EM. SWEDENBURG, GODGELEERD SAMENSTEL.   EM. SWEDENBURG, GODGELEERD SAMENSTEL. o f KORT UITTREK ZE L, uit 's mans schriften, bevattende zyne godgeleerde gevoelens van god, de wereld, hemel, hel, wereld der geesten, en het toekomend leven. UIT HET HOOGDUITSCH, voorüf gaat eene VERHANDELING, BEHELZENDE EENIGE BTZONDERUEDEN NOPENS SWfiDENBURG, EN DESZELFS A.'iNtMNGEREN. door YSBRAND van HAMELS VEL D. Te AMSTERDAM, By WESSING en van de,r HE IJ. M D C C X C   VE11H ANDÉLÏNÖ BEHELZENDE EENIGE BYZONDERHÉDEN NOPENS Sf EDENBURG, EN DESZELFS AANHANGERËNj DOOR. DEN VERTAALEïL E) aar ik thans gelegenheid heb, oni te volbrengen j het geen ik in myri Voorbericht voor de Briefswyze Verhandeling , betreffende het leven van Em. Swedenburg voorwaardelyk beloofde j té weten , eene Nederlandfche vertaaling tebezorgen van het in dat Voorbericht aangekondigde Uittrekzel uit alle de godgeleerde Schriften van dezen zeldzamen man * bevattende zyn geheel Samen/Iel van Godgeleerdheid , heb ik nodig geoordeeld * voor deze Vertaaling eene korte Ver-» * han^  11 VERHANDELING indeling te plaatzen, i„ weIke iJf «"wr* nog eenige byzondere AanmerWilgen, nopens dezen GW W en «opens dit zy„ -.Samentel, en dan nog eenige merkwaardigheden nopens zyne Changeren, en derzeiver tegenwoor*W*.«Aftand, byzonder in J**, en ingeland, zal mededeelen. Be meesten myner Lezeren zullen £> tVEDENB txRGs naam meer kennen uit zyne laatfle levens-iaaren en uit zyne laatile Schriften, dan wel van de zyde zynerGeleerdheid,en voorigenLevensloop. — De Verhandeling over zyn Ie- ven doormyverraalduitgegeventoteen voorlooper van dit tegenwoordige werkjen zalhem eehterook van dezen kant nader hebben bekend gemaakt. — Jk kan er hier nog het volgende byvoegen.— De Bergraad en Ridder Sandel, in eene Redenvoering, ter gedachtenis van Hf S/ED£NBÜRG' *™ de Koning. Jyke Zmedfche Akademie der Weten, fchappen te Stokholm voorgelezen , Ie- vert  vaü den Vertaalër. fff iëft ons nog de volgende Berichten (*> De eigenlyke naam van onzen man vm SwEDBURGj hebbende hy den naam Van Swedenbürg eerst aangenomen in het Jaar ff ïfi toen hy tot den AdeU Hand verheven werd , Hy werd geboren te Stokholm den 29 January 1688. Hy Was de tweede zoon van D. JAspaH. Swedburg, Bisfchop van Scara; hy hadt van jongs af goede gelegenheid j om met alles, wat men geleerdheid en wetenfchappeii noemt, bekend te worgden. In zyne' jeugd las hy geerrt de Latyrifche Dichters, en maakte, zelfs iri de Latynfche Dichtkunde eenige Proeven , die goedkeuring vonden. Te Upfat eenige jaarèn geftudeerd, en den roem Van een man Van yver en vernuft ver* worven hebbende» begaf hy zich buiteri H lands naar Duitschland $ Frankryk en HoU - (*) Ik geef hier het Uittrekzel uit deze Redenvcering, 't welk de Heer Claudiüs in deö Wandsbecker Bode, I: en Hj Deel geplaatst heeft* Bladz. 162. en volg. * 2  iv VERHANDELING Holland, om te zien, of zich daar ook aanbaden. De mdeeling der GeIee" den ,n Godgeleerden, VVysgeeren ,enz., Raakte he,n niet, naardien hy geloof, de dat alle Wetenfchappen ^ ™e'r , ' " ee" mensch v°°' alle Weenfehappen gefchitt ware. ^_ fthen was zyne ge]icfde w bmtenen behalen de GodgeieerdW <*Wy3geerte, de Natuurkunde, Chv p"rDldeWifmdigeWetó^-P was hy beiend geworden by den vermaarden Comn,e,cie.Raad P,LKEM enKomngK,REt.majaatte t'mi r ten grooten en MeJiamms by alle zyne ondernemingen verzeilen, en geftadigby hem Wy. ven zou. Hoe weinig 0f hoeveel SwI denburo in de tósfcsaa of Werk tmgkunde vermogt, bJykc onder ande" 'en mt eene kleine proeve, met welke hy  van den VERTAALER. v hy in 't Jaar 1718. tot de Belegering van Frederikshal 2 Galeien, 5 groote Vaartuigen en eene Sloep , anderhalve Zweedfche mylen, van Strömftad naa lldaJual, met rollen over Berg en Dal voerde. Hy werd vermaard door zyne Schriften , in welken hy zich eenen man betoonde, die niet tot napraaten gefchapen was, maar die zelf dacht, en in elk vak, daar hy zich in vertoonde, te huis was. Jn het Jaar 1724. werd hem een Hoogleeraars-Ampt in de hoogere Wiskunde te Upfal aangeboden, waar voor hy echter bedankte ; in het zelfde Jaar verkoos hem de Koninglyke geleerde Maatfchappy te Upfal tot medelid , en in 1734 die van Petersburg tot haafen Correspondent. — Zodanig iemand was S we den burg, tot dat hy in 't Jaar 1740 zich aan alle tydelyke Wetenfchappen en roem onttrok en in het Jaar 1745. Geesten begon te zien. — Doch dit zy genoeg tot aanvulling van het geen in de Briefswyze * q Ver-  Vi VERHANDELING Verhandeling oyer Swedenburgs ke? ven enz, gemeld wordt, alwaar men het overige tot aan zynen dood , den 28. Maart 1772. in zyn 85,ls Jaar, volgends dien Brieffchryver, doch gelyk Clavmus heeft, den 24 September 1771. vinden kan — Wanneer men 's mans Samentel van Godgeleerdheid, welk wy hier vertaald le-_ Veren , zoo als het uit zyne Schriften getrokken en opgemaakt is, aandachtig; gadeflaat, zal men duidJyk ontwaaren, dat het, midden onder veele blyken van dweqpery, een denkend en Wysgeerig brein ontdekt,dewyl alles, in zoo veele duisterheden, en niettegemlaande en^ kele fhydigheden , echter over het al-, gemeen, één geheel uitmaakt. — By elk Hoofdjluk van dit Samenjlel is in het oorfpronglyk Hoogduitsch een Gezicht gevoegd, het welk Swedensurg za{ gehad hebben, en het welk naauwe betrekking heeft, tot dat leerftuk , het het. welk in, zoodanig Hoofdjluk wordt voor-  van den VERTAALER. yii voorgedragen, ten blyke, indien men het wil aannemen, dat men in den Hemel zoodanig Lee-rftuk juist zoo gelooft , als Swedenburg het daar heeft voorgefteld. — Ik heb deeze Gezichten in de Vertaaling achter wege gelaten , alzoo zy nutteloos den prys van dit werkjen bezwaaren zouden voor den Lezer; ik zal 'er hier éèn of twee tot een voorbeeld geven , opdat de Lezer uit deze proeve oordeele, dewyl zy toch allen op dezelfde leest gefchoeid zyn. — Dus vinden wy achter het XXVII. Hoofdjluk, waar in Swedenburg de Leere der Protestantfche Kerk van de Toerekening tegenfpreekt, het volgend GEZICHT. . Op zekeren dag, als ik in de GeestenWereld eene Zeekust befchouwde, zag ik eene prachtige Haven vol groote en kleine Schepen en Vaartuigen, met allerhande waaren beladen , welken van jonge meisjens en knechtjens, die op de * 4 ban-  Vin VERHANDELING banken dezer Vaartuigen zaten, aan elk, die wilde, werden uitgedeeld, met deze woorden: Wy verwachten het oogen- m, waarin m onze fchoom Schildpadden zullen Zjeni dk uit de ^ ^ w» Ik zag wezenlyk ook groote en Weme Schildpadden, welken haarejongen op den rug droegen , en naar de omhggende Eilanden omzagen. De Moerfchilpaddpn hadden twee hoofden, een groot zeer glinfterend en met hetzelfde fchild omgeven , waar mede haar yf bedekt was. Het andere hoofd was klem, en aan het gewoone Sohilpadshoofd gelyk, dit konden zy verre voorfret i,gchaam uittrekken, en Haken het fomtydsin het groote hoofd, welk als dan zynen glans verloor. Jk befchouwde het groote hoofd, als het glinfterde, en zag, dat het een menfehen-aano-ep hadt, met de h m ^nechtjens op de banken fprak, hen de handen lekte, van hen geitreeld werd, m ailerleië kostbaare dingen van hen kretg  van den VERTAALER. ix kreeg, als: zyden Hukken tot kleederen , welriekend hout tot tafelen en huisraad, purper en fqharlaaken tot fieraad. Ik deed onderzoek naar de betekenis dezer voorwerpen , en welke overeenflemming zy hadden met den hemel en de aarde. Eene hemelfche Hem antwoordde my: 5? gy weet reeds wat de „ Haven en de Schepen betekenen, maar de betekenis der Schildpadden,„ en der Jeugd, die op de banken zit, „ is u onbekend. De Schildpadden be- tekenen die genen onder de Geeste-„ lyken, welken het geloof van de liefde „ en de goede werken fcheiden, Het „ kleine hoofd betekent hunne Leer-. „ Hellingen, betreffende den Heere» 5, die , gelyk zy zeggen, in den door „ het geloof gezuiverden en gehei„ ligden mensch geen kwaad meer „ ziet. Zy trekken, gelyk gy gezien „ hebt, dit hoofd voor het ligchaam j, uit, Heken en verbergen het in het * 5 >? grooce  f VERHANDELING „ groote hoofd, wanneer zy mee Iee. „ ken fpreken. Maar met dat groote *> froofd, dat een menfehen aangezicht „ heeft, prediken zy, overëenkomftig „ het woord, liefde, weldaadigheid, n goede werken, waarneming der tien * geboden en boete. Maar dan verbef » gen zy het kleine hoofd, welk hunne „ inwendige en eigene meening aan„ duidt. Zy fchynen hunnen toehoo„ rers met wysheid en fchoonheid toe„ gerust te zyn , waarom gy de Jeugd * hen k°stbaare dingen zagt uitdeden. ir. Na den dood fpreekt elk, zoo als hy „ denkt, en nadien de gedachten dezer r> geleerden dwaasheid is , zoo babbe„ Ien zy onzin in de Geesten-wereld, „ worden als zotten uit de gezelfchap„ pen verjaagd, en eindeiyk in den put „ des afgronds geworpen, waar zy en„ kei ligehaamlyk, en als Minuien „ worden. Hun heïsch gezelfchap is- naast dat der Machiavellisten, en zy n noemen eikanderen broeders".. Kon  van den VER TA AL ER, xt Kort daar op werden zy , nog in myn byzyn uit de gezelfchappen der Geesten-wereld verjaagd, en byeen verzameld, om naar beneden geworpen te worden, Vervolgends zag ik een Schip met zeven uitgefpannen zeilen in de lucht zweeven, alle. de Matroozen en Bootsgezellen waren met purper gekleed en hunne mutzen met lauriertakken verfierd. Allen fchreeuwden zy 5 „ Nu zyn wy in den Hemel. wy zyn de Leeraars in purper en lauërkrans„ fen , en de geleerdften onder de „ Maatfchappyën van Europa", Dit alles zou, gelyk ik verftond, den praal en hoogmoed dezer onbezonnen lieden uitdrukken, welken ik te voren in de gedaante van Schildpadden gezien had, Ik wilde met hen fpreken van den invloed des Heeren, welke liefde en wysheid is, als ook van de weldaadigheid, zonder welke geen geestelyk en heiligend geloof plaats kan vinden , maar zy luisterden niet ééns naar my. Na^ der-  xn VERHANDELING derhand zag ik hen by het hemelsch licht, hetwelk het binnenfte opheldert, en het vertoont, zoo als het is, toen fcheenen zy niet meer in een fchip door de wolken te vliegen, noch in purper gekleed of met laurieren bekroond te zyn. Zy waren in eene zandige woestyn, hunne kleederen hingen verfcheurd om hen, en om hunne heupen was een vischnet geflagen 't welk hunne naaktheid zien liet. }n dezen toeftand werden zy naar beneden geworpen," % * * Men ziet uit den Inhoud van dit gezicht , niet alleen , dat juist deze Hemellingen van dezelfde gevoelens zyn , als de Heer swedenburg geern heeft, maar ook dat zy geheel geene vrienden zyn van de geestelyken, noch genegen voor de Protestanten, die zy echter ongelyk aandoen , wanneer zy hen  van den VERTAALER. xm hen te last leggen, dat zy het geloof van de liefde affcheiden. Dit doen de Protestanten niet , en deze befchuldiging rust enkel op een verkeerd ver-' ftaan van hunne leerfhikken, doch waaruit dan ook tevens blykt > hoe weinig ftaat men op zulke gezichten maaken kan —- Hetzelfde blykt ook uit het volgende gezicht , welk volgt op het XVII. Hoofdjluk, en waarin de leere der Christen-Kerk nopens de Drieëenheid insgelyks in een geheel verkeerd licht door de gewaande bewooners der Geesten - wereld geplaatst wordt. GEZICHT. Op zekeren dag in den Geest in den hemel verrukt, zag ik een prachtig paleis , op welks achtergrond een Tempel was. Midden in den Tempel ftond eene gouden tafel, op welke het woord was, dat, van twee Engelen bewaakt werd.  m VERHANDELING werd. Rondsom Honden drie regels' floelen. Die des eerHen regels waren mee purperroode i die des tweeden met blaauwe, die des derden met witte zyde bekleed. Boven aan het gewelf over de tafel hing een ryk tapyt met kostbaare fleenen beHikt, waarin alle kleuren van den regenboog flikkerden, Om en by de tafel was een kabinet, dat van eenen Engel bewaakt werd, waarin ik eene menigte prachtige kleederen met veele orde zag uitgebreid. Kort daarna zag ik verfcheiden geestelyken in hun plegtgewaad op de Hoelen zitten , welk eene door de Heeren belegde Kerkvergadering verbeeldde, en vernam tevens eene Hemelfche Hemme $ welke zeide: Beraad/laagt over den Heere en over den H. Geest! Zy begeerden ;verlicht te worden, en terftond kwam een licht uit den Hemel op hun hoofd neder , welk eerst het bovenhoofd \ vervolgends de flaapen, en ten laatflen het gantfche aangezicht verlichtte. Zy begon*  van den VERTAALER, w gonden over den Heere te fpreken. De eerfte vraag was: of hy de menfchelyke gedaante in den fchoot der maagd Maria hadt aangenomen. De Engel, die nevens de tafel des IVoords Hond, las verfcheiden plaatzen uit Lukas , Mattiieus, Jesaïa, de Psalmen, Jeremia* Zacharia, en Hosea voor, in gevolge van welken befloten werd , dat "er geen Zoon van God, of een van eeuwigheid geboren God zyn kon: dat het Godlyk Wezen , welk eenvouwig en ondeelbaar is, niet gefcheiden kan worden , en dat alles wat van het zelve komt, altyd het geheel moet zyn, en niet afzonderlyk de menschheid kan aannemen. Een der genen, welken op de {loeien van den derden regel zaten, las de plaats der Geloöfsbelydenis van Athanasius voor, alwaar gezegd wordt,' dat in Christus God en Mensch één zyn, zoo als ligchaam en ziel maar één' mensch uitmaaken. Eenige Katholyken, die in een' hoek van den Tempel verborgen  xv i VER H AND EL ING gen waren , riepen : God de Vader* J-ehova, was niet mensch geworden, en de menschheid van den Zoon was niet godlyk. Doch zy werden door het voorlezen van verfcheiden plaatzen uit Jüsaïa en Joa'NNEs wederlegd» Eindelyk werdt met hart en mond eenparig befloten, dat de menschheid des Heeren gódlyk is, dat men hem om zyne voorfpraak by den Vader bidden moet, dewyl de God jehova , de Heer van eeuwigheid, 040 de aarde gekomen, en zich aan de menfchen door zyne menschheid zigtbaar en toeganglyk gemaakt had , zoo ais hy zulks in de eerfte tyden, door middel van eene En* gelen-gedaante, gedaan had. Nu begon de beraadflaging over den Heiligen Geest, met de onderscheiding der drie perfonen , welker eerfte God de Vader in 't midden zittende, met zynen Zoon ter rechtehand , èn de Heilige Geest van beiden uitgaande, om de wereld te verlichten, verbeeld werd. Toen deed  van den VERTA ALER. xvn deed zich eene hemeldom hooren, welke deze verdeeling voor dwaas ver* klaarde, en zeide : dac God de Alwetende en Almagtige zelf leert, en geen Middelperfoon behoeft , dewyl hy inalle dingen één is. Maar wat is dan, vraagden de Katholyken uit den hoek , de heilige Geest, van welken paulus en de Euangelisten zoo dikwyls fpreken , en door wien onze Opperhoofden voorgeven geregeerd te worden ? Wie mag zyne werking lochenen? Eén der genen, die op de ftoelen van den tweeden rang zaten, keerde zich naar hen om, en zeide: De Heilige Geest is geen Godlyk perfoon, noch God op zich zeiven , maar het geen van God uitgaat, of de God* lyke werking. De Engelen, die by de tafel des Woords Honden , gaven aan deze verklaaring hunne toeitemming, en voegden 'er by: dat in het Oude Testament niet gezegd wordt , dat de Profeeten ooit door den Heiligen Geest gefproo* * ken  xvin VERHANDELING ken hebben, maar door Jehova. Maar in het Nieuwe Teftament moet men, wanneer 'er van den Heiligen Geest gefproken wordt, het geen van God uitgaat , of de leerende, levendmaakende, en wederbaarende Godheid verftaan. Nu raadpleegden de leden der Vergadering over het uitgaan van den Heiligen Geest, om te weten, of hy van het Godlyke, dat men Vader noemt, of van het Godlyk-menschlyke, dat men Zoon noemt, uitgaat? Op ééns blonk het hemels licht midden onder hen, en befliste , dat het Godlyk-heilige, het geen door den Heiligen Geest verftaan wordt, van het Godlyke des Heeren door zyne verheerlykte menschheid uitgaat, gelyk elke handeling des menfchen , van de ziel door het ligchaam verricht wordt. De Engel naast de tafel bevestigde deze beflisfing door verfcheiden plaatzen uit Jesaïa , Joannes , Lukas en Mattheus. Eindelyk vatte hy ze famen in het volgend befluit, de God-  van üën vertaalër. m Godlyke waarheid in zich behelzende;' In God onzen Heere Jesus Christus is de Godlyke Brieeenheid; dat is de Godlykê opper'ëorzaak van alles, genaamt dé Vader, het Godlyk -menschlyke, genaamd de Zoon* en het Godlyk- uitgaande, genaamd dó Heilige Geest;. Dienvolgends is 'er maat een éénig God, die de Kerk regeert. Na dat deze prachtige Kerkvergadering geëindigd was , ftohden de raadplegenden op , en de Engel , die het kabinet of den fchat bewaakte, gaf aari elk een kostelyk kleed van goud eri zyde geborduurd, met deze woorden i Ontvangt het bruilof ^s-kleed ! Hier op werden zy met groote eere in den nieuwen Hemel der Chriftenen ingevoerd, met" welken de Kerk des Heeren op aarde $ of het nieuw Jerufalem verëenigd zal Worden» # * * Uit deze beide proeven zal dë Lezer: ifly, hoop ik, genoeg billyken, dat ik 2 hm  xx VERHANDELING hem met de overigen, die allen van het zelfde alloi zyn, niet overladen heb —■ lk wil hem in de plaats van dezelven eenige berichten mededeelen , nopens de aanhangeren van Swedenburg , waar toe ik in ftaat ben gefield door een Hoogduitsch Stukje, waar van de titel is : Nachricht von der fo genannten neuen Kirche oder dem neuen Jerufalem der anhdnger Em. Swedenborgs, und von ihren Godtesdienstlichen Ferfammlungen in England. Dem Herm Superintendent, Doctor Rosenmuller , in Eeipzig zugeiè'gnet. Weimar 1789. door C. W. Schneider, gelyk uit de ondertekening van de opdragt blykt. Swedenburg vond reeds by zyn leven hier en elders aanhangeren , welken hem voor eenen grooten Profeet en Geestenziener hielden,en in zyne zeldzaame Schriften hun vermaak, troost en heil zochten. Zelfs een Luthersch Codgeleerde , die een' aanzienJyken post bekleedde, Freü. Christ. Oetin- glr,  van den VERTAALER. xxr ger, té Murrhard in het Wurtembergfche, was met Swedenburgs dweepachtige gevoelens zoo ingenomen, dat hy deszelfs boek : Aardfche en Hemelfche Wysgeerte, in het Hoogduitsch vertaalde , en met de zeldzaamfte Aanmerkingen in Druk gaf, —■ Alle foorten van Dvveepers, Chiliasten, Theofofen, Adepten, voornaamlyk in de Noordelyke Landen, in Duitschland, Holland en Engeland, voegden zich by Swedenburg , en geloofden, eene roeping te hebben , om de nieuwe Kerk , of het nieuw Jerufalem , mede re helpen oprechten. Dit kwaad nam na Swedenburgs dood nog meer toe, nadien niet alleen verfcheiden geheime gezelfehappen, Rozenkreuzers, Geestenzieners en anderen met zyne Aanhangeren in nader verbindtenis kwamen, maar ook de Swedenburgidanen zich met de vrienden en verdeedigers van het dierlyk Magnetismus en Somnambulism'is in Duitschland en Frankryk llooten. In Zweeden- had' 3 zich»  5Kii VERHANDELING zich , ten dezen tyde, een byzonder geheim gezelfchap , onder den naam van Exëgetiesch en Philanthrophch Gezebfchap verbonden, welk de lecringen van Swedenburg , met de voorgewende grondregelen der Magnetifeurs verëeni, gen , en door dezejyejci de verfchyn-Zelen van het dierlyk Magnetisnms en Sommmbulistnus. wilde verklaaren en be^ vestigen. Dit Gezelfchap deed in Sep-. tember 1787. op 2^ blad in 8V0. eenen Brief in 't Fransch drukken, welke aan het Gezelfchap der in Straatsburg verbonden vrienden gericht was , en behalven eene byzondere verklaaring van het dier-, lyk Magnetismus en Somnanéidismus nog het één en ander van de Godsdien-, ftige gevoelens van dit Gezelfchap be-. vatte. — Aan het einde van dezen Brief maakten deze Heerennog bekend, dat zy voornemens waren, eene volle-, dige en naauwkeurige Uitgave der Leer-, heken van de Godlyke Openbaring voor de mm%, Ker\ (of om diiidlyker te fpre-. ken  van den VERTAALER. xxrn ken; van de Schriften van Em. Swedenburg) te bezorgen , zoo wel i) ten aanzien der Latynfche oorfpronglyken, die reeds in Engeland en Holland gedrukt waren , als ook ten aanzien der nog ongedrukte Handfchriften ■> (die meer dan 100. deelen bedragen zullen) ook zouden 2) de Overzettingen van deze Schriften in het Fransch en Zweeiïsch, en 3) een nieuwe druk der Latynfche Overzetting van den Bybel van Sebast. Schmidius verfchynen, met verbeteringen volgends den Hebr. en Griekfchen Grondtext, door Em. Swedenburg. Als een Aanhangzel zyn by deze Brieven gevoegd : Excerpta ex operibus Emanuelis Swedenborgii in explicationem Magnetismi & Somnambulismi atque Theori(2 hominis ac morborum. Deze Brief werdt terftond niet alleen in gantsch Duitschland, maar ook in Frankryk, Holland en Engeland verfpreid. Men zond hem in verfcheiden Boekwinkels en aan geachte Duitfclie Geleer** 4 den.  Xxiv VERHANDELING dm. De Heer Hofraad Wikland, aan wien het Gezelfchap een Exemplaar van dezen Brief gezonden hadt, plaat. fte denzelven in de Teutfche Merkttr, No.vemb.er 1787. bladz. 153. volgg. Ten Zelfden tyde ontving ook de Heer R osenmuller , te Igtpzig, een Exem, plaar van dien gedrukten Brief, benevens nog eenen naderen Brief van het Exegetisch en Philanthropisch Gezelfchap „ gedagtekend den 8. September 1787. met verzoek , om den gedrukten Brief te toetzen , en het Gezelfchap zyne gedachten daar omtrent mede te deelen. — Dit gaf dezen waardigen Godgeleerden aanleiding tot het volgende Gefchrift ; ■Brieven over de Ferfchynzêlen van he% Dierlyk Magnetismus en Somnambuü.s,mus,Leipzig 1788, 11.bladz. in 8V0, Dit Gefchrift vervat 1. den bovenge-melden Brief van het Exegetisch en Phi-  van den VERTAALER. xxv Philanthropisch Gezelfchap te Stokholm, enz. en 2. i?ne/ Rosenmuller aan dit Gezelfchap. In dezen Brief wederlege de Heer Rosenmuller , op eene zoo gematigde als fchrandere wyze de Hellingen in den Brief van het Gezelfchap van Stokholm vervat , en maakt onder anderen deze Aanmerkingen, dat in alle Eeuwen van het Christendom, Dweepers, zich eene verwachting van een ryk van Christus op aarde, niet volgends de belofte van den Bybel, maar volgends hunne hersfenfehimmen gemaakt hebben. Van deze foort was ook het Philadelphisch Genootfchap, het welk tegen het einde der vorige Eeuw |n Engeland ontftond. De hoofdpernen van hetzelve waren: zekere vrouw, met naame Jeanne Leadk ; een Geneesheer Joan Pordage en Thomas Bromley. De Stichteres van dit Gezelfchap Jeanne Leade maakte een' tyd lang, door haare Gezïgten, Voorzeggingen, Beloften en Leeringen grooten opgang. **' 5 Zf  xx-vi VERHANDELING Zy en haare vrienden fpraken van het ryk van Christus , dat zich nu haast openbaaren zou, van eene te verwachten wonderbaare uitftorting van den Heiligen Geest, vanWondergaven,van nieuwe Openbaringen , en van allerhande merkwaardige gebeurenisfen, welken ten gevolge zouden hebben, dat alle twisten in het Christendom een einde nemen, en eene eenige algemeene Kerk ontdaan zou, en dit Philadelfhisch genootfchap in Engeland vermoedt de Heer Rosenmuller , dat misfchien wel in dat van Stokholm vernieuwd zy, ten minden 'er eene groote betrekking op hebbe, te meer dewyl Swedenburg meer dan ééns in Engeland geweest is , en in dat land, volgends zyne eigene bekentenis , veele vrienden gevonden had , die zyne gevoelens goedkeurden , als ook om dat het gezelfchap van Stokholm de Metaphyjifche werken van Pordage zeer aanpryst. • • In de voorreden van den Heer Ro-  van den VEPvTALER, xxvii senmuller voor dit gefchrift, worden nog de volgende omftandigheden van het gemelde genootfchap te Stokholm en andere foortgelyke Genootfchappen van Swedenburgianen opgemerkt. Het oogmerk dezer genootfchappen is geen ander , dan de zeldzame Hellingen van Swedenburg meer en meer te verbreiden. Het getal der leden is onbepaald, en in November 178Ö waren zy omtrent vyftig flerk, Zy zyn gewoone leden, die jaarlyks vier Ryksdaalers betaaien; Eereleden en bezoekende leden , verders intekenaars , die op de Vlerken van Swedenburg hebben ingetekend. Het gezelfchap verkiest jaarlyks zynen prefident, en om het vierendeels jaars een' viceprefident, ook heeft het een' fchatmeester en fecretaris. Deze Heeren beleggen de byzondere byeenkomften : de algemeene vergadering is eiken woensdag namiddag, en het groote feest van het genootfchap wordt gevierd den 1 No-. yern-  xxvm VERHANDELING vember. De gelden van het genootfchap zyn in de Bank te Stokholm gelegd. Van de Boekverzameling van 300 Deelen heeft het een Lees-bibliotheek gemaakt. Het onderhoudt Briefwisfeling met alle foortgelyke genootfchappen in Europa, Amerika en waar het zyn mag. Hier merkt de Heer Sghneider te recht aan, indien het alles richtig was, wat de Swedenhtrgianen voorwenden van hunnen omgang met de geesten, konden deze genootfchappen veel brievenporten befpaaren en hadden geene briefwisfeling nodig. -— Men zegt, dat zich lieden van uitnemende gaven van geest en hart, en zelfs Vorften onder hen bevinden. Verfcheiden Zweedfche Geleerden hebben hunne grondftellingen beflreden , doch zyn door hen even min als de Heer Rosenmuller beantwoord. Het is de gewoonte niet van Dweepers, om hetgeen tegen hen gefchreeven wordt te onderzoeken , veel min te wederleggen. Denk-  van den VERTAALER. xxix Penklyk gaat het Zweedsch genootfchap voort, om in ftilte meer leden aan te werven, en die onder het juk der dweepery te brengen. Ernfriger en fiouter zyn de ondernemingen van een dergelyk gezelfchap van Swedenburgianen in Engeland, van welken ik uit het gemelde werkjen van den Heer Sciineider den lezer nog eenig bericht heb mede te deelen. Reeds op het einde van het jaar 1783 werdt in Londen een Swedenburgs-Theofih phisch Genootfchap opgericht , dat jaarlyksch zynen prefident verkiest, eenen fchatmeefter en fecretarisfen heeft. De leden befhan in twee klasfen: intckenaars en eigenaars. De eerften betaalen 1, en de laatften 5 guines jaarlyks. In de tweede klasfe komt niemand , die niet in de eerfte geweest is. Dit genootfchap heeft zyne eigene Drukkery, in welke behalven andere daartoe behoorende fchriften , denkelyk de Engelfche Vrertaaling van Swedenburg's wer-  xxx VERHANDELING werken gedrukt wordt. Onder de ffêi öootfchappen , welke in de gewaande nieuwe openbaringen van Swedenburg hunnen troost zoeken , heeft dit genootfchap te Londen de ftoutfte flappen gedaan, en het, naar hunne verbeelding , het verfle gebragt. Want by dit genootfchap is de nieuwe kerk, of het nieuw Jerafatem van Swedenburg", gelyk het voorwendt, wezenlyk te vinden. Ten bewys hier van dient, dat in deszelfs drukkery reeds zedert drie jaaren een Journal Novi- Jerufalêmiete, of een Dagboek van het nieuw JeruJalem is uitgekomen, voor welks Schryver zich onder de Opdragt (*) zeker Chirurgyn B. ChasTanïbr heeft uitgegeven. Doch hier van is nog een ander zekerer bewys, te weteni De (*) Dit Journal is niet alleen aan de Sweden^urgianen, maar ook aan de Frymetzelaaren opgedragen, en de Heer Rosenmuller gist, of niet wel fommige Loges dezer laatften,metdege. nootichappen der eerften in verbindtenis flaan.  van den VERT AALER. Xxsi De Liturgie der Nieuwe Kerk. Hiervan had de Heer Schneider de Franfche uitgave, uit het Engelsch oorfpronglyke vertaald, onder dezen titel: Liturgie ou Formulaire de Prieres pour la Nouvelle Eglife défignée dans V Apocalypfe par la Nouvelle Jcrufalem. — Traduite de V Anglois. — Et celui qui ètoit ajfis fur le Trone, dit: voici je vais faire toutes Chofes Nouvelles. Apoc. XXL 5. —- a Londres: De ïImprïemerie ds R. Hindmarsh, Imprimeur de S. A. R. le Prince de Galles, N'. 32. Clerkenwell Clofe: Et fe trouve chez J. Denis, New Bridge -Jlreet Blackfriais 1788 35. Bladen in gr. 12. Uit dit kleine Boekjen is derhalven klaar te zien, dat de verwachte Nieuwe Kerk der aanhangeren van Swedenburg wezenlyk beflaat, en dat eene gemeente derzelve te Londen haare Godsdienftige vergaderingen houdt. Boven het  xxxn VERHANDELING het portaal van den Nieuwen Tempel, welken deze gemeente te Londen in het kwartier van Great - Eafl - Cheap, dicht by het Monument, tot haaren Godsdienst geopend heeft , ftaat een opfchrift, welk de uitgever der Liturge, op de keerzyde van het Titel- blad heeft laten afdrukken; het luidt dus: II ejl maintenant permis. (*~) Thans is het geoorloofd. Voor deze Liturgie is van derzelver Uitgever, een Bericht aan den Lezer van 14 Bladzyden geplaatst, waarvan het hoofd-oogmerk fchynt te wezen, om het onderfcheid der Nieuwe Kerk en derzelver leere, van de voorgaande of Ghrjs- (*) De Uitgever voegt 'er ter verklaring deze aanmerking by: Voyez le Traité de la vraie Religion Chréiienne d'Emanuel Swedenburg , n. 508. Cette Infcription Jignifie, que maintenant il ejt permis d'entrer intelleStuellement dans les myjtéres dg la Foü Duister.  van den VERTAALER. xxxm Christelyke kerk voortedragen. Nadien dit bericht een merkwaardig ftuk tot de gefchiedcnis der nieuwe Swedenburg] che kerk is, heb ik, in navolging van den Heer Schneider, hetzelve achter deze voorbereidende verhandeling onder By* lage A geplaatst. Na dit volgt, op 14 Bladzyden, een Kalender, welke de Pfalmen en Bybelplaatzen aanwyst, die op zekere byzondere Feestdagen , op eiken dag der maand, en het gantfche jaar door, gelezen moeten worden. Hier zyn de (lakken uit den Profeet Daniël en ui£ de Openbaring , in vergelyking van de overige ftukken uit den Bybel, gelyk jnen ligt gisfen kan, verre de meefcen. Vervolgends wordt de orde van den Godsdienst in de nieuwe kerk voorgefchreven, en alle de daar by te gebruiken gebeden en Bybelplaatzen van Bladz. 1-38 opgegeven. De Godsdienst begint met eene Lofverheffing des Heeren wegens zyne twee* ##* fa  xxxiv VERHANDELING de toekomst,welke de Prediker voorleest, terwylde gantfche gemeente ftaat. Deze Doxologie is een famenftelling van de volgende Bybelplaatzen: Dan. II. 43. 44. VII. 13. 14. Openb. I. 4. 6. 7. 8. 11. 12. XXII. 13. 'XXI. 1. 2. 3. 5. 9. 10. XXII. 16. 17. 20. Jez. XLIX. 26. XLIV. 6. XXV. 9. XL. 3. 5. 10. 11. IX. 6. Jer. XXIII. 5. 6. XXXIII. 15. 16. Jes. LIV. 5. Zach. XIV. 9. in dezelfde orde zoo als zy hier Haan. Vervolgends wendt zich de Prediker naar de gemeente, en vermaant haar, tot het afleggen eener ootmoedige belydenis van zonden, voor het aangezigt van den almagtigen God, haaren kemel* [dien Vader, Jesus Christus. De gantfche gemeente knielt neder, en de Prediker leest de belydenis der zonden voor , welke in de Bylagen onder B. volgt. De gemeente antwoordt daar op, gelyk in 't gemeen by het einde van elk gebed: Amen! De Prediker bidt het Onze Vader, terwyl de gemeente blyfe knie-  van den VERTAALER. xxxv knielen, gelyk die altyd by dat gebed gefchiedc, waarna 'er een Pfalm of een Lied gezongen wordt. Dan valt de gemeente weder op de knieën, en de Prediker zegt haar een gebed voor j om eenen zegen ovér het Godlyk woord. Dit gebed begint dus: \f O algoede, barmhartigfte Heer, die *„ gy uit Godlyke liefde jegens het gantïi fche menschlyke geflacht ons de ge^, nadë bewezen hebt, dat uw heilig woord zoo wel tot onderwys en ii troost der menfehen op aarde , als 4, ïot geluk en verhooging der Engelen in den j, Hemel gefchreven is geworden, wy y bidden u , dat gy onzen geest wilt j, verlichten , op dat wy daar in dé geestlyke en hemelfche dingen vari uw eeuwig koningryk ontdekker! j, mogen enz." Dan volgt het lezen der Pfalmen naaide orde des Calenders, hetwelk de Prediker verricht: en op het einde van élken Pfalm i gelyk ook telkens na het *** i vo'ö^'  xxxvi VERHANDELING voorlezen van het Godlyk woord , moet de gemeente deze Doxologie herhaalen, te weten: De Prediker. Jesus Christus zy eere en heerlykheid in alle eeuwigheid. Het Volk. Want hy is Jehova der Heirfchaaren, en in Hem alleen woont alle de volheid der Godheid ligchaamlyk. Vervolgends moet de Prediker de Artikelen N0. 2 en 3 uit het Boek van Emanuel Swedenburg: De waare Christelyke Godsdienst, voorlezen. Deze plaats bevat het geloof van den Nieuwen Hemelen de Nieuwe Kerk, naar het denkbeeld van Swedenburg, zoo wel in zyn algemeene als byzondere vorm. Na het einde van deze voorlezing moet de Prediker eene Dankzegging voor alle ligchaamlyke en geestelyke weldaaden van God , byzonder voor de verlosfing der Engelen en menfchen, voorlezen, waarby de Gemeente ftaat: In 't flot  VAN DEN VERTAALER. xxxvn jflot van die dankgebed ftaat: „ Het is „ onze begeerte, uwen naam te pry„ zen, omdat gy dat wonderbare werk „ volbragt hebt, welk zedert onlangs „ in de geestelyke wereld heeft plaats „ gehad, waardoor Balei verftoord, en „ de geesten des draaks (*) afgeweerd „ zyn geworden, welken den invloed „ der Godlyke goedheid en Godlyke „ waarheid, die uit uwe Godlyke mensch„ heid, by uwe nederdaling tot de men„ fchen op aarde, voortvloeien, hin„ derden en verkeerden. Wy pryzen „ u, dat gy alle dingen in den hemel „ weder in orde gebragt hebt, en dat het „ u behaagd heeft, in het oogenblik der „ verwoesting van de voorgaande verwoestte „ Kerk, naar uwe barmhartigheid, den „ grond eener Nieuwe Kerk te leggen, „ die (*) Gelyk Babel by de Swedenburgianen de Christelyke, of gelyk zy fpreken, de voorgaande Kerk is , en de draak de leere dezer Kerk, zoo zyn de Leerüars dezer Kerk by deze Heeren ie geesten des draaks. Niet liefderyk! * * * o  xxxviii VERHANDELING ,, die u, o Heere Jesus ! in uwe Godj, lyke menschheid, alleen als den Schep,, per van alle eeuwigheid, als den Ver„ losfer in den tyd , en als den Weder„ baarer in alle eeuwigheid belyden en „ aanbidden zal. Amen! Na deze dankzegging volgt een gebed voor den welvaart der Nieuwe Kerk, terwyl de gantfche Gemeente knielt. De Lezer vindt dit gebed Bylage C. Vervolgends gefchiedt het lezen uit het Oude Testament volgends den Calender, by het einde van hetwelk de Gemeente de bovengemelde Doxologie herhaalt , waarop 'er een gebed voor den Ko* ning en de Koninglyke Familie knielend gedaan wordt. Nadien men ligt kan denken , dat het de wensch en hoop der leden van de zoogenaamde Nieuwe Kerk zyn zal, om ook Koningen onder zich te hebben, zoo zullen de Lezers dezen wensch'ook in dit gebed , Bylage D. v inden. Ook gefchiedt 'er, als het iVn lement vergaderd is, nog een byzondet  van den VERTAALER. xxxix bed knielende, in hetwelk de Heere wordt aangeroepen, dat hy alle deszelfs, raadpleegingen tot bevordering zyner eere en ten hesten zyner Nieuwe Kerk wil laten gedyën. Hierop wordt weder een Pfalm of een Lofzang gezongen , waarna het tweede lezen uit het Nieuwe Testament, en by het Hot daarvan de bovengemelde Doxologie herhaald, en ook het Onze Vader andermaal knielende gebeden wordt. De Prediker leest der Gemeente de tien geboden voor , volgends de verdeeling van Swedenburg, volgends welken de woorden: gy zult u geen beeld noch eenige gelykenis maaken enz. tot het eerfte gebod gebragt zyn. By elk gebod zegt de Gemeente: „ Heer, ontferm u onzer „ en neig onze herten tot het vervullen „ van dit gebod!" Na het voorlezen van het tiende gebod zegt de Gemeente: „ Heere ontferm u onzer, en druk alle „ deze geboden in onze harten in, wy %> bidden u daar om!" Hierop leest de *** 4 ?re-.  XL VERHANDELING Prediker nog een korc opflel voor, daü de Hoofdinhoud der wet is liefde jegens God en den naasten , in welks flot gezegd wordt: ,, Hier mede zyn twee re>, gelen , ten dienst der Nieuwe Kerk „ naauw verbonden, te weeten: I. Dat » geen mensch het kwaade, als zonde, van „ zichzelven vermyden, en het goede, „ dat van God als goed kan aangezien „ worden, van zich zeiven doen kan; „ maar gelyk ieder het kwaad, als zon„ de, mydt, zoo doet hy het goed niet „ van zich zeiven, maar door den Hee„ re. II. Dat men het kwaad, als zonr, de, om zyn zelfs wil, vlieden en „ daar tegen ftryden moet, en dat, „ wanneer men hetzelve uit eenigen „ anderen beweeggrond , dan omdat „ het zonde is , mydt, men het niet y, mydt, maar niets meer doet dan ak „ leen, dat men verhindert , dat het „ voor de wereld zichtbaar wordt." Op deze voorlezing volgt een gebed *vêor de Bisfchppen, en voer ie overige gees* te  van den VERTAALER. xlï telykheid der voorgaande Kerk, welk inagelyks knielende gedaan worde. Dit, wegens zyncn inhoud, merkwaardig gebed volgt onder Bylage E. Onmidlyk ha dit gebed wordt de belydenis des geloof s van de Nieuwe Kerk, van den Prediker en van de gemeente te famen opgezegd, hetwelk ftaande gefchiedt. De Lezer zal deze geloofsbelydenis onder Bylage F. vinden. Na deze geloofsbelydenis wordt een gebed gedaan voor alle menfehen, byzonder voor de genen, welken zich aan de voorbidding der Gemeente hebben aanbevolen. In dit gebed wordt onder anderen gezegd. „ Wy bidden u byzonder voor „ den welvaart uwer Nieuwe Kerke, allerwegen, waar dezelve op de op„ pervlakte der aarde zichtbaar is, dat zy door den Heiligen Geest, welke van uwe Godlyke Menschheid uitgaat, alzoo „ geleid en geregeerd worde, dat alle de genen , die de Hemelf.he leere ), van het Nieuw Jerufalem aannemen *** 5 en  xlïi VERHANDELING „ en belyden, dezelve eenpaarig in zui„ verheid van hunne harten, en heiiig„ heid van hun leven behouden." enz. De Prediker leest, na dit gebed, volgends zyne eigene keuze , eenige uittrekzels uit de Schriften van Em. Swedenburg, waar op nog een kort gebed, en van de gantfche gemeente het Onze Vader knielend gefproken, en ook de geheele Godsdienst met den zegenwensen beflooten wordt: ,, De genade „ van onzen Heere Jesus Chistus „ zy met ulieden allen; Amen ? Openb. „ XXII. ai." Hier heeft men, dus eindigt de Heer Schneiders , een korte fchetze der Liturgie van de zoogenoemde Nieuwe Kerk der aanhangeren van Swedenburg. Men zal daar uit, als ook uit de Bylagen A--F het voornaamfle van hunne leergevoelens kunnen zien. Het is klaar, dat zy in de leere van God, den Vader, Zoon, en Heiligen Geest hetSabellianistnus, naby komen, en zich van den Per- foon  van den VERTA ALER. xlhï foon van Jesus Christus het zeldzaamile deekbeeld maaken; hem eene Godlyke menschheid toefchryven , die voorden tyd geweest,en eene menschheid, die hy in den tyd aangenomen en na zyn' dood door zyne Hemelvaart verheerlykt zal hebben; dat zy van hem leeren; dat hy een éénigen perfoon der Godheid, maar dat hy, in zoo verre hy de liefde en de waarheid zelve, of het woord is, van den Hemel op aarde gekomen is, eene menschlyke gedaante aangenomen, de menfchen van de verdoemenis verlost, en naderhand zyne menschheid door de volkomene verëeniging derzelve met de Godlyke goedheid en waarheid verheerlykt heeft. Alhoewel zy van den Heiligen Geest fpreeken en zeggen, dat er naar het wezen en perfoon een éénig God, te weten onze Heer en Heiland Jesus Christus, maar in denzei ven eene godlyke drieheid is, welke in Vader, . £oon, en Heilige Geest beiïaat, nochthans verklaaren zyzich niet nader, wie de  xliv VERHANDELING de Vader en de Heilige Geest is. Van de heilige Schrift leeren zy, dat die eenen drievouwigen, te weten , eenen Hemelfchen, geestelyken , en natuurlyken zin heeft, die hen door de nieuwe Openbaaring , welke Swedenburg van God ontvangen , en in zyne Schriften nagelaten heeft, medegedeeld is. Daarom zetten zy ook de Schriften van dezen Man naast den Bybel, als eene nieuwe Godlyke Openbaring, en lezen die in hunne Godsdienftige vergaderingen even zoo voor als den Bybel. De plaatzen van het nieuwe Testament, in welken van de tweede toekomst van Jesus gefproken wordt, byzonder in de Openbaring vm Joannes, verklaaren zy van eene nieuwe Huishouding, of van eene nieuwe Kerk van God op aarde, waardoor de voorgaande, of de tegenwoordige Christelyke Kerk zal afgefchaft worden. Zy gelooven, dat deze Kerk reeds wezenlyk voor handen, en door de openbaring van de leere van het nieuwe Jerufa- km  van den VERTAALER. xlv km, aan Swedenburg door God medegedeeld i van den Hemel op aarde nedergedaald is. Zy ftellen de leere der Protejïanten als fchadelyker voor dan de leere der Roomsch - Katholyken, en betuigen meer neiging tot de laatften, dan tot de eer-: flen (*). Omtrent de leere van de Engelen laten zy zich in hunne Liturgie niet uit; alhoewel zy op fommige plaatzen niet duister te verftaan geven, dat Jesus ook ten besten der Engelen op de aarde gekomen is, en hen verlost heeft. Ik ga andere byzonderheden in hunne leerftellingen voorby , die zich aan den Lezer by het doorlezen van dit uittrekzel uit hunne Liturgie en van de Bylagen van zelf zullen vertoonfn. Ook by deze Swedenburgianen is herzelfde te vinden, dat men by de meefte oude (*) Zie Bylage A. Wy hebben 'er ook fpooren van in bet Samenftel van Swedenburg. Deze gewigtige omftandigheid verdient opgemerkt te worden.  xlvi VERHANDELING de en laater Dweepërs ontmoet, naamlyk: dat de grond van hunne zeldzame gevoelens gelegen is in eene yalfehe uitlegging der Schrift. Dat zy zich op nieuwe Godlyke Openbaringen beroemen , dat zy hunne verbeeldingen in den Bybel overbrengen , en byzonder in de Dichterlyke Beeldfpraak van Joannes Openbaring voedzel voor dezelven zoeken, dat zy zich zeiven voor van God uitverkozen hervormers der kerk houden, en die genen, welken in dert Godsdienst anders denken dan zy, met verachting aanzien, en tevens zich daarby een zekeren uiterlyken fchyn van byzondere vroomheid en godzaligheid wetcti te geeven. Juist door dit laatfte gelukt het hun veele anders weldenkende % maar zwakke, en in den Christelyken godsdienst niet grondig onderwezen lieden tot zich te trekken, en geheele genootfchappen met zich te verbinden. Zy breiden zich fleeds verder uit, en hebben het reeds zoo verre gebragt, dat  van den VERTAALÉR. kimt zy in Engeland eenen geregelden Godsdienst opgerecht, en haare eigene kerk en leeraaren hebben. Ook hebben zy in Duitschland reeds op veele plaatzen aanhangeren; en in Nederland voeg ik 'er by, ontbreekt het 'er insgelyks niet aan. Met één woord, de zaak verdient opmerking, en zulks te meer, omdat, daar aan den éénen kant het ongeloof veld wint, aan den anderen kant dweepzucht en geestdryvery, en een lydelyk Chris* tendom door veelen wordt gekoefïerd, waar tegen de eenvouwige menfchen onöphoudelyk te waarfchuwen , de pligt is van alle waare verëerers van Jesus, al is men fomtyds daarom aan verfmaading en de verwyting, dat men den vroomen vyandig is, blootgefteld. — Tot beveiliging van het geen wy zeiden, dat de Swedenburgianen oplettendheid verdienen, mag ook het volgend bericht uit Londen van den 10 April van dit Jaar 1790, ver- ftrek-  KLVin VERHANDELING flrekken: ,,Zedcrt 14 dagen worde „ hier een gedrukt plan uitgedeeld, „ waar in het genootfchap der Sweden- burgianen alle de genen , die lust „ hebben, in vreemde landen te ver„ huizen , nodigt , om zich onder „ hunne befcherraing te begeven naa „ Siërra Leona, op de kust van Gui„ nea, alwaar een nieuwe volkplan* „ ting zal 'opgericht worden, om de ,, Negers tot het geloof van Sweden„ burg , te bekeeren. Deze Kolonie ?, zal, gelyk in dit plan gezegd wordt, „ van alle Europifche Vorfïen onaf„ n\mglyk zyn, maar onder de befcher„ ming van Groot-Brittannïèn liaan In de Byëenkomflen van deze Dweepers „ luiftert menTelkanderen reeds in het „ oor, dat de tyd nadert, in welken de „ Christelyke Godsdienst geheel vernie„ tigd, en de Sjyedenburgfche opgericht „ zal (*) bitelligenzblatt der Algem. Literatur • Zei* tung Numero 60. den 12 Mey 1720. Bladz. 486.  van den VERTAALER. xltx „ zal worden. Dit genootfchap ver,, dient de aandacht van het Publiek, „ want het arbeidt in het groot, en „ heeft reeds verfcheiden plans uitge„ voerd , waartoe aanmerklyke geld„ fommen gevorderd worden , zonder „ dat men begrypen kan , waar deze ,, gelden van daan komen ? " B Y L A G E N. A. BERICHT VAN DEN UITGEVER DER LITURGIE VAN DE NIEUWE KERK, Aan den Lezer. In de Openbaring Haat gefchreven. „ Daarna zag ik een' nieuwen hemel en eene nieuwe aarde, want de eerfte hemel en de eerfte aarde waren „ voorbygegaan. En ik, Joannes, 3, zag de heilige Stad, het nieuw Je**** „ rufa-  l VERHANDELING „ rufalem , dat van den hemel, van „ God, nederdaalt , opgefierd gelyk „ eene bruid, die haaren man bereid ,, is." Hoofd. XXI. i. 2. Deze woorden willen, naar derzelver zuiver letterlyken zin, geenzins zeggen, dat de zichtbaare hemel en de bewoonbare aarde verftoord, en dat 'er een nieuwe hemel en eene nieuwe aarde gefchapen zal worden, of dat Jerufalem, de heilige fhd, op deze nieuwe aarde zal nederdaalen , maar zy betekenen eene nieuwe kerk, zoo wel in den hemel als op de aarde ; door het nieuw Jerufalem, welk van den hemel van God nederdaalt, wordt de hemelfche leere dezer kerk befchreven, die van den Heere zeiven geopenbaard is geworden. Dit is ook, het geen men door de tweede toekomst des Heeren verHaat , welke niet in zyne perfoonlyke verfchyning op aarde te Hellen is, maar in de openbaring van den inwendigen en geestlyken zin van zyn heilig woord, eene openbaring, waardoor de mensch- lyke  van dsn VERTAALER, li lyke geest nu in ftaat is, om de geestelyke waarheden, die zy bevat, op eene redelyke wyze te begrypen. De Leerftukken , welken in de hier' nevensgaande Liturgie te vinden zyn, zyn de Leer/lukken der nieuwe Kerk, ontleend uit de Godgeleerde Schriften van Emanuel Swedenburg. Wanneer men dezelven aandachtig en onpartydig zal toetzen, zal men zien, dat zy met de zuivere en onvervalschte waarheid der Heilige Schrift , of het woord Gods, overëenffcemmen Ondertusfchen is men zeer verre, van te gelooven, dat deze nieuwe vorm van gebeden als volkomen , of volledig behoort te worden aangezien, nog min begeert men, dat zy de eenige zy , die voor de nieuwe Kerk (*) Hier dwaalt de Uitgever dezer Liturgie grootlyks, Elk Lezer, die de leerftellingen der zoogenaamde nieuwe kerk zonder vooroordeel zal toetzen, moet gemaklyk inzien , dathaarebyzondere leerftellingen regelrecht met de ukfpra> ken der Schrift, en der rede ftryden. Hoogd. Uitg, # * * # a  lii VERHANDELING Kerk past; zy is veel meer enkel gepast voor den toeftand van een eerst ontftaande Genootfchap , en daar toe beftemd , om die genen behulpzaam te zyn , die een verlangen hebben , om den Heere Jesus Christus , als den eenigen God des Hemels en der Aarde, te aanbidden. —- Daar zal, buiten twyfel, in de nieuwe Kerk , naar de verfchillende toeftanden en karakters der menfchen, eene verscheidenheid van vorm in de Gods-verëering plaats hebben; maar deze verfcheidenheid , wel verre , dat zy een kwaad zou zyn, zal veel meer dienen tot Harmonie en volkomenheid van het geheel. Cndertusfchen behooren by alle verfcheidenheid der uitwendige gebruiken , deze twee wezenlyke en algemeene punten onöphoudelyk de overhand te behouden, naamlyk: i. dat God in wezen en in perfoon één is, dat in dezen God de Godlyke drieheid is, welke in Vader, Zoon en Heil. Geest bejlaat, en dat de Heer en Heiland Jesus Christus deze  van den VERTALER, lui deze God is. li. Dat de mensch, om zalig te worden, - in deze wereld zich naar de tien Geboden gedragen , en het booze , om dat het zonde tegen God is, myden moet. Deze beide wezenlyke en algemeene Leerftukken g?an alle partyen van de nieuwe Kerk aan , en maaken als 't ware derzelver ziel en leven uit, zodanig dat de verfcheidene wyzen, om den Heere te aanbidden , in welk genootfchap zulks ook zyn moge , tot het grootfte,- mooglykfte goed moeten toedragen, zoo lang men onder den invloed dezer wezenlyke waarheden blyven, en zich door deze alleen zal regeeren en leiden laten : want alsdan zal de éénheid der Kerk uit deze verfcheidenheid ontflaan, en de Heer zal uit een groot aantal van genootfchaprei van foortgelyke waare aanbidders ééne eenige Kerk maaken De (*) Men kan hier uit zien, hoe veruitziende de oogmerken en hoop der aanhangeren van Swed e n b u r ü zyn. Hoogd. Uiig. 3fc ^ 'tS % q  liv VERHANDELING De leerftukken der voorgaande Kerk (*) ftemmen met de Hcmclfche leeringen der nieuwe Kerk op geenerleië wyze overeen, gelyk men zien zal, wanneer men de wezenlyke punten van elke onderling vergeiykt. De wezenlyke punten der voorgaande Kerk zyn: i. Dat 'er drie Perfoonen in de Godheid, of. met andere woorden, dat 'er drie Goden zyn, 2. dat de mensch zalig wordt, door middel der rechtvaardigmaaking alleen door het Geloof (f). En deze wezenlyke en (*) Da Franfche Vertaaler maakt hier deze armhartige en verkeerde aanmerking: „ Men zou „ eer kunnen zeggen , het geraamte der voorgaan„ de kerk, want Swedenburg bewystin alle zy „ ne Schriften , dat de Christelyke kerk niet „ meer in wezen is. " By deHeeren, die zich by de kerk van het Nieuw Jerufalem houden is zeker de Christelyke kerk niet meer; maar buiten hun genootfchap is zy nog over de gantfche aarde uitgebreid. Hoogd. Uitg, (t) Hier maakt de OpfteJIer deze aanmerking: „ De Roomscïi- Katlwlyken zonderen het geloof „ tiet van de liefde af, gelyk dit de Protejkmten doen. "  van den VERTAALER. lv en algemeene punten worden insgelyks van elke party der voorgaande Kerk aangenomen , en maaken derzelver leven en „ doen." Waaröm fpreekt hy hier de RoomschKatholyken tegen de Protejtanten voor ? Het fchynt byna, als of hy meer naar den kant der eerften neigde, of ten minften zich door eene kleine vlyery van hunne genegenheid verzekeren wilde. Doch dit behoorde hy echter niet te doeri ten kosten der Proteftanten. Tegen dezen handelt hy hier openiyk onbillyk. Wanneer hebben de Proteftanten het geloof van de liefde afgezonderd ? De Proteftantfchë geloofsbelydenisfen f preken immers altyd vaneen leevend geloof, dat door de liefde werkzaam is. Zie Aifgsb. Confesjie Art. 20. en de laarer Godgeleerden hebben zich daar omtrent nog duidelyker en bepaalder verklaard. De Opfteller zal toch de alszins zeer kwalyk uitgedrukte ftelling van Nik. van Amsdorf : De goede werken zyn fchadelyk vow de zaligheid , die hy in de hevigheid van den twist tegen Georgius Major wilde beweeren, niet voor de leere der Proteftantfchë kerk houden ? Voords moet hy ook de leere der Christelyke kerk, dat deze drie Vader, Zoon, en Geest in het ééaig Godlyk wezen zyn, geheel niet verftaan hebben. Hoe had hy haar anders van een dricgpdendom hunnen befchuldigen ? Hoogd. Uitg. ♦ * * * A  lvi VERHANDELING en ziel uit ; op elke voortelling zoo wel ten aanzien der leere als der Godsverering hebben zy eenen betendigen invloed. Dit is de oorzaak en grond, waarom de leden van de kerk van het nieuw Jernfalem , welke te Londen in de Wyk van Great-Eafl- Cheap by het Monument vergaderen, zich met geene vorm van Godsdienst, welke nog werklyk in de voorgaande kerk in gebruik is, met een goed geweten kunnen verë'enigen: want, nademaal men in dezelve eene Drieheid van Perfoonen aanbidt, zoo nadert men niet onmidlyk den Heer en Heiland Jesus CHRrsTus, als den alleen en eeni, gen God des hemels en der aarde; en evenwel is 'er geen ander God dan Ily: want Hy en de Vader zyn Eén, te weten , waarachtelyk een eenige cn even dezelfde Perfoon, juist gelyk ziel en lig, chaam in den mensch. Men mag dit niet als eene onverfchillige zaak aanzien, of wy Go.1 in drie perfoonen of in  van den VERTAALER. lvh in éénen eenigen aanbidden. Het is van het uiterfte gewigt, dat wy een recht en bepaald denkbeeld van het voorwerp onzer aanbidding hebben ; dewyl alle onze verëeniging met God door een wys en zuiver gedrag naar het denkbeeld, dat wy van Hem in onze ziel en in onzen geest koefteren, bewerkt wordt. Door de voorgaande kerk verftaat men de Christelyke kerk in haaren werklyken toeftand , zoo als zy nog heden ten dage zoo wel onder Roomsch - Katholyken als onder de Protejlanten, gelyk ook onder alle gezindheden, van welke natuur zy ook mogen wezen , welke verfchillende van deze Hoofdftammen, altyd de leere van de Drieheid der perfoonen in de Godheid behouden, en de menschheid des Heeren van zyne Godheid gefcheiden hebben, voor handen is. Alle dezen hebben geen ander denkbeeld van eene Drieheid van perfoonen, dan van drie Goden , elk byzonder genomen, gelyk dit elk eenen klaar blyken moet, **#* 5 die.  lvïu VER H A N DELING die de zaak met opmerkzaamheid wil onderzoeken. Het is waar, zy zeggen, dat deze drie perfoonen maar één* God zyn; maar deze belydenis met den mond verftoort het in den geest ingewikkeld denkbeeld van drie Goden niet, en kan het niet verftoo'ren. Want wie denkt anders, of wie kan op deze wyze anders denken, wanneer hy naar de gewoone formulieren van gebeden bidt: „ dat God de Vader, uitdiefde tot zy„ nen Zoon, den Heiligen Geest wilSl te zenden ? (*)" Is dat niet te zeggen , zich tot God den Vader wenden, als den éénen God, wegens de liefde van (*) Naar deze mening der nieuwe Kerk zal derhalven Jesus , die nogthans de éénheid van God by alle gelegenheden geleerd en voorgeftaan heeft, ook aan drie Goden hebben moeten denken, wanneer hy b. v. tot zyne leerlingen zeitic: „ Wanneer de Troofter komen zal, dien ik „ u zenden zal van den Vader, de Geest der „ waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal », van my getuigen." Joann. XV. 26. Hoogd. Uiig*  van den VERTAALER. lix Van zynen Zoon, als den tweeden God, met betrekking tot den Heiligen Geest, als den derden God ? Daaruit blykt klaar, dat, alhoewel men zich in zyn denkbeeld drie Perfonen voorftelt, als of zy maar één God waren, men ze nogthans van eikanderen onderfcheidt, of zyn denkbeeld in drie Goden verdeelt, zo dikwyls men dus bidt. Hetzelfde gebeds-formulier deelt ook den Heere in twee : want de mensch denkt daarby blootlyk aan de menschheid des Heeren,' en geenszins tevens aan zyne Godheid ; dewyl de woorden : „ Uit liefde tot zynen zoon, " betekenen uit liefde tot zyne menschheid, welke den kruisdood geleden heeft. Die genen, welken God in drie perfoonen deelen, en aan deze woorden der geloofsbelydenis van Athanasius hangen blyven : „ een andere perfoon is „ de perfoon des Vaders, een andere „ de perfoon des Zoons, een ander de 5, perfoon des Heil. Geests ;" als ook aan  lx VERHANDELING aan deze: „ de Vader is God, de Zoon .„ is God, en de Heil. Geest is God;" zouden niet èénen God van drie perfoonen kunnen maaken r Qnefauroient faire m Dieu de Trois Perfmnes.) Zy kunnen wel zeggen , dat deze perfoonen een éenig God zyn, maar zy kunnen zoo niet denken. Op gelyke wyze moeten die genen, welken zich de Godheid des Hoeren van alle Eeuwigheid als een tweede perfoon der Godheid, en zyne menschheid in den tyd, als de menschheid van eenig ander mensch voorftellen , den Heere verdubbelen (dualifer,') niettegengaande in de geloofsbelydenis van Athanas ius eigenlyk gezegd wordt, dat zyne Godheid en menschheid, als iigchaam en ziel verëenigd, en één perfoon zyn. Dewyl nu deze twee wezenlyke punten in de Plervormde of Pro-te-. Jïantfche kerken , dwaalingen (des Faufetés~) zyn , en de dwaalingen de kerk verwoesten en verftoorcn , dewyl zy haar de waarheden en bet goede ontnemen, zoo  van den VERTAALER. lxi zoo worden zy om diens wil in de Openbaring als een draak befchreven (*) — Z. E. Swedenburg's Latynfche werk, dat den Titel voert: Apocalypfis revelatan. 537. Uit (*_) Volgens de heel byzondere wyze, om de Schrift te verklaaren , welke de Aanhangers van Swedenburg hebben aangenomen , nadien zy haar den zin geven, dien zy voor hunne dweepachtige voorftellen gepast vinden , kunnen zy door den draak in de Openbaring verftaan, wat zy willen. Maar of de Schry ver der Openbaring hetzelfde daardoor verftaan hebbe, dat zy hem opdringen; of de zin, dien zy aan dit Boek toe • dichten, deszelfs waare zin zy; of zy door redelyke gronden van uitlegkunde bewyzen kunnen , dat deze en geen andere deszelfs zin zy en zyn moet ? deze zyn andere vragen , die men, indien men zich niet door vooröordeeien en inbeeldingen laat leiden, moet ontkennen. Gelyk zy hier, zonder eenig uitlegkundig bewys, zeg. gen, dat de aangehaalde leerftukken der Protejtantfche kerk de draak in de Openbaaring zyn, zoo zouden de Proteftanten de zaak kunnen otnkeeren, en op gelyke wyze beweeren, dat de leerftukken der zoogenaamde kerk van het nieuw Jerufalem de draak in de Openbaring zyn. SwePXNbürcs gezag kan hier niets beflisfen. Hoogd. Uitg*  Lxii VERHANDELING Uit het geen tot hier toe is aangemerkt, is het klaar, dat de daadiyk be~ ftaande , of voorgaande kerk zich ten zelfden tyde onder twee gedaanten, de in- en uitwendige voorftelt. De inwendige gedaante derzelve wordt gevormd door de voortelling van drie Goden, en de uitwendige door de belydenis van éénen eenigen God, zoo dat de ééne gedaante tegen de andere teydt, dewyl de uitwendige niet erkend wordt van de inwendige, en deze met gene niet overéentemt. Daaruit ontftaat in den geest der menfchen in zaaken, die hunne zaligheid betreffen , een verward denkbeeld. (*_) Maar het geval is geheel ver- (*) Wy gelooven veel meer, dat de wyze van voortelling van de Godheid, die men in de zoogenoemde nieuwe kerk heeft, en waarvan de Op» fteiler terftond in den volgenden volzin eene duifierheid zegt, het hoofd verwarren kan, dan de recht verttaane leere der Proteftanten en andere Christenen. Elk Lezer zal dit ligtelyk zelf kunnen beöordeelen. Hoogd. Uitg,  van den VERTAALER. lxïii verfchillende, wanneer men tot den cenigen God, Jesus Christus , in wkn eene Godlyke Drieheid (ime Divine Trinité) is, nadert, en hem onmidlyk aanbidt. £*) Dan is het bezef van den Geest en de belydenis van den mond overéénftcmmende: dan ziet men in de leere, van de voorgaande kerk aangenomen (dat de Vader zich van het menschlyk geüacht vervreemd heeft, en dat zyn toorn door het middel der genoegdoening geftild is, welke zyn Zoon, door de verzoening met zyn bloed heeft daar gefield,) niets anders is dan een nachtfpook, hetwelk voor het aanbreken van den dageraad verdwynt. (f) Elk (*) Gefchiedt dit dan ook niet van de Proteftanten , dat zy Jesus onmidlyk aanbidden ? Doch welke met den Bybel geheel ftrydige voortelling van Jejus Christus is deze, dat in hem eene Godlyke Drieheid is ? Dit moet het brein doen omlopen en verwarren. Hoogd. Uitg. (t) Dit wordt de Cbiistelyke kerkten onrechte opgedrongen, dat zy leere, dat God zich van de  lxiv VERHANDELING Elk mensch van opgehelderd verftand kan weten , dat God een éénig, en dat 'er buiten Hem geen ander God is. Hy kan ook weten, dat God naar zyn Wezen de liefde, en naar zyn Wezen de Wysheid, of dat hy het hoogjle goed en de waarheid zelve is, en dat deze zelfde God, wat de Godlyke waarheid betreft, welke het woord (la Parole ou le Verbe) is, van den Hemel nedergedaald is, en eene menschlyke gedaante aangenomen heeft, om de Hel te verdryven, en gevolglyk de verdoeming der menfchen weg te neemen, dat hy dit, door zynen ftryd en zege, die hy over alle Hellen, welken elk mensch, die in de wereld kwam, haatten en geestede menfchen vervreemd heeft. Dit leert zy, dat de mensch zich van God afgekeerd en Hem door de zonde verlaten heeft Jes. LIX. 2. Het geen de Opfteller een nachtfpook noemt, is zulks derhalven enkel in zyne inbeelding, gelyk meer zaaken. Hoogd. Uitg.  van den VERTAALER. txv telyker wyze verdorven , behaald heeft, tot ftand heeft gebragt; en dat hy vervolgends zyne Menschheid volkomen verheerlykt heeft , hebbende met dezelve de Godlyke waarheid en het Godlyke goed verëenigd , en dat hy dus weder tot den Vader, van wien hy gekomen is , wedergekeerd zy. Wanneer deze dingen door het verftand zullen ingezien zyn (*)? Gan zal men ook de woorden van Joannes Einngelie verftaan : „ Het woord was ,, by God, en het woord was God, en het woord was vleesch geworden ": Joannes r. (*) Maar welk verftand kan deze verwarde tegenftrydige dingen, dat Jesus, de eenige God, ook naar zyn' perfoon, in wien de Godlyke Drie* heid, Vader, Zoon, en Geest zyn zal, de men- fchelyke gedaante aangenomen vervolgends zyne menschheid verheerlykt hebben en dus weder tot den Vader, van wien hy gekomen is, te rug gekeerd zal zyn , welk verftand kan dit inzien? Het is droevig, als men anderen wil leeren, hoe zy zien moeten, terwyl men zelf niet zien kan, Hoogd. Uitg. *****  lxvi VERHANDELING I. i, 14. als ook de volgende: „ Ik ,, ben van den Vader uitgegaan, en inde ,, wereld gekomen, en wederom verlate ik „ de wereld, en ga tot den Vader", Hoofdfl. XVI. 28. Hier uit is ook klaar, dat zonder de komst des Heeren in de wereld geen Mensch verlost geworden zou zyn, en dat die genen verlost zyn, welken in Hem gelooven, en een goed leven leiden. Dit is de ingang of de voorgevel (JEntrée ou le Frontifpice~) van het Geloof der nieuwe Kerk. En door dit Geloof, dat met de liefde, of met een leven, volgends de tien Geboden, 'verbonden is , is de verëeniging met den Heere gefchied, welke is de Zaligheid en het eeuwig leven — Zie Em. Swedenburcs , Korte Verklaring van de ■leere der nieuwe enz. n. 42. en 57. Men is voornemens, indien de Heere wil, het Formulier van de bediening des Doops. en de uil deeling van het Heil. Avondmaal, 'in de nieuwe Kerk bekend te maaken; nadien thans het voordeel en nut dézer  van den VE RTA ALER. lxvii zer inftellingen door den inwendigen of geestelyken zin des Heiligen Woords ontdekt is geworden, welke zin tot: hier toe voor de oogen van het gantfche Menschlyk Geflacht verborgen was , maar nu van den Heere zeiven werklyk geopenbaard is geworden door zynen knecht Emanuel Swedenburg. B. BELYDENIS DER ZONDEN, WEL. KE DE PREDIKER AAN DE GEMEENTE MOET VOORLEZEN. Allerbarmhartigfte Heere Jesus, die gy in uwe Godlyke menschheid de eenige God des Hemels en der Aarde , de hoogde Regeer er der gantfche Wereld zyt, en voor wien zich het gantfche heir der Engelen in den diepflen ootmoed nederwerpt, vergun ons, datwy, uwe zwakke en onvolkomen Schepzelen, ter aarde gebukt , tot uwe Godlyke Majefteit naderen, om onze mefligvul***** 2 diga  Lxvm VERHANDELING dige overtredingen te belyden, en uwe Godlyke Barmhartigheid can te roepen. Wy belyden, ö Heere! dat wy de Geboden van uw Heilig Woord niet gehouden hebben; maar dat wy al te zeer de neigingen van ons verdorven hart gevolgd zyn, en dat wy van den waaren Hemelfchen weg , welke in de liefde jegens u , ö Heere ! en in de liefde jegens onze naasten beftaat, zyn afgedwaald. Wy bidden u , vergeef ons onze voorige Zonden, en laat ons in het toekomende de Genade ondervinden, om ons zoo te gedragen, dat wy door eene eerbiedige gehoorzaamheid jegens uwe Geboden, en door een leven overëenkomfh'g uwe bevelen, wanneer wy op den weg van Berouw en Wedergeboorte wandelen , in deze wereld tot kennis van uwen naam, en in de toekomende tot het eeuwig leven geraaken mogen. C.  van den VERTAALER. lxix C. GEBED VOOR DEN WELVAART DER NIEÜWE KERK. Allergoedertierenfte en allerbarmhartigfte Heere Jesus , wien het behaagd heeft , u zeiven in deze laatfte tyden ten tweeden maale aan de Menfchen in de magt en heerlykheid van uw heilig Woord te openbaarën, nademaal gy deszelfs Geestelyken en Hemelfchen zin ontdekt hebt, waar in gy veel onmiddlyker woont, en door welks licht, welk van uwe Godlyke Majeiïeit uitgaat, wy door uwe Barmhartigheid in flaat gefield zyn , om tot u alleen te naderen , als onzen Vader en onzen God , onzen Schepper , Verlosfer en Wederbaarer: wy bidden U om den welvaart van uwe nieuw-Jerufalemfche Kerk, die thans werklyk van u uit den Hemel nederdaalt. Verftrooi, dit bidden wy u ootmoedig, de dikke wolken ***** g van  lxx VERHANDELING van duisternis, welken uwe Openbaring verhinderen ; neem alle vooröordeelen weg , die uit zonde en dwaaïing ontftaan ; en geef dus , dat de heerlyke Waarheden-van-uw Hemelsch Koningryk, welke thans door den dienst (jwr T Inftrumentalité) van uwen knecht Emanuel Swedenburg , in de ontwikkeling van den Geestelyken en Hemelfchen zin van uw heilig woord geopenbaard zyn , eene veelvuldige aanneming in het hart van alle Menfchen vinden kunnen. In 't byzonder bidden wy u, dat gy uwe. nieuwe Kerk in dit land wilt oprechten.: Open, ó Heer"! de pogen der genen, die in duisternis en fchaduwe des doods, gezeten zyn, op dat zy het waare Jicht van uw heilig woord zien , en daar door opgeleid kunnen worden, om u in uwe verheerlykte Menschheid, als den eenigen waaren God, en ais, het eeuwige leven te erkennen. . Wy. begeeren dit van u, ö. allerbarmhartigïïe Heer ! in uwen eigen  van den VERTAALER. Ly.xi eigen naam , en tot heil van het Menschdom Amen\ D. GEBED, VOOR DEN KONING, EN DE KONINGLYKE FAMILIE. Heere Jesus Christus , glorieryke en Almagtige Vader aller dingen, hp; «ge en magtige Koning der Koningen en Heer der Heeren, die gy van uwen Hemelfchen troon, op allen, die op aarde woonen, nederziet, wy bidden u van gantfcher harte, dat gy onzen wettigen Souverain George , zyne Koningin Charlotte , den Prins van Walus, en het gantfche Koninglyk Huis met een genadig oog aanzien en befchutten wilt. Vervul hen met de genade van uwen heiligen Geest; open hunne har-, ten , om uwen hemelfchen invloed te ontvangen, op dat zy, door u op alle ***** 4. hunne  ixxn VERHANDELING hunne wegen geleid, fieraadeii van um Kerk op aarde zyn; en namaals in uwen Engelen-hemel opgenomen worden, om uwen heiligen naam te loven en te verheerlyken in alle eeuwigheid. Amen ! E. GEBED, VOOR DE BTSSCHOPPEN £N VOOR DE OVERIGE GEESTELYKHE1D DER VOORGAANDE KERK. Eeuwige en Almagtige Heere Jesus, gy die door uwe Godlyke Menschheid alleen wonderen doet , wy bidden ü dat gy, naar uwe barmhartigheid, alle Bisfehoppen en de overige leden der Ceesteiykheid van de voorgaande Kerk , gelyk ook alle de hen loebetrouwde Kudden wilt bezoeken. Wy roepen u nederig aan , dat gy hen tot kennis van U zeiven wilt brengen; onderwys hen door uw heilig Woord, dat  van den VERTAAL ER. jjame dat in uw' Godlyken Perfoon alleen de gantfche volheid der Godheid ligchaamlyk woont. Mogten zy toch allen door de deure in de waare Schaapskooi ingeleid, en ten zynen tyde binnen de poorten uwer heilige ftad, het nieuw Jerufalem, welk thans werklyk van u, van den Hemel nederdaalt, kunnen worden ingelaten: fchenk ons dit, wy bidden u daarom ootmoedig, om de eere en roem van uwes grcoten en heiligen naams wille. Amenl F. BELYDENIS DES GELOOFS VAN DE NIEUWE KERK. Ik geloof, dat God Jehoya , de Schepper van Hemel en Aarde , een eenige is in Wezen en in Perfoon , en dat in denzelven eene Godlyke Drieheid is, welke in Vader, Zoon, en Heilige Geest beftaat , en dat de Heere en Heiland Jesus Christus deze God is. ***** _ TT,'  Lxxiv VERHANDELING Ik geloof, dat God Jehova zelf, als de Godlyke waarheid , die het Woord Qe verhe) is, van den Hemel neder gekomen is, en de menschlyke natuur aangenomen heeft, om de hel weg te nemen , de orde in den hemel weder te herliellen, en den weg tot eene nieuwe Kerk op Aarde te bereiden; en dat in deze handeling eigenlyk de Verlosfing bellaan heeft, welke eenig en alleen door de Almagt der Godlyke Menschheid des Heeren is bewerkt geworden. Ik geloof aan de heiligheid des Wbords , en dat het zelve een' drievouwigen zin in zich befluit , te weten , eenen HemeHchen zin , eenen Geestelyken zin , en eenen natuurlyken zin , welken verëenigd zyn door hunnè betrekkingen op eikanderen Qes correfpondances) en dat in eiken van deze zinnen de Godlyke Waarheid is, welke in evenredige mate voor de Engelen der drie Hemelen , als ook ' voor  van den VERTAALER. lxxv voor de Menfchen op de Aarde gepast is. Ik geloof, dat, terftond na het afflerven van dit ftoflyk ligchaam (dat men nooit weder zal bekomen ,) de Mensch weder opftaat ten aanzien van zyn Geestelyk of Subjlantieel ligchaam, in het welk hy als in eene volkome Menschlyke geftalte beftaat, en dat dus de dood niet anders is dan eene voortduuring des levens. Ik geloof, dat het laatfte oordeel in de Geestelyke Wereld- vervuld, en dat de eerfte Hemel en de eerfte Aarde, of de voorgaande Kerk voorby gegaan, en dat alle dingen nieuw gemaakt zyn. Ik geloof, dat thans de tweede komst des Heercn is, welke niet in eene Perfoonlyke Openbaring, maar in de kracht en heerlykheid van den Geestelyken zin , van zyn heilig Woord, welk Hy zelf is, beftaat. En ik geloof, dat de heilige Stad, het nieuw  lxxvi VERHAND, van den VERT. nieuw Jerufakm , thans werklyk van den Hemel, van God nederdaalt, toebereid als eene bruid, die haaren bruidegom verfierd is. En de Geest en de Bruid zegge: kom. En die het hoort, zegge: kom F En die dorst heeft kome! En die wil. neme van het water des levens om niet "Amen! Ja, kom, Heere JesusI IN-  INHOUD. BERSTE HOOFDSTUK. Van God. . • . Bladz. i TWEEDE HOOFDSTUK. Van de Schepping. ... 4 DERDE HOOFDSTUK. Van den mensch en deszelfs leven op de aarde. 12 VIERDE HOOFDSTUK. Van de Geesten-wereld, van den Hemel. 27 VYFDE HOOFDSTUK. Van de ruimte in den Hemel. ... 29 ZESDE HOOFDSTUK Van de gedaante des Hemels. . . 32 ZEVENDE HOOFDSTUK. Van de fpraak der Engelen. . . 35 ACHTSTE HOOFDSTUK. Van de regering in den Hemel. . . 38 NEGENDE HOOFDSTUK. Van den tyd in den Hemel. . . 44 TIENDE HOOFDSTUK. Van het fchrift in den Hemel. . . 47 EtFDE HOOFDSTUK. Van de geesten-wereld. . jo TWAALFDE  LXiviir INHOUD. TWAALFDE HOOFDSTUK. Van de hel. . . . Bladz. 51 DERTIENDE HOOFDSTUK. Van de taal welke de engelen met den mensch J'preeken. . . . . jg VEERTIENDE HOOFDSTUK. Van de verfchillende toeftanden des menfchen na den dood. .... ($. V YF TIENDE HOOFDSTUK. Van de overeen/lemming des hemels met den mensch en alle voorwerpen der natuur. . y2 ZESTIENDE HOOFDSTUK. Van den waaren Christelyken Godsdienst. 83 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Van de Godlyke drieëenheid. . . ACHTTIENDE HOOFDSTUK. Van den Verlos/er. , . m NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Van de Verlosjing. . • • 04. TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Van den H. Geest en de Godlyke werking. 09 EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Vin de H. Schrift of het woord des Heer en. 102 TWES  INHOUD. exxix twee en twintigste hoofdstuk. Van het geloof. > . Bladz. ui drie en twintigste hoofdstuk. Van de liefde tot den naasten en van de goede werken. . . .118 vier en twintigste hoofdstuk. Van den vrijen wil. . . .123 vyf en twintigste hoofdstuk. Van de boete. . . . 130 zes en twintigste hoofdstuk. Van de zinsverandering en van de wedergeboorte. . . . «133 zeven en twintigste hoofdstuk. Van de toerekening. . . .147 acht en twintigste hoofdstuk. Van den Doop. . . . 148 negen en twintigste hoofdstuk. Van het heilig Avondmaal. . . 151 dertigste hoofdstuk. Van de vervulling der tyden, van de toekomst des Heer en, van den nieuwen Hemel en de nieilwe Kerk, . . . 164 een en dertigste hoofdstuk. Van de Kerk in het algemeen en in het byzonder. 17a 3 WEE  Exxs INHOUD. TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van liet gemeten. ... . Bladz. 174. DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van de orde en de Godlyke voorzienigheid. 177 VIER EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van de wysheid der Engelen. . . 193 VYF EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van de magt der Engelen in den Hemel. 205 ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van den Jtaat der ontfchuld der Engelen in den Hemel. . . . ; .210 ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK, Van den vrede des Hemels. . . 217 AGT EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van de onmeetbaarheid des Hemels. . 22.1 NEGEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van de geleerden en eenvoudigen in den Hemel. 228 VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Van het kuwelyk in den Hemel, of de HemelJche echtlyke liefde. . . .237 EEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Van de Hemelfehe gelukzaligheid. . 255 EM:  EM: SWEDENBURG'S, GODGELEERD SAMENSTEL. EERSTE HOOFDSTUK. VAN G O D. ï|~Saar is Hechts één God,welke, ongefchaJLJ pen en eeuwig, alleen van zich zelveri zeggen kan: Ik ben de geen, die is. God is mensch (a), den Engelen verfchyht hy niet anders dan in eene menfchelyke gedaante 5 en de menfchen op aarde draageh zyn beeld, daarom zeide hy: Laat ons menfchen maaken naar ons beeld. De kennis Van God - mensch , zo wel van de ouden als Van het gemeen van alle tyden aangenomen, is den menfchen van den Hemel inge- Men moet zich verwonderen, hoé verre ierhand, die zich inlaat in dingen, die hy niet gezien heeft * verbystert. Men ontwaart in dit geheel Systemi duidelyk den diepdenkenden , doch even daar dool m syne verbeeldings-kracht verwrikten , Wysgeer dié alles tot een geheel wil manken , en het verband vitt alles te diep nafpoort , en daar door floot aan dé ilip, aan welke alle geestdryvers ten allen tyde gettoten hebben. A  2 SWEDENBURG'S LEERE geven. Maar trotsheid en eigenliefde hebben deze kennis verworpen (b), eigenlyk gefproken, is flechts de Heere alleen mensch en onder allen, die hy gefchaapen heeft,' zyn die genen by uitnemendheid menfchen, welke zynen Goddelyken invloed verkrygen. God het leven, dewyl hy de liefde is; Hy alleen is de bron van 't leven, deze bron kan Hechts eenig zyn, en aan geen twee Wezens toekomen, want anders waren 'er twee Goden; het leven des menfchen is hem van de Godheid alleen ter leen gegeven ; zyn eenige en waare eigendom is de dood. In God zyn en leven, is even het zelve, want zyn Wezen beftaat in de wysheid , en zyn leven in de liefde , God is dus wysheid en liefde. De Godlyke liefde en de Godlyke wysheid , is het zelfde als zelfftandigheid en gedaante of vorm. In den Hemel openbaart zich de Godlyke liefde en de Godlyke wysheid, in de gedaante van eene geestelyke zon, (i) Wanneer het niet ftrookt met het Systema, dan zyn de .nenfchen dwaas, zinnelyk.aardsch en ftofM. De fchnft en reden leeren , dat God een fiee« is. Doch sw£DEIfJ3ÜCG wacht zich we|) yan eene ^ paahng te geven, wat hy hier door het woord mensch  Vik G Ö D. $ zon , 'welke niet God zelf, malt éeh ui'vloezel der Godheid is. De warmte van dezè zon is liefde, en haar licht wysheid (*). Deze zon fchynt, iet van de Engelert verwyderdi in eene midden • hoogte te zweeven , gelyk de zon van deze wereld (c). Dé Wysheid is de adem der Godlykë kragt, en eene ftraal van de Heerlykheid des Alma-mgeri. Daarom kan riiets, dat onrein isy 'tót haar kortten; cfcwyl zy de glans vari het eeuwig licht, en een onbevlekte fpiegel der Godlyke kragt , en een beeld van zynó goedheid is. Zy is één , en doet toch alles * zy blyft dat zy is, en vernieuwt toch alles, en voor en na ftort zy zich uit in de Heilige Zielen, en maakt — Gods - vrienden eit Propheeten. m Boek der Wysheü, Hoofdfl. 7. vs. 25, «feti&i . CO Die van-het leerftelzel der EnanaUe of duM if| kunde heeft, begrypt, waar alle deze uUfprake» heen wiüen, hoe onverftaantor en duister ook de Ïtdrukkingen zyn, gelyk dit aan gectdryrcr. ea «F« tieken ei^en is; £ » TWÈÈ-  4 SWEDENBURG'S LEERE TWEEDE HOOFDSTUK. VAN DE SCHEPPING. F)e God]yke ]ie«e en de Godlyke wys-LV heid,als derzelver vorm, kunnen niet op Zich zelf en afzonderlyk beftaan, dewyl de lief. de niet zich zelve , maar anderen omvat. God die de liefde is, moet dus een voorwerp hebben , welk hy lief hadc, naamlyk fchepzelen. Uit liefde fchiep hy das de wereld door zyne wysheid (*) , onmiddelyk door de geestelyke zon, middelyk door de natuurlyke zon, welke het werktuig van de eerfte is. Het geestelyke alleen h levendig, het na tuurlykeis dood, gevolglyk moet het één mt het ander uitgaan, het één gefchapen , het (*) Hy heeft ons gefthapen naar zyn fe« door H nvoord geesten zln zocht, zonder den Ietterlyken te verftau,.  van de SCHEPPING. 5 het ander ongefchapen zyn. De geestlyke zon heefc haare geestlyke dampkringen , welke de bewaaring van 't Godlyke licht en Godlyke vuur zyn, zy hebben drie trappen of graden , te weten : het Godlyke der liefde, het Godlyke der wysheid, en het Godlyke der toepasfing. Door middel van deze dampkringen , brengt de geestlyke zon de geestlyke voorwerpen, die in den Hemel zyn , en groote overeenkomst met de onze hebben, voort. De uiterfte kringen van deze dampkringen, brachten onze natuurlyke zon voort, die op gelyke wyze weder haare dampkringen heeft, welke door drie graden de ftoflyke zelfllandigheden voortgebracht hebben. Deze dampkringen, of werkende wezens, nemen trapswyze in werkzaamheid en omvatting of invattingskragt af, en vormen eindelyk klompen , welker deelen door de drukking faamgehouden worden , dat is, de zwaare, vaste, rustende zelfftandigheden, die wy op aarde zien, en die met den naam van materie (flof) bekend zyn. De voortgang, welke in de graaden der Godlyke liefde en der Godlyke wysheid gevonden wordt, openbaart zich ook in derzelver werkingen , naamlyk in de fchepzekn. Elk A 3 lic>  % SWEDENBURG^ LEERE lichaam gaat trapswyze van het eerfte tothet katfte over, dus zyn in 't menschlyke, lichaam fpieren, zenuwen, vervolgens kraakbeen, eindelyk beenen, by walken graad zy rusten en zich bepaalen. De to.ftand of de wyze van beflaan van 't lichaam , gaat op gelyke manier trapswyze van licht tot fchadu we, van warmte tot koude over. Al 't gefchaapene heeft een zekere ontvangbaarheid voor de Godlyke liefde en wysheid, en is derzelver bevattings-plaats. Alle zelfllandigheden draagen % beeld des pnëindigen, en in allen vindt men het beeld des menfchen. Alle worden tot gebruik gevormd, op dat door dit gebruik, de mensch tot den Heer zynen Schepper opgevoerd Worde. De fïof heeft, offchoon zy van God komt , niets Godlyks, maar wel heeft zy van de geestlyke zon, het geen dat in de laatfle Godlyk is , door overdraaging verkregen, naamlyk het leven of het ftreeven na verder voort-teeling. Naar dit doel /treeft zy door 'i gebruik j het gebruik gaat tot de gedaanten of vormen over, door eene voortgaande rei van werkingen , die zdf weder Van andere werkingen afhangen, welke van eene  van de SCHEPPING. 7 eene eerfte oorzaak afdammen, tot welke zy weder op en weder nedergaan, om op nieuw anderen voort te brengen en te teelen: het gebruik der fcheppi g of van 't gefchaapene beftaat dus in de gedaanten of vormen, en deze gedaanten of wedervoortbrengingen , verwonen een beeld der Godlyke fchepping. Van deze gedaanten zyn 'er driederlei foorten , die van het ryk der delfstoffen, der planten, en der dieren. De eerfte gedaanten van het ryk der delfftofFen zyn de fynfte en zachtfte ftoffen der aarde. De tweede gedaanten beftaan in de op éénhooping of famenvoeging dezer deelen. De derde gedaan-i ten beftaan in het ftof of de aarde, die uit de vernietiging der planten en dieren ontflait, gelyk ook uit de deeltjens, die zy geduurende hun leven , en na hun dood uitwaasfemen. In deze gedaante bemerkt men drie graaden, welke de fchepping verwonen, voor zo verre de zon, door middel der warmte en van 't licht, 't welk zy in den dampkring verfpreidt, middelyker wyze de klompen onder de naam van delfiloffen bekend voortbrengt, en elk haare onderfcheidene gedaante geeft, welke het doel der fchepping ten haaren opzichte was. Even dezen trapi- a 4 wy-  5 SWEDENBURG'S LEERE wyzen voortgang ziet men in de planten r waar het zaad door de ontwikkeling een fteeï voortbrengt, welke vruchten draagt. De gedaanten van 't Dierenryk worden op dezelfde wyze voortgebracht, gelyk die van 't Plan, tenryk. Het zaad is de oorzaak in de moe. der of in het ei, welk hier de plaats deraarde vervangt. Het zaad, in den toefiand Van het foetus, is de wortel, en het uit de moeder of uit het ei voortgekomen dier is, tot den tyd van deszelfs teelingkragt, me* den wasdom der planten te vergelyken , tot aan het tydftip waarin deze beginnen vruchten te draagen. Denzelfden trapswyzen voortgang ziet men Ook in de zintuiglyke vormen van den mensch. Zyne Hersfenen beftaan uit kleine klompjens, van welke de fpieren, door de mergachtige zelfftandigheden doorloopen, en zich tot de uitwendige deelen uitflrekken , van welken zy weder door de bloedvaten toe* haaren oorfprong terug keeren. Deze levendige en teelende. werkingen der drie ryken ontliaan niet van de natuurlyke warmte, van't natuurlyke licht, en den natuurlyken dampkring, wgnt deze zyn dood, maar van die der geestïyke. wereld. Maar uit deze werkingen er, kent;  vaïi de SCHEPPING. 9 kent men de gelykvormigheid en éénheid der wetten , die de Schepper tot de vorming , onderhouding en voortplanting der wezens beftemd heeft. Deze natuurlyke fchepping is eene bloote overe'enftemming , een afbeelding, een zinbeeld der geestlyke fchepping als de eenige waare : de eerüê is alleen, om ons aan de tweede te erinneren. Men befchouwe eens de Drie ryken der natuur, waar millioenen oorzaaken in eene werking' zyn , offchoon de iaatfte eenvouwig fchynt. Millioenen kragten werken by ééne handeling mede, offchoon 't Hechts ééne werking fchynt. Al dit behoort ons het oneindige der wysheid en liefde Gods voor te Hellen , het zal ons ten bewyze verftrekken , dat de voorwerpen , die hy gefchaapen heeft, de onmeetbaare en ontelbaars vormen van zyne gedachten en voortellingen zyn (*). Eindlyk behooren wy ons zeiven daardoor te overtuigen , dat de wereld het beeld der menfchen vertoont, dat de mensch naar het (*) De Heere heeft de wysheid uitgeftort over alle zyne werken, en over alle vlee;ch. » God maak. te den mensch naar zyn beeld. Sikach Hoofdft. i ys, 10. Hoofdft. 17 vs. 3- ■A s  10 SWEDENBURG'S LEERE het beeld Gods gefchaapen, en dat God zelf mensch is. De geen die zeggen kan : Ik ben , die is f kent geen gevolg van tyd. Zyne krachten, zyne werken, alles wat met de Godlyke orde overeenkomt en kan overeenkomen , is hem geftadig tegenwoordig, en men kan zich geen begrip van de fchepping der wereld maaken , in zo verre men van de denkbeelden van tyd en ruimte aftrekt. Stelt men deze kennis aan een zyde , zo begrypt men, dat het grootfte en kleinfte deel der ruimte geheel mets van eikanderen onderfcheiden zyn, en de verbeelding, die men zich dan van de fchepping der wereld maaken kan , zal aan die gelyk zyn, welke men van de fchepping van ieder wezen in het byzonder heeft. De menigvuldigheid der gefchaapene wezens komt daarvan, dewyl God onëindi* is, en een oneindig aantal van dingen in zich vervat. Dit onbepaalde (indefinitum) heeft zyne plaats in de geestlyke zon, als zyn eerfte uitvloeizel, zo dat deze dingen in een onbepaald getal in de gefchaapen wereld in een beeld beftaan. Van daar komt het, dat men in de wereld niet ligt twee wezens vindt , wel.  VAN DE SCHEPPING. it welke eikanderen volkomen gelyk zyn. Hieruit volgt de natuurlyke zon, die vuurzee , welke de geestlyke zon als haar oor-, fpro'ng'yk beeld voordek ; vervolgens de groote menigvuldigheid van doflyke wezö ,s in deze, en van geestlyke in de gées lyB wereld. Ook ziet men deze mÖnigvuMighéM niet alleen aan elk in 't byzonder, maar ook zelfs aan verfdnidene famenvoegingen, welke uit vermengingen ontdaan. Men kan niet zeggen , dat de wereld in -eene zekere ruimte, of na een bepaald vervolg van tyd gefchaapen is , de fchrifc bedient zich van deze fpreekwyze alleen ten onzen aanzien, om zich naar onze aardfche begrippen te fchikken. Men moet veel eer zeggen ; dat de fchepping door den Eeuwigen, en Oncindigen gefchied is, niet van Eeuwigheid af, als. Eeuwigheid van Tyd be, fchouwd ; want dit laatfte is zonder begin onbegryplyk, dewyl de Tyd in de Eeu vigheid, dewyl God zelf de Eeuwigh-id is, die alleen geen begin , en 't geen wy tyd noemen , gefchaapen heeft: vervolgens moet men gelooven , dat de wereld gefchaapen is, niet door den Onëindigen in een ruimte , $aar door het oneindige zonder ruimte, dewyl  W SWEDENBURG'S LEERE JTl buiten dien geen ander oneindig beftaat Met deZe denkbeelden za,men2ichL red" te verbeelding van de fchepping maaken, en van de dwaaze meening te rug komen.dat de natuur of ftof eeuwig k Men ^ grypendat God niet ^ 8lVA ^ beft want dit zoude een oorzaak vooronderftellen maar m zich zeiven (V). CO Met één woord! het leerftetzd der OP eene byzondere wyZe gefchikt ' DERDE HOOFDSTUK. VAN DEN MENSCH EN DES ZELFs EEVEN OP DE AARDE. Qod, die de liefde en wysheid is, weHce , f°°r de war™e en het Jicht van de geestlyke zon worden voorgefteld, bedient zich en vereenigt door deze twee middelen reeds gefchaapen zelfftandigheden, om daar. door uit dezelven bevattingsplaatzen of vaten te maaken, welke deze geestlyke warmte en  VAN DEN MENSCH. Ï3 en liefde , waaruit het leven der menfchen beftaat, in zich kunnen aannemen. Op deze wyze geeft de vader van een kind het zelve niet alleen het leven , maar ook de door hem geteelde vrucht ontvangt de eerfte en zuiverfte beginzelen van de lichaamlyke zelfftandigheid, waaruit vervolgens door de ontvangenis eene vorm ontftaat, welke het leven ontvangen kan (*). Nadien het wezen der Godheid in de liefde beftaat, zo volgt daar uit, dat de liefde het leven des menfchen , en de wysheid de hoedanigheid van deze liefde, of het beftaan derzelve is. De liefde, de ziel, het leven, is de geest of de inwendige mensch, dewelke uit twee krachten , verftand en wil , beftaat. Deze twee , die alleen in de gedachten onderfcheiden zyn, zyn wezenlyk maar één, want de liefde, die op den wil, en de wysheid, die op het verftand betrekking heeft, zyn in de daad Hechts eene zelfjland'gheid en vorm en in den grondmaar één. Het leven der menfchen beftaat in zyne liefde, en zo als zyn liefde gefteld is, zo is ook zyn leven. HeC (*) Er word een natuurlyk lichaam gezaaid, en een geestelyk lichaam word 'er opgewekt, i soa. XV. vs, 40. enz. >  H SWEDENBÜRG'S LEËRË Het Uchaarti is een bykomend bekleedzeij toant het geestlyke poogt zich met het natuurlyke als met een kleed te overdekken j het .lichaam , hetwelk alleen het onderge' fchïkte deel is, maakt den uiterlyken , natuurden, of zinnelyken mensch uit. Het zinnelyke of natuurlyke is het Ultimum, de uiter/te en laatfte graad van de met het lichaam Verbonden geest , het lichaamlyke leven des menfchen beftaat in de overeenftemming van den wil met het hart, en van het verftand met de long; werklyk brengt de gedachten, als een werking van het verftand, de zintuigen' der fpraakj die van de long afhangen, in beweging De neiging, die door den wil ontftaat , bepaalt de handelingen door middel der beweging van het hart, op hetwelk de tenuwen, het bloed en alle de deelen van het lichaam (*) Het licht des Heeren is des menfchen adem Spreuken 2,: 27. Zö ,,ng aIs myn adein ^ en het geblaas Gods in myne neus zal zyn. Joa 27vs. 3. Indien hy zyn hei te tegen hem zettede, zynen geest en zynen aföft zoude hy tot zich vergaderen Job 34: vs. 14. U; heb mynen mond wyd open gedaan , en veilang naar uwe geboden, Ps. na- vs I3i. (f) V' ' r5P-Me»rnSCh ,ydeIyk' on"Wie ^ invloeden dd Godheid! Mystiek t  van den MENSCH. 15 lichaam zamenloopen. De uiterlyke mensch, of het lichaam is het werktuig, of het middel , waardoor de ziel op eene zinnelyke wyze voelt. Er zyn dus twee menfchen, een geestjyk, en een natuurlyk, of de inwendige en uitwendige. Deze beiden of ziel en lichaam, zyn door middel der overeenftemming van den wil met het hart, en van het verftand met de long, met elkander vereenigd. De inwendige, of geestlyke mensch is zo wel mensch als de uitwendige of natuurlyke, met dit onderfcheid dat zyne zelfftandigheid geestlyk is. Hy heeft even als de uiterlyke mensch een hart, een long, bloed, fpieren^ kortom alle de deelen van het menschlyk lichaam. De mensch werdt zoo gefchapen , dat hy door middel van het inwendige in de geestenwereld, en door middel van het uitwendige in de natuurlyke wereld kan zyn. De geestlyke warmte, en het geestlyk licht gaan van God uit in de ziel des menfchen, door middel van de ziel des geestes, en van daar in de lichaamlyke zinnen, in woorden, efl daaden. Het vermogen om deze invloeden te ontvangen, is altyd evenredig aan de maat der liefde en der wysheid in den mensch,  « SWEDENBÜRG'S LEERE Jfelfich , en gefchiedt allengs of trapswyz6 Daar zyn drie graaden in den geestlyken en drie m den natuuriyken mensch. Deze graa den zyn van tweederlei foort, naamlvk graaden van hoogte of verdeelde graaden en ■graaden der breedte of vervolgends zLnhangende graaden. De graaden der hoogte zyn evenredig aan de voortbrenging en ver binding van een ding door middel van een ander, gelyk by voorbeeld eene zenuwe uit fpieren , en de fpieren uit vezelen, - de fteen mt deelen enz. faamgevoegd is. De graaden der breedte zyn evenredig aan het af en toeaemen van het groffte tot het fynfte, van het dikfte tot het dunfte, van het licht tot defchaduwe, van de warmte tot de koude. Alle de dingen der geestelyke en der natuurlyke wereld beftaan in deze twee zoorcen van graadenIn den geest des menfchen vindt men drie graa • den, het Hemelfche, Geestlyke, en Natuur, lyke, Liefde, Wysheid, en derzelver toepasfing, verftand, en handeling. In den UKerlyken, zinnelyken of natuuriyken mensch vindt men ook drie graaden, als WetenfchaPi vernuft en geheug^ £J]fe l P> zich zelve befchouwd, famenhangend, gelyk! foortig, en evenwel gaan zy niet onmerkzaam  tan den MENSCH. 17 tot eikanderen over, zy daalen van den hoöger tot den laager, roeren elkander aan, Zonder zich te vermengen, en volgen op eikanderen, zonder in eikanderen te dringen. Deze drie' graaden van den menfehelyken geest komen met eikanderen overeen door de overeenfiemming , en openbaaren zich door den invloed van den hemel van den eerften tot den laatften j dat is: Zodra de mensch begint goed te doen , zo opent de naast by het lichaam zynde graad den tweeden, en deze den derden , welke den invloed des Heeren ontvangt. Deze drie graaden of, oogmerk, oorzaak, en werking zyn volkomen in den laatften ingeflo* ten , want de liefde als het oogmerk, en de wysheid als de oorzaek , loopen beide in de handeling of werking famen. De mensch treedt by zyne geboorte in den natuuriyken graad , dien hy doorloopt , en welke door onderwys vergroot wordt, deze eerfte graad opent hem den tweeden wel niet» maar hy bereid hem daartoe voor, door dê verkryging van kennis , waarmede de liefde om ze te betrachten ontfpringt, dat is de liefde tot den naasten,de kennis van onze wederzydfche behoeften, het verlangen om nuttig te worden, en, het genoegen, dat men daarby B vindt.  18 SWEDENBURG'S LEERE vindt. Deze geestelyke graad neemt doorde kennis van het goedde en waare toe, leidt tot hemelfche liefde der uitvoering, tot daaden, uit liefde tot God, welke den derden graad opent. De natuurlyke geest ontvangt en bevat de beide hoogere graaden van de menfchelyke ziel, en werkt weder op dezelve te rug, als deze graaden niet geopend zyn. De uiterJyke mensch wederftaat den inwendigen ; Het vkcsch, zegt paulus, firydt tegen den geest, en de geest weder tegen het vleesch. i Door middel van den natuuriyken graad waarin wetenfchappen, vernuft, en het ui' terlyk geheugen zyn, kan de natuurlyke of zinnelyke mensch zyn verftand en vermogen tot het Hemelfche Jicht verheffen, en geestelyke dingen volkomen kennen en onderfcheiden. Maar zynen wil of Zyne liefde kan hy alleen in zo verre tot God verheffen, als hy, het geen hem het verftand voorfchryft, uitoefent ; dewyl de twee hoogere graaden yan de menfchelyke ziel in den derden, dat is, in de betrachting, in het gebruik, begreepen zyn. De mensch is geen mensch, door middel van zyn lichaam, en van zyn gezicht, maar om-  Van den MENSCHi iö .bmdat hy verftand en wil, en daar door het vermogen heeft, om zich met God bezig te houden. De volmaakte mensch is geestlyk, voor hem zyn lichaam, zvnen en wereld flechts vingerwyzen, die hem op zynen maas ker terug wyzen. Zyn geestlyk oog ziet door het Üchaamlyke, als door een verrekyker, en dus met de overige zinnen. Zyne werking beftaat in daadlyke liefde , want men doet het geen men bemint, zyne redenen zyn uitdrukkingen van zyne wysheid , kinderen en vormen der liefde. Zyn woord is de werking van zyne gedachten, die van de liefde voortvloeit, want wat men bemint * houdt men in het geheugen. De liefde gaat uit God tot den mensch over , die dezelve aanneemt, en voor zyn eigen werk houdt, en God laat dit toe, op dat deze invloed den mensch des te meer roere en in hem blyve. Hy gelooft, dat ze hatuurlyk van hem voortkomt, gelyk de indrukken van het gezicht , gehoor, fmaak, gevoel; en reuk, offchoon deze ook van buiten tot hem komen. Dit is de tekening van den inwendigen geestlyken mensch , welke waarlyk in den Hemel is, en verkeering met de Hemelfehe geesten r zelf reeds geduurende B a zyö  20 SWEDENBURG'S LEERE zyn aardsch leven, heeft. Die ]aatfte moet ge yk r„en eet?geen oe - -den ffantdeJmensch^ zyn dood te Jeven (*). Nadien de mensch tweevoudig is, zo heeft % ook ubbeie gedachten, te weten hooge en laage hy heeft dub5de handelingen, e ne" dubbeefpraak, en dubbele liefdef Van gedachten en liefde des inwendigen geestly ^mensch hebben wy reeds gehandeld n'u zu l n wyzien hoe zy by den uiterlyken natuurJyken mensch gefteld zyn tuurir\hetrS£e?yke VOor^en natuurde, kan het eerfte wederftaan, en zich geestelyke ontvangt den invloed van God Erft TT17"/ ****** W -n Er%ke kwaad hetwelk uit de lichaamen van onze vaderen m onze eigene lichaamen over- , Iae t0£ Uod en den naasten, het natuurlyke integendeel op de liefde tot zich di?,rr r r*?'offchoon h' *>* »ls hy meent vo,^; e Sr""'7158 veel. Sr.ACH ,6 ' "° * ^  VAN DEN MENSCH. 21 zeiven, en tot aardfche zaaken. De mensch kan den hoogen geestelyken graad ve. kiezen , die den onderflen natuuriyken graad opent, leidt, en regeert, kiest hy-integendeel den onderden natuuriyken graad, dan fluit zich, gelyk reeds gezegd is, de bovenfte graad toe, en de mensch blyft dan alleen uiterlyk en zinnelyk Zulk een mensch kan evenwel , wetenfchappen , verftand, geheugen, gewaarwordingen, werkzaamheid, en fpraak bezitten, want deze verliest hy eerst met de dood. Doch dan is hy geen eigenlyk mensch, maar eenfprekenddier,hy heeft dan nog den vryen wil, welke hem, ongeacht het misbruik, het welk hy *er van maakt, van de dieren onderfcheidt, en zyn verftand, of den graad van vernuft, en zedelykheid bewyst, welke graad van den uiterlyken mensch, in hem den wil en liefde regeert, waarin zyn leven beftaat By het dier daarentegen is het verftand akyd aan den wil onderworpen , want het wordt door zyne driften geregeerd , welke zyne neigingen zyn. Die geen, nu, die zich dus door zinnelyke driften laat beheerfchen, gelykt de dieren, en blyft in den natuuriyken graad ftaan, ttrwyl hy er nog twee andere kon bezitten , die hy nu voor zich affnydt. Deze uuerB 3 5y"  22 SWEDENBURG'^ LEERE lyke natuurlyke mensch heeft dikwyls niet meer dan de uiteryke gedacht , hy overlegt , en oordeelt met drift, en fchranderheid, dewyl zyne gedachten zeer na by zyne rede, en daarin byna begrepen isjzvn verftand berust geheel en alleen op zyne g.waarworQmgen, en op zyn geheugen, maar dit alles nadert de wereld, neemt alles aan, wat van haar komt, loutert het tevens, en zuivert het, van daar komt het, dat de natuurlyke en uïteriyke mensch boosaartig en jisdg is Dezelfde mensch kan geleerd zyn, dewyl ken-' ms en wetenfchappen in zynen natuuriyken graad begrepen zyn, maar wendt hy dezelve niet ten Hemel, en heeft zyne wetenfchap, God nier ten voorwerp, zo blyven die hoog-" fte graaden voor hem gefloten,, en de geleerde op zyn verftand zo hovaardige mensch gelykt het dier, oordeek volgens zyn zinnen, maar bezit het waare niet, en kent het goede niet' Dit alles is door het voorbeeld van veele beroemde geleerden bewezen, die by alle hunne kunde de grootfte vyanden van God en hunne 2i£l Waren ( •)' De uiterlyke natuurlyke mensch De  VAN BEN MENSCH. 23 mensch is gemeenlyk huïcfhelachrig en va'sch, dewyl hy indewaare betekenis van het woord du faDe menfchelyke wysheid is eene vyandin der menfchen , dewyl zy de eenvoudigheid cegèrtftteefc, welke alleen vertrouwen op God ten weeg brer.gt, di in oprechtheid wandelt, -wandelt zeker spreuken io vs 9 Dit vertrouwen op God is het tegengeüelde des hoogmoedige.,, die zich op zich zei ven v£ kat , en waardoor het menschdom gevallen is. Het eenige middel, om hier wys en gelukkig te leven, is, dat men alles van God verwagt, en alleen wil, het geen hy wil De eerfte menfchen bezaten dit heilig vertrott, wa> in den hoogften graad, daarom wandelden zy ook met God,gelyk de Schrift zegt: zy wederftreefden hem M - en de Scheper en het fchepzel gingen zamen éeneh weg. De aarde gehoorzaamde den Godlyke invloed, alles was in order, en de*e eerfte rechtvaardr, «n leefden als goede kinderen in het vaderlyke huu, terwyl zy hunnen geliefden Vader gehoorzaamden. Hun leven was eene keten van onafgebroken geluk dat is 'zy waren in deze wereld zeer gelukkig, voord* zy he' onuitfpreeklyk in den Hemel werden. Zy naderde* God, die, gelyk Hy zelf zegt, die penen akyd naby is, die hem zoeken; zy naderden: hem zeer, voor da xv zich geheel met hem vereenigden. Du gevoel, het welk in hunne ziel heerschte, is duidlyk in hun gezicht „„gedrukt , en die daar op opmerkzaam h, zal zich overtuigen, dat de verhevenfte gedachten, de fchoonfte uitdrukkingen van de H. Schrift, akyd op du vertrouwen op God wyzen. By de ouden was du vertrouwen onbepaald, en voordat de Apostel ons beval, %lies om den wille Gods te doen, gaven deze eenvouB 4  H SWEDENBURG'S LEERE dubbel is, en de twee helften v»n , gefcheiden heef, De J e! , t 7 ^ u* ëeestl}Jce mensch j9 nood- **«..v »y„ ji tri' ?r* ^ ^ job „. vs. ?6 */; f; •*« man zegt ons hier-, hy hadt in h/ vr00me geen hy fcbuidig was Ie dü ' 8edaan• het o-, dat ^^dT^i^S^ ^ d3ar■ geeten heeft. Maar hier fpreek h« , Veï' welke hy voor God wandS ^ 7 ^ d^ ' dde waare wy.-heid, en wordt"^ t .T^ de Heere hen. verwyt /„ de J ï !' hy' ^ onverfland fpfak. j§£ * "ff *««*, en met lyk den invloed van de Godh,kP« , dt Daam' «*■ rchranderheid, w^^#*l* warde, va„ zicn gelloten. Hy bidt L ^ de hoogte des vleefches noe"t d J^" 1,AÜLUS ^ kennis* Gods ^T^tT^^ hoogte rtraa|dÊ in re^np„ * Ja S. Deze Fys, zyne ^^^7 ** *«* zeiven toefchryft. 0 l d«? ï , 62e,Ve a3n Job te oefchryven , ft at W d aT * ^ * °-d derSnanswerd^te ''?^ ^ ** * °""watln hem niet van G^ ;J°i;- datis' ^rouwen -n zyn eigen tj^^f* °P het W hartstogten e„ dwalingen ul * *?*t °nt' WMQrtfog der Hel, van L " ' de het onwaare WQOtgt.fteIdi Dit  VAN DEN MENSCH. 25 noodzaakelyk oprecht en waar, dewyl hy eensouwig en eenig is, in hem heeft het geestlyke het natuurlyke tot zich getrokken, het zJ.ve geëigend, en zich daarmede tot één gemaakt, deze° verheffing boven het zinnelyke was den ouden zeer bekend, dewelke in alle natuur-, lyke onderwerpen alleen overeen (remmingen met de Hemelfche zaaken, zagen , alles daarheen leidden, en alles daarheen trokken. De geleerden, welke alles op zich zeiven en op het zinnelyke betreklyk maaken, ftellen zich met de dieren gelyk, en hebben aileen een, aan het dierlyk inflinSt gelykvormig , licht. JVlaar zal men zeggen, hoe kunnen deze uiter lyke, zinnelyke, gevallen menfchen, de » aarde Dit beduidt naamlyk in de H. Schrift het woord Sa'.an, gelyk het woord Duivel of Üceemon, de Hel van het boozt betekent, tot bewys dienen de volgende plaatzen uit hst Euangelie: als Petrus Jefus wilde terughouden, om te Jerufalem zich aan de dood niet bloot te (tellen, noemt hy hem Satan en zeide : gaat weg achter my Satan , gy zyt niy een aanftoot : want gy en verzint niet de dingen die Gods zyn, maar die der menfchen Zyn matth. 16. 23. De Heere noemt die booze geesten Satan, die, óm de menfchen te bedriegen, zich Jn Engeien des Lichts veranderden. Waar judas noemt hy (joh. 6 vs. 70.J duivel, dewyl behalven zyn d waaiend oordeel zyr. hart ook verkeerd en boos was. B 5  U SWEDENBURG'S LEERE aarde en den Hemel meeten, de drie ryken der natuur befchryven, gefchiedenisfen, wetten, gebruiken, welfpreekenheid, wellevendheid, en alle aangenaame en nuttige kunften bezaten? zy kunnen dit, gelyk reeds gezegd dewyl de laatfte der drie graaden van de ziel, (de natuurlyke graad) het Ultimun, het mterfte van den geestlyken is, die dus aan het lichaam grenst. Deze uiterfte graad is toe'reikend voor menfchelyke wetenfchappen, maar niet voor die van God. als dèVelke alleen van hem komt.; Deze laatfte is de eenige hoogere wetenfehap, de eenige, welke m de oogen van God van waarde is, omdat zy de menfchen alleen nuttig is. Welk voordeel geeft hem de natuurkunde of de weJfpreekendheid van den uiterlyken natuuriyken mensch? — geen.' Plet geluk van het leven beftaat hierin, dat men God en zynen naasten lief heeft. De wilde, maar Godsdienstige mensch is altyd verlichter dan de beroemdfte geleerde van Europa, dewyl hy een inwendig geestlyk mensch is {g). Hy bezit liefde en gei O) Ik bedank, echter, met dit alles, om een wilde f Zyn i Wetenfchap en geleerdheid zonder Gods- d.er.st u zeker niets waardig, maar volgen daar uit aulke buitenfpoorige en verwilderde ftellingen?  VAN DEN MENSCH. 27 geloof, welke alleen de aarde verheerlyken, hy bezit het goede en waare , waarin de hoofdfomme van God en van alle fchepzelen beilooten is. VIERDE HOOFDSTUK. VAN DE GEESTENWERELD. Tpve Geestenwereld wordt verdeeld in den Ï-J Hemel, de Geestenwereld , en de Hei Van elk zullen wy afzonderlyk handelen. Van den Hemel ■ De Godheid des Heeren in den Hemel is de liefde Gods en des naasten. God is de. liefde zelf, die van hem uirgaande de Engelen doordringt, en den Hemel uitmaakt, waar vrede, gelukzaligheid, wysheid, en verftand als goederen, welke van de liefde Gods voortkomen, heerfchen. Er zyn drie Hemelen, de Hemelfche, de Geestlyke, en beneden Hemel. De geheele Hemel is in twee ryken verdeeld, te weten in het Hemelfche en Geestlyke ryk. In het geheel genoomen vertoont de Hemel ?en mensch, en beftaat uit eene ontelbaare * me-.  28 SWEDENBURG'S LEERE menigte van Engelen - maatfchappyen , van welke elk byzonder weder een mensch verbeeld, dewyl de Hemel in zyn geheel, en in zyne deelen zyne menfchelyke gedaante van de Godheid des Heeren bekomt, welke zelf mensch is. De Heere regeert den Hemel als een geheel, welks deelen met die der men' fcben overeenftemmen , gelyk een lichaam welks leden aan de menfchelyke leden gelyk zyn. Van daar komt het , dat men zegt deze of geene Engelen-maatfchanpy in' dit of dat lid, in dezen of dien oord van het hoofd, borst enz. De bovenfte of Hemelfche Hemel is het hoofd, de tweede of Geestlyke Hemel bevat den hals tot de knieën toe. De derde of benedenfte bevat de armen, de beenen tot de vingeren en voetzolen toe. Men vindt in den Hemel rivieren, wouden, landeryen, paleizen , tuinen , fteden huizen, dieren, vruchten, edelgefteenten geld, kleederen, met één woord alles, wat men op aarde ziet, met dit onderfcheid, dat de dmgen des Hemels van eene geestlyke zelfftandigheid zyn, en met betrekking tot den toeftand der Engelen, van veel volmaakter waarde. Verder is 'er in den HemeJ een regeering, bedieningen, verrichtingen, tyd-  van den HEMEL. 29 tydverdryf en arbeiders, godsdienst, reizen, burgerlyke en huislyke ftand van het leven. Alle deze dingen hebben insgelyks weder betrekking , op den inwendigen toeftand der Engelen , of op hunne liefde en wysheid , en alle deze geestlyke dingen zyn even zo veele middelen tot zaligheid. De onmetelykheid des Hemels laat zich niet befchryven , want hy beftaat uit alle menfchen , welke op alle tyden in de liefde Gods en des naasten geleefd hebben. De Planeeten , en het overig geftarnte zyn insgelyks van menfchen bewoond, welke den Hemel bevolken (/?). (h) Dit alles dienden wy op het woord af te gelooven, want bewyzen ontbreken. VYFDE HOOFDSTUK. van de ruimte in den hemel. De ruimte, die in de natuur wezenlyk is, wordt in den Hemel niet gevonden, de voortgangen der Geestlyke wereld beftaan in den veranderden inwendigen toeftand der Engelen, naderen duidt dus  jö SWEDENBÜRG'S LEERE gelykheid van dit inwendige , en verwy dertigen duiden verfchiliendheden aan. De eene engel is bv dén anderen tegenwoordig, zo dra' by het vuurig wenscht, want hy ziet hem door de gedachten , en door de begeerten. Dit bemerkt men ook reeds onder de menfchen. By eenen verliefden is het voorwerp zyner liefde fteeds in zynen geest tegenwoordig, hy ziet de geliefde, fpreekt met haar, als of zy tegenwoordig was, en zy van haar kant doet het zelfde, dewyl beiden flechts één hart, en ééne ziel uitmaaken. In één öogenblik kan het vuurig gewenschte, en in de gedachten tegenwoordig voorwerp duizend mylen doorlopen. Even zo gaat het, wanneer men na een plaats gaat, wenfehende fchielyk aan te komen. Dan komt het iemand voor, als of hy fchiclykcf aankomt, offchoon de weg langer fchynt te worden. Gaat men' integendeel na dezelfde p!;.a«s,e-nindenze!fderi tred zonder een vuurig verlangen om fchidyk aan te komen , dan fchynt men Jaater zyn oogmerk te verkrygen, fchoon de weg korter fchynt; de afftand van de plaats was in de daad dezelfde, alleen men was niet even fterk met zyne gedachten bezig , voor welke' de verwydering niet beftaat en een onding Er  van de RUIMTE IN DEN HEMEL. 3i Er zyn in den Hemel vier Hoofdgewes* ten, die van de geestlyke zon, welke hen verlicht, bepaald worden. Het oosten is, waardoor de Heere in de gedaante van een zon verfchynt , recht over deze is het westen , aan de rechtehand het zuiden, en aan de linkehand het noorden. De Heere als een geestlyke zon, die de bron van het leven is, word in de Schrift het oosten of de opgang genoemd. In den Hemel is even gelyk op de aarde een middelpunt, na het welk alles ftreeft, doch de richting in den Hemel is van de richting der deelen op den aardkloot, zeer onderfcheiden. Op de aarde zyn alcyd de voeten tegen het middelpunt gericht, in den Hemel daarentegen wendt men al tyd het gezicht, na den Heere als het middelpunt. Van daar heet in de H, Schrift, wanneer van de verandering van het hart gefprooken wordt, zich tot den Heere wenden, en jerlmias zegt: Jehovah keer u tot ons , en vernieuw onze dagen. Ook zyn de menfchen gewoon te zeggen,dat men, om deugdzaam te leven , God voor oogen moet houden, en van iemand, die zich gebeterd heeft, zegt men, hy heeft zich bekeerd. Het is een denkbeeld van het geen in den He-  32 SWEDENBURG'S LEERE Hemel omgaat , en het is door de ingeving, door den invloed van de Geestenwereld, dat de mensch zich zoo uitdrukt , offchoon hy tevens niet weet waarom. — (i). CO Men kan evenwel van den oorfprong van zoodanige gezegden een rédelyker Verflag doen. ZESDE HOOFDSTUK. VAN DE GEDAANTE DES HEMELS. F)e mensch w'erdt naar het Evenbeeld Gods of des Hemels gefchapen, wiens fchets de wereld is. Het inwendige van den mensch is het evenbeeld des Hemels, en zyn uitwendige is het evenbeeld der wereld. Gedaante en beeld is eeneen dezelfde zaak, maar toen de mensch zynen wil verkeerd en zyn verftand verduisterd heeft, zo werdt het beeld des Hemels in hem ontfteld, en dat der Helle kwam in de plaats. Zyn inwendige werdt by zyne geboorte gefloten , en hy groeit in onwetendheid op. Maar door de wedergeboorte herftelt hy het beeld des Hemels weder in zich, welk de van den Hemel nedergedaalde liefde en wysheid is. De overeenftemming van  van de GEDAANTE des HEMELS. 33 van het waare en goede maakt den Hemel uit, waar de Engelen zelf, wier inwendige hetzelfde is , in eene volmaakte harmonie lee. ven, eikanderen zonder ophouden beminnen, en nooit moede worden. De invloed gefchiedt volgens de gedaante des Hemels, da6 is, overeenkomftig de gedachten en begeerten. Deze invloed klimt niet opwaarts, maar van den Heere nederwaarts in den inwendigen oïeerjlen Hemel, van daar in den tweeden, en derden, tot in het inwendige van den mensch, die hem wil aannemen. Deze mededeeling der gedachten, of invloed', vindt reeds in deze wereld plaats, welke in alle deelen het evenbeeld der andere wereld is.' Men is dapper met de dapperen ; de aanfchouwing of het verhaal van eene grootmoedige daad opent en verheft het hart, gelyk de haat by het gezicht van den vyand toeneemt. Elke Engel heeft in zich drie graden, welke den Hemel uitmaaken, en deelt zich aan den Engel van den inwendigen Hemel mede, doch kan met hem geene naauwe verkeering hebben, zonder iet van zyn' hooger' graad van liefde en wysheid te verliezen. De Heere alleen heeft het vermogen, de Engelen der onderfcheiden kringen te verheffen en te vereeC nl-  34 SWEDENBURG'S LEERE ragen, en zyn invloed in de Engelen en menfchen gefchiedt door de fiarren. De gedaante des Hemels, waar de Heere onze God mensch is, waar de Engelen menfchen zyn, bevat in zich alle voorwerpen, die op aarde zyn. Daniël, zachabus', ezechiel, joannes en anderen hebben alle deze voorwerpen, die op aarde ftoflyk zyn, gezien , in den Hemel daarentegen zyn zy van eene geestlyke zelfstandigheid en overeenkomftig met het inwendige van de Engelen. Nadat de Heere de oogen van mynen geest hadt geopend, zag ik alle deze voorwerpen zelf; de Engelen, met welken ik verkeerde , als met myns gelyken, leidden my in den Hemel om, en hier zag ik overeenkomfHg met het geen wy voortbrengzelen van natuur en kunst noemen, fchoonheden, en meesterliukken, waarvan onze fchoonfte Paleizen en bekoorlykfte landhuizen Hechts eene zwakke fchets geeven. Men heeft my geopenbaard, en doen begrypen , dat deze gamfche verdeelde en onmeetlyke Hemel, zich tot één geheel vereenigt, het welk een' mensch vertoont, en wiens evenbeeld het menfchelyke lichaam is. Men telle eens de zenuiven, de fpieren, de vezelen, de muskelen, beenen, knok-  van de GEDAANTE des HEMELS. $j knokken, kraakbeenderen, de ingewanden* groote en kleine ribben, welk eene menigte! en toch maakt dit alles flechts één geheel uit* het welk onder het bevel der ziel ftaat, De inwendige mensch wil , en de uitwendige mensch, deze buigzaame weeke masfa of klomp, die wy lichaam noemen* voert het uit; de gedachte rolt van het ééne deeltjen tot het andere voort, en maakt het gantfche gevoel , leven » en daadelykheid. Een waar beeld des Hemels, van het oneindige, 't welk in alle gefchapen wezens wordt gevonden. ZEVENDE HOOFDSTUK. van de spraak der engelen." De Engelen fpreeken tegen eikanderen i gelyk de menfchen , over huislyke, burgerij ke , zedekundige en geestlyke zaaken 4 hunne Item is zagt, klinkend, en zy drukken zich zonder moeite uit. Er is in den Hemel maar ééne fpraak, welker fterkere of zagterë uitdrukkingen evenwel van het inwendige des Engels, diefpreekt, afhangen. Zodra meii in den Hemel wordt opgenomen, kent mert C % deaé  3<5 SWEDENBURG'S LEERE deze fpraak, want zy beftaat in de uitdrukkingen der gedachten en begeerten. De toon die door het fpreeken onftaat, is gelyk aan de begeerte, van welke hy komt, en de Artikulatie van dezen toon , of de woorden , fchikken zich naar de denkbeelden, welken uit deze begeerte ontilaan. Zo ontftaat de toon door de begeerte, en wordt door de gedachten geartikuleerd. De Engelen kennen aan den toon der ftem de heerfchende neiging van den geen', die fpreekt, en aan de woorden kennen zy zyne gedachten. By nadere overdenking zal men inzien, dat ook op aarde elkewaare begeerte haare eigene, fchoon natuurlyke uitdrukking heeft, van daar kent men valfche lieden aan haare gemaakte fpraak, want zy veranderen niet alleen hunne uitdrukking, maar ook den toon van hunne fpraak. De fpraak der Engelen heeft met de menfchelyke flechts eenige toonen gemeen, die door zekere begeerten worden voortgebragt, want de Engelen kunnen geen woord der menfchelyke fpraak uitfpreeken. Men kan zich van de Jieftaligheid en zagtheid der fpraak van de Engelen, welke het oor ftreelt, en door de ziel dringt, een denkbeeld maaken  van de SPRAAK der ENGELEN. 37 ken , als men bedenkt, dat haar begin in liefde met het verftand verbonden beftaat. Eén enkel woord drukt hier meer uit dan honderd duizend in de fpraak der menfchen, gelyk één enkel denkbeeld van hun meer verheven dingen in zich bevat, dan het gantfche menfchelyke verftand begrypen en befchryven kan, Er heerscht in de fpraak der Engelen eene Harmonie, welke van de uitvloeijing van de, naar de gedaante des Hemels gefchikte gedachten en begeerten, afkomt, welke gedaante uit de volmaakte orde ontftaat, welke in alle maat fchappyen , die zeuitmaaken, en in de wederzydfche verbintenisfen, heerscht. Deze manier van fpreeken is ook den aardfchen mensch eigen, en zyne woorden , welken zyne gedachten moeten uitdrukken, zouden die altyd uitdrukken, indien zy altyd de gefchikfte uitdrukking konden vinden. Eigenlyk is het de gedachte, die fpreekt; de natuurlyke fpraak is de weergalm van de fpraak der ziele;, de uitdrukking der gedachten. De uitdrukkingen zouden zich daarom van zelf aanbieden, als 'er geen verhinderingen waren, welken ten deele van het geheugen , van een lichaamelyk gebrek of van de gemaaktheid ontftaan. Een bedriegelyk C 2 mensch  38 S WE DE N BURGOS LEERE; mensch let op zyn woorden, Wkt lang. zaam, weegt zyne woorden, uit vrees van zyne waare meening, zyne inwendige gedacht ten, door eenige ontvallen uitdrukkingen te verraaden, indien hy zynertonge vryheid gaf, om overeenkomitig de drift van zyne begeerten te fpreeken. De mensch, die eens van. ?yn lichaam ontdaan is, fpreekt dan zonder voorlopig onderwys, zonder moeite en verwarring de fpraak der Geesten. ACHTSTE HOOFDSTUK. VAN DE RE GEERING IN DEN HEMEL, TT\e Hemel in verfcheidene maatfchappyen J- verdeeld, fhat onder tweederley regeeringsvorm, naamlyk het hemelfche ryk onder het beftuur der gerechtigheid, en het geestlyke ryk onder dat van het oordeel. De twee woorden gerechtigheid en oordeel, welken zo dikwils in defchrift voorkomen, betekenen, net eerfte, het goed der liefde, het tweede, het goed der wysheid.. De vormen der Engelen - maatfchappyen zyn menigvuldig, naar 4e verrichtingen, daar zy toe verpligt zyn, maar  van de REGEERTNG in den HEMEL. 39 maar allen loopen op het algemeene welzyn, en op de Goddelyke orde uit, en hun getal is oneindig. De geen dus, die in den hoogfteö graad der wysheid ftaat, is het hoofd der rnaatfchappye, en de leden derzelver beminnen en eerbiedigen hem, naarmate hy den Heer de eer en nuttigheid van zyn ampt dankweet. Zyn grootfte uitnemendheid beftaat in den hooger' graad van zyne liefde. Hy is de knecht aller knechten Gods in de waare betekenis van dit woord. Een verheven tytel, wiens zin de hoogmoed verdraaid heeft, en welken de Heere zo duidlyk verklaart, als hy zegt: En zo wie onder u zal willen de eerfte zyns die zy uwe dienstknecht, gelyk de zoon des menfchen niet en is gekomen om gediend te worden, maar cm te dienen (*)» De Engelen, die in een' hooger' graad der wysheid ftaan, en de anderen regeeren, praaien daar niet mede, offchoon zy groote eere en aanzien, by uitnemendheid, genieten, offchoon zy in prachtige Paleizen op hoogten woonen, een talryk gevolg en kostbaare kleederen hebben. Dit alles nemen zy uit gehoorzaamheid voor den Heere aan en tot onder- fteui (*_) Ma.tth. 20. v5. 27. 28=. C 4  40 SWEDENBURG'5 LEERE fteuning van zyne oogmerken. De liefde ea wysheid van ieder beambten beftaat hierin, dat hy zyn ampt bemint, en het beste van zyn evenmensch, van zyn maatfchappy, van zyn vaderland en kerk bevordert, De Engelen - maatfchappyen onderfcheiden zich ook door hunne bezigheden, eenigen zyn met kleine kinderen, anderen met jonge meisjens, en jongelingen, veelen zyn met vroome, eenvoudige Christen-zielen, veelen met zulke geeften bezig, die eerst nieuw van de aardfche wereld komen, en van boozegeesten geplaagd worden. Eenige Engelen ftaan de menfchen ui het oogenblik hunner opwekking by en anderen beteugelen de magt der Hel, alwaar ook eene doch eene tegengejlelde regeeringswyze heerscht. De grondregel der Htlfcht regeeringsvorm is eigen- en wereld- liefde. Veele Engelen worden tot behoeding der menfchen, van het ryk en de kerk op de aarde, gezonden. De fchuts - Engelen der menfchen dringen in den grond van hunne begeerten in, enontwyken of naderen dezelven, naai mate zy zich tot goed of kwaad bepaalen. Het ambt, hetwelk een Engel in den Hemel bekleedt, Hemt volkomen overeen met dat, hetwelk hy op aarde bekleed heeft. Die, wel-  vak de REGEERING in den HEMEL. 41 welken de H. Schrift en de gebruiken der kerk bemind hebben, verkrygen geestlyke ambten, leeren en preêken, want in den Hemel is een aan den onzen gelykvormige Godsdienst, wat het uiterlyke betreft, maar naar het inwendige zyn zy zeer van eikanderen verfchillende. My werdt de ingang in den tempel van den Hemel vergund, en ik woonde de Predikatiën by. In het geestlyke ryk zyn de kerken prachtig en luifterryk. In het Hemelfche zyn zy eenvoudig. De laatfte fchynen van hout, dewyl het hout een zinnebeeld der liefde is. De eerfte daarentegen van fteen, want de fteen is een zinnebeeld van het geloof. De Engel, die predikt, ftaat altyd op een hoogte in het oosten, voor hem ftaan de genen, welken een' hooger' graad van wysheid hebben , de anderen ftaan in een halfrond rondom hem ,zo dat de Prediker ze allen ziet. De geenen, welke ingewyd worden,ftaan aan de oper.baare deur der kerk ter linkehand. De Predikende Engelen zyn uit het geestlyke ryk, dewyl zy door het goede ia het waare zyn. Zy prediken zonder veel hier en ginds te onderzoeken, gevoelens te vergelyken enz. Want zo dra zy eene waarheid zeggen, zo ■wordt dezelve verftaan, bemind, en in uitQ 5 oefe-  42 SWEDENBURG'S LEERE oefening gebracht. De grondflag van hunne leer en hun onderwys is beftendig de mensch geworden Godheid van den Heer, en deszelfs vergodlykte menschheid. De inrichting van de Engelen - maatfchappyen is dezelfde, die zy in hunne huizen ten aanzien van hunne wooning, hunne klee. deren, en voedzel waarnemen, ten aanzien der huizen, zy bouwen dezelve niet zelf, maar de Heere geeft ze hun, en zy zyn meer of mm prachtig, en gelykvormig aan het inwendige en het ambt van deze Engelen. Ik heb met hen in hunne wooningen gefproken, en zag daar hoven, voorhuizen, kamers, zaaien, tuinen, wei- en bouwland, de huizen Ö rgeenen, die in eene maatfchappv leeven ftaan dicht naast eikanderen, en vertonnen eene ftad met haare ftraaten, pleinen enz. Ik ben niet in den droom maar klaar wakker in deze hemelfche wooningen ingegaan. De Paleizen van goud en edelgefteenten gebouwd, zyn, zoo van binnen als van buiten, vanonbefchryflyke fchoonheid. De tuinen en derzelver vruchten bieden de heerlykfte tafereelen en kleuren aan. De uitzichten zyn ónmeetlyk, en alles in overéénftemming met de begeerten en gedachten van deze Engelen. ' Er  Yan de REGEERING in den HEMEL. 43 Er zyn ook eenzaam levende Engelen, welken in afgezonderde huizen woonen. De Engelen zyn gekleed, behalven de bewooners van den bovenften hemel , welken naakt gaan, dewyl hunne naaktheid met hunne volkomene onfchuld overéénftemt. Uit dezen hoofde verfchy nen zy als • kinderen. De kleedingen der Engelen zyn zichtbaar en tastbaar, en zy wisfelen dezelve naar maate van hunnen inwendigen toeftand. De klederen der verlichtften hebben eenen vuurglans, die der min verlichten blinken gelyk het licht,en die van den derden graad gaan in witte, klederen zonder glans. Deze kleuren zyn relaüf, enkomen van de warmte en het licht der geestlyke zon af, welke liefde en wysheid, als ook het eerfte uitvloeizel van God is. De meer of min levendige roode verw ziet op de graaden van goed of liefde, die meer of min blinken. De witte verw betekent den graad van het waare, of wysheid. De klederen des verlosfers , die het licht en de waarheid'op aarde voorftelde, verfcheenen op den Tabor witter en heller dan de faeeuw. In de Hel, Welke in alles het tegendeel van deh Hemel is, komen de kleederen ook volkomen met den graad van het booze en onwaare-overeen, en zyn zwart, bezoedeld en gefcheurd. Ten  44 SWEDENBURG'S LEERE Ten derden, de Engelen hebben ook voedzel en fpyzen, want nadien zy menfchen zyn en volkomen menschlyke gedaanten hebben' zo zyn ze buiten de overige Jichaamlyke zin' nen ook met die van den fmaak en eetlust voorzien, waardoor in den Hemel het geestlyke hchaam verzadigd wordt, gelyk op de aarde het ftoflyke. Ik heb de maakyden der Engelen verfcheiden maaien bygewoond, en hen dikwyls zien eeten, waarby ik bemerkte , dat de tafel altyd prachtig en met de uirgezochtfle fpyzen voorzien was r». CO Het fs onbegrypelyk, van waar een man , getyfc SwaDjta.uae alle de*e beulingen gehaald heeft NEGENDE HOOFDSTUK. VAN DEN TYD IN DEN HEMEL. TTetgeen men Natuur noemt, is niet anX ± ders dan de natuurlyke zon, wier tegenwoordigheid of afwezenheid den tyd bepaald , welke in uuren , dagen , weeken , maanden, jaaren, eeuwen, na het goeddunken der menfchen verdeeld wordt. Het licht volgt op de duisternis., en de kouJe op de warm-  VAN DEN TYD IN DEN HEMEL. 45 warmte. Deze toeftanden zyn voorbygaande, en wederkeerende , maar zy hebben geene betrekking , op het geestlyke leven, 't welk liefde en wysheid is. Te weten in den Hemel is het geestlyke licht en de warmte, die op liefde en wysheid betrekking hebben , duurzaam, en veranderen alleen naar het inwendige der Engelen. Er is dus, volgens menschlyke denkbeelden, geen tyd m den Hemel, om dezelfde reden , waarom 'er geen ruimte is. Hier beneden is de tyd één en hetzelfde met de gedachten, die de tegenwoordige begeerte koestert, hy is gevolglyk kort of lang naar den toefland, in welken de menfch zich bevindt. En des te min kan in het geestlyke of in den Hemel een tyd zyn, dewyl de Hemel God is, en dewyl, de eenige voortgang, die voor hem plaats kan vinden, in den geringer of hooger graad van liefde en wysheid beftaat, dien hy de Engelen inblaast. De tyd, die van de fchreden des doods bepaaldt word, en op aarde alleen een ophouden van beftaan is, kan ons nopens het geestlyke geen uitfluitfel geeven. Er zyn voor de Engelen noch dagen, noch jaargetyden, noch jaaren, maar 'er zyn verfcheiden toeftanden en graaden der liefde en wysheid. Daar nu de  46 sWedenbürg's leêrë de tyd ons korter of langer fchynt, naar maté wy meer of min met onze gedachten bezig zyn. Verder daar het gevoel, hetwelk Wy van de tusfchenruimten des tyds hebben , verward en onbepaald is, zodat ons menigmaal de dagen tot oogenblikken en oogen. blikken tot dagen worden, zo kan men daaruit befluiten, dat de van hunne aardfche bekleedzelen ontdaane Engelen onzen tyd niet kennen, maar veeleer hun geheele beftaan naaf de gedachten of naar den inwendigen toeftand van hunne liefde en wysheid, afmeeten. Dit alles fchynt voor het menfchlyk verftand te verheven, dewyl geene bevatbaarheid daarvoor voorhanden is. Evenwel laaten zich dezedingen by het Hemelfche Jicht befchouwen, en de geen, die, met een zuiver verlangen, zyn verftand ftandvastig en aanhoudend tot deze verhevene voorwerpen verheft, zal denkbeelden krygen, die hem de woordenrykfte fpraak niet kan fchenken. Maar zulk eene verheffing van het verftand kan alleen in za Verre plaats vinden , als men zich van de aardfche begrippen van ruimte en tyd aftrek ft TIEN>  van het SCHRIFT in den HEMEL. 47 TIENDE HOOFDSTUK. van het schrift in DEN HEMEfc. -ik zag in den Hemel gefchreeven engedruk1 te papieren, ik lasdez.'lve, maar verftond er weinig van,dewyl het tegen deGoddelyke orde ftrydt, dat de Hemel de menfchen door fchrift zou onderwyzen, maar alleen door de fpraak. De Heere heeft daarom een fchrift voor den Hemel gegeven , om de waarhe* den, die hy de Engelen wilde openbaren, fchr'ifclyk te bewaren, gelyk dit ook het oogmerk van fchrift op de aarde is. Het geopenbaarde gaat van den eenen hemel tot den anderen over, en komt eindlyk by de menfchen. In den Hemel beftaat de fpraak in den inwendigen en zuiver geestlyken zin, op aarde, heeft zy eenen natuuriyken voor de menfchen gepasten zin. Om deze reden fprak Jezus Christus byna altyd door gelykeniffen. Indien ik u lieden de aardfche dingen gezegd heb, zeide hy tot de fchriftgeleerden, en gy die niet en gelooft, hoe zult gy gelooven,indien ik u lieden de hemelfche dingen zoude zeggen (*). In (*) Joh. 3. vs. 12.  48 SWEDENBURG'S LEERE In den bovenden Hemel beftaan de letteren der fchrift in gekromde liniën, die naar de gedaantedes Hemels gevormd zyn, endoormiddel van deze trekken, drukken de Engelen het geheim der waarheid en van veele andere zaaken uit, welke de fpraak niet kan uitdrukken. Het Mechanike van het fchrift vloeit natuurlyk uit de gedachten der Engelen voort, zodat fchryven en fpreeken voor hen hetzelfde is. Maar 'er is in den hemel nog eene andere fchryfkunst, welke de hulp der hand niet nodig heeft, te weten, de harmonie der gedachte*. Evenwel is deze niet aanhoudend, dewyl de ééne gedachte de andere uitwischt, daar het fchrift integendeel, hetwelk de begeerte openbaart, altyd onöploslyk blyft. Ook zag ik nog een ander fchrift, het welk uit getallen, in plaats van letters, beftondt, en waaruit men fyllaben en woorden kon famenvoegen. Dit fchrift bevat nog hoogere geheimen dan het voorige , en is geheel boven alle menfchelyke gedachten en Uitdrukkingen verheven, dewyl alle getallen met eikanderen overéénkomen. Deze overéénkomst {harmonie) is even zo vol- uitdrukkingen als de woorden, waaruit volgt, dat de  van het SCHRIFT in oen HEMEL. & de getallen in de H. Schrifc voorkomende , gelyk de woorden ééne betekenis hebben. By dit hemelsch fchrift wordt altyd het getal waar de famenhang van afhangt, vooraan geplaatst, dewyl dit eerfte getal het voorterp te kennen geeft, van het welk men fpreekt, maar het volgende of de tekst, door dit getal, de voorwaarden van dit voorwerp opgeeft en bepaalt. De menfchen , alleen gewoon naar den lichaamlyken zin te oordeelen, zullen alle deze dingen moeijelyk begrypen, want zv hebben geen ander begrip van den Hemei dan van eenen onmeetbaaren Dampkring. Zv 'gelooven dat het geestlyke geheel niet beftaat, of zy ftellen zich de Engelen voor als wezens die in de ruimte vliegen, als hgte luchtige wezens, gelyk de wind , zonder vastheid, zonder oogen, ooren, handen zintui. gen met een woord zonder eene menfchelyke gedaante, maar men moet weeten , dat alL wat tot het leven, tot wysheid, en gelukzaligheid dient, in den Hemel even zoo wezenlyk beftaat, als de aardfche voorwerpen voor ons zyn, want deze wereld werd volgens het voorbeeld des Hemels ge. D fcha-  5o SWEDENBURG'S LEERE fchapen, en de wereld is eene afbeelding van dezelve, (b) (&) Het komt my voor, dat 2elfs een Wysgeer, di# zich boven het zinlyke verheft, al het geen in dit en de voorige afdeeling gezegd is, moeilyk zal vinden, en befchouwen als een gewrocht van dweepzieke hersi fenen, welke indringen in zaaken, die zy niet verftaan. ELFDE HOOFDSTUK. VAN DE GEESTEN-WERELD. T)° Seestenwereld is een middelplaats of JL>* verblyf, tusfchen hemel en hei. Ieder mensch komt terftond na zyn' dood daar in , en vervolgens vroeg of laat hieruit, om of in den hemel op te klimmen, of in de hel aftedaalen. Hier in deze plaats van zuivering worden allen geoordeeld, veelen verblyvenaldaar enige Jaaren, doch niemand blyft 'er langer, dan dertig Jaaren. Hier vindt en kent elk zyne bloedverwanten, zyne vrienden, zyne medeburgers, en kan met hen verkeeren. Deze geestenwereld ftaat met den hemel en de hel in gemeenfchap doormiddel van een' zeer engen weg of pad, die van den kant des hemels en der hel door groote openingen kuilen  va« de GEESTENWERELD. 51 len en afgronden bewaard en verfperd worde, op dat niemand zonder verlof er uit zoude komen. Deze ingang, en deze openingen, en deze weg worden in de fchrift door ie poorten des hemels en der hel verftaan. Naar het voorkomen fchynt de geestenwereld een groot dal te zyn, hetwelk met hooge en fteile rotzen is ingefloten. De deur of de ingang van het pad, hetwelk ten hemel leidt, is voor de genen onzichtbaar, die er niet zullen doorgaan , even eens is het gelegen met de poorten der hel. (c) Cc) Eene zeldzame befchryvjng van eenen middelftaat na dit leven, hoedanige uit de oude Wysgeerte der Vlatonisten onder de Christenen het vagevuur heeft vooitr gebr3gt. TWAALFDE HOOFDSTUK. van de hee. In de geestenwereld, ziet men al het geen in de natuurlyke voorhanden is. De hel is onder bergen, heuvels, dalen en vlakten, men befchouwt diepe kuilen, meer of min duistere afgronden, die door een licht worden verlicht , hetwelk aan dat van een gloeijende D a kool  52 SWEDENBURG'S LEERE kool gelyk is. De oogen der helfche eesten zyn aan dit valfche licht gewoon, zo dat wan*eerzy uit hunne holen komen, het hemelfche hcht hun onuitfpreeklykepynen aan de oogen veroorzaakt. Uit de helfche afgronden ziet men zwarte ffinkende dampen op. klimmen , maar welken de verdoemden niet gewaar worden, dewyl Zy zich in eenen met hun binnenfteloveréénftemmenden dampkring bevinden. De vlam, welke hun verlicht komt overéén met het verteerend vuur der Eigenliefde, ècr haat, nyd, enz. Van deze helfche woningen ichynen eenige fchuinslopende holen, anderen kuilen van wilde dieren, en anderen weder onderaardfche gewelven en kelders onder vervallen gebouwen te zyn. De meesten fchynen driedubbel. Het bovenfte gedeelte> donker, duister en wordt van dezulken bewoond, die uit dwaaling gezondigd hebben, het onderfte gedeelte daarentegen gelykt een brandend hol, en bevat degeenen , welken in het booze hebben volhard. In zulke holen, waar de ftraffen min ïtreng zyn, ziet men hutten, ftraaten pleinen, huizen, waar men twist, fchimpt ' laat, rooft, vernielt enz. Nog andere ho'en zyn waare draken woningen, en geheel met  van de HEL. 53 „et vuiligheid bedekt. Men vindt in de hel ook duistere bosfehen, waarheen de vervog. de helfche geesten zich kunnen bergen, dus ook barrewoestenyen en holen, welken onder karren geplaatst zyn. Eindelyk zyn er in de hel even zo veel helfche maatfchappyen, als'er in den hemel van Engelen zyn- n-ppds doch vruchtDe hel verzet zich lteeds , om loos tegen den hemel, welken de Heere beloos, icfcui waaren fchermt. De Heere alken kent oen lurciuu. houdt de aanleg en omvang van de hel, en "° boosheid, nyd, en razernye der hel fche gees «endoorgeestelvkeplaagen-tom.gel^ op aarde de boozen, door hchaamljke ftnar ten, geftraft worden. Het helfche vuur heeft met het hemelfche «L oorfptong. het wordt *« geenenhehch, welke deszelfs mvoed me, L> onrein gemoed aanneemen. en dient hen ,ot een geftadig kwaad, omdat het de gruw- bevredigd, altyd weder opborrelen, en de fin e ykfte , en flrafbaarde begeerten „IkenLedsaangefpoord.fteedsvertaaden. en fteeds geftraft worden. Wanneer het hemelfche vuur fomwytot de helfche geesten doordringt, zo ^ D 3 T'  5+ S WEDE NB URG'S LEERE zy, gelyk een mensch, die op een booze daad betrapt wordt. Een verltyvende koude gaat door alle hunne aderen, en hun bloed fchynt te verdikken. Dit is de waare befchryving van het helfche vuur , wiens bewooners zich altyd onder de affchuwlykfle gedaante van hunne booze begeerten verwonen, en minachting, befpotting van anderen, haat, nyd, boosheid, en wreedheid, verraaden in haar gezicht. Onder eikanderen fchynen zy menfchelyke lichaamen te hebben, maar by het hemelfche licht befchouwd, hebben zy eeq voorkomen van affchuwlyke geraamten. Eenigen zien 'er geheel zwart uit, anderen als vuurbranden, anderen weder met gezwellen en zweeren bedekt, by veelen ziet men m plaats van het aangezicht een bosch hair by anderen ziet men alleen been, zonder vel en anderen vertoonen flechts een rei van tanden, men verbeelde zich eens gedaanten , v/elke alle trekken van f.handelyke hartstogten m zich veréénigen, wezens, welken by het fpreken hunn' toon naar dien doen gelyken welken een mensch in den hevigften aanval van deze hartstpgten voert, dan zal men een tafereel van de hel hebben. Ik zag alle maat-  van de HEL. 55 maatfchappyen der hel niet, maar de Heere verwaardigde zich , om 'er my verfcheiden van te laaten zien, teffens werd my gezegd, dat gelyk de Hemel in zyn geheel genomen een' mensch verbeeld, de hel eveneens in het geheel een' duivel voorftelde. De geesten der hel zyn boos, en oefenen Zich in alle mooglyke booze ftreeken, om den op de aarde levenden mensch te benadeelen ; zy dringen zich op duizenderleie wyzen in zyne begeerten in , leggen hem valftrikken, en haaien hem eindlyk tot het kwaad over. Het helfche tandengekners, of tanden klappen, in de fchrift, betekent het geraas van een' twist, en de hevigheid van een beledigden ftryd. Het bevat in zich alles wat nayver, verachting, woede, befpottmg, beledigend en vreeslyk kunnen hebben, en maakt het ernftigfte en aangenaamfte vergenoegen der helfche geesten uit. Daar in de hel een ieder door de behouding van zyne booze begeerten geftraft wordt, zo zag ik booze geesten, die nog altyd gelyk op aarde, naar wellusten, eer, en rykdomftreefden, zy verkrygen dezelven ook om ze weder te verliezen, waardoor zy xn D4 deB  $6 SWEDENBURG'S LEERE den ellendigften toeftand geraaken. Men ziet hen treurig en eenzaam omwandelen, zy hongeren en hebben niets te eeten, zy gaan » de hutten in, en eisfchen iet om bun Jeven te verfrisfchen, arbeid om bezigheid te hebben , en zodra zy denzei ven verkrygen, verbaten zv denzei ven weder, en worden van veronet en ongenoegen onophoudelyk gepy. «ft Van hunnen heer weggejaagd gaan zy * eene andere hut, om hunnen honger te fliJlen , de deuren worden achter hen geflo^ en de Heere toont hun, dat zy er niet weder zullen uitkomen , en dat z/moeten ^ Zyanders^voedzelnoch Meederen zullen verkrygen. Begaan zy een -sdaad,^ word » J * geftrekt gelegd, en fchrikJyk geplaagd. Ia deze ^chnwdykeffia^iflf^^ en zX6"0,^^ ^'Vaufmar! en zelftverveehng verteerd, en bekomen tot gezelfchap een wyf,W]k eene « hoer geweest is. Anderen worden op andere ^y^egepynigd. De dwingelanden by voorb. wor en tot ilaverny en galeiendienstUorT befL; .^hlaazen geleerden worden m d°0de **mnea bloed , evenwel  van de HEL. 57 beminnen zy den oorlog, vernielen en worden vernield. Kortom , ellende , fchande , njd, flaverny, fchrik, knaging van het ge, weten , buitenfpoorigheid, haat en dolheid vindt men op eiken ftap in de hel. Lust tot het booze , en neiging tot overtreding met alle de verfchrikkelyke gevolgen , dezelfde levenswyze, die men op aarde gehad heeft, maar nog veel fchandelyker en ongelukkiger, hier in beftaat de hel; daarby komt nog wanhoop, haat tegen het goede, en zelfs tegen de Godheid, als het hoogde van alle overtredingen. Het evenwigt tusfchen hemel en hel is onveranderlyk vast. De laatfte geeft onophoudejyk booze dampen op. De eerfte daarentegen alleen goede en verkwikkende geuren. Dit evenwigt, waaruit de vryheid der menfchen ontftaat, wordt ieder oogenblik geftoord door het aantal geesten, welken onophoudelyk in den hemel of in de hel ingaan, maar de Heere, die de weegfchaal ziet overhellen, houdt dezelve in evenwigt. (d). (£) Welke fpoorloze voorftellen, voortgevloeid uie «ene verhitte verbeeldingskracht. D « DER-  - SS SWEDENBURG'S LEERE DERTIENDE HOOFDSTUK. VAN DE TAAL, WELKE DE ENGELEN MET DEN MENSCH SIMiEEKEN. \Y7"anneer een Engel met een' mensch * fpreekt, dan gebruikt hy of de fpraak van dezen mensch , of eenige andere fpraak, die hy kan verftaan. Hy vereenigt zich met hem, eigent zich zyne gedachten toe, wel. ken, daar zy met het geheugenfamenhangen , op de zintuigen der fpraak werken, om den mensch te doen fpreeken, en op die van het gehoor, om den mensch te doen hooren. Dus is het, dat de Engel met den mensch, en de mensch, die met den Engel fpreekt, Hechts één uitmaaken. Gy kunt niet, zeide ik tot de Engelen, één enkel woord van myne Landtaal fpreeken. By onze gefprekken ben ik het, die door middel van uwe vereeniging met myne gedachten, een taal [preek, die gy kunt verftaan. Wy weeten het, antwoordden zy, en dus is het ook gelegen met dewetenfchap van den mensch, met welken wy fpreeken , en welke ook van onze vereeniging met hem oorfpronglyk is. De Heer wil,  TAAL der ENGELEN metden MENSCH.59 wil, dat de invloed des Hemels in den mensch op deze wyze zou gefchieden. Hy heeft het dus ingericht, dat by den mensch Engelen en geesten zouden zyn, die hem leiden; De algemeene invloed des hemels was daartoe genoegzaam geweest, indien hy zichzelven daarvan niet gefcheiden had, yoor den eerpn mensch was dis toereikend. Wanneer een Engel met een' mensch fpreekt, dan hoort de mensch den klank der woorden van den Engel, weiken op zyne gedachten , en van daar op' de zintuigen van het inwendig gehoor werkt. Elk ander mensch, die daarby tegenwoordig was, zou niets van dit gefprek merken, dewyl de gewoone menfehenftem het eerst op de lucht, die hem omgeeft, werkt, en door middel van het uitwendig gehoor zich aan het inwendige mededeelt, en dus gehoord wordt. Wanneer men hier over naauwkeurig, en zonder ftoffelyk vooroordeel nadenkt, dan zal men zien, dat tusfchen het gevoel, 'twelk in ons binnenlte door den klank verwekt wordt , en de trilling der lucht, waardoor de klank ontftaat, welke het vleeschlyke zintuig van het gehoor treft, geheel geen evenredigheid plaats grypt. De ziel is het alleen, die door middel van het oor, hoort en verftaaL Thans  ob SWEDENBURG'S LEERE Thans is het iet zeldzaams, en tegelykgevaarlyk om met geesten te fpreeken, voornaamlyk voor dezulken , welken niet door een levendig geloof onder de hand des Heeren ftaan. De booze geesten bemerken dan, dat zy in eenen mensch zyn, en werken aan zynen ondergang. Die, welken zich druk met godsdienstige zaaken bezig houden en aanhoudend in den toeftand der befchouwing blyven , verhitten en verheffen fomwylen hunne verbeeldingskracht tot de Geestenwereld , en hooren de geesten in zichzelven fpreeken. Doch het, zyn flechts geestdryvende dweepers welken hooren , en aan de booze geesten, gelyk aan de goeden gelooven , en het waare,zo wel als hetvalfche, aanneemen. Deze geestdryvers, die ik eene woestyn ter linkerzyde zag bewoonen, overreden de menfchen, welken naar hun hooren , dat zy den H. Geest zien , voor het overige doen zy hen geen kwaad, en vlyen hen, dewyl zy van hen geëerd worden. De Heere vergunt alleen aan zeer weinige menfchen , om °met de geesten te fpreeken, teweten aan zulken, die het waare door het goede erkennen, en gelooven, dat God mensch is, dewyl op deze waarheid de Hemel gegrond is, alzoo de God-  TAALder ENGELEN met denMENSCH. 6i Godheid van den Heere , den Hemel uitmaakt, en zyne menschheid daarvan het voorbeeld is. Om dus met de Engelen te fpreeken , moet de inwendige mensch geopend, en van de Godlyke waarheid of van Gods menschheid doordrongen zyn, en tot deze kennis waren de menfchen oorfpronglyk beftemd. Zy , die dus in dezen toefland zyn , kunnen met de Engelen fpreeken , zy worden van het Hemelfche licht verlicht, zien wat in den hemel is, en de Engelen zien door hun, hetgeen op de aarde is, dewyl alsdan Aarde en Hemel door middel van den Engel in den mensch vereenigd zyn. Deze vereeniging was by de eerste menfchen, wier leeftyd de gouden Eeuw genoemd werd, niet zeldzaam. Hnnne nakomelingen, welke zich aan Eigen- en Wereldliefde overgaven, beminden noch God, noch menfchen meer, en hun inwendige werd gefloten,, behalven by eenige rechtvaardigen! als by voorb. by de Profeeten, aan wie de Heere de waarheid van den Hemel en de Schrift openbaarde , doch niet door eene bloote ingeving, maar door middel der geesten verlichtte hen de Heere met zyn licht, en deze zeiden hen voor, hetgeen de Heere hen gezegd had, daarom  62 SWEDENBURG'S LEERE daarom hielden de Profeeten in dat oogenblik alles voor hun eigen werk. Intusfchen dat zyde Profeeten, met welken zy veréénigd waren, de woorden opgaven, zeiden zy; Jehovahfpreekt, maar noemden zich zeiVen Jehovah, gelyk uit den zamenhang der Profeeten blykt (e). Veele geesten kunnen zamen en te gelyker tyd met één' en denzelfden mensch fpreeken, en deze hen allen te gelyk antwoorden , want het gezelfchap der Engelen,'t welk met eenen mensch wil fpreken , zendt één van zyne medeleden af, 't welk zich naar den mensch wendt. Het gezelfchap keert zich dan naar zynen afgezant, in welken alle gedachten van het gezelfchap zich veréénigen. Een Engel of een geest, die met eenen mensch fpreekt, kan niet volgens zyn eigen geheugen, maar volgens die van den mensch fpreeken. Wilde hy uit zich zeiven fpree- ken, GO Ik vraag, van waar is het dan, dat de Profeetert fomtyds wel deeglyk melden, dat Engelen aan hen verfcheenen zyn, en met hen gefproken hebben, in onderfcheiding van de aanblazing en dryving van den geest der Profetie ?  TAAL der ENGELENmet denMENSCH. 53 ken, dan zou hy uit zyn geheugen dingen voortbrengen , van welken de mensch nooit iet gehoord of gezien had, en die hy evenwel voor zyne eigen ondeivinding houden , en als eene nagedachte, en als een beeld van een in zyn geheugen bewaard voorwerp, befchouwen zou. Dit is my zelf overgekomen, en hierin ligt ook de grond van het gevoelen van eenige ouden, welken geloofden, dat de mensch na zynen dood tot een ander leven overging, waar hy zich het eerfte erinnerde. Er zyn ook nog natuurlyk lichaamlyke geesten, welke zich niet met de gedachten van den mensch veréénigen, maar door zyne zinnen zich van dezelven meester maaken, door zyne leden werken, door zynen mond fpreeken enz. Dezen waren ten tyde der toekomst van den Heer niet ongewoon, gelyk men uit het Euangelie ziet. Zy zyn in de hel geworpen , en daarom treft men heden geen menfchen meer aan, die zichtbaar van den duivel bezeten zyn. (ƒ). VEER- (ƒ) Het beste in dit Hoofdftuk is, dat Swedenburo ons leert, dat wy ons door geen geestdryvers en dwee. pers moeten, laten misleiden.  H SWEDENBURG'S LEERE VEERTIENDE HOOFDSTUK. VAN DE VERSCHILLENDE TOESTANDEN DES MENSCHEN NA DEN DOOD. TpVe eerfte toeftand van den mensch na den dood is zynen toeftand als fterveling nog gelyk. Zodra het lichaam van den mensch, zyne werkingen, die zich op de vermogens van de ziel gronden , niet meer kan verrichten, dan zegt men, dat de mensch Jierft. Maar de Eigenlyke mensch, die alleen door het inwendige mensch is, fterft niet, hy verlaat flechts zyn aardfch kleed, en ontwaakt weder met dezelfde neigingen, die hy in het oogenblik van zyn dood had, hy behoudt ze door de geheele eeuwigheid, en verfchynt in de geestenwereld met hec uitwendige en inwendige , met lichaam en leden, met gezicht en fpraak. Kortom de geest van den mensch verfchynt naar het uitwendige , gelyk de mensch , die nog op aarde leeft, hy zoude zelfs nog geloven, dat hy daar in een ander gewest verplaatst, leefde, indien zyne vrienden en bekenden , of vriendelyke Engelen , die zich van hem in het  van de TOESTANDEN na den DOOD. 65 het oogenblik des doods meester maakten, hem niet zeiden, dat hy in de geestenwereld was, waar zy hem doen omwandelen , hem fted'en, kasteelen , tuinen, aanlokkende vel* den, en duizend andere fchoonheden wyzen. In d'e onzekerheid over zyn lot, vraagt hy gemeenlyk, of hy in den Hemel of in de hel zal komen. Dan onderzoeken hem de goede geesten , en ontdekken fchielyk zyn heer'fchende trek ,• terwyl zy met hem van de goederen der wereld, en van de vreugde van den hemel fpreeken. Was hy vleeschlyk gezind en wellustig, zo verbergt hy nog (leeds zyne neiging wel,'doch zyne onoplettendheid op het gefprek van geestlyke zaaken verraadt hem fchielyk, hy keert zyne oogen van den eenen naar den anderen kant, en zodra hy alleen is, richt hy zyne fchreden voornaamlyk derwaards. Dit is de eerfte toeftand van den mensch na zynen dood, de toeftand des geestlyken mensch, in welken hy verfcheiden dagen , dikwyls veele weeken, zomtyds wel een jaar lang blyft, waaruit hy vervolgens tot den tweeden toeftand overgaat, te weeten tot dien van den inwendigen mensch, waar alle verbeelding ophoudt. Zyne uiterlyke zinnen zyn thans doffer, en hy kan alleen den toeftand E val  66 SWEDENBURG'S LEERE van zyne ziel openbaaren, en toonen, wat hy op aarde voor God en voor zynen naasten, met betrekking tot goed en kwaad geweest is. Men reikt hem nu een boek over, het welk een uittrekzel van zyn inwendig geheugen bevat, waar niets uitgewischt is en hetwelk in de fchrift het boek des levens word genoemd. De Godloozen aanfehouwt dan de makkers of de flachtöifers van zyne boosheid, zyne arglistigheid, de gefchenken waarmede hy omgekocht werd, het geld dat hy geroofd, het bloed dat hy vergoten, met één woord al het kwaad, het geen hy gedaan of gedacht heeft. De goeden zien op dezelfde wyze hunne goede werken. Vry van alle bepaalingen en hindernisfen, fpreekt en doet de Godlooze dan ongehinderd, hetgeen waartoe zyne neiging hem aanfpoort, en zoekt zich naatuurlyk met zyns gelyken te vereenigen. Dus komt hy in de gezelfchappen, wier neigin gen en fmaak met de zynen overeenlwmen. Hy verlangt om in den hemel te worden ingelaten, en zyn verlangen wordt voldaan, maar naauwelyks is hy 'er in , of hy kan 'er geen lucht meer fcheppen, zyne oogen wor-, den donker , hy ondergaat doodsangften , kwelt zich en krimpt in een, gelyk een fiang die  van de TOESTANDEN na den DOOD. o> die men by het vuur houdt. Zodra hy weder in zyn element terug komt, flaat hy eenen zyweg in, die hem aan de opening eener hel brengt. Dit is de poort der helle, welke hem door haaren flank, en door duister licht aantrekt, zodat hy 'er zich zeiven inflort, te weten: — God verdoemt geen' mensch, maar de liefde tot het booze is de hel, en leidt tot de hel. By deze fcheiding des goeds van het kwaad, eindigt de tweede toeftand van den mensch na den dood. De derde toeftand is die, waar de goede menfchen, welken voor den hemel beftemd zyn, het nodig onderwys verkrygen, om in het gezelfchap der engelen te verfchynen. Het goede en waare wordt ons wel in de fchrift geleerd, maar in den hemel kent men het eerst volkomen. De Engelen deelen hunne onderwyzingen mede, in ruime zaaien, welke naar het foort en den aart der hemelfche goederen onderfcheiden zyn, op dat alle te famenen elk in het byzonder, ieder naar zyn karakter, zyne liefde en zyne vatbaarheid zou kunnen geleerd worden. De geenen, wier liefde op aarde aan hun geloof gelyk was', gaan kort na hunne opwekking in den hemel in , want de mensch wordt, gelyk wy E % reods  €S SWEDENBURG'S LEERE reeds gezegd hebben, weder opgewekt, en heeft in de geesten wereld eene volmaakte menfchelyke gedaante , welke naar zynen inwendigen toeftand, of fchooner of lelyker is. De geenen welke nog eenige ligte vlekken of aardfche begeerten medebrengen, zuiveren zich daarvan binnen kort, door den omgang met goede geesten. Op de plaatzen der onderwydng zyn ook weder verfcheiden gezelfchappen, waar de geestmensch zich tot die geene kan wenden , die hem meest gelyken; Deze hemelfche hoogefchool fchynt veel langer dan breed , en ftrekt zich van het oosten tot het westen uit. Eerst zitten de geestmenfchen van beiderlyëSexe, welken in de kindsheid geftorven zyn, en hunne eerfte onderwyzing van hunne voedfters ontvangen hebben. Alle kin leren zonder onderfcheid, of zy van vroomen of godloozen, van Christelyke of heidenfche ouders zyn, worden in hunne kindfcne jaaren,na den dood in den hemel opgenomen. Men onderwyst hen tot toekomende Engelen, en in het vervolg worden zy het. De vrouwelyke Engel, welke hen onderwyst , leert hen eerst fpreeken , en hunne eerfte woorden zyn die , van de kinderly* ke oiifchuldvolle neiging. Zy kennen ie voor-  van de TOESTANDEN na den DOOD. 6o voorwerpen die hen behaagen, de hemel, die op hun inwendige werkt, doet daar zelf de eerfte kennis opkiemen. Kort daarna worden zy in eenen anderen hemel verplaatst, en .aar in geestlyke en godsdienftige zaaken door maagden van groote fchoonheid in tui- . nen , laanen en in prachtige galeryen , onderwezen, De bloemen luiken op onder hunne voeten, en alle voorwerpen fehynen bezield, van daar dat het leven by hunnen geest fteeds tegenwoordig is. By eene nadere betrachting, zal men dit zelfde aan de kinderen van deze wereld bemerken; want ook dezen, houden, voordat zy nog ondervinding hebben, niets voor levenloos, en fpreeken met eene pop, met hun fpeelgoed, of met een bloemrjen, even als met huns gelyken De kinderen van den hemel groeijen in wysheid en verftand op, en worden ten aanzien van ziel en lichaam manbaar. Hunne lichaamlyke gedaante is altyd jeugdig, want de uitwendige gedaante is alleen het beeld van het inwendige. Hunne wysheid beftaat in hunne onfchuld, daar zy evenwel in de erfzonde geboren worden zo moeten zy wedergeboren worden , en de Heere laat zelfs toe, dat dit erfkwaad weder opkiemt, en dat zy verzocht worden, op dat E 3 zï  ?o SWEDENBURG'S LEERE zy zouden leeren inzien, dat al hun geluk, al hun goed alleen van God komt, en dat zy zich aan zyne beftiering moeten overlaten, (g) Achter de kinderen in de gehoorzaalen, zitten die welken in de jongelings jaaren geftorven zyn, en wier heerfchende liefde op aarde, de liefde van het waare en goede was. Achter dezen zitten de Mahomedaanen, welken eenen eenigen God geloven, en christus voor een groot propheet houden. Verder tegen het noorden ftaan de Heidenen , welken hunnen Godsdienst getrouw aangekleefd en de verbeelding van eenen onder menfchelyke gedaante zichtbaaren God hebben gehad. Deze laatfte zoortis de talrykfte, en de beste onder hen zyn de Afiikaanen. (h) Het onderwys is overeenkomftig met de H. Schrift, welke aan elk naar de grondregels van zynen Godsdienst, waarin hy geleefd heeft, verklaard wordt. De begeerte tot het waare, ten aanzien van het gebruik, hetwelk ieder daarvan zal maaken, wordt den geestmenfchen door verfchillende middelen ingegeven. Het gewoon O) Erfzonde in den hemel? Dit is hyperorthodox! (£) Uit welken hoofde dezen by onze-n auteur zoo jn gunst zyn, weet ik niet.  van de TOESTANDEN na dem DOOD. 71 woonde middel is de voorftelling van de verrichtingen die hy doen moet. Deze verrichtingen zyn oneindig menigvuldig , evenwel altyd zo gefchikt, dat, terwyl zy het inwendige met vreugde en verrukking bezielen, dit levendig indrukzel ook tegelyk door het uitwendige, of het geestlyke lichaam van den geestmensch dringt. Daardoor wordt hy een en dezelfde met zyne verrichting in het Engelen - gezelfchap waarin hy geplaatst wordt. De tyd van dit onderwys is kort, dewyl deze geesten van alle verblinding verwyderd, en van het hemelfche licht verlicht zyn. Zy worden gekleed met een blinkend wit kleed , den Engelen, welken den ingang des Hemels bewaaken, toegevoerd, dezen leveren hen weder aan andere Engelen over, en de Heere plaatst hen dan in het Engelen - gezelfchap, waarvoor zy gefchikt zyn. Agt wegen leiden deze nieuwe Engelen naar den hemel, en van elke onderwysplaats gaan 'er twee, welker één na het hemelfche, de ander na het geestlyke ryk leidt, dewyl de geheele hemel volmaakt in deze twee ryken verdeeld is. De wegen, welken naar het hemelfche ryk leiden, zyn met olyven en andere vruchtboomen beplant , dewyl de olyven en vruchten met de E 4 be-  72 SWEDENBURG'S LEERE begeerte tot het goede overeenkomen. De w.gen, die tot het geestlyke ryk leiden, zyn met laurierboomen en wynftokken beplant, dewyl de laurierboom en de wynftok, met de liefde tot het waare overeenftemmen. VYFTTENDE HOOFDSTUK. VAN DE OVEREENSTEMMING DES 11 ft. MELS MET DEN MENSCH EN ALLE VOORWERPEN DER NATUUR. A Hé voorwerpen der natuur.zyn een werk *L\. der Godheid, welke door middel der geestlyke wereld haaren invloed afzendt; ge* volglyk is het geestlyke altyd in het inwendige van al het natuurlyke begreepen , zo als de toereikende grond in het gewrocht. De geestlyke voorwerpen worden door de natuurlyke afgebeeld, en het geestlyke is het wezenlyke van het natuurlyke. Jakobs ladder (ƒ. Boek MofisiZvs. i3 een zinnebeeld van deze opklimming. De geestlyke voorwerpen worden door de natuurlyke voorgefteld, en al het geen voorgeleid wordt of voorgefteld kan  van de OVEREENSTEMMING. 73 kan worden, is overeenftemming, onderling verband. Deze wetenfchap van onderling verband, was voor de ouden de wetenfchap aller wetenfchappen, en het boek van Job van de oude kerk, is vol onderling verband. Juist zo is het gelegen met de overige boeken der H. Schrift, en met de kerklyke gebruiken en ceremoniën van de Israëliten. Deze wetenfchap was aan de oosterlingen, en Egyptenaars bekend, welke zy door tekens en Hieroglyphen uitdrukten, die in vervolg van tyd verkeerd verftaan werden, en by de Grieken en andere volkeren afgodery en fabelen voortbrachten. Alles is dus Beeld, onderling verband, want het geestlyk inwendige bekleed zich , uit hoofde van zyn natuurlyke poging, met het voor hem gepaste kleed, en wordt daardoor zichtbaar. Het doel verkiest dus de gepaste kleding, om als oorzaak in eenen laager' kring te verfchynen, en in eenen nog laageren als gewrocht zich te vertoonen. Hier is dus liefde, wysheid, en de toepasfing van beiden, of uitoefening. In het lichaam des menfchen neemt de ziel die gedaanten of kleeding aan, welke zy noodig heeft, om haar' wil en gedachten zichtbaar te openbaaren. De gedachten openbaaren zich in het lichaam door E 5 ge-  n SWEDENBURG'S LEERE gebaarden en bewegingen, welken daarmede overeénftemmen. Doel en oorzaak , welken in de geestlyke wereld behooren , zyn gevolglyk in het inwendige van alle natuurlyke voorwerpen verborgen, welke gevolglyk onderling verbonden zyn. De eigen- en wereldliefde, welke de liefde rot God en den naasten verflikken, hebben den menfeh van den Hemel verwyderd , en de wetenfehap van dit onderling verband uit zyn geheugen gewischt, welke alleen de oogen van zynen geest ontfluiten, de geestlyke wereld ontdekken, en dat geen begryplyk kan maaken , het geen niet onder de lichaamlyke zinnen valt. Hier volgen eenige zaamgetrokken leer - regels tot een voorbeeld: De Hemel en de wereld in het geheel, verbeeldt een' memch , en wordt daarom de groote mensch (Macrocosmus) genoemd. De mensch zelf verbeeld uit hoofde van zyne ziel de geestlyke wereld, en uit hoofde van zyn lichaam de natuurlyke wereld , daarom wordt hy van de ouden de kleine wereld of Microcosmus genoemd. Het hoofd betekent verftand en wysheid; de borst liefde en geloof; de heupen de huwlyks liefde; armen en handen de magt van het waare; de voeten het natuur-  van de OVEREENSTEMMING 75 tuurlyke ; de oogen de rede; de neusgaten het begrip; de ooren de gehoorzaamheid enz. Daarom is men gewoon van eenen wyzen man te zeggen : Hy heeft een hoofd; van eenen magtigen: hy heeft lange armen; van eenen fcherpzinnigen: hy heeft een goeden neus; enz, Alle deze fpreekwyzen zyn by overlevering afgekomen van de oude wetenfchap des onderlingen verbands. Nadien de Hemel zelf eene menfchelyke gedaante heeft, zoo zyn de Engelen-gezelfchappen , welken zich in een gedeelte van denzeiven bevinden , werklyk overeenltemmend met dit deel van het lichaam, en beiden hebben eenen wederzydfchen invloed. De Engelen-gezelfchappen , welken zich in het hoofd bevinden, munten door verftand en wysheid uit, en hebben invloed op het hoofd des menfchen. De gezelfchappen, welken in het hart van den Hemel zyn, overtreffen de anderen in liefde , en komen met het hart des menfchen overéén. De Hemel komt met alle enkelheden (indididus) van het ryk der dieren, planten, en delfftoffen op aarde overéén. Deze beneden wereld is eimel figuur , afbeelding van de geestlyke. Zelfs de voorbrengzelen van mensch-  ?C S WEDENBURG'S LEERE menschlyke v]yt, by voorb Huizen, werktuigen, kleederen enz. zyn een onderling verband, en worden in de H. Schrift als zodanig gebruikt. De planten komen met den Hernel en menfchen overeen: de dieren met de „eigmgen der menfchen. Is een mensch zagt dan heet hy een lam; is hy wreed, een tyger'; is hy listig, een t,«i gulzig, eenzwyn; voorz nen een raadzel, en juist hierin beftaat hunne dierlykheid. Zy zyn dieren., tn van de menfchen onderfcheiden, dewyl hunne wetenfchap, die wy inftinü noemen, aan hunne liefde ondergefchikt is, dewyl dezelve eene •werking der natuurlyke liefde, dat is, van hun leven is, welke zy alleen niet dit laatfte kunnen verliezen. De Uitren blyven zich altyd gelyk, dewyl zy niet vry zyn, de.  ?3 S WE DENBURG'S LEERE gepast voor de levensorde, tot welke zy be. ftemd zyn. Op deze wyze zyn'de dieren overeen/lemmingen , en levendige voorbeelden , door dewyl zyfteeds door hunne begeerten , behoeften, en door hunne liefde geregeerd worden; juist zoo zou de mensch, wanneer hy zich fteeds door de hem eigene liefde, naamlyk door de liefde Gods en de> naasten liet regeeren, geene mis-flappen begaan. Kon hy zich daarentegen van deze Hemelfche liefde niet verv/yderen, dan zou hy niet meer vry zyn, hy zou noch zich zeiven overwinnen noch den Hemel verdienen kunnen. Eindlyk moeten de dieren tot zekeren graad verttandig zyn, dewyl de Heer ons zelfs medelyden en gerechtigheid jegens dezelven aanbeveelt. Hiertoe behoort in moses het verbod om het lam voor zyne moeder te/lachten, den dorsfehenden os te muilbanden en in de nesten de jonge vogels met de moeder te vangen. Alleen omdat de dieren veiftandig zyn, (en wie weet, of niet de planten ook eene zekere zoort van verftand hebben, nadien zy in het leven zyn) (i) worden zy ons dikwyls in de H. Schrift als leerende voorbeelden voorgefteld. Daar wy zedert onzen val aan het uiterfte einde der keten van de wezens ftaan, zoo kunnen wy ons door middel van de dieren, boven de dieren verheffen , wy kunnen door waarneming van de kracht, welke hen regeert, tot die eenige en levendige kracht opklim, men, welke hen zoo wel als ons voortgebragt, maar ons alleen het middel om hem waardig te eeren vergund heeft. CO Het mag ons bevreemden, dat Swedenburg hier tvvy. felaolnig en van al liet andere zoo Heilig fpreekt.  van 0e OVEREENSTEMMING ff door middel van welken de Schrift ons dikvyls tot het goede en waare terug roept Deboomen, welken insgelyks overeenfkmmingen zyn, betekenen de onderfcheiden kennis van het goede en waare; de tuinen betekenen de wysheid; het brood het goed der liefde; de wyn het waare der wysheid , waarom de Heere zich van beiden by het avondmaal bediende. De aarde betekent de kerk ; de metaalen de menschlyke kennis; en de fteenen de kennis van het waare. Tot een bewys, dat de oudfte, zelfs de afgodifche volkeren, welke geen openbaaring aannamen, van deze wetenfchap der overeenftemmingen kennis hadden, behoeft men alleen de allegorien van hunne offeranden en hunne gefchenken te befchouwen. Als, by voorb. toen de Heere de Phiiiftynen met heimlyke plaagen floeg, omdat zy de arke des verbonds in bezit hadden, en hen met een menigte muizen en ziekten aan de heimlyke deelen des lichaams bezocht, zoo geboden hunne priesters hen, dat zy de arke des verbonds op eenen nieuwen wagen, met twee zoogende koejen befpannen, benevens vyf gouden muizen en vyf gouden fpenen zouden terug zenden (*). Hier. van (*) i Boek Samuel Hoofd: 6. vs 5.  So SWEDENBÜRG'S LEERE van is de verklaaring deeze: de nieuwe wagen betekende de natuurlyke leere der kerk • door de koejen werden de goede begeerten verftaan; door haar loeijen het werken des boozen, dat van het goede overwonnen wordt. De gouden fpeenen beduiden de gezuiverde natuurlyke liefde, maar de gouden muizen de fchuddingen der kerk, welke door het goede geëindigd worden. Het goud is in de fchrift het teken van goed. Het getal van vyf betekent een' voortgang, en deze lag in het berouw der Philiftynen. Op dezelfde wyze bragten de wyzen uit het Oosten by de geboorte des Heeren, goud, wierook, en myrrhe. Deze gefchen ken hebben alle hunne betekenis. Het goud betekent het hemelfche goed , de wierook het geestlyke goed, en de myrrhe het natuurlyke goed, drie dingen, waaruit de gantfche Godsdienst beftaat. De ftar eindlyk, welke hen lichtte, betekenl de de hemelfche kennis, (k) De wetenfchap van dit onderling verband was O) Door zoodanige voorbeelden zouden wy evenwel achter de kennis van het Symbolifche genakeni ;amnler is het dat anderen ^ ^ ^ letiillen, en ieder even veel bewys heeft.  van de OVEREENSTEMMING. 8l was aan de eerfte kristenen niet bekend, dewyl zy in te groote eenvouwigheid leefden, dan dar zy 'er iet van zouden hebben kunnen begrypen. Dezelve kon eerst in volgende tyden ontftaan, nademaal ketteryen, en de befluiten van de Nicce/che kerkvergadering over de driëenheid, de geheele kristen wereld met eene duifternis bedekten , welke tot op dezen huldigen dag eer vermeerderd, dan verminderd is geworden. 0) De verééniging des Hemels met de aarde door middel van het onderling verband gefchied op de volgende wyze: De Hemel is het ryk der doel-einden of beweeggronden, welken in het gebruik beftaan, waartoe deze dingen gefchikt zyn. De Heer richtte daarom de wereld zoo in, dat door middel van het gebruik der dingen alles in eene geftadige beweging, of de uitwerking van eene oorzaak mogt zyn, welke zelf weder van eene hooge. re afhangt. Deze beweging ontftaat eerst m den (l) In dezen volzin mis ik alle verband. Ik heb altvd gedacht, dat de eenvouwigheid der eerfte Christenen de waare wysheid niet uit , maar infloot en in Zkh bevatte. Doch het fchynt, dat Swedenburg dan voor het etnvouwige en dan weder voor het gft leerde is. Jc  Sa SWEDENfïüRG'S LEERE dtn Hemel, van daar gaat zy in de wereld, en einJelyk in de kleinfte fchepzels der aarde over. De overeenstemming der geestlyke met de natuurlyke dingen, gefchied dus door rmddel van de met haare werkingen verbonden oorzaken, en dus wordt al hetgeen 'er is, gewrocht en overeen/lemming. De mensch is het middel van vereeniging tusfehen het geestlyke en het natuurlyke, dewyl deze twee zyne menschheid uitmaaken, en ook het middel van zyne overeenflemming met den Hemel zyn. Hy vormt zyne begrippen naar de natuurlyke voorwerpen, en moet dus op de overeenftemmingen gebragt worden, welken deze met de geestlyke voorwerpen hebben. Al hetgeen goed en in de orde is, ftemt met den Hemel overeen; al het booze en ongeregelde daarentegen met de hel. Het goede en waare heeft betrekking op den hemel, het booze en valfche op de hel. De eerfte menfchen bezaten een zoo hemelsch verlicht verftand , dat zy door middel van de overeenftemming fteeds met de Engelen verkeeren konden. Deze zoo lange verloeren wetenfchap, is nu in onze dag£n ^ ^ **i geworden, op dat door de verklaaring ' Vdn  van de OVEREENSTEMMING. 83 van den inwendigen verborgen zin , aan de menfchen het nieuw Jerufalem, of het ryk del liefde en des geloofs in de nieuwe kerk des Heeren verkondigd zou worden. ZESTIENDE HOOFDSTUK. VAN DEN WAAREN KRlSTELYK EN GODSDIENST. Dit is de titel van één der grootfte werken van Swedenburg, waarmede hy zyn loopbaan heeft befloten. Het bevat zyne gantfche leer, dat is, de gantfche leer der H. Schrift, als waarin het geloof van het Nieuwe Jerufalem of van de nieuwe kerk des Heeren zal beftaan. In dit werk komen de volgende gewigtige verhandelingen voor: Van de Godlyke Driegenheid. Van den Verlosfer. Van de Verlosfing. Van den H. Geest, en de Godlyke Genadewerking. Van de H. Schrift. Van het Geloof. Van de Liefde. Van de goede Werten. Van den Vryen Wil. Van de Boete. V' genfchapperi van de Godlyke drieëenheid, welke in een' éénig' God beftaat, hy is gelyk wy reeds gezegd hebben, het woord, gevolglyk het Godlyke waare, de Godlyke kracht en werking, welke van den Heer, den Verlofter en Zaligmaaker uitgaat. Maar wanneer die, de geest der waarheid, zal gekomen zyn, hy zal u in alle waarheid leiden. Joh. 16 vs. 14. Ik zal den vader bidden, en hy zal u eenen anderen trooster geven, opdat hy by u blyve in der eeuwigheid, naamlyk de geest der waarheidf welken de wereld niet en kan ontfangen, want zy en ziet hem niet, noch en kent hem niet; maar gy kent hem, want hy blyft by ulieden , en zal in u zyn. Ik en zal u geen weezen laaten, ik kome weder toe u. Joh. 14. vs 16. 17. li. Maar wanneer de trooster zal gekomen zyn, dien ik u G 2 zen*  ioo SWEEDENB URG'S LEERE zenden zal van den vader, naamlyk de geest der waarheid, die van den vader uitgaat, die zal van tny getuigen. Joh. 15. vs 26. De Godlyke kracht of werking welke men door den H. Geest verilaat, is de zinsverandering, en de wedergeboorte, waaruit vervolgends de vernieuwing, de levendigmaaking, de Heiliging , de vrees voor het booze, de vergeving der zonden, en eindlyk de zaligmaaking volgt. Alle deze goederen vertoonen zich in den mensch naar de drie graaden van het geestlyke en natuurlyke, welken in hem zyn. De Heer bewerkt dezelven door den invloed van zynen H. Geest by de geenen . welken in hem gelooven, en zyne geboden onderhouden, welken hunne wysheid uit liefde verkregen hebben, en in het waare door het goede zyn, want deze zyn de twee grondpilaaren der wereld en de fom van God en van den mensch (*). De (*) Dat het waare het goede verwekt, bevestigt het Euarige ie by Joh. 3. vs 21, Maar die de waarheid dost, komt tot bet licht, hetzelfde bewys vinden wy in Je* Jaias 58 vs 7. 8. 9. Is bet niet dat gy den bongerigsn uw brood medede?lt, ex de arme verdrevene in huis brengt, als gy eenen naakten ziet, dat gy hem dekt, en dat gy u voor nw vleescb niet en'verbergt? Dan zal u licht voorIrekin als de dageraad, en uwe genezinge zal fnellyk uit- fprui-  van den H. GEEST en GODL. WERK. rb De Heer werkt door zich zelfs, doormiddel van den vader, in den geest van den mensch of in deszelfs ziel, en in alles hetgeen daaruit. voorvloeit want de geest van den mensch is de inwendige mensch, waaruit zich de uitwendige, ontwikkelt, welke met een lichaam om te gehoorzaamen bekleed is, opdat hy de gedachten en neigingen van den mensch zichtbaar maake, en ter uitvoering brenge. Maar eerst naa de dood, wanneer dit aardfche kleed is afgelegd, dan is de mensch, hetgeen hy zyn moest. Wanneer men dus in de Schrift de fpreekwyze leest, in den Geest zien, in den Geest verrukt zyn, zoo moét men dezelve van den toeftand van den van het lichaam gefcheiden geest verdaan, weiken alsdan den Hemel, de Engelen, en al het geestlyke, ziet, zoo als de Propheeten het gezien hebben, en gelyk ik zelf het zedert zes en twintig Jaaren zie. fpruiten: en uwe gerechtigheid zal voor uw aangezichts beenengaan; en de Heerlykheid^ des Heeren zal uw achtertocht wezen. Dan zul: gy roepen, en de Heire zal ontworden, gy zult fchrteuwen, en by zal zeggen: ziet bier ben ft. G * EEN  io% SWEEDENBURG'S LEERE EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. van de h. Schrift of het Woorta des Heeren. Men beweert in het algemeen, dat dit woord van den Heere is, dat het van God ingegeven , gevolglyk godlyk moet Zyn, Evenwel weet men dit Godlyke niet te vinden, dewyl het woord in letters aan elk ander gewoon Schrift gelykt, en de ftyl van hetzelve veel eenvoudiger, en min glansryk is, dan die van andere Schriften. Om het naar zyne gantfche waarde te fchatten, moet men in overweging nemen , dat daar de Heer Jehovah zelf met moses en de Propheeten gefproken heeft, zyn woord niets anders dan dat Godlyke waare kan zyn, dewyl hy zelfs het Godlyke waare is. Verder moet men bedenken, dat de verloffer, welke zelf niets anders dan Jehovah is, zyn woord door middel van de Euangelisten, welken hem hoorden , en de Apostelen, welken door den H, Geest verlicht werden, liet uitbreiden, van daar is die woord van den verloffer insgelyks het  van deh. SCHRIFT. 103 het Hemelfche licht, Geest en leven, gelyk hy zelf betuigr. Nadien de mensch (leeds van het kwaad weggefleept en van het Geestelyke leven afgetrokken wordt, waarin hy toch eens tot zyn eeuwig geluk of ongeluk zal wedergebooren worden, zoo moest de Godheid hem dat geen openbaaren, hetwelk tot zyn heil noodwendig vereischt werd, en dit deed zy door den inwendigen geestlyken zin van het woord. Deze zin blykt nietterftond uit de letters,dewyl de laatfte geheel volgens da overeenftemmingen gefchreven zyn. Maar deze overeenftemmingen kunnen niet van het menschlyke verftand begrepen worden, dewyl zy in den geestlyken , maar het verftand in den natuuriyken graad ftaat. In de Openbaaring komen voor het witte Paard; de Ruiter met verfcheidene kroonen; en een opfchrift op de heupe; het maal, waarop het vkesch van 'de koningen gegeeten wordt; kracht, paarden, ruiters, vrye menfchen, flaawn, eene gevleugelde mei de zon bedekte vrouw; in Mattheus, de verduisterde zon, dejïarren, welke op aarde vallen; de beevende magten; en duizend dergelyke fpreekwyzen vindt men in de overige Schrift. Alle zyn voor hetmenfehlyke verftand,'t welke niet in den Geestlyken G 4 He"  104 •SWEEDENBURG'S LEERE Hemelfchen graad ftaat, even onverftaanbaar Alleen, die zoo van den Heere verlicht wordt, is in (laat om dien verborgen zin der Schrift te ontdekken , en de Heer verlicht alleen die geenen, welke dus naar het in zyn geboden begrepen woord leeven. De geestlyke zin ligt in alle uitdrukkingen, en in alle plaatfen der Schrift verborgen, en daarom is zy Godlyk, en van den Heere ingegeven. Deze inwendige zin, welke aan eenige menfchen ontdekt wordt, is voornaamlyk voor de Engelen beftemd, {q) welken in het woord geheel andere dingen vinden dan de mensch , doch 'er is zelfs voor de eerften twederlei inwendige zin, de geestlyke en Hemelfche, welke laatfte nog inwendiger en verhevener is. Tot een voorbeeld in het eerfte gebod van de wet is het: Gy zult u geen beeld of gelykenisfe maaken van al het geen in den Hemel , op aarde, en in het water is, noch hot aanbidden , want ik de Heere uwe God ben een yverig God. De inwendige zin hiervan is: dat wen geenen anderen God dan Jehovah Christus den (?) Het U dan zeMzaam, dat de Bybel ze.ïï getuigtx elac God dien voor de menfchen gefchikt heeft" en dat wen nergens een enkel woord leeft, dat hy voor de Engelen beileuid zy.  van de tl S C H R I F T. 105 den Heere zal aanbidden, welke zelf Jehovah , en op de wereld gekomen is, om menfchen en Engelen te verhffen. De Hemelfche zin is: dat Jehovah de Heer oneindig, onmeetbaar, eeuwig, èenigi dat hy de liefde en wysheid, of het goede en waare en het leven zelf is; dat hy verder alom tegenwoordig, alweetend,almagtig, met een woord de eerfte en laatfte is. Dus is het ook met de overige geboden gelegen, en met de geheejö Schrift. De inwendige zin van het woord bevat eene oneindige menigte van verborgen dingen en geheimen, want de naamen, de gebruiken , ja zelfs de getallen zien op geestlyke en gewigtige dingen. ■ De magt van het woord is onuitfpreeklyk, want het is het goede en waare in zyne gantfche kracht, en heeft de wereld voortgebragt. Het woord is de ziel van den mensch, welke de vorm van het goede en waare is, welke bierdoor op eene geestlyke en natuurlyke wyze georganizeerd worden. De letterlyke zin van het woord is de grond, en de volheid van het geestlyke, beiden zyn veréenigd, gelyk lichaam en ziel. Het geestlyke zou zonder het letterlyke niet kunnen beftaan, welk laatfte insgelyks het godlyke waaG 5 re  iotf SWEEDENBURG'S LEERE re in zyne volheid heiligheid, en magt begrypt. Men kan de leer der kerk in den waaien letcerlyken zin ontdekken en bevestigd vinden , de Heer en zyne leer woont daarin, want hy doet niets te vergeefsch, hy is zelfs het gantfche woord, en men nadert zich tot hem en veréénigt zich met de Engelen , door den letterlyke n zin van het woord. Deze zin behoort in den natuuriyken graad, en daar de aardfche mensch in dezen graad ftaat, zoo kan hy niet anders tot den Hemel naderen, dan door den letterlyken zin der Schrift. De Kerk werd door het woord gefchaapen, en de kerk in den mensch is gelykvormig van deszelfs begrippen van het woord, dewyl dit Heilige woord, den Heer met den kerk, of het goede met het waare verbindt. Twee uitdrukkingen, welke in de H, Schrift byna eene bloote herhaaling fchynen, zyn daarom niet van gelyke betekenis; woorden die hetzelfde betekenende zamengevoegd, gelyk arm en behoeftig , zonde en boosheid, natie en volk, hebben fclk hun eigen geestlyken zin. Meer dingen bevatten naar den letterlyken zin den fchyn van het waare,waaronder het wezenlyke waare verborgen ligt, dezen fchyn kan men voor waarheid aanneemen, doch daarop moet  van de h. S C II R I F T. iq/ moet men zich niet verlaaten, anders zou het wezenlyke waare daar door verloren gaan, Dit wederfpreekt niet hetgeen te vooren gezegd is, dat het waare volkomen in de letter begreepen is, want de fchyn. waaraan wy fpreeken, bevat betreklyke waarheden. De kerk leert hy voorb. volgends de Heilige Schrift, dat God liefde en barmhartigheid is, doch zy maakt ook gewag van den toorn en wraak Gods. Dit moet men dus verdaan, dat God in zyne gerechtigheid voor de menfchen dat geen is, het geen de mensch in zynen toorn of wraak, jegens zyos gelyken is, hy vervolgt, verwoest enz. Er zyn fchyn waarheden in het natuurlyke gelyk als in het zedelyke; de zon by voorb. draait zich niet om de aarde, zy gaat niet op noch onder, gelyk de Schrift zegt, want deze fpreekt, hier, om zich verftaanbaar te maaken, alleen naar den natuuriyken zin, en naar de fchynbaare waarheid. De Heere, welke in de wereld het geheele woord vervuld heeft, is zelf het woord en het waare Godlyke, dewyl de Heere zyne eigene liefde en wysheid , gelyk de mensch zyn eigen wil en verftand is Voor het woord, hetwelk van mo.es en de  Ió8 SWEDENBURG'S LEERE de profeeten aan de Hebreen gegeven werdt was er nog een ander voor ouder volkeren voor' handen, wier godsdienst in afgodery ontaarde. By moses gebiedt de Heere hunne altaaren en beelden te verdelgen, onaangezien zy Profeeten hadden, welke het waare in den naam van Jehovah verkondigden. Het waren overblyfzelen van eenen voormaaligen zuiveren Godsdienst. Bileam was een Syriër-; Melchisedecic Konmg en Priester te gelyk, bracht aan Abiuham brood enwyn, als zinnebeelden van het goede en waare in zyne kerk gelyk als in onze Het oude boek van het woord heet de Oorlogen van Jehovah, en de profeetifche voorzeg, gingen. Men vindt daarvan gewag gemaakt m het 4 boek van moses Hoofd. 21 vs 14. 15. en 27 tot 3c. by jostu Hoofd. 10. vs 12 JeREmia Hoofd. 4K. vs 45. 46. en 2 boek SaMüel ivsi7. r8. Sjrien, Kanaan, Mefopotawèn,JrabienH Chaldea, JJJyrien, Egypten, Né. mve, Tyrus, enSidon bezaten dit, volgens de overeenftemmingen gefchreeven woord, en vervielen daarna in afgodery. Die, welken in de eerfte eeuw den waaren zin van hetzrive kenden, werden Wyzen genoemd, na welken de'.Waarzeggers, Toveraars, enz. volgden. In dit woord vindt men naamen van verfcheiden ge-  tan de h. S C H R I F T. 109 gewesten van Kanaan, en Aften, welke zekere zaaken en den toeftand van de kerk betekenen, daarom kreeg Abraham bevel, om in dit land te trekken Dit oude woord des Heeren onthoud zich nogby eenige volkeren van Oostcrsch Tartaryen, met den daarby behoorenden Godsdienst volgens de overéénftemmingen. (r) De Engelen , welke geduurend hun aardfche leven dit gedeelte der wereld bewoonden, verzekeren, dat aldaar nog de oorlogen van Jehovah te vinden waren, zoo als ook (r) Volgends S wedb'kbubo is alles vol betekenis en . overeenflemming, hy kon dit zelf niet uitvinden , dien die hier over peintt zal vinden, dat alles wezerdyk en noodzaaklyk-zoo zyn moet, en dat alles wat hier beneden is, iets anders betekenen moet. ,, Het bemelryk, ; zegt Swedenburg, is het ryk der doel-eindtn of " beweeggronden. De werking begint in den hemel, " van daar gaat zy over in de wereld , en trapswyze " tot de onëindi* kleine deeltjeus der aarde. De aatd" fche werkingen die noodwendig met haare hemelfche " famenhaneen, beftemmen de overéénftemming der " geheele natuur, waarom alles overéénftemmend en " vol betekenis is. De mensch zelf is het middsl van verband tusfehen het geestelyke en ra'uurlyke, " en door middel van deze vereeniging, waar in eigen" lyk zyne menschheid beftaat, leeft hy in geftadige verbindtenis met den hemel en de aarde. " Aant. van den Hoogd. Uitgever,  iiö SWËDENBURG'S LEERE ook het begin van het i boek Moses tot aan NoAf h en zyne zoonen. Dit woord verlicht zelfs de genen, welken het niet kennen, het is het licht van die geest* lyke zon, welke met het menschlyke verftand overeen ftemt. Dit woord wordt, het meest door de Proteftanten uitgebreid, want nadien deRoomfche Paufen het volk van hetzelve beroofden, zoo ontftondt in de XVI eeuw, door eene byzondere weldaad der Voorzienigheid , de Hervorming. Dit woord vereenigt de menfchen met den Hemel, want zonder hetzelve weet men niets noch van God, noch van de verloiïing, noch van een aanftaand leven. De genen, welken gelooven, dat zy de geestlyke waarheden door zich zei ven kennen, zyn, volgends den inwendigen zin van het woord, gelyk aan de flang aan den boom der kennisfe, welke vervloekt en vertreeden is, of gelyk aan den Reus Goliath, welke zich op zyne kracht verliet, en door een kind overwonnen werdt. De geestlyke zin van het woord is in onze dagen geopenbaard geworden, opdat het nieuwe Jerufalem de nieuwe kerk konde verkondigd worden, van welke in de openbaaring  van de h. SCHRIFT. iii gefprooken, wordt, en welker tyd zeer naby is (*> (*) Het daaglykfche lezen der H. Schrift is eene Godzalige en nuttige gewoonte, waardoor men verlicht, geroerd, en verbeterd word. Hel woord Gods is voor ons aardfche fchepzelen hetgeen een brief van eenen vader aan zynen op verre reize zynden zoon is. Hy vermaant hem, midden in de gevaaren ltandvastig en wys te zyn, aan zyne terug reis te denken, toch alleen met goede vruchten van zyne reis naar huis te komen, en het Vaderhnd eenen grooten voorraad van deugden en kunde mede te rug te brengen. TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. van het Geloof. De wyze ouden hebben beweerd, dat de wereld in het geheel en in alle haare deelen op het goede en waare {leunde. De liefde is het goede, wysheid of geloof het waare, maar welk is het eerfte van beiden? Beiden maaken flechts één uit, liefde en geloof zyn de zelfftandigheid en vorm, alleen de wysheid is het eerfte door het doel, en geloof het eerfte door den tyd. De mensch verkrygt het geloof by zyne komst in de wereld , door middel der onderwyzing, maar zoo  ÏV2 SWEDENBURG'S LEERE zo lang hem liefde ontbreekt, heeft hy niets. Het geheel der liefde en des geloofs kan by de bouwing van een' tempel vergeleken worden , voor eerst moet de grond gelegd worden, dan worden de muuren opgehaald, het dak daarover gelegd, altaar en banken opgerecht, alleen het doel van dit alles, is de Godsdienst of God. Het geloof heeft gevolglyk den voorrang niet ten opzigte van wezenlykheid, maar van tyd, het is de oorzaak en brengt de werking voort, waarin het zich met het oogmerk verliest (♦). Het (*) In onze taal is flechts ééne fpreekwyze voor het Geloof. Het Latynfche woord Fides wordt in Godsdienstzakken v^el beter door Trouw vertaald. De eerfte Christenen noemen zich de getrouwen, en nog heden ten dage worden eenigen van hunne navolgers zoo genoemd, dewyl hunne inwendige toeltand daardoor volkomen wordt uitgedrukt. De waare geloovigen zyn, welken aan de ingeving des Heeren getrouw blyven. d. i. welken een Godzalig leven leiden. Doet gy goed, zoo gelooft gy, doet gy kwaad, zoo twyffelt gy, ofgelooft in het geheel niet. Dit heeft zeker ieder aan zich zeiven ondervonden, welke over het Euangelie gedacht heeft. Een vermaard geleerde zeide ons ééns: ,. Na „ dat ik volgens myne harstogten te werk gaa, of de, zelve wederftaa, fchynt my Swedenburg dan een „ droomer, dan een wys man; dan een leeraar van dwaa»  'van het GELOOF. ir3 Met zaligmaakend geloof beftaat daar i% dat men in Jesus Christus gelooft, foh. 3, Vs 15. 16. 18. 3<5- Hoofd. 6. vs 28. 29. 3» 40. 47. 48. Verder tfoo/i. 8. vs 24. en Hoofd 16. vs 8. en 20; 31'. Het Jpostolifche geloof is één met het Eaangelifche, Hand. dsr Apost. Hoofd. 16: vs 30; 31. en Hoofd. 20. vs ar. Joh. i. vsj. 12. 13. GAL.15. vs; 16. Romï 3; vs 22. 26. PHiLim 3. vs 9. Gal; 5 vs 6~. enz. Het geloof beftaat in overtuiging > dat wy door het geloof en goede werken zalig worden. Wy verkrygen hetzelve, wanneer wy tot den Heere keeren, als wy de waarheid der H; Schrift onderzoeken en ons leven daarnaar inrichten, want geloof zonder liefde is geen geloof, en liefde zonder geloof is geen liefde; Het wezenlyke van het geloof der nieuwe kerk is het vertrouwen op God, onzen Heer en Heiland, welke ons zalig maakt, indien wy ■, dwaalïhgen, dan een Apostel der waarheid." Déze ! bekentenis is zeer evenredig aan het menschlyke hart. By verleiding zelf word het geloof eerst Wankelend, én de eerfte inwilliging van het booze is fteeds een gevolg van het ongeloof. Meri vraagt in het begin, hoe het kwaad God kan mishaagen, en eindigt zoniwylen daarmede, dat men zegt: Deer is geen God. -«= H  U4 SWEDENBURG'S LEERE wy gelooven en godzalig leven. Het beftaan van het geloof der nieuwe kerk wordt beweezen; i) door het geestlyke gezicht; 2) door overëenftemming der waarheden; 3) door Overtuiging; 4) door de in den geest ingefchapene kennis. De toeftand van het geloof der nieuwe kerk beftaat 1) ln het kinderlyk, jeugdig, en manlyk geloof; 2} in het geloof van het zuivere en fchynbaare waare; 3) in het geloof van het geheugen, verftand, en verlichting; 4) jn het natuurlyk, geestlyk, en Hemelsch geloof; 5) in het levendig en wonder geloof; 6) in het levendig en het opgedrongen geloof. De n enigte van te zamen verëenigde waarheden vei hoogt en volmaakt het geloof. Deze waarheden laaten zich tot in het oneindige vermenigvuldigen en breiden zich in zoorten en gevolgen uit, welken de eene uit de andere volgen, ^elyk de zintuigiyke deelen van het m nschlykt lichaam, en de deeltjens, waaruit d.ze weder beftaan. Deze ontelbaare waarheden, welken met de ontelbaare deelen van het merschlyk lichaam overëenftemmen, maaken flechis een éénig voor God uit, a!s van welken zy afdammen, en welke zelf dat eenige waare is. De  van het GELOOF. us De Heere, liefde, en het geloof zyn één, gelyk het leven, wil, en het verftand by den mensch, fcheidt men ze, dan vervallen zy en worden vernietigd, gelyk eene vergruisde parel ia ftof verkeert. De Heer ftort in het verftand en den wil van den mensch liefde en geloof in, geloof en liefde zyn dus de Heer zelf, hoe kon hy zich zei ven verdeden ? De Heere is geloof en liefde in den mensch, en de mensch is geloof en liefde in den Heere, dewyl de mensch, welke gelooft, en Godzalig leeft, zich met den hemel veréénigt, en deze veiè'eniging is wederkeerig. De liefde en het geloof zyn ook in de goede werken, de liefde is het willen van het goede , de goede werken zyn de volbrenging van het goede, en dit volbrengen heeft zyne toereikende oorzaak in het verftand, welke met het licht en de wysheid, of het geloof overéénftemt. Zonder goede werken is het geloof en de liefde een herfenfehim, dewyl de mensch, welke uit drie graaden beftaat, een geheel is, en in al het geen hy doet, een geheel moet zyn, in het tegen geftelde geval doet hy niets goed. Is zyn laatfte graad, de natuurlyke, of zyne handeling niet overè'enkomftig aan zyH 2 nea  n6 SWEDENBURG'S LEERE nen Godsdienst, dan is zyn Godsdienst niet Zuiver; zyn zyne natuurlyke werken niet overëenftemmend met de twee hooger geestlyke graaden , dan is hy ook geen inwendig geestlyk mensch, maar alleen natuurlyk en uitwendig. Het goede en waare woont niet in zynen wil en verftand, gevolglyk heeft hy noch de liefde, noch het geloof, welken daaruit voortvloejen, hy is niet in de kerk, en heeft geen' Godsdienst Liefde alleen brengt geene goede werken voort, nog minder het geloof alleen; om goed te doen behoort en geloof en liefde te gelyk. Maar wie de waarheid doet, komt tot het licht, want zyne werken zyn in Göd gedaan, Joh. > VS 21. Er is een waar en rechtmaatig geloof, dit is het waarvan wy zoo aanftonds gefprooken hebben; een bastaard gelooft welk zich door zonden, hoogmoed en kettery, van de waarheid verwydert, en een geveinsd geloof, hetwelk, in het geheel niets is, dewyl de veinsaart een bloot uitwendig, natuurlyk, zinlyk, en vleeschlyk mensch is. Zyne neigingen zyn, hetgeen hy zeifis, het goed, hetwelk hy fchynt te doen, ftaat in denzeifden natuuriyken graad, komt niet uit de liefde tot het goe-  van het GELOOF. 117 eoede, en is geen waargoed. Hetgeen hy verftandig doet, komt van de wysheid of van de kennis van het waare, en is niet het waare Zyne goede redenen ftaan ook in den natuuriyken graad, en komen alleen uit zyn geheugen voort. Hieruit volgt dat de boozen van allerlei zoort geen geloof kunnen hebben. Die, welken in het Christendom den Heere en zyn woord miskennen, hebben geen geloof, en worden verworpen, offchoon zy ook tevens verftandig en zedig leven, offchoon zv over het geloof fpreeken, leeren, en fchryvL Joh. 3. vs .8. 8* Hoofd. 8. vs 24 « £. vs 8. 9- Matte. 24. VS ÏS^9; ^ der Jposu 20. vs 8. Pfalm. 2. vs 7- »• De Heere zag dezen hoogmoed en dit verderf vooruit, als hy zegt: Doek de zoon des menfchen, als hy komt, zal hy ook geloof vtnden op de aarde? Luk. 18. vs 8. (s) (0 Niemand zal uit dit Hoofdfluk ligtlyk een, duidlyk denkbeeld vormen, wat geloof zy, dewyl alles door één gemengd is. H 3 DRIE  nS S WEDENBU RG'S LEERE DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. VAN DE liefde TOT DEN NAASTEN EN VAN DE GOEDE WeRKEN. Er zyn drie hoofdzoorten der liefde; de liefde tot den Hemel, de liefde tot de wereld, en de liefde tot zich zeiven. De liefde des Hemels is de liefde tot den Heere en den naasten , en nadien zy zich het gebruik van alle dingen tot een oogmerk voorftelt, zoo kan men dezelve de liefde van het oogmerk noemen. De wereldliefde beftaat in de liefde tot rykdom, en alle zinlyke vergenoegens. De zelfsliefde is de liefde tot roem, achting, eer, en heerfchappy. Deze drie liefdens zyn in den mensch eerst door de fchepping en vervolgends door de geboorte. Wel beftuurd, wordt hy daardoor volmaakter, maar in het tefteld geval, verkeerder. Men kan van den geestlyken mensch zeggen, dat deze drie liefdens volkomen in hem gefchikt zyn , wanneer de liefde tot den Hemel het hoofd, de liefde tot de wereld de borst en den buik, en dezelfliefde de voeten inneemt. De menschlyke geest kan in drie afdeelingen verdeeld wor-  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 119 worden, waarvan de hoogde God, de middelde de wereld, en de laagde den mensch zelven betreft; deze geest desmenfcun kan zich verhoogen en vernederen, en wy hebben de wyze aangetoond, hoe het gefchiedt, by gelegenheid, dat wy de orde en de gemeenfchap van de drie graa len verklairden. De geen welke den Hemel boven zich zelven en de wereld delt, befchouwt in z;ch zelven en de wereld enkel middelen, om den Hemel te winnen. By dezen zedelyken m msch heeft alles zoo als in den natuuriyken, betrekking op het hoofd. De geen, welke de wereld voortrekt, laat de Hemelfche liefde uit het hoofd in het lichaam afdaalen, en bemint God wel, maar met eene natuurlyke liefde, en zynen naasten op hoop van belooning. Die, welke de eigenliefde of heerfchzugt den voorrang geeft, laat de Hemelfche liefde uit het lichaam in de onderde deelen afzinken , en vertreedt ze met voeten. Elk mensch is eigenlyk onze naasten, en men moet hem, naar het goed, hetwelk in hem is, om des Heeren wil beminnen. Wie den perfoon van zyn' naasten bemint, bemint zyn' naasten niet. Eigenlyk is het goede onze naasten, of de Godlyke liefde, want het goede H 4 komt  i2o SWEDENBURG'S LEERE komt van cle liefde. Dit is zeer duidlyk uit-, gedrukt door de gelykenis van den man, welke onder de roovers vervallen was. Ltjkas io. vs 30. —37. De menfchen in het gemeen of als een maatr fchappy genomen, zyn ook onze naasten, en wy zyn verplicht hen te beminnen. Maar voor alle andere maatfchappyen behoort onze meeste liefde, tot het vaderland te zyn, hetwelk ons gelyk eene moeder, gebaard , gevoed en befchermd heeft. Boven dit behoort onze liefde des naasten tot de kerk, want de geen s welke het welzyn der kerk bevordert, waakt voor het welzyn der ziel en voor het eeuwir ge leven der menfchen, welken in zyn Vaderland zyn. De geen dus, welke zich uit liefde het welzyn der kerk aanneemt, bemint zynen naasten in eenen zeer hoogen graad. Maar boven alles is het ryk des Heeren onze naas^ ten, welken wy in den hoogften graad moe-s ten beminnen. Deze zyn de graaden des. naasten, gelyk Mattheus in Hoofd. 5 vs. 34. —31. verklaart. Liefde en goede werken, zyn twee verfchillende dingen, het willen en het doen van het goede, gelyk de wil van de daad, en het. WQord van de gedachten verfchillenis.  van de LIEFDE tot den NAASTEN, fii De liefde beftaat daarin, dat men zyn ambt, 't welk men bekleedt, met alle trouw en opmerkzaamheid bediene, en in eiken ftand ftreng zyn plichten vervulle. Er zyn weldaaden en plichten van liefde, Pe weldaaden der liefde beftaan in Almoes* giften, evenwel met toezicht op de behoeften en op de zeden der armen, dat is, naar het goed, hetwelk in hen is. De plichten der liefde zyn de oprechte betaaling der fchattingen , fchulden, huuren, en van arbeidsloon; en beftaan in de vervulling der plichten omtrent de ouders, onder eikanderen als echtelieden, omtrent kinderen, zusters, broeders, weldoeners , vrienden en vyanden. Vrolyke maaltyden en gezelfchappen , met oogmerk om zich op te wekken, en om van geestlyke en aangenaame zaaken te fpreeken, kunnen ook liefde genoemd worden. Het zedelyke tot het geestlyke o vergegaane leven is de liefde. Maar by deszelfs oefening moet men zich zyne goede werken nooit tot verdienften rekenen, veelmeer fteeds gelooven, dat alle goed van den Heere komt, en alles om zynent wille doen. Eene naauwe en innige vriendfchap tusfchi.n twee menfchen is hun naa de dood na-: H 5 dee"  122 S WEDEN BURG'S LEERE deelig, want zy blyven zoo naauw met elkander verbonden , dat zy in geen met hnn leven overéénftemmend gezelfchap kunnen komen. Hunne geesten zyn fteeds veréenigd, zoo dat wanneer de geest des eenen in den Hemel en die des anderen in de Hel is, beide vrienden gelyk fchaap en wolf, gelyk duif en gier zamen zyn. Er is ook eene bastaard liefde, welke niet met het geloof veréenigd is; eene geveinsde liefde, welke het kerk gaan en andere plechtigheden in de plaats van goede werken Helt; eindlyk eene doode liefde welke gelooft, dat God met gefchenken te verzoenen is, en geftorven heiligen of nog levendige menfchen eert: Gewoonlyk zegt men in de wereld: yder is zich zelven het naast; maar de leere der liefde verklaart dit naar den waaren zin dus. Elk moet zich bevlytigen, om zich de behoeften en noodwendigheden van het leven te bezorgen, om geest en lichaam gezond te houden. Elk moet zyn verftand met kunde zoeken te verryken, om des te beter in ftaat te kunnen zyn om het vaderland en de kerk te dienen. Elk moet zich op bedieningen en ambten toeleggen, opdat hy in ftaat gefteld worde, om zoo  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 123 200 veel mooglyk goed te doen. In dezen zin zegt: Paulus i. Timoth. 3. ys 1. Zoo „ iemand tot een opzienders ambt lust heeft die ,, begeert eentreflyk wrk." De liefde verê'enigt den mensch met den Heere. De geen, welke alleen de eigen en wereldliefde kent, begrypt niets van de waare liefde, hy ziet niet in, dat wie het welzyn des naasten zonder oogmerk van belooning, bevordert,den Hemel in zich draagt, en reeds in het gezelfchap der Engelen is. VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. van den vryen WlL. De mensch heeft het leven niet door zich zelven , het leven is maar eene bevatting van het leven, hetwelk van God afkomt. God is de liefde, dus is het leven des menfchen liefde, en de vryheid, waarvan wy handelen willen, is ook liefde, want de mensch doet al hetgeen vrywillig, dat hy bemint, hy doet wat hy wil, en zyne vryheid ligt in zynen wil. De mensch wordt van kindsbeen af onderwezen, by ryper Jaaren  124- SWEDENBURG'S LEERE ren verkrygt hy zedelyke kennis, en befchaaft zyn verftand, maar daarvan hangt zyne vryheid niet af, want dit alleen is vry, hetgeen uit eene neiging gefchiedt. Hieruit volgt, dat waare vryheid flechts alleen tot het goede kan neigen, dewyl zy alleen van den Hemel, of van den Heere in het inwendige des menfchen, en van daar, of in den uiterlyken mensch of tot handeling overgaat. De vryheid, welke zich tot het booze neigt, is een flaverny van den uiterlyken mensch, welke een onderdaan der helle is. De mensch ftaat geduurende zyn leven in het evenwigt tusfehen Hemel en Hel, en zyn geest is in het midden tusfehen de goede en booze geesten. De Hemel werkt op hem door de goede, en de Hel door de booze geesten. De mewch neigt zich vervolgends naar den kant van zyne heerfchende liefde; hy heeft fteeds een' geest in zich , welke van dezelve liefde beheerscht wordt, hy handelt overè'enkomftig dezen invloed , en gelooft door zich zelven te handelen hier in beftaat de vryheid. De mensch wordt met het zaad tot het kwaad gebooren, 't welk in zyn zinnen en natuuriyken graad, door de natuur en dezinlykheid van zynen vader ingegeven wordt. Öm die  vam den VRYEN WIL. 125 dit kwaad te overwinnen, moet men zich oprecht tot God keeren, welke alsdan den wil tot het goede neigt. Zyn invloed leert ons het waare gebruik van onze vryheid, en dit gebruik is vast en duurzaam, want hetgeen uit v.rye verkiezing in den mensch geplant wordt, blyfc in den zelven. De geen, welke naar het goede en waare (treeft, haat in denzelfden graad het kwaade en valfche, de Heere (lort dan zyna liefde en wysheid in den wil en het verftand van deezen mensch in, welken wedergebooreii worden. De geen, daarentegen , welke zich niet, (offchoon hy kan) tot den Heere wendt, om zich van Hemtelaaten leiden, is eenuiterlyk maar geen geestlyk menfch, is een (laaf der Hel, welke van de vrees der wetten geregeerd wordt, welke alleen uitgevonden worden om den uiterlyken mensch in bedwang te houden, welke in den eigenlyken zin meer een fprekende en gevaarlyk dier is (*). De (*) De kennis van deze twee menfchen, van deoverëenftemmingen en van den hemelfchen invloed, welke het eerst op den inwendigen en van daar op den uiier. lyken mensch werkt, fielt ons tot ons heil weder in de hand van God, en bewyst ons, dat elke gedachten van Hem komt. Hieruit volgt dar het menschlyke, Zelfs godsdienftig vernuft, altyd ondergefchikt en niet het  126 SWEDENBURG'S LEERE De boom der kenniile van goed en kwaad in den hof Eden, is een zinnebeeld der vryheid, de vryheid om kwaad te doen, dac kwaad zelf is een bewys en een noodzaaklyk gevolg der vryheid. Zonder vryheid zou de kerk en de H. Schrift onnuttig zyn, God zou dan de oorzaak van het kwaad, en de mensch daartoe voor beftemd een werking, een niets zyn. Denhet waare eigendom des menfchen is, en dat dit vernuft zonder godsdienst, niets dan dwaaling en dwaasheid is. Dit heeft de Heer zelf geleerd by Matth. 16 vs 13 -18 wy zullen de woorden hier plaatzeu. Christus zegt tot zyne leerlingen: Wie zefgen de menfeiten, dat ik de zoon des menfihen ben*, zy antwoordden; zommigen zeggen, dat gy Joannes den dooptr zyt, andtien, Eljas, anderen, Jerimias, of een van de Propbee'en. Verder vraagde Christus: Maar gy, wie aagt gy dat ik ben? en StMON Petrus antwoordde: Cy zyt de Christus: de zoon des ievendigen Gods . Christus hernam: Za¬ lig W gy Simon Jonas zoon, want vleesch en bloed en heeft u dit niet geopenbaard, maar myn vadtr, dte in de Hemelen is. Hier pryst Christus zynen leerling niet, omdat hy eene groote waarheid gezegd heeft, maar omdat hy verdiend hetft, dat htm een groote waarheid van den Hemel geopenbaard werd, en toont hem de eeiige bronnen van het waare aanjpAULUs wy» ons ook op deze bronnen, daar hy zegt; Maar zoo iemand meent iets te weeten; die bet-ft niets gekend, gelyk men behooit te kennen. 1. Corinth. 8. vs 3.  van den VR YEN WIL. 127 Denzelfde vrye wil, welke de menfchen verkrygen, omvangen ook alle bezielde en onbezielde wezens, in de gantfche natuur, en zonder denzelven zou 'er geen fchepping zyn. Hadden de dieren niet de keus van voed/.el 't welk hen behaagt, de keuze der middelen om voortteteelen en hunne Jongen te onderhouden, dan zouden er geene dieren voor handen zyn. De Analogie der vryheid vindt men zelfs tusfchen het zaad en de aarde, welke het in haaren fchoot aanneemt, en juist dit vermogen, deze keusverwandfchap, bewerkt de aantrekking van gelykzoortige deelen in Reenen, metaalen , zouten enz. zy zuigen de hen pasfciide lucht in, verëenigen zich met de hen gelyk zynde (beenachtige metaalachtige ftoffen, en (looten de overigen terug. De mensch wordt niet ongunftiger behandeld dan alle de overige wezens der natuur, hy is vry van zyne geboorte af tot aan zynen dood toe, en dan de gantfche eeuwigheid door. Berouw en knaaging in het geweeten cvf r gedaan kwaad of het verzuimde goed, zyn bewyzen der vryheid van de menfchen. De mensch kan ook beproeven, van welk zoort deze vryheid is, want is zy hemelsch, dan ondervindt hy een vergenoegen in derzelver uitöe-  12§ S WEDE NB CR CS LËËRË Uitoefening, want elk vergenoegen is liefde j en de Godlyke liefde laat geen plaats voor berouw over. Deze leer der vryheid ftemt zeer wel ovef een met de leere van de drie graaden in den mensch, en met de leer van den tweederleien mensch, van den inwendig geestlyken en den uiterlyk natuuriyken. Deze beide leerftukken verkluaren zich beurtelings en zyn wederzyds de eene van de andere grondregel en gevolg (*) (*) Terwyt ik over de grootheid van God peinzé, bewonder ik Hem ten hoogden in de Schepping van de* 2e ontelbaare werelden, in die alwetenheid, waardoor hy by alle menfchen fteeds tegenwoordig, elk in het byzonder kent en regeert als of hy de eenige mensch in de wereld was. IVIaar niets is verhevener en God* lyker dan onze vryheid, waardoor wy verdienden by God verkrygen, welke alle tegenwerpingen van de genen, welken niet gelooven , welken wonderen begeeren om te gelooven, welken zich over het zedelyke en natuurlyke kwaad beklaagen, welken de openbaaring niet toereikend is, en de voorzienigheid onrechtvaardig voor» komt, tegengaat en dezelve oplost. Men heeft hieromtrent eene zeer overtollige vraag tegengeworpen, naamlyk die van de voorwetendheid Gods. „ God " is het, „ Weet van te vooreii, hetgeen „ wy by deze of geene gelegenheid doen zullen , ge„ gevolglyk zyn wy niet vry; door kracht van het „ eeuwig laadbefluit zyn wy voorbeftemd om dit of ti dat  van den VR YEN WIL. 129 „ dat te doen." 1 Zonder onze vryheid te vernietigen weet God het gebruik , welk wy daarvan maaken zulleB, hy kan het ook niet willen weeten, de mensch als deszelfs evenbeeld kan dit ook. Er zyn duizend dingen, welken wy weeten, en evenwel niet willen weeten, dingen welken wy zien en niet willen zien. Jn deze gevallen zyn zulke kundigheden voor ons als niet, wy denken weinig of in het geheel 'er niet aan. De Alwetendheid en alomtegenwoordigheid van God zyn in het geheel niet onbegryplyk, want hy, welke alles in allen is, kan ook alles. God is de algemeenfte gedachte, buiten welke geene andere gedachte plaats vindt, maar onze zielen zyn uitvloeizeis van deze gedachten, of, emanatie- \ran God zelf. Om deze leer van alle Spinezismus te verwyderen, en haar al het aanftootlyke te beneemen, omdat men anders het kwaad en alle booze gedachten des menfchen van God zou kunnen afleiden, behoeft men flechts aan den vryen Wil te denken. De mensch welke van God en in God is, maakt evenwel door kracht van zyne vryheid een eigen wezen uit, en in deze vryheid beftaat eigenlyk het menschlyk IK. By een lydend lichaam moet hy eene Werkende en vrye ziel hebben. Met zyne lichaamlyke zinnen moet hy tevens het vermogen behouden, om dezelve in goede of kwaade daaden te openbaaren. Deze inrichting was alleen Gode waardig, en kon alleen het fchepzel tot hem te rug brengen. Amm. V. D. Heegd. Uitg. I VYF-  i3o SWEDENBURG'S LEERE VYF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. VAN DE BOETE. TnXe mensch wordt, gelyk wy reeds gezegd A—' hebben, met het kwaad gebooren, hy is terftond by zyne geboorte buiten de Goddelyke orde, welke in de liefde tot God en den naasten beftaat, daarentegen brengt hy de wereld- en Eigenliefde mede,welke de Hel is. Om zich met den Hemel te verëenigen, moet hy tot boete zyn toevlugt neemen. De biecht voor den Priester met voorgegaane of volgende verbryzeling van het hart is nog geen boete, offchoon zy dezelve niet uitfluit. De volkomen en toereikende boete beftaat hierin, dat men voor God oprecht berouw toone over het kwaad waaraan men fchuldig ftaat, waaraan men meestdeels overgegeven is, dat geen vooruit zie, waaraan men zich fchuldig zou maaken, indien er geen wetten waren, en God om vergevingen fterkte bidde, om niet verder te zondigen, hetgeen nog te verbeteren is, weder verbetere, en een nieuw leven in Geloof en liefde leide. De  van de BOETE. 131 De mondelyke biecht,welke uit vrees voor den duivel en de fmarten der hel afgelegd wordt, is geen boete; dewyl zy niet van de Hemelfche liefde voortkomt, dit zoort van boete is in den natuuriyken graad. De vryfpreeking van den Priester bewerkt geene vergevitig van de zonden, God vergeeft dezelve onöphoudelyk, dewyl hy de barmhartigheid zelf is; maar de zonde hangt den menfchen te fterk aan, tot eene gantfche vergeving behoort, dat dezelve weggenoomen en door het goed vervangen wordt, en het is eene dwaaling, te gelooven,, dat de zonden uitgewischt kunnen worden gelyk de vlekken van een kleed. De tekens van eene volkomene vergeeving openbaaren zich door het vergenoegen welk men ondervindt, in God om Gods wille, den naasten om des naasten wille te beminnen, het kwaad te haaten, en alle gelegenheid daartoe te myden. Zoo lang het tegendeel van dit alles nog plaats vindt, zyn de zonden niet vergeeven, en de val fche terugkeering tot God, de voorgewende boete is eene ontheiliging, eene vermenging van goed en kwaad, volgends welke de mensch nog boozer wordt, dan hy I 2 te  132 SWEDENBURG'S LEERE te vooren was, en veel verder af om zich te bekeeren, gelyk by Matth. 12. vs 43. 45. gezegd wordt. Die welken aan het goed gelooven , en het kwaade doen, die welken de waarheden van den Godsdienst met dwaalingen vermengen, maaken zich aan deze ontheiliging fchuldig. In de Roomfche kerk geeven de oor - biechten de abfolutie van den Priester, de aflaat, de mis, de aanbidding en verëering der Heiligen en reliquien, gelegenheid tot veele zulke ontheiligingen, en verhinderen zomtyds de waare bekeering. De geenen, welken zonder voor God te biechten, het kwaad als zonde vlieden, de geenen welken flecht geleefd hebben, en toch goede werken doen, overëenkomflig hun geloof en liefde, deze zyn de waare boetvaardigen. De boete is voor hem ligt, welke ze eens gedaan heeft, zwaar voor hem , welke nooit daar aan dacht. De laatfte weeten niet eens het ftraf baar kwaad van het heilzaam goed te onderfcheiden. Hunne flraf in deze wereld, zoo als hun geluk, beftaat hierin, dat zy gelyk de dieren zinlyk zyn, en toch voor geestmenfchen gehouden worden , dat men ze voor goed houdt, daar zy boos zyn, en dat zy  van de BOETE 133 zy de wereld volkomen kennen, maar niets van den Hemel weeten. (a) Ca) In dit Hoofdjluk is zin en onzin door een gemengd. ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. van de verandering van zin en van de wedergeboorte. "jT^e mensch wordt van zyneoudersaf, buiten J—* het geestlyke leven gebooren, en evenwel moet hy het verkrygen , in dien hy in den Hemel wil ingaan. Zoo iemand niet gebooren wordt uit water en geest, hy kan in bet Koningryk Gods niet ingaan. Joh. 3 vs 5. Wy neigen ons fteeds tot de erfzonde, welke wy mede op de wereld brengen, en zetten nog veel ander kwaad van ons zelven daarby. flechts eene nieuwe Schepping, eene nieuwe van den Heere beftuurde opvoeding kan ons uit dezen afgrond trekken (*). De (*) Christus had behaagen in kinderen , bewees hen fteeds veel liefde, en zeide, dat het Hemelryk hen toebehoorde. De kindei en zyn zicht, eenvouvvig, leercierig, en juist dit is het karakter van een waar krisI3  134 SWEDENRURG'S LEERE De middeJen daartoe zyn geloof en li fJe , welke ons van den Hemel worden ingegeven, in- ten. De eet fte kristenen werden om hunne goedheid cn eenvoudigheid kinderen Gojs genaamd er zoo noemt ook de Ap.-.srel de eerlte kristenen, die zich. gelyk hy zegt, met de melk van geestlyk merg voeaden. God fpreekt met ons, geiyk een teder vadtr met zynen zoon: „ Vliedt", zegt hy, „ degevaaren, welken u „ omringen, en denkt aan het toekomende; weestwys, „ verftandlg, en opmerkzaam op uwe plichten, gy „ zult daarvoor beloond worden met gezondheid, „ wetenfchap, roem, eer, en geluk." Hierin beftaat het onderwys des Heeren, welke ons in deze wereld als in een fchool befchouwdt, waar wy ons voor den Hemel vormen moeten. Een wys vader, welke zyn verdwaalden zoon vergeeft, zegt: „ Geloof toch niet, dat ikzooals gy, onverfchilligomtrenthetgoed „ en kwaad ben , reken niet altyd op zachtheid , want „ valt gy weder af dan zult gy my ftreng vinden." God, welke vreest, dat wy door een valsch begrip van zyne goedheid tot het kwaad konden verleid worden, waarfchuwt ons daartegen in de Schrift. Tot den Godloozen fpreekt God: „ Wat hebt gy myne inzet„ tingen te vertellen? en neemt myn verbond in „ uwen mond? Gy meent dat ik t'eenemaal ben. gelyk „ gy: Ik zal u ftrafFen , en zal liet voor uwe oogen ftef. „ len." Pfalm. 50. vs 16. en 21. Ons leven op aarde is, g»lyk men zich ligt over. reeden kan, eene kindsheid. Onze hnrtstogten, wel. ken ons zoo ellendig maaken, onze gewoontens, onze fmaak, onze dwaasheden en onftandvastigheid', alles bewyst, dat wy kinderen, en wel onkundige kinderen zyn.  van de WEDERGEBOORTE. 135 indien wy het oprecht wenfehen, en het door onze werken verdienen, (b) De wedergeboorte is een gevolg der werkzaame boete. Men kan ze ook vergelyke met de ontvangenis, onderhouding, geboorte , en opvoeding van den natuuriyken mensch, want de geestlyke wordt in den ftoffelyken ontvangen, vormt zich daarin, openbaart zich eindlyk, en draagt vruchten van wysheid en liefde. Ge- zyn. Kortom de mensch mag goed of kwaad doen, zoo blyfe hy hier beneden fteeds een kind, alleen eerst in het toekomend leven verkrygt hy zyne volle gedaante, en wordt een man. Men vorme zich eens het begrip van vader, kind, familie .geboorte of voortbrenging, volgends het beeld van den oneindigen, men overwege het wezen van echtlyke liefde, welk uit warmte en licht beftaat, of vereënige tot voortbrenging en geluk der wezens, verftand en wil, wy.heid en liefde, dan zal men in het onklimmen van de aarde naar den Hemel een recht denkbeeld van God, den mensch, deszelfs beftemming, van de fchepping en voorzienigheid verkrygen. Men zal in die groote waarheid bevestigd worden, dat deze wereld het beeld van eene andere is, dat het aardfche her. Hemelfche voorftelt, waarvan het is voortgekomen. Aanmerking van den H. uitgever. (b) Wy zullen door onze werken verdienen, dat al het goede ons wordt ingegeven. — Is dat ook eene tegenftrydigheid ? I 4  Ï3P* SWEDENBURG'S LEERE Geduurende dat deze wedergeboorte voortgaat, (en zy duurr het gantfche leven, d jor) is de mensch aan fterke verzoekingen blootgefield, welken de invloeden der Hd, en tevens de bewyzen zyner vryheid zyn. De kwaade geesten die tot hem naderen, maaken de boooze neigingen, welken in hem zyn, in beweging (♦). Ook dit doen de goede geesten met de goede neigingen, en uit deze tegenftrydige gewaarwordingen en begeerten, onftaat die gruwzaame benaauwdheid, welke menzoodikwyls ondervindt. Is men wedergebooren, (cn zedert de weldaad der verlosfing is elk mensch daartoe bekwaam) zoo ftaat men deze ftryden door, en overwint. Zy ontftaan ook door de waarheden van het geloof tegen de dwaalingen, by zulken welken eenige kennis van goed en waar hebben: de geheel verdorvene menfchen, of kinderen hebben dergelyken niet door te ftaan. De mensch, welke het kwaad erkent, en beweend heeft, en dan weder afvalt, is dan in (*) In Hemelfche dingen hebben wy niet te ftrydenj „ met vleesch en bloed, maar met magten en geweldi„ gen, welken 4n de duisternis dezer wereld heerfchen , „ met de booze geeiten osder den Hemel." Epbes, 6, VS 12,  van de WEDERGEBOORTE. 137 in een erger toeftand dan hy voor zyne boete was, hetwelk door de gewigtige plaats van mat i'Heus g-tuigd wordt, waar Raat: En •wanneer de onreine geest van den mensch uitgegaan is. zoo gaat hy door dorre plaat/en, zoekende rust, en hy vindt ze niet; dan zegt hy , ik zal wederkeeren in myn huis, van waar ik uitgegaan ben: en komende vindt hy het ledig [taande, geveegd en opgefierd; dan gaat hy heen en neemt nog zeven andere geesten, nog boozer dan hy zelf met zich , en zy betrekken het ledig (laande huis, en bewoonen het; en het laatfte van zulk eenen mensch wordt erger dan het eerfte, Hoofd. 12. vs. 43. 44» 45- Deze toeftand is de ontheiliging of de vermenging van het goed en kwaad, van het waare en valfche, by eenen mensch , welke verlicht en tot berouw gebragt was, welke aan het goed gelooft, en het kwaad doet, en zelfs by hem welke het goede doet en aan het waare niet gelooft. Deze toeftand is in de woorden vervat, welke de Heere tot den geraakten aan de bron Bethesda zegt: ziet gy zyt gezond geworden , zondig nu niet weder, op dat u niet iet ergers overkoome. joh. 5 vs- 14. Juist dit is de zin van de volgende plaats van denzelfden Euangelist. Hy heeft hen de oogen verblind, en I 5 het  138 S WEEDENBURG'S LEERE het hart hard en ongevoelig gemaakt; opdat zy niet zien zouden met de oogen, noch ver/laan met de ooren, noch verftaan met het hart, en zich bekeeren , en ik hen gcneezen zoude. joh. 12. vs. 40. De toeftand van den ontheilige'r is in de andere wereld de flimfte van allen , dewyl het goede en waare, hetwelk zy gekend hebben, met het kwaad en valiche vermengd by hen blyft, gevolglyk worden zy beftendig door de tegenwoordigheid van deze twee tegenftrydige dingen gepynigd. De ontheiliging is deverfchriklykftezonde, de zonde tegen den H. Geest, van welke gewag gemaakt wordt by matth. 12. ter. 31. 32. by ltjkas 12. vs. 10. en in den eerften Brief van joh. 5. vs. 16. Om de ontheiliging te verhinderen, verwydert de Heere die geenen van de kennis der waarheid, welke geen ftand zouden houden , en laat hen inde onwetenheid, in eenen bloot uitwendigen dienst, of hy houdt de waarheden, welken zy ée'ns erkend hebben in hun binnenfte te rug. Om de ontheiliging te verhoeden, zal de Heer de waarheden van het inwendige dan eerst openbaaren, wanneer de kerk tot haar einde nadert. Babel betekent in het woord Gods, de onthei-  van de WEDERGEBOORTE. 139 heiliging van het goede, en Chaldea de ontheiliging van het waare, met deze ontheiligingen ftemmen ook overeen de verboden graaden en de echtbreuk, eindlyk ook het verbod om bloed te eeten , hetwelk den Israëiüen zoo ftreng opgelegd was. By eenen wedergebooren mensch gehoorzaamt het natuurlyke, en het geestlyke heeft de heerfchappy, een bewys dat de mensch reeds in de onörde gebooren wordt, dewyl gewoonlyk het natuurlyke of zinnelyke by hem het geestlyke beheerscht. In de geestlyke verzoeking is de mensch aan de booze driften den toorn, en andere kwaade ondeugden onderworpen; hy twyfelt aan zyne zaligheid, en vertrouwt niet meer op zyn gebed; evenwel ftrydt de Heer fteeds voor hem, en zoodra hy gelooft door den Heere overwonnen te hebben, dan keert de verzoeking tot zyn voordeel. Is het laatfte voorby, dan dobbert de ziel nog een poos tusfehen waarheid en dwaaling , maar dra verlicht de wiarheid hem volkomen, en dan keert de rust weder. Nadien 'er veelerlei gebreken en feilen moeten afgelegd worden , zoo zyn 'er ook veele verleidingen, zelfs by da-goeden. Het  140 SWEEDENBURG'S LEERE Het doel der verzoeking is de vereeniging van het goede met het waare, van ddar wordt door de doorgeftaane verzoeking het inwendig geestige voor den invloed des Heeren geopend. Deze flort zyne Godlykheid en de liefde tot den naasten in, en verftoort onzen grootften vyand, de liefde tot ons zelven. Zy vernietigt dezelve, terwyl zy ons vernedert, en ons van onze zwakheid overtuigt ;zy maakt ons waakzaam over ons zelven, en vermin» dert het geweld der booze geesten , welken altyd voor den menfch vreezen, welke hen overwonnen .heeft. Naa de verzoeking ondervindt de mensch eene inwendige geestige vreugde, welke daaruit ontftaat, dat zyn inwendige mensch van nu af aan in de gezelfchappen van Engelen ingevoerd wordt. Naa de verzoeking vermenigvuldigen zich de waarheden in ons inwendige, tot in het oneindige, en fchikken zich daar naar eene Hemelfche bekoorlyke orde, welke ons met den Hemel verëenigt. De Heer verzoekt ons nooit zelf, en wanneer wy verleidt worden, is hy altyd tegenwoordig, van daar komt het dat de vryheid, welke van hem komt, dewyl zy in den wil dier  van de WEDERGEBOORTE. 141 dier liefde beftaat, dat zeg ik die vryheid by alle verleidingen, zelfs by de geene, welke tot aan de wanhoop gaan tegenwoordig is. De Heer wil fteeds overwinnen, want hy wil fteed> het goede, maar na kon het goede geen plaats vinden , wanneer 'er noch vryheid noch verzoeking was. Uit liefde voor het menschdom heeft de Heer voor het zelfde geftreeden. De verlosfing gefchiedde door middel van de vreeslyke verzoekingen, welken hy moest doorftaan en welken met de dood aan het kruis beftoten werden. Ook onze verzoekingen bewerken onze verlosfing, terwyl zy ons, met hulp des Heeren, van de wereld- en eigenliefde verlosfen. De mensch kan flechts allengs wedergebooren worden , en de natuurlyke wasdom der dieren en planten is hem een voorbeeld van zynen geestlyken wasdom. De eerfte trap van zyne nieuwe geboorte heet de verandering, en heeft in het verftand plaats, de tweede heet de wedergeboorte, en gefchied in den wil van welken zy vervolgends tot het verftand overgaat. De mensch is wedergebooren, indien deze zyne twee geestige krachten wedergebooren zyn, indien het zui- vet  14* SWEDENBURG'S LEERE ver hart het venTand verlicht, en indien het guede het waare voortgebragt heeft. Anders kan geen wedergeboorte plaats vinden. De mensch kan zyn verftand byna tot het Jicht des Hemels verheffen, en evenwel in het booze der hel zyn, Hy gelykt dan aan eenen hoog in de lucht vliegenden Adelaar, welke zich op de aarde neder laat daalen, zodra hy Jammeren gewaar wordt, welken hy rooven en verfcneuren kan. Voor eerst moet dejnwendige mensch, en naderhand de uitwendige verbeterd en veranderd worden. Het inwendige is alleen Wil, het uitwendige Handeling ,en reden. De Wil, welke tot het geestlyke ryk behoort, is voor de wedergeboorte van de Handeling en reden, welken tot de natuurlyke wereld behooren , gefcheiden. De wedergeboorte veiëenigt beiden en maakt het inwendige en uitwendige tot één. . De onwedergebooren mensch is den geenen gelyk, welk in het donker fpouken mt ent te zien. en ze voor werkiyke wezens houdt. De onwedergebooren flaapt , de wedergebooren waakt, van daar wordt in de Schrift het natuurlyke leven Jlaap, en het geestlyke leven maaken genoemd. De onwedergebooren. wordt. in  van de WEDERGEBOORTE. 143 in het Euangelie door de dwaaze maagden voorgefteld , welke lampen maar geen olie hadden; de wedergebooren daarentegen door de wyzen, welke olie in haare lampen hadden. De wedergebooren mensch heeft eenen nieuwen wil, en een nieuw verftand, dewyl zyn inwendige uit het gezelfchap der Helfche geesten, in dat der Engelen des Hemels overgegaan is. Hoewel hy nog geen Engel is gelyk zy, maar nadien hy geestig natuurlyk geworden is , zoo heeft hy gemeenfchap met hen, en met de drie Hemelen, door middel van de drie graaden, van zyn inwendige en uitwendige ; wanneer deze drie graaden door de wedergeboorte geopend en in orde zyn, dan, ftemt de eerfte graad, of de graad der liefde met den hoogften Hemel, de tweede, of de graad der wysheid met den middelften Hemei, en de derde of het gebruik der liefde en wysheid met den derden Hemel overeen. Even zoo is het gelegen met de graaden van den uitwendigen wedergebooren mensch, het hoofd heeft betrekking op den eerften, het lichaam op den tweeden, en de voeten op den derden Hemel. Naar mate de wedergeboorte voortgaat, worden de zonden vergeven; de ondeugden des  14+ SWEËDENBURG'S LEERE des menfchen, welken met dezelfde kwaaien der Het overëenftemmen, worden door deugden vergoed . welken met het goede des Hemels overëenftemmen, Zulk een wedergebooren en verlost mensch wordt met het gezicht naar den Heere gekeerd, de onwedergebooren keert den Hemel den rug toe. Zoo gebeurd het, dat wanneer men uit den Hemel de Hel befchouwt, de helfche geesten, welke werklyk op hunne voeten ftaan, op hun hoofd fchyn en te gaan. De wedergeboorte gefchiedt alleen door de goede aanwending van den Wil. Wy moeten den Heer mede helpen , (e) die ons volgends onze krachten, naar onze goede en kwaade neigingen , welken wy van de na* tuur ei. onze ouders aangenomen hebben,naar onzen ftand , geluk en levensmanier die wy tot op dat oogenblik gehad hebben , toen de Godlyke invloed in ons begon te werken ,wederbaart. De Heere meet zyne middelen naar onze behoeften af, maar deze middelen zyn fteeds geloof en liefde, godlyke liefde, en godlyke wysheid in wil en verftand, twee eigenfchappen, welke met den Heer het (e) Men vergeleken hier boven lludz. 135. aantek. (V)  van de WEDERGEBOORTE. i45 medewerken, en met welken het lichaam op de volgende wyze overëenftemt. Het hart, het welk met den wil overëenftemt, is werkzaam , de nagaderen en hunne vaten werken mefi hem en dus ontftaat de omloop van het bloed. De longen, welkert met het verftand overëenftemmen , neemen de lugt in, zy werken met de ribben, en de ribben met heil, waardoor alle deelen des lichaams adem haaien, daaruit ontftaat de veerkracht (Elasticiteit) de wederzydfche werking van het hersfen vlies , fibbenvel, netvlies, van het Diaphragma , etl alle die deelen, welken de ingewanden omgeeven of uitmaaken. Eveneens is het gelegen met de vezels, zenuwen, muskelen, kraak* beenderen, enz. welken alle werkzaam en lydelyk zyn, eveneens met de vezels , vliezen» en muskelen, welken de zintuigen der zinnen uitmaaken, waarop de laatfte werken, en van hen indrukken ontvangen. Op deze manier werkt de geheele wedergebooren mensch met den Heere, en bevordert het van hem inge* florte goed. De geenen welken God beminnen t diensn alle dingen ten goede Rom. 8. vs a8. K ZË-  i46 S WEDEN BURG'S LEERE ZEVENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. VAN DE TOEREKENING. T^\e latere kerk leert, dat het geloof, en de JL^ verdienften van Christus ons zaligmaaken. Dit noemen wy het geloof der toerekening, welk op het Concilie van Nicea, en door deszelfs befluit ontftond, en waardoor drie perfoonen in de Godheid aangenoomen werden. De!kerk voor dit Concilie, Apostolifche in Afia, Europa, en Afrika uitgebreide kerk, geloofde niet aan dezen van eeuwigheid gegenereerden zoon van God, v/elke onze zonden aan het kruis geboet, en ons met zynen vader verzoend heeft, zy kon zulk eene leer niet aannemen, welke noch duidelyk , noch geheimzinnig in de H. Schrift begrepen is. De toerekening der verdienften en gerechtigheid van Christus isonmooglyk, dewyl zyne verloffing daarin beftond, dat hy de Hel overwon, de orde in den Hemel weder herftelde, en eene nieuwe geestlyke kerk oprichtte, (c) De CO Verfcheiden van deeze volgende tegenwerpingen tegen deze leer der Toerekening, zyn niet nieuw, en reeds door de Godgeleerden meermaalen behandeld.  VAN de TOEREKENING. r4? De Roomfchen en Gereformeerden gelodVen, dat door middel der toerekening der verdienden van Christus, de mensch het geloof verkrygt, gerechtvaardigden geheiligd wórdt * en dat zyne zonden voor God niet meer zonden zyn, dewyl voordat hy ze beging, hy reeds verzoend en gerechtvaardigd «fes* Doch dit geloof is niet alleen fcbadelyk voor de maatfchappy, voor alle goed hinderlyk. maai: ook voor elk verftandig mensch ongelooflykj dewyl het iet onmooglyks onderdek. De Verdienften en de gerechtigheid des Heereri zyn Godlyke zaaken gevolglyk zoo gefchaapen, dat de mensch dezelve niet verdrageii kan, hy zou daardaar gedood worden, want hy kan de warmte en het licht der geestlyke zon niet verdragen, nadien de Engelen dezelve niet kunnen verdragen, welken de Heere flechts nadertj terwyl hy den glans en hen vuur van zyne liefde en wysheid naar hunne inwendige gefchapenheid verzagt. Er is wel eene toerekening, die van het goed en kwaad De Heer rekent ons het goed toe, de Hel het kwaad. Het geloof verbonden met goede werken velt over ons hefj Oordeel, en bepaalt onze aanfpraaken op het eeuwige leven. Het geloof zonder goede K 2 ^ers-  148 SWEDENBURG'S LEERE werken geeft ons aan de He] over. Dat de Heere ons het goede, maar niet het kwaad toerekent, word bewezen by Johanj^es 12. vs 47. 43. alwaar ftaat; Want ik ben niet geltomen , opdat ik de wereld oordeele, maar opdat ik de wereld zalig maake. Dat de Hel ons het kwaad toerekent, wordt duidlyk, indic-n men bedenkt, dat het kwaad zelfde Hel is, gelyk het goed de Hemel. Beide heeft zyne noodzaaklyke werking en invloed, zyne kracht, waarmede het op den wil werkt. Want na4ien de mensch goed denken en flecht handelen kan, zoo wordt hemde gedachte niet toegerekend, (d) maar de Wil. In den wil ligt de vryheid, gevolglyk ook het goed of kwaad. 00 Is deeze ook de leere der Schrift, die van booze bedenkingen, en em kwaad gedichtzei dtr gedachten fpreekt? ACHT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. van den doop. Zonder de kennis van den inwendigen geestlyken zin der H. Schrift kan men niet  y a k den DOOP. 149 niet weeten,wat de doop is. Hy is den Christenen aanbevoolen, dewyl Johannes niet alleen eene menigte Jooden , maar ook Christus zeifin den Jordaan doopte, welke den doop inftelde, om te kennen te geven, dat de menfch een medelid der kerk is, en dat hy in de kerk door den Heere moet wedergebooren worden. De afwasfching des doops is eene geestlyke reiniging, want het water betekent naar den inwendigen zin van het woord, de waarheid. Daarom zegt Johannes 3. vs 5. Zoo iemand niet geboren wordt uit water en geest, hy kan in het Kmingryk Gods nut ingaan. De Heere ftelde den doop in de plaats der befnydenis in , om te kennen te geven, dat hy de inwendige kerk in de plaats der uitwendige wilde (tellen De eerfte werking des doops, is de inleiding in de Christelyke kerk , en de aanneeming der gedoopte menfchen onder de Christenen, van de geestlyke wereld. De tweede werking is, dat deze Christen den Heere Jesus Chiusius als den verlosfer en zaligmaaker leeren kennen, en verpligt worden, hem aan te nemen. De derde werking, welke de beide anderen in zich vervat is, dat de gedoopte door den Heer weder geboren wordt. Deze drie werkingen zyn ia den doop van JoK 3 HAN-  i5o SWEDENBURG'S LEERE hannes voorgefteld, wiens oogmerk was, om den weg te bereiden, opdat Jehovah de Heere op aarde nederdaalen, en het verlos-: fingswerk volbrengen kon. Deze voorbereiding Hemt met die geen overeen, welke aan de Israëlieten in de woestyne voorgefchreven werd, toen de Heer aan moses zyne wet gaf. Niemand kan den Heere zien, en leeven, God , welke de liefde zelve is, verfchynt aan de Engelen in de geestlyke zon , en als eene geestlyke zon, evenwel op zekeren afftand. Naderde hy hen zonder zyn vuur en zyn' glans te verzachten, dan zouden zy vernietigd worden, zo gelyk de menfchen vernietigd zouden worden, indien zy de aardfche zon naderden. Dus zonder den doop van Johannes, en zonder de menscheid van Christus zouden de Jooden by het verfchynen van den Messus gedoodt zyn , want hy was Jehovah, God, onder eene menschlyke gedaante. NE.  van het HEILIG AVONDMAAL. 151 NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. van het heilig avondmaal. XTet avondmaal kan men door middel der Al overè'-nftemming der natuurlyke en geestelyke zaaken verklaaren. In den inwendigen zin van het woord wordt door het brood of het vleesch des Heeren, het goed der liefde verftaan , door den wyn of het bloed daarentegen het goed van het geloof. Het woord vleesch kan in den mond van Christus niet die verzameling van muskelen betekenen, welke wy lichaam noemen, even dit geldt ook van het woord bloed. Hoe zouden daaglyks duizenden het vleesch en het bloed van het lichaam kunnen verteeren, hetwelk Christus op aarde bezielde? Hoe kunnen zy God eeten, welke in zyne verheerlykte menschheid altyd éénig en zich zelven gelyk is"? In een' natuuriyken zin betekenen de woorden vleesch en bloed, het lyden aan het kruis, waar aan de leerlingen des Heeren moesten gedenken, daar hy hen zegt: doet het tot myne gedachtenis. Schielyk daarop bedient hy zich, om het lyden aan het ' K 4 kruis  152 SWEDENBURG'S LEERE kruis uit te drukken van het woord drank, kek (Jon. j8. vs ii.) het dezelfde waarvan hy zich by de inftelling van het avondmaal bediend had. Het nieuwe testament moet , gelyk het. oude, naa zynen geestlyken zin verklaard worden. In de openbaaring ftaat er: Hoofd. 19, vs 17. 18. De Engelfprak tot alle de vogelen, welken in het midden des Hemels vlogen, komt herwaarts, en vergadert u tot het Avondmaal des groeten Gods: opdat gy eet het vleesch der koningen en het vleesch der overjlen over duizend, en het vleesch derjlerken, en het vleesch der paarden, en der geenen, die daarop zitten enz. By Ezr> chili, 39. vs 17 tol 21. Vergadert u en komt dan, verzamelt u van rondom, tot mynjlachtoffer dat ik voor u geflacht h h, een groot Jlctchtöffer, Op de bergen Israëls: en eet vleesch , en drinkt Woed. Het vleesch der Helden zult gy eet en, en het bloed der vorften van de awde drinken, Jn deze plaatzen , welken de Richting der kerk' onder alle volkeren verkondigen, zal men bezwaarlyk de volgende uitdrukkingen volgends den natuuriyken zin, kunnen verklaaren. De verzamelde vogelen, welken het vleesch der koningen eetcn, paarden en ruittïs % het. Jlachtöffer, waar ma zich verzadigt:  van het HEILIG AVONDMAAL. 153 digt met lat vleesch der Helden, en het bloed der vorfien (a). Alle deze fpreekwyzen hebben betrekking op bet Heilig Avondmaal, en laaten zich zeer goed door haare overè'enftemmingen verklaaren, ook worden zy door hec woord van Christus verklaard, welke ons zelf aanwyst, om eene zoo geestlyke handeling als het Avondmaal in eenen geestlyken zin te neemen. Werkt niet om defpyze, die vergaat, maar om de fpyze, die blyft tot in het eeuwige leven, welk de zoon des menfchen u geven zal. Moses heeft u niet gegeven het broed uit den Hemel: maar myn vader geeft u dat waare brood uit den hemel, want het ïrood Gods is hy, d'e uit den Hemel nederdaalt, en die de wereld het kven geeft. Ik ben het brood des levens, die tot my komt, en Zal geenzins hongeren, en dis in my gelooft, en zal nimmermeer dorflen. En het brood dat ik geven zal, is myn vleesch , hetwelk ik geven zal voor het leven der wereld. Ten zy gy het vleesch des Zoons (a) Het is onbegrypelyk, dat een man a's Swedenaui!g, in foortgelyke plaatzen zwasrigheden heeft gevonden; wie herkent in dezelven niet den dichter? En zou men eiken anderen dichter , die foortgeiyke allegotiën gebruik, niet verftaan kunnen ? In het H. Avond. \uaal behooren deze piaauen gened niet, K 5  154- SWEEDENBÜRG'S LEERE Zoons des menfchen eet, en zyn bloed drinkt, zoo en hebt gy geen leven in u zelven; die myn vleesch eet, en myn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven , en ik zal hem opwekken ten uiterfien dagen: want myn vleesch is waarlyk fpyie, en myn bloed is waarlyk drank, die myn vleesch eet, en myn bloed drinkt, die blyft in my, en ik hem. JöHANNES 6. VS 27. 32. 33, 35. 41. 47„ tOE 5Ó. Wie kan hier op iets anders dan op eene geestlyke inzetting denken ? Wie vermag eene geestlyke genade, een weldaad, welke de Heer aan de Geestlyke kerk, welke hy {lichten wil, bewyst, op eene natuurlyke of fleffelyke wyze verklaaren? Deze woorden in eenen natuuriyken zin genoomen, zouden den Godsdienst der Christenen veel ftoffelyker, ongeestelyker, uitwendiger, en min inwendig maaken, dan die der Israëliten was, welke toch door de verloffing zou opgeheven worden. Men kon nog meer plaatzen bybrengen, tot bewys, dat in den geestlyken zin het woord vleesch of brood, het goede der liefde; het woord bloed of wyn daarentegen, het.goede van het geloof betekent. By voorbeeld én vooreerst voor het woord vleesch, zegt de Heer waar hy van de bekeering der Jooden fpreekt: en ik zal u eenerlei hart geven, en zal eenen nieuwen  van het HEILIG AVONDMAAL, ijs wen geest in het binnenjïe van u geven; en ik zal het fieenen hart uit uw vleesch wegneemen; en ik zal u een vleefchen hart geven. Ezecii, ii. vs 19. en Hoofd, 36. vs 26. In den inwendigen zin betekent het hart de liefde, en het vleesch het goede, Ten tweeden ten aanzien van het bloed, Christus noemt het, daar hy van het avondmaal fpreekt, bet bloed des nieuwen verbonds, en wel hierom. In eenen inwendigen zin betekent het bloed, het goede des geloofs, of het Godlyk-Waare, hetwelk ons met God verbindt, van daar komt by M ses en de Profeeten de fpreekwyze Bloed des verbonds zoo dikwyls voor om nieuwe verbintenilTen te kennen te geeven: door het bloed van uw verband heb ik uwe gevangenen uit den kuil, daar geen water in is, uitgelaaten. Zachar. 9. vs li. Na dat Moses het volk het wetboek voorgelezen had, fprengde hy de helft van het bloed op hen, en zeide: Ziet, dit is het bloed des verbonds, hetwelk de Heere met u gemaakt heeft over alle deze woorden. 2 boek Moses 24. vs 8. Christus, ais hy den wyn nam, zeide: dit is het bloed des nieuwen verbonds, dat is, het door den wyn voorgertelde teken; Ook woidt cte wyn het bloed er d,uiocn genoemd. 1. boek Moses 49. vs 1». en 3. boek Mo-  iS6 SWEDENBUR G'S LEERE Moses 32. vs 14. Wanneer Christus zegt: dat zyn bloed de waare drank is, zoo gefchiedt dit daarom, gtlyk hy zelf in het vervolg verklaart, dewyl de geen, welke daarvan drinkt, het in zich heeft. Het bloed als een teken van het Godlyk Waare, was in de Lraê"litifche kerk, welke geheel uit overè'enftemmingen der natuurlyke dingen met de geestlyke beftond, een zeer heilig Symbohim. Men ziet het 11. boek Moses 17. vs 7. 13 22. en Hoofd 29. vs 12. 16. 20. 21. ui. boek Moses 1. vs 5. 11. 15. Hoofd. 2. vs. 2. 8. 13. Hoofd: 4. vs. 25, 30, 31. Hoofd. 8 vs 8. 15. 24. Hoofd, 17. vs 6. Hoofd. 4. vs 6 7. 17. 18. Hoofd. 16. vs 12. 13. 14. 15. V. boek MoiEs 12. vs 17. David fpreekt in den 72ir.en Pfalm van de ziele der armen, van hun dierbaar hhed, en van het goud van Arabiën, het welk hen zal gegeven worden. God fchenkt geen goud, maar in den inwendigen zin betekent goud het goede, hetwelk hen zal gegeven worden , welken het waare Hebben, hen aan welken bloed dierbaar is. In de Üpcnbaaring 7. vs. 14. en Hoofd. 12. vs 7. 1 r. wordt gefprooken van de geenen, welken hunne kleederen witgewasfchen hebben in het bloed des Lams, en van de geenen, welken overwonnen hebben door  van het HEILIG AVONDMAAL. 15? door het bloed des Lams, en door het woord van hun getuigenis In deze laatfte plaatfen wordt het bloed des Lams duidlyk verklaard door het woord, hetwelk het waare is. De eerfte plaats kan even min woordlyk opgenomen worden,want men kan toch geen kleed in bloed wit wasfchen, de Engelen hebben geen denkbeeld van het bloed des lichaams, en in den Hemel zag ik, dat men door het lyden des Heeren niets anders verftond, dan zyne opitanding en verheerlykte menschheid. Brood en Wyn betekenen volgends den inwendigen zin hetzelfde, hetgeen vleesch en bloed betekent. Chkistus zegt: Het brood, hetwelk ik geef, is myn vleesch, hetwelk ik geven zal voor het leven der wereld, in het 111 boek Moses 3. vs n. 16. Hoofd. 21. vs 6. 8. 17. 21. Hoofd, 22. vs 6. 7. In het W boek Moses 28. vs 2. In het V boek Hoofd. 18. vs 2. 3. worden de flachtöffers het brood des Heeren, van den God des vuurs genoemd. De Heere zegt: Het geen my gebragt wordt, is myn brood. De Israëliet, welke iets onreins aangeroerd hadt, is bevoolen zich eerst te wasfchen, voordat hy van het Heilige vleesch eet, 't welk zyn brood is. Dit brood betekent zoo wel als het vleesch, het goede, de liefde, het  ij3 S vVEEDËNBURG'S LEERË het leven; dit wordt bevestigd door eene plaats in het V boek Moses 18. vs 2. 3. De mensch leeft niet alleen van brood, maar ook van elk woord, het welk uit den mond Gods gaat, en Christus zegt: Werkt niet om de fpyze die vergaat , maar om de fpyze die blyft tot in het eeuwige leven, Joh. 6. vs 29. Dat de wyn hetzelfde betekent als het bloed wordt beweezen door de woorden van Christus, welke zegt,terwyl hy den wyn nam: dit is myn bloed. In het 1. boek Moses 49. vs. i t. fiaat van den Heere: Hy zal zyn kleed in wyn wasfehen, en zyn' mantel in wyn druiven bloed. In Ezechiel (b) wordt gezegd: Gy die dorst, komt en koopt, wyn om niet. By Mattheus Malkus, en Lukas moet men' door het fap des wynftoks, 't welke men in het Hemelryk drinken zal, de nieuwe kerk, of het waare verdaan , welke in de fchrift dikwyls de Wynftok genoemd wordt Esaias 5. vs 1 2. 4. Matth. 20. vs 1. tot 13. De Heer noemt zich zelven de waare Wynjiok en die, welken met hem verbonden zyn, de Wynranken. Joh 15. vs 5. Door middel van denwaarenzin derfchriftj en (&) De woorden ftaan by Jesaia, gelyk bekend is.  van het I1Ë1LIG AVONDMAAL. 159 en der overëenftemming der plaatfen van het oude en nieuwe testament wordt dus bewezen, dat in het Euangelie, zoo als by Moses en de profeeten, het woord vleesch of brood het goede der liefde, en de woorden brood of wyn, het goede des geloojs betekenen. Het natuurlyke licht ftemt met het geestlyke overëen, om de waarheid van deze verklaaring te bevestigen. Het Heilig Avondmaal heeft vervolgends betrekking, gelyk alles in de wereld, op het goede en waare; het vleesch of brood is het goede der liefde, het bloed of de wyn het goede des geloofs, het eeten by beiden is de handeling, waardoor men zich beiden toeeigent, en met eikanderen verbindt, De Engelen, welken in den menfch zyn, welke het Heilig Avondmaal gebruikt, zien daarin eene bloote geestlyke handeling. Daar is ook twederlei voedzel,het een voor het lichaam, het ander voor de ziel, en uit het ftoffeiyke des lichaams, en uit het eeuwige der ziel volgt, dat het geestlyke voedzel tot het eeuwige leven dient. Wie deze beide voedzels verwisfeit , en in het avondmaal alleen het lichaam en bloed des Heeren ziet, heeft voor hem zelven geene andere dan natuurlyke zinlyke, ftoflyke, lichaamlyke , en vleeschlyke denkbeelden. Het  lóo SWÊDENBURG'S LEERE Het geloof, hetwelk wy hier vastftellen, was het geloof der eerfte oorfprorjgiyke kerk, waar ieder der geloovigen, ter>vyl hy zich door het avondmaal met den Heere vereenig. de, zynen broeder vermaande, om vroom te leven in den Heere. Alleen die geen nadert waardiglyk tot het Avondmaal, die geloof en liefde heeft, welke gevolglyk wedergebooren is. Door het Avondmaal is hy in den Heere, en de Heere in hem, Hy is by hem tegenwocrdig, opent voor hem den Hemel en vereenigt zich met hem. Want het Avondmaal is de vereeniging des Heeren met den mensch. De Heere is ook in het Avondmaal by die genen tegenwoordig, welken dit onwaardig zyn,maar hy opent hun den Hemel niet. De doop brengt alle de geenen in de kerk, welken hem ontvangen , maar het avondmaal leidt alleen ten Hemel in , die dit waardig zyn. In het avondmaal is alles veréenigd, het welk in de Israè'litifche kerk door den Godsdienst, de offers, en vooral het geen door de woorden het brood aanbrengen, verftaan werd. De gebruiken en plegtigheden der Lraè'liten by hunne offers bevatten Hemelfche geheimen, als het geheim van de verheerlyking der  van het HEILIG AVONDMAAL. 161 der menschheid van den Heere, en het ge heim der wedergeboorte van den mensch , zyne zuivering van alle kwaad en dwaaling. Dit alles was onder de woorden geheiligd brood begrepen, het welk met betrekking op zekere Wetten en plegtigheden gegeten werd. De hoofdfom van alle deze geheimen is het Avondmaal, alwaar het brood in het algemeen al het goede betekent, hetwelk van den Heere uitgaat, want de Heere is zelf in zyn eigen Goed. Dus wordt onder het brood en den wyn Van het avondmaal, of onder het avondmaal zelf, de geheele kerk, en de gantfche Hemel begrepen , gelyk ook de Heere zelf en de verlosfing, dewyl het goede der liefde en het goede des geloofs daaronder verftaan wordt. De vereeniging des Heeren met den mensch door het Heil-Avondmaal of de wedergeboorte , kan op de volgende wyze verklaard worden : 'Er zyn in het Godlyke wezen drie dingen waar te neemen: God, de liefde, en het geloof, even zoo zyn 'er drie dingen in deii inwendigen , en drie in den uitwendigen mensch. De drie van den inwendigen mensch zyn: de ziel of de geest, de wil, en het ver* ftand; de drie van den uitwendigen mensch zyn: lichaam, hart en long. In het algemeen L ftems  SWEDENBURG'S LEERE ftemt het lichaam met den geest, welke hetzelve het leven geeft, overeen; het hart met den wil, en de long met het verftand. En deze drié (temmen weder, de geest met God, de wil met de liefde, en het verftand met het geloof, overeen. Op deze manier ftaan de drie wezenlyke eigenfchappen van den mensch, in betrekking met de drie wezenlyke eigenfchappen van God. DERTIGSTE HOOFDSTUK. VAN DE VERVULLING DER TYD EN, VAN DE TOEKOMST DES NEEREN , VAN DEN NIEUWEN HEMEL, EN DE NIEUWE KERK. T7r zyn op de aarde meer kerken, welken JL^ van tyd tot tyd vernietigd worden, dewyl zy zich van het godlyk-waare, 'gevolglyk ook van het godlyk-goede, welke beiden onfcheidbaar zyn, verwyderd hebben. De geheele berooving van deze twee Hemelfche goederen, is de vervulling der tyden, of de laatfte tyd der Kerk. Door de fpreekwyze der fchrift, vervulling der tyden, moet men zich de  VAN DE VERVULLING DER TYDEN, ENZ. l6$ de uitroejing van het geloof en de liefde, het einde der kerk voordellen. De Heere fprak van de laatfte tyden der tegenwoordige kristelyke kerk, als men hem naar het teken van zyne komst vraagde, en hy tot antwoord gaf: In den tyd des oogsts zal ik tot de maayers zeggen, vergadert eerst het onkruid, en bindt het in husfelen, om hetzelve te verbranden: maar brengt de tarwe te zaamen in myns fchuuren. Dus zal het op het einde van deze wereld gaan. Matth. 13. vs. 30. en 40. Dus zal het in de voleinding dezer wereld wezen: de Engelen zullen uitgaan, en de boozen uit het midden der rechtvaardigen affcheiden. Aldaar vs. 49. Ziet ik ben met u alle de dagen tot de voleindinge der wereld. Matth. 28. vs. 20. Even dit moet men door den gruwel der verwoefiing verftaan. (Matth. 24. vs. 15.) Welke op niets anders ziet, dan op de godloosheid en boosheid van de tegenwoordige menfchen, of op de uitroejing van alle geloof en alle liefde, of het einde der kerk, zonder welke geen mensch zalig wordt. Matth. £24. vs. 22. Het Jaar heeft zyn lente, zynen zomer, herfst en winter, de dag beftaat uit morgen, middag en avond, en nacht. De mensch begint met de kindsheid, gaat dan door de jongeL 2 Hngs-  m SWEDËNBURG'S LEERË lingsjaarert, tot manlyken ouderdom vóórt s en befluit met den hoogen ouderdom. Alles gaat ftapswyze met de werken des Heeren, en dus is het ook met de Christelyke kerk. Zy heeft haaren morgen en middag gehad , ja zelf haar avond is reeds voorby, en ze is thans in den nacht, met welken zoo veele andere kerken befloten hebben , en zoo zal zy ook fluiten* 'Er zyn vier kerken des Heeren geweest} welken door het beeld van nebucadnezar , en door de vier dieren, welken uit de zee opkwamen, (daniel 2. en 7.) voorgefteld worden. De eerfte, of overoude kerk, was voor den zondvloed in wezen , en de zondvloed ftek haar vernietiging voor. Dé tweede, of oude kerk, ftrekte zich door Aften en een gedeelte van Afrika uit , en moest voor de afgodery wyken. De derde kerk was die der Israëli' ten , welke met de onderwyzing van het woord, en met de eerfte toekomst des Heeren eindigt. De vierde kerk is de Kristelyke , welke van den Heere , de Euangelisten en Apostelen , ingeftelt werd. De drie eerfte kerken waren in het land Kanaan, en van daar komen de gelykenisfen en voorbeelden, welken uit dit land genomen zyn. In de eerfte kerk  VAN DE VERVULLING DER TYDEN , ENZ. 1C5 gefchiedde de openbaaring onmiddelbaar, in de tweede gefchiedde ze door overè'enftem* ming, in de derde door de levendige voordragt, en in de vierde door het woord. Deze vierde,welke deKristelykekerk is, heeft vier tydpunten, die van haare oprichting, die van het Concilie van Nicea, die der hervorming, en die der tegenwoordige tyden. Daarby komen nog drie afdeelingen; die der Griekfche, Roomsen-Katholyke en Hervormde Kerk. De Kristelyke kerk is thans in haaren nacht, op welken een andere morgen volgen zal, dat is de toekomst des Heeren. Onder deze laatfte moet men evenwel geene perfoonlyke toekomst des Heeren verftaan , welke dan den zichtbaaren Hemel en aarde vernietigen, en eene nieuwe wereld fcheppen zal, maar men moet alles, het geen de Euangelisten en Apostelen hier over gezegd hebben, geestlyk verftaan. De Heere wordt aldaar met de Morgenfiar vergeleken. Openbaar. 22. vs. 16. De Zoon des Menfchen zal komen, Lve.21.vs.2f. 4n de morgenfehemering der jeugd, ps. 110. VS. 3. en zal geen geloof op aarde vinden, luc. 18. vs, 8, De Bruidegom en Bruid zeggen: kom . ... ik lom , f« myn loon met my. Openb. 22. vs. 6,7, 12, *&, 17, Alle deeze plaatzen en meer h 3 m'  166 SWEDENBURG'S LEERE anderen beduiden de wederkeering van hec licht, de kerk des Heeren, welke het geloof vernieuwen zal: wanneer de Heer komt. Dan zullen zon en maan hunnen glans verliezen en de Starren zullen uit den Hemel vallen. Matth. 24. vs. 29. 30. dat is vde Heere zal naa den nacht der kerke, naa de geestlyke duisternis komen en by zyn komst zal het morgen of licht zyn. Deze tweede toekomst des Heeren is het in de Openbaaring zoo dikwyls verkondigd nieuw Jerufalem d. i. de nieuwe kerk, welke door de fcheiding van het goede van het booze, en door de wedergeboorte der menfchen gevestigd zal worden, uit welke den nieuwe kerk en de nieuwe Hemel van Engelen beftaan zal. Deze verandering zal door het Woord, dat is door den Heere bewerkt worden , of door de openbaaring van den geestlyken en verborgen zin van het woord. Door middel van het verftaan van dezen inwendigen zin, heb ik de plaatzen van het Euangelie en der Openbaaring verklaard, welke deze tweede toekomst , het nieuw Jerufalem of de nieuwe kerk des Heeren verkondigen. Men leest in deze plaatsen, dat zon en maan hunnen glans verliezen , dat de ftarren op de aarde vallen, en de Heer in de wolken verfchynen zal met groote kracht  van de vrrvuuing der TYDEN, enz. 167 kracht en Heerlykheid. Maar volgends den inwendigen geestlyken zin van het woord betekenen zon en maan de liefde en wysheid Gods, deftarren de Hemelfche wysheid, de wolken de fchrift in den letterlyken zin, de Herlykheid den geestlyken zin van het woord, en de kracht de magt van hetzelve. Uit de verklaaring van deze plaatsen zal men ontdekken, waarin de tweede toekomst des Heeren beftaan zal, en welke deszelfs gevolgen zullen zyn. De Heilige fchrift heeft éénen inwendigen en éénen uitwendigen zin, zoo als de mensch lichaam en ziel. Overal in de fchrift wordt Jerufalem de kerk, de troon van Jehovah, de Jlad der waarheid genoemd; overal betekent de Bruidegom en de Bruid den Heere en zyn ksrk; de bruiloft van den Bruidegom en Bruid, de fiichting van dez°. kerk. Alle deze fpreekwyzen op het nieuw J erufalem toegepast, hetwelk van den Hemel zal neder,laaien, betekenen de kerk en de wederherfteliing van het geloof en liefde in dezelve welke de kroon en de voleinding van allen zyn zal, welken ooit op aarde geweest zyn. Haare zuiverheid en gelukzaligheid wordt in het 19 en 21 Hoofdftuk van de Openbaaring befchreven, waaruit wy alleen de plaatfen zullen by brengen, waar de Engel tot Johamnes in welke het L 4 nieuw  f68 SWEDENBURG'S LEERE nieuw Jerufalem van den Hemel ziet neder.: daalen, zeet: ziet, de tabernakel Gods is by de menfchen en hy zal by haar woonen, en zy zullen zyn volk zyn, en God zelve zal by haar, en haar God zyn, en de volkeren die zalig worden f zullen in haar licht wandelen , want aldaar zal geen nacht zyn. Ik betuige in kracht der waarheid, dat nadien de Heere zich niet in perfoon openbaaren wil, en toch komen zal, om zyne nieuwe kerk te vestigen, hy my verwaardigd heeft, om my te verkiezen, om zyne leer aan my te ver* trouwen. Ik betuig verder, dat ik, nadien ik veele Jaaren achteréén in de geestlyke cn, aardfche wereld geleefd heb , den Hemel en hel, gezien heb, duizende maaien met Engelen en geesten gefprooken heb , dat de Heer zelfde oogen van mynen geest geopend, en my den inwendigen zin der Heil. Schrift geopenbaard heeft, eindlyk dat hy my bevoolenheeft,deze ppenbaaring bekend te maaken, en de op handen zynde (lichting van zyne nieuwe kerk of van het nieuw Jerufalem te verkondigen. Met dezelfde verzekering betuig ik, dat, nadat ik myn werk over den Chnjlelyken Godsdienst dea Ï9 Juny 1770 geëindigd had, de Heer. zyn twaalf apostelen vergaderde, ep ze in de ge,- h.e$-  VAN DE VERVULLING DER TYDEN, ENZ. 169 heele geestenwereld uitzond, om het Euangelie en het ryk van den Heere Jesus Christus onzen Heere te prediken, 't welk geen ein, de zal hebben , en dat die geenen zalig zyn, melken tot de bruiloft van het lam geroepen zyn. Dit deed de Heere den 19 Juny 17700111 te vervullen hetgeen by Matth. 24. vs. 31. gezegd wordt j En hy zal zyn Engelen uitzenden, met hel klinkende bazuinen, en zy zullen zyne ut% verkorenen verzamelen, uit de vier winden , van het eene uiterfte des Hemels tot het andere uitm ji». (»)• 00 een (*) Hier eindigen de uittrekzels uit het werk over den maren Cbrijlelyken Godsdienst. Het volgende is gelyk het voorgaande uit de verfchillende fchriften van swedenburs getrokken. 00 En tot heden toe zien wy niets, dat naardien b!yden morgen geiykt fchoon men ons ook uit Engeland bericht in de Konst en Letterbode 1790. No. 119. d^t een profeet aldaar verkondigt, dat het duizendjaarigryk reeds voor 5 jaaren gekomen is, en dat de messiüs zich te Lambeth ophoudt. — Evenwel ook wy, verwachten de komst des Heeren, doch niet gelyk deze geest, dryvers.  t7o SWEDENBURG'S LEERE EEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. VAN DE KERK INHET ALGEMEEN, EN IN HET B YZ ON DER Hetgeen den Hemel by de menfchen uitmaakt (liefde eri geloof) maakt ook de kerk uit. Deze is overal, waar de Heer aangebeden , en zyn woord gehoord wordt. Tot eene eigenlyke kerk is eene uit het woord getrokken leer nog niet genoegzaam, 'er wo-Jt ook een levenswandel overeenkomftig deze leer gevorderd , anders maakt de mensch zich de waarheid niet eigen, welke gelyk vreemd goed in hem blyft. Die, weiken buiten de kerk éénen God erkennen, en overëenkomftig hunnen Godsdienst leven door liefde des naasten, ftaan met die genen in gemeenfchap welken in den fchoot der kerk leven. Niemand wordt verdoemd, welke aan God gelooft, en goed leeft, waaruit dan volgt, dat de eigenlyke kerk des Heeren op de geheele- aarde verfpreid is. De kerk wordt in . de inwendige en 'uitwendige verdeeld; de inwendige beftaat uit de gee-  van de KERK. 171 geenen, welken het goede en waare om des Heeren wil beminnen. Die, welken uit geloof en gehoorzaamheid den Godsdienst waarnemen maaken de uitwendige kerk uit. Beiden heeft betrekking op de twee verdeelingen van den mensch, wiens inwendige het beeld des Hemels , en het uitwendige het beeld der we» reld is. De kerk in het geheel genomen is voor den Heere, hetgeen één enkel mensch voor hem is. Elke kerk begint met de liefde, van welke zy zich trapswyze afwendt, en eindlyk in het valfche vervalt, hetwelk uit het booze ontftaat. Eindelyk vervalt zy zelf in het booze, waarin het jongfte gericht, of de vervulling der tyden, de komst des Heeren beftaat, van welke mattheus in zyn Euangeüe fpreekt. In haaren laatsten tyd is de kerk alleen nog uitwendig, en om ze weder tot de inwendige terug te brengen , openbaart de Heer de inwendige waarheden van het woord, welken tot grondflagen voor de nieuwe kerk zullen dienen. De tyd, waarin zich de nieuwe kerk verheffen zal, welke wy verkondigen , en welke in de openbaaring onder den naam van het nieuw Jerufalem gemeend wordt, is in dit propheetisch boek niet bepaald opgegeven, maar  *7* SWEDENBURG'S LEERE maar deze tyd is naby. De tegenwoordigs kristelyke kerk nadert tot haar einde, dewyl noch geloof noch liefde onder haare leden meer gevonden wordt. Maar het eigenlyke tydftip van de Richting der nieuwe kerk des Heeren, is in den geestlyken zin der fchrift niet opgegeven, dewyl in het geestlyke geen denkbeeld van tyd en ruimte plaats heeft, Deze twee denkbeelden zyn in den Hemel alleen <3oor overeenflemming, en volgends den fchyn en wezenlykheid zyn zy 'er niet voor handen, en men fchat en beoordeelt ze volgends den inwendigen toeftand der Engelen. De verklaaring is deze, de mensch is tweevoudig, inwendig, en uitwendig, en dus is in hem eene hooge en eene laage gedachte. De bloo* te gedachte alleen, kan flechts van de hooge gedachte gezien en begrepen worden, en wanJieer deze twee zoorten van gedachten niet in den mensch bevat waren, dan zou hy geen mensch zyn, maar een dier. Maar nu vindt men in de laage gedachte van alle menfchen, welke in den natuuriyken graad zyn. iets van tyd en ruimte, geheel anders is het gelegen met de hooger gedachte , in geene denken de menfchen, over natuurlyke, burgerlyke, zedelyke, en geestlyke dingen, in deze volgends he^,  V A N D Ë K E R Ej 173 het inwendig licht van het verftand , en verkrygen den invloed van het geestlyke licht, waar noch tyd noch ruimte plaats vindt, dewyl het van den Hemel afkomt. De tyd der nieuwe kerk kan gevolglyk volgends den inwendigen en geestlyken zin der fchrift, niet bepaald worden, doch zy kan niet zeer ver af zyn, dewyl de woorden: verzegelt de woorden der voorzegging in dit boek niet, want de tyd is naby. (Openb. 22. vs 10.) betekenen, dat de openbaaring by het einde van de tegenwoordige kerk tot heil van veelen zal verklaard worden. Maar nu is zy verklaard, het gevaar der verleidingen en het overwigt van het kwaad zyn een fterker beweegreden, om te geloven, dat de tyd der nieuwe kerk naby is, en de Heer geeft het ons te kennen, wanneer hy van de vervulling der tyden fpreekt, en zegt: Want dan zal er groote verdrukking zyn, hoedanige er niet is geweest van bet begin der wereld tot nu toe, noch ook niet zyn zal, en zo die dagen niet verkort werden, geen mensch zou behouden worden. Matth. 24 vs 21. 22. De woorden de geest en de bruid, zeggen, komt (Openb. 22. vs 17.) geven te kennen, dat de Hemel en de kerk na de komst des Heeren verlangen. De geest is de nieuwe Engelen - He« mei,  i74 SWEDENBÜRG'S LEERE mei, de bruid is de kerk of het nieuw Jerufalem. De woorden (Openb. 22. vs 17.) En die het hoort zegge, komt: en die dorst heeft, kome, en die wil, neeme het water des levens om niet; betekenen, die geen, welke iet van de toekomst des Heeren, van deszelfs ryk, van het nieuw Jerufalem weet, bid den Heere cm te komen, en de geen welke naar het waare dorst, bid hem om zyn licht,en hy zal het gemaklyk verkrygen, en zien. TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. VAN HET GEWETEN. T"Tet geweten vormt zich in den mensch naa A-Jzynen inwendigen godsdienst, wanneer naamlyk het Godlyk waare in zynen wil is, •welke met hart overè'enftemt. De geenen, welke een geweten hebben, zeggen, en doen alles, hetgeen zy zeggen en voorneemen uit den grond van het hart. In het zuiver geweten woont het geestlyke leven van den mensch, welke zyn uitwendige , geheel aan •zyn inwendige onderworpen heeft, waardoor hy eene gelukzaligheid, eene inwendige vreugde gewaar wordt, welke de rust van het gewe-  van het GEWETEN. 175 weten genoemd wordt. Het tegengeftelde leven of de overwinning van het uitwendige over het inwendige, welke de verkeerde orde ïs, brengt dien angst, die fmart voort, welke men wroeging van geweten noemt. Het geweten beftaat in de vereeniging van het geloof en de liefde, waaruit volgt dat de goeden een geweten hebben, maar de boozen geen. De goeden hebben een geweten van het goede en recht. Het geweten van den goeden beftaat in een leven naar de voorfchriften van het geloof, door inwendige neiging; dit is het geweten van den inwendigen mensch. Het geweten van den rechtvaardigen beftaat daarin, dat men zich naar de burgerlyke en zedelyke wetten fchikt door uitwendige neiging. Dit is het geweten van den uitwendigen menfch. De invloed des Heeren in den menfch, wel. ke hem gelooft en volgt, maakt het geweten uit. De booze lachen daarover, en weeten niet wat het is, en nadien zy 'er geen hebben, zoo hebben zy ook geen inwendige gedachten, maar eene bloote uitwendige. De Heer beItuurt hen door uitwendige banden, teweten door wereld- en zelfs liefde, vrees der wetten, vrees voor doodftraffen , verlies van naam, rykdom of eer. Het  jt7rj SWEDENBÜRG'8 LEERÉ Het geweten der geenen * welken de naas* ten beminnen * is het geweten van waarheid, dewyl het uit het geloof van het waare ontftaat. By de geenen, welken den Heer beminnen , is het geweten van het goede, dewyl het uit de liefde tot het waare ontltaati Dit laatfte is verhevener dan het eerfte en wordt het Verftand genaamd. Het verftand beftaat daarin, dat men door middel van den invloed des Heeren dat geen , hetgeen waar en goed is, erkent. Die , welken dit verftand hebben , peinzen niet lang over de waarheden van het geloof, maar gelooven eenvoudig. Zoodra zy beginnen te peinzen, zoude het verftand by hen ophouden. Want zy daalen dan een' graad laager uit het geestlyke in het natuurlyke. Die, welken gelooven, alles te weeten j en door zich zelven wys te zyn, ftaan in dezen natuuriyken graad, en zyn voor dit ver* ftand onbekwaam, zoo dat zy niet eens wee^ ten, wat het is. DRIE  van de GODLYKE VOORZIENIGH. ift DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. van de orde en de godlyke voorzienigheid. Het geheel - al is een beeld van God, en werd voor het gebruik gefchapen. Dit gebruik, wanneer het in de orde , in zynen graad , en zyne betrekkingen blyft, is gyn beftaan verfchuldigd aan de betrekking , welke tusfchen het gebruikte wezen en den mensch plaats vindt, op welk laatfte hy, gelyk op een middel betrekking heeft, door welk hy noodwendig gaan moet, om tot zyn' Schepper te geraaken, en zich met hem als den oorfprong van zyn beftaan te vereenigen. De Engelen-Hemel, welke uit menfchen be.ftaat, is het doel van de geheele fchepping ^ en alle gefchapene wezens zyn middel-oorzaaken , dewyl alle op den mensch betrekking hebben , en wel Vooreerst wegens zyne Hchaamlyke behoeften , als voedzel, kleeding , wooning. Ten tweeden, tot opheldering van zyn verftand , door het onderwys van de ouders, meesters , en door wetenM~ fchap«  17S .SWEDENBURG'S LEERE fchappen en kunflen, welke op huishouding, burgerlyke , en zedelyke pligten betrekking hebben , en door verkeering met de menfchen. Ten derden om het geestlyke van den Heere te ontvangen , in al het geen Godsdienst betreft, want de mensch moet zich met den Heere verëenigen, en dit kan alleen door het geestlyke gefchieden , welk hy in zich heeft. Hy is alleen geestlyk door zyn verftand , en met zyn verftand kan hy alleen werken , in zoo ver het lichaam gezond is. Hierin beftaat de orde, welke niets anders is, dan de godlyke waarheid. De geen, welke ze volgt, is een volmaakt mensch , en verfchynt in den Hemel in eene volmaakte menfchelyke fchoonheid. De Engelen, welken de volmaaktfle bevatting van de godlyke orde zyn , verfchynen in hunne menfchelyke gedaanten onuitfpreeklyk fchoon. Dit alles komt uit de Godlyke menschheid van den Heere voort, welke de orde zelf en de éénige eigenlyke mensch is, van welken alle de andere menfchen uitgegaan zyn. De voorzienigheid is de regeering van den Heere in den Hemel en op aarde. Zy ftrekt zich over alles uit, dewyl 'er flechts ééne bron van leven is, naamlyk de Heere, wiens in-  van de GODLYKE VOORZIENIGH. 179 invloed alles onderhoudt, dat 'er is. Al het & wordt hy M 4 Vn-  ÏU SWEDENBURG'S LEERE- Vredevorst genaamd. Tot zyne leerlingen zeide hy: Ik laat u den vrede , mynen vreden geef ik u, joh. 14: »f 27. En by lukas: En in welk huis gy zult ingaan, zegt eerst. Vrede zy dezen huize; En indien aldaar een zoon des vredes is, zoo zal uw vrede op hem rusten: maar indien niet , dan zal uw vrede tot u wederkee~ ren. Hoofdjl. 10: vs. 5,6. De onfchuld is het wezenlyke van al het goede i en de vrede , de opfchik en verfiering van het zelve; Hierin beftaat de Hemel , welke God , de oorzaak van alle werkingen, en de bron van allen invloed is. De mensch mag gevolglyk zynen invloed alleen dan werkzaam op zynen evenmensch maaken', wanneer de vrede der onfchuld in zyn hart regeert, en hy zelf jnet den Hemel verbonden iSi Deze geestlyke vereeniging is by een' weldadig' mensch met de natuurlyke vereeniging, door middel der aanraaking en oplegging der handen veréenigd, waardoor de invloed van het inwendige levendig gemaakt, uitgebreid en mede^ gedeeld wordt. Ziet de kinderen, hoe zich hun onfchuldige invloed met fteeds nieuwe verwondering , door middel der aanraaking uitbreidt i hoe zy alles zoeken aan teraaken, fen geern aangeraakt worden. Men drukt hen  van de GODLYKE VOORZIENIGH. 185 hen in de armen, kust en liefkoost hen, en laat zich geern van hen lief koozen. De ziel deelt zich door middel van het lichaam , welk haar omringt, aan anderen mede, en de geestlyke invloed verbreidt zich hoofdzaaklyk door de handen ; dewyl deze het uiterfte, of het Ultimum van den mensch zyn, en by hem, gelyk in de geheele natuur , het eerfte in het laatfte begrepen is, gelyk de oorzaak in de werking. De geheele ziel en het gantfche lichaam, zyn als middelen van uitbreiding des invloeds in de handen begrepen. Hierom genas onze Heere Christus, (welke de kinders zoo zeer beminde) de zieken, door oplegging der handen; daarom werdt zoo menig zieken door bloote aanraaking genezen, en daarom gefchiedt ook van den oudften tyd af, de inwyding der Priestereii, en van alle heilige dingen, door de oplegging der handen. Volgends den inwendigen zin van het woord, betekenen de handen de magt (*). De (*) Hier is dus nog eene voorzegging (van het jaar 1768) van het Magmismus, evenwel van het godsdienflige Magnetismus, als het éénige waare. Volgends de Hemelfche Schriften van swedenburg, is M 5 de  i86* SWEDENBURG'S LEERE De mensch gelooft zyne gedachten, en zynen wi! uit zich zelven te hebben, terwyl dat alles in hem invloeit. Befchouwde hy de zaaken in haare waare gedaante, dan zou hy het booze, in plaats van het zich toe te eigenen j in de Hel als tot zynen ooriprong, terug wyzen. By het goede zou hy, in plaats van daar op te roemen, de geheele verdienften deszelven aan den Heere toefchryven ; hy zou door middel van den Heere, het goede en booze in zyn inwendige, leeren kennen en gelukkig zyn. De hoogmoed alleen heeft den invloed van God geloochend, en het menschdom ten gronde gefleept. Het kwaad, of het kwaade gebruik der dingen , wordt niet van den Heere gefchaapen, maar de wedergebooren geest magtig, dewyl hy in God is, en deelt dus hoodzaaklyk zyne raagt aan het lichaam, het welk hy doet leven, het welk hem omkleedt, en het welk daarentegen zyn eenig werkings- middel is, mede. Dit was de grondvest van de magt des menfchen, in de eerfte tyden der wereld ; behaagde het God, dat by thans nog daarvan overtuigd was! De waare en nuttigde leer voor hem, is die, welke hem overtuigt, dat hy weleer zeer verheven , zeer magtig geweest, thans daarentegen diep gezonken, zeer zwak is. Op dtze manier kon hy zich weder opheffen. — (Jant. v. d. Hoogd. Uitgever.)  van de GODLYKE VOORZIENIGH. 187 maar begon eerst met de Hel. Het geestlyke kwaad , hetwelk het verftand des menfchen verduistert, en hem van God verwydert, komt van den mensch, welke reeds door zyne ouders in het booze der eigen- en wereld - liefde geboren werd. Onze ouderen draagen ons benevens hun karakter en fmaak, eene verdorvene natuur over, welke tot het kwaad geneigd is, en daarin beftaat de erfzonde. De eerfte mensch , welke zondigde, deed zynen zoon zondigen. Het natuurlyk kwaad, naamlyk de fchadelyke dieren, planten en delfftoffen , hebben hunne overëenftemming in de Hel, welker invloed het kwaad gebruik , en de fchadelyke dieren in zulke plaatzen voortbrengt, welken met hen overëenftemmen. Dergelyke plaatzen zyn de moerasfen, zandige woeftynen , misthoopen, overftroomde of van de Zon verzengde gewesten. Dit alles ftemt met de Hel, als een ftinkend, vuil en affchuvvelyk verblyf overeen. De mensch, welke in den natuuriyken graad alleen ftaat, bemint alleen de natuurlyke voorwerpen , en maakt dat hy ze verkrygt; hoe meer hy zich van God verwydert, des te erger wordt hy, en een vyand van alle goed. Zyn geestig natuurlyke graad, zon-  JSS SWEEDENBURG'S LEERE zondert zich geheel van de twee hoogde graaden af, zoo als hy by de helfche geesten afgezonderd is, en verwekt het kwaad gebruik op aarde; alle deze boosheden ontftaan dus uit den mensch, en door hem uit de hel. Ook leert.ons de Heil. Schrift, dat zoo lang de Israëliten getrouw bleeven , het land Kanaan vruchtbaar was, en de kudden vermeerderden ; zoo dra zy zich daarentegen aan het kwaad overgaven, zoo werd de aarde onvruchtbaar en vervloekt, dat hy niet dan onkruid en doornen droeg, de huisdieren teelden fiecht voort, daarentegen vermeerderden de wilde en verfcheurende dieren in grooter getal. Het natuurlyk kwaad ontftaat dus uit het misbruik, het welk de mensch van zyne vermogens maakt. Het zedelyk kwaad of de boosheid der menfchen, welke het lyden der goeden en de vreugde der boozen is, kan aan de Godlyke Voorzienigheid niet geweeten worden, welke nooit op verganglyke voorbygaande , maar op eeuwige, beftendige zaaken acht neemt. Het tydlyk geluk is een natuurlyk gevolg van de wysheid der menfchen , het behoort mede tot de orde , dat elk in het geen , waarin hy iet met wysheid en  van de GODLYKE VOORZIENIGH. 180 en vryheid onderneemt, goeden voortgang heeft. De Heer befchouwt de grootheid en rykdom alleen als middelen , om het leven te onderhouden; maar de geringde kleinigheid , welke ons nader by het geestlyke brengt, is een zegen van God: in het kort, de mensch is vry en zou dit niet zyn, wanneer hy het alleen op aarde, door het vol-, brengen van het goede kon worden. De wysheid der menfchen in wereldlyke bezigheden, wordt fteeds van de godlyke Voorzienigheid verzeld , welke hierin overcenkomftig de wetten der toelaating handelt, zoo als ook ten aanzien van het kwaad en dwaalingen, welken tegen de orde ftryden, en welken de Heer evenwel regeert, niet alleen naar de orde, maar ook door dezelve; dewyl die toch nooit wezenlyk kan vernietigd worden , want al het geen tegen de godlyke orde ftrydt, is onmooglyk. Er is eene Voorzienigheid, en eene vooruitzienigheid, de Heere voorziet het goede, en ziet het kwaade vooruit, welk beide noodzaaklyk is , want de Heer is alleen goed , maar de mensch enkel kwaad. De Heer bewilligt niet tot het kwaade, het welk gefchiedt ; maar hy kan het niet beletten, zon-* der  ïoo SWEEDENBURG'S LEERE der de vryheid te ftooren, waarvan de zalig, heid als het oogmerk des Heeren afhangt. De wysheid der menfchen, ftaat gelyk aan één cnce aarde tegen het Heel-al, en de Godlyke Voorzienigheid vergeleken met de wysheid der menfchen, is gelyk aan het Heel-al vergeleken met flegts één once aarde. Het in zoo veele omftandigheden bewonderde geluk, is eene werking des Heeren in den laatften graad der orde , naar den maatftaf van den toeftand der menfchen. Hieruit blykt, dat de Godlyke Voorzienigheid zich' tot op de geringfte kleinigheden ukftrekt >, maar de mensch, welken de Heere beftuurt, wordt volgens de godlyke orde geregeerd. Het Heel - al werdt door de godlyke Liefde , en door de godlyke Wysheid gefchaapen , welke van den Heer als den Eenigen uitgaat. Deze éénheid is in elk gefchapen wezen , of zal in hem zyn, want de Voorzienigheid poogt fteeds dat geen tot éénheid terug te brengen, het geen zich daarvan verwyderd heeft. Deze éénheid, beftaat ten aanzien der menfchen, in de verbinding van hec goede met het waare. Door middel van een gevolg der godlyke Voorzienigheid, moet het kwaade en valfche tot  van de GODLYKE VOORZIENIGH. igE tot behoud van evenwigt, der bevatting en der zuivering dienen (*). De Voorzienigheid poogt fteeds het kwaad in de menfchen te verminderen, welk overëenkomftig de orde niet geheel weggenomen of verdelgd, maar alleen veranderd , en door het goede bepaald kan worden. . Dit behoort mede tot de Godlyke orde, dat elk mensch door de 1dei). Schrift, door de onderwyzinge der kerk, en door het gebed onderricht wordt. Hierom zegt es ai as 54: vs. 13. Alle uwe kinderen zullen van den Heere onderwezen worden. De mensch ontkent de Voorzienigheid, dewyl hy noch deszelfs doel, noch middel kent, en zelfs dit is een weldaad Gods, want indien de mensch de godlyke orde inzag, dan zou hy zelf zyn best doen, om ze te verderven , vernielen, en zich zelven tot eenen God willen maaken. Alle tydelyke en alle eeuwige dingen zyn hier beneden door de menfchen afgezonderd, maar (*) Het goede is tegen het booze, het leven tegen de dood, en de godvruchtigen tegen den godloozen gefield. Het zyn altyd twee tegen twee, en één tegen één, en het geen hy maakte, is zonder eenig gebrek. Siracü 33: vs. is. en hoofd. 42: vs. 25.  ip2. SWEEDENBURG'S LEERE maar door den Heere worden zy weder verbonden , en in deze vereeniging beftaat de godlyke orde of de Voorzienigheid. De Voorzienigheid waakt over den mensch, van zyne kindsheid af tot aan het einde van zyn leven, en tot in de Eeuwigheid. Uit deze grond (tellingen volgt, Vooreerst, dat 'er geen onvermydelyk noodlot of voorbeftemming is, en dat alle menfchen tot den hemel beftemd zyn. Ten tweeden , dat 'er geene oogenbliklyke zaligheid is , welke uit bloote barmhartigheid ontftaat, want dit zou ftryden tegen de orde of tegen God zelf. Ten derden, dat onze wedergeboorte, (gelyk alle tydlyke voorvallen, welke ons nuttig zyn) van tyd tot tyd en door zekere middelen bygebragt wordt. Ten vierden , dat alle énkel menschlyke wysheid , ftaatkunde , of vernuft een ydel ding is, want alleen hy is verftandig en wys, welke zich op de Voorzienigheid verlaat, die wil wat dezelve wil, en doet wat zy beveelt. Wonderen worden gelyk het natuurlyke kwaad van den Heere toegelaaten, en fchynen gelyk dit kwaad tegen de godlyke orde te ftryden ; maar de godlyke invloed weet dezelve naar deze orde te fchikken, en zy  van öê ÖODLYKÊ VÖORZlEMGH. i£J gefchieden naar de orde des invloeds, van dó geestlyke wereld op de natuurlyke wereld (a)* (a) In dit Hoofdjluk, byzonder in het flot zyn verfèheiden Urydigheden. Dan wordt aan de menschlyke wysheid veel, en dan weder geheel niets toegefchreveiii, Hoe dit zamen beftaat, kan ik niet doorzien» VIER EN DERTIGSTE HOOFDSTUK» VAN DE WYSHEID DER ENGELEN* Het is niet wel te befchryven, waar in de wysheid der Engelen van den Hemel beftaat, want zy is zoo ver boven het menschlyke verheven , en zoo bovennatuurlyk , dat de menfchen uit onmagt van het niet te kunnen begrypen > dikwyls geheel daar aan niet gelooven. Men kan ze niet anders , dan door onbekende werkingen verklaaren , die in het begin zelf niet begrepen worden, ett in het verftand volkomen als fchaduv-beelden verfchynen , dewyl de eerfte oorzaak fteeds verborgen blyft. Doch alle deze dingen zyn zoo gefteld, dat men ze erkennen en begrypen kan , indien flechts de Geest met genoegen dezelven naajaagt, want het N vel*  i9f SWEDENBÜRG'S LEERE vergenoegen veroorzaakt opheldering, dewyl het van de liefde voortkomt. Maar het Hemelfche licht, hetwelk de hoogere kennis is, verlicht de geenen, welken de geheimen der Godlyke wysheid beminnen. Men kan de wysheid der Engelen eenigzins begrypen, indien men bedenkt, dat zy in het Hemelfche licht zyn, 't welk volgends zyne wezenlykheid het Godlyke en waare is. Dit licht verlicht htm inwendig gezicht, welk aan den geest behoort, en hun uitwendig gezicht, hetwelk in de oogen zyn' zetel heeft. De Engelen zyn verder in de Hemelfche warmte, welke hunne wysheid volgends het Godlyk goede is, en neiging en weetlust inftort. Een Engel is zoo wys, dat men hem de wysheid zelf kan noemen , alle zyne gedachten en neigingen nemen eene Hemelfche gedaante aan , welke de gedaante der Godlyke wysheid is; en zyn inwendige, 't welk deze wysheid in zich opneemt, is tevens in eene Hemelfche gedaante. De uitnemende wysheid der Engelen open> baart zich in hunne woorden, welken onmiddelbaar en vrywillig uit de gedachten en de neiging voortkomen. Hunne fpraak is de uitwendige gedaante der gedachten en neiging»  van de WYSHEID dèr ENGELEN. ty$ ging; dewyl niets dezelven hindert, óm dert geheelen Godlyken invloed in zich op te nemen. Niets uitwendigs, niets vreemds gaat uit hunne gedachten in hunne reden over, zoo als het by den mensch gewoonlyk gefchiedt. De wysheid der Engelen vormt en volmaakt zich fteeds meer door alle voorwerpen , die zy zien , hooren , voelen , ruiken en genieten kunnen. Alle deze voorwerpen Hemmen met hunne wysheid overeen, dewyl het overè'enftemmingen, manieren van voor* Hellen, van verfcheidene kundigheden van wysheid zyn, welke alleen op het inwendige def Engelen betrekking hebben. De gedachten der Engelen zyn niet Zoo , gelyk die der menfchen, door de denkbeelden van tyd en ruimte bepaald, welken flechts geè'venredigd naar het natuurlyke, den mensch Van het geestlyke afwenden, en het inwendige gezicht verhinderen zich uit te breiden. De gedachten der Engelen zyn noch aardsch noch ftorlyk, zy worden noch door zorgen , noch door ongemakken van het leven verftoord, welken hen allen in overvloed van den Heere, naar den graad van hunne wysheid medegedeeld worden, wanneer hen naamlyk N a d«  10$ SWEDENBURG'S LEERE de bekoorlykheid van deze wysheid zou medefleept, gelyk de vreugde der wereld de menfchen. De Engel,n zyn voor deze hoogere wysheid bek waan, dewyl hun inwendige geopend is, en aüe wysheid in het inwendige aangroeit en zich verheft, naar maate de graden van dit inwendige geopend zyn. Deze graden zyn drie , en hebben betrekking op de drie Hemelen. De Engelen , wier inwendige graad geopend is, zyn in den eerften Hemel, wier tweede graad geopend is, zyn in den tweeden of in den midddften Hemel; die, wier derde graad geopend is, zyn in den derden of benedenften Hemel. De wysheid van deze laatften , overtreft die der Engelen van den tweeden Hemel oneindig , en juist dit onderfcheid vindt tusfchen den tweeden en derden Hemel plaats. Dit onderfcheid komt daar van , omdat het geen zich in den hoogeren graad bevindt, byzonder, mair het geen in den laagften graad is, algemeen is. Maar nu bevat het algemeene het byzondere, en het laattte ftaat tegen het eerfle, gelyk millioenen ttgen één. Juist in deze betrekking Üaat de wysheid der Engelen van den bove ften Hemel, met die der  van de WYSHEID der ENGELEN. 197 der Engelen van den onderden Hemel. Evenwel blyft de wysheid der Engelen van den onderden Hemel oneindig boven de menschlyke wysheid verheven, dewyl de mensch in het lichaamlyk-zinlyke , als in den laat ten graad is Hieruit kan men erkennen, waar in de wysheid van die geenen beftaat, welken naar het zinnelyke denken en leven. Deze geloven de wysheid te bezitten, daar zy toch alleen de wetenfchap hebben. Anders is het met de menfchen gelegen , welken hun verdand boven het zinlyke verheffen ; en nog wyzer zyn die geenen, wier inwendige graaden voor het licht des Hemels geopend zyn. Men begrypt de groote wysheid der Engelen, wanneer men bedenkt, dat in den Hemel alles mededeelbaar is, zoodat de wysheid van den éénen zich aan den anderen mededeelt. De Hemel is een gemeenfchap van alle goederen , dewyl de Hemelfche liefde wil, dat hetgeen de één heeft , ook des anderen zy. Niemand kan zich in den Hemel over zyn geluk verblyden, wanneer hy niet tevens het geluk des anderen is. Deze neiging wordt den Engelen van den Heere ingedort, wiens Godlyke liefde mededeelbaar en verbreidend is. N3 Ik  ï93 SWEDENBURG'S LEERE Ik ben door de ondervinding van deze ge^ meenfchap in den Hemel onderricht gewor-. den. Ik zag geheel eenvouwdige menfchen daar aankomen, die plotslyk deelachtig wer* dende aan de wysheid der Engelen, dat geen verftonden, hetgeen zy te vooren niet be, grepen hadden, en fpraken, gelyk zy te vooren nooit gefproken hadden, De wysheid der Engelen laat zich niet duidelyk befchryven, evenwel kan men een al* gemeen denkbeeld daarvan geeven. Zy drukken door één enkel woord meer uit, dan de menfchen door duizend. Een enkel woord van de fpraak der Engelen bevat duizend zaaken, welken in de menschlyke fpraak niet zyn uit te drukken. Dit zyn geheimen der Godlyke wysheid, welken naauw met elkanderverbonden zyn , en welken de menschlyke wysheid niet bereiken kan. De Engelen onderiteunen hunne fpraak door den toon, welke de neiging van alle dingen in zich bevat, elk naar zyn orde. De Engelen kunnen in weinig woorden, den inhoud van een geheel boek uitdrukken , en voegen by elk woord een tooq van de ftem, welke de inwendige wysheid verheft, De Engelen erkenneq aan döl r$gn, der fteffl d.es geenen, welke fpreekt,  van de WYSHEID der ENGELEN. 199 zyn gantfche leven, en zyne heerfchende liefde. De wysheid der Engelen is tegen de menschlyke , hetgeen millioenen voorwerpen tegen de duisternis zyn , hetgeen de ontelbaare beweegende krachten van het menschlyke lichaam tegen de handeling zyn, wdke éénig is. Om my ccne (haal van deze wysheid te doen zien, verklaarde my een Engel 'op hoog bevel, de wedergeboorte en derzdver geheimen, van welken 'er eenige honderden zyn. Elk van deze geheimen verwekte denkbeelden , van welken elk eene menigte van andere, de wedergeboorte betreffende, geheimen bevat, in welke de mensch op eene geestlyke wyze ontvangen, gedragen en opgevoed wordt, gelyk het met hem op eene natuurlyke wyze. toegegaan is. De Engel voegde 'er by, dat hy deze verklaaring nog verder kon trekken, en dat hy alleen van de wedergeboorte van den uitwendigen mensch gefprooken had. De wysheid der Engelen van den derden Hemel is zelfs voor de Engelen van den laatften Hemel onbegryplyk; dewyl het inwendige van den eerften tot aan den derden graad geopend is. Door middel van dezen geopenden graad, dragen de Engelen van den N 4 der-  soo SWEDENBURG'S LEERE derden Hemel, de Godlyke waarheid in zich gefchreven , dewyl de derde graad rn.er dan de twee anderen, naar de gedaante des He-, mels, of naar die van het Godlyk-waare ingericht is. Nadien deze Engelen het Godlyk. waare, als aangebooren en in zich gefchreven hebben, zoo erkennen zy het, zoodra zy het vernemen , en trekken het in zich. In den Hemel wordt daarom over de waarheid, noch getwist noch geftreden ; men voek en ziet ze, en weet daarby niets van het geloof, welks naam niet eens genoemd wordt. Wanneer iemand met eenen vriend omgaat, en een huis benevens veele zaaken, welken het be-. vat, of een tuin met boomen en vruchten bezit, dan zegt hy niet tot zynen vriend :• „ Dit is een huis, dit een tuin met boomen „ en vruchten." Even eens is het gelegen met de onderhouding der Engelen van den daden Hemel, want zy toonen eikanderen niet, hetgeen zy buiten dien zien. De Engelen van den eerften of laatften Hemel draagen de waarheid niet zoo in zich gefchreven , hiervan komt het dat zy over dezelve peinzen en nadenken. Zy zien bloot feet voorwerp.,, bet welk hen in het oogen blik kmAt, erkennen, en bevestigen het, es  van be WYSHEID der ENGELEN, sor en zeggen daarna, dat het geloofwaardig is. Deze Engelen zeiden my, dat de wysheid van den derden Hemel by een prachtig paleis kon vergeleken worden, hetwelk met kostbaare dingen ten gebruik opgevuld, en met prachtige tuinen omringd is. De Engel van den derden Hemel, welken in het Godlykwaare is, kan in dit Paleis ingaan, de prachtige tuinen bewandelen , alles zien en alles genieten. De geenen daarentegen , welken eerst over de waarheden moeten nadenken , om ze te vatten, die, welken ze door middel van het inwendige licht of het woord leeren , bepaalen daardoor eerst hun geloof Zy blyven aan de poorten van het Paleis ftaan , en zien noch deszelfs kostbaarheden noch de tuinen. Eene der fchoonfte werkingen van de wysheid der Engelen is, dat zy in alle voorwerpen het Godlyke en Hemelfche , benevens al hetgeen overè'enkomftig de orde daar uit voortkomt, zien. Wanneer by voorbeeld , de verftandigfte Engelen een veld zien , dan wenden zy hunne opmerkzaamheid niet op de land-voorwerpen, maar 'op de ontelbaare en verrukkende kundigheden, wier overëenftemmingen deze voorwerpen zyn. De EnN 5 ge-  / 2o2 SWEDENBURG'S LEERE gelen van den derden Hemel zyn zoo gefield, dewyl zy in de Liefde des Heeren leven, welke den derden graad van den inwendigen geest opent, welke de bevatting der fomme der wysheid is. De Engelen van den inwendigen Hemel volmaaken zich in de wysheid, zy behouden de Godlyke waarheid niet enkel in het geheugen, en maaken geene wetenfchap daarvan; maar zoodra zy deze] re herkennen , verëenigt zich dezelve inwendig met hun leven. Anders is het gelegen met de Engelen van den laatften Hemel, welken de waarheden in hun geheugen opnemen, en 'er eene wetenfchap van maaken, waarvan zy zich tot opheldering van hun verftand bedienen. Deze Engelen van den derden Hemel, neemen in de wysheid door middel der ooren, niet door middel van de oogen toe. Het oor ftemt met de kennis en gehoorzaamheid overeen; het oog met het vernuft en de Jeere, en de Propheet jeremias befchryft den toeftand van deze Engelen, daar hy zegt: Ik zal myne wet in hun hinnenfie geven , en zal die in hun hart fchryven; en ik zal hen tot eenen God zyn, en zy zullen my tot een volk zyn En zy zullen niet meer een ieder zynen naasten, en een ieder zy-  van de WYSHEID der ENGELEN. 203 %ynen broeder heren, zeggende, kent dm Heere: want zy zullen my allen kennen, van hunnen klein' Jlen af tot hunnen grootjten toe, jeoem. 31: vs, 33. 34., Ook worden deze Engelen met de volgende woorden by matthetjs befchreeven; Maar laat uw woord zyn ja , ja ; neen , neen ; wat boven deze is , dat is uit den hoozen , matth. 5: vs. 37, Al hetgeen daar boven is, dat is uit den boozen , dewyl het niet van den Heere komt. Het waare, het welk de Engelen van den derden Hemel verlicht, is het Godlyk-waare, welk alleen de voorftellifig nodig heeft, om begrepen te worden. De wysheid van alle Engelen in liet algemeen komt daarvan, dat in den Hemel de eigenliefde, welke het inwendige voor den Heere en den Hemel fluit, en het uitwendige opent,om daarin te leven, onbekend is. De geenen, welken op aarde van deze liefde befreerscht worden, zyn in al hetgeen de Hemel betreft in duisternis. Maar de Engelen, van deze liefde vry, zyn allen in het licht van de wysheid, en wenden hun aangezicht beftendig naar den Heere; dewyl in den Hemel het aangezicht, het beeld des inwendigen is, en met hen flechts één uitmaakt. De Godlyke liefde draait en trekt het aan-  ao4 SWEEDENB URG'S LEERE aangezicht van de Engelen tot zich , terwyl zy het inwendige bekeert, zich aan hen mededeelt , en zich met hen verè'enigt. De Engelen neemen fteeds in wysheid toe, maar niet in eeuwigheid, dewyl hunne wysheid niet gelyk de Godlyke oneindig kan zyn. Nadien de wysheid der Engelen volmaakt wordt, en hun leven is, vervolgends elk van hen de Hemelfche goederen naar zyne wysheid ingegeven worden; zoo volgt daar uit, dat zy allen tevens even fterk daarnaar verlangen , gelyk een hongerige naar de fpyze. De Engelen van denzelfden Hemel en het zelfde gezelfchap, zyn daarom niet in denzelfden graad van wysheid. Die geenen, welken in het midden van hunnen Hemel zyn, en in hun gezelfchap zyn, bezitten de meeste wysheid, minder die geenen, welken hen omringen, en dus neemt de wysheid omtrent de laatfte reijen fteeds af, gelyk het licht trapswyze zich in de fchaduwè verliest. VYF  van de MAGT der ENGELEN. 205 VYF EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. van de magt der engelen in den hejiel, | ve geene , welke de geestlyke wereld , JL^ en derzelver invloed in de natuurlyke niet kent, kan niet begrypen, dat de Engelen eenige magt zouden hebben. Men houdt hen van eene zoo fyne geestlyke natuur te zyn, dat zy noch gezien noch gevoeld worden , veel minder eenige werking op natuurlyke dingen kunnen hebben. Maar de geenen, welken op eene geestlyke wyze denken, en over de oorzaaken der voorwerpen nadenken , zyn van een geheel ander gevoelen. Zy weeten zeer wel, dat alle magt van den mensch uit zyn verftand en wij voortkomt, welken den eigenlyken mensch uitmaaken, dewyl zonder deze twee vermogens, en hunne werking op het lichaam, de mensch geen ééne kracht van zyn wezen zou kunnen uitvoeren. De geestlyke mensch regeert het lichaamlyke naar zyn behaagen ; daarentegen wordt zyn verftand en zyn wil van den Heere geregeerd,  2ctf SvVEEDENBURG'S LEERË geerd , deze waarheid werdt my zeer dikwyJs bewezen. Eens werd het den Engelen vergunt, myne voeten in beweging te brengen, myne tong en rnyne woorden te beftuuren , en dus door hunnen invloed op myn verftand en wil, myne handelingen re bepaa.en. Toen voelde ik, dat ik door my zelven niets meer kon. Als ik daarvan overtuigd was, zeiden my de Engelen , dat alle menfchen zoo beftuurd worden , en dat zy zich zelven door de Heil. Schrift, en door de leer der kerk daarvan konden overtuigen, wanneer de Christenen bidden, dat God Engelen om hen te onderrichten , mogt zenden 0). De magt der Engelen in de geesten - wereld is zoo groot, dat men aan veele werkingen , welken ik Ook aanfchouWd heb, geen geloof zou geven. Eén eenige opflag van hen, één eenige beweging van den wil, vernietigt alles, hetgeen hen wederftaat, al hetgeen tegen de van den Heere vastgeftelde orde is. Ik zag bergen, weiken van booze gees- (20 Doch niet, om hen als fteenen en blokken te beweegen. Men ziet, hoe de fterke ir,i>nning van sW£d£Nbukg alles te ver trekt.  van de MAGT der ENGELEN. 207 geesten bezet waren , omftorten en in ftof veranderen , gelyk als by eene aardbeving ik zag rotzen van boven tot onder fcheuren, en de booze geesten in hunnen afgrond verzinken. Millioenen duivels werden in een oogenblik voor my vernietigd, en in de Hel geworpen. Hun geheele aantal , kan niet één eenigen Engel wederftaan, list en bedrog is hier te vergeefsch, zy zien alles en vernietigen alles. Even zoo magtig zyn zy iri onze wereld , wanneer God hen aan zyne magt deel geeft, en hen tot uitvoerers van zynen wil aanftelt; één alleen verftrooit talryke en vreeslyke legers, waarvan men veele voorbeelden in de H. Schrift bygebragt vindt. Zy ftrooien pest en andere plaagen uit, waarvan God zich bedient, om de menfchen te ftraffen , gelyk uit de volgende plaats van het tweede boek samuels blykt, hoofd. 24: vs. 15. 16. 17. En toen de Engel zyne hand uitJlrekte over Jerufalem om het te verderven, zoo berouwde het den Heere over dat kwaad, en hy zeide tot den Engel, het is genoeg , trek uwe hand af. Maar david ziende den Engel, welke het volk jloeg, enz. Deze Engelen, welken bevel krygen, om de Godlyke wraak uit te  2o3 SYVEDENBÜRG'S LEERE te voeren, worden in de Heilige Schrift Magt en genoemd. De magt der Engelen komt van den Heere, welke hen de zyne mededeelt, ook hebben zy eenen grooten afkeer voor de dankbetuigingen, welken men hen by gelegenheid van een door hen van God verkregen wel* daad toebrengt, zy verwerpen allen lof, en geeven den Heere alleen de eer. Alle magt hangt van het Godlyk-waare van den Heere af, want in Hem is het Godlyk waare en het Godlyk goede veréenigd , welken alle magt toekomt. De Engelen zyn magtig, naar mate van hunne verbintenis met dit Godlyk-goede en Godlyk-waare. Doch zy zyn niet allen even magtig, want dit hangt van hunne plaats in den Hemel af, welke de zeer groote mensch genoemd wordt. De geenen, welken deze plaats inneemen, die met de armen en handen overeen (temt, zyn de magtigften, dewyl armen en handen op de magt betrekking hebben. Zomwylen verfchynt een naakte arm in den Hemel, die zoo magtig is, dat hem niets kan weder/taan. Op een' dag naderde my deze arm, en ik voelde, dat hy my vernietigen en myne beenderen verbryzelen kon. Al-  van de MAGT der ENGELEN. 200 Alle magt komt in den Hemel het goede, door middel van het waare toe. Het goede is zonder het waare onmagtig , en de magt beftaat in de verbinding van beiden. Deze verbinding is die der liefde, en van het gebod der liefde en der wysheid. . Deze verfterkt de Engelen zoo zeer, dat een booze geest voor hun' opflag in onmagt valt, dewyl hy door het booze in het valfche is. Zoo lang de Engel zulk eenen duivel aanfchouwt, zoo heeft de laatfte zyne gewoonlyke menschlyke gedaante niec, maar verfchynt als een monfter, dewyl het gezicht van den Engel in het Hemelfche licht, of in bet Godlyk-waare is. Het verëenigde Godlyke waare en Godlyke goede is almagtig , het valfche en booze der Hel daarentegen onmagtig. Doch zomwylen deelt de Heere om de Hel te beftuuren , aan de booze geesten eenige magt over huns gel y ken («). (a) Enkel dweepery! Enkel verbeelding! Hoe weinig zou zulk eene magt, als s^wedenijukg hier aan de Engelen toekent, van almagt verfchiikn i O ZES  aio SWEDENBURG'S LEERE ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. TAN DEN STAAT DER ONSCHULD DER ENGELEN IN DEN HEMEL. ■fn de wereld weet men weinig van onfchuld, en waarin zy beftaat, die genen, welken volkomen in het kwaad zyn, begrypen het volftrekt nier. De onfchuld openbaart zich by de menfchen, in de gelaatstrekken, in het fpreken , en zelfs in de gebaarden der kleine kinderen, maar men kent ze niet. Nog minder kent men de onfchuld welke de menfchen met den Hemel vervult. Om ze eenigzins te befchryven, willen wy in de volgende orde daarvan handelen: vooreerst van de onfchuld der kinderen , dan van de onfchuld der wysheid, en eindlyk van den toeftand des Hemels met betrekking tot de onfchuld. De onfchuld der kinderen is niet de waare onfchuld, maar alleen derzelver uitwendige gedaante , evenwel kan zy ons een denkbeeld van de ziel geeven. De kinderen hebben geen inwendige gedachten, en weeten noch het goede en het kwaade, noch het geen waar en yalscJti  VAN DE ONSCHULD DER ENGELEN, 2IÏ valsch is, waaruit onze gedachten ontdaan*, Zy kennen noch wysheid, noch overleg, noch voornemen van het kwaade, hebben ook geen. door zelf- en wereldliefde verkregen eigendom. Al het geen zy hebben , befchouwen zy als van hunne ouders komende, zyn met weinig te vreden, en vergenoegen zich met het kleinffce gefchenk. Zy zyn niet voor kost en kleeding bezorgt, zy denken niet aan het toeko-mende, en bekommeren zich weinig om dé wereld, offchoon zy tevens veel indruk daarvan verkrygen ; zy beminnen hunne ouders, hunne voedfters, de kinderen met welken zy fpeelen , laaien zich leiden, hooren en gehoorzaamen. Zy verkrygen alles door het leven, en met het leven, gewennen zich aan den welftand, zonder deszelfs doel en beweeggrond te kennen, oefenen hun geheugen , leeren , fpreeken, en dit alles uit hoofde van hunnen ftaat der onfchuld, welke evenwel, gelyk reeds gezegd is, flechts uiterlyk is* want de geest, welke uit verftand en wil ontftaat, is by hun nog niet gevormd, (b) De Hemel heeft my geopenbaard , dat dé kh> (j) Waar blyft hier de Erfzonde , welke wy ech'et fteès in dk famenjld ontmoet hebben? o i  2i2 SWEDENBURG'S LEERE kinderen onder de befcherming des Heeren zelf ftaan , en den onmiddelyken invloed van den inwendigen Hemel ontvangen, welke de waare zetel der onfchuld is , deze onfchuld doordringt hun inwendige, en openbaart op hun gelaat, en in alle hunne handelingen dat onfchuldig wezen , het welk hunne ouders verrukt, en hunne geheele liefde wint. De waare onfchuld is die der wysheid, deze is inwendig, dewyl zy gelyk de wysheid zelf van den wil en het verftand afkomt. Hierom is men in den Hemel gewoon te zeggen, dat de onfchuld by de wysheid woont, dat de onfchuld van eenen Engel naar deszelfs wysheid bepaald is. De geenen, welken in dezen toeftand zyn, eigenen zich zelven niets goeds toe, maar brengen alles tot God, en willen van Hem, maar niet door zich zelven beftuurd worden. Zy beminnen het goede en fcheppen behaagen in het waare, dewyl zy weeten, dat het goede beminnen, het willen en doen, is den Heere beminnen, maar dat het waare aan te hangen, liefde tot de naasten verwekt. Zy vergenoegen zich met het weinige, of veele datzy hebben, overtuigd dat God den geenen veel geeft, welken veel, en weinig den geenen, welken weinig behoeven, dat zy niet gelyk de  van de onschuld der ENGELEN. 213 de Heere weeten , wat hun goed is, wiens eeuwige Voorzienigheid alles ten beste keert. Zy maaken zich niet ongerust wegens het toekomende, en noemen de zorg voorden volgenden dag , fmart over verboren, of niet ontvangen goederen, welken voor het leven niet noodzaaklyk zyn , in alles handelen zy naar welwillendheid , billykheid, en oprechtheid, booze oogmerken zyn hen een gruwel. Hoe meer zy zich zelven verloochenen, des te meer nadert de Heere hen, en zoodra hen zyn wil bekend is, gehoorzaamen zy, hun wil is in hunne gedachten, en hun uitwendig zoo eenvoudig als hun inwendig. Dit raadt ons de Heere aan na te volgen, wanneer hy, matth. 10: vs, 16. zegt: Weest voorzigtig gelyk de jlangen, en oprecht gelyk de duiven. Hierin beftaat de onfchuld der wysheid, voor welke de mensch gefchaapen is, en welker afdrukfel hy in de twee tydruimten van zyn leven in zich draagt. In de kindschheid naamlyk heeft hy de uitwendige onfchuld, en in den hoogen ouderdom de inwendige, opdat hy van de eerfte tot de tweede voortgaa, welke hem tot de gelukzalige wooning van de waare onfchuld brengt. Naa den manlyken ouderdom neemt het lichaam in krachten O % af,  2T4 [SWEDENBÜRG'S LEERE af, om in wysheid toe te neemen , nadien hy fchielyk op het punt ftaat, om een Hemelskind dat is een Engel te worden. Hierom wordt in het Godlyke woord de onfchuld door het kind en de wysheid door den ouderdom verbeeld. Juist dit overkomt den wedergeboorenen mensch, want de wedergeboorte is eene geest» lyke wederöpftanding. De wedergebooren mensch wordt in den toeftand der kindschheid te rug gezet, hy weet niet, wat het waare is, en kan het goede alleen door den Heere doen, welke hem van tyd tot tyd onderricht, zyn verftand opklaart en zynen wil verfterkt. De geestlyke mensch wordt fterker, naarmate hy in zyne wedergeboorte voortgaat, gelyk de natuurlyke mensch met het toeneemen der jaaren meer krachten verkrygt. Nadien de onfchuld daarin beftaat, dat men zich van den Heere laat leiden, zoo wenfchen de Engelen, welken in de onfchuld des Hemels, zyn, alleen van den Heere bettuura te worden , want zy weeten, dat hy , welke zich ?elven wil beftuuren, in de Eigenliefde vervalt. Hoe onfchuldiger zy zyn, des te hooger klimmen zy in den Hemel, welke alleen naar de graaden der onfchuld verfchillend is. Nadien de Engelen van den hooger Hemel een vuurig  van de onschuld der ENGELEN. 215 verlangen hebben, om van den Heere, als van hunn' vader geleid te worden, zoo verfchynen zy aan de Engelen van den benedenflen Hemel als kinders. Nadien zy inzien , hoe weinig zy anders dan door den Heere weeten, zoo hebben zy het aanzien van kleine kinderen, welken geheel niets weeten , en evenwel zyn zy verftandig in eenen hoogen graad. Jk heb dikwyls met de Engelen over de wysheid gefproken. Zy zeiden my, dat dezelve de fomme van het goede was, en dat de wysheid alleen door de onfchuld , de waare wysheid is, daar integendeel de onfchuld alleen den Hemel opent. Dit geeft de Heere te kennen , wanneer hy by markus 10: vs, 14. 15. en lukas 18: vs. 16. 17. zegt. Laat de kinderkens tut my komen, en verhindert zeniet: want de zulken is het Koningryke Gods. Foor* waar zeg ik u, zoo wie het Koningryk Gods niet en ontvangt gelyk een kind, die en zal in het zelve geenszins ingaan. De ftaat der onfchuld wordt vervolgends by mattheusó: vs. 24. 25. befchreven , evenwel alleen naar de overè'enftemmingen. De Engelen onderwezen my verder, dat de onfchuld de eenige band van het goede en waare was, en dat in deze verbinding het Hemelfche Huwlyk beftaat. O 4 Na-  %i6 SWEEDENBURG'S LEERE Nadien de onfchuld het wezen van het goede is, zoo is het Godlyk- goede, hetwelk van den Heere uitgaat, de onfchuld zelf. Juist dit goede vloeit in de Engelen, en werkt op hun inwendige, en bereidt het , om al het goede van den Hemel te ontvangen. Juist zoo werkt het op de kinderen, want de Heere bereidt hen om het goede van de Hemelfche liefde te ontvangen, en werkt fteeds op hen. Uit deze fteeds duurzaame werking ontftaat de onfchuld , van welke wy fpreeken. Daarom wordt de Heere de bron van alle onfchuld, het lam genoemd, want het lam is het zinbeeld van de onfchuld. De onfchuld van den Hemel maakt zulk eenen indruk op de ziel, dat de geenen, welken daarvan geroerd worden, het by de aannadering van eenen Engel van den inwendigen Hemel merklyk voelen, gelyk ik het ook zelf tot verrukking toe ondervonden heb, en door het vergenoegen, het welk ik ondervond, buiten my zelven raakte, want geen vergenoegen der wereld kan iet dergelyk veröorzaaken. Men moet in het goede van de onfchuld zyn, om deszelfs geheele fchoonheid te voelen. Daarom haaten de Helfche geesten de  VAN DE ONSCHULD DER ENGELEN. 2I? onfchuld, en hoe onfchuldiger een mensch is , des te meer trachten zy hem te benadeelen. Ook kunnen zy geene kinderen zien, zonder een gruwzaam verlangen te gevoelen, om hen te benadeelen. Hier uit kan men befluiten, dat het Eigendom van den mensch, de Eigenliefde , tegen de onfchuld is. Alle de geenen, welken in de Hel zyn, zyn in hun Eigendom, gevolglyk in de liefde tot zich zelven. ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK, VAN DEN VREDE DES HEMELS. 1—* e geen, welke den vreden des Hemels niet JL>J gefmaakt heeft , kan zich geen denkbeeld van den vrede der Engelen maaken. De mensch, welke op aarde leeft, kan den vrede des Hemels noch genieten, noch begrypen, dewyl zyn verftand in den natuuriyken graad is. Om het tot de Hemelfche zaaken te verheffen , moet hy zich van het lichaam losmaaken, en in den geest in het gezelfchap der Engelen geplaatst worden. In dezen toeftand herkende ik den vrede des Hemels, welken ik evenwel niet duidlyk befchryven kan, dewyl 0 5 de  2i8 SWEDENBURG'S LEERE de menschlyke fpraak niet in ftaat is om denzelven uit te drukken. Doch ik kan daar wel een denkbeeld van geven, als ik hem met de rust der ziel van diegenen vergelyk, welken in God te vreden zyn. Onfchuld en'vrede zyn de twee inwendigfte zaaken des Hemels , welken onmiddelyk van den Heere voortkomen, van de onfchuld komt alles goeds, en van den vrede allefchoonheid, en deze fchoonheid is Liefde, gelyk het goede zelf. Den Godlyken vrede vindt men alleen in den Heere, en hy ontfpringt van het in hem veréenigd Godlyke en menschlyke. In den Hemel komt het Godlyke des vredes van den Heere, en beftaat door de verbinding des Heeren met de Engelen, en door die van het goede en waare in eiken Engel. De vrede des Hemels is voor den goeden de voortreflykheid der Zaligheid, waarin de Hemelfche gelukzaligheid beftaat. Om dezen vrede en zyn' oorfprong wordt de Heere Vrede-Vorst genoemd, en gezegd, dat de vrede van Hemen in Hem is. Esaiaq: vs. 5.6. Joh. 14: vs. 27. en Hoofdft. 16: vs. 33. IV. Boek moses 6: vs. 26. Esaia 32: vs. 17. 18. w Hoofdft. 33: vs. 7. 8. Jebem. 16: vs. 5. Hag-  van den VREDE des HEMELS. 219 Haggai li! vs.- 9. Zachar. 8: vs. 12. Psalm 37. enz. De ouden wisten wel,'dat de vrede des Heeren , 'den Hemel en de Hemelfche vreugde betekende, daarom waren alle hunne groetenisfen,. Vrede zy met u! De Heere zelf bedient zich van dezen groet, welke ook thans nog niet in onbruik geraakt is. De toeftand des vredes wordt zomwylen in de Schrift, door den reuk der rust uitgedrukt, van daar zyn de wierook, myrrhe en het overige reukwerk, gelyk de olie en.kost]yke zalven der heilige zalvingen zinbeelden des vredes, welken men in den tempel van den Heere affmeekt, gefchenken, welken men hem als een vredeteken aanbrengt. Om aan te toonen, dat het gebed van den Hoogen Priester en van het volk verhoord was, zegt de Schrift: De Heere nam den damp des retikwerks, welk men hem bragi, tot zynen aangenaamften reuk op. Dergelyke uitdrukkingen komen .overal in het tweede en derde boek van moses voor. Om deze gedachten der geestlyken vrede te verwekken , welke in de verbinding der Godheid en Menschheid des Heeren beftaat, of in de vereeniging des Heeren met den Hemel en zyne Kerk , vervolgends om de menfchen tot den vre-  220 SWEDENBTJRG'S LEERE vrede in God te rug te roepen, werd de Sabbath, of de dag des Vredes en der Rust, de dag des Heeren ingefteld; die zich zelven den Heer van den Sabbath noemt. Mattheus 12: vs. 8. Markus ii: vs. 27, 28. Lukas 5: vs. 6. De Engelen voelen de grootfte verrukking des vredes, wanneer zy in het hoogfte goed des levens zyn, wanneer zy de overeenflemming van het goede en waare bemerken, welke in alle hunne gedachten, in hunne handelingen invloeit, en zich zelf aan hun uitwendige openbaart. Maar nadien deze vreugd fleeds op den graad der onfchuld en des vredes betrekking heeft, waar uit de gelukzaligheid ontilaat, zoo is dezelve in een' hooger' graad by de Engelen des bovenflen of inwendigen Hemels, dan by de Engelen van den onderflen Hemel. Het bewys, dat onfchuld en vrede onaffcheidbaare medgezellen zyn , ligt ook nog in den toeftand der kinderen, by welken de onfchuld eenen zo diepen vrede verwekt, dat alles voor hen flegts fpel en tydverdryf is. Maar deze vrede komt niet uit het overleg, dewyl het verftand der kinderen nog onbefchaafd is. De inwendige vrede, gelyk de inwendige oa-. fchuld  van den VREDE d^s HEMELS. 221 fchuld vindt men alleen in de -wysheid, v/elke uit de verbinding van het goede en waare ontftaat. De Hemelfche vrede of de vrede der Engelen, vind men ook by menfchen, evenwel alleen by de zulken, welken de wysheid bezitten. Zoo lang zy op aarde leven, blyft deze vrede in hunne ziel opgeflooten, en vertoont zich eerst na den dood , want eerst in het oogenblik van hunne komst in den Hemel, opent zich hun verftand voor het Hemelfche licht. Wy hebben reeds gezegd, dat de verbinding des Heeren met den Hemel, den Hemelfchen vrede veroorzaakt. Deze verbinding wordt by de Engelen door die van het goede en waare bewerkt, en wel alleen in zoo verre de liefde Gods hen beftuurt, dan genieten zy den inwendigen,vrede, welke hunne gelukzaligheid uitmaakt. De mensch bevindt zich geduurende zyne wedergeboorte in het zelfde geval, voornaamlyk dan, wanneer naa de verzoeking, het goede en waare zich in hem vereenigen, dan eerst ondervindt hy de voortreft ykheid van den inwendigen vrede. Men kan die by eenen fchoonen lente-morgen vergelyken , als de zonne- warmte de koelte des nachts verftrooit, de geheele natuur levendig maakt, en opnieuw op»  222 S WEDEN BURG'S LEERE opwekt , als de geur der bloemen veréenigd met den daauw des morgenftonds den geest verkwikt. Eens verhaalde ik den Engelen , dat wy op aarde dien tyd vrede neemen, wanneer er geen* oorlog gevoerd wordt, den tyd, wanneer de Vorften uit hoogmoed of eerzucht niet naar bloed dorsten , en waarin de tweedragt de 'maatfchappyen niet verdeelt. Ik zeide hen verder: dat de menfchen geen' anderen vrede kenden , dan de bevryding van kommer en zorgen, voorraamlyk naa den gelukkigen uitflag van eenige onderneming. 'De Engelen antwoordden my: dat deze rust alleen voor die genen vrede was, welken een zuiver geweeten hebben , en dat dit alleen de waare vrede is, die eenig en alleen van God komt. By de boozen vindt men flechts eene fchaduw des vredes, de gelukkige voortgang van hunne ondernemingen veroorzaakt hen eene rust voor een oogenblik, welke fteeds nog door vyandfehap , haat en nyd , welken in hunne harten woonen, geftoord wordt. Zoodra zy gelegenheid vinden , om deze gruwzaame hartstogten te bevredigen, zoo verlangen zy met begeerte daarnaar. Hun geluk is de uitwerking van hunne dwaasheid, het geluk der Recht"  van den VREDE des HEMELS. 223 Rechtvaardigen is een vrucht van hunne wysheid. In deze twee toeftanden op aarde vindt tusfchen goed en kwaad hetzelfde onderfcheid plaats, gelyk tusfchen Hemel en Hel. AGT EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. van de onmeetbaarheid des hemels. \lT7*y hebben reeds eenige voorbeelden van ▼ V de onmeetbaarheid des Hemels gegeven. Men zal er des te minder aan twyfelen, wanneer men zich eerst van de groote waarheid overtuigt, dat zedert de fchepping der wereld, alle menfchen, welke in en buiten de kerk (wanneer zy naamelyk goed geleefd hebben) gebooren worden , in den Hemel zyn. De genen, welken eenige kunde van de aarde en haare bevolking hebben , weeten dat alle jaaren duizend millioenen menfchen fterven, die allen , deel aan den Hemel kunnen hebben. In de eerfte Eeuw der wereld werden de meesten zalig, want toen dacht en leefde men op eene geestlyke wyze, maar in het vervolg werd men natuurlyk en aardsch. Maar de Hee-  224- SWEDENSURG'S LEERE Heere wordt fteeds erkend, het getal van zyne Engelen is ontelbaar. Alle kinderen, welke in of buiten de Kerk (welken byna het vierde gedeelte van het menschdom uitmaaken) gebooren worden, worden na hunn' dood van den Heere opgenomen, welke hen in den Hemel laat opvoeden , waar zy, wanneer zy zich in liefde en wysheid volmaakt hebben, Engelen worden. De Hemel is onmeetbaar, en moet het zyn, dewyl alle planeeten, en het overig geftarnte van menfchen bewoond worden, die na hunnen dood Engelen worden. Alle deze boven onze hoofden rollende Hemelfche lichaamen zyn bewoond, en aan deze waarheid wordt noch in den Hemel, noch in de geesten- wereld van niemand getwyfeld, in welken laatften de menfchen komen, wanneer zy met het leven tevens hunne aardfche wooning verhaten. Ik heb daarover met geesten van onzen aardbol gefprooken , en zy hebben deze waarheid niet alleen bevestigd, maar verwonderden zich, dat men dezelve onder ons liog kon in twyfel trekken. De rede alleen," zeiden zy, ,, leert ons dat deze verbaazende klompen „ niet woest en onbewoond kunnen zyn, dat „ zy niet alleen gefchapen zyn, om rondom onze „ zon  van de ONMEETB. des HEMELS. 325 3, zon te dwaalen, en onze oogen met hunnen „ glans te verblinden. De Schepper heeft „ hen tot een edeler oogmerk beftemd , en „ fchiep hen gelyk het Heelal, opdat zy van menfchen zouden bewoond worden, welken „ eens den Hemel bevolken zullen. Het „ menschdom is het kweekfchool voor den „ Hemel, en overal, waar Planeeten of aard„ lichaamen zyn , daar zyn ook mentenen* „ De planeeten zyn aardfche zelfftandigheden, „ dewyl zy gelyk onze aardkloot het zonlicht „ te rug kaatzen. Befchouwt men ze door „ Teleskopen, (a) dan glinfteren zy minder „ dan de andere ftarren , en draaien zich ge„ lyk de aarde om haaren eigen as om de Zon „ rond. Eenigen hebben wachters of maanen, „ welken zich om hen bewegen, gelyk de maan 5, om ons. Saturnus, die zoo onmeetbaar ver „ van ons verwyderd is , heeft eenen groo„ ten Lichtkring om zich, welke een groot „ licht van zich geeft, hetwelk van de aarde „ terug gekaatst wordt. Welk verftandig man „ zou nu kunnen gelooven, dat deze groote en „ dich- (a) Of swedenburg vergeet, dat hy hier Engelen laat fpreeken, of, de Engelen weten ook van Teleskoptn. P  226 SWEDENBÜRG'S LEERE ' „ dichte klompen alleen tot woestynen, en „ tot omdwaalen bepaald zyn ?" Ik vroeg nog andere geesten, wat ik van het geftarnte moest denken , zy antwoorden my: dat ik ze als bewoonde wereld -lichaamen moest befchouwen , en als middelen om het oogmerk te bereiken, hetwelk zich de Heere by de fchepping voorgefteld heeft. Dit oogmerk is geen ander dan de Hemel, en wel de van de menfchen van het gantsch Heelal bewoonde Hemel, want hier zou het voortbrengzel van onze aardbol in vergelyking met de onmeetbaarheid des eerften, naauwlyks in aanmerking komen. Onder de geesten zyn 'er fommigis», wier grootfte vergenoegen in het verkrygen van nieuwe kundigheden beftaat, daarom is hen vergund rondte wandelen, en hun verlangen te voldoen. Ik fprak eenigen, welken geduurende hun leven dc Planeet Mercurius bewoond hadden , en zy verzekerden my, gezien te hebben , dat alle Hemelfche lichaamen bewoond waren. De Engelen zeiden my het zelfde,- en beweerden, dat het aantal van bewooners van alle deze werelden, in vergelyking der oneindelykheid des Scheppers niets was,  van de ONMEETB. des HEMELS. 227 was, en dat alle denkbeelden van den Hemelniet op de ruimte, maar op den toeftand der menfchen betrekking hadden. De Hemel moet onmeetbaar zyn, dewyl hy in het geheel een' mensch verbeeld, en elk gezelfchap, waaruit de Hemel beftaat, een evenredigheid van overè'enftemming met de deelen van het menschlyk lichaam heeft, wier getal onmeetbaar is, of met zintuiglyke zelfftandigheden, welke in het inwendige van den mensch den invloed des Hemels opneemen, waaruit de werkingen des geest ontftaan. Deze overè'enftemming kan ook nooit geheel vervuld worden. Want hoé meer het aantal van de met een deel van het menschlyke lichaam overëenftemmende gezelfchappen vermenig» vuldigd wordt, des te volkomener wordt de Hemel. Dit komt daar van daan, dewyl het eenige oogmerk des Hemels het algemeen welzyn is, welke aan elk in het byzonder toevloeit , gevolglyk vermeerdert met meer mededeeling ook de gelukzaligheid. Ik zag de uitftrekking van den bewoonden en die des onbewoonden Hemels, de laatfte is zoo groot, dat dezelve in Eeuwigheid niet zou kunnen gevuld worden, alfchoonook duiP z zend  m swedenbürg's lëere ierid millioenen wereld-lichaamen van men* fchen bewoond werden. Alleen omdat men de Heil. Schrift geheel letterlyk genomen heeft, is men op de gedachten gevallen, dat het getal van de uitverkoorenen klein is, dat de Hemel geen groote uitgeftrektheid heeft, welke eens aangevuld en geflooten zal worden. Daartoe is geen tyd bepaald, en ten alle tyden,zullen die, welken geloof en liefde bezitten , en het waare door het goede kennen , deel aan het Hemelryk krygen. (b) (6) Veel van het geen in dit Hoofdjluk vervat is, is door anderen ook beweerd, zonder dat zy daar tee onmidlyke openbaringen hebben voorgewend. negen en dertigste hoofdstuk. VAN DE GELEERDEN EN ÈENVOÜDIGEN ÏN DEN HEMEL. Ti/Jen gelooft, dat de geleerden in den Hei- ▼ -1 mei boven de eenvoudigen zullen verheven zyn, dewyl daniel iz^vs; 3. ftaat: De Leeraars m zullen blinken, als de glans des Uit.  VAN DE GELEERDEN ENZ. IN DEN HEMEL.329 Vitfpanzeh en die er veele rechtvaardigen, gelyk de Starren , altoos en eeuwig. Maar weinigen weeten, wie door de Leeraars en zy die Rechtvaardigen moeten verftaan worden. De gemeene hoop geloofde, dat het de geleerden en do6to; ren zyn, welken gefchreven , gepredikt, en onderwezen hebben, maaralle dezen hebben zeer dikwyls niets meer dan wereldkunde bezeten. Maar de Hemelfche leer, waarvan daniel fpreekt, is geheel iet anders, en heeft zynen oorfprongin de liefde tot het waare, om der. waarheid wil, zonder eenig aanzien op weT reldfchenroem, noch zelf op den roem, welke ons in den Hemel wacht. De geenen , welken deze kunde hebben, worden door de bekoorlykheidvan het Godlyk - waare medegevoerd, en zyn in het Hemelfche licht, welk alleen in het inwendige van den geest dringt, dewyl dit inwendige alleen bekwaam is, om het aan te neemen. Zoo dra het daarin aa.agenoomen is, heiligt het hetzelve, dewyl al het geen van den Piemel ingeftoxt, en ontvangen wordt, zyn bekoorlyk.heid met zich brengt. Deze zuivre liefde van het waare om des waare wil, is de Hemelfche kennis, en de geenen, welken ze bezitten , zullen \n den Hemel met een onuitfpseeklyk licht blinken, die geenen P ^ daar,i  Ê3o SWEDENBURG'S LEERE daarentegen, welken in de liefde van het waare met betrekking voor het wereldfche of van den roem des Hemels zyn, zullen niet in den Hemel blinken, dewyl zy niet in de neiging «n bekoorlykheid van het Hemelfche licht zyn, maar alleen in de fchoonheid van het wereldfche, welk duisternis is Zoodra de wereldlyke eer het doel is, ziet de mensch flechts op zich zelven, en past alles op zich zelven toe, zelfs de Godlyke zaaken. Het waare is voor hem flechts een middel, een werktuig, Hy wendt zyn kunde van God af op zich zeiVen, en wordt alleen van het licht der wereld Verlicht. Voor de oogen der menfchen fchynt hy geleerd , dewyl zyn hoogmoed hem aan. fpoort om te veinzen, en met de Hemelfche neiging zich te verfieren. Hy heeft het uitwendige van een' verftandigen, maar zyn inwen* dige, hetwelk de Engelen ontdekken, is dwaasheid. Door die, welken anderen rechtvaardigen, moet men die geeaen verftaan, welken in het Godlyk goede zyn. Maar nu zyn die geenen daarin, welke hef Godlyk- waare mede in hun leven aannemen, en dus wordt hetzelve het waare der liefde en van den wil. Maar al het geen van de liefde en wil komt is goed, en de dus gefielde menfchen noemt men Wy- zen,  van de geleerden enz. in den HEMEL. 231 zen , dewyl de wysheid in hun levendig is. De Verftandïgen of Leeraars zyn die geenen, welken hec waare in hun geheugen aannemen, en het van daar in hun leven laaten overgaan. Dezen zyn in den geestlyken Hemel onder de anderen. Maar de Engelen van den inwendigen of derden Hemel neemen niets uit zelven aan, maar alles komt van den Heere, en van hun wordt by mattheus gezegd: Want de rechtr vaardigen zullen blinken, gelyk de Zon in hun vaders ryk. Zy lichten gelyk de Zon, dewyl zy in de liefde des Heeren, door den Heere zyn. Het licht, hetwelk hen verlicht, is een vlammend licht, dewyl hunne gedachten van huane neigingen voortkomen. Allen welke in de wereld, kunde en wysheid verworven hebben , worden naar den graad van hunne liefde tot het waare en goede in den Hemel aangenomen, die geenen, welken veel bemind hebben, zyn in den Hemel, de Wyzen, de Geleerden, en genieten den hoogden graad der gelukzaligheid. Die geenen, welken minder bemind hebben, zyn de Eenvoudigen, welken den onderden Hemel bewoonen. Dit is door de volgende plaats van mattheus XIII. vs. 12. en lukas VI. vs, 38. te verdaan: Want die heeft, dien zal gegeven worP 4. den,  a32 SWEDENBÜRG'S LEERE den, en hy zal overvloedelyk hebben, — een goede, neergedrukte, gcfchudde en over hopende maai zal men in uwen fchoot geven. In de wereld gelooft men, dat de geenen, welken in de H. Schrift in wetenfchappen geftudeerd hebben, het waare het best kennen moeten. Men vergist zich. De waare wetenfchap beftaat daar in, dat men het goede en waare, het booze en valfche door het inwendige verftand kent. By elk mensch is een uitwendig en inwendig. Het inwendige kan alleen in den Hemel gevormd worden , het uitwendige vormt zich in de wereld, maar is het inwendige in den Hemel gevormd, dan Remt het met het uitwendige overeen, vloek in hetzelve in, vormt het, en dan maaken de twee menfchen, de inwendige en uitwendige flechts een uit. Deze werking , welke de wedergeboorte en de zaligmaaking is, vindt by alle die geenen plaats, welken zich oprecht tot den Heere wenden, en gelooven, dat ai het goede van hem komt. De valfche weetenfchap, en de valfche wysheid is die, welke by het inwendig licht het goede en waare, het booze en valfche niet kan onderfcheiden. Het is die wysheid der menfchen „ welke het goede en waare, het boo  VAN DE GELEERDEN ENZ. IN DEN HEMEL. 233 booze en valfche alleen naar de gevoelens van andere waardeert. Deze valfche wyzen kunnen zich in het valfche gelyk als in het waare fterk maaken, dewyl zy naar het uitwendige oordeelen, en het uitwendige kan in het valfche den fchyn van het waare zien. Het valt fche kan in de oogen van den uitwendigen mensch blinken, maar nadien het niet van het Hemelfche licht verlicht wordt, zoo kan het niet in het inwendige blinken. Onder de geenen, welken het goede en waa-* re, het booze en valfche alleen naar het gevoelen van anderen waardeeren, moet men zulken niet mede tellen, welke in hunne jeugd dat geen voor waar aangenomen hebben, het-r geen hunne meesters hen ingeprent hebben. Zoodra hun verftand gevormd is, zy door zich zelven denken, naar het waare poogen, het opzoeken, en vinden, dan voelen zy ook deszelfs bekoorlykheid. Ik zag hiervan een voorbeeld in de geesten r wereld. Eenigen vroegen eikanderen, waarom de dieren in de hun noodige kennis volkomen gebooren worden, daar de mensch in alles geheel onwetend ter wereld komt? Men antwoordde hen: dewyl de dieren hier in de orde van hun leven zyn, maar de mensch niet, die veelmeer door de wysheid eerst P 5 ^  234 SWEDENBURG'S LEERE in deze orde moet ingeleid worden. Werd hy in zyne orde, dat is, m de liefde Gods en des naasten gebooren, dan zou hy van de geboorte af aan, met alle met zyne natuur overeen ft mimende wetenfchappen toegerust zyn. De goede geesten begrypen dit terftond, maar de boozen, welke her geloof zonder de liefde hadden, begreepen het niet. De valfche wysheid is die , welke zich niet op de kennis en op de liefde Gods grondt. De valfche wyzen hebben alleen het Ultimum van het menschlyk leven in zich gevormd en verlicht, of den laatften graad der ziel, die met het lichaam verbonden is. Zy bezitten de wetenfchap der zinnen, en denken in het uiterfte gedeelte van dezelve; men noemt ze Geestig, maarzy zyn blootZinlyk; Natuurkunde, Wysbegeerte, Letterkunde, Gefchiedenisfen, Taaien enz. alle deze wetenfchappen zyn fïoflyk by den mensch, welken dieniet op God grondt, en op hem niet betreklyk maakt. Alle deze wetenfchappen blyven in het geheugen en verheffen zich niet tot de kennis, welke by gevolg geen nuttig voordeel daar uit trekt. De geest blyft voor het licht des Hemels geflooten , het inwendige regeert het uitwendige niet, en de zoo beroemde geleerde is niet eens mrjlandig, niet eens een eigenlyk mensch. Ik  VAN DE GELEERDEN ENZ. IN DEN HEMEL. 235 Ik zag in de geestenwereld veelen van deze beroemde geleerden, welken God enkel met den mond beleden hadden. Zy waren zoo dom, dat zy niet de ligtfte zedelyke waarheid begreepen , en het Hemelfche licht kwelde hen zoo geweldig , dat zy het niet verdraagen konden. Hun inwendig, welk zwak en als verëeld is, neemt de ongerymdfte valfche ze* den aan. Ik zag deze zelfde geleerden zich in (tinkende moerasfen omwentelen, zich daarin den een boven den ander verheffen, en in de aanvallen van hoogmoed en naar.yver zich voor Goden houden. Al hetgeen niet door den Hemelfchen invloed in het natuurlyk geheugen komt, blyft flechts in het natuurlyk geheugen. Al het geen in dit laatfte is, hangt onmiddelbaar met de.zinnen zamen , en is toereikend ter verkryging van het geen , hetwelk de wereld wysheid noemt en om veel daarvan te fpreeken. De wetenfchappen zyn goed, zoodra 'er een goed gebruik van gemaakt wordt, zy leeren de menfchen denken , en zyn grondlisgen van het burgerlyk, zedelyk en geestlyk leven, zy openen het inwendige en verè'enigen het door het goed gebruik met het uitwendige. By den geen , welke de menschlyke kunde ten  S WEDENBÜRG'S LEERE ten eeuwigen leven zich wil verwerven, kom& het geestlyke het natuurlyke voor, verkiesten neemt, het geen hem aanftaat, en draagt het met nadruk in den wil of de liefde van den mensch over. Als dan worden de natuur^ lyke wetenfchappen door het gebruik van het geestlyk leven verheven, van God aan zich getrokken en geheiligd. Wetenfchap, Kunde en Wysheid zyn drie onder eikanderen verfchillende dochters den liefde Gods en des Naasten. De Wetenfchappen kunnen ook met het goede en waare veréenigd worden, doch zy zyn niet in deszelfs bevatting. Het ftrydt tegen de orde, dat men het geloof door de weten* fchap verkrygen wil. Zy , welke dezen weg influan , zyn dwaas, zwetzen van het waare, zonder het te begrypen, en vervallen jn het valfche van het kwaad. De gronden tegen het geloof zyn fchyn. baar, fcherpzinnig, en valsch, dewyl het inwendige daar geen deel aan heeft, dewyl zy van den fchyn, geweld en dwaaling der zinnen komen. Men kan de menschlyke wetenfchappen niet beter beoordeelen dan wanneer men twee menfchen de inwendige, en uitwendige ia • om.  vam de geleerden enz, ïn den HEMEL. 23 f ons aanneemt, welken iri het geestlyk laven by een vroom mensch alleen één uitmaaken. Maar in de wereldgeleerden zyn zy gefcheiden, zulk een geleerde is gelyk zyne wetenfchap bloot uitwendig , en zyn inwendige dient alleen tot behoud van zyn leven. , De werenfchappen zyn in de andere wereld van geen' dienst, want de mensch behoudt alleen die kunde, welke hy by de ontdekking van het geestlyk waare of goede zich eigen gemaakt heeft, (a) (a) Alle dweepers en geestdryvers hebben doorgaands met verfmaading van Kunften en Wetenfchappen gefproken- Swedenburg zelf een geleerd man, maakt het in 'dit Hoofdftuk vry redelyk ; en zeker is het, dat wetenfchap zonder Godsdienst en deugd niets Waardig is voor hem, die ze bezit. VEERTIGSTE HOOFDSTjUK. Van het hüwlyk in den hemel, op de iiemelsche echtlyke liefde. j*. 11e Engelen zyn Menfchen geweest, en bly ven ook naa den dood nog Menfchen. In den Hemel zyn gelyk op Aarde mannen en vrouwen, De man werdt voor de vrouw ge-  238 SWEDENBURG'S LEERE gefchapen, en de vrouw voor den man, opdat zy in liefde eeuwig met eikanderen veréenigd zouden zyn. Ook zyn 'er huvvlyken in den hemel, maar het hemelsch huwlyk is ver van het aardfche verfchillend, en beftaat in de vereeniging van beiden in één' geest en ééne ziel: Het is het huwlyk van het verftand en wil; van het goede en waare. Dit huwlyk heeft van de fchepping des menfchen aan zynen oorfrpong. De man denkt uit zyn verftand, maarde vrouw hangt meer haaren wil aan, uit welken haar gedachten ontfpringen. Men ziet hier een bewys van in de verfcheidenheid van lichaam en karakter van beiderlei kunne. De uitwendige gedaante van den man is ernftig, edel en fterk , die van de vrouw bevallig , zacht en zwak. Beiden zyn met verftand en wil begaafd , maar het verftand regeert by den manen de wil by de vrouw. Dit verfchil wordt in den hemel weggenomen. De eigen wil van de vrouw wordt ook de wil van den man , en het verftand-van den man deelt zich aan de vrouw mede, hunne zielen fmelten by deze inwendige vereeniging te zamen, welke in den hemel huwlyks- liefde genaamd wordt, en eene onuitputbaare bron van gelukzaligheid is, doch fteeds met betrekking op het goe-  van het HUWLYK in den HEMEL. 239 goede en waare der beide deelen , en op hunnen inwendigen toeftand van liefde en wysheid. De volkomene huwlykslitfde vindt men alleen maar in den hemel, waar zy het huwlyk van het goede en waare is. God vereenigt daar zelf den man en de vrouw, welken geheel met eikanderen eens denken, en brengt hen in het voor hen gefchikte gezelfchap. Nadien wy fteeds dat geen beminnen, hetwelk gelykheid met ons heeft, en in den hemel de eene engel in het inwendige van den anderen kan lezen, zoo bemint men eikanderen by het eerfte gezicht, en vereenigt zich met hart en ziel, waarin naar den wil van God het huwlyk beftaat, hetwelk in den hemel en op de aarde alles verbindt. Men is daarom gewoon te zeggen : De Huwelyken worden in den Hemel gejlooten, en deze fpreekwyze wordt de menfchen door den hemel ingegeven. In gevolg van deze verkharing van het hemelsch huwlyk , hetwelk het huwlyk van het verftand en den wil, van het goede en waare is, moet men niet befluiten, dat de hemelfche getrouwden den wellust niet kennen. Alle bewooners des hemels zyn menfchen , de getrouwde Engelen zyn van de manlyke of vrouwlyke kunne, en de drift tot ver-  »j4b SWËDENBÜRG'S LEERE vereeniging, welke van de fchepping af inge-* drukt is, heeft in de geestlyke lichaamen der Engelen even zoo goed plaats als in de ftoflyke van de menfchen dezer wereld. De Engelen van beiderlei fexe, zyn fteeds in den volmaakften graad van fchoonheid, jeugd en fterkte. Zy kennen dus ook den grootften wellust van de huwlyksliefde, en in een' veel hooger graad dan de menfchen , dewyl de zinnen van het geestlyk lichaam ongelyk veel volmaakter zyn, en haare bekoorlykheid, verbonden met haare eeuwige jeugd-kracht, noch vermoeijing, noch verveeling, toelaat. Uit deze verruklyke verëenigingen ontftaan geene kinderen, maar geestlyke vruchten der liefde en wysheid, welken fteeds het geluk der gehuwden verhoogen (*). De huwlyks-liefde is de Godheid des Heeren , dewyl hy de vereeniging van het goede en waare is, en de vreugden van deze liefde zyn zoo bekoorlyk, dat het volmaakfte paar op aarde 'er zich geen het minfte denkbeeld van vormen kan. De (a) Hier loopt alles buiten het fpoor; fchoon ik voor my den goeden swedekburg geene verkeerde dingen wil opdringen, zyn echter de hier ter neder geitelde vry gevaarlyk, en ("maaken te veel naar het Paradys Van MOHAMMiiD.  van het HUWLYK i* den HEMEL. 241 De hemelfche huwlyken worden door fees* ten en wonderlyke plegtigheden gevierd, welken op den toeftand der liefde en wysheid van de twee gehuwden betrekking hebben. Vaehvyvery , echtbreuk, dartelheid, zyn ondeugden , welken in den hemel onbekend en onmoog'yk zyn, Menfchen,.welke op aarde in eene huwlyks. liefde geleefd hebben, erkennen elkander irt den hemel weder, en kunnen daar het hemelsch huwlyk fluiten, wanneer zy in eenen gelyken graad van liefde en wysheid ftaan. Het hemelsch huwlyk is het voorbeeld en de overè'enftemming der verbinding van den Heere met de kerk , waarvan in de Schrift Zoo dikwyls gefprooken wordt. Het is niet te verwonderen, dat de Engelen , welke menfchen, en van beiderlei kunrtd zyn, een geestlyk lichaam en zintuigen hebbende, trouwen. Even min moet men zich daarover verwonderen, dat de huwlyk-liefde de gelukzaligheid der Engelen fteeds verhoogt en vermeerdert, want God is de liefde zelf, en op de aarde is toch de zuivere, dat is de huwlyks-liefde, het hoogst geluk der menfchen. Het huwlyk der Engelen duurt eeuwig, gelyk hun beftaan, het wordt fteeds volmaakter  242 SWEDENfiÜRG'S LEERE en verkrygt nieuwe vreugde, en nieuwe vruchten der liefde en wysheid. Het goede en waare is de fom van de geheele fchepping, het vindt plaats in alle gefchapen wezens, en het één kan zonder het ander niet beftaan. 'Er is geen enkel goed, en geen enkel waar, beiden trachten zich in alle wezens te vereenigen. De Heer, welke liefde en wysheid of het verëenigde goed en waare is, ftort deze beide eigenfehappen allen zynen fchepzelen in. Hy maakt het goede voor het waare, en het waare voor het goede noodzaaklyk, in het geestlyke zoo wel als in het lichaamlyke. De wil, welke liefde of het goede is, bevindt zich alleen in zoo verre in de orde, dat hy met het verftand, hetwelk de wysheid of het waare is, verbonden is. Het hart, hetwelk met den wil overèVnftemt, leeft alleen door middel der long, welke met het verftand overeenkomt. De man en de vrouw worden ter vorming van het goede en waare gefchaapen. In zyn inwendige is de man verftand of wysheid, in haar inwendige is de vrouw wil of liefde. De drift ter vereeniging in het geestlyke heeft zyne werking en overè'enftemming in de natuurlyke drift. De vrouw werd uit den man ge-  Van het HUWLYK in den HEMEL. 243 gefchapen, en is de vorm der wysheid ingegeven van de liefde, zy is de liefde der wysheid van den man. Maar de liefde dei- wysheid is fchoonheid. De mart is de wysheid en de vrouw hec leven der wysheid. Deze twee inwendige moeten zich dus vereenigen^ èn in één fmelten, om hunne beftemming tè vervullen en in de orde te zyn. De Heere nam de fchoonheid en de bekoorlykheid van het manlyk leven, om het op de Vrouw over te brengen. Zoo lang de mensch niet met deze fchoonheid, met deze bekoorJykheid van zyn leven veréenigd is, is hy ftreng, treurig en vart een' verwilderden gemoedsaart, maar in zyn vrouw daarmede veréenigd , is hy luchtig , vrotyker , en Hé» venswaardig. De vrouw werdt als eene fchoonheid gefchapen, niet voor zich zelve, maar öm den wil van den man, om deszelfs ftrengheid te verzachten j zyn gemoed week te maa* ken, zyn hart te verwarmen, en orri mef hem één vleesch te zyn. In de geheele met zoo veele fchoon héden vervulde wereld, gaat niets boven eene fchoohe en deugdzaame vrouw. Zy werd daarörr] zoo gefchapen, opdat haar man de mildadigheid des Heeren zou pryzen, welke herri zó'ö 4 2 Véél  244 SWEDENBU RG'S LËERË veel liefde en fchoonheid fchenkt, en opdat zy van haar' kant den Heer zou danken , welke haar en haaren man de wysheid gaf. De natuurlyke neiging van de ééne fexe tot de andere is onveranderlyk en eeuwig, dewyl zy uit het inwendige of van God komt. Al het geen het leven des menfchen aangenaams heeft, is de bekoorlykheid van zyne liefde, en het hoogde van deze bekoorlykheid is de rechtmaatige geflachtliefde of de huwlyksliefde. Als eene levendige bron, welke het inwendige overiiroomt , verbreidt zich deze liefde uit den wil in het verftand, en van daar in het lichaam , het welk haar werktuig is» Zy gaat van den Hemelfchen graad tot den geestlyken over, en van dezen in den natuuriyken. Nog aanmerkclyker wordt zy , wanneer zy uit de neiging en kennis tot het gebruik overgaat en gere'dlifeerd wordt, (gelyk alle gedachten der menfchen, welke hier beneden in oeffening is) wanneer deze liefde door de zinnen in eene werking gebragt wordt, waarmede eene zoo groote bekoorlykheid verbonden is, dewyl deze werking het doel der fchepping en het middel is, hetwelk God verkozen heeft, om zyn beeld te vermenigvuldigen en den Hemel te bevolken. De  VAN HET HUWLYK IN DEN HEMEL. 245» De Huwlyksliefde van een getrouwd paar, welke ons zoo levendig, zoo vuurig fcheen toen zy zich vereenigden, verdwynt merklyk en verflaauwt, dewyl het niet de waare Huwlyksliefde was: zy ontftond niet uit het inwendige maar uit het uitwendige, en de twee getrouwden zyn alleen in den natuuriyken graad , gevolglyk niet in het goede. Maar God, die alleen de Huwlyksliefde ingeeft, dewyl deze liefde het goede en waare is. God kan alleen op het goede invloed hebben. De tegengeftelde drift van beiderlei kunne , de drift tot wellust is het doel niet der huwlyksliefde, maar alleen derzelver werking. Maar in deze getrouwden was geen oorzaak , gevolglyk ook geen doel, geen waare huwlyksliefde. Dit begin van zulk een zinlyk paar was alleen in den natuuriyken graad, en het natuurlyke verflapt, en wordt moede. Dit ligt in zyn wezen. Nadien God het veréenigd goede en waare is, zoo is de mensch als zyn evenbeeld eveneens het goede en waare naar zyne orde. De Huwlyksliefde, welke de verbinding van het goede met het waare is, beftaat dus gelyk de mensch en met den mensch. Deze mensch kan na het afleggen van zyn aardsch kleed zyn Q 3  24é SWEDENBURG'S LEERE leven , hetwelk van God en in God is, niet verliezen, hy kan ook de vorming van het leven of de menschlyke gedaante, welke Gods. gedaante is, niet verliezen. De Engelen biyyen in alle Eeuwigheid menfchen van beiderlei kunne, mannen en vrouwen, ook zullen, zy eeuwig hunne drift ter vereeniging behouden , dewyl deze vereeniging het Huwlyk van het goede eii 'waare van God, en eeuwig is. gelyk Hy zelf. Om deze verbinding te voltrekken, hebben de menfchen in den Hemel een inwendig en een uitwendig, gelyk op de aarde. Hunne menschlyke, ftoflyke, en aardfche gedaante is de fchetze van hunne menschlyke, zelfflandige en geestlyke gedaante of deszelfs werking. Maar 'er is geen werking, zonder oorzaak, God doet niets te vergeefsch, en zyne werken zyn eeuwig. De Huwlyksliefde is, gelyk reeds gezegd is, de voorftellings-vorm van het goede en waare; het is de vereeniging van twee perzoonen, van welken de een den Heer de andere de Kerk verbeeldt. De rnan is het waare van het goede, of het waare door het goede,, en de vrouw het goede Van het waare, of het goede door het waare. Beiden trachten zich ie verëenigcn , dewyl zy voor elkander ge- fcha-  van het HUWLYK in den HEMEL. 247 fchapen zyn, de liefde der wysheid komt van de wysheid. Volgends haaren oorfprong en haare overè'enftemming is de Huwlyksliefde Hemelsch , geestlyk, heilig en zuiver. Alle haar wellust is zuiver en heilig, dewyl het natuurlyke van het geestlyke afkomt, en deszelfs gedaante en werking is. Hieruit ziet men, dat de waare Huwlyksliefde alleen de geenen tg beurt zal vallen, welken in het goede en waare door den Heere zyn. De dieren , welken een fiaauw licht van het van God komend leven en liefde hebben, kennen de geflachtsliefde, dewyl zy in den natuuriyken graad zyn , maar de Huwlyksliefde kennen zy niet, dewyl dezelve in den geestlyken graad is. Zoodra de Huwlyksliefde tusfchen twee perfoonen plaats vindt, dan trekt zy de geflachtsliefde tot zich, zuivert ze en maakt ze kuisch. De mensch beftaat uit drie deelen, uit de ziel als den eerden graad, den geest als den tweeden , en het lichaam als den derden. De Huwlyksliefde is de vereeniging der zielen, de verbinding der geesten , en het poogen liaar de inftemming van het hart, welke zich 4 »  24S SWÈDENBÜRG'S LEERE in de vereeniging der zinnen voortplant en} eindigt. De toeftand van den man en vrouw verandert van de kindsheid af tot aan de dood toe, evenwel op eene verfchillende manier. De man verheft zyn' geest tot het hoogfle licht, de vrouw daarentegen tot de hoogde warmte. Beide geesten vormen zich te gelyk, maar die van de vrouw vormt zich door de liefde des mans en op eene haar onbekende manier, hierom wordt gezegd, dat de vrouw geduurencie den flaap van den man gefchaapen werdt. De vrouw neemt de neigingen van den man aan, en voelt oneindige genoegens daarover, want zy wil de liefde der wysheid van den man zyn. De kinderen van die ouders, die in de waare Huwlyksliefde zyn , draagen dit Huwlyk van het goede en waare in zich , de zoon begrypt ligt het geen tot de wysheid behoort, en de dochter bemint alles wat de wysheid leert. z& De Huwlyksliefde volmaakt de geesten, terwyl zy dezelven vereenigt, en leidt hen tot de eeuwigheid op; dewyl de eeuwigheid in deze liefde is. Wanneer deze liefde uit de  van het HUWLYK in den HEMEL. 249 de neiging der vrouw in de wysheid van den man overgaat , zoo groeit en neemt zy zoo fchielyk toe, dat zy zich alleen met de Eeuwigheid bezig kan houden. De Huwlyksliefde is by alle kuifche vrouwen, echter als 't ware in de terughouding, en hangt fteeds van de mannen af. De vrouw bemint den huwlyksband alleen dan, wanneer de man denzelven bemint. De invloed, welke van den Heere in alle fchepfelen afdaalt, en ze onderhoudt, nadat hy ze gefchapen heeft, deze invloed van "net goede en waare is een' Huwlykskring, dat is eenen kring der omvatting, vrede, onfchuld, befcherming , voortplanting, barmhartigheid en genade. Deze Huwlykskring wordt door de Engelen ingegeven , welken in de volmaakte Huwlyksliefde van het Hemelsch Huwlyk zyn. Maar hier beneden wordt zy der vrouwe ingegeven , welke dezelve onmiddelbaar uit de geestlyke wereld verkrygt, en haar' man mededeelt, doch deze kan ze niet anders dan door de vrouw verkrygen. Hy, die de Huwlyksliefde vereert, en daar naarftreeft, vindt ze ten minilen namaals in den Hemel. Aldaar zorgt de Heer voor de gelukzaligheid der Huwlyken, gelyk op aarde, 0,5 al-  Wo SWEDENBURG'S LEERE alwaar meermaalen een jongeling en eene jon» ge dochter eikanderen als by geval ontmoeten, en eikanderen van het eigen oogenblik af behaagen. De jongeling zegt by zig zelven: dat is myne vrouw; en het meisjen: dat is myn man. Zy fpreeken eikanderen, zy behaagen eikanderen , en eindigen met het huwelyk, Gemeenlyk houdt men dit voor toevallig, terwyl het een gewrocht der Voorzienigheid is. De Huwlyksliefde kan tusfchen éénen man en meer vrouwen niet beftaan , even zoo. min als tusfchen meer mannen en ééne vrouw. Zy beftaat ook niet eens tusfchen een echt paar, waarvan de één goed, de ander kwaad is. Zy beftaat niet tusfchen een paar van tweëderleïen Godsdienst, maar alleenlyk tusfchen twee leden van de waare kerk des Heeren, dewyl zy den Heere en zyne kerk verbeeldt. Even zoo min kan zy by Huwlyken beftaan, die eenig en alleen uit aardfche inzichten worden aangegaan , dewyl het valfche als dan fteeds met het waare vermengd is. In den Hemel gefchieden de Huwlyken fteeds in hetzelfde gezelfchap of maatfchappy van Engelen, opdat 'er meer overè'enftemming ontftaan, en het waare en goede in gelyken graad ?yA  van het HUWLYK in den HEMEL. 251 zyn moge. Om deze reden werd aan de Israëiiten geboden alleen in hunnen eigen ftam te trouwen. Ik zag in den Hemel de Huwlyksliefde door eene maagd van onuitfpreeklyke fchoonheid verbeeld, die met eene ligte witte wolk omgeeven was, dewyl de Huwlyksliefde de fchoonheid en bekoorlykheid der Engelen uitmaakt, en de Hemel zelf met alle zyne vreugde door de Huwlyksliefde verbeeld wordt. Men zal dit des te ligter gelooven , als men zich herinnert, dat zelfs in deze wereld eenen verliefden alles, behaagt, alles toelagcht. In den geestelyken zin der Heil. Schrift betekenen de bewoordingen jongeling en man de kennis van het waare ; en de bewoordingen maagd en vrouw, de neiging tot het goede. In den Hemel zegt men niet man en vrouw, maar bruid en bruidegom. Om de vereeniging hunner zielen aan te duiden, en de verbinding hunner liefde tot het goede en waare uit te drukken. De beide kunnen geven eikanderen eenen Engelen - naam, die het denkbeeld van het gemeenfchappelyk goed uitdrukt. De eerlte menfchen leefden in volmaakte Huwlyksliefde. Wy hebben daar van wel geene affchildering, dewyl in dien eerften tyd,  &52 SWEDENBURG'S LEERE tyd, dien men de gouden, de zilveren , en koperen eeuw noemde , niets befchreven werd. De eerfte gefchiedfehryvers zyn uit de yzeren eeuw. Maar ik vernam het van de Engelen zelven, die, door eene byzondere genade des Heeren, my in den geest, nogthans wezenlyk en ten vollen wakker, een echte paar uit de eerfte eeuwen deeden zien leeven , welk op eene hoogte in den Hemel tusfchen het oosten en het zuiden woonde. Die echte lieden, welken de Huwlyksliefde kwetzen of verachten , komen den dieren naby, en zyn gelyk dezen enkel natuurlyk en lighaamlyk. Het tegengeftelde der Huwlyksliefde vindt men in de hel , welks bewooners van het goede en waare afkeerig zyn , en twist en fchandelyken wellust boven deze heerlyke verbintenis ftellen. De verdorven en van haar doel afgeleide Huwlyksliefde is het helfche vuur. Men toonde my, hoe het ongenoegen der waare Huwlyksliefde ten Hemel leidt, en hoe buitenfpoorigheid en echtbreuk ten afgrond vóeren. Ik zag het pad der Huwlyksliefde naar den Hemel ftrekkende , vreugde en vermaak waren 'er in overvloed op te vinden, en namen by eiken ftap toe tot in den hooge-? ren  Van het HUWLYK in den HEMEL. 253 ren hemel, tot den hemel der onfchuld, daar zy onuitfpreeklyk zyn. Het tegengeftelde pad liep regelrecht naar de Hel, en ik befpeurde op hetzelve enkel affchuwlyke, walglyke en fchriklyke dingen. De overfpeelers verfchynen met zweeren overdekt, hun gant-; fche ligchaam heeft een bleekgeele kleur, en zy woonen op onreine plaatzen. De echtbreuk is eene ontheiliging , want hy, die ze begaat, ontheiligt eene heilige zaak , het Huwlyk, De misdaad van overfpel is altyd met die van wreedheid en godloosheid verbonden. Hoe* rery is het verderf, vernedering van het geestelyke , en de echtbreuk op zich zelve eene ontheiliging. Daarom wordt in de Schrift de Afgodery altyd echtbreuk genoemd, en de verachting van Gods woord , Hoerery. Hy, die met een' zuiveren wil en verftand over de waare Huwlyksliefde peinst en er naar verlangt, zal in haar de verklaaring der fchepping, het oorfpronglyke van alle wonderen, de oorzaak van alle werkingen , en de bron van alle gelukzaligheid in den Hemel en op aarde vinden. Eindelyk de Huwlyksliefde is het al van God en de menfchen, dewyl zy het waare en goede, of de Godheid des Heeren in den Hemel is. By  f'$4 SWËDENBURG;S LEERE By lükas XX.' 35; wordt gezegd : Maé He waardig geacht worden liet toekomende leven $ en de opftanding der dooden, nemen niet ten Huwlyk . noch. worden ten Huwlyk genomen. Deze plaats is van het geestlyk huwlyk te verftaan, gelyk uit het volgende blykt. Want zy kunnen niet meer fterven, maar zyn den Engelen gelyk. Door het geestlyk Huwlyk is de vereeniging van den mensch met den Heere' te verftaan , die op aarde volbragt wordt $ en zoodra zy op aarde voltrokken is, zo is zy het ook in den Hemel. Daarom v/ordt gezegd, datzy dan niet herhaald wordt, of dat men in den Hemel niet ten Huwlyk neemt.(b) Alle woorden des Heeren bevatten eenen inwendigen en geestelyken zin, in dit opzigt is de Heere de Bruidegom; in dezen zin heet ten huwlyk neemen zich met den Heere verbinden , in het huwlyk treden, in den Hemel opgenomen worden. De Bruilofts ■ kinderen zyn de goeden , en de Heere befloot meermaals zyne van het Huwlyk ontleende gelykenisfen + ter* (&) Die geestelyke en inwendige zin is een best hulpfmiddcl voor alie Dweepers, om zich uit alle zwaarigheden te redden, en de duidtlykfte fSybelphatzen na^r" hunnen zift te plooien.-  Van het HUWLYK in oen HÉMEL. 255 terwyl hy van zich zelven fpreekt : Ddar'önï waakt, want gy weet niet, in welke uwe de Zooii des menfchen komen zal. Matth. XXV. 13* HET EEN EN VEERTIGSTE EN LAATSTE HOOFDSTUK. van de hemelsche gelukzaligheid.' De Hemelfche gelukzaligheid ontftaat uiü alle de tot hier toe aangewezen en ver*' è'enigde bronnen, en is eene inwendige geestelyke vreugde , welke zich over alle gedachten en handelingen verfpreidr. In den Hemel woont louter gelukzaligheid , want alles komt daar van de Liefde af. In den Hemel zoo wel als op aarde bemint men , wat iemand behaagt, en doet wat men bemint. De vreug. den des Hemels zyn ontallyk, en onuitfpreeklyk: geen oog, zegt faultjs heeft het gezien, geen oor gehoord, het menschlyk hart bevat de gelukzaligheid niet, die God in den Hemel bereid heeft, dien, die Hem liefhebben. Inden Hemel geniet men niet alleen alles, wat het hart en den geest verheugen kan , maar men heeft ook nog liet vergenoegen, dat men zyn geluk elk  256 SWEDENBÜRG'S LEERE en een ieder mededeelt, en men geniet zelf door mededeeiing het geluk der anderen. Dus hebben alle vreugden des Hemels de Liefde van God en den Naasten tot een' grondregel. De liefde Gods is mededeelbaar, dewyl het de liefde is, die hy tot zich zelven, en tot alle wezens heeft, wier gelukzaligheid hy wenscht. Allen , die Hem beminnen , hebben dezelfde mededeelbare liefde, dewyl de Heer, die in hen is, zich van hun binnenfte af aan het binnenfte van alle Engelen mededeelt. De liefde des naasten is mededeelbaar uit kracht van haare natuur, en dewyl zy het tegengeftelde der zelfs- en wereld- liefde is. In deze liefde volhardt de Engel beftendig gelyk de Bruidegom , die den dood zóu verkiezen boven de befchimping Zyner Bruid 5 gelyk de moeder, welke liever zelve honger, dan haar kind gebrek zou zien lyden, en gelyk de vriend, die om zynen vriend het grootfte gevaar veracht. De mensch ftaat na den dood als mensch weder op. God heeft geene Engelen gefchapen , en elke Engel heeft voorheen als mensch op aarde geleefd, De aarde is het kweekhof der Engelen en het plantfchool des Hemels, weshalven de Engel die mensch was, deszelfs gedaante in den Hemel behoudt. Zyn lig- haam,  van de hemelsche GELUKZALIGHEID. 257 haam, dat van geestelyke zelf ftandigheid, maar zigtbaar is, heeft gelyk het onze, vyf zinnen , met dat onderfcheid, dat zy veel volmaakter zyn, en dat hy het volmaakt genot derzelven in eenen veel hoogeren graad heefr. Alle bewooners des Hemels blyven fteeds in de lente van hun leven, en naarmaate zy in liefde en wysheid wasfen, nemen zy ook in vermogen en fchoonheid toe. Want de Engel heeft, gelyk wy, een in- en uitwendig, en dit laatfte vormt zich naar het eerfte. Elke verftandige en geoorloofde neiging,' die men op aarde gehad heeft , zal in den Hemel voortduuren , en maakt het hoogfte geluk der Engelen uit. Dit geluk ontftaat uit de overëenftemming, welke de natuurlyke dingen met de geestelyke hebben. In de geestelyke wereld bevindt zich de geestmensch midden onder voorwerpen, die met zyne goede aardfche neigingen overëenftemmen, want dezen behoudt hy. Deze waarheid was reeds in de hoogfte oudheid bekend. Virgilius fpreekt in het zesde Boek der Mms , welk niet anders is dan eene fchildery der oude Afi'dufche Myfleriën , waar in di IVetenfchap een' tydlang bewaard werd; virgilius , zeg ik, ztgt by de befchryving van het Ekfium, R dat  853 SWEDENBURG'S LEERE dat deszelfs bewoners, benevens hunne menschlyke gedaante, de goede neigingen behouden, die zy op aarde hadden ^ Ruiden leerden, volgends' WKAKOi , ^atdedoodeenbloote overgang was van éit even tot een ander. Wy leeven ook wezenlyk m de geestelyke wereld (het zy dan de geesten-wereld, hel of hertel) voort, dewyl wy de menschlyke gedaante in alle haare vol Wnheid behouden. De mensch is, met betrekkmg tot zyn inwendige, een geest, en de geest mensch; anders kon hy noch wil en, n^ch denken, noch handelen. Indien het onderwerp van wil en gedachten niet eenewaare zeifllandlgheidwas, dan zou^ geheel niets zyn want de geest ziet, voelt, hoort enz. Het hgchaam is het bek]eed2e] van den geest, een werktuig tot zyn gebruik, welks dryfVeer hy naar willekeur in beweging brengt. De mensch isgeen mensch, door middel van zyn ligchaam, maar door middel van zyne ziel De gedaante van zyn ligchaam werd naar die van zynen geest afgemeten , uit hoofdwaar van hy een mensch is. De waare menschlyke gedaante is die der ziel, terwyi de mensch met opzigt tot zyn binnenfte naar de vorm des Hemels gefchapen is, welke de God-  van de ïiemelsche GELUKZALIGHEID. 259 Godlyke menschheid des Heeren is, en langs dezen weg werd de mensch voor liefdeen wysheid vatbaar. Ten einde my een denkbeeld der hemelfche vreugde te geven, deelde my de Heere de genade mede, om ze te ondervinden, ik voelde de gelukzaligheid des Hemels, maar het is onmooglyk om ze te befchryveh. Ooi 'er ondertusfchen flechts eenig denkbeeld van te geven, wil ik zeggen, dat zy een gevoel is van duizendvouwige wellust, die alles in één famenvloeit, en dat zy in de Harmonie van ontallyke zachte gewaarwordingen beftaat, die men voelt, en die zoo zeer in één gevlochten zyn, dat men ze niet van elkanderen onderfcheiden kan. Deze gewaarwordingen komen van den Hemel, naar de orde en reie , en naar mate van den inwendigen toeftand des Engels, die ze bevat. De kleinfte dingen in den Hemel bevatten eene oneindige menigte van andere,regelmatig gefchikt, want inden Hemel leeft alles, alles is neiging, eh inwendig, dewyl de Hemelfche vreugde van het binnentteoorfpronglykis. Geduurendedeze verrukkende proeve voelde ik , datallegelukzaligheiduithet hartontfprong, en zich zoozeer over alle myne zenuwen uitbreidde, dat elke louter wel-  26o S WE DEN EUR G'S LEERE, enz. wellust was, en ik geheel in wellust leefde. Vergeleken met dezen toeftand, is het ligchaamlyk vermaak hetzelfde, dat een lelyk Hinkende miscis, by de zachte zuivere Lente lucht. VERBETERINGEN. In den Voorlooper van dit Werk, de Briefswyze Verhandeling betreffende het leven van em. swedenburg, enz. bi. .3 reg. 7 van ond. ftaat al lees ah *— 14 —' 17 — bov. des lees der —- 17 — Aantel*. 8') 4 van bov. ftaat tytel lees bybel -—18 3 Hem — hun 1— 2+ !8 drie daarna lees drie dagen daarna 30 3 vanond. —— delicie lees deliciaj — 34 '— 5 ■— betoogde ? Pauius bezorgde in lees bedrogen? Paulus betoogde by — 39 — 3 ftaat de volgende onnozele lees liet volgend onnozel — 51 — 8 — — infpraak lees uiifpraak i— — 2 — __ meer lees niets — 56 — 13 — — hollen lees vollen ;— 57 1— 5 verbond lees verband — 59 — 4 flaac de helfche wysgeer, fefdewysgeer *— 64 — 5 van bov. ftaat hem lees hun 91 — 2 van ond. waarin lees waarom — 9". — 6 onpaslyk lees onflerftyk — 94 — 4 » —— verftrikken lees vetltikken