D E L E E R HEILIGE SCHRIFT, DOOR. HERMANN DANIËL HERMES, Koninglyk Pruisfifche Opperconfiftoriaal Raad-, enz. enz. te Berlyn. EERSTE DEEL. Uit het Hoogdnitsch vertaald, DOOR JAN JACOB LAMMER S. MET EENE AANPRYZENDE VOORREDE V A N Ds. ISA AC SCHOL TEN, Leeraar by de Herftelde Luthersche Gemeente te Amflerdam. Te AMSTERDAM, By J. AMMELING, Boekverkooper, op den Zeedyk, in 't Comordia-Boek, 3 7 9 3-   VOORREDE, e Leef van de H. Schrift* dewelke, van eenen Godlyken oorfprong zynde, den geheelen raad Gods toe zaligheid def meufchen , in zich bevat, en ons teil klaarllen onderwyst in die dingen, die tot ons wezenlyk heil en eeuwig geluk behooren, of in alles, wat wy weeten, geloo* ven en doen moeten, om God te behaagen en in zyne gemeenfehap, hier en namaals, gelukkig en zalig te leeven; is, buiten allen twyfel, het allervoornaamst en noodzaaklykst onderwerp, waar mede een christen zich behoort bezig te houden. Zonder eene gegronde, overtuigende en levendige kennis van de, in de H. Schrift, geopenbaarde waarheden des heils, is hy, by alle zyne ingebeelde wysheid en fterkte van geest, dwaas, zwak en onvermoogend, om, in, leven en in fterven, eene waare rust, hoop, troost en verkwikking der ziele te vinden, 't Zy verre van my, dat ik het ernftig nafpooren van Gods aanbidlyke magt, wysheid en goedheid in de werken der natuur, zouds willen tegengaan of verwerpen: neen! ik weet, dat, volgens Paulus taal, Gods onzienlyk wezen * a in  IV V Ö O R K E D Ë. in de gefchapene difigeil gezien en ontdekÉ kan worden. Ik weet* de befchouwing van de werken der natuur, kan het gemoed met eenen diepen eerbied en ontzag, ja mee verheevene denkbeelden van Gods oneindige Majesteit vervullen; maar, behalven dat veelen van onze zogenaamde wvsgecren, hier op geenzins bedacht , enkel in de fchoonhedcii der natuur en m het voortreöyke van de fchepfelen blyven hangen, zonder tot den grooten Maaker en Onderhouder van alles optekhmmen; zo is- het te beklaagen, dat men, door al te zeer op het wysgeerig onderzoek der dingen zich tóe te leggen, of, van de geopenbaarde waarheden,- die de H. Schrift oplevert, zeer laag en verachtlylc denkt en fpreekt, of, zyne verkreegene kundigheden in natuurlyke wetenfchappen befteed, om tegen de zaligmakende kennis van God in zynen Zoon ? door den H. Geest, zo als Hy van ons christenen gekend moet worden, zich te verzetten en aan te kanten. En daar dit by veelen in onze dagen een heerfchende fmaak geworden is, behoeft men dan wel angstvallig te zoeken, waar van daan het komt, dat 'er zulk een algemeen verval in zeden, zulk eene droevige onverfchilligheid omtrent  VOORREDE. v trent den Godsdienst, ja zulk eene fchan* delyke losbandigheid onder ons de over* hand genomen hebben ? Ik beken , men vind 'er, die hunne wysgeerige kennis ter beoefening van zedelyke deugdsbetrachtingen zoeken dienstbaar te maaken; maar , wat is het gevolg 'er van? Terwyl men die zedelyke deugdsbetrachtingen niet uit haaren echten en zuiveren bron, naamlyk, het waare zaligmaakend geloof in Christus ontleend ; terwyl de menfchen niet tot de genade Gods in Christus, niet tot de Euangelie waarheden , maar tot eene doode en geestlooze zedekunde geleid worden; zo hebben alle die poogingen geen ander gevolg, dan dat zy de hersfens van veelen, met rook en damp vervullen en een zogenaamd zedelyk christendom verwekken, waar by de ziel dor en ledig blyft, en verfcheidene gewichtige waarheden van het geopenbaarde Euangelium, zo niet geheel verbannen, ten minften, zeer gering geacht worden. En, terwyl zy, die op de zogenaamde deugdsbetrachtingen zo ftexk aandringen, zich verbeelden, dat zy de plichten van de christlyke zedekunde, door eigene kragten, kunnen beoefenen; zo is 't niet * 3 t$  Vr VOORREDE. te verwonderen, dat de genadewerkingen Van den H- Geest, zo wel als de verlochening van alle eigene geregtigheid en fterkte, benevens de geloovige toevlugtneemmg tot de algenoègzaame heilverdienften van denGodlyken Borg en Middelaar Jefus, by hen onbekende zaaken , of van geringe waarde zyn. Dan, om hier in niet te verre uitteweiden en tot myn voornaam "oogmerk, t geen ik by het fchryveh van deeze voorrede bedoele, weder te rug te keeren; het is, beweere ik, voor een ieder christen zeer noodzaaklyk, heilzaam en nuttig , dat hy zich benaarfb'ge, van de leere, in de H. Schrift vervat, tot eene gegronde, overtuigende en levendige kennis te komen. En hier door verfba ik eene ken- nis, die niet bloot het verftand verlicht, maar ook in den wil haaren invloed heeft; die kragtdaadig en werkzaam is in de beoefening van de plichten der Godzaligheid; die het hart van den mensen vervult met eene zuivere liefde jegens God en den Naasten, met eenen vuurigen yver in den dienst des Heeren, met Godverheerïykende dankbaarheid, met waare geestlyke fclydfchap en vreugde in het genot van de ge-  VOORREDE. vu gémcénfchap met God, door het geloove in Jefus, en in de gegronde verwachting van de toekomende eeuwigduurende gelukzaligheid; — eene kennis, die den christen "de hcerlykfte vrugten fchenkt; want, door deezc kennis word her. verftand met een hcmelsch licht van Godlyke wysheid bcftraalt, en het hart verbeterd. Door deeze kennis verkrygt men deel aan de geregtigheid van Christus , die door zyne kennis veele regtvaerdig maakt , in de vergeving der zon Jen. Door deeze kennis word het hart van deszei fs aangeboorene verdorvenheid, en de befmettmg der zonden, meer cn ineer, gereinigd, en den ipensch allerlei Godlyke kragtcn gefchenken, die ten leven cn Godzaligen wandel noodig zyn. Zy maakt de wederwaardigheden.0 van dit leven ligt en verdraaglyk; zy ftrekt in den dood zelfs tot troost"cn verkwikking; zy vervult dq ziel van een ftervend christen met hemelfche blydfchap en vreugde, en baant hem gelukkig den weg, om met vrymoedigheid in te gaan, in de zalige Stad des Hemels; endaar, in de onmidclelyke nabyheid van den algenoegzaamen God en in het zalig aanfehoiw wen van den verheerlykten God-mensch Jefus, volmaakt gelukkig te leeycn tot in eeuwigheid. '~ * 4 v • 0m  vin VOORREDE. Om zulk eene gegronde, overtuigende en levendige kennis van de geopenbaarde waarheden des heils, of van de leer der H. Schrift, onder de christenen meer en meer te bevorderen en uittebreiden, heeft de Hoog-Eerwaardige, zeer Geleerde en Godvrugtige Schryver van dit Werk, waar van het Eerfte Deel thans in onze Landtaal het daglicht ziet, bewoogen, de Leer van de H. Schrift, of het Leerbegrip van den christlyken Godsdienst, zodaanig te verhandelen, dat in dit Eerfte Stuk enkel de waarheden des geloofs , en in de twee volgende de plichten des levens of de christlyke zedekunde worden voorgedraagen. Dit werk, voor eenigen tyd , my ter hand gefield en met veel genoegen door my geleezen zynde, vond ik dubbel waardig, dat het zelve, om meer dan ééne reden, in de Nederlandfche taal wierd overgezet. De geëerde Vertaaler, een kundig Lid en waardig Voorftander myner Gemeente , eene fterke neiging hebbende tot nuttige oefeningen, en zynen naasten van nut willende zyn, met my hierover raadpleegende, heeft, op myne aanfpooring, deezen moeijelyken taak wel willen op zich neemen. Ik noem de veriaaiing'van dit werk, (dewelke naar den nieuwen druk van  VOORREDE. ix van 1779- gefchied is) eenen moeijelyken taak; en wie zal niet gacrne toeftemmen, dat het zeer veele moeite kost, om een Schryver, die zo ingewikkeld en gedrongen is, en die zich, fomwylen, door zynen levendigen Godsdienfligen yver en vuurige verbeeldingskragt geheel laac wegfleepen, eenigzins vloeijend in onze Landtaal over te brengen? En, daar ik my op goede gronden vleije, dat de vertaaling van dit werk, tot dus verre, gelukkig is geflaagd, vertrouwe ik tevens van den befcheiden leezer, dat men de moeijelykheid van den ingewikkelden ftyl des Schryvers, niet zal uit 't oog verliezen. De redenen, dewelke my bewoogen hebben , deeze Voorrede te fchry ven , Zyn , ten deele in het vriendlyk verzoek van den Vertaaler, ten deele in de omftandigheid des tyds, waarin wy leeven, te zoeken. Altoos heb ik, in den loop van myne, ruim 27 jaarige Amptsbcdiening, een weerzin gehad en geweigerd, iets in druk te geeven, als begrypende, dat een Bedienaar des Euangeliums, wien het aan genoegzaamen tyd ontbreekt om te fchryven , grootere verplichting heeft , met den mond dan met de pen de Kerk van je* 5 fus  X VOORREDE. fus te (lichten:t dan, daar my thans de vleijende verzekering wierd gedaan, dat dit werk van defi Geleerden en Godvrugtigen Hermes, in onze taal overgezet, van onze Landgenooten in 't algemeen en van myne geliefde en my teder liefhebbende Gemeente in 't byzonder, des te greetigef zoude geleezen worden, wanneer ik my verledigde, eene Voorrede 'er by te voegen, heb ik my niet willen onttrekken, aan dit verzoek te voldoen; te meer, dewyl een boek, waar in de leerfteliingen en waarheden van ons allerheiligst geloof, met de taal van den Bybel zelfs, worden voorgefleld en uitgedrukt, in deeze dagen zeer noodzaaklyk en nuttig is , waar in fommigen, om hunne groote vorderingen in de uitlegkunde te toonen, zich 'er op toe leggen, zulke plaatfen der H. Schrift, dewelke van onze oude rechtzinnige Godgeleerden als bewyzen voorde leerfteliingen en waarheden des geloofs, ten allen tyde, wierden bygebragt, uittemonfteren en geheel te verwerpen. Geloofd en verheerJykt zy, intusfehen, den verheerlykten Koning zyner Kerke, dat 't, tot dus verre, aan geene mannen ontbreekt, die (gelyk Hermes, de Schryver van dit boek) by de zuivere leere des Euangeliums vol* har-  VOORREDE. hTden en de zelve met eenen vrymoedieln yver verdedigen! Lof en dankbaarheid % Hem, onzen Godlyken Zaligmaaker, nu en altoos, toegebragt, dat de poogingen der geenen, die het oude Licht met lak en Wortel zogten mtteroeijen, geheel vervdeld zyn; waar van de Gemeente, dewelke, tegen alle menschlyke verwachting aan, is tot ftand gekomen, en die, van tyd tot tyd, vermeerdert, en waarin de groote Aartsherder zyner Kerke, my, den geringften zvncr dlenaaren, geroepen heeft — tot een zichtbaar bewys vffftreto liet Euangelium van Christus, \t welk ik my niet fchaame, is eene Godlyke wysheid cn Godlyke kragt. Zyn woord, V welk eene r egt e leer e is, zal blyven tot in Eeuwigneul. God bekroone den arbeid en de poogingen van den Schryver èn Vertaaler van dit Werk, ter duurzaame bevestiging en meerdere uitbreiding van de waarheid, die naaide Godzaligheid is, met zynen genaderyken zegen! Terwyl voor het overige myn hartlyke wensch en bede is, dat alle myna medechristenen en inzonderheid die geene, die, met my, hunnen grootflen roem m de leer van den gekruisten Jefus Hellen, zich, meer en meer, op ons allerheiligst ge-  xii VOORREDE. geloof mogen bouwen, op den grond der Pro* pheeten en Apostelen, waar van Jefus Chris* tus de Hoekfleen is; op dat, door den Was* dom in de kennis en Genade van onzen Heer en Zaligmaaker Jefus Christus, het ryk van waarheid en Godsvrugt worde ver,, meerderd en uitgebreid! Isaac Scholten. Leeraar der herflelde Lu* therfche Gemeente te Am^ fterdam. Uit myn Studeervertrek, den 30 Nov. 179.2. ¥ O O R-  VOORREDE VAN DEN SCHRYVER. "Fen boek, in het welk het Leerbegrip van den christlyken Godsdienst word voorhagen, fchynt enkel ter onderwy«ng van^ Jeugd beftemd te zyn. Men meent, over 't algemeen, dat het alléén voor hun, dïanderenleeren, of voor hun, die, door anderen, geleerd worden, of, ten hoog fte, voor beide gefchreeven is. Volwas; fene of bejaarde menfehen, denken,- dat zv het niet meer noodig hebben, om zulk een boek te leezen. En gemeenlyk leezen zv dergelyke fchriften niet. Of, wanneer 'er ook fommige een boek van dien aart leezen; zo gefehied dit zeer oppervlakkl. Om zich daardoor te laaten onderzen , de voorgedraagene waarheid faauwkeurig te onderzoeken , dezelve , ve volg nsf recht te bevatten, en alle zyle zielvermogens met dezelve bekend te Soen^ordent hieraan denken flegts weinig menfehen. ^  xiv VOORREDE Ik oog hiermede op eene berispensWaafcllge gewoonte, die 'eronder de christenen heerscht. Men is, in zyne jeugd, in de leer van het christendom onderweezen. 3V{en gelooft, dat hier mede alles afgedaan is, wat 'er vereisen t wierd. In vervolg van tyd worden 'er, zeker, ftichtlyke boeken , predikatiën, ook wel enkele Godge- leerde verhandelingen • ook maar al te dikwerf boeken tegen het christendom geïcezen. Maar, hoe zelden neemt men een boek in de hand, om het zelve opmerkzaam tè doorleezen, waarin de heilzaame Leer der Godzaligheid, die ons de hoop op het eeuwige leven fchenkt, volledig, en in verband, voorgedraagen is? Ik beroep my op de ondervinding van iederéén , dien deeze bladeren Voor oogen komen. En egter is 'er immers niets noodzaakïyker dan de naarftigheid, om in de kennis van Christus te was/en, zo ras men dezelve verkreegen heeft. En dus moesten zy alle, die deeze kennis nog ontbreekt, voorzeker, zonder onderfcheid van ouderdom, dezelve, zonder eenig uitftel, tragten te verkrygen. Is iemand in zyne jeugd zeer volledig onderweezen, die erinnere zich, met dankbaarheid , aan de genade, die God  van den SCHRYVER. xv God hem bewees, en aan de bekwaamheid en getrouwheid van zynen leermeester. Maar hy bedenke tevens, dat hy de allergewichtigfte waarheden in die jaaren leerde , in welke men het minst eene zaak acht en overweegt. Hy fpreeke dus toe zich zelvcn: „ Zon ik wel, in myne jeugd, „ eene zo gewichtige zaak behoorlyk over„ dagt, onderzogt en hegreepen hebben ? Hoe! Indien ik andere dingen, die tot „ myn tydlyk beroep behoor en, flegts tot in „ myn vyftiende, of zelfs tot in myn twin„ tigfie jaar toe, geleerd, en, naderhand, ,, nimmer, met ernst, opnieuw, daarover nagedagt had — wat zou ik, in zulk ge- val, van dergelyke dingen thans weeten?' Hoe los en ligtzinnig was ik toenmaals? „ Hoe veele moeite en arbeid, vergeef] che .,, proeven, mislukte onderneemingen — hoe „ veel verdriet en hartzeer heeft het my ge„ kost, eer ik die kennis en oefening ver,„ kreegen heb, door welke ik thans in ftaat „ ben , om de zaaken van myn beroep be„ hoorlyk te verrichten! Zou de leer van „ myne zaligheid de éénigjle zyn, die ik, in „ de jaaren van myne wispeltuurige en zorg„ looze jeugd, zo volkomen en volledig be„ groepen had, dat ik niet noodig had, om „ dezelve, nog ééns, bedagtzaam te ovtr- „ wee-  xvi VOORREDE weegen? Zou ik Gode niet de eer geeven, „ dat ik die waarheid, die my moet zalig „ maaken, in die jaaren, in welke men eerst „ eene zaak behoorlyk kan waar deer en, op „ ha ar en rechten prys leerde fchattenl By „ het einde van myn leven, zal my alles, „ wat ik verder op aarde konde leer en, niets „ baat en. Dan zal ik wenfchen , God te „ kennen, tot wien ik moet gaan, Jefus te „ kennen, door wien ik tot Hem moet ko* men, en my zeiven te kennen , of ik be- kwaam ben voor de zaligheid." Eene dergelyke ernftige overweeging zou de volwasfenen, ook zelfs den bezigen en werkzaamen man, zo verre brengen, om naar een onderwys in den Godsdienst te zoeken, door het welk hy zich met de waarheden, op nieuw, bekend maaken, dezelvcn, op nieuw, naauwkeurig naarfpooren, en alsdan, — door Gods genade, in oefening konde brengen. Maar, het leezen van wydloopige Godgeleerde boeken — of geleerde verhandelingen, die voor hem-, die ze fchreef, belangryk waren, wyl hy daardoor gelegenheid vond, om zyne fcherpzinnigheid of beleezenheid, of zyne geliefkoosde gevoelens ten toon te fpreiden , of ook , wyl hy het waare heil  VAN den SCHRYVER. xvii heil der menfehen wenschte, en zich , vóór anderen , voor byzonder bekwaam oordeelde, hun daartoe te kunnen opleiden; (*) — Zulk leezen bereikt het voorgeftelde doelwit niet, en vermoeit den leezer. Het werk , 'c welk ik thans onder 't öog Van 't Publiek brenge, is niet omflachtig* Ik heb getragt, om de leeringen der Heilige Schrift 3 die men gewoonlyk tot de waarheden des geloofs telt, in weinige blèrden voortedraagen. Myn voordragt is niet geleerd. De taal van den Bybel was my de nadruklykfte, en de natuurlykfte , en derhalven de aangenaamfte. Daarom heb ik getragt, om alle Godgeleerde waar^ heden, zo veel mogelyk, met de eigene woorden van de Heilige Schrift, voorteftellen. Reeds andere hebben dit vóór my gedaan. Doch, het fchynt my toe, dat, vooral in onze tyden, een geheel en al bybelfche voordragt van de Godsdienftige waar- (*) Het zy verre van my, dat ik alle, op eene geleerde wyze, ingerichte Godgeleerde Schriften dus zoude beoordeelen; maar veele Schryvers zyn egter in dit geval, en de meesten worden van het leezend Publiek dus beoordeeld. * •  xviii VOORREDE waarheden, (zynde ik van meening, om ook de pligten des levens, op dezelfde wyze uitgewerkt, zo fpoedig mogelyk, te leveren, (*) ten uiterfte nooclig is. In onze tyden, zeg ik, waarin men, in Duitschland, niet alléén enkele plaat/en, maar geheele boeken van den Bybel wil verwerpen, terwyl in Engeland een Geleerde — niet alléén, maar ook de geheele Natie en haar Koning, door dien Geleerden, zelfs de letters en de punten van den Bybel, van alle einden der waereld verzameld, en dit groote werk met eene milddaadigheid, deMajefteit van eenen Koning waardig, bevorderd heeft! Men befchuldige vry den bybelfchen voordragt van de waarheden des heils, ook zelfs op den Predikftoel, van onduidlykheid. Hy, die in de daad onderrecht wil zyn, zal de leeringen »der Heilige Schrift, die zyne zaligheid betreffen, in de taal van den Bybel voorgedraagen, ge- mak- (*) Twee deelen van de Zedekunde, in welk eerfte de pligten omtrend God, cn in het tweede de pligten omtrend ons zei ven worden voorgedraagen, zyn reeds uitgekomen, en het laatfte,, van 'de pligten omtrend den naasten, zal. zo ipoedig mogelyk, volgen.  ■ VAN DEN b CHRYVER. xix maklyker verdaan en beter gebruik daarvan imaaken kunnen, dan in de taal van veele van onze nieuwfte Schryvers, door hun , ten onrecht, met den naam van volkstaal beftempeld , terwyl ze , intusfchen, dikwerf, geheel zonder nadruk en leven is. Ik leef, inmsfchen, in de aangenaanie hoop, dat veele leezers van dit Werkje dat voordeel zullen genieten, dat zy de waarheid, die zy op eene bybelfche wyze begreepen hebben , ook , op dezelfde wyze, in hun geheugen zullen kunnen prenten. Eene Schriftuurplaats, gepast aangehaald , heeft meer indruk, dan eene llelling van den Schryver, welke even deeze waarheid behelst. Men erinnert zich, om die reden, zo ras deeze Schriftuurplaats ons weder te binnen fchiet, aan de daarin voorgedraagene waarheid levendiger, met meerderen nadruk , en, zo men flegts wil, met meerderen zegen ! Indien ik veele bejaarde leezers, door dit kleine gefchrift, op nieuws, (of misfehien voor het eerst) met den Bybel recht konde bekend maaken; zo zou ik dit voor een groot voordeel achten. En hoe gemaklyk konden zich veelen , die anders weinig tyd hebben, dit voordeel bezorgen, indien ze deeze Leer * * 2 der m  Xx VOORREDE der Heilige Schrift, des avond?, met de hunnen , by hunne onderlinge huislyke Godsdienstoefening, wilden leezen. Welk een groot voordeel zou het verder zyn, indien de Jeugd, op dusdaanige wyze , met den Bybel gemeenzaam gemaakt wierd! Indien men de kinderen in de Schooien, ook in de Schooien ten platten lande, en in het byzonder onderwys, dit boekje, om hun in het leezen te oefenen , tot hun gewoon leesboek , in handen wilde geeven! Ik durf my vleijen, dat zy, op die wyze, door het herhaalde leezen , zich met de hoofdbewyzeu van de Heilige Schrifc bekend maak en, en ook van de christlyke leer, ongemerkt, eene gegronde kennis bekomen, ten min* Hen geene Vreemdelingen daarin zouden blyven. Eindlyk ben ik ook van denkbeeld, dat, in onze tyden, waarin zo veele eU kanderen tegenfpreekende Godsdienflige gevoelens, openlyk bekend gemaakt worden , een voordragt der waarheid, die , in zynen geheelen omvang, aanftonds door den Bybel geffcaafd wierd, eenige nuttigheid konde hebben. Veele leezers van God-  van den SCHRYVER. xxi Godgeleerde Schriften, die thans niet wecten, waaraan zy zich te houden hebben, zouden alsdan weder op den rechten weg komen. Om alle deeze oogmerken te bereiken, moest ik voornaamlyk op de kortheid en op de vermyding van de taal der Geleerden letren.. Ik moest, derhalven , veele waarheden, die ieder één niet, in den eerden opflag, begrypen kan, voorbygaan veeIe fle8£s aanftipperi, en, bykans overal, de natuurlykfte vcrklaaringen en de ligtfte bewyzen den voorrang geeven voor eene wysgeerige Verhandeling der onderwerpen. Mogten de wen* ken , die ik hier of daar heb gegeeven, eenige opmerkzaamheid verwekken, zo zou daaraan, by eene andere gelegenheid, kunnen voldaan worden. Qf) Ook kan *■ r*) Onder deeze, met opzet, door my voorbyee^aane waarheden, hebben eenige leezers „ do "Leer van de doende gehoorzaamheid van Chris* " lus geteld." En hierin hadden zy niet geheel ongelyk. In deezcu nieuwen druk is dee^ ze Leer voorgédraagen. (t) Misfchien durf ik hoopen, dat een gefchnft, "t welk onder den titel: „ Ncihere Betrachtung „ einiger Lehren der Heiligen Schrift," zo ras 'mogelyk, in 't licht zal treeden, hiertoe zou kun. ncn dienen.  xxii VOORREDE ik , misfchien , ten eenigen tyde , den eenen of anderen Leeraar van dienst zyn, die, ten beteren gebruik van dit Werkje, eene juiste fchets van deszelfs inhoud, by wyze van ontleedende'tafelen, wenschte te bezitten (*) De meenigte van ten utterfte gebrekkige ontleedende tafelen , waarmede de boekwinkels overlaaden waren, heeft het gebruik van deeze leerwyze fterk doen verminderen. Dit is met recht beklagenswaardig-! Eene naauwkeurige tafel heeft, by het onderwys der Jeugd, zeer groote voordeden. Dat ik by het Leerbegrip, tegen het welke, in onze dagen, zo veele tegenwerpingen gemaakt zyn , gebleeven ben dit zal, voorzeker , myn gefchrift ongunflige oordeelvellingen te wege brengen. Dit wist ik reeds te vooren. Nog meer. Ik heb alles geleezen , wat men tegen de leeringen, door onze Voorvaderen aan ons overgeleverd, voornaamlyk, weet CO Voor het tegenwoordige gefchied dit niet, wyl ik met befpeurd heb, dat men eene deree- Jyke fchets wenscht te hebben. . Anders liet een in het Latyn gefchreeven Samenftelfel van de Geloofsleer, by wyze van ontleedende talels ingericht, gereed voor den druk.  van den SCHRYVER. xxrn weet intebrengen : maar — eveti deeze leeringen wierden my , juist daardoor, des te zekèrer; en, indien het op fchynbaare gronden tegen deeze leeringen aankomt , zo zou ik denken in ftaat te zyn, om nog veel te kunnen voordraagen, waardoor de tegenpartyen van verfcheidene Godgeleerde waarheden, misfehien, zouden gelooven, dat zy veel gewonnen hadden , indien hun dergelyke tegenwerpingen ingevallen waren. (*) Ook in deeze (*) De wyze op welke men my, by gelegenheid van deeze plaats, in de allgemeine Deutfche Bibliothek, softe deel, bl. 52, uitgedaagd heeft, zou my niet alléén het recht geeven, maar ook verfMgtta — in 't geheel niet te antwoorden. Want een Schryver beledigt bet Publiek, wanneer hy, onder het oog van het zelve, met zynen Recenfent fpreekt, en, gelyk ditgemeenlyk gebeurt, ky/'t. En vermids ik uitdruklyk gezegd heb: „ in„ dien het op schynbaare gronden aankomt;" zo konde ik immers eene dergelyke uitdaaging niet verwagten. Veel liever had men my uitdaagen moeten: „ om te bewyzen, dat het geene, 't welk men tegen de befireedene leeringen heeft inge„ bragt, Jlegts in schynbaare gronden beftaat." Én, in de daad, ik fchroomde voor eene dergelyke uitdaaging, éénsdeels, wyl ik tot zulk eenen verbaazend grooten arbeid (want het is reeds een verbaazend groote arbeid, uit zo veele fchriften, de zich zeiven dikwerf wederleggende tegenwerpingen by één te zoeken) geenen tyd hebbe, ten anderen, wyl met het bewys voor eene waarheid, * * 4 da  xxiv VOORREDE ze nieuwe uitgaave heb ik in dit Leef* begrip onzer Kerke, 't welk ik voor my} de tegenwerping van zelve vervalt, en *er eigen* ïyk geene wederlegging verè'ischt word, behalven in het geval, wanneer deeze tegenwerping, door drogredenen, nieuwe waarheden poogt in te voeren , die het tegenovergeftelde van de beltreedene waarheden zouden zyn. De Schryver van de voorheen genoemde re* een üe daagt my , integendeel, uit, „ om myne „ fchyngrondeh optegeeyen , wyï. de waarheid „ ali oos daarby win r." Juist dit ontken ik. Meenigwerf, en in meenigerlei om Handigheden, en over 't algemeen genomen, wint ze daarby; maar niet altoos. Dit bewyzen onze tyden. Ik Verzoek den Schryver van deeze recenfie de volgende plaats in de allgemeine Dcutjche Biblioihek nr.teleezen, alwaar het, in het 3dedeel, ifteftuk, bladz. 128 dus luid:- „ Wanneer de invloed van eene befpiegelende waar, hcid ter verbetering van het leven, waarfchynlyker \, wyze, verre (waarom, verre?) overtrof cn word door de venvarring, de ergernis, ja de zondige gevolgen, die men, door de vrymoedige belydems „ van eene dusdaanigc betegelende waarheid, m en „ buiten de Kerk veroorzaakt; zo is het ver- „ stanmg, ja pl1gtmaatig , 07U U Zwygen! Is dit zoo met opzigt van waarheden? Voorzeker! Want de Voorzienigheid laat geene gewichtige waarheid eerder bekend worden, tot dat — het menschlyk ge/lacht' behoorlyk voorbereid is, om dezelve in te zien en gebruik daarvan te maaken. (Wie uit dit oogpunt de gelchiedenis der wee-  van den SCHRYVER. xxv my, met volle overtuiging , als zeker aanneeme, behalven eenige weinige byvoegfelen, geene veranderingen gemaakt. De getrouwe God zal ook de vuurige wenfchen van myn hart verhooren! Hy zal de zaligmaakende kennis van Jefus in onze Kerk doen ftandhouden en zege- tenfchappen konde bcfehouwen en bearbeiden, die zou een by uitftek aangenaam en nuttig werk leveren. Maar, waar is thans een Haller of Baumgarten ?) Is dit zoo met opzigt van waarheden; hoe veel meer geld dit van tegenwerpingen ! En heeft men niet, federt ik deeze woorden, waaraan men zich geltooten heeft, fchrecf, nieuwe tegenwerpingen genoeg gemaakt? Op al het overige, 't welk men tegen de Leeringen, in dit Werkje voorgedraagen., heeft goedgevonden te zeggen, kan ik niets antwoorden. Parallellynen komen nimmer in één middenpunt by eikanderen. Men kan de Godgeleerde Sehryvers , die van dt Leer der waarheid afwyken, den taak overlaaten, om hunne gevoelens aan de waereld, door alle foorten van periodieke Modegelecrdheid, fmaaklyk te maaken. Daartegen moeten zy alle, die by de waarheid volharden , welke , federt zo veele eeuwen, met wezenlyk voordeel gezegend en waarheid gebleeven is , hunne bewyzen voor die waarheid, hoe langs hoe meer, wikken en weegen. —— En dan zal het 'er op aan komen , welke van beide leerftelfels het langlte ftand houden, en het meeste voordeel te wege zal brengen.  xxvi VOORREDE, enz. genen! Zyn 'er veele, die, offchoon zy voortvaaren, zich naar den mm van Christus te noemen , egter den Heere, die hen gekogt heeft, ver lochenen; zo zal Hy, onze groote Aartsherder, in derzelver plaats, van het Oosten en het Westen, andere fchaapen toebrengen, tot dat den naam des Heeren gevreesd worde van dm opgang der zoime tot aan derzelvef endergang. I N-  INHOUD VAN HET EERSTE DEEL, VAN DE LEER DER HEILIGE SCHRIFT. EERSTE HOOFDSTUK. LEER VAN GOD. . . . BI. i TWEEDE H 00 F D STU K. LEER VAN DE SCHEPPING. . — ? DERDE HOOFDSTUK. LEER VAN DEN TEGENWOORDIGEN TOESTAND DER MENSCHEN. — 10 VIERDE HOOFDSTUK. LEER VAN DE VERLOSSING, . ~ 17 VT FD E HOOFDSTUK. LEER VAN DE AANNEEMING DER GENADE GODS IN CHRISTUS. . — z% ZES-  INHOUD. ZESDE HOOFDSTUK. VAN DE WERKINGEN DES HEILIGEN GEESTS, EN VAN DE VERDERE INRICHTINGEN EN DE GEHEELE REGEERING GODS, OM DE MENSCHEN TOT BOETE EN GELOOF TE BRENGEN, EN DE KERK VAN JESUS TE VERGADEREN. . . . BI. 52 ZEVENDE HOOFDSTUK. LEER VAN DEN DOOD EN DEN TOEKOMENDEN STAAT NA DIT LEVEN —84 D tf  DE LEER DER HEILIGE SCHRIFT. EERSTE DEEL. EERSTE HOOFDSTUK. Leer van God. (jod wilde niet voor zich alléén gelukzalig zy". Hy wilde ernstlyk, zyne gelukzaligheid aan andere wezens buiten zich zeiven mededeelen, en Hy fielt zyne eer daarin, wanneer Hy deeze gelukzaligheid kan mededeelen. Hy wilde derhalven, dat hemel en aarde, engelen en menfehen , dieren, planten en ftecnen, levendige en leeflooze zaaken, aanwezig wierden. En door deezen wil vanOpenb.4 God hebben zy het wezen en zyn gefchaapen.vs-lsMet onze reden kunnen wy niet bevatten, hoe die gefchiedde; maar, door het GeloofHebr. 11 merken wy, dat de waereld door Gods woordys-3' vaardig is ,• dat al wat men ziet, uit niet geworden is. Reeds de werken der fchepping zyn het, 1 waardoor God zyn beftaan heeft geopenbaard; want zyn onzienlyk wezen, zyne eeu Rom.ivs, wzge kragt en Godheid, word gezien, 20 «zera r9» 2?' dat aan deeze werken waarneemt, naauüyk A aan  2 Eerste Hoofdstuk. dan dé fchepping der waereld; dat dus de menfehen geene entfchuldiging hebben. Zy hebben geene ontfchuldiging, wanneer zy niet befeffen willen, dat het Godlyk wezen onzigtbaar en geestlyk is. Want de ziel, die in ons is, is onzigtbaar en geest* i Tim. 6 lyk; hoe veel meer moet Hy, die Ahiééti T3, l6- enjl.erflykheid heeft , in een licht woonen, waartoe niemand komen kan. Géén mensch heeft Hem ooit gezien, noch kan Hem zien. De menfehen kunnen aan Gods werken wee. ten , dat God eeuwig is. Want Hy moet Pfalm 90 geweest zyn, eer de bergen wierden, en eer ■vs. 2. de aarde en de waersld gefchaapen wier den, cn gelyk Hy van eeuwigheid God geweest is, zo moet Hy ook in eeuwigheid God zyit^ By Hem moet geene veranderlykheid plaats Hebr.i vs. kunnen vinden. De hemelen zullen verou12, den als een kleed, en als een gewaad zal Hy ze veranderen, maar Hy zal blyven, gelyk \Hy is, en zy7*.s jaaren zullen niet ophouden. Even dus kunnen de menfehen uit de Godlyke werken Gods almacht leeren. Zy kunnen ligtlyk zien, dan Hy niets maaken Pfllm'115 wil, dan het geen goed is, en dat Hy doen T«. 3» i.55' kan', wat Hy wil. En deeze Godlyke wer>s.5»6. ken zyn ajje mQt je allcrgrootfte wysheid ingericht. Geen wyze kan iets beters uitdenken, dan God het gemaakt heeft. Hier leert de mensch de alweetenhcid en de onPfelm 139 eindige wysheid Gods; en befeft ; dat God ys. 1-12. onze gedagten van verre verftaat, en dat ''er geen woord op onze tong is, '? welk de Heer, niet alles weet. Vooral, wyl de levendigjer. 23 vs.maakende kragt Gods alom werkzaam is. Op> 23> 24- dusdaanig eene wyze hebben wy eenen God-? < die,  Leer van God. g % 'die naby is, en niet eenen God, die verreis, voor wien zich niemand zo heimlyk verbergen kan, dat Hy hem niet zien zoude. Eenen God, die hemel en aarde vervult* Hy woont Hand. 17 niet in tempelen, met handen gemaakt. Hy vs.24,28.; behoeft ook niemand; want Hy zelf geeft eenen iegelyken alom leven en adem. In Hem leeven, worden wy bewogen en zyn wy: dit heet: God is alomtegenwoordig. Even dus befpeurt de mensch zeer Jigt , dat God oneindig goedertieren is; zoo dat men met recht van Hem kan zeggen: God is de lief- ijoh.4^ de, en dat Hy niets anders kan wenfchen,l6' dan alom het goede en het geluk te bevor. deren, en allen kwaad en ongeluk te weeren. Hy heeft hemel en aarde vervuld met gelukzaligheid en vreugde. Hy deelt zyne gefchenken aan alle zyne werken mede en verfiert dezelven; Hy kan niet moede worden, wel te doen. De Heere is zon en fchild; Hy geeft genade en eere; Hy zalVMm 84 geen goed ontbreeken laaten den vroomen. Hy vs> 12. wend zich tot het gebed der verlaatenen, en Pfalm 92 verfmaad hun gebed niet. De Heere is allenys'u' goedertieren, en ontfermt zich over alle^alm X4J zyne werken. Doch, Hy is niet een Goi,pf^ dien Godloos wezen behaagt; wie boos is,^'m*VBt blyft niet voor Hem. Hy heeft gezegd: Gy zult heilig zyn, want ik ben heilig, jPetr.ivs£ Het is verre van Hem, dat de rechtvaerdige 16. zy, gelyk de Godlooze; want Hy is aller Gen.18 vs, waereld rechter , en kan zo onrecktvaerdig2S< niet oordeelen. Hy weert het booze, dat^im ^vjj der Godloozen boosheid een einde neeme, en 10. hy bevordert de rechtvaerdigen; want Hy is de ■ rechtvaerdige God, die harten en. A % niez  2 Tim. 2 vs. 13. Jef. 59 v: 2. 4 Eerste Hoofdstuk. nieren proeft. Hy houd, wat Hy belooft en dreigt, als een waarachtig God! Gelooven wy niet, zo blyft Hy getrouw; Hy kan zich zeiven niet verlochenen. Dit ;alles heeft God den menfehen geopenbaard, wyl Hy de geheele gefchapene waereld zo ingericht heeft, dat zyne wysheid, en almacht, en goedheid, en liefde tot de orde, daaraan te erkennen is. Doch, de zondige menfehen overwoogen dit zeer weinig, en vergaten, langzaamerhand, hunnen God geheel en al. Zy konden ook van zich ze]ven niet weeten, wel. ke middelen zy aanwenden zouden, dat de :.heilige God hun genadig wierd, van wien Zy door hunne zonden en ondeugden gefcheiden waren. God ontfermde zich derhalven over het menschdom, en liet voor het zelve een boek fchryven, 't welk alles vervat, wat wy ter zaligheid weeten moeten.(*) Mozes moest dit boek in de vroegfte tyden be- (*) En alle overige boeken iïr de waereld hebben hunne leerfteliingen van wysheid , en deugd en gelukzaligheid, (in zo verre ze waar zyn) hetzy, door inid: del van mondlyke berichten, of, onmiddelbaar, uitrit boek'ontleend. En egter zeggen zy, op verre na, dat niet, wat in dit boek vervat is; zy zeggen het, op verre na, met die duidlykheid en kragt niet, met welke het in dit boek word voorgedraagen. Ook moeten alle historie'£chryvers den aanvang hunner gefchiedenisfen uit dit boek neeuien, wanneer zy ds allereerfte lotgevallen der waereld willen vernaaien. — Eindlyk — gelyk wy thans zeggen: ,, Jerufalem is verftoord, het Êvangelier „ word van tyd tot tyd meer bekend gemaakt, gelyk hec ,, in dit boek voorfpeld is." — Zo zullen onze nakomelingen, tot aan het einde der waereld, dingen beleeven, door welke veele, thans nog duistere plaatlen van dit bosk opgehelderd zullen worden, Dan. 1%. vs. 4.  Leer van God. 5 beginnen, en hy verhaalde , wat van de fchepping af tot op zynen tyd was gebeurd. Doch , hy voorfpelde ook dingen, die tot op dit uur gebeuren, en die tot aan het einde der waereld gebeuren zullen. By voorbeeld, de verftrooijing der Jooden door de geheele waereld. Op dezelfde wyze zyn, na hem, de l'ropheeten en andere Schryvers van den Bybel, voortgegaan tot op omtrent voor zeventienhonderd jaaren. Deeze heilige mannen hebben niet met eikanderen kunnen afl'preeken en egter Hemmen hunne getuigenisfeu met eikanderen overeen, en bet gaat in de waereld en in de ondervinding der Chriftenen juist zo, als zy het voorheen verkondigd hebben, Dit alle» hebben zy niet uit zich zeiven kunnen weeten. 'Er is nog nooit geene Prophetie uit menschlyken wille voortgebragt: maar de hzilige menfehen Gods hebben gefproken, wyl zy van den Hiiligen Geest gedreeven waren. De Bybel is, derhalven, Gods Woord, en alle menfehen zyn verpligt , dcszelfs leeringen te gelooven en te beoefenen. En ten einde de Bybel van alle n.enfchen nageipoord en aangenomen mogt worden, heeft God de merkwaardige verordening va^ttrefbeld , dat de volken, welke dit boek hebben , en zich naar dit boek richten, altoos op den hoogften trap van aardfche gelukzaligheid ftaan. Zo (tonden voorbeen de Jooden. En zo ftaan thans de Christenen! Dit Godlyk boek leert ons oneindig meer van God , dan wy aan de werken der fchepping konden ontdekken. Het leert, dat'er A 3 drie Oeut. 28 vs. 64-68. 2 Petr. 1 vs. 21.  % Eerste HoornsTéK. \ j < 1 < I Hebr. i vs. < < } ] < 1 Din. 4 vs. ( 14. j Joh. 14 vs. 1 9t 10. ' 1 1 | I . -] 4 » TWEÈ* hie oneindig volmaakte perfoonen zyn, ge. yk eeuwig, gelyk alweetend, gelyk almachig , en dus in hun Godlyk Wezen gelyk. ïn , om die reden, noemt de Heilige Schrift, leeze drie te famen genomen, God. Zy maakt usfchen deeze drie geen ander onderfcheid, lan dit, dat de eerfte het Godlyk wezen, ;onder aanvang en einde, aan de tweede medeleek. Om die reden heet de eerfte, de Valer, en de tweede, de Zoon, de glans van le Godlyke heerlykheid en het evenbeeld van zyn 'Vezen. De derde Perfoon noemt zy den ieiligen Geest, en zegt van Hem, dat Hy ran Vader en Zoon uitgaat. Dit heet, zo ;eel wy thans weeten kannen , de Geest ?ods ontvangt het Godlyk Wezen, van Eeuwigheid tot Eeuwigheid , van den Vader en len Zoon, en richt de werken uit, die in den •aad der wagiers beflaten, en in 't gefprek der Heiligen beraadflaagd zyn. Deeze drie zyn mëindig één. (*) Gelooft gy niet, zeidde de Loon, dat de Vader in my is, en ik in den Vader? Philippus, wie my ziet, ziet den Vader. Geen mensch en geen engel kan be-, ;rypen , hoe een ieder van deeze drie Perfooien het Godlyk Wezen geheel bezit, hoe het mëindig medegedeeld kan worden, en egter liet meer dan één is. In de eeuwigheid zulen wy hiervan meer leeren, of ontdekken. (*) Onvolmaaktheden , fckeiden. Volmaaktheden verenigen. Oneindige Volmaaktheden verëenigen — oi;indig l  T W E E D E II O O D STU K. Leer van de Schepping. De drieccne God zou de waereld , met alles wat daarin is, in één oogenblik hebben kunnen fcheppen; doch de Heilige Schrift verhaalt, dat Hy zes dagen daartoe genomen heeft. Hy bragt uit Niets, door zy F ncn wil, dat ten voorfchyn , waaruit hemel £ cn aarde, lucht cn water zou toebereid v worden, cn alles wat het talloos iTcrrcnheir P bevat. Dit alles was, in den beginne ruüw , £ tn eene vermenging van aarde en water , % waarover de Geest Gods zweefde, om het tot dat, 't welk God daaruit wilde maaken, tpétebereiden, Toen gebood God, op den a ëerften dag, het licht uit de duisternis fchy-^ ncn. Op den twééden dag moest de lucht,, die de H. Schrift, een firmament des hemels no^mt, zich alom verfpreiden. Toen I welfde Hy het boven met water, en 'voer op^ de 'wolken, als op eenen wagen. Op den derden dag wierd de aarde digt cn vast, en het water bleef boven haar ftaan, (*) maar,| van het jchelden Gods vlood het, cn van de ( hevige winden en onweders voer het daarheen,; en groef zich zeiven die diepten uit, die thans Zeeën zyn; toen gingen de bergen hoog opwaards; zoo dat het water het aardryk niet weder kan bedekken. Toen nu de aar- ! (*) Zie Silberfchlag's neue Theorie der Erde. Hoofdruk 3- 3 i ) A 4 Xod. 20 uii. cbr. II •■ 3- [alm 33 i. 6. cn. i VS.i Cór.4. s. 6. ' Talm 104 s. 3. 'falm HM •s. 6-10. ïen. 1 vs, 14. Glen. 1 vsi j, 10, TI, 12,14,152 20, li.  8 Tweede Hoofdstuk. Gen; 2 vï 7- Pred. 12 ys. 7. £&~ Eph. 4 vs. 14.  GfftJ. 2 vs. 18. 17. Jud.i vs. 6. 2 Petr. 2 \s. 4. Joh 8 vs, 44. Openb. 12 ys. o. 1 ] i i i 1 i I 2 3 r DERDE HOOFDSTUK, Leer van den tegenwoordigen TOESTAND der menschen. D och de Heilige Schrift verhaalt tevens, dat de mensch van God is afgevallen. God had hem, ter oefening van zyne vrywillige gehoorzaamheid, (*) verboden , van eenen boom m het Paradys te eeten. De Duivel nam deezo gelegenheid waar, om de menfehen onge« lukkig te maaken. Hy zelfs was uit het getal der gelukzalige Engelen gevallen. Hy had zyn Vorstendom niet behouden; maar gezondigd, en was met ketenen der duisternis ter helle verftooien , en over^egeeven, dat hy tot 'iet oordeel behouden wierd. Hy is een moordenaar van aanbegin ; hy is de oude Jlang, de Duivel en Satan, die de gantfche waereld vereid. Hy fprak door den mond van eene flang net Eva. (f) Hy zcidde haar, datzy, be- 'iie. (*) Want — zonder vrywillige gehoorzaamheid is "e* ;eene vordering in de volmaaktheid der ziele, en dus >ok geene zaligheid mogelyk. De overige redenen van dit ïodlyk verbod en. deszelfs gevolgen yerëii'chen eene nalere overweeging. (t) Zonder twyfel heeft God zelf de eerfte menfehen iegts ééne fte;n laaten hooren, of, wanneer ook haae oogen zyne nadere tegenwoordigheid zouden waarleémèn, zich aan hun, gelyk aan Mozes en de Oudften< n Israël, in een onbepaald Licht geopenbaard. Anders :on het niet heeten: „ Niemand heeft God ooit gezien — geen mensch kan Hem zien enz." Daarentegen hebben ich, waarfchynlyk, de Engelen aan de eerfte menfehen ichtbaar vertoond, (zy hebben zich vervolgens aan den reds-zondigen mensch, zichtbaar vertoond; waarom dan ook  Leer van den tegenw. toest. enz. ii nevens haaren man , niet zoude fterven, wanneer zy van de vrucht des booms at; dat deeze bedreiging van God flegts een voorwendfel wast God weet, fprak hy, dat, wanneer gy van de vrucht eet, gy Hem gelyk zult zyn. Doch, dit misgunt Hy u, en daarom heeft Hy u het genieten van de vrucht verboden. Hier vatte Eva een wantrouwen tegen God op. Zy begon te gclooven, dat God het niet goed met haar meende, en datzy gelukkiger zyn zoude, wanneer zy deed wat zy wilde, dan wanneer zy deed wat God wilde. Dit ongeloof keerde haar geheele hart van God af. En even dit ongeloof huisvest nog in de harten van alle menfehen, en is de bron van al het kwaad. Wyl Eva op Gód niet meer vertrouwde en de 'Gehoorzaamheid jegens zyn gebod voor eene fchadelyke zaak hield , zo maakte de booze lust zich vdn haar geheele hart meester. Zy zag aan, dat van den boom goed te eeten was, dat het een lustige boom was, wyl hy kloek maakte; zy nam van de vrucht-, en\at; en gaf haaren man ook daarvan, en Adam, in wiens hart dit alles ook reeds omgegaan was, at, zonder eenige verdere overö wee- ook niet veel meer den eerften , mzondigen mensch ? Dit nu konde niet wel in eene menschlyke gedaante gcfchieden; want 'er waren flegts deeze twee menfehen, en aan deezen zou de verfchyning van eenen derden zeer vreemd ^eweest zyn. Maar, de verfchyning onder het afbeeldfel van een dier, of ook de aanfpraak door een dier was, misfehien, gewoonlyk, en wy vinden ook, dat Ezechiel en Daniël , hemelfche geesten in de gedaanten van dieren gezien hebben. Op dusdaanige wyze vermoedde Eva niets buitengewoons en lcnaclelyks, toen eene Slang haar aanfprak.  12 DepvDe Hoofdstuk. weeging. Dus had dit paar menfehen het allerongerymdfte geloofd, wat ooiteen mensch heeft kunnen gelooven. Want, hoe is het toch mogelyk, te gelooven dat een 1'chepfel eeuwig, alweetend, almachtig, en dus Gode gelyk kan worden, en dat dit gefchied, wanneer het zelve van de vrucht eens booms eet? Dit nu hadden Adam en Eva, zonder onderzoek, geloofd. Aan hun lichaam en aan hunne ziel konden zy, op het luisterrykfte, zien, hoe goed God het met hun meende, en egter hadden zy geloofd, dat Hy hun, uit wangunst," den boom verboden en hun door eene valfche bedreiging daarvan afgefchrikt had. Zy had- den dus de Wysheid, dit eerfte ftuic van het Godlyk evenbeeld, op de fchandlykfte wyze, verbeurd. Want, wie het onge'rvmde en dwaaze gelooft , die verwerpt het gebruik der reden, en houd op, wys te zyn. Even zo hadden zy de heiligheid en gerechtigheid verlooren, "wyl zv het heilige gebod van God ter zyde ftelden . J en hunne begeerten volgden. ' Straks wierÜé» zy ook de fterflykheid, fchande en naaktRom.svs. heid aan hun lichaam gewaar (*) zy hadden 23- den geheelen roem verhoren, dien zy aan God Gen. 3 xs.zouden hebben. Zy waren befchaamd en 8"3- ver- (*) Uit het gebeurde met Mozes, Exod. 34 vs.29-35, en uit Matth. 17 vs. 2. en 13 vs. 43. is het zeer waar' fchynlyk, dat het lichaam van onze eerfte Ouderen, vóór hunnen Val, met eenen voortreflyken glans bekleed geweest is. - Die verdween nu éénsklaps! (misfehien wyl de vrucht, een zo fterk vergif' was) en nu zag de mensch zich geheel en al rampzalig.  Leer van den tegenw. toest. enz. i$ verborgden zich, in plaats van God te gemoet'te treeden. Zy loogen, in plaats van hunne zonden te belyden. Zy ichooven de fchuld op God, in plaats van berouw te betoonen. , ft. Wyl Adam en Eva het beeid Gods zelt niet meer hadden, zo konden zy het op hunne kinderen niet doen overerven ; doch 'daarentegen erfden hunne kinderen hunne zondige natuur van hun. Deeze erfzondebefchryft de Bybel zeer duidlyk. Zy zegt: daar niemand, die rechtvaerdig is, ook met één ; »o-«. daar is niemand, die zo verflandig is, dat hy naar God vraagt; zy zyn alle afgeweeken, en al te famen onnut geworden. Daar is me- ^ mand, die goed doet, ook meteen. q ) Het ^ yirjiand der menfehen is verduisterd, ongefchikt en onvatbaar ter erkentenis van God en van het waare heil der ziele. Alle begeer* ten der menfehen zyn vervreemd van het leven , dat uit God is. Het komt hun vreemd en treurig voor, dat zv zynen wille doen, en in zyne genade het hoogfte geluk van hun leven zoeken en vinden moeten. Want zy eelooven eeduurig met Eva: dat het beter is, ° ° wan- r*1 Zal deeze plaats op de Jooden ten tyde des Apostels, en dus flirt op alle menfehen betreklyk zyn, zo zou volgen'. , *fte Dat even deeze woorden by Pfalm 14. ook op de Jooden ten tyde van den Apostel Paulus betreklyk. » eok niet één enz.  Ï4 Derde Hoofdstuk. wanneer men doet, wat het hart wenscht, dan , wanneer men doet, wat God wil. Dit zal elk mensch ondervinden, wanneer hy zyn hart beproeft en even dit is de bron van alle zonde. Behaagde ons dat, wat God wil, beter, dan dat, wat wy willen, zo zou niemand zondigen. Indien God onder de nakomelingen van Adam flegts éénen mensch gekend had, die zich in het Paradys beter dan Adam zou gedraagen hebben, zo zou God dien mensch tot den eerften mensch gemaakt hebben. Want, naar Zyne wysheid en goedheid kiest hy altoos het beste. Dus is het zeker, dat wy alle zouden geEph. 2 vs. zondigd hebben , gelyk Adam. Dus zyn al2> 3» le menfehen kinderen des tooms van natuur. Zy neemen aiie aan de zonde vanAidamdeel, en doen, gelyk hy, den wille van hetvleesch, en van het verkeerde vernuft, en zyn dood Rom. 8 vs. door overtreeding en daadlyke zonden. Zy zyn « vleeschlyk gezind, dit heet, zy willen flegts de begeerten van hunne harten vervullen. Dienvolgens zyn ze vyanden van God; want zyn verbod en oneindige macht verhinderen hun aan de volbrenging deezer begeerten ; Spreuk. 28 dienvolgens kunnen zy ook Gode niet geys.9- hoorzaam zyn, en wat zy denken, fpreeken en doen, word zonde, of het word, tea minften, allergebrekkigst en voor God onvolmaakt. Deeze geheel zondige gefteldheid maakt den mensch tydlyk en eeuwig ongelukkig. De zondige mensch bewerkt, in allen ppzigte, zyn verderf in dit leven. Hy Luc i2vs kevverkt het verderf van zyne gezondheid; 1S ' 'want hy geniet de goederen der waereld i Cor. 7 zonder maatighcid en zonder órde. Hy bevs. 3i. werkc  Leer van den tegen w. toest. enz* 15; werkt het verderf van zyn vermogen: hy tragt het op eene onrechtvaerdige wyze te vermeerderen, of hy verkwist het. Hy leeft met andere menfehen in onrust. Zyne misdaad is in zyn geweeten gegraaveerd, en zo veroordeelt hy zich zeiven. Vermids nu de Zondaar in dit verganglyk leven niet ééns gelukkig kan zyn, zo zou hy nog veel minder in de eeuwigheid gelukkig kunnen zyn. Hoe kan een mensch eeuwig met God verkeeren, die hier naauwlyks eenige oogenblikken aan God denken kan, cn in het geheel niets naar Hem vraagt? De hoogmoedige en twistgierige zou in den hemel onrust willen itichten; de onkuifche zou geen behaagen fcheppen in de volmaakte zuiverheid van dat eeuwig zalig leven; de dief zou ook daar nog fteelen willen. Want, van binnen, uit het Mare. 7v£ hart, gaan booze gedagien, en deeze worden, 21 22. vervolgens , over/pel, hoer ery, moord, dievery en zo verders. Zo lang dus het hare niet veranderd is, kunnen ook onze werken niet goed zyn. Zet eenen goeden boom , zegt Jefus , zo Matth. 12 word de vrucht goed; en ze word kwaad, wan- vs 33. h$&r de boom kwaad is. Want, men kan niet Mattn- 7 druiven leezen van de doornen, nfich vygen vanyui de distelen. De Heilige Schrift heeft, der joh.3 vs;. halven , volmaakt gelyk, wanneer zy den 3-5. mensch onbekwaam tot het ryk Gods noemt. 1 <-0^• $ Ey dit alles komt nog het allergewichtigfte , v "1Q% dat de heilige en rechtvaerdige God ftrafFen moet, (*) en dat Hy den Zondaar verwerpen (*). Wilde Hy niet ftraffen, — zo zou Hy zyn recht als Opperheer niet Jïaaven, welk recht de zondaar 'vttk-  i 6 Derde Hoofdstuk. pen moet, zo lang hy zondig is. De val van Adam , en de erfzonde van alle menfehen, en de daadlyke of werkzonde, die geftadig voortduurt; — dit alles word een eeuwig ongeluk voor de menfehen, en maakt hen tot rampzalige en verloorene fchepfelen. Dit heeft God aan de menfehen, van den beginne af aan, getoond. Hy heeft hun den dood gedreigd;' en de zonde maakt hun ook wezenlyk elendig en fterflyk. God verdreef hen uit het Paradys. Hy liet de geheele eerfte zondige waereld (*) in eenen verfchriklyken watervloed omkomen, waaruit flegts weinige, die Hem vreesden, zich konden redden Hy gebood Abraham uit zyn zondig volk uittegaan. Zyne bükfemftraalen keerden de Ichandlyke fteden Sodom en Gomorra om. Zyne vreeslyke plaagen ftraften en betoomden den trotichen Pharao. Hy gaf den Jooden en allen menfehen eene wet, die wy van natuur onmogelyk kunnen houden. Hy gaf ze met dat oogmerk, dat wy zouden zien, hoe lyk verlochend heeft; — Hyzou, verder, geen onderfcheid-maaken tusfehen de goeden en kwaaden; de Godlooze zou voor Hem zyn gelyk de Vroome; — Hy zou, ten derden, het kwaade niet weeren — en, eindlyk, ten vierden, wyl de vrees voor de ftraffe reeds in ons geweeten is, zo ras wy kwaad gedaan hebben, 20 zou geen zondaar ter gerustftelling komen, en dus ook niemand tot verbetering gebragt worden, wanneer God niet ftrafFen, of de zonde, zonder genoegdoening, vergeeven wilde. Wie deeze vier bewyzen niet kan omver rukken, die kan ook de Genoegdoening door Jefus, die in het vierde Hoofdfhik beweerd is, niet lochenen. (*) Is de Zondvloed niet algemeen geweest ? —■ Niet? — Wel, waarom is dan de regenboog (dit teken , dat 'er geen Zondvloed meer komen zoude) algemeen ?  Leer van den tegenw. toest. enz. 17 hoe onbekwaam en boos ons hart is $ en dat wy zouden nafpooren, of Gods barmhartigheid niet een middel voor onzen rampfpoed had; en dat wy zulk een middel met vreugde zouden aanneemen , en een ernftig gebruik daarvan maaken. De Jooden moesten, ver- Hand. 13 volgens, de godlooze volkeren van het landvs-I9m Kanaan verdelgen. Zy zeiven wierden op het jammerlykfte bezogt , gevangen en getuchtigd, toen zy God niet wilden gehoorzaamen. Nog tot op dit uur heeft de Hee-1 Pctr. 3 re zyn aangezigt gericht tegen de geene, dzevs. 12. kwaad doen, dat Hy hun verdelge van de aarde. Hy tuchtigt hen , en zend rampfpoed over hen, en verfchrikt hun onrustig geweeten» Een fchrikbaarende dood rukt de men^^lm 5* fchen uit het land dér levendigen, en levert vs. 7. hun, met angst en verfchrikking, aan het Hebr. 1* vreeslyk oordeel en het vuuryver over, '£ vs. 27, >welk de tegenpartyen zal vertecren. Dit alles heeft God gedaan, ten einde het menschdom mogt wenfchen, om van de zonde bevryd te zyn, die het éénige en eeuwige ongeluk isi VIERDE HOOFDSTUK. Leer van de Verlossing* Doch, op dezelfde wyze heeft God ook, van den beginne af aan, getoond, dat Hy zich over het menschdom wil ontfermen en hetzelve gaerne zalig maaken. Hy beloofde, ftraks na den val, eenen Heiland en redder, : b op  iS Vierde h o o f d s t ü k. op wien de menfehen zouden hoopen. tïy verklaarde hun deeze zyne Godlyke belofte altoos nader. Hy leerde hun, in de vroegfte tyden, offeren , om hun , van „«.iiangzaamerhand , te toonen , dat de dood van ' dén Verlosfer de verloorene waereld zoude - redden. Abraham vernam reeds, dat de Verlosfer uit zyne nakomelingen zou gebooren worden , en zy alle moesten, ten teken Giv..i~ vs. van deeze hoop, befneeden worden. (*) 7-10. r>e Israëlieten in Egypte moesten in den nacht vóór hunnen uittocht, met het bloed van een lam hunne deuren beftryken , ten einde de worgengel hunne huizen verfchoonde. Hierop wierd 'er een pragtige Godsdienst onder de Jooden verordend. De menfehen moesten hunne zonden belyden en ofFcrhanc den brengen; de hoogepriester moest voor het geheele volk offeren. 1 ly moest het offer-bloed voor den troon Gods, in het aller-: Hek.9vs.heiligde van den tempel, fprengen, eti zén* 22: der bloed - vergieting gefchiedde geene vergeeving. Hy moest 'voor het volk bidden, en hetzelve, in den naam van de Heilige Drie-' Num. 21 eenheid. , zegenen. God had eens vuurige vs. 6-9. Hangen onder het volk gezonden. Mozes moest eene kopere flang in de hoogte oprichten, cn wie gebeeten was, wierd bevolen, deeze flang aan te zien, wanneer hy leeven wilde. Uit dit alles zouden de menfehen, eerst van verre, en, van tyd tot tyd, altoos. na- • (*) Want anders waren alle tekenen, die een mensch zich in zyn lichaam zodaanig liet infnyden, datdaardoor riet indrukfel onuitwischbaar wierd gemaakt, volgens-s Lev. 19 vs. 28. en 21 vs. 5. uitdruklyk verboden.  Leer vaj>t de Verlossing. ï<) hader en duidiykcr, leeren: dat God de zon Exod. 30 de eeuwig moet firaffcn, doch dat Hy, egter,vs> 16. gaerne de menfehen in genade wil aanneemen, en zich over hunne zielen laat verzoenen; datRom. svs^ Hy dus aller menfehen zonde aan éénen éèni 12~19gen wilde ftraffen, cn dat deeze Uilige, daar Jef- 53** door , dat Hy de ftraffe van allen op zich4'0' nam, hun allé zoude verlosten en vryfnaaken. De menfehen zouden leeren ; dat zulk een Verlosfer zelf geheel zonder zonde zyn moest, een Hoogepriester, die heilig, onfchul- Hebr.7V& dig , onbevlekt , van de zondaar en afgefc heiden 26, ~i* was, en hooger dan de hemel is. Dien niet van nooden was, eerst voor eigene zonden offerhanden te doen ', gelyk de Iloogepriesters onder de jfooden doen moesten, en daarna voor de zonde des Volks. De menfehen zouden leeren; dat de Verlosfer een hoog perfoonaadje zyn moest, die al het kwaad der zonde op zich konde neemen en overwinnen , en die met ééne offer Hebr. ió bande, in eeuwigheid konde voleinden, alle die vs- *4" geheiligd worden. Zy zouden, dien volgens, duidlyk inzien, dat géén mensch noch engel, ën gelyk de Heilige Schrift zegt, géén broederpfalm 401 iemand konde veriosfen en met God verzoenen,8, 0.' én dat het zoo veel kost, om de zielen te veriosfen , dat een fchepfel dit werk moei laaten aanflaan eeuwiglyk. Zy zouden leeren; dat de Verlosfer noodzaaklyk een Godlyk perfoon zyn moest, ten einde zyne offerhande onëin Hebr.ovsJ dig ware, en dat Hy, tegelyk, een mensen 26. zyn moest, ten einde Hy de ftraffe der zonden van de geheele waereld, door eenen bloedigen dood, konde lyden. Hoe duidlyker de menfehen dit aan de offerhanden en aan den Joodfchen Godsdienst leerden, des te nader B 2 open-  2<ö Vierde Hoofdstuk. openbaarde God hun de kennis van deezen Verlosfer. Abraham (*) en Mozes ondervonden reeds, hoe zeer God de Zoon zich Exod S3 het menschdom aannam Hy ging in de woesVi.14, iS'tyne vó'ór de Israëlieten heen, en heette, het aangczigt des Heer en. David wist reeds, 2 Sam.? dat Hy een mensch zoude zyn, die God de Hee19 re was. Jefaïas voori'pelde jen duidlykfte de 14 7 VS' geboorte van den Verlosfer uit eene maagd; Hebr. 10 ten einde zyne menschheid en zyn lichaam vs.5.' wondtrdaadig van God toebereid worden, en Hy dus zonder zonde zyn zoude. De fterGen.49vs.vëndc Jacob voo: fpelde: dat de Verlosfer zou10. de komen- wanneer de feepter van Juda genoHag. 2 vs. men was. Haggaï zeidde : dat de tweede tem8-10- pel, door de komst van den Heiland, heerlyker jcf.rivs.i.2;em worden, dan de eerfte. jefaïas en Micha Micha s befchreeven de plaats van zyne geboorte; vs. 1. David propheteerde van Hem: dat Hy aan Pfalm 22 het kruis zoude uitroepen: Myn God! Myn vsr,a' l9-God! waarom hebt gy my verlaaten? en dat 11Tr 3+ men zyne kleêderen 'deden , over zynen rok het Pfalm'16 lot werpen, maar géén been van Hem broeken 10. zoude. Zelfs zyne opftanding vooripelde David. Jefaïas onderwees de Jooden in de geheele natuur der Verlosfing. Zyn 53^ hoofdftuk vervat eene duidlyke en voortreflyke befchryving van deeze Godlyke zaak. Èn wie dit hoofdftuk geleezen heeft, en egter r (*~) Hv noemde éénen van de drie mannen, discodom wilden verftooren, Jehowh; hy noemde Hem rechter aller Waereld. - Nu is de eerfte en derde GodIvke perfoon nimmer in eene menschlyke gedaante verfcheenen; dus was de perfoon, die met Abraham fprak, de tweede.  Leer van de Verlosstng. 21 ter in zyne zonden blyft, heeft voor God gcéne vcrontfchuldiging; wyl de woorden:. toen Hy gejlraft e?i gemarteld wierd, deed Hy zynen mond niet op enz, volgens Hand. 8 vs. 32—30. zelfs eenen heiden op het Evangelie van Jefus -zoo opmerkzaam gemaakt hadden, dat hy de prediking van Hem met vreugde aannam, en een Christen wierd. Dit alles is in den perfoon van Christus, en Rom. ovs. in niemand anders, vervuld. Hy komt, tiaar ^ebr het vlvesch, van de Vaderen af; en is Gorf, 2, 3." hooggeloofd boven alles in Eeuwigheid. Hy is de glans van de Godlyke heerlykheid. en het^ evenbeeld van zyn wezen. Gelyk de Vader het Joh. 5 vs. leven heeft in zich zeiven, zo heeft Hy den'^p. Zeon gegeeven, het leven te hebben m zich zei ,/St g> T ven. Hy heeft gerechtigheid lief gehad en de ongerechtigheid gehaat. Alle dingen zyn door Hem gemaakt, en zonder Hem is 'er niets ge- Joh. ivs. 3; maakt. Hy heeft van 't begin de aarde ge~ Htbr-1 VSt grond, en de hemelen zyn zyner handen werk.I0' Hem heeft God de Vader zelf God genaamd. Tot Hem heeft Hy gezegd: Gy zyt myn Zoon, Hcbr. ivs. heden heb Ik u gewonnen , en dit heeft Hy 5-fenimmer tot eenen Engel gezegd. (*) Ja, Hy heeft gezegd: dat Hem alle Engelen Gods zouden aanbidden, (-ƒ-) en dat in zynfin naam zich Phil. 2 vs. alle knieën buigen , en alle tongen bekennen zouden, dat Hy de Heere zy, ter eere van God den Vader. In Hem woont de gantfche volheid Colof. 2 der Godheid. Hy is het A en het O, het bcgin en het einde; die daar is, en die daar was, Si\ 8#' en (*) Dus, tot geen gefchapen wezen. (f) Dus — geen gefchapen wezen uitgezonderd. 'B 3  22 Vierde Hoofdstuk. Joh. 20 vs.en die daar komt, de Almachtige. Ook heeft 2®' Hy zelf den Godlyken eernaam aangenomen, toen Thomas Hem aanfprak: Myn God! Hy zelf heeft deeze aanbidding aangenomen, Matth. 4 Hy, die zelf gezegd heeft: Gy zult aanbidvs-10- den God,: uwen Heer, en Hem alléén dienen ! Hebr.2vs.Hy is, tegelyk, een waarachtig mensch, en I4- is ons yleesch en bloed deelachtig gewordenMatth. 26 gelyk de kinderen het aan zich hebben. Zyne .vs. 38. menschlyke ziel was bedroefd ter dood toe, en zyn menschlyk lichaam heeft honger en dorst, fmart en lyden , en den dood uitgedaan. Hy is op dien tyd geboren, en aan die plaats, en uit dat gedacht, en in die omftandigheden, Luc. 2 vs. gelyk het voorheen verkondigd was. Alle ï3, '4- Engelen Gods baden Hem aan, toen Hy ingezSarn. 23 leid' wierd in de waereld. De Jooden noem? *H* den Hem, eer Hy geboren wierd, Mesfias. en de Heilige Schrift noemde Hem, vervolgens , Christus. Deeze beide naamen zyn hetzelfde , cn geeven te kennen : dat God Hem met vreugdeolie heeft gezalfd tot eenen Heiland en Heer over alles. By zyne befnydenis wierd Hem den naam Jefus gcgeeven, 't welk zo veel heet: dit is nu de Verlosfer % fip wien de geheele waereld gehoopt heeft! Deeze Jefus heeft hef werk der Verlosfmg ten uitvoer gebragt. Daarom moest Hy zich van alle heerlykheid onthouden, waarvan Hy, als God, gebruik maaken, en die 'Hy, als de beste Mensch, genieten konde; dit heet, Hy vernederde zich. Waar het noodig was, de ftraffe van onze zonden te lyden, daar toonde Hy zyne Godlyke heerlykheid niet. Doch, wanneer Hy wonderkerken doen moest, om de menfehen te over-  Leer van de Verlossing. 23 overtuigen, dat Hy Gods Zoon en* de Heiland der waereld was , alsdan maakte Hy gebruik van zyne Godlyke eigenfchappen. Jiy zou in de waereld hebben kunnen verfchynen als een volwasfchen mensch, maar Hy verfcheen als een kind. Adam kwam mfterfiyk in de waereld. Jefus verfcheen in de gedaante des zondigen vleeschs. Dit heet: Hy wierd vleesch en bloed deelachtig, Hebr.2 vs, gelyk de kinderen het aan zich hebben, opgaat Hy, door den dood, de macht zoude neewen, dien, die des doods geweld had, dat is den Duivel* Hy zou in alle eer en heerlykheid der waereld hebben kunnen geboren worden. Doch, Hy wierd in fmaad en verachting geboren; in de uiterfte armoede, en als een Romeinsch onderdaan. Dit rekent men gemeenlyk voor de eerfte trap in den ftaat zyner vernedering. Hy leidde, vervolgend, een behoeftig en ten hoogfte bezwaarlyk leven. Hiïm iubben wy arbeid Jef. 43 vs.' gemaakt met onze zonden en moeite met onze2*misdaaden. Hoewel Hy ryk was, wierd Hy 2. Cor. 8. nogthans arm, om onzent wil; op datjyT*9' door zyne armoede, ryk wier den. Dit is de tweede trap van Christus vernedering. Deeze armoede en nederigheid egter, kon- Matth. 13 den de Jooden niet dulden. De menschvs- 55-58. acht, van' natuur, het ongeluk der zonde zeer weinig, cn dus acht hy ook ^de verlosfing van de zonde zeer gering. Zo ging het met de Jooden. Zy hoopten eene ver- Luc.24^ Josfing van de heerfchappy der Romeinen,21en zy wilden Heeren over de waereld zyn. Indien Jefus zich als een machtig Vorst, in luister en heeriykheid, ouder hun had B 4 ver* L  &4 Vierde Hoofdstuk. vertoond, zo zouden zy Hem met vreugde Jef- 53 vs. hebben aangenomen. Doch , in zyne knegts3"5- gedaante was Hy hun de aller ver acht ft e e\ onwaardfte. Ja, zy begonnen eenen doodlyken haat tegen Mem optevacten, toen Hy boete en geloof predikte, en toen Hy gebood, van de zonde afteftaan, op den uiterlyken Godsdienst niet te vertrouwen, door het geloof aan Hem vergeeving der zonden te zoeken, en Hem in de verlochening van zich zeiven gelykvormig te worden. Zy tragtten, derhalven , ftraks by den aanvang van zyn Leeraarampt , daarnaar, dat zy Hem doodden, lier zyne uur gekomen was, ontging Hy, met eene Godlyke almacht, hunnen handen. Doch in het drie-en-dertigfte Jaar van zyn leven was zyn tyd daar, dat Hy tot zynen hemelfchen Vader ging, en ons door lyden, bloed en dood verloste. Toen verried zyn Jonger Judas Hem aan zyne vyanden, voor dertig Exod. ai zilverlingen. Dit geld had God ter betaa•vs-3.2. ling voor eenen lyfeiger.en knegt bepaald, Jefus vernederde'zich vrywillig; Hy verdroeg dit fchandelyk verraad; Hy liet zich binden en gevangen neemen; Hy wierd voor de onrechtvaerdige rechtbank van de Hoogepriesteren en van Pilatus aangeklaagd, veroordeeld , befpot en mishandeld , en eindlyk, naar het gebruik der Romeinen, als een veroordeelde flaaf, tusfchen twee kwaaddoeners, gekruisfigd. Dit geheele lyden van Jefus rekent men tot de derde trap van zyne vernedering. De dood van Jefus is de vierde trap, en zyne begraafejgjs dö vyfde. Voor een verderflyk lichaam i« ' " S .' r  Leer van de Verlossing. 25 is de begraafenis eene eer; doch het lichaam van Jefus was heilig en onverderflyk. Voor Hem was dus de begraafenis eene vernedering. Dit alles vat Paulus in deeze woorden te famen: Een iegelyk zy ge zint, gelyk Philip, 2 Jefus Christus ook was; dewelke, hoewel Hy vs> »'8, in Godlyke gedaante was, hield Hy 't niet voor eenen roof, Gode gelyk te zyn; maar vernederde- zich zeiven, en nam de gedaante van eenen knecht aan, wierd gelyk als een ander mensch, en in gelaat als een mensch bevonden ; Hy vernederde zich zeiven , en wierd gehoorzaam tot den dood, ja tot den dood aan 't kruis. Doch Jefus Christus moest ook, als mensch, de geheele Godlyke heer^kheid weder aanneemen en volkomen gebruiken, anders zou Hy het werk der veiiosfing niet ten uitvoer gebragt hebben. Daarom wierd Rom. tfvs. Hy opgewekt door de heerlykheid des Vader s,^^ 2vj en nam den duivel zyne macht, toen Hy zich aan hem als overwinnaar vertoonde. 1 Petr. 3 Dit is de eerfte trap van den ftaat der ver vs.18,19. hooging. Hierop toonde Hy aan de wag-Matth. 28 ters van zyn graf en aan zyne Jongeren, **•a» 3^ Godlyke heerlykheid by zyne opftanding. Dit is de tweede trap. Daarop nam Hem eene wolk weg ten hemel. Engelen ver- Hand.ivs. zelden Hem, en de Jongeren zagen Hem y« JO* na. Dit is de derde trap. Thans heeft de Hebt. 2V$. Vader Hem alles onder zyne voeten gedaanteHem is gegeeven alle geweld in den hemel en Matth. 28 op aarde; dit heet: Hy zit ter rechte hand vs. 18. Gods. Dit is de vierde trap. En ten jong- Hand. 1 ftcn dage zal Hy zigtbaar wederkomen , om y$'u' h«t oordeel over de waereld te houden. B 5 Dit  f.6 Vierde Hoofdstuk. Dit is de vyfde trap van den ftaat der verhoog) ng. Zo is dus de Heere Jefus in eenen zeer nederigen ftaat geweest; anders zou Hy niet onze ftraf geleeden hebben. En Hy is in eenen zeer hoogen ftaat getreeden; anders zou zyn lyden ons niets gebaat beb- Luc.24vs.ben. Want, op eenen dooden konden wy *} , niet hoopen; maar, nu leeft Hy, en wy xs.i$.' zullen pok leeven; en wanneer wy met Hem Joh. 14 vs. lyden, 2:0 zullen wy ook met Hem tot da heerlykheid verheven worden. Rom.Svs. jn dgeze beide ftaaten j)eeft jefus yoor- naamlyk drieëilei zaaken, tot heil van het menschdom verricht. Vooreerst, heeft Hy 2Tim. 1 Gods wil geleerd, en het leven en een onws. 10. verganglyk wezen aan "t licht gebragt door 't Evangelie Het Leeraarampt hadden oudLuc. 7 vs. tyds de Propheeten. Maar Jefus was de 16. groote Propheet; de heer aar , van God geJo • 3 vs. j,omen . fa ééngeboren Zoon in den fchoot des Joh. 1 vs. Vaders, die aan de waereld dat geene in ■12' eigen perfoon verkondigde, en vervolgens door zyne Jongeren, en alle boden in zy* ne plaats, liet verkondigen, wat ter verzoening met God en tot eenen oprechten wandel voor zyn aangezigt behoort. De Heiland der waereld heeft ook, alsProphept, l/iic. 24vs. toekomende dingen voorfpeld. Hy heeft d§ 4-I-45- verftooring van de Stad Jerufalem te vooM«th-24 ren verkondigd; (*) en Hy heeft zynen Ppenb. 1 <• die- ys, 19. (*) Het was in 't geheel niet overë'enkomftig met het karakter der Romeinen, en dus ook by hun volftrekt piet gebruiklyk, zonder de uiterfte noodzaaklykheid, overwonnene fteden te verftooren, cn volkeren, wyd  Leer van de Verlossing. 27 dienaar Johannes, zaaken geopenbaard, die de toekomende tyd zal oplosten. Wanneer joh. 16 deeze zaaken eens gebeurd zyn ; alsdan zul- 4, len wy daaraan gedenken, dat Hy ze ons te vooren verkondigd heeft. Ook heeft de Heere Teius, gelyk andere Prophecten, wonderwerken gedaan; anders zouden de Joorjoh.?^ den niet geloofd hebben, dat Hy van God^.^ gezonden was. , 20. ■ Dan, de Leer van Jefus zou ons mets j0h. 10 vst hebben geholpen, indien Hy niet ook de 25. wet vervuld, en de ftraffe voor onze zonden geleeden had. Dit was het tweede, ?t welk Jefus tot 's menfehen heil verrichtte Hy offerde zich zeiven. Men kan deeze bybelfche uitdrukking in tweeërlei betekenis neemen. Eensdeels in die, volgens welke Paulus, by Rom. 12 vs. 1, 2. den waaren Godsdienst een offer noemt, len anderen in dje, volgens welke de dieren, die in den tempel geflagt wierden, den naam van offerhanden droegen. In de eerfte betekenis heeft Jefus zich, door zyne daadiy. ie (of doende) gehoorzaamheid, Gode geofferd Hy is onder de wet gedaan, zegt Paulus,'by Gal. 4 vs. 4, 5- op dat Hy de geene, die onder de wet waren, verloste, en wy (die anders, door vreeze des doods, in t gpheele leven knegten zouden geweest zyn} de kindfehap ontvingen. Hy zelf zegt tot Johannes, by Matth. 3 vs.15: Ons betaamt " alle «1 zvd in andere landen, te verftrooijen. Ende raafernv de/ Jooden, om zich tegen zulk eenen machtigen wand aan te kanten, is onbegryplyk. — Ues te tiet fender is de vervulling van Jefus voorzegging l  28 Vierde Hoofdstuk. alle gerechtigheid te vervullen. Van de Wet, die de heiligheid van ons hart en leven eischt* konde en wilde Hy ons niet bevryden. Matth. 5 vs. 17, 18, 19. Dus moet men dat geene, 't welk Paulus, Gal. 4 vs. 4, 5. zegt, van de levitifche wet en plechtigheden verdaan — en zo hebben het ook de Apostelen, by Hand. 15. begreepen. Maar, nu heeft Jefus ook de allervolmaaktfte gehoorzaamheid tegens alle de overige Godlyke geboden bewezen, en wel in onze plaats. Ik heilig my zEi.ven voor hen, zegt Hy, by Joh. 17 vs. 19, 20. op dat ook zy geheiligd zyn in de waarheid. Zyn geheele'leven was eene vrywillige onderwerping aan de wetten, die Hy, als een Godlyk perfoon niet veroligt was, optevolgen, (by voorbeeld het vierde gebod) en deeze wetten vervulde Hy op de allervolmaaktfte wyze; want het vyfde gebod, by voorbeeld, eischt; dat wy anderen het leven redden; maar , het eischt niet: dat wy voor andere, en nog daarby voor vyanden, het leven zullen laaten. Aan zulk eenen gehoorzaamen Zoon had God welbehaagen , en ..— in dien geliefden zyn wy Gode aangenaam Ephef. 1 vs. 6; en juist dit is de eigenlyke doende gehoorzaamheid , door welke alle onze poogingen naar de heiliging, die wy met mogelykheid doen kunnen, ons ter gerechtigheid toegerekend zullen worden , gelyk dan Abraham zyn vertrouwen op God ter gerechtigheid gerekend wierd. Rom. 4 vs. 20— 2t. Doch, Jefus wierd ook, door zyne lydende gehoorzaamheid, een offer. Het offeren was, oudtyds, het ampt der Hoogepriesteren. Zy moesten door veele. offer»  Leer. van de Verlossing. 29 offerhanden het volk verzoenen , en voor het zelve bidden en het zelve zegenen. Doch, alle hunne offerhanden waren flegts "«rat», voorbeelden van het ééne groote offer van Hcbr> IO g Christus; want, hst is onmogelyk, door osfen-ys. 4. en bokken-blosd, de zonden weg te neemen. ■ Jefus offerde zich zeiven voor ons, dit heet:£Pn- 5 vs. de Heere wierp onzer aller zonde op Hem. Dee- J3 vs^ ze onze krankheid droeg Hy , en laadde op zich 6 onze fmarten. De ftraffe lag op Hem, op dat 53 vs, wy vrede hadden , en door zyne wonden zyn*' 5' wy geneezen. Hy bood zich zeiven zynen Vader aan, enfprak: Offerhanden en gaaven^-™ hebt gy niet gewild; maar my hebt gy het hgchaam ("ter offerhande voor de zonde der waereld; toebereid. Thans loom ik, om uwen wille te doen, gelyk in de Heilige Schrift van my gefchreeven ftaat. Hy verdroeg daarom eenen onuitfpreeklyken doodsangst, toen alle zonden der waereld op zyn geweeten lagen. Hy wierd voor die geene aangezien , die alle zonden gedaan had, want, God-maakte Hem, die 2 Cor. 5 van geene zonde wist, voor ons , tot zonde,vs-2 * en in dikn angst wierd zyn zweet gelyk drop Luc. 11 pelen bloeds, die op de aarde vielen (*) en in vs- 45dien angst klaagde Hy daarna aan 't kruis: dat zyn God hem verlaaten had. Zo offerde Matth.. 27 de Heere Jefus zich zeiven in het lyden zynerys-*°' ziele voor ons. Maar Hy offerde zich ook in het lyden zyns lichaams, toen Hy allefmaad en pynen leed, zyn bloed vergoot, en aan (*) Alles, wat men anders van de redenen van Christus angst, heeft gezegd, heeft (gelyk gemaklyk getoond kan worden) niet de allergeringite waardy, en verdient in 't geheel geene beantwoording.  %o Vierde Hoofdstuk. het kruishout ftierf. Met dit offer ging ook te gelyk gepaard zyne voorbede voor ons, Hebf. 7 vs. en deeze voorbede verricht Hy nog. Hy *5« kan altoos zalig maaien de geene, die door Hem tot God komen, en leeft altoos, en bid voor Eph. i vs. hen, Eindlyk, komt ook van Hem alien 3- zegen in het lichaamlyke en geestlyke.- Joh. io vs. Want, Hy is gekomen, dat zyne verlosten het ï0* leven en overvloedlyk genoeg zouden hebben. En op dusdaanige wyze heeft Hy zich allezins als den rechten en e'énigen Hoogepriester beweezen. En wie het lyden van Jefus niet als eene genoegdoening voor de zonde s niet als het uitflaan van alle ftraffe, die wy verdiend hadden, wil aanzien , die verklaaré de plaats by Hebr. 9 vs. 26—28: „ Christus „ heeft niet, gelyk de Hoogepriesters, dik' „ wyls geofferd} want, anders had Hy dik„ wyls moeten lyden, van 't begin der wae„ reld af. Maar nu, aan 'f einde der wae„ reld, is Hy éénmaal verfcheenen , om, „ door zyne eigene offerhande , de zón„ de te niet te doen. " En, gelyk „ den Menfehen is gezet, éénmaal te fterven ; (want de dood is de befolding der zonde) „ en daarna het oordeel; alzo is Christus „ ééNMAAL geofferd, om de zonden van vee„ le weg te neemen; maar, tweedknmaal w zal Hy, zonder zonde, (wat is dit? — ten eerilen maale dus, toen Hy den dood, de befolding der zonde, zoude lyden, was Hy niet zonder zonde ? Hy had zonde — Was het eigene ? of vreemde ?) „ ver- fchynen den geenen, die op Hem hoopen ter s, zaligheid.'''' Men  LEER VAN DÉ VERLOSSING* gl Men verklaare verder de opftanding van Christus, wier kragt Paulus wil- erkennen ; r-hil. 3.73; waarvan het heet: dat dezelve ter onzer rechtyaerdiging gefchied is; door welke wy weder- 2°m'4VSa geboren worden tot eene levendige hoop , door I petr. 1 welke ook het verbond, 't welk met ons in den vs. 3. doo/> ÏKÓró opgericht, belragtigd word; ên,J*j£3 . zonder welke fl/te nog in onze x c~r' js zonden waren. ^ vs. 17. Het derde, 't welk onze Verlosfer tot 's menfehen heil gedaan heeft, is dit, dat Hy Luc. x«$ het ampt van eenen Koning aller Koningen 33. op zich genomen beeft. Na zyn lyden en opftanding regeert Hy de geheele waereld. Thans zien wy Hem , als ons vlecsch en bloed, over lucht en wolken heerfchen. De geheele natuur gehoorzaamt Hem, en Hy verordent alle gebeurtenisfen der waereld. In 't byzonder is Hy de Koning der geloovigen, aan welke Hy vrede en vreug- Rom. r4 de fchenkt in den Heiligen Geest, hen be vs. 17. hoed en befchermt ; en ter heerlykheid^0™-^ voorbereid. En, wanneer deeze waereldvs"I3' zal vergaan zyn, alsdan zal Hy zyn ryk der heerlykheid openbaaren, en dan zullen Colof. 3 wy met Hem openbaar worden in de heerlykheid. Nu kunnen de menfehen, door Jefusj^, g vsChristus, van de fchuld en heerfchappy 36. der zonde bevryd worden. Zy kunnen van de fchuld der zonde bevryd worden; want God heeft alle hunne misdaaden aan zynen Zoon geftraft. Zy kunnen ook van de heerfchappy der zonde vry worden; want, wyl wy aan Christus de vcrlosfing door zync0\0(.ï bloed hebben, naamlyk de vergeeving der zon- vs, 13,14; den;  32 Vierde Hoofdstuk. den; zo worden wy daardoor verlost van ttom. 6vs.de overheid der duisternis; en de liefde tot *4**2. Qod. welke door de vergeeving der zonden, in het hart on)ftaat, worJ de kragt ter overwinning der zonde. VI F D E HOOFDSTUK. Df. Leer van de aanneeming der genade GODS in Christus. Cjod heeft dus voor ons het geheele heil onzer zielen bewerkt. Thans eischt Hy van ons, dat wy hetzelve zullen aanneemen. Want, wie gelukkig wil worden, Walm 34 moet goed worden; wie leeven wil, en goevs. 13 15. de dagen zien, laate af van 't booze en doi het goede; hy zoeke vrede en jaage denzelven na. Een mensch, die in zyn zondig leven wilde voortvaaren, zou toch niet zalig zyn , wanneer God hem ook het verdienst van Jefus Christus konde toerekenen; want de zonde zou by hem alles weder bederven. En* over 't algemeen, de heilige Jefus kan onmogelyk daartoe geftorven zyn, op dat wy des te zekerer en ftoutmoediger konden voort«Tim.2 zondigen. Daarom heet het: de vaste grond vs. 19. Qods beftaat, en heeft dit zegel: de Heere kent de zynen; en van de ongerechtigheid treede af, wie den naam van Christus noemt. Om nu van de zonde aftetreeden, en den naam van Christus geloovig te noemen, moeten  Leer van de aaw eem. der gen. Gods enz. gj ten wy, vooreerst, van de genademiddelen gebruik maaken. Over't algemeen, doet God zeer veel, om ons tot een heilzaam nadenken te brengen. Zyne dagelykfche goedertierenheid behoort ons tot boete te leiden. Zyne Rom.a vsi kastydingen gefchieden tot ons nut, op dat wy 4zyne heiliging verkrygen. Dikwerf maakt Hy vj T'J2 ons den weg ter zonde met doornen toe.. Dik Hof. 2 vs. werf laat Hy ons de goede voorbeelden van 6. anderen zien, ten einde wy hun voetfpoor volgen mogen. Maar, in 't byzonder, heeft God ons zyn woord en de Sacramenten gegeeven. Wy moeten in de Schrift zoeken ; Joh. 5 vs: zy is het , die van Jefus getuigt. De wet 3°Gods moet ons van de diepe elende van on. zen zondigen toeftand overtuigen. Zy moet Rom,5 vs; onze tuchtmeester zyn op Christus ; op dat ^ •wy door het geloof aan Hem gerechtvaerdigd ig tragten te worden. Hierop moet zy een lan- Pfalm 119 taarn voor onze voeten , en een licht op on-vs 105. zen weg worden. Het Evangelie, deeze bly- J°h* 1 vs' de boodfchap van de genade Gods in Chris j6. voor hun offerde. Wie dus het gezegendeMatth-76 brood ontvangt, dien fchenkt Jefus te gelyk Mare6 14 zyn lichaam, 'f welk voor ons gebroken is, vs 22-24, zo waar en zeker , als hy het brood ont- ^UC- 22 vs> vangt. Wie den gezegenden kelk ontvangt,19' i0' dien fchenkt Jefus te gelyk zyn bloed, V welk voor ons vergooten is , zo waar en zeker , als hy den wyn ontvangt. Dit beide moet de christen genieten. Dit heet , hy moet van de vergeeving der zonden verzekerd zyn, wyl hy het geofferd lichaam en het vergooten bloed van Christus ontvangen heeft. Dus zyn de woorden: „ voor u gegeeven en C % „ ver*  36 Vyfde Hoofdstuk. „ vergooten tot vergiffenis der zonden , bene„ vens het lichaamlyk eeten en. drinken , als „ het hoofdstuk in dit Sacrament. Want, „ wie dezelve woorden gelooft, die hetft het n geen zy zeggen, en gelyk zy luiden: naam„ lyk , vergiffenis der zonden." (*) Een pfalm 25 mensch, die'hec Avondmaal zo geniet, ge«.ï8. niec hec waardig, wyl Jefus, tot eene waaPftlm 39 re V0orhereiding niets meer eischt, dan het Pfalm 79 boetvaerdig en geloovig verlangen naar de ze▼s. 9. kerheid van de vergeeving der zonden , om zyHof. Hvs.ner 0ferjiamle wille , en naar de kragt ter overwinning van de zonde. Hierby is de openlyke bclydenis der zonden een christlyk gebruik ; misfehien eene navolging van het gefprek van Jefus met zyne Jongeren, kort voor de inftelling des Avondmaals , Matth. 26 vs. 2r, 22. De beangfte vraag der Jongeren: Heere ben ik het? was, indedaad, eene openlyke belydenis van zonden. Bthalven het gebruik der genademiddelen, word de oefening des gehéds en der goede werken verëischt, wanneer wy de dierbaar© verlosfing van Jefus , tot ons heil willen aanwenden. Het gebed is een gefprek van het hart met God, en dikwvls ook te gelyk eene taal van den mond. Öm Gods wille is het niet Matth. 6 NOODic-, dat wy biddev. De Vader in den •vs. 32. hemel weet alles wat wy behoeven, en Hy verpfalm 139 ^aat gnze ge[]agten van verre. Hy is ook bey&'2' reid, om ie antwoorden, eer wy nog reepen. Maar, om onzent wille is het noodig. Want (*) Dit zyn Luthers woorden in zyne kleine Catechismus , 5de Hoofdftuk.  Leer van de aanneem, der gen. Gods enz. 37 Want God kan zyne gaaven ter zaligheid niemand geeven, die dezelven niet oprecht* ]yk begeert, niet acht, en niet recht gebruikt. Wy moeten derhal ven bidden, ten einde de begeerte en eenen behoorlyken ernst in het hart verwekt en geoefend worde. Wy moeten de Godlyke genade niet heden begeeren, en morgen verachten. Zodaanig een twyfe- jac. r vs. laar, die zo ongeftadig in alle zyne wegen 6-8. is, denke niet, dat hy iets van den Heere zal ontvangen. God verhoort dikwerf het gebed der zynen niet terftond, op dat het aanhoudender worde, en op dat het ernftig verlangen in de ziel toeneeme. Zo oefen- Matth. T5 de Jefus het geloof van de Cananeefche vs. 21-28. Vrouw zo lang, tot dat Hy hetzelve als groot roemen konde. Wy moeten by het gebed voorzeker gelooven, dat God ons kan en wil verhooren. Wanneer wy konden ge Joh. uvs, looven , zo zouden wy altoos de heerlykheid zoGods zien. Een wantrouwend hart vind niet eens by menfehen verhooring , nog veel minder by God. In zaaken, die onze zaligheid betreffen , kan 'er in 't minst geen twyfel aan de verhooring van een waar en ernftig gebed plaats vinden. Wanneer lig Ltic. nvs. chaamlyke Vaders, die nogthans van natuur ^3. kwaad zyn , hunnen kinderen goede gaaven geeven, hoe veel te meer zal de hemelfche Vader zynen Heiligen Geest geeven, den geenen, die Hem daarom bidden! In zaaken, die ons tydlyk geluk betreffen, moeten wy nimmer aan onzen eigenwaan , halftarrig, blyven kleeven. Onze wensch zou ons, naar lichaam en ziel, ten uiterfte fehadelyk kunnen zyn. Wy moeten allé onze gebe Luc.nvs. N C 3 den a.  38 vypde Hoofdstuk. Mare. 14 den zoo inrichten, dat wy God fmecken, vs. 36. zo niet te vervullen, wanneer zy ons fchaMatth. 26 deiyk en (jus njet overëenkomftig met zy* Luc2922vs.nen wille zyn. Wanneer een Christen zoo 42. 'bid, zo worden zyne gebeden altoos verJoh.16 vs.hoord. Jefus Christus vergunt ons, in zy 23,24,26.^^ naam te bidden. Dit heet: wy kunnen ons by God daarop beroepen , dat wy met zynen Zoon bekend zyn, en dat Hy ons vergund en bevolen heeft te bidden; ook kunnen wy den Vader bidden, dat 1 ly ons om Christus wille verhoore, vermids wy zeiven de verhooring niet waardig zyn Op iTim. 2 dusdaanige wyze vermaant PauJus ons: bevs- -• de , gebed , voorbidding en dankzegging te doen. Luc.i8vs. De Christen moet in zyn geheel leven »• zich in het gebed oefenen. Dit heet: hy moet het zich tot eene gewoonte manken, zynen God terjlond alles te zeggen, wat hem te binnen fchiet. De goede gedagten moeC hy zynen God zeggen, ten einde Hy se Philip. 4 bëvordere;'de booze, ten einde Hy ze verys.o. hinder e. Wie dit getrouwlyk doet, zal welhaast het bidden leeren. (*) Even zo moet een Christen zich, geduurende zyn geheele leven, op het goede beRom. 2 vs. vlytigen, en met verduldigheid, in goede 7- werken, tragten naar het eeuwige leven.. De = c°f-Sys-uefde tot God moet hem dringen, dat hy ah ' I4' lezins zynen God tragte welbehaaglyk te worden. Wanneer dit gefchied, zo zal hy geen kwaad (*) Op dusdaanige wyze leeren de Kinderen met hunne Ouders fpreeken. Zy zeggen hun alles, wat zy doea willen. I  Leer van de aanneem, der gen. Gods enz. 39 kwaad doen. De Heilige Geest zal hem ove^joh. 16 v« al het booze, 't welk in zyn hart opkomt r3« bejlrajjen, en hem tot al het goede aanfpoo Roiu.Svj. ren. Wie dus goede werken doen wil, -4. moet het verlangen in zyn hart bezitten, zynen God , om Christus wille, 'allezins welbehaagiyk te zyn, en hy moet weeten, dat God hem, om Christus wille, genadig is. Wie dit nog niet weet, en dit verlangen nog niet bezit, die kan nog geene goede werken doen. Hy is nog onrein en TH. 1 vs.' ongeloovig; dus is hem ook niets rein; maar15onrein is beide zyn zin en geweeten. Hy is Jer- -3 v» aan 'ï kwaade gewoon; dus kan hy even zo 23> min goed doen, zo min als een moor zyne huid veranderen kan, of een luipaard zyne vlekken. En, wanneer hy ook al dingen doet, die anders goed zyn, zo doet hy ze nogthans niet uit liefde tot God en uit gehoorzaamheid jegens Hem; en dus hebben ze voor God gééne waardy , wyl — het wezenlykc van de wet heet: Gy zult God, Deut. 6vs. uwen-Heer, liefhebben van gantfchen har-sten, van gantfcher ziele, en van alle vsei^10 KRAGTEN. _ Luc. 10 VS. Door de goede werken word een Christen 27. geoefend, en dezelve maaken hem altoos vaardiger in het goede. Want hoe meenigvuldiger wy eene daad verrichten, hoe ligter word ze ons, en met den tyd word ze ons natuurlyk. Wie dus, by voorbeeld , dikwerf barmhartigheid oefent, dien word dit goede werk altoos ligter. — Zyne neiging word barmhartig. En, dien volgens, zyn de goede werken by den Christen niets verder , dan middelen tot zyne verbetering, en dien volC 4 gens  4o V y f d e Hoofdstuk. gens kan hy door dezelven niets by God verdienen. Een mensch, die zyne leef wyze, naar eene zekere orde inricht, verdient, 'door deeze orde, niet de gezondheid en de voorfpoed. De orde was flegts het middel daartoe. En, beha!ven dit, zyn de goede werken der Christenen niet hun eigendom. De kragt daartoe hebben zy van God. Want, het geloof aan Jefus overtuigt het hart van de Godlyke genade. Deeze overtuiging verNeh. 8 vs. wekt liefde tot God en vreugde. De vreugio. de aan den Heere is de fterkte der vroomen; en i joh. svs-dat is de liefde tot God, dat wy zyne geboden Eph.2 vs. houden. Hier ziet een Christen op nieuw, 8-ic dat hy zyne goede werken niet, als een verdienst, zynen God kan toerekenen, wantzy hebben hunnen oorfprong van God, en zyn Luc. 17 door zyne kragt gewrocht. En eindlyk, .vs. 10. wanneer wy alles gedaan hebben, wat ons bevoolen is; zo zyn wy onnutte knegten ; want wy hebben niets meerder gedaan, dan wat wy te doen schuldig waren. Dus vervalt alle verdjenstlykheid ten éénemaa! , indien wy ook alles wat wy doen moeten, konden doen. Doch , hoe nu , wanneer wy nimmer dat doen, wat wy doen moeten, en in de Godlyke kragt doen konden? Hoe, wanneer de beste werken, misfehien , niet half volbragt worden, en half zonden van nalaatigheid blyven ? Dan heeft men wei reden, om te Pf. 143 vs bidden : Heere! gaa niet in 't gerichte met uwen knegt , want voor u is geen levendig mensch rechtvaerdig! Met dit alles wil God de goede werken der geloovigen, uit genade, om Christus wille, die ze alle volmaaktlyk heeft volbragt ,  Leer van de aanneem, der gen. Gods enz. 41 bragt, met onuitfpreeklyke heerlykheid beloohen. Jefus zal ten dage des oordeels zeggen: wat gy gedaan hebt aan eenen van Matth.25 'myne minfte broederen, dat hebt gy aan myvs^°>3i: gedaan. Komt, gy gezegende van mynen Vader, beërft het ryk, dat u bereid is van rt begin der waereld. De werken der geloovigen worden goed, wyl ze om Christus wille gefchieden, en dus gefchied de belooning ook om Christus wille. Dus eischt God, over 't algemeen, geduurende het geheele leven van eenen Christen, het gebruik der genademiddelen , en de oefening in 't gebed en in de goede werken. Doch, in 't byzonder, eischt Hy van ieder mensch, die om Jefus wille zalig worden wil, de gehoorzaamheid tegens de orde der genade, of de waare bekeering. De mensch moet zich van de zonde afwenden. De liefde tot de zonde moet ophouden. Want, deeze had alle begeerten der ziele bedorven, en het verftand beneveld. De mensch zou dus, in dien-toeftand, geen goed werk doen, ook niet zalig zyn kunnen, indien God hem ook met zyn boos hart, om Christus wille, konde en wilde zalig maaken. Wie leeven wil en goede da 1 Petr 3 gen zien, die keere zich van het booze enys' IO"IX' doe het goede. Van de liefde tot de zonde word de mensch bevryd in de boete. Het woord boete betekent dus, geen boeten voor de zonde. Neen ! Jefus heeft alles uitgeftaan, wat wy zouden hebben moeten uitftaan : de flraffe lag op Hem, op dat wy vrede had- Jef. 5$ va! den. En dus behoeft de zondaar, in de5C 5 boe-  42 V y f d e Hoofdstak. boete niets te boeten en te voldoen. In plaats van het woord boete moest men eigenlyk zeggen: gemoedsverandering, want dit is, hy ons Christenen , de betekenis van dit woord. Jer. 3 vs. Vooreerst leert de mensch in de boete zyJ3' ne zonden erkennen. De roeklooze en Godvergeetende mensch houd zyn leven niet voor zondig, of, wanneer hy ook al weet, dat het zondig is, zo acht hy deeze zonde niet. Hy is zeker en vermetel by dezelve, Jef. 3 vs.9 en beroemt zich wel zelfs over zyne zonde, geJer.9 vs.s.lyk die te Sodom, en het is hem leed, dat hy 't niet^ erger kan maaken. Deeze neiging word in de boete geheel veranderd. Dan Gen. 6 vs.ontdekt de mensch, dat zyn hart, en al Eph 2 vs Zyn di&ten en P00Sen J jongs af en altoos j/ ' ' boos is. Hy ziet, dat hy dood is in zonden; 2 Tim. 2 dat de Duivel hem gevangen houd aan zynen Toh2s*' firi^ tot zynen wil. Want, wie zonde 'doet, J° • 8 vs- die is der zonde knegt, en van wien iemand 2petr. 2 overwonnen is, diens knegt is hy. Hy ziet, vs.19. dienvolgens, zich geheel en al bevlekt door de zonde. Hy kan deeze zyne zonde niet Pfalm 32 ontfchuldigen of verzwygen, anders zonden ys.3 5- zyne gebeenten voor den Heere verfmagten , wyl zyne hand, dag en nacht, zwaar op hem ligt. De boetvaerdige kan en moet zich van pfilm si deeze gedagten niet ontflaan. Zyne zonden ?s. 5. moeten altyd voor hem zyn ; hy moet voor de misdaad zyner ziele zorgen. Hy moet dien geheelen zondigen toeftand, in deszelfs affchuwlykheid , leeren kennen. Hy moet befeffen, hoe zeer de zonde God beledigt! Ach! de redenlooze fchepfelen beledigen God niet, en de redenlyke mensch beledigt Hem! Is  Leer van de aanneem, dsr gen. Gods enz. 43 Is dit denkbeeld wel om uittejlaan voor een' waaren boetvaerdigen ? En God bewyst ons dagelyks zo veel goeds, en gaf zynen ééngeborenen Zoon voor ons inden dood, en wil ons, zo waar Hy leeft, gaerne eeuwig zalig maaken en dien God beledigen de men- rc]ien 1 is dit denkbeeld voor een boet- vaerdig Zondaar wel om uittejlaan? ToenHand.ovs. Paulus hoorde, dat hy Jefus zelfs vervolgde4 6. -— toen yerfchrikte hy, en vroeg, al beevende en zeer beangst zynde : Heere ! wat zal ik doen? De zonde maakt den mensch voor eeuwig onbekwaam ter zaligheid. Zy fcheid hem JcC 59 **? tjt zynen G I van tïkanderen; en zy haalt den * • !: ieclen al keer cn den vloek van God en de ige verdoemenis over de arme ziel des Zondaars. Deeze geheele erkentenis der zonden word door 1 igen Geest levendig gemaakt, Cn als baiC daaruit eene Godlyke treu¬ righeid. Zulk eene Godlyke treurigheid werkt 1 Cox.-jvs. ter zaligheid, ttn berouw, 't welk niemand10l rouwt. Alsdan fraart het den boetvaerdigen tot m zyne ziel, dat hy zynen God vertoornd en beledigd heeft. Alsdan vreest hy zich voor den toorn Gods, want hy ziet te duidlyk, dat hy zich zeiven, in geenen deele, kan helpen. Alsdan omvangen hem Jlrik-?M™u6 ken des doods en de angsten der helle treffenvs- r*3hem, en hy komt in jammer en nood. Hy Jac.4vs.9. word elendig en draagt rouw, en weent; zyn lachen word veranderd in weenen , en zyne vreugde in treurigheid. Het berouwt hem, Jef. 43 v*j dat hy zynen Heiland arbeid gemaakt heeft met -Hzyne zonden , en moeite met zyne misdaaden. Hier komt zyne ziel in zulk eene engte, dat  44 Vyfde Hoofdstuk, dat hy zich gaerne alles zou baten welgevallen, om flegts van de fchuld en de heerfchappy der zonde vry te worden; want de zonde is hem, door dit gevoel, ten uiterfte bitter gemaakt. Het is ligt te befeffen, dat deeze droefheid over de zonde niet gering zal zyn. Is met de zonde het grootfte, het éénigfle kwaad? JS zy niet de bron van al het onge- 1 S TC-rWC? dG Ziel en hec lichaa^ treffen ? Wie dit recht erkent, ö! die moet immers wel over de zonde leed draagen! jefus Matth. 2 ren, wanneer ons iets daaruit in het geheugen komt, wanneer wy goede voorbeelden van anderen zien, wanneer wy door  Leer van de Genadew. des H. Geests enz. 53 Gods hand getuchtigd, of verheugd worden; alsdan werkt God, door deeze middelen , goede gedachten in ons. De almachtige cn a-I weelende Geest van God leent de menschlyke ziel nauwkeurig. Als almachtige God behoeft Hy 'flegts te willen , zo ontftaan, oogenbliklyk, in onze ziel gedachten, die wy anders niet zouden gehad hebben. Als alweetende God kan Hy deeze gedachten ten goede bellieren. Hy kan werken, dat zy ons treffen en overreeden. Hy heeft den Jongeren van jefus verfcheidene taaien in den mond gelegd. Zy ver- Hand. 3 kondigden de groot e daaden Gods, naar datvs* 4' de Geest hun gaf uittefpreeken. Hy heeft den mannen Gods de Heilige Schrift ingegeeven. Wat Hy toenmaals, op eene wonder daadige wyze heeft gedaan, dat kan Hy nog heden op eene gewoone wyze doen; gelyk de gewoone medewerking van God nog heden de waereld onderhoud, die dooide Almacht wonderdaadig gefchaapen is. Wy kunnen dus gelooven, dat de Heilige Geest, deeze derde perfoon in de Godheid, in ons goede gedachten en neigingen werkt, om ons te bekeeren en in den ftaat der genade te behouden. Dit verzekert ook de Heilige 'Schrift: Neem uwen Heiligen Geest niet Pfalm 51 van my ; bad David. vs. 13. De Heilige Geest had zyne werking by Johannes, toen hy nog in 's moeders ligchaam was. Elizabcth was vervuld van des- Luc-1 vs? zelfs I5' (*) Staat men buitengewoone werkingen toe, 20 volgt daaruit, dat 'er gewoone moeten zyn, D 3  54 Zesde Hoofdstuk. Luc. i vs. zelfs werking. Aan Simeon had Hy een 4*- antwoord, betreffende den tyd van Christus komst gegeeven, en Hy ontvonkte in hem eene heilige gemóedsbeweeging, om in Luc. 2 vs. den tempel te gaan. Hy, die de diepten TóoVk ^er Godheid onderzoekt, en die alléén weet > ,vs. 10-12. wat in God is, word den Geloovigen gegeeven, die Hy leert, leid en bezielt, en met gebeden, die zy zelf niet konden voort' Rom. 8 xs. brengen, voor hun pleit — Hy, die het pand 26, 27. hunner zaligheid is. Alles wat wy hierby doen* kunnen , bcftaat daarin, dat wy ons deeze goede gedachten en gemoedsbeweegingen , niet, dook zondige gedachten en DOOR ons ïn 't gewoel der. waereld te begeev.iN, uit onze harten laaten ontroovenj maar het goede overpeinzen, en ons aan dat, 't welk ons overtuigde en trof, geftadig tragten te èkïnneren. Dit ftaat, eenigerniaate, in onze macht; want de ziel kan haare gedagten voortzetten, of ftraks op iets anders denken. Doch, vooral, komt hier de oefening des gebeds te ftade, wanneer de mensch zynen God aanftonds dat zegt, wat hem te binnen komt, het zy goed, of kwaad; het goede, ten einde God het bevordere; het kwaade, ten einde Hy het verhindere en wegnecme. Daarom roemde Jefus aan Paulys, uit wien Hy een uitverkoren werktuig wilde maakèn, aanftonds en ten eerHand. 9 ften dit: Zie! Hy bid! Even dus bevordert ys. 11. de éénzaamheid , wanneer men zich voor alles wat ons kan afleiden, in acht neemt, de bewaaring der goede gedachten. Daarom  LEER VAN de GENADEW. DES H. GEESTS enz. SS om worden zy, welke zich tot God bekeeren, eerst ftil? gelyk daartegen een wild en wust gemoed alle goede werkingen des Heiligen Gcests kragtloos maakt. Ingevolge de fpreekwyzen der Heilige Schrift, fchryft men aan den Heiligen Geest zekere ampten toe, die Hy aan de menschlyke ziel, in'zyne werkingen, verricht. Jefus zegt vaii Hem: Hy zal de waereld be¬ straffen. De Menige Creest vernent cuisjou. ióvs. zyn ampt van bcftralïing, wanneer Hy, vol 8* gens Christus woorden, de menfehen overtuigt, dat zy zondaars zyn; dat zy zonder Geloof aan Jefus Christus voortiee ven, en in dien toefhnd niet zalig kunnen worden. Deeze overtuiging werkt de Geest der Genade, gewoonlyker wyze, door het woord van God. Maar, behalven dit, gebruikt Hy daartoe alle zulke middelen , die zyne wysheid dienftig vind. De ftokmeester, die Hand i 14. de poort is wyd, en de weg is breed,' die tot de verdoemenis afleid, en veele zyn 'er, die daarop wandelen. En de poort is eng,-en'de weg is fmal, die tot het leven leid, en weinige zyn 'er, die hem vinden. In de geheele Heilige • Schrift worden eene mecnigte plaatfen gevonden, in welke de menfehen ernftig en dringend vermaand, en hartlyk gebeden worden, van de zonde afceftaan, en zich aan hunnen God overtegeeven. Dan eens word hun de affchuwlykheid van de zondige neigingen en van het zondig leven voorgehouden. Dan wederom word hun het ongeluk getoond, in het welk zy zich, door de zonde, onfeilbaar moeten dompelen, en het welk reeds in dit leven zo groot is, en in de toekomftige eeuwigheid geheel onuitfpreeklyk zal zyn. Daarentegen noodigt ons ook de Heilige Schrift door het affchetfen van Gods oneindige liefde , die by zich zeiven gezwooren heef t, dat Ezech. 53 Hy niet wil den dood des zondaars; die zichvs.n. over ons wil ontfermen, gelyk zich een Vader P&lm 103 over de kinderen ontfermt, en die ons onze zon ,v,ri13' , ., rr Plalm 103 den zoo -gaerne wil vergeeven. Zy toont ons,ts,3< D 5 uit  53 Zesde Hoofdstuk. uit alle zyne eigenfchappen en werken, en uit onze dagelykfche ondervinding, dat het 't welbehaagen van God is, ons we] te doen en eeuwig zalig te maaken; dat, wyl deeze waereld (die toch eens moet vergaan) reeds zo vol is van zyne goederen, de toekomftige waereld, welke Hy voor ons bereid heeft, boven alle maate heerlyk zal zyn. Zy toont ons , tot onze volledige overtuiging , hoe gelukkig zulk een mensch reeds in dit leven is, welke zich geheellyk aan' zynen God overgegeeven, de liefde tot de zonde algelegd en eene hemelfche gemoedsgeftalte heeft aangenomen. Deeze gewichtige waarheden brengt zy tot het hoogfte toppunt van nadruk in he.t dierbaar Evangelie van Jefus Christus. Zy Rom. 8 vs.fpreekt: die zynen ééngeboren Zoon niet heeft 32. ge/paard, maar Hem voor ons allen overgegeeven. Zou ons die, met Jefus, niet alles fchenken? Zy wekt ons op, dat wy de zending van Jefus als het hoogfte bewys van Gods liefde zullen aanmerken. Uit de Verlosfing leid zy de vergiffenis der zonden, en de heiliging des levens, en de eeuwige zaligheid af. Wanneer de Geest Gods ons" aan deeze uitnoodigingen der Heilige Schrift erinnert, of eene plaats van dien aart, met nadruk, op het hart toepast zo roept Hy ons. Elk mensch , in wiers gemoed zulk eene opwekking tot het christendom gevonden word, kan zeggen: ik ben, door Gods Geest, tot de eeuwige zaligheid geroepen ! Deeze roeping gefmied aan alle menfehen. Want, God  Leer van de Genadew. des H. Geests enz. 59 God wil, dat alle menfehen geholpen worden, r Tim. 2 en tot kennis der waarheid komen. Wyl 'er vs. 4-6. één Middelaar is tusfehen God en de menfehen , naamlyk de mensch Jefus Christus — en dit moet elk volk, ten zynen tyd, ge. predikt worden. Tot op dien tyd toe, door de wysheid en goedheid Gods , voor elk volk bepaald, hebben alle menfehen die kennis van God, welke zy uit de befpiegeling der natuur en uit de narichten van den Godsdienst van*andere volken kunnen ontkenen. Zy weeten, dat 'er een God is. Zyne werken onderrechten hen van zyne eigenfehappen en van zyne oogmerken met de menfehen. Hy laat zich aan hen niet Hand. 14 onbetuigd; Hy geeft hen regen en vruchtida.,vs. 17. re tyden, en vervuld hunne harten met fpys en-vreugde. De geheele waereld konde weeten , dat, oudtyds, de Jooden eene nadere Godlyke Openbaaring hadden. En do buitengewoone lotgevallen van dat volk hadden alle volken oplettend kunnen maaken. Even dus kan de geheele waereld weeten , dat thans de christenen de volledigfte openbaaring van Gods raadsbefluiten bezitten. En de gelukkige toeftand, in welken de christ]yke volkeren leeven , moest, van rechts wege , alle menfehen opmerkzaam maaken. Pauius zeidde reeds in zynen tyd: dat Rom. i» het geluid van de bodem Gods is uitgegaan in vs. 18. alle "landen , en hunne woorden in de geheele waereld. En nog veel meer is deeze God'fpraak van David in onze dagen vervuld ; wyl de christenen zich met alle volken deiaarde, da^elyks, meer en meer bekend maaken.  6o Zesde Hoofdstuk. ken. De roeping Gods is, dienvolgens, aan alle menfehen gefehied. En wie ook de nadere kennis niet had , Hand. 10 MAAR NAAll DAT geene, 'x welk hy , van NATUUR, weet, Goo vreesde en RECHT deed, die zou Hem zo aangenaam zyn , ala CorneliUs, dé heidenfche hoofdman, wien God, op eene byzondere VVYZiï, verder leidde, toen by, met zyne geringere kennis , gltrouw was. Het zou godslasterlyk zyn, indien iemand wilde denken, dat God flegts uit fchyn de menfehen tot zyne zaligheid genoodigd 'heeft. Neen! God meent het ernftig. Volgens zyne éénigfte en onëindige begeerte, wil Hy de zaligheid der menfehen. Waarom anders zon Hy zynen éengeboorenen Zoon voor ons allen overgegeeven hebben ? Waarom zou Hy het zondig gedacht der menfehen op aarde behouden en vermeerderen? Waarom duld Hy elk zondaar zoo lang op de waereld? Waarom zou Hy ons met zo veele weldaaden overïtröomen ; en naar lichaam en ziel zulke groote dingen aan ons doen, indien Hy niet op het aller'ernftigst wilde, dat wy op den weü; ter eeuwige zaligheid geleid wierJe(. 65 vs. den ? Hy rekt zyne handen uit den gantfehen 2. dag, tot een ongehoorzaam volk , *t welk zyne gedachten nawandelt, op eenen weg, dieniet Jef. 45 vs. goed is. Hy roept: keert u tot my, zo word 22. 'gy zalig, al der waereld einden; want ik ben God, en niemand meer. Jef.55 vs. God heeft gezegd : Gelyk de regen en de io, 11. fneeuw van den hemel valt, en niet weder derwaards komt, maar bevogtigt de aarde en maakt ze vruchtbaar en groeijende; dat ze geeft zaad t&  Leer vajj de Genadew. des H. Geests enz*, èi te zaaijen , en brood te eeten ; alzo zal het woord, dat uit mynen mond gaat , ook zyn. Het zal niet ledig weder tot my komen, maar doen wat my behaagt, en 't zal gelukken , waartoe ik het zende. Jefus was op eenen zekeren Luc.i3v« dag in eene Godsdienftige vergadering der 10—21. Jooden , op eenen Sabbach. Daar zag Hy eéne Vrouw, die, reeds federt agttien jaaren, van eenen boozen Geest geplaagd, en wier lichaam , door eene zwaare krankheid, geheel krom geworden was. Hy riep deeze beklaagenswaarde Vrouw ft rak 9 tot zich en fprak: zy los van uwe krankheid! Op dit woord richtte zy zich terftond op en prees God. Deeze wonderdaadige weldaad moest zyne leer, natuurlyker wyze, veel ingang verfchaffen. Doch, juist daarom, verwekte deeze weldaad destemeer het ongenoegen van den Ovcrften der Schoole. Hy beftrafte de Vrouw zeer hevig, dat^zy op eenen Sabbath was gekomen , om zich te laaten geneezen. Men zou denken, dat Jefus zich over eene zo vyandige pooging, om zyn werk te verftooren, zoude bedroefd hebben. O Neen! Hy bedient zich van de eene gelykenis na de andere, om de groote uitbreiding van het ryk Gods te befchryven. Ons fchynt zeker de roeping Gods aan de menfehen dikwerf zeer kragtloos te zyn. Maar, de Heere kan over- Eph. 3 vs; vloedig meer doen, boven al dat wy bidden ofzo' verftaan. De mensch behoud , intusfehen , by de kragtdaadigfte roeping Gods, zyne vryheid; want de dwang zou hem noch goed noch za. lig maaken Het woord Gods legt hem voor, Deur. 33 zegen en vloek, leven en dood $ ten einde hv hètys'IS>'  $2 Zesde Hoofdstuk. leven en den zegen verkiezen moge. Doet hy dit; komt hy, gelyk iemand, die van zynen dwaalweg afgeroepen en op den rechten geweezen word, met ernst tot ftilftand in zynen zondigen levensloop ; bewaart hy den kragtigen indruk, die in zyn hart gemaakt is; zo word hy, door deeze roeping, werklyk tot boete gebragt. En nu volgt de verlichting, de tweede genade weldaad des HeiligenGeests. Want, vermids het ons, van natuur, aan eene levendige erkentenis van het geestlyk goede ontbreekt , zo hebben wy die genade werkingen noodig , waardoor de waarheid des heils in haar eigenlyk licht verfchynt, en aan de ziel i Tim i gewichtig en aanneemensw aar dig word. Met vs. 15.' dat oogmerk oefent de Heilige Geest alle kragten der ziele in de overweeging van dejgelyke Eph.i vs. waarheden (*). Dit heet: God geeft ons den 17,18. geest der wysheid, en der openbaaring, tot kennis van hem zeiven, en verlichte oogen van ons verftand; dat wy erkennen mogen , hoe groot de hoop van onze hemelfche roeping zy. DaPfalmno ^ad reeds: Open my de oogen, dat ik zie vs. 18. de wonderen in uwe wet. Paulus wierd gezonHand.26] den, om de oogen der Heidenen optedoen, dat vs. 18. zy zich bekeerden van de duisternis tot het licht, en van het geweld des Satans tot God; op dat zy ontvangen mogten vergeeving der zonden, en het erf deel met de geenen, die door het Geloof (*) Wanneer eene zaak ons vreemd is, of, wanneer wy derzelver waardy niet kunnen vinden, zo begeeren wy ze ook niet. Doch, wanneer een kenner onze opmerkzaamheid daarop doet vestigen, eu ons de waardy der zaak helpt erkennen — dan begeeren wy ze wel ras!  Leek van de Genadew. des H« geests enz. 63 loof in Jefus geheiligd worden. Dccze werkdaad des Heiligen Geests, is die klaar e fchyn, 2Cor.4vsi dien God, welke hel licht uit de duisternis heet6fchynen , in de harten der zynen geeft. Door deeze werkdaad word de mensch daartoe gebragt, dat hy acht heeft op het vaste propheeti- 2Petr.sv3. fche woord, als op een licht, 't welk in eene1^' donkere plaats fchynt, tot dat de dag aantreeke, en de morgenfter in het hart op gaa. Zeer duidlyk blykt dit aan de twee Jongeren, by Luc 24, die op den dag, toen Jefus van den dooden was opgedaan, naar Emmahus gingen. Deeze fpraken met bedroefde harten van Jefus dood , en van hunne thans verydelde hoop op Hem. Zo moesten zy fpreeken, wyl zy geloofd hadden, dat de Mesfias een aardsch Koning en herfteUer van het ryk der Jooden zoude zyn, en wyl zy zvne opftanding niet geloofden. Zo lang deeze aardfche neiging in hun heerschte, was hun 's Heilands lyden een raadfel, en zy konden niets Godiyks in deeze zaak vinden. Even zo is het met ons. Zo lange de liefde tot de zonde in ons heerscht, is ons de waarheid des hei Is verborgen , en zy heeft voor ons hart niets Godiyks, oiets gewichtigs. Jefus nadert tot deeze dwaalende fchaapen, {[want hy gaat heen na het verlore- Lucijts.' 11e, tot dat hy het vindef) maar hunne oogen vs. 4. wierden gehouden, dat zy hem niet kenden. Hy vraagde naar de reden hunner treurigheid. Met veele bevreemding over deeze vraag , zeidden zy alles, wat hunne harten bekommerde. Nu erinnert Jefus hen aan de Godsfpraaken der Heilige Schrift. Hy hielp hen, dat zy de omftandigheden van zyn lyden en iterven met die voorfpellingen konden verge- ly.  i>4 Zesde, Hoofdstuk. Luc.24 VS. 32. I Cor. 2 vs. 10. Joh. 16 vs. 14. 1 Tim 2 Vs. 19, lyken. Maar, Hem zeiven kenden zf aanhoudend nog niet. Wat was het gevolg van deeze werkzaamheid des gemoeds, by de overdenking van deeze waarheden, die zy nog nimmer van zo naby, en nog nimmer op zulk eene wyze overdagt hadden ? Brandde niet ons hart in ons, Zciudcn zy naderhand, toen Hy met ons Jprak op den weg, als Hy ons de Schrift opende ? Men ziet hier , welke gemoedsbeweegingen , welke gewaarwordingen in hunne harten ontvonkt wierden, toen Jefus hun eerst het gewicht van die leer had doen erkennen, die hun, voorheen, vreemd en onverfchillig was. Niet minder blykt ook uit dit alles, dat de Geest Gods, ten allen tyde, het gemoed van hem, die de roeping der Genade aangenomen heeft, met zodaanige leeringen bezig houd en hem daarin oefent, die zyne wysheid voor 's menfehen toeftand byzonder heilzaam en dienftig vind; want de Geest onderzoekt immers alle dingen, ook de diepten der Godheid. Dan, hoofdzaaklyk heeft Jefus gezegd: Hy zal my verklaaren. De kennis van Jelus Christus en van zyne alléén geldende verzoening was de hoofdzaak by het Geloof. Dienvolgens houd ie Geest des Geloofs ook het hart van den boetvaerdigen voornaamlyk , en immer nadruklyker en troostlyker bezig , met deeze al. les te bovengaande kennis van Jefus. En dus eischt Hy van het hart de toeflemming in de geheele orde des hcils ; zo dat de boetvaerdige, met eenen Godlyken ernst, het befluit neemt, van de ongerechtigheid geheel en al af* tetreeden , en voortaan den naam van Jefus Christus aanteroepen. Alsdan verkwikt Hy zy-  Lëf.r van de Genade w. dés H. Geests enz. 65 zynen geest met het getuigenis van het Godlyk kindfchap; want, wy moeten immers (niet 1 Cor.2Vs. eenen Geest der waereld; maar) den geest uit12* god ontvangen , dat wy weeten kunnen,, wat ons van God gegeeven is. Heeft de Gcesc Gods j door eene dusdaanige verlichting , den mensch tot het Geloof en tot verzekering Van zynen Genadeftaat gebragt , zo zal Hy zyn verftand altoos meer oefenen en bezig houden; ten einde hy leere beproeven, welke (ook in byzondere gevallen)Rom ti daar zy, de goede, welbehaaglyke. en de vol- vs. 2.' komene wille Gods. Ja, nog meer. De chris-1 j0h.2Vs ten heeft de zalving van dien, die heilig is, 20 en 27,1 en zo kan hy alles, wat hy als een Christen moet weeten , zeer gemaklyk Weeten; en gelyk hem de zalving allerlei leert, zo is het waar, en hierby moet hy, in ootmoedigheid, blyven; ten einde hy in de kennis van Christus wasfe (*). Alles wat de Heilige Geest in de roeping en verlichting verricht, heeft dit doelwit, dat de mensch in ftaat gefteld worde, om deel aan Jefus té hebben, en in het ryk Gods opgenomen te worden, 't welk is ge- Rom.H rechtigheid, en vrede, en vreugde in den^. 17. Heiligen Geest. En deeze Godlyke vreug. de, deeze zekerheid van onzen Genadeftaat— ö! (*) De ondervinding leert, dat wy in de duidlyke en uitgebreide kennis zeer rasfe vorderingen maaken, wanneer wy ons, onaf gebroken, met eene zaak bezig houden, en goede hulpmiddelen bezitten. Zou, dienvolgens, die gelukzalige mensch, wiens gemoed van den Heiligen Geest bewerkt word, en die thans van de wet des Heeren dag en nacht, met zyn hart, fpreekt, niet wel ras met de kennis des heils vervuld worden V E  66 Zesde Hoofdstuk. ö ! die verandert den toeftand der ziele ge* ïCor.övs.heel onbefchryflyk. Dan is de mensch af**• gewasfchen , gereinigd, geheiligd, rechtvaerdig geworden, door den naam van den Heere Jefus Christus , cn door den Geest onzes Hebr.io Gods. Dan gaat hy tot den ge.nad:Jluel nut vs. 22. een waarachtig hart, in volle verzekering van 't Geloof, befprengt in zyn hart, en los van het kwaade gewéeien. Dan Tpreekt het ge* Jef.27vs. heele hart: God is niet toornig op my. Hy ondervind de zaligheid, die de Heilige Schrift roemt: We[ den menfche. dien de overtreedingen vergeeven zyn, dien de zonde bedekt Pfalm 32 is! Wel den menfche, dien de Heere de misys.i,-. daad niet toerekent, in wiens geest geene yalschheid is. Onbegrypfyk is het, hoe zo veele onder de Christenen deeze gewichtige zaak zo ligtzinnig behandelen, cn de verzekering van de vergiffenis der zonden . wel zelfs voor eene bloote inbeelding houLuc. 15 vs.den. Toen de verlorene Zoon weder tot 18-24. zynen Vader wilde gaan, dagt hy: ik ben niet waardig , dat ik een Zoon myns Vaders, heete ,• flegts om den dienst van eenen daglooner in zyn huis wil ik aanzoek doen ; dit zal hy my niet weigeren ; meer kan hy my niet toeftaan. Doch, toen deeze verlorene Zoon zynen Vader mogt omarmen ; toen dezelve het beste kleed liet brengen, en den ring, en de fchoenen dagt hy toén nog : myn Vader kan my niet meer toeftaan, dan den dienst van eenen daglooner? Hoe groot was toch de verzekering van zyne verzoening met den Vader? Hoe zeer was toch deeze ontaarte Zoon in eenen zo geheel verfchillenden ftaat, in den ftaat van  Leer van dè Genaöew. des H. GeesTs enz. 6*; van eene volmaakte en allergelukkigfte kind fchap , overgegaan ? Was dit inbeelding 1 Of, is het inbeelding, wanneer wy ons op rechtlyk met hem verzoenen, met wien W5 in vyandfchap leefden ? Weet en gevoel! ons hart het niet, of wy hem thans beminnen, en ons over hem verheugen, dan of de verzoening flegts voor het oog der men fchen gelchied zy? Vermids nu dergelyke, indedaad, aanmerklyk geringere veranderingen , voor onze harten zo zeker en zo gewichtig zyn , zou dan niet veel meer de \'olbragte verzoening met God, de door het Geloof aan Jefus verkreegene vergiffenis der Zonden , voor het hart Godlyk zeker en boven alles gewichtig zyn? (*) Of zouden enkel die menfehen, wier Zonden door Jefus vergeeven wierden , dit voorrecht gehad hebhen? Slegts die beroerde? Slegts die Zondaar es, die zo bitterlyk weende? . Slegts die Misdaadiger , die Hem nog aan^ 't kruis geloovig eerde? En wy alle, die even zo gelyk deeze, verlost zyn, wy zouden, in deeze -ten uiterfte gewichtige zaak, onzeker moeten bly ven ? 0 Neen! ook wy zullen van de genadige vergeeving onzer zonden verzekerd zyn. Deeze verzekering noemt men de Rechtvaerdiging. Zo zeidde Jefus : de boetvaerdige Tollenaar ging af gerecht-] vaerdigo in zyn huis. Zo zegt Paulus : Wie geftorven is, die is (naar eene gewoon- ] te,' (*) óLeezer! Gy kunt dus zeer ligtlyk uwen toeftand weeten. Hebt gy in waarheid vergiffenis van uwe zonden verkreegen; zo moet 'er ook eene groote verandering t>y u praats gevonden hebben. E i r Matfh.0 vs. 2. Luc.7 vsi 36-48. LUC. 23 VSrJ 4-2» 43. -uc.18 vs: 4. , lom. 6 vs.  6$ S É S D Ê HffOïD'STÜK. te,by de rechtbank gebruiklyk) GERECrffi vaerdigd van de Zonde. By zulk eenen is dus de begaane Zonde aantemerken , als of ijoh. ivs.zv niet gePleegd ware Dir. heet: Het, bloed -. ' 'van Jefus Christus, Gods Zoon, maakt ons rein van alle Zonde. Dm, beha!ven de bevrediging van het; gevveeten in de rechtvaardiging , brengt de vergiffenis der Zonden ook eene greote en Godlyke verandering in alle begeerten en nei* L.dc.ivs. gingm der ziele te wege. Wanneer een 40-50. mensch twee fchuldenaars heeft, van welke de een hem tienmaal meer fchuld tg is, dan de andere ; docli aan welke , wyl zy beide niet betaalen kunnen , hy hunner beide fchuld fchenkt; zo zal elk een (gelyk de Pharizceuw, aan wien Christus deeze gelykenis voorhield) oordeelen: dat die fchuldenaar, aan wien het meest is gefchonken, ook den fchuldeifcher het meest beminnen zal. Nu fchenkt God aan de boetvaerdige en geloovige zieT de geheele, onuitfpreeklyk groote fchuld van haare zonden. Hy ver¬ geeft haar alles, uit vrye genade, om niet, en om het dierbaar losgeld van Jefus, • ■ Hy verheugt haar met deeze begenadiging even op dien tyd, toen zy de grootheid van haare fchuld en haare ftrafwaardigheid erkende, en over haaren toeftand op het innigfte Jef.61 vs. bedroefd was. Toen fchonk Hy haar fieraad 3- voor af die, en vreugde olie voor treurigheid, en fcïioone kleederen voor eenen bedroefden Openb. 1 Geest. Toen heette het: Jefus, de getrou\s, 5. ,„,£ getuige, de Eerstgeborene van den dooden, de Vorst der Koningen op aarde, heeft u lief gehad, en gewasfehen van uwe zonden met zyn bloed.  Leer van de Genadew. des H. Geests enz. 69 Hoed. Gy gelooft aan Jefus, en dus komt Joh. 5 vs.' gy niet in lt oordeel; maar gy zyt van den2\. dood tot het leven doorgedrongen. Ja! Hy, j0h. 16 vs.: de Vader zelf'.i heeft u lief, wyl gy aan zy-11. nen Zoon gelooft. Zou alsdan het hart niet geheel liefde worden ? Zou deeze oneindige weidaad Gods niet de begenadigde ziel met eene vuurige liefde ontfteeken ? Met eene Hoogl.s liefde, die flerker is dan de dood, vaster dam*. 0, 7. de hel, vuurig, gelyk eene vlamme des Heeren; met eene liefde, die ook veele wateren van tegenfpoed niet kunnen uitblusfchen! Ja! alsdan word de liefde Gods, door den Heiligen.Wom. 5 v£ freest, (die de ziel van de vergiffenis der Zon- sverzekert) in het hart uitgegooten. De begenadigde is nu van alle waare elendc (indien hy wil) voor eeuwig vry. Door Gods oneindige barmhartigheid in Christus, is hy in veiligheid gefield, en heeft nog, bovendien, al ie Zaligheid van zynen verzoenden Vader eeuwiglyk te hoopen. Wat zou hy dus thans nog wevfchen? Alléén dit, dat hy, allezins, zynen God welbeliaaglyk zy; dat hy gezind zy gelyk jefus; dat hy, allezins,, ook in de klei; fte zaaken , den wille Gods doe en oprcchtlyk voor hem handele! De liefde, die door de vergiffenis der Zonden gewrocht is, maakt deezen wensch tot^den éénigen, voortóamften cd oneindigen wensch van de geheele ziel. Wat hiertoe (trekken kan dit js thans vreugde, al zou het ook anders nog zo treurig zyn. Wat hier aan hinderlyk is —< dit is thans ydelheid, en dwaasheid, en elende, en jammer; ja het is een gruwel in de oogen van hem, die God, op alle mogehke E 3 wy.  7° Zesde Hoofdstuk. wyze,- behaaglyk zyn wil; al was het ook anders nog zo aangenaam , en al wierd het van de kinderen der waereld voor onfchatbaar gehouden. Het is immers allen menfehen, die flegts eenig gevoel hebben, bekend, hoe zeer het hart verheugd word, wanneer wy hem, dien wy op de tederfte wyze beminnen , welbehaaglyk kunnen worden. Hoe zorgvuldig maakt ons de liefde, om alles te vermyden , waarvan hy een afkeer heeft, en alles te doen, wat hem aangenaam kan zyn! Hoe vindingryk maakt zy ons, om ook in het allergeringfte iets voor hem te verrichten \ Deeze geweldige neiging zegepraalt over alle zwaarigheden ,zy maakt alle moeite en arbeid ligt, zy verzoet alle bitterheid, zy is onuitfpreeklyk en onbelehryfiyk. Buiten twyfel moet de waare liefde tot den drieëenen God nog veel fterker en werkzaamer zyn, dan de liefde tot éénig fchcpfel, hoegenaamd, ooit kan zyn. Zy moet alle neigingen der ziele geheel inneemen, zy moet dezelven , hoofdzaaklyk, tot dat bepaalen, wat God behaagen kan, zy moet hen alien een nieuw leven geeEph.4 vs. ven. Voorheen wan de mensch vervreemd van ï8. het leven, dat uit God is. Thans komt dit 2 Cor. s leven, door de liefde, in zyne ziel. De lief vs. 13,14.jg ym Christus dringt, hem. Doet hy , naar het oordeel van menfehéh, te veel, zo-doet hy Phil.3 vs. 't Gode. Nu hy ééns van Christus Jefus ge, g.reepcn is, nu vergeet hy, wat agtet is, en jaagt naar het voorgefteken perk der volmaaktjPet. r ys.heid, of hy 't ook grypen mogt. Hyweet, dat *7"JS- hy niet met verganglyk zilver of goud verlost is, maar met het dierbaar bloed van Christus. Als  Leer van de Genadew. des H- Geests enz. 71 A..s iemanO, die dat wi-et (*) leid hy Èy'nen wandel , zo laag hy hier een vreemdeling is, met waare Godvrucht. Hy jaagt naar Hebr. 12 de heiligingzonder welke niemand den Heere™- *4zien zal. Het is hem genoeg , (ach! meer - petr. 4. dan te vee!) dat hy den voorledenen tyd zyns™levens toegebragt heeft naar den hei'denfchen wil : de tyd, die nu nog voor hem op aarde overig is , wil hy niet naar de lusten der menfehen , maar naar den wille Gods leeven. Heiligheid en deugd is thans het geene- waar-2Petr. t Bén hy alle zr-'x-; naarstigheid wend;vs-s' '' want, gelyk hy heeft afgenomen den Heere ColosC 2 Jefus Christus, zo moet hy thans ook in Hem™- 6wandelen, en het zou een ichandelyk zelfbedrog zyn, om te zeggen: dat men in Hem 1 Joh.2vs. hlyft,.en egter niet te willen wandelen, ge6lyk Hy gewandeld heeft. De geboden der Heilige Schrift zyn hem lief, liever dan veele Pfalm 119 duizend Jlukken gouds $11 zilvers; want hy™-7-'wil voortaan niet zich zeiven leeven , maar^™' g* dien, die 'foor hem geftorven cn opgedaan Ü.2C015VS, Deeze nieuwe gezindheden heeft de liefde 15tot God, welke door de vergiffenis der zonden ontvonkt is, in hem verwekt. Dusdanig heeft God dien, die, voorlieen, in zonden Colosf. 2 dood was, met Christus levendig gemaakt ,ys' vermtds ("p Hy hem alle zyne zonden ver geeven heeft, Wyl nu de verzekering van de vergiffenis 'der zonde deeze liefde tot God te wege brengt, en wyl deeze liefde tot God het geheele hart verandert, derwyze , dat men den . (*) Men zie den nadruk van deeze Woorden üv't Crieksch. (|) Zp heet het in het Grieksch. E4  7? Zesde Hoofdstuk. den mensch kan aanmerken , als of hy op nieuw geboren ware; zo noemt men deeze? tweede genadewerking van de vergiffenis der Zonden , de Wedergeboorte , gelyk men de eerfte de Rechtvaerdiging heette. En wyl de Heilige Gtiest de verleende vergiffenis der Zonden aan den geenen , die aan Jefus gelooft , bekragtigt, zo fchryft men Hem, met recht, dit werk der Wedergeboorte toe, en Jefus noemt eenen dusdaanig geheel veranderden Joh. 3 vs. mensch: Zulk eenen, die uit den Geest geboren is. In deezen toeftand is de mensch vatbaar voor de nadere verbintenis met God; want de fchuld der Zonden is in de reclitvaerdiging uitgewischt , en de heerfchappy derzelven in de Wedergeboorte vernietigd, en dezelve word hoe langs hoe kragtloozer, wyl de ziel geheel en al door den Heiligen Geest geregeerd word, die alle haare gedagten regelt en heiligt! 'Er blyft dus niets meer oveT rig, wat den mensch van God zou kunnen Tit. 2vs. fcheideq. £>e Geest Gods zet eene ziel, die het zo verre gebragt heeft, immer meer aan ter verlochening van het Godloo.s wezen en de 2 Cor. 6 waereldfche lusten. Welke gemeenfchap toch «,if-'8, ]ieeft het licht met de duisternis? Hoe flemi Christus met Belial overeen ? Welk eene gelykT heid heeft de tempel Gods met de afgoden ? Daarom gaat uit van hun , en fcheid u af, fpreekt de Heere, en roert niets onreins aan, zo wil ik u aanneemen, en uw Vader zyn, en gy zult myne zponen en dogteren zyn, fpreekt Joh. 14vs.de almachtige Heer. Wie my lief heeft, zegt 23« Jefus, die zal myn woord houden; en myn Vader zal hem lief hebben; en wy zullen tot hem Joh. 17 y5. komen, en wooning by hem maaken. Ik bid 2.026. ■ . VOO?.  Leer van de Genadew. Dr.s H. Geests enz. 73 voor alle, die aan my gelooven zullen; op dat zy alle één zyn, gelyk Gy, Vader, in my, en ik. in U; dat ook zy in ons één zyn. Ik heb hen gegeeven de heerlykheid , dis gy my gegeeven hebt; opdat zy één zyn, gelyk wy één zyn. Ik in hen, en gy in my ; opdat de waereld bekenpe, dat gy my gezonden hebt, en hen lief hebt, gelyk gy my lief hebt. Met recht zegt Petrus: Ons zyn de dierbaarste en allergrootste 2Petr, 1 heloftenisfen gegeeven; deeze naamlyk: datwyvs-A. der Godlyke natuur deelachtig zullen worden, fs het, dat wy vlieden de verganglyke lust der waereld. De Heilige Geest verëerjigt dus den mensch, dien zyne Zonde vergeeven is, en wiens geheele denkwyze veranderd wierd , met zynen God. Dit heet; Hy verwyderd, door zyne geftadige bewerking, het gemoed van zulk een mensch, hoe langs hoe meer, van alle zondige denkbeelden en begeerten, en maakt hem tot eenen waaren vrecmdling . in de zondige waereld,. gelyk Abraham uit zyns Vaders huis moest uitgaan. Daarentegen bewerkt Hy, dat het gemoed immer naauwer met God verëenigd worde; dat de Ziel altoos erniliger en vrolyker aan God denken , en met eene oneindige hartlyke verzuchting naar hem verlangen kan. Daartoe behooren dan alle die denkbeelden en gewaarwordingen , door welke eene dusdaanige ziel, van het natuurlyk verderf, van de voorheen begaane Zondes, en van de daarvan overig bly vende aanvallen cn zwakheden , meer en meer afkeeriger word; zo dat zy haaren Heiland, in eene, Hem toegewyde, éénzaamheid, nog altoos het hartlykst berouw over dit alles betuigt; Hem een verflagen hart opoffert; het' E 5 voor-  74 Zesde Hoofdstuk. voorneerner,, om allen vJyt tot de Godzalig beid te befteeaen , en vleesch en bloed ?o kru,sfigen, by zich zeiven, onder hartlyke EP'K de" Gödlyken byftand, aitöoi itcker en fterker bevestigt (»); zich over de genade van Jefus altoos hartgrondiger verheugt; elke gelegenheid, uit liefde tot Hem, tets ten haaren eigenen beste, bf ten nutte van anderen, te doen of te lyden , met eene blymoedige gewilligheid , omhelst, en dus Jeert , zich in het altoos nadere vooruitziet van eene zalige eeuwigheid -te verblyden. 1C0r.fi Uie op die wyze, dm Heere aanhangt, nïfi Êph eé,N Gf SJ w" Zoo woont Christus ■ door t geloof in het kart, en Hy veriiert dit Joh. I5 vs. "ft met zvne deugden. Hy is de wynfiok, i'8. daar» (*) Voor hem, welke zondigt, is dit geene verontfchuldigmg. Hy weet Gods oogmerken niet Htf word, oerhalven, naar zyn zondig oogmerk en naar zyne ongehoorzaamheid veroordeeld. h F ,  2z Zesde Hoofdstuk:. daarentegen bykans niets dan enkele Godiyks Pfalm 73 fchikking mogt plaats vinden. Wie dit wenscht., vs.23, 24.jje volbrenge de gelofte, die Asfaph deed: lk blyve Jleeds by u! Dan zal de Heere hem by zyne rechte hand houden, naar zynen raai leiden , en eindlyk met eere aanneemen! Vermids nu de Godlyke toelaating zo wel, als zyne fchikking, in de regeering der waereld, welke Jefus Christus op zich genomen heeft, altoos het beste doet, zo ftaat elk mensch op dien post, op welken hy, op de minst moeijelyke wyze, kan zalig worden, en tevens voor anderen nuttig kan zyn. Hand. 17 Hy word op dien tyd, op die plaats, van ys. 26-28. die ouderen , en die omftandigheden geboren; zo als dit alles voor hem het beste en nuttigfte is. Hy komt in zodaanige omftandigheden , en heeft zodaanige lotgevallen en afwisfelingen in zyn leven , als de eeuwige wysheid voor hem als de nuttigfte erkende. Pfalm 139 Zelfs alle zyne dagen zyn in Gods boek ge- vs. 16. fchreeven ; en wat in ons geheele leven ongelukkig is hier van zyn wy zeiven de oorzaak! Wat God toeliet, en fchikte , . dat was goed voor ons ■ onverbeter- lyk goed, indien wy 'er flegts een heilzaam gebruik van hadden weeten te maaken ! Schynen ons Gods wegen duister, vreemd en onaangenaam te zyn; zo is dit immers zeer Jef. 55 vs. natuurlyk! Zo veel de hemel hooger is dan 8,9. de aarde, zo zyn immers zyne wegen hooger dan onze wegen , en zyne gedagten hooger dan onze gedagten. En welk leven was wel vreemdfehynender en verborgener voor den mensch, dan het leven van Jefus? Hand. 8 Maar, in zyne nederigheid is zyn oordeel ver*s. 33. »e"  Lëer van de GenadW. des H. Geests enz. 83 heven. Hy heeft bet allerheerlykfte werk ten uitvoer gebragt, en is eeuwiglyk met , prys en eere gekroond. Nu moeten, zeker,I de zynen door veele droefenis/en in hetj-yV Gods gaan. Wie zyn kruis niet op \ichl neemt, die kan zyn Jonger niet zyn. Want,2 zonder kruis en lyden , fterft de zondige lust niet in ons; het hart word, zonder droefenis, niet genoeg van de waereld afgetrokken ; het vertrouwen op God word niet fterk en onverwinlyk genoeg, de naarftigheid in de heiliging en de werkzaamheid tot al het goede word niet yverig genoeg; de menschlievenheid word niet teder genoeg, en het verlangen naar de eeuwigheid en het gebed word niet vuurig, aanhoudend en behendig genoeg, indien wy niet gelouterd wor-l den in den oven der elende. God kastyd ons1' tot ons nut; opdat wy zyne heiliging verkrygen. y De kastyding nu dunkt ons, als zy tegenwoordig is, geene vreugde , maar treurigheid te zyn: maar, daarna zal zy geeven eene vreedzaame vrucht der gerechtigheid den geenen , die daardoor geoefend zyn. Dus behoort het lyden mede tot onze opvoeding voor de eeuwigheid. Het is eene bittere artfeny, het éénig geneesmiddel voor onze zondige natuur. De tegenfpoeden zyn ge. lyk die herfstftormen, door welke de* boom tot op zyne diepfte wortelen gefchud en bewogen word, ten einde hy de fappen des aardryks inzuigen, en zyne fchoone vruchten des te ryklyker voortbrengen kunne. Haare voordeden zyn oneindig grooter , dan de fmarten, die zy veroorzaaken. terdraa- ïand. 14 S. 22. .UC.i4.VS; 7. :f. 48 v«: lebr. 12 ;.o, ioj  84 Zesde Hoofdstuk!. 2 Tim. 2 gen wy met Jefus (*), zo zullen wy ook met vs. 12. jfjem heerfchen, erumet Hem, ten dage zy- ner heerlykheid, vreugde en blydfchap hebRom.8vs.ben. Dan zal het blyken: dat het lyden van l8- deezen tyd niet waardig was (gerekend te worden) tegen de heerlykheid, die aan ons zal geopenbaard worden. De christen zoeke derhal'venv en tragte met allen ernst, in zyn ampt en ftaat dat te zyn, wat hy, naar het Godlyk oogmerk, i Tim. 4 moet zyn. De godzaligheid is hem tot alle vs. 8. dingen nut ; en zy heeft de beloftenis van dit en van het toekomende leven. (*) Het Lyden, 't welk wy ons zeiven wit eigenzinnigheid, ongeregelde driften, luiheid, of uit welke redenen het ook zyn mogen, berokkenen, kan hiertoe niet? gerekend worden. ZEVENDE HOOFDSTUK. De Leer van den dood en den toekomenden staat na dit leven. Ja! van het toekomende leven! Want het tegenwoordige leven is ilegts een ftaat van opvoeding en oefening. De natuur der ziele is voor deeze verganglyke waereld veel te edel, en te groot. Zy is veel te aanzienlyke gast , ter inwooning in zulk een bouwvallig lichaam. Zy heeft vermogens, om oneindig veel meer te weeten, en gewaar te worden, en te doen, dan door de zwak-  Leer van den dood en den toek.sta at enz. 8; zwakke werktuigen der zinnen mogelyk is. (/*' Deeze haare vermogens neemen toe, hoe mee' zy geoefend en gebruikt worden. Het ver ftand word vlugger, ryper en klaarer, hoi meer men hetzelve in het fcherpzinnig na denken oefent. De gewaarwordingen en nei gingen worden fterker, werkzaamer en ede Ier, hoe meer zy, zelfs by de allergrootft< zwaangheden , ter vervulling van onze plich ten, aangewend worden. Daarentegen nee> men de kragten van het lichaam af, hoe meei men dezelven gebruikt. Ja zelfs! hoe meei zy gevoed_ worden , en dus kan de levenskragf van de ziel, welke door het geheele lichaam verfpreid is , niet altoos in hetzelve werken. Alsdan trekt de ziel deeze haare kragt altoos meer in zich zelve terug, hoe onbekwaamer het lichaam, van tyd tot tyd, voor haar word, om van hetzelve te kunnen gebruik maaken. Eindlyk worden zelfs de inwendige, edelfte en noodigfle werktuigen van gevoel en bewecging van het lichaam , onbruikbaar. Alsdan onttrekt de ziel zich geheel en al van hetzelve. Dan word het ftof weder tot aarde, gelyk het geweest is; en de Geest keert weder (naar het geene , waar toe hy oorfpronglyk beftemd was) tot God, die hem gegeeven heeft ; en die hem nu , of in genade aanneemt, of hem verwerpt, naarmaa- te (*) By de geringe kennis, die de mensch van zyne eigene ziel heeft, en by de zo zeer verwaarloosde oplettenheid op dezelve, is het ligt mogelyk, dat veele Ieezers dit niet kunnen bevatten. Doch alle menfehen zullen dit egter ondervinden, F 3 1 * Pred. 12 vs. 7.  86 Zevende Hoofdstuk. te hy zich tot Hem genaderd, of zich van Hem verwyderd , en zich onvatbaar voor zyne genade gemaakt had. Deeze verande• ring noemen wy den dood. De mensch fterft, wanneer de ziel aan het lichaam, 't welk thans voor haar onbruikbaar geworden is, haare werkzaamheid, waardoor ze, tot hiertoe, in hetzelve gewerkt had, onttrekt; en dus dit lichaam , van dat öogenblik af aan , (vermids nu alle inwendige beweeging ophoud) tot verderf en' verrotting overgaat. Rom. s xs. Deeze dood is door de zonde in de waereld l2' gekomen , en hy is tot alle menfehen doorgedrongen , wyl zy alle gezondigd hebben. De geheele vcrëeniging van de ziel met het ligchaam is gebrekkig; derhal ven blyft'er, zelfs na de bekeering* by den mensch de neiging over tot het geen, 't welk het vlcesch behaagt. God fcheid dus, naar zyne goedheid, de verëeniging tusfehen ziel en lichaam, die door de zonde in wanorde was gebragt. Kom. 7 vs. Hy verlosten bevryd de ziel, die zo gaer24- ne wenschtc, om een volmaakt geestlyk en hemelsch leven te leiden , van het liefhaam deezes doods, en van alle zonde, en dus ook van allen kwaad. Op dusdaanige wyze verliest ze niets; zy verandert flegts van flandplaats. Zy eindigt het tydlyk leven haars lichaams , waardoor haar geestlyk leven zo zeer beperkt en verhinderd wierd , om dit haar eigenaartig geestlyk leven, in volmaaktheid te beginnen en eeuwigduurend voorttezetten. ' Zy eindigt haaren ftaat van opvoeding en voorbereiding. En hiermede heeft nu alle moeite, arbeid , verdriet , verlegenheid , fmart  Leer van den dood en den toek.staat enz. 87 fmart en lyden een einde en dit alles voor eeuwig! Want — uit alle deeze droefenis fen. komt zy nu, zuiver en heerlyk, gelyk het goud uit het vuur, ten voorfchyn. Het verfchriklyfce van den dood is, om Jefus wille , door de. vergiffenis der zonde, weggenomen; en dus ziet de ziel den dood niet. Zy verliest wel de lichaamlyke waereld; maar cigenlyk had zy in 't geheel geen genot daarvan ; flegts door middel van het lichaam genoot zy iets, 't welk haar, wyl ze toenmaals nog geen beter goed Tiende, toefcheen , gelukzaligheid te zyn. Voor het overige was zy met zich zei ven onbekend, ook wierd zy in het gebruik maaken van haare vermogens te zeer bepaald. Nu komt zy in vryheid. Nu komt zy tot het eigen genot van eene gelukzaligheid , van eene onverganglyke en dien volgens, waart gelukzaligheid. De zonde was haar , om Jefus wille, reeds vóór den dood vergeeven. Hief van had zy getragt, zich, door herhaalde oefeningen der boete en des geióofs, en door het gebruik der genademiddelen , dos te fterker te verzekeren , hoe meer het Qögenblik van haaren ingang in de eeuwigheid aannaderde. Zy vertrouwde onbezweeken op de eeuwige verlosfing van Jefus, en wierd in dat geloovig verlangen naar haaren Heiland, gelyk Simeon, in vrede, van den: arbeid, door God haar, in dit leven, opge ' legd, ontflagen. Zy heeft nu van God niets te vreezen, maar, om Jefus wille, alles te hoopen ! Zy heeft dus ook in het ryk der geesten van niemand iets te vreczen ; en F 4 ver- -UC. 2 VS. 9.  88 Zevende Hoofdstuk, 1 | i \ Openb. 14 I vs. 13: / Pfalm 17 1 vs, rj. 1 \ ï c l X c ] ( ^ 2 J ? t ] \ t 1 \ v ft z ii rermids zy zich tot hemelfche gezindheen heeft laaten heiligen, zo word zy van e zalige geesten met eene onuitfpreeklyke 'reugde ja, met eene geheel en al on- dtfpreeklyke , op aarde geheel onbekende reugde, ontvangen. (*) Zy is alsdan in hec iaradys? in eenen toeftand, waarin zy van aaren arbeid rust , wyl haare werken haar \avolgen. Zy is naar het beeld van God ont~ vaakt, en bevind zich in de nadere tegenwoordigheid van Jefus, alwaar zy, naai et doargeftaane lyden, vertroost, en met e zaligheden van haaren tegenwoordigen elukftaat, altoos meer en meer, bekend gelaakt en verkwikt word. Geheel anders is de dood der zulken, die e orde der genade niet hebben aangenomen, lunne neigingen zyn, hoe langs hoe meer, van xod afgekeerd; de liefde tot de zonde en de ■erharding van het hart nam toe, en, terwyl de ziel nu tot God zal gaan zo is, e , helaas J op den allerverften afftand van -Tem verwyderd. Daarom heeft 'er geen opecht verlangen naar God en geen 'vertrouwen ot Hem by haar plaats. Gelyk de Godlooze igtzinnjg en ongevoelig omtrent de waarheden (*) Verftandige leezers zullen hier gemaklyk eene ergelyking van ons leven vóór onze geboorte. met het 3genwoordige leven kunnen maaken. Hoe ongelooflyk rord tpeh, door de lichaamlyke geboorte, de toeftand an een kind veranderd! En met welke vreugdeblyken rord het in de waereld ontvangen. Is niet een zalige ood, met nog grooter recht, als eene geboorte aantelen? Ja! eene geboorte tot het eigenlyk allerheerlykst :ven! En , ó! hoe zal de ziel, die in deeze nieuwe ■aergld geboren word, ontvangen wordgn!  Leer van den dood enden toek. staat enz. 89 den zyns heüs, geduurende zyn leven was, zo is hy ook ligtzinnjg of ongevoelig in zyn fterven, — tot dat de angften des doods naderen. Alsdan wanhoopt zyne ziel, en gaat, met onuitfpreeklyke angften, in de eeuwigheid over. Dit noemt Jefus: fterven in zyne zonden. Ja, dit is eigenlyk de dood. De lig. phaamlyke is het alléén niet. Neen! dit is eigenlyk de dood der ziele. Wierd zy ook, gelyk het lichaam, verfloord, zo was het geen dood voor haar. Maar, haar geheel en al rampzalige toeftand is een dood, in de allerverfchriklykfte betekenis van dit woord. Zy was reeds dood in zonden. Doch, dit achtte zy niet, vermids zy nog in het tydlyk leven veele goedheid van God genoot, en door de beuzelingen van aardfche gelukzaligheid, die zy tot haar deel gekozen had, ver-! blind en betoverd was. Maar nu vervalt het: genot van de Godlyke goedheid plotfeling. De begocheling der ydelheid verdwynt voor eeuwig, en de heftig opwellende begeerte naar de vermaak lykneden der zonde verzelt haar voor eeuwig. Alsdan kan het geweeten haare werkzaamheid in den hoogften trap uitoefenen; en op dusdaanige wyze gevoelt de Ziel recht, wat het heet, in zonden dood en buiten de gemeenfchap van God te zyn. Daarenboven ziet zy in God niets, dan den eeuwigen afkeer van zyne heiligheid van al het kwaade, en zy kan in God niets anders zien, wyl zy niet aan Jefus geloofde. Ja, Zy gevoelt het verfchriklyk verwagten van het \ oordeel, en van den- vuuryver, die de tegen-1 partyen zal verteeren. Deeze allerrampzaligF 5 fte foh. 8 YSi '■1'. lebr. r« s. 27.  oo Zevende Hoofdstuk. ! " 1 t j tst 2 j Luc. ióvs.' 23- Joh. 16 vs4. Joh. 14 vs. 29. Dan. 12 vs, 4- i le toeftand word nog door den omgang met die die boosaartigc, vervloekte en alleronjelukkigfte geesten vergroot, die alle aan de mdeugd overgegeeven zyn, en in hunnen •ampzaligen ftaat zich zeiven en anderen, net eene woedende raazerny , pynigen. Dit loemt Jefus: in de helle en in de kwaal te zyn. Na den dood verwagten de afgefcheidene delen het algemeen begin der eeuwigheid, wanneer zy alle, die nog op aarde leeven , of vervolgens zullen leeven, in eene volzalige of rampzalige plaats, by elkandercn zullen komen. Of, met één woord, zy verwagten den jongden dag. Wat, tot dien tyd toe, nog zal gebeuren, s voor ons , in eenen duisteren voordragt wan eene propheetie verzegeld. Deeze voorlegging is ons met dat oogmerk verkondigd, :en einde wy, op dien tyd, wanneer de gebeurtenisfen, die ons zo fchaduwachtig bekend gemaakt wierden, werklyk plaats grypen, zullen gelooven. (*) De tyd zelf moet de voorfpelling ontzegelen. De gebeurtenisfen zeiven moeten de propheetie verklaaren. Alle onze nafpooringen zyn, zonder dit hulpmiddel, tevergeefs. Daarom zullen 'er niet EERDER DAN 1N DE LAATSTE TYDEN, (wan- rieer 'er reeds veele gewichtige zaaken, ter verklaaring van de Godfpraaken der Heilige Schrift, voorgevallen zyn) veele over de duistere woorden der Schriftuur komen, en groot ver- (*) Dus zyn voorzeggingen' bewyzen van eene waarheid voor de nakomelingfchap, gelyk de wonderwerken jewyzen zyri van eene waarheid voor die menfehen, pelke op dien tyd leeven.  Leer van dendood en den toek.staat enz.q r verftand daarin vinden. De duidlykfte van alle deeze voorfpellingen heeft Jefus zelf gedaan: naamlyk, de vervolging van zyne Jon- 1 geren; de verftooring van Jerufalem; de eerfte uitbreiding van liet Evangelie; de algemeene Volksverhuizing; oorlogen, pest, duure tyden en aardbeevingen; de algemeene bekendmaaking van het Evangelie in de geheele waereld, ten einde de volheid der Heidenen, benevens de Jooden, tot de zigtbaare Kerk van God vergaderd worde; en dan het einde deezer waereld. Eene ] nadere hepaaling van den tyd, en de zaaken, die de Vader zyne macht voorbehouden heeft, behoorde zelfs niet ééns zyne Jongeren te weeten. Voor ons is het genoeg om te vvceten: dat ,èr veele zullen gereinigd, gelouterd en be 1 proefd worden; dat de godloozen zullen voort- : vaaren , om een godloos wezen te voeren, en de " waarheid niet achten', doch dat de verftandigen haar zullen achten; dat, voor het overige de dag des Heeren (gelyk ook onze fterfdag) ons verborgen is; ten einde wy mógen 'zyn: gelyk de knegtên, die op hunnen Heere wagten. ' Op dien laatften dag zullen de hemellichaa men in hunne ftrekking tegen eikanderen , en in hunne lóopbaanen plotfeüng opgehouden en in verwarring gebragt worden. Hieruit volgt reeds, uit kragt van derzelver natuur, dat'de zon, maan en Herren de betrekking en werking, die zy, tot dus verre, met cn op onze aarde hebben gehad, geheel en al moeten veranderen, en hun fchynfel verliezen; de gantfche lucht moet enkel vuur worden; de zee en de watergolven moeten kooken en brui >. fchen, en de'aards en files wat daarop is, ver-' bfan- -UC2l"VS^ 0-27. •land. ivs. Jan. i2vs; o. Luc. 12 VS. 16. Luc. 21 VS. '5. ! Petr. 3 rs. io.,  gz Zevende Hoofdstuk. i Cor. 15 vs. 51-52. Joh. 5 vs. 88-29. 1 Cor. 15 vs. 42-49. 2 Cor. 5 vj, IC. 1 Thesf. 4 vs. 17. Matth. 25 vs. 31. Jef. 53 vs. 3- branden. Ten zei ven tyde zullen alle menfehen, die alsdan leeven, in één oogenblik, veranderd worden. Hunne lichaamen zullen, onverganglyk en onflerflyk, ter genieting van eeuwige vreugde of eeuwige pyn, ontvangbaar gemaakt worden. Doch, alle lichaamen, die van Adam af tot op dien gedachten dag toe, tot ftof geworden zyn, zal Jefus opwekken en weder ten leven roepen. De lichaamen der vroomen in kragt en heerlykheid en klaarheid, hemelsch enfehoon, en gelykvormig aan zyn verklaard lichaam. (*) Üok de ligchaamen der godloozen zullen weder moeten verfchynen , ter opftanding des oordeels. En dus zal alles voor den rechterfioel van Christus, van den Koning, die alsdan zigtbaar zal verfchynen , geopenbaard worden. De wolken van de onder ons vliedende en verbrandende aarde, zullen ons opneemen , en wy zullen, in de lucht, den Heere te gemoet, weggerukt worden. Dan zal Jefus, als mensch, in zodaanige pracht en heerlykheid verfchynen, waar tegen alles, wat anders pracht en hoogheid was, verdwynen en enkel niets zal zyn. Hy was de allerveragtfte en onwaardfle wy hebben Hem voor niets geacht. Men heeft Hem veroordeeld , befpot, mishandeld , gekruist en gedood, Veele grooten der aarde hebben ge- (*) Wy zien jaarlyks de opftanding der natuur en de verandering der rupfen. Wy weeten , dat God géén ftofdeeltjc laat verlooren gaan, maar alles weder tot zekere nuttige oogmerken beftemt en daarvan weet gebruik te maaken. Wy hebben aan de opftanding van Jefus een duidlyk bewys van de onze. — Waarom word het dan nog van veelen voorongelooflyk geoordeeld, dat God de dooden opwekt? Hand. 26 vs. 8.  Leer van den doodenden tof.ïc.sta at enz. 03 geweigerd, om Hem, in zyn kruis, na te volgen, en niet gewild, dat deeze over hen zonde heerfchen, en alle godloozen hebben Hem verworpen maar, alle vroomen hebben Hem lief gehad, offchoon zy He?n niet zagen, en hebben op Hem gehoopt. Nu moeten alle cogenllem zien; ook die der zullïen, welke Hem gefloken hebben. Alle zondaars moeten voor Hem te fchande worden. Alle zyne geloovigen moeten zich over Hem verheugen. Voorzeker weet elke ziel reeds, by haar vertrek uit deeze Waereld, waar haar toekomftig verblyf zal zyn. Wie niet gelooft, die is aerede geoordeeld, en wie gelooft, die word niet geoordeeld. Maar, het is eene eer, die Jefus , voor al zyn lyden, en voor alle zyne uitgeflaane verachting toekomt, om het algemeene oordeel, voor het oog van alle engelen en menfehen en duivelen, te houden; zich alsdan in onuitfpreeklyke heerlykheid te vertoonen; de boozen van de vroomen (eene zaak, die anders niemand konde doen) te fcheiden ; de eerften aan zyne linker- en de laatften aan zyne rechterhand te Hellen; alsdan tot de godloozen te zeggen: Gaat weg van my, gy vervloekten , in het eeuwige vuur, dat bereid is den duivel en zynen engelen. £n tot de rechtvaerdigen: Komt, gy gezegende van mynen Vader, beërft het ryk, dat u bereid is van 't begin der Waereld! Oogenbliklyk hierop zul? len dan ook de verdoemden aan dat vuur overgeleverd worden , 't welk niet uitgebluscht word, die worm zal hen knaagen , die niet fterft. Zy zullen, geheel van God verftooten, met hun kwaad geweeten alléén zyn, en verder niets bezitten, dan dit kwaad geweeten! Zy zul- Luc.19 14. 1 Petr. t vs. 8. Openb. s vs. 7. Joh. 3 vs. 18. Matth. zg vs. 31-46. Mare. 9 vs. 44.  Loc. 23 vs. 41. Luc 16 vs. 26. 1 Joh. 3' vs, i, 2. Matth. 13 vs. 43. Oper.b. 7 vs. 16,17. 2 Petr. 3 vs. 13. Joh. 14 vs. 2. Openb. 21 vs. 7. Jef. 62 vs. 5» 94 Zevende Hoofdstuk. zullen in dien afgrond geworpen worden, alwaar de duivelen zullen geftraft worden. Daar.zeil ieder een ontvangen, wat zyne daaden waard zyn. leder een zal inzien, dat hy, by zyne boosheid, niet zalig konde zyn, al ware het ook, dat God hem wilde zalig maaken. Dit is die groote kloove, die tusfehen de zaligen en rampzaligen bevestigd is. Dit is de hel, die van eeuwigheid tot eeuwigheid zal branden. Zy is des te verfchrik.'yker, hoe meer de godlooze, in dit leven, met haar den fpot heeft gedreeven. Maar de rechtvaerdige zullen met Jefus in zyne vreugde ingaan. Zy zullen Hem gelyk worden, want zy zullen Hem zien, gelyk Hy is. Zy zullen blinken gelyk de Zon, in huns Vaders ryk. Hun zal niet meer hongeren noch dor ft en; ook zal op hun niet vallen de Zon, noch eenige hette. Zy zullen voor den ftoel van God treeden; dit heet, zy zullen hun burgerrecht en inwooning in alle hemelen hebben. Want, in den nieuwen hemel en in de nieuwe aarde, die wy, naar Jefus beloftenis, verwagten, zyn veele wooningen. Alle droefenisfen der aarde zullen vergeeten zyn, of liever, zy zullen in vreugde en lofzangen verwisfeld worden. De Zaligen zullen alles beërven. Ge~ lyk een bruidegom zich verheugt over zyne bruid, zo zal de Heere zich over hen verheugen. Alle hunne verftandtyke vermogens zullen, door de kennis van de groote Godlyke werken, en door de vreugde , en door de liefde , en door de aanbiddenswaardige regeering van den Heiligen Geest, voortreilyker en edeler worden. Hunne neigingen zuilen altoos heiliger en Gode gelykvormiger worden; en aan  Leer van dendood en den toek.staat ENz.95 aan hun zal alsdan altoos meerdere gelegenheid gegeeven worden, om goed te doen, en liefde tot God en den naasten, op eene verhevene en hemelfche wyze, te oefenen. Dusdaanig zal God zich met hun geftadig nader verêenigen. Zyne wysheid en almacht en oneindige liefde zal voor hun eene onuitputbaare bron van nieuwe zaligheid en vreugde zyn en dus zullen zy met God tot in alle eeuwigheid leeven, en tot in alle eeuwigheid zich verheugen. Wat verder nog in de eeuwigheid zal gebeuren, is ons niet duidlyk geopenbaard.— Het geopenbaarde is genoegzaam voor hem, die zyne ziel bemint en dezelve van het verderf wil redden! Het is genoegzaam voor hem , die Jefus bemint en zyn eigendom wil zyn! Einde van het eerste deel.