01 2427 9464 UB AMSTERDAM  D/EMONOLOGISCHE FRAGMENTEN, of BYVOEGZELS tot de OUDHEID- en GENEESKUNDIGE V ER HANDELING van den heer professor THEOD, CERHARD. TIMMERMANN, over db DEMONISCHE MENSCHEN enz. in zich bowlende eene uitvoerige Verklaaring van dt. merkwaardige gebeurtenis in de Contreye van G adaüa voorgevallen, volgens Matth. Vilt -S—34. Marc. V: i—21. en Lucas VIII: 21—39. en eene uitduiding van Hand. XVII:. 18—31. opgefteld en in 't licht gegeven door F. G, C. R Ü T Z, Hoogduitsch Leerraar der Lutherfche Gemeente in 's Grdvenhage, TWEEDE STUK. 'sG 'R Jl VE N H A G E, B Y J. C. L E E u W E s^f^R^r^v   HET DERDE FRAGMENT. Of Byvoegzel tot de Oudheid- en Geneeskundigs Verhandeling van den Heer Profesfor Th. G. Timmermann, over de Dsemonifche Menfchen, en wel tot §. 16. pag. 91. in zich behelzende eene verklaaring van de Gefchiedenis in de Contreye van Gadara voorgevallen,volgens Matthaeus, Cap.VIII: 28-34. Marcus V- i-2i. en Lucas VIII: 27-39. INLEIDING. e merkwaardige gebeurtenis, -welke volgens het Gefchiedverhaal der H. Evangelisten, op de aangehaalde plaatfèn geboekt, in de Contreye te G ad ara met twee krankzinnige en raazende, of (zoogenoemde) dcemonifche Menfchen , (a) is voorgevallen, is die gefchiedkundige daadzaak, waarop die geenen byzonder en voornamelyk, zoo (a) Vermits'de Evangelist MATTHAEUS van twee (zoogenoemde > Dasmonifclie Menfchen fpreekt, terwyl MARCOS on Lucas van maar éénen "krankzinnigen en raazenden man jewag maaken ; zoo zal ik in het vervolg van dit Fragment »u eens van twee, en dan eens wederom van een' (zoogenoemden) Dsemonlfchen Man fpreeken, nadat het telkens i»«st te pas zaï koonien,  s HET DERDE FRAGMENT. 2;oo niet enkel en alleen boogen, die van gevoelen zyn: dat 'er werkelyk , (zoogenoemde J Damonen aanweezig zyn, welke zy voor eenzoort van duivelen of voor trawanten van den Satan Ihouden en voor kwaade geesten te boek ftelfen: dewelke althans in de dagen van Jesus, als fub« llantienin zommige Menfchen ligchameiyk gehuisTest, dezclven gekwek en gemartelt lubben, en door Jefus uit hen verdreven en verjaagt zyn. En deeze zelfde gebeurtenis is het teffens, welke den geenen die van het tegtnovergefteld gevoelen zyn en de Damonen voor Harsfenfchimmen en voor loutere Hypothefen houden , het meest en bet zwaarst in den weg ligt, omdat in dezelve of liefst, in het Verhaal van dezelve, volgens het oordeel zelvs ook van zommigen , die juist geene Vrienden en Befchermers van de Damonen zyn,, verfcheide gronden voor het eerfte en tegen het tweede gevoelen fchynen opgeflooten te liggen , welke tot nogtoe niet op eene bevredigende en gerustftellende wyze opgelost en wederlege zyn, en van welken het fchynt, dat zy juist niet gemakkelyk kunnen worden ontzenuwt en onbruikbaar gemaakt. Vermits ik nu van het laatfte gevoelen ben, en de Damonen niet voor Weezens, die in de natuur werkelyk een beftaan hebben, maar voor foutere Hypothefen houde; zoo heeft men ook het Recht, om van my te eisfehen en te verWachten ; dat ik in 4e serjle plaats de gronden, te*  HET DERDE FRAGMENT. 3 tegenwerpingen' en zwaarigheeden , welke uit deeze. gefchiedenis ontleent en tegen dit gevoelen te berde gebragt worden, die ik echter in iet tweede Fragment onaangeroert heb laaten ftaan en die nog niet tot elks genoegen en ten vollen zyn wederlegt en uit den weg geruirat geworden, moet en zal oplosfen, en daarentegen in de tweede plaats eene andere verklaring va» het Gefchiedverhaal der H. Evangelisten geeven, welke meerdere en betere gronden voor- zich, en mindere zwaarigheden tegen zich heeft, dan andere verklaaringen voor en tegen zich hebben. —« Dit geheele derde Fragment is 'er toe beftemt, om te beproeven , of ik in ftaat zal zyn, om aan deezen billyken tweeledigen eisch te voldoen. — Ik bevroede zonder bovennatuurlyke verlichting, dat meenig Leezer , — zich te binnen brengende , datveele groote en geleerde Mannen die voor my over deeze gebeurtenis en over het verhaal van dezelve nagedacht en gefchreven hebben, deeze gronden en tegenwerpingen of zwaarigheden niet ten vollen hebben kunnen uit den weg ruimen en het Gefchiedverhaal tot elks genoegen niet hebben kunnen verklaaren, —■ misfchien zal vraagen: of ik my dan verbeelde fcherper, verder en dieper te zien, en bekwaamer te zyn, om zwaarigheden optelosfen, en eene meer voldoende verklaaring te geeven, dan alle diefcherpZinnige en geleerde Bybeltolken hebben kunnen geeven, die voor my over deeze gebeurtenis gepeinst, A 2 tn  4 . HET DERDE FRAGMENT. m gefchreven hcbbeiï! Op deeze Vraage, — ingevalle zy werkejyk eerlang eens woidt geoppert, — zoude ik antwoorden: 1. met eene andere en wel met de volgende vraag:: Kan dan een dwerg, die op de fchoude* ren van,een' Reus flaat , indien hy Jlegts gezonde oogen heeft, niet zoms verder zien, dan de Gigant ziet, die hem draagt? en het eene of het andere ontdekken, 't welk de Reus niet ontwaard ? — 2. Ik beloove niet en heb niet be'oovt, dat ik alle zwarigheden ten vollen zal oplosfen, en de gebeurtenis en het verhaal van dezelve tot elks genoegen verklaren. Neen! daaraan, dat het eene en het andere ooit ofte ooit zal gefchieden, daaraan twyffele ik zelfs zoowel als an- ' deren daaraan twyffelen! Ik ben veelmeer overtuigt, dat de geheele gebeurtenis en het verhaal van dezjlve nooit op eene categorifche en apodifiifche wyze zal verklaart worden, maardatzyop geene andere , dan op eene hypothetifche wyze, of door middel van deeze of geene Hypothele. kan ofte ooit zal uitgeduidt worden: terwyl ik teffens verzeckert ben, d&t geen een royner Leezeren, — die zich daaraan herinnert, dat tot hiertoe zulke uitlegkundige Demon■flratien men vergunne my dat ik deeze uitdrukking gebruike weike den aart en de na* tuur van wiskonftige Demonflratien aan zich heb- fren, tot nogtoe niet uitgevonden zyn ■ van iemand 3  HET DERDE FRAGMENT. £ iemand, wie hy ook zoude mogen zyn, verwachten en vergen zal, dat hy de gadareenfche gefchienis en het verhaal van dezelve, zoo en in dier voegen verklaaren en zyne verklaaring op eene wyze demonftreeren zal en moet, dat men van hem ten opzichte van alle overige Bybeltolken die deeze gebeurtenis op eene andere wyze verklaaren , zoude kunnen zeggen; 't geen eértyds: Matthaetjs met alle reent van den .Mond cltt* waarheid, by Matthaïus Cap. XXII: 34. ten opzichte van de Sadduceeuwen zeide. N^enl uitlegkundige Demonftratien, byzonder van zulkeGefchiedverhaalen als dat Verhaal is , 't welk op de aangehaalde plaatfen geboekt is,-hebben doorgaans bykans dezelve lotgevallen , wdke veeltyds de Pourtraiten in de waereld ontmoeten. Zommigen vinden, dat men deuiterlyke getykheid met het Origineel in het Pourtrait als met de hand gry«: pen kan, terwyl anderen in hetzelve fchaduw noch zweem naar het Origineel kunnen ontwaaren. Zoo als het nu ten aanzien van Pourtraiten doorgaans aankomt, op het oog, waarmede hetzelve gezien woidt; zoo komt het ook doorgaans aan, ten opzichte van zulke uitlegkundige Demonltratien, op de Hypothefen, op de Grondflellingen ■ en het Syftema , waaraan die geene is toegedaan , die dezelve leest en beoordeeld. Wat meer is , de gefchiedenis leert ons, dat e'én en dezelve verklaarlng van e'én en dezelve Schriftuurplaats aan één en denzelven Bybeltolk, eertyds wonA 3 der-  6 HET DERDE FRAGMENT. derbaarlyk wél voldaan heeft, naderhand door hem ten eenemaale afgekeurt en verworpen wordt. Waarvandaan dit Phasnomenon in de uitlegkundige Waereld? My dunkt: van. de verfchillende gedachten en voorfteilingen, welke op verfcheide tyden in zyne ziel aanweezig zyn, en waarmede die verklaaring al of niet Strookte en fympathifeerde! Om deeze redenen ben ik van oordeel, dat men ten opzichte van Verklaaringen, die, gelyk de uitduiding der gadareenfche gebeurtenis , enkel op zekere Hypothefen kunnen gevestigt worden, naar rede en biüykheid niets anders en niets meer kan en moet zeggen, dan l zy behelzen voor my, in myn oog, naar myn fmaak, en naar myn Syftema, waarheid: wat anderen, die een ander Zielsoog, een' anderen fmaak, eene andere oeffening van Zielsvermogens en een ander Syftema hebben, van die Verklaaringen denken en moeten denken,— datitaat niet aan my,om het te beftemmen en te beflisfen, maar moet aan hen worden vry- en overgelaaten. De toepasfing van deeze gezegdens op de Verklaaring van het Gefchiedverhaal, 't welk de H. Evangelisten van de gadareenfche gefchiedenis hebben geboekt, kart elk gemakke'yk maakcn, om den waaren zin van myne belofte en verplichting juist te beftemmen. Ik verbeelde my, aan beiden te,zullen voldoen, wanneer ik i. toone enbewyze: dat die Verklaaringen van deeze gebeurtenis, waarby die Hypothefe te baat  HET DERDE FRAGMENT. 7 baat genoomen en tot een grondflag gelegt wordt: dat de Duivel, of zekere (gewaande) Damonen, of andere Geesten, in en door de twee (zoogenoemde, damonifche Menfchen te Gadara gewerkt hebben, zoo al niet, in 't geheel geene gronden, ten minften toch, mindere en zwakkere grondea voor zich, en grootere en fterkere gronden tegen zich hebben, dan die Verklaaring van deeze gebeurtenis voor en tegen zich heeft, waarby deeze Hypothefe niet wordt te baat genoomen. Wanneer ik s. Deeze gebeurtenis op eene met den letter van het Gefchiedverhaal, en met hét Taalgebruik ftrookende wyze, op goede en aanneemelyke gronden , zoo en in diervoege vcrklaare, dat de Duivel, de Dasmonen en kwaade Geesten, uit deeze gefchiedenis als verdwynen: En wanneer ik g. De fchyngronden, tegenwerpingen en zwaarigheden , welke uit het Gefchiedverhaal der H. Evangelisten ontleent en tot ftaving van die Hypothefe: dat 'er (zoogenoemde) Damonen inde Natuur aanweezig zyn en als kwaade Geesten in en door de twee krankzinnige en raazende Mannen te Gadara gewerkt hebben, en tot ondermyning en omverwerping van myne Verklaaring,, geoppert en te berde gebragt worden , zoo al niet ten vollen en tot elks genoegen wederlegge, oplosfe en uit den weg ruime, ten minften toch ontzenuwe , krachtloos en onbruikbaar ma«ke. A 4 D«  S HET DERDE FRAGMENT. §.. lm De onzydige en des kundige Leezcr oordeele en beoordeele het zelfs aan het flot van dit Fragment, ofikaanmyne belofte en verplichting zal hebben voldaan dan niet? Thans ter zaakc! §. i. De geheele zaak in qucstie: of 'er zulke Weezens, die men Demonen noemt, in de Natuur aanweezigzyn? en , of het gevoelen dat dezelven al een beftaan hebben, uit de gebeurtenis te Gadara voorgevallen zynde, kan worden geftaavt en bevestigt ? Dan, of de Dasmonen eene enkele en loutere Hypothefe zyn, en het bewys van en voor hun aanweezig zyn, in deeze gefchiedenis te vergeeffch gezocht worde? loopt thans myns oordeels in de volgende twee Vraagen, als in één Middenpunt te zaamen: I. Welke oorzaak is de waare werkende oorzaak geweest, i.) van de raazende woede en s.) van de geheel ongewoone kracht - en, als 't ware , bovenmenfchlyke flerkte, welke men volgens het Gefchiedverhaal der H. Evangelisten, by die twee ongelukkige Lyderen in de contreye van Gadara ^ontwaart? en H. Welke oorzaak is de echte werkende oorzaak geweest, daarvan, dat eene geheele kudde van twee, duizend Jiuks zwynen ^ Mart. V: i3.; eensklaps in de zee Jlortede? Ik zal de verfchillende Antwoorden, welke op deeze  HET. DERDE FRAGMENT. §'. 1.2. ? deeze twee Vraagen door anderen gegeeven zyn, zoo verre zy my bekend zyn, tcffens met de gronden en bewyzen, waarop zy gevestigt zyn, mynen Leezeren onder het oog brengen, en 'er dan myn antwoord met deszelfs gronden byvoegen,ten einde aan hen gelegenheid te geevenj om alle gronden voor en tegen , zelfs te kunnen wikken en weegen , dezelven tegen eikanderen afteweegen , en alsdan te beflisfen,, welk antwoord het waarfchyn'ykfte en dus onder allen het beste en meestvolduende zy. £. 2. I. DeeerfteVraage : Welke oorzaak is dar aar e werkende oorzaak geweest 1.) van de raazende woede, en 2.) van de geheel ongewoone kracht, -enals 't ware , boyenmenfehlyke ft er kt e, welke men volgens het Gefchiedverhaal der H. Evangelisten by de twee ongelukkige Lyderen in de contreye te Gadara ontwaart^ A. Zommigen zeggen en antwoorden op deeze vraage: De waare werkende oorzaak van beide uitwerkingen is'geweest - de Duivel ,&\es\s eeneiubftantie, als een Individu ligdhaaielyJs in de ligcbaamen van die twee Lyderen huisvestede. —■ Dit is de eerfte Hypothefe, die zommigen aanneemen om de voorgeftelde vraag op te losfen. 1. Ik noem dcezen Duivel, eene Hypothefe, uit die reden, omdat hy niet in het Gefchiedverhaal A S vaa  I© HET DERDE FRAGMENT. §. 2. van de H. Evangelisten als de werkende oorzaak van de razerny en kracht der twee Lyderen geboekt ftaat, en noch veel minder van hem verhaalt wordt, dat hy als een, Individu ligchamelyk ia hen gewoond heeft. Wel is waar, in onze Vertaalingen vinden wy Duivelen,in 'tmeervoudig getal , aangehaalt. Maar, in 't Grkkfch ftaan Dame nen en booze Geesten geboekt en geen Duivelen, Daarenboven in den geheelen Bybel ! ontmoeten wy niet meer dan in 't geheel éénen Duivel. Voor zoo verre dus , zouden zy gelyk hebben, die maar éénen Duivel by deeze gelegenheid , ais eene Hypothefe aanneemen, om de werkende oorzaak van de raazende woede, en naar 't fchynt, bovenmenfehelyke kracht en fterkte dier Lyderen, aantetoonen. Maar dit is het ook alles, het geene deeze Hypothefe voor zich heeft, terwyl zy vcor 't overige al het mogelyke tegen zich heeft, en dus niet aanneemelyk is. Want 3.) Zy is zoo wel innerlyk- als uiterlyk - onmo~ gelyk. Zy is «0 Innerlyk-onmogelykl want, vooronderfteld, en wat meer is , toegeftemd zynde , dat het Individu, 'twelk men den Duivel noemd, als een Geest, nog zoo veel kracht, list en doortraptheid bezit; zoo is hy toch met.alle deeze zyne nog zoo greote vermogens , omdat hy een eindige Geest is en biyft, altoos telkens aan maar ééne plaats gebonden, en kan dus niet op twee plaat* fen (hier in dit geval), niet onmiddelyk in twee Zy- v j  HET DERDE FRAGMENT. 2. it Lyderen , by aanhoudenbeid tegelyk werken. Uit deeze innerlyke onmogelykheid van deeze Hypothefe vloeit De uiterlyke als van zelve voort. Ik behoeve dit niet eerst nog te bewyzen; het fpreekt van zelve! Ware echter hier niet meer dan één Lydcr, en waren 'er elders in Canaan terzelver tyd niet meer andere Lyders geweest, die van de Vrienden van deeze Hypothefe gezegd worden, van den Duivel ligchamelyk bezeeten te zyn; zoo zou ik de innerlyke zoowel als de uiterlyke mogelykheid van deeze Hypothefe gereedelyk toeftemmen. Want, ik wil wel bekennen, dat men, als niet kunnende bepaalen, hoe verre de krachten van een' Geest gaan? niet reedelyk zou handelen, wanneer men ontkennen wilde, de mogelykheid, dat een Geest door zyne kracat in en door een ander Schepfel op eene verba-azende wyze zou kunnen werken. Men gelieve wel op myne woorden te letten ! Ik zegge niet: dat het mogelyk is, dat een eindige Geest aan andere Schepfelen nieuwe krachten kan geeven; Maar: dat hy in en door andere Schepzelen op eene verbaazende wyze door eige krachten kan werken (b). Echter (b) Daasom «oude ik nooit van my kunnen verkrygen om te gelooven dat hec mogelyk zy, hetieen een zeker liuitscb Edelman (aan wiens educatie de Minne groot aandeel gehad iiaide, en die het onderwys in den Godsdienst eerst van . «ien Koster en naderhand van den Pajloor in 't Dorp ontfanjen hsdde, die beiden door de ondervinding overtuigd waren , J  E2 HET DERDE FRAGMENT. 5. 3; Echter wil ik teflens gaarne bekennen, dat ik tot hiertoe nog niet begrypen en verklaaren kan; hoe en op wat wyze een cartefiaanfchgezind Wysgeer, die met deezen Philofooph het Weezen van een' Geest zegt te beftaan, in het denken, overtuigt zyn en beweeren kan: dat het niet alleen a l moogelyk, maar ook in de daad zoo is: dat ren, dat de Boeren het gemakkelykfte door de vrees voor den Duivel geregeert worden, en die denkelyk daarom het Leerftuk van den Boozen byzonder in Protectie genomen hadden , en met kragt en nadruk hunnen Leerlingen inprenteden ,) Eeloofie zeer wél mogelyk te zyn , om door den Duivel tekunnen worden verrigt, en 'c geen wylen de Heer Can/etier van Mosheim, al boertende en met ait zoon van Duivelen den draak fteekende, meer dan ee s verhaalt en by, die gelegenheid dien Duivel niet anders dan, den alten'PüchfenJcbmid (den ouden Snaphaanmaker) genoemt heeft. De Anekdote , die ik uit d«n mond yin een geloofwaardig Man heb gehoord, die geduure,.de eenige Jaaren een Commenfaat, van wylen den Heer van Mosheim, geweest is, is de volgende : Het Zoontje van dien Edelman , fpeelende met een ouden onb:uikbaaren Snaphaan, dreigde, den Snaphaan aan zyn hoofdje houdende , zyn Susje te zullen doodfehicten! Papa , dit ontwaar wordende en hoorende, beflrafte zyn' Jonker hem beveelende den Snaphaan in den hoek te zetten , maar cmtfing tot antwoord van zyn'jonker: de Snaphaan is niet geladen! Papa! — Geladen of niet geladen', hernam de Vader: zet den Snaphaan in den hoek! Borst: — De Duivel, die listig is, zou gemakkelyk eene fcherpe patroon in den loop kunnen nabinnen praftifeeren ! Bat is waar', repliceerde de Jonge Heer: — Maar Papa { 'er is geen Jlot aan den Snaphaan'. -.Wisje', wasje'. Jonge', praat 'er niet van' hervatte de orthodox-gramftoorige Vader, de Zwarte is een duizendkonfienaar, en kan 'er immers terfland , zoodra gy fthiet , een Jlot aan maaken !! ! Zulke en foortgelyke zaaken aan den Duivel toefohryven, is myns oordeels zoo veel te zeggen, als beweeren: dat de Duivel eene'fcheppende kracht bezit, of uit ftiet iet» kan maaken!  HET DERDE FRAGMENT. $. s. ig dat de Duivel die een Geest is, buiten zich, in deeze Waereld kan werken , of veranderingen voortbrenger?.Want, een eindige Geest, denke zoo fterk, zoo folide, zoo krachtig ais hy maar immer kan denken: ja! begeer e, ver lange en wille, nog zoo hevig en nadrukkelyk; zoo zal daardoor buiten hem, geene Monade, geen Alom t of eenige veranderingen hoe ook genaamd, worden of kunnen worden voortgebragt! Want geen eindig Weezen hoe groot en volmaakt het ook is of zou mogen zyn, kan onmiddelyk enkel en alleen door zyn Denken en door zyn Willen werken of veranderingen buiten zich voortbrengen. Dat kan maar God alleen doen. Di: is een weezcnlyk onderfcheid, 't welk zich vindt, tusfchen God den Schepper, en tusfchen het Schepzel! den eindigen Geest. Althans zoo verre wy weeten en bewyzen kunnen ï Daarenboven: b.) Ik ontwaare by die beiden Lyderen niet de minfte omrtandigh.-id of uitwerking, die het noodzaakelyk zou maaken, om de oorzaak , de werkende oorzaak daarvan buiten de Lyderen en in een ander Weezen en veel minder nog in den Duivel te moeten opzoeken. Want al zyn eene woedende razerny en een g^oote kracht en lterkte , gelyk ik toeftemme, geene gewoone en daagelyks voorkoomende maar orgewoone zaaken, die niet overal en daagelyks worden gevonden? zoo volgt daaruit nog geenzins, dat zy boven- mm-  *4 HET DERDE FRAGMENT. §. 2. menfchelyk, en veel minder, dat zy door den Duivel gewrocht zyn. Hadden alle Vertaalers van den Bybel het woord Aaifcav, Axlpovtov, Daimon. Damonion niet door Duivel vertolkt, maar het woord Damon en Damonion in hunne vertaalingen gebeezigt : hadde men den teeken zoowel als zommigen Geleerden niet diets gemaakt: dat Damonen de Trawanten van de Duivel of een foort van Duivelen zyn; en bragten de Leezers van den Bybel, wanneer zy derzelven ter hand neemen om 'er in te leezen, niet reeds met zich het denkbeeld : dat overal, waar in' 't Nieuwe Teftament Damonen worden gevonden, Duivelen moeten worden verftaan; ik ben verzeekert, geen e'e'n Leezer, zou uit de woedende razerny en uit de buitengewoone krachten der Dasmonifche Menfchen, het gevolg getrokken hebben: dat de Duivel of Duivelen de werkende oorzaak 'er van geweest zyn. Elk Leezer zoude alsdan en in dit geval, met een ingev'ikkeld geloof geleezen en gezegt hebben : volgens het geene ik leeze, zoo zyn de Damonen de oorzaak daarvan geweest, maar: wat Dasmoncn voor zaaken zyn ? dat weet ik niet!! c. De Gefchiedenis immers leevert ons , zoo wel voor als naa de dagen van Je sus tot op den huidigen dag, meer dan e'e'n voorbeeld van woedend-raazende Menfchen op, die groote krachten bezitten , zonder dat het een' redelyken mensch te binnen fchict, om by zulke voorvallen aan den  HET DERDE FRAGMENT. §. 2. 3. 15 den Duivel als aan de werkende oorzaak van die woedende razerny en van die groote kracht te denken. Ja! dat de krachten zelfs van menig gezond Mensch , zoms verbaazend groot zyn, leert de ondervinding zoowel als zy ons leert, dat de fterkte van een eleptisch enraazendMensch, zoms zoo verfchrikkelyk is , dat men dezelve voor eene onmoogelyke en ongelooflyke zaak zou moeten houden, ware het niet, dat dezelve, door meer dan één geloofwaardig en onverwerpelyk oog- en oorgetuige bewaarheid ware. Het zy my geoorloofd tot ftaving van het gezegde, my te beroepen op myne eige ondervinding! ; §. 5. Ik fchryve de waarheid en liege niet! 1. Te Rostok ftudeerende , heb ik een' Student gekend , ( hy was uit Curland ) die een klein en van natuur zwak en tenger Mannetje was, en, naar het oordeel van kundige Doctoren en Profes/oren geoordeelt wierd , aan een' Lindworm te laboreeren! Maar! hoe zwak en tenger hy ook was, zoo konden hem in de minuten van den Paroxismüs, zoo veele fterke en handvaste Mannen, als zich maar eenigzins aan de handen en voeten, aan het hoofd en aan het ligchaam van den Lyder konden voegen, nochthans riaauweiyks vasthouden en zich mees-  15 HET DERDE FRAGMENT. §. ?; meester van hem maaken. Zommigen onzer, moesten zich , geduurende den tyd van den Paroxismus , laaten aflosfen en zich verpoozen. Niemand onzer droomde of waande iets van de prsefentie van den Duivel, als van de werkende oorzaak dier verbaazende fterkte in dat van natuur zwak en tenger ongelukkig Mannetje. 2. Tc Bheda Predikant zynde, vond ik in myne Gemeente een* Man, die als knegt by een zeeker Majoor in den dienst van den Staat, oppaste. Hy was een welgemaakt groot en kloek Man, die altoos ongemeen net en zindetyk, zoo als men zegt, op zyn tyf was. Msar oi der die netheid en zindelykheid , fchuüde de Demon van Hoogmoed- en het duurde niet lang of ik moest hem in 't Dolhuis bezoeken, ïn den beginne ging het nog at redelyk. Hy fprak van niets dan van Vorjlen, van Generaals, van goude Horologien en van met Goud bezette Kleederen &c. &.C. Ik bezocht hem dikwerf, fprak met hem, naar vereisch van zyne omftandigheden en deed aan hem beloften naar zyn' fmaak , onder conditie, dat hy bedasrd zyn en de Medicynen behoorlyk gebruiken moest, enz. Een' tydlang ging alles redelyk wel. Hy herkende my altoos , en vergat nooit van my aan de vervulling van myne gedaane beloften te herinneren, gelyk hy noch na verloop van meer dan één Jaar telkens deed , wanneer ik by hem kwam;  HET DERDE FRAGMENT. 5. 3. t7 kwam, hetwelk echter niet meer zoo dikwerf als te voren gebeurde, vermits het nutteloos was O). Want het wierd met dien órgelukkigen Man zoo erg, dat men hem in een ander fecuurer hok moest opiluiten. Voor dit hok waren yzere ftangen zoo verre van eikanderen geplaatst, dat 'er ter naauwer nood een' kat kon doorkruipen. Vermits hem nu zyn Eeten in een fmal houte bakje voor die yzere ftangen gezet wierd, zo vonden zich nu en dan eenige katten in, als Gasten door den reuk aangelokt, en e'éne van dezelve, wierd door hem naar binnen getrokken, gedoodt, zonder inftrumenten, met handen of misfchien ook met tanden van elkanderen gefcheurt en als* 't ware gifflfihkt, terwyl hy eenige Hukken en brokken van het van clkanderen gefcheurde vel als een cieraadop het Wambuis, 't welk hy uit de wolle Dee- ken, (c) ïk heb deeze omftandigheid aangeflipt ( hoewel zy nlec tot myn eigenlyk oogmerk , waarom ik dit verhaalde , behoord ) enkel om optemerken, dat raazende Menfchen, zekere voor hen merkwaardige zaaken , die W » voor dat ZV geheel raazend zyn geworden, gehoord hebben , zeer wél onthouden, en zich by voorkoomende gelegenheden, daaraan weten te herinneren. Di merkwaardige omitandigheid dat de zoogenoemde Dosmonifche Menfchen, in de Evangelifche Gefthiedenis geduurende hunne ziekte, JesUS voorden Mesfias hebben gehouden en verklaart, terwyl 'er veele van de gezonde Tyd- en Landgenooten van jefus hem niet als den Mesfias aannamen; ontfangt misfchien hierdoor etnïgev cpheldering, MA.TT. VIII: 29. MARC. UI: II. -LUC. IVi 4Ï. VIII: 2*. B  ï8 HET DERDE FRAGMENT. S» kens die aan hem gegeeven waren, zelve ge» maakt hadde, hadde weeten vast te maaken, en de darmen als ruiten tusfchen de yzere ftangen hadde gevlochten. Ik wil wel bekennen, dat, toen ik by hem kwam en ooggetuige van het zichtbaar bewys wierd, dat deeze ongelukkige raazende Man , een zoo taai dier gelyk eene Kat is, in zoo kleine fmkken en bronken, zonder een inilrument gebruikt te hebben , had kunnen verfcheuren, ik verbaast ftond over de verregaande kracht en fterkte , die hy by deeze Anatomie betoond hadde , en die ik althans* nooit by een Mensch zou gezocht hebben. Dat hem de Duivel by dit werk zou geholpen hebben, dat zeide hy niet en ik droomde het niet. 3. Een Man, een Grysaart van tachentig Jaaren, beet, ten overltaan vaneen Predikant, een nog levend geloofwaardig Man, (die het my onlangs verhaald en aan my de vryheid gegeeven heeft, om 'er gebruik van te mogen maaken,) een'1'Perzik/leen aan ftukken, ten bewyze dat hy geene onwaarheid aan hem Predikant verteld hadde, terwyl hy aan hem te vooren verhaalt hadde: dat hy in zyne Jeugd, meer dan eens in den eigenlyken zin, den kop van een' yzeren fpyker hadde afgebeeten! En waarom zoude ik dien Man niet noemen , die dit gedaan heeft? Het is wylen de Heer Cassius geweest, die te  HET DERDE FRAGMENT. 3. ip te Zoel en meer dan vyftig jaaren als Predikant geftaan heeft. 4". De bekende nog in weezen zynde Heer Fredrich Freyherr , of Baron von der Trenc k,'geeft in zyne merkwürdige Lebensgefchichte doorilaande bewyzen van eene verbaazende kracht en fterkte, die bykans bovenmenfchelyc fchynen te zyn. Ziet zyne Lebensgefchichte, Theil II pag 3a, 132. III. pag. ioo^ en op meer andere plaatfen. 4. Zyn nu zulke zaaken en daaden, gelyk de aangehaalde en misfchien hondert ja duizend zoongelyke anderen zyn , voor Menfchen in onze dagen mogelyk en doenlyk, zonder dat de Duivel 'cr by te pas koomt of behoeft te koomen; we'1! waarom zouden de twee raazende Mannen by Gadara, hunne boeijen en banden, (al zynzyvanyzer geweest, 't geen echter' nog niet ten vollen beweezen is (ziet de verhandeling Yanden HeerProfesforTimmerman n, §, 16, pag. 97.) (d), zoo zullen toch wel de fcha- (d) De Heer Profesfor TIMMEEMANN, is in zyne Ver* handeling §. io. pag. 97- mee GULiELMUS BUDAEUS, van gevoelen , dat men niet aan Jierke yzere kettens denken moet, wanneer men byLUC As Vlil: 29. het woord èso-fta en by MAKCüs Cap. V: 4. «Awj-is en vind, maar dat «men deeze woorden moet verraaien, door touwen, ftrikken, B 2  Vo HET DERDE FRAGMENT. 5. 4. fchakels van de kettingen, waarmede zy gekluisterd zyn geweest, geen duim dik geweest zyn,) ook niet zonder hulp van den Duivel hebben kunnen verbreeken, gelyk zy dezelve werkelyk hebben verbrooken? Wat dwingt en noodzaakt ons toch, de Hypothefe van den Duivel te baat te neemen, wanneer men de gebeurtenisfen, zeer Tnatuurlyk kan verklaaren , en uit de , door voorbeelden , bekende krachten der Menfchen, afleiden ? Daarenboven, de grootheid en onloochenbaarheid van 't wonderwerk door Jefus aan die twee Lyderen te G ad aha be weezen, verliest 'er hoegenaamd niecs by, wanneer men ronduit ontkend , dat de raazende woede Zoowel als de o.ngewoone fterkte dier twee Mannen, eene uitwerking van den Duivel en van ligchaamelyke duivelfche bezittingen geweest zy. Want Hy, die zulk eene raazende woede, als't ware, ineen ogenblik des tyds, door een enkel woord of wenk, ftuiten en verdry ven kan, en wer- liernen, of hand- óf beenboejens. Ik hadde wel gewenscht, dat de Heer Profesfor Timmermann, in zyne diatribe de plaats hadde aangehaald, alwaar men by Budaeus het bewys zoude kunnen vinden. Want wat moeite ik ook heb befleedt , om in myne uitgaave.van zyne Commentarii %rcec overtuigt worden, dat zy in een Cirkel omloopt, en geen grond heeft. Want: om de Phcsnomena of Symptomata, die men in het Gefchiedverhaal- by de twee Gadarenen ontwaart, te verklaaren, vooronderitelt men, dat d2 werkende oorzaak dier Phanomcnen of Symptomata zy : de Duivel. Wanneer nu gevraagt wordt: IVaar is het Bewys ? Waar zyn de Gronden ? Waar zyn de Kenmerken waarop dit gevoelen gsgrondt is ? En n'aar%it blykt het , dat de Duivel hier de roll der werkende oorzaak [peelt ? zoo wordt geantwoord:. Dit Bewys, deeze gronden vinden wy in de kentekenen van de prcefentie van den Duivel, te weeten , in de raazende Woede en in de ongeWoone Sterkte, die wy by de Lyderen e .ntrcflen. En wanneer nu verder wordt gevraagt: Waaruit B 3 blykt  22 HET DERDE FRAGMENT. § 5. blykt dan en waardoor wordt beweez?n dat eene raazende Woede , en eene buitengewoorté Sterkte, kenmerken van de prasfentie en werking van den Duivel zyn ? zoo is het antwoord : om dat de Duivel hier tegenwoordig geweest is, en in die ongelukkige Menfchen gewerkt heeft. . ■ My dunkt de Cirkel is oogfchyhlyk en hand* tastelyk. Edog, byaldien men tegenwerpt cn Zegt: Neen! hier ligt naar onze gedachten geen Cirkel in opgeflooten, maar die Cirkel wordt aan onze gedachten als opgedrongen: want wy befluiten uit de krachten, die wy by hen ontmoeten en die wy althans voor bovenmenfehelyke krachten houden , op eene bovenmenfehelyke oorzaak, en vermits deeze bovenmenfehlyke oorzaak noch in God , noch in goede Engelen kan gezocht worden; zoo blyft, naar onze gedagten, uit alle ons bekende oorzaaken, geene andere overig, dan de Duivel; zoo antwoorde ik: byaldien men zich op deeze wyze uit den Cirkel tracht uittedraaijen; zoo raakt men op de klip van eene petitio principii. e.) Want waar is toch het bewys, het folide bewys , dat de twee aangehaalde zaaken, te weeten : de raazende Woede en de ongewoone Sterkte die men bovenmenfchelyk belieft te noemen, vaste en fecuure merkteekenen van de prsefentie en werking van den Duivel zyn ? Dit bewys, zyn ons de vrienden van deeze Hypothefe tot dus . ■ ' • verre  HET DERDE FRAGMENT. §. 6. 23 verre noch fchuldig gebleeven, en zullen het ook wel fchuldig blyven (e). 5. tf. f.) Zoo dfa men vooronderitelt en beweert: dat de eigenlyke Duivel, de werkende oprzaak; zy (e) Zommigen hunner overtuigd zynde, dat dit bewys Sliet zai kannen worden gegeeven : g even op de aangehaalde Vraag daarom een ander en wel het volgend antwoord , en zeggen: Het waare en echte kenmerk van de praefehtie en ligchasmelyke bezitting van den Duivel is: waoneer de Lyder vreemde fpraaken /preekt, die hy te vooren nooit geleerd en gekend heeft. Hierop antwoorde ik : 1.' Dat het by de zoogenoemde Bezcetenen , ten opzichte Van het fpreeken van zulke taaien die zy te vooren nooit geleerd en gekend hebben, in 't algemeen (überhaupt) nog zeer apocryph gefteld en dat de waarheid, dat zy dadelyk zulke taaien hebben gefprooken, nog op verre na niet behoorlyk , op eene voldoende en onwederleglyke wyze betoogd is. 2-) Dit kenmerk ontmoet men by geen één van alle Dxmonifche Menfchen, waarvan in 't Evangelie word gewag: jemaakt; en 3.) Men vooronderftelde eens: dat de zoogenoemde Bezeistenen onder de direftie en inblaazing van den Duivel allerhande fpraaken en taaien fpreeken; ziet, begrypt en voelt men dan niet, dat, dit als waarheid voorondersteld wordende, het wenderwerk hetwelk op 't Pinxterfeest te Jerufalem, HANDEL, tb 1*11. gewrocht wierd, door deeze Hypothefe verbaastin 't naauw komt, en de geheele Geloofwaardigheid en Goddelykheid van dit wonderwerk, als 't ware verdwynt en verlooren gaat ? gelyk ook de Heer Profesfor TImMERMANN in zyne Verhandeling reeds opgemerkt heeft. Want, kan de Duivel deeze en geene Menfchen ook vreemde taaien doen fpreeken; waarmede wil mtn dan bewyzen-, dat God het is, die alleen door een Wonderwerk, de jongeren van Jesus vreemde Taaien heeft geleerd en doen fpreeken ? enz. Kortelyk, de geheele Hypothefe draagt het merkteeken der verwerping aan haar voorhosfd, en is ten eene* »aale or.aanneemeiyk en onbruikbaar. B 4  24 HET DERD'E FRAGMENT. §.(5. zy geweest van al het geene de Dasmonifche Menfchen geleeden , gedagt, gefprooken en bedreeven hebben: of , dat het niet de Dsemonifche Menfchen zyn, maar de Duivel het is, die Jefum gebeden en tot Hem gefprooken heeft; zoo dra is men ook verplicht, byaldien men confequent denkt en zich niet ontegenzeglyk aan Inconfequentien wil fchuldig maaken , te beweeren : i. Dat de Duivel, terwyl hy in de da2gen van Christus, eenige weenige, geringe en gemeens eenvoudige (f) zieke Menfchen , die reeds als zieke Menfchen deerniswaardig waren, kwelde en martelde, zyne gewoone manier van denken en van doen, die aan hem wordt toegefchreeven, ten eene- maa- (ƒ> Wanneer Menfchen van rang en educatie of opvoeding, byvoorbeeld , te Hoofdman te Capernaum , Matth. VIII: 6-13 Lucas VII: 2. volg. tot Jefum kwamen , en by hem hulp sochten, tegens groote Kwaaien; zoo gewagen zy niet van Eaemonen , maar noemen de Ziektens by hunnen natuurlyken Naam: Jefus geneest de Zieken : en de heiligen Cefchiedfchryvers, denken 'er niet om, om van Dsemonen by die gelegenheid te fpreeken. De Knecht van dien Hoofdman , zuchtende onder hevige fmerten, die veroorzaakt wierdens door eene fterke verlamming van zyne leden. My dunkt, deeze fmertelyke Ziekte is 'er regt eigeniyk toe gequalificeerd om, naar de Analogie, van andere Ziektens , die aan de Dsemoïien wierden toegefchreeven, ook aan de Daemoncn te kunnen worden toegefchreeven! En ware de Knecht niet in den dienst van een Man van aanzien en educatie, maar buiten dien dienst geweest; hy zou van het gemeen , naar alle regels Van dehoogfte waarfchynlykheid voor een DaemcnischMensch zyn te boek gefield • geworden: en in dar geval zouden ook de H.Gefchiedfchryvers in hun verhaal, eerlyk engetrouw van Demonen gewag gemaakt hebben. Althans, z$o koomt het »y voor.  HET DERDE FRAGMENT. §.5. 25 maale heeft verandert. Want, volgens 't geenons de Bybel van hem leert, ftort hy den Mer.fch zoo als hy in 'tParadys zal gedaan hebben, door Zonden enmoreel-kwaade bedryven,m 't verderf en in 't oneeluk: Maar! in en aan de zoogenoemde Bezeetenen, oeffent hy uit enkel en alleen phyfcaale Baldadigheden om ze te kwellen, zonder hen tot uitoeffeningen van zonden aanteprikkelen: 2. Dat de Duivel, woonende en huisvestende in de D-emonifche Menfchen, de eer van Christus bevorderd en uitbreidt, vermits hy foor deeze Menfchen Jefum openlyk verklaart te zyn de Mesfias, de Zoon Gods, die recht over hem heeft: terwyl de eer van den Mesfias aan hem buiten d^cze ongelukkige Menfchen zich bevindende, een doorn in zyne oogen is, die hy Jefum, konde hy het maar doen, gaarne zoude ontneemen en rooven. Dan! hoe ftrookt dit alles met clkanderen? — Zoude de listige, doortrapte, moreel-kwaade, ver-vooruitziende, gedeclareerde Vyand van Jefus, zou de Duivel, zoo inconfequent denken en handelen, of kunnen denken en handelen en toch de Duivel b'yven ? Matth. VIII: 29. Marc. III: 11. V: 17. Luc. IV: 4-1. VIII: 28. Om deeze redenen, oordeeleik. dat deeze Hypothefe niet aanncemelyk en bruikbaar zy , om deeze gebeurtenis daardoor te kunnen verklaaren. B 5 $-7'  2(5 HET DERDE FRAGMENT. 5.7; 5- 7. B. Andere geleerde Mannen die met my tee dien opzichte van één en hetzelve gevoelen zyn, èn de Hypothefe van den Duivel afkeuren, neemen de (zoogenoemde ) Damonen aan, om de werkende oorzaak, zoowel van de woedende REzernye als van de groote kracht en buitengewoone fterkte dier twee Lyderen, aantegeven, en de gebeurtenis daardoor te verklaren. En dit is de tweede Hypothefe. — De tweede Hypothefe?! — Dus, zal mogelyk deeze en geene vol van verwondering uitroepen, en dit leezende, vraagen: Wél'! Staan dan niet Damonen in het Gefchiedverhaal duidelyk geboekt , als de werkende oorzaaken, van de aangehaalde uitwerkingen ? En dat zoo zynde, hoe is het dan mogelyk, om dezelven, door een enkelen Pennetrek in eene loutere Hypothefe te metamorphofeeren? Op deeze Vraage antwoorde ik: ï. Vooronderfteld al eens, maar op verre na nog niet tocgeftemd, dat het woord Damonen, en de uitdrukking: booze Geesten, waarvan zich de H. Evangelisten in dit hun Gefchied- verhaal bedienen, niet door hen ge beezigt worden, in dien zin , waarin, andere profane GriekfcheSchryvers en de H. Evangelisten zelfs dezelven op andere plaatzen in hunne Schriften , gelyk naderhand zal worden getoont, gebruiken, daar dezelve zoo veel beteekenen, als de zoogenoemde Da-. 1719-  HET DERDE FRAGMENT. §.7. monifche Menfchen zelve, maar, dat deeze bewoordingen wjrkelyk Damonen en kwaade Geesten beteekenen.; zoo volgt daaruit nog geenszins, dat ik mét deeze - Damonen en' kwaade Geesten; eene Metamorphofe heb voorgenomen en dezelven , door ze eene Hypothefe te noemen, tot iets anders gemaakt heb , dan 'tgeen zy in het Gefchiedverhaal der H. Evangelisten zyn. Neen! terwyl ik dezelven eene Hypothefe noemc, laat ik ze ten vollen blyven, 't geene zy in het Gefchiedverhaal zyn. 'Want: die Daemonen en die kwaade Geesten, waarvan de H. Evangelisten gewaagerï, waarvandaan hadden zy die gehaald? Uit wiens Mond en in wiens School hadden zy die (gewaande) Weezens leeren kennen? . Hadden zy die Daïmonen, die kwaade Geesten, het eerst uit den Mond en in het School der waarheid, door het onderwys van lefus leeren kenrien ? — tieeft jefus ooit ofte ooit eene beftemde en duidelyke verklaaring, van de zoogenoemde Demonen gegeeven, en met ronde woorden gezegt : 'er zyn Damonen en deezen zyn, als kwaade Geesten, de waare werkende oorzaaken, van die vreesiyke uitwerkingen, welke men by zommige ongelukkige Lyderen ontmoet? Immers Neen! En waarvandaan? uit wiens Mond? en uit wiens School hadden zy dan dezelve ontfangen? De gefchiedenis antwoordt op deeze Vraag duidelyk en op eene voldoende wyze : uit den mond van het gemeene Volk, in wiens taal, of Volkstaal*  25 HET DERDE FR'AGMENT. §. 7; taal, dezelve reeds zeedert den tyd van de Baby-' lonifche Gevangenis, waren aanweeziggeweest — hadden zy dezelven leeren kennen: en deeze Damonen ,rook*ri, C 3  $6 HET DE RDE F RAGME NT. %. 7, de Religie niet onmiddelyk raaken, poogd toetekennen ? Wat meer is, Jesus zelfs heeft, Marc. XIII: 32. inet duidelyke woorden gezegd, dat hy den dag en het uur van het laatjïe oordeel (in den ftaat van zyne vernedering, zoo als men in de Schooien der Godgeleerden fpreekt) niet heeft geweeten. ~J.) Hoe ftrookt met deeze onfeilbaarheid hetgeen tusfchen Paulus en Petrus te Antiochien voorviel? volgens Gal. II: 11- volg: Ziet meer andere voorbeelden by Farmer Verhandeling over de Damonifche Menfchen, Hoofdft. II. Afdeeling 3. pag. 217 en volg. Ik zou nog verfcheide andere Inftanticn kunnen aanhaalen s en weet zeer wel dat de aangehaalde kleen en zwak zyn; maar ik weet ook eeven zoowe'l dat de aangehaalde toereikende, groot en fterk genoeg zyn, om het ondoenlyk voor elk te maaken, de Vier aangeftipte ftellingen te bewyzen. Ik ftel dus vast, dat men ons met grond en reden niet zal kunnen aanklaagen , dat door ons Ontkennen ,of duidelyker, dat door ons Beweeren : dat de Damonen, (die enkel tot de Volkstaal behooren, en in de Natuur geen beftaan hebben, en die nergens dan in den Dialecl en in het rykder verbeelding gevonden worden) hoewel zy door de Evangelisten, de Volkstaal bezigende, als oorzaaken geboekt zyn van die uitwerkingen, die zich vinden by en omtrent de zoogenoemde damonifche of bezeetem Menfchen, nogthans maar eenetHypofhefe zyn,dat, ter;  HET DERDE FRAGMENT. §. 7. 37 herzegge ik, door dit ons Beweeren, de geloofwaardigheid, die zy als Leeraars van de waare Christelyke Religie hebben en moeten hebben, ook maar in 't allerminfte verzwakt worde : dat hunne Infpiratie daardoor in 't naauw raake, en dat wy daardoor den fchuldigen eerbied kwetfen, dien elk Christen hen moettoedraagen. Althans ik ontkenne vo^rekt, en zy, die ten dezen opzichte met my van e'én en hetzelve gevoelen zyn, zullen het buiten twyffel zoo hartelyk, als ik ben doende, ontkennen: 1.) dat naar onze ge~ dachten en naar onze voortellingen, die wy ons maaken van de zaak in quasflie, door die ftelling : de Dkmonen zyn niets meer en niets minder geworden, maar gebleeven 'tgeen zy oorfprongelyk waren, te weeten, eene Hypothese, hoewel Christus en zyne Evangelisten, in de gewoone Volkstaal met hunne Tydgenooten hebben gefprooken en gefchrceven van de DjEMONen, de onfeilbaarheid van orzen Goddelyken Verlosfer en de geloofwaardigheid zyner Evangelisten, voor en in zoo verre zy Leerraars van de beste Religie zyn, aangerand, gekrenkt en verzwakt worden: En 2.) dat" wy den eerbied, dien wy aan hen ver-: fchuldigt zyn, en het vertrouwen, 't welk wy in hen als in Leerraaren van de goddelyke Religie van Jefus moeten Hellen, (en gelyk ik van ons allen vertrouwe, werkelyk ftellen), kwetfen en verzwakken, daardoor, dat wy beweeren, dat zy van en omtrent de zoogenoemde daemonifch.e C 3 Men-  §8 HET DERDE FRAGMENT. §. 7. Merrfchen en van eenige andere zaaken, die de Religie niet raaken, de gewoone Volkstaal bezigen, die zy noch uilgevonden, noch in trein gebragt, maar onder hunne Tydgenooten aangetroffen hebben, toen zyals Volkslecrraars onder hen optraden (k). .Wanneer echter anderen, voor zich,, en ten hunnen opzichte deeze nadeelige gevolgen, uit deeze ftelling trekken, gelyk zy 'er dezelven werkelyk uit trekken; zoo moet hen dit vryftaan, en kan hen zoo min belet worden, als zoo min zy in Haat zyn, om behoorh k en folide te bewyzen, dat deeze gevolgen natirurlyk en noodzaakelyk uit die ftelling moeten voortvloeijen, en aan elk zonder onderfcheid kunnen worden tot lasten gelegt. Vermits.ik nu heb beweezen : (Fragm. II. §. 22. p. 125.volg.) dat, (niet tegenftaande de Heilige Gefchiedverhaalers van het recht, hetwelk aan hen als aan Hiftorieboekers niét kan worden betwist, gebruik maakende, de gebeurtenisfen met deDcemonifche Menfchen, in de gewoone Volkstaal verhaalen (/), en dienvolgens Damonen fchynen te boek (*) N. orchard van wien ik Fragm. II. 5.8. pag. 57. Volg. heb gewaagt, leevert een duidelyk en doorilaand bewys op , waardoor reen kan worden overtuigt, dat de ilerkfte af ketr ▼an alle duivelaryen en van zoogenoemde Dsemonifche baldadigheden, met den grootften en diepften eerbied voor Je as gepaart gaat! Wie hetft aznbem deezen eerbied ingeboezemd? •— Wie anders dan'de H. Evangelisten en Apostelen door hunre Schriften! •— (/) Dat zy , die van gevoelen zyn , dat de Demonen cf onryni Geesten de oorzaak zyn geweest van de ziektens, onder welke zmmige TydgenoQttn van Christvs geiucbt hebben, en nochthans toe-  • UËT DERDE FRAGMENT. §. 7- & boek te (tellen a's do werkende cerrzaakeri van de Symptomaten die men by hen vond) deDéètnonert noeft* töefteiBHien , zoo a'.s by voorbeeld de Heer D. J. K*ö p ? e Predikant te ZETTBMIN, in bet Koninglyk P&isfcb Vbir-Ptmmerenm zyn Werk onderden Tytel: die Bitpet, ein Werk d,r gEttlieben IVarheit, RoSTOK nnd WlSM.'.S 1787- E»S- 2D2: toeflemt en zegt: dat het zeker (freyticb) wel kan gebeurt zyn, dat het gemeene Volk , zomtyds by geheel natuurlyké ziektens, verkeert, (tinricbtig) den invloed van een' geecr. aangenoomen heeft, — dat Is, myns oordeels een duidelykë blyk, dat zy geen kans zien , om met reden te kunne.» vastftellen , dat de fpreekmanier van de"Dxmor.en ontleent , gcèffle volkstaal zy. Maar.'wanneer de Hésr Koppen 'erop laat Volgen: dat echter de Evangelifcbe Gefcbiedverhaalers, tWke eeï.è onwaarachtige manier van fpreeken, (unwahre Art zu fpre-hen) tok gebruikt hebben in hun Gefchiedverhaal, dat is mg niet Beweceen, en 'er is niet eens een tweern van voorbande,!; zoo wordt men twyffelachtig, en weet niet wat men van zulk een'Bybel olk denken moet? — Geen tweern eens zoude 'er van voorhanden zyn, dat de Evangelisten, de volkstaal gebeèzigthebben? il Wel! waarom noemt dan MiSCDS Cap. IX: 17. en L u c a S Cap. IX: 39. dien zoon , dien JESUS gcr.ee?en hafde , .een' Zoon die een' fpraakloozen Geest badje, — terwyl Matthasus. hem Cap. XVII: is-een Maanzieken noemt?! Waardin noem; MARCUS Cap. VII: 32. den Dooveri en Stommen, ook. niet een' Dtmonifeben , terwyl Lu CAS Cap. X[: 14. fehiyfc, dat CHRISTUS een' Dtmon uitgedreven heeft die flfcMïi was/ — Wanneer zulke voorbeelden niet eens een zweem hebben; zoo -sreet ik niet, hoe dan een Bewys uitzien moet? Echter oppert de Heer Koppen in de Kosa tot pag. 179. eer.c niet Oneigenaartige tegenwerping: terwyl hy febryft: ,, Ten over.„ Traan van het Volk noemt JESUS den Duivel, ( weïgezegCS „ den Duivel'. -- maar niet den Damonl) — zeer dik.:- rf — niet, by j oH. VIII: 44. noemt hy al e venwel den Duivel, „ ten overüaanvan het volk). Maar! wanneer hem zynejon,, geren byzender om ondéiVyS verzochten dan zyds hy i da „ Duivel (0 «fiflfSoAe? ) doet bet, By voorbeeld Lucas VIII: „ 12. matthabus XIII: 25. Hadde JESüs zich willen ge. „ draagen of rigten naar het Volksgevoelen; zoo hadde Hï „ het juist omgekeert moeten maaken. Ware deleere van de "Duivelen (hier fclmift de Heer KöPPEN, geer beaendiglyk C 4 d°  4o HET DERDE FRAGMENT. §; 7. nochtans in en naa de dagen van Christus gebleeven zyn, hetgeen zy voor. zynen tyd waren, te weeten — eene Hypothefe, en dat zy dus ook de waare werkende oorzaak niet geweest «Je Duivelen of Demonen in de plaats van den Duivel. Wanc van denDuivEL, en niet van de Duivelen en Demonen fprak hy te vooren , terwyl hy zeide : ten overgaan van bet volk noemt jesus den Duivel dikwerf niet) „ een Joodsch Bygeloof; ,, hoe was het dan mogelyk, dat jesus met zyne Jongeren , „ deezen getuigen der waarheid en beftryderen van hetByge- loof, daarvan het meest ,byzonders fprak, Lu cas X: 17-20. nog ten tyde van zyn lyden , Lu c as XXIi: 3t. en nog by „ zyne Hemelvaart, MARCUs XVI: 17"? Dan ! m Ik antwoorde : 1. Wat betreft de twee p.'aatzen MAtth XIH59-en LUC. VIII: 12. die kunnen maar als èine plaats aangemerkt jn niet als een bewys aangehaalt worden ,'t welk Jesus gegeven heeft, omdeleere vandeDuivelendaardoor teflaven. Want iesUs fpreekt niet van Duivelen of Damonen, maar van den Duivel ■ De leer van den Duivel is geen Joodseh bygcloof. Daarenboven het is nog met beweezen , dat Jesus het woord Duivel, hierin den eïgenlyken zin opvat. Want waar is het bewys daarvan dat de Duivel als eene fubjlantie in. eige perfoon. onkruid zaait en bet woord wegneemt V. Dat zyne Volgelingen de Dwaalleeraars ' Bet doen, dat leert helaas! de ondervinding! Jesus noemt den Duivel, den Vader der leugens, maar zyne Volgelingen de Leugenpropheeten worden 'er door verjlaan. EyLncis X: 17-20, wordt ook niet van Duivelen of Demonen , maar wel van den Satanas gefprooken. Maar! dat dit letterlyk moet ■worden verklaart, is op verre na nog niet beweezen — B* LU cas XXII: 3i.b=teekenthet woord Satanas, niets dan eene «waare verzoeking - «=„ by marc. XVI: 17. alwaar, geze-c wordt.; Dat de Jongeren van j E s U s , en zy , die gelooven, 5 *ynen naam Duivelen zullen uitdryven, beteekent deeze uitdrukking mets anders, dan , zy zullen die ziektens geneezen die het temeene Volk aan de Damonen , als aan de werkende oorzaaken toefchryft vs. .8. Dus bewyzen myns oordeels deeze plaatzeri geenszins , "t geen zy naar de gedachten van den Heer Köppei* ifcoeten bewyzen: te weeten, dat de leer van de Dsemonenofc Duivelen geen Hypotbife , geen JoodSch bygeloon*  HET DERDE FRAGMENT. §.7.8. 41 weest zyn en niet hebben kunnen zyn , van het geene den zoogenoemden dasmonifchen Menfchen in de Evangeliën is overgekomen; zoo kan ik my daarop beroepen, en behoëve het niet op nieuws te betoogen. Dat men dus, om de gebeurtenis te Gadara voorgevallen, niet genoodzaakt is , zyne toevlucht tot de Dscmonen te neemen, blykt hieruit myns oordeels duide'yk, en zal naderhand nog duidelyker blyken, wanneer ik de zwaarigheden ', die hiertegen geoppert worden, zal aanhaalen en oplosfen. Willen wy dus de waare oorzaak , die men buiten de twee Lyderen te vergeeffch zoekt, werkelyk vinden, van de toevallen en ongefteldheden, die de Evangelisten ten opzichte van de daemonifche Menfchen geboekt hebben, zoo fchiet 'er myns oordeels geen ander weg over dan die, die ons met onze gedachten vderd en brengt tot de Lyderen zelfs, en tot de herige en zwaar e krankheden, krankzinnigheid , Epilepfie, enz. waaraan zy onderhevig waren, en dit is: 5. 8. C. De derde Hypothefe, aan dewelke ik, behoudens alle achting die ik aan hen verfchuldigt ben , die eene andere Hypothefe kiezen, boven alle overigen den voorrang geeve, en wel om volgende redenen; C 5 L) Al-  42 HET DERDE FRAGMENT. §. 8. I. ) Alle Phanomena of Symptomata , welke men in het verhaal der Evangelisten ontmoet by de zoogenoemde dasmonifche Menfchen, laaten zich ten vollen verklaaren en begrypen , uit Krankheden, Melancholie, Hypochondrie, vattende Ziekte, Krankzinnigheid enz. Althans 'er zyn lang voor de tyden van Jefus ongelukkige Menfchen in de waereld geweest, met dewelken het eveneens is geiield geweest, als het geleegen was met de zoogenoemde Damonifche Menfchen in het Gefchiedverhaal der Evangelisten. Dan! kundige Geneesheeren hebben de Hypothefe van de Damonen, nooit te baat genoomen , om de bronwel van deeze Symptomaten of toevallen aantewyzen: maar hebben dezelve uit de Krankheden enz. afgeleid en zeer natuurlyk verklaart. Ziet de Verhandeling van den Heer Prof. TimmerM ann. En eenige Eeuwen naa Jefus omwandeling op aarde tot op onze Eeuw toe, denkt geen redelyk en onbevooroordeelt Arts meer aan Dsemonen als aan de werkende oorzaaken van de toevallen, die by Menfchen worden aangetroffen , die raazende of Epiteptifch zyn. Zoodra de Hypothefe van de Dasmonen als eene Harsfenfchim verworpen is, zoodra zyn de toevallen by Epileptifche en foortgelyke ongelukkige Menfchen, aangemerkt geworden als natuurlyke gevolgen van hunne Ziekte! Waarom en uit welke redenen zoude het in de dagen van Christus  HET DERDE FRAGMENT. §.8.9. 45 tus met deeze twee Menfchen anders moeten zyn gefteld geweest, dan het voor en naa zyne tyden is gelegen geweest met andere Menfchen? En welke gronden en redenen geeven ons het recht en verpligten ons, de werkende oorzaaken van de toevallen of hymptomas, die men by zulke ongelukkige Lyoeren ontmoet, te zoeken buiten de Ziekte, vermits men in de Ziekte, de ée'ne werkende oorzaak aantreft, die voldoende is ? Overtollige zaaken en oorzaaken dienen tot niets, en komen vooral niet te pas in de Oeconomie der Goddelyke Voorzienigheid! s. 9- Ik zal hierby'nog eenige gedachten voegen, die my echter in den droom niet zouden zyn te binnen gefchooten, of zouden hebben kunnen te binnen fchieten, en die ik noch veel minder ooit ofte ooit zou uitten, al waren my dezelven ten tyde van een' Ecclypfe in myne ziel of in myn verftand, werkelyk eens voorgekoomen, byaldien het uit Gods heilig woord fotide en behoorlyk beweezen, en ik daaruit of uit andere goede en voldoende grond.-n verzeekert en overtuigd ware, dat het Gode en zyner aanbiddelyke - wyze Vaderliefde werkelyk behaagt heeft: a.) Om eenige weinige, geringe, reeds buiten dien ellendige menfchen , ten tyde van Jesus omwandeling op aarde, aan de baldadigheden en on-  44 HET DERDE FRAGMENT. g; onmiddelyke mishandelingen van den Duivel of van andere kwaade Geesten bloot te ftellen: en b.) Ons Menfchen, zyne Kinderen, naa den treurigen val van Adam, op nieuws en by aanhoudenheid te onderwerpen aan de onmiddelyke mishandelingen, verzoekingen en misleidingen van booze Geesten of van den Satan, die de eerfte Erf-vyand van het Menfchdom wordt genoemd. Want, in dat geval zou ik myne hand , met een hart vol van eerbied en ontzach, voor God Jehovah ! op myn' mond leggen , niet redeneeren, maar zwygen en aanbidden, zonder met myn bekrompen verftand over Hem te oordeelen, wiens wegen onna/peurlyk, en wiens oordeeien ondoorzoekelyk zyn Rom. XI: 53. Dan! vermits dat niet, zoo als het behoord, uit Gods heilig woord, duidelyk beweezen is, en ik daar-, van geenzins, maar uit bondige en voldoende gronden, wél van het tegendeel verzeekerd en ten vollen overtuigd ben; zoo kan ik ook de volgende gedachten gerust uitten , zonder vrees, van daardoor oneerbiedig tegen God Jehovah! te handelen en flrafwaardig te worden. Want, deeze gedachten zyn enkel en alleen tegen Menfchen, en wel tegen Ara gericht, die volgens myn gemoedelyk doorzicht en overtuiging , ten deezen opzichte op Dwaalwegen wandelen, hoewei zy, naar hunne gemoedelyke doorzicht en overtuiging oordeelen op den weg der waarheid ge^ vonden te worden. Dat ik het niet voor ongeoor* loofd s  HET DERDE FRAGMENT. §.9.10. 4$ loofd en voor beleedigend houde of kan houden , zulke gedagten, als die zyn, die volgen zullen, te uitten, blykt ten vollen daaruit: dat ik aan hen, die van gevoelen zyn, dat God zommige Menfchen, in de dagen van Christus, en naa zyne tot op onze tyden toe, werkelyk aan de onmiddelyke misleidingen en mishandelingen van den Duivel en andere kwaade geesten heeft bloot gefteld , op geene wyze de vryheid betwiste, zoortgelyke gedachten en gronden, zoo zy dezelven hebben en gebruiken willen, ook tegen dat gevoelen te bezigen, waaraan anderen met my hun zegel hangen. Na dit vooraf gezegd te hebben, laat ik die gedagten volgen, die enkel egter maar een' mortelen grond in zich behelzen , tegen de onmiddelyke mishandelingen van den Duivel, (Duivelen of Damonen) waaraan de ellendige zoogenoemde damonifche Menfchen,. gezegt worden blootgefteld geweest te zyn. §. 10. I.) De Vrienden en Verdeedigers van dat gevoelen : dat of de Duivel, of de Dcemonen of de Duivelen de onmiddelyke werkende oorzaaken izyn geweest van die vreeslyke en fmertelyke fymptoma's of toevallen die men by de dsemonifche menfchen ontwaart, ftemmen toe en moeten toeftemmen, dat die Menfchen niet alleen $ok ziek zyn geweest, maar dat deeze ongeftcld- he'eden  46 HET DERDE FRAGMENT. §.io. heden bok uit de ziekte , uit de krankzinnigheid, vallende zieke, Hypochondrie, Melancholie, zwarte galle enz. niet alleen hebben kunnen voortfpruiten, maar ten deele daaruit ook • werkelyk zyn voortgefprooten. Althans, ten opzichte van zommige ziektens kan het niet worden ontkend. Ziet Matth. XV: 22. vergeleeken met vs. 28. 2. ) Deeze ellendige Lyders waaren dus, als zieke of als Hypochondrifche, Melancholifche, en Epileptifche menfchen enz., die doorgaans by hunne Natuurgenooten* de Geneesheeren hulp en redding te vergeefsch zochten, in een' deernis waardigcn ftaat. Matth. XII: 22. 3. ) Dat deeze Lyders zich de ziekte en onge» fteldheid die hen kwelden, altemaal door hun eigen zondig en roekeloos gedrag zouden op den hals lubben gehaald, dat zal, kan, wil, en durf ik niet beweeren. Van zommigen zoogenoemdenDsemonifchen Menfchen , zou men gcmakkeiyk het tegendeel kunnen bewyzen, ziet Matth. XII: 22. vergeleeken met Joh. IX: 2. En al hebben zommigen hunner , zich hun zwaar en drukkend ongemak, door hun roekeloos gedrag op den hals gehaalt en zyn zy daardoor ftraf=» waardig geworden; zoo is het ongemak , 't welk het gevolg van hunne zonde is , ook teffens de natuurlyke ftraffe, die zy daarvoor in deeze waexeld ondergaan en lyden. Dat God deeze ongelukkigen, om hunner zonden wille,in deeze wae- reld  HET DERDE FRAGMENT. §. 10. 4? xeld nog daarenboven met andere willekeurige en pojitive ftraffen bezocht en belegd heeft; dat moet bondig en folide worden beweezen, voor en aleer men verplicht is, om het te moeten ge" looven. Ik, voor my, ben niet in ftaat om het te betoogen: En heb ook het bewys , het folide bewys , nog by niemand gevonden en geleezen. 4. Wanneer nu Jesus, gelyk hy werkelyk: heeft gedaan, zulke gevaarlyke en vreeslyke ziektens en ongefteldheden, die zoms door geenerhande natuurlyke middelen konden worden geneezen en weggenomen , als in e'e'n ogenblik des tyds, door een enkel woord of wenk van zyne Almacht, als 't ware terftond doet verdwynenj zoo is die daad , een onwederleglyk bewys, dat hy de Mesfias is, en dat Gods kracht in Hem woont! En dit bewys wordt niet fterker, klemmender en onwederleglyker, wanneer Hy een' rmzigtbaaren Duivel en zoogenoemde Duivelen of . Damonen uitdryft!! Dewyl echter die geenen tegen-welken deeze gedachten gericht zyn, 5.) Beweeren en trachten ftaande te houden; dat 'er buiten en behalven de ziektens en ongemakken, die de zoogenoemde dsemonifche Menfchen hebben gekweld , nog Duivelen en,zoms legioenen Duivelen ligchamelyk in die ongelukkige Lyderen gehuisvest en jjUta, jammerlyk geteisterd en onbarmhartig, mishandelt hebben; zoo zyn zy ook fchuldig cn verplicht, behoorlykop folide  4'S HET DERDE FRAGMENT. §. irj; folide gronden én met bondige argumenten te bewyzen: L Dat de goddelyke Voorzienigheid, die de Waereld regeert en onze lotgevallen beftierd, Wettige; gewichtige en voldoende redenen heeft gehad , waarom zy niet alleen gezegd wordt toegelaaten te hebben , maar ook aan de Duivelen óf andere kwaade geesten— (ik fpreeke thans de taal dier geenen, die hun zegel aan dit gevoelen hangen) — vryheid te hebben gegeeven, om uit hun hol uittebreken en in de ligchamen * der reeds buitendien ongelukkige Lyderen, ligchamelyk te gaan woonen, daarin te gebieden en te tyrannifeeren, en daardoor het lot dier ellendigen nóg harder en onverdraaglyker te maaken, dan het buiten dien reeds was. En zoo moeten zy naar alle regelen van billykheid. II. Deeze in hunne oogen wettige en voldoende gewichtige redenen zelve , zoo zy die k>.nnen en weeten aantegeeven, ook openlyk be-' kend maaken, ten einde wy anderen 'er ook over 2oude kunnen oordeelen, en in ftaat gefteld worden, om te kunnen beoordeelenof die redenen ook in onze oogen, in waarheid en niet in fchyn, waarlyk wettig en voldoende zyn en ons in ftaat ftellen, om met kragt en nadruk, Gods heilige en wyze Vaderliefde, die nooit iets doed, hetgeen overtollig is, tegen die geenen te redden en te Yerdeedigen, die niet zullen nalaaten dezelve aan te  HET DERDE FRAGMENT. §. 10. 49 te randen, en in twyffel te trekken ofte wel geheel en al te ontkennen of te loochenen , wanneer zy hooren dct God (NB. zoo als zommige Menfchen zeggen en beweeren, en niet zoo als God zelfs in zyn woord duidelyk zegd ) geheele Legioe,nen van Duivelen in Canaan een' tydlang-heeft laaten omzwerven , niet om eenige groote, aanzienelyke, gecultiveerde en wysgeerige, — neen! maar! om. zommige geringe, gemeene, onkundige, behoeftige en reeds buitendien ongelukkige Bewooners van dit Land van Jehovah ligchamelyk te bezitten, te mishandelen en te kwellen 4 en'niet, om dezelve tot moreel- of zeedenkundig - kwaade bedryven aanteprikkelen; neen maar! om enkel phyjlcale baldadigheden aan hen uitteoefFenen, zoms tot nadeel en fchaade ;van andere onfchuldige menfchen! — De tyd zal het moeten leeren : of men in ftaat zal zyn, de wyze, heilige en liefderyke voorzienigheid, met kracht en nadruk ten voll.'n te verdeedigen en te rechtvaardigen, wanneer zy van haare Vyanden wordt befchuldigt van gebrek aan wysheid, van mangel aan gerechtigheid, en daarentegen wordt aangeklaagt van onbarmhartige liefdeloosheid jegens haare reeds buiten dien deerniswaardige Kinderen, terwyl zy die blootfteld aan de onmiddelyke mishandelingen en tormenten van een'vyand, die de eerfte oorzaak van al hun ongeluk is, en die. daardoor gelegenheid zou-verkrygen, hen nog ongelukkiger te maaD ken,  go HET DERDE FRAGMENT. §.iP. iu ken en zich vervolgens over hunne ellende met eene helfche blydfchap te verheugen enz. Ik ftemme by voorraad gaarne toe, dat het veel ligter zal vallen, om deezen billyken tweeleedigen eisch eenigzins uittewyken en hem van de hand te wyzen, dan het zal vallen, om 'er ten vollen aan te voldoen. Maar ik weet ook wel, zoo men den eerften weg infiaat, dat men ■alsdan te kennen geeft , dat men de zaak zoo goed als voor verloeren acht, en dat, zoo lange men aan deezen eisch niet op eene behoorlyke wyze zal hebben voldaan, men ook geen recht heeft, om te kunnen eisfehen, dat men hun gevoelen, voor het gevoelen der waarheid moet houden. Om my tegen alle onverdiende en beleedigende befchuldigingen , waartoe deeze gedachten geleegenheid zouden kunnen geeven, te dek» ken, en, is het mogelyk, in zekerheid te nellen ; zoo beroepe ik my mits deezen nog eens op hetgeene ik kort te vooren pag. 43, 45-. gedeclareert heb, met vriendelyk verzoek, dat myn Leezer my daarnaar believe te beoordeelen» §. 11. II.) De Heilige Evangelisten zelfs fpreeken van de zoogenoemde Dasmonifche Menfchen, als van zieke en kranke menfchen! Althans zy voegen de Daemonifche Menfchen by de zieke Menfchen. !Want zy fpreeken dikwerf van DéempnifGhe Men- ichen,  HET DERDE FRAGMENT. §. ui 51 fchen, die van hunne kwaaien verlost en van hunne ongejieldheden geneezen waren door onzen goddelyken Verlosfer, als van Menfchen die van eene ziekte geneezen en gezond geworden waren : en geeven daardoor allerduidelykst te kennen : dat zy te vooren krank geweest waren. Matth, IV: 24. XV: 28. Lucas VI; 13. VIII: 2, 35, 36- 1X'» 42« eo op meer andere plaatfen. Lucas VIII: 36. word duidelyk gezegd : dat de Gadarener (naar het ligchaam zoowel als naar de ziel) gezond was geworden, en daaruit volgt natuurlyk en noodzakelyk, dat hy te vooren tot de Clasfe van zieke Menfchen heeft behoort. Het is opmerkelyk, dat, als de Tydgenooten van Jefus niet het eerst fpreeken van Dasmonen, ook Jefus en zyne Evangelisten niet van hen gewaagen. Ziet Lucas XIj 14, 15. vergeleekenmet Marcus VII: 32, 37. III.) Byaldien de zoogenoemde Dsemonifche Menfchen niet tot 't getal van zieke ofkracke Menfchen hadden behoord, zoo zou Jesus by Matth. Cap. XI: 5. alwaar hy zyne eige Leer, zyn eigen gevoelen voorfteld en uitdrukt, buiten allen twyffel van de Demonen en van de Demo* nifche Menfchen afzonderlyk, gewag gemaakt en 'er bygevoegd hebben: de Demonen of de Duivel iv.gafgedwaïlt van den weg der waarheid, en fpreeken den Bybel rechtftreeks tegen. Want Gods woord leert ons Eer, IX: 27. dat dg Menfch eenmaal moet jlerven, en dat op zyn' dood volgt het oordeel, 't welk zyn lot in dë andere waereld beflist en \ voor hem ondoenelyk maakt, om in deeze Waereld terug te keeren. Dit wangevoelen wederleg ook Christus;, (zoo als de Heer Prof. Timmermans opmerkt (> 27. pas. 194.) door zyne gelykenisreden van den ryken Man en Lazarus , waarvan de eerfte terftond naa zyn overlydsn in de Helle, of in het Scheol, en de andere in den Schoot van Abraham, gevonden wordt. X ) Wanneer ik 'er thans nog byvoege, dat die Helling: de Duivel of andere onzichtbaare Wezens, (tegen welken geen Sterveling zich door geenerhande middelen kan verdeedigen) kwellen en pynigen zommige, buitendien door zekere ongemak- toch PETRUS, CHRlsTü!*» deezenafgefcheidenen Zielen en niet allen overigen , die zich in de Gevangenis van bet Ryk der Dooden hebben opgehouden , prediken? Waarom laat Petrus in hetzelve Hoofdftuk Vs. 22. daarop volgen: aat oan hem onderdaanig zyn , de Engelen , de geweldigen en de krachten* - Zou men hieruit niet kunnen en mogen beflniten: dat Petrus daardoor heeft w'llen leeren: dat de Christenen, van deeze zielen der Reuzen onder Hem als hunnen Koning, niets meer te duchten en te vreezen hebben? Ik vinde dien inval, mits degezegdens vafn p BTRlTs **T , genoo«en en verklaart worden, niet onbillyk of oneigeaaartis- D 5  55 HET DERDE FRAGMENT. 5-ij. makken en vreeslyke ziektens reeds medety'denswaar* dige Menfchen, op eene onbarmhartige en baldadige wyze, rechtftreeks aandruifcht tegen het gezond MenfchenYerftand en het heilig Bybelboek aan de Vyandeam' van Jefus Godsdiensten aan haare fpotternyen bloot ftelt ren wanneer ik betooge, gelyk ik naderhand §.21, 22. en elders zal bewyzen , dat de voornaamfte grond,. waarop zommigen die ftelling vestigen, niets meer, dan een fchyngrond is, die enkel in het Volksgeloof en in de Volks* taal wordt aangetroffen; zoo dunkt my dat ik redenen genoeg zal hebben gegeeven, waarom ik kan vastftellen: dat 'er niet alleen geen noodzaake is, maar dat 'er ook geene wettige en voldoende gronden zyn, welke ons zouden kunnen verplichten , om den Duivel, of zoogenoemde Dacmonen te moeten te boek ftellen voor de werkende oorzaaken van die uitwerkingen , die zy gezegtworden in de zoogenoemde dasmonifche Menfchen te hebben voortgebragt, maar dat de werkende oorzaak van de raazende woede, en van de grooteen buitengewoone kracht en fterkte, dewelke men ontmoet by de twee ongelukkige Mannen te Gadara en van de ongefteldheden, die men by de overige zoogenoemde dasmonifche Menfchen aantreft, moet worden gezocht, en kan en zal worden gevonden in Krankheden, Raazerny, Epitepfe enz. Ik gaa thans over tot de tweede Vraag! Zy is de volgende: §. 12.  HET DERDE FRAGMENT. %. t»l 5? §.12. II. Welke oorzaak is toch wel de egte en waare werkende oorzaak daarvan, dat de geheele kudde van tweeduizend fluks zwynen eensklaps van de fieilte inde zee ftortede enzyin het water fliervenl Matth. VID: 32. Marc. V:i3- LucVIII: 33/ — !Voor dat ik myn antwoord op deeze vraage teffens met de gronden, waarop zy berust, den Leezer ter beoordeeling voorlegge: zy het roy vergund de volgende aanmerking te laaten vooraf gaan: A. Ik heb redenen om te twyffelen, of de zwynen ook wel werkelyk in het water geftorvcn zyn? Want •' rij Die dieren kunnen van natuur goed zwemmen: en zoo 'er flechts mogelykheid geweest is, dat is te zeggen, zoo den oever van de Zee, daar ter plaatfe alwaar zy in dcz.-lve ftorteden, of niet1 verre daarvandaan , uit hoofde van zyne fteilte,niet volftrekt ontoegankelyk is geweest; zoo twyffel' ik geen ogenblik, of de zwynen zullen, althans ten deele zoo niet allen, hun leeven door zwemmen gered hebben. Immers • 3. Het volgt niet noodzakelyk uit het verhaal, of uit de woorden derH. Evangelisten,dat de zwynen geftorven zyn in het water. Wel is waar, het Griekfche woord etvo&Avw Matth. VIII: 32. beteekend eigenlyk: flerven: en aaa- xmm Marc. V: 13- en Luc. VIII- 33' be" tee-  ,v ped-vS-onTt). MtS-v&>beteekend eigenlyk dronken zyn, zoo als peS-vTxu beteekend dronken maaken. Matth. XXIV: 38. Handel. H: 15. 1 Thess. V: 7. Maar Joh. II; 10. beteekend het niet meer dan gevaar hopen van dronken te worden, of zoo men wil, beginnen dronken te worden. Wanneer men nu het) woord ovjrc&ttniv flerven: by Matth. VIII: 32. en cffro7rvtyuv Verflikken by Luc. VIII: 33. naar deezen regel en op dien voet verklaard, gelyk men het zeer gevoeglyk kan doen; zoo kunnen de woorden der Evangelisten dus vertolkt wor- (») Ziet SaloMON GlassïI Pbilologia foera bis temporibus aecommodata a Dat Hl o pag. 188 , alwaar men meer voorbeelden vind , waardoor deeze grcmmaïaale Regel bevestigd en opgeheldert wordt.  HET DERDE FRAGMENT. §.ia.is. M worden: zy Hepen gevaar van te verzuipen, zy hegonnen in 't water te verflikken of te verzuipen en te flerven. Ik voor my verklaare de woorden der Evangelisten liefst op de aangehaalde wyze, om een' zekere tegenwerping uittewyken. §• 13' Edog, wat behoeve ik zoo .behoedzaam en ate ■fan verre te fpreeken van eene tegenwerping en befchuldiging, die zoo ongegrond als haatelyk is-, en die myns inziens, nog op eene andere wyze zoo gemakkelyk kan worden van de hand geweezen en van onzen goddelyken Verlosfer afgewentelt, als dezelve ligt gemaakt en op Hem gewentelt wordt. Zy luidt dus: Byaldien Christus verlof gegeeven heeft aan de Damonen of eigenlyk aan de daemonifche Menfchen, om in de kudde der Zwynen te mogen vaar en, zoo heeft Hy, die anders nooit iemand benadeelde hier en by deeze gelegenheid, aan-onfchuldige Menfchen, — aan de Eigenaars van de kudde, ■ fchaaden en nadeel toegevoegt, enz. Op het haatelyh 't welk in deeze befchuldiging ligt opgeflooten, zal ik my niet inlaaten, vermits ik als beweezen vooronderftelle, dat deeze befchuldiging yan veelen geenszins met een haatelyk gemoed en oogmerk wordt gemaakt en geoppert: maar ik aal alleen daarby blyven ftaan, dat zy ongegrond is.  *« HET DERDE FRAGMENT. §. rg. is, en poogen , om dit te bewyzen, — Vooronderftelt en toegeftemt: dat Jesus hen verlof heeft gegeeven om in de kudde der Zwynen te vaaren : en vooronderftek, maar niet toegeftemt, dat alle "Zwynen tot op één na in de zee geftorven zyn; zoo volgt daaruit nog geenszins, dat Jesus als de werkende, of door zyn gegeeven verlof, flechts als de goedkeurende oorzaak van deeze gebeurtenis of uitwerking mag en moet worden aangemerkt en te boek geftelt. Want i.) De twee krankzinnige Mannen, . die zich verbeeldden Damonen te zyn, en door het volk geoordeeld wierden , de woonplaats van Dasmonen te zyn en die dus, in hunne krankzinnige verbeelding, of als Damonen verzochten, of als in en uit naam van de Demonen baden om verlof, van in de kudde der Zwynen te mogen vaaren verzochten immers, gelyk uit den dui- delyken letter van het verhaal ten vollen blykt, geenszins de zwynen in de zee te mogen jaagen en dezelven te doen flerven in het water. Zy baden enkel om verlof, <*m\3-uv as rw «yeA»;v tü>¥ %mom, te vaaren in de kudde der zwynen > of te gaan na de kudde der Zwynen Mat th. VIII: 31. Wanneer men nu by dit krankzinnig verzoek voegt de gedachten: dat, of de krankzinnige Mannen, of de Daemonen waarvan zy waanden bezeeten te zyn, in de kudde der Zwynen hebben willen vaaren, ten einde dezelve in het water te jaagen en ia de zee te doen flerven, — zoo voegt  HET DERDE FRAGMENT. §.13. 6$ voegt men 'er eigenmachtig iets by, 't geen men niet alleen op goede grénden niet kan bewyzen, dat 'er bygevoegt moet worden, maar 'tgeen ook, veelmeer ftrydig is, met hetgeen in den faamenhang verhaalt wordt. Want, volgens het verhaal van den Evangelist Lucas, Cap. VUL 31, baden de gewaande Damonen , hen niet te gebieden,om in de diepte (aftvtrcoP,) te vaaren. Het woord door diepte vertaalt, kan hier ter plaatze beteekenen of de Hel of de zee Genezareth. Vat men het woord diepte op in den eerften zin zoo ftraalt'er uit door, de wenfchom nog een' tydlang van hunne ftraffe bevrydt, op aarde te mogen blyven, en te gaan huisvesten in de zwynen! maar niet, om de kudde in de zee te jaagen en de zwynen in 't water te doen fterven. Neemt men het woord diepte in de tweede beteekenis, en let men alsdan op het duidelyk verzoek: veroor~ loor' ons in de kudde der zwynen te moogen vaaren; zoo wordt het nog duidelyker, dat deDsemonen geenszins wenfchten, om de kudde der zwynen in de zee te ftorten, en met hen in de diepte te vaaren. Want, om in de Zee Genezareth te vaaren, daar hadden zy immers, volgens deeze beteekenis van het woord: diepte, geen zin in. Bygevolg hebben zy 'er ook niet om verzocht (0). Heb- (0) Is het waar, gelyk het wel niet kan ontkend vf-orde»., dat de gaoden hunne Dasmonen van de Chaldecwwen hebben «ïeisenoomen; aoo ÏUj}en ook wel ie joodfche Demonen zóö> je-  6f HET DERDE FRAGMENT, {.ij. Hebben zy 'er niet om verzocht: zoo heeft ook Jesus daartoe geen verlof gegeeven. of kunnen of willen geeven, volgens den bekenden algemeenen ftelregel der Rechtsgeleerden quah petitum tale conclufum •• het verlof is gelyk, of évenaart aan het verzoek. Nu was alleen verzocht : om in de kudde der Zwynen te mogen vaaren, zondermeer! Bygevolg heeft Jesus door t« zeggen : gaat! vw«yni\ ook niet meer veroorloofd , dan: in de kudde te mogen vaaren J Maar niet, om de kudde der zwynen in de zee te ftorten en de Zwynen te doen verzuipen! Heeft onze goddelyke Verlosfer dus geen duidelyk verlof gegeeven en niet kunnen geeven, de zwynen in de zee te ftorten, en te doen verzuipen vermits Hy 'er niet duidelyk om verzocht was; zoo volgt ook, dat hy op geenerhande wyze verantwoordelyk is, voor 't geene met de kudde der zwynen gebeurt is. Het zy my geoorloofd, met fchuldigen eerbied 'er nog eene vraage bytevoegen : Zoude onze Goddelyke Verlosfer, — vooronderftelt eens dat de Daemonifche Menfchen Hem werkelyk met duidclyke woorden verzocht hadden, om in de kudde tedachthebbea ,als"dieder Chaldeeuwen. Van de Cbalieewwfcbt Vtmonen zegt MARCüs by Psellus de Damon; dat *y vreezee na den afgrond gezonden te worden. Ziet Th. S TA it«ï> Pbilofopbifcbe en Poetifcbe Oudheden, Boek I. Hoof&rttffc ÏV, BK, 4ii,  HET DERDE FRAGMENT. %. 13. 6$ kudde te vaaren, ten einde dezelve in de zee te doen ftorten en verzuipen, — wel verlof daartoe gegeeven hebben en kunnen gegeeven hebben ? — Zouden de Eigenaars van de zwynen, die onder de befcherming van de romeinfche Wetten leefden en door dat verlof beroofd wierden van een gedeelte van hun Eigendom, niet ex lege Aquilia, ftve, de damno injuria dato, éene A&ie hebben geinftitueert , in plaats van te verzoeken : verlaat onze Contreye ? My dunkt, wanneer iemand in ftaat is, door zyne macht en aanzien een paar dollemannen, in refpect te houden en hen te beletten van kwaad te doen, gelyk Christus 'er toe in ftaat was, en hennochthans uitdrukkelyk veroorloofd, om eene kudde zwynen , die aan een' anderman toebehooren, in 't water te werpen cn te doen verzuipen-, zoo handelt die man niet onbillyk en onrechtvaardig, wanneer hy fchadrergocding eischt. 2.) Wanneer Matthaeus als een eerlyk en getrouw Hiftorieboeker verhaalt: dat de twee krankzinnige Mannen op de vraag van Jefus: welk is uw Naam ? geantwoort hebben: Legio '. want onzer zyn veelen, en alsdan in zyn verhaal, met dezelve eerlykheid en getrouwheid voortgaande, volgens het gevoelen van het volk , 'er byvoegt: en zy (de Demonen), baden Jefus enz.; zoo volgt daaruit geenszins en op' verre na niet, dat ook Jefus van datzelfde gevoelen geE weest'  96 HET DERDE FRAGMENT. §. i$ weest is'en geloofd heeft, fat werkelyke Dsemonen of Duivelen Hem gebeden hebben en dat Hy tot Damonen' of tot Duivelen gezegt heeft j gaat IvTTctyinl Neen! dat D/em-onen of Duivelen Hem baden, was het Volksgevoelen en de veïkl aaring van het Gemeen. Maar de hiftorifche en wysgeerige waarheid was: dat de twee krankzinnige Mannen ( die met de gewaande Demonen naar het oordeel van 't Gemeen een zeker Derde een Tertium, te weeten, damonifche Menfchen uitmaakten, die zich verbeelden Daemonen te zyn en dus als Dasmonen, of in en uit naam van (gewaande) Daemonen), het bekende \erzoek deeden. Ingevolge van deeze laatfte onloochenbaare waarheid, te weeten: dat krankzinnige Mannen Hem verzochten , en waaraan Jefus zyn zegel hing, zeide Hy ook, niet tot de gewaande Demonen, maar tot de twee krankzinnige Mannen: gaat! vnctysTtl zonder meer, en zonder'er bytevoegen.- jaagt de kudde der zwynen in de zee, en doedtze verzuipen! Wanneer nu de twee raazende Mannen, die zoo min op dat ogenblik, toen Jefus tot hen zeide: gaat! gezond wierden, als de tien melaatfche Mannen gereinigt wierden, toen Jefus tot hen zeide: toont u denP'riesteren, LucasXVII: 14. en dus alsnog krankzinnig en raazend zynde,, van dit verlof gebruik maaken en in perfoon heenen fnellen na kudde, dezelve door den grooten vaart, het geraas en getier, waarmede zy op het onverwachtse  HET DERDE FRAGMENT. §• 13. 67 wachtst by en onder de kudde komen en de zwynen daemonisch of zoo wild en fchuuw maaken clat zy op hoi raaken en zich in de zee ftorten, (gelyk in 't vervolg nader zat blyken en beweezen worden, dat het zoo met die zaak gelegen is); zoo kan dit gevolg, deeze uitwerking niet aan Jesus tot lasten gelegt worden. Want Hy hadde daartoe geen verlof gegeeven, ent veel minder hadde hy gebooden, om de zwynen in de zee te jaagen. Dat de geheele kudde in het waater raakte, gefchiedde enkel by geval en kwam daarvandaan, om dat de zwynen demonisch of wild en fchuuw gemaakt en op hol geraakt zynde, hunnen cours na die fteilte namen» waaraan de zee ftiet, langs welke zy in het water raakten. Zoo lange men deeze bülyke en redelyke verklaar in g van deeze gebeurtenis, welfee, gelyk naderhand breeder zal worden getoont, geenszins tegen den letter van het verhaal aandruifcht, maar daarmede zeer wel kan gepaart gaan, niet op eene folide wyze wederlegt heeft: zoo lang men niet bondig beweezen heeft: dat de daamonifche Menfchen of de gewaande Dasmonen , duidelyk en uitdrukkelyk verzocht hebben, en dat Jefus duidelyk verlof gegeeven heeft, om de zwynen in de zee te doen ftorten, ten einde dezelven te doen verzuipen-, Zoo lange kan menj myns inziens, ook Jefus daarvoor, dat de Zwynen in de Zee geraakt en verdronken zyn (vooronderftelt, maar niet E 2 toe-  »8 HËT DERDE FRAGMENT. $, i3; tóegeftemt dat het laatfte al gebeurt zy) op geenerhande wyze verantwoordelyk ftellen. Werpt men tegen en zegt: een geheel legioen Damonen of Duivelen, zal toch wet magtig genoeg en ten vollen in ftaat zyn, $m 2000 fluks Zwynen in 't water te gooijen en te beletten, dat geen één door zwemmen den dood heeft kunnen ontfnappen ? zoo antwoorde ik: ik zal toeftemmen, dat alle zwynen in 't water Zyn omgekoomen, zoodra men op eene folide wyze zal hebben betoogt, dat de Dajmonen, waarvan hier gewaagt wordt, geene Hypothefen, geene tot de Volkstaal behoorénde Harsfenfchimmen, maar of, werkeljke Geesten, of, Duivelen geweest zyn, die die magt en fterkte werkelyk bezitten,die aan hen wordt toegefchreeven , en dat deeze Geesten of Duivelen, zoo vast en zeker te Gadara geweest zyn en gewerkt hebben als de naam van Damonen in de tegenwerping wordt gevonden. Men zou wyders by wyze van tegenwerping kunnen vraagen en zeggen : Byaldien de zwynen niet in de zee verdronken zyn : waarom vlooden dan de Herders en liepen na de Stadt en na de Dorpen, om kennis van deeze gebeurtenis te geeven? Waarom liepen de Stedelingen na buiten, en de Dorpelingen na die plaats, waar deeze gebeurtenis was voorgevallen? Waarom verzochten zy Jefus dat Hy hunne Contreye zou gelieven t* jrérlaaten ? Op deeze tegenwerping antwoorde ik : ïs Uit alle in de tegenwerping geopperde vraagen  HET DERDE FRAGMENT. §. 13. 69 gen volgt immers op geene wyze: dat de zwynen werkelyk in het water moeten omgekomen zyn. Was het niet toereikend, om de Herders te doen vlieden, terwyl en toen de kudde in 't water raakte? Was het niet genoeg en toereikend om de nieuwsgierigheid van ftedelingen en dorpelingen gaande te maaken en henna die plaats, waar deeze gebeurtenis was voorgevallen, te doen gaan, dat hen geboodfchapt wierdt: de geheele kudde van 2000 ftuks Zwynen is door de twee bekende raazende en krankzinnige Mannen, of zoo als het Volk dagt, door de Daïmonen in de Zee gejaagt, en de twee dolle Mannen zitten thans bedaard, gekleed, enby het volle gebruik van hun verftand by Je sus ?!! 3. Byaldien deeze omftandigheid: alle zwynen Zyn in de zee omgekomen, de Dorpelingen en Stedelingen , naar die plaats, waar Jefus was en de gezónd gemaakte Mannen zich bevonden, hadde gelokt; zoo zouden de H. Gefchiedverhaalers 'er buiten allen twyffel bygevoegt hebben: zy, die uitgingen te zien, wat 'er gebeurt was, zagen dat alle zwynen in de zee omgekomen waren. Maar, dat is 'er zoo verre van daan, dat ook maar e'e'n der H. Gefchiedverhaalers 'er dit byvoegt, dat veelmeer Matthaeus Cap. VIII: 37. zyne Leezers alleen oplettend maakt, niet op de kudde der zwynen en wat met haar ge« beurt was, maar integendeel, op dat allée'n wat met de bezetenen gebeurt was. Want hy doe£ E3 de  10 HET DERDE FRAGMENT. $ 13.14. de vliedende Herders niet verhaalen, wat den zwynen was overgekomen, maar, wat gebeurt was met de Bezetenen! En Lucas Cap. VIII: 35. zegt met duidelyke woorden; dat het Volk gekomen is tot Jefus en gevonden heeft den eertyds krankzinnigen en raazenden Man zittende aan de voeten van Jefus, bekleedt en by het gebruik van zyn verfland! Van doode zwynen, maakt hy met geen woord gewag. §. 14. Wat betrefc de vraage of zwaarigheid zelfs, dezelve wordt door verfcheidene antwoorden opgelost , die echter in één opzicht alle met elkander overeenftemmen, te weeten in dat opzicht, dat alle antwoorden en oplosfingen op eene Hypothefe gegrond zyn. Ik zal de ééne naa de andere aanftippen en 'er myne gedachten, ter beoordeeling. byvoegen. I. Zommigen zyn van gevoelen, en dit is de eerfle Hypothefe.- dat de Duivel, of dat Duivelen, de werkende oorzaaken zyn geweest daarvan, dat de zwynen in de zee florteden, en gevaar hepen van te verzuipen. Dan! dit antwoord valt weg, en is onbruikbaar om dezelve redenen, welke by het antwoord op de eerfte vraag §, 7 pag. 9 volg: zyn aangehaald. Men kan deeze redenen zeer gexmkkelyk toepasfen op het antwoord op deeze vraag, en ik behoeve 'er my niet op nieuws op in  HET DERDE FRAGMENT. 5. 14. ft in te laaten. Thans voege ik "er nog by ten einde nog nader te doen blyken, dat dit antwoord zonder grond en ontoereikende is : a. Geen één der Heilige Gefchiedfehryveren zegt, dat de eigenlyke Duivel , en veel minder dat eigeniyke Duivelen, de werkende oorzaaken van deeze uitwerking geweest zyn. Zy fpreeken alle of van Demonen, of van onreins Geesten, Matth. VIII: 31. Marc. V:8. LucasVHI: 33. Dat Dsemonen Duivelen zyn, is nooit bondig beweezen, en zal ook wel nooit folide wonden beweezen. b. Vooronderftelt eens , dat het aan en op zich zeiven mogelyk zy, dat de Duivel oorzaak is geweest dat de zwynen in de zee Horteden, zoo ontftaan natuurlyk de volgende vraagen. 1.) Waarvandaan wist en konde de Evangelist Matthaeus weeten, dat de Duivel de#Zwynen in de Zee wierp? Hier zyn flechts drie weegen mogelyk ■ a. Of, hy konde dit weeten, omdat hy den Duivel hadde zien uitv.aar.en uit de ellendige Menfchen, en invaar'en in de zwynen! Dan, kan een Mensch ook met de oogen van zyn ligchaam den Duiyel, die een\ Geest is , wel zien ? U b. Of, het moet aan hem onmiddelyk geopenfcaartzyn geworden! Men bewyze dit, zoomen E 4 kan?  73 HET DERDE FRAGMENT. §. i$ kan! Voor, dat het folide beweezen is, behoeven wy het niet te gelooven. Of ' c. De Evangelist Matthaeus heefc het opgemaakt en beflotcn uit de uitwerking en dus geredenkaveld; de Damonifche Menfchen worden gezond en de zwynen ftorten in de zee; daarom moet de Duivel de werkende oorzaak zyn, van het ftorten derzwynen in de zee! Dan! men vraage zich onzydig eens zelfs: of men het wel zou durven waagen, om aan Matthaeus zulk eenbefluit, zulk eene redekaveling op- en aantetygcn? De tegenwerping die men uit de woorden van Matthaeus denkelyk zal ontleenen en maaken, zal naderhand worden aangehaalt, opgelost en uit den weg geruime. 2. Waarvandaan wisten die geenen uit wier mond Lucas volgens Cap. I: 2. het berigtvan deeze daemonifche Menfchen hadde ontfangen, dat de Duivel de werkende oorzaak van het ftorten der zwynen in de zee geweest zy? Immers zy konden, hem met de oogen van hun ligchaam zoo min zien als de Apostel Matthaeus, en hadden zoo min daaromtrent onmiddelyke openbaaringen gehad als de Heilige Evangelist Matthaeus. Bygevolg verhaalden zy ook aan Lucas geene waare gebeurtenis terwyl zy hem berichteden : Dat de Duivel of dat booze Geesten in de zwynen waren gevaaren en] dezelve hadden tn de zee geworpen; maar zy verhaalden enkel het gevoelen of de gedachten, welke zich de tyd"  BET DERDE FRAGMENT. $.14.15. 73 tydgenooten en ooggetuigen van deeze gebeurtenis naar hunne kennis en naar hun oordeel en fmaak gemaakt hadden van de oorzaak dier uitwerking. En Lucas verhaalt dit bericht eerlyk en getrouw, zoo als hy het ontfangen hadde. Misfchien zal men tegenwerpen en zeggen: De Apostel Petrus zegt alevenwel met duidelyke woorden Hand. X: 38. Dat Christus was gezondmaakende (iw(azvo?) alle die (niet van een Dcemori) maar van dm Duivel (Jia^oA^) overweldigt waren; bygevolgmoet de Duivel in hen aanweezig en tegenwoordig geweest zyn. Ik antwoorde : 1.) de uitdrukking : gezondmaakende (iuy.t¥«c) geevt immers duidelyk te kennen , wat zoort van Menfchen die geenen geweest zyn die Petrus noemt: xecrctiïwots-ivQpzvovc vno tov JiafioXov, van den Duivel overweldigde} te weeten: zieke, kranke Menfchen zyn het geweest. Want die hebben nodig, een' laytvav of iemand dit hen gezond maakt. Wilde en wenschte Petrus, dat men by zyne woorden, niet aan zieke Menfchen , maar enkel aan zulke Menfchen zou moeten denken, die in den eigeulyken zin en xxt' «thYiS-vctv van den eigenlyken Duivel (van Duivelen fpreekt de knecht Gods — niet) bevrydt E 5 wa-  ?4 HET DERDE FRAGMENT. §.i4; waren, Hy zou zich buiten twyffel wei gewacht hebben, om het woord gezondmaakende (j*,^. voO uit zyne pen te Jaaten vloeijen! Het woord ttevS-eoav of ovopwuv bevrydende, was Hem immers niet onbekend > Werpt men tegen en zegt; in de ziekte, waarvan Jefus allen (ttclvtus) genas, beftond juist de overweldiging van den Duivel, en daarom bezigt Petrus het woord; mptng, gezondmaakende, en-niet de uitdrukking itevS-^uv of evopsmv, bevrydende; zoo antwoorde ik: Petrus verdeelt door de twee woorden waarvan hy zich bediendt, terwyl hy zegt: Chriftus was weldoende (evegyeruv) en geneezende C<0/ttÉvcs), de groote daaden, welke H\ aan de Menfchen in zyne dagen onmiddelyk verrichtede, in twee zoorten, te weeten: in daaden, waardoor Hy den Menfchen werkelyk goeds deede, en in daaden , waardoor Hy hen, van het geene kwaad was en hen kwelde, bevrydde. In zoo verre Hy werkelyk goeds aan hen deed, noemt hy Hem weoyerav, weldoende, en in zoo verre Hy hen bevrydde van het geene kwaad was eri hen kwelde, noemt hy Jesus iofievog, geneezende , met by voeging, van het woord Truvretf (.allen'). Byaldien nu het woord lopsvos, gezondmaakende hier ter plaatfe enkel en alleen kan, zal en moet betekenen : Menfchen geneezen van ziektens, die door den Duivel veroorzaakt worden; zoo moet volgen, of: dat alle ziektens, waarvan Jefus zyne kranke Tydgenooten heeft bevrydt, door den Dui-  HET DERDE FRAGMENT. i$. ?* Duivel veroorzaakt zyn, vermits Petrus zegt: hy heeft geneezen allen (nANTAS,) die van den Duivel overweldigt waren; of dat Petrus alle overige menigvuldige geneezingen, die Jefus verricht heeft/over het hoofd heeft gezien. Het eerfte zal wel niemand beweeren, en het laatfte zou niet ftrooken met de woorden van Jesus , by Matth? XI: 5, alwaar onze goddelyke Verlosfer, niet zegt: de Menfchen worden van den Duivel bevrydt, maar.- de blinden zien, de lammen gaan, de Melaatfchen worden ryn , de dooven hooren / enz. , 2. Volgens het vooroordeel der Jooden was de Duivel het opperhoofd van alle Dasmonen die de Menfchen plaagden. De Da?monen hield Petrus, gelvk zyn Mede-Apostel Paulus deed, voor harsfenfehimmen en noemde daarom den eigenlyken Duivel, (als het gewaande Opperhoofd van de Demonen, in plaats van de Dsemonen, die onder het opperbewind van den Duivel, geoordeeld wierden te ftaan ,) niet Ka.Ta,M$w> maar h«t'*v$(>cmov , als de oorzaak van zommige Krankheden, die Jesus , de goddelyke Arts, hadde weggenoomen. Wie geeft ons nu het recht en wie verplicht ons, eene uitdrukking kot a^S-aav te verklaaren, die in een zin w «vWo» Lgebezigt is? (f>) Petrus fpreekt Hans. (f.) Door dit antwoord te geeven, herroepe ik. bet antvwi'x. welk'ik inwyw Uirredm» p»S. 28°- &eWea'  j£ HET DES.DE FRAGMENT. i.jg; Hand. X: 38. myns oordeels, juist als Paüxus Heer. H: 14. fchryft! Te weeten: naar het vooroordeel der Jooden, was S a m m a e l eigenlyk de Engel des Doods. Maar, volgens het oordeel van Paulrjs, is de Engel Sammael, als Engel des doods, een harsfenfchim: En vermits deeze Sammael naar de gedachten der jooden, of de Duivel zelf onder den Naam van Sammael was of onder het opperbewind van den Duivel ft9nd; zoo noemd Paulus niet xur «Aq&w, maar KAT «,3-ieaVop den Duivel, als dien geenen, die het geweld des Doods hadde, en niet den Joodfchen Doods-Engel Sammael, die ais Sammael een hersfenfchim is. Het is immers eene gewoone en bekende manier van fpreeken , dat men het Hoofd of dien geenen noemd, die bet Opperbewind heeft of gezegt wordt te hebben, in plaats van hem, die onder het bewind van het Opperhoofd ftaat, hoewel de laatfte, die onder het bewind ftaat, eigenlyk de onmiddelyke oorzaak van eene uitwerking gezegd of geoordeeld wordt te zyn. Nu denke ik immers niet, dat men zou kunnen en willen beweeren, dat Paulus zelfs gelooft en kat' «a,Qtutv geleert heeft: dat de Duivel werkelyk het geweld des Doods van God ontfangen en in zyne handen gehad heeft om den Mensch van zyn leeven ' te berooven en hem te dooden ? .' Nu, juist zoo als Paulus Hebr. II: j4, wj'm^öitn fchryft, juist zoo fpreekt ook Pk- T RUS  HET DERDE FRAGMENT. 5.15.16.17. 77 trüs Hand. X: 38, en niet xar' a^ttcty. Maar, daardoor ftelt hy niet vast als eene waarheid: dat de Duivel werkelyk de werkende oorzaak dier ziektens is geweest, die Christus door zyn goddelyk Alvermo» gen heeft geneezen. §. réi 1 II. Anderen neemen de Hypothefe van de Da-* monen aan, en beweeren : Dat Damonen de werkende oorzaak van de woedende Raazcrnye en bui-' tengewoone kracht dier twee Dollemannen te Gadara geweest zyn; Dit is de tweede Hypothefe. Dan ! vermits ik de §. 7- PaS- 2(S- volS: hebbeweezen, dat dit gevoelen, deeze Hypothefe ongegrond, nietig en onbruikbaar is: zoo kan ik my daarop beroepen en behoeve my thans daarop niet op nieuw intelaaten, om te betoogen, dat dsemonen zyn een harsfenfchim en dus niet kunnen als pofuive oorzaaken werken, en dat bygevolg deeze Hypothefe ten eenemaal wegvalt. $. 17. III. Zommigen zyn van gevoelen (en ook ik heb in myne Leerredenen pag. 48, 49. daaraan myn Zeegel gehangen, maar reeds wederom terug genoomen) en dit is de derde Hypothefe dat Christus door een' wenk van zyn godlyk Alvermogen  78 HET DERDE FRAGMENT. §.17.18; gen de raazerny en woedende ziekte der twee ongei Ukkïge Lyderen in de kudde der zwynen heeft doen verhuizen: en dat de zwynen n 00*. en in deeze woedende ziekte in 't water gejlort zyn. Ik ontkenne niet, dat deeze Hypothefe, met voordeel kan worden gebruikt tegen hen, die de haatelyke en beleedigende gedagten koesteren en de ongegronde en onwaardige tegenwerping maaken : dat by de geneezinge van de daïmonifche Menfchen, alles in zyn werk gegaan zy, volgens onderlinge affpraak , genoomen tusfchen onzen goddelyken Verlosfer en de dremonifche Menfchen. Maar iktmoet der waarheid hulde doen, en bekennen; dat deeze Hypothefe in het Gefchiedverhaal der Heilige Evangelisten niet gegrond en daarom niet aanneemelyk is. Meer andere gronden tegen deeze Hypothefe heb ik aangehaalt §. 19. pag. 79. So. §. têi IV. De vierde Hypothefe is die , welke de Heer Prof. Timmermann in zyne Verhard deling pag. 93 uitgevonden en gebezigt heeft* Hy is van gedachten: dat eert' Ekse$u, een wolkenwind of een Pr ester, een met Blixems vergezelde wolkenwind de werkende oorzaak is geweest van het ftorten der zwynen in de zee. Dan I 1. Het Gefchiedverhaal der Evangelisten, geeft (toffe noch gelegenheid tot deeze Hypothefe, hoe  HET DERDE FRAGMENT. S.t8.ip. if hoe zeer zy op zich zelve befchouwd, moge- gelyk is. Én 2. Het getal der wonderwerken — die men zonder gewichtige en voldoende redenen niet moet v'ergrooten of vermenigvuldigen, zou daardoor worden vermeerdert. Althans zonder een wonderwerk des verjlands (miracutum intelhaus} aameneemen , zou. men deeze Hypothefe niet kunnen ftaande houden. §• 19' V: De vyfde zinryke en geestige Hypothefe,; welke de Heer G. % Raad en Ridder Mi chablis in zyne N. O. en Exeg: Bibli Theil 3. N». 57. pag. 180 oppert, en die de Ongenoemde in zyne Nareden pag. 46 omhelsd en nog meer opgefchikt heeft , is gelyk aan die , welke ik N°. IH. heb aangehaald. Beiden zyn naamlyk'van gedachten, dat Christus door een wonderwerk de zwynen in de zee geworpen heeft, enz. Deeze Hypothefe, wel is waar, heeft uit één oogpunten van ééne zyde befchouwt iets aanneemelyks, maar uit een ander oogpunt en van eene andere zyde befchouwt, verliest zy, myns inziens, deeze haare aanneemelykheid.Want: 1.) Zy heeft geen' hiftorifchen grond in het verhaal Van de H. Evangelisten. — 2.) Zoodra men dezelve omhelst, wordt JesuS aan de befchuldiging bloot geftelt die ik pag, ft] heb awgeftipt-  10 HET DERDE FRAGMENT. %. i9.2o: 3.) Het getal van Wonderwerken wordt 'er zonder noodzaak door vergroot, cn 4.) De fchyn van die Helling, dat Jefus eene dwaaling door ten wonderwerk heeft geflaaft en bevestigt , wordt groot en fterk, en kan zoo gemakkelyk niet worden wéderlegt, alszy overhoop geworpen wordt, wanneer myne Hypothefe wordt aangenoomen.— Zoo onverfchillig, als in de Nareden pag. 47 gezegt is, zullen de eigenaars van de kudde, by het verlies van hunne zwynen wel niet geweest zyn. Hun verzoek Matth VIII: 34 gedaan, pleidt voor het tegendeel. De Heer Profesfor Hezel fchryft over Matth. VIII: 24. Ihnen war am gantzen Jefu nicht fo viel gelegen, als an fo einer Heerde Schweine. monen hunne eigenlyke zitplaats neemen in de ziel van den menfch , en dat zy, van deeze woonplaats uit, zoowel de gedachten en befiuiten der ziel beftieren, als alle handelingen van het ligchaam verrichten, zoo, dat de menfch zelfs , in wien zy gezegd worden te woonen, als 't ware geheel en al werkeloos zy. Ingevolge van deeze vooritciling, die zy zich maakten van een' Dsemon en van dasmonifcheMenfchen, fchreeven zy toe aan den Damon, al het geene de damonifche Menfch dagt, fprak en vcrrichtede. En op deezen voet datten niet alleen andere Menfchen van en ten opzichte van de zoogenoemde dasmonifche Menfchen, maar ook deeze, de damonifche Menfchen dagten zoo en op dezen voeï van zich zeiven , terwyl zy oordeelden te zyn, niets dan Machinen, waarvan zich de Dssmonen bedienden. Althans hunne gedagten en handelingen Hemden overeen met de voorRellirgen, neigingen en begeertens, die zy naar hunne verbeelding oordeelden te zyn, gedagten, neigingen en begeertens der hen bezittenden paemonen. En dit is de reden, waarom zoowel de Schryvers F a die  *4 HET DERDE FRAGMENT. $. zt; die van hen gewaagen, als ook de Damonifche Menfchen zeiven, alle hunnevoorftellingen,befluiten, wenfchen en bedryven, toefchreeven, zonder onderfcheid, zoowel aan de Damonen';, als aan zich, aan de damonifche Menfchen, zeiven, en waarom de uitdrukking: damonifche Menfch en her woord r Damon, promifcue of voor eikanderen in de gemeene zaamenleeving wierd gebruikt. By voorbeeld: volgens Clemens Alexandrinüs Strom: Lih I. pag. 338. Edit. Cotonien.- 688 en pag.405. Edit. Öxonienf: „fchryft „ Pl'ato toe, aan de Goden of Daemonen een* „ zekeren Dialed: en dit befluit hy veornaam*r lyk uit de Droomen en uit de Oraculen, en „ voorts ook uit de damonifche Menfchen, die „ niet hunne eige Taal, hunnen eigen Dialed, » maar dien der Dremonen of Goden fpreeken." oliXoiTav hxai Tcis&ÉiH Jtcttexrov cvTrovtpu rivet. M<*Mip.x6 , a. èui^on , r' oviïeti avópm eii^as-w lastertaal fpreekende die geen Men/eb, maar een Deernen hem geleerd heeft; uit PLAUTUs die in zyn b!yfpel Menaechmus genaamd, eenen Men a E c H M u s in den perfoon van een raazenden, doet raaskal'en: uit eene Joodfche Verhandeling Pirke Eliefer , door Wil. VoRSTlUs in 't Latyn vertaalt, alwaar gezegt wordt: een Menfch, in welken een boaze Geest is , doedt al bet geen hy a'oedt , naar den zin van dien geest, en fpreekt al 't geen hy fpreekt naar deszelfs zin: en uit het verhaal van den Misfionair ca spar de VlLELA, die in Japan een* dsemonifch Menfch heeft hooren uitroepen: Ik ben de Koning van de Osfen, en ik zal niet ophouden, dien Menfch , welken ik thans in myne megt heb , te kwellen, tot dat men my eene Capil bouwt, waarin myoBder de gedaante Vaneen' Os, goddelyke eer wordt beweezen. Ziet den Anhang aus montanüs zu Franc. Cakons Befcbreibung Japans , pag. 54J. Nurnberg 1672. 8vo. DatjACOBUSCap.il* «9. fchryverHe ,de Demonen gelooven ooi e-nen Goden fidderen de damonifche Menfch •», en niet de Damonen op het oog heeft, komt my voor veel waarfchynlyker en aanneemelyker te zyn , dan r?at hy, zoo als Farmer wil, aan de Reuzen voor den Zondvloed gedacht heeft.  HET DERDE FRAGMENT. i22. 87 volgende bewoording Cap. Hl: n.: de onreine Geesten zagen hem (Jesus) en vielen voor hem ncfor 1 na/ ■xvivpctrce, a>noéciOT<* ot*v avrov Swoil, nPOSEIIIIITEN «ut». Maar! kunnen dan onreine Geesten, die als Geesten onzichtbaar zyn, en geen ligchaam hebben , uiter'yk en zichtbaar nedervallen? — En konden die getuigen, die het gedrag van den dasrnonifchen Menfch aan Marcus verhaal den, dit met de oogen van Hun ligchaam zien en het in de taal der wysgeerige waarheid aan Marcus mededeelen? My dunkt het is zichtbaar en als tastbaar, dat de Heilige Evangelist Marcus, eveneens als andere griekfche Schryvers", van deezen dsmonifchen Menfch in de Synecdochifche, onder zyne tydgenooten in gebruik zyn.ie, Volkstaal, fchryft en fpreekt. Op eene andere plaats by voorbeeld , op de Paralcel-plaats van Matth. Vlil. te weeten: Marc. V. ( alwaar van den d£emonifchen Mensch te Gadara wordt gewaagt, en waar Marcus Zegt vs. 2. dat hem (Jesus) ontmoetede, een Mensch met een' onreinen Geest; v/rww avru tK ruv ^^voov afyarvos e" XINEfMATI akatap£l2), vraagt Jesus volgens het Gefchiedverhaal van Marcus V: 9. niet den onreinen Geest (-W/** aK«ö*gr'fli-), maarden dt niets anders te zeggen, dan: de damonifche Menfchen, die zich verbeelden van door een Damon bezeten te zyn, gingen in of na de kudde der zwynen. Uit het bygebragte blykt ten vollen, dat de woorden van Matthaeus, althans dus kunnen worden vertaald, en dat dus myne Hypothefe 'er niet tegen aandruischt: en dat is genoeg en hier ter plaatfe voldoende. §• 33. B. De Apostel en Evangelist Matthaeus heeft a's Ooggetuige opgemerkt Cap. VIII: 30. dat verre van hen (van die plaats alwaar Christus zich met zyne Apostelen bevond -en alwaar de twee Lyders waren) eene Kudde veeier zwynen weidede Qptj makpan a>7r'a.vru>v ayt>.»? xfi^d>" ttoAXuv (ioo-Ksucvt].) Marcus Cap. V: 11. en Lucas Cap. VIII: 32. drukken zich omtrend deeze omitandigheid anders uit, en zeggen: en aldaar aan de Bergen, was eene groote Kudde zwynen weidende , fo ekei ireos ra, OfJsjeeyeAjj xo^ut fJLiy%Xn (ZitTKopivri; jjj fo tan aytM Xcigav molvuv tv ra> ofJ£<. Deeze omftandigheid, zoo als de ooggetuige Matthaeus dezelve befchryft,,is by de ver- klaa-  HET DERDE FRAGMENT. §.23. 91 klaaring van deeze gebeurtenis niet onverfchillig en moet niet over het hoofd gezien worden. - Beza, over Matth. VIIls 30. is van gevoelen dat de waare leezingzy: Ov MAKPAN, (niet verre), (r) (hoewel geen één griekfche Codex die leezing heeft) enkel, om dat de beide andere Evangelisten Marcus en Lucas den afftand der plaatfe alwaar de Kudde weidede, befchryven , als niet verre af, maar zeer naby zynde. (O Dan! ik ben van oordeel, dat men in 't geheel niet nodig heeft, van de gewoone leezing by Matthaeus aftewyken. De Leezer oordeele, beflisfe en beftemme zelfs, hoe groot de afftand of ruimte wel zou kunnen geweest zyn, die zich tusfchen de twee plaatfenSbevond, welke by Matthaeus door MAkPAN (verre) wordt aangetoont? Een voorbeeld zal hem gelegenheid geeven, om den afftand of de tusfchenruimte ten naastenby te kunnen beftemmen. By voorbeeld: een zoon van een zeer gegoed en aanzienlyk man, verlaat het huis van zyn' vader , en gaat wél uitgedoscht in de wyde waereld. Eenigen tyd naderhand, — onbepaald hoe (r) Zoo als de Vulgata leest, extepto cod. cant. Ziet Grie sbachii N. Telt. h. 1. ( sJ Ziet FA RMERS Verha ndeling pag. 100 volg. De Heer G. J. R. en Ridder MlCïïAEJjls vertaalt het woord ««üfa» door: In einer guten Entfernung. Maar, men zou kunnen vraagen: Hoe groot moet een Afftand zyn , wanneer hyden Naam van einer guten Entfernung , verdienen zal?  HET DERDE FRAGMENT. §. 2j, hoe lang? — ftaat de vader, denkende aan niemand minder, dan aan zyn' zoon, op zyn Landgoed in de deur van zyn huis, en ziet -van verre (makpan) koomen een' Mensch, die in een bedelaars-pak gekleed zynde, zeer gedevalifeert uitziet en ten vollen eevenaart aan een Chevalier de la triste figure , maar niet aan zyn' zoon. Dan! vooronderftel eens , dat deeze Chevalier te voet, nochthans de zoon van den ryken en aanzienlyken man is, en vraag u dan zelfs eens .■ hoe verre af? of hoe naby? deeze reizende man zyn moet, by 't huis, in wiens deur de ryke eigenaar, de vader van den Reiziger, ftaat, om in den Pelgrim, zyn' zoon te herkennen ? Ik denke ten naasten by, dat myn Leezer zal zeggen: dat de Reiziger ten minften tot op den afftand van één honden, of honden vyftig flappen of daaromtrent, aan het huis zal moeten genadert zyn , voor en aleer de vader, hem zal kunnen herkennen, als zyn' zoon. Nu, van deezen afftand, of, om deeze ruimte tusfchen twee plaatfen te beftemmen, gebruikt Jefus volgens Lucas Cap. XV: 20. het griekfche woord makpan (van verre) terwyl hy zegd, inde bekerde ge'ykenis-rede van den verboren zoon: alshy noch verre (makpan) was, (deverloore zoon,) zag, en herkende hem zyn vader. Wanneer men nu," 'i. Het woord [/.uvoav (verre) by Matth. VIII:  HET DERDE FRAGMENT. §. 33. 93 VIII: 30. voorkomende, in die betekenis neemt, waarin Jesus hetzelve byLucAsXV: 20. ie* zigt, en niet denkt aan een' afftand van een quartier-uur gaans, of daar omtrent: Wanneer men 2. Uit de ondervinding weet en zich daaraan herinnert: dat eene kudde zwynen, niet op een' hoop weidt, maar dat de zwynen zich uit eikanderen verftrooijen, zoo, dat eenige van die zwynen, die in de Contreye van Gadara weiden, misrchien en waarfchynlyk zeer naby die plaats geweest zyn, alwaar Jesus, zyne Jongeren en de twee Lyders zich bevonden : Wanneer ïeen ,3. In het oog houd , dat 'er weinig dieren, zoo men zegd, zyn, die zoo ligt en gemakkelyfe kunnen fchuuw gemaakt worden als de zwynen : 4. Dat die dieren eens fchuuw gemaakt en op hol geraakt zynde, regttoc , regtuit rennerr, zonder eenig gevaar, hoe groot en oogfchynlyk ook te ontwaaren of te fchuuwen en uittewyken. 5. Dat, zoo dra flechts eenige van die dieren , eens fchuuw gemaakt en op hol geraakt zynde, hun natuurlyk gehoor- en zichtbaar teken van zich geeven, daarvan, dat zy gevaar of een' vyand ontwaaren, de fchrik, de angst en de confufie met 'er haast zoo algemeen worden, dat de geheele kudde op hol raakt: En wanneer men eindelyk 6. Ten opzichte van de gebeurtenis, die in de Con-  54 HET DERDE FRAGMENT. §. 23. Contreye van Gadara is voorgevallen, vooronderHéld, gelyk men, (zoo als naderhand behoorlyk nader en duidelyker zal worden betoogd) met grond en reeden kan vooronderftellen: a. ) Dat de twee Dollemannen (na vooraf verlof te hebben verzocht, en van Jesus om reedenen, in 't vervolg santehaalen, ontfangen of verkreegen) op 't fchielykftc en onverwagtst met een' grooten vaart, gebrul, geraasen getier zynheenen en toegevloogen na de kudde : b. ) Dat door dit Rennen en Gebrul der dasmonifche Menfchen , zeer natuurlyk de honden dier geenen, die de zwynen weiden, zyn in allarm gebragt, en aan het keffen en blaffen geraakt: CO Dat deeze dieren al blaffende en keffende, de twee daemonifche na de kudde toefnellende Menfchen, hebben verzeld na de kudde toe: En d.) Dat deezé dieren zoo door hun Keffen, gelyk de da;monifche Menfchen door hun Gebrul, en beiden , door hun onverwagt loopen en rennen, zoowel het oor als het oog van de zwynen getroffen en met fchrik verwekkende denkbeelden opgevuld hebben-, zoo zal men ontwaaren en overtuigd worden, dat het zeer mogelyk is, dat de zwynen te Gadara daardoor zoo fchuw en wild hebben kunnen gemaakt worden, dat zy blind van angsten fchrik, zich van de naby zynde fteilte, aan dewelke de zee haare baaren fpoelde, in 't water  HET DERDE FRAGMENT. §.23. 95 water hebben geftort: en dat men niet nodig heefe eene andere oorzaak, en veel minder den Duivel of Duivelen als de werkende oorzaak van deeze gebeurtenis optezoeken, en te vooronderftellen: dat de Duivelen als fubftantien, uit de Menfchen uit- en in de zwynen gevaaren zyn en de laatften in 't water geworpen hebben. Ik ben niet beducht, dat. iemand myner Lee- . zeren ontkennen of loochenen zal, de innerlyke en uiterlyke mogelykheid daarvan, dat de zaak, op zich zelve befchouwd, zoo als gezegd is, heeft kunnen gebeuren. Vooral zal hy deeze mogelykheid niet ontkennen en loochenen, wanneer hy uit de gefchiedenis weet, dat ook groott kud" den van andere dieren, by voorbeeld van Schaapen, kunnen wild en fchuuw of dsemonifch gemaakt, en, of verftrooit, of van eene fteilte afgejaagd worden. Ik zal uit de gefchiedenis Hechts een enkel geval sanhaalen, en dit ontleenen uit het Lefebuch für alle Süinde ( 0- » In 't woud „ van (*j Vermits ik het Lefebuch für alle Stande niet zeifs bezitte, maar deeze Anecdote ontleene, uit Dr. C. F. Bahrdts Neues Teftament. Dritte Ausgabe , die dezeWe uit het Lefebuch enz. by marc. V: 13 beeft aangehaalr, zonder de bladzyde te citeeren ; zoo kan ik ook de plaats waar zy in het Lefebucb te vinden is niet nader aanwyzen. Egter weet ik met zekerheid, dat de Schryver van het Lefebucb , deeze Anecdote 0 vergenoomen heeft uit de Memoires fur les travaux quiont rapport a VExploitatiott de la Nature dans les Pyrennées avec une Defcription&e. ffc. &e. Par Mr. LerOI, Ingenieur des Ports bf Arfenaux de Marine a Londre, (ffe trauve aParis'chez Couturiers Pert ff FUs 1776. Ik heb dit kostba»re Werk tot dus verre nog niet tonnen vinden.  95 HET DERDE FRAGMENT. §,£3. „ van Yraiy, niet verre van S*. JeandePied de Port, zagen de Herders in 'c Jaar 1744. „ dikwerf een' wiiden Man, die zich op eene „ fteenachtige hoogte in dit woud ophield en ,, deeze hooge Steenrots bewoonde. Deeze wil» de Woudman , was zeer groot en ruig als een „ Beer, kon fnel loopten als een Hert, en alseen „ Gems- vlug en rad klauteren, kennende noch „ brood, roch melk, noch kaas. Zyn groot cn f>eenigst vermaak was, de Kudde van Schaapen, „ die in die Contrys weiden, voor zich heenen te „ jaagen en te verftrooijen, en dat wel, door een „ HEEVIG LACHEN of SCHATEREN. Zoo- „ dra de Herders hunne honden op hem af hits,> ten, viood hy fnel als een Hertin 't woud, „ klauti HET DERDE FRAGMENT. 5.23. alles uitvoerig en volledig hebben befchreeven, vinden wy Joh. XXI: 25. Men zai zich te minder daarover verwonderen, dat zy de gebeurtenis te Gadara voorgevallen, niet breedvoerig en voliedig hebben befchreeven, wanneer men zich herinnert en overweegt, hoe kort en beknopt zy gebeurtenisfen van een veel grooter belang hebben befchreeven en geboekt. Men leeze, by voorbeeld eens het geen Marcus Cap. I. binnen den omtrek van twee vaerftn, te weeten: vers 12 en 13 , verhaald , van dc verzoeking van Jesus in de Woefiyne. Hadden wy niet, het eenigzins uitvoeriger bericht van Matthaeus, aangaande deeze gebeurtenis in de Woeftyne Cap. IV: I—ii; wie zou het waagen? en wie zou het durven waagen ? — ja! wien zoude het eens kunnen te binnen fchieten, om ais Hypothefen by Marcus verhaal te voegen, het geen Matthaeus 'er werkelyk als Daadzaaken in zyn verhaal byvoegt ? Ik zie dus niet, waarom het niet geoorloofd, maar ongeoorloofd zou zyn, om by de gebeurtenis te Gadara voorgevallen, nog eenige omftandigheden als Hypothefen, te voegen, waardoor men in ftaat gefield wordt, het voorval met de zwynen op eene redelyke en aanneemelyke wyze te verklaaren, vermits alle overige verklaaringen met zeer groote en gewichtige zwaarigheden hebben te worftelen, en zich by deeze Hypothefe, waarvan ik thans fpreeke, de allerminfteen kleinfte zwaarig-  HET DERDE FRAGMENT. 5.23.24. 99 heden vinden. Deeze zwarigheden zal ik aanftippen, en 'er myne gedachten ter oplosfing van dezelve byvoegen. De boofdzwüarigheid is wel de volgende: $. 24, È Die geenen, die beweeren, dat de Damonen^ of de Duivelen ( het is my voor het tegenwoordige ten vollen om ?t even of menhenDasmonen of Duivelen noemd) de zwynen in 't water hebben geftort, zeggen: dat myne Hypothefe niet (Irookt, met , maar aandruischt tegen het verhaal van Matthaeus, en Jlrydig is met de uitdrukkingen, waarvan de Apostel Matthaeus. en by zonder tegen die bewoordingen, waarvan de Evangelisten Marcus en lucas in hunne Gefchiedverhaalen gebruik maaken. Onderzoeken wy, of en in hoe verre de zwaarigheid gegrond zy? En beproeven wy, of wy in ftaat zyn om dezelve optelpsfen, en uit den weg te ruimen? Ik beginne met de toetfe van het verhaal van Matthaeus, en de onderzoeking van de verhaalen van Marcus en Lucas,en van de tegenwerpingen en zwaarigheden, uit hen ontleend, zullen volgen teffens met myne gedachten, omtrent de oplosfing dier zwarigheden. De onderzoeking en toetfe van de tegenwerping uit het gefchiedverhaal van Matthaeus ontleend, zal ik trachten zoo interigten, dat deG 2 zelve  ioo HET DERDE FRAGMENT. §.24.35; zelve r niet alleen wederlegd en ontzenuwd, maar teffens ook myne Hypothefe 'er door bevestigd worde. §. 25. Matthaeus verhaalt v. 38. dat Jesus te gemoed gekomen zyn twee damonifche Menfchen tJatumtcpwi') en v. 29: dat ary al brullende (gjff«gai/) uitgeroepen en tot Hem gezegt hebben : Ti Tjf&iv xmi aa ; Wat hebben wy met u (te doen)? zoo als de Staaten Bybel, en Luth er de woorden vertaaien. Dan, deeze Vertaaling drukt niet zoo zeer den waaren zin der Griekfche, als veelmeer den zin der Latynfche woorden uit, waarvan de Vulgata gebruik maakt om de Griekfche woorden te vertolken. De Vertaaling der woorden, zoo als zy luidt in de Vulgata en in de aangehaalde beide Overzettingen, behelst in zich, een zeker zoort vara minachting, en drukt omtrent de gedachte uit: wat raakt gy ons? of wat raaken wy ut Maar! deeze minachtende gedachte wilden de twee ongelukkige Gadareners niet uitten, en uitten dezelve ook niet (w). De fpreekmanier: thj^ip xat eren gelyk blykt uit 2 Sam. XVI: 10. 2 Paralip» XXXV: ax. betekend, myns oordeels, zoo <*) De Heer G. j. R, «n Ridder Michablis tcs» i«ic dcsae fercekmanUr deer: vnn babtn ww cfir fff*»si  HET DERDE FRAGMENT. §.a£. ï<5* zoo veel als: waarom valt gy ons lastig ? Reeds Grotius over Matth. VIII: 29. heeft deeze fpreekmanier dus vertaalt. Ziet Ros enmuller 1 Scholia ad.h.l. By gevolg dienen deeze woorden eigenlyk dus vertolkt te worden: Waarom valt gy ons lastig, gy Zoon Gods' en kwelt ons! gy hebt immers nog geen recht, en de tyd is nog niet gekoomen, om ons te martelen! Wetstein in N. T. ad. h. L en Rosenmuller in Scholiis ad. h. I. zyn van gevoelen, dat deeze woorden van de twee raazende Mannen op de volgende wyze moeten worden verklaart : » Zy willen daardoor niet te kennen gee*, ven, dat het eerlang tyd zoude worden, en : ' dat het zoude te pas komen, om ge kwelt te ^ worden, maar, zy fpreeken als onzinnige „ Menfchen, welken het nog heugde, hoe zy , nu metftrikken en boei jen gekluistert, met " kracht en geweld behandelt, en dan wederom " met bittere en onfmaakelyke artfenyen enlaatin" gen enz. waren gekwek geworden, en hoe zy "y gedwongen waren geweest, om te leeven naaf „ het ftreng voorfchrift der Geneesheeren, en dat „ zy dus bevreesd waren ,. dat Jesus een foortn "gelyk artzenykundig Proces met hen zou beginnen." Deeze Verklaaring, die ik kan nog zal&wederleggen, fluit,myns oordeels ,de volgende verklaaring niet uit, te weeten: dat uit deeze gezegdens der twee Gadareeners , niet onduideiyk blykt: dat de Joodfche Tydgenooten. van JeG 1 fua'  102 HET DERDE FRAGMENT. §.25.25. fas en ook deeze twee Lyders, van gevoelen geweest zyn : dat de Mesfias den Duivel en de Demonen zou overwinnen, en derzelverRykverüooren, en dat deeze ongelukkige Mannen inhun. nen paroxismus aan dit gedeelte van het Volksgeloof, 't welk zy in hunne gezonde dagen hadd&en ingezoogen, gedagt, en hetzelvegeuitt hebben. $. 26. A. Dat de damonifche Menfchen, en niet de Damonen of Duivelen in deeze twee Vaerfen, te weeten, v. 2S en 29, fpreeken, is duidelyk, en zal wel door niemand worden ontkend, omdat de Apostel en Evangelist zelfs uitdrukkelyk zegd: fMfMVI$f*sm, damonifche Menfchen riepen uit en baden Jefus. En dus vind men ook in deeze Vaerfen, geene zwaarigneid tegen myne Hypothefe. Maar B. Cap. VIII: v. 31, verandert de Apostel Matthaeus van taai, en zegt: Maar de Damonen (en niet de femonifche Menfchen) riepen Uit en baden Jefus,» fo aaimone2 mtcv : en daardoor wordt de zwaarigheid tegen myne Hypothefe zichtbaar! Want volgens deeze uitdrukking fchynt Matthaeus duidelys te kennen te geeven: dat do Damonen, en niet Ac damonifche Menfchen, Christus hebben toegeroepen en gebeden enz. Ik antwoorde : Voor-  HET DERDE F RAG ME NT. $.25.27. Voorzeker Jchynt Matthaeus dit te kennen te geeven. Maar! zoo als de fchyn doorgaans bedriegt, zoo zouhy ook hier kunnen misleiden. §■ 27. Dat de fchyn, hier en by deeze gelegenheid werkelyk meenigen Leezer zonder dat 'er de heilige Gefchiedverhaaler fchuld en oorzaak van is — bedriegt en misleidt, zal myns oordeels » aan elkeen blyken; zoodra hy fiechts daarop let: dat, (gelyk ik §. ai. 22. pag. 81-90 heb getoont) 1. Matthaeus in zyn verhaal, woorden en Spreekmanieren bezigt, welke uk de gewoone Volkstaal ontleend zyn, en dat hy van de damonifche Menfchen fpreekt, juist zoo als veelen van zyne Tydgenooten, althans, zoo als het gemeene Volk van hen fprak; Met andere woorden:'dat hy 'er van fpreekt aar mS-mttcv , of, zoo'als het met de denkbeelden van den toenmaaligen tyd, waarin hy leefde, overeen kwam. 2 Dat Matthaeus ten opzichte van Damonen en van damonifche Menfchen, juist zoo en in dier voegen,-.gelyk ik §.21.22. pag. 8-90 heb betoogt—- fpreekt, als andere profane Griekfche Schryvers, en ook Marcus en Lucas 'er van fpreeken, terwyl zy de gedachten , de befluiten en de bedryven der damonifche MenG 4 fcnen  ïo4 HET DERDE FRAGMENT. §. zf, fchen \ aan de Daemonen, en de gewaande voorHellingen en handelingen van de Dxmonen aan de zogenoemde dasmoniiche Menfchen toefchryven. Vermits nu 3. Alle, tot de Volkstaal behoorende woorden en fpretkmanieren, en alle xkt' oaS-^ttcv gebruikte uitdrukkingen , tweezins, dat is te zeggen a. ) In een oneigenlyken of verbloemden zin , en b. ) Ook in een eigenlyken, letterlyken en rechtftreekfchen zin, aan en op zichzelven befchouwt, kunnen worden opgevat en verklaart; zoo ontftaat daardoor, zeer natuurlyk, en zonder dat'er deH. Gefchiedverhaaler fchuld en oorzaak van is, een bedrieglyke en misleidende fchyn, die den min oplettenden Leezer van het fpoor der waarheid kan afbrengen. En die geenen, welke de oneigenlyke en verbloemde dubbelzinnige fpreekmanieren , enkel 5n deezen eigenlyken recbtftreekfchen zin opvatten, en die woorden, welke hy MT'W5^W bezigt, ftreng x«T a^Bsixv verklaaren en zich daaraan niet herinneren , dat Demonen en damonifche Menfchen, promifcue, of voor eikanderen worden genoomen en gebruikt; die wordt, doof zyne eige fchuld, misleidt en raakt op die'wyze het fpoor der waarheid byster. Dat Matthaeus echter onmogelyk heeft kunnen gewilt hebben , dat zyne Leezers, zyne Woorden in den allereigenlykften en ftrengften-let1 ■' , ter-  HET DERDE FRAGMENT. §. 27- ™5 terlyken zin, zouden moeten opvatten, en zoo verklaaren. als of hy door dezelve, enkel en alleen had wülen te kennen geven: dat (naar het oordeel van het Volk, en volgens het vooroordeel van de oog- en oorgetuigen) de Dam*, nen alleen, met volle uitfluitir,g, van de damonifche Menfchen zelfs, Jesus verzocht, of gebeden hebben, om in de kudde te mogen vaaren of onder de zwynen te lóopen, en dat naderhand geene alleen, met ultfluitiflg van deeze, na de kudde toe zyn geloop*». - dat blykt, dunkt my , allerduidelykst daaruit: • i. Omdat Matthaeus, - die als ooggetuige zag , dat de dcemonifche Menfchen hunhen mondi en lippen, bewoogen, en als oorgetuige hoorde, dat zy fpraken, terwyl zy Jesus baden, - deeze hiftorifche daadzaaken, toch onmoge'.yk heeft kunnen of willen ontkennen. 2 Omdat Matthaeus, — uitgezonden het Volksvooroordeel - geen' foliden grond hoe ook genaamd hadde, waarop hy die helling vestigen konde : dat de (gewaande) Daemonen alleen en met uitfluiting van de (zoogenoemde) dsmionifche Menfchen Jesus gebeden hebben, en'n*. ' derhand in de zwynen gevaaren zyn. Want ■ a.) De mond der waarheid, Jesus zelfs, zegt het niet : dat ie Damonen Hem gebeden hebben en in de zwynen gevaaren zyn. ■ b.) Hy zelfs, ie Evangelist, konde zoo min *ls eenig ander Menfch, een' Dsmon (als zynde •• • S  10S HET DERDE FRAGMENT* §. cene Hypothefe, eene harsfenfchim ) ,of den Dufc vel (als zynde eep Geest), of Duivelen, ( die enkel en alleen in een' vroegeren en laateren joodfchen en christelyken Dialect hun beftaan hebbeu) — met de oogen van het ligchaam zien of onmiddelyk hoorcn fpreeken. En c.) onmiddelyke goddelyke openbaaringen heeft Matthaeus niet gehad waardoor hy is overtuigt geworden, dat de Duivel of eenig ander kwaade Geest, werkelyk, in de twee krankzinnige en raazende Mannen, gehuisvest hebben. Hieruit blykt, by gevolg, duidelyk, dat Matthaeus de gebeurtenis, zoo en in dier voegen verhaalt heeft, als zy, naar het oordeel, en volgens het vooroordeel van het Volk, voorgevallen was. Thans vraage men zich zeiven eens onpartydig, of het wel mogelyk en waarfchynelyk is: dat M at th a e u s zoude kunnen gewilt hebben, dat alle zyne Leezers, naar zyne intentie, zyne woorden zoo zouden moeten opvatten en uitduiden, als of hy door dezelve hadden willen te kennen geven: dat de Demonen, met uitfluiting van de damonifche Menfchen, Jesus gebeden hebben, enz.! My dunkt, elk moet ontwaaren en overtuigt worden, dat het niets dan enkele fchyn is, •waardoor die gedachte is ten voorfehyn gebragt geworden: en dat Matthaeus, de Volkstaal gebruikende, de gebeurtenis zoo verhaalt heefc, als zy, naar het oordeel van het Volk, vol-  HET DERDE FRAGMENT. §.27.2$?. 107 volgens desfelfs vooroordeel gefchiedt is , zonder daardoor te willen ontkennen; dat de damonifche Mannen Jesus gebeden hebben, enz. en gevaaren of geloopen zyn na en onder de kudde. Uit het verhandelde blykt, dunkt my, duidelyk, dat myne Hypothefe niet alleen niet aandruischt tegen de woorden van Matthaeus, maar dat zy zeer gevoeglyk by en met dezelve kan beftaan en gepaard gaan. Althans voor zoo verre deeze Hypothefe tot het geen vs. 18—30. wordt verhaald, eenige betrekking heeft. §. 28. Maar! Matthaeus fchryft: Cap. VIII: 32. Jefus fprak tot hen (te weeten de Damonen): gaat heenenl en zy (de Demonen) uitgaande voeren heenen in de kudde zwynen. aat wtkt avroif vTtxyiTil ct fo (Sctipoiies) i&S-ovrzs an^* 3-ov £ emige kragt zouden hebben en in ftaat zyn om dit gevoelen te kunnen helpen Jlaaven en bevestigen. Maar! vermits de waarheid deezer ftelling, tot nogtoe geenszins behoorlyk beweezen is' en myns inziens, nooit zal betoogt worden;'zoo lang niet vooraf bondig beweezen is: dat de Volkstaal — welke ten opzichte van de zoogenoemde daemonifché Menfchen , lang voor de dagen van Jesus onder het gemeen in gebruik geweest en bygevolg door den mond der waarheid  HUT DERDE FRAGMENT. S. a& ie* heid niet het eerst bekend gemaakt en in trein gebragt is — de taal der wysgeerige waarheid is : En vermits ook de waarheid van deeze ftelling., nwns oordeels, niet zal beweezen worden, en de H. Evangelist Matthaeus in zyn verhaal van de Gadareenfche Gebeurtenis, de Volkstaal bezigt; zoo kan men ook uit zyne fpreekma-, nieren, de waarheid dier ftelling niet bewyzen, En zy die de aangehaalde ftelling op de bewoordingen van Matthaeus, als op een* Jocus ctafficus of hoofdbewysplaats vestigen, begaan daardoor, ontegenzeglyk eene petitio prmcipii: of, met andere woorden: zy vooronderftellen eene betoogde, waarheid te zyn, t geen nog eerst vooraf moet worden beweezen, eene waa.heid te zyn, ***** z, de Volkstaal, die ook Matthaeus gebruikt, zonder bewys te boekflellen voor de taal der wysgeerige waarheid. Dat Matthaeus, Marcus en Lucas, ten opzichte van de zoogenoemde damonifche Menfchen de Volkstaal hebben gebezigt, wordt doorgaans van groote en cordaate geleerde Mannen toegeftemt: en dat zy , byzonder de gebeurtenis in de Contreye te Gadara voorgevallen in de gewoone Volkstaal hebben verhaalt; zal' naderhand 0, S6. nog breeder beweezen worden. En deeze Volkstaal verheft men, zonder behoorlyk bewys , tot de waardigheid van de taal der wysgeerige waarheid , en maakt uit fchriftuurplaatfen, waarin fpreekwyzen voorko-  lio HET DERDE FRAGMENT. §.2£ men , die oorfpronglyk aan het gemeene Volk toe* hehooren en welke de Heilige Evangelisten eerlyk en getrouw, als braave Gefchied-fchryvers, geboekt hebben, locos clajjlcos of hoofd-bewysplaatfen,. om 'er eene ftelling op te vestigen, of om 'er eene ftelling uit afteleiden, die naar het oordeel van groote Bybeltolken nergens anders in Gods heilig Woord gevonden wordt, en die tegen de Rede aandruischt ?!! Overweegt men ook wat men doedt.'Ü Hierby komt nog, wanneer men, byzonder den H. Evangelist Matthaeus, niet doedt zeggen, 't geen hy niet zegt: wanneer men den zin niet vooraf in zyne woorden indraagt, om 'er hem naderhand wederom uittehaalen: maar wanneer men zyne uitdrukkingen naauwkeurig vertaalt en vertolkt; zoo ontwaart men duidelyk, dat hy door zyne, met behoedzaamheid gekooze fpreekmanieren , 0p verrena niet voor de aangehaalde ftelling, maar wel voor myne Hypothefe pleit. Laat ik. dit na' der toonen! 3. Het argument voor de aangehaalde ftelling en tegen myne Hypothefe ligt opg.-flooten in de volgende drie uitdrukkingen, weike de H. Evangelist gebruikt; a.) de Damonen b.) uitgaande O&töovTtO voeren c.) iN de kudde der zwy*en ayryXS-ov eis t^v ayiAyv tm XHU9- A. Wat betreft het woord Damonen (want op dit woord doelt de Evangelist door het Pronomen of voorwoord (c;j; ik heb i 21. pag. 80,  HET DERDE FRAGMENT. V 28. in '80 volg. beweezen: dat Demonen en damonifche Menfchen, promifcue, of voor eikanderen gebezigt worden: En bygevolg kan deeze verwisfeling van bewoordingen ook hier plaats hebben. Dat de H. Evangelist in de plaats van damonifche Menfchen liever het woord Damonen bezigt, daartoe hadde hy goede en wettige redenen. Want hy fchreef onmiddelyk voor zyne Tydgenooten, die het vooroordeel koefterden: dat Damonen de werkende oorzaaken van deeze uitwerking, te weten, van het fchuuw- dol- wild- of damonischworden van de kudde , waren. Deeze zyne Tydgenooten, wilde hy niet voor het hoofd ftooten, daarom bezigt hy het woord: Damonen. Maar! hy fluit daardoor de daemonifcheMenfchen niet uit, maar mede in. B. Wat aangaat: de bewoording, «^AS-svrêf axyihS-ov, uitgaande voeren zy*, deeze fpreekmanier tfa&w omeXbav, betekend volgens het Taalgebruik in het N T. niets meer dan na eene andere plaats gaan, (ftaande het woord uitgaande: th^onv hier pleonastisch of overtollig. Dit blykt, by voorbeeld, uit Lucas XXII: 59. alwaar van Jesus wordt gezegd: weggaande vertrok hy, of, hy ging, hy begaf zich (na denOlyfberg) EEEA912N e^éuS-j?. Hand. XII: io. wordt gezegd : en uitgaande gingen zy heenen ESEAS-ONTES TreoriXB-ov. Hand. XII: 17. XVI: 36: XX: 1, komt dezelve fpreekmanier voor. Men  112 HET DERDE FRAGMENT. $, ag. Men zou kunnen tegenwerpen en zeggen: 0p alle te vooren aangehaalde Schriftuurplaatsen waar het woord tfaS-u», uitgaande, wordt gevonden , wordt teffens ook eene plaats aangetoond , waaruit de uitgaanden zyn weggegaan. By vootbeeld, Luc. XXII: 39. uit de Stad. Hand. XII: 10. uit de Poort, XII: 17. en XVI: S6. uit de Gevangenis, XX: 1. uit de Stad, en daaruit blykt, dat tjtiX&tM, uitgaande , niet pleonastifch gebruikt wordt, en dat het dus ook hier niet overtollig ftaat. En wyders- volgt uit deeze plaatfen nog niet, dat tfy-h&uv zoo veel betekend als : van eene plaats in een open Veld, na eene andere gaan. En nogthar.s moet deeze laatfle betekenis van het woord s£eA5-e:* eerst voerafbehoorlyk worden beweezen, uit plaatfen in 't Nieuwe Testament voorkomende, voor en alëer men iets ten voordeele van myne Hypothefe daaruit kan bewyzenj Ik antwoorde, men behoeft na zulke plaatfen, waar het woord e^S-w die betekenis heeft: in een open Veld van eene plaats na eene andere gaan, niet lang en wydloopig te zoeken. By Matthaeus Cap. XIV. 14. wordt gezegd, dat Jesus, (die zich volgens vs: 13. in deWoestyne, dus in het Veld, in eene opent plaats onthield,) uitging, th^m, en zag eene groote fchaar. By Marcus VIII: 23. nam Jesus eenen blinden by de hand, en leidde hem  HET DERDE FRAGMENT. S.2». 113 hen uit voor de vlekke (Bethfaida): Dus bevondtHyzich in het open veld: en nu wordt van Jesus, die in het open veld was vs. 22. gezegt: en hy ging uit, Uit deeze twee plaatfen blykt duidelyk, dat die be¬ tekenis heeft die ik met dit woord verbinde. En by gevolg, wordt het woord $ih$m, wel degelyk, ook pleonastifch gebezigt. Maaken wy de toepasfing.' Wanneer men by de uitdrukking: uitgaande heenen vaaren , voegt, het woord Damonen, en zich herinnert, dat volgens het voorgaande het woord Damonen wordt gebruikt, voor en in de plaats van damonifche Menfchen, en alsdan deeze woorden tefaamen behoorlyk vertaald; zoo vindt men dat zy eigenIvk dus moeten worden vertolkt: en de damonifche Menfchen (van Jesus, of uit het gezelfchap van Jesus en van zyne Jongeren) uit- of weggaande gingen, (Tnelden of liepen heenen) na de kudde der zwynen! Maar! wanneer zy dus worden vertolkt, zoo en alsdan, gelyk reeds gezegt is, verdwynt uit dezelve de geheele bewyzende kragt voor dat gevoelen, en de wederleggende fterkte tegen myne Hypothefe, en het blykt teffens, dat myne Hypothefe niet alléén met de woorden van den Apostelen ooggetuigen Matthaeus zeer wél kan gepaart gaan, maar dat dezelve ook in de uitdrukkingen van deezen Heiligen Evangelist , hasren goeden en wettigen grond heeft. En elk, die de woorden van Matthaeus anders en h *y 1  114 HET DERDE FRAGMENT. §.2g. by voorbeeld , dus vertaald: de Damonen of Duivelen uitgaande uit de damonifche Menfchen (r) roeren in de zwynen in, die haalt den zin niet uit de woorden uit: maar die draagt dien zin als den noodzakelyken en alleen mogelyken zin 'er in , om hem 'er naderhand weder te kunnen uitnaaien, endoedt den Apostel zeggenr hetgeen hy niet volflrekt en alléén uitdrukt. Dit gedeelte van het Tegen - argument, verzwakt en (v) De Heer G. J. R. en Ridder Mic h ael is irt zyne Vberfetzung des N. Teflaments, Gött. 1790. vertaiit de woorden van Matthaeus Cap. VHIj 32. 01 ie egsA^vTe* «sr»A> £i5 -,Mt X;fw, of ge]yk andere Codices leezen: «5 t-» «yetoi, tm Xoig«t . uud Jte (die Teufel, Daemonen, fuhren, da fte DIE menschbn VEStlESSÏN, in die Heerde Saue: en de woorden van Marcus Cap. V; 13. xai ï'0..\Sona 1» Trmvuetrx , • eieren £.? tok; jKoipot;; ; vertolkt hy dus: und die unreinen Gelfter, fuhren aas dem Menfchen, in die Schweine. Maar, men ziet duidelyk, dat deeze vertaaling der woorden van. Matthaeus en van Marcus, niet enkele, zuivere, en letterlyke overzetting, maar eene -verklaarende vertaaling dier woorden is; en dat de Heer Ridder zyn gevoelen en zyn oordeel, over den zin der woorden, in de vertaaling laat invloeijen! Die gedachte: zy verlieten de Menfchen, ftaat niet in het Griekfche. Wiep. «ie deeze gedachte door Matthaeus en Marcus in het verhaal zoo duidelyk. en rond uitgedrukt, gelyk zy ln deeze vertaaling ftaat; zoo zoude de vertaaling zuiver en naauwieurjg zyn. Maar thans, behelst zy meer, dan in het Crieksch uitgedrukt ftaat. De Heer Ridder heeft de woorden van Matthaeus en van Marcus naar alle gedachten, vertolkt naar de woorden van Lucas. Want deeze Evangelist voegt Cap_ VIn. 3J_ ,cr by. a7ro rcv af$ga7ra t van den Mensch. Ziet §. 55. alwaar ik de redenen zal aanhaalen waarom men myns oordeels,den H. Evangelist Matthasüs tóet naai' Lucas, maar veelmeer Lucas naar Matthaeus, ten opzichte van zulie yertaajen, diende te yes»  HET DËRDE FRAGMENT. §.28. it£ en benadeelt dus myne Hypothefe zoo min, dat dezelve 'er in tegendeel meer door verfterkt, bevoordeelt en bevestigd wordt. 2. Wat aangaat het tweede gedeelte van het Tegen - argument, te weeten, de bewoording ; uitgaande heenen vaaren): in de kudde der zwyneni. de Evangelist en ooggetuige Matthaeus, bezigt dezelve tweemaal. Volgens veis 31, baden de dsemonifche Menfchen Jesus, ben te veroorlooven in de kudde der zwynen te vaaren, 1™^™ fiiuv az-sA^v eis tv #y»A* rm xHm, en volgens vers 32, voeren zy in de kudde zwynen ««-«jAS-o.'eis mv aytAw twv Maar uit deeze uitdrukking zullen de vrienden van dit gevoelen, noch voordeel voor hun gevoelen kunnen haaien , noch 'er door in ftaat geteld worden om myne Hypothefe 'er door te benadeelen Want byaldien men den Apostel Matthaeus niet meer en niets anders wil doen zeggen, dan hetgeen hy in zyne taal, door deeze bewoordingen werkelyk uitdrukt; zoo moet men dezelve dus vertolken: de Demonen,, of (volgens het te vooren verhandelde) de damonifche Menfchen baden Jesus om verlof,om na de kudde toe oi heenen, of onder de kudde zwynen te moogengaan v. <$'%»■ én uitgaande gingen zy hee* .nen na of > onder de kudde der zwynen v. ^ En zy, die de uitdrukkingen van den Evangelist dus vertaaien, zy baden Jesus, iN dezw* nen te moogen invaar en, en, zy voeren i* ae H a W  m HET DERDE FRAGMENT. §.2g. zwynen i n, die doen den Apostel meer en iets anders zeggen, dan zyne woorden noodzakelyk en duidelyk alleen uitdrukken. Hadde Matthaeus die gedachten willen uitdrukken, zoo hadde hy moeten fchryven vers 31, èmr^v^ov tiuiv ncrzXS-eiv us zou; xot%ov$ veroorloofd ons in de zwynen intevaaren, en vers 32. e^^A^gi» tig tovs xotoovs, zy voeren in de zwynen in. Maar! zoo en in diervoegen fchryft de Heilige Gefchiedverhaaler en Ooggetuige niet. Met die bewoordingen, by gevolg, die Matthaeus werkelyk bezigt, kan dat gevoelen zoo min beftaan als myne Hypothefe met dezelve oogfchynlyk zeer wel en gevoeglyk kan gepaart gaan, en niet alleen op geenerhande wyze 'er tegen aandruifcht, maar in tegendeel ook veelmeer door dezelve bevestigd wordt. En dus valt ook als krachteloos weg, dit tweede gedeelte van het Tegen argument, en benadeelt myne Hypothefe op geenerhande wyze. Van het verhaal van Marcus en Lucas, en van die bewoordingen waarvan deeze beiden Evangelisten zich bedienen, gewaage ik hier ter plaatfe niet. Wanneer ik andere tegenwerpingen, en zwaarigheden aanhaale , welke tegen myne verklaaring geoppert worden , alsdan zullen de woorden van Marcus en Lucas ook aangeftipt en verklaart worden, 1.) De (W) Ifc oordeele verplicht te zyn, öm óptemerken: dat hetgeen myn Leezer thans vindt in 5. 29 , 30. in myn éerfte opftel en zoo als het oorfpronglyk uit myne pen gevloeit is, niet zoo uitvoerig en wydloopig verhandeld is. Want de fchatbaare en beneidenswaardlge gave, om de kortheid en beknoptheid, met de duidelykheid en volledigheid te ver-  HET DERDE FR'AGMÊNT.*. 30. tfÖ i)De Damonen, luyums, verzochten, of „baden Jesus enz. vers 31: by gevolg zegt ook Jesus vers 32, tot Damonen: gaat! um'„ yin « en dus moeten het ook Damonen zyn, 'l van welken Matthaeus zegt vers 32: dat \ zy, uitgaande voeren in de zwynen, of, volgens de leezing welke men in andere hand„ fchriften vindt (*.; in de kudde der zwynen '„ et fo é^AÖflm? wnXlov vs tov? x«go«s, of „ w tv «y«*l» rat %6%»r. Byaldien de H Evangelist enkel en alleen die gedachten ot „ deeze hiftorifche waarheid : de damonifche „ Mannen liepen in eigen perfoon na de kudde der „zwynen, hadde willen uitdrukken, zoo hadde » hy „ 2.) Moeverbinden, * kleide het -. beatte + *j£J£ En wanneer ik kort , beknopt ^^^^ volven, zoo -^«^.STo^flÏÏSLr! Dat heb ik ^^""h ' Te,oïS n e- paragraphen ondervonden, ook onder het oplteuen v4 leftuure want «^JJJj-, - =; ^ flden> en ter onzydige fcherPe gedachten in deeze para- fcadde den zin «^ner voorden S kortheiden £raphen vervat,„.hoofde van^ ^ zwaarighe. gedrongenheid, met 6ev , ^ ofi/W reeds aan- den en tegenwerpmgen, die» l / daarom maakt hy de seftipt hadde, niet regt *s^£n egenwerpmS , die ik byi\ den IV** bygebragte mtvonge tege _ fcans woordelyk heb aangehaad, en^ J heerscht. heid tot de wydloop.gheid ,,die m deeze p ^ ^ Kt rifrvoe^,hdePwVdloopiglieid verfchoonen "k, Ziet WBX.T««r,ofGaiB..ACB.^.  ïso HET DERDE FRAGMENT. V. 3°' ,, 2.) Moeten fchryven: Satpovigciiivoi, de da„ monifche Mannen liepen of voeren enz. en niet „ Sctifiopi; de Damonen liepen of voeren enz. en „ zoo hadde Matthaeus „3.) Niet de praspofitie eis, dewelke zoo „ veel betekend als in , maar het voorwoord „ iipos of Eni moeten bezigen, want, de twee „ laatfte praepofitien zyn die geenen, welke de „ Grieken bezigen wanneer zy eene beweeging „ na eene andere plaats toe, willen aantoonen: en vermits daarenboven „ 4.) Deeze verklaaring der woorden van den » Evangelist : de damonifche Menfchen liepen » in eigen perfoon na de kudde der zwynen geenszins „ ftrookr,, noch met den zin en het oogmerk van „ het verzoek, noch met het gevolg 't welk het „verzoek had, na dat Jesus gezegt hadde: „ gaat! vTTctytTs! Want de zin en 't oog„ merk van het verzoek was, om van Jesus „ verlof te verkrygen , van in de zwynen te mogen „ vaaren, ingevalle hy hen ( de Damonen) wilde „ doen verhuizen uit hunne tegenwoordige woo„ ning : en het gevolg van het verleende en ver„ kreegen verlof was: dat de geheele kudde der „ zwynen op hol raakte of damonifch wierd, en „ in 't water rende: Althans de H. Evangelist „ laat het verhaal van dit gevolg, onmiddelyk „ daarop volgen , nadat hy verhaald hadde : ,, dat Jesus tot de Daemonen gezegt hadde; „ gaat! zonder vooraf te zeggen: dat de twee „ dasmo-  HET DERDE FRAGMENT.§.30.31. ï#l „ daemonifche Mannen in eigen perfoon na de kud3> de toe en onder de zwynen geloopen zyn, en dezelve zoo wild en fchuuw , of daemonifch '„ gemaakt hebben, dat zy op hol geraakt zyn„ de, zich in de zee geftort hebben 5 dus kan die verklaaring : de damonifche Menfchen zyn „ in eigen perfoon na de kudde en onder de zwy„ nen geloopen enz. geenzins plaats grypen, en de Hypothefe moet als eene onaanneemlyke J „ verworpen worden.'' §• 31- Op deeze vierledige tegenwerping antwoorde i ik in '1 algemeen: Wanneer en zoodra men op eene folide en overtuigende wyze zal hebben beweezen- dat de bewoordingen en fpreekmanieren, waarvan Matthaeus, Marcus en Lucas zich in hun verhaal van deeze gebeurtenis werkelyk bedienen, noodzatelyk moeten worden opgevat en enkel en alleen kunnen worden verklaart in een eigenlyken en letterlyken zin: dat zy , in deezen , of in dit verhaal niet de gewoone Volkstaal hebben' gebezigt, die voor meer dan ée'ne verklaaring vatbaar is, en: dat deeze zin van hunne uitdrukkingen: de Damonen zyn met üitfluiting van de damonifche Menfchen, aeleen in de kudde der zwynen gevaaren, lynrecht en rechtftreeks over ftaat (fenfus contradiBorie oppofitus /O tegen dien zin : de damonifche Menfchen H 5 .zyn  I2a HET DERDE FRAGMENT. §.3x; zyn mede naa de kudde en onder de zwynen getoa* pen, terwy-, naar het oordeel of vooroordeel van het Volk, de (gewaande) Dasmonen, in de kudde voeren; zoodra zal ik de eerfte zyn, die het vonnis der verwerping over den laatiten zin uitfpreekc. Maar vermits ik niet beducht ben , dat iemand die taak zal op zich neemen, om dit te betoogen, en ik in ftaat ben om te bewyzen: dat de woorden van de Heilige Gefchiedverhaalers tot de Volkstaal behoorende, voor meer dan e'e'ne en byzonder voor myne verklaaring by uitftek vatbaar zyn: dat de zin, welken ik aan hunne fpreekmanieren geeve, ongemeen wél met dezelve kan gepaart gaan, en myne verklaaring geenzins aandruifcht tegen hunne fpreekmanieren: dat dezelve gegrond is in de gezonde reden: dat zy de openbaaring niet tegen zich heeft, en dat zy ingerigt is naar de Analogie-der verklaaring van zoortgelyke verhaalen; zoo is en blyft myne verklaaring altoos eene mogelyke verklaaring die onder alle hypothetifche verklaaringen den voorrang verdient, omdat, myns oordeels, door dezelve de meeste en grootfte zwaarigheden op de beste wyze worden uit den weg geruimt. Althans men kan niet ontkennen, maar moet toeftemmen , dat de gebeurtenis te Gadara voorgevallen, zoo lang het verhaal van dezelve en de fpreekmanieren in 't verhaal gebezigt in een' eigenlyken zin en letterlj k worden opgevat en verklaard, voor de gezonde rede en voor den denkenden wysgeer een  HET DERDE FRAGMENT.*. 3i. 32. 123 een fteen des aanftoots, en voor den kundigen Arts eene dwaasheid en eene ergernis is, terwyl de vyand van Jesus allerheiligften Godsdienst, en de fpotter, blykens de ondervinding, daarby gelegenheid neemt, (y) om de H. Gefchiedfehryversxs hoonen en de geweide bladeren te lasteren! Maar zoodra. myne hypothetifche verklaaring wordt aangenomen, zoodra is ook de fteen des aanftoots nit den weg genomen, de ergernis verdwynt, en de fpotter heeft ééne gelegenheid minder om zich aan den Bybel te bezondigen. Laat ik thans betoogen dat men de woorden van den H. Evangelist in dien zin kan en mag opvatten, waar in ik dezelven genomen en verklaart heb, en dus op de tegenwerping ftuksgewyze antwoorden. §. |* A. Ik heb beweezen §.21. pag. 81. volg. dat zoo Wel in 't N. Testament ais ook by andere profane Schryvers het woord Damon, A*jf*«s», en de bewoording: damonifche Menfchen, Aciipcngopivot,promiscue, of voor eikanderen gebruikt worden. Deeze fynecdochifche manier van fpreeken kan dus ook hier plaats grypen, en Damonen kunnen hier ge- fy) Ziet MiCKAELIS W O: und E> Bibliotb. TUeiL 3. N. 57- pas- 17*.  '104 HET DERDE FRAGMENT. §. g*4 gefchreeven ftaan in plaats van en voor damonifche Menfchen: en dus is , althans in dit woord geene voldoende reden te vinden, waarom myne verklaaring volftrekt niet aanneemelyk, maar ten eenemale verwerpelyk zou zyn. B. Het griekfche woord «6 TTÉXÖêiv op zich zei ven befchouwt,betekent niet en heeft nooit betekent: invaar en, ingaan, maar het betekend : weg gaan, ergens naa toegaan. En wanneer de Evangelist by het woord airtt\Quv, het voorwoord Eis voegt, 't welk zoo veel betekend als in , en daardoor de betekenis van 't werkwoord ct7reKQeiy zoo bepaalt, dat het, in verband met het voorwoord Els de betekenis aanneemt van ingaan, invaar en, zoo moet hier ter plaatfe vooraf onderzogt en beitemd worden, de zaak of het onderwerp, indewelke of in hetwelk de Damonen of damonifche Menfchen zyn ingegaan! En deeze zaak, dit onderwerp toont ons de Evangelist aan, terwyl hy 'er byvoegt: TTn ArEAHN n»^,, de kudde der zwynen. Dienvolgens kan het onderwerp zyn f de kudde waarna toe de Da?monen of dasmonifche Menfchen geloopen zyn, of de zwynen onder welke zy gegaan zyn. En zyne woorden kunnen gevoeglyk dus vertaalt en verklaart worden : de damonifche Menfchen liepen na de kudde en onder de zwynen. Deeze woorden dus wederleggen myne verklaaring ook niet. C) Ik zal thans niet onderzoeken, of de twee griek-  HET DERDE FRAGMENT. §.32. 125 griekfche voorwoorden: tt*o? en m nier cok zoo veel betekenen als, onder en in. Misfchien zou het wel niet onmogelyk zyn , deze voorwoorden in die betekenis ergens te vinden. De Griekfche prsepofiüen (zoo denken veels kundige Taalkenners') betekenen immers doorgaans al 't geen zy kunnen betekenen: Maar wanneer in de tegenwerping beweert wordt: dat Matthaeus den van beide deeze voorwoorden hadde dienen te gebruiken en werkelyk hadde moeten bezigen, om die gedachten uk te drukken: de damonifche Menfchen zyn in perfoon na de luidde der zwynen toegtloopen, en konde ten dien einde van het voorwoord eis geen gébruik maaken; zoo antwoorde ik = het tegendeel is waar, en de H. Evangelist konde om de aangehaalde gedagten te uitten, ruim zoowel het voorwoord eis als dat van vhKotteri bezigen, Wan:: dit voorwoord betekend' zoowel in het Nieuwe Tejlament, als by profane Griekfche Schryvers ook Zoo veel : als naa, ergens ■naa toe. Dit blykt nfc Matth. II: 13- alwaar de Engel tot fófeph zegt: , na zyn vertrekken van Ilium na Italien. Ziet Pailleret over Handel. XX: .32. Hierby komt nog, dat Marcus Cap. V: 12. geboekt heeft: dat de twee dollemannen, in hunne raferny, (nadat zy gezegt hadden: zend ons na de zwynen, 7rsfi(pov tip*.; Eis tovs w'-i vs > 'er bygevoegt hebben: op dat wy invaar en 1 n de zwynen: iva eis clmtovs tKrijï.q&ftivl Byaldien nu het woord eis, 't welk by de woorden 7re[6v %oiou>v > de damonifche Menfchen liepen na de ■ kudde der zwynen; zoo antwoorde ik: dat dit gedeelte van de tegenwerping, myne Hypothefe raakt nog treft. Want ik bewere niet dat de H. Gefchiedverhaaler enkel en alleen dat faStum: de damonifche Menfchen zyn in perfoon na de kudde toegeloopen, heeft willen verhaalen. Neen! hy wilde teffens ook eene andere daadzaak boeken, enyteldatfaclum: dat alle 'aanweezende oog- en oorgetuigen , Jesus alleen en misfchien zyne Apostelen O) uitgezondert, werkelyk by deeze gelgen- heid (fl) Ik zegge in den text MÏSSCHIEN zyne Apostelen. Want met volft zekerheid kan en durye ik. zoo min beweeren  I2Ö HET DERDE FRAGMENT. $.32. heid gedacht, en dat gevoelen gekoestert hebben, te v/eeten: dat (terwyl de da¬monifche Menfchen na dat de jongeren van Jefus van den beginne af1, "van dit Bygeloof of volks-vooroordeel vry zyn geweest: als ik kan p/i durf vastfteilen, dat zy dit vooroordeel , deeze dwaaling werkelyk altoos en tot aan hun einde gekoesterd hebben. My is het by myne verklaaring van deeze gebeurtenis om 't eeven, of men me: den Keer Prof. TiMmermann en andere fceweert: ï?at zy ook aan dit Volks-geloof zyn toegedaan geweest , dan of men. met SIMlEit, Farmer en anderen vastffiel.l dat zy vry van dit Bygeloof geweest zyn. Want, i". Zyn zy aan dit Polis-geloof toegedaan geweest, en hebben zy 'deeze gebeurtenis, naar hun geloof in de gewoone Volks-taal verhaalende, gefchreeven: de Damonen ef de onreine Geesten, baden om verlof, om in de kudde te vaaren, en zyn na -verkreegen verlof in de zwynen gevaaren; zoo heeft eensdeels dit hun gevoelen , 't welk de Religie van Jefus niet raakt, en omdat 't zelve de Religie niet raakt , voor ons, en ten opzichte van ons geene verbindende kragt , zoo min, als hunne dwaaling: dat Jefus een aardseh Kcningryk zou oprichten voor ons eene wet is , waarnaar wy oi.s geloof moeten vormen: en anderendeels, wanneer zy, van Damonen en onreine Geesten in hun verhaal fpreeken , en zeggen : dat die verzocht hebben enz. en gevaaren zyn in de kudde zwynen; zoo voegen zy 'er nogthans geen enkel woord, geene enkele omftandigheid by, waardoor de Leezer van hun verhaal volftrekt belet wordt, om te kunnen gelooven en beweeren: dat de twee Menfchen zelve (die buiten tegenfpraak met de gewaande Daemonen één zeker Derde een Tertium, naar 't oordeel van 't Vbik uitmaakten, te weeten: {damonifche Menfchen) ook na de kudde zyn heenen gefneld. Hadden zy willen beletten , om dit te gelooven, zoo hadden zy 'er maar behoeven bytevoegen : de twee mannen bleeven by Jefus flaan, terwyl de Damonen uit ben uit en in de kudde voeren. 2». Zyn zy vry geweest van dit Volks-vooroordeel; zoo volgt Bit hun verhaal en uit de bewoordingen waarvan zy gebruik maken die tot de Volkstaal behooren, en die tweezins kunnen uitgedrukt worden (§. 21. pag. 81. ) dat zy als braave en eerlyke Gefchiedverhaalers, de zaak en gebeurtenis te Gadara gefchied, zoo en in diervoege geboekt hebben, als zy paar de gedachten, van 't Folk was voorgevallen. en zoo als zy dezelre  HET DERDE FRAGMENT. $. 32. 129 na de kudde toefnelden) de Damonen, die voU gens hun oordeel en overtuiging werkelyk in de damonifche Menfchen huisvesteden, teffens met deezen, na de kudde vertrokken en toen de daemonifche Menfchen by de kudde gekomen waren, uit de Menfchen uit- en in de zwynen voeren, dezelven damonisch maakten en in de zee ftorteden: en daarom bezigt Matthaeus niet het voorwoord ^ of vm maar de prsepofitie eis, dewelke zoowel betekend na als in of onder, midden in, midden onder. Ik twyffele niet, tf elk myner Leezeren zal gewillig toeftemmen, dat dit laatflefaaum, te weeten, dat de oog- en oorgetuigen van de gebeurtenis werkelyk 'er zoo over gcdagt hebben, in de daad hier heeft plaats gehad. ingevalle nu de H. Evangelist gefchreeven hadde: e. Swfatw **>|a3™ HPOS of EHI rv *»> w>v> de damrn^he Mmfchen > liepen na de kudde der zwynen; zoo zoude hy eensdeels de gebeurtenis en de faüa niet volledig verhaalt hebben, en anderendeels zouden de oog- dezelve moesten verhaag . »^&% fi£?Z SI van gevoelen; dat de Damonen of onre,ne Geesten,, d« ^wvnen in zee geftort hadden. De Jongeren va, Jefus Sen in hun verhaal de voetftappen van hunne behoedzaaLen en^en Meester. Zoo min Jefus deeze dwa,Ung aantrede of dezelve wederlegde, zoo min bemoeiden zich zyne Apostelen in hun vernaai «et de wederlegging van dwelV".  130 HET DERDE FRAGMENT. §.32, 1 oog- en oorgetuigen van de gefchiedenis den H.' Gefchiedverhaaler befchuldigt hebben, van in zyn verhaal, naar hunne gedagten en naar hunne - volle overtuiging eene fallaciam caufa non caufa ut caufa begaan, en voor de werkende oorzaak gehouden hebben, 't geen naar hun oor* deel de waare werkende oorzaak niet was van het ftorten'der zwynen in de zee. Want naar hunne, gedagten was het zoo ongelooflyk en onwaarfchynlyk, dat de twee damonifche Mannen te Gadara. alleen deeze geheele kudde zwynen in 't water zouden gejaagt hebben, als het volgens hun oordeel en overtuiging onloochenbaar en ten vollen uitgemaakt was, dat de Daemonen, die in de twee Mannen gehuisvest hadden, uit dezelve uit en in de zwynen gevaaren waren, dezelve damonifch gemaakt en in 't water geworpen hadden. Ware hunne verbeeldingskracht niet met Damonen bezwangert geweest, zoo zoude het hen zoo ongelooflyk en onwaarfchynlyk niet gefcheenen heb* ben, dat twee Menfchen eene kudde zwynen fchuuw en wild maaken. Maar.' vermits zy Damonen vooronderftelden in de twee Mannen, zoo was het zeer natuurlyk, dat zy ook aan deezen, als aan de werkende oorzaaken, het ftorten der zwynen in de zee, als de uitwerking toefchreeven. Wanneer nu Matthaeus. om ook dit faclum eerlyk en getrouw te verhaalen,. en om zich niet bloot te ftellen aan de befchuldiging, van de aangehaalde fallaciam, naar 't oordeel van 't Volk; te  HET DERDE FRAGMENT. De Analogie dgr verklaring van zoortgelyh  HET DERDE FRAGMENT. f.pj ïJJ Verhaalen. Myn Leezer gelieve wél te letten op de woorden waarvan ik my bediene. Ik zegge niet Analogie van zoortgetyke Gevallen als die gebeurtenis is , die de H. Evangeliten geboekt hebben op die plaatzen welke thans het onderwerp van deeze Verhandeling zyn. Neen! zulke Gevallen welke ten vollen gelyk zyn aan de gefchiedenis welke te Gadara gebeurd is,zyn, 'er in de Waereld niet en worden in de Gefchiedboeken niet gevonden. Ik fpreeke enkel en alleen, van de Analogie der verklaaring van. zoortgetyke verhaalen, entwyffele niet, of ikheh daardoor teffens de regte ftandplaats en het waare. oogpuntaangeweezen van waar ? enwaaruit? door. den Leezer, 't geen ik zal doen volgen, naac, myn' zin en oogmerk, moet worden befcbouwd, en vleije my met de hoop, dat ik my daardoor, tegen alle beledigende woord- zin- en oog,-, merk-verdraaijing heb in veiligheid gefteld. — Ik herinnere my nog zeer levendig en duidelyk, dat ik, in myne vroegere Jaaren , uit den moncl van een bejaard en bedaard Man, de volgende Anecdote .gehoord heb, die ik echter maar kort en zakelyk zal aanhalen. » Het gebeurde op zekeren tyd, zeide myn Zegsman, terwyl een talryk gezelfchap in een' groote zaal zich be"„ vond, dat in dien zaal, by fchemer-avond op ,,-t onverwachtst, eene zekere Gedaante of Poftuur verfcheen, die elk in den beginne hield . voor eene zekere aan allen bekende perfooi?. w ■ ■ ■ i o „ Maar  ï24 het derde fragment. |.39. » Maar vermits dit Poftuur eene zeer vreemde „ en paradoxe taal fprak , zeer wonderlyke gri- „ masfen en veele kromme, naar tovery gelyken- » de fprongen maakte, zoo wierden bykans al- „ len, omdat zy aan het fpook-geloof hard ziek „ lagen, byfter in hun geloof en begonnen te „ twyfiêlen, of het ook wel werkelyk die per- •i, foon ware, waarvoor zy die gedaante tot « nogtoe gehouden hadden, terwyl zy op lan- % gelaatst bykans ajlen geloof noegen aan het '» gezegde van dit Poftuur, terwyl en toen het- 'èf zelve verklaarde te zyn: de Geest van een ze- *> ker rèeds ^tiden man, met wien dit fpook *» uiterlyk eene groots overeenkomst hadde, enz. » Dit fpook, dus vervolgde myn^Zegsman, ver- „ zocht om verlof, om door en uit de fchoorfleen '„ te mogen vertrekken, en vertrok na verkreegen „ verlof dadelyk langs dien rveg, terwyl niet tan- ,> ge daarop de bekende perfoon in de zaal trad, * dim men in dm beSinne voor het fpook had aangezien, enz." Ik twyffele geen ogenblik of onder die fpookhiftorie fchuilde zoo vast bedrog en de Farce is zoo zeker door een' behendigen knaap gefpeelt als de twee Mannen te Gadara werkelyk krankzinnige Menfchen waren, die vast geloofden eene Legioen Dsemonen te zyn, en van het Gemeen te boek gefteld en gehouden wierden voor Menfchen die door een geheel Legioen Demonen bezeten waren. Maar! dat ik en denkelyk,  HET DERDE FRAGMENT. §, 3a« 18$, elk myner Leezeren de aangehaalde fpook-hiftorïe voor louter bedrog houden , dat neemt niet weg dat het geheele gezelfchap in die zaal vergadert, werkelyk geloofd heeft een fpook gezien en gehoort te hebben enz. Wanneer nu myn Zegsman, die Anecdote, zoo als zy naar 't oordeel van 't gezelfchap was voorgevallen, tenoverftaan van dit gezelfchap, oprecht, eerlyk en getrouw wilde verhaalen, zoude hy zich dan wet dus kunnen uitdrukken? die Knaap (dien het gezelfchap voor een fpook hield en die de rolle van het fpook fpeelde) verzocht om verlof, om door en uit den fchoorjleen te mogen vertrekken, en vertrok werkelyk, na daartoe verlof te hebben verkreegen, langs dien weg uit den zaal en uit het gezelfchap? — Immers neen! Hy zoude moeten zeggen-, het (gewaande) fpook verzocht enz. het (gewaande) fpook vertrok enz. En wanneer en terwyl hy zich dus uitdrukt, ontkent hy alsdan en daarby , dat, teffens met het (gewaande) fpook, die knaap die voor fpook fpeelde verzocht heeft enz., en vertrokken is enz. — Immers neen! Integendeel, terwyl het (gewaande) fpook verzocht enz., en vertrokenz. — zoo verzocht en vertrok eigenlyk die knaap die voor fpook fpeelde. Want Spook en Knaap waren e'én Derde één Teriium. Maaken wy de toepasfing falvo tertio comparationis. Te Gadara hebben wy twee werkelyk krankzinnige Mannen die zich zeiven voor Dasmonen te boek Hellen en doos I 4 fret  ïjf HET DERDE FRAGMENT. 5.32; het Gemeen geoordeelt wierden door Dasmonen bezeten te zyn enz., en de H. Evangelisten, die alseerlyke en getrouwe Hiftorifchry vers de gebeurtenis verhaalen, zeggen in hun gefchiedverhaal, dat de Damonen verzocht hebben enz., en geloopen of gevaaren zyn in de kuddeMaar! ontkennen zy daarby en daardoor, dat de twee krankzinnige Mannen gelopen zyn na en onder de •kudde ? Geenzins! de krankzinnige Mannen maakten naar 't oordeel van 't Volk een Tertium uit met de gewaande Dasmonen, en by gevolg verzochten en vertrokken de twee krankzirnge Mannen werkelyk , terwyl het gemeen oordeelde, dat de Dasmonen verzocht hadden en vertrokken waren. My dunkt de Analogie toont duidelyk dat myne verklaaring, de echte en waare verklaaring is» Dan misfchien zal men, tegenwerpen en zeggen: Byaldien het verhaal'van Matthaeus naar de Analogie der Verklaaring Van de aangehaalde fpook- en zoortgelyke Hiftorien, die in menigte gevonden worden ( b ) moet worden verklaard; zoo volgd, dat de H. Evan- ge- (t) Ziet Doflor E. D. HAübers Bibliotheca, Afta & Scripra MagUa, ftuk XX. No." CLXXVII.. pag. J:7 No' CLXXX. pag*. 570. ftuk XXI. No. CLXXXV. pag. 593 'ftuk.' ftok XXIV. No. CCIV. pag. S27. en op meer andere plaatfen. Profesfor EliasCASEAr Re.ichards vermisebte h'e,trage zur Bejorderung tiner naberen Einfitbt in das gefamte Geistereich als ctne Fcrtfetzung van Dr. E. D> HAUBERS Magifcben Bi, biiatb. Hand. I, pag, 3S9- volg:  HET DERDE FRAGMENT, fe^ 137, getisten eene onwaarheid verhaald hebben. Hierop antwoorde ik: i.) dat volgt by God! geenzins! de H.Evangelisten verhaalden geene onwaarheid! Zy verhaalen de gebeurtenis zoo en in diervoege als de Oog- en Oorgetuigen, Jesus alleen en misfchien zyne Apostelen, uitgezondert, dezelve, naar hunne volle overtuiging voor de zuivere waarheid hielden, en zoo als zulke Hiftonen moeten worden verhaald wanneer zy met de Hoofdfatla of origineele Couleuren, zouden worden verhaald. a.) Hebben de H- Evangelisten by deze gelegenheid eene onwaarheid verhaalt, zoo hebben Zy ook eene onwaarheid geboekt, terwyl zy gemeld hebben , dat alle Apostelen geduurende den tyd van drie Jaaren tot aan 't tydftip van de Hemelvaart van Jefus toe geloofd hebben: dat Jefus een aardsch Koningryk zou oprichten, — Zegt men: Neen! dat is geene onwaarheid. Want de Jongeren hebben het werkelyk geloofd; zoo antwoorde ik: dan hebben de Evangelisten ook geene onwaarheid geboekt, terwyl zy verHaaien dat het Volk in de dagen van Christus zekere uitwerkingen aan de Demonen heeft toegefchreven. Want dit was werkelyk het Volksgevoelen. G.) Zegt men in de tegenwerping pag. 120 dat myne hypothetifche verklaaring: de damonifche Menfchen Hepen in eigen perfoon na. de kudde 1 5  ï3S HET DERDE FRAGMENT. 3^ 'der zjvynen, niet ftrookt met den zin en oog* merk van het verzoek enz.; zoo antwoorde ik : a. Deeze geheele redeneerihg ftrookt niet met de regelen en wetten van eene gezonde Redeneerkunde. Naar welke Logica, kan men toch op de volgende wyze regelmaatig befluiten: twee krankzinnige Menfchen die zich verbeelden Dasmonen te zyn en van het volk geoordeelt worden , door Dasmonen bezeten te zyn, verzoeken als Dasmonen of in en uit naam van Dasmonen om verlof van in eene kudde zwynen, of in zwynen te mogen vaaren, en de H. Gefchiedverhaaler (die ons meld , dat Jesus op dit krankzinnig verzoek tot antwoord heeft gegeeven gaat! vwayiTi!) laaten zonder verdere voorbereiding'er op volgen, en de geheele kudde ftortede zich met eenen grooten vaart in de zee; daarom kunnen de krankzinnige Mannen niet in perfoon naar de kudde zyn toegelopen, maar alleen de gewaande Dasmonen zyn na de kudde en in de zwynen gevaaren, en hebben deeze uitwerking ten voorfchyn gebragt ? Volgt het wel: ' krankzinnige Menfchen verbeeldden zich Dasmonen te zyn en verzoeken in de kudde der zwynen te mogen vaaren, en vaaren volgens het oordeel van 't Folk in de kudde der zwynen : daarom zyn zy ook Dasmonen, en daarom verzoeken ook werketyke Damonen in de zwynen te mogen vaaren, en vaaren ook dadelyk in de zwynen? Volgt het wel: het Volk hetwelk vooringe-  HET DERDE FRAGMENT. |.32. 泥 «renomen is, fchryft eene zekere uitwerking toe aan Dasmonen als aan de werkende oorzaaken van dezelve, daarom zyn ook Dasmonen de waare werkende oorzaaken van die uitwerking? Is dan een vooringenomen Volk ten eenenmaale buiten ftaat, om eene fallaciam caufa non caufa ut caufa te begaan? of voor eene werkende oorzaak te houden 't geen de waare werkende oorzaak niet is, wanneer en terwyl hetzelve Volk over zulke, gebeurtenisfen oordeelt ?!! b. Het zy eens zoo, dat myne verklaaring niet ftrookt met den zin en het oogmerk van het verzoek hetwelk de twee daemonifche Menfchen gedaan hebben; maar! dan volgt 'er niet meer en niets anders uit, dan dat myne verklaaring niet ftrookt met den zin van een krankzinnig verzoek van krankzinnige Menfchen. Maar, dat myne verklaaring met zulk een verzoek niet ftrookt, daartegen heb ik — niets!! maar mag het wel lyden. Voor my is het genoeg als myne verklaaring maar niet aandruischt tegen den letter van het Verhaal, en dooj de gezonde Reden gebillykt word. En tot dus verre kan ik nog niet zien dat myne verklaaring met den letter van het Verhaal ftryd, en dat de gezonde Reden tegen dezelve iets hoe genaamd inbrengt. . c. Hierby komt nog, dat wanneer men myne verklaaring aanneemt, de fchyn, als of door de gezegdens en het gedrag van Jesus de dwaaling aangaande de Dasmonen geftaafd werd, on- ge-  ïf? HET DERDE FRAGMENT. 32; gemeen veriiaauwt, zoo niet geheel verdwynt; "Want, zegt Jesus, naar Zyn' zin, niet tot de Dasmonen, maar tot de krankzinnige, zich voor Dasmonen houdende Mannen: gaat! En gaan deeze raazende Menfchen werkelyk na de kudde der zwynen -, zoo is en blyft die dwaaling , dat Damonen uit hen uit en in de kudde der zwynen gevaaren zyn, enkel en alleen voor rekening van die geenen die dezelve tegen Jefus zin, uit zyne weorden en gedrag opmaaken, en Jesus is op generhande wyze daarvoor verantwoordelyk. d. Het zy wyders zoo, dat deH. Evangelist niet met duidelyke woorden zegt.- de damonifche Menfchen zyn in perfoon na de kudde toegeloopen enz'. maar dat hy zonder verdere voorbereiding op 't woord van Jesus gaat! vTaysrt! laat volgen: en de geheele kudde flortede zich in de zee ; Wanneer myne verklaaring maar niet rechtftreeks aandruifcht tegen de woorden van den H. Gefchiedfchryver, maar met dezelve gevoeglyk. gepaart gaat, zoo is en blyft zy altoos eene mogelyke, eene hypothetifche verklaaring : en dat zy 'er niet tegen aandruifcht, heb ik behoorlyk beweezen §.21.volg. pag.81. volg. Welis waarhaddedeH. Evargelist uitdrukkelyk gefchreeven: de damonifche Menfchen wierden oogenbliklyk gezond, toen Jesus zeide : vaart heenen! vTTctym! en bleeven by Jesus ftil ftaan, terwyl de Damonen uit hen uit en in de zwynen voeren; zoo zoude ik het woord des H. Evangelisten tegen my hebben-, en zoo  HET DERDE FRAGMENT. §.52. 14* zoo zou myne verklaaring ten eenemaale wegvallen of liefst, zoo zou ik om dezelve nooit gedacht hebben. Maar! zoo heeft Matthaeus niet gefchreeven, en zyn verhaal en die bewoording die hy bezigt, behelzen niets, waardoor men belet wordt zich de geheele gebeurtenis voorteftellen en te verklaaren op de volgende wyze: de dsemonifche Menfchen , die als Dasmonen , of in en uit naam van Dasmonen in hunne krankzinnige verbeelding het bekende verzoek deeden, wierden zoo min in dat oogenbtik gezond toen Jesus tot hen zeide: gaat! «ttr*y_e«! als de tien Metaatfche Mannen by Lucas XVII: 14 rein wierden toen Jesus tot hen zeide: gaat heenen en toont u den Pr tester en (c). Waren zy dus nog krankzinnig, toen Jesus zeide gaat! zoo hebben zy*ook, mynsinziens, buiten allen twyffel, nog als krankzinnige Menfchen zich gedraa*en, en van het verzocht en verkreegen verlof gebruikgemaakt, terwyl zy in die verbeelding, dat zy Dasmonen waren, na de kudde als Damonen zyn gefnelt. Want, zoowel als zy van te vooren als Dsemonen, of in en uit naam van Demonen, het verzoek deeden, zoo wel konden zy ook nog damonifch of raazend zynde, zich als Dasmonen gedraagen, en op het woord: gaat! (ó Ziet het BWI agter dit Fragment ,,'t we* Ut «we beo kunnen opftellen, toen myn mndfctnft reeds & fcanden van den Drukker was geweest.  Ï42 HET DERDE FRAGMENT. §. 32. «TetyETê! na de kudde der zwynen loopen. Om dit te kunnen en te mogen doen, dat hadde Jesus hen niet verboden, maar veelmeer geboden , of liefst veroorlooft, door te zeggen: gaat! Maar terwyl zy van dit verlof gebruik maakten, na de kudde toefnelden, by de zwynen kwamen^ cn die dieren, door den grooten vaart, door het geraas, gebrul en getier, waarmede zy onverwachts onder die beesten liepen, fchuuw, wild en dol (rf)of dcemonifch worden enz. zoo wierden zy, gelyk de Melaatfche Mannen op den weg . na de Priesteren, door Jesus wonderkragt eensklaps gezond, maakten halte! en gaan tot Jesus teTUg , terwyl zy zich verbeeldden dat de Demonen uit hen uit- en in de zwynen gevaaren waren , zoodra deeze dasmonifch of wild en fchuuw geworden waren, en het Volk over deeze gebeurtenis juist zoo oordeelde als de davmonifch geweest zynde twee Mannen daarover redenkavelden. Op deeze wyze verklaare ik voor my deze gebeurtenis, en zoo lange men niet duidelyk toont en bewyst dat deeze redelyke verklaaring of rechtftreeks aandruifcht tegen den duidelyken letter van het verhaal van Matthaeus of dat dezelve volftrekt niet kan gepaart gaan met het verhaal van den H. Evangelist, — en ik twyf- («O De Mthlofifcbe Pertaaler vertolkt de weorden va» Marcus dus: de kudde wierd dolt (wild) en werd hals ovec top in de zee geftgrt, Ziet het Enseissü Bybejwerk 0yK MARCUS V; 13, *  HET DERDE FRAGMENT. V 33.33'; Ï43 twyftele zeer fterk, of men dit ooit ofte ooit zal kunnen betoogen; — zoo lange is en blyft deeze myne verklaaring altoos eene mogelyke en hypothetifche verklaaring, zoo als zy in myn oog, als nog onder alle verklaaringen de waarfchynlykfte en beste is: die door deeze eerfte vierledige zwaarigheid op verrenaa niet wederleg! wordt, 33» II. De tweede zwaarigheid of tegenwerpingt Men zegt Makcus fchryft immers met ronde woorden Cap. V: 12, dat de onreine Geesten gebeden hebben: zend ons in de zwynen, op dat wy in hen invaaren: wifi^ov *ipa,s Eis tsss %ot»xs met, eis !jA3-£aj"si' eis mvtüs, en vers 13, en de onreine Geesten uitgaande, voeren in de. zwynen en de kudde ftortede van de fteilte af in de zee, n»t E3EA0ONTA KvwpaTa. clkx$-uot(* EI2HA0ON s(? rou? %8*g«W, xai as^neTV) n ctyeajj Karet ra K^^tvn U9 tyiv &otr\cL9'(rctv. En Lucas fchryft Cap. VIII: 29. Jësüs verkondigde den onreinen Geest uittevaaren van den Mcnfcke, {hoewel, vers 30, vraagt Jesus, NB. niet den onreinen Geest maar den Menfch {oivrov) welk is Uw naam? en hy antwoord: Legio, want veetc Damonemiiat(ievict) waren ingegaan in hem), en ym 52, verzoeken de Damonen Jesus, aan hen *  344 HET DERDE FRAGMENT. §. 3j. hen te veroorlooven intevaaren in de zwynen*. EISEA0EIN EIS SKtivüi (zr^»vg). Deeze duidelyke en beftemde uitdrukkingen, 'zegt men, wederleggen myne Hypothefe, zoo handtastelyk en volledig, dat zy 'er volitrekt niet mede gepaart gaan of 'er by beftaan kan. Op deeze tegenwerping en zwaarigheid zou ik antwoorden: i.) Ik zal terftond myne Hypothefe verwerpen en eene andere omhelzen, zoodra men behoorlyk en folide bewyst: a.) Of dat Marcus en Lucas in deezen de Volkstaal niet hebben gebezigt, of, byaldien men dit niet zoo als het behoort bewyst, (gelyk ik onder verbetering denke, dat men het nooit kan of zal betoogen) dat men alsdan en in dit geval regelmaaug bewyze: b.) Dat alle tot de Volkstaal behoorende uitdrukkingen, wysgeerige waarheid in zich behelzen, en letterlyk en eigenlyk moeten worden verklaart, en c.j Dat de Volkstaal die Marcus en Lucas al hebben gebruikt, ten opzichte van eenproblema, gelyk de zaak in questie is, eene beftemmende en beflisfende kragt en Jlem heeft, zoo dat, zoodra de Volkstaal letterlyk verklaart, voor ééne mogelyke verklaaring van hetproblema, als voor de echte, ftemt, terftond alle andere mogelyke verklaaringen van 't problema als onecht verworpen zyn, en het twistgeding over het problema ten vollen geëindigt, en de  HET DERDE FRAGMENT. $.53.34. ï4£ de zaak afgedaan is. Dan! kan en zal men ook aan den laatften eifch, gelyk ik geloove, niet voldoen, en voldoet men 'er niet dadelyk aan; zoo loopt'myne Hypothefe, myns oordeels, by en door de woorden van Marcus en Lucas ook geen gevaar. §• 34- Dat men nooit kan of zal bewyzen: dat Marcus en Lucas, deeze middelyke oorgetuigen, in hunne verhaalen de Volkstaal niet hebben gebezigt, gelyk ik zoo aanftonds zeide, dat zal naar alle gedachten fchynen, zooftout en vermetel als voorbaarig en zonder ryp overleg gezegd te zyn. Maar het is noch het ééne noch het andere. Laat ik flechts éénen van de folide gronden aantoonen waarop myn gezegde berust. Deeze grond worde gevonden onder anderen in het verhaal van één en dezelve gebeurtenis, die de Apostel en Evangelist Matthaeus als Oog* en ats onmiddelyke Oorgetuige, en de beiden Evangtlisten marcus en Lucas als middelyke Oorgetuigen hebben geboekt. Men leest dit verhaal by Matthaeus, Cap. XVII: 14—21. by Maucus Cap. IX: 17—27. en by Lucas Cap. IX: 38—42- Ik zal om de groote en verre van eikanderen afwykende verfchiliendheden der H. Evangelisten onderling en van eikanderen des te duidclyker, in 't oog te doen vallen , in de eerjie plaats hun verhaal naast K el-  Ï4.6 HET DERDE FRAGMENT. §,34. eikanderen plaatfen,. en alsdan mynen grond of 't bewys, 't welk ik daaruit haale, aantoonen,om myn gezegde te bewaarheden. Alle de drie Evangelisten verhaalen ons op de aangehaalde plaatfen,.dat een Menfch tot Jesus .gekomen is, die voor hem nederviel, en tot Je s us zeide : volgens Matth. volgens MARC. Volgens Luc, Cap XVII: 15. Cap. IX. Cap. IX. vs. 15 a. Myn vs 17. a. Myn vs. 38. Myn Zoon Zoon is maanziek. Zoon beeft een'Jiom- is myn eenig Gefa. En is in zwaar men Geest. booren. Jydin vs. 18. a. waarhy vs. 30. a. Ziet een c. Hy valt menig- (rfe ftomme Geest) Geest neemt hem maal m'tvuuren in hem ook aangrypt , op. 't water. b. Zoo fcbeurt hy b. En van ftonde vs 18 a Wordt hem. aan roept hy. ve. haa d : dat j e- c: En fcbuimt en c. En hy fcheurt SV s hem (den Zoon knerst niet zyne tan- hem dathyfchuimt. die tot hem vol- den. d. En wykt nauw- gens vs. 17. gebragt d. Enomiorf. lyksvanhem, en wasj beftrafte. vs. 20. Toen Ja- e. Verpletterd b. Dat de Damon s ü s hem , of hy hem . Van hem uitging. JEsus zag febeur- vs. 42. En als hy de hem terjlond de (tot hem) kwam. c. Dat het kind Geest. a. Scheurt hem ii geneezcn wierd van Hy vallende op de Damon. Maar die uure af. aarde wentelde zich t>. Jesus beftrafte al f. hulmende. cleK onreinen Geest, vs. 22. De geest en heeft hem ook in 't c- Maakte bet kina vuur geworpen en in gezond, 't water om hem te verderven. vs. 2s. jesus beftrafte den onreine» Geest, zeggende tot hem: gy Jlomme en dooze Geest, ik beveele U, gaat uit van ibem en komt niet weer in hem. vs. 26. En ( de Geest) roepende., en hem zeer fcheurende ging uit, en (het kind) wierd als dood. vs. 27. En JESUS hem by de ha-nd «rypende, rechteds tomen,Jen Jiyftond ,„ op. Be  HET DERDE FRAGMENT. §. 34. 14% Dc af vikingen der H. Evangelisten van eikanderen en het groot onderfcheid, 't welk zich bevind tusfchen't verhaal van Matth aeus den Oog- en omniddelyken Oorgetuigen van 't geene hier gebeurt en van weerskanten gefprohen was, en tusfchen de verhaalen van de H. Evangelisten Marcus en Lucas, den middelyken Oorgetuigen, zyn te zeer en te ftetk in 'toog loopende, dan dat ik zou nodig hebben, om alles vaa ftuk tot ftuk afzonderlyk te moeten aantoonen. Vooronderftcld nu eens : dat alle H. Evangelisten , die onmiddelbaar van God ten opzichte van de Religie-wmarheden die tot den hemehchen Godsdienst van Jesus onzen Goddelyken Verlosfer behooren, zyn verlicht en ten dien opzichte onfeilbaar geweest, ook ten opzichte van zulke zaaken die de Religie van Jesus niet raaken, onfeilbaar in hunne Verhaalen zyn: dat hunne gebruikte bewoordingen en fpreekmanieren letterlyk en in den 'eigenlyken zin moeten worden opgevat en begrepen, en dat, hetgeen zy verhaalen, voor zuivere zoowei geschiedkundige als wysgeerige Waarheid moet worden aangenomen en geloofd; zoo moet noodzakelyk volgen , ■— wanneer men de toepasfmg maakt op het aangehaald verhaal van Matthaeus, Marcus en Lucas,—dat onfeilbaare Mannen letterlyk va» eikanderen afwykcn en kunnen afwyken, en toch letterlyk en ten vollen ten gelyken tyd en in 't zelve opzicht één en hetzelve verhaalen en kunnen verhaalen! K 2 ^ Dat  145? HET DERDE FRAGMENT. §. 34. Dat zoude dan omtrent zoo veel te zeggen zyn ^ als : het principium' contradiclionis- moet wyken en de vlucht neemen, zoodra de Hypothefe van de Damonen en Duivelen moet worden gered en verdedigt. Dit is myn grond waarop de waarheid van myn gezegde pag. 145. fteunt. Hebben alle Evangelisten letterlyk zuivere gefchiedkundige en wysgeerige waarheden verhaalt, zoo i« h :t principium contradiflionis, zelfs eene contradiclie, omdat zy volgens de Hypothefe in hunne hiitorifche verhaalen onfeilbaar zyn, en zich nogihans onderling als tegenfpreeken. Myns oordeels kan men gerust aan alle geleerde Genootfchappen in de geheele waereld, de volgende vraag als eene prysvrage opgeeven, en aan hem, die dezelve op eene voldoende wyze beantwoord, zonder dat hy tot een basis of grondjlag van zyn antwoord legt, de volgende waarheid: de H. Evangelisten hebben als Hijloriefchryvers gefchreeven en de gewoone Volkstaal gebezigt, en moeten ah redelyke Gefchiedfchryvers, ook menfchelyk of redelyk worden geleezen en verklaart, eene aanzienlyke prasmie beloven, zonder dat iemand in de geleerde waereld gevaar loopt den prys te zullen behalen : Hoe en op wat wyze worden de H. Evangelisten, Matthaeus, Marcus en Lucas (al ware het enkel maar ten opzichte van hef aangehaalde verhaal) op eene-folide en voldoende wyze onderling met eikanderen ten vollen in harmonie gebragt ? —. En hoe- kan men  HET DERDE FRAGMENT. §. 34.35. 149 men de H. Evangelisten bondig en folide tegen de. harde befchuldiging redden en verdedigen: dat ten minften één van hen leugen en onwaarheden, wifr Uns en wetens, verhaald en geboekt heeft? — Dan zoodra men aanneemt, en vooronderftelt dat zy de Volkstaal hebben gebezigt; zoodra kan een kind de vraag beantwoorden. , $• 35- 2. Ware ik met den Heer R:M: (O> gelyk ik het behoudens alle hoogachting niet ben, van gevoelen dat het Evangelie van Marcus en Lucas niet geinfpireert is; zoo zoude ik de geheele tegenwerping gevoeglyk kunnen of van de hand wyzen , of gemakkelyk oplosfen. Maar van dit middel zal ik geen gebruik maaken en behoeve het ook niet te doen, vermits myne Hypothefe op eene andere wyze en langs andere wegen kan gered en tegen de tegenwerping uit Marcus en Lucas ontleend, in veiligheid gefteld worden. Het kan geenzins worden ontkend, maar wordt ten vollen toegeftemd, dat de H» Evangelisten Marcus en Lucas in hunne GefchiedyerhaaJen zoowel ten opzichte van anderen, zoms zeer ie) Ziet deszeifs Inleiding in de Schriften van het.Nieuw Verbond Deel I. §.15- P. 176. en deszelfs QffU» «»* W?' rnns' der vierie* Aussabt van die Inleiding , Pa?. 7 i Ka  l£o HET DERDE FRAGMENT. §. ss. zeer gewichtige, hoewel de Re'igie van Jesus niet rakende gebeurtenisfen (ƒ) als ook ten aanzien van 't voorval te Gadara gebeurt, yan den Heiligen Evangelist Matthaeus, niet alleen afwyken maar hem ook, wat meer is, zoo fchynbaar tegenfpreken, dat de Bybeholken en Harmonisten tot nogroe niet in ftaat geweest zyn, al'e deeze fchynbaare tegenftryrtigheden , ten vollen te vereffenen en uit denwegteruimen. Dan! door dit toeteftemmen, ontkenne ik geenzins , dat zy geinfpireert zyn geweest: dat God aan deeze H. Evangelisten onmiddelyke openbaringen ten opzichte van Religie-waarheden heeft gegeven: dat zy ten dien opzichte onfeilbaar zyn geweest, en zich nooit hebben tegengefproken: en dat zy, geinfpireerde Mannen geweest zynde, hunne Gefchiedverhaalen eerlyk en getrouw gefchreeven hebben. Want, die waarheid : dat zy ten opzichte van Religie - waarheden, in den eigenlyken zin geinfpireert en onfeilbaar geweest zyn, wordt niet aangerandt en gekrenkt, wanneer beweert wordt, dat zy in hunne Verhaalen van andere, de Religie van Jesus niet onmiddelyk rakende Gebeurtenisfen, en in hunne uitdrukkingen en fpreekmanieren, van eikanderen (ƒ) Ziet MiCHAEIls Inleiding, Deel I. 5. 13. Deel II. 5. 121-123. Edit. 3. deszelfs Erklarung der begrabnis- und Auïerftehungs Gefchichte Christï 1781. Voorreeden pag. IV, VIII, LU, volg en op verftheide -plaatfen in 'c boek zelfs.  HET DERDE FRAGMENT. $.3* gff derenafwyken, en zich-onderling als teg^ntefpreeken fchynen: En hunne onfeilbaarheid en geloofwaardigheid, als Religie-leerraars, taakt niet in ? naauw, zoo lange niet bondig beweezen is: datzy, als Gefchiedfchryvers in hunne overige Verhaalen der Gefchiedenis tegenfpreeken, en uit eige beweeging, als Hiftoriefchryvers leugens en onwaarheden in hunne Verhaalen inlasfchen. Dat zy zulke Verhaalen uit eige beweeging in hunne boeken hebben laaten invloeijen, kan en zal nooit bewezen worden. Dan , al verhaalt, by voorbeeld LUCAS, * * Volkstaal met ronde woorden: dat booze Geesten uit den Gadarener uit en in de zwynen ingevaaren zyn, cn al boekt hy daardoor, myns oordeels, een hifiorisch- en blyft nogthans 't geen Lucas, ai j fclyver verhaalt, eene ontegenzeglyke waarneid. Te weeten: het is en blyft deeze waarheid: dat zyne Zegslieden aan hem deeze Gebeurtenis met de aangehaalde woorden werkelyk verhaalt hebben, welke hy , als Hiftoriefchryver eerlyk en getrouw boekt. Of deeze Bewoordingen en het Verhaal hiftorifche en wysgeerige waarheid in zich behelzen of niet? dat raakt den H. Schryver noch als Religie-leerraar, noch als Gefchiedfchryver Zret ook ft geen Lucas Cap. IV: 34- CaP- lX:38J ,9. verhaalt. Wanneer dus Lucas waarherd verhaalt, hoe kan dan door zyn Verhaal zyne ïnfpiratie, zyne Geloofwaardigheid en OnieuK 4 baar"  ï#2 HET DERDE FRAGMENT. §. 3£ baarheid als Religie-leerraar, benadeeld en gekrenkt worden? Zy die beducht zyn, dat de Infpiratie, geloofwaardigheid en onfeilbaarheid der H. Evangelisten aangerand en gekrenkt wordt, zoodra beweert en vastgefïeld wordt: dat de H. Evangelisten in hunne Schriften, als Hiftoriefchryvers, Volks-oordeelen, Volks-verhaalen en VolksVooroordeelen, en dus dwaalingen, hebben opgetekend, die hebben wel niet— althans zoo komt het my voor, en ik zegge het behoudens alieagting, die ik voor 't overige aan hen verfchuldigt ben, — het zuivere en echte begrip voor oogen, 't welk men met de Infpiratie verbinden moet, en verwisfelen het begrip van Infpiratie nog wel daarenboven, met dat van eene goddelyke Revelatie of openbaring. Wel zoude waar zyn: dat, ingevalle de Infpiratie daarin beftaat: dat de Geest van God den H. Schryveren, onmid. Üelyk zelfs, elk woord, elke fpreekmanier heeft ingegeven, of geopenbaard: dat alle uitdrukkingen , waarvan zy zich bedienen oorfprongelyk aan den geest van God toebehoren, en van Hem onmiddelyk afkomftig zyn: en dat elk woord firengnaar den ietter moet verklaart worden, dat herzegge ik, in dat geval, de Infpiratie, onfeilbaarheid en geloofwaardigheid der Evangelisten, Zoude benadeeld worden, wanneer men wilde vastftellen: dat 'er door hen in hunne Verhaalen, Volks-vooroordeelen en Volks-dwalingen ingelascht waren. Maar ik geloove niet, dat zich een  HET DERDE FRAGMENT. §.3£ 153 feen redelyk Bybel-leezer, zulk een denkbeeld van de Infpiratie zal vormen, of het waare begrip van Infpiratie met dat van eene onmiddelykellevelatie zal vermengen of verwisfelen. Enhy die dat zoude doen, die vindt zyn vonnis in de Inleiding in de Schriften van het N. V. van den Heer G. J. R.enRidder Michaelis , deel I. § 13- pag.135 Ned. Vertaaling. Met de waare Infpiratie der H. Evangelisten, (maar geenzins met de onechte, of met eene onmiddelyke goddelyke Revelatie of openbaring), kan het zeerwel gepaartgaan, dat de H. Evangelisten in hunne boeken Volks-verhaalen en Volks-dwalingen hebben ingelast, en dat zy omtrent Gefchiedkundige en andere zaaken, die de Religie van Jesus niet raaken, in hunne Verhaalen, van eikanderen afwyken. Vraagt men: waar komt hetxdanvan daan, en hoe is het mogelyk, dat Mannen die ten opzichte van Religie-waarheden onmiddelyke openbaringen van God gehad hebben en geinfpireert zyn geweest, van eikanderen afwyken, en zich in hunne Verhaalen onderling als tegen fpreeken ten opzicht van gefchiedkundige, en de Religie onmiddelyk niet raakende zaaken en voorvallen ? zoo antwoorde ik: dat komt daarvandaan, en is daarom mogelyk, omdat de ééne Evangelist, te weeten Matthaeus als Oog-en onmiddelyke Oorgetuige en de twee andere Evangelisten enkel als middelyke Oorgetuigen fchryven , die hunne Verhaalen uit dé tweede hand hebben. K 5 MAT"  354 HET DERDE FRAGMENT. §. 35. Matthaeus als Apostel en Evangelist fchreef uit eigene, en Marcus en Lucas fchreeven uit vreemde ondervinding (g) en hadden hetgeen zy verhaalden uit de tweede hand. Wilde en (het zy met diepen eerbied gezegt) konde God nu naar zyne oneindige wysheid niet geftadig meer dan één wonderwerk doen , in de' eerfle plaats by de Getuigen die aan Marcus en Lucas de Gebeurtenisfen in de dagenvan Jesus voorgevallen, eerlyken getrouw naar hun beste weeten en geheugen op hunne wyze, verhaalden, om door die wonderwerken te beletten, dat zy in hunne Verhaalen geen haïr breed afwyken konden van de hipte gefchiedkundige en wysgeerige waarheid: of in de tweede plaats by Marcus en Lucas, ten einde hen door eene onmiddelyke openbaaring op den rechten weg der zuivere waarheid, omtrend de gefchiedkundige Verhaalen (die met de Religie van Jesus en onze zaligheid in geen natuurlyk verband liaan, en dus ook van geen groot gewicht of belang zyn) te doen blyven en van denzelven niet te worden afgetrokken, door de Verhaalen van zulke Mannen, die wel eerlyk en getrouw en in hunne oogen geloofwaardig waren , maar die de Gebeurtenisfen naar hunnen fmaak verhaalden, dat is te zeggen, die, ZOnte) Ziet MlCKAELIS, Inleiding, deel II. «, i3e, 138 en 139-146.  HET DERDE FRAGMENT. §.35. ï£5 zonder dat zy 'er om dachten, of een kwaad oogmerk hadden, hunne eigene gedachten, en de voortellingen, die zich ook andere Ooggetuigen ,b. v. van de gebeurtenis met de zwynen te Gadara, maakten van het W? of wm} of Van de manier en wyze hoe? en waardoor? met bun verhaal van het ou of van de gebeurtenis zeiven verbonden en vermengden * zoo moesten hunne verhaalen natuurlyk dezelve lotgevallen hebben die de verhaalen van alle overige Gefchiedverhaalen hebben, die uit den mond of uit de pen van meer dan één, by voorbeeld, van dne, ■ zeven of tien Oog-en Oorgetuigen koomen. Dat is te zeggen: de verbaalen moesten van elkanderen afwyken : want de ondervinding leert hctontegenzeglyk: dat, als éénen dezelve gebeurtenis van drie of vier en meer verfcheidene van eikanderen onafhanglyke Gefchiedfchryvers, of andere Qog- of Oorgetuigen wordt verhaald, de verhaalen altoos van eikanderen afwyken, jasoms eikanderen als tegenfprecken, ten zy, dat de Gefchiedfchryvers uit eikander van letter tot letter hunne Verhaalen hebben afgefchreeven. Elk zal dezelve op zyne wyze,-naar zynen Smaak, Maximen, Kennis, Doorzicht, Manier van fpreeken, driftig of zacht Temperament, Voor-oordee- len9 W Ziet MICHAELIS Erklarung der «dAg tmehunss, gefchlchte Caristi, Voorreden , pagrXXll-^ui.  'iS* HET DERDE FRAGMENT. $. 3%, Jen, Syfléma, enz. verhaalen. Vermits nu alle aangeliipte en meer andere zaaken, niet by alle Menfchen gelyk of één en dezelve zyn; zoo moet natuurlyk volgen, dat ook hunne verhaalen van eikanderen verfchillende moeten zyn, hoewel zy in de hoofdzaak (in onze Gefchiedenis, ten opzichte van de wonderdaadige geneezing) met elkanderen altemaal overeenftemmen. Maar! wanneer het nu werkelyk gebeurd, dat Oog- en Oorgetuigen die beiden even cordaat en eerlyk zyn, in hunne Verhaalen niet tenvolleu overeenftemmen; wiens verhaal wordt alsdan voor het echte en geloofwaardigfte, en als het ware, voor den regel en het voorfchrift gehouden, naar welken de overige Verhaalen moeten verklaard worden? Elk zal buiten twyflèl antwoorden: (cceteris paribus, of, al het overige gelyk ftaande, zoo als in het geval der H. Evangelisten.-) het Vzrhaal van den Ooggetuigen.' Maaken wy de toepasfing! De Evangelisten hebben eikanderen niet uit- of afgefchreeven: Matthaeus alleen is Ooggetuige, en Marcus en Lucas zyn flcchts Oorgetuigen: wat moet 'er nu natuurlyk uit volgen? — Afivykingen van eikanderen in hunne Verhaalen! — Matthaeus fchreef als Ooggetuige, en verhaalde hetgeen te Gadara gebeurd was uit eigen ondervinding: Maar Marcus en Lucas verhaalen deeze gebeurtenis uit vreemde ondervinding, en hadden het bericht daarvan uit de  HET DERDE FRAGMENT. §. 35. 157 de tweede hand: Wat vloeit''er uit voort? Dit: M at t h a e u s verdient natuurlyk, maar zonder eenige prejudicie van Marcus en Lu CAS als Religie-leenaars, onder de getuigen, de eerfte en voornaamfte plaats: en Matth aeüs moet „iet worden verklaart naar Marcus en Lucas maar deezen, Marcus en Lucas, moeten naar het Verhaal van Matthaeus uitgelegt, (beriehtiget) en vertolkt worden. Dat deezen, de H. Marcus en Lucas, ten opzichte van 't geene de zoogenoemde damonifche Menfchen gedacht, gefprooken en gedaan hebben, zich van andere en fteilere bewoordingen bedienen, dan die zyn, waarvan Matthaeus gebruikmaakt, daaruit volgt niet: dat zy hiftorifche en wysgeerige waarheid, en de echte en waare manier en wyze hoe de zwynen in het water geraakt zyn? aangetoont hebben: N^en ! daaruit volgt enkel en alleen, dat zy hun verhaal aangaande de damonifche Menfchen eerlyk en getrouw, zoo en met die uitdrukkingen geboekt hebben , ais en met welke hen de gebeurtenisfen met de daemonifche Menfchen door hen verhaalt waren die volgens het beerfchend Volksgevoelen, voor zich, oordeelden en overtuigt waren, dat werkelyk Daemonen in deeze ellendige Menfchen gehuisvest hadden, en door Jesus uit hen uitgedreeven en in de kudde gevaaren waren, zonder tegen den plicht van Ge- fchied-  258 HET DERDE FRAGMENT. 35-, fchiedfchryvers te handelen (/), en hunne fpeculatien over de gebeurtenis in hun verhaal intelasfchen. Dat de zegslieden van Marcus en van L ucas, aanhangers van dit Volksoordeel, of liefst Volksvooroordeel geweest zyn, blykt, dunkt my, ook onder anderen daaruit, dat zy zelfs den éénen krankzinnigen Man te Gadara over het hoofd zien, en daarentegen, veel breedvoeriger, dan.Matthaeus gedaan hcefc, van de Damonen en "kwaade Geesten fpreeken, omdat dit in hunne oogen van meer belang was, dan het Getal der ellendige Menfchen. Zoo lange nu niet beweezen is: dat het Volksgevoelen, het oordeel der waarheid , en de Volkstaal, de taal der historifchen en wysgeerigen waarheid zy; zoo lange kan men ook uit de woorden van Marcus en Lucas die zy van hunne zegslieden hebben overgenooxuen, geene gevolgen ten nadeele van myne Hypothefe trekken. Waren de H. Evangelisten Marcus en Lucas voor hunne perfoon ten vollen overtuigt geweest, dat de Lyder werkelyk van Duivelen of kwaade Geesten was bezeten geweest, en hadden zy daarvan hunne Leezeren ten vollen willen overtuigen: zoo zouden zy niet aan («1 Van dit gevoelen is ook de Heer Ridder G. j. R. enRiDDErMiCHAElïs in zyne Neue O. und E, Bibliotn. Theil, III. N.J7. pag. ï73.  HET DERDE FRAGMENT. 15? aan het (lot van hun verhaal 'er bygevoegt hebben: dat de Menfch was gezond geworden, en by het volle gebruik van zyn verfland aan de voeten van Jesus gezeten heeft: maar zouden zich anders uitgedrukt en misfchien gezegt hebben: De Man zat bevrydt of verlost van de kwaade Geesten aan de voeten van J É s u s. Maar dat zeggen zy niet. Naar 't my tocfchynt, zoo toonen de H. Evangelisten daardoor niet onduidelyk: dat het Volksgevoelen aangaande de Dasmonen of kwaade Geesten, in hunne ogen van geen groot belang zy : gelyk het ook indedaad, ten opzichte van den weldaadigen Godsdienst van Jesus en ten opzichte van ons, van geen belang is. Wat de zoogenoemde damonifche Menfchen gedacht,, gefprooken en gedaan hebben , is eene voorbygaande, of liefst , eene reeds voorby gegaane hifïorie} die ons Geloof en onze Religie niet raakt. Ware en gefchiedde het niet, om der gevolgen wille die men getrokken heeft, en zomtyds nog trekt uit het verhaal van de gebeurtenisfen met de dasmonifche Menfchen; voorzeker! het zoude de moeite niet waard zyn om'er veel van te fpreeken en om 'er water over vuil te maaken (fe). Op deze wyze, dunkt my, word de zwaarigheid 't best opgelost. §• 3"*n°" siet geleert, maar zal het nog eerst moeten leeren. j L  i$3 HET» DERDE FRAGMENT. §.30". duidt en vertolkt worden, zonder dat de uitdrukkingen van Lu cas , (/)— welke zoo duidelyk , zoo fterk en zoo beflemd zyn , en voor een ander , en wel voor het tegenovergefteld gevoelen , of daarvoor, dat zekere Damonen of kwaade Geesten de kudde in bet water hebben geworpen, pleiten of fchynen te pleiten , — op den uitlcgkundigen pynbank gebragt, en zoo lange uitgerekt worden, tot dat zy bekwaam worden om eene andere Verklaaring aanteneemen? Ik antwoorde : myns oordeels , is het Verhaal en de Uitdrukkingen van Lucas,, zeer wél vatbaar, om op denzelven voet uitgeduidt te kunnen worden, als het Verhaal van Matthseus §, 23. pag. 92 volg. verklaart is geworden, zonder dat aan den letter van het Verhaal eenig uitlegkundig geweld, hoe ook genaamd , behoeft te worden aangedaan. Myn des kundige Leezer, beoordeele myn antwoord, uit het geen ik zal laaten volgen! 1. Ik kan en zal nooit ontkennen, dat de Bewoordingen, welke men in het Verhaal van Lucas Cap. VIII: 33. ontmoet, alwaar gezegt Wordt: De Damonen voeren uit van den Men- fche, tl) Ik fpreeït kortheidshalve alleen van L-UCA3 , en niet Bok van Marc U s, omdat al 't geen ten opzichte van LuCAS zal gezegt worden, zeer gemakkelyk op MARCUS kan worden toegepast: en omdat de bewoordingen van Lu CAS d* fterkfte». diiidelykfte , eu meest beftemde fchynen te zjtb.  HET DERDE FRAGMENT. §.36. 163 fche , cn voeren in de zwynen, en de kudde ftortede zich met een' ftorm in de zee , by den eerften opflag, zeer fterk, duidelyk cn beftemd zyn, of liefs fchynen te zyn en te pleiten daarvoor, dat 'er werkt lykDacmonen in deezen Lyder gehuisvest hebben, die uit hem uit- en in de zwynen ingevaaren zyn en dezelve in de zee geftort hebben. Dan , wanneer en zoodra men deeze uitdrukkingen van naderby en naauwkeurig befchouwt en onderzoekt: waarvandaan deeze fterkte, duidelykheid en beftemdheid dier bewoordingen eigenlyk koome? alsdan en zoodra zal men ook vinden, dat deeze fterkte, duidelykheid en beftemdheid, op verre-na geene categorifchemaar (Lchts eene hypothetifche is: dat dezelve nog daarenboven op grond-valfche Hypothefen berusten: en dat zy by gevolg verdwynen en moeten verdwynen, zoodra de Hypothefen, waarop zy berusten, wegvallen. En waarvandaan ontfangen dan die uitdrukkingen die fterkte, duidelykheid en beftemdheid? Vast en zeker van de twee volgende Hypothefen: a.) Men vooronderftelt, dat deeze Bewoordingen , die men in het Verhaal van Lucas vindt, aan den H. Gefchiedfchryver door den Geest van God onmiddelyk geinfpireerd of ingegeven , of zelfs wel gereveleert zyn, met dat inzicht, dat hy door deeze Bewoordingen, gefchiedkundige en wysgeerige Waarheid zoude uitdrukken, en zynen Leezeren, aangaande het L 2 Aan?  *64 HET DERDE FRAGMENT. §.3fj. •Jior; ? en het m»? ? of aangaande de echte en waare manier en wyze hoe? en door welke oorzaaken de zwynen dasmonisch geworden en in de zee geraakt waren ? bericht geven. en dat het bygevolg, uitdrukkingen zyn die oorfpronglyk aan Gods Geest toebehooren en onmiddelyk van Hem afkomftig zyn! en b.) Men voo'onderftelt: dat deeze Uitdrukkingen naar den zin van Gods Geest en naar den wil en de intent;e van denH. Gefchiedfchryver,enkel en alleen in den eigenlyken letterlyken zin zouden moeten worden opgevat en verklaart: dat deeze Bewoordingen, in den eigenlyken zin verklaart wordende, de gefchiedkundige en wysgeerige waarheid uitdrukken : en dat zy daarom en uit die rede , omdat zy de hiftonfche en wysgeerige waarheid, naar de intentie van Gods Geest en van Lucas moeten uitdrukken, niet anders dan naar den ftrengen letterlyken zin kunnen of mogen worden uitgeduidt en vertolkt. — Ik ftemme geredelyk en volmondig toe: konde ooit beweezen worden , dat deeze twee Hypothefen waarheid in zich behelzen, en ware het werkelyk behoorlyk betoogt, dat zy waarheden uitdrukken; zoo zoude de fterkte, de duidelykheid en de beftemdheid, die men in deeze Bewoordingen waant te vinden, aan hen werkelyk moeten worden toegekend, en de zaak in questie zoude buiten kyf ten voordeele van hen moeten worden uitgeweezen, die van gevoelen zyn  HET DERDE FRAGMENT. %.$t. 165 zyn , dat de kudde der zwynen te Gadara, werkelyk door kwade Geesten of Demonen in het water zyn geftort geworden. Maar, het is 'er zoo verre van daan, dat deeze twee vooronderftellingen ooit ofte ooit betoogt zyn, of beweezen zouden kunnen worden , Waarheid in zich te behelzen, dat veelmeer haare ongegrondheid aan elk in het oog loopt—' Want 1. hoe zoude het toch kunnen mogelyk zyn,1 dat de aangehaalde woorden oorfpronglyk aan den Geest van God zouden kunnen toebehooren, en door Gods Geest onmiddelyk den H. Evangelist geinfpireert zyn, terwyl het oogfchynlyk en ontegenzeglyk is, dat de H. Gefchiedfchryver het Verhaal van de geheele Gebeurtenis, van Oogen Oor- dus van menfchelyke en in zyn oog geloofwaardige getuigen ontfangen heeft, (Lucas i 1. 2) en dat hy dit Verhaal eerlyk en getrouw, als Gefchiedfchryver in zyn Gefchiedverhaal in gelascht heeft, zoo als hy hetzelve ontfangen hadde? Het is met dit Verhaal eveneens geftelt, als het gelegen is met andere Verhaalen, die Lucas geboekt heeft. By voorbeeld : Cap. iv: 34. boekt hy de gedachten van een' zoogenoemden dasmonifchen Man met dezelve woorden , waarvan zich deeze ongelukkige Man bediende: en niemand waant of droomt, dat de Geest van God deeze woorden den h. Gefchiedverhaaler onmiddelyk ingegeeven of gereveleert heeft, als woorden , die oorfpronglyk aan Gods Geest toebebooL 3 ren?  766 HET DERDE FRAGMENT. §.36". ren! — Behoord dan het antwoord van den krankzinnigen Gadarener : myn Naam is Legio, Want onzer zyn veelen, ook oorfpronglyk .aaa iemand anders toe, dan aan deezen ellendiger]? O) 1.) My {m) Wanneer een BybeJtolk niet behoorlyk daarop 1et, of de H. Evangelisten, in hur.ne verhar.len hunne eige woorden gebruiken? Dan of zy die van ande en boeken? Zoo fielt hy zich builen ftaat, om hunne eer te kunnen redden en tegen hunne vyanden te verdedigen. De Vraag: of 't geene zy hier en elders, uit den mond van anderen boeken, uitlegkundigen wysgeerig-waar zy? raakt de H. Gefchiedfchryvers in geenen deele .' Zy zyn op geene wyze verantwoordelyk voor de uitlegkundige en wysgeerige onwaarheid die zy vergaaien, zoodra en zoo lange zy, uit den mond van andeien fchryven. By voorbeeld: Het :is eene b.weezen'Waarheid, dat Matthaeus Cap. IJ: 6. de woorden van den Propheet MiCHA Cap. v: 1, zoo en in dier voegen aanhaalt, dat zyne aanhaalmg ftrookt en overeenftemt, noch met de hebreeuwfche taal, en de gezegdens van den Propheet Micha, noch met de Griekfche Vertaaling. By Wolf in curis Phil. & Crit. Vol. 1. pag. 32-34 kan men vinden hoe veeie onnutte, vrugtelooze e i ondankbaare moeite de Bybeltolken genoomen hebfcen, om de eer van Matthaeus te redde, en hem te verdedigen , tegen de befchuldiging , dat hy de woorden van den Piopheee Micha geheel verkeert funrichtig) aanhaale. Maar wat raakt deeze verkeerde aanhaa'ing — die ik toeftemme — den H. Gefchiedfchryver? Zy behoort immers niet toe aan den H. Evangelist Matt haeus, maar aan de Schriftgeleerden, die op het bevel van Hek odes byeen vergadert waren? Wat behoefde Matth-AEUs , wat behoefd een Bybeltclk die onechte en verkeerde aanhaaling te verantwoorden ? Matthaeus verhaalt als een eerlyk en getrouw Gefchiedfchryver, juist en raauwkeurig, 'tgeen de Schriftgeleerden werkelyk tn in de daad gezegt hebben tot Hekode s. Of zy waarheid gefprooken hebben , dat raakt den Evangelist Mat t h a e us niet. Hadde matthaeus de woorden van Micha juist en raauwkeurig aangehaald; zoo zoude hy niet het antwoord der Schriftgeleerden, naar zyn eigen ant-  HET DERDE FRAGMENT.§. 36. 167, 2.) My dunkt het valt zoo gemakkelyk niet eens om behoorlyk te bewyzen: dat de H. Evangelist het Verhaal juist rara deeze gefchiedenis, uit den mond van een apoflolisch Oog- en Oorgetuige gehoort en ontfangen heeft. Want, hadde één van de Apojlelen deeze gefchiedenis aan Lugas verhaalt, zoo zoude die hem zekerlyk wel bericht hebben, dat 'er twee laazende Mannen te Gadara geweest en geneezen zyn,. en Lucas zoude in dat geval ook niet van éénen, maar van twee (zoogenoemde) daemonifche Menfchen gewaagt hebben. Veel minder nog kan men vastftellen en bewyzen, dat deeze Gebeurtenis aan Lucas door den H. Geest onmiddelyk geinfpireerd is geworden, en dat het Verhaal van dezelve, oorfprmglut aan-den alweetendenen onfeilbaren Geest van God toebehoort. Zoude Gods Geest by Matthaeus kunnen verhaalen: 'er zyn twee razende Mannen te Gadara geweest, en by Lucas, 'er is maar één krankzinnig of daemonisch Mensch aldaar geweest?!! 3.) Hadde de H. Evangelist Lucas gewilt, dat men de woorden, welke hy van zyne Zegslieden heeft overgenomen en getrouw en eerlyk geboekt, in den eigenlyken en letterlyken zin zoude moeten opvatten en verklaaren; zoo zoude antwoord gegeeven hebben. Maar! in dit geval zoude hy tegen den plicht van een eerlyk Gefchiedfchryver sehandelt hebben, Ziet MIC:: ael 1 s.Inleiding Deel I. S. 32- P. 414enNed. Vert. L 4  i6S HET DERDE FRAGMENT. §.3fc de hy 'er aan het flot vari zyn Verhaal vs. 35, g5. niet bygevoegt hebben: dat de Mensch gekleed , verftandig en gezond aan de voeten van Jesus gezeten heeft, maar zoude gezegt hebben : de Mensch was ievryd van de Damonen en zat verlost van de kwaade Geesten aan de voeten van Jefus. Zoodra nu de beide Hypothefen, als de zuilen , waarop de fterkte, de duidelykheid en de beftemdheid, van de aangehaalde uitdrukkingen rusten, wegvallen; zoodra vallen ook weg éefterkte , de duidelykheid en de beftemdheid dier bewoordingen, die men waant in hen te vinden. Zoodra men integendeel de bewoordingen, die in het Verhaal voorkomen, houdt voor *t geene zy werkelyk en ontegenzeglyk zyn t. w. voor uitdrukkingen, die oorfpronglyk aan de Zegslieden van Lucas toebehooren, en die oogfchynlyk uit de Volkstaal ontleent zyn; zoodra verkrygt de zaak eene geheel andere gedaante, en a\\e fterkte, duidelykheid cn beftemdheid, verdwynt ten eentmaale. Want zyn die Bewoordingen, Uitdrukkingen die oorfpronglyk aan de Zegslieden van Lucas toebehooren, en zyn dezelven ontleent uit de gewoone Volkstaal; zoo volgt als van zeiven , dat daardoor niet eene hiftorifche en wysgeerige waarheid, maar enkel en alleen het oordeel, het gevoelen, of de voorfteliing van het Volk en van de Zegslieden van Lucas, wordt uitgedrukt, en dat deeze fpreekmanieren, niet als  HET DERDE FRAGMENT, i 30. «9 als de taal der gefchiedkundige en wysgeerigeWaarheid , maar als zegswyzen moeten verklaart worden, die tot de Volkstaal behooren, waardoor het gevoelen en het oordeel van het Volk uitgedrukt wordt. Dat deeze fpreekmanieren geene biftorifche en wysgeerige Waarheid uitdrukken, en niet uitdrukken kunnen of zullen, blykt,myns oordeels, ten vollen daaruit: omdat geen één van alle Oog- en Oorgetuigen, en dus ook de Zegslieden van Lug as niet, de Damonen en kwaade Geesten gezien hebben , of hebben kunnen zien, en dus ook niet in ftaat geweest zyn, om het met eene gefchiedkundige en wysgeerige zeekerheid te kunnen verhaalen. Wat blyft 'er dus over? - niets anders, dan dat zyde gewoone Volkstaal die reeds lang voor de tyden van Jesus was in gebruik geweest, gebezigt en door dezelve het Volksoordeet ever den toedragt der zaaken, hebben uitgedrukt. Dit Volksoordeel, - en Volksoordeel is heten zal het blyven heeft echter voor ons geene verbindende kracht, die ons zoude kunnennoodzaaken, om over den toedragt der zaaken ook zoo te moeten oordeelen, als de Tydgenooten van Jesus en van Lucas daarover oordeelden: En hunne Volkstaal is en wordt voor ons niet de taal der hiftorifche en wysgerige waarheid, maar is en blyft Volkstaal. Wanneer wy nu vastftellen, dat de H. Lucas als een eerlyk en getrouw Gefchiedverhaaler, de gebeurtenisL 5 200  ï7o HET DERDE FRAGMENT, ff, 36; zoo verhaalt heeft, als hy dezelve ontfangen hadde : dat hy in zyn verhaal de ontfangene Volkstaal geboekt en daardoor het Volksoordeel uitgedrukt heeft, en nu deeze Volkstaal zoo uitduiden als Volkstaal kan en moet verklaart worden, ingevolge van die uitlegkundige ftelregelen welke ik §.22. pag. 89. heb aangehaald, en, zoo ife denke, beweezen,- zoo zullen wy vinden, dat het verhaal van Lucas, zonder dat men zyne woorden, die eigenlyk uitdrukkingen zyn, die aan zyne Zegslieden toebehooie'n, op den uitlegkun digen pynbank brengt, zeer gevoeglyk juist zoo kan worden verklaart, als het verhaal van Matthaeus uitgeduid is, 5. H, pag, oa. Want het eenigst onderlcheid, 't welk men yindt, tusfchen die uit de Volkstaal ontleende bewoordingen van Matthaeus, en tusfchen die van Lucas, beftaat enkel en alleen daarin, dat die van Lucas fteiler zyn dan die van Matthaeus. Maar door dit onderfcheid, worden zy niet tot de taal der hiftorifche en wysgerige waarheid, maar blyven veelmeer en nog ontegenzeglyker, loutere en recht fteile Volkstaal, waardoor het Volks oor de el, en niet het oordeel der waarheid wordt uitgedrukt. Te weeten de Oog- en Oorgetuigen van deeze gefchiedenis en dus ook de zegslieden van Lucas, — toen zy zagen, dat, zoodra de raazende Man bedaard en gezond geworden was, de kudde der zwynen wild, fchuuw of dasmonifch wierd, en in het wa-  HET DERDE FRAGMENT. §.35. 171 v-ater ftortede — verklaarden voor zich en voor hunne perfoon deeze twee uitwerkingen dus: de pasmonen zyn nu uit dien Man uitgevaaren, en £e kwaade Geesten hebbende zwynen in het water geworpen. Vermits zy 'er nu in hun verhaal niet byvoegen, en 'er ook overeenkornitig met de gefchiedenis niet hebben kunnen byvoegen: dat de raazende Man — toen Jesus volgens lun eigen verhaal by Lucas Cap. VlII: 29. — aan den gewaanden boozen Geest verkondigde, uittevaaren uit den Menfche, — terftond van zyne kwaaie bevryd wierd, en by Jesus ftil en bedaardis blyven ftaan ;en vermits volgens het Taalgebruik (§.22.pag. 89.) aan de zoogenoemde Dasmonen wordt toegefchreeven, 't geoi eigenlyk en naar waarheid moet worden toegefchreeven, aan de dsemonifche Menfchen zeiven ; zoo behouden en hebben wy het recht ons het voorval dus voorteftellen en de bewoordingen van Lucas dus'te verklaaren: De booze Geest (.vs. 29.) die in de Volkstaal gezegt wordt uitgevaaren te zyn uit den Menfch, is, volgens het Taalgebruik de krankzinnige Man zelfs.- en de Dasmonen, die naar het oordeel van het Folk in de zwynen voeren, zyn de fchrik, de angst, benaauwdheid en wildheid (0. 11. pag. 52. N. IV j waarvan de zwynen bevangen wierden, toen de damonifche Man, met geraas, gebrul en getier op het onverwachtst op de kudde  a'/fl HET DERDE FRAGMENT. §. 35, de toerende die zich daarop in dien fchrik, angst en benaauwdheid in het water ftor.ede. Dat men de woorden van Lucas op deezen voet kan, durft, ja moet verklaren, daartoe geeft ons 1. ) De H. Evangelist Marcus niet alleen het recht, maar verplicht 'er ons als 't ware toe, door een gelykzoortig verhaal, 'twelk hy in zyn Evangelie heeft ingelafcht, en 't welk op geene andere redelyke wyze als op deezen voet kan worden verklaart. Marcus fchryft, Cap. III: 11. toen de onreine Geesten S-a°Toi Trvwpxrix') Jesus zagers, vielen zy voor Hem neder \ Wat is dat anders te zeggen, en wat kan het anders te zeggen zyn, dan , de Menfchen waarvan het Volk waande, dat zy door een' onreinen Geest bezeten wierden, vielen voor Jesus neder? Doedt men nu deeze woorden van Ma r« cus geen geweld aan, wanneer men dezelven dus verklaart; hoe kan men dan gezegt worden, de woorden van Lucas Cap. VIII: 33. op denuitlegkundigen Pynbank uitterekken, wanneer en terwyl men zyne woorden zoo verklaart, als de woorden van Marcus alléén kunnen uitgeduid worden? 2. ) Luc as zelfs geeft aan ons het recht zyne woorden dus te verklaaren, door in zyn verhaal te melden : a.) dat jEsus,niet den Dsemon, den boozen Geest, maar den Mensch (olvtov') gevraagt  HET DERDE FRAGMENT. §.36". 17$ vraagt heeft: welk is uw Naam? vs. 30. en b.) floor 'er by te voegen: vs. 35, dat de ftedeHngen en dorpelingen dien Man, die eertyds raazend en woedend geweest was, gevonden hebben zittende aan de voeten van Jesus , bekleed en by het volle gebruik van zyn verfland (rotyovxvT*) pat het Griekfche woord croCpcovw, niet zoo zeer betekent gezond zyn naar hef ligchaam, als veelmeer gezond zyn naar de ziel, of zich bevinden in het bezit en by het gebruik van zyn verfland , heeft Jacob. Elsner. uitvoerigen bondig beweezen in Obfervationibus facris in N T libros. Tom. I pag. 144. Zou men hieruit niet moeten befluï' ten, dat Lucas en Marcus , toen zy hunne Gefchiedverhaalen boekten, de zoogenoemde dsemonifche Menfchen hebben gehouden, voor raazende en krankzinnige Schepzelen ? 3.) Lucas zelfs verplicht ons, zyn verhaal van de gadareenfche gebeurtenis en de woorden welke wy uitduiden moeten, zoo te verklaaren als ik de woorden van Matthaeus vertolkt heb. Want hy zelfs verklaart een zoortgclyk verhaal op dezelve wyze, Handel, XIX: 13-16". Hier verhaalt ons Lucas, — naar alle gedachten en regelen van de hoogfte waarfchynlykheid, als Oog- en Oorgetuige uit eigene ondervinding: (n) dat ( n) Het Is waar, LUCAS zelfs meldt ons niet, dat hy jui» deeze gebeurtenis als oog- en oorgetuige verhaalt: Maar , ver *u. uit 2 tim. IV. e, p H il e Mi: vs. >*b»fct, dat hy 4en Atnul PADL VS °P «in» Rel^n vergezelt beefden  174 HET DERDE FRAGMENT. §. 36". dat zommige omzwervende Jooden den naam van Jesus over die geenen, die (zoo als het Volk dagt en fprak) booze Geesten hadden, genoemd en gezegt hebben: wy bezweeren u (u kwaade Geesten) by Jesus, dien Paulus predikt: en dat de booze Geest, vs. 15. betuigt en gezegt heeft: Jesus kenne ik wel, en Paulus kenne ik ook wel, — ik weet dat Jesus in ftaat geweest is, en dat Paulus nog in ftaat is om ons uit- tedryven, Maar wie gy zyt; of gy ook over ons gebieden kunt, en die macht bezit om ons te kunnen doen verhuizen ? — dat weeten wy niet! — daaraan twyffelen wy ! — wy zullen 'er eens de proef van neemen! — Tot hiertoe, fpreekt en verhaalt de H. Lucas deeze gebeurtenis , juist zoo, en met dezelve, uit de Volkstaal ontleende bewoordingen, als en met dewelke hy de gadareenfche gebeurtenis verhaalt hadde, eenig cn alleen die omftandigheid uitgezondert: dat Jesus Cap. VIII: 30. den raazenden Man na zynen naam vraagt, terwyl de Duivelbanners Hand. XIX: 13. de boozen Geesten Chrysostomtjs Hom. I. over de Handel, der Apostelen fchryft : Lu C As was een leerling ( <§«m>TrjC, j van p ^ UL üs die, gelyk hy'er naderhand by voegt, - zynen Leerraar niet verliet («dl**»™*) en hem overal volgde fft» «-««Ö • cn vermits Hieronymus in Catal. Script. Ecclef. D I den Evangelist LUCAS een volgeling van P AUi,u s noemt . die op »lle zyne reizen lomnis peregrinationis) by hem was; zoo is hed ten uitenten waarfchynlyk, dat L u c A s ook by P A U l u s geweest is, toen deeze Apostel zich, te Ephesuï* ophield,  HET DERDE FRAGMENT. §.3rJ. 175 ten bezweeren. Voor 't overige, zyn zoowel Cap. VUL als Hand. XIX: 13-15. de booze Geesten, die Weezens, die fpreekende worden ingevoert, en niet de krankzinnige en raazende Menfchen. Byaldien nu te Ephesus, werkelyk en in de daad, niet de krankzinnige en raazende Menfch, maar de booze Geest, gefprooken, en de H. Lucas tot hiertoe niet de gewoone Volkstaal gebezigr, maar hiitorifche en wysgerige waarheid verhaalt hadde en hadde willen verhaalen, zoo hadde hy ons ook in zyn verhaal, naar de Analogie, en om zich gelyk te blyven — vs. 16. moeten voortvaaren en fchryven: cn de hooze Geest om te beproeven of de kracht en de magt van de Duivelbanners aan die van Christus en van Paulus evenaarde ■ vloog op hen toe, enz. Immers zoowel, als de booze Geest in ftaat was om te kunnen fpreeken, zoowel heeft hy ook moeten in ftaat zyn, om op de Duivelbanners toetevliegen. Maar! zegt dat ook de H.Lucas? Immers neen! Hyfchryft veelmeer in tegendeel vs. 16. en de Mensch, in wien, (volgens het Volksvooroordeel) de booze Geest was, vloog op hpn toe. Is nu Hand. XIX: 16. de krankzinnige Man op de Duivelbanners toegevlogen; wei, waarom wil men dan den raa zen den Man te Gadara, ook niet na en onder de kudde laaten loopen? Kan men een duidelyker voorfchrifc wenfehen, waarnaar men zyne woorden Cap. VIII: 33 verklaaren moet, als dit  i7fj HET DERDE FRAGMENT. §.S6*.37. dit voorfchrift is, 't welk hy ons zelfs geeft Hand. XIX: 16 ? Ik ben beducht dat ik de agting kwetzen zou, welke ik aan het doorzicht myner Leezeren fchuldig bèn, byaldien ik 'er nog meer Zoude willen byvoegen. Eindelyk 4.) De Analogie der verklaaring van zoortgelyke verhaalen, eifcht het van ons de uitdrukkingen van Lucas Cap. VIII. zoo te moeten verklaaren. §.32, pag. 132 volg. §■ 27- III. De derde zwaarigheid of tegenwerping! Men zegt, de H. Evangelist Lucas a. een geinfpireert Evangelist, b. van geboorte een Heiden, Coll. IV: 14. C °) en c. een Arts of Geneesheer zynde, konde best over de damonifche Menfchen, over hunne gefteldheid cn fymptomata die zich by hen levonden, oordeelen: (p) Vermits hy nu fchryft, dat de Gadarener Damonen gehad heeft , a$ ej%e Sawvict Cap. VIII: 27. en dat Damonen van dien Mensch uitgegaan en in de zwynen ingevaaren zyn, vers 33. g^AS^r* Si ra, Jaipovici €tito tov av9-^7rov, iiG-YiXB-sv tov? x^v?i zoo moet het ook werkelyk met dien Man dus gefield en Damonen werkelyk in hem geweest zyn, enz. Ik antwoorde: a. Dat (0) Ziet michaelis Inleiding , Deel II. 5.139. (t) Ziet Ml chablis ErJcjarung. pïg. ig0.  HET DERDE FRAGMENT. §.37. 177 a. Dat Lucas een geinfpireert Evangelist is geweest, daaruit volgt geenzins: dat zyn oordeel over zaaken en gebeurtenisfen die hem als Leerraar der Religie van Jefus niet raakten , ingevalle hy in zyn verhaal, door de by gebrachte woorden, zyn oordeel teffens heeft uitgedrukt, (hetwelk nog niet beweezen is) (q) ook onfeilbaar en zyn oordeel eene wet zy , waarnaar alle zy-, ne Leezers ten opzichte van de damonifche Men\ fchen hun geloof moeten vormen. En byaldien hy in zyne Gefchiedboeken, enkel het Verhaal, hetwelk hy ten opzicht van den Gadarener zoo als hy hetzelve van anderen, die fterk in de Volkstaal waren, had ontfangen, zuiver zoo als hy het ontfangen had, getrouw en eerlyk als Gefchiedfchryver heeft geboekt; — gelyk hy het werkelyk gedaan heeft, — zoo volgt 'er tegen myne Hypothefe nog minder uit. Het is in dat geval eene aan hem verhaalde Hiftorie, en blyfe Hiftorie, waarover elk naar zyne kennis en oeffening van zyn verftand, vry kan en durft oordeelen, zonder dat hy daardoor de hoogachting kwetscht, die hy aan den Heiligen Evangelist als aan een' geinfpireerden Leerraar van Jesus Gods-? dienst fchuldig is. b. Dat Lucas geen gebooren Jood, en dus vry (?) lucas en Marcus drukken veel meer hun oordeel over den daemonifchen Menfch geheel anders en door een an* der woord uit. Ziet §,36. pag 173. M  ijl HET DERDE FRAGMENT. 5.37. vry van aangebooren Joodfche, de Dasmonen raakende, vooi oordeelen , maar een Heiden van geboorte en een Arts geweest is, daardoor wordt hy immers niet bekwaam en in ftaat gefteld om over Damonen en Joodfche Vooroordeelen,. raakende de onreine Geesten , met eene. onfeilbaare zekerheid te kunnen oordeelen, al ftemt men toe , dat hy 'er in de aangehaalde woord ?n over heeft geoordeelt. Andere. Heidenfche Geneesheeren (ziet de verhandeling van den Heer Prof. Timmermann) heb Bén'er anders over geoordeelt , de Dasmonen voor ziektens, en de Dasmonifche voor zieke Menfchen gehouden. Dit fchynt ook Lucas gedaan te hebben door het woord ero$*ovitvT« te bezigen. Dus ftaat de zaak in quasstie, nog in haar evenwigt. Het oordeel van Lu cas , (ingevalle hy in de aangeftipte woorden over de dasmonifche Menfchen heeft geoordeelt) als een gcbooren Heiden en als Arts, is en blyft altoos, ten vollen behoudens zyne Authoriteit, als een geinfpireert Religie - leerraar , het oordeel van een Mensch, die ten opzicht van deeze phyficaale en geneeskundige ftoffe,zoo min onmiddelbaar van God verlicht is geweest, als de overige Evangelisten en Apostelen daaromtrend onmiddelyk zyn van God verlicht geweest , en die bygevolg in zyn oordeel zoowel heeft kunnen dwaalen, als veele andere van zyne tydgenoten omtrend deeze ftoffe werkelyk hebben gedwaalt. §. 38.  HET DERDE FRAGMENT. «.38. 17j §. 38. IV< De vierde tegenwerping of zwaarigheid, heeft te Heer Ridder Michaelis geoppen in zyne Dogmatik, tweede uitgaave 1784. $• 8S>pag. tS*. en in zyne Neue Or.- und. Exeg: BiUiotlek, Theil HL N. 67. pag. Ï77- Ik zat dezelve hier in 't nederduitsch vertaald, mlasfchen. De Heer Ridder fchryft in zyn Dogmatik l. cWanneer men alle plaatfen (in 't Nieuwe Tes-' tament) tezaarnen neemt, zoo.wordt het " toch wederom, waarfchynlyk, dat do Heilige Schryvers damonifche bezittingen geloofd hêt& ", ben." (Vooraf hadde de Heer R. Michaelis gezegd • dat uit enkele plaatzen en uitdrukkingen, op zich zelfs genoomen, niet als een Gevolg kon worden afgeleid: dat de ziektens vla een' onreinen Geest gewrocht wierden. In de Oriënt, und. Exeg. Bibl. 1. c. fpreekt hy daaromtrend ook twytTelachtig) » Ja Jesus zelfs , fpreekt en handelt zoo, als of de Krankheden "van een' Geest herkomftig waren, in plaats " dat H y, ingevalle het eene dwaaling ware, T, aan het Volken aan zyne Jongeren , liever een. beter onderwys omtrend die zaak hadde die„ nen te geeven: en, ingevalle Hy ook dat be< „ ter onderwys niet hadde willen geeven , zoo „ is toch deeze eisch billyk: een goddelyk Leer* l raar en Wonderdoener, moet niets doen waar* „ door eene dwaaling, die nog daarenboven zoo M 2 » hveh  igo HET DERDE FRAGMENT. §. jf* „ kwellend is, fcheen b'evesïigd te worden By,, zonder echter is my de gefchiedenis, Mat«•thaeüs VIH. 28-34. Marcus V. i-tf7. „ Lucas VIII. 25-30. onverklaarbaar, byal■„ dien enkel gefprooken wordt van eene natuur„ lyke ziekte. By Lucas X: 18, 19. fpreekt » Jesus zelfs tot zyne Jongeren zoo en in dier„• voegen, als of 'er werkelyke bezetenheden warren'" — En in de Oriënt, und Exeg. Bibl. fchryft de Heer R. Michaelis, 1. c. „ Ech„ ter aan ééne plaats (in het Evangelium) is „ nog geen genoegen gefchied, en ik Kan niet nalaaten om op dezelve oplettend te maaken. Het „ is die van de Damonen of Duivelen, die in de ,> zwynen vaaren en dezelve in 't water ftonen.. » Hierfchynt het toch, of, dat'er Damonen (het „ zy dat het afgefcheide zielen, of het zy, ge„ lyk de meesten gelooven, dat het Duivelen ge„ weest zyn ) werkelyk in de zoogenoemde Be„ Zctenen zyn geweest, en uit hen uit en in f, de zwynen zyn ingevaaren! Want, een Zieke „ geloove nog zoo vast en zeker van den Dui„ vel bezeeten te zyn, en fmeeke in den naam. « van den Duivel, om verlof van in de zwynen „ te mogen vaaren ; zoo zullen daarom, g de zwynen niet in het water ftorten: (r) OF < r) Van dat gevoelen zal vel elk zyner en mynsr Leezeren teyn ! Maar Ingevalle de damonifche Menfchen In perfoon 28 volg. na de kudde zwynen toegeloopen , en de zwynea daar-  HET DERDE FRAGMENT. §.38. i?r „ OF de Evangelisten , en wat meer is drie Evangelisten raaken ten hoogden verdacht, dat zy eene onwaarheid verhaalen. En al gelooft men *' het voorgaande, zoo blyft tog onge.ooflyk, 't geen zy van de kudde zwynen verhaalen. By deeze zwaarigheden en tegenwerpingen die geopperd worden door den voortreffelyken Heer Geheimen Juflitie-Raad en Ridder MichaelIS dien ik in 't vervolg meermalen en daarom kortheidshalve met de twee letteren R. M. zal noemen,, kan ik zeer gevoeglyk nog de twee volgende voegen, omdat zy bykans van denzelven aart en natuur zyn. — Ik Jaate dus volgen de V. vyfde tegenwerping of zwaarigheid. Men segd, of liefst men vraagt: Ingevalle ] e sus door de zwynen te laaten ftorten in >f water (op welke wyze en door welke werkende oorzaken . het ook zou mogen veroorzaakt zyn?) niet op zekere wyze heeft willen bevestigen, .de waarheid dier ftelling, 'er zyn werkelyk Damonen of Duivelen geweest in de twee Lyderen, en die zyn,ver-~ huist of gevaaren in de zwynen; welke wettige en voldoende redenen zou dan onze Goddelyke Verlosfer wel gehad of kunnen gehad hebben, die eensdeels Hem bewogen hebben, om aan het verzoek van de damonifche Menfchen te voldoen, daardoor wild en fehuuw en op bol seraakt zyn = zuUen zich in dat jreval niet van de naï>y zynde fteilte af en w de -zee Jrebben kunnen ftorten? M 3  18a HET DERDE FRAGMENT. §. 38. doen, en hen te veroorloven om heenen te lopen na de kudde zwynen, of te vaaren in de kudde der zwynen, (volgens het verhandelde §. 28*. volg.) zonder daardoor de ftelling raakende de Dcemonen of Duivelen min of meer te ftaaven en te bevestigen, en welke redenen ons ander endeels in ftaat ftellen om de toegevenheid van Jesus en het verlof 't welk hy verleende, als eene onfchuldige toegevenheid, en als een, ten opzichte van de dwaaling zelve, en ten zynen aanzien geheel en al onverfchiliig verlof te kunnen verdedigen en rechtvaardigen? En eindelyk VI. De zesde zwaarigheid of tegenwerping. Zoude men niet een welgegrond recht hebben aan de Heilige Evangelisten, en byzonder aan Marcus en Lucas, die (in de Volkstaal) zoo beftemd en duidelyk fpreeken , ten opzicht van de damonifche Menfchen. en daardoor althans hunne tydgenooten in de dwaaling raakende de Dasmonen of Duivelen fchynen te ftyven en te Herken , dezelfde vraagen ter beantwoording kunnen en moeten voorleggen , die ik §, 10. pag. 48. I. II. den geenen heb voorgelegd , die van meening zyn: dat de Duivel of Duivelen als fubftanzen ligchamelyk zomtyds in zommige Menfchen huisvesten en hen tot zonden misleiden en hen kwellen en martelen? enz. Voor dat ik myne gedachten en bedenkingen over deeze zwaarigheden , en de oplosfing der tegenwerpingen my- nen  HET DERDE FRAGMENT.5-38. 39. i*g ïien Leezeren ter beoordeeling voortegge, zal ife eenige aanmerkingen laaten voorafgaan. $• 39' I. De Heer R. M. is van gevoelen dat die tegenwerpingen of zwaarigheden, welke ontleend worden uit de bewoordingen en fpreekmanieren der Evangelisten niet veel, of liefst niets om het lyf hebben. Want, Hy fchryft in zyne Oriënt, und Exeg.Bibl. Theil.HL N.51. ag.173. M Ik zou het ten minften in zoo verre met Far, mer (en niet met Timmerman*) hou" „ den, dat ikgeloove, dat inde woorden (der H Evangelisten) geene dwaaling wordt gevon7, den, (by gevolg ook geene bevestiging van dezelve.) Zy noemden de ziekte zoo als zy in hunne tyden genoemd wierd, zonder daardoor ietwes te beftemmen van de manier en " wyae hoe zy ontftonden? zoo als zelfs de 1 Engelfche Wetten, dien Menfch, die niet by " zyne zinnen is lunatic (maanzuchtig) noemen, Z zonder daardoor te beweeren dat zyne uitzinnigheid herkomftig zy van den invloed van de " Maan. Een Gefchiedfchryver, dus gaat hy l voort, moet naar myne gedachten zulke zaaM ken niet onderzoeken C juist zoo als ik C3 38. pag. 158 heb gefchreeven) maar de " .nWoone woorden en fpreekmanieren bezigen, "° M4 "£n  iS4 HET DERDE FRAGMENT. 5. » en daardoor maakt hy zich niet deelachtig, „ of daardoor neemt hy geen aandeel aan dé « dwaaling die in de Etymologie ligt opgeflooten: „ Zyn fchryftranten defchryfcrant van den Arts, „ of van den Wysgeer kunnen verfchillende zyn! « Zoomin ik Hand. XVI: 16 en 18 lezende,' „ denke dat Lucas den Apoll, die volgens « deleer van Paulus een Onding een Niets is, „ werkelyk hebben gehouden voor een* God, die n zich vertoond door zyne werking, als of hy »> leeve en werke , of handele: zoo min befluite *> ik uit de bewoordingen der H. Evangelisten op „ het geene zy dachten van de oorzaak der „ ziekte." In zoo verre, en in dit opzicht is dus de Heer K. M. voor my en op myne zyde. My dunkt, wanneer men eene fttm als die van den Heer K. M. voor zich en voor zyne verklaaring vaneen froblema heeft, dat men alsdan minder behoeft te vreezen en meer kan hoopen ! Maar in een ander opzicht derve ik Zyne item, en de Heer R. M. is tegen my. ikzal beproeven, of ik het nadeel, hetwelk uit zyne gedachten en zwaarigheden voor royne Hypothefe en verklaaring voortvloeit, zou Kunnen, zoo niet ten vollen uit den weg ruimen ten minften toch verzwakken en verminderen. §. 40.  HET DERDE FRAGMENT. §.40. 185 §. 40. II. Ik twyffele geen oogenblik, of de Heer R.' M« verwerpt myne Hypothefe als eene onbruikbaare, Onvoldoende-en onaanneemelyke Hypothefe, en bekenne, dat deeze afkeuring of verwerping deezerHypothefe, geen goed,geen voordeelig voorteken voor dezelve is, en wil wel belyden, dat ook ik eertyds van dat gevoelen geweest ben, omdat ik eensdeels by hen, by voorbeeld by Sykes en Lardner, die deeze Hypothefe zyn toegedaan, geene genoegzame gronden en geen min of meer voldoenend bewys voor dezelve vond, en anderendeels, omdat ik door het vonnis der verwerping, hetwelk groote Mannen, Semler by voorb. (*'), over deeze Hypothefe hebbengeftreeken, als het ware, terug gehouden wierd, om gronden en bewyzen voor dezelve op te zoeken. Dan ! nadat ik den wenfeh geleezen hadde, dien de Heer R. M. in zyne Orient.undExeg. Bibl.Theil III. N. 57. pag.17^ uitt, terwyl hy te kennen geeft: „ dar, flechts „ eenige weinige plaatfen, alwaar van daemoni„ fche Menfchen wordt gewaagd, zich onder„ fcheiden van de overige plaatfen, welke niet „ zoo vatbaar zyn voor het weg - exegefeeren van „ de (f) Ziet Semlers Voorreden tot FARMERS VerSU ca, paj.16.17. M g  Xt6 HET DERDE FRAGMENT. §.4*; „ de dsemonifche Bezeetenheden, dat is te zeg„ gen: die niet gemakkelyk en gevoeglyk zoo w kunnen worden verklaart, dat de dsemonifche Bet, zeetenheden 'er uit verdwynen: en 'er by voegt; t, deeze plaatfen (en daartoe behooren byzonn der de plaatfen Matth. VIII. Marc. V. „ en Luc. VIII. die uitdrukkelyfe genoemd wor,, den) wenfchte ik, dat van alle overige afge„ zondert en alsdan onderzocht mogten wor»» den;" — zoo heb ik enkel voor my enuit Uefhebbery, en geenzins met oogmerk om myne gedachten aan de kezende Waereld medetedeelen, eenige fhipperuuren 'er toe beileed, om naar myn vermogen , licht, kennis en doorzicht, over deeze plaatfen natedenken. Vermits ik nu , onder, en geduurende dit nadenken , voor my overtuigd wierd, dat alle my bekende Hypothefen onbruikbaar cn ontoereikende waren, om tot myn genoegen (en daarvan fpreeke ik maar alleen) de zaak in qusestic te verklaaren; zoo haalde ik myne Hypothefe, die ik reeds eertyds verworpen hadde wederom voor den dag, wikte en woog nog eens de gronden tegen dezelve, zocht bewyzen op voordezelve, en vond, dat geene ontoereikende, en deeze, althans in myn oog toereikende en vol• doende waren. Of nu over deeze Hypothefe, nadat ik dezelve met eenige gronden heb onderfteund, noch het vonnis der verwerping, zal blyven uitgefprooken, cn of myne gronden naar het oordeel van des kündigen, zoo verwerpelyk, als  HET DERDE FRAGMENT. §.40. 1S7 ais eertyds de Hypothefe, zullen worden bevonden? dat zal de tyd moeten leeren. Dewyl ik nu te raade wierd de Diatribe van den Heer Prof. Timmermann, in't Nederduitfch vertaald, het licht te doen zien; zoo dagtmy dit eene goede en gevoeglyke gelegenheid te zyn, om het Refultaat myner onderzoeking over deeze plaatfen aan der des kundigen Lezer-Waereld ter beoordeeling voor te leggen. Maar ik kan 'er met waarheid en in gemoede by voegen : dat ik 'er niet cm gedacht hebbe, juist en bepaaldclyk aan den wensch van den Heer R. M. te voldoen , zoo min toen ik voor my over deeze ftoffe in de ftilte peinsde, alstoen ik in dit Fragment tot op pag. 176 § 37- gekomen was. Want ik ben niet verwaand genoeg, om te gelooven, van in ftaat te zyn, een' wensen te kunnen vervullen, dien een Ridder Michaeeis uitt, en zwaarigheden of tegenwerpingen optelosfen, die een Geleerde zyn Rang, Kennis, Doorzicht, Scherpzinnigheid en Geleerdheid, anderen als een raadzei voorlegd.' Myn Leezer gelieve dus al het geene ik omtrent de plaatfen Matth. VIII: Marc. V. en Luc VIII. in 'tvoorgaande heb gezegd i te befchouwen en te beoordeelen, als Gcze&gdens, die voortgevloeid zyn uit overdenkingen, waarmede ik my heb bezig gehouden, onafhangelyk van den wenfeh van den Heer R. M en als het Refultaat myner overweegingen, waarby het my niet is te binnen gefchooten , om den  m HET DERDE FRAGMENT. §.40.41; den wenfch van den Heer Ridder te vervullen. Dan! het geene ik van hier en van nu af zal laaten volgen, merke ik zelfs aan, en verzoeke myne Leezeren hetzelve ook aantemerken, juist wel niet als gefchreeven, om te vervullen den wenfch, en op te losfen de zwaarigheden en tegenwerping van den Heer R. M. maar als ftoffen, die door anderen met goede en bruikbaare gedachten verbonden en vermeerdert zynde, mis« fchien zouden kunnen worden gebruikt, om aan den wenfch van den Heer R. M., is het mogelyk , te voldoen. f. 41- ÏII. Ik weet zeer wel, dat die plaats, waar'heen de aangehaalde Tegenwerpingen en Zwaarigheden byzonder de vyfde voeren, zoo heilig als voor een zwak en kortzichtig fterveling glibberig is, en dat de laatfte, zoo hy niet zeer op zyne hoede en ten uiterften behoedzaam en voorzichtig is, zeer gemakkelyk kan ftruikelen, vallen , en zoowel den Eerbied, dien hy aan, Christus verfchuldigt is, als ook zyne eige Confcientie kwetzen. Want, zy die de Tegenwerpingen maaken en de Zwaarigheden ter oplosfing voorleggen , eisfchen van hem , die de tegenwerpingen wil wederleggen, en de zwaarigheden uit den weg ruimen, de waare, gewichtiige en voldoende redenen, en de aan Christus  HET DERDE FRAGMENT. §. 41. 189 TUs betamelyke en zyn's waardige gronden te leeren kennen , die Christus , die de wy ikheid zelve is, bewoogen hebben, (die echter Christus niet bekend gemaakt heefc, ) waarom Hy by zekere gelegenheden, by voorbeeld, by gelegenheid van dsemonifche Menfchen , en het geene hunne waare gefteldheid , de natuur vaa hunne krankheid, wenfchen , bedryven,. geneezing en het Verhaal van dit alles enz. betreft, juist zoo en niet anders heeft gehandelt, dan hy werkelyk gedaan heeft? Waarom hy niet gedaan heeft, hetgeen naar onze gedachten het gevoeglykfte en beste zou zyn geweest, en 't geene zoude hebben dienen te gefchieden, om ons zwakken en kortzïgtigen fchepfelen.de fteenendes aanftoots van voor onze voeten wegteneemen ?. Of, zoo dit niet heeft kunnen en mogen gefchieden, ons toereikende en genoegzaame middelen in handen te geeven, die wy zouden kunnen gebruiken, of om ons Struikelen en Vallen te beletten, of om ons, gevallen zynde , wederom te kunnen opbeuren 'en oprichten, dat is te zeggen: om ons de wichtige en voldoende gronden aantewyzen, waardoor zyne gezegdens, zyn gedrag en zyne handelwyze ten vollen als heilig, wys, en goed gewettigd, en wy in ftaat gefteld worden, om ons daarvan te overtuigen, en de tegenpartyders en vyanden van Christus met kracht en nadruk aantetasten en te overwinnen? enz. Behoeve ik 'er nog wel iets by te voegen, om te be-  ïjo HET DERDE FRAGMENT. §.41. bewyzen dat de plaats, waar heen ik zou moeten gaan, zoo heilig als glibberig is: dat het volftrekt noodzakelyk is, dat hy die 'er werkelyk heen gaat van eene heilige en eerbiedsvolle vrees voor Christus moet worden vergezeld , en dat die vrees en eerbied voor Chuistus zyne gedachten en zyne pen moet bellieren, zoodra hy op die plaats werkelyk verfchynt ? en dat men wel doet, als men zyn' voet niet op deze plaats zet, om het mogelyk gevaar, waaraan men is bloot gefield, uittewyken, maar zoo lang het doenlyk is, van deze plaats weg- of- af blyft, zoo lang men zich langs een' anderen weg en door andere middelen kan helpen en redden ? — Vermits 'er nu myns oordeels nog een andere weg en andere middelen overfchieten, die men kan inflaan en gebruiken, om de tegenwerpingen en zwaarigheden optelosfen , zoo zal ik liefst beginnen met op deezen weg te wandelen en deeze middelen te gegebruiken. Dit doe ik zoo veel te liever, om zoo meer en vaster ik overtuigd ben, dat al het geene Christus gedaan heeft, gewis goed, heilig en wys is, al begrypt het geen Menfch, en geen Engel, en dat, over het algemeen genoomen , alle Theodicéen en Christodicéen, of Gods - Rechtvaardigingen en Chris tus-rerrfedigingen overtollig zyn, vermits zy geene verdedigingen nodig hebben, omdat zy zichzelven rechtvaardigen en verdedigen. Zoodra maar onze  HET DERDE FRAGMENT. §41.42. 192 onze vooroordeelen, onkunde en onwetenheid afneemen en verdwynen, en onze kennis toeneemt en eerlang eens volmaakt zoo vo;maakt ■wordt, als zy kan worden, zoodra zullen wy ook geene Theodicéen en Christodicêen meer zoeken of wenfchen te leezen. Naar alle regelen van waarfchyniykheid, -— en waarom fpreeke ik van waarfchynlyktieid? Neen! vast en zeker ligt de fchuld aan ons en aan onze onrype en dwaalende voorftellingen, die wy ons maaken van het gedrag en de handelwyze door Christus ten opzichte van de damonifche Menfchen en de Hei' Üge Evangelisten gehouden, wanneer wy denken en oordeelen, dat zyn gedrag en zyne handelwyze niet ftrooken, met zyne heiligheid, goedheid, liefde en wysheid. Onderzoeken wy de zaak en maaken wy ons van de tegenwerpingen en zwaarigheden vooraf een zuiver begrip en een duidelyk denkbeeld! Om redenen beginne ik met de toetze van hetgeen de Heer R. M. in zyne Dogmatik fchryft; §. 42. IV. De Heer R. M. zegt in zyne Dogmatik, Art. VIII. §. 98. pag, 362.: „de Eisch is 2, nochthans billyk: dat Jesus een Goddelyke „ Leerraar en Wonderdoener niets zou moeten doen waardoor eene dwaaling (als of de ziekte „ der dsemonifche Menfchen van een' Geest her- „ kom-  ipa HET DERDE FRAGMENT. §. 42. „ komftig zy) en wat meer is, (o/?iog daarenbo„ ven) eene zoo kwellende of martelende dwaaling „ fcheen te worden bevestigd of bekrachtigd." Deeze woorden behelzen in zich de hoofdzwaarigbeid! Ten opzichte van deeze gezegdens van den Heer R. M. moet ik meer dan één' gedachten ter beoordeeling voorleggen: A. De dwaaling ontfangt in de aangehaalde woorden het Epitheton of by woord, kwellende of martelende. Maar ik twyffele zeer fterk , of deeze dwaaling ten opzichte van de Tydgenooten van Jesus, met recht en naar waarheid eene martelende kan en mag worden genoemd? en ik durf wel ontkennen, dat deeze dwaaling ten opzichte van alle Menfchen zonder onderfcheid, zoowel van de Tydgenooten van Jesus als voor hen die in laatere Eenwen hebben geleefd, en van alle Menfchen die in onze Eeuw leven, eene kwellende is: hoewel ik toeftemme, dat zy ten opzichte van hen die uit dezelve hebben afgeleid die vervaarlyke ftelling: dat de Duivel nog tot op den huidigen dag de Menfchen zoms onmiddelyk tot zonden verleidt en dezelven ligchamelyk bezit enkweld , buiten twyffel zeer martelend is, of kan zyn. 1.) Wat betreft myn' twyffel ten opzicht van de Tydgenooten van Jesus; ik behoeve het niet te bewyzen, dat althans a.) De geheele Sefie der Sadduceeuwen door deeze dwaaling niet zal zyn gekwelt geworden. Want die geloofden 'er van — nietmetal. b.) Wat  HET DERDE FRAGMENT. §.42. ï$S b.) Wat aangaat de kundige Geneesheeren, Wysgeeren en andere onbevooroordeelde verftandige Menfchen in die dagen; het is niet waarfchynlyk , dat die zeer bang voor de Damonen zullen geweest zyn. Ten opzicht yan de Heidenfche Geneesheeren althans, heeft de Heer Timmerman n in zyne Verhandeling, dit gevoelen als waarheid geftaafd cn betoogd: die zyn 'e* dus ook niet bang voor geweest! Want zy wisten dat die dwaaling een' harsfenfchim zy. En c.) wat betreft de gemeene Leeken in het Volk, die zyn vast en zeker door die dwaaling en door die vrees die uit die dwaaling zou kunnen wortvloéijen, niet meer en fterker gemarteld • geworden , dan een gemeen Mensch, die gezond is, door de vrees voor eene vreeslyke, fmertelyke en ongeneeslyke zwaare ziekte , die hem zou kunnen treffen, gekweld en gemarteld wordt. Deeze laatfte vrees is noch groot noch drukkende, noch kwellende , omdat het maar zelden en weenig gebeurd, dat Menfchen van zulke ziektens worden aangetast. Zoo min nu de laatfte vrees, te weeten, de vrees voor eene zwaare ziekte die een' gezond Mensch zou kunnen aantasten, knellend en martelend is; zoo min kan en zal ook de vrees voor de bezittende Damonen groot en martelend gtweest zyn. Want, het gebeurde irr de dagen van Christus , vergelykingswyze, maar zeer zeer zelden , dat gemeene lieden, — (dat menfchen van geboorN »e.  IP4 HET DERDE FRAGMENT. §.43. te, van rang en educatie, door Dscmonen bezeten zyn, leezen wy niet in de Evangeliën,) — zo° ziek wierden, dat hunne ziekte geoordeeit en gezegt wierd te zyn eene damonifche bezeetenheid. In Canaan leefden eenige Millioenen Menfchen; en van hoe weenigen wordt verhaald, dat zy demonisch geweest zyn? Laat ik het gezegde nader door een voorbeeld ophelderen, en teffens 'er door bewyzen! Ik geloove niet dat men te kort doet aan den Duivel of Damon , die gezegd wordt de Menfchen in de dagen van Christus als eene fubftantie ligchamelyk te hebben bezeten en gekweld, wanneer men lynrecht als een' Pendant tegen hem overfteld , de alias heilige Inquifitie, welkers abominable gedaante (by befchouwing van dewelke elk menfchelyk hart moet trillen, sudderen en beeven) nog in geene taal recht naar het leeven heefc kunnen worden gefchildert,omdat geene taal zulke zwarte en afgrys/yke verwen oplevert, of kan opleveren, als 'ertoe vereischt worden, om dat Monfterr dat in de hel geteeldy gebooren, gebakert en opgekweekt is en uit dezelve fchynt opgebaggert te zyn, in levensgrootte en naar alle zyn' afgryslyke weezensrrekken aftebeelden: en ik denke niet, dat men den gemeenen en eenvoudigen Leeken in die Kerk in hun fatzoen tast, wanneer men als Pendanten tegen hen overplaatst de gemeene Joden m Canaan! Myns oordeels is deeze Paralêle zoo treffend' en zoo volmaakt, dat men gerust en met ze-  HET DERDE FRAGMENT. §.42. 155 zekerheid dus kan befluiten: juist zoo, als het met eenvoudige Catholiquen, die wy uit de gefchiedenis van onzen tyd kennen, ten opzicht van de vrees voor de Inquifitie gelegen is, juist zoo zal het ook by de gemeene en eenvoudige Jooden, die wy niet zoo recht kennen, gefteld geweest zyn', ten opzicht van de vrees voor de damonifche bezeetenhedcn. Wanneer men nu met zyne gedachten gaat in die landen waar dit helfche Monfter, de Inquifitie , nog op den troon zit ^cn tyrannifeert, en alsdan onderzoekt, of de eenvoudige Menfchen die onder haaren yzeren fcepter leven door de vrees voor hetzelve Monfter ge* ftadig zeer gekweld en gemarteld worden ? zoo zal men vir/den van — Neen.'- Want, het gebeurd maar zelden, dat een Gemeen en eenvoudig Leek onder de Catholiquen in de klaauwen van deeze Harpye valt, en daarom is de vrees zeer verdraaglyk. Men zal onder het Gemeen, zelden of nooit met angst, vrees en benauwdheid maar wel met een zeker zoort van een flaafsch ontzag hooren fpreeken van deeze Hydra. Is het nu zoo gefteld met de Inquifitie (die naar myn oordeel ruim zoo geducht, abominabel en verfchriklyk is, omdat men 'er niet tegen kan bidden zonder een onnut en ydel werk te doen, noch 'er tegen philofopheeren durft, zonder zich dieper in den kuil des ongeluks te redeneeren, en in de armen des vcrderfs te ftorten) als het gefteld is met de dwaaling van de Dsetnonen of Duivelen , Na. dlc  ijö HET DERDE FRAGMENT. §. 42; die gezegd wierdeh, zomtyds eenige weinige geringe en onaanzienlyke Menfchen ligchamelyk te hebben bezeten en gekweld, en waartegen nog daarenboven eenige menfchen zomtyds met nut en voordeel goede en heilzaanae middelen konden in het werk ftellen , en werkelyk tot redding dier ellendigen, gebruikten, Lucas XI: s9: is het nu, herzegge ik, met de Inquifitie, en de vrees voor dezelve by het onkundige en eenvoudige Gemeen onder de Catholiquen zoo gefteld, dat de laatfte , (de vrees voor de Inquifitie), Biet zeer groot en kwellend , maar klein en zeer verdraaglyk is; zoo volgd naar de Analogie, dat het met de dwaaling, raakende de daemcnifche of duivelfche bezeetenheden en met de angst en vrees voor dezelve, by de gemeene Jooden en Heidenen, eeveneens zal gefteld geweest zyn, en dat het bygevolg niet eens noodig, veel min noodzakelyk is geweest, dat die dwaaling zoa hebben moeten worden uitgeroeit, ten einde den gemeenen man die vrees te beneemen, om hem zyne dagen minder lastig en zyn leeven minder bitter en onverdraaglyk te maaken. Daarenboven, een eenvoudig Mensch, die (vry zynde van de dwaaling raakende de bezittende Daemonen en kwellende Duivelen en van de vrees daaruit voortvloeijende) zich gefiadig en levendig onderhouden wilde met die voorftelling : in het volgende-uur zal ik van deeze of geene vreeslyke, fmertelyke, en ongeneeslyke ziekte aangetast worden, die zou 'er  HET DERDE FRAGMENT. §.42. 197 \*er weinig of niets aan hebben, dat hy van de i ongegrondheid en zotheid der dwaaling, raakende 1 de daemonifehe en duivelfche bezetenheden over1 tuigd was geworden: en deeze ziektens zyn in de Waereld geweest voor, en zullen in de Waereld blyven naa de dagen van Christus'. Maar i gelyk 'er zulke Menfchen weinig gevonden worden, die zich met die voorftellingen kwellen; zoo zullen 'er ook wel weinigen onder de Joden gevonden zyn, die zich geftadig met de gedachten zullen hebben gemarteld, om van den Duivel befprongen en gekweld te worden. Wyders, ware de vrees en benaauwdheid voor de Damonen onder het gemeen zoo groot en kwellende ea in Canaan zoo algemeen geweest, als deeze en geene geloofd en zich verbeeld, of," waren de Jongeren van Jesus voor de Demonen bevreesd geweest; wy zouden in de Evangeliën toch ten minften wel één verzoek vinden, hetwelk aan dat verzoek evenaart, hetwelk wy ln het aloude Luthersch Gezang ( want, om redenen z;l ik niet fpreeken van Gezangen, die in laatere tyden berymt en opgepropt zyn, met flrophen waarin geen of weinig bonfens, maar veel of liefst niets dmnonfens, gevonden wordt,) , God de Vader woon1 ons by, enz. ontmoeten, en hetwelk geheele Gemeentens met deeze woorden ai zingende hemelwaards zenden: voor den Duivel ons bewaar! enz. t'ontvlieden 'sDuivels lissen! enz. Maar nooit, nooit treffen wy N 3 aan »  198 HET DERDE FRAGMENT. 42. aan in de Gefchiedverhaalen der Heilige Evangelisten, een verzoek van die Natuur! Ten duidelyken bewyze, dat de vrees voor de Demonen by de Jooden en in Canaan nog zoo martelend noch zoo algemeen geweest is, als de vrees voor den Duivel en deszelfslisten, volgens het aangehaalde Gezang onder Lutherfche Chris* tenen fchynt geweest te zyn, en hier en elders helaas! noch fchynt te zyn. — (Ephesen vi« 11. r Petri V: 8. Jacobi IV: 7. wordt noch van Damonen noch van Duivelen, van ei* gentyke Duivelen gefproken. Maar! op de verklaaring van deeze plaatfen, kan ik my hier niet mlaaten.) Wel is waar, de vrees voor een zeker Da* mon, voor den Engel des Doods, voor Sammael, is volgens de gefchiedenis, by de Jooden, altoos by uitftek groot en kwellende geweest. Maar! die dwaaling «is door de Knechten van Jesus, van haare kracht berooft, en de bron van de daaruit voortvloeiende kwellende vrees verftopt geworden. Ebr. II; i4> I5. De oordeelkundige Leezer, beoordeele zelfs deeze myne gedachten, en bdlisfe dan, of het ten opzichte van de Tydgenooten van Jefus, eene uitgelezen'en voldongen' waarheid zy : datdeaW hng raakende de damonifche bezeetenheden eene kwellende of martelende geweest zy, en zal hebben moeten gewafcst zyn ? Valt hun vonnis uit '«« my en tegen myne gedachten; zoo behoud het  HET DERDE FRAGMENT.  HET DERDE FRAGMENT. S.43. ayn, of van alle zingenden voor waarhed«i houden worden! Zoo by voorb. zin^n en zoo moeten wy God betere het\ hier en elders n0ff zingen: Door Adams val verdorven is 'j Menfchen Natuur Weezen! In het Hoogduitfch oorfpronglyk Lied, luiden de woorden nog fterker: Durch Adams Fall is 'f gantz verderbt)!! en of deeze Opdien geen redelyk Lutheraan geloofd of kan gelooven, nog niet duidelyk en fchreeuwend genoeg ware,zoo wordt dezelve in de Note of in de verklaaring van het woord: ITeezen, onder dit vaers geplakt, nog meer voor den dag gehaald, en 'er by gevoe-d Weezen betekend hier ter plaatfe, Doen, Handel en Wandel! By gevolg, doet den Menfch, om dat Adam heeft gezondigt, niets, niets dan 't geen bedorven is Ij! en zyn Handel en Wandel is maar kwaad! Dan .'geloofd elk Lutheraan deeze ftelling? Kan elk Lutheraan deeze ftelling gelooven?.' Zegt men, wel! waarom zingen zy dan zaaken, die zy zelfs niet gelooven , openiyk in hunne Kerken? Ik antwoorde: veelen zingen mechanifch, zonder 'er iets by te denken. Anderen ftemmen niet mede in, als zulke zaaken en ftrophen voorkomen, en noch anderen wenfche* metmyhartelyk, dat zulke Liederen tegen betere mochten geruild worden (0. Voor 't overige is waerew terug, Mn ln hturgifcbe zaske», veele  HET DERDE FRAGMENT. §.43. 201 is en blyft het waar : men heeft in laatere tyden de dwaaling'ingezien cn begreepen dat d-zelve niets dan een heidenfch vercierfel en een Joodfche Harsfenfchim zy. Het grootfte gedeelte van oordeelkundige Menfchen, en zoo niet allen , ten minften toch zeer veele verftandige Artzen en Wysgeeren, hebben aan de Dasmonen toegeroepen «a groóte Veranderingen maaken. Myn Geloof fteunt op zyn gezegde, 'twelk ik liefst met zyne eige woorden uit ZEREENNERS Volksaufkliirung pag. 7° aanhaale „ Man kan . fchryft Ï.XJTHER: nicht Formulare, Kircbengebraucbe und Liturgien zuffieffandig , oder auf lange Z(it anordnen> fondern man „ mufz nach Befehaffenheit der Zeiten und nach den Wirkun„, pen fie abandern, aufbeben , neue machen. So bald Zeiten und „, Umftande fich andern mufz man fie flugs abtbun und andre „ machen. Wenn fie nicht mehr zur Förderung des Glaubens „ dienen i fo musfen fie fort, wie Aieneuen Scbue, wem fie alt s> werden oder drukken weggeworfen und andere geltauft werden, v.f. w." Het verftrekc indedaad ons Christenen, die wy' in eene meer verlichte Eeuw' leeven, daar de fmaak , de zeden en de taal, veel fyner en befchaafder geworden zyn, dan zy voor twee en meerEeuwen waren, juist niet zeer tot eere, dat wy nog de ronde, handvaste en onbefchaafde taal'in onze Gezangen bezigen, welke i» de mode was, toen de zeden niet mild de taal ruuw en de fmaak niet zoo critiek was, als in onze tyden. Gezangen, Liederen en zommige Pfalmen , die eertyds om redenen , zonder aanftoot, met flichting, hier of elders gezongen wierden , — edog ! de gewoonte'is een Tyran'! Helaas! zommigeProtefnntfche Christenen zingen, gelyk de Catholiken , hun Pater Noster en Ave Maria bidden en de Misfe hooren! Sommigen Protcftantfchen Christenen , een' onbruikbxaren Gezang , of een* Pfaim , die volftrekt niet voor Christenen, maar voor Israëliten gemaakt cn voor hen uichteiyk was, ontneemen , of den Catholiken, fans eomparaifon. hunnen Rozenkrans te willen afneemen , is omtrent hetzelve , en heefc dezelve gevolgen zomtyds by eenïgea. God dank! met het grootste gedeelte Is hef {peter geftelt 1 N s  203 HET DERDE FRAGMENT. fc-fó pen vaart wet! en met hen, is ook teffens de vrees voor hen grootendeels vertrokken en verdweenen; Hetgeen de tyd, de wysbegeerte en het gezond verfland, als dwaalingen in de Wysbegeerte. in de Gefchied- Genees- Aar dry ks- Natuur- en Geestkun*de enz. uit den weg konden ruimen, heeft onze Goddelyke Verlosfer, als het ware, onaangeraakt laaten ftaan, om dat hy A. In de eerfte plaats met eene onfeilbaare 2e« kerheid wist: 1. ) Dat de Wysbegeerte, het gezond Menfchen verhand, en de Gefchiedenis of Gefchiedverhaalenen boeken, de aangehaalde dwaalingen door den tyd en al langzamerhand, werkelyk wel van kant zouden helpen : 2. ) Dat in zyne dagen door het Gros der Menfchen uit de aangehaalde dwaalingen, die nadeelige en fchadelyke gevolgen niet werkelyk wierden getrokken, die 'er uit hadden kunnen worden getrokken. Want wanneer 'er zoodra vooroordeelen en dwaaiingen, algemeene vooroordeelen,aU gemeene dwaalingen zyn, waaraan, als 'tware, elk, groot en klein, zyn zegel hangt, en waarover de wyze Man, om redenen , enkel in de ftilte lacht en in de eenzaamheid, of zucht, of meesmuilt, wordt zelden of nooit gedacht aan de vreeslyke en nadeelige gevolgen, die natuurlyk,noodzaaklyk en oogfchynlyk uit de dwaalingen voortvloeijen, en veel minder worden zy 'er werkelyk uit getrokken. Voorbeelden zegt men in 'cfpreek- woord  HET DERDE FRAGMENT. §. 43- aoj woord nichten niet, anders zou ik: het gemakkelyk door voorbeelden kunnen ophelderen en ftaayen, en^ g.) Dat de dwaaling, raakende de Dasmonen i 200 lang zy, als het ware. onaangeraakt bleef ftaan en liggen, evenaarde aan een' Tyger, die met eene fterke ketting vast gebonden, weinig of geen kwaad konde doen, en ook niet deed! jaaar die, zoodra zy openlyk aangetast en we' derlegd wordt, aan een Leeuw gelyk wordt, die 5n vryheid zynde en gefart wordende, ongemeen veel kwaad zou kunnen doen, en werkelyk zou doen! Wat zouden, by voorbeeld, de Vhari'feeuwen en de Geneesheeren, hunne Kinderen Matth. XXII: 24. Luc. XI: 19: wat zou het gros der Jooden, van Christus en van zyne Jongeren wel gedacht, en hoe zouden zy hem en zyne Jongeren wel behandelt hebben, ingevalle zy, (Jesus en zyne Jongeren) dit Leerftuk, dit hun Geloofs-Artikel, hetwelk zy van hunne Vaderen geërft hadden, en deeze voor de Artzen zoo voordeel ige en zoo belangryke dwaaling, openlyk hadden aangerand, en als eene zotte dwaaling behandelt en wederlegd ? En B. In de tweede plaats: Omdat het volftrekt zyne beftemming niet was,, en het waare oogmerk van zyne komst in deeze Waereld niet konde zyn , zulke dwaalingen, als ik kort te vooren heb aangeftipt, aantetasten , te wederleggen en uit den weg te ruimen, om de tegenover-  304 HET DERDE FRAGMENT. §. 43. yergeftelde waarheden te leerraaren en uittebrei» den. En! vooronderfteld eens voor een oogenblik, maar niet toegejïemd, dat een éoddelyke Leerraar en Wonderdoener, dat Jesus ;n de Waereld gekoomen zy, om het aangehaalde oogmerk te bereiken; zoo zou het ook noodzakelyk zyn, 1. ) Dat h y alle dwaalingen, geen één' eenige uitgezondert, zou hebben moeten aantasten, cn uit den weg ruimen: 2. ) Dat hy nooit, by voorbeeld, Anthropopa-i tifch en Anthropomorphifch van God zynen Vader had moeten,, durven, of kunnen fpreeken, gelyk hy evenwel gedaan heeft. By voorbeeld, Joh. ui: 36 fchryft Jesus aan zyn Vader toe een' toorn.- De toorn Gods blyft 0p hem! Is dan God, gelyk een Menfch, ook vatbaar voor toorn? (Ik weet wel! wat in den mond van Jesus: toorn Gods is! Maar! dat raakt ons thans niet, ik blyf by de uitdrukking ftaan; zoo als zy daar legt! Joh. X: Sp. gewaagt hy van de hand Gods! Heeft dan God ook handen? Is dat, naar den letter genoomen, niet eene dwaaling? of wordt daardoor niet de dwaaling van den Anthropomotismus en Anthropopatismus bevestigd, zoodra men ais een letterknecht en woordenvitter, ftiptelyk by den letter blyft ftaan? Zoo hadde hy S-) Nooit moeten zeggen: God laat zyne Zon maan Matth. V: 4S. Want, dat is eene dwaa-  HET DERDE FRAGMENT. §.43.44. 205 dwaaling, waarmede Gods wysheid en andere gewichtige zaaken, niet kunnen beftaan. , S- 44. Uit het bygebragte, dunkt my, vloeit van zelfs voort: zoowel als Je sus, de Goddelyke Leerraar en Wonderdoener, deeze drie foorten van dwaalingen, niet alleen zonder nadeel van zyn karakter als een Goddelyke Leerraar en Wonderdoener onaangeraakt heeft kunnen laatenftaan, en werkelyk heeft laaten ftaan, maar ook omtrent dezelve zoo gehandeld en gefprooken, als of zy waarheden waren ; zoowel heeft hy zich ook ten opzichte van andere zoortgetyke dwaalingen eveneens, als ten aanzien van de drie voorige, zonder zyn karakter te benadeelen, gedraagen. Dat zommige Menfchen, de dwaaling, raakende de dsemonifche bezeetenheden, van andere foortgelyke dwaalingen uit- en afzonderen, en dezelve voor gevaarlyker, nadecliger en kwellender houden, dan zy indedaad zyn, en die daarom wenfchen dat Jesus zich daaromtrent anders mocht hebben gedraagen, dan hy zich ontrent andere foortgelyke dwaalingen werkelyk heeft gedraagen; —• daardoor worden die dwaalingen, niet't geen, waarvoor zy door zommige Menfchen worden te boek gefteld : Daarom is Jesus niet verplicht, hunnen wensch te moeten vervullen 1  SOU HET DERDE FRAGMENT. 5.44. len! en daarom handelt Jesus niet tegen het karakter en den plicht van een Goddelyk Leerraar en Wonderdoener, wanneer en terwyl hy ten opzichte van eene dwaaling, gelyk die van de Damonen is, zoo fpreekt en handelt, als of zy eene waarheid ware: Vermits de Menfchen, willen zy fiechts hun verfland recht gebruiken, zich kunnen overtuigen, dat deeze dwaaling in betrekking tot het Menschdom indedaad zoo gevaarlyk en kwellende niet is, als voorgegeeven wordt en dat zy werkelyk eene dwaaling zy. De Heer R. M. drukt zich zeer behoedzaam, en zoo als het behoort,' uit, in zyne Dogmatik 1. c. §. 08. pag. 362. terwyl hy niet fchryft: Jefus fcheen de dwaaling tc bevestigen. Maar! de dwaaling fcheen bevestigd te worden! Deeze fpreekmanieren verfchillen zeer verre van eikanderen. De eerfle zou 'de .fchuld op Jesus fchuiven : De tweede doet het niet. Want, met deeze uitdrukking (de tweede) is het beftaanbaar, dat, zoo de dwaaling bevestigd en al gevaarlyk en kwellende wordt en is, de mensch daar zelfs fchuld en oorzaak van is, of wordt, door uit Jesus Gezegdens en Gedrag gevolgen te trekken, die 'er, naar zyne intentie niet uitmoeten worden getrokken, en door niet bedaart, onpartydig en redelyk over dezelve natedenken, maar dezelve als het ware, blindelings op het gezag van anderen te omhelzen, en dezelve,nog daarenboven met andere ten hoogften nadeelige, kwel-  HET DERDE FRAGMENT. §.44-45- 207 kwellende en martelende dwaalingen te verbinden , die in de Hypothefe of dwaaling van de Dasmonen geen grond hebben , en nochthans daaruit afgeleid worden : maar waartoe J e s ü s , door zyn gedrag en gezegdens, omtrend de damonifche -Menfchen op geenerhande wyze heeft gelegenheid gegeven. §. 45- Dat zoo door het gedrag, als door de gezegdens van Jesus den goddelyken Leerraar, omtrend en van de zoogenoemde dsemonifche Menfchen, de dwaaling van de Damonen zou zyn bevestigd geworden, fchynt my toe te zyn, eene ftelling, die eensdeels op verre na nog niet folide beweezen is, en die, anderendeels, vooraf naderen naauwkeuriger moet worden beftemd, zoo en ingevalle, zy, naauwkeurigbeftemd zynde, eenigzins zou kunnen worden betoogd. Want het fluit en volgt niet: i. Een goddelyk Leerraar en Wonderdoener bezigt omtrend dasmonifche Menfchen, zulke fpreekmanieren , als ten opzichte van zulke Menfehen, reeds zedert Eeuwen herwaards in gebruik geweest zyn : welke fpreekmanieren echter 2. de goddelyke Leerraar en Wonderdoener, niet het eerst uitgevonden, en in trein gebragt, maar die Hy, als reeds lang in gebruik geweest zynde , onder zyne Tydgenooten aantrof, toen hy in de Waereld yèrfcheen, en  aoS HET DERDE FRAGMENT. §.45-, en welke fpreekmanieren 3. nooit beweezen zyn, de taal der wysgeerige Waarheid te zyn, maar' die te boek ftaan voor Volkstaal, waardoor niet wordt uitgedrukt wysgeerige Waarheid, maar het oordeel, de meening en het gevoelen van Volk en van de Natie die aan deeze taal gewend Is; daarom wordt door het gezegde en door het gedrag van den goddelyken Leerraar en Wonderdoener, terwyl hy dasmonifche Menfchen geneest, en door zyne gezegdens Matthaeus X- / Marcus XVI: 1?. Lucas X: 20. de dwaaling die door de Volkstaal worde uitgedrukt., bevestigt als of zy eene waarheid ware ! Ik wenschte wel eens die Figuur in het Capittel van de Syllogismen te leezen, waardoor men volgens de Logica dus kan befluiten! Hier is immers niets meer dan fchyn. Dan! thans ontftaat de vraag: In hoe verre fcheen de ftelling of dwaaling/ aangaande de Dasmonen door het gedrag en de ge' zegdens van Jesus bevestigd te worden? Of om met hen te fpreeken, die myne Hypoihefe' volftrekt verwerpen: 1. Heeft Jesus gefcheenen te hebben bevestigd door zyn gedrag en gezegdens, omtrend de dasmonifebe Menfchen: terwyl hy: a. de zoogenoemde Dsemonen heeft uitgedreeven, uit menfchen, die gezegd wierden door Dasmonen bezeten en gekweld te worden: b. Door te zeggen : In myn' naam, zullen zy, dit in my gelooven, Damonen uitdryven, Marc XVI: 17: Verblydu daarom niet, dat de Geesten v. on-  HET DERDE FRAGME*NT. 5.451- 2d£ u onderworpen-zyn Lucas X: 20. en c. Door aan zyne Jongeren macht te geeven over de onreine Geesten , om dezelve uittewerpeh, matthaeus X: 1. 2. Heeft Jesus, herzegge ik, door zu'k' een gedrag en door zulke gezegdens, gefebeehen te hebben bevestigd, de yreeslyke, vervaarlyke, kwellende en martelende ftelling of dwaaling, die men helaas! heeft wee« ten afteleiden meede uit de Hiftorien van de zoogenoemde dasmonifehe Menfchen, te weeten: deeze dwaaling: a.) de eigenlyke Duivel gaat, hoewel onzichtbaar, toch gefladig om, als een briefchende Leeuw, befpringt ons arme menfchen, woont tnaar zyne fubjlantie in zommigen, regeent en beftiert hunne gedachten en befluiten, prikkelt dezelven aan tot allerhande laster , boosheden en euvetdaaden, brengt hen met een zoet lyntje op den weg der wellust, en langs deezen op 't fchavot •n in 't ongeluk enz. en (3.) de ftelling of dwaaling : geen Mensch kan een oogenblik verzekert zyn, dat hy niet door dien Duivel zal befprongen en tot groate en grove misdaaden vervoerd en daardoor in 't verderf gejlort worde? (De bepaling die men 'er byvoegt, met te zeggen: de duivel kan niet verder gaan dan God het aan hem toelaat, baat ons niets, zoo lang wy niet met volle zekerheid weten , hoe verre dit toelaaten gaat en zich uitftrekt enz.?) Voorzeker! zoo het ooit ofte ooit zoude kunnen worden beweezen, dat o Jesus  MO HET DERDE FRAGMENT. $.45. Jesus ook maar van verre gefcheenen hadde, op d'een of andere wyze deeze twee Hellingen of dwaalingen te hebben bevestigd of bekrachtigd, zoo wil ik gaarne belyden, dat ik den dierbaaren fchat, dien wy ons redelyk, ons menfchelyk verfland, vernuft en oordeel noemen, niét meer voor ons voorrecht, voor onze eere en voor een Goed zou houden of kunnen houden, maar dat ik deeze fchatten zou moeten aanmerken, als ons ongeluk, omdat ons deeze voorrechten ' het verfland, het vernufc en het gezond oordeel* als het ware, zouden dwingen en noodzaaken, orn gedachten en voorftellingen te moeten denken en koesteren, die vol/trekt niet beftaanbaar zouden *yn met den diepen eerbied,' dien onze goddelyke Verlosfer, deeze goddelyke Leerraar en Wonderdoener, zoo ten vollen verdiend, dien wy aan Hem verfchuldigt zyn, en dien wy aan Hem me* kunnen weigeren, zonder ftrafwaardfc te worden. Maar! God dank! 'er is geen fchyn of zweem »er van te vinden in de Heilige Gefchiedverhaalen, dat Jesus zou gefcheenen hebben , deeze dwaaiingen op eenigerhande wyze, door zyn gedrag en gezegdens omtrend de zoogenoemde da;monifche Menfchen en de Dasmonen te hebben bevestigd, % 4&  HET DERDE FRAGMENT. §.45. 21X 5. 46. Maar! In hoe verre heeft dan Jësus ge* Jcheenen door zyn gedrag en gezegdens de dwaaiing van de Dasmonen te hebben bevestigd? Hec antwoord is: E kei en alleen in zoo verre heeft Jesus onzj godielyke Verlosfer kunnen fchynen bevestigd te hebben de dwaaling raakende de Demonen, in zoo verre de Dasmonen van zyne Tydgenooten gezegd wierden te zyn, de phyficale oorzaaken, van de phyficale wanorde en ongefteldheden, by voorbeeld, van blindheid, doofheid, fpr aakeloosheid, ylen, woeden, raazen,enz. van eenige weinig-, geringe, arme, onaanzienlyke en gemeene Menfchen: en op zyn best ook, in zoo verre zy gehouden wier den voor de phyficale oor* zaak van het phyficale nadeel, hetwelk de Eigenaars'van de kudie zwynen te Gadara, volgens het gevoelen van zommigen,hebben geleeden of ordergaan. — Want, de Damonen zyn en worden in de Evangeiifche Gefchiedenis,' nooit nochte nooit vertoon 1, als de werkende oorzaaken van moreel-kwaade vrye bedryven, maar als oorzaaken van enkel phyfical-kwaade werkingen. Bygevolg zal het ook Hechts kunnen fchynen, dat Jesus de dwaaling aangaande de Dasmonen, enkel voor zoo verre, heeft gefcheenen te bevestigen door zyn gedrag en door zyn gezegdens. Dit is, dunkt rhy, het echte en eenige oogpunt, waaruit? en het waare brandpunt, waarin? de O a  *i* HET DERDE FRAGMENT. $.45, geheele zaak kan en moet worden befchouwd!'' En hiermede is teffens de zin der tegenwerping, naar behooren beftemd (gelimiteerd en gedetermineerd). Voor onder ft el d nu, dat Jesus de goddelyke Leerraar en Wonderdoener, door' zyn gedrag en gezegdens heeft gefcheenen deeze dwaaling te hebben bevestigt; waarop draait dan de geheele zaak, de geheele dwaaling uit? Op eene fallacia caufa phyftca effeftus phyfici, non caufa ut caufa, zoo als de Wysgeeren in hunne Schooien fpreeken. In het Nederduitschl daarop draait het uit: Jesus, de goddelyke Leerraar' en Wonderdoener , die gekomen was, om Menfchen zalig te maken van hunne zonden, heeft niet als een Doftor of Hoogleerraar in de natuurlyke Artzenykunde zyne Tydgenoten onderweezen in de Nofologie, of in de Leer van de Krankheden, en aan hen niet gegeeven , de echte en waare genetifche Verklaaring van de toevallen of fymptomaten waaraan de zieke Menfchen onderhevig waren, die hy door een' wenk van zyne Almacht heeft gezond gemaakt en geneezen. Wanneer men zich nu de geheele zaak dus en op deezen voet, als uit het echte en waare oogpunt, voorftelds zoo zal en zoo moet men, myns oordeels, ten vollen overtuigd worden, dat al heeft Jesus gefcheenen de dwaaling die enkel en alleen eene phyficale en geene moreele of zedenkundige zaak betrof , op1 aekere wyze te bevestigen, deeze goddelyke Leer* ram  HET DERDE FRAGMENT. §.46.47- SI? raar en Wonderdoener, daardoor op geenerhande wyze tegen het Caracler van een goddelyk Reli' gie-Leerraar, en tegen dat van een Wonderdoener heeft gehandelt. Uit zyn gedrag en gezegde volgt niets anders en niets meer , dan dat hy geene AUotrioëpiscopie heefc willen begaan, of zich met zaaken ophouden of bemoei jen, die Hem als een' goddelyfcen Leerraar van de zaligmaakende Religie niet raakten. Wel is waar en wel zou waar zyn, ingevalle deeze dwaaling hadde behoord tot de Zedenkunde en J £« sus onze goddelyke Verlosfer, hadde dan gefcheenen dezelve op eenigerhande wyze te bevestigen; zoo — Edoch, ik behoeve de Apodofm niet te fchryven. Zedenkundige dwaalingea heeft Jesus volftrekt niet bevestigd, endieheeft Hy niet kunnen bevestigen. §• 47- Volgens het verhandelde , zoude bygevolg,myn? oordeels, de tegenwerping of zwaarigheid, die de Heer R. M. §. 48- PaS- ?79i maakt en °PPert>' (byaldien zyeene waare tegenwerpingen zwaarigheid zyn en de dwaaling van de Damonen werkelyk treffen en niet voorby fchieten zal), naar waarheid beftemd Qimitataèc. determinatö) zynde, eigenlyk dus moeten worden voorgefteld en uitgedrukt: De eisch is noghtans biïlyk, dat Jesus O 3 tei\  ai4 HET DERDE FRAGMENT. §.47. ten goddelyk Leerraar en Wonderdoener niets zou moeten doen „ waardoor eene dwaaling, — die de phyficale oorzaaken van phyficale uitwerkingen, en dus eene zaak betrof, d >; zoo min de Zedekun* de als zyne waare goddelyke befiemming in deeze waereld raakte , en welke dwaaling niet zeer kwellende was —- fcheen te worden bevestigd. —Maar! Wanneer en,zoodra de zwaari-heid en tegenwerping dus itüar waarheid gelimiteert en gedetermineerd zynde wordt uitgedrukt > alsdan en Zoodra vermindert, zoo niet verdwynt ook, althans volgens myn doorzicht, ds bi!l)kiiCid van den eisch, en de kracht, het gc-wichc en de fterkte der tegenwerping en zw.arigheid, die . in dezelve te vinden is, wanneer en z jo lange zy die gedaante behoudt, die de Heer R. M. aan haar heeft gegeeven. Want, kan en durft men naar de regelen van billykiidd eisfchen van een wys en verftandig Man of Geneesheer, die 1. een'Zr k^n onder handen heeften geneezen wil, dewelke 2. in en door zyne. kranke verbeelding vast van begrip is, dat hy een' Daemon of Duivel in zyne ziel en ligchaam heeft woonen : die 3. van kindsbeenen af aan, als een geloofs - artykel omhelst en vastgehouden heeft, de ftelling: de Daemon of Duivel kan den Mensch befpringen en in hem als in zyn huis en eigendom woonen, en daarin naar welgevallen» ten opzichte van het phyficale gebieden en tyrannizeeren; die 4. by zich heeft en verge- peli  HET DERDE FRAGMENT. §.47. aiS zeld wordt van een groot aantal van Menfchen, die ten deezen opzichte met den Zieken van één en 't zelve begrip zyn: die 5. allen, ingevolge van een algemeen Volksvooroordeel, eisfchen,dat de gewaande Daemon of Duivel, die gezegd wordt in den zieken of dasmonifchen Mensch. te huisvesten , een uiterlyk zinnelyk bewys of teeken moet geeven daarvan, dat hy uit den Mensch uitgevaaren is: («) die 6. in zyne gezonde dagen zoomin als zyne overige gemeene ïeenvoudige, en ook wel andeie van een hogeren rarg zynde Tydgenooten, door geene gronden, bewyzen en reJeneeringen, hoe duidelyk en folide dezelve ook zouden mogen zyn, heeft en hebben willen of kunnen overtuigd worden, van de ongegrondheid en dwaasheid van dat gevoelen: ja! welk gevoelen eindelyk 7. nooit zon- j., n-^nsr en vrees voor nadeeu#e gevüigen, uv-i £, ' ----- - rechtftreeks, openlyk en met nadruk kan en durft aan- («) JOSEPHWS, gelyk bekend is,verhaalt eenvertelftl, dit een Dasmon , terwyl hy uitvoer een glas moest omver ftoo«m ten zinnelyken bcwyze , dat hy werkelyk zy uitgevaren. Onze Schillers en Graveerders, hebben in hunne kende de dsemonifche Menfchen , eea' Kikvorsch, Slang Mul, enz als uit den mond van de zoogen. damonifche Menfchen voortkomende, te pas gebra,t, ten einde de uitdry ving va» -L Tternon of Duivel zichtbaar worde: En nog in onze da«n li het H'er en daar, waar die dwaaling nog heerfchende is, Z mode dat de Duivel volgens zyne Etiquette op eene zlnnelyka ™ verhuizen moet, die geen gelegenheid hoe genaamd leeft, om aan de» reuk van Roofenwaur» <* vaa Xsuew t« denken» O 4  >J$ HET DERDE FRAGMENT. §. 47, aangetast worden: Kan en durft men, herzegge . ik, onder deeze omftandigheden (welke dieomftandighcden waren, waarin zich Christus, de goddelyke Leerraar, in betrekking tot de dasmonifche Menfchen bevond) naar de regelen van b'illykheid van deezen Man of Geneesheer eisfehen, dat hy in deeze omftandigheden, met den Patiënt en de Omftanders zal beginnen te redeneeren om hen altemaal van hunne dwaaling te overtuigen? — Immers, de natuur van de zaak, zoowel als de ondervinding leert het ors, datby zulke zieken het redeneeren en philofopheeren, overtollig en onnut is en niets kan baaten, terwyl zy ons teffens overtuigt, dat het zomtyds goed en vóordeélig is , wanneer de Arts of Geneesheer zichby zyne Kuurvoegd en gedraagt na de voordellingen en ingekankerde, diep gewortelde vooroordeelen, waarmede de verbeeldingskracht der Patiënten bezwangert (angefchwangert) is, én door het één of ander zinnelyk bewys of teeken aan hen gelegenheid geevt, waarby zy zich kunnen verbeelden en voorftellen, dat zy van den gewaanden Daemon of Duivel ontbonden en verlost zyn. (y) Kan (V) Wat weer is, men.mispryst het niet eens aan den Arts, wanneer hyeen' zwarten Kater, een Kraai, een' zwart-bruiHen K,kvorseh. of iets diergelyks, zelfs per fallaciam gelyk het meermalen gepraftifcert is , onderfchuift, en den Padent beduid , 11 rl^lt f aieËlLS ' diC ln hem sewoond ' maar hem ^ veiiaaten heeft. By ÏUtte j-Mienten fthynt het dikwerf zoo goed 3  JïET DERDE FRAGMENT. 47. 217 Kan men dus niet eens van een? menschlyken Arts naar de regelen van billykheid eistenen, dat hy tot het verftand van den Patiënt in qusestie moet fpreeken om hem van zyne dwaaling te overtuigen, en moet men toeftemnun, dat hy als; een verftandig en wys Man handelt, terwyl hy zich zoo veel mogelyk en doenlyk is gedraagt by zyne behandeling en- kuur van den zieken, overeenkomftig met deszdfs ziekte en met de harsfenfchimuiige denkbeelden, waarmede zyne verbeeldingskracht zwanger gaat; hoe zou'men dan dit van Je sus" den Goddelyken Leerraar, haar de regelen van billykheid kunnen en durven eisfehen? Moet men niet veelmeer overtuigd worden en toeftemmen, dat Jesus de Goddelyke Leerraar, naar de regelen van behoedzaamheid, wysheid en toegeevende (fchonende) geduld met menfehelyke zwakheden en vooroordeelen , die zyn Ampt en beftemming niet raakten, de zoogenoemde dsemonifche Menfchen behandelt ea geenzins tegen het karakter van een' goddelyken Leerraar gehandeld heeft, terwyl hy eene Volksdwaaling omtrent eene phyficale oorzaak van eene phyficale uitwerking niet wederlegd, maar zoo behandelt heeft, dat het aan Menfchen, die ge- joed als yolflrekt nqodzakelyk te zyn, dat een menfcnelyk ' Arts, de verbeelding moet zoeken beet te kryjen en dezelve ' «p eene zinnelyke wyze van haare verkeerde en harsfenfchim. Hiige denkbeelden teverlosfen. Redeneeringen, baaten bier zelden ieu — maar meest en doorgaans tytfs \ o s  91$ HET DERDE FRAGMENT. $. 47. gewoon zyn, naar den fchyn te oordeelen, heefc kunnen toefchynen, als of Jesus deeze dwaaling bevestigde? Trekken wy uit het verhandelde vooraf een gevolg! Byaldien Jesus^ door zyne gezegdens en door zyn gedrag omtrent de zoogenoemde daemonifche Menfchen gehouden, op geenerhande wyze heeft bevestigd, 'of heeft kunnen bevestigen, die vreestyke en vervaarlyke ftelling of dwaa* ling %. 45. pag. 209 aangetoond: en byaldien M atTHAEüf, noch Makcus, noch Lucas in hun verhaal van de gebeurtenisfen en toevallen den dcemonifche Menfchen overgekoo-, men , (toffe en gelegenheid geeven , om uit hunne bewoordingen die ftelling afteleiden ; zoo volgt ook ( en dit is teffens myn antwoord op de tegenwerping %. 38. pag. 10% aangehaald) dat aan geen van hen allen de zwaarigheden of vraagen, die ik heb geoppert, ter oplosfing kunnen en mogen worden voorgelegd, omdat zy hen hoegenaam < niet raakèn of kan treffen. Want vooronderfteld eens , zy hebben gefcheenen , of zy fchynen in hunne Schriften, die dwaaling te hebben bevestigd; zoo hebben zy ge/cheenen dezelve, enkel zoo verre te bevestigen, als hun Heer en Meester gefcheenen heeft dezelve te bevestigen te weeten: als eene Fallacia caufa fhyftca effettus phyjici, non caufa ut eaufa enz.  HET DERDE FRAGMENT. *.45- aI» $. 4§. Ten opzichte van de damonifche Menfchen, fchoten 'er voor Jesus, naar myn inzien, (het zy met diepen eerbied gezegd) niet meer dan de volgende twee wegen over, waarvan h* één' kon .te hififan: . I, Of, hy hadde de Zieken, zyne Tydgeno. ten en zyne Jongeren in de Nofohgie, raakende de dsemonifche Menfchen, het echte en waare onderwys kunnen geeven, en de dwaaling wegneenun en uit den weg ruimen. (MichaeliS Dogmatik 1. c. pag. 362.) Maar! deezen weg floeg Jesus niet in, om redenen, die, a. of m Hem, of, b.in de Zieken, of c.in de Tydgenoten,en misfchien d. mde Apostelen moeten wor- 1.) Worden zy in Christus gezocht, zoo zyn twee gevallen mogelyk, of t,'.) Hy heeft dit onderwys niet gegeeven, om dat Hy Zelfs in deeze Nofohgie of Krankheidslcer „og meer kennis te gemoet zag! Dat antwoord zou men kunnen geeven , zonder den eerbied te kweüchen, dien men aan zyne groote overige kennis verfchuldigt is. In den ftaat Zyner vernedering heeft hy meer zaaken nietgeweeten Marc. XIII- 32. Maar! zou Christus befchouwd als Wysgeer of als een Man van het gefcherptst en doordringendst oordeel, waarvoor hy te boet ftond en die hy werkelyk was Luc II: 47- & eo-  >a» HET DERDE FRAGMENT. $. Att nodige kennis ten opzichte van de werkende oorzaak yan deeze krankheid gemist? Zou Hy de Damonen, deeze Harsfenfchimmen voor de werkende oorzaaken der ziekte gehouden hebben en kunnen gehouden hebben? — Dat geloof ik niet, en zal het nooit gelooven. Of Hy heeft geoordeelt, dat het toevallig meer nadeel werkelyk zou baaren, dan het voordeel zou kunnen brengen, indien hy dit onderwys wilde geeven, en dat hy daarom dit onderwys niet heeft gegeeven, omdat het niet noodzakelyk was dat het gefchiede. In dit geval kunnen de redenen 2.) gezocht, en zoo ik my niet bedriege,ook werkelyk gevonden worden : In de Zieken, in de Tydgenooten en in de Jongeren van Jesus. In de Zieken: want die waren voor geen redelyk onderwys ten dezen opzichte vatbaar. @.) In zyne Tydgenooten: Want aigemeene en voor zommigen van aanzien voordeelige Volksvooroordeelen, of liefst, het Volksgeloof dat op de Audtoriteit van hunne Voorouderen, op die van hunne Leerraaren, en op die van bykans de geheele Natie fteunde , recht ingekankert, en diep en vast geworteld was', liet zich niet wegredeneeren. En, (by al dien ze toentyds nog van dat gevoelen geweest zyn ) y.) In zyne Jongeren. Deeze waren altemaal ge-  HET DERDE FRAGMENT. §.48. aai' gebooren' Jooden, geene Mannen van geboorte en van menfchelyke geleerdheid, niet opgevoed in de Schooien der Wysgeeren, maar ten deele in de Hutten vah Visfchers en in Tolhuizen, en dus misfchien toentyds ook als zulke, niet vry van de dwaaling raakende de phyficale oorzaak der phyficale werking in de zoogenoemde damonifche Menfchen! Van deeze Jongeren, zegt Jesus zelfs nog kort voor zyn Lyden, en dus nadat zy, reeds drie Jaaren lang door hem onderweezen waren, Joh. XUt: ia. dat zy nog zwak zynde, veele dingen niet konden draagen , en niet eens regc vatbaar waren voor alle waarheden tot zyne R«//g/ebehootende! Zoude het ('tzy met diepen eerbied gevraagt) oorbaar,' raadzaam en wys gehandelt geweest zyn van Jssüs, een vooroordeel aantetasten , hetwelk naar alle gedachten met hen opgeg.oeit en misfchien toentyds iiog in hunne Zielen aantetreffen was?!! — Jesus de Leerraar, Heer en Meester van zyne Apostelen, die de wysheid zelve was en te geeven en te neemen wist, en die zelfs niet raadzaam vondt, dit vooroordeel in de harten zyner Tydgenooten rechtftreeks aantetasten, — zou die, door zyne Jongeren in deeze Nofologie behoorlyk te onderwyzen, aan hen eene kennis mede deelen, die zy, als zwakke en onbedreevene in de Waereld- en Menfchen - kennis, gevaar liepen, zoo lang zy den H. Geest nog niet hadden ontfangen, tot meer. toevallig nadeel, dan wer*-  sas HET DERDE FRAGMENT. §. 4». werko'yk voordcel te kunnen gebruiken?! — Jesus, die als Leerraar van dü beste Reiigie zich aan geene Allotrhepiscopie fchuldig ma-kte, en den Anfen niet in hun Anpt tastede , zou die aan zyne Jongeren, wier hoofdbeftemmingwas, de waare zaligmaakende Religie uittebreiden, gelegenheid, en als 'tware, beweegredenen geeven , om zich , reeds in zyne dagen, voor dat zy nog den Heiligen Geest hadden ontfangen, met zaaken te bemoeijen, die hen en hunAmpt(V) niet raakten?! enz. Wanneer men deeze en de overige gronden overweegt, zalmen als dan nog met den Heer R. Vf. z.ggen: „ In plaats datjEsus zoo fpreekt en handelt, als of de Ziektens van een' Geest herkomftig waren, hadde hy ingevalle dit eene dwaaling ware, liefst het Volk en zyne Jongeren, beter dienen te onderwyzen?" (eines besferen belehnn follen?) Dogmatik 1. c. pag. 3fJi.) f» Byaldien JOHANNEs FfJNClUs, wylen Hofprediker van den Hertog ALBERTUs in Pruisfcben, die een Man was van een hoojmcedigen en hcerschzuchtigen Geest , binnen de paaien van zyn Ampt gebieeven ware, cn zich mtt Stastsnaafcen, die htm niets raakten , niet bemoeid , en de rust niet ge. ftoort hadde; zoo zoude hy het Schavot niet hebben behoevea te beklimmen, om daar zyn hoofd te verliezen, en anderen ter Waarfchouwlngb.ee bekend Vaers uittefpreeken: Difce meo exemplo mandata munere fungi. Et fuge ceu p 'flem f/ti irvhV7rgayu.oavtw. en hen daardoor te vermaanen, om de jeukerige geneigtheid, sich met vreemde zaaken te bemoeijen, te vlieden , gelyk men «ie befmettelyke ziekte, de pestilentie vliedt. Ziet s. Bayle Krit. Wtirterbuch, Tbeit II, pag, js8. en ü. HHINSII, Kin'.enbift. Sec XVI, pas.,ji8, %• 49*.  HET DERDE FRAGMENT. §. 49.50. 925 §. 49. Wanneer de H>er R. M- in zyne Neue Oriënt, und Exeg. Bibtiothek. 1. c. pag. 175 'er byvoegt: „ Ik zou al evenwel ven gedachten zyn, dat men n aan iemand, die (gelyk de Jongeren of Apos„ telen van Jesus) niet heeft geftudeert in de tf Wysbegeerte en Artzenykunde, zoude kunnen „ en mogen zpggen: hier is geen Duivel, geen p> afgefcheide Ziet, geen Damon de oorzaak der t, ziekte: dit is altemaal bygeloof! En iemand in „ wien de Apostcler» een oib:pasli vertrouwen „ ftelden, zou dit rret nut hebben kunnen doen!"; zoo behoeve ik wel het ar.twoord den Leezer niet vocrtefpelden, hetgeen volgens het zoo even aantreftipte en de bygebragte bedenkingen; op de gezegdens van den Heer R. M. zoude kunnen worden g^eeven! Ja J Deznak aan cn op zichzelve befchouwi zynde, hadde Jesus dit kunnen zeggen en doen! Dat kan men toeftemmen. Maar! de zaak in haaren zatnenhang, in haare locale, temporede en perfoneele betrekking tot zyne Apostelen en tot hunne Apostolifche beftemming befchouwd wordende, zoude men dan nog van dit gevoelen kunnen zyn? —-— 5- S°- II. Of Jesus konde aan de zoogenoemde da* taonifche Menfchen die Hem om hulp en redding bsa-  224 HET DERDE FRAGMENT. §.£o. baden, byftand verleenen en hen redden en helpen, zonder zich ook maar in 't minfte intelaaten pp hun bygeloof, raakende de oorzaak van de ongeiteldheid der dsemonifche Menfchen enz. zonder 'er na ornJtezien, welke en wat voor gevolgen, zoowel de Zieken en overige Tydgenooten, als ook de Apostelen van Jesus en zyne Volgelingen in laatere tyden, uit zyn gedrag, manier van behandeling der dsemonifche Menfchen, en gezegdens omtrend dezelve geuitt, wilden, beliefden eh zouden trekken ? en zonder in 't minfte beducht te zyn, (ingevalle hy 'er zelfs maar niét met ronde en duidclyke woorden byvoegde gelyk hy ook nooit nogte nooit heeft gedaan: de Duivel of een Damon, eene afgefcheide ziel is de werkende oorzaak van de ziekte en van die toevallen welke die Lyders kwellen) dat aan hem met grond en met rede zoude kunnen worden ten lasren gelegd : datHy, een godd'elyk Leerraar der Waarheid en een Wonderdoener zynde, de dwaaling raakende de Dasmonen, hadde geftaafd en bevestigd. En deeze n weg heeft Jesus volgens'het Gefchiedverhaal van de H. Evangelisten ook werkelyk bewandelt. Want wy vinden in het geheele Gefchiedverhaal geen een eenigfte uitdrukking die Jk sus zelfs gebezigt heeft, welke men zou kunnen gebruiken, om daaruit met volle zekerheid optemaaken dat Jesus zelvs het Leerituk van de Demonen, beftemd en duidelyk voor eene  HET DERDE FRAGMENT. $,50. 225 eene waarheid heeft te boek gefteld,. of dat hy hetzelve ten cenenmaale als eene dwaaling en onwaarheid heeft verworpen. Kortelyk ! Jesus zelfs iïaafc deeze dwaaling zoo min».als hy dezelve duidelyk wederlegt. Hy bemoeit 'er zich niet mede, maar laat de verklaaring van zyn gezegde en van zyn gedrag voor rekening en verantwoording van hem, die dezelve geeft. Dat Jesus zoo en op die wyze heeft kunnen en mogen te werk gaan, en dat hy de twee Lyders te Gadara heeft kunnen en mogen geneezen, zonder 'er na omtezienj aan welke oorzaaken het volk, zoowel de krankheid van de twee dollemannen als het ftorten der zwynen in de zee,\ zoude toefchryven, bewyze ik daaruit: omdat Jesus werkelyk en indedaad zoo en op die wyze is te werk gegaan. Want daaruit, dat Hyzich. werkelyk en indedaad zoo heeft gedraagen, volgt natuurlyk, onmiddelyk en noodzakelyk, dat Hy zoo en in dier voege heeft kunnen en mogen handelen, zonder dat Hem iemand naar de wetten van billykheid zoude kunnen of mogen vragen: 'door wat macht doet gy deeze dingen? wie heeft U deeze kracht gegeeven ? Matth. XX[; «3. Wel is waar, in dit myn bewys fchynt eene zoogenoemde petiiio principii te liggen opgeflooten; maar ik antwoorde : die fchynt 'er enkel ïn dé oogen dier geenen in te liggen opgeflooten * die Jesus voor niets meer dan voor een bloot Mensch houden en zich niet hennnéren aan de P woor;  *2S HET DERDE FRAGMENT. $,50; woorden van onzen Verlosfer by Johannes Cap. V: 19. alwaar hy zegt: de Zoon kan niets van zich zeiven doen, ten zy hy dat den Vader ziet doen: want zoo wat die doet, 't zelve doet ook de Zoon (desgelyks) (cftojÉaj-) op dezelve wyze, zonder te letten op het onrype, fchuinfche, gebrekkige en voorbaarige oordeel der Menfchen. Gedraagt zich God zyn Vader nu in analogifche gevallen zoo , dat Hy by zyne befchikkingen en beftieringen in zyne groote Stadt en Oeconomie in 't minst niet let op, en zich niet ftoort aan den nadeeligen fchyn dien zyne heiligfte, liefderykIte en wysfte befluiten en handelingen in de oogen van ons zwakke en kortzichtige Menfchen zomwylen hebben, en op en aan de gevolgen die Hy niet bedoelt en niet kan bedoelen, maar die nogthans de dwaasheid der Menfchen daaruit zoms afleidt, maar daartegen ongeftoort voortwandelt op dien weg dien Hem zyne goddelyke Volmaaktheden aftekenen en voorfchryven, en volgt daaruit natuurlyk en onmiddelyk, dat Hy op dien voet kan en mag te werk gaan; zoo volgt ook , dat zich zyn Zoon, onze goddelyke Verlosfer ook zoo kan en mag gedragen, en dat, zoodra Hy werkelyk (ie voetftappen van zynen Vader drukt en volgt, wy het recht hebben, om daaruit te befluiten, dat Hy zoo en op die wyze kan en mag handelen, omdat hy het affchynfet zyner Heerlykheid is, Hebr. I: 5. en by Johan* 53ss Cap. V; zq3 zelfs zegt: wat de Vader doet, het*  HÉT DERDE FRAGMENT. 5.5*0. gï. 237 hetzelve doet ook de Zoon, desgelyks, of, op dezelve wyze (afiow)- $• 5*- Laat ik dit nader ontwikkelen en ontlecden! Vermits het gezegde van den Heer R. Michaeus de gelegenheid - gevende oorzaak van dit ge« _ deelte van myn Fragment is; zoo zal ik liefst de ontwikkeling van dit bewys uit een van zyne leerryke Schriften, en wel uit zyne Dogmatik % 74. pag. 27^. ontleenen. Nadat de Heer R. M. op de aangehaalde plaats (naar alle regelen van waarfchynlykheid, niet in eene goede en vrolyke luim zynde, maar eene verdrietige en knorrige bui hebbende) de miferie, het ongeluk, het elend en de tegen fpoeden, die in de groote Stad van God gevonden worden, myn* wrdeeh , met al té fterke en zwarte verwen en Karrikature gefchildert en eenige tegenwerpingen tegen Gods Liefde, Wysheid en Goedheid geopperd heeft, zoo eindigt Hy deeze ftoffe pag. 389. met de volgende gedachten: „ Deeze tegenwerpingen worden nog fterker,, byaldien „ het zoude of mogt blyken waarfchynlyk te zyn, „ dat God zommig kwaad (einiges Übel) hadde „ kunnen verminderen of de onaangenaame or\ dening omkeeren S Byzonder echter zou hy % toch zeker (gewisz) der verdrukten (unterM drukten 3 ©nfchuW en den geenen die boven P 3 ma-  *ïS het derde fragment. $.51; „ maten ongelukkig zyn, door een wonderwerk „ kunnen te hulp komen, en het fchynt bykans „ als of God fchuldig zy dit te doen, vermits ,, hy deeze Menfchen, zonder hunne toeftem„ ming in deeze Waereld gezet of geplaatst heeft; „ — maar! — God doet het — niet!" My dunkt deeze gezegdens van den Heer R. M. zyn, by het licht befchouwd, ten opzichte van 't wezenlyke of zakelyke zoo analogisch of gelykvormig aan zyne gezegdens , rakende het gedrag en de handelwyze van Jesus omtrend de Pïemonen en dsemonifche Menfchen gehouden (ziet 0. 38. pag. 179.) dat de Analogie niet wel grooter kan zyn. Want eigenlyk geefc de Heer r. m. daardoor te kennen, dat in deeze Waereld veele zaaken zoo ingericht zyn en zoo befchikt en beftierd worden, dat het fchynt als of bet Gode ontbreekt aan Liefde, Goedheid, Wysheid, Heiligheid en Almacht: dat God in zyn heilig Woord zoo fpreekt, en zoo doet fpreeken, by voorbeeld, Job IX: 24, XII: 6—10. Prediker Salomons, Cap. III: 16-18. Psalm LXXIII, als of niet alleen al het ongeluk, tegenfpoed en miferie onmiddelyk van hem herkomftig zy; maar dat het ook fchynt, als of God zoo door zyne befchikking, als door zyne gezegdens ons Menfchen twyffelachtig maakt omtrend zyne aanbiddelyke en eeuwig onveranderlyke volmaaktheden: dat God, in plaats van zoo te handelen en dus te fpreeken en te doen  HET DERDE FRAGMENT. $.51. 229 fpreeken, ons liever behoorlyk beter hadde dienen te onderwyzen, Qeines besferen belehren fitten) of, byaldien hy dit niet wilde doen; dat nogthans de eisch billyk zy • dat God niets moet, doen , waardoor een twyffel — en nog daarenboven een zoo kwellende twyffel (en te regt kan deeze twyffel een kwellende of martelende worden genoemd) als die is, die de goddelyke Volmaaktheden tot een onderwerp heeft, — bevestigd en bekrachtigd wordt. — Dan! wanneer men zich de zaak in quxstie, dus en in dit brandpunt, in betrekking tot God den Vader van onzen goddelyken Verlosfer voorfteld; zou men alsdan nog wel kunnen van gevoelen zyn en beweeren: dat een zwak en kortzichtig fchepfel, gelyk de Mensch is, op dusdanig een' voet zou kunnen en mogen denken redeneeren en Eisfchen doen? Op deeze vraag heeft de Heer R. M. zelfs reeds voortreffelyk geantwoord , in zyne Überfetzung des Alten Testaments mit Anmerkungen für Ungelehrte, en wel in dem Erjlen Theile welcher das Buch H10B enthalt pag. 159. of in zyne Aanmerkingen tot het XXXVIII hoofdjluk van- het boek van J ob, alwaar hy fchryft : „ Het pleegt doorgaans menigen Leezer vreemd voortekomen, dat in deeze vier hoofdftukken, waarin God zelfs fpreekt, geheel en al niets voorkomt, om den knoop op„ telosfen! — Voorzeker! niets zou gemakke„ lyker geweest zyn voor God, dan den knoop „ optelosfên: en de oplosfing ligt indedaad reeds P 3 « °P*  tï'o HET DERDE FRAGMENT. §.51. 'n opgefloten , in de twee eerde hoofddeelen van „ 't boek van Job. God hadde Hechts behoeven « te zeggen;'» — en thans geeft de Heer R. M. de oplosfing, - en na die te hebben gegeeven, voegt hy 'er pag. 160 by: „ Dan! byaldien God zoq „ en in dier voegen gefproken en gehandelt had„ de, hetgeen menig Leezer thans te vergeefsch „zoekt; (vermisfet) zoude het niet in 't oog van denzelfden Leezer wanftaltig, beleedigend en aanftootelyk zyn, dat God zich zoo vernej), den (herunterfezet) en aan Job, nadat Job », Hem 200 vermetel als vrypostig hadde uitge- i, daagt, • reden en antwoord van zyn Doen t, en van zyn Laaten geeft ? " Ik twyffel geen ogenblik, of elk Leezer, zal het ten dezen opzichte ten vollen eens zyn met den Heer R. M. en wel te meer zal hy het met Hem eens zyn, wanneer en zoodra hy de volgende waarheden gadeflaat en opvolgt : 1. Gods befebikkingen en beftieringen, al begrypen wy 'er maar een gedeelte, of wat meer ïs, al begrypen wy 'er niets van, zyn zonder uitzondering , aanbiddelyk - goed , wys, heilig en gerecht. '• 2. De gedachten van God zyn; niet onze gedachten, en onze wegen kunnen zyne wegen niet zyn. 3. Zou God niets mogen of moeten doen, 't geen voor ons aanftotelyk is, en moeten nalaaten ft jgeen wy niet kunnen yerklaaren en begrypen: zee  HET DERDE FRAGMENT. §.51. agt zoo zou oneindig veel goeds, niet en in de plaats van hetzelve ziev veel kwaads ai ten voorfchyn komen. 4. Raaken wy by de befchouwingvan t geene in de Waereld gebeurt en God doet en befchikt, of niet doet maar toelaat, in twyffeling of het ook wel goed, wys en heilig zy? zoo is dat niet de fchuld van God ,maar het is onze fchuld. 5. O ver al het geene waarover wy in de befchikkingen, beftieringen, en toelatingen van God, niet op goede gronden en uit duidelyke begrippen kunnen oordeelen,.daarover moeten wy ons oordeel opfchorten, tot dat onze onkunde meer af- en onze kennis en kunde meer toeneemen. 6. Veeie zaaken, die de befchikkingen van God in deze Waereld raaken, en die ons in den beginne, by den eerjlcn opflag en van vooren befchouwt, vreemd, onverklaarbaar, aanftotelyk en als ftrydig met Gods volmaaktheden fchynen te zyn, zyn en worden door den tyd, van naderby en van agteren befchouwt, begrypelyk, duidelyk, opbeurend, en ten vollen harmonisch met Gods volmaaktheden bevonden. * 7. Trachten wy maar om te wasfen in de kennisfe Gods; wy kunnen verzekert zyn, dat wy hoe langer hoe meer van Gods wegen begrypen, en ftofie tot dankbaarheid en blydfchap vinden zullen. 8. In de waereld hebben, gelyk men zegt» zoo nietfl//«, ten minften de meeste zaaken twee p 4 hand*  'aja HET DERDE FRAGMENT. handvatten, waarby zy kunnen worden aangetast , en twee oogpunten, waaruit zy kunnen worden befchouwt; zouden de handelingen van God , maar één oogpunt en e'e'n handvat hebben ? Moet God zyne groote daaden uit 't zelve opgpunt berchouwen, waaruit wy zwakke en byziende Menfchen dezelve zomwylen, of liefst grotendeels befchouwen? En, o. Konden de groote daden en handelingen van God enkel en alleen uit een eenigst, en wel alleen uit dat bekrompen oogpunt befchouwt worden, waaruit menfchen dezelve befchouwen: tonden zy enkel en alleen worden afgeleidt uit die .gronden waaruit wy dezelve 'afleiden, en tonden zy geene anderen Eindens en oogmerken hebben, dan die zyn welken wy ontwaaren, of geloven en ons verbeelden te ontwaaren; zoo zou de Wysheid dikwerf in 't ongelyk en de dwaasheid in 't gelyk moeten gefteld worden enz. Wanneer wy nu van het verhandelde de toepasfing maken op 't gezegde en de handelwyze van J e s u s , — den Zoon van God die het afi fchynfel zyner Heerlykheid is, Ebr. ï: 3. en die, volgens zyne eigen' aangehaalde verklaaring Joh. V: 19. op gelyke wyze doet hetgeen hy den Vader ziet doen, — ten opzichte van de dwaaling raakende de Damonen en damonifche Menfchen , zoo kan en zal men naar alle regelen van waarfchynJykheid overtuigd'worden, dat in de gezegdens van den Heer R, M. de groote zwarigheid en ge-  HET DERDE FRAGMENT. S-Sl-S3' *3S gewichtige tegenwerping niet wordt gevonden, die 'er by den eerften opflag fchynt in opgeflooo ten te liggen. Te meer, terwyl het niet onmogelyk is, in de gezegdens en in de handelwyze van Jesus een ander oogpunt te ontdekken, waaruit dezelven kunnen worden befchouwd : en gronden uittevinden, waaruit zich zyn gezegde en gedrag laat verklaaren, en andere oogmerken te ontwaaren, dewelke hy daardoor heeft willen bereiken, en die hemelsbreedte verfchillen, zoo niet lynrecht overftaan tegen den fchyn, als of hy de dwaaling van de Dasmonen zoude hebben bevestigd* Laat ik dit nader kortelyk toonen* §■ 52- Wanneer men over eene gebeurtenis, over een gezegde of gedrag, gezond, redelyk en grondig wil oordeelen, zoo moet men die zaaken, niet cn nooit aan en op zich zeiven en in 't afgetrokkene, maar in alle haare individuele, locale, temporele, perfoneele en toevallige omftandigheden ' en betrekkingen, teffens de motiven en oogmerken gadeflaande, befchouwen! Ik ben niet bedugt, dat men de waarheid van deeze-Helling ' die een moreel of zedenkundig Axioma is, zal in twyfel trekken, veel minder, dat men dezelve zal ontkennen. Ik zoude de demonftratie van deeze waarheid voor eene beleP s di"  2j4 HET DERDE FRAGMENT. §. 52. diging myner Leezeren houden, zoo dra ik dezelve wilde geeven. Wil men dus ook gezond, redelyk en grondig over de gezegdens en het gedrag van onzen Goddelyke Verlosfer, behoudens allen verfchuldigden en diepen eerbied, oordeelen! zoo moet men deezen ftelregel vooral niet uit 'c oog verliezen, maar 'er zich zoo veel mogelyk en doenlyk, ftiptelyk na gedragen. Dan! wanneer men dat doen moet en zal kunnen doen , zoo is het noodzakelyk, dat men deeze locale, perfoneele en toevallige omftandigheden, betrekkingen , enz. ook vooraf kennen moet, om dezelve by de beoordeeling te kunnen tot een grondflag leggen. Laaten wy dus vooraf uit het Gefchiedverhaal der H. Evangelisten en uit andere gefchiedkundige berichten welke wy hebben, die individuele, locale, perfone1e, temporele en toevallige omftandigheden enz. byeen verzamelen, die wy by de eerbiedvolle beoordeeling van de gezegdens en het gedrag onzes Goddelyken Verloslèrs, mede dienen en moeten tot een grondflag leggen! Laaten wy daarmede , eenige andere beweezen' waarheden verbinden, dezelve mede tot grondflagen leggen, en alsdan, en daarnaar de gezegdens en het gedrag van onzen Goddelyken Verlosfer beoordeelen! r« De gefchiedenis leert ons: dat het grootfte gedeelte van zyne tydgenooten, de dwaaling, raakende de Dasmonen , die zy als met de Moedermelk  HET DERDE FRAGMENT. §.53. 2ss melk hadden ingezoogen, met handen en met tanden vasthielden, en dat hen die dwaaling dooE Gronden, Bewyzen en Redeneeringeh niet konde worden ontnomen. a. De natuvrrlyke Godgeleerdheid verzekert ons, dat God nooit door middel van een wonderwerk zulke en zoortgelyke dwaalingen, zal willen of kunnen wegneemen, uit het hart van de Menfchen, 3. De Gefchiedenis leert ons, dat onder zyne Joodfche tydgenooten het vooroordeel nog heerfchende was, 't welk hunne Voorvaderen reeds hadden gekoesterd : te weeten, dat vooroordeel, dat het een kenmerk van den Mesfias zy , dat hy zou moeten Damonen , Duivelenoï kwaade Geesten verdryven en overwinnen. ' 4 De natuur van de zaak bewyst het, dat; zoodra Jesus op de eene of andere wyze, als met geweld zyne tydgenoten hadde willen bevryden of werkelyk hadde bevryd van de dwaaling, die hen op eene moreele wyze niet heeft kun* nen worden ontnomen, Jesus zoowel de Jooden als zichzelven zoude hebben berooft van eene bekwaame gelegenheid of van een gelegenheid - geevend middel , waarvan h y volgens de Moraal (Ziet het vierde Fragment §. ia.) op eene wettige en geoorloofde wyze gebruik konde maken,om deeaen zynen Tydgenooten volgens en naar hun  HET DERDE FRAGMENT. §. 53: hun vooroordeel te bewyzen: dat hy de Mesjias zy O). 5- De Gefchiedenis leert ons, dat zoowel de zoogenoemde dsemonifche Menfchen, als hunne overige Tydgenooten, die deeze dwaaling als een vaderlyk Erfgoed zorgvuldig bewaarden, by zonder van dat harsfenfchimmige gevoelen waren, dat de Dcemonen, by het verlaaten van en verhuizen uit den Mensch waarin zy gehuisvest hadden, een uiterlyk zinnelyk-teken moesten geeven, daarvan, dat zy hunne wooning verlaaten hadden en vertrokken waren. 6. De natuur van de zaak en de gefchiedenis yan zulke ellendige lyderen, als de zoogenoemde dsemonifche Menfchen waren, leert en bewyst het, dat( ingevalle de zieke, of, om my zoouittedrukken, zyne betoverde verbeèldingskragt, niet door een wonderwerk van haare krankheid heeft kunnen of moeten worden bevryd, gelyk het ligchaam door een wonderwerk van zyne ziekte was verlost en gezond gemaakt geworden) 'er geen andere weg en middeloverfchoot, om hunne kranke (X) RoUSSIAU maakt ergens in zyne Schriften, (maar de plaats waari wil my niet in 't oog vallen) de volgende aanmerking : Het behoord tot het karakter van een' goddelyken heeraar , dat hy zich moet legitimeer en door meer dan één be•wys, of door meer dan één foort van bewyzen, om dat allen niet door één en 't zslve bewys , of door eenerlei Argumenten overtuigt worden. Voor de juistheid yan dit laatfte geztgde, yleSt de ondervinding.  HÉT DERDE FRAGMENT. $.52; 237 ke verbeèldingskragt te geneezen, dan het natuurlyk zinnelyk middel, waarvoor zy vatbaar waren, en waarna zy reikhalsden, dat is te zeggen: dat 'er niets anders overfchoot, dan dat aan hen moest worden gegeven een uiterlyk zinnelyk teken, waarby hunne zieke verbeèldingskragt gelegenheid vond om 'er uit optemaken, dat de gewaande Dsemon of Duivel zy uitgevaaren van hen. 7. De Gefchiedenis leert ons, dat het het waare oogmerk van Jesus is geweest, dé ellendige Lyders , de zoogenoemde dsemonifche Menfchen, die hulp by hem zogten, ten vollen te helpen en te geneezen, en dus niet alleen hun ligchaam van de ziekte, maar ook hunne verbeèldingskragt van de krankheid die haar kwelde, te geneezen. 8. Wy weeten uit de Qeconomie, zoowel van God, als van zyn' Zoon onzen Goddelyken Verlosfer, dat zy ingevolge van de wjet der fpaarzaamheid, niet en nooit bovennatuurlyk, of door éen wonderwerk werken, zoo lange de kragtön en de wetten der Natuur toereikend zyn en hen in ftaat ftellen, hunne oogmerken te bereiken: en dat beiden de eens vastgeftelde wetten en de kragtcn , aan de Natuur gefchonken, zoo lang ftand doen grypen en gebruiken, als het kan gefchieden, en als zy naar hunne wysheid oordeelen, dat het nodig en goed zy, al is het dat wy het niet inzien en begrypen hoe en op wat wyze de Natuur, de Wetten en Natuurkragten" wer-  238 HET DERDE FRAGMENT. $.52* werken ? Laat ik eenige voorbeelden uit de Oc-* conomie van Jesus tot itaavingvan myn gezegde aanhaalen! By voorbeeld, by Johannes Cap. II: 1—11 wordt verhaalt, dat Jesus het water in wyn heeft verandert door een wonderwerk op de Bruiloft te Ca na in Galilea. Waarom toch laat JE sus vooraf de fleene Watervatenmet water vullen, vermits hy door dezelfde goddelyke kragt, waardoor hy het water in wyn veranderde, ook zonder water, wyn hadde kunnen ten voorfchyn brengen ? of, waardoor' hy het geringe overfchot van wyn, op even die wyze hadde kunnen verlengen en vermeerderen, als hy in de Woeftyne by Johannes Cap. VI: 1-5.de vyf Garstèn Brooden en twee Visfchen en derzelver verzaadigende kragt zoo , vergrootede en verlengde,' dat de honger van vyfduizend Menfchen 'er door geftild wierd en neg twaalf korven met brokken overfchooten ? Waarom fpoog Jesus, by Johannes Cap. IX: 6. op, de aarde, maakte flyk uit het fpeekzel, Jlreek dat flyk op de oogen des Blinden, en zeide tot hem, gaat heenen wascht u in't Badwater te Silo ah, terwyl hy aan den blinden Man door een' enkelen wenk van.zyne Almacht het volle gebruik van zyne oogen had kunnen fchenken ? — Waarom toch beval Jesus by Lucas XVII: 11—14. aan de tien melaatfche Mannen, dat zy moesten heenen gaan en zichzelven vertoonen aan de Priesseren, vermits hy dezelven yan hunne Melaatsheid door  HET DERDE FRAGMENT. $.52. 239 door een'enkelen wenk, door!een enkel woord hadde kunnen reinigen ? — Dat door deeze gezegdens en door dit gedrag van onzen Goddelyken Verlosfer, zekere dwaalingen en vooroordeelen zouden hebben kunnen fchynen bevestigd te worden, wie zal en wie kan dat in twyfel trekken of ontkennen ? Maar! wie zal beweeren, dat zulke gevolgen uit de gezegdens en uit het ge* drag van Christus werkelyk zyn afgeleid geworden? Vraagt men: waarom is dan dat niet gefehied ? Zoo denke ik, dat het antwoord dus zou moeten luiden: daarom niet, omdat die dwaal ingen, die daardoor in fchyn hadden kunnen worden bevestigd niet algemeene Nationaaleof Volks- maar zulke dwaalingen waren * diemisfchien flechts deeze of geene bedrieger koesterde, om 't Volk tot zyn voordeel te bedotten! Ik behoeve immers toch wel niet die dwaalingen waarop ik doele, uitdrukkelyk aantehaalen? Dan,vooronderfteld eens, dat men uit zulke gezegdens, cn uit zulk een gedrag van Jesus, als inde aangehaalde voorbeelden worden gevonden, zulke gevolgen als 'er uit hadden kunnen worden getrokken, werkelyk hadde afgeleid, en openlyk beweert, dat daardoor die dwaalingen, waarop ik doele fcheenen bevestigd te worden; zou dan onze Goddelyke Verlosfer dat ook moeten verantwoorden? Of, zoude het kunnen moeijelyk, of maar in 't minst bezwaarlyk yallen, om j esus ts-  S40 HET DERDE FRAGMENT. §.52, tegen die onverdiende befchuldiging met kracht en nadruk te verdedigen?!! g. By de twee ongelukkige Gaddrcnercn trof Jesus , niet alleen eene ongefteldheidof ziekte in 't ligchaam aan, waardoor het bloed en de overige fsppen, mitsgaders de omloop van dezelve in en door het ligchaarri, in wanorde waren geraakt , maar ook eene krankheid in 't verftand en ïn hunne verbeèldingskragt, by dewelke zich gevoegt hadde de dwaaling: dat Dasmonen in hen huisvesteden,* en dat die gewaande Dasmonen een uiterlyk zinnelyk teken moesten geeven, waaruit aan de krankzinnige Lyderen op eene zinne}yke wyze zou kunnen blyken dat de gewaande Dasmonen verhuist waren. Dus waren hiér by deeze twee Mannen te Gadara eigenlyk vier zaken te verrichten, of met an Jere woorden , 'er moesten by hen, zouden zy ten vollen geneezen worden, vier verfchillende oogmerken bereikt worden. a. De Ziekte van het ligchaam moest gefluit en weggenoomen worden. b. De gezondheid, dié in de fterkte van 't ligchaam en derzelver Leden enz- béftaat, moest aan hen worden terug gefchonken. Ten dien' einde moest, c. De ordent'elyke en regelmatige omloop of circulatie van het bloed en de overige fappen wederom herfteld, en in ordre gebragt worden. En d. De verbeèldingskragt dier twee Lyderen moest'  HET DERDE FRAGMENT. 24'r moest van haare ziekte geneezen, en van dié beelden die haar betoverden bevryd worden, ten einde de ziekte en die beelden die in de verheel- J dingskracht heersten, (en die zomwylen nog op den huidigen dag by zommige menfchen at j zyn zy gezond van harten, op eene verbaazende wyze op den omloop of circulatie van het bloed en de fappen in 't ligchaam werken) niet een nadeeligen invloed mogten behouden op de gezondheid van dié LyJeren. 10. Deeze vier zaaken hadde Jesus kunnen verrigten, of deeze v\er oogmerken hadde Hy kunnen bereiken , om my dus uittedrulcken, door een vierledig of viervoudig wonderwerk. Dan ! 11. Volgens het voorgaande (N°.8.), werkte Je sus nooit dooreen wonderwerk, wanneer en zoo lange de vastgeftelde wetten en kragten der Natuur Hem in ftaat ftelden óm zyne oogmerken te bereiken. Vermits nu, 12. De ziekte van het ligchaam by die twee Lyderen te Gadara, niet langs den weg der wetten van de natuur en door de kragten van dezelve ih een' oógenblik des tyds konden worden geneezen en de gezondheid herfteld, en Jesus fiogthans die ellendigen wilde redden en helpen, zoo verdreef hy 1. de ziekte uit het ligchaam door een'wenk van zyn Alvermogen , én herftelde 2. de gezondheid door e'én woord der Almacht,'  342 HET DERDE FRAGMENT. §. 52. terwyl hy ter bereiking van de twee overige oogmer* ken, de wetten en krachten van de natuur deed werken: en daartoe, dat zy zouden kunnen werken, enkel gelegenheid gaf, daardoor, dat H y aan de daemonüche Menfchen. veroorloofde na de kudde toeteloopen, om, naar zyn oogmerk, door die 'fterke beweeging van 't ligchaam eene heilzaame verandering in den omloop van 't bioed en van de overige fappen voorttebrengen, cn door het fchuuw, wild en dol, of demonisch worden, van de zwynen, aan de kranke verbeeldingskracht van de herfteld wordende Mannen gelegenheid te geeven van zich te verbeelden, dat de gewaande Damonen uit hen uit, en in de zwynen gevaaren waren, om op die wyze en deeze zieke Menfchen te geneezen van die krankheid, waaraan hunne verbeelding kwynde, en teffens hen te bevryden van die harsfenfchimmige beelden welke zich in 't gebied van hunne imaginatie hadden ingenefteld en vastgezet. Wanneer men nu de geheele gebeurtenis te Gadara voorgevallen, de gezegdens en het gedrag van Jesus uit dit oogpunt befchouwt en alles beoordeelt uit. de aangehaalde grondflagen; (N*. 1-12.) zoo verkrygt alles eene geheel andere gedaante: zoo ontwaart men wettige en wichtige gronden, waarom Jesus zich juist zoo en niet anders heeft gedraagen: zoo valt de harde befchuldiging weg, als of Jesus zoo door zyn gezegde, als door zyn gedrag eene dwaa?  IHET DERDE FRAGMENT. §.5=- 53- S4S dwaaling zoude hebben willen ftaaven; en zoo blyfc het gevolg, hetwelk M.nfchen daaruit heb- . ben getrokken, en.nog trek vraage: in hoe verre ftemd dit met onze heden„ daagfche denkbeelden overeen ? afzondert, en t, afgezonden van eikanderen dienen deeze vraa- .„ gen alevenwel te zyn en bJyven;" [Aan / e3fl • dat  DERDE FRAGMENT. 247, dat gevoelen wil ik wel myn zegel hangen. Maarl terwyl men deeze vraagen van eikanderen onderfcheid en afzondert, zoo diend men ook den zin, byzonder van de eerfle vraag, behoorlyk en naauwkeurig te beftemmen. Ik zal 'er de bepaaling byvoegen: De zin van de eerfte vraag kan deeze zyn: 1. Wat heeft de verhaalende Evangelist ten opzichte van de Dasmonen en dsemonifche Menfchen gedacht, van zyne jeugd af aan en in de dagen, toen de gebeurtenisfen voorvielen welke hy verhaalt? En 2. wat heeft hy 'er van gedacht in die dagen, toen hy zyn Verhaal boekte? Byaldien men de vraag in den eerflen zin opvat, hange ik myn zegel ten vollen aan 't geene de Heer Hess, laat volgen, terwyl hy fchryft 3 „ Zoo moet men toeftemmen, „ en het ftemt ten vollen overëen met de denk„ wyze, welke toentyds doorgaans de heerfchen„ de was: dat de H. Gefchiedfchryver geloofd „ heeft, dat 'er werkelyk plaag - geesten geweest „ zyn, die den Mensch zoo hevig aan ziel en "„ ligchaam gekweld hebben, en dat deeze plaag„ geesten, naar zyne gedachten onder een „ hoofd geftaan hebben, en bygevolg waren at„ thans in zyn oog, de menigvuldige Exempels."* Imenigvuldige Exempels !! Uk twyffel' of 'er toentyds in Canaan onder eenige millioenen Menfchen , meer of een grooter aantal krankzinnige raaaende en zieke Menfchen geweest zy n, als 'er in laatere en in onze tyden in andere Landen, al« Q 4 waar  34* BVVOEGSELtothex waar eenige millioenen Menfchen leeven, gevoriden wordt] „ van uitdryving, blyken enbe» wyzen van eene hoogere macht, dewelke niet „ alleen het ligchamelyk kwaad wegnam, maar „ ook den ftichcer van'c zelve ontwapende [Dit alles, ge-yk reeds gezegd is, ftemme ik geredelyk toe, mits dat de eerjle rraage, in den eerften zin wcrde opgevat en verklaart. Maar! wanneer de vraag in den tweeden z[n ^ g^, ^ eisfche ik vooraf een voldoerxnd bewys, waardoor men betoogd , dat men het recht heeft verkregen', om te mogen beweeren en vastftelkn: dat de H. Gefchiedverhaaler, nog in die daagen, toen hy zyn Verhaal boekte, van dit gevoelen Seweest is, 't welk hy ten deezen opzichte in zyne vroegere jaaren gekoesterd heeft. Tot du. Verre hangt deeze zaak nog als een twistgeding Voor den Rechter, en is nog niet voldongen en Sirgeweezen. Of zy eens finaal zal beflist wor, «len? dat zal de tyd moeten leeren. Zoo lange J echter noch als een onbefl.it Problema voor de Vierfchaar van den oordeeikundigen Hiftoriker hangt, heeft niemand een recht om zyn ». voelen daaromtrent, a!s een beweezen Axioma te gebru,ken. Ik kenne nog geen» Ibliden grond Waarop men het gevoelen kan bouwen, dat de Evangelisten in hunne laatere dagen omtrent de psmonen nog juist zoo als in hunne vroegere jaaren gedacht hebben! En het tegendeel behoorlyk te bewyzen; _ daartoe vifl(ie jj£ ffiy QQk niet • -et  ©ERDE FRAGMENT. 24^ ïliet in ftaat! Uit de woorden van den pefc.hie((yerhaa'er althans, zal men het nooit bewyzen dat hy dat gevoelen r.02: in laasere ty len weikelyk gekoestcrt heeft, *t welk hy in zyne vroegere jaaren omhekt hadae ten opzichte van de Daemoren. Want het volgt niet: de H. Gefchiedfch'yver bezigt de Volkstaal van 't gemeen, terwyl hy van de geneezingen van zoogenoemde dsemonifche Menfchen fpreekt, daarom denkt hy ook zoo , als het gemeene Volk dagte: en daarT om neemt hy de bcwo Tdingen welke tot de Volkstaal bchooren in dienzeken zin, waarin hef Gemeen dezelven opvat! — Waarom toch zoude een Evangelist, de taal van den .gemetnen man niet kunnen bez'gen, om de zaaken zoo te verhaalen , als zy naar de gedachten vun 't zelve Volk gebeurd waren, zonder daardoor te kennen te geeven, dat hy daaromtrent juist als het Voik dagt? — Onze hedendaagfche Jolen, fpreeken nog tot op den huidigen dag, van een' Geest der Krankheid die den Mer.sch plaagt: de Geneesheer 200 wel als de Leek, zegt: de Mensch is maanziek : de Nachtmerry rydt den Mensch; hoewel dit alles figuurlyke fpreekmanieren zyn, en het aan getn rtdelyk en kundig Mensch te bim.en fchiet, om te beweeren, rd^t deeze fpreekmanieren uit den mond van een Geneesheer komende, letterlyk moeten worden verklaard. Ik heb myns inziens in 't voorgaande $. i.8. pag. 81. volg. duideiyk getoond, dat althans de li. Evangelist q 5 Mat«  l$o BYVOEGSEL tot heï Matthaeus in zyn Verhaal zyne bewoordingen uit de Volkstaal zoo behoedzaam en voorzichtig gekoozen heeft , dat bet voor een' Lezer die met oplettenheid leest, niet moeijdyk valt, om de gebeurtenis op eene hiltorisch- en wysgeerig-waare wyze, uit dezeive uitdrukkingen te verklaaren: en juist zoo hijlorisch- 'en wysgeerigwaar , kan de H'. Evangelist ook 'voor zich en voor zyn' perfoon dezelve verklaard hebben 3 „ Hoewel nu (dus gaat de Heer Hess voort) de weldaad van de geneezing zelf" [wél ge* zegt! van de geneezing zelf, of op zich zeiven befchouwt!3 „ even groot bleef,''het zy men „ zich de oorzaak van de kwaaie dus of an» ders voorftelde; zoo verkrygen [juister: zoo yerkreegen J „ nochihans naar 't oogmerk w van den Evangelist" [wél gezegd: naar 't cogmerk van den Evangelist! maar noch beter, beftemder, en overeenkomftiger met de waarheid zoude het gezegt zyn, indien 'er bygevoegt ware : naar 't oogmerk van den Evangelist, ten aanzien van zyne Tydgenoten en eerfte Lezeren : die de Hypothefe: z.keré Daemonen die ónder het gebied en opperbewind van Beëlzebul, of van den Duivel ftaan, zyn de werkende oorzaak van de kwaaie geweest, voor eene waarheid hielden, cn te boek (lelden. Maar! geenzins naar 't oordeel van alle Menfchen en van zyne Lezeren in Jaatere tyden. Want naar 't oordeel van deezen, wordt het wonderwerk, niet alleen geenzints ge- wich-  DERDE FRAGMENT. 252 wichtiger, maar het verhaat van 't zeive, byaldien al les letterlyk en eigenlyk zoude moeten worden verklaart ->- wordt veelmeer daardoor aanftoote'.yk en ergerlyk voor wysgeerige / geneeskundigeen andere Lezeren, terwyl de Vyand van Jesus Godsdienst, daarby gelegenheid neemt, Om'er over te (potten, en de H. Evangelisten, en de Religie van Je sus te lasteren] „ de Ge* „ net zingen van de dsemonifche Menfchen eene „ byzonJere gewichtigheid, [zekerverkreegen zy die gewichtigheid, in 't oog cn naar 't oordeel van Jesus Joodfche Tydgenooten, die de Hypothefe van de Dasmonen voor waarheid hielden, en van gevoelen waren dat deMesfias zich zoude kenmerken door de uitdryving van den Duivel en van booze Geesten. En juist daarom verhaald de H. Gefchiedfchryver , zulke gebeurtenisfen in dedubbelzinnige Volkstaal, die tweezins kan uitgeduid worden] „ voor zooverre Jesus by die gelegen„ heid gehandelt heeft, niet enkel als een bevry„ der van ligchamelyke kwaaien, maar teffens „ ook als een overwinnaar van vyandelyke Mach„ ten uit de onzichtbaare Waereld " [volgens het vooroordeel van zyne Joodfche Tydgenooten en eerde Lezeren; maar niet naar het oordeel van laatere , wysgeerige en geneeskundige Christenen, die de ftelling: dat God deeze Waereld aan Machten uit de onzichtbaare Waereld der Geesten onderworpen heeft, voor een vooroordeel houden en voor eene dwaaling te boek ftellen] » Met „ het  352 BYVOEGSEL tot hei p het grootst gedeelte van dit foort van verhaalen „ is het zoo gefteld, dat by de verfchyning of ,, komst van Jesus, of by het eerfte woord, „ waarmede hy (Jesus) een* dasmonifchen „ Mensch aanfpreekc [dit kan ik niet ontwaaren! Althans by Marc. V: 9. en by Luc. VIII: 30. ftaat het tegendeel; doorgaans fpreekt niet Jesus, maar zyne Tydgenooten fpreeken hei eerst van Dasmonen en kwaade Geesten : en wanneer die 'er niet van ge waagen , zoo fpreekt ook Jesus niet van Dasmonen, en zyne Evangelisten gewaagen niet van kwaade Geesten, by voorbeeld, Marc- VII: 32—35. vergeleken met Luc. XI:i4, 15.] „terftondblyken moet" [blyken moet? dit is wel te fterk uitgedrukt! dat het gcbleeken is, ftemme ik toe, maar dat het heeft moeten blyken, dat kan ik niet vinden en zien! Uit de bewoording van den Heer Hess; blyken moet, volgt of fchynt te volgen als of hy van gedachten zy, dat J e s u s den dasmonifchen Mensch' de belydenis, in my huisvest een Damon, in den mond gelegt en als afgeperst heeft. Dan / deeze gedagten ftrooken niet met de waarheid en met de Gefchiedenis] „ dat een verborgen Vyand „ aanwezig zy" [volgens de zieke verbeelding van krannzinnige Menfchen, en volgens het vooroordeel van't Volk. Maar! is het daarom, om dat de krankzinnige Menfchen oordeelden, de woonplaats van onreine Geesten te zyn, en het gemeene Voik van hen waande, dat zy door Damenen  DERDE FRAGMENT. agi tnonenbezeten waren , ook historisch- enwysgeerig-waar?!! Wel is waar, hadde ] e sus het eerst als uit eige beweeging , by voorbeeld in de contrye te Gadara gezegt; in deeze Menfchen huisvesten Damonen) of hadden ook maar de H. Evangelisten als uit eige volle overtuiging gefchreeven: deeze ongelukkige Mannen wierden van kwaade Geesten bezeten en gekwelt; zoo zoude ik alles toeftemmen. Maar'. dat zegt Jesus niet, en de H, Gefchiedverhaalers boeken niet hunne eige woorden maar de gezegdens van de twee krankzinnige en raazende Mannen, terwyl zy fchryven : indien gy ons wilt uitdryven, zoo zend ons na de kudde op dat wy in de zwynen vaaren. Dan ! kan men op de gezegdens van krankzinnige Menfchen ftaat maaken? en als zy raaskallen, kan men dan vastftellen, dat zy historisch-waar fpreeken, en wysgeerige waarheid uitdrukken ? Men gelieve toch in 't oog te houden, dat niet Christus, niet de Evangelisten, neen! dat in de daad Menfchen fpreeken, die van hun verftand beroofd zyn: en dat de H. Evangelisten als getrouwe en eerlyke Gefchiedverhaalers hunne gezegdens boeken , zoo als de raazenden , dezelve geuit hebben!!-] w Hy „ zelfs {de Damon) moet zich door zyne vrees „ voor de komst van den ftarkeren het eerst ver„ raaden, en alsdan op zyn bevel wyken " [ juister en naauwkeuriger : hy zelf (de gewaande Daemon) heeft zich verraaden, en is op zyn bevel geweeken.J „ Weigering, verzoek en verlof „ ooi  254 BYVOEGSEL tot het n om na eene zekere plaats te mogen gaan, gaat „ vooraf: en wilde men die alles zoo v< rklaaren, t> dat het'niets anders dan eigene raazerny en eene w accommodatie naar dezelve van de zyde van Christus geweest zy, (jeineBequemungnach „ derfelben von Seite des Herrn gewefen fey ) zjo „ druischt dit gevoelen, deeze verklaaring, recht„ ftreeks 3an tegen het breedvoerig verhaald" geil» vo'g van zulk een verzoek en verlof" [ iet geen de Heer Hess, onmiddelyk laat volgen, had .ie wel duidelyker en ronder( mehr geründet'} dienen uitgedrukt te worden! Althans naar 't my toefchynt, zoo is de volzin niet zoo als het behoort, ingericht. Ik zal zyne gedachten zoo duidelyk voordraagen als het my zal mogelyk zyn 2 „ Want j wilde men alles voor eene accommodatie „ te boek ftellen en beweeren : dat Christus „ by de bekende gebeurtenis te Gadara , zich „ gefchikt heeft naar de dwaalende begrippen van „ de twee krankzinnige Manhen en van 't Volk, „ zoo zoude men moeten aanneemen: dat het de „ damonifche Menfchen zelfs geweest zyn, die zich „ in de kudde gefïori hebben* [en dit is juist het gevoelen, waaraan ik om redenen in 't voorgaande aangehaald, uit volle overtuiging myn Z gel hange, terwyl de Heer Hess, hetzelve afkeurt. Want, zegt hy] „ Dan! dit vind daarom geen „ plaats, omdat volgens het getuigenis van 'c „ verhaal zelfs, de damonifche Menfch immers Mf reeds werkelyk van de kwaak beyrydt was, voor  DERDE FRAGMENT. 255 in aleer de kudde iets overkwam , en hy bygc-<) „ volg zich niet meer zoo raazende in dezelve (Srud„ de) konde ftorten" (y). [Byaldien dit waar, ontegenzc%lyk en onwederleglyk is; zoo — ik bekenne her, — zoude myne gegevene verklaaring teil eenemaaie in duigen vallen. Ik moet belyden dat ik 0. 32, pag. 14r aangenomen en vastgeftcldi heb (zonder myne helling uitvoerig te bewyzen, en zonder op de tegenwerpingen, welke men tegen myne ftelling zoude kunnen opperen, te letten en dezelve aan te haaien en opteloslen:) dat de twee krankzinnige en raazende Mannen, niet < y) Fasmes in zyne Verhandeling over de dcemonifche Bezetenen Ned. Vert. pag. 202. Is ook van gevoelen, dat de Bezetenen aanjlondsgeneezen wierden, terwyl de zwynen gerustelykvoortgingen te weiden. Maar de gronden , waarmede hy dit gevoelen onderfchraagt, en tegen Sykes en Lardner, en meer anderen , die gelyk Do3or Semler in de Voorreden tot Farmers Verruch enz. pa». 16. 17 fchryft , ohne Umjiande, dat is te zeggen , zonder Bewys vastftellen , dat -de twee raazende Mannen de kudde in de zee gejaagt hebben, poogt llaande te houden, zyn myn's Oordeels op verre na niet fterkgenoeg, om dien last te kunnen draagen. Zyne voornaamfte gronden zyn «ie volgende: hy zegt: 1. Het blykt niet uit het verhaal der Gefchiedenis, dat deeze Menfchen ooit op de kudde aanvielen- ziet myn antwoord op deezen grond 5. 28. pag, 113. 5. 32. pa». 124. volg. 2. Uit het verhaal blykt, dat de Bezetenen op het tydftip, dat zy geneezen werden by Jesus waren, en de kudde der zwynen op eenigen afftand van hen. Dan! dat blykt niet Bit het verhaal. Maar wel blykt daaruit, dat, nadit de zwynen in het water geraakten de raazende Menfchen gezond ge, worden waren — de laatflen hy jesus waren, Luc. VIII; 34. Marc. V: 15. maar, dat zy op dit moment des tyds , toen zy geneezen wierden, byjESUS waren, ftaat nergens gelireeyen.  ajfj BYVOEGSEL tot h b $ niet terflond en ogenbliklyk gezond geworden zyn', toen Jesus zeide: vaart uit! of gaat heenen na de kudde ; maar dat zy nog zoo lange raazend gebleeven zyn, totdat de kudde in 't water geraakt was.- en ik moet toefterhrnen, dat dit nog eene tegenwerpingen zwaarigheid is, welke tegen myne verklaaring kan geoppert worden, en welke ik heb over het hoofd gezien, en thans nogmoet oplosfenen uit den weg ruimen. ïk z i het laatfte zoo en in diervoege doen , dat door de oplosfing der zwaarigheid myn gevoelen, zoo ik denke, nog meer bevestigd worde. Het bewys waar op de Heer Hess, zyn gevoelen bouwd, om het myne omver te haaien, ftaat onder den teSt in eene Nota, waarby hy zegt: de woord n:J „ by Matth. Cap. VIII: 32 en zy uitgaande, n hebben eene betrekking op de woorden Cup. „ VIII: 31. indien gy ons uitwerpt. By Marc, »> Cap'. V: 13. naa* : en de Geesten uitgaande, en Luc. Cap. VÏI1: 33. de Damonen uitgaande ,*, uit dén Mensch, in tegenoverftelling tégen het „ ingaan in de zwynen " f£ en behelzen naar zyn oordeel het b.wys in zich, hetwelk htm overtuigd, dat de dasnonifche Menfchen reeds werkelyk van de kwaaie zyn bevryd geweest, voor én aleer der kudde iets overkwam. My dunkt de Heer Hess hadde tot verfterking van' zyn bewys , en ter onderfteuning van zyn gevoelen} 'er uog kunnen byvoegen, de merkwaardige woorden, welke die geenen, die deeze gebeurtenis aan  DERDE FRAGMENT. 557 Marcus verhaalden Cap. V: 8. in den mond van Jesus gelegt hebbsn, terwyl zy aan hem verhaalden dat Christus gezegt heeft: Vaar uit gy onzuivere Geest'. Dit woord der Almacht, dus zoude de Heer Hess kunnen redekavelen, zal toch v/el in 't tyk der Natuur zoo veel kragt en nadruk gehad hebben, als het quos ego', hetwelk Virgi lius in het ryk der Fabelen aan Neptunus in den mond legt(z), gehad heefr, en op dit bevel der Almacht, zullen toch de onzuivere Geesten ,de Menfchen, hunne woonplaats, wel terftond verlaaten hebben, en de raazende Menfchen ogenbhklyk gezond geworden zyne enz. Onderzoeken wy thans onzydig, naauwkeurig en gemoedelyk alle deeze aangehaalde Schriftuurtexten, en het bewys, hetwelk in dezelve woorden, naar 'toordeel van den Heer Hess, ligt opgeflooten ten behoeve van die ftelling: dat de damonifche Menfchen reeds gezond geweest zynf voor dat de kudde iets overkwam. A. Wat betreft de woorden van Matthaeus Cap. VIII: 31, 3'- waarop de Heer Hess zich beroept om 'er zyn gevoelen op te bouwen; ik heb reeds kort te,vooren opgemerkt, dat de woorden: indien gy ons uitwerpt, niet woorden van Christus of van den H. Evangelist Matthaeus (z) VlKSIHUt Aeneid.'Lïbto I. vs.iiU R  358 BYVOEGSEL tot « k t- thaeus, mcar fpr-ekwyzen zyn, waarvan gich de beide krankzinnige en raazende Mannen bediend hebben,, en welke Matthaeus de , oorgetuige uit bunnen mond a's een ecr'ykGefchiedfchryver gcrouw 'g< boekt heeft. Maar! welk ©nzydig en redelyk Man zal gelooven of kunnen gelooven, dat, als-krankzinnige» Menfchen (die het vjoröardeel: 'er zyn Damonen, e-n deeze Demonen vaaren- zomtyds in de Menfchen, en kwel~ ten dezelve, als met de Moedermelk uit de borst van 'r gf.meene Volk ingezoogen heiben) zeggen : in ons- huis veste" paeflionén , en,, byaldien gy ante wild uitdryven erz. dat zy alsdan historiséhe en wysgeerige waarheid uitdrukken en verhaalen ?f$ De ééne en eerfie afuil, waarop de Heer Hess zyn gevoelen bouwt, is dus by uitftek bros, zwak en bouwvallig. B. Wat aangaat detmede zuil, het is 'ermyn's inziens niet bet r mede gefteld als met de eerftel" Zy wordt gevonden in de uitdrukking van den Evangelist Matthaeus: en zy uitgaande, ot Se ^«AS-omf, die naar de gedachten van-den Heer Hess, eene betrekking hebben op die woorden: indien gy ons uitwerpt: Maar! vermit-, die zaak wrarop de woorden: en zy uitgaande-, volgens de gedachten van den Heer Hess , een' betrekking gezegt worden te hebben volgens het voorgaande geene daadzaak,, m^.ar eene verbeelding en een Harsfenfchim- van krankzinnige Menfchen is, en vermits eene zaak op een Harsfenfchim geene waare  DERDE FRAGMENT. 259 waare betrekking kan hebben; zoo valt ook de betrekking zelve ten eenemaale weg, en bewyst dus — niets (a). C. W anneer de H. Gefchiedfchryver 'er by. voe^t: en zy uitgaande, Zoo moet vooraf eerst onderzogt worden: wie die zy, die ï< geweest zyn, van welke gezegd wordt dat zy geweest zyn: uitvaarende of weggaande? De Heer Hess vooronderfteld, zonder zyne voorönderftelling, zoo als het behoord, te bewyzen: dat het de Damonen zyn, van welken Matth a e u s zegt, dat zy geweest zyn uitvaarende of weggaande. Maar! ik heb §. 21. pag. 81 volg. becoogd, dat de woorden: en zy uitgaande, van de (zoogenoemde) damonifche Menfchen kunnen worden verklaard, en dienen verhaan (fl) Dk. SEMtER , die in zyné Abfertigung der neueti Geisten und alten Irtümer, Halie 1760. tweede Uitgaaf ook van gevoelen is, dat de twee Menfcbén te Gadara, de kud^e der zwynert niet hebben in het water gejaagt, fchryft ook pag. 263 de Griekfche uitdrukking °> «"l f£fA5«T»« en zy uitgaande, past niet op deeze twee MenC hen (febïkt Jieb nicht auf diefe zwef Menfchen) met byvoejirtg: dat WETsTEiN op deeze tegen, werping niet gelet heeft; dat by anders g-.arne gewenfcbt badde bet antwoord van W ETSTE in te mogen leezen, -■ Wac WETS T E1 n zoude gtantwoord hebben — weet ik niet: Myn antwoord kan de Leezer 5- si. P*S- 9°. §• J8. pag. 111. §. 32 vinden : alwaar ik getoond heb , dat deeite fpreekwyze zeer gevoeglyk van de dsemonifche Mannen kan verklaart worden. Hadde MATTHAEUS gefchreeven: " et èciw-s tfr/i-jMe; a.ixo rut i6v&f«3-«v fifMJoi £<{ -lou; %oigavcde Z)eemonen uitvaarrilde uit de Mannen, voeren in de zwynen; zoo zoude ■. dat ilemme ik toe, deeze uitdrukking niet zoo gemakkelyk van de dxmjnifche Menfchen kunnen verklaart worden. R 2  26o BYVOEGSEL tot Keï ftaan te worden. Bygevolg bewy.<:t dit eerfte Argument van den Heer Hess, zoo min iets ten voordeele van zyn gevoelen, als zo min het iets ten iradeele van myne meening betoogd. D Wat aangaat de woorden van Marc os, Cap» V: 13 en de booze Geesten uitgaande, en die vai Lucas Cap. VII!: 33 en de Damonen uitgaande uit den Menfche, — waarop de Heer Hess zyn gevoelen grond en vestigt; men kan myns ir.z;ens uk dezelve geen wettig en voldoenend bewys afleider, om daarop die ftelling te vestigen: dat donazende Min reeds van zyne kwaaie is bevryd en gezond gew est, voor dat de kudde der zwynen iets overkwam. Want: ï. Marcus nog Lucas fchryven uit eige. ondervinding zoo min, als uit eens onmiddelyke goddelyke openbaaring, dat de ( gewaande ) Dasmonen oü de kwaade Geesten werkelyk en indedaad zyn uitgevaaren of ui'gegaan. Geen van hen beiden was een onmi idelyke Oog- en Oorgetuige van de gebeurtenis geweest. En al waren zy het geweest, zï zouden z o min als Matthaeus en als het Volk met de oogen van 't 'igchaam de Dasmonen en kwaade Gee-ten hebben kunnen zien uitvaaren , om 'er uit eige ondervinding van overtuigd te worden. En onmiddelyke goddelyke openbaaringen, hebben zy 'er niet van gehad , anders zouden zy het wel hier of elders gezegd hebben. Beiden fchryven veelmeer uit den mond, van in hunne oogen geloofwaardige getuigen, die? hen  DERDE FRAGMENT. a«r hen deeze gebeurtenis verhaald hadden, en boeken het verhaal z>oen in dier voegen, getrouw en eerlyk, ais zy het ontfangen hadden. Vermits nu deeze hunne zegslieden (Gcwahrsmanner) hen deeze gebeurtenis zoo en in diervoegen verhaald hebben, als zy naar hunne gedachten, — die van 't vooroordeel: 'er zyn Damonen, en deeze zyn het die zommige Menfchen kivellen,' bezwangert en vol waren, — gebeurt was, en de Evangelisten geene gelegenheid hadden of hebben kondenomde gebeurtenis zelve te onderzoeken , vermits zy reeds lange voorby was; zoo boeken zy het verhaal eerlyk en getrouw met dezelve recht fteile en uit de Volkstaal ontleende bewoordingen, waarmede zy hetzelve ontfangen hadden. Maar! volgt daaruit, eensdeels: dat deeze zegslieden aan hen zuivere historifche en wysgeerige waarheid verhaald hebben? Hebben dan deeze Zegslieden de Dasmonen zien uitvaaren? Hebben zy den Duivel, die een Geest is , zien invaaren in de kudde der zwynen, om het met waarheid te kunnen verhaalen ? En ander endecis , volgt het wel: Marcus en Lucas verhaalen deeze gebeurtenis in de recht fteile Volkstaal! daarom nee-men en verklaaren zy ook voor zichzelven alle tot de Volkstaal behoorende bewoordingen in et»' eigenlyken en letterlyken zin, zoo als het Volk dezelve opvat? Wanneer een kundig Geneesheer met het gemeene Volk zegt: de Mensch is maanziek, hem ryd de Nachtmerry, of met een' Jood, de R 3 Geest  &6i BYVOEGSEL tot het Geest der krankheid plaagt den Man; wie zal gelooven dat de Geneesheer deeze verbloemde fpreekmanieren ,in den eigenlyken zin opvat? Al het geene daaruit volgt, dat deeze byden Evangelisten hunnen zegslieden de fteile Volkstaal hebben nagefchreeven , draait daarop uit: dat het mogelyk is, dat zy de woorden van de Volkstaal in eer ' eigenlyken zin, kunnen genomen hebben. Maar uit deeze mogelykheid volgt op verre na niet de zekerheid, en van het kunnen genomen hebben, kan men op verre na nog niet op het werkelyk genomen hebben, befluiten, byzonder nadtmaal 'tr zich tegen zulk eene gevolgtrekking gewichtige gronden aankanten. Want: 2. Waarom toch fchryft Matthaeus de onmiddelyke Oog- en Oorgetuige van de geheele gebeurtenis, niet ook zoo beitemt en bepaald als Marcus en Lucas zich uitdrukken? Waarom toch fchryft hy ook niet met ronde en duideiyke woorden : de Damonen, de kwaade Geesten voeren uit: maar onbeftemt en onbepaalt: 2y (waren) uitgaande! Waarom fchryft hy ook niet: de Damonen voeren in de zwynen i n — zoo als Marcus en Lucas uit den mond van hunne zeelieden fchryven, maar zegt daarentegen : zy gingen iveg na de kudde der zwynen, Cap. VIH: 32? My dunkt men behoeft de redenen niet lang en wydloopi^ Biet moeite te zoeken, zy locpen bykans van zelve in 't oog, en zyn deezen : Mat-  DERDE FRAGMENT. üffj Matthaeus heeft zoo* onbeftetnd ge« fchreeven en in zyn verhaal zoo algemeent bewoordingen gvbez gt om niet meer en niet minder te verhaalen dan werkelyk i. historisch- en wysgeerig-waar, en a's 2. naar 't oordeel van 'tvolk inderdaad gebeurd was. Vermits het nu a.) historisch en wysgeerig-waarwasen is-, dat de twee krankzinnige en raazende Mannen na de kudde zyn heenen gefnelt en zich onder de zwynen geftort hebben, en vermits het b.) waar was enontegen'zeg'yk waar is, dat het Volk geoordeeld heeft: dat de Dasmonen (die teffens in en met de twee Mannen na de kudde zyn geloopen, en by de zwynen gekomen zynde ) uit de zoogenoemde damonifche Menfclien uit en in de zwynei •ingevaaren zyn, en dezelve toevallig in de z.egejaagthebben; zoo bezigt Matthaeus uit d; Volkstaal met behoedzaamheid en voorzgtigheid zulke algemeene en onbejlemde uitdrukkingen, waari i beide de aangehaalde daadzaken in 't g„heel niet onduidelyk liggen opgellooten, zoo, dat eensdeels de oplettende Leezer om met de Geleerden te fbreeken het 7tm het hoe? en het &Wt het waarom de zwynen in het water geraakt zyn ? zien gemakkelyk naar waarheid zoude kunne verklaaren en dat anderzndeels de verklaaring welke het Volk gaf aan de gebeurtenis niet rechtitreexs, door zyne uitdrukkingen aangetast wierd, ten einde hetzelve volk hem niet zoude kunnen befchuldigen en aanklaagen, dat by, naar 't oordeel van R 4 üet  264 BY VOEGSEL tot het het Gemeen, in zyn verhaal eene fallaciam caufa non caufa & caufa. hebbe laaten invloeijen, of, dat hy, het horten der zwynen aan eene oorzaak hebbe toegefchreeven, aan dewelke deeze uitwerking hunnes bedunkens, niet eigenlyk moest worden toegefchreeven, en waardoor de Evangelist, myns oordeels, in de derde plaats niet onduidelyk teffens te kennen geefc dat hy voor zich en voor zyn' perfoon, niet is overtuigd geweest dat de (gewaande) Dasmonen de kudde der zwynen in de zee gejaagd hebben. Want byaldien Matthaeus de Dasmonen of kwaade Geesten zelfs hadde zien uit de Menfchen uit en in de zwynen zien invaar en, en dus uit eige ondervinding, of uit eene goddelyke openbaaring, of op eene andere wyze ware overtuigd geweest, dat hier Dasmonen waren aanweezig en werkzaam geweest; zoude hy dan wel zyne gedachten zoo behoedzaam in zoo zeer algemeent bewoordingen hebben ingekleed? Zoude hy in dat geval niet ruim zoo duidelyk, beftemd en bepaald gefchreeven hebben, als Marcus en Luc Ai zich geuit hebben? Men oordeele thans zelfs, of dit tweede Argument, hetwelk de Heer. Hess aanhaald wel bewyze, dat de twee raazende Mannen van hunne kwaaie bevryd en gezond geweest zyn, voor dat de kudde iets overkwam, zoo als het de Heer Hess, uit de thans verklaarde woorden haalt en opmaakt?!! E. Ik hei? 'er noch een ander Argument byge- voegd,  DERDE FRAGMENT. 265 voegd, om,ware het mogelyk ,'het gevoelen van den Heer Hkss, te ondcrtteunen en voorden val te bewaaren. Het luid dus: de Evargelist Marcus fchryft, dat Christus gezegt en het bevel der almacht gegeeven heeft: Vaar uit gy onzuivere Geest! Marc. V: 8. Op dit woord der Almacht, — dus zoude de Heer Hess kunnen befluiten — zullen toch wel de Dasmonen hebben moeten wyken en werkelyk verhuist zyn, en de Mensch terftond van zyne kwaaie bevryd, en oogenblikkelyk gezond geworden, en dus niet meer in ftaat geweest zyn, om als een raazende en woedende de kudde der zwynen in de zee te gooijen. Maar! wanneer wy het verhaal der H. Gefchiedverhaalers vraagen: is het dan ook werkelyk gebeurd dat op het bevel van Jesus de (gewaande) Dssmon uitgevaaren, en daarop terftond de zieke van zyne kwaaie bevryd, en oogenblikkelyk gezond geworden is ? zoo ant» woorden beiden; noch het eene noch het andere is 'er gebeurd ! Want volgens het verhaal van Mareus hield Jesus, nadat hy gezegt hadde: Vaar uit gy onzuivere Geest! i; nog eerst eene zamenfpraak — met den Damon ? — Neen! met den krankzinnigen Man! en vroeg deezen raazenden Marc V: 9. Luc. VIII: 3°- hoe is Uw naam? (of wie verbeeld gy U te zyn? We'k een ( gewaande ) Dasmon woont naar uwe gedachten in u?) Hoe duidelyk blykt hieruit, dat Jesus, om redenen, de Volkstaal fpreekt, terwyl hy R 5 zegt;  266 BYVOEGSEL tot öet zegt: vaar uit gy onzuivere Geest! en uiT-ns onmiddelyk daarop letterlyk en in den eigenlyken zin oen krankzinnigen Man na zyn naam vraagt vers 9 2. Er gaat nog volgens vers 10, li, n, vooraf een dubbeld verzoek aan Jesus, en op het laatfte verzoek en verkregen verlof, laat Marcus eerst volgen: toen voeren de onzuivere Geesten uit den Menjche (Lucas VIII: 33 )• Zyn nu deeze krankzinnige Menfchen, nadat Jesus het anders onwederftaanbaare woord der Almacht ui.-gefpr.ken , en gezegt hadde: vaar uit gy onzuivere Geest! nog een' tyd lang raazend gebleeven: wel! wat belet ons dan om aanteneemen en vastteftellen : dat zy ook nog zoo lang zyn woedende gebleeven, tot dat zy de zwynen dasmonisch, of wild en fchuuw gemaakt, toevallig in 't water gejaagt, en daardoor gelegenheid verkreegen hadden om z.ch, overeenkomftig met het Volksvooroordeel, te kunnen verbeelden , dat de Dasmonen thans werkelyk uit hen uit, en in de zwynen ingevaaren waren? Neen zal men denkeiyk zeggen: Neen ! dat kan men niet aanneemen: Want Marcus en Lucas z-ggen duidelyk: dat de Damonen zyn uitgevaaren! Zyn nu de Dasmonen, als de werkende oorzaaken van de kwaaie, uitgevaaren uit den Menjche; zoo moet ook de M.nscb, ingeyojge van den better.den ftelregel: ces/ante caufa cesfat effeüus, dat-is te zeggen, zoodra de welkende oorzaak verdwynt en ophoud te weiken, zoodra ver-  DERDE FRAGMENT. 367 yerdwynt ook de werking, zelvs terftond van zyne i kwaaie bevryd en ogenblikkelyk gezond geworden zyn enz, en bygevulg kan men het aangehaalde geval niet aanneemen en als waarheid vooronderftellen. Op deeze tegenwerping ea zwaarigheid zoude ik kort en zakelyk kunnen antwoorden: Marcus en Lucas bezigen in hun Verhaal de Volkstaal en verhaalen de Gebeurtenis met dezelve woorden welke zy uit den mond van hunne zegslieden gehoord en ontfangen hadden. Vermits nu de verbloemde en dubbelzinnige Volkstaal, geen wettig princip is, om 'er eene e'e'nzydige, letterlyke en eigeniyke Conclufie uit te trekken; zoo volgt ook niet, en £oo kan men ook niet gerust en veilig uit de fpreekmanier , de Damon voer uit, befluiten : dat de mensch terftond van zyne kwaaie bevryd en ogenblikkelyk gezond geworden is; zoodra de Dsemon in de Volkstaal gezegt wierd uitgevaaren te zvn> —— Maar op dien voet zal ik niet antwoorden, en kan niet gevoeglyk zoo en in dier voegen antwoorden. Want, hoewel ik in 't voorgaande betoogt- heb, en voor my en voor myn' perfoon ten vollen overtuigd ben, dat de Evangelisten ten opzichte van de daamonifche Menfchen de-verbloemde Volkstaal gefproken hebben-, zoo zie ik nogthans duidelyk dat de Heer Hess, niet van dat gevoelen zynde, de woorden en fpreekwyzen der Evangelisten in een letterlyken zin opvat en uitduid. Vermits het nu on- wet-  s68 BYVOEGSEL tot het wettig en onregelmatig is, om uit een princip 't welk de Heer Hess afkeurt en verwerpt, de ftoffe tot het antwoord en de wederlegging van zyn gevoelen te ontleenen, zoo zal ik thans alleen in betrekking tot deeze tegenwerping van den Heer Hess, voor een' tydlang aan myn gevoelen zeggen: vaar intusfehen wel! om kolt av. fyuircv te antwoorden. Ten dien einde vooronóerjletle ik, zoo als de Heer Hess vastftelt, dat de beide woorden r. uitvaaren en i. invaaren, in een' eigenlyken zin door de Evangelisten gebezigt zyn, en van ons in een' letterlyken zin moeten worden opgevat en Uitgeduid. Wanneer wy nu den letterlyken zin van deeze woorden behoorlyk gadeflaan,. zoo zullen wy vinden dat In deeze uitdrukking twee van eikanderen verfchillende werkende oorzaaken liggen opgeflooten, en dat bygevolg ook twee verfchillende uitwerkingen moeten plaats hebben. Ee'ne die veroorzaakt wordt door het uitvaaren: En ééne die het gevolg is van het invaaren. Vraagt men nu: welk eene uitwerking, zal en moet dan het natuurlyk gevolg noodzakeiyk geweest zyn i. Van het eigenlyk en letterlyk uitvaaren (en hierop, op het uitvaaren , koomt het thans byzonder en voorramelyk aan) — der Damonen uit den Mensch? zoo dur kt my dat een kind zoude moeten antwoorden: het gevolg moet geweest zyn: de geheele bevryding van die kwaaie welke dm Czoogenoemden) damenifchen Mensch drukte, en  DERDE FRAGMENT. en de volle geneezing van den zieken, krankzinnigen en rnazenden Man. En op dien voet antwoord ook den Heer Hess werkelyk» terwyl hy fchryft: n Byaldièn nu de Evangelisten by deeze uitdruk„ kingen" [juister en naauwkeuriger by deeze uitdrukking by 't woord uitvaaren: want uitvaaren is maar één woord, en daarvan wordt alleen gefproken, en niet teffens ook van, invaaren] „ iets gedacht hebben;" [zeker hebben zy 'er iets by gedacht, maar wat zy 'er by gedacht hebben? dat is nog de vraag!] „ zoa zuilen zy ,, 'er toch wel juist hetzelve " [ daaraan twyffel' ik om redenen, die ik zoo aanftonds zal aahhaalen] „ by gedacht hebben" [juister: 'er by kunnen gedacht hebben] „ hetgeen zy 'er by „dachten, wanneer zy by andere Ve.haaien „ van dasmonifchen z iden : de Damon voer uit! „ (s^AÖ-g to tcupovm} alwaar zy deezefpre.kw manier verftaan en begrypen van de geheele „ bevryding van de kwaaie en'volle genezing „ (van den zieken)" [zoo?] „ volgens de eige ver„ klaaring ze fs dier geenen" [van allen? daaraan twyfFele ik!] „ die van gevoelen zyn, dat L zy, ten opzichte vanweiken die fprcekmanier" [de Damon voer uit] u gt bruikt wordt, niets dan „ zieke en raazende .Menfchen geweest zyn." — [Dan! waarvandaan weet de Heer Hess, en uit welke gronden befluit hy zoo volmondig en, als 't ware, zoo gerust en veilig{ dat de H. Evangelisten , by' het gebruiken van 't woord uit-  270 BYVOEGSEL tot het uitvaaren, en by de fpreekmanier, de Damon voer uit, werke'yk en indedaad deeze gedachten gekoesterd hebben : de zieke is van zyne kwaaie ten tenemaale bevryd, en terftond ten vollen geneezen geworden? — Hebben de II Evangelisten het zelfs misfchien gezégt? Immers Neen! Want geen één van alle drie de Evangelisten fpreekt een enkeld woord van deeze uitwerking, van de volle gereezing van den zieken Man , a's van het onmiddelyk en ogenbiiklyk g 'volg, van het uitvaaren van den Damon uit den raazenden man! t! Dit ftilzwygcn aller drie Evangelisten loopt toch biilyk in 't oog , en baart natuurlyk achterdocht en bedenking, nademaal alle drie Evangelisten (volgens deeze letterlyke vc-klaaring van 't woord : uitvaarende) ons de werkende oorzaak, waaruit de [ hoofdzaak, de volle geneezing van den zieken moet vendaart worden, onder het oog brengen: en de hoofdzaak, de groote uitwerking, de volle herfetUng van den zieken Man daarentegen ten eenemaafe over het hoofd zien en met een diep ftilzwygen voorby gaan. Zy openen ons, om my dus uittedrukken, volgens deeze vertolking door b unne woorden dt-n mond en doen ons gaapen, terwyl zy onze verwachting recht hoog fpannen, door ons het woord der Almacht, vaar uit gy onzuivere geest! onder 'c oog te brengen , en door ons te verhaalen, dat de Damonen uitgevaaren zyn; en dan laten ons al gaapende ftaan, terwyl zy onze verwachting niet bevredigen, en ons niet mei-  jtnOE FRAGMENT. 571 melden: wat 'er dan met den raazenden Man gebeurd zy? — Dat de geneezing van den zieken man, Hoofdzaak zy, waarop het by dit wonderwerk voornamelyk aankomt, dat behoeve ik toch wel niet eerst te bewyzen? Daarvan, dat de geneezing van den woedenden Man, de hoofdzaak zy , waren immers zelfs die geenen van Jesus Tydgenooten overtuigd, die uit hoofde van hun , by deeze gelegenheid , geleeden verlies , niet weinig geinteresleert waren by deeze gebeurtenis: Dit blykt ook duidelyk uit het gedrag van de Stedelingen, D >rjpelingen en Eigenaaren van de kudde der zwynen, die volgens het verhaal van Ma"C sx tov ctv3-f>M7rov. Want ifc twyffele niet; of elk, die Jesus, onzen goddelyken Verlosfer, voor den grooten Wonderdoener houdt, die Hy volgens het Gefchiedverhaal der H. Evangelisten werkelyk is, zal gewillig en volmondig toeftemmen, dat, al v/are het werkelyk de Duivel zelfs geweest, die in dien ongelukkigen Gadarener huisvestede, hy nogthans op dit bevel van Jesus hadde moeten verhuizen. Maar! is dat gebeurd? Immers Neen! de Mensch bleev nog een' tydlang krankzinnig en raazend, en vers 13. voer de (gewaande) booze Geest eerst uit. b.) Uit eene volledige aanhaaling (ex indu£tione completa ) van alle plaatfen waar deeze fpreekmanier in de Evangeliën voorkomt, en alwaar eene volle en ogenbliklyke geneezing van den zieken Mensch zal en moet worden aangetoond, blykt duidelyk en ten vollen; dat 'er by die fpreekwyze: de Damon voer uit, telkens het ééne cf het andere wordt bygevoegt, waardoor aangetoond wordt: of dat de Mensch ten vollen yan zyne kwaaie vry was geworden, of dat hy ten vollen geneezen was. Myn Leezer kan en zal van de waarheid van myn gezegde ten vollen overtuigd worden, wanneer hy de volgende plaatzcn geliefd gade te fiaan: Matth. XVII: a8. wordt gezegt; de Damon voer uit van hem/ maas  DERDE FRAGMENT. S77; maar ten bewyze, dat het kind werkelyk terftond van zyne ziekte bevrydt wierdt, wordt 'er uitdrukkelyk bygevoegt: en de jonge wierdt gezond ter zeiver uure. Marc. I: 26. wordt verhaalt: dat de onzuivere Geest uitvoer, en vers 29. wordt 'er bygevoegt : Jefus gebiedt met geweld den onreinen Geesten, en zy zyn Hem gehoorzaam. Cap. VII: 29. zegt Jesus: (inde gewoone Volkstaal) de Damon is van uwe Dogter uitgevaaren; en vers 30. wordt 'er bygevoegt; en (de Moeder) ging heen in haar huis , en rondt dat de Dasmon was uitgevaaren, en de Dogter op 't bedde liggen. Cap. IX: 26. wordt gezegt : de Duivel voer uit, en ten blyke, dat het kind van de kwaaie bevrydt was, wordt 'er bygevoegt : en hy wierd als of hy dood was% Luc. IV: 35, 36. voer de Damon uit, en, wordt ?er bygevoegt, deedt hem geen fchaade! Cap. VIII-" 2. wordt by die fpreekmanier : de Duivel voer uit, uïtdrukkelyk gevoegt: dat zy, van welken de Daemon was uitgevaaren, gezond gemaakt waren; Cap. XI: 14. begint de ftomme terftond te fpreeken, nadat de Daemon was uitgevaaren. Meermaals —- althans zoo veel my. bekend is/ en ik heb gevonden , — komt deeze fpreekmamanier: de Damon voer uit, niet in de evangelifche Gefchiedverhaalen voor. Wanneer en terwy Inu de Evangelisten, telkens by die fpreekmanier: de Damon voer uit, de eene of de andere omftandigheid, of beftemming voegen, uit S 3 wel*  zjs by Voegsel tot het welke omjlandigheid en beftemm'ing eerst blykt, dat de ziVke . of van zyne kwaaie bevrydt of ten vollen her field zy; blykt dan dauruit niet duidelyk ? dat de fpreekmanier : de Damon voer uit, aan en op zich ze!ven befcUouwd en alléén ftaande, nog niet de volle en ogenbhklyke geneezing aamoone ? Want waartoe diende het byvoegzei , byaldien de fproek manier: de Damon voer uit, reeds de volle geneezing aantoonde ? — Daaruit, dat de H. Evangelisten by die fpreekmanier : de Damon yoer uit, altoos nog eene omftandigheid voegen , die den Mensch raakte, die geneezen was, ten einde zyne volle geneezing daardoor duidelyk aantetoonen, blykt nog verders: dat de H. Evangelisten nooit verzuimen om onze aandacht te trekken en te vestigen op de hoofdtaak, op de geneezing van den Ivknsch die demonisch geweest was, NB. alsdan cn in dit geval, wanneer de zieke terftond enogenbliklyk, nadit de Daemon was uitgevaaren, van zyne kwaaie bevryd en gezond was geworden. Maar doen zy dat ook ten opzicht van 't wonderwerk, hetwelk Jesus te Gadara yerricbtede ? immers Neen! — En waarom doen zy dat niet? ■ daarom niet, omdat de mensch»niet terftond en ogenbliklyk geneezen werd, toen de Daemonen in de Volkstaal gezegt wierden uitgevaaren te zyn, Maar! zoodra de dasmonilche Mannen te Gadara de zwynen in 't water gejaagd en uirgeraast hadden; en zoudra zy gezond geworden waren,  DERDE FRAGMENT. 279 ren; zoodra trekken zy ook onze aandacht by de eerfte gelegenheid op den grooten Wonderdoener, en op den- Man dien hy geneezen hadde. — Dat de fpreekmanier : de Damon voer uit, alsdan en in dat geval, — wanneer 'er eene omftandigheid, of beftemming (die den Mensch raakt, van wien gezegt wordt: dat de Dasmon uit hem gevaaren zy ) 'er bygevoegt wordt, waaruit z'ch zyne bevryding van de kwaaie en zyne volle geneezing laat verklaaren en begrypen, — de volle en ogenblikkelyke geneezing aantoone, dat ftemme ik toe. Maar wanneer de Heet Hess enkel en alleen uit de fpreekwyze: de Damon voer uit, op zich zelve befchouwd zynde, ten aanzien van de twee Gadareners, van welke deeze fpreekwyze gebruikt wordr, het gevolg trekt: by gevolg zyn zy terftond en ogenbliklyk gezond geworden; zoo behelst zyne conclufie meer dan in de pramisfe ligt opgcflooten. c.) Ik heb by myn antwoord fub. lit. a. b. vooronderfteld en, als 't ware, ftilzwygende toegeftemt, dat ook de woorden van den Evangelist Matthaeus: 01 laat invloeijen waaruit men zoude kunnen ben fluiten, dat de zaak zoo gebeurd zy, gelyk die #> geenen vooronderftellen en aanneemen, wel„ ke het ftorten der kudde in de zee voor de laat,, fte uitberfting van de raazerny zelf houden " £zoo antwoorde ik: En my zal het altoos merkwaardig zyn en blyven, dat de Heer Hess niet ontwaard heeft , dat alle drie Evangelisten , wel degelyk iets in hun verhaal laaten invloeijen, waaruit men befluiten kan: dat de daemonifche Menfchen zeiven part en deel gehad hebben, aan het ftorten der kudde in de zee: want zy melden alle drie, als in éénen adem, dat de DtsS $ men  28a BYVOEGSEL tot het manen of booze Geesten (die met de raazende Manneneer) Tertium een Derde, te weeten dcemonïfche Menfchen u;t;uaakten) uitgevaaren (volgens Mattha>. us : weggegaan zyn na de kudde,) dat zy gevaaren zyn in de zwynen (volgens §.28. dat zy onder de zwynen gelopen zyn ) en dat de kudde is in 'f v.'ater geraakt, NB, zónder ons te melden: dat de twee Gadarfners; terltond na het zoogenoemde uitvaaren van den Damon, gezond zyn geworden. En vermits zy volgens, alle te vooren aangehaalde plaatfen (pag, £76, 277.) by alle overige verhaalen van dsemonifche Menfchen uitdrukkelyk opmerken, dat zy terftond, of van hunne kwaal bevrydt, of ten vollen gezond zyn .geworden , nadat de Decmon was uitgevaaren, maar dit niet by de twee Gadareners opmerken, maar eerst dan melden, dat zy gezond geworden zyn, nsdat zy verhaalt hebben , dat de zwynen in de zee geraakt zyn ; zoo volgt daaruit', datzy, (de dEemonifche Mannen,), ook deel gehad hebben aan het ftorcen der zwynen in de zee, en dat zy dus wel degelyk iewhebben laaten invloeijen .waaruit men dit befluitenkan. De onzydige en deskundige LeeZer oordeele, beoordeele en beflisfe thans zelvs: of de Heer Hess zyne ftelling behoorelyk beweezen en ge* ftaavt, en of ik zyne bewyzen ontzenuuwt en myn gevoelen bevestigt hebbe? Vermits ik nu, naar't my toefchynt, de fchynzwaarigheden en tegenwerpingen , welke tegen myne verklaaring van de Gadareenfche gefchiedenis m  DERDE FRAGMENT. 285 denis worden te berde gebragt, uit den weg geruimt, en myne uitduiding, waardoor de Dtemoneri uit deeze gebeurtenis als verdwynen, met gronden onderfteunt en dus de hoofdzwaarigheid tegen myn gevoelen, die uit het. verhaal van deeze merkwaardige gefchiedenis ontleend wedt, wederlegt heb; zoo geloove ik ook thans bevoegd te zyn, om tot flot van myne Verhandeling myne conclufie 'er by te mogen voegen: — Bygevolgis de leerftelling : 'er zyn Damonen aanweezig, en deezen zyn de werkende oorzaaken van die ongemakken geweest, waaronder zommige Menfchen gezücht hebben, — oorfpronglyk ge*weest, en in en naa de dagen van Jesus gebleeven — eene loutere Hypothefe! HET  HET VIERDE FRAGMENT OFTE BYVOEGSEL Tot pag. 7. van de VERHANDELING van den heer Prof. TIMMERMAN N. "|"k ftemm'geredelyk toe, dat de verklaarïng, die de Heer Prof. Timmerman?,' geeft over de woorden van Lucas Hand. XVII: 18 èrt tov ihsotn x.a,t TJjf ANASTASINetoreif Éu^yyêTu^ero: omdat, hy ften Jesu:> en de AnasTasin hadde verkondigt, niet zonder allen grond zy, en weet wél, dat Hy noch de eerfte noch de eenigfte is , die deeze woorden in dien zin opvat, waarin Hy dezelven neemt. Hy heeft groote Mannen op zyne zyde. Chrysostomus Homil. 38. inAdta ƒ332. en.  HET VIERDE FRAGMENT. §.i. 28^ en Oecumenius Cziet BoWyer criticaleon* jetiures pag. 231. 232. edit. 3.) en naa hem Alexander Morus, in Notis ad N. Feedus pag. 96. J. Seldenus , de diis Syris, p.' 33. Rousius Archaeolog. Atticalhi. pag.67 . Hammondus ad h. 1. en Joh. Spencénvs de legibus ritualibus judaorum pag. 1202. hebben aan deeze verklaaring reeds hun zegel gehangen èn beweert: dat de Athenienfen zich verbeeld hebben : J s s u s zy een Datnon of een God , en Akastasis eenè Dasmonin of eene Godin. Dr. Bentley zegt, dus voegt 'er BoWyer 1. c by: deeze meening van Chrysostomus is zonder grond, omdat de Stoicynen het Leerftuk van de opjlanding te wél begreepen, dan dat zy zouden hebben kunnen denken dat de opstanding , h.va bet Griekfche woord iatrtSeti^ovt^tefle in een' goeden zin opvat en neemt voor iemand, die zeer godsdienstig is; zoo volgt daaruit nog niet, dat Paulus hetzelve ook hier enkel in een' goeden zin heeft gebezigt. Dat volgt alzoo min, al;s bet volgen zou, dat Paulus dit woord enkel ia een' kwaden zin bezigt, omdat Festus hetzelve Handel. XXV: 19. in een' kvaaden zin gebruikt. Ik zal de woorden van Festus naderhand aanhaalen. Hadde Paulus enkel en alleen die gedagten ! gy zyt zeer godsdienstig, kunnen en willen uitten; zoo zou hy zeker niet eene dubbelzinnige, gelyk die is, waarvan hy zich bedient, maar eene andere uitdrukking gebruikt hebben, by voorb. die, welke Josephus tegen Appion bezigt, terwyl hy de Athenienfers wsrifièTaTisg Tfflc sMijwj de godsdienstigften onder.  HET VIERDE FRAGMENT. 5.3.4. 382 derde Griekennoemt i of die waarvan Sophqcles in Oedipo Coloneo gebruik maakt, wanneer hy fchryft: men noemt Athe'nen a3-»j»«? öwo-s^e hominibus in coelum- receptos putabant hos Su* „ perftitïofos vocabant. Eos vero qui publicos & „ antiquos deos colerent, Religiofos nomina„ bant". Virgiliüs, Libr. VIII. Aeneid. v. 1S5—1 87., doedt daarom den Koning E vander zeggen:: * i 1 ——— Non hcec follemnia nobis Has ex more dapes hanc tanti Numinis arami Vana fuperflitio veterumque ignara deorum, Impofuit. — En de Heer Prof. C. G. Heyne voegt 'erin ©ene Nota in zyne uitgaaye van de Werken van VI »f  HET VIERDE FRAGMENT. §.5.5. ayj' 'Virgil by: dat Lactantius deeze plaats van Virgil zeer wél verklaart heeft. §. 6. Ik ftemme gaarne toe, dat ons niemand dan Lucas en Paulus, of een ander van God onmiddelbaar verlicht rrt3n , met volle zekerheid 'kan of zal zeggen, welke gedagten en voorftellingen Paulus en Lucas, juist en volledig, met hunne woorden hebben verbonden? Dan ! Vermits men op zulk een' Man, gelyk de Jooden, opdenELiAS en Mes s ias zou wachten, en vermits , omtrent uitlegkundige zaaken, als die gebeurtenis is, waarvan Act.XVII: 18. 22. gewaagt wordt, geene Demonftratien mogelyk zyn, die de natuur van wiskunjlige Demonftratien aan zich hebben, als waardoore'e'ne verklaaring, als de eenigfte, waare enegte verklaaring betoogt zynde, alle overige verklaaringen ten eenemaale uitgeflooten worden; Zoo ftaat het niet alleen elk vry, deeze of geene critieke plaat: naar zyn licht, kennis en oefening zoo goed en zoo kwaad als hy het kan doen, te verklaaren; maar 'er fchiet ook voor ons niets anders over, dan dat wyby die verklaaring, die in ons oogde waarfchynlykfte is, althans zoo lang als zy ons de waarfchynlykfte toefchynt te zyn, kunnen en moeten berusten. Voor zulk eene waarfchynlyke T 3 ver-?  294 HET MER DE FRAGMENT. §.6*. 7. verklaaring, en voor niets anders houde ik myne volgende verklaaring, die ik te flens, met de bewyzen, waarop zy berust, aan de beoordeeling van des kundigen gaarne overlaat. Thans terzaake! ' ' ' ' i- 7- Het eerfte, waarop ik billyk by de verklaaring van deeze plaats, myne opjettenheid vestige is: de Inhoud van de Rederoering of Verhandeling van Paulus, die de gelegen heid-geevende oorzaak was Q caufa occajionalis) van al het geen 'er naderhand gebeurde, Cap. XVII: 19—34. De Evangelist brengt ons deezen inhoud aan het flot van het agttiende Vaers, met deeze woorden onder het oog: dat kwam, hy hadde het Evangelium van Jesus en van de opftandinge. hen verkondigt, on. tov Ivjaovv k<*i Tt;v a,\ia.<ïcLO-tv avTcir evqyytXi^éTo. Dus luiden de woorden van Lucas in onze gegedrukte Griekfche Exemplaaren van het N. T. Dan! of deeze woorden juist die woorden zyn, die Lucas gtbezigt heeft ? daaraan twyffele ik niet alleen, maar ik geloove ook daarentegen dat Lucas anders gefchreeven heeft, dan in onze gewoone uitgaven van het N. T, gedrukt ftaat. Dit myn geloof berust niet op eene zoogenoemde ConjeClura Critica, maar op nog voorhanden zynde Handfchriften en aloude Vertaalingen. De Co • diets 14. 27. 29 en wat meer is, de Syrifche Vertaaier  ;HET VIERDE FRAGMENT. $. 7. 295 taaier en de Arabifche Vertaaling die Erpenius in 't licht heeft gegeeven. (Ziet WetsteiNIi en Griesbachii N, T. ad ft./.) hebben de woorden van den heiligen Gefchiedfchryver Lucas niet zoo als zy gedrukt zyn, maar dus geleezen: ori tov i-^av ta/j t*jv avxs-a,ctv AïTOT èu?iyyiAi(tio au-rots: en deeze woorden geeven een' anderen, en wel den volgenden zin: omdat hy (Paulus) hen Jesus en. dessele s opjlanding verkondigt hadde. En deeze Leezing is die geene, welke ik, om volgende redenen voor de echte en waare leezing, en dus voor:een gedeelte van dien Text houde, die verklaart moet worden, om den zin van Lucas te treffen en uiuedrukken. 1. Bvhalven dat de Codicesiq. 17. 29. de Arabifche, en byzonder de Syrifchs Vertaaling, (ziet :B o y s e n s Critifche Erl'duterungen, ad h. /.) werkelyk dien Text kezen-, zoo als ik hem aangehaald heb; zoo draagt Paulus die waarheid: Jesus is opgervekt en uit den Dooden opgejlaan vs. 31. met ronde en duidelyke woorden nog eens voor, om als 't ware te herhaalen, Jt geen hy te vooren geleeraart hadde. Vermits Paul u s nu in zyne Recapitulatie, of herhaaling van zyn gezegde, niet in 't algemeen van de opjlandinge der dooden fpreekt; zoo befluit ik daaruit, dat hy ook te vooren, niet van de algemeene, maar bejlemt van Jesus opjlanding afzonderlyk heeft gefprooken. T 4 *•*  toS HET VIERDE FRAGMENT. §. 7. 2.) Hand. XXV: 19. cn Ac geheele gebeurtenis, waarop deeze plaats doeldt, is aan die, waarvan Cap. XVII: 18—22. gewaagt wordt, bykans ten vollen gelyk. Festus verhaalt op' de aangehaalde plaats: dat, toen hy, eenigeh tyd geleedtn , het twistgeding tusfchen Paulus , de Hoogepriesters, en de oudjlen der Jooden vs. jg. onderzoeken en beflisfen'wilde, de Jooden met eenige vraagen waren voor den dag' gekoomen, raakende hun eigen bygeloof- of goj/dienst., 3uo-id Is het niet ten hoogften waarfchynlyk, dat Paulus gelyk hier, zoo ook t.e Athenen de grooteen gewichtige waarheid van Jesus opjlanding, die hem zoo digt en vast aan en op het hart lag, zal hebben voorgedraagen en ingefcherpt? Wel is waar, dat vs. 32. wordt gewaagt van d* opftanding der dooden (^xgav)in het meervouwdig getal en gezegt: toen zy hoorden van de opjlanding der dooden; cn dat daaruit fchynt te volgen, dat Paulus ook te vooren vs. 17. 18. niet van Christus opftanding alleen, maar ook van die aller dooden gefprooken heeft. Maar ik antwoorde: de rede daarvan, dat hy vs. 32. Van de opftandinge fprak en konde fpreeken , wordt  HET VIERDE FRAGMENT. 5.7-8. 29? wordt immers in het onmiddelbaar voorafgaande 30. en 31. vaers gevonden, alwaar Paulus leeraart: dat alle Menfchen door Jesus, dien God opgewekt heeft, zullen geoordeeld worden: dat zy bygevolg ook leeven en dus, geftorven zynde, wederom opftaan moeten. En naar alle waarfchynlykheid heeft Paulus duidelyk mondelyk van de opftanding der dooden by die g*i tegenheid gewag gemaakt. Ik ftelle dus vast, dat het onderwerp waarvan Paulus vs. 17. 18. gefprooken heeft Jesus dess elf s opjlanding geweest zy. £ 8. Het tweede Stuk, 't welk myne aandagt tot zich trekt, is, dat dat onderwerp aan zommigen (niet aan de Epicurifche en Stoicynfche Wysgeeren, en niet aan de Lasteraaren, gelyk ik reeds in 't voorgaande heb opgemerkt) die op hunne wyze godsdienftig, en gelyk andere Athenienfen nieuwsgierig en leergierig waren, gelegenheid gaf, om onderling tegen eikanderen te zeggen : de Man fchynt Wel een verkondiger van een nieuw en vreemd foort yan Demonen favoot deapoviav te zyn (e). En thans jf) Deeze Menfchen neemen het woord AcllUUv, Dfmoa Jjuiten allen twyfel In een' goeden zin : als waai in hetzelye ipisfchien ook i Cor. X genomen wordt, gelyk de Engelfche peolseant J, MEDE lntr. de Apojiqfia fflviJTimortimïTtmporum , T 5 pas'  2*8 HET VIERDE FRAGMENT. thans ontftaat de vraag: wat verftaan en begrypen deeze Menfchen door vreemde Demonen ? ( fcvot, $<»i(toviet.) My dunkt het valt niet moeijelyk en ongemakkelyk om deeze vraag door een allerwaarfchynlyktt, zoo niet door een gewis en zeker antwoord optelosfen, wanneer men op de volgende zaaken let en daaruit het antwoord afleidt : 1. De Athenienfen waren zeer nieuwsgierig, vs. 21. 2. ) Zy zeggen zelfs vs. 25. tot Paulus, gy brengt iets nieuws ( £êw£óvr« tuk») voor onze •ooren. 3. ) Dat nieuws noemen zy: nieuwe, hen tot dus verre onbekende of vreemde Damonen, ( fax èxtuenx.) 4. Die Dasmonen, die aan hen niet nieuw of niet vreemd, maar onder hen bekende zaaken waren, waren, eertyds en in hun leeven, vroómc, dcugózaame en voornaame Menfchen geweest, pag.39en43 Ectoeat heeft. DoSor Wo rthin Gt o n heeft zich, zeker, niet tot zynel.eer in zyne XJnpartbeifcbe Unterfutlntng iiher die Dcemonifcben im*Evangelio , p. 185. op J. MEDE als op een'Schryver beroepen, die met hem van gevoelen is, cf zou zyn: Dat bet woord Damon in de Heilige Schrift nooit in eenen goeden of onnerfchilligen zin, gelyk by profane Schryvers,genomen worde. Wel is waar: J. Mede fthryf; 1. c. pag. 37. roet duidelyke woorden : Licet apud AuSores profanos (l/o>£ ê'alfJiOVlOv) in meliprem fenfum accipiatur nunquam in S. Sacra hoe fenfu oecurrat, fed sempee ;'n deteriorern par* tem fumaiur pro diabolo aut fpiritu maligno. Maar naderhand pag. 39. volg. en 43 volg. betoogt hy het tegendeel. J)it besft Wo RTHinstgn over het hoofd gezien.  HET VIERDE FRAGMENT. §. 8- 299 weest, welker zielen naa hun overlyden, tot den rang en de waardigheid van halve goden verheeven, en goddelyk, edog niet zoo hoog, als de hoogfte goden geëerd en gediend wierden: en wier ligchamen, nog in de aarde (liepen, en niet uit het graf verreezen waren. ( Ziet onder an« deren Lindhammer ad h. 1.) 5. ) Paulus hadde hen, (volgens die leezing, die ik voor de waare en echte houde) verkondigt: Jefus en deszelfs Opjlanding uit den Dooden. 6. Deeze JlelHng doedt hen terftond fpreeken van vreemde of nieuwe Dasmonen, en maakt, dat hunne nieuwsgierigheid gaande wordt, en zyom nader onderwys verzoeken ten opzicht van deezen Jefus, dien zy, zeer natuurlyk, naar hun Volksgeloof hielden en moesten houden voor een' Demon en wel voor een' Daemon, die tot een, voor hen geheel nieuw zoort van Demonen zou moeten behooren. En nu ontftaat. eindelyk de vraag: . \, 7. ) Welke zoort van Daemonen (ik fpreeke naar hun Volksvooroordeel) was voor hen dan nieuw en tot dus verre geheel en al onbekend en vreemd ? — Het allernatuurlykfte en in de aangehaalde omftandigheden gegrond antwoord op deeze vraag, is teffens het antwoord op de voorgaande vraag, te weeten: dat zoort van Demonen, die als menfchen overleden, en reeds wederom uit den dooden opgejlaan of verreezen waren, pf gezegt wierdea opgeftaan te zyn, dat zoort, her-!  &0q HET VIERDE FRAGMENT. %.S.9. fcerzegge ik, was 't voor hen nieuw en geheel en al vreemd: en daarom wenscheen zy dienaangaande nader onderweezen te worden, vermits Pauhus zulk een' Daemon hen verkondigt hadde, terwyl hy hen Jefus en deszelfs Opjlanding gepredikt hadde. My dunkt, ik behoev 'er niets meer by te voegen om myn antwoord als een ten hoogften waarfchynlyk antwoord te doen voorkomen. Des kundigen mogen hetzelve beoordeeJen, enbeflisfen of door dit antwoord, juist en treffend bepaalt worde: 't geen de Athenienfer vreemds Demonen fctot Jaipoveg, noemden? §. 9. Dan! hoe gedraagt zich Paulus tegens deeze bygelovige groote Demonen-vrienden? en hoe behandelt hy deeze nieuws- weet- en leergierige afgodifche Athenienfen ? Wederlegt de knegt van Jesus het wangevoelen van de Dasmonen-Dienaaren rechtjl'reeks? Voorzeker: Neen ! Paulus was wel wyzer! Zoo iemand van meening is, dat de Apostel, ingevalle hy van de ongegrondheid en dwaasheid van het Volks-geloof, aangaande den Dasmonen-dienst , overtuigt is geweest, (gelyk hy vasten zeker daarvan is overtuigt geweest) hetzelve ook wel zou wederlegt hebben en hebben moeten wederleggen, die behoeft 'er maar de proef van te neemen, en b, v. jo een Roemsch - Catholyk Land te trekken en al. daar  &KT VIEPiDE FRAGMENT. §.o. 10- 3ÓY daar het Volksgevoelen raakende het Vage.vuurrechtftreeks aantetasten , om hetzelve omver te haaien; dan zal hem de ondervinding wel op eene zinnelyke en overtuigende wyze leeren, wat het te zeggen is : een belangryk Volksvooroordeel rechtftreeks aantevaHen om het te wederleggen 2* en aan hem op eene gevoelige wyze het bewys fchenken, waardoor hy verzekerd wordt, dat hy niet wys, als een man van verftand, maar dwaas als een zot gehandeld heeft. — De wyshcid die den Apostel bezielde en vergezelde, deed hem een' geheel anderen en voordeeligeren weg inflaan, terwyl hy door eene zoogenoemde Captatio benevolentia zich den weg tot hun verfland te effenen en de deur die tot hun hart voerde, open-, tefluiten poogde, om het eerfte te verlichten en het laatfte te verbeteren, zonder hun bygelovig Volksgevoelen onmiddelyk aantetasten. En welke Captatio benevolentia gebruikt de behoedzaamc en wyze Apostel? — De volgende: hy pryst de Athenienfen, door hen den naam te geeven dat' zy dva-daifiovtrtfioi (Deifidaimonefteroi) zyn en hy hen daarvoor hield. En deeze benaaming is het waarop wy in d'e derde plaats letten moéten. §. IQ. Het woord 2itcri$*irtovti3-tia,v gefchreeven, om volgens 1 Corinth. IX: 20, 22. X: 33. Rom. XI: 13; 14. allen aller ly of alles te worden, en overal immers zommigen zalig te maken of te behouden. Dat de Propheten, Evangelisten en Apostels, meer dan eens ten opzichte van zaaken , die niet de Religie zelfs raaken de gewooné Volkstaal, waardoor zoms dwaalingen uitgedrukt wierden, zonder dat daardoor hun aanzien en geloofwaardigheid,- diezy als Leerraar van de waare Religie bezaten, in 't minst gekrenkt of benadeelt wierd, gebezigt hebben, heb ik, in het Ut Fra£  HET VIERDE FRAGMENT. §. 12. "30$ if. Fragment, myns óórdeels beweezen. Is na dit den Apostelen geoorloofd geweest, en hebben zy daarin regt en welgedaan-, zou het dan' ongeoorloofd zyn, onder en in zekere omftandig* heden, daar het fehadelyk én nadeelig is en wordt, wanneer men zyne gedachten rondborftig volledig cn beftemd uitt, dubbelzinnig te fpreeken wanneer het dubbelzinnig fpreeken een wettig en heilzaam oogmerk heeft, en voordeel brengt ? 2. Wanneer een verftandig, eerlyk en braav Man, zyne moreel-goedè en hèilzaame oogmerken — en van zulke zedekundig- goede en wettige oogmerken alleen, en geenzins van onwettige en moreel-kwaadé eindens, fp'reek ik , — met en by zynen evenmensch, tot dèszclvs waar welzyn, door folide gronden én redelyké motivert volftrekt niet, én öp geenerhande wyze kan be^ reiken: En wanneer hyuit de ondervinding weet; dat zwakke gronden, die niets meer dan den uiterlyken fchyn van grónden hebben, hoewel zy voor fterke en folide gronden, door dien geenen worden gehouden, dien hy van den weg des verderfs af, en op den weg des heils heenen brengén wil,' —- hem tot zyn moreel-goed doelwit,' zoo niet zeker en vastnochthans allefwaarfchynïykst voeren zullen; zoo zié ik niet, waarom' het ongeoorloofd zoude zyn, óm van die zwakke fchyngronden gebruik te mogen maken! Ik wensciite toch wel dien Zeeden-leerraar te lèeren kennen, die in ftaat is, op goede en foliV ë  &6 HET VIERDE FRAGMENT. §. 12. de gronden te betogen: dat het ongeoorloofd H ■naar de mor al; a.) eenen zwakken Broeder,• die met fchadelyke vooroordeelen behebt zynde, veele eigenliefde en groote verwaantheid en teffens luttel verfland en weinig doorzigt bezit en die b.) uit die redenen voor geene redelyke en folide gronden en bewyzen vatbaar is en dus ook door zulke argumenten' niet kan worden terug gebragt van zeer gevaarlyke dwaalwegen, waarop hy wandelt — door een dubbelzinnig argument, 't welk van den eenen kant zyne verwaande eigenliefde ftreelt, of uit andere redenen in zyn oog en naar zyn' fmaak wichtig, maar van den anderen kant, zot, belachlyk, en zonder allen grond is, van een* gevaarlyken dwaalweg af-, en tot zyn waar geluk op den regten weg te helpen ? En dat het by voorbeeld, naar de Moral niet wél en regt zou gedaan zyn, een' wilden, losbandigen en *oekeloozen zondaar, die in zyne jeugd het leerftuk van den Duivel in deszelfs geheele affchuwelyke gedaante en uitgeftrektheid ingezogen heeft en die voor niets dan voor dit Gedrocht bevreesd is, een' fchrik op hetlyf te jaagen door hem den Duivel (ik meene niet dien Duivel, die in den Bybel, maar dien die in zommige menfchelyke fchriften wordt gevonden, en die althans naar myn fmaak, nooit te affchuuwelyk kan worden afgemaalt,) in eene regt verfchrikkelyke gedaante met levendige verwen, die men naar welbehagen jaou kunnen kiezen, als den beul voof oogen  MËT VIERDE FRAGMENT. 5. 12. 30? bogen te fchüderen, die hern zyn losbandig gedrag eens zal betaalt zetten, ten einde hem op zyn gevaarlykcn zondcnweg; is 't mogelyk, te doen Milaan en denzclven te verlaaten! My dunkt wanneer alle overige gronden, om zulk een zondaar tot inkeer te doen koomen, te vergeefsch gebeziat zyn, dat het alsdan zeerwel geoorloofd is, kkt' L^^ttcv met hem te werk te gaan. Want al heefc dat Argument in het oog van veele redelyke Menfchen niets om het lyf, als ten hunnen opzichte en naar hun inzien en overtuiging zonder allen grond zynde; Zoo is 'er nogthans iets aan," in het oog van den zondaar, dat waarheid is. Want, meenig zondaar gelooft het, dat de Duivel de Beul is, die de zondaars voor hunne euveldaaden èerlang eens den verdienden loon zal betaalen! En dit is ook wel het eenigst gebruik, 't welk men misfchien met eenig nut van het leerftuk van den Duivel echter niet zoo als het in den Bybel , maar zoo als het van zommige Theologanten, Predikanten en Cathechiftermeesters en Meesteresfen wordt voorgedraagen, by occafie zou kunnen maaken, te weeten: om een reukeloozen en naar niets anders luisterenden eenvoudigen zohdaar, op zynen gevaarlyken weg te doen ftïlftaan. Ware het welvoeglyk, raadzaam en oorbaar; ik Zou gcmakkelyk, Zoowel uit eige^ als uit vreemde ondervinding, met frappante voorBeelden, onwederleglyk kunnen bewyzendat meenig Mensch, op wiens verfland en b*ut, de v & kW  SOS HET VIERDE FRAGMENT. §. ii folidesten gronden en motiven geen vat hebben, zon>' tyds door Argumenten, — die een verftandigen oordeelkundig Man, ja zelfs die een Mensch,.die maar vyf gezonde zinnen heeft, naauwiyks,zonder te lachen, aanhooren, of zonder innerlyk te meesmuilen, bezigen kan, — overtuigt, en tot voldoening aan zynen plicht, als 't ware onwederftaanbaar overgehaalt wordt. Maar voorbeelden ïtichten niet altoos! En thans wederom terug tot de hoofdzaak! §• I5- Ingevolge van het verhandelde , zou dus myrrs inziens, de zin en meening van Lucas Cap. XVH: 18—22. deeze zyn: Paulus verkondigde volgens vers 18. Jesus en deszelfs Opftanding. Deezen Jesus, die uit den dooden , volgens de gezegdens van den Apostel, opgeftaan ïs, oordeelden zommige Athenienfen,te zyn, een nieuw foort van Damonen. Vermits zy echter diergelyken Damonen niet, maar wel zulke Dasmonen kenden, die wel overledene en vergoode, maar nog niet uit den dooden verrezene Menfchen waren, en nochthans nieuwsgierig genoeg waren om ze nader te leeren kennen; zoo verzochten zy den Leerraar der Heidenen om verder onderwys. De Apostel was gereed aan zyn' plicht te voldoen en hunnen wensch te vervullen. Maar voor en aleer hy daartoe overging, lfêt hy, als eene Coptatio benevotentia het  HET VIERDE FRAGMENT. §. ig: 30JÉ .volgende vers 22. voorafgaan: „ Ik ontmoete,1 v myne waardflen! in Athenen, uwe woonplaats, „ overal zichtbaare en doorflaande bewyzen, die „ my overtuigen, dat gy groote vereerders, van „ een niet klein getal zoo van Goden als van „Demonen, dus {op uwe wyze) (ƒ) zeer „ godsdienstig zyt, en genoeg te doen, ja! alle handen vol hebt om de groote fchaar van ,, Goden en Dasmonen — (volgens uw begrip) „ te dienen. — Dien roem meet ik u geeven ! a Maar! ik ben door de firaatcn van Athenen „ gegaan, en heb in een' uwer Tempelen een' „ Outaar gevonden, die volgens het opfchrift „ aan een' (niet aan den) onbekenden (niet „ Damon maar) God toegewydt is. Deezen God „ dien gy, zonder dat gy weet wie hy is? „ dient, en (niet een nieuw foort van Dasmo„ ncn) zal ik u nader leeren kennen." — En thans gaat de knegt van Jesus vers 24—29. voort, om hen de leer van den eenigen God yoortedraagen , terwyl hy aan het flot van zyn' voordragt, Jesus en deszelfs Opjlanding die hy van te vooren gepredikt hadde, met zoo veel wyshtid, behoedzaamheid en kracht, als leerjykheid en zalving op nieuws voorftelt, en hem als den Rechter der geheelen Waereld bekend maakt; (f) Zachter en bedakter de gedachten van PAULUS uittedrakken, Jan door tusfehenvoeging (.van de woorden op «we wytt."" ben ik niet in ftaat. V 3  I $to HET VIERDE FRAGMENT, i ff. maakt, dat zommigen hunner de Religie dia Paulus verkondigde, omhelsden en Christenen wierden. Van den Damonen of Afgoden - dienst, fprak de knegt van Jesus geen enkel woord: Maar! de aandachtigen hoorders zullen het wel begreopen hebben, en oplettende Leezers zullen wel ontwaaren, dat Paulus door zyn voorHel van den eenigen waren God, en van Jesus, teffens het bygdoovige leerftelzel van den Damo* nen Afgoden-dienst, als een ongegrond leerituk middeiyk wederlegt heeft. Ik behoeve dit niet wydloopig te bewyzen. — Byoldien ik nu den waren zin van het verhaal van Lucas in de bovenftaande verkiaaring getroffen en uitgedrukt heb; zoo dunkt my, dat men in deeze plaats een niet onwaarfchynlyk bewys aantreft, waardoor men overtuigt wordt van de waarheid der ftelling: dat en Jooden en Heidenen, in de dagen yan Paulus, zoo als voor en na zyne tyden, de Damonen hebben gehouden, voor overledene, en na hun dood vergoode Menfchen. Althans, ik onkenne niet dat myne overtuiging van de waarheid deezer ftelling: dat Damonen in de dagen van Christus zoowel, als voor en na zyne tyden voor zielen van overledene Menfchen gehouden zyn, uit deeze - plaats, i vo.dzel en fterkte ontfarigt: hoewel een groote Se ml er fchryft: „ Wat betreft de Evangeliën; m zoo ben ik niet in ftaat de vraag met zeker- heid  HET VIERDE FRAGMENT, \. Ï3« Ji* „ heid te beantwoorden, welk een begrip de „ Evangelisten en Apostels , met het woord Da„ mon voor zich hebben verbonden] en het zou „ ook by my niets, beflisfen, al wist ik, dat zy „ aan menfchlyke Geesten gedacht hadden." Ziet Semlers Zufötzezu Hugh. Farmers Briefe aan Du. WorthwïGto», pag. 44-  D R U K F E I L E N. Blarfz. 4 regel i ftaat.- habben .' /m.-hebben? 77 —9^0,11— oorzaak van ■—- oorzaak dc woedende ra- geweest • zernye en buiten- zyn van gewoone kracht het ftordier twee doller ten der mannen te Ga- zwynen dara geweest in de zee. zyn. 80 —— S 1 ufytrus u%rf«r 9° 18 ftj; , ^ ; 2s w <— >jk 93 23 gehoor- hoor- 94 13 weiden weidden 107 16 tgtèonts -— i^AS-ov' Ti{. 113 1 hen hem n4 3f\r0L . ct-TryA&ev < oL7rt\A$-ov ' 20 1 CLVS-OCÓTTO CtvS-OdlTTOU ï25 ~ 22 Aiyv7T-rcr Aiyvirvov JZ6 10 TTt^OV TTty^OV 133 ~ 4 ——- Evangeliten > Evangelisten. 16 —_ befebouwd be- febouwd 160 2 ik fteUe , fteIle.t '73 zNot. Phiiemi Philemon f84 S wayyiAicjro tvtjyyt- ■: | M(\to • NA-  NJS. B E RIC EL T.. D e bypothetifche verklaring, die ik in het pnn.de Fragment van de merkwaardige gebeurtenis in de Contreye yan Gadara voor^ gevallen zynde , heb gegeven en die ik doorgaans kortheidshalve ^ en omdat ik de gronden voor dezelve, van niemand ontleend of overgenoomen, maar zelfs opgezocht en gevonden heb"(§- 4°« Pag-T86.)— myne verklaring heb genoemd, is — ik bekenne het zeer gaarne — niet nieuw of onbekend. Myn Leezer weet buiten twyffel, dat Sykes, Lardeer, Dr. Bahrdt, in de tweede en derde uitgaave van het Nieuwe Testament, in zyne Aanmerking tot Matth. VIII: 33« Hess Pred. te Eppingkn in het Graaffchap Hohenstein, imVerfucheiner bi* jHjchen Damonologie $. 55. pag, 221. volg. en V $ meer.  'iU NABERICHT, meer anderen, (ƒ) hun zegel aan dezelve ge* hangen, maar verzuimt hebben om dezelve beTioorlyk te bewyzen. Dit is my ook niet onbekend geweest. Maar, dat de beroemde lieer Prof. J. G. Dodeklein in zyne inftitutio Theotogi Chrifliani- Norimb. & Altorffii 1782. Part. I. Cap. II. §. 145. pag. 463. ook deeze Verklaring gegeeven, en met eenige gronden onderfchraagt heefc, — ik bekenne het —1 is my niet te binnen gekoomen, dan nadat myn meergenoemde vriend, na myne Fragmenten geleezen te hebben , het my indachtig gemaakt heeft. Even zoo min heb ik geweeten of kunnen weeten, dat ook de vermaarde Hoogleerraar J. G. RosenMüller in emcndationibus & fupplementis ad Scholia in N. T. 1789. ad Matt'hT. VIII: 3r, 53. pag. 49. deeze Verklaaring omhelst'en betoogt heeft. Want ik heb de Emcndationcï & fup. ptementa, &c. eerst ontfangen, nadat myne Fr ag^ menten reeds op het papier ftonden. Ik vleije' my (ƒ) Dat wylen de HoerProf.'C. G. Gruner deeze verkiaaring Gok omhelst heeft, is my niet onbekend. Maar vermits ik zyne Commentatio de Deemoniacis a Chrifio Sofpitatare perturatit 3e>: en Rosenmul- LER (g ) poli kan ik in het gebeurde te gadara M at t H. VIII:' Ï8--34. vergeleeken met Ma r'c. V. 1-1°. geea kracht of werking van eenen Daemon toeftaan en erkennen. In de Razerny van dien ongelukkietn, is niets buitengemeens , niets dat erger ware , dan't geene ge woonelyk by de dolheid plaats heeft, gelyk groote fterkte) rondzwerven by Nacht tyd , droorr.en van eene kranke verbeeldingskracht, als of hy van verfcheiden Damonen werdt aangevallen, vrees voor nieuwe kwellingen en bede om daarmede verfeboont te blyven. Ook blykt nergens, byaldien iemand met opzicht tot 'sMans gezegdens — die toch allen uit een'en denzelven mond voortkoomen — zommigen daarvan aan den tyder en anderen daarentegen aan de Demonen zoude willen toefchryven — door welk kenteeken deeze onderfcheiding zoude hebben kunnen gefchieden -- Maar! zegt men: jesus houdt al evenwel eene zaamenfpraak met die Legioen der Damonen ,wllligthun verzoek in, en ftaat de kudde varkens aan Jien toe : wie zoude dat alles aan een deftig ernftig Man kunnen infehikken, indien 'er niet werkelyk Dasmonen aldaar aanwezig waren? — Ik weet dat deeze bedenking aa« veele Uitleggers groote zwaarigheid gemaakt heeft. Maar! geen nood! de zaak ftaat wél. Want de vraag: Hoe is uw Naaml Haat oogfchynlyk op den krankzinnigen Man, wiens antwoord: Legio! voorzeker nu wel een genoeszaam doorilaande blyk, van zyn beroerd harsfengeftel oplevert. En uit hetzelve cieke brein, komt ooh het verlangen voort, om op de variant  g?6 NABERICHT. les l.c. (70 bedienen, om hunne gedachten te uitten , in de ondergaande Noten aanvulle. Voorts zy het my geoorloofd 'er nog bytevoegen, dat ik Stens aantevallen, als zynde geen wensen van een Man, die by zyn' vyt zinnen is, maar de wensch van ee:i' krankzinnigen, die zelfs met vermaak raast, en in woeste en buitengewoore fpeftakels .genoegen vindt. Met zoodanige krankheid dan bezocht zynde, wenscht hy, onder de kudde vaerksns te Oiogen vaaren, en eene flagting 'er onder aanterichten: en daar dit de wensch niet van een vtrilandig, maar van een verbysterd Perfoon is, zoo geloofd men al weer, dat deeze Wensch , uit den mond van een Dimon voortkoome. jeSUS heeft daar ook niet tegen, denkelyk van de geweldige ligchaamsbeweeging, als van een Geneesmiddel der uitzinnigheid gebruik maakende — f juist bykans zoo als ik §. 52. pa;. 242 gedacht en gefchreeven heb. voor dat ik wist, dat de SJeer D r. DöderleiN dit gevoelen reeds geuitt hadde.) — Van daar dan, dat de ongelukkige Lyder , als met fpooreri geprikkelt, de velden doordraaft, de kudde van boven ter neërftort, en na zulke handtastelyke blyken van zynedolheid, tot jESUs weder terug keert: Dit beloop van bet geval verdichte Ik niet, en zonder grond daarvoor te hebben, maar op den voorgang van den Evangelist marcus zelf, dewelke verhaalende, dat de eigenaars der vaerkes , over het gebeurde ontfteld, tot jesus uitgegaan waren , 'er byvoejt vs. if dat men aldaar den Mensch aangetroffen hadde , gezeeten te weeten: naa zyn rondzwervend jagtmaaken op'de Vaeikens en by zyn gezond verfland, van zyne dolheid, namelyk nn geneezen zynde. In deezer voegen wordt de waarheid van de gefchiedenis, en teffens de agtbaarheid van Christus ongekrenkt bewaard! —. éêne dier Drukperfen meester te worden, onder welke geene Staats- en andere leezenswaardige fchriften zweeteden , omdaf zy bykans allen, door eene onwaardige Rapé van Mens  NABERICHT. $} Menfchen bezet gehouden, en fehandelyk bruikt wierden, in welke de geest der verwar-» ringen de Damon dei leugens en der lastering gevaaren was.'—- I!c vleiemy met de hoop, dat deeze treurige waarheid, •— welke ik niet uit de pen heb kunnen laaten vloeijen, zonder aas de gezegdens van jÈvÊ&i by Virgil: Infandum, Regina, jubcs, renovare dolorem te denken, — zal in haat zyn, om het vertrad gen der vervulling myner gedaane belofte, te veronifchuldigen. Dat ik de, insgelyks in gemelde Nareden }bs+ loofde Nederduitfche Vertaaling van het geleerde en doorwrogte Traclaatje, 't welk wylen de Heer Prof'csfor j. S. LindinGer te Zerbst, onder denTytel: deDamonetf' Damoniacis, heeft in het licht gegeeven, heb moeten ftaaken, daaraan is het uitdrukkelyk verlangen, van den Hoogleerraar zaliger fchuld: Want hy was voorneemens, om my eenige byvoegzelen tot, en niet weinige verbeteringen van dit Tractaatje te zenden,' en verzocht my dicrhalven, met de Vertaaling te wachten, tot dat ik die byvoegzelen en verbeteringen zoude ontfangen hebben. Dan, vermits zyn  j*9 &ABERIQBT. gyn Hoog WelËerw. doof een'onverwacnten dooi is belet geworden, om deeze verbeteringen opteftelien en aan my toetezenden; zoo oordeele ik raadsaamstj inyne gedaane belofte onvervult te laaten blyven , in de onverbeterde Verhandeling niet te Vertaaien. Gefchreven in 'sHage dm 27 Febr, 175».