie toegeroepen zijnde, kwamen tcrftond bij hen aan boord, gedroegen zich zeer vriendlijk, en waren zeer aandagtig, terwijl 'er eenige verzen, ter eere der Verlosfinge door onzen Zaligmaaker, inde Groenlandfche taaie gezongen wierden. Zij nodigden de Broeders om hen een bezoek te geeven op dc Camp* Eilanden , alwaar zij hunne Tenten hadden opgeflagen. De floep zeilde derwaarts ; en hoewel deeze Esquimaux, die aan den Zuidkant woonen, en Anbantoks genoemd worden, de wreedften van hunne Natie zijn, ontvingen zij, nogthans, de Broeders zeer vriendlijk. Vijftig Indiaanen, zo ouden als jongen , hoorden, in hunne bouten hutten, Broeder laijritz het Euangelium prediken, 't welk door Broeder De 'ENDINGEN DER iERN1UT- CEK.S. I  J7e zendingen der. herniiutuers. M GQDSDIENS T I GÉ der beck vertaald wierdt; zij luisterden' met groote oplettendheid , en beloofden de Broeders te Nain te zullen bezoeken, om nog meer van deeze blijde woorden te hooren. Eenige hunner landgenooten , omtrent tweehonderd in getal, in zes floepen gezeeten, ontmoetten, eenige dagen kater, de Engelfche floep op de Kust; zij omfingeldcn dezelve, en ftelden zich zo vreedzaam aan , dat zij in 't geheel niet geleeken naar de voorgaande diefagtige cn moordzuchtige Esquimaux. Zij allen wis-* ten te fpreeken van de Broeders te Nain ; zommigen verhaalden, dat zij , in den jongstvoorgaanden Winter, aldaar geflaapen, en, van Broeder drachart, de zelfde goede woorden gehoord hadden # welke Broeder laijritz thans tot hen gefproken hadt. Eindelijk kwamen zij op de hoogte van Nain , naa dat zij veele gevaaren veilig ©ntkoomen waren , bijzonderlijk op den vijftienden van Hooimaand, wanneer zij' op eene droogte vervielen, en genoodzaakt waren, het vaartuig óp een naastgeleegen Eiland te ontlaaden; door Gods genade kwamen zij 'er dus onbefchadigd af. Thans , cgtcr, waren zij in geene kleine verlegenheid, dewijl zij geenen koers wisten, door de Eilanden en Rotzen , welke, voor de Ecnigheids-hayen, verre in Zee tiitloopen.In deezen ftaat zagen zij eene Esquimauxfche Vrouwen - bout; dc eigenaar van dezelve boodt zich aan, om hen na Nain te lootzen.- Eene-  GESCHIEDENIS. 289 Eene Vrouwen-boot is een groot vaartuig, welks inhouten van hout zijn, doch van buiten geheel bedekt is met vellen van Zeehonden. Zulk eene Boot kan een geheel gezin bevatten, met de huisgeraaden en eene menigte honden. Zij worden altijd geroeid van Vrouwen: dit is de reden der benaaminge. Dus kwamen zij behouden in de Eenigheids-haven, op den vijfè'ntwintigften van Hooimaand. Ónder het ftorten van een vloed van traanen, wierden zij, door de Broeders en Zusters,met te grooter blijdfehap ontvangen, omdat hun bezoek geheel onverwagt, en 'er eene Zuster onder hen was. De Esquimaux, de zelfden, die, ten getale van tweehonderd, eenentwintig Hutten aan het ftrand hadden ongcflagen , waren vol vreugde. Achttien 'Kajakken ontmoetten de Sloep, terwijl zij de haven binnenzeilde; zij maakten zich aan weerkanten van het vaartuig vast , en flapten over om de Broeders te verwelkoomen. Aan land getreeden zijnde, wierden de Broeders omringd van tweehonderd, deels oude , deels jonge Esquimaux, en, onder het betooncn van groote vreugde, na het huis der Zendelingen geleid. Naa de menigvuldige bezoeken der Esquimaux, van welken 'er , in het begin van Hooimaand,zesendertig huisgezinnen te gelijk aldaar geweest waren , begonnen de Zendelingen de gewoonte om hen el- VII. d e el. T keu De ZENDINGEN DER HERNHUTTERS.  De ZENDINGEN DEK. HERNHUTTERS. 2.9.0 GODSDIENSTIGE ken morgen in hunne hutten te bezoeken, en te ondervraagen, of zij het gehoorde in een goed en eerlijk hart bewaard hadden ? In den avond hielden zij telkens eene zamenkomst met de Esquimaux, tot welke zij , door het luiden van een klok» wierden zamengeroepen. In deeze bijeenkomften wierdt eerst een lied uit het Groenlandfche Gezangboek gezongen; verfcheiden Esquimauz kenden zo wel de woorden als de zangwijze van buiten: zo dat zij in het gezang tamelijk geregeld konden deel neemen. Vervolgens wierdt voor hun een korte redevoering gedaan over het Euangelium ; zij vraagden hun zomtijds, of zij verftonden 't geen zij gehoord hadden ? Wanneer zij zulks begeerden, wierdt het voorgedraagene nog naderverklaard. Uit eigen beweeging vraagden dikmaals de Esquimaux eene nadere uitlegging. In de eerfte zamenkomst, welke Broeder laijritz met hun hielde, deedt hij eene korte aanfpraak , die door Broeder drachart in hunne taal wierdt overgezet; het zelfde wierdt vervolgens verrigt door een der aanzienlijkfte hoofden van elk gezin: want de Esquimaux en de Groenlandcrs kennen geene Nationaale Opperhoofden; zij zijn allen gelijk aan elkander, hoewel zommige Jngekoks, die zeer loos zijn , en uitmunten door lichaamsfterkte , eenigen invloed hebben op hunne landgenooten, doch niet rn dc  GESCHIEDENIS. 29r de hoedanigheid van aangcftelde Opperhoofden. Het hoofd des huizes, die eigenaartig over zijn gezin iets te zeggen hadt, ftondt op, cn antwoordde, inden naam van alle de overigen , dat zij niet alleen den Broederen zeer dankbaar waren voor hunne komst onder hen, en omdat zij onder hen woonden , en hun zulke goede dingen boodfehapten ; maar hij voegde 'er nevens: Wï] willen onze harten geeven aan den Anaurfifok, (dus noemen zij den Heiland,) wij zullen in hem gelooven en hem liefhebben. Dit zelfde verklaarden zij , eenige dagen daar naa, in de tegenwoordigheid van Luitenant c urtes, die, door den Gouverneur , was gezonden , om naar den toeftand der Broederen te vcrnecmen,en tevens de Kusten te verkondfehappen. Omtrent dertig hoofden van huisgezin, nen waren, bij deeze gelegenheid, bijeen vergaderd. Cukïe,s verzogt aan Broeder dr ach art, hun te bersten, dat zijne Excellentie de Gouverneur hem bevolen hadt , hun aan te zeggen , dat zij moesten aflaaten van fteelen en moorden : want dat alwie , in het toekoomende , aan eene deezer misdaaden fchuldig wierdt bevonden, met den dood zou geftraft wordden ; dat zij , vervolgens , niet meer Zuidwaarts zouden mogen trekken,onder voorwendzel van houC te haaien tot hunne boogen en pijlen; maar indien zij noodzaakhjk derwaarts moesT 2 ten, De zendin^ gen der hernh otters.  De ZENDINGEN DER HERNHUTTERS. 29a GODSDIENSTIGE ten trekken, het niet zou mogen gefchieden zonder een getuigfchrift der Broederen. Zij gaven hierop tot antwoord: '£ Is recht, dat een dief of moordenaar met den dood geftraft worde; want hij verdient het. Doch zints zij het Euangelium van jezus gehoord hadden , maakten zij zich niet meer fchuldig aan moorden en fteelen; en zij beloofden het in het toekoomende niet meer te zullen doen. Zints zij het gebod des Gouverneurs gehoord hadden, waren zij, in de drie jongstvoorgaande jaaren, niet in het Zuiden geweest; en zij beloofden, indien de nood hen derwaarts mogt drijven , een brief van hunne Broeders, meenende de Zendelingen, te zullen medebrengen. Cürtes hierop hun verzekering gedaan hebbende van de genegenheid des Konings en des Gouverneurs, betuigden zij hunne dankbaarheid in de hartlijkfte bewoordingen. Overeenkomftig met de waarheid,moet hun dit getuigenis gegeeven worden, dat zt|, van tijd tot tijd , fterker verknogt worden aan, en meer vertrouwen ftellen in de Broeders. Wanneer zij van Nain Zeewaarts of na dc Eilanden zich begeevcn , ftelien zij hunne goederen van de meeste waarde in de handen der Broederen om ze te bewaaren; dikmaals zelf vertrouwen zij hunne vrouwen en kinderen aan derzelver toezigt en zorge , tot op hunne wederkomrt. Om deeze reden wierden de Broeders te raade een Pakhuis te  GESCHIEDENIS. 293 te bouwen, om in hetzelve op te flaan zulke leevcnsmiddelen, welke zij in den Zomer overhouden : op dat zij alzo, in den Winter,onder de Zendelingen mogen woonen , en het Woord Gods dagelijks en overvloedig hooren. Met zekerheid kunnen zij tot nog toe niet gezegd worden, bekeerd te zijn: van hier dat dc Zendelingen hen weigeren te doopen, tot dat zij zielen vinden , die waarlijk opgewekt zijn door den Heiligen Geest, en, in de daad, ernftig begcerig zijn en verlangen genade te verkrijgen , door de Verlosfing in het bloed van christus. Nogthans moet het bekend worden, dat de prediking van het Euangelium onder hen niet vrugtloos geweest is. De meesten van hun, die rondom de Zendelingen woonen , worden dikmaals zeer getroffen, door 't geen zij hooren wegens den Zaligmaaker van de zondaaren; zij hebben eerbied en ontzag voor den naam van jezus. Maar het valt zeer bezwaarlijk, hen te overtuigen vin hunne zondigheid en verdorvenheid: want, hoewel zij voormaals de veragtlijfcfte flaaven hunner beestagtige driften wr ren, en allerlei vlceschlijke zonden, die', verij en moord pleegden, weeten zij, egter, zo wel als de Europeaanen, door allerlei uitvlugten, zich te verontfchuldigen. De leugenaars ftellen zich zelve gerust, en bedienen zich van het voorvvendzel, T 3 dai De ZENDINGEN DER HERNHUTTERS.  294 GODSDIENSTIGE De zendingen oer. her nhuttf.rs. dat zij geene dieven zijn; de dieven, dat zij geene moordenaars zijn; en de moordenaars, dat zij niet zo fnood zijn als de Kablunets. En hoewel zij cenig denkbeeld hebben, dat 'er een groot Heer is, die den Hemel en de Aarde heeft gefchapen , hebben zij, nogthans, geenerlei openbaaren Eerdienst, noch eenige plegtigheden, om aan deezen Schepper hunne hulde tc betoonen. Ook fchijnen zij in 't geheel geen gevoel te hebben van de Verdoemenisfe , en zijn ontbloot van alle knaagingen des Gewectens. Maar zedert zij het Euangelium gehoord hebben , beginnen zij te zien en te erkennen de fnoodheid der zonde, en tc belijden dat zij zondaars zijn; veelen gevoelende noodzaaklijkhcid van eenen Heiland. De godlijke kragt des Euangeliums heeft zich onder hen betoond. Het voorbeeld der Zendelingen cn derzelver medehelpers , en hunne wandel overeenkomftig met het Euangelium , is eene bevestiging van hetgeen onder hen gepredikt wordt, en gaat gespaard met de behaaglijke uitwerking, dat de Esquimaux , in ftede van te zijn , gelijk zij voormaals plagten tc wcezen,eene kudde wilde beesten in het bosch, zich nu vertoonen , zo als Broeder drachart het uitdrukt,eene kudde fchaapen rondom de Broeders. Voormaals zou geen Europeaan, om geenerhande redenen, zich alleen onder de  GESCHIEDENIS. 29* de Esquimaux vertrouwd, of eenen nacht bij hen vertoefd hebben : maar tegenwoordig bezoeken hen de Broeders , in hunne Winterwooningen, op eenen aanmerkelijken afftand van Nain; fiaapen bij ben verfcheiden agtereenvolgende nachten, verkondigen hun het Euangelium, beftraffen hen over hunne Heidenfche gewoonten , en ftoppen zelf den mond aan ■hunne Angekoks ,of zogenaamde Bezweerders, hun gebiedende ftil te zwijgen,midden onder hunne bezwecringen. Op dit alles kan niets worden aangemerkt, dan dit: Het is van den heers gefchied! Want de arme Esquimaux zijn zodanig verzot op de fabel van tongarsuk, den boozen Geest, en hunne torngaks, of gemeenzaame Geesten, dat zij niets onderneemen, zonder dczelven geraadpleegd te hebben ; zij zijn voor dezelve verfchrikkelijk bang. ZelÉ zijn 'er onder hen vrouwen, il li sextsok: s genaamd, die waanen zulk eenen Geest te hebben, die eene foort van rommelend geluit in haare lichaamen maakt; welk geluit deeze vrouwen vervolgens verklaaren : dit befchouwen zij als eene Voorzegging. Zo zeer zijn zij gefield op deeze oude verdichtzels en bedriegerijen , dat zij van dezelve bezwaarlijk kunnen afgetrokken worden. Gaarne zouden zij hunne torngaks willen behouden, cn tevens in den Heiland gelooven. De anösicoks merken aan, dat, door de preT 4 * De zendingen der; hernhutters.  De ZENDINGEN DEI HERNHUTTERS. 296 GODSDIENSTIGE diking van het Euangelium, hun bedrog gevaar loopt van geheel ondermijnd te 1 zullen worden : hierom ftellcn zij al hunnen list en vermogen te werke, om te voorkoomen, dat de arme Esquimaux geloovigen worden. Te merkwaardiger is hierom het volgende voorbeeld,'t welk in het voorgaan-' dc jaar gebeurde. Zeker perfoon , annaüke genaamd, fiicrf, aanroepende den naam van jezus. De eerfte maal zagen hem de Broeders, vier jaaren geleeden, te Chateau-baai, toen de Gouverneur i'ALLrsER met de Esquimaux den vrede floot. 'J'oen hadt hij'al het voorkoomen van eenen dief en moordenaar; maar, in de volgende jaaren , hoorde hij dikmaals het Euangelium, en ondervondt de kragt van hetzelve in eene aanmerkelijke maate: zodat zijne weezenstrekken verzagtten , en hij, van een Beer, een Lam wierdt. Hij Hocg zijne hut op te Nain, vertoefde aldaar, in den jaare 1772, tot aan den Herfst, cn betrok, in Slagtmaand , zijne Wintcrwooning , op een aanmerkelijken afftand van dc Broederen. Naderhand kwam hij, verfcheiden maaien, van daar, en Wel tc voet, te Nain, alleen met oogmerk om het Euangelium te hooren. Omtrent het einde van 't jaar cn in het begin van Louwmaand, is het reizen en trekken, voor de Esquimaux zo wel als voor de Europeaanen , onmogelijk, omdat  GESCHIEDENIS. 297 dat in dien tijd, doorgaans, de meeste fneeuw valt , en het ijs zich begint te zetten, doch over Zee niet kan gebruikt worden. Niets vernamen daarom dc Broeders wegens annauke, tot dat Broeder jan schneider de Esquimaux bezogt in hunne Winterwooningen , en annauke's huisvrouw zelve, in Sprokkelmaand , bij dc Broeders te Nain kwam. Toen verftonden de Broeders , dat annauke, in Wintermaand, was krank geworden ; cn dat het wel dra zich liet aanzien, dat zijn einde naderde. Zo uiterniaate bevreesd zijn de Esquimaux voor den dood, dat hun een koude fchrik over het lichaam gaat, wanneer hij flegts den naam van eenen geftorvcnen hooren noemen. Maar annauke wendde zich tot den Heiland, en verklaarde, niet langer in deeze waereld te willen vertoeven , maar tot hem gaan. Zijne huisvrouw ,n ivtARSiNA genaamd, zijn einde ziende naderen, begon, volgens de gewoonte der Esquimaux, te huilen en te fchreeuwen, en vraagde hem: 6 Mijn lieve man, wilt gij mij en mijne twee kinderen verlaa ten ? Waar op de ftervende aknauki tot antwoord gaf: Schrei niet; ik gaa to> den Heiland , die het menschdom zo zee; bemint. Te merkwaardiger was dit verlchijn, zei, dewijl 'cr geen Christen bij de han< was, die hem kon onderwijzen, cn 'e niemand rondom hem was, wien hj T 5 ko De ZENDINGEN DER IUr.R\T- HUT- rERS, l f j  De BENDINGEN DER HHRN- hl r- ÏERS. 298 GODSDIENSTIGE kon zoeken te behaagen , door ;te fpreeken van christus, of zijn vertrouwen op of zijne liefde jegens hem te betuigen. En, 't geen nog duidelijker aantoont, dat dit een uitwerkzel was eener weezcnlijke werkinge van Gods Geest op zijn hart, is, dat hij, gelijk de Angekok, die op de zelfde plaats woonde, met ongenoegen aan Broeder dr ach art verbaalde, niet wilde gedoogen dat 'er, in zijne ziekte , een Angekok bij hem kwam , niettegenftaande de Esquimaux , zo dra zij krank worden ,tcrftond eenen Angekok ontbieden, die den post van Artz bekleedt, onder het te werk ftcllen van zekere kunftenaarijen over den kranke, ter zijner geneezinge. Ja, an n a u k e wordt, zedert zijn overlijden, doorgaans onder dc Esquimaux befchreeven, als dc man, welken de Heiland tot zich heeft genomen. Uit het geen de Zendelingen voormaals van deezen man gezien en gehoord hadden, cn uit de wijze, op welke hij deeze aarde heeft verlaaten, kunnen zij, derhalven, met reden hem aanmerken als dc ecrfteling deezes gewests , omtrent welken de Heiland zekerlijk zijne belofte heeft vervuld: Die tot mij koomt, deezen zal ik geenzins van mij Jiooteti. Dit voorbeeld dient tot eene aanmoediging voor de Broederen, om tot hunne Geloofsleerlingen aan te neemen , een zeker aantal van zulken , in wier harten zich ■duidelijke merktekenen vertoonen varl het  GESCHIEDENIS. 299- het werk des Heiligen Geests. Deeze moeten meer bijzonderlijk worden ondcrwcczen in de wegen Gods. Wijders hebben de Broeders beflooten, eene bckwaame Kerk te bouwen , ten dienfte der Esquimaux , in welke het Euangelium gelijktijdig aan eenige honderden kan verkondigd worden: om reden dat de kamer, in welke zij voorheen gepredikt hebben , veel te klein is. Zeker is het , dat de Zendelingen er* hunne medehelpers een zeer moeilijk,ongemaküjk cn voor vlcesch en bloed onaangenaam leeven leiden, in dit ruuw cn onherbergzaam klimaat. Dc koude, gelijk wij boven reeds hebben aangemerkt, en det Thermometer uitwijst, is 'er veel ftrenger dan in Groenland. En hoewel zij , in hunne groote ijzeren gegooten kachels, eene groote menigte hout branden , zo wel bij nacht ais over dag,zijn, nogthans, dc venfters en muuren,den gehëelen Winter , met ijs bedekt. De Rum bevriest in de open lucht, even als liet water; en de overgehaalde dranken worden , in het koudfte weder, zo dik als olij. Var Wintermaand tot Grasmaand , ftaat dc Thermometer doorgaans zeventig Graader beneden het Vriespunt. De Zee is of zulk een verren afftand met ijs bedekt. dat men, van Slagtmaand tot Zomermaand, geen water zien kan. In Sprokkelmaanc waagden het eenige Broeders, de Esqui maux te bezoeken, veertig mijlen vai Nain De ZENDINGEN DER HERNHUTTERS. 1 i 1 i  De ÏZENDIN GEN Dl Hl RNHUT"TERS. 300 GODSDIENSTIGE Nain; met alle de onaangenaamheden dor . fnerpendfte koude moesten zij , op deezen Rtogt, worftelen. Hoewel zij in Pelzen omwonden waren, vroozen, egter, hunne oogleden zo vast aan een, dat zij, bij aanhoudenheid, genoodzaakt waren, het ijs van dezelve weg te neemen , en met hunne vingers hunne oogen open te houden. De eene kwam te rug met pijn in zijne zijde ; de andere met bevroozene handen , gelijk een blaas gezwollen; en het was door de bermhartigheid des Heeren, welken zij dienen, dat zij geneezen wierden. i#JDe Esquimaux, die meestal van Walvischlpek leeven, en, waarfchijnlijk , vetter en olijagtiger bloed hebben, kunnen zekerlijk beter dan de Europedanen de koude verdraagen ; dit niettegenstaande zijn 'er voorbeelden voorhanden van Esquimaux, die in den Winter dood gevroozen zijn. Van den anderen kant zijn de weinige Zomermaanden zo veel te heeter; de Thermometer klimt dan tot zesentachtig Graaden. Maar dan worden zij geplaagd van eene verbaazende menigte Muskiten, welke zo fel fteeken, dat zij menigmaalen thuis koomen met gezwollene aangezigten. Geen grond is 'er, om zich van den Akkerbouw iets goeds te belooven; de telkens mislukte poogingen hebben dit duidelijk doen zien. Eenige kleine tuinen, door de Broeders aangeleid en beplant, heb.  GESCHIEDENIS. 301 hebben een weinig Zalade, Raapen, harde Kool en Radijzen voortgebragt; doch 2 de Aardappelen bevriezen, zo dra zij ter 1 hoogte van een halven voet zijn opge- j fchooten. De Jagt en dc Visfchenj hebben tot nog toe zeer weinige leevcnsbchoeftcn opgeleverd , dewijl hunne gelegenheid aan de vaste Kust daar toe niet zeer gunftig is. Dc groote menigte Esquimauxfche honden, die voor hunnen eigen kost moeten zorgen, zijn, daarenboven, eene merkelijke belemmering tegen den goeden uitflag der Visfcherije; bij laag water loopen deeze halfuitgchongerde dieren in zee, haaien de Visfcben uit dc netten , en flaan ze leevende te lijve: zij verfcheuren dikmaals ook de netten. De Broeders moeten, derhalven, inzonderheid beftaan van de leevensmiddelen , welke jaarlijks , uit Europa , hun worden toegezonden : als meel, gezouten vleesch, rijst, erwten, en diergelijke. Zij zijn zeer dankbaar, deels omdat 'er altoos'Vrienden worden gevonden, welke genegen zijn om daar toe het hunne toe te brengen ; deels omdat zij iets kunnen winnen door den arbeid hunner handen, om de kosten hunner lijfsverzorgin^e eenigermaate te verligtcn. In het voorgaande jaar begonnen zij fchuitjes te timmeren voor de Esquimaux, en eenige huisgeraaden te maaken; in betaaling ontvangen zij Walvischbeenen en Spek,welke ziji De ;en DINGEN DER 1ERNIUTfERS.  De JEHNDIN©BN DER, UYKSH OTTERS. i ] 302 GODSDIENSTIGE zij, in betaaling van de ontvangene leevensmiddelen, herwaarts zenden. Dit timmeren van fchuitjes doet ons hoopen op een zeer groot voordeel : tc weeten, dat de Esquimaux voortaan niet meer in de verzoeking zullen gebragt worden om na het Zuiden te trekken , met oogmerk om fchuitjes tc fteelen. En dooide werktuigen en gereedfehappen , welke de Broeders voor hun maaken,zullen zij, van tijd tot tijd , beter in ftaat gefield worden om het noodige voor zich zelvcn te bekoomen- Hoewcl, door deeze hulpmiddelen, de uitwendige toeftand deezer ongelukkige Wilden merkelijk ten goede veranderen en menschlijker moge worden, is het, nogthans , van onvergelijkelijk grooter langelcgcnheid, dat zij tot jkzus gejragt worden, door de verkondiging van jet Euangelium; dat zij geheiligd worden ioor het waare geloof in hem, cn daar door, met grooter zekerheid, befchaafde ;n zedelijkwerkendemenschlijke fchcpzels yorden. 't Is deeze overweeging, welke de Zenlelingen en hunne medehelpers in ftaat telt, in weerwil van hunnen zeer onaan;enaamen uitwendigen toeftand, om met dijmoedigheid en vol van geloof te voluirden in de roeping, met welke de Heere ïen heeft geroepen , tot dat de Esquinaux-, in deeze wijdafgelegene gewesten les Aardsbodems, Gods zaligheid zien zul-  GESCHIEDENIS. 303 zullen. Broeder laijritz, een oor- en ooggetuige, naa zijne wederkomt, heeft verzekerd , dat de Broeders en Zusters gezond waren. Door middel van een Sloep , hadden zij, in den jaare 1774 , eene gelegenheid, om zes wooningen van Esquimaux te bezoeken , welke meer Noordlijk lagen ; zij wierden vriendlijk en zeer vertrouwelijk ontvangen, en zeer ernftig vcrzogt,door de arme Wilden, veele van welke voorheen nooit een Europeaan gezien hadden , om onder hen te koomen wooncn, en hun te boodfehappen de goede woorden van hunnen Schepper en Heiland. Wordt het verkrijgen van rijkdommen en fchatten, wélke niet altoos zullen duuren, maar haast voorbijgaan, allerwegen erkend , eene genoegzaame beweegreden te zijn tot het onderneemen van wijdafgelegen Zeetogten en het ui titaan van moeilijkheden V Gcwisfelijk is het eene veel edeler beweegreden , ja, van oneindig grooter nuttigheid, moeilijkheden en zwaarigheden te verdraagen, zelf de allerdrukkendfte, indien de zielen onzer medefchepzelen en natuurgenooten daar dooi behouden worden van den dood, overgebragt in eenen ftaat van vrede en gelukzaligheid , cn eene welgegronde hoop op eene gelukzalige onfterilijkheid. De liefde van christus, die, hoewel hij het geenen roof agtte, Gode even gelijk De ZENDINGEN DER HERNHUTTERS. i  De ZENDINGEN DER HERNHUTTERS. 304 GODSDIENSTIGE te zijn, zich zei ven vernederde , de geftalte ecnes dienstknegts aannam , het: zich getroostte om veragt en verworpen te worden, en gehoorzaam wierdt tot den dood , ja, tot den fchandelijken kruisdood, om ons te verlosfen; deeze liefde moet zekerlijk de harten der Zendelingen noopen,hunnen ijver ontfteeken, en hen bereidwillig maaken , om met lijdzaamheid , te midden van alle , zelf de grootfte zwaarigheden, te volharden. Gezegend zij de naam des Heeren, die den arbeid en de moeite onzer Broederen onder de Heidenen niet ijdel heeft gelaaten. Door eene ondervinding van eene reeks van jaaren is het ons gebleeken,dat onze genadige Heer de eenvoudige prediking van het Euangelium zijner Mcnschwordinge, lijden en dood, met zegen heeft bekroond, dezelve in genade erkend, en de oogen der Heidenen daar door zijn geopend , cn zij uit de duisternisfe zijn overgebragt tot het licht, en van de magt des satans tot den leevenden God. 't Geen de naauwkeurigfte en voortreffelijkfte Zedekundige Voorfchriften niet kunnen uitwerken ; 't geen alle de magt der Wijsbegeerte niet kan voortbrengen; *t geen de welfpreekendheid en de bewijsredenen der menfchen niet kunnen bereiken : dit is gefchicd door het woord der Verzocninge door het bloed van christus. De Heidenen, die het geloof hebben aangenomen, kunnen hier van tot een.  GESCHIEDENIS. 3o£ ten leevend cn onwederfpreekelijk bewijs Verftrekken. t : De menfchen over te brengen van de eene bijgeloovigheid tot de andere, van het eene befpiegelend zamenftelzel tot het ander * of van den eenen Aanhang of uitwendige gedaante van Eerdienst tot den anderen, 't zij door redekavelingen, uitwendigen tocftel, of eenige andere middelen, is, in de daad, geen werk, om'C welk onze Zendelingen zich zeiven zo veele moeite gegeeven , of zo veele zwaa. righeden zouden ondergaan hebben. Maar om te dienen tot werktuigen, om de zielen te geleiden en over te brengen tot hem, in welken de Heidenen zullen vertrouwen, voor welken alle knie zich zal buigen der geenen, die in den hemelen op de aarde en onder de aarde zijn, dit is een werk , over waardig, om ter volvoeringe van hetzelve lijf en leeven in de waagfchaal te {tellen. Want het lijdt geen twijfel, dat wanneer menfchen, hoe wild en woest ook van aart , gebragt worden tot de kennis van de zaligheid in christus jezus, door den Heiligen Geest, deeze vervolgens zullen worden , goede en nutte onderdaanen, en liefdaadige waereldburgers VIL deel. V R E- De 3EN HERNHUTTERS.  jo5 GODSDIENSTIGE REGELEN E N ARTIKEL E N, RAAKENDE HET K E R K E E S TUUR DER VEREENIGDE BROEDEREN. KERKBESTUUR.DER. BR.OE DEREN. Zommigen deezer Artikelen zijn zo eenvoudig en onfchadeüjk, dat over dezelve weinige aanmerkingen behoeven gemaakt te worden. Hoofdzaaklijk zijn ze van den volgenden inhoud. Art. I. Het Genootfchap is niet opgericht in tegenoverftelling van een ander van foortgelijken aart; ook is het niet beftemd om de liefdaadigheden van eenig Genootfchap, hoe ook genaamd, in den weg te ftaan. II. Dit Genootfchap moet bcftaan uit Leden van de Broeder - Kerke , en is voornaamlijk hier te Londen opgericht, alwaar het zijne geregelde zamenkomften zal houden. Nogthans mogen 'er ook Leden verkoozep worden , die hun verblijf  GESCHIEDENIS. 307 blijf houden in andere oorden der Britfche heerfchappijen, of elders. III. Doch behalven de bovengemelde Leden van bet Genootfchap, mogen 'er perfoonen, die niet tot de Broeder-Kerk behooren, maar vrienden cn voorftanders zijn van de voortplanting van het Euangelium onder de Heidenen , tot Honoraire Leden van dit Genootfchap verkoozcn worden ; van tijd tot tijd zal aan hun vcrflag gedaan worden van het werk onzes Heeren onder de Heidenen , door de Zendingen der Broederen; en zulke Honoraire Leden mogen, bij voorkoomende gelegenheden, in de zamenkomften van het Genootfchap worden toegelaaten. (Bij den eerften opflag vertoont dit Artikel iets, dat zeer uitlokkende is: het fchijnt de oeffening van eene groote maate van milddaadigheid aan te kondigen; en, nogthans, indien wij de zaak naauwkeurig inzien, is op den grond van dezelve ijdele vertooning en laagheid. IJdele vertooning , door het te doen voorkoomen als eene eer, tot lid van hun Genootfchap te worden aangenomen; laagheiden het opzoeken van Intekenaars,om hunne zaak te bevorderen.) IV. Het oogmerk van dit Genootfchap zijnde, bijftand te verleenen aan dc Zendelingen en hunne handlangers, die dooi de Beftuurders der Zendingen der Broe der-Kerke gezonden worden onder d( V 2 Hei KERKTjf!* stuur, der mioE* DEREN.  KERKBESTUURDER BROEDEREN. 308 GODSDIENSTIGE Heidenen in verfchillende gewesten der waereld , zullen wij onzen bijftand aart deeze Zendelingen niet bepaalen alleenlijk tot giften en geldverfchot; maar het zal ons groot Vermaak geeven, dit beminnelijk werk te bevorderen met onze beste dienfi.cn, in alle opzigten, door hen te, onderhouden geduurende hun verblijf in Engeland, endoor hen insgelijks te verzorgen van alle noodwendigheden tot hunnen overtogt na dc plaatzen hunner beftemminge , en geduurende hun verblijf op die plaatzen. V. Hoewel onze hoofdbedoeling is,het Euangelium voort te planten, en de behulpzaame hand te bieden aan de Zendelingen in de Britfche heerfchappijen in Amerika , en in andere gewesten der waereld , zijn wij, nogthans, begcerig, alle mogelijke hulp cn bijftand te vcrleencli aan de Zendingen der Broederen onder de Heidenen, in andere landftrecken. VI. En vermids de Vereenigde Broeders, verfcheiden jaaren agter elkander, Afgevaardigden of Gevolmagtigden aangefteld,en aan dezelven hebben opgedraagen de zorge voor de Heidenfche Zendingen en het beftuur der geldmiddelen, welke, tot het draagen van de onvermijdelijke kosten van dit werk Gods, van tijd tot tijd , vrijwillig worden opgebragt, door de Vergaderingen der Broederen en mderen, zullen wij, diensvolgens, in'zaBjenvoeging en gemccnfchappelijk hande- ' * ' len  GESCHIEDENIS. 300, len met deeze Gevolmagtigdcn : ten welken einde onze Geheimfchrijver en andere Broeders der Commisfie eene geftadige briefwisfeling met dezelve moeten onderhouden : op dat wij mogen onderricht worden aangaande de gelegenheden , welke onzen bijftand vorderen,en bekwaam zijn om dien tc betoonen. VII. En naardemaal de bovengemelde Gevolmagtigdcn der Broeder - Kerken altoos een briefwisfelinghoudenden Agent hebben , die zijn verblijf heeft te Londen, ter volbrcngingc van hunnen last, zullen .wij altoos bereid zijn, om hem daartoe "allen rnogelijkcn bijftand te verleenen. VIII. Elk onzer is genegen , zijnen penning te voegen bij de vrijwillige giften, welke, op vastgcftelde tijden,in de Vergaderingen der Broederen , worden bijeen gebragt, tot den dienst der Zenduren onder de Heidenen. Doch , behalven dit, zal 'er een Bus geplaatst worden in dc kamer, in welke wij vergaderen, in welke elk lid van het Genootfchap , ten allen tijde , kan werpen 't geen hij zal goedvinden; al hetwelk moet gebruikt worden ten dienfte der gemolde Zendingen. De Gevolmagtigdcn moeten naauwkeurige rekening houden van dit geld, zo wel als van 't geen bij wijze van gifte, Erfmaakinge of anderzins, inkoomt, als mede van de wijze, op welke het hefteed wordt. Om de drie maanden moeten V 3 dee* KERKBESTUUR.3EK. IÏROE DEREN.  3io GODSDIENSTIGE KERKBESTUURDER BROEDEREN. deeze rekeningen aan het Genootfchap vertoond worden. ('t Verdient onze opmerking, dat, in den beginne, het Euangelium wierdt voortgeplant, zonder den bijftand van vermogen, geld, of, in de daad, eenige andere menschlijke hulpmiddelen. En, nogthans , groeide de tedere plant, en verfpreidde zich wijd en zijd. In de hedendaagfche tijden , daarentegen, worden 'er duizenden en tienduizenden ponden verzameld, om het Euangelium voort te planten, en, evenwel, weinigen bekeerd. Hier van moet eene zekere reden zijn; doch, welke deeze reden zij, zullen wij aan des Leezers befcheiden oordeel overlaaten.) IX. Indien dit Genootfchap, of een of meer leden van hetzelve, mogten worden aangefteld tot Opzieners van eenige landerijen , tot eene Vastigheid of Bezitting onder de Heidenen , verbinden wij ons, in dit geval, getrouw te zullen zijn in hetgeen onzer zorge is aanbevolen, en nimmer ten onzen eigen gebruike aanwenden, 'c geen ons alleenlijk in bewaaring is gegeeven. X. De gewoone Vergadering van het Genootfchap zal gehouden worden eenmaal in de maand, op zulk een tijd en plaats, als door het Genootfchap zal bepaald worden, en zo dra met eenige welvoegelijkheid kan gefchieden, naa den dag, op welken de berigten wegens den voortgang  GESCHIEDENIS. 3rr gang des Euangeliums, inzonderheid on- j der de Heidenen, gewoonlijk worden voor- geleezen in de Broeder-Kapél. i XI. Het Genootfchap moet verkiezen eene Commisfie, beftaande uit zes leden, één'Geheimfchrijveren een of twee handlangers of bedienden; een deezer Gelastigden moet tot Schatbewaarder en Penningmeester worden aangefteld, en alle de geordendende Leeraars der Broeder-Kerke, in Londen tegenwoordig , moeten aangemerkt worden als leden der Commisfie, cn ieder eene ftem hebben. XII. De leden der Commisfie moeten tewerk gaan als Afgevaardigden van 't Genootfchap , en eenmaal 's weeks vergaderen , of zo dikmaals noodig zal geoordeeld v/orden tot het afdoen van zaaken 5 vier leden van de Commisfie zijn gevolmagtigd om de zaaken uit te voeren. XIII. DeGekommitteerden mogen eene buitengewoone Vergadering voor het Genootfchap beleggen, wanneer de toeftand der zaaken het vereischt. XIV. DeGekommitteerden hebben volle magt, bij eenige voorkoomende gelegenheid , in den naam van het Genootfchap , op te neemen, of eene fchuld te maaken van eene fomme , niet hooger dan vijftig ponden fterlings. (In 't ftuk van den Godsdienst kunnen wij dit bewind van Geldzaakcn niet goedkeuren. 'Er is eenige reden om te vermoeden , dat de driften der menfchen. V 4 aan :eruee- tüur 5eu. brosderen.  KERKBESTUURJ5ER BROEDEREN, 312GÖDS DIENSTIGE aangeftookt door de verdorvenc natuur, te veel invloeds hebben op den hedendaags fchen Godsdienst. Wij zijn overtuigd, dat 'er een tijd geweest is,in welken God zijnen Zegen fchonk aan midddelen van een anderen aart ; en de Gefchiedenis leert ons , dat gelijk de zelfde middelen itiet in het werk gefield zijn zedert den leeftijd van Keizer constantinus den groot en, dus ook de zelfde einden niet bereikt zijn.) XV. In de eerfte Vergadering van het Genootfchap ieder jaar , moeten de zes Gekommitteerde leden , nevens den Geheimfchrijver en de handlangers, in hun, ne bedieningen vervolgd , of andere in derzelver plaats verkoozen worden. (Dit Artikel is overgenomen uit die van een zeker Genootfchap, 't welk de de oeffening van weldaadigheid ten oogmerke heeft. Aldaar zijn de Amptenaars zeer rijk en grootlijks geagt; anderzins zouden zij niet zeer greetig gezogt worden. Aan alle amptsbedieningen is zekere hoogheid verknogt; en de menschlijke driften zullen even zeer geftreeld worden in een gezelfchap van gemeene handwerkslieden, als in den eerften Lord van de Thefaurie , of jn den Kanzelier van Engeland. De reden is klaarblijkelijk : geleerdheid cn kennis , uitgebreid door deugd en verfierd met Godsvrugt, verheffen, als 't ware, het karakter boven het menschlijke.) • ' . XVI,  GESCHIEDENIS. 313 'XVI. Bij het overlijden of den afftand vaneen lid der Commisfie, of bij eenige andere gelegenheid, eene nieuwe verkiezing vorderende, zullen deGckommittcerden zulk een perfoon of perfoonen aan het Genootfchap voordraagen, welke /.ij tot de bediening bekwaam zullen oordcclen. XVII. Zulke perfoonen moeten leden zijn van dc Broeder-Gemeente, van genoegzaame bekwaamheden en ten goeden naam ftaande onder de Broeders, zo wei als onder hunne overige medeburgers. XVIII. De perfoonen, welke door de Commisfie aan het Genootfchap worden voorgedraagen, om toe leden tc worden aangeftcld, moeten verkoozen worden bij meerderheid van Stemmen van de leden des Genootfchaps, daar bij tegenwoordig. XIX. Wanneer een nieuw lid of leden aan het Genootfchap moeten voorgedraagen worden , moeten de Gekommittecrden vooraf in overweeging neemen , of zulk een perfoon of perfoonen van dienst kunnen zijn voor het Genootfchap, ter bevorderinge en bcreikinge van de bovengemelde oogmerken : cn indien de perfoonen , door de Commisfie voorgedraagen , worden goedgekeurd door de eenpaarige keuze des Genootfchaps ,of bij meerderheid van Hemmen, dan moet zulk een perfoon of perfoonen tot leden worden aangenomen. XX. Doch in gevalle de keuze van V 5 der ÏERKBH. STUÜK. 31IR B'AOK3EREN- t  3f4 GODSDIENSTIGE KERKBESTUURDER BROEDEREN. den voorgedraagenen perfoon eenigen te» genftand mogt ontmoeten , moet het lid. of de leden, welke zwaarigheid maaken, zijne of hunne bedenkingen melden aan een lid der Commisfie, in welke de zaak van nieuws moet overwoogen worden; en indien de bedenking tot genoegen kan worden opgelost, mag zulk een perfoon of perfoonen andermaal aan het Genootfchap worden voorgedraagen : indien 'er geene nieuwe zwaarigheden worden ingebragt, moeten zij tot leden worden aangenomen. XXI. Geen lid van het Genootfchap mag aan een ander kennis geeven , dat hij voorgefteld of tot lid van het Genootfchap is verkoozen : dit moet gefchieden door den Geheimfchrij'ver , of een lid der Commisfie, daar toe benoemd. XXII. Geen lid , eenmaal in dit Genootfchap aangenomen, mag buiten hetzelve gezet worden , dan naa rijp beraad der Commisfie, en met toeftemming van de meerderheid des Genootfchaps : iemand, dus afgezet, mag niet wederom worden aangenomen, dan bij wijze van balotteeringe. XXIII. Wanneer 'er nieuwe leden zijn aangenomen , moeten de Wetten van 't Genootfchap hun voorgeleezen , en van elk lid in 't bijzonder ondertekend worden. XXIV. Het Genootfchap houdt aan zich  GESCHIEDENIS. 3T5* zich het regt om nieuwe Artikels in te voeren, welke beftaanbaar zijn met den aart der bovenftaande Artikelen en het welzijn des Genootfchaps , naar gelange de omftandigheden in het toekoomende zullen vereifchen. XXV. De bovenftaande Regels en Artikelen mogen niet veranderd worden, dan naa rijp beraad , in eene algemeene Vergadering van het Genootfchap, en bij meerderheid van Hemmen; voor dat 'er eenige verandering gemaakt worde, moet een maand te vooren daar van kennis gegeeven worden, en tevens van dc natuur en het oogmerk der voorgeflagene veranderingen. (Over 't geheel genomen, zijn deeze Artikels van een zeer vlecschlijken aart Zij duiden aan,eene grootemaate vanwac reldwijsheid , maar weinig van die wijs heid, welke van boven is. Gaarne wensch ten wij, dat 'er niets menschlijks in dei Godsdienst ware, behalven de algemccn< middelen ; en wij gelooven in oprecht heid , dat de waare dienstknegten God dikmaals gevonden worden onder de zul ken, die geagt worden, in 't geheel geene: Godsdienst te hebben. B E- KERKBESTUURDER. BROEDEREN. I 1  3i6 GODSDIENSTIGE ver* SPRËIDE GENOOTSCHAP PEN DER BROEDEREN. B E R I G T wegens alle de GENOOTSCHAPPEN der FEREENIGDE BROEDEREN, in de onderscheidene GEWESTEN der WAERELD, 't "YTerdient onze opmerking, dat de \ Virè'enigde Broeders , hoewel iq Engeland niet zeer algemeen bekend,nogthans zeer talrijk zijn. In 't vervolg zullen wij gelegenheid hebben , hier over nader te handelen , en reden tragten te geeven van de geheimhouding, die onder hen plaats heeft. De plaatzen, op welke de Vergaderingen der Broederen tegenwoordig zijn gevestigd , zijn van onderfcheidenen aart, en veele deezer Vergaderingen niet zeer talrijk. Zommige van dezelve zijn door' de Broeders gevestigd op plaatzen , welke in 't geheel niet bewoond wierden, alleenlijk met dit oogmerk, op dat leden der Vergaderinge aldaar zouden woonen, cn onder andere menfchen niet vermengd worden. In den lctterlijkftcn zin worden  GESCHIEDENIS. 317 dén deeze Verzamelplaatzen genoemd : hoedanige zijn, Hernhuth, Gnadenfreij, Fulneck, Bethlehem, Salem, Sarepta en anderen. Verder hebben de Broeders hunne gebouwen , ter openbaare Godsdienstoeffeninge gewijd,ende woonhuizen van de leden der Vergaderinge, gebouwd in de nabuurfchap van fteden of dorpen, welke door andere lieden bewoond worden; nogthans in zulker voegen, dat hunne gebouwen bij elkander liaan in éénen plek gronds, of'in dezelfde ftraat, en, voor zo veel de omftandigheden toelaaten, meer of min afgefcheiden van de overige openbaare of bijzondere gebouwen van de ftad of het dorp. In een meer uitgebreiden zin worden deeze Vergaderplaatzen genaamd: zodanige zijn, Neufalze, Ncuwied, Ochkbrook, en anderen. Wederom hebben de Broeders andere Vergaderingen, welker leden niet te zamen woonen , maar verfpreid zijn door de lieden, of dorpen , of in de omliggende' landen. Nogthans vergaderen deeze in de zelfde plaatzen van openbaare GodsdienstöefTeninge , en hunne inrichtingen zijn evenredig aan hunne omftandigheden. Deeze worden Land- of Stad-Vergaderingen genoemd; bij voorbeeld, te Londen, Amfterdam , Philadelphia en elders. Het zelfde onderfcheid moet in aanmerking genomen worden , met opzigt tot de Zendingen der Broederen ouder dc Hei VERSPREIDSGENOOTSCHAPPENDBR BROEDEREN.  VERSPREIDEGENOOTSCHAPPENDER. BROEDEREN. 318 GODSDIENSTIGE Heidenen. Zommige deezer Vergaderingen , zamengefteld uit aankoomelingen tot het Euangelium uit de Heidenen, woonen gezamentlijk op ééne plaats;bij voor. beeld, te Nieuw-Hernhuth en Lichtenfels in Groenland, te Langentoutenunck, dat wil zeggen, de Jlad des Vredes, in NoordAmerika ; als mede te Sharon aan de Samarina , in Suriname. In den eigenlijken zin mogen deeze genaamd worden DorpVergaderingen uit de bekeerde Heidenen. Andere van deeze Heidenen, welke gebragt zijn tot christus door den dienst der Broederen, leeven hier en daar verfpreid, als de Negers op de Westindifche Eilanden, en de Indiaanen aan de Corentijn in Suriname i maarzij koomen, om de prediking aan te hooren , of de bediening van de Sakramenten bij te woonen, in de Kerk of Vergaderplaats, welke de Zendelingen gebouwd hebben nabij hunne eigen wooningen. In den allereigenlijkften zin mogen deeze genaamd worden ZendelingsVastigheden. Uit deeze befchrijving zal de Leezer gereedlijk kunnen afleiden, tot welke klasfe ieder Vergadering of Zending der Broederen behoore. Thans zullen wij een meer onderfcheiden berigt geeven, tot welke landfehappen of onder welke Regeeringen zij behooren. De Hernhutters, of Vireenigde Broeders, hebben Vergaderingen of Genootfchappen: * I. In  Geschiedenis. 319 I. In het Duitfche Keizerrijk , bepaaldelijk onder den Keurvorst van Saxen. Hernhuth, inden Opper-Lausnitz, aan den weg tusfehen Lebau en Zittau, voormaals de eigendom van den Graave van zinzendorff , tegenwoordig van de Baronesfe van watteville. In den jaare 1722, wierdt deeze plaats aangeleid; naderhand wierdt de Vergadering, in haare fchikkingen en voorregten, bekragtigd door de Regeering. Nieskij, insgelijks inden Opper-Lausnitz, twaalf mijlen van Goerlitz. In den jaare 1742, wierdt deeze plaats gebouwd door Boheemfche ballingen. Hier is tegenwoordig het Kweckfchool van de Eenigheid der Broederen. Klein- Welke, insgelijks in den OpperLausnitz, omtrent drie mijlen van Budisjin, aan den weg na Berlijn, wierdt begonnen in den jaare 1756, en is gebouwd niet verre van het oude dorp van den zelfden naam. Te Barbij, in het Graaffchap van den zelfden naam , vierentwintig mijlen van Maagdeburg , wierdt eene Vergadering van Broederen verzameld, zints het jaar 1748. Hier is tegenwoordig een Godgeleerd Kweekfchool van dcEenigheid; in dit Kweekfchool worden de Jongelingen opgeleid tot den dienst onder de Christenen of Heidenen. Cnti- VER* SP REIDE GENOOTSCHAPPENOER BROEDEREN.  VER- SfrREtDB GENOOTSCHAl'PENDlïK. BROEDEREN. Gnadenberg, in het Prinsdom Jauer, in Silefie, in de Ambachtsheerlijkheid, Groot-Kraufche genaamd , drie mijlen van Bunzlau, wierdt, in den jaare 1743,aangeleid , naa dat alvoorens de Koning daar toe zijne uitdrukkelijke toeftemming hadt* gegeeven. Gnadenfreij , in het Prinsdom Schweidnitz, in 'Silefie , omtrent negen mijlen van Reïchenbach , in de Ambachtsheerlijkheid Oberpeilau, wierdt insgelijks begonnen in den jaare 1743. Tegenwoordig is deeze de talrijkfte der Broeder-Vergaderingen in Silefie. Neufalz is eenenieuwgebouwde plaats, met de grondlegging van welke de Broeders eenen aanvang maakten, in den jaare jao G O DSDIENSTIGÊ Gnadau , zes mijlen van Barbij, en , achttien mijlen van Maagdeburg. In den jaare 1765, fchonk de Regeering het Paleis van Barbij , met zijn tocbehooren, en de heerlijkheid Boeben, aan Graave HENDRIK D li N XXV VAN REUS,alsCen eeuwigduurend leengoed, met oogmerk dat hier eene ftigting zou vervaardigd worden, naar de wijze van de BroederVerzamelplaatzen. In den jaare 1767 , wierdt, niet verre van Doeben, een begin gemaakt met het aanleggen van zulk eene plaats. II. In de Staaten des Konings van Pruisfen.  GESCHIEDENIS. 32* re 1745, in de nabuurfchap der Had Nenfdïz, aan den Oder. Op Koninklijk bevel, wierdt deeze ftigting der Broederen óp eene regelmaatige wijze aangeleid, in den iaare 1744, en was in een zeer bloeijenden ftaat, vóór den jongften Oorlog in Silefie. Doch, in den jaare 1749, wierdt zij wreedaartig uitgeplonderd en geheel in kooien geleid. Groot was liet verlies , welk de Broeders hier door leeden, aan tijdüjke goederen; doch alle de Broeders en Zusters , de vrouwen , welke in het Kraambed lagen , de zieken en de kinderen , ontkwamen dc verteeringen des vuurs: en naa het doorftaan van verfcheiden onmenigvuldige onheilen en wederwaardigheden , kwamen zij behouden aan j in dc nabuurige Vergaderingen, in Silefie en den Opper - Lausnitz. In den jaare 1763, wierdt, met goedkeuring der Regceringe, de herbouw deezer plaatze wederom bij de hand genomen: zints dien tijd heeft aldaar eene Broeder-Vergadering ftand gehouden. De bovengemelde Vergaderingen in Silefie hebben haaren eigen Bisfchop . die altoos , in dit gewest, zijn verblijl houdt. . . Eene BoueemfcheV cvgadcxmg der broe deren, der Augsburgfche Geloofsbelijde nisfe toegedaan , heeft, zints het jaai 1744, haare Zamenkomften gehouden te Berlijn; ten overftaan van eenige Koninfc Iijke Afgevaardigden, deedt zij, in der VIL DÈEL. t 3*a VER- iPREldS GENOOT. schvppbN ÖER UH.OEÖEREN, [  VERSPREIDEGENOOTSCHAPPENDER. BROEDEREN. 3I2 GODSDIENSTIGE jaare 1747, openbaare belijdenis van haare gevoelens. Deeze Gemeente heeft een openbaar Vergaderings -huis, in 't welk de openbaare Godsdienst gehandhaafd en geoclfend wordt, overeenkomftig met de algemeene inrichting der Broeder-Gemeente. Te Rixdorjf, drie mijlen van Berlijn, wierdt, in den jaare 1737, insgelijks verzameld eene Gemeente der Broederen van de Boheemfche Natie; men heeft aldaar eene Godsdienftige Vergaderplaats en een woonhuis gebouwd. In den jaare 1760, ftondt deeze plaats ten doel aan eene wreedaartige plondcringe; doch de Broeders zelve ondervonden de befeherming van de genadige hand Gods, in de bewaaring van hunne perfoonen. Te Nor den, in Oostfriesland, vindt men insgelijks Ccn Broeder-Gemeente. De Broeders hebben hier eene Vergaderplaats, tot den openbaaren Eerdienst,gebouwd, en genieten een ohgeftoorde Vrijheid. Onder de Regeering van den laatften Vorst van Oostfriesland, wierdt deeze Gemeente tot ftand gebragt. III. Onder de heerfchappij des Ilertogs van Saxen-Gotha. Te Neudietendorpf, vijftien mijlen van Gotha en zes mijlen van Erfurth, verzamelde, in den jaare 1742, een aanzienlijk getal Broederen van de Lntherschgezinde klas-  GESCHIEDENIS. 32; klasfe. Naa het doorftaan van rnenigvul dige zwaarigheden , hebben zij, zedert het jaar 1753, een bloeijenden ftaat genooten; in den jaare 1764, zijn zij door een verlof van de Regeeringe bekragtigd. Zints dien tijd is de Vergadering merkelijk toegenomen, in getal van leden en in menigte van gebouwen. IV. Onder de Regeering van den Graave van reus. Te Ebersdorf, in Voigtland, is, zints het einde der jongstafgeloopene Eeuwe, eene Ecclefiola, of klein godsdienftig Gezelfchap geweest , 't welk zedert , van tijd tot tijd , in getal van leden is toegenomen. Naa verfcheiden kanswisfelingcn des geluks,hebben zij,in den jaare 1745, getragt, eene volkomene vereeniging met de Broeder-Gemeenten tot ftand te brengen. Dit gaf aanleiding , dat hier eene regelmaatige Broeder - Vergadering wierdt gevestigd. Door den regeerenden Graaf wierdt aan haar een ftuk lands afgeftaan, op dat zij haare ftigting verder mogt uitbreiden. In den jaare 1761 , wierdt de Euangelifche Broeder-Gemeente door eene Akte bekragtigd. V. In de Staaten van den Graave van neuw1ed. Eene Vergadering van Franfche Hervormde Broeders en Zusters , die van X 2 Hem- \ VERSPREIDEGENOOTSCHAPPENDER. BROEDEREN.  VERSPREIDEGENOOTSCBAPPE>DER BROE DERÈN. 324 GODSDIENST IGË Hemhaag verhuisd waren , wierdt te Neuwied opgerieht. In den jaare 1751, verleende hun de regeerende Graaf de noodige voorregten, en vernieuwde deeze vergunning, met bijvoeging van eenige verdere voorregten, in den jaare 1756* De Broeders wierden gefield in het bezit van eene wijk der ftad, ten dienfte van hunne Gemeente, met oogmerk om aldaar te bouwen eene Godsdienftige Vergaderplaats, en de verdere benoodigde gebouwen , ten dienfte der Broederfchap. Het grootfte gedeelte , gelijk wij boven aanmerkten , van de leden der Vergaderinge, zijn Franfche Hervormden ; doch , vermids een goed aantal Duitfchers, van tijd tot tijd , zich bij hen gevoegd hebben, wordt de openbaare Eerdienst , beurtelings , nu in deeze , dan in geene taal * verrigt. VI. In de Ver'êenigde Provinciën* Te Zeisf, in de Provincie Utrecht, wierdt, in den jaare 1748, een begin gemaakt met het bouwen van een Gemeente-huis, op twee pleinen, tusfehen het Heerenhuis en het dorp. In den jaare 1768, heeft de Gemeente eene nieuwe Vergaderplaats gebouwd, en geniet eene volkomene Kerkelijke Vrijheid, onder de Regeering der Staatcn van Utrecht* De prediking van het Euangelium, zo in het Hoog- als Nederduitsch , wordt hier dikmaals      GESCHIEDENIS. 325 maals bijgewoond, door lieden van elders hier bijeen gekoomen. Te Amfterdam heeft men eene BroederGemeente gehad, al zedert het jaar 1738. Al lang hebben zij aldaar eene openbaare Vergaderplaats gehad, en leeven 'er gerust en ongeftoord. Insgelijks hebben de Broeders eene Gemeente en Vergaderplaats te Haarlem. VII. In Suriname. Te Paramaribo , hebben de Broeders eene kleine Vergaderplaats, in welke zij ontvangen de Zendelingen uit Europa, om hen" voorts af te zenden na de plaatzen hunner beftemminge onder de Heidenen , en hen van al het noodwendige te voorzien. Zij hebben een eigen woonhuis, en tragten, gelijk de'Broeders overal doen , zich zclven te geneeren met den arbeid hunner handen. In Sharon, aan de Saramica, is eene Gemeente verzameld uit de Arrawackfche Natie. Zij nam een begin in den jaare 1757, en beftondt uit eenige gedoopte Indiaanen , die, door de rebellecrendc Negers,genoodzaakt wierden,eene fchuilplaats te zoeken in Berbice. Aan de Corentijn, worden de Indiaanen, welke op hunne Casjabi plantaadjen verfpreid woonen , in de verkondiging van het Euangelium bediend door eenige Zendelingen, VERSI'JUUDE3ENOOTSC HAPPEN DEK. BROEDEREN.  VERSPREIDEGENOOTSCHAPPENDliR BROEDEREN. VIII. Onder de Groot-Britannifche heerfchappijen, in Europa. NoordAmerika en op de Westinditche Eilanden, Te Londen is eene Broeder-Gemeente geweest, zedert het jaar 1742. Zij heeft eene Kapél in Nevii-Court, Fetter-Lane, en nog eene andere te Chelfea; bij de laatstgemelde hebben zij eene Begraafplaats. Alle Zondagen wordt, in beide Kapéllen, openbaare Godsdienstöeffening gehouden. Wijders hebben de Broeders eene Vergadering te Bedford; aan 't einde van de ftad , hebben zij, zedert het jaar I74r, eene Kapél, Vergaderplaats en woonhuizen voor de Broeders en Zusters gebouwd. De Gemeente wierdt hier tot ftand gebragt , volgens het plan der Brocderfchap, in den jaare 1744. Onder deeze Gemeente behooren dc Broeder-Kapéllen en Genoot- Sa6 GODSDIENSTIGE In Quama, niet verre van den oorfprong der Ri viere Saramica, hebben de Broeders eene Zending onder de vrije Negers, al zedert het jaar 1765. Dit , gelijk men gemaklijk kan begrijpen, is eene der lastigfte Zendingen, doch heeft, e^ter, blijde vrugten voortgebragt: een Neger Kapitein , ar abt ni genaamd, heeft het Euangelium aangenomen, is gedoopt, en wandelt waardig zijner gedaane belijdenisfe.  GESCHIEDENIS. 327 nootfchappen van Northampton, Rifelij, en elders , alwaar het Euangelium door de Broeders gepredikt wordt. 1 Te Ockbrook, vijf mijlen van Derbij, hebben de Broeders eene Gemeente opgericht, in den jaare 1750. Op een klein landgoed, niet verre van het dorp, met voordagt ten dien einde gekogt, hebben zij eene Kapél, wooningen voor de Broeders en Zusters, nevens nog eenige andere wooningen, getimmerd. Te Fulneck , nabij Pudfeij, zes mijlen van Leeds, in Yorkfldre, is eene Vergaderplaats, met voordagt daar toe vervaardigd. In den jaare 1744, maakte men eenen aanvang met timmeren; in de volgende jaaren wierdt het Broeder-huis, in 't welk de Kapél is , Genade -zaal genaamd, gebouwd, als mede de afzonderlijke wooningen voor de Broeders, Zusters en Weduwen. Hier zijn insgelijks de fchoolen , in welke de kinderen van geringe lieden , die derzelver opvoeding niet kunnen bekostigen, worden opgevoed. Dc vier volgende Vergaderingen ftaan onder het opzigt en beftuur der Ouderlingen van Fulneck. Pudfeij , waar toe behooren de leden dor Vergaderinge en Genootfchappen in de nabuurfchap van Leeds en Bradford. Wijke , waar aan de zulken , die in dc plaatzcn nabij Ilallifax woonen, onderhoorig zijn. X 4 Mir- VERSPREIDEGENOOTSCHAPPEN3ER BROEDEREN.  VER.SC HEIDE GENOOTSCHAPEENDEK BROEDEREN. 328 GODSDIENSTIGE; Mirfield, onder 't welk bcgrecpen zijn; die in de nabuurfchap van Huddersjield en Wakefield woonen. Klein-Gummerfal,• doch deeze vier Gemeenten hebben haare eigen Kapéllen , in welke , op Zondagen en in de week, Vergaderingen gehouden worden. Wijders ontmoet men nog Broeder-Gemeenten op dc volgende plaatzen: Tc Duckenfield, een dorp in Chefhire, omtrent acht mijlen van Manchester : hier ftaat eene Kapél, nevens twee woonhuizen, een voor de ongetrouwde Broeders, en een ander voor de ongehuwde Zusters. Te Leominfier, in Herefordfhire. Zints het jaar 1759 , hebben de Broeders hier eene Gemeente gehad, nevens eene eigen Kapél. In het zo aanftonds genoemde jaar, wierdt te Haverfordwest, in Pcmbrokefhire, eene Broeder-Gemeente opgericht. Vier jaaren vroeger, te weeten in den jaare 1755, hadteen zeker getal Broeders, teBristol, zich tot eene Gemeente verzameld In de wijk van St. James hebben zij eene Kapél gebouwd. Tut deeze Gemeente behoort die van Kingswood, omtrent vier mijlen van daar geleegen, die haare eigen Kapél heeft; als mede die van Bath, eene ftad, alom vermaard om haare voortreffelijke wateren. In den jaare 1765, heeft men hier ecneKapél ten haaren gebruikc gebouwd. De  GESCHIEDENIS. 329 De Broeder-Gemeente te Tetherton, irii fFiltfhire, kwam tot ftand, in den jaare ; J748. Dewijl de meeste Broeders hun< ver blijf namen in den omtrek van de Ka * pél, noemden zij dien oord Lams-akker.. De Broeder-Kapél te Malmsburij behoort tot deeze Vergadering. Behalven deeze Vergaderingen , hebben de Vcrëcnigde Broeders Kapéllen in verfcheiden gewesten van Engeland, alwaar de Dienaars, met een gezegenden uitflag, het Euangelium verkondigen : bij voorbeeld, te Apperlij , in Qlaucesterfhire ; te Frome, in Somerfetfhire; te Plijmouth, in Devonjhlre i als mede te Air cn Irnin, in Schotland. In Ierland, zijn de volgende BrocdcrGemeenten. Te Dublin hebben zij, zedert het jaar 1750, twee Kapéllen, aan weerkanten yan de Rivier Lijf ij, welke door de ftad loopt. Op het grondgebied van Ballikennedij, in het iancffchap.^ntnwt, hebben de Broeders eene nieuw Vergaderplaats gebouwd, welke zij Genade-heuvel noemen. Behalven het huis der Gemeente, waar in dc Kapél is, hebben zij nog verfcheiden andere geftigten , tot woonhuizen gefchikt. Te Ballijmaguijgan, in het Graaffchap Derrij, aan den Westkant van het vermaarde Lpugh neagh, ftaat insgelijks eene nieuw gebouwde Vergaderplaats , ondei welke behoort eene Kapél van het Genoot X 5 fchaj ;PREID(S ïEWOOÏ- CHAl't'EIf )ERl\\ofi- )EREN.  VERSPREIDEGENOOTSCHAPPE1DER BROE DUREN. 330 GODSDIENSTIGE fchap te Lisnamara, alwaar, in den jaare 1759 , eene Broeder-Gemeente wierdc opgericht. " Te Ballonderrij, aan de Oostzijde van "het bovengemelde Lough -neagh , heeft, al zedert het jaar 1755, eene BrocdcrGcmecnte haar verblijf gehad. Tot deeze Vergadering behoort de kleine Gemeente te Kilwarlin, die ook haare eigen Kapél heeft • Te Drumargan , omtrent vier mijlen van Armagh , hebben de Broeders eene Gemeente verzameld, in den jaare 1759. En, eindelijk, te Cooihill, zesentwintig mijlen van Armagh, wierdt eene Gemeente opgericht, in den jaare 1765. In Amerika , en wel vooreerst in de Provincie Pennjijlvanie, ontmoet men de volgende Broeder-Gemeenten. Te Bethlehem, de hoofd-vergadcrplaats der Broederen in Noord-Amerika, in het Graaffchap Northampton , vijftig mijlen van Philadelphia, aan eenen tak van de Rivier Delaware, welke den Indiaanfclien naam Lechai, of Lechi, heeft bekoomen. De Noordlijke Breedte dier plaatze is 40 Graaden 37 Minuten; zij wierdt aangeleid, in den jaare 1741, op eenen tijd, toen zich weinige Europeaanen in deezen oord bevonden. Uit het midden deezer Gemeente is een aanzienlijk getal Zendelingen aan de Heidenen afgevaardigd. Te Nazareth, negen mijlen ten Noorden van Bethlehem ; hier ftaat een groot ge-  GESCHIEDENIS. 33r gebouw, Nazareth - hall genaamd, en in hetzelve de Kapél, alwaar de Gemeente der Broederen, welke, in hunne bijzondere huizen, in den omtrek van Christiaansbrunen Gnadenthal woonen, op Zondagen en op Heiligedagen zamenkoomen, ter onderhoudinge van den openbaaren Eerdienst. In Nazareth-hall is insgelijks het Kweekfchool der Lenigheid in Amerika. In den jaare 1771, maakten de Broeders eenen aanvang met het bouwen van eene nieuwe Vergaderplaats , bij het genoemde geftigt. Litiz is eene nieuw Vergaderplaats in het Graaffchap Lancaster, zeventig mijlen van Pliiladelphia. In den jaare 1757 , wierdt de grond van dit gebouw geleid. Behalven de Kapél en het Broederhuis, zijn 'er tegenwoordig wooningen voor ongetrouwde Broeders en Zusters, en vooi geheele huisgezinnen. Tc Lancaster, dc hoofdplaats van hel Graaffchap van dien naam, is eene Brbeder-Gemeente geweest, al zedert bet jaai 1746. Zij heeft eene Kerk, Broeder huis en eene Begraafplaats in de ftad. Te York town, of, gelijk het zomtijd: wordt genoemd , York aan de Cadoras vierentwintig mijlen van Litiz , is een» Broeder-Gemeente geweest, zedert he jaar 1755; a's mede Te Mount joij, voormaals Donncgal gc hecten, zestién mijlen van Litiz. In de nabuurfchap van Bethel, twaal mi VERSPREIDEGENOO rSCHAPPENDHR BROEDEREN. > f i-  VERSPREIDEGENOOTSCHAPPENDEK. BROEDEREN, 332 GODSDIENSTIGE mijlen van Mount-joij, niet verre van de blaauvve bergen , wierdt eene BroederGemeente geftigt, in den jaare 1755; in den jongstvoorgaanden Oorlog was zij genoodzaakt , elders eene fchuilplaats te zoeken , tegen de wreedheden der wilde Indiaanen : doch, naa het fluiten van den Vrede, heeft zij haare voorgaande verblijfplaats wederom betrokken. Te Hebron, op het grondgebied van L.ibanon , zestien mijlen van Litiz, voormaals Ouittope-hill genaamd, wierdt, in den jaare 1757 , een begin gemaakt met het bouwen van eene Vergaderplaats, dicht bij het Broederhuis. Dit gefchiedde ook tc Emmaïïs, op het grondgebied van Salisburij, voormaals Maguntskij genaamd, acht mijlen van Bethlehem. De Indiaanfche Oorlog gaf de aanleiding, dat de zulken, die, zints het jaar 1742, tot deeze Gemeente behoord hadden, en hier en daar verfpreid woonden, zich bijeen verzamelden, en dicht bij het Broederhuis woonhuizen bouwden, Te Heidelberg, in het Graaffchap Berks, vierentwintig mijlen van Litiz , is eene Broeder-Gemeente geweest, zedert het jaar 1743- Te Shoenek , niet verre van Nazareth , wierdt eene Vergaderplaats gebouwd, in den jaare 1757. -De leden der Gemeente, welke op hunne plantaadjen wóonen, aan geene zijde der grensfeheidingen van liet Jan c|  GËSCHIEDËNIS. 333 land aan Nazareth behoorende, woonen aldaar de openbaare Godsdienstöcffehing bij. Te Gnadenhutten, aan de Mahoni, plagt voormaals eene aanzienlijke Broeder-Gemeente en woonhuis te zijn; het een en ander wierdt, door de Indiaanen , verwoest, in den jaare 1755; zedert, egter, is 'er wederom eene Gemeente opgericht. Zints het jaar 1741, zijn te Philadelphia twee Broeder-Gemeenten geweest, eene van de Engelfche, en eene andere van de Duitfche Natie; in laatere tijden ziïn deeze beide Gemeenten vereenigd. De openbaare Godsdienstöeffening wordt in beide taaien, bij beurten, verrigt. Zij hebben eene Kerk, Broederhuis en Begraafplaats. Jn de Provincie Nieuw-Jerfeij, te OUmanS'Creekt dertig mijlen beneden Phila. delphia, is eene Gemeente geweest, zedert het jaar 1765. In Groenland, dertig mijlen beneden Bethlehem, is eene nieuwe Broeder-Gemeente , in den jaare 1771, opgericht. Al zedert het jaar 1741, is, in de Provincie Nieuw York, in de hoofdftad diei Provincie, eene Broeder-Gemeente ge wcest, welke eene Kerk, Broederhuis eiBegraafplaats in de ftad heeft. In het Graaffchap Dutchefs , honderc mijlen van Nieuw - York, op de grenzei van Nieuw - Engeland , is te Sichem een! kleine Broeder-Gcmeente, zedert het jaa VERSPREIDEGENOOTSCHAPPENDER BROEDEREN. t r 1  334 GODSDIENSTIGE VEfl- SPRIilDÈ GENOOTSCdrtPPENDEll BR.OE' DEUÊN. In dit zelfde jaar ftigtte de Broederfchnp eene Gemeente in de Provincie RoodeEiland , tc Nieuwpoort, welke eene nieuwe Kapél en Begraafplaats in de ftad heeft. Een jaar daar naa wierdt eene Vergadering tot ftand gebragt , in de Provincie Marijland, zes mijlen van Frederiksjlad, en ééne mijl van de Rivier Manakofi). Zij beeft insgelijks eene Kapél in de Ambagtsbeeriijkheid Carol, twaalf mijlen van daar, jn welke het Euangelium wordt gepredikt , door de Broeders, voor een gczelfchap Engètfchen. Inde Provincie Noord-Carolina, in de landen van Wachovie , zijn drie BroederGcneenten : te wecten, Salem, de hoofdplaats, in het middelpunt van het land ; in den jaare 1766, begonnen de Broeders deeze plaats te bouwen. Bethabara, de eerfte plaats, welke de Broeders in Wachovie begonnen te bouwen, in den jaare 1753: zij legt zes mijlen ten Noorden van Salem. Bethanie , negen mijlen ten Noorden • van Salem;hi den jaare 1760, maakte men 2enen aanvang met het bouwen van deeze Maats. Behalven deeze , zijn 'er twee oorden in Wachovie: Friedland, vyf mijlen ten Zuid-Oosten van Salem , en Friedberg, icht mijlen ten Zuiden van Salem, alwaar het Euangelium insgelijks door de Broeiers wordt gepredikt. Daar.  GESCHIEDENIS. 335- Daarenboven hebben de Verè'enigde Broeders, in deEngelfche heerfchappijen, verfcheiden Zendingen, met een gezegenden uitflag, opgericht. Uit deeze Zen dingen zijn ontftaan: Eene Indifche Gemeente in Noord-Amerika , welke verzameld wierdt in Chekomekok, en zamengefteld was uit Mahikanders en IVampanös. Wanneer, in den jaare 1746, deeze Gemeente van Chekomekok verdreeven wierdt, begaf zich het grootfte gedeelte van dezelve na Bethlehem, alwaar veele bekeerden van die Natie aan de Delaware zich bij dezelve voegden. In den jaare 1748, begaven zij zich van daar na Maltoni, en bouwden Gnadenhutten, vijfentwintig mijlen ten Noorden van Bethlehem; in den jaare 1754,bouwden zij eene nieuwe plaats aan de Lecha, eene mijl van Oud-Gnadenhutten ,en noemden dezelve Nieuw - Gnadenhutten; doch vermids deeze Vergaderplaats , door de Wilde Indiaanen, in den jaare 1755,verwoest wierdt, vlugtten zij na Bethlehem. Een gedeelte van dezelve bouwde een nieuw huis, Nain genaamd, in den jaare 1757; anderen weeken agter de Blaauwe^ Bergen , cn bouwden woonhuizen op een plek gronds , door de Broeders gekogt, aan het Riviertje Weckquetanck, twintig mijlen van Nazareth. Maar bij het ontftaan van een nieuwen Indiaanfchen Oorlog , in den jaare 1763, wierden zij, hoewel geheel zonder reden, door zommige Blanken VERSPREIDEGENOOTSCHAPPEN?DER. BROEDEREN.  VÉn- SBREIDE GENOOTSCHAPPENDER BHOEDEUËN. 3.36 GODSDIENSTIGE ken verdagt gehouden van eene heimelijke gemeenfchap met hunne wilde landgenootcn. Om deeze vermoedens wierden zij in de dreigendfte gevaaren gebragt, zo dar. zij huns leevens niet veilig waren ; doch door dc Regeering in fchut en (cherm genomen, cn na Philadelphia overgevoerd zijnde, wierden zij eerst op ProvincieÈiland geplaatst , cn vervolgens in dé Stads Barakken gehuisvest. Naa het fluiten van den Vrede, zondt hen de Rcgecring na het Indiaanfche gewest aan de Susquehannah, aan den mond van de Wilkilufing- Kreek. Hier bouwden zij een dorp , en noemden het Friedcnshutten. Dit diende tot een middel, dat veele In~ diaanen geloovig wierden aan den HeerC jkzus christus; een deel zette zich hier ter plaatze neder, en een ander gedeelte op eene plaats , dertig mijlen dé Susquehannah hooger op, Tfchechfchequanik genaamd. Doch wanneer, in den jaare 17Ó3, de zes Natiën eene groote landitrcek aan de Ëngelfchen verkogten , in welke Friedenhutten insgelijks lag , kon de Indiaanfche Gemeente aldaar niet langer vertoeven. Diensvolgens verliet zij haar nieuw cn fraai gebouwd dorp ; 't beftondt uit negenendertig goede huizen i en tien hutten; zij verhuisden van daar$ in Zomermaand des jaars 1772, ten getale van ruim tweehonderd zielen, om zieh neder te zetten aan geene zijde van da  GESCHIEDENIS. 337 de Ohio, aan de Rivier Muskingum, tusfehen het Meir Erie en dc Ohio. Volgens de jongfte berigten, zijn ze aldaar behouden aangekoomen , en hebben eene nieuwe Vergaderplaats gebouwd, Welkiktuppek, of Schoonbron, genaamd. Eene andere Broeder-Gemeente van Indiaanen is bijeen verzameld, door den dienst van den Zendeling david zeisber. ger, in de Indiaanfche ftad Gofcgofching, niet verre van Venango , twee dagreizen boven Pitsbnrg. In den jaare 1771, wierdt deeze Gemeente verplaatst na Beey er-Kreek, welke in de Ohio valt, eene dagreize beneden Pitsbnrg; zij bouwden een dorp, Eangentoutenunck, of ftad des Vredes, genaamd. Op het Eiland Jamaica, aan Groot-Britannie behoorende, wierdt, in den jaare 1754, de grond eener Zendinge geleid; uit deeze fprooten eerlang voort verlcheiden andere Zendingen , uit hoofde van den verren afftand der plaatzen van elkander. Op alle deeze plaatzen wordt het Euangelium verkondigd, in de Engelfche taal, aan de ongelukkige Negerflaaven; door den heiligen Doop worden zij in de Christlijke Kerk ingelijfd. De plaatzen, alwaar deeze Zendingen zijn gevestigd, zijn , tegenwoordig, zes in getal: Carmel, Bogue , Mefopotamie , Elim , Eden en Island. Op het Eiland Antigoa, leiden de Broeders den grond eener Zendinge onder de VII. deel. Y Ne- VERSPREIDEGENOOTSCHAPPENDEK I5ROEDEREN.  VERSPREIDEGENOOTSCHAPPEN»DER BROEDEREN. 338 GODSDIENSTIGE Negers , in de ftad St. John, in den jaare 1756. Niet alleen hebben zij in de ftad eene Kerk, ten dienfte der Negers, maar zij prediken ook met eenen goeden üitilag, op verfcheiden plantaadjen buiten de ftad. Op het-Eiland Barbados, hebben de Broeders eene Neger-Kerk, eenige weinige mijlen van Bridge-town; maar zij prediken op Antigoa , op verfcheiden plantaadjen. In den jaare 1767, wierdt deeze Zending ondernomen. Eindelijk hebben de Broeders eene Zending begonnen , onder de Britfche héerfchappij , in de Esquimaux-baai , op de Kust van Labrador, in den jaare 1771, met oogmerk om de blijde boodfehap van dc Vleeschwording Gods , en van zijn vcrdienstlijk leeven en lijden, aan de Esquimaux te verkondigen. De plaats, op welke zij een nieuw huis gebouwd hebben, wordt Nain genaamd; zij legt op 57 Graaden Noorder Breedte. VIII. Onder de Deenfche Heerfchappij. Bij een Koninklijk Bevelfchrift, gedagtekend den tienden van Wintermaand des jaars 1771 , wierdt verlof gegeeven aan dc Euangelifche Broederen, toegedaan •dc onveranderde Augsburgfche Belijdenisfe, om eene Broeder-Gemeente tc ftigteu 'in het Hertogdom Sleeswijk; ten zelfden tijde, wierden aan de Zendingen der Broe- de-  GESCHIEDENIS. 339 deren, in de Deenfche heerfchappijen buiten Europa, alle noodige Kerkelijke vrijheid en andere voorregten gefchonken. Jn gevolge van deeze vergunninge , is 'er eene Vergaderplaats der Broederen aangeleid en begonnen, op eenen grond, weleer den Kroning toebehoorende, Tijftruphoff genaamd, in het Bailjuwfchap Hailerdeben ; de naam deezer plaatze is Christiaansfield. Nieuw-Hermhuth, op het Westindifche Eiland St, Thomas, is de oudfte Zending der Broederen onder de Heidenen; al in den jaare 1732, begaven zich de eerfte Zendelingen derwaarts. Het getal der Negers, welken het Woord cn de Sakramenten, door de Broeders, worden toegediend, is zo fterk vermenigvuldigd, en hunne wooningen zo verre afgelegen van de Neger-Kerk te Nieuw-Herrnhiith, dat de Broeders te raade zijn geworden, te Nieskij , voormaals Crumbaij genaamd, eene nieuwe Neger Kerk te bouwen, als mede woonhuizen voor de Zendelingen, De gedoopte Negers en de Geloofsleerlingen, zijn, gelijk de natuur van hunnen ftand vereischt., onder deeze twee Vergaderingen verdeeld; ieder Neger behoort tot die Gemeente, welke naast aan zijne woonplaats is. Friedensthal, op St. Croix, niet verte Van Bas fin, of de ftad en haven. In dit Zendelingsverblijf, hebben de Broeders, in den jaare 1753 - eene nieuwe NegerY 2 Kerl VERSPREI Dè GENOOTSCHAPPENDER BROEDEREN»  VERSPREIDEGENOOTSCHAPPENDER BROEDEREN. I ] I i ( 1 1 I c t ( 340 GODSDIENSTIGE Kerk en een woonhuis gebouwd. Twintig jaaren voor dat de Kerk gebouwd wierdt, waren 'er, egter, reeds Zendelingen der Broederen op dit Eiland. Zo wel als op St. Thomas, groeide ook hielde Neger-Vergadering zo fterk aan in ledemaaten, dat het noodig wierdt geoordeeld , dezelve te verdeelen in twee Gemeenten. Diens volgens wierdt 'er eene nieuwe Neger Kerk, nevens eene wooning voor de Zendelingen, gebouwd, in den jaare 1771 , in het Westlijk gedeelte van het Eiland, niet verre van Christiaanjiad, en de plaats zelve Friedensberg genaamd. Dit gaf aanleiding tot meerdere geloofsöpwakkeringe onder de Negers. Bethanie is de naam van het Zendelings verblijf der Broederen op St. Jan. Devijl dit Eiland flegts eene mijl van St. Thonas legt, belastten zich de Broeders van lit met de bezorging van de Zendinge op iet eerstgenoemde Eiland. Doch vermids le Negers ernftig verzogten , dat een Zendeling onder hen zijn beftendigen vast verblijf mogt houden , wierdt aldaar , in len jaare 1753, eene Neger-Kerk cn >ekwaame wooning gebouwd. Zints dien ijd is het getal der gedoopte Negers aannerkelijk vermenigvuldigd. Nieuw-Hermhuth , aïn de Rivier Baal, p vierenzestig Graaden Noorder-Breede, is de eerfte Broeder-Gemeente in rroenland. Al in den jaare 1733, wierdt de  GESCHIEDENIS. 34r de grond geleid van deeze Zendinge. Lichtenfels, honderd mijlen ten Zuiden ; van Nieuw-Hermhuth, is de andere Broe- > der-Gemeente in Groenland; zij wierdt aangevangen in den jaare 1758. Bij c aA'NTz,in zijne Befchrijving van Groen land, kan de Leezer een uitvoerig berigt wegens deeze twee Gemeenten vinden. In het Broederhof', nabij Tranquehar, in de Oostindiën, hebben de Broeders eene Zending gehad, zedert het jaar 1760; deeze draagt zorge voor eene Zending onder de Heidenen op de Nicohar- Eilanden. De Zending op Nancaweri , een der Nicobar-Eilanden, wierdt ondernomen in den jaare 1768. Met groote lijdzaamheid verbeiden hier de Zendelingen den tijd , tot dat de Heiland de harten cn ooren der Heidenen voor het Euangelium zal openen, IX. In het Rusfifche Keizerrijk, In den jaare 1765 , wierdt 'er eene Broeder-Gemeente opgericht, te Sarepta, in het Koninkrijk Astrakan. Bij een Keizerlijke Ukafe, wierdt aan de Verëcnigde Broederen een allergenadigst verlof gefebonken, om in het Keizerrijk te mogen koomen , en aldaar te genieten vrijheid van Geweeten ,als mede om hunnen Godsdienst te mogen oeffenen volgens de regels cn voorfchriften hunner Kcrken-ordepinge. Tot hun verblijf verkoozen Y 3 $ VERSPREIDE".lïNOGTiCHAPPENDElt BliOE5EKEN.  VERSPREIDEGENOOTSCHAPPENDER BROEDEREN. 342 GODSDIENSTIGE zij een ftuk gronds, vierentwintig mijlen beneden Czarizin, aan het Riviertje Sarpa , 't welk in de Wol ga valt. Zedert hebben zij niet alleen gebouwd woonhuizen voor huisgezinnen, en voor ongetrouwde Broeders en Zusters, maar ook, in den jaare 1772,eene godsdienftige vergaderplaats. Wijders fchonk de Keizerin van Rusland, aan de Broederen te St. Petersburg, jn den jaare 1766, een nieuw gebouw, ter verrigtinge van den openbaaren Eerdienst , volgens hunne Kerkgebruiken, Zints dien tijd prediken de Broeders eiken Zondag in dat geftigfe. Eindelijk moeten wij niet onopgemerkt voorbijgaan , dat te Groot Cairo, in Egijpte, zich vijf Broeders ophouden , met oogmerk om het Euangelium te verkondig gen aan de Kopten , en, indien het den fleere behaage, ten eenigen tijde, zich na. Abtsfmie te begeeven,  GESCHIEDENIS. 343 D. E TEGENWOORDIGE STAAT DER VEREENIGDE BROEDEREN. Over 't algemeen genomen, noemen zich de Vergaderingen , welke wij nu gemeld hebben, Verëenigde Broeders, en Proteftanten , toegedaan der Augsburgfche Geloofsbelijdenisfc. Nogthans zijn zij, door verfchillende benaamingen, van elkander onderfcheiden, cn verdeeld ia verfchillende Klasfen. Allen, die tot de Boheemfche Kerk bchooren , worden de Oude Broeders genaamd, en bcklccden dc plaats van de andere. De Profelijten of bekeerden worden doorgaans in dit Genootfchap aangenomen , naa dat zij leden van de andere geweest zijn: want hier zijn eenige Verborgenheden , die voor de andere Genootfchappen geheim gehouden worden. Waarfchijnlijk hebben zij dit gebruik ontleend van de Christenen, welke omtrent het einde der Vierde Eeuwe leefden. De Heidenen , welke in de Kerk begeerden te worden aangenomen, plagren ten dien tijde, aan de deur te ftaan, y 4 m STAAT DER BROEDER RN,  STAAT Dlill lillOE' DEKEN. 344 GODSDIENSTIGE tot dat alle de zogenaamde Geloovigen na binnen getreeden waren. Dan wierden de Heidenen toegelaaten om dc Leerrede aan te hooren, en aangaande hunne kundigheden ondervraagd; doch zij waren genoodzaakt te vertrekken , eer de Geloovigen het Avondmaal ontvingen. Groot nadeel deedt dit gebruik aan de zaak des Christlijken Godsdiensts: want dc Heidenen gaven voor, dat de Christenen bijeen kwamen , tot het pleegen van tegennatuurlijke bedrijven. Altoos zal dit het geval zijn, wanneer 'er eenige geheimenislen zijn in de onderlinge zamenkomften der beide fexen. Men herinnere zich flegts de belachelijke vertelzeltjes, welke ten opzigte der Vrij-MetzeJaars verfpreid worden, aan geen van welke, misfchien, eenige waarheid is. De nachtvergaderingen der Methodisten zijn insgelijks de grond geweest, op welken hun dingen te laste geleid wierden , aan welke zij mogelijk nimmer fchuldig waren. Ondertusfchên behooren 'er in de Godsdienstöeffeningeene geheimhoudingen te zijn. Zal ik, voorden Regterftoel van chkistus, geoordeeld worden over alle mijne daaden, in de tegenwoordigheid van Engelen en menfchen , en zal ik befchaamd of befchroomd zijn om in mijne godsdienftige pligtsbe tragtingen hier beneden gezien te worden? Wij moeten niet alleen het kwaad, maar ook den fchijn des kwaads vermijden t Is zeker, dat hoewel de Verëenigde Broe-  GESCHIEDENIS. 345- Broeders voorgeeven, de gevoelens aan te kleevcn , door lutherüs verkon. digd, zij, nogthans, eene menigte andere begrippen hebben aangenomen. Gelijk de Ariaanen al hunnen tijd op den predikftoel verfpillen, in het ontluisteren van de heerlijkheden van jezus christus, dus vergeeten,van den anderen kant, de Verëenigde Broeders alle de eere, welke toekoomt aan God den Vader en aan den H. Geest , onder voorwendzel van den Zaligraaaker te verheffen. Alle uiterften grenzen aan dolzinnigheid; allen, derhalven, welke den waaren Godsdienst begeeren te verftaan , zo dat zij 'er eenig voordeel van genieten , moeten leeren, dat God niet kan gevonden worden in het folterende vuur, of in eenen woedenden ftormwind, maar in het ftille cn zagte geluit eens heiligen leevens. Ieder Gemeente onder de Verëenigde Broeders heeft haare eigen Herders; in zekeren zin zijn ze van elkander ondcrfchciden, doch in een ander opzigt zaaien vereenigd. Om te bewaaren de Eenheid des Geests , door den band des Vredes, hebben zij Sijnoden , welke op onderfchcidene tijden zamenkoomen , tot het regelen van hunne tijdlijke zaaken. De leden deezer Sijnoden mogen , met volkomene vrijheid , hunne gevoelens verklaaren over de onderwerpen , welke op het tapijt gebragt worden. Die niet verkiezen te fpreeken,mogen hunne meening fchrifY 5 te. STAAT DER BROEDEREN.  STAAT DEK. BROE DEREN. 346 GODSDIENSTIGE telijk voordraagen ; doch de ftemmco . worden altoos met de grootfte zorgvuldigheid opgenomen. Dewijl, in dit Genootfchap, perfoonen van beide fexen ampten mogen bekleeden, verfchijnt 'er ook doorgaans een goed getal vrouwen. Behalven natuurlijke zinlijkheden, kunnen hier voor nog eenige andere redenen zijn; doch wij zullen dezelve niet onderzoeken. Misfchien zijn ze zo onfchuldig, als de Kwakers geoordeeld worden te zijn, en wij hoopen dat ze waarlijk zijn. Wanneer 'er eene zaak van twijfelagtigen aart wordt voorgefteld , raakendo een betwist ftuk der Schriftuure, en de leden der Sijnode het onderling niet kunnen eens worden, is men gewoon het lot te werpen. De gewoonte om het lot te werpen, is zeer oud; doch,in hoe verre dezelve met de Christlijke Bedeeling kan worden overeengebragt , laaten wij aan des Leezers oordeel over. In andere deelen hunner Kerkenordeninge, zweemen zij naar de Sandimaniaanen; even als deeze, zijn ze zeer ftreng omtrent de zulken, welke zij in den Ban doen. Met de Methodisten koomen zij overeen in het zingen van een groot getal Liederen : zo zeer zijn ze gefield op dit gebruik, dat de Ouders zingende hunnen kinderen vraagen voorftellen, en op de zelfde wijze beantwoord worden, Wat  GESCHIEDENIS. 347 Wat aangaat hunne geheimhouding van veele dingen, hier over zullen wij geen ftrcng oordeel vellen ; wij zijn genegen om over alle menfchen in liefde te denken : dit, nogthans, is zeker, dat dit niet overeenftemmende is met de eerfte Christen Kerk. De vroegfte Christenen waren genoodzaakt, inden nacht heimelijke zamenkomften te houden, met oogmerk om de woede der Heidenen te ontwijken ; doch deeze luiden genieten eene volkomene vrijheid van Godsdienstöcffeninge. Of zij, geduurende een gedeelte hunner zamenkomften , de deuren hunner Vergaderingen fluiten , is ons niet gebleeken : indien zij het waarlijk doen , maaken zij zich febuldig aan eenen inbreuk op de Akte van Verdraagzaamheid. Van harten wenfehen wij, dat alle dingen vrij en openbaar gefchiedden, en 'er geenerlei geheimhouding plaats hadde. Want, overal, daar eenige geheimzinnigheid in godsdienftige verrigtingen plaats heeft , wordt aanleiding gegeeven tot kwaade vermoedens : en 'er wordt een blaam geleid op menfchen, die,misfchien, jn den aart der zaak zelve onfchuldig zijn. Uit alles, 't geen wij, aangaande de Verëenigde Broeders, gemeld hebben, blijkt niet volkomen, de wijze, op welke zij hunne behoeftige lcdemaaten behandelen, Uil 5TAAT OER BROEDEREN,  348 GO DSDIENSTIGE STAAT 1JEU BROI DEKEN. Uit onze voorgaande berigten is reeds • geblceken , dat 'er verfcheiden Genootfchappen van Protcftantfche Christenen in de waereld zijn, die geene zorge draagen voor hunne noodlijdende geloofsgenooten ; en overal, daar het Pausdom is vastgefteld, worden alle liefdegiften aan de Monniken gefchonken. De Sandimaniaanen geeven voor, dat zij naauwe zorge draagen voor hunne armen ; doch wanneer de onderfteuning van dczelven voor hun te lastig wordt, hebben zij een zeer gemaklijk middel om zich van hun te ontdoen. De Vrienden zorgen, in de daad, voor hunne armen, 't zij ze oud of jong zijn; en hoewel deeze lieden zomtijds zeer veragtelijk worden behandeld, verdienen ze, nogthans, in het voornaame Artikel van ongeveinsde liefde , boven alle anderen gepreezen te worden. De zuivere en onbevlekte Godsdienst voor God en den Vader, is, volgens Apostel jakobus, deeze: Wee~ zen en Weduwen te bezoeken in hunne verdrukking, en zich zeiven onbefmet te bewaaren van de waereld. Niemand zal gelooven , dat zulk een mensch een waaren Godsdienst bezit, wiens hart niet geopend is voor de beT hoeften zijner Mcdefchcpzelen , zo wel als voor die zijner Broederen , die met hem de zelfde begrippen zijn toegedaan. Dc eerfte Christenen waren liefderijk jegens hunne vervolgers: in alle opzigten was  GESCHIEDENIS. 349 was dit eene naavolging van het karakter huns Godlijken Verlosfers , die brood fchiep om de hongerigen te voeden, en het land doorging, goed doende aan allen. Het blijkt, dat de Verëenigde Broeders, Moraviërs genaamd, groote lommen gelds verzamelen; dóch wij gelooven , in gevolge van hunne eigen berigten, dat het grootfte gedeelte van de gegaarde penningen befteed wordt aan de Zendingen onder de Heidenen. De Jefuïten hebben eveneens gehandeld; doch de uitflag van beiden betekent niet Veel. Misfchien heeft de Godlijke Voorzienigheid eenen afkeer van deeze onderneemingen, welke niet aangevangen worden in haaren weg, en weigert dezelve met haaren zegen te bekroonen, omdat zij den lof en de eer der menfchen zoeken. Doch wij zullen hier op niet ft.ilff.aan. God Almagtig laat veele dingen in deeze beneden-waereld gebeuren, van welke onze kortziende verftanden geene reden kunnen geeven. Misfchien zijn 'er veele dingen in de werken der Godlijke Voorzienigheid , welke wij als kwaad befchouwen, die, bij de uitkomst, de heilzaamfte gevolgen zullen hebben. Daarenboven is het niet onwaarfchijnlijk, ja, wij befchouwen het als eene waarheid, dat veele perfoonen , ten aanzien van hunne godsdienftige begrippen en handelingen, in een zeer verkeerd licht geplaatst zijn, door de zulken, die weinig ;taat oer brok" deren.  35ó GODSDIENSTIGE STAAT DLK. BR.OE DEREN. B E- nig of niets van hun weeten. Dit hadt ■plaats omtrent de eerfte Christenen, en 't kan insgelijks gezegd worden van eenige hedendaagfche Godsdienftige Aanhangen. Wij fcheiden af van de Moravifche Broederen, om over te gaan tot een anderen Aanhang.  GESCHIEDENIS. 351 B E R I G T wegens de MUG GLE TONI AAN EN, Omtrent het midden der voorgaande Eeuwe, zo vrugtbaar in Godsdienftige Aanhangen, wierden veele ingezeetenen van Engeland, inzonderheid onder de laagfte klasfen, niet alleen Predikers, maar ook Propheeten. Zommigen waanden , toekoomende gebeurtenisfen te kunnen voorfpellen ; anderen gaven voor, dat zij Apostelen waren , uit den dood opgeftaan ; terwijl eene derde foort de onbefchaamdheid hadt van te verzekeren , dat zij eenigen waren van die perfoonen, van welke in het Boek der Openbaaringe voorfpcld was. Onder deeze bevonden zich zekere l"uDovicus muggleton, een Kleermaakers-knegt, en willian r e e v e s , een Schoenlapper , beiden te Londen woonagtig. Deeze twee lieden, elkander in eene Herberg ontmoetende , beraamden een nieuw ontwerp van Godsdienst, met oogmerk om het gemcene volk te misleiden. Zij verbeeldden zich, dat de Aanhang, ftigters, welke vóór hen geweest waren, hunne eifchen cn aanmatigingen niet verre genoeg hadden uitgebreid: diensvolgen? wend De mugclj;- TONIAA-4 NEN.  352 GODSDIENSTIGE De müggle Ton iaA- KEN. wendden zij voor , dat zij de twee ge■ tuigen waren, in het boek der Qpenbaaringe voorfpeld, die, vóór het einde der wacreld, zouden verfchijnen. Zij predikten voor de misleide menigte op Towerhill, en andere openbaare plaatzen nabij Londen. Eene groote menigte volks liep hen naa; dit gaf zo veel aanftoots aan de Presbijteriaanen en 'Independenten, dat zij,van den Protektor olivier cromw ell, een bevel verwierven, om hen te doen ftraffen. 't Is bekend, dat cromwell nimmer een vijand der Verdraagzaamheid was; de ftraffe, welke hij hun opleide, beftondt, derhalven, hier in alleen, dat zij door de voornaamftc ftraaten der ftad rondgeleid en gegecsfeld zouden worden. De flegthoofden verdroegen hunne ftraffe met die onbevvogene hardvogtigheid, welke het eigenaartig kenmerk is van Geestdrijverije en onkunde. Gelijk vervolging het leeven van den Godsdienst is, dus hadt deeze ftraffe ten gevolge,dat zij nog meer naavolgers kreegen onder den flegten hoop dan te voorcn. Het vervolgen wierdt voortaan vrugtloos geoordeeld ; en het mag met regt van hun gezegd worden , dat zij een vierde gedeelte van het Londenfche graauw duizelhoofdig en uitzinnig maakten. Zij maakten door den druk gemeen hunne Leerredenen of Vertoogen, in vier Dee-  GESCHIEDENIS. 353 Öeelen in Quarto, welk ik zelve gezien heb. Wanneer wij in aanmerking neemen de natuur deezer Opftellen, en de hoedanigheid der menfchen j aan welke zij worden toegefchreeven, hellen wij over om tc gelooven, dat zij,even als weleer mah om et, een handlanger hadden. Misfchien wierden zij door eenige andere Sektarisfen opgeftookt, alleen met oogmerk om gelegenheid te hebben -> hunner wraake tegen deeze lieden te kannen bot vieren: want tusfehen alle eigenbelangzoekende Fredikers heerscht de zelfde vijandfehapj als tusfehen de Katten en de Muizen. Ten tijde der Hcrftellinge, wierden dé Muggktoniaamn menigmaalen verftrooid door de Lijfwagt, en veelen hunner iri de gevangenis geworpen, 't Was het groot ongeluk deezer menfchen , dat^ hoewel zij waanden, den Geest derVoorzegginge te bezitten, nogthans niet konden voorzeggen, wat aan hun zelveri zou wedervaaren. Zij waren dus gelijk aan de Goedgelukzeggcrs der tegenwoordige Eeuwe , die voorgceven , aan de menfchen aanwijzing te kunnen doen van de plaats, alwaar hunne geftolene goederen bewaard worden , of aan een Meisje,' hoedanig een Man het zal hebben; maar evenwel niet kunnen voorzien, dat 'er Geregtsdienaars op hen loopen, om hen gevangen tc neemen. Met dit alles gingen zij voort iri hünne dweepagtige voorgeevingen , en in het VII. deel. Z rem-- Dè WUOGLÉ- rONIA.\- nen.  De 1 0.\IAAKEN. 354 GODSDIENSTIGE maaken van naavolgers , tot op den tijd . der Revolutie; toen verfchuilden zij zich onder de Akte van Verdraagzaamheid. Ondcrtusfehen hadden zij te doen met veelvermogende vijanden. De Presbijteriaanen haatten hen,omdat zij hunne weinig aanzien hebbendeGeestlijke waardigheid met veragting behandelden. De Indepen. denten deeden alles, wat in hun vermogen was , om hen te hoonen en hunne voorgeevens in kleinagting te brengen, om reden dat zij menig eene onweetende oude Vrouw verleidden, wier ligtgeloovigheid en tafel hun dikmaals een goed maal eeten verfchaftc. En, evenwel, groeiden de Mugglctoniaanen, van tijd tot tijd, in getal; hunne aanvoerders, om 'hunne naavolgers voor afwijken te bewaaren, voeren geweldig uit tegen dc ondeugden der Preslijteriaanen, en de aanmatigingen der lndependenten. Zij zeiden, dat alle deezen Bedriegers waren, en inhaalige lieden, die zich voedden van den eerlijken arbeid'der menfchen. 't Kan zijn , dat deeze befchuldigingen van alle waarheid niet ontbloot waren; maar wij hebben evenwel reden om te gelooven , dat de Leeraars der Muggletoniaanen niet minder om loon dienden, dan die geene, op welke zij het zo zeergelaaden hadden. Gcfchii voeringen over godsdienftige onderwerpen mogen, misfchien, 's menfchen uitwendige hoedanigheid vermommen; maar zij kunnen zijne Na-  GESCHIEDENIS. 355 Natuur niet veranderen. Wij mogen hier nevens aanmerken, dat, in alle gelchillen i Over de uitwendige ftukken van den Gods- ' dienst, de middelen wel veranderen,maar : het bedoelde oogmerk bet zelfde blijft. Dit oogmerk is niet meerder öf minder, dan te zegepraalen over de ligtgeloovigheid des Volks ; ten koste van hetzelve zijne Beurs te vullen; te zegepraalen over deszelfs onkunde , en zich zelve te vertoonen in het karakter en het kleed van Heiligen, terwijl ze, in de daad, in hun hart Duivelen zijn. Van ouds was dit het geval der Farizeeuwen, en het zal zo blijven tot aan het einde der waereld, zo' lang 'er een valfche Godsdienst bekend, en een huichelaar op dc aarde zijn zal. Tegenwoordig moeten wij de Muggletoniaanen vergelijken bij die driftige minnaars, die, naa zich te hebben verzadigd aan vleeschlijke genietingen, zo koelzinnig worden als de hoogbejaarden en zwakken. In den beginne blaakten zij van eenen onbetoombaaren Godsdienstijver, aangevuurd door bijgeloovigheid; doch zij bekoelden allengskens : tegenwoordig zijn ze een hoop koelzinnige knaapen, die hun glas drinken en hunnen pijp rooken. Eéne bijzonderheid , nogthans , hen betreffènde, moeten wij niet onaangemerkt Voorbijgaan. Toen hunne eerfte Apostels bemerkten, dat het met hun op het laatst liep , gedroegen zij zich genoegZ 2 zaamf De  356" GODSDIENSTIGE TON beeldingskragt, en hoogklimmende gedagtcn over de Godlijke goedheid. Indien de menfchen met gemaatigdheid dagten, en in hunne eigen harten zagen, zouden zij niet vervoerd worden tot zub ke buitenfpoorigheden, als veelal gefchiedt. In dc tegenwoordige Eeuw, worden 'er gebreken gevonden onder veele van onze Aanhangen, en het mecrendeel van dezelve moet toegefchreevcn worden aan de meenigte van Liederen. Dt Geestlijke Gezangen der Mijstiken iooper ook veelal in het onverflaanbaar hoog draavendc. Met dit alles is het zeker, dat de ge moederen van de meeste leden deezes Aan bangs totGodsvrugt genegen zijn; doch doo De MIJSTfai lm. r  De MIJSTIKEN. J3 E- 364 GODSDIENSTIGE door het vervvaarloozcn van het gebruik der Reden in den Godsdienst, vervallen zij tot veele ongerijmdheden. Door zich te verbeelden , dat zij bewerkt worden door verhevene en bovennatuurlijke invloeden , verwaarloozen zij het gebruik der Godlijke Openbaaringen. Zij omhelzen de fchaduw in de plaats van het lichaam; en hoewel wij hen niet misdaadig willen noemen, houden wij, nogthans, ons verzekerd dat zij dwaaien.  GESCHIEDENIS. 36$ B E R I G T WEGENS DE FRANSCHE PROFEETEN. T Toe wel, voor zo veel ons is gebleeXI ken , van de lieden , hier boven vermeld , tegenwoordig geene Aanhangers in Londen, of in eenig gedeelte van Britannie, worden gevonden , maakten zij, nogthans, omtrent het begin der thans loopende Eeuwe , geene kleine vertooning. Zie hier de aanleiding tot hunné opkomst. Naa de herroeping van het Edikt van Nantes , in den jaare 1685, vertrokken uit Frankrijk niet minder dan vijftienhonderdduizend Proteftanten, die zich ,in onderfcheidene Proteftantfehe gewesten, vestigden. Deeze lieden , voor het meerengedeelte zeer vernuftige kunftenaars, bragten hunne handwerken en fabriken uit Frankrijk elders heenen. Veelen, onder andere , bragten den Zijdehandel over na Engeland; hier ontmoetten zij alle de aanmoediging , op welke de vervolgde verdienfte regt heeft. De Keurvorst van Brandenburg, Grootvader de< thans regeerenden Konings, nodigde eenige duizenden om in zijne heerfchappijerj over tc koomen. De Koningen van Dee- ne De FRiVNSCHE PROFEETEN.  De PRAN- SCHIi PRO FEETEN, I \ t } 3'fjÓ GODSDIENSTIGE nemarke en Zweeden , die hunne belangen' beter begrcepen dan de Franfche Monarch ,• Weezen hun woonplaatzen aan in hunne Koninkrijken. Dit verminderde den Koophandel van Frankrijk, door het verzwakken van ziin vermogen, en het ontblooten van het Koninkrijk van zijne nuttigfte inwooners. Eene voortreffelijke gelegenheid hadt bier het Franfche Ministerie" , om bet belang en de eer des Koninkrijks te doen herleeyen, door een einde te maaken aan de ijzeren hand der onderdrukkende ma^t, en de onderdaanen te herftellen in herbezit Van hunne natuurlijke regten en vrijheden. Nogthans hadt het Bijgeloof de overhand boven het belang, en de zucht tot bijgeloovigheid zegepraalde over alle' pligten, welke de menfchen aan hunne mcdconderdaanen zijn verfchuldigd. 'Er wierdt een Bevclfchrift afgekondigd, inhoudende, dat ieder onderdaan, die blijken zou een voorneemen te hebben om uit Frankrijk te vlugten , voor' zijn geheele leeven op de Galeien zou gebannen worden. Eenige duizenden van leeze ongelukkigen wierden gevat en ter *edreigde ftraffe verweezen. Met de neeste ftrenghcid woedde deeze vervolging in het Zuidlijk gedeelte van Frankrijk ; dit bewoog de zulken , die geene ;elegenheid hadden om te ontvlugten, ene fchuilplaats te zoeken in de dorre' 5ergen , bij den naam van Cevennes bekend,  GESCHIEDENIS. 367 kcnd. Hier leeden zij veele wederwaardigheden , welke eigenaartig hunne ge-1 moederen vervulden met bijgeloovige be s grippen. Een letterlijken zin hegten-1 de aan de merkwaardigfte plaatzen des Ouden Testaments , Gods voorzienige zorge aanwijzende, begonnen zij zich tc verbeelden, dat zij van Gods Geest waren aangeblazen, en lieten zich Profeeten noemen : tevens zich aanmaatigende dat gewijd karakter, 't welk altoos met eerbied moet behandeld worden. De nood verfchafte deeze luiden eene gelegenheid om na Geneve te ontvlugten, alwaar zij vriendlijk ontvangen, en voorzien wierden van de noodige penningen, om langs den Rhijn na Holland af te zakken. Van hier kwam eene geheele Scheepslaading deezer Geestdr ij veren over in Londen ; op eene zeer in 't oogloopende wijze begonnen zij hier hunne aangelegenheid te doen zien. Zij wrogten op de hoeken der voornaamfte en meest bezogte ftraaten der ftad, uitvaarende tegen de Paaperij , en met de grootfte bitterheid het geheele Ontwerp der Engelfche Kerke veroordeelende. Koninginne ank a kondigden zij de zwaarfte oordeelen aan, omdat zij alle de Paapisten dooriï»ropa niet uitroeide; zij profeteerden, dat binnen Weinige maanden geheel Engeland zou verdelgd worden. Over dit ftuk van godsdienftige dolzinnigheid, maakt de Heer de voltaipe, Ui ij* De •rAv- CHE PRCfc- feeten»  De ÏRAN&CttE PRÓ Fïf'.TKN. 363 GODSDIENSTIGE ftrijdig met zijne gewoone fóhrijfwijze4 deeze gegronde aanmerking : „ 't Was - „ bekend dat Koningin anna fterk ver„ knogt was aan de Kerk van Engeland } i, en hoewel haar gedrag niet geheel zui„ ver was van bijgeloovigheid, wilde zij, 3, egter> niet, dat met haare geliefde Kerk „ de fpot wierdt gcdreeven." In gevolge bier van gaf zij last aan haaren ProkurenrGeneraal, Sir tiïoMas park er, deeze Geestdrijvers geregtelijk te vervolgen. Zij beval dat zij rondom St. Paulus-Kerkhof geleid en tevens gcgecsfeld zouden worden. Bij eiken flag voorfpelden zij eenen vloek over haare Majeffeit, en de geheele Natie. Doch deeze handelwijze hadt niet.de bedoelde uitwerking: het getal hunner navölgeren groeide dagelijks merkelijk aan ; zo dat Londen, geduurende een geruimen tijd, in eenen ftaat vart verwarringe was. Ondertusfchen vergenoegden zij zich niet met het maaken van aankoomelingcn te Londen; zij febikten hunne Zendelingen geheel tot in Schotland. Zekere c unie* ingham, een gemeen handwerksman * predikte , in de ftraaten van Ëdenburg j voor een oproerig graauw; en de Preshijteriadnfche Leeraars begonnen zich te' verbeelden , dat de Franfche Profeeten loutere Duivels Waren. Zij vreesden,' dat zij het volk uit hunne Kerken trekken , en hun dienstwerk in veragting zoulen brengen. Voor-  GESCHIEDENIS. 369 . Voorzigtiger gedroeg zich de Wethouderfcliap van Edenburg ; zij liet cunmin.gh.am en een twaalftal zijner Aanhangercn vatten en in verzekering neemen. Even als de Muggletoniaanen, waren dc Profeeten onkundig van 't geen hun zou wedervaaren. Cunningham fcbreef in zijne gevangenis een Boek, opgevuld met wartaal, na Godslastering zweemende ; hij fprak duizend vervloekingen uit over Schotland. Doch de Wethouderfchap bemoeide 'er zich niet verder mede, dan dat zij bevel gaf dat hij door de ftraateh der ftad zou gegeesfeld worden. Eenigen tijd naa dat cunn ingham" uit zijne gevangenis geflaakt was, wendden zijne naavolgers hunne poogingeri aan, , om zijne gevoelens door verfcheiden fteden van Schotland te verfpreiden; maar de -Presbijteriaanfche Leeraars beraamden een ontwerp, om hun allen den mond te ftoppen. 't Is zeker dat Geestdrijverij de menfchen zeer verre kan brengen, zeifin eene kwaadezaak; doch dé Franfche Profeeten hadden geene genoegzaame kloekmoedigheid , zich met lijdzaamheid te getroosten om vermoord te worden : want niets minder behelsde het plan, door eenige Presbijteriaanfche Leeraars beraamd. Meer ij vers en beIcids bezaten zij , dan iemand kon vefwagt hebben Van menfchen, die, in alle andere opzigten , verduisterd waren in hunne Verftanden. VIL' derl. A a Ui! De FR.ANSCHEPRO- Eeeten.  De FRANSCIIE I'RO i 370 GODSDIENSTIGE Uit beweegredenen van zelfbehoudenisfe, door de woede der verbitterde SchotJche Presbijteriaanen gevoed , trokken zii wijslijk over de Rivier de Tweed , en voegden zich bij hunne Vrienden te honden. Het blijkt niet, dat zij, in den eigenijken zin, godsdienftige zamenkomften hielden: want, volgens hun begrip, waren Tempels met handen gemaakt te onheilige plaatzen voor hun, om in dezelve te vergaderen Zij hadden Tenten opgetogen m de Velden, aan den kant van Islington, alwaar zij dagelijks tot een gemengden hoop aanfpraaken deeden Dit veroorzaakte veele verwarringen; 'en de Vrederaten van Middlefex wierden hier door dikmaals uit de Kroegen getrokken , om hen te zien in verzekering neemen Mededogen met de ongelukkige lijders werkte op de gemoederen van het graan w rPPtUnlHe/vte aanmaatiSingen van den Geest der Voorzeggmge bewoogcn de onkundigen om hen aan te merken als door Gods Geest gedreeven. Ten bewijze hier van zal ,k het volgende geval vernaaien , mij medegedeeld door een geloofwaardig ooggetuige. 8 JtttQeZeI b^terzi»"''gen, beweerd beobende dat hij, ten bewijze zijner Godlijke Zendinge, op zekeren dag, zou Kerven, en ten derden dage wederom aftaan , ging iemand , daar bij tegen*oordig, met hem een weddenfchap aan, over  GESCHIEDENIS. 371 over de kragt zijner Voorzegginge. De Profeet, onkundig van de wijze derwerkinge der Geneesmiddelen , nam het befluit om de proef te neemen , waar toe de dag wierdt bepaald. Midlerwijl vervoegden zich de Geestdrijvers bij den Vader mijns Vriends, een ervaaren Wondheeler, die een Apothekers-winkel hieldt in Old-ftreet ; hij eischte zo veel Opium, als genoeg was om hem een geheelen nacht te doen flaapen. Dit hem gegeeven zijnde , eischte hij tweemaal zo veel, zich verbeeldende , dat indien een derde gedeelte van het Opium hem één nacht decdt flaapen,de twee overige derde deelen hem twee nachten zouden in flaap houden : naa verloop van welke hij uit den dood opftaan , en een overtuigend bewijs zoude geeven van zijne Godlijke Zendinge. Hij gebruikte dan de drie giften Opium ; en zijne Vrienden , die van het geheim wisten , en even onweetende waren als hij zelve , begroeven hem op het Kerkhof, behoorende aan de Kerspel-Kerk van Cripplegate, ftaande in de WitteKruisftraat. De Broederfchap der Profeeten Heet den tijd met het zingen van liederen rondom het Graf, tot dat de drie dagen verftreeken waren; de menfchen , die in de nabuurfchap woonden , hadden zulk eene vaste verwag» ting opgevat, dat zij hunne dagelijkfche bezigheden verwaarloosden , om getuigen te zijn van liet wonderwerk. Aa 2 De De FRAN- SCHEPRO- EEETEN.  De prAm- schepro Feeten. i 1 i i 1. a v 1 B E- 372 GODSDIENSTIGE' De bepaalde dag brak eindelijk aan; 'er" verfcheenen duizenden en tienduizenden, ■ en bet Graf wierdt geopend. Maar, he* laas! in plaats dat de Profeet van nieu ws verfcheen in het land der leevenden, wierdt 'er last gegeeven om onderzoek te doen na de wijze, op welke hij aan zijfj einde was gekoomen. De Jurij, ten dien einde benoemd, verklaarde hem fchuldi^ aan zelfmoord; hij wierdt begraaven met een paal door zijn lichaam, op den Kruisweg nabij Dog-houfe-bar. Een zeer zwaare flag Was dit .voor de Jfranfche Profeeten ; hun aanzien daalde allengskens, en zij wierden eerlang verftrooid. De Londenfche gevangenisfen waren, een tijd lang!, met dezelve opgevuld 9 en de Kiaken vertoonden tooneelcn van v-erbaazinge voor de Jedigioopers en losJandigen. Zommigen hunner wierden overgevoerd na Amerika, doch wel haast uit die vaerelddeel verdreeven, om dat de Presnjteriaanen en Independenten dreigden , hert ér ftraffe te zullen leiden. Waarfchijnlijk :ou dit gebeurd zijn, haddc niet de Overleid de zijde deezer ongelukkigen gekooen, en hen na Engeland tc rug gezonden. Zijfcheenen, omtrent deezen tijd, in linnen ijver te bekoelen, en verfmolten Uengskens: zo dat van dezelve, tegenwoordig, geene overblijfzels meer vooranden zijn.  GESCHIEDENIS. 373 B E R I G T WEGENS DE VIJFDE-MONARCHIE-DRIJ VERS, DOOKGAANS GENAAMD MILLE NJ.R IS T E iV, O F VOORSTANDERS VAN HET DUIZEND-JJARIG RIJK. Waarfchijnlijk hebben zommigen onzer Leezcren nimmer iets van deezen Aanhang vernomen ; het voegt, derhalven, dat wij wegens denzelven het een en ander aantekenen : te meer, vermids dezelve niet alleen van een zeer vroege herkomt is, maar ook deszelfs leden, in dc tegenwoordige Eeuwe, zeer talrijk zijn. Nogthans kunnen zij niet als een afzonderlijk en op zich zelve beftaand Genootfchap worden aangemerkt, vermids zij onder de verfchillende Gezinten der Protcftantcn verfpreid zijn; zelf beeft men menfchen, die in deeze begrip"- De WILLENAR1STEN,  374 GODSDIENSTIGE De MfLLENA RISTEN. pen ftonden, gevonden onder deRoomsch■ gezinden. 'C Is onze zaak niet, ons in te laaten in een gefchilftuk, 't welk de gemoederen onzer Leezeren zou kunnen aftrekken ; doch wij zouden duizend bijzonderheden kunnen vermelden wegens het gedrag der Nicefche Kerkvergaderinge, gehouden in den jaare 325, welke de Regelmaat der Schriftuure bepaalde De Heer toland heeft beweerd, dat indien deeze Kerkvergadering het regt hadde om te bepaalen, welke de Regelmaatige Boeken der Schriftuure uitmaaken , zij dan van Gods Geest moest aangeblaazcn zijn: want alle de leevende getuigen en Schrijvers waren al voor veele jaaren ge. Itorven, eer de oud fte leden dier Kerkvergaderinge gebooren wierden. 't Is algemeen bekend, dat de Nicefche Kerkvaders zommigen dier Boeken afkeurden , welke nu als Regelmaatig be. fchouwd worden. Dit heeft aanleiding gegeeven tot het gefchil: Vooreerst, Of de Boeken, door de Nicefche Kerkvergadering voor Regelmaatig verklaard , door Godlijke Ingeeving gefchreeven zijn? En, ten andere , of de Godlijke Ingeeving de hand van eiken Overfchrijver beftuurd hebbe. Wij zullen deeze gefchilftukken niet uitpluizen; de Geleerden zijn des aangaande genoegzaam onderricht ; en wij weeten dat de zwakken het niet kunnen draagen.  9 GESCHIEDENIS. 375 gen. 'Er zijn verfcheiden onderwerpen, over welke zommige menfchen mogen re dekavclen; doch wij moeten dezelve niet zonder onderfcheid doen bekend worden. Dit geeft ons aanleiding ter befchouwinge van den oorfprong cn voortgang der Duizendjaarig-Rijkdrijvers. Dc Apokalijpfis, of het Boek, welk wij tegenwoordig noemen de Openbaaring van den H. joannes, den Godgeleerde , wierdt niet in de Kerk als Regelmaatig aangenomen, vóór het einde der Vijfde Ecnwe. Zeker is het, dat in dit Bock voorhanden zijn verfcheiden uitdrukkingen , welke kragtige blijken vertoonen van eene Godlijke herkomftc ; doch het was ééne bijzondere uitdrukking, op welke de leere der Millenaristen gebouwd wierdt. Deeze uitdrukking is te vinden in het Twintigfte Hoofdftuk: „ lk zag eenen Engel af- koomen uit den hemel, hebbende den „ fleutel des Afgronds , en een grootcn „ Keten in zijne hand. ,, En hij greep den Draak, den Ouden „ Slang, welke is de Duivel en Satanas, „ en bondt hem duizend jaaren. „ En wierp hem in den Afgrond, en „ floot hem daar in, en verzegelde dien ,, boven hem, opdat hij dc volken niet meer verleiden zoude, tot dat de dui,, zend jaaren zouden geëindigd zijn. En ,, daar naa moet hij een kleinen tijd ont- bonden worden. Aa 4 „ En 1 De MILLENARISTEN-.  De risten. 376 GODSDIENSTIGE ,, En ik zag throonen, en zij zaten on „ dezelve ; en het Oordeel wierdt hun „ gegeeven 5 en ik zag de zielen der gee„ nen, die onthoofd waren om het ge i, tmgenis van j iiZ u s, en om het Woord " en die hct Beest noch deszelfs „ Beeld niet aangebeeden hadden, en die „ het merkteken niet ontvangen hadden „ aan hun voorhoofd, en aan hunne „ hand ; en zij leefden , en heerschten „ met christus, als Koningen, duizend „ jaaren. „ Maar de overige der dooden wierden „ niet weder leevendig, tot dat de dui?, zend jaaren geëindigd waren. Deeze is de eerfte Opftanding. „ Zaligen heilig is hij, die deel heeft „ in de eerfte Opftanding : over deeze „ heeft de tweede dood geene magt, maar ,, zij zullen Priesters Gods cn van „ christus zijn, en zij ZL1]]en me£ „ hem als Koningen heerfchen duizend 3, jaaren „ En wanneer de duizend jaaren zul » len geëindigd zijn, zal de Satanas uit „ zijne gevangenis ontbonden worden „ En hij zal uitgaan om de volken' te „ verleiden , die in de vier hoeken der „ aarde zijn, den gog en den ma gog, ,, om hen te vergaderen tot den krijg- ?' zee ' g iS 3lS het zand aan de " En z? ziJn 0Pgenomen op de breedte % oer aarde, en omringden de Legerplaats j> der  GESCHIEDENIS. 377 „ der Heiligen , en de geliefde ftad; en daar kwam vuur neder van God uit den ,, hemel, en heeft ze vcrüonden. „ En de Duivel , die hen verleidde, ,, wierdt geworpen in den poel des vtiurs en des Zulphers, alwaar het Beest en de valfche Profeet is : en zij zullen „ gepijnigd worden,dag cn nacht, in alle „ Eeuwigheid." WaarIchijnlijk moeten deeze uitdrukkingen niet zo zeer in een eigenlijken als figuurlijken zin verftaan worden : want het woord dagen wordt dikmaals in de Schriftuur gebruikt in de plaats van jaaren; en wij leezen , dat duizend jaaren zijn bij den Heere als één dag. Nogthans is het blijkbaar, dat zommigen onder de eerfte Christenen , die het Bock, de Apokalijpfis-, of Openbaaring genaamd, nooit gezien hadden , in het gevoelen ftonden, in de aangehaalde plaats begreepen. De eerfte van deeze was ireneus, een Schrijver , die veel beter van hart dan klaar van hoofd was. Het gevoelen zelve was vleeschgezind;.doch het wierdt gcmaklijk aangenomen en greetig ingezoo gen,door de kleinverftandigc Christenen ir die vroege dagen. Doch hetgeen ireneus verzon, wa; niets , in vergelijking van de begrippen , naderhand door origenes uitgedagt Deeze Kervader , zo beroemd om zijne geleerdheid , wierdt even vermaard, o liever veragt , om zijne prediking vai leerftellingen , welke, vóór zijnen leef A a 5 tijd De USTË.N. 1 J  De risten. J < 378 GODSDIENSTIGE tijd , onbekend geweest waren in de -Christlijke Kerk. Origenes bezat geleerdheid zonder oordeel , en Godsvrugt zonder voorzigtigheid. Hij was bedreeven inde Waereld wijsheid; hij beminde 't geen Godlijk was'; doch zijne driften waren te geweldig, om behoorlijk te kunnen beteugeld worden. Hoe 't zij , het wierdt een algemeen aangenomen gevoelen in de Christlijke Kerk, dat ciirjstus, bij zijne tweede komst,met zijne Heiligen ,duizend jaaren op aarde zou regeeren : naa verloop van dezelve zou het geheele Ontwerp der Verlosfinge voltooid zijn. 't Js ons niet duidelijk gebleeken , in hoe verre dit gevoelen , geduurende de Middeleeuw , op de Christenen werkte; dit is zeker , dat het kort naa de Kerk! hervorming begon te herleeven. Hierom zullen wij thans een berigt geeven , op hoedanig eene wijze deeze gevoelens wierden voortgeplant; wie de perfoonen waren, die dezelve omhelsden; en door wie zij nog in de tegenwoordige eeuwe beJeeden worden. Dit brengt ons tot de Gefchiedenis der Burger-oorlogen; een tijdvak, waar in nieuwe Godsdienftige Aanhangen zo fpoedig voortkwamen ais Paddeftoelcn, cn even ras verdweenen ais de Wonderboom van jonas. Ten tijde als de Burger-oorlogen , in Engeland , begonnen , wierden de oognerken en inzigten der Puriteinen ontlekt, zo wel door de Voorflauders der Ker-  GESCHIEDENIS. 379 Kerke, welke zij beftreeden ,als door den Republikeinfchen Aanhang, die hen on-1 dcrfchraagde. Voorheen waren zij bc-1 greepen geweest onder den algemecnen naam van Puriteinen, zo veel betekenende, als menfchen, die na eene zuiverder Kerkhervorming ftonden , dan onder de Regeering van Koninginne elizabet was vastgefteld. Om den ondergang van Kerk en Staat te bevorderen, verbergden zij hunne waare gevoelens; maar naauwlijks waren zij gekoomen aan het bezie der Kerkelijke ftandplaatzen, of zij ligtten het masker af, en 'er kwamen zo veele Godsdienftige Aanhangen ten voorfchijn, als genoegzaam waren om de lucht te doen verdonkeren. Onder deeze zo genaamde Hervormers, bevondt zich een groot getal Vijfde-Monarchie-drijvers , Millenaristen, of Voorllanders van het Duizendjaarig Rijk. Zo zeer waren zij ingenomen met dit begrip , dat zij in den Ban deeden alle de zodanigen hunner toehoorderen , die weigerden hunne gevoelens aan te neemen. Veele Boeken wierden 'er gefchreeven over het geloof in de tweede komst van Christus, om met zijne Heiligen duizend jaaren op de aarde te regeeren: en dit wierdt aangemerkt, zo wel een Grondiirtikel van den Godsdienst te zijn, als het Geloof in Gods beftaan, of de Menschwording van CH k is tus. Zommigen van hun, die dit gevoelen voor- De HLLï.NA.ISTEN.  De ÏIILLENA rjsten. I I i { 1 1 l 380 GODSDIENSTIGE voorftonden, waren, in andere opzigten, -menfchen, die een beroemden naam hadden in de geleerde waereld. Doch wanneer mannen van geleerdheid een nieuwen Godsdienst verzinnen , moeten zij niet verwagten , dat dezelve bij hen alleen zal bepaald blijven. Zij zullen mededingers vinden , om met hun in één rang geplaatst te worden; het zal hun dikmaals gaan even eens als in dc Geneeskundige waereld: de Kwakzalvers krijgen grooter toeloop en winnen meer geld, dan die op eene geregelde wijze in de kunst pnderweczen zijn. Dit was het geval der Vijfde-Monarchie, drijvers, in Engeland. Naauwlijks hadden zij hunne gevoelens waereldkundig gemaakt, cn een aanzienlijk getal naavolgers gekreegen , wier verbeeldingskragt zij geheel overhoop geworpen hadden, of yeeleii hunner Toehoorderen wierden Leeraars, en predikten op hun eigen <*ezag. Eigenaartig zou men hebben mogen jnderftellen, dat een mensch van zulk ;ene koelzinnige geaartheid,als olivier : rom we li, met'er daad was, iets zou ;edaan hebben ter onderdrukkinge van leeze lieden; doch men moet in aanmer:ing neemen, dat de Independenten, wien lij altoos agting betoonde, zijne Regeeing onderfchraagden. Maar hij zou met eene welvoeglijkheid zijnen eigen Aanang hebben kunnen aantasten , zonder enzelven aanftoot te geeven :• en gelijk bloc?-  GESCHIEDENIS. 381 bloote Naam-Predikers geene bermhartigheid bezitten , zou zulk een bedrijf hem 1 zijne waardigheid en leeven kunnen ge- 1 kost hebben. De gemaatigdften onder de Duizendjaarig- Rijkdrijvers geloofden alleenlijk, dat christus duizend jaaren zou regeeren vóór de algemeene Opftanding ; doch de dollcmans , die onder hen óntftonden, trokken dit denkbeeld veel verder. Zij konden niet wagten tot op de tweede komst van christus; zij hadden eenen tijd bepaald, op welken zij hem de krootl zouden op het hoofd zetten. Het volgende is hier van een merkwaardig voorbeeld. In den jaare 1660, op den zelfden dag, op welken kar el de II gekroond wierdt, vergaderde een aanmerkelijk getal deezer dolzinnigen in Coleman-ftraat, tc Londen; zij hadden aan hun hoofd zekeren venner , een driftig onkundig Prediker. In den morgen hieldt hij eene Leerrede, in welke hij hun berigtte, dat de dag was gekoomen , op weiken christus zijnen throon zou beklimmen. Naa dat hij hunne verbeeldingskragt tot den hoogften trap Van Geestdrijvcrijé hadt doen klimmen, cn Verncemende dat zij bereidwillig waren om hem in alles te gehoorzaamen, gaf hij bevel om zich te begeeven op de ftraaten, en te dooden eenen iegelijk, die weigerde zich bij hen te voegen Dit De iillenaustrn.  33* GODSDIENSTIGE Dt *tï! U:na KISTEN. Dit wierdt gereedlijk ingewilligd , en • deeze dolzinnige lieden richtten de fchroomlijkfte verfchrikkingen aan op de ftraaten. De Wagt kreeg last om hen te verftrooien; verfcheiden onder hen wierden gedood. Een aanzienlijk getal wierdt in verzekering genomen: onder deeze bevondt zich venner, de hoofdaanvoerder , die , met negen van zijne misleide naavolgers , in verfchillende oorden van Londen, met den dood geftraft wierdt. Dit voorbeeld van krankzinnigheid diende tot een voorwendzel voor het zedebedorvcn Hof, om zijner wraake den teugel te vieren tegen het geheele lichaam der Non-Conformisten, hoewel het zeker is, dat zij 'er geen deel aan hadden. Hocdanige ook de gevoelens van veelen onder de Dis/enters, ten deezen tijde, mogen geweest zijn , zo veel is zeker, dat zij nooit een oogmerk hadden om venner's oproerigheden naa te volgen. Zij hielden hunne gevoelens voor zich zelve ; maar venner bragt ze in praktijk. Dit was een doodlijke flag voor de DuizendjaarigRijkdrijvers; en zints dien tijd hebben ze in Engeland geene groote figuur gemaakt. Tegenwoordig zijn het alleen Schrijvers; en 'er leeft tegenwoordig een geleerd Bisfchop in de Kerk van Engeland, i\e de gevoelens der Millenaristen ornaelsd heeft. Wij bekennen, dat het gevoelen van een betwistbaaren aart is, naar zijn tevens van oordeel, dat het te  GESCHIEDENIS. 383 te vleeschHjk is , om een gedeelte van den Christlijken Godsdienst te kunnen uitmaaken. Doch wij laaten eenen iegelijk aan zijne begrippen over , zonder ons aan te maatigen om te oordeeien over 't geen onze bevatting te boven gaat. B E- De MILLENARISTEN.  384 GODSDIENSTIGE De iivTCiin- èONTAAKEN. ] J < B E R I G T WEGENS DE H U T£ Hl NS 0 NIA A NE N. TToe vérder wij vorderen in onze bé11 rigten wegens de godsdienftige Aanhangen en Gezinten, hoe de nieuwsgierigheid onzer Leezeren meer moet geprikkeld worden , omdat wij van gevoelen zijn', dat veele vari dezelve tot nog toe niet befchreeven wierden. Nogthans is het zeker, dat zij een daadlijk beftaan gehad hebben , of nog hebben. Om een duidelijk denkbeeld te hebben van de natuur deezes Aanhangs, moet in aanmerking genomen worden , dat ten tijde der Kerkhervorminge , of een weinig laater , eenige flaauwe poogingeri wierden aangewend , om de beoeiFening Van de Hebreeuv.'fclie taaie te doen herleeven. Hoe prijswaardig ook dusdaanig een ontwerp ware, zou het aan veelvuldige zwaarighëden onderhevig geweest zijn , aadden niet de poogingen, aangewend jm het onderzoek te beletten, haare ei*en oogmerken verijdeld. Alle de Hebreeuwfclie Handfchriften wa•en gefchreeven zonder ftippen, of klinkers; en deeze ftippen of klinkers wierien tevens bij de Jooden gebruikt. De groö-  GESCHIEDENIS, 385 groote vraag was , of de Hebreeuwfclie taal moest gelcezen worden met de Ma-1 zoretifche punten, of ftippen, of dat de! letters Aleph, He, Vau, JodenGnain, behoorden gefteld te worden iri de plaats der gemeene klinkers ? Veele verwarring veroorzaakte deeze verfchillende wijze yan leezinge: de jooden , gebruik maa: kende van de punten of ftippen , hadden eenen zin gehegt aan de Schriftuure, die voorheen nooit was bekend geweest. Onze eerfte Kerkhervormers haddert het Hebreeuwsch geleerd, naar de wijze der jooden, door gebruik te maaken van. de Mazoretifche ftippen; en gelijk deeze ftippen een averechtfchen zin geeven aan de Schriftuure, bedienden, diens vólgens , de Deïsten zich hier van ten hunnen voordeele, terwijl de Jooden zegepraalden over de zwakheid der Christenen. . Bijzonderlijk bragten de beftrijders van den geópenbaarden Godsdienst in 't midden, dat het Mozaïsch berigt aangaande de Schepping f in allen opzigte, onbeftaanbaar was met de beginzels der Natuurlijke Wijsbegeerte, volgens de proeven , in de laatfte tijden genomen. De eere der Godlijke Openbaaringe was hier in betrokken; en het was, gevolglijk, noodzaaklijk, óf dat wij erkenden dat mozes nooit een zamenftelzel van Wijsbegeerte hadt geleerd, of dat hij niet door Gods Geest was aangeblaazen, omdat hij voor ons dingen ver: borgen hielde, die gemaklijk kunnen ontVIL deèl. Bb ücki IUTCHUÏONIAAl-  De hutchin s0ntaanen. i 386 GODSDIENSTIGE dekt worden door gewoone proefneemin.gen, ten minfte door behulp der hedendaagfche Wijsbegeerte, welke,zints eenigen tijd, onder de gedaante van een geregeld zamenftclzel is gebragt. Dit geeft ons natuurlijke aanleiding ter naafpooringe van den Aanhang, van welken wij thans handelen. Joannes h u t c h 1 n s 0 n , was de Zoon eens Landmans, in Yorkfhire; en vermids deeze geen ander oogmerk hadt dan hem op te voeden om ten eenigen tijde te worden de Rentmeester van den eenen of anderen Edelman, zondt hij hem ter fchoole , om onderweezen te worden in die kundigheden, welke hem, ten dien einde, konden van dienst zijn. Naa dat hij de Landmeetkunde en andere deelen der Wiskunst geleerd hadt, keerde hij weder na zijns Vaders huis. Omtrent deezen tijd gebeurde het volgende voorval. In het Dorp, alwaar de oude hutc h 1 n s o n woonde, verfcheen een vreemdeling, welken niemand kende, om eenen intrek te zoeken ; de oude hdtch'inson nam hem in zijn huis. Nimmer heeft men geweeten , wie deeze vreemdeling was; maar naa dat hij omtrent drie weet ken in zijne nieuwe wooning hadt door?ebragt, zeide hij aan hutchikson, dat hij, voor kamerhuur en kostgeld , zijnen Zoon in de taaien zou onderwijzen De Vader nam deezen voorfia j aan ; 'en n het verloop van vier jaaren^, maakte on-  GESCHIEDENIS. 38? onze jonge Letterocffenaar zo aanzienlijke voortgangen, dat hij niet alleen de; Latijnfche en Griekfche Schrijvers las en verftondt, maar ook in het Hebreeuwsch aanmerkelijk was gevorderd. Zo dra de jonge hutciiinson volleerd was, verliet de vreemdeling het dorp ; zedert heeft men niets van hem vernomen. Meer diergelijke voorvallen vertoont ons de Gefchicdenisj en 'er kunnen van dezelve redenen gegeeven worden, welke alleen onder de bevatting der vei-ftandigen vallen. Uitgerust met alle de geleerdheid der fchoolcn, hoewel medegedeeld door het kanaal van huislijk onderwijs , maakte HUTCHlNSON verbaazende vorderingen in de beoeffening der aloude Schrijvers^ Tusfehen alle dezelve maakte hij zulk eene vergelijking , dat hij duidelijk aanwees , het onderfcheid tusfehen de Mozai* fche Bedeeling, en dc Fabelkunde der Grieken. Bij de kennis der Taaien , voegde hij de beoeffening van de Wijsbegeerte ; en door de vergelijking van de oude met de hedendaagfcheZamenftelzels, vormde hij die begrippen, welke geene onaan • zienlijke vertooning gemaakt hebben onder dc Engelfche Natie. Door de bijvoeging van niet onaanzienlijk bedoelen wij, dat eenige beroemde mannen , wier naamen wij vervolgens zullen noemen, dezelve omhelsd hebben. De Heer hutchinson, door den Bb 2 Her- Dë 50NIAA"?EN.  HUTCHIN- sonJaaKen. 3S8 GODSDIENSTIGË Hertog van somerset, met eene Kerkelijke Prove begiftigd, welke hem niet onder de verpligting leide om beftendig, den predikdienst te moeten Waarneemen, en dus ruimte van ledigen tijd hebbende, begon opzettelijk zich toe te leggen op de vergelijking van de oude met de hedendaagfche Wijsbegeerte; in geene van beiden verbeeldde hij zich de waarheid te kunnen vinden. Met groote naauwkeurigbeid onderzogt hij de Hebreeuwfche taal; dit onderzoek hadt ten gevolge een Werk , welk hij fchreef, en in 't licht gaf, onder den tijtel van Mojïs Principia ; dit was de grondflag van alle zijne volgende Werken. Het oogmerk van dit gefehfift , was, te bewijzen dat mozes een volmaakt Zamenftelzel van Wijsbegeerte hadt voorgedraagen ; dat de gewijde Schriften des Ouden Testaments nimmer behoorlijk zijn vertaald; dat mozes nooit iets geleerd heeft, ftrijdig met het Zamelffcelzel der Planeeten, maar het met 'er daad heeft bekragtigd 5 en terwijl de Ridder isaak newton hadt ingevoerd het denkbeeld wegens een Vacuüm [een IJdel, of Ledig] in de Natuur, beftreedt hij dat gevoelen, door te beweeren , dat 'er een Plenum, dat alles Vol is ; dat alle hemelfche lichaaxien rondom de Zon bewoogen worden, door middel van eene foort van zamendrukkinge. Met opzigt op de voorwaarden s op wel-  GESCHIEDENIS. 3S9 welke de menfchen bij God worden aangenomen, leerde hij, dat dezelve duidelijk geopenbaard zijn door mozes en de Profeeten ; maar hij kantte zich met ernst en nadruk aan tegen de toerekening der «reregtigheid van christus. Ten deezen opzigte helde hij meer over na de zijde der Arminiaanen, dan na die der Kaivinisten. Nogthans waren zijne gevoelens, eigenlijk gcfproken,een mengzel van beide» Uit deeze gevoelens wierdt gebooren een nieuwe Aanhang , welke, zedert dien tijd , beftaan heeft. Veele geleerde mannen ftaan in dit gevoelen ; en 'er zijn drie Hebreemvfche Woordenboeken in t licht gegeeven, met oogmerk om alle zijne gevoelens te onderfchraagen, Met meer ftrengheids behandelen dc HutchinfoniaanfcheSchrijvers hunne tegenftreevers, dan de Roomsgezinde dc Proteftanten. Zij bedienen zich van zekere hardheid in hunne uitdrukkingen , welke niet overeenftemt met de zagtmoedigc leerftellingen des Euangeliums. De Lord Prefident FORBES is de eenige uitzondering, ons bekend , welke op deeze algemeene befchuldiging kan gemaakt worden. Deeze aeleerde Edelman heeft de Hutchinfoniaar nen vertoond in de beminnclijkfte hoedanigheden. Terwijl hij de beginzels, door hutchinson voorgedraagen , op.ieldert en uitbreidt , verdeedigt hij, teu zelfden tijde , alle de groote waarheden * Bb 3 de$ De iUTCHlS- HI'.N,  De HUTCHIN- SONIAA- |SEN, 390 GODSDIENSTIGE des Christlijken Godsdiensts , en bouwt de Godlijke Openbaaring op gronden , aan welke de Christen Godgeleerden weinig gedagt hebben, en die voor de Qngeloovigen volftrckt onwederlegbaar zijn. 'e Is zeker , dat zijne fchriften meer dienst gedaan hebben, ter bevorderinge van de goede zaak van Godsdienst en deugd, dan de helft der boeken, in de tegenwoordige Eeuw gefchreeven. Thans zijn de Hutchinfoniaanen een Ge? nootfehap van menfchen , eer vereenigd door gevoelens dan door het houden van afzonderlijke bijeenkomften ; men ontmoet ze onder bijkans alle Proteftantfche Gezinten : en het heerfchende begrip heeft gediend tot een middel om de beoeffening der Hebreeuwfche taaie te doen herleeven. Veelen zijn daar door genoopt en geprikkeld tot het onderzoek der gewijde Godfpraaken; en, nicttegenfiaande de losbandigheid der tegenwoordige Een we , zijn wij, nogthans, verzekerd, dat 'er tegenwoordig meer geleerden zijn , in GrootBritannie, in deOosterfche taaien bedreeven, dan in eenig tijdperk zedert dc Kerkhervorming. Eigenlijk gefprooken , hebben de Hut. thinfoniaanen geene afzonderlijke Godsdienftige Vergaderplaatzen : want die van de geringftc klasfen onder deezen Aanhang, te Londen, koomen te zamen,even als de Muggletoniaanen , in openbaare huizen, Eenmaal heb ik eene deezer Vergaderingen bij-  GESCHIEDENIS. 391 bijgewoond, op eene Vliering , in eene békende Herberg in de Strand. Voor 't meerendeel beftonden de leden uit afgeweezene Methodisten, Independenten en Sandimaniaanen; doch het bleek niet dat 'er een onder allen was, die dit zamenftelzel hadt verkooren , voor dat hij uit eene der gemelde Aanhangen was gebannen. Dit geeft ons aanleiding om een woord te fpreeken van de onvoegzaamheid van het gedrag der hedendaagfche Kalvinistifche Disjenters, in het in den Ban doen van hunne leden. Dit bedrijf is onverftandig, dwaas en fhood. 't Is onverftandig, omdat zij uit het midden hunner uitdrijven de zodanigen, die het in hunne magt hebben om dingen aan het licht te brengen, die geen naauwkeurig onderzoek kunnen verdraagen. 't Is dwaas , omdat zij de zodanigen wegjaagen, die het hunne tocbragten om hunne Leeraars een luij en ledig leeven te doen leiden, 't Is, eindelijk, fnood, omdat zij niet een hunner leden in den Ban gedaan hebben, of zij doen al wat in hun vermogen is om zijn verderf te bewerken. Hier is een zamenfchakeling van misdaaden, verzeld van eene menigte verzwaarende omftandigheden. Zommigen hunner zijn overtuigd dat zï zeer onregeimaatig handelen : en waar om zouden zij dan de zulken wegjaagen die flegts ter halver wege met hun gaai Bb 4 ii De FIUTCHIN- >ONlAA- NEN. 1 1  39* GODSDIENSTIGE De HUTCHINSONIAA- ' in den loop van werkdaadige godloosheid? Twee omftandigheden hebben met deeze handelingen der Dis/enters gepaard gegaan: de eerfte is, dat zij de vèrdreevene. leden ontwerpen van een nieuwen Godsdienst heeft doen beraamen; — de andere, dat zij niets dan fchelmerij ontmoetende, overal daar zij zich vereenigden , in 't einde Papisten qf Dej'sten zijn geworden. Wan neer de Hutchinfoniaanen godsdicnflig bijeen vergaderen, leest een van het gezelfchap een Schriftuurplaats, cn een ander verklaart dezelve zo goed als hij kan; een derde doet een gebed. Met het drinken van een teug Porter fcheidt de Vergadering. Naa dat wij boven reeds hebben aangemerkt, dat de meeste van onze nieuwe, podsdienften geformeerd worden uit de vèrdreevene leden van andere Genootschappen , moeten wij nu verklaaren, dat deeze leden voormaals vermaard waren, om hunne groote vorderingen in Godsyrugt en Godlijke bevindingen. Zij waren vermaard om hun vinnig uitvaaren tegen de woorden Zedelijkheid, of goede Werken. Genade , Bevinding , de ftaat hunner Zielen, deeze en foortgelijke uitdrukking Waren de fcheering en inïlag van hunne gefprekken. Maar naauwlijks zijn ze afgezet, of zij behandelen met vera^ting alle hunne zo hoog geroemde bevin-  GESCHIEDENIS. S93 'dingen;en wanneer zij vermoeid zijn van kwakzalven iri den Godsdienst, vieren zij i zich zclvcn den teugel in allerlei4qsban-: digheden. Weinige voorbeelden zijn 'éri voorhanden, in welke het tegendeel plaats, heeft; en overal daar dit niet gebeurt, moet de oorzaak meer worden toegefchreeven aan de fchikking eener goedertierene Voorzienigheid, dan aan eenige andere reden. De jonge lieden behoorden hier door gewaarfchuwd te worden, op hunne hoede te zijn tegen de kragt der Verzoekingen, die, ge'wisfelijk, hen kragtdaadig zullen bekoringen, indien zij, in cle zaak van den Godsdienst, niet ernftig handelen.' Indien zij de Verzoekingen kunnen overwinnen, zal het ter hunriei altoosduqrende cere gedijen. Eén voorbeeld zullen wij hier van aanvoeren , ter wijl wij hartlijk wenfehen, dat wij mee: van fqortgelijken aart konden bijbrengen Zestien jaaren is het bijkans geleeden dat een perfoon, van eene ongemeene ziels gcfteldhcid, bijkans alle Roeken hadt ge leezen , welke hij kon magtig worden en, 't geen nog meer onzer opmerking waardig is , hij hadt genoegzaam allo onthouden , wat hij geleezen hadt. I zijne vroegftc jeugd onderweezen in d grondbeginzels des Christlijkcn God; diensts, betoonde hij, ten allen tijde eene waare hoogagting te bezitten vor alles, wat in het ernsthaftige viel. Cu der de Dis/enters opgevoed, en van g< Bb 5 vo ff* lUTCHOf» ONIA/V- | i i •x i- 2.™  394 GODSDIENSTIGE Dr HUTCI1IN SONUA- NEN, 1 < 1 < I C i voelens een Kalvinist zijnde, vervoegde -hij zich onder de gemeenfchap der Independennen. Niet lang was hij een lid van hun Genootfchap geweest, of hij begon hunne hoofden en aanvoerders onder 't oog te brengen, de noodzaaklijkheid, in welke zij zich bevonden , om verfcheiden hunner misbruiken te hervormen , cn, onder andere, om voor hunne behoeftige ledematen te zorgen. Zeer hevig wierdt dit beftreeden, en een hunner Leeraaren merkte aan , dat vermids zij het Armengeld betaalden, dc Armenhuizen diensvolgens moesten zorge draagen voor de zulken , die gebrek leeden. Een andere voorflag, door den zelfden perfoon , in de Vergadering , gedaan , ontmoette de zelfde bejegening als de voorgaande. De voorflag beftondt hier in, dat de Leeraars eene lijst behoorden te maaken van de naamen hunner ledemaaten, hunne woonplaatzen en tijdlijke omftandigheden; er:, dat in gevalle zij verhuisden, hun daar van, en van hunne nieuwe wooning, kennis moest gegeeven tvorden; dat de Leeraar ieder lidmaat ten ninfte viermaal in 't jaar moest bezoeken , )m onderzoek te doen na hunne omftandigïeden, en dc gcbreklijdenden te nodigen >m in de Vergadering te verfchijncn,'om loor de meer vermogende Broeders, op ene liefdaadigc en minzaame wijze, onderteund tc worden. Dit was een fchrikwekkende voorflag; en  GESCHIEDENIS. 395 en 'er wierden allerlei middelen in 't werk gefield , om van dien onaangenaamcn Gast ontflagen te worden. Het ergfte van allen was , dat hij meer goeds gedaan hadt dan een van hun allen ; dit maakte het bezwaarlijk, eene befchuldiging tegen hem in te brengen, om,onder voorwendze 1 van dezelve , hem te kunnen in den Ban doen. Geduurende het tijdverloop van zes maanden , was dit onderwerp menigmaal de ftoffe hunner raadpleegingcn. Ten langen laatfte booden zich twee gunftigc omftandigheden aan. Londen was ten deezen tijde in opfchudding, wegens het Blindeman-fpeelen; en deeze gchaatc Independent ging dikmaals, uit nieuwsgierigheid, deeze dolheid zien. Dewijl hij altijd zeer vrij was in zijne gefprekken , en zomtijds onvoorzigtigüjk fchertfte , ftak hij menigmaalen den draak met zijne Broeders; zo dat hij voor een Sandimaniaan wierdt gehouden. De andere befchuldiging , tegen hem ingebragt, was , dat vermids hij een groote familie hadt, veele van wier leden langen tijd aan het krankbedde waren gebocid geweest, hij daar door jn de nood zaaklijkheid gebragt was , fchulden tc maaken. Men fprak hem aan om betaaling, op eenen tijd, dat men wist, dat het niet in zijne magt was om daar aar te voldoen : en aldus wierdt deeze zaal tot een befluit gebragt. Dc misdaadig< wierd De tfüTCHUIiONIAiV-'NEN. I  De HCTCHIN- SONIAA- N2N. 396 GODSDIENSTIGE wierdt gedagvaard om voor de Vergadering te verfchijnen : doch naardemaa! hij het zich als eenen regel hadt voorgefteld, nimmer te gaan op eene plaats, alwaar zijne driften konden gaande gemaakt worden , en wel weetende , wat 'er tegen hem gaande was, verfcheen hij piet, en wierdt, diensvolgens, op Haanden voet, inden Ban gedaan. Nimmer zou de bedoelde perfoon, van deeze veragtelijke oeffening van Kerkelijke magt , gerugt gemaakt hebben, hadden niet zijne vijanden, zo dra zij van hem ontflagen waren, overal, daar hij bekend was, rond geloopen, en zijn karakter zodanig zwart gemaakt, dat hij, nevens zijn gezin, van elk met den nek aangezien, en in verlegenheid gelaaten wierdt. In weerwil, nogthans, van deeze meer dan Heidenfche wreedheid, heeft, evenwel, deeze man nooit, den waaren Godsdienst veragt. Hij onttrok zich aan de verbintenisfe met alle Godsdienftige Genootfchappen, en leide zich toe op de betragting van den Godsdienst zei ven. Den Godsdienst befchouwde hij als een lecvendig beginzel , 't welk tot werkdaadigheid moet gebragt worden ; en , hoewel uitgemaakt voor een Heiden, fleet hij zijne leevensdagen in eene eenpaarige pJigtsbctragting. Gelijk het boven vernaalde de zui- ve-i  GESCHIEDENIS. 39? Vere waarheid is , moet men hoopeh, dat het eene gepaste uitwerking zal heb- , ben , en , volgens het voorfchnft des Apostels, de menfchen aanfpooren , om wel verzekerd te zijn in hun gemoed, voor dat zij van godsdienftige gevoelens veranderen. De 1UTCHIS- iONIAA- SEN. 3 E-  39§ godsdienstigs De QDiëns* TEN. i b e r i g t WEGENS DE QÜIËTISTEN. Van alle de andere Aanhangen , van welke wij, tot hier toe, gefproken hebben , heeft die der Qjiiëtisten de meeste overeenkomst met den Aanhang der Mijjiikenf alleenlijk met dit onderfcheid , dat terwijl deeze Aanhang, langen tijd, bepaald geweest is tot de Roomsch -Katholijke Kerk, de Mijstiken zich bij de Proteftanten gevoegd hebben. De ftigter van de Gezinte der Ojiiëtisten, was zekere michael de'mol inos, een Roomsch Priester, en een man van eenige geleerdheid ; hij hieldt zijn verblijf, eerst in Frankrijk , en naderhand in Italië, in het laatfte gedeelte der Zestiende Eeuwe. De Gezinte heeft haaren naam ontleend , van den ftaat eener volkomene Ruste [ Oui'és betekent, in't Latijn, rust] en werkeloosheid, in welken de ziel onderfteld wordt zich te bevinden , wanneer iï] eenen ftaat van volmaaktheid heeft sereikt. Deeze ftaat van volmaaktheid Iraagt bij hen den naam van het werkeloo;e leeven. Om tot dien ftaat te gcraaken , moet de  GESCHIEDENIS. 39a dc mensch eerst vorderen langs eenen voortgaanden weg ; dat wil zeggen, langs c den langduurenden weg eener eenpaari-' ge gehoorzaamheid , hem opgeleid dooide vreeze der helle. Van hier moet hij overgaan op den verlichtenden weg , voor dat hij de volmaaktheid bereike. Hij moet gaan door ftrijdvoeringen en heilige fmarten ; dat is , niet alleen de gewoone werkzaamheden der ziele , en de gewoone beroovingen van genade, maar ook der helfche pijnen. Hij moet gelooven, dat hij verdoemd is ; cn dc overtuiging hier van , moet, indien hij in 't leeven blijve, verfcheiden jaaren bij hem aanhouden. Volgens het zeggen van st. franciscus de salis, een Jefuït, zijn de Oiiiëtistm hier van zo volkomen overtuigd , dat zij, door geen mensch in de waereld , zich van het tegendeel willen laaten overtuigen. En, in de daad, het zou een noodloos werk zijn, hier in te willen flaagen : want de Geestdrijvers laaten zelden zich overtuigen, zelf niet door de dringendfte bewijsredenen, welke tegen hen kunnen worden aangevoerd; zij blijven, tot het einde toe , hardnekkig bij hun gevoelen. Zij fluiten hunne oogen voor het licht der waarheid. De Qui'étisten gelooven, dat zij, voor hunne lijdingen en fmarten , overvloedig zullen beloond worden, door de omhelzingen Gods, die, zq als zij zich verbeeld De lüïëTlS- i'en.  De ÏEN. 400 GODSDIENSTIGE heelden, hen zal opwekken tot eenen ftaat, gelijk aan dien van hunnen iVJaaker. Verwonderlijk zuiver en. belangeloos zijn hunne gevoelens raakende God. Vol-, gens hun zeggen , hebben zij Hem lief Om zijns zelvcn willen, en uit hoofde van zijne eigen volmaaktheden , onafhanklijk van en zonder opzigt op eenige belooningen of ftraffen. De ziel, zéggen ze, berust in Gods wil, zelf dan, wanneer hij dezelveln de helle nederftort. Ja, iri plaats van, bij deeze gelegenheid, om genade te fmeeken , riep zeker lid van deeze Gezinte,wiens naam was b. angelq de foligij: „ Haast u Heere, om mij „ neder te werpen in de Helle; ftel niet j? uit, indien gij mij verlaaten hebt,maar „ verhaast mijn verderf, en werp mij në- der in den Afgrond." De ziel , naa lang aanhoudend v'eri draagen van veele fmarten en lijdingen ,• gaat, eindelijk , over tot eenen ftaat van ruste. In deezen ftaat houdt zij zich eeniglijk en geheel onledig met de befpiegeling van haaren God. Zij waakt niet meer, zij denkt niet meer, zij verlangt niet meer , maar ligt gehccllijk bloot eri open , om te ontvangen de genade yan God, die, door mjddel van dezelve, haar trekt, werwaarts Hij wil, en zo als Hij wil. In deezen ftaat heeft zij noodig gebeden , lofzangen noch geloften: örri re-  GESCHIEDENIS. 401 reden dat daar de geest werkzaam is, en de mond open ftaat, de ziel zwak en onvermogende is. De Ziel desGeests wordt, om zo te fpreeken, in den fchoot, en in de armen Gods geleid, alwaar zij , zonder het maaken van eenige beweeging, of eenige werkzaamheid te oeffenen, wagtende is en de Godlijke Genade ontvangt. Dan wordt zij gelukzalig , verlaatende haaren voorgaanden ftaat van beftaan. Zij is nu veranderd van gedaante, en, als 't ware , verzonken en verzwolgen in het Godlijk weezen; in zo verre, dat zij niet weet, of haar weezen van God zeiven onderfcheiden zij. In eenen zijner Brieven , uit Rome gefchreeven, geeft Bisfchop b urn et het volgende berigt wegens de Qjuétisten, of Molinisten, gelijk zij, naar hunnen ftigter, zomtijds genoemd worden. ,, De nieuwe leerwijze van molinos , heeft zo veel velds gewonnen te Na\, pels, dat het getal zijner naavolgeren, „ in deeze ftad, gerekend wordt op „ meer dan twintigduizend. En vermids „ deeze leerwijze in de waereld eenig ge„ rugt gemaakt heeft, en, nogthans,niet „ zeer algemeen bekend is, zal ik u daar „ van eenig narigt mcdedeelen. „ Hij [molinos] is een Spaanscl , Priester, die niet meer fchijnt te wee l, zen dan een gewoon Godgeleerde; ze „ kerlijk is hij een zeer flegt Redeneer „ kundige, wanneer hij het onderneemt VII. deel. CC „ Ziji De TEN. t 1  De QUlëllSTEN. 402 GODSDIENSTIGE „ zijn gevoelen te verdeedigen. Hij heeft' „ een Boek gefchreeven, tot tijtel voe„ rende: II Guida Spirituals,(DeGeest„ lijke Leidsman ) zijnde een kort uit„ trekzel van de M/fjj£eGodgeleereheid, „ Hoofdzaaklij k koomt zijne leere hier „ op neder ; Dat onze Gebeden en an„ dere Godsdienftige verrigtingen de bes„ te weg zijn, dien wij kunnen inflaan, ,, om de ziel af te trekken van alle gro„ ve beeltenisfen, en alzo eene daad des „ gelocfs te verrigten, en daar door ons „ zeiven Gode aan te bieden: en dan ne„ der te zinken in een ftilzwijgen cn op3, houding van nieuwe werkzaamheden, „ en God op ons te laaten werken, cn „ alzo zijn gedrag te volgen. Deezen „ weg verkiest hij boven de vermenig„ vuldigiug van veele nieuwe werkzaam„ heden , en verfcheiden gedaanten van „ Godsdienftighcid ; en hij maakt niet ,, veel werks van Jichaamsftrengheden, ,, en betrekt alle de oefteningen van den Godsdienst onder deeze enkelvoudig- heid der ziele. Hij is van gedagtcn, dat deeze wijze j, van gedrag moet voorgefchrceven wor„ den, niet alleen aan de zulken, die in ,, Geestlijke geftigten hunne dagen door„ brengen , maar ook aan waereldliike „ perfoonen; en hier door heeft hij den „ voorflag gedaan tot eene merkwaardige „ hervorming in de gemoederen en zeden „ der menfchen. In Italië, cn büzon- 5, der-  GESCHIEDENIS. 403 „ dcrlijk tc Napéls , heeft hij op zijne „ zijde een groot getal Priesteren,die de „ zulken, welke bij hen ter Biegt koomen, „ overriaalen om zijne leerwijze en voor„ fchriften te volgen. Kragtdaadig heb„ ben de Jcfuïten zich tegen dit gedrag. „ aangekant, naardien zij wel voorzien, „ dat het zal verzwakken de heerfchap„ pij, welke het bijgeloof over de ge„ moederen des volks heeft verworven; „ dat het den Godsdienst in eene duide„ lijker en eenvoudiger zaak zal veran„ deren, en insgelijks eene deur openen „ voor de Geestdrijvers. Daarenbo„ ven wenden zij voor, dat deeze leer„ wijze muitzuchtig en oproerig is, en „ ccne fcheuring in de Kerk kon ten ge„ volgc hebben. En omdat hij, op zom,', mige plaatzen van zijn Boek, zege, dat „ de "ziel zich tot zulk eene eenvoudig,, heid in haare werkzaamheden kan ver„ heffen, dat zij, in zommige van haare „ Godsdienftighedcn, onmiddelijk tot God „ opklimme , zonder in aanmerking te „ neemen de Menschheid van chris„ tus, hebben zij hem befchuldigd, als„ of hij ten oogmerke hadt, de leere we„ gons de Menschheid van christus „ voor bij te gaan; hoewel het duidelijk s, blijkt, dat hij alleenlijk fpreekt van de ,, zuiverheid van zommige enkelvoudige 3, werkzaamheden. In alle deeze opzig„ ten hebben zij zich tegen de Molinister, ,, kraatdaadig aangekant; en zij hebber Cc a „ ins De QU1ÜT13-TfiN.  De QUlëTISTfcN. 404 GO DSDIENSTIGE „ insgelijks beweerd, dat zommige zijner ,, Leerlingen hunnen Biegtelingen heb„ ben ingeboezemd, dat zij ter Kommu„ nie mogen gaan, wanneer zij zich daar „ toe gefchikt gevoelen, zonder voor af „ te biegten: iets , 't welk , huns oor„ deels, merkelijk zou verligten het juk, „ door 't welk de Priesters de geweetens „ des volks aan hunne heerlchappij ver„ bonden houden. Nogthans vondt hij „ rnerkelijken onderftand in de Konink„ rijken Napels en Sicilië ; ook beeft „ hij veele vrienden en naavolgers te „ Rome. Dejefuïten, derhalven, gelijk „ een Provinciaal der Orde mij zeiven „ heeft verzekerd , verneemende dat zij „ niet in ftaat waren, door hunne eigen ,, fterkte, molinos te bederven, lieb„ ben een groot'Koning, welke thans de „ belangen der Orde ijverig handhaaft, „ op hunne zijde gekreegcn ,en hem over„ gehaald om den Paufe onder 't oog te „ brengen , de gevaaren van dusdanige „ nieuwigheden. „ 't Is zeker, dat de Paus weinige ken„ nis van de zaak heeft , en een verhe„ ven denkbeeld voedt wegens moli„ nos 's heiligheid. Dit niettegenftaande „ wierdt hij, op de aanklaaging van ets, lijke Kardinaalen, welke den ijver diens p Konings onderfchraagden, nevens ceni„ gen zijner naavolgeren, in de Inquifi„ tie gevangen gezet, alwaar zij nu eeni>, ge maanden hebben doorgebragt; doch „ te-  GESCHIEDENIS. 405 tevens niet kwalijk behandeld worden. „ Men gelooft , dat dit moet toegefchrce- ( ,, ven worden aan de goede gedagten, ' ,, welke de Paus van hem heeft, die nog ,, heden zegt, dat,hoewel hij,mislchien, dwaale , nogthans , een goed mensch „ is. Ter gelegenheid van zijne gevan,, genisfe, zeide pasquin eene aartig,, heid, in eene week, in welke een per- foon op de Galeien was gebannen, om iets, 't welk hij gezegd hadt, een an,, der gehangen, om iets, 't welk hij ge,, fchrceven hadt, en molinos in de ,, gevangenis geworpen, wiens leere voor„ naamlijk daar in beftondt, dat de men,, fchen hunne ziel moeten brengen in „ eenen ftaat van gerustheid. De Pas- quinade was deeze : Indien wij fpreeken, ,, worden wij na de Galeien gezonden; in„ dien wij fchrijven, worden wij opgehan„ gen ; indien wij ftilzwijgen, worden wij ,, in de gevangenis der Inquifitie gewor- pen : wat moeten wij dan doen? Zijne „ naavolgers te Napels zijn 'er, egter, „ niet moedeloos door geworden ; zij ge3, looven, dat hij zijne gevangenis zege„ praaiende zal verlaaten." Eenige jaaren naa dat de Kardinaalen de gevoelens van molinos hadden veroordeeld, wierden de meeste zijner naavolgeren uit Italië verdreeven; doch deeze vervolging dcedt hun getal veeleer toeneemen dan verminderen. Zommigen van de Paushjke Gccstlijkheid omhelsden zij- Cc 3 JJQ De HJlë'IIS- :r.N.  De QUlëTIS7 en. 406 GODSDIENSTIGE ne gevoelens; dit bewoog den waereldvermaarden bossuet, Bisfchop van Meaux, om tegen dezelve dc pen op te vatten, 't Kan zijn , dat zij, in Frankrijk , veel geleeden hebben ; doch de Geestlijkheid hadt de handen te vol werks met het vervolgen van de Protefianten. Naauwlijks, egter, hadt deeze vervolging een einde genomen, of de Priesters , die zelden ledig zitten, wanneer iemand hen beftrijdt, vierden hunner woede den vollen teugel,tegen hunne eigen Broeders de Molinisten. Want hoe buitenfpoorig deeze Molinisten, of Ouiëtisten, ook mogen geweest zijn , in hunne befpiegelcnde leerbegrippen, nimmer, egter,ontkenden zij des Pausfen Opperhoofdighcid; ook verzuimden zij geene der gewoonten en plegtigheden der R&omfche Kerke. Zij fielden geene afzonderlijke gedaante vanopenbaaren Eerdienst in; zij verwekten geene fcheuring in de Kerk. Maar de R.oov,ischKatholijken ftraffen de menfchen, zo wel over hunne gedagten, als over hunne woorden en daaden. Zommigen deezer Qidëtisten vlugtten na Holland, alwaar zij verfcheiden Boeken in 't licht gaven, maar, evenwel, in de Kapéllen der Roomschgezinden hunnen Godsdienst verrigtten : want ons is niet gebleeken, dat iemand hunner den Proteftantfchen Godsdienst omhelsd heeft. In weerwil 'van dit alles , hebben de Roomschgezinden hen nimmer befchouwd als  GESCHIEDENIS. 40 ƒ als gezond in de leere; ook waren zij het niet altoos eens onder elkander : zo dat 1 het onmogelijk zijn zoude, een zraneengefchakcld zamenftclzci van hunne bespiegelende begrippen tc ontwerpen , zonder tot eene menigte tegenftrijdigheden te vervallen. Een aanmerkelijk getal Quiëtisten begaven zich na Duitschland, alwaar zij met. geen minder hevigheids, door de Lutherfche Geestlijkheid, dan voorheen door de Roomfche Priesters, vervolgd wierden. De Predikftoelen fpraken het vloekvonnis over hen uit. De Geleerden fchreeven boeken en maakten uitvoerige lijsten van hunne ketterijen. Spottender wijze noemden zij hen Piëtisten , Godsvrugtdrijvers. Jakob böhm, een Pool,eenige Qui'é> tistifche Boeken geleezen hebbende, wierdt te raade , de pen op te vatten om een Boek te fchrijven. Van handwerk was hij een Schoenmaaker; doch door het leezen van eenige Kabbalistifche en Scheikundige Schriften , hadt hij eenige kundigheden verzameld. Uit den aart helde zijn geest over tot dweepzucht cn Geestdrijverij; hij fprak van gezigten en droomen, welke hij voordroeg in zaaken van God. geleerdheid cn Wijsbegeerte. Dit alle; zogt hij te verklaaren in een Boek, to! tijtel voerende: De groote Verborgenheid. zijnde eene Godgeleerde cn Scheikundig* Vcrklaaring over het bock Gene fis. Naauw Cc 4 lijk De juiëirsi f.n. I  De QUlëTISTEN. 408 GODSDIENSTIGE lijks was dit Boek gedrukt, of het maakte veele Geestdrijvers. In weerwil van het verheven verftand, waar op deeze Schoenmaaker fnoefde, verftondt hij, waarfchijnlijk, zijne eigen meening niet. Want hij fchrijft altijd' ongerijmd en dikmaals dubbelzinnig, even als iemand, die flegts verwarde denkbeelden heeft van zijn onderwerp. Zijne naavolgers zogten zijne begrippen in een klaarder licht te plaatzen, door het in de plaats Hellen van eenige van hunne eigen gevoelens. Aldus, bij voorbeeld , erkenden zij eene volmaakte Eenheid in het Godlijke Weczen ; en, nogthans, verbeeldden zij zich, dat het een drievoudig beginze! van alle dingen behelsde. Dus was het vuur God ; het licht van het vuur , de kennis en wijsheid Gods, de Zoon Gods ; de Heilige Geest is de Eenheid , door welke het Jicht verlicht. Veele aloude Ketters , als mede eenige Heidenfche Wijsgceren, Honden in dit begrip: want, volgens dit ontwerp, js God en de geheele waereld een éénig volledig Weezen. Zij voeden nog veele andere bijsterzinnige begrippen, en hunne geestdrijvende verrukkingen worden van veele menfchen geleezen. Het blijkt niet, dat, in de tegenwoordige Eeuwe, leden van deezen Aanhang onder de Roomsch-Katholijken worden gevonden; doch, uit het midden deezer Gebinte, zijn, in Duitschland, zeer veele an- de-  GESCHIEDENIS. 409 «tere Aanhangen gebooren : want 'er is bijkans geene ftad , in welke men niet < eene van hunne Vergaderplaatzen vindt. ■ Zij hebben geene ontwerpen van uitwendigen Eerdienst, en Hemmen , ten deezen opzigte , vrij naauwkeurig overeen met dj Kwakers. En, in de daad , eene gedaante van uitwendigen Eerdienst zou voor hun bijkans overtollig zijn , dewijl zij nooit bidden , dan wanneer zij zich verbeelden, door Gods Geest te worden aangeblaazen. Dit heeft ook plaats omtrent hunne Leerredenen, die niets anders zijn dan een mengelmoes van onzin, uitgefproken, als 't ware, door dollemans. Niettegenftaande zij , in zommige opzigten , veele overeenkomst hebben met de Mijstiken, zijn, egter, de laatstgenoemden, in Engeland, verre af van zo buitenfpoorig te zijn in hunne begrippen. Nogthans is het zeker, dat de Engelfche Mijstiken het drukken van zommige fchriften van jakois böhm hebben aangemoedigd; doch met welk eenen uitflag, is ons niet gebleekcn. Zie daar een berigt wegens den Aanhang der Quie'tisten , met alle mogelijke onpartijdigheid cn naauwkeurigheid , uil de beste Gefchicdfchrijvers, bijeen verza meld. Hier uit kan het blijken, dat eei zamenftelzcl van Geestdrijverije, beftaan de uitdroomen en gezigten,is aangeno men van eene groote menigte Proteftaii ten.zelf naa dat de Roomsch-Katholijken Cc 5 di De r£n. l e  4io GODSDIENSTIGE De QUlëïIS'JEN. J3 E- die het hadden uitgebroed, waren wedergekeerd in den fchoot der heilige Moeder-Kerke. De Geestdrijverij kan zich altoos verzekerd houden , eene groote menigte naavolgers re zullen vinden; maar, tot ons leedweezen, moeten wij zeggen, dat Reden en gezond VecT Rand zelden veele Aanhangers vindt.  GESCHIEDENIS. 4" B E R I O T wegens de P R E - A D A M I T E N. In een voorgaande gedeelte deczes Wcrks, hebben wij verilag gedaan van zekere aloude Ketters, bij''den naam van Adamiten bekend ; eene allcrvcrfoeilijidte loort van menfchen, die moedernaakt 111 hunne Vcrgaderplaatzen bijeenkwamen , en de onbetaamelijkfte wellustigheden pleegden. Veel onaangenaamheids berokkende dit den Christenen, die, omdat zij insgeüïks in den nacht vergaderd , onder de algemeene befchuldiging begrecpen wierden. Van een geheel anderen aart, nogthans, was de Aanhang, van welken wij nu een berigt zullen geeven; deszelfs begrippen loopen geheellijk uit op befpicgelingen. Omtrent het midden der jongstvoorgaande Eeuw, fchrcef zekere r s a-ikus pk ijrerius, een uitlandsch Proteftant, een Boek, waar in hij zogt te bewijzen, dat 'er, al lang vóór adam, menfchen in de waereld geweest waren ; dat ten tijde als bij gefchapen wierdt, veele duizenden menfchen in deeze bewoonbaare waereld beftonden, en dat het verhaal, dat God, ten dien tijde, de waereld febiep,, zinne- bcel De PRE-ADAl SN.  De PUB ADA UITEN, 4T2 GODSDIENSTI G.E beeldig moet verftaan worden. Hij leer- de, dat de benaaming van Moeder aller leerenden, aan eva gegeeven, niets anders betekende , dan dat het geheele gcflagt der uitverkoorenen van baar zou afftammen ; dat vermids setii flegts de derde zoon van adam was, in geenen eigenlijken zin kan gezegd worden,dat de menfchen, toen hij gebooren wierdt,den naam des Heeren aanriepen; dat de woorden , den naam des Heeren aanroepen , niets meer behelzen , dan dat de menfchen , ten dien tijde, God bij een anderen naam begonnen te noemen, dan hij tot nog toe bekend geweest was. Hij voegt 'er nevens , een berigt wegens de Echtverbintenis , welke kaïn aanging in het land van Nod , en voert deeze gebeurtenis aan als een bewijs , dat, ten dien tijde, veele geflagten in de waereld waren. Op deeze bewijsredenen , van welke verfcheiden Deistifche Schrijvers zich bediend hebben , mogen wij aanmerken , dat naardemaal de geboorte van seth voorviel , toen 'er reeds een goed getal van jaaren , zedert den Val, was verloopen, het dus bijkans geenen twijfel lijdt,of adam zal, ten dien tijde, verfcheiden kinderen gehad hebben. Doch hier over zullen wij in 't vervolg breeder handelen , naa dat wij een uitvoeriger herigt zullen gegeeven hebben wegens de gevoelens ende eefchiedenis van deezen Aanban^. Ter-  GESCHIEDENIS. 413 Terwijl de Pre-Adaviiten eenig gerugt in Duitschland maakten , ontbooden eenige Engelfchen van daar afdrukzels van het Boek van peijrertus; en gelijk deeze dagelijks nieuwe Godsdienften uitbroedden, vermeerderden zij de lijst derzelve met deeze Duitfche Gezinte. 't Geen van noachs Duive,dit kan ook gezegd worden van de godsdienftige Aanhangen in Engeland, omtrent deezen tijd, dat zij geene rust konden vinden voor de zooien hunner voeten ; dat wil zeggen , hunne verfchcidene veranderingen , van de eene gedaante van Godsdienst tot eene andere, hadden hunne gemoederen allengskens verbijsterd , en het ontwerp van zedelijke pligtsbetragting daalde dag aan dag tot een laager peil. Dit deedt hun aangrijpen een nieuw ontwerp van Godsdienst , 't geen hun wierdt voorgefteld; doch hoe meer zij zogten rust te genieten , hoe zij dezelve minder konden vinden. Zij geleeken, in zekeren opzigte, naar de aloude Atheners, die, naa A'taaren gebouwd te hebben voor alle de Goden , van welke zij gehoord hadden, en geenen nieuwen kunnende vinden, een Altaar bouwden, op eene hunner Markten, met dit Opfchrift: oen onbekenden GODE. Eene menigte Gefchriften wierdt door den druk gemeen gemaakt, ter verdeedi. gingc van de Leerftellinge,door petjrer 1 v s veergedraagen ; zijne begrippen \yier- De 'RE-ADA" UITEN.  PRE-ADA MlTüN. 414 G O D*S DIENSTIGE wierden van veelen aangenomen. Zom■ migcn der Engelfche Pre-Adamiten hadden voorheen behoord tot den Aanhang der Presbijteriaanen, eenige tot dien der Anabaptisten , anderen wederom tot andere Gezinten. Zij bleeven aangroeien in talrijkheid, tot op den tijd der Herfèellinge [van karel den II.] Maar wij kunnen hier niet onaangemerkt voorbijgaan, dat het niet blijkt, dat hoewel, in deeze wjspeltuurige tijden , elk domoor den Predikstoel beklom, iemand hunner eene Kerkelijke Standplaats verwierf. Misfchien waren 'er geene beroepen open; of, 't geen meer fchijn van waarheid heeft, o livier cr om wel 1. verkoos niet, aanmoediging te geeven aan dc nieuwe Aanhangen, die zich tegen de Independenten zogtcn aan te kanten. Ten tijde der Herftellinge, wierden zij begrecpen onder de algemeene benaaming van Disfenters ; zommigen hunner Stonden ten doel aan dc zelfde onaangenaamheden met de overige fcheurmaakers. Zo veel hebbende aangeweezen, raakendc de opkomst en den voortgang der PreAdamiten , zullen wij nu overgaan om het overige hunner Aanhangen in 't algemeen tc befchouwen. Met lecdweezen moeten wij hier aanmerken , dat het veelal gebeurt, dat de zulken, die het ondernccmen, de gewijde Schriften te verklaaren, zonder dezelve te verftaan , doorgaans  GESCHIEDENIS. ^5 gaans tot dwaalingen vervallen. Twee zaaken moeten bovenal in aanmerking genomen worden, onder het leezen van de gewijde boeken, welke niet uit het oog moeten verlooren worden, door de zulken , die uit dezelve eenige voordeden willen plukken: Vooreerst, Dat in de heilige Schriften veele zaaken voorkoomen, die de menschlijke bevatting te boven gaan, doch, egter, verre van derzelver gezag te verzwakken of te verminderen, veeleer dienen om het te bekragtigen. Want indien de menfchen de Verborgenheden der Natuure niet altoos kunnen verftaan, hoe zullen zij dan de verborgene geheimenisfenGods kunnen bevatten? Ten tweede, Dat 'er dingen genoeg, welke van ons kunnen verftaan worden, in de gewijde Schriften voorkoomen, die ons wijs kunnen maaken tot zaligheid; en dat het inzonderheid deeze dingen zijn , op welke wij moeten agt geeven. Volgens het zamenftelzel der Pre-Adaviiten,, waren, al lang vóór adam, (k zonde en de dood in de waereld; raaar zij leefden en heerschten niet over het geheele menschdom. De zonde en de dood waren als dood; zij hadden geenen prikkei. Dit, zeagen ze, wordt door don H. pat lus uitgedrukt, in deeze woorden : Tot op de Wet was de zonde in dt wacreld; maar, daar geene Wc is-, word, è De PRE-ADA» VII TEN.  4i6 GODSDIENSTIGE De MITRN. de zonde niet toegerekend. En , gevolglijk, • hadt de dood geen vermogen over het Menschdom. Maar de zelfde Apostel zegt: Door kenen mensch is de zonde in de waereld gekoomen,en door de zonde de dood, en alzo is de dood overgegaan tot alle menfchen. Om, evenwel, dit zonderling en onoplosbaar zamenftelzel ftaande te houden , zijn ze genoodzaakt toe te Hemmen, dat, vóór adam, de menfchen als beesten leefden. De verkiezing der Jooden is een gevolg van het zelfde Leerbegrip : want zij nam haar begin met adam, die hun Vader is. God is desgelijks de Vader der Jooden, hebbende hunne Kerk getrouwd. Hij is insgelijks hunne Moeder: want de Heidenen zijn flegts aangenomene kinderen,als zijnde Pre- Adamiten. De Schriftuur noemt hen alleenlijk menfchen , of kinderen der menfchen; en zomwijlen worden zij vergeleeken bij onreine dieren : terwijl de Jooden gezegd worden, kinderen Gods te zijn, als geworden zijnde van eene volmaakter natuure, dan de overige fchepzels , welke hij gefchapen heeft. Zeer ftreelcnde was deeze onderfcheiding, ten opzigte van de Jooden, die dus verhceven wierden tot eenen verheevener rang van menfchen. Dit alles heeft het voorkoomen van een ongefchikt verdichtzelen, nogthans, hebben zij poogingen gedaan, om het te verdeédigen. Ten  GESCHIEDENIS. 417 Ten dien einde, vergelijkt petjrerius het Eerfte Hoofdftuk van Genefis, alwaar gezegd wordt, Godfchiep den mensch door zijn woord, of bevel, met het Tweede'Hoofdftuk, alwaar adam voorkoomt, als het werk van Gods eigen handen. Wederom, vergelijkt hij den zevenen* vcertigften met den negenënveertigften Pfalm, in welken de Heidenen uitdrukkelijk genoemd worden Zoonen der aarde; dit befchouwt hij als een in 't oogloopend bewijs, dat God twee foorten van menfchen heeft gefchapen. De Jooden dan, gefchapen zijnde uit een fijner ftof, hadden allen grond van reden op hunne zijde , om niet zeer bekommerd te zijn omtrent de andere Natiën , die haaren oorfprong ontleenden van de Pre- AdamU ten-. Dit was niet een uitwerkzel van hunnen hoogmoed, maar eene zelfbewustheid van hunne eigen waardigheid. Dooi deeze tweede Schepping zouden zij eeuwig leeven, terwijl de Pre - Adamiten en derzclver naakoomelingen tot den dood verweezen wierden , als een natuurlijk gevolg Van de verderflijkheid derftoffe. uit welke zij waren zamengefteld. Daarenboven, neemen de Joodtche GefJagtre gisters klaarblijkelijk eenen aanvang var hunnen Vader adam ; terwijl in de Ge flagtrekeningen der Heidenen geene ord< is gehouden , geene kennis van hunner oorfprong is bewaard. Bij deeze bewijzen, gelijk zij ze noemen VII. DEEL. Dd U. De ?re-adA- mitem» I l  De PRE-ADA IUITEN. 418 GODSDIENSTIGE uit de gewijde Schriften ontleend, voegen zij nog andere, overgenomen uit de Schriften der Joodfche Rabijnen. Adam, zeggen deeze, hadt eenen Voogd, samboscer genaamd: en wie anders kon hij zijn, dan een Pre-Ma* mü ? Naa dat kaïn zijnen broeder abel hadt gedood, vreesde hij, dat hij zelve insgelijks zou gedood worden. Hij wordt het hoofd van eene bende Struikroovers; en wie waren deeze ? Hij tradt in 't huwelijk; en, nogthans, hadt adam geene dochter. Welk eene vrouw kon hij neemen ? Hij bouwde eene ftad; welke Metzelaars, Timmerlieden en ander werkvolk gebruikte hij daar toe? Het antwoord op alle deeze vraagen is, het waren Pre- Adamiten. Zij voegen 'er nevens, dat de Egijptifche en Chineefche Tijdrekeningen eenige duizenden jaaren opklimmen boven den tijd , voor dat ada m gefchapen wierdt; de volken , welke in die vroegere tijden leefden, moeten Pre-Ada. miten geweest zijn. 't Is zeker, dat de Mahometaanen gelooven, dat 'er Pre-Adamiten geweest zijn; en zij maaken , in de daad, melding van de naamen van zommigen van dezelve. Verder gelooven de Pre Adamiten , dat 'er twee Mesfiasfen zijn zouden ; dat de eene reeds gekoomen is, maar dat de andere , ten zijnen tijde, aan de Jooden zal gezonden worden. Deeze zijn de merkwaardigfte bijzonder-  GESCHIEDENIS. 419 derheden, welke wij,met betrekking tot deezen zonderlingen Aanhang, hebben kunnen bijeen verzamelen; hctheerfchcnd denkbeeld fchijnt gedeeltlijk opgemaakt te zijn uit alle de Ketterijen , die ooit in de waereld ontftaan zijn. Verwonderlijk is het , dat menfchen, welke deeze denkbeelden voeden , zich zelve Christenen kunnen noemen ; want alle Christenen, hoe gehaat 'hunne begrippen , in andere opzigte», ook zijn mogen, belijden,nogthans, den Bijbel te gelooven. Indien 'er geene melding gemaakt ware van de Schepping en den Val, dan alleen in het Oude Testament, zou 'er eenige reden kunnen zijn om aan dezelve te twijfelen ; maar in het Nieuwe Testament wordt dikmaals gezinfpeeld op het Mozaïsch bcrigt raakende den Val, en deeze gebeurtenis voorgedraagen als het fondamenteel Artikel, op het welk de noodzaaklijkheid der Verzoeninge door Christus "wordt gebouwd. Wat aangaat kaïn's echtverbintenis, terwijl adam nog geene kinderen hadt, dit is eene beuzelagtige tegenwerping, omdat deeze gebeurtenis kan voorgevallen zijn, meer dan honderd jaaren naa de Schepping der waereld : en, gewisfelijk, konde adam, in dien tijd , verfcheiden dochters hebben. • Hun denkbeeld, dat de menfchen, vóór dat adam gefchapen wierdt, als beesten leefden, hebben zïï overgenomen uit de 'Dd 1 Hei- De ?KE-ADAMITEN.  De PRE-ADA Mi TEN. 420 GODSDIENSTIGE Heidenfche Fabelkunde ; dit kan blijken -uit verfcheiden aloude Dichters. Maar wat kan men niet verwagten van de menfchen, wanneer zij overgelaaten worden aan de opvolging van hunne eigen verdorvene verbeeldingen ? De waarheid geeft hun geene voldoening; zij zoeken iet nieuws; en dit gevonden hebbende, zijn ze nog minder voldaan dan te vooren. Zij Itapelen het eene verdichtzel op het ander, tot dat hun Godsdienst, indien dezelve nog dien naam verdiene, eenen Heiden zou doen fchaamrood worden. Nog belachelijker is dezelve dan die van sommono-codom, in de Oostindiën, of eenige andere Godsdienften , in andere oorden der waereld , van welke wij voorheen gehandeld hebben. Wij zullen deeze Afdeeling befluiten, met de woorden van wijlen den geleerden Lord Prefident forbes, overgenomen uit zijne voortreffelijke Gedagten over den Godsdienst, alwaar hij de Mozaïfche Gefchiedenis verdeedigt, met eene kragt van bewijsredenen, hoedanige tot nog toe niet waren aangevoerd. ,, De zaak, met welke mozes begint, ,, is, de Schepping van de Hemelen en de „ Aarde door de Godheid ; welke , ofi, fchoon waaragtig voor de overtuiging ,, van het geheele Menschdom , nog„ thans geene aloude Wijzen ooit hadden 1, uitgevonden. Hier is geene belachelijke Gods wording , geene eeuwige „ Chaos,.  GESCHIEDENIS. 421 Chaos, geene toevallige zamenloop van Ondeeltjes; maar eene fchoone en waar- 1 ., agtige verklaaring: In den beginne fckiep God de hemelen en de aarde. „ Verder maakt hij melding van de „ inftelling van den Sabbat; hoewel de 5, Ouden dien onderhielden, wisten zij 'er, , egter, geene reden van, noch wat daar '„ toe de aanleiding hadt gegeeven. „ De aanwijzing van deeze onontdekte „ waarheid verfchaft een kragtig ver„ moeden voor de waarheid van al het }, overige. „ De volgende gewigtige zaak, is, dat de menfchen zijn uitgevallen uit eenen ftaat van onfchuld. Bij onderzoek moet „ een iegelijk mensch van de waarheid „ hier van overtuigd worden; en, nog„ thans, heeft niemand der Waereldwij„ zen , wier fchriften tot ons zijn gekoo,, men, immer hier aan gedagt : niets is „ zekerder, niets van meer aangelegen„ heid om in agt genomen te worden ; niets minder bekend: maar mozes 11 verhaalt dit onderfcheidenlijk, als de „ oorzaak, of tenminfte als de aanleiding „ van alle het volgende. „ De derde zaak, welke hij optekent, is, de verwarring, en de wanhoopige ' ftaat, in welken de mensch, naa dier " Val, zich bevondt; befchaamd ovei 11 zijne misdaad , zonder hoop op Gods „ bermhartigheid, en, diensvolgens, of „ middelen bedagt om zich zeiven te ver D d 3 « bei Dg •11E-ADA. UITEN.  De rrr-ada mij en. 422 GODSDIENSTIGE „ bergen voor hem. Den Val waaragtig ■ ,, zijnde, moet dit ook noodzaaklijk waar „ zijn : en daarom geeven wij gereedlijk geloof aan mozes. „ De vierde zaak, welke bij verbaalt, „ is, dat God zijn voorneemen van berm„ hartigheid openbaarde aan het Mensch„ dom , en daar door hetzelve verloste „ van vreeze, wanhoop en befcbaamd,, heid. De woorden, met welke m o,, zes het voorneemen van bermhartig„ heid verhaalt , zijn deeze : Het Zaai ,, der Vrouwe zal den Slang den kop ver„ morzelen; cn het Zaad van den Slang zal zijne verzenen vermorzelen. „ Deeze woorden , behalven welke „ geene andere gebruikt worden, zeggen , ,, inde daad, niet, dat dit Vrouwenzaad „ zou geofferd' worden; hoewel het ver„ morzelen yan de verzenen niet onwaar„ fchijnlijk aankondigt,het lijden van het ,, laagfte en minst edele gedeelte van dat „ Zaad. Ook zeggen zij niet, dat de of„ ferandcn, en de inzettingen der Wet, „ ten dien tijde wierden ingefteld; maar ,, het blijkt duidelijk, dat, kort daar naa, „ kaïn en abel offerden, en wel op „ eenen bepaalden en vastgeftelden tijd; het blijkt dat noach offerde, en, „ in zijne dagen , den mensch bevolen „ wierdt, zich te onthouden van heteeten „ van bloed, als eene gewijde zaak; het „ blijkt, dat de Aards vaders dus handel„ den, zonder eenig voorbeeld, inzct- u ting5  GESCHIEDENIS, 423 'ft ting, of gebod , 't geen wij vermeld 5, vinden, en dat hunne offeranden door ,, de Godheid wierden aangenomen; en „ het blijkt , dat alle Natiën der aarde, „ die van de eerfte Ouderen afftamden, „ met genoegzaam de zelfde plegtigheden, ,, offeranden toebragten; waar uit veilig „ magbeflooten worden,dat de offeranden, „ en de plegtigheden , tot dezelve be„ hoorende, ingefteld wierden bij de eer„ fte afkondiging van het Euangelium, „ de tijdingen der bermhartigheid,en van „ die inftelling voortgeplant zijn tot het „ geheele Menscbdom ; en 't zou eene „ ongerijmdheid influiten, te onderftel„ len, dat deeze zinnebeeldige gedagte„ nis onderhoudende inzetting was inge„ fteld, zonder dat de mensch de meenif „ en de reden daar van wist. „ Uit de Gefchiedenisfen , zonder be „ hulp van mozes, weeten wij, dat hei „ geheele Menschdom offeranden toebragt „ in de hoop op bermhartigheid; uit de Reden ontdekken wij, dat deeze hooi „ moet gegrond geweest zijn op een Openbaaring ; en dat de Offeranden „ die uit zich zelve niets konden beteke , nen, niets meer moeten geweest zijl l, dan een gedenkteken, op inftelling ge ' grond. Nu leezen wij van mozes, da „ deeze hoop met 'er daad gegrondves , was op eene uitdrukkelijke openbas ' ring van den God der Natuure; en da " de Offeranden,welke,volgens het zt\ 3 D d 4 „ gc De pre- adamitën. > 1 t t t a  De PPR AOAB11TEN. 424 GODSDIENSTIGE „ gen van dien zelfden God , uit zich „ zelve niets betekenen , kort daar aan „ in gebruik waren bij de gunstgenooten „ der Godheid , en door haar wierden ,, aangenomen ; en dat God een nieuw ,, voorfchrift van die inzettinge gaf, door 3, het verbeteren der misbruiken in de „ Woestijn, „ Vervolgens leeren wij van mozes, „ dat het Gode behaagde , op verfchil,, lende tijden, zich te openbaaren aan entc verkeeren met adam, en och' „ noach; en dat, dit niettegenftaande' „ de menfchen op eene verregaande „ wijze bedorven wierden ; waar van „ zich een voorbeeld vertoont in den „ moord, door kaïn aan zijnen broeder „ abel gepleegd; dat de Godheid eenen Zondvloed over den Aardbodem bragt 3, welke het geheele Aardrijk verdelgde' ,, en alle menfchen op dezelve, uit^ezon„ derd noach en zijn huisgezin. Ö „ Alle oude Natiën hadden verarde „ denkbeelden van deezen Vioed;en hoe „ wel de overbüjfzels, op de oppervlaks, te des Aardbodems nog voorhanden' „ eene zeer duidelijke blijkbaarheid van 3, dezelve vertoonen, ontmoet men, no^ 3, thans, bij de Ouden, geen behoorlijk „ bengt.daar van; het gezag en de echt„ heid der fchriften van mozes wordt 3, hier door zeer fterk bekragtigd. „ Uit de aanwijzing, om in de Ark M een grooter getal reine dan onreine die-  GESCHIEDENIS. 425 ,, ren te doen ingaan , en uit noach's „ bedrijf, onmiddelijk naa den Zondvloed, om van ieder rein beest en vo„ gel te offeren, blijkt het duidelijk, dat „ de onderfcheiding in reinen en onrei„ nen niet oorfpronklijk afhankiijk is van „ de Wet van mozes, maar haaren oor„ fprong ontleent van de tijden vóór den Zondvloed, waarfchijnlijk van den tijd „ der eerfte afkondiginge van genade aan 3, adam. „ Gelijk de Zondvloed alle het verdor. „ vene vernielde, en voor noach en ,, zijn huisgezin eene betooning was van „ het vermogen van, en van de gehoor„ zaamheid aan de Godheid, zo was deeze gebeurtenis eene volkomene uitrooi„ jing van allen valfchen Godsdienst; en „ menschlijker wijze gefproken , konde „ men hoppen, dat het geloof en de gods. „ dicnftige eerbetooning der mcnfcher. „ langen tijd zuiver zouden gebleever. „ zijn. „ Maar dit was het geval niet: wanl „ gelijk adams Zoon, kaïn, vroe^ „ zondigde,zo ging het ook met noach; „ Zoon,cham; hij verdiende vervloek 3, te worden van zijnen Vader, kort na „ de verlosfing uit den Zondvloed. Ei „ voor dat het geheugen dier geducht gebcurtenisfe verlooren was, overleic „ den de menfchen om eenen valfche: Godsdienst en eerbetooning van de he „ melen op te richten te Babel; 't wel Dd 5 u £ De PICE ADAMITEN. [ k 1 l l k •e  De PRE-ADAMITEN. 6 E. 426 GODSDIENSTIGE „ de Godheid te leur ftelde, door het „ verwarren en verdeelen van hunne in„ beeldingen, zo dat zij van een fcheid„ den en over den Aardbodem verfpreid ,, wierden." Zodanig waren de gevoelens van dien grooten man; en alwie zijn berigt wegens de Schepping der Waereld leest, zal ophouden , de Mozaïfche Gefchiedenis te verwerpen. Het is het ongeluk van alle onze Deïsten , en fmeeders van nieuwe Godsdienften, dat zij hunne eigen Reden opwerpen , in tegenoverstelling van de Godlijke Openbaaringe ; en zij verzegelen hunne bewijzen met een vastgenomen befluit, om in 't geheel geen agt te flaan op hetgeen hun wordt voorgedraagen: zo dat zij zijn overgelaaten aan de boosheid hunner wijze harten , en regtvaardiglijk verlaaten zijn van hunnen Maaker.  GESCHIEDENIS. 427 B E R I G T wegens de LJBADISTEN. Labadie , opgevoed onder de Jefuïten in Frankrijk, omhelsde ver-1 volgens den Proteftantfchen Godsdienst,' en bekleedde het Leeraarampt onder de Hervormden, te Middelburg in Zeeland. Hij was welfpreckend, doch niet zeer geleerd; door list en kunftenaarij wierdt dit gebrek aangevuld. Zijn twistgeding met wo ez o gen, Leeraar te Utrecht, ter gelegenheid van zijne Verhandelinge over de uitlegging der Schriftuure, toont dat hij twistzuchtig , cn zelf oproerig was. Zijn gedrag in dat twistgeding was onoprecht en bedriegelijk: zodat zijne vijanden in alles geen ongelijk hadden , wanneer zij hem befchreeven als een oploopenden, hoogmoedigen, verwaanden en hardnekkigen huichelaar. Nogthans hadt hij zijne bewonderaars, die zijne nederigheid en zedige gedraaging preezen , en zijne verdeediging op zich namen, met zo veel ijvers uitdrukkelijk goedkeurende zijn ontwerp , om zelf de voornaame Kalvinistifche Hervormers in de Verëenigde Gewesten te hervormen, dat het zich liet aanzien, dat in de Kerk van De .ABADIS» fEN. i  428 GODSDIENSTIGE De tABADISlËH. van Middelburg eene fcheuring zou ontftaan zijn. In weerwil van alle de poogingen zijner Vrienden , mislukte, nogthans , zijn ontwerp. In Bloeimaand des jaars 1669, wierdt hij, door de Sijnode, thans te Dordrecht gehouden , van zijn Leeraarampt verlaaten , naa dat hij alvoorens, door de Sijnode van Norden , in zijnen dienst gefchorst geweest was. In het vonnis van afzettinge wordt gezegd : „ Dat hij, zints zijne komst in Hol5, land, een voorneemen hadt gehad om „ de Kerk te hervormen , en beweerd 5, hadt, dat dit moest volvoerd worden „ door middel van eene afzonderinge,en ,, het oprichten van eene nieuwe Kerk „ van uitverkorenen." Hier mede maak» te hij, in de daad, eenen aanvang te Middelburg , en op andere plaatzen. Hij leerde, dat alvvie het vermogen hadt, of het geraaden vondt, vrijheid behoorde te hebben om te fpreeken in hunne Vergaderingen , over zulk eenen Text, als hem zou goeddunken. ,, Eindelijk, zegt hij, heeft het Gode 5, behaagd, te hooren de gebeden, traa- nen cn verzuchtingen zijner kleinen, „ en eenen weg te baanen tot eene ge„ lukkige afzonderinge. Deeze afzonde„ ring is geweest, en is nu nog zeer voora, deelig voor ons, dewijl wij met ons drie- honderden wel uitgekozene leden in onze „ Vergadering zijn , allen uitverkorenen, „ en ademende eenen waaren Christlijke» „ Geest, M Wij  GESCHIEDENIS. 429 „ Wij danken Gode , die ons verkoo,, 'zen heeft, allen van één hart en éénei „ ziele, eenftemmig in het openlijk ver- • „ kondigen van alle waarheden , genee' zende alle misbruiken, in de leere,'in " de bediening der Sakramenten, en in ", de Zedekunde , met een welbcraaden oogmerk om ons zeiven te hervormen , volgens het voorbeeld der eerfte Chris" tenen. Tweemaal 's daags koomen wij 11 tezamen, 'smorgens en 'savonds, en „ driemaal op de Zondagen. „ Wij prediken niet op Predikftoelen, „ maar zitten allen op Banken , zonder eenig onderfcheid van rijken en armen, " uitgezonderd dat de Herders, Ouder' lingen, of de zulken , die fpreeken, ' zitten op eenen Bank , van maakzel „ gelijk als de overigen, maar een wei, nig hooger , om te kunnen gezien en " beter gehoord worden. Zedigheid, „ eenigheid, nederigheid, ijver en Gods- vrugt heerfchen zodanig onder ons, ', dat wij dagelijks God danken, voor de " oprichting onzer Kerke. Wij hebben verfcheiden Leeraars, en voortreffelijke mannen, allen nederig , ijverig en godvrugtig. „ Geen misbruik wordt verdraagen, „ geene buitenfpoorigheden geduld, in „ klederen, fieraaden en ijdelheden : de „ neeringen, daar toe medewerkende, ^ worden door ons niet aangemoedigd H Ons leevensgedrag wordt, in allei De AliADIS'EN. I  De Ï.ABAD1S' TEN. J ] ] I 3 I 430 GODSDIENSTIGE „ opzigte , ingericht naar de regelmaat „ en het voorfchrift des Euangeliums „ en der Apostolifche leere; naardemaal „ wij vaste'ijk beflooten hebben, eene ,, leevende afbeelding te worden van de „ eerfte Christen Kerke , in ons geloof „ en wandel. „ Veelen ftaan verbaasd, maar veelen „ worden na binnen getrokken van andere plaatzen: want bijkans overal heeft ,, God eenigen toegelaaten tot ons, en, tot onzen Geest. „ Zelf op deezen dag, zijnde den eer„ ften van het jaar 1669, kwamen wij ,, bijeen, vóór het aanbreeken van den „ dag, om te verklaaren het zesde en ze„ vende Vers des cerften Hoofdftuks van „ den Eerften Brief van paulus aan de „ Korinthers; en wij zijn volkomen bert raaden, om den ouden Zuurdeesfcm uit ,-, te werpen." In weerwil van den tegenfèand , welken labadie ontmoette, omhelsden verfcheiden mannen van aanzien zijne leerftellingen , en voegden zich bij zijnen Aanhang. Zomimgen van deeze wa•en Franfche Vlugtelingen. Labadie en de beroemde antot«ette de bourignon waren tijdgeïooten, doch hunne zielen vereeni>den •ïeh niet met elkander. Labadie hadt ;een verftands genoeg om haar amptgejoot te zijn, en hij was te hardnekkig om ïaar leerling te worden. Beide waren van een©  GESCHIEDENIS. 43* eene listige , onrustige geestgefteldheid; en het was, diensvolgens, onmogelijk, dat zij te zamen overeenftemden. De ver- ■ lichte vrouw verachtte den wedergcboorenen man. Labadie overleedt teAltona, in den jaare 1674, in de armen van zijne geliefde anna maria schuurman. Zijn Opvolger was ijvon, die de Labadisten bijeen verzamelde, te Wieuwert ,een landgoed in Friesland , toebehoorende aan bet geflagt der somerdijken. Hij hadt bet zaad zijner Geestdrijverije van Middel» burg tot aan Amfterdam geftrooid, en hadt insgelijks eene ftigting te Hervorden , alwaar hij eene Drukkerij aanleide. Van daar doorreisde hij Westfalen, en kwam eindelijk te Hamburg. Overal won hij geloofsleerlingen tot zijne gevoelens, zo wel onder de eene als onder de andere fexe; tot dat zekere antonij de la marqué deezen Aanhang verliet, en de redenen , welke hem daar toe bewoogen, door openbaaren druk gemeen maakte. Hoewel dit eene kleinagting verfpreidde over de Labadisten , door de ontdekkingen , welke hier door gedaar wierden, zijn ze, egter, niet geheel verdweenen: want in Friesland en Groningen worden 'er nog eenige van deeze Gezinte gevonden. Ten allen tijde wierden de Labadistet bij de Nederlanders gehouden voor een< foort van Kwakers doch, hoewel zij De LABADIS" DEN. * 3.  Ds lab \ dis ten. 432 GODSDIENSTIGE in zommige opzigten, naar dezelve gelij. ken, heeft, nogthans, in andere bijzonderheden, een aanmerkelijk onderfehcid tusfehen hen plaats. Voor zo veel ons bekend is , zijn 'er nooit Labadisten in Engeland geweest ; de reden hier van fchijnt te zijn , omdat hunne begrippen niet bekend waren geduurende de Burgeroorlogen , toen de grond voor nieuwe en ongehoorde Godsdienften zo vrugtbaar was, dat het zaad van ieder nieuwe Leerllellinge naauwlijks daar in geworpen wierdt, of het fchoot wortels, en groeiden weelig op. Met de Labadisten waren verknogt, twee kleine Aanhangen ; aan het hoofd van dezelve Honden, aan de eene zijde, voETius,en aan de andere zijde coccejus, beide zeer vermaarde Godgeleerden. In 't eerst Hemden zij, in de meeste ftukken , te zamen met de Labadisten; doch ten laatfte kreegen zij gefchil over eene zonderlinge wijze van Schriftuurverklaaren. Coccejus gaf voor, de menfchen te kunnen leeren prediken , zonder oeffening of moeite. Zulke vreemdigheden vinden altoos ingang bij 't gemeene volk; zij befchouwen dezelve als verhevene waarheden, omdat zij ze niet verftaan, en als diepzinnige geheimenisfen, omdat zij duister zijn. Deeze zonderlinge Leerwijze kan gebragt worden tot de volgende Hoofdrukken. .  GESCHIEDENIS. 433 Vooreerst , de Tijdperkskfingigë veranderingen der Kerke van het Nieuwe i Testament, welke zij in eikenSchriftuurtext ontmoeten; Ten tweede, de Voorfchaduwingen en Zinnebeelden zonder tal of maate, uit de aloude Gefchiedenis en Eerdienst ontleend. Ten derde, eene altoosduurende gedWongene toepasfing of zinfpeeling op christus en het Euangelium. Ten vierde, het ontdekken van hedendaagfehe gebeurtenisfen in de aloude Voor-* zeggingen. Ten vijfde , en eindelijk , de tallooze en buitenfpoorig Vermeerderde onder, fcheidingen, tusfehen de Geloovigen onder de Mozaïfche en Christlijke Bedee lingen. , üe ontvouwing van deeze Schaduw beelden en Zinfpeelingen vermaakt altoo: het gemeene volk , terwijl de Zedelee: en gezonde Godgeleerdheid hun wel haasl verveelen. Met dit alles, is het onze zaak met den eenen of den anderen deezer verfchil lende Godgeleerden te veroordeelen. Al leenlijk moeten wij, overeenkomftig me den aart deezes Werks , aanmerken, da de naavolgers van coccejüs beweeren dat het bevel, aan de Jooden gegeeven om éénen dag van de zeven als eene Rustdag te vieren, uitmaakt een gedeelt van de Cerimonieele Wet, van de ondei VII. deel. Ee hoi Dè „ABADI^- rEN. I I I E . i i 1 s  De LABADIS TEN. 434 GODSDIENSTIGE houdinge van welke Christus ons heeft .vrijgemaakt; dat chrïstus een tijdlij ke heerfchappij op de aarde zal hebben, naa de verdelging van den Antichrist, en dat de Jooden als dan zullen bekeerd worden. Een der hoofdleerftellingen deezer lieden, is, de Zedekunde uit hunne Leerredenen te verbannen , welke zij als ontijdig befchouwen. Want, gelijk de H. paulus dikmaals melding maakt, dat de Wet is afgefchaft, en van haare tegenftellinge met het Euangelium, beweeren zij hierom , dat het prediken over Zedepligten en gehoorzaamheid , de regtvaardigheid Gods en zijne regten, den fchrik, welken wij moeten voeden voor hem en zijne oordeclcn , die hunne betrekking hebben tot de Wet, het zelfde is, als het geeven van eene nieuwe wet aan den geest der flaavernije, door verwijtingen en dreigementen, ftrijdig met het Euangelium, 't welk niets anders dan zagtmoedigheid en genade ademt. Zijleeren, dat christus, voor ons flervende , niet alleen op zich heeft genomen de ftraffe, welke onze zonden verdiend hadden, maar ook onze zonden zelve ; hier uit leiden zij gevolgen af tegen de noodzaaklijkhcid der Bekeeringe. Met de volgende aanmerking, zullen wij ons berigt wegens deezen Aanhang befluiten : Dat veelen onder de aloude Heide-  GESCHIEDENIS. 435 dcnen en vrocgfte Ketters in de zelfde begrippen ftondcn ; ja, men ontmoet ze ook onder de Heidenen in de Oostindiën, en onder de Mahometaancn. Alle nieuwigheden neemen haaren oorfprong uit eene ongevestigdheid van gemoed , uit eene begeerte om wijzer te willen zijn, dan God verordend heeft. Deeze lieden volgen naauwkeurig het voorbeeld, hun gegeeven in het gedrag der eerfte Ouderen , die , ter voldoeninge aan hunne nieuwsgierigheid , van de verboodene Vrugt aten, en daar door zich zelve en hunne geheele naakoomelingfchap in het verderf nederftorttcn. Reeds van den beginne,kon een redenmagtig weczen , niet voorgelicht door geleerdheid , cn de ervarenis van voorgaande Eeuwen, ligtelijk ontdekken, de hand van eenen verftandigen , wijzen, vermogenden en volmaakt goeden Schepper, zich vertoonende in het geheel en in ieder deel van het maakzel deezes Zamcnftelzels , 't welk onder zijne opmerking viel; gereedlijk kon hij daar uit afleiden, zijne eigen verpligtingen aan, en zijne afhankl'rjkheid van dat Weezen. Diensvolgens zien wij , in de vroegfte berigten, welke tot ons zijn gekoomen, het geheele Menschdom doordrongen van de overtuiging wegens hunne afhankiijlo heid, en van eerbied voor de Godheid, imeekende om haare gunsten befeherming, met gebeden , als mede door plegtigheEe 2 den. De LABlDIS- pen.  436 GODSDIENSTIGE De LABADISTEN. I 1 den en offeranden, zomtijds van menschlijke weezens, ja, zelfvan hunne eerstgeboorcnen ; en alle de voordeelige of fchadelijke lotgevallen , welke hun bejegenden , toefchrijvcnde aan de goedwilligheid of het misnoegen van het hoogfte Weezen, aan 't welk te behaagen hunne naauwstlettende pooging was. 't Is waar, dat de denkbeelden, welke zij doorgaans aangaande de Godheid voedden , onvolmaakt waren, en de wijze, van dezelve te dienen, zeer verdorven: omftandigheden , van welke zeer gemaklijk reden kan gegeeven worden, uit de zwakheid en verkeerdheid der zulken, die den post aanvaardden om hunne godsdienftige begrippen en betragtingen te beftuurcn. Dit niettegenftaande is het onlochenbaar zeker, dat het gros van 't Menschdom, in goeden ernst, doordrongen was van het geloof in het bcftaan eener Godheid, van hunne eigen afhanklijkheid van dezelve, en van de noodzaaklijkheid haarer gunfte en befcherminge. Aan deeze algemeene gezindheid der menfchen moet het gcdceltlijk worden toegefchreeven , dat het Euangelium, bij deszelfs eerfte verkondiging, zo fpoedige sn zo verbaazende voortgangen maakte. Niemand twijfelde, ten dien tijde, aan aet beftaan eener Godheid, of aan 's menbhen afhanklijkheid van dezelve. Elk,' iie deeze voorftellingen erkende, kon, net geringe moeite, overtuigd worden, dat  GESCHIEDENIS. 437 dat de menfchen, uit hoofde van de verdorvenheid, tot welke zij vervallen waren, grootlijks noodig hadden den eenen of anderen Middelaar, het een of ander middel, door 't welk zij konden verlost worden van de zwaarte hunner zonden. En 'c kan ons niet bevreemden, dat de duidelijke leere, verkondigd aan menfchen, hier van overtuigd, dat de zaligheid door christus kan verkreegenworden, met groote blijdfehap van hun wierdt aangenomen. Üiensvolgens zien wij ook , dat het meerengedeelte der menfchen , binnen een kort tijdverloop , in weerwil van alle de affchrikkende omftandigheden, en de gewelddaadigfte vervolgingen der waereldlijke magt, dit Geloof greetig omhelsden en belecden , en in deeze belijdenis ftmdvastig volhardden , niettegenftaande de wanftaltige ongerijmdheden , met welke de Verkondigers van dat Geloof hetzelve overlaadden, en de nog meer wanftaltige en aanftootelijke gedraagingen dcrLeeraaren; tot dat, in laatere jaaren , 't geen als een zegen voor de menfchen behoorde gedijd te hebben , ongelukkig gediend heeft tot hun verderf. In het ftraks gemelde tijdperk, volg. den booze en wellustige menfchen eenen boozen en ivellustigcn wandel; veele fnood» heden en misbruiken wierden dagelijks gepleegd door ondeugende menfchen, door deji verbasterden ftaat van 't Menscbdom Ee 3 voort- De .AISADlS- ri'.N.  438 GODSDIENSTIGE De Ï.ABADJSTfcN. B E- voortgebragt. En nog wierden deeze fnoodheden vermomd, ontkend, of op de eene of andere wijze vergoelijkt, De fnoodaart begon ten laatfte te veinzen , en bekleedde zich met den mantel van eenen huichelaar. Geen mensch droomde 'er van om openlijk te belijden , dat hij Gods beftaan, of zijne eigen afhanklijkheid van, en onderdaanige pügtfchuldigheid aan hem , ontkende. En , indien 'er iemand zo dwaas , of liever zo godloos ware, zulk een begrip te voeden, 't welk, om dit in 't voorbijgaan aan te merken, bij ons twijfelagtig is,'er was geene verzoeking om 'er openlijk voor uit te koomen, omdat 'er geen kans was , dat iemand hem de hand zou bieden in het verdeedigen van zulk een begrip.  GESCHIEDENIS. 439 B E R I G T WEGENS DE GEZINTE DER CHRISTENEN, K O L L E G I A N T E N, O F R II IJ N S B U R G E R S> GENAAMD. Meer dan honderd jaaren geleeden. hebben de Kollegianten zich gevestigd te Rhijnsburg^, een dorp in de nabuurfchap van Leijden, van waar zij hunnen naam ontleend hebben. Tweemaal 'sjaars koomen zij tezamen. In Holland is dit algemeen bekend: want, buiten die tijden, houden zij zelden openbaare Vergaderingen ; en 't verdient niet zeer onze verwondering , dat de uitlanders weinig in ftaat zijn om hunne naamen te weeten. Het volgende berigt , nogthans, moet als echt worden aangenomen , dewijl de Schrijver, van welken het ontleend is5 zegt, verfcheiden jaaren, een voorEe 4 naaa De KOLLEGIANTEN, t  De kollegianten, 440 GODSDIENSTIGE naam lid van hun Genootfchap geweest te zijn (*). Eerst moeten wij aanmerken , dat de zulken grootlijks dvvaalen, die het voor toegeftaan houden , dat de Kollegianten en de Rhijnsburgers de zelfden zijn. Oni deeze zaak in een klaar licht te vertoonen, moeten wij onzen Leezeren herinneren, dat de Kollegianten hunnen naam ontleenen van de wijze, op welke hunne kleine Vergaderingen eerst wierden opgericht. De natuur hunner Godsdienftige Zamenkomften kan niet beter befchreeven worden, dan door dezelve te vergelijken bij de vriendlijke bijeenkomften, welke wij Kollegiën noemen. Ook hebben zij eenige overeenkomst met de Mijstike fchoolen , van welke wij, in ons berigt wegens de Mijstiken, melding gemaakt hebben. Maar wij zullen ze Kollegiën noemen In deeze Kollegiën dan mag ieder mensch fpreeken , welk eenen Godsdienst hij uit» (*) 't Geen wij meer dan eens hebben aangemerkt, geldt ook hier. Het berigt van onzen Schrijver is in allen deele niet naauwkeurig. Maar ons van den beginne hebbende voorgelreld, geene aanmerkingen op den Text te fchrijven, geeven wij het verhaal van den Heere hurd zo als het is, zonder 'sMans misdagen aan te wijzen, welke, in eenen Vreemdeling, hoewel niet vrij fe fpreeken , egter eenigzins verfchoonlijk zijn, De bekende Historie der Kollegianten is in ie« (iers handen.  GESCHIEDENIS. 44r «itwendig bclijde, welk zamenftelzel hij ook toegedaan zij; cn hier toe heeft hij regt, hoe verre ook zijne begrippen van dc gewoone denkwijze afwijken. Doch dit is alleenlijk geoorlofd, op de onderHelling dat hij gelooft, dat de Schriften coor Godlijke Ingeeving zijn gefchrecven : 't zij Geestlijkc of Leek , ieder verklaart eenen Schriftuurtext , welken hij verkiest, en hij mag vrijmoedig voordraagen, al wat hij over den Godsdienst denkt, 't zij in 't algemeen, of met opzigt tot een bijzonderen Aanhang. De vrouwen hebben hier het voorregt niet als bij dc Kwakers; zij moeten zwijgen. En, in de daad, de leden deezer Kollegïén wenden niet voor, iets te doen te hebben met den Geest, of deszelfs opwekkenden aandrang. Wanneer iemand in deeze Kollegiën fpreekt, houdt hij het voor toegeftaan, dat hetgeen hij voortbrengt, de vrugt is van zijne eigen overdenkingen over de gewijde Schriften, of van zijne eigen vernuftige ontdekkingen. Het Kollegie ftaat niet onder éénen , of onder drie of vier Leeraaren, die, inde meeste andere zamenkomften, alleen het woord voeren. Behalven het Kollegie te Rhijnsburg, alwaar het grootfte getal leden vergadert, zijn 'er nog veele andere, hier en daar in de Nederlanden , a's te Amfterdam, Rotterdam, Haarlem, Groningen, Leeuwaarden, en elders. Ten platten lande is hec E e 5 voor- De GlANTUff.  Be EOLLEG JANTEN. 442 GODSDIENSTIGE voornaamfte Kollegie te Zaandam ; en het verdient onze opmerking, dat het beftaat uit leden, welke tot verfcheiden Aanhangen behooren. Want, opdat het onzen Leezeren niet uit het geheugen gaa, moeten wij hun nogmaals herinneren, dat de leden deezerKollegfon het aanmerken als het alleen weezenlijk punt, of fondamenteel Artikel, de godlijke Ingeeving der Schrif. tuure. Zij hebben volkomene vrijheid, de fchriftcn te verklaaren, zo als zij goed< vinden , en zulk een zamenftelzel, als hun meest fmaakt, op dezelve te bouwen. Hunne openbaare Godsdienstöeffening neemt eenen aanvang met het leezen van eenen Pfalm in onrijm, en het zingen van een Vers. Hier op volgt een Gebed, waar naa dc Schriftuurtext, over welken zal gehandeld worden , wordt voorgeleezen. Thans worden de tegenwoordig zijnde Broeders genodigd , gebruik te maaken van de vrijheid, welke in deeze Kollegiën wordt gegeeven, door het voordraagen van tegenwerpingen,het maaken van aanmerkingen , of het doen van vermaaningen en beftraffingen, welke zij geraaden oordeelen. Indien 'er niemand opftaa om te fpreeken, vatten de zulken het woord, die zich vooraf hadden verbonden om een onderwerp tc verhandelen: want, opdat het Kollegie niet fcheide, zonder dat 'er iets gefproken is, hebben zich altoos twee leden vooraf verbonden om iets in 't midden  GESCHIEDENIS. 443 den te brengen. Wanneer deeze hunne Aanfpraak voleindigd hebben , volgt 'er een ftilz wijgen, 't welk eenigen tijd duurt; geduurende hetzelve, mag ieder, daar bij tegenwoordig, zulke aanmerkingen en bedenkingen voordraagen, welke hij dienllig oordeelt. De Godsdienstöeffening wordt beflooten met eene behoorlijke toepasfing en gebed. Van de leden , tot de Vergadering behoorende, wordt geene naamlijst gehouden. En, in de daad, de Kollegiën beftaan uit menfchen van allerlei Gezinten, die op Zondag en Woensdag godsdienftig te zamen vergaderen. Indien het godlijk gezag der Schriftuure erkend worde, mag niemand onder hen een Ketter genaamd worden ; even eens als de Sektarisfen in Engeland, die alleen het gezag der gewijde Schriften erkennen , en , nogthans , in hunne uitleggingen, allen van elkander verfchillen. Deeze Kollegiën namen een begin in den jaare 1619, cn zijn hunnen oorfprong fchuldig aan den geest der Vervolginge, welke toenmaals in Holland woedde, en, gelijk het altijd gaat, veele menfchen tot de 011gcgrondfte buitenfpoorigheden vervoerde. Drie Broeders, van der codde genaamd, allen Arminiaanen, waren de ftigters van deeze Kollegiën. Een van hun was Hoogleeraar in dc Hebreeuwfche taal; de twee andere waren Boeren: zeer bedreever waren zij in de gewijde Schriften, welke zij naarftig beöeffend laadden. Di De liOLLJïGIANTE5T. 1  De UOLLKGIANTEN. 444 GO DSDIENSTIGE De Arminiaanfche leere was toenmaals tot een laagen peil gedaald: deels omdat dezelve veroordeeld was door de Dordrechtfche Sijnode, deels ook om Staatkundige redenen : zo dat, wanneer iemand bevonden wierdt, dier leere te zijn toegedaan , hij behandeld wierdt als een vijand Gods en der Zamenleevinge. Onder bedreiging der zwaarfte ftraffen, wierdt den Arminiaanfche Leeraaren het prediken verbooden. Veelen hunner wierden gebannen, anderen in de gevangenis geworpen. De goederen van veelen wierden in verzekering genomen ; die hunne perfoonen vatteden en aanbragteu, kreegen daarvoor eene belooning, terwijl hunne vrouwen en kinderen onverzorgd wierden gelaaten. Dit alles was het gevolg der wreede handelingen van de Dordrechtfcha Sijnode , welke geen meer regt hadt om uitfpraak te doen over zodanige onderwerpen, als de man in de Maan. Het eerfte der bovengemelde Kollegiën wierdt opgericht te Warmond, een dorp, in 't welk een der Broederen vander codde woonde. Een groot getal Arminiaanen, welke, indien tijd, uit vreeze van in de gevangenis tc zullen geworpen worden , openlijk noch heimelijk konden zamenkoomen,betoonden hunne blijdfehap, eene gelegenheid gevonden te hebben om als Vrienden te kunnen bijeen vergaderen, onder den naam van een gezelfchap, daar te lande zeer gemeen, cn waar in de Gods-  GESCHIEDENIS. 445 Godsdienst nooit onderfteld wOrdt eenig deel te hebben. De hitte der vervolginge een weinig bedaard zijnde , keerden verfcheiden Arminiaanfche Leeraars in hun Vaderland te ru°-, en booden hunnen dienst aan als Leeraars; doch van der codde gaf hun tot antwoord, dat hunne inftelling ingericht zijnde naar het voorfchrift van den H. paulus, geene Leeraars in dezelve te pas kwamen. Wel haast wierdt dit Kollegie overgebragt na Rhijnsburg, alwaar het in getal van leden merkelijk aangroeide ; de beroemdfte Arminiaanfche Leeraars voegden zich bij hetzelve. Dit voorbeeld wierdt gevolgd op verfcheiden plaatzen in Holland, alwaar insgelijks Kollegiën wierden opgericht, welke in 't eerst dikmaals, door de waereldlijke magt, geftoord, doch naderhand geduld wierden. Dit is het naauwkeurigst berigt, welk wij, wegens deeze Kollegiën, hebben kunnen vervaardigen; niettegenftaande zommigen beweeren , dat zij van vroegere herkomfte zijn, hoewel opgericht volgens het zelfde ontwerp, befhmrd volgens de zelfde regels, en gebouwd op de zelfde uitdrukkingen van Apostel paulus. Dit gcfchii kan beflist worden, door toe tc ftaan , dat deeze Kollegiën beftonden uil Doopsgezinden,- en eenige andere Sekta risfen, en dat, over 't geheel genomen zodanige bijeenkomften kunnen gehou dei De kolle- GIANTENa »  De KOLLEGIANTEN, I 1 \ 446 GODSDIENSTIGE den worden , geduurende de Vervolgingen, gelijk tog altoos het geval geweest is , en , waarfchijnlijk, ten allen tijde zijn zal. Aan Holland, ondertusfehen, waren deeze Kollegiën niet bepaald. Grind al, Aardsbisfchop van Canterburij, onder de Regecring van Koninginne elizaiieth, moedigde dezelve kragtdaadig aan. Bij wijze van uitweidinge, zullen wij hier van het een en ander aantekenen.. De gewoone tijd hunner zamenkomften , was, eens , zomtijds tweemaal in de maand. Geene anderen dan Kerkdijken mogten in dezelve fpreeken. De onderwerpen , en de perfoonen , die over dezelve zouden handelen, wierden vooraf bepaald. De jongfte deezer Leeraaren opende de Vergadering; op hem volgden andere, naar gelange van hunnen ouderdom; zo dat de oudftc laatst predikte, cn hetgeen de voorgaanden gezegd hadden, kortlijk zamentrok; hij prees hetgeen lof verdiende, en berispte de mis Hagen met zagtmoedigheid. Het beloop hunner Redevoeringen was, len voorgeftelden Schriftuurtext te vergelijken met andere Texten; deszelfs waaren en echten zin te bepaalen, overeenkomftig met het oogmerk der gewijde Schrijvers; de naauwkeurigc bevestiging Ier woorden; de verfchillende Overzet;ingen;de gevolgen daar uit voortvloeicnie; en te wederleggen dc valfthc uitleg-  GESCHIEDENIS. 447 ginge der Ketters en vcrdraaijcnde Lceraaren, die de mcening der gewijde Schriften verkeeren in zulk eenen zin, als zij geraaden oordeelen. Doch laat ons wederkeeren tot de Nederlanafche Kollegiën. Zij wierden begreepen onder de algemeene Verdraagzaamheid , in zo verre, dat, in de jaaren 1677 en 1680,de meeste Kollegiën in Holland zeer milde giften toebragtcn tot het verrijken en begiftigen van het Kollegie, dc Oranjeappel genaamd, te Amfterdam, 't welk insgelijks is aangeleid tot een Weeshuis, niet alleen tot onderhoud van kinderen van hunne eigen leden, maar ook van andere Gezinten. Het zelfde is gefchied op andere plaatzen in Holland. Een prijswaardig uitwerkzel van die mcnschlievende gefteldheid, welke invloed behoorde te hebben op de menfchen, in weerwil van alle de gefchillen over den Godsdienst. Wat aangaat dc Rhijnsburgcrs, zij beffcaan uit menfchen van veelerhande verfchillende begrippen, die, gelijk weleer de Jooden te Jeruzalem , uit onderfcheidene gewesten te Rhijnsburg vergaderenZij koomen niet meer dan tweemaal in 't jaar bijeen, te wceten op Pinxter, en op den laatften Zondag van Oogstmaand, ter onderhoudinge van 's Heeren Avondmaal. Alwie een regelmaatig lecvensgedrag leidt, overeenkomftig met de voorfchriften der Schriftuure, mag hier worden toegelaaten, hoe- Dg CIANTEH.  KOLLE- Gl.UVIEN. 448 GODSDIENSTIGE hoedanige begrippen hij voor 't overige; ook voede, zelf omtrent de natuur en het oogmerk van 't Heilig Avondmaal. Den jongften avond vóór de bediening van het Bondteken moeten zij befteeden in zelfbeproeving, en het doorzoeken van hunne harten en wandel. Twee Redevoeringen worden 'er vooraf gedaan : de eene over het H. Avondmaal in 't algemeen; en de andere over den dood van Christus in 't bijzonder. Wijders ontvouwen zij de reden, welke zij hebben, om in dat dorp bijeen te vergaderen , naarrflijk om zich te vereenigen als Christenen en als Broeders, zonder aanzien van Gezinten, zonder zich te verklaaren, zommigen voor paulus,anderen voor apollos: even gelijk de Jooden hunne openbaare zamenkomften in den Tempel hielden , zonder zich te bemoeien met de gefchillen tusfehen de Pharizeeuwen en de Sudduceeuwen. Zij betreuren de onheilen, welke uit de Scheuringen ontftaan. „ Is „ 't niet veel beter , zeggen ze, eenen „ iegelijk Christen toe te laaten , die de „ Schriften gelooft , en tragt te leeven volgens derzelver voorfchriften, naar ,, de Wet van ciiRrsrus? Wij nodigen ,, daarom hen allen om met ons gemeen- fchap te onderhouden , zonder in aan„ merking te neemen de haatclijkc benaa„ mingen, met welke zij gebrandmerkt „ worden,en zonder in onze zielen eeni- ge plaats te geeven aan dien galle der » bit-  GESCHIEDENIS. 449 3, bitterheid, welke de meeste menfchen 3, aanmerken als een bewijs van hunnen „ ijver voorde leere van chkistus." Deeze cn foortgeüjke redenen voleindigd zijnde, bedienen en gebruiken zij het Avondmaal, op de zelfde wijze als de Kaivinisten. De aalmoezen , onder de Geloovigen verzameld , worden gefteld in de handen van den Schout van het dorp, die een getuigfehrift van den ontvangst geeft, en de gaaven vervolgens onder de arme ingezeetenen van Rhijnsburg uitdeelt. Even eens als onder de Kaivinisten gebruikelijk is, wordt deeze plegtigheid beflooten met eene Dank-Prcdikaatfie. Den volgenden morgen neemen zij affcheid van elkander , met wederzijdfche vermaaningen tot ftandvastigheid in den waaren Godsdienst en de getrouwe Vreeze Gods. Allen mogen fpreeken, leeren en het Avondmaal bedienen;nogthans wordt de bediening veelal waargenomen door mannen , die vooraf daar toe benoemd zijn en zich behoorlijk hebben voor-s bereid. Nevens het Heilig Avondmaal, is de eenige merkwaardige plegtigheid , welke door hen onderhouden wordt, de Doop, Een van hunne eigen leden geeft daar van het volgende berigt. De aankoomeling doet in 't openbaar zijne Geloofsbelijdenis op Saterdag morgen , in tegenwoor digheid van eene vergadering van men fchen, welke ten dien oogmerke zamen VII. deel* Ff koomt De KOLLEGIANTEN .  De KOLLEGIANTEN, 450 GODSDIENSTIGE koomt. 'Er wordt eene redevoering uitgefproken, over de natuur en voortreffelijkheid van den Doop. De Leeraar en de aankoomeling begeeven zich te zatnen na een Doopvont agter het huis, aan de Gezinte behoorende , 'twelk, bij zommige gelegenheden, gebruikt wordt als een intrek voor de Reizigers, die geen geld hebben om hunne verteering in eene Herberg te bekostigen. In die Vont wordt de aankoomeling gedoopt door onderdompeling : indien hij een mansperfoon zij, is hij gekleed in een wambuis en broek; indien eene vrouw, in een borstrok en rokken, met lood onder aan dezelve, eerbaarheidshal ven. De Leeraar, in het zelfde gewaat als de mannen uitgedoscht,daalt insgelijks neder in het water, cn dompelt de aankoomelingen, onder het uitfpreeken van het formulier, bij de meeste Christenen gebruikelijk. Dit verrigt zijnde , trekken zij hunne gewoone klederen aan,keeren weder in de Vergadering , en hooren eene vermaaning tot volhandigheid in de gehoorzaamheid aan de geboden van christus. 'Er wordt een Pfalm gezongen, en alles met een Gebed beflooten. Deeze zijn de meest opmerkenswaardige gewoonten, welke, door de Kollegianten of Rhijnsburgers, in Holland onderhouden worden. Zommigen verzekeren dat de leden deezer Gezinte aanmerkelijk -re. dund zijn; dit is alleenlijk ten aanzien van het   AFBEELDING "VAN DEN DOïj    GESCHIEDENIS. 4$t het uitwendige ; want alle onze hedendaagfche Sektarisfen hebben geleerd beter dan hunne Voorzaaten te veinzen , en dat deeze vermomming zommigen overgeloovig maakt ; doch godsdienftig gezinde menfchen vleien zich met de hoop, dat Ketterij en Vrijgeesterij grond verliezen. Waarfchijnlijk hebben de zulken de waarheid meest op hunne zijde, die meenen, dat de Godsdienst van den mammon, boven alle de andere, de overhand verkrijgt. Nog* thans moeten wij ons oordeel opfchorten, en wenfehen dat Gods genade aan alle menfchen moge gegeeven worden. Dit behoorde te zijn de godvrugtige wensch van eiken Christen, die de zaligheid van *t mcnschlijk geflagt wenscht, zonder zijnen tijd te fpillen in hairklooverijen, welke nimmer tot ftigting kunnen dienen, 't Is wat anders, over den Godsdienst te fpreeken, wat anders , zijne voorfchriften in oprechtheid gehoorzaamen. Laat dit gevoelen in ons zijn, 't welk ook in jezus christus was, en laaten wij zijne naavolgers zijn als geliefde kinderen. Ff .3 B E* Dé kOlle- ClANTE»*  452 GODSDIENSTIGE De POOI.SC HE BROEDERS. BERIGT wegens de POOLSCHE BROEDERS. De zogenaamde Poolfche Broeders zijn eene foort van Unitarïsfen ,• ten aanzien van andere punten hunner Leerftellingen , mogen zij onder de Sociniaa* n-en geplaatst worden: want, onder alle andere Aanhangen , hebben zij met deeze de meeste overeenkomst. Poolfche Broeders worden zij genaamd, omdat zij bunnen oorfprong genomen hebben in Poolen , hoewel zij tegenwoordig Kerken hebben in verfcheiden gewesten van Europa. Zij beweeren, dat de leere derDrieëenheid Gods Eenheid vernietigt , als mede de enkelvoudigheid van het Opperfte Weezen. Zij voegen 'er nevens, dat indien 'er drie perfoonen zijn, 'er ook driehonderd zijn kunnen ; 't welk ten gevolge heeft, dat 'er een volledig zamenftelzel van Veelgoderije wordt ingevoerd. Daarenboven houden zij ftaandc, dat de Schriftuurtexten, welke aangevoerd worden , ter verdeediginge van de Drieëenheid, in een anderen zin moeten verftaan worden. Wanneer, bij voorbeeld Christus zegt: Ik en de Vader zijn één, vatten zij  GESCHIEDENIS. 453 zij deeze betuiging op , als betekenende niets anders, dan dat zij, in het ontwerp van 's menfchen Verlosünge , één oogmerk bedoelden. Wat aangaat de Menschwording van christus en zijne twee Natuuren; zij gelooven dat deeze leere nutteloos is voor het Menschdom, en houden ftaande, dat zij uit de Schriftuure niet kan beweezen worden. Want , zeggen ze , ware het geloof in de Verborgenheid der Menschwordinge noodzaaklijk , ter verkrijginge van de eeuwige zaligheid, de Bijbel zou dezelve zo klaar en duidelijk geopenbaard hebben ,als de andere waarheden, van welke wij verpligt zijn openbaare belijdenis te doen. Doch wij moeten niet te lang blijven ftilftaan op zo gevaarlijke Godslasteringen. Zij beweeren , dat God vooraf niet weet,wat den menfchen zal wedervaaren , en dat de oorzaak der Vóórverordinecringe moet gezogt worden, niet in God, maar in den mensch. Het lichaam van christus was fterflijk, en het, uit deezen hoofde, noodzaaklijk, dat hij den dood onderging, in zamenvoeging met alle andere menfchen: want, even gelijk dc Ariaanen en Sociniaanen , willen zij zijne Godheid niet erkennen. In de Inleiding tot hunne Kerkelijke Tucht, geeven zij eene bepaaling van den Christlijken Godsdienst. Het is, zegFf 3 , ge« De POOLSCHK broeders.  454 GODSDIENSTIGE De poolsch; Broeders. gen ze, een redelijke dienst; God, een e redelijk weezen zijnde, kan nieteifchen, dat hem iet onredelijks of ongegronds worde toegebragt door jezus christus; zijnde 'er geen anderen naam, door welken de menfchen moeten zalig worden, In den Geest moeten zij uitfluiten alle plegtigheden , en in waarheid verwerpen de Vóórfchaduwingen en Zinnebeelden der Mozaïfche Wet , in de hoop op een onfterflijk leeven ; dewijl zulk een Eerdienst ons moet doordringen van eene vlijtige pooginge tot vertrouwen in Gods goedheid,en verwagting van de onfterfhjkheid, uit aanmerking van onze getrouwe bewilliging tot dezelve. Maar, ten deezen einde, worden twee zaaken vereischt: de eerfte is , geene andere leere te erkennen, dan die des Euan* geliums, en geenen anderen Leeraar, behalven christus, aan te neemen; —de tweede zaak is, geen gebouw te ftigten, dan op het fondament van den Christlijken Godsdienst ; dat wil zeggen , de waare leere van christus, die is, en behoort te zijn, het onderwerp voor allen , welke hem belijden. Christus ten hemel gevaaren zijnde , is het nood» zaaklijk geworden, dat, geduurende zijne afweezigheid,deeze leere gehandhaafd, en de geloovigen beftuurd worden door verftandige , godvrugtige en geleerde mannen, die, egter, geene meesters, vaders » of Prinsfen der Kerke zijn zouden« wanc  GESCHIEDENIS. 455 want 'er is niet meer dan één Vader en Opperheer, naamelijk God, en één Meester, naamelijk christus; maar zij bewaaren het onderpand des Geloofs , en geeven het over aan anderen, zoals zij het ontvangen hebben. De Geloovigen zijn niet van hun, maar van ciiRisrus afhanklijk ; zij gehoorzaamen niet hun, maar christus. Zij moeten zich niet \Terheffen boven anderen ; ook moeten de geloovigen den eenen niet boven den anderen waardeeren, uit een beginzel van vooroordeel of blinde opvattinge , ten voordeele van deezen of geenen bijzonderen perfoon, tot hoon en nadeel voor eenen anderen. Dusdanig eene handelwijze zou de heilloozc aanleiding zijn tot eerzucht in de Kerk. Gehoorzaamt de zulken , die over u gefield zijn, dat wil zeggen, betoont hun den verfchuldigden eerbied, als zijnde de uitdeelers van de waarheid. Onderwerpt u aan deeze zelfde leere, welke zij prediken, als zijnde de leere van christus. In één woord, de Kerk is eene Monarchie, en christus is haar eenige Monarch. Een hunner Schrijvcren verdeelt de geheele Kerk in zes onderfcheidene deelen ; vier van dezelve moeten zorge draagen voor de Kerkelijke Staatkunde; deeze zijn: I. Patroonen , of Befchermers der Kerke. F f 4 II. De I'OOLSCHE BK 012DEUS.  455 GODSDIENSTIGE De POOLSCH~E BROR- PERS. II. Herders, of Leeraars. III. Ouderlingen. IV. Diakenen. De eerst- en laatstgemelde moeten zorge draagen voor dc lichaamelij ;.;e behoeften; de Herders en Ouderlingen voor de Geestlijke aangelegenheden. Den naam van Patroonen, ofBefchermers, zullen wij geeven aan die geenen, die Kerken bouwen, of dezelve in eene voegzaame orde en toeftand houden, op hunne eige kosten ; 't zij dan dat zij eerfte ftigters zijn , of het werk , door andere begonnen, voortzetten. De zulken insgelijks, die een behoorlijk beftaan verzorgen aan de Leeraars cn Ouderlingen, of liefdegaven verzamelen ten dienfte der armen, tot eene bijzondere Kerk behoorende, worden als Voorftandcrs of Handhaavers der Kerke aangemerkt. Wij verfoeien, zeggen ze, de Regeeringloosheid, als den wortel van groote onheilen ; maar wij gedoogen ook niet, dat iemand zich aanmaatige het Opperfte gezag , 't welk christus alleen toebehoort. De Befchermers en Leeraars moeten, of behooren,elkander de hand te bieden, en over en weder infchikkelijkheid betooTien, en allen eenpaariglijk zamenftemmen , met verëenigde poogingen , ter voortplantinge van Gods eere en heerlijkheid, in de zaak van den Godsdienst. De  GESCHIEDENIS. 457 De Herders zijn de dienstknegten van christus, en uitdcelers van Godis verborgenheden. Zij liaan aan het roer van het Kerkelijk Gemeenebest, cn waaken voor de veiligheid der Kerke, in zamenvoeging met de Ouderlingen, en de overige leden van het Konfistorie. Alle de Leeraars zijn gelijk aan elkander; hun ouderdom cn arbeid moge hoogagting cn eerbied wekken; doch zij geeven hun geen eigendunkelijk gezag. De jongftcn moeten eerbied betooncn aan de zulken, die in jaaren zijn gevorderd; doch deeze mogen 'daar uit gecne aanleiding neemen om zich hoogmoediglijk te gedraagen tegen hunne jonger Broeders. Ouderdom en ondervinding moeten van eenig gewigt zijn, wanneer zij de belangen der Kerke bevorderen; maar de raad der jongftcn moet niet veragt worden, wanneer, met algemeene toeftemming , hunne raadgeevingen bevonden worden voordeelig te zijn voor en ovcreenftemmende met den toeftand der Broederen. Zodanig is het berigt , welk de Poolfche Broeders wegens zich zelve geeven; en indien hunne leerftellingen beantwoordden aan hunne Kerkelijke Tucht, zouden wij weinige reden hebben om 'er iets tegen in tc brengen. Maar wanneer wij den naam van christus zo dikmaals hooren noemen , in eerbiedige bewoordingen, door die zelfde menfchen, welke fpotten met zijn Middelaars-Ampt, en Ff 5 alle De pooLscirs BROEDERS, :  De TOOLSCHE BROEDERS. 458 GODSDIENSTIGE alle zijne heerlijkheden veragten,dan vinden wij ons genoopt, om met den Pfalmist te zeggen: Alle menfchen zijn leugenaars. Hunne Ouderlingen worden befchreeven, als mannen van bekende vroomheid en uitgeftrckte ondervindinge, hebbende gezamentlijk volle magt om de Kerk te beftuuren. Geen ouderdom of rijkdommen , maar deugd en bekwaamheden, worden in de verkiezing van dezelve in aanmerking genomen. Bekend zijn de dicnstverrigtingen der Diakenen: zij zijn de Schatbewaarders van hunne bijzondere Kerken , en moeten naauwkeurige rekenfchap doen van 'tgeen zij ontvangen , tot onderhoud van Weduwen, Weezen en andere noodlijdenden. Zodanig zijn de amptsbezigheden der vier Klasfen van menfchen, die het bewind over hunne Kerken hebben. De verkiezing of bevestiging van de Leeraars rust op de Sijnode of Vergadering, die in den naam der Kerke zamenkoomt, met oogmerk om de afgevaardigden tot deeze gewigtige gelegenheid te onderzoeken. Op de zelfde wijze worden de Ouderlingen en Diakenen verkoozen. Een geregeld leevensgedrag en een gezond oordeel, zijn de voornaamfte hoedanigheden, welke, met ter zijde ffelling van geleerdheid , in de Ouderlingen vcreischt worden. Hunne godsvrugt is eene stilzwijgende vcroordeeling van de ondeugd,  GESCHIEDENIS. 459 deugd, en verhindert haaren voortgang. Een gezond verftand is hun dienftig ia het geeven van goeden raad, en het bijleggen van gefchillen, Zonder geleerd, heid kunnen insgelijks de Diakenen hunnen pligt betragten, Een gezond verftand en een goed Geweeten, nevens eene beproefde getrouwheid, zijn de alleen noodige vereischten tot die bediening. Wanneer eenen Leeraar een beroep is opgedraagen, gefchiedt zijne Ordening of Bevestiging, op de volgende wijze. 't Zij deeze plegtigheid verrigt worde in eene algemeene zamenkomst der Geloovigen, of afzonderlijk en in eene kleine Vergadering, 'er moeten Pfalmen gezongen , Gebeden gedaan en eene Leerrede worden uitgefproken , even gelijk in den Zondags-dienst. De plegtigheid wordt begonnen met Pfalmen en Gebeden. Door eene opwekkende vermaaning worden dc Geloovigen tot de plegtige verrigting voorbereid. De Leerrede handelt altoos over de pligten der Leeraars. Vervolgens ftaan drie Leeraars op van hunne zitplaatzen; zij treeden toe tot den Leeraar, die bevestigd zal worden , en thans op zijne knieën ligt. Zij leggen hem de handen op het hoofd, en houden dezelve aldaar, zo lang het gebed duurt. Deeze gebeden geëindigd zijnde , den Leeraar, die bevestigd zal worden , nog al op zijne knieën leggende, verzoekt een der drje Leeraaren de Geloovigen om voor hem De pooLscmt BROEDERS.  De POOI.SCHI BROEDERS. 460 GODSDIENSTIGE hem te bidden. Allen vallen hierop op de knieën,en de plegtige verrigting wordt beflooten met het zingen van eenPfalm, op de gelegenheid flaande. De Leerrede behelst de wederzijdfche pligten der Leeraaren en Ouderlingen, nevens de zulken, die tusfehen hen en de kudde plaats hebben ; de Eenigheid, welke onder hen behoort gevonden te worden, welke geene blinde of flaaffche gehoorzaamheid is: beftuurende de Herders, als Vaders, met lijdzaamheid ; dat zij het belang en den welvaart der Kerke waardeeren boven alle andere bedenkingen; dienende der Kerke met blijdfehap en vrijwillig , niet als huurlingen of loontrekkende dienaars, maar geevende een goed voorbeeld, met oogmerk om kragt te geeven aan hunne leeringen , en vermijdende de hand te hebben in tijdlijke zaaken en waereldlijke aangelegenheden, uit vreeze dat hunne meer wcezenlijke pligten daar door zullen verwaarloosd worden. De Herderlijke bedieningen beftaan in het prediken, het bedienen derSakramenten, het bezoeken der Kranken , het verraaanen en bidden voor de Geloovigen. Prediken is een der voornaamfte deelen van hunne Kerkelijke Tucht. Gebeden en ETalmen, die gedaan en gezongen worien vóór en naa de Leerrede, doen hunie gemoederen klimmen tot het hoogfte :oppunt van Godsdienltigheid, en ontftee•;cn in hunne gemoederen eenen gloed van hei-  GESCHIEDENIS. 46r heilig ijvervuur. De onderrichtingen moeten zijn: Vooreerst, zonder eenige vertooning van geleerdheid, dienende geheellijk tot ftigtinge. Ten tweede, zonder gefchilftukken, en in dezelve niets vermeld wordende, dan 't geen noodig is ter zaligheid. Ten derde , zonder welfpreekendheid, of eenige bloemrijke optooizels van voordragt, of eenige keuze van ficrlijke uitdrukkingen. Ten vier de,, zonder verwarring, klaar en regelmaatig, de bewijsredenen afdoende , de zondaars nadrukkelijk tot bekeering noopende. Ten vijfde, en eindelijk, zonder veel uitweiden over bijzondere bekende waarheden. Alle hunne denkbeelden over godlijke zaaken zijn zeer los en vleeschlijk; en van hun mag met regt gezegd worden, dat zij niet meer dan het uitwendige, of de gedaante, van den Godsdienst hebben. Gelijk zij allerlei verborgenheden in den Godsdienst ontkennen , dus maaken zij zeer weinig gebruik van den Bijbel, dan alleen om hun doelwit te bereiken. Klaar en eenvoudig zijn ze in de onderhouding van het Heilig Avondmaal. Zij zitten rondom eene tafel, met een wit kleed overdekt; op de tafel ftaat brood, in kleine ftukjes gefneeden, en een ledige Beker, in welken dc Diaken een weinig wijn De POOLSCHK BROEDERS,  De POOLSCHE BKOë- 1 i ( 1 1 1 ( 1 c d r F I I 5! J1 c k ei C! W 462 GODSDIENSTIGE wijn fchenkt. Dit alles is welvoeglijk hcidshalve overdekt, tot op den tijd der bedieninge. De Leeraar ftaat voor de tafel, en naa de overige gewijde tekens te hebben toegédiend, gebruikt hij ze zelve, zittende. Vermaaningen, Gebeden en Pfalmen verzeilen deeze plegtigheid , die met eenen ilgemccnen zegenwensen wordt befloo. :en. Zij verwerpen den Kinderdoop ; nienand mag onder hen met dat Bondteken jediend worden, voor en aleer hij belijlenis van zijn geloof gedaan hebbe. Wanïeerzij, ten dien einde, zamenkoomen, verklaart de Leeraar de uitwerkzels, voorreffelijkheid en waardigheid des Doopsr loet eene opwekkende aanfpraak aan de )oopelingen , en bidt dat God hen wil oopen met zijnen i feiligen Geest. Alle e aanfehouwers, daar bij tegenwoordig, imen gezegd hebbende, daalt de Leeraar . eder in het water, en nevens hem de erfoonen , die gedoopt zullen worden. )eeze hier op geknield zijnde , zegt de .eeraar: „Ik doope u met water, jn den naam des Vaders , en des Zoons , en des Heiligen Geests; de Heere jezus doope u met zijnen Heiligen Geest! " nder het fpreeken van deeze woorden, gt hij zijne eene hand op het hoofd, 1 de andere onder den kin des Doopelings, 1 dompelt hem. Vervolgens uit het ater geklommen zijnde , wordt 'er een Pfalm  GESCHIEDENIS. 463 Pfalm gezongen, en de plegtigheid met een Gebed beflooten. Bij de Begraafenisfen der Poolfche Broederen , worden de volgende plegtigheden in agt,genomen. De bloedverwanten des overleedenen hebben het in hunne keuze, het Lijk op een Kerkhof of elders te doen begraaven : dit befchouwen zij als eene onverfchillige zaak. Het Lijk in eene Kist geleid zijnde, ftaat terftond binnen de deur van het huis, of in een binnenvertrek, tot op den dag der begraavinge. Thans heft de Leeraar eenen Pfalm aan, en wordt verzeld van de geloovigen , daar bij tegenwoordig. Vervolgens doet hij eene Leerrede, om de naastbeftaanden te vertroosten over hun verlies, en hen te vermaanen , gedagtig te zijn aan de onzekerheid en kortftondigheid des menschlijken leevens. Hier op volgt een gebed, doch niet voor den overleedene : want nooit bidden zij voor de afgeftorvenen. Naa dit alles treedt de Vergadering na buiten ; en de Leeraar, ftaande aan de deur, neemt affcheid van de Gemeente , in den naam des overleedenen. Voor dat het Lijk wordt nedergelaaten in de aarde , wordt 'er eene tweede aanfpraak gedaan , verzeld van eene korte Lofrede op de deugden des. geftorvenen ; doorgaans is dit een ftaaltje van walglijke vleijerije. De plegtigheid wordt beflooten met eeten en drinken. Rijklijk wordt 'er wijn gefchonken aan de De POOLSCHB BROEDERS.  De P-OOLSCHE li ROEDER 5. 4rf4GODSDIENSTIGS de geenen, die de LijkMaatfie met hunne) tegenwoordigheid vereeren, om de droefheid te maatigen ; gelijk weleer onder veele oude Natiën, dus is dit nog heden in gebruik, in de Noordlijke gewesten. Uit hetgeen wij, tot bier toe , wegens de Poolfche Broeders, hebben aangemerkt, blijkt het duidelijk , dat zij een mengelmoes van Ariaanerij en Sociniaanerij zijn. Het lijdt geen twijfel, of zij zijn van geVoelen , dat zij Gode een aangenaamen dienst bewijzen, door het uitvinden van een nieuw ontwerp van Godsdienst; en aan ^ccn minder twijfel is het onderhe'vig,&of zij met dc alleruiterfte veragting nederzien op de zodanigen, die in gevoe* lens van hun verfchillen. Op het gezaghebbend woord onzes Zaligmaakers mogen wij Maande houden, dat veelen tot heni zullen zeggen, Heere, Heere, hebben wij niet in uwen naam Duivelen uitgeworpen, en in uwen naam veele kragten gedaan, en dat hij hun zal aanzeggen : Caat weg vanmij, ik heb ü nooit gekend,gij werkers van ongeregtigheid. Gelukkig ware het menschdom , indien het meer agt gave op den geesten de kragt, dan op de uitwendigheden van den Godsdienst. Maar de menschlijke Natuur is altoos de zelfde geweest, en zal, tot aan het einde, de zelfde blijven. ^ Met de volgende aanmerking zullen wij deeze Afdeeling befluiten , welke wij. dikmaals hebben hooren maaken: naamelijk,  GESCHIEDENIS. 465 lijk , dat de menigvuldige Aanhangen, welke wij allerwcge ontmoeten , die allen den Christlijkcn Godsdienst belijden, cn, nogthans, allen, in deeze of geene ftuk ken , de aangelegenfte Geloofsartikelen betreffende, van elkander verfchillen,een bewijs zijn van deszelfs waarheid. Ware 'er geene echte munt in de wacreld, 'er zou geene valfche munt zijn ; en ware de Christlijke Godsdienst geene godlijke inftelling , wij zouden niet gevonden hebben zo veele menfchen, door beweegreden van eigenbelang of hoogmoed gedreevcn, nieuwe naabootzingen van het echte origineel uitventende. VII. DEEL' GE- De POOLSCUE BROEDERS.  466 GODSDIENSTIGE De DEÏSTEN. ! GESCHIEDENIS DER D E ï 8 T £ ft. Door de Deïsten moeten verftaan worden zulke menfchen, die in het beftaan van God gelooven, maar alle bovennatuurlijke Openbaaringen ontkennen. Uit tweederlei oogpunt zullen wij hen befchouwen: Vooreerst, ten opzigt van. hunne grondbeginzels in 't algemeen; — ten tweede, met opzigt tot hunnen tegenwoordigen ftaat in Europa. Het gros der menfchen erkent geen onderfcheid tusfehen Deïsten en Atheïsten. Nogthans verfchillcn zij wijd en breed; om niet te zeggen,- dat het bezwaarlijk, ja zelf naast aan de onmogelijkheid is, dat 'er vveezenlijke Atheïsten (Godverzaakers) zijn kunnen. Het beftaan van een Opperst Weezen is zo klaarblijkelijk betoogd, de onderfcheidende kenmerken tusfehen goed en kWaad , en derzelven gevolgen zijn zo diep gegraveerd in het geweetcrï van eenen iegelijk mensch , dat zij het denkbeeld van eenen God niet geheel kunnen wegwerpen. Diens volgens verneemen wij , dat de onbefchaafdfte en barbaarschfte Natiën altoos gevoed hebben senig geloof in eene Godheid, en niet als  ÖESCHIEÜENIS. 45? als Atheïsten kunnen worden aangezien. Het zelfde moet worden aangemerkt wegens de Chineezen , de bevvooners van Japan, en alle Afgödifche volken. Want hoewel teRtullianus met waarheid zegge , dat 'er geen God is, indien Hij niet éénigiX], volgt het, egter, niet, dat zij allen , die meer dan éënen God dienen , van oordeel zijn, dat 'er geen God is. De Atheïsterlj, of Godverlochening* is, derhalven, een harsfenbeeld; maar dit is het geval niet van de Deïsterij. Het beftaan van eenen God te erkennen, hem te dienenj en, nogthans, uit Staatkunde , te omhelzen den Godsdienst, die meest in de mode is, en door de Regeering des Lands begunftigd wordt, is zo natuurlijk ftroökende met de algemeene neiging van het Menschdom, als te leeven onder die Regeering , zo lang onze Zaaken het vereifchen j of onze neigingen Ons daar toe doen overhellen. Wat aangaat de zulken , indien 'er de zodanigen zijn, wier grondbeginzels vefderflijk zijn voor de algemeene zamenleeving, deeze mogen geoordeeld worden, de paaien der Deïsterij te ovérfchreeden. Maar zij handelen niet in goeden ernst in hunne wettelooze ontwerpen, welke, indien zij gelukkig Haagden , zo wel hun eigen verderf, als dat van het overige gedeelte des Menschdoms zouden bewerken ; of liever, zij handelen tegen hun eigen beter Gg a wea- Dé Dtl'STEW.  De DEÏSTEN. i 1 1 468 GODSDIENSTIGE weeten, met oogmerk om den ijdelen naam van onzinnig vernuft weg te draagen. Van den anderen kant, worden, zo in de burgerlijke als kerkelijke Maatfchappij, veelen met Deïsterij betigt, die in geenen deele aan dezelve fchuldig ftaan; en hoe meer deezen klaagen over zulk eene behandeling, hoe meer hunne tegenbetuigingen dienen om het vooroordeel, tegen hen opgevat, te verfterken. Aldus wordt eene onverfchilligheid omtrent de verfchillende gevoelens, welke het Christendom verdeelen , eene te uitgebreide verdraagzaamheid van Aanhangen en Gezintcn van verfchillende begrippen, Doopsgezinden , Sociniaanen , Remonftranten , enz. Zelf eene te groote vrijmoedigheid in het beftraffen van de gebreken der Kerkelijken, en de kibbelaarijen der Schooien, wordt aangemerkt als de ergfte foort van Deïsterij , door vuurige ijveraars of overnaauwgezette Christenen. Doch de Gezinte, van welke wij thans 2en berigt geeven , is eene gemengde Deïsterij, gelijk blijkbaar is uit hun» ie leerftellingen. De ftigters van dezelve waren pontianus van hatrem , en nog een ander Nederlander, voutelaar genaamd. Men wil, dat :ij eenige van hunne eigen denkbeelden roegden bij het zamenftelzel van spimoa, en het geheel doorfpekten meteenigs  GESCHIEDENIS. 469 ge geheimzinnige begrippen der Piëtisten. Deeze Gezinte van Hattemisten houdt nog godsdienftige Vergaderingen , doch met zo veel geheimhouding, dat niemand in dezelve wordt toegelaaten , ten zij hij onwedcrfpreekelijke bewijzen kan vertoonen, dat hij een vertrouwd lid van hun Genootfchap is. Deeze voorzorge is noodzaaklijk, om daar door te ontgaan de zwaare ftraffen, welke hun gedreigd worden , volgens een Plakaat der Heeren Staaten van Holland cn Westfriesland, behelzende, dat zij gebannen, of in de gevangenis geworpen , en ftrengelijk zullen geftraft worden , als vijanden der deugd" en van den Godlijken Eerdienst, en als verftoorders der algemeene rust; dat hunne Boeken verbooden, en de Schrijvers, Drukkers en Uitgeevers zullen behandeld worden, gelijk bevolen wordt in het Plakaat raakende de Spinojlsterij. Wegens den beruchten baruch of benedictus spinosa, kan de weetgraage Leezer een volledig berigt vinden, in het Woordenboek van baijee; waar bij wij mogen voegen zijne Leevensbefchrijving,uitgeeven door maximilianus lukas, een zijner naavolgeren. Hij wierdt gebooren te Amfterdam, en was de Zoon van eenen Portugeefchen Jood. Zijne ftoute uitleggingen van de Schriftuur waren oorzaak,dat hij in den Ban gedaan, en uit de Sijnagoge wierdt geworpen. Om de vervolgingen der Jooden te ontgaan, Gg 3 naa De DEÏSTEN.  De DEÏSTEN, 470 GODSDIENSTIGE naa dat zij zijne uitbanning bewerkt hadden , begaf hij zich mee der woon na Rhijnsburg, van daar na Voorburg, en eindelijk na 's Gravenhage, alwaar hij zijne dagen eindigde. Luk as prijst hooglijk zijn zedelijk gedrag, zijne vergeeving van ongelijken, uitwendige reinheid en belangeloosheid. In gevolge van een gefprek , 't welk luk as verhaalt met hem gehouden te hebben, fchijnt hij van gevoelen geweest te zijn, dat God een lichaam heeft, en dat 'er geene louter geestlijke zelfftandigheden zijn. PoNTIANUS VAN IIATTEM hadt, in Zeeland, het Leeraarampt bekleed. In de vogtige lucht dier Provincie hadt hij het zamenftelzel uitgedagt , naderhand in 't licht gegeeven door zijnen Leerling woutelaar, een in wooner van Amfterdam, alwaar hij, onder het doen van eene Lhinenneeringe, zijne leere verfpreidde. In de heimelijke zamenkomften , welke hij aldaar hieldt , onderbindt hij zijne toehoorders over de volgende onverftaanbaare Wonderfpreuken. I. „ Ieder misdaadige gedagte , woord „ of bedrijf, is het uitwerkzel van zonde. ?, De zonde is eene berooving van God, „ van de ziel, van het leeven ; het is de „ dood der ziele. Alwie droefheid be„ toont over eene kwaade gedagte of be„ geerte, is niet bedroefd omdat hij een ?, Z.pndaar is, maar omdat zijne zonden „ ont-  GESCHIEDENIS. 471 „ ontdekt zijn , en omdat God hem heeft ^, bekend gemaakt den ftaat, in welken hij „ leeft. II. „ Het bekennen van misdaadige gedagten , woorden, of daaden, is niet eene belijdenis van zonden; in tegendeel, het is eene ontkenning dat men een Zondaar is, dewijl het eene ont- ,, kenning is dat men dood is: want dood ,, te zijn en een Zondaar te zijn, is eene en dc zelfde zaak, III. „ Alle Zondaars zijn even dood, „ zijnde allen even gelijk Zondaars. De zonde moge zich in den eenen klaar„ blijkelijker vertoonen dan in den an,, deren ; maar het is eene weezenlijke „ eigenfehap van den mensch, alwie he)} den een Zondaar is,morgen geen groo,, ter Zondaar te zijn. De daad van den „ mensch moet niet zonde genaamd wor- den; deeze benaaming behoort tot zij- nen ftaat van dood te zijn. IV. ,, De daaden maaken, derhalven, „ den Z°ndaar niet uit; maar het zijn al„ leenlijk zonden,omdat hij-voorheen eeq „ Zondaar was. De zonde is de dood des „ menfchen ; de daaden zijn alleen zijne, ,, verdorvenheid , zulk eene verdorven5, heid, welke zich openbaart, wanneej de lichaamen natuurlijk dood zijn. V. ,, Dc werken , 't zij ze goed oi kwaad zijn , veranderen den rnenscr „ niet ; zij toonen alleenlijk , of hi ;, goed dan kwaad ware : even gelijl Gg 4 d De DEÏSTEtf. j r -  De DEÏSTEN, 472 GODSDIENSTIGE „ de vrugten den boom niet verandeji ren. VI. ,, God is onveranderlijk,en onder„ gaat geene verandering ten onzen op„ zigte , zelf niet door onze allermisdaa„ digffce bedrijven. Hij is niet toornig ,, op den mensch , omdat hij gezondigd heeft, maar de mensch zondigde, om dat God op hem vertoornd was. De ,, Satan zegt: De mensch heeft gezondigd, „ laat hij geftraft worden. God zegt: De „ mensch is een Zondaar; dat wil zeggen , hij is dood ; ik moet hem opwekken ten „ keven. Geen mensch kan welbehaa„ gende zijn bij God, dan naa zijne ver. „ zaaking. VII. „ Hier uit befluit hij, dat de zul» ken, die hunne Broeders veroordeelen , „ gelijk zijn aan den Duivel; en de zoda„ nigen , die bermhartigheid bctoonen« „ naar God gelijken. De mensch is dood „ door de zonde. Daaden, die boos zijn, zijn het bederf, weezenhjk en eigen„ aartig uit den dood voort vloeijende. j, Toornig te zijn op booze daaden , is „ even buitenfpoorig, als toornig te zijn „ op een Lijk, omdat het ftinkt. VUL „ Hij noemt christus Vrede* „ maaker. 't Is dwaasheid, onderzoek te „ doen , hoedanig een geloof iemand be„ Jijde. 'Er is niet meer dan één ge„ loof. Alwie denkt dat hij regtvaardig „ is, is gerust; hij rust, en werkt niet „ meer: zijne rust is het nitwerkzel van » zijn  GESCHIEDENIS. 473 5, zijn geloof. Dezulken, die geene rust genieten , en voortgaan met werken, „ cn denken dat zij nog niet regtvaardig „ zijn, maar het tragten te worden, dee. ze verdeelen zich in Aanhangen, als ,, Katholijken, Mennoniten, Sociniaanen, „ Arminiaanen, enz. zij behooren tot „ Godsdienften , even regelrecht overge„ fteld tegen den Christlijken, als tegen ,, den Joodfchen , Mahometaanfchen of „ Heidenfchen Godsdienst. Nogthans „ verwekken alle deeze verdeelingen geen verfchil onder dezelve. Zij zijn allen ,, gelijk; zij veroordeelen christus, kruizigen hem van nieuws , en maa„ ken hem tot eenen leugenaar en be„ drieger. IX, „ Drie perfoonen zijn een God; ,, alwie écnen ontkent, ontkent ze alle ,, drie. De Jooden , Mahometaanen en „ Sociniaanen ontkennen den Zoon, die „ de tweede perfoon is in de Driecen„ heid. Derhalven verwerpen zij God; „ derhalven zijn ze Godverlochenaars, ,, De Katholijken, Mennoniten en Armi„ niaanen zijn Godverlochenaars , zegt ,, van hattem, omdat zij niet in vre„ de rusten, maar moeite doen om Gode „ de eere te geeven, en zijnen wil te „ doen, X. „ God alleen kan zijnen eigen wil ,, doen; de mensch vereert hem en doet „ zijnen wil alleenlijk lijdelijk, door het „ ontvangen van zijne indrukzels. Daar- om is alle Godsdienst lijdelijk, Gg 5 XI De DEÏsTF.N,  De J&EISTEN. 474 GODSDIENSTIGE XI. Alwie na een anderen, beha!? „ ven deezen lijdelijken Godsdienst dingt, ,, is «en Godverlochenaar, door den wil ,5 Gods eenen anderen wil te noemen, dan dien van den Schepper. XH. ,, Allen, die gelooven, dat God „ binnen zich zeiven eene Wet heeft, „ welke de menfchen door God bevolen „ worden en verpligt zijn te anderhou„ den, zijn Godverlochenaars en Afgo„ dendienaars: omdat alle Godsdienst be„ ftaande in dus lijdelijk te zijn,het eene „ onbezonnene en ijdele verbeelding zijn ,, moet, te beweeren , dat de Godlijke „ Eerdienst beftaat in het gehoorzaamen „ aan wetten , die onderfteld worden van „ God afkomftig te zijn. XIII. „ Hij befluit'er uit, dat niemand „ in God kan gelooven, 't en zij hij on„ gevoelig , onbeweeglijk zij, en geene „ begeerten hebben. XIV. „Zij hebben geen geloof in God , „ die misnoegd zijn over iets, 't geen 'er „ gebeurt; die niet voldaan zijn over hun eigen gedrag, of dat van andere men„ fchen; die denken, dat zij meer kun„ nen doen, heiliger en gelukkiger zijn, ,, en eenen wenschlijker ftaat genieten. XV. „ Alwie, derhalven, begeert, iet „ anders te zijn, dan 't geen hij is, ge„ looft niet in God , zelf genomen dat „ hij wenschte , dat een kranke herfleld, „ wierdt , of een dronkaart zijne dron„ kenfehap verzaakte. Berispingen en „ ftraf-  GESCHIEDENIS, 475 ftraffcn, bekeering, wenfchen en poo„ gingen tot beterfchap zijn nutteloos; i „ door zulke aandoeningen wederftaan de 3, menfchen Gods wil, en worden on- buigzaam tot denzelven; en, gevolg„ lijk, zijn ze zonder het waare geloof en Godvprzaakers. XVL „ Deeze onverfchilligheid moet, „ volgens van h at tem, eenen op, recht geloovige even voldaan doén „ zijn, 't zij de deugd of de ondeugd in „ hem zeiven of in anderen de overhand hebbe. Lijdelijkheid en rust zal zijne „ eenige deugd zijn ; deeze zal hem te rug houden zelf van het kwaade te ken„ nen,en hem aangenaam maaken bij God „ den Schepper, in welken wij, volgens „ het eerfte lid der Geloofsbelijdenisfe „ der Apostelen„ moeten gelooven. XVII. „ De daaden der menfchen zijn hunne vrugr.cn, en zijn als de zulken, „ die dezelve verrigten. Goede vrugten „ kunnen niet verwagt worden van kwaa,, de boomen; de menfchen zijn weezen,, lijk kwaad of boos. Het is , derhal„ ven , eene booze tegenkanting tegen „ Gods wil, goede vrugten, goede daa„ den , van de menfchen te vereifchen. XVIII. De Zoon is Gods Woord en zij„ ne wijsheid , onze Profeet en Leeraar, „ enz. Alle de uitdrukkingen der SchrJf „ tuure leeren ons, dat in hem te geloo„ ven, is, zijn getuigenis als onfeilbaar „ aannecmen. Maar het getuigenis var „ God De [  De DEÏSTEN. 476* GODSDIENSTIGE „ Gods Zoon beftaat hier in, dat Gods ,, wil niet gelegen is in geboden ; dat „ onze daaden niet zijn de gehoorzaam„ heid, welke wij hem zijn verfchuldigd. Wij gehoorzaamen door het geloof, en „ Gods wil is zijn eeuwig befluit. Wij zijn beter noch flegter door onze daaden. XIX. „ Des menfchen verdorvenheid „ is volgens Gods wil. De mensch is „ van natuure dood , van natuure boos, „ van natuure verdoemd , enz. Nog,, thans zijn onze werken de werken van „ Gods Zoon, door welke wij weeten, Zondaars te zijn , dood, zonder ziel, ,, zonder God, in één woord, volkomene Godverzaakers. XX. „ Maar een waare Geloovige is ,, niet bedroefd over zijne zonden; hij „ bekent dezelve, vernedert zich voor „ het aangezigt Gods , erkent dat hij „ dood is , en als zodanig niet kan in „ gebreke blijven, de befmetting te ver- fpreiden (zonden bedrijven); en dit ,, is alles, wat de bekeering en Zondbc,, lijdenis vordert. Dit zegt van hat3, tem, en hij voegt 'er nevens , dat niemand in Gods Zoon gelooft, of hij ,, erkent dat hij de Godlijkheid verwerpt; 3, eenen God te erkennen, is te ontkens, nen dat iemand dood is. XXI. „ Dc liefde jegens God en onze „ naasten beflaat niet in daaden. Dit „ ware eene ontkenning van Gods regt„ vaardigheid, en zou eeniglijk zijn, eene j, ver-  GESCHIEDENIS. 477 ,, vermomming van onzen haat tegen het „ Opperfte Weezen. XXII. „ De liefde tot God beftaat in „ geloof, en dit wordt betoond door ge,, noegen te fcheppen in dc ftraffen, wel„ ke hij aandoet; en deeze zijn onze boo5, ze daaden. XXIII. „ De geloovigen alleen zijn verzadigd, vrolijk en vergenoegd,enz. „ Alles is Gods werk; en, diens volgens, „ fcheppen zij in alles behaagen. Zij zijn „ in allen opzigte volmaakt, omdat zij „ zodanig zijn , als God geraaden vindt ,, dat zij zouden wcezen. Hunne wer„ ken zijn hunne ftraffen ; zij erkennen „ dit en worden daar door gcregtvaar,, digd. Zij alleen zijn Gods wederge„ borene kinderen, zijne erfgenaamen, „ en allernaauwst met hem vereemgd door de tederlievendfte genegenheid. „ Deeze genegenheid befchrijft hij met de „ fterkfte uitdrukkingen, uit het Hoog„ lied ontleend." Deeze zijn de voornaamfte leerftellingen Van PONTIANUS VAN HATTEli; een verward mengelmoes, in de daad, van Qjdëtisterij en andere Ketterijen. Gewisfelijk zullen mijne Leezers der optellinge van dezelve reeds moede zijn. De Hattemisten wierden befchuldigd Van Godverlochening en Vrijgeesterij: en geen wonder, voorwaar. Zij onderftel den dat alle andere Genootfchappen God. verzaakers waren 5 en, bij wijze yan we der De DËÏSTÏN,  Se jHLÏiTEN. 47$ GODSÖIEftSfïdÉ dervergeldinge, wierdt de zelfde betigting op hen te rug gekaatst. Daarenboven wordt verhaald, dat zij de menfchen opfchreeven in den naam des Duivels, en hen, iri een glas wijn, deeden doorzwelgen, een ftuk papier, op het welk het woord duivel gefchreeven ftondt; dat hunne Leeraars Tovenaars waren , en bezweeringen te werk ftelden. Welke las^ teringen , indien wij hunnen Verdecdiger luk as mogen gelooven , de begeerde uitwerking hadden, door de Hattemisten te noodzaaken , hun Vaderland te verlaaten , of zich fchuil te houden. Wij moeten niet vergeeten hier aan te merken, dat pontianus van HATTEii de Coccejdanfche fchoolen bezogt hadt. Eenige gewaande vernuften , die, in laatere tijden , in Holland, van nieuws hebben opgehaald het ftelzel raakende de ziel der Waereld , en de eeuwigheid van beiden , zouden, met grooter regt dan van hattem , onder de Spinofisten en Deïsten kunnen geplaatst worden. Een van hun beweert , in de daad, in 't geheel geen Spinofist te zijn,door zijn vastftelien van eenig onderfchcid tusfehen God en de Natuur. De zelfde Schrijver beweert, dat de Drieëenheid niets anders is dan drie wijzingen (Modifikatien ) van het Opperfte Weezen ; dat uitgebreidheid vveezenlijk tot God behoort , en de tweede perfoon is; dat de Schepping gefchied is van alle Eeuwigheid, enz. Hij en eenige  GESCHIEDENIS. 4?c$ ge anderen, en onder deeze zekere deurhof, hebben eenige naavolgers gehad; nog heden houden zij zomtijds Vergaderingen, doch zeer heimelijk, om de Vervolgingen te ontgaan, welke de Wethoudciichap tegen hen zou kunnen te werk ftellen. Ten allen tijde zijn de oude en hedendaagfche fraaije vernuften 'er op uit geweest, den vastgeftelden Godsdienst van ieder gewest in veragting te brengen; doch nimmer hebben zij het oirbaar gerekend , om die reden de verkeering met het overige gedeelte des Menschdoms af te breeken. Naa alle hunne bewijsredenen, zijn zij, ten langen laatfte, genoodzaakt geweest, te bekennende noodzaaklijkheid van den eenen of anderen Godsdienst, niet alleen om de menfchen in bedwang te houden, maar om dat zij overtuigd waren van het aanweezen van eenen God, door de kragt van betooginge. Wanneer zij zo verre gedrongen waren, hebben zij de Openbaaring gelochend; maar konden evenwel niet nalaaten te bekennen , dat God, op de eene of andere wijze , zich zou hebben kunnen openbaaren; daar hij zo hoogverheven is boven het bereik van onze bevattingen, moet zijn gezag alle tegenbedenkingen overwinnen. Dus zijn deeze Vrijgeesten , Deïsten , gewaande fraaije vernuften , met hunne ftoute naafpooringen, tot de engte gebragt om de zwakheid hunner De 3EÏSTEN*  De deïsten. 480 GODSDIENSTIGE ner zo hoog gewaagde redekavelingen te bekennen, cn onder de magtige hand God» zich te vernederen. De zulken behooren insgelijks onder de Deïsten geteld te worden, die gelooven, dat alle Godsdienften Gode even aangenaam zijn, mids zij niet onbcftaanbaar zijn met de wetten der Natuur. God, zeggen ze , bemint de verfcheidenheid in den openbaaren Eerdienst; maar indien hij eenigen Godsdienst geopenbaard hebbe, kan alleen die Godsdienst, welken hij heeft voorgefchreeven , hem aangenaam zijn; en hoe kunnen de menfchen, zonder eene Openbaaring, wecten , welke uitwendige eerbetooning het Opperfte Weezen welbehaagende zij ? Den naam van Deïsten mogen insgelijks de zulken voeren, die, gelijk tol and en woolston,onder voorwendzel van het bijgeloof neder te werpen, den Godsdienst zeiven hebben aangerand, als zijnde overlaaden met oude dwaalingen, oude bedriegerijen, oude leugens, die, door een langduurig tijdverloop, voor waarheden zijn aangezien , en , bij de aloude Heidenfche Romeinen , hoog gepreezen wierden ; en, zegt toland, het ware te wenfehen dat ik niet genoodzaakt was te zeggen , dat de Christenen even eens te werke gaan. Ruiten allen twijfel is het bijgeloof een groot kwaad; verdichtzels en vertelzeltjes hebben den Godsdienst in minag- ting  GESCHIEDENIS. 48r ting gebragt, en kunnen niet gehandhaafd worden door eenig redelijk mensch, 't en ] zij hij genoopt worde door gierigheid, eerzucht, onkunde of eene overgeloovige vreeze. Hierom moeten wij befluiten, dat een waarlijk godsdienftig mensch Gode geeft wat hem toekoomt, zich zeiven, en alle het vermogen zijner Reden, onderwerpt aan zijn onfeilbaar woord ; hem aanbidt in geest en waarheid ; hem liefheeft, zonder flaaffche vreeze, uit dankbaarheid en pligtmaatigheid , alles goeds verwagt van zijne weldaadige hand; de verfchrikkingen des doods veragt; en alle valfche begrippen van een onverbiddelijk noodlot verwerpt. Thans gaan wij over ter befchouwinge van den tegenwoordigen ftaat der Deïsterij in Europa, nevens de oorzaaken en gevolgen. In Italië zijn bijkans alle Geleerden Deïsten , uitgezonderd de Geestlijken, wier belang het tegendeel medebrengt. Ondertusfchen zijn de Italiaanfche Deïsten fnoode huichelaars : want, in hun Vaderland , bedekken zij hunne weezenlijke gevoelens, en gaan geregeld ter Biegt en ter Misfe. Doch wanneer zij in Proteftantfche landen koomen, werpen zij het masker af, en veroordeelen het geheele beloop van den Christlijken Godsdienst. Menigvuldiger in getal zijn de Deïsten in Frankrijk, dan in Italië; veelen hunVII. deel. Hh ner De JEÏSTEN,  De DEÏSTEN. 482 GODSDIENSTIGE ncr hebben aanzienlijke Werken gefchreevcn ; doch , hier dient aangemerkt te worden, dat zij in Holland door den druk worden gemeen gemaakt. Voor zo veel ons bewust is , leeft 'er, in de tegenwoordige Eeuwe , geen befchaafd Fransch Schrijver , die geen Deïst is ; en met droefheid moeten wij 'er nevens voepen, dat hunne meeste Boeken in onze°taa'l worden overgezet, en veelen van dezelve zijn aangepreezen door een Edelen Lord, meer vermaard om 't geen doorgaans vernuft genoemd wordt , dan om zijne Godsvrugt of deugd. Zommige van deeze Boeken zijn ingevoerd in onze fchoolen , en de jeugd van beide fexen heeft het doodlijk vergif met volle teugen te lijve geflagen. Van de waarheid van het hier neergetelde ben ik in gemoede overtuigd: want op zekeren dag, een bezoek geevende aan een jong Heer, die onder mijne voogdijfchap ffondt, hoorde ik den Dansmeester hem eenige Detstifche fchriften aanprijzen. Zwellende van verontwaardiging dreigde ik den Jongeling , met nog vijf anderen, van de fchool te zullen neemen, dit hadt ten gevolge, dat de aangepreezene Boeken nooit ten voorfchim kwamen. Thans zullen wij naafpooren de oorzaasen, welke de Deïsterij in de Roomschgezinde landen bevorderen: want, ten aanwen van deeze oorzaaken, heeft 'er eenig on-  GESCHIEDENIS. 483 onderfcheid plaats tusfehen de gemelde en de Proteftantfche landen. De vermaarde Reiziger keijsler zal hier onze wegwijzer zijn. Het is algemeen bekend , zegt de gemelde Schrijver, dat, in de Roomsch Katholijke landen, geene boeken, gefchreeven ter verdeediginge van den Proteftantfchen Godsdienst , mogen verkogt worden. Vcrmids nu deeze geleerde mannen den Bijbel in 't oorfpronklijke leezen , en grondig bedreeven zijn in de fchriften der Kerkvaderen en in de Kerkelijke Gefchiedenisfen , zijn ze hier door overtuigd, dat de hedendaagfche Roomfche Kerk geene overeenkomst heeft met hetgeen zij was ten tijde van Keizer constantir dus den grooten. In zulke omftandigheden leevende , hebben zij, daarenboven , geene gelegenheid om verkeering te houden met Protejianten , of die. uitgewerkte Verhandelingen te leezen, welke gefchreeven zijn tegen den Paus en de Roomfche Kerk. Dus in het donkere gelaaten, daalt het vergif diep neder in hunne gemoederen; hunne vooroordeelen ontvangen kragt en fterkte : en hoewel zij niet openlijk den draak durven fteeken met de Priesters en hunne bedriegerijen , veragten zij hen, nogthans, heimelijk* en vieren in hunne fchriften den teugel aan de flagen van vernuft en de bitterheid der hekelinge. Te vergeefs worden deeze mannen geHh 2 wee- De DEÏSTEN.'  4S4 GODSDIENSTIGE De DEISTEW. weezen na de fchriften der Proteftanten, wanneer zij landen bezoeken, alwaar dezelve te bckoomen zijn. Te diepe wortels hebben deeze vooroordeclen gefchooten; zij fluiten de oogen huns verftands, en het gebeurt ongelukkiglijk, dat onze meeste gefchilfchrifcen niet zeer fraai en uitlokkende gefchreeven zijn. Grootüjks, in de daad , verdient dit beklaagd te worden ; doch 'er zijn nog zeer veele andere dingen, die beklag verdienen, welke niet kunnen herfteld worden. Laaten wij, bij deeze oorzaaken der Deïsterij, in de Roomsch-Katholijke landen, haare uitwerkzels voegen. Eene kleinagting voor de Godlijke Openbaaring baant , in de eerfte plaats, den weg tot ligtzinnigheid van karakter; en deeze ligtzinnigheid vervoert allengskens den mensch, om weinig werks te maaken van zedelijke pligten, niettegenftaande zij voorgeeven , voorftanders te ziin van den Natuurlijken Godsdienst. Zij haaien den neus op voor alles, wat een érnflig voorkoomen heeft, omdat zij bevonden hebben dat de Roomfche Priesters dwaalen. Zij bezitten niet de fterkte van geest, om te bedenken, dat de waarheid niet Verlooren is gegaan, hoewel de Bedriegers , al wat in hun vermogen is, gedaan hebben om dezelve te verdonkeren. Godsdienstftighcid befchouwen zij tls eene beuzeling, en hun gedrag,zo wel ils hunne gefprekken, vergiftigen het optoomende geflagt. Laa-  GESCHIEDENIS. 48j Laaten wij nu den ftaat der Deïsterij in ons eigen land (Engeland), nevens haare oorzaaken en gevolgen, naafpooren. De eerfte Deïstifche Schrijver in Engeland , was Lord hbpert van ch e rb v n ij , een groot Staatsman , de broe. der van den godvrugtigen georgr her bert, Schrijver van de Godlijke Dichtwerken. Reeds in zijne vroege jeugd, vatte deeze geleerde Edelman zeer diepe wortels fchictcnde vooroordeelen op tegen den Christlijken Godsdienst, het volgende fchijnt daar toe de aanleiding gegeeven te hebben. Toen zijne Lordfchap, in zijne jeugd, aan de Univerfiteit tc Oxford ftudeerde , zag hij veele treurige voorbeelden van het misbruik van Kerkelijke magt, in de Vervolgingen, welke de Bjsfchoppen der vastgeftelde Kerke tegen de Puriteinen te werk fielden. Hij wist dat dit onbeftaanbaar was met den geest des Euangeliums; cn dit was de rots, op welken hij schipbreuk leedt. Hadde hij de dingen befchouwd met bedaardheid en onpartijdigheid, zou hij op het denkbeeld geleid zijn geworden, dat het onwaardig gedrag van verdorvene Priesters de zaak des Christlijken Godsdiensts nooit behoorde te krenken ; in tegendeel fchijnt het dezelve veeleer te bckragtigen: want indien 'er geene waarheid ware in het Christendom , waarom hebben dan zo veele Bedriegers, van tijd tot tijd, onder dien gewijden naam , het Mcnschdom zoeken te verleiden? Hh 3 On- De DEÏSTEN.  De deïsten 486 GODSDIENSTIGE Ondertusfchen namen zijne gevoelens , eene verkeerde wending ; hij befchouwde het geheele ontwerp des Christlijken Godsdiensts als een bedrog. Met dit alles was deeze Edelman een der biisterzinnigfte Dweepers op den aardbodem. De volgende Deïstifche Schrijver was de berugte h o b b e s, van Malmesburij ; het leezen van eenige Verhandelingen over de volftrekte Voorverordineering hadt ten gevolge, dat hij den Christlijken Godsdienst aantaste. Hij zeide, dat indien God alle dingen hadt bepaald , het Menschdom dan ook onder eene onverwinnelijke noodzaaklijkheid zuchte. Ten deezen opzigte, misfchien, was n o b b e s geen flegthoofd ; althans handelde hij overeenkomftig met de natuur der beginzelen, door de drijvers der Voorbefchikkinge nedergefteld ; en wij fchroomen niet hier te beweeren , dat geen mensch die Leere kan gelooven , zonder eene noodzaaklijkheid te erkennen. En, indien de noodzaaklijkheid eenmaal worde toegeftaan, dan is 't gedaan met alle vermaaningen, omdat de vrijheid van 's menfchen wille vernietigd wordt. Het in 't oogloopendfle voorbeeld, welk wij zullen melden, is Lord boling-i brokh ; en wij fchroomen niet, ftaande te houden , dat zijn voorbeeld toepasfe- | lijk is op bijkans alle andere Deïsten, in de tegenwoordige Eeuwe. Bolingbroke was opgevoed ten hui-  GESCHIEDENIS. 487 huize van zijnen Grootvader,Heere Hendrik st. john, geduurende het Protektorfchap van olivier cromwell, Groot-Zegel bewaarder van Engeland. De Jongeling was van een leevendigen inborst; en zelden verfcheenen 'er minder dan dertig Disfenterfche Leeraars dagelijks aan de tafel van zijnen Grootvader. Dc Jongeling zag door het dekzel der dubbelhartigheid van zommigen deeze heenen ; hij wierdt hunne niets beduidende vermaaningen en meer dan Spotgebeden moede. Hij verbeeldde zich, dat 'dc Presbijteriaanfche Leeraars zijnen Grootvader bezogten , met geen ander oogmerk, dan om hunne beurs en hunne maag te vullen , terwijl om hunne behoeftige huisgenooten niet eens gedagt wierdt. Is dit een Christen te zijn , zeide hij? en laat mij 'er nevens voegen, een Heiden ? Met leedweezen moeten wij zeggen , dat zijne Lordfchap een man van zijn woord was : want, naauwlijks hadt hij den loop zijner Letteröeffeuingen voleindigd, of hij fchreef een Werk, en gaf het in 't licht, waar in hij zogt te bewijzen de Valschhcid der Mozaïfche Gefchiedenisfe. 't Is zeker, dat de Verhandeling van zijne Lordfchap over dat onderwerp een van de zwakfte is, in het ftuk van redeneeringe, die 'er ooit in 't licht zijn verfcheenen. Dc vermaarde Deïst, vOLr tai-re5 met alle zijne dwaalingen, was 11 h 4 over* De DEÏSTEN.  De DEÏSTEN. 488 GODSDIENSTIGE overtuigd van 't geen wij hier bewecren: van hier, dat hij, in zijne Wijsbegeerte der Gefchiedenisfe {Philofophie de VHistoire) een anderen weg van redeneerwij-' ze heeft ingefJagen. Bolinobroke was fterk in zijne aanvallen , enkel omdat hij eenige huichelende Leeraars hadt ontdekt; maar volt aire was loos en behendig, omdat hij wist, dat het eenig middel, om den Christlï'ken Godsdienst te ondermijnen , was, op "eene dubbele en verholene wijze te werk te gaan. Dit geeft ons natuurlijke aanleiding, tot het befluit deezer Afdeelinge te fpoeden, door het aanwijzen van de hedendaagfche kunstgreepeïi, welke de Deïsterij , in de tegenwoordige Eeuwe, bevorderen. Vreemd zal het, misfchien, voorkoomen aan de zulken , die niet gewoon zijn veel te denken, dat menfchen, die de voordeden eener befchaafde Opvoedinge hebben genooten ; die de waereldliike en Kerkelijke Gefchiedenis naauwkeurig beoeffend hebben; die de geaartheden en neigingen der menfchen kennen; die in 't geheel niet onkundig zijn van de blijkbaarheden , welke de Godlijke Openbaaring onderfchraagen : dat zulke menfchen het Christlijk Zamenftelzel verwerpen. Doch 'er zijn oorzaaken, die, hoewel zij weinig gekend worden, nogthans, daadelijk aanweezig zijn. Voor-  GESCHIEDENIS. 489 Vooreerst, helpt het gedrag van veelen onzer Kerkelijsen niet weinig ter voortpiantinge van de Deïsterij. De koelzinnigheid en onverfchilligheid , met welke zij hunnen pligt waarneemen; de weinige agt, welke zij geeven op de Herderlijke pligten ; en boven al hunne geldgierige neigingen openen de monden der lasteraaren , en doen hen den Geestlijken ftoutmocdig in het aangezigt zeggen, dat indien zij geene Bedriegers waren, hun leeven met hunne leere zou zamenftemmen. In de tweede plaats, brengen de flegtc zeden en gedraagingen van de zulken,die waanen, groote vorderingen in den Godsdienst gemaakt te hebben , niet weinig toe ter voortplantinge van de Deïsterij. De Deïsten weeten , dat in het Nieuwe Testament geleerd wordt , dat een iegelijk Christen een nieuw fchepzel is. Vermids het 'er nu zeer verre af is, dat deeze zo genaamde Godsdicnftigen geregelder van wandel zijn , dan voor dat zij zich deeze nieuwe hoedanigheid aanmatigden, voeren zij, diensvolgens, hun te gemoete, dat hun Godsdienst niets meer is, dan een zamenftelzel van bedrog: want, zeggen ze , indiende Godsdiensl niet diene om ons beter te doen worden . dan wij voorheen waren, waar is dan dc noodzaaklijkheid tot verandcringe ? D< Deïsten bedenken hier niet, dat alle bloo te aanmatigers van godsdienftige vorde ringen in 't geheel geenen Godsdienst heb Hh 5 ben De 3EÏST8H.  De DEÏSTEN. I \ i \ ( 3 ] e c v 490 GODSDIENSTIGE ben; terwijl het leeven des waaren Chris- tens met christus verborgen is in God. Zij behoorden in aanmerking te neemen de ftrekking van den Godsdiensten niet het gedrag van deszelfs verdorvene belijders. Laaten zij dus redekavelen : Is deeze Godsdienst van Godlijke herkomst, laat ik hem dan omhelzen , alhoewel ik zal genoodzaakt zijn , in deeze waereld neder te zitten met de geveinsden , en geplaatst worden onder veele duizenden van hun, die, den naam van christus belijdende,hem zouden ter dood brengen, indien hij andermaal in het vlcesch verfcheen, gelijk de Jooden van ouds gedaan hebben. In de derde plaats; gelijk 'er niet eene misdaad is, die de menschlijke natuur kan onteeren, of zij is gepleegd door die menfchen , welke zich zelve Godsdienftigcn noemen, befchouwen hierom onze onbelagtzaame jonge Heertjes , die eene begaafde opvoeding hebben genooten, den Teheelen Christlijken Godsdienst als eene )edriegerij. Menigvuldig zijn de gevolgen, jitalle deeze averechtfche beginzels voort'loeijende; de volgende alleen zullen wij lier opnoemen. Vooreerst, gelijk de menfchen worden >pgcleid om op den Godsdienst met vergting neder tc zien, maaken zij gevolgjk weinig werks van zedelijke pligten; n wij hebben duizenden Deïsten onder ns, die de betekenis van dit woord niet erftaan. Den Godsdienst te veragterf, is  GESCHIEDENIS. 491 is gcenc nieuwigheid : want , zints de mensch zijne oorfpronklijke geregtighcid 1 heeft verlooren , bezit hij eene fterker werkende begeerte tot het kwaade, dan tot het goede. Bijster vreemde tegenzeggelijkheid der menschlijke natuure! de elende" boven het geluk te waardeeren: haare eigen kennis boven die van God te Verheffen! Een tweede gevolg is, dat dc menfchen, over 't algemeen genomen , de pligten verwaarloozen, welke zij aan hunne huisgenooten zijn verfchuldigd. Waarom zou een mensch arbeiden in deeze waereld, die geene hoop heeft in den dood? De Christgeloovige befchouwt zich zeiven als een Weezen, 't welk rekenfchap is verfchuldigd ; de Deïst, niettegenftaande zijne voorgeevingen van zijn oeloof in een tockoomenden ftaat van belooningen cn ftraffen, fterft zonder hoop; hij zoekt voor zich geene gelegenheid, om te onderzoeken,of gunt zich den tijd niet om de dingen behoorlijk te overweegen. Hij vormt zijne begrippen over den Christlijken Godsdienst , niet naaiden Godsdienst zeiven, maar naar het fnoode leevensgedrag van verdorvene belijders. , .. Nimmer zou een ernftig waarheid zoeker na onderrichting vraagen , dan bij de oorfpronklijke bron zelve. Hij zou zich bcgeeven tot dc gewijde Schriften; en naa alvoorens onderzogt te hebben dc klaar De nïYrtN,  De DEÏSTEN. 3 3 J 492 GO DSDIENSTIGE klaarblijkelijkheden, op welke zij rusten, zou hij vergenoegd nederzitten , en de valfcbe belijders overlaaten om voor zich zeiven Gode rekenfchap te geeven. De tegenwoordige Afdceling, raakende de Deïsten , zullen wij befiuiten met de woorden van wijlen den godvrugtigen en geleerden Lord Prcfident forbes, een Edelman, die eene grondige kennis bezat van de menschlijke Natuure, en de Deïsten verfloeg met wapenen, welke zij tot nog toe niet gekend hadden. „ Athcïsterij, (dus fchrijft zijn Lord„ fchap) Deïsterij en de geheele ftoet van „ begrippen, onder de doorgaans zo gej, naamde Vrijgeesterij hegreepen, vloeien „ voort uit een gevestigd ongeloof en „ veragting van de Openbaaring. „ Voor een groot gedeelte moet dit ,, geloof worden toegefchreeven aan een „ onpartijdig en onbevooroordeeld on„ derzoek van de menigvuldige en onder„ fcheidene bewijzen en klaarblijkelijk„ heden, welke de waarheid en het ge„ zag der Schriften onderfchraa-ren. „ Doch voornaamlijk is het&gegrond. , vest op eene vaste overtuiging, dat , het mcnschlijk verftand een voldoende , leidsman voor den mensch is , en de , toetsftecn en regelmaat van alle voor, werpen van geloof: zo dat wij vrij. , heid hebben , en verpligt zyn , te , verwerpen al wat niet overeenftemt , met deeze begrippen, welke wij, door » 't  GESCHIEDENIS. 493 't geen wij redeneeren noemen, heb„ ben vastgefteld. „ Dat de laatere ontdekkingen, dc vrug„ ten alleen van verftand en naarftig on„ derzock, tot eenen trap van zekerheid „ vastgefteld en bepaald hebben de wet„ ten en oorzaaken der voornaamfte wer„ kingen en de verfchijnzels der Natuure, „ die bij de Ouden geheel onbekend wa„ ren , en in een verkeerd licht geplaatst 5, zijn door de Schrijvers van de boeken, „ die als eene Openbaaring worden aan„ genomen. „ Dat, derhalven, deeze boeken, in „ zo verre zij een berigt geeven wegens „ de Natuur, ftrijdig tegen de ondervin„ ding, en het betoog uit dezelve voort„ vloeijende, valsch zijn; en ,gevolglijk, „ ook in andere opzigten, niet voor on, „ feilbaar kunnen gehouden worden. „ Dat de Schriften eene menigte won„ derlijke en onwaarfchijnlijke, ja onge„ loofl'ijke verrigtingen verhaalen, wel- ke tot geenerlei oogmerk fchijnen inge\, richt te zijn , overeenftemmende met „ de hoogfte wijsheid en goedheid; en „ bevatten eene waereld van inzettin„ gen , wetten, gewoonten en plegtig„ heden, welke de Vrijdenkers als onge„ rijmd , beuzelagtig en belachelijk be,, fchouwen , den onderftelden infteller „ onwaardig,en ongefchikt om het voor„ gefielde doelwit te bereiken. „ Wanneer een fchijnbaare misflag ir » dc De DEÏSTEN.  De DEÏSTEN. 3 3 3 3 3 ; 494 GODSDIENSTIGE „ dc natuurlijke Wijsbegeerte tegen de ,, Schriften wordt ingebragt, is het ant,, woord, 't welk doorgaans wordt ge„ geeven , naar mijn gevoelen, kragtiger „ dan de tegenwerping, overeenkomftig „ met da bedoelingen der gefchilvoerders „ aan beide zijde; dat deeze dingen , wel„ ke flegts bij toeval cn als van ter zij. „ den inkoomen , gefprooken worden ad „ Captum humanum, volgens de mensch„ lijkc vatbaarheid , en gefchikt naar de „ bevattingen van hun, aan welke alleen „ zij verhaald wierden : hoewel ik be„ kennc , dat het een veel troostlijker „ antwoord zijn zoude, indien het konde „ gezegd en beweezen worden , dat de „ dingen, over welke gevallen wordt, „ waar zijn. „ Wanneer Vrijdenkers ftilftaan op een „ onwaarfchijnhjk, of, zo ais zij het ver„ kiezen te noemen, ongeloofllijk en on„ gerijmd verhaal, kunnen zij niet anders „ beantwoord worden , dan door bijeen „ te verzamelen , en voor hunne oogen „ te leggen , de geheele klaarblijkelijki, heid, welke dient om de GodlijkeOpen, baaring te bewijzen ; welke, in de , fchaal geleid zijnde tegen alle tegenwer, pingen van deezen aart, welke ooit ge, opperd zijn,naar mijn gevoelen,zwaar, der dan dezelve zal bevonden worden. , Maar, het ongeluk is , de tegenwer, ping loopt in 't oog, kan dooreen zeer , gering verftand begreepen worden, en „ heeft  GESCHIEDENIS. 495 heeft geene geleerdheid, en flegts een ,, weinig oplettendheids noodig om de „ zelve te bevatten ; terwijl , zonder „ langduurige oefFening, groote geleerd„ heid, naauwlettende aandagt, en een „ onpartijdig en onbevooroordeeld on„ derzock,de klaarblijkelijkheid der Open„ baaringe niet kan opgemaakt en gewoo,, gen worden. Alwie, derhalven, de „ kragt der tegenwerpinge erkent, en, „ bij mangel aan geleerdheid en oplettend„ heid, om niet te fpreeken van natuurs, lijke vooroordeelen , of niet kan , of „ zich zei ven de moeite niet wil geeven, „ om de tegenovergeftelde bewijzen te „ verzamelen en te wikken en te wee„ gen, moet noodwendig de Openbaaring ,, opgeeven , en zich zeiven in zijne on„ gêloovigheid verffcerken. „ Aan deeze oorzaak moet het worden „ toegefchreeven, dat zij allen, welke, „ in deeze lustvoldoende en losbandige ,, Eeuwe, na befchaafdheid dingen, en „ zich het voorkoomen van weetenfehap, „ verftand en kennisfe aanmaatigen, zon- der in hunne vermaaken of naajaagin„ gen geftoord te worden, tegenwerpin„ gen tegen de Openbaaring opwerpen, ,, zonder onderzoek te doen na de klaar- blijkelijkheid , welke haar tot een fteun„ cn fchraagpunt dient; hij ziet met ver„ agting neder op de geloovigen , als een ,, hoop bevooroordeelde Geestdrijvers; „ zij laaten hunne naamen aanfehrijven » op De DEÏSTEN.  496" GODSDIENSTIGE De DEÏSTEN „ op de lijst der Vrijdenkers, als het fat„ foenlijkfte en verftandigfte geflagt van „ menfchen, die op de aarde leeven. „ En wanneer menfchen , door ver,, maaklijkheden weggeflecpt, of in traag„ hartigheid verzonken , dusdanige be„ grippen eenmaal hebben aangenomen, „ dan wordt eene inftelling, of plegtig„ heid, inde Schriftuur aanbevolen,van „ welke de Christenen geen evenredig gc„ bruik of oogmerk kunnen aanwijzen, of ,, het althans niet doen, nieuwe floffe tot „ tegenwerpingen, cn dient om de Onge„ loovigheid uit te breiden of te bcves„ tigen. „ Deeze gereedheid, in het aanncemen en verdeedigen van tegenwerpingen, en „ de zondige lustloosheid en verwaarloo„ zing van zodanigen, die zich zei ven de „ moeite niet geeven, om met pligtfchul„ dige naauwkeurigheid de kragt van het „ antwoord te overweegen ; hier over „ heeft men, al zints langen tijd, ge„ klaagd; allen, die het wel meenen met het ,, Menschdom , hebben het, hoewel vrugt„ loos, betreurd. Iets meer dan bewijs„ redenen moet 'er in 't midden gebragt „ worden, om hen tot bedaaren te bren„ gen in het naajaagen van vermaaken, „ hun de oogen te openen voor hunne „ weezenlijke belangen , en hen te be„ weegen om met naauwkeurigheid cn „ vlijt onderzoek te doen, voor dat zij „ zelf dei> fchijn van een vermoeden zul- 5j len  GESCHIEDENIS. 497- „ len laaten blijken , dat hunne tegen,, werpingen ongegrond zijn ; of anders d moeten deeze tegenwerpingen over„ hoop geworpen worden , door eenig an- der en korter middel, dan de zamenge„ ftelde en ingewikkelde klaarblijkelijk,, heid voor het gezag der Openbaaringe: „ anderzins zullen de tegenwerpers nim„ mer zich zeiven de moeite geeven om „ hunne misdagen te bekennen." Bij hetgeen wij, tot hier toe, aangaan», de de Deïsten, gemeld hebben,moeten wijnog voegen, dat zij, zints eenige jaaren , in gebruik gehad hebben dc Kapél tc Marij le-J3one ;de Redevoeringen , mogen wij zeggen, welke aldaar gedaan worden,zijn verre beneden het Heidendom. Met vermaak leezen wij de fchriften van seneca , epictetus en anderen, en wij kunnen in hun niets kwalijk neemen, omdat ze niet beter wisten; maar wij betreuren het, wanneer wij zien, dat menfchen, die onder het Euangelium leeven, begrippen voordraagen, welke hetzelve om verre werpen. VII. DEEL, lï & E" De EÏSTüN.  498 GODSDIENSTIGE De PHILA- DELPHI- AANEN. ( 1 BERIGT WEGENS DE PHILADELPHIAANE N. In de wijde waereld is geen handwerk of beroep, 't zij van een burgerlijken of godsdienfh'gen aart, of'er worden Kwakzalvers in hetzelve gevonden. Wij hebben volksgezinde Artzen, volksgezinde Regtsgeleerden, volksgezinden Godgeleerden; alle welken als Kwakzalvers mogen worden aangemerkt. Maar hier hebben wij een voorbeeld van een enkelen Aanhang,zich zei ven, als 't ware, aanmatigende eenen tijtel , welken alle de overige zich toeeigenen. Het woord Philadelphiaanen betekent Liefhebbers der Broederen; en 't is eene bekende zaak, dat alle Aanhangen, van welk eenen aart zij ook mogen weezen, indien wij hun mogen gelooven , hunne Broeders liefhebben ; ja , zij erkennen het, eenen pligt te weezen, aldus te hanlelen, niettegenstaande wij weeten, dat teer weinigen onder hen 'er weezenlijk: ïverk van maaken, ten zij ze vermogende rijn: dan, in de daad, hebben zij veele Grienden. Maar om mij te bedienen van Ie woorden des wijzen mans : de arms vordt verfoeid van zijnen naasten. — Doch, laat  GESCHIEDENIS. 499 laat ons overgaan om een berigt te geeven van deezen nieuwen Godsdicnftigen Aanhang. De Philadelphiaanen zijn eerst voor weinige jaaren opgekoomen; zij hadden aan hun hoofd eenen Geestlijke , die op de Kerk van Engeland misnoegd was. De gedaante van hunnen Eerdienst heeft veele overeenkomst met dien der Disfent&rs in 't algemeen ; doch , wat aangaat hunne prediking, deeze is, misfchien, de on-; gemeenfte zaak van de waereld. Maar hier over zullen wij in 't vervolg handelen. Midlerwijl hebben wij ons in ftaat gefield, om eene volkomene onderrichting te ontvangen omtrent alles, wat deeze lieden betreft, 't Is 'er zo verre af, dat zij met 'er daad zijn, gelijk zij zich zeiven noemen, Liefhebbers der Broederen, dat zij , om eigenlijk te fpreeken, in 't geheel geene Broeders hebben. Te duidelijker zal dit blijken, wanneer wij in bedenking neemen, dat zij niet, gelijk alle de godsdienftige Aanhangen, in een lichaam zijn zamenverbonden. Hunne Vergadering beftaat uit alle zodanige perfoonen , die goedvinden in dezelve te verfchijnen, onverfchillig tot welke Gezinte zij behooren. Eéne zaak wordt 'er, in de daad, altoos verwagt ; deeze is, dat zij eenig geld met zich brengen, om te dienen tot onderhoud van hunnen Prediker. En hier is het noodig aan te merken,li 2 dat De PHILA- DELPHI- ftANKN.  500 GODSDIENSTIGE De PHILA- DELPHI- AANEN. \ dat wij , van alle de Aanhangen onder de Engelfche Natie , geene anderen kennen, die om niet prediken, dan deVrienden (Kwakers) en de Sandimaniaanen. Alle anderen moeten geld trekken; zonder dat kunnen zij niet beftaan. Niets is gemeener , dan eenige onzer hedendaagfche Sektarisfen te hooren veroordeelen het gedrag van simon dentovenaar, om zijne aanbieding van geld, ter deelagtigwordinge van den H. Geest; en, nogthans , blijkt het niet, dat zij weigeren geld aan te neemen, wanneer zij hunne Geestlijke vertroostingen toedienen; ja, zij eifchen dikmaals geld, en wel op eene te dringende wijze. Al het geld, welk verzameld wordt in de Vergadering der Philadelphiaanen, wordt gegeeven aan den Leeraar, die zijn woord geeft om de renten van hetzelve te betaalen; doch, veelal, dringt hij zo diep in de gunst zijner toehoorderen, dat zij dezelve voor hem betaalen. Zij hebben geene Kerkelijke Tucht; deeze zou ook , in de daad, onnoodig zijn , inzonderheid daar 'er geene Kerk is: want de Philadelphiaanen maaken geene Kerkelijke Gemeente uit; zij zijn geen zamengevoegd lichaam, maar hunne Vergadering ftaat open voor allen , die 'er in verfchijnen. De leden kennen elkander niet; en de Leeraar is hier van zo volkoomen overtuigd, dat hij dikmaals in de Nieuwspapieren laat bekend maaken, wanneer 'er zal  GESCHIEDENIS. $oi zal gepredikt worden. De nieuwheid van den naam doet veel volks in de be-1 ftemde vergaderplaats zamenvloeien , die i doorgaans even wijs van daar gaan, als ziji 'er gekoomen waren. Ten tijde als zij eerst bekend wierden, verbeeldden wij ons , dat zij hunnen naam ontleenden van de gemeene_betekenis des woords; naamelijk, dat zij in liefde en vriendfchap te zamen leefden, gelijk allen Christenen wordt bevolen. Doch iet diergelijks wierdt niet bedoeld: want, wat aangaat het Kerkelijk Beltuur, is de Leeraar een Latitudinaris , Reklijke ; dat is, hij verkiest niet, eenige verbintenis te hebben met Kerkelijke gemeenfchap, maar zich hier omtrent vrij te houden; zich onderwerpende aan zulk eene gedaante, als zijne toehoorders goedvinden hem voor te fchrijven. Een te welgelijkende afbeelding, in de daad , is deeze van veele hedendaagfche Gezinten; 'er ftraalt niet weinig waereldwijsheid in door: want wanneer de menfchen verbintenisfen aangaan, gelijk alle Kerken behoorden te doen , dan wordt het algemeen verwagt , dat zij wandelen volgens zekeren regel, en voorgefchreevene pligten volgen. En welke van deeze pligten kan van meer aangelegenheids zijn, dan zorge te draagen voor de behoeftigen ? Om deezen onaangenaamen en zeer lastigen pligt te ontgaan, kan niets beter dienen ten zulken oogmerli 3 ke; De BILA- (ELPHI- iANEN. \  De PHILA- DÈLPHI- AANEN. % 502 GODSDIENSTIGE ke, dan in het wilde heen te prediken ' zonder aan eenige hoe genaamde Kerk verbonden te zijn : want indien de menfchen hen niet willen koomen hooren en hun geld geeven, dan mogen zij hunne Leerredenen voor zich zeiven houden. Thans zullen wij hunne Predikwijze hefchouwen. Vooraf moeten wij onzen Leezeren eenige weinige vraagen voorftellen: want wij hebben eenige reden om te gelooven, dat wij meer dan ééne foort van Leezers hebben. En nu, goede Leezer, indien gif Roomsch-Katholijk zijt, lijdt het geen ■twijfel, of gij hebt Dr. chaloner's Onderwijzing van den Katholijken Christen geleezen. Indien gij Luthersch zijt, moet gij geleezen hebben Dr. r a m b a ch's Verhandeling over het Lijden van christus. Indien gij een lid zijt der Engelfche Kerke, moet gij haijwood en attersoi-e geleezen hebben; en indien een Visfenter,hebt gij, ongetwijfeld, keach en mather in uwe Boekverzameling In hunne foort zijn deeze voortreffelijke fchriften; en wij zijn verzekerd dat zij hunne bewonderaars hebben. Maar nu Leezer, zullen wij u binnen het Voor! hangzel leiden , en u toonen dingen, welke u voorheen onbekend waren. De Prediker van de Philadelphiaanfche Vergaaeringc,niet tevreden met hetgeen aoor de reeds gemelde Schrijvers is aan- gè-  GESCHIEDENIS. 503 gevoerd, heeft de begrippen'uitgebreid, van alle die geenen, welke vóór hem ge-i weest zijn. De grondbeginzels , op welke zijn Godsdienst is gebouwd,, zijn dc volgende. Vooreerst, dat 'er eene Mondelijke Overlevering , of ongefchreevene Wet bellondt , zints des menfchen Val tot op de dagen van mozes; en dat het deeze ongefchreevene Wet was, welke de Aards» vaders aankleefden. Ten tweede, dat de terhandftelling van de Wet aan mozes , niets anders was dan eene Weder-Afkondiging van de oude Mondelijke Wet, en dat 'er geen onderfcheid plaats hadt tusfehen den Tabernakeldienst, en den Eerdienst der Aardsvadcren. Ten derde, dat 'er zo veele Verborgenheden begreepen waren onder de LevitiJche plegtigheden, dat indien de menfchen op dezelve vleeschlijk agt gaven, zij alles zouden vinden in het Euangelium, onder dezelve verborgen. Dus, bij voorbeeld, wijst de doortogt door de Roode-Zee aan , de Bekeering; de reize door de Woestijn, het menschlijk leeven; de overtogt door den Jordaan, den dood; het bezitneemen van het beloofde land, de eeuwige gelukzaligheid. Maar dit zijn beuzelingen, in vergelijking van 't geen wij zullen verhaaien. De Philadelphiaanfche Leeraar vindt Wonderen in het blaazen op den RamsIi 4 hoorn - De HILADELPHI- AANEN»  De PHILA- DI5LPHI- AAWEV. 504 GODSDIENSTIGE hoorn, in de Nieuwe Maanen, in alle de wasfchingen der Priesteren, in de Tortelduiven en jonge Duiven, in de reine en onreine dieren, en in duizend andere dingen, te menigvuldig om te worden opgeteld. Ondertusfchen heeft deeze zinnebeeldige uitlegging der Schriftuure een vreemd uitwerkzel op de verftanden van ongeoeffende menfchen. Met verbaasdheid moeten wij hier aanmerken, de wijze, op welke wij arme misleide fchepzels, bij veelvuldige gelegenheden, onze denkbeelden over den Godsdienst vormen, j Dus vergenoegen wij ons niet met de. gewoone uitleggingen van den in 't oog loopenden zin der Schriftuure, maar wij moeten de toevlugt neemen tot verre gezogte Allegoriën en geheimzinnige Verborgenheden. Nogthans waren de plegtigheden een fchaduwbeeld van het Euan-. gelium; doch de Godlijke Wijsheid bedoelde, in het voorfchrijven van dezel-, ve, nog iet anders: te weeten, de Jooden te doen blijven een onderfcheiden volk van de Heidenen, die rondom hen woonden. Ja, in zommige gevallen, was 'er eene natuurlijke noodzaaklijkheid voor dezelve. Zodanig was de gelegenheid des lands, zodanig het uitwerkzel der luchtgeffeldheid, dat, indien hun de vrijheid gegeeven ware om Varkensvleesch te eeten, dit nadeelig voor hunne gezondheid zou hebben kunnen weezen. Dit zelfde kan ook worden aangemerkt ten  GESCHIEDENIS, 5°5 ten opzigte van het Bloed, welk hun verboaden was te eeten, om reden dat heti lichaam daar door wierdt opgevuld meti vcrdorvenc deeltjes. ' Nadruklijk, in de daad, waren zommige deezer ichaduwbeelden; doch wij zijn van oordeel, dat eene enkele toefpeeling op dezelve, bij voorvallende gelegenheid, in eene Leerrede, genoeg is. Een half of geheel uur op dezelve te blijven ftilftaan, belet den Prediker op de verbetering der Zeden aan te dringen. Het leidt de gemoederen der toehoorderen tot die ongevestigdheid, welke uit eigen aart gefchikt is om hen af te trekken van de waarheid; het doet hun zich verbeelden, dat z'rj wonderen zien, daar, in de daad, geene wonderen zijn. Wij ftaan toe , dat, in afzonderlijke overdenkingen , de toefpeelende Allegoriën vermaaklijk zijn, en kunnen dienen om een vuur van Godsdienstigheid in het hart te ontfteeken : doch deeze dingen behoorden binnen dc vereischte paaien gehouden te worden. Veele dingen zijn *er, die wij wel mogen weeten, welke niet moeten openbaar gemaakt worden. Ten uiterften omzigtig behoorden wij te zijn in alle dingen van deezen aart , en daarom onze woorden weinig laaten zijn. Met de volgende aanmerking zullen wij deeze Afdeeling befluiten , dat gelijk di Phüadelphiaanen , eigenlijk gefproken. niet eene Gemeente uitmaakqn, 'er alzc li 5 re UÏU'HIIA.NËN.  De PHILA- dklphiaanen. ; 3 506* GODSDIENSTIGE reden is om te gelooven, dat zij met het tegenwoordige gcflagt zullen uitfterven. Op verfcheiden plaatzcn deezes Werks hebben wij al zo dikmaals gefproken van nieuwe Godsdienften, dat wij dit onderwerp hier niet van nieuws zullen aanroeren. _ Indien eene algemeene Verdraagzaamheid van alle godsdienftige gevoelens hier te lande, (in Engeland,) het getal van nieuwe Godsdienften grootlijks heeft doen toeneemen , moeten wij erkennen , dat deeze nieuwe Godsdienften fpoedig in verval geraakt zijn. De woorden van den ouden Leeraar gAMALiëi, kunnen ook hier worden toegepast: Laat alle nieuwe Godsdienften geworden: want indien ze uit de menfchen zijn,zij zullen te niete gaan; maar indien ze uit God zijn, zullen ze bloeien en bekragtigd worden. Ten tijde als de Akte van Verdraagzaamheid in Engeland wierdt afgekondigd, waren 'er zeer weinige Aanhangen onder de Disfenters: doch , binnen korten tijd , groeiden zij aan tot eene verbaazende menigte De reden hier van is klaarblijkelijk. Vóór de Revolutie hadden zij geene gelegenheid, om de ontwerpen van nicuve Godsdienften te beraamen; doch naauwijks hadt die lang gewenschte gebeurtenis jlaats 'gegreepen , of zij alleen wierden revestigd op afzonderlijke grondflagen. Sn niettegenftaande zommige van dezelve n den beginne gretig omhelsd wierden, :ijn, egter, heden ten dage, veelen in ver-  GESCHIEDENIS. 50? vergeetelheid begraaven : en, waarschijnlijk, zullen meer andere het zelfde voetfpoor betrceden. Dit is zeker , dat de menfchen der tegenwoordige Eeuwe de nieuwe Godsdienften, om zo te fpreeken, ;rnoede zijn geworden. Zij hebben proeven genomen , en zich zelve in de vingers gefneeden; met andere woorden: zij zijn misleid geworden, en hebben beflooten , in het toekoomende op hunne hoede te zijn. B E- De ?Hlt.A- 3ELPHI- 1ANEN.  De BOITEEMSCHEBROEDERS. 508 GODSDIENSTIG^ BERIGT wegens de BOHEEMSCHE BROEDERS, doorgaans .HEIDENEN, o f TO V E N A A R S genaamd. Daar deeze foort van menfchen de droesfem en het fchuim van alle Natiën zijn, zullen, veelligt, onze Leezers zich verwonderen , dat zij hen geplaatst vinden onder Dweepers en Geestdrijvers. Nogthans zijn wij verpligt,van hun verflag te doen, uithoofde van hunnen oorfprong, welke eenige merkwaardige bijzonderheden bevat. Wij geeven hun den naam van Bohe~ miers de Duitfchers noemen hen Zigenners ; de Italiaanfche benaaming, Cmgares, is hier van afkomftig. Borellus leert ons, dat Boem, in de taal der oude Gaulen, betekende betoverd. Dit fchijnt overeen te Hemmen met het denkbeeld van het gemeene volk, dat zij toe- koo-  GESCHIEDENIS. koomende voorvallen kunnen voorzeggen , verborgene dingen aan het licht brengen, en in de Toverkunde zeer bedreeven zijn. Zij trekken van de eene plaats na de andere, hebbende geen beftendig verblijf; gelijkende dus naar de aloude Germaanen, in het Noorden, de Druidesfen, de Sijbillen, en andere lieden, bij de aloude Galliërs zo dikmaals vermeld. _ Hunne eerfte opkomst fchijnen zij verfchuldigd te zijn aan de overblijfzels der Druïden, die in eene zo diepe veragting vervielen,door den Christlijken Godsdienst, dat zij, allen geloof en invloed, in fteden en dorpen, verlooren hebbende, genoodzaakt waren , in holen te woonen , en door het land te zwerven. Bedelaars en landloopers fchoolen ligtelijk te zamen. Dit maakt het waarfchijnüjk , dat anderen, uit Afrika en Afie afkomftig, zich bij de Druïden gevoegd zullen hebben: bij voorbeeld, de Kaulits uit Perfie, die, even eens als onze Bohemie'rs, door het land zwerven, een eenzaam leeven leiden,, geenen Godsdienst of openbaaren Eer dienst, geene regels of wetten hebben. Zi, doorkruisfen geheel Perfie, en verfprei den zich van daar Zuidwaarts na Arabi en Egijpte,en Noordwaarts na Tartarije en verder afgelegene gewesten. Van hie dat zij ook wel (onder de Engelfchen Gijpfies , zo veel als Egijptenaars, ge naamd wierden, om de zelfde reden, 01 welke de Saxen hen Tartaren noemden. De SOHEEfif* 5CHE BROEDERS. i » c ) a Lr  De BOHEEJ] SC HE BROEDERS. Jïö GODSDIENSTIGE Onze overgeloovige (Engelfche) Voor:« ouders verbeeldden zich, ongegrond dat deeze Gijpfies of Bohemiërs zo veele Turkfche Verfpieders waren ; als mede b dat zij, om boete te doen voor de misdaaden, in hun eigen Vaderland bedreeven, veroordeeld waren, te fteelcn cn te pionderen onder de Christenen. Eene zeldzaame boete ! Diergelijk eene boete hebben wij bedroeven , hoewel op eene edelaartiger en meer heldhaftige wijze, door het opneemen van het kruis en het voeren van den Oorlog tegen de Ongeloovigen. ° Ons gevoelen, dat de Bohemiërs af. komftig zijn uit de Zuidelijke gewesten van Afie en Af rika, welke onze Voorvaders niet onderfcheidden van Egijpte, voor dat de weg na de Oostindiën, voorbij de Kaap de Goede Hoop, bekend wierdt, rust op het getuigenis van eenen der oudfte Schrijvèren, die van hun gefproken hebben. Hij verhaalt, „ dat, in den jaare 14^3, de „ Ciganes, die waanden Egijptenaars te „ zijn, overkwamen in Duitschland:" en volgens het verhaal van een anderen Schrijver, aangehaald bij pasquier kwamen zij, omtrent den zelfden tijd, iri Frankrijk. Het verhaal is merkwaardig n Oorfpronklijk , zegt deeze Schrijver* „ waren zij afkomftig uit Neder-Egïjpte * „ en, naa het Christlijk geloof te hebben » afgezworen, wierden zij uit het land hun , ner geboorte verdreeven, vervielen tot » da  GESCHIEDENIS. 511 „ de diepfte behoefte, en wierden eene „ vcrfoeijing voor het geheele mensch-] „ dom. De Keizer, welke toen op den; „ throon zat , verwierp hen insgelijks ,1 „ gelijk andere Christen Mogendheden1 „ gedaan hadden , en wees hen na den „ heiligen Vader te Rome. Dit deeden „ zij, en beleeden hunne zonden; waar naa „ hij hun beval, heenen te gaan en door „ de waereld te zwerven, boete doende, „ op geene bedden flaapende, enz. Vijf „ jaaren bragten zij door in deeze leevens„ wijze, eer zij te Parijs kwamen. De „ voornaamfte van hun verfcheen aldaar, „ op den zeventienden van Oogstmaand „ des jaars 1427 : de overigen op den „ dag der Onthoofdinge van joannes „ DEN DOOPEIt." De zelfde Schrijver verhaalt, dat hunner aller ooren doorboord waren, en dat zij één, zommigen twee ringen in dezelve droegen. Zij waren zeer zwart van kleur, en hun hair gekruld. De vrouwen waren insgelijks zwart en zeer lelijk; haar hoofdhair geleek naar een paerdeftaart. Haar gewaat beftondt uit oud ruuw linnen. Zommige waren Tovenaars , en zeiden de lieden goed geluk uit hunne handen. In één woord, deeze Egijptenaars , verbannene Geloofsafvalligen, van bet geheele menschdom veragt, en door den Paus veroordeeld tot een zwervend leeven, hebben zeer veele overeenkomst met onze Bohemiërs. Ten befluite merkt de De SOHEEMCHE5K.OE)ERS.  De BOHEEMSC HE Bil ORDERS. 514 GODSDIENSTIGE de gemelde Schrijver aan, bij pasqtjtf. r • aangehaald, dat de Paus hen in den Ban deedt, en allen, die zich van hun goed geluk lieten zeggen ; en dat zij, in Herfstmaand des jaars 1428, van Parijs te Potoife kwamen. Wij zijn genegen om de afkomst der Bohemïérs van nog hooger op te haaien , dan die der Egijptenaaren, der aloude Dru'u den, der Perfifche Kaulits, of der Arme* nifche Uxians. Waarom kunnen zij hunnen oorfprong niet ontleenen van de Mes* faliaanen, zwervende en verfpreid in Thracie, Bulgarie, enz. die verkeerd befchouwd wierden als Sektarisfen en Ketters van verfchillende foorten, onder den naam van Manicheen , en wien de verzamelaars van Ketterfche Naamlijsten eene groote menigte haatlijke benaamingen, met eene milde hand, hebben aangewreeven, door welke zij,in vervolg van tijd, zwarter en gehaater zijn geworden bij de rechtzinnige Christenen , dan de Duivels der Helle zelve ? De Mesfaliaanen worden onderfteld , een begin genomen te hebben onder de Regeering van Keizei' constantinus. In 't eerst waren zij weinig in getal; allengskens namen zij toe;en toen zij begonnen bekend te worden, wierden zij onder de Ketters gerekend , omdat de Schrijvers der Vierde Eeuwe hun de grondbeginzels der Manicheen te laste leiden. De eerfte ftrafdreigende wetten tegen de Scheurmaakers en Ket-  GESCHIEDENIS. 513 Ketters wierden,ten dien tijde,afgekondigd , en te werk gefield tegen de Mes/a-1 liaanen, die, vervolgd zijnde, van Hei- s denen en Afgodendienaars , zo als zij geoordeeld wierden, meer dan Christenen, te zijn , uit vreeze of zelfbelang , zeer rechtzinnige Christenen wierden. Gelijk de Mesfaliaanen hier alleenlijk vermeld worden , als hebbende eenige overeenkomst met de Bohemiërs, zullen wij alleenlijk vernaaien, 't geen kan dienen ten bewijze van hunne overeenkomst in beginzels cn zeden. Zij arbeidden niet,maar leefden van aalmoezen, welke zij verzamelden, in naavolging der Apostelen, wien christus hadt verboden, eenige eigendommen te bezitten. Deeze aanhoudende ledigheid, hunne vrijwillige armoede, hunne veragting van alle gerieflijkheden des leevens, en van alle heerfchappij en regeeringe, moesten, eigenaartig, hen vervoeren to) eene volflrekte veragting van alle Tucht, en van alle wetten. Dit veroorzaakte; onder hun genootfchap , groote misdaa den cn ongeregeldheden ; en onder d< echte Mesfaliaanen floopen 'er veelei in , die van niets minder werk maaktei dan van gebeden. Van hier dat hut wierdt nagegeeven , dat zij leefden zon der de onderhouding van eenige regels of zelf de gemeene welvoeglijkheid; da zij echte Hond ■ ffijsgeeren waren, die naa den geheelen dag, door het land t VII. deel. Kk het De iOHBEM- CHIi (R.OE}ERS. I l l » t  De BOHEEI* SCHE BROEDERS. 514 GODSDIENSTIGE hebben geloopen, bij nacht zamen ver; . gaderden , en, zonder ondcrfchcid van ouderdom of fexe, te gader nederlagen! De Rechtzinnigen , daarenboven , befchuldigden hen, dat zij beweerden, dat wij altoos de infpraaken der Natuure moeten volgen , eeten en drinken , wanneer de Natuur het eischt; en dat geen vasten gevorderd wordt , dan wanneer het, ter bewaaringe of herftellinge van de gezondheid , noodig is. Boven dit alles ver weeten hun de Rechtzinnigen van die dagen hunne nachtvergaderingen en banketteeringen, welke de Meidenen voorheen den Christenen hadden te laste geleid, en waar mede naderhand andere laatere Ketters betigt zijn, om hen te meer gehaat te maaken bij dcRoomschKatholijken. Omtrent het einde der Dertiende Ecuwe, ontmoeten wij in Italië eenige Fratricelli, insgelijks Bizoqui genaamd, dat wil zeggen, Dweepers of Plompaarts uit hoofde van hunne onbefchaafde leevenswijze, of omdat zij zich eene groote en meer verfijnde Godsdienftigheid aanmaatigdcn. De naam Fratricelli, dat wil zeggen, Broedertjes, hing hun aan, omdat de eerften hunner Monniken waren • of, misfchien, is 't de zelfde als Adel? phiaanen, welke aan de Mesfaliaanen wierdt gegeeven. 't Zal wc] haast blijken, dat 'er eenige overeenkomst van gevoelens tusfehen hen plaats hadt. Hun-  GESCHIEDENIS. 515 Hunne voornaamfte Leeraars waren PIETRO MAURATO en P I E T R O FOS- sombrpne; doch een afvallig Monnik uit het Klooster van Pongilupi was hun aanvoerder; althans worde hij daarvoor gehouden. Hoe 't zij, deeze Fratricelli, even als de Mesfaliaanen, kruisten door het land, om de vervolgingen te ontgaan , tegen hen aangericht, uit hoofde van hun wellustig leeven, en van de dwaalingen, welke zij aankleefden; waar van het gevolg was , hun aanftootelijk ongeregeld gedrag. De Fratricelli, zo wel als de Mesfaliaanen, beweerden, dat alle goederen behoorden gemeen te zijn,en veroordeelden het beftaan door den arbeid der handen. Zij weigerden alle gehoorzaamheid aan de Overheden, erkenden de Veelwijverij en de gemeenheid der vrouwen: waar bij nog de Griekfche en Italiaanfche Rechtzinnigen voegden defnoode befchuldiging, dat zij in den nacht hunne zamenkomften hielden, om allerlei misdaaden te onbelemmerder te kunnen pleegen. Boven hebben wij verhaald, dat eenige belhamels der dweepende Wederdoopers, en verfcheiden van hunne naavolgeren, zich aan deeze drie hoofdmisdaaden fchuldig maakten; 't welk als een van ter zijden inkoomend bewijs kan dienen, dat de Fratricelli en Mesfaliaanen, misfchien, niet zonder eenigen grond befchuldigd wierden; en, gevolglijk, als eene verdeediging van de ftrengheden , tegen hen tc 86 Kk 2 werk De iOHKliM3CHEï ROEIERS.  5i6 GODSDIENSTIGE De BOïIliEMSCHEBROEDERS. werk gefield. Doch, met dit alles, moet het erkend worden , dat 'er eenige bijzondere perfoonen onder dien Aanhang geleefd hebben en geftorven zijn, die geene kennis hadden van de heillooze ilrekkinge hunner fnoode grondbeginzelen, gelijk niet dan te veel plaats heeft ten aanzien van de Rechtzinnigen ; en hoewel de Ketterijen moeten verfoeid worden,moet zekerlijk de verouderde haat tegen de perfoonen naauwkeurig vermijd worden. Maar om weder te kceren tot onze Griekfche en Oosterfche Mesfaliaanen, en onze Italiaanfche Fratricelli. Indien onder hen geweest waren zo veele openbaare Vrijgeesten , als de Gefchied- en Gefchilfchrijvers van die tijden verzekeren, kan de onkunde, gepaard met de Vervolgingen , tegen hen aangericht, de aanleiding geweest zijn , dat zij daadelijk te werk gefield hebben, alle de fnoodheden hunner valfche leere. Een Jongeling, bij voorbeeld, begaat eene misdaad, en verliest, door dat eerloos bedrijf, zijnen goeden naam ; hij wordt van ieder een veragt, verlaaten: uit wanhoop Hort hij zich hals over hoofd in verderf en elende. Dit voorbeeld behoeft geene verdere verklaaring. Wijders moeten wij hier nog aanmerken, dat zo wel de oude als de laatere Gefchilfchrijvers de Aanhangen en Ketterèhe Zamenftelzels dikmaals hebben voorge-  GESCHIEDENIS, 517 gedraagen als gevaarlijker, dan zij blijken, in de daad , geweest te zijn. Zommigen i mogen voorwenden , deezen misdag te i willen verontschuldigen, onder voor-j wendzel van een onbepaalden ijver tegen de Ketterij. Maar de ijver moet niet bitter zijn , of de liefde te niete doen: en terwijl een driftig en fcherpzinnig Gefchilfchrijver te hevig uitvaart tegen het vergif van een dwaalend begrip, doet hij dikmaals meer nadeels aan de menschlijke zamenleeving, dan de perfoon zelve, welke de dwaaling , zonder eenig kwaad inzigt, hadt voorgedraagen , en , misfchien, even ligt van dezelve zou hebben afgezien,indien niet hoogmoed en fchaamtc (zodanig is de menschlijke zwakheid!) hen genoopt hadde, dezelve hardnekkig Staande te houden. Dikmaals heeft de zelfde valfche ijver dc gemelde Schrijvers eenen en den zelfden Aanhang doen befchuldigen van het voorftaan van onbeftaanbaare en klaarblijkelijke Strijdige begrippen. Het kan niet ontkend worden, dat de ongeregtigheid zich zelve tegenfpreekt ; de Schriftuur zegt het , en wij ondervinden het dagelijks. Maar dat zo veele tegenstrijdige voorstellingen zo menigmaal een cn den zelfden Aanhang zouden worden te laste geleid, moet niet te ligt geloofd worden. De uitvinders van deeze aantijgingen zijn overtuigd geweest van dit gebrek, in de berig'ten door hen gegeeven; Kk 3 en De loHKiiai- ;che sroe)ers.  De bohebm sche broeders. 5i3 GODSDIENSTIGE en in plaats van openhartig hunnen mis• flag te belijden, hebben zij nieuwe fpotnaamen uitgedagt, om de Aanhangen, van zulke m 't oogloopende tegenftrijdigbeden befchuldigd, gehaat te maaken. Dus wierden de Manicheen , de Mesfaliaanen, enz. benoemd met eenen naam, welke in het Grieksch betekent een mengelmoes van allerlei flag. Eveneens heeft men fchimpnaamen gegeeven aan de Albigenzen, Waldenzen, Lntherfchen en Kaivinisten. De benaaming van Adelphiaanen, aan de Misfaliaanen gegeeven, was afromftig van ad elpmus, eenen hunner Leeraaren. Flavianus, Patriarch van Antiochie, naa, met groote behendigheid, hem overgehaald te hebben , om de verborgenile artikelen der leere, welke hij geloofde en predikte, aan hem te opcnbaarcn, bewerkte eindelijk, dat hij uit Sijrië wierdt gebannen. Doch om deeze Afdecling te befluiten • door fteeds rond te zwerven, verwijder! den zij, naa verloop van tijd, meer en meer van de plaats hunner afkomfte De vervolgingen, welke zij leeden, 'en de kwaade behandeling, die hun door de Katholijken wierdt aangedaan , waren alzo zeer de reden , dat zij uit de groote en kleine fteden gebannen, en allerwege gehaat wierden , als hunne dwaalcnde be grippen en fnood leeven. Met hun, wierdt ook hunne leere verfpreid; en 't is hoogst waar-  GESCHIEDENIS. 519- waarfchijnlijk, dat zij, in Europa zo wel als in J/ië, veele Vrijgeesten ontmoet-1 ten, die zich gaarne bij hen voegden, uit: hoofde van het luij en ledig leeven, door' dien Aanhang zó hooglijk aangepreezen. Spoedig groeide 'er onkruid onder de Tarwe , en de gemeene lieden, die hunne begrippen vormen, niet volgens bijzondere voorbeelden, maar naar algemeene gevolgtrekkingen, misgreepen ligtelijk de Tarwe voor het Onkruid. Aldus vestigderrzij zich in Griekenland, Thracie, Bulgarie, Zevenbergen-, Hungarije, en eindelijkin Bohème. In alle de landen, in welke de Sclavonifche taal verftaan wordt,' namen de Mesfaliaanen aan, of hunne vijanden gaven hun, fpotswijze, den naam van Bogomilen. Hun verblijf in Bulgarie en denabuurige gewesten heeft den naam van Bulgaar gehaat gemaakt, door Europa,vóórnaamlijk in Frankrijk en Italië. Insgelijks is 'er grond om te vermoeden, dat zij, uit Bulgarie en Hongarije, in Bohème zijn gekoomen, ten tijde als de Bohemiërs tegen dc Kerk begonnen op te ftaan : cn om deeze reden, meenden de Rechtzinnigen dat de Bohemiërs de zelfde waren ais de Bogomüen of Mesfaliaanen. Dewijl dit een hachelijk tijdperk was voor de Kerk van christus, en veele bedelaars en ater lingen deel namen in deeze onlusten, wier den allen onder de zelfde benaaming be oreepen. Dus ii eindelijk de naam Bohe Kk 4 mier De !NITEEM> iCHE SKOE)ERS.  520 GODSDIENSTIGE De BOHEEMSCHEBROEPERS. miers toepast op zwervers en landloopers, die geene vastgestelde denkbeelden hebben, geene wetten of Godsdienst; die,in alle wel ingerichte Staaten, gebannen worden uit dorpen en lieden , in holen en eenzaame plaatzen , en van rooven en plunderen leeven. Indien de vertellingen, in de Nieuwspapieren voorkoomende, aangaande zommigen van deeze Bohemiërs, die, zints de laatfte jaren, door Opperen Neder-Duitschland hebben gezworven eenig geloof verdienen, moeten de proe! ven van dapperheid, welke zij gegeeven hebben , voor zeer zonderling gehouden worden.  GESCHIEDENIS. 5*r GESCHIEDENIS DER BROEDEREN VAN HET ROOZE-KRUrS. Dit Genootfchap ontleende zijnen oorfprong uit Duitschland. Zeker Jongeling, omtrent het jaar 1304, zedert het vijfde jaar zijns ouderdoms, in een Klooster opgevoed, wierdt, op zijn zestiende jaar, bekend met eenige Tovenaars, leerde hunne Kunst, deedt voorts eene reize door het Oosten, tot in Arabie , alwaar de Leeraars van dat gewest hem verwonderlijke Verborgenheden leerden, en voorfpelden dat hij het hoofd zoude worden van eene algemeene Hervorminge. Uit Arabie begaf hij zich na Barbarije, en ftak van daar over na Spanje , alwaar hij verkeering hielde 'met de Moeren en Jooden, die in de Cabala bedreeven waren. Hier begon hij het werk der Hervorminge; doch, uit Spanje gebannen zijnde, keerde hij weder in zijn Vaderland , en overleedt, in den jaare 1484» in den ouderdom van honderdzes jaaren. Zijn Lijk wierdt niet begraaven , Kk 5 maai De itoozrcKR-Uizi- AANEN.  522 GODSDIENSTIGE De RüOZlïKUU1ZIAANKN. maar in een Grot bijgezet. Het Nood. ioc of de eene of andere Godfpraak hadt bevolen, dat het Lijk in dien ftaat zou blijven, geduurende het tijdverloop van honderdtwintig jaaren ; het wierdt diensvolgens niet ontdekt voor het jaar 1604. In een Hoogdiritsch Kronijk der RoozeKruiziaanen, vinden wij het volgende berigt wegens deeze ontdekking. Een Rooze Kraiziaan, waarfchijnlijk loozer dan zijne Broeders , liet het oog vallen op eenen fteen, waar in de fpijker of nagel was ingewrogt. Hij nam deezen fteen weg, en vondt de Grot, waar in het Lijk van hunnen ftigter lag, met ditOpfchrift: „ Naa verloop van honderdtwintig jaa„ ren zal ik geopenbaard worden." Boven het Gedenkteken ftonden, agter de letters A. C. R. C. deeze woorden gefchreeven : „ Bij mijn leeven heb ik dit „ kort begrip van de waereld tot mijn „ Grot verkoozen." Hier bij waren gevoegd eenige Hieroglijphifche tekens. Het Lijk hieldt in zijne hand een Boek, met g.uden letters gefchreeven , behelzende den lof des ftigters; als mede een berigt van de groote fchatten, welke hij ontdekt hadt, cn van zijnen dood, voorgevallen in het boven gemelde jaar, zonder dat hij ooit ziek geweest was of eenige pijn gevoeld hadt. Deeze ontdekking gaf aanleiding tot de oprichting van dc Broederen van het Rooze*  GESCHIEDENIS. 523 ze-Kruis. In den jaare 1615 maakte een Duitfcher hunne Verdecdiging cn Geloofs-1 belijdenis door den druk gemeen. 1 In 't eerst was het getal der Broederen vier, vervolgens acht, en groeide zedert aan tot eene aanmerkelijke menigte. Zij moesten buiten het huwelijk leeven, cn bij de waereld bekend zijn onder geen anderen naam, dan dien van de Verlichten van het Rooze-Kruis. Hunne wetten en voorfchriften verbooden hun, voor het oeffenen der Geneeskunde, eenige belooning te ontvangen ; zij moesten het uit liefde doen ; goed doen aan alle menfchen ; zich toeleggen op Wijsheid en Godsvrucht ; den Godlijken Eerdienst hervormen, door het affnijden van alle overtollige plegtigheden ; alle de beginzels der Broederfchap Standvastig handhaaven, die tot aan het einde der waereld moest Stand houden. Hunne voornaamste gewoonten en begrippen waren, gekleed te gaan naar 't gebruik des lands, in 't welk zij leefden; ten minfte eenmaal in 't jaar te verfchijnen in hunne Vergaderingen, of, bij mangel van dien, goede redenen te geeven van hunne afweezigheid; altijd te draagen het kenteken of indrukzel van het RoozeKruis , als een Zinnebeeld hunner Broederfchap; zich zeiven te befchouwen als geroepen om alle dingen te hervormen, en als hebbende, uit dien hoofde , hel geheele en uitfluitende regt op alle ga vei De OOZE1  524 GODSDIENSTIGE De 'ROOZEKRUIZIAANBN. i ven der natuure. Zij moesten openlijk verklaaren , dat de Paus de Antichrist was ; dat de tijd zou koomen , in welken zij hem de driedubbele Kroon zouden van het hoofd werpen. Zij verwierpen en veroordeelden de leere van den Paus en van mahomët, noemende hen beiden Godslasteraars van het Westen en van het Oosten. Zij erkenden niet meer dan twee Sakramenten, en geene andere plegtigheden, dan die bij de eerfte Kerk in gebruik waren. Zij noemden hun Genootfchap de Broederfchap van den H. Geest. Zij matigden zich het regt aan om hunne Opvolgers te benoemen , en aan dezelven , als hunne plaatsvervangers, alle hunne voorregten en deugden, bij erfmaaking, te befpreeken; door openbaaring de zulken te kennen, die waardig waren als leden van hun Genootfchap te worden aangenomen; den Duivel in eenen ftaat van onderwerpinge te houden, en verholene fchatten te ontdekken. Wijders beweerden zij, dat hunne Broederfchap niet konde vernietigd worden, omdat God altoos hen omringde met eene andoorzienelijke wolk , om hen te verDergen voor hunne vijanden. Honger, dorst, ziekte, noch eenige andere ongejefteldheid kon hun nadeel toebrengen. Indien een Broeder ftierf, moest zijne Begraafplaats en hunne Vergaderingen ïonderdtwintig jaaren verborgen gehoulen worden. Afs  GESCHIEDENIS. s*S Als een grondartikel geloofden zij, dat indien de Aanhang bezweek, dezelve bij , het Graf van hunnen ftigter kon vernieuwd worden. Zij beroemden zich, eene nieuwe taal te hebben uitgevonden, door middel van welke zij de natuur van ieder weezen konden befchrijven. Nogthans maakten zij geen gebruik van Aanfpraaken of Gelijkenisfen. Zij vermijdden het aangezien te worden als de uitvinders van nieuwigheden; en het berigt, welk zij gaven van hunne wondervolle verrigtingen , moest niet als onvoorzigtig , dwaas , kwaadaartig of bedriegelijk worden aangezien: zij moesten op hun woord geloofd worden. Wonder wel geleeken deeze verlichte Broeders , ten deezen opzigte, naar de Kwakzalvers en Alchijmisten , gelijk ook ten aanzien van hunne Wartaal en hoog geroemde geheimzinnige Weetenfchappen. Zij allen wierden opgevoed en onderweezen in de Duitfche en Arabifche fchoolen. Wijders zeiden de Rooze - kruiziaanen, dat eene Zon, welke haar licht ontleende van de Zon deezer waereld, de Grot verlichtte, in welke het Lijk des ftigters lag, en diende om alle de wonderen diei Grot aan den dag te brengen; zommige van dezelve waren gegraveerd op eer koperen plaat, die op een Altaar lag. Vie: Afbeeldingen, onder andere,wierden al daar vertoond, met deeze vier Opfchrif ten De ic-ozrc- CRÜ1ZIVANEN. I  526 GODSDIENSTIGE De roozekeu1ziaanen. ten : nooit ledig ; het juk der wet; de vrijheid des euangelium s; de heerlijkheid gods. Wij zullen hier nog melding maaken van eenige andere vreemde dingen, welke de geleerde uitleggingen van Alcbijmistcn en Cabalisten verdienen en noodig hebben ; zommigen van dezelve hebben beloofd , als Broeders van het RoozeKruis, de gebreken der waereld te zullen herftellen: even als of de Natuur onderhevig ware aan verval , of de Godlijke Voorzienigheid, door welke zij beftuurd wordt, in zo verre konde verzwakt worden , dat zij toeliet dat haare eigen werken vernield wierden. Desgelijks vleien zij zich, te zullen in ftaat zijn om in de oorfpronklijke kragt van geitel, en de onfchuld des Jeevens, aan het Menscbdom te zullen herftellen' overvloed en gemeenfchap van goederen ' de algemeene kennis der Weetenfchappen ] en de algemeene overeenftemming van alle Natiën, in de éénheid des Euangeliums in éénheid van Godsdienst, en Heiligheid des leevens. Morhof fpreekt van een k'einen hoop van Rooze Kruiziaanen; hij noemt dezelve Collegium Rofianum, of het Genootfchap van rosaij; deeze was een Dweeper, en tragtte de Broederfchap te vestigen in Savoije, in de nabuurfchap van Daufiné in den jaare 1630 Hup getal moest niet grooter zijn dan drie; zekere mornius ftel-  GESCHIEDENIS. 527 Helde alle zijne poogingen te werk, om als een vierde man bij dezelve te worden 1 aangenomen ; maar hij wierdt afgewee-1 zen, en kon flegts de gunst verwerven om als een dienaar te worden aangenomen. Dit klein Genootfchap bezat drie gewigtige geheimen : de altoosduurende beweeging ; de Kunst van Metaalen te veranderen ; en eene algemeene Geneeskunde. Wat kan men denken van zulk een Genootfchap , 't welk onderfteld wordt, volmaakt te z'rjn in zich zelve , verfierd met algemeene kennis, de eigenaar van waereldfche fchatten , bevrijd van alle menschlijke zwakheden ; nogthans niet meer bekend, dan als of het beftondt uit zuivere geesten ? Al wat wij kunnen zeggen , is, dat het groote gelijkheid heeft met , cn verdient geteld te worden onder de Sprookjes - vertelzeltjes. Ondcrtusfchen moeten wij bekennen, dat het gemeene volk behaagen fchept in , en vermaakt wordt door dusdanige zotternijen. De waereld zal altijd opgefcheept zijn met Kwakzalvers en Zotten. Veel wierdt 'er gefprooken, in Frankrijk, van de Rooze -Kruiziaanen, geduurende de eerfte vijftien of twintig jaaren der jongstvoorgaande Eeuwe; zommigen, die voorgaven tot dat Genootfchap te behooren, wierden in de gevangenis geworpen. De dwaaze ligtgeloovigheid des gemeenen volks wierdt gaande gemaakt, door een De .OOZELRUIZILANEN.  De rooze- KRU1ZI- JJANEN. 528 GODSDIENSTIGE een papier , op alle openbaare plaatzen aangeplakt, van den volgenden inhoud: „ Wij afgevaardigden der Rooze-Kruiziaa„ nen , en die zigtbaar of onzigtbaar in „ deeze ftad woonen, door de Genade des „ Allerhoogften leeren, zonder be- hulp van Letteren of Boeken, fpreeken „ alle taaien des lands, alwaar wij verkie- zen te woonen, om onze medefchep,, zeis te verlosfen van doodlijke dwaa„ lingen." Zekere Rooze - Kruiziaan uit Barbarije, jmuleij-ibu-hamet genaamd, naa alvoorens , in den jaare 1613 , met een handvol volks, den Koning van Fez en Marokko te hebben overwonnen , zou , zeiden ze , den Koning van Spanje onderbrengen. Zommige zogenaamde Verlichte Broeders vertoonden zich,ten dien tijde , in Spanje, maar wierden fpoedig regreepen door de Inquifitie. Omtrent den zelfden tijd, veroorzaakten de gewaande Verlichte Broeders , boven vermeld, eenige opfchuddingen in Spanje, even gelijk de Rooze-Kruiziaanen gedaan hadden; hier van moeten wij den Leezexen eenig berigt geeven. De vreemdheid van hunne begrippen, zommige bijzonderheden, in welke zij met 'er daad; of alleen volgens het oordeel des volks , met de Rooze - Kruiziaanen overeenftemden, waren oorzaak dat zij voor één en den zelfden Aanhang wierden aangezien. Wij tragten niet, de partijen en " Aan-  GES CHIE D"E N I S. 529 Aanhangen te vermenigvuldigen, maar plaatzen deeze verlichte Broeders onder r de gevaarlijkfte foort van befpiegelende k menfchen, en de flegtfte Qjiiëtisten; in-A dien het waar zij ,'t geen wegens hen verhaald wordt, dat zij gelooven, dat wanneer het gemoed geheel opgetogen is in het gebed, en onmiddelijk met God vereenigd , het niet fchuldig is aan eenige der misdaaden, welke, in dien ftaat, door het lichaam bedreeven worden. Daarenboven beweerden zij, dat de Sakramenten onnut zijn, en dat het gebrek van alle goede werken vervuld wordt, door de opheffing van het hart tot God. De Inquisitie leide hun zesenzeventig dwaalbegrippen te laste. Hier over moeten wij ons niet verwonderen, dewijl het bekend is, dat die Regtbankzeer kieschis,en eene ongemeene naauwkeurigheid in godsdienftige zaaken vordert. Deeze Verlichte Broeders vertoonden zich openlijk aan het einde der Zestiende Eeuwe ; doch de Inquisitie verhinderde welhaast den voortgang hunner Geestdrijverije. Van nieuws vertoonden zij zich in de nabuurfchap van Sevilie, in het begader Zeventiende Eeuwe ; thans wierdcr zij voor Rooze - Kruiziaanen gehouden. Eenige van deeze Verlichte Broederen vertoonden zich, in den jaare 1525? i' de Nederlanden , en in Pikardije. Ee Kleermaaker, quintin genaamd, en ze kere co pin, van het zelfde beroep, w; VII. deel. LI re De ÏOZE- r.uïzi- ft.nen. 1 l t 1 1 .- n  De ROOZEKRUIZIAANEN. B E- 53° GODSDIENSTIGE ren de hoofden der Vlaamfche Verlichte Broederen : want, in die dagen, wierdt ieder een bevoegd geoordeeld om te kunnen prediken. Hun wordt nagegeeven dat zij gelooven, dat het oogmerk alleen de zonde uitmaakt; dat de Geest Gods deel heeft aan alle de daaden der menfchen, cn dat de onfchuld des leevens alleen beftaat in bedaard en gerust te zijn, zonder bot te vieren aan twijfelinge of zwaarigheden. Dit oogmerk, 't welk alleen de zonde uitmaakt, verfchilt niet zeer veel van het gemoed onmiddelijk met God vereenigd, terwijl het lichaam zich in zonden baadt. Welke fchrikwekkende gevolgen zou niet zulk eene Leere kunnen hebben , in eenen Staat, beftuurd door Geestdrijvers, zo met God vereenigd, en zo volkomen van de ftoffe gefcheiden 1  GESCHIEDENIS. 531 BERIGT WEGENS DE HEDENDAAGSCHE JMTI-TRINITJR1SSEN. Van dcAnti-Trinitarhfen ,in de vroegftc tijden van het Christendom ,heb-» ben wij boven reeds gehandeld: als mede ; van de zulken, die onder de Proteftant-, fche Dis/enters worden gevonden. Ihanszullen wij berigt geeven van een geüagt van Ariaanen , die in de tegenwoordige Eeuwe ontftaan zijn; ja, in de daad,niet zeer veeie jaaren geleeden. 't Is bekend, dat het uitgeftrekt geflagt van Ariaanen , Sociniaanen en Deïsten, veelen onder de Geestlijkheid genoopt heeft om te zoeken ontflagcn te worden van het ondertekenen der Negenendertig Artikelen der Engelfche Kerke. Miskhien was dit een der ongemeenfte pop. gingen van dolzinnigheid, welke ooit zijt aangewend: want, hoe konden deeze he den verwagten, inkomften te trekkei van de Kerk, terwijl zij weigerden haan geboden op te volgen ? Zij weeten da ieder vastgeftelde Kerk haar bijzonder Za menftelzel heeft , 't welk door haare U den, bijzonderlijk de Geestlijkheid, moe ' LI 2 01 De [EDEN- )AAG- CHE ^NTI- nUNlTA- 1.1SSEN. L 1 t ft 1-  De HEDENDA AGSCHEANTITRINXTARISSEN. 532 GODSDIENSTIGE ondertekend worden. Dit gefchiedt ter bewaaringe van Eenpaarigheid, op dat al. len de zelfde leere mogen prediken, en geene nieuwe begrippen venten. . Hadden deeze lieden gezucht onder eenige gemoedszwaarigheden, zij zouden hunne beroepen nedergeleid,en zich bij de Presbijteriaanen gevoegd, of nieuwe Vergaderingen hebben opgericht. Maar dit is met gebeurd : want zij bleeven hunne ftandplaatzen behouden. Twee of drie uitzonderingen moeten, in de daad, hier van gemaakt worden, bijzonderlijk in het gedrag van eenen Geestlijke in het Noorden van Engeland, die zijn beroep nederleide, en te Londen wierdt ontvangen, door de zulken, die iets verlangden, 't geen van de gemeene wijze afweek. Dit was eene gelukkige omflandigheid voor onzen Ariaan: want, hoewel hij, om blijken te vertoonen van zijne belangloosheid, zich beroemde, een beroep van driehonderd ponden fterlings jaarlijks te hebben nedergeleid, door zijn Geweeten daar toe genoopt, maakte hij, nogthans, geene zwaarigheid om van zijne naavolgers te Londen eens zo veel aan te neenen. Een Edelman van een zeer volksbehaajend karakter, was een van des Predikers ;erfte toehoorders te Londen; door Jieien van aanzienlijken rang wierdt zijn /oorbeeld gevolgd. Gelijk onze Prediker voorheen gewoon was, de Gebeden te  GESCHIEDENIS. 533 te leezen, en diensvolgens niet kon bidden zonder een boek, en vermids hetGemeene-Gebedeboek van de Engelfche Kerk i allerwege de Godheid van onzen Heere jezus christus aandringt, kon hij met geene welvoeglijkheid van hetzelve gebruik maaken , dewijl het zijne eigen beginzels zou veroordeeld hebben. Ter geneezinge van dit gebrek , ging hij aan 't werk, en verzamelde eene Liturgie, deels uit het Gemeene-Gebedeboek, en deels volgens zijne eigen begrippen. Deeze Liturgie voldoet aan alle oogmerken , tot welke zij wierdt opgefteld : want zij is gefchocid op de leest der Sociniaanfche en Ariaanfche begrippen. Naauwkeurige zorge heeft de Verzamelaar gedraagen , zijne toehoorders te overtuigen , dat hij niet gelooft in de Drieëenheid. In zommige van zijne Koliekten dankt hij God voor het zender van zijnen Zoon in de waereld, om Zondaars zalig te maaken. Maar men zot kunnen vraagen , wat verftaat hij hiei door Zaligheid ? Het antwoord is nie meer of minder, dan dat jezus, als eei gefchapen weezen, gekoomen is om on een goed voorbeeld te geeven in zijn lee ven en lijden. Dat hij dit waarlijk heeft gedaan , i zeer zeker; maar, gewisfelijk, kan di geen Middelaars-ampt uitmaaken. _ Ee Middelaar is iemand, die als in 't midde LI 3 ftai De iedën)aag>cheanti- hunitA- Kissen. l 5 S t 11 tl :.t  De HEDENDA 1GSCHEANTITRI NtTARISSEN. 534 GODSDIENSTIGE ftaat tusfehen den overtreeder en den beleedigde, om het verfchil, tusfehen hen ontftaan, weg te neemen. Volgens het geheele Schriftuurlijke berigt , moest christus de volgende zaaken voor de Zondaars verrigten. Vooreer st, moest hij voor hun een Profeet zijn , om hen te overtuigen van zonde, en hun den gehcelen wil en raad Gods aan te wijzen. Ten tweede, om de eer der gefchondene Wet te herftellen , en Zondaars met God te verzoenen , moest hij lijden, 't geen een gefchapen Weezen niet konde lijden, naamelijk, den gantfehen toorn Gods voor de zonde. Dit wordt zijn Priesterlijk Ampt genaamd ; en 't was om deeze reden , dat hij een menschlijk lichaam, en eene redelijke ziel aannam. Ten derde , als Koning, en opperst hoofd zijner Kerke, moest hij, door de kragt van zijnen Geest, den wil en de driften van zijn volk te onderbrengen ; hij moest het maaken tot een gewillig volk in den dag zijner kragt; hij moest niet alleen over hen heerfchen,maar hij moest heerfchen in hunne harten, door den H. Geest; hunne natuur vernieuwen, hunne harten vervullen met de begeerte om goed te doen aan hunne medefchepzelen, met nederigheid bekleed te zijn, en voort te gaan van volmaaktheid tot volmaaktheid, tot op den tijd, dat zij voor den Heere zullen verfchijnen in heerlijkheid. >t  GESCHIEDENIS. 535" 't Geen wij hier hebben gemeld, aangaande de Ampten van christus, konde door geen menschlijk Weezen volvoerd worden. Een gedeelte van het Profeetisch Ampt zou, m de daad, hebben kunnen verrigt worden ; maar geen fterveling kon die des Priesters en des Konings volvoeren. Wat menschlijk weezen kan den geheelen toorn Gods in zijn lichaam en ziel draagen , voor de zonden eener misdaadige waereld ? Voo een perfoon , minder dan God, was het onmogelijk, eene verzoening te doen. In dien de zonde gepleegd wierdt tegen eer oneindig Weezen, moest het eene kragi even groot als de Godlijke wel ke aan de Godlijke Regtvaardigheid kaï voldoen. . ,; , . Maar , volgens de gevoelens der he dendaagfche Anti - Trinitarisfen , was e zulk eene Verzoening niet noodig, ei christus verfcheen tot geen verde oogmerk , dan om ons een goed voor beeld te geeven , en ons te onderwijze in den weg des pligts. Maar de Apo: tel paui-us, en de overige Apostelen zouden dit even goed hebben kunne doen: want wij weeten dat zij de zelfc leere gepredikt hebben , die door onze Zaligmaaker wierdt verkondigd ; en, 2 veel ons bekend is, hebben zij allen, b halven den Euangelist joannes, hl getuigenis met hun bloed verzegeld. Deeze Anti-Trinitarisfen beilaan « LI 4 me De IED ENDAAG*5CHE ANTIrRlNITAIlISSEN. \ t 1 r Et » n e n o n it tl-  De HEDEN» daag- sche ANTI- trinita- RISSEN. xTa , ,•van uen vjodsdienst Veelen hunner bekleeden een aanzie i ken rang; n dit Ipp,,™ . q« __77__ . .J 536 GODSDIENSTIGE menfchen, die, over 't geheel genomen, geene kennis, hebben van den Godsdienst Veelen hunner bekleeden een aanzie i ken rang in dit leeven; en onlangs heb ben zij eene groote Vergaderplaats, nevens een Woonhuis voor hunnen Prediker, gebouwd. En hier moeten wij aanmerken, dat ieder een, die iet nieuws kan voortbrengen , doorgaans van een goeden uitflag kan verzekerd zijn. In allen opzigte kan dit oP den Godsdienst worden oègepast • T / f rT 5? efre van onzen8 Si Tnnitarifchen Gelukzoeker, dat zij noo ^SonThTnf °m tC ^ Behalven een aanzienlijk getal Intekenaaren, voor eene zekere fomme gelds, wordt hem, weeklijks , zulk een aan zienlijke voorraad van de fmaaklijkfte eevensmiddelen, uit verfchillen oorden des lands, toegezonden, als genoeg zijn zon voor verfcheiden huisgezinnen ƒ Tr be behooren geene armen tot zijne Vergt derplaats : want liefdaadigheid en n £we Godsdienften hebben zelden veel ge meenfehaps met elkander. Van de waar. heid hier van zijn wij overtuigd, en van nog meer,hoewel wij niet voor bedilzTek willen worden aangezien Eer wij dit Berigt befluiten, wenfehen Z'J eene aa,™erking te maaken, en te eeren omdat zij nieuw is. Zij is dee! -e, dat m de meeste gevalle de lolksgt zin.  GESCHIEDENIS. 537 zinde dweepzieke Prediker het grootfte getal naavolgeren heeft; doch deeze zijn uit de laagfte klasfen des volks. Laaten, egter, de grooten en geleerden, in dit geval, niet over de zwakken en onkundigen zegepraalen. De grooten kunnen zo veel vermaaks vinden in het naaloopen van een man , die alle gelegenheden zoekt en waarneemt om het Euangelium van christus over d#n hekel te haaien , als het gemeene volk in het naaloopen van den onkundigen Leeraar , die zelve niet verftaat wat hij zegt. Veelen worden vervoerd door een begrip , dat zij Gods uitverkorene kinderen zijn , en, diensvolgens, op de rest van 't Menschdom, met veragting nederzicn. Van den anderen kant zal de laauwe Godsdienftige, welke den Prediker naavolgt, die de heerlijkheden van Christus veragt , niet erkennen, dat 'er iet bovennatuurlijks is. Op deeze wijze doodcn zij de folterende wroegingen van een fchuldig Geweeten, en leeven, alsof 'er geen God beftondt, aan wien zij rekenfchap fchuldig zijn. Indien de menfchen agt gaven op d< volgende gevoelens van een voornaam Schrijver , het zou hen kunnen doet bloozen. „ De woorden Drieëenheicl en Per/co „ nen zijn benaamingen, welke wij nie „ in de Schriftuur ontmoeten; en, nog L1 5 „ thans De HEDEN- DAAG- SCHE ANTI- TRINITA" RISSEN. I t }  De HEDEN" PAAÖSCHEANTITK.1NI TARISSEN. 538 GODSDIENSTIGE „ thans, moet aan deeze benaamingen, „ en de toepasfing van dezelve, de erger„ nis tegen de Leere voornaamlijk wor,, den toegefchreeven. „ 't Geen de Schriftuur ons deswegen „ onderricht, is dit, en niets meer: „ Dat het den Vader kenmerkt, die de „ vvreeker van het kwaad, en belooner van het goed is , als God; dat het„ geen den Zoon kenmerkt, het Woord, „ den Schepper der waereld , den Ver„ losfer van 't menschdom , ten dien „ einde door den Vader gezonden, God „ is; dat de Heilige Geest, de onder„ handelaar met , en de Vertrooster „ van dc geesten der menfchen , God „ is; en dat, nogthans, de Godheid, „ het van zelfbeftaande Weezen , Eén „ is. Dat deeze dingen alzo zijn, ver„ klaart de Schriftuur uitdrukkelijk; en », dc wijze, op welke zij het laatfte Voor,, ftel verklaart, Deut. VI. 4. is onzer opmerkinge waardig. Onze (de Engel., fche ) Overzetting vertaalt het aldus : Hoor, 6 Israël, de Heere onze God is onze Heer. Het Oorfpronklijke heeft: Johovah onze God is een van zelfbe* ., 'jtaand Weezen: want dit betekent het „ woord, Heere vertaald. Maar wat is 5, 'er in onze kennis, in onze bevattin- gen , of in onze Reden, 't welk ons J5 kan bevoegd maaken te bepaalen de !s wijze van beftaan , of van de weri, kinge der onzigtbaarc Godheid ? Dat „ wij  GESCHIEDENIS. 530 v wij geenerlei denkbeeld hebben van „ de zelfftandigheid der ziele , die in „ ons werkt, of van de wijze van haa„ re beftaanlijkheid of werkinge, is eene „ erkende waarheid Welke onbefchaamd„ heid moet het dan in ons zijn , uit „ onze bevattingen, of liever onze on„ bekwaamheid om te bevatten, te wil„ len bcpaalen den ftand , of wijze „ van beftaan en werkinge van het „ Opperfte Weezen , de geringfte van ,, wiens werken, in de daad, onze bevat„ tingen te boven gaan! „ De ouden, minder befchaafd dan wij, „ redetwistten over de gedaante cn wijze „ van beftaan derGodheid;en geene gedaan„ te kennende, volmaakter of edeler, gelijk „ zij waanden, dan die van den mensch, , fchrecven zij aan de Godheid toe eene '„ menschlijke geftalteof gedaante. Deon, voegzaamheid deezer plompe verbecll, dinge zien wij; gelijk wij begrijpen,dat „ de denkbeelden van uitgebreidheid, ge„ ftalte en gedaante , niet toepasfelijk „ zijn op eenen Geest, overeenkomftig a, met de begrippen, welke wij daar van „ maaken. Doch , hoewel wij geene „ oogen hebben om de zelfftandigheid „ of eigen fchappen van een Geest tc on,\ derfcheiden , volgt dan daar uit met „ zekerheid, dat zij niets in zich hebr „ ben , overeenkomftig met geltal te of gedaante, geene eigenschappen, door „ welke zij kunnen onderkend worden, „ en Dg HEDEN"- DA4G- SCHE AN TI» TUINITA.- R1SSKM.  De HEDEN- DAAG- SCHE ANTI- TRÏNITA RISSEN. 540 GODSDIENSTIGE „ en van elkander onderfcheiden , door „ God , of zelf door andere Geestlijke „ Weezens, aan welke hij kan gegeeven „ hebben oogen en een verftand , be_„ kwaam om te bemerken, 't geen wij "„ niet kunnen doen ? En is het , van „ den anderen kant, niet duidelijk, dat „ 'er iets zijn kan , overeenkomftig met „ gedaante, zekere bijzondere wijze van „ beftaan der Godheid, van 't welk ge„ brek aan denkbeelden ons niet toelaat, „ eenig begrip te vormen ? „ Hadde de Natuur voor onze oogen „ voortgebragt zulke leevende fchep„ zeis , als eene onbetemde verziering „ aan onze verbeelding kan vertoonen, „ beftaande uit drie of meer onderfchei„ dene lichaamen , volftrekt van elkan„ der onderfcheiden , zonder eenige li„ chaamlijke verbintenis , maar bezield „ van een en het zelfde beginzel, be„ weegende door éénen wil, werkende „ met gemeene overeenftemming, ieder „ aangedaan door de toevallen , welke „ alle de overige wedervaaren, het eene „ gewond door den flag, welke het an„ der grieft, en allen ftervende door het „ dooden van één van allen ; wij zou„ den geene onderfcheidene bevatting „ gehad hebben van 't geen de Schrift „ tuur aangaande de Godheid vertoont. >, Maar dan, gewoon zijnde aan het ge„ zigt van zulk een buitengewoon fchep„ zei, als wij befchreeven hebben, zo'u „ de  GESCHIEDENIS. 541 „ de Schriftuurlijke leere ophouden zo „ aanftootelijk te zijn voor onze wijze „ mannen , als zij thans is. En, nog„ thans , zo verre hunne kennis ftrekt „ van het Zamenftelzel der Natuure, „ zullen zij bezwaarlijk durven op zich 3, neemen om te zeggen , dat de God„ heid niet zou kunnen gefchapen heb„ ben zulk een dier , als wij verdicht „ hebben." ,, uwuuvii , — ~v —b „ thans , zo verre hunne kennis ftrektSCHE A L- Dg HEDEN" DAAGSCHEANTITRINITAR.1SSEN.  ALGEMEENE IN HOUD DER AFDEELINGEN. EERSTE DEEL. !• "T)e Godsdienst der Aardsvaderen en ^ der Oude Jooden. . . bladz. i II. Dc Godsdienst der Hedendaagfche' Jooden - 57 III. De Godsdienst der Egijptenaaren." . 103 IV. De Godsdienst der Karthagers en Tij- ners. . . . .123 V. De Godsdienst der Druïden. . 134 1 VI. De Godsdienst der Asfijriers. . '. 144 VII. De Godsdienst der Babijioniërs. . 15-1 VIII. De Godsdienst der aloude Meden en Perfen. • . . 167 IX. De Godsdienst der aloude Kanaa'nï- ten> Sïjriërs, Arabièïs, enz. . . 183 X. De Godsdienst der Ethiopiërs en va» andere nabuurige Volken. . 109 XI. De Godsdienst der Armeniërs, Geor- giërs en Circasfiërs. . . ai8 XII. De verfchillende Heidenfcbe Godsdienften , in het Gebied van den Grooten Mogo). . . XIII. De Godsdienst der Chineezen. . aü0 XIV. De Godsdienst der inwooneren van de Provinciën Carnate, Golconde Bisnagar en Decan. . . XV. De Godsdienst der inwooneren van Afcm, Ava en Aracan. . 344 XVI.  ALGEMEENE INHOUD. XVI. De Godsdienst der Peguaanen. bladz. 360 XVII. De Godsdienst der Siammers. . 376 XVIII. De Godsdienst der inwooneren van Laies, Langiens of Laos. . 400 XIX. De Godsdienst der Tonquineezen. 410 XX. De Godsdienst der inboorlingen van Cochinchina, Cambodia, enz. 418 XXI. De Godsdienst der bewooneren van de Philippijnfche Eilanden, enz. , 444 XXII. De Godsdienst van de bewooners der Molukfehe Eilanden, enz. . 457 XXIII. De Godsdienst der Ceilonneezen. . 473 XXIV. De Godsdienst der Japanneezen. . j-oó XXV. De Godsdienst der inwooneren van Corea en Jesfo. . . jfo TWEEDE DEEL. XXVI. De Christlijke Godsdienst. . . 1 XXVII. Berigt wegens de Ketterijen, vóór de Regeering van Conltantinus den Grooten, in de Christlijke Kerk ontitaan. . . 93 XXVIII. Begin van het Pausdom. . . 188 XXIX. Geestlijke Orden in de Roomfche Kerk. .... ifl XXX. Gewoonten en Plegtigheden der Roomfche Kerk. . . . 411 XXXI. Bijzondere Plegtigheden, welke in het Vatikaan en elders gevierd worden. 43 j" XXXII. De Plegtigheden van de Mis. . 444 XXXIII. De Bïsfchoplijke Mis , de Plegtige Mis, enz. . . . 45*3 XXXIV. Wijze , op welke de Plegtige Mis door den Paus gevierd wordt. . 460 XXXV. Ziel-Misfen. ... 470 XXXVI. Godsdienftig eerbewijs aan het Kruis. 477 XXXVII. Eenige andere merkwaardige Plegtigheden der Roomfche Kerke. . . 488 XXXVIIL  ALGEMEENE INHOUD. XXXVIII. Bijzondere Godsdienftige Verrigtingen m de Roomfche Kerk. . 6 bladz. 5-15 DERDE DEEI.. XXXIX. Godsdienftige Broederfchappen in de Roomfche Kerk. XL. De merkwaardigfte Feestdagen in "den Roomfcnen Almanak. . ,, YrtV D^raniemen der Roomfche Kerke. U vir tt, £efchledenis ^r Inquifitie. . tA A1.1H. Gekhiedenis der Waldenzen en Al- bigenzen. . . a__ XLIV. De oude en hedendaagfche ftaat der Griekfche Kerke. , XLV. De Kerktucht der Griekfche Christenen- XLVI. den Eerdienst "der Griekfche 30Vm ^and^ 'HuwdiJken der Grieken.' . 404 XLVIII. Van het laatfte Oliezei onder de Grieken. . XLIX. de Begraafenispleg'tigheden der Griekfche Christenen. 4IQ De Godsdienst der Scheurmaakers onder de Griekfche Christenen. . 4,, LI. Van de Griekiche Kerk in Rusland. J fT ,f • ^S^^^P^gtigheden der Rusfen. 46c IjILL De Griekfche Christenen van St ThoT n; r^mas' ln de °ostI'ndié'n. . 47a -L.1V. De Godsdienftige Leerftellingen en T v ^gtigheden der Kopten. . r0f De Godsdienftige Plegtigheden der Maroniten LVI. Over de Nasferiërs, Kelbiten cn Chris- tenen van St. Jan. . ^ VIER-  ALGEMEENE INHOUD. VIERDE DEEL. LVII. De Mahometaanfche Godsdienst, en het Leeven van Mahomet. . bladz. i LVITI. Berigt wegens den Alkoran van Mahomet. , LIX. Plegtigheden der Mahometaanen. . IS9 LX. De Godsdienst der Tartaaren. . 1-4 LXl. De Godsdienst der Laplanders. . 2.73 LXII. De Godsdienst der hedendaagfche Gauien. 3°6 LXIII. Over de onderfcheidene Godsdienften van Afrika. . • • 337 LXIV. De Godsdienst der inwooneren van Nigritie. 341 LXV. De Godsdienst der bewooneren van de Kust van Guinea. . . 351 LXVI. De Godsdienst der landzaaten van Benin , Ardra, enz. . . 379 LXVII. De Godsdienst der inboorlingen van Congo, Angola ; als mede die der Jageezen of Gauleezen. . . 407 LXV III. De Godsdienst der Guaguas. , 45"9 LX1X. De Godsdienst der inwooneren van Zuid - Kaffrai, of de Kaffers - Kust. 47a LXX. De Godsdienst der inwooneren van Monomotapa- • • 4-6 LXXI. De Godsdienst der inwooneren van Agag, Tococka en Quiteve. . 434 LXXII. De Godsdienst der inboorlingen van Sofola. - • JÏ4 LXXIII. De Godsdienst der Volken , die de Kusten van Quilimanca, Lovanga, Quizuago, en geheel tot aan Cuma bewoonen, na den kant der grenzen van Sofola. LXXIV. De Godsdienst der Ethiopiërs, Gau- liërs, enz. • • • S&S LXXV. De Godsdienst der opgezeetcnen van het Eiland Socotora. . vyrÜ? Vil. deel. Mm LXXVI.  ALGEMEENE INHOUD lxxvi. ^^LS^sr^^. LXXVIL De Godsdienst Kp^eetenen^vïn 5§4 d« Kanarifcb€ Eilanden. . 6ló V IJ F D E DEEL. LXXVIII. De Godsdienst der aloude, of wilde Amenkaanen. I YYV' nC Godsdienst d« Flóridaanen.* ' LXXX. De Godsdienst der Wilden van Hud- '4 LXXXI. De Godsdienst der opgezeétenen van 5 TVYvrr dc= Canbifche Eilanden. . K, LXXXII. De Godsdienst der Wilden, woonen dc aan de Oevers van de Rivier van Oronoque en der inwooneren van Guajana. LXXXIII. De Godsdienst de'r Wildén, die'aan 9% T yyyiu ri r-.7'? der Amazonen woonen ico EXXXV. De Godsdienst der Volken, welke in de nabuurfchap der riviere de Ia T Vvv "lata woonen. LXXXVII. Berigt wegens den Godstdienst der 4 Wilden, welke Kanada of deszelfs T VYvvriTT "at)uurfcliap bewoonen. To„ txXXX f?C Godsdic™ der Caüforniaanen. " # LXXXIX. Berigt ^ wegens den Godsdienst der 5 Virgimaanen. . . XC. Bengt wegens den Godsdienst der in- 4 Yr, „gatenen van Hispanïola. tengt wegens den Godsdienst ' der 5 Mexikaanen. XCiI. De Godsdienst der Wilden, welke aan *3S XCHr T,Tr fLl"Ste Van Darie'n woonen. AGIII. DeGodsdjenst der Wüden in Nieuw- 5 Andalulie. , J.6J  ALGEMEENE INHOUD. XCIV. Inleiding tot de Gefchiedenls van dert Proteltantfchen Godsdienst, bladz. 171 ZESDE DEEL. XCV. De Gefchiedcnis van den Kalvinifchen Godsdienst. ... I XCVI. De Gefchiedenis der Schotfche Kerke. .... 5» XCVII. De Gefchiedcnis der Afwijkers. . *34 XC VIII. Berigt wegens de Burgers. . . XCIX. Berigt wegens de Tegen-Burgers. . : hunne Afgoden , 346; Tempels, ald. Priesters, 347; Huwelijksplegtigheden , 348 ; I3egraafenispf.-gtigheden, 3 0 Archonisten, aloude Ketters. II. 139 Ai-dra, Godsdienst der lanu- Mm 4 zsa-  BLADWIJZER zaaten , IV. 379 ; plompe Afgodendienaars ,380; hunne begrippen omtrent de Ziel, 381 ; aanbidden den Duivel , 382 ; Huwelijksplegcigheden, 383; hunne Ongebondenheden, 386; Lijkplegtigheden , 388 Ap.GRNS, CMarkgraaf d' ) berigt wegens hem , III. 118 Ariaanen, aloude Ketters, 11; 100,105 Ariaanen, ( Halve-) Ketters , dus genaamd, II. 106 Arimanius, God derPerfen, de oorfprong van het Goede, 1. 171 Arius, berigt wegens hem, II. , 101 ■Armeniërs, hun Godsdienst, I. 228 ; al vroeg tot het Christlijk Geloof bekeerd, 229 ; hadden weleer veele bloeiende Kerken , 231; hunne plegtigheden, 236, enz. aanmerkingen, 240 Ariviinius, fjAKoiius) berigt wegens hem, VI. 338 Artorifrifen , II. 143 Afem, Godsdienst der landzaaten, I. 345; Huwelijksplegtigheden . 348 ; hunne Goden, "45; Priesters, 347 ; vreemde plegtigheden, 349; Begraafenisplegtigheden,'3 ïo Asicti'.w, (RourjKur; verwent eenen opftand , ' . 427; te Huil gevonnisd en geltraft, 43o Asfijriers , hun Godsdienst, I. 142; aanbidden de Zon, 144; Afgoden. 146; hunne Huwelijken, 149 ; aanmerkingen op dezelve, 150 Audeaanen , aloude Ketters, 141 Auguftijnen , derzelver oorfprong, II. 2(53 Ava, Godsdienst der landzaaten , 1. 343 ; aanflooteiijke Begraafenisp:egtigheden,353, 354 Avondmaal, bij de Roomschgezinden , berigt wegens hetzelve, lil 9l, bij de Engelfche Kerk, V. 558 B. gAAL, een Afgod, dus genaamd, [. i9Z Baal-bf.rith, een Afgod, dus genaamd, 1. iitj Baal-pkor, een Afgod, I. k 187 xiAal-zkphon , een Afgod van dien naam , 1. ^7 Babijlomcrs . hun Godsdienst, !• 151; aanbidden van Belus, 152 ; hunne Afgoderij befchreeven, 155; Hegraafenisplegtigheden ,18; vernietiging van hunnen Godsdienst, 159, enz. aanmerkingen, l6j £>aj[\ha;vi , (jakobus) berigt wegens hem , V. 4C9 Baniaanen , berigt wegers dezelve , I. 32Ö Barton, (elizabetii) haare gewaande < erfchijningen, 1. 416; ter dood uebragt, 418 Bufthdiaanen , Ketters , dus genaamd, II. Irp Beqkbt , ( thoiwas) berigt wegens hem , 111. 74, enz. Bedel - Monniken, berigt wel gens dezelve, II. 366 Be-  der VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bedreiging, wat hier door ver- i ftaan worde, Vr. 583 1 Eeiudiknjnen, eene Geestlijkc Orde, 11. aóó flf»/« , Godsdienst der landzaaten , IV. 379 i hunne Itrengheden, 394; Verborgenheden , ald. hunne begrippen wegens de Wedergeboorte, ald. vreemde wijze van inwijdinge, 305; middelen om de misdaadigen te ontdekken, SQÖ Bergbtwoonders, ("Groote) eene Roomfche Orde, 11. 358 Bevesthins , berigt wegens dezelve , lil. 88; V. 550 Bigot , ( Heer tholvus) gevonnisd en ter dood gebragt, V. 433 Bhnagar, Godsdienst der in wooneren , 1. 3^ö ; hunne plegtigheden, ^27.; wijze, op welke zij de Uranken bezoeken, 340 ! Begraafenisplegtigheden,34i! Aanmerkingen , 342 Bisfchoppen, in Engeland, be rist wegens dezelve , V 590 Bi./viR, ( Dokter zijn merkwaardig zeggen , VI. 3Ó7 Blindemannetje-fpeelcn, in ingeland, ' wat het zij 1 VI. 3^4- 305 Bofte , een Roomsen Sakramenr, lil. n3 Eötivi , (j'kob ) berigt wegens hem, VU. 407 Bo kin , (anna) haar Huwelijk , V. 411 Bonni r , zijne vermetelheid tegen den Paus, V. 4'J Bons-F/I's, eene Roomfch: Orde, 11. 3Ó: Bons-Fil's, eene Roomfche 3orneo ; zie Java jouiu'gno'm , (antoinette r,e) berigt wegens haar, VII. 5<5t Brafiliaanen, hun Oodsdien ,t, V. 108; aanbidden den Duivel , 109 ; hunne Huwelijks, plegtigheden, 111 ; Priesters, in ; hunne begrippen wegens de Onfterflijkheid der Ziele, 113 • Aanmerkingen, alt'Brown , (robbert) berigt wegens hem, ^1 374 Brownisten , waarom dus geheeten, VI. 375 Bruma, berigt wegens hem, I. 24Ö Bucmananus , berigt wegens hem, VI. 88 Budsdo , een Japanfche Afgod , 1. 512 Burgers , waarom zo genaamd , VI. 2jö ; hunne Grondbeginzels, ald hunne Zinsagterhoudingen, 257; hunne gemaatigdheid , 2.58 ; zijn Latitudtnarisfen , of Reklijken, aid. Burnet , (Bisfchop) zijn berigt wegens de Quiëtisten, in Z'jne Brieven , VU. 4°I « enz. Bijbel, vertaald door Tindal, V. 420 — (Engelfche') moet geleezen worden, V. 443 C. | nafraria , of Kaferkitst , I ° Godsdienst der landzaaten, IV. 472; hnnne plegtighe[ den, 4-3; denkbeeldenweMm 5 ' SeüS 162  BLADWIJZER gens den Zondvloed, 474; hunne Afgoden, 475; verrigten hunnen Eerdienst in holen, 481; hunne merkwaardige gewoonten, 482; hunne vreemde gewoonten, 484; aanneeming in de burgerlijke Maatfchappij, 488; lluwelij! splcgtigheden, 501; hunne Échtfcheidingen, 505; wi ze van het behandelen der Zieken , 509 ; Lijkpiegtigheden, 517 Caiiformuanen , hun Godsdienst, V. 205; hunne bijgelovigheden ,206} hunne Huwelijksplegtigbc-den, 207; hunne tegennatuurlijke misdaaden , 208 ; Lijkplegtigheden, 210; aanmerkingen op hen, 212 Camaladoliten, eene Roomfche ^ Orde, II, 383 Cambodin, Godsdienst der opgezeetenen, 1. 428; hunne begrippen wegens den Duivel, 432; hunne Lijkplegtigheden , 433; aanmerkingen , _ 441 Cameroniaanen, waarom dus genaamd, Vi. 277; hun oorfprong, ald. hunne dolzinnigheid, 278; hun aanvoerder (neuvelt, ald. zij vergaderen op de bergen, 279; hun ftaatkundig gedrag,ald. tegenwoordige iiaat , 280 Canar 'tfche Eilanden , de Godsdienst deropgezeetenen, IV. 616; hunne aloude gewoonten , 617; balzemen hunne doodtn , aid. aanmerkingen, en 8 Cawo - ij , een ChinetfJie Afgod, 1. 289 Canon , een God van Japan, Caribifche-Eilandtn, de God's^ dienst van derzelver bewooneren, 65 , 71 ; aanmerkingen op de verovering van deeze Eilanden door de Spanjaards, 66 , enz. hunne Priesters, 75; hunne Feesten, 78 ; plegtigheden bij de O derzelver inhoud, V. 335. enz. Georgiërs, berigt wegens bunnen Godsdienst, !. 228; belachelijke begrippen , 230 ; hunne Huwelijksplegtigheden , 236 } Lijkplegtigheden, " 238 Gdbertinen , eene Roomfche Orde, II. Sd9 Glas fit en; zie Sandimaniaanen Glass, (joannrs) ftigter dfr Glasilten , of Sandimaaniaanen, berigt wegens hem, Vl. 283 Gms-tiken. aloude Ketters, dus genaamd. II. 112 Goa , wreedheden aldaar gepleegd, III. 215 God, (waare) bepaaüng wat Godsdienst, (Christlijke) des* zelfs oorfprong , II. 1 ; ftaat der waereld , ten tijde van 'slleilands komst in dezelve, 3 ; betragting van denzelven in de vroegfte tijden , 12 ; aanmerkingen , ald. Godslasteringen, (.voorbeelden van) II. !8S Godverlochening , berigt wegens dezelve, !. 453 Golcondo , Godsdienst der op* gezeetenen, I. 326;'hunne afkomst, ald. hebben hunne Altaars in bosfchen ,317; hunne lichaams-llrengheden, 3^8 ,- hun eerbied voor den Ganges, 332; hunne Feesten , ald, hoe zy hunne Priesters aanneemen , 336 ; Iluwelijksplegtigheden, ald. Lijkplegti. heden , 339 Gi'egorius, (Verëenigde Broeders van St.) II. 359 Greij , (Ladif joanjja ) berigt wegens haar, V. 467 Grieken, hun Godsdienst, IJl". 305; deszelfsoorfbrong, 306; fcheiden zich afvandeLatijnen, 308; hunne leerftellingen, 310. 314: aanmerkingen op dezelve ,319; wijze, op welke zij zich met het Kruis tekenen, 320 ; door de Jeluïten in een verkeerd licht geplaatst, 321; plegtigheden van de Heiligeweek , 32a ; hunne denkbeelden wegens een toekoomenden ftaat, 325; hunne Kerkelijke'lucht. 332; hunne Patriarchen . 335 ; armoede hunner Geestigheid, ald hunne Monniken, 337; ver-  der VOORNAAMSTE ZAAKEN. verfcheiden Geestrijke Ordes, 338; hunne Nonnen, S4i; Feesten, 342; Kwalijke bedienden , 346! Sijnoden, 354; aanmerkingen op dezelve, 355; openbaare Eerdienst, 361; hunne Liturgiën, 362; plegtigheden bij den openbaarenEerdienst, 364 ; wijze van Avondmaalhouden , 36Ó ; hunne gebeden voor de dooden , 379 5 wijze van inwijden der Kerken , 383 ; gedaante hunner Kerken, 386; inwijding der Altaaren , 388 ; hunne bijzondere Feesten, 389; wijze van l leiligverklaaringe, 394;gedaantevanden Doop, 39 ï ; hunne Biejt, 397 ; wijze van bannen , 399 ; hunne' Duivelbezweering , ald. hunne Huwelijken , 404; Heiden fche gewoonten, 412; laatlte Olijzel, 413 ; Lijkplegtigheden, 419; algemeene aanmerkingen, 429 Guaqttas, hun Godsdienst, IV. 459; offeranden, 461; hoe zij hunne Slaaven behandelen , 463 ; hunne bijgelovigheden, 464; aanmerkin gen, 465 Gvfntq, Godsdienst der landzaaten.IV. 351 ; plompe Afgodendienaars , 353 ; hebben veele Naam-Afgoden, 355 ; de gedaante van hunnen Eerdienst , 358 ; hunne bijgelovigheden , 359 ; hunne Priesters, 363 ; wijze van zweeren , ald. Feesten , 306; Fuwelijksplegtighfden, 370; Overfpcl.hoegeltraft, 37"' ! Lijk plegtigheden . 372 ; aanmerkingen , 377 H. TJackston , berigt wegens ix hem, VI. 278 Hale , (Heer mattheus) zijn zeggen, VI. 440 Hanwaij, zijn berigt wegens Babijlón, 1. 165 HattkM , (pontianus van) zijne voornaamüe leerfteliingen, VII. 470 Heardeoniten, zekere Ketters, II. 154 Hemelvaartsdag, III. 58 Heivipe , verdichte voorzegging , onder dit woord begrepen , V. 252 Hendrik nt VIII, van Engeland, zijn Karakter, V. 450 Henbij , (mattheus) eene aanmerking van hem , VI. 352 Hernhutters. Zie Moravifche Broeders. Herveij, (jakob) zijn Thercn. en Aspallo , VI. 305 ; zijn lof. ald. Hieraxiten , zekere Ketters, II. 155 Htspaniola, Godsdienst der landzaatjsn, V 225; plompe Afgodendienaars, ald offerden Menfchen-offers, 226; hunne Priesters , 227 ; hunne denkbeelden over de Schepping , 229 ; aanbidden de Zon , 233 , aanmerkingen , 234 HlTCHINS, (thomas) berigt wegens hem, Vil. 164 Ho-  B L A D W IJ Z E R Homerus , aangehaald , I. 130 HuJfons-baai, Godsdienst der landzaaten , V. 56 ; hunne plegtigheden, 57 ; hoe zij de Zon bei ooiten , ald. Huwelijken, 63; Lijkplegtigheden, 63 ; leevensmiddelen ten behoeve der dooden , ald. aanmerkingen, ald. Jlumiliati , of Vernederden , eene Orde van Monniken , H. 357 Husseij , (Lord) onthoofd, V. 43-1 Hutchinsom , ( joaknes 1 berigt wegens hem , V. 384 Jiutchinfomaanen , hun oorfprong, VIL 384; hunne begrippen, 388 ; tegenwoor dige ftaat, 390; aanmerkingen op dezelve, 391 Buwthjk , deszelfs oorfprong , I. 435: natuur, 436; onder de Heidenen , 437 ; onder de Jooden, 439; onder de Christenen, 441 als een Roomsch Sa- krament befchouwd ,111.126 I. en J. Tackusi, een Japanfche AfJ god, I. 518 Jageezen. derzelverGodsdienst, IV. 407 ; hunne Priesters, 415; bijgelovigheden, ald. hunne onderlcheidene gewoonten , 416, 421, 438; Fuwelijksplegtiïheden, 443 ; Lijkplegtigheden, 449 Jalobtten . Monniken , dus genaamd, I. 231 Jakobus de I, zijn gevoelen over de Schotfche Kerk ,VI. 97; gedrag omtrent de Schotfche Geestlijkheid , 98 ; onbetaamelijk behandeld door de Presbijteriaanen , ald. door den Graaf vak mar gered, 99; zijne voorzigtigheid in de keuze van lüsfchoppen , ald. houdt een Parlement te Edenburg . 101 ; geeft de Perth-Artikelen in 't l:cht, 101; zijne Re jeering dooi de Presbijteriaanen beilreeden, ald. de gevolgen hier van, 102 Jan , (.Christenen van st ) derzelver oorfprong, III. 57r ; wijze van doopen , 572; hunne begrippen wegens den toekomenden (laat, 574; hunne Priesters en Heiligen, 576; hunne Feesten, 579; Huwelijksplegtigheden, 582 Januarius, (,de Heilige) berigt wegens hem , M. 548 Japanneezen , hun Godsdienst, 1.506; hunne begrippen wegens het Hoogïle W eezen , a'.d hebben veele Afgoden, 507 , hunne begrippen raakende de Zie!. 513 ; hunne zedelijkegrondliellingen. ald. Zinnebeeldigheid van hunnen G dsdiens", 523 , hunne Feesten , 529 ; Boetedoening, 533; hunne Ge. beden, 536; hunne Voorzeggingen , 537 ; diefagrighfid , 541: Huwelijksplegtigheden, ald Lijkplegtigheden 541; Java , Godsdienst der opgezeetenen , i. 468 Jesfo , Godsdienst der landzaaten , 1. 5^0; hunne bijge-  ber VOORNAAMSTE ZAAKEN, geloovigheden, 551. Veel- **#™rö», , 552 Jejuiten, hun oorfprong, II. 319; z'jn talrijk en geleerd, 324 ; regels hunner Orde, 326; hunne Zendingen. 328 Igwatius , ftigter der Jefuïten, berigt wegens hem, II. 319 Independenten , algemeen berigt wegens dezelve, v[, 371; hun algemeen karakter, 372 " 1 (Irreguliere) oorfprongderzeiver,vi. 402 ; hunne Leeraars niet geregeld onderweezen, 404; hun algemeen gedrag , 405 ; hunne predikwyze, ald. hunne zorge voor de Armen , 409, tegenwoordige ftaat, 410 " • ( Reguliere ) hun oorfprong, VI 374; worden uit Engeland verdreeven , ald. 377 ; vestigen zich in Zeeland, 376; van de Presbijteriaanen gehaat, 381; door Olivier Cromwell geliefkoosd , 382 ; hunne oogendienende vleijerij, 383; wijze van K'-rkbeftuur, 384; ftaat der geleerdheid onder hen, 385 ; hunne grondbeginzels, 386; gewoonten, 395; wijze van aanneemen van leden , 397; tegenwoordige ftaat, 400 Jnquifttie, (Gefchiedenis der) lil. 155; op Priesterlijk bedrog gegrond , 1.56 ; haar vermogen in de Middel- Eeuwe, 157 ; in Frankrijk en Engeland nooit aangenomen, 159 ; wijze van regtspleeginge, 161, enz. van pijnigen , 175 , doodftraffen, Vil. n e lil., 180 ; bijzondere voorbeejf den van wreedheid, 191, 210; aanmerkingen, 26Ó Jooden , (aloude) derzelve* Godsdienst, 1. 1 - 57 1 (hedendaagfche) der: zeiver Godsdienst. I. 57 j Geloofsbelijdenis. 58: bunne Sijnagogen, 61 ; Rabijnen, 63; Taled, 63; T'fi fiten , 64; hunne Morgenliederen , ald. Gezang bij de intrede in deSijnagoge,ald, bij het klimmen des Voorleezers op zijn geftoelte, 65; onderfcheidene plegtigheden van hunnen Eerdienst, 66; omdraagen van de Wet, ald. de wijze , op welke zij uit de Sijnagoge gaan , 69; wijze van Zondbelijdenisfe ,aid. hunne Kerkelijke Tuchtigin- fen , ald. Formulier van den tan, 71; Eerbied voor den Sabbat, 72; hunne burgerlijke onderdaanigheid , 73 ; hunne bijgeloovigheden ,74; Feest der Vertooninge, 76 ; Paaschfeest , ald. Pinxterfeest, 78; Loofhutten-feest, 79 ; Feest der Kandelaaren, ald. wijze der aa meeminge van Profelijten, 81; hoe zij hunne kinderen opvoeden, 82; Huwelijksplegtigheden ? 83; hunne Echtfcheidingen; 85; bezoeken der Kranken, 89 ; Lijkplegtigheden , 90 ; aanmerkingen, 9; Joviniaanen, Ketters , dus gegenaamd, II. i"§ Jubelfeest , berigt daar van , II. 55?  BLADWIJZER K. 7/'alvïmfche Godsdienst, algemeen berigt wegens denzei ven , VI. 21 ; Geloofsartikelen , 22; aanmerkingen op dezelve, 26; Eerdienst, 36. Heilige dagen , 39; Ker- * kelijke Tucht, ald. Kerkelijke bedienden, 40; derzelver bevestiging, 46; tegenwoordige ftaat, 49 Kalvinus , (joannes) zijn leeven, VI. 2 , enz. Kanaaniten, hun Godsdienst, I. 183; tegenwerpingen der Deïsten beantwoord , 184; voortgang in de Afgodery trapswyze , 185 ; hunne Afgoden, 186 ; hunne fchrikwekkende barbaarschheden, 195 Kanadaanen, hun Godsdienst, VI. 185; hunne begrippen wegens de Schepping, 187 ; hunne denkbeelden wegens den Zondvloed, 188; Zonnetempels , 190; Huwelijksplegtigheden, 193; hunne Tovenaars , 195 ; Eeden , 201; aanmerkingen, 204 Kapellaanen, in de Engelfche Kerk. V. 611 Kapucijnen , eene Roomfche Orde, II. 399 Karneval, III. 44 Karthagers , hun Godsdienst, I. 123 ; plompe Afgodendienaars, 124; offeren menschlijke offeranden, 126; aanmerkingen op dezelve, 129 Kartlutizers, eene Roomfche Orde, II. 386; hunne ftigting, 388 Keisi.eb , eene zijner aanmerkingen wegens kakel df.w Xli.V. 374 Keibiten , hun Godsdienst, 111. 562; hunne Leeraars, 563 ; hun Euangelium, 564; hunne begrippen wegens de Drieëenheid, ald. Kerk, (Engelfche) haar oorfprong, V. 406-466; eene gunfteling van eduard den VI, 467 ; vervolgd door Koningin maria , 469 ; vastgefteld door Koningin ei izabeth, 472 ; haare Artikelen , en aanmerkingen op dezelve, 475-503; haar Eerdienst , 504; haare eerfte Liturgie , door wien opgefteid, 505; haare tegenwoordige Liturgie. 508 ; overziening van dezelve, ald 510, 513; aanmerkingen daar op, 517; van de Kanons, 525; keure van Voorleezingen, ald. haare Peesten , 533 ; orde raakende den Doop, 541 ; onderfcheid tusfehen de tegenwoordige wijze van doopen en die van Koning eijuard's regeeringe, 543, 545; wijze van Bevestiginge. 550; eenige merkwaardigheden raakende 's Heeren Avondmaal , 552 ; aloude wijze van bedienen , 553 ; wijze van bedieninge van hetzelve, 558; opfchuddingen over eenige plegtigheden , 563; orde op het Huwelijk , met aanmerkingen , 568 ; bezoeken der kranken, 578; begraaving der dooden, nevens aanmerkingen, $79; Kerk-  der VOORNAAMSTE ZAAKEN, ■ Kerkgang der Vrouwen, 581; de Bedreiging, 5§3 ! haare Kegetring , 584 i TucbC, fiio ; aanmerkingen op dezelve , 625 Kerk, (Roomfche) gedaante der Altaaren, H. 494 > inwijding van dezelve , 495 ; Ouwelkas, 497; Wijwatervat , 499 i Priesterlijk ge. waat, 500; Misboek, 501; het leggen van den eeriten fieen eener Kerke , 5°2 i inwijding van dezelve. 504; omdraagen der Overblijfzelen, 51' «-—— (Roomfche) haare plegtigheden, li. 411 - 435 i merkwaardige plegtigheden in het Vatikaan, 4$5 i haare Misfen,444; BrsfchoplükeMisfen, 453; 'sPaufen (hatelijke Misfen, 400; Ziei-Misfen , 470; eerbied voor het kruis, 477 ; haare plompe bijgelovigheden ,479 ; merkwaardige plegtigheden , 488; de Sermoen , 493 ; wijze van Heiligverklaaringe, 521; merkwaardige Anekdooten, 524; eerbied voor de Reliquiën, 535 i wijze van overbrenginge van dezelve, 545 ; bloed der Martelaaren, 547 ; bijgeloovige plegtigheden op de Jubelfeesten , 551; haare Zondkwijtfcheldlng , 559 j aanmerkingen, ald haare Gerootfchappen , iii. 1; haar,e Feesttijden, 33 —- (Schotfche) vi. 52; haar oorfprong en voorregten , 53. 54 ; haare CWfiees /wie zij waren, 59 ; haare hervorming van het Pausdom, 62 ; nieuwigheden in die Kerk, 64: worlteling tusfctien de Bisfchoplijke erf Presbijteriaanfche Kerkregeering , 67 ; onbefcheidenheid van zommige Presbijteriaanen, 70; afkeerigheid van de Liturgie, 92 ; haat Eerdienst, 109; haar Wegwijzer, 114; predikwijze, ald,. wijze van doopen.140; formulier van 't Heilig Avondmaal, 14Ó; orde op het Huwelijk, 154; orde op het bezoeken der kranken, 160; Vastendagen , 169 ; haare Geloofsbelijdenis vóór de Kerkhervorming, 178; Geloofsbelijdenis naa dezelve, 183 ; Katechismus, 203; Kerkelijk beduur,204; Kerkelijke zittingen, 2C4; haara Kerkeraaden , 205; Klasfen, ald Sijnoden, 20Ó; algemeen ne Vergaderingen , ald wijr ze van beroepen der Leeraaren , 211; wijze van beves^ tiginge , 213 ; openbaare Eerdienst, 217 ; bediening van Doop en Avondmaal, 220; aanmerkingen daarop, 221 ; opvoeding der kinde-r ren , 226 ; Lijkplegtigheden, 229 ; aanmerkingen op deeze Kerk, 232 Kersavond, III. 74 KtT, (rouuert) een Tingie? ter, verwekt eenen opftand , V. 459; wordt nevens zijnen broeder gehangen , ald. 4Öo Ketterijen , berigt wegens dezelve , lip Q| N n 3 JÖf«  BLADWIJZER Kinderdoop , overwoogen , I. 217 Klokken, derzei ver oorfprong', I# 354 Kloosterleeven, oorfprong van hetzelve , II. 252: wijze van aanneeminge, 257 ; de Kloosterlingen hadden in den beginne geene vaste inkomIten, 2>9 Kloosters , hunne voor- en nadeden overwoogen, II. 405 Knox, (joannes) berigt wegens hern, Vi. 84 Kollegianten, oorfprong en leere, VII. 439, enz. Kopten, hun Godsdienst, III. 505; hunne begrippen wegens de Drieè'enheid , 506 ; gedaante van Eerdienst, 511 ; hunne Avondmaalviering, ald. wijze van doopen, 512; hebben Beelden , 514; onkunde hunner Priesteren, 515; belachelijke plegtigheden , 517, 522; hunne Huwelijksplegtigheden, 527; Begraafenisplegtigheden, 528 Kraambed, dankzegging voor de hetltelling uit hetzelve. V- 58i ■Kranken, (bezoeken van) V. 5?8 , 623 Kruisdraagers, een Roomfche Orde, li. Kirakers, kort begrip van hunne gefchiedenisfe, VI 458, enz. waarom dus genaamd, 459 ; hunne eerfte zamenkomst te Londen , 464; llrengheid , tegen hen gepleegd , 465 ; wenden zich tot kar el den II, 466, leveren een Smeekfchrifc in bij het Hooeerhuis, 467; zeshonderd te gelijk in de gevangenis geworpen , 468 ; hun vreedzaam gedrag, 470; hunne leerbegrippen , 474 , 479 ; hunne zamenkomften , 482 ; maandelijkfche Vergaderingen , ald. jaarlijkfcne V ergaderingen , 489 ; jaarlijkfche Rondgaandeiirieven, ald. proet e daar van, 490 L. T aijadif. ,( joannes) berigt wegens hem, Vil. 427 Labadisten , hun oorfprong, VII. 427; hunne begrippen , 4:9 ; tegenwoordige ftaat, 434; aanmerkingen op dezelve, 437 Lama. Zie DAr.Ar-i.AiYjA. LAMtiERT.Engelsch Leeraar te Antwerpen , berigt wegens hem.V. 44! Laos , hun Godsdienst, I. 400 ; hunne begrippen wegens den hemel, 401; bezitten eenige overleveringen raakende Christus, 402; zijn zeer bijgeioovig, ald. hunne Priesters , 403, Veelwijverij onder hen in gebruik , 405; gelooven in de Waarzeggerij, 406; hunne Priesters fnoode Bedriegers, ald. aanmerkingen , 408 Laplinders , derzelver Godsdienst, IV. 273; hunne Afgoden , 276 ; hunne Priesters , of Bedriegers , 280 ; hunne offeranden. 281 ; hunne begrippen raakende het toekoomende, 285; hunne bij-  der VOORNAAMSTE ZAAKEN. bijgelovigheden, 286; hunre begrippen raakende de Klimaaten. 292 ; Huwelijken , 298 ; Lijk plegtigheden, 300; aanmerkingen, 304 Lef. , (Aardsbisfchop.' zi;n verraadtrlijk gedrag , V. 428 ; verwekt een opftand, ald. Lesenden , berigt wegens dezelve, 1. 232 Li'anien , oorfprong van dezelve, V. 522 Lotlaras , waarom aldus genaamd, lil. 287 Luciferiaanen , zekere Ketters, II. i5<5 Lutherfchen , hun Godsdienst, V. 333; waar dezelve beleden worde, 334: Geloofsbelijdenis . 335; Eerdienst, 1543; behouden de Biegt, f546; inwijding van hunne Kerken , "347 J aanmerking daar op, 349". Kerkelijk beiluur , 852 ; bügeloovigheden , 362 : hunne Feesten , 366; hunne Liturgie, 368 ; wijze van Avondmaalhouden . 371: wijze van biegten , 381,' het excommuniceeren of bannen, 386; gedaante van hunnen Doop , 088; wijze van bevestiginge, 391; Huwelijksplegtigheden , ald Lijkplegtigheden, 393 LuTHERUS, (MARTINUS) berigt wegens hem, V. 283 M. TiJadagascar, de Godsdienst van deszelfs opgezeete- nen , IV. 585 ; hunne begrippen wegens God en den Duivel, ald. hunne Overleveringen ,586; Feestenen Vastendagen, 590; offeranden , 591 ,• de Befniidenis onderhen in gebruik, 593; hoe zij de Vrouwen , die in den arbeid zijn , behandelen , 597 ; leggen hunne Kinderen te vondeling, 601; Lijkplegtigheden , 603 ; wijze van Eedzweeren , 610; aanmerkingen, 614 Mugi. ber igt wegens hen, 1.577 Maiioiviet , zijne Leevensbe(chrijving, IV. 1—64 Mahometaanen , hun Godsdienst, IV. 159; hoe zij de Geloofsaankoomelingen aan neemen , ald. hunne aanneeming tot kinderen , i6t; Veelwijverij, 162; Huwelijksplegtigheden , 163; Lijkplegtigheden, 169; ziin niet eeiipaaüg in de bijzonderheden , 171; hunne Aanhangen, 186: uitgebreidheid, 188 : hunne Monniken , 195; Feesten , 200; Vastendagen , 204 ; wijze van prediken , 206 ; aanmerkingen , 208 ; hunne bedevaartstogten,213; bijgeloovigheden, 217 Manicheen, aloude Ketters , dus genaamd ,11. 117 Muria-Boodfchap, een Roomfche Feestdag, UI. 43 Maromten , hun oorfprong, 111.531; herbergzaamheid, 536 ; hunne Misfen , .-,37 ; Geioofsbehjdenisfen , 555; hunne begrippen , 557 ; Lijkplegtigheden , 560 Nn 3 Mau  BLADWIJZER MasfatiaaneH , Ketters , dus genaamd ,11. 157 MeAers, hun Godsdienst, 1. 167, enz. JVIri a\'cthdn , Opfteller van de Geloofsbelijdenisfe der Lutherfchen, V'. 335 Meletiaanen, aloude Ketters * dus genaamd ,11. 174 Mklvill, (andiues) berigt wegens hem, Vi. 96 Methodisten , berigt wegens dezelve , Vi'. i, enz. hunne grondbeginze's, 20: hunne begrippen wegens de RegtVajrdigmaakiing , 21 ; wegens de Christlijke volmaak ikheid , 26; wegens de zekerheid der Regtvaardigmaakinge, 32 ; wegens de uitwerkzeis der Regtvaardigmaakinge , 33 : hunne begrippen wegens de Nationaale Kerken , 55 ; hunne denkbeelden aangaande de Kanons ,60; wegens de Godlijke Ingeeving, 70; hunne Bekeeringen, 95; berigt wegens hunne Schooien, 146 ~ - (Kalvinistifche) VII. T95,- onderfcheid tusfehen hen en de Arminiaanen , ald. hunne gewoonten , 201; hunne Liederen , ald. aanmerkingen op dezelve, 203 Mexikaanen, hun Godsdienst, V. 23.? ; hunne Tempels, 236; nunneofferanden , 239 ; fchrikwekkende barbaarschheden , 240, 241 ; hunne Feesten , 243, 246 ; HuWelijVsp'egtigheden, 248 ; isijkplegtiglieden > ald. /kf5fo//^,hunGodsdienst,I.i4iJ hunne begrippen wegens de Goden, 245, enz. vreemde lichaaiUiftrengheden , 2Ó8 j begrippen wegens den Hemel, 270; de nel,272; hoe zij hunne! empels, of Pago* den bouwen,274; middelen omdieverij t de ftigter van den Aanhing der Pre-Adamiten, Vil. 411 PnF.i.o , een Chineefche Afgod, 1. 290 PhïliJelphiaanen ,. derzelver Godsdienst, Vil. 489; grondbeginzels, 300; aanmerkingen , 5°3 Plühppiinen , eene Nonnenorde, II. 317 P'nlïppijnfche Eilanden, Godsdienst der opgezeetenen, I. 444 ; gedaante van hunnen Eerdienst, 445; wiize van offeren , 446 ; zijn flaaven van het bijgeloof, 447>'Lijkplegtigheden, 449; hebben geene Tempels, 452; vereeren t'en Duivel, ald. Pholiniaamn, zekere Ketters, II. "i Pinxterdag, III. 60 Plata , (La) Godsdienst der landzaaten , V. 115; hunne Priesters, 116; Huwelijksplegtigheden ,120; aanmerkingen, 122 Plegtigheden, (Roomfche) bij de Bevestiging, lil. 88; bij het Avondmaal, 92; oorfprong dier plegtigheid, ald. bijgeloovigheden in het bedienen van hetzelve, 94; de Boete, 113; aanmerkingen, 121; van het laatfte O.ijzel, ald van het Huwelijk, 126; wegens de Orden, 130 Poolfche-Broeders, hun Godsdienst, VII 452; vreemde begrippen , 4^3, enz. hunne Herders,456; Predikwijze, 460; Lijkplegtigheden, 463; aanmerkingen, 464 Polus . (Kardinaal) V, 446 Pre-Adamiten, derzelver oorfprong, VII. 411; vestigen zich in Engeland ,413; hunne begr ippen , 415; zijn Jooden noch Christenen, 419; aanmenungen op dezelve,420 Premonflratenfen, eene Roomfche Orde , II. 316 Presbijteriaanen ,(Ariaanfche) derzelver oorfprong,VI 347; hebben eene nieuwe Liturgie, 249; een nieuwen Bijbel, 352; hunne oogendienende grondbegingels, 354 (Arminiaanfche) hunne gevoelens, VI. 336; veroordeeld door deDor'drechtfehe Sijnode , 342 ; in .Hollandvervolgd,ald hunne opkomst in Engeland, 343; tegenwoordige itaat, 345 N n 5 Pres-  BLADWIJZER Presbijteriaanen, ffKalvinistifche) zijn zeer talrijk, VI. 527 ; hunne bevestigingen , 328; wijze van aanneeniinge der leden, 330; met andere Sektarisfen vergeleeken, ald. hunne Armen, 331 5 doen zelden hunne leden in den Ban , 333 ; hun openbaare Eerdienst, ald hunne Leerredenen, 334: bediening van het Avondmaal, ald. Muzrjk, ald. hunne Huweüjksplegtigheden , 336 ; Lijkplegtigheden,34o aanmeiKingen. 342 — (Sociniaanfcne) hun oorfprong, Vl. 3^8; vreemde begrippen , 362; Godslasteraars, 365 Priscillianisten , aloude Ketters , II. 168 Profeeten, (Franfche) derzelver oorfprong, VII. 365; aankomst in Engeland, ald. hunne dolzinnigheid, 307 Protefianten , derzelver oorfprong , V. 272; hoe zij onderfteund wierden, 27<5;oorzaaken van hunnen opgang, 283; uitbreiding, 303; Haat der Zedekunde in dien tijd, 3^9 Pruis/en, ( Koning van ) zijne Geloofsbelijdenis , V. 39Ó; aanmerkingen op dezelve, 400 Puzza , eene Chineefche Godin, I. 29E Q. Suante-Cong , een Chineefche Afgod, I.288, aanmerkingen daar op, 280 Quiëtisten , derzelver oorfprong, VIL 399 5 hunne vreemde begrippen , 401; worden vervolgd, 405 ; voortgang , 407 ; tegenwoordige tóaat, 4o8 Quiteve, Godsdienst der bewooneren van dat Gewest, IV- 534; hunne barbaarfche bedrijven, 538; Lijk plegtigheden , 541, aanmerkingen , 552 Qüonin, eene Huis-Godin, L 309 R. TJalf.igh , (walter) een zijner gezegden, VI. 37ó Ram , een Afgod , I. 288 Reading , bijgeloovig heden in de Abtdij aldaar, V. 437 Pekoilesten , eene Geestlijkc Orde, II. 297 Rektors ; zie Vïkarisfen , in de Engelfche Kerk. Rektorjlhappen, berigt wegens dezelve, V. 68 Remwick , (jakob") berigt wegens hem. VI. 279 Ricaut , (paulus) zijn berigt wegens de Griekfche Kerk, Ul' 314 Rus/en, zijn Schcurmaakers onder de Grieken , III. 435; hunne Priesters, 437 ; de Leeken, flaaven der Priesteren, 440; hunne Monniken , 441; hunne Nonnen , 44* ; gedaante hunner Kerken , ald. hebben geene Orgels , en geene dan gefchilderde Beelden, 443 ; eerbied voor  der VOORNAAMSTE ZAAKEN. voor hunne Kerkhoven ,ald. ', hunne begrippen wegens de Drieëenheid, 443 5 hun openbaare Eerdienst , ald. wyze der onderhoudinge van het Avondmaal, 448 > bedienen het Avondmaal aan Zuigelingen , 449 • ald. Doop , 447 5 hunne Vastendagen , 450; hunne Huwelijken, 452; aanmerkingen, 454 ï Lijkplegplegtigheden , 465, enz. Rutnrm , eene Heidenfche Godheid, l. 258,enz. S. Catbat ,aanmeikingenopden° zeiven, VI. 443 > enzSabbatarisftn , hun oorlprong, VI. 442; hunne begrippen nagefpoord , 443 i hoe verdeeld , 449 m. (Kalvinistifche) hebben geene Kerkelijke 'lucht, VI. 451 ; zeer gemelijk van geaartheid, ald. hoe zij hunne Leden aanneemen , ald. hunne begrippen wegens de üpltandmg, ald. zommigen ontkennen de Drieëenheid , 453 < hunne rekkelijke begrippen. 454; oordeelkundigeaanmerkingen op dezelve, 455; wyze vari doopen, 456, hebben geene Kerktucht, ald. Sabbathiaanen, aloude Ketters, II. '75 Sabelltaanen, aloude Ketters, van dien naam, II. 169 Sadi.er. (rUlph) berigt wegens hem, v, 447 Sacramenten der Roomfche Kerke, III. 85,enz. Salthmarsh , (joannes) be*rigt wegens hem, vii. 178 Sa\dI'via.n, (rouert) berigt wegens hem, v [. 305 Sandlmamaanen, berigt wegen» hen , VI 282 ; hun oorfprong, 283, maatregels tegen hen genomen ,ala. hunne grondbeginzels ,288,291; gedaante van het KerkbeHuur, 290; wijze van aanneetninge tot leden , 294; hunne begrippen wegens den Doop , 297 , hunne wyze van 1 usfen , 298 , manier van bannen, 301; aanftooteüjse uitwerkzels van hunnen Ban, 303 ; hun Eerdienst, 304; hunne Liefdemaalen, 309; tegenwoordige ltaat, 312 Sandijs , vAardbisfchop) zijne gëmaatlgdheid, VI. 317 Saturnimaanen , aloude Ketters. U. 177 Scheuringen, in de Kerk . algemeen berigt wegens dezelve , II. 179 1 vergelijking tusfehen deeze en de Ketterijen, 181 Schriftuur, (Heilige) gebruüc van dezelve in de vroeglle Kerk, V. 526 Sethïten, aloude Ketters, 11. 169 Siï JmoUR , (Lady joawna) varfchijnt ten Hove, V. 42r Stam , (hel Koninkrijk) Godsdienst van deszelfs ingezeetenen, I. 376; hunne Priesters , ald. begrippen wegens Sommono-codom,377; Tempels , 383 ; hunne -Feestdagen , 383; wyze van deaanneeminge hunner Priesteren ,  BLADWIJZER ren, 388 hunne N»nnen, 384,390; hunne Eeden in burgerlykez-.aken.390; hunne begrippen raakende de Eiefanten 391; Huwelijksplegtigheden , 393 ; ftraffe van bet Overfpel, 394 , {.ijkplegtigheden, 395 ; hunne begrippen betrtiTende de Geesten, ^9(5 ■Simonuianen , aloude Ketters , dus gena?md ,11. i~a Smoli et , (Dokter; Kerkelijk getuchtigd , IV. 273 Soctnus , U- austus) berigt wegens hem , VI. '60 Socotot aantft. derzelver Godsdienst, IV. 570; hunopenbaare Eerdienst, ald. hunne Tempels, 572: belachelijke Gewoonten,ald. Huwelij splegtigheden , 575 Lijkplegtigbeden, 577. zij onderhouden de Ifefnydenis. 578; aanmerkingen , 579 Sofolaanev. , derzelver Godsdienst , IV. 554 , Zjjn plompe .Afgodendienaars, ald. Huwelijk splegt igheden,«/ bijgeloovige plegtigheden, 536 Tonqutneezen, derzelver Godsdienst, 1. 410; hunne Afgoden , ald merkwaardig verhaal hen betreffende, 413; hunne Tempels, 414; Feesten , ald. Tovenaars , 415 ; wvze van Krankbezoeken , 416; hunne bijgeloovigheden,4i7- Huwelijksplegtigheden , 4T9 ' Lijkplegtigheden, 421 ; Regraafènisplegtigheden hunner Koningen, ald. aanmerkingen, 416 Trinitaris/ën , berigt wegens dezelve, II. 309 Tulchans , Bisfchoppen , wie zy waren , VI. 93 Tweegevegten, oorfprong van dezelve, L 501 U. J Jrbanisten , eene Orde van c~/ Normen, II. 307  B L A D W IJ Z E R, ekz. tusfehen hem en zijne broeders, 250; vindt Kutrems hoofd , ald. verandert zich in de gedaante vaneen Varken , ald, neemt de gedaante aan van een Man en een Leeuw , 251; maakt vriendfehap met een magtigen Keus , ald. verfcheurt den Reus, 252 ; verandert zich in de gedaante van een Dwerg, ald. bedriegt een anderen Keus , 253; neemt de gedaante aan van een Man, 254; brengt een groot getal dwingelanden t'onder, ald. trekt met een Leger Aanen tegen de Reuzen op , aki. neemt de ge daante aan van een Neger , ald. zijne vreemde lotgevallen , 255; zijne ontmoetingen met eenige vrouwen, 257; beiache.ijke overleveringen wegens hem, 258 Voorleezingen, oorfprong van dezelve, V. 527 Voorzienigheid, (Nonnen der) haareTuchtoeffening.Il. 313 Vriidag, (Goede-) Roomfche Feestdag, lil. 51 Vuurproeve, oorfprong 1. 498; gevolgen, ald, W. TT^aldenzen ; zie Albigenr*^ zen. Waldo, berigt wegens hem, III. 28r Waterproeve , I.