01 1178 9301 UB AMSTERDAM  MANUSCRIPT, WAARIN DE MERKWAARDIGE GEBEURTENIS MET DE PARADOXE DIENSTMAAGD te PHiLïPPEN voorgevallen EN DOOR DEN H. EVANGELIST LUCAS HANDEL. DER APOSTELEN Cap. XVI. 16—18. geboekt zynde, ep 't Verlangen van eenige onbekende Dordrechtsche en andere Bybelvrienden onderzocht en verklaart wordt, DOOR FRANTZ GEORG CHRISTOPHER RUTZ, Hoogduitsch Predikant der Lutherfche Gemeente in 's Haage. TE ROTTERDAM, By J. P. K R A E F F T, Boekverkooper. M. DCC. X Cl   rOO R JBJER1CMT. 33at de zoo belangryke en gewichtige als netelyke en glibberige vraag: Of en in hoe verré Je sus en zyne Apostelen zich naar de denkbeelden {en voor oor deden) der Menfchen van hunnen tyd gefchikt hebben, en in hoe verre dit moet ver~ worpen worden ? — aan welkers beantwoording, even als aan de heidensch-joodfche Hypoihefe van de zoogenoemde Damonen^ niet alleen kundige en geleerde Mannen hunne fcherpzinnigheid en hunnen vlyd ten koste leggen, maar waaraan ook zedert eenigen tyd de Crethi en Ptethi iii de Letterkundige waereld tot Ridders trachten te worden, ■ bezwaarelyk ooit volledig, juist en naauwkeurig, op eene zoo voldoende en bellis» fende wyze zal worden opgelost, dat beide Parthyen, die over dezelve twisten, een vol genoegen in het Antwoord zullen neemen, en eenen duurzaamen en eeuwigen Vreede fluiten kunnen ; daaraan zou men, myns inziens, be* houdens alle hoogachting, welke men zoowel aan hen, die deeze groote vraag' opperen, alsook aan hen, die dezelve trachten te beantwoorden, verfchuldigd is, wel kunnen twyffelen. Dan! hoe zeer ik ook voor my twyffele, of deeze kit-  iv VOORBERICHT. telachtige vraage volleedig en in haaren geheelen omtrek tot genegen van elk zal worden beantwoordt; zoo ben ik tetfens nocbthan3 ten vollen verzeekert, dat dezelve in meer' dan ee'n opzicht , en byzonder ten aanzien van het heidensch-joodfche Leerftelzel, raakende de Damonen en datnonifche Menfchen , waarop , dwaale ik niet, in deeze vraage voornamelyk mede gezien wordt, gerust, veilig en zonder vreeze voor nadeeiige gevolgen, en op eene bcfUsfende wyze kan, en gelyk ik vertrouw, ook wel zal beantwoordt worden. Want dit Leerftelzel is geen ftuk 't welk tot den allerheiligften Godsdienst van Jesus behoort: het ftaat met de Christelyke Religie in geen onmiddelyk, innerlyk en natuurlyk verband: heeft, op zyn best genoomen, enkel eene uiter]yke, historieele betrekking op dezelve: en is nog door Jesus, nog door zyne Apostelen, ooit ofte ooit met ronde en duidelyke woorden voor eene waarheid, en veel minder voor eene Geloofswaarheid te boek gefteld geworden. Ik weet wel, dat, onder anderen, de zeer kundige en yeelbeloovende Heer Jodocüs Heringa Ellza'szoon, Predikant te Nykerk op de VeluWe, in zyne gekroonde Prysverhandeling, NB. pag. 316 (*) van een ander gevoelen is, en geloofd (*) Ziet dePüYSVERHANDELINGEN van het G ENOODSCHAP tot verdeediging van den Christelyken Godsdienst, tegen des/elfs hedendaagfche Sejiryderen, voor het Jaar 1789.  VOORBERICHT. v Joofd, dat byzonder ook het Leerfluk van de Bezeetenen, eene .echte Waarheid van het Christen* dom is, en dat bet voldongen is, dat hetzelve eeneonmiddelyke betrekking beeft op den hoofdinhoud van den Christelyken Godsdienst. Dat de Heer Heringa, pag. 316". van dit gevoelen is, blykt uit zyne eige woorden, op de aangehaalde plaats pag. 316. „ Ik meen, dat het van « „ elk dier Leerftukken, die ik, fchryft hy, (pag.> 149.- 174. 183. 195. 205. 217. 232—256. 257.)' „ als echte Waarheden des Christendoms verdeedigt „ heb, ook byzonder van dat der Bezeer „ tenen, voldongen is , dat zy eene onmidde„ lyke betrekking hebben op den Hoofdinhoud van „ den Christelyken Godsdienst." Wanneer ik deeze woorden op zich zeiven befchouw en met oplettenheid leeze: wanneer ik wyders lette op de Redenen, welke de Heer Heringa, pag. 234. volg. aanhaalt en ontvouwt, en die, zyns inziens, tegen het Gevoelen of Onderftelling van die Mannen, welke hy in de Nota O) tot pag. 233. noemt, bejlisj"end pleiten: en wanneer ik eindelyk daarop lette, dat hy het Leerftuk van de zooge-? noemde Bezetenen midden onder die Leerftellingen • plaatst, welke hy als echte Waarheden van den * Christelyken Godsdienst verdedigt; zoo moet ik > gelooven, dat Zyn Wel Eerwaarden, in den aangehaalden Volzin,.^. 316. werkelyk beweert: dat het Leerftuk 'van de Bezettenen , eene echte Waarheid, of .een mezenlyk ftuk van den ChrisA 3 te~ Ia. wf. 3i-  VI VOORBERICHT. telyken Godsdienst is, en daarop eene onmiddeiyke betrekking heeft. Dan! wanneer ik leeze en herr leeze, 't geene Zyn Wel Eerw. pag. 233 fchryft; zoo worde ik in tegendeel ten vollen overtuigt, dat hy het Leerftuk van de Bezeetenen in geenen deele voor eene echte Waarheid van den Christelyken Godsdienst houdt, en hetzelve niet voor een weezenlyk ftuk van denzelven te boek ftelt. Want pag. 233 zegt hy: „ Ware het dit ftuk alleen, 3) (t. w. dat van ^Bezeetenen, of van de „zoogenoemde demonische Menschek) ,, waarin de hedendaagfche Schynhervormers van „ ons verfchillen, en lachenden zy niet teffens alle andere werkingen des Duivels, wy zouden ons over het verderflyke hunner dwaalingen niet „ zoo zeer beklagen." Dit kan een Man , dunkt my, onmogelyk fchryven, die het Leeriluk van de Dcemonen en van de zoogenoemde dtemonifche Menfchen, voor eene echte Waarheid, en voor een weezenlyk ftuk van den Christelyken Godsdienst houdt. Wat my nog meer in myne overtuiging bevestigt, dat de Heer Heringa in zyn Hart, hier terplaatze pag. 233. niet geloofd, 't geen hy pag. 316 geloofde, is dit: dat hy op dezelve bladzyde pag. 233 zegt: „Ik althans behoore niet onder de geene, van welke Sehler ,, (nota in Jon. XXL 25.) zegt, dat zy elk, die niet omtrent de Bezeetenen met hun van één ge„ voelen is, als een' onchristen verketteren — veel „ liever wil ik op het voorbeeld van Ernesti en, Ha-  VOORBERICHT. vu „Hamelsveld, HM bescheidenheid zeggen, „ welkt redenen, myns inziens" — wél gezegt! myns inziens, 1 tegen de onderftelling deezer Mannen, (t. w. Jerusalems, Farmers, Döderleins eh Rützens, meer anderen worden in de onderftaande nota (w) niet genoemd) — beflisfend pleiten. Uit deeze gezegdens vloeit natuurlyk het gevolg voort: dat de Heer Heringa het Leerftuk van de Dasmonen en dsemonifche Menfchen niet houdt voor eene echte Waarheid van den Christelyken Godsdienst, maar op zyn best voor een Probtema. En op zyn best genoomen, is dit Leerftuk ook niets meer dan ecnuitlegkundigProblema; (Problema exegeticum) hoewel ik van gevoelen en voor my ten vollen overtuigt ben , dat de Demonen oorfpronglyk eene loutere heidenfche hypothefe zyn, welke de Joden met hunne Fabelen, b. v. van ie Egregoren ("*)e. z«v- vermengt, vergroot en dus verandert f*S Volgens het bock van Henoch; ziet Grabii Spicileg. Patrum. Tom. I. pag. 259. Volgens Josephus Libr Vil. debMo Judaica Cap. 6. 8- 3- Phil o, inlibro de Gigantibus, pag. 221. 0PP. edit. Col Allobr. 1613. die in de eerfie, en Jus tin us Apol. II. pag 65 Edit. Parif. 1620. die in de tweede Eeuw leefde, en ons'dus best zeggen kunnen, wat voor een denkbeeld de Tydgenooten onzes Zaligmakers omtrent de Dèmenen gekoestert hebben, moet men gelooven, dat de Joden onder de Dremonen, aan welke de zoogenoemde dsmonifche Bezittingen worden toegefchreven, „;„ Duivelen, maar zielen van overledene Menfchen A 4  Vin VOORBERICHT. andert hebben, en dat deeze hypothefe, in en na de dagen van onzen Goddeiyken Verlosfer, geweest vcrftaan hebben. De Heer Heringa, — dit ziet men duidelyk, is — lynrechutegen de Gefchiedenis, en tegen d'e Waarheid aan, — in zyne Prysverhandeling van gevoelen: dat de Duivel —• {Duivelen in 't meervoudig getal, worden volftrekt in den Bybel niet gevonden, en zyn er ook niet: in den Bybel wordt maar Eén Duivel gevonden) — en de Démonen één en hetzelve zyn, en dat de zoogenoemde daemonifche Menfchen van den eigenlyken Duivel zyn bezeeten geweest. Maar dat althans geloofden de joodfche Tydgcnooten van Jesus in geenen deele. Al is men, by gebrek van gefchiedkundige Berichten, niet in ftaat om de denkbeelden, die de Jooden, in de daagen van Jesus, ten aanzien van de Demonen koesterden, volleedig op eene voldoende Avyze aantetoonen; zoo weet men nochthans met zeekerheid, dat zy de Bezittingen (_obfesfiones~) niet aan den Duivel, maar aan de Demonen toefchrevcn, zoo als zy de Verzoekingen aan den Duivel toekenden: en dat niet de Duivel, maar de Beelzebul, naar hunne gedachten, het Opperhoofd der Daemonen zy. En ! zulke Fabelen zoude men voor echte Waarheden van den Christelyken Godsdienst moeten houden, en gelooven, dat dicrgelyh Harsfenfchimmen op den Hoofdinhoud van de Goddclyke Religie van Jesus eene onmiddelyke betrekking hebben?!! Credat Judeus Apella! Neen! alle Stellingen, die men met grond en met reden voor weezenlyke Stukkén van den besten aller Godsdiensten , van de Chris'telyke Religie , mag en moet houden , die moeten , of by het licht der Rede, voer Waarheden kunnen worden gekend , of Jesus en zyne Apostelen moeten dczclvcn , als Geloofswaarheden , met ronde en duidelyke woorden geleeraart en gepredikt hebben. Dat Jesus 2Cgt; Demonen! — vaart uit! en dus eene' (preekma•' ' nier  VOORBERICHT. IX wecst en gebleven is 't geen zy oorfpronglyk was — eene hypothese, een vooroordeel, eene Volksdwaating! Die, meen'ik, in myne d/emonologische Fragmenten Stuk I. §. 7. 'pag. 38. volg. behoorelyk beweczen te hebben: en kan my thans daarop niet breeder inlaatcn. Wat betreft, de redenen, die de Heer Heringa op de gemelde plaats pag. 234. volg. aanhaald en ontvouwt, en die zyns inziens, tegen het gevoelen, of onderftelling van hen, die ik uit zyne Nota («3 pag. VII. heb aangehaalt, beflisfend pleiten; zoo wil ik wel toeftemmen, dat deeze Redenen, voor hem, en naar zynen zmaak beflisfend zyn kunnen, of liefst, werkelyk zyn ; Maar, daaruit volgt op verre na nog niet, dat dezelve ook aan en op zich zeiven befchouwt, en naar den /maak van de pag. VII genoemdeMannen beflisfend zyn. Wanneer men zyne Redenen naauwkeurig en by het licht op den keeper befchouwt; zoo vindt men, dat dezelve niets dan eenen verblindenden glans en bedwelmenden damp van waarfchynlykhcid, maar niet den geest en de kracht der waarheid hebben. 'Want deeze Redenen of Gronden, die de Heer He- nier bezigt, die reeds lange voor zynen tyd in de Volkstaal', bekend is geweest; daaruit volgt zoo min , dat hy het bcfiaan der Demonen geleeraart en bevestigt heeft, als uit de gezegdens van Paulus: Act. XVI. 16 : Geest i'an Python! vaart uit! volgt, dat hy te P 111 l i p p.e n het beftaan van Python gepredikt en bevestigt heeft! A 5  x VOORBERICHT. Heringa bezigt, zyn niets, dan een zoort van moreele gronden! Maar zulke Gronden, doen in gefchiedkundige zaaken niets af, en veel minder zyn zy in ftaat om ons te verplichten, eene oorfpronglyk heidenfche hypothefe en joodfche harsfenfchimmen, voor echte waarheden van den Christelyken Godsdienst te boekte ftellen, en te gelooven, dat zy eene onmiddelyke betrekking op den Christelyken Godsdienst hebben! Het is hier de plaatze niet, om deeze Redenen ter toetze te brengen, anders zoude ik op myn gemak, de waarheid van myn gezegde behoorlyk kunnen bewyzen. Hoewel ik vooraf bekenne, dat ik op deeze zyne moreele Gronden, met geene andere dan moreele Tegengronden zoude antwoorden en kunnen antwoorden! En dan zoude de Heer Heringa van myne moreele Tegengronden vast zeggen ,'t geen ik van zyne moreele Gronden , waarmede hy voor zyn gevoelen pleit , zegge: zy zyn, myns inziens, niet beflisfend : En dat kunnen zy ook natuurlyk niet zyn en dus zou daardoor in 't geheel niets beflist worden. Konde de Heer Heringa, eeneeenigfte plaats aantoonen, waar Jesus of één van ,zync H. Apostelen met ronde en duidelyke woorden zeggen, of gezegt hebben: de Demonen, (*) (waarvan onwederleglyk uit de Ge- fchiede- (*) Niet de Duivel.' van hem wordt thans in 't geheel niet gefprooken, omdat wy het eens zyn, dat hy zyn  VOORBERICHT, xi fehiedenis betoogd is, dat zy in den Mond en in de Schriften van Heidenen en van Joden, langen tyd voor de komst van Jefus 'in de waereld, geweest zyn), zyn Geesten, die werkelyk in de Natuur aanweezig zyn, en deeze Geesten zyn het, die de Menjchtn Hgchamelyk bezitten en kwellen; zoo zoude hy in deezen Twist overwinnaar zyn: en ik zoude myne hand op den mond leggen, zwygen, gelooven en niet tegenfpreeken. Maar! zoo lange hy zulkééne plaats niet kan aanwyzen, — en hy zal het nooit doen; — zoo lange is men niet verplicht, en kan niet gehouden worden , om eene heidenfche met Joodfche Fabelen vermengde loutere hypothefe, voor eene egtc waarheid van den Christelyken Godsdienst te houden en te boek te Hellen, en te geloven dat dit Leerftuk eene onmiddelyke betrekking op den Christelyken Godsdienst heeft! Edoch! wanneer ik ontkenne : dat dit Leerftuk eene onmiddelyke betrekking op den Christelyken Godsdienst heeft; zoo vestige ik myn oog niet, op het Wonderwerk, 't welk onze Goddelyke Verlosftr, aan de zyn beftaan in de waereld heeft, en daarin werkzaam geweest is: hoewel op eene geheel andere wyzc, dan de Demonen gezegt worden, op aarde gewerkt te hebben. De duivel heeft den Mcnsch tot moreel-kwade daden tot zonde misleid : Maar dat hebben de Da;moncn niet gedaan: die worden flechts gezegt zommigc Menfchen van de laage Clasfe gekwelt en naar het ligchaam getyrannifeert te hebben,  %n VOORBERICHT. de zoogenoemde Demonifche Menfchen verricht heeft! Neen, — het Wonderwerk, — de wonderdadige genezing dier ongelukkigen, •— dat geloove, datbeleide ik —, heeft en behoud altoos eene onmiddelyke betrekking op den Christelyken Godsdienst. Maar, daarop doele ik niet! Neen! ik heb enkel en alleen de Demonen in het oog, die gezegt worden, de Menfchen bezeeten te hebben. En van dit Leerftuk, —van de Dasmonen,—-beweere ik, dat hetzelye geene onmiddelyke betrekking heeft op den Christelyken Godsdienst, en dat, als Jesus* en zyne H. Apostelen van Demonen en demonifche Menfchen fpreeken, zy, op eene zeer we'lgeoorloofde wyze, degewoone Volkstaal fpreeken, zonder daardoor dit Volksvooroordeel, deeze Volksdwaaling, tot de waardigheid van eene waarheid, en veel minder tot eene Geloofswaarheid te verheffen. Van dit gevoelen zyn veele braave en rechtfchape geleerde Mannen, reeds lange yoor my geweest, en anderen, b. v. een gezelfchap van my onbekende Bybelvrienden, 't welk te Dordrecht gevonden wordt, zyn door het leezen van myne Leerredenen, en van myne detnonologifche Fragmenten (*) bewogen geworden om Deeze Fragmenten loopen voor een gedeelte gevaar, of, op den pakzolder van myn Boekverkooper door de rotten verteert, of door den Kruidenier tot peperhuisjes verbruikt te worden, omdat deeze twee Gasten ze veel beeter koop kunnen hebben dan de Lec- zer,  VOORBERICHT. xm om ook hun zegel daaraan te hangen; hoewel de laatften nog met de gezonde Verklaring van têéne plaats in den Bybel geen raad weeten, en dierhalven van my verlangt hebben om hen myne gedachten over dezelve medetedeelen. Het zy my geoorloofd den Brief, waarby iemand, die zyn' naam met de letter W. bedekt, uit naam van het Gezelfchap, dit verlangen aan my te kennen geeft, woordelyk, edog enkel verhaalender wyze, hier intelasfchen: P. P. „ Het leezen en herleezen van Uwe Leerreden „ over Luc. XI. vs. 14-28. en niet minder van „ Uwe Dasmonologifche Fragmenten, hebben my „ en anderen zeer, veel ligt gegeeven, omtrent „ de merkwaardige gebeurtenis in de Contreye „ van Gadara voorgevallen, en omtrent andere „ plaatzen der Evangelisten, alwaar van het uit„ werpen der Duivelen door onzen gezegenden „ Zaligmaaker wordt gefproken, en welke pas" fagien, vooral te Gadara, ons altoos moeüyte onzer, die niet zonder redenen zwarigheid maakt, om voor omtrent 40 vellen papier 60 Stuivers te betaaien, Myn Boekverkooper de Heer Leeuwestein ia 's Haage begrypt het thans ook zoo, en is gereed om zyn nadeel, is het moogelyk, te verhoeden, zoo verre, — om met de dienstvaardige Heeren Boekhandelaren te fpreeken , - het geringe aantal van de nog overige weinige Exemplaren firekt, - het ftuk voor 32 Stuivers te verkoopen.  xiv VOORBERICHT. „ om te begrypen, en, als ik my zoo eens mag „ uitdrukken, ongeloofiyk, om in den letierlyken » zin optevatten, waren voorgekomen; zo dat „ wy het byna met Uw Eerwaard: eens zyn, „ dat de Zaligmaker zig in het geneezen van d deeze ongelukkige menfchen, na de Volks„ vooroordeelen van dien tyd gefchikt, en zich n van de algemeene Volkstaal toen plaats heb- bende heeft bedient, als zynde die Eeuw nog „ niet genoeg verligt, en de tyd van Jesus „ omwandeling op de Aarde te kort, om deeze „ Vooroordeelen in den grond te geneezen: al„ leenlyk vinden wy nog eenige zwarigheid, hoe„ danig de woorden van Paulus, te vinden in ,, de Hand. der Apostelen Cap. XVI. vs. iff. „ & feqq. te verftaan zyn? Deeze dienstmaagd „ komt daar niet voor als een ziek of krank, „ maar als een gezond en rerftandig mensch, „ dewelke aan haare Heeren gewin toebragt door „ den Waarzeggenden Geest dien zy hadde. „i° Maar! wie is deeze Waarzeggende Geest? „2? Hoe wist deeze Dienstmaagd dat Paulus „ en Timotheus Dienstknegten van den Aller* „ hoogften God waren? En „ 3« Tegens wien zeide Paulus : ik gebiede U, n in den Naame Jefu Christi, dat Gy van haar n uitgaat? „ Met de gezonde verklaaring van deeze „ woorden (want piet de Kanttekeningen die in  VOORBERICHT. „ in zommige van onze Gereformeerde Bybels gevonden worden, kunnen wy geen genoegen „ neemen) weeten wy geen raad. En vermits „ het ons te doen is, om eene verligte kennis "„ van de waarheid van 't Evangelium en van de geheele H. Schrift te verkrygen, zoo zult Uw „ Eerwaarden ons oneindig verpligten, om, zp„ dra uwe bezigheden het u zullen toelaatcn, aan „ ons Uw Eerwaardens gedagten over deeze pas„ fagie medetedeelen. By voorbeeld , indien „ Uw Eerwaard, dit goedvind, in de N. Alg. „ Vaderlandfche LetteroefT. die wy met graagte „ leezen. En betuige ik voorts, fchoon onbe„ kent met waare hoogachting te zyn Wel Eerwaardig Heer! Dordrecht den 9 Juny Uw Eerwaardens DW. 1791- Dienaar, W. Ik heb volgens het voorftel aan het flot van den Brief gedaan, terftond aan de Heeren Redacteurs van de N. A. V. Letteroeff. gefchreven, en in de Maand van July aan het flot van dat Stuk der N. A. V. Lett. het antwoord ontfangen, 't welk men daar ter plaatze  tn VOORBERICHT. ze kan vinden. Dit Antwoord moet den Bv- belvrienden te dordrecht of niet onder bet oog gevallen, of niet verftaanbaar geweest zyn : Want ik omring geen Antwoord van hen, dan op het tweede duidelykere bericht, 't welk ik in het Stuk van den Maand Augustus liet inlasfchen. Op dit Antwoord, 't welk ik in dato 31. Augustus van den Heer W. ontfing, wierd ik te rade, zoodra het myne kleine tydroovende bezigheden, waarmede ik toen bezet was, zouden toelaten, myne gedachten op het papier te brengen, om aan het verlangen dier Bybelvrienöe te voldoen. Maar, vermits er buiten en behalven de d ordrechtsche Bybelmjnn aars, gelykmy de ondervinding geleerd heeft, nog anderen gevonden worden, die met de Gebeurtenis, welke de H. Lucas Hand. XVL 26—18. verhaalt, verlegen zyn; zoo befloot ik myne gedachten, als zy door de pen, gelyk thans gefchied is, op het papier zouden gevloeit zyn, ook deezen tot fpeculatie, en den kundigen Leezeren ter beoordeeling, in gedrukt Manuscript medetedeelen. Dit zy genoeg, om den Leezer de redenen onder het oog te brengen, die my bewogen hebben deeze kleine Brochuure in 'c licht te geven.  De Gebeurtenis, waarover ik myne Gedachtten zal uitten, wordt door den H, Lucas Hand. XVI. 16—18. in 't Griekfche dus verhaalt: ï'6 EyhïTo Js Troptvofisvuv tjfiuv gt? Trpotrgu%t)V, rtvd ïxovtrctv 7rvivyLK llvBavoi, %e tö irvtv- Deeze Woorden worden in den Staten Brbel dus vertaalt : 16. Ende 't gefchiedde als wy tot het gebedt henen gingen, dat een fekere dienfimaeght hebbende eeften waeffèggenden geeft, ons ontmoette, welcke haren heeren groot gewin toebracht met waerfeggen. 17 Defelve volghde Paulutn ende ons achter aen, ende riep, feggende, Deze menfchen zijn dienftknechten Godts des AUerhooghften die ons den wegh der faligheyt verkondigen. 18 Ende dit dede fy vele dagen langh. Maef Paulus [daerover] t'onvreden zijnde, keerde hem B om,  i? VERHANDELING. om, ende feyde tot den geeft: lek gebied' u in den name Jeiu Chriili, dat gy van haer uytgaet. Ende hy gingh uyt ter felver ure. Onze Luthek. vertaalt ze op volgende wyze: 16 Ende het gefchiedde, doe wy tot het gebedt gingen, dat eene dienft-maêgt ons ontmoetede, die hadde eenen waerfeggenden geeft, ende bracht haren heeren veel gewins toe met waer-feggen. 17 Defelve volgde Paulum ende ons over-al nac, riep ende fprack: Defe Menfchen zyn Knechten Godts des aller-hooghften, die u den wegh der faligheyt verkondigen. 18 Sulcx dede fy menigen daeh: maer dit was Paulo moeylijck, ende by keerde hem om , ende fprack tot den geeft: Tck gebiede u in den Name Jefu Chrifti, dat ghy van haer uyt-vaert. Ende hy voer uyt ter felver uyre. JSERHANDELIN G. Voor en aleer ik antwoorde op de drie in het Voorbericht uit den Brief van eenige Dordrechtsche Bybelvrienden pag. XIV. reeds aangehaalde Vragen, die my zyn voorgelegt, en myne Gedachten over de Gebeurtenis, welke Hand. XVI: 16—18. geboekt ftaat, uitte en aan den onzyd^gen en des kundigen Leezer ter  VERHANDELING. i£ ter beoordeeling mededeele; zal ik volgende Aanmerkingen laaten voorafgaan: I. De h. Gefchiedfchryver Lucas is een onmiddelyke Oog- en Oorgetuige van de merkwaardige Gebeurtenis, van de paradoxen Gezegden;, van den fingutieren Dialeel en vreemde Spreekmanieren, welke hy geboekt heeft: en heeft dus, het geene hy verhaalt, niet uit den Mond van anderen, maar uit eige ondervinding opgeteekend. Dit blykt duidelyk uit zyne bewoordingen waarvan hy zich bediendt. Want, van Cap. XVI. vs. n af, tot vs. 17. fchryft hy altoos, wy of ons. Terwyl hy van Cap. XVII, vs. r. af tot Cap. XX, vs. 5. dit wy en ons, met zy en hen verwisfeit, en het wy en ons niet wederom bezigt, dan vs. 6. alwaar hy verhaalt, dat hy van Phixippis vertrokken, en te Troada wederom tot Paulus gekomen is. 't Gevolg 't welk hieruit van zelve vloeit, behoeve ik wel niet optemerken! II. Ik heb in myne damonologifche Fragmenten, Stuk. II. § 37. pag. 176—178. om redenen j die elk oplettend en denkend Leezer gemakke]yk zal kunnen ontdekken, zoo al niet ten vollen toegeftemt, nochthans, als 't ware, als eene beweeze Waarheid vooronderftelt: dat de h. Lucas een Heiden van geboorte zy. Dan, thans, terwyl ik met niemand, althans met zulk, een' Geleerden niet moet«intwis- B 2 ten,  4o VERHANDELING. ten, die van Gevoelen is, dat Lucas van eene heidenfche afkomst zy; zoo herroepe ik die vooronderftelling, en beleide, dat hes my in de daad veel waarfchynlyker te zyn voorkomt: dat de h. Lucas een gehoore Jood is, dan het my toefchynt , dat hy van afkomst een Heiden zy. De gronden, waarop myn Geloof berust, die ik echter, zonder wydloopig te worden, niet gevoeglyk hier ter plaatze kan aanhaalen, zou men ku.inen vinden by HeumAnn in zyne Erkldhrung der Apostel Gefchichte. Theil. VI, pag. 12. volg. en by Lardner in Suppl. tot zyne Credibility of the Gospel hutory. Deel ï. pag. 250. volg. De Philippenfen fchynen hem ook yoor een' gebooren Jood gehouden te hebben; want zy zeggen: (echter zonder Lucas uitdrukkelyk te noemen) deeze Menfchen t. w. Pauxus, Silas, Timotheus en Lucas hrengen onze Stadt in maaling- en verwarring, en zyn Jood en. Of'er toentyds en reeds te vooren andere b. v. handeldryvende Joden te Philippis geweest zyn, kan ik by gebrek van gefchiedkundige Berichten niet bondig bewyzen. Maar! zoo veel is wel zeeker en beweezen, dat Paulus, die op een gezicht 't welk hy volgens Cap. XVI, vs. 9. te Troada in de nacht gehad heefc, na Macedonien vertrokken was, het Evangelie van Jezus met voordeel en met Zegen ge-  VERHANDELING. ar gepredikt heeft. Misfchien waren de Matedo* niers door Joodfche Leeraars tot de Aanneming van den christelyken Godsdienst voorbereidt geworden. Want, volgens Cap. XVI, vs. 12, 13. heeft Paulus te Philippis, (eertyds Krenides genoemd van de Bronnen of leevendigs Wellen, die daaromiireeks gevonden wierden,) aan de Beeken of Rivieren, aan welke de Joden, gelyk men uit Jofephus Oudh. C. XIV: 10, 23. weet, gaarne hunne Bedehuyzen bouwden, tot de Vrouwen (*) van de Leer van Jefus gefprooken en 'er christely- ke £?) Josephus verhaalt in zyne Oudheden B. XX: Cap. 11. dat een Jood met naam Ananias, in de £efidentie van den Koning Abennerig,' die aan den Tigerftroom lag, dikwerf aan het Hof van den Koning gekoomen is, en als Koopman toegang tot het Serail of tot de Gemalinnen van den Koning gehad en onder hen de Joodfche Religie en dus ook de leer van den cenigen God uitgebreidt heeft: met by voeging , dat die Leer toentyds niet alleen in den Oriënt, maar ook in Europa by de vrouwelyke Sexe (die aan de Wet, die Moses Ghnes. XVII, vs. 10. geboekt heeft, niet onderworpen was) veel ingang vond. Handel. XI, 20. wordt verhaalt: dat veele aanzienelyke Vrouwen, van heidenfehe Mannen te Antiochien, de christelyke Religie omhelst hebben, waarom zy ook Hand. XIII, 50. vóór de Mannen geplaatst worden. Zou het niet waarfehynlyk zyn, dat ook in Macedoniën en byzonder te Philippis door Joodfche Kooplieden, de Joodfche Godsdienst, f 11 de Leer van den cenigen God bekend gemaakt zy ? B 3  ?2 VERHANDELING. ke Profelitinnen uit gemaakt. Lydia, eene> godvreezende Vrouw, wordt met naame geroemde: en Cap. XVI, 40. wordt van Broederen in 't meervouwig Getal gefprooken, welken Pavlvs en Silas gezien en getroost hebben, voor dat zy de Stadt verlieten. De, naar den Joodfchen Smaak aan het Water gebouwde Bedehuyzen (#) en de israelitifche Spreekmanier waarvan zich de Dienjlmaagd vs. 37. bediendt, terwyl zy zeet: deeze■ Menfchen verkondigen ons (f) den Weg der Zaligheid of den Weg des Heils, maaken het in myn oog waarfchynlyk, dat zich Joden te Philip pis onthouden hebben, van dewelke zy deeze fpreekmanier, deezen israelitifchenDialeft, kan geleerd hebben. Edog! daarvan naderhand breeder. ÏII. Wanneer in de h. Gefchiedboeken deeze of geene Stellingen, Vooroordeelen en dwaalingen, (*) Hoewel uit Ef. C. VII, 5. 6. blykt, dat de heidenen , deeze Gewoonte hebben nagebootst, of liefst, nok gehad, die, wat de Isra'éliten betreft, gezegt wordt oorfpronglyk te zyn van 't geen men Ge nes. XXIV, vs. 62, 63. leest. (t) Het woord ons Oj^iiO,(laatwel niet in onze gewoone uitgaven van het griekfehc N. T. Maar wordt toch in verfcheide gewichtige handfehriften, b. v. AC. 4, 18, 31. en anderen: in de Copt. Aeth. Laud. Orig. Chryfoji. Theodor, mf. Euflaf. Oeoum. Theoph. Lucif. gevonden. Ziet Griesbachii N. T. Grascadh. I, '  VERHANDELING. 23 gen, die Joden en Heidenen, ja zelfs die geenen, welke de Jongeren van Jefus koefterden , voor dat zy den h. Geest der onfeilbaarheid ontfangen hadden, hijïorisch aangehaalt, en niet wederlegt worden; zoo is, dit Hijïorisch Aanhaalen en dit, Niet Wederleggen, geenszins een Beweis, dat deeze Stellingen, Vooroordeelen en dwaalingen, voor Waarheden moeten worden te boek geftelt en gehouden. Neen ! zoowel onze Goddelyke Verlosfer, als ook zyne Apostelen, lieten zich om gewichtige en voldoende redenen niet in, op de Wederlegging van vooroordeelen en dwaalingen, die algemeen en diep ingewortelt waren, omdat zy, door zich op de Wederlegging j-an,en op het zintwisten over die dwaalingen intelaaten, zich tot nadeel te verre van hun gewichtig oogmerk zouden verwydert hebben. Zoo wederlyde Jesus b. v. Joh. IX, 2. de Volksdwaaling niet, dewelke zyne Jongegeren met hunne joodfche Tydgenooten koesterden, die van gevoelen waren: dat een Mensch reeds voor zyne Geboorte zondigen konde .- I) in Moeders ligchaam. 2) Volgens de pharifasifche Leer van de Zielsverhuyzing, als de Ziel reeds te voren, in een godloos Mensch gehuysvest hadde, en 3), volgens de nog belachlykere Leer der Phariseeuwen van den Guf, of van het groote Ruim, waarin, gelyk zy droomden, 600,000 ZicB 4 len,  24 VERHANDELING. len, voor hunne vereeniging met het ligchaam gewoont hebben. Eindelyk: IV. Men moet by de Verklaring van eene Schriftuurplaats, van eene Gebeurtenis, van een Gezegde of Spreekmanier, niet zoo zeer en eigenlyk letten op deeze en geene VtrtaaUng, als v> e'.meer en byzonder op die Taal, waarin de h. Baderen oorfpronglyk gefchreven zyn, en den Grondtext, die door de Affchryveren van denzelven, hier en elders verandert is, zoo veel mogelyk en doenlyk, naar de regelen van eene gezonde Kritiek of Oordeelkunde, in zyne oorfprongiyke Gedaante herftellen of trachten te herftellen. Deeze Aanmerking te maaken en dezelve te bewyzen, is, myns oordeels , een en hetzelve. Ik zal dien regel, die in dezelve ligt opgetlooten , opvolgen en daarmede tot de zaak zelvcn overgaan. y l. Wanneer wy die Gebeurtenis, waarover ik in het volgende myne gedachten zal uitten, in de gewyde taal le< zen , waarin de H. Evangelist Lucas dezelve oorfpronglyk Hand. XVI. 16-18. verhaalt heefc; zoo vinden wy, dat Lucas, in zyne taal niet zelfs? niet onmiddelyk fpreekt, van eenen Waarzeggenden Geest, dien de Dienstmaagd gehad heeft, —- Want dit woord, Waarzeg-  VERHANDELING 25 zeggende Geest, is geene eigenlyke Vertaaling, maar eene Verklaaring van het griekfche woord, welk de H. Lucas gebruikt heeft. Lucas zegt , volgens de leezing in onze gewoone griekfche Uitgaven van het N.T.: de Dienstmaagd nadde een üNErMA nreONOS , Pneuma ff> thonos, terwyl volgens W etstein en G r i e sbach andere Handfchriften, b. v. A. C. x D. 33. Origenes. Cyr. Hieronym. en anderen leezen: tjnetma iiï0ona, (pneuma pythona). Ik zal enkel om dier geenen wille, die der griekfehen taal niet magtig zyn, opmerken: dat unetma ïireoNOS, (pneuma pythonos) , eigenlyk door: den Geest van Python: en iïnèTMA ht0ona (pneuma pythona*) door:den Geest Python , vertaalt wordt. De Leezer die de griekfehen taal niet kundig is zal wel begrypen, dat deeze twee verfchillende Leezingen ook twee verfchillende gedachten uitdrukken. Iets anders is immers de Geest van Python, en iets anders is, de Geest Python zelve ! Ik behoeve my echter op geene kritike onderzoeking en beoordeeling van beide deeze Leezingen intelaaten■ want, het is my ten vollen om het even, aan welke van beide Leezingen men den voorrang zoude willen geven ? en welke van beiden men voor die geene zoude willen houden, die uit dc pen van den H. Lucas gevloeit is? Want, wat de zaak zelve betreft, zoo geeft de ééne Leezing aan haar' niets, en de andere ontneemt B 5 haar  a6 VERHANDELINQ. haar niets , omdat by flot van reekening de jinetma nreoNOS, Geest van Python is, 't geen iinetma nxeoNA, de Geest Python zelve is, en zoo omgekeert. Thans moet ik, uit de aangehaalde rede (Aanmerk. IV. pag. 24'.) de eerjle Vraag der Dordrechtfchen Bybelvrienden : Wie is deeze waarzeggende Geest, dien de Dienstmaagd hadde ? dus veranderen : Wie en wat is deeze Geest Python, of deeze Geest van Python, welken de Dienstmaagd hadde? §. ir. Vatte ik den zin en de meening van deeze eerjle Vraag recht en volledig, zoo behelst dezelve, volgende vier byzondere Vraagen , waarop ik diene te antwoorden , om myne gedagten te uitten: I. Welk begrip of denkbeeld hebben de Macedoniers of de Philippensen verhonden, met de woorden pneuma pythonos, of pythona, waarvan de 11. Lucas gebruik maakt ? Met andere woorden : Waarvoor hebben de Philippenfen den Geest Python, of den Geest van Python werkelyk gehouden? en %>aar*> vandaan heeft deeze Geest zynen Naam ontfangen? II. Behelsd dit begrip, dit denkbeeld, waarheid in zich? Met anderewoorden: Is 'er waarlyk en in de daad een Geest Python, of een  VERHANDELING. a? een Gm» vak Python in de natuur aanweezig en in de Dienstmaagd werkzaam ofwer~ kende geweest ? III. Heeft PAULUSenL u c a s Juist hetzelve denkbeeld verbonden met de uitdrukkingen: Geest Pïthon of Geestwb Python, als de Philippensen daaraan gehecht hebben? En hebben beiden, Paulus en Lucas , gelykde Macedoniersdeezen Geest voor een Weezen , 't welk in de natuur werkelyk een bejïaan heeft, te boek geftelt ? En zo neen! IV. Waarvoor heeft dan Paulus en Lucas den Geest Python of van Python, werkelyk gehouden ? en waarvoor moeten wy hem te boek Jlellen, wanneer wy de Waarheid en den Zin van Paulus en LuCAS treffen en uitdrukken willen? §. Hl, Wat betreft dc eerjle byzondere Vrage; Waarvoor hebben de Philippensen den Geest Python of van Python werkelyk gehouden? en waarvandaan heeft deeze Geest zyn' naam ontfangen? (§. II. Vr. I; ) Ik ben van gevoelen , dat zy wel nooit met volle zekerheid op eene voldoende en bevreedigende wyze, door een Antwoord zal worden opgelost. Want het ontbreekt ons, aangaande de gevoelens, begrippen en meeningen, welke de Philippensen in de dagen van  fef yERHANDELING. van Paulus ten opzichte van den Geest van Python koesterden, ten eencmaale aan gefchiedkundige berichten. De Beausobre en L enfant in hunne Notes literaks, die zy in hun n. T. by Hand. XVI. 16. gevoegd hebben, zyn van ditzelfde gevoelen. On nefauroit fchryven zy, rien dire de certain fur eet efprit de Python. (Men kan, niets met zekerheid zeggen van of omtrent doezen Geest van Python.) Vermits men dus nipt met volle zekerheid kan vastftellen: dat de Philippensen juist dit en geen picfer begrip met de benaaming : Geest van Python, hebben verbonden; zoo zal ik de vraag liefst dus uitdrukken : Waarvoor kunnen de Philippenfen den Geest van Python gehouden hebben? En nu voorts de verichiilende antwoorden aanftippen, welke de Geleerden op deeze vraag gegeeven hebben, zoo verre zy my uit hunne fchriften bekend zyn geworden, zoo en in die order, als en waarin zy my te binnen fchieten, en ik dezelven, daar ter piaatzs, waar ik ze weleer heb gevonden , op nieuw heb nagezien, en het voor 't overige aan elk overlaaten, om uit de bygebrachte Antwoorden te kiczm , 't geen hem toefchynt het beste en aacnemelykfte te zyn. Ik zal deSchryvers aannaaien, die ik gebeezigt heb, en die men, des goedvindende, kan raadplegen.  VERHANDELING. *j §. iv. ï. Zommigen zyn met jFy/êra— niet zonder finer^ telyke innerlyke aandcjening laat ik dit woord uit myne pen vloeien! — wykn — degroote, uitmuntende , verdienjlelyke en Epoque makendé Kritiker, Philóloog en Exegeet Michaelis in zyne Anmerkungen für Ungetehrte zü fete ner Uberfetzung des N. T., is van meening, dat de Phi lippensen door den Geest Python, of Geest van Python,den AfgodApollo en zyn' geest verftaan hebben: Daarom vertaalt hy de woorden van Lucas dus: eene Dienstmaagd die den Geest van Apoll o had. De Afgod Apollo namenlyk draagt in het Ryk der Fabelen den bynaam Pïthius. Waarom? is allen bekend, die geene vreemdelingen in de Mythologie of Fabelleer zyn. (*). Andere Geleerde Mannen, die men by WoLï in Curis ad h. t. kan vinden, zeggen met hem: Neen! aan Apollo, den Afgod en zyn' Geest kan en mag men niet denken, wanneer men zeggen wil, wie, en wat de Geest Python of de Geest van Pïthok geweest en waarvoor hy gehouden zy? Want Apo llo wordt nooit Python, maar wel Pythius genoemd. Vermits nu de H. Lucas den Geest (*) Ziet Dawm in zyne Einleitung in die Oötterlelire, pag. 17.  ;0 VERHANDELING. Geest, dien de Dienstmaagd hadd', niet Pythius maar den Geest Python, of den Geest van Python noemd ; zoo kan dit Antwoord geen plaats vinden. 5. V. II. Anderen zyn van gevoelen, dat door den Geest van Python, die Geest moet worden verftaan, die door de beruchte Priesteresse te Delphi, Pythia genoemd, gefpruoken en Orakel-fpreuken en antwoorden op die vragen gegeeven heeft, die aan haar wierden yoorgelegt, en dat hy van haar den naam heeft ontvangen. III. Nog anderen zyn van meening, dat de Stade Delphi, die weleer Pïth.in genoemd werd, van den grooten Draak ofSlange, welke Apollo in de Fabel gezegt wordt, in de contryen var Delphi doodgcichooten te hébten en die Python genoemd wierd, aan hem den naam gefchonken heeft: terwyl IV. anderen denken, dat van de groote Slang, Python zelfs, die , gelyk andere Hangen , tot Waarzeggingen gebruikt en gezegt wierd Waarzeggingen en Orakelen te infpireeren, de benaaming Geest van Python afkomftig zy. Daarvan kan men veel by S. Bochart vinden, dien ik naderhand zal aanhaalen. V. Wederom anderen gelooven, dat de benaaming vaa  Verhandeling. 3x van: GeestPïTHON, zinfpeelt op en-af komftig zy van het woord DlQ puth of phD pethen 't welk in de phcenicifche zoowel als in de hebreeuwfche taal, pudendum muliebre beteekent, en Efaias III. 17. voorkomt. Clericus is van dit gevoelen , in animadv. ad adnott. Ha mm on di ad h. I. alwaar hy fchryft.'tgeen in de onderftaande Nota (*) gevonden wordt en niet dan in 't Latein kan gezegd worden. VI. An- Hinc vates ex cujus pudendis emittebatur vox autvidebatur emitti poterat dici eadem lingua (phoenicia, hebraica) pJ"IÖ OTJ vates Python ,'h. e. „ quse pudendis vaticinabatur ,qualis videtur fuiffe, qure prima omni„ um Delphos infederat, & quae occifa ab Apolline ori„ nem dedit Fabulse deoccifoferpentePythone, quiavox „ Phoenicia WTti & ferpcntem & vatem fignificat, & „ Python quafi nomen proprium habitum. Poftea voce „ Tyriorum aut Sidoniorum EyyuspipvS-ci, diai fiint Pythones, aut fpiritum pythonis babere. ;Haec enim vox exoleverat apud Gracos fed in ufum revocataeft, „ utdocetPLUT ARCHUs.quem laudavit Grotius." De woorden van P l u t a r c h ü s , waarop Clericus doelt, vindt men in tr. de oracuiorum defeSuTom.il. pag. pag. 414 opp. Plutarchi ex recenjione Xylandri Ffti 162c: zy luiden dus: u>o-7np tovs iyyot5.pty.vB0v? Evpixhtas TTcihil) ,WVI TrvSrmac. eet: d. i. gelyk men de BuikJprekers o«»yifjEuRi cleen, thans Pythonen, noemt t. w. Eurici.es was een Buikfpreeker, daarom wierden deezen, EuriUeen genoemt! ziet Suid* lexicon Tom. i. p. 900. ex ree. Kus te ri.  •ga* VERHANDELING. Vl. Anderenb.v.SAM.BocüARTirHierozoiio pag. 22. $io. 30. 31. zyn van gevoeKn, dat de Kaam Python , van het Hebreeuwfche woord |}-)>D Pethen, hetwelk eene flang beteekend, af komftig zy. Zy redeneeren dus: De Grieken wo'rden gezegt den oudften van alle Waarzeggeren, Ophion, als den voorzittenden God van Waarzeggeren en Waarzeggeryen, vereerd te hebben, (coluisfe) onder de gedaante van eene flang. Vermits nu jï"lS by de Hebreeuwen eene fhng hiet, zoo word h y daarom Pythius of Python genoemt. VIL Anderen b. v. Lindhammer, über die ■ Apostelgefchichte Cap. xvi. 16. 18. meenen , dat de Geest Python, by de Philippenfen is, 'egeen de Ob by de Israeliten was, waarvan Moses Lev. XX. 27. gewaagt terwyl hy fchryft: Mannen of Vrouwen, byaidien onder hen een 31 O b is , die zal flerven. Dit Woord: O b vertaaien de LXX. telkens iyyetWipvS-os ( Buykfpreeker ) terwyl Junius en Tremellius hetzelve door Python, vertolken. Buxtorf hangt hieraan zyn Zegel in lexico talmudico pag. 1873 f. v. DliTi). Pithom.Pithon,fchryfc hy, is in't Hebretuwsch 3*1^ Ob enby de Rabbinen y\ü Baal Ob,(*) De Talmudisten zeggen: wy noemen hem, (*) b och art voegt 'er 1. c. nog by: Moses heeft dit woord 11n Ob, van de Egyptenaar cn ontleent, in, wier  VERHANDELING, ss hem,die anders Python hiet, uit de Schouderen fpreekt,(en axillis loquitur) Baal Ob. Dus zou volgens de LXX., de Geest Python, die Geest zyn, die uit den Buik, of, zoo als Clericus l.c. wil, uit de Baarmoeder, en volgens de Talmudisten, uit de Schouderen van een Mensch fpreekt en waarzegt. VIII. Anderen zyn van gedachten dat de Python der Philippenfen niemand anders is, dan de lichamelyke Duivel. Maar! daarvoor hebbende Philippenfen hem buiten twyffel — wel niet gehouden. Eindelyk IX deVERT AALERSvan den Sta aten Bybel, onze Luther en anderen, Hellen met den Syrischen Vertaaler van het N. T. vast: dat de Geest van Python een' Waarzeggenden Geest aantoone; want Pyt hon is af komftig van het Griekfche woord vvSi&m , onderzoeken , na/peuren. §. VI. Uit wier taal nog tot op den h.üdigen dag Obion eene flang beteekend, Want, - en dit is de gewichtige grond!! JVant - de Duivel - (van hem hebben in allen gevalle , de Macedoniers, als Heidenen wel niets ge weeten ) - wilde byzonder onder die gedaante, onder welke hy de eerflen Menfchen tot zonde misleid heeft, gediend of vereert worden. Van de Hangen geloofden de Ouden, datzyde bekwaamheid (peritiam) infpireerden, om W'aartezeggen l ziet Bochart 1, c.  54 VERHANDELING. §. VI. Uit het geene ik §. V. heb bygebracht, blykt * dat de Philippenfen, den Python, of den Geest van Python kunnen gehouden hebben, voor een redelyk, voor een denkend Weezen 'twelk buiten en behalven de menfchelyke ziel in de Dienstmaagd gehuisvest en gewerkt heeft. Maar thans ontftaat de tweede byzondere vraag: <. § II. No. II. pag. 26.) Is 'er dan werkelyk zulk een denkend Weezen, zulk een Geest, het zy van Apollo'. 't zy van Python', 't zy van Os! van Ophion! van Euricles.' van de Priesteresse Pythia! in de Natuur aanweezig en in de Dienstmaagd dadelyk werkzaam geweest ? — Vooronderftel eens ja! 'er is zulkeen, of een ander Geest, in de Natuur aanweezig en in de Dienstmaagd werkzaam geweest (*),• — zoo ontftaat toch billyk de vraag: by welk eene kaars, hebben toch de blinde Heidenen deezen Geest, dien zy Python e. z. v. noemden ,ontwaart? — Hebben zy hem ontdekt by het licht van eene on- mid' (*) Dat 'erbuiten den Duivel, dien Joden en veele Christenen en ik met hen, gcloevén, en bulten en behalven de menfchelyke Zielen, nog veele andere Geesten in de groote Stadt van God aanweezig zyn kunnen, zal wel geen redelyk Wysgeer en veel minder een Christen -Wysgeer ontkennen. De laatfte weet uit den Bybel- dat 'er Engelen aanweezig zyn.  VERHANDELING. 35 tniddelyke goddelyke Openbaring ?■—Dit zal toch wel geen Christen beweeren, terwyl een Heiden, Plutarchtjs reeds in tr.de orac. defeclu Tom. II. pag. 414 van gevoelen is: dat het kinderachtig en dwaas is, te fielten, dat zich God met zulkezaaken bemoeit. Of, hebben zy dien Geest by het bloote licht der reden opgefpeurt? Ik denke niet dat men ooit zoude kunnen bewyzen, het recht te hebben, om op deeze vraage, met ja! te mogen antwoorden. Het is ten eenemaale onwaarfchynlyk, dat blinde Heidenen, of laat ik liefst zeggen,dat Menfchen , wier reden en vernuft, door het weldaadige licht van eene goddelyke onmiddelyke Openbaring niet opgeheldert en gefcherpt is,zoo verre en zoo diep met hunne ongewapende 00gen des Verftands in het Ryk of in de Stadt GodJ zouden kunnen indringen, dat zy daarin Geesten en Weezens ontdekken, die tot nochtoe geen Christelyk Wysgeer, wiens reden door de helmaakende fakkel van de goddelyke onmiddelyke Openbaring wordt voorgelicht, als Wysgeer heeft kunnen ontwaaren! Neen! zegt men : nog by het eerfte nog by het tweede licht hebben de Heidenen den Geest van Apollo, van Python., e. z. v. ontdekt, maar wel by dat der — Ondervinding ! — By het licht der ondervinding zouden de Heidenen den Geest van Pytho, van Apollo e. z. v. ontdekt hebben?!!! Ja! antwoorden lt zy volmondig! Ja! by dat der ondervinding! Wanr, C 2 dee-  36 VERHANDELING. deeze toont ons uitwerkingen, die geen Mensch, maar wel een Geest, kan ten voorfchyn brengen.!! • Maar!! welke uitwerkingen zyn het dan, die bv v. in en door de Dienstmaagd te Pri lippis Zyn voortgebracht, en die de vermogens en de krachten van een Menfch te boven gaan en ons dwingen en noodzaaken, om te moeten aanneemen en vestftellen, dat in haar een magtlgere. Geest, dan haare'Ziel was, is werkende geweest?!! — Welke uitwerkingen het, geweest zyn ?— Wel! Waarzeggingen!! — Oho! Waarzeggingenl | Maar j wat zyn dan, — vraage ik, Waarzeggingen? Immers toch wel geene Prophetien in den eigenlyken zin?Neen! is het antwoord \ het zyn — Waarzeggingen, ! (*) en Waarzeggingen zyn? — i.) dubbelzinnige antwoorden op vraagen,die d'onnozelheid , de nieuwsgierigheid en hetbygeloofaan een zoogenoemd Waarzegger, ter beantwoording voorlegt: 2.) aanwyzing van de plaats waar eene verloore zaak te vinden zy: 3.) ontdekking van dien geenen die iets geftoolen lu-efc: en 4.) antwoorden op deeze of geene vraag : b. v. of een zieke geneezen, of fterven zal'? of deeze en gee¬ ne, C * ) Ziet de Reife des jungen Anaciiaïsis durek Grieciien'land imvierten Jahrhunderivor der ge■w.öhntichen Zeitrechnung ; aus den Franzöfifchen , des Hm. Abbts Bakthelïkï, Theil2. Kapittel 22. Pag- 335-339-  VERHANDELING. 37 ne, met die of die zal gaan trouwen ? of iemand ryk of arm flerven zal? e. z v. e.z.v. Welnu! om dat te doen, te zeggen en te voorfpellen, wordt daartoe een Geest van Apollo van Python é. z. v. vereifcht? Heeft men niet tot op den huldigen dag gaau we, listige, doortrapte en doorflepe Menfchenkinderen die door Waarzeggeryen, uit de onnoozele, onvoorzichtige, nuttelooze, gevaarelyke en zoms nadeel ige nieuws gierde hunner Medemenfehen, eene Goud- of Zilver- myn weeten te maaken, en die zoortgelyke vraagen beantwoorden V! Hebben dan die ook den Geest van Apollo, van Python? e.z.v. Neen! zeggen anderen; maar, zy worden bezielt, gerheeden en beftiert door den Geest dien Moses Levit. XX. 17. UK °B noemt. Dan ! men vooronderftel eens, dat die O b , waarvan M o ses gewaagt, werkelyk een Geest'zy, die den Waarzegger rhydt en beftiert ; en dan vraage men zich zeiven eens: of Moses, deeze Man Gods, of liefst, of God zelfs , het zy met den diepften eerbied gevraagt , wel zulk eene ftraffe en ftrenge Wet tegen deeze Menfchen zou hebben kunnen'geven, door te gebieden, dat zy.die van den Ob befprongen en beftiert worden zullen gefteenigt en ter dood gebragt worden,/terwyl hy intusfehen den O b ongeftraft doedt door- en voortgaan ! Heeft God ook dus in het Paradys met den Duivel gehandek? Ü C 3 An-  38 VERHANDELING. Andere Geleerde en verdienffelyke Mannen; die men niet zonder hoogachting kan, en met eerbied moet noemen, — ik zal Hechts den grooten Cal vyn in de plaats van alle overige aannaaien, zeggenen beweeren; dat de Geest van Python, of Apollo,dien de Dienstmaagd hadd', niemand anders is of kan zyn dan de Daamon alias de lichamelyke Duivel, Dan! het zy my geoorloofc, met alle verlchuldigde Hoog-achting te vraagen : waar is het bewys, het folidebewys, dat onder den Geest van Python den Duivel gefchuilt heeft? *. De H.Lucas fpreekt 'er immers geen Woord van! 2. Uit het gedrag, uit de handelingen en Waarzeggingen van de Dienstmaagd te Philippis in Maccdonien, kan men immers op geenerhande regelmatige wyze, den Duivel, als eengevolg trekken!! 3. De Duivel, — dit is immers het gewoone gevoelen — hadd' enkel in de dagen van Christus binnen de Grenspaalen van Palestina, op Gods toelating zyn werk en weezen, ten einde onze goddelyke Verlosfer en zyne Apostelen gelegenheid zouden ontmoeten om, door hem uittedryven, zich als goddelyke Gezandten of Boden te legitimeeren : en de h. Apostelen leeren ons, dat Jesus gekoomen is om zyne Werken te verftooren, gelyk Hy ze  VERHANDELING. 39 ze werkelyk verftoort heeft. Maar!! de zoogenoemde Geest van Python hadde immers reeds langen tyd onder de Maceooniers en te Philips zyne roll gefpeelt , voor dat onze Goddelyke Verlosrer in de Waereld verfcheen: en werkte, volgens het gevoelen van Calvyn en andere groote Mannen, nog m de daagen van Paulus — niet tegen, ftaande Jesus, gelyk Paulus fchryft Ebr. II, 14. en ]ohannes 1 Ioh. III, 8. getuigt, zyne Werken verftoort, en hem alle magt ontnoomen heeft! Hoe kan en zal men dit t'zaamen knoopen? om te bewyzen,dat Python, de «uivel zyïHterby komt nog: 4. Dat de eigenlyke duivel, nooit en nergens m defchriften der H. Evangelisten, die de Gefchiedenis van het leven en de groote daaden van Jesus verhaalt hebben, gezegt wordt, als Subflantie in de Menfchen die Tydgenooten van Jefus waren, gewerkt te hebben- maar dat het de zoogenoemden Demonen geweest zyn die gezegt worden onder den Beelzebul en niet onder den duivel , als onder hun opperhoofd, geftaan en zommige Menfchen van de laage Cïasfe als Subftannen gekwek te hebhen: en c Dat de duivelen of demonen in Palestina, geheel en al anders denken en handelen C 4 dan  40 VERHANDELING» dan, de gewaande duivel te Philippis denkt en handeld. In Palajlina oeffent de duivel ( zoo als zommige denken , dat hy het zy) niets dan Baldadigheden uit, waardoor zommigen van het onnozele Gemeen naar het ligchaam gekwek, gemartelt en ongelukkig gemaakt wierden (*): Maar te Philippis in tegendeel brengt hy den Menfchen voordeel aan, helpt ze aan de kost en maakt ze ryk, terwyl flechts CO Die Menfchen, die in Pagina door deeze of geene Ziekte in dien medeleidenswaardigen ftaat geraakt waren, waarin zy gezegt wierden door den Demon geftort te zyn, zouden even bejammerenswaardig, en nog meer nog minder ongelukkig geweest zyn, ingevalle zy enkel voor raazende en epilcptifche e. z. v. Menfchen waren te bock geflelt gewerden! De id(, of het Vooroordeel van den Demon, vergrootte haar ongeluk in 't minst niet: Die Menfchen waren ook niet benaauwdcr voorden Demon, dan zy voor de vreeslyke Ziektens waren, waardoor zy gekwclt wierden: gelyk ik'dit in myne Djem. Fr'a,g men t e n. Stuk 11 S- 42. pag. 192-204. getoont heb, om te bewyzen dat dit vooroordeel van geen belang voor de Religie js, met dezelve in geene Verbinding ftaat en op dezelve geene innerlyke weezenlyke Betrokking heeft, en dus niet verdiende wederlegt te worden omdat de Wederlegging toevallig meer nadeel dan voordeel, in die dagen,'zoude voortgebragt hebben. De gronden en redenen, waarop dit myn Gevoelen berust, kan men in myne D^- monologische Fraqmenten op de aangehaalde bladzyden vinden.  VERHANDELING, aï Hechts die gecnen door hem om hun geld ge-fopt worden, die 'er wel wilden om bedrogen zyn, en het met vermaak wegfmyten ! My dunkt zoo denken, als zy gevoelen, die den Duivel te Philippis zoeken en vinden, heet niet, het zy met alle hoogagting gezegt, confe-> quent en vry, maar inconfequent en onvry: heet niet met en naar den bybel, maar met het Compendium en met en naar het kerkelyk Sy/?ema denken! En thans tot de derde by zondere vraag, (pag. 27. N°. III. ) die ik echter, om redenen in twee byzondere vraagen zmaldeelen moet. 5. VII. I. Heeft dan ook de h. Paulus den Geest dien de dienstmaagd hadd', voor den i\.fgod Apollo, of voor dien van Python e. z. v. gehouden? Ik antwoorde: hoe is het mogelyk, dat Paulus, — die ronduit verklaart heeft, dat een Afgod een Niets, en de Dxmon een Onding, eenNonens zy, 1 Cor. VIII, 4. — zoude hebben kunnen gelooven, dat de waarzeggende Geest, dien de dienstmaagt gezegt wierd te hebben, de Geest van Apollo, of de Geest Python of iets diergelyks zy? of dat het de duivel alias demon zy ?!! Van deezen immers fpreekt Paulus geen woord, en wie geeft ons dan het recht, om eerst den peest van Python, tegen den duivel of DeC 5 mon  42 verhandeling; mon, en dus e'enharsfenfchim tegen het andere Gedrocht der Verbeelding te verruilen, en dan te ftellen, dat Paulus geloofd heeft, dat de duivel de dienstmaagd bezield en beftierd heeft?!!! P. Heeft dan misfchien de H. Lucas geloofd, dat 'er werkelyk een Geest van Python of Apq llq e. z. y. aanweezig en in de dienstmaagd werkzaam geweest zy? Lucas? vraage ik op myn beurt <— Lucas, zou dat geloofd hebben ?!! Lucas een gebooren Jood, (§. II. Aanm. III.) wist immers als Jood, niets van den Geest van Apollo of Python, alhoewel het mogelyk en waarfchynlyk is, dat hy nog een Jood zynde, niet alleen éénen duivel, maar ook, wat meer is, demonen geloofd heeft. Zoude het nu niet vreemd of paradox in de ooren van elk denkend en oplettend leezer klinken, wanneer hy hoort, dat een gebooren Jood, die reeds een Christen geworden, en wat meer is, een dienaar van het zaalig Evangelie yan onzen Goddelyken Verlosfer geworden was, zoo maar recht toe recht aan, op den Man af, te Philippis in eene heidenfche Stadt zich onthoudende, geloofd en verhaalt: dat de dienstmaagd den Geest van Python e. z. v. gehad heeft!!! Is misfchien Lucas, de geboore Jood, de geworden Christen, en de onmiddelyk door God verlichte h. Evangelie-dienaar, zoo ligtgeloovig of  VERHANDELING. 43 of zoo complaifant geweest, dat hy, zoo dra hy Palseftina en. zyne Natie verlaat, en in eene heidenfche Stad komt, terftond het heidensch Geloof der Inwoonderen van die plaats, omhelzen, als een wélgegrond Geloof boeken, en door zyn Verhaal algemecner maaken, bevestigen en uitbreiden kan?, En wat meer is: dat hy dit heidensch By geloof en Vooroordeel in byzyn en ten overftaan van Paolus, van een' onmiddelyk door Gods Geest verlichten Apostel Jefu Chrifti, — die ronduit verklaart heeft, dat een Afgod, een Niets, een Nonens een Onding zy, —• durft omhelzen , en in zyn verhaal , als een welgegrond Geloof boeken en ftaande houden?!'. Ik ben ten vollen overtuigt, dat het geen' Christen zou; kunnen te binnen fchieten: — dat de h. Lucas zoude geloofd hebben, of hebben kunnen gelooven, dat de dienstmaagd te Philippis werkelyk van den Geest van Python, e. z. v. zy bezield en beftierd geworden, ingevalle hy maar eensdeels , den h. Evangelist Lucas , die deeze Gebeurtenis uit eige ondervinding, als oog- en oorgetuige (Voorb. pag. 29.) verhaalt, uit het waare en rechte oogpunt,, waaruit hy als Opfteller der Handelingen der Apostelen, moet worden befchouwt, dat is te zeggen , als een, om bekende redenen , a!lergeloofwaardigften, eerlyken en getrouwen Ge-  44 VERHANDELING. Gefchiedfchryver befchouwt: en anderndeels de valfche Grondftelling verwerpt : dat al'het geen een door Gods Geest onmiddelyk verlicht Apostel of Evangelist, NB. als GeschiedSCHRyvER geboekt heeft, een Christen zonder onderfcheid voor Geloofswaarheden moet houden, en daarentegen dien Stelregel omhelst en opvolgt, dien ik (voorb. p. fla. 3'$ï) heb aangeftipt. Een Christen die den eerjlen Stelregel verwerpt, den tweeden opvolgt, en den h. Lucas . die als een gebooren Jood niets van den Geest van Python wist of geloofde, — die,als een door Gods Geest onmiddelyk verlichte Evangeliedienaar,- onmogelyk een Apostel van het heidensch bygeloof konJ zyn of worden i en die ten overftaan van den Apostel Paulus, die de Afgoden en demonen voor Ondinge hield, alles zag en hoorde wat 'er te Philippen gebeurde — uit het waare en echte oogpunt, dat is te zeggen, als Gefchied- . fchryver befchouwt;-die, dunkt my, kan niet droomen of gelooven, dat Lucas aan het Beftaan van den Geest Python ee- Pig geloof gcflagen heeft, i . Laat die Woorden en Uitdrukkingen, die by geboekt heeft, zoo paradox, zoo zeldzaam, zoo ftark klinken, als zy maar willen; dat doedt niets tot de zaak! Want hy boekt als Historiker 't geen hy zelfs werkelyk gehoort heeft. Een Ge-  VERHANDELING, # Gefchiedfchryver, die den Naam van eén getrouw Históriker verdienen wil, moet de Gebeurtenisfen, die hy verhaalt, zoo veel mogelyk met haare oorfpronglyke Couleuren fchilderen en de Woorden,.dié hy by die Gelegenheid gehoord heeft, zoo boeken als hy ze gehoort heeft, zonder over de Gebeurtenis en ds Woorden:te philofopheeren, en de gewoons Volkstaal met die der zuiveren wysgeerrgen gefchiedkundig- waaren taal te verwisfelen. Het laatfte kan en durft., of liefst, behoeft een getrouw en eerlyk Gefchiedfchryver als Gefchiedfchryver niet te doen, " maar moet dit overlaaten aan den verftandigen en oordeeikundigen Leezer, die kan> die mag en moet, wanneer hy het verhaal leest om het te verklaaren, den Volksdialect, zoodra hy bewyzen kan; dat dezelve . tegen de Reden en het gezond en ..verlicht Menfchen-verftand of tegens geopenbaarde Waarheden aandruischt, met den Dialekt der Waarheid verwisfelen, indien hy ?er, toe dn ftaat is. Een Gefchiedfchryver , voldoet aan zynen plicht, wanneer hy getrouw en eerlyk, 't geen gebeurt, gezegt en gedaan is, zoo boekt, als het gefchied , gefprooken en gedaan is. Of het geen hy boekt, zeedekundig-goed, of moreelkwaad ? en of het wysgeerig-waar of wysgeerig onwaar is? dat, te beoordeel en en te onier- zoe-  4ö VERHANDELING.' zoeken, is zyne zaak niet, dat eischt vaö hem zyn' plicht niet, aan dewelke hy als Gefchiedfehryver gebonden is. B. v. de h. Gefchiedfehryvers vernaaien ons dat Nahor Genei*. XXII, 24. Abraham Cap. XXV, 6. Jacob, Cap. XXXVI, 12. Eliphas, Cap. XXXVI, 12. Gideon Richt. VIII ,31. meer dan ée'ne Vrouw, ja^ dat Salomon, zevenhondert Wyven en driehondert Bywyven gehad heeft l 1 Kon. XI, 3. —- Is dat moreel-goed, geoorloofd; en wettig ? Dat zeggen zy niet! — Zeggen de h. Schryvers dan dat het zedekundig-kwaad is? — Zy fpreeken 'er geen woord van! — Aan den oordeelkundigen .Leezer laatcn zy het over, om dat te onderzoeken en te beoordeelen. De Koning Saul, verhaalt de Schryver van het 1 Boek Samuel Cap. XVI, 14. vcierdi door een' kwaden Geest gekwett .'Dan! is dit historisch-waar? Of is de kwaade Geest niets dan Volks-Dialect?Dit moet de Leezer, en niet de Gefchiedfchryver onderzoeken! Naar myne Gedachten niet alleen is dus de Geest van Python een Onding, maar ik ben ook ten vollen om bygebrachte redenen overtuigt, dat de h. Paulus en Lucas hem daarvoor gehouden hebbenl En thans §. VIII.  VERHANDELING. 4? (de Volksdwaaiing), maar niet, door welken „ Jandrift het Meisje (paella) de Rol van eene » Waarzegger. Jpeelde". En zoo is het. ook in de daad "met het verhaal van den h. Lucas gelegen, gelyk ik terfiond nog nader zal bewyzen, zoo dra ik eensdeels maar neg vooraf opgemerkt zal hebben.- dat de groote Calvyn op deeze zyne hiervoor aangehaalde Woorden, onmiddelyk 1. c. laat volgen: cêrtum enim eft fub larva Apollinis diabolum lufijfe: dat is te zeggen, want het.is zeekek dat de duivel onder het Momaangezicht van Apollo gefchuilt en zyne Rol gefpeett heeften anderndeels, dat de redenen en gronden waarop dit: certum enim ejï.dit: want het is zeek.er! berust, nog by Calvïn, nog by iemand gevonden worden. In tegendeel, 'er zyn bondige en beflisfende gronden voor het tefrenovergeftelde certum enim ejl diabolum non fub larva Apollinis f. Pythonis lufisfe: het is zeeker ^geenszins de duivel onder het Momaangezicht van Apollo of Python gefchuilt en zyn' Rot gefpeett heeft. Ik heb eenige van deeze gronden reeds in 't voorgaande aangehaalt en behoeve ze niet te herhaalen. Ik voege, om redenen, 'er en-  VERHANDELING. 49 «tel-by■herhaaling nog flechts by, dat ik zoo min de onmiddelyken Werkingen van den duivel in hetParadyt en in de Woeflyne Matth. IV, 3—11. luc. IV, 2—13. Marc. I, 13. als de middelyke Werkingen van dien boozen Geest voor en na de dagen van Jefus omwandeling op aarden, wil en zal ontkennen. En thans zal ik, behalven die reeds in 't voorgaande aangeftipte redenen, nog eenige andere Gronderi aanhaalen en ontvouwen, waardoor het, myns inziens, beflist wordt: dat de h. Gefchiedfchryver Lucas in zyn Verhaal, de gewoone Volkstaal, en niet de taal der wysgeerigen waarheid gebezigt heeft. §. IX. I. Byaldien die Spreekmanier: de dienstmaagd hadde den. Geest Python, niet behoort tot de Volkstaal, waardoor eene bygeloovige dwaling wordt uitgedrukt en verhaalt: en by aldien de h. Paulus en h. Lucas, door deeze Spreekmanier te bezigen, zouden willen te kennen geven, dat naar hunne Gedachten, de dienstmaagd werkelyk en in de daad door den Geest Python is bezielt en befliert geworden; zoo volgt, dat de h. Lucas, — het zy met eerbied gezegt — een Voorftander van heidenfche Afgoden, dat Paülus een AposD tel  $o VERHANDELING. tel van het Bygeloof is, en dat men deezen Apostel Act, XVII, 18. te regt befchuldigt heeft, dathy, een Christen Leeraar, die den eenigen God, Vader, Zoon en h. Geest moest prediken, vreemde en nieuwe Afgoden in de Waereld der Christenen verkondigd heeft. Dit volgt zoo natuurlyk dat ik 'er niets tot opheldering of tot bewys behoeve bytevoegen. II. Byaldicn men de taal, die de h. Gefchiedfchryver Cap. XVI, iff-18. gebruikt, niet houdt en te boek fielt voor, en verklaart als Volkstaal; zoo kan men aan zyn Verhaal geenredelyken, en geen', eens Apostels van Jefus, eens onmiddelyk door Gods Geest verlichten Evangelie-dienaars, waardigen zin geven. Werpt men tegen en zegt met den groten Calvyn: de Woorden van den h. Gefchiedfchryrer leveren eenen goeden zin op zoodra men Hechts vooronderfielt: dat de duivel onder het Momaangezicht van Python gefchuilt heeft en door Lucas bedoelt wordt: want, al heeft Lucas dit niet zelfs gezegt, zoo heeft hy het nochthans ten minften niet tegen gefprooken,—misfchien,uit vreeze,van met de bygeloovige Philippenfen nutteloos in een difpuut te geraaken ! en dus kan men dit gevoeglyk aanneemen en vooronderftellen 5 zoo antwoorde ik al vragende: 1. Waar en welke zyn de voldoende redenen, die ons het  VERHANDELING. $ het recht geven, om den Geest Python, deeze Harsfenfchim, op zyde, en den duivel in desfelvs plaats te fchuyven? Zoo lange men met die redenen niet voor den dag komt, en zoo lange men niet overtuigt is> dat die redenen voldoende zyn , om die Metamorphofe in 't werk te ftellen,— en ik ben verzeekert dat nog het eerfte nog het tweede Geval ooit zal plaats vinden; — zoo lange heeft men een onbetwistbaar recht, om zoo min aan den duivel hier te denken, als de Philippenfen aan hem gedacht hebben of hebben kunnen denken. Dat de h. Lucas in zyn Gefchiedverhaal, nog met duidelyke Woorden zegt: de duivel heeft hier een* roll gefpeett , nog met ronde woorden ontkend: dat de duivel in die Maagd gewoont en gewerkt heeft, daartoe heeft de h. Evangeliedienaar voldoende redenen gehad. De h.Gefchiedfchryver LuC/s, die ons deeze Gebeurtenis rein en zuiver met haare oorfpronglyke Couleuren verhaalen wilde en geboekt heeft, — heeft dit zyn Verhaal buiten allen twyffel niet onder het oog en ten overftaan van de bygeloovige Philippenfen geboekt, en hadde dus niet behoeven beducht te zyn, met hen over den duivel in een dispuut te geraaken en zoude hem dus gerust en veilig hebben kunnen noemen, ingevalte de duivel wetkttyk mede tot deeze- Gefchiedenis behoort en Da by  5« VERHANDELING, by deeze Gebeurtenis eene, en wel de hoofdroll gefpeelt hadde. Maar nochthans doedt hy het niet, en noemt hem niet eens van verre. En waarom niet? daarom niet, omdat de door Gods Geest verlichte Lucas , omdat de h. Gefchiedfchryver overtuigt was, dat de duivel niet tot deeze Gefchiedenis behoorde. Hy wilde dezelve zuiver, zoo als zy reilde en zeilde verhaalen, en daarom gewaagt hy niet en kan niet gewaagen van den duivel. Wanneer zy, die hier den duivel zoeken, zich daarop beroepen, dat de h. Lucas toch niet tegengefprooken en niet gezegt heeft, dat de duivel in de dienstmaagd niet gehuisvest en gewerkt heeft; zoo antwoorde ik op deezen negativen kracht- en magtloozen Bewysgrond: 1. Dat dit zoort van Bewysgronden onder alle verftandige Wysgeeren gehouden wordt voor — gevaarlyke Contrabande en volftrekt niet bruikbaar is, om 'er eene pofitive Stelling op te bouwen, of die, daarmede te onderfchraagen, en 2. Vraage ik .* waarom zou de h. Lu ca s moeten tegenfpreeken, en zeggen: de duivel is hier niet beezig geweest? Er was immers te Philippis geene Ziel, die het droomde of beweerde : dat de duivel hier aan 't werk zy ! 3. Het ftilzwygen zoowel van Lucas, als van Paulus, die byden met geene Lettergreep van den dui-  VERHANDELING. Ss duivel gewag maaken, is Bewys's genoeg; dat de duivel te Philippis ln de dienstmaagd niet te vinden is geweest. Misfchien repliceert men op deeze Antwoorden : Mogen wy niet befluiten, dat de duivel in de dienstmaagd gehuisvest heeft, omdat Paulus en Lucas niet tegengefprooken hebben, dewyl 'er niemand te Philippis was, die aan den duivel dagt, en dat, zoo 'er iemand van den duivel gewag gemaakt hadde, en hy 'er niet werkelyk tegenwoordig geweest ware, zy buiten twyffel wel zouden tegengefprooken hebben; zoo zouden toch anderen, — vermits de Geest van Python duidelyk genoemd wordt, en noch Paulus noch Lucas zegt: Python is een' Harsfenfchim, en zy dus die heidenfche dwaaling niet wederleggen, — daaruit kunnen befluiten: dat Paulus en Lucas, het Aanweezigzyn van den Geest van Python door hun Stilzwygen en Niettegenfpreeken , bevestigt hebben, 't welk nog waarfchynlyker wordt, door dat Lucas zelfs fchryft: van eene dienstmaagd: die den Geelst van Python hadd'! en Paulus hem gebied uittevaren! Op deeze Replique, antwoorde ik: De Apostel Paulus konde zich op de Wederlegging van deeze zoo algemeene en ingekankerde als voor zommigen voordeelige, en naar 'c my toefchynt, algemeen beminde Volks dwaaling, met hoop op een goed Succes en zonder zich van zyn D 3 groef  $4 VERHANDELING. groot en gewichtig Hoofdoogmerk te verwyderen, voiftrekt niet inlaaten, en daarom zweeg hy liefst! en Lucas kondevan deeze Wederlegging in zyn Verhaal niets laaten invloeijen, om dat zy in de Gefchiedenis, die hy zuiver verhaalen wilde, niet was voorgekoomen. Paulus volgde te Philippis het Voetfpoor en het Voorbeeld 't welk zyn goddelyke Meester hem in Palaefiina gegeven hadde: die zich ook met de Wederlegging van meer dan ee'ne Volksdwaaling, niet ophield. (No. III. pag. 23) Voor't overige! verkiezen de Patroonen van Python, uit het ftfiettegenfpreeken en N ietwederleggen van Paulus het Gevolg te trekken: dat deeze verlichte Vyand van alle Bygeloof en van alle Afgoden, evenwel het Beftaan of het Aanweezigzyn van den Pïthon geloofd heeft; zoo moet hen dit vryftaan; gelyk het aan anderen vryftaat, by het ontwaaren van zulke fchrandere Gevolgtrekkingen, met medelyden daarover te meesmuilen. En hiermede ftap ik af van de Eerjle Vraage, cn gaa pver tot de, aan deeze eerfte paaiende §. X. TweedeVraag: Vermits Paulus, volgens het bericht van den H. Gefchiedfchryver Lucas , evenwel den GeestPython aanfpreekende zegt: ik gebiede u, (u Getest Python) in den naam van Jefus Christus, dat gy van haar uit*  VERHANDELING. ss uitgaat! zoo ontflaat billyk de volgende Hoofdvraag: Wie is deeze Geest dan, dien Paulu S gebied, in den Naam van Jefus uit te gaan ƒ — Wie deeze Geest zy dien Paulus gebied uit te gaan?!! wel! die Geest was het, die inde Volkstaal leevde! Laat ik duidelyker fpreeken! ik. heb ( §. V. pag. 31. 3 2 ) opgemerkt: 1. Dat volgens Plutarchus deEurycléen of Waarzeggers, oudtyds Buikfpreekers en in zynen tyd Pythonen genoemd wierden : Dat de Zeventig Taaismannen het Hebreeuwfche woord 1^ Ob, overal waar het gevonden wordt (*) in den Hebreeuwfchen Bybel, vertaalen door Eyyxc.pipv§-oS Buikfpreeker , (§■ V. p. 32.) en voege 'er thans nog by: 3. Dat volgens Hesychius (*) een zekere Python,(dievolgens SuiDAs,f.v. wS-m, naar het oordeel van Philostratus libr. VIL devitaApoll.Cap.XVL, enDiODORus Si culu s libr. XVI. pag. 475. een groote Redenaar was) tyyetsptfivB-es, een Buykfpreeker genoemd wordt, en dat dezelve Hesychius op eene andereplaats, die echter Hammondus, van wien ik ze overneem, niet verder aan- (*) Eenmaal, en wel Job XXXII.iq. komt hefwoord m den eigenlyken zin voor, waar het een leederen zak beteekent. O De plaats by Hesychius kan ik niet nader aantooncn want ik neeme dit over uit C l e r 1 c 1 Animad. ad Ailnott. Hammondi in N. T. pag. 34-5 D 4 '  $6 VERHANDELING. aanwyst, zegt i EyyagoipvS-os, tovtóv tipus. nxöHNA xahovftiy. Een Buikfpreeker, dien wy Python noemen: ■ 4. Dat Solo as fchryft: Python by de Grieken ; is een WaarzeggendeDjemon (ti-vB-uv Jctwcviov (tavTiKcv, Damonium divinandi arte praditum) en dat g. Volgens het oordeelkundig gevoelen van wy? lendenvoortreflykenRiDDERMicHAELls : in zyne Anm.fürUngelehrte zu ƒ. Uberfetzung des N. T. die fpreekmanier: deeze of geene haddt den Geest va. n Python, by de Grieken beteekend, hy was een Buikfpreeker, terwyl zulke Menfchen in Palestina Bezetene of Djemonische Menschen genoemd wierden: met byvoeging. „ Dat allerley hyfterifche toe„ vallen de oorzaak 'er van waren (dafs al„ lertey hyfterifche Zufalle dabey zum Grunde la„ gen*) dat zulke perfoonen, zonder de lippen y, en den mond te bewegen, konden fpree„ ken, haare gebaarden verdraajen en allerlei geluid van zich geven,die hetBygeioof voor S) goddelyk hield: die teffens ook wel leepe „ en doortrapte Bedriegfters of waren,ofkonj, den zyn: die echter, zoodra de ziekte ge„ neezen was, haare bedrieglyke roll nietver„ der voortfpeelen en het volk niet diets maa„ ken konden , dat zy door Apollo of » Python bezielt (begeiftert) waren." V ; '■ ■ ' , * K  VERHANDELING. f§ Ik heb de gronden, waarop het gevoelen van wylendenoordeelkundigen Ridder Michablis misfchien berust, met ' opzet, f. n. i. i' %' 4- zo° aanftonds aangehaalt, (omdat Hï, zonder eenige redenen daarvoor aanteftippen, enkel zegt: wat Hem van de zaak dunkt) ten einde den Leezer tè toonen dat ik niet zonder grond en rede geloove: dat men.by gebrek van geloofwaardige berichten, wel zoude kunnen aanneemen, dat het dus niet deeze Dienstmaagd zoude kunnen geleegen én zy eene uit den buikfpreekende Waarzegfter geweest zyn. Zulke Scheppen onder de Menfchenkinderen, behooren niet tot de volftrekt onmoogetyke zaakèn. Men heeft hier in 's H a ace, eenige jaaren geleeden, eene reizende Perfoon gehad, die eene gemaakte Pop of Kinderpop met zich voerde, dewelke op die vragen fcheente antwoorden,die haarvoorgelegt wierden. Misfchien is deeze Vrouw eene Buikfpreekfter geweest en heeft zelfs die antwoorden gegeven, die de Pop fcheen te geeven. Die groote Perfonagie is nog in weezen, aan dewelke die Vrouw, zoo als toentyds van geloofwaardige Getuigen verhaald wierd, het geheim van de Mis geopenbaard heeft, maar onder eene voorwaarde, zoo als 'er by gevoegt wierd, die ons de hoop roovt, dat het ooit bekend zal worden: of zy eeneBuikfpreekfter al of niet geweest zy? LindHamD 5 M£R  S* VERHANDELING-. MER over deeze plaats, haald intusfcheneen voorbeeld aan van een Buikfpreeker die in JE* geland geweest is. — Byaldien ^ ze D^nstmaagd werkelyk dus gelieft en zy eene hyfterifche waarzeggende Buikfpreekfter Paulus zegt: ik gebiede u in den naam van ... JESus dat gy uitgaat van haar] haare ziekte geweest, die PAÜLlJS , of jjjj,- die God door Paulus geneezen, en waardoor hy haar buiten ftaat geftelt heeft, om verder als Buikfpreekfter en Waarzegfter haare bedriegelyke *o 1 te kunnen fpeelen. En is zy seenc hyflenfche waarzeggende. Buikfpreekfter, maar door den Bouw en de inrichting van haar ligchaam Mftaatgefteltgeweestomalsuit den Buikfpreekende Waarzegfter te kunnen handelen, en als eene listige Bedriegfter, onder medewerkmg en tot voordeel van haare Heeren en Meesters , van deeze gefteldheid haares lichaams gebruik te maaken en nieuwsgierige, eenvoudige en bygdoovige Zieltjes te bedotten; wel nu! dan is de Geest, dien God door Paulus van haar uitgedreven heeft, geweest het vermogen, 't welk zy bezat, om uit den Buik te kunnen fpreeken, ende Menfchen te bednegen e. z. v. Als hetmetde zaak op deezen voet Slu^T^ mena'S ee"e beweeze waarhe!d vooronaerilellen konde, 'tgeen zommigen in onze dagen voor cc-  VERHANDELING. & voet is gefteld geweest, zal men misfchien zeggen en tegenwerpen; dan fpreekt Paulus S eene raare en finguliere taal! (*) Maar ik ant- eene onbetwistbaare Daadzaak te boek ftellen terwyl anderen 'er geeri geloof in 't geheel aan flaan: t. w. dat 'er onder die geenen, die gemagnetifeert zyn, zoogenoemde Clairvojanten (op de Somnambulen en Som™™Z behoevt men niet te le>ten) werkelyk^gevonden worden; zoo zoude men, van hen gelegenheid en ftoffe tot eene andere Hvpothefe kunnen ontleenen , om daaidoor het raadzel eénigzins optelosfen: Hoe u het mogetyk geweest', dat eene Dienstmaagd, die mterlyk gezond Jcheen te zyn, zommige zaaken, die aan anderen dle L^Clairvoyanten zyn, onbekend zyn, heeft kunnen leeten, enaan hen, die deeze zaaken met wisten en e Weetenwenfchten, bekend maakenl - fo dit geval zoude de Geest van Python zyn: het natuurlyk vermogen , om die rol te fpeclen, die de Clairvoyanten gezegt worden te fpeelcn en het welk Paulus haar onmoomen heeft. Deeze bedenking enkel tot fpeculatie ! (*) De H. Man Gods Paulus fpreekt wel op meer andere plaatfen in zyne Brieven, eene, in onze ooren, paradoxe taal, die echter in zyne daagen vry algemeen en in 't geheel niet vreemd was, maar tot de bekende Volkstaal behoorde, die zyne eerfte Leezeren, zonder aanftoot laazenen begreepen, zonder dezelve voor Geloofswaarheden te boek te ftellen. Maar! kan deeze verlichte Apostel het gebeeteren, wanneer anderen uit onkunde, en zonder dat zv 'er erg in hebben , de Volkstaal voor de taal der Waarheid te boek ftellen? b. v. Wanneer de H Apostel 2 Co r. XII. 7- zegt: ik heb een Doorn, of een' paal in 't Vleefch , namelyk, des Satans b/N^ EL, AU my met vuisten Jlaat; zoo fpreekt hy ptoor  VERHANDELING. antwoorde al vragende: Welke fpreekmanier zoude dan de H. Apostel hebben moeten gebruiken i.j/„ eene Stad, wiens Inwoonderen het aloude Bygeloofaan en omtrent P ython met de Moedermelk hadden ingezogen , en voorwélgegrond, gewichtig envoordeelig hielden en 2.) ten overftaan van heideniche Menfchen welke hy in den Christelyken Godsdienst onderivyzen wilde, en met dewelke hy zich niet, dan tot nadeel van zyn groot oogmerk, in een zoo nut- als nodeloos dispuut over eene ftelling, die de Religie van Jes üs niet onmiddelyk raakte, konde of wilde inlaaten ? En in zulk een dispuut zoude de heilige en wyze Evangelie-dienaar oogenblfklykgeraakt zyn, zoo-, dra hy of, den gewoonen joodfcken Dialed ge- bee- Volkstaal en denkt 'erniet om, van te willen doen gé! ooven dat hy werkelyk «»• Doom of een Paal in 't Vleefch hebbe, of dat des Satans Engel hem met vuifien Jlaage: Want, is het een'Paal in 'tVleefch geweest, zoo kan het immers niet des Satans Engel geweest zyn • en is het des Satans Engel geweest, die hem met vuisten geflagen heeft, zoo is het immers geen Doorn of Paal geweest! Daarenboven:-de Satan heeft immers geen vuisten. Ik denke, Paulus zou, kwaame hy in de Waereid tans terug, wonderlyk ftaan te kyken, wanneer hy hoorde dat men uit dien Doorn en uit den Engel des Satans, 1 een gdoofs - artikel gemaakt heeft: terwyl zyne Ziekte die hem kwelde, in zyn' tyd, misfchien'zoo den Naam van Satans Engel droeg, als eene andere ziekte in laatere tyden de Veits Dans genoemd wierd.  VERHANDELING* $| beezigt of de zuivere taal der Wysgeerigen Waarheid gefprooken hadde. Dat die Maceóoonfche Dialed, dien Paulus bezigt, in onze ooren paradox klinkt en vreemd moet klinken, omdat wy het Bygeloof aan Python niet koesteren, dat ftemme ik toe. Maar kan Paulus dat gebeeteren? Hy fpreekt immers niet tot ons, niet tot Christenen maar ten overftaan van Heidenen, aan wien die Dialed bekend was. Kortelyk.de knecht van Jefus fpreekt in Macedonien juist zoo als zyn Goddelyke Heer en Meester in Palasftina gefprooken hadde. Byden fpraaken met het Volk, 't welk zy voor zich hadden, in die taal, die het Volk fprak en verftond. Zy fpraken met hetzelve de gewoone Volkstaal, (*) wanneer het zaaken betrof, die (*) Wanneer men vooronderftelt dat het eensdeels voldongen is : dat zulke Menfchen, die men by de Grieken en te Philippis in Macedonien, Pythonifche, of, die' den Geest Python hadden, noemde, in Palestina by de Jooden den naam van Dsemonifche Menfchen droegen: en andemdeels dat dit aan den h. Lucas niet onbekend geweest is, gelyk het aan hem niet onbekend zal of kan geweest zyn: en zoodra 't waar is, 't geen ik in denText pag. 55.56. S. n. 1. 2. 3. 4. 5 beweert ,.en zoo ik meen, bewcezen heb: zoo vloeien daaruit zeer natuurlyk deeze gevolgen voort: (die ik echter flegts aatiftippe, om den Leezer op dezelve oplettend te maaken:) 1. Dat de h. Lucas in zyn Verhaal, ftiptelyk by de Ce-  52 VERHANDELING. die de Religie niet raakten. En dus gedroeg zich Paulus ftiptelyk naar het voorbeeld van hem, Gefchiedenis gebleven is, en dezelve met haare oori fpronglyke heidenfche couleuren geboekt heeft, zonder 'er iets by- of aftedoen: zonder den Jood/dien of Palefiynfchenm plaats van den heidenfchen of Macedonifchen Dialect, in zyn Gefchiedverhaal te bezigen en zonder zynen leezcren ook flegts den kleinften Wenk te geven, daarvan , dat hy, in dit zyn verhaal van de Macedonifche Volkstaalgebruik maake: en dat hy geene Geloofs- of andere ftellige Waarheid boeke, terwyl hy van den Geest van Python gewaagt: e. z. v. 2. Dat, byaldien het geval gewilt hadde, dat de Joden voor en in de dagen van J e s u s omwandeling op Aarden , die zwaare ongemakken, waarmede toentyds zommigen van hunne Tydgenoten behcbt waren, niet aan den Demon, maar aan den Geest van Python of aan Python zeiven, als aan de werkende oorzaak hadden toegefchreven, dc h. Evangelisten, als getrouwe Gefchiedverhaalers, ook niet van Demonifche maar wel van Pythonifche Menfchen , zouden gefprooken hebben : e. z. v. en 3. Dat -- zoo min daardoor, — dat Paulus met ronde en duidelyke Woorden zegt: ik gebiede u> CGeest Python! ) in den naam van Jefus dat gy uitgaat van haar! en dat Lucas onbewimpeld fchryft: de dienstmaagd hadd' den Geest van Python , het werkelyk beftaan van Python geleeraard of bevestigd wordt ~ dat, herzegge ik, ook even zoo min daardoor, — dat onze Goddelyke Verlosfer meer dan eens van Demonen fpreekt en zyne h. Gefchiedverhalers van Daemonifche Menfchen gewagen, - het werkelyk beftaan van Dajmonen, beweert, geftaavt en bevestigd  VERHANDELING. €± hem, door wien optevolgen, men niet dwaalen kan, niet alleen in dien opzichte, dat hy met het Volk, omtrent zaaken, die in geene weezenlyke betrekking op de Religie van Jefus ftonden,in hunne gewoone-Volkstaal fprak,als wél weetende , dat men den Volksdialect niet zonder flag of ftoot in korten tyd veranderen kan, maar ook in dat opzicht, dat hy het getuignis 'twelk de zoogenoemde Pythonifche Dienstmaagd aan hem en zyne Medeknechten gaf, zoo min wilde aanneemen, als Jefus het getuignis van krankzinnige alias Demonischs Menfchen goedkeurde, Mare. I. 15. 34. en op andere plaatzen! Wel is waar, dat de knecht van Jefus, niet oogenbliklyk en zoodra de Pythonifche Dienstmaagd voor de eerfte keer zeide: deeze .Menfchen zyn knechten des Allerhoogflm die (ofw) den weg ter zaligheid verkondigen (want tigt wordt. Want byden, zoowel Jesus en zyne h. Evangelisten, als ook Paulus en Lucas gebruiken de Volkstaal: Geene in Palafiina de Joodjche, en Dcezen te Philippis de Macedonifike Volkstaal. Wil men nu confequent denken, en handelen , zoo moet men ook, uit ten vollen gelykc Pra:misfen, ten vollen gelyke gevolgen trekken; en uit de gebruikte Volkstaal by de Evangelisten, niet meer haaien, dan uit de gebezigde Volkstaal van Paulus. en van Lucas kan gehaalt worden, en 'er werkelyk uitgetrokken wordt: e. z. v.  VERHANDELING. (wantzy hadde dit reeds meermaals gezegt, voor dat Paulus zyn' afkeer daarvan te kennen gaf) haar buiten ftaat geftelt heeft, omhem met haar geroep lastig te vallen, zoo als zyn Goddelyke Meester terftond verbood, zoodra Djemonischè Menschen aan Hem getuignis gaven, dat Hy de Zoon Gods zy: Maar dat kwam wel daarvandaan, omdat Paulus wel in Religiè zaaken onfeilbaar, maar niet, gelyk Jefus, 'ahveetend was, en omdat hy in den beginne, nog de redenenen het oogmerk, nog de gevolgen van haar geroep, duidelyk kende. Misfchien heeft hy naderhand, door over baar gedrag te redeneren, eerst begreepen dat de Dienstmaagd mogelyk gedacht heeft: of I. Om den Apostel door haare vleitaal óvertehaalen, om haar ongeftoort haaren gang te laaten gaan: of II. Dat zy gezocht heeft, om door de Waarheid te fpreeken, zich in grooter aanzien by het volk te zetten: of TIL Om de leer van Paulus verdagt te maaken en het Volk op die Gedachten te brengen, dat zy met Paulus affpraak genomen hadde, ten einde zy naderhand, ingevalle de Apostel haar getuignis aangenoomen hadde, het Volk tegen hem zoude kunnen oprokkenen, en de woede van hetzelve in vuur en vlamme zetten, e. z. v. Want,  VERHANDELING. 6$ Want: Malus bonwm cumfimulat, turn eft pejjimus. Eene zoo onbetwistbaare waarheid , als die is, dat wy knechten des Allerhoogften zyn, en die ik, dagt Paulus buiten twyffel,-met wonderwerken naven en bevestigen kan en bevestigd heb en bewyzen zal, is te groot en te waardig, dan dat ik zoude dulden en kunnen dulden, dat zy door het getuignis van eene waarzeggende Dienstmaagd, van eene Pythonifche Bedriegjler onderfteund worde. e. z. v. Thans tot de laatfte of §. X. ; Derde Hoofdvraag: Hoe?en waarvan* daan wist de dienstmaagd dat Paulus, Timotheus, Silas en Lucas Dienstknechten des Allerhoogften waren? ——— Met volle zeekerheid kan ik op deeze Vraag, ■ die op zich zei ven befchouwt, myns inziens, van geen groot belang is, — niet antwoorden. De Bewoordingen of Spreekmanieren : deeze zyn Knechten des Allerhoogften en heren (ons) den weg des Heils, of der Zaaligheid, die de pythonifche dienstmaagd gebruikt om haare Gedachten uittedrukken, luidt zeeker in haartn mond zeer uitheemsch en behoort buiten twyffel oorfpronglyk by de Joden' t'huys: en van E dee-  66 VERHANDELING. deezen heefc zy dezelve nsar alle Gedachten overgenoomen. By welke gelegenheid? kan i| by gebrek van gefchiedkundige Berichten niet zeggen. Misfchien hebben zich te Philippis handcldryvende Jooden onthouden (pag. S%-—23.) van welken zy die uitdrukkingen kan gehoord en van welken Zy kan vernomen hebben, dat Paulus, —' die in Pdceftina z^er bekend was, en die aan de Macedoonfche Joden,of'uit brieven,byaldien 'er een Postcours geweest is, of uit mondelykfche' Berichten konde bekend geworden zyn, zich een' Knecht des Allerhoogften noemde, die den weg des heils leerde: en misfchien heeft zy van Paulus of van zyne Medeknechten, die reeds eenige dagen te Philippis geweest waren en die uitdrukking denkelyk gebruikt hadden, dezelve overgenoomen, dewylzy, gelyk Lucas duidelyk meldt, hen overal nagevolgt en dus onder het gehoor van Paulus geweest is, en Paulus dcnkelyk zich en zyne Medegehulpen (Lucas, Silas en TiMOTHEUS)fcn«/i;«jJ des Allerhoogften genoemd heeft; zoo is het zeer wel mogelyk dat zy deeze Bewoordingen: Knechte des Allerhoogften, e. z.v. van hem kan overgenoomen en aan hen teruggëgeeven hebben, zonder dat daaruit nog volgt, dat zy het zeiven voor Waarheid gehouden heeft, dat Paulus, Silas, Timotheus en Lucas die. waren, waarvoor zy  VERHANDELING. 67 zy zich uitgaven : Neen ! zy kan hen Knechten dss Jllerhoogjlen genoemd hebben om het een of ander van .die (pag.04.) aangeftipte of andere flinkfche oogmerken te bereiken. En! wie weet, of zy niet naderhand, zoo al niet terftond, de Religie van Jesus omhelst heeft? De Gefchiedenis zwygt 'er van, en ik zal er niet meer van zeggen, dan 't geen ik, om aan het Verlangen van de Dordrechts che én andere Bybelvrienden te voldoen, hiervan en van degeheele Gebeurtenis gezegt heb,(*> en eindigen met de Woorden van den Schryvver van het tweede Boek der Maccabeen Cap. XV, 38, Et fitv xctha; zat tvS-iarus rt\ c-vvra^u, rcv~ t° Kou avres »S-£Acv : Ei St svryAas ftïrfwe ravro sQiktov tjv f4,91. Gefchrcven in 'sHagc den 22 Scpt. 1791. NASCHRIFT. O Ziet de Verhandeling over y0 onsti^a door J. Tjeenk, in de Verhandelingen uitgegeeven door het Zeeüwsch Genoodschap der Weetenschappen te Vlissingen. Eerste deel pag. 545—584, alwaar men van den Ob of Python meer andere curieufe zaaken en Berichten zal ontmoeten. Deeze Verhandeling is my éérst E 2 m  63 NASCHRIFT. ia de handen gevallen, toen de laatfte bladzyde van deeze Brochure ia de Drukkerye reeds gezet was. In hoe verre ik het met den Heer j. Tjeenk al of niet eens hen ? zal elk Leezer gemakkelyk kunnen beoordeelen. d'Heer j. Tjeenk is ook van gevoelen : dat de duivel of demon de pythonifche Wyfjes bezielt, — of zoo als hy zich pag. 550. uitdrukt — tot berjlens toe opgefpant heeft. Maar! teffens bewyst Hy pag. 547, S52—SS9- en °P andere plaatzen in zyne Verhandeling: dat de ftaat, waarin zich de waarzeggende pythonifche BuykTpreekfters bevonden, kan verklaart worden, uit de veeltyds dikke, flinksnde en geesther oer ende Aampen, die uit de duistere Spelonken, over welke de pythonifche Wyfjes gingen zitten, in hun ligchaam opfteegen. My dunkt, zoodra en zoolange men eene zaak of eene uitwerking op eene natuurlyke wyze uit dikke, Jlinkende en geest beroerende dampen kan verklaaren; zoodra en zoolange behoevt men niet den duivel of demon te hulp te neemen-, om de werkende oorzaak van die uitwerking te vinden. En zoodra" de duivel de werkende oorzaak is van die uitwerking, zöodra heeft men geene andere fiinkende oorzaaken noodig, om ze daaruit afteleiden, ten zy dat men behoorlyk bewyst, dat die duivel te onmagtig is geweest, om zonder byhulp of Affiftcntic van Priesters of Afgodendienaars en van Hinkende dampen, in pythonifche Wyfjes te kunnen werken!!! Toen  NASCHRIFT. ©9 Toen ik pag. 73—76. van de Buikfpreekers gewaagen moést, raadpleegde ik myne Adverfaria, die my heenen weezen na de la C hap el ie Ver/lag e. z. v- en de alg. Letterocff. zonder meer. Dan! van geen één van byden konde ik Meefter worden, Eindelyk ontfing ik van één myner vrienden uit Amsterdam /j« Verslag van de verbaazende hiflorien der zoogenaamde Buikspreekers, nu onlangs in Frankryk voorgevallen, door den Heer de la Chapelle, Amfterdam by Warnars 1774. en die beroept zich niet alleen op Anton van Daalens Werk de Idololatria & Superftitione pag. 662. &c. alwaar Voorbeelden van Buikfpreekers aangehaalt worden (in de Nederduitfche Vertaaling van Anton van Dalens Werk,'t welk ik bezitte pag. ïio.volg. en 193. volg.) maar verhaalt ook pag. 37. 1. Uit Balthasar Bekkers betoverde Waereld, dat eene^ zeekere Oude Vrouw in het Oude Vrouwen Huys te Amsterdam, eene Buikfpreekjler geweest is. 2. Pag. 46. uit Hieronvmus Oleaster, Groot-lnquifiteur in Portugal, dat eene zctkere Cecilia te Lisfabon, uit haare Ellebogen en zomtyds uit andere deelen van haar ligchaam gefproken heeft. 3. Pag. 45. uit Aucustintjs Steughus, dat hy (Steuchus) Buikfpreekjlers ontmoet heeft. E 3 4- Pag.  M NASCHRIFT. 4. Pag. 47. uit Etienne Pasqüier, dat een zeekere Constantinus uit de Maag gefprooken heeft. Pag. 48. brengt hy "Voorbeelden by uit Vig- KEUL marville. 6. Pag. 52. uit Dikkingson, pag. 54. uit jean BRODEAü. — 7. Pag. 62. uit den Baron van Mengen, die 1770 nog in weezen was, dat een zeekere Baron aan het Hof van Bareith (Bareuth), met een foort van Pop gefprooken heeft. (Ziet pag. 75.) En 8. Pag. 74. beweist hy (de lA Chapelle) dat 'er Buikfpreekers zyn, uit eige Ondervinding, die hy den 6 Sept. 1770 te Parys gehad heeft. Het moeit my, dat ik het Verjlag van den Heer de la Chapelle niet vroeger gehad heb. Er worden veele leezens- en weetenswaardige zaaken in gevonden, die men gebruiken kan om de Gebeurtenis van de paradoxe dienstmaagd te Philippis optehelderen, en de hypothetifche Verklaring, welke ik en anderen, vóór my, gegecven hebben, regt waatr fchynlyk te maaken.