HET N J JE U W E TESTAMENT.   HET NIEUWE TESTAMENT. YSBRAND van HAMELS VELD. Te AMSTELDdM bij MARTINUS de B R U IJ N, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. MDCCLXXXIX. Naar het Gr;eksch. door eerste deel.   p EUANGELI O F LEVENS - BIJZONDERHEDEN VAN JESUS CHRISTUS. Naar het Grieksch van MATTHEUS. DOOR YSBRAND van HAMELSVELD. Te AMSTELDAM bij MARTINUS d e B R U IJ N, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. MDCCLXXXIX.   BERICHT AAN DEN LEZE R. De Bijbel is het boei van God aan de menfchent waar in ons de leere en verzekering van ons eindeloos geluk in jesus christus wordt medegedeeld. m Die Bijbel moest de grootfle achting hebben bij het menschdom, met de zorgvuldigjie opmerkzaamheid gelezen, en met alle naauwkeurigheid overdacht worden, om den waaren zin te verflaan, tot onze bemoediging en vertroosting , tot onze voor der ing in waarheid* kennis en beoefening van deugd, en tot onze geleiding door de kronkelpaden van dit leven. Ondertusfchen wordt deze Bijbel veelal niet naar verdien/Ie gefchat , niet of niet recht gebruikt , en even daardoor niet recht verftaan. ■ ■ Veelen in onze tijden vallen laag op den Bijbel, en fmaaden, ja bef rijden hem zelfs, zonder zich verwaardigd te hebben, hem in te zien of te lezen. ■ Veelen lezen hem op eene bijgeloovige wijze, en komen nooit tot verfland van den waaren zin, ■■ Een' zekeren taak op gezette uuren in de bijbel-lezing te volbrengen , van twee of meer Hoofdflukken, behoort on» der de godsdienst-pligten van het huisgezin. Dit ge* fchiedt met eene deftigheid van flem en houding, welke eenen fchijn van eerbied heeft, maar geene nuttigheid * a aan-  iv B E R I C II T. aanbrengt, omdat 'er gelezen wordt zonder oordeel des onderfcheids. —— Het zij men al of niet verftaat, het geen men leest, het zij eenig onderwerp, gefchiedenis , leering of vermaaning, zijne volledige rondheid heeft, en ten einde is, of niet, het gezet getaFder Hoofdftukken is .afgelezen, en de godsdienfiige taak volbracht. • Men doet het boek toe, men fluit de koperen floten van den Huisbijbel, en fielt hem op de voor hem gefchikte plaats. ■ Dit heet hij veelen den Bijbel lezen ! Wanneer men eenige menfchen • kennis verkregen heeft* kan het ons niet bevreemden, dat wij zoodanige ulterflen waarnemen.■ Zij, die den Bijbel ver- fmaaden, en zij, die hem dus ongelukkig en nutteloos kzen. vinden, de eerften een voorwendzel', de anderen aanleiding in ééne en dezelfde zaak ; in het 'gebrek van eene bekwaame, en naar ons Westersch Taai-eigen gefchikte Overzetting. De Bijbel is opgefleld in een Taai-eigen, gevormd naar eene Oosterfche denkwijze, vervuld met beelden en begrippen uit de zeden en gewoonten van dat land en volk ontleend, aan het welk hij het eerst ter hand is gefield; naamlijk het Joodfche. Dit is bijzonder waar van het Oud Verbond, en,fchoon het Nieuw Verbond befchreven is in . eene Westerfche, de Griekfche Taal, mogthans heeft het in alles zulk eene naauwe betrekking op het oude, dat het zeer veel van hetzelve heeft overgenomen of navolgt. Dit benadeelt echter niets . aan de Waarde of Godlijkheid van den Bijbel. —— Veeleer wordt deszelfs Echtheid daar door blijk* baar,gelijk elders door mij is aangetoond. »i\ s * , Di  BERICHT. v De Overzettingen van den Bijbel hebben, al te let-, eerlijk te werk gaande, da Taai-eigen, welk voor het Westen vreemd is , overgenomen en behouden , en daardoor eene ftroefheid, en op veele plaatzen eene duisterheid verkregen, welke of den Bijbel heeft doenaan eene zijde leggen, ofte wege gebracht, dat men, gelijk het gaat, aan het geen men niet verflondt, aan bloote woorden en fpreekwijzen, eene heiligheid en eerwaardigheid heeft toegefchreven. Het eerjle deeden ligtvaardige menfchen, of waanwijze bedillers van den Godsdienst; Het tweede doet menig vroom Christen, welke den Bijbel, gelijk gezegd is, enkel leest, omdat hij zulks voer een gedeelte van ' zijnen Godsdienst aanziet, en verders zijn onderwijs, zijne fiichting en vertroosting liever en meer zoekt in eene nadruklijke leerreden, of gemoedelijk gefchreven Boek, dan in den Bijbel. —— Terwijl enkelen, die meenen uit te munten, afgetrokkene en uit het verband gerukte Bijbelplaatzen, omdat de bewoordingen hun fchijnen te dienen, gebruiken ter ftaaving van fommige leerftuklzen van de Godsdienst-gezindheid, daar zij bij t' huis hooren , en om anders denkenden door den Bijbel, gelijk zij waanen, te wederleggen, zonder op ' het geheel van den Bijbel, en deszelfs doelwit en verhand acht te geven, — Ik verzoek met dit al, dat meit mijne gezegden niet misduide, als wilde ik den arbeid van voortreflijke mannen verkleinen, of onze Nederlandfche Vertaaling, die bij onze Kerk in openbaar gebruik is, bedillen. Integendeel erken ik geern, dat dezelve onder alle publieke Vertaalingen den voorrang verdient'j * 3 ge-  vi BERICHT. gelijk ook de kantteekeningsn bij dezelve gevoegd, door haare beknoptheid en zaakrijkheid boven veels omjlagtige verklaaringen den voorrang verdienen. — Doch dit kan de waarheid van de bovengemelde, en door de ondervinding bevestigde waarnemingen niet ondermijnen of omver/looten; Ook twijfelt niemand, of het is geoorloofd van deze overzetting, hoe voortref, 'tijk ook, te verfchillen; Eindelijk onze aanmerkingen zien niet zoo zeer op het wezen en de getrouwheid dan wel meest en voomaamlijk op de vorm en uiterlijke gefteldheid der Overzetting. Overtuigd, dat niets noodzaaklijker is, wil men den waaren Christen Godsdienst, onder zoo veele verfchillende meeningen en gevoelens, als bijzonder in onzen tijd zich openbaar en, voor zich naarfpooren, en de eenvouwige waarheid, die kostelijke parel, onder zoo veelen, als thans worden aangeboden, zich eigen nmaken, dan met verlaating van alle menschlijke jamt», /lellen, den Bijbel naarfliger, behoorlijker en met meer nuttigheid te gebruiken, ah ook, dat de achtbaar, heid des Bijbels dan bij allen, die prijs op U'aarheid ft ellen , ten hoogften rijzen moet, wanneer men hem in zijn eenvouwig fc'noon en wezenlijke voortrefiijkheid kent, heb ik omgezien naar een middel, om hem, indien mooglijk , in algerr.eener gebruik mijner Nederland fche medetwgeren weder te brengen, en, deszeifs verdeediging in mijn werk, de Bijbel verdeedigd, voltooid hebbende, nu uit de ervaaring zelve zijne Godlijkheid aan te wijzen; En dit middel was, naar mijn inzien, niet zoo zeer eene wijdloopige verklaaring en uitlegging, hoedanigen wij 'er genoeg, misfchien te veel  B E R I C II T. vii veel bezitten, die den Lezer overlaaden, en hem dik* werf den Bijbel doen verliezen, daar hij in de uit* legging verward blijft, niet zoo zeer eene Paraphrafe of omfchrijving, waardoor veelal een omjlagtig werk te voorfchijn komt, en dikwijls plaatzen, die op zich ■zeiven klaar en duidelijk zijn , door de omfchrijving min duidelijk worden, maar integendeel eene klaars en naar onzen Westerfchen fmaak gefchikte Fertaa* ling, eene Fertaaling, die, zoo veel het verfchil der Taaien dulden kan , de woorden volgende , nogthans meer den zin en bijzonder het verband en doel van de fchrijvers der godlijke boeken, of van de fprekers , door hun /prekende ingevoerd, uitdrukt, waartoe fomtijds eene kleine inlxsfching, het zij om dat oogmerk, of den fchakel der redenen, of de meening van fpreek* wijzen of beelden, uit de zeden van dien tijd ontleend, aan te wijzen, en op te helderen, nodig is. Uit deze overweging is de onderneming gefprooten, waarvan ik den Lezer thans eene proeve aanbiede; in zoodanig eene Ver taaling van het Euangeli van matTheus ; welke ik, geheel op nieuw, heb uitgevoerd. Zonder aan eenige vooroordeele-.i plaats te geven, heb ik den oorfpronglijken Tekst op nieuw vertaald, en vooral acht gegeven op het oogmerk en het verband der gefchiedenis of der gefprekken en redenen. ■ Dus is de Overzetting getrouw, maar tevens vrij, zoodat ik hier en daar eene kleine inlasfching, met twee haakskens geteekend, heb ingevuld, het zij, om het verband en het oogmerk aan te toonen, het zij, om de ééne of andere fpreekwijze en toe/peling op de zeden en gewoonten van den toenmaligen tijd, als met den  vin BERICHT. den yftigen aan te wijzen , ten einde alles voor den Lezer zoo duidelijk te ma aken, dat hij met lust kan voorlezen, en niet nodig heeft naar wijdlopige verklaaringen om te zien. Ik heb bij de Vertaaling ook gevoegd eenige korte Aanmerkingen ten dienfle van onbeftudeerde Lezers, welke ter opheldering van fommige duistere plaatzen, #f ter aanwijzing van den waaren zin en het bedoelde van den fchrijver of fpreker ft'rekken; In dezelve heb ik menigmaal den Lezer verzonden tot mijnen Bijbel Verdeedigd, om niet hetzelfde, dat daar reeds gezegd was, te her haaien. Ik heb deze Aanmerkingen afzonderlijk laten drukken , en met eene nieuwe bladzijde aangevangen; Mijn oogmerk is , indien God mijne pogingen gelieft te zegepen , om verders de overige boeken des Nieuwen Teftatnents, waar mede ik een aanvang gemaakt heb, om dat men daarvan thans in dien fmaak bij ons niets heeft, op dezelfde wijze te vervolgen, met doorlopen der bladzijden, op dat het werk voltooid zijnde, de Tekst der Vertaaling bij een , en de Aanmerkingen afzonderlijk gebonden kunnen worden, zullende de vertaaling twee matige banden uit ma aken, en de Aanmerkingen omtrent tot dezelfde dikte uitlopen. • . Indien deze mijne pogingen het einde mogen bereiken, welk ik bedoelde, dat naamlijk de Christenen meer gemeenzaam worden met het woord van God, het welk alleen ons tot Zaligheid kan leiden , opdat dit heilrijk Euangeli zijne kracht oefene tot verbetering en vertroosting der menfchen, dan zal ik mij verheugen, en Jloffe hebben, om mijnen God en Zaligmaakerte verheerlijken* EUANGEU  EUANGELI o f LEVENS - BIJZONDERHEDEN VAN JESUS CHRISTUS. i. Ge/lacht lijst. D e Geflachtlijst van jesus ciiristus , afkom*Hoofdft. ftig van david en abraham. yj Abraham, Ifaiik, Jakob, Juda met zijne Broe- ' ^ deren. — Fares, (dezen en Zara hadt Juda bij * Thamar,) Esrom , Aram, Aminadab, Naasfon, ^ Salmon, Boas, (dezen Boas hadt Salmon bij ^ Rachab verwekt, gelijk Boas Obed bij Ruth,) gt Obed, Jesfai, david , de Koning. david , de Koning, teelde Salomo bij de gewezen vrouw van Uria; Roboam, Abiü, Afa, 7* Jofafat, Joram, Ozias, Joiitham, Achaz, Eze- 8" kias, Manasfe, Amon, Jofias, Jechonias en *>• deszelfs Broeders, omtrent den tijd der Babylo- to' nifche ballingfchap. Na de Babylonifche ballingfchap verwekte Je- 12. ehonias Salathiël, deze Zorobabel, vervolgends 13, A Abiud,  2 i-evens-bijzonderheden Hoofdfl. Abmü, Eliiikim, Azor, Sadok, Achim, Eliud, vs. 14. EleSz", Matthan, Jakob, Jofcf. Deze Jofef I5. was de man van Maria, uit welke jesus, gezegd Christus, gebooren is. 17. Daar zijn derhalven in het geheel veertien genachten van abraham tot david ; en ook veertien van david tot de Babylonifche ballingfchap; en even zoo veel van de Babylonifche ballingfchap tot op den Christus. 2. jesus Geboorte. 18. Bij de geboorte van jesus christus zelve was het volgende merkwaardig. Zijne moeder, maria, was aan josef verloofd; Doch, eer zij heihuwelijk voltrokken hadden, bevondt zij zich 19. zwanger — uit den heiligen geest, josef, haar bruidegom, een deugdzaam man, haar niet openlijk te fchande willende maaken, was hier op voornemens, om in het geheim met haar te 20. breken. Dan, dit in den zin hebbende, zoo verfcheen hem een Engel des Heeren in den droom, die hem dus aanfprak: „josef, gij „ nakomeling van david! fchroom niet, uwe „ bruid maria aan te nemen, alzoo het geen in „ haar ontvangen is, uit den heiligen geest ai. •>■> is. Zij zal eenen zoonbaaren, wien gij den ,, naam jesus (Zaligmaaker') zult geven, want „ Hij is het, die zijn volk van hunne zonden za„ lig zal maaken. 22. öit alles gebeurde, opdat, het geen de heer ' sre-  van jesus christus. 3 gefproken hadt door den Profeet, zijne vervulling Hoofdfi. zoude hebben, daar gezegd wordt. — „ Ziet,vs^ „ de maagd zal zwanger worden, en eenen Zoon „ baaren, wiens naam men noemen zal, emma„ NueL !" (het welk, vertaald zijnde,beteekent: god met ons !) josef nu, ontwaakt zijnde uit den flaap, ge- 24. hoorzaamde op ftaande voet het bevel van 's heeren Engel, en voltrok zijn huwelijk met zijne verloofde bruid; hoewel hij haar niet bekende, 25. tot dat zij haaren eerstgebooren Zoon gebaard hadt, wien hij den naam van jesus gaf. 3. Qebeurenisfen, voorgevallen, geduurende jesus Kindsheid. Toen jesus nu te Bethlehem, [een Stedeken] Hoofdfi. van Judea, onder de regeering van den Koning herodes, gebooren was, zoo kwamen eenige Oosterfche Geleerden, met den naam van Magi bekend, uit het Oosten te ^ferufalem, om daar onderzoek te doen, waar de nieuw-gebooren Ko- 2. ning der Jooden was? „ want," zeiden zij, „ wij hebben zijne Star in het Oosten gezien, „ en zijn hier gekomen, om hem hulde te be. wijzen." De Koning herodes, dit ver- 3, nomen hebbende, was geheel ontroerd, en gantsch jferufalem met hem; en alle de Overpriesters en 4. Schriftgeleerden hebbende doen bij één komen, fteldehijhun devraagvoor: „Waarde christus „ (de messias) gebooren moest worden?" DeA 2. ze  4 levens-bijzonderheden Hoofdfr. ze gaven hem ten antwoord : „ Te Bethlehemm vsl'5. " $mle*> want dus fiond 'er gefchreeven in den 6# „ Profeet; Gij Bethlehem, land Juda, gij zijt „ geenszins de minjle onder de Hoofden van Ju„ da; want uit u zal de Leidsman voortkomen, „ die mijn volk Israël weiden zal." Hier op 7. ontboodt herodes in 't geheim deze geleerden bij zich , en deedt bij hun zorgvuldig onderzoek naar den tijd, wanneer die Star, of dat luchtverfchijnzel, 8. hun verfcheenen was. Vervolgends zondt hij hen naa Bethlehem, met bevel, om naauwkeurig naarvorfching te doen,naar dit Kind; „ en,"voegde „ hij 'er bij, „ indien gij het mogt vinden, zoo „ laat het mij weten, op dat ik zelf ook kome, ,, en het mijnen eerbied betoone." ■ 9. Na dit gefprek met den Koning, begaven zij zich op weg, en, het geen merkwaardig is, dezelfde Star of luchtverfchijnzel, die zij in het Oosten hadden waargenomen, geleidde hen tot aan [de plaats,] daar het Kind was, blijvende boven dezelve ftaan. 10. Zij,deze Star wederom ziende, verheugden zich tf, ongemeen, en in het huis intredende, vonden zij het Kind, met deszclfs moeder maria; en ter aarde vallende , beweezen zij het hunne hulde; terwijl zij tevens hunne Schatten ontfluitende, aan het Kind gefchenken offerden van 12. Goud, Wierook en Myrrhc. —— Vervolgends in den droom door eene Godlijke openbaaring vermaand zijnde, om niet weder te keeren tot herodes, reisden zij langs eenen anderen weg, terug naa hun land. Zoo  van jesus christus. 5 Zoodra zij vertrokken waren, verfcheen vtz-Hoofdft. deröm een Engel des heeren aan josef in ee- w nen droom, hem belastende: „ Sta op , neem het „ Kind en zijne Moeder metu, en vlucht naa „ Egypten, en onthoud u aldaar, tot ik u zal " waarfchuwen ; want herodes zal het Kind „ zoeken laten, om het ter dood te brengen." Opgeftaan zijnde, nam hij nog dien zelf- 14. den nacht het Kind en zijne Moeder, en floeg op weg naa Egypte», in welk land hij zich onthieldt \5> tot den dood van herodes toe. Dus moest de Godfpraak vervuld worden van den Profeet, daar deheere zegt: „ Uit Egypten „ heb ik mijnen Zoon geroepen:'' Herodes , merkende , dat hij van de Geleerden 16. te leur gefteld was, ontftak in toorn; en liet, door daar toe afgezonden volk, alle kleine Kinderen in Bethlehem en deszelfs omtrek, van twee jfaai*n oud en daar onder, volgends den tijd, dien hij van de Oostcrfche geleerden naauwkeurig uitgevorscht had, vermoorden. Thans werd bewaarheid het gezegde van den 17Profeet jeremia : „ In Rama is eene Jiem gehoord, 18. geklag, geween, en algemeen gekerm, rachel beweent haare kinderen, zij wil zich niet troosten laten; want zij zijn niet meer! Toen herodes geftorven was, zoo verfcheen 19. op nieuw een Engel des heeren aan josef in den droom , in Egypten , hem gebiedende: „ Sta 20. „ op, neem het Kind en de Moeder, en keer weder naa het land van Israël; want zij, die A 3 „ het  6 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.^ het Kind naar het leven geftaan hebben, zijn vf.a'i. " dood." -— Josef gehoorzaamde terftond, rees op, nam het Kind en de Moeder, en kwam 33i in het land van Israël; Maar hoorende, dat archelaus zijnen vader herodes in het Koningrijk van Juded was opgevolgd, fchroomde hij zich derwaards te begeven, en tevens door eene Godlijke openbaaring in den droom onderricht 33. zijnde, wendde hij zich naar den kant van Galileën, en daar gekomen , vestigde hij zijn verblijf in de Stad Nazareth; waar door derhalven dat zeggen der Profeeten vervuld is geworden: „ Men zal „ hem Nazarener noemen!" 4, Joannes predikt den Messias, en doopt. Hoofdft. Ten t gtdoopt, en voor den Zoon van God erkend. vs- 13' Thans kwam jesus uit Galiled naa den Jordaan tot joannes, om zich van hem te laten *4« doopen. «— In 't eerst weerde joannes hem af, zeggende: „ Ik heb nodig, van u gedoopt te „ worden, en komt gij tot mij?" Maar jesus JS' gaf hem ten antwoord: „ Laat mij nu toe, want „ dus voegt het ons, aan alle verëischten te vol16. 55 doen," Toen liet hij hem toe. — Den doop verricht zijnde, klom jesus terftond uit het water, en zie! de hemel werdt boven hem geopend, en hij zag den geest van God, als eene duivc, 17» nederdaalen , en op hem komen. Te gelijk , werdt ook uit den hemel eene ftem gehoord , welke zeide: „ Deze is mijn geliefde zoon, in tf welken ik mijn welgevallen heb." 6. jesus in de woestijn verzocht. Htofdfi. Daar op werdt jesus van den Geest in de vsï'i. woestijn gevoerd, alwaar hij van den duivel vers. zocht zou worden. Hier vastte hij veertig dagen en even zo veel nachten, tot hem ten laatften 3. hongerde. Toen kwam de Verzoeker bij hem, en zeide: „ Indien gij Gods zoon zijt , zoo „ gebied, dat deze fleenen in brood veranderen." 4. Maar jesus gaf ten antwoord: „ Daar is gefchrc,, ven; de mensch zal alleen bij brood niet leven, „ maar bij alles, wat God zal goedvinaen, te $. gebieden" Vervolgends nam de duivel hem mede  VAN JESUS CHRISTUS. 9 de naa de heilige ftad , en bragt hem op teHotfdft. tinne van den Tempel, en zeide: „ Indien gij Gods zoon zijt, zoo werpt u zeiven van bo-vs. 6. „ ven neder ; daar ftaat toch gefchreven : Hij ,, zal zijnen Engelen omtrent u bevel geven, dat „ zij u op de handen dragen, opdat gij uw voet „ aan geen' jl een floot.n — Maar, „ zeide jesus , 7. „ daar tegen ftaat er ook: gij zult den iieere , „ uwen God, niet verzoeken!" — Nog ééns nam 8. •hem de duivel met zich op eenen heel hoogen berg; en hier toonde hij hem alle de Koningrijken der wereld, en derzelver heerlijkheid; „ Dit alles," 9. zeide hij, „ zal ik u fchenken, indien gij neder„ valt en mij aanbidt." Toen fprak jesus tot 10. hem: „ gaat weg, Satan! Want daar is gefehre„ ven: Den heere ,uwen God,zult gij aanbid- „ den, en Hem alleen dienen.'" —< Thans nf verliet hem de duivel; en nu kwamen Engelen, die hem bedienden, 7. jesus predikt in Galileën, en verkiest Apostelen. jesus, verftaan hebbende, dat joannes ge- I2> vangen was, keerde nu weder naa Galileën; en Nazareth verlatende , kwam hij te Kapernaum 13. woonen , eene zeeftad, daar [oudtijds] de grenzen waren van Zabulon en Nefthalim; zoo dat 14. hier door de voorzegging van den Profeet esaïa is vervuld geworden ; land Zabulon , en land 15 • Nefthalim, aan de zee, over den Jordaan, GaliA 5 lek'  io levens-bijzonderheden HoofdfiAëi der volken! Het volk, dat in duisternis zat, v*\$t heeft groot licht gezien; en den genen, die zaten in een land en fchaduw van den dood, is licht opgegaan ! 17' Hier begon jesus van toen aan zijne prediking, waarvan de hoofd- inhoud was: „ Bekeert u, „ want het Hemel-rijk is nabij." ig. Eéns wandelende aan de zee van Galileën, zag jesus twee broederen, simon , naderhand petrus genaamd, en deszelfs broeder , andreüs , die bezig waren , met het net in Zee te werpen, 19. alzoo zij visfehers waren. Dezen fprak hij aan met deze woorden: „ Volgt mij, en ik zal u „ visfehers van menfchen maaken." En , op 20. ftond, verlieten zij de netten, en volgden hem. 2j. Een weinig van daar voortgaande , zag hij een paar andere broederen, jakobus cn joünnes , •zoonen van zebedeus , welke, met hunnen vader zebedeus, in het vaartuig, bezig waren, 22. met hunne netten te boeten; Dezen riep hij insgelijks ; En zij terftond, het vaartuig en hunnen vader verlatende, volgden hem [geredelijk.] [Van hun verzeld,] doortoog jesus geheel S3' Galileën, kerende in hunne Synagogen, en de blijmare van het Koningrijk verkondigende; tevens genas hij ook allerhande ziekten en kwaaien 24. onder het volk; waardoor zijn gerugte zich verfpreidde tot door geheel Sijriën, zoo dat men allen, die kwalijk gefteld,eu aan veelerleïe ziekten en fmerten onderhevig waren, tot hem bragt , ook bezetenen, en maanzieken , cn geraakten , wel-  van jesus christus. welken hij genas. Hier door volgden hem Hoofdjï. gebeele fchaaren van menfchen uit Galileën, en rJ1V*5> Dekapolis, en Jerufalem, en Judeii, en uit het Over - Jordaanfche. ■8. jesus leerreden op den berg. Als hij nu ééns eene groote menigte om zïchHoofdft. V zag, zoo klom hij op den berg, en als hij ne-yJ " dergezeten was , en zijne leerlingen zich bij hem vervoegd hadden, ontfloot hij zijnen mond, en 2. hieldt de volgende reden., „ Zalig zijn de armen van geest, [die niet 3hoog-gevoelende zijn,] want het hemelrijki9 hun eigendom. — Zalig de treurigen, zij zullen ééns 4. vertroost worden. Zalig de zachtmoedi- 5. gen, zij zullen de aarde ééns als hun erfdeel bezitten. Zalig, die naar de gerechtigheid 6. hongeren en dorften; zij zullen verzadigd worden. Zalig de barmhartigen, aan hun zal 7. barmhartigheid geoefend worden. ■ .. . ■ Zalig, g. wier hart zuiver is, want zij zullen God aan- fchouwen. Zalig de vredeftichters; men 9. zal hen kinderen van God noemen. Zalig, 10. die vervolging lijden, voor de rechtvaardige zaak [van den Godsdienst]; zij hebben recht op het rijk des hemels! — Zalig zijt gij, [mijne leerliu- 11. gen,] wanneer men u fmaaden en vervolgen, en liegende en lasterende, van u, om mijnentwille, alle kwaad fpreken zal. Verheugt en verblijdt 12. u deswegens, want uwe belooning zal groot en veel-  12 LEVENS-BIJZONDERHEDEN «^.veelvuldig zijn in den hemel; Men heeft toch op dezelfde wijze, de Profeeten, die voor u geleefd hebben , ook vervolgd! " vs. 13. „ Gijlieden zijt het zout van 't menschdom , [nu vraag ik] , als het zout bedorven en fmaakloos is geworden, waar zal het mede gezouten worden ? Het deugt nergens toe, dan dat het weggeworpen , en van de menfchen vertreden wordt." 14. •>■> Gijlieden zijt het licht der wereld; gelijk nu eene ftad, op eenen berg gelegen , niet verborgen 15. kan zijn, en gelijk men [in 't gemeene leven] geene kaars ontfteekt, om die onder eene koornmaat te zetten, maar op den kandelaar., op dat zij voor 16. alle de huisgenooten lichte; zoofchijne insgelijks uw licht in 't openbaar voor de menfchen, ten einde men uwe goede tn uitmuntende daaden en verrichtingen zien, en uwen Hemelfchen Vader verheerlijken mag." 17. ?» Verbeeldt u toch nooit, dat het oogmerk van mijne komst is, om de Wet of de Profeeten hunne kracht te benemen; daartoe ben ik niet gekomen, maar, om dezelve daadlijk te vervullen iS. en volledig te maaken. Waarlijk , zeg ik u, zoo lang de hemel en aarde ftaan zal, zal niet de geringfte letter , geen Itip van de Wet verlooren gaan, tot dat alles wezenlijk zal gefchied zijn. ,jpt Al wie derhalven dén van de geringften dezer geboden zou willen affchaffen, en dit het menschdom leeren, dien zal men den geringften noemen in het Hemelrijk; Maar die ze volbrengen en tóe. ;- ;- - ;-: 9> ■ '■ J«sW'.ez:\ 'w ..rea.  van jesus christus. 13 ren zal, de zoodanige zal in dat liemelsch Ko-Hoofilft. ningrijk groot heeten." „ Want dit zeg ik 11, ten zij uwe rechtvaardig- VSm 2o. heid die der Schriftgeleerden en Farifeën zeer verre te beven gaat, gij in het Hemel-rijk geen deel zoudt hebben." „ Gij weet, [bij voorbeeld], hoe oudtijds ge- bi. zegd is : gif zult geen* doodflag begaan; Blaar wie een moord begaat, zal flrafbaar zijn voor den rechter. Ik daarentegen zeg u, dat al 22. wie, zonder reden, op zijnen evenmensch toornig is, reeds zoo ftrafbaar is, als iemand, die voor het laage gerecht van zijne ftad of landftreek betrokken word; Maar die zijnen broeder met fmaadwoorden voor eenen deugniet fcheldt, begaat eene misdaad, daar de groote Raad (het Sanhedrin) over oordeelt; Wie eindelijk zijnen naasten voor eenen dwaas, [eenen verdoemeling,] uitmaakt, is de ftrengfte ftraffe, de vuur - ftraffe in het dal Hinnoms waardig. ■ ; Wanneer 2n gij, wie gij ook zijt, uwe offerande reeds naa het altaar brengt, en u daar bezint, dat uw medemensen reden van ongenoegen tegen u heeft; zoo 24 laat uw offer voor het altaar blijven, en fpoedt u zeiven, om u met uwen medemensch te verzoenen; en kom dan uwe offerande voltrekken. [Het is een regel van voorzigtigheid;] £; Bevredig u zeiven bijtijds met hem, die tegen u eene aanklagte heeft, terwijl gij nog met hem op den weg [naa de vierfchaar] zijt. Opdat uw partij u niet in handen van den rechter, en de rechter 11  14 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdfl. u aan den gerechtsdienaar overlevere, en gij in de gevangenis geworpen wordt; waarlijk, zeg ik vs. 26. u, daar zoudt gij niet van ontflagen worden, tot gij zelfs den laatfren penning voldaan hadt." 27» „ Gij weet, dat oudtijds gezegd is: Gij zult ~8« niet echtbreken! Ik integendeel zeg u, dat, al wie eene vrouw flegts met een wellustig oog aanziet, reeds overfpel met haar in zijn hart gc29- pleegd heeft. Daarom, indien uw rechte oog of uwe rechtchand u zou hinderen [op den weg der deugd,] ruk ze uit, werp ze van u. Het is u toch S°- heilzamer, dén van uwe leden te misfen, dan dat uw geheel ligchaam ten vuure gedoemd zou worden." 31. »» Daar is ook gezegd: Die van zijne vrouw wil 32. fcheiden, moet haar een' fcheidbrief geven; Maar • ik zeg u; dat, al wie van zijne vrouw fcheidt, behalven in 't geval van overfpel, maakt, dat zij echtbreuk begaat; En hij, die zulk eene verlatene vrouw trouwt, is insgelijks niet beter dan een echtbreker." 33. 0 „ Nog ééns; gij weet, dat oudtijds gezegd is: Gij zult niet valsch zweer en, maar den heere 34> uwe eeden houden. Maar ik verbied u het eedzweeren geheellijk; het zij bij den Hemel, na- 35» dien deze Gods troon; het zij bij de aarde, nadien dezelve de voetbank is van zijne voeten; het zij bij Jerufalem, welk de hoofdftad is van 36. den grooten Koning [van Israël;'] het zij bij uw hoofd, nademaal gij geen enkel haair van hetzelve 57. wit of zwart kunt maaken ; Maar uw woord  VAN JESUS CHRISTUS. Ja¬ woord zij een eenvouw'ig en oprechtj/tf en neen!Hóofdjl. Al wat meer gefchiedt, is uit den boozen." v* „ Gij weet, dat gezegd is: Oog om oog, tand vs.^. om tand! Maar ik zeg u, wederftaat den boozen 29. niet; maar integendeel, wanneer iemand u op de rechte wang Haan mogt,keert hem [liever] de andere toe. En als iemand met u rechten 40. wil, en u het onderkleed ontnemen, laat hem [liever] ook het opperkleed; En wie u mogt dwingen 41. ééne mijl verre te gaan, gaat [liever] met hem twee [mijlen]. —— Verzoekt iemand u om iet, geef ^ het hem; Begeert iemand iet van u te leenen, wijs hem niet af." „ Gij weet, dat 'er gezegd is: Gij zult uwen 43> Naasten liefhebben , maar uwen Vijand zult gij haat en. Ik integendeel zeg u, bemint uwe vijanden, zegent, die u vloeken, doet welaan uwe haaters, en bidt voor uwe geweldenaars en vervolgers. Dus zult gij waare kinderen van u- 45. wen hcmelfchen Vader zijn, die zijne zon laat opgaan over boozen en goeden , en die , zonder onderfcheid, laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen; Trouwens, indien gij enkel 45. bemint, die u beminnen, wat loon hebt gij dan te eifchen? Doen ook zelfs de Tollenaars niet het zelfde? — Indien gij uwe liefdegroet enkel tot 47. uwe broederen bepaalt, wat doet gij dan fchoons of groots ? Doen de Tollenaars niet hetzelfde ? — Weest gij dan in dit ftuk volmaakt, gelijk uw 48. hemelfche Vader [in liefde] volmaakt is." „ Draagt  l6 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoafdft. „ Draagt zorge, dat gij uwe liefdegaven en yj> ' aalmoefen niet doet voor het oog der menfchen, om van hun [voor iet groots] aangezien te worden ; anderszins, zoudt gij geene belooning bij uwen hemelfchen Vader te wachten hebben; Wan- 2. neer gij derhalven aalmoefen geeft, zoo laat het voor u niet uitbazuinen, gelijk de geveinsden te werk gaan in de Sijnagogen, en op de ftraaten, om eere bij de menfchen te behaalen; waarlijk, zeg ik u, zij hebben hunnen loon reeds weg; 3. Doch, wanneer gij aalmoefen geeft, [doet het zoo geheim,] dat zelfs uwe linkehand niet weet, 4. wat uwe rechte doet; opdat dus uwe liefdegaven in het verborgen gefchieden ; Dan zal uw Vader , wien het verborgen bekend is, ééns zelf u in 't openbaar vergelden." 5. •>■> Insgelijks wanneer gij bidt, handel dan niet gelijk de huichelaars; Zij ftaan geern in de Sijnagogen en op de hoeken der ftraaten te bidden, opdat zij bij de menfchen in 't oog loopen; Waarlijk zeg ik u, zij hebben hunnen loon weg; 6. Maar gij, wanneer gij bidden wilt, zoo ga in uwe binnenkamer, en uwe deur gefloten hebbende , bid daar uwen Vader in 't verborgen; en uw Vader, wien het verborgen bekend is, zal 7. u in 't openbaar beloonen. ■— Voords in uwe gebeden, gebruikt geen ijdelen woordenklank, gelijk de Heidenen, die meenen, dat zij, door hunne woordrijkheid, te eerder verhoord zullen 8. worden; Dezen moet gij niet navolgen; uw Va¬ der  ,VAN JESUS CHRISTUS. ff der weet toch reeds wat gij behoeft, eer gij het Hcefdfi. hem in uw gebed voordraagt; Bidt gii derhalven VI* dus."- . „ Onze Vader, die in de hemelen zijt! . • „ Uw naam worde geheiligd! . Uw Koningrijk kome! „ Uw wil gefchiede, gelijk in den hemel, [al- IO' zoo] ook op de aarde! ; ,, Geef ons heden onzen nooddruft tot ons fcr, „ beftaan." „ En vergeef ons onze fchulden, gelijk ook i2. „ wij vergeven aan onze fchuldenaaren! „ En leid ons niet in de verzoekingen des boo- 13. „ zen, maar verlos ons van dezelven. „ Want uw is het Koningrijk, en de kracht, „ en de heerlijkheid in Eeuwigheid. Amen." . „ [Bij de bede om vergeving der overtredingen, 14. heb ik niet zonder reden gevoegd de betuiging, gelijk ook wij vergeven aan ome fchulden.jaren.] Want indien gij aan uwe medemenfchen hunne misdagen en beleedigingen vergeeft, dan ook zal uw hemelfche Vader ulieden vergeven. , Maar 15* vergeeft gij aan uwe medemenfchen hunneVouten niet, dan zal ook uw Vader uwe overtredingen u niet vergeven." „ Wanneer gij vasten wilt , neemt dan geen 16. fomber gelaad aan, gelijk de fchijnvroomen doen, die met opzet hunne wezens misvormen, om aan de menfchen te vertoonen, dat zij vasten; waarlijk, zeg ik u, zij hebben hunnen loon reeds weg. —- Gij integendeel, wanneer gij uit 17. B gods-  l8 LEVENS-BIJZONDERHEDEN M»g#/?.godsdienftigheid vast, zalf veel eer uw hoofd, VI' en wasch uw aangezigt, [gelijk men op een feesu vs. 18. dag gewoon is,] opdat men niet aan u zie, dat gij vast; Dit zij alleen uwen Vader, welke ziet, dat geen mensch ziet, bekend; en deze uw Vader, die in 't verborgen ziet, zal u in 't openbaar ééns beloonen." 19- [Ik heb u ook voorgefchreven, te bidden om uwen nooddruft tot uw bef aan voor beden, om dit u nader te ontvouwen, zeg ik u:] Verzamelt u geene Ichatten op deeze aarde, daar de motte en roest die verteeren, en daar de dieven 'er met list of geweld u van berooven kunnen; ao- Maar verzamelt u zeiven fchatten in den hemel, daar zij aan geen verderf van motte öf roest, noch aan 't gevaar van door dieven u ontftolen ai. te worden, zijn blootgefteld; Het is toch eene waarheid; waar uw fchat is, daar zal ook uw 22. hart zijn. — [Gij noemt een' hebzuchtig en nijdig mensch, een' mensch met een boos oog.] Het oog is het licht, de kaars, van het ligchaam; wanneer dan uw oog wel-gefteld is, zal uw ge- 23- heel ligchaam verlicht wezen; Maar is uw oog boos en ongefteld, dan zal uw geheel ligchaam duisternis zijn; Indien derhalven het licht, dat in u is, [uw ziels-oog,] duisternis is, [door hebzuchten nijd,] welk eene vreeslijke duisternis 24. is 'er dan! Niemand kan twee [ftrijdigej" heeren dienen; want hij zal of den éénen haaten, en den anderen liefhebben, of hij zal den Jénen aankleeven, en den anderen verachten; gij kunt niet  VAN JESUS CHRISTUS. 19 niet te gelijk dienaars zijn van God en van den Hoofdjl. Mammon, [den afgod des rijkdoms!] ——— VI« Verders zeg ik u, weest niet voor uw leven en VSm beftaan bekommerd, wat gij eten, wat gij drinken zult; of waar mede gij uw zeiven kleeden zult ? Is het leven niet gewigtiger dan de fpijze, en uw ligchaam meer dan de kleeding? [Zou uw hemelfche Vader u het meerder geven, en het minder onthouden ?] Befchouwt toch a6« eens de vogelen der lucht; zij zaaiën niet, zij maaien niet, zij leggen niets op in voorraadfchuuren, en uw hemelfche Vader voedt en onderhoudt ze echter; zijt gijlieden niet veel edeler wezens dan de vogelen ? —— [Wat baaten ook de te verre gaande zorgen?] Wie toch van 27. ü lieden kan, met al zijn zorgen, ééne elle bij zijne lengte voegen, of zijnen leeftijd één enkel oogenblik rekken ? Wat zoudt gij dan voor 28. minder dingen zorgen, bij voorbeeld, voor de kleeding? Neemt een voorbeeld aan de veldleliën, hoe zij wasfen; zij arbeiden, noch fpin- 29nen niet; en ik verzeker u, salomo zelf, in alle zijne heerlijkheid, was niet zoo fierlijk uitgedoscht, als één van dezelven; Indien nu God de kruiden . 30. op de velden, die heden zijm, en morgen verbrand worden, zoo prachtig bekleedt; zal hij u, b kleingeloovigen, niet veel meer kleeden? Weest dan niet bekommerd, denkt noch zegt 31. niet: wat zullen wij eten, of drinken, of hoe bekomen wij kleederen ? Alle deze dingen zoe- 32. ken de Heidenen, [die geene hemelfche VoorB 2 zie-  2.0 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Höofdft. zienigheid kennen], maar uw hemelfche Vader ' weet, dat gij dit alles nodig hebt, [en Hij vu 33. zorgt voor u.] Zoekt gij dan eerst en voor alles het Koningrijk van God, en het geen bij God rechtvaardig is; dit zij uwe zorge! Dan zullen alle aardfche dingen u als eene toegift ge34. fchonken worden. Weest dan niet be¬ kommerd voor den dag van morgen; De dag van morgen zal toch ook weder zijne zorgen hebben ; elke dag heeft zijn deel van moeite en zwaarigheden." IJoofdfl. ,, Oordeelt anderen niet, opdat gij niet ge- VI1, oordeeld wordt; Want, [naar de wet der wederei'. 1. 2' vergelding] zult gij geoordeeld worden, met het zelfde oordeel, daar gij mede oordeelt; en met dezelfde mate, daar gij mede meet, zal men u 3. ook weder toemeten. ■ [Hoe verkeerd,] dat gij den fplinter, die in uws broeders oog is, terftond ziet, terwijl gij niet ééns bemerkt, dat gij in uw eigen oog een heelen balk hebt ? ■ 4- [Hoe dwaas,] dat gij tegen uwen broeder zeggen zoudt: ,, Ei, laat mij dien fplinter uit uw oog „ neemen;" terwijl 'er een balk in uw eigen oog 5- is ? Huichelaar! doe eerst den balk uit nw' eigen oog, en bezie dan, of gij den fplinter uit uws broeders oog kunt ligten. ~. 6. [Evenwel wil ik u voorzichtigheid aanprijzen ,J geeft het heilige niet aan de honden, noch werpt uwe paarlen voor de zwijnen; zij zouden ze Hechts met voeten in 't flijk treden, ja u zelfs aanvallen en bijten." [Tot  VAN JESUS CHRISTUS. ftl [Tot het waarnemen der voorgefchreven plig- Hoofdft. ten hebt gij zeker de hemelfche hulp nodigivsVUj Tot uwe bemoediging zeg ik u;] Bidt, en u zal gegeven worden ; zoekt, en gij zult vinden, klopt aan, en u zal opengedaan worden. Want 8. al wie [hier om bidt,] zal ontvangen; wie zoekt, zal vinden; wie aanklopt, dien zal opengedaan worden. Welk mensch toch onder u is ^ den met eenen dwaazen mensch, die zijn huis op los zand gezet heeft, en als 'er een ftortregen »7« viel, de rivieren overftroomden, en ftormwinden loeiden, en tegen dit huis ftieten, zo viel het, en die inftorting was verfchriklijk." - ft, • » :* Toen jesus deze reden befloten hadt, zoo was 28. de geheele menigte verbaasd over zijne leere en manier van onderwijs; nademaal hij hen onder- 29. wees, als iemand, die magt en gezag hadt,-en niet gelijk de fchriftgeleerden [gewoon waren.] 0. Wonderbare genezingen, door jesus gewerkt. Toen jesus van den berg was afgekomen, verzeld van eene groote menigte volks, zoo na-yf> 'u derde hem een zeker melaatsen mensch, die hem &. te voet viel, en badt: „ Heere, indien gij wilt, , ik weet, dat gij mij kunt reinigen, jesus 3» hier ep de hand uitfteekende, raakte hem aan; Ik wil," zeide hij, „ weest rein! " En terllond was zijne melaatsheid genezen. Voorts "4. gebood hem jesus : „ Draag zorg, dat gij dit „ niet ruchtbaar maakt, voor dat gij heen gaat, „ en u aan den Priester vertoond, en het offer, '„ door moses geboden, geofferd hebt, hun tot „ een getuigenis 1" B 4 Wan-  H LEVENS-BIJ ZÖNDERHEÖÈ'N ÊttfJfi. Wanneer nu jrsus in Kapernaum binnen' *s, 5'. £radt' ontmoette hem een hoofdman over hon- 6. derd, die hem ernflïg verzocht: „ Heere, mijn „ knecht ligt in mijn huis aan eene geraaktheid, 7. ,, onder zwaare pijnen en fmerten!" - M ifc- ,, zal komen, en hem genezen," fprak jrsus ; 8. Doch de Bevelhebber hernam eerbiedig: „ Hee„ re, ik ben te onwaardig, dan dat gij onder „ mijn dak zoudt komen: Gelieft hetu, Hechts „ één enkel magtwoord te fpreken, zoo zal 9- „ mijn knecht gezond zijn; Hoe zeer ik een ,, mensch ben, die zelf onder eenen anderen fta, „ echter heb ik gebied over mijne onderhebben„ de foldaaten, zoo dat ik den éénen bevele, „ ga, en hij gaat, en eenen anderen, kom, en „ hij komt; en mijnen knecht beveel ik; doe 10. „ dat, en hij doet het." jesus, dit hoo- rende, was verwonderd, en zich keerende tot de genen, die hem volgden, „ waarlijk™ fprak hij, „ ik zeg ü, zoodanig geloof heb ik zelfs in H» 99 IsraV "iet gevonden. Ik verzeker u, [en dit „ voorbeeld kan 'er u van overtuigen] veelen ,, zullen van Oosten en Westen komen, en zul,, len in het Koningrijk des Hemels aanzitten 12. „ met abraham, isaSk en jakob; Terwijl zij, „ die als kinderen recht fchenen te hebben op . „ het Koningrijk , [uit de Hemel-zaal] in de ,, buitenfte duisternis zullen gefloten worden, „ daar weenen en tandenknersfen, [te laat be„ rouw en wanhoop] plaats zullen hebben." 13. Thans zich tot den Hoofdman wendende, zeide je.  VAN JESUS CHRISTUS. 25 jesus: „ Ga heen, 11 gefchiede, gelijk gij gt-Hoofdfl. ,, loofd hebt." En zijn knecht werd op dat VI11* zelfde 0 ogenblik herfteld. In het huis van petrus gekomen, vondt je-w. 14. sus de fchoonmoeder van petrus aan de koorts te bed liggen; En haar bij de hand gevat hebben- 15. de, verliet haar de koorts, zoo dat zij opftondt, en hen bediende. Op dien zelfden dag tegen den avond, bracht 16. men ook veele bezetenen tot hem, [uit welken] hij, met één woord fprekens, de geesten uitdreef, gelijk hij ook allen, die ongefteld waren, genas; opdat dus de Godfpraak van den Profeet 17. EsaiS vervuld wierdt, die zegt: „ hij nam onze „ zwakheden op zich; 'hij droeg [onze} ziek„ tenl» ro. jesus flilt den fiorm op de zee van Genezareth , en geneest twee bezetenen in het land der Gergefeenen. Doch, wanneer jesus zag , dat 'er eene ag groote menigte van volk om hem vergaderde, geboodt hij, dat men zoude overfteken, naa de overzijde, [van het meir Genezareth.] Een ze- I0. ker fchriftgeleerd£ hem naderende , zeide : ,• „ Meester, ik zal u verzeilen, waar gij u ook moogt heen begeven." '■ Maar jesus gaf 20. hem ten antwoord: „ De vosfen hebben holen, „ en de vogelen nesten; maar 's menfchen zoon „ heeft niet zoo veel, dat hij het hoofd kan neB 5 „ der-  20 levens-bijzonderheden Hv(\f'" derkSSen-" Een ander5 één van zijne Leervs.'ii. linSen> zeide te§en Hem: „ Heere, bat mij „ eerst heen gaan, en mijnen vader begraven." 22. -"' ■ Maar jesus gaf hem ten antwoord: „ Volg mij, en laat de dooden hunne dooden „ begraven." 23. Toen hij vervolgends in het vaartuig ging, verzelden hem zijne leerlingen. Onvoor- 24. ziends, ontftondt 'er op zee een groote ftorm, zoo dat het vaartuig van de golven als bedekt 25. wierdt: doch hij Hiep. —— Zijne leerlingen, bij Hem komende, wekten hem op, en gaven angftig hunnen nood te kennen: „ Heere, be- 2°\ n houd ons! wij vergaan!" jesus zeide bedaard; „ Hoe zijt gij zoo vreesagtig, gij klein„ geloovigen!" En tevens oprijzende, beftrafte hij de winden en de zee; En op ééns was 'er ifi groote ftilte. —— De fchepelingen, met verwondering aangedaan, riepen toen uit: „ Hoe „ groot is deze man! Daar de winden en de zee „ hem gehoorzamen! " 2gf Aan de overzijde gekomen zijnde in het land der Gcrgefeenen, kwamen hem twee bezetenen te gemoet lopen, die zich in grafplaatzen onthielden, en zeer wild waren, zo dat niemand 29. dien weg gebruiken kon. — Deze fchreeuwden hem te gemoet! Wat hebben wij met u „ te doen, jesus, gij zoon van God? Komt „ gij hier, om ons, voor dat het tijd is, te 2o. »» pijnigen?" Nu was 'er, op eenigen af- ftand van hun, eene groote kudde zwijnen, die daar  VAN JESUS CHRISTUS. 27 daar weidden. Toen verzochten hem de demons: Heofdft. „ Indien gij ons uitdrijft, zo laat ons toe, in^ ^ „ die kudde zwijnen te varen; „ «jaats n2. zeide hij; En zij, uitvarende [uit die menlchen,J voeren in de kudde zwijnen; en plotsling ftortte de geheele kudde van de fteilte in de zee, en fmoorde in het water. De zwijnen-hoe- 33. ders hadden de vlucht gekozen , en in de ftad gekomen, verhaalden zij daar alles, en bijzonder hetgeen 'er met de bezetenen gebeurd was; Hier 34. op gingen de ftedelingen onmidlijk naa buiten, jesus te gemoet; en hem ziende, verzochten zij hem , dat hij hun grondgebied verlaten wilde. 11. jesus vaart weder over; doet wonderen; verdeedigt zijn gedrag , en dat zijner leerlingen. | Scheep gegaan zijnde, voer hij dan weder Hoofdfl. over, en kwam in zijne ftad, [daar hij zich met v/X. der woon hadt nedergeflagen]. Hier bracht men ' a* eenen geraakten , op zijn bed , tot hem; en jesus, het geloof dezer lieden ziende, fprak tegen den geraakten: „ Hebt moed, mijn zoon, „ uwe zonden zijn u vergeven." Sommi- 3, gen der fchriftgeleerden, [die daar tegenwoordig waren,] dachten hier op bij zich zeiven: „ Deze lastert God!" ■ Maar jesus, die 4. tot in hunne binnenfte overleggingen zag, fprak hen dus aan: „ Waarom overlegt gij zulke haa„ telijke en boosaartige dingen in uw' hart? [Oor-  28 LEVENS-BIJZONDERHEDEN r°ordeelt zeiven,] wat is ligter te zeggen: m 5. » Uwe zonden zÜn u vergeven? of, te zegden«5. » Sta op en ga? Doch, opdat gij zien moogt^ „ dat de zoon des menfchen magt heeft, om op „ aarde de zonden te vergeven; (zich tevens naa den geraakten wendende,) fta op, neem uw bed 7- „ op, en ga naa uw huis!" En hij ftondt op, 8. en ging naa zijn huis. Op het gezigt hier van, was de gantfche menigte [van omftanders] verwonderd, en gaven Gode de eer, die zoodanige magt aan de menfchen gefchonken hadt. 9. jesus, van daar voortgegaan zijnde, zag [in het voorbijgaan] iemand, mattheus genaamd, in het Tolhuis zitten; Dezen fprak hij aan, en geboodt hem: „ Volg mij!" En hij ftondt op, en volgde hem. IO- Als hij nu in het huis aan de maaltijd was, zoo bevonden zich daar ook veele tollenaars en zulken, die voor opcnbaare zondaars gehouden werden, met jesus en zijne leerlingen aan de n. tafel. ■ Dit zagen de Farifeën, en zeiden tegen zijne leerlingen: „ Hoe komt het, dat uw „ meester met tollenaaren en zondaaren eet ?"-—. 12_ jesus, dit gehoord hebbende, voerde hun te gemoet: „ Gezonden hebben geenen genees- i*. » meester nodig, maar zieken. • Gaat heen „ en leest, wat het zegt: Ik wil barmhartigheid „ en menfchenliefde, meer dan offerande. —— „ Ook ben ik niet gekomen, om [ingebeelde] rechtvaardigen, maar, om zondaaren tot bekeering te roepen." Thans  VAN jesus christus. 29 Thans vervoegden zich ook de leerlingen van HooïïjL joünnes bij hem, en deden hem de volgendevs*[^ vraag: ,, Waarom vasten wij en deFarife'én zoo „ veelvuldig, en uwe leerlingen vasten geheel v niet?" Hier op gaf jesus hun deze 15- opheldering: „ Kunnen dan de bruilofts-gasten „ treuren, zoo lang de bruidegom bij hun is? — „ Doch, daar zal eens een tijd komen, dat de „ bruidegom hun ontnomen zal wezen, dan „ zullen zij genoeg vasten. [Ik wijze u i<5. „ verders, op het geen men in 't gemeene le„ ven in acht neemt,] niemand zet een lap on„ gevold laaken op een oud kleed; want, an„ ders, fcheurt die lap af van het kleed, en „ maakt nog grooter fcheur. Ook doet men 17. „ geen nieuwen wijn , [die nog niet uitgegist „ heeft,] in oude verlieten lederzakken; anders fcheuren de zakken, en de wijn loopt weg, „ en de zakken zijn verloren. Maar men doet „ nieuwen wijn in nieuwe lederzakken, en zij „ blijven beiden behouden; [Dus ook; andere „ tijden verëifchen andere zeden.]" Onder dit gefprek van jesus kwam zeker op- 18. ziener [van de fijnagoge], die hem te voet viel, met deze bede: „ Mijn dochterken is daar zoo aanftonds geftorven, maar kom gij, leg haar ,, de handen op, en zij zal leeven." ■ jesus ftondt op, om hem te volgen, verzeld 19. wordende van zijne leerlingen; onder weg na- 20. derde hem eene vrouw, die twaalf jaaren lang den bloed-vloed gehad hadt, van achteren, en raakte  30 levens-bijzonderheden //^/.raakte den zoom van zijn kleed aan; denkende vs. 21. bij' zich zelve5 » Indien & flechts zijn kleed „ aanraak, [en hem dien blijk van eerbied be- 22. ,, toon,] zal ik genezen worden." —— jesus zich liier op omkeerende en haar ziende, fprak: „ Weest getroost, dochter, uw geloof heeft u „ behouden! " En van dat oogenblik af was de vrouw herfteld. 23. Nu kwam jesus in het huis van den opziener, en zag daar de fluitfpeelers, en de menigte, dia tot het treurmuzijk famcnkwam , dezen belastte 24. hij te vertrekken; „ want," voegde hij 'er bij, „ Het meisjen is niet geftorven, maar het „ flaapt." Waarop zij hem belagchten. — 25. Toen dit volk uitgedreven was , ging hij binnen, en vatte de hand van het meisjen; en het richtte 26. zich terftond op. Deeze gebeurenis werdt in die gantfche landftreek ruchtbaar. 27. Toen jesus van daar voortging, volgden hem twee blinden, die luidkeels riepen: „ Ontferm 28. »» ü over ons, gij Zoon van David!" Zij volgden hem zelfs, toen hij in huis gegaan was; jesus zeide tegen hun: „ Gelooft gij, dat ik „ het vermogen heb, om dat te doen? " „Ja, 29. „ Heere! " was hun antwoord. Toen raakte hij hunne oogen aan, en zeide: „ U gefchiede naar 30. n uw geloof!" En hunne oogen werden geopend. Doch jesus geboodt hun fcherpelijk, dat zij zouden toezien, dat niemand dit te weten 31. kwam, maar zij gingen heen, en verbreidden zijn geruchte door die geheele landftreek. Toen  van jesus christus. 31 Toen zij weg waren, bracht men tot hexn Hooföjl. een' ftom bezeten mensch, en den demon uit-^ ^ gedreven zijnde, zoo fprak de ftomme; zoo dat 33. de omftanders zich verwonderden, alzoo, gelijk- men zeide, iet dergelijks in Israël nooit vernomen was. Maar de Farifeën wendden 34voor, dat hij door den Vorst der demons de demons uitdreef. 12. jesus zendt zijne twaalf Apostelen uit, en geeft hun het nodig onderricht omtrent hun Ambt. Dus toog jesus door alle fteden en vlekken, 35. kerende alömme in hunne fijnagogen, en verkondigende de blijmare [het euangelt] van het Koningrijk, en genezende alle ziekten en alle kwaaien onder het volk; Doch als hij zijn oog 36. floeg op de menigte, die hem verzelde, hadt hij innerlijke aandoeningen over hun, omdat zij, even gelijk fchaapen, die geen' herder hebben, afgemat en verftrooid waren. ,, Ach!" zeide 37. hij toen tegen zijne leerlingen: „ Ziet daar een' „ rijken oogst, maar te weinig arbeiders! Bidt 38. „ toch den heer en eigenaar van dezen oogst, ,, dat hij tot denzelven arbeiders uitzende!" — Vervolgends deedt hij zijne twaalf leerlingen bij Hoo^fi' zich komen, en gaf hun magt over de onreinevu \ geesten, om die uit- te drijven, als ook, om alle ziekten en alk kwaaien te genezen. De naamen nu van deeze tw'&üï Apostelen zijn 2. de  3* LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.de volgende: eerst simon, gezegd petrus, en vs. S: deszelfs broeder, andreSs; jakobus, zoon van zebedeus, en deszelfs broeder, joünnes; filippus en bartholomeus. thomas en mattheus, de tollenaar; jakobus, de zoon van alfeus , en lebbeus , met den bijnaam thad4. deus; simon, de Kananiter, en judas, de Iskariot, die hem ook naderhand verraaden heeft. — 5- Deze twaalf zondt jesus uit, en gaf hun den volgenden last: „ Begeeftu niet onder de heidenen, en bezoekt geene Stad der Samaritaanen, 6 maar gaat eerst en vooral tot de dwaalende en ?> verloren fchaapen van Israëls volk. Verkondigt 8> hun, dat het rijk des hemels nabij is. Geneest de kranken, reinigt de melaatfchen, wekt de dooden op, drijft de demons uit; Gelijk gij dit 1 alIcs om niet ontvangen hebt, zoo geeft het om niet." 9. „ Voert op weg geen [geld] goud, zilver, of koper, mede in uwe gordels ; ook geen' 10. fpijsvoorraad , geen' kleederen , noch fchoenen , dan die gij aanhebt, ook-geen' ftok, om u te verweeren; want een arbeider is zijn voedfel waardig." 11, „In wat ftad of vlek gij komen moogt, doet daar onderzoek, wie in dezelve uw huiswaard verdient te zijn; en blijft bij zulk iemand, totdat gij van die ftad of vlek weder vertrekt. is. In zulk of in een ander huis binnen tredende, zoo groet het zelve minzaam; èn indien dat huis  van jesus CHRrsTÜs. 33 buis zich Verwaardigt', [li te ontvangen,] zoo Hor.fiift. kbme uw' heilvvensch en liefdegroet over netw \„ zelve; Maar indien het zich niet verwaardigt, I4; zoo keere uw' heilwenseh tot u weder! En al wie u niet ontvangt, noch uwe redenen wil höbreu , verlaat dat huis of die ftad, en fchudt bij het uitgaan het Hof van uwe voctert af; Ik x5verzeker u , het zal in den dag des gerechts, voor het land van Sodom en Gomorra verdraaglijker zijn , dan voor zoodanige ftad." „ [Verwondert u niet, dïtt ti dit zou kun- 16. rien bejegenen,] want ik zende u, als fchaapen midden onder wolven; weest dan voorzigtig en óp Uw hoede, gelijk de Hangen, maar tevens oprecht fen eenvouwig, gelijk' de duiven." ,, Weest op uw hoede voor de menfchen; lf* want men zal ü befchuldigen voor de joodfche rechtbanken, en in hunne fijnagogen gecsfelen; en gij zult, om mijnent wille, ook vóór hei- 18, dérifche Overheden, Stadhouders en Koningen geleid worden; voor Jooden en Heidenen zult gij getuigenis moeten afleggen." Dóch wanneer men u dus zal vervolgen , aan- i9«' klagen, overleveren, zoo weest niet verlegen, lioe of wat gij dan fpreken zult; Want in die ftonden zal het u gegeven worden, Wat gij fpreken moet; Want gij zijt het dan eigenlijk niet, 20. die fprcekt, maar de Geest van uwen Vader, fpreekt dan in en door u." „ [Daar zal op uwe verkondiging en leere 21. groote verbittering ontftaan;] de één broeder C ' zal  34 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hcofdft. zal den anderen, en de vader zijn kind ter dood overleveren; kinders zullen ook tegen ouders opftaan, en hen ter dood brengen; [geen wonder *• 2Z' dan' dar> gelijk in de daad gebeuren zal] gijlieden van allen gehaat zult worden, om mijnen naam en leere; Doch, [dit zij u ter bemoediging,] wie voiftandig blijfe ten einde toe, die zal behouden wezen." 23. „ Wanneer men u dan vervolgt in deze ftad, zoo vlucht na de andere. Want ik verzeker u heilig, dat, eer gij de lieden van Israël door zijt, de zoon des menfchen zal gekomen wezen." 24. „ [Laat het u niet verdrieten, dat ik van vervolgingen fpreek; aan mij, uwen meester, hebt gij zelfs een voorbeeld;] Nu is toch de leerling niet meer dan de meester , noch de dienst- 25. knecht beter dan zijn heer; Het is voor den leerling genoeg, indien hij wordt gelijk zijn meester, en voor den dienstknecht, indien hij in het zelfde lot met zijnen heer deelt. Indien zij den huisheer beSlzebul hebben genoemd, hoe veel meer zullen zij zijne huisgenooten mishandelen?" 26. Echter hebt gij geene reden, om hen te vreezen; want daar is niets bedekt, het welk niet ontdekt zal worden; niets is 'er verborgen , het welk niet algemeen bekend zal zijn. Daarom 27. het geen ik u in het geheim, en als in de duisternis , zeg, zegt dat vrij uit in het hebt; en het geen gij als in het oor gehoord hebt, verkondigt dat  VAN JESÜS CHRISTUS. 35 dat openlijk op cle daken. Hebt dan geene Hoofdfl. vreeze voor zulken, die ja liet ligchaam dooden Xt rt w. 28. kunnen, maar de ziel kunnen zij niet fchaaden; Vreest veel meer Hem , die beide ziel en ligchaam in de hel verderven kan." „ [Vertrouwt op God ;1 Van twee musfeheh, . 29i me om eenen nennine verKocnt worcien, valt im¬ mers geen ééne ter aarde, zonder het beftuur van „„ren .Vn,WS tT« ,mn nlmrlpn ii o1W 9C$ ook het geringde, onder 's Vaders bijzondere zorge j ja zelfs elk haair op uw hoofd is bij hem geteld. Weest dan niet bevreesd; Gij zijt, 31. [in het oog van God zoo wel als van menfchen,] gewigtiger dan alle musfehen» Bedenkt ook; 32.- Al wie mij zal belijden en voor mijne zaak zal uitkomen bij de menfchen, dien zal ik ook belijden , en mij voor hem verklaaren bij mijnen Vader, die in den hemel is; Maar integendeel, 33,. al wie mij vooi de menfchen zal verloochenen, dien zal ik bij mijnen hemelfchen Vader ook niet erkennen." „ Verbeeldt u zeiven dan niet, dat ik gekomen 34.ben, om over de aarde vrede, aardfche rust en welvaart, te brengen; verwacht veel meer het tegendeel, onrust, twist, het zwaard. Het „- gevolg van mijne komst in de wereld zal zijn, dat de zoon in twist zal raaken met zijn' vader f en de dochter met haare moeder, en de fchoondochter met haare fchoonmoeder; ja, de huis- «Ci genooten van iemand zullen zijne ergfre vijanden zijn. ' - ■" > Wie nu, bij zulke gelegenheden, 37. C 2 va-  3 verkwikking fchenken. Neemt mijn jok op u, en leert van mij; ik ben toch zachtmoedig, liefderijk en meêwaarig; dan zult gij rust en verkwikking 30. vinden voor uw gemoed ; want mijn jok is zacht, en mijn last is ligt; [mijne geboden zijn niet zwaar!] 14. jesus weder legt en bcfraft de Farifeën. Hoofdfl. Omtrent dien tijd, ging jesus ééns op den Sabbath over penen bezaaiden akker: en ziine vs 1 leerlingen honger hebbende, plukten [in 't voor- 2. bijgaan] eenige aairen, en aten; De Farifeën djt ziende, zeiden tegen hem : „ Ziet ééns ; „ Uwe leerlingen doen, het geen op den Sabbath 3. „ "iet geoorloofd is." Doch hij antwoordde hun: ,, Hebt gij dan niet gelezen, wat david deedt, toen de honger hem noodzaakte, 4. gelijk ook het volk, dat bij hem was; Hoe hij in Gods huis ging, en de toonbroodcn at, het welk hem noch den genen, die bij hem waren, ge-.  VAN JESUS CHRISTUS. • 41 geoorloofd was, maar alleen aan .de Prieste-.^. ren? Of hebt gij niet geleezen m deyj_- ^ wet, dat op den fabbath de Priesters in den tempel zaaken verrichten, die op zich zeiven den fabbath ontheiligen , zonder dat zij daarom te befchiüdigen zijn? Doch ik zeg u , dat hier 6, meer is dan de tempel, en deszelfs uitwendige dienst; Indien gij recht verftondt, wat 7. het zeggen wil: Ik begeer barmhartig-en mensch? /levendheid meer dan offerande , zoo zoudt gij deze fchuldeloozen niet veroordeeld hebben; want, [nadien de fabbath om den mensch is] 8. zoo is 's menfchen zoon een heer ook van den fabbath." Van daar voortgegaan zijnde , kwam hij in 9. hunne lïjnagoge , alwaar zich een man bevondt, 10. hebbende eene dorre, lamme hand. Nu vraagden zij hem, of het geoorloofd was, „ op den fabbath iemand te genezen?" bedoelende iet te zullen vinden, daar zij hem over zouden kunnen befehuldigen. Op deze vraag gaf II# jesus ten antwoord: „ Wat mensch zou 'er onder u lieden zijn , die, Hechts dén fchaap hebbende, indien het zelve in een' kuil gevallen was op den labbath, het niet [zonder bedenken] aangrijpen en uittrekken zoude? Maar i2. hoe veel verfchilt niet een mensch van een fchaap? Het is derhalven geoorloofd, op den labbath wel te doen." ■ Toen zeide I3, hij tegen dien man: „ Steek uwe hand uit!" C 5 die  42 LEVENS-BIJZONDERHEDEN dit ook deed, en zij was herdeld, zoo gezond, gelijk de andere. vt. 14. Hier op fpanden de FdrifeU tegen hem famen, en waren 'er nu op uit, om hem te verderven.—' 15. Maar jesus, dit wetende , begaf zich van daar; wordende van een groot aantal volks gevolgd, 16. wier zieken hij allen genas; doch die hij tevens' fcherpelijk geboodt, dat zij hem niet ruchtbaar 17. zouden maaken . Opdat dus de Godfpraak zou vervuld worden bij den Profeet esaïa, die 18. zegt: Ziet mijn knecht, dien ik heb uitgelezen; mijn geliefde, aan wien mijne zieleen welgevallen heeft. Ik zal mijn' Geest ob hem leggen, en hij zal den heidenen het oordeel verkondigen. 19. Hij zal geen" twist aanvangen, niet luid roepen, niemand zal op de openbaare ftraaten zijne ftem 20. hooren, [om onrust te verwekken.] Het gekrookte riet zal hij niet verbreken, noch het rookende lemmet niet uitblusfchen, tot hij dat oor- ai. deel ter overwinning zal gebracht hebben; Dan zullen ook de heidenen op zijn' naam en leere hunne hoope ftellen. - , 22. Toen werdt'er een bezetene tot hem gebracht die blind en ftom was ; Dezen genas hij, zoodat 23. deze blinde en ftomme thans fprak en zag. Hier over ftondt de geheele menigte zoo verfteld, dat zij zeiden: „ Is deze niet davids groote zoon, 24. „ [dien wij verwachten?]" . Maar toen de Farifeën dit hoorden, zeiden zij: „ Deze „ werpt de démons niet anders uit, dan door „ be-  VAN JESUS CHRISTUS. 43" „ behulp van Beelztbul, den vorst der dé- Hoofdfl. „mons!" Doch jesus, hunne overleg- w> gingen en gedachten hoorende , fprak hen dus aan: „ Elk koningrijk, of burgerij, of huisgezin, dat tegen zich zelf inwendig verdeeld is, wordt verwoest en kan niet beftaan. Indien dan 26. de ééne Satan den anderen uitdrijft, dan is zijn rijk onderling verdeeld, en hoe zal het ftaande blijven? Indien ik door Beelzebul de dé- a7. mons uitdrijf, uwe kinderen en leerlingen, door wien drijven die ze dan uit? Daarom zullen deze uwe rechters zijn. Maar in- 28. dien ik de démons uitdrijf door Gods geest, [gelijk gij zult moeten erkennen, indien gij ook uwe leerlingen niet wilt veröordeelen:] wel nu, dan is het Gods rijk tot u lieden gekomen. — Kan wel iemand in het huis van den fterken in- 29. gaan , en zijn huisraad buitmaaken , voor dat hij eerst dien fterken gebonden en beteugeld heeft, en dan berooft hij eerst zijn huis ? [Denkt ook 30. aan het fpreekwoord:] Wie niet met mij is, die is tegen mij; Wie met mij niet verzamelt, die ver/lrooit." „ Maar even daaröm zeg ik u ook: Alle zoh- 31. de en lastering kan den menfchen vergeven worden ; maar de lastering van den geest, [die zich zigtbaar ontdekt in zijne werken,] zal den menfchen niet vergeven worden. Schoon g2, iemand zelfs een woord fprak tegen den zoon des menfchen, [in zoo verre hij dien niet hooger aanzag, dan een zoon des menfchen,] het kan hem  44 LEVENS-BTJZONDEIIHEDHN B*W.hem vergeven worden, maar die den Heiligen ' Geest, [zich in Godlijke daaden opénbaarende,] tegenfpreekt, zulks zal hem noch hier, noch Vs. 33« rmmaals vergeven worden. Erkent dan, dat de boom goed is, en zijne vrucht goed; of zegt rond uit, dat de boom zoo wel als zijne vrucht kwaad is ; [Hier is geen derde,] want aan de vrucht wordt de boom gekend." 34- „ Gij adderen-kroost! hoe zoudt gij het goede kunnen fpreken , daar gij boos zijt! De mond fpreekt toch uit den overvloed van het 35- hart; zoodat een goed mensch uit den goeden fchat van zijn hart goede dingen voortbrengt, maar een boos mensch brengt het kwaade voort 36. uit den kwaaden fchat van zijn hart. Ik zeg u, van elk nutteloos woord, dat iemand fpreekt, daar van zal hij in den oordeelsdag rekenfchap 37- moeten geven ; Want men zal uit zijne woorden vrijgcfproken, en uit zijne woorden veroordeeld worden." 38- Toen antwoordden hem fommigen van de Schriftgeleerden en Farifeën: „ Meester, [dit „ daar gelaten,] wij wilden van u wel een be- 39- „ flisfend wondertecken zien." ■ Doch hier op zeide hij: „ Dit boos en ontaard geflacht eischt een wondertceken; maar geen ander teeken zal hun gegeven worden, dan dat van den 4°- Profeet jona ; Trouwens, gelijk Jona drie etmaalen was in den buik van het zeegedrocht; alzoo zal 's menfchen zoon drie etmaalen zijn in 4r. den fchoot der aarde. De lieden van Mnive zul  van jesus christus. 45 zullen ééns in het godlijk oordeel opftaan tegen ff# de menfchen van dezen leeftijd, en zullen hen veröordeelen; want zij bekeerden zich op jona's prediking, en zie! meer dan jona is hier! De«. 42. Koningin van het Zuiden zal ééns in het godlijk oordeel opftaan tegen de menfchen van dezen leeftijd, en hen veröordeelen; want zij kwam van het uiterfte der aarde, om salomo's wijsheid zelve te hooren, en zie! meer dan salomo is hier! " / „ Maar [zoo is het,] wanneer de onreine 43* geest van den mensch uitgaat, doorkruist hij waterlooze plaatzen, zoekende rust, die hij niet vindt, dan denkt hij: Ik zal naa mijn huis 44. wederkeeren, daar ik uitgegaan ben. En als hij komt, vindt hij hetzelve ledig ftaande, geveegd, en opgefierd, en dus gereed, [om hem weder te ontvangen;] Dan gaat hij heen, en 45. neemt nog zeven andere geesten, nog boozer dan hij zelf, met zich, en zij betrekken het ledig ftaande huis, en bewoonen het; en het laatfte van zulk eenen mensch wordt erger dan het eerfte. Dit zal ook het lot zijn van dit volk, van dit boos gellacht! " Terwijl hij [op zekeren tijd] nog tot de me- 46. nigte fprak, zoo Honden zijne moeder en bloedverwandten buiten [aan de deur,] trachtende hem te fpreken. En één der omftanders zeide 47. tegen hem, dat zijne moeder en naaste neeven buiten ftonden, hem trachtende te fpreken. Doch hij beantwoordde dit gezegde met deze 48. vraag:  46 LEVENS-BIJZONDERHEDEN &mt.vraag: „ Wie is dan mijne moeder? wie zijft vs.49. " miJ"ü bloedverwanten? Zie," (Voer hij voort, zijne hand uitftrekkende naar zijne leerlingen,) „ zie daar mijne moeder, en mijne bloedvrien50. „ den! Want al wie den wil van mijnen he- „ melfchen Vader zal doen, die is mijn broeder, „ en zuster, en moeder! " 15. Gelijkenhfen, door jesus voorgedragen. Hoofdjl. Op dien zelfden dag ging jesus ten huize vs. x Uit' CI' Zette zich aan het flrand neder; ftraks " 2>' vergaderde veel volks om cn bij hem; Hij klom hier op in een fchip, ging daar in zitten, en, terwijl de gehecle menigte op het ftrand ftondt, 3. zoo fprak hij van Véelë en gewigtige onderwerpen tot hun , en wel in parabelen of leerzame gelijkenislen. i Dus zeide hij: „ Zeker akkerman ging ééns uit, om zijne 4. velden te bezaaien ; Onder het zaaien viel een gedeelte van het zaad langs den opcnbaaren weg; 5- Dit werd van het gevogelte gegeeten. Een ander gedeelte viel op een fteenüchtigen grond, alwaar het niet veel aarde hebbende, wel fpoedi'g kiem- 6. de en opfchoot, maar toen de zon opging, Verfchroeide en verdorde het even fchiefijk, ottj dat het, geene diepte van aarde hebbende, ook geen ?. wortel hadt kunnen vatten Nog een ander gedeelte viel onder de doornen, daar de akker mede omzet was , en daar werdt het door de 8. opfchietende doornftruiken verflikt. - Een an-  VAN JKSUS CHRISTUS. 47 ander gedeelte eindelijk viel in den goeden enffooFd/t. wei-bereiden grond, en gaf daar een' goeden, J honderd, zestig, dertigvouwigen oogst."—— [Deze gelijkenis befloot hij met den uitroep :•] vs. 9. „ Wie ooren heeft, om te hooren, die hoore!" Toen kwamen zijne leerlingen bii hem , en 10. vraagden hem naar de reden, waarom hij zich, tot het volk fprekende, van deze leerwijze, door gclijkenisfen, bediende? Ter verklaaring u. van deze vraag, zeide hij hun : ,, Omdat het ulieden vergund wordt, de geheimenisfcn van het koningrijk des hemels te weten, maar anderen wordt dit niet vergund. ——■ [Het is eene 12. algemeenewaarheid inGods natuur- en zederijk:] Wie heeft,' [en gebruikt, het geen hij heeft,] dien zal gegeven worden, zoo dat hij overvloed zal hebben; maar al wie niet heeft, dien zal zelfs dat ontnomen worden, het geen hij hadt, [maarniet gebruikte.] Nu, even daarom fpreek 13. ik tot hun in gelijkenisfen, omdat zij ziende niet zien, en hoorende niet hooren, [om dat zij hun verftand niet gebruiken;] In hun wordt de 14. voorzegging van esaïa bewaarheid , die dus luidt: Gij zult met het gehoor hooren, maar geens* zins ver/laan, en ziende, zult gij zien, maar geeenszins met oplettendheid hefchouwen; Want het hart van dit volk is dik geworden, [zoo dat het zedelijk ongevoelig is,] en met hunne ooren hebben zij bezwaarlijk gehoord, en hunne oogen hebben zij geflooten, om niet te zien met de oogen, of te hooren met de ooren, en te verf aan met  45 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hbofdft.met het hart, ten einde zij zich hekeeren, en vffió. hen £enezen zoude. [Gij integendeel zijt gelukkig, mijne leerlingen! omdat gij liefde en lust tot de waarheid hebt! ] Gelukkig zijn uwe oogen, omdat zij zien, en uwe ooren, om- ■ 17. dat zij hooren. Ja, waarlijk, gelukkig zijt gij.; zelfs boven veele Profeeten en Godgezinden van voorgaande tijden, die zoo verlangd hebben te zien , het geen gijlieden ziet, en te hooren, het geen gijlieden hoort; maar zij hebben het niet gezien noch gehoord; [zij hebben deze gelukkige tijden niet beleefd;] " ■ 18. „ Hoort gijlieden dan de verklaaring der ge* lijkenis van den zaalenden landman. Wan- 19. neer iemand, wie hij ook zij, het woord cn de leere van het Godsrijk oppervlakkig hoort, zonder het te verftaan, zoo komt de Booze, en rooft, het geen in zijn hart gezaaid was; Zie daar het zaad, dat langs den weg gezaaid is! 20. Het zaad op een' fteenachtigen grond gezaaid ^ verbeeldt iemand , die het woord en de leere van God hoort, en terftond met blijdfehap om- 21. helst; Doch het vat geen wortel in hem, cn is Hechts voor ecneu tijd, [zoo lang die tijd gunftfg is voor den Godsdienst;] Maar , komt 'er verdrukking of vervolging om de Euangeli-leere,terftond ergert hij zich, en verlaat ze weder. —. 22. Het geen onder de doornen gezaaid is , fchildert den man, die de leere van 't Euangeli wel hoort; maar de bezigheden en zorgen van dit leeven , en de verleiding, die de rijkdom met zich  VAN JESUS CHRISTUS. 49 zich voert, verflikken deze godlijke leere, taHmfdfi. zij blijft bij hem zonder vrucht, zonder ge- 11 • volg. Maar integendeel, het zaad in denyf. 23. goeden , wei-bereiden grond gezaaid , is een beeld van den genen , die de godlijke leere hoort en verftaat; die dan ook vrucht draagt, en [elk naar onderfcheiden omftandigheden] honderd- zestig- dertig-vouwigen oogst oplevert. " Hij ftelde hun nog eene andere gelijkenis voor, 24. zeggende : ,, Het rijk des hemels mag vergeleken worden bij iemand, die goed en uitgelezen graan-zaad op zijn veld gezaaid hadt. Maar terwijl zijne 25bedienden fliepen, kwam zijn vijand, en zaaide onkruid [bijzonder lolijk] onder de tarwe, en ging, dit gedaan hebbende , heenen. Toen nu 26. de halmen opfchoten, en de vrucht in de aairen begon te rijpen , zoo openbaarde zich ook de lolijk'; Thans begaven zich de dienstknechten 27. van den eigenaar tot hunnen heer , en gaven hem hunne verwondering met deze woorden te kennen: Heere, hebt gij niet enkel goed en uitgezocht graanzaad in uwen akker gezaaid; Van waar heeft hij dan deze lolijk? Maar hij 28. gaf hun fpoedig opheldering; Een boos en vijandig mensch, zeide hij, heeft dit gedaan. Waar op zijne dienstknechten hem verlof vraagden, of zij, indien hij zulks goedvondt, wilden heengaan en dit onkruid uitroeien? Doch 29. hij verboodt hun zulks; Neen, zeide hij, opD dat  5© LEVENS-bijzonderheden Heqfd/l. dat gij dc lolijk, [wiens wortel zich door den ' wortel der tarwe vermengt,] uittrekkende, niet vs. 30. mislchien te gelijk de tarwe mede uittrekt. Laat beiden onder den opwasl'en tot den oogst; In den oogsttijd zal ik den maaiers bevelen; doet eerst de lolijk aan een kant, en bindtze in busfelen, om ze te verbranden; maar verzamelt de tarwe in mijne fchuur." 31. Nog droeg hij hun eene derde gelijkenis voor, met deze woorden: „ Het rijk des hemels is gelijk aan een mostaardzaad, het welk iemand nam, en op zijn* 32. akker zaaide. Dit is één van de kleinften onder alle zaaden, maar opgefchoten zijnde, overtreft het de moeskruiden in grootte; en wordt [hier te land] zelfs wel een boom, zoodat de vogelen in deszelfs takken nestelen kunnen." 33- Eene vierde gelijkenis, die hij tot hun fprak, was deze: , Het hemel-rijk is gelijk een zuurdeeg, het welk eene vrouw nam, en kneedde in drie maten meels, tot dat het geheele deeg verzuurd was." 34. Dit alles fprak jesus tot het volk in gelijkenisfen, en zonder gelijkenis fprak hij tot hun 35. niet; opdat het gezegde van den Profeet bevestigd wierdt: „ Ik zal mijn' mond openen in gelijkenisfen; ik zal zaaken voortbrengen, die van 's werelds grondlegging af verborgen waren. 36. Toen het volk uit elkander hebbende laten gaan, kwam jesus in huis; en nu vervoegden zijne  VAN JESUS CHRISTUS. 51 xijne leerlingen zich wederom bij hem , met Noofdjf. verzoek, dat hij hun de gelijkenis van het on- ■ kruid op den akker wilde verklaaren. jesus vs. 37. voldeedt aan dit verzoek, en zeide tegen hun: „ Die het goede zaad zaait, is de zoon des menfchen; En de akker verbeeldt de wereld; het 38. goede zaad zijn [in deze gelijkenis] de leden en onderdaanen van het Godsrijk; maar het onkruid zijn de booze menfchen, het zaad des boozen. De vijand, die dit onkruid zaait, is 39« de Duivel. De oogst is de voleinding en voltooing van deze wereld; cn de maaiers, zijn engelen. Gelijk dan het onkruid verzameld, cn 40. met vuur verbrand wordt, zoo zal het zijn in de voleinding van deze wereld; Alsdan zal 41. 's menfchen zoon zijne engelen uitzenden , die zullen alle ergernisfen , [alle verleiders,] en alk overtreders zijner wetten uit zijn Koningrijk opzamelen , en die [als onkruid] in den vuur-oven 42. werpen; alwaar gehuil en tanden-gekners, [berou en wanhoop] zal plaats hebben. Dan zul- 43. len de rechtvaardigen en waare godsdienftigen glansriik blinken als de zon, in het koningrijk van hunnen Vader. Die ooren heeft, om te hooren, die hoore! " „ Nog ééns ; Het rijk des hemels is gelijk 44, aan eenen fchat , die in eenen akker verborgen is; welken iemand ontdekt hebbende, het verborgen houdt, en van blijdfchap heenen gaat, en verkoopt al , wat hij bezit, en koopt dien akker." D 2 „We-  52. " LEVENS-BIJZONDERHEDEN rixfff' " Wederom ' Het ko"ingrijk des hemels is vs. 45'. gelijk aan een kooPman •> die g°ede en fchoone 46. paarlen zocht, en wien het gelukte, ééne bij uitltek kostbaare paarel te vinden, waar op hij heenen ging, en al wat hij bezat, verkocht hebbende, dien paarel kocht." 47. „ Nogmaals is het koningrijk des hemels gelijk aan een net, dat in zee geworpen zijnde, 48. allerleië foort van visfchen verzamelt; Welk net de visfehers, als het vol is, aan den oever optrekken , en nedergezeten , lezen zij de goede en eetbaare visfchen in hunne vaten , maar het geen onbruikbaar en flecht is, werpen zij weg: 49. Dus zal het zijn in de voltoojing der wereld; dan zullen de engelen uitgaan , en de booze menfchen afgezonderd hebbende uit het midden der godsdienftigen en deugdzaamen , zullen zij 50. die [als onkruid] in den vuur-oven werpen; alwaar gehuil en tanden-gekners zijn zal." 5i- En nu vroeg jesus zijne leerlingen, of zij dit alles verftaan hadden? het welk zij met, ,, Ja, 52.,, Meerei " beantwoorden: ,, Nu dan," zeide hij toen tegen hen, „ dus is elk leeraar, wel on„ denvezen ten dienfte van het koningrijk des „ hemels, gelijk aan eenen huisvader, die uit „ zijne fpijskamer oude [wei-bewaarde,] en nieuw,, opgedaane fpijze voortbrengt, en zijne huis„ genooten daar op onthaalt; [op dezelfde wijze „ zal een verftandig leeraar zich, in zijne wijze „ van voordragt, weten te voegen naar de behoef„ ten zijner hoorderen.] " 16.  van jesus christus. 53' '16. jesus predikt te Nazareth, maar vindt Hoofdft. vrij geen geloof. jesus in dezen leertrant deze gelijkenisfen af-w. 53. gehandeld hebbende , verhuisde nu van daar, zich begevende naa zijne vaderftad, alwaar hij 54. in hunne Sijnagoge, tot verbaazing van zijne medeburgers, leeraarde, die met verwondering vraagden: ,, Van waar heeft deze man deze „ wijsheid, en deze wondervermogens? Is hij 55. ,, niet dc zoon van den timmerman? Heet zij,, ne moeder niet maria, en zijne neeven ja„ kobus , en joses , en simon , en judas ? ,, Zijn ook alle zijne nichten niet bij en onder 56, „ ons [bekend] ? Van waar heeft hij dan dit ,, alles?" [Zij konden dit nietverëfFenen, maar] 57. ergerden en ftieten zich aan hem. jesus gaf hun te verftaan, dat Hij zich over hun niet bevreemdde; Een Profeet," zeide hij tegen hun, „ is „ nergens minder geëerd dan in zijn vaderland, „ en onder zijne eigen' huisgenooten." Hij •58' deedt aldaar ook niet. veele wondcrdaaden, uit hoofde van hun ongeloof. 17. jesus begeeft ziek buiten het gebied van iierodes , jpijst 5000 mannen, op eene wonderdaadige wijze, en wandelt op de zee. In dien tijd kwam het gerucht van jesus den Hoofdft. Viervorst herodes ter ooren ; welke aan zijne X1VHovelingen, [daar hem zijn geweten knaagde,]W' \\ D o zijn  54 LEVENS-BIJZONDERHEDEN HwfdJI. zi]n vermoeden te kennen gaf, „ dat ditjoaNNES „ de Dooper was;" ,, Deze," (zeide hij,) „ is ,, uit de dooden opgewekt, daarom werken die vs. 3. wonder-vermogens in hem." Te we¬ ten , herodes hadt , [al voor eenigen tijd,] joëNNEs laten vatten, en gebonden in de gevangenis geworpen. Dit hadt hij gedaan, om den wil van herodias , de huisvrouw van zijnen broeder filippus, [welke, haaren man verlaten 4. hebbende, met hem gehuwd was,] en over dit huwelijk hadt joSnnes hem beftraft, en vrijmoedig gezegd: „ 't Is u niet geoorloofd, haar ,, [bij het leven van haaren man] tot eene vrouw 5. „ te hebben." Hij was zelfs van zins geweest, om hem te laten dooden , indien hij het volk niet gefchroomd hadt, het welk joünnes als eenen Profeet in groote achting hield:. Doch bij gelegenheid, dat de verjaardag van herodes aan het Hof gevierd werdt, zoo danste de dochter van herodiüs voor den Vorst en 7. zijne Hovelingen , en behaagde hiermede zoodanig aan herodes, dat hij met een eed haar beloofde te zullen geven , wat zij ook eifchen 8. mogt. ■ Zij, te vooren van haare moeder reeds opgemaakt, „ geef mij," zeide zij, „hier ,, op eene fchotel, [als een tafel-gefchenk] het 9. ,, hoofd van joünnes den Dooper" Niet weinig was de Koning hier over verlegen; maar, om de eeden, die hij gedaan hadt, en om -de tegenwoordig zijnde gasten , geboodt hij , dat 10. het haar gegeven zou worden. Tevens zondt hij  VAN JESUS CHRISTUS. 55 hij iemand, die joünnes in de gevangenis het Hoofdft. hoofd aftloeg , het welk op eene fchotel ge- v^\\ bracht, en aan de j'onge Prinfes gegeven werdt, die het naa haare moeder droeg. • Onder- 12. tusfchen kwamen 'smans leerlingen, namen zijn lijk, en begroeven het; en gingen vervolgends heenen , en brachten jesus hier van bericht. jesus , dit gehoord hebbende, vertrok van *3> daar, te fchcep, naa eene onbewoonde plaats in eenzaamheid ; Maar het volk , dit vernomen hebbende, volgde hem , uit de fteden, te voet, [om hem op te zoeken.] —— jesus aan land 14' geftapt zijnde , zag eene groote menigte volks, [dat reeds voor hem daar gekomen was ,] en hadt innerlijk medelijden met hun, en genas hunne zwakken en kranken. In den namiddag, kwamen zijne leerlingen bij J5hem, met dit voordel: „ Deze plaats is onbe„ woond, en het middag-uur is reeds voorbij; „ laat het volk van u, opdat zij in de naaste „ vlekken gaan, en zich fpijze koopen." „Het 16. „ is niet nodig," antwoordde jesus , „ dat zij „ gaan. Geeft gijlieden hun maar te eten." [,, Hoe zouden wij dit kunnen doen?"] herna- 1?w men de leerlingen; „ Wij hebben hier niet meer ,, dan vijf brooden en twee visfchen." . „ Brengt mij die hier!" zeide jesus; En toen .18. de menigte hebbende doen nederzitten op het 19. gras, zoo nam hij die vijf brooden en twee visfchen , en naa den hemel opziende, fprak hij 'er den zegen over; en ze gebroken hebbende, gaf hij D 4 ze  56 LEVENS-BIJZONDERHEDEN H£jfW' ze aan de leerlingen , en de leerlingen aan het" vs. 20. volk' En allen aten ' tot verzadiging toe ; waar na men het overfchot der brokken opnam , ai. twaalf volle korven. Die nu gegeten had¬ den , waren vijf duizend mannen, behalven de vrouwen en kinderen. 22. Aanftonds daar op noodzaakte jesus zijne leerlingen, om fcheep te gaan, en voor uit over te fteeken naa de overzijde, tot dat hij het volk £3> zou hebben doen fcheiden. Het volk toen uit elkander hebbende doen gaan, klom hij in zijne eenzaamheid op den berg, om te bidden; cn toen de avond reeds gevallen was, bevondt 24. hij' zich daar nog alleen. Ondertusfchen was nu het vaartuig midden in de zee, worftelende met de baaren, alzoo de wind tegen was. 25. Doch met de vierde nachtwake, en dus tegen den morgen, kwam jesus na hen toe wandelen' 26. op de zee ; Toen zijne leerlingen hem op de zee zagen wandelen, verfchrikten zij, en zeiden tegen elkanderen: „ Het is een fpook!" En zij fchrceuwden luidkeels van angst. - 27. Maar jesus fprak hen terftond aan, en zeide: „ Weest gerust; Ik ben het; vreest niet.:' pe. 28. trus toen, het woord vattende, zeide tegen hem: „ Heere, nadien gij het zijt, zoo beveel ao. „ mij,dat-ik op het water biju kom." „Kom!" zeide jesus: En petrus, uit het fchip geklommen , wandelde op het water, om naa jesus toe go. te gaan. Maar toen hij dén hevigen wind zag, wierdt hij bang; en met dén begon hij te zin-  VAN JBSUS CHRISTUS. 57 zinken , waar op hij riep : „ Heere, behoud Hoofdft. „ mij!" jesus, aauftonds de hand ui**^ * ftekende, greep hem } „ Gij kleingeloovige!" zeide hij, „ waarom hebt gij gewankeld?" En ^i. zoo als zij in het vaartuig geklommen waren, ftilde de wind. Toen kwamen de genen, 33. die in het vaartuig waren, en vielen hem te voet, zeggende: „ Waarlijk, gij zijt Gods zoon!" 18. jesus waarfchmvt zijne leerlingen voor de leere der Farifeën. Toen zij overgevaren waren, kwamen zij in 34. het landfchap Gennezaret ; zoodra de bewooners 35. van dien oord hem kenden, zonden zij door het geheele landfchap rond, en brachten allen, die ongefteld waren, tot hem; hem biddende, dat „6. zij Hechts den zoom van zijn kleed mogten aanraaken, [om hunnen eerbied en vertrouwen op zijne hulp te kennen te geven;] en in de daad, zoo veelen dien aanraakten , werden ook gezond. Toen kwamen tot jesus Schriftgeleerden en fjcop^ Farifeën van Jerufalem, die hem vraagden: XV. ,, Waarom overtreden toch uwe leerlingen dew> *• overlevering der Oudften , dat zij , voor dat „ zij voedfel gebruiken , de handen niet was„ fchen?"—— Maar hij beantwoordde hunne t 3. vraag met eene andere, en zeide: „ En waarom overtreedt gijlieden Gods gebod, juist door uwe overlevering? God heeft, duidelijk en met even 4. D 5 zoo  5§ levens-bijzonderheden Hom.zoo veele woorden, geboden: Eert uwen vader en uwe moeder, [en toon dezen eerbied door weldaadigheid aan uwe ouderen,] en elders: Wie zijn* Vader of zijne moeder vloekt, en harde woorden geeft, zal zeker ter dood gebracht wor- w. 5- 'dm. Maar gijlieden leert, dat 'er gevallen kunnen zijn, dat iemand zijne ouders niet behoeft te eeren, of te onderfteunen, wanneer hij naamlijk tot vader of moeder zegt; bet geen gij als eene gave of onderfteuning van mij vergt , is 6. door mij tot eene tempelgave geheiligd. Zoo hebt gij Gods gebod krachteloos weten te maaken 7. door uwe overlevering. Gij, huichelaars, esaïa heeft te recht van u gefproken , [en uw 8. karakter geteekend:] Dit volk nadert mij met hunnen mond, en-eert mij met de lippen; maar o. hun hart blijft verre van mij. Bun godsdienst is een gewaande godsdienst, en geheel ijdel; dewijl z'j g^ne andere lesfen leeren, dan voorfchriften en uitvindingen van menfchen. 10. Vervolgends het volk aanfprekende, zeide hij: 11. „ Hoort met aandacht, en met verftand! Het geen den mond ingaat , verontreinigt iemand niet, maar het geen den mond uitgaat, dat verontreinigt iemand." 12. Zijne leerlingen toen, afzonderlijk hem naderende , zeiden tegen hem: „ Weet gij wel, dat „ de Farifeën deze uwe reden gehoord hebben„ de, zich daar aan geërgerd en geftooten heb- 13. „ ben?" - • ■ ■ Doch hij antwoordde hun: „ Alle plante, die mijn hemelfche Vader niet gc-  VAN JESUS CHRISTUS. 59 geplant heeft, moet uitgeroeid worden. Laat Hotfdjl. hen zich ftooten! Zij zijn blinde weg-w> ^ wijzers van blinden; wanneer nu de ééne blinde den anderen leidt, zullen zij beiden in den eenen of anderen kuil of groeve vallen." Vervolgends nam petrus het woord, en ver- l5. zocht hem, dat hij hun de bovengemelde gelijkenis wilde verklaaren. jesus zeide: 16. „ Gijlieden ook nog zoo onverftandig ! Begrijpt gij dan niet, dat al, wat den mond in- j7. gaat, in de maag komt, en zich door den gewoonen weg weder ontlast? Maar het geen uit 18. den mond uitgaat, komt uit het hart voort, en dat ontreinigt den mensch. Te weten, uit 19. het hart komen voort booze en fchadelijke overleggingen en raadllagen, doodllagen , echtbreuken, hoererijen, dieverijen, valfche getuigenissen , [achterklap ,] lasteringen en dergelijken; En deze zijn eigenlijk de dingen , die iemand 20. ontreinigen; Doch het eten met ongewasfehen handen verontreinigt niemand." 19. Het geloof eener Kanaanitifehe vrouwe. Van hier begaf zich jesus naa de landftreek 21. van Tijrus en Siclon', Hier ging hem eene Ka- 22. naanitifche vrouw, uit dien oord, te gemoet, en fmeekte hem met luider ftemme : ,, Heere, „ davids zoon, ontvermt u over mij ; mijne „ dochter is deerlijk bezeten." Doch op 23. al haar geroep , hoe dringend het ook was , ant-  00 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoififi. antwoordde hij geen woord; zoodat zijne leerJ i ' liuSen biJ hem kwamen , en hem verzochten ; dat hij haarwilde heenzenden, „ want," zeiden w.24. Z1h 55 zij roept en fchreeuwt ons na." Maar hij gaf hun ten antwoord: „ Ik ben alleen gezonden tot de omzwervende en verloren fchaa- 25. pen van Israëls volk." Ondertusfchen tradt de vrouw toe, en viel hem te voet, zeggende: „ Heere, help mij!" Toen liet'jesus zich met haar in de volgende redenwisfeling in. 26. jesus. „ Het is niet goed noch geoorloofd, dat men het brood der kinderen nemen, en voor de hondjens zou werpen?" 27. De vrouwe. „Ja Heere.' De hondjens eten toch ook van de kruimels, die van de tafel hunner meesters vallen." 28. je sus , (door deze woorden geroerd.) „ O „ vrouw I uw geloof is groot! u gefchie'de, „ gelijk gij wilt!" En op datzelfde uur was haare dochter genezen. 20. jesus Jpijst andermaal wonderdaadig een getal van 4000 mannen. so. jesus , van daar vertrokken zijnde, kwam aan de zee Galileën, [of het meir van Genneza. retk;] en op den berg geklommen, zat hij daar 3o. neder; en veele hoopen volks vervoegden zich bij hem, bij zich hebbende kreupelen, blinden, ftommen, lammen en veele dergelijken , welken zij  van jesus christus. 6l zij aan jesus voeten nederlagen; cn hij genasHoofdfl. hen allen; zoodat het volk, ziende op éénmaal y™;u zoo veele ftommen fpreken, zoo veele lammen * oi' gezond, zoo veele kreupelen wandelen en blinden zien, zich verwonderde, en den God van Israël verheerlijkte. Maar jesus , zijne leerlingen bij zich geroepen 32. hebbende, zeide tegen hun: „ Ik ben innerlijk .aangedaan met deze menigte, om dat zij reeds drie dagen bij mij gebleven zijn , en nu niets meer te eten hebben; en nuchteren wil ik hen niet laten gaan, op dat zij onder weg niet bezwijken." —— Zijne leerlingen zeiden tegen hem: ,, Van waar zouden wij, in deze onbe- 33. „ woonde plaats, zoo veel broods bekomen, „ om zulk eene menigte te verzadigen?" „Hoe 34. „ veel brooden hebt gij ?" vraagde jesus. ,, Ze„ ven," was hun antwoord, ,, behalven eenige „ weinige kleine vischjens." Toen gebood hij ^5. het volk op den grond neder te zitten. En de 36. zeven brooden, en de visfchen genomen hebbende , brak hij die, na het dankgebed gefproken te hebben , en gaf ze aan zijne leerlingen; en de leerlingen deelden ze uit aan het volk. En zij 37. aten allen, tot dat zij verzadigd waren; toen nam men het overfchot der brokken op, zeven volle manden. Het getal nu der genen, die daar ge- 33. geten hadden, bedroeg vierduizend mannen, behalven de vrouwen en kinderen. ai.  62 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Horfdjl.21. jesus waarfchuwt voor de leere der Farifeën, en w ordt van simon petrus beleden voor den Mesfias. vs. 39. Na dat jesus het volk hadt doen uit elkander 7/^7?.fcheiden' §ing hj- te fcheeP' en k™m in de XVI.'kandftreek van Magdala ; Hier vervoegden zich vs. 1. de Farifeën en Sadduceën tot hem, en eischten om hem te toetzen, dat hij hun een wonder- 2. teeken uit den hemel vertoonon zou; Doch hij wees hen andermaal af met deze woorden: „ Wanneer het avond wordt, zo zegt gij, mor- 3. gen goed weder, want de lucht is rood.' En 's morgens [zegt gij,] heden onweder, want de lucht ziet droevig rood. Gij huichelaars! zoo weet gij de luchts-verfchijnzelen te onderfcheiden, en kunt gij dan de kenteekenen der tijds-gelegen- 4. heden niet [opmerken ?] — Het boos en ontaard geflacht" [vervolgde hij tot de omftanders,] „ verlangt een beflisfend wonderteeken ; doch geen ander dan het teeken van den Profeet jona zal hun gegeven worden." En met deze woorden liet hij hen ftaan, en ging heenen. 5. Toen zijne leerlingen aan de overzijde gevaren waren, hadden zij vergeten, brood mede te nee- 6. men; Als nu jesus hen waarfchuwde; „ Ziet toe en wacht u van den zuurdeesfem der Farifeën 7. en Sadduceën!" zoo overlegden zij onderling, [wat hij daar mede bedoelde?] Eindelijk zeiden zij: „ Het is, omdat wij geen brood mede ge- 8. „ nomen hebben." jesus, [hunne gedach¬ ten]  VAN JSSUS CHRISTUS. 63 ten] wetende, zeide toen tegen hun: „ Wat Hoofd/I. overlegt gij onderling, gij zwakgeloovigen! dat XVI' gij geen brood medegenomen hebt ? Hebt gij w. 9, dan geen verftand? Denkt gij niet aan de vijf brooden onder vijfduizend , en aan de zeven brooden onder vierduizend mannen uitgedeeld, en hoe veele korven gij in het eerfte, hoe veele 10. manden gij in het laatfte geval overhieldt? Hoe ir. is het mooglijk, dat gij niet begrijpt, dat ik u van geen [eigenlijk] brood fprak, als ik u waarfchuwde tegen den zuurdeesfem der Farifeën en Sadduceën ?" > Thans begrepen zij, dat 12. hij hen niet gewaarfchuwd hadt voor [eigenlijk gezegde] zuurdeesfem in het brood, maar voor de leere der Farifeën en Sadduceën. Vervolgends kwam jesus in den oord, daar 13* de ftad Cefarea lag, die met den naam van filippus , als derzelver ftichter, onderfcheiden werdt. Hier vraagde hij zijne leerlingen: ,, Wie zeggen de lieden wel, dat ik, 's menfchen zoon, ' toch ben?" Zij gaven hem ten antwoord: 14. „ Sommigen, joHnnes den Dooper; en anderen „ ELias; wederom anderen , jeremiS , of één' „.der [oude] Profeeten." — „ En wie," i5- zeide jesus, „ zegt gijlieden, dat ik ben?" Toen hernam simon petrus: „ Gij zijt de „ christus, de MESSi£is,de zoon van den leven- ,, den God! " jesus voerde hem hier op te 17. gemoet: ,, Zalig zijt gij, simon bar jcna ! zeker ,, vleesch noch bloed [geene menschlijke redenen „ noch voorkomen] heeft u dat geleerd, of „ ont-  64 levens-bijzonderheden Hoofdft.„ ontdekt, maar alleen mijn hemelfche vader. vs. 18." En 1111 zeg ik u ook' S'i ziit in Imm e" daad „ petrus; op dezen petra (rotsfteen) zal ik „ mijne gemeente ftichten, [uwen dienst zal ik „ eerst en vooral gebruiken ,] cn geen geweld van hel of dood zal tegen haar iet vermogen. 19. „ Ook zal ik u de fleutels geven van het rijk des „ hemels, [en volmagt, om het zelve voor de „ menfchen te ontfluiten: ] Al wat gij op aarde „ binden, of losmaaken zult, zal in den hemel „ gebonden of losgemaakt wezen ; [welke uit,, fpraaken gij in mijn' naam doen zult, zullen „ door God zeiven bevestigd worden.] " 20. Tevens verboodt hij zijnen leerlingen , dat zij niemand [voor als nog] zeggen zouden, dat hij jesus de Christus [de messiüs] was. 22. jesus ontdekt zijnen leerlingen zijn aan* ftaande lijden , en wordt op den berg verheerlijkt. 21. Van toen af begon jesus aan zijne leerlingen te ontdekken, dat hij naa Jerufalem moest reizen, en daar van de ouderlingen, en opperpriesteren, en fchriftgeleerden veel zou moeten lijden, ja gedood worden, maar dat hij op den derden dag weder [uit de dooden] zou worden 22. opgewekt. Toen nam petrus hem alleen, en begon hem te berispen; „ Heere," zeide hij, ,, dat verhoede God ! daar zal het met u nooit 23.,, toe komen." jesus zich omkeerende en hem  van jèsus christus. 6$ hem ernftig aanziende, zeide hier op tegen hem: Hoofd/}. „ Ga achter mij, uit mijne oogen, Satan! gij XVI' ,, zijt mij eene ergernis en aanftoot; omdat gij „ niet Gods zaak zuiver behartigt, maar mensch„ lijke belangen bedoelt." Bij deze gelegenheid zeide jesus ook tegen vs. 24. zijne leerlingen : „ Indien iemand mijn waare navolger wil zijn, die moet zich zeiven en alle bijzondere inzichten verzaaken, zijn kruis opnemen, en zich tot alle lijden gereed houden, en mij in alles volgen! Want alwie zijn [tijdlijk] 25. leven zou zoeken te behouden, zal zijn [waare ziels-] leven verliezen, maar wie zijn [tijdlijk] leven om mijnent wil, [en om mijne leere] verliezen mogt, die zal het [waare ziels-] leven vinden. Maar, wat zou het nu iemand baaten, 26. al wierdt hij meester van de geheele Wereld, en hij leedt verlies aan zijn [ziels-] leven ? waf zou iemand niet geven tot een losprijs, om zijn leven te behouden ? [En het is des te nodiger, 27. mijne vermaaning op te volgen, als het zeker is,] dat 's menfchen zoon zal komen met alle de heerlijkheid van zijnen vader, verzeld van zijne engelen ; en dan een' ieder zal vergelden naar zijne daaden en gedrag. Ja, ik verzeker u pleg- 28. tig, dat 'er fommigen zijn van hun, die hier tegenwoordig bij ons ftaan, welke den dood niet ondergaan zullen, voor dat zij dien zoon des menfchen zien komen in zijn koningrijk, [om dat op te richten en te aanvaarden.] " E Een  66 LEVENS-BIJZONDERHEDEN fotfdft. Een dag of zes daarna nam jesus petrus , en VS. i. JAK0BUS e" JoSnnes, deszelfs broeder, met zich , en leidde hen op eenen hoogen berg alleen, a- Hier veranderde hij, \n hunne tegenwoordigheid, van gedaante. Zijn aangezicht blonk als 3- de zon; zijne kleederen werden wit gelijk het 4- licht. Tevens zagen zij moses en eliüs , die met hem fpraken. Thans riep petrus [verrukt] uit, jesus aanfprekende : „ Heere, „ hier is het goed, te zijn en te blijven! In„ dien het u gelieft, willen wij hier drie hutten „ opflaan,voor u,voor moses, en voor ELias, 5- » voor elk ééne." . Zoo als hij nog fprak, overfchaduwde hen eene helder - lichtende wolk, en uit deze wolk kwam eene ftem: „ Deze is „ mijn zoon, de geliefde, in wien ik een wel- 6. », gevallen heb. Gehoorzaamt hem!" Op het hooren van deze hemel-ftem vielen de leerlingen op hun aangezicht, cn waren zeer bevreesd; , 7- Maar jesus , na hen toetredende , raakte hen aan , en zeide: .,, Staat op ! vreest niet! " Toen 8. hunne oogen opflaande, zagen zij niemand meer, behalven jesus alleen. 9. Teen zij den berg weder afgingen , geboodt jesus hen, „dat zij, het geen zij thans gezien ,, hadden , aan niemand zouden verhaalen , „ voor dat 's menfchen zoon uit de dooden zou 10. ,, opgeftaan zijn." —— De leerlingen vraagden hem: „ hoe het dan te verftaan ware, het „ geen de fchriftgeleerden evenwel eenpaarig 11. ,, zeiden, dat ELias eerst komen moest?" i»a 3 je-  van jesus christus. 6j .Jesus gaf hun de volgende oplosfing: ,, ELias Hoofdft. komt zekerlijk eerst, en zal alles weder herflel- XVI1* len; Doch ik zeg u , ELias is reeds gekomen, Vs, 12. doch men heeft hem niet alleen niet erkend, maar zelfs aan hem gedaan, al wat men gewild heeft, en op dezelfde wijze zal ook 's menfchen zoon van hun lijden moeten." Thans be- 13. grepen de leerlingen, dat hij hun van joSnnes den Dooper fprak. Wanneer zij bij het volk gekomen waren, 14, naderde uit den hoop iemand tot hem, die voor hem op de knieën viel, en zeide: „Heere, heb 15. „ mededogen met mijn' zoon, die de maanziekte ,, heeft, en een ellendig lijder is; dikwijls valt „ hij in het vuur, en dikwijls ook in het water. „ En ik heb hem ter genezing bij uwe leerlin- 16. gen gebracht, maar — zij hebben hem niet „ kunnen helpen ! " Toen zeide jesus : 17. ,, O gij ongeloovige en verkeerde menfchen, zal ,, ik dan altijd in perfoon bij u moeten zijn? ,, Hoe lang zal ik dan nog geduld met u moeten „ oefenen?— Brengt mij [den lijder] hier." — Vervolgends fprak jesus den démon met ftrafheid 18. aan, en de démon voer van den jongen uit; en het kind was van dat uur af genezen. Toen jesus weder alleen was , vervoegden jp4 zich zijne leerlingen bij hem, en toonden hunne verwondering: „ Waarom" zeiden zij, „ hebben wij hem niet kunnen uitdrijven?" — jesus gaf hun ten antwoord: „ Alleen om uw 20. „ ongeloof; Want dit verzeker ik u heilig, inE 2 ,, dien  68 levens-bijzonderheden B%jW' ■>* dien gij een geloof hadt, al ware het niet 'j grooter dan een mostaard-zaadjen; gij zoudt „ dezen berg bevelen ; begeef u van hier der- vs. 21. „ waards, en hij zou u gehoorzamen; [Het „ zwaarfte zoudt gij te boven komen,] en niets ,, zou voor u onmooglijk wezen! — Doch „ dit foort vaart niet uit dan door [geloovig] 22. „ bidden, [waar toe men zich] door vasten, „ [behoorlijk heeft voorbereid.] " Wanneer zij nu naa Galileën wederkeerden, 23. zeide jesus tegen hen: „ 'sMenfchen zoon zal; „ in de handen der menfchen overgeleverd wor„ den; en men zal hem ter dood brengen; doch op den derden dag zal hij opgewekt en weder ,, levend worden." Op dit voorftel wa¬ ren zij heel treurig en neêrflagtig. 23. jesus komt weder te Kapernaum , betaalt de Tempel fchatting , en predikt de les/en • van nederigheid en liefde. 24. Toen zij in Kapernaum kwamen, vervoegden zich de ontvangers en inzamelaars van de Didrachmen [de gewoone Tempel-fchatting] bij petrus , met deze vraag: ,, Betaalt ulieder 25. „ meester de Tempel-fchatting niet?" ,, Ja," zeide hij, [,, hij is zulks gewoon."] Maar toen hij in huis gekomen was , fprak jesus hem dus aan ; „ Wat dunkt 11, simon ? van wie nemen de aardfche Koningen tollen of fchattingen , van hunne eigene zoonen of van 26". anderen?" „Van anderen," zeide petrus, » Wel  VAN JESUS CHRISTUS. 69 „ Wel nu," zeide jesus, „ dan zijn de zoo-H^W. „ nen vrij; [Dan ben ik, de zoon van Israëjf " Koning, ook vrij!] Doch opdat wij hunw. 0,7. „ geen aanftoot geven, ga naa den zeekant, „werp den angel uit, en neem den eerften „ visch, dien gij ophaalt, den besten, als gij „ hem den mond opent, zult gij daar een flater. „ [het dubbel van de fehatting] in vinden; „ neem dien en betaal voor mij en voor u." Ter zelfder uur vervoegden zich de leerlingenHoofdft. bij jesus; en Helden hem'deze vraag voor: " XVI1L Wie is wel de grootfte en aanzienlijkfte in het " rijk des hemels?" jesus riep een kind 4. tot zich, ftelde dat in het midden, en fprak: „ Waarlijk zeg ik ulieden, indien gij u niet be- 3. keert, [en van denkwijze verandert,] wordende gelijk de kleine kinderen , zoo zult gij geene plaats hebben in het rijk des hemels. Die zich 4zeiven vernedert, en zulk een kind gelijk wordt, in eenvouwige oprechtheid, die is de grootfte en aanzienlijkfte in het rijk des hemels; En al wie 5. zulk een kind wel ontvangt in mijn' naam, en om mijnent wil, die ontvangt mij zei ven. Doch 6. al wie één' van deze nederige en eenvouwige lieden , die op mij hun geloovig vertrouwen ftellen, verhindert op den weg der godsvrucht , voor zulk iemand was het wenschlijker, indien hem een molenfteen aan den hals gebonden , en hij dus levendig in zee geiiort wierdt. Wee der we- 7. reld, van wegen de ergernisfen en verhinderingen in den godsdienst en deugd! Het is wel E 3 nood-  7° LEVENS-BIJZONDERHEDEN ff°tfjP{ noodzaaklijk en onvermijdelijk, dat aanftoot en •verleiding menig één' verhinderen, in het belijden en betrachten der waarheid, maar wee, nogmaals, dien mensch, door wien de ergernis en vs' 8• aanftoot komt! [Wacht u zeiven van zulken ; wacht u van alles, wat u op eenigerleië wijze zou kunnen hinderen in godvrucht en deugd; gelijk ik u reeds meermaalen gezegd heb;] Indien uwe hand of voet u hinderen zou [in het voldoen van uwen pligt,] houw ze af, en werp ze van u; beter is het voor u, kreupel en verminkt het leven te genieten , en zalig te zijn, dan beide de handen of voeten behoudende in 9' het eeuwig vuur geworpen te worden ; [zelfs het dierbaarfte, dat gij hebt] bij voorbeeld, uw oog, indien het u hindert [in den godsdienst;] trek het liever uit, en werp-het weg; het is beter, met verlies van het zelve, en met één oog het leven te genieten, dan beide de oogen hebbende, aan de vuur-ltraffe te worden overgege- . xo, ven. Ziet dan wel toe, dat gij niet één' van deze geringe en welmeenende zielen verfmaadt; ik verzeker u, dat hunne engelen, [die hun ten dienfte gebruikt worden,] in den hemel altijd voor den troon van mijnen Hemelfchen Vader ftaan , [gereed, om zijne bevelen, ten hunnen beste , uit te voeren.]" 11' ?» Ja 5 tot dien einde is immers 's menfchen zoon gekomen, om het verloren en afgedwaalde 12. te behouden. [Ik wil u door eene gelijkenis ophelderen, welk een belang God ftelt, in het be- hou-  VAN JESUS CHRISTUS. 71 houden van ongelukkige menfchen; en oordeelt Hoofdjl. dan zelve:] Wat dunkt u; indien iemand hon- xvmderd fchaapen hadt, en dén daar van was van de kudde afgedwaald ; zou hij niet de negenennegentig blijven laten, en met allen ijver langs berg en dal het afgedwaalde opzoeken ? En zo het gebeurt, dat hij het wedervindt, 9.vt* 13* verzeker u plegtig ; hij verheugt zich over dit ééne fchaap meer dan over de negenennegentig, die niet afgedwaald waren. Dus ook is het J4« geenszins de wil van uwen hemelfchen Vader, dat 'er één eenige van deze geringen [in het oog der wereld] verloren zou gaan." „ [Volg gij het voorbeeld van den Vader, en] J5indien uw broeder en medemensen tegen u misdaan cn u beleedigd heeft, ga dan heen, en breng het hem nadruklijk onder het oog, tusfchen u en hem alleen ; zo hij u gehoor geeft, dan hebt gij uwen broeder behouden , en een' aanzienlijke winst gedaan ; Maar geeft hij u geen gehoor, neem dan nog één' of twee vrienden met u, opdat naar de uitfpraak van twee of drie getuigen hier alles beflist worde. Doch 17. weigert hij ook naar dezen te hooren, zo geef het aan de gemeente te kennen; maar volhardt hij in zijn kwaad, zodat hij ook aan de geheele gemeente geen gehoor geeft, dan zij hij u als de heiden en de tollenaar, [dan kunt gij geene naauwe broederlijke verkeering met hem houden.]" - ■ ■ Voorts zeg ik ulieden met alle verzekering, 18. E 4 wat  7* LEVENS-BIJZONDERHEDEN ?vni:Wat gij binden of ontbinde» op aarde, zal 'in den hemel gebonden of ontbonden zijn. [Uwe uitfpraaken zullen door God bevestigd "*19' worden.] Insgelijks verzeker ik ulieden; Indien twee van u éénftemmig zijn omtrent eenige zaak,, [die uw ambt als mijne gezanten betreft,] en die zij begeeren zouden, het zal hun geworden 20> van mijnen hemelfchen Vader; Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, [en om de belangen van mijn rijk,] daar ben ik zeifin hun midden." **• Toentradt petrus toe, en vraagde: „Heere, hoe dikwijls kan mijn broeder tegen mij misdoen? En hoe menigmaal moet ik hem vergeven? Zc- 22. venmaal?" „ ft zeg u niet, zevenmaal," zeide jesus, „ maar onbepaald, zeventigmaal 23. zevenmaal. Leert dat uit de volgende gelijkenis, welke het rijk des hemels in dit opzicht, afbeelden zal." ,, Een zeker Koning wilde, dat zijne Staats- 24. dienaars hem rekening zouden doen. Als hij daar mede een' aanvang maakte, werdt 'er één tot hem gebracht, die hem tienduizend Talenten 25. [eenige milliöenen] fchuldig bleef; En alzoo hij dezelven niet voldoen kon , zoo geboodt zijn Vorst, dat men hem, met vrouw en 'kinderen, en al wat hij hadt, tot flaaf verkopen, en daar ü6. uit de fchuld voldoen zoude. De bedien¬ de viel den Vorst te voet, en fmeekte; Heere! geef mij nog wat uitftel, en oefen geduld met 27. mij, dan zal ik u alles voldoen. — De Koning  VAN JESUS CHRISTUS. 73 ning werdt door medelijden over zijnen dienaar H™fdfl' getroffen, gaf hem genade, ja fchonk hem zelfs de fchuld kwijt. Zoo a's deze Staats-w. 2g. dienaar van den Koning uitging , ontmoet hij één' van zijne mede-bedienden , die hem eene kleine fom van honderd denarïèn [omtrent honderd zestehalven] fchuldig was; Dezen vatte hij, greep hem bij de keel, zeggende [met eene forsfe ftem:] Betaal mij, dat gij fchuldig zijt. De ander viel hem te voet, en badt hem: Oefen aoeen weinig geduld, en geef mij een korten tijd uitftel, dan zal ik u alles betaalen. Doch, wel 3«verre , van zich te laten beweegen , zoo ging hij heen, en wierp hem in de gevangenis, tot • dat hij de fchuld voldaan zou hebben. Zijne mede-bedienden , ziende, wat hier ge- 31. beurde, waren daar over zeer gevoelig, en begaven zich tot den Vorst, wien zij naauwkeurig al het voorgevallen verklaarden. Toen 32. liet de Vorst hem bij zich komen, en fprak hem dus aan: ,, Gij fnoode dienstknecht! Ik heb u zulle eene groote fchuld geheel kwijtgcfcholden, omdat gij mij fmeektet en badt; Hadt het u nu 33ook niet betaamd, ontferming te hebben met uwen mede-dienaar, gelijk ik mij over u ontfermd had?"- Vervolgends, leverde hem 34. de Vorst, in toorn ontftoken, aan de fcherprechters over, tot dat hij zijne gehcele fchuld aan hem voldaan zou hebben. Zie! op 35> deze wijze zd ook mijn hemelfche Vader met uiieden handelen, indien gij niet, elk aan zijnen E 5 broe-  74 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft1. broeder en medemensen, alle zijne beleedigingen XIX" en fouten, van harte, vergeeft." 24. jesus vertrekt uit Galileën, verklaart zich over de echtfeheiding, over den rijkdom, en de vergelding in het Koningrijk des hemels. vs. 1. Na deze gefprekken , vertrok jnsus uit Galileën. en kwam, door het Overjordaanfche, in 2. het gewest van Judea. Op deze reize was hij verzeld van veele hoopen volks , wier ziekten en kwaaien hij genas. 3. Hier vervoegden zich de Farifeën tot hem, die hem de volgende vraag deeden, om hem op den toets te Hellen en te verftrikken: „ Of het in de vrijë willekeur van den man flaa, aan zijne vrouwe, om welke reden ook, eenen■ fcheid- 4. brief te geven ?" Op deze vraag gaf hij hun het volgend antwoord: „ Hebt gij niet gelezen, „ dat Hij, die den mensch van het begin ge„ fchaapen heeft, hen fchiep éénen man en ééne 5. „ vrouw? Als ook, dat hij gezegd heeft: ,, Uit dien hoofde zal iemand, met verlating van „ vader en moeder, zijne vrouw aanhangen, en deze twee , man en vrouw , zullen als één „ vleesch, \als éénperfoon] worden aangemerkt? 6. ,t Uit deze woorden volgt dan , dat zij geen „ twee , maar Hechts één vleesch en perfoon „ zijn, [en de vroüw als een deel van den man „ moet gehouden worden;] Het geen nu God „ faamgevoegd heeft, mag geen mensch [wille„ keurig] fcheiden." — De  van jesus christus. 75 De Farifeën. „ Waarom heeft dan moses Hoofdft. „ geboden, men zou haar een' fcheidbrief ge- y~X' „ ven, en wegzenden?" jesus. „ moses heeft u [niet als een gebod] 8. „ geboden, maar [het geen hij als eene Hechte „ gewoonte, waar van gij] door de hardheid en „ onbuigzaamheid van uw hart, [niet waart af „ te brengen] onder u vondt, alleen toegelaten, ,, [onder zekere bepaalingen ,] naamlijk uwe „ vrouwen heen te zenden; Maar van het be„ gin van het menschdom is het dus niet ge- „ weest. • Ik zeg u dan [op deze gron- 9. ,, den,] dat al wie zijne vrouw [willekeurig] „ heenzendt, enkel het geval van onkuischheid „ uitgezonderd , en dan eene andere trouwt, „ een echtbreker is, en zo iemand die verlaten vrouw trouwt, die maakt zich insgelijks aan overfpel fchuldig." Nu zeiden jesus leerlingen tegen hem: ,, In- 10. „ dien het dus gelegen is , [indien de man in die ,, onverbreeklijk naauwe betrekking ftaat jegens „ de vrouw,] dan is het best, niet te trouwen," jesus antwoordde: „ Het geen gij daar zegt, ii. „ is niet voor allen gefchikt; allen kunnen zich „ niet onthouden, dit is eene bijzondere gave. „ Want daar zijn menfchen , die van de ge- \%. „ boorte af onbekwaam zijn voor het huwelijk; „ daar zijn ook gefnedenen, die door menfchen 5, verminkt worden; zoo zijn 'er ook gefnede„ nen [in eenen onëigenlijken zin,] die zich „ gewillig onthouden, wanneer de belangen van „ het  7<5 levens-bijzonderheden Hoofdft. „ het Rijk des hemels zulks vorderen. Die dit XIX' „ vatten kan, vatte het! [Die de gave der onthouding heeft , onthoude zich, wanneer de „ bijzondere omftandigheden zulks verëifchen!]" vs. 13- .Onder dit gefprek werden 'er kinderkens tot hem gebracht, [met verzoek,] dat hij hun de handen opleggen, en biddende zegenen zoude; De leerlingen [waren hier over ongenoegd, omdat jesus in zijne woorden geftoord werdt] en 14. beftraften deze lieden ; Maar jesus zeide : ,, Laat de kinderkens naderen, weert hen niet „ af, om tot mij te komen; Zulken toch, die „ den kinderkens gelijk zijn, zijn, [gelijk ik 11 „ reeds gezegd heb,] de waare onderdaanen 15. ,, van het rijk des hemels." Vcrvolgends legde hij hun de handen op, en dit gedaan hebbende, vertrok hij van daar. 16. Thans viel 'er een merkwaardig gefprek voor tusfchen een zeker iemand, een jongeling, die jesus aanfprak, en tusfchen jesus. Hij: ,, Beste meester, wat is het best, dat „ ik doen kan, om het eeuwig zalig leven te „ bekomen ? " 17. jesus: ,, Waarom noemt gij mij beste? nie„ mand is de beste, [in den volftrekten zin,] „ behalven God alleen. Doch wilt gij het le„ ven deeliichtig zijn, zo neem de geboden van „ God waar." 18. Hij: „ Welke?" Jesus: „ Deze; gij zult niet dooden, geen „ overfpel doen, niet ftelen, geen valsch getuigenis  van jesus christus. 77' ,% genis afleggen; Eert uwe ouders; Hebt uwen Hoofdft. ,', naasten, [uwen medemensen,] lief, gelijk ^ „ zeiven." De Jongeling: „ Dit alles heb ik van mijne 20. „ jeugd af waargenomen; wat ontbreekt mij dan „ nog?" jesus: „ Wilt gij een volmaakt onderhouder 21. „ van Gods geboden zijn, [doe , wat ik , de ,, beste leermeester, u thans gebied;] gaaheen, „ verkoop uwe goederen, en geef ze aan arme „ lieden; dan zult gij een' fchat in den hemel „ hebben. Kom dan, en volg mij." De jongeling, deze reden van jesus hoorende , ging treurig heen , want hij hadt groote goederen. Thans zeide jesus tegen zijne leerlingen; „ Waarlijk, ik zeg u, en het is zoo, een rijke „ kan bezwaarlijk een onderdaan worden van „ het rijk des hemels, [het welk in veele ge„ vallen de opoffering der aardfche goederen verëischt;] Ja , ik voeg 'er zelfs bij, een 24» „ kemel kan ligter door het oog van eene naald -„ gaan, [gelijk uwe geleerden die gelijkenis wel „ ééns gebruiken, om iet, dat onmooglijk voor„ komt, uit te drukken,] dan dat een'rijke deel„ genoot worde van het Koningrijk des he- mels! " Op dit gezegde waren zijne leer- 25. lingen heel verflagen ; ,, Wie , " zeiden zij , kan dan zalig worden?" - jesus, hen 26. met een veelbeduidend oog aanziende, zeide :• „ Bij de menfchen is dit onmooglijk, maar bij „ God  78 LEVENS-BIJZONDERHEDEN ^^7?.,, God zijn alle dingen mooglijk." — Nu. vs. 27. mm PETRUs het woord: „ Wij," zegt hij, „ hebben toch alles verlaten, en zijn u gevolgd, 28. 9, wat zal 'er dan van ons worden?" jesus gaf hem ten antwoord: „ Waarlijk zeg ik u, „ dat gijlieden, die mij gevolgd zijt, in de we- dergeboorte en vernieuwing van alles, wan,, neer de zoon des menfchen op den troon zij„ ner Majefteit zal zitten, ook zitten zult op „ twaalf troonen, als rechters der twaalf ftam- 29. men van Israël. [Gij hebt, zegt gij, alles „ verlaten,] wel nu, al wie huizen, broeders, „ zusters, vader, moeder, vrouw, kinderen of „ akkers heeft verlaten en opgeofferd om mij„ nen naam en godsdienst, die zal honderd„ vouwige vergelding ontvangen, en ééns het „ eeuwig zalig leven als eene erfbezitting ge- 3°« „ nieten. [Doch wacht u, van u zeiven „ iet te verheffen;] want veele eerften zullen „ de laatften, en integendeel veelen, die achter „ aan ftonden als de laatften, zullen de eerften Hoofdft.„ wezen, [en anderen te boven gaan.] De vol- wfXi. " gende §eliïkenis zal u dit duidlijk maaken, ' „ hoe het in het rijk des hemels gefteld is: „ Zeker huisvader ging 's morgens vroeg uit, „ om arbeiders voor zijnen wijngaard te huuren: 2. Hij kwam met de arbeiders overeen om zeke,, ren bepaalden prijs voor dien dag, en zondt ? S« „ hen naa zijnen wijngaard. Om drie uuren [negen uuren] kwam hij weder op de markt, „ en zag daar anderen ledig ftaan; tegen dezen „ zeide  VAN JESUS CHRISTUS» 79 „ zeide hij insgelijks ; gaat gijlieden ook in den Hoofdft. „ wijngaard, en ik zal u geven, het geen billijkV*X'^ „ is; en zij gingen heenen. Op dezelfde wijze * / „ ging hij te zes en te negen [te twaalf en na„ demiddags te drie] uuren uit, en deedt het „ zelfde. Doch om elf [vijf] uuren uitgegaan 6. „ zijnde, vondt hij anderen ledig ftaan , tegen „ welken hij zeide: Hoe, ftaat gij hier zoo den „ geheelen dag ledig? — Omdat niemand ons 7. „ gehuurd heeft. Nu, gaat gijlieden ook „ naa den wijngaard, en gij zult ontvangen, het „ geen billijk is. Toen de avond viel, geboodt g# de eigenaar van den wijngaard zijnen opzie„ ner; hij zou de werklieden roepen en hunnen loon geven , beginnende van de laatften en „ zoo voortgaande tot de eerften. Toen zij, 0. ,, die te elf [vijf] uuren gehuurd waren, ver„ fchenen , kregen zij elk het volle dagloon. „ Toen derhalven de eerstgehuurden kwamen, 10. „ verbeeldden deze zich, dat zij meer zouden „ ontvangen; doch zij ontvingen niet meer dan „ het bedongen dagloon; Waar over zij misnoegd Ir> ,, zijnde, tegen den huisvader morden ; Deze I2. ,, laatften, zeiden zij, hebben niet meer dan één „ uurtjen gearbeid, en gij hebt hen met ons „ gelijk gefteld, daar wij het zwaare van den dag en de hitte verdragen hebben. Maar de 13. huisvader fprak één' van deze lieden dus aan: Vriend, ik doe u geen onrecht; zijt gij niet „ om dien bepaalden prijs met mij overeen ge- komen? Neem het geen u toekomt, en gaa. ï+. „ Maar  80 LEVENS-BIJZOHOERHEDEN Hoofd/1. n Maar nu wil ik aan deze laatften zoo veel vs. 15. '* §even als aan u* 0f ftaat het miiniet vrii> „ met het mijne te doen, wat ik wil, of is uw „ oog boos en afgunftig , omdat ik goed en 16. „ milddaadig ben ? Dus zullen dan [in mijn „ rijk] de laatften eerften, en de eerften laatften „ zijn; want onder veelen, die geroepen zijn , „ bevinden zich maar weinigen uitgelezen." 25. jesus voorzegt wederom zijn lijden^ onbe» zonnen verzoek van zebedeus vrouw bij deze gelegenheid, jesus geneest twee blinden bij Jericho. 17. Toen nu jesus Jerufalem begon te naderen, nam hij onder weg de twaalf leerlingen ééns 18. alleen, en zeide hun: ,, Let wel, wij begeven „ ons thans na Jerufalem, daar zal de zoon „ des menfchen aan de opperpriesters en fchrift» ,, geleerden, [die den grooten raad, het San- hedrin uitmaaken,] in handen worden gelee„ verd; die hem ook ter dood zullen verwijzen; 19. „ Vervolgends zullen zij hem aan de heidenen, ., [aan de Romeinen] overleeveren , opdat hij „ van deze befpot, gegeesfeld, gekruist worde; Doch ten derden dage zal hij [uit. de ,, dooden] opftaan." 20. Op dien tijd kwam de moeder van zebedeus zoonen, met haare zoonen verzeld , tot hem, en viel hem te voet, begecreude eene gunfte van hem. je-  | van jesus christus* 8t • jfsus vraagde haar : „ Wat wilt gij ? " Hofdff.. Zij. „ Beloof mij, dat deze mijne fi"^*^ „ zoonen in uw rijk zullen zitten , [als uwe „ meest bfigunöigde dicnaaren en vrienden] de „ één aan uwe rechte- , de ander aan uwe ,, linkehandt" jesus. (met nadruk en ernst) „ Gijlieden 224 „ weet niet, wat gij begeert! Zijt gij in ftaat, „ om dien [bitteren] lijdcns-kelk te drinken, „ dien ik drinken zal, en met dien doop, [diens „ water tot de ziele gaat,] gedoopt te worden, „ daar ik mede gedoopt word? " ■ De Zoons. Wij vertrouwen , daar toe in ; ftaat te zijn." jksus. „ Nu , mijnen lijdens-kelk zult gij* 23* lieden drinken , en met dien doop , daar ik mede gedoopt word, zult gijlieden ook gedoopt worden ; Maar, boven anderen, aarl j, mijne rechte- en aan mijne linkehand te zitr „ ten , ftaat niet, aan mij, te fchenken, dan „ alleen aan die genen , voor welken dit bc„ fchikt cn bereid is door mijnen Vader." De tien overige leerlingen, dit gefprek ver- 24» nomen hebbende , waren deswegens op deze twee broederen onvergenoegd , maar jesus , hen bij zich geroepen hebbende, fprak hen dus aan: „ Gij weet, dat onder de volken, zij, 25» „ die flechts de eerften in rang willen fchijnen, ,, heerfchappij over hen oefenen, en dat hunne ,, grooten hen onder hunne magt brengen ; „ Doch dat moet onder ulieden geene plaats 26, «%t F • „ heb-  82 LEVENS-BIJZONDERHEDEN ■Hooffll.» hebben; Integendeel, wie onder ulieden „ groot zou willen worden ,. die zij ulieder vs' 27'„ dienaar! Ja, hoe hoogcr iemand zich onder j, u zou willen verheffen , om de eerfte te „ wezen, des te laager dienstknecht zij hij t 28.55 Gelijk als ik , de zoon des menfchen , niet „ ben gekomen, om gediend te worden, maar „ om te dienen , en mijne ziel en leven tot „ een los- en rantzoenprijs voor veelen, op „ te offeren." 29. Wanneer zij uit Jericho gingen, volgde hem eene groote menigte volks , waar door twee 3°' blinden, die daar aan den weg -zaten , hoorden , dat jesus voorbijging, waar op zij met luider ftem riepen: „ Ontferm u over ons, nI#„ Heere, davids zoon!" Maar het volk belastte hen te zwijgen, doch zij riepen te Merker; „ Ontferm u over ons, Heere, - davids „ zoon ! ontferm u!" jesus bleef liaan , riep 32. hen tot zich, en vraagde; ,, Wat zij wilden, ,, dat hij hun doen zou?" • „Heere!" 33. was hun antwoord, ,, dat onze oogen geopend, 34.,, en wij ziende worden! " jesus , mededoogen met hun hebbende, raakte hunne oogen aan, en terftond kreegen hunne oogen het gezicht weder, en zij volgden hem. £6.  van jesus christus. 83' 26. jesus doet zijne intrede in Jcrufalem; zijne verrichtingen en gejprekkén in den Tempel. Als zij nu Jertifalem genaderd, cn te Beth-Hoofdil. fage, [een gehucht] aan den Olijfberg, geko-^xxr^ men waren, zondt jesus twee leerlingen uit met dezen last : „ Gaat naar hét vlek, dat 2„ daar tegen u over ligt; Daar zult gij ter- Mond bij het inkomen eene ezelin vastge(, bonden zien liaan, met haar veulen bij haar; ,, maakt die los, en brengt ze mij; En indien ; 3* „ iemand u iet mogt zeggen, zoo zegt een- vouwig, de Heere heeft ze van doen , [en „ men zal geen verdere zwaarigheid maaken,] maar ze terftond laten volgen." Dit alles nu gebeurde, op dat het gezegde 4" van den Profeet bewaarheid zou worden: „ Verkondigt aan Siöns dochter: Zie, uw Ko- *>t „ ning komt tot u, zachtmoedig, en rijdende „op eenen ezel, en wel op een veulen eener „ jokdragende ezelin!" De leerlingen dan, heen gegaan zijnde , en , 6. jesus bevel naar de letter volbracht hebbende, voerden de ezelin en het vyeuten, en ze met 7, hunne klederen gedekt hebbende , jdeeden zij hem daar op zitten. Ook fpreidde het grootfte. g, gedeelte des volks hunne kleederen op den weg.; terwijl anderen takken van de boomen hieuwen , en 'er den weg mede bellrooiden. Dus o, reedt hij voort, onder de toejuiching .des volks, Ta. dat  84 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft. dat voor hem uitging en achter hem volgde: XXI O o ' „ Heil de;t zoon van david [den messiüs ! ] „ Wel hem. die nu komt in den naam des „ Heeren, [die van God ons gezonden is!] „ De hemel zelf verheuge zich! Hofanna! vs. 10. Toen hij dus in de tod zijne intrede deedt, rankte de gantfche Had op de been; Elk vraagde; „Wie deze was, die met zoo veel gejuich 11. „ werdt ingehaald? " — „ Het is jesus de Pro,, feet, die van Nazareth in Galileën is! " was het antwoord der juichende fchaaren. 12. Vervolgends ging jesus in den Tempel van God, en dreef allen, die in den Tempel met koopen en verkoopen handel dreven, daar uit; ook wierp hij de tafels der geldwisfelaaren, en de ftoelen der genen, die duiven verkochten, ' 13. om verre; zeggende: „ In de heilige Schrift ,, ftaat: Mijn huis en heiligdom zal een hede„ huis heet en en ook zijn; maar gijlieden hebt „ het tot een' moordenaars-kuil gemaakt." 14. Hier in den Tempel kwamen ook blinden en kreupelen tot hem, welken hij genas. 15. Toen de opper-priesters en fchriftgeleerden, [die leden van het Sanhedrin of den hoogen • Raad waren,] de wonderbare verrichtingen zagen , die hij deedt , en hoe zelfs de kinderen in den Tempel juichten en riepen: „ Heil den 16.,i zoon van david! Hofanna!" waren zij zeer te onvrede, en fpraken 'er jesus over aan: „ Hoort gij wel, wat daar gezegd wordt?"— Maar jesus gaf ten antwoord; „ Heel wel! „ Maar  VAN JESUS CHRISTUS. 85 Maar hebt gij dan nooit gelezen : Uit den Hoofd/1. „ mond van kinderen en zuigelingen zal men XX*' rt de waarheid tot lof van God vernemen P " — En met dit zeggen hen verlatende, begaf hijvs. 17. zich de ftad uit naa Bethani'én, alwaar hij den nacht doorbracht. Den volgenden morgen vroeg naa de ftad 18. wederkeerende, hadt hij trek tot fpijze, en alzoo hij aan den weg [van verre] éenen vijgeboom afzonderlijk zag Haan, ging hij daar 19. naa toe, doch vondt 'er niets aan dan enkel blad en geene vrucht ; waar op hij tegen den boom deze woorden fprak : ,, Nimmer kome ,, 'er vrucht aan 11! " —.— En op ftaande voet verwelkte deze vijgeboom. Dit ftrekte 20. den leerlingen, die het zagen , tot verwondering, welke zij ook met woorden te kennen ga-ven ; Hoe die vijgeboom zoo op Maande voet verwelkt was? Dit gaf je sus aanleiding, 2i. om tegen hun te zeggen : ,, Waarlijk zeg ik „ u, indien gij geloof hadt, en niet twijfeldet, „ zoo zoudt gij niet alleen doen kunnen, het „ geen ik met dezen vijgeboom gedaan heb; „ maar zelfs, al zeidet gij tegen dezen ber»': „ Word opgenomen, cn in zee geworpen, het „ zou gefchieden; Ja alles, wat gij [ten beste 22. ,;, van het Gods-rijk , waar van gij dienaars ,1, zijt] .in het gebed , vertrouwende cn geloo- vende, zult begeeren, zult gij ook ontvanv> gen-" • Toen hij in den Tempel gegaan , daar leer- -3- ' « F 3 - de,  86 levens-bijzonderheden ^Xxf'de' kwamcn de °PPerP1-iestcrs en oudften des, volks, [leden van den grooten Raad] bij hem, en vraagden: „ Met wat recht, en op wiens „ gezag doet gij dit alles ? Wie heeft u deze Vf' »3£* gegeven?" jesus gaf hun ten aiit. woord: „ Ik [kan u dit niet verklaaren, voor ,, dat ik] u ook édne zaak gevraagd heb; cn „ indien gij mij die zeggen zult, dan zal ik „ ulieden ook zeggen , op welk gezag ik dit -5- „ alles doe. ■- Van welken oorfprong was „ de doop van joLynes ? Hadt hij zijn gezag „ van God uit den hemel, of van menfchen?"— Hier {tonden zij verlegen, denkende: ,, Indien „ wij zeggen, van God uit den hemel , zoo „ zal hij ons te gemoet voeren : Waarom hebt gij hem dan niet geloofd, en zijn ge- 26- 5» tuigenis gehoor gegeven ? — Doch zeggen „ wij , van menfchen , dan hebben wij voor „ het volk te vreezen; Want zij achten allen „ joaNNCS hoog, als een' Profeet." — Zij gaven dan je.sus eenvouwig ten antwoord : Wij weten het niet." Toen zeide hij ook tegen hen: „ Dan zeg ik u ook niet, op welk 28. „ of wiens gezag ik dit alles doe. Doch „ ik moet u nog iet vragen, en het aan uw „ eigen oordeel overlaten : Zeker vader hadt „ twee zoonen, cn gebo^dt den e'énen; Mijn „ zoon, ga heenen , en arbeid van daag in &9' « mijnen wijnberg. Doch hij gaf norsch ten „ antwoord: Ik wil niet! Maar achter na berouw hebbende , ging hij echter. Aan den „ an*  VAN JESUS CHRISTUS. 87 anderen zoon gaf de vader hetzelfde gebod; Honfdft. „ Deze gaf, met veel betoog van bereidwillig- ^ ^ „ heid, ten antwoord; Ik ga , Heere! fchoon „ hij niet ging. Wie van deze twee kan nu „ gezegd worden, vaders wil volbracht en ge- ,, hoorzaamd te hebben ? " „ De eerfte," zeiden zij. „ Nu," zeide jesus, „ dan volgt „ ook, gelijk ik u heilig verzeker, en de zaak „ in de daad is, dat de tollenaars en de hoe„ ren , [de meest zedelijk verdorven menfchen ,] „ eer, dan gijlieden,' deelgenooten zullen zijn „ van [de voorrechten] van het Gods-rijk; „ Want , joSnnes kwam tot ulieden , predi- 32. „ kende den waaren godsdienst, doch gij hebt „ hem geen geloof gegeven, maar de tollenaars „ en de hoeren [heel bedorven menfchen] heb„ ben hem geloof gegeven; en gij hebt u zel„ ven, door zulk1 een befchamend voorbeeld, „ niet tot inkeer laten brengen, om hem ins„ gelijks te geloovcn." ,, Ik moet u nog eene andere gelijkenis voor- 33. „ dragen , daar gij wel op dient te letten. „ Daar was ééns een zeker gegoed man, die „ eenen wijnberg beplant hadt, om welken hij „ eene omtuining aangelegd, in welken hij eene „ kelder laten graven , cn bij welken hij een' „ wacht-tooren gedicht hadt; Dezen wijnberg „ verhuurde hij aan eenige wijngaardeniers „ [voor een gedeelte van den wijn, dien zij „ hem als eene erfpacht zouden opbrengen.] — ,t Hij reisde voor een' tijd buiten 'slands, doch 34, F 4 »> als  SU LEVENS-BIJ ZONDERHEDEN ^xP'als de wijnlezing daar was, zondt hij zijnedienstknechten tot deze wijngaardeniers, om zijne inkomiïcn te ontvangen ; Maar deze behandelden hen heel Hecht, den éénen flaande , een' ander' doodcnde , en een' derden 36. »i Heenigende; De heer en eigenaar zondt nogr „ maal andere dienstknechten, in meerder aan„ tal dan die vorigeu; doch dezen behandel- 37. „ den zij op dezelfde wijze ; Eindelijk , zondt hij zijnen eigen' zoon aan hun, denkende, „ dat zij zijnen zoon toch ontzien zouden, 38. „ Maar de wijngaardeniers den zoon ziende, „ overlegden onderling; Deze is de erfgenaam, „ kom aan, hem willen wij van het leven be„ rooven , dan kunnen wij zijne erfenis voor 30. ,, ons behouden; En hier op wierpen zij hem ,, buiten den wijnberg , en doodden hem ; 40. „ Wanneer nu dé lieer en eigenaar van den „ wijnberg zal te rug komen, zegt mij , wat „ zal hij die wijngaardeniers doen?" „ 41. „ Wat hij hun doen zal?" zeiden zij, „ hij „ zal die fnooden zonder mededogen ombren„ gon , cn den wijnberg aan andere wijngaarden „ niers verhuuren, die hem zijne inkomften op 42. „ zijn tijd zullen betaalen." [Alzoo zij dachten , dat dit ten hunnen opzigte echter nimmer gebeuren zoude,] vervolgde jesus en zeide: ,,'Hcbt gij dan nooit in de Schriften gelezen; Die- ft een, welken de bouwmeesters „ afgekeurd en verworpen hadden, die zelfde „ ft een is tot een hoofd - hoek ft een geworden; „ Dit  'van jesüs christus. 89 Dit is van den Heere gefchied, hoe wonder* Hoofdjï. haar het ook in onze oogen zijn mag! Ikw ^ „ zeg a daarom , het Koningrijk van God zal „ u afgenomen, en aan een volk gegeven wor- den, het welk zulke vruchten zal dragen, n als aan dat Gods-rijk eigen zijn. —-—s, [Van dien gemelden Heen wordt ook nog 44. „ gezegd: ] Wie op dezen fleen valt, zal ver- pletter d worden, en op wien die ft een-valt, „ dien zal hij vermoffelen" De Opperpriesters en Farifeën, zijne gelij- 45' kenisfen gehoord hebbende, begrepen nü- duidelijk , dat hij hen met dezelven bedoelde , en 46. zouden hem geern gevat cn in hechtenis genomen hebben, maar zij vreesden het volk, welk hem voor een' Profeet hicldt. jescs ging nog voort , in gelijkenisfen totHoofdJl. hun te fpreken; onder anderen zeide hij: „Het XXII. Koningrijk des hemels is gelijk aan een' Vorst,vs' *" die zijnen zoon een bruiloftsmaal bereid hadt; Toen de feestdag gekomen-was, zoo zondt hij 3« zijne dienstknechten, om de genoodigden tot de bruiloft thans te verzoeken, maar zij wilden niet komen. Hij zondt andermaal andere diénstknech- 4» -ten met deze boodfehap aan de genoodigden: Ik heb mijn feestmaal bereid, mijne osfen en mestvee zijn genacht, en alles is gereed; komt tot de bruiloft. Zij floegen op deze boodfehap geen 5. acht, maar vervolgden hunne bezigheden , de één •op zijn akker, de ander in zijne koopmanfehap; ■ Ja daarwas.'er, die zijne knechten aangrepen, met 6. '■■ - F 5 ' fmaad  9° levens-bijzonderheden W^.fmaad en hoon mishandelden, ja ombrachten.. vs. 7. De KoninS■> dit gehoord hebbende, ontftak in toorn, en zondt terftond zijne legerbenden, om die moordenaars met den' dood te ftraffen, en liet 8- ook hunne ftad in brand (leken. ——Vervolgends zeide hij tegen zijne Hovelingen; Nu is wel de bruiloft bereid, maar de genoodigden waren het 9« niet waardig; gaat dan op de openbare wegen en ftraaten; en noodigt allen, die gij ontmoet, tot 10. de bruiloft. Die dienstknechten dan heenen gaande, verzamelden allen, die zij op de ftraaten en wegen ontmoetten, zonder onderfcheid,kwaadeu en goeden , zoo dat de bruiloftszaal vol raakte van de aanzittende gasten, [die elk met 11. een eerekleed befchonken waren.] — De Koning , in de zaal gekomen, om de gasten te befchouwen, zag onder hun éénen man, die het 12. eerekleed niet aanhadt; Hij fprak hem aan : Vriend, hoe zijt gij hier ingekomen, zonder een 13. cerekleed aan te hebben ? De man verdomde. Toen geboodt de Koning zijne bedienden, dat zij hem handen en voeten binden , opnemen , en buiten de zaal in de duisternis zouden werpen , daar weeninge en tanden-gekners wezen zal; 14- want, [gelijk ik meer gezegd heb,] veelen zijn . geroepen, maar weinige uitgelezen." 27. Redenwisfelingen van jesus met de Farifeën en Sadduceën. jj. Thans gingen de Farifeën heen, en raadpleegden onderling, op welke wijze zij hem zoude»  VAN JESUS CHRISTUS. 91 (des kunnen verftrikken, om hem, in het éénoffiW. ander woord iet te doen miszeggen. Tcnw> dien einde zonden zij hunne leerlingen met eenige Herodiaanen, [die van de Hofpartij waren en de belangen van iierodes llerk voorftonden, ] tot hem. met het volgend geveinsde voorftel:,, Mees- „ ter, wij zijn overtuigd, dat gij een waarach- „ tig cn openhartig man zijt, die Gods leere en „ geboden ouvervalscht en naar Avaarhcid leer- ,,'aart, die u aan niemand kreunt, «iemands „ gunst of haat ontziet , cn geen onderfcheid „ van perlbonen maakt ; derhatvcn verdoeken 17.' „ wij u, dat gij ons, onbewimpeld, fcfigti „ u dunkt; Is het al of niet geoorloofd , den Kei- „ zcr die fchatting te bctaalen , waar rmtrent zoo veelen zwaarighcid vinden?" jesus, 18. wien hunne booze bedoeling bekend was, gaf hun op dit voorftel ten antwoord; „ Gij hui„ chelaars ! wat hebt gij mij op den toets te (lellen ? Toont mij een geldfluk , daar deze 19, „ fchatting in betaald wordt." Daar op lieten zij hem eenen [Romeinfchen~] denarius zien. „ Wiens beeldenis is dit? en wiens naam draagt 20. „ het opfchrii't?" Vraagde hij. Zij: van den „ Keizer." „ Wel nu," zeide jesus, „ geeft 2I( „ dan den Keizer, dat den Keizer, en Gode, „ wat God toekomt." Dit hoorende (tonden 22. zij befchaamd cn verwonderd tevens , en hem verlatende, gingen zij heen. Op dien zelfden dag naderden hem ook de 23, Sadduceën, eene fecle, die geene opftanding gelooft ;  Sfe LEVENS-BIJZONDERHEDEN ?xff"l0°ft; DeZe d^n ' heni de volgende vraag : • vs. 24.» Refter; moses heeft gebodenj Indien iemand „ komt te overlijden zonder kinderen, zoo zal 3, zijn broeder zijne weduwe trouwen, om zijns „ broeders ftam voort te planten , zoodat de „ kinderen uit dit tweede huwelijk verwekt, voor „ kinderen van den overledenen gehouden wor*5' » den- Nu heeft bij ons het volgende geval plaats; Daar waren zeven broeders; de oudfte „ van dezen trouwde cn ftierf; en alzo hij geen „ kinderen hadt, zoo liet hij zijne vrouw over "'-z6. » voor zijnen broeder; Insgelijks de tweede cn 27. „ de derde , tot alle zeven toe; Ten laatften 28. „ overleedt ook na allen de vrouw. Nu ontftaat „ hier de vraag, [welke ons toefchijnt, de leere „ der opftanding onwederfprekclijk te wederleg„ gen;] wien zal, indien 'er eene opftanding is , deze vrouw toebehooren? nadcmaal zij "allen 29. ,, haar in huwelijk gehad hebben ? . ~ jesus antwoordde hun hier op: „ gij doolt, en toont, dat gij de fchriften niet verftaat , noch een „ regtmatig begrip hebt van Gods alvermogen.— - 30. „ [Indien gij van dit laatfte behoorlijk dacht, zoo „ zoudt gij weten,] dat men in het toekomend „ leven niet zal' trouwen , noch ten huwelijk „ gegeven worden, maar dat men den ftaat cn „ toeftand van Gods engelen in den hemel zal 31. » evenaaren. [Indien gij de fchriften ver- „ ftondt,] zoo zoudt gij gelezen hebben, wat » God in dezelve ten opzichte van het tocko„ mend leven en van de opftanding der dooden » zegt,  VAN JESUS CHRISTUS. 93 „ zegt, en welk de zin is der woorden: Ik ben Uoofi^ „ de God (de hoogde weldoener) van abraham, en de God van isaük, en de God van jakob. vs. 32. >, God is niet een God van dooden maar van levenden." Het volk , welk dit aan- 33* hoorde, ftondt verdeld over zijne leere en wijsheid. Maar de Farifeën, vernomen hebbende, hoe 34. hij den Sadduceën den mond geflopt hadt, voegden zich bij één, tot het zelfde oogmerk, [om naamlijk te beproeven, wat hij van zeker verfchilpunt, welk zij voorftonden, oordeelen zoude.] Eén van hun, die een Wetgeleerde was, vraagde 35hem dan ten dien einde: „ Meester, welk is 36. „ het grootfte cn gewigtigftc gebod in de wet ?" jesus zeide hem: „ Het eerde, grootfte en ge- 37. „ wigtigdc gebod is; den Heere, uwen God, „ moet gij liefhebbeu met uw geheel hart, met „ uw gehccle ziel, cn met uw geheel verfland. „ Dit is het gewigtigdc ; Maar het tweede ge„ bod, dat hier aan in gewigt gelijk is, en naast 39. bij komt , beveelt , dat gij uwen naasten , „ uwen medemensen, lief moet hebben , als u zelvcn. — Deze twee geboden maaken den 40. , hoofd-inhoud uit van de Wet en de Profeeten, „ daar hangt alles van af." Als nu de Farifeën nog bij eikanderen ftonden, 41. zoo dcedt jesus hun, op zijne beurt, de volgende vraag. „ Wat dunkt u van den christus 42« „(den messias?) wiens nakomeling zal hij „ zijn?" Zij zeiden: „ davids nakomeling." — Maar"  94- levens-bijzonderheden Hoofdft.,, Maar" hernam hij» „ Hoe komt het, XXII. J} dat david , daar hij, door den geest van God EM3»m fpreekt, hem zijnen Heer noemt, in die zoo 44. „ veel bcteekeiïende woorden: De Heere heeft „ gefproken tot mijn' Heere ; Zit aan mijne rech| ,, tehand, tot dat ik mve vijanden gemaakt zal ,, hebben tot een voetbank voor uwe voeten. 45« „ Indien david hem dcrhalvcn zijnen Heer noemt, „ hoe is het te begrijpen, dat hij zijn nakomeling is ? [in welken zin moet men dit op46. „ vatten ?" ] Niemand kon hem hier op¬ een woord antwoorden; ook durfde niemand, van dien dag af, hem iet meer vraagen. 28. jesus laatfte en affchcidsreden in den Tempel. Hoofdft. Toen hieldt jesus nog tot de menmte en tot yyrri . o 'JA"1' zijne leerlingen de volgende reden. " 2! » De Schriftgeleerden cn Farifeën bekleeden den leerdoel van moses , gevolgelijk al wat zij u, 3. [in die betrekking, volgends moses] Voorl'clirijven, om waar te nemen, neemt dat waar en doet het; maar doet niet naar hunne daaden; want zij fpreken wel [van Godsdienst cn pligten, ] 4. maar zij beoefenen niets. Zij binden Hechts zwaare cn lastige pakken bij één, [voorfchriften op voorfchriften] en leggen die den menfchen op de fchouderen ; maar zij zelven willen die 5. met geen vinger aanroeren. En al wat zij nog doen, doen zij, om van de menfchen met eerbied  VAN JESUS CHRISTUS. 95 'bied befchouwd te worden. Zij maaken hunne H^gA pergamenten gedenkcedels [met fpreuken der wet befchreven] breed , en de kwasten van hunne kleederen vergrooten zij van tijd tot tijd. Zijw. 6. zien geern, dat men hun de eerfte en aanzienlijkfte plaats geve op de maaltijden. Zij zijn gezet op den rang en hetvoorgeftoelteindeSijnagogen. Zij houden veel van eerbiedbewijzingen op ftraa- 7* ten en markten, en dat de menfchen hen groeten met den titel van Rabbi, Rabbi!" „ Laat gijlieden, [mijne leerlingen ,] u zeiven 8. nooit Rabbi noemen; alzoo 'er één is, die uw voorganger en leermeester is, naamlijk de Christus, [de messüs;] maar gij zijt, onderling, alle broeders. Ook zult gij u zeiven nooit vader 9. laten noemen op aarde; want gij hebt allen éé- nen Vader, die in den hemel is. Laat u ook geen io. voorgangers noemen , nadcmaal gij allen éénen voorganger hebt , naamlijk den christus [den MESSias.] Die van u de grootfte zou wezen, zal uw dienaar zijn; alwie zich zeiven verhoogt, I2< zal vernederd, maar die zich zeiven vernedert, zal verhoogd worden. [Hoogmoed komt voor den val, nederigheid voor de ecre.] Wee u, gij fchriftgeleerden en Farifeefche hui- 13. chelaars! gij fluit als 't ware het rijk des hemels voor de menfchen, gij zeiven wilt niet binnen treden, en gij verhindert anderen, die binnen gaan Willen. Weeu, gij fchriftgeleerden en Farifeefchebm- 14. chelaars! gij eet de huizen der weduwen op, [en ver-  9"6 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Jfaffl.verteert haare bezittingen,] en dat onder deii ' fchijn van lang-gerekte gebeden; [rampzaligen !] gij zult even daarom te zwaarer vonnis ontvangen.. vs. 15. yyee u, gjj fchriftgeleerden cn Farifcefche huichelaars ; gij doorreist zee en land, om eenen bekeerling en Joodengenoot te maaken, en wanneer hij zulks geworden is, maakt gij hem [die als heiden, bij u een hellewigt genoemd werdt,] dubbel tot een kind der helle, [wanneer hij uwe geveinsdheid overneemt."] 16. Wee u, gij blinde leidslieden , die de menfchen wijsmaakt en leert: zo iemand bij den Tempel zweert, dat is niets; maar wanneer hij zweert bij het goud van den Tempel, dan is hij ver- 17. Pügt ■> zijn' eed te houden. Gij dwaazen en blinden! Wat is toch grooter en heiliger, het Tempel-goud, of het Tempel-huis, het welk juist dat goud tot een heilig en gewijd goud maakt. 18. Insgelijks; Indien iemand zweert bij het altaar, dat is niets; doch indien iemand zweert bij de ofTergave, die, op het altaar is, die ligt onder 19. verpligting. Gij dwaazen en blinden ! Wat is toch grooter en heiliger? De offergave, of het altaar, waar door die olFergave tot eene heilige 20. en Gode-gewijdc offergave gemaakt wordt? Hier uit volgt, dat hij,die bij het altaar zweert, niet alleen bij het altaar, maar bij alles zweert, 21. wat daar op is; Dus ook, die bij den Tempel zweert, die zweert tevens bij God, die in dien fa. Tempel woont. Die ook bij den hemel zweert^ zweert  VAN JBSUS CHHISTUS. 97 zweert bif den troon van God , maar ook te- Hoofdjl. \ vnr vens bij Hem , die daar op ziet." Wee u, gij Schriftgeleerden en Farifeefche hui- vs. 23. chelaars ! omdat gij van de geringfte kruiden , de munthe, dille en komyn, de tienden betaalt, [als naauwgezet in het gehoorzaamen der geboden ,] terwijl gij de gewigtigfte (tukken der. wet, een billijk oordeel, en menschlievendheid en eerlijkheid verzuimt. [Niet, dat ik het eerlïe geheel vervverpe,] maar gelijk men dat eerfte niet geheel moet verönachtzaamen, is men verpligt dit laatfte, als het gewigtigfte, ijverig te beoefenen. Gij blinde wegwijzers! die de mug uitzift, 24. en den kemel doorzwelgt; [gemoedelijk in het kleinfte, en zonder geweten in het grootfte en gewigtigfte.] ,, Wee u, gij fchriftgeleerden en Farifeefche 25. huichelaars! Want gij maakt den drinkbeker en de fchotel van buiten fchoon, maar vult die van binnen met geroofd goed en overdaadigheid; Gij 26. verblinde Farife'èr , maak den beker en fchotel eerst van binnen zuiver, opdat zij ook van buiten rein zijn." ,, Wee u, gij fchriftgeleerden en Farifeefche 27. huichelaars ! Want gij zijt de witgepleisterde graffteden gelijk, die van buiten fraai fchijnen, maar van binnen vol zijn van doodsbeenderen en allerleië onreinigheid; Op dezelfde wijze, fchijnt 2s. gij, uitwendig, voor het oog der menfchen , rechtvaardig , maar inwendig zijt gij vol geveinsdheid en ongerechtigheid." G „ Wee  98 LEtoNS-BIjroNDERHEDEN ffXXiU " U' R'J' fchriftée,eerden en Farifeefche WiSO. huicnelaars; want gij bouwt de graven der Pro■ ' " feeten op, en verficrt de gedenkteekens der rechtvaardigen , [die voor waarheid en Godsvrucht 30. geftorven zijn ;] En dan Is uw voorgeven nog: „ Hadden wij in de dagen van onze vaderen ge„ leefd, wij zouden niet, gelijk zij, ons mét „ het bloed der Profeeten bevlekt hebben." 51. In de daad, getuigt gij dus tegen u zeiven, dat gij het nakroost zijt der genen, die de Profeeten 32. ter dood gebracht hebben. Maakt vrij eerlang de mate uwer voorvaderen vol, [voltooit vrij hunne boosheid!"] 33. „ Gij flangen- gij adderen-kroost, hoe zoudt gij de helfche verdoemenis ontvlieden kunnen? 34. Daarom zeg ik, [met de woorden der oude godfpraaken:] Ik zend tot u Profeeten, en wijze mannen , en fchriftverkfaarers, [maar vergeefsch,] Want fommigen van hun zult gij dooden en kruifigen, anderen in uwe Sijnagogen geesfelen, of 35. van ftad tot ftad vervolgen. Maarzoo zal ook al het rechtvaardig bloed op uwen bals komen, welk op aarde vergoten is, van het bloed van den rechtvaardigen en deugdzamen abel af, tot het bloed van ZACtiAPaas, zoon van BARAcmas, dien gij vermoord hebt tusfchen het Tempelhuis $6. en het altaar. Heilig verzeker ik u, dit alles zal het thans leevend geflacht overkomen." 37' ,r> jerufalem . Jerufalem ! o ftad , die [gewoon zijt] de Profeeten te dooden , en Gods gezanten aan u te fteenigen! Hoe dikwijls heb ik [uwe  Van jesus Christus* 99 [uwe burgers ,] uwe kinderen , om mij hem Hoofd/?. willen verzamelen, geli;k een klokhen haare kui- XX11'' kens onder haare vleugels verzamelt; maar —— gij wildct niet! Ziet, gij zult verwoestVSi 38» Worden, en uw Tempel-huis zal woest blijven! ■■■ lk zeg u, van heden af, zult gij mij niet 39* meer zien, [noch mijne gunstrijke tegenwoordigheid genieten, ] tot den tijd , dat gij roepen zult: „ Wel hem, die komt in 's Heeren naam en met Gods heerlijkheid!" Met deze woorden ging jesus heen, en verlietHoofdft. den Tempel. XXIV' vs. 1. 29. Merkwaardige voorzegging van Jesus. Thans vervoegden zich zijne leerlingen bij hem , om hem de [prachtige] Tempel-gebouwen te doen opmerken, [alzoo zij zich niet verbeelden konden, dat dit heerlijk Tempel-huis ééns verwoest zou worden;] Doch jesus herhaalde hun zijn s,. gezegde: ,, Befchouwt vrij," was zijn woord, „ alle deze grootfche gebouwen; Ik verzeker u, ,, zij zullen zoodanig gedoopt worden, dat geen ,, deen op den anderen deen blijven zal." £ Als hij nu, [buiten de dad gekomen,] op den 3,, Olijfberg zat, kwamen zijne leerlingen weder bij hem met een verzoek, „ dat hij hun toch wilde ,, zeggen ; wanneer dit gebeuren zoude , en ,, Wérk het voorteeken zou zijn van zijne „ komst, en van de voleinding dezer wereld ?" jesus nam nu het woord, [en van het laatde 4, G 2 ge-  IO0 WEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.gedeelte hunner vraag, een' aanvang maakende] XXlV-zeide hij: vs. 5. ,, Weest op uwe hoede, dat gij u van niemand laat misleiden, nadien 'er veelen verfchijnen zullen onder mijnen naam, voorwendende, dat zij de christus , [de messiSs] zijn, gelijk zij ook veele menfchen indedaad verleiden zullen. Gij 6. zult ook hooren van oorlogen, en krijgstoerustingen ; doch laat u ook daar door niet verwarren en verlegen maaken, zulks alles moet toch gebeuren, fchoon daarom het einde nog niet daar is. 7. Volken zullen tegen volken , Koningrijkèn tegen Koningrijken in de wapenen komen; Ook zullen 'er op verfcheiden plaatzen hongersnooden, pest- 8. tijden, en aardbevingen ontdaan. D kalles is echter niet meer dan een beginzel van die rampen, [welke het menschdom nog treffen moe- 9. ten.] Geduurende dien tijd zult gij ook veele vervolgingen moeten ondergaan, men zal u mishandelen en zelfs ter dood brengen; en gij zult om mijnen naam en leere den haat van alle volken , [daar gij mijn Eu'angeli zult verkondigen,] 10. moeten dulden , alzoo veelen zich aan uwe leere zullen ergeren cn ftooten, zoo dat zij om dezelve eikanderen vervolgen, en haaten zullen; 11. [welke Godsdienst-haat en vervolging te meer zal gekoesterd worden,] doordien 'er zich veele valfche Profeeten en leeraars zullen voordoen, die veele menfchen misleiden [en aanhangen maaken Ia. zullen;] Nademaal nu hierdoor alle onrecht en godloosheid op aarde de overhand zal nemen, zoo  VAN JESUS CHRISTUS. IOI zoo zal de waare liefde en ijver voor den Gods-fW4Jdienst bij veelen geheel verkouden ; Gelukkig— ^ hij, die ten einde toe zal ftandvastig blijven, hij zal zalig worden! —— [Niettegenftaandc alle 14. deze zwarigheden] zal nogthans dit mijn Euangeli , [mijne ziel-verblijdende leere] aangaande het Koningrijk [van God] door de geheele wereld verkondigd worden , ter overtuiging van alle volken ; En, wanneer dit zal plaats hebben, dan zal het einde zijn." „ [Wat nu belangt het eerfte gedeelte van uwe 15. vraag;] Wanneer gij dan zien zult, dat die vreeslijke en gruwelijke verwoesting, daar de Profeet DANiëL van fpreekt, (die dit bij hem leest, rnerke 'er op!) ftand grijpt in de heilige plaats, [en dat Jerufalem van krijgsbenden om fingeld wordt,] dat dan de bcwooners van Judea , met den uiter- 16. ften fpoed, de vlucht nemen naa het gebergte; zoo dat die op zijn dak is, de huistrap niet af- 17. ga, om iet uit zijn huis mede te nemen en te bergen, maar dat hij langs de buitentrap zich terftond weg begeve ; en die op zijn land en 18. akker is, keere niet ftadwaards, om zijne kleederen te bergen! Wee! de zwangere en 1% zoogende vrouwen in die dagen! 0 Bidt, 20. dat uwe vlucht niet gebeure in den wintertijd, noch op den Sabbath, want de rampen en cle 21. verdrukking zullen dan in zwaarte en vreeslijkheid overtreffen alles, wat federt het begin der wereld ooit gebeurd is, of immer gebeuren zal; Ja, «2. indien die dagen niet gunstrijk verkort wierden, G 3 [maar  102 LEVENS-BIJZONDERHEDEN '^XJv'^maar c*lluren moesten?] daar z°u geen 'mensch [van het Joodfche volk] overblijven, doch deze dagen zullen, om de uitverkoren [vriend den van God] verkort worden en niet lang duuren," vs' 23- ,, [Ziet daar uwe vraag beantwoord ; Nu zal ik, tot uwe vermaaning en leering, nog de éöne en andere bijzonderheid hier bij voegen.] Indien iemand u mogt willen wijsmaaken: Zie, hier, of daar is de Christus [de messiüs] geeft 'er 34. geen geloof aan ; Want 'er zullen zich valfche Christusfen, [valfche Mesfiasfeiï] en valfche Profeeten en leeraars opdoen, die zelfs groote wonderteekenen en verbaazende daaden verrichten zullen , door welker fchijn zij, indien zulks mooglijk was, zelfs de uitverkoorenen verleiden 25. zouden. Weest gewaarfchuwd; Ik heb het u te 26. voren gezegd! Indien men u dan zal voorwenden; zie, hij is in de woestijn; gaat 'er niet heen! of zie, hij is in de binnenkameren; ge- 27- looft het niet! Want de komst van 's menfchen zoon [in zijne heerlijkheid] zal zoo onvoorziens en luisterrijk zijn, als de blikfem, die van het 28. oosten tot het westen fchittert; [en wat de plaatze betreft, daar hij zich openbaaren zal. Daar omtrent zal ik in het gemeen dit fpreekwoord overnemen;] waar het dood ligchaam is, daar zullen de arenden vergaderen." 29* ,, Verders , terltond na de moeilijkheden en rampen van die tijden, daar ik in het begin van gefproken heb, zal de zon verduisteren, en de rnaan  VAN JESUS CHRISTUS. I03 maan haar fcbijnfel niet meer geven, de darren HoofdH. zullen van den hemel vallen, en de krachtige v* [grondvesten] des hemels zullen gefchud worden. [Het gantfche famenftel van zaaken zal eene groote verandering ondergaan;] En dan zal hetvs- 3a« teeken van 's menfchen zoon in den hemel verr fchijnen; waar op alle de genachten des lands, [de ftammen Israëls,] weenen, en hun berouw vertoonen zullen ,wanneer zij 's menfchen zoon, op 's hemels wolken met groote mnjefteit en heerlijkheid, zien komen; Dan «J hij zijne engelen 3*» en boden uitzenden met helklinkende bazuinen; Dus zullen,zij zijne uitverkooren gunftelingen ui? de vier gewesten der wereld, van het één tot het jinder uiterfte des hemels bij een verzamelen." „ [Leert op de teekenen der tijden te letten, en 32handelt, gelijk gij in het natuurlijk leven handelt;] Wanneer aan den vijgeboom de tak malsch cn fappig begint te worden, en de bladen uitbotten, dan weet gij, dat de zomer nadert; Dus 33. ook, wanneer gij dit alles ziet gebeuren, kunt gij weten, dat [de komst van 's menfchen zoon] voor de deur ftaat. [Hier op kunt gij 34. vast ftaat maaken,] alzoo ik u heilig verzeker, dat dit gedacht van menfchen niet zal uitge. florven zijn, [noch dit volk ophouden zal een afgezonderd volk te wezen] voor dat dit alles zal gebeuren en gebeurd zijn. p Hemel 35. en aarde mogen vergaan, maar mijne gezegden zullen bevestigd worden. — Doch van den be- 36. paalden dag en uur weet niemand iet, zelfs de enG 4 ge-  104 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft. gelen in den hemel niet , behalven mini vader x-IV-alleen." ?*' 37- „ [Daarom weest altijd bereid,] want de tijden der komst van 's menfchen zoon zullen naar den tijd van noëch gelijken [in geruste 38. zorgeloosheid;] Gelijk de menfchen toen voor den zondvloed beltonden, etende cn drinkende, trouwende en huwelijken aangaande , tot op den dag, dat noSch in de ark fcheep ging, 39. zonder dat zij het ter harte namen, voor dat de zondvloed kwam, en hen allen wegfleepte; zoo zal het zijn bij de komst van 's menfchen zoon." 4°- „ [Groot zal dan het onderfcheid wezen van het lot der menfchen ] Van twee, die op den akker zijn, zal de één aangenomen, maar de 41. ander verlaten worden; Van twee flaavinnen, die den zelfden handmolen draaien, zal de ééne omkomen, en de andere behouden worden. 4"- Waakt dan, alzo gij niet weet, in welk uur 43* of ftond uw heer komen zal. Maar bedenkt, indien de huisheer geweten hadt , in welke nachtwake de dief komen zou , hij zou de wacht gehouden, en den dief in zijn huis niet 44. hebben laten inbreken. Daarom weest gijlieden ook altijd bereid, want onvoorziens, en ten tijde, als gij zulks het minst vermoedt, zal 45- de zoon des menfchen' komen. [Leert dit zelve uit het voorbeeld van eenen getrouwen , of ondeugenden dienstknecht.] Wie'is die getrouwe en verftandige dienstknecht, die door  VAN JESUS CHRISTUS. 10$ door zijn' heer over zijne dienstboden gefeld^Wgr om die [geduurende het afzijn van den heer,] op zijn tijd van fpijze te verzorgen , [zich ^ van dezen pligt onvermoeid kwijt?] gelukkig die dienstknecht, wien de heer, bij zijne wederkomst, in zijnen post behoorlijk werkzaam zal vinden; Waarlijk verzeker ik u, hij zal hem 47het bewind van al zijn goed en bezittingen , ■ toevertrouwen. - Doch, indien die dienst- 4§- knecht, lhood zijnde, bij zich zeiven mogt denken ; Mijn heer komt nog in lang niet te rug , en zijne mededienstknechten begon te 49. flaan, en met zijne drinkebroeders van 's heeren goed te eten en • te drinken, zoo zal de 50. heer van dien dienstknecht komen, op een' dag en uur, dat hij hem niet verwacht, noch daar op denkt; en hij zal hem ftreng ftraften, en 51. hij zal in het lot der huichelaaren deelen, onder weenen en tandengekners." „ Ten dien tijde zal het Koningrijk des He- Hoofdft. mels vergeleken kunnen worden bij tien maag- XXV. den , die met haare lampen uitgingen, om den bruidegom te verzeilen; Vijf van deze waren 2. wijzen, -en vijf dwaazen; welke laatfte wel 3. haare lampen bij zich, maar geen olie medegenomen hadden ; Doch de wijzen hadden , 4. benevens haare lampen, ook nog olie medegenomen in haare kruiken. Als nu de bruide- 5. gom vertoefde, zoo geraakten zij aan het fluimeren , en vielen ten laatften in een' vasten ilaap ; Om middernacht werdt op het onvoor- 6, G 5 ziendst  lOÓ LEVENS-BIJÏONDERHEDEN Hotfdft. zicndst een geroep gehoord : De bruidegom wT7.' komt! °P • hera te gemoete f Toen ontwaakten alle deze maagden , en maakten haare lampen 8. klaar; nu vervoegden zich de dvvaaze maagden bij de wijzen, verzoekende die , om haar van fcaaren olie mede te deelen, want, zeiden zij, 9- onze lampen gaan uit. Neen, ~ zeiden de wijze maagden , dus zou 'er niet genoeg zijn voor ons zoo min als voor u , maar gaat liever naa de verkopers van olie, en koopt voor 10. u zeiven. Onderwijl zij heen gingen, om te kopen, zoo kwam de bruidegom, en zij, die gereed waren , gingen met hem binnen in de bruilofts-zaal, wordende de deur achter haar 11. gefloten: Vctvolgends kwamen ook de overige maagden, en riepen met allen ijver: Ileere, 12. Heere, doe ons open. Maar hij gaf haar ten antwoord ; waarlijk zeg ik u, ik ken u niet, 13. Waakt gijlieden dan, alzoo gij den dag noch uur weet , wanneer de zoon des menfchen komt." 14. „ [Ziet hier nog eene andere gelijkenis!] Zeker iemand, willende buiten 'slands reizen, riep zijne dienstknechten bij één , en ftelde 15- hun zijne goederen in handen , gevende aajj den éénen vijf, aan eenen anderen twee, en aan eenen derden één talent; elk naar zijne bijzondere bekwaamheid; cn toen ging hij ter- 16. ftend -op reize. De dienstknecht, die de vijf talenten gekregen hadt, ging heen , en deedt 'er handel mede., en bij won 'er nog vijf  VAN JESUS CHRISTUS. I=>7 vijf talenten bij ; Desgelijks deedt de geen , Hoofdft. die twee talenten ontvangen hadt, deze, won 'er ook twee talenten bij. Maar hij, die het ^ één talent gekregen hadt, ging heen en begroef dat in den grond , verbergende dus het geld van zijnen lieer. Na langen tijd kwam iade heer van deze dienstknechten te rug , en rekende met hun af. Hij, die de vijf takten 20. hadt ontvangen, naderde eerst, en bracht nog andere vijf talenten te voorfchijn , zeggende: Heere, gij hadt mij vijf talenten j gegeven, en zie, ik heb boven dien nog vijf andere talenten gewonnen. Wel , gij goede en getrouwe 91, laad*, zeide zijn heer; over weinig zijt gij getrouw geweest, ik zal u over veel het bewind geven: wees een deelgenoot van uwes Heeren blijdfehap. Vervolgcnds kwam de geen, 22. die twee talenten gekregen hadt; en zeide: Heere, mij hadt gij twee talenten toebetrouwd, en ik heb 'er nog twee andere talenten bij gewonnen; ook deze werdt van den Heer ge- 23. prezen: Wel, gij goede en getrouwe knechtl zeide hij, over weinig zijt gij getrouw geweest , over veel zal ik u in 't bewind Hellen; wees deelgenoot van uwes Heeren vreugde. Eindelijk trad* ook die geen toe, die het één 24. talent gekregen hadt; Heere, zeide deZe, ik kende u , als een ftreng en hard man, die maait, daar gij niet gezaaid, en die verzamelt, daar gij niet uitgeftrooid hebt; Daar voor be- 05, vreesd zijnde, ging ik heenen, en heb uw talent  Io8 L EVENS-BIJJONDER HEDEN Hoofdft.hnt in den grond begraven, zie daar hebt gij vs* 26.' het UWe weder* — ZiJn hecr hier over te on' vrede, voerde hem te gemoet: gij fnoode en luië dienstknecht; gij wist, [zegt gij,]dat ik gewoon was te maaien, daar ik niet gezaaid heb, en 27. dat ik inzamel, daar ik niet uitftrooide. Gij moest ten minden mijn geld aan de wisfelaars en geldhandelaars bedeed hebben, dan had ik, bij mijne wederkomst, het mijne met overwinst 28. kunnen te rug ontvangen. Neemt hem dan, [geboodt hij vervolgends] het talent af, en geeft het aan den genen , die de tien talenten £9. heeft. (Dus handelde hij naar dien regel: Aan den genen, die heeft, [en daar van gebruik maakt ,] zal gegeven worden. Maar den genen , die niet heeft, zal men ontnemen , het 30. geen hij heeft, maar niet gebruikt;) en werpt dien nutteloozen dienstknecht in de buitende duisternis , daar weenen en tandenknersfen plaats zal hebben. 31. „ Wanneer nu 's menfchen zoon in zijne heerlijkheid en majedeit komen zal , verzeld van alle zijne heilige engelen , dan zal hij op 32. den' troon zijner eere zitten. En in zijne tegenwoordigheid zullen alle volken en natiën vergaderd worden, en hij zal hen van eikanderen onderfcheiden , gelijk een herder de fchaa- 33. pen van de bokken fcheidt; de fchaapen zal hij aan zijne rechte-, maar de bokken aan zijne 34' linkehand dellen. Dan zal de groote Ko¬ ning zeggen tot de genen, die aan zijne rechte  VAN JESUS CHRISTUS. I°9 tehand (ban: Komt gij gezegenden en gelief-Htfdfi. den van mijnen Vader, neemt nu bezit van het Koningrijk, dat u, als eene erfenisfe, bereid was, van 's werelds grondlegging af; Wantw' 35als ik honger had, hebt gij mij gefpijsd, als ik dorst had , mij gelaafd , wanneer ik als vreemdeling tot u kwam, hebt gij mij gehuisvest , als ik naakt was , gekleed , in ziekte, 36. opgepast, in gevangenis, bezocht en liefderijk verzorgd. Dan zullen die deugdzamen 37* hem antwoorden: Heere, wanneer hebben wij u zien hongeren of dorften, dat wij u gefpijsd of gelaafd zouden hebben? Wanneer zagen wij 38. u als een'vreemdeling, dat wij u huisvestten? of naakt, dat wij u kleedden? Wanneer heb-. 39« ben wij u ziek of in gevangenis gekend, en u bezocht en opgepast? ■ Maar de Koning 4°- zal hun antwoorden. In waarheid zeg ik u ; voor zoo verre gij dit aan éénen van de minden mijner broederen gedaan hebt, hebt gij het aan mij zeiven gedaan. • Vervolgends 41. zal hij zeggen tot de genen , die aan zijne linkehand zijn; gaat weg van mij , gij vervloekten, in het eeuwig vuur, dat voor den duivel en zijne engelen bereid is. Want ik 42was hongerig, maar gij gaaft mij niet te eten; ik was dorftig , maar gij gaaft mij niet te drinken; Ik was een vreemdeling, en gij wei- 43. gerdet mij huisvesting ; naakt, en gij kleedet mij niet; ziek, en in gevangenis , maar gij hebt mij niet bezocht. —— Dan zullen ook de- 44. zen  ii<5 levens'bijzonderheden H^fdfl.zcn antwoorden: Heere, wanneer hebben wij u honger of dorst zien lijden, of wanneer hebben wij u vreemdeling, of naakt, of ziek, of gevangen gekend, en u niet gediend ? —- vs. 45. Maar hun zal geantwoord worden : Waarlijk zeg ik u, voor zoo verre gij zulks niet gedaan hebt aan dén' van deze geringften, zoo . 46. hebt gij het mij niet gedaan. . En dus zuilen deze de eindeloze pijn, maar genen, de rechtvaardigen , het eeuwig zalig leven bekomen. 30. jesus lijden, dood en begravenis. Ifgdft. Als jesus nu alle deze redenen befloten vs.' i.'Iiad' zeide mï onverwachts tot zijne leerlingen: 2. „ Gij weet, dat overmorgen het Pafcha invalt, „ en dan zal 's menfchen zoon ter kruifiging 3. „ overgeleverd worden." Juist op dien ftond vergaderden de opperpriesters, fchriftgeleerden en oudften [de groote Raad] des volks, in het Hof van den Hoogenpriestcr, 4- kaïafas, in overweging nemende, om jesus met list te vatten, en vcrvolgends ter dood te 5. brengen; doch tevens befloten zij om dit niet op het aanftaande Feest te doen , om alle op- fchudding onder het volk voor te komen. - [Zij gingen van hun befluit echter af, door eene aanleidende gelegenheid, welke hier verdient gemeld te worden.] 6. Wanneer jesus [voor eenige dagen] in Be- tha-  VAN JESUS CHRISTUS. III thanïèn was, ten huize van simon, met fa\\HoofJJÏt bijnaam , 'den Melaatfehen , zoo naderde henV^rf5™ zekere vrouwe, met eene alabaster-flesch vol kostbaafe balfem, welke zij, zo als bij aan tafel was, over zijn hoofd uitgoot; zijne leerlingen, 8. 'die dit - zagen, vonden dit vreemd, en waren "er onvergenoegd over : „ Waar toe , zeiden zij , „ deze verkwisting ? Deze balfem hadt 9- „ men voor veel geld kunnen verkopen , en „ dat geld aan de armen kunnen uitdeelen." — jesus, die hun overleg wist, zeide hier op 10. tegen hun: „ Waarom doet gij de vrouw „ moeite aan ? waarom valt gij haar lastig? », daar zij een goed en prijswaardig werk om- „ trent mij verricht heeft? Armen hebt gij IT. ,, altijd en allerwegen bij u , maar mij hebt „ gij niet altijd. Deze vrouw, als zij dezen i2. „ balzem over mijn ligchaam uitgoot , heeft „ zulks gedaan , om [mij als 't waare, bij „ voorraad, den laatften lijkpligt te bewijzen] ,, en mij te balfemen. Heilig verzeker ik u, 13. „ waar ook dit Euangeli [de blij mare van het „ Godsrijk,] in de geheele wereld zal verkon- „ digd worden , daar zal ook , tot haare ge- „ dachtenis , van haar en van het geen zij „ thans gedaan heeft, gefproken worden." Daarop ging één van de Twaalf, naamlijk 14. judas iskariöth , na de Opperpriesters , en vraagde, „ wat zij hem geven wilden, indien 15. „ hij hem in hunne handen overleverde ?" — Op welk voorftel zij hem dertig zilverlingen [om-  112 LEVENS-EI [ZONDERHEDEN Eooffljl. [omtrent dertig gulden] toeleiden ; en van dat XXVI J 7 yj> l6>' oogenblik af, zocht hij naar gelegenheid, om jesus in handen te leveren. 17' Op den eerften dag der ongezuurde brooden [op welken alle zuurdeeg naar de wet moest weggedaan worden,) vervoegden zich de leerlingen bij jesus, met de vraag; ,, waar het „ hem geliefde, dat zij hem de Paasch-maaltijd l8- „ bereiden zouden ? " „ Gaat," zeide hij, „ ftadwaards, tot zeker iemand, [dien hij j, niet noemde, maar door teekenen aanwees,] „ en zegt hem: De meester zegt; Mijn tijd is „ aanftaande, bij u zal ik met mijne leerlingen ip. ,, het Pafcha vieren." - ■■— De leerlingen deeden , gelijk jesus hun belast hadt, en maakten het Pafcha klaar. 20. Den avond gekomen zijnde, zette hij zich met de twaalf [leerlingen] aan tafel; Onder het 21. eten, zeide hij: ,, Mijne leerlingen, ik moet u j, iet zeggen; één van u zal mij verraden! " — 22. Op dit woord werden zij treurig , en begonnen, eik voor zich, hem te vragen: ,, Heere! „ zou ik dat zijn? [bedoelt gij mij?"] 23. jesus beantwoordde dit: ,, Die met mij'de „ hand in de fchotel doopt, die zal mij verra- 24. ,, den. -— De zoon'des menfchen," [vervolgde hij,] „ gaat wel heenen , overëenkomftig het „ geen van hem gefchrevcn ftaat , maar wee dien man, door wien de zoon des menfchen verraden wordt! Die man zou gelukkig te „ noemen zijn , indien hij nooit geboren wa-  van jesus christus. H3 ware!" *—— Thans zeide tüdas, die hem. Hoofdft. xxvi verriedt: „ Rabbi! ben ik het ? bedoelt gijjW£ „ mij ? " 't Is juist, gelijk gij zegt 1" hernam jesus. Terwijl zij nu nog aten, zoo nam jesus 26*. het brood, en den zegen daar over gefproken hebbende , brak hij het, en gaf het aan zijne leerlingen, met deze woorden: ,, Neemt, eet; „ dit "is mijn ligchaam!" ~ Den drink- 27. beker insgelijks genomen, en de gewoone dankzegging daar over gefproken hebbende, gaf hij hun dien ook, zeggende: „Drinkt allen daar 28. „ uit; want dit is mijn bloed, het bloed des „ nieuwen verbonds, welk voor veelen geftort „ wordt ,• tot vergeving der zonden. „ Van nu af, zeg ik u, drink ik niet meer van 29. „ deze vrucht des wijnftoks, tot dien dag toe, „ wanneer ik die nieuw en [in een' geestelijken „ zin] met ulieden drinken zal in het Koning„ rijk van mijnen vader." Nadat zij vervolgends den lofzang hadden 30. gezongen, [Honden zij op] om uit te gaan naa den olijfberg. Toen zeide jesus tegen hen: „ Gijlieden al„ len zult dezen nacht aan mij geërgerd wor„ den, [en in uwe trouw wankelen;] volgends het geen gefchreven ftaat: Ik zal den herder „ flaan, en de fchaapen der kudde zullen ver„ ftrooid wordenl Doch na mijne opftanding, g2» „ zal, ik , [als uw herder,] u voorgaan naa „ Galileën." ■ Thans nam petrus het 33. H waord;  'IT4 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Heofdft.vtooró.; „ Al wierden zij allen ," zegt hij, XKVL„ aan u geërgerd, ik zal echter nooit mij aan „ u ergeren , [nooit in mijne trouwe bezwij„ ken!"] *k 34» jesus. „ Ik zeg u uitdruklijk en ftellig , „ gij zult waarlijk, dezen zelfden nacht, eer „ de haan gekraaid zal hebben, mij, tot drie„ maal toe, verloochenen, en verzekeren, dat „ gij mij niet kent!" 55* petrus. Al moest ik met u fterven, ik ,, zal u nooit verloochenen noch verzaaken." En even dit verzekerden alle de overige leerlingen , elk van zich. 36. Nu kwam jesus met hun aan eene landhoeve, genaamd Gethfemane, daar hij tegen zijne leerlingen zeide: „ Zit hier neder, tot dat ik hee„ nen gaande , daar mijn gebed verricht zal 37- hebben." Hier op nam hij petrus-, en de beide zoonen van zebedeus met zich, en terwijl hij droevig en zeer benaauwd begon ■ 38. te worden, zeide hij tegen dezen : ,, Mijne „ ziel is bitter bedroefd, bedroefd tot ftervens „ toe! blijft hier, en waakt met mij." 39. Een weinig voortgaande, viel hij op zijn aangezigt, en badt, met deze woorden: ,, Mijn „ Vader, ach! dat deze lijdens-beker, in zoo „ verre het mogelijk is , mij voorbijgaa l „ Doch niet zoo als ik , maar zoo als gij . 40. „ wilt! " ——— Nu kwam hij weder bij de leerlingen, die hij flaapende vondt; „ Helaas!" zeide hij toen tegen petrus, „ kunt gij dan niet  tan jesus christus. 115 ,, niet één uurtjen met mij waaken ? 1 ■— Hoofdji. XXVI Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoekingw * „ komt, [maar in het naderend gevaar bewaard „ blijft!] De geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak ! " Voor de 42« tweede keer heengaande , badt hij Wederom , -met deze woorden: ,, Mijn Vader, indien deze „ lijdens-beker mij niet voorbij kan gaan, ten „ zij dat ik hem drinke, uw wille gefchiede!" Teruggekomen vondt hij hen andermaal '43, -flaapende ; want hunne oogen waren [door ■droefgeestigheid] bezwaard. Nu liet hij 44. hen llaapen, ging nogmaals heen, en badt voor de derde keer, met dezelfde woorden. Toen kwam hij weder bij zijne leerlingen, en 45, zeide tegen hen: - „ Slaapt nu vrij voort, en j, rust, [indien gij kunt!] Zie! het uur is gekomen'. De zoon des menfchen wordt in ',, de handen van zondaaren [heidenen] over- geleverd! Op! — laat ons gaan! Zie! 46. „ daar is hij, die mij verraadt! " — i» Zoo 47. als hij nog fprak, kwam judas, één van de twaalf [leerlingen] , bij zich hebbende eenen "grooten hoop, gewapend met zwaarden en Hokken , [gezonden] van de opperpriesters en oud'ften van het volk. Nu hadt de verrader hun een teeken gegeuven; „Dien ik kusfen zal," zeide hij, „die is „ het; dien moet gij grijpen!" Gelijk hij dan ook, terftond naa jesus toetredende, hem met de woorden, „Weest gegroet Rabbi!" Ha kus-  Il6 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdji.kuste. Maar jesus zeide tegen hem: XXVI. yrjell(j waar toe z;;t gij hier?" Nu vs. v>. fchoten zij toe, floegen de handen aan jesus, 51. en grepen hem. Doch zie ! één uit jesus gezelfchap , trok zijn zwaard , en toeflaande, hieuw den bedienden van den hoogen5a. priester het oor af. Daar op zeide jesus : „ Steek uw zwaard weder op! Want allen, „ die [dus] het zwaard gebruiken, zullen door , 53. „ het zwaard fneuvelen! — Of denkt gij, „ dat ik nu mijnen Vader niet zou kunnen „ bidden, en dat hij mij niet op mijn gebed „ meer dan twaalf legioenen Engelen te hulp 54. „ zoude zenden? Maar hoe zou- „ den dan de godlijke Schriften bewaarheid „ worden, die zeggen , dat het dus gebeuren 55. „ moet?" Tevens zeide jesus tegen die menigte; „ Gij zijt uitgetrokken, om mij te „ vangen, met zwaarden eu ftokken, als tegen „ een' moordenaar; Daaglijks zat ik [onder u„ lieden in het openbaar in den Tempel leeraa„ rende, eu gij hebt mij toen niet gevat! — 56. „ Maar dit is alles gebeurd, op dat de Schrif„ ten der Profeeten bewaarheid zouden wjr- Thans verlieten hem alle de leerlingen, en bergden zich met de vlucht. 57. Doch die hem gevat hadden, leiden hem naa den Hoogenpriester kaïafas , aan wiens huis de groote Raad, beftaande uit fchriftgeleerden en oudften, vergaderd was. pe-  VAN JESUS CHRISTUS. 117 pktrus echter volgde hen van verre , tot Hoofdft. aan het Hof van den Hoogenpriester; en bin-XX^* nen getreden zijnde , ging hij bij de bedienden zitten, om het einde van deze zaak te zien. De opperpriesters en oudften en het gant- 59. fche Sanhedrin (groote Raad) zochten inmiddels valfche getuigenisfen op tegen jesus, opdat zij hem ten dood zouden kunnen veröordeelen. 11 Doch zij vonden niets. - ■ ■ ■ Want, alhoewel 'er veele valfche getuigen op- 60. kwamen, nogthans vonden zij niets, [dat in rechten beftaanbaar was;] eindelijk deeden zich twee valfche getuigen voor , wier getuigenis het volgende inhieldt : „ Deze heeft gezegd; 61. „ dat hij den Tempel van God kan afbreken, en binnen drie dagen weder opbouwen." Op dit getuigenis rees de Hoogenpriester op, 62. cn jesus aanfprekende, ,, hebt gij niets te „ antwoorden," zeide hij, „ op het geen deze „ lieden tegen u getuigen ? " Maar 63. jesus zweeg ftil. — De Hoogenpriester voer dan voort: „ Ik bezweer u bij den levenden en „ waaren God , dat gij ons zegt, of gij de „ christus, [de MESsias,] de zoon van God „ zijt?" — ,, Die ben ik!" zeide jesus,. 64. „ Doch ik heb 'er dit bij te doen, van nu af aan, zult gij den zoon des menfchen zien „ zitten aan de rechtehand der almagt, en ko- men op de wolken des hemels." ■ Op 65» liet hooren van deze woorden , fcheurde de H 3 Hoo-  Il8 levens-bijzonderheden Hoofdft.Hoogenpriester zijne kleederen , uitroepende: XXVI' „ Hij heeft God gelasterd! Wat hebben „ wij nog getuigen van doen? Zie daar, „ gijlieden hebt nu zeiven zijne Godslastering vs. 66. j> gehoord! — Welk is nu uw gevoelen?" — De leden van den Raad verklaarden; „ Hij is (5-7. „ des doods fchuldig." ■ En nu fpoog men hem in het wezen, en gaf hem vuist- en 68. ftokflagen; Spottende voegde men'er bij: „Pro„ fêteer ons christus ! wie het is, die u ge,, flagen heeft ? " 69. Terwijl dit alles voorviel, zat petrus bui* ten [de raadzaal] in den voorhof. Hier tradt eene dienstmaagd na hem toe , die hem aanfprak, ,, Gij," zeide zij, ,, waart ook in het 7o> „ gezelfchap van jesus den Galik'ér" Maar hij ontkende het in aller tegenwoordigheid; „ Ik weet niet," zeide hij, „wat gij zegt."— 71» Doch hier op naa de voorpoort gaande, zag hem eene andere dienstmaagd, welke tegen de genen, die zich daar bevonden, zeide: „Deze „ was ook één van het gevolg van jesus den 72» „ Nazareener! " Hij ontkende het andermaal, zelfs met een' eed. „ Ik ken den man niet!" 73- was zijn woord. —— Een poos daarna, wanneer de genen, die daar ftonden , nader gekomen . tegen petrus zeiden; „ Ja, in de daad, „ gij zijt één van hun ; want uwe uitfpraak 74. „ maakt u bekend;" zoo begon hij zich zclven te vervloeken en te zwceren: „ Dat hij „ den man niet kende!" - ■ . En op dat ©ogen-  van tesus christus. 119 Hoofdft. ©ogenblik kraaide de haan. Nu herdacht XXVI., petrus de waarfchuwing van jesus, die hcmvs' ™' gezegd hadt; „ Voordat de haan gekraaid zal „ hebben, zult gij mij driemaal verloochenen! — Nu fpoedde hij zich naa buiten, en weende bitterlijk. Met het aanbreken van den dag raadpleegden Hoofdft. alle de opperpriesters en oudften des volks [opw> ^ nieuw] tegen jesus, om hem ter dood te verwijzen. Vervolgends hem gebonden heb- 2. bende, leiden zij hem heenen, en leverden hem aan den Landvoogd pontius pilatus over. judas , die hem verraden hadt, thans zien- g. de, dat hij ter dood verwezen was, hadt berouw, en bracht de dertig zilverlingen aan de opperpriesters en aan de ouderlingen weder, openlijk belijdende: ,, Ik heb fnood gehandeld, 4. „ door onfchuldig bloed te verraden!" Doch zij gaven hem ten antwoord : ,, Wat raakt dat „ ons ? Gij moogt zien, wat gij doet!" — Toen wierp hij het geld in den Tempel neder, $m en vertrok. Vervolgends ging hij heen , en bracht zich zei ven om het leven, -r—- De op- g, perpriesters , het geld opgebeurd hebbende, raadpleegden , [wat daar mede te doen ?] „ Het is niet geoorloofd," zeiden zij, ,, om „ het bij den Tempelfchat te werpen , want „ het is een bloed-prijs." Zij kochten 'er der- 7. halven het veld van zekeren pottebakker voor, 1 [om dat te gebruiken] tot eene begraafplaats voor vreemdelingen. Daar van heeft, zedert 8. H 4 dien  12© LEVENS-BIJZONDERHEDEN ^/^•dien tijd, dit veld den naam gedragen van Vft ^bloed-akker. En dus werdt ook de uit- fpraak van den Profeet [jeremiSJ vervuld : ,, En zij hebben de dertig zilverlingen geno„ men , den prijs van hem, die door Isra'èls kinderen op prijs gefield is, dien zij op prijs 10. }, gefield hebben ; en zij hebben die gegeven „ voor den akker des pottebakkers , gelijk de „ Heere mij geboden heeft" 11. Thans ftondt jesus voor den Landvoogd. Deze vraagde hem: ,, Zijt gij de Koning der „ Jooden?" ,, Ik ben het!" antwoord- 12. de jesus. Doch, op alle de befchuldi- gingen van de opperpriesters en ouderlingen 13. gaf hij geen enkel woord ten antwoord; pilatus zeide hier op tegen hem : „ Hoort gij 14. „ niet, wat zij al tegen u getuigen?" Maar hier op antwoordde hij hem ook geen enkel woord, zoo dat de Landvoogd zeer verwon- 15. derd ftondt. Nu was de Landvoogd gewoon, op het Feest éönen gevangen , ter begeerte en keuze des volks, te ontdaan, wien zij wilden; 16. en tegenwoordig had men eenen befaamden ge- 17. vangenen , met naame earërbas. Deze gelegenheid wilde piLATUs, die nu reeds wist, dat men jesus enkel uit nijd aan hem hadt overgeleverd, waarneemen, en deedt derhalven aan 18. de faamgevloeide menigte denvoorllag: „Wien „ zij begeerden ontflagen te hebben, barübbas 19. „ of jesus, gezegd christus; [Te meer deedt hij zulks,] alzoo zijne huisvrouw, terwijl hij op  van jesus christus. 121 op den rechterftoel zat, hem hadt laten weten,HoofdR. dat' hij zich toch aan dezen deugdzamen man XXVIL niet zou vergrijpen , alzoo zij heden in den droom om zijnent wil veel geleden hadt. —— Maar de opperpriesters en ouderlingen hadden vs. ao. het graauw opgeruid, dat zij barèïbbas eifchen, maar jesus van kant zouden helpen. pilatus dan, [gelijk gezegd is] deedt dit voor- 21. ftel: „ Wien van deze twee wilt gij , dat ik „ u ten gevalle ontfiaan zal ? " Zij riepen: „ barübbas ! " „ Wat zal ik dan," 22. zeide pilatus, „ met jesus, gezegd chris„ tus, doen?" Allen fchreeuwden zij: „Laat „ hem gekruist worden!" „ Maar wat 23- „ kwaad heeft hij dan gedaan ? " hernam de Landvoogd. Doch tegen alle zijne pogingen fchreeuwden zij te meer: „ Naa het kruis met „ hem!" pilatus , ziende , dat hij niets vorderde, 24. maar dat het oproer en gefchreeuw meer en meer toenam, liet zich water brengen, cn, [ten teeken zijner onfchuld,] wiesch hij zijne handen in het gezigt van het volk, betuigende: „ Ik „ heb geen fchuld aan het bloed van dezen „ onfchuldigen man. Gijlieden moogt het op ., u nemen!" - „Ja ! " fchreeuwde 25. toen al het volk; „ zijn bloed zij op ons en ,, op onze kindereji! [God wreke het aan ons „ en ons kroost! Wij nemen het op ons!] — Toen liet hij, volgends hunnen eisch, barüb- 26. H 5 bas  122. LEVENS-BIJZONDERHEDEN FYvff'BAS l0S' maaf JESUS ^geesfèld hebbende, gaf; XXVll. hij hem ter kruifiging over. vs.27. Op het uitfpreken van dit vonnis, voerden de foldaaten van den Landvoogd jesus in het Rechthuis [in het Gouvernement] alwaar zij de geheele bende [der Tempelwacht] bij een rie- 28. pen; Vervolgends ontkleedden zij hem, en hingen hem een i'charlaaken veldheers-mantel om; 29. Op zijn hoofd zetten zij eene kroon, die zij van doornen gevlochten hadden, ook gaven zij hem, [in plaats van een' fcepter] een ftok in de hand; en toen voor hem nederknielende, hielden zij hem voor fpot, zeggende: „ Veel „ geluks , o Koning der Jooden!" ——— 30. Dan weder befpogen zij hem, en hem den ftok afnemende, floegen zij hem daarmede op' het 31. hoofd. Hun fpotlust voldaan zijnde, deeden zij hem den veldheers-mantel weder af, en trokken hem zijne eigene kleederen aan, waar na zij hem ter kruifiging heen leidden. 32. De ftad uitgaande ontmoetten zij zeker' man van Cijrenen, genaamd simon, dien zij presten, om jesus kruis te dragen. 33. Ter plaatze , genaamd Golgotha , gekomen, hetwelk vertaald kan worden , Hoofdfchedel- 34. plaats, zoo gaven zij hem edik, met galle gemengd , te drinken , [den kruidwijn, die zoo zuur als edik, en zoo bitter als galle was,] welken hij echter, nadat hij dien geproefd hadt, niet drinken wilde. Hem  VAN JESUS CHRISTUS. 123 ,-Hem gekruist hebbende, verdeelden zij zijné^g/?. kleederen onder zich bij het lot; opdat bewaar-^ ^ heid wierdt, het geen de Profeet gezegd hadt: „ Zij hebben mijne kleederen onder zich ver- „ deeld, en het lot over mijn gewaad gewor- „ pen." Vervolgends gingen zij zitten, om de 36. wacht bij hem te houden. Men hadt boven zijn hoofd een opfchrift 37. geplaatst , welk de reden van zijne doodftraf behelsde : „ Deze is jesus , de Koning der „ Jooden! " Te gelijk met hem werden ook twee moor- 3S. denaars gekruist; één aan zijne rechte- en één aan zijne linkehand. De voorbijgangers lasterden hem, en fchud- 39. den het hoofd, terwijl zij hem met deze woorden hoonden. „ Gij, die den Tempel afbreekt, 40. „ en in drie dagen opbouwt, verlos u zeiven! „ Klim van het kruis, indien gij Gods zoon 3 zijt! — Zelfs de opperpriesters befpot- 41. ten hem op gelijke wijze met de fchriftgeleerden en ouderlingen , [leden van den grooten Raad ,] (benevens de Farifeën ,) met deze fmaad-taal: „ Anderen heeft hij verlost, en nu 42. „ kan hij zich zeiven niet verlosfen: Hij kome „ nu van het-kruis, indien hij Israëls Koning is, dan zullen wij hem geloof geven! Hij 43„ betrouwde altijd op God, wel nu, dat die „ hem nu helpe, indien hij wil, [en gelijk men „ venvachten moest, indien zijn voorgeven waar- ,9 heid was,] dat hij Gods zoon is!" — • Het-  124 LEVERS-B IJZONDERHEDSK Hcvfdft.Het zelfde hielden hem ook de moordenaars |J die benevens hem gekruist waren , fmaadlijk voor. Doch Vfln zes uuren [van het middag-uur] af, kwam 'er over de geheele aarde eene algemeene duisternis, tot negen uuren [drie uuren 4<5. na den middag] toe; En om negen [drie] uuren riep jesus met eene luide ftem: „ Eli, eli, „ lama , fabachthani;" dat is, Mijn God, „ mijn God, waarom hebt gij mij verlaten 47. Sommigen van de omftanders zeiden op deze 48. woorden: „ Hij roept ELias!" Te gelijk liep één van hun toe, en nam eene fpongie , die hij met edik vulde, en aan een' ftok deed, om 49- hem toe te reiken, om te drinken. Maar de anderen zeiden: „ Houd op, laat ons zien, „ of eliSs komt, om hem te verlosfen!" 50. Doch jesus , andermaal met eene hevige ftem geroepen hebbende, gaf den geest. 51. En nu, o wonder! fcheurde het voorhang van den Tempel midden door van boven tot beneden; de aarde fchudde, en de rotzen fcheur- 52. den; Ook openden zich de graven; en veele ligchaamcn van ontflapen heiligen werden op- 53. gewekt, en gingen uit de graven uit na zijne opftanding, welke de heilige ftad ingingen, en aan veelen verfcheenen zijn. 54. Doch de hoofdman, die met de zijnen de wacht bij jesus hadt , de aardbeving en het geen 'er gebeurde , ziende , werdt met zijn volk zeer bevreesd , en riep uit: „ waarlijk n de-  VAN JESUS CHRISTUS. 1^5 „ deze was een zoon van eenen of anderen «w#J. „ God!" Daar bevonden zich ook [bij het kruis] veele vs. 55vrouwen, die van verre alles aanfchouwden; van die vrouwen, welke jesus uit Galileën gevolgd waren, om hem te bedienen, onder wel- 56. ke. was maria magdalena , en maria , de moeder van jakobus en joses , en de moeder van zebedeus zoonen. ——» Als nu de avond begon te vallen, zoo ver- 57. voegde zich zeker rijk man van Arimathea, met naame josef, die ook zelf een aanhanger van jesus was , bij pilatus , en verzocht hem 58. om het lijk van jesus. pilatus ftondt hem zijn verzoek toe, en gaf bevel, om hem het lijk over te geven, josef nam, [op deze ver- 59. gunning,] het lijk, en het zelve in een zuiver doodkleed gewonden hebbende, bracht hij het 60. in zijne nieuwe grafplaats , die hij in eene rotze had Laten houwen, en na een' grooten fteen voor de deur van de grafftede gewenteld te hebben , ging hij heenen. Hier bij 61. was maria magdalena , en de andere maria tegenwoordig, zittende tegen over het graf. Des anderen daags, na den vrijdag, kwamen <52< de Opperpriesters en de Farifeën bij pilatus, met dit voorftel: „Heere, wij herdenken, hoe ,53, „ die bedrieger, bij zijn leven, gezegd heeft, „ dat hij na drie dagen zou opftaan. Geef 64. „ dan bevel, om het graf tot den derden dag j, te verzekeren, opdat zijne leerlingen en aan- han-  Ï2Ö LEVENS-BIJ ZONDERHEDEN xxvnIlïlllgcrs niet bij' nacht komen' hem fteeI*- '„ wijze wegnemen, en dan het volk wijsmaa„ ken, dat hij uit de dooden is opgewekt, „ want zoo zou de laatfte dwaaling erger zijn vs. 65. »>' de eerfte." pilatus gaf hun tot befcheid : „ Gijlieden hebt eene wacht, gaat „ en verzekert het, zoo als gij goedvindt." 66.Daar op gingen zij heen, en na den fteen verzegeld te hebben, verzekerden zij het graf met dïe wacht. Dit gefchiedde laat op den fabbath, [des zaturdags avonds.] 31. jesus Opftanding. Hoofdft. Als liet hu tegen den eerften dag der week XXVin.[des zondags] begon te lichten, ging maria " magdalena en de andere maria, om het °raf 2. te bezien. Plotzelijk gebeurde 'er eene groote aardbeving; want een engel des Heeren daalde neder uit den hemel, naderde en wentelde den fteen van de grafdeur af, en ging daar op zit- 3. ten. De gedaante van dezen engel was gelijk aan den blikfem, eu zijn kleed wit gelijk 4. fneeuw. Doar vreeze voor hem ontftelden de wacht-hebbende foldaaten, en werden als dooden. 5. Maar de vrouwen werden door den engel met deze troostredenen aangefproken: ,, Vreest gij„ lieden niet , want ik weet, dat gij jesus 6. „ zoekt, die gekruist was. Hij is hier niet; „ want hij is opgeftaan , gelijk hij [bij zijn „leven] gezegd heeft, [dat gebeuren zou;] „ Komt;  VAN JESUS CHRISTUS. 127 „ Komt, ziet de plaats, waar de Heere gele-Hoefd/t. „ geri heeft. En fpoedt u, om aan zijne leer-XXVI*** „ lingen te boodfchappen, dat hij uit de doo.den is opgeltaan ; en zie, hij gaat u voor „ naa Galileën; daar zult gij hem zien; gelooft „ dit, gelijk ik het u zeg." Daar op fpoedden zij zich voort van het graf, 8. door ontlleltenis en groote blijdfchap [tevens gedreven,] en liepen het zijne leerlingen boodfchappen; Als zij nu op wegwaren, om zijne 9. leerlingen deze tijding te berichten, zoo ontmoette jesus zelf haar onverwachts, haar groe'tende met den gewoonen groet. Zij nader tredende, omhelsden zijne voeten, en bewezen hem haaren eerbied , knielende. Toen 10. zeide jesus haar : ,, Weest niet verfchrikt; „ maar gaat, en kondigt mijne broederen aan, ,, dat zij zich na Galileën begeven, en dat zij „ mij daar zien zullen." Terwijl zij nu her- en derwaards gingen, n. [om den leerlingen , die hier en daar zich bevonden , deze blijmare te brengen,] zoo kwamen intusfchen fommigen van de wacht in de ftad , ën gaven aan de opperpriesters bericht van al, dat 'er gebeurd was. ■ Deze met de ouder- iz. lingen daar op bij een vergaderd zijnde, raadpleegden over het geval, en gaven [vervolgends] aan deze foldaaten eene genoegzame fomme gelds, met bijgevoegden last; om uit te ftroo- 13, jen , dat zijne aanhangers bij nacht gekomen waren, en hem geftolen hadden, terwijl de wacht  128 LEVENS-BIJZONDERHEDEN dlZ. XXmi'WaCht flieP' " Inclien dit'" zeiden ziJ vei'ders, vs. i4.'tegen de ^aaten, •>■> den Landvoogd ter ooren „ mogt komen, zullen wij hem te vrede ftellen , 15. i, en ulieden vrijwaaren." De foldaaten , dit geld ontvangen hebbende, deeden, gelijk zij geleerd waren, en dit uitftrooizel is van toen af onder de Jooden algemeen verfpreid geworden. De 1 elf leerlingen reisden ondertusfchen naa Galileën , naa den berg, daar jesus hen belf' fcheiden hadt, en hem daar ziende, vielen zij hem te voet, hoe zeer fommigen getwijfeld hadden. *S. In deze bijeenkomst zeide jesus het volgende tot hen: ,, Mij is alle magt en gezag in hemel l9- „ en op aarde overgegeven; Gaat dan, [als « ,, mijne gezanten] en maakt alle natiën tot mijne „ leerlingen, door hen te doopen in den naam „ [en tot den godsdienst] van den Vader, en „ van den Zoon, en van den heiligen Geest; 20. „ en door hen alles te leeren waarnemen en „ onderhouden, wat ik u geboden heb; En, „ [ter uwer gerustftelling, fchoon ik ten hemel vaar] echter ben en blijf ik ter uwer hulpe, altijd bij u, tot aan de voleindiging der wereld." AMEN!  EUANGELI O F LEVENS - BIJZONDERHEDEN VAN JESUS CHRISTUS. Naar het Grieksch van MARKUS. door YSBRAND van HAMELS VELD. Te AMSTELDAM hij M A R T I N U S de B R U IJ N, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. MDCCLXXXIX.   EUA NGELI ' is fdsd . ' ;èi :°::;-*':;::: ■ si: LEVENS-BIJZONDERHEDEN van JESUS iCHRISTUS. i. Joünnes predikt en doopt. HHoofdft. et begin van het Eu'dngeli van jesus chris- I. tus , Gods Zoon, was overëenkomftig het geen V' 1 * in de Profeeten gefchreven ftaat: ziel ik zende 2* mijnen Engel voor u heenen, die uwen weg voor u bereiden zal! ■■ Eene ftemme van iemand, 3* die in de Woeftijn roept : Bereidt des heeren weg! maakt zijne paden effen! ■ Dit was joaNNES , die in de Woeftijn [van 5^- 4. dea\ doopte, en den doop, welke tot bekeering verpligtte, predikte , opdat de zonden vergeven .. wierden. Tot dezen man liep het gantfche Joodfche land 5. als ook de Jerufaiemmers uit; en allen, ,die , van hunne zonden' belijdenis deeden , werden van hem in de rivier den Jordaan gedoopt. I 2 joün-  132 levens-bijzonderheden Hoofdft. joünnes was [als een Boetgezant] gekleed , s met een kemels - haairen kleed, hebbende eenen VS, o. ' lederen gordel om de lenden; en hij at fpringhaanen en wilden honig. 7' Onder zijn prediken, verklaarde hij meermaalen: ,, Na mij komt Hij, die boven mij zoo ver„ re verheeven is, dat ik niet waardig ben, om ,, voor hem neder te bukken, en [als zijn ge,, ringde dienstknecht] den riem van zijne voet- 8.„ zooien los te maaken. —— Ik heb ulieden „ wel met water gedoopt, maar hij zal u doopen ,, met den heiligen geest!" 2. jesus van jo2nnes gedoopt, en in de Woeftijn verzocht, 9- Op dien zelfden tijd, kwam ook jesus van Nazareth in Galileën, en liet zich van Jodn- jo.nes in den Jordaan doopen. — Zoo dra hij uit het water geklommen was, zag hij den Hemel fcheuren, en den geest , gelijk eene duive, op 11. hem nederdaalen. ■ ■- ■ Tevens kwam 'er eene ftem uit den Hemel: ,, Gij zijt mijn zoon! de „ geliefde! in wien ik een welbehaagen heb !" — 12. Terftond daar op dreef de Geest hem naa de woeftijn ; In welke woeftijn hij veertig dagen l bleef, wordende van den Satan verzocht. — 13. Hij was hier [buiten alle gemeenfchap met de menfchen] onder de wilde dieren, cn werdt van de Engelen bediend. 3- j«-  [VAN JESUS CHRISTUS. I33 3. jesus predikt in Galileën, en verkiest Hoof^fl' Apostelen. Nadat joëïnnes in de gevangenis geworpen w. 14* was, kwam jesus in Galileën. predikende het Eudngeli [de blijmaare] van het Godsrijk. „ De tijd," zeide hij , „ is gekomen, en het I5„ rijk van God is nabij! Bekeert u en gelooft „ dit EuangeliV' Eéns wandelende aan de zee van Galileën , zag 16. hij daar simon en deszelfs broeder andreüs , die hun net in zee wierpen, alzo zij visfehers waren, jesus fprak hen aan met deze woorden: 17, ,, Komt en volgt mij, dan zal ik u visfehers van „ menfchen maaken!" ■ Op ftond verlieten zij hunne netten, en volgden hem. ig Een weinig van daar voortgaande , zag hij ja- l9] kobus , zebedeus zoon , en deszelfs broeder jbaNNES, die ook in hun vaartuig bezig waren, met hunne netten te boeten. Dezen riep hij ook, ao> Zo als hij hen zag, en zij, hunnen Vader zebedeus met de knechts in het vaartuig latende, kwamen achter hem. Van hun verzeld , begaf hij zich in Kaper- aI, naum ; en alzo het thans Sabbath was, ging hij in de Sijnagoge en leerde daar. ——— Ieder fl2 één ftondt verbaasd over zijn onderwijs en leere ; nadien hij hen leerde , als gezag en magt hebbende, en niet gelijk de fchriftgeleerden [gewoon waren.] I 3 4. je-  134 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Htofdfl. 4. jesus verricht verfcheiden wonderbare .genezingen. vs. 23. Daar was in hunne Sijnagoge een mensch met eenen onreinen Geest , welke luidkeels riep: 24. Laat af! wat hebben wij met u te doen, jesus „ Nazarener! Zijt gij gekomen, om ons te ver„ derven? Ik ken u, wie gij zijt, de Heilige 25. „ van God!" • jesus beftrafte , en ge-26.. boodt hem, „ zwijg! vaar uit van hem!" [Op dit gebod] voer de onreine Geest, hem [door ftuiptrekkingen] gefcheurd hebbende, met een hevig .27. gefchreeuw van hem uit. ——— Elk ftondt verbaasd , zoo dat men eikanderen vraagde: ,, Wat „ is dit? Welk eene nieuwe leere is dit? Dat ,, hij dus, met gezag en zoo vermogend , zelfs „ de onreine geesten gebiedt, en zij hem gehoor- 28. „ zamen." — Zijn gerucht verfpreidde zich fpoedig door geheel Galileën en de omgelegen landfchappen. -9' - Zoo dra zij uit de Sijnagoge kwamen, gingen zij ten huize van simon en andreüs met jako- 30. bus en joannes. Hier lag simons fchoonmoeder aan de koorts; Naauwlijks hadt men hem van 31. h.aar gefproken , of hij ging bij haar, en haalbij de hand vattende, deedt hij haar opftaan, waar op de koorts haar terftond verliet , zoo dat zij hun bediende. 32- Tegen den avond, als de zon onderging, brachten zij allen, die ongefteld waren, als ook de bezetenen tot hem, terwijl de geheele ftad -ar aan  Van jesüs chrIstus. 135 aan de deur te hoop was gelopen. Toen gznzsHoofdft. hij er veelen, die aan verfchillende ziektens 011-w derhevig waren, ook dreef hij veele demons uit, [ doch hij liet deze demons niet toe te fpreken, omdat zij hem kenden. 's Morgens heel vroeg opgeftaan zijnde, ging 55' hij de ftad uit, en zich in eene eenzame plaats begeven hebbende, deedt hij daar zijn gebed, simon en die gingen hem vervolgends na , en 37* hem gevonden hebbende, berichtten zij hem, hoe hij van allen gezocht wierdt. Hier op zeide •> hij tegeh hun. ,, Laat ons naar de omliggende vlekken gaan, opdat ik daar insgelijks predi?, ke; want ten dien einde ben ik [in de we- „ reld] verfcheenen." Dus predikte hij 39* in hunne Sijnagogen door geheel Galileën, ook dreef hij de demons uit. Onder anderen kwam zeker melaatfche tot 4°« hem , welkë, voor hem, op de knieën gevallen, hem fmeekte: ,, Indien gij wilt, kunt gij ,, mij reinigen en genezen." ■ jesus, met 41* ontferming aangedaan , ftak de hand uit, en hem aanraakende. — ,, Ik wil," zegt hij, „ wees „ rein! " — Zoo als hij dit zeide, we^k de 42« melaatsheid van hem, en hij was genezen. — Vervolgends geboodt jesus hem ten ftrengften, 43* dat hij zich van hier zou maaken, hem tevens belastende; ,, Draag zorge, dat gij niemand iet 44» „ zegt; maar ga heenen, vertoon u zeiven aan „ den priester, en offer voor uwe reiniging, „ het geen moses bevolen heeft, hun tot een I 4 » ge-  136 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdjl.„ getuigenis! " ■■■ Doch deze man was vs. 45. naauwliJ'ks uit Zlin gezigt, of begon er veel van te fpreken, en de zaak alöm ruchtbaar te maaken , zoodat [jesus] niet meer openlijk in de ftad kon komen, maar zich buiten de ftad in eenzame plaatzen onthieldt; alhoewel men ook daar van alle kanten tot hem kwam. Heofdft. 5. Wonderwerken van jesus. Hij verdeedigt zijn gedrag, en dat zijner leerlingen. vs. 1. Na eenige dagen kwam hij weder binnen Kapernaum; zoo dra men hoorde, dat hij in huis was , 2. verzamelde er terftond veel volks , zoo dat de ' ■ binnenplaats noch het voorhuis , hen bevatten kon; Terwijl hij hier het woord tot hun deedt, 3. [en hen onderwees in zijne leere,] kwamen er, die eenen geraakten brachten, wordende van vier 4. mannen gedragen. Als zij hem nu niet genaa. ken konden, wegens de menigte, [klommen zij op het platte dak,] en braken de leuning weg, ter plaatze, daar hij [op het binnenplein] was, en gaten [in het bed] gemaakt hebbende, daar de geraakte op lag, lieten zij hem zoo neder. —— 5. jesus , hun geloof en vertrouwen ziende, zeide tegen den lijder: „ Zoon! uwe zonden zijn u ^ „ vergeven!" Nu zaten daar eenige fchriftgeleerden , welke, [op deze woorden] in hun 7. hart overleiden: „Wat! fpreekt deze man Gods„ lasteringen ? Wie kan de zonden vergeven , g. „ dan God alleen?" Aanftonds erkende jk-  van jesus christus, ï|f jesus in zijnen geest, dat zij dus bij zich zél-Hoofdft. ven dachten, waarom hij hen vraagde. „Waar- 1L „ toe overlegt gij zoo iet in uw hart? Wat is vs, 9. „ toch gemaklijker, dat ik tegen dezen geraakten „ zeg; ,, uwe zonden zijn u vergeven?" of dat „ ik zeg: „ fta op, neem uw bed op, en ga heen S" „ — Doch opdatgij zienmoogt, dat 'smenfchen 10. „ zoon magt heeft, om op aarde de zonden te „ vergeven , (nu den geraakten aanfprekende) „ zoo zeg ik u, fta op, neem uw bed op, en ji. ga naa uw huis." . Op het oogenblik 12. ftondt de man op, en zijn bed opnemende, ging hij , in aller tegenwoordigheid , heen, zoodat zij allen verfteld ftonden, en God verheerlijkten, erkennende: „ Nooit hebben wij iet dergelijks „ gezien!" Op eenen anderen dag ging hij naa buiten naa 13. den zeekant; alwaar al het volk bij hem kwam, ■en door hem onderwezen werdt. In het voor- 14. bijgaan zag hij levi , alfeus zoon , in het Tolhuis zitten, tegen wien hij zeide: „ Volg „ mij!" Deze ftondt [op dit woord] op, en volgde hem. ——— Als hij nu in deszelfs 15. huis aan tafel was , zoo waren daar ook veele tollenaars en zondaars met jesus en zijne leerlingen aan tafel. Want foortgelijke lieden waren hem in menigte gevolgd. —— Toen de Schrift- 16. geleerden en Farifeën hem met deze tollenaaren en zondaaren zagen eten, zeiden zij tegen zijne leerlingen: Hoe! eet cn drinkt hij met tolle.„ naaren en zondaaren?" —.—■— jesus dit ge- 17, I 5 hoord  I38 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdfl.hooul hebbende , zeide tegen hun: „ Die wel„ vaaren , hebben den geneesmeester niet van „ doen, maar die niet wel gefield zijn. tk ben „ niet gekomen , om rechtvaardigen, maar om „ zondaars tot bekeering te roepen. . vs. 18. De leerlingen van joÜnnes en die der Farifeën hadden een vasten: Dezen vervoegden zich bij hem. „ Waarom vasten de leerlingen van „ joënnes en die der Farifeën , en uwe leer- 19- „ lingen niet?" Hier op gaf jesus .hun ten antwoord: „ Kunnen dan de fpeelnoots van „ den bruidegom vasten , terwijl de bruidegom „ bij hen is ? Zij kunnen immers niet vasten, „ zoo langen tijd zij den bruidegom bij zich 20. ,, hebben. Maar daar zal een tijd komen , als „ de bruidegom van hun genomen zal worden, „ dan zullen zij vasten in dien tijd." 21. „ [Ter opheldering voeg ik 'er bij eeneaanmer„ king, uit het gemeene leven ontleend ;]„ Nie„ mand zet een lap ongevold laaken op een oud „ kleed, anders neemt deze nieuwe aangenaaide ,, lap ook van het oude mede , en de fcheur 22. « wordt erger. Ook doet niemand nieuwen „ wijn in oude lederzakken ; anders doet de ,, nieuwe wijn de lederzakken bersten, de wijn „ loopt weg, en de lederzakken zijn bedorven. „ Maar men moet nieuwen wijn in nieuwe ,, lederzakken doen; [Dus moet alles naar ver„ ëisch van tijden en omftandigheden gefchikt ,, worden."] 23. °P zekeren Sabbath gebeurde het, dat hij over eenen  VAN jesus christus. 139 eenen bezaaiden akker ging, en zijne leerlingen Hoofdft, begonnen, al gaande weg, aairen te plukken. — De Farifem bragten hem dit onder het oog. vs. 24. „ Zie;" zeiden zij, „ wat zij doen op den Sab- „ bath, het geen niet geoorloofd is?" Hier 25. op antwoordde hij hun: „ Hebt gij dan nooit „ gelezen, wat david in tijd van nood deedt, ,, toen hij en zijn volk honger hadt? Hoe hij in 16. „ Gods huis ging , volgends het Hoofdftuk, „ daar van den Hoogenpriester abjathar ge- „ fproken wordt, en van de toonbrooden at, „ van welken niemand vrijftaat te eten, behal- „ ven de priesters, en hoe hij 'er ook aan zijne „ reisgenooten van mededeelde?" —— ,, De 27. ■„ Sabbath," vervolgde hij, „ is om den mensch, „ maar niet de mensch om den Sabbath , zoo 28. „ dat 's menfchen Zoon ook een heer is van den ,, Sabbath." i Als hij een andermaal in de Sijnagoge ging, Hoofdft. zo was daar iemand, die eene verdorde lamme HL hand hadt. Thans nam men hem waar, of hij dezen op den Sabbath genezen zoude , opdat men een' grond van befchuldiging tegen hem mogt hebben. Maar jesus den man , die de 3verdorde hand hadt, gelast hebbende, om in het midden te gaan ftaan, zeide tegens hen : „ Is ^ „ het op den Sabbath geoorloofd, goed te doen, „ of kwaad te doen? iemands leven te behou,, den of te verderven?" ——— Doch zij zwegen ftil. — jesus hen toen in het rond aan- 5. ziende met een toornig oog, en tevens bedroefd over  I40 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdjl. over de verharding en ongevoeligheid van hun IIL hart, zeide hij tegen dezenman: „ Strek uwe hand „ uit!" gelijk hij deedt, en de hand was her* field, gezond gelijk de andere. vs. 6. Nu gingen de Farifeën heenen en raadpleegden met de Herodidanen, [die de partij van het Hof aankleefden,] tegen hem , hoe zij hem van kant zouden helpen. 6. jesus verkiest zijne twaalf Apostelen. 7. jesus begaf zich hier op met zijne leerlingen naa den zeekant, alwaar hem veel volks volgde •> zoo uit Galileën als uit Judea, en van Jerufa- 8. lem, cn uit Idumed, en van het Over-Jordaanfche; ook kwam 'er zelfs eene menigte uit den omtrek van Tyrus en Sidon, die gehoord hadden, 9. wat hij al deedt, tot hem. Thans geboodt hij zijne leerlingen, dat 'er een vaartuig voor hem gereed zou worden gehouden, uit hoofde van de menigte van volk , opdat zij hem niet verdringen 10. mogten; Want hij genas veele menfchen, zoo dat alle, die eenige kwaaien hadden, hem [als op het lijf] vielen, om hem Hechts aan te raaken. 11. Zelfs de onreine geesten, als zij hem zagen, vielen voor hem neder, en riepen luidkeels: 11. » Gij z'"z de 20011 van God!" Doch dezen geboodt hij ten fcherpften, en herhaalde reizen, dat zij hem niet openbaar zouden maaken. I3> Op den berg geklommen, riep hij tot zich, die hij wilde, welke ook bij hem kwamen; Uit de-  VAN JESUS CHRISTUS. I4I dezen ftelde hij'er twaalf aan, die altijd met heraHoofdft. zouden wezen, en welken hij wilde uitzenden,yj< ■• , om te prediken, en om magt te hebben, öm de jj» ziekten te genezen en de Demons uit te drijven. Onder dezen gaf hij aan simon den naam van l6' petrus. De overigen waren jakobus , zebedeus Zoon, 17. en joSnnes , broeder van jakobus ; (aan deze twee gaf hij den naam Bodnerges , dat is, zoonen des donders.) Verders andreas en filippus, l8> en bartiiolomeus , en mattheus, en thomas, en jakobus , alfeus zoon, en thaddeus , en simon de Kananher, en judas, de Iskarïöth, 19. die hem naderhand verraaden heeft. 7. jesus , veor een' onzinnigen uitgemaakt, verdeedigt zich hier tegen op het nadrukkelijkst. Toen zij weder in huis gekomen waren, kwam 20* 'er andermaal zoo veel volks bij een, dat zij niet in ftaat waren , hunne maaltijd te doen ; zelfs 2I* zij, die hem beftonden, kwamen op het gerucht af, om hem vast te houden, omdat men uitftrooide, dat hij onzinnig was; want de Schriftgeleerden, 22< die van Jerufalem gekomen waren , wendden voor; Dat hij door Beclzebul bezeten was; of ook , dat hij door den vorst der Demons de Demons uitdreef. Doch jesus , hen bij -3- zich hebbende doen komen, fprak hen aan met gelijkenisfen, [en overtuigde hen daar door van de  m I. E VE N S-BIJ ZONDE I! H E DEN MffJl.dc ongegrondheid van hunne uitftrooifelen;] Ts.2'4. " Hoe kan toch;" zeide hij, „ de één, Satan „5> „ den anderen Satan uitdrijven? Wanneer toch een rijk of huis inwendig tegen zich zelf ver„ deeld is, dan kan dat rijk of dat huis niet 26. » ftaande blijven. Dus ook, indien de Satan , „ [volgends üw voorgeven,] tegen zich zeiven „ oproerig geworden, en verdeeld is, zoo kan „ hij niet ftaande blijven , maar hij heeft een • 27. ,, einde. . Niemand kan in het huis van „ eenen fterken gaan, en zijne bezittingen roo„ ven, ten ware hij vooraf dien fterken beteu„ gelde, dan kan hij zijn huis berooven. — £gr „ Heilig betuig ik ulieden, dat aan de menfchen „ alle zonden, en alle lasteringen, daar zij mede „ gelasterd mogten hebben , vergeven zullen 29. „ worden; Doch die tegen den Heiligen Geest „ zal gelasterd hebben, die heeft geene verge„ ving in eeuwigheid, maar is aan de eeuwige ,, verdoemenis onderhevig." ; Dit zag daar 50. op, dat zij gezegd hadden; „ Hij heefteenen „ onreinen,Geest." 31- Zijne neven dan kwamen, [gelijk gezegd is, j als ook zijne moeder; en alzoo zij buiten 'shuis moesten ftaan blijven, zoo lieten zij hem door 32* iemand roepen. Het volk zat rondom hem , [om naar zijne leere te hooren;] — ... Men gaf hem dan te kennen; dat zijne moeder en neven daar buiten hem zochten : Maar hij antwoordde: 33. „ Wie is mijne moeder of mijne bloedvrienden ? 34> 35 Zie," zeide hij, in het rond zijn oog ftaande op  van jesus christus. 143 ep de genen , die om hem zaten, „ zie daar Hoofdft, „ mijne moeder, en mijne broeders! Want al wie j,/11*^ „ den wil van God doet, die is mijn broeder, „ mijne zuster, en moeder!" 8;. jesus onderwijst door gelijkenisfen* Op een' anderen tijd begon hij weder te \ae-H»ofdft, ren aan de zee, alwaar eene groote menigtew_ ^ volks om en bij hem vergaderde, zoo dat hij op een fchip ging zitten, dat daar op de rede lag; terwijl al het volk op ftrand bij de zee ftondt. — Hier leerde hij hen veele [waarheden] door ge- 2. lijkenisfen , onder anderen zeide hij in zijn onderwijs het volgende: „ Hoort; Daar ging ééns een Zaaier uit, om 3. [zijn akker] te bezaaien. Nu gebeurde het, on- 4. der het zaaien , dat een [deel zaads] langs den weg viel , het welk het gevogelte kwam opeten. Een ander gedeelte viel op eene rotsach- 5» tige plaats , daar het niet veel aarde hebbende, wel ■fchiclijk opfchoot, omdat het geene diepte van aarde hadt; Doch toen de zon opging, ver- 6. 1'chroeide en verdorde het , alzo het geen wortel hadt. Een ander gedeelte viel in de 7' doornen; daar werdt het door de doornen, die welig opgroeiden , verflikt , zonder dat het vrucht droeg. Eindelijk , een ander gedeelte S. viel in den goeden grond, en het gaf eene opfchietendc en wasfende vrucht, en droeg het één dertig, het ander zestig, en een derde honderdvouwig" d\z  144 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Heofiïft. Dit befloot hij met dezen uitroep : „ Wie vil 9. " 00ren heeft' om te hooren5 die hoore!" - 10. Wanneer Bif mi alleen was, zoo vraagden hem de genen, die bij hem waren, benevens de twaalf [leerlingen] naar [den zin] dezer gelijke- 11. nis. Hij zeide hun: „ Ulieden wordt het ver„ gund , de verborgenheid van het Godsrijk te i» kennen , maar hun , die daar buiten zijn, 12. „ wordt alles in gelijkenis voorgefteld , opdat ,, zij met opene oogen niets zien, en met opene „ ooren wel hooren, maar niets verftaan; ten ., einde zij zich niet bekeeren en hunne zonden „ hun vergeven worden." ï3« Vervolgends zeide hij tegen hun: „ Weet gij ,i [den zin] van deze gelijkenis niet ? Hoe zult ,, gij dan [den zin] van alle gelijkenisfen ver- 14. », ftaan? — De zaaier [in deze gelijkenis] is „ hij, die het woord [en de leere van het Gods- 15. „ rijk] zaait. Het zaad, aan den weg gezaaid, „ zijn zulkcn , [die zich bevinden] daar dit „ woord gezaaid wordt; maar wanneer zij het „ gehoord hebben , komt op het oogenblik de „ Satan , en neemt dit woord weg , welk in I(5> „ hunne harten gezaaid was. —■ Desgelijks, „ het geen in rotsachtige plaatzen gezaaid was , ,, zijn zulken, die, wanneer zij dit woord ge. „ hoord hebben , dat terftond met blijdfehap -j „ omhelzen, doch, nademaal zij geen wortel in „ zich zeiven hebben, zijn zij Hechts voor een „ tijd, [zoo lang de godsdienst voorfpoedigis] „ maar wanneer 'er. verdrukking of vervolging komt  VAN JESUS CHRISTUS. . &Jf$ gj komt , om het woord of de leere van den Hoofdff, , Godsdienst, ergeren zij zich terftond, [en t ,, vallen af.] Het geen in de doornenw* I8. „ gezaaid is , zijn zulke menfchen , die het woord hooren, doch de zorgen van dit leven, ,, de verleidingen van den rijkdom, en de ove- 19. „ 'rigc zinlijke begeerten , [in hun hart] indrin„ gende , verdikken de Euangeli-leere , zoodat „ dezelve onvruchtbaar wordt. — Doch het s>o. „ geen in den goeden grond gezaaid is , zijn die genen, welke het woord en de leere [van „ het Godsrijk] hooren en aannemen, envrucht- dragen, het zij dertig*, het zij zestig, hetzij „ hemderdvouwig." — Verders zeide hij tegens hun: „ Dient eene ai „ kaars [in het gemeene leven] ook, om onder j, eene koornmate, of onder eene bedftede gezet „ te worden? Plaatst men ze niet op den kan„ delaar? — [Op gelijke wijze] is 'er niets 22> „ verborgen , dat niet openbaai- zal worden; i, niets is 'er , om verborgen te blijven, maar om in het openbaar te komen. ■ Indien «» iemand ooren heeft , om te hooren , die j, hoorei" X ; Nog voegde hij 'er bij: „ Ziet toe, wat gij. 24> „ hoort; Met de .mate , daar gij- medé ,, meet, zal men u weder toemeten , en men zal u, die hoort, meer toeleggen; want wie 25. „ heeft, dien zal gegeven worden, maar die niet heeft , van dien zal genomen worden , ook st het geen hij meent te hebben." K Hij  I4Ö LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hotfdjt. Hij vervolgde: „Het rijk van God is, gelijk vsllk. " wanneer iemand zaad in den grond wierp, en aV „ vervolgends fliep en opftondt , bij nacht en „ dag; en het zaad fproot uit, en werdt lang, 28. >ï zonder dat hij zelf wist, hoe? ■■■ Want •„ de aarde brengt van zelve vrucht voort, eerst ,, de halm , vervolgends de aaire , en eindelijk 29. ,, het volle koorn in de aaire. — Doch, wanneer .« H de vrucht rijp is, gebruikt hij den fikkei, omdat „ de oogst daar is." 30. 1 Nog zeide hij : „ Waar bij mogen wij het ,, Gods-rijk vergelijken ? Of door welke gelijke- sjl j, nis zullen wij het afbeelden? Het is „ gelijk aan een mostaard-zaadjcn , het welk, „ wanneer het in den grond gezaaid wordt, het 32« jj/kleinfte is van alle zaaden op aarde; doch gezaaid zijnde, fchiet het op, en wordt [in dit land] grooter dan alle moeskruiden , ja het .jyj ir vormt zelfs groote takken, zoodat het gevo„ gelte onder'zijne fchaduw nestelen kan." 33. Met veele zoodanige gelijkenisfen hieldt hij hun ,; 5 het woord [en de leere van het Gods-rijk] voor , [naar mate van hunne vatbaarheid] , om te kunnen 34. hooren. Zonder gelijkenis [en beelden] leerde hij hen niet, maar afzonderlijk verklaarde hij alles aan zijne leerlingen. 9. Jesus doet den florm bedaaren, en geneest eenen bezetenen in het land der Gadareenen. 35. Op dienzelfden dag, toen de avond viel, zeide hij tegen hen; „ Laat ons ovérfteken naa de „ over-  VAN JESÜS CHRISTUS. I47 j, overzijde!" ■ Daar op het volk uit él-ffoofdft. kander latende gaan, namen zij hem, zoo als hij IV*was ; in het fchip; ook waren 'er nog eenige andere kleine vaartuigjens bij hem. [On- 37. verwachts] kwam 'er een hevige wind-bui op, zoodat de golven in het fchip floegen, en het zelve reeds vol water liep. Hij zelf lag 38- in het achterfchip op een oorkusfen te flapen; [zijne verfchrikte leerlingen] wekten hem op, ,, Meester!" fchreeuwden zij, bekommert het ii niet, dat wij vergaan?" —— Maar hij, 39* opgewekt zijnde, beftrafte den wind en geboodt de zee : „ Zwijg ! wees fti!!" ■■ - - Op het oogenblik ging de wind liggen , en veranderde In een groote kalmte. —— Toen zeide hij tegen 4°« hun: ,, Hoe zijt gij zoo vreesachtig? hebt gij. „ dan geèn geloof?" Nu was elk [der 41, fchepelingen] grootclijks met vrceze en eerbied ' aangedaan, en de één zeide tegen den anderen: „ Wie is toch deze man, dat zelfs wind en zee ,j aan hem gehoorzaam zijn!" —— ' Vervolgends kwamen zij aan de overzijde der Hoofdft, zee , in het land der Gadareenen ; Naauwlijks was hij hier aan land geftapt, of hem kwam uit™" *' de grafplaatzen een' mensch met een' onreinen geest te gemoet lopen; Deze mensch hadt zijn #• 'verblijf in de graven , en niemand kon hem, zelfs met ketenen, binden \ men hadt hem wel 4. menigmaal boeien en ketens aangedaan, maar'dè ketens werden van heni losgerukt, en de boeien verbrijzeld; zoodat niémand hem Hunnen kon. K 3 Nacht  ï/fS LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft. Nacht en dag liep hij in het gebergte en in de v^'~. graven rond, onophoudelijk fehrccuwende , enzidi 6. zeiven met Iteenen flaande. Deze mensch , jesus van verre ziende, liep na hem toe, cn hem 7. te voet vallende, fchreeuwdc hij met eene vreeslijke Item: „ Wat heb ik met u te doen, jesus, 8# „ zoon van den hoogden God ? Ik bezweer u „ bij God, dat gij mij niet pijnigt! (hij hadt ., hem reeds geboden: „ Onreine Geest, ga uit ,, dezen mensch uit!") « Jesus vraagde hem; „ hoe zijn naam was ?" Legio'''', antwoord.IO- de hij," omdat wij veelen zijn." Vervolgencis badt hij hem zeer, dat hij hen niet uit-dat land 11. wilde drijven. Nu was daar bij het gebergte eene groote kudde zwijnen , die daar weidde.; 12. Thans baden hem alle de Demons: ,, Zendt ons „ in die zwijnen, opdat wij in dczclven varen 13« ,, mogen." Naauwlijks hadt jesus hun dit toegelaten , of de onreine geesten, [uit den mensch] uitgevaren zijnde, voeren in deze zwijnen; cn daar op ftortte de kudde, (daar waren 'er omtrent tweeduizend,) van de ftciltc afin de zee, en *4- fmoordde in de zee. ■ De zwijnen-hoeders kozen de vlucht , en brachten deze tijding in de Had en alömme op de dorpen , waarop elk één uitging, om te zien, wat 'er gebeurd was. i5- Bij jesus gekomen, befchouwden zij den bezetenen , die het Legioen gehad hadt , zitten, gekleed en wel bij zinnen , hetwelk hen met 16. vreeze en verbaasdheid vervulde. Zij, die aan fchouwers van het geval geweest waren , verhaal-  VAN JESUS CHRISTUS. I49 I haalden hun ook omftandig, al wat 'er met den Hoofdji, 1 bezetenen en met de zwijnen gebeurd was; v* 'waar op zij hem begonnen te verzoeken , datw» *7« Ihij hun land verlaten wilde. ■ Toen hij 18. derhalven fcheep ging , verzocht hem de man, ■die bezeten geweest was, dat hij met hem mogt gaan; Doch jksus vergunde hem dit niet, „ maar," jp, zeide hij tegen hem, „ ga naa uw huis tot de , „ uwen, en verkondig hun al, wat de heere u ,,, gedaan , en hoe hij zich over u ontfermd . „ heeft." Hij ging dan heen, en verkon- ai. 1 digde in het landfchap Dekapolis al, wat jesus ; aan hem gedaan hadt; hetwelk alle menfchen met - verwondering vervulde. 10. jesus geneest eene vrouw , van eene bloedvloejing, en maakt het dochtertjen van jaïrus weder leevende. Toen jesus te fcheep weder aan de overzijde ai, gekomen was, vergaderde veel volks bij hem; terwijl hij zich aan het ftrand onthieldt. Onder 22. anderen kwam 'er één van de opzieners der Sijnagoge , met naame jaïrus ; dewelke , zoodra hij hem zag, aan zijne voeten nederviel; en hem zeer beweeglijk fmeckte: ,. Mijn dochtertjen," 23. zeide hij, ,, ligt op haar uiterften; kom toch en „ leg haar de handen op , opdat zij behouden „ worde en leeve!" ■ [Jesus] ging met %, hem, en werdt van eene groote menigte gevolgd, zoodat zij hem verdrongen. —— Nu was 25. K «j daar  15» LEVENS-BIJZONDERHEDEN * #*!$fcdaar ook zekere vrouw , die twaalf jaaren den vs, 26. bloedvIoed S^ad, en veel van veele geneesmeesters geleden en alle haar bezittingen befteed hadt, zonder eenig nut, het was veel eer erger met haar *7j Sjorden. Deze vrouw van jesus heb¬ bende hooren fpreken , kwam onder het volk aS. achter hem, en raakte zijn kleed aan; „Want," zeide zij, „ indien ik Hechts zijne kleederen aan- ?§. „ raak , dan zal ik geholpen wezen!" Op dat oogenblik droogde de bron van haar bloed op, en zij werdt aan [den toeltand van] haar ligchaam gewaar, dat zij van haare kwaal genezen 30. was. Zoodra jesus bij zich ze] ven herkende, dat 'er kracht van hem was uitgegaan , keerde hij zich om, onder de menigte, vraagende: „ Wie 31. „ zijne kleederen hadt aangeraakt?» Zijne leerlingen zeiden hier op tegen hem; „ Gij ziet, „ dat de menigte u verdringt, en gij vraagt, 32. „ wie u heeft aangeraakt!" Dóch hij bleef echter rondzien, om haar, die dit gedaan badt, in 33- het oog te krijgen; - De vrouw kwam daar op, bevreesd en beevende, dewijl zij wist, wat haar gebeurd was, en viel voor hem neder, en beleedt hem de geheele waarheid der zaak. 34. „ Dochter!" zeide hij toen tegen haar, ,, uw „ geloof heeft u behouden ; ga met God ! en „ wees van uwe plaag genezen !" —— :S. Terwijl hij nog fprak , kwamen 'er van het huis van den Opziener der Sijnagoge lieden met de tijding: Dat zijn dochtertjen overleden, en liét dus niet fio.iig w;s, den meester lastig te val,  van jesus christus. 15* vallen. Maar jesus , zoodra hij deze boodfehapHotfdft. hoorde doen, zeide tegen den Opziener der Sif-yfj 'jg, nagoge: „ Vrees niet, geloof Hechts!" En , zonder dat hij iemand toeliet, hem te volgen, 37. behalven petrus , en jakobus , en joSnnes , den broeder van jakobus , kwam hij ten huize 38van den Opziener der Sijnagoge , en zag daar het gewoel, en het gehuil en beklag, dat men maakte ; Hier op binnen tredende zeide hij te- 39, gen deze lieden : „ Hoe maakt gij zulk eene „ beweeging ? waar toe die traanen en dat geween? Het meisjen is niet dood, het flaapt." Om dit gezegde belagchte men hem ; Maar hij, 4°» hen allen hebbende doen uit het huis gaan, nam alleen den vader en moeder van het kind tot zich, benevens die drie, welke, [gelijk gezegd is,] bij hem waren , en ging in het vertrek , daar het kind lag ; en het kind bij de 41. hand vattende , zeide hij tegen hetzelve [in de landtaal,] „ talitha koumi!" dat is te zeggen, „ Meisjen l (ik gebiede u) fta op!" ■ En 42. op het oogenblik ftondt het meisjen op , en ging [door het vertrek ,] want zij was een meisjen van twaalf jaaren. En allen waren met groote ontzetting aangedaan. — [Jesus] verboodt hun 43. • verders ten fcherpften , dat niemand dit te weten moest komen, nadat hij, [ten teeken, dat het kind volmaakt gezond was,] belast hadt, dat men het te eten zou geven. 11.  15* LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hiofdfl. ii. Ongeloovigheid van jesus Stadgenooten. 'VS. I. TT-. . Hy ging vervolgends van daar en kwam, gevolgd van zijne leerlingen , in zijne Vaderftad z.[Nazaretn, daar hij was opgevoed]. Op den eerstkomenden Sabbath, ondernam hij in de Sij^ nagoge aldaar te leeren, zoodat veelen van de toehoorers verbaasd ftonden, en allerhande vraagen deeden. „ Hoe komt hij aan dit alles ? -— jj Van wien is hem deze wijsheid gegeven ? „ Van waar zoodanige wonderkrachten , als 3.,, door hem geleideden? — Hij js immers „ de timmerman? de zoon van maria? „ de neef van jakobus, en joses, en judas, en „ simon? Zijne nichten zijn immers hier „ bij en ouder ons [bekend] ?" ~ Zij konden dit niet vereffenen, maar ergerden zich aan 4.hem. Jesus zeide toen tegen hun: „ Een „ Profeet is nergens minder gezien, dan in zijne „ vaderftad, en onder zijne bloedverwanten, eri 5.,» in zijn huis." Dus kon hij daar geene wonderkracht oefenen, dan dat hij eenige zieken C.de handen oplegde, en genas. . Doch terwijl hij zich over hunne ongeloovigheid verwonderde, doorwandelde hij , al kerende, de omliggende vlekken. li. Eerfie zending der Apostelen. 7- Thans riep hij de twaalf leerlingen, en zondt hen, voor het eerst, bij paaren; ook gaf hij hun magt 'vs. 1.  van jesus christus. I5S magt over de onreine geesten. Hij ver-Hoofdft. boodt hun, op weg iet mede te nemen, dan V leen hunnen wandeHtok ; geen buidel , geen brood, geen geld in den gordel; zij zouden niet 9« meer dan hunne fchoenen , die zij. aanhadden, cn ook geen twee rokken medenemeh. ——— . Voorts geboodt hij hun: „ Waar gij ook in -*°* een huis binnen treedt , blijft in dat huis., „ tot dat gij van die plaats weder vertrekt, —„ Doch al wie u niet ontvangt , noch naar u tU „ hoort, vertrekt van daar, en fchudt het ftof af, dat onder uwe voeten zit', hun tot een getuigenis. Ik verzeker u heilig , het zal „ Sodom en Gomorra verdraaglijker vallen in den oordeels-dag, dan zoodanige Stad." — . Zij gingen dan, cn predikten [den menfchen,] 12. dat zij zich bekeeren [en van zin veranderen] zouden. —— Ook dreven zij veele Demons uit, 13cn zalfden veele klanken met olij , cn genazen hen. 13. jesus verlaat het gebied van iierodES; fpijst op eene wonderdaadige wijze 5000 mannen , en wandelt op de zee. Zijn naam werd nu algemeen bekend, zoodat 14, ook de Koning iierodes van hem hoorde; Deze Vorst meende, dat joSnnes de Dooper uit de dooden was opgewekt, en dat daarom deze won- ■ derkrachten in hem werkten. Anderen dachten, 15' dat hij ELias was; en weder anderen, dat hij K 5 een  354 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft. een Profeet was, of iemand, gelijk één van de/ oude Profeeteu. Maar herodes, [gelijk gezegd " is], van hem gehoord hebbende , zeide , [gewroegd door zijn geweten]: „ Hij is joünnes , „ dien ik onthoofd heb ; die is uit de dooden opgewekt!" ,7' Te weten, deze herodes hadt joünnes doen vatten, en in de gevangenis geworpen, om he* RODi'as, de vrouw van zijnen broeder filippus, welke hij [haaren man ontnomen] en getrouwd 18. hadt; omdat joünnes herodes hadt aangezegd: Het is u niet geoorloofd, uws broeders vrouw *9- te hebben." ■< Nu loerde herodiüs op hem, en wilde hem ter dood brengen, maarzij ~°' kon niet, want herodes eerbiedigde joünnes, wetende, dat hij een deugdzaam en godvruchtig man was, zoodat hij hem zelfs befchermde, en ook veele dingen, volgends zijn onderwijs, 21 * deedt, en hem geern hoorde. > Eindelijk kwam 'er [voor herodiüs] een gelegen tijd, wanneer, naamlijk, herodes op zijn'geboortedag aan zijne Hovelingen, en krijgsbevelhebbers, en aan de eerften van Galileën, een gastmaal gaf. 22. Want, als het dochtertjen van herodiüs [op dit feest in de zaal] tradt, en danste, en daarmede aan herodes en aan de gasten behaagde , zoo zeide de Vorst tegen de jonge prinfes; ,, Ver,, zoek vrij, al wat gij wilt, en ik zal het u 23' „ fchenken." Ja, hij zwoer haar: „ Al wat gij 3, mij verzoeken zult, zal ik u fchenken, tot de „ helft van mijn koningrijk toe!" - Zij ging  van jesus christus. 155 ging daarop naa haare moeder: „ Wat zal 'u\HaofdJl. toch verzoeken ?" zeide zij. Deze antwoord- VI* ' vs, 24. de: „ Het hoofd van joünnes den Dooper 1" — Daar op kwam zij niet drift weder binnen bij den af>, Koning, en deedt den volgenden eisch: „ Ik be- „ geer , dat gij mij, op ftaande voet, hier op eene fchotel geeft het hoofd van joünnes den „ Dooper!" ■ [Op het hooren van dezen tó. eisch] werdt de Koning zeer treurig, doch om de eeden, en om de aanzittende gasten, wilde hij haar verzoek niet afflaan, maar zondt aan- 27,' ftonds éénen van zijne lijfwachten met last, om 'smans hoofd daar te brengen. Deze gehoor- 28» zaamde, en onthoofde hem in de gevangenis, en bracht zijn hoofd op een' fchotel, en gaf het aan de prinfes; welke het weder aan haare moeder ichonk. — 's Mans leerlingen, zijnen dood ver- 29V Haan hebbende , kwamen vervolgend s, voerden zijn lijk weg , en legden het in een graf. Ondertusfchen kwamen de Apostelen weder tot 30. jesus bij één, en verhaalden hem alles, zoo wel wat zij gedaan, als wat zij geleerd hadden. „ Komt," zeide jesus , „ nu , in eene onbewoon- 31,, de plaats alleen , en rust een weinig uit." Want door dien 'er geftaadig veele lieden af- en aankwamen, hadden zij zelfs geen' tijd noch gelegenheid, om te eten. «*— Zij vertrokken dan 32« te fcheep na eene onbewoonde plaats alleen. Nu zag het volk, onder het welk veelen waren, die 33» hem kenden, hen afvaren; waarop zij te voet uit alle fteden derwaards liepen , zoodat zij hen reeds  156 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft. reeds voorkwamen, en zich weder bii hem ver- VI. j v voegden. vs. 34. JESUs, [uit het fchip] getreden, zag eene groote menigte volks , met het welk hij innerlijk medelijden hadt, omdat zij als fchaapen waren-, die eenen herder misfen. En hij begon hen met 35. veele redenen te onderwijzen. Als het nu reeds laat op den dag wierdt, vervoegden zijne leerlingen zich met deze woorden bij hem: „ De,, ze plaats is onbewoond, en het is reeds laat 36. "55 op den dag. Laat het volk dan fcheiden, op„ dat zij in de omliggende dorpen en vlekken „ gaan , en brood voor zich kopen; want zij heb- 3-. „ ben niet, om te eeten." „ Geeft gijlie- „ den hun te eeten!" antwoordde jesus. . Zij: „ zuilen wij dan heenen gaan, en , voor „ twee honderd zestehalvcn (denariën), brood 38. „ kopen, en hun te eten geven?"- jesus hernam: „ Hoe veel brooden hebt gij bij u? — „ gaat en ziet dat eens!"- Dit onderzocht hebbende, zeiden zij: vijf, en twee visfchen." 39. Daar op belastte hij, dat zij hen allen bij partijen op het groene gras zouden doen nederzitten; ge- 4°. lijk zij ook deedeji, bij gedeelten van honderd en 41. van vijftig. Thans nam hij de vijf brooden en de twee. visfchen, en hemelwaards ziende, fprak hij den zegen, en brak de brooden, gevende die aan de leerlingen, om ze aan het volk voor te zetten; Ook deelde hij de twee visfchen 42. voor allen! - ■ ■ ■ Zij aten dus allen, en wer- 43. den verzadigd. Vervolgends nam men van de brok-  VAN JESUS CHRISTUS» l$?t brokken twaalf volle korven op, als ook van de Hoofdft. \ visfchen; Die nu van de brooden gegeten had- ^ ' den, waren omtrent vijfduizend mannen. ■ Terltond daar op noodzaakte hij zijne leerlin- 45gen , om fcheep te gaan , en voor uit na de overzijde tegen over Bethfaïda over te varen, tot dat hij het volk zou hebben doen fcheiden; 46. Nadat hij hun affcheid gegeven hadt, klom hij op den berg, om zijn gebed te doen; en als het nu- 47avond was geworden , zoo was het vaartuig midden in zee, en hij alleen aan land; Hier zag hij, 4^. hóe veel moeite zij hadden, om voort te komen, alzoo zij tegen wind hadden , en omtrent de vierde nachtwake kwam hij naa hun toe wandelen op zee , en deedt, als of hij hen voorbij wilde gaan. Als zij hem dus op de zee 49' zagen wandelca, meenden zij, dat het een fpookiel was, en begonnen te fchreeuwen, (want zij 5°« zagen hem.allen, en waren ontfteld;) Maar toen Sprak hij terltond tegen hen , en zeide : Houdt moad, ik ben het, Vreest niet!" Ver- 51. volgends klom hij bij hun in het fchip; cn nu Itildc de wind; zij waren hier door boven mate zeer ontfteld en verwonderd ; want zij hadden 52« niets begrepen van [het wonder] der brooden, alzoo hun hart als verëcld was door ongevoeligheid. 14. jesus ontdekt de huichelaarïj der Farifeën. Overgevaren zijnde, kwamen zij in het land 53. Genezareth, daar zij aan land (tapten. Naauw- lijks  158 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hóofdft. lïjfcs waren zij uit het fchip getreden, of men rs. 54. kende hem' en hetvolk, die geheele omliggende ^ landftreek rond loopende, bracht ten eerften zul'keiï, die ongefteld waren, op draagftoeleri,- ter plaatze, daar zij maar hoorden, dat hij was; 56". Ook,■ -waar hij in vlekken, fteden, of dorpen kwam, daar legden zij de kranken op de markten , hem biddende, dat zij Hechts den zoom van zijn kleed' mogten aanraaken.- En zoo veelen hem maar aanraakten, werden gezonde Hoofdft. Thans vervoegden zig ook bij jesus de Far'n VIL fe'èn, en fommigen van de Schriftgeleerden, die i. Van Jerafale1* kwamen; als dezen fommigeii Van zijne leerlingen met onreine (dat is, [naar hunne denkbeelden], met ongewasfehen handen) hun' maaltijd zagen houden , zoo berispten zij die, 3. (want de Farifeën en alle Jooden eten niet, voor dat zij , daar in de voorfchriften der oudften volgende, hunne handen, tot den elleboog toe, 4' gewasfehen' hebben; Ook eten zij niets van de markt, voordat zij het geheel gewasfehen hebben; gelijk 'er nog veele andere dingen zijn, die zij bij overlevering waarnemen, als het wasfchen der drinkvaten, en kroezen, koperen vaat5' werk , en zitplaatzen.) Vervolgcnds vraagden hem deze Farifeën en Schriftgeleerden: ,, Waar„ öm gedragen zich uwe leerlingen niet naar de „ overlevering cn voorfchriften der Oudften? Waarom doen zij hunn' maaltijd met ongewas- 6. s» icüen handen?" Deze vraag beanu woordde hij dus: ■ „ Wel heelt jesaïa „ van  VAN JESUS CHRISTUS. I59 „ van it , gij fchijilvroomenJ voorzegd, en- u Hoofdft. befchreven: Dit volk vereert mij met de lip- pen, maar hun hart blijft verre van mij ver-5' 5, wijder d. Hunne vereer ing van mij is ij dei, „ dewijl zij alleen lesfen voorfchrijven, die ge. ,, boden en bevelen van menfchen zijn. . Want toch , gij onderhoudt de overlevering „ en voorfchriften der menfchen, het wasfchen „ van kroezen en drinkvaten, met ter zijdeftel- ling van Gods gebod; en foortgelijke dingen ,, doet gij veel!" Verders zeide hij tegen hen: Gij weet, het ^' Godlijk gebod fraai vrachtloos te maakén, ten einde uwe overlevering en voorfchriften te „handhaven; Daar [bij voorbeeld] mos es gebo- I0,, den heeft : Eert uwen vader en moeder; en [elders] : die zijnen vader of moeder met 3, fmaadlijke woorden bejegent , zal ter dood gebracht worden.' daar laat gijlieden, volgends „ uwe lesfen, indien iemand tegen zijne ouders, vader of moeder, zegt korban (dat is, het zij eene Tempclgave) het geen, daar ik u mede „• zóu kunnen onderfteunen, hem nietsdoen [ter I2* onderfteuning] van zijne ouders ; Dus den *> „ waaren Codsdienst cn deszelfs bevelen van ,, kracht beroovende door uwe overlevering, die gij voorfchrijft. En zoodanige dingen doet gij veel!" Vervolgends riep hij al het volk tot zich, en 14. fprak het dus aan: „ Hoort mij allen, en weest „, Verflandig ! Daar is niets, dat van buiten [door I5-  ' *«So lEVENS-BIJZOKDEftHEDEN Hoofd/1.„ den mond] in iemand komt, hetwelk hem ontrci-> ** „ nigen kan, maar het geen [uit zijn' mond] uit- 9s. 16. a 8'aat5 4a$ verontreinigt hem. Indien „ iemand ooren heeft , om te hooren , die hoore!" 17. Wanneer hij van het .volk [ontflagen] in huis gekomen was, zoo vraagden hem zijne leerlingen naar [den zin] dezer gelijkenis, waar op hij hun 18. zeide: Zijt gijlieden ook zoo onverftandig? — „ Begrijpt gi j niet, dat al wat van buiten „ [door den mond] in iemand komt', hem niet ' - ï9'3td ontreinigen kan ? Het komt immers niet in „ zijn hart, maar in de maag, cn gaat door den gewoonen weg weder uit, [daar alle fpijzen 20. gezuiverd worden.] Maar," zeide hij, „ het geen uit iemand [door den mond] uitgaat, ai. dat verontreinigt hem; Want van binnen uit „ het hart der menfchen komen voort booze „ overleggingen, overfpelcn, hoererijen, dood22. „ flagen , dieverijen, gierigheden, boosheden, ,, bedrog , ontuchtigheid , een boos oog , [of „ afgunst], lastering, hovaardij, ligtzinnigheid; 22 LÉVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdfl. en raakte zijne tong met fpeekfel aan ; Toen vs. 34. hemelwaards opziende , zuchtte hij , en zeide tegen hem [in de landtaal],, EfathaT dat is, 35. „ wordt geopend!" En op Mond waren zijne ooren geopend; ook werdt, [als 't ware,] de band zijner tong los, zoodat hij nu behoorlijk en ver35. ftaanbaar fprak. Hij verboodt hun, dat- zij dit niemand zouden zeggen, maar hoe meer hij het hun verboodt, hoe meer zij het verkon37. digden, zoodat men zich boven mate ontzette; i, Hij heeft", zeide meii, „ alles wel gedaan.' „ ook doet hij de dooven hooren, en de ftom„ men fpreken!" ir> jesus fpijst andermaal 4000 mannen wonderdaadtg. Hmfdfl. _ VIII. Ten dien tijde, als 'er zeer veel volks was, vs. 1. en hetzelve niet te eten hadt , zoo riep jesus zijne leerlingen tot zich, en zeide tegen hun: 2. „ Ik heb medelijden met dit volk; zij zijn reeds „ drie dagen bij mij gebleven, en hebben niets 3. m te eten; zo ik hen thans nuchteren naa hun „ huis laat gaan, zullen zij onderweg bezwijken; „ want fommigen van hun komen van verre." — 4. Zijne leerlingen gaven hem hier op ten antwoord: „ Hoe zou men hier in de woestijn zoo veel „ menfchen met brood kunnen verzadigen?" 5- Daar op vraagde hij hen: „ Hoe veele brooden „ hebt gij?" — „ zeven ,"was hun antwoord. — 6. Toén geboodt hij het volk , om op de aardt ne-  van j5sus christus. 163 heder te zitten, cn de zeven brooden nemende, Hobfdjl. fprak hij de dankzegging, en brak ze, gevende die vervolgends aan zijne leerlingen, om ze aan het volk voor te zetten, gelijk zij decden. Zij hadden ook nog een weinig kleine vischjens;n- 1' Hij, de zegen gefproken hebbende, geboodt, dat men die - ook zou voorzetten. - Na aten §. zij tot verzadiging toe, cn men nam nog zeven manden vair het overfchot der brokken op. Die 9daar gegeten hadden , waren omtrent vier duizend; en daarna gaf hij hun affcheid. —■—-f*,.(j tjiv -J> ..: .' Tmïa tuil, u .f^i ■ 18. jesus weigert de Farifeën het teeken , dat zij begeeren; waarfchuwt voor hunne leere; en geneest eenen blinden. Terftond daar op ging hij fcheep met zijne la. leerlingen ,■ en kwam in den omtrek van Dalmatiutha; Hier kwamen de Farifeën weder te voor- tl. fchijn, en begonnen met hem te redentwisten, eifchende van hem een wondertceken [onmidlijk} van den hemel, en hem dus op den toets Rellende ; Maar hij, in zijnen geest zwaarlijk zuch- li. tende, ,, Waar toe" ze:de hij „ vergt mij dit „ genacht een wondertceken? ——• Waarlijk „ zeg ik ulieden, zo aan dit gedacht een zooda„ nig teeken zal gegeven worden !" Hen verders kende 'dato y:begftf 'hij zidvjfrc,; 13. deröm fcheep, en kwam aan dë overzijde. • ' .» Nuhadden [de Icerlingenjvergeten, broodmede, 14.' te nemen, z üoM zij m'ct mcefdM tfén brood bij  164 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft. zich aan boord hadden; ars hij hen dan met gezag W?i5. waarrchuwde ! »? Ziet toe , wacht u van den „ zuurdeesfem der Farifeën, en van den zuur- 16. „ deesfem van herodes ," zoo overlegden zij onderling, of hij ook daar op doelde, dat zij geen 17. brood bij zich hadden; Doch jesus , dit te weten komende, „ Wat overlegt gij?" zeide hij, „ dat ?> gij geen brood hebt? verftaat of begrijpt gij dan niets ? Hebt gij nog een verëeld en onge- 18. „ voelig hart ? Ziet gij niet , fchoon oogen, „ hoort gij niet, fchoon ooren hebbende? Heugt 19. „ u dan niets? 1 Wanneer ik de vijf broo„ den brak, voor de vijfduizend mannen , hoe veel korven vol brokken hebt gij toen opgeno. „ men?" " „ Twaalf," zeiden zij. • ■ — ao. „ En wanneer ik de zeven brooden brak voor de vierduizend , hoe veel volle manden met „ brokken ndamt gij toen op ?" — „ Zeven," W. zeiden zij: „ Nu", zeide hij tegen hun, „ Hoe komt het, dat gij mij dan niet verllaat ?" «• Hij kwam nu te Bethfaïda, alwaar men hem eenen blinden bracht, dien men hem verzocht, 23. aan te raaken. Den blinden bij de hand nemende , leidde hij hem buiten het vlek, en, na hem fpeekzel op de oogen gedaan, en de handen opgelegd te hebben, vraagde hij hem , „of hij nu iet 24. „zag ?" — De man opziende, zeide: „ Ik zie „ de menfchen, die daar wandelen, als of het &5. boomen waren." Vervolgends legde hij andermaal zijne handen op zijne oogen, en deedt hem weder opzien ; en nu was hij volkomen her-  van jfsus christus. IÓ$ herfteld, en zag ze allen duidelijk en klaar. Hy(ff' Toen zondt hij den man naa zijn huis, met last, ^ ^ „ dat hij niet in het vlek gaan, noch het iemand in het vlek zeggen zoude. ip. jr.sus rvordt door petrus beleden voor den amssias ; ontdekt aan zijne leerlingen zijn aanjiaande lijden, en wordt op den berg verheerlijkt, Van daar begaf zich jesus en zijne leerlingen 27« na de vlekken bij Cefarea, met den bijnaam van ïilippus. Onder weg vraagde hij zijne leerlingen: „ Wie zeggen de menfchen, dat ik ben?" zijantwoordd.cn: „ joünnes Ac Dooper; ■ 28. , en anderen eliUs , en weder anderen: één der [oude] profeetenl" „ En gijlieden," 29' zeide [jesus] tegen hun , „ Wie zegt gijlieden, dat ik ben ?" —— Thans nam petrus het woord; ., Gij ztft de christus , [de messiüs!]" zeide hij. Toen geboodt hij hun ten 3°- fcherpftcn , dat zij dit [als nog] niemand van hem zeggen zouden; Tevens begon hij [bij deze 3** p-elcgenheid] hen te leeren , dat de zoon des menfchen veel moest lijden , en van ['s volks] oudften , en opperpriesters en fchriftgeleerden [den hoogen Raad,] afgekeurd en verworpen, ja "edood worden, doch dat hij na drie dagen zou opftaan. Als hij dit rondborftig en [zonder achterhou- 32» dendheid] fprak, zoo nam petrus hem afzonderL 3 üJ*k»  l66 LEVENS' BIJZONDERHEDEN Hoofdfl.lifK, en begon hem te berispen; Maar hij zich vs. 33.omkcercndc, cn op zijne leerlingen ziende, bcftrafte petrus , met deze [nadruklijke] woorden: „ Ga achter mij, uit mijne oogen, Satan! gr] „ behartigt Gods zaak niet zuiver, maar bedoelt „ menfchelijkc belangen!" 34- Vervolgends het volk, benevens zijne leerlingen, tot zich geroepen hebbende, zeide hij tegen hun: „Alwie mijn [waare] navolger wil zijn, moet zich zeiven verzaaken [_en alle eigen belang]; hij moet zijn kruis opnemen, [zich aan lijden gewillig onderwerpen,] en mij [in alles] 35- volgen ; Want alwie zijn [tijdelijk] leven zou willen behouden , zal zijn [waar] leven verliezen ; maar wie zijn [tijdelijk] leven zal verliezen , om mij , en om het Eudngeli , die zal zijn 36. E'WPF] kvcn behouden. Wat zou het, [bid ik u,] iemand baatcn , al wierdt hij meester van de geheele wereld , en hij leedt verlies aan zijn 37- [waar] leven? Wat [evenredige] los- cn randzoenprijs zal iemand, voor zijn leven geven? 38. Zeker , die zich. over mij cn mijne leere zou iehaamen, onder dit verbasterd en zondig [volk en] gedacht , over hem zal ook de zoon des meul'chen zich fchaamen, wanneer hij komen zal in zijns vaders rnajefleit, met de heilige Engelen." Hcogft. Verders zeide hij tegen hen: „ Ik verzeker u vs. i. Fk;''tig' tlaar ziia wmmigen van die hier daan, ■ welken den dood niet ondergaan zullen. voor. zijn»  VAN JSSIJS CHRISTUS. 169 „ zijn? hoe lang zal ik geduld met u [moeten] Hoofifjl. „ oefenen? brengt [den lijder] hierbij mij!" -rr^ ^ zij brachten hem. Zoodra deze hem zag, werdt hij van den geest gefcheurd, zoodat hij op den grond viel, cn zich al fchuimende omwentelde. [p-sus] vraagde den vader: „ Hoe lang is het al geleden, dat hem dit aange„ komen is?" ■— „ Van een kind af!" antwoordde de man; „ Ook heeft hij hem menigmaal &*« „ dan in het vuur, dan in het water geworpen, „ om hem om te brengen! ——- Ach! zo gij „ iet vermoogt , heb mededogen met ons, en „ help ons!" Jksus: „ Ja, indien gij *3« , kunt gelooven! Hem , die gelooft, is \, alles mooglijk!" — Op dit gezegde fchreeuw- *4de de vader van het kind, met traanen, uit: „ Heer! ik geloof! kom mijn ongeloof ,, te hulp!" Jesüs thans ziende, dat het 25. volk te hoop liep, fprak den onreinen geest ftraf aan: ,, Gij ftomme en doove geest! Ik gebiede „ 11: ga van hem uit, en kom nooit weder in „ hem!" - Op dit woord voer hij uit, al 26. brullende en [den jongen] fcheurende, zoodat hij als dood nederlag, cn veelen reeds dachten en zeiden, dat hij dood was; Doch Jesus hem bij ij. de hand vattende , hief hem op, en hij ftondt op. Wanneer hij nu in huis gegaan was, 28. vraagden hem zijne leerlingen afzonderlijk: waarom hebben wij hem niet kunnen uitdrij„ ven?" —1 „ Dit lbort", zeide jesus tegen 22' un, „ kan nergens door uitvaren, dan alleen L 5 >» d001"  ï?0 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft. „ door het gebed, [gepaard] met [godsdienftig] * " „ vasten." iii jesus vermaant zijne leerlingen tot nedrigheid, verdraagzaamheid en liefde. vs. 30. Van daar vertrokken , reisden zij door Galileën ; [op deze reize] wilde hij niet, dat iemand van hem wist, nadien hij thans zijne leerlingen 31. onderrichte en aanzcide: Dat de zoon des menfchen zou overgeleverd worden in de handen der menfchen, en dat deze hem zouden dooden; „ maar!" [voegde hij 'erbij] gc- „ dood zijnde, zal hij op den derden dag we- 32. „ der opltaan!" Alhoewel zij nu dit gezegde niet begrepen, durfden zij echter hem niet nader vragen. ——— 33' Hij kwam onder anderen te Kapernaum , en daar in huis zijnde , vraagde hij hen: ,, Wat „ hadt gij onder weg voor eene redenkaveling 34. „ met eikanderen?" — Op deze vraag zwegen zij itil; want zij hadden onderling onder weg verfchil gehad, „ wie [onder hun] de grootfte [cn 35- voornaamfte] was ?" Thans ging jesus zitten, en de twaalf [leerlingen] bij zich geroepen hebbende , zeide hij tegen hun: „ Indien „ iemand de eerfte wil zijn, die zal de laatfte „ van allen, en aller dienaar wezen." 3.6. Vervolgends nam hij een kind, dat hij in hun midden ftelde , en het in den arm vattende , zeide hij tegen hen : Al-  yAN JESUS CHRISTUS. 17I Alwie éénen , die aan zodanige kinderen Hoofdft. [gelijk is,] in mijn naam [en om mijnen wil,] ontvangt en aanneemt, die ontvangt mij, en die mij ontvangt, ontvangt niet zoo zeer mij, als wel mijnen gvooten zender." Uier viel hem joa.wnes in de reden: ,, Mees- 38' „ teri" zeide hij; „ Wij hebben iemand ge- zien, die in uw' naam demons uitwierp, al„ hoewel hij ons niet volgt, en wij hebben het ,, lieni belet, omdat hij ons niet volgt." —— „ Belet hem niet;" zeide jesus: ,, Daar is 39. niemand, die eenige kracht in mijn' naam oefent, en die terftond daar op kwaad van mij zou kunnen zeggen ; [Gij weet het ijireekwöord ;] Die 40. niet tegen ons is, die is voor ons." [Nu vervolgde jesus zijne voorgaande reden :] 41. Alwie u [Hechts .den gcringlten liefdedienst bewijst] en een beker water fchenkt in mijn' naam, omdat gij [leerlingen] van Christus zijt, ik verzeker u plcgtig , zulk iemand zal niet zonder belooning blijven; Maar integendeel, alwie één' 42. van deze kleinen, die in mij gcloovcn, ergeren, [en verhinderen zal in zijnen Godsdienst»] het was zulk iemand beter, indien hem een molenHeen om den hals gedaan, en hij in zee gewor- pen wierdt. [Wacht u voor alles, wat u 4,. hinderen zou , in deugd en godsvrucht , hoe noodzaaklijk of dierbaar het u anders zijn mogt; Bij voorbeeld:] Indien uwe hand u zou hinderen , houw ze liever af; Het is beter voor u, verminkt het leven te genieten , dan twee handen heb-  I?fi LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft. "ebbende in de hel, in hetonuitbluschbaar vuur, IX. te gaan; daar de worm [van knaagend naberouw w*44" in die ongelukkigen] niet fterft, en het vuur niet 45. gebluscht wordt; Dus ook, indien uw voet u zou hinderlijk zijn, houw hem liever af, alzoo het u beter is , kreupel het leven deelachtig tc worden, dan twee voeten hebbende, in de hel, in het onuitbluschbaar vuur , geworpen te wor- 4<5- den; daar de worm [der ellendigen] niet fterft, 47. en het vuur niet gebluscht wordt; Ja zelfs, indien uw oog u mogt hinderen , ruk het liever uit ; want het is u beter met één oog het rijk van God te genieten, dan twee oogen hebbende 4S. in de vuurftraf geworpen te worden ; daar [der rampzaligen knaagende] worm niet fterft , noch 49. het vuur wordt uitgebluscht. [Zeker daar is] voor elk mensch [een leven na dit leven,;] het zij, dat hij in dat [onuitbluschbaar] vuur in wezen blijft, het zij, dat hij, gelijk alle offerande met zout gezouten wordt, [dus ook door Godsdienst en deugd tot de onverderflijkheid wordt .50. voorbereid;] Ongetwijfeld is het laatfte het beste ; doch indien dit zout [van Godsdienst en deugd] in den mensch zijne kracht verliest, waarmede zal het weder fmaaklijk gemaakt worden ? Hebt dan zulk zout in u, en onderhoudt [ten dien einde , en ter bevordering van Godsdienst en deugd,] vrede onder malkanderen. £2,  van jesus christus. 173 Sta, jesus vertrekt uit Galileën, verklaart zich Hoottjl. ever de echtfcheiding, over den rijkdom, en de vergelding in het Koningrijk des Hemels. Nu vertrok jesus van daar, en begaf zich na **• »• de grenzen van Judea , door het Overjordaanfche , wordende wederom van veel volks verzeld, dat hij, naar zijne gewoonte, ook wederom onderwees. Eéns kwamen de Fari- 2* feën bij hem,en deeden hem de vraag, om hem op den toets te nellen: „ of het iemand geoorloofd was , zijne vrouw [willekeurig] heen te zenden?" Deze vraag beantwoordde jesus met 3eene wedervraag : „ Wat heeft moses ulieden „ [daaromtrent] bevolen ?" —— Zij: ,, mo- 4„ ses heeft bevolen , dat men een fcheid„ brief fchrijven, en haar dus zal laten gaan." jesus hernam hier op : „ Om de hardheid en on- 5* „ buigzaamheid van uw hart heeft hij u dit ge- bod voorgefchreven; Doch van het begin der ^' „ fchepping, fchiep God één' man en ééne „ vrouw; Daarom zal de man zijn' vader en 75, moeder verlaten, en zijne vrouw aanklceven, „ en die twae zullen maar één perfoon uitmaa- 8. „ ken; zoodat zij niet meer twee, maar Hechts ,, één perfoon zijn. Derhalven het geen 9» „ God faamgevoegd heeft, mag de mensch niet [willekeurig] fcheidenl" In huis vraagden hem zijne leerlingen andermaal IO' omtrent hetzelfde [onderwerp;] hier op zeide hij re-  ï'74 LEVÉNS-BIJZONDHRHEDEN H»m/t.tégen hen: „ AfiWë zijne vrouw [willekeurig] vs.ii. hoenen zen°t> cn eene andere trouwt, maakt I2< zich jegens haar fchuldig aan echtbreuk; Insgelijks indien eene vrouw van haaren man fcheidt, en met eenen anderen trouwt, is zij fchuldig aan echtbreuk." — 13. Nu bracht men kinderen tot hem , opdat hij die aan zou raaken ; Wanneer nu de leerlingen 14. de genen, die ze brachten, befixaften, cn jesus zulks zag, nam hij het zeer kwalijk, zeggende: „ Laat de kindereu tot mij komen , en verhin„ Hért hen niet; #ant aan zoodanigen behoort 15. „ het rijk van Cod; Ik verzeker u plegtig, wie ,, het rijk van God niet ontvangt en aanneemt „ als een kind, die zal nooit een onderdaan van 16. „ hetzelve wezen." Vervolgends deze kinderen omhelzende,lag hij hun de handen op, en zegende 'hetf. 7':;;!' na *wvy.e'a& hhd J7. Toen hij wederom uitgegaan was, en zich nu op ftraat bevondt , kwam er één na hem toelopen, die voor hem ncderknielde, en hem de volgende vraag deedtV' ** ■ . snfiqsrfal & „ Beste Meester ! wat zal ik doen , om in ,, liet bezit te geraaken van het eeuwig zalig „' léven ?M';'7'J'3 n''' J Usm 'laUüs siWI 'Ml' L- '* 18. jesus: „ Waarom noemt gij mij beste ? nie„ mand is de beste [in den volftrcktcn zin] dan JQt „ alleen God! —-— Gij kent immers de ge„ boden? Doet geen overfpel; dood niet; fteel „ niet ; fpreek geen vafsch getuigenis; Doet ,, niemand te kort ; eer uwen vader cn uwe' „ moeder." „ Hij:  VAN JESUS CHRISTUS. 175 ,, Hij: „Meester, dit alles heb ik, van mijne Hoofd/1. jeugd af, waargenomen." ^ * jesus (hem met een oog van liefde aanziende:') 2Ii „ Eén ding ontbreekt u nog: ga hecnen, ver„ koop al wat gij hebt, en geef het den armen; „ dan zult gij een' fchat in den hemel hebben; „ kom dan vervolgends, en uw kruis op u ne„ mende, [en tot lijden u met geduld wapenen„ de ,] volg mij." Op dit woord ftondt de man bedeesd, cn ging a£* treurig heen ; want hij hadt groote goederen; jesus, hem naziende, zeide tegen zijne leerlin- • 2j' gen: „ Hoe bezwaarlijk worden zij , die rijk„ dommen bezitten, onderdaauen van het Gods,, rijk!" ■ Over deze zijne woorden wa- 24. ren de leerlingen ontfteld ; Doch jesus vatte andermaal het woord, en vervolgde dus: ,, Kin„ deren! Hoe moeilijk is het voor zulken , die „ op hunnen rijkdom vertrouwen, [en daar alle „ hunne hoop op ftellen,] om onderdaanen van Gods koningrijk te worden! [Hier komt het 25. „ fpreekwoord te pas:] Het is ligter, dat een ,y kemel door het oog van een' naald gaat, dan ,, dat een rijke een onderdaan wordt van het „ koningrijk van God!" — De [leerlingen] wa- 26. ren te meer verflagen, en dachten bij zich zeiven : Wie kan dan zalig worden ?" jesus 2r. zag hen aan: ,, Bij de menfchen, [en naar den „ mensch gefproken]" zeide hij, „ isditonmoog„ lijk , maar niet bij God! Want bij God is „ alles mooglijk!" Thans  I?6 LEVENS-BIJZONDER. HE BEN Hoofdft. Thans onderltondt petrus (moed vattende) vs. 2*8.hem otlder het °°S te brenSen: »» Zie ! wij Hebj, ben alles verlaten, en zijn ugevolgd!" L 29.Hierop hernam jesus: ,, Heilig verzeker ik u; „ Daar is niemand, die huis, of broeders, of „ zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kindereu, of landerijen, om mijnentwille, en 3°-„ om de Euiingeli-leere verlaten heeft, of hij zal „ nu, in dezen tegcnwoordigen tijd, honderdvou„ wig ontvangen, huizen, en broeders, en zus„ ters, en moeders, cn kinderen, cn landerijen, „ met vervolgingen met al, en in de aanftaande 31. ü eeuwe het eeuwig [zalig] leven. Docli [ver„ hef u zeiven niet], want veele eerften zullen „ laatften , en de laatften integendeel eerften „ zijn." 63. jesus voorzegt wederom zijn li]den ; Onbedachtzaam verzoek van zebedeus zoonen; jesus geneest eenen blinden bij Jericho. 32. Terwijl zij nu op weg waren naa Jerufalem , soo ging jesus voor uit, en de twaalf leerlingen volgden hem , met een beklemd en bevreesd gemoed; alzoo hij op ééns ftaan bleef, en hun begon te fprceken, van het geen hem bejeegenen 53. zou, „Mijne leerlingen!" zeide hij, „W'ïj „ naderen nu Jerufalem, daar zal de zoon des „ menfchen overgeleverd worden aan dé opper„ priesters en fchriftgeleerden , [aan den grooten „ Raad,] die hem ter dood verwijzen, en aan de  van jesus christus. 177 „ de heidenen zullen overleveren; Ook zal men Hoofdft. „ hem befpotten , en geesielen , en beipuwen , x* en ter dood brengen ;. doch op den derden dag zal hij weder opftaan." Thans naderden hem jakobus en joünnes, 35zebedeus zoonen, met dit voorftel : ,, Meesier, wij wilden geern, dat gij ons „ vergundet, het geen wij verzoeken zullen." Hij: „ Wat wilt gij , dat ik u vergun- 3& nen zoude?" Zij: „ Vergun ons, dat wij in uwe heer- 37' „ lijkheid , zitten mogen , [als uwe naaste „ gunftelingen,] de één aan uwe rechte- de „ ander aan uwe linkehand." jesus: ,, Gij weet niet, wat gij verzoekt! 38. kunt gij den [tijdens-] kelk drinken, dien ik „ drink , en met dien doop , [die tot de ziel „ gaat,] gedoopt worden, daar ik mede gedoopt word?" Zij: ,, Ja wij kunnen, [en zijn bereid, om 39„ u zelfs in den dood te verzeilen.]" jesus : „ Den kelk , dien ik drink, zult „ gij drinken ,• en met den doop, daar ik mede „ gedoopt word , zult gijlieden ook gedoopt „ worden; Doch het zitten aan mijne 40. ,, rechte- en aan mijne linkehand, ftaat niet aan mij te fchenken , dat zal alleen aan hun ge„ fchonkcn worden, voor wien dit [door mijnen „ Vader] bereid [en gefchikt] is." Toen de tien andere [leerlingen] dit hoor- 41den, namen zij het zeer kwalijk, van jakobus M en  17$ LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.en joünnes. Doch jesus, hen bij' zich geroevtfï*. pen hebbende5 zeide te§en hun: 55 Gij weet, „ dat onder de volken lieden , die alleen den ,, fchijn willen hebben , van de aanzienlijkften „ te zijn , in de daad over hen heerfchen; en „ dat hunne grooten magt over hen oefenen; 43- 5> Doch zoo zal het onder ulieden niet zijn; ,, maar die onder ulieden groot zal willen we- 44. >» zen5 die zal uw dienaar zijn; en die onder „ ulieden de eerfte zal willen wezen, die zal de 45. „ knecht van allen zijn. Want zelfs de zoon „ des menfchen is niet [in de wereld] gekomen , om gediend te worden, maar om ten dienst te „ zijn; en zijne [ziel en] leven tot een' losprijs „ en rantzoen van veelen over te geven." 46. Thans kwamen zij te Jerkko, als hij vervolgends Jericho weder uitging, gevolgd van zijne leerlingen, en een aantal volks, zoo zat daar, de zoon van timeus, (bartimeus,) de 47' blinde, aan den weg, te bédelen. Deze man, hoorende, dat het jesus de Nazarener was, [die voorbijging , ] begon luidkeels te roepen; „ o jesus, davids zoon! ontferm u over mij!" 48. En alhoewel veelen hem belastten te zwijgen, riep hij des te meer: „ 0 davids zoon ! ont- 49. 55 ferm u over mij!" jesus bleef liaan, en geboodt, dat men den man roepen zou; gelijk men deedt, den blinden tevens met deze woorden [bemoedigende:] „ Houdt moed! fta 50. „ op! ■ Hij roept u!" ■ De man wierp zijn overkleed van zich, ftondt op, en kwam  VAM jesus christus. 170 kwam bij jesus. jesus fprak hem aan: ,, Wat Hoofdft. „ wilt gij toch," zeide hij, ,, dat ik u doen^3^ j, zal?" ' Rabboii ! (Mijn lieve mees- „ ter!)" zeide de blinde man, „ ach! dat ik „ zien mogt!" — jesus hernam: „ ga heenen; S2m „ uw geloof heeft u behouden." Op het oogenblik hadt hij zijn gezigt weder, en volgde jesus op den weg. 24. jesus intrede in Jerufalem ; -zijne verrichtingen en gefprekken in den Tempel. Als zij nu Jerufalem genaderd waren , tot Hoofdft. omtrent Bethfage en Bethani'ën, bij den Olijf- XJ* berg, zoo zondt hij twee van zijne leerlingen, met dezen last: „ gaat naa het vlek daartegen -• „ u over, cn zo als gij 'er in komt, zult gij „ een ezels-veulen gebonden vinden, daar nog ,, nooit een mensch op gezeten heeft; maakt dat los, en brengt het hier. Indien iemand 3. „ u mogt vraagen, waar toe gij dit doet? zoo „ zegt: De Heere heeft het van doen ; en hij zal ,, het aanftonds hier weder te rug zenden." — Zij gingen heenen, en vonden het veulen gebon- 4den ftaan , aan de deur buiten bij den weg; en maakten het los. En wanneer fommige lieden , 5die daar ftonden, tegen hun zeiden: Wat doet „ gij dat veulen los te maaken?" zoo gaven zij <5. het antwoord, dat jesus belast hadt, waar op zij hen lieten begaan. Dus brachten zij het veulen tot jesus , en 7* M 2 hun-  l8o levens-bijzonderheden Hoofdft. hunne kleederen daar op gelegd hebbende, zet- vs. S. ten zij' hem 'er op* Thans fpreidden veelen hunne kleederen op den weg; en anderen hieuwen meien van de boomen, daar zij insge- p, lijks den weg mede beftrooiden. Zij, die vooruitgingen , en die volgden , juichten en riepen: „ Hofanna! wel hem, die komt in den 10. 55 naam des Heeren! Heil het koningrijk, dat in den naam des Heeren thans een1 aanvang „ neemt! het rijk van onzen Vader david' De „ Hemel zelf verheuge zich! Hofanna ! 11. Dus deedt jesus zijne intrede in Jerufalem, en kwam in den Tempel, daar hij alles in het rond bezag , en toen het reeds laat in den avond was geworden, ging hij weder met de Twaalf [leerlingen] de Stad uit, naa Bethanïèn. 12. Toen zij , den volgenden morgen , van Rethaniïn weder uitgingen , hadt hij trek tot 13. fpijze , en van verre eenen vijgeboom ziende, die in blad ftondt, tradt hij 'er naa toe, of hij 'er iet aan vinden mogt; maar naderbij gekomen, vondt hij niets dan bladen , want het was de 14. tijd der vijgen niet. Toen zeide jesus , den boom aanfprekende: ,, Niemand ete immermeer „ eenige vrucht van u!" Dit hoorden zijne leerlingen. 15. Zij kwamen vervolgends te Jerufalem , en jesus, in den tempel gegaan zijnde , dreef de genen, die in den Tempel verkochten, en markt hielden, daar uit; ook wierp hij de tafels der geldwisfelaaren , eu de ftoelen van hun, die -. . . dui-  van jesus christus. l8l" duiven verkochten, omver; En hij liet niet toe,Hoofdft. dat iemand eenig gereedfchap door den Tempel XI _ j , .: , „ vs. 16. droeg. — Hij paarde zijn doen met dit on- JTt dervvijs : „ Staat'er niet in de Schrift: Mijn „ huis zal een bedehuis zijn voor alle volken ? „ ■ ■ - Maar gijlieden hebt het tot een' moor- „ denaars-hol gemaakt." Dit hoorden de fchriftgeleerden en de opperpriesters, die daarom naar middelen omzagen, op welke wijze zij hem van kant mogten helpen, want zij waren voor hem bevreesd, omdat het gantfche volk over zijne leere geheel verrukt en opgetogen was. Tegen den avond begaf i0. hij zich weder uit de ftad. Toen zij den volgenden morgen voorbijgingen, 20. zagen zij den vijgeboom , tot den wortel toe verdord; petrus, [het gezegde van den voori- 2Igen dag] herdenkende, zeide tegen hem: „ Rab„ bi , zie , de vijgeboom , dien gij gisteren „ gevloekt hebt , is verdord f" jesus 22- hernam hier op, hen aanfprekende: „ Hebt ge- „ loof en Vertrouwen op God; Want waarlijk, 23« „ ik verzeker u ; Indien iemand tegen dezen „ berg zeide; wordt opgenomen, en in de zee „ geworpen; en hij twijfelde niet in zijn hart, 5, maar geloofde en vertrouwde , dat het geen hij zeidê, gebeuren zou, zoo zou indedaad ook „ gebeuren, het geen hij zeide: Daarom zeg ik 04, „ ulieden ; alles , wat gijlieden in het gebed be geeren zult, gelooft en vertrouwt, dat gij „ het zult ontvangen; en het zalugeworden. — M 3 Doch  182. LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.Doch wanneer gij gereed ftaat, om te bid^ '■ ,, den , en gij hebt iet tegen iemand, vergeeft ' „ hem dat, opdat ook uw hemelfche vader 26. ulieden uwe overtredingen vergevc ; Indien ., toch gijlieden niet vergeeft, zoo zal ook uw ,, hemelfche vader uwe overtredingen niet ver„ geven." z-, [Onder dit gefprek] kwamen zij weder in jferufakm, en als hij in den Tempel heen en weder wandelde, kwamen de opperpriesters, en de fchriftgeleerden en 's volks oudften, [de leden van den grootcn Raad,] bij hem , en vraagden 28. hem: ,, Op welk gezag doet gij dit alles? En wie heeft u de magt gegeven, om dit alles te 20> „ doen?" jesus gaf hun ten antwoord : Ik „ moet u , [voor dat ik uwe vraag regelrecht beantwoord,] ook ééue vraag doen; wanneer „ gij mij die beantwoordt , dan zal ik u ook „ zeggen, op welk gezag ik deze dingen doe; 2o. ?» De doop van joünnes , was die uit den hemel, „ [van godlijken] of uit de menfchen , [van ,, menschlijken oorfjirong?] beantwoordt mij 31. „ dit," Hier Itonden zij verlegen , en overlegden bij zich zelveii: „ Indien wij zeggen: uit den hemel, dan zal hij zegden: Waarom „ hebt gij hem dan niet geloofd? Maar indien ... wij zeggen uit de menfchen!"... zij vreesden voor het volk; want .alle man hieldt joünnes in -3. achting, als zijnde waarlijk een Profeet. — Zij gaven dan aan jesus tot antwoordt: „wij weten „ het niet." — „ Nu", hernam jesus, ,, dan » z^g  VAN JESUS CHRISTUS. 183 „ zeg ik ulieden ook niet, op welk gezag ikHoffift. „ deze dingen doe." vu j. Vervolgends zeide hij tegen hun in gelijkenisfen: „ Zeker iemaud hadt eenen wijnberg beplant, om welken hij eene omtuining aangelegd , en een' kelder gegraven , en bij welken hij een' wacht-tooren gefticht hadt ; Dezen [wijnberg] verhuurde hij aan zekere wijngaardeniers; en daar op reisde hij buiten 'slands. Op zijn' tijd zondt hij aan deze wijngaardeniers eenen dienstknecht , om van hun de inkomften van den wijnberg te ontvangen; doch zij namen en 3floegen hem , en zonden hem ledig weg. Hij 4> zondt andermaal eenen anderen dienstknecht aan hun ; dezen vatten zij bij het hoofd , en fteenigden hem , en lieten hem mishavend heen gaan. Hij zondt nogmaal eenen anderen ; De- 5' zen floegen zij dood. En dus nog veele anderen, van welken zij fommigen floegen , en anderen doodden. —— Nadien hij nu nog éénen ^' eenigen zoon hadt, zijn' geliefden , zoo zondt hij ook dezen , voor het laatst tot hun ; denkende , dat zij zijnen zoon evenwel ontzien zouden. Doch deze wijngaardeniers zei- den tegen clkandcrcn: „ Deze is de erfgenaam; „ kom, laat ons hem dooden, dan zal de erfe„ nis de onze zijn." [Zoo gezegd , zoo ge- 8. daan,] zij namen en floegen hem dood, en wierpen hem buiten den wijnberg. 1 Wat ^ zal nu de eigenaar doen ? Hij zal komen, en die M 4 wijn-  184 levens-Bijzonderheden Hoofdft. wijngaardeniers ter dood brengen, en den wijnXil. berg aan anderen geven. Hebt gij deze plaats * in de heilige Schrift niet gelezen ? De fteen, dien de bouwlieden verworpen en afgekeurd hebben , die zelfde fteen is tot een hoekfteen ge* 11. worden; Dit is van den Heere gefchied , hoe wonderlijk het ook in onze oogen is ?" 12. Hier op zochten zij hem te grijpen; alzoo zij verftonden , dat hij met deze gelijkenis op hun gedoeld hadt; Doch, dewijl zij het volk vreesden, lieten zij hem Haan, en gingen heenen. 25. Redenwisfelingen van jesus met de Herodiaanen, Sadduceën en Farifeën. 13. Vervolgends zonden zij eenigen van de Farlfeêen en Herodidanen, [die van de Hofpartij] op hem af, om hem in het één of ander woord te 14. vangen. ■ Dezen dan bij hem komende, fpraken hem dus aan : „ Meester, wij weten, „ dat gij waarheid-lievendc zijt, en u zeiven ,, aan niemand Hoort; gij maakt geen ondcr,, fcheid van perfoonen, maar gij leert den weg „ van God, [en de godlijke zedenleere,] naar ,, waarheid. Is het geoorloofd , den Keizer „ fchatting te betaalen, of niet? zullen wij ze I5> „ betaalen of niet?" — Hij, hunne geveinsdheid kennende, gaf hun ten antwoord: „Waar„ öm fielt gij mij op den toets? breng mij een' „ Denarius [munt-ftuk] , opdat ik zie ;" zij i6. brachten'er één': „ Wiens beeid en opfchrift „ is  van jesus christus. 185 „ is dit?" zij: ,, des Keizers." „ Wel „ nu," zeide jesus daar op: „ geeft den Kei-^_ ^ „ zer, dat den Keizer, en Gode, dat Gode toe- „ komt!" Over dit antwoord ftonden zij verwonderd. Nu kwamen de Sadduceën tot hem , welke 18. beweeren, dat 'er geene opftanding [of leven na dit leven] is. Dezen deeden hem ook eene vraag: „ Meester, moses heeft ons een fchrifte- 19 • „ lijk gebod gegeven, dat, indien iemands broe„ der komt te overlijden , en eene weduwe, „ doch geene kinderen nalaat, zijn broeder des,, zelfs weduwe moet trouwen, en zijns broe„ ders ftam voortplanten; Nu waren 'er zeven 2C" „ broeders; En de eerde trouwde eene vrouw , 5, en dervende, liet hij geen kroost na; Vervol- 21. gends trouwde haar de tweede, die insgelijks „ derf, zonder kinderen , dus ook de derde; „ ja, alle zeven trouwden haar, en lieten geen 22. „ van allen kinderen na ; en ten laatden van „ allen, derf ook de vrouw. [Nu is de vraag:] 23. „ In de opdanding, wanneer zij opdaan zullen, -,, wien van dezen zal de vrouw toebehooren, alzoo zij alle zeven haar ter vrouwe gehad „ hebben?" jesus gaf hun ten antwoord; 24. „ Zeker! ffjoMt deze ongerijmdheid toont,] dat J3 gij dwaalt , en noch de fchriften verdaat, „ noch het alvermogen van God. Want aj. „ [wat het laatde betreft,] wanneer de menfchen „ uit de dooden zullen opdaan , dan trouwen „ zij niet, dan gaan zij geene huwelijken aan, M 5 „ maar  186 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.,, maar zijn gelijk de engelen in den hemel. — wyatfï^ Wat aanbelangc het leerftuk zelf, dat de doo' „ den zullen opftaan, hebt gij niet gelezen in „ het boek van moses , in het hoofdftuk van den „ doornbosch; hoe God hem dus aanfprak: Ik ,, ben de God van abraham , en de God van ~~'„ isaük , en de God van jakob? Nu is God 3, geen God der dooden, maar een God der levenden; Gij dwaalt derhalven zeer! 28. Hier op kwam één der Schriftgeleerden , die hen met eikanderen hadt hooren reden twisten, en die erkende, dat hij hun wel en goed beantwoord hadt, en deedt hem de volgende vraag: ,, welk „ is het eerfte en voornaamlte gebod van allen ?" 29. jesus. „ Het eerfte en voornaamfte van al,, lede geboden is: Hoor Israël! De Heer, on- 30. " ze God-> is één eei,:'S Heer! verders: Heb den Heere, uwen God, lief met uw geheele hart, ,, en met uwe geheele ziel, en met uw geheel „ verftand, en met uwe geheele kracht; dit is - 31.,, het eerfte [en gewigtigfte] gebod. Doch „ het tweede is [in gewigt] hier aan gelijk, te ,, weten : Hebt uwen naasten , [uwen mede„ mensch] lief als u zeiven. Daar is geen ander ,, gebod, dat grooter is dan deze twee." 32. De Schriftgeleerde: „ Wel, Meester,gij hebt ,, naar waarheid gezegd, dat 'er maar één God „ is , daar is ook geen ander God, behalven 33.,, hem. En hem te beminnen, met het „ geheele hart, cn met het geheel verftand, en „ met de geheele ziel, en met de geheele kracht, „ en  van jesus christus. 187 en den evenmensen, te beminnen , als zich zei- Hoofdft. " ven, is meer [cn gewigtiger] dan alle brand- x«„ en nacht-offeren." jesus (ziende, dat hij met gezond verftand vs. 34. geiintwoord hadt:) „ gij zijt niet verre van het „ Koningrijk van God, [jen van de waare leere ,, van het zelve.] " Nu durfde hem niemand iet meer vraagen. jesus hernam dan het woord cn vervolgde , 35met in den Tempel te lecren. „ Hoe kunnen de Schriftgeleerden zeggen, dat de „ christus, [de messiüs,] davids Zoon is? david 36. „ toch heeft zelf, door den Heiligen Geest, gc„ zongen : De Heere heeft gezegd tot mijnen „ Heere; Zit aan mijne rechtehand, tot dat ik ,, uwe vijanden gefield zal hebben tot eenen voet„ bank voor uwe voeten, david noemt hem der- „.,_ „ lialvcu zelf zijnen Heer; maar hoe is hij dan „ zijn Zoon?" Een groot deel van het volk hoorde hem met genoegen. Verders zeide hij tegen hun in zijn onderwijs : 38. „ Wacht u zeiven voor de Schriftgeleerden, die „ veel houden, van in deftige gewaaden met af,,- gepaste treden te gaan, en van op de openbare „ plaatsen [met eerbied] gegroet te worden; en r$ van de voorgeftoelten in de Synagogen , en „ van de eerfte plaatzen op maaltijden; terwijl 40. „ zij de huizen der weduwen opeten, cn zulks „ onder den fchijn van lang te bidden. • „ Zij zullen zwaarer vonnis ontvangen! " —- Alzoo jesus thans tegen over de fchatkist 41. [van  188 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.\ym den Tempel] zat, befchouwde hij, hoe het X1L volk geld in de fchatkist wierp; nu wierpen veers. 42.,e riJke iieden 'er veel geld in ; onder anderen kwam 'er ééne arme weduwe, die 'er twee dui43.ten, of een oortjen, inwierp. Hier op riep jesus zijne leerlingen tot zich , en zeide hun : „ Waarlijk zeg ik u , deze arme weduwe heeft „ van allen , die in de fchatkist iet geworpen 44.,, hebben, het meest gegeven; te weten, allen „ gaven van hunnen overvloed , maar zij heeft ,, van haare behoefte alles gegeven , wat zij ■ „ hadt, haare geheele bezitting." 26. Merkwaard/ge voorzegging v:ih jesus. Hoofdft. Als hij nu uit den Tempel ging, zoo zeide één vss i.zii,1er leerlingen tegen hem: „ Meester! zie ééns, „ welke fteenen, en welke gebouwen! " 2.jesus gaf hun ten antwoord: „ Ziet gij alle de,, ze groote gebouwen? Nogthans zal hier geen li ftee» op den anderen fteen gelaten, maar alles ,, zal gcfloopt worden." 3- Toen hij vcrvolgends op den Olijfberg was gaan zitten tegen over den Tempel, zoo vraagden hem petrus, en jakobus, en joannes en 4.andreüs afzonderlijk: „ Zeg ons, wanneer zal „ dit gebeuren , en aan welk teeken [zal men ,, weten kunnen] , dat dit alles nu zijn beflag zal 5>„ hebben!" jezus hicldt op deze woorden , de volgende reden ter beantwoording van hunne vraag: „ [Voor  VAN JESUS CHRISTUS. 189 „ [Voor alle dingen moet ik u waarfchuwen ,] Hoofdft. dat gij op uw hoede zijt, om u van niemand te XuI' laten misleiden, want daar zullen 'er veelen ver- vs' 6' fchijnen onder mijnen naam , voorwendende, dat zij [de MESSias] zijn; en zij zullen ook in de daad veele menfchen verleiden. ■ Wanneer 7. gij verder hoort van oorlogen, en krijgstoerustingen , verfchrikt niet; want dit moet gebeuren; maar daarom is het einde nog niet daar. Volken zullen tegen Volken, Koningrijken tegens 8. Koningrijken in de wapenen komen; daar zullen ook aardbevingen voorvallen op verfcheidcn plaatzen, en hongersnooden en beroerten. ——— Dit alles zijn flechts beginfels der rampen." „ Weest ook gewaarfchuwd, voor u zeiven in 9. het bijzonder; want men zal u overleveren aan rechtbanken en in Sijnagogen; men zal u liaan; en gij zult voor Landvoogden en Koningen te recht gefteld worden, om mijnentwille, dus zult gij de waarheid voor hun getuigen moeten. — Nogtbans moet, [voor dat het einde daar is,] het I0. Eu'dngeli [de leere van het Gods-rijk] gepredikt worden onder alle Volken. [Geeft der- n> halven den moed met dit alles niet op ,] want wanneer men u zal heenen leiden en overleveren, behoeft gij niet bezorgd te wezen , wat gij fpreken zult , noch dat angstvallig te overleggen; ipreekt flechts, het geen u op dat oogenblik zal worden ingegeven; alzoo gij het niet zult zijn, die dan eigenlijk fpreekt, maar de Heilige Geest. [De Godsdienst-haat en vervolging zal wel hoog gaan,] 1  19° LEVENS-BIJZONDERHEDEN n°xm'§aan 200 dat ^ één brocdcr cIen andcre»» e,i de vader zijn kind ter dood zal overleveren; De kinderen tegen de ouders opftaan , ja die dooden «• T3- zullen ; Gijlieden in het bijzonder zult van allen gehaat worden om mijnen naam [en godsdienst]; doch [met dit alles,] die volftandig blijft ten einde toe, die zal behouden en zalig worden." 14- « [Wat nu aanbelangt den ondergang van den Tempel;] Wanneer gij den al-verwoeftenden gruwel , waar van door den Profeet daniël gefproken is, zult zien ftaan, ter plaatze , daar het niet voegt; (die het leest, die vestige'er zijne aandacht op!) dat dan de ingezetenen van Judea, 15- naa het gebergte vlieden! [dat zij vlieden, met zulken fpoed ,] dat niemand, die zich op zijn dak mogt bevinden , de huistrap afga , noch in 16. huis trede, om nog iet te bergen , en die zich op zijn' akker bevindt, keere niet te rug, om, al was het ook zijn overkleed , te bergen. —— 17- Wee de bevruchten cn zoogende vrouwen in die 18. dagen. ——- o bidt, dat uwe vlucht niet ge- 19. beure in den winter! Want in dien tijd zal 'er eene algemeene ellende zijn , hoedanige nooit geweest is van het begin der fchepping, die God gefchapen heeft, tot heeden toe , en 20« hoedanige ook nimmermeer zijn zal. ... Zeker , indien het Opperwezen deze dagen niet verkortte , daar zou niemand [van dit volk] behouden blijven: doch hij heeft , om de uitverkorenen, die hij uitverkoren heeft, deze dagen verkort, [zoo dat zij niet lang duuren zullen.] " „ In-  van jesus christus. 191 „ Indien nu, [na deze verwoefling van Stad Hoofdft. of Tempel,] iemand u zou willen wijsmaaken: ^ ^ Zie, hier is de christus ! [de messias !] of, daar is hij! flaat 'er geen geloof aan. Daar zul- --■ len toch valfche Christussen (messiïssen) en valfche Profeeten [en Leeraars] oprijzen , die teekenen en wonderen zullen doen, om, indien zulks mooglijk ware, zelfs de uitverkorenen te verleiden. ■ - Weest gijlieden dan op uwe 23. hoede. Daarom toch heb ik u dit te vooren gezegd , [en u gewaarfchuwd!] " [Dit alles moet in de wereld gebeuren,] doch 24. in dien tijd, en na alle die rampen, [met welken eeuwen verlopen zullen,] zal de Zon verduisteren , en de Maan haar licht niet geven, en de -5' Starren van den Hemel vallen , en de krachtige [grondvesten] des Hemels gefchud worden; [Het 26. famenftcl van zaaken op de wereld zal eene verbaazende verandering ondergaan ;] en dan zal men den Zoon des Menfchen op de_ wolken [in het openbaar] zien komen met groote Majefteit en Heerlijkheid ; Dan zal hij zijne Engelen uit- 27. zenden , die zijne uitverkoren [ dienaaren ] uit de vier gewesten der wereld vergaderen zullen , van het één uiterfte der aarde tot het ander." ,, [Omtrent den tijd , wanneer dit alles zal 28. plaats hebben, kan ik alleen het volgende zeggen,] en het door eene gelijkenisfe ophelderen; Wanneer aan den vygeboom de takken malsch worden, cn de bladen uitbotten, dan weet gij, dat de zomer nabij is; Leert daar uit, om , op 29. ge-  192 LEVENS-BIJZONDERIIELüN gelijke wijze, wanneer gij deze dingen ziet gebeuren , te befluiten, dat het einde nabij en als rs. 30- voor de deuj is. [Zeker zal dit alles gebeuren;] Ik verzeker het u plegtig; Dit volk en gedacht zal geen einde nemen, voor dat dit alles gebeurd 31. zal zijn; Hemel en Aarde zullen ééns vergaan , maar mijne gezegdens zullen bevestigd worden; 32. Doch van den bepaalden dag en uur weet niemand iet, noch de Engelen in den Hemel , noch de. 33- Zoon , maar de Vader alleen. Weest dan op uwe hoede , waakt en bidt; alzoo gij niet 34* weet, wanneer het die tijd is ; Even gelijk iemand, die op reize gaande, zijn huis verlaat, en aan zijne dienstknechten intusfchen gezag, en aan elk van hun zijn werk geeft, en aan den deurwachter bijzonder belast, om tewaaken. —• 35. Waakt dan ; gij weet toch niet , wanneer de huisvader wederkomt, des avonds laat, of ter middernacht , of met het haanengekraai, of in 36. den morgenftond ; opdat . hij niet onvoorziens komende, u dapende vinde." 37. „ Alwat ik u tot hier toe gezegd heb, dat zeg ik aan allen: Waakt!" 27. Lijden, dood en begravenisfe van jesus. Hoofdft. Het zou nu na twee dagen Paaleben, en het *1V/ FeCSt 'ler onSezuurde brooden zijn; De opper• ' ' priesters en de fchriftgeleerden [de leden van den hoogcn Raad] zagen, [gelijk reeds gezegd is.] , , naar middelen om, om hem met list te vatten en ter  VAN JESUS CHRISTUS. Ip3 ter dood te brengen, doch met dit overleg, omHoofdjl. XIV zulks niet op het [aandaande] feest [te doen,] op- * " dat 'er geene opfchudding en oproer onder het volk mogt ontdaan, [zij veranderden echter van 3. beduit, door de volgende gelegenheid,] wanneer [jesus dezer dagen] zich in Bethanïèn bevondt, ten huize van simon den melaatfchen, en daar aan tafel was, zoo kwam 'er eene vrouw, die eene alabaster-flesch hadt , met kostbare echte nardus-balfem , en deze flesch brekende, dortte zij [den balfem] uit op zijn hoofd. — Dit namen fom- 4» migen bij zich zeiven kwalijk; ,, Waar toe" zeiden zij, „ dient de verkwisting van deze zalf? zij 5» hadt voor meer dan driehonderd zestehalven „ verkocht, en dit geld aan de armen kunnen gege„ ven worden." — Zij voeren 'er zelfs over uit, tegen de vrouw. Doch jesus nam het $• woord op : „ Laat haar", zeide hij, „ met m rusr5 waarom doet gij haar moeite aan? zij „ heeft een goed werk aan mij gedaan. Gij 7* ., hebt altijd armen bij u, en gij kunt hun, wan„ neer gij wilt, weldoen, maar mij hebt gij niet altijd bij u. Zij heeft gedaan, wat zij kon, „ en mijn lijk, als bij voorraad, ter begrave„ nisfe gebalfemd. Heilig verzeker ik u, waar -9. ook dit Euangeli, [deze leere van het Gods,, rijk] in de geheele wereld zal gepredikt wor„ den, daar zal ook tot haare gedachtenisfe ge„ fproken worden, van het geen zij gedaan heeft." judas de Iskarïuth, één der twaalf leerlingen, '"die de eerde, en voornaamde was, welke de 1», N daad  104 levens-bijzonderheden ^/«{fl.daad dezer vrouw kwalijk genomen hadt,] begaf zich tot de opperpriesters, om [zijnen meester] aan hun te verraden ; Toen zij zijn' voorflag vs. ii. hoorden, waren zij daarmede in hun fchik, en beloofden hem , geld te zullen geven; waarop hij vervolgends naar gelegenheid omzag , om hem over te leveren. Op den eerften dag van het Feest der onge- 12. zuurde brooden, wanneer men het Pafcha flachtte, vraagden hem zijne leerlingen; ,, Waar wilt ?» gij, dat wij gaan en alles bereiden zullen, op,, dat gij het Paaschlam eet ?" Hij zondt 13. toen twee van zijne leerlingen, wien hij belastte : ,, gaat in de ftad ; en u zal een man te„ genkomen, die eene kruik met water draagt; ,> volgt dezen; en daar hij in huis gaat, zegt 14. „ daar tegen den huisvader: De meester vraagt: „ waar is de zaal, daar ik het Pafcha met mijne jj leerlingen eten kan? En hij zal u eene groote 15. >5 geftoffeerde opperzaal wijzen, die gereed ge- „ maakt is; bereidt het daar voor ons." Zijne leerlingen gingen dan heenen , en in de 16. ftad gekomen, vonden zij alles, gelijk hij hun gezegd hadt, en zij bereidden het Pafcha. l7' Tegen het vallen van den avond , kwam hij met de twaalf [leerlingen,] cn als zij nu aan x§. tafel waren, en aten , zeide jesus : „ Mijne „ leerlingen ! ik moet u iet zeggen , één van ,, ulieden, die thans met mij eet, zal mij verra- „ deni" Hier op werden zij treurig, en zeiden de één voor den anderen: „Zou ik.dat „ zijn ?  van jesus christus. Ip5 „ zijn? Zou ik dat zijn?"—Hij hernam: „EénHeofd/ï. „ van de twaalf, die met mij in de fchotel doopt , De zoon des menfchen, [vervolgde hij,] gaat 3I> wel heenen, overeenkomttig hetgeen van hem , gefchreven ftaat; doch wee dien man, door „ wien de zoon des menfchen verraden wordt! „ Die man zou gelukkig te noemen zijn, indien „ hij nooit geboren ware!" Terwijl zij nu nog aten , nam jesus een 22* brood, cn den zegen gefproken hebbende , brak hij het, en gaf het aan zijne leerlingen, met deze woorden: „ Neemt, eet! dit is mijn ligchaam!" .„., Den drinkbeker insgelijks genomen , en 23de dankzegging gefproken hebbende, gaf hij hun dien ook. En terwijl zij 'er allen uit dronken; zeide hij tegen hun: „ Dit is mijn bloed, het 24. 5, bloed des nieuwen verbonds, dat voor veelen geftort wordt. Waarlijk zeg ik u, ik 25. „ drink nu niet meer van de vrucht des wijn„ ftoks, tot dien dag toe, wanneer ik die nieuw [en in een' geestelijken zin] drinken zal in het „ Rijk van God." Nadat zij vervolgends den lofzang gezongen 26. hadden, [ftonden zij op,] om uit te gaan naa den olijfberg. Thans zeide jesus tegen hun: „ gijlieden zult 27. „ allen aan mij dezen nacht geërgerd worden, „ [en in uwe trouw wankelen,] volgends het „ geen gefchreven ftaat: Ik zal den herder jlaan, ,, en de fchapen zullen verftroold worden; Doch, 28. nadat ik opgeftaan zal zijn, zal ik [als uw N 2 „ her-  I96 levens-bijzonderheden Hoofdft. „ herder] u voorgaan naa Galileën" «— Doch „petrus zeide hier op: VS. 2.Q. r „ Al wierden zij ook allen geërgerd, [zoo„ dat zij in hunne trouw bezweken,] ik echter „ niet." 30. jesus: „Ik zeg u heilig , heden, dezen „ zelfden nacht, eer de haan tweemaal gekraaid ,, zal hebben, zult gij mij reeds driewerf ver,, loocheud, [en verzekerd hebben, dat gij mij „ niet kent]." 31. Hij , (bij herhaaling en te fterkerf) ,, Al „ moest ik zelfs met u lferven, ik zal u niet „ verzaaken!" Het zelfde zeiden zij ook allen. 32. [Onder het fpreken] kwamen zij aan eene plaats [en landhoeve,] die den naam droeg van Gethfemane ; Hier zeide hij tegen 'zijne leerlin-, gen: „ Zit hier neder , tot dat ik mijn gebed 33. „ zal gedaan hebben." Vervolgends nam hij petrus, en jakobus, en jo5nnes met zich; en terwijl hij zeer ontroerd en beangst begon 34- te worden, zeide hij tegen dezen: „ Mijne ziel „ is geheel bedroefd en treurig , tot de dood 35. „ toe; blijft hier en waakt!" Een weinig voortgaande , viel hij ter aarde , en badt, dat dit uur , zoo verre zulks mooglijk was, 36. hem fpoedig mogt voorbijgaan. Dit waren zijne woorden: „ Abba, lieve vader! alles is u ,, mooglijk, neem dezen beker van mij fpoedig „ weg ; Doch , niet wat ik , maar wat gij 37. ,, wilt!" ———• Nu kwam hij [weder bij hen] en  van JÈSUS CHRISTUS. '97 en vondt hen flapende, waar op hij tegen ve.-Hoofd/i. trus zeide: „ simon , flaapt gij ? kunt gij niet XI^" ,, één uurtjen waaken? Ach! waakten ys. 38. , bidt, opdat gijlieden in geene verzoeking [in 3' gevaar] komt. 1 Doch , hoe gewillig „ ook de geest mag zijn , het vleesch is zwak!" ■ m - Wederom heenen gegaan zijnde, badt hij 39* andermaal , fprekende dezelfde woorden ; En 40. wedergekeerd , vondt hij hen voor de tweede keer flapende , want hunne oogen waren bezwaard , [en zij geheel droefgeestig,] zoodat zij niet wisten, wat antwoord zij hem geven zouden. Op dezelfde wijze kwam hij ook 41. voor de derde maal, en toen zeide hij tegen hun: Slaapt nu voort, en rust, [indien gij kunt!] „ —— Het is gedaan! — het uur is ge- ,, komen! —— Zie , dc zoon des menfchen wordt overgeleverd in de handen der zondaa- ,, ren , [der heidenen"!] Staat op! 4-» 5, laat ons gaan! zie! daar is hij, die mij ver- ,, raadt!" Zoo als hij nog fprak, was 43* judas daar, die één van de twaalf was, verzeld van eene groote menigte volks , met zwaarden en nokken, [gezonden] door de opperpriesters , cn fchriftgeleerden , en oudften , [den grooten Raad.] Nu hadt de verrader hun eene leuze gegeven: 44* ,, Dien ik .usfen zal, die is het, grijpt hem, en voe rt hem gerust mede J" Zoo als hij dan 45. kwam , tradt hij na hem toe, en hem groetende Rabbi, Rabbi\ 'kuste hij.hem; Daar op floegen 46. -,, . N 3 de  193 LEVENS'BIJZONDERHEDEN Hoofdft. de anderen de handen aan hem, en grepen hem. — VUA7. Doch één van hun ' die daar biJ ftOBÖfett, het zwaard trekkende , floeg naar den dienstknecht van den Hoogenpriester, en hieuw hem liet oor, 48. af. — Maar jesus fprak hen dus aan: „ Zijt ,, gij uitgegaan als tegen eenen ftruikroover, .,, met zwaarden en Hokken, om mij te vangen? 49- ,, Ik was dagelijks bij ulieden, lecrcnde in den ,, Tempel, en gij hebt mij niet gevat; Maar! —- [dit is;] — opdat de fchriften bewaar,, heid zouden worden!" 5°' Thans werdt hij van allen verlaten, die zich 51. met de vlucht bergdcn ; alleen volgde hem een zeker jongeling, hebbende een lijnwaad om zijn naakte lijf gellagen; deze werdt van de foldaateu 52. gegrepen, maar hij, het lijnwaad laatende [Hippen,] ontvluchtte hen naakt. 53- Zij brachten jesus tot den Hoogenpriesier, bij wien alle de opperpriesters, en oudlten des volks, en fchriftgeleerden [de groote Raad] vergaderden. 54. I petrus was hem ook van.verre gevolgd, tot binnen het Hof van dtu Hoogepriester, op het binnenplein, alwaar hij onder de bedienden zich bij het vuur ging zitten warmen. 55- De opperpriesters, en de geheele groote Raad ■ - mochten ondertusfehen getuigenis tegen jesus op , om hem te kunnen dooden ; hoewel zij . .56. 'niets' vonden ; Want daar waren 'er wel veelen , die valfchclijk tegen hem getuigden, maar 57' hunne gctuigenislën waren niet voldoende; Ook fton-  VAN JESUS christus, 199 Honden 'er eenigen binnen , die liet volgende Hoofdft. valschlijk tegen hem getuigden: „ Wij hebben X1V* „ hem hooren zeggen ; Ik zal dezen Tempel, „ die met handen gebouwd is, afbreken, en in „ drie dagen weder eenen anderen , niet met handen gemaakt , opbouwen." —— Maar ook dus Was hun getuigenis nog niet voldoende. * De Hoogenpriester nu , in het midden 60. van den Raad opftaande, vraagde jesus: „ Ant}, woordt gij niet ? wat getuigen dezen tegen u ?" Doch hij zweeg fiil, en antwoordde niets. Hier 61. op herhaalde de Hoogepriester zijne vraagen, zeggende: „ Zijt gij de Christus (de messiüs) „ de zoon des gezegcndcn?" Toen zeide jesus : 6z,, Ik ben het; ook zult gij den zoon des menfchen zien zitten, aan de rechtehand der al- „ magt, en komen op 'shemels wolken!" Op deze woorden fcheurde de Hoogenpriester 63. zijne kleederen, en zeide: „ Wat hebben wij ., nu nog getuigen van doen? Gijlieden hebt 64. „ de godslastering gehoord ! wat dunkt ulie- „ den?" ■ Toen oordeelden zij allen hem des doods fchuldig. Vcrvolgends begonnen fommigen hem te be- 65. fuuwen, en zijn aangezigt bedekt hebbende, lloegen zij hem met de vuist, en zeiden: „ Pro,, fêteer!" ook gaven hem de gerechtsdienaars kinnebakflagen. Terwijl nu petrus beneden op het binnen-' 66. plein [of voorhof] was, kwam 'er ééne van de dienstmaagden des Hoogcnpriesters , welke N 4 pe-  20Ó levens-bijzonderheden Hoofdjl.petrus zich ziende warmen, hem fterk aanzag, vs. 67. en vervolSends zeide: »» gij waare ook bij jesus 68. „ den Nazarener?" Hij ontkende het: „ Ik ,, ken hem niet," was zijn woord, ,. Ik weet „ ook niet , waar gij van fpreekt." Hier op ging hij naa het voorportaal, cn nu kraaide de 69. haan. De dienstmaagd hem andermaal ziende , zeide op nieuw tegen de genen , die daar bij ftonden. ,, Deze behoorde ook tot 70. „ hun 1" — Hij ontkende het andermaal. Maar kort daar op zeiden de omftanders wederom tegen petrus: „ gij zijt waarlijk één van hun! „ want gij zijt een Ga/ileër, uwe uitfpraak ge- 7l' „ lijkt 'er naar:" Nu begon hij te vloeken en te zweeren: ,, Ik ken dien man niet , daar gij fi-, „ van fpreekt." Thans kraaide de haan voor de tweede keer ; En petrus herdacht het gezegde van jesus , die hem gewaarfchuwd hadt: ,, Eer de haan tweemaal zal gekraaid hebben, „ zult gij mij driemaal verzaaken." Nu maakte hij zich fchielijk van daar, en berstte in traanen uit. Hoofdft. Terftond met den vroegen morgen , hielden xv' de opperpriesters, met de ouderlingen en fchriftyS' ' geleerden, en den geheelen Raad, vergadering, en jesus gebonden hebbende , voerden zij hem heenen, en gaven hem aan pilatus over. . ■ 2. pilatus ondervraagde hem: ,, Zijt gij de ko,, ning der Jooden?" jesus antwoordde hem ...3. vrijmoedig: „ Ik ben het!" — Als nu de opperpriesters hem met veele woorden befchul4- digden , cn hij daar op niets antwoordde, zoo onder.« vraag-  VAN JESUS CHRISTUS. 201 vraagde pilatus hem andermaal: „ AntwoordtHovfiïjl. „ gij hier niets op ? Zie ééns, hoe veel zij tegen ^ ^ „ u getuigen ?" Maar jesus antwoordde niets meer, zoo dat pilatus zich verwonderde. Op dit Feest ontfloeg hij [gewoonlijk] éénen gevangenen, dien zij wilden ; Nu was 'er één 7' genaamd barübbas , die met eenige medeöproermaakers gevangen was geraakt , welke in den • oploop een' doodllag begaan hadt. Als nu het volk, met een groot gefchreeuw cischte, dat hij doen zou, gelijk hij gewoon was, zoo 9. deedt pilatus hun dit voorftel: ,, Wilt gij, dat „ ik den Koning der Jooden ontfla?" (Hij wist IO* nu reeds, dat de opperpriesters hem uit nijd en ^ afgunst hadden overgeleverd.) Maar de opperpriesters ftookten het volk op, dat hij hun liever ^ barSbbas zou loslaten, pilatus vraagde hen toen andermaal: „ Wat wilt gij dan, dat ik met „ hem doen zal, dien gijlieden een' Koning der „ Jooden noemt? „ Zij fchreeuwden op nieuw: *3- „ Kruis hem!" pilatus: „ Wat kwaad 14" „ heeft hij dan gedaan?" — Maar zij fchreeuw- ^ den des te meer: „ Kruis hem!" — pilatus derhalven, willende het volk voldoen, ontfloeg barSbbas, maar jesus gaf hij, na hem gegeeslcld te hebben, over, om gekruist te worden. De foldar.ten brachten hem daar op binnen, in den voorhof van het Rechthuis (het gouvernement ,) en riepen de geheele bende bij één, en deeden hem een' purperen veldmantel om, en ij, -eene kroon van doornen gevlochten hebbende,, N 5 Z2t'  202 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hotfdft. zetten zij hem die op; en nu begroetten zij vs. 18. hem: " §eluk» 0 Koning der Jooden!" — Zij 19. floegen hem ook met een rotting op het hoofd, en befpogen hem , en op de knieën vallende, =0. deeden zij hem hulde. Na hem genoeg befpot te hebben, deeden zij hem den purperen veldmantel weder af, en trokken hem zijne eigene kleederen aan; en voerden hem toen uit, om hem te kruifigen. 21 • Onder weg presten zij in het voorbijgaan zekeren simon van Cijrene, (den vader van alexander en rufus, die van het veld kwam), dat hij zijn kruis moest torsfen. 2~- Dus voerden zij hem ter plaatze Golgotha, het welk vertaald wordende , beteekent: hoofdfehe- 2 3- del- of doodshoofd-plaatze. Hier gaven zij hem den kruid-wijn te drinken, doch welken hij niet -\- nam; Vervolgends hem gekruist hebbende, deelden zij zijne kleederen , het lot 'er over werpende , wat elk daar van hebben zoude. 25. Het was omtrent drie [negen] uuren, toen zij hem kruiligdeu. 26. Daar was boven hem een opfchrift gefchreven, behelzende de reden [van zijne doodfiraf :J „ De „ Koning der Jooden .'" .,27. Tegelijk met hem kruiligdeu zij ook twee moordenaaren, één' aan zijne rechte- cn een' aan 28. zijne linkchand. Dus werdt de fchrift bewaarheid, die zegt: „ Hij is onder de misdadigen „ gerekend:'' 29. Die nu voorbijgingen, lasterden hem, hunne hoof-  VAN JESUS CHRISTUS. 203 hoofden fchuddcnde: „Ha!" zeiden zij, „ Gij, Hoofdft. ,, die den Tempel afbreekt , cn in drie dagen „ weder opbouwt! Verlos nu u zeiven, enw-3°- „ kom van het kruis!" Desgelijks fpot- 31* ten ook de opperpriesters onder eikanderen met de fchriftgeleerden : „ Anderen," zeiden zij, „ beeft hij verlost , nu kan hij zichzelven niet „ verlosfen! ■ Dat nu de ciiristus (de 32, „ messiüs) hraïh Koning, van het kruis ko„ me, opdat wij het zien, en gelooven." —— Zelfs hoonden hein zijne medekruifelingeu. Ten zes [twaalf] uuren, kwam 'er eene duis- 33* ternis over de geheele aarde , tot negen [drie] uuren toe. En te negen [drie] uuren riep jesus met 34' eene luide ftem : „ Elo'i, Eloi, lammafabachtha„ «/.'"datis, vertaald zijn de: „ Mijn God! mijn ,, God!- waarom hebt gij mij verlaten?" — Op 'het hooren dezer woorden , • zeiden fonÉni* 35. gen der omftanders: Hoort, hij roept ELias!" Eeii toelopende , vulde eene fpongie met edik, „6. en 7.2 op eenen ftok of rotting zettende, reikte hij ze hem toe, om te'drinken , onder deze -.voorden: ,, Houdt op, laat ons zien, of ELias „ ook komt , om" hem [van het kruis] te ne- „ men." •> Maar jesus , andermaal fterk 37- roepende met eene luide ftem , gaf den geest. Thans fcheurde het voorhangzel van het Tem- 3°« pel-huis in twee, van boven tot beneden. De hopman, die tegen over hem ftondt, [de 39wacht hebbende], ziende, dat hij dus luid roepen-  204 LEVENS-BIJZONDERHEDEN mofdft.pende, den geest gaf, zeide: „ waarlijk, deze „ man was de zoon van eenen God!" ^ . vs. 40. Daar waren ook eenige vrouwen , die van verre alles aanfehouwden; onder welke ook was MARia magdalena, en mar ia, de moeder van jakobus den kleinen, en de moeder van joses , 4l- en salome; die hem ook, toen hij in Galilehi was , gevolgd waren, en bediend hadden; behalven nog veele andere vrouwen, die met hem te Jerufalem waren gekomen. 42. Als nu de avond reeds aankwam, (want het was vrijdag, en dus de dag voor den fabbath,) [voor welks aanvang de ligchaamen weggeno- 43. men moesten worden;] kwam josef van Arimathea, een gegoed en degelijk Raadsheer, die ook zelf het Koningrijk van God verwachtte; Hij verftoutte zich , en zich bij pilatus vervoegende , verzocht hij om het ligchaam van 44. jesus. pilatus was verwonderd , dat hij alreeds dood zou zijn ; en den hopman, [die de wacht gehad hadt] ontboden hebbende, vraagde hij: „ of hij al eenigen tijd dood geweest was?" 45- En ■ [de waarheid der zaak] van dezen verftaan hebbende , lchonk hij het lijk aan josef. —— 46. Deze een doodkleed gekocht hebbende , nam hem [van het kruis,] en zwagtelde hem in hetzelve, en. lag hem in een graf, dat uit eene rots was uitgehouwen, en wenteldevcrvolgendseenen 47. fteen voor de deur van het graf. mariü magdalena , en mariü , joses moeder , aanfehouwden , waar hij gelegd werdt. 28.  van jesus christus. 205 si. jesus Opftanding en Hemelvaart. vs. 1. Als nu de Sabbath voorbij was, kochten mak» magdalena , en mariS de moeder van jakobus , en salome fpecerijën, opdat zij hem bal- femcn mogten. En zondags morgens heel ;* vroeg , gingen zij naa het graf, toen de zon begon op te gaan; Onder weg zeiden zij tegen 3* eikanderen : wie zal ons den fteen van voor de grafdeur wegwentelen ?" ■ Doch 4' als zij opkeeken, zoo zagen zij, dat de fteen reeds weggewenteld was, fchoon hij zeer groot was; vervolgends in de grafplaats gaande, zagen ^* ' zij daar een' jongeling zitten aan de rechtehand , bekleed met een lang wit kleed; waar door zij zeer ontftelden. ■ Doch hij fprak haar aan: °"* „ Ontftelt niet," zeide hij, „ gij zoekt jesus „ den Nazarener, den gekruisten; hij is opge- ftaan ; hij is hier niet; zie de plaats , daar zij hem gelegd hadden. ——- Doch gaat hce- 7„ nen , zegt zijnen leerlingen , cn bijzonder ,, petrus, dat hij ulieden voorgaat ma Galileën: ., Daar zult gij hem zien, gelijk hij zelf tegen 11 ,, gezegd heeft." Zij , fchielijk het graf uitgaande , vluchtten 8. vandaar, met beving en ontlteltenisfe bevangen, zonder iemand iet te zeggen , [wie haar ook ontmoette,] alzoo zij bevreesd waren. [jesus] dan vroeg, op [den zondag] den eer- 0< Hen dag der week, opgeftaan zijnde, verfcheen eerst aan mariü magdalena , uit welke hij zeven  206 LEVENS-BIJZONDERHEDHN /Jxvf,Ve" dllivden hadt "itgedreven; Zij ging heenen, w.io. en boodlcnaPte aan de genen, die hem wel eer verzeld hadden, maar die thans treurden en weenden; Maar dezen, hoorende, dat hij leefde, en van haar gezien was , konden het niet gelooven. 12. Vervolgends openbaarde hij zich , in eene andere gedaante, aan twee van hun , die wandelden, en 13. na zeker vlek gingen. Dezen wedergekeerd , verhaalden het aan de overigen; doch ook zij vonden geen geloof. 14. Ten laatften , openbaarde hij zich aan de elf [leerlingen] zeiven, daar zij aan tafel zaten, en bekeef hunne ongeloovigheid en onbuigzaamheid van hart, omdat zij aan de genen , die hem opgewekt gezien hadden , geen geloof hadden gegeven. 15. Ook zeide hij [bij eene andere gelegenheid] tegen hun: „ gaat door de geheele wereld, pre„ dikt het Euangeli [de leere van het Godsrijk] 16. in aan het gantfche menschdom. Die [deze „ leere] gelooven zal, en gedoopt zal zijn , die zal zalig worden ; maar die ze ongeloovig 17. »> verwerpt, zal verdoemd worden. • Den „ genen, [voegde hij'er bij,] die gelooven, zul„ len deze wonderteckenen verzeilen. In mijn' „ naam zullen zij demons uitwerpen, met nieuwe lgi „ [en hun ongevvoone] taaien fpreken, Hangen „ fchadeloos opnemen , en zo zij iet doodlijks „ drinken , het zal hen niet belchadigen. Zij / ïj znl-  VAN JESUS CHRISTUS. 207 M zullen kranken de handen opleggen , en dezen Hoofdft. „ zullen herftellen. XVI' De Heere dan , na dit tot hun gefproken te Vf% I0. hebben, is in den Hemel opgenomen, en gezeten aan de rechtehand van God, Doch zij, uitgegaan zijnde, predikten alöm- a0* me [de Euaïigeli-leere], terwijl de Heere krachtig medewerkte, en hunne leere bevestigde dooide wonderteekenen, die hen verzelden.   EUANGELI O F LEVENS - BIJZONDERHEDEN VAN JESUS CHRISTUS. Naar het Grieksch van LU KAS. door YSBRAND van HAMELS VELD. Te AMSTELDAM bij M A R T I N U S de B R U IJ N, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. M D C C L X X X I X.   EUANGELI LEVENS-BIJZONDERHEDEN VAN I JESUS CHRÏSTÜS. O P D R A G T. IWadcmaal veelen ondernomen hebben, een ver- TT r,n i , n „ Hoofdd. haal op te ftellen van die gebeürenisfen, welke, i. onder ons, eene ongetwijfelde zekerheid hebben, vs- l. alzoo zij ons zijn medegedeeld door lieden, die van eerften af ooggetuigen , eh' zclven bedienaars van deze leere geweest zijn, zoo heeft het ook mij goedgedacht, na dat ik alles op nieuw van voren af naauwkcurig heb onderzocht, hetzelve geleidelijk voor u, wei-edele TiiEOfiLus, op te teekenen, ten einde gij de ontwijlelbaarhcid van 4* die waarheden, in welken gij onderwezen zijt, meer cn meer mogt erkennen. I. Bijzonderheden van de geboorte van joa\v.\rïS den Dooper , en van jesus. Onder de regeering van herodes , Koning van 5. O 2 ju.  *lo LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hotfdft.Judea , leefde 'er zeker priester, met naame ZACHARias , uit de dagordening van abiü, die ter vrouwe hadt ééne elisabeth, zijnde insgelijks uit het [priesterlijk] geflacht van auron. vs. 6. Deze beide lieden waren deugdzaam en godvruchtig voor God , zij waren beiden in handel en wandel onberispelijk , naar alle de geboden en ?. verordeningen van den heere. — Alleen, zij hadden geene kinderen, [en 'er nu geene hoop meer op,] alzoo niet alleen elisabeth onvruchtbaar , maar zij beiden nu ook reeds verre in jaaïen gevorderd , en op hunne dagen gekomen waren. 8. Eens, wanneer [deze zachariSs ,] in de beurte zijner dagordening, het priesterwerk [in den Tempel] voor God bediende, gebeurde het, dat, 9. volgends de gewoonte van het priesterichap, het lot op hem viel, zoo dat hij in het heiligdom des Heeren moest ingaan, om het reukwerk te ont- 10. fteken , terwijl al het bij een verzamelde volk buiten in den voorhof, geduurende den tijd van 11. het reukwerk, het gebed deedt. [Dij deze gelegenheid] verfcheen hem een engel des Heeren, die aan de rechtezijde van den reuk-altaar ftondt. I2' Als ZACHARias op dit gezicht ontftclde, en van vreeze overvallen werdt, fprak de Engel 13. hem dus aan: „ Vrees niet zachari5s! Uw ges „ bed is verhoord; elisabeth, uwe vrouw, zal „ u eenen zoon haaren, dien gij den naam van 14. 55 Joa'nnes (Gods-heil) moet geven! . Gij „ zult blijdfehap en verheuging hebben, [doch sj niet  VAN JESUS CHRISTUS. zn „ niet alleen gij,] maar ook veelen zullen zich Hoofdft'. „ over zijne geboorte verheugen, want hit zal *• vs i< „ groot zijn voor den Heere; Hij zal geen' wijn „ noch fterken drank drinken; Hij zal van z-ijnc geboorte af met den Heiligen Geest vervuld s» zÜn; Ook zal hij veelen van de Israëliten tot 16. „ den Heere, hunnen God, doen wederkeeren; j, Hij zal in den geest en kracht van eltÏ, voor 17. ,» den Heere, als zijn voorlooper, voorafgaan, om de harten der vaderen weder tot de kinderen te brengen, en den ongehoorzamen gezind„ heden van rechtvaardigen [in te boezemen,] „ ten einde dus een toegerust volk voor den „ Heere, [den messiüs] voor te bereiden." Hier op zeide ZACHARias tot den Engel: 18. f» Hoe zou ik dit kunnen gelooven, alzoo ik een ,, oud man ben, en mijne vrouw reeds hoog be„ jaard is?" — De Engel hernam : „ Ik ben *9„ GABRiët, die voor God, [als de gunsteling der Godheid,] fta; en ik ben tot u afgezon„ den, om met u te fpreken, en de blijmare van „ deze dingen u te berichten. En nu zie, gij 20. „ zult zwijgen , en van dit oogenblik af niet „ kunnen fpreken , tot dat deze dingen gebeu„ ren ; omdat gij mijne woorden geen geloof „ hebt gegeven, die echter op hunnen tijd be„ waarheid zullen worden." Ondcrtusfchen wachtte het volk reeds op za- ai. chariSs , en ftondt verwonderd, dat hij zoo lang in het heiligdom vertoefde; Toen hij nu buiten 22. kwam, kon hij niet tot hun fpreken, waar uit • O 3 zij  LEVENi-BIJZONDERHEDEN Hoofaft.zAl befloten, dat hij in den Tempel een gezicht V gezien hadt, het welk hij hun ook door wenken W>23> te kennen gaf, cn voorts Hom bleef; en nadat de tijd van zijnen dienst geëindigd was, begaf hij zich weder na zijn huis. 04. Kort daarna werdt zijne vrouw elisabeth zwanger, doch zij hieldt dit vijf maanden lang 25. verborgen, met biijdfehap erkennende, dat de „ Heere haar deze gunst bewezen, en thans ge„ nadig op haar gezien hadt, om de fchande, „ welke de menfchen in onvruchtbaarheid ftclr ,, den, van haar weg te nemen." efi. In de zesde maand [van haare zwangerheid] werdt cc Engel GAERiëL van God gezonden , naa zekere Stad van CalUe'èn, met naame Nazareth, %7> tot zekere maagd , die verloofd was aan eenen josef, beiden uit het huis van david. De naam |8, van deze jongvrouw was mariü. Toen de Engel bij haar [in huis] tradt, groette hij haar met deze woorden : „ "Weest gegroet , gij be? „ gunstigde! De Keer is met u! gij zijt de geze- •9, »> gendftc onder de vrouwen!" • Toen mariü hem zag, ontflelde zij, en was verbaasd over zijne woorden, alzoo zij niet begreep, wat 30, deze groetcnisfe in zich bevatte. De Engel vervolgde: „Vrees niet, mariü! gij hebt bij God ,, genade gevonden! [en ftaat bij God in bijzon* 31, dere gunst!] En nu, weet, gij zult zwanger „ worden, cn een' zoon haaren, wien gij den „ naam van jesus \ZciUgmaaker\ moet geven, 3?P „ Deze zal groot zijn; Hij zal den naam dragen n van  VAN JESÜS CHRISTUS. 2T3 „ van Zoon des Allerhoogflen; en de Heere GoAHoofdfl. „ zal hem den troon van zijnen Vader david ^ „ geven; Hij zal tot in eeuwigheid over jakobs nageflacht regeeren , en zijn Koningrijk zal „ zonder einde duuren.... —— Hoe is dit 34» „ mooglijk!" ■ zeide marïI hier op tegen den Engel, „ daar ik eene ongetrouwde „ maagd ben?" De Engel hernam : „ De „ heilige Geest zal over u komen, en de kracht „ des Allerhoogften u overfchaduwcn , daarom zal men ook dat heilige , dat uit u geboren „ zal worden, Gods zoon noemen. Weet ook, dat 36, elisabeth , uwe nicht , insgelijks zwanger is „ van eenen Zoon in haaren hoogen ouderdom; en „ zij, die tot hier toe den naam hadt van onvrucht„ baar te zijn, is thans reeds in haare zesde maand. „ — Niets kan toch bij God onmooglijk zijn!" 37» . Thans zeide maria: Hier is des Hee- 3^'. „ ren dienstmaagd ! Het geen gij gezegd hebt, ,, gebeure mij!" —— En hier mede ging de Engel van haar weg. Op ftaande voet nam mariü een bcfluit , en 39reisde ten zelfden tijde, met fpoed, naa het gebergte , naa eene Stad, Juda; Als zij daar in 4°> zachae.ias huis binnentradt, en elisabeth groette , zoo gebeurde het , dat op het oogen- 41* blik , dat elisabeth de groetenisfe van mauï verftondt , het kind in haar ligchaam als opfprong, ook werdt elisabeth vervuld met den Heiligen Geest , zoodat zij [mariü] met laider • ftem toeriep: „ Gezegend zijt gij onder de vrou- • 45. O 4 „ wen  ;3H levens-bijzonderheden P.oofJft.» wen! en gezegend is uwe Iijfs-vrucht!—: 'w.43. " Welke eere voor mij, dat de moeder van 44. » mijnen Heer mij bezoekt! Zie, op het „ oogenblik , dat het geluid van uwe groete„ nisfe mijne ooren trof; zoo fprong, in dign „ blijden toeftand, het kind, als het ware, in 45. „ mijn ligchaam op. Zalig zij , die ge- „ loofd heeft ! want alles , dat tot haar , van „ 'sHeeren wege gefproken is, zal écns tot „ ftand gebracht worden!" 46. Thans hief mariü [dezen lofzang] aan: „ Mijne ziel verheft den Heer; ,» Mijn geest juicht Gode, mijnen Heiland! A 8- „ Hij floeg den ncderigen ftaat zijner dienst„ maagd gade. „ Zie! van nu aan zullen alle leeftijden mij „ gelukkig noemen! 49. „ Hij, de magtigc, heeft groote dingen aan „ mij gedaan, hij, wiens naam heilig is! 50. 31 Hij , wiens ontfermende goedheid zich j, door alle leeftijden uitftrekt over hun, „ die hem vreezen! 51. Hij oefende kracht door zijnen arm! „ Hij verijdelde hen , die, in den waan „ van hun hart , zich alles verbeeldden. 52. „ Hij ftiet heerfchers van de troonen, ,, En verhief nederigen! 53. „ Bchoeftigen vervulde hij met goederen; „ Rijken zondt hij ledig weg! 54. », Hij heeft zich Israël, zijn knecht, aan- 55 £e"  VAN JESUS CHRISTUS. 2.15 „ genomen , en toont zijne ontfermende//o. dachten te noemen , verhinderde de moeder zulks: „ Neen", zeide zij, ,, hij zal joünnes heeten;" 61alfchoon men haar onder het oog bracht, ,, dat „ 'er niemand onder haar gedacht was, welke „ dien naam voerde." Men wenkte dan den Va- Cz. der, hoe hij het kind genoemd wilde hebben? Deze , een fchrijfbordjen geëischt hebbende, ^„ 1'chreef daar op: „ joünnes is zijn naam!" waar ° over zij zich allen verwonderden. Op dat oogen- 64. blik ontfloot zich zijn mond, en tong, en hij fprak , God dankende; 'zoodat over alle hunne 65. nabuuren vreeze en verbaasdheid viel, ook fprak men in het gantfche gebergte van Juded van alle O 5 de-  2IÖ LEVENS-BIJZONDERHEDEN UotfJfi-dczc ge'oeiirenisfen ; en alwie het hoorde, nam vt.66. het °Pmerkzaain ter hart, denkende: „wat zal „ 'er toch van dit kind worden?" i . Ook was des Heeren band met hetzelve ; [zoodat bleek, dat God iet bijzonders daar mede voorbadt.j" 67. Zijn Vader ZACHARias werdt vervuld met den Heiligen Geest, en zong, op de wijze der oude Profectcn, dezen lofzang: 68. „ Geloofd zij de Ihere, Israëls God! „ Hij heeft zijn volk bezocht, en verlosfing rt beileld ! 69. »5 Bij heeft ons een hoorn van heil opge- „ recht , in het Stamhuis van zijnen „ knecht, david. 70. „ wij» nij van ouas at, geiprofcen heeft, „ door den mond van zijne heilige Pro„ feeten. 71. „ Heil van onze vijanden, en uit de magt „ van onze haateren! 72. j, Toonende, dat hij ontfermende goedheid oefende met onze vaderen, en aan zijn ,, heilig verbond gedenkt! 73. » Dat hij aan ons den eed , dien hij aan „ abraham , onzen Vader , gezwooren „ heeft, wil houden; 74. „Te weten, dat wij, vrij van vreeze , en verlost van onze vijanden, hem zouden „ dienen! 75. 5» 111 godsvrucht en rechtvaardigheid voor „ zijne oogen, den gantfehen tijd van ons „ leven. En  VAN JESUS CHRISTUS. SI? „ En gij, mijn kind, zult een Profeet des Hoofdft. „ Allerhoogften wezen. vs.76. Gij zult voor den Heere voor uit tre,, den, om zijnen weg te bereiden ; ?, Om aan zijn volk kennis van het heil te 77' „ geven, dat in de. vergeving van hunne ,. zonden gelegen is. „ Door de tederfte liefde der ontfermende 78. „ goedheid van onzen God, met welke ons „ de opgang van het Hemel-licht bezoekt l „ Om te verlichten hen, die in duisternisfe 79. „ en doods-fchaduwe zitten; om onze „ voeten te beftuuren op den weg, die 9, tot rust en zaligheid leidt!" Het kind groeide voorfpoedig op , en werdt 80. tevens fterk van geest; en bleef in de eenzaame oorden van Judea, tot dat hij onder Israël in bet openbaar verfcheen. . Omtrent dien zelfden tijd, [dat joünnes gebo-Hoofdft. ren werdt,] gebeurde het, dat 'er een bevel van H. wege Keizer augustus, werdt afgevaardigd, dat vs' l' de geheele wereld moest befchreven worden; (Deze eerfte befchrijving gefchiedde , voor die, toen kijrenius Landvoogd van Sijriën was;) Elk begaf zich dan, om befchreven te worden, $* na zijne eigene Stad; Dit deedt ook josef , rei- 4. zende van Galileën, uit de Stad Nazareth, naa Jiideii , naa davids Stad , die den naam van Bethlehem draagt , omdat hij uit het Stamhuis en het gedacht van david afftamde ; ten einde ** zich benevens mariü , zijne met hem verloofde, bruid , die thans zwanger was , te laten opteekenen. Ter-  *S* LEVENS- BIJZONDERHEDEN Hoofdjl. Terwijl zij mi hier waren , zo liep de tijd w. 6. haarer zwangerfchap ten einde , en zij beviel 7, van haaren zoon, den eerstgeboorenen, welken zij opbakerde , en in de kribbe nederlag , om* : dat 'er voor hunlieden in de herberg geene andere plaatze was. S. Daar waren thans eenige herders in die landftreek in het veld , die de nachtwacht hielden 9- over hunne kudde ; Onverwachts , ftondt bijdeze herders een Engel des Heeren, terwijl 'sHeeren heerlijkheid hen omdraaide; zoodat zij 10. zeer verfchrikten. Deze Engel fprak hen dus aan : „ Vreest niet; nademaal ik ulieden „ eene blijmare verkondig ; die voor het gant- 11. „ fche volk , eene heuchhjke tijding behelst; „ heden is u een heiland in davids Stad gebo- 12. „ ren, die decHRisTus, de heer, is! En dit is „ het teeken, dat ik u [van de waarheid dezer zaak geef;] gij zult daar een kind opgcba- „ kerd, en in de kribbe vinden liggen." 13- Op dien eigen dond was'er bij den Engel eene geheele menigte van hemellingen , die op de volgende wijze Gode lofzongen: 14. „ Eere en heerlijkheid Gode in den Hemel! „ Ook vrede en heil op aarde! Welbehaagen in menfchen! 15. Toen nu de Engelen weder van hun hcmeïwaard* gekeerd waren , wekten de herders elkanderen op : „ Komt , fpoeden wij ons naa „ Bethlehem , cn zien wij daar dit gebeurde, „ het welk de Heere ons bekend heeft gemaakt!"  van jesus christus, 219 Zij haastten zich, en kwamen, en vonden odkHoefM. TT mariü en josef, benevens het Kind, dat in de wl(-. kribbe iag: - ' ■ Toen zij" dit gezien hadden, * tgaven zij' een verhaal, van het bericht, dat hun 2 aangaande dit kind gegeven was ; elk , die dit jj^ hoorde, ftondt verwonderd, over het geen hun van deze herders verhaald werdt; mariS. bijzon- m, der floot alle deze gebeurenisfen en redenen in haar. hart op , en was deswegens vol nagedachten. • Intusfchen keerden de herders te rug , God 20, verheerlijkende en loovende, over alles, wat zijgehoord en gezien hadden , overeenkomstig het geen tot hun gezegd was. 2. Berichten van jesus kindsheid. Wanneer nu de acht dagen omwaren, dat men *t% het kind befnijden zou, gaf men hem den naam van jesus , daar hij door den Engel mede benoemd was, voordat zijne moeder van hem zwanger werdt. Wanneer verders de dagen der zuivering van 22. moeder en kind, volgends moses wet, verltrcken waren, bracht men hem m.Jerufakm, om hem den Heere voor te ftellen, (volgends het geen -3in de wet des Heeren gefchreven ftaat : alwat manlijk is, dat de baarmoeder opent, zal den Heere geheiligd wezen;) en om het offer te offeren, fojT volgends het geen in 's Heeren Wet bepaald is: Een paar tortelduiven , of twee jonge duiven. En  220 levens-bijzonderheden Ktofdfti En zie! daar was een man tejemfakm , wiens tt.25. Imm was simeön 9 dczs man was deugdzaam en godvruchtig, wachtende op de vertroosting van 26. /xwtèV; ook was de heilige Geest op hem. Aart dezen man was eene Godfpraak gefchied van den heiligen Geest, dat hij den dood niet zou ondergaan , voor dat hij den Christus (den messiüs) 17. des Heeren zou gezien hebben. —. Deze Invarn thans door den Geest [gedreven] in den tempel; cn als nu de ouders het kind jesus inbrachten, om met hem te handelen naar de gewoonte der 48. Wet, zo nam hij het Kind op zijne armen, cu dankte God, met deze woorden : 29. „ Heere, laat nu uwen dienstknecht, vol- „ gends uwe belofte , in vrede Verfchei„ den! 30. „ Want mijne oogen hebben uw heil gezien ,r < -31. „ 'tWclk gij bereid hebt ten beste van alle ,, volken ! 32. „ Een licht, tot verlichting der heidenen , „ cn tot heerlijkheid van uw volk Israël." 33. josef, en 's Kinds moeder ftonden verwonderd over het geen van dezen [eerwaardigen grijsaard,] 34- gefproken werdt; simf.ön wensc'hte hun' geluk [met dit kind], en zeide nog in het bijzonder tegen mariü: „ Dit Kind wordt beftemd tot „ eenen val en oprechting van veelen in Israël, ,, -cn tot een teeken, dat wederfpraak zal lijden; 35- 5? ja, daar zal zelfs met hem gebeuren, het geen als „ een zwaard u de ziel zal doorbooreu ; en dit alles, ten einde de gevoelens uit veeier harten „ ontdekt en openbaar worden." Ook  van JESUS CHRISTUS. kit Ook was 'er zekere anna , eene Profcetesfe Jloofdjl. dochter van fanuül , uit den Ham Jfêr; deze /'* , vrouw was hoog bejaard , zij hadt van haaren maagdelijken ftaat af zeven jaaren met haaren man geleefd, en was nu eene weduwe van om- 37. trent vier en tachtig jaaren ; zij weck niet uit den tempel, God met vasten en bidden, dienende dag en nacht. ——- Deze kwam 'er op „g denzclfden ftond bij , en verhief insgelijks des ° Heeren lof, en fprak van hem tegen allen, die in J'erufakm op verlosfing wachtten. Wanneer zij nu alles volbracht hadden, dat, 39. naar de wet des Heeren, volbracht moest worden, keerden zij weder naa Galileën, naa hunne ftad Nazareth. Hier groeide liet Kind voorfpoedig op , en 4», werdt fterk van geest, vol wijsheid ; en Gods gunst was over het zelve. Zijne ouders reisden van jaar tot jaar , naa 4t Jerufalem op het Paaschfeest; als hij nu twaalf 42] jaaren oud geworden was , cn zij, naar de gewoonte van het Feest, naa Jerufalem gereisd waren, en daar de feestdagen hebbende doorge- 43. bracht, nu wederkeerden , bleef het kind jesus te Jerufalem , zonder dat josef cn 's Kinds moeder zulks wisten ; maar denkende , dat hij 44* onder het reisgezelfchap was , gingen zij éénen dag voort, en zochten hem toen onder de bloedverwanten en bekenden; doch hem niet vinden- 45. de, keerden zij te rug naa Jerufahm, om hem te zoeken; Eerst na drie dagen vonden zij hem 4Ö> ..., in  aaa levens-bijzonderheden Hêofdft.in den tempel zitten , midden onder de leeraa«.47. ren' hen hoorende» en hen vraagende , terwijl ' allen, die hem hoorden, verbaasd ftonden , over' 48. zijn verftand en antwoorden. —- Toen zij* hem zagen, waren zij ontfteld, en zijne moeder zeide tegen hem: „ Kind, waarom hebt gij ons' „ deze zorg aangedaan? Uw vader en ik hebben' , 49. „ u met fmerten gezocht." Doch hij gaf haar: ten antwoord: „ Waarom zocht gij mij ? wist „ gij dan niet, dat ik in mijns vaders zaaken 50. >» moest verkeeren?" Dit gezegde van hem- begrepen zij niet. 51. Thans reisde hij met hun, en kwam te Nazareth, alwaar hij bij hun bleef, en hun onderdanig was. Doch zijne moeder floot alle deze gebeurenisfen in haar hart op. 52. jesus nam vervolgends voorlpoedig toe in wijs- * heid, in grootte, en in gunst bij God en menfchen. 3. joünnes , de voorloper van Christus , doopt en leert. Hoofdft. In het vijftiende jaar der regeering van Keizer vs. 1. T,BERIl-TS ■> als pontius pilatus Romeinfch Landvoogd was van Judeii, en herodes Vier-' vorst van Galileën , en zijn broeder filippus , Viervorst van hutten', en het landfchap Track», tuist , en lijsaniSs , Viervorst van Abilene, 2. onder het Hoogenpriesterfchap van annas en kaïafas , ontving joïnnes, de zoon van zacha!  van jesus christus. 223- Kias zijne Godlijke zending in de woestijn [van Hoofdft: ffuded;] En [vaii dien tijd af] doorreisde hij het gelieele omliggende land van den Jordaan, . predikende den doop, die tot bekeering verpligtte, ten einde vergeving der zonde te genieten. Volgends het geen gefchreven is in het Boek 4« der voorzeggingen van den Profeet Esaïa, met deze woorden : ,, Eene ftem van iemand, die roept in de woestijn: Bereidt des Heeren weg; niaakt zijne paden effen. Alle diepten zullen 5;\ gevuld , en alle bergen en heuvelen geftecht worden; De kromme wegen zullen recht, en de eneffene ongebaande paden, tot effene en s>, gebaande wegen worden ; Dus zal al het 6. „ menschdom het heil van God aanfchouwen. Onder anderen fprak hij de menigte, die tot 7, hem uitkwamen , om zich van hem te laten doopen, met deze woorden aan : „ Gij adderen* kroost! — Wie heeft u gewezen , om den ,, aandaanden toorn te ontvlieden? — [Indien i, gij dit wenscht,] zoo draagt dan vruchten, ,, der bckeering waardig! — En ftrcclt u zel„ ven niet met de ijdele verbeelding : Wij heb„ ben abraham ten Stamvader! Want ik zeg u; 5i) God kan abraham, zelfs uit deze ftcenen, kin„ deren verwekken. Ook is de bijl reeds aan 9. den wortel der boomen gelegd ; Elke boom derhalven , die geene goede vrucht draagt, ,, wordt omgehouwen, en in het vuur gcwor• 5, pen." [Op deze en dergelijke boetredenen vraagde] hem 10. P het  224 levens-bijzonderheden Sïtofdft.hex. volk: ,, Wat moeten wij dan doen?" en de vraag werdt door hem [met deze vermaaningen] vs. ii. beantwoordt: —— ,, Wie twee rokken heeft, ,, deele 'er één' mede aan hem , die 'er geen ,, heeft; die fpijze heeft, desgelijks." 12. Onder anderen kwamen 'er ook tollenaars , om zich van hem te laten doopen; dezen vraagden hem : „ Meester , wat moeten wij doen ? 13» „ Eischt," antwoordde hij hun, ,, in het ver,, volg niet meer, dan u voorgefchreven is." 14. Ook werdt hij van foldaten, [die thans door dien oord trokken,] gevraagd: ,, En wij , wat „ moeten wij doen?" Tegen dezen zeide hij: ,, Doet niemand overlast, rooft noch plundert ,, niet; en vergenoegt u zeiven met uwe bezol„ ding." 15. Als nu het volk vol verwachting was, en elk bij zich zeiven aangaande joünnes dacht, of bij ook wel de chris'ius, (de messiüs) mogt zijn? jg# zoo nam joünnes daar uit gelegenheid, om aan allen te verklaaren: „ Ik doop u lieden wel met ,, water; Doch 'er- komt iemand, die zoo veel ,, boven mij verheven is , dat ik niet waardig ,, ben, [hem den geringften dienst te bewijzen ,] „ en den riem zijner voetzooien los te maaken; ,, Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur 17. „ doopen. Hij heeft zijne wan reeds in V zijne hand, waarmede hij zijnen dorschvloer „ zal zuiveren ; zijne tarwe zal hij in zijne „ fchuur inzamelen , maar het kaf met onuit„ bluschbaar vuur verbranden." Dit  van jrsus christus. 225 Dit en nog veele andere vermaaningen droeg h\]H6oFdft. het volk voor, en verkondigde dus het Euau- VS» i O. ge/i, [de blijmare van het aanflaande Godsrijk.] Doch herodes , de Viervorst, door hem be- 19. Ara ft zijnde wegens herodiüs , de gemaalin van zijnen broeder filippus , [die hij ter vrouw genomen hadt,] en over veele andere lhoode daaden, die herodes pleegde, voegde bij alles nog dit, 20. dat hij joünnes in de gevangenis wierp en opfloot. 4. jesus gedoopt en zijne geflachtlijst. Als nu al het volk gedoopt wierdt, en jesus ai« ook van hem gedoopt was, zoo gebeurde het, terwijl deze badt, dat de hemel zich opende, en 22. de Heilige Geest, in eene ligchaamclijke gedaante, als eene duive, op hem nederdaalde, terwijl 'er tevens eene ftem uit den hemel kwam, van dezen inhoud: „ Gij zijt mijn zoon, de geliefde, in ,, u heb ik mijn welgevallen!" jesus was thans, omtrent dertig jaaren oud, 23» zijnde (gelijk men dacht) een zoon van josef, [maar in de daad de kleinzoon] van eli , [vervolgends waren zijne voorvaders,] Eli, Matthat, 24> Levi , Melchi , Jannas , Jofef, Mattathias, 25. Amos, Nahum, Esli, Nangai, Maath, Mattathiüs, Simei', Jofef, Juda, Joünnas, Refa, Zo- 27< robabel, Salathiël, Neri, Melchi, Addi, Ko- „ g fam , Elmodam , Er , jofes, Eliëzer, Jorim , 2p# Matthat , Levi , Simeön, Juda, Jofef, Jona, 30. P a ' Eli- 31.  '226 levens-bijzonderheden ffoefdJl.Eïiakim, Melea, Maïnan, Mattatha, Nathan, w.32. David ' Jesfe' 0bed' Boöz' Salmon, Naasi 33' fon' Aminadab, Aram, Esrom, Farcs, Juda, ' 34- Jakob , ïfaak , Abraham , Tharn , Nachor , 35- Saruch, Ragau, Falck, Eber, Sala, Kaïnan, ' Arfaxad , Sem, Noach, Lamech, Methul'ala, 3g> Enoch, Jarcd, Malaleël, Kaïnan, Enos, Seth, Adam, —- god. 5. jesus in de woestijn verzocht. Hoofdft. jesus nu, vol zijnde van den Heiligen Geest, 1V- verliet de landftreek van den fordaan, en werdt ¥S 1. 2> door dien Geest in de woestijn geleid, alwaar hij veertig dagen verzocht werdt van den Duivel . zonder dat hij geduurende die dagen iet at, doel:-, toen dezelve verlopen waren, kreeg hij ten laa> 3. 'ften honger. Thans zeide de Duivel tegen hem.: „ Indien gij Gods zoon zijt, zo gebied dezen 4. „ fteen , dat hij in brood veranderc." Maar jksus gaf hem ten antwoord: ■ „ Daar is „ gefchreven, de mensch zal bij brood alleen niet ,. leeven , maar bij alles, wat God gebiedt." 5. Ook leidde hem de Duivel op eenen hoogen berg, • • en toonde hem in een oogenblik trjds alle dé Koningrijken der wereld , zeggende tevens tegen 6. hem: ,, Alle deze magt, en de heerlijkheid van „ deze [rijken] zal ik u fchenken; Want die is „ aan mij overgegeven , cn ik fchenk ze, aan /• n wien ik wil; Indien gij dan voor mij neder- „ knielt , zal dit alles het uwe zijn." «— 1 Maar  VAN JESÜS CHRISTUS. iüf Maar jesus beantwoordde dit voorftel met AtHoofdfl* volgende woorden : „ ga weg , Satan ! achter 1V'0 „ mij! Want daar is gefchreven ; Den Heere, ,, uwen God, zult gif aanbidden, en hem alleen „ dienen." — —— Hij leidde hem ook naa Jeru- 9° Jalem, en bracht hem op de tinne van den tempel, alwaar hij tegen hem zeide: — „ Indien gij „ Gods Zoon zijt, zoo werp u zeiven van hier „ naa beneden: Nadien 'er gefchreven is: Hij IO« „ zal zijnen Engelen omtrent u bevel geven, dat. ,, zij u bewaar cn , en dat zij u op de handen * s, dragen , opdat gij uw" voet aan geen Been „ floot." Thans antwoordde jesus hem: 12. Daar wordt ook gezegd : Gij zult den Heere, uwen God, niet verzoeken. Hier hadt de Duivel zijne geheele verzoeking 13. volbracht , en liet nu , voor eenen tijd , van ; hem af. «5. jesus predikt en leert te Nazareth. Doch jesus keerde , in de kracht van den Geest, weder naa Galileën; alwaar de roep van hem zich door al het omgelegen land uitbreidde; nadien hij in hunne Sijnagogen leerde, worden^ I5« de van allen toegejuicht en geprezen. Hij 10". kwam ook te Nazareth, daar hij was opgevoed; en ging daar, volgends zijne gewoonte, op den da;;' des Sabbaths, in de Sijnagoge; en als hij 'opltondt , [en zich aanboodt], om de voorlezing te doen, zo gaf men hem het boek van den P 3 Pro-  228 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hcofdjl. Profeet esaïa , hetwelk opflaande, vondt hij daar 1V' de plaats , alwaar gefchreven was (Hoofdft. ys.iS. LXI.): ü d)e Geest des Heeren is op mij, „ waarom hij mij gezalfd heeft. Hij heeft mij „ gezonden, om den armen het Eudngeli te ver„ kondigen, om de verbrijzelden van harten te 19. » genezen, om aan gevangenen ontflag, en aan ,, blinden herftel van het gezicht, te prediken, „ om gewonden in vrijheid los te laten; om het aangenaam genadejaar des Heeren uit te roe- 20 " Pen" ' " Toen het boek toegedaan , en aan den bedienden overgegeven hebbende, ging hij weder zitten , terwijl de oogen van allen, in 21. de Sijnagoge, op hem gevestigd waren; En nu begon hij hun te toonen; „ hoe thans dit ge„ deelte der Heilige Schrift, voor hunne ooren 22. „ bewaarheid wierdt!" Hetwelk zij ook allen erkenden en getuigden, daar zij zich verwonderden over de troostredenen, die uit zijnen mond kwamen, hoewel zij tevens met bevreemding zeiden: „ Is hij niet de zoon van 23. » Josef?" Dit gaf jesus gelegenheid, om hen dus aan te fpreken: „ Gij zult zekerlijk „ van mij dit fpreekwoord gebruiken: Genees„ meester, genees u zeiven! Doet ook hier in „ uwe Vadci-ftad, het geen wij gehoord hebben, „ dat door u in Kapernaum gefchied is. 24. ■>■> Voorwaar!" —— dus ging hij voort, ■ ■ „ ik verzeker u, geen Profeet is in zijne Vader- z^ „ ftad aangenaam ; Verders zeg ik u in waar„ heid; Daar waren, ten tijde van eliü, toen „ de>  vaw JESUS CHRISTUS. 229 „ de hemel drie jaaren en zes maanden gefloten Hoofdft. „ was, zoodat 'er in het gantfche land een groo- Iv* ,, te hongersnood heerschte, veele weduwen in „ Israël; Doch tot geen ééne van dezen werdt vs. 26. „ ELias gezonden, maar naa Sarepta bij Sidon, „ tot eene weduwe aldaar. Ook waren 'er 27. „ ten tijde van den Profeet elisseus (eliza) in „ Israël veele melaatfchen ; doch niemand van „ dezef werdt door hem gereinigd en genezen, „ maar wel kaïnan , de Sijriër." Op deze woorden , werden alle de toehoorers, in de Sijnagoge , vol woede , en een' oplland 29. verwekkende, wierpen zij hem de ftad uit, en voerden hem naa de fpitze van den berg , op welken hunne ftad gebouwd was, om hem van de fteilte aldaar af te werpen; maar hij ging midden 3°« door hen heen, eu begaf zich van daar. 7. jesus leert en doet wonderen te Kapernaum. Hij kwam vervolgends te Kapernaum , eene 31. ftad van Galik en; en leerde daar het volk op den Sabbath; en , nademaal zijne redenen ongemeen g2 krachtig en nadrukkelijk waren, zoo ftonden zij verbaasd over zijn onderwijs. Nu was daar een man in de Sijnagoge, die 33* eenen geest van eenen onreinen Demon hadt, welke met een groot gefchreeuw riep : „Ei, 34. wat raakt ons u, gij jesus de Nazarener? „ Zijt gij gekomen, om ons te verderven ? Ik ken u , wie gij zijt; de Heilige van P 4 „ God!"  23® lbvens-eijzonderheiïen Hèofdjl. n God!"—Maar jesus beftrafte hem : „ Zwijg !'■' W.35- Zeicle hij' — " en ga van c!en man uit-" — En de Demon, hem in het midden ter neder werpende, voer van hem uit, zonder hem iet te 36. beledigen. — Thans ontftondt 'er eene alge- meene verbaasdheid, zoodat zij allen tot elkanderen zeiden: Wat leere is dit, dat hij met ,, kracht en vermogen de onreine geesten ge„ biedt , en zij [onmidlijk] uitvaren!" , — 37- Hierdoor verbreidde zich de roep van hem in alle plaatzen van het omliggende land. 38. Opgedaan zijnde uit de Sijnagoge, ging hij ten huize van simon, alwaar simons fchoonmoede'r aan eene zwaare koorts lag; wanneer zij hem nü 39- voor haar een verzoek deeden, ging hij bij haar', en beftrafte de koorts; die haar ook [terftond] verliet, zoodat zij op flaande voet oprees, en hen bediende. 40- Bij het ondergaan der zon, brachten alle, die kranken hadden aan veelerhande ziekten, dezelven tot hem; een ieder van welken hij de handen 41. oplag , en hen genas ; Ook voeren van veelen Demons uit, al fchrceuwende en roepende : „ Gij „ zijt de Christus [de messiüs] , de zoon van „ God!" Doch hij beftrafte hen, en liet hun niet toe, om te fpreken, omdat zij wisten, dat bij de Christus [de messiüs] was. -■•42. Toen het dag wierdt, ging hij de ftad uit, en begaf zich naa eene eenzame plaats, alwaar geheele menigten volks hem opzochten, en bij hem kwamen, welke ook bij hem aanhielden ,dat hij van hun  VAN JESt'S CHRISTUS. 231 hun niet vertrekken zoude, maar hij ftelde hun Hoofdft. voor: ,, Dat hii ook de andere fteden het Euangeii IV* , vs' 43«' ,, van het Gods-rijk moest verkondigen, nademaal „ hij daar toe gezonden was." ——— Dienvol- 44. gendspredikte hij ook in de Sijnagogen van Galik'èn. 8. Wonderhaan Ftschvangst van petrus; Genezing van eenen melaatfchen , en van eenen geraakten. Eéns scheurde het, als hij bij het meir van Hoofdft. V Genezareth ftondt, en het volk nu hem aandrong, • r* • r • f P7 VS: i. om Gods woord te hooren , dat hij twee vaar- 2. tuigen aan den oever van het meir zag liggen, uit welken de visfehers waren uitgegaan , om hunne netten te (poefen; In één van deze vaartui- 3. gen, welk aan simon behoorde, geflapt zijnde, verzocht hij dezen, dat hij een weinig van land wilde fteken, en toen zijnde gaan zitten, leerde hij het volk uit dit vaartuig. —- Toen hij ge- 4. daan hadt met fpreken, zeide hij tegen simon: ., Steek af naa het diep , en fchiet uwe netten, „ om een trek te doen." ,, Meester," 5* antwoordde simon, „wij hebben den gantfehen „ nacht gearbeid, en niets gevangen; doch op „ uw woord zal ik het net nog ééns fchieten." Als zij dit nu deeden, vongen zij zulk °*. eene menigte visch, dat hun net [begon] te i'cheuren , waar op zij hunne makkers , die in het • 7. ander vaartuig waren, wenkten, om hen te komen helpen, zoo als die ook kwamen, en toen P 5 laad-  3.7,2 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft. laadden zij de beide vaartuigen, tot zinkens toe. v' simon petrus , dit ziende , viel voor jesus knieën neder, en riep uit: „ Heere, ver„ trek van mij, die een zondig mensch ben!" 9. Want verbaasdheid hadt hem en allen , die bij hem waren, bevangen, wegens den vangst der 10. visfchen , dien zij gedaan hadden. Op ge¬ lijke wijze [was het gefield met] jakobus en joa^nes , zoonen van zebedhüs , die siüons vennooten waren. Doch jesus zeide tegen simon: Vrees niet ; van nu aan zult gij men- n, „ fchen vangen." ——- Toen zij dan de vaartuigen aan land gebracht hadden , verlieten zij alles, en volgden hem. j2< Het gebeurde ook, als hij in ééne van die fteden was , dat zeker man, geheel en al melaatsen., jesus ziende , voor hem op zijn aangezicht viel, cn hem badt: „ Heere, indien gij wilt, gij jj, „ kunt mij reinigen en herftelleni" Hij, zijne hand uitftekende , en hem aanraakendc, zeide: „ Ik wil, wees rein!" En ter- 14- ftond verliet hem de melaatsheid, jesus geboodt hem, dat hij het niemand zeggen zoude, ,, maar" zeide hij, ,, ga heenen, „ en vertoon u zelvcn aan den Priester , en „ offer voor uwe reiniging en herftelling , zoo als „ moses geboden heeft , hun tot een getuigenis." Doch het gerucht van hem verbreidde zich 15, meer en meer; en veele menigten kwamen, om • te hooren, en door hem van hunne krankheden genezen te worden; zoodat hij zich dikwijls moest  VAN JESUS CHRISTUS. i 233 moest afzonderen in eenzame plaatzen; om z\ya.Hoofdfl. gebed te doen. w/l6> Het gebeurde verders op zekeren dag, als hij leerde , en daar ook Farifeën en leeraars der 17* wet tegenwoordig zaten , die gekomen waren uit alle vlekken van Galileën , en uit Judea, en Jerufalem , dat 's Heeren kracht [werkzaam] was, om menfchen te genezen; Onder anderen brachten eenige lieden, op een' bed,eenen man, 18», die beroerd was, welken zij poogden binnen te dragen , en voor hem neder te leggen , maar geene gelegenheid vindende, wegens de menigte 19, volks, om hem binnen te dragen, klommen zij op het [platte] dak , en lieten hem met zijn bed , langs de tegelen op het binnenplein voor jesus neder ; Deze hun geloof ziende , fprak den man dus aan : „ Man , uwe zonden zijn 20* „ u vergeven!" Op dit gezegde begonnen de Schriftgeleerden en Farifeën te overleggen : *i» Wat man is dit toch , die dus Godslastering fpreekt ? Wie kan toch de zonden vergeven, ,, dan God alleen?" Doch jesus , hunne overleggingen kennende, nam het woord op, en 22. zeide tegen hun : s, Wat overlegt gij in uwe „ harten? Wat is dan ligter , te zeggen: uwe zonden zijn u vergeven! of te zeggen: 3«. „ fta op en ga? ■ Doch opdat gij zien 24. „ moogt, dat de Zoon des menfchen, op aar„ de, magt heeft, om de zonden te vergeven;" (zich voords tot den geraakten keerende) ,, u zeg ik, fta op, neem uw bed op, en begeef .  =34 levens-bijzonderheden F*W.„ u naa uw huis." En op hetzelfde ft.25. °°genblik ftondt hij op voor aller oog, en hetgeen, daar hij op gelegen hadt, opnemende, ging hij na zijn huis, God prijzende en loovende. 2 . o er dit geval was ieder één verrukt, en gaf Gode heerlijkheid; Ook waren zij met eerbiedige vreeze vervuld, en zeiden: „ Heden heb•I ben wij wonder vreemde dingen gezien!" 9. 'Roeping van levi; jesus verdeedigt zichzefven en zijne leerlingen tegen de Schriftgeleerden en Farifeën. ' 27. Vcrvolgends ging hij naa buiten , en als hij zekeren tollenaar, met naame levi, in het tolhuis zag zitten, geboodt hij denzelven : ,, Vote 28. •> mij!" Waar op deze, alles verlatende, 29. opftoudt, cn hem volgde. Deze levi gaf hem in zijn huis een groot gastmaal, op hetwelk ook eene groote menigte tolbedienden, en anderen, die bij hun hoorden, aan tafel waren, zoq- 30. dat hunne Schriftgeleerden morden, en de Pari. feè'n zijne leerlingen 'er over aanfpraken : „ Waar„ öm eet en drinkt gijliedqn, met tollenaaren en 31. ,, zondaaren?" Doch jesus het woord opvattende , voerde hun te gemoet: „ Die ge„ zond zijn, hebben geen' geneesheer van doen, „2j „ maar die ziek zijn. Ik ben niet gekomen, om 0 •> [ingebeelde] heiligen, maar om zondaaren te ,, roepen tot bekcering." 33. Zij deeden hem ook ééns de volgende vraag: Waar»  van jesus christus. 235' Jj Waarom hebben de leerlingen van joünnes ,Ht>ofdft. ,, als ook die der Farifeën, zoo menige vasten- ^* en bededagen ; maar de uwen volgen fteeds ., hunne gewoone levenswijze?" Hier op gaf vs. 34. hij hun het volgend befcheid: ■ ,, Kunt gij „ dan de bruilofts-gasten laten vasten , terwijl „ de bruidegom bij hun is ? Daar zullen toch ook ééns tijden komen , wanneer de bruidegom hun ontnomen zal worden, dan zullen zij in „ die tijden [genoeg] vasten." Bij deze 36- gelegenheid droeg hij hun ook de volgende gelijkenis voor — „ Niemand zet een lap van een nieuw kleed op een oud kleed; anders is ook ., het nieuwe bedorven, en de lap van het nieu- we voegt toch niet voorliet oude; Ook doet 37, , niemand nieuwen wijn in oude lederzakken; „ anders , zal de nieuwe wijn de lederzakken „ doen bersten, en zelf uitlopen, en de leder„ zakken zullen bedorven zijn; Maar men moet 3§„ nieuwen wijn in nieuwe lederzakken doen; „ en zij zullen beiden behouden blijven. Ook ^Cj' „ wil niemand , die ouden wijn gewoon is te „ drinken, fchielijk aan den nieuwen , want, „ zegt hij, de oude is beter." • Ook gebeurde het ééns op eenen Pinkfter-Sab- Hoofdft. bath , dat hij door een koorn-land ging, en VI. dat zijne leerlingen aairen plukten , en die met de vs' 1' handen wrijvende, aten; waar op fommigen van 2, de Farifeën tegen hun zeiden: „ Waarom doet 3i gij, het geen niet geoorloofd is te doen op den Sabbath?" Doch jssus , het woord 3. ne-  23ö Ï.EVENS-BIJZUNDER.HEDEIÏ //^.nemende, beantwoordde hun dus: „Hebt gij dan ook niet gelezen , wat david gedaan heeft, „ toen hij honger hadt, als ook de lieden, die " biJ bm waren? Hoe hij in het huis van God „ ging, en de toonbrooden nam, en at, zoodat „ hij'erook van mededeelde aan de lieden , die hij „ bij zich hadt ? welke echter de Priesters alleen 5. „ maar eten mogen?" „ De 200n des „ menfchen" — voegde hij 'er bij, „ 0ok een Heer van den Sabbath." 6. Op eenen anderen Sabbath gebeurde het, als hij in de Sijnagoge kwam , en leerde , dat zich daar een man bevondt, wiens rechtehand dorre en lam 7- was. Thans floegen hem de Schriftgeleerden en Farifeën gade, of hij hem op den Sabbath genezen zoude ? opdat zij eenige befchuldiging tegen 8. hem vinden mogten. Doch hij kende hunne overleggingen , cn geboodt daarom den man , die de lamme hand hadt: „ Sta op , en ga in het „ midden ftaan!" gelijk de man deedt. - 0. Vervolgends fprak jesus hen dus aan: „ Ik moet ,,-u iet vraagen: Is het op den Sabbath „ geoorloofd goed te doen, of kwaad te doen? „ iemands leven te behouden of te verderven ?" 10. — Na hen allen in het rond aangekeeken te hebben, geboodt hij verders dezen man: „ fteek „ uwe hand uit!" Deze deedt zulks, en zijne hand was herfteld , zoo gezond als de andere. 11. Nu werden zij vol dolzinnige woede, en fpraken met malkanderen , wat zij jesus doen zouden ? IC.  VAN jesus christus. 237 ïo. Verkiezing der Apostelen. Hoofdff. vs. 12. Het was ook in diezelfde dagen, dat hij uitging na den berg, om te bidden, en bij bracht dien nacht door in het gebed tot God, En als i3« het dag was geworden, riep hij zijne leerlingen tot zich, en 'er twaalf uit hun uitgekozen hebbende , gaf hij dien den naam van Apostelen; [te weten] simon , dien hij petrus noemde,. en ANDREas deszelfs broeder, jakobus en josLnnss , filippus en bartholomeüs , mattheus 15. en thomas, jakobus den zoon van ai feus, en simon, bijgenaamd Zelotes (de ijveraar,) judas , jg^ jakobus broeder, en judas iskariöth, die ook zijn verraader geweest is. 11. jesus Berg-leerreden. Met deze [van den berg] afkomende, bleef hij 17. op eene vlakke plaats [des bergs] ftaan, omringd van de fchare zijner leerlingen , en van eene groote menigte volks uit geheel jfudea, en van 18. Jerufalem , en van de zeekust van Tijrus en Sidon, die gekomen waren, om hem te hooren, en van hunne ziekten genezen te worden , ook die gekweld werden met onreine geesten, welke ook genezen werden; En, als al het volk hem zocht 19. aan te raaken, nademaal 'er wonder-kracht van hem uitging, die allen genas; zoo floeg hij zijne 2Q oogen op zijne leerlingen, en hieldt deze reden: Zalig zijt gij armen, want u behoort het rijk van  3&8 LEVEKS-BIJZ0KDERHÊD2N #*van God! ~ Zalig gij, die .thans,behoeftig vs.2i. zijt' en hongert, want gij zult verzadigd worden ! Zalig , die thans weent, gij 'zult 22. ééns lagchen! — Zalig zijt gij , Wanneer men u haaten , uitbannen , befchimpen , en uwen naam , als een pest, zal uitfehrappen , om den wil van den zoon des menfchen [en zijne leere.] »3. — Verblijdt u in die tijden, en zijt vrolijk; want weet; uw loon is veelvuldig in den hemel; Op deze wijze toch behandelden hunne 24. voorvaders de Profeeten. Maar wee u, gij rijken, gij hebt uwen troost reeds weg! - 25. Wee u , gij, die verzadigd zijt, want gij zult gebrek lijden! — Vee u, die nu lagcht, 26. gij zult ééns treuren en wecnen! Wee u, wanneer alle menfchen wel van u fpreken; want op dezelfde wijze deeden hunne voorvaders omtrent de valfche Profeeten!" '"."•27. ?- Doch ulieden, die mij hoort, zeg ik: Hebt uwe vijanden lief; doet uwe haaters wel; zegent 28. die u vloeken , en bidt voor hun , die u geweld 29. dóen.; Die u cp de wang ftaat , bied hem eer de andere, [dnu dat gij op weerwraak bedacht zoudt zijn ;] en die 11 het bovenkleed [met geweld] ontneemt, verhindert hem zells niet, om ook het 3°- onderkleed te nemen ; geef aan ieder, die wat van u begeert , en eisch niet weder van hem., die 11 het uwe ontneemt; [Duld veel liever alle onbillijkheden, dan dat gij den pjigt van liefde 3Ii zoudt overtreden;] Met één woord, gelijk gij wilt, dat u andere menfchen behandelen , be- han"  VAN JESUS CHRISTUS. S39 handelt gij hen desgelijks; Trouwens, indien gij BoofJf?. alleen bemint, die u beminnen , wat dank *V hebt gij dan ? nademaal zelfs openbaare godloozen 0 die genen beminnen , die hen beminnen ; ins- 33gelijks, indien gij alleen weldoet , die u weldoen , wat dank hebt gij ? nademaal openbaare godloozen hetzelfde doen ; Ook, indien gij al- 34leen geld fchiet aan de genen, van welken gij hoop hebt, om op uwe beurt ook te ontvangen, wat dank hebt gij ? Want openbaare godloozen fchieten ook wel geld aan huns gelijken, om ook op hunne beurt ééns geholpen te worden; Maar, 35bemint uwe vijanden, en doet wel , en fchiet geld, zonder dat gij iet deswegens weder te hoopen hebt; dan zal uwe belooning veelvuldig , en gij zult kinderen van het Opperwezen zijn; God is toch ook weldaadig jegens de ondankbaaren en fnooden; Weest dan ook gijlieden barmhartig , 36, gelijk uw groote Vader barmhartig is." ,, [Gedraagt u zeiven liefderijk in het befchou- 37* wen van het gedrag uwer medemenfchen;] oordeelt niet [fcherp,] dan zult gij ook niet [fcherp] geoordeeld worden; verdoemt niet, dan zult gij niet verdoemd worden; weest infchiklijk, en men zal omtrent u infchiklijk zijn. —— Weest mild- 38. daadig, cn men zal milddaadig omtrent u zijn, en eene goede, gedrukte, gefchudde, en overlopende mate in uwen fchoot Horten; want niet diezelfde mate , daar gij mede meet, zal u weder toegemeten worden." Hier voegde hij nog eenige fpreitken bij, bij 39. Q voor-  240 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.voorbeeld: „ Kan wel de ééne blinde den anderen leiden, zonder dat zij beiden gevaar lopen vs.40. in eene kuil of groeve te vallen? • . De leerling is niet boven zijnen leermeester; Maar hij heeft reden, om voldaan te wezen, wanneer hij 4i• is als zijn meester. . Waarom ziet gij toch- den fplinter in uws broeders oog, tervvijl gij den 42. balk in uw eigen oog niet ontwaar wordt? Of hoe kunt gij zeggen: Broeder; laat mij den fplinter uit uw oog ligten, daar gij zelf den balk in uw eigen oog niet ziet ? Huichelaar ! ligt eerst den balk uit uw eigen oog, dan moogt gij bezien , of gij den fplinter uit uws broeders oog 43- zult ligten. Het is geen goede boom, die ondeugende vrucht draagt; ook is het geen ondeugende boom, die goede vrucht draagt. - 44- Aan de vrucht kent men den boom. - . Men leest geene vijgen van doornen, noch fuijdt druiven 45« van distel-ftruiken. De goede mensch brengt het goede voort, uit den goeden fchat van zijn hart, gelijk de booze mensch het booze uit den boozen fchat van zijn hart; Daar het hart vol van is, daar fpreekt de mond van." 46. •» Wat baat het, dat gij [met den mond] mij, Heere, Heere! noemt, cn nogthans niet doet, 47. het geen ik gebiede! Een ieder, die tot mij komt, en mijne redenen hoort, en daar naar doet, ik zal u aantoonen, waar hij aan gelijk is; 48. Hij is gelijk aan iemand , die een huis bouwende, eerst diep genoeg groef, cn het fundament op den rots-grond vestigde; als 'er nu een watervloed  VAN JESUS CHRISTUS. -341 •vloed kwam, floeg de ftroom wel tegen dit kuis, Hoofdft, doch kon hetzelve niet bewegen, omdat het op leen rotsftcen gegrond was. . Integendeel, VSt 4p> die mijne redenen enkel hoort, zonder ze te betrachten , is gelijk aan iemand, die zijn huis opfloeg, zonder fundament, op de bloote aarde; De ftroom floeg 'er tegen aan; en het viel met den eerften floot, en de val van dat huis was ▼erfchriklijk." t2. jesus gemest den knecht van eenen Hei* denfchen Hoofdman , en wekt te Naïn eenen dooden op. Na alle deze redenen, ten aanhooren des volks, Hoofdft. gefproken en geëindigd te hebben, 'kwam hij bin- V11- nen Kapernaüm. Hier lag de flaaf van ** zekeren Hoofdman over honderd, die aan zijnen meester zeer waard was, zwaar ziek, en op fter- ven; De Hoofdman, van jesus gehoord hebben- e> de, zondt de oudften en aanzienlijkften der Joo- den tot hem, met verzoek, dat hij komen, en zijnen flaaf behouden wilde. Dezen vervoegden 4« zich dan bij jesus, en drongen hun verzoek ern- ftig aan, met deze woorden: „ Hij is waardig, „ dat gij hem deze weldaad bewijst , alzoo hij - ,, veel van ons volk houdt, gelijk blijkt uit de „ Sijnagoge, die hij voor ons heeft laten bou- „ wen." jesus ging dan met hun; Doch 6' als hij nu niet verre van 's mans huis was, zondt de Hoofdman eenigen van zijne vrienden , met Q s de-  A42 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.deze boodfehap: „ Heere, doet die moeite niet, vu* „ alzoo ik niet waardig ben, u onder mijn dak vs. 7. » te ontvangen; Even daarom heb ik .mij ook „ niet verftout, om in perfoon te komen; Maar „ fpreek flechts dén woord, en mijn knecht zal 8. „ genezen zijn. Ik zelf, fchoon een ,, mensch, die onder de magt van anderen fta, „ heb echter foldaaten onder mij, die ik gebiede; en als ik tegen den éénen zeg, ga, dan gaat „ hij, en tegen den anderen, komt, dan komt „ hij; insgelijks tegen mijnen flaaf: doet dit, „ dan doet hij het; [hoeveel meer gij!]" 9. jesus , dit hoorende , verwonderde zich over hem, en zich omkecrende naa de menigte, die hem volgde, „ Ik verzeker u," zeide hij, „ ik ,, heb zelfs in Israël zulk een geloof niet gc- 10. ,, vonden." Toen de afgezondenen in huis wederkeerden , vonden zij den zieken flaaf gezond. 11. Den volgenden dag ging hij naa ccne ftad, genaamd Na'in , verzeld van veelen zijner leer- lz' lingen , en eene groote menigte volks ; Toen hij nabij de poort van die Had gekomen was, zoo werdt 'er juist een doode uitgedragen, zijnde een eeniggebooren zoon van zijne moeder , welke eene weduwvrouw was; deze vrouw, en eene groote menigte der Itedelingen, volgden 13. het lijk. ■ Toen jesus haar zag , was hij met innig medelijden over haar geroerd; „Ween 14. »■> niet," zeide hij tegen haar , en nader toetredende , raakte hij de baar aan , (de di^agers fton-  van jesus christus. 243 ftonden ftil,) en riep den dooden toe: „ Jonge-Hoofdjl. ling, ik gebied 11, fta op!" De doode VU\ richtte zich op, en begon te fpreken; en dus gaf hij hem aan zijne moeder weder. Dit geval bracht 16. eene eerbiedige vreeze en verbaasdheid over allen; Men verheerlijkte God en zeide : Een groot „ Profeet is onder ons verfchenen , en God „ heeft zijn volk bezocht!" . En deze j-, roep van hem verbreidde zich door het geheele Joodfche, én al het omliggende land, 13. jesus verklaart zich nopens joMnnes. ■ Van alle deze groote gebeurenisfen gaven ook 18. de leerlingen van joünnes bericht aan hunnen meester; Deze riep daar op twee van zijne leer- 19. lingen tot zich, welken hij tot jesus zoudt, met deze boodfehap: „ Zijt gij de geen, die komen „ zou , of hebben wij eenen anderen te wach-- „ ten ? Deze lieden bij hem gekomen, volvoer- 20. den dus hunnen last: „joünnes de Dooper heeft „ ons tot u gezonden , om te vraagen; of gij de » geen zijt, die komen zou, dan of wij eenen „ anderen te wachten hebben V" Nadien hij 21. juist op dat tijdftip veelen genas van ziekten en kwaaien, en booze geesten, en aan veele blinden het gezicht fchonk, zoo gaf jesus aan deze afge- ^ :zondenen het volgend antwoord: „ Gaat , en !9, boodfehapt joünnes het geen gij gezien cn .,, gehoord hebt: dat blinden weder zien, kreu,„ pelen gaan ; melaatfchen gereinigd worden; Q 3 5> doo-  $44 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.,, dooven hooren; dooden worden opgewekt; eit aan armen het Eu'dngeli verkondigd. . rs.23. 5> En [voegt 'er bij, dat ik gezegd heb,] geluk„ kig, die zich aan mij niet zal ergeren." 24. Toen deze boden van jo ais nes waren heen gegaan , begon hij tegen het volk aangaande jo5nmes te fpreken: „ Wat gingt gij," zeide hij, „ in de woestijn befchouwen ? een riet, dat van den wind bewogen wordt ? [een onftandvastig en 25. wankelend man?] Of gingt gij misfchien uit, om iemand te zien, in weidfche kleeding opgetooid ? zeker ! die in heerlijke kleederen prachtig zijn uitgedoscht , zijn in Konings-hoven te zoeken. £ö. Maar gingt gij, om ccncn Profeet te zien ? Ja, dan zeg ik u, hij was meer dan een Profeet. — 27. Deze toch is het , van wien gefchreven ftaat: Zie, ik zende mijnen Engel voor u heenen; die „3 uwen weg voor u bereiden zal! —— Want ik verzeker ulieden; onder de genen , die uit. vrouwen geboren zijn, is niemand grooter Profeet dan joünnes de Dooper; en nogihans is de geringfte [die-. jp, naar] in het Rijk van God, grooter dan hij. — Al het volk, dat hem hoorde, zelfs de tollenaars,. hebben Gods plan gebillijkt , en zich met den 30. doop vap joünnes laten doopen; Doch de Farifeën en Wetgeleerden hebben bet weldaadig plan der Godheid jegens hun verfmaad, en zich niet van hem laten doopen." ti. Verders zeide dc Heere: Waarbij zal ik dit , „ ióort van lieden, en hun gedrag vergelijken ? zij ** zijn .gelijk aan kinderkens, die op de markt zitten, ■ en  van jesus christus. 245 en eikanderen toeroepen: Wij hebben voor u op Hoofdjï. de fluite gefpeeld, en gij hebt niet willen dans- VI1, fen ; [en dan weder,] wij hebben treurliederen voor u gezongen , maar gij hebt niet geweend; [even zoo eigenzinnig en ongeftadig zijn deze lieden!] Want joünnes de Dooper verfcheen, w-33geene gewoone fpijze of drank gebruikende , en gij zegt : Hij heeft eenen Demon; Integendeel, 34* 'smenfchen-zoon is gekomen, leevende op de gewoone wijze in eten en drinken, en gij zegt: Zie daar iemand , die een vraat cn zuiper is, een vriend van tollenaaren en zondaaren! —. Doch de wijsheid [in beider levenswijze door- 35. ftraalende,] wordt van alle waare zoonen der wijsheid , [die op het oogmerk van hunne zending letten,] erkend en gebillijkt. 14. jesus verdeedigt het gedrag eener zondaaresfe. Een zeker Farifecr nodigde hem bij zioh te eten, als hij nu in deszelfs huis gegaan, en aan ° tafel was, zoo gebeurde het, dat zekere vrouw 37. in die ftad , welke eene zondaaresfe was , vernemende , dat hij in het huis van dezen Farifeër ter maaltijd was , eene flesfche met balfem bracht, en ftaande achter hem, bij zijne voeten, ng. weenende, bevochtigde zij zijne voeten met haare traanen , en droogde die weder af met haar hoofd-haair, vervolgends kuste zij zijne voeten, en balfemde die met balfem. —— De 39. Q 4 Fa-  246 LEVENS-BIJZONDERHEDEN By^' Farife'êr, die hem genodigd hadt, dit ziende, dacht liij bij zich zeiven: „ Indien evenwel deze „ man een Profeet was, zou hij toch weten, „ wie en hoedanige deze vrouw is , die hem aanraakt, dat zij eene zondaaresfe is." - vs. 40. jrsus nam nu het woord , en fprak hem dus aan: ., simon, ik moet ü iet zeggen." ,, Mees- 41* >, ter," antwoordde hij, ,, fpreek." — Zc- ,, kef fchuld-eifcher," zeide jesus, „hadt twee „ fchuldenaars ; de dén was hem vijfhonderd 42. zestehalven fchuldig, en de ander vijftig, alzoo zij nu niets hadden , om te betaalen, zoo fchonk hij aan beiden de geheele fchuld „ kwijt; Wie van deze twee," vervolgde jesus, zal hem nu het meest liefhebben . 43. „ Ik denk," zeide simon , „ dien hij het meest ,, heeft kwijtgefcholden." • „ Wel geöor- kA, „ decld!" hernam jesus; Zich vervolgends naa de vrouw keerende , ging hij dus voort , tot simon te fpreken : Ziet gij deze vrouw ? Ik ,, ben in uw huis getreden , cn gij hebt niet ééns water gegeven voor mijne voeten; maar ,, zij heeft mijne voeten met haare traanen befproeid , en met haar hoofd-haair weder ge45. „ droogd; gij hebt mij geen' welkom-kus gegeven; maar zij heeft, van het oogenblik, dat zij binnen gekomen is, niet afgelaten, mijne ^i-;. ,, voeten te kusfen; gij hebt mijn hoofd niet met olij gebalfemd, maar zij mijne voeten met bal47. ilm; Dcrhalven zeg ik u, haare veelvuldige ?enden zijn haar vergeven; daarom heeft zij zoo  VAN JESUS CHRISTUS. 247 „ zoo veele liefdeblijken betoond; Doch AitnHtofiJft. „ weinig vergeven wordt, die heeft ook weinig L üef." Nu zeide hij tegen de vrouwe 1 vft 4g. „ uwe zonden zijn u vergeven!" ' Die 49. mede aan tafel waren, begonnen hier op , bij zich zeiven te denken: „ Wie is deze man toch, „ dat hij de zonden vergeeft1'" > Maar 5°- jesus fprak nogmaals de vrouw aan: „ Tw ge„ loof heeft u behouden! ga gerust [en blijmoeu dig] heen!" 15. je sus onderwijst door Gelijkenis/en, " In het vervolg ondernam hij eene reize te Aotn fj0Bfjflt van de ééne ftad en vlek naa de andere, prediken- Vin. de, en verkondigende het Eudngeli van hét Ko- • l' ningrijk van God; op deze reize verzelden hem , behalven zijne twaalf Apostelen , ook eenige 2. vrouwen, die van booze geesten en krankheden genezen waren; mariü, gezegd magdalena, uit welke zeven Demons waren uitgevaren; en jo- 3* ünna , de huisvrouw van chuza , hofmeester van herodes, en susanna, en veele anderen, welke hem bedienden van haare bezittingen; als 4. 'er nu eene groote menigte volks bij één gekomen was, doordien men uit alle lieden tot hem uitging, zoo droeg hij de volgende gelijkenis voor: „ Daar ging eens een akkerman uit , om zij» zaad te zaaien ; onderwijl hij zaaide, viel een deel langs den gemeenen weg, het welk daar vertreden werdt, ook aten de vogelen der lucht het 6Q 5 op;  levens-bijzonderheden /W.op; een ander deel zaads viel op de rotze, en ' opgefchoten zijnde, verdorde het , omdat het Vf. 7. geene vogtigheid hadt; weder een ander deel zaads. viel midden onder de doornen, en de doornen tevens met hetzelve opgroeiende, ver8> (likten het; doch een ander deel viel in de goede aarde , en opgroeiende droeg het honderd- vouwige vrucht." jjjt bcfloot hij- me( den uitroep : „ Wie ooren heeft , om te hoo- >, ren , die hoore!" — 9. Wanneer nu zijne leerlingen hem vraagden, 10. wat deze gelijkenis te kennen gaf? zeide hij: „ Ulieden wordt het vergund, de geheimenisfen van het Gods-rijk te kennen ; doch den overigen [fpreek ik] in gelijkenisfen , opdat zij ziende, niet zien, en hoorende, niet verdaan. 11. De zin dezer gelijkenis is de volgende: Het zaad is het woord , en de leere van God; die 22. langs den weg , zijn menfchen , die hooren; maar daar op komt de duivel , en neemt het woord en de leere uit hun hart weg , opdat zij niet gelooven , en dus behouden worden; 13- Die op de rotze , zijn zulken , welke , als zij hooren, de leere met blijdfehap omhelzen; doch dezen hebben geenen wortel, als die alleen voor een' tijd gelooven , en ten tijde van verzoeking 14. en beproeving afvallen. Dat in de doornen viel, zijn zulken , die wel hooren, maar dooide zorgvuldigheden, en den rijkdom , en de wellusten van dit leven , gaan zij heenen en wor.15. den verdikt, zonder tot rijpheid te komen. Doch het  VAN JESUS CHRISTUS. S4Ö het zaad in de goede aarde , zijn zulken, vnt\-Hoofd/1 f ken met een oprecht en goed hart , als zij de leere van God hooren , die ook aannemen en bewaaren , en door volhandigheid tot rijpheid komen , en vruchten dragen. ■ • ■ Verders: vs. 16» niemand, die eene kaarsfe ontfteekt, bedekt die met een vat , of zet ze onder eene bedftede , maar op den kandelaar , opdat de genen , die binnen komen , het licht zien ; want daar is 17» niets zoo verborgen , of het zal openbaar worden , noch zoo geheim, of het zal erkend worden , cn in het openbaar komen." . Ook 18» zeide hij: „ Ziet dan, lioe gij hoort; want die. heeft, [en dat gebruikt,] dien zal gegeven worden , en die niet heeft, van dien zal zelfs dat genomen worden, het geen hij meent te hebben." Als ééns zijne moeder en bloedverwanten tot 10. hem kwamen., en. hem niet. genaaken konden, van wegens de menigte van volk, en men hem te 20, kennen gaf: „Uwe moeder en uwe blocdverwan- .ten ftaan .buiten , en bcgecren u te zien," zoo £1» gaf hij ten antwoord: „-Mijne moeder en mijne, bloedverwanten zijn die genen, welken hetwoord van God hooren, en daarnaar doen." ïó. jesus fiilt den ftorm op zee, en geneest eenen, bezetenen in het land der Gadarenen. Ook gebeurde het dezer dagen , dat hij met Si. zijne leerlingen fcheep ging, eu tegen hun zeide: Laat Das cverfteken naa de overzijde van het „ meir,"  25° levens-bijzonderheden HtJuf'" mdi'" Waai' °P zij' van land üaken- Terwijl vs. 23'. Zij V0Cren ' vieI hij'ln flaaP5 onvoorziends kwam 'er een wind-hoos op het meir, waar door zij 84. vo1 waler makten, en gevaar liepen; Terftond maakten zij hem wakker, en zeiden: „ Meester, „ meester ! wij vergaan!" Doch hij opgeftaan zijnde, beftrafte den wind en de watergolven; En aanftonds ftilden zij, zoodat 'er groote kalm*5« te kwam J en bink water. Vervolgends fprak hij hen dus aan: „ Waar is uw geloof?" Doch zij, vol vreeze zijnde, verwonderden zich, en zeiden tegen malkanderen : „ 'Wie is toch deze man, „ dat hij zelfs de winden en het water gebiedt , „ en zij zijn hem gehoorzaam?" 9.6. Nu voeren zij voort naa het land der Gadare- 27. hen , welk tegen over Galileën ligt; Toen hij hier aan land tradt, kwam hem een zeker man uit die ftad te gemoet, welke van over langen tijd Demons hadt, die met geen kleed gedekt was, noch in een huis, maar in de begraafplaatzen zijn 28. verblijf hieldt; Op het zien van jesus fchrceuwde hij, en viel hem te voet, en riep met een groot gebrul: „ Wac raakt mij u, jesus, Zoon „ van God, den AUerhoogftcn; ik bid u, pijnig £0. » my "iet!" Want hij hadt den onreinen Geest geboden, van dien man uit te varen, dien hij reeds langen tijd bezeten hadt, zoodat men hem met ketens en boeïen hadt moeten binden, om hem te bewaaren, maar hij verfcheurde alle banden, en werdt van den Demon naa de woes-. So. tijnen gedreven. , , Als jesus hem vraagde: Hoe  van jesus christus. 251 Hoe is uw naam?" antwoordde hij: Legio"', Hoofd/f. viii omdat veele Demons in hem gevaren waren, * * welke jesus ook baden , dat hij hun niet zou y,f. 31. gebieden, naa den afgrond tekeeren; doch, na- ja. dien daar eene talrijke zwijnen-drift was , die daar op den berg graasden, baden zij hem, dat hij hun wilde vergunnen, om in dezelven te va- . ren; Het welk hij deedt; De Demons, daar op 33. van dien man uitvarende, voeren in de zwijnen; cn de gantfcbc kudde ftorttc van de ftcilte in het meir, cn verdronk. De zwijnen-hoeders, 34. ziende, wat 'er gebeurde, namen de vlucht, en liepen het boodfehappen in de ftad, en de omliggende vlekken; Daar op ging alle man uit, om 35> het geen gebeurd was , te zien, en als zij nu bij jesus kwamen, zagen zij den man, uit wien de Demons waren uitgevaren , gekleed en wel bij zinnen, zitten aan jesus voeten; en zij werden bevreesd. Wanneer vervolgends zij , die alles 36. gezien hadden, hun verhaalden, op wat wijze de bezetenen behouden en genezen was, badt al 37het volk van die landftreek der Gadarenen hem , dat hij van hun wilde vertrekken, nademaal zij met groote vreeze bevangen waren; gelijk hij dan ook weder fcheep ging , en vertrok. De 3§- man , uit wien de Demons waren uitgedreven, fmeekte hem, dat hij hem mogt verzeilen, maar jesus vergunde hem dit niet; integendeel, hij geboodt hem : ,, Keer weder naa uw huis , en 39. vertel , hoe groote weldaad God aan u gedaan heeft." — Hij ging ook, en verkondigde door de  45^ levens-bijzonderheden Ewfdfl.de geheele ftad de groote weldaad , die jesus hem bewezen hadt. *?• JEsus wekt het Dochtertjen van jaïrus op , is uitgegaan." ——. De vrouw hier op ziende, dat  VAN JESUS CHRISTUS. 253 'dat zij niet verborgen kon blijven, tradt al bee- Hoofdft. vende nader, en voor hem nederknielende , beleedt zij , ten overllaan van al het volk , om welke reden zij hem hadt aangeraakt, en hoe zij op ftaande voet genezen was ; Toen fprak w.4S. hij haar dus aan : ,, Dochter , wees goeds moeds ! uw geloof heeft u behouden ; ga ge- rust met God!" Terwijl hij nog met haar fprak , kwam 'er 49' iemand uit het huis van den Opziener der Sijnagoge , hem boodfchappen: Uw dochtertjen heeft het reeds afgelegd ; doet den meester geene „ verdere moeite aan!" Doch jesus dit 50. hoorende , fprak hem dus aan : „ Vrees niet • „ geloof flechts! — en zij zal behouden „ en genezen worden!" Vervolgends in het huis tredende , liet hij niemand [met zich] binnen gaau, dan alleen petrus , en jakobus , cn joünnes, benevens den vader en moeder van het kind. — Nadien nu ieder één weende, en 52. over het kind misbaar maakte, geboodt hij hun, dat zij niet wecnen zouden; „ want," zeide hij, „ zij is niet geftorven , maar flaapt." — Op 53, dit woord belagchten zij hem , als wel wetende , dat zij in de daad dood was ; Doch hij, 54. hen allen hebbende doen uitgaan , vatte 's kinds hand, cn riep het toe: „ Kind, fta op!" — Thans keerde haar geest weder , cn zij ftondt 55. op het oogenblik op ; vervolgends geboodt hij, dat men haar te eten zou geven. Nu 5^. fionden haare ouders verbaasd , doch hij beval hun,  2^4 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoafd/i.hun , dat zij niemand zeggen zouden , wat 'er Ix* gebeurd was. 18. EerJIe zending der Apostelen. jesus fpijst 5000 mannen. t u Eéns zijne twaalf leerlingen famenroepende, gaf hij hun magt en gezag over alle Demons, 2. als ook , om zieken gezond te maaken; vervolgend s zondt hij hen uit , om het Koningrijk van God te verkondigen, en om kranken te ge3# nezen; Bij deze gelegenheid zeide hij te¬ gen hun: „ Neemt niets mede op deze reize; ,, geene ftaven, male, noch brood, noch geld; „ niemand van u moet twee rokken hebben. — 4- „ In welk huis gij intreedt , blijft daar, zoo lang gij in zoodanige piaats vertoeft. Zijn „ 'er , die u niet willen ontvangen , gaat uit zoodanige ftad , cn fehudt het ftof van uwe ,, voeten , tot een getuigenis tegen hun." — Daar op vertrokken zij, en reisden van vlek tot ' vlek , alömme het Eudngeli verkondigende , en genezingen verrichtende. 2 Om dezen tijd hoorde ook de Viervorst herodes het gerucht van alle die dingen, die door jesus verricht werden , en geraakte daar door in verlegenheid , omdat van fommigen gezegd werdt; „ joaNNXS was uit de dooden opgc8 „ ftaan!" En van anderen ; ,, elü is verfchc" ,, nen!" en weder anderen; „ Daar is één van 5# „ de oude Profeeten verrezen.'" — Daarom dacht  van jesus christus 2$5 dacht ueroöes dikwijls: „ toünnes heb ik doenHötfdji. IX onthoofden 1 maar wie mag wel deze man zijn, „ van wien ik zulke vreemde dingen hoor!" en hij deedt moeite, om hem ééns te zien. Ondertusfchen keerden de Apostelen weder,vs. 10, en gaven hem verflag van het geen zij verricht hadden; en hij hen met zich nemende, week in eenzaamheid naa eene onbewoonde plaats van de ftad , genoemd Bethfdida; — Doch zoodra 1 het volk dit te weten kwam, volgden zij hem, en hij ontving hen [vriendelijk] en iprak tot hun van het Koningrijk van God, en herftelde allen, die genezing nodig hadden , tot dat de dag begon IS; te daalen, wanneer de twaalf leerlingen bij hem gekomen $ hem vermaanden, om de menigte uit eikanderen te laten gaan, ten einde zij, in de omliggende vlekken en dorpen, herberg mogtcn zoeken , en fpijze vinden , „ want" , zeiden zij, tf hier zijn wij in eene onbewoonde plaats." -jesus zeide hier op : „ geeft gijlieden hun te 135 „ eten." "' „ Wij hebben niet meer," antwoordden de leerlingen, „ dan vijf brooden en „ twee visfchen , ten ware wij zelve heeugin- gen en fpijze kochten voor al dit volk." (want *4« daar waren omtrent vijfduizend mannen;) „Doet hen," zeide jesus toen tot zijne leerlingen, „ bij partijen van vijftig, nederzitten." i Zij deden zoo, en geboden hen allen, te gaan ï5» zitten. Toen nam hij de vijf brooden en de twee visfchen, en hemelwaards ziende, fprak hij over dezelven den zegen, en brak ze t eu gaf ze aan R de  s5<5 Levens-bijzonderheden lhofdft.de. leerlingen, om ze aan het volk voor te zetten; ys j_ En zij aten allen tot verzadiging toe, en 'er werden nog, van het geen zij van brokken hadden overgelaten, twaalf korven opgenomen. 10. jesus als de messiüs beleden door petrus , voor/pelt zijn lijden, en wordt op den berg verheerlijkt. jg. Verders gebeurde het, als hij met zijne leer. lingen weder alleen was, om in eenzaamheid zijn gebed te doen, dat hij hen vraagde: „ wie zegt het volk, dat ik ben ? 19. De leerlingen : „ joünnes de Dooper , en anderen eliüs , en anderen, dat 'er één van de oude Profeeten verrezen is." 20. jesus: „ Maar gijlieden, wie zegt gij, dat ik ben?" petrus , het woord opvattende: „ De chris„ tus , [de messiüs] van God." tl. Nu belaste jesus hen fcherpelijk, dat zij dit ft2. niemand [voor als nog] zeggen zouden, „want," voegde hij 'er bij: de zoon des menfchen moet veel lijden ondergaan, en van de oudften en opperpriesters , en fchriftgeleerden afgekeurd , en verworpen, en gedood, maar ook op den derden a3, dag opgewekt worden." — Vervolgends zeide hij tegen allen: „ Indien iemand een waar navolger van mij wil zijn, die moet zich zeiven verloochenen, en zijn kruis daaglijks op zich nemen, en mij in alles volgen, [bereid, om alle lij-  VAN JESUS CHRISTUS. *57 lijden, ja den dood zeiven, om mijnen wil, xtHoofdji. onderaaan:] want zo wie zijn leven zal willen 1X* , . vs, 24. behouden, die zal het verliezen, doch wie zijn leven om mijnen wil mogt verliezen, die zal het [in de daad] behouden ; Want wat zou het. 25« iemand baaten, al won hij de geheele wereld, en hij verloor zich zeiven, of hij leedt fchade aan zich zeiven ? Zeker, die zich over mij, of mijne 26+ leere zou fchaamen, [en 'er niet voor durven uitkomen,] over dien zal ook de zoon des men: fchen zich fchaamen, [en hem niet voor den zij: nen erkennen,] wanneer hij zal komen in zijne . ' heerlijkheid, en in de heerlijkheid van zijnen Vader, en van de heilige Engelen. In waarheid zeg &7i ik u, daar zijn fommigen van de genen, die hier ftaan, welke den dood niet fmaaken zullen, voor dat zij het rijk van God zullen gezien hebben." Omtrent acht dagen , na deze gefprekken, nam aS> hij petrus , en joünnes, en jakobus met zich, en klom op den berg , om daar zijn gebed te 1 doen; Onder het bidden gebeurde het, dat op zgt <ééns het gelaad van zijn aangezicht veranderde, ien zijne kleederen werden wit en fchitterende, 1 ook zag men twee mannen met hem fpreken, de- 30, :zen waren moses en ELias. Zij verfchenen in 3^ Iheerlijkheid , en verkondigden zijnen uitgang, idien hij in Jerufakm eerlang zou volbrengen. ■ « petrus nu en die, waren met flaap be- 32* ! zwaard geweest , maar [op deze verfchijning] ^ontwaakten zij geheel , en zagen zijne heerlijkIheid , als ook de twee mannen, die bij hem R 2. fton-  S5S lEVENS-BIJZONDERHEDEN Heefdfl. (tonelen; Toen dezen nu van hem affcheidden, vs. 32. zeide PËTRUS te?en J<*-sus: ., Meester ! hier is „ het goed, te zijn en te blijven l Hier willen „ wij drie hutten opdaan, voor u, voor moses, en voor ELias , Voor elk édne!" Doch hij wist niet recht, wat hij zeide. —— Ter- 34' wijl hij dit fprak, kwam 'er eene wolk, die hen overdekte ; en terwijl de eerstgemelden in de wc ik' ingingen, werden [de leerlingen] bevreesd; 25# Ook gefchiedde 'er eene ftem uit deze wolk: „ Deze is mijn zoon, de geliefde, gehoorzaamt^ jg, „ hem." ——— Toen deze ftem geëindigd hadt, werdt jesus alleen gevonden. - [De drie leerlingen] zwegen, en zeiden in dien tijd niejnand iet, van het geen zij aanfehouwd hadden. eo. jesus geneest een kind, dat bezeten wat; predikt nedrigheid , liefde en verdraagzaamheid. ^ Op den volgenden dag, gebeurde het, als zij van den berg afkwamen, en hem veel volks te 38. gemoet liep, dat een zeker man uit de menigte, met een luid gegil riep; „ Meester, ik bid u, „ (la het oog op mijnen zoon, die mijn eenig- 39. ■» gebooren is ; Zie, een geest grijpt hem aan , „ en dan brult en fchreeuwt hij op ftond, en hij „ fcheurt hem, dat hij fchuimt, ja weinig fcheelt ,, het, of hij vermorsfelt hem ; lk heb uwe leer- ' „ lingen reeds verzocht, dat zij hem zouden „ uitdrijven, maar zij konden niet." •—— jesus nam  VAN JESUS CHRISTUS. 259 nam toen het woord, en zeide: „ o ongeloovig Hoofdjl. „ en verkeerd gedacht van menfchen! hoe lang IX' „ zal ik bij u zijn, e: [met geduld] dragen! * 4*' breng mij uwen zoon hier!" ■ ■ En nog, als hij reeds na hem toe kwam, fcheur- 42« de en deurde hem de Demon; Doch jesus beftrafte den onreinen geest, en genas den jongen; en gaf hem vervolgcnds aan zijnen vader over. —— Thans ftonden alle menfchen veriteld over *3* Gods grootmagtigheid; doch terwijl elk zich verwonderde over alles, het geen jesus deedt, zoo zeide hij tegen zijne leerlingen: „ Legt gij deze 44» „ redenen in uwe ooren , [en merkt alles ter „ deeg op,] want de zoon des menfchen zal eer„ lang in de handen van menfchen , worden over„ geleverd." ■ ■■ Maar zij verftonden dit 45. gezegde niet, het was voor hun verborgen , zoodat zij 'er geen gevoel van hadden , en tevens vreesden zij hem nader nopens dit gezegde te vragen ; veelmeer ontftondt 'er onder hun een 46. onderling overleg: „ wie van hun wel de groot„ He mogt wezen ?" Maar jesus de overlegging 47. van hun hart ziende, nam een kind, en ftelde dat bij zich ; Vervolgends fprak hij hen dus aan: 48. „ Alwie zoodanig een kind mijnenthalven ont„ vangt en aanneemt, die neemt mij aan, even ,, gelijk hij, die mij aanneemt, mijnen zender „ aanneemt; zeker, die onder ulieden allen de „ kleinfte is, die zal echter groot zijn." ■ . ... Hier viel hem joSnnes in : „ Meester," zeide 45. hij» >» WÜ hebben iemand gezien, die in uwen R 3 » naam  t6& LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hocfdji. naam Demons uitdreef, en wij hebben het hem IX ' „ belet , omdat hij niet met ons in uw gezcl- ys.50. " fcliap is." „ Belet hem niet ," zeide jesus tegen hem, „ want die niet tegen ons is , „ die is voor ons." 51. Als nu de tijd- van zijne opneming naderde, [en zijn zichtbaar verblijf op aarde ten einde liep] en hij nu vaste fchikkingen beraamde,, om naa "52. Jerufalem te reizen, cn reeds boden vooruttgezonden hadt, gebeurde het, dat dezen in zeker vlek van Samarhaanen kwamen, om hem daar 53- een nachtverblijf te bezorgen, doch deze wilden hem niet ontvangen, omdat ^era/rt/m het doel 54* zijner reize wa ; Toen zijne leerlingen, jakobus en joünnes, dit vernamen ,. zeiden zij: „ Heere, „ wilt gij, dan zeggen wij, dat 'er vuur van den „ hemel valle, en hen verniele, gelijk ELias wel 55. „ eer deedt ?" -1—m Doch hij zich omkeerende beftrafte hen: „ gij weet niet," zegt.hij, „door 56. 39 wat geest gij gedreven Wordt; —-* Neen ! „ de zoon des menfchen is niet gekomen , om het leven van menfchen te verderven, maar tc ,, behouden." «-—«— Daar op gingen zij voort :naa. een ander vlek. I [ 57" Op deze reize gebeurde het, dat 'er iemand op den weg tegen hem zeide: ,, Heere, ik zal u ver„ zelien, waar gij ook belanden moogt!" Hier58. op zeide jesus: „ De vosfen hebben holen, en „ het gevogelte der iticht nesten ,-maar de zoon .des menfchen heeft zoo veel niet, daar hij zijn ,,, hoofd kan nederleggen," mm n I * Een'  VAN JESUS CHRISTUS. 2<5l Eeïi' ander geboodt hij, hem te volgen; en als Hoofdjl. deze inbracht: Heere , laat mij toe, dat ik Ix* „ eerst heenen ga, om mijnen Vader te begra, „ ven!" zeide jesus tegen hem: „ Laat de doo- 60. j, den hunne dooden begraven; maar ga gij hee- nen, en verkondig het Koningrijk van God!" Wanneer een derde zeide: Heere, ik zal u 61. „ volgen , doch vergun mij eerst, dat ik van „ mijne huisgenooten affcheid neme!" gaf jesus g2 dit antwoord: „ Niemand, die zijne hand aan „ den ploeg Haat, en achter om ziet, is gefchikt 9, tot het Koningrijk van God! [Die de belangen )% van het Gods-rijk zal dienen, moet zich daar f, geheel aan overgeven!]" ai. Zending der LXX leerlingen. Na dezen zonderde jesus nog zeventig andere Hoofdft. leerlingen af, die' hij bij paaren voor zich heen ^. zondt, naa alle ftedcn en plaatzcn, daar hij zelf VS' I* eerlang komen zou. Aan dezen gaf hij den vol- 2. gendcn last : ,x De o'ogst is groot, maar de arbeiders weinig; Bidt dan den Heer en eigenaar van den oogst, dat hij arbeiders tot zijnen oogst uitzeilde. ■-■ Gaat! »——» doch weet, dat ik ^ u zende , als fchaapen midden onder wolven. — Voert geen' buidel mede , noch male, noch fchoe- 4. nen! —— Houdt u onder weg niet op , met omflagtig iemand te groeten [volgends de zeden der wereld.] ——. In welk huis gij ook binnen 5, treedt, zegt eerst: vrede en heil zij dezen huize! R4 '  stfa levens-bijzonderheden ffwfdfl' Indien daar dan een beminnaar van vrede en heil vs, 6. 's ' 200 za' mve groetenis op hem beklijven, maar indien niet, dan zal zij tot u wederkeeren. ?.. —— Blijft, [zoolang gij in zoodanige plaats vertoeft,] in dat zelfde huis, etende en drinkende , van het geen die lieden hebben, [en u meder deelen,] want een arbeider is zijn' loon waardig; 8. gaat niet van het ééne huis in het ander. — Eu in welke ftad gij komt, daar gij wel ontvangen wordt, zoo neemt voor lief, wat u voorgezet 9- wordt, en geneest de zieken , die in die ftad zijn, en predikt: 5, Het rijk van God is tot u ï°- „ gekomen;" Doch zo gij in eene ftad komt, welke ook, daar men u niet wel ontvangt, gaat li. daar openlijk op de ftraat, en zegt: „Wij fcfaud, „ den zelfs het ftof, dat ons van uwe itad aan» „ kleefde , op ulieden af; maar weet dit, dat „ Gods koningrijk tot u gekomen wasj" —- **• Ik verzeker u , het zal voor Sodom zelf, in dien [grooten] dag, verdraaglijker zijn , dan voor zoodanige ftad." Ï3- " 0 •> Wee u .' [vervolgde hij,] wee u Chora-r zin ! wee u Bethfaida ! want als in Tijrus en Sidon die wonderkrachten gefchied waren , die in u gefchied zijn, zij zouden zich al lang, in zak en asfche zittende , [met alle blijken van berouw en boetvaardigheid,] bekeerd hebben; 14. Daarom zal ook Tijrus en Sidon het verdraaglijker hebben in het oordeel , dan gijlieden. — ■ ?5- En gij Kapernaum, die ten hemel toe verhoogd waart, gij zult tot de helle toe nedergeftooten jryprden." ~, ^ jj^  VAN JBSÜS CHRISTUS, i 463 „ Die ulieden gehoor geeft," [ging hij voort],Hotfdfi. „ die geeft mij' gehoor; en die ulieden verwerpt,^ die verwerpt mij; en die mij verwerpt, verwerpt mijnen Zender." Wanneer nu de zeventig [leerlingen] weder* 17. keerden, met dit blijde bericht: „ Heere, zelfs „ de duivelen waren ons, in uwen naam, on„ derworpen!" zeide hij tegen hun : „ Ik zag l8# „ den Satan , als een blikfem , uit den hemel „ vallen. Zie, ik geef ulieden magt, om flan- 19. „ gen en fcorpiöenen te vertreden, en over alle „ vermogen van den vijand [van het mensch„ dom,] en niets zal u iet wat befchadigen. —— „ Evenwel, verheugt u niet zoo zeer daar over, 20. „ dat de geesten u onderworpen zijn; verblijdt „ u veel meer, dat uwe naamen in den hemel zijn opgefchreven!" Op dien zelfden ftond verblijdde jesus zich at. in den geest, en fprak: „ Ik dank u, Vader, „ Opperheer van hemel en aarde! dat gij dit „ voor wijzen en verftandigen verborgen , en aan „ kinderen, [aaneenvouwigen]geopenbaard hebt-! „ Ja, Vader! Dus was uw Godlijk welbehaa„ gen!" [Vervolgends zich tot zijne leerlingen wen» 23. dende.] „Alles," zeide hij, „is mij van mijnen Vader overgegeven! en niemand heeft kennis, wie de zoon is, dan de vader, of, wie „ de vader is, dan de zoon, en wien de zoon >t het wil openbaaren." Andermaal zjch tot zijne leerlingen afzonder- 2^ R 5 lijk  264 ÏEVENS-BIJZONDERHEDBN Hoofdfi.\ï)\t wendende, zeide hij: „ Gelukkig de oogen, vs.su. " die zien' het S'een BÜJWm ziet! Want, ik' „ verzeker u, veele Profèeten en Koningen heb,, ben verlangd te zien en te hooren, het geen ,, gijlieden aanfchouwt en hoort, doch zij heb„ ben het niet. mogen zien noch hooren. 22. jesus leert, daor de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan, wie onze naasten is. jesus ten huize van martha ' en mariü. Ééns ftondt zeker wetgeleerde op , die hem op de toets, wilde Hellen, en daarom deze vraag deedt: .. . „ Meester, wat zal ik doen, om het eeuwi°leven te beërven?" 26. ' JESUS: 9> Wat ft»« 'er in de wet gefchreven? Hoe leest gij"?" 97. « Hebt den Heere , uwen- God , lief, met uw geheele hart , en uwe geheeld ziel, en uwe gantfche kracht , en uw gantsch verftand ; als ook uwen naasten als u zeiven." a8. Jesus: „ Wel geantwoord ! doet dat , dan 52 zult gij leven!" 1 29. (willende zich zeiven rechtvaardigen); „ Wie is dan mijn naasten?" 30. Thans ftelde hem jesus het volgend verhaalvoor: - os . aoj n b .ai „ Zeker iemand reisde van Jerufalem naa. Jerich» , onder Weg verviel hij onder moorde- naa*  van jesus christus. ü6"5 «aaren , die 'hem uitfchudden, en hem eene me- Hoofd/1. nigte wonden hebbende toegebracht, heenen gingen, latende hem half dood liggen; Bij geval,VJ- gi, kwam zeker priester langs dienzelfden wegreizen, maar hem ziende, ging deze, langs een' omweg , hem voorbij; Desgelijks kwam 'er een Leviet op 32> •dezelfde plaats, maar toen hij'naderde, en;hem zag, ging hij hem ook van verre voorbij. ■ ■ 'Doch zeker Samaritaansch reiziger, die ook der- .33. waards kwam, zag hem naauwlijks,' of was met -hartelijk medelijden aangedaan. En nader treden- 34» de, verbondt hij zijne wonden, én goot 'er olij en wijn in; vervolgends hem op zijn eigen lastbeest heifende , voerde hij hem in de herberg, daar hij alle zorge voor hem droeg; En zelfs, 35, toen hij des anderen daags vertrok, gaf hij aan den opziener van deze herberg, nog twee zestehalven, hem-belastende: draag toch goede zorg voor hem, pas hem wel op, en zo gij nog buitcngcwoone kosten moet maaken, die zal ik 11, ■bij mijne wederkomst, betaalen." ,, Wie van deze drie, [vroeg hem'jesus ito] 36. dunkt u, was de naasten van den man , die on„ der de ftruikroovers gevallen was ?" Hij: „ Die barmhartigheid aan hem gecc-fend 37* he«ft!"" k $ ■ « ";" 1 'v:' jesus: „ gaa heen, en doet gij desgelijks!" " Op zijne reize gebeurde het ook, dat hij in'S 38. zeker vlek kwam , alwaar zekere vrouw , met naame martiia , hem in haar huis ontving. De- ► 39* •ze vrouw hadt eene -zuster , genaamd mariS , wel-  «66 levens-bijzonder. he den Koogft. wdke ftU aan de V0£ten ^ jEgug w.40. zij*ne lecre aanhoorde , terwijl martha ijverig bezig was, met hem te bedienen; eindelijk kwam zij bij hem ftaan, en zeide: „Heere, kunt gij „ dit aanzien, dat mijne zuster mij alleen laat „ dienen? zeg haar toch, dat zij mij eene hand 4i- „ biedt!" Maar jesus gaf haar ten ant¬ woord: „martha, martha! gij hebt veel te . 42. m veel zorgen en bekommeringen! - — Eén „ ding is het nodigde; en mariS heeft het bes„ te gedeelte verkozen , dat haar ook niet ont„ nomen zal worden," *3. jesus prijst zijnen leerlingen het gebed aan. Koofdfl. Op eenen tijd , dat hij op zekere plaats zijn y* -u gebed deedt , gebeurde het, als hij geëindigd hadt, dat iemand zijner leerlingen hem verzocht: „ Heere , onderwijs ons in het bidden , gelijk ook joünnes zijne leerlingen daar omtrent voor*' Schriften gegeven heeft; „ Hier op zeide hij tegen hun; „ Wanneer gij bidt, zoo fpreekt dus: Onze Vader , die in de hemelen zijt » Uw' naam worde geheiligd ! Uw Koningrijk kome! W wil gefchiede, gelijk in den hemel, dus ook op aarde! 3- Geef ons eiken dag onzen nooddruft tot ons beftaan t 4. En vergeef ons onze zonden: alzoo ook wij vergeven aan een iegelijk, die ons fchuldig is, cn beleedigd heeft, j?*  VAN JESUS CHRISTUS. fl6? En leid ons niet in de verzoekingen des boo- Hoofdft. XI aen, maar verlos ons van dezelven 1' Hier bij voegde hij [ter nadere opheldering:] vs, ^ „ Wie van ulieden zou eenen vriend hebben, tot wien hij zich midden in den nacht, [door nood gedrongen,] vervoegen mogt, met het verzoek : „ Vriend , leen mij ééns een brood of drie, nadien een vriend van mij van de reize 6. „ bij mij is gekomen, en ik heb niets, om hem voor te zetten," en dat die vriend van binnen '* zou antwoorden: ,, Doet mij geene moeite aan; „ want mijne deur is reeds gefloten , en mijne kinderen zijn bij mij in de flaapkamer; Ik kan „ niet opftaan, om het u te geven V" lm- $, tners, al wilde hij niet opftaan, om het te geven, uit dien hoofde, dat hij zijn vriend is, hij zal evenwel, als de ander blijft ftaan en aanhouden, eindelijk opftaan, en hem zoo veel geven, als hij • van doen heeft. 1 Dus verzeker ik u ook; 9. bidt, en u zal gegeven worden ; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Want, alwie bidt, ontvangt; wie zoekt, I0> vindt; en die klopt, dien wordt opengedaan. — Zou 'er wel een vader onder ulieden zijn, die, 11. wanneer zijn zoon hem om brood verzoekt, hem een' fteen zou geven? of, om een visch, dat hij hem, in ftede van een' visch, eene flang zou geven? Of, indien hij om een ei verzocht, zou hij ia. hem een fcorpioen geven? —— Indien dan gij, 13, booze , verdorven menfchen zijnde , aan uwe kinderen goede dingen , die hun dienstig zijn, weet  2(58 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Botfdft.y,ezt te fchenken, hoe veel meer zal uw hemelfche Vader den Heiligen Geest fchenken, aan den genen, die hem daar om bidt ? 24. jesus weder/egt en beftraft de Farifeën. vs, 14. Hij dreef ééns eenen Demon uit iemand, die ftom was, doch zodra de Demon was uitgevaren, fprak de ftomme, zoo dat de geheele menigte zich 15. verwonderde. Doch fommigen uit den hoop zeiden: „ Hij .drijft de Demons uit, door BEëL- 16. „ zebul, den Vorst der Demons!" terwijl anderen , hem op de toets ftellende, een wondertee- 17. ken uit den hemel van hem vorderden ; Doch hij, hunne binnenfte overdenkingen kennende, fprak hen dus aan: „Elk Koningrijk, dat tegen zich zelf verdeeld is , wordt verwoest; en een huis, 18. dat verdeeld wordt , valt ; Indien dan ook de Satan met zich zeiven in ftrijd is, hoe zal dan zijn rijk kunnen beftaan? en gij zegt evenwel, dat ik door hulp van beclzebul de Demons uit- J9' ban; Maar, indien ik de Demons uitban, door hulp van beëlzebul, door wiens hulp drijven ze dan uwe eigene kinderen en leerlingen uit? 20. daarom mogen die uwe rechters zijn ; Integendeel, indien ik, door Gods vinger [en alvermogen] de Demons uitdrijf, dan is zeker het Ko£i. ningrijk van God tot ulieden gekomen. Wanneer een magtig en fterk perfoon gewapend zijn huis en hof bewaart, dan is al zijn goed in rust 22. en veiligheid, maar komt 'er één, die magtiger is.  van jesus christus. ü6$ is, en hem overwint, die neemt niet alleen zijne Hoafdfi. gantfche toerusting , daar hij op vertrouwde , XI* maar hij deelt ook zijnen buit. [Hier kan W* ik het fpreekwoord gebruiken:] Die met mij niet is, die is tegen mij, en die met mij niet verzamelt , die verftrooit. Wanneer de onreine 2/j, geest uit den mensch is uitgevaren , dan waart hij door waterloze plaatzen, om rust te zoeken; die niet vindende , befluit hij weder te keeren in het huis, dat hij verlaten hadt, en bij zijne komst 25* vindt hij het fchoon gemaakt, en met huisraad opgefierd; Dan gaat hij heenen, en neemt nog 2ó\ zeven andere geesten , die boozer zijn dan hij zelf, met zich, en zij treden binnen, en betrekken deze wooning; en dus wordt het laatfte van dien mensch erger dan het eerfte. [Zie daar eene afbeelding van uw lot!]" Toen hij dit fprak, verhief eene vrouw, uit 27, den hoop des volks, haare ftem , en riep uit: „ Gelukkig zij, die u onder het hart gedragen, en aan haare borften gezoogd heeft 1" — „ Ja" 28, — zeide jesus hier op, — „ Gelukkig de menfchen, die het woord van God hooren, en op den duur betrachten!" Als het volk meer en meer toevloeide, begon 29. hij de volgende reden te houden: „ Dit is een boos foort van menfchen ; het zoekt een wonderteeken, maar daar zal hun geen ander wonderteeken gegeven worden , dan dat van den Profeet jona ; trouwens , gelijk jona 3°» voor de Nineviten een wonderteeken was, zoo zal  fi?0 levens-bijzonderheden Hoofdft. Zal het de zoon des menfchen zijn , Voor dit vs. 31. volk* In liet Godlijk gerecht, zal ééns de Koningin Van het Zuiden tegen de leden van deze natie getuigen, en hen veröordeelen; zij kwam uit ver-gelegen landen, om salomons wijsheid in perfoon te hooren , en zie ! hier is meer dan 32, salomo ! Insgelijks zullen de Nineviten in het Godlijk oordeel als getuigen opftaan tegen dit volk , en zullen hetzelve veröordeelen ; Trouwens , zij bekeerden zich op jona's prediking, 33. en evenwel , hier is meer dan jona! — [Zie hier eene fchets, van den zedelijken toeftand van dit volk, uit het gemeene leven;] Niemand, die eene kaars ontdoken heeft, zet die onder eene koornmaat , maar op den kandelaar, opdat zij, die binnen komen, het licht zien mogen. ——— 34- De kaars van het ligchaam is het oog; wanneer derhalven iemands oog eenvouwig en oprecht is, dan is zijn geheel ligchaam verlicht; maar is zijn oog boos, [afgunstig, hebzuchtig,] dan is ook 35. het geheele ligchaam duister. Ieder heeft dan toe te zien, dat het licht, welk in hem is , 26. zrJn ziels-oog, geene duisternis zij! [En hier behoort elk naar volmaaktheid te ftaan,] want indien uw geheele lighaam verlicht is, zoo dat 'er geen één lid duister is, dan eerst is het geheel verlicht te noemen, even gelijk wanneer de kaarsfe met haar fchijnfel verlicht!" —- 37. Hier ftuitte hem zeker Farife'èr in zijne reden, door hem te verzoeken, dat hij het middagmaal bij hem wilde houden. Hij tradt dan binnen, en  van jesus christus. 27i Sn 2:1112; aan tafel. Thans verwonderde zich AeHooflfi. XI Farifeër , toen hij zag , dat jesus zich voor w * het eeten niet eerst gewasfehen hadt ; Dit gaf «p. aan - jesus aanleiding, tot de volgende gezegden : „ Nu, gij Farifeën, gij zuivert en wascht het buitenfte van den beker , en van den fchotel ; maar uw binnenfte [uw hart] is vol van roofzucht en boosheid , [gelijk uwe fchotels en bekers van binnen gevuld zijn met goed , door roof en onrecht verkregen.] Gij dwaa- 4°* zen ! heeft hij , die het buitenfte fchiep , ook niet het binnenfte gefchapen ? [zoodat gij deswegens vooral verantwoording aan hem fchuldig zijt? Wilt gij verftandig handelen,] zoo 41. geeft , het geen in uwe bekers en fchotels is, als een aalmoes , aan de armen, dan eerst zal alles bij u zuiver en rein zijn. — Maar wee 42. 11, gij Farifeën ! gij betaalt de tienden van munte, ruite, en alle, ook de kleinlte moeskruiden, en ziet een billijk oordeel en de liefde, die God [zoo duur aanbeveelt,] voorbij: Dit echter moest men doen, zonder dat men het eerfte behoefde na te laten. 1 ■• Wee u, gij Farifeën, want 43gij houdt veel van de eerfte plaatzen in de Sijna~ gogen, en van eerbied-bewijzingen op ftraaten en markten. Wee u , gij Schriftgeleerden en ■ 44. Farifeefche huichelaars! gij zijt gelijk verborgen graflieden, zoodat de menfchen, die daar over gaan, zulks niet weten, [en zich dus onvoorziens ontreinigen.]" Thans nam zeker wetgeleerde het woord, en 45. S zei-  272 LEVENS-BIJZONDERHEDEN nogJJÏ.Zdde: „ Meester, door dit te zeggen, beleedigt vs. 46. S'j ook ons-" Doch jesus antwoordde: „Ja, wee ook u, gij wetgeleerden! want gij legt de menfchen lasten op, die zwaar zijn, om te dragen, terwijl gij zeiven deze lasten niet aan47. roert met één' van uwe vingeren ; Wee u! want gij bouwt de graven der Profeeten op, die uwe 48- voorvaders gedood hebben ; Zoo geeft gij dan getuigenis, dat gij ook lust hebt in de werken en daaden van uwe voorvaderen 3 Zij hebben hen gedood, maar gij bouwt hunne graven. - 49- Daarom zegt ook de Wijsheid van God: „ Ik „ zend tot hen Profèeten en Apostelen, en van „ dezelven zullen zij fommigen dooden, en an- 50. „ deren wegjagen." Opdat het bloed van alle Profèeten , dat van 's werelds grondlegging af vergoten is, van dit volk worde afgeëischt; "van 5*- het bloed van abel, tot het bloed van zachaRia, die gedood is tusfchen het altaar en het tempelhuis. Ja , ik verzeker u , het zal van dit 52. volk geëischt worden. . Wee u, gij wetgeleerden , omdat gij den fleutel der kennisfe hebt weggenomen , [de waare uitlegging der wet;] zeiven gaat gijlieden niet binnen, en gij verhindert anderen, die binnen willen gaan." 53« Toen hij deze redenen tot hun hieldt, begonnen de Schriftgeleerden en Farifeën hun verftand te icherpen, om hem met allerleië vraagen uitte 54. lokken, hem dus lagen leggende, en zoekende, iet uit zijn mond te bejaagen, dat tot een' grond van befchuldiging tegen hem kon ftrekken. 20-  VAN JESUS „CHRISTUS; 273 35. JESUS predikt zijne leerlingen zuiverheid ' in de leere, vertrouwen op God, .ijver en waakzaamheid, en voorzegt de gevolgen , die zijne leer in de wereld hebben zal. Eéns, wanneer het volk bij' duiz.endert fatne'n fft>ofdjl\ lie'p, zoodat zij eikanderen verdrongen, begon XII« hij de volgende reden aan zijne leerlingen: VSi 14 ,, Vooreerst, wacht u voor het zuurdeesfem der Farifeën, dat is, voor de huichelarij, en fchijnvroomheid, [maar leert en fpreekt de waarheid ■vrij uit]; Daar is toch niets bedekt, of het zal 2i ontdekt , niets verborgen , of het zal bekend worden. — Daarom, al wat gij in het geheim , en .3, als het Ware in het duister, en in eene binnenkamer gezegd of in het oor geluisterd hebt, zal in' het licht gehoord, en openlijk op de daken verkondigd worden. ——-- Jk zeg u, mijne vrienden! 4f vreest [geene vervolgers,] zij mogen het lighaam dooden , maar dan kunnen zij- ook niets meer doen; Ik zal u toonen, wien gij vreezen moet; è* Vreest Hem, die, na den dood des ligchaams, magt heeft, om in de hel te werpen; ja ik zeg u, vreest Hem. [Doch vertrouwt tevens op Hem:] zelfs geen muschjen, daar'er echter vijf van om twee duiten verkocht worden , of liet wordt voor God gedacht; Ja, zelfs alle de haai- ?i ren van uw hoofd zijn, als 't ware, geteld. Vreest dan niet! gij zijt toch [bij God en menfchen] gewigtiger dan veele [ja dan alle] musfehen. —— Ik verzeker u : alwie mij belijden zal voor het g. S a oog  274 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Htofdft. oog der menfchen, hem zal de zoon des menfchen XIL ook eens belijden en erkennen [in het laatst oordeel] in tegenwoordigheid van alle Gods engelen; vs. 9. Maar integendeel, wie mij voor het oog der menfchen verzaakt, die zal ook geloochend worï°« den [in dat oordeel] voor Gods engelen. Verders: alwie eenig woord zal fpreken tegen den zoon des menfchen, dien zal zulks nog vergeven worden, maar die tegen den Heiligen Geest lastert, dien zal het niet vergeven worden. ■ Wanneer men u dan ééns voor Joodfche of Heidenfche gerechtshoven, in Sijnagogen, of voor vorften of landvoogden zal trekken, zoo weest niet bezorgt, hoe of wat gij ter verantwoording 12. inbrengen , of wat gij fpreken zult; Want de Heilige Geest zal u op dien Hond leeren, wat gij zeggen moet." 13. Bij deze gelegenheid kwam 'er één uit het volk, die hem het volgend verzoek deedt: „ Meester! „ zeg ééns tegen mijn' broeder, dat hij met mij 14. „ de ervenisfe decle." — „ Man!" —. zeide jesus , „ wJe heeft mij tot rechter of fcheidsman tusfchen ulieden aangefteld?" 15- Vervolgends zeide hij tegen zijne hoorers: „Ziet toe, en wacht u voor de gierigheid; het geluk van dit leven , dat iemand van zijn beftaan en goederen kan hebben, is toch niet gelegen in den overvloed." 16. C0m dit begrijpelijk te maaken,] droeg hij de volgende gelijkenis voor: „Het land van zeke• 17- ren rijken man hadt wel gedragen/, zoodat bij bij zich  VAN JESUS CHRISTUS. 275 zich zeiven een overleg maakte: „ Wat zal ik mxllonfdfl. ,, doen? alzoo ik geene plaats heb, om mijne ,, vruchten op te leggen? Ja, „dacht hij," dit zal w>l8> j, ik doen, ik zal mijne fchuuren floopen, en „ grooter in de plaats opflaan , en daar zal ik „ alle mijne inkomsten en mijne goederen bij één „ brengen; dan wil ik, vervolgends, mijne ziel • J9« dus tot een blij' genot des levens opwekken: „ Mijne ziel, zal ik zeggen: Gij hebt nu veele goederen , die voor veele jaaren genoegzaam „ zijn; neem nu uwe rust, eet, drink, en wees „ vrolijk." [In het midden dezer over- 20. leggingen,] fprak God hem dus aan: „ Dwaas! „ in dezen zei ven nacht zal men u het leven „ ontnemen ; en wie zal nu bezitten , hetgeen „ gij bijeengebracht hebt?" zie daar het 21. beeld van iemand , die hier op aarde fchatten vergadert, en geene goederen bij God bezit!" Verders zeide hij tegen zijne leerlingen: 22. „ Daarom zeg ik ulieden ; weest niet bezorgd voor uw leven , wat gij eten ? noch voor uw ligchaam , waar gij u mede kleeden zult? Het 23. leven is toch voortreflijker dan het voedzel, en het ligchaam, dan de kleeding. Befchouwt ééns 24de raven; zij zaaien noch maaien; zij hebben gecne fpijskamer noch koornfehuur, en evenwel God voedt en onderhoudt hen; En hoe veel meer en gewigtiger zijt gij dan al het gevogelte ? Ik bid u, wie uwer kan met al zijn zorgen, ééne 25- elie tot zijne lengte toedoen, of zijnen leeftijd één enkel oogenblik rekken ? Indien gij nu zelfs ^g. s 3 het  S.76 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft. het minfte niet vermoogt; waarom zoudt gij omtrent het overige zoo angstvallig bekommerd wevs. 27. zen? "* Befchouwt ééns de leliën, hoe zij wasfen! zij' arbeiden noch fpinnen, en evenwel het is zeker, salomo was in alle zijne heerlijkheid zoo prachtig niet verfierd , als één van sS.dezelven. Indien nu God het gras , dat heden op het veld is , en morgen in den oven geworpen en verbrand word, dus bekleedt, hoe veel meer zal hij voor u zorgen , gij kleingeloovico. gen! —— Nu dan, vraagt niet angstvallig, wat gij eten, of drinken zult ? [Hoe en waar gij uw beftaan en nooddruft zult vinden?] Zijt g0< niet wankelmoedig! De heidenen , [die den Hemelfchen Vader niet kennen,] zoeken dit alles, maar gij kent den Vader, welke ook weet, dat gi. gij dit alles nodig hebt ; Zoekt gij flechts het koningrijk van God , en al het ander zal u als een toewerplèl tevens gefchonken worden. • 32. Vrees dan niet, gij kleine weêrloze kudde! Uw Vader heeft gunstrijk u het koningrijk willen 33. fchenken ! [Wanneer het de belangen van dit rijk vorderen, zoo] verkoopt uwe bezittingen, en geeft ze als eene aalmoes [aan de armen,] verkrijgt u dus buidels , die nooit veröuden, eenen fchat in den hemel, die nooit afneemt, daar de dief geen toegang toe heeft , die de 34« motte niet verteert ; [en gedenkt aan de fpreuk der wijzen :] Daar uw fchat is , daar zij ook uw hart!" 55" „ [Weest altijd getrouw en waakzaam;] laat uwe  VAN JESUS cfïristus. «77 uwe lenden omgord, en uwe fakkels brandende Hoofdft. zijn , en weest dus gelijk aan bedienden , die y^H* hunnen heer opwachten , tegen dat hij van de '0 maaltijd komt, opdat, wanneer hij komt en aanklopt, zij hem terftond mogen opendoen. Ge- 37* lukkig die dienstknechten , welke de Heer , bij zijne komst, waakende zal vinden; waarlijk zeg ik u, hij zal zich zeiven omgorden , en hen doen aanzitten, en in perfoon hen bedienen; het zij hij S8> dan kome , in de tweede of in de derde nachtwake , gelukkig zijn die dienstknechten ! Be- 39. denkt , bijaldien de vader des huisgezins wist, in welk uur de dief komen zou , hij zou gewaakt , en niet toegelaten hebben, dat hij zijn huis ondergroef ; Weest gijlieden dan ook ge- 4°« reed, want in het uur, dat gij 'er niet op denkt, zal de zoon des menfchen komen." Thans vraagde petrus hem: ,, Heere, fpreekt 41. „ gij deze gelijkenis tegen ons , of ook tegen allen?" „ [Overweegt het zelf;]" zeide jesus ■ 42, ;, Wie is de getrouwe en verftandige huis-bezorger , dien de Heer over zijne bedienden Hellen zal, om elk op zijn' tijd zijn befcheiden deel te geven? Gelukkig die dienstknecht, dien de Heer, 43bij zijne komst, dus werkzaam zal vinden! Waarlijk zeg ik u, hij zal hem het bewind over 44- alle zijne goederen geven. Doch, indien 45. die dienstknecht bij zich zeiven mogt denken: Mijn heer vertoeft te komen ; en hij begon nu de dienstknechten en maagden te Haan, en te S 4 etea  2?8 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Honfil/l.etm en te drinken, tot dronken worden toe, dan rs.46. 2a1 de Hêer van dien dienstknecht komen, ten dage enuure, als hij hem niet verwacht; en hij zal hem llreng ftraffen, en hij zal in het lot der ongetrou- 47. wen deelen. [Verders,] die dienstknecht, die zijns heeren wil geweren heeft, en niet gereed is geweest, noch naar zijnen wil gehandeld heeft , zal veele en zwaare ftralFe ontvangen. 48. Doch die denzelven niet geweten , en ftrafwaardige dingen gedaan heeft, zal zachter geftraft worden. Want van ieder, wien veel gefchonken is, zal veel worden gevergd, en wien men veel heeft toevertrouwd , van dien zal men ook zoo veel meer cifchen." • 4 Al bracht gij dan in: „ Wij hebben in uwe tegenwoordigheid gegeten en gedronken , [als uwe bekenden,] ook hebt gij op onze ftraaten gc- 27- leerd," hij zal blijven antwoorden: „ Ik heb u reeds gezegd , cn zeg het nogmaal ; Ik ken u u niet , van waar gij zijt. . Van hier uit mijne tegenwoordigheid , gij plegers van on- 28. recht!" Dan zal 'er voor u niet overig zijn., dan weencn cn tandenknersfen , als gij abraham, en isaük, en jakob, en alle de Profèeten in het Gods-rijk zult zien , maar u zelf 29. ven buiten geworpen. [In uwe plaats] zul-  van jesus christus, 283 zullen 'er komen van Oosten en Westen, Noor-Hoofdft. den en Zuiden , die aan zullen zitten in het X111* ' vs. 30- koningrijk van God. Gelooft het ; daar zijn laatften , die eerften, en daar zijn eerften, die laatften zijn zullen." Dien zelfden dag , kwamen 'er eenige Fari- 31feïn, die hem kwanswijze waarfchuwden: ,, ga „ heen , en vertrek van hier ; want herodes „ wil u dooden." — Hij gaf hun ten ant- 32« woord: ,, gaat gijlieden , en zegt dezen Vos: zie! ik werp Demons uit, en ik verricht genezingen , heden en morgen , en op den derden dag is mijn werk volbracht; Doch ik moet he- 33. den , en morgen , en den volgenden dag , reizen ; want het zou iet vreemds zijn , dat een Profeet buiten Jerufalem zou omkomen. —— Jerufalem , Jerufalem ! gij , die de Profèeten 04. doodt , en de gezanten [van God] aan u fteenigt , hoe menigmaal heb ik uwe kinderen willen verzamelen, gelijk eene hen haare kiekskens onder haare vleugelen , maar gijlieden hebt niet gewild! Zie ! uw tempel-huis wordt u 35* woest gelaten. En heilig verzeker ik -er, gij zult mij niet weder zien, tot dat de tijd zal komen , dat gij zult zeggen , „ Wel hem, die komt in 'sHeeren naam!" 28.  2S4 levens-bijzonderheden 28. jesus geneest een'' waterzuchtigen op delf Sabbath, en verdedigt dH. Tafel-redenen van jesus. Hoofdft. Als jesus ééns in het huis van zekeren opXIV. perften der Farifeën op den Sabbath gekomen ' was , om daar mede te eten, en zij hem gade- 2. floegen, gebeurde het, dat daar in zijne tegenwoordigheid een man was , die de waterzucht 3. hadt: Nu nam jesus het woord, en zeide tegen de Wetgeleerden cn Farifeën : „ Is het geoorloofd , op den Sabbath iemand te genezen ?" 4. Zij zwegen hier op ffil. Hij nam dan den man aan , genas hem , en liet hem heenen gaan* 5. Vervolgends fprak hij hen dus aan: „ Wie van ulieden , als zijn ezel of koebeest in een put gevallen is , zal hem daar niet terftond uithel- 6. pen , zelfs op den Sabbath V . Op deze 7. woorden konden zij niets inbrengen. Verders onderhieldt hij de gasten met de volgende gelijkenis , alzo hij, opgemerkt hadt, dat zij de 8. eerfte plaatzen uitkozen. „ Wanneer gij van iemand op eene maaltijd genodigd wordt, 200 neem de eerfte plaats niet in ; misfchien is 'er nog iemand genodigd , die aanzienlijker is, 9. aan gij , dan zou de gastheer , die u en heiri genodigd heeft, tegen u moeten zeggen : geef uwe plaats aan dezen gast ; en gij zoudt met fchaamte , de laatfte plaats moeten bekleeden, 10. Maar, wanneer gij genodigd zijt, ga heen, en zet u op de laatfte plaats ; wanneer dan uw gast-  VAN JESUS CHRISTUS. 2s$ gastheer komt, zal hij u wel zeggen : Vriend, Hoofdft. ga hooger op! Dat zal u eene eere wezen, voor XIV* allen , die mede aan de tafel zijn. —— Want vs 1X toch een ieder , die zich zeiven verhoogt , zal vernederd, maar die zich zeiven vernedert, zal Verhoogd worden." Hij zeide ook tegen den gastheer , die hem 12# genodigd badt: ,, Wanneer gij eene middag- of avond-maaltijd aanrecht , [om den naam van milddaadig te hebben,] nodig dan niet uwe vrienden, noch uwe broeders, of bloedverwanten , of uwe rijke buuren ; die zouden u op hunne beurt weder nodigen , en dus zoudt gij vergelding ontvangen. —. Maar , wanneer gij eene maaltijd wilt geven , nodig armen , verminkten , kreupelen, blinden, dan zult gij ge- H> lukkig wezen , alzoo dezen niet hebben , om u te vergelden; maar gij zult uwe vergelding ontvangen bij de opftanding der rechtvaardigen." Op dit gezegde , berstte écu der gasten in 15, deze woorden uit: „ Gelukkig hij, die maaltijd houden zal in het Rijk van God!" Toen zeide jesus: — „ Zeker iemand rechtte kj, eene groote maaltijd aan , daar hij veele gasten op verzocht; op het uur van het maal, zondt 17. hij den dienstknecht, om den genodigden aan te zeggen: „ Komt, alles is reeds klaar!" Nu begonnen zij zich éénpaarig te ontfchuldi- 1% gen: De eerfte zeide: „ Ik heb een ftuk lands „ gekocht, en heb nodig, om naa buiten te gaan, en het te bezien; ik bid u, houdt mij voor „ ver-  LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.,, veröntfchuldigd." De tweede zeide: „Ik heb vijf vs™'. " koPPeIs osfen gekocht, en ik ga, om 'er de „ proef van te nemen; Ik bid u, houdt mij voor 20. „ veröntfchuldigd." ——— Een derde zeide: „ Ik heb eene vrouw getrouwd, en daarom kan ai. „ ik niet komen." Deze dienstknecht daar op wedergekeerd, boodfchapte dit alles aan zijnen heer; Toen ontftak de huisvader in toorn, en geboodt zijnen knecht: „ ga haastig heen op de ftraaten en in de wijken der ftad, en breng mij hielde armen , en verminkten, en kreupelen, en blin- 22. den, [die gij ontmoeten mogt.]" ■ Vervolgends kwam de dienstknecht en zeide: „ Heere, „ het is gefchied, zoo als gij belast hebt, docli 23. » 'er is nog plaats." Daar op geboodt de Heer zijnen knecht: „ ga nu ook buiten de ftad, „ op dc openbare wegen en paden, en [die gif ,, ontmoet,] perst die, om binnen te treden, op 24' „ dat mijn huis vol worde;" — Want dit verze,, ker ik ulieden , [zeide hij tegen zijne bedienden] ,, niemand van die lieden, die ik te vooren geno„ dig hadt, zal van mijne maaltijd proeven!" 29. jesus feit de waare hoedanigheden van züne navolgers voor; en leert door gelijkenisfen. 25. Als 'cr 1111 §roote menigten volks met, hem voortreisden, zoo wendde hij zich ééns tot hun, 26. en fprak hen dus aan: —- „ Indien iemand zich tot mij vervoegt, en hij laat [als het nodig is,] gijn' vader, en moeder, cn vrouw, en kinderen, ' 1 . 1 en  VAN JESUS CHRISTUS. £87 en broeders en zusters, fa zijn eigen leven niet Hoofdft, XIV vaaren, dan kan hij mijn echte leerling niet zijn; w a* Insgelijks, die zijn kruis niet draagt, en mij in alles [ook in lijden] volgt , die kan geen echt leerling van mij zijn. [Derhalven , bedenkt u 28. wel,] als 'er iemand onder ulieden een tooren wilde bouwen, zou hij niet eerst met bedaardheid , de kosten berekenen, of hij wel zoo veel bezit , om dien te voltooien? Anders, 1 29« als hij het fondament gelegd hadt, en het werk niet ten einde kon brengen , zouden allen, die het aanfchouwden , niet nalaten hem te befpotten; „ Deze man," zouden zij zeggen, ,, begon 3°* „ te bouwen, maar hij kon het niet ten einde „ brengen." Zou wel een Koning tegen een' 31. ander Koning ten oorlog optrekken, om hem een veldflag te leveren, zonder dat hij eerst met bedaardheid raadpleegt, of hij in ftaat is, om met tienduizend man den anderen tegen te trekken, die met twintig duizend nadert? — Indien 32. niet, dan zal hij, terwijl de ander nog verre af is, gezanten zenden, en vrede-voorflagen doen. Op gelijke wijze dan , alwie van ulieden al zijn o,4 goed cn bezittingen niet. vaarwel zegt, die kan geen echt leerling van mij wezen. • Het 34» zout is goed; maar wanneer het zout fmaakloos is geworden , waarmede zal het fmaaklijk gemaakt worden ? Het is noch tot het land , noch ^5, tot den mesthoop deugdzaam, maar men werpt het weg." — [Dit befloot hij met den uitroep:] „ Die ooren heeft, om te hooren, die hoore I" T Wan-  288 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft. Wanneer nu alle de tollenaars en zondaars navs. i. derden- om hem te hooren, en de Farifeën en Schriftgeleerden daar over morden , en zeiden: „ Deze man ontvangt zondaars, en verkeert ge- 3. ,, meenzaam met dezelvcn!" zoo droeg hij de volgende gelijkenis voor: 4. „ Is 'er wel iemand onder ulieden, die honderd fchaapen bezittende, en 'er één van verliezende, de negen en negentig niet in de woestijn verlaat, en het verlooren en afgedwaalde zoekt 5. tot dat hij het vindt? En als hij het vindt, legt hij het niet, met blijdfehap , op zijne fchouders, 6. ien te huis gekomen, roept hij niet vrienden en buuren bij één? „ Deelt, zegt hij, in mijne ,, vreugde, ik heb mijn fchaap , dat verlooren 7. » was» gevonden!" . Ik verzeker u, op gelijke wijze zal 'er blijdfehap in den hemel zijn over éénen zondaar, die zich bekeert, meer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die geene 8. bekeering nodig hebben. Insgelijks ; Wat wouw, die tien gulden heeft, en zij verliest 'er één van , zal zij niet eene kaars ontfteken, en het huis vcegen, en zorgvuldig zoeken, tot dat zij 9- hem vindt? en hem gevonden hebbende, roept zij vriendinnen en buur-vrouwen bij één: „Deelt " zegt zij: „ in mijne vreugde, ik heb den gulden, „ dien ik verlooren had, wedergevonden." Op 10. gelijke wijze, zeg ik u, ontftaat 'er blijdfehap. bij Gods Engelen , over éénen zondaar , die zich bekeert." 11. Vervolgends verhaalde hij de gelijkenis van den 0«-  VAN JESUS CHRISTUS. a8o Onberaaden Zoon. 4i Zeker man", zeide hij, „ hadt twee zao- fjoofdfl. ■ nen; De jongde van dezen, fprak zijnen vader XV. ééns aan: „ Vader, geef mij dat deel van hetw* I2- : goed , dat mij toebehoort." Daar op deelde de vader aan hun de bezitting. Niet veele dagen I3« daar na, ging de jongde zoon, alles tot geld gemaakt hebbende, op reis , na een vreemd land, ■ alwaar hij zijn' geheelen rijkdom doorbracht en Verkwistte in een wellustig leven. ■ Als hij I4* nu alles verteerd hadt, kwam 'er een zwaare hongersnood en duure tijd in dat land, zoodat hij gebrek begon te lijden. Nu ging hij heenen, cn 15« verhuurde zich bij éénen der burgeren van dat land, die hem op zijne landgoederen zondt, om. de zwijnen te hoeden; Hier was hij blijde, alzoo I(" niemand hem iet gaf, dat hij zijn' buik vulde met het voedzel, dat de zwijnen aten. Thans tot na- '* denken gebracht, en tot zich zeiven komende, zeide hij: ,, H0e veele dagloohers van mijnen „ vader hebben overvloed van brood, en ik verga „ van honger! ——— Ik zal opdaan! —— Ik „ zal tot mijnen' Vader keeren: —1— Ik zal zeggen: Vader! Ik \hch tegen den hemel en te,, gen u gezondigd! 't Is waar, ik ben niet meer ï'9« „ waardig, uw zoon te heeten, doch handel' mij flechts als één' van uwte daglooners !" - Zoo gezegd, zoo gedaan: — Hij dofldt op, ~0t en kwam tot zijn' vader. Als hij nog verre af was , zag hem de vader reeds, en was met T s bi-  S heeft wedergekregen." Hij vertoornde zich, en wilde niet binnen gaan. — Derhalven 29. ging zijn Vader buiten, en verzocht hem; doch hij voerde zijnen Vader te gemoet: M Zie, ik „ dien u nu zoo veele jaaren, zonder dat ik ooit ,, één bevel van u overtreden heb, en mij hebt ,, gij^ nooit een bokjen gegeven, om ééns met 30. » m}Jne vrienden vrolijk te zijn; Maar nu deze „ uw zoon , die uw goed met hoeren heeft „ doorgebracht, te huis komt, laat gij het ge* mes-  VAN JESUS CHRISTUS. 2Q| n meste kalf voor hem flachten." — „ Kind" Hoofdft. — hernam de Vader, — „ gij zijt altijd bij xv> >, mij, en al het mijne is het uwe. DochW' ^f „ nu moet men vrolijk en verheugd wezen, j, want deze uw broeder was dood, en is weder levend geworden; Hij was verkoren, en is weder gevonden!" ———. Vervolgends verhaalde hij nog aan zijne leer- Hoofdft. lingen, de gelijkenis van den XVI- vs. i. Voorzigtigen Rentmeester. „ Daar was ééns zeker rijk man , die eenen rentmeester hadt ; Deze rentmeester werdt bij hem bedragen , dat hij zijns meesters goederen doorbracht. — Hij ontboodt hem derhalven, 2. „ Wat hoor ik," zeide hij, „ van u? — Doe „ rekening van uw rentmeesterfchap; want gij „ zult [dus doende] geen rentmeester kunnen „ blijven!" — De rentmeester dacht bij zich- 3, zeiven: „ Wat zal ik beginnen, als mijn heer mij „ de beftuuring zijner goederen niet langer wil „ toebetrouwen? — Spitten en graven heb ik „ niet geleerd, en ik fchaam mij te bedelen. — „ Ik weet, wat ik doen zal; opdat, indien ik 4., van mijn ambt mogt worden afgezet, de lie- „ den mij in hunne huizen ontvangen." Hij ontboodt daar op een' iegelijk van de land- 5. huurers van zijnen heer bij zich, en zeide tegen den eerden: „ Hoe veel zijt gij verpligt mijn „ Heer[als huur] op te brengen?" De man ant- 6. T 3. woord-  29* LEVENS-BIJZONDERHEDEN fhofdfi.woordde: „ Honderd vaten olij." „neem n uw huurcedel:" zeide de rentmeester; „ ga ,, daar zitten, en fchrijf fchielijk vijftig!" 7- Desgelijks zeide hij tegen den tweeden: „ Hoe „ veel zijt gij verpligt op te brengen ?" Honderd mudden tarwe," zeide deze. . Toen zeide hij ook tegen hem: „ neem uw huur- 8. „ cedel, en fchrijf tachtig." Over dit gedrag prees de heer den te vooren onrechtvaardigen rentmeester, omdat hij dus voorzigtig en fchrander handelde; de wercldlingen [vervolgde jesus,] zijn toch [in hunne zaaken] fchrandercr, dan de zoons des lichts zijn in hunne belangen. ■■■■ . 9. Daarom zeg ik ulieden ook: Maakt u zelven bijtijds vrienden met de rijkdommen, die gij [misfchien] door onrecht mogt verkregen hebben, opdat, wanneer gij ééns gebrek zoudt lijden, deze [vrienden] u verwelkomen in de eeuwige verblij- io. ven [der zaligheid!] — Die getrouw is in het klemde, is ook getrouw in het groote; cn die in het kleinfte onrechtvaardig is, die is zulks h. ook in het groote. Indien gij dan in onrechtmatige bezittingen niet getrouw waart, wie zou u 12. het waare goed toevertrouwen? en indien gij niet getrouw waart in ééns anders goed, wie zal u uw eigen , [dat gij te ligter zoudt misbruiken,] in Ï3- handen ftellen? Geen dienaar kan twee [tegenftrijdige] heeren dienen; want hij zal, of den éénen haaien , en den anderen liefhebben; of hij zal den éénen aanhangen, en den anderen verachten. Dus kunt gij Godë en den Mammon en  VAN JESUS CHRISTUS. 293 [den God des rijkdoms] niet te gelijk die-Heofdfl. nen." XVI. Dit alles hoorden ook de Farifeën mede aan, w, ,a wien de gierigheid en geldzucht eigen was, en trokken de neus met verachting tegen hem op; | waar op jesus hen dus aanfprak: „ Gij weet u 15. i zelven wonder te rechtvaardigen in het oog der menfchen, maar God kent uwe harten. Zeker, het geen onder de menfchen hoog is, dat is me- nigwerf een gruwel in het oog van God! . | De Wet en Profeeten gaan tot aan joünnes,* van I dien tijd af wordt het Gods-rijk aangekondigd, 1, en een ieder poogt, om ftrijd, een onderdaan van I hetzelve te worden. Desniettegenftaande de wet J7. 3 [is onveründerlijk,] en het is ligter, dat hemel i en aarde vergaan , dan dat 'er een ftip van de wet I valle. —— [Bij voorbeeld;] Een ieder, die ^ [willekeurig] van zijne vrouw fcheidt, en eene 1 andere trouwt, bedrijft overfpel, en een ieder, j die haar, welke [dus] van haaren man gefchei- 1 den is, trouwt, die doet ook overfpel." \ [Verders droeg hij de gelijkenis voor van Den rijken Brasfer en den armen lazarus ] „ Daar was ééns zeker rijk man , die daaglijks 19. gekleed ging in purper en fijn lijnwaad, en daar- i ënboven dartel en vrolijk leefde. ——- Daarën- j 2®. ] tegen was 'er ook een arm man , met naame lazarus , die , vol zweeren, aan zijne voor\ poort lag; in hoope, van nu en dan, van het 21. T 4 over-  ap4 LEVENS-BIJZONDERHEDEN ffM^Aoverfchot , dat van des rijkaards tafel kwam, verzadigd te worden; zelfs kwamen de honden, «.22. en lekten zijne zweeren. Eindelijk over- leedt de arme man , en werdt van de Engelen overgevoerd in den fchoot van abraham. - 23- Vervolgends llerf ook de Rijkaard, en werdt begraven. Toen hij nu in de helle zijne oogen opfloeg, zijnde in de pijnen, en abraham van verre zag, als ook lazarus in deszelfs fchoot, 24. zoo riep hij: „ Vader abraham , heb mededoo,, gen met mij, en zend lazarus, om flechts „ den tip van zijn' vinger in het water te doo5, pen, en daarmede mijne tong te verfrisfchen! ach.' ik lijde fmerten in deze vlam!" ——- 95. Maar abraham antwoordde: „ Zoon , gedenk, „ dat gij uw goed in uw leven gehad hebt, even „ gelijk lazarus het kwaad: Nu wordt 26. » bij hier vertroost, en gij lijdt fmerten! En met „ dit alles, daar is eene groote klove tusfchen „ ons en ulieden onveranderlijk vastgefteld , „ zoodat zij , die van hier tot ulieden zouden „ willen overgaan, volftrekt niet kunnen; ook „ kunnen zij, die daar bij u zijn, niet tot ons 97. „ overkomen." Hij hieldt aan : „ Ach! „ Vader ! ik bid u , zend hem dan tot mijns 28. „ vaders huis, alzoo ik nog vijf broeders heb, „ welken, ik wenschte, dat hij als een onwraak„ baar getuigen overreedde, opdat ook zij niet „ in deze plaats van pijniging komen." — ap. abraham antwoordde: „ Zij hebben moses en de „ Profeeten, die mogen zij gehoor geven!" • Ach  van jesus christus» 295 Ach neen, Vader abraham !" vervolgde Hoofdft. hij. - „ Maar, indien iemand uit het rijk **** „ der dooden tot hen kwam , dan zouden zij „ zich bekeeren!" Toen hernam deze: 31. „ Indien zij naar moses en de Profeeten niet hoo„ ren, zoo zouden zij zich ook niet laten over„ reeden , al ftondt zelfs iemand uit de doo„ den op." Ook zeide hij ééns tegen zijne leerlingen: Hoofdft. „ Het kan niet anders, of 'er moeten ergernisfen vs * en ftruikelblokken voorkomen [op den weg der deugd]; doch wee hem, door wien zij komen! Het zou hem beter zijn, indien hem een molen- 2. fteen om den hals gedaan, en hij in zee geworpen wierdt, dan dat hij éénen van deze kleinen ergerde of hinderde [in deugd en godvrucht]. —» Weest dan wel op uwe hoede; en indien uw broe- 3* der tegen u misdoet, beftraf hem , en indien hij berouw toont, vergeef het hem; Zelfs, indien 4. hij zevenmaal op éénen dag tegen u misdoet, en zevenmaal op éénen dag tot u te rug komt, met belijdenis van berouw en leedwezen , zoo vergeef het hem." Eéns zeiden de Apostelen tegen den Heere: 5. ,, geef ons meer geloof!" Waar op de *>• Heere antwoordde: ,, Indien gij een geloof hadt als een mostaard-zaad, dan zoudt gij dezen moerbeziënboom, [die daar ftaat,] gebieden: wordt ontworteld , en in zee geplant, en hij zou u gehoorzamen. ■ Ondertusfclien wie van u, ^, die eenen flaaf hadt, welke het land bebouwde, T 5 of  206 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofd/l.oï de kudde weidde, zou tegen denzelven, als XVIL hij van het land kwam, terftond zeggen: Treed vs. 8. toe' en §a aanzitten? Zal hij hem niet veel eer gebieden : maak gereed , het geen ik eten zal, en omgord u, en dien mij, zoo lang ik eet en drink, en vervolgends kunt gij eten en drinken ? 9. Bedankt hij ook dien dienstknecht, omdat hij gedaan heeft, het geen hem belast was? Ik denk IOi van neen. Op gelijke wijze gijlieden, wanneer gij alles mogt gedaan hebben , wat u bevolen was , erkent dan nog , dat gij onnutte dienstknechten zijt , omdat gij naamlijk niet meer deedt, dan u bevolen was. 30. jesus op reize naa Jerufalem , geneest tien melaatfchen; /preekt van de komst van het Gods-rijk. jj_ Ook gebeurde het , als hij op reize was naa Jerufalem, dat hij zijnen w»g nam tusfchen I2< Samariën en Galileën door. In zeker vlek gekomen zijnde , ontmoetten hem tien melaatfche mannen, die op eenen afftand ftaan bleven, en 13. hunne ftem verheffende, riepen zij: „jesus, „ lieve meester ! ontferm u over ons!" - 14. Toen hij hen zag, geboodt hij hun: „ gaat, en „ vertoont u zelven aan de priesters." — Toen zij heenen gingen, zoo werden zij gereinigd en ^ genezen ; Eén van hun, ziende, dat hij gezond was geworden , keerde te rug , God luidkeels i(5, verheerlijkende; Hij viel vervolgends aan jesus voe- '  van jesus christus. £97 voeten op zijn aangezigt , en bedankte hem; Hoof dez« nu was een Samaritaan. ■ jesus nam XVl^. nu het woord, en vraagde [met verwondering:] " Zijn zij niet alle tien gereinigd ? en waar zijn „ de andere negen? Is 'er dan geen één gevon- 18. „ den , die te rug keert , om Gode de eer te geven, dan alleen deze vreemdeling?" Nu zeide hij tegen dezen man: „ Sta op, en ga IQ' „ heenen; uw geloof heeft u behouden." Gevraagd zijnde van de.Farifeën, „wanneer 2°* het Koningrijk van God toch kwam?" gaf hij hun het volgende ten antwoord: „ Het Koning- „ rijk van God komt niet met uitwendige toejui- „ ching; met geen vingerwijs: zie hier, of zie 2t; ,, daar! o neen! Integendeel, het Gods-rijk is „ reeds onder ulieden !" Hij vervolgde zijne redenen tegen zijne leer- a2. lingen: „ Daar zullen tijden komen, in welken gij verlangen zult naar ééneti van deze dagen, dat de zoon des menfchen [onder u verkeerde,] maar die zijn dan voorbij! - Men zal dan 23' wel voorwenden: Zie hier! of zie daar! doch gaat daar niet heenen, en volgt niemand! ■■ Want gelijk de blikfem blikfemt van het één einde £4. van den gezicht-einder, en fchijnt tot het ander, zoodanig [onvoorziens en heerlijk] zal de zoon des menfchen zijn in zijnen dag. . Doch s5» vooraf moet hij veel lijden, en van dit volk verworpen worden. —— Gelijk nu de gefteldheid a6' van het menschdom was ten tijde van noSch, dus zal het zijn in de tijden [der komfte] van 's men-  298 LEVENS-BIJZONDERHEDEN /J/^.'s menfchen zoon; Men at, mén dronk, men w.27.'trouwde en g'n§ huwelijken aan, tot den dag, dat Noacii in de ark fcheep ging; Dus kwam de 28. vloed , die allen deedt omkomen. Op dezelfde wijze, als het ook was in de tijden van loth; men at, men dronk, men kocht en verso, kocht , men plantte en bouwde, doch op den dag , dat loth uit Sodom ging, regende het vuur ert zwavel uit de lucht, en deedt allen om. 30. komen; Op die wijze zal het zijn in den dag, wanneer de zoon des menfchen zich openlijk zal 3I< vertoonen; In dien dag, alwie op het dak zal wezen, en zijne goederen in huis, die klimme niet af, om dezelven te bergen; desgelijks, die op het land zal zijn, keere niet te rug na het geen 32. achtergebleven is. Gedenkt aan lotrs 33. wijf! — Alwie zijn leven zal poogen te behouden , zal het [in de daad] verhezen , maar die het zal opófferen, zal het [in de daad] behouden. 34. [Ook zal het onderfcheid van der menfchen lot groot zijn;] Ik verzeker u, in dien nacht, als'er twee op één bed zullen zijn, zal de één gered, en de ander aan zijn lot overgelaten worden; 35- Als twee vrouwen famen maaien , zal de ééne gered , en de andere aan haar lot overgelaten 35. worden. Als twee zich op het land zullen bevinden, zal de één gered, maar de ander aan zijn lot overgelaten worden. 37. Vervolgends vraagden zij hem : „ waar „ Heere? [zal de komst van uw rijk in heerlijk„ heid plaats hebben]?" Op welke vraag hij alleen  VAN JESDS CHRISTUS. 299 leen dit fpreekwoord bijbracht: „ Daar het aas Hoofdft. „ is, daar zullen de arenden vergaderen!" ... . XVIII. Om hen te leeren , dat men in het gebed al- w# j, tijd moet aanhouden , en niet verflappen , [alfchoon deze komst mogt fchijnen te vertoeven,] verhaalde hij de gelijkenis van Den Rechter en de Weduwe. „ Daar was" [zeide hij,] ,, in zekere ftad ze- 2. ker rechter , die God niet vreesde , en geen mensch ontzag; In die zelfde ftad was ook ze- 3» kere weduwe 5 Deze vervoegde zich bij den rechter , met verzoek , om recht tegen haare partij". Langen tijd wilde de rechter haar niet 4« hooren , maar eindelijk dacht hij bij zich zelven : Alhoewel ik God niet vreeze , en geen' mensch ontzie , evenwel , omdat deze weduwe mij zoo veel moeite aandoet , zal ik haar aan ^* recht helpen ; opdat zij mij niet eeuwig lastig valle." i ,, Hoor toch ," voegde de Heere 'er bij, ,, wat die onrechtvaardige rechter zegt! Zal God dan zijn' uitverkoren gunstge- '' s, nooten geen recht doen, die dag en nacht tot hem roepen, gefield ook, dat hij hen eenigen „ tijd laat wachten ? Ik verzeker u, onverwachts 8. zal hij hun recht laten gefchieden. Doch „ wanneer de zoon des menfchen zal komen, „ zal hij wel geloof [aangaande zijne komst] „ meer vinden op aarde?" Tegen fgmroigen, die zich zejven veel lieten 9. voor-  3©0 , levens-bijzonderheden Hoofdft. voorftaan, dat zij rechtvaardigen waren, terwijl XV1]I* zij andere menfchen verachtten , fprak hij de gelijkenis van Den Farifeër en den Tollenaar. vs. io. „ Daar gingen ééns twee menfchen in denTempel , om hun gebed te doen; één van dezen 3I> was een Farifeër, en de ander een tollenaar. De Farifeër ftondt op zich zelven [van anderen afgefcheiden,] en badt dus: „ O God! Ik dank „ u, dat ik niet ben, gelijk de overige menfchen, „ roovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, noch 12. j» ook gelijk deze tollenaar; Ik vaste tweemaal „ ter week, ik geef tienden van alles, wat ik 13. „ bezit 1" 1 Doch de tollenaar op eenen afftand blijvende ftaan, wilde zelfs de oogen niet ten hemel opheffen, maar floeg op zijne borst, en riep uit: „ O God! wees mij , zondaar, ge- 1+< ), nadig!" Ik verzeker u, deze laatfte ging gerechtvaardigd na zijn huis, en niet de eerfte. Want elk, die zich zelven verhoogt, zal vernederd, en die zich zelven vernedert, zal verhoogd worden." 31. Kinderen tot jesus gebracht. Gefprek met eenen overflen. jesus voorzegt zijn lijden, en geneest eenen blinden bij Jericho'. 15. Men bracht fomtijds ook de kinderen tot hem, epdat hij die mogt aanraaken; als de leerlingen 1 ééns,  VAN JESUS CHRISTUS. 301 ééns, dit ziende, die lieden daar oVer beftraftcn, Hoofdft. zoo riep jesus de kinderen tot zich, en zeide XVI|.1' [tegen de leerlingen]: „ Laat de kinderen tot mij *{' * ' komen , zonder hen te verhinderen; want aan zoodanigen , [die naar kinderen gelijken in oprecht- en eenvoudigheid] behoort het Koningrijk van God. Ja, ik verzeker u zelfs, alwie het ï7. Gods-rijk niet aanneemt, gelijk een kind, die zal 'er geen onderdaan ooit van worden." Zeker overfte vraagde hem ééns : „ Beste ig. ., Meester , wat zal ik doen , om het eeuwig ,, leven te erven ?" jesus: „Hoe noemt gij mij beste? niemand, rp> „ dan God alleen , is, in den volftrekften zin, de „ beste! — [Wat uwe vraag betreft,] gij weet ao. „ de geboden: doet geen overfpel; dood niet; „ fteel niet; geef geen valsch getuigenis ; eer 11 uwe ouders. Hij: „ Dit alles heb ik naauwkeurig waar- flï „ genomen, van mijne jeugd af." jesus : „ Eéne zaak fchiet u dan nog over. 22. !» Verkoop , al wat gij hebt , en deel het aan s'» arme heden uit, dan zult gij een' fchat in den .„ hemel hebben; kom dan, en volg mij!" Toen hij dit hoorde, werdt hij ongemeen 2«. treurig, nademaal hij zeer rijk was. jesus, ' ideze zijne ongemeene treurigheid opmerkende, 1 vervolgde : „ Hoe bezwaarlijk zullen zij , die ■veel goederen hebben, onderdaanen kunnen wc:zen van het Gods-rijk! Het is toch ligter, dat z<4 teen kameel ga door het oog van eene naald; dan dat  30ft LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft. fat een rijkaard binnenkomt in het rijk van XVI1L God." vs. 26. -ö« omftanders zeiden hier op: „ En wie kan dan zalig worden ?" 17. jesus : ,, Onmooglijke dingen [bij de men- „ fchen zijn nogthans mooglijk bij God." ag_ petrus: Zie, wij hebben alles verlaten, „ en zijn u gevolgd! 29. jesus (tot allen) : ,, Ik verzeker 11 ook hei„ lig; Daar is niemand, die, om den wil van „ het Gods-rijk, huis, of ouders, of broeders, 30. of vrouw , of kinderen verlaten heeft , die niet veelvouwig weder zal bekomen in dezen „ tegenwoordigen tijd , en in de toekomende wereld het eeuwig leven." 31. Vervolgends de twaalf leerlingen afzonderlijk nemende, zeide hij tegen hun: „ Mijne leerlin„ gen! wij reizen thans naa Jerufalem, en nu zal alles volbracht worden omtrent den zoon „ des menfchen , het geen door de Profeeten 32. »> gefchreven is. — ■ Hij zal aan de heidenen „ worden overgeleverd, hij zal met fpot en 33. „ fmaad mishandeld, ja befpogen worden; Men zal hem geesfelen, en dan ter dood brengen; ,, Doch — op den derden dag zal hij weder 34. s» van de dooden opftaan." ——— De leerlingen verftonden niets van dit alles; ja deze geheele zaak was zoo verborgen voor hun, dat zij van dit gezegde niets begrepen. Toen hij nabij Jericho kwam , gebeurde het, dat daar een zeker blinde bij den weg zat te be-  VAN JESUS CHRISTUS. 303 bedelen, welke, zoo veel volk hoorende voorbij-Hoofdft. gaan, vraagde; wat 'er te doen was ? Toen men hem zeide , dat jesus de Nazareener voorbij- * ~^7\ ging, riep hij luidkeels : ,, 0 jesus , davids 38. zoon! ontferm u mijner!" En hoe meer zij, 39» die vooruitgingen , hem geboden te zwijgen, hoe meer hij aanhieldt met roepen: „ o zoon van „ david ! ontferm u over mij!" ——— jesus 40. bleef ftaan, en belastte, dat men den man tot hem leiden zoude ; en als hij genaderd was, vraagde hij hem : ,, Wat hij dan wilde , dat hij 41» „ hem doen zoude?" ■ Ach! Heere!" zeide hij „ dat ik weder zien mogt!" — Hier 4a, op zeide jesus tegen hem: „ Ziet! uw geloof „ heeft u behouden!" En op ftaande voet hadt ^ hij zijn gezigt weder, en nu volgde hij jesus, onder luide Gods-verheerlijking, en al het volk, dit ziende, verhief den lof van God. 32. jesus neemt zijn intrek bij den Tollenaar zaccheus. Leert weder door gelijkenisfen. Als hij nu voortrazende door Jericho trok, Hoofdft. was daar zeker man , met naame zaccheus , XIX. een opperfte van de tolbedienden, die zeer rijk vs' *' was; Nadien hij verlangen hadt, om jesus te g| zien, hoedanig hij ware, en wegens het volk, omdat hij klein van perfoon was, zijn verlangen niet kon boeten, liep hij voor uit, en klom op 4. een' wilden vijgeboom, om hem te zien, alzoo hij daar langs voorbij moest komen. Toen jesus V op 54  304 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.op deze plaats gekomen was, zag hij op , en XIX. werc{them ontwaar; tevens zeide hij tegen hem: „ zaccheus! klim fpoedig af, want van daag vs. 6. » moet ik in uw huis mijn verblijf nemen." In aller ijl klom hij van den boom, en ontving hem 7. met blijdfehap. — Onder allen, die dit zagen, ontftondt hier op een gemor: „Hij is," zeide men: „ ingegaan bij eenen zondigen man , S. „ om daar te herbergen!" Doch zaccheus, Haan blijvende, zeide tegen den Heere: „Zie, „ Heere! de helft van mijne bezittingen fchenk „ ik den armen; en indien ik iemand door kne„ velarij ooit iet ten onrecht heb afgeperst, dat 9. „ herftel ik hem thans vierdubbel." Toen zeide jesus tegen hem: „ Heden is aan dit huis zalig„ heid gebeurd , nademaal deze man zich een „ echte zoon van abraham betoont te wezen; 10. „ want de zoon des menfchen is gekomen, om „ het geen verlooren was, op te zoeken en te j, behouden." n. Hij voegde hier bij, ten overftaan van allen, die dit hoorden, de volgende gelijkenis, omdat hij nu digt bij Jerufalem naderde, en zij in de meening waren, dat het rijk van God nu op het punt ftondt , om eerlang in luister te verfchijI2> nen. Hij zeide dan : „ Zeker wel-gebooren man ondernam eene reize naa een vergelegen land, om daar voor zich een i Koningrijk te ontvangen, en dan weder te kee13. ren. — Hij riep voor zijn vertrek tien dienstknechten , die hij hadt, en gaf hun tien pond, [elk  van jesus christus. 305 fdk één pond], met bevel, om daar mede han- HoofJ/f. del te doen , tot dat hij wederkwam. ■ A ^' vs- 14. Met dit al hadden zijne burgers en landgenooten eenen baat tegen hem , zoodat zij hem een gezantfchap achter na zonden , en plegtig verklaarden , niet te willen , dat deze man hun Koning zijn zoude. Als hij nu, het Ko- ningrijk ontvangen hebbende , wederkeerde, geboodt hij , die dienstknechten op te roepen, aan welken hij geld gegeven hadt ; opdat hij weten mogt , welke winst ieder daar mede gedaan hadt. Toen de eerlte verfcheen, en ^ berichtte : ,, Heere , uw pond heeft tien pon„ den winst gegeven;" zeide hij tegen dezen: 17, „ Wel, gij goede dienstknecht ! omdat gij in „ het geringde getrouw waart , zoo hebt nu ,, gezag over tien fteden." ——— Vervolgends 18. kwam de tweede : ,, Heere", zeide hij: ,, uw „ pond heeft vijf ponden opgebracht." Tegen 19. dezen zeide hij ook : ,, Hebt gij ook het be. „ wind over vijf fteden!" ■ ■ - Doch als 'er 20, 1 een ander kwam met deze woorden: Heere! , „ zie daar uw pond , welk ik in een' doek, , „ vlijtig ingewonden , bewaard heb , alzoo ik u 21, , „ vreesde, nadien gij een llreng man zijt, die .,, neemt, daar gij niet nedergelegd, en die ,„ maait, daar gij niet gezaait hebt!" zeide hij ^ \ tegen dezen : ,, Ik zal u uit uwen eigen mond veröordeelen, gij booze en ondeugende dienst,knecht! gij wist, [zegt gij,] dat ik een ftreng . „ man ben, die neem, daar ik niet nedergelegd , Va „en  306 LEVENS-BIJZONDERHEDEN en die maaïe, daar ik niet gezaaid heb; waar- w.2.3. " om hebt giï dan miin Seld niet DiJ den wisfe„ Jaar gebracht , dan zou ik bij mijne komst „ hetzelve met overwinst hebben kunnen te rug 24. „ ontvangen?" Zich vervolgends tot de omItanders keerende : „ neemt hem ," zeide hij, „ het pond af, en geeft het aan hem , die de s5- „ tien ponden heeft," en wanneer dezen hem te gemoet voerden : ., Heere ! hij heeft reeds 26- „ tien ponden," vervolgde hij : „ Ik zeg u, dat een' ieder , die heeft , zal gegeven wor„ den , en van hem , die niet heeft, zal men „ zelfs ontnemen, het geen hij heeft." j 27. „ Maar die vijanden van mij , die niet wilden, „ dat ik hun Koning zijn zoude , voert hen „ hier , en brengt hen voor mijne oogen ter „ dood!" 33. jesus intrede in Jerufalem. Dit gezegd hebbende, ging hij voor hun uit, 28. en nam den weg naa Jerufalem ; als hij nabij 20. Bethfage en Bethanitn kwam , bij den berg, genaamd den Olijfberg, zondt hij twee van zij» ne leerlingen uit, met dezen last: gaat in het 30, „ vlek hier tegen over; als gij daar in komt, „ zult gij een jongen ezel vastgebonden vinden, daar nog nooit een mensch op gezeten heeft, „ maakt dien los , en brengt hem hier ; Bijal- 31. ,, dien iemand u vraagt, waarom gij hem los„ maakt? zegt dan eenvouwig tegen hem: De „ Heere heeft hem van doen." De  VAN JESUS CHRISTUS. 307 De afgezondenen heengegaan zijnde , vonden Hoofdft. het, gelijk hij hun gezegd hadt; als zij vervolgends XIX' den jongen ezel losmaakten , vraagden deszelfs 33] eigenaars hen; „ Waartoe maakt gij dien jongen ezel los?" Maar zij gaven enkel ten antwoord: 34. De Heere heeft hem van doen." En dus brach- 35ten zij hem tot jesus ; Vervolgends hunne kleederen op den ezel geworpen hebbende, beurden zij jesus daar op; Onder het voortrijden , fpreid- 3& den zij hunne kleederen ook op den weg; cn als 37. hij nu reeds genaderd was aan den voet van den olijfberg, hief de geheele menigte der leerlingen met vreugde luidkeels eenen lofzang aan , ter eere van God, uit hoofde van alle de wonderkrachten , die zij gezien hadden; „Heil", juichten zij, 38. „ den Koning, die in den naam des Heeren, [en „ van hem gezonden] nu tot ons komt ! geluk „ tot in den hemel! Eere en heerlijkheid in de „ verhevenftegewesten.'" Op dit gejuich begeerden fommigen Farifeën, 39die zich onder de menigte bevonden, dat hij zijne leerlingen beftrafTen zoude ; „Ik verzeker 11," 4o. was zijn antwoord, „indien deze zwegen, dat „ de Heenen roepen zouden." Als hij nu de ftad naderde, en befchouwde, 41. weende hij over haar: „ Ach", zeide hij, „ of 42, „ gij ook nu nog op dezen dag, dien gij den „ uwen nog noemen kunt , erkendet, wat tot „ uw welzijn ftrekt! Maar helaas! het is voor „ uwe oogen verborgen! De tijden nade- 43. „ ren, dat uwe vijanden een' wal tegen u zullen v 3 „ op-  308 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft. j, opwerpen, dat zij* u zullen influiten, en van *» ade kanten benaauwen. Zij zullen u tot den vs. 44. 7 „ grond nederwerpen , en uwe kinderen in u; ,, men zal in u den éénen fteen op den anderen „ niet laten blijven, omdat gij het gunstig tijd„ flip, waar in God u nog wilde redden, niet „ erkend noch waargenomen hebt." Toen in den Tempel gekomen zijnde, ving hij aan, de genen uit te drijven, die daar in kochten 46. en verkochten, zeggende: „ Daar Haat gefchre„ ven: mijn huis is een bedehuis, maar gij lieden „ hebt het tot een moordenaars-fpelonk gemaakt. 47. En nu leerde hij over dag in den Tempel, terwijl de opperpriesters en de Schriftgeleerden, en de aanzienlijkften van de natie hem zochten van 48. het leven te berooven, hoewel zij niet uitdenken konden, op welke wijze zij dit zouden aanleggen , want al het volk hing hem aan, en hoorde [zijne onderwijzingen.] 34. jesus gefprekken in den Tempel. Hoofdft. Nu gebeurde het, op éénen van deze dagen, vf^'i a^s mJ bet vo^ *n c'en ^emPe^ kerde , en het Eu'dngeli verkondigde, dat de Opperpriesters en de Schriftgeleerden met de oudften [leden van den 2. Raad] daar op aankwamen, en hem dus aanfpraken : ,, Zeg ons , op wat gezag gij dit alles „ doet ? of wie het is, die u dit gezag gegeven 3, „ heeft?" jesus gaf hun ten antwoord: Ik moet u vooraf flechts één woord vraagen; s> zegt  VAN JESUS CHRISTUS. 309 , „ zegt mij ééns, was de doop van joünnes vmHoofdjf. „ hemelfchen of van menfchelijken oorfprons?" Xx* VS A •• Hier op overlegden zij onderling: „ In- ' V dien wij zeggen, van hemelfchen; dan zal hij zeggen , waarom hebt gij hem dan niet ge„ loofd? Maar zeggen wij, van mcnschlijken; „ dan zal al bet volk ons fteenigen, want het is „ ten vollen overreed, dat joünnes een Profeet „ was." Zij gaven dan ten antwoord, 7- dat zij niet wisten, van welken oorfprong die 8* was; daar op hernam jesus; „Zoo zeg ik u „ dan ook niet, op welk gezag ik deze dingen „ verrichte." Vcrvolgends ving hij aan, met het volk de 9. gelijkenis voor te houden van De Wijngaardenters. „ Zeker iemand hadt eenen wijngaard geplant, dien hij aan zekere landlieden verpachtte, terwijl hij voor een' geruimen tijd buiten 'slands reisde. Op den behoorlijken tijd zondt hij eenen dienst- 10. knecht aan deze landlieden, opdat zij hem van de inkomften van den wijngaard zouden betaalen,' doch deze landlieden floegen hem af, en zonden hem ledig heen. Hij zondt voor de tweede keer eenen 11. anderen dienstknecht; doch ook dezen floegen en mishandelden zij, en zonden hem ledig heenen. Hij ging nog voort, met eenen derden te zen- i2. den; dezen brachten zij verfchciden wonden toe, én wierpen hem buiten. Toen zeide de eigenaar 13. v 4 van  310 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft. van den wijngaard: „ Wat zal ik nu doen ? Ik XX • „ zal mijn' zoon , den geliefden , zenden; als „ zij hem zien, zullen zij toch eerbied hebben." "•H- Doch wanneer de landlieden dezen zagen, zoo namen zij een onderling overleg; „ Deze," zei.den zij, „is de erfgenaam; Komt, laat ons „ hem dooden, opdat de erfenisfe aan ons ver- 15. „ valle." Zij wierpen hem ook in de daad buiten den wijngaard, cn floegen hem dood. —— Wat zal nu de eigenaar van den wijngaard hun 1<5, doen? Hij zal zelf komen , en deze landlieden ter ftraffe brengen, cn den wijngaard aan anderen geven." —;— Op deze woorden zeiden zij! 17. ,, Dat niet j dat zij verre 1" Doch jesus hen fterk aanziende: ,, Wat zegt dan, het geen ge„ fchreven is ; die fteen} welken de bouwlieden „ hadden afgekeurd , is tot een hoofd-hoekfteen 18. ^geworden? Een ieder, die tegen dezen fteen „ valt, zal verpletterd worden, en op wien de fteen 10, „ valt, dien zal hij geheel vennorfelen." Op dien ftond waren de opperpriesters , en Schriftgeleerden, die erkenden, dat hij met deze gelijkenis hen bedoelde, bedacht, om dc handen jo. aan hem te flaan , doch zij vreesden voor het volk; zij floegen hem dan gade, en zonden verJ ■' fpieders op hem af, die zich veinsden deugdzaam ♦ te zijn, opdat zij het dén of ander gezegde van hem zouden opvangen, om hem aan het gebied . si. en de tóagt van den Landvoogd te kunnen overleveren : Deze ftelden hem de volgende vraag .u voor ; ... Meester , wij weten , dat gij- recht „ fpreekt  VAN JESUS CHRISTUS. JII „ fpreekt en leert , en dat gij geen onderfcheid#tffl/ïA „ van perfoonen maakt , maar dat gij de leere „ en geboden van God in waarheid en oprecht- ,, heid voordraagt; Is het ons geoorloofd, den „ Keizer fchatting te geven dan niet?" • 23« Hij hunne ftreeken doorgrondende, zeide tegen *4« hen: „ Wat hebt gij mij te toetzen? Toont mij eenen [Romein/chen] Denarius , wiens beeld „ en opfchriftdraagt die?" ,, Des Keizers" ant- z$' woordden zij: •—— „Betaalt dan den Keizer, „ dat den Keizer, en Gode, dat Gode toekomt." 26". Dus konden zij hem in de tegenwoordigheid van het volk niet op het woord vatten, maar zich over zijn antwoord verwonderende, zwegen zijlui. Toen naderden ee«ngen van de Sadduceën, 27. (welke beweeren, dat 'er geene opftanding is,) dezen vraagden hem : ,, Meester , moses heeft 28. „ ons voorgefchreven ; Indien iemands broeder „ komt te overlijden , en eene vrouw , maar „ geene kinderen nalaat , dat dan zijn broeder ,, deze vrouw moet nemen, en dus zijns broc- ders ftam voortplanten; Nu waren 'er zeven 2q, „ broeders; en de eerfte, die eene vrouw hadt „ getrouwd , fterf zonder kinderen ; daar op 3°» „ nam de tweede deze vrouw, en fterf vervol„ gends, insgelijks zonder kinderen; Dus nam 31* „ haar de derde , en zoo verders alle zeven; en zij zijn overleden , zonder kinderen na te la„ ten; Ten laatften van allen is ook de vrouw 32. „ geltorven. [Nu is de vraag:] In de opftan- 53. ding, wiens vrouw zal zij dan zijn ? daar zij V 5 „ alle  312 LEVENS-BJJZONDERHRDEN r#fljp„ alle zeven haar tot eene vrouw gehad hebben?" vs. 34. [ °P deze vraag g^ Jesus hun het volgend befcheid: „ De menfchen in dit leven trouwen, 35# „ en gaan huwelijken aan , doch die verwaardigd „ worden, om deelgenooten te zijn van het toe„ komend leven, en van de opftanding uit de „ dooden , trouwen niet, en gaan geen huwe- 36. » "jken aan ; Even zoo min als zij dan weder „ fterven kunnen. Zij zijn dan den Engelen „ gelijk , als zijnde zoonen van God, nadien „ zij zoons der opftanding , [en een hemclsch 37. » leven deeliichtig zijn.] Verders, dat de „ dooden waarlijk herleven en opgewekt zullen „ worden, heeft moses zelf aangewezen in het „ Hoofdltuk van den doornbosch , wanneer hij „ den Heere noemt , den God van abraham , 38. „ cn den God van isaük , en den God van ta„ kob ; Doch God is niet een God van doo„ den, maar van levenden; want dezen leeven „ allen voor hem." 30. Hier op zeiden eenigen van de Schriftgeleerden : „ Meester , gij hebt daar fchoon gefpro- 4C' ken." En verders durfden zij hem niets meer vraagen. 41. Doch nu zeide hij tegen hen: „ Hoe kan men „ zeggen , dat de Christus [de messijïs] een 42. ,> zoon van david is, daar david evenwel zelf „ zegt in het Boek der Psalmen : ,, De Heer „ fprak tot mijnen Heer: Zit aan mijne rech- 43. „ tehand, tot dat ik uwe vijanden zet tot een* 44.,, voetbank voor uwe voeten? david noemt hem  VAN JESUS CHRISTUS. 3X3 hem dethalwn Heere , hoe is hij dan z\ya Hoofdft. „ zoon?" Verders zeide hij tegen zijne leerlingen , ten w# 45. aanhooren van al het volk: „ Wacht u voor de 46. „ Schriftgeleerden, die geern in een deftig gc„ waad , met afgepaste fchreden gaan , en die „ veel houden van eerbewijzingen op ftraaten cn „ markten, en van aanzienlijkfte en eerfte plaat„ zen, zoo wel in de Sijnagogen, als op maal„ tijden. Die de huizen der weduwen opeten, 47' „ en wel onder den fchijn van lange gebeden. „ Deze zullen zwaarcr vonnis ondergaan!" Nu opziende, zag hij de rijke en vermogen-Hoofdft. de lieden hunne gaven in de fchatkist werpen, y£ ^ Onder anderen zag hij 'er zekere fchamele wedu- a] we twee duiten in werpen, dit gaf hem aanleiding om te zeggen : „ Ik verzeker ulieden in °' „ waarheid , dat deze arme weduwe meer dan „ allen gegeven heeft, want deze allen given tot 4„ onderhoud van Gods Tempel van hunnen over„ vloed, maar zij heeft van haar gebrek haaren „ geheelen rijkdom, dien zij hadt, gegeven." 35. Merkwaardige voorz'gging van jesus. Wanneer fommigen van den Tempel fpraken, 5. hoe hij met fchoone ftcenen en met gefchenken, die daar aan gewijd waren, prachtig was opgefierd, zeide jesus: „Wat deze dingen aanbe- 5. „ langt , die gij met zoo veel opmerkzaamheid „ befchouwt ; de tijd zal komen, wanneer dit „ al-  3^4 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoefdfl " allCS Z00danig gefl°opt zal.worden, dat hier XXi. '»» de édne fleen °P den anderen niet zal worden ,, gelaten." n. 7- Daar op vraagden zij hem : „ Meester, „ wanneer zal dit gebeuren ? en welk zal het „ voorbeduidend teeken zijn, ivannecr dit alles „ eerlang aanftaande zal wezen?" g. Thans fprak hij het volgende : „ Draagt zorge, dat gij niet verleidt wordt, want daar zullen 'er veelen komen onder mijnen naam, voorwendende, dat zij het zijn, en dat de tijd daar is; Voegt u toch niet bij hun , volgt j>. hen niet! En wanneer gij hooren zult van oorlogen , en oproerige bewegingen , verfehrikt dan niet; alzoo zulks eerst moet gebeuren , alhoewel dan nog terltond het einde niet daar is." ïo. Thans zeide hij ook verder: „ Volk zal tegen volk , en koningrijk tegen koningrijk opftaan; n daar zullen groote aardbevingen op verfcheiden plaatzen, en hongersnooden, en pesttijden wezen ; en aan den hemel geduchte verfchijnfelen cn I2. vreeslijk-groote teekens. . Doch voor dit alles zal men de handen aan u liaan, en u vervolgen, men zal u overleveren in fijnagogen en gevangenisfen, gij zult gevoerd worden voor koningen en landvoogden , om mijnen naam [en I3> belijdenisfe]; doch dit zal u gelegenheid geven, om openlijk [bij Jooden en Heidenen] van mij te getuigen; [weest derhalven gerust,] en let hier ' op, dat gij u niet angstvallig bekommert, hoe gij u  VAN JESUS CHRISTUS. 3*5 u verantwoorden zult, want ik zelf zal u dan Hoofdft. welfprekendheid en wijsheid fchenken , welke p alle uwe tegenpartijen niet zullen kunnen tegenfpreken noch wederftaan. ■ Alfchoon gij 16. dan zelfs van ouders , broeders , bloedverwanten en vrienden verraaden zult worden, en men ook fommigen van u ter dood zal brengen , en gij van allen om mijnen naam [en belijdenis van mijnen godsdienst] zult gehaat worden , even- 18. wel zal 'er geen haair van uw hoofd verloren gaan , blijft flechts ftandvastig, en oefent ge- roduld." „ Voords wanneer gij Jerufalem omringd ziet 2°* van krijgslegers, weet dan, dat haare verwoesting nabij is. Dat dan de inwooners van Jucle'd 21. naa het gebergte vlieden! dat allen , die in die ftad zich bevinden , ze verlaten ! en die op de dorpen en vlekken zijn, niet in haar komen! Want dit zijn de dagen der wraak , in welke 22« volbracht moet worden, het geen daar van gefchrceven ftaat. Doch wee de zwangere 23* en zoogende vrouwen in die dagen ; Helaas! daar zal eene groote ellende in dit land, en een vreeslijke toorn over dit volk wezen! — Zij 24zullen vallen door het zwaard , en gevangen worden weggevoerd onder alle volken; en Jerufalem zal in de magt der heidenen wezen, en van hen als met voeten vertrapt worden, zoo lang tot dat de tijden, die over de heidenen beftemd zijn, zullen verlopen wezen. —— En dan [na 2J' dat tijdsverloop] zullen 'er wonderteekens zijn aan  3I<5 LEVENS-fSIJZONDERHEDEN Hoofdft.tan zon, maan, en ftan-en; en op de aarde zul* XXl' len de volken in angst zijn, met twijfelmoedige bekommering, terwijl de zee en watergolven vs. 26. groot gcdruisch zullen maaken, zoodat de menfchen bezwijken zullen van vreeze en angstvallige verwagting , wat toch het heel-al overkomen zal ; nadien zelfs de zuilen des hemels 27. fchudden zullen. Dan zal men den Zoon des menfchen, met groote majefteit en heerlijkheid, zien komen op eene wolk." 28. ,5 Wanneer nu deze dingen beginnen te gebeuren , ziet dan op , en heft uwe hoofden \ om hoog, want dan is uw verlosfing nabij." 29. Dit helderde hij op met ccne gelijkenis: „ Befchouwt," zeide hij : ,, den vijgeboom en alle 30. andere boomen ; Wanneer gij ziet, dat zij uitbotten, zoo weet gij, dat de zomer nu nabij is; 31. Dus ook gijlieden , wanneer gij , bet geen ik voorzegd heb , ziet gebeuren , zoo weet , dat 32. het Gods-rijk nabij is. Heilig verzeker ik u , dit volk zal geen einde nemen , voor dat 33. alles zal gefchied zijn. . Eer zal Hemel en aarde, [dit gantsch Heel-Al] vergaan, eer mijne gezegden onvervuld blijven!" 34. „ Maar weest op uwe hoede , dat uwe gemoederen nooit bezwaard zijn door brasferij, of dronkenichap, of door wereldfchc zorgen , opdat u die dag niet onvoorziens overvalle ; ze- 35. ker , hij zal als een valftrik komen1 over allen, die op de oppervlakte des aardbodems woonen. 36. Waakt dan , en bidt ten allen tijde , opdat gij ver-  van jesus christus. 317 verwaardigd wordt, alle deze dingen, die gebeu-Hoofdft. ren zullen , te ontvlieden , en vrijmoedig te XXf' ftaan voor den zoon des menfchen." Over dag verkeerde hij in den Tempel en vs. 37. leerde , doch des nachts ging hij de ftad uit, en vernachtte bij den berg , genaamd den Olijfberg ; 's morgens vroeg vergaderde het volk 38. weder bij hem in den Tempel , om hem te hooren. 36. jesus Jijden, dood en Legravenis. Inmiddels naderde het Feest der ongezuurde Hoofdft. brooden, genaamd Pascha; Nu zochten de op- XXH. perpriesters en Schriftgeleerden , [gelijk boven i*" l] verhaald is,] gelegenheid, hoe hem best uit den weg te ruimen , alzoo zij voor het volk vreesden; ondertusfehen voer de Satan in judas , bij- 3, genaamd Iskariöth, die één uit het getal der twaalf [leerlingen] was ; welke dan ook heen- 4ging en affpraak maakte met de opperpriesters en hoofdlieden [van den Tempel,] op welke wijze hij hem best aan hun verraaden mogt; waar over zij verheugd waren, en het met hem 5[fpoedig] ééns werden , dat zij hem daar voor betaalen wilden; Hij deedt hun dan toezegging; 6 en zocht nu eenen gelegen tijd , om hem aan hun over te leveren, zonder opfchudding. Toen nu de dag der ongezuurde brooden ge- 7. komen was , op welken men het Pascha moest, flachten , zondt [jesus] tetrus en joünnes s. • met  318 LEVENSBIJZONDERHEDEN Hoofdft. met last: ,, Gaat en bereidt ons het Pascha , opxxlf* ., dat wij het eten." Zij vraagden hem: „Waar ^ „ hij wilde, dat zij het bereiden zouden ?" — 10. „ Zie!" zeide hij , „ wanneer gij in de ftad „ komt, zal u iemand ontmoeten, die eene kruik „ met water draagt, volgt dien man in het huis, 11. „ daar hij ingaat, en zegt tegen den bewooner „ van dat huis: De meester laat u zeggen: waar „ is de zaal, daar ik het Pascha met mijne leer- J2> „ lingen eten kan? ■ Dan zal hij u eene groote geftoffeerde opperzaal aanwijzen; maakt 13. „ daar alles gereed." - Zij heenen gaande, en alles bevindende , gelijk hij hun gezegd hadt, bereidden het Pascha. 14. Toen nu het uur gekomen was, en hij, benevens zijne twaalf Apostelen, nu aan tafel was, 15. zeide hij tegen hen: Ik heb zeer verlangd, dit „ Pascha, nog voor mijn lijden, met ulieden te jg# eeten ; want ik verzeker u, dat ik het niet „ meer eten zal , tot dat deszelfs [beteekenisj 17 „ vervuld is in het Gods-rijk." Vervolgends nam hij eenen beker, en de dankzegging gefproken hebbende: „ neemt dezen ," zeide hij, iS. „ en deelt hem onder ulieden, want ik verzeker „ u , dat ik van de vrucht des wijnltoks niet „ meer zal drinken , voor dat het Gods-rijk 19. komt," Ook nam hij een brood, en de dankzegging gefproken hebbende, brak hij dat, en gaf het hun , met deze woorden: „ Dit is „ mijn ligchaam, welk voor u gegeven wordt! 0.0. „ doet dat tot mijne gedachtenis;" Desgelijks ook  VAN JESUS CHRISTUS. 319 eok den beker, na de maaltijd, met deze woor-Hoofdft. den: „ Deze beker is bet nieuw verbond [bevcs- AXIJ1, „ tigd] door mijn bloed , welk voor u geftort „ wordt." — „Maar!" —- [voer hij voort,] w. 21. „ de hand van hem, die mij verraadt, is met ,, mij aan de tafel; Nu gaat de zoon des men- 22, „ fcben wel heenen , volgends het vastgefteld [ontwerp der Godheid,] doch wee dien man, „ door wien hij ven'aaden wordt." ... Op deze 23. woorden begonnen zij eikanderen te vraagen; „ wie van hun dit toch zijn mogt, die zulk iet ,, zou kunnen uitvoeren?" Doch tevens 24. ontftondt 'er [bij deze gelegenheid] onder hun [wederom] naarijver ; , wie hunner de grootfte fcheen te zijn ? — Waar op jesus hun het vol- a5gende onder het oog bracht: ,, De Koningen der volken heerfchen over hen; én zij, die magt over hen oefenen, willen nog den naam dragen van Weldoeners ; Doch gijlieden niet alzoo! Maar 26* de grootfte onder u, worde gelijk de minfte, en de voorganger als de dienaar; Wie is toch de *7< grootfte, die aanzit, of die dient? Immers hij die aanzit ? maar nu ben ik zelf onder ulieden als iemand, die bedient. Doch nadien gijlie- 28* den in mijne kommerlijkfte omflandigheden mij zijt bijgebleven, zoo beftem ik voor ulieden een 29, koningrijk , gelijk mijn vader voor mij beftemd heeft ; gij zult in mijn koningrijk , aan mijne 30. tafel, eten en drinken, en op troonen zitten, als rechters der twaalf ftammen van Jsraël." "Verders zeiue de Keere : ,, simon , simon ! *t4 X a £daar  ^20 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft. [daar is een zwaare verzoeking op handen,] xxii ' * de heeft zeer verlangd, ulieden te zif- vs. 32. >j ten als de tarwe, doch ik heb voor u gebeden, ' „ dat uw geloof en vertrouwen niet geheel bezwijke ; Als gij dan édns zult weder herfteld „ zijn, vertroost en verfterkt dan uwe brocde„ ren [door uw voorbeeld!]" 33- petrus: ,, Heere; ik ben bereid, om u in de gevangenis , ja zelfs in den dood te verzeilen." 34- jesus: „ Ik verzeker u, petrus, de haan, „ zal heden niet kraaien , of gij zult al drie „ maal geloochend hebben, dat gij mij kent." 35' Vervolgcnds tegen allen : ,, Wanneer ik u uitzond zonder buidel, zonder male of fchoe„ nen, heeft u toen iet ontbroken?" Zij: ,, Niets." S^' jesus : ,, Maar nu , [nu is het een tijd,] ,, dat wie een buidel, of ook eene male heeft, „ hij die medeneme, en die geen zwaard heeft, „ verkope zelfs zijn kleed, en kope een 37. „ zwaard! lk zeg u , aan mij moet nu „ nog volbracht worden , het geen gefchreven „ is : Hij is met de godloozen gerekend! - „ Want ook alwat van mij gefchreven is , nadert tot zijn einde." 38. Zij: „ Heere, zie hier twee zwaarden !" Hij: „ Al wel!" 39. Daar op het huis uitflappende, ging hij volgends zijne gewoonte [in deze dagen] na dén Olijfberg; gevolgd wordende van zijne leerlingen. Al*  VAN JESUS CHRISTUS. 321 Als hij nu op ciie plaats gekomen was, zeide Hoofdfi. hij tegen hun : „ Bidt, dat gij niet in verzoeking XXU* r -ii i.. VS. 40. [en gevaar] komt! n Vervolgends fcheidde hij zich omtrent een 41. ftecnworp van hun af, en nedergeknield zijnde, deedt hij zijn gebed met deze woorden: ,, Va- 42. „ der! ach wildet gij dezen lijdens-kelk fpoedig van mij doen voorbijgaan! Doch niet mijn, „ maar uw wil gefchiede!" —- Nu werdt van 43. hem een Engel gezien , die hem uit den hemel verltcrkte [en bemoedigde]; ■ En in zwaa- 44, ren doods-angst zijnde , badt hij te ernstiger, terwijl het zweet van hem uitbrak als geheele bloeddroppels, die op den grond vielen. - - Van het gebed opgedaan, en nu weder bij zijne 45. leerlingen gekomen zijnde, vondt hij hen, van treurigheid in llaap gevallen; ,, Hoe!" zeide hij ^ toen, „ flaapt gij? Staat op! — bidt, „ dat gij niet in verzoeking komt!" — Zoo als 47j hij nog fprak , was daar met ééns een troep volks, en de reeds gemelde judas , één van de twaalf leerlingen, aan hun hoofd; deze naderde jesus , om hem kwanswijze met eenen kus eerbied te toonen: Maar jesus zeide tegen hem: 48. „ judas ! verraadt gij den zoon des menfchen „ met een' kus!" Wanneer zij, die bij jesus waren, zagen, 49, wat 'er ftondt te gebeuren, zeiden zij: „ Heere, s, zullen wij ook met het zwaard toeflaan ?" E;i $0. één van hun floeg in de daad toe op den knecht Van den Hoogenpriester , en hieuw hem zijn X a rech-  ■ 32* LEVENS-BIJZOJSDER HEDEN Hoofdft rechte oor af. jesus thans het woord vattende , m°5i' ze'de: 5'Laat het hier bij blijven!" — tevens raakte hij 'smans oor aan , en genas het. • 52. Verders zeide jesis tot de opperpriesters , en hoofdlieden van den Tempel , en oudften des volks, die tegen hem [met dezen troep] gekomen waren: „ Zijt gij dan als tegen eenen moorde- 53. „ naar uitgegaan met zwaarden en fpiesfen ? Ik „ was immers daaglijks bij u in den Tempel, „ waarom hebt gij toen de hand niet aan mij geflagen? —• maar! dit is uw uur, nu oefent de duisternis haar vermogen!" 54. Thans grepen zij hem , en voerden hem heenen , en brachten hem in het huis van den Hoogenpriester , terwijl petrus van verre volgde; 55. en nadien men vuur in het binneplein, of den voorhof ftookte, en daar bij zat, zoo ging pe- 56. trus daar onder hun zitten; Hier zag hem eene dienstmaagd bij het vuur zitten , en hem ftrak aanziende , zeide zij : „ Deze was ook onder „ zijn gevolg!" Doch hij verzaakte hem: 58. » Vrouw!" zeide hij: „ Ik ken hem niet!" Een poos daar na zag hem iemand anders, die zeide: „ Gij behoordet ook tot dat gezelichap!" ■ gg „ Man!" zeide petrus , „ik doe niet!" Na verloop van omtrent één uur, verzekerde weder een ander hetzelfde: ,, In waarheid , deze was ook onder „ zijn gevolg; Hij is immers ook een Galileër.'" 60. petrus zeide : ,, Man ! ik weet niet, wat gij „ zegt." En op ftond , als hij nog fprak, 61, kraaide de haan; Thans zag de Heere, zich omkee- ren  VAN JESUS CHRISTUS. 323 rende , petrus aan , en petrus herdacht het Hoofdft. woord des Heeren , hoe hij tegen hem gezegd XXII. hadt: „ Eer de haan zal kraaien, zult gij mij „ driemaal verloochenen!" petrus hierw. 6e.. op naa buiten gaande, weende bitterlijk. • Het volk ondertusfchen , dat jesus vasthieldt, 63. befpotte en floeg hem , en hem bedekkende, floe- 64, gen zij op zijn aangezigt, en vraagden dan uit fpot: „Profeteer, wie is het, die u geflagen ,, heeft?" ■— Behalven veele andere dingen, die 65. zij, al lasterende, tegen hem zeiden. Als het nu dag geworden was, vergaderde de fó, raad van 's volks oudften , benevens de opperpriesters en fchriftgeleerden, en hem hebbende doen binnen ftaan in hunne vergadering, vraag- 6j. den zij hem: „Zijt gij de Christus [de messias] ? zeg het ons, [en houdt ons niet op!]" ■ Hij antwoordde: „ Indien ik het u zeg, gij zult toch niet gelooven; indien ik u ook iet 68. „ vraag, gij zoudt mij niet antwoorden, noch „ loslaten. [Dit alleen zeg ik dan:] van nu aan 6q. „ zal de zoon des menfchen gezeten zijn aan de „ rechtehand van Gods alvermogen." ■ Toen zeiden zij allen: „ Zijt gij dan de zoon van 70. „ God?" Hij antwoordde hun: „ Ik ben het, gelijk gij zegt!" —~ Daar op riepen zij uit: 7*. Wat hebben wij nu nog getuigen van doen? „ wij hebben het toch uit zijn' eigen mond ge„ hoord!" —— Nu rees de geheele vergadering op, en leidde Hoofdft. hem naa pilatus , bij wien zij aanvingen, hem te XXI11' "sefchuldigen : „ Wij hebben dezen het volk ' a| X 3 „ vin-  324 levens-bijzonderheden HotfdJI. „ vinden opdoken , door dien hij verbiedt, aan xxllI« „ den Keizer ichatting te betaalen, nademaal hij „ voorgeeft, dat hij Christus, een Koning, is." w. 3. . pilatus vraagde hem op deze befchuldi- ging: „ Zijt gij de Koning der Jooden ?" > 4. „ Alszins!" antwoordde jesus. — Thans zeide pilatus tegen de opperpriesters en tegen het volk: ,,Ik vind geene misdaadin dezen man." 5. Doch zij hielden te fterker aan, met hem te betichten : ,, Hij maakt het volk gaande, hebbende „ door geheel Juclea geleerd , van Galileën af ,, een begin gemaakt hebbende , tot hier toe." 6. pilatus , op het hooren van Galileën, vraagde , 7. of deze man dan een Gaïïleër was ? En vernemende, dat hij uit het gebied van her odes was, verzondt hij hem tot herodes , die thans in deze Feestdagen zich in perfoon Xe. Jerufalem bevondt. g. herodes was , op het zien van jesus , zeer in zijn fchik; alzoo hij reeds lang begeerig geweest was, om hem te zien , omdat hij zoo veel van hem hoorde, en nu hoopte , het één of ander wonderteeken te zullen aanfehouwen , dat van 9- hem gedaan mogt worden. Hij ondervraagde hem ook op veelerhande wijzen , doch [jesus] ïo. antwoordde hem volftrckt niets, niettegenftaande de opperpriesters en fchriftgeleerden hem hevig II. ftonden te befchuldigen; zoodat herodes , na, met zijne krijgsbevelhebbers , hem verachtelijk behandeld en befpot, en hem een blinkend kleed aangetrokken te hebben, hem weder tot pilatus zondt, Ot  VAN JESUS CHRISTUS» 325 Op dien zelfden dag werden pilatus en bevlo-Hoofdft. des weder vrienden, daar zij te vooren in vij-XXIlI> andfchap met eikanderen geleefd hadden. pilatus vervolgends, de opperpriesters, en 13. overigheids-perfoonen, en het volk bij een geroepen hebbende, fprak hen dus aan: „Gij hebt 14. „ dezen man tot mij gebracht, als die het volk „ tot oproer aanhitfte, en zié, ik heb hem, in „ uwe tegenwoordigheid, verhoord, en volftrekt „ geene fchuld in dien man gevonden van dat „ geen, daar gij hem mede befchuldigt ; Ja, I5* zelfs herodes niet; Wantik heb ulieden tot hem gezonden, maar zie, daar is niets van „ hem gedaan, dat naar een' misdaad des doods „ gelijkt. Ik zal hem dan eene kastijdinge ge- l6> „ ven, en vóörds ontdaan." Nadien hij 17. in de noodzaak was, om ddnen gevangenen op het feest te ontdaan, zoo fchreeuwden zij geza- ig. menlijk: „ Breng hem ter dood , en laat ons ,, barSbbas los!" Deze bauübbas was 19. om een oproer, in de ftad voorgevallen, en om manflag, in de gevangenis gezet. pilatus 20« riep hen nog voor de tweede maal toe, poogen- de jesus te ontdaan, doch zij fchreeuwden: 21.. „ Kruis , kruis hem!" Toen zeide hij 22. voor de derde keer tegen hen : „ Wat kwaads „ heeft deze man dan gedaan ? Ik heb geene „ misdaad des doods in hem gevonden : ik zal ., hem derhalven eene kastijding geven, en Ioslam ten-" "' """ Docn zij hielden aan luidkeels te 23. fchreeuwen, en te eifchen, dat hij gekruist zou X 4 wor-  3*6 LEVENS-BIJZONDERHEDEN fWdft. worden; en het gefchreeuw van hun en van da VS, 24! °PPerPriesters hadt eindelijk de overhand; zoo- dat pilatus vonnisde, dat hun eisch gefchieden 25. zou. Vervolgends liet hij hun den genen los, die om oproer en manflag in de gevangenis ger worpen was, en dien zij geëischt hadden; Doch jesus gaf hij aan hunnen wil over. a(5. Wanneer zij nu hem uitleidden , namen zij [onder weg] zekeren simon een' Cyreneër, die van het land kwam, en legden hem het kruis op , om het achter jesus te dragen. 27. Ook volgde hem eene groote menigte volks, en veele vrouwen, die op haare borst floegen , en 28. hem beklaagden; Tot dezen wendde jesus zich, en fprak haar dus aan : „ Gij burgeresfen van „ Jerufalem, weent niet zoo over mij, weent veel meer over u zelven en over uwe kinderen; 29. >* Want zie! de tijd komt, wanneer men zeggen „ zal: gelukkig zijn de onvruchtbaaren! geluk„ kig die vrouwen, die nooit kinderen ter we- 30. " reld gebracht, noch gezoogd hebben! Dan zal „ men tot de bergen roepen: valt op ons, en 31. » tot de heuvelen:bedekt ons! Immers gebeurt, „ het geen gij ziet, aan den groenen boom, wa£ „ zal aan den dorren gebeuren?" g2> Tevens werden ook twee kwaaddoeners uitgeleid, om benevens hem gekruist te worden. 33. Wanneer zij nu gekomen waren ter plaatze, genaamd hoofdfchedel- of bekkeneel-plaatze, zoo \ kruisten zij hem , , benevens de kwaaddoeners» de»  VAN JESUS CHRISTUS. 327 den éénen aan zijne rechte, den anderen aan zijne Hoofdjt, linkehand; onderwijl jesus badt: „Vader ver-yj> ^ „ geef het hun , want zij weten niet, wat zij „ doen." Ook verdeelden zij zijne kleederen, en wierpen 'er het lot over. Ondertusfchen »* ftondt het volk dit aan te zien, en de overigheidsperfoonen zelven befchimpten hem met het geimen, zeggende: „ Anderen heeft hij gered, dat 8, hij nu zich zelven redde, indien hij de chris„ tus [de MESsias] de uitverkorene van God isj" — Ook dreven de foldaaten den fpot 36". met hem, door nader te komen, en hem edik aan te bieden, en 'er bij te voegen: „ Indien gij 3^ „ de Koning der Jooden zijt , zoo red u „ zelven!" Daar was ook boven hem een opfchrift, ge- 38» fchreven met Grieksch en Romeinsch en HeIreeuwsch fchrift : Deze is de Koning der Jooden! Als één der mede-opgehangen kwaaddoeners hem ^m ook lasterde, en zeide: ,, Indien gij de chris- tus [de messias] zijt, red u zelven en ons!" zoo vatte de ander het woord op, en beftrafte 40. hem : „ Vreest gij ook God niet," zeide hij, „ daar gij in het zelfde oordeel zijt? En wij toch 41, „ rechtvaardig; want wij ontvangen, het geen wij ,, door onze daaden verdiend hebben; maar deze „ man heeft niets onbehoorlijks gedaan." Daarop ^ zeide hij tegen jesus : ,, Heere , gedenk mij, „ als gij in uw koningrijk gekomen zijt!" En 43, jesus zeide tegen hem: „Ik verzeker u heilig, X 5 he-  3»8 tEVENS-BIJZONDERHEDEN KW. heden nog zult gij met mij in het Paradijs zijn'" wr.44.' Het WSS nu omtrent zes [twaalf] uuren wanneer 'er duisternis kwam over de geheele aar45- de, tot negen [drie] uuren toe, zoodat de zon verduisterd wierdt, ook fcheurde het voorhang van den Tempel midden door. 45. En jesus nu, met eene groote fiern roepende zeide: „ Vader! in uwe handen bevele ik mijnen „ geest!" En dit gezegd hebbende , blies hijden adem uit. 47. De Hoofdman over honderd , [die de wacht hadt,] ziende, het geen 'er gebeurde, gaf Gode de eer, en zeide: „ Waarlijk deze man was „ rechtvaardig!" 4*. Ook alIe die meiu'gten, die tot dit fehouwfpcl waren uitgegaan, befchouwende, hetgeen gebeurd was, floegen op hunne borst, cn keerden te rug [fladwaerds.J 49. En alle zijne bekenden ftonden van verre, benevens de vrouwen, die hem gevolgd waren' van Galileën af, en aanfehouwden dit alles. 50. Daar vvas ook ecn *!*ef [aanzienlijk] man, met naame josef , een raadsheer , een goed en ,51. deugdzaam man, (die hunnen raad en handelwijze geenszins had goedgekeurd,) van Arhnathed, eene Joodfche ftad, die ook zelf het Gods-rijk 52< verwachtte.; Deze vervoegde zich bij pilatus"1, 53. en verzocht om het lijk van jesus , en dat verkregen hebbende , wondt hij het in een doodkleed, en legde het in ecn graf, dat in eene rotze gehouwen was , daar nog volilrekt niemand in ge-  VAN JESUS CHRISTUS. S25> gelegen hadt. Dit gebeurde op vrijdag tegen deaAgg^ avond, als de Sabbath aankwam. De bo-^ ^ vengemelde vrouwen, die, in jesus gezelfchap, 55. nit GaUkêti gekomen waren , volgden en befchouwden het graf, en hoe zijn lijk daar in geplaatst werdt ; Vcrvolgends te rug gekeerd, ^ bereiden zij fpecerijën en balfemen, nadat zij op den Sabbath gerust hadden, volgends het [Godlijk] gebod. 37. jesus Opftanding en Hemelvaart. Op den eerften dag der week, [des zondags,] heel Hoofd/1. vroeg in den morgenftond, kwamen deze vrouwen, XXIV. benevens nog eenige anderen , na het graf, dragen- n' x* de de fpecerijën, die zij bereid hadden, en von- a> den den fteen , afgewenteld, van het graf, waar op zij daar in gingen , doch het lijk van den Heere jesus niet vonden. ■' Als zij daar 4, over onzeker waren, wat te denken, zoo (tonden onverwachts twee mannen bij haar in fchittcrende kleeding; Deze fpraken de vrouwen'', die 5, heel bevreesd waren, en het aangezigt naa den grond bogen, dus aan: „Hoe! zoekt gij hem „ die leeft , bij de dooden?" Hij is hier 6. niet! maar hij is opgeftaan! ! Gedenkt, „ hoe en wat hij tot u gefproken heeft, toen hij „ nog in Gaii/een was ; te weten: —■ „ De y„ zoon des menfchen moet in de handen der zon. 3, dtge menfchen overgeleverd en gekruist worden; „ Doch op den derden dag weder opftaan.'" — Nu  33° LEVENS-BIJZONDERHEDEN ^{f-Nu herdachten zij zijne gezegden, en wederge vs. 8. keerd van het graf> gaven zij van dit alles kennis 9. aan de elf leerlingen, en aan alle de andere [aan- 10. hangers van jesus.] Deze vrouwen , die deze tijding aan de Apostelen brachten, waren mariü magdalena, en joünna, en MARia, de moeder 11. van jakobus , en zo voorts; Doch haare woorden fcheenen hun toe als ijdel gefnap en vrouwe, praat te wezen, en zij geloofden haar niet. 12. Evenwel ftondt petrus op , en liep naa het graf; en daar in voor over bukkende, zag hij de zwachtels alleen en afzonderlijk liggen; en ging • toen heenen, zich bij zich zelven over dit geval verwonderende. 13- Ook gebeurde het, dat twee van hun op dien zelfden dag naa zeker vlek, met naame Emmaus gingen, welk vlek zestig ftadiën [of ruim twee 14. uuren gaans] van Jerufalem lag. . Onder weg praatten dezen met eikanderen over dit alles, 15. dat 'er gebeurd was , en terwijl zij daar over praatten en met elkaaderen redenden, kwam jesus zelf bij hun, en wandelde met hun, doch 16. hunne oogen werden [als] te rug gehouden, zoo- 17. dat zij hem niet kenden. Intusfchen vraagde hij hen: „ wat zijn het toch voor gewigtige „ onderwerpen, daar gij wandelende, met elkan„ deren zoo druk over redent; en hoe ziet gij „ zoo treurig?" iS. Op deze vraag gaf één van hun, wiens naara was kleöpas , dit befcheid : „ Zijt gij dan de „ eenigfte vreemdeling in Jerufalem, dat gij niet » weet,  VAN JESUS CHRISTUS. 33I L weet, het geen in die ftad, dezer dagen, geL beurd is ?" hij: „ Wat dan?" vs. 19. Zij: „ Het voorgevallene met jesus , den ,„ Nazareener, die een groot Profeet was, ver,„ mogend in daaden en woorden, volgends ge.„ tuigenis van God en van alle menfchen; En ao« ,„ hoe onze Opperpriesters en Overheden hem ,„ ter dood verwezen, en overgeleverd, en ge, „ kruist hebben ? —— En wij hoopten, dat ftv , „ hij het was , die Israël verlosfen zou; doch , „ met dit al, is het thans de derde dag, nadat , „ dit gebeurd is; Nu hebben ons ook fommige &%i „ vrouwen uit ons gezelfchap ontfteld, die de„ zen morgen vroeg bij zijn graf geweest zijn, „ en die weder zijn gekeerd, zonder zijn lijk 23, „ gevonden te hebben , maar tevens zeggen, „ dat zij een gezigt van Engelen hebben gezien, „ die haar verzekerd hadden, dat hij leeft; Op 24, „ dit bericht hebben zich ook eenige mannen „ van ons gezelfchap na het graf begeven, welke , het zoo gevonden hebben, gelijk de vrouwen bericht hadden ; Maar — Hem zagen zij ; „ niet." Nu zeide jesus tot hen: „ O gij onverftan- 25. 1 dige lieden, wat zijt gij traag van harte, om I te gelooven, alles, wat de Profeeten gefpro- „ ken hebben! — Moest dan de Christus [de 26. „ messiüs] dit lijden niet doorftaan, eer hij langs dezen weg tot zijne heerlijkheid geraakte?"—Vervolgends begon hij van moses af, en i7r door  33* levens-bijzonderheden frofdfl. door alle de Profeeten, en verklaarde hun, het' geen van hein in alle de heilige Schriften gemeld en voorzegd was. n.23. Thans kwamen zij aan het vlek, daar zij naa toe gingen; en wanneer hij zich hieldt, als of 29. hij verder zoude gaan , zoo perstten zij hem, om bij hun te blijven; „want," .— zeiden zij: „ het is tegen den avond, en de dag is reeds „ aan het daalen." [Hij liet zich gezeggen,] en tradt binnen, om bij hun te blijven. 30. ——~ Als hij nu met hun aan tafel was, nam hij het brood, deedt de [gewoone] dankzegging, eu het gebroken hebbende, gaf hij het hun. 31- Thans werden hunne oogen geopend, zoodat zij hem kenden , doch nu onttrok hij zich onver- 32- wachts aan hunne oogen. —- Daar op zeiden zij tegen elkandcrcn : „ Was het niet, of ons „ hart in ons brandde, toen hij onder weg met „ ons fprak, en toen hij ons de Schriften opende 33. „ en verklaarde?" Zij Honden nog op dien eigen ftond op, en keerden te rug naa Jerufalem , alwaar zij de elf [Apostelen] en die verders tot hun behoorden , vergaderd vonden, 34. welke hun toeriepen : „ De Heere is waarlijk 35. j> opgeftaan, en ook van simon gezien 1" Vervolgcnds verhaalden ook zij breedvoerig , wat hun onder weg bejeegend was, en hoe hij hun bekend was geworden, onder en door het breken 36. van net brood. Terwijl zij hier nog over fpraken , ftondt jesus zelf midden onder hen, cn groette hen, met den gewoonen groet: » vrs-  . VAN JESUS CHRISTUS. 333 „ vrede en heil zij met ulieden!" Op ^Hoofdfl. gezigt verfchrikten zij en werden bevreesd, mee- ^ ^ nende, dat zij een geest zagen, doch hij fprak 3g, hen dus aan: „ Waarom zijt gij zoo ontroerd, „ en waartoe rijzen die overleggingen in uwe £ harten op ? Zie daar mijne handen en mijne 39. " voeten ; daar kunt gij aan zien, dat ik het j} ben> ■ Betast mij vrij , en beziet mij; " Een geest beeft geen vleesch noch beenen, " zoo als gij mij ziet hebben." Tevens 40. toonde hij hun met deze woorden zijne handen en voeten. Wanneer zij nu van vreugde 41- no- niet geloofden, en verwonderd ftonden, zoo vervolgde hij : „ Hebt gij hier ook iét te eten?» . . Als zij hem hier op een ftuk 42- v'an een gebraaden visch en wat honigraad ga«TO , zoo nam hij dat , en at het voor hunne 43. oogen; en zeide toen tegen hun : „ Dit waren 44. „ mijne gezegden , die ik tot ulieden fprak, „ toen ik nog bij u was , dat alles moest ver„ vuld en volbracht worden , wat van mij ge„ fchreven ftaat in de Wet van moses , en in „ de Profeeten , en in de Psalmen." - ■ Thans opende hij hun het verftand, zoodat zij 45. den zin der fchriften inzien en begrijpen konden. — 1 Nog zeide hij tegen hun: „ Dus ftaat het ge- 46. fchreven , en dus moest de christus [de messias] lijden , en op den derden dag uit de dooden opftaan; En vervolgends , in zijnen 4?a naam , bekeering en vergeving van zonden gepre-  334 LEVENS-BIJZONDERHEDEN ENZ. Kacfdfl. predikt worden onder alle volken, een begin new*4$'. mende van J:rt > En gijlieden zijt hier van 40. getuigen; Want zie! ik zende eerlang de belofte van mijnen Vader tot u, [en zal die aan u vervullen ;] Blijft zoo lang in de ftad Jerufalem , [en gaat niet eer van daar, om onder alle volken mijn Euangeli te prediken,] tot dat gij toegerust zijt met kracht uit de hoogte." 50. Eindelijk geleidde hij hen buiten de ftad tot aan Bethani'ên, alwaar hij hen zegende, met op- 51. heffing zijner handen; Terwijl hij bezig was met hen te zegenen , fcheidde hij van hun af, en 52' werdt opgenomen in den hemel; Nu aanbaden zij hem, en luerden toen met groote blijdfehap 53. weder naa Jerufalem, alwaar zij zich daaglijks in den Tempel bevonden, God geduurig looven* de , en zijne goedheid verheffende met dankzegging. AMEN.  euangeli O F LEVENS - BIJZONDERHEDEN VAN jesus christus. Naar het Griehch van JOANNES. door YSBRAND van HAMELS VELD. Te AMSTELDAM hij MARTINUS de BRUIJN, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. M D C C L X X x I X.  ■  E U A N G E L I O f LEVENS-BIJZONDERHEDEN van JESUS CHRISTUS. i. Inleiding, behelzende een voorftel van de hoogheid van jesus perfoon. In het begin [der wereld,] was de logos [hetHoofdft. woord, de wijsheid] reeds, toen was de logos bij God,ja de logos was [zelf] God. — Deze was dan in het begin [der wereld] bij God; Door hem heeft alles zijn aanwezen ge- 3. kregen, en geen één der wezens, die een beftaan gekregen hebben, is zonder hem ontdaan. ■ In hem was het leven,en dit leven was 4< [ten allen tijde] het licht der menfchen. Dit licht fcheen ook in de duisternisfe [der 5. voorige eeuwen,] maar de duisternisfe heeft het niet aangenomen. [Eindelijk] was 'er een man, van God ge- * zonden , wiens naam was joünnes ; Deze 7, kwam als een getuigen, om van dit licht te geY 2 tui-  336 LEVENS-BTJ ZONDERHEDEN Hoofdft. xmgm, ten einde allen door hem [in het licht] vs. S. 8elooven zouden» ■ Deze [joünnes] was het licht niet; Hij was alleen, om van het licht te getuigen. 9. Het alleen waare licht was dat, het welk, in de wereld komende, het gantfche menschdom 10. verlicht. Het was in de wereld, want zelfs heeft de wereld door dit licht zijn beftaan gekregen; doch de wereld heeft hem niet geil, kend. ... Hij [dit licht] kwam tot zijn eigen huis, maar zijne eigene huisgenooten heb- 12. ben hem niet ontvangen. Nogthans aan zoo veelen, als hem ontvangen, dat is, in zijnen naam [en godsdienst] geloofd hebben, heeft bij magt gegeven, om kinderen van God te wor- 13. den ; welke niet uit bloed , noch volgends vleeschlijken wil, noch volgends den wil van den man, [niet op eenige menschlijke wijze, door natuurlijke geboorte, noch uit een bijwijf, noch door de verkiezing van den vader,] maar welke [waarlijk] uit God geboren zijn. .. , . 14. Ten laatften is deze logos dan mensch geworden , en heeft eenigen tijd onder ons zijn verblijf gehad, (trouwens f wjj hebben zijne heerlijkheid aanfehouwd, eene heerlijkheid als van den eeniggeboren des Vaders;) vol van genade en waarheid. j^. joünnes gaf van hem getuigenis, en riep met even zoo veele woorden overluid uit: ,, Deze „ is het, van wien ik zeide: Die na mij komt, „ heeft voor mij zijn beftaan gehad; want hij „ is eer dan ik!" Ook  van jesus christus. 337 Ook hebben wij allen uit zijne volheid gena- Hoofdll. de-weldaaden op weldaaden ontvangen. —— , , r ö vs. io. De Wet is toch wel door moses gegeven , maar i7. de waare genade-goederen zijn ons door jesus christus geworden. Niemand heeft ooit 18. voorheenen God gezien; alleen de eeniggeboo- ren zoon, die in 's Vaders fchoot is, die heeft ons onderwijs [nopens God] medegedeeld. 2. Het getuigenis van joünnes den Dooper aangaande jesus. Dit nu is het getuigenis van joünnes , wan- 1Qt neer de Jooden uit Jerufalem priesters en Leviten gezonden hadden, om hem te vraagen: wie hij was ? " Toen bekende hij, zonder 20> eenige achterhoudendheid, en vrijmoedig: „Ik „ ben de christus [de messüs] niet." Zij vraagden hem verders: ,, wat dan? zijt ai# „ gij eliüs?" Hij: „ Die ben ik niet." Zij: „ Zijt gij de Profeet?" Hij: „ Neen!" Zij: „ Wie zijt gij dan? opdat wij ant- 22> „ woord geven kunnen aan onze zenders. Wat „ zegt gij van u zelven?" Hij: „ Ik ben de ftem van iemand, die in „ de woeftijn roept: Maakt des Heeren weg effen! gelijk de woorden luiden van den Pro- feet esaïa." (Deze afgezondenen waren van de gezindheid der Farifeën.) Y 3 Zij  338 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdfl. Zij gingen nog voort met vraagen: „ Waar- Mf.SjJ. " °m d°°Pt gij" dan? indkn $ de CHRISTUS ' „ [de messiüs] niet zijt, noch eliüs , noch de „ Profeet?" 26. Joünnes: „ Ik doop met water; doch hij „ ftaat midden onder ulieden, hoewel gij' hem 27. » niet kent. — Die is het, die na mij komt, „ fchoon hij voor mij zijn beftaan hadt; wiens „ fchoenriem ik niet waardig ben, te ontbin„ den, [als zijnde zijn geringfte dienaar.]" 28. Dit gebeurde in Bethal/ara, over den Jordaan, alwaar joünnes zijnen doop verrichtte. 29. Des anderen daags als joünnes jesus tot zich zag komen , zeide hij: „ Zie daar het Gods- 30. lam, welk de zonde der wereld draagt! De„ ze is het, van wien ik zeide: Na mij komt „ iemand, welke voor mij zijn beftaan hadt; 31. „ want hij is eer dan ik. Ik zelf kende „ hem niet , maar daarom ben ik gekomen , „ doopende met water, opdat hij aan Israël „ zou openbaar cn bekend worden." 32. Nog getuigde joünnes het volgende: ,, Ik „ zag den geest nederdaalen, gelijk eene duive, 33. „ uit den hemel, en hoe die op hem bleef. Ik „ zelf kende hem tot hier toe niet, maar die „ mij gezonden heeft, om met water te doo„ pen, die hadt tot mij gezegd: Op wien gij ,, den geest zult zien nederdaalen, en op hem „ blijven, die is het, welke met den Heiligen 34. » geest doopt, Gelijk ik nu dit gezien „ heb, zoo getuig ik ook, dat deze de zoon „ van God is." 3. Eer.  VAN jesus christus. 339 3. Eerfte leerlingen en navolgers van jesus. Als joünnes , den volgenden dag, met twee Hoofdft. van zijne leerlingen daar wederom ftondt, en I. jesus zag voorbijgaan, zeide hij: ,, Zie daar vs' „ het Gods-lam !" •— Toen zijne twee leer- 37. lingen hem dit hoorden zeggen, zoo volgden zij jesus. —— jesus, zich omkeerende, en 38. ziende , dat zij hem volgden , vraagde hen : „ Wat zij zochten?" „ Rabbi 1" (het 39. welk vertaald zijnde, zoo veel zegt, als, leermeester ,) zeiden zij tegen hem: ,, waar hebt gij uw verblijf?" — ,, Komt en ziet het;" 40. antwoordde jesus. Zij kwamen en zagen, waar hij zijn verblijf hadt, en bleven dien dag bij hem; Nu was het omtrent tien uuren. andreüs , de broeder van simon petrus , ^ was éön van deze twee , die [dit getuigenis} van joünnes gehoord, en zich nu bij jesus gevoegd hadden; Deze vondt het eerst zijnen 4a. eigen broeder simon, wien hij berichtte: ,, Wij ,, hebben den messiüs, (dat is , de christus, de gezalfde,) gevonden." ■ Vervolgends 43, bracht hij hem bij jesus. jesus hem, met een veel-beduidend oog aanziende, fprak hem dus aan: ,, Gij zijt simon, jona's zoon; Voort„ aan zult gij kepas , (welk vertaald kan wor„ den, petrus, Rotsfteen,) heeten." Den volgenden dag, als jesus naa Galileën 44, wilde gaan, vondt hij filippus , dien hij belastte , om hem te volgen. Deze filippus was 45. Y 4 van  340 levens-bijzonderheden Hoofdft. van Bethfaida, de ftad, waar ook andreüs en vs ^ petrus t' huis hoorden. - . filippus vondt NATHANAëL , wien hij berichtte: „Den ge„ nen, daar moses van gefchreven heeft in de „ Wet, als ook de Profeeten, hebben wij ont„ dekt in jesus , den zoon van josef , van 47* j, Nazareth!" NATHANAëL voerde hem te gemoet: „ kan 'er uit Nazareth iet goeds ko„ men?" ■■ ,, Komt en ziet het! " gaf filippus hem ten antwoord. ——- 48. Toen jesus nathanacl tot zich zag komen, zeide hij van hem: „ zie daar waarlijk een' „ Israëliet, in wien geen bedrog is!" ■ 49. NATHANAëL vraagde hem: „ van waar kent „ gij mij ? " jesus: „ Voor dat filippus u riep, toen „ gij daar onder dien vijgeboom waart, heb ik u gezien." 50. NATHANAëL; ., Rabbi! gij zijt de zoon van „ God! gij zijt Israëls Koning! " 51. jesus: „ Gij gelooft, omdat ik u gezegd „ heb, dat ik u onder dien vijgeboom zag. Wel » m l gij zult nog grooter dingen zien dan de„ zen!" —. 52. >» Ik verzeker ulieden allerplegtigst," vervolgde jesus ; „ eerlang zult gijlieden den Hemel „ zien openen, en de Engelen van God op- en „ afklimmen op den zoon des menfchen!" 4. je-  van jesus christus. 341 4. jesus eerfte wonderwerk op de bruiloft te Kana. Drie dagen daarna was 'er eene bruiloft te Hoofdft. Kana in Galileën, op welke jesus moeder ook ^L j was, gelijk ook jesus en zijne leerlingen op 2. die bruiloft genodigd werden. Toen hier 3. wijn te kort kwam, fprak jesus moeder hem daar over aan: ,, zij hebben geen wijnmeer!" jesus antwoordde: „ Goede vrouw, 4. „ wat bekommert gij u met mij? Mijn tijd is „ nog niet gekomen!" —— Daarop zeide zij- ^ ne moeder tegen de bedienden: ,, Doet flechts, „ al wat hij ulieden belasten zal." ■ Nu 6. ftonden daar zes fteenen water-kruiken, welke beftemd waren tot de wasfchingen en zuiveringen , naar de Joodfche wijze, houdende elk twee of drie maten. jesus geboodt hen, 7. dat zij die water-kruiken met water zouden vullen; gelijk zij deeden tot boven toe. Vervol- g. gends geboodt hij hun, dat zij nu fcheppcn en het bij den Hofmeester brengen zouden , gelijk zij deeden. Toen de Hofmeester het water , 0> welk nu wijn was geworden , proefde , (hij wist niet, van waar [deze wijn] kwam, maar de bedienden, die het water gefchept hadden , wisten het,) zoo riep de Hofmeester den Bruide gom; ,, Ieder één ," zeide hij tegens hem , I0> „ zet eerst den besten wijn voor, en als men „ wat gedronken heeft, den minderen; maar gij hebt den besten wijn tot nu toe bewaard!"— Y 5 Dit  342 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Haofdjl. Dit was het begin der wonderteekenen, welk 'vs. i'i. JESÜS verrichtte te K<™a in Galileën, waar door hij zijne heerlijkheid openbaar maakte; [en het gcvofg hier van was,] dat zijne leerlingen in hem geloofden. 5. jesus zuivert den Tempel van koopers en verkoopers. 12. Daarna begaf jesus zich naa Kapernaum, hij, en zijne moeder, en zijne bloedvrienden , en leerlingen; doch hier bleven zij flechts weinige .13. dagen , alzoo het Joodfche Paaschfeest nabij was, en jesus derhalven naa Jerufalem reisde. 14. Als hij in den Tempel [aldaar] lieden vondt, die osfen en fchaapen en duiven verkochten, en geld-wisfelaars, die daar zaten, 15. zoo maakte hij een geesfel van touwtjens, en dreef ze allen uit den Tempel, zoo de fchaapen als de osfen; hij ftortte ook het geld der wis- 16. felaaren uit, en wierp hunne tafels om. En tegen de lieden, die duiven verkochten, zeide hij: „ Neemt deze dingen van hier; en maakt het „ huis van mijnen vader tot geen huis van *7- M koopmanfchap." —- Nu werden zijne leerlingen indachtig,hoe 'er gefchreven ftaat: „De „ ijver voor uw huis heeft mij ontvlamd." 18. De Jooden dan fpraken hem hier over aan, en vraagden: „ Wat teeken toont gij ons, „ dat gij deze dingen doet, [en doen moogt]?" jq. jesus gaf hun ten antwoord: „ Breekt dezen „ Tem-  VAN JESUS CHRISTUS. 343 „ Tempel af, en ik zal hem in drie dagen we- Hoofdft. „ der oprechten. " De Jooden zeiden : ^ ^' „ Daar wordt zedert zes-en-veertig jaaren aan dit Tempel-huis gebouwd, en gij, gij zoudt „ het in drie dagen oprechten?" Doch ai., hij fprak dit van den tempel Van zijn ligchaam; Wanneer hij derhalven uit de dooden was op- 22. gewekt, herdachten zijne leerlingen, dat hij dit tot hun gezegd hadt ; en zij geloofden de fchrift, en het woord , dat jesus gefproken hadt. Terwijl hij nu op dit Paasch-feest te Jerufa- a„, lem was, zoo geloofden 'er veelen in zijnen naam [en leere,] ziende de wonderteekenen , welken hij deedt. — Doch jesus zelf betrouw- 24. de zich niet onder hun, omdat hij hen allen kende; want hij hadt niet nodig, dat iemand 25. hem van eenig mensch getuigenis gaf, alzoo hij zelf wist, wat in iemand was. 6. Gefprek van jesus met nikodemus. Onder de Farifeën bevondt zich iemand, wiens Hoofdft. naam was nikodemus , een Joodfche overig- III. heids-perfoon; Deze kwam bij nacht tot je- vs' *• sus, en hieldt met hem het volgende gefprek: „ Rabbi! wij weten, dat gij als een leeriiar „ van God gekomen zijt; Trouwens, niemand „ kan deze wonderteekenen doen, hoedanigen gij „ doet, indien God niet met hem is. [Daarom „ ver-  344 LEVENS-BIJZONDERHEDEN W4?.„ vervoeg ik mij tot u, om onderricht nopens „ het Gods-rijk, dat gij verkondigt.] " vs. 3. JEsus. „ Ik verzeker u heilig, ten zij ie„ mand ^ van boven geboren wordt , kan hij „ het rijk van God niet zien, [noch genieten.]" 4. nikodemus: „ Hoe kan iemand,die reeds „ een grijsaard is, geboren worden? kan hij „ dan andermaal in 's moeders lijf ingaan, en „ geboren worden? [en dit fchijnt echter in „ uwen eisch te liggen, indien gij dit ook tot „ ons, Jooden, die kinderen des Koningrijks „ zijn, uitftrekt.]" 5. jesus: „ Ik verzeker u nogthans aller„ plegtigst; Indien iemand niet geboren wordt „ uit water en geest,hij kan van het Gods-rijk 6. „ geen onderdaan zijn! Het geen uit „ vleesch geboren is, is vleesch; dus ook het „ geen uit den geest geboren is, is geest, [en „ gijlieden, Jooden, beroemt u enkel op uwe „ vleeschlijke geboorte uit de vaderen;] 7. „ Verwonder u niet, dat ik u zeg: Gij \_Joo„.den!] moet van boven geboren worden. — „ [Hoe veele verborgenheden zijn 'er in de na- 8. „ tuur, bij voorbeeld:] De wind blaast,,waar „ hij wil, en gij hoort zijn geluid, hoewel gij „ niet weet, van waar hij komt, of waar hij „ heenen gaat, alzoo is het ook met een iege„ lijk, die uit den geest geboren is." 9. nikodemus: „ Hoe kan dit toch zijn?" 10. jesus : „ Zijt gij een leeraar van Israël, „ en verftaat gij dit niet? Heilig verzeker ik  VAN JESUS CHRISTUS. 345 „ u, wij fpreken, het geen wij weten, en ge- Hoofdft. „ tuigen, het geen wij gezien hebben; en gijyjf* „ [Jooden .'] neemt ons getuigenis niet aan; „ Wanneer ik ulieden aardfche dingen I2- „ gezegd heb, en gijlieden die niet gelooft;hoe „ zult gijlieden gelooven, indien ik ulieden he- „ melfche dingen [en verborgenheden] zeg? — „ Bij voorbeeld: niemand is ten hemel opgevaa- 13. „ ren [om de verborgenheden des hemels te 011- ,, derzoeken] maar de zoon des menfchen, die „ in den hemel is, is [daartoe] uit den hemel ,, nedergedaald: als ook; gelijkerwijs moses de 14. ,, Hang in de woeftijn verhoogd heeft, alzoo ,, moet de zoon des menfchen verhoogd wor- „ den; opdat een ieder [wie hij ook zij], die 15. „ in hem gelooft, niet rampzalig zij, maar een ,, eeuwig zalig leven hebbe ; Want zoo lief 10". „ heeft God de wereld [en het menschdom,] dat „ hij zijnen zoon, den eenigcn, gegeven heeft, „ opdat een ieder , die in hem gelooft, niet ,, rampzalig zij, maar een eeuwig zalig leven „ hebbe; God heeft toch zijnen zoon niet in 17. „ de wereld gezonden, om de wereld te von- „ nisfen, maar opdat de wereld door hem ge- red er? behouden worde; Die in hem gelooft, x8. „ wordt niet gevonnisd, maar die niet gelooft, „ is alreeds gevonnisd, omdat hij niet geloofd heeft in den naam [en leere] van den eenig„ geboren zoon van God. — Dit vonnis I0> is hier in gelegen; Het licht is in de wereld ,, gekomen, maar de menfchen hebben de duis- „ ter-  34<5 LEVENS-BIJZONDERHEDEN f/oofitjl.,, ternis liever gehad dan het licht, omdat hunvs. 20." ne werken kwaad waren; [gelijk het gaat,] „ een ieder, die het booze doet,haat het licht, „ en komt niet tot het licht, opdat zijne wer„ ken niet aan den dag komen, en beftraft wor21.,, den; maar die waarheid doet, komt tot het „ licht, ten einde zijne daaden openbaar wor„ den, dat zij uit God gedaan zijn." 7. Nieuwe verklaaring van joünnes aangaande jesus. 22. Daarna kwam jesus, verzeld van zijne leerlingen, in het landfchap Juded, alwaar hij zich 23. met hun onthieldt en doopte. Ondertus- fchen doopte joünnes in Enon, bij Salim , omdat daar veele waterrijke plaatzen waren; en hier kwamen [veelen] tot hem, die zich lieten doo- 24. pen; want joünnes was nog niet in de gevan- 25. genis geworpen. Nu ontfl.ondt »er een twist tusfchen eenigen uit joünnes leerlingen met de Jooden over deze zuivering of doop. 26. "—— Zij vervoegden zich deswegens bij joünnes , met dit voorftel: „Rabbi! Zie! die „ bij u was over den Jordaan, aaif wien gij „ getuigenis gegeven hebt, die doopt, en alle 27. » mm begeeft zich tot hem!" Joünnes gaf hier op ten antwoord: „ Niemand kan of „ mag zich meer aanmatigen, dan hem van den 28. » Hemel gegeven is; nu zijt gijlieden zelven „ mijne getuigen, dat ik meermaals gezegd heb: » Ik  van jesus christus. 347 Ik ben de christus [de messiMs] niet; maar Hoofdft. [ïr , „ ik ben voor hem vooruitgezonden, [als zijn „ voorloper.] — Die de bruid heeft, is dew. 29. „ bruidegom, doch de vriend van den bruidc,, gom, die gereed ftaat, om hem te gehoorzaa„ men , verheugt zich ongemeen op de ftem ,, van den bruidegom. En deze blijdfehap ge- „ niet ik thans. Hij moet toe-, doch ik 30. ,, moet afnemen. Die van boven komt, 31. „ is boven allen; aardfche leeraars [hoe voor| „ treflijk zij ook zijn mogen,] zijn echter Hechts aardfche leeraars, en leeren aardfche „ dingen, [zoodat in hunne wijze van leeren I zelve blijkt, dat zij bloote menfchen zijn,] i „ maar die uit den hemel komt, is boven allen. t ,» Hij getuigt, het geen hij gezien en ge- 32. 1 hoord heeft; hoewel [bijkans] niemand, he, ,, laas! zijn getuigenis aanneemt. ■ [Nog- 33. 1 „ thans] wie zijn getuigenis aangenomen heeft, :en aanneemt, die heeft [door dit zijn geloof,] I; ,, Gods waarheid verzegeld , want hij , dien 34» .God gezonden heeft, fpreekt de woorden van . „ God; nadien God [hem] den geest zonder ,:„ eenige bepaaling geeft. De [hemelfche] ,„ Vader heeft den zoon lief, en hem daarom 35. L, alles in zijne magt gefield; Die [dan] in den 36,„ zoon gelooft, heeft een eeuwig zalig leven, ,„ doch die den zoon ongehoorzaam is, zal [geen l,„ geluk noch heil genieten] geen leven zien , L, maar Gods toorn blijft op hem." 8. Merk-  348 levens-bijzonderheden 8. Merkwaardig gefprek van jesus met eene Samaritaanfche vrouwe. Hoofdft. Alzoo nu de Heere wist, dat de Farifeën vs. 'i. reeds Sehoord hadden, dat hij jesus meer leerlingen en aanhangers maakte, en door den doop 2. inwijdde, dan joünnes , (hoewel echter jesus niet zelf doopte, maar zulks liet doen door zij3- ne leerlingen ,) verliet hij Juded , en keerde 4. weder naa Galileën; Nadien hij op deze reize 5. door Samariën moest trekken, kwam hij onder anderen bij Zekere ftad van Samariën, genaamd Sichar, dicht bij het ftuk lands, welk jakob welëer aan zijnen zoon josef fchonk. . 6. Hier nu was de Jakobs-fontein; - Bij deze ging jesus , die van de reize vermoeid was , zit- 7- ten; het was omtrent zes uuren. ■ Ondertusfchen kwam 'er eene vrouw uit Samarid, om water te putten, tegen welke jesus zeide: S. j, geef mij te drinken." Want zijne leer¬ lingen waren in de ftad gegaan, om fpijze te koopen. Thans ontftond het volgend ge¬ fprek : 9. De vrouwe: „ Hoe! begeert gij, die een „ Jood zijt , van mij , eene Samaritaanfche „ vrouwe, drinken ? De Jooden hebben im„ mers geene verkeering met Samaritaanen? " 10. jesus: „ Indien gij het gefchenk kendet, „ dat God u thans doet, en wie hij is, .die „ tot u zegt: geef mij te drinken, gij zoudt „ hem  VAN JESUS CHRISTOS. 349 hem wel verzoeken, en hij zou u levend wa- Hoofdft. -> ter geven. " 1V- De vrouwe: ,, Heere, gij hebt geen emmer VSt IIm „ of iet, om mede te putten, en de put is „ diep; van waar hebt gij dan levend water? 1, Zijt gij grooter dan onze Vader ja- i2. „ kob, die ons dezen put gegeven heeft, uit welken hij zelf, en zijne zoonen, en zijn „ vee gedronken hebben ? " jesus: „Alwie van dit water drinkt, 13. „ zal op nieuw dorst krijgen; maar wie van 14. „ het water drinkt, dat ik hem geven zal, die „ zal in eeuwigheid geen dorst meer ondervin„ den; maar het water, dat ik hem geven zal, „ zal in hem worden eene bron van water , welke fpringt tot in een eeuwig zalig leven." De vrouwe: ,, Heere, geef mij dat wa* jr „ ter, opdat ik geen dorst meer heb, en niet ,, meer hier behoeve te komen, om te putten." jesus: ,, Ga heenen, roep uwen man,en 16. „ kom weder hier! " De vrouwe: „ Ik heb geen' man!" 17. jesus: „ Gij fpreekt wel, dat gij geen' „ man hebt; want gij hebt vijf mannen gehad, 18. „ en dien gij nu hebt, is uw man nog niet. „ Dus hebt gij de waarheid gezegd." De vrouwe: „ Heere, ik zie, dat gij een 19. „ Profeet zijt. [Wat moet ik denken 2C. „ van het verfchil tusfchen ulieden en ons over ,, de plaats, daar God moet aangebeden wor„ den;] onze voorvaders hebben daar toe deZ „ zen  350 levens-bijzonderheden Hoofdft.„ Zen berg beftemd, en gijlieden zegt, dat in * „ Jerufalem de plaats is, daar men het gebed „ moet doen." w.ai. jesus: „ Vrouwe, geloof mij, de tijd „ komt, dat gij noch op dezen berg, noch in „ Jerufalem , [als alleen daar toe gefchikte „ plaatzen,] den Vader zult aanbidden. 22- „ Gijlieden aanbidt, het geen gij niet kent,wij „ aanbidden, het geen wij kennen; want de zalig„ beid is uit de Jooden, [uit welken de messiSs 23. „ zijn moet.] Doch de tijd komt, ja is „ nu daar, dat de waare aanbidders den Vader „ aanbidden zullen in geest en waarheid, want „ zoodanige aanbidders cischt de Vader. • 24. „ God is een geest, zijne aanbidders moeten „ hem dan, [niet met eenen ligchaamlijkcn ee„ re-dienst alleen] maar in geest en waarheid 1, aanbidden." 25. De vrouwe: „ Ik weet, dat de messiüs, „ of christus, komt, en als die zal gekomen „ zijn, die zal ons alles verkondigen en lee„ ren." 26. jesus: „ Die ben ik, die thans met u „ fpreek." 27. Op dit oogenblik kwamen zijne leerlingen, die verwonderd waren, dat hij met eene vrouw fprak; alhoewel niemand zeide: ,, wat vraagt, „ of wat fpreekt gij met haar?" 28. Ondertusfchen hadt de vrouw haare kruik laten ftaan, en was naa de ffad gegaan, alwaar 29. zij tegen ieder één zeide: „ Komt, en ziet „ ie-  VAN JESUS CHRISTUS. 351 iemand, die mij alles gezegd heeft, wat \k Hoofdft, gedaan heb; Is dit de christus [de mes- iv"" ,, sias] niet?" Daarop kwamen zij uit vs.30, de ftad naa hem toe. Onderwijl hadden 31* de leerlingen hem verzocht, dat hij wat fpijze gebruiken zoude: „ Rabbi!" zeiden zij, „ eet wat. " Maar hij gaf hun tot befcheid : 32. „ Ik heb eene fpijze te eten, daar gijlieden niet „ van weet." ■ Toen zeiden de lecrlin- 33. gen onder malkanderen: ,, zou hem ook ie„ mand te eten gebracht hebben?" Maar je- 34. sus vervolgde: ,, Mijne fpijze is, dat ik den ,, wil doe van mijnen zender , en zijn werk „ volbreng. Zijt gij niet gewoon tot een fpreek- 35. woord te gebruiken ; Het zijn nog de vier „ maanden voor den oogst? Maar ik „ zeg u, flaat toch uwe oogen ééns op, en „ befchouwt de velden, zij zijn al wit tot den „ oogst. Die hier nu maait, ontvangt 36. „ loon, cn verzamelt vrucht voor een eeuwig „ gelukkig leven; dus zal tevens de zaaier cn ,, de geen, die maait, zich verheugen. „ Want ook hier geldt de fpreuk: Het is een 37. „ ander, die zaait, en ecn ander, die maait. Ik zende u thans, om te maaien,het „ geen gijlieden niet bearbeid hebt. Anderen J „ hebben het bearbeid, en gij komt, nadat hun „ arbeid reeds is afgelopen." Uit die ftad geloofden veelen van de Samari- „g taarten .in hem, uit hoofde van het gezegde dier vrouwe, dat hij haar alles gezegd hadt, Z 2 wat  35* LEVENS-BIJZONDERHEDEN /Möfcwat zij gedaan hadt Als dan deze Sama- w.40. r/tó*»«» bij hem waren gekomen, verzochten zij hem, dat hij bij hun blijven wilde, zoo als 4i. hij daar ook twee dagen bleef; En nu geloofden 'er nog veel meer, door zijne redenen, ge- 42- lijk zij ook tegen die vrouw zeiden: „ Nu ,, gelooven wij niet langer op uw verhaal af; „ wij hebben.nu zelven gehoord,en wij weten, „ dat deze waarlijk de heiland der wereld, de „ christus [de MESsias] is." 9- jesus komt in Galileën, en geneest den zoon van eenen Hoveling. 43- Na verloop van deze twee dagen vertrok hij van daar, en kwam in Galileën, [doch hij be- 44- gaf zich niet naa Nazareth,] want jesus was gewoon te zeggen, dat een Profeet in zijne ei- 45- gene vaderftad geene eere geniet. Als hij nu in Galileën gekomen was, ontvingen hem de Galileërs, die alles gezien hadden, wat hij in Jerufalem op het feest gedaan hadt, alzoo zij 46. zelven op het feest geweest waren. jesus kwam dan nu andermaal te Kana in Galileën , alwaar hij het water tot wijn gemaakt hadt. Hier bevondt zich een Koninglijke bediende, wiens zoon te Kapernaum ziek lag 47- Deze, gehoord hebbende, dat jesus uit Judea in Galih'èn gekomen was, vervoegde zich bij hem , en verzocht hem , dat hij wilde derwaards komen, en zijnen zoon genezen; alzoo hij op fier-  van jesus christus. 353 fterven lag. jesus zeide daar op tegen Hoofdft. hem.: „Indien gijlieden geene teekenen en won,, deren verneemt, zult gij niet gelooven." — De Hoveling hieldt aan, „ Ach Heere! komt 49» „ toch derwaards, eer dat mijn kind fterft!" ——— ,, Ga gerust heen," zeide jesus , „ uw „ zoon leeft, en is welvaarende." De man geloofde dit woord, welk jesus tot hem fprak, en ging heenen. Als hij nu reeds onder 51. weg was, kwamen zijne dienstknechten hem te gemoet, die hem boodfchapten; dat zijn zoon leefde en welvaarende was; toen hij bij hun vervolgends naar het uur onderzoek deedt, wanneer hij beter was geworden, berichtten zij hem: „ gisteren te zeven uuren heeft hem de „ koorts verlaten." - Hier uit verftondt 53. de Vader, dat dit juist op hetzelfde uur was, toen jesus hem zeide: ,, Uw zoon leeft, en „ is welvaarende." [Dit was van dat gevolg,] dat hij en zijn gantfche huis geloofde. ■ Dit tweede wonderteeken deedt jesus op ^ nieuw, toen hij uit Judea in Galileën gekomen was. 10. jesus geneest te Jerufalem eenen, die 38 jaaren krank geweest was , op eenen Sabbath, en verdeedigt zich zelven deswegens tegen de Jooden. Na dezen was 'er een Joodsch feest, bij gt-Hoofdft. legenheid van het welke jesus naa Jerufalem vZ 3 reis-  354 LEVENS-BIJZONDERHEDEN W^.reisde. Nu is 'er te Jerufalem bij het vs.'2. fchaaPsbad- n°g een ailder bad, welk in het Hebrceuwsch Bethesda (bron van goedheid,) genoemd wordt, en welk vijf gaanderijen of 3. zaaien heeft; In deze zaaien lag gemeenlijk eene groote menigte kranke lieden, blinden , kreupelen , lammen, wachtende op de beroering van 4. dit water. Te weten, op zekere tijden daalde een Engel op dit bad neder, die het water beroerde, cn wie dan het eerst na de water-beroering , in het bad ging, werdt gezond , welke ziekte of ongemak hij ook hebben mogt. 5. Thans was daar onder andere lijders een man , die acht en dertig jaaren in ongefteldheid hadt G. doorgebracht; Als jesus dezen man hier zag liggen, cn nadien hij wist, dat hij reeds langen tijd daar gelegen hadt, fprak hij hem ■dus aan: „ Wilt gij gezond worden?" „ 7. De zieke antwoordde: „ Heere, ik heb nie„ mand, om mij, wanneer het water beroerd „ wordt, in het bad te dragen; cn terwijl ik „ zelf kom, is 'er reeds een ander voor mij in- 8. -5 gegaan." Thans zeide jesus tegen hem; „ fta op, neem uw bed of matras op, cn ga 9. » uwes WCS'S-" ■ Op dat oogenblik was de man gezond; en hij nam zijn bed of matras op, en ging daar mede heenen; Nu was het op 10. dien dag Sabbath; Daarom zeiden de Jooden tegen dezen man, die genezen was: „ Het is „ Sabbath, gij moogt uw bed niet dragen." 11. Hij gaf hun ten antwoord: „ De man, die „ mij  VAN JESUS CHRISTUS. 355 „ mij gezond gemaakt heeft, heeft mij belast, ffoofijjr. „ dat ik mijn bed opnemen, en mijns wegs v* „ zou gaan." Daar op vraagden zij hem : VS.I2. „ Wie is die man, die u dit belast heeft, dat gij uw bed opnemen, en heenen zoudt gaan?" Doch de herftelde zieke wist niet, wie deze 13. man was, alzoo jesus onder de menigte, die zich daar ter plaatze bevondt, ontweken was. ■ Daarna vondt jesus hem in den Tem- 14. pel, en fprak hem dus aan: ,, Zie, gij zijt „ gezond geworden , zondig nu niet weder, ,, opdat u niet iet ergers overkome!" ■ Hier op ging deze man heenen , en gaf den 15. Jooden bericht, dat het jesus was, die hem gezond gemaakt hadt. Hierom vervolg. ^ den de Jooden jesus, en zochten hem te dooden , omdat hij zulke dingen op. den Sabbath deedt. Als jesus hun te gemoet voer- I7. de; ,, gelijk mijn Vader ten allen tijde tot nu „ toe, [en dus ook' op den Sabbath ,] werk„ zaam is, zoo ben ik insgelijks [altijd] werk„ zaam;" ftonden de Jooden hem, om deze jg woorden, te meer naar het leven, omdat hij niet alleen den Sabbath brak, maar ook God „ zijn eigen vader" noemde, en zich zelven dus aan God evcngelijk maakte. jesus fprak I0. hen dali wederom op de volgende wijze aan: „ Ik verzeker ulieden plegtig; De zoon kan ,, niets van zich zelven [en zonder den va„ der] doen, maar alleen het geen hij den Va„ der ziet doen; Doch het geen deze doet, Z 4 zulks  356 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.,, zulks doet de zoon desgelijks; Want de vs. 20. " Vader bemint den zo°n- en toont hem alles, „ wat hij zelf doet; ja hij zal hem nog groo„ ter werken toonen dan deze, zoodat gij u 21. „ verwonderen zult; Immers, gelijk de Vader dooden opwekt en levend maakt, dus maakt 22. „ ook de zoon levend, wie hij wil; want ook „ oordeelt de Vader niemand, maar hij heeft al „ het oordeel aan den zoon overgegeven; op- 23. i» dat allen, gelijk zij den Vader verëeren, ook „ den zoon verëeren zouden. Die den zoon „ niet eert, die eert ook den Vader niet, die „ hem gezonden heeft." 24. „ Waarlijk, waarlijk zeg ik ulieden, die naar „ mijne leere hoort, en geloof geeft aan hem, „ die mij gezonden heeft, die heeft het eeuwig „ leven, cn valt niet in het oordeel [des doods] nadien hij uit den dood tot het leven is „ overgegaan." 25. „ Heilig verzeker ik ulieden , het uur komt, „ ja het is 'er reeds, waar in de dooden de „ ftem van den Zoon van God hooren zullen ; 26. „ en die ze hooren, zullen leven; want toch ,, gelijk de Vader in zich zelven leven heeft, „ alzoo heeft hij ook aan den zoon gegeven, z7 ,, in zich zelven leven te hebben; Ook heeft hij hem magt gegeven, om oordeel te hou- den, omdat hij 's menfchen zoon is. 2g Verwondert u niet over dit gezegde ! [dat ,, dooden leeven zullen door den zoon, en door hem geoordeeld zullen worden,] want toch „ de  VAN JESUS CHRISTUS. 357 „ de tijd zal déns komen, wanneer allen, die Hoofdft. „ in de graven zijn, zijne ftem hooren, en het v* „ graf verlaten" zullen; Die het goede gedaan vu 20t j, hebben, zullen opftaan tot een zalig leven, maar die het kwaade gedaan hebben, zullen ,, opftaan ten oordeele, [om gevonnisd te wor„ den.]" „ [Derhalven, gelijk ik zeide,] ik kan van 30. mij zelven [en zonder den Vader] niets doen; „ Ik oordeel flechts, gelijk ik [van den Vader] ,, hoor; doch even daarom is mijn oordeel ; „ rechtvaardig en billijk, omdat ik niet mijnen wil, maar den wil fteeds zoek van den Va» ; der, die mij gezonden heeft." ■ 1 ,, Indien ik alleen van mij zelven getuigde, ~u „ zou mijn getuigenis niet geloofwaardig zijn, „ maar daar is een ander, die van mij getuigt, 32. „ en ik weet, dat zijn getuigenis, welk hij van „ mij geeft, waar is." „ Gijlieden hebt aan joünnes een gezantfchap 33. gezonden, en deze heeft der waarheid hulde gedaan. Evenwel zeg ik dit niet, omdat ik 34. „ het getuigenis van eenig mensch behoeve, of ,, mij daar op beroep , maar opdat gijlieden „ behouden zoudt worden. Hij was een 35. „ brandende en lichtende fakkel, en gij hebt u ,, in zijn licht wel willen verheugen, doch maar „ voor een' korten tijd. Maar ik heb een ge- 36. ,, tuigenis voor mij, grooter dan dat van jo2n- Ntis; want de werken, die mij de Vader opZ 5 » ge-  35S levens-bijzonderheden Hotfdft.„ gedragen heeft, om te volbrengen, die wer„ ken, welke ik doe, getuigen van mij, dat de „ Vader mij gezonden heeft." vs. 37. ,■> Ook heeft de Vader, die mij gezonden „ heeft, zelf van mij getuigd; [Het zij.zoo,] „ gij hebt zijne ftem niet gehoord, ook zijne 38. „ gedaante niet gezien, ik mag 'er zelfs bij„ voegen, zijn woord hebt gij zelfs niet meer „ duurzaam onder u, anders zoudt gij den ge„ nen, dien hij gezonden heeft, geloof hebben 39- „ gegeven. Onderzoekt [nogthans] flechts „ de fchriften, daar gij zelven gelooft, dat het „ eeuwig leven in vervat is; die zijn het, wel- 40. „ ke van mij getuigen. Evenwel wilt gij „ tot mij niet komen, opdat gij het leven heb- ben moogt!" 41. » Het is mij niet te doen, om eere van men- 42. fchen, maar ik ken ulieden, dat gij de liefde 43. 5- Gods niet in u hebt. Ik ben gekomen „ in den naam van mijnen Vader, en gij hebt „ mij niet aangenomen; wanneer een ander zal „ komen in zijn eigen naam, dien zult gij aan„ nemen." 44. •> Hoe zoudt gij kunnen gelooven, daar gij „ eere van elkandcren aanneemt, en die eere , „ welke van God alleen komt, niet zoekt? 45. „ Meent echter niet,dat ik u bij den Vader beschuldigen zal; Uw befchuldigcr is moses, „ op wien gij uwe hoop altijd gefield hebt, 46. j> want, bijaldien gij moses gcloofdet, zoudt » gij  van jesus christus. 359 gij mÜ gelooven; nademaal hij van mij gc-Hoofdft. „ fchreven heeft; Doch, dewijl gij zijne fchrif„ ten niet gelooft, hoe zoudt gij dan mijne 47' ,, woorden gelooven?" 11. jesus fpijzigt 5000 mannen op eene wonderdaadige wijze. Daarna vertrok jesus over de zee van Gaii. Hoofdft. teen of Tiberids , alwaar hij van eene groote VI. menigte gevolgd werdt, omdat zij zijne won- fyt u derteekenen zagen, welken hij omtrent kranken °" verrichtte. —;— jesus klom hier op den berg, alwaar hij ging zitten met zijne leerlingen; — Nu was het Joodfche Paaschfeest nabij. 4. Als jesus hier zijne oogen opfloeg, en zag, 5 dat 'er eene groote menigte volks bij hem kwam, zeide hij tegen filippus: „ Waar zullen wij „ brood kopen, opdat deze lieden eten? " (Hij zag, dat jesus daar niet meer was, noch zijne leerlingen, zoo traden zij ook in de gemelde vaartuigen, cn kwamen te Kapernaum , jesus zoekende. Toen zij hem vonden, aan de andere zijde 35. van het meir, vraagden zij hem: „ Rabbi, wanneer zijt gij hier gekomen?" jesus : „ Waarlijk ik zeg u , gijlieden . 26. „ zoekt  3^2 levens-bijzonderheden Hoofdft.,, zoekt mij, nietj omdat gij wondérteeken£11 „ gezien, maar omdat gij van die brooden ge- rs.ij.a geten hebt, en verzadigd zijt. Doet „ toch zoo veel werk niet om verganglijke fpijze, maar tracht na die fpijze, welke duur„ zaam blijft tot een eeuwig leven, welke u >, de zoon des menfchen geven zal. Dezen „ toch heeft God, de Vader, [met zulke daa„ den] als met een zegel gevolmagtigd." 28. Het volk: „ Wat moeten wij dan doen, ,, om de werken van God te werken, [opdat „ het godlijk werk onder ons zijn doel be- reike?] " 29. jesus: „ Dit is het werk van God, [en „ dit zijn groot oogmerk met hetzelve,] dat gij „ gelooft in den genen , dien hij gezonden „ heeft." 30. Zij: ,, Wat wonderteeken doet gij dan, „ opdat wij het zien en u gelooven mogen? 31.,, wat werkt gij? [Het wonder der brooden is „ groot, maar het was grooter wonder,] dat „ onze voorvaders in de woeftijn Manna gege„ ten hebben , gelijk 'er gefchreven ftaat : •» n Bij gaf hun brood uit den hemel te eten." " 32. jesus : „ Heiligst verzeker ik ulieden , mo„ ses heeft ulieden het [waare] brood uit den „ hemel niet gegeven, maar mijn Vader geeft „ ulieden het waare brood uit den hemel ; 33.,, Want dat is het brood van God, het welk „ uit den hemel nederdaalt, en aan de wereld „ en het menschdom het leven geeft." Zij:  VAN JESUS CHRISTUS. 363 Zij: „ Heere, geef ons altijd dit brood." Hoofdjl. jesus: „ Ik ben dat levens-brood. Die tot V1, .. vs. 34. mij komt, zal nooit hongeren; en die in mij »^ gelooft, zal nooit dorsten. Dit zeg ik 36. „ u zoo nadruklijk, omdat gij mij [en mijne „ verrichtingen] gezien hebt, en evenwel niet „ gelooft. [Doch al gelooft gijlieden 37. „ niet, nogthans] zal al wat mij de Vader „ geeft, tot mij komen , en die tot mij komt, „ zal ik geenszins buitenfhiiten; nademaal ik 35, niet uit den hemel ben nedergekomen, om „ mijnen wil,maar alleen om den wil van mij- „ nen zendér te doen, en dit is de wil van ^g. „ den Vader, die mij gezonden heeft, dat ik van al, wat hij mij gegeven heeft, niet ver- ,, lieze , maar dat in den laatften wereld-dag „ opwekke; ja, dit is de wil van mijnen zen- 40> „ der , dat een ieder , die den zoon aan- „ fchouwt, en in hem gelooft, een eeuwig za- „ lig leven hebbe; daarom zal ik hem ook in „ den laatften wereld-dag opwekken." De Jooden waren te onvrede over hem, omdat hij zeide: „ Ik ben dat brood, welk 4*' „ uit den hemel nederdaalt." Zij mompelden 42. dan onder malkanderen: „ Is hij niet jesus , „ de zoon van josef? wiens vader en moeder „ wij kennen? Hoe kan hij dan zeggen, dat „ hij uit den hemel is nedergekomen?" jesus nam nu het woord weder op, en 43. zeide tegen hun : „ Twist noch mompelt niet „ onder malkanderen. Niemand kan tot 44. „ mij  364 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.,. mij komen, ten zij de Vader, die mij gezon* „ den heeft, hem trekke; en dien zal ik in yj.45. 5- den jongften wereld-dag opwekken; Dit is „ ook de leere der Profeeten, in welken ge„ fchreven ftaat: „ En zij zullen allen God „ „ zelven tot leermeester hebben;"" _ „ Derhalven een iegelijk , die [dit onderwijs] „ van den Vader gehoord, en als leerling aan- 46. »> genomen heeft, die komt tot mij. , jk „ zeg niet, dat iemand den Vader gezien heeft, „ behalven hij, die bij God is; Deze heeft „ den Vader gezien; [Die kan ook alleen den 47. „ Vader bekend maaken,] en daarom, verzeker „ ik u allerplegtigst, die in mij gelooft, heeft 48. „ een eeuwig zalig leven; [Ik herhaal „ derhalven mijn gezegde.] Ik ben het levens- 49. jj brood; Uwe voorvaders aten het Manna in 50. >» de woeftijn, doch zijn echter geftorven; maar „ dit is het brood, dat uit den hemel neder,, daalt, opdat men daar van ete en nooit fter- 51. ve5 Ik,ik ben het levend brood,dat uit den „ hemel nederdaalt; indien iemand van dit brood „ eet, die zal in eeuwigheid leeven; Het brood ,, nu, welk ik geven zal,is mijn vleesch,welk „ ik geven zal voor het leven en heil der we„ reld en der menfchen." 52. Nu geraakten de Jooden wederom onderling in verfchil, en vraagden: „ Hoe kan deze „ man zijn vleesch te eten geven? [Wat mag „ hij daar mede willen zeggen ?] " 53* jesus nam toen weder het woord: „Waar- » üjk,  VAN JESUS CHRïSTUSi 3Ó3 w lijk, waarlijk zeg ik ulieden, [hoe zeer gij Hoofdft. ,, u ook hier aan ftooren moogt,] indien gij Vi* „ het vleesch van den zoon des menfchen niet eet, noch zijn bloed drinkt, zoo hebt gij s, geen leven in u zelven. Die mijim. 54. vleesch eet en mijn bloed drinkt, die heeft „ een ecuwig zalig leven; en hem zal ik in den j,, laatften wereld-dag opwekken ; Want mijn 55. -, vleesch is waarlijk fpijze, en mijn bloed is „ waarlijk drank. Die mijn vleesch eet, en 56. „ mijn bloed drinkt, die blijft in mij en ik in j, hem, [door eene allernaauwile verëeniging.] 5J Gelijk de Vader, die leeft, mij ge- 57. „ zonden heeft , en ik ook door dien Vader „ leef, dus zal ook hij, die mij eet, door mij „ leeven. Dit is het brood, dat waarlijk 53. „ uit den hemel is nedergedaald; zulks was het „ Manna niet, welk uwe voorvaders aten, en „ evenwel geftorven zijn; maar die dit brood „ eet, zal leeven in eeuwigheid." Deze redenen hieldt hij, leerende, in de Sij- 59, nagoge, te Kapernaum. Veelen van zijne leerlingen en aanhangers , 60. die dezelven hadden aangehoord, zeiden: „De„ ze reden is hard en aanftootlijk.' Wie kan „ ze aanhooren?" Doch jesus bij zich gr< zelven wetende, dat zijne leerlingen hier over morden , zeide tegen hun : ,, Ergert u dit 5, reeds? [wat zal het dan zijn,] wanneer gij ,j0> „ den zoon des menfchen zult zien opvaaren, „ daar hij te vooren was?" Aa „De  366 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Btefaft. „ De geest is het, die leevend maakt, het vs. 63. » vleesch is daar toe niets dienftig, [gij kunt dan zelven ligtelijk begrijpen, en de zaak is „ zoo,] de redenen, die ik tot u fpreke, [heb„ ben een meer verheven zin,] zij zijn geest en 64. 5» leven. Maar daar zijn onder u fommi- ,, gen, die niet gelooven!" Te weten, jesus wist van eerften af, wie zij waren, die niet geloofden, en wie het was, die hem verraden zou. —— 65. Daarom voegde hij 'er nog bij: „ Deze was ,, de reden, waarom ik ulieden zeide: Nie- mand kan tot mij komen, ten zij het hem „ gegeven zij van mijnen Vader." €6. Van toen af keerden veelen van zijne leerlingen en aanhangers te rug, en verzelden hem niet meer op zijne reizen. 67. BiJ dezc gelegenheid vraagde jesus ook de twaalf [Apostelen:] ,, Wilt gijlieden ook niet 68. •> heenen gaan?" Hier op antwoordde simon petrus: ,, Heere, tot wien zouden „ wij ons vervoegen? gij hebt die leere, wel„ ke het eeuwig zalig leven [in zich vervat!] (50> „ En wij hebben ééns vooral geloofd en erkend, „ dat gij zijt de christus , [de MESsias,] de „ zoon van den leevenden en waaren God!" 70. „ Heb ik niet," zeide jesus hier op tot hun: „ u twaalf uitverkoren ? - „ En evenwel is één van ulieden een duivel!" 71. Hier mede bedoelde hij judas, simons zoon, den Iskari'öth; want deze, één van die twaalf zijnde, zou hem verraden. 14- jk*  vak jesus christus; 3Ö7 14. jesus verdeedigt zich zehen en zijne leere tegen de Jooden. Na dezen reisde jesus rond in Galileën ; Hoofdft. want in Judea' wilde hij niet reizen, omdat de y ' Jooden hem naar het leven (tonden. —— Thans " 2* was het Joodfche loofhutten-feest op handen; bij deze gelegenheid zeiden zijne bloedverwan- 3; ten tegen hem: ,, Vertrek van hier, en reis na Judea, opdat ook uwe leerlingen en aan5, hangers uwe werken, die gij doet, aanfehou,, wen! Want niemand, die opgang zoekt te ^ „ maaken, doet zijne zaaken in het verborgen; indien gij dit voornemens zijt, zoo openbaar „ uzelvcn aan de wereld. " -— [De bron, * waar uit deze gezegden voortvloeiden, was,] dat zijn bloedverwanten ook nog zelven niet in hem geloofden. >■ , ■ jesus beantwoordde hunne gezegden met de 6. volgende woorden: „ Mijn tijd is 'er nog niet, maar uw tijd is altijd gereed. Ulieden kan 7. „ de wereld niet haatcn; maar mij haat zij, omj, dat ik van haar getuige, dat haare daaden ,, boos zijn. ■ Reist gijlieden op dit feest; ,, ik reize nog niet op het zelve, omdat mijn ,, tijd nog niet vervuld en afgelopen is." - ■ Na dit tot hun gezegd te hebben, bleef hij in Q. Galileën. — ,. ■ Nogthans wanneer zijne broe- 10,. ders reeds op reize waren gegaan , ging hij zelf ook tot het feest, doch niet openlijk, maar als in het geheim, Aa z Op  3 erheden Hoofd/?.,, maar wanneer de christus [deMEssias]komt, ' „ zal niemand weten, van waar hij is." ys. 28. Daar °P verhief jesus zijne ftem, en leerde overluid: „ Gij kent mij, en gij weet,van „ waar ik beul - [Indien dit zoo ware, „ dan zoudt gij weten,] dat ik van mij zel„ ven, [op eigen gezag,] niet gekomen ben, „ maar mijn zender is waarachtig en geloof- 29.,, waardig; doch hem kent gij niet! Maar „ ik ken hem, want ik ben van hem [cn zij„ ncnwege gekomen,] en hij heeft mij gezon„ den." 30. Daar op poogden zij hem te grijpen, hoewel echter niemand de handen [daadlijk] aan hem floeg, alzoo zijn tijd nog niet gekomen 3-.was. . Integendeel veelen uit de menigte geloofden in hem, vraagende: „ Wanneer de „ christus [de messws] zal komen, zal hij „ wel meer en grooter wonderteekenen doen, „ dan die, welken deze man gedaan heeft?" „2> Wanneer de Farifeën de menigte zulks van hem hoorden mompelen, zonden de Farifeën en de Opperpriesters de gerechtsdienaars, om hem 33. te vatten; daar op zeide je/us tegen hen : „ Ik ben nog een kleinen tijd bij ulieden, en 34. » aa* g« ik heenen tot mijnen zender; dan zult „ gij mij zoeken, maar niet vinden, en daar ik „ dan bén, kunt gijlieden niet komen!" 35. Op deze woorden zeiden de Jooden tot malkandereu: „ Waar wil hij heenen gaan, dat  van jesus christus. 371 s, dat wij hem niet vinden zullen ? Wil hij ook Hoofdft „ tot de Griekfche Jooden gaan,die in de Hei„ denfche Landen verftrooid leeven , en die Griekfche Jooden leeren? Wat beduidt vs. 36. toch dit woord, dat hij zeide: Gij zult mij „ zoeken, en niet vinden ? en: Daar ik dan ben, kunt gijlieden niet komen?" Op den laatften en grootften dag van het 37. feest, [op welken het water uit de bron Si* lo'dm met blijdfehap gefchept en'geftort werdt,] ftondt jesus , en zeide met verheffing van ftem: „ Indien iemand dorst, die kome tot mij en driiike! Die in mij gelooft, uit zijn og. ,, binnenfte zullen, (gelijk de fchrift fpreekt en getuigt,) ftroomen van leevend water voort,, wellen!" (Hier mede bedoelde hij den Hei- 39. ligen Geest, welken zij, die in hem geloofden, ontvangen zouden, want de Heilige Geest was nog niet [nedergedaald,] dewijl jesus nog niet verheerlijkt was.) Veelen uit het volk, hem dit hoorende fpre- 40. ken, zeiden: ,, In de daad, deze is de Pro,, feet! " Anderen zeiden: ,, Deze is de chri,, stus, [de messiës!]" Maar anderen zeiden integendeel: ,, Zal dan de christus, [de „ MESsias,] uit Galileën komen? De fchrift ^ „ zegt immers, dat de christus [de messiüs] „ uit davids ftam , en van Bethlehem , het vlek, „ daar david te huis hoorde, komen zal?" Dus ontftondt 'er onder de menigte om zijnen wil eene verdeeldheid: zelfs wilden fommi- f?* 44« Aa 4 gen  372 levens-bijzonderheden J-Ioofdfl. gen van hun hem vatten; alhoewel niemand met 1J* de daad de handen aan hem floeg. vs. 45. Als dan de gerechtsdienaars weder bij de Opperpriesters en Farifeën kwamen, en dezen hen vraagden: „ Waarom hebt gij hem niet opge- 46. „ bracht ? " gaven de gerechtsdienaars ten antwoord: „ Nooit heeft eenig mensch zoo ge- 47«,, fproken, gelijk deze mensch!" . . „Zijt „ gijlieden ook al verleid?" duwden hun de ^.Farifeën toe; „ Heeft wel iemand uit „ de overheden in hem geloofd, of uit de Fa- 49.,, rifeëti? — Maar die menigte, dat graauw, ,, -— dat de wet niet kent,— is vervloekt! " 50. Thans zeide nikodemus , dezelfde, die ééns bij nacht tot jesus gekomen was, zijnde één 51. van hun, tegen hen: „ Maar! oordeelt „ dan onze wet iemand, voor dat zij hem eerst ,, verhoord en onderzocht heeft, wat hij be- 52. „ dreven moge hebben ? " ■ Hier op voeren zij dus tegen hem uit: „ Zijt gij ook al „uit Galileën? Onderzoek, en zie, dat 'er ■„ uit Galileën nooit een Profeet is opge„ ftaan!" g3> [Hierbij bleef het dezen dag,] alzoo elk vervolgcnds naa zijn huis ging, terwijl jesus zich [buiten de ftad] naa den Olijfberg begaf. 15. Ee.  VAN JESUS CHRISTUS. 373 15. Eene overfpekresfe tot jesus gebracht. jesus redenwisfelingen met de Jooden. Des anderen dags 's morgens kwam hij we- Hoofdft. der in den Temr>el, alwaar al het volk tot hem ^ 'u famenvloeide, terwijl hij zat en hen leerde. 2. Thans brachten de Schriftgeleerden en Fari- 3feën eene vrouwe tot hem, die op heeter daad in overfpel gevat was; en haar daar in het mid- 4. den van al het volk ftcllende, fpraken zij hem dus aan: „ Gij leermeester! deze vrouw hier „ is op heeter daad iu overfpel gegrepen, en moses heeft ons in de Wet geboden, dat 5. „ men zoodanigen ter dood brengen en fteeni„ gen zal, gij dan, wat zegt gij hier van?"—Zij deeden dit met oogmerk, om hem op de °« toets te (lellen, ten einde zij iet hebben mog- ten, om hem te kunnen befchuldigcu. '- Maar jesus bukte neder, en fchreef, met zijn vinger , op den grond. Als zij bleven aanhou- j, den met hunne vraag, rechtte hij zich op cn zeide tegen hun : „ Wel nu, die van ulieden „ vrij is van [deze] zonde, die werpe den eerften fteen op haar." Vervolgcnds bukte 8. hij weder neder, en fchreef op den grond. —Zij nu, dit hoorende, en in hun geweten over- 9. tuigd zijnde, gingen één voor één weg, beginnende van de oudften en dus tot de laatften toe; zoodat jesus alleen werdt gelaten met de vrouw, die in het midden voor het oog van l>et volk ftond. Toen jesus opkeek en ïo. Aas nie- 6.  574 LEVENS-BIJZONDER. HE DEN Hoofdft. niemand zag, behalven de vrouw, zeide hij tegen haar: ,, Vrouw, waar zijn die befchuldi,, gers van u? Heeft niemand u veroordeeld? vs. 11. _-, „ Niemand, Heere!" was haar antwoord. —1— „ Nu," zeide jesus tegen haar, ,, dan „ veroordeel ik u ook niet; ga heenen, en pleeg de zonde niet meer!" 12. jesus ging dan wederom voort, met tegen hun te fpreken, en zeide: „ Ik ben het licht „ der wereld; die mij volgt, zal niet in de „ duisternisfe omdwaalen, maar-het levens-licht 13. „ hebben. -" De Farifeën wierpen hem tegen: „ Gij getuigt van uzelven, derhalven is uw getuigenis niet geloofwaardig." 14. Jesus gaf hun ten antwoord: „Al getuigde ik „ ook van mij zelven, zou nogthans mijn ge„ tuigenis geloofwaardig zijn; alzoo ik weet, „ van waar ik gekomen ben, en waar ik hee„ nen ga; hoewel gijlieden zulks niet weet, ,, noch van waar ik kom, noch waar ik heenen 15. n §a; gij oordeelt naar het vleesch, [en naar „ het uitwendige]; ik oordeel niemand, [maar 16. „ wek elk op tot onderzoek,] doch al oordeel,, de ik ook, [en gaf van mij zelven getuige„ nis,] dan is nog dit mijn oordeel naar waar„ heid , [en mijn getuigenis geloofwaardig,] „ want ik ben [in dit opzigt] niet alleen; maar „ benevens mij is nog de Vader , die mij ge- 17. „ zonden heeft. ——• Nu ftaat 'er immers in „ uwe Wet gefchreven, dat het getuigenis van 18. *>» twee Perfoonen geloofwaardig is; zoo- „ dan  VAN JESUS CHRISTUS. 375 „ dan ik getuige van mij zelven, maar daarén-ffo/W. „ boven de Vader, die mij gezonden beeft, ge„ tuigt ook van mij." — Zij: „ Waar is uwv;. i9. „ VaclerV" — jesus: „ Gij kent mij niet, „ maar gij kent ook mijnen Vader niet! • „ Indien gij mij kendct , dan zoudt gij ook „ mijnen Vader kennen!" Alhoewel jesus deze redenen hieldt, en 20. dus in den Tempel leerde, bij de fchatkist, nogthans werdt hij van niemand aangegrepen, alzoo zijn uur nog niet gekomen was. Verders vervolgde jesus weder zijne redenen aI. tot hun: „ Ik ga heenen,en gij zult mij [ver„ geefsch] zoeken, integendeel gij zult in uwe „ boosheid en zonde derven; Daar ik heenen „ ga , kunt gijlieden niet komen. " • • Daar 22. óp zeiden de Jooden: „ Zou hij ook zich zcl„ ven willen ombrengen, omdat hij zegt : daar v ik heenen ga, kunt gijlieden niet komen." ~ j^sus vervolgde: „Gijlieden zijt van beneden, 23. ik ben van boven; gijlieden van deze wereld, en ik ben niet van deze wereld; daarom heb 24. „ ik ulieden gezegd, dat gij in uwe boosheden „ en zonden zult omkomen; te weten, indien „ gij niet gelooft, dat ik die geen ben , [die ik „ ben], zoo zult gij in uwe zonden fterven. — Zij: „ Wie zoudt gij zijn? " 25. jesus : „ Het geen ik u van eerften af ge- , zegd heb. Doch betreffende ulieden 26, „ [en uw gedrag,] heb ik veel te fpreken en te oordcelen. - -- Doch [niettegenftaande uw on-  376 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hovffongeloof,] mijn zender is waarachtig en ge„ loofwaardig , en ik fpreek alleen in deze we„ reld , het geen ik van hem gehoord heb." Zij verftonden ook hier niet, dat hij met deze woorden den Vader bedoelde. 28. jesus ging dan voort met fpreken: „ Wan* „ neer gij den zoon des menfchen zult verhoogd „ hebben, dan eerst zult gij weten, dat ik die „ geen ben, [die ik ben J en dat ik van mij „ zelven, [en op eigen gezag,] niets doe,maar „ dat ik fpreek , gelijk de Vader mij geleerd 29. „ heeft. Doch, [wat 'er gebeure,] mijn * „ zender is met mij ; de Vader heeft mij niet „ alleen gelaten, nadien ik altijd doe, het geen „ hem behaagt." 30. Wanneer hij deze redenen hicldt, geloofden 'er veelen in hem. 31' Tegen deze Jooden, die nu in hem geloofden , zeide jesus : „ Indien gij bij mijne leere „ blijft, dan zijt gij waarlijk en in de daad 32. „ mijne leerlingen; en gij zult de waarheid ken,, nen en verdaan , en die waarheid zal u vrij ,, maaken." 33. Zij zeiden daar op: „ wij zijn abrahams „ nagedacht, en hebben nooit iemand gediend; „ hoe kunt gij dan zeggen: „ Gij zult vrij,, lieden worden?" 34. jesus: „ Allerplegtigst betuig ik u; [dat »» de zaak zoo is, mids dat gij mij wel ver„ ftaat;] alwie de zonde doet, en ondeugdzaam 35- ;, is, die is een flaaf van de zonde; Nu blijft im-  VAN JESUS CHRISTUS. 3?7 „ immers een flaaf niet altijd in het huis, \\ü\Hoofdft. „ heeft op bet zelve geen recht,] maar de zoon * „ blijft altijd in het huis; [fchoon gij dan als „ Jooden den naam van kinderen draagt, gij „ kunt u niet als vrijen aanmerken ,moch vleijen, dat gij altijd in het huis des Vaders blijven zult , indien gij flaaven der zonden zijt,] „ maar , wanneer de zoon u vrijgemaakt zalw. 36, hebben, dan zult gij waarlijk en in de daad vrij zijn. •• Ik weet wel, dat gij abra- 37, „ hams nakomelingfchap zijt; maar gij zoekt „ mij het leven te benemen, omdat mijne leere „ met uwe bevatting niet overéénkomt. ■ ■ ,, Ik fpreek, het geen ik van mijnen Vader ge- gg. zien heb; doet gij dan ook, het geen gij van ,, uwen Vader gezien hebt, [en volgt het voor- beeld van uwen Vader!]" Zij: ,, abraham is onze Vader!" jesus: ,, Indien gij waare kinderen van ,, abraham waart , dan zoudt gij abrahams werken doen, [en dus naar uwen Vader ge„ lijken,] maar nu ftaat gij mij naar het leven, ^Qt> „ iemand, die u de waarheid gefproken heb, ,, welke ik van God gehoord heb! Dat deedt abraham nooit! Maar! gij doet ,, de werken van hem, die in de daad uw Vader is." Zij: ,, Wij zijn geene bastaarden , uit „ hoererij geteeld! Wij hebben [als Jooden] „ éénen en denzclfden Vader, naamlijk, God!" je-  3~S LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdfi. JESÜS: „ I[ldicn God m Vadcr zoijdt vï.42. " glJ miJ Hef hebben; want ik ben van Goduitgegaan , cn kom , [als Gods Zoon en ge,, zant;] ik ben geenszins van mij zelven ge„ komen, maar hij beeft mij gezonden. 43. »• Van waar komt bet, dat gij mij aan mijne „ fpraak niet kent? , Omdat gij [wegens ,, uwe vooröordeelen] mijne leere niet kunt ver- 44- „ dragen. Gij zijt uit eenen anderen Va- j, der, den Duivel naamlijk, en gij wilt de be„ geerten en zin van dien uwen Vader doen : „ Deze was van eerften af een menfehen-moors, der; hij is ook in de waarheid niet volftan„ dig gebleven ; ja daar is geene waarheid in „ hem; wanneer hij leugens fpreekt, dan fpreekt ,, hij overëenkomftig zijne geaardheid, want hij „ is een leugenaar, en alle leugenaars en vya'n„ den der waarheid hebben hem tot eenen Va- 45. „ der. Maar mij , om dat ik de waar- 46. ,, heid zeg, gelooft gij ,t Demo» , maar ik fpreek tot eere van mijnen „ Vader , en gijlieden ontëert mij. Ik 50. „ zoek mijne eigene eere niet ; daar is één, „ die ze zoekt en oordeelt. ■■ Heiligst ver- gït „ zeker ik ulieden , indien iemand mijne leere zal bewaaren [en beftendig aankleeven], die „ zal in eeuwigheid geen dood ondergaan!" De Jooden : „ Nu weten wij met zeker- 52. heid, dat gij van eenen Demon bezeten zijt. 9j — abraham is geftorven, als ook de Pro- t> feeten; en gij zegt: Indien iemand mijne lee- „ re bewaart , die zal geen dood fmaaken in „ eeuwigheid! ——» Zijt gij grooter dan onze 53. „ groote Stamvader abraham , die evenwel ge- ,, ftorven is? Zelfs zijn de Profeeten geftorven! ,, Wien maakt gij uzelven toch?" jesus: „ Indien ik mij zelven eere aanma- 54. , s, tigde, dan was mijne eere een louter niets; . „ — nu is het de Vader , die mij eere .,, geeft, die Vader, dien gijlieden zegt, dat „ uw God is; fchoon gij hem niet kent, maar ^ , „ ik ken hem; wanneer ik zeide, hem niet te ,.„ kennen , dan was ik aan ulieden gelijk, te ,weten, een leugenaar en vyünd der waarheid. .,„ Maar , ik ken hem , en ik bewaar beftendig ,„ zijne leere. Wat abraham, uw Vader, be- 56. , „ treft, die heeft met blijdfehap verlangd, om ,„ mijn' tijd, [en komst in de wereld ,] te be- lee-  3öÖ levens-e ij zond er meden Hoofdft.,, leeven, nu heeft hij het beleefd, en zich ver- yUL „ heugel!" vs. 57. _ De Joden ; „ Gij hebt nog geen vijftig „ jaaren , en gij hebt abraham gezien ! " 58. jesus: „ Ik verzeker u allerplegtigst, ik „ ben, die ik ben, eer abraham in de wereld „ was." 59. Nu namen zij fteencn op, om hem te fteenigen; maar jesus verbergde zich, en ging den Tempel uit , midden door hen doorgaande, en begaf zich dus van daar. 16. jesus geneest eenen blindgebooren man; gevolgen van dit wonderwerk. Hoofdft. In het voorbijgaan zag hij ook eenen man, vt^i. dk Van Zijne Scboorte af blind was ; als zijne &\ leerlingen hem vraagden: „ Rabbi, wie is hier „ door zijne zonde oorzaak van deze blind,, heid ? deze man zelf , of zijne ouders ? " 3. zoo antwoordde jesus: „Noch dezeman, noch ,, zijne ouders hebben door eene bijzondere „ zonde oorzaak tot deze blindheid gegeven ; ,, maar in hem moesten Gods werken open- 4> ,, baar worden; ik moet de werken van „ mijnen grooten zender verrichten , zoo lang ,, het dag is ; eerlang komt een nacht , wan- 5. „ neer toch niemand werken kan; zoolang ik r ■ „ in de wereld ben, ben ik een licht der we- 6. „ reld." Dit gezegd hebbende, fpuwde hij op den grond, maakte van dat fpeekzel flijk, en  VAN JESUS CHRISTUS. 381 en {"meerde toen dat flijk op de oogen van den Hoofdft. blinden; vervolgends belastte hij hem: ,, Ga ^ „ heenen, wasch u zelven in het waterbad van „ Siloam." (Siloam beteekent, uitgezonden.) — De man ging heenen, wiesch zich zelven, en keerde ziende weder. Zijne buuren, en die hem te vooren gezien hadden, dat hij blind was, zeiden: „ Is dit de man niet, die daar „ plagt zitten te bedelen?" De één zeide: 9. „ hij is het! " Anderen zeiden: „ Hij gelijkt ,, hem wel!" Tot dat hij zelf verklaarde: ,,Ik „ ben dezelfde!" —— Zij vraagden hem toen: IO# „ op welke wijze zijne oogen geopend waren?" Hij gaf hun het volgend bericht: ,, Ie- 11. mand, genaamd jesus, maakte flijk, en be„ ftreek daar mijne oogen mede, en geboodt „ mij: ga heenen naa het badwater van Siloam, „ en wasch u zelven. Ik ben heengegaan,»ik „ heb mij gewasfehen, en nu hadt ik mijn ge- £ zigt." Waar is die man?" vraagden I2< zij; hij gaf te kennen,dat hij het niet wist.— Daar op brachten zij dezen gewezen blinden bij 13. de Farifeën. Nu was het Sabbath , toen jesus het flijk 14. gemaakt, en zijne oogen geopend hadt. De Farifeën vraagden nu ook den man één 15. en andermaal: ,, Hoe hij zijn gezigt bekomen hadt?" " 1 '■■ De man antwoordde: „ Hij heeft flijk op mijne oogen gelegd, en ik heb „ mij gewasfehen, en nu zie ik." Daar op zeiden fommigen uit de Farifeën: ^m Bb „ De.  3^2 LEVEWS-BIJZONDERIIEDEN Hoofdft. „ Deze man is niet van God, want hij onder„ houdt den Sabbath niet. Maar anderen brach„ ten daar weder tegen in j „ Hoe zou een „ openbaar zondaar, [en verachter van Gods „ Wet,] zoodanige wonderteekenen doen kun», nen!" Dus ontftondt 'er verdeeldheid onder hun. Zij vraagden dan den blinden op nieuw: „ Gij, wat zegt gij van hem, omdat hij u de ,, oogen geopend heeft?" Hij antwoordde: „ Dat hij een Profeet is." ï8. Nu geloofden de Jooden van hem niet, dat hij waarlijk blind geweest was, en zijn gezigt bekomen hadt, voor dat zij de ouders van dezen gewezen blinden ontboden hadden. . 19. Dezen vraagden zij: „ Is dit uw zoon, dien „ gij zegt, blind gebooren te zijn ? En hoe 20. „ komt het, dat hij nu ziet?" Zijne ouders gaven ten antwoord: „ Dit weten wij, dat „ deze perfoon onze zoon is, als ook, dat hij 21. „ blind gebooren is ; maar op welke wijze hij „ nu ziende is, of wie hem zijne oogen geö„ pend heeft, weten wij niet; hij heeft zijne „ jaaren; vraagt hem zelven; hij zal wel van ,, zich zelven fpreken!" - 22. Dit antwoord gaven zijne ouders, omdat zij de Jooden vreesden; want daar was reeds door de Jooden een befluit gemaakt en vastgefteld, dat. indien iemand beleedt, dat hij "de christus [de MESSias] ware, die zou uit de Sijnagoge geweerd, [en in den ban gedaan worden.]  van jesus christus. 383 don.] Daarom zeiden zijne ouders: ,, HijHoofdj}, ,, heeft zijne jaaren, vraagt hem zelven." Zij riepen dan den man, die blind geweest was, • . 24I wederom binnen, en zeiden: „ Geef Gode de ,, eere; wij weten, dat deze man een zondaar is [bij uitnemendheid, een heiligfchenner!] " De gewezen blinden gaf ten antwoord: 25. „ Ik weet niet, of hij een zondaar en heilig- fchenner is; dit ééne weet ik, dat ik blind „ was, en thans zien kan." Zij vraag- 26» den hem nogmaals op nieuw: „ Wat heeft hij „ u gedaan? Op welke wijze heeft hij u de oogen geopend?" 1 Hier op antwoord- 27. de hij: „ Ik heb het u reeds gezegd, maar gij „ hebt 'er niet naar gehoord; waarom wilt gij „ het nog ééns hooren ? wilt gij ook zijne leerlingen worden?" Hier op beet 28. men hem bits toe: ,, [Zijne leerlingen!] Gij „ zijt een leerling van hem; maar wij zijn leer- lingen van moses. Wij weten, dat God te- 29. gen moses gefproken heeft; maar dezen we- ten wij niet, van waar hij is! " Nu g0, fprak deze man hen dus aan: ,, Hier in is ,, evenwel iet vreemds en wonderbaars, dat gij- lieden niet weet, van waar hij is , en nog,, thans heeft hij mijne oogen geopend; wij g-, „ weten toch, dat God geene fnoode zondaars verhoort, [om hun wonderkracht te fchen- ken,] maar indien iemand godvruchtig is, en „ zijnen wil volbrengt, dien verhoort hij; [hoe kan toch deze man een fnood zondaar weBb 2 „ zen!]  384 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.„ zen!] Zoo lang de wereld gedaan heeft, is vs. 32. " het niet §eIloorcl» dat iemand de oogen van 33. » eenen blind-geboorenen geopend heeft, indien dan deze man niet van God was, hij zou niets dergelijks doen kunnen." Op deze woorden gaven zij hem het bits befcheid: Gij zijt geheel in zonden gebooren, en wilt „ gij ons leeren ?" En daar mede dreef men hem uit, [en deedt hem in den ban.] 35. jesus vernam het, dat men hem in den ban gedaan hadt, en hem ontmoetende, fprak hij hem aan: „ Gelooft gij in den zoon van 36. »- God ? " •— Heere! " was het antwoord van den man, „ wie is dat ? [zeg het mij,] „ opdat ik in hem geloove!" 37. jesus: „ Gij hebt hem gezien,en die met „ u thans fpreekt, die is het!" 38. Bij: „ Heere, ik geloof!" terwijl hij voor hem met eerbied nederknielde. 39. jesus vervolgde: ., Ik ben tot een oordeel „ in deze wereld gekomen , [waardoor het groot onderfcheid der menfchen zal openbaar „ worden,] ten einde zij, die niet zien, zien ,, mogen, en integendeel, zij, die zien, blind „ worden." 40. Als eenigen uit de Farifeën, die bij hem ftonden, dit hoorden, zeiden zij tegen hem : ,, Zijn wij dan ook blind?" 41. » Indien gij blind waart, " gaf jesus hun ten antwoord , „ zoudt gij geene zon„ de hebben , [uwe onwetendheid zou voor „ u nog eene ontfchuldiging kunnen zijn;] maar  VAN JESUS CHRISTUS. 3§5 „ maar nu gij zegt, [en voorwendt,] dat gij ,, ziet, nu blijft uwe zonde over, [en gij zijt noch te veröntfchuldigen noch te helpen.]" [Laat mij, ging hij voort, u hét groot 0x1-Hoofdft. derfcheid tusfchen eenen waaren herder en leids- X* vs. ï. man der menfchen,en tusfchen valfche herders, die in de daad roovers en dieven zijn, aantoo- nen.] Ik verzeker u plegtigst: „ Die niet „ in den fchaapsftal komt door de deur, maar die langs een' anderen weg influipt, die is een dief en roover ; maar die door de deur 2' „ inkomt, is een recht herder van de fchaapen; ^. ,, hem doet de deurwachter open, en de fchaa„ pen hooren [en kennen] zijne ftem ; en hij roept zijne eigene fchaapen, die hem toebchooren, bij naame, en dus leidt hij ze uit; ,, en , wanneer hij dus zijne hem toebehooren- 4- de fchaapen heeft uitgevoerd , gaat hij die „ voor en leidt ze; en de fchaapen volgen hem „ gewillig, omdat zij zijne ftem kennen; doch 5. n eenen vreemden zullen zij niet volgen, zij „ zullen veel meer van hem vlieden , omdat ,, zij de ftem van de vreemden niet kennen." Wanneer jesus hun deze gelijkenis voor- 6. droeg, verftonden zij niet: „ wien hij daarmede bedoelde ? " Hy voegde 'er nogmaal [tot opheldering] by:, 7, Waarlijk, waarlijk zeg ik u, ik ben de deur „ voor de fchaapen. - Allen, zoo veelen 8. ,, zich in mijne plaats als herders des volks opwerpen, zijn dieven en moordenaars; daarom Bb 3 hoo-  386 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft. „ hooren ook de fchaapen niet naar hun vs. '9.'» *k' ik ben c,e deure; indien iemand door mij „ ingaat, die zal behouden en zalig wezen; hij „ zal uit- en ingaan, en weide vinden. 10.,, De dief komt alleen [tot de kudde] , opdat hij ,j ftele, en flachte,en verderve,maar ik ben ge„ komen, opdat [de kudde] een gelukkig leven „ en overvloed hebbe !" —— 11 • ,, Ik, ik ben de goede en waare herder! „ zulk een herder, die, gelijk in het natuurlij„ ke herders en eigenaars der kudden doen, zijn „ leven fielt voor de fchaapen, dus veel ver• „ fchillende van eenen huurling , en die geen „ herder is, wien de fchaapen niet in eigendom „ toebehooren; zulk één ziet den wolf komen, „ en verlaat de fchaapen, en neemt de vlucht; ,-, terwijl de wolf de fchaapen rooft en verfcheurt; 13.,, zulk een huurling, zeg ik, neemt, [in ge„ vaar,] de vlucht, omdat hij flechts een huur„ ling is, en de fchaapen hem niet aangaan." 14. 5J Ik ben dan de eenige goede en rechte her„ der ! ik ken mijne fchaapen , en word van J5> „ mijne fchaapen gekend; even gelijk de vader „ mij kent, en ik den vader ken; ook ftel ik „ mijn leven voorde fchaapen." j<5. „ Ik heb ook nog andere fchaapen, dieniet „ van dezen ftal zijn; die moet ik ook leiden en „ weiden; zij zullen ook naar mijne ftem hoo„ ren ; en het zal ééns wezen : Eene kudde, „ één herder7" 17, „ Daarom bemint de Vader mij , omdat ik -> mijn.  van jesus christus. 3S7 „ mijn leven, [vrijwillig voor mijne kudde,]af-Hoofdft. „ legge, ten einde ik het weder aanneme; lu*- '*j „ mand ontneemt het mij [tegen wil en dank,] maar ik leg het van zelven af; —— ik heb „ magt mijn leven af te leggen, ik heb ook magt „ het zelve weder aan te nemen. Alles volgends ,, het gebod, dat ik van mijnen Vader ontvan„ gen heb." Thans ontftondt 'er op nieuw verdeeldheid I9« onder de Jooden , uit hoofde van deze redenen: want terwijl veelen van hun zeiden; ., hij is van 20. eenen Demon bezeten, en raaskalt; wat hoort „ gij nog naar hem?" ■ zeiden anderen : ai. Dit zijn geene redenen van iemand, die beze,, ten of raazend is; kan dan een Demon ook de „ oogen van blinden openen V " 17. jesus door de Jooden vervolgd. Het gebeurde op het feest der Tempel-wij- 2a« ding, welk in den winter valt, dat jesus op en 23. neder wandelende in den Tempel, in de gaanderij van salomo, door de Jooden omringd werdt, 24welken hem dus aanfpraken: ,, Hoe lang houdt „ gij ons in het onzekere? Indien gij de chris- tus [de MESSias,] zijt, zoo zeg het rondbor„ ftig uit." jesus gaf hun daar op ten antwoord: „ Ik 05. „ heb het u gezegd, maar gij gelooft het niet; „ de wonderwerken , die ik verricht , in den naam £en het gezag] van mijnen Vader, die , Bb 4 „ ge-  388 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.,. getuigen van mij genoeg; maar — gijlieden vs. 26' " blijft OI1geloovig; [geen wonder ook!] want ,, gij zijt niet van mjjne fchaapen , gelijk ik u 27. „ ook onlangs zeide; Te weten, mijne fchaapen hooren mijne ftem , en ik ken ze, en 28. „ zij volgen mij , [als hunnen herder,] en ik „ geef hun een eeuwig zalig leven , en zij zullen „ in eeuwigheid niet verdwaalen [noch verloo„ ren gaan,] en niemand zal hen uit mijne hand 29. „ ontrooven. Mijn Vader toch, die ze „ mij gegeven heeft, is boven allen groot; en ,, niemand kan ze uit de hand van mijnen Va- 30. „ der rooven. Ik en de Vader zijn één." 31. Op deze woorden raapten de Jooden wederom fteenen op, om hem te fteenigen. 32. Doch jesus fprak hen dus aan: „ Ik heb „ ulieden veele uitmuntende werken, van we„ gen mijnen Vader, doen zien; om welk van „ deze werken wilt gij mij nu fteenigen ? " 33- De Jooden riepen hem toe: „ Wij willen ,, u niet fteenigen, om eenig goed werk, maar „ om uwe Gods-lastering, en omdat gij, daar „ gij een mensch zijt, uzelven God maakt." 34. jesus beantwoordde dit , met te zeggen : „ Staat 'er niet gefchreven in uwe wet; ik heb 35. IS wel gezegd, gij zijt Goden? Indien j, [de wet] die genen Goden noemt, tot wel~ „ ken Gods woord gefchied is , [en die dus „ eene godlijke zending hadden,] en indien de „ wet niet kan te niete gedaan of veranderd 36, „ worden; waarom zegt gij dan van mij, dien «» de  VAN jesus christus. 339 }, de Vader geheiligd en in de wereld gezonden Hoofdjl. „ heeft , dat ik Gods-lastering fpreek, omdat X* ,, ik gezegd heb, dat ik Gods zoon ben ? „ Indien ik de werken van mijnen vader nietw. 37. doe, zoo geeft mij geen geloof, maar indien 33. „ ik die doe, en gij mij echter niet wilt geloo,, ven , gelooft ten minden die werken ; dan „ zult gij zeker ook weten en gelooven, dat „ de Vader in mij is, en dat ik in den Vader „ ben." Thans poogden zij wederom hem te vatten, o0< maar hij ontging hunne handen; en begaf zich 40. weder over den Jordaan, ter plaatze, alwaar joünnes het eerst gedoopt hadt; hier bleef hij [eenigen tijd;] hier kwamen er ook veelen tot 41. hem, welken erkenden: ,, joünnes heeft wel geen één wonderteeken gedaan; doch alles, wat joünnes van dezen man gezegd heeft, „ was waarheid." — Dus geloofden er daar 42. veelen in hem. •• 18. Opwekking van lazarus uit de dooden , en gevolgen daar van. Hoofdft, XI. Wanneer zekere lazarus van Bethaniën, het vs. 1, wiek van mariü en martha haare zuster, ziek iwas geworden; (het was deze mariü, die den 2. 1 Heere met balfem zalfde , en zijne voeten met lhaar hoofdhaair afdroogde ; wier broeder lazarus thans ziek was;) zoo zonden zijne zus- 3. tters aan jesus deze boodfehap : „ Heere , zie, Bb 5 „uw  390 LEVENS-BIJZONDERHEDEN W-V?.,, uw vriend, dien gij bemint, is ziek.'" , w. 4. 0p .deze boodfehap, zeide jesus: „Deze » zie,ae is "iet tot den dood, maar tot ver„ heerlijking van God , opdat de Zoon van „ God daar door verheerlijkt worde." „ 5- Hoe cfogemeen veel jesus nu ook hieldt van martha, en haare zuster, en van lazarus, 6. echter, fchoon hij tijding kreeg, dat deze ziek was, bleef hij nog twee dagen ter plaatze, al. 7. waar hij was. Na verloop van dezelven zeide hij tegen zijne leerlingen: „ Komt, laat ons 8. ,, wederom naa Juded gaan." Zijne leerlingen hielden hem voor: „ Rabbi! de Jooden zoch., ten onlangs u te fteenigen, en gaat gij nu we- 9. „ deröm derwaards?" jesus gaf hun ten antwoord: „ Daar zijn immers twaalf uuren in „ den dag? Wanneer iemand bij dag gaat, ftoot ,, hij zich niet, omdat hij het wereld-licht aan- 10. „ fchouwt ; doch , wanneer iemand bij nacht „ wil gaan, loopt hij gevaar van zich te Itoo„ ten, omdat er geen licht in hem is." — 11. Hier zweeg hij; maar terltond daar op vervolgde hij: „ lazarus, onze vriend, is ingeflaa„ pen; maar ik ga op reize, om hem uit den 12. „ fiaap op te wekken." , „ Indien hij „ ingeflaapen is, Heere \ " zeiden zijne leerlingen, „ dan zal hij wel weder gezond worden." 13. Maar jesus hadt van zijnen dood gefproken; doch zij meenden, dat hij den eigenlijken 14. flaap bedoeld hadt. Toen zeide jesus rondbors- 15. tig uit: „ lazarus is geftorven ! En ik ben, ,, om  VAN JESÜS CHRISTUS, S91 ,-, om uwent wil, verblijd , (opdat gij naamlijk ,, in uw geloof verfterkt wordt,) dat ik daar „ niet geweest ben; maar komt, laat ons naa „ hem heenen gaan." — Hier op zeide tho-"-t°". Mas, bijgenaamd didymus, tegen zijne medeleerlingen : „ Komt, laat ons ook gaan, opdat „ wij met hem nerven, [en hem tot den dood „ toe getrouw blijven!"] Toen jesus dan kwam, vondt hij, dat hij -7« Teeds vier dagen in het graf gelegen hadt. Nademaal nu Btthanïèn dicht bij Jerufalem 18. was , niet meer dan omtrent vijftien ftadiën, {een klein half uur] van die ftad, zoo waren l9' er veelen van de Jooden tot martha en mariü gekomen, om haar wegens [het overlijden] van haaren broeder te vertroosten. Zoodra martha vernam, dat jesus aankwam, ac. ging zij hem te gemoet ; doch mariü bleef in huis zitten. martha zeide vervolgends tegen jesus: 21. „ Heere , indien gij hier geweest waart, zou „ mijn broeder niet geftorven zijn! Maar zelfs 22. ,, nu het zoo is, weet ik echter, dat God u „ alles geven zal, wat gij hem bidden zult." jesus antwoordde haar: ,, Uw broeder 23. „ zal weder opftaan! " martha: „ Ja , ik weet, dat hij weder 24. „ zal herleeven bij de opftanding in den laatften wereld-dag." Jesus: „ lk ben de opftanding en het le- 25. „ ven : Die in mij gelooft , zal leeven , al was  39* LEVfiNS-BrjaONDERHEDEN Hotfdjl.,, was hij ook geftorven; maar ook een iegevs. 26." ^ die leefc' en in mij gelooft, zal in eeu„ wigheid niet fterven. Gelooft gij dat?" &?- z'i: >. Ja Heer! Ik heb ééns voor al geloofd , dat gij zijt de christus , [de mes„ sias,] de zoon van God, die in de wereld „ zou komen!" 28. Dit gefproken hebbende, liep zij heen, en luisterde haare zuster mariü in: „ De leerüar 29.57 is daar, en roept u. " Zoodra deze dit vernam , rees zij fpoedig op, en begaf zich na 30. hem toe. (jesus was nog niet in het vlek gekomen ; maar bevondt zich nog ter plaatze , 31. waar martha hem ontmoet hadt.) De Jooden dan, die bij haar in huis waren, om haar te vertroosten, ziende mariü zoo fchielijk opftaan , .en naa buiten gaan , volgden haar, zich verbeeldende, dat zij naa het graf ging, om daar 32. te weenen. Toen nu mauiü ter plaatze kwam , waar jesus was , viel zij, zodra zij hem zag, hem te voet, en zeide tegen hem : » Heere, indien gij hier geweest waart, zoo „was mijn broeder niet geftorven!" , . 33. JESUS , haar ziende weenen , en dat ook de Jooden , die met haar mede gekomen waren , weenden, werdt in den geest beweegd, en ont- 34. roerde zich zelven zeer. „ Waar hebt gij hem „ gelegd?" vraagde bij. „ Heere! kom hier " 35. zeiden zij, „ hier ligt hij!» Nu we^a. 36. de jesus! „ Zie ééns," zeiden de Jooden, 37.,, hoe veel hij van hem hieldt!" - Sommigen  van jesüs christus. 393 • migen van hun voegden er bij: „Kon deze Hoofdft' man, die de oogen van dien blinden opende, XI* „ niet gemaakt hebben, dat ook deze niet ge- „ ftorven was?" Hier op werdt jesus vs. 38. bij zich zelven op nieuw beweegd en ontroerd. Toen hij bij het graf kwam , het welk eene fpelonk was, daar een fteen voor lag , geboodt 39* ! jesus , men zou dien fteen wegnemen ! Hierop j zeide martha, de zuster van den overledenen: „ Heere ! hij zal reeds rieken ; want hij heeft „ daar al vier dagen gelegen! " „ Maar" hernam 4°« J; jesus, „ heb ik u dan niet gezegd, dat, in, „ dien gij gelooven zoudt, gij Gods Majefteit „ zoudt zien?" Terwijl men nu den 41» fteen wegnam, daar de overledene begraven was, floeg jesus de oogen om hoog, en zeide: „Ik „ dank u, Vader, dat gij mij verhoord hebt! w — Doch — ik wist, dat gij mij altijd ver- 42. .„ hoort; maar dit zeg ik, om der om- ,„ ftanders wille, opdat zij éénmaal gelooven 1,mogen, dat gij mij gezonden hebt! " ■ ! Na dit gefproken te hebben, riep hij met lui- 43. (der ftem : „ lazarus ! kom te voorfchijn! " ,« . Op dit woord kwam de overledene te 44. 'voorfchijn, zoo als hij was, de handen eu voei ten met zwachtels omwonden, en eenen zweetcdoek, waarmede zijn aangezicht bedekt was.— 'Toen geboodt jesus: ,, Maakt hem los, op,„ dat hij vrijlijk gaan kan!" Op het gezicht van het geen jesus thans tdeedt, geloofden nu veelen van die Jooden, die tot  394 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hooffl. tot MARia gekomen waren, in hem; doch,fom- rj.46-migen Van hun liepen I,aa de Farifeën, en gaven dien bericht, van het geen jesus gedaan hadt. 47. De Opperpriesters en Farifeën belegden hier op den grooten Raad, [htt Sanhedrin ,] en raadpleegden ; wat hun te doen ftondt ? want," zeiden zij, „ deze mensch doet veele wonder- 48.5, teekenen ; indien wij hem dus laten begaan, „ zal alle man in hem gelooven; en dan lopen ,, wij gevaar, dat de Romeinen komen, en de„ ze plaats en dit gantfche volk verdelgen zuf- 49. „ len." ■ Eén van hun, te weten kaïafas , die de Hoogenpriester was van dat jaar, deedt daar op dit voorftel: „ Gijlieden fchijnt „ nergens verftand noch doorzicht in te heb- 50. „ ben , daar gij niet overweegt, dat het voor „ ons dienftig is , dat 'er flechts één perfoon „ fterft Hl plaatze van het gantfche volk, ten „ einde het gantfche volk niet verlooren ga!" 51. Deze woorden fprak hij echter niet door zich zelven of eigener beweeging, maar, alzoo hij de Hoogenpriester van dit jaar was, profeteerde hij in de daad, dat jesus fterven zou in 52. plaats van dit volk; ja , niet alleen in plaats van dit volk, maar opdat hij ook Gods kinderen en lievelingen , die allerwegen [in de wereld] verfpreid waren, tot één zou mogen ver- 53. gaderen. — Van dien dag af ftelden zij eenpaarig vast, dat zij hem ter dood zouden bren- 54. gen. jesus verkeerde nu ook niet meer i open-  van jesus christus. 395 openlijk en vrij onder de Jooden , maar begaf Hoofdft. zich van daar naar de landftreek, dicht bij de woestijn [van Juded], naa eene ftad, genaamd Efra'im ; alwaar hij zich eenigen tijd met zijne leerlingen onthieldt. — 19. Laatfte Paaschfeest in jesus leven; jesus wordt door maria gezalfd; doet zijne intrede in Jerufalem. Gevolgen daar van. Nadien nu het Joodfche Paaschfeest op han- vs. 55. den was , en veelen reeds voor dit feest uit f_alle oorden] des lands naa Jerufalem reisden, om zich zelven te reinigen en voor te bereiden, zoo zocht men jesus; en zij, die zich in den 56. Tempel bevonden , zeiden tegen majkanderen : „'Wat dunkt u? Zou hij niet op dit feest ko„ men?" -—- [Tot deze vraag hadden zij te 57meer aanleiding,] nadien de Opperpriesters en Farifeën, een bevel hadden uitgevaardigd, dat, indien iemand wist, waar hij was, hij zulks te kennen zou geven , opdat zij hem vatten mogten. ■■ Zes dagen voor het Paaschfeest kwam jesus Hoofdft, weder te Bethaniën, daar lazarus was, de 2e- XI1* vs. 1. wezen overledene , dien hij uit de dooden hadt opgewekt. ——— Hier hadt men hem eene maal- 2. tijd bereid , bij welke martha bediende , en lazarus één van de genen was, die zich met hem aan tafel bevonden , terwijl mariü, eene 3. Litra  39Ó LEVENS-BIJZONDERHEDEN Bvfdfl.Litra [twee Drachmen-] kostbare echte Nardusbalfem brengende , daarmede jesus, zelfs tot zijne voeten toe, balfemde, welken zij vervolgends met haare hoofdhaairen afdroogde ; zoodat het gantfche buis van den balfem-geur vervuld was. »• 4- Bij deze gelegenheid zeide één van zijne leerlingen, te weten, jddas simons zoon, de ƒƒ- 5. iariöth, die hem verraden zoude. „ Waarom ,, is deze balfem niet liever voor driehonderd „ Denariën [zestehalven] verkocht, en dat geld 6. „ aan de armen gegeven?" jjit zeide hij , niet omdat juist de armen hem ter harte gingen , maar omdat hij een dief was , en de gemeene beurs, benevens het geen , [van goede vrienden of vriendinnen tot nodig onderhoud van jesus en zijne leerlingen,] daar in gegeven 7. werdt, beftuurde. jesus, [die hem kende,] zeide dan: „ Laat haar begaan; zij heeft „ dit bewaard tegen den dag mijner begraavenis. 8. » De armen hebt gij altijd met en bij „ u, maar mij hebt gij niet altijd bij u." 0. Als veele lieden uit de Jooden verftonden, dat hij hier was , kwamen zij, niet om jesus wil alleen, maar opdat zij lazarus zien mog- ten, dien hij uit de dooden hadt opgewekt I0. Om deze reden raadpleegden de Opperpriesters, IT> om ook lazarus ter dood te brengen ; nademaal door hem en om zijnen wil veelen van de Jooden heenen gingen , en in jesus geloof- Wan-  van jesus christus. 397 Wanneer den volgenden dag eene groote rat-Hoofdft, nigte, die op het feest gekomen was , hoorde, XI1* VS, 12. dat jesus naa Jerufalem kwam, namen zij tak- I3. ken van palm- of dadelboomen , waarmede zij hem te gemoet uittrokken, onder het gejuich van: ,, Heil! wel hem, die komt in 's Heeren „ naam! Hofanna den Koning van Israël!"—^ Deze intrede deedt jesus , rijdende op een' jon- 14. gen ezel, welken hij bekomen hadt ; volgends het geen gefchreven is [bij den Profeet] : „ Vrees niet, gij Siö'ns Dochter, zie, uw Ko„ ning komt, rijdende op een ezels-veulen! "—— Doch dit wisten zijne leerlingen eerst niet ; 16. maar toen jesus verheerlijkt was , herdachten zij, dat dit van hem te vooren gefchreven was , en dat zij hem dit gedaan hadden. De menigte , die hem verzelde , gaf dan nu 17. getuigenis, dat hij lazarus uit het graf geroepen , en hem uit de dooden opgewekt hadt ; i daarom waren deze lieden hem ook te gemoet 18. i gegaan , [om hem in te haaien], dewijl hij dit 1 wonderteeken gedaan hadt. Om deze reden fpraken de Farifeën onder- 19. !ling: ,, Gij ziet, dat gijlieden niets vordert; .,, zie! de geheele wereld loopt hem achter na, 3„ [en wordt zijne aanhangers!] Onder de genen, die thans opgekomen wa- 20. i ren, om op dit feest hunnen godsdienst te ver- : richten, waren ook fommige Griekfche Jooden, ■•welke filippus, die van Bethfaida in Galileën 21, •was , aanfpraken , en hun verlangen te kennen Cc ga-  398 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Uo&fl.gaven ; „ Heere! » zeiden zij , „ wij wilden » JESUS wel é^ns zien!" filippus gaf dit aan andreïs te kennen , en zij beiden, anDREas en filippus , berichtten dit weder aanjE' sus : jesus gaf hun hier op ten antwoord : „ Het uur is gekomen, dat 's menfchen zoon 24. „ verheerlijkt zal worden. [Doch tevens] ver„ klaar ik u plegtigst, [dat omtrent mij plaats ,, zal hebben, het geen in de Natuur gebeurt. ] 5» ■" Indien het tarwegraan niet in de aarde j, valt , en fterft, zoo blijft het alleen, gelijk ,» het was , maar indien het eerst fterft, zoo 25. „ draagt het veel vrucht. [Dus is het met mij, „ en met mijne leerlingen.] Wie zijn leven dier„ baar houdt, zal het verliezen, maar wie zijn „ leven, [met betrekking] tot deze wereld, ge. „ ring acht, [en bereid is, om dat op te offe„ ren voor God en zijnen dienst ,] zal het in „ de daad bewaaren tot een eeuwig gelukkig 26. „ leven. Indien iemand mijn dienaar zal zijn, „ die moet mij volgen ; en waar ik dan ben, s, daar zal ook deze mijn dienaar wezen ; en „ indien iemand mij [dus] dient , dien zal de 27. „ Vader verëeren. —— Thans is mijne ziel „ ontroerd! En wat zal ik zeggen? —- „ O Vader,verlos mij uit dit uur! Doch! »j hierom en met dit groot oogmerk „ ben ik in dit uur [vrijwillig] gekomen! fl8, „ Ach Vader! verheerlijk uwen naam!" _ Daar op kwam 'er eene ftem uit den hemel: „ Ik heb dien reeds verheerlijkt, en ik zal hem » an-  91 VAN JESUS CHRISTUS; jfcjf ,i andermaal heerlijk maaken!" Het volk, Hoofdfi. dat 'er bij ftondt , en dit hoorde , verbeeldde ■ * J vs. 29* zich, dat het een donderflag geweest was,maar anderen , die [onderfcheidenlijker gehoord hadden ,] zeiden : „ Daar heeft een Engel tegen „ hem gefproken!" ——Daar op fprak jesus gQ. hen dus aan: „ Niet om mijnen, maar om u- „ lieden wil, is deze ftem gefchied. Thans gi4 „ is het groot tijdftip daar , waar in het lot 4, der wereld beOist wordt! •——— Nu zal de beheerfcher dezer wereld van zijne heerfchap,, pij ontzet worden! Dan zal ik,wan- neer ik van deze aarde verhoogd zal wezen, i) allen tot mij [en mijn gebied] trekken [eri „ overbrengen.]" ——— (Met dit gezegde [van gg. verhoogd te worden,] doelde hij op dé foortvan dood , dien hij ondergaan zoude.) — — Het g4s volk, [welk dit niet begreep,] hernam: ,, Wij J} hebben uit de Wet geleerd, dat de christus t, [de messiës] blijft tot in eeuwigheid , [ett „ dat zijn rijk eene eeuwige heerfchappij is,] „ en hoe kan daarmede beftaan, dat gij zegt, dat de zoon des menfchen verhoogd moet „ worden ? Wie is toch deze zoon des men„ fchen ? [Is die nog onderfcheiden van den messiSs?]" jesus zeide daar op tegen 35* hun: „ Nog maar een korte tijd is het licht bij u; maakt gebruik van het licht, terwijl gij „ het hebt, opdat de duisternis u niet overval„ le; die in de duisternis zich op weg begeeft, j, weet niet , waar hij gaat. » Gelooft in ^i Ce a M het  4°0 levens-bijzonderheden Hoo£dfl.„ het licht , tin mij, die het licht ben,] ter„ wijl gij het licht nog hebt , opdat gij zoo„ nen des lichts, [verlichte en wijze menfchen,] „ zijn moogt." Nadat jesus dit gefproken hadt, ging hij heenen, en hieldt zich voor hun verder verborgen. . vs. 37. Alhoewel nu jesus zoo veele en zoo groote wondertekenen, voor hunne oogen verricht hadt, 38. nogthans geloofden zij niet in hem; dus moest, trouwens , het gezegde van den Profeet esaïa bewaarheid worden,dat hij gezegd heeft:,,Hee- re , wie heeft onze prediking geloofd? aan ,, wien is 's Heeren arm geopenbaard? " . 39. Daarom konden zij niet gelooven, omdat esaïa op eene andere plaats gezegd heeft: „ Hij heeft 40. }, hun [door een rechtvaardig oordeel,] de oo„ gen verblind, en het hart hard en ongevoelig gemaakt ; opdat zij niet zien zouden met de „ oogen , noch verft aan met het hart, en zich bekeeren, en ik hen geneezen zoude." 41. Deze woorden heeft esaïa gezegd, toen hij zijne heerlijkheid zag, en van hem fprak. 42. Evenwel geloofden ook zelfs veelen van de overheids-perfoonen in hem , fchoon zij , om der Farifeën wil , niet openlijk voor hem uitkwamen , opdat zij niet in den kerkeban gedaan en uit de Sijnagogen geweerd wierden ; 43« Hellende dus meer prijs op de eere der menfchen, dan op de eere van God. 44- Meermaalen echter hadt jesus uitgeroepen : ,, Die  VAN JESUS CHRISTUS. 4OI l, Die in mij gelooft, gelooft niet zoo zeer \\\Hoofdfl. „ mij, maar in mijnen grooten zender; en die vf^^ ,, mij aanfchouwt, aanfchouvvt mijnen zender. ,, Ik ben als een licht in de wereld gekomen, 46, „ opdat een iegelijk , die in mij gelooft, niet „ in de duisternis blijve. • Ook, indien 47* iemand mijne woorden mogt hooren, zonder ,,, te gelooven, ik vonnis of oordeel hem niet; „ want ik ben niet gekomen, om de wereld te „ oordeelen, maar om de wereld zalig te maa„ ken. Die mij verwerpt, en mijne re* 45, „ denen niet aanneemt, heeft iemand, die hem „ oordeelt en vonnist; de leere, welke ik ge„ leerd heb , die zal hem in den jongften we„ reld-dag vonnisfen; ik heb toch van mijzelven 49, j, en op eigen gezag niet gefproken; maar de „ Vader , die mij zendt, heeft mij in last ge„ geven , wat ik fpreken en leeren zou; en ik 50. „ weet , dat dit zijn voorfchrift is het eeuwig „ zalig leven ; het geen ik derhalven fpreek en , leere, fpreek en leere ik zoo , gelijk mij de ,,, Vader gezegd en belast heeft." 20. jesüs eet het Pafcha, wascht de voeten zijner leerlingen , en ontdekt het verraad van judas. Des avonds voor het Paaschfeest, toen jesusH00fjj{ wist , dat nu zijn uur en ftond gekomen was, XIII. idat hij uit deze wereld zou overgaan tot den vs' l' 'Vader , gelijk hij zijne vrienden hier in de weCc 3 reld  402 levens-bijzonderheden pafff. reld bemind hadt , zoo heeft hij hun liefde beXlü# wezen tot zrjn einde toe. vs, 2. Terwijl de [Paasch-] maaltijd gehouden wierdt i (als de Duivel reeds judas, simons zoon, den hkariöth, in het hart gegeven hadt, dat hij jet 3- sus verraden zoude,) ftondt jesus, die wist, dat de Vader hem alles in handen hadt gegeven, en dat, gelijk hij van God was uitgegaan, 4. hij nu tot God weder zou heenen gaan , van tafel op, en legde zijne opperkleederen af, en 5. bondt eenen linnendoek om ; vervolgends deedt hij water in een bekken , en begon de voeten der leerlingen te wasfchen , en vervolgends af te droogen met den doek, dien hij omgeflagen 6. hadt. Toen hij bij simon petrus kwam, zet de deze tegen hem: ,, Heere, zoudt gij mij de 7. „ voeten wasfchen?" jesus gaf hem hier op ten antwoord: „ Het geen ik doe, weet gij „ nu niet, maar gij zult hier na verftaan, [wat %. „ ik daar mede bedoele!]" petrus hernam : „ Gij zult mijne voeten in eeuwigheid ,, niet wasfchen!" Toen zeide jesus: „ Indien „ ik u niet wasfche, zoo hebt gij geen deel aan 9. mij!" Thans zeide simon petrus :,, Heere, „ niet alleen mijne voeten , maar ook de han- ?o. „ den , en het hoofd!" „ Die gewas- „ fchen is," zeide jesus , „ heeft alleen no„ dig, dat hem de voeten gewasfehen worden, „ meer niet, want hij is geheel rein! En ,, gijlieden zijt rein, doch niet allen! " m Want hij wist en kende reeds den genen, die  VAN JESUS CHRISTUS. 403 die hem verraadde ; uit dien hoofde zeide hij: Hoofdft. „ Gij zijt niet allen rein." X1IJ* Wanneer hij nu hunne voeten gewasfehen vs. 12, en zijne kleederen weder aangedaan hadt, ging hij weder aan de tafel , en fprak hun toen dus aan: „ Verftaat en begrijpt gij nu, wat ik met ,» deze daad bedoeld heb ? Gijlieden 13. noemt mij, leermeester en heere, en gij fpreekt ,, wel, want ik ben zulks; nu indien ik, 14. „ de heer en de leeraar , u de voeten gewas„ fchen heb, zoo zijt gij ook verpligt , elkan- „ deren de voeten te wasfchen. ■ Ik heb 15. „ u dus een voorbeeld gegeven, opdat gijlieden „ ook te werk zoudt gaan , gelijk ik gedaan „ heb. lk verzeker u op het nadruk- 16. „ lijkst, [en daarom geeft hier acht op,] de „ dienstknecht is niet grooter dan zijn heer, „ noch de gezant grooter dan zijn zender, — . „ Nadien gij dit nu weet , zoo zijt gij geluk- 17. ,„ kig, indien gij het ook doet. — Evenwel t„ ik fpreek niet van u allen. Ik weet, .„ wie ik uitverkozen heb. —— Doch , de fchrift moet bewaarheid worden: „ Die met !}, mij brood eet , heeft de hiel tegen mij opge- „, ligt." Ik zeg u dit nu reeds te vooren , 19. 5„ eer het gefchiedt, opdat gij, wanneer het gé,„ fchiedt, gelooven zoudt, dat ik ben, die ik ,„ ben. —— Ik herhaal nogmaal met de pleg- 20, ,„ tigfte verzekering ; die aanneemt den genen, „, dien ik zenden zal, die neemt mij aan; en ,„ die mij aanneemt, neemt mijnen zender aan." C c 4 Toen  404 LEVENS-bijzonderheden Haofdft. Toen jesus deze woorden fprak , werdt hij vs.ii.öntroerd in den geest, eindelijk berstte hij uit: ,, [Mijne leerlingen!] heilig verzeker ik u, één 22. „ van ulieden zal mij verraden!" ——. Op deze woorden keeken de leerlingen eikanderen aan, onzeker, van wien hij dit zeide , of wien 23. hij bedoelde. Eén van zijne leerlingen, van wien jesus bijzonder veel hieldt , lag aan 24. de tafel aan in den fchoot van jesus ; dezen wenkte simon petrus , dat hij hem vraageri zou, wie het was, dien hij met dit zeggen be- 25. doelde ? Deze dan, op de borst van jesus leunende, vraagde hem : „ Heere, wie is dat?" 26. jesus gaf hem ten antwoord : ,, Het is „ die , aan welken ik deze bete , na ze inge„ doopt te hebben , zal overreiken." En die bete ingedoopt hebbende , gaf hij ze aan judas , 27.simons zoon , den hkarwth. Na deze bete voer de Satan in hem , terwijl jesus tegen hem zeide : „ 't Geen gij voorhebt te doen, doet ,, dat fchielijk." 2g# Niemand der overigen, die mede aan tafel waren, wist, tot welk einde hij hem dit zeide, 29< noch wat hij 'er mede bedoelde ; zelfs meenden fommigen, dewijl judas de kas beftuurde, dat jesus hem geboodt: „ Koop, het geen wij no„ dig hebben tot het feest;" of dat hij wat aan den armen zou geven. 30. u Hij ondertusfehen, de bete aangenomen hebbende, rees aanftonds op, en ging heenen: fchoon het al nacht was. 21.  VAN jesus christus. 4°5 ci. jesus laatfte redenen tot zijne leerlingen. H^{fff Toen hij weg was, zeide jesus: „ Thansvs, oj. 9) is de zoon des menfchen verheerlijkt , en M God is in hem verheerlijkt; nadien God in 32. „ hem verheerlijkt is, zoo zal hij hem ook bij „ zich verheerlijken,ja hij zal hem fpoedig ver« heerlijken. • Mijne kinderkens! ik ben 33, nog maar eene kleine poos bij u; dan zult „ gij mij zoeken, cn. gelijk ik reeds tegen de „ Jooden zeide, daar ik heen ga , daar kunt „ gijlieden niet komen, zoo zeg ik nu ook u- „ lieden. Ik geef ulieden een nieuw [en 34. „ geestelijk] gebod, te weten, dat gij clkande„ ren bemint; gelijk ik ulieden heb liefgehad, „ dat gij dus ook eikanderen lief hebt. „ Hier aan zullen allen, als aan een vast keu„ merk,weten,dat gij mijne leerlingen zijt,in- dien gij onderling liefde hebt, en liefde oe„ fent." Thans zeide simon petrus tegen hem : 36. „ Waar gaat gij heenen? Heere ! " ■ jesus: „ Daar ik heenen ga,kunt gij mij „ nu niet verzeilen , maar in het vervolg zult „ gij mij verzeilen." petrus: „ Heere, waarom kan ik u nu 37, „ niet verzeilen? —— Ik zal mijn leven voor u zetten ! " jesus: ,, Zoudt gij uw leven voor mij ^f „ zetten? Waarlijk, petrus, ik verzeker u „ heilig, de haan zal niet kraaien, of gij zult Cc 5 „ mij  4°&* LEVENS-BIJZONDERHEDEN „ mij reeds driemaal verloochend en verzaakt hebben!" Hoofdft. », Ulieden hart," vervolgde jesus, ,, worde yfiV'i " niCt ontroerd! GiJ gelooft en vertrouwt op '„ God, gelooft en vertrouwt dus ook op mij". 2.» —' * In mijns Vaders huis zijn veele ver- „ trekken; [gij zult daar ook een verblijf vin„ den;] indien het zoo niet was, ik zou het „ u gezegd, [en niet met ijdele hoop gevleid] „ hebben; nu ga ik heenen, om u ee- 3-„ ne plaatze te bereiden. Als ik dan heenen „ ga, en u eene plaatze zal bereid hebben,dan „ kom ik andermaal, dan zal ik u tot mij op„ nemen; opdat gijlieden ook zijt, daar ik ben. 4. <.? —— Zie daar, nu weet gij,waar ik heenen „ ga, nu weet gij ook den weg!" —— 5. Hier op nam tiiomas het woord: „ Hee„ re," zeide hij, ,, wij weten nog niet, waar „ gij heenen gaat, en hoe zouden wij dan den weg kunnen weten ? " 6. jesus zeide tegen hem: ,, Ik, ik Zelfben „ de weg, en de waarheid, en het leven; nie„ mand komt tot den Vader, dan door mij; 7-„ indien gij flechts mij kendet, dan zoudt gij ,, ook den Vader kennen; en van nu aan kent ,, gij hem, en hebt hem gezien." ,8. Thans verzocht filippus hem: „ Heere, ,, toon ons den Vader, dat zal ons genoeg we- *, zen!" 9. jesus hernam: „ Ben ik Zoo langen tijd „ bij ulieden geweest,en kent gij mij nog niet! „ fi-  van jesus christus. 407 in ■' filippus! die mij gezien heeft, heeft Hoofdft. XIV „ immers den Vader gezien? —— Hoe kunt gij dan zeggen: toon ons den Vader ! vs. IO, Gelooft gij dan niet, dat, gelijk ik in den Vader ben, de Vader ook zoo wederom in „ mij is? — De redenen, die ik tot ulie- den fpreek, fpreek ik niet van mij zelven. „ Ook doet de Vader, die beftendig in „ mij is, zelf die werken, die ik verricht. — „ Gelooft mij , dat ik in den Vader ben, ge- n. „ lijk de Vader in mij is; indien al niet anders, gelooft mij ten minden om de werken , die „ ik doe. Ik verzeker ulieden heiligst ; I2> „ die in mij gelooft, die zal ook ééns die wer„ ken verrichten, welken ik verricht,ja hij zal „ zelfs nog grooter doen dan dezen, want ik gaa naa mijnen Vader; daarom al wat gij be,, geeren zult in mijn' naam [en voor de belan„ gen van mijnen godsdienst,] dat zal ik doen; „ opdat de Vader in den zoon verheerlijkt wor„ de. —— Indien gij dan iet zult bidden in ^ „ mijn' naam, [en voor mijn' godsdienst,] dat „ zal ik doen. Indien gij mij lief hebt, j- zoo onderhoudt mijne geboden, Dan 1{j ,, zal ik ook den Vader bidden, dat hij u ee„ nen anderen leermeester geve, ten einde die ecuwig en altijd bij u blijve; den geest,naam- 17. „ lijk, der waarheid, dien de wereld , [en „ aardschgezinde menfchen] niet ontvangen kun- nen, omdat zij hem niet zien noch kennen; maar gijlieden kent hem, want hij is beften- » dig  403 Ï-EVENS-BIJZONDSRHEDÏN Hoofdft.y, dig bij u,en zal [na mijn vertrek] in u ziju. vs. 18. " ^us zal * u geene weezen, niet hul- „ peloos, in de wereld laten: Ik kom zeker bij 10. „ u; nog maar een korte tijd, dan zal de we,, reld mij niet meer zien; maar gijlieden zult „ mij zien; want zoo zeker als ik dan leef, 20> „ zult gij dan ook waarlijk leeven; ja ten dien tijde zult gij verdaan en weten, dat, gelijk „ ik in mijnen Vader ben, zoo ook gijlieden 2I> in mij zijt, en ik in ulieden ben. Die mijne geboden onderhoudt , en beftendig ,, waarneemt, die heeft mij recht en in de daad ,, lief; die nu mij liefheeft, zal ook van mij'., nen Vader geliefd worden; en ik zal hem „ liefhebben, en mij zelven aan hem openbaa„ ren." • 22. Thans zeide judas (niet de Iskarïöth , maar tiiaddeus:) „ Heere, hoe is dat te verftaan, „ dat gij uzelven aan ons zult openbaaren , en ,, niet tevens aan de wereld?" jesus gaf hem ten antwoord: ,, [Het on„ derfcheid, dat ik maak, vloeit uit den aart ,, der zaake voort;] indien iemand mij lief,, heeft, [gelijk ik reeds gezegd heb,] die zal „ mijn onderwijs beftendig volgen; en hem zal mijn Vader liefhebben , eu wij zullen tot ,, hem, [als vrienden] inkomen , en ons vcr24. >> blijf b'j hem nemen; integendeel die mij niet „ liefheeft , die zal ook mijne lesfen niet in ,, acht nemen; en deze lesfen en leere, die gij ,, hoort, zijn niet de mijne, maar die van den „ Va-  VAN JESUS CHRISTUS. 409 Vader, die mij gezonden heeft. —— Zoo Hoofdft. „ veel heb ik u willen zeggen, terwijl ik nogyf™* ,, bij u ben; die onderwijzer, de Heilige Geest, „ dien de Vader zenden zal in mijnen naam, die zal u verder alles leeren, en zal u alles „ herinneren, wat ik u gezegd heb. - En 27. ,, nu neem ik van u affcheid, terwijl ik u ze„ gen late, mijnen zegen geef ik u; ik neem geen affcheid met een blootcn zegenwensen, „ gelijk de wereld gewoon is, maar met eenen „ daadlijken zegen! Uw hart zij niet „ zoo ontroerd, niet zoo beangst; gij hebt 28. „ immers gehoord, dat ik u zeide: Ik ga wel heenen , maar ik kom weder tot u. : . „ Indien gij mij recht liefhadt , zoudt gij u veel eer verblijden, omdat ik gezegd heb; ik ga naa den Vader; nademaal de Vader groo- ,, ter is dan ik. En nu heb ik het u te 29. ,, vooren gezegd, eer het gebeurt, opdat,wan. „ neer het gebeurt, gij gelooven moogt, [en niet in uw geloof te zeer gefchud wordt.] — ,, Nu zal ik niet veel meer met ulieden fpre- 30. ,, ken, want de beheerfcher dezer wereld komt, ., doch hij heeft geen vermogen tegen mij. — Doch ik handel dus, opdat de wereld wete, 31. „ dat ik den Vader bemin, en agtervolgends „ het geen de Vader mij gelast heeft. — Staat „ nu op, laat ons van hier gaan." [Onder weg vervolgde jesus zijne redenen.]Hoofdft. Ik ben de waare wijnftok, en mijn Vader is „ de landman , elke rank , die in mij geen * ** „ vrucht  410 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdjl.„ vrucht draagt, neemt hij weg, en elke rank, „ die vrucht draagt, zuivert hij, opdat hij te vs. 3. » meer vrucht drage. Gijlieden zijt reeds „ zuiver door de leere, die ik u heb medege- 4.,, deeld. Blijft in mij, en ik in u! „ Even toch gelijk de rank op zich zelve geert ne vrucht kan dragen , indien zij niet in den u wijnftok blijft, dus ook gijlieden niet, ten 5. » ziJ' gij in mij blijft. Ik ben de wijn- „ ftok , gijlieden zijt de ranken ; die in mij si blijft, en ik in hem, die draagt veel vrucht, „ want zonder en buiten mij kunt gij volftrekt 6. 5> niets doen. Indien iemand in mij niet blijft, „ die is uitgeworpen, even gelijk eene afgefnes, den wijngaard-rank, die verdord is, hoedani„ gen men verzamelt, in het vuur werpt, en 7. „ verbrandt. Indien gijlieden in mij blijft, „ en mijne lesfen in u blijven, dan kunt gij „ bidden, om wat gij wilt, en het zal u ge- 8. „ beuren. Hier door wordt mijn Vader „ verheerlijkt, wanneer gij veele vrucht draagt; „ dan zult gij ook mijne echte leerlingen we- zen. ■ 9. „ Zoo teder als mij de Vader bemint, zoo „ teder bemin ik ulieden ook, blijft dan in de- 10. „ ze mijne liefde; daar zult gij in blijven, in„ dien gij mijne geboden beftendig onderhoudt; „ even gelijk ik de geboden van mijnen Vader „ beftendig onderhouden heb, en in zijne lief- 11. „ de blijf. Dit heb ik tot u gefproken, „ ten einde mijne blijdfehap in ulieden bc n ften-  VAN JESUS CHRISTUS. 411 „ ftemiig blijve , en uwe blijdfehap voltooid Hoofdft. „ worde! „ [Ik fprak daar van het onderhouden vanv*. 12, „ mijne geboden, zij komen allen op dit gebod „ uit,] het welk mijn gebod is: dat gij mal„ kanderen liefhebt , op die wijze , gelijk ik „ ulieden lief gehad heb; hartelijker en grooter 13. liefde dan deze kan niemand hebben , dat „ hij zijn leven opoffert voor zijne vrienden; „ ——. gijlieden zijt mijne vrienden , wanneer 14. „ gij doet, het geen ik u bevele. — Ik noem 15, ,, u niet meer dienstknechten, omdat de dienst- knecht niet weet, wat zijn heer doet of voor„ nemens is; maar ik heb u vrienden genoemd, „ omdat ik ulieden alles bekend heb gemaakt, „ het geen ik van mijnen Vader gehoord heb. ,, Gijlieden hebt mij niet verkozen, maar ik xg% „ heb ulieden verkozen, en u aangeftekl, op„ dat gij zoudt heenen gaan, en vruchten dra„ gen, en uwe vrucht beftendig blijven zou; ,, [aan mij hebt gij te danken,] dat de Vader „ ulieden fchenkt, het geen gij hem in mijnen ,, naam bidden zult. Dit is dan al wat 17, „ ik u beveel, dat gij malkanderen liefhebt." „ Indien de wereld u zal haaten, weet, dat 18. ,, zij mij, eer dan ulieden, gehaat heeft. Zoo ,, gij tot de wereld behoordet , [en het met haar hieldt,] dan zou de wereld haar eigen„ dom in u beminnen; doch, omdat gij niet „ tot de wereld behoort, [het niet met haar s, houdt,] maar ik u uit de wereld heb uitge- „ ko-  412 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.,, kozen [en afgefcheiden,] daarom haat u de xv' wereld. —— Denkt altijd aan het geen ik u vs.20. " „ zeide: De dienstknecht is niet grooter dan „ zijn heer; nademaal men mij vervolgd heeft, zal men ook ulieden vervolgen; indien men ' „ mijne leere en lesfen beftendig hadt waarge,, nomen, dan zou men ook de uwe waarne2I# „ men. —— Doch dit alles zal men u doen, ,, om mijnen naam [en godsdienst] wil, omdat „ de menfchen hem niet kennen, die mij ger,2< „ zonden heeft. Indien ik niet gekomen was, „ en tot hen gefproken en geleerd hadt, dan „ [zou hun deze onkunde nog te vergeven zijn ,] en zij zouden geene zonde hebben, „ doch nu hebben zij geene verfchooning noch 23- „ voorwendzel voor hunne zonde. ——• Die ,, mij haat, heeft ook geene liefde voor mijnen 24. ?> Vader, maar haat hem ook. Indien ik „ die wonderwerken niet onder hun gedaan hadt, zoo als niemand anders gedaan heeft, hunne zonde zou te vergeven zijn; maar nu, „ hoewel zij die gezien en aanfehouwd heb„ ben, nogthans hebben zij mij en mijnen Va„ der gehaat! ■■ Doch dus moest bewaar„ heid worden,het geen in hunne wet gefchreven is: ,,-'„ Zij hebben mij zonder reden » gehaat 1»" 20- ,, Doch, wanneer die leeraar, dien ik u „ van den Vader zenden zal , te weten , de ., Geest der waarheid, die van den Vader uit„ gaat, gekomen zal zijn, die zal van mij ge- „ tui-  VAN JESUS CHRISTUS. 413 tuigen. Ook gijlieden , [door hem ge-Hoofdft, „ leid,] zult getuigen, omdat gij van eerften af xv* bij mij geweest zijt." ,, Ik heb ulieden dit vrij uit gezegd, opdat Hoofdft. „ gij u niet ergeren of bevreemden zoudt, [als XVI. „ u de haat der wereld treft;] men zal u uitW' *" ,, de Sijnagoge werpen , en in den Kerkeban „ doen; ja daar komt een tijd, dat een ieder, „ die u doodt, zal meenen Gode dienst te doen , [en hem eene offerande toe te brengen.] }i Dit zal men u doen , omdat men noch den 3, ,, Vader noch mij kent. Doch ik heb u ^. dit te vooren voorgehouden * opdat, wanneer „ die tijd komt, gij daar aan zoudt denken , „ dat ik het u gezegd heb. Ik heb u „ dit van eerften af niet willen zeggen, omdat ,, ik in perfoon bij u was, maar nu ga ik hee- 5. „ hen tot mijnen zender. —— Ik zie, dat de 6i „ droefheid uwe harten vervuld heeft, omdat „ ik u dit heb voorgehouden, zoodat nu nie„ mand uwer mij vraagt: ,, waar gaat gij hee- „ nen?" ——• Doch ik zeg u de waarheid, 7e „ het is nuttig, dat ik heenen ga; want indien ,, ik niet heenen ging, zoo zou die leeraar en ,, onderwijzer niet tot u komen, maar wanneer „ ik heeneh ga, zal ik hem tot u zenden. Als deze komt, dan zal hij de wereld overtuigen ,, van zonde, van rechtvaardigheid, en van be,, flisfend oordeel; -—■ van zonde, daar inbe- 9. " „ ftaande, dat de menfchen niet in mij geloofd „ hebben; van rechtvaardigheid ; nadien 10, D d „ ik  414 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.,, ik tot mijnen Vader ga, en gij mij niet lan*,> ger bij u zien zult; en eindelijk van beflis„ fend oordeel, dewijl de beheerfcher dezerwe„ reld gevonnisd is." 12. ,, Ik had u nog wel veele dingen te zeg,, gen, doch tegenwoordig kunt gij die nog niet 13. „ vatten noch verdragen; maar, wanneer hij, „ de geest der waarheid, zal gekomen zyn,die „ zal uw leidsman wezen tot alle waarheid. — Hij zal trouwens niet van of uit zich zelven, „ [gelijk een eigendunklijk menschlijk leeraar,3 „ maar het geen hij gehoord heeft, zal hijfpre„ ken, en u ook het toekomftige aankondigen. 14. „ ■ Hij zal mij verheerlijken . [cn in mijne „ grootheid bekend maaken,] want hij zal, het „ geen hij van mij ontvangen zal, aan ulieden 15. „ aankondigen. - Dewijl alles, wat de „ Vader heeft, ook het mijne is, daarom zeide ,, ik: Hij zal het van mij ontvangen, en ulie„ den, [het geen hij ontvangen heeft,] verkon„ digen." 16. „ Nog een korte tijd , dan ziet gij mij niet „ meer! Maar dan ook flechts een kor„ te tijd , en wij zien eikanderen weder! —. „ Ik ga flechts naa den Vader!" Eenigen van de leerlingen zeiden hier op tegen malkanderen : ,, Wat wil dat toch, dat „ hij tegen ons zegt: „ Een korte tijd , en „ „ dan ziet gij mij niet meer! Maar dan „ „ ook flechts een korte 'tijd j en wij zien ,, », eikanderen weder!" —— En, dat hij 'er » bij-  VAN JESUS CHRISTUS. 415 „ bijvoegt: „ Ik ga flechts na den Vader!"" Hoofd/!. Zij begrenen dit niet, maar zeiden: „ Wat xvr* • vs 18 „ wi'1 hij daar mede : „ een korte tijd ?" — Wij verftaan niet, het geen hij thans zegt! " jesus , die wist , dat zij hem hier omtrent 19. vraagen wilden, kwam hen voor, en zeide: Gij „ vraagt onderling hier over , wat het zeggen „ wil, dat ik zeide: ,, Nog een korte tijd, „ en dan zult gij mij niet zien ! doch dan flechts ,, weder een korte tijd , en wij zullen elkan„ deren wederzien! " —— [Ik zal het u ver- 20, „ klaaren,] door u heiligst te verzekeren, dat „ ['er tijden op handen zijn,] wanneer gij zult „ weenen en misbaar maaken , terwijl de we- reld en wereldfche menfchen zich verblijden „ zullen: Dan zult gij droefheid hebben. Doch! „ deze uwe droefheid zal eindelijk tot „ blijdfehap worden. Wanneer eene vrouw u, „ in baarens-nood is , heeft zij, zoo lang de „ arbeid duurt, een'kommerlijken tijd ; maar, „ wanneer nu het kind geboren is, gedenkt zij ,, haaren nood niet meer, van wegens de blijd„ fchap, die zij gevoelt, dat zij eenen mensch „ ter wereld gebracht heeft; dus hebt gijlieden 22. „ nu ook wel droefheid en kommer; maar ik ,, zal u wederzien , dan zal uw hart zich ver,, blijden, en niemand zal u uwe blijdfehap ont- „ nemen. In dien tijd [zal alles u zoo 23, ,, klaar en verftaanbaar wezen,] dat gij mij niets „ zult behoeven te vraagen; want, heiligst ver- zeker ik ulieden; alles wat gij den Vader in Dd 2 „ mij-  416 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft.„ mijnen naam, [en om mijnen wil,] zult bid- ^24' " den' dat zal Hij 11 Seven* 't Is waar, „ tot hier toe hebt gij nog niet [nodig gehad, „ om] in mijnen naam [en om mijnen wil ,] „ iet te bidden , [dewijl ik zelf bij u was;] „ maar [doet het dan vrijmoedig ,] bidt en gij „ zult ontvangen. Uwe blijdfehap moet ,, ééns volkomen wezen!" 25. „ Ik heb dit alles in raadzelachtige fpreuken aan ulieden tot hiertoe voorgehouden; doch de „ tijd komt, dat ik niet meer in raadzelachtige „ fpreuken tot ulieden fpreken zal, maar ik zal „ duidelijk en rond van mijnen Vader ulieden „ verklaaring doen." ■ aö. „ Ten dien tijde dan zult gij in mijnen naam „ [om mijnen wil] bidden. Ik behoeve niet ,, ééns te zeggen, dat ik zelf den Vader voor 27. u bidden zal, want de Vader zelf bemint u, omdat gijlieden mij bemind, en geloofd hebt, 28. „ dat ik van God ben uitgegaan. Ja, ik „ ben van den Vader uitgegaan , en in de we„ reld gekomen ; en thans verlaat ik weder de „ wereld, en keere tot den Vader." 29. Thans zeiden zijne leerlingen tegen hem : „ Zie, nu fpreekt gij vrij en open, en zonder n0> „ raadzelachtige fpreuken te gebruiken. Nu zijn „ wij overtuigd, dat gij alles weet, en dat gij niet nodig hebt te wachten, tot dat iemand „ u iet vraagt, [nadien gij reeds tevooren weet, „ wat men u vraagen wil;] hier door wordt ons geloof verfterkt, dat gij van God zijt uitgegaan." JE-  van jesus christus. 417 jesus hernam hier op: „ Gij gelooft dan nu, Hoofd]?, [mijne leerlingen!] vastelijk. O! ik zie den XVI' „ ftond naderen, ja hij is reeds gekomen, waar ^ „ in een ieder uwer zal verftrooid worden, en „ de één hier de ander daar zich verbergen zal; „ waar in gij mij alleen zult laten! ■ Doch 9) ook dan ben ik niet alleen, want de Vader is bij en met mij ? " „ Dit heb ik ulieden voorgehouden , opdat gij vrede, rust en zaligheid in en bij mij ,, zoudt hebben. ——- [Ik wil het u niet verbergen;] in de wereld zult gij verdrukking en vervolging ondergaan; maar weest welge„ moed en ftandvastig; ik heb de wereld over„ wonnen!" 22. jesus pkgtig gebed. Toen jesus dit gefproken hadt, hief hij zijne Hoofdft. oogen hemelwaards , en zeide : XVII. ,, Vader ! het [gewigtig] uur is gekomen! l' ■ verheerlijk uwen Zoon, opdat ook uw Zoon u verheerlijke! overëenkomftig het oogmerk, waar- 2toe gij hem magt over alle ftervelingen gegeven hebt , opdat hij , naamlijk, aan allen, die gij 1 hem gefchonken hebt , een eeuwig zalig leven ;zou mededeelen. —— Dat eeuwig zalig leven, » iwelk hier in beftaat, dat zij u kennen, den eemigen waaren god , en jesus christus , dien igij gezonden hebt. —— Ik heb u verheerlijkt 4. op aarde, doordien ik dat werk volbracht heb, Dd 3 dat  418 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Htofdfl.a'iït gij mij te doen hadt opgedragen! Nu XVI^" dan , verheerlijk gij ook mij, mijn Vader! bij ' uzelven met die heerlijkheid , welke ik bij u 6. had , eer de wereld was ! —■ Ik heb uwen naam [en dienst] geopenbaard en bekend gemaakt aan de menfchen, die gij mij uit de wereld gegeven hebt; zij waren de uwen, en gij hebt hen mij gegeven, zij hebben ook uw woord en onderwijs aangenomen en beftendig behou- 7. den. h Nu hebben zij begrepen en erkend, dat al, wat gij mij opgedragen hebt, van u 8. oorfpronglijk is. ——- Trouwens de redenen, die gij mij opgedragen hadt, heb ik aan hun medegedeeld ; en zij hebben die aangenomen , en erkennen nu waarlijk, dat ik van u ben uitgegaan ; zij hebben ook geloofd, dat gij mij gezonden hebt!" 9. „ Ik bid voor hun. Ik bid niet voor de wereld, —maar voor hun, die gij. aan mij gefchonken hebt , omdat zij de uwe zijn! 10. —— Gelijk alles , wat gij hebt, het mijne, en alles, wat ik heb, het uwe is! Ook ben ik in hun verheerlijkt!" 11. ,, Daar ik nu niet langer in de wereld blijve , maar dezen nog in de wereld zijn en blijven moeten , terwijl ik tot u kome; [daarom bid ik,] Heilige Vader! bewaar hen, die gij mij gefchonken hebt, bij uwen naam [en dienst!] opdat zij één mogen zijn , gelijk wij het zijn! 12. . 1 i. Zoo lang ik bij hen in de wereld was , heb ik hen bij uwen naam [en dienst] bewaard; zorg-  VAN JESUS CHRISTUS. 419 zorgvuldig heb ik gadegeflagen hen, die gij xx\\)Hoofdft. gefchonken hadt, zoodat niemand van hun verloren is gegaan , behalven alleen die rampzalige en geheel verdorven ellendeling, volgends de voorzeggingen der fchrift, die in hem bewaarheid moesten worden. ■ Maar nu keere ikw.i3« tot u, en fpreek dit nog in de wereld, [in hunne tegenwoordigheid,] opdat zij mijne blijdfehap ten vollen in zich hebben, en behouden." ,, Ik heb hun uw woord en leere medege- 14. deeld, doch de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet van de wereld zijn , [noch het met de wereld houden,] evengelijk ik niet van de wereld ben. ——- Ik verzoek u niet, dat gij hen juit deze wereld wegneemt , maar dat gij hen van alle kwaad bewaart. Zoo min als ik 16. van de wereld ben, zijn ook zij niet van de wereld. Heilig hen [tot uwen dienst,] in 17. en door uwe waarheid! — uw woord en leere is de waarheid." ,, Gelijk gij mij, als uwen gezant,in de we- Ig, reld gezonden hebt, zoo zend ik ook hen in de wereld, als mijne gezanten ; ja, daarom heilig 19, ik mij zelven voor hun, opdat ook zij geheiligd zijn en ingewijd in de waarheid." „ Dan —— niet alleen bid ik voor dezen , 20. neen maar ook voor diegenen, die, door hunne leere en onderwijs, in mij gelooven zullen; op- 21. dat die allen één zijn , gelijk gij , Vader! in mij , en ik in u ben , dat zij dus ook in ons één zijn! ten einde de wereld ééns geloove en Dd 4 over-  420 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofd/l. overtuigd worde, dat gij mij gezonden hebt. —« xv"> j)aar toe iieb ik ook de heerlijkheid, die gij mij VS' " ' fchonkt , aan hun medegedeeld , opdat zij één 23# zijn, gelijk wij één zijn ; ik in hun, en gij in mij, opdat zij volmaakt tot één mogen wezen, en opdat de wereld wete en verfta, dat gij mij niet alleen gezonden , maar ook hen liefgehad hebt, gelijk gij mij hebt liefgehad." 24> „ Vader, ik begeer, dat zij, die gij aan mij gefchonken hebt, ook met mij ééns daar zijn, waar ik ben; opdat zij mijne heerlijkheid, die gij aan mij gefchonken hebt, aanfehouwen,en hoe gij mij liefgehad hebt , voor 's werelds grondvesting." ,, Rechtvaardig Vader ! fchoon de wereld u niet gekend heeft, ik heb u gekend, en dezen hebben erkend, dat gij mij gezonden hebt. —— 2g Ook heb ik hun uwen naam [en dienst] bekend gemaakt , cn zal dien verder bekend maaken; opdat uwe liefde , daar gij mij mede lief hadt, in hun zij, ja opdat jk ook zelf in hun zij en blijve!" 23. jesus lijden, dood en begravenisfe, f. jesus, dit alles, onder het uitgaan met zijne XVIII.' leerlingen, gefproken hebbende, begaf zich met vs. i.hun over de beek Kedron, alwaar een hof was, in welken hij met zijne leerlingen ging. 9?Nadien nu judas, die hem verriedt, ook deze plaats kende, omdat jesus daar meermaalen gewoon  van jesüs christus. 43.1 woon was, met zijne leerlingen bij één te ko-Hoofdft. i men, nam judas de wacht, benevens de ge- XVI11, rechtsdienaars van de Opperpriesters en Fari-VS' feè'n, en kwam derwaards met fakkels en lan- taarnen en wapenen. jesus , die alles wist, wat hem overkomen 4. zou, ging hun tegen, en zeide: „ Wien zoekt „ gij?" Zij: „jesus den Nazareener!" Daar 5. j op zeide jesus tegen hun: „Ik ben het!" j judas, de verraader, ftondt nu [verbaasd] bij i hun. Zoo als hij hun zeide: „ Ik ben ^. , „ het!" weeken zij te rug, en vielen ter aarde. I * Hij vraagde hen toen nogmaal: „ Wien j „ zoekt gij ? " Waar op zij herhaalden i „ je„ sus den Nazareener.'" ——?J geD u j „ reeds gezegd," hernam jesus, „ dat ik het „ ben; indien gij dan mij zoekt, moet gij de- I „ zen laten gaan!" Dit was, ten einde dat gezegde van hem bewaarheid zou worden: ■ , „ Niet één' van de genen, die gij aan mij opL,ï gedragen en gefchonken hebt, heb ik verloren." —i— simon petrus , die een zwaard bij zich IQ ihadt, trok dat, en floeg naar des Hoogenpriesuers dienstknecht, en hieuw hem zijn rechte icoor af; de naam van dezen dienstknecht was *malchus. Doch jesus fprak terftond fpetrus aan; en geboodt hem: „ Steek uw „, zwaard weder in de fchede! zou ik den lijs„ dens-kelk, dien de Vader mij opgedragen L, heeft, niet drinken?" Daar op grepen I3. Dd 5 de  422 levens-bijzonderheden TIoofdfl.de. wacht, en de bevelhebber, en de foodfche XVïfl 'gerechtsdienaars jesus , en bonden hem , en y*-I3- brachten hem eerst bij annas; alzoo deze de fchoonvader was van kaïafas, die in dit jaar 14» het hoogenpriesterfchap bekleedde; deze kaïafas was die geen, welke in den Joodfchen raad geftemd hadt, dat het nuttig was, dat één perfoon in plaats van het geheele volk omkwam.— 15- simon petrus, cn zeker ander leerling volgde jesus; deze laatstgemelde leerling was bekend bij den Hoogenpriester, eu ging daarom ook met jesus in het paleis van den Hoogen- i<5. priester; doch petrus bleef aan de poort van het paleis liaan; waar op die andere leerling , welke bij den Hoogenpriester bekend was, buiten kwam, en tegen de deurwaarfter fprak, en 17. petrus binnen deedt gaan. Bij deze ge¬ legenheid zeide deze deurwaarfter tegen petrus: „ Behoort gij ook niet tot de leerlin„ gen van dezen man?" „ Ik doe niet!" iS. zeide petrus. Nadien nu de huisknech¬ ten en de gerechtsdienaars zich bij een vuur van kooien, dat zij [op het binnenplein] gemaakt hadden, omdat het koud was , warmden , zoo ging petrus ook bij hun ftaan , en warmde zich. ——— 19. Ondertusfchen ondervraagde de Hoogenpriester jesus aangaande zijne leerlingen , en aan- to. gaande zyne leere ; waar op jesus het volgend antwoord gaf: „ Ik heb vrij en openlijk tot ,, de wereld gefproken; ik heb altijd geleerd m „ de  VAN JESUS CHRISTUS. 423 „ de Sijnagoge en in den Tempel, alwaar At Hoof JU. „ Jooden van alömme famenkomen, zonder dat xvl11„ ik iet in het verborgen en geheim gefproken „ heb. Waar toe vraagt gij mij ? Vraag de". 21» „ genen, die het gehoord hebben, vat ik ge- „ fproken en geleerd heb. Zie, dezen, „ [die hier tegenwoordig zijn,] weten zelven „ wel, wat ik geleerd heb." Op deze aa. woorden gaf één der gerechtsdienaars jesus een flag, zeggende: „ Antwoordt gij dus den Hoo- „ genpriester?" jesus keerde zich tot a» hem, en fprak: „ Indien ik kwalijk gefproken „ heb , wijs mij mijne fout aan; maar heb ik „ wel en naar waarheid gefproken , waarom „ flaat gij mij ? " [Dit gebeurde in het paleis] van kaïafas 24. den Hoogenpriester, tot wien annas hem zoo gebonden, als hij was, gezonden hadt. Hier ftondt ook [op het binnenplein] simon pe- «<. trus zich te warmen ; wien men nu en dan vraagde: „ Behoort gij ook niet tot zijne leer„ lingen?" Het welk hij met duidelijke woorden loochende: „ Neen! ik behoor er „ niet toe! " —~ Eindelijk zeide één van de huisbedienden van den Hoogenpriester, die een naastbeftaande was van den genen, dien petrus het oor hadt afgehouwen; „ Heb ik u niet in „ den hof bij hem gezien?" — Maar pe- %?, trus ontkende het wederom; en op dat oogenblik kraaide de haan. Men bracht vervolgends jesus van kaïafas 28. naa  424 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Hoofdft. naa het huis van den Landvoogd, [het gouverXv~III. nement,•] het was nu in den vroegen morgen. ——— Doch , zij gingen zelven niet in het gouvernement binnen , opdat zij niet bevlekt en onrein wierden , maar het Pafcha zouden vs. 29. kunnen eten. ■ Derhalven kwam pilatus tot hen buiten, en vraagde hen: „ Wat bej, fchuldiging brengt gij tegen dezen man in?" g0# — Zij gaven hem tot befcheid: „ Indien deze man geen kwaaddoener was , zouden wij „ hem aan u niet overgeleverd hebben." ■ 31. „ Neemt hem dan zelven," zeide pilatus, ,, en vonnist hem, volgends uwe wet." —— Zij hérnamen: „ Het is ons niet geoorloofd, 3», „ doodstraffe te oefenen!" Naamlijk, het gezegde van jesus moest bewaarheid worden , daar hij mede aangeduidt hadt , welke foort van dood hij ondergaan zoude. — „2 Toen ging pilatus weder binnen in het gou° vernement , en jesus bij zich hebbende doen komen, vraagde hij hem: „ Zijt gij de Koning „ der Jooden?" „4 jesus: „ Spreekt gij dus uit u zelven? [hebt gij daar zelf eenig vermoeden van?] „ of hebben anderen u dit van mij gezegd?" pilatus: „ Ik ben immers geen Jood7 „ Uw eigen volk en opperpriesters hebben u aan mij overgeleverd ! Wat hebt gij bedre„ venP" , jesus : „ Mijn Koningrijk is niet van ' „ deze wereld, [geen aardsch gebied,] indien „ dat  van jesus christus. 455 „dat zoo was, zoude ik immers aanhangers Hoofdft. „ hebben gehad , die voer mij zouden geftre- XV11I. „ den hebben , opdat ik den Jooden niet in handen viel; nu is dit niet gefchied, en derhalven mijn Koningrijk is niet van deze j» aarde." pilatus [met verwondering;] Zijt gij vs: 37. dan een Koning ? " jesus : Ja, ik ben een Koning ! Hier toe „ ben ik geboren , en hier toe in de wereld gekomen , opdat ik der waarheid getuigenis „ geven zoude; een iegelijk, die uit de waar„ heid, [een waarheid-minnaar] is, die gehoor„ zaamt mijne ftem, [en is mijn onderdaan."] Hier op zeide pilatus [driftig:] „ Wat 3S. „ is waarheid ? " En met dit zeggen , ging hij weder buiten tot de Jooden , tegen 1 welken hij verklaarde; „ dat hij geene misdaad „ in hem vondt. — Maar," ging hij voort, 39. j „ gij hebt eene gewoonte , dat ik u op het ,„ Paaschfeest eenen gevangenen ontfla, wilt gij ,„ dan nu, dat ik u dien Koning der Jooden .„ ontfla?" Daar op fchreeuwden zij één en 40. ;andermaal: ,, Dien niet, maar barSbbas!" De;ze bar&bbas was een moordenaar. ^XdF" Toen nam pilatus jesus , en deedt hem i. ageesfelen; waarna de foldaaten, eene kroon van 2. cdoornen gevlochten hebbende,die op zijn hoofd ^zetten , en hem een purperen krijgsmantel omcdeeden, en toen begroetten: „ Heil u, gij 3. „ Ko-  4=6 LEVENS-BIJZONDERHEDEN Vooffll.,, Koning der Jooden!» onder geduurige rotXIX- tingflagen. vs. 4. Thans kwam pilatus wederom buiten , en fprak het volk dus aan: „ Zie, ik breng hem „ tot u buiten , ten einde gij overtuigd zijt , „ dat ik geene fchuld, hoe genaamd , bij hem S- " vinde'" onderwijl kwam jesus buiten , dragende de doornen-kroon , en den purperen mantel; „ zie daar, „ vervolgde hij toen ,„ zie „ daar, den man ! " 6. Wanneer nu de Opperpriesters en de gerechtsdienaars hem zagen, fchreeuwden zij luidkeels : „ Kruis hem! kruis hem ! " Maar pilatus zeide nogmaals: „ Neemt gij hem „ zelven, en kruist hem! Want ik vind geene 7. „ fchuld bij hem !" — De jooden herna. men hier op : „ Wij hebben eene wet , en „ volgends die wet moet hij fterven, omdat hij „ zich een' zoon van God gemaakt heeft!" 8. Toen pilatus hen dit hoorde zeggen , werdt 9. hij te meer verlegen, ja zelfs beangst; dit was de reden, dat hij wederom in het gouvernement binnen ging en jesus vraagde: „ Van waar » *yt gij?" Maar jesus gaf hem geen ant- 10. woord. Daar op vervolgde pilatus : „ Spreekt gij niet tegen mij ? Weet gij niet , „ dat ik magt heb , om u te kruifigen? Gelijk „ ik aan den anderen kant magt heb, om u te 1I< „ ontllaan en los te laten?" Nu gaf jesus hem ten antwoord: „ Gij zoudt geene „ de  VAN JRSUS christus. 427 „ de minfte magt tegen mij hebben, indien httHoofdfl. „ u niet van boven gegeven was; daarom heeft „ hij , die mij aan u heeft overgeleverd , de „ grootfte zonde." Van toen af trachtte pilatus hem te ont- vs. 12. Haan, maar de Jooden fchreeuwden: „ Indien „ gij hem loslaat,dan zijt gij 's Keizers vriend „ niet ♦ want elk , die zichzelven als Koning „ opwerpt, is oproerig tegen den Keizer!" — Op het hooren van deze redenen , deedt pila- 13. tus jesus buiten leiden , en zette zich op het rechterlijk geftoelte , op de plaats , genaamd Lithostrootos , [het geplaveide plein ,] in het Hebreeuwse/?, Gabbatha. Het was nu de vrijdag op Paafchen, en om- 14. trent zes uuren, toen hij tegen de Jooden zéAt: „ Zie, uw' Koning!" Doch zij 15. fchreeuwden hier tegen aan: „ Weg! weg! kruis „ hem!" En wanneer pilatus zeide: „ Zal ik uwen Koning kruisfen? " antwoordden de Opperpriesters: ,, Wij hebben geen' „ anderen Koning , dan den Keizer." ——— Toen gaf hij hem eindelijk aan hun over , ten 16. einde hij gekruist zou worden; waar op zij jesus namen en wegleidden; die, zijn kruis dragen- ï7, de, uit de ftad ging na de plaats, genaamd bekkeneel- of doods-hoofd-plaatze, het welk in het Hebreeuwseh is , Go/gotha ; —. hier kruiste 18. men hem, en te gelijk met hem twee anderen, één' aan wederzijde van hem, maar jesus in het midden. pi-  428 LEVRNS-EIJZONDERHEDEN Vwffl1' pilatus hadt ook een of fchrift gefchreven 5 vs. 19'. en °P het krlus Iaten feilen, van dezen inhoud: „ jesus de Nazarener! de Koning der Joo- 20. n den!" Nadien veelen van de Jooden dit opfchrift lazen, dewijl de plaats, daar jesus gekruist werdt, dicht by de ftad was ; daarenboven was het gefchreven in het Hebreeuwsch, 21. Grieksch en Latijn, - brachten de Opperpriesters bij pilatus de volgende bedenking in: „ Schrijf niet : de Koning der Jooden ! „ maar, dat hij gezegd en voorgewend heeft, dat 22. M hij de Koning der Jooden was." Doch pilatus gaf hun tot befcheid: ,, Het geen ik ééns ,, gefchreven heb , dat blijft gefchreven!" a3- De foldaaten nu , wanneer zij jesus gekruist hadden, namen zijne kleederen, waarvan zij vier deelen maakten, voor eiken foldaat een deel , als ook den rok ; nadien nu deze rok zonder naad was , van boven af in ééns voortgewceven , zoo zeiden zij tegen malkanderen : 24. ,, Laat ons dien niet fcheuren , maar er over „ looten, wie hem hebben zal." ■ Dus moest de fchrift bewaarheid worden, die zegt: ,, Men Heeft mijne kleederen onderling ver„ deeld, en over mijn opperkleed heeft men het „ lot geworpen!" En dit deeden de foldaaten ! 25. Niet verre van het kruis van jesus ftonden zijne moeder, en zijne moeders-zuster maria, de vrouw van klopas, als ook maria magda- 26. lena ; als jesus zijne moeder zag , en den leer-  VAN JHSÜS CHRISTUS. 440 i leerling, daar hij veel van hieldt, bij haar ftaande,Ho^i:zeide hij tegen zijne moeder: „ waarde vrouw! y^ ** L, zie daar uw'zoon!" vervolgends zeide hij tegen i „ gezien hebt, thomas ! daarom hebt gij geloofd; „ gelukkig, die niet zien, en echter gelooven!" jesus heeft nu wel veel meer andere wonder- 3a< teekenen gedaan,in tegenwoordigheid en voorliet oog van zijne leerlingen, die in dit Boek niet befchreven zijn, doch deze, die hier befchreven zijn, 31. [zullen genoegzaam zijn tot dit oogmerk,] dat gij gelooft, dat jesus is de christus , [de messiüs ,] de zoon van God, cn opdat gij, dus geloovcnde Ee 3 in  434 levens-bijzonderheden in zijnen naam [en godsdienst] het leven en zaligheid hebben moogt. —. Hoofdfl. Na dezen openbaarde jesus zich op nieuw aan vs.i'. 2IJne leerlingen bij het meir van Tiberids ; dit droeg zich op de volgende wijze toe. 2. Wanneer hier op zekeren tijd simon petrus en thomas , bijgenaamd didijmus, en nathanacl' die van Kana in Galileën was, en de zoons van zebedeus , en nog twee anderen van zijne leerlin3' gen bij één waren, zeide simon petrus tegen de anderen: „Ik ga visfchen." — „ Wij gaan met „ u,"zeiden zij; gelijk zij dan ook terftond heen gingen, en in hun vaartuig traden j doch dien nacht 4. vongen zij niets; als het nu reeds begon te dagen, ftondt jesus aan den oever; evenwel wisten de 5. leerlingen niet, dat het jesus was jesus riep hun toe: ,, Kinderen! hebt gij geen visch? " 6. „ Neen ! " was hun antwoord. Daar op geboodt hij hun: „ Werpt het net aan de rechte zijde van „ het vaartuig,dan zult gij vangen; " zij deeden zoo, en nu konden zij het net niet ophaalen , van 7. wegens de menigte van visch Daar op zeide die leerling, van wien jesus zoo veel hieldt, tegen petrus: „Het is de Heere!" Toen simm? petrus hoorde, dat het de Heerwas, zoo gordde hij zijn visfchers-hembd toe , (want hij was ongc- 8. kleed,)enfpronginzee; maar de andere leerlingen kwamen met het vaartuig, alzoo zij niet verre, omtrent tweehonderd ellen,van land waren, fleepen- 9. de het net met visch. — Toen zij aan land geflapt waren, zagen zij een vuur van kooien gemaakt, io. daar een visch op lag, en brood daar bij.' Nu zei-  van jesus christus. 435 zeide jesus tegen hun: „ Brengt wat van de vis- Hoofdft. „ fchen, die gij gevangen hebt." -— petrusv*x*'u ging daar op in het vaartuig, en trok het net aan land, vol groote visfchen , ten getale van honderd drie en vijftig; evenwel, fchoon 'er zoo veelen waren , fcheurde het net niet. ——— „Komt," zeide jesus tegen hen, „ ontbijt wat!" 12. Ondertusfchen waagde niemand der leerlingen het, om hem te vraagen: „ Wie zijt gij ? " als wetende buiten dien, dat het de Heere was. —-— jesus kwam dan nader, en nam het brood, en deelde 13. het aan hun, gelijk ook den visch. —— Dit was nu 14. de derdemaal, dat jesus zich, na zijne opftanding uit de dooden , aan zijne leerlingen vertoonde. Nadat zij ontbeten hadden, fprak jesus simon tgt petrus aan: „ simon , jona's zoon, hebt gij mij „ liever, dan dezen mij hebben? " Hij antwoordde : „ Ja, Heere! gij weet, dat ik u liefheb!" —— „Nu,"zeide hij, weid mijne fchaapen! "— jesus herhaalde voor de tweede keer zijne vraag: 16, „ simon , jona's zoon ! hebt gij mij lief? " ——• „ ja Heere !" was het antwoord: „ gij weet, dat ik „ u bemin! "jesus: „Hoed mijne fchaapen!" — Ilij herhaalde zijne vraag voor de derde maal: I7> „ simon , jona's zoon! bemint gij mij ? " petrus werdt hier op droevig, dat hij hem voor de derdemaal vraagde: „ Bemint gij mij ? " cn antwoordde daarom : „ Heere! gij weet immers alle „ dingen! gij zijt overtuigd, dat ik u bemin!"—— „ Weid mijne fchaapen! " hernam jesus. ■ „ Waarlijk, waarlijk," [zoo ging jesus voort,] jg^ „ ik verzeker u, in uwe jeugd, toen gij jong waart, „ om-  43<5 LEVENS-BIJZONDERHEDEN ENZ. /jXxf'" omgordet gij'u zelven'en SÜ gingt 5 waar gij wil„ det; maar als gij oud zult zijn, zult gij uwe han„ den uitdrekken, dat een ander u gorde,endan ".19. „ zult gij gaan, waar gij niet wilt." — Hier mede bedoelde hij, om aan te duiden, met welk foort van dood hij God ééns verheerlijken zou.— Na dit gezegd te hebben, geboodt hij hem: „volgmij! "— 20. petrus, die, zich omkeerende, zag, dat de leerling , daar jesus zoo veel van hieldt, dezelfde, die, op het paasch-maal op zijne borst leunende, gevraagd hadt: ,, Heere, wie is het, die u verraadt ?" ai. ook volgde, zeide, op hem wijzende: „Heere, 22. „ wat zal deze?"—— „ Indien ik wil," zeide toen jesus tegen hem , „ dat hij blijft, tot dat ik ,, kom, wat gaat dat u aan ? Volg gij mij! " 23. — Daar uit ontdondt een gerucht onder de broederen, dat deze leerling niet derven zou; hoewel jesus echter niet zeide, dat hij niet derven zou; maar alleen: „ Indien ik wil, dat hij blijft, tot dat „ ik kom, wat gaat dat u aan ? " «4. Deze is die leerling, welke van deze dingen getuigen is, en die dit gefchreven heeft, en niemand twijfelt, of zijn getuigenis is waarachtig en geloofwaardig. 25. Daar zijn ook nog veele andere dingen, die jesus gedaan en verricht heeft: welke, indien zij allen afzonderlijk befchreeven zouden worden, zouden , meen ik, [alle de boekerijen] der wereld de boeken, die dan moesten gefchreven worden, niet bevatten kunnen. A M E N.  t ü k A s TWEEDE BOEK, behelzende de HANDELINGEN der APOSTELEN. Naar het Grieksch. d o o ft YSBRAND van HAMELS VELD. Te AMSTELDAM hij MARTINUS de BRÜIJN, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. MDCCLXUII   L U K A S TWEEDE BOEK; behelzende de HANDELINGEN der APOSTELEN. O P D R A G T. B i. Ivs. U n mijn eerfte Boek, o theofilus! heb ik gehandeld van alles, het geen jesus van eerften af gedaan en geleerd heeft, tot dien dag toe, 8, op welken hij, na zijne Apostelen, die hij uitverkozen hadt, door den Heiligen Geest zijne voorfchriften gegeven te hebben, [ten hemel] is opgenomen. EERSTE AFDEELING. De eerfte grondvesting der Christenkerk te Jerufalem, en haare uitbreiding in het Jood" fche Land. i. jesus laatfte gefprekken met de Aposte* len en Hemelvaart. Aan dezen vertoonde hij zich, nadat hij geleden hadt, weder levende, en bewees door F f 2 vee*  44° luk as tweede BOEK , Htêfdft, vezie. onloochenbare kenmerken, dat hij leefde, zijnde geduurendc veertig dagen van hun gezien , en fprekende van het geen het Gods-rijk betrof. vs. 4. — Eindelijk hen allen faam vergaderd hebbende, geboodt hij heü [in deze bijeenkomst,] dat zij [voor eerst] niet van Jerufalem vertrekken, maar aldaar de belofte des' Vadert zouden afwachten , ,, welke" [zeide hij] „ gijlieden van mij [meermaalen] gehoord hebt," 5. „ Want" [vervolgde hij,] ,, joënnes doopte „ wel met water, maar gijlieden zult, binnen „ weinige dagen, met den Heiligen Geest ge- doopt worden." 6. In deze frmenkomst, deeden zij hem ook de volgende vraag: ,, Heere, zult gij dan in „ dezen tijd Isra'èls Koningrijk weder oprech- 7> „ ten?" üp deze vraag zeide hij tegen hen: „ Het is uwe zaak niet, de bepaalde tij* „ den en gelegenheden te weten, welke de Va„ der in zijne eigene magt behouden heeft. — S. „ [Dit zij u genoeg;] 'gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest op u zal ko„ men, [waar door gij in ftaat zult zijn,] om ,, mijne getuigen te wezen in jerufalem, en ,, garitsch Jude'ën en Samariïn, ja tot aan het ,, uiterfte, der aarde." 9. Deze woorden gefproken hebbende, werdt hij, daar zij het aanzagen, opgenomen , tot dat eene wolk hem aan hunne oogen onttrok. —— ic. Nog oogden zij hem, terwijl hij heenen voer, hemclwaards na , toen , onverwachts , twee man.  de handelingen der apostelen. 44! mannen, in het wit gekleed, bij hun ftonden,Hoofdft. welke hen dus aanfpraken: ., Gij Galileërs'. l' „ Hoe ftaat gij dus hemelwaards te zien? De-Vj*11" »i ze jesus , die van ulieden af, en ten hemel „ is opgeheven, zal dus eens [weder] komen, „ gelijk gij hem nu ten hemel hebt zien opvaap Ten." Thans keerden zij weder naa Jerufalem , ia. van den berg, genaamd den olijfberg, welke dicht bij Jerufalem ligt, niet verder dan ééne Sabbtths-reize [of een kwartier] van die ftad. Hier begaven zij zich in eene opperzaal, daar j, zij zich gemeenlijk bevonden, te weten, petrus en jakobus, en joünnes, . en andkeüs, filippus en thomas, bartholomeus en matTheus, jakobus de zoon van alfeus, en simon zklotes, en judas jakobus [broeder.] • Deze allen waren beftendig éénsgezind, I4. aanhoudende in godsdjenftig en vuurig bidden , tevens met de vrouwen, en met mariü, de moeder van jesus, en met zijne overige bloedverwanten, a. Verkiezing van eenen nieuwen Apostel. Op zekeren dag rees petrüs op in het mid- j den der [vergaderde] leerlingen, zijnde 'er thans I5* een gezelfchap van omtrent honderd en twintig perfoonen bij één, en deedt het volgende voorftel: „ Mijne broeders 1 Dat gedeelte.der Schrift l6t Ff 3 „ heeft  442 tÜKAS TWEEDE boek, Hoofrljl.^, heeft moeten bewaarheid worden , welk dé ** „ Heilige Geest, door den mond van david, „ te vooren voorzeide aangaande judas , die ,, een leidsman is geworden der genen, die je- vs. ij. sus gevangen namen. —— Hij', die te voo„ ren tot ons behoorde, en mede den post van 18. deze bediening bekleedde. —— Deze mensch heeft voor den loon van zij'ne godloosheid „ een klein ftukjen lands verworven; maar zelf „ is hij, van eene fteilte geftort zijnde, verpletterd, zoodat zijne ingewanden zijn uit- 19. ,, geftort. Dit is bekend geworden bij" „ alle inwooners van Jerufalem, zoodat ook „ dat ftuk lands in hunne land-taai genoemd „ wordt Akeldama, dat is, bloed-akker. —— ao. li Nu ftaat 'er in het boek der Pfaimett: „ „ Zijne woon/lede zij woest, en niemand be» „ „ woone dezelve!"" als ook: ,, „ Een an- »l. j> »» der ontvange zijn ambt."" ■ Der? „ halven behoorde 'er van die lieden, die in „ ons gezelfchap geweest zijn, geduurende al „ dien tijd, dat de Heere jesus met ons ger at. •>■> meenzaam heeft verkeerd, van den doop van „ joSnnes af, tot den dag toe, dat hij van „ ons is opgenomen, één, zeg ik, van dezen, „ behoorde nu met ons een getuigen van zijne „ opftanding te worden." £3, Hier op werden 'er twee voorgefteld, josef, genoemd barsabas, met den bijnaam van £4. justus , en matthiüs. — Vervolgends werdt het volgend gebed gefproken: „ Gij, Heere, » al-  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. 443 j, aller menfchen harten-kenner! toon ons éénen Hoofdft, „ van deze twee, dien gij zelf verkozen hebt. ** VS.2%' „ om den post dezer bediening en van het i, Apostel-ambt te ontvangen, waar uit judas „ is vervallen, om naa zijne eigen plaats te gaan, [en den verdienden loon te bekomen!"] • Nadat men gebeden hadt, werdt 'er ge- fig loot, en het lot trof matthiüs , dien men dan ook met eenparige ftemmen bij de elf Apostelen voegde. 3. De Apostelen ontvangen den Heiligen geest. Wanneer nu de dag van het Pinkfter- feest Hoofdft. •gekomen, en zij allen eendragtig bij den ande- ' ren waren , ontftondt 'er onvoorziends, uit den i 2* hemel, een geluid als van eenen hevig voortgedreven wind, welk het gantfche huis , daar zij zaten , vervulde. Tevens werden van 3, hun gezien vlammen, als tongen van vuur, die zich verdeelden , zoodat dit teeken zich op elk éénen van hun zette, —— Zij werden ook al- 4, len vervuld met den Heiligen Geest, en fpraken rf van nu af met andere taaien, zoo als deze geest hun ingaf, in dezelven te fpreken. Daar waren thans te Jerufalem Jooden, die 5. daar hun verblijf hadden, menfchen, die den waaren God vereerden, uit alle volken onder den hemel. Wanneer dan deze hemel- . 6. ftem gefchied was, liep die menigte te famen, en geraakte in groote verwerring , omdat zij Ff 4 hen  4*4 LÜKAS TWEEDE BOEK, Hoofdft.hm een iegelijk in zijne eigene landtaal hoqt> 'féy~a, den *Preken 5 zoodat zij allen verbaasd en verwonderd Honden,en tegen malkanderen zeiden; „ Zijn niet deze allen, die daar fpreken, Ga8. „ Ith'êrs ? ' Maar hoe hooren wij hen „ dan, elk in onze eigene land-taai, daar wij 0. „ in gebooren zijn? " Partkers en Me- „ ders, en h,lamiten, en die in Mefopotamïèn, Judoën, Kappadociïn, Pontus en Af én woo- 10. „ nen, in Frijgïèn en Pamfiliën, Egijpten en „ de landftreeken van Libijën, dat aan Cijrenen grenst, als ook Romeinen, die hier gezeten „ zijn, zoo wel Jooden als Joodengenooten; 11. „ Kretenzen en Arabiërs; wij hooren hen in onze taaien Gods grooten lof en daaden fpre?2. „ ken!" —- Zij ftonden dan allen verbaasd, en waren onzeker, [wat hier van te denken;] terwijl de één tegen den anderen zeide: „ Wat „ mag dit toch zijn?" ■ 13. Doch 'er waren ook anderen, die den fpot [met deze zaak] dreven en zeiden; Zij zijn „ dronken van den offerwijn!" 14. Nu rees petrus op met de elf Apostelen , en zijne Item verheffende, hieldt hij de volgende re^en. -•»> Gij Jooden, en gij allen, die u thans te „ Jerufalem bevindt, vergunt mij, u het vol, gende voor te dragen, en leent het oor aan 15. „ mijne redenen! Deze lieden zijn geens- „ zins dronken, gelijk gij vermoedt; het is im„ mers eerst de derde uur van den dag,[negen  BE HANDELINGEN DER APOSTELEN. rA45 ,, uuren in den. morgen?] . Integendeel Hoofdft. „ dit is de vervulling van hetgeen voorzegd is „ door den Profeet joëL: „ „ In de laatfte\ft „ „ tijden, zegt God, zal het gebeuren, dat „ „ ik van mijnen geest zal uitftorten op al jj „ het menschdom; dan zullen uwe zoonen en „ uwe dochters profeteer en, en uwe jongelin. 55 »5 gen gezichten zien, en uwe ouden droomen ,, „ droomen; ja, ik zal ook op mijne dienst- jg. t, „ knechten en dienstmaagden in die tijden „ „ van mijnen geest uitftorten, zoodat zij zul. 5. »5 hn profeteeren. Ik zal ook wonder- Ig< ,, teekenen boven in den hemel geven en be, „ „ neden op aarde; bloed, en vuur, en rook. „ ,, damp. De zon zal in duisternis, en de „0 „ „ maan in bloed verkeeren; eer dat 'j Hee„ „ ren dag, die groote en doorluchtige dag, „ „ komt! Dan zal nogthans elk, die 9i ■>. 'i Heeren naam zal aanroepen, behouden j, worden. " " „ Vestigt, o Israëliërs! uwe aandacht op 22 „ deze gezegden : Gijlieden hebt jesus den „ Nazareener , van God zelven aan u gcvolmagtigd door krachtige wonderwerken en „ daaden, welke God door hem midden onder „ u verricht heeft, gelijk gij ook zelven wel „ weet; dezen, zeg ik, overgegeven volgends „ het vastgefteld raads-beftek en de voorweten„ fchap van God, hebt gij genomen, en door de handen der godloozen, der heidenen, aan ?» net kruis gehecht en gedood; doch God 54, Ff 5 „ heeft  446* I.UKAS TWEEDE BOEK, Hoofdft.,, heeft hem opgewekt, en van de doods-fmar„ ten ontbonden, gelijk het ook niet mooglijk „ was, dat de dood hem in zijn geweld kon w.25. „ honden; alzoo david op hem doelende, ge„ zegd heeft: „ Ik befchouwde dsn Heere aIT „ „ tijd als bij mij tegenwoordig ; hij ftaat „ „ aan mijne rechteband, opdat ik niet wan26» „ „ kele. Daarom is mijn hart verblijd, mij„ ,, ne tong juicht van vreugde, ja ook mijn &7- 5, vleesch zal in blijde hoope rusten. Gij zult „ ,, toch mijne ziel in het rijk der dooden niet ,, „ verlaten, gij zult uwen heiligen het ver* s> » derf niet doen ondergaan; gij hebt mij de 5» »» wegen ten leven bekend gemaakt, gij zult ,, „ mij met verheuging vervullen, wanneer ik uw aangezicht aanfchouwen zal." " 29. •>•> Broeders ! Het ftaat mij vrij, om rond„ borftig tot u te fpreken van den Aartsvader „ david , dat hij naamlijk geftorven en begra,, ven is, nadien wij ook zijn graf nog onder ons zien tot op dezen tegenwoordigen dag; 30. m derhalven heeft hij als ecn Profeet, die wist, „ dat God hem met een' eed verzekerd hadt, ,, dat hij, uit de vrucht zijner lenden, voor „ zoo veel de menschlijke afkomst betreft, den „ christus, [den biessi3s,] zou verwekken, 31. „ om dien op zijnen troon te zetten, in dit „ vooruitzicht , gefproken van de opftanding van den christus; dat deszelfs ziel in het „ rijk der dooden niet verlaten is, noch zijn „ ligchaam het verderf ondergaan heeft." „ De-  de handelingen der apostelen. 447 „ Deze jesus dan , dien God heeft opge-Hoofdft. j, wekt, waar van wij allen getuigen zijn, nuw> aan de rechtehand van God verhoogd zijn- 33. de, eu den Heiligen Geest, volgends de be„ lofte, van den Vader ontvangen hebbende, „ heeft -dit uitgeftort, hetgeen gijlieden thans „ ziet en hoort." „ Immers david is niet ten hemel opgeva- 34» „ ren, en nogthans zingt hij: ,, ,, De Heer „ „ fprak tot mijnen Heer; zit aan mijne rech- 35. „ tehand, tot dat ik uwe vijanden zal ge„ „ maakt hebben tot een* voetbank van uwe j, voeten. " " ~ „ Dat dan Israëls volk, uit dit alles, met 36^ „ zekerheid , erkenne , dat God hem, dezen „ jesus, dien gijlieden gekruist hebt, tot ee- , nen Heer en christus (messiüs) gemaakt heeft!" 4. Stichting der eerfte gemeente te Jerufalem. Deze reden trof hun het hart, zoodat zij ^ verflagen en beangst, aan petrus en de overige Apostelen vraagden: „ Lieve broeders! wat „ zullen wij dan nu doen?" „ Bekeert u," ■— hernam petrus, ,, en dat een „ ieder van u zich late doopen in den naam „ [en tot de belijdenis] van jesus christus, „ ten einde vergeving van zonden te hebben; dan zult gij den Heiligen Geest, als een ge- fchenk van God ontvangen. ■ Want „pe- „ de-  448 lukas "tweede boek, fhtfdft.n deze belofte behoort tot u en tot uwe nakolf# „ melingen, als ook tot allen , die in verre „ landen verftrooid zijn, aan zoo veelen, als „ de Heere, onze God, roepen [en dit Euaa„ geit' bekend-maaken] zal. " VS.40. Met deze en meer andere redenen overtuigde hij hen, te ge-lijk hen vermaanende; „ dat „ zij zich zelven, door zich van dit ontaard „ en verkeerd foort van menfchen te fcheiden f „ zouden behouden!" 41. ' Die nu zijne redenen met een gewillig hart aannamen, werden gedoopt, en dus werden op dien dag omtrent drie duizend perfoonen [tqt 42. de belijders van jesus ,] toegevoegd. Dezen bleven volharden in de leere der Apostelen, m onderlinge gemeenfchap, in liefde-maaltijden, eu 4-. in gebeden. —— Een algemeene eerbied voor hen ontftondt 'er bij alle menfchen, uit hoofde van de menigvuldige wonderteekenen, die door 44. de Apostelen verricht werden ; als ook omdat alle deze geloovigen ééns-gezind waren, en alles onderling gemeen, en voor eikanderen ten 45. dienst hadden, zoodat zij zelfs hunne goederen en bezittingen verkochten, en die aan allen uitdeelden, naarmate iemand zulks nodig hadt. 46. Verders waren zij daaglijks bij aanhoudendheid, éénpaarigi in den tempel; en in hunne bijzondere huizen, maaltijden houdende, aten zij te ' famen, met verheuging en onfchuldige eenvou- 47. wigheid van het hart; onder gedadige lofverheffing vai1 het opperwezen, waardoor zij ook dQ  de handelingen der APOSTïLEN. dè gunst van het gantfche volk verkregen, ter-tioofdjh wijl de Heere daaglijks nieuwe bekeerlingen, die ^ dus hun heil bevorderden, tot de gemeente toevoegde. 5. Een kreupele door petrus wbnderdaadig genezen, en zijne redenvoering bij die gelegenheid tot het volk gehouden. Als petrus en joünnes, op denzelfden dag^^ op het uur van het gebed, de negende uur, UI. ' [des namiddags te drie uuren,] na den tempel vs% l' gingen, zoo werdt daar zeker mensch, die van 2, de geboorte af aan kreupel was, gedragen , welken men gewoon was alle dagen aan de poort van den Tempel, de fchoone poort genaamd, te zetten, om van de genen, die in den Tem* pel gingen, een aalmoes te vraagen. De- 3. ze, petrus en joünnes ziende, zoo als zij in den Tempel wilden gaan, verzocht hen , om hem een aalmoes te geven. petrus hem toen , met joünnes fterk aanziende geboodt hem, ,, om ook op hen te zien." —-. Als hij nu de oogen op hen gevestigd hieldt, in de 5' verwachting , dat hij iet van hun ontvangen zoude, zeide petrus : ,, Zilver of goud heb » de-  452 LUK AI TWEEDE BOEK, JBAfdfl.» „ dezen Profeet geen gehoor zal geven, zal »> »» fit het volk uitgeroeid worden."" - * rs»24* » Dus ook alle de Profèeten van SAMüeL af en 3, vervolgends , ZOo veelen 'ef gefproken, en „ deze tijden te vooren verkondigd hebben." ig» »' Gijlieden hebt de naaste betrekking tót de» „ zé Profeeten, en tot het verbond, welk God roet uwe voorvaderen heeft opgerecht, toen s» hij tegen abraham zeidei „ „ Ook zullen s» j> alle flammen der aarde in uw zaad geze, 2-6. ,i „ gend worden!"" Aan ulieden heeft „ dan ook God, zijnen zoon jesus opgewekt „ hebbende, hem.het eerst gezonden, om u „ zegen mede te deelcn, daardoor, dat hij.een „ iegelijk van u afbrcnge van uwe boosheden." 6. Eerfte gerechtelijk verhoor der Apostelen. Hopfdfl. Terwijl zij dus tot het volk fpraken, overIV. vielen hen de priesters en de hoofdman van den ." ' Tempel en de Sadduceën, die zeer te onvrede 2. waren, dat zij het volk leerden, en in jesus de opftanding der dooden verkondigden. ——— 3. Zij floegen dan de handen aan hun, en 'zetten hen in hechtenis tot den volgenden morgen, alzoo het nu reeds avond wasy 4. Ondertusfchen geloofden veelen van de genen, die deze redenvoering gehoord hadden,ten getale wel van omtrent vijfduizend mannen. 5. Den volgenden morgen vergaderden 's volks overigheden en oudften en fchriftgeleerden binnen  de handelingen der apostelen. 453 nen jerufalem; ook annas de Hoogenpriester,Hoofdft. en kaïafas, en joünnes, en alexander, enw g 200 veelen als 'er van het Hoogenpriesterlijk gedacht waren ; en hen voor zich hebbende 7. doen brengen, vraagden zij hen: ,, Door wel„ ke magt of in welken naam, [op wiens ge- zag] hebt gijlieden dit gedaan?" Daar 8. op zeide petrus, vol van den Heiligen Geest, tegen hen: ,, Gij, overheden des volks, en oudden van „ Israël! nademaal wij heden in rechten be- 9. trokken worden over eene weldaad, aan een' krank mensch [bewezen ,] waar door deze „ behouden is geworden, zoo zij ulieden allen ia. 3, en het gantfche volk van' Israël bekend, dat ,, deze man door den naam van jesus chris- tus , den Nazareener , dien gijlieden ge„ kruist, maar dien God uit de dooden opge„ wekt heeft , dat deze man , [herhaal ik,] ,, door dezen jesus hier, voor uwe oogen,ge,, zond daat." ,, Deze jesus is die deen, welke van ulie- n. „ den, de bouwmeesters, verworpen zijnde , „ tot een' hoofd-hoekdeen geworden is." „ Ook is de zaligheid in niemand anders , 12. ,, dan in hem; want daar is ook geen andere „ naam of godsdienst, die onder de menfchen, ,, over de geheele wereld, plaats heeft, door „ welken wij moeten behouden en zalig wor„ den, dan door den zijnen! " Als zij nu deze vrijmoedigheid van petrus 13. Gg en  454 lukas tweede boek, Hoofdft.en joünnes befchouwden, en daar bij bedachten, dat zij onbeftudeerde en ongeleerde lieden waren, ftonden zij verwonderd, te meer nadien zij hen kenden, dat zij in jesus gezelfchap gew.14. weest waren; doch, als zij tevens den genezen man aanzagen, die naast hen ftondt, hadden zij niets tegen hun te zeggen. 15- Zij deeden hen dan buiten den Raad ftaan 16. en raadpleegden toen met eikanderen; ,, wat „ zullen wij, [zeiden zij,] met deze lieden aan„ vangen ? Want dat 'er een ontwijfelbaar won„ derteeken door hun is gefchied, is aan alle inwooners van Jerufalem openbaar, en wij 17- „ kunnen het niet ontkennen. Evenwel „ opdat zich dit niet meer en meer onder het „ volk verfpreide , zoo mogen wij hun eene „ fcherpe bedreiging doen, om in dezen naam 18. „ tot niemand meer te fpreken." — jjaar op hen binnen geroepen hebbende, zeiden zij hun aan; dat zij voortaan volftrekt niet in den naam van jesus redenen of leeren zouden. 19* Doch hier op gaven petrus en joünnes rondborftig ten antwoord: „ Oordeelt zelven „ of het billijk is voor God, ulieden meer te f.o. „ gehoorzamen, dan God? Wij kunnen vol„ ftrekt niet nalaten te fpreken , hetgeen wij ,, gezien en gehoord hebben. " ~l' Evenwel lieten zij hen los, met herhaaling van hunne bedreiging , alzoo zij geen middel vonden, om hen ter ftraffe te brengen, van wegen het volk; nademaal alle man Gode de eere gaf  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. 45jf gaf van het geen 'er gebeurd was. Want Hoofdft: die man, aan welken deze wonderdaadiffe gene- 1V' zing verricht was, was reeds meer dan veertig jaaren oud. Ontflagen zijnde kwamen zij bij hunne ge- 23. loofsgenooten, en berichtten die alles, wat de opperpriesters en oudften tot hun gezegd hadden; dezen, zulks gehoord hebbende, verhieven a+, hier op dénpaarig hunne Item tot God, en baden: ,, Albeheerfcher! gij God, die den hemel, „ en de aarde, en de zee, en al wat daar in „ is, gemaakt hebt; die door den mond van 25. „ uwen knecht david hebt gefproken : „ „ Waarom woeden de Heidenen? waarom be,, „ raadftagen de volken ijdele dingen ? De 26. ,, „ Koningen der aarde zijn opgeftaan, en de „ „ overheden zijn faamvergaderd tegen den „ „ Heere , en tegen zijnen christus ! " " —— Nu hebben,in waarheid ,faamgefpannen tegen „7 „ uwen heiligen knecht [cn grooten zoon,] je,, sus, dien gij gezalfd hebt, herodes en pon,, tius pilatus, benevens de heidenen en de ,, volken van Israël, om te doen, hetgeen uw „g. „ hand, en uw raads-beftek reeds tc vooren „ bepaald hadt , dat gefchieden zou. „ Nu dan, Heere! befchouw hunne bedreigin- 29. „ gen, en vergun uwe dienstknechten, dat zij ,, met alle vrijmoedigheid uwe leere mogen ,, fpreken, daar door, dat gij uwe hand uit„ ftrekt tot genezing, en dat 'er teekenen en Gg 2 „ won-  45^ lukas tweede boek, Hoofdft,^ wonderen gefchieden door den naam van „ uwen heiligen knecht [en grooten zoon] jesus!" vs. 31. Gebeden hebbende, beweegde zich de plaats, daar zij vergaderd waren, en zij werden allen vol van den Heiligen Geest, zoodat zij de leere van God met vrijmoedigheid fpraken. 7. Uitbreiding der gemeente. Straf van ananiSs en zijne huisvrouw. Wonderen, door de Apostelen verricht. 32. He geheele menigte nu der geloovigen hadt dén hart, cn ééne ziel, [zijnde volmaakt éénsgezind]; en niet één van hun, die zijne goederen als zijn eigene befchouwde, maar zij hadden alle dingen onderling gemeen, en tot elkanders dienst. 33. Ook gaven de Apostelen met een groote kracht [van overtuiging,] getuigenis van de opllanding van den Heere jesus ; en over hun allen was de genade en goedheid van God groot, 34. zoodat 'er niemand onder hun was, die gebrek leedt; want al wie bezitters waren van landerijen of huizen, verkochten dezelven,en brachten het geld, dat van de verkochte goederen gekomen was, leggende dat aan de voeten der 35* Apostelen neder; waarvan aan ieder werdt uit36. gedeeld, nadat hij behoefte hadt. Dus verkocht joses, door de Apostelen [om die reden] bijgenaamd barnabas , (welk is, letterlijk vertaald zijn-  de handelingen der apostelen. 457 zijnde, „ 'zoon der vertroosting,") een Le- Hoofdft. vitt, van afkomst een Cijpriër, een ftuk lands, IV' ' vvs. 37» dat hij hadt, en bracht het geld, en legde het aan de voeten der Apostelen neder. Doch een zeker iemand, met naame ananiüs,Hoofdft. die met zijne huisvrouw sapfira eene bezitting v* verkocht hadt, hicldt, met medeweten ook van ' 2>" zijne vrouw, van den prijs, dien het bedragen hadt, te rug, zoodat hij Hechts een gedeelte daar van bracht, en aan de voeten der Apostelen nederlegde. ■ petrus fprak hem hier 3. op dus aan: „ ananiüs: hoe heeft de Satan uw hart dus vervuld, om den Heiligen Geest „ met leugens te willen bedriegen, en van den „ koopprijs van het laud te onttrekken? „ Indien gij het behouden hadt, was het im- 4. mers het uwe gebleven, en toen gij het verkocht hadt, was het geld in uwe magt? VVaar,, öm hebt gij dit ftuk in uw hart en gedachten „ genomen ? — Gij hebt niet tegen menfchen, ,, maar gij hebt tegen God gelogen!" Op het hooren van deze woorden , viel ^# ANANias neder, én gaf den geest; zoodat allen, die dit hoorden, met groot ontzag en eerbied wierden aangedaan. Doch de bedienden, 6. hem ter begravenis bezorgd hebbende, droegen hem uit en begroeven hem. Na verloop van omtrent drie uuren, kwam 7. ook zijne vrouw, die niets wist van hetgeen gebeurd was, binnen, en werdt toen ook van petrus aangefproken: ,, Zeg mij ééns, hebt ,, gijlieden dat land voor zoo veel verkocht ? " Gg 3 „Ja,"  458 LUKAS tweede boek, Hoofdft Ja," zeide zij, „ voor zoo veel!" - vjY'. Daar op hernam petrus:, „ Hoe! hebt gijlic„ den dan famen opgeftemd, om des Heeren „ geest te toetzen? Zie, de voeten van „ hun, die uwen man begraven hebben, zijn „ aan de deur; en zullen u ook wegdragen." 10. Op het oogenblik viel zij aan zijne voeten neder , en gaf insgelijks den geest; zoodat , toen de bedienden binnen kwamen , zij haar dood vonden, en haar vervolgends uitdroegen en bij haaren man begroeven. 11. Hier door kwam 'er een groot ontzag en eerbied over de geheele gemeente, als ook over allen, die dit hoorden. 12. Bovendien werden door de handen der Apostelen veele wonderteekenen verricht onder het volk; zij waren ook allen éénsgezind beftendig 13. in de gaanderij van salomo; alwaar niemand van de anders-gezinden zich bij hen durfde ver- 14. voegen; maar het volk maakte veel werks van hun, ook werden 'er fteeds meer en meer als geloovigen den Heere toegedaan, geheele menig- 15. ten zoo mannen als vrouwen; zöodat zij ook hunne zieken op ftraat buiten brachten, en op bedden en matrasfen nederlegden, opdat, als petrus voorbijkwam, zijne fchaduwe hen Hechts 16. mogt befchaduwen. Men kwam ook in menigte uit de omgelegen fteden naa jerufalem, brengende zieken en zulken, die van onreine geesten geplaagd werden; welke allen genezen wer- •i cteftV v snsu jfin'*3oS t. 8. Twee-  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. AJQ 8. Tweede gerechtelijk verhoor der Apos- Hoofdft. telen. Nu werdt de Hoogepricster gaande , gelijk VSm j-, ook allen, die het met hem hielden, (deze was de gezindheid der Sadduceën,) vol drift en ijver werden, zoodat zij hunne handen aan de Apos- jg. telen floegen, en hen in de openbare gevangenis zetten. Doch des nachts opende een Engel 19. des Heeren de deuren der gevangenis, en leidde hen uit, gevende hun tevens dit bevel: „Gaat 2o. „en fpreekt met alle vrijmoedigheid, in den „ Tempel, tot het volk de gantfche leere van „ het leven na dit leven 1" Zij gehoor- 2I zaamden, en gingen tegen den morgen in den Tempel, alwaar zij openlijk leerden. Ondertusfchen kwam de Hoogenpriester, en die het met hem hielden, bij een , en vergaderden den grooten Raad [het Sanhedrin,'] en het gantfche ouderlingfchap van hraëh volk; en zonden naa den kerker, om de Apostelen te haaien. Maar de gerechtsdienaars von- 22. den, bij hunne komst, hen niet in de gevangenis ; waar van zij, wedergekeerd zijnde , het volgend bericht gaven: „ Wij vonden wel den 23. „ kerker, met alle zorgvuldigheid, gefloten, en „ de wachts buiten aan de deuren ftaan; maar „ toen wij den kerker ontfloten hadden , en „ binnen gingen, vonden wij 'er niemand in. " Toen de Hoogenpriester en de hoofdman van den Tempel en de opperpriesters dit beGg 4 richt  4ÖO lukas tweede boek , Hoofdft.v\zht hoorden, waren zij, ten opzichte van de Apostelen, bedeesd , wat hier van worden mogt. w» 25- Ondertusfchen kwam 'er iemand , die hun de tijding bracht, dat die lieden, welken zij in de gevangenis gezet hadden, thans in den Tempel 26. het volk ftonden te leeren. Op dit bericht ging de Hoofdman van den Tempel, met de gcrechtsdienaaren, en haalde hen, hoewel zonder eenig geweld; alzoo zij bevreesd waren voor het volk, dat dit hen fteenigen zoude, [indien zij geweld gebruikten.] 27. Nadat zij hen dus gehaald en in den Raad binnen hadden gebracht, fprak hen de Hoogenpriester dus aan: 2g. „ Hebben wij u niet, onder fcherpe bedrei„ gingen, aangezegd, dat gij niet meer zoudt ,, leeren in dezen naam ; eu ondertusfchen , hebt gij Jerufalem met uwe leere vervuld, en wilt dus het bloed van dezen mensch „ over ons brengen, [als of wij eenen onfehuldigen. ter dood hadden verwezen!"] 29. . Hier op verdeedigden zich petrus cn de Apostelen op de volgende wijze: „ Men moet Gode meer gehoorzamen dan 3°« „ menfchen. - De God onzer Voorvade„ ren heeft jesus , dien gijlieden aan het kruis,, hout opgehangen en gedood hebt, opgewekt; 31. „ ja God heeft Hem, als leidsman en heiland „ [der menfchen ,] aan zijne rechtehand ver„ hoogd, om aan Israël bekeering en verge- „ vin  de handelingen der apostelen. 461 ving van zonden te fchenken. Van Hoofdft. „ dit alles zijn wij zijne getuigen, maar ook^^ de Heilige Geest, dien God gegeven heeft, aan de genen , die door overtuiging hem ge„ hoorzamen." Op deze woorden berstten zij van woede, 33. en wilden hen op ftaande voet ter dood gebracht hebben , wanneer een zeker Farifeër , 34. een lid van den R.aad, met naame gamalicl, een wetgeleerde, die bij het gantfche volk zeer eerwaardig was, verzocht, dat men de Apostelen een oogenblik zou doen buitenilaan, en toen dit voorftel aan den Raad deedt. ,, Achtbare Israëlitifche mannen! bedenkt u 35. ., wel, met betrekking tot deze lieden, wat gij „ doen wilt, en overhaast u zelven niet. „ [Gij weet,] hoe voor eenigen tijd theudas 36". „ een' opftand heeft gemaakt, die zich ik weet niet waar voor uitgaf, terwijl hem een getal van omtrent vierhonderd mannen aanhing; „ hoe bij omgekomen, en allen, die hem ge„ loof hadden gegeven , verftrooid zijn , zoodat ,, dit op niets is uitgelopen. Als ook, ^7. „ hoe na hem judas de Gali/eër, ten tijde der „ Befchrijving, een' nieuwen opftand verwekte, en reeds veel volks na zich trok; maar hoe „ deze gefneuveld, en allen, die hem aanhin„ gen, verftrooid zijn geworden. Dus ^8 raad ik ulieden dan tegenswoordig, bemoeit „ uzelven niet met deze lieden, maar laat hen begaan ; want toch, indien dit ontwerp, of Gg 5 » dit  4^2 LUKAS TWEEDE BOEK, Hoofd/I.,, dit geheele werk uit menfchen zijnen oor„ fprong heeft , zal het van zelf verbroken rs-29- „ worden; maar, indien het uit God is, dan „ kunt gij het niet verbreken; veel eer zoudt „ gij dan met recht befchuldigd worden, uzcl„ ven tegen God verzet te hebben. " 4°. Dit voorftel vondt ingang. Men riep dan de Apostelen weder binnen, en nadat men hen gegeesfcld , en bij herhaaling belast hadt, dat zij niet meer fpreken zouden in den naam van jesus , ftelde men hen op vrije voeten. 41. Zij gingen dan met blijdfehap, uit den Raad, omdat zij verwaardigd waren, fchande te lijden, 42. voor jesus naam en belijdenis; ook hielden zij niet op alle dagen in den Tempel en in bijzon-" ders huizen te leeren, en het Eudngeli van jesus christus te verkondigen. 9. Aanftelling der eerfte Diakonen. Hoofdft. In dien tijd, als de leerlingen [en belijders vsT'i. Va" JESUS'J 1111 vermenigvuldigden , ontftondt ' 'er een ongenoegen van de Griekfchen tegen de Hebreeuwfchen , omdat hunne weduwen, in de daaglijkfche bedeeling der aalmoesfen voorbij s. werden gegaan. Om deze reden riepen de twaalf Apostelen de geheele menigte der leerlingen bij één, en deeden aan dezelve dit voorftel: „ Het is niet voegzaam, dat wij, met ter j» zij"  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. 463 zijdeftelling en verwaarlozing van de godlijke Hoofdft. „ leere en onderwijs, de tafelen bedienen, [en „ voor de uitdeeling der aalmoesfen zorgen „ zouden.] ——. Derhalven, Broeders 1 zietw. 3. „ om naar zeven mannen uit uw midden, die „ een goed getuigenis hebben , vol van den „ heiligen geest en wijsheid , opdat wij aan „ hun het beduur van deze behoefte opdragen; ,, en wij zelven volharden kunnen in het doen 4. „ der gebeden, en in het bedienen van de leere „ en het onderwijs." Dit voorftel werdt goedgekeurd door de ge- 5. heele menigte, en men verkoos, volgends hetzelve , stefanus , eenen man, vol geloof en vol van den heiligen geest, en filippus , en prochorus, en nikanor , en timon, en parmenas, en nikolaus , eenen Joodcngenoot van Antïöchien. ——— Dezen ftelde men den Apos- 6. telen voor, welke, na het gebed gedaan te hebben , hun de handen oplegden. En nu nam de godlijke leer meer en meer 7. toe, en het getal der leerlingen in Jerufalem vermeerderde grootelijks; zelfs werdt eene groote menigte van Priesters aan het geloof gehoorzaam. 10. stefanus de eerfte blaedgetuigen. Eerfte vervolging der gemeente. Als onder anderen stefanus , vol geloof en §. kracht, groote wonderteekenen onder het volk ver-  464 lu kas tweede boek , Hoofdft. verrichtte, verzetten zich tegen hem fommigen, vs. 9. dic tot de SijnaS°Se5 genoemd der Libertinen , behoorden, als ook eenige Cijreneè'rs en Alexandrintrs , en fommigen , die uit Ciliciën en Aften waren , en hielden een' redentwist met 10. stefanus, en wanneer zij de wijsheid en den geest, met welken hij fprak , niet wederftaan 11. konden, maakten zij lieden op, welke zeiden, dat zij hem lasterlijke woorden hadden hooren 12. fpreken tegen moses eh tegen God; hierdoor maakten zij het volk gaande, als ook de oudften en de fchriftgeleerden, en een opftand verwekkende , fleepten zij hem en voerden hem 13. voor den grooten Raad [het Sanhedrin;] tevens deeden zij valfche getuigen binnen ftaan , die getuigden: ,, Deze mensch houdt niet op las„ terlijke woorden te fpreken tegen deze heili- 14. ■>■> ge plaats en tegen de wet; want wij hebben „ hem hooren zeggen, dat deze jesus de Na. „ zarener dit heiligdom zal verwoesten, en de „ zeden veranderen, die moses ons heeft voor„ gefchreven." jj. Als nu alle de leden van den Raad , die in deze vergadering zaten, het oog Op hem vestigden , zagen zij zijn aangezicht als het aangezicht van eenen Engel. Hoofdft. Wanneer nu de Hoogenpriester hem afvraagVII. de, „ of'deze dingen zoo waren?" —— vs' ' begon hij deze verantwoording : 2. ,, Broeders en Vaders des volks! vergunt mij gehoor!" „ Het  de handelingen der. apostelen. 4Ö5 Het volheerlijk Opperwezen verfcheen waHoofiljl. „ onzen Vader abraham , toen deze nog in Me- VjI' „ fopotamïèn was, en eer hij in Charran woon„ de, en geboodt hem; om zijn vaderland en vs. 3. „ maagfchap te verlaten , en naa het land te „ gaan, welk hij hem aan zou wijzen. „ Daar op het Land der Chalde'èn verlaten heb- 4. ,, bende, woonde hij eenigen tijd in Charran; „ en van daar deedt hij hem, na het overlijden „ van zijnen vader, vertrekken naa dit land, „ welk gijlieden thans bewoont; evenwel gaf jt „ hij hem in hetzelve geene vaste bezitting of „ eigendom, zelfs niet éénen voetftap, hoewel „ hij hem, fchoon toen nog geenen zoon heb- „ bende, beloofde, hetzelve aan hem, en aan „ zijne nakomelingfchap na hem in eigendom te „ zullen geven. Vervolgends kondigde ö> „ God hem aan, dat zijne nakomelingfchap in ,, een vreemd land zou verkeeren, alwaar men „ ze in flavernij zou brengen, en mishandelen „ vierhonderd jaaren lang. —— Doch, voegde 7. „ de godfpraak 'er bij, het volk, hetwelk zij ,, als Haven zullen dienen, zal ik zelf oordee„ len; en daarna zullen zij van daar uitgaan, ,, en mij in deze plaats hunnen eere-dienst be- ,, wijzen. ■ Hij gaf hem ook het verbond g. „ en de inftelling van de befnijdenis; en ingevolge van dit verbond verwekte hij isAaic, „ dien hij op den achtften dag befneedt; isaük: „ verwekte vervolgends jakob , en deze de „ twaalf ftamvaders. — Deze ftamvaders, ^ ,, door  a66 lukas tweede boek, Hoofdft.„ door naarijver en afgunst gedreven, verkochVI1' » ten josef naa Egijpte, alwaar echter God vs. 10. j> met kern was, en hem uit alle zijne rampen „ verloste, en gunst en wijsheid gaf bij fa„ raö, den Koning van Egijpte, die hem tot „ eenen beduurer aanftelde over Egijpte , en 11. „ over zijn gantfche huis. < Wanneer 'er „ nu ecn hongersnood kwam over geheel Egijp„ tenland en over Kana'dn, en groote ellende, „ zoodat onze voorvaders geen fpijze voor zich 12. » konden bekomen, en jakob tevens hoorde , „ dat 'er koorn in Egijpte voorhanden was, „ zondt hij onze voorvaders voor de eerfte 13. „ keer dervvaards. - - Bij hunne tweede „ komst in Egijpte ontdekte zich josef aan „ zijne broederen, zoodat nu josefs gedacht 14. ,, ook aan faraö bekend wierdt. « Ver- „ volgends zondt josef, en ontboodt zijnenva„ der jakob, en deszelfs geheele huisgezin, ten 15. „ getale van vijf-en-zeventig zielen. Op deze „ wijze kwam jakob in Egijpte , alwaar hij 16. „ overleedt, gelijk ook onze damvaders, wor„ dende zij , na hun overlijden, [gedeeltelijk] „ overgebracht naa Sichem, [gedeeltelijk] begra„ ven in de grafplaats, welke abraham kocht „ voor eene fomme gelds, [gedeeltelijk] in die, „ welke gekocht werdt van de zoonen van he,, mor, sichems [vader.]" 17. „ Naarmate nu de tijd van het volbrengen „ der belofte, welke God onder eede aan abra„ ham gedaan hadt, naderde, nam het volk „ toe  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. 467 „ toe en vermenigvuldigde zeer in Egijpte, Hoofdft. ,, tot dat 'er een geheel ander Koning aan de ^J'jg. ,, regeering kwam, welke van josef niets meer „ wist; deze gebruikte list tegen ons gedacht, ÏQt „ en mishandelde onze voorvaderen, noodzaa- „ kende hen, hunne jonggeboren kinderen weg ,, te werpen, opdat zij niet zouden voorttee- ,, len. - In dien tijd werdt moses, de 20. gunfteling van God, geboren, en drie maan„ den heimlijk in zijn ouders huis opgevoed, „ en wanneer zij hem toen te vondeling gelegd 21. „ hadden, nam hem de dochter van farao op, ,, en deedt hem als haaren zoon opvoeden; op 22, ,, deze wijze werdt moses onderwezen in alle „ de wetenfchappen der Egijptenaaren, zoodat „ hij uitmuntte in woorden en daaden; wan- 2g. „ neer zijn leeftijd geklommen was tot veertig ,, jaaren, nam hij bij zichzelven het befluit, „ om zijne volksgenooten, hra'èh nakomelin,, gen, te bezoeken; bij deze gelegenheid, ie- 24. ,, mand ziende mishandelen, befchermde hij ,, dien, en handhaafde de zaak van den verön- ,, gelijkten, verflaande den Egijptcnaar; „ nu dacht hij, dat zijne volks-genooten be- 25. ,, grijpen zouden, dat God hun, door zijne „ hand en dienst,heil wilde bezorgen; doch zij 26. „ zagen dit niet in, integendeel als men hem „ den volgenden dag, bij gelegenheid, dat zij „ onderling vochten, hen tot vrede zag ver- „ maancn , en onder het oog brengen : „ „ Mannen , gij zijt onderling broeders ! „ „ waar-  468 lukas tweede boek, Hoofdft.„ „ waarom doet gij dan eikanderen onrecht vs. 27. " " aan?""——" 200 verftiet hem die geen, „ die zijnen ftamgenoot mishandelde, met deze „ woorden: „ ,, Wie heeft u tot onzen be- 28. 5» » windsman of rechter aangefteld? Meent „ ,, gij mij ook om te brengen, zoo als gij „ ,, gisteren dien Egijptenaar vermoord hebt?"" 29. >5 Op dit gezegde nam moses de vlucht; „ en leefde als een vreemdeling in het land,, fchap Midi'dn, alwaar hij twee zoonen teel- 30. de. • Na verloop van volle veertig jaaren, verfcheen hem, in de woestijn bij den „ Berg Sinaï, 's Heeren engel in een vuurvlam oI# „ in een' doornbosch. ——— moses Itondt ver,, baasd op dit gezicht, en als hij nader kwam, „ om het te befchouwen, gefchiedde 'er eene „ godfpraak tot hem , met de volgende wooro2# ,, den: „ „ Ik ben de God van uwe voorva,, „ deren; de God van abraham; en de God „ „ van isaük; en de God van jakob."" ,, Als moses hier op, bevreesd wordende, dit ,, gezicht nu niet nader durfde befchouwen, 33. „ zeide de Heere verder tegen hem: „„Trek ,, ,, uwe fchoenen uit, want de plaats, daar 34. „ „ gij ftaat, is heilig land. ■ lk heb met „ „ opmerking mijns volks mishandeling in „ „ Egijpte gezien, en hunne zuchten gehoord; ,, „ ik ben thans nedergedaald, om hen te ver„ ,, los/en; kom dan nu, ik zal u na Egijp- 35. ->•> jj te zenden." " Dus heeft God de- „ zen zelfden moses, dien zij met deze woor- den;  Dl HANDELINGEN DER APOSTELEN. 489 * den: ,, ,, heeft u tot een bewindsman Hoofdft^ $, „ en rechter aangefield?"" verworpen had- Y11, ,, den, dien zelfden man heeft God tot eenen j, bewindsman en verlosfer gezonden , door middel van den engel, die hem in het doornj, bosch verfcheen. —— Deze zelfde moses vs. 3& „ heeft hen uitgevoerd , onder het verrichten ,, van veele wonderteekenen in Egijpteland , en de Roode Zee, en in de woeftijn, geduurende veertig jaaren. Deze is die moses , 37. „ die gezegd heeft tegen Isra'èls volk: ,, ,, De ,,, „ Heere, uwe God, zal u eenen Profeet ver„ „ wekken uit uw volk , mij gelijk ; dien „ „ meet gij gehoorzamen. "" ■ Deze is g$. j, het, die, toen het volk in de woeftijn was, „ met den Engel verkeerde, welke met hem op ,, den berg Sinaï fprak, en die met onze voor„ vaderen handelde, als hebbende levende [en „ heilzame] onderwijzingen ontvangen, om ons „ die mede te deelen; doch onze voorvaders 39. ,, wilden hem niet gehoorzaam wezen , maar verftieten hem, terwijl zij met hun hart [en ,, verlangen] wederkeerden naa Egijpte, en van ,, AaitoN eischten: ,, „ Maak ons Goden , 40, ,, die voor ons uittrekken; want deze moses , „ die ons uit Egijpteland heeft uitgevoerd, ,3 ,, wij weten niet, wat hem gebeurd is."" „ Ten dien tijde rechtten zij een kalf 41. ,} op [tot hunnen God,] en brachten dien af,, god offerande, zich verheugende over het „ niaakzel van hunne eigen handen. —— Des- ^ II h . „ we-  470 LUKAS TWEEDE BOEK, Booföfl.,, wegens onttrok God zich aan hun, cn liet „ hen aan zich zelven over, zoodat zij aan [de „ ftarren ,| het heirleger des hemels , eeredienst „ bewezen; gelijk daar van in het Boek der „ Profèeten gefchreven ftaat: „ „ Hebt gij >» » veertig jaaren lang, in de weeflijn, ,, „ Jlachtöffers en andere offeranden toegebracht, vs.43' y> 5» o volk van Israël? Neen, gij droegt „ „ de tente van den moloch , en het geftarnte ,, „ van uwen God remfan , afbeeldingen , die gij zelven gemaakt hebt , om die U „ „ aanbidden. Daar om zal ik u [in „ „ ballingfchap'] doen verhuizen verder dan 44. j> »» Babel."" ■ 1 1 Evenwel hadden onze ,, voorvaders in de woeftijn den tabernakel der „ getuigenis, gelijk hij, die met moses fprak , „ bevolen hadt, dien te maaken naar het voor45 „ beeld, dat hem getoond werdt , gelijk zij „ dien ook met zich' namen, en onder het °-e„ leide van josua in het land brachten, dat „ weleer eene bezitting der heidenen was,doch „ welken God voor onze voorvaderen verdreef, „ [en dien daar behielden] tot davids tijd toe." 46. „Deze Vorst hadt gunst en genade bij God, „ en verlangde zeer eene vaste wooning voor 47. „ den God van jakob uit te kiezen, ook fticht„ te zijn zoon salomo voor denzelven in de „ daad een Tempel-huis. " 48. „ Nogthans woont de Allerhoogfte niet in „ Tempelen, die door menfehen-handen gebouwd 49. „ zijn; gelijk ook de Profeet leert: „ „ De >• »> he~  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. 47ï „ hemel flrekt mij tot een' troon, en de aar-Hoofdft» VII „ ,, de tot een voetbank voor mijne voeten. —— 3, ,, Hoedanig een huis zoudt gij mij dan hou- „ „ wen? fpreekt de Heer; en waar is de plaats, „ ,, daar ik mijn verblijf zou nemen? Heeft vs. 50. ,, „ niet mijne hand en alvermogen dit Heel- „ „ Al gefchapen?"" „ [Zie daar! dus hebben uwe voorvaders 51. zich gedragen!] dus ook gij, hardnekkigen, „ en onbefnedenen van harten ooren! altijd we„ derftreeft gij den Heiligen Geest , gij niet 5, min dan uwe voorvaders!" ,, Wien van de Profeeten hebben uwe voor- 52. „ vaders niet vervolgd? Ja, zij hebben gedood de genen, die de komst van dien Rechtvaar„ digen te vooren verkondigden, wiens verra,, ders en moordenaars gijlieden thans gewor- den zijt; gij, die de wet, onder [de plegtig- 53. ,, flc tegenwoordigheid] van Engelen-fchaaren ontvangen,maar die niet onderhouden hebt!" Op het hooren van deze redenen berstten 54. hunne harten [van fpijt en woede,] en zij knersten tegen hem op de tanden; doch hij vol 55. zijnde van den Heiligen Geest, vestigde zijne oogen hemelwaards, en zag nu Gods heerlijkheid, en jesus, ftaande aan Gods rechtsband, 55. waar op hij uitriep: ,, Zie daar! ik zie den hemel geopend, en 's menfchen zoon, ftaan„ de aan Gods rechtehand!" —— Doch zij,een luid gefchreeuw aanheffende, ^7. flopten hunne ooren, en vielen met eene eenHh a paa-  47ï LUKAS TWEEDE BOEK, Hoofiift.-ps.mge woede op hem aan, en hem uit de ftad VII vu 5g werpende, fteenigden zij hem; terwijl de getuigen hunne bovenkleederen nederlegden aan de voeten van eenen jongeling, genaamd paulus. 59* Dus fteenigden zij stefanus , die [onder het fteenigen] badt: „ Heere jesus ! neem gij mij- 60. 55 nen geest op!" Nu reeds op de knieën liggende, riep hij nog met luider ftem, ,, Hee,, re! reken hun deze zonde niet toe!" en met deze woorden ontfliep hij. Hoofdft. De bovengemelde saulus hadt ook een welY*"* gevallen aan zijnen moord. Op dien zelfden tijd ontftondt 'er eene groote vervolging tegen de gemeente te Jerufalem, waar door alle derzelver leden verftrooid wer» den door de landfchappen van Judeen en Samarien , behalven de Apostelen. 2. Echter brachten eenige godvruchtige lieden stefanus ter aarde, en vertoonden groote rouwe over hem. 3. Doch saulus woedde bovenal tegen de gemeente; dringende in de bijzondere huizen, en fteepende mannen en vrouwen in de gevangenis. 11. filippus flicht eene gemeente te Samaria; en doopt eenen ftaatsdienaar van de Koningin van Etluöpiën. 4. Zij, die [door deze vervolging] verftrooid werden, begaven zich her en derwaards , alömme de leere van het Euangeli verkondigende. Als  de handelingen der apostelen. 473 Als onder anderen filippus in de ftad vrnHoofd/i. Samari'a kwam, en christus aan de inwooners vs. 5. predikte, gaf het volk eenpaarig gehoor aan het geen van hem gefproken werdt, doordien zij de wonderteekenen, die hij verrichtte, zagen en hoorden; want van veelen, die onreine geesten 7. hadden, voeren dezelven, onder een groot gefbhreeuw, uit, ook werden veele geraakten en kreupelen genezen, zoodat 'er eene groote blijd- 8. fchap zich in die ftad verbreidde. Daar was thans aldaar een zeker man, met gt naame simon, die te vooren in deze ftad door tooverij het volk der Samaritaanen in verrukking gebracht, en van zich zelven voorgewend hadt, dat hij wat groots was; aan dezen had- I0# den zij allen van den kleinen tot den grooten gehoor gegeven , en gezegd; „ deze is de „ groote kracht van God!" ■ De reden, IIt dat zij hem aankleefden, was, omdat hij een langen tijd hen begoocheld had met zijne tooverijën; maar tpen zij nu filippus geloofden, x% die het Euangeli en de leere van het Gods-rijk en van den naam [en belijdenis] van jesus christus predikte , werden zij gedoopt zoo mannen als vrouwen ; ja simon zelf nam het geloof aan, en zich hebbende laten doopen, was hij geftadig bij filippus , en befchouwde pet verbaazing de groote en krachtige wonderdaaden, die hij verrichtte. Wanneer de Apostelen te Jerufalem vernaaien , dat Samaria de godlijke leere hadt aanHh 3 ge.  474 LUKAI TWTDE BO"IC. genomen, zonden zij pi-tros en ioïnnes der- VIII „. _.* waards; dezen daar gekomen, deeden voor hun vs. 15. i het gebed, opdat zij deu Heiligen Geest. [en deszelfs buitengewoone gaven ,] ontvangen mogi6\ ten, alzoo deze nog op niemand van hun gekomen , maar zij alleen gedoopt waren in den naam [en godsdienst] van den Heere jesus ; 17. vervolgends legden zij hun de handen op, waar op zij den Heiligen Geest ontvingen. 18. Toen simon zag, dat, door de oplegging der handen van de Apostelen, de Heilige Geest ge- .fchonken wierdt, boodt hij hun geld aan, met io. dit voordel: „ Schenkt mij ook dat vermo„ gen, dat de geen, wien ik de handen oj)leg, ao. ,, den Heiligen Geest ontvange." Doch petrus fprak hem ernftig aan: ,, Uw geld zij „ met u ten verderve! omdat gij de vrijë ge,, nadegift van God gemeend hebt, met geld te ti. kopen. - Gij hebt geen deel noch ei„ gendom aan deze leere , nademaal uw hart „ niet recht gefteld is voor Gods oogen. *4— a2> Bekeert uzelven van deze uwe fnoodheid, en ,, bid God, of u deze overlegging van uw hart jg. „ mogt vergeven worden; alzoo ik u befchouw, ,, als enkel bittere gal, en eene famenfehake- iV'Hög vm godloosheden." Op deze woorden hernam simon: ,, Bidt gijlieden den „ Heere voor mij. opdat mij niets overkome, „ van hetgeen gij daar gefproken hebt." t*. Nadat zij nu hun getuigenis afgelegd, en de leere des -Heeren verklaard hadden, keerden zij  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. 475 zij weder naa jerufalem, [ook onder weg] 'mHoefilfl. veele vlekken der Samaritaanen het Euangeli Y*11, verkondigd hebbende. Als nu een Engel des Heeren aan filippus vs. 26. hevel gaf; „ öm zich te fpoeden, en naa het zuidelijk gedeelte des lands te reizen , op „ den weg, die van Jerufalem na Gaza loopt;" (deze is eene eenzame weg;) zoo ging hij ter- 27. ftond op reize. En zie! een Ethiöpisch hoveling, een ftaatsbediende van kandace , Koningin der Ethïópïèrs, die het bewind over alle haare fchatten hadt, en die thans van jerufalem wederkeerde, hebbende daar zijnen gods- •>$dienst verricht , reedt met zijn rijdtuig langs dezen weg, en las, onder het rijden, in den Profeet ESAia. Nu zeide de Geest tegen filippus: „ Treed 29. „ toe, en vervoeg uzelven bij dat rijdtuig. — filippus toelopende, hoorde hem in den Pro- 30. feet esai'1 lezen, en vraagde hem: ,, Of hij „ ook verftondt, het geen hij las?" „ Hoe zou ik het kunnen verftaan?" - 31. hernam [de hoveling;] „ ten ware mij „ hier iemand te recht hielp." ■■ Vervolgends verzocht hij filippus, om bij hem op zijn rijdtuig te komen. - Het gedeelte der 3s. heilige Schrift nu, welk hij las, was het volgende: ,, Als een fchaap is hij tot de ftacht,, bank geleid, als een jprakeloos lam voor "den „ genen, die het fcheert; even dus deedt hij „ zijnen mond niet open. In zijne vernedering 33. Hh 4 „ is  47Ö LUKAS TWEEDE BOEK , Hoofdft.» is zijn vonnis opgeheven! Wie zal zijne af. ,VI* * ,, komst verklaar en? want zijn leven is aan de ,, aarde onttrokken." vs. 34. Als nu de hoveling aan filippus vraagde: „ Ik bid u, van wien fpreekt de Profeet hier? „ van zich zelven ? of van iemand anders ? " 35. ontlloot filippus zijnen mond, en een begin maakende van deze fchriftplaats, verklaarde hij hem het Euangeli van jesus. 36. Als zij dus langs dezen weg voortreisden , kwamen zij aan een water, waar op de Hoveling zeide: „ Daar is water, wat belet mij, 37. „ om gedoopt te worden ? " —— „ Indien „ gij, " antwoordde filippus , „ met uw gant„ fche hart gelooft, dan is het geoorloofd." Toen deedt hij deze belijdenis: Ik geloof, „ dat jesus christus de zoon van God is. " 38. —-— Met één belastte hij, het rijdtuig ftil te houden, en als zij beiden, filippus en de Hoveling , in het water waren afgefteegen, doopte 39. hij hem; zoodra zij vervolgends weder uit het water.waren opgeklommen, voerde de geest de* Heeren filippus weg, zoodat de Hoveling hem voortaan niet meer zag, hoewel hij desniettegenftaande zijnen weg met blijdfehap vervulde. . 40, filippus werdt vervolgends te Azotus (As* dod) vernomen; van waar hij het land doorreizende, in alle fteden het Euangeli verkondigde, tpt'dat hij te Cefareën kwam. 12. Be-  de handelincen der apostelen. 47? 12. Bekeering van saulus. saulus ondertusfchen , nog bedreiging en#fl^. moord blaazende tegen de leerlingen des Hee- IX. . vs» i» ren, vervoegde zich bij den Hoogenpriester, en verzocht wn hem brieven naa Damaskus, aan j, de Sijnagogen aldaar, opdat, indien hij 'er eenigen vondt, die dezen godsdienst waren toegedaan, zoo mannen als vrouwen, hij die ge- ' bonden naa Jerufalem mogt voeren. Als hij nu, op deze reize, reeds dicht bij 3, Damaskus genaderd was, beftraalde hem onvoorziends een licht van den hemel; daardoor 4. ter aarde gevallen, hoorde hij tevens eene ftem, die tegen hem zeide: „ saul , saul ! waarom „ vervolgt gij mij?" Op zijne vraag: 5, „ Heer! wie zijt gij ?" gaf hem de Heere ten antwoord: „ Ik ben jesus, dien gij vervolgt; „ het zal u bard vallen, met de verzenen te„ gen den prikkel achter uit te liaan [en u te verzetten tegen een vermogen , welk u te fterk is.]" «*— Beevend en fidderend vraag- 6. de hij verders : „ Heere! wat wilt gij, dat ik • , doen zal?" —— De Heere geboodt hem: „ Sta op, en ga in de ftad, daar zal u gezegd „ worden, wat gij doen moet." De lieden, die hem op zijne reize verzei- 7. den, ftonden geheel ontfteld, alzoo zij wel het geluid der Item hoorden, maar zonder iemand .te zien, Ondertusfchen ftondt saulus weder van den j. Hh 5 grond  47S LUKAS TWEEDE BOEK, grond op, doch, als hij „u zijne oogen opende, kon hij niemand zien; waar op men hem bij de hand leidde, en dus in Damaskus bracht, vs. 9. alwaar hij drie dagen was, zonder te kunnen zien, gelijk hij ook niet at, noch dronk. 10. Nu was 'er in Damaskus een zeker leerling [of belijder van jesus ,] met naame ananiüs ; dezen fprak de Heere in een gezicht aan: s, ananiüs !"— Hij : „ Heere! tot uwen dienst!" 11. De Heere hernam: „ Spoed u en ga in de „ ftraat, genaamd de rechte ftraat, en vraag, s, in het huis van judas , naar iemand, met „ naame saulus van Tatfus; die is daar bid- 12. m dende, en heeft in een gezicht iemand, met „ naame ananiüs,bij zich zien komen, die hem „ de handen oplegde, opdat hij weder ziende 13. »» wierdt." Heere!" antwoordde ananiüs, ,, ik heb van veelen aangaande dezen „ man gehoord, dat hij uwe heiligen in Jeru- 14. nfitJem veel kwaads gedaan heeft; en dat hij „ ook hier volmagt heeft van de opperpriesters, „ om allen, die uwen naam aanroepen, [en u ,, belijden,] te vangen en te binden." . I5< Doch de Heere herhaalde: „ Ga gerust hee„ nen; want deze zelfde man is mij een uit„ gelezen werktuig, om mijnen naam [en belij„ denis,] alömme te voeren voor heidenen en „ koningen , zoo wel als voor lsraèls volk; 16. », ook zal ik zelf hem toonen, wat hij voor „ mijnen naam [en godsdienst] zal moeten lij„ den." ana_  de handelingen der apostelen. 479 ananiüs ging dan heenen, en kwam in dat«gör. huis; en terwijl hij hem de handen oplegde, yJr I?< zeide hij: ,. Broeder saulus! De Heere heeft „ mij hier gezonden, die jesus, die u op den „ weg, men gij herwaards kwam, verfcheenen " is, o-iar gij weder ziende en tevens vervuld ,. sdotldt woiden met den Heiligen Geest." — 0b dat zelfde oogenblik vielen 'ci\ als 't ware, iS. ■fc'.ellen van zijne oogen, zoodat hij nu terftond weder ziende was ; vervolgends opreizende , werdt hij gedoopt; nok nam hij thans eenig 19. voedzel, waardoor hij verfterkt werdt. sflDirofa bleef vervolgends eenigen tijd bij de leerlingen [en belijders van jesus ,] die te Damnxkta waren; ook predikte hij van toen af 2a. .Christus, dat hij de zoon van God is. Allen , die hem hoorden, Itonden verbaasd; 21. „ is hij het niet," vraagden zij, „ die in Jerufalem de genen, die dezen naam ,', bedden , verftoord heeft, en die ook her„ waards is gekomen, om de zoodanigen gebon„ den te voeren tot de opperpriesters?" — Doch saulus werdt meer en meer bekrachtigd, 2i. en overtuigde de Jooden , die te Damaskus woonden, door te bewijzen, dat deze jesus de christus [de messiüs] zij. Na verloop van eenen geruimen tijd, maak- 23. ten de Jooden eene famenfpanning, om hem van kant te helpen; doch dit voornemen werdt aan 24, paulus ontdekt; en wanneer zij nu dag eH nacht de poorten bewaarden, om hem om te bren-  43o LUKAS TWEEDE BOEK, Hoofd/1,brengen, zoo namen hem de leerlingen, [en beys.2'5. H'ders van jesus,] bij nacht, en lieten hem, in eene mand, af over de ftads-muur. S6. Toen saulus te Jerufalem gekomen, zich daar bij de leerlingen [en belijders] trachtte te vervoegen, waren zij allen voor hem bevreesd, en konden niet gelooven, dat hij ook een leer*?. üng [en belijder van jesus ,] was; eindelijk nam barnabas hem, en bracht hem bij de Apostelen, aan welken hij berichtte, hoe hij, op zijne reize, onder weg den Heere gezien, en dat die tot hem gefproken hadt; hoe hij ook reeds in Damaskus rondborftig en openlijk den naam a8. van jesus beleden hadt. Daar op [werdt hij erkend,] en ging nu met hun gemeenzaam *o. uit en in, ook beleedt hij openlijk den naam van den Heere jesus; bijzonder fprak en redentwistte hij daar over met de Hellenisten, of grieks-fprekende Jooden, die hem daarom poog- 30. den te dooden, doch de broeders,dit vernomen hebbende, geleiden hem tot Cefareën toe, en zonden hem verders naa Tarfus. 13. Vrede der gemeente, petrus geneest te Lijdda ^eneüs; en wekt te Joppe tabitha dorkas uit de dooden op. 31. Nu-hadden de gemeenten door geheel Judeën, en Galileën, en Samariïn rust en vrede, en . werden gefticht, en wandelden in 's Heeren vree- ze;  de handelingen der apostelen. 481 ze; oök genoten zij in vollen overvloed de ver- Hoofdfl. troosting van den Heiligen Geest. Alzoo nu petrus overal rondreisde, kwam w»32« hij onder anderen tot de heiligen, die zich in Lijdda bevonden; hier vondt hij zeker man, 33. Riet naame ^tNF.as, die, zedert acht jaaren,aan eene geraaktheid, bedlegerig was; tegen dezen zeide petrus: ., «neSS ! jesus christus 34. „ maakt u gezond, fta op, en maak zelf uw » bed. " Ook rees hij terftond op. — Toen nu alle de ingezetenen van Lijdda en Sa- 35. ron hem zagen, bekeerden zij zich tot den Heere, [en gingen tot zijne belijdenis over.] Te J'oppe was eene zekere leerlinge [en be- 36. lijdfter van jesus,] met naame tabitha, welke naam in het Grieksch overgebracht Wordt dorkas (of Hinde); deze vrouw hadt, in grooten overvloed , goede werken en aalmoesfen gedaan, doch in dezen zelfden tijd werdt zij 37* ziek en fterf; en nadat men haar gewasfehen hadt, zette men haar in de opperzaal. Nademaal nu Lijdda dicht bij Joppe was, 38. zonden de leerlingen, gehoord hebbende , dat petrus zich daar bevondt, twee mannen tot hem, met verzoek, dat hij zonder vertoeven tot hen wilde komen. Gelijk petrus 39, ook aanftonds met hun ging; bij zijne komst, brachten zij hem in die opperzaal, alwaar alle weduwen weenende hem omringden, en hem de rokken en kleederen toonden, welke dorkas, nog  482 LDKAS TWEEDE BOEK,' H,ofiift.nog bij haar zijnde, in menigte voor haar ge1A- maakt hadt. vs. 40. petrus deedt hen allen buiten gaan, vervolgends zijne knieën buigende, deedt hij zijn gebed, en nu zich tot het lijk keerende, zeide hij: ., tabitha! 11a op!" Op deze woorden opende zij de oogen, en petrus zien- 41. de, ging zij over einde zitten, hij gaf haar verders de hand, en rechtte haar op, en toen de heiligen en de weduwen binnen geroepen hebbende, ftelde hij haar aan dezelven levende voor. 42. Dit werdt bekend in geheel Joppe, zoodat veelen in den Heere geloofden. 43. petrus bleef hier te Joppe een geruim en tijd, bij eenen sijmon , een' lederbereider of leertouwer. 14. Bekeering van den hoofdman kornelius. Hoofdft. Te Cefareën was een zeker man , genaamd fï. 1. K0RNELIUS» een kopman van de zoogenaamde \' Italidanfckc Bende, een godsdienftig man, die met zijn gantfche huis den waaren God vereerde, en veele aalmoesfen aan het volk deedt, 3. ook God geduurig biddende. Deze zag klaar in een gezicht, omtrent de negende uur van den dag, [.'es namiddags cm drie uuren,] een Engel van God bij hem komen, en hem bij zijn' naam aanipivkcn: ., kdr^uus! " < 4. Hij zag denzelven Itcrk aan', en vraagde, be¬ vreesd  DE handelingen DER apostelen. 4S3 vreesd geworden zijnde; „watis het, Heere?"Hoofdft. — [De Engel] hernam: „ Uwe gebeden en uwe X* „ aalmoesfen zijn tot God opgegaan, en wor„ den van hem gedacht. —— Nu dan, zendt vs. 5. „ lieden naa Joppe, eh ontbiedt van daar si- mon, bijgenaamd petrus. —— Hij ligt te ^. ,, huis bij eenen simon een' leertouwer, wiens „ huis aan den zeekant ftaat. ■ Die zal „ u zeggen, wat gij doen moet." Wanneer de Engel, die met kornelius 7. gefproken hadt, vertrokken was, riep deze twee van zijne huisbedienden, en eenen godvruchtigen foldaat, van de genen, die hem oppasten; en hen van alles naauwkeurig bericht hebbende, 5. zondt hij hen naa Joppe. Den volgenden dag , terwijl dezen op weg ^ waren, en nu dicht bij de ftad kwamen, ging petrus op het platte dak, om in eenzaamheid zijn gebed te doen, om zes [twaalf] uuren. — Nu gebeurde het, dat hij honger kreeg,en eten wilde; terwijl men hem het eten klaarmaakte, viel hij in eene verrukking; hij zag den hemel n. opengaan, en iet, als een groot linnen-lakeu, tot hem nederdaalen, zijnde vastgebonden aan de vier flippen, en dus op de aarde nedergelaten wordende. In hetzelve waren alle foortcn i2. van aardfche viervoetige, en wilde beesten, en kruipend gedierte en gevogelte. - Tevens gefchiedde 'er eene ftem tot hem: ., Sta op, J* petrus! flacht en eet!" Maar pe- j. trus antwoordde: „ Dat geheel niet, Hee- « re!  4*+ LÜKAS TWEEDE BOKSt, H'fA" reJ Ik heb nog nooit gegeten, hef vs. 15. " geen onheilig of onrein was." . Doch de ftem liet zich andermaal hooren: „ Acht „ niet onheilig, het geen God gereinigd heeft." _ 16. Dit gebeurde tot driemaalen toe,wanneer alles weder opgenomen werdt in den hemel. 17. Terwijl petrus bij zich zelven in twijfel ftondt, wat dit gezicht, welk hij gezien hadt, beduidde, zoo ftonden, ten zelfden tijde, die lieden, welke van kornelius gezonden waren, hebbende naar het huis van simon gevraagd,' 18. aan de voorpoort; en aangeklopt hebbende , vraagden zij, of simon , bijgenaamd petrus , daar t'huis was? 19. Terwijl petrus dan nog op dat gezicht dacht, zeide de Geest tegen hem: „ Zie, drie 20. „ mannen vragen naar u. Maar fta op, ga naa „ beneden, en reis met hun, zonder eenige be„ denking; want ik zelf heb hen hcrvvaards ge,, zonden." 21. petrus daar op beneden gekomen, zeide tegen die lieden, die van kornelius aan hem gezonden waren: „ Zie, ik ben het, daar gij „ naar vraagt. Om welke reden zijt gij hier?" 22. Zij gaven hem ten antwoord: „ De hopman „ kornelius, een deugdzaam man, die God „ vreest, en goed getuigenis heeft bij het gant„ fche volk der Jooden , heeft eene godfpraak „ gehad van eenen heiligen Engel, dat hij u „ aan zijn huis zou ontbieden, en van u hoe* „ ren, hetgeen gij te zeggen hadt." - Toen-  de handelingen der apostelen. 485 Toen nodigde hij hen binnen, en deedt hen bij Hoofd». zich vernachten. —— w< Den volgenden morgen ging petrus met hun op reize, wordende van fommigen der broederen van Joppe verzeld; en den volgenden dag 24. kwamen zij te Cefare'èn, alwaar zij van kornelius, die alle zijne bloedverwanten en gemcenzaamfle vrienden bij zich verzocht had, verwacht werden. Zoodra petrus in huis 25. tradt, ging kornelius hem te gemoet , en wierp zich, met den grootften eerbied, voor zijne voeten; doch petrus beurde hem terltond 25, op, zeggende: Sta op; ik zelf ben toch „ ook Hechts een mensch! " ——- Onder de- af. ze en meer woordcnwisfelingen, ging hij binnen , alwaar hij veele lieden vondt, die hier bijééngekomen waren, welken hij op de volgende wijze aanfprak: ,, Gij weet, hoe het, naar onze zeden, ee- 23. „ nen Jood ongeoorloofd is, met eenen onbe,, fnedenen gemeenzaam te verkeeren, of zelfs hem te bezoeken; doch God heeft mij aan„ gewezen, dat ik geen' mensch meer onheilig „ of onrein noemen mag; daarom ben ik, op a0 „ uw ontbod, zonder eenig tegenzeggen, her- waards gekomen; en nu vraag ik-, om welke ,, reden gijlieden mij ontboden hebt?" Hier op zeide kornelius: ,, Nu vier da- 30, gen geleden, had ik godsdieuftig gevast tot „ dit uur toe, en te negen uuren [te drie uu„ ren in den namiddag,] deed ik in mijn huis li „ mijn  *S6 lukas tweede boek, Hoofdfl.,, mijn gebed; wanneer 'er onverwachts een w.3'1. " man voor miJne 00Sen ftondt in een blinkend „ en fchitterend kleed, die mij aanfprak: . „ „ kornelius!"" ■ zeide hij, ■■ ■ „ „ uw gebed is verhoord, en uwe aa'moesfen ga. j» » zijn voor God gedacht ; zend derhalven „ „ naa Joppe, en ontbied simon, bijgenaamd „ „ petrus ; hij ligt t'huis bij simon den leer„ „ touwer, aan den zeekant; die zal, bij zijli »> ne komst, meer met u fpreken." . 33. „ Ik zond dan ten eerften naa u toe ; en gij hebt wel gedaan, dat gij gekomen zijt; nu „ zijn wij hier allen in Gods tegenwoordigheid bij één, om alles aan te hooren, wat u van God in last is gegeven." 34. Thans ontlloot petrus den mond, en zeide : „ Nu begrijp ik in de daad en waarheid , „ dat God geen aannemer des perfoons is, „ [noch eenig volk,met uitfluiting van alle an- 35. »» deren 5 begunftigt ,] maar integendeel, dat „ onder alle volken een ieder, die hem vreest, „ en gerechtigheid en deugd beoefent, hem aan- 36. j» genaam is. —— [Het geen ik u, in naam „ van God te zeggen heb,] is de leere, die hij „ aan hraèls volk heeft laten bekend maaken, „ door de verkondiging van het Euangeli, „ welk vrede en heil bevat door jesus chris- tus, die een Heer is van allen." 37. „ Gijlieden weet die groote gebeurenis , die „ in geheel judta is voorgevallen, een' aan„ vang nemende van Galileën, na den doop, „ dien  de handhlikgin der apostelen* 487 „ dien joünnes predikte: te weten, de zvakHoofdft, van jesus van Nazareth, hoe God dien gezalfd en toegerust heeft met den Heiligen *J „ Geest, en wonderkracht; zoodat hij alömme rondreisde, weldoende, en genezende allen, ,, die door den duivel overheerscht waren, om,, dat God met hem was. —Van dat al- 39, „ les , wat hij gedaan heeft, zoo in het land ,, der Jooden, als te jerufalem bijzonder, zijn „ wij getuigen." „ Dezen jesus, dien men aan het kruishout „ opgehangen en gedood hadt, heeft God op ,, den derden dag opgewekt, en levende laten ,, verfchijncn, niet wel aan al het volk, maar 41, aan ons, als getuigen, daar toe te vooren „ van God uitverkozen, die met hem , nadat „ hij uit de dooden is opgeftaan, gegeten en „ gedronken hebben. Verders heeft God A2l ons geboden, dat wij aan het volk prediken „ en betuigen zouden, dat deze jesus van God „ beftemd is tot eenen rechter van levenden en „ dooden; gelijk ook alle de Profeeten van hem ^ „ getuigen, dat een iegelijk, die in hem ge„ looft, vergeving van zonden ontvangt door ,, zijn' naam [en belijdenis.]" Terwijl petrus deze woorden nog fprak, ^ daalde de Heilige Geest op allen neder, die deze zijne leere thans aanhoorden; zoodat de ge- ^ loovigen, die door befnijdenis in den Joodfchen godsdienst waren ingelijfd, zoo veelen 'er petrus verzelden, verbaasd ftonden, dat de gali * . ven  488 LUïfAS TWEEDE BOEK, Ho*fdp.vtX\ van den Heiligen Geest ook over de heidevs.46. nen Wflren uitgeftort; [zonder dat 'er voor hun eenige twijfeling desaangnande kon overblijven,] alzoo zij hen in voor bun vreemde taaien hoorden fpreken, en Gods grootheid verkondigen. 47. Thans nam petrus weder het woord : „ Kan wel iemand," zeide hij, zwaarigheid maaken, om ,deze lieden met water te doo„ pen, die den Heiligen Geest, zoo wel als 48. „ wij, ontvangen hebben?" Met één belastte hij, dat men hen doopen zou in den naam [en belijdenis] des Heeren. [Nadat dit gefchied was,] verzochten zij hem, dat hij nog eenige dagen bjj hen blijven wilde. 15. petrus verdeedigt zijn gehouden ge>" drag omtrent kornelius. ' ■ ' ' XÊji- ir!>;" l' ' Hcafdjl. Weldra- hóórden' de ' Apostelen en de broetJa'l dersj die-in-^^^ ^'aren, dat ook de heidenen de godlijke leere hadden aangenomen, s. Wanneer nu' petrus wedergekeerd was te Jerufalem, zoo verwekten hem de genen, die befneden waren, moeite, door hem te verwijj. ten; „ dat hij lieden bezocht hadt, die de voor„ huid hadden, en dat hij met hun gegeten hadt." 4. ——— Doch petrus gaf hun opening van al- 5. les, van het eerfte tot het laatfte; „ ik was," zeide hij, ,, in de ftad Joppe, in het gebed, en zag in eene verrukking een gezicht , te „ we-  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. 4S9 „weten, 'er daalde zeker iet, als een groot Hoofdft. „ linnen-laaken, dat aan de vier flippen werdt „ afgelaten, uit den hemel af, en kwam tot bij „ mij; als ik daar de oogen op vestigde, en vs. 6. „ bet nader befchouwde, zag ik allerhand vier- „ voetig tam en wild vee, en kruipend gedier< „ te, als ook gevogelte. Tevens hoor- 7. „ de ik eene ftem, die tegen mij zeide: „ „ Sta op, petrus, flacht en eet!"" Toen 8. „ ik antwoordde: „ „ In 't geheel niet, Hee- „ „ re! alzoo nooit iet, dat onheilk en onrein „ „ was, in mijn mond is gekomen;"" zoo . „ dat ik met hen zou gaan, zonder eenige be- „ denking te maaken. Toen gingen met mij ook „ deze zes broeders op reize, en zoo kwamen „ wij in het huis van dien man; die ons be- „ richtte,hoe hij eenen Engel in zijn huis hadt „ zien ftaan, die hem gezegd hadt: „ „Zend „ „ lieden naa Jopps, en ontbied simon, bij- „ genaamd petrus, welke zaaken tot u zal 14, „ „ fpreken, waardoor gij en uw geheele huis , zult zalig worden."" ■■■ ■■■ Wanneer ik 15. Ii 3 „ daar  4-90 LUK AS TWEEDE BOEK, Hoofdft. it daar op begon te fpreken , zoo daalde de xt' „ Heilige Geest op hen neder, even als op ons vs. 16. 55 in het eerst; nu gedacht ik aan de woorden „ des Heeren , hoe hij plagt te zeggen : ,, joünnes doopte wel met water, maar gij„ ,, lieden zult met den Heiligen Geest ge' I7« j, doopt worden."" ■- Nadien dan God ,, aan hun dezelfde genade-gave gefchonken heeft, gelijk aan ons, die in den Heere je„ sus christus geloofd hebben, wie was ik „ toch? kon ik God hier in verhinderen?" iS. Toen zij dit vernamen, waren zij voldaan , en verheerlijkten God, erkennende; „ zoo „ heeft dan God ook aan de heidenen de be„ keering tot een zalig leven gefchonken!" l6. Uitbreiding der gemeenten. De leer. lingen christenen genaamd, acabus voorzegt eenen hongersnood. ~ -j0f De genen nu, die verftrooid waren geraakt uit hoofde der vervolging, die tegen stefanus ontflaan was, kwamen tot in Feniciën-, en Cij» prus , en Antïóchiën , evenwel aan niemand, ■.1 dan alleen aan Jooden, de godlijke leere ver- %o, kondigende. — Onder hen waran eenige Cijpriërs en Cijreneërs, welke, in Antwchi'ên gekomen , aldaar het Euangeli van den Heere jesus verkondigden aan de Hellenisten, ofGrieksch%u fprekende Jooden. — Dewijl nu 's Heeren hand [en magt] met hun was, zoo geloofde '*r ^ ' ten  de handelingen der apostelen. 401 een groot aantal , en bekeerde zich tot den Hoofdft. XI Heere; zoodat het gerucht van hun ter ooren * kwam van de gemeente te Jerufalem, die daar op barnabas afzonden, om het land door te reizen tot Antïöchi'èn toe. —— Deze, daar ge- 2^t komen en ziende de genade [cn het beftuur] van God, was daar over verblijd , en vermaande hen allen, om met een vast voornemen des harten den Heere te blijven aankleeven; want 24. hij was een goed man, en vol van den Heiligen Geest en van geloof; dus werdt 'er een aanzienlijk getal menfchen den Heere toegedaan. baknabas deedt ook eenen uitltap naa Tar~ 25. fus, om saulus weder op te zoeken; en hem . gevonden hebbende, bracht hij hem mede naa Auti'öchïèn. ■ Als zij nu bier een geheel jaar in de gemeen- j.6". te bi:ëenkomften hielden, en eene aanzienlijke menigte onderwezen, gebeurde het, dat te Am tïöchiën allereerst de leerlingen den naam van christenen ontvingen. Om dien zelfden tijd kwamen 'er eenige Pro* 27. feeten van jerufalem te Antiöchiën; één van 28 dezen, met naame agabus, [in de gemeente] oprijzende , gaf te kennen door den Heiligen Geest, dat 'er een j>roote hongersnood zou wezen over de geheele wereld; welke ook plaats gehad heeft onder den Keizer klaüdius. •——. Hier op fielden de leerlingen [en belijders van 50, jesus,] vast, elk, naar mate hij gegoed was, iet te zenden ten diende van de broederen, die. Ii 4 in  49* lukas tweede boek, Hoofdft.m Judeën woonden; gelijk zij dan ook deeden, vsf^o. zendellde [hunne giften] tot de oudften door den dienst van earnabas en saulus. 17. herodes laat jakobus onthoofden , zet petrus gevangen» die door eenen Engel verlost wordt. Schriklijke dood van herodes. Hoofdft. Om dezen tijd floeg de Koning herodes XII. [agrippa, de eerfte,] de handen aan fommtee vs i. leden der; gemeente, om hen te mishandelen; *. onder anderen liet hij jakobus , den broeder 3. van joa\\nes , met het zwaard ombrengen; toen hij zag, dat dit den Jooden naar den zin was, ging hij voort, om ook petrus gevangen te nemen; (het was thans het feest der ongezuur- 4. de brooden;) dezen dan hebbende doen vatten, zette hij hem in den kerker, en ftelde vier wachten, elk van vier foldaaten, om hem te bewaaren; voornemens zijnde, om hem, na het Paaschfeest, voor het volk te voorfchijn [en openlijk ter dood] te brengen. " 5. Terwijl petrus dus in den kerker bewaard werdt, gefchiedde 'er een aanhoudend en ernftig gebed voor hem van de gemeente tot God. 6. Als herodes nu zijn voornemen meende te voltrekken, fliep petrus in dien zelfden nacht, tusfchen twee foldaaten, gebonden met twee ketenen, behalven nog de wachten, die voor de deur des kerkers geplaatst waren. Doch  de handelingen der apostelen. 493 Doch nu, o wonder! ftondt 'er een Engelffeofdfi. des Heeren [bij hem], terwijl een lichtftraal het vertrek verlichtte. Deze, petrus in de zijde aanftootende, geboodt hem, „ haastig op te „ ftaan:" en te gelijk vielen hem de ketens van de handen. Vervolgends zeide de 8> Engel tegen hem; „ omgord uzelven, en trek „ uwe fchoenen aan." Dit gedaan hebbende, zeide hij tegen hem: „ Sla nu uwen mantel „ om, en volg mij." Daar op uitgaan- 9< de, volgde hij hem, zonder echter nog te weten, of het geen door den Engel gefchiedde, waarlijk en in de daad zoo was, nadien hij dacht, een gezicht te zien. Ais zij nu IO> de eerfte en tweede wacht voorbijgegaan waren, v kwamen zij aan de ijzeren deur, die in de ftad uitkwam, welke van zelf voor hun openging ; en nu uitgeftapt uit den kerker, gingen zijééne ftraat voort, en hier fcheidde de Engel onvoorziends van hem af. petrus nu tot zich zelven gekomen, zeide: llt „ Thans weet ik waarlijk, dat de Meere zijnen „ Engel gezonden, en mij gered heeft uit de „ magt van herodes, [verijdelende dus] alle de verwachting van het volk der Jooden." Verders zich bedacht hebbende, ging bij Ia naa het huis van mariü , de moeder van jo'aNnes, bijgenaamd markus, alwaar 'er veelen bij één waren, en het gebed deeden. Als nu petrus aan de deur van het voor- ^ portaal klopte , kwam 'er een dienstmcisjen , li 5 met  494 LUKA3 tweede boek, fl^.met naame rhode, [roosjen], om te hooren, DM4. daai" WaS ?] DeZC' de ftem van PETRUS kennende geworden, deedt van blijdfehap het voorportaal niet open, maar liep na binnen, en boodfehapte, dat petrus aan het voorportaal l5„ ftondt; doch zij zeiden tegen haar: „ Gij raas», kalt!" En als zij 'er fterk op aanhieldt , dat het zoo was, zeiden zij: „ Het is zijn 16". Engel!" ■ - petrus ondertusfchen bleef kloppen, tot dat zij hem opertdeeden, en hem 17. nu ziende, ftonden zij verbaasd; doch hij hen met het wenken van de hand bedaard hebbende , verhaalde hun, hoe de Heere hem uit den kerker hadt uitgevoerd; en geboodt hun, dat zij dit aan jakobus [den jongen,] en aan de tandere] broeders zouden boodfehappen. Vervolaends ging hij heenen, en vertrok naa eene andere plaats. IS. Toen het dag geworden was , was 'er geen kleine verwerring en verlegenheid onder de foldaaten , wat 'er toch van petrus geworden «9. wasj doch herodes hem hebbende laten opzoeken , en niet vindende, veroordeelde de wachten , en gaf bevel, om hen ter dood te brengen. Ondertusfchen ging petrus uit Judcën naa Cefareën, en onthieldt zich aldaar. 20. herodes was in dezen tijd zeer misnoegd op de lijriërs en Sidoniërs, waarom dezen eenpaarig zich bij hem vervoegden, en blastus, 's Konings kamerling, overgehaald hebbende, zochten zij 's Konings gunst te herwinnen; alzoo hun  DK handelingen DER apostelen. 495 hun land gefpijzigd werdt uit 's Konings land. ffo^t' _ Op zekeren vastgeftelden dag hieldt h«t-M< aI. rodes, een koninglijk kleed aanhebbende, en op den rechterftoel gezeten, tot dezen eene redenvoering, bij welke gelegenheid het volk hem 22. toejuichte; „ eene meer dan menschhjkc, eene godlijke welfprekendheid!" . Maar op 2,3, Hond floeg hem een Engel des Heeren, omdat hij Gode de eere niet gaf. —— Hij kreeg eene kwaal, waarbij de wormen hem levende verteerden , waar aan hij ftierf. Ondertusfchen nam de godlijke leere meer" en 24. meer de overhand, en werdt fteeds verder verbreid. barnab-vs en saulus , hunnen dienst vol- 25. bracht hebbende , keerden nu ook weder van Jerufalem , met zich nemende jjënnes , die bijgenaamd is , markus. TWEE-  406 lukas tweede boek, TWEEDE AFDEELING. De uitbreiding der Christen-kerk, ook onder de Heidenen. 18. paulus reize door Afiën. Komst in Cijprus. Bekeering van den Proconful sergius paulus. Redenvoering van paulus te Antiöchiën ia Pifidiën. Komst te Ikonium. Hoofdft. Te Antiöchiën, in de gemeente aldaar, waXIII. ren eenige Profeeten cn Leeraars, naamlijk , barnabas, en simeön, bijgenaamd niger, en Lucius de Cijreneër, en manahen , die met den Viervorst herodes opgevoed was, cn sau- a, lus. Als dezen den Heere eenen plegti- gen ecredienst hielden , cn eenen vastendag vierden, zeide de Heilige Geest: „ Zondert mij barnabas en saulus af tot het werk, waar 3. „ toe ik hen geroepen heb." Toen hielden zij een vasten, en deeden een gebed, en legden hun de handen op, en lieten hen dus vertrekken. 4. Deze twee, dus van den Heiligen Geest zelven uitgezonden, kwamen tot aan Seleucièh, 5. en voeren van daar over op Cijprus; en in Sa. lamis gekomen , verkondigden zij de godlijke leere in de Sijnagogen der Jooden; nu hadden zij joünnes bij zich als hunnen dienaar. Het  de handelingen der. apostelen. 497 Het Eiland doorgetrokken zijnde, tot Pafos Hooffl. toe, vonden zij daar zekeren Tooveraar, eenen ^ ^ Joodfchen valfchen Profeet, wiens naam was bar-jesus. Deze was bij den Proconful ser- 7gius paulus, een' verftandig man, welke, barnabas en saulus tot zich ontboden hebbe§de, met lust de godlijke leere aanboorde. Doch 8. elijmas de Tooveraar, (want dus wordt zijn naam ook overgebracht ,) wederftondt hun , poogende, den Proconful van het geloof af te houden. -. ■ Dan saulus (die voortaan ook 9. paulus genoemd werdt,) vol zijnde van den Heiligen Geest, en hem fterk aankijkende, zeide: „O gij zoon des duivels, vol van alle 10i „ bedrog en alle bedriegerijen, vijand van alle „ deugd en gerechtigheid, zoudt gij niet ééns „ ophouden de rechte wegen en voorfchriften „ des Heeren te verdraaien? —— Nu zie! n, „ de hand des Heeren is tegen u, zoodat gij „ blind zult wezen, en voor eenen geruimen „ tijd de zon niet zult zien!" Op ftaan¬ de voet overviel hem eene donkerheid en duisternis, zoodat hij rond tastte, en lieden zocht, die hem bij de hand mogten leiden. — Toen I2t nam de Proconful, ziende, wat 'er gebeurd was, het geloof aan, zijnde door de leere des Heeren getrollen. paulus en die, vervolgends van Pafos afge- 13. vaaren, kwamen te Perge in. Pamfijliën. Hier fcheidde joünnes van hun af, en begaf zich weder naa Jerufalem. Maar  49s lukas tweede boek, iloofdfl. Maar zij van Per ge verder reizende, kwamen vf.n'. te AntVóchi'én >n en hier op den Sai* bath-dag in de Sijnagoge gegaan zijnde, namen 15. zij daar eene plaats; na het gewoone lezen der Wet en der Profèeten, lieten de beduurers der. Sijnagoge hen vraagen: „ Broeders! hebt gij „ ook iet ter vermaaning en vertroosting tot „ het volk te zeggen, zoo fpreekt." 16. Thans rees paulus op, en met de hand gewenkt hebbende, hieldt hij deze redenvoering. „ Gij Israëliërs! en gij die den waaren God „ eerbiedigt, geeft mij gehoor!" 17. ,, De God van dit volk Israël verkoos onze „ voorvaderen, en verhoogde ons volk, toen „ het in Egijpten land in vreemdelingfchap ver„ keerde, en voerde hen van daar uit met den 18. » opgeheven arm [van zijn alvermogen;] hij „ duldde hen vervolgends in hunne zeden, den „ geruimen tijd van omtrent veertig jaaren, in 1Q. „ de woedijn; en zeven volken in het land „ Kanaan uitgeroeid hebbende, gaf hij aan hun so. „ derzelver land in bezitting. Daarna, in omtrent vierhonderd en vijftig jaaren , fchonk „ hij hun rechters [en handhaavers hunner vrij„ heid,] tot op den Profeet SAMuëL. - ai. j» Van toen af begeerden zij eenen Koning, en „ God gaf hun saul , den zoon van kis , een' „ man uit den Stam van benjamin, geduuren- *2. » de veertig jaaren; dezen daarna afgezet heb„ bende, bezorgde hij hun david tot Koning; „ aan wien hij ook met deze woorden getuige- nis  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. '499 „ nis heeft gegeven: „ „ Ik heb david, denH^A' „ ,, 200» van jessai , eenen man naar mijn ,, „ hart [en zin] gevonden, die al mijnen wil „ volbrengen zal."" - Uit het bloedr*.23. ,, van dezen Vorst heeft God voor Israël eenen „ Heiland, naamlijk jesus , overéénkomftig zij„ ne belofte , doen geboren worden, nadat 24. „ joaNNES vooraf, eer hij zijn ambt aanvaar„ de, den doop der bekeering gepredikt hadt „ aan het gantfche volk van Israël; deze joün„ nes, toen hij zijn' loop-baan hadt afgelo„ pen, zeide zelf: „ „ Wien denkt gij, dat ,, „ ik ben? Ik ben [de Msssias] niet; maar zie, daar komt iemand na mij, wien ik „ „ niet waardig ben, [den geringften dienst „ „ te bewijzen,] om zelfs zijne voetzooien „ te ontbinden. " " „ Geachte Broeders, gij echte zoonen uit 46. ,, abrahams geflacht, en gijlieden , die onder „ u den waaren God verëert, tot u is de leere „ van deze zaligheid, van dit heil, gezonden! „ -- Want zij, die in Jerufalem woonen, „7t „ en hunne overheden , Hem niet kennende, „ hebben toch de eenpaarige ftem der Profee„ ten, die eiken Sabbath gelezen worden, door ,, Hem te veröordeelen, bewaarheid; wanneer 28. „ zij, zonder eenige doodwaardige misdaad in ,, hem te kunnen vinden , pilatus verzocht ,, hebben, om hem ter dood te brengen, en ZQm „ nadat zij alles hadden werkftellig gemaakt, „ hetgeen aangaande hem gefchreven ftaat, hem „ van  500 luk as tweede boek, Hoofdft.,. van het kruishout genomen, en in het graf xl11- „ gelegd hebben." vs. 3°« »» Maar God heeft Hem uit de dooden opge31. „ wekt, gelijk Hij ook, eenen geruimen tijd „ lang, gezien is van de genen, die Hem plag,, ten te verzeilen van Galileën tot Jerufalem, „ die zijne getuigen bij het volk zijn." go, „ Ook verkondigen wij ulieden thans de blij„ mare der belofte, die aan de voorvaderen ge„ daan is, dat God die, aan ons, hun na„ kroost, vervuld heeft, door jesus te doen 33. „ opftaan; gelijk 'er ook in den Tweeden Pfalm „ gefchreven ftaat: „ „ Gij zijt mijn zoon; 34. n >t heden heb ik u geteeld. "" Verders, „ dat hij Hem uit de dooden heeft op- ,, gewekt, zoodat hij nooit tot het graf zal wederkeeren, heeft hij met deze woorden uit,, gedrukt: ,, lk zal ulieden de gunstbewijs „„zen, aan david beloofd, die getrouw en 35. 55 >s duurzaam zijn, fchenken." " —-- Daar„ öm ftaat 'er ook in eenen anderen Pfalm: „ „ Gij zult uwen gunstgenoot het verderf niet *C. ,> 5» doen ondergaan."" [Deze woor- den kunnen toch niet van david verftaan ,, worden ,] want , wanneer deze den raad „ Gods, in zijnen tijd, hadt uitgediend, is hij „ ontflapen, en bij zijne voorvaders bijgezet, ,, en heeft dus daadlijk het verderf ondergaan, 37. j» Van Hem alleen, dien God heeft opgewekt, „ kan men zeggen, dat Hij het verderf niet „ ondergaan heeft." Dit  de HANDELINGEN DER. APOSTELEN. 501 Dit zij ulieden dan békend, geachte Broe-Hoofdft. XIII ders! dat in en door dezen [jesus] ulieden^ *j é, vergeving van zonden verkondigd en voorge,, dragen wordt; als ook dat in en door Hem 39* een ieder, wie hij zij, die gelooft, vrijge„ fproken wordt van alles , daar gij door de j, Wet van moses niet van vrijgefproken kondt worden." [Ik bid ü,] draagt nu zorge, dat u niet 40;, ovèrkome [en op u toepaslijk worde,] het s gezegde in de Profeeten: „ „ Ziet, gij ver- ^ ,, „ lichters! en verwondert u, en verdwijnt! 5» 5> want ik werke in uwen leeftijd een groot ,j „ werk, een werk, daar gij geen geloof aan .,, „ zoudt willen geven , al wilde iemand ""er ii 5< eene befchrijvihg van doen."" Toen de Jooden uit de Sijnagoge waren 4a. uitgegaan, verzochten de Heidenen, dat men die zelfde leere op den naastvolgenden Sabbath aan hun wilde voordragen. Als de Sijnagoge gefcheidcri was , volgden 43. veelen van de Jooden en van de Joodengenooten, die den waaren God vereerden, paulus en barnabas , welke hen, met hunne aanfpraaken, vermaanden, om in de genade en gunst van God te volharden. Op den naast-komenden Sabbath vergaderde ^% bijkans de geheele ftad, om de godlijke leere aan te hooren ; als de Jooden dezen toeloop 45, zagen, ontftaken zij in afgunst en nijd, en wedertpraken het geen van paulus gezegd werdt, Kk 'ja  50» lukas tweede boek, Hoofdft.]*. niet alleen dit, dat zij wederfpraken, maar vs. 46. zij' fclloIden en 'lasterden. Thans hadden paulus en barnabas , de vrijmoedigheid, om hun aan te zeggen: „ Het was nodig, dat de godlijke leere eerst aan ulieden verkondigd „ wierdt, dan,nademaal gijlieden ze verwerpt, „ en uzelven het ecuwig zalig leven niet waar„ dig oordeelt, zie daar! nu wenden wij ons ,. ;47« „ tot de Heidenen; want dus heeft ons de Heer „ [bij de Profeeten] reeds belast; „ „ Ik heb „ „ u gefield tot een licht voor de Heidenen^ „ opdat gij tot Heil zoudt zijn tot aan 's „ „ werelds uittrfte paaien."" 48. Toen de Heidenen dit hoorden, verheug¬ den zij zich, en gaven aan de leere van den Heere eer; ook geloofden 'er, zoo veelen 'er gefchikt Avaren tot een ecuwig zalig leven. 40. Dus werdt de leere van den Heere door dat geheele Landfchap fpoedig verbreid. 5c. Doch de Jooden vonden middel, om eenige vroome en aanzienlijke vrouwen, als ook de eerften van de ftad op te maaken, en eene vervolging verwekt hebbende tegen paulus cn barnabas , dreven zij hen uit het gebied en de 51. vrijheid dier ftad. Waarom dezen het ftof van hunne voeten affchudden, [tot een getuige- . ^ nis] tegen hun, eu zich naa lkoniën begaven. 52. Ondertusfchen werden de leerlingen [en belijders van jesus meer en meer] met blijdfehap. en met den Heiligen Geest vervuld. 39. PAU*  de handelingen der apostelen. 503 iq. paulus en barnabas te Ikoniën vervolgd. —- paulus geneest te Lijftren eenen kreupelen; wordt eerst vergood en daarna gefteenigd» Verdere reize door Aften , wederkomst te Antiöchiën. Te Ikoniën gingen zij op dezelfde wijze en Hoofdft. tot hetzelfde oogmerk in de Joodfche Sijnagoge, XIV* alwaar zij met dien nadruk en dat gevolg fpraken , dat eene groote menigte zoo van Jooden als Heidenen het geloof aannam. ——— Maar 2, de Jooden, die ongeloovig bleven, hitften de Heidenen op, en verbitterden hunnen geest tegen de broederen, nogthans vertoefden zij daar 3. eenen geruimen tijd, gebruikende veele vrijmoedigheid in den Heere, die de leere van zijne genade en gunst getuigenis gaf, latende veele wonderteekenen door hunnen dienst gefchieden. Ondertusfchen was het gemeen in deze ftad 4. verdeeld, alzoo fommigen het met de Jooden, en anderen met de Apostelen hielden, tot dat 5. het eindelijk tot een oploop kwam van de Heidenen en de Jooden met hunne hoofden, bedoelende hen te mishandelen en te fteenigen; het welk [de Apostelen] deedt befluiten , om 5, de vlucht te nemen naa de fteden van Lijka'öniën, Lijftren en Derbe, en het omgelegen land; alwaar zij alömme het Euangeli verkondigden. Kk 2 In  5C4 LÜK.AS TWEEDÊ B0ÊS, .Hcoft'ft. In Lijftren zat een zeker man , die geene XIV . •> ' g krach? in de voeten hadt, maar van zijne geboorte af kreupel was, zoodat hij nooit hadt 9. kunnen gaan; deze luisterde naarftig toe, wanneer paulus redende; [paolus] hem fterk aankijkende , en .ziende, dat hij een vertrouwen lc> hadt, om genezen te worden, zeide met verheffing van ftem: ,, Sta recht op uwe voeten!" • 1 Hij fpröng op, en ging heen en' weder. 11. _— Het gemeen, ziende,wat paulus gedaan hadt , hief een eenpaarig gejuich aan: „ De Goden " riepen zij in het Lijkabnisch! •' „ De Goden zijn in m'enfchelijke gen 12, ,, daante tot ons nedergedaald!" Tevens noemden zij barnabas , jupiter , en paulus [noemden zij] MERKunius ; omdat die het woord 12. dêedt; zelfs bracht de Priester van jupiter , van wege hunne ftad, ftieren met kransfen [behangen] aan het voorhuis, en wilde met het I4# gemeen offeren. Doch toen de Apostelen barnabas en paulus dit hoorden, fcheurden zij 1$. hunne kleederen, en liepen onder het volk,roepende : „ Mannen! wat wilt gij doen ? Wij „ zijn flechts menfchen van gelijke aandoeningen als gij! Wij verkondigen u de blijmare, ,, dat gij uzelven van zulke ijdele en dwaaze „ [denkbeelden] bekeert, en u wendt tot den ',, levenden en waaren God, die den hemel, en „ de aarde, en de zee, en al wat daar in is, ■; jö. „ gemaakt heeft; die in de voorleden tijden alle Heidenen beeft laten wandelen in hunne „ we-  DE HANDELINGEN DER. APOSTELEN. 505 ' wegen , [zoodat zij naar hun goeddunken HoOfdft. vrv „ Goden en godsdienst volgden en dienden,] AiV* „ hoewel hij zich ook toen niet onbetuigd liet,vs' Tfi „ maar goed deedt, fchenkende ons van den „ hemel regen en vruchtbare tijden, en dus on- ze harten met fpijze en vrolijkheid vervullen}J de." ■ ■ Met deze en dergelijke woorden 18. konden zij nog naauwlijks het gemeen beletten, om aan hun te offeren. Ondertusfchen kwamen 'er jooden van Antiö- 19. chiën en Ikoniën, die het gemeen opgeruid hebbende , paulus fteenigden en buiten de ftad fleepten, meenende, dat hij reeds dood was; ' maar de leerlingen [en belijders van jesus ,] so. hem omringende, ftondt hij op, en ging de ftad weder in, doch des anderen dags vertrok hij met barnabas naa Derbe ; in deze itad, het ai. Euangeli verkondigd en veele leerlingen [en belijders] gemaakt hebbende , keerden zij te rug naa Lijftren, en Ikoniën en Antiöchiën, ver. ast. Herkende de gemoeden der leerlingen [en belijderen,] hen vermaanende, om in het geloof te volharden, [en tevens onder het oog brengen-: de,] dat wij niet dan onder veele tegenheden en rampen deelgenooten worden van het Godsrijk. ——-— Na vervolgends, in elke gemeente, 23. oudften te hebben aangelteld, onder eep plegtig bidden en vasten, bevalen zij hen aan den Heere , in wien zij gelpofd hadden. En nu Piftdiè'n hebbende doorgereisd, kwa- 24. men zij in Pamftliën, en in Pergen de [Euan- 2Kk 3 ge.  506" LUKAS TWEEDE BOEK, ffogdft.geli-] leere gepredikt hebbende, begaven zij zich vs.aê. naa ****** hier gingen zij fcheep naa Antiöchiën , van waar zij aan de godlijke genade waren aanbevolen tot dat werk , dat zij thans volbracht hadden. 3.7. Hier aangekomen zijnde,en de gemeente hebbende doen bijeenkomen, gaven zij bericht, hoe groote dingen God door en met hen gedaan, en hoe hij den Heidenen eene deur tot het geloof geopend hadt. *8. Verders bleven zij hier eenen merklijken tijd bij de leerlingen [en belijders van jesus.] 20. Twist over de noodzaaklijkheid der befnijdenis voor de Heidenen , die het Christendom aannemen. Bijéénkomst en uitfpraak der Apostelen daar over. toofdjl. Doch wanneer eenigen, die uit judeën waXV. ren overgekomen, de broeders leerden: „ fe- *** **» dien gij niet befneden wordt, naar het voor„ fchrift van moses , kunt gij niet zalig war«. ?> den;" en daar door geen kleine opfchudding en tegenfpraak ontftondt tegen paulus en barnabas , vondt men goed, dat paulus en barnabas en eenige anderen uit [de gemeente] zich naa jerufalem zouden begeven tot de Apostelen en Ouderlingen aldaar , over deze twistvraag. 3. Dezen dan, uitgeleide gedaan zijnde van de ge-  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. £07 gemeente , namen hunne reize door Feniciën Hoofdft, en Samariën , overal bericht gevende van de be- XV' keering der Heidenen, waar door zij* bij alle de broeders groote vreugde en blijdfehap verwekten. Te Jerufalem gekomen, werden zij daar vanw„ +, de gemeente en de Apostelen en ouderlingen ontvangen, aan welken zij bericht gaven, hoe groote dingen God door en met hun gedaan hadt; „ doch" —— [voegden zij 'erbij,] 5. „ fommigen, die uit de gezindheid der Fari„ feën het geloof hebben aangenomen, hebben „ zich opgeworpen en beweerd; „ „ dat men i, „ hen moest befnijden, en tevens verpligten, , „ om de Wet van moses waar te nemen."" Daar op vergaderden-de Apostelen en de <5. Ouderlingen, om op deze zaak en dit voorftel te letten. Wanneer 'er nu [in deze vergadering,] veel 7» over en wederfpraak viel, rees petrus op, en deedt de volgende aanfpraak: „ Geachte Broe„ derg! Gijlieden weet, dat God van over„ lang, onder ons, mij verkozen heeft, dat de „ Heidenen door mijnen mond de leere van het „ Euangeli hooren, en in het geloof omhelzen s, zouden; ook heeft God, de hartenkenner, 8. „ hun getuigenis gegeven, door hun, even als aan ons, den Heiligen Geest te fchenken; zonder dat hij tusfchen ons en hun eenigon- Qi ,, derfcheid gemaakt heeft , na hunne harten „ door het geloove gereinigd te hebben." Kk 4 „ Nu  50S lukas tweede boek , Boofd/ï. „ Nu dan, waar toe fielt gij God op derf vs. io. " toets' ten wilt verder gaan dan Hij;] door 1 ,, een juk te leggen op den hals der leerlingen „ [en belijders,] welk onze Voorvaders, zoo „ min als wij, hebben kunnen dragen? - > ïï. „ Wij gelooven immers, door de genade van „ den Heere jesus christus zalig te worden , „ op dezelfde wijze, als ook zij?" 12. ' Daar op zweeg de geheele vergadering ftil, en luisterde naar het omftandig bericht, welk barnabas en paulus gaven, hoe groote wonderteekenen God onder de Heidenen door hus verricht hadt. 13. Nadat dezen zwegen , nam jakobus het woord, en zeide: „ Geachte Broeders! ver- 14. „ leent mij gehoor! simeön heeft ons daar „ verhaald, hoe God het eerst genadig -heeft „ goedgevonden, om zich uit de Heidenen een „ volk aan te nemen tot zijnen naam [en belij- 15. » denis;] het welk ook overeenkomt met de „ redenen en leere der Profeeten, gelijk 'er ge- 16. „ fchreven ftaat: „ „ Haar na zal ik de ten„ „ te van david, die vervallen was , weder „ „ bouwen, en hei geen daar aan verbroken ,, „ was, her/lellen, en ze op nieuw oprechten; 17. „ „ opdat ook het overige van het menschdom „ „ den Heere zoeke, benevens alle Heidenen, ,, ,, die zich dan naar mijn' naam zullen laten „ „ benoemen; zegt de Heere, die dit alles ï8. „ „ doet."" 'Niets is zekerer, dan dat „ aan God al wat Hij doet, van eeuwigheid af „ be-  be handelingen der apostelen. 509 „ bekend is; derhalven ben ik van gevoelen, Hoofdft. dat men den genen, die uit de Heidenen zielig ^ „ tot God bekeeren, geene moeilijkheid moet 1 „ aandoen, maar dat men hun enkel aanfchrij- a0( „ ve, dat zij zich onthouden van alle ontreini„ gende gemeeirfchap aan of met de afgoden, '„ als ook van hoererij, en van [het eten van] „ het verflikte, en van bloed; ——— [dit oor- si „ deel ik nodig,] omdat moses al van over „ lange tijden iri genoegzaam alle fteden zijne „ predikers heeft, en eiken Sabbath in de Si}n „„gogen gelezen wordt, [zoodat, zonder de „ waarneming van deze voorfchriften, geene ,, broederlijke gemeenfchap fclhjnt plaats te kunnen hebben."] Op dit voorftel vonden de Apostelen en de 22 Ouderlingen met de geheele gemeente goed, om eenige leden uit hun midden te verkiezen, en niet paulus en barnabas naa Antiöchiën té zenden; te weten, judas, bijgenaamd barsabas, en silas, mannen, die onder de Broeders voorgangers waren ; aan dezen gaven zij den 23 volgenden Brief mede. ' „ De Apostelen en de Ouderlingen,benevens ,, de Broeders, aan de Broeders uit de Heide„ nen, die zich in Antiöchiën, en Sijriën en „ Ciliciën bevinden, heil! Nademaal wij 24i 5, verftaan hebben, dat fommigen, van ons tot ,, u gekomen, u met hunne leere ontrust , en „ uwe gemoeden in verlegenheid gebracht heb„ ben , door te beweeren, dat gij moet befneKk 5 „ den  jio lukas tweede boek, Hoofd!!.,, den worden, en de Wet waarnemen, fchoon „ wij hun dit geenszins in last hadden gegevs.Q.5. » ven, heeft het ons, ddnpaarig bij eikanderen „ zijnde, goedgedacht, eenige mannen uit te „ kiezen, en aan ulieden te zenden , te gelijk „ met onze geliefde barnabas en paulus, lie- 26. „ den, die hun leven veil hebben voor den „ naam [en belijdenis] van onzen Heere jesus t7. m christus; wij hebben dan gezonden judas „ en silas, die ook mondeling hetzelfde zullen a.8. „ boodfehappen, te weten: Het heeft den Hei„ ligen Geest en ons goedgedacht, ulieden geen „ meer last op te leggen, behalven de volgen- 99. de noodzaaklijke dingen; naamlijk, dat gij u„ zelven onthoudt van hetgeen aan afgoden „ geofferd en toegewijd is, als ook van bloed, ,, en het verflikte, en van hoererij; indien gij ,, uzelven van deze dingen wacht, zult gij wel „ doen. Vaartwel!" so# Hier mede begaven zich deze afgezondenen, hunnen last ontvangen hebbende, op reize, en kwamen te Antiöchiën-, alwaar zij, de gemeente hebbende doen famenkomen, den brief 31. overleverden; welke, denzelven gelezen hebbende, zeer in hunnen fchik waren met deze vertroostende vermaaning. 32< judas en silas , als die ook zelven Profeeten waren, vermaanden, vertroostten, en verfterkten de broeders met veele redenen, en eenigen tijd 33, daar vertoefd hebbende, ontvingen zij hun affcheid met heilbede van de broederen aldaar aan de  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. 5™ de Apostelen; doch sïlas vondt goed, om nog*|g* een poos te blijven. vs. 34. Ondertusfchen onthielden zich paulus en 35. barnabas te Antiöchiën, kerende en verkondigende, met veele anderen,de leere des Heeren. ai. Tmst tusfchen paulus en barnabas. paulus tweede reize door Aften; reize ma Griekenland; hijzonder geval met den fokwaarder feFilippi. Na verloop van eenigen tijd ftelde paulus 3g. aan barnabas voor; „ om andermaal hunne „ broeders in elke ftad te bezoeken, waar 'zij „ de leer des Heeren hadden verkondigd, [om „te zien,] hoe die het al hadden?" Als barnabas [op deze reize] jo'aNNES, bijge- 37, naamd markus , wederom wilde medenemen, oor- „g. deelde paulus het billijk, dat men dien man niet zoude medenemen, die van Pamfiliën af van hun gefcheiden, en niet met hun gebleven was tot dat werk. Dus ontftondt 'er een verfchil , zoodat zij 39. van één fcheidden, [en ieder afzonderlijk hunne reize ondernamen;] barnabas , markus met zich nemende, begaf zich te fcheep naa Cijprus, maar paulus , silas [tot zijnen reisgenoot] 40, verkozen hebbende, en zijnde,bij zijn vertrek, door de broeders aan de genade en gunst van God aanbevolen, nam de reize door Sijriën en ^u Ciliciën, onder weg de gemeenten verfterkende; dus  512 lukas tweede boek, J5W.dus kwam hij te Derbe en Lijftren; nu was */. /. hier een zeker leerling [en belijder,] met naame timotheüs, zijnde de zoon van eene Joodfche moeder, die het geloof omhelsd hadt, maar van 2. eenen Griekfchen of Heidenfchen vader; deze timotheüs hadt een goed getuigenis bij de 3- broeders , te Lijftren en Ikoniën; paulus, die wilde, dat hij met hem de reize zoude doen, vondt goed, hem te befnijden, om der jooden wille, die in die plaarzen waren, omdat zij al. len zijnen vader gekend hadden, dat die een Griek of Heiden was. 4. Terwijl zij dus de fteden doorreisden, gaven zij aan dezelven ter waarneming over de vastftellingen, die goedgevonden waren van de A- 5. postelen en Ouderlingen te Jerufalem. Dus werden de gemeenten in het geloof bevestigd, en namen van dag tot dag toe' in getal [van belijders.] 6. Frijgiën en het Landfchap Galatièri doorgereisd hebbende, zijnde van den Heiligen Geest te rug gehouden, om de [godlijke] leere in het eigenlijk zoogenoemd Apën niet te verkondigen , 7. kwamen zij tot aan Mijfiën, en waren vervolgends voornemens naa Bithijniën te vertrekken; 8. doch ook dit liet hun de Geest niet toe; der* , halven Mijfiën latende liggen, begaven zij zich naa Tro'ds. 9. Hier werdt door paulus bij nacht een gezicht gezien: Daar ftondt een Macedoniër voor hem , die hem verzocht; „ kom over in Ma. es-  - de HANDELINGEN der APOSTELEN. 513 „ oedemen, en help ons!" Zoodra hijffwsfóft dit gezicht gezien hadt, namen wij het befluit,w> cm eenen uitflap naa Mactdonïén te doen , befluitende uit hetzelve , dat de Heere ons geroepen hadt, om aldaar het Euangeli te verkondigen. Derhalven van Troas afgevaren zijnde, ftaken He wij recht over naa Samothrace, en [vertrokken] den volgenden dag naa NeHpolis; van daar na 12. Filippi, welk de eerfte en voornaamfte ftad is van dat Deel van Macedoniïn, eene Romeinfche Volkplanting. In deze ftad bleven wij eenige dagen vertoeven. Op den Sabbath-dag gingen wij buiten de ftad 13. aan de Rivier, alwaar het gewoone Bedehuis was; hier plaats genomen hebbende , fpraken wij bijzonder tegen de vrouwen , die [daar reeds] bijééngekomen waren ; ouder dezen was eer.e zekere vrouw, met naame lijdiï , eene Purperkraamfter uit de ftad Thijatiren, die den waaren God vereerde; deze luisterde naarftig, gelijk ook de Heere haar hart opende, zoodat zij geloof gaf aan het geen van paulus geredend werdt. Als zij daar op , met haar huis- ^ gezin , gedoopt was , verzocht zij ons: „ Na„ dien gij geoordeeld hebt, dat ik eene geloo- vige ben voor den Heere, zoo komt in mijn „ huis , en neemt bij mij uw' intrek." Zij liet niet af, maar dwong ons. Ééns gebeurde het, als wij naa het Bedehuis gingen, dat ons zekere flavin, die een' waarzeg-  514 LüKAS tweede BOEK, Boofdji.zeggenden geest hadt, ontmoette, welke haare i ' heeren en meesters groot gewin aanbracht, door VS. 17.haar waarzeggen. Deze liep paulus en ons achter na, onder een geftadig geroep: „ Deze „ lieden zijn dienstknechten van den Allerhoog„ ften God, die ons den weg [en de leere] 18. „ der zaligheid boodfchappen!" En dit herhaalde zij verfcheiden dagen, tot dat paulus , daar over moeilijk geworden, zich omkeerde en den geest aanlprak: „ Ik gebiede u, in den „ naam van jesus christus , om van haar uit „ te varen." En op dien zelfden ftond voer1 hij uit. 39, Doch toen nu haare heeren en meesters zagen, dat de hoop van hun gewin weg was, grepen zij paulus en silas, en fleepten hen a0. naa de markt tot de overheden, en ze voor de ftadsbeftuurers brengende, zeiden zij : „Deze ,, menfchen brengen onze Had in rep en roer, aI. „ hoewel zij Jooden zijn; door dien zij zeden „ verkondigen , die wij, Romeinen zijnde, niet 22. 55 ni ogen aannemen, noch doen." Tevens ftondt het gemeen tegen hun op , zoodat de ftads-beftuurers bevel gaven, om hun de kleedcren van het lijf te fcheuren, en hen te geesfelen; «3. na hun veele Hagen gegeven te hebben, zetten zij hen boven dien in de 'gevangenis , en belastten den ftokwaarder, om hen zorgvuldig te be- 24. waaren; deze, dit gebod ontvangen hebbende, wierp hen in den binnenften kerker, en floot 05. hunne voeten in de boeien. Doch als paulus en  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. 5l£ en silas te middernacht hun gebed deeden, tïiHoofdJf. XVI Gode een' lofzang zongen, zoodat de gevangenen hen hoorden, gebeurde 'er onverwachts ee- vs. 26% ne aardbeving, zoodat de fondementen van het gevangenhuis fchudden; op hetzelfde oogenblifc gingen alle de deuren open, en de banden en boeïen van allen vielen hun af; de ftokwaarder, ±fi wakker geworden, en ziende de deuren van den kerker open, trok zijn zwaard, en zou zich zelven omgebracht hebben, meenende, dat de gevangenen ontvlucht waren, indien niet pau- 28» lus hem met luider ftem hadt toegeroepen: „ Doet uzelven geen kwaad; want wij zijn al„ leu hier!" Daar op , om licht geroepen heb- 29. bende, vloog hij [den kerker] in, en viel, van vreeze getroffen, paulus en silas te voet;hen 30. vervolgends uit [den kerker] geleid hebbende, vraagde hij hen: „ Mijne Heeren ! wat moet „ ik doen, om behouden te worden?" Waar- 31, öp zij hem antwoordden : ,, Geloof in den ,, Heere jesus christus , en gij zoo wel als „ uw huisgezin, zult behouden wezen." Ver- 32» volgends verklaarden zij hem, en de genen, die in zijn huis waren, de leere des Heeren. ■ ■ Ook nam hij hen nog op hetzelfde uur van den 33, nacht, en waschte hen van de ftriemen; tevens liet hij zich met alle de zijnen ten eerften doopen; en hen in zijne wooning gebracht hebbende, zette hij hun de tafel voor, en verblijdde zich, omdat hij met zijn geheele huisgezin het geloof in God hadt aangenomen. Den  SlS LÜKAS tweede BOSlf, ïloofdft. Den volgenden dag zonden de ftads-beftuurers de»gereditsdienaars, met last, „ dat men de- 36. » ze heden ,op vrije voeten zou Hellen." Deze boodfehap bracht de ftokwaarder aan paulus over; „ De ftadsbefluurers , " zeide hij , „ hebben gezonden , dat gij ontflagên zoudt 3, worden; gaat dan de ftad uit,- en reist in 37. „ vrede!" Maar paulus zeide tegen [dé gerechtsdienaars:] „ Men heeft ons, die Ro„ meinen zijn, onverhoord , in het openbaar j> gegeesfeld, en in de gevangenis geworpen, „ en zou men ons nu in het geheim weder ontflaan? Neen gantsch niet! Laat hen in „ perfoon komen, en ons [met eere} uitlek 38. »i den!" Deze woorden boodfehapten de gerechtsdienaars aan de ftadsbeftuurers ; welke, hoorende, dat zij. Romeinen waren , verlegen 39- werden, en toen zelven kwamen, en hen vriendelijk aanfpraken, en uit [de gevangenis] leidden, met verzoek, dat zij de ftad wilden ver« 40. laten. Zij dan uit de gevangenis gegaan zijnde, namen hunnen intrek bij lijdiü, en na do broeders gezien, en bemoedigd te hebben, begaven zij zich op reis. sa. Ver-  de HANDELINGEN DER APOSTELEN. 517 22. Verdere Reize van paulus in Griekenland. Zijne redenvoering in den Areöpagus te Atheenen. Hunnen wee genomen hebbende over Amfipo-Hoofdft. XVII lis en Apoilonia, kwamen zij te Thesfalonika, * ^ alwaar eene Jeodfche Sijnagoge was. Naar zij- 2a ne gewoonte, vervoegde paulus zich aan hun, en handelde op drie achtereenvolgende Sabbathdagen met hun over de fchriften, dezelven ver- 3' klaarende, en daar uit betoogende, dat de christus [de MESsias] moest lijden, en uit de dooden opftaan, en dat deze jesus, „ dien „ ik," zeide hij, „ ulieden verkondig," de christus [de MESsias] was. Door deze prediking werden fommigen van 4. hun overtuigd, en verëenigden zich met paulus en silas , en eene groote menigte van Grieken, die den waaren God verëerden, als ook niet weinigen der eerfte en aanzienlijkfte vrouwen. Maar de ongeloovige Jooden hier over afgun- 5. ftig, verwekten, met behulp van eenige Hechte kerels uit de kade-lopers, een' oploop, en fielden de ftad in roer; en op het huis van jason, [alwaar paulus en silas hun intrek genomen hadden,] aanvallende, meenden zij hen [daar uit te haaien] en onder het volk te brengen 5 doch, als zij hen niet vonden, fleepten zij ja- $, son en eenige broeders voor de ftads-overheden , roepende en tierende: „ Hier zijn zij, LI „ die  51S LUICftS tweede boek, Hoofdft.,, die oproermakers, die de geheele wereld in XVIU » rep en roer brengen; zij zijn ook hier in de vs, 7. „ ftad gekomen.' . En jason heeft hen in „ zijn huis ontvangen! Zij handelen al- „ len tegen de bevelen van cesar , nadien zij „ zeggen, dat 'er nog een ander Koning is , 8. ,, naamlijk jesus!" ■ — Uier door ontroerden zij de gemeente, zoo wel als de ftads-over- 9. heden, toen zij dit hoorden; echter, door jason en de overigen voldaan en gerust gefield 10. zijnde, ontfloegen zij dezen weder; maar de broeders hielpen terftond bij nacht paulus en silas de ftad uit naa BsreSn; alwaar zij aangekomen, zich begaven in de Sijnagoge der joo- 11. den; welke zich edeler-gezind betoonden dan die te Thesfalonika , nademaal zij de \_Euangeli-~\ leere met alle genegenheid ontvongen, en daaglijks de fchriften onderzochten en vergeleken , 12. of dit alles zoodanig was; zoodat veelen van hun geloofden , als ook van de deeghjke Grieksch-fprekende vrouwen, en niet weinige mannen. 13. Maar toen de Jooden van Thesfalonika verftonden, dat de godlijke leere door paulus ook in Bereën verkondigd wierdt, kwamen zij ook 14. derwaards, en ftookten het gemeen op, waar op de broeders paulus terftond heenen zonden, om , als 't ware, over zee te vertrekken , terwijl echter silas en timotheüs aldaar bleven. 15. Ondertusfchen brachten zij, die paulus geleidden , hem te Atheenen, alwaar zij affcheid van  de handelingen der apostelen. 519 van hem namen, met last aan silas en nmo-ffoofdfi. theus , om hem, zoo fpoedig mooglijk , te XVII. volgen. Terwijl nu paulus hen in Atheenen ver-w. wachtte, werdt zijn gemoed in hem ontftoken, [en hij diep getroffen,] toen hij zag, dat deze ftad zoo geheel vol was van afgoderij; hij re- 17. dende dan niet alleen in de Sijnagoge tot de Jooden, en zulken, die den waaren God vereerden , maar ook daaglijks op de markt tegen de genen, die zich daar bij geval bevonden; hier iS. geraakten fommigen van de Epikureïfche en Stoïfche Wijsgeeren met hem in redentwist, terwijl fommigen zeiden: „ Wat wil deze praat„ jens-maaker zeggen ? " En anderen : „ Hij „ fchijnt een verkondiger van uitlandfche god„ heden te zijn." Te weten, omdat hij jesus en de opftanding verkondigde. Eindelijk nam men hem, en bracht hem naa 19. den Artöpagus; alwaar men van hem begeerde: „ Mogen wij ééns weten, welke nieuwe leere „ of gevoelen dit is, dat gij voordraagt? Gij ao. „ brengt ons eenige vreemde dingen aan het ,, oor, wij wilden derhalven wel weten, hoe „ het daar mede gelegen mag zijn ? " — Het $I is naamlijk allen Atheniënzen en de vreemdelingen , die zich daar bevinden, eigen, dat zij hunnen tijd tot niets anders befteeden, dan om wat nieuws te zeggen of te hooren. paulus derhalven hieldt, in het midden van a2i den Areöpagus ftaande, deze redenvoering: LI 2 „ Gij  510 lukas tweede boek, ■Hoofdft. „ Gij Atheenfche mannen, ik befchouw ulie' „ den als in allen opzichte zeer godsdienstig w.23. jj zijnde, want rondgaande in uwe ftad , en „ uwe heiligdommen bezichtigende, heb ik zelfs „ eenen altaar gevonden, die, volgends het op„ fchrift , toegewijd was: „ „ aan eenen „ „ onbekenden god."" Dien God dan, „ dien gij vereert, zonder hem te kennen, dien 24..,, verkondig ik ulieden. ——— Hij is de God, ,, die de wereld gemaakt heeft, en dit gantsch „ Heel-Al; deze , gevolglijk een Heer . zijnde „ van hemel en aarde, woont niet in Tempelen, 25. „ die door menfchen-handen gedicht zijn; hij „ wordt ook niet van menfchen-handen bediend, ,, als of hij iet behoefde, nadien hij zelf aan 26. „ allen leven, adem, en alles fchenkt;hij heeft ook uit één bloed het gantfche menschdom „ voortgebracht, om de oppervlakte dezer aar- de te bewoonen, hebbende te vooren de ge„ legen' tijds-omftandigheden, en de grensper-e, ken hunner woonplaatze beftemd en befchikt, 27. ten einde zij dien Heere zouden zoeken, of „ zij hem ook opfpooren en vinden mogten, „ hoewel hij in de daad niet verre is van een' >s8. j> iegelijk onzer, nadien wij in en door hem „ leeven, ons bewegen, en zijn, gelijk zelfs de ,, één en ander van uwe Dichters gezongen hebben: ,, Wij, menfchen, zijn ook Gods ge/lacht!" ,29. Nadien wij dan Gods geflacht zijn, zoo moeten wij niet meenen , dat de godheid gelijk „ is  de handelingen der apostelen. JfcOE „ is aan goud, zilver, of fteen, aan maakzels Hoofdfl. XVII „ of beelden van kunst, of menschlijk vernuft. y* ^ „ Deze God beeft tot hier toe de [voorgaan„ de] tijden der onweetendheid, als 't ware, ■ „ niet aangezien of gadegeflagen, maar thans ,, verkondigt hij aan alle menfchen alömme , „ dat zij zich te bekeeren, [hun hart en wan„ del te veranderen] hebben; te meer, daar hij 31. „ eenen dag heeft vastgefteld, op welken hij „ de wereld en het gantfche menschdom naar „ rechtvaardigheid zal oordeelen door eenen „ perfoon, dien hij daar toe uitverkoren, en „ bij allen geloof en gezag bijgezet heeft, door„ dien hij denzelven uit de dooden heeft opge„ wekt." Toen zij nu hoorden van eene opftanding 32. der dooden, dreven fommigen daar den fpot mede, terwijl anderen zeiden: „ Over dit on„ derwerp zullen wij u een' ander maal hoo,, ren." En dus ging paulus uit hun midden 33. heenen , evenwel kleefden hem fommige aan- 34. zienlijke lieden aan, en omhelsden het geloof; onder welken ook was diönijsius de Areöpagiet, [of Hd van de vergadering in den Are'öpagus,'] en zekere vrouw van aanzien met naame damaris , en anderen met hun. LI 3 23. pau-  52« LUK AS TWEEDE BOEK, 23. paulus komst te Korinthen. Verdere reize en wederkomst te Antiöchiën. Hoofdft. Vervolgends vertrok paulus van Atheenen, XVIIk en kwam te Korinthen; hier ontmoette hij ze* 2>" keren Jood, met naame aquilas, van geboorte uit Pon tus, welke onlangs uit /taliën was gekomen , benevens zijne vrouw priscilla , uit hoofde, dat de Keizer klaudius bevolen hadt, dat alle Jooden uit Rome moesten vertrekken; 3. bij dezen vervoegde hij zich , en dewijl hij hetzelfde handwerk oefende , (zij waren tentenmaakers van handwerk,) nam hij bij hun zijnen 4. intrek, en werkte mede; ondertusfchen handelde hij op eiken Sabbath in de Sijnagoge, en overtuigde zoo wel Jooden als Grieken. | 5. Wanneer nu silas en timotheüs uit Macedoniën waren aangekomen , voelde paulus zoo veel te meer aandrang van den geest, om aan de Jooden te betuigen, dat jesus de christus [de messieLs] is. 6. Doch toen dezen hem wederftonden en zelfs lasterden , fchudde hij [het ftof van] zijne kleedcren af, onder deze betuiging: „ Uw „ bloed zij op uw hoofd, [fchrijft uzelven de „ fchuld toe van uw verderf,] ik ben rein en „ zuiver, en begeef mij van nu af tot de hei- 7. s, denen. " —— Toen van daar gaande, tradt hij in het huis van iemand, genaamd justus, die den waaren God verëerde, wiens huis aan de Sijnagoge paalde. On-  de handelingen der apostelen. 523 Ondertusfchen hadt de opperfte van de Sijna- Hoofdft. goge, krispus , het geloof des Heeren omhelsd, met zijn gantfche huisgezin, ook namen veelen der Korintkiè'rs, die hem hoorden, het geloof aan, en lieten zich doopen. Ook fprak de Heere paulus in een gezicht 9. bij nacht dus aan: „ Spreek onbefchroomd en „ zonder vreeze, en zwijg niet; want ik ben ï0, met u, en niemand zal de hand aan u flaan, „ om u kwaad te doen , alzoo ik veel volks in „ deze ftad heb." Hij bleef hier dan één jaar en zes maan- u, den, leerende onder hun de godlijke leere. Wanneer nu galliö Landvoogd was van i2. Achaïen, met den titel van Proconful, maakten de Jooden eenpaarig eenen opftand tegen ' ■ paulus , en brachten hem tot den rechterftoel, zeggende: ,, Deze leert de menfchen God ver- 13. ëeren op eene wijze , die tegen de Wet ,, fhijdt!" — Als nu paulus hier op den mond I4. wilde openen, zeide galliö tegen de jooden : Indien hier iemand eenig ongelijk gefchied, of „ een boos ftuk begaan was, gij Jooden! dan „ zou ik, met reden, ulieden toelaten, maar 15, „ nadien 'cr ecn verfchil is over de leere, en „ over zekere naamen van perfoonen, en over „ uwe Wet, moogt gij zelven zien, [hoe gij „ dat fchikt,] alzoo ik daar geen rechter over ,, wil zijn. " Met deze woorden dreef hij hen 16. van den Rechterftoel. Daar op namen alle de 17. Grieken sosthenes den opperden der SijnagoLI 4 ge,  524 lukas'tweede boek, ^/^/hge, en floegen hem bij den rechterftoel wakker af, zonder dat galliö zich ergens mede bemoeide. w.18. Vervolgends, hier nog verfcheidcn dagen vertoefd hebbende, nam paulus affcheid van de broederen, en ging te fcheep naa Sijriën, en met hem priscilla en aquila , na zijn hoofd te Kenchreën te hebben doen fcheeren,alzoo hij eene gelofte gedaan hadt. 10. Te Efezen gekomen, liet hij hen daar blijven, terwijl hij in de Sijnagoge ging, en met 20. de Jooden handelde; evenwel willigde hij hun verzoek niet in, welk zij deeden, dat hij lan- 21. ger tijd bij hun mogt blijven, maar nam van hun affcheid, met deze reden: „ Ik moet vol,, ftrekt het aanftaande Feest te Jerufalem vie,, ren, maar dan kom ik weder bij ulieden, als 22. « God wil." Dus vertrok hij van Efezen te fcheep op Cefareën, en van daar begaf bij zich [naa* Jerufalem ,] en alhier de gemeente begroet hebbende, kwam hij weder te Antiöchiën. 24. Nieuwe Reize van paulus door Afiën. Bericht van apollos. paulus leere en wonderdaaden te Efezen. Oproer aldaar tegen hem verwekt' £3. Hier een' geruimen tijd gebleven zijnde, begaf bij zich weder op weg, en reisde vervol* gends door het landfchap Galatiën en Frijgiën, verfrerkende alle de leerlingen [en belijders.] Oa  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. 525 ' Ondertusfchen was een zeker Jood, met ma-Hoofdft. XVIII me apollos, een Alexandriner van geboorte, w ^ een welbefpraakt man, te Efezen gekomen, die zeer ervaaren was in de fchriften. Deze was 25. onderwezen in de leere des Heeren, en alzoo hij ijverig was van geest, fprak en onderwees hij met groote naarftigheid de leere aangaande den Heere, alhoewel hij alleen kennis hadt van den doop [en leere] van jonnes. Als hij ook 26. hier met veel vrijmoedigheid in de Sijnagoge begon te leeren, en aquila en priscilla hem hoorden, namen zij hem bij zich, en verklaarden hem den weg van God [en de godlijke leere ,] nog naauwkeuriger; als hij vervolgends 2.7. naa Achdien wilde verreizen, fpoorden hem de broeders aan, .en fchreven aan de leerlingen [en belijders], om hem wel te ontvangen; gelijk hij ook, daar gekomen,aan de geloovigen,door de genade [en gunst van God,] veel dienst deedt; alzoo hij de Jooden gelukkig en nadruklijk in eg. het openbaar wcderlegde, uit de Schriften aan- toonende , dat jesus de christus [de messia's] is. Terwijl apollos dus te Korinthen was, kwamg00fij^ paulus, de bovenfte deelen [van Klein-Afien] XIX. doorreisd hebbende, te Efezen aan; hier vondt vs' l' hij eenige leerlingen, aan welken hij vraagde ; „t „ hebt gij den Heiligen Geest ontvangen, toen „ gij het geloof aannaamt?" ■ ,, Wij „ hebben," gaven zij hem ten antwoord," „ niet ééns 'er van gehoord, dat 'er een HeiliLl 5 ge  $2.6 lukas tweede boek, Hoofdft.,, ge Geest is." Hij: „ Waar op zijt wXIX3- " gij' dan §edo°Pt?" ZiJ': » Op den doop 4'. •>■> [en leerej van joünnes." „ Wel nu," zeide paulus; ., joünnes doopte wel den ,, doop, die tot bekeering [verpligtte,] leeren„ de het volk, dat zij gelooven moesten inden „ genen, die na hem kwam, dat is, in den christus jesus. " 5. Dit gehoord hebbende, lieten zij zich doopen in den naam [en belijdenis] van den Heere 6. jesus; en wanneer paulus hun vervolgends de handen oplegde , kwam de Heilige Geest op hen, zoodat zij met [vreemde] taaien fpraken, en profeteerden. •7. Zij waren in het geheel een man of twaalf. g. Verders gebruikte hij, zoo dikwijls hij in de Sijnagoge ging, alle vrijmoedigheid, handelende drie maanden lang, en betoogende de leerftuk- c. ken, die het Gods-rijk betreffen; doch wanneer fommigen zich verhardden, en niet lieten overtuigen, ja zelfs van dezen weg [en godsdienstleere] bij het gemeen kwalijk fpraken, fcheidde hij zich van hun af, ook zonderde hij de leerlingen [cn belijders] van hun af, en onderwees nu daaglijks in de openbare leerplaats van zekeren tijrannus. 10. Dit duurde dus bij de twee jaaren, zoodat alle de bewooners van jlfi'ên, zoo Jooden als Grieken [Heidenen,] de leere van den Heere je- 11. sus hoorden [en vernamen;] ook deedt God geen geringe wonderkrachten door paulus hand,  de handelingen der apostelen. 527 hand, zoodat men de zweet- of gordeldoekenHoofdjt. van zijn lijf tot de kranken droeg, wanneer de ziekten van hun weken, en de booze geesten van hun uitvoeren. Doch als eenigen van de omzwervende Jood- 13. fchi Duivelbanners onderftonden, den naam van den Heere jesus te noemen over lieden , die booze geesten hadden, zeggende: „ Wij be„ zweeren u bij dien jesus, welken paulus „ predikt." (Het waren zekere zeven zoonen I4> van eenen Joodfchen opperpriester sceva , die dit deeden;) zoo gaf hun de booze geest ten 15. antwoord: ,, jesus ken ik, ook weet ik van „ paulus; maar gijlieden? wie zijt gij?" Te- ie*, vens fprong het mensch , in wien de booze geest was, op hen toe, en hun meester geworden zijnde, deedt hij hun zijne woede gevoelen , zoodat zij naakt en gewond het huis uitvluchtten. ■ Dit werdt bekend aan alle 17. jooden en Grieken [Heidenen,] die in Efezen woonden, zoodat 'er over hun allen vreeze en eerbied viel, en de naam van den Heere jesus groot gemaakt wierdt: Veelen ook der genen, 18. die het geloof hadden omhelsd, kwamen nu, en beleden omftandig hunne voorige daaden en handelwijze , en een aantal van zulken, die nutte- 19. looze dingen te hand hadden gehad, brachten de boeken, [daar van handelende,] bij één, en verbrandden die voor aller oogen, zoodat men de waarde van dezelven berekenende, eene fomme vondt van vijftig duizend zilverftukken [ruim 11200  528 lukas tweede boek, Htofdfl. 11200 gulden.] Dus breidde zich de leere des XIX' Heeren met geweld uit, en werdt fteeds ftervs. 20. a ker. 21. Nadat dit gebeurd was, ftelde paulus inden geest vast, om, Macedonïèn en Achaïen doorgereisd hebbende, zich naa Jerufalem te begeven , te kennen gevende, dat hij, na daar „ geweest te zijn , ook Rome moest zien." 22. Derhalven twee van de genen, die hem bedienden , timotheüs en erastus , afgezonden hebbende naa Macedonïèn, onthieldt hij zich nog eenigen tijd in Afïèn. , 23. Omtrent, dezen tijd ontftondt 'er geen kleine . 24. opfchudding over den godsdienst. Te weten, zekere demetrius, een zilverfmid, die zilveren afbeeldzels van diüna's Tempel maakte, en den 25. kunftenaaren geen klein, gewin aanbracht, riep dezen als ook het werkvolk bij één, en zeide tegen hun: „ Mannen, gij weet, dat wij van ,, dezen winst ons beftaan en welvaart hebben; 2(5. ,,' en gij ziet en hoort, dat niet alleen hier te „ ■E/ëat?», maar bijna in geheel Apen, deze pau,El „ lus eene groote menigte menfchen overreed „ en wijsgemaakt heeft, dat het geene Goden ,, zijn, die met handen gemaakt worden. ■ 27. „ Ja niet alleen dit, dat onze kostwinning ge» ,, vaar loopt , van in verachting te komen, „ maar zelfs zal de Tempel van de groo,, te Godin diëna niets geteld , en haare „ grootheid en majefteit, die door geheel A- „ pé n,  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. 5:19 „ fiën,]a door de geheele wereld geëerbiedigd^/^ „ wordt, gefchonden worden." Op deze woorden werden de gemoedenw-28. gaande, en zij begonnen luidkeels te fchreeuwen: „.Groot, groot is de Efefifche diüna!" Hierdoor geraakte de gantfche ftad in verwer- spring , en men liep algemeen met geweld naa de openbaare Schouwplaatze, en fleeptc gaïus en aristarchus, zijnde Macedoniërs , paulus Reisgenooten, derwaards mede. paulus wilde zich [onverfchrokken] onder 30. het volk begeven, maar de leerlingen [en belijders] lieten het hem niet toe, ook zonden ee- 31. nigen van de Afiarchen , [beftuurers van de openbaare Schouwfpelen ,] die zijne vrienden waren, en lieten hem verzoeken, dat hij zich toch niet op de fchouwplaatze begeven zou. Hier fchreeuwde de één dit, de ander 32. wat anders; want de vergadering was verwerd, ook wisten de meesten niet ééns, om wat reden men hier te hoop gelopen was; eindelijk 33. deedt men eenen alexander, dien de Jooden voortftieten, uit het gedrang te voorfchijn komen; deze alexander, met de hand wenkende, wilde eene verantvvoordings-reden houden bij het volk. Doch , toen zij vernamen, dat hij 34. een Jood was, ging 'er eene algemeene kreet van allen op, en men fchreeuwde wel twee uuren lang; „ groot , groot is de Efefifche „ DiaNA!" Eindelijk wist de Stads-fchrijver het gemeen 35. te  53° lukas tweede boek, Hoofdft. te bedaaren, en fprak het dus aan: „ Gij burxix' sj gers van Efefen! Wat mensch is 'er toch, „ die niet weet, dat de ftad der Efeferen de „ Tempelbewaarfter is van de groote Godin „ di&na , en van haar beeld, dat uit den Hemei gevallen is? Dewijl dit dan onwe^er„ fpreeklijk is, zoo behoort gij ook ftil en be„ daard te wezen, en niets onbedachts te doen. 37. jj Gij hebt deze lieden hier gebracht, „ fchoon zij noch kerkroovers, noch lasteraars 38. », van uwe Godin zijn; indien echter deme„ trius , en zijne medekunltenaars tegen ie,, mand eenige befchuldiging hebben, wel nu, „ daar worden rechtdagen gehouden, en daar ,, zijn Proconfuh; laat hen daar hunne befchul- 39. « digingen inbrengen! ——. En hebt gij nog „ over andere dingen iet te handelen, laat dat, „ in eene wettelijke volksvergadering, beflist 40. -» worden! Zeker, vrienden! wij lopen „ gevaar, dat wij van oproer befchuldigd zul„ len worden, om den dag van heden, alzoo „ 'er geene reden is, waarmede wij rekenfcbap „ zullen kunnen geven van dezen oploop!"— Dit gezegd hebbende, deedt hij de vergadering uit elkander fchciden. £5. Niea-  de handelingen der apostelen. 531 25. Nieuwe reize van paulus door Macedonicn naa Griekenland. Wederkomst in Afiën. paulus wekt te Troas eutijChus op. Reize naa Jerufalem. paulus affcheid van de opzieners der Efefifche gemeente, agabus , voorzegt paulus gevangenisfet Jan komst te Jerufalem. Nadat deze oploop geftild was , ontboodt Hoofdft. paulus de leerlingen [en belijders van jesus] xx« bij zich , en hen vaartwel gezegd hebbende , * vertrok hij , om naa Macedonïèn te reizen; vervolgends deze landfehappen doorreisd, en de *. broeders met veele redenen vertroost en vermaand hebbende, kwam hij in [het eigenlijk] Griekenland; als hij, na drie maanden verblijfs 3. aldaar, te fcheep naa Sijrïén wilde vertrekken , en hem door de Jooden in dat geval lagen gelegd werden, nam hij het befluit, om derwaards den weg te land weder over Macedonïèn te nemen. ■ Op deze reize werdt hij. tot Afiën 4. toe verzeld door soopater van Bereën, en van de Thesfalonikenzen , door aristarchus en secundus , en gaïus van Derhe, en door timotheüs; en door de Afiaanen tijchikus en trofimus. ■ Deze vertrokken voor af, en 5. wachtten ons te Troas; doch wij voeren,na de ^. feestdagen der ongehevelde brooden, van Filippi af, en kwamen in vijf dagen bij hun te Troas, alwaar wij zeven dagen vertoefden. Op  53"- luk as tweede boek, Hoofdft. Op den eerften dag der week, [op zondag,] ^XX; als de leerlingen [en belijders] bij den anderen " waren, om het avondmaal [des Heeren] te houden , zoo handelde paulus met hun , voornemens zijnde, om den volgenden dag op reize te gaan; en ftrekte zijne redenen uit tot middernacht. 8. Nu waren 'er in de bovenzaal, daar zij vergao. derd waren, veele lichten, en zeker jongeling , met naame eutijchus, die aan het venfter zat, door een' zwaaren flaap overmeesterd zijnde, terwijl paulus lang tot hun redende , Hortte eindelijk door dien flaap neder, en viel van de derde verdieping naa beneden, zoodat hij dood 10. wierdt opgenomen; maar paulus, naa beneden gegaan zijnde, ftrekte zich over hem uit, en omvatte hem, zeggende [tegen de omftanders:] „ Maakt geene opfchudding; — zijne ziel is 11. „ nog in hem!" Vervolgends ging hij weder na boven, en tot zijne verfterking, wat gegeten , en nog lang tot den dageraad toe met hun gefproken hebbende, nam hij de reize aan. 12> ——* Inmiddels hadden zij den jongeling levend wedergebracht, waardoor zij boven maten vertroost werden. !o. Wij hadden ons vooraf reeds fcheep begeven, cn voeren na Asfus, daar wij paulus zouden innemen, alzoo hij het dus vastgefteld hadt, 14, dat hij zoo verre te voet zou gaan; als hij zich dan te Asfm bij ons gevoegd hadt, namen wij jj. hem aan boord, en kwamen te Mitijkne; van hier weder afgevaren, kwamen wij den volgenden  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. 533 den dag tegen over Chivs; den dag daar aan Hoofdfi. deeden wij Sames aan, en in Trogijllium wat XX* vertoefd hebbende, kwamen wij den volgenden dag te Mikte. paulus hadt naamlijk goedgevonden, Efezénvs, 16. voor bij te varen, opdat hij zijnen tijd niet in JJien zou verflijten; nademaal hij zich haastte, om, indien het hem mooglijk was,op denPinkfterdag te Jerufalem te wezen. Doch hij zondt ^ van Milete [eenen bode] naa Efefen, en ontboodt van daar de ouderlingen der gemeente-, wanneer dezen bij hem gekomen waren, fprak l8> hij hen dus aan: ,, Gijlieden weet, hoe ik, van den eerften ,, dag af, dat ik in Afi'ên gekomen ben, den „ gantfchen tijd bij ulieden ben geweest, den Heere dienende in allen ootmoed, onder vee5, le traanen en beproevingen, die mij door de „ listen en lagen der Jooden zijn overgekomen; „ hoe ik niets nagelaten heb , wat nuttig was, „ of ik heb het u verkondigd en geleeraard, „ zoo in het openbaar als in bijzondere hui,, zen; beiden bij Jooden en Grieken [Heidenen,] „ aandringende op de bekeering tot God, en ,, het geloof in onzen Heere jesus christus ; en nu zie, door den Geest gebonden [en ver- . „ pligt] wordende, reize ik thans naa Jerufa- lem, niet wetende, wat mij daar zal overko„ men, dan alleen, dat de Heilige Geest van 2^ „ ftad tot flad getuigt, en mij aanzegt, dat mij banden en rampen te wachten ftaan; doch z^ Mm j, ik  534- LUKAS TWEEDE EOEK , ik acht niets» e« reken mijn leven zelfs mij' >i lliet dierbaar, indien ik maar mijnen loop „ mag volbrengen , en de bediening, die ik van „ den Heere jesus ontvangen heb, om het' ,, Eu'dngdi van de godlijke genade alom te ge- **. *p» n tuisen. En nu, zie, ik weet, dat gij- „ lieden geen van allen, onder weiken ik ge„ reisd en het Gods-rijk gepredikt hebt, mijne' r-a6. „ tegenwoordigheid weder zien zult , daarom ,, betuig ik ulieden plegtig heden dezen dag, „ dat ik rein ben van uw aller bloed, [en van' ,, het verderf der genen , die onder u verloren 27. ,, mogten gaan.] Nademaal ik niets nagelaten ,, noch verzuimd heb, om ulieden het gantfche „ raadsbeflek van God te verkondigen." r.f8. ,, Draagt dan nu over uzelven en over de geheele kudde zorg, over welke de Heilige }, Geest ulieden als opzieners gefield heeft, om ,, die gemeente van God, welke hij met zijn „ eigen bloed als zijn eigendom verkregen heeft, ,, te weiden cn te leiden." 20. ft [Ik vermaan u hier toe te nadruklijker,] al„ zoo ik weet, dat 'er, na mijn vertrek, ver„ fcheurende wolven tot ulieden zullen influi., pen, die de kudde niet zullen verfchoonen; , go. „ ja, uit uw midden zelve zullen lieden op„ ftaan. die de leere zullen vervalfchen en ver„ draaien, om dus de leerlingen [en belijders] „ tot zich te trekken [en eenen aanhang te 31, ,-, maaken.] —> O! waakt dan, en gedenkt, j . dat ik, drie jaaren lang , bij nacht en bi} sj dag,  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. 535 dag, onophoudelijk met [de tederfte aandoe-Hoofdft. ;, ning en niet zonder] traanen een iegelijk ver„ maand en onderwezen heb! " Voords broeders! beveel ik u aan God en VS. 32» „ aan de leere van zijne genade, aan hem, die „ magtig is, om u meer en meer op te boui, Wen, [en in de waarheid te bevestigen,] en „ u in het erfgoed van alle de geheiligden te doen deel hebben." „ Ik heb van niemand zilver of goud ofklee- 33. „ deren begeerd; gelijk gij zelven weet, dat 34. deze handen gediend hebben, om mijne be„ hoeften, en van de genen, die bij mij zijn, „ te voldoen; dus heb ik u in alles getoond, g-, „ dat men, dus arbeidende, de zwakken moet „ onderfcheppen , en fteeds gedenken aan de „ gezegden van den Heere jesus; ,, dat „ ,, het gelukkiger is te geven, dan te ontij „ vangen!"" Dit gezegd hebbende, knielde luj neder, 36. en deedt, met hun allen, het gebed. — Nu ontftondt 'er een groot geween Van allen; 37. zij vielen paulus om den hals, en kusten hem; zeer getroffen en bedroefd zijnde, en Wel meest, gg. omdat hij gezegd hadt, dat zij hem voortaan niet mèer zien zouden, Eindelijk deeden zij hem uitgeleide naa het fchip. Als wij nu, tan hun affcheid genomen heb-^yj^ bende,' waren afgevaren, liepen wij recht uit, XXI. tot dat wij te Koos kwamen, den volgenden vs' u dag te Rkodus, en van daar te Patara. Hier fi. Mm 2 von-  536 lukas tweede boek, Hoofdft.vonden wij een fchip, dat naa Feniciën moest, XX[" daar wij ons aan boord begeven hebbende, me- vs. 3» de vertrokken; en Cijprus in 't gezicht gekregen , en aan de linkehand hebbende laten liggen, ftevenden wij naa Sijriln, en Hapten te Tijrus aan land, alzoo het fchip daar zijne lading losfcn moest. 4. Hier , de leerlingen [en belijders] ontmoet hebbende, bleven wij aldaar zeven dagen;alzoo dezen paulus, door den geest, waarfchuwden, dat hij thans niet zou voortreizen naa Jerufalem. 5. Nadat wij hier deze dagen hadden doorgebracht, gingen wij weder op reize, terwijl zij ons allen tot buiten de ftad uitgeleide deeden met vrouwen en kinderen, en op het ftrand 6. nedergcknield zijnde, deeden wij het gebed, en gingen, na eikanderen vaartwel gezegd te hebben, aan boord, terwijl zij naa hunne huizen wederkeerden. 7. Wij ondertusfchen, onze zcereize volbrengende van lijrus, kwamen te Ptolemais, alwaar wij de broederen begroetten, en éénen dag bij 8. hun bleven; den volgenden dag vertrokken wij met paulus , en kwamen te Cefireën; alwaar wij ten huize van filippus, den Euangelist, die één was van de zeven [eerst-aangeftelde armbezorgers te jerufalem,] onzen intrek na- 9. men; deze hadt vier ongehuwde dochters, die profeteerden. Als  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. £3? Als wij hier verfcheiden' dagen vertoefden, Hoofdft. kwam 'er een zeker Profeet uit Juded, te we- y^ ^ ten, agabus; deze bij ons gekomen, nam den IIt gordel van paulus , en zich handen en voeten daarmede gebonden hebbendezeide hij: „ Zoo „ fpreekt de Heilige Geest: Den man, wien „ deze gordel toekomt, zullen de Jooden te „ jerufalem op deze wijze binden, en in han- den der heidenen overleveren." Toen wij dit hoorden, baden wij, als ook 12. de [broeders] van die plaats, hem, dat hij toch niet op reize zou gaan naa Jerufalem; maar I3, paulus fprak ons dus aan: „ Wat wilt gij „ toch, dat gij dus weent, en mij het hart week maakt? Ik ben immers bereid, niet al„ leen, om gebonden te worden, maar ook, „ om te Jerufalem te fterven, voor den naam „ [en belijdenisfe] van den Heere jesus." Toen hij zich niet liet bewegen, ftelden 14. wij ons te vrede, en zeiden: „ 's Heeren wil „ gefchiede!" Na verloop van die dagen, maakten wij 15, ons reisvaardig, en begaven ons op weg naa Jerufalem, ook gingen 'er met ons eenige leer- 16. •lingen [en belijders] van Cefareën, geleidende zekeren mnason , van Cijprus , eenen ouden leerling [en belijder,] bij wien wij te huis zouden zijn. Toen wij eindelijk te jerufalem kwamen , ij, werden wij van de broeders al-Jaar met gulhartige blijdfehap verwelkomd. Mm 3 26. Op-  g38 lukas tweede boek, 26. Oproer der Jooden te Jerufalem tegen paulus. Hij wordt ontzet door de Romeinen , en verantwoordt zich; wordt gegeesfeld, en beroept zich op zijn recht, ah Romeinsch burgen Hoofdft. Den volgenden dag ging paulus met ons tpn xxt • 1 huize van jakobus, alwaar alle de Ouderlingen iq, bij dén waren gekomen; na hen begroet te hebben, berichtte hij van ftuk tot fiuk, al wat God onder de Heidenen door zijnen dienst ge- 20. daan en gewerkt had; dit vernomen hebbende, verheerlijkten zij den Heerè, maar zeiden tevens tegen hem: „ Gij ziet, broeder! hoe „ veele duizenden jooden 'er zijn, die reeds „ het geloof omhelsd hebben; deze allen zijn 21. „ ijvéraars voor de Wet; nu zijn zij u aan„ gaande onderricht, dat gij alle de Jooden, „ die onder de Heidenen verftrooid leeven , ,, leert afvallig worden van moses , door te „ prediken, dat zij hunne kinderen niet behoe,, ven te befnijden, noch naar de [vaderlijke] 22. zeden te leeven. •——— Wat is 'er nu te „ doen? Want de gemeente zal toch moeten „ famenkomen, alzoo zij het wel hooren zul- 23. „ len, dat gij aangekomen zijt? Doet „ toch, het geen wij u thans raaden: Daar „ zijn bij ons vier mannen, die eene gelofte „ op zich genomen hebben; neem deze met u, „ en heilig uzelven met hun, en doet voor hun  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. "539 ,, hun de kosten, teneinde zij hun hoofd be-Hoofdft. „ fcheren laten; dan zullen zij allen weten,eXXI* „ dat 'er niets aan is aan het geen, daar zij u aangaande van onderricht waren, maar inte„ gendeel, dat aij zelf, in uwen handel en „ wandel, ook de Wet waarneemt." —— „ Wat aanbelangt de Heidenen , die het ge-VJ< 25. 9, loof hebben aangenomen, wij hebben fchrif„ telijk geoordeeld, dat zij niets dergelijks behoeven waar te nemen, dan alleen dat zij „ zich zelven onthouden en wachten van het„ geen aan de afgoden geofferd is, en van „ bloed, en het verflikte, en van hoererij." Daarop nam paulus deze lieden, cn zich 26. den volgenden das> met hun geheiligd hebbende, ging hij in den Tempel, om [aan de Priesters] aan te dienen, dat hij de dagen der heiliging op zich nam , tot dat voor een' iegelijk van hun de offerande zou geofferd wezen; wanneer nu deze zeven dagen ftonden te verlopen, za • gen hem de jooden uit Aften in den Tempel, en maakten al het gemeen gaande, en de handen aan hem flaande, fchreeuwden zij: „ Staat 28. „ bij, vroome Jsraëliten! Dit is de man , die allerwegen alle menfchen leert te^en ons volk, „ en tegen de WTet, en tegen dit heiligdom; „ ja, hij heeft zelfs Heidenen in den Tempel gebracht, en dus deze heilige plaats onthei,, had."- Zij hadden naamlijk ti'ofuuus den 2g> Efiftcr met hem in de ftad gezien, en dezen Mm 4 meen-  g4"» LUKAS TWÉÉDE BOEK, Hoofdft. meenden zij, dat paulus in den Tempel hadt XXL gebracht. vs. 30. °P deze wijze geraakte de gantfche ftad in beweging , en 'er kwam een oploop van het volk; vervolgends paulus bij het hoofd vatten* de, fleepten zij hem buiten den Tempel; waar op terftond de deuren gefloten werden. 31. Wanneer zij hem nu poogden te dooden , kwam het gerucht tot den overften der [£omeinfche\ bende, dat geheel Jerufalem in ver* 32. werring was. Deze nam terftond foldaaten en bevelhebbers, en liep op hun toe; den overften en de foldaaten ziende, lieten zij af, 33. van paulus te flaan. De overften nu nader gekomen, vatte hem, en deedt hem met twee ketenen boeien, vragende tevens; „ wie hij 34. „ was ? en wat hij gedaan hadt?" Nu fchreeuwde onder het volk de één dit, een ander weder iet anders; zoodat hij niets zekers te weten kon komen uit hoofde der opfchudding, waar op hij belastte, dat men hem in de 35.. hoofdwacht zou brengen ; als bij nu aan de trappen kwam, moest hij van de foldaaten ge« dragen worden, wegens het geweld en de he- 36. vigheid van het gemeen , nademaal hem eene menigte volks volgde, onder het gefchreeuvv• ,, fla hem dood!" s,# Toen nu paulus in de hoofdwacht ftondt ingebracht te worde-n, fprak hij den overften aan: Is het mij geoorloofd," zeide hij, J3 u  de handelingen der. apostelen. 54I s, u iet te zeggen?" „ Hoe?" zeidefl«o0- deze, „ verftaat gij Grieksch? Zijt gij dan die Egijptenaar niet, die onlangs een s, oproer verwekte , en vier duizend moorde3, naars met zich voerde in de woeftijn ? " —— „ Ik ben," hernam paulus , „ een Joodsch man, 39' „ een burger van Tarfus, geen onaanzienlijke „ ftad in Ctliciën; ik wilde u alleen verzoeken, „ dat gij mij wildet vergunnen,, om het volk „ ééns aan te fpreken." — Toen hij hem 40. dit verzoek inwilligde, wenkte paulus, op de trappen ftaande, het volk met de hand; en als 'er nu groote ftilte gekomen was , fprak hij hen , op de volgende wijze , in de Hebreeuwfche land-taai, aan. Mijne broeders en gij achtbare vaders! Hoofdft. „ verleent een oogenblik gehoor aan mijne ver- antwoording aan u." Toen zij hoorden, dat hij hen in de He- s. Ireeuwfche land-taai aanfprak, hielden zij zich te meer ftil; zoodat hij vervolgde: „ Ik ben een Jood, geboren te Tarfus in Ci- 3. „ liciëtf, doch in deze ftad opgevoed aan de voeten van GAMALieL, als zijn leerling on,, derwezen naar alle naauwkeurige ftiptheid der „ voorvaderlijke Wet, zijnde een ijveraar voor „ God, gelijk gijlieden allen heden zijt; zoo- ^ „ dat ik zelf deze gezindheid tot den dood toe „ vervolgde, bindende en in de gevangenis „ werpende zoo mannen als vrouwen ; gelijk £, „ mij de Hoogenpriester, en het gantfche OuMm 5 ,» der-  S41 i.uxas 1weede boek, *^|ff->' derh'ngfchap getuigen kan, van welken ik ooi? „ brieven ontvong aan de broederen, en daar* „ mede naa Damaskus reisde, om de genen, „ die daar waren , gevangen naa Jerufalem te „ voeren*, ten einde zij hier hunne ftraf ont- ys. 6. 5J vongen; doch onder weg, als ik dicht bij ,, Damaskus was, op den middag , gebeurde „ het, dat mij' onverwachts uit den hemel een 7. ia groot licht omilraalde , zoodat ik op den „ grond viel, terwijl ik eene ftem hoorde, die „ tegen mij zeide: , „ saul , saul , wat 8. „ „ vervolgt gij mij?"" En als ik antwoord» de: >• »» Wie zijt gij, Heere?"" zoo her,, nam hij: „ ., Ik ben jesus de Nazarener, 9. „ „ dien gij vervolgt."" Zij, die bij mij wa„ ren, offchoon zij het licht zagen, en zeer „ ontftelden , hoorden evenwel hem niet, die 10. „ met mij fprak ; ik vraagde vervolgends : ,, „ Wat moet ik doen, Heere?"" Op deze „ vraag zeide de Heere tegen mij: „ „ Sta j> « op-» en ga naa Damaskus; daar zal tot u i »> m "efrmkeï' worden, van alles, dat voor u 11. „ „ beftemd is , om te doen."" Nademaal ik ,, nu niet kon zien, van wegen de heerlijkheid „ van het gemelde licht, zoo werd ik van de „ genen, die bij mij waren, bij de hand ge- , I2, „ leid, en kwam zoo te Damaskus; hier kwam „ zekere anamss , een godvreezend man vol„ gends de Wet, die goed getuigenis hadt van ,g, „ alle de Jooden, die daar woonden, bij mij, „ en 'onverwachts bij mij ftaande, fprak hij mij aan:  DE handelingen der APOSTELEN. 543 ,? aan: „ „ Broeder saul! wordt weder zienp „ del"" Ook kon ik hem op dien eigen X * „ ftond weder zien j, vervolgends zeide hij:vs-14* „ „ De God onzer Voorvaderen heeft u ver„ „ ördend, om zijnen wil te verftaan, en den „ „ Rechtvaardigen te zien, en eene ftem uit „ zijnen mond te hooren ; omdat gij hem 15? „ „ een getuigen zult zijn bij alle menfchen, „ „ van het geen gij gezien en gehoord hebt; „ „ nu dan, wat vertoeft gij? fta op, laat u ió". „ „ doopen, en uwe zonden afwasfehen, on„ „ der aanroeping van 's Heeren naam."" sj »w - Daarna is het mij gebeurd, toen ik 17; „ naa Jerufalem was wedergekeerd , op een' „ tijd , wanneer ik mijn gebed deed in den „ Tempel, dat ik in eene verrukking was, en 18»; „ hem zag, zeggende tegen mij: „ „ Spoed „ „ u, en vertrek met haast uit Jerufalem ; „ „ dewijl men hier toch uw getuigenis mij „ „ aangaande, niet zal aannemen;" als ik nu ijy „ antwoordde: „ „ Heere, zij weten, dat ik „ ., de genen, die in u gelooven, in de ges, „ vaugenis plag te werpen, en in de Sijna- soffen te eeesfelen, en wanneer het bloed 2d. „ „ van uwen getuigen stefanus vergoten 9, „ werdt, dat ik 'er bij ftond , en ook een „ „ welgevallen vond in zijnen moord, en de „ „ kleederen bewaarde der genen, die hem „ „ ter dood brachten;"" zeide hij tegen mij: 21. 9, » Ga, want ik zal u tot de ver-gelegen hei- s, denen zenden." " — Tot  544 LUKAS TWEEDE BOEK, Hoofdfl. Tot dit gezegde toe hadden zij bedaard mvï.22. luisterd5inaar nü verhieven zij een gefchreeuw: „ Van de aarde weg met dezen! Neen! hij is „ niet waardig, dat hij leeft!" 23. Als zij dus tierden en fchreeuwden, en hunne kleederen van zich wierpen, en ftof in 24. de lucht begonnen te werpen, gaf de Overften last,dat men hem in de Hoofdwacht zou brengen , en dat men, door hem te geesfelen, on.derzoek zou doen, ten einde hij te weten mogt komen, om welke reden het volk dus tegen hem raasde. 85. Doch, toen men nu paulus reeds begon vast te maaken met de riemen en uit te rekken , t vraagde hij aan den Hopman, die dezen last ten. uitvoer deedt brengen : ,, Staat het ulieden „ vrij, eenen Romein/eken burger, zonder vorm s6. „ van rechtspleging, te geesfelen?" Zoodra de Hopman dit hoorde, diende hij het den Overften aan; „ wees voorzigtig," zeide hij, „ wat gij doet; deze man is een Romeinsch •27. burger! " Daar op kwam de Overften in perfoon, en vraagde hem: Zeg mij, z\]t ,, gij een Romein?" — „ Ja!" zeide hij. — 28. De Overften weder; ,, dit burgerrecht heeft mij ,, zelven eene groote fom gelds gekost." . ,, Maar ik ben een geboren burger!" hernam 29. paulus. •— Aanftonds lieten zij, die hem bezig waren uit te rekken, los, en zelfs was de Overften bevreesd, toen hij hoorde, dat hij een Romein was, omdat hij hem hadt doen binden. 27. pau*  DE HANDELINGEN DER. APOSTELEN. $45 27. paulus verantwoord: zich voor den Raad, wordt naa Cefareën gevoerd tot dtn Landvoogd felix. Den voegenden dag deedt [de overften,] willen- Hoofdft. de met zekerheid weten , waar hij door 'te-jj~^t Jooden mede befchuldigd werdt, hem van de banden ontflagen hebbende, de opperpriesters en hunnen geheelen Raad [het Sanhedrin'] bijeenkomen; en geleidde paulus zelf, en ftelde hem aan hun voor. paulus, den Raad fterk en vrijmoedig aan-Hoofdft ziende, begon [toen deze verantwoording:] XXIII. * vs. 1. „ Achtbare broeders, ik heb altijd mij zelven „ als een goed burger, met een goed geweten, ,, voor God gedragen tot op dit oogenblik." Zoo als paulus dus aanhief, geboodt de Hoo- a> genpriester ananiüs aan de genen, die bij hem Honden , dat zij hem op den mond zouden Haan; op dit bevel zeide paulus tegen hem : 3. „ God zal u flaan, gij gepleisterde wand! [gij „ huichelaar!] zit gij, om mij naar de Wet te „ oordeclen, en beveelt gij mij, tegen alle wet „ en reden, te liaan?" Toen de om- 4> ftanders hem hier op te gemoet voerden; Scheldt gij den Hoogenpriester van God ? " ^ hernam paulus weder: „ Broeders! ik wist „ niet, dat hij een Hoogenpriester was; [an„ ders is mij wel bekend,] dat 'er gefchreven „ ftaat: Gij zult den eerften beftuurer van „ uw  54<5 LUK AS TWEEDE BOEK , xlfm " UW V°lk "iet Vl0ek°n onëerbiec% behan'„ delen."] vs. 6. Nadien nu paulus wist, dat hef één gedeelte [van den Raad] uit Sadduceën, en het ander uit Farifeën beftondt, zoo riep hij in den vollen Raad: „ Achtbare broeders !: Ik ben ,, een Farifeër, een zoon van een' Farifeër; ik word thans in rechten betrokken over het geen onze hoop is, en over de opftanding der dooden! " 7. Toen hij dit zeide, ontftondt 'er tweedragt' tusfchen de Farifeën en Sadduceën, zoodat zelfs 8. het gemeen partij koos. Te weten, de Sadduceën leeren, dat 'er geene opftanding is, ook geene engelen of geesten; maar de Farifeën belijden het één eu ander. 9. Daar rees dan een groot geroep en gefchreeuw; de Schriftgeleerden, .die van'de partij der Farifeën waren, verklaarden met hevigheid: „ Wij ,, vinden geen kwaad of misdaad in dezen man; „ heeft misfehien een geest of engel tegen hem • » gefproken, wel nu, laat ons niet tegen God ,, twisten!" 10. Wanneer nu de tweedragt hooger en hoo-> ger fteeg, begon de Overften te duchten, dat paulus van hun verfcheurd zou worden, waarom hij het krijgsvolk deedt komen, om hem met geweld uit hunne vergadering weg te brengen, en naa de hoofdwacht te geleiden. 11. Den volgenden nacht ftondt de Heere bij hem, en  de handelingen der apostelen. 547 en fprak hem dus aan: „ Wees goeds moedsHoofdft. „ paulls! want toch, gelijk gij, mij aangaan- XXI^«' de, getuigd hebt in Jerufalem, zoo moet gij ook van mij te Rome getuigen." Toen het dag geworden was, maakten ee-w. 12, nigen van de Jooden eene famenrotting, en belojiden eikanderen, onder de zwanrfte vervloeking, dat zij niet eten noch drinken zouden, voor dat zij paulus ter dood hadden gebracht. Daar waren 'er meer dan veertig, die dit eed- 13, gefpan aangingen. ——. Dezen vervoegden zich 14. bü de opperpriesters en oudden des volks, • welken zij het volgende voorftelden: „ Wij hebben ons onderling onder de zwaarfte ver„ vlockingen verbonden, dat wij niets proevea „ zullen, voor dat wij paulus van kant heb,, ben geholpen ; verzoekt gijlieden dan den 15. ,, Ovcrllcn, met den geheelen Raad, dat hij hem morgen weder in uwe vergadering bren;„ ge, onder den fchijfl, als of gij zijne zaak . „ naauwkeuriger wilt onderzoeken; cn wij zijn gereed, om hem, eer hij in den Raad kan „ zijn, onder weg te vermoorden." Van deze lage vernam paulus zusterszoon, 16, • en zich fpoedig na de hoofdwacht begevende, 1 berichtte hij het aan paulus, welke terftond 17. téénen der hoplieden bij zich verzocht te ko1 men, en hem zeide : „ Breng dezen jongeling (,„ ééns bij den Overften, alzoo hij hem iet ge s„ wigtigs te boodfehappen heeft»." Deze nam Iheaj dan, en bracht hem bij den Overften ; „ pau-  54§ LUKA9 TWEEDE BOEK, Sf'" PAULUS' de gcvangen-," zeide hij, „ ont* „ boodt en verzocht mij, dat ik dezen jonge„ ling bij u zou brengen, die u iet te zeggen vs. 19. „ heeft." Daar op nam hem de Overften vriendelijk bij de hand, en hem alleen genomen hebbende, vraagde hij hem: „ Wat hebt gij 20. „ mij te boodfehappen ? " - [De jongeling] antwoordde: „ De Jooden hebben opgeftemd , „ om u te verzoeken, dat gij paulus morgen „ in den Raad brengt, onder den fchijn,als of „ zij nog naauwkeuriger onderzoek over hem 21. s, wilden doen; voldoet gij niet aan hun ver- zoek, want meer dan veertig mannen uit hun „ leggen hem lagen, hebbende zich zelven on„ der een' zwaai en eed verbonden, dat zij niet „ eten noch drinken zullen, voordat zij hem „ vermoord hebben; zij zijn ook al gereed, ., wachtende alleen op uwe toezegging." . 25. Hier op liet de Overften den jongeling gaan, na hem verboden te hebben, „ dat hij niemand „ zou zeggen , dat hij dit aan hem ontdekt „ hadt." 23. Vervolgends twee van zijne hoplieden ontboden hebbende, gaf hij hun bevel: „ Houdt „ tweehonderd foldaaten gereed, om naa Ceja„ reën te trekken, en zeventig ruiters, als me„ de tweehonderd werpfchutters, tegen dezen „ nacht te drie uuren, [dat is, naar onze wes- S4. „ terfche rekening, tegen 9 of 10 uuren]; ook „ moeten 'er lastbeesten befteld worden , om ,, pau-  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. 54O ï, PAULus daarmede behouden over te brengen Hoofd/?. XXIII ,1 bij den Landvoogd feLix. " Hij fchreef tevens eenen brief, van de2envs' 2$* inhoud: klaudius Lijsias gröet den wel-edelen 26. „ Landvoogd felix! " Dezen man, die van de jooden gevat was, ^7» ft en dien zij zouden omgebracht hebben, heb „ ik, toefchietende met het krijgsvolk, hun ont„ rukt, alzoo ik vernam, dat hij een Romein „ is: Begeerig , om de misdaad te Verdaan, 28. ,, daar zij hem over befchuldigden, heb ik hem „ vervolgends in hunnen Raad gebracht, en so, heb toen bevonden, dat hij over eenige ver„ fchilftukken van hünne Wet befchuldigd „ wierdt, maar dat hij verders geene befchuldi,, ging tegen zich hadt, de dood of banden „ waardig; doch alzoo mij te kennen werdt ge- 30. ,, geven, dat 'er eene famenfpanning door de ,, Jooden tegen dezen man gefmeed was, heb ik hem terltond aan u gezonden, hebbende „ ook zijne befchuldigers belast, om, het geen „ zij tegen hem hadden , bij u in te brengen. „ Vaarwel!" De foldaaten dan, volgends het geen hun ^t. belast was, namen paulus en geleidden hem , bij nacht, tot aan Jntipatris, maar den vol- 3a, genden dag, de ruiters met hem latende voorttrekken, keerden zij weder naa de hoofdwacht. Te Cefareën gekomen, en den brief-aan den N n Land-  g$0 lukas tweede boer, gg/f.Landvoogd ter hand gefteld hebbende, leverden zij ook paulus aan hem over. vs. 34- De Landvoogd, den brief gelezen, en op zijne vraag, uit welke Provintie hij was? verfraan hebbende, dat hij uit Ciliciën was, zeide tegen s5. hem: „ Ik zal u verhooren, wanneer ook uwe „ befchuldigers zullen aangekomen zijn." Ondertusfchen geboodt bij, dat men hem in het paleis van herodes bewaaren zou. a8. paulus voor felix te recht gefield. Zijne verantwoording. Hij blijft gevangen. XXIV.' Na Verl°°P V3n Vij'f dagen kwam de Hoogenvs. l'. Priest"i' anani5s , met eenige oudden [des volks] en eenen zekeren redenaar [of advokaat] tertullus, welke voor den Landvoogd ver, fcheenen tegen paulus. a. Toen deze ook gehaald was, begon tertullus hem op de volgende wijze te befchuldigen! 3. i „ Dat wij groote vrede en voorfpoed deel„ jichtig, en dat 'er veele loflijke diensten aan „ dit volk, door uwe voorzorge en beleid ge„ fchied zijn, wei-edele felix! erkennen wij „ altijd en alömme met alle mooglijke dank,, baarheid." 4. ,, Doch opdat ik u niet te lang ophoude, „ bid ik u alleen, dat gij, naar uwe befcheide„ ne vriendelijkheid, ons kortelijk gelieft te 5, hooren." ,, Dat  BE HANDELINGEN DER APOSTELEN. 551 „ Dat wij, naamlijk,. dezen man bevonden ffoofdjt. „ hebben een pest te wezen, als die oproer XXIV* „ veroorzaakt onder de Jooden, die in de we- 5' „ reld verftrooid zijn, en een eerfte voorftan„ der is van den aanhang der Nazareeners; hij nadat de Landvoogd hem gewenkt hadt, dat hij fpreken zoude. „ Wetende, dat gij reeds federt meer dan één ,, jaar het rechterambt over dit volk bekleedt, ,, verantwoorde ik mij zelven des te liever en te onbefchroomder voor u, nadien gij kunt 1U „ weten, dat het niet langer dan twaalf dagen „ geleden is, dat ik te Jerufalem ben geko„ men, om mijn gebed en godsdienst te ver- richten; zij hebben mij niet vinden handelen u, „ met iemand in den Tempel, of eenig oproer „ onder het gemeen verwekkende, noch in de „ Sijnagogen, noch ergens in de Had; zij zijn Nn 2 „ ook I3'  552 LUKAS TWEEDE BOEK , xxiv1"" °°k geenszins in ftaat 0m te bewijzen het n geen, daar zij mij nu mede befchuldigen." vs. 14. „ Maar dit beken ik voor u, dat ik, volgends „ die gezinte,welke zij eenen aanhang noemen, „ dus onzen vaderlijken God diene, gelooven„ de [en voor waarachtig houdende] alles, dat „ in de Wet en in de Profeeten gefchreven j£# ,, ftaat, hebbende mijne hoope op God, welke „ hoope deze [mijne befchuldigers] ook zelven „ verwachten, dat 'er naamlijk ééns eene op„ ftanding zal plaats hebben, zoo van recht„ vaardigen als van onrecht vaardigen. » 16. „ En hier in oefen ik mij zelven, dat ik altijd „ een onergerlijk geweten mag hebben bij God en menfchen." 17. ,, Na eene afwezendheid van veele jaaren „ kwam ik [te jerufalem ,] om aalmoesfen te . 18. „ doen aan mijn volk, en offeranden; daarme„ de licbben mij eenige Jooden uit Apin bezig „ gevonden in den Tempel , doch geheiligd „ zijnde, maar niet met een' aanhang of op- 19. „ fchudding van volk. Dezen behoor- „ den hier voor u tegenwoordig te zijn,en mij ,, te befchuldigen, indien zij iet tegen mij had„ den." 10. „ Kom aan, laat dezen, [die hier thans tegenwoordig zijn ,] zeggen, of zij eenig on,, recht in mij gevonden hebben, toen ik voor 2I# „ den Raad ftond, of het moest zijn over dat „ ééne woord, dat ik, voor hun ftaande, heb „ uitgeroepen: Ik word heden van ulieden in „ rech-  de handelingen der apostelen. 553 „ rechten betrokken over de opftanding der Hoofdft. „ dooden." XXIV. Nadat felix dit gehoord badt, ftelde hijv/. 22, hen uit, zeggende: „ Wanneer ik naauwkeuriger befcheid heb van die gezinte, als de Overfte ,, Lijsias zal aangekomen zijn, zal ik van uwe ,, zaaken ten vollen kennis nemen." Tevens 23. gaf hij last aan den hopman, om paulus te bewaaren , maar zijne hechtenis te verligten, door niemand van zijne vrienden te verhinderen, om hem te bedienen of te bezoeken. Na fommige dagen kwam felix met drusil- 24. la , zijne huisvrouw, die eene Joodin was, en ontboodt paulus, om hem te hooren over het geloof in christus. Doch als hij redende van rechtvaardigheid, 2^. en kuifche matigheid, en het [algemeen] oordeel, welk ééns plaats zal hebben, werdt felix bevreesd en verlegen, en zeide: ,, Ga voor ditmaal heen; als ik ééns tijd en gelegenheid ,, zal hebben, zal ik u ontbieden." Hij hoopte ook, dat hem van paulus geld a5# zou gegeven worden, ten einde hij hem op vrije voeten zou ftellen; om die reden ontboodt hij hem ook verfcheiden maaien en fprak met hem. Na verloop van twee jaaren, kreeg felix tot s7m eenen opvolger porcius festus. Doch felix, bij de Jooden dank willende behaaien, liet paulus gevangen. Nn 3 29. pau-  554 lukas tweede boek, £9. paulüs voor- festus ts recht gefield. Hij beroept zich op den Keizer. Zijr.e redenvoering voor festus, Koning agrippa, en andere Grooten. Hoofdft. festus dan in zijne Landvoogdij aangek0- w.X u men z'inde' be&af zicn na drie da§en van Ce£, fi/reën naa Jerufalem ; hier verfcheenen voor hem de Hoogenpriester, en de aanzienlijkften der Jouden tegen padlus, welke hem verzoch3. ten, en als eene gunst van hem begeerden, dat hij denzelven naa Jerufalem zou doen overkomen; terwijl zij eene lage hadden bereid , om hem onder weg om te brengen. 4* Doch festus gaf hun ten antwoord , dat paulus te Cefareën in bewaaring was, en dat hij zelf ten fpoedigften dervvaards ftondt te ver- 5. trekken ; „ die dan onder u kunnen," zeide hij, „ dat zij mede afreizen, en, indien 'er „ iet tegen dezen man is, dat zij hunne be„ fchuldigingen tegen hem inbrengen!" 6. Nadat hij bij hun een dag of tien hadt doorgebracht, keerde hij weder naa Cefareën, alwaar hij, den eerden dag den besten , op den rechterftoel gezeten zijnde, geboodt, paulus 7. voor zich te brengen. Toen deze gekomen was, Honden de jooden, die van Jetufalem gekomen waren, rondom hem, brengende veele en zwaare befchuldigingen tegen paulus in, die zij 8. echter niet bewijzen konden, terwijl hij in zijne verantwoordiög aantoonde; „ dat hij noch „ te-  de handelingen der apostelen. 555 ,, tegen de Joodfche Wet, noch tegen den Tem-Hoofdjr. „ pel , noch tegen den Keizer iet misdaan Xxv* „ hadt!" Doch,als festus,bij' de Jooden dank wil- vs. 9. lende behaalen , paulus een voorftel deedt; „ wilt gij naa Jerufalem gaan, en daar over „ deze zaaken voor mij te recht gefteld wor„ den?" gaf paulus ten antwoord: „ Ik fta 10. „ hier voor des Keizers rechterftoel, daar mij,, ne zaak behandeld moet worden. Ik heb de „ Jooden geenszins beleedigd , gelijk gij zelf „ ook heel wel weet; trouwens, indien ik hen u. „ beleedigd, of iet, des doods waardig, bedre„ ven heb, zoo weiger ik niet te fterven; maar „ indien 'er niets waar is van het geen, daar „ dezen mij mede befchuldigen, kan mij ook „ niemand aan hun overgeven, enkel om bun „ dienst te doen. Ik beroep mij op den Kei„ zer." Hier op gaf festus , na met den Raad ge- is. fproken te hebben, ten antwoord: ,, Hebt gij „ u op den Keizer beroepen ? Wel nu, gij zult tot den Keizer reizen." Na verloop van eenige dagen kwamen de 13, Koning agrippa, en bernice te Cefareën aan, om festus te verwelkomen. Nadien dezen 14. zich aldaar een geruimen tijd onthielden, verhaalde festus aan dezen Koning de omftandigheden van paulus. „ Daar is," zeide hij, ,, een zeker man hier door felix gevangen ge„ laten; wien aangaande, toen ik te Jerujalem ij, Nn 4 was,  556 LUK AS TWEEDE BOEK, ^xv*'" W3S' dC °PPerPriesters en de oudften der ' ■>■> Jooden voor mij verfcheenen zijn, eifchende vs.i6. s> re.cbt tegen hem; doch ik gaf hun ten antwoord, dat de Romeinen de gewoonte niet „ hebben, om iemand, wie hij ook zij , ten „ verderve te brengen , enkel om een ander „ dienst te doen, voordat ten minnen de be„ fchuldigde eerst zijne befchuldigers in zijne „ tegenwoordigheid hebbe, en gelegenheid ont,, vange,om zich,wegens de befcbuldiging, te 17- »> verantwoorden. Als zij dan met mij her„ waards gekomen waren, zoo heb ik geen het „ minst uitftel genomen, maar belastte den vol, „ genden dag den rechterftoel beklommen hebbende, dat men den man voor mij zou bren18. ,, gen; tegen wien zijne befchuldigers, tegen „ hem verhoord wordende , echter geen ééne „ befchuldiging hebben ingebracht, zoo als ik IQ. »j verwacht had; zij hadden alleen eenige twist„ vraagen, betreffende hunnen godsdienst, en „ over zekeren jesus , die, [volgends hun zeg?» gen 5] geftorven was, en die, paulus zeide, dat nog leeft; alzoo ik nu verlegen ftond „ omtrent de geheele rechtzaak van dezen man, „ heb ik hem gevraagd, of hij te vrede was, „ om naa Jerufalem te gaan, en aldaar over „ deze dingen te recht gefteld te worden? tï. » Doch, nadien paulus zich op den Keizer „ beroepen, en geëischt heeft, dat hij in be„ waaring zou gehouden worden, tot dat zij,? ne zaak door den Keizer zelven onderzocht u mogt  DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. 557 „ mogt worden, heb ik belast, dat hij in hech- Hoofdft. tenis zou blijven ter tijd toe, dat ik hem tot xxv* „ den Keizer zende." Hier op zeide agrippa tegen festus :VSt 22, ,, Dien man zou ik zelf ook wel willen hoo„ ren." —— ,, Morgen," zeide hij, „ zult gij hem hooren." Als dan den volgenden morgen agrippa en 23. bernice met ongemeene pracht en luister gekomen, en in de gehoorzaal getreden waren, met de krijgs-bevelhebbers, en de aanzienlijkfte mannen der ftad, zoo werdt, op festus bevel , paulus binnen gebracht. Thans deedt festus deze aanfpraak: „ O „ Koning agrippa , en alle gij achtbare man„ nen, die hier bij ons tegenwoordig zijt! gij „ ziet dezen man, over wien de geheele menig,, te der Jooden zich, zoo te Jerufalem als ,, hier, bij mij vervoegd heeft, met een een„ paarig geroep, dat hij volftrekt niet waardig ,, is, dat hij leeft; ik heb echter niet kunnen 25. ,, ontdekken, dat hij iet bedreven heeft, dat de „ dood waardig zou wezen, en dewijl bij bo,, vendien zich op den Keizer beroepen heeft , „ heb ik geoordeeld, hem derwaards te moeten „ zenden; nademaal ik nu niets, hem aangaan- 2<5, „ de, met zekerheid aan den Vorst weet te ,, fchrijven, zoo heb ik hem voor ulieden doen „ verfchijnen, en meest wel voor u, o Koning „ agrippa ! opdat ik, na gedaan onderzoek, ,, wcte, wa,t ik fchrijven kan; het komt mij 27. Nn 5 ?> toch  558 lukas tweede boek, „ toch ongerijmd voor, dat ik eenen gevangen „ overzenden, en niet te .gelijk de befchuldigin„ gen, tegen hem zijnde, te kennen zou geven." fxvf' Wanneer hier op agrippa aan paulus gevs. i. Zegd hadt' '» het wordt u vergund, om voor „ uzelven te fpreken!" zoo hieldt paulus, de hand uitftrekkende, deze verantwoording. 2. „ Ik reken mij zelven gelukkig, o Koning li agrippa! dat ik mij heden, over alles, daar j> ik van de Jooden mede befchuldigd word , 3. m voor u zal mogen verantwoorden,voornaam„ lijk, dewijl gij kundig zijt in alle de Jood- fche zeden, en godsdienftige verfchilftukken ; „ ik bid u derhalven, dat gij mij met geduld „ gelieft te hooren." 4- t, [Vooraf moet ik zeggen,] dat alle Jooden „ mijne levenswijze en gedrag van der jeugd af „ weten, zoo als die van eerften af onder mijn 5. m volk te Jerufalem geweest is; nadien zij mij „ van het begin af gekend hebben, indien zij „ flechts de waarheid getuigen willen, dat ik, „ naar de ftiptfte gezinte van onzen godsdienst, „ als een Farifeër geleefd heb." 6. „ En zelfs nu fta ik hier, in rechten betrok„ ken over de hoop en verwachting op de be,, lofte,die door God aan onze voorvaderenge- 7t „ daan is; welke onze twaalf ftammen, door „ den geduurigen godsdienst, dien zij bij dag „ en nacht oefenen, hoopen te verkrijgen." „ Over deze hoop word ik, 0 Koning agrip„ pa ! van de Jooden befchuldigd I " „ Hoe!  de handelingen der apostelen. 559 ,, Hoe ! wordt liet bij ulieden als iet onge- Uoofdfl. „ looflijks geoordeeld , dat God dooden zou X/Vg' ,, leevend maaken en opwekken ? " ,, [Doch, om ter zaak te komen,] ik ver- 9, ,, beeldde mij bij mij zelven, dat ik met allen ijver mij verzetten moest tegen den naam [en „ belijdenis] van jesus den Nazarener; gelijk IC)# ik ook gedaan heb in Jerufalem; zoodat ik, „ magt en last daar toe van de Opperpriesters ,, bekomen hebbende , veelen van die heilige „ menfchen in gevangenisfen heb opgefloten , „ ook gaf ik 'er mijne toeftemming toe, als zij „ omgebracht wierden; menigmaal heb ik hen, llr „ in alle Sijnagogen ter ftraffe brengende, ge- dwongen, [jesus] te lasteren; ja mijne woe„ de nam van tijd tot tijd zoodanig toe, dat ,, ik hen ook tot in de buiten-fteden vervolgde." „ Onder anderen, had ik mij op reize bege- I2> „ ven naa Damaskus, met magt en last voor- zien van de Opperpriesters, toen ik, mid- 13. „ den op den dag, onder weg, o Koning! een „ licht zag, welk van den hemel, glansrijker dan de zon, mij en mijne reisgenooten om„ ftraalde; wanneer wij allen hier door ter aar- I4> „ de vielen, hoorde ik eene Item, die mij in de Hebreeuwfche landtaal dus aanfprak : ,, „ saul! saul! waarom vervolgt gij mij? „ „ Het zal u hard vallen, de verfen tegen den „ ,, prikkej aan te liaan!" Als ik vraagde: 15. „ „ wie zijt gij Heere?"" antwoordde hij mij: „ Ik ben jesus, [dien gij vervolgt. Maar 16. 5» 35 r'js  5ÖO LUKAS TWEEDE BOEK, Hoofdft.^ „ rijs op, eu fta op uwe voeten! Want XXVI'„ „ ten dien einde ben ik aan u verfcheenen, „ „ om u aan te ftellen tot mijnen dienaar en „ „ tot een' getuigen van die dingen, welken „ „ gij nu gezien hebt, en die ik u nog ver- vs'-7> „ i, der zal doen zien; hier toe heb ik u uit „ „ dit volk, zoo wel als uit de heidenen,uitiS. „ „ gezonderd , tot welken ik u thans zende , „ ,, om hun de oogen te openen, ten einde „ „ zij zich bekeeren van de duisternis tot het „ „ licht, en van de heerfchappij des Satans „ „ tot God, opdat zij vergeving van zonden „ „ bekomen, en deel in het erfgoed der ge„ „ heiligden, door het geloof in mij."" 19. ,, En daarom, o Koning agrippa! ben ik ,, dit hemelsch gezicht niet ongehoorzaam ge- 20. „ weest; maar heb reeds eerst te Damaskus en „ te Jerufalem, vcrvolgends door het geheele Joodfche land, en eindelijk onder de Heide„ nen. geleerd, dat zij van hart en zin veran,, deren , en tot God moesten wederkeeren, ,, daaden en werken doende, die aan de bekee,, ring voegden, [en daar van blijk gaven;] — 21. „ Om deze reden hebben mij de Jooden in den ,, Tempel aangevallen, en mij willen vermoor* ,, den." 22. >, Maar ik heb bijftand van God ont- „ vangen,en fta nog tot op dezen dagen uur, ,, en getuig beide aanzienlijken en geringen, „ niets kerende, buiten of tegen het geen de 5> Profèeten voorzegd hebben , dat gebeuren „ zou,  de handklingen der apostelen. 561 „ Zou, als ook moses. Te weten, datAg^' ,, de christus [de messiSs,] lijden moest,y^ „ maar dat hij tevens, als de eerfte der verre-, „ zenen door de opftanding, licht zouverkondi„ gen [en mededeelenj aan ons volk en aan de „ Heidenen." Als hij zich dus verantwoordde, viel fes- 24. tus hem , met verheffing van ftem , in de rede: „ Gij raaskalt, paulus!" zeide hij, „ uwe „ groote geleerdheid heeft u tot krankzinnig„ heid gebracht! " paulus hernam: „ Ik ben niet krankzin- 25. „ nig, edelfte festus! Neen maar, mijne ge~ „ zegden behelzen enkel waarheid en gezond ,, verftand. Zeker, de Koning zelfheeft 26. „ kundigheid van deze zaaken, weshalven ik, „ tot hem fprekendc, ook zoo veele vrijmoe„ digheid gebruik; nadien ik gewis ben, dat „ hem niets van dit alles verborgen kan zijn, ,, dewijl het in geen hoek of winkel gebeurd „ is." „ Gij gelooft immers, o Koning agrippa, de „7t „ Profeeten? Ik weet, dat gij ze gelooft!" Thans zeide agiuppa tegen paulus : 2s. ,, Gij zoudt mij bijna overreeden , om een „ Christen te worden! " ,, Ik wenschte," antwoordde paulus, ,,van 29. „ God, dat niet bijna, maar ten vollen, niet „ alleen gij, maar allen, die mij heden hooren, „ wierden het geen ik ben! uitgezonderd „ deze ketenen ! " ——-  5^2 LUKAS TWEEDE BOEK, Hoofaft. Als hij dit gezegd hadt, rees de Koning op, w.30. als ook de Landvoogd, en bernice, benevens de overigen, die bij hun gezeten hadden; en 31. afzonderlijk gegaan zijnde, fpraken zij met elkanderen: „ Deze man bedrijft niets," zeiden zij eenpaarig, „ dat den dood of banden waar- 36. H dig is en verdient." Ja zelfs zeide Agrippa tegen festus : „ Deze man kon op „ vrije voeten gefteld worden, indien hij zich „ niet op den Keizer hadt beroepen." 30. paulus gaat met andere gevangenen op reize 'naa P^ome. hij lijdt fchip. breuk. Hoofdfl. Als het nu vastgefteld was, dat wij naa ItaXXVII. m ZOuden afvaren, leverde men paulus en vs' l'eenige andere gevangenen over in handen van eenen Hopman, met naame julius, van de Keizerlijke bende. 2. Wij gingen dan in een fchip van Jdramijtte, het welk de plaatzen langs de kust van Aftèn bevaren moest, en ftaken in zee; in ons gezelfchap bevondt zich ook aiustarchus , de Macedoniër, van Thesfalonika. 3. Den volgenden dag kwamen wij te Sidon. Gelijk nu julius paulus heel menschlievend behandelde, zoo liet hij hem hier toe, om zijne vrienden te bezoeken, ten einde door hun verzorgd te worden. Van  be handelingen der apostelen. 563 Van hier weder afgevaren , liepen wij, uit hoofde van tegenwind, beneden Cijprus heenen ;w> ^' vervolgends de zee, die Ciliciën en Pamfijliën 5. [befpoelt,] overftekende, kwamen wij te Mijra, eene haven van Lijcïèn ; hier vondt de Hopman een fchip van Alexandriën, dat [met koorn] naa Italië» moest, waarom hij ons in hetzelve deedt overgaan. Verfcheiden dagen langzaam voortvarende, en 7. naauwlijks gevorderd zijnde tot over Knidus, zeilden wij, alzoo de wind het niet anders toeliet, onder Krete heenen, tegen over Salmone, Dit niet dan met moeite te boven geraakt zijn- 8. de, kwamen wij in eene plaatze, genaamd Goerée of- Sckootie Havens , daar de ftad Lafed dicht bij was. Dus verliep 'er een geruime tijd, en de vaart 9. werdt reeds zorgelijk, doordien ook de groote vastendag reeds voorbij was, waarom paulus dit waarfchuwend voorftel deedt: „ Mannen , 10. „ ik voorzie, dat deze vaart ongelukkig, en „ met groote fchade niet alleen van fchip en „ lading,maar ook van ons leven zal aflopen." Doch de Hopman luisterde meer naar den Stuur- 11. man cn Schipper dan naar de gezegden van paulus; en nademaal deze haven ook niet wel 12. gelegen was, om daar te overwinteren , vondt het grootfte deel geraden, om van daar af te fteken, en te zien, of men te Fenix kon komen , om te overwinteren , zijnde een haven van Krete, liggende zuid-west en west-noord west. Met  564 LUKAS TWEEDE BOEK, ïtiofdft. Met den zachten zuiden-wind, die toen wflai'vf. 13!'de 'meenden Z'J' dit voornemen te zullen berei* ken, en het anker geligt hebbende, voeren zij 14. dicht onder Krete heenen; het duurde echter niet lang, als hen een geweldige ftormwind, dien de zeelieden een Levantijn noemen, uit 15. den oosten overviel; nadien het fchip daardoor weggevoerd wierdt, en wij het tegen den wind in niet regeeren konden, moesten wij het opgeven en drijven laten. 16. Dus onder ecn klein .eilandjen, genaamd Klaude, heenen lopende, konden wij naauwlijks 011- 17. ze boot behouden, maar haalden hem met veel moeite op, terwijl men alle hulpmiddelen in het werk ftelde, met het fchip te omgorden. —— Ook (treek men, uit vrceze, dat men op de bank Sijrtis zou vervallen, het zeil, dus dreven wij [op genade van wind cn haaren.] iS. De ftorm hieldt met zoo veel hevigheid aan, dat men den volgenden dag eenig goed over 19. boord moest werpen, en op den derden dag floegen wij allen handen aan het werk, om ons van het fcheepsgereedfchap te ontlasten. ao. Alzoo wij nu in verfcheiden dagen noch zon noch darren zagen, en de ftorm geweldig aanhicldt, werdt ons voorts alle hoop, van be- 21. houdenis, ontnomen; en nadien men ook lang zonder eten geweest was, zoo rees paulus op', en midden onder het volk ftaande, zeide hij: „ Mannen! men hadt naar mij moeten luisteren, en van Krete niet afvaren,dan zou men „ dit  de handelingen der apostelen. 565 „ dit onheil, en dit verlies verhoed hebben ; BrfdJK ,, met dit al vermaan ik u echter, om goedenyj< „ moed te houden; alzoo niemand vaii ulieden ,, het leven zal verliezen, maar wel het fchip; j, want dezen nacht ftondt een engel bij mij van 33. ,, dien God, diens ik ben, en dien ik diene, „ welke mij zeide; „ „ Vrees niet paulus ! 24. „ „ gij moet voor den Keizer gefteld worden ; „ „ zie! God heeft aan u ook allen gefchon- „ „ ken, die met u in het fchip zijn," - „ Derhalven, mannen, houdt moed; want ik 25. „ vertrouw op God, dat het zoo gebeuren zal, „ als tot mij gefproken is. Maar, wij 26. moeten op zeker eiland vervallen." Nu was het reeds de veertiende nacht, dat 27. wij in de Adriatifche zee geflingerd wierden , wanneer midden in den nacht het feheepsvolk vermoedde, dat hun het één of ander land naderde ; zij wierpen dan het dieploot, en peilden 28; op twintig vademen grond; een weinig voortgevaren zijnde , peilden zij andermaal, en vonden vijftien vademen; toeft vreezende, dat men 29. op de ééne of andere klip of harden grond mogt vervallen, brachten zij van achter vier ankers uit, wenfchende, dat het dag wierdt, Veelen van de bootsgezellen zochten nu reeds 30. het fchip te verlaten, en hadden de boot reeds nedergelaten in zee, onder fchijn,als of zij ook van vooren ankers wilden uitbrengen. Daar op gi* zeide paulus tegen den hopman en de foldaaten: „ Indien dezen niet aan boord blijven, kunt gij Qo „ niet  56"6' LUK AS TWEEDE BOEK, HooUft.,, niet gered worden.» Toen hieuwen de fol. w>32/daaten de touwen van de boot los, en lieten 33, hem drijven. Tegen het aanbreken van den damaande paplus al het volk aan , om ipijzc te gebruiken, met de/e woorden: „ Het „ is heden de veertiende dag, dat gij uitkomst „ verwacht, zonder eene geregelde maaltijd te doen, ja zelfs nu niets meer gebruikende; 34' „ daarom vermaan ik u, dat gij eenig voedzel » neemt, alzoo dit nodig is tot uw behoud , „ fchent moed, niemand van u zal een haair van zijn hoofd vallen; [maar gij zult 'er allen onbcfchadigd afkomen.] " 35- Dit gezegd hebbende, nam hij zelf brood, en deedt de dankzegging tot God, in aller tegenwoordigheid, en het brood brekende, begon 36. hij te eten; waardoor zij allen welgemoed wer- 37. den, en ook fpijze gebruikten. Wij wa- ren in alles, aan boord, twee honderd zes en 3>- zeventig zielen. - Door fpij2e zijnde, ligtte men het fchip nog meer, door het koorn over boord te werpen. 39. Toen het nu dag wierdt, kenden zij het land niet; doch zij befpeurden eenen inham, die vlak ftrand hadt, hier tegen befloot men , indien 40. mooglijk, het fchip aan te zetten; derhalven de ankers gekapt hebbende, liet men het fchip aan de zee over, tevens de roerbanden losmaakende; ook haalde men het zeil weder bij, en hieldt 41. dus voor den wind op het ftrand toe; doch op een rif, of plaatze, die aan weêrskanten water hadt,  ■ de handelingen der apostelen. 567 hadt, vervallende , zette men het fchip daar op, ffoofi/ff. zoo dat de voorfteven vastgeraakt zijnde, onbe-XXVI1' weeglijk bleef zitten , terwijl liet achterfchip door liet geweld der golven verbrijzeld werdt. Thans waren de foldaaten van zins, om de vs: 42. gevangenen te dooden, opdat niemand van hun door zwemmen ontvluchten mogt, maar de hop- 43. man, paulus willende behouden, belette hun voornemen, en beval tevens, dat die zwemmen konden, zich het eerst van boord begeven, en aan land zouden zoeken te komen, en de ande- 44. ren, door middel van planken of ftukken van het wrak. En op deze wijze geraakten zij ook allen behouden aan land. 31. Wonderen , door paulus op Melite verricht. Verdere reize naa en komst te Rome. Behouden aan land gekomen zijnde, verfton-Hocfdjl. den zij, dat dit eiland Melite heette; de onbe- X!iVia3 1 vs. 1. fchaafde inwooners van hetzelve bewezen ons 2. buitengemeene menschlievendheid ; want een groot vuur aangelegd hebbende, brachten zij ons allen daar bij, omdat wij van den regen, en van de koude veel geleden hadden; als nu pau- ^ lus een' hoop rijzeren bijéénraapte, om op het vuur te leggen, kwam 'er eene adder door de hitte te voorfchijn, die hem aan de hand bleef hangen; wanneer de onbefchaafde eilanders ^ dit beest dus aan zijne hand zagen hangen,zei- Oo 2 dea  568 LUK AS TWEEDE BOEK, ggpen zij tegen eikanderen: „ Deze man is ge„ wis een moordenaar, dien, fchoon de zee „ ontkomen, de [godlijke] wraak niet laat lee- w. 5. „ ven 5" doch hij fchudde het beest afin het 6. vuur, zonder eenig ongemak te lijden ; terwijl zij verwachtten, dat hij zou opzwellen, of plotslijk dood nedervallen; maar, als zij nu lang gewacht hadden, en zagen, dat hem geen leed wedervoer, veranderden zij van gevoelen, en zeiden, dat hij de één of andere God was.' 7- In den omtrek van dezen oord hadt de aan, zienlijkfte man van het Eiland, publius genaamd , een landgoed, alwaar hij ons onthaalde, en drie dagen vriendelijk huisvestte. 8. Juist op dien tijd lag de vader van publius zwaar ziek aan koortzen en den rooden loop; paulus ging bij hem, en zijn gebed gedaan hebbende, legde hij hem de handen op, en ge- 9. nas hem; nadat dit gebeurd was, kwamen ook de andere lieden, die ziekten of kwaaien hadden op het eiland, welke ook genezen werden; 10. en ons veele eere bewezen, en toen wij vertrekken zouden, alles wat nodig was, bezorgden. 11. Na verloop van drie maanden vertrokken wij van daar met een fchip van Alexandr&n, dat aan het eiland overwinterd hadt, voerende Kas- 12. tor en Pollux tot een teeken. — Te Sijrakufen 13. aangekomen , bleven wij daar drie dagen. Van daar den uithoek omgevaren zijnde , kwamen wij te Rhegium, en als een dag daarna de wind zuiden was gelopen, kwamen wij den tweeden dag  de handelingen der apostelen. 5 oogen zien, en niet opmerken; want het „ „ hart  de handelingen der apostelen. 571 ,, j, hart van dit volk is zwaar [en ongevoelig,'] Hoofdjt. „ „ zoodat zij met hunne ooren niet dan be-^™' ,, zwaar lijk hoorei, en hurne oogen Jluiten „ [voor het licht,] om met de oogen niet te ,, „ zien, noch met de ooren te hooren, noch „ met hun hart te verftaan, of zich te bekee„ „ ren, ten einde ik hen geneze." . „ Het zij u dan bekend, dat de zaligheid a8. „ van God, [de MESsias, en zijn heil] aan de „ Heidenen zal voorgedragen worden , welke „ ook gehoor zullen geven." Nadat hij dit gezegd hadt, gingen de Joo. den heenen, hebbende onder malkanderen veel twist en verdeeldheid hier over. Twee geheele jaaren bleef paulus in zijne 30. eigene gehuurde wooning, alwaar hij allen ontving, die hem bezochten, terwijl hij, onver- 31, hinderd , met alle vrijmoedige openhartigheid, het Gods-rijk predikte, en de leere van jesus CHRibTus leerde en onderwees. AMEN.   HET NIEUWE TESTAMENT.   HET NIEUWE TESTAMENT. '" ■ ' ■ ■—■ ——"'«"«"'h Naar het Grieksch. door YSBRAND van HAMELSVELD, tweede deel. Te AMSTELDAM bi) MARTINUS de B R U IJ N; In de Warmoesftraat , het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. M D C C X C.   VOORBERICHT G dijk mijne oogmerken, in het ondernemen van deze nieuwe vertaaling van het Nieuwe Testament, zuiver waren, om de eere van het Bijbel-boek te handhaaven , en hetzelve verftaanbaar en bruikbaar te maaken in de huisgezinnen der Christenen, zoo mag ik, met blijdfehap, thans erkennen, dat de goede God, die fteeds over mij waakt, mijne poogingen in dezen niet ongezegend heeft gelaten ; in * 3 zoo VOOR DIT TWEEDE DEEL.  vi VOORBERICHT. zoo verre , dat mij blijken van goedkeuring zijn toegekomen van kundige en godvruchtige leden van onderfcheiden Kerkgenootfchappen, zoo wel als van de openbare Kerk van Nederland, tevens met eenen voorflag, om deze vertaaling beknopter, en met eene zwarte Duitfche letter te laten herdrukken, ten einde dezelve beterkoop en dus ligter verkrijgbaar te maaken voor het gemeen, welken voorflag ik in overweging heb genomen, om aan een plan te denken van eene infchrijving, ten dien einde te openen, niet twijfelende, aan den bijftand en onderfteuning van waare menfchenen godsdienst-vrienden , ten einde het licht van bijbel-kennis meer en meer onder onze landgenooten te ontfteken. - De Schrijvers van de Vadtrlandfche Bibliotheek , hebben van tijd tot tijd hunne aanmer- kiti-  VOORBERICHT. vu kingen over de vertaaling van fommige plaatzen medegedeeld; Sommigen derzelven zijn in de daad verbeteringen, omtrent anderen echter ben ik niet overreed , en omtrent fommigen ben ik zelfs verzekerd, dat zij mishebben. — Bij eenen-herdruk zal ik niet nalaten, er be« hoorlijk gebruik van te maaken. Ondertusfchen zal ik, met gelijken ijver, en oplettendheid, voortgaan, in het vertaaien van het O. Testament op dezelfde wijze, als met het Nieuwe gefchied is: zonder dat ik mij in het geringst zal ftooren , aan licht-fchuwende duisterlingcn , die mij betichten, als maakte ik nieuws Bijbels, tn wel om geld, even min als aan andere bijzondere woelingen, welke, wanneer zij ééns in het licht komen, hen befchaamen zullen, die dezelve ondernemen.—-m Ik ben gerust en veilig onder de befcherming van  vin VOORBERICHT. van God, die mij tot hier toe eene gezonde ziel in een gezond ligchaam fchonk, en ftil vertrouwen op Hem zal mijne fterkte wezen. Eéns zal het volmaakte licht uit de duisternis opdaagen , ééns zullen alle de beloften van God, welke in zijn woord, en bijzonder in de Openharing, aan joünnes gedaan, vervat zijn, door de uitkomst bewaarheid worden. — Kom haastelijkl ja kom, Heere jesus!  D E BRIEVEN VAN PAULUS, den APOSTEL. Naar het Grieksch. DOOR YSBRAND van HAMELS VELD; Te AMSTELDAM hij MARTINUS de BRUIJN, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. MDCCLXXXIX.   PAULUS BRIEF aan de CHRISTENEN T E ROME.   Paulus BRIEF aan de CHRISTENEN ópfchrift van den Brief. J?aulus, een dienstknecht van jesus ch&is-Heofdfi. tus, een [onrnidlijk] geroepen Apostel,[boven . anderen] bijzonder beftemd ten dienst van deW* " godlijke Euangeli-ltexè, - die leere, wel- 2. ke [God] reeds voorheenen verkondigd en beloofd heeft, door zijne Profèeten ih de heilige Schriften, betreffende zijnen zoon , ——wel- 3. ke Wel, naar zijne merischlijke afkomst, tot david's nakomelingfchap behoort, maar tevens, 4» Op het allerkrachtigst en mét nadruk, als de zoon van God, naai* den hoog-Heerlijken en god- « lijkën geest, bewezen is, door zijne opftanding uit dé doodefl , —— [de leere]_betreffendeJesus christus , ónzen Heer, door wiens guiïst en genade wij het Apostel-ambt ontvangen hebben, ten einde alle Heidenen tot het geloof in zijnen naam [en dienst], en tot gehoorzaamheid [aan hem], te bewegen, "onder £é A 3 wel- t e ROME.  6 paolus brief aan de Hoofdft. welken gijlieden ook , als reeds door jesus vs. '7. CHRISTUS geroepen zijnde , behoort; wenscht ulieden allen, geliefden van God, geroepen heiligen, [belijders van jesus,] die te Rome zijt, genade en alle heil van God, onzen Vader, en van den Heere jesus christus! EERSTE AFDEELING. Leeringen. 1. Inleiding en algemeen voorflel. 8. Vooreerst en voor alles, zeg ik mijnen God, door jesus christus , [en in betrekking tot Hem,] dank voor ulieden allen, omdat uw geloof alömme door de wereld gemeld en geroemd 9. wordt; want God is mijn getuigen, - die God,dien ik,in [de belangen] van de Eudnge/z'-leere van zijnen zoon, met mijn gantfche hart diene •■ dat ik onophoudelijk aan ulieden 10. denke,en dat het, altijd en in alle mijne gebeden, ook tevens mijn wensch is, dat ik, door den wil van God, nog eens zoo gelukkig gemaakt 11. worde, dat ik ook tot ulieden kan komen. Alzoo ik zeer verlang, om u te zien, opdat ik ulieden eenige gaven van den geest mededeele, 12. ten einde gij bevestigd en verfterkt, of liever, ten einde ik met en onder ulieden vertroost en verblijd worde, door het onderling geloof, zoo van ulieden als van mij. 13. Intusfchen kan ik niet afzijn, mijne broeders , van. u te zeggen, dat ik herhaalde keeren voor- ne-  CHRISTENEN TE ROME. ''J iieaiens geweest ben, om tot u over te komen, Hoofdjl. hoewel ik 'er tot hier toe in verhinderd ben geworden, —— opdat ik ook eenig nut onder tüieden mogt doen, zoo als onder alle overige feeidenfche' volken; • immers gelijk ik dit»"f. 14. omtrent Grieken en barbaaren, (befchaafden en onbefchaafden), geleerden en ongeleerden, even zeer verpligt ben, ■ zoo ben ik 'er voor- 15, naamlijk op gezet, om ook aan ulieden te Rome de Euangeli-leeve te verkondigen; — trou- 16. wens, ik fchaam mij de Euangeli-lezre. van den christus (den MESsias) niet; [en waarom zou ik mij dezelve fchaamen?] daar zij eene godlijke kracht bezit, om zalig te maaken elk eenen , die ze geloovig aanneemt, ■■ zoo wel en in de eerfte plaats den Jood, maar dan ook den Griek. [Dit toch is de inhoud dezer Euangeli-lecr,] 17. dat in dezelve de gerechtigheid, die God fchenkt, zoo als die uit het geloof is , opengelegd wordt, ten einde men die door het geloof aanneme; — overëenkomftig het geen in de Schrift ftaat: „ De rechtvaardige zal door het geloof leven en „ gelukkig zijn. Tevens wordt [daar in] van 's hemels wege x$t opengelegd de toorn en het ongenoegen der godheid tegen alle godloosheid en ongerechtigheid van menfchen, [wie zij ook zijn,] welke de waarheid door ongerechtigheid verhinderen, [en haare kracht benemen.] A 4 2. Be-  ê PAULUS BRIEF AAN DB 2. Bewijs van dit voorftel, uit de zedelijke geheel verdorven gejleldheid der Heidenen, Hoofdjl. Te weten, het geen waar door God gekend vs!i9. kan worden» is in de menfchen openbaar, na' demaal God zelf het hun geopenbaard heeft; 20. - want zijn onzichtbaar wezen kan, federt de fchepping van het Heel-Al, uit zijn maakzel en werken befchouwd en opgemerkt worden, naamlijk, zijn eeuwig alvermogen en godlijke heerlijkheid, zoodat zij geene ontfchuldigingen hebben. 21. Daar zij nu God konden kennen , en hem nogthans als God zijne eere niet gegeven, noch dank bewezen hebben, maar met hunne overleggingen tot de ijdelheden [der afgoderijj ver. vielen, — zoodat hun onvcrftandig gemoed meer 22. en meer verduisterd wierdt,. . en daar zij fchoon zij zich verbeeldden wijs te zijn, in de 23. daad dwaas waren, nadien zij de eere, aan den onverderllijken God verfchuldigd, overbrachten op beelden van fierflijke menfchen, ja van vogelen, en viervoetige en kruipende dieren, —; 24. zoo heeft God hen daarom door hunne lusten in zoo affehuwlijke ontuchtigheid laten verzinken , dat zij onderling hunne eigene ligchamen *$• ontëerden en fchonden, nadat zij de godlijke waarheid met leugen verwisfeld, en het fchepzel verëerd en gediend hadden boven den Schepper, die verdient geprezen te worden in eeuwigheid. Amen! Om  CHRISTENEN TE ROME; 5 Om die reden, [herzeg ik,] heeft God hen tot Hoofdft. fchandelijke driften overgegeven; zoodat hunne vrouwen zelven haare natuurlijke beftemming verwisfelden met onnatuurlijke fchande ; _ terwijl op gelijke wijze de mannen, het natuur- a7t lijk gebruik van het vrouwlijk gedacht verlatende , in hunne woeste drift jegens eikanderen entiteiten wierden , en mannen met mannen fchendaaden pleegden , en in zich zelven de rechtmatige ftraffe van hunne afwijking [van de k natuur,] gelijk het niet anders zijn kon, ontvingen. Gelijk zij dan niet goedvonden, God in ge- 2g ftadig aandenken en erkentenis te houden, zoo heeft God hen overgegeven aan hunne verkeerde gezindheid, zoodat zij onbetaamlijke dingen verricht hebben ; gaande allerleië foorten van 20< ondeugden bij hun in zwang; —— ontucht, boeverij, heb- en roofzucht, en allerhande boosheid; zij waren vol nijd, bloeddorst, twistzucht, bedrog, en valfche onoprechtheid.——. Zij werden oorblazers, achterklappers, haaters van God en godsdienst, hoonende en fmaadende den evenmensen, trotsch, laatdun¬ kende, fmeeders van booze ftukken, wederftrevig tegen hunne ouderen, gewetenloos , trouw- „ l loos, liefdeloos, gevoelloos, onbarmhartig. Schoon zij konden weten, wat bij God recht is, (naamlijk, dat zij, die zoodanige dingen 3~* bedrijven, den dood verdienen ,) evenwel bedrijA 5 ven  IO PAULÜS BRIEF AAN DE ven zij die niet alleen, maar . zij hebben ook een fcehaagen in anderen , die ze bedrij* ven. 3. Uit de zedelijke gejleldheid der Jooden, niettegenflaande alle hunne voorrechten. Hoofdft. [Bij dezen toeftand der Heidenen] zijt gij onlii -dertusfchen even min te ontfchuldigen, lieve * mensch, wie gij zijn moogt, die gij uzelven het oordeclcn aanmatigt; 1 want toch daar in, waar in gij eenen anderen beoordeelt, veroordeelt gij uzelven; nadien gij , met al uw „, oordeelen , dezelfde dingen doet; —— wij weten toch,dat het godlijke oordeel naar waarheid is over de genen, die foortgelijke dingen 3. doen; ■ of meent gij misfehien , lieve mensch! die hen oordeelt , welke foortgelijke dingen doen, en ze ondertusfchen zelf bedrijft, dat gij het godlijk oordeel ontgaan zult? . 4. maakt gij u zulke onwaardige begrippen van zijne onbegrijplijk-rijke goedertierenheid, geduld, en langmoedigheid, dat gij niet bedenkt, dat Gods goedgunftigheid uwe bekeering en verbe- 5. tering bedoelt, en daar toe opleidt? ■—1— fa de daad, gij vergadert u, door de ongevoeligheid van uw onverbeterlijk hart, eenen fchat van toorn tegen den dag van toorn enderopen- 6. baring van Gods rechtvaardig oordeel, welke toch een iegelijk vergelden zal naar zijne daaden  CHRISTENEN TE ROME. II den en werken; ■ .... den genen, welke, rast Hoofdft. volhandigheid in het goeddoen, naar onvergang- "* lijke heerlijkheid en eere ftreeven, [zal hij] het * * eeuwig zalig leven [fchenken]; doch voor hun, ^. die, wederltreevig, de waarheid ongehoorzaam zijn, en de ondeugd gehoor geven, [ftaat] verbolgenheid en toorn [te wachten]; ■ el- ^ lende en benaauwdheden over eiken mensch , die het kwaad bedrijft , [zonder onderfcheid] eerst en vooral den jood, maar dan ook den . Griek [cn Heiden,] gelijk integendeel heerlijk- 10> heid, eere , en alle heil voor een iegelijk, die het goede verricht, eerst wederom den Jood, maar dan ook den Griek; vermids 'er bij God geen 1U aanzien van perfoonen is. ■»■ ■■ - [Laat ons dit wat nader verklaaren;] ■» 12. al wie, zonder eene [geopenbaarde] wet te hebben , gezondigd hebben, zullen ook, zonder eenige betrekking op zoodanige wet, verloren gaan en geftraft worden; —• gelijk integendeel al wie, onder zoodanige wet leevende, gé* zondigd hebben , door [en volgends] dezelve geoordeeld zullen worden. Want toch de bloote aanhoorers van de wet x ;. zijn bij God geene rechtvaardigen, ■ maar de daaders der wet zullen voor rechtvaardigen verklaard worden. Zeker, wanneer volken, die geene [geöpen- 14. baarde] wet hebben, van natuure [de voorfchriften] der wet doen, zoo zijn dezen, fchoon geene [zoodanige] wet hebbende, zich zelven eene  12 paulus brief aan 0e Hoofdft. ne wet, — als die dus toonen, dat de hoofde vs.t$. zaak dezer wet m nunne liarten gefchreven is,' nadien hun geweten hier getuigenis draagt, en hun eigen oordeel hen befchuldigt, of misfehien nu en dan ontfchuldigt. 16. [Zij zullen, hervat ik, geoordeeld worden,} in dien dag, wanneer God ook de verborgenfte geheimen der menfchen,volgends mijneEu'dnge//-leere, door jesus christus beöordeelen zal. 17. Indien gij nu een Jood genoemd wordt, en a op de [geopenbaarde] wet verlaat, en in God 18. roemt, dan kent gij ook [zijn'] wil, dan zijt gij in ftaat, het onderfcheid van goed en kwaad te beproeven, als zijnde uit die wet onderwe- ip. zen, —~» gelijk gij u dan ook verbeeldt,een wegwijzer van blinden, een licht van hun te 20. wezen, die in duisternis zijn, een leeraar vaa onwetenden, een onderwijzer van onkundigen, als hebbende in de wet eene afbeelding [ea voorfchrift] van de waare kennis en wetenfehap. Ét. •'" -Doch [dit zoo zijnde,] leert gij dan, die een' ander' onderwijst, u zelven niet? ■ Die predikt, dat men niet ftelen moet, fteek aft. gij zelf? » ■ ■■■ Die het overfpel verbiedt, bedrijft gij zelf overfpel? Die een' gruwel hebt van de afgoden, berooft gij het Heiligdom? 23, —— Die gij op de [geopenbaarde] wet roem draagt, doet gij Gode oneer aan , door het B. overtreden van die wet? ——- Boer uw gedrag wordt immers de «aam [en dienst] van God  GHRISTENEN TE ROME. 13 God onder de Heidenen gelasterd, gelijk reeds Hoofdft, in de fchrift gefchreven ftaat. "* Te weten, de befnijdenis heeft alszins haare vs. 25. nuttigheid, indien gij de wet volbrengt; maar indien gij een overtreder der wet zijt, dan is uwe befnijdenis even zoo goed als onbefneden te wezen, [en gij zijt met dezelve niet beter, dan een onbefneden;] —— wanneer integen- 26^, deel de onbefneden de voorfchriften en rechten der wet waarneemt, zal dan zijne voorhuid niet gerekend worden voor eene befnijdenis?[en hij , fchoon onbefneden, zoo goed geacht worden, als een, die befneden is?] -r—- Zullen ook 27. niet zij, die, uit hoofde van hunne geboorte, onbefneden zijn, en nogthans de wet volbrengen , u veröordeelen, die, hoewel gij de fchrift en de befnijdenis hebt, echter een overtreeder van de wet zijt? want toch die is geen 28. Jood, die zulks [alleen] uitwendig, en voor het oog is, even min als het de waare befnijdenis is, die zich alleen tot het uitwendige, en tot het ligchaam, bepaalt, maar hij is de waare «9, Jood, die zulks inwendig is, en de waare befnijdenis is de befnijdenis van het hart, die in den geest plaats heeft, en niet alleen volgends de letter [van de wet ,] welke haare waarde niet van menfchen, maar van God ontleent. „ Maar welk voorrecht heeft de Jood dan ? Hoofd/I ,, Wat baat hem de befnijdenis? " Als- III. zins zeer veel! En wel voornaamlijk, en in de vi' u eerfte plaats, dat Gods woorden en uitfpraaken 2> be-  14 PAULUS BRIEF AAN DE Hoofdjl. bevestigd en bewaarheid zijn geworden; - vs. 3. Het zij' 200' dat fornmigen ongeloovig en ontrouw zijn geworden, maar zou hun ongeloof en trouwloosheid Gods geloof en trouwe te nie- 4. te doen? Geenszins! — God moet waarachtig zijn en blijven, alfchoon alle menfchen leugenachtig waren; gelijk 'er gefchreven ftaat: „ Opdat gij rechtvaardig bevonden wordt „ /* uwe uitfpraaken , en overwint, wanneer „ gij geoordeeld wordt." ..... 5. Maar, indien dan onze ongerechtigheid en „ trouwloosheid Gods rechtvaardigheid en „ waarheid bevestigt, wat zullen wij dan zeg„ gen? Is dan God niet onrechtvaardig, (in„ dien ik dus fpreken mag,) wanneer bij toorn 6. „ en ftraffe over ons brengt?" Dat zij verre! —— [Indien toch dit gevolg doorging,] hoe zou God dan zelfs de [Heidenfche] wereld 7. kunnen vonnisfen ? [Stel ééns:] Indien Gods waarheid door mijne leugenachtig- en trouwloosheid meer uitblonk tot zijne eere en heerlijkheid, hoe zou ik dan, gefield ik ware een Afgodendienaar , gevonnisd kunnen worden ? S. Waarom zouden wij dan niet maar zeg- gen, —— (gelijk wij, [Christenen] gelasterd worden, en gelijk fommigen voorwenden, dat wij zeggen,) laat ons kwaad doen, op* dat het goede daar uit voortkome ? Zulker menfchen vonnis is evenwel rechtvaa: di r! —— 9. »> Wat dan? - Hebben wij Jooden een „ voorrecht, of niet? " —— Geheel niet! Wij  CHRISTENEN TE ROME. 15 Wij hebben immers hier vooren bewezen, dat Hoofdft. zoo wel Jooden als Heidenen allen, [zonder uit- zondering,] onder de zonde zijn; — over-vs. 10. ëenkomftig hetgeen gefchreven ftaat: ,, Daar „ is niemand rechtvaardig; niet één. Daar is 11. „ niemand, die verftandig is, die waarlijk God „ zoekt [en dient.] Zij zijn allen afgeweken , 12. alle te famen verdorven. Niemand beoefent 9, deugd en menschlievendheid, ook niet tot één „ toe. Hun keel is een gapend graf. Met hun- 13. ,, ne tongen fpreken zij valschheden. ——— Ad,, deren-vergif is onder hunne lippen ; hun mond 14» vloeit over van vervloekingen en bittere verwen,, fchingen ; hunne voeten zijn fnel, om bloed te 15» vergieten ; anderen te verdrukken en in ellende 16. „ te flor ten, is hunne handelwijze en bedoeling; den weg van vrede en gelukzaligheid kennen 17, „ zij niet. God en zijne vreeze en eerbied hou- 18. ,, den zij niet voor oogen." 1 - Nu weten 10> wij immers, dat, het geen de wet [en godlijke openbaring derzelve] zegt, zij daarmede bijzonder die genen bedoelt, die de fchrift hebben; het welk dan ieder één' den mond ftoppen, en de geheele wereld voor God verdoemlijk en ftrafwaardig verklaaren moet; derhalven zal uit de 20 werken [en waarneming] der wet geen mensch, hoe genaamd , voor God rechtvaardig kunnen wezen; alzoo wij door middel van [de geopenbaarde] wet alleen de kennis der zonden, en dat wij zondaaren zijn, hebben. 4. Uit  l6 paulus brief aan de 4. Uit beider toefland wordt het bejiuit ten belwijze van het algemeen voorftel opgemaakt. Hoofdjl. Doch, nu wordt de gerechtigheid Gods, [waar vs^l'i. door wij' voor llem rechtvaardig zijn,] zonder' betrekking tot de wet opengelegd, fchoon zij tevens getuigenis heeft van de Wet en de Profeetts. ten, te weten die godlijke ge¬ rechtigheid, die door het geloof aan jesus christus allen [zonder onderfcheid gepredikt wordt,] en ook allen [zonder onderfcheid ten deel valt,] die gelooven; alzoo 'er geheel geen 23. onderfcheid [van menfchen] plaats heeft, dewijl alle menfchen zondaars zijn, en de godlijke heer- 24. lijkheid misfen, zoodat zij om niet gerechtvaardigd worden door zijne genade en ongehoudene goedertierenheid, uit hoofde van die verlosfing, die wij aan christus jesus te danken hebben ; 25. ■ aan hem, welken God tot een middel ter verzoening, [het tegenbeeld van het zoendekzel op de verbonds kist,] heeft voorgefteld, door het geloof in zijn bloedig lijden , om dus zijne gerechtigheid ten toon te fpreidcn, door het vergeven der zonden, die voorheenen bedreven , en door zijne godlijke verdraagzaamheid geduld 2.6. zijn, tot dat hij nu in dezen tegenwoordigen tijd zijne gerechtigheid ten toon gefpreid heeft; • ten blijke, dat hij rechtvaardig is, ook wanneer hij den genen, die in jesus gelooft, rechtvaardigt en vrijfpreekt. Waar-  christenen te rome» Waar is dan de roem? - Die is geheelHoofiJJI. uitgefloten, Ten vervalt.] —— Door welke wet VS' 17m [en leere?] ■ Door [de leere en wet] der werken? ■ ■ Neen. Maar door de wet [en leere] des geloofs. Uit dit alles maaken wij het befluit op, dat »8. een mensch gerechtvaardigd [cn bij God vrijverklaard] wordt , door het geloof [alleen], zonder eenige betrekking op werken, [en eifchen] der wet. Of is God alleen een God der Jooden ? Is hij £9. ook niet de God der Heidenen? ■ ■■ Gewis, ook der Heidenen! Daar is immers maar één 30, God, die zoo wel de befnedenen als de onbefnedenen uit en door het geloof rechtvaardigen en vrijfpreken zal. ■' Ontzenuwen wij dan 31. de wet door [de leere] van het geloof? ——— Dat zij verre! ■ Wij bevestigen veeleer de wet. 5. paulus bevestigt zijn voorftel nader uit het voorbeeld van abraham, en de uitfpraken van david. [Laat ons dit bij de ftukken toonen;] wat^#^ zullen wij toch zeggen , dat onze ftamvader IV. abraham verkregen heeft, door ligchaamlijke en vs' -• zinlijke voorrechten? n Zeker , indien fl abraham uit werken gerechtvaardigd is, dan heeft hij roem; ——— maar dien geeft God hem immers niet!——Wat zegt 'er de fchrift _ B van ?  18 paulus brief aan de Hoofdft.\*xi ? „abraham heeft Gode geloof gegeven , „ en dit is hem tot gerechtigheid gerekend.''* vs. 4. 1 De loon aan eenen arbeider wordt niet gerekend voor eene gunst of weldaad , maar 5* voor eene fchuld; doch aan iemand, die niet werkt, maar gelooft in hem , die den godloozen rechtvaardigt [en vrijfpreekt,] wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid. 6. In dezen zin noemt david dien mensch zalig , wien God, zonder eenige betrekking op 7. werken, gerechtigheid toekent. „ Zalig," < zegt hij » 1 ■ wier overtredingen vergeven, 8. ,, wier zonden [als] bedekt zijn! 1 ■ Zalig ,, de man, wien de Heer geene zonde toere. kent!" 9. Bedoelt deze zaligfpreking nu de befnedenen alleen? of [ftrekt zij zich ook uit] tot de onbefnedencn? ■ [laat ons dit onderzoeken.] Wij hebben gezegd, dat aan abraham hei, geloof is toegerekend tot gerechtigheid; • 10. hoe is het hem dan toegerekend? »■ toen hij reeds befneden was ? ■ of toen hij de voorhuid nog hadt ? ■■■ Niet, toen hij reeds befneden was, maar toen hij de voorhuid nog ' 11. hadt; ■ zoodat hij dit [uiterlijk] teken der befnijdenis ontvangen heeft tot een zegel der gerechtigheid, die hij door zijn geloof, nog onbefneden zijnde , verkregen hadt; ten blijke , dat hij dus een ftamvader zoude zijn van allen , die, fchoon onbefneden zijnde , gelooven , en dat ook aan dezen die gerechtigheid zou toegekend  christenen te rome. 19 Icend worden; even gelijk hij de ftamvader \%Hoofdfl. der genen, die befneden zijn, naamlijk w> *a> . die niet alleen befneden zijn , maar die tevens het voorbeeld volgen van dat geloof, hetwelk onze vader abraham ^geoefend heeft,] toen hij nog onbefneden was. —— Trouwens, de belofte, dat hij ééns de we- 13. reld bezitten zoude, is niet door [de geopenbaarde] wet aan abraham of zijne nakomelingfchap gefchied, maar door de geloofs-gerechtig- heid. Want indien zij, die [gemelde] 14. wet [hebben, uit dien hoofde] de bezitters [deiwereld ,] waren, zou het [zoo geroemde] geloof [van abraham] vruchteloos, en de belofte geheel vernietigd zijn; want de wet geeft alleen 15gelegenheid tot toorn [en ftraffe;] —— waar immers geene wet is, daar is ook geene overtreding van dezelve. ■ Daarom is [de belofte] dan aan het geloof 16. [vastgemaakt,] opdat het eene genade-weldaad zoude wezen, ten einde [ook] dezelve belofte . bevestigd zou zijn [en vervuld worden] aan zijne gantfche nakomelingfchap, niet alleen aan die, welke de wet, maar ook aan die,wel. ke het geloof van abraham hebben; welke is onzer aller vader,< (gelijk 'er in 1?Jt de fchrift ftaat: „ Ik heb u gefield tot eenen ftamvader van veele volken.')" " [Een vader van ons allen] is hij, volgends het oogmerk en de beftemming van dien God> dien hij geloofde, die de dooden levend maakt, B 2 en  lO PAULUS BRIEF AAN DE Hoofdft.en het geen nog niet [daadlijk] is, befchiktj," IV* als of het reeds was [en beftondt.] vs. 18. Deze [onze vader] geloofde, tegen allen fchijn van hoop , evenwel met hoop, dat hij een ftamvader van veele volken zou worden; volgends dat gezegde: „ Zoo talrijk zal uw nagejlacht I0< „ wezen!" ——— Ja, zonder in zijn geloof te verflaauwen, nam hij niet ééns in aanmerking, dat zijn eigen ligchaam reeds afgeleefd was, als zijnde hij bijna honderd jaaren oud, noch dat sara door ouderdom reeds onbekwaam was, om ao. kinderen te baaren. . Hij twijfelde niet aan de godlijke belofte door ongeloof, maar werdt veel meer fterk in 't geloof, gevende dus Gode 21. de eere , en met volle overtuiging vertrouwende, dat Hij magtig ware, om ook te volbren£2. gen, het geen beloofd was. ■ Daarom is het hem ook tot gerechtigheid gerekend. 23. Dit nu is niet om zijnen wille alleen in de fchrift opgetekend, dat het hem [dus] is toege- 24. rekend, maar ook om onzen wille, aan wien het [even zoo] zal toegerekend worden, indien wij gelooven in Hem, die jesus onzen Heer £5. uit de dooden heeft opgewekt; ■■ welke, gelijk hij om onzer zonden wille [in den dood] is overgegeven, dus ook, om onze rechtvaardiging [en volkomene vrijverklaaring] is opgewekt. 6. Het  CHRISTENEN Ti ROME. 21 C. Het voorftel nader opgehelderd door de voordeden, met de rechtvaardigheid des gelooft verhonden. Wij dan , gerechtvaardigd door' het geloof, Hoofdft. hebben vrede [en vriendfchap] met God, door ^ onzen Heere jesus christus; ■-■ ■ - aan wien ' 2, wij ook te danken hebben, dat wij tot dit groot genade-voorrecht [mogen] toetreden, door het geloof, in het welk wij volftandig blijven , en roemen in de hoop op die heerlijkheid, [die ons] van God [beloofd is;] ■ ja niet alleen dit, 3. maar wij roemen zelfs in de verdrukkingen [en wederwaardigheden ,] als die weten, dat, gelijk deze verdrukkingen [en wederwaardigheden] lijdzame ftandvastigheid werken, die lijdzame ftand- 4. vastigheid de echtheid van ons geloof bewijst, en deze wederom onze hoop verfterkt, ■ En deze hoop bedriegt en misleidt ons niet, 5, nademaal Gods liefde [jegens ons] in onze harten is uitgeftort door den heiligen geest, die ons gefchonken is, [zoodat ons gantfche hart van die godlijke liefde overtuigd is.] ■ [Welke liefde!] Toen zelfs, wanneer wij zwak 6 en magteloos waren, toen ftierf christus op den rechten tijd voor godloozen! —— Naauw- 7t üjks zal immers iemand voor eenen rechtvaardigen en onfchuldigen fterven; alfchoon mooglijk iemand voor een' goed en weldaadig mensch zulks mogt beftaan; maar God heeft daar / 8. in zijne liefde jegens ons verheerlijkt, dat chrisB 3 tus  22 paulus brief aan ds Hoofdjl. tus voor ons geftorven is, toen wij nog zonvs V*9 d:iars waren« " 1 ' Hoe veel meer dan zullen wij, nu gerechtvaardigd in en door zijn bloedig lijden , door hem behouden en beveiligd worden van den toorn [en alle toekomends ftraf- 10. fen!] ■' Trouwens, zijn wij, nog vijanden zijnde , met God verzoend en bevredigd door den dood van zijnen zoon, hoe veel meer zullen wij , verzoend en met God bevredigd zijnde, nu behouden en zalig worden door des- 11. zelfs leven? ——— Ja, niet alleen dit, maar wij beroemen ons ook in en over God zelven, door onzen Heere jesus christus , aan wien wij nu deze verzoening en bevrediging te danken hebben. 12. Dus hangt dan alles famen : [Jooden en Heidenen hebben door hem de verzoening, op de gezegde wijze,] gelijk de zonde door éénen mensch in de wereld is gekomen, en door de zonde de dood, en [gelijk] op deze wijze de dood tot alle menfchen is doorgedrongen, nademaal zij allen ge- 13. zondigd hebben. ——— Want reeds voor de [Mofaifche~\ wet was 'er zonde in de wereld, en, fchoon geen zonde daar voor erkend wordt, 14. zoolang 'er geene wet is; evenwel heerschte, de dood reeds van adam tot moses , ook over die genen, die niet op gelijke wijze gezondigd hadden als adam , welke een beeld is van het toekomende. 15. Ondertusfchen is het met de genadegift niet ten vollen zoo gelegen, als met de overtreding. —— Trou-  CHRISTENEN TE ROME. 23 . Trouwens , zijn door de overtreding van Hoofdft. éénen veelen geftorven, [en aan den dood on. derhevig,] zoo is veel meer de godlijke genade , en de genade-weldaad, van dien éénen mensch , jesus christus , over veelen overvloedig. ——— Het is, [zeg ik,] met de gift vs.16. [niet ten vollen gelegen, gelijk met de zonde] van éénen mensch, die gezondigd heeft. Trouwens , het oordeel, welk allen veroordeelt , is uit ééne [misdaad] ontdaan; maar de genadegift is uit veele misdaaden tot rechtvaardiging [en vrijfpreking.] Zeker, heeft 17. door de misdaad van éénen de dood geheerscht door dien éénen, zoo zullen veel meer die genen, welke de overvloedige en rijkelijke genade weldaad en de gave der rechtvaardiging ontvangen hebben , in het leven heerfchen door dien éénen. naamlijk jesus christus. —— Der- 18. halven, gelijk door de overtreding van éénen [de zonde zich uitftrekt] over alle menfchen tot veröordeeling [ter dood]; alzoo [ftrekt zich de genade] over alle menfchen, door de rechtvaardigheid van éénen, [uit] tot rechtvaardiging ten leven. — Te weten, gelijk, door de ongehoor- 19. zaamheid van dien éénen mensch, die veelen tot zondaars gefteld en geworden zijn, op gelijke wijze zullen, door de gehoorzaamheid van dezen éénen, deze veelen tot rechtvaardigen gefteld, [en als zoodanigen behandeld] worden. — Doch 20. de wet is 'er naderhand bij gekomen, ten einde de zonde in haare grootheid meer openbaar zou B 4 wor-  24 PAULUS BRIEF AAN DE «. Hoofdft. worden; waar nu de zonde meer openbaar V- wordt, daar wordt ook de grootheid der gena- tt.ai. de te meer blijkbaar; zoodat, bij gevolg, gelijk de zonde geheerscht heeft door den dood, even zoo de genade haare heerfchappij oefent door rechtvaardiging en vrijfpreking tot een eeuwig gelukkig leven, welk wij aan jesus christus onzen Heer te danken hebben. 7. Oplosftng van eenige tegenwerpingen, als j eerst, dat men , volgends deze leere, dan vrij in de zonde volharden kon. Hoofdjl. Wat volgt hier nu uit? Zullen wij in de Vb zonde blijven voortgaan , opdat de genade vs" ** j> zich te heerlijker openbaare ? " ——— Dat zij verre! Immers, hoe zullen wij, die de zonde afgeftorven zijn, [en om der zonde wille den dood geleden hebben,] nog in de zonde 3. leeven? [Het geen ik zeg, is ulieden niet onbekend,] of weet gij niet, dat, zoo veelen wij gedoopt zijn tot [de gemeenfchap met] christus jesus, wij gedoopt zijn tot [deelge- 4. nootfchap aan en met] zijnen dood? — Zijn wij dan met hem door den doop, [als 't ware] begraven, tot [dcelgenootfchap aan en met] zijnen dood , het is , opdat , even als christus uit de dooden is opgewekt door 's vaders heerlijk alvermogen, wij ook op gelijke wijze in een vernieuwd leven handelen en wandelen 5. zouden; te weten,, indien wij in de gelijkvor¬ mig-  CHRISTENEN TE ROME. 25 tnïgheid aan zijnen dood ééne plant, [één per. Hoofdft. foon,] met hem geworden zijn, dan behooren wij zulks ook te wezen [.in gelijkvormigheid] aan zijne opftanding; wij behooren dit te er- «• & kennen, dat onze oude mensch [en voorig wezen] met hem gekruist is, zoodat het zondewezen vernietigd is, en wij volftrekt geene dienstknechten der zonde meer zijn kunnen , want wie [om der zonde wil] geftorven is, die 7, is van de zonde gerechtvaardigd en vrijgefpro- j-eu> , Indien wij derhalven met christus S. geftorven zijn, zoo gelooven wij, dat wij ook met hem leeven, dan weten wij ook, dat chris- 9. tus , nu uit de dooden opgewekt zijnde, niet weder fterft; de dood heeft op hem geene aanfpraak meer; want de dood, dien hij ondergaan IOi heeft, is hij ééns voor al, om der zonde wil, geftorven; en het leven, dat hij nu leeft, leeft hij Gode ter eere. —— Op dezelfde wijze u. moet gijlieden ook rekenen, dat gij wel dood zijt, om der zonde wil, maar dat gij ter eere van God leeft, in [gemeenfchap met] christus jesus onzen Heer. Laat derhalven de zonde niet meer heerfchen 12. in uw nog fterflijk ligchaam, zoodat gij haar, in de begeerten van dat ligchaam, ten dienfte zoudt ftaan. Geeft uwe leden niet over 13. aan de zonde, als werktuigen van ongerechtigheid, maar draagt uzelven aan God op, als zulken, die uit de dooden weder leevende zijt; wijdt uwe leden Gode toe als werktuigen van B 5 ge-  26 PAULUS BRIEF AAN DE Hoofdjl. gerechtigheid-. De zonde mag toch over V1, ulieden geene heerfchappij voeren; want, fchoon vs. 14* . gij niet meer onder [den godsdienst] der wet zijt, gij zijt echter onder [den godsdienst] der genade. 8. Tweede tegenwerping, dat de affchaffing der wet vrijheid van zondigen geeft. 15' Maar wat volgt daar dan uit? „ Zullen wij ,, zondigen , omdat wij niet onder de wet , ,, maar onder de genade zijn ? " —— Dat zij 16. verre! Weet gij niet, dat, wanneer gij uzelven als dienstknechten aan iemand onderwerpt , om dien te gehoorzamen, gij in de daad dienstknechten zijt van den genen, aan wien gij uwe gehoorzaamheid bewijst, het zij dan dat gij 11 aan de zonde onderwerpt, zoodat gij aan den dood onderhevig zijt, of dat gij gehoorzaamheid bewijst, ten einde de rechtvaardiging 17. en vrijfpreking te genieten. ——^ Doch Gode zij dank, dat, fchoon gij voorheenen dienstknechten der zonde waart , gij nu van harte gehoorzaam zijt geworden, volgends het voorbeeld, [en voorfchrift,] welk de leere in zich bevat, die u ten dien einde verkondigd is! — 18. Dus nu vrijgemaakt zijnde van de zonde, zoo zijt 19. gij dienstbaar geworden aan de gerechtigheid. —Ik fpreek, om uwe zwakke zinlijke kennis , menschlijker wijze, [onder dit beeld van eenen dienstknecht; mijne meening is;] gelijk gij weleer uwe le-  christenen te rome. 27 leden dienstbaar maakte aan de onreinheid mHèof&. ongerechtigheid, en dus van de ééne zonde tot de andere vervielt; maakt dus nu op gelijke wijze uwe leden dienstbaar aan de gerechtigheid , ten einde meer en meer heilig te worden, want, wanneer gij nog dienstknechten der zon-w>20. de waart, waart gij, [om zoo te fpreken ,] vrij, cn niet onderworpen aan de gerechtigheid. «— Maar wat nut en vrucht hadt gij toen van die aii daaden, daar gij u thans zelven over fchaamt ? . net einde en loon van dezelven was de dood! • Maar nu integendeel, vrijgemaakt 22, zijnde van de zonde , eu dienstknechten van God geworden, hebt gij dat nut en voordeel, dat gij heilig wordt; en op het einde, het eeuwig leven; want de bezolding der zonde is de 43, dood, maar de genadegifte van God is het eeuwig leven, in en door christus jesus, onzen Heer. [Het geen ik zeide, dat wij niet meer onder Hoofd ft. de wet zijn, kan u niet vreemd voorkomen;] _VW. of weet gij dan niet, broeders,(want ik fpreek hier met u in het bijzonder, die de wet kent,) dat de wet alleen zoo lang over een mensch heerscht, als hij leeft? Dus is de ge. 2j trouwde vrouw, volgends de wet,aan denman verbonden, terwijl hij leeft; wanneer de man fterft, is zij van de verpligting omtrent den man ontflagen; zoodat, indien zij, bij het lc- 3. ven van haaren man, met eenen anderen man gemeenfehap heeft, wordt zij voor eene overfpeel- Iter  28 paulus brief aan de Botféft.tet gehouden; maar indien de man overleden is, zoo is zij vrij van deze wet,en geene echtbreekfter, wanneer zij zich met een' ander man vs. 4' verbindt. Op dezelfde wijze, mijne broe- ders, zijt gij ook met betrekking tot de wet geftorven, in den perfoon en het ligchaam van den christus, zoo dat gij nu eenen anderen toebehoort, hem naamlijk, die uit de dooden is opgewekt, ten einde gij vruchtbaar wordt in 5. Gode behaaglijke werken. Want, toen wij nog in den vleeschgezinden toeftand [onder de wet] waren, werkten de zondige driften en hartstogten, die door de wet [nog meer aangezet werden,] in onze leden en zinnen, zoo dat wij voor den dood vruchtbaar waren , [in zulke werken, die ons den dood op den hals haal- 6. den.] Maar nu zijn wij, in betrekking tot de wet, dood en te niete , zijnde van dezelve, daar wij te vooren aan verbonden waren, door den dood ontflagen, en moeten bij gevolg , . dienstbaar en gehoorzaam zijn, naar de nieuwe en betere leere van den geest, maar niet volgends de oude en afgefchafte letter [der wet.] 9. Derde tegenwerping; dat de wet zelve op deze wijze voor zondig wordt verklaard. 7. „ Maar wat willen wij dan hier mede zeg„ gen ? dat de wet zelve zonde [en oorzaak „ van de zonde] is?" Geenszins! Integendeel ik had geene rechte kennis van de zon.  CHRISTENEN TE ROME. 2p zonde, dan alleen door de wet; dus zou ik, Hoofdft. bij voorbeeld, de begeerlijkheid niet [als zonde] erkend hebben, indien de wet niet gezegd hadt: „ Gij zult niet begeeren!" Maar juist vs. 3. uit dit gebod nam de zonde aanleiding, om allerhande begeerlijkheden in mij te verwekken; .... want zonder eene uitdruklijke wet is de zonde genoegzaam dood. Zoo leefde ik 9. welëer, zonder wet, [gerust] voort; maar toen het gebod kwam, [en ik de wet leerde kennen,] herleefde de zonde, [en vertoonde zich in haare kracht,] en ik ftierf, [en bevond mij aan den dood onderhevig;] dus bleek het, hoe het ge- I0, bod, welk mij ten leven gegeven was, mij in de daad ten dood ftrekte. ——- Te weten, de u. zonde , aanleiding nemende door het gebod , verleidde mij, en veroorzaakte daar door mijnen dood volgends het gebod. Bij gevolg i2, is en blijft de wet heilig, en het gebod heilig, rechtvaardig, en goed. „ Maar is dan dit goede, mij de dood, [en 13. „ eene oorzaak van den dood] geworden?" — Geenszins! ■ [Niet de wet , maar] de zonde [is mij de dood.] Zoodat zij juist daardoor blijkt zonde te zijn, dat zij door het goede mij de dood veroorzaakt, zoodat de zonde, door middel van het gebod, boven maten zondig [bevonden] wordt te wezen. —— Want hoe- 14. wel ik weet, dat de wet geestelijk is, evenwel beu ik vleeschlijk [en zinnelijk ,] en als tot een' flaaf der zonde verkocht; want hoewel ik niet 15. goed-  go PAULUS BRIEF AAN DE Utofdfl. goedkcure, het geen ik doe cn verrichte, evenwel doe ik niet, het geen ik geern doen zou, maar juist het geen ik haat, dat doe ik. .. rs.16. Nadien ik nu juist doe, het geen ik niet wil, zoo erken ik, dat de wet goed is. ■ , 17. Evenwel doe ik dat nu niet meer, maar de 18. zonde, die in mij [nog] huisvest; want ik weet, dat in mij, (dat is, in mijn vleesch, en zinlijkheid,) niets goeds huisvest; want het [goede] te willen, ligt wel bij mij, maar het goede 19. daadlijk te volbrengen, dat vind ik niet; want ik doe niet het goede, daar ik lust in zou hebben, maar het kwaade, dat ik niet wil,doe ik. 20. ' Nadien ik dan doe, hetgeen ik niet wil, zoo doe ik dat in de daad niet meer, maar de tl. zonde, die in mij huisvest. ■ Dus bevind ik dan, dat de wet mij, hoewel ik het goede , . wil doen , [gelijk ik gezegd heb , ten dood £2. ftrekt,] omdat het kwaad mij bijligt; want hoe zeer ik ook in de wet van God lust en ver- , 23, maak heb,naar mijn inwendig beftaan,nogthans zie en verneem ik eene andere wet, die in mijne leden en zinnen ftrijdt met die wet van mijn gemoed, en mij gevangen heenen voert onder de wet [en magt] der zonde, welke in mijne 24. leden [en zinnen] huisvest. •■■ Helaas! ik ellendig mensch! Wie kan mij van dezen dood- 25. lijken toeftand verlosfen? —— Ik dank God, die [zulks gedaan heeft,] door jesus chris- 26. TUS - onzen Heer. — Zie daar dan, hoe ik zelf, fchoon in het Vleesch, en naar de zinlijkheid ,  CHRISTENEN TE ROME. S1 heid, de wet der zonde, echter in mijn gemoed de godlijke wet dien, [en gehoorzaam.] io. Nadere befchrijving der voordeelen, uit de Eudngeli-leere voortvloeiende. Daar is derhalven nu geene verdoemenis voor Hoofd'1. hun, die in christus jesus, [en met hem ver- J^'1' ëenigd] zijn; want de wet van den leevend- fl[ maakenden geest in christus jesus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde, die den dood aanbracht. — < Te weten,het geen onmoog- 3. lijk was voor de wet , omdat zij door het vleesch [en de zinlijkheid] krachteloos was, dat heeft God gedaan , doordien hij zijnen zoon zondt , in gelijkvormigheid aan het zondig vleesch, en dat [als een offer] voor de zonde, en dus de zonde ftrafte in het vleesch, zoodat ^ dus het recht der wet, [dat zij te eifchen heeft,] volbracht is en wordt, in ons, die onzen levens-wandel niet inrichten naar de leiding van het vleesch [en zinlijkheid,] maar naar de leiding van den geest. Trouwens, gelijk 5. zij, die het vleesch [en de zinlijkheid] volgen, vleeschlijke [en zinlijke dingen] bedoelen en beöogen, zoo bedoelen zij, die den geest volgen, geestelijke dingen; en gelijk de vleeschlij- j* [knechtelijke] vreeze inboezemt, maar gij hebt eenen geest ontvangen, die kinderlijke gezindheid aanbrengt, door welken wij [in onze gebeden tot God] vrijmoedig zeggen: „ abba, „ lieve vader.'" Deze zelfde geest ge- IQ- tuigt met onzen geest [en geestelijke gezindheid,] dat wij kinderen van God zijn. Indien wij nu kinderen zijn, dan zijn wij ook I?. erfgenamen, [die deel hebben aan des vaders goed;] . , ■■ erfgenamen van God , —— medeërfge- namen van christus, Voor zoo verre wij met hem deel hebben in zijn lijden, zulleu wij ook met hem verheerlijkt worden. Trouwens, ik reken dus, dat al het lijden l8. van dezen tegenwoordigen tijd niet in vergelijking kan komen bij de heerlijkheid, die ééns over ons zal geopenbaard worden. - ■ ■ lm- 19. mers het gantfche gefchapendom verwacht met uitziend verlangen deze openbaring [en verheerlijking] van Gods kinderen; alzoo het gantfche 20. gefchapendom aan de jammervolle ellende onderworpen is, en zulks niet gewillig, maar door hem, die dit [met wijze inzichten] dus gefchikt heeft; echter fteeds in die hoop, dat ééns het ai. gefchapendom zelf van het verderf, waar aan het dienstbaar is , zal bevrijd, [en, op zijne wijze, deelachtig] worden de zalige en heerlijke vrijheid, die Gods kinderen ééns genieten zullen. ——— Wij weten, naamlijk, hoe al het 25. C ge-  34 PAULUS BRIEF AAN DE Hoofdjl. gefchapendom thans nog onder de ellende zucht, ^23. en als in barensnood is>J*a niet alleen dit,maar ook zij, die reeds de eerftelingen [dezer heerlijkheid] naar den geest bezitten, als ook wij zelven zuchten in ons zelven, verwachtende [de volle openbaring] van dat kindfehap, de volkomene verlosfing van ons gantfche wezen. 24. Trouwens tot hier toe zijn wij alleen in hoope zalig, want eene hoope, die men voor oogen ziet, is geene hoope meer, want wat behoeft iemand te hoopen, hetgeen hij voor 00- 25. gen ziet? • Doch , fchoon wij nu nog hoopen , op hetgeen wij nog niet [daadlijk] zien, echter verwachten wij het met geduld en lijdzaamheid. 26. Doch bovendien zoo komt ook de geest ons in onze wederwaardigheden te hulp; want zelfs, wanneer wij dikwijls niet weten, wat wij bidden zullen naar behooren, dan bidt die zelfde 27. geest voor ons in ftille zuchtingen, en hij, die de harten doorzoekt , kent den zin van den geest, nadien deze op eene Gode behaagende wijze voor de heiligen bidt. 28. Insgelijks weten wij, dat den geenen, die God liefhebben, alle dingen ten besten moeten medewerken, alzoo zij naar het godlijk ontwerp 29. en plan geroepen zijn; want die hij tc vooren kende, dien beftemde hij ook, om aan zijns zoons beeld gelijkvormig te wezen, ten einde deze de eerstgeboren [en het hoofd] van j0> veele broederen zou zijn; en die hij dus te voo- •ren  CHRISTENEN TE ROME. 35 ren beftemde, die heeft hij ook geroepen; cn Roofift. (die hij geroepen heeft, die rechtvaardigde hij VI11, i ook; en die hij rechtvaardigde, die verheerlijk■ 1 te hij ook, en maakte hen zalig. Wat zullen wij nu uit dit alles befluiten ? vs. 31. „Indien God voor ons is, wie zal of kan tegen ions zijn? ■ Heeft hij toch zijnen eigen ^i. zoon niet gefpaard, maar hem voor ons allen | [in den dood] overgegeven, hoe . zou hij ons met hem niet tevens alles, alles fchenken? — Wie zal of kan de uitverkozen [lievelingen] 33. .' van God befchuldigen en voor het gerecht daagen? ! '11 God? die hen rechtvaardigt en vrijfpreekt? . Wie zal of kan hén ver- 34. öordeelen? —— christus? die ge¬ ftorven is ? ' ja , dat meer is, die opge¬ wekt is? ■ die ook aan Gods rechtehand is? die zelfs voor ons bidt? ■ Wie 35. , zal of kan ons van de liefde van christus ; fcheiden [en berooven?] ■ wederwaardig|i heden? of bange kommer? of vervolging? of 1 honger? of naaktheid? of gevaar? of het zwaard? ] (zoo als [op ons kan toegepast worden] bet 36. S geen gefchreven ftaat: Om uwen wil zijn ' \ „ wij den gantfehen dag in doods-gevaar; en \ „ worden gerekend, als jlachifchaapen."')—-—— ( Maar in dit alles zijn wij altijd overwinnaars 37, door hem, die ons heeft liefgehad! Waarlijk ik ben verzekerd, dat noch dood og, noch leven, noch engelen, noch overheden, of aardfche inagten, noch tegenwoordige,noch toeC 2 ko-  30 paulus brief aan de H^fdft.komende dingen, noch hemel noch hel, noch vs. 39.' eeniS ander fchepzel, ons zal kunnen fcheiden van de godlijke liefde, die in christus jesus, onzen Heer, is! 11. paulus verdedigt zijne leere van de verwerping der Jooden en de aanneming der Heidenen. Hoofdjl. Ik fpreek de waarheid , [dit betuig ik] bij IX. christus! ik lieg niet, (mijn geweten getuigt * het mij, [dit verklaar ik] bij den heiligen geest!) 2. dat ik in mijn hart groote droefheid en onöp- 3« houdelijke fmerte heb. Ja, geern zou ik zelf voor mijne broederen, met mij, wegens afkomst, zoo na vermaagdfchapt, van christus wege, den zwaarften dood willen ondergaan.— 4. Zij zijn toch Israëliten; hun komt het kindfchap en de heerlijkheid [van Gods openbaaring,] en zijne verbonden, en de wetgeving, en de 5» godsdienst, en de beloften toe; tot hen behooren de vaders, en uit hen is de christus, wat de ligchaamlijke afkomst betreft, die God boven alles is, hooggeloofd tot in eeuwigheid! Amen! 6. [Echter wil ik niet zeggen,] als of de toezegging van God [onvervuld] vervallen is; — [neen I] want njet allen, die uit Israël 7. afdammen, zijn waare Israëliërs; ook zijn zij niet allen kinderen, omdat zij de nakomelingfchap van abraham zijn; [daar ftaat] immers: ,? In  CHRISTENEN TE ROME. 37 In iSAaK zal uwe nakomelingfchap beftaan ;" Hoofdft. dat is te zeggen: niet de kinderen in de üg-w< g> chaamlijke afkomst zijn daarom de kinderen van God, maar de kinderen, die zulks zijn uit hoofde der belofte, worden voor deze nakomelingfchap gerekend. Want dus luidt de 9. inhoud der belofte: „ Omtrent dezen tijd zal ,, ik komen, en sara zal eenen zoon hebben.'''' ~ En niet alleen [bewijst sara dit met IO< haar voorbeeld,] maar ook rebkkka, toen zij i zwanger was bij [dien] eenigen [zoon der be1 loftc,] bij isaük, onzen vader; want eer de IIt 1' kinderen nog geboren waren, voordat zij goed 1 of kwaad gedaan hadden, ten einde het vrijj magtig plan en ontwerp van God beftendig zou I blijven, niet [afhangende] van werken, maar ; alleen van hem, die roept, werdt [reeds] tot I2. i haar gezegd: „ De meerdere zal den minderen „ dienen." —— Gelijk 'er ook gefchreven 13. j ftaat: jakob heb ik liefgehad, maar esau heb , „ ik gehaat." Maar volgt hier nu uit, ,, dat 'er bij God ! „ onrechtvaardigheid plaats heeft, wanneer hij j „ dus handelt?" Geenszins! Hij I5> zegt toch tot moses: „ Ik zal mij ontfermen, „ dient' ik mij ontferm, ea barmhartig zijn, „ dien ik barmhartig ben." — • Bij gevolg, I(5> I hangt het niet aan het willen en loopen [of ijverig poogen van iemand,] maar aan de ontfermende goedheid van God. Dus zegt 17, • hij ook, volgends de fchrift, tot farao: C 3 »  38 PAULUS BRIEF AAN DE Hoofaft.„ Juist daar toe heb ik u verwekt, opdat ik „ aan u mijne magt zou betoonen, en opdat „ mijn naam [en roem] op de geheele aarde zou vs.i%. „ verkondigd worden." Bij gevolg: Gelijk hij zich ontfermt, over wien hij wil, zoo verhardt hij [ook,] wien hij wil. 19. Misfchien zult gij mij dan zeggen: „Waar„ öm beftralt en berispt hij ons dan nog? wie 20. „ kan zijn' wil ooit wederftaan?" Wel nu, [lieve] mensch! wie zijt gij toch, dat gij met God twisten, [en hem rekenfehap afvorderen] wilt? -— Zal dan het maakzel tot zijnen maaker zeggen: waarom hebt gij mij zoo 21. [en niet anders] gemaakt? - ,—■ Of heeft de pottebakker geene magt over het leem, om uit denzelfden deeg-klomp te maaken, dit tot een aanzienlijk, en het ander tot een verachtelijk vat? — 22. [Zoudt gij met God willen twisten, hem rekenfehap afvorderen ,] indien hij, toorn [en rechtvaardig ongenoegen] willende betoonen, en zijn alvermogen bekend maaken, met veel geduld en langmoedigheid , de vaten verdroeg, die voorwerpen van toorn, en tot het verderf be- 23. ,reid zijn? als ook, om zijne rijkvolle heerlijk.lieid bekend te maaken over vaten, die voorwerpen van ontferming zijn , en die hij tot heer- 24. lijkheid voorbereid heeft? —-— Als-hoedanigen hij ook ons geroepen heeft, niet alleen uit 25. Jooden , maar ook uit Heidenen; gelijk hij ook bij uosEa zegt: „ lk zal, het geen te vooren y> mijn  CHRISTENEN TE ROME. 39 „ mijn volk niet was, mijn volk noemen ; en Hoofdft. „ mijne beminde, die te vooren mijne beminde 3, niet was. Eéns zal het gebeuren, dat op dievs' 20"' „plaats, daar tot hun gezegd was: gijlieden „ zijt mijn volk niet, zij daar kinderen van ,, den leevenden \en waaren] God zullen genoemd „ worden." ——— Daarentegen roept jesaïa 27» over Israël uit: „ Al was het getal van Israïls ,, zoonen als het zand der zee-oever, daar zal „ alleen een overblijfzel behouden worden. Want 28. ,, hij volbrengt eene zaak en befnijdtze in ge- „ rechtigheid, daarom zal de Heere eene van ,, alle kanten befneden zaak op aarde doen." . - Ook heeft jesaïa insgelijks voorzegd : 29. ,, Indien de Heere Sebaöth ens niet een -zaad „ hadt overgelaten, dan zouden wij als Sodom „ geworden, en met Gomorrha gelijk geweest » z'inr . . _ Wat moeten wij nu uit dit alles beflmten i - 3°Buiten tegenfpraak dit: De Heidenen, die geene moeite deeden om de gerechtigheid, hebben de gerechtigheid bekomen, te weten, de gerechtigheid, die. uit het geloof is; maar de Israëliërs, ^i. die naar de wet der gerechtigheid , [en het voorfchrift derzclve,] met moeite ftreefdeu, zijn 'er niet toe gekomen. Waarom? om- 32. dat zij [gerechtigheid zochten] niet uit geloof» maar uit wettifche werken; nadien zij over dien fteen des aanftoots geftruikeld hebben; volgends 33. hetgeen gefchreven ftaat: ,, Zie, ik leg in Siön „ eenen fteen, daar men zich aan floot en, en een C 4 » kuP'-> .  40 paulüs brief aan de ,, klip, daar men over ftruikelen zal; doch al „ wie in hem gelooft, zal niet befchaamd wor. „ den." Hoofdft. Broeders, mijn hartelijk verlangen, en mijn vs. i. geduurig Sebed tot God is voor de Jooden, dat a. zij mogen zalig worden; want graag geef ik hun dit getuigenis, dat zij eenen ijver voor God en den godsdienst hebben, maar der 3- ze ijver is onverftandig; zoodat zij, doordien zij de gerechtigheid niet kennen, die God [wil cn fchenkt,] maar zich eene eigene gerechtigheid trachten te verkrijgen, aan die gerechtig" 4. heid van God niet gehoorzaam zijn; en toch is christus het hoofd-einde van de wet, opdat een iegelijk, die gelooft, gerechtigheid hebbe. 5' —— Te weten, dus befehrljft moses de gerechtigheid, die uit de wet is: „ De mensch, ,, die deze geboden volbrengt, die zal door de- 6. „ zelven leeven en gelukkig zijn." Integendeel de gerechtigheid uit het geloof fpreekt dus: Denk niet bij u zelven: Wie kan ten hemel „ opklimmen? te weten, om christus van daar 7. „ af te brengen: Of: Wie kan in den afgrond „ nederdaalen? te weter), oln christus uit de 8. „ dooden op te brengen." Maar wat zegt zij meer? „ Gij hebt het woord nabij u, in „ uw mond én in uw hart." Nu dit is die geioofs-lec-re, welke wij verkondigen, en die hier 0. op uitkomt: Indien gij met uwen mondden Heere jesus belijdt, en met uw hart gelooft, dat God hem uit de dooden heeft opgewekt, zult  CHRISTENEN TÉ ROMË. 41 zult gij zalig wezen; —— want, gelijk mm Hoofdft. met het hart moet irelooven tot gerechtigheid, * dns moet men met den mond belijden tot zaligheid; en dit is overeenkom (tig de fchrift: ■■ ït, „ Een iegelijk, die in hem gelooft, zal niet „ befchaamd worden." ■ Zoodat hier geen I2. onderfcheid gemaakt wordt tusfchen Jood of Griek [Heiden;] want deze zelve Heer is ecn Heer van allen, die rijk [en vermogend genoeg] is voor allen, die hem aanroepen, [en verëeren] , » te weten, —— „ een iegelijk, 13, ,, wie hij zij , die 's Heeren naam zal aanroe„ pen [en verëeren,] zal zalig wezen." ■ Maar hoe zal men hem aanroepen , [en ver- 14, Peten,] in wien men niet gelooft? — En hoe zal men in iemand gelooven,van wien men nooit gehoord heeft? . En hoe zal men hooren, ten zij iemand hem verkondigt ? » En hoe zal men verkondigen, ten zij men eene 15, zending hebbe ? — Zoo ftaat 'er gefchreven: „ Hoe lief ijk zijn de voeten der verkondigers 5, van vrede, van hun, die goede en heuchelijke „ dingen hoodfehappen.'" ■ En nogthans zijn niet allen aan deze blijde boodfehap, [aan dit Euangeli,] gehoorzaam geweest; trouwens zoo fpreekt jesAm: „ Heere, wie heeft ons on,, derwijs geloofd^.'" ■ Derhalven het ge- ^ loof ontltaat uit onderwijs; cn het onderwijs gefchiedt door godlijk bevel. Maar kan ik ook zeggen: ,, Misfchien heb- ig. „ ben zij het niet gehoord, 'er niet van vernoC5 „men?"  42 paulus brief aan de Hoofdft. u men?" j Doch de ftem [van deze bood- fchappers] is evenwel doorgedrongen over de geheele aarde, en hunró leeringen zijn gekomen tot de verstgelegen gewesten der wereld. vs. 19. Kan ik ook zeggen: „ Misfchien hebben de „ Israëliërs het niet verdaan of begrepen ? " —• Maar vooreerst zegt moses reeds: „ Ik zal « „ jaloers ch maaken op een volk, dat geen volk „ was , en ongenoegd op een volk, dat te vooren £o. „ geen ver/land hadt." En issaïas zegt, zonder bedenking: „ Ik ben gevonden „ van hun, die mij niet zochten, ik ben openj, baar geworden aan die naar mij niev vraagal, „den." , Maar van Israël zegt hij: „ Den gantfeken tijd'ftrek ik mijne armen uit „ tot een volk , dat ongehoorzaam en wederjpan„ nig is. " Hoofdjl. Maar volgt dan uit het geen ik zeg, „ dat vsf1. " G°d zij" Volk .veruoten 'leeft?" — Dat ■zij verre! Ik beu immers zelf een Israë¬ liet-, uit het echte zaad van abuaiiam , van 2. benjamins liam. ■ Neen, God heeft zijn volk, dat hij te vooren gekend heeft, niet verfloten. Weet gij dan niet, wat 'er in de fchrift in de gefchicdeuis van ellï ftaat,hoe hij zich met deze woorden bij God over de Is, 3' raëliten beklaagde: „ Heere, zij hebben uwe „ Profeeten gedood, en uwe alt aar en omver geworpen; zoo dat ik alleen ben overgelaten, en 4' „ ook mij ftaan zij naar het leven." Maar wat zegt nu de godfpraak tegen hem? „ Ik heb mij • > nog  CHRISTENEN TE 'ROME. 43 nog zeven duizend mannen overgehouden , die Hoofdft. 5, hunne knieën voor Baal niet gebogen hebben." Op dezelfde wijze dan zijn 'er ook in denw. 5. tegenwoordigen tijd fommigen , volgends eene vrijë genade-verkiezing , overgebleven. ——— Maar is dit uit genade, dan is het niet meer 6. uit werken; anders blijft de genade geene genade meer; gelijk integendeel, indien het uit werken is, dan is het geene genade, anders blijft het werk geen werk meer. Wat volgt 'er dan uit?—— Dit! —Alhoe- */. wel het Israëlitisch volk niet verkregen heeft, het geen het met zoo veele moeite zoekt,evenwel heeft een uitgekozen gedeelte het verkregen, terwijl de overigen verhard en ongevoelig zijn geworden tot op heden toe; — overeenkom- 8. ftig hetgeen in de fchrift ftaat: „ God heeft „ hun eenen geest van diepen flaap gegeven, ^ ,, oogen, daar zij niet mede zien, en ooren, daar zij niet mede hooren kunnen." Ook 9. zegt david : „ Hunne tafel worde hun tot een „ net, en tot eene valk, en tot een'' aanftoot, „ en tot eene ftraffe voor hun! Dat hunne 00- 10. „ gen verduisterd worden, zoodat zij niet zien; „ en buig hunnen rug geftadig onder het juk!" Maar volgt hier dan uit, „ dat zij geftrui- n. „ keld hebben, opdat zij vallen zouden?" [en dat hier geene andere hoogere bedoelingen plaats hadden?] ■ Geenszins!—— Integendeel door hunnen val hebben de beidenen ook [deel gekregen] aan de zaligheid, ten einde zij [de .'  44 PAULUS BRIEF AAN DE B«fdft.Jooden\ weder [door de Heidenen] tot naarijver vs.il Z0UdCn Vemekt worde" Indien nu hun val dus de rijkdom der wereld is, en hun verhes de rijkdom der Heidenen, hoe veel meer zal zulks hun vol getal zijn, [indien ééns hun gantfche volk zich bekeerde?] 13. Want nu fpreek ik in 't bijzonder tot ulieden, die Heidenen waart, voor zoo verre ik een Apostel der Heidenen ben, tracht ik dit 14. mijn ambt luisterrijk te maaken , of ik ook mijn volk tot naarijver verwekken, en ten minden 15. fommigen van hun behouden mogt. Want hadt toch hunne verwerping de verzoening deiwereld [met God ten gevolge,] wat zal hunne aanneming anders wezen, dan een leven uit de dooden, [en eene heilvolle verandering van den toeftand der wereld?] 16. Verders, indien de eerfteling [van het deeg] heilig is, dan [kan] ook het geheele deeg zulks zijn; is de ftam heilig, dan kunnen de takken ï?, zulks ook zijn. Schoon nu al fommigen der takken afgebroken zijn, en fchoon gij, die te vooren [ecn tak van] een' wilden olijfboom waart, in derzelver plaats ingeënt, en dus aan den ftam en de lappen van den olijfboom deelt8. "achtig zijt geworden, evenwel beroemt uzelven niet, met verachting der takken; [bedenkt,] wanneer gij u zoudt willen beroemen, dat g)j den ftam niet draagt,maar dat de ftam u draagt. 19. ; Misfchien zegt gij: „ Maar de takken „ zijn afgebroken , opdat ik wierd ingeënt." ■ Heel  CHRISTENEN TE ROME. 45 • Heel wel! zij zijn door hun on-Hoofdjl, geloof afgebroken, maar gij beftaat door het geloof; — zijt dan niet hoogmoedig en trotseh, maar weest bescheiden en omzichtig, —— Ze- Si. ker, daar God de natuurlijke takken niet verfchoond heeft, hij zou ook u niet verfchoonen. Zie daar dan de goedertierenheid en de ftrcn- o2, ge gerechtigheid van God! ■ zijne ftrenge gerechtigheid over hen, die gevallen zijn, maar omtrent u zijne goedertierenheid, indien gij bij zijne goedertierenheid blijft ; anders zoudt gij ook afgehouwen worden ; gelijk integendeel zij, 2o, bijaldien zij in het ongeloof niet volharden, weder ingeënt kunnen worden, alzoo God magtig is, om hen weder in te enten. Trou- 24. wens, zijt gij van eenen uit de natuur wilden olijfboom afgebroken, en tegen de natuur op eenen goeden en vruchtbaren olijfboom ingeënt, hoe veel te meer kunnen deze natuurlijke takken in hunnen eigen olijfboom weder ingeënt worden. Nog meer, ik wil u toch, broeders, deze verborgenheid, [en tot hier toe aan u onbekende waarheid ,] niet verzwijgen , (opdat gij toch geene te groote verbeelding van uzelven maakt,) dat de verharding en ongevoeligheid voor een gedeelte bij de Israëliten plaats heeft, tot dat het volle getal der Heidenen de voorrechten van het Gods-rijk deelachtig zal wezen, en dan zal n(5 insgelijks het gantfche Israëlitisch volk zalig worden; ———« overëenkomitig het geen ge- fchre-  46 paulus brief aan de //^.fchreven ftaat: „ Uit Siöu zal een verlos/er 1 „ komen, die de godloosheden van jakoes nage- vs. 27. „ /lacht zal afkeeren." Als ook: - . „ Dit is voor hun het bij mij vastgejleld ver,, bond, wanneer ik hunne zonden zal wegne,, men.'''' 28. Zij zijn dan wel , met betrekking tot de Eudngeli-here, vijanden u tot heil, maar met betrekking tot de verkiezing, zijn zij geliefden, 29. om der voorvaderen wil; want Gods genadegiften zijn, zoo min als zijne roeping, aan be- 30. rouw onderhevig. Te weten, gelijk gijlieden eertijds aan God ongehoorzaam en origeloovig waart,maar nu zijne ontferming deelachtig zijt geworden, bij gelegenheid van hun on- 31. geloof en ongehoorzaamheid, op gelijke wijze zijn zij nu integendeel ongeloovig en ongehoorzaam bij gelegenheid van de ontferming, die gij deelachtig zijt, en dus zullen zij ook ééns ont- 32. ferming genieten. —— Want God heeft alle menfchen, [eerst de Heidenen, nu de Jooden] onder de ongehoorzaamheid en het ongeloof [als] befloten, opdat hij ééns over allen ontferming bewijze. 33. O onpeilbaar diepe en rijk-volle wijsheid en wetenfchap van God! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijne befluiten en oogmerken! Hoe onna- 34- gaanbaar zijne wegen, en werken! Want wie kan Gods gedachten kennen? Wie kan zijn 35. raadgever zijn ? Of wie heeft hem iet te vooren gegeven, waar voor hij wedervergelding zou kun-  CHRISTENEN TE ROME. 4? kunnen wachten? - Alles is toch uit hem,Hoofdjl. XI en door hem, en tot hem. Hêm zij eere cn lof^ ^ tot in eeuwigheid! Amenl TWEEDE AFDEEL ING. Pligten. 12. Algemeenc pligten. Uit al het geen tot hier toe gezegd is , broe-Hoofdft. ders, leide ik dan deze vermaning af, dat gij, XI1, VS. t m uit hoofde der godlijke ontferming, [aan u bewezen ,] uwe ligchaamen Gode opdraagt tot een leevend, heilig en welbehaaglijk offer, en dus eenen redelijken , en verftandigen godsdienst beoefent. ■ Schikt u niet naar de zeden dezer 2, wereld, maar volgt eene geheel andere en nieuwe denkwijze, ten einde gij behoorlijk onderfcheiden moogt, wat Gods goede, welbehaaglij- • ke, en volmaakte wil [in alles vordert.] In het bijzonder vermaan ik , volgends het 3. ambt, dat mij zoo gunstrijk is opgedragen, elk en een'' ieder, die tot u behoort, dat niemand hooger van zichzelven gevoele , dan hem betaamt, maar dat ieder vart zich zelven met befcheidenheid denke, naarmate van de gave des geloofs, die God hem toegedeeld heeft. Want gelijk "er aan één ligchaam veele leden 4. zijn,fchoon alle leden niet tot dezelfde verrichtingen dienen, zoo maaken wij, zoo veelen wij 5, Chris-  48 PAULUS BRIEF AAN DE //^•Christenen zijn, maar één ligchaam uit,en zijn dus, op ons zelven genomen, onderling leden ff- C van eikanderen; hoewel wij onderfcheiden gaven hebben, naar de genade, die ons gefchonken is. 7- Heeft iemand de gave van godlijke ingeving als een profeet, hij gebruike die, evenredig aan deze mate des geloofs. iemand een dienaar, hij neme zijnen dienst behoorlijk waar. —— Is iemand een onderwijzer, hij S. doe het werk van eenen onderwijzer. is zijn post te troosten of te vermaanen, hij zij daar in vlijtig en getrouw. . Die weldaa- den aan armen doet, doe zulks oprecht en uit zuivere beginfelen. Heeft iemand ergens het beftuur over, hij neme het waar met allen vlijt. Die werken van barmhartigheid verricht, doe zulks met lust en vrolijkheid. 9- Met één woord, de liefde zij [in allen opzichte] ongeveinsd. Hebt een afkeer van het . kwaade, en kleeft onophoudelijk het goede aan. 10. — Weest hartelijk in onderlinge broederliefdc- " De één behandele den anderen met 11. achting. Zijt niet traag, in het geen vlijt verëischt. Weest ijverig in den gods- ia. dienst. Voegt u naar de tijds-omflandig- heden; ■ altijd blijmoedig in de hoop, lijdzaam in de wederwaardigheden , aanhoudende T3- in het gebed. Komt de heiligen te hulp in hunne verlegenheden. — Stelt eene eere in 14. gastvrijheid te oefenen. — Zegent, die u ver. 15- volgen, zegent, en vloekt hen nooit. Verblijdt  CHRISTENEN TE ROME. 49 blijdt 11 met de blijden, en weent met de wee-Hoofdft. nenden. Weest onderling eensgezind. Zet uwen zin niet op het geen hoog is, maar Vu ■ gaat ook geern met geringen om. - Weest niet waanwijs. Vergeldt niemand kwaad met kwaad. . .. . 17 Weest op alles bedacht, wat naar aller menfchen oordeel goed en eerlijk is. ——— Zoo ig, veel mooglijk is, en zoo veel van u afhangt, leeft met alle menfchen in vrede. Nooit 19. moet gij uzelven wreeken, geliefden! maar ontwijkt den toorn, [en geeft hem tijd, om te be* daaren.] 1 Daar ftaat toch in de fchrift: ,, Het ftraffen is mijn werk, ik zal het Vergel- „ den, fpreekt de Heere." Wanneer dan 2o> uw vijand hongert, zoo geef hem te eten; wanneer hij dorst heeft, geef hem te drinken; door dit te doen, zult gij hem gloeiende kooien op zijn hoofd hoopen, [hem best befchaamd en verlegen maaken.] Laat u door het kwaad 21. [en door beledigingen] niet overwinnen, maar overwint het kwaade [en Hechte behandelingen] door het goede [en door wel te doen.] 13. Bijzondere pligten, als burgers. Ieder mensch gehoorzame de overheid, die de ^ f,* regeering in handen heeft; de overheden hebben XIII. ' toch in 't gemeen haar gezag van God ; en vs- *• het ambt der overheden, welk onder de menfchen plaats heeft, is volgends godlijke Infteï-  50 PAULUS BRIEF AAN DE lh°fW-Ymg, zoodat, wie zich tegen de overheid ver- v?. 2. zet' verzet zich te§en de godlijk fchikking; en die zich daar tegen aankanten, hebben het zich zelven toe te fchrijven, wanneer zij geftraft 3- worden. - Want de overheden zijn niet, opdat goede , maar alleen kwaade daaden te vreezen zouden hebben. Indien gij dan de overheid Biet wilt vreezen, zoo doet het geen goed is, dan zult gij haare goedkeuring hebben. —J 4» Zij is toch Gods dienaaresfe, u ten besten. Maar doet gij het geen kwaad is, zoo hebt. gij te vreezen ; nadien zij het zwaard niet vergecfsch voert; gelijk ik zeide, zij is Gods dienaaresfe, en heeft het recht, om een iegelijk te 5. ftralfen, die kwaad doet. . Het is daarom nodig en pligtelijk, haar te gehoorzamen, niet enkel om de ftraffe, maar uit den grond van het 6. geweten. ——»- Uit dien 'eigen grond hebt gij haar ook fchatting te betaalen, alzoo zij dienaars van God zijn, die voor dit alles zorgen moeten. —— 7. Geeft derhalven aan allen en een iegelijk, hetgeen gij verfchuldigd zijt, fchatting,wien gij fchatting; ——- tol, wien gij tol; eerbied, wien gij eerbied verfchuldigd zijt. —; 8. Voor het overige zijt gij aan niemand iet verfchuldigd, dan eikanderen lief te hebben; want die zijn evenmensch liefheeft, die volbrengt q, de wet; immers de geboden, ,, doet geen over„ fpel; dood niet; fteel niet; leg geen valsch getui„ genis af;begeer niet;"en dergelijken,worden in  CHRISTENEN TE ROME. in dit hoofdgebod begrepen, naamlijk: „ ïlcbï Hoofdft. „ uwen evenmensch lief als uzelven." X!II« Nadien de liefde den evenmensch geen kwaad vs. 10. kan berokkenen, zoo is zij de vervulling van de wet. 14. Beweegreden tot deze pligten. Hier toe zijn wij zoo veel te meer vcrpligt, na- 11. dien wij de tijds-gelegenheid weten,dat het uur daar is, waar in wij nu uit den flaap behooren te ontwaaken, alzoo onze zaligheid thans nader bij is, dan toen wij eerst het Christen-geloof omhelsden. —- De nacht is haast voorbij; de 12. dag nadert. Laat ons derhalven zoodanige werken, als in de duisternis plegen te gefchieden, voortaan nalaten, [gelijk men een kleed aflegt,] en integendeel het geen voor het daglicht voegt, aanvaarden, gelijk wij onze klce- deren aantrekken. ,—. Laat ons met wel- I3. voeglijkheid zoo wandelen, gelijk het bij dag betaamt, niet in overdaadig brasfen en dronkenfchap; niet in ontucht noch geilheid; niet in twist noch nijd; maar doet den Heere jesus j^, christus aan , [wordt hem in al uw gedrag gelijk,] en zorgt alleen in zoo verre voor uw ligchaam, dat de vleeschlijke lusten niet ontlleken worden. D 2 15. Ver-  5* PAULUS BRIEF AAN DE 15. Vermaaning tot infchiklijkheid, bij ver. fchillende gevoelens over het geen den Christenen al of niet geoorloofd zij. Hoofdft. Neemt hem, die zwak in het geloof [en de vs.^i. kennis van het Christendom] is, aan, zonder 2. hem tot twijfelingen te brengen, de dén gelooft naamlijk, dat hij alles vrij eten mag, maar een ander, die zwak is, eet alleen groente en moes- 3. kruiden; in dit geval moet hij, die alles vrij eet, hem, die niet alles durft eten,niet verachten, en even min moet de laatfte den eerften veröordeelen , want God heeft hem [in zijne 4. gemeente] aangenomen. Wat recht hebt gij, om eens anderen dienstknecht, [die uw mede-dienstknecht is ,] te veröordeelen ? Hij itaat of valt zijnen eigen heer, doch hij zal wel ftaan, want God is magtig, om hem te doen ftaan. S' Hier is 'er één, die den éénen dag heiliger oordeelt dan den anderen, daar een ander, die alle dagen gelijk fchat; elk handele naar zijn <5. beste weten en geweten. — Die zekere dagen waarneemt, doet zulks den Heere ter eere; en die zulke dagen niet waarneemt, doet zulks insgelijks om des Heeren wil. —— Die alles eet, doet zulks den Heere ter eere, want hij dankt 'er God voor; die niet alles durft eten, laat het na om des Heeren wil, en dankt God 7. insgelijks. — Want niemand onzer leeft of fterft 8. voor zich zelven ; leeven wij, wij leeven, dewijl het  CHRISTENEN TE ROME. 53 het de Heere wil; fterven wij, wij fterven, de- Hoofdjl. wijl het de Heere wil;het zij dan, dat wij lee- XIV* ven, het zij, dat wij fterven, wij zijn in de magt van den Heere; ——- want tot dit,oog-y.j. 9. merk is christus geftorven, en weder leevènd geworden, ten einde hij over dooden en leevenden heerfchappij zou hebben. Wat vonnist en veroordeelt gij dan uwen i0. broeder? ■■• Of gij, wat veracht gij uwen broeder? » Wij zullen immers allen eens verfchijnen moeten voor den rechterftoel van christus? Trouwens, zoo ftaat 'er in 11. de fchrift: „ Zoo waar als ik leeve! fpreekt de ,, Heer: . Jfoor mij zullen zich alle knieën buigen, en alle tongen zuden God belijden." —— Dus zal dan elk van ons voor zich zei- I2 ven aan God rekenfchap moeten geven. Laat ons dan eikanderen niet meer oordeelen; l% maar neemt veel meer dit befluit, om geenen broeder eenigen aanftoot of ergernis te geven - 1 - Ik [voor mij] weet en ben overtuigd I4i door den Heere jesus [en zijne leere,] dat geene fpijze onrein is in zich zelve; zij. is alleen voor hem onrein, dié ze voor onrein houdt.— Indien nogthans uw broeder bedroefd wordt, 1% om de eene of andere fpijze, [die gij eet,] zoo handelt gij niet naar de liefde; maakt ook hem door uw eten niet ongelukkig, voor wien christus geftorven is. Laat toch het goede , dat gij hebt, [uw goe- l6# de godsdienst] niet gelasterd,of ineen'kwaaden D 3 naam  54 paulus brief aan de mmmam gebracht worden! —Het Gods-rijk beftaat vs. 17. immers niet in vriJ*heid omtrent fpijze of drank, maar in gerechtigheid, vrede en heil, en blijdiS. fchap door den Heiligen Geest; want alwie in deze dingen christus dient, is Gode aangenaam, en de achting der menfchen waardig. — 19. Laat ons dan de bevordering van de vrede, en het geen tot onderlinge flichting [en verbete- 20. ring] dient, tot ons doelwit ftellen. Verbreek toch Gods werk niet, om der fpijzen wil! " Alles, [wat eetbaar is,] is wel rein; evenwel doet die mensch kwalijk, die met er' 21. gernis met al, alles eet; gelijk het integendeel goed is, wanneer gij geen vleesch eet, noch wijn drinkt, noch iet anders doet, waar aan uw broeder zich ftoot of ergert, of zwak is 22. [in zijn geloof.] Hebt gij geloof [en beter overtuiging,] houdt dat bij uzelven, om Gods wille; gelukkig is hij, die zich zelven niet behoeft te veröordeelen, in hetgeen hij voor goed 23. houdt! Maar die twijfelingen maakt, [of hij wel doet,] indien hij [iet] eet, handelt ftraffoar, omdat hij niet uit geloof en overtuigingte werk gaat; alles, naamlijk, wat niet uit geloof [en met volle overtuiging] gedaan wordt, is zonde. Hoofd/!. Met één woord, wij, die fterker zijn, moevf.V'i. tCn de zwakheden der zwakken dragen, [met ' geduld,] en ons zelven niet laatdunkend trach2. ten te behaagen; integendeel zoeke een ieder onzer zijnen evenmensch ten goede te behaagen tot  CHRISTENEN TE ROME. 55 tot ftichting [en verbetering:] Want ook Hoofdft. christus zelf heeft zich zelven niet zoeken te Xv'* behaagen, integendeel [hij kon zeggen,] gelijk W* 3' 'er ergens in de fchrift ftaat: „ De verfmaadingen der genen, die u fmaaden, hebben mij „ getrofen. Alles toch, wat te vooren 4. in de fchrift is opgetekend, ftaat daar in tot onze leering en onderwijs, ten einde wij door geduld en lijdzaamheid, gepaard met den troost der heilige fchriften, in onze hoop verlterkt worden. Zoo geve de God, die ons deze 5. lijdzaamheid en troost [leert,] ulieden, dat gij onderling ééndragtig cn éénsgezind zijt volgends [de leere van] jesus christus! — Ten ein- 6. de gij ééndragtig en uit éénen mond den God en Vader van onzen Heere jesus christös verheerlijken moogt. 1 Derhalven neemt eikanderen [met liefde] aan, 7. tot verheerlijking van God,gelijk ook christus ons, [met datzelfde doel-cinde, in liefde] aangenomen heeft. ——- Ik wil zeggen; dat je- g. sus christus een dienaar is geworden van het befneden [Joodendom,] ter [bevestiging] van Gods waarheid, ten einde de beloften, aan de vaderen gedaan, bekrachtigd [en vervuld] wierden; maar de Heidenen [heeft hij aangenomen, Q ten bewijze van Gods] barmhartigheid, opdat zij God zouden verheerlijken , overëenkomllig de fchrift: „ Daaróm zal ik u onder de Hei,, denen belijden; en lofzingen ter eere van uwen „ naam." En elders ——. „ Juicht gij, 10. D 4 „ He i-  56" paulus BRIEF aan Dg Sv?4» «<* En op ee- vs. „. ne andere plaats: „ Looft dm Hegr^ alle gij Heidenen, prijst hem, alle gij vol- 12. „ ken." Andermaal zegt esaïa: , „ Uit den wortel van isaï zal 'er één opftaan, „ om over de Heidenen te heerfchen; op dezen „ zullen de Heidenen hunne hoop ftellen." . 13- Die God dan , die ons deze hoop gegeven heeft, vervulle ulieden met alle blijdfehap en heil-vrede, nadien g,j gelooft, ten einde gij, door de kracht van den Heiligen Geest, in uwe hoop noe langer hoe meer bevestigd wordt. iö. Beftuit van dezen Brief. H- Ondertusfchen , mijne broeders , hoewel ik voor mij zelven ten uwen opzigte overtuigd ben , dat gijlieden zoo vol zijt van goede geneigdheden, en zoo voorzien van alle kennis, dat gij genoeg in ftaat zijt, om eikanderen te 15- beftuuren en te vermaanen; echter heb ik, broeders , aan ulieden, en zelfs gedeeltelijk met min of meer vrijmoedigheid gefchreven, om u, uit hoofde van het ambt, mij genadig van God op- 16, gedragen, daar aan te herinneren, ten einde mij te betoonen als een dienstknecht van jesus christus onder de Heidenen, die het godlijk Euangeli als een priester van God bedien, opdat de Heidenen hem een welgevallig offer zijn mogen, geheiligd door den Heiligen Geest. Des-  CHRISTENEN TE ROME. 57 Deswegens heb ik ook in en door chris-Hoofdjl. tus ftoffe tot roem, dat ik bezorg, het geen tot den dienst van God behoort; want nooit '"" ^§1 zal ik mij onderftaaii, iet te leeren of te zeggen, dan het geen christus door mij gewerkt heeft, om de Heidenen tot gehoorzaamheid [aan zijn Euangeli te brengen,] met leere en daaden , met magtige tekenen en wonderwer- 19. ken, door de kracht van den godlijken geest; zoo dat ik, van Jerufalem af alömme tot aan lllijri'èn toe, de EuangeliAtexe van christus ten vollen heb uitgebreid; mij fteeds bevlijti- 20, gende , om deze Euangeli-leere te verkondigen , niet daar christus reeds verkondigd was , ten einde ik niet op eens anderen grondflag zou bouwen , maar om veel meer 21. met de fchrift te kunnen zeggen: ,, , aart „ wien van hem niets was aangekondigd, zul' ,, len zien, [en tot kennis komen,] en zij, die „ niets van hem gehoord hadden , zullen het nu ,, ook verft aan." Dit is het ook, waar- 22, door ik tot hier toe dikwijls verhinderd ben geworden, om tot ulieden over te komen. Maar thans in deze gewesten geene gele- 2^ genheid en werk meer hebbende , en reeds veele jaaren herwaards begeerig zijnde , om ulieden te bezoeken, zal ik, wanneer ik naa 24, Spanje reize, tot ulieden komen; te weten, bij mijne doorreize derwaards , hoop ik ulieden te zien, en mij dan door 11 , ("wanneer ik aan mijn verlangen naar u , ten minlten D 5 voor  58 PAULUS BRIEF AAN DE ««/M.voor een gedeelte eerst zal voldaan hebben ï * verder te laten brengen. . *i«5. Maar voor het tegenwoordige ben ik voornemens naa Jerufalem te reizen, om den heiligen aldaar eene liefdegift over te brengen 26. want [de Christenen van] Macedonïèn en Achdien hebben goedgevonden, gemeenfchappelijk pene liefdegift te bezorgen voor de armen on- 27. der de heiligen te Jerufalem. - Zij hebben, [zeg ik,] dit goedgevonden, doch zij waren 'er ook toe verpligt • want , hebben de Heidenen deel gekregen aan hunne geestelijke voordeden, dan is het ook pligtelijk, dat die bun ten diende ftaan met hunne tijdelijke middelen. 28. Zoodra als ik dan dit volbracht , en deze weldaad bij hun in zekere handen zal bezorgd hebben, zal ik over uwe ftad naa Spanje op 29. reis gaan Ik weet toch, dat ik ,tot u komende , met den vollen zegen van christus 30. Eudngeli-hm komen zal. Alleenlijk bid ik u, Broeders , om onzen Heere jesus christus \ en om de liefde van den geest, [die wij onderling hebben,] dat gij in uwe gebeden tot God 31. mij helpt ftrijden , opdat ik verlost mag worden van de ongeloovigen in JudeSn, en dat mijn dienst voor de Christenen te Jerufalem , den heiligen aangenaam mag wezen; 32. ten einde ik met blijdfehap tot ulieden mag komen , indien God wil , en mij met u verkwik-  CHRISTENEN TE ROME. 59 kwikken kan. — God, de bron van alle vrede en heil, zij met ulieden allen. Amen. ' J vs. 33. Nafchrifi. Ik beveele ulieden onze zuster febe zm^Eotfdft. die eene mededienaresfe is in de gemeente te Xv"*' vs. 1. Kenchreën , ten einde gij haar om christus 2. wil, gelijk het den heiligen betaamt, ontvangt, en in alle Hukken, daar zij uwe hulpe nodig mogt hebben, de hand biedt; gelijk zij ook zelve voor veelen, en inzonderheid ook voor mij, eene weldoenfter geweest is. Groet priscilla en aquilas , mijne mede- 3, arbeiders in [de leere] van jesus christus, welke hun eigen leven voor het mijne ge- 4< waagd en aangeboden hebben, en aan welken niet alleen ik, maar alle de gemeenten uit de Heidenen dankbaarheid verfchuldigd zijn; groet ^ ook de gemeente , die in hun huis bijeenkomt. 1 Groet epjenetus , mijnen geliefden , die de eerfte in Achaïe is, welke in christus geloofd , [en het Euangeli aangenomen] heeft. Groet mariü, die veel 6 moeite voor ons gedaan heeft. -■ . . Groet andronikus en juniüs , mijne blocdverwan- ?' ten , en mijne medegevangenen; welke bij de Apostelen in achting zijn , en reeds voor mij Christenen waren. Groet ampluïs , g mijnen geliefden in den Heere. .. Groet 0* ur-  óo PAULUS BRIEF AAN DE Hoofdft. urbanus , onzen medearbeider [in het Eudn. ipj. fo. geli vanJ ewÈisxus, als ook stachijs, mijnen geliefden. Groet apelles , den beproefden belijder van christus. Groet n. het huisgezin van aristobulus. Groet herodiön , mijnen bloedverwant. Groet hen , die , in het huisgezin van narcissus , 12. Christenen zijn. Groet trijf^ena en trijfosa , die [in de leere] des Heeren arbeiden. Groet de geliefde persis, welke veel moeite gedaan heeft voor [de JLuaif 13. #e//-leere] des Heeren. Groet rufus , den uitgelezen belijder des Heeren, en zijne ; moeder , die ik ook de mijne kan noemen. 14. ——— Groet asijnkritus , flegon , hermas, patrobas, iierwes, en de broederen, 15. die bij hun zijn. Groet filologus en iulj&s, nereus en zijne zuster, en olijmpas , en alle de heiligen, die bij hun zijn. 16. ——. Groet malkandcren met eenen heiligen liefdekus. > Alle de gemeenten van christus groeten u. 17. Voor het overige vermaan ik u, broeders, dat gij uzelven wacht voor de genen , die ergerlijke onëenigheden, buiten en tegen de leere, die gij geleerd zijt, verwekken ; onthoudt u, van gemeenzaam met hen te verkeeren. — iS. Zoodanige menfchen toch dienen onzen Heere jesus christus niet, maar hunnen eigen buik; terwijl zij, door vleijende beloften en loffpra- ken  CHRISTENEN TE ROME. Cl ken de gemoeden van hun, die niets kwaads Hoofdft. vermoeden, verleiden. ■ [Gij he'ot zoo XVI" veel meer reden, om u voor hun te wachten,] dewijl uwe gehoorzaamheid [aan het Euangeli] reeds wijd en zijd bekend is geworden; in zoo verre verheug ik mij over ulieden, doch tevens wenfche ik, dat gij wijs in het goede, maar in het kwaade altijd onërvaaren moogt blijven. —— Ondertusfchen , God, de bron 20| van vrede en heil zal haast den Satan onder uwe voeten vertreden. De genade van onzen Heere jesus christus zij met ulieden. Amen! Tweede Nafchtift. U groeten timotheüs, mijn mede-arbeider, m, en lucius , en jason , en sosipater, mijne bloedverwanten. Ik , tertius , die dezen brief gefchreven 22> heb, voeg hier mijne christelijke groetenisfe bij. U groet kajus, wiens huis voor mij en de 2-1< geheeie gemeente openuaat. . U groet erastus, de ftads-rentmeester, en quartus, de broeder. De genade van onzen Heere jesus christus zij met ulieden allen. Amen! Hem nu, die magtig is, ulieden te bevesti- 2è, gen cn te verfterken door mijne Eudngeli-leere en de verkondiging van jesus christus, volgends  6i PAULUS BRIEF AAN DE CHRISTENEN ENZ. Hoofdft. genès de openbaring dier verborgenheid, welke VS. 26. van de oudfte diden af geheim was gehouden , maar nu door de uitlegging der Profeetifche fchriften openbaar, en op bevel van God, den eeuwigen, onder alle Heidenen bekend gemaakt is, om hen tot geloofs-gehoorzaamheid [aan het 27. Euangeli te brengen;] den alleen wijzen God, gelijk hij zich door jesus christus geopenbaard heeft, dien zij heerlijkheid en eere in eeuwigheid. AMEN. PAU-  PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE CHRISTENEN T E KORINTHEN.   PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE CHRISTENEN T E KORINTHEN. Ojjfckrift en Inleiding van den Brief. Paulus, een door den godlijken wil onmid-Hoofdjl. lijk geroepen Apostel van jksus christus, en *• sosthi.nks, de ambts-broeder, [wenfchen] aan W' *' de gemeente van God te Korinthen , aan ulieden, die door christus j>ïsus geheiligd [en ingewijd] zijt, geroepen [en tot het Christen-geloof gebrachte] heiligen, midsgaders aan allen , die den godsdienst van onzen (ja hunnen en onzei] Heere, jesus christus , openlijk belijden, in alle plaatzen [waar zij famenkomen,] genade 3, en heil van God, onzen vader, en van den Heere jesus christus. Ik dank mijnen God ten allen tijde, om uwen 4. wil, voor de godlijke genade-weldaad, die ulieE den  66 paulus eerste brief aan de Hoofdft.den door christus jesus gefchonken is, dat vs. '5. S'liUtden do°r hem in allen opzichte zoo rijklijk begunftigd zijt met het gantfche onderwijs en de 6. gantfche kennis [van het Christendom,] gelijk ook het getuigenis van den christus, [Messias,] 7- onder ulieden bevestigd is geworden , zoodat gij ten opzigt van geen ééne gave [des geestes] misdeeld zijt, maar de [volkomenel openbaring van onzen Heere jesus christus [gelaten] ver- 8. wacht; die ulieden ook, ten einde toe, zal bevestigen, opdat gij onftraflijk zijn moogt in den dag [der komst] van onzen Heere, jc- 9. sus christus. God is toch getrouw, door wien gij tot het deelgenootfchap van zijnen zoon jesus christus, onzen Heer, geroepen zijt. 1. paulus waarfchuwt tegen partijfchappcn, en ingebeelde wijsheid. 10. Intusfchen vermaan ik u, broeders, in den naam van onzen Heere, jesus christus, dat, gelijk gij allen déne en dezelfde leere belijdt, 'er dus onder ulieden geene partijfchappen zijn, maar dat gij in dezelfde gezindheden, even als in dezelfde gevoelens onderling verbonden blijft. 11. Ik heb toch, mijne broeders, van fommigen uit CHLoës huisgezin verdaan, dat 'er 12. verdeeldheden onder ulieden plaats hebben , te weten, dat dén ieder van u partij trekt, zoodat de dén zegt: Ik houde het met paulus; een an-  christenen te korinthen. 6> urider: Ik met apollos; een derde: Ik met Hoofdft. kefas; en anderen: Wij met christus. — Is dan christus verdeeld? ——. Is paulus w-ij» voor ulieden gekruist? Zij't gij in den raam [en tot den dienst] van paulus gedoopt? - Ik dank God, dat ik niemand van ulie- 14. den gedoopt heb, behalven krispus en gajus ; zoodat niemand kan zeggen , dat ik in mijn 15. naam gedoopt [en dus eenen bijzonderen aanhang gemaakt] heb. Trouwens, ik heb iöi ook het huisgezin van stefanas gedoopt; maar voorts weet ik niet, dat ik iemand anders gedoopt heb. - christus heeft mij ook eigenlijk niet gezon- 17. den, om te doopen, maar om het Euangeli te verkondigen; niet met fieraad van taal, want dus zou het kruis van den christus [MESsias] ligt uit het oog worden verloren, nademaal de i8„ leere van het kruis voor hun , die verloren gaan, loutere dwaasheid fchijnt, hoe zeer het voor ons, die zalig worden, godlijke kracht is. . ■ Overëenkomltig het geen iri de fchrift 19. ftaat: ,, Ik zal de wijsheid der wijzen verr.ie~ tigen , en de wetenfchap der geleerden be- „ fchaamen.'" Waar is de wijze? waar 20a de fchriftgeleerde ? waar de onderzoeker van deze [verlichte] eeuw? Heeft God alle aardfche wijsheid niet tot dwaasheid gemaakt? Trouwens, nademaal de wereld [en het mensch- 21, dom] door haare wijsheid God iri zijne godlijke wijsheid niet gekend heeft, zoo heeft het E 2 Go-  68 PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE HoofdH. Gode behaagd, de geloovigen zalig te maaken door de prediking eener leere, die dwaasheid vs. 22. fchijnt. Te weten , de Jooden begeeren een te ken [aan den hemel,] en de Heidenen zoe*3< ken naar wijsheid , maar wij verkondigen eenen gekruisten christus [messiïs ,] welke voor jooden een ergernis en aanftoot, en voor Grie24. ken dwaasheid, maar nogthans voor hun, die geroepen zijn, [en tot de gemeente behooren,] zoo Jooden als Heidenen, Gods almagt en Gods 25- wijsheid is. Want het geen God doet, hoe dwaas het moge ichijnen, is wijzer dan alle wijsheid der menfchen; hoe zwak het moge voorkomen, nogthans is het krachtiger dan alle vermogen der menfchen. 26. Gij ziet dit immers in uwe eigene roeping [m aanneming tot het Christendom,] broeders, juist niet veele wijzen naar het uitwendige, niet veele vermogenden, niet veele aanzienlij- 27. ken; maar het geen bij de wereld voor dwaas geacht wordt, heeft God verkozen, opdat hij de wijzen zou befchaamen; eu het geen naar de wereld zwak is, beeft God verkozen, 28. opdat hij, al wat fterk is, zou befchaamen; zoo heeft God nok verkozen, het geen onaanzienlijk en vetüeht is bij de wereld, en het geen niets is, opdat hij, al wat iet is, tot niet zou 29. maaken. Opdat geen fierveling voor hem 30. zich beroeme [of verheffi-.] Uit hen [ n do.'ir zijne gunst alleen] zijt gij in [en nut] christus Jlsus [verceuigd,] die ons van G.id ge-  christenen te korinthen. 6p geworden is wijsheid, rechtvaardigheid, en hei- Hoofdft. liging, en verlosfing [van zonde, dood, en alle h onheilen;] ten einde [plaats hebbe], gelijk 'er". 31. in de fchrift ftaat: „ Die roemtt roeme in den „ Heere!" Dus ben ik zelf, toen ik tot u kwam, Hoofdft. broeders, niet gekomen met hoogvliegende wel- ll' fprekendheid of wijsheid, als ik u het godlijk W" " getuigenis verkondigde. Ik matigde mij a. niet aan, onder ulieden iet te weten , dan alleen jesus CHRisaus,en wel, dien gekruist. — Ook was ik bij u in zwakheid, in veel bekom- 3. mering en fchroomvalligheid; dus beftondt mij- 4. ne leere en prediking niet in overredende welfprekendheid van menschlijke wijsheid [en kunst,] maar in een betoog van geest en [hooger] kracht. ■ ■ Ten einde uw geloof niet ge- 5. grond zou zijn op menschlijke wijsheid , maar op Gods alvermogen. Evenwel wij dragen ook eene wijsheid voor 6. onder volmaakte [en meer verlichte Christenen.] niet echter eene wereldfche wijsheid, noch eene wijsheid, die men bij de grooten dezer aarde vindt, welke tot niet gemaakt worden; - maar wij dragen eene godlijke wijsheid voor, die in eene verborgenheid beftaat, en die tot hier toe verborgen was, doch welke God te vooren reeds beftemd hadt tot onze vcrheerlij. king; [eene wijsheid,] welke niemand 8. der grooten dezer aarde erkend heelt; want, E & ia-  70 PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE fioofd/l.indien zij 2e erkend hadden, zouden zij dien hoog-heerlijken Heer niet gekruist hebben. vs- 9- Doch dus was 'er in de fchrift gezegd: „Het „ geen geen oog gezien, geen oor gehoord heeft. „ noch ooit opkwam in de gedachten van eenig „ mensch, dat heeft God gefhikt voor hun, die „ hem beminnen." io. Dit heeft God dan door zijnen geest aan ons ontdekt en geopenbaard; want deze geest fpo^rt alles naar, zelfs het onpeilbaar diep der godlijke [raads-befluiten.] Trouwens,ge¬ lijk niemand der ftervelingen weet, wat in den mensch omgaat, dan alleen de geest van dien mensch zelf, die in hem woont; zoo weet en verftaat niemand de godlijke oosmerken en gedachten, dan de geest van God alleen. - 12. Nu hebben wij niet den geest dezer wereld ontvangen, maar den geest, die uit God is, zoodat wij alle die genade-weldaaden kennen, die 13. ons van God gefchonken zijn. Van deze fpreken en leeren wij ook, niet met eene welfprekerdheid, die geleerd wordt [in de fchoolen] der menschlijke wijsheid, maar die door den Heiligen Geest geleerd wordt, zoodat wij geestelijke dingen met geestelijke [woorden] voordragen. 14. Te weten, een mensch, die enkel door de rede geleid wordt, bevat niet, hetgeen de geest van God [alleen leert,] dit is veel meer dwaas, heid voor hem, ja hij kan het niet verftaan, om-  CHRISTENEN TE KORINTHEN'. 71 omdat het geestelijk moet beoordeeld worden. Hoofdft. ■ Doch de geestelijke mensch beoordeelt Pm alles, terwijl hij zelf boven alle beöordeeling s,I*m verheven is. „ Want wie kan den zin 16. en het verftand van God kennen ? wie kan „ hem onderwijzen?" Maar wij hebben den zin en het verftand van christus. Bovendien kon ik ook, broeders, tot u niet Hoofdft. fpreken als tot geestelijken , ik moest met u handelen, als met zinlijken, als met kinderen in christus [en in het Christendom.] — Daarom voedde ik u met melk, en niet met 2. vaste fpijze; die gij niet verdragen kondt, ja gij kunt die zelfs nog niet verdragen, dewijl gij 3. nog zinlijk zijt. Immers, dewijl 'er on¬ der ulieden een [verkeerde] naarijver, en twist, en partijfchappen heerfchen, zijt gij dan niet zinlijk ? wandelt gij niet naar den mensch, [aan het uitwendige verkleefd zijnde ?] Want 4. daar de één zegt: Ik ben een leerling van paulus; ' een ander: Ik van apollos; — zijt gij dan niet zinlijke menfchen ? . Wie is toch paulus? ■ Wie apollos? . . Zijn zij iet meer dan dienaars, door welken gij tot het Christen geloof gebracht zijt, naar mate van die bekwaamheden, welke de Heer aan elk van hun gefchonken heeft? Ik heb ge- 6. plant — apoh-os heeft bevochtigd maar God gaf den wasdom. Zoodat noch hij, 7. die plant, noch hij, die bevochtigt, in aanmerking komt, maar God alleen, die den wasdom geeft. E 4 ■ Maar  72 PAULUS EEP.5TS BTEF AAN DB Hoofd/}. Maar die plant, en die het ge» lante be- vs. 8. vochtièU gelden beiden even veel- hoewel zij beiden,elk naar mate van zijnen arbeid,beloond 9. zullen worden. Te weten, wij zijn, [als 't ware,] mede arbeiders van God; gelijk gijlieden een door God zelven bearbeide akker • een door God gedicht gebouw zijt, 1o- ik heb, naar die bekwaamheid, welke Gods gunst mij gefchonken heeft, als een wijs bouw. meester, den grondflag gelegd. - Hier bouwt nu een. ander op voort. Een ieder hebbe flechts toe te zien, hoe hij daar op bouwt. — 11. Eenen anderen grondflag kan of mag niemand leggen, dan die alreeds gelegd is. ,., JE. 12. „ sus de christus [de müs&iSs f] " , Het zij nu iemand op dezen grondflag goud,zilver, edelgefteente, het zij hij 'er hout, hooi en flop' 13. pelen op bouwt, elks werk, zal ééns openbaar en gekend worden, alzoo de tijd het wel ontdekken zal. . Het zal ééns door het vuur getoetst en geöpenbaard worden, het vuur zal ééns elk werk toetzen, van welke waarde het 14. zij. Jpdjen iemands werk, welk hij [op dien grondfla,-] gebouwd heeft., proef houdt, 15- die zal loon behaalen; maar, indien iemands werk in het vuur verbrandt, die mist zijne belooning; hoewel hij, voor zijn perfoon nog behouden kan worden, doch ter naauv\er nood, en als uit het vuur gered. 16. , Hoe! weet gij niet, dat gij een Tempel van God zijt, en dat Gods geest in ulieden woont?  CHRISTENEN TE KORINTHEN. 73 ■■- Zo zeker iemand dezen Tempel der god- Hotfdli. heid verdelgt, God zal hem verdelgen; want elke Tempel, aan God gewijd, is heilig, cnW' *7" zulks zijt gijlieden. Niemand bedriege toch zHi zelven. . jg Zo zeker iemand onder u zich verbeeldt wijs te zijn, naar let geen deze wereld voor wijdheid rekent, die worde dwaas, ten einde bij recht wijs zij. Immers het geen bij deze we- I0, reld wijsheid heet, is bij God dwaasheid, gelijk 'er in de fchrift (taai: „ Hij weet de wij,, zen in hunne kw.stgreepen te vangen." En elders: — • De Heere kent de raadjïagen 20 ,, der zoogenoemde wijzen , dat zij ij del zijn." - Derhalven, niemand beroeme zich op 21. menfchen ! alles is immers het uwe; het zij a„ paulus, het zij apollos, het zij kefas ; het zij wereld, of leven, of dood, of het tegenwoordige , of het toekomende; alles is om uwen wil. ■ Doch gij behoort aan christus— £3. gelijk christus aan God! Dus befchouwe ieder ons dan als die- Hoofdjl. naars van christus , en huisbeftuurers , aan lv' welken de godlijke verborgenheden zijn aanbe- W* l' volen. Nu is niets zekerer, dan dat in 2. hiiisbefluurers enkel verëischt wordt , dat zij getrouw zijn. Wat mij betreft, ik ftel 'er het minde belang in , hoe gijlieden , of eenige menschlijke rechtbank over mij oordeelt; ja ik wil zelfs mij zelven niet beöordeelen. ■ ■ — Want, offchoon ik mij zelven niet 4. E 5 weet  74 paulus eerste brief aan de Hoofdft.wet te befchuldigen, daar door ben ik echter • nog niet gerechtvaardigd; maar het is de Hee- *i 5» re, die mij beoordeelt, \ Daarom behoort gij ook niet te vroeg en voor dien tijd te oordeelen, dat.de Heere komt, welke niet alleen het geen in duisternis verborgen is, in het licht ftellen, maar ook de raadflagen der harten in het openbaar zal brengen. Dan eerst zal aan elk de lof, die hem toekomt, van God geworden. ' 6. Broeders, ik heb dit zoo op mij zelven en op apollos toegepast, om uwen wil, ten einde gij aan ons zoudt leeren , u niets van u zelven te verbeelden, boven hetgeen tot hier gefchreven is, opdat de één den anderen niet trotsch . 7' behandele om ééns derden wil. Want, wie, bid ik, geeft u, [wie gij ook zijt,] voorrecht [boven anderen]? — Wat bezit gij toch, dat gij niet ontvangen hebt? En zo gij ook iet ontvanaen mogt hebben, [boven anderen,] wat roemt gij, als of gij het niet ontvangen, [maar van uzelven] hadt? — 8. [Mij dunkt,] dat gijlieden reeds verzadigd zijt, gij zijt reeds rijk , gij hebt, zonder ons, heerfchappij verkregen. — Ach! gave God, dat gij heerfchappij hadt! opdat wij ook met ulieden in uwe heerlijkheid deelen mogten. 9. Doch het komt mij voor , als of God ons , Apostelen , juist de geringften en verachtelijkften gemaakt, en ons gelijk gefteld heeft aan ter dood verwezen misdaadigers, dat wij een ichouvv- ■  christenen te korinthen. 75 fchouwfpel zijn geworden voor de wereld, voor Hoofdft. eneelen en menfchen. ■—— Wij zijn uit hoof- ° VS. 10. de van christus, [dien wij leeren,] dwaazen [in 't oog der wereld;] gijlieden zijt verftandigen in christus, [zoo als gij hem belijdt.] — Wij zijn zwak; gijlieden fterk. ■ Gijlie- den in eer en aanzien; wij veracht. Tot llm op dit tegenwoordig uur toe, hebben wij met honger, en dorst, en naaktheid te worftelen; wij worden geflagen; wij hebben geene veilige verblijfplaats. Wij leeven van den arbeid I2> onzer eigen handen. — Wij worden ge- fcholden, en zegenen; wij worden vervolgd, en dulden het; gelasterd, en beantwoorden het ^ met vriendelijke befcheidenheid. Wij zijn, als 't ware, het uitvaagzei der geheele wereld, het fchuim van het gantfche menschdom tot heden toe. Ik fchrijf dit niet, om ulieden te befchaamen, r maar om u, als mijne lieve kinderen, eene vermaaning te doen. —— Want, al hadt gij 15. tien duizend leeraars in het Christendom , zoo hebt gij toch niet veele vaders; ik ben uw vader in christus jesus , doordien ik u het Euangeli verkondigd heb; als zoodanig vermaan 16. ik u dan, weest mijne navolgers. Uit dien hoofde heb ik timotheüs tot u af- 17. gezonden, die mijn geliefde en getrouwe zoon in den Heere is, ten einde hij ulieden mijne gewoone wijze, om de leere van christus te behandelen, hertnnere, zoo als ik alömme in de ge-  76 PAULUS EERSTE ERIEF AAN DE Hoofdft. gemeenten gewoon ben te leeren. Som- w!i8. migen hebben reeds met trotfche opgeblazenheid " voorgewend, als of ik in perfoon niet tot u 19. zou overkomen, evenwel ik zal fpoedig tot u overkomen, indien de Heere wil, en dan zal ik ééns zien , niet hoe welfprekend deze opgeblazen grootfprekers zijn, maar welke kracht zij 20. bezitten , want het Gods-rijk beftaat niet in sx. zeggen, maar in kracht. Hoe verkiest gij ? zal ik tot u overkomen met de roede ? of met liefde, en met eenen zachtmoedigen geest? 2. Voorfchriften omtrent de kerkelijke tucht. Jhofdft. Het begint overal ruchtbaar te worden , dat V. 'er hoererij onder ulieden in zwang gaat, en /* ' wel zoodanige hoererij, die zelfs onder Heidenen geen voorbeeld heeft, te weten , dat iemand 2. zijne Itiefmoeder getrouwd heeft. — En nog zijt gijlieden hovaardig, in ftede van veel liever te treuren, en hem, die deze daad gepleegd heeft, uit uwe gemeenfehap uit te flui- 3» ten? Wat mij belangt, fchoon afwezig naar het ligchaam, nogthans bij u tegen .oordig met mijnen geest, ik heb reeds befloten, als of ik tegenwoordig bij u was, hem, die zich zoo , 4. verre verlopen heeft, in den naam van onzen Heere jesus christus , daar mijn geest uwe vergadering bijwoont, te gelijk met de kracht 5. van onzen Heere jesus christus, ik heb, zeg ik, befloten,hem aan den Satan over te geven, tot  christenen te korinthen. 77 tot verderf van zijn ligchaam, ten einde zijne Hêofdfl. ziel nog in den [grooten] dag van den Heere V' jesus behouden worde. Gij hebt niet veel reden, om te roemen. — vs» 6. Gij weet immers, dat een weinigzuurdeegs,hoe gering ook, den geheelen deeg klomp verzuurt ? Doet dan toch het oude zuurdeeg weg, ten ein- 7. de gij een nieuw en versch deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd behoort te wezen, dewijl toch ons Paasch-lam , naamlijk christus , voor ons geofferd is. ——- Laat ons dan dit [gees- 8. telijk] feest vieren, niet met ouden zuurdeeg, niet met zuurdeeg van ondeugd en boosheid , maar met ongezuurde brooden van waare en oprechte deugd. Toen ik u in den brief fchreef, dat gij geene 0> verkeering moest hebben met ontuchtige menfchen, kon ik vohtrekt niet bedoelen alle on- i0. luchtige menfchen dezer wereld, [die niet tot de gemeente der Christenen behooren,] of alle gierigaards, roofzuchtigen , of afgodendienaars; want dan zoudt gij wel uit de wereld dienen te gaan. — Maar nu was de mening van het n< geen ik fchreef, dat gij geene verkeering zoudt hebben, indien iemand den naam van broeder dragende, een ontuchtig, of een gierig mensch, of een afgodendienaar , of een lasteraar , of dronkaart, of roofzuch ige bedrieger zijn mogt, dat gij, zeg ik, met den zoodauigen niet ééns aan ééne tafel zoudt eten. Wat zou mij toch beweegen, hen, die buiten [onze gemeente]  73 PAULUS EERSTE BRIEF AAN CE Hoofdft. te] zijn, te oordeelen? Neen, men oefene tuchtv' ten opzicht van hun, die leden der gemeente vs. 13. zijn. Over hun, die buiten de gemeente zijn, oordeelt God : „ Sluit den boos- „ doener uit uw gezelfchap!" 3. Tegen proces/en voor de Heidenfche overheid* Hoofdft. Is 'er iemand onder ulieden, die, met den VI ^Vi' anderen verfchil hebbende, onderneemt te recht te ftaan voor onrechtvaardigen, en niet voor da heiligen? [voor Heidenen en niet voor Christe- 2. nen?] Weet gij niet, dat de heiligen de wereld ééns zullen oordeelen ? En, indien ééns de wereld door u zal geoordeeld worden , zoudt gij dan niet goed genoeg zijn , om in zulke beuzelachtige twistzaaken recht te doen ? 3. Weet gij niet, dat wij ééns de engelen oordeelen zullen ? Zouden wij dan geene dingen kunnen beöordeelen, die flechts het tijde- 4« lijke goed betreffen? Wanneer gij dan twistzaaken hebt over tijdelijke goederen, zoo ftelt tot rechters zulken, die het minst aanzien- 5. lijk zijn in de gemeente. Ik zeg ulieden dit tot befchaming. Is 'er dan niet één enkel verftandig man onder ulieden te vinden, die in ftaat zou zijn , om tusfchen zijne Mede- 6. christenen te oordeelen? Maar heeft nu de ééne broeder met den anderen twistgedingen, 7. en dat voor ongeloovige rechters? Dan is 'er wezenlijk al verval onder ulieden, nadien g'j  christenen te korinthen. 79 gij onderling twistzaaken hebt: Waarom ver- Hoofdjl. draagt gij niet liever ongelijk? waarom lijdt gij ' niet liever nadeel? Maar nu doet gij zelven™' 8. anderen ongelijk en nadeel aan , en dat aan broeders! —— Weet gij dan niet, dat on- 9. rechtvaardigen geen deel zullen hebben aan het rijk van God? —-—— Bedriegt uzelven niet: i°> noch hoereerers, noch afgodendienaars , noch ovcrfpelers , noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaarts , noch dronkaarts, noch lasteraars, noch roofzuchtigen zullen aan het rijk van God eenig deel hebben. Soortgelijken zijt gij lieden 11. ook voor een gedeelte wel geweest, maar nu zijt gij immers gewasfehen, gij zijt geheiligd; gij zijt gerechtvaardigd door den naam [en godsdienst] van den Heere jesus , en door den geest van onzen God. 4. Tegen hoererij en ontucht. Alle dingen mogen geöorloofd zijn, maar alle 12. dingen zijn evenwel niet dienftig; alles mag mij geöorloofd zijn, maar ik moet mij echter door geene zaak laten overheerlchen. [Ik mag ze- I3# kerlijk alle fpijzen eten , want] gelijk de fpijze is voor de maag, zoo is de maag voor de fpijze; [waaröm zou men hier zwaarigheid maaken ?] God zal toch ééns het één en ander doen ophouden. . ■- Doch, [men kan niet zeggen:] Het ligchaam is voor de hoererij, daar  8o paulus e7hste brief A\"* de Hoofdft. daar het ligchaam voor den Héere is, gelijk de VI' Heere voor het ligchaam , [om het ééns uit de vs. 14- dooden op te wekken; | want God, gelijk hijden Heere heeft opgewekt, zal ook ééns ons 15. opwekken dour zijn alvermogen. VVeet gij niet , dat ook uwe ligchamen leden van christus zijn? Maar, zal ik deze leden van Christus nemen, en maaken die tot leden ee-. 16. ner hoere? Dat zij verre! . Gij weet immers , dat, die met eene hoer te doen heelt, als 't ware, maar één ligchaam met haar is? Die twee, ftaat 'er, zullen maar één ptrfoon zijn. 17. Daaiëntegen, die den Heere aankleeft, is met 18. hem één geest. Vliedt de hoererij. Alle andere zonde, die een mensch bedrijven moge, is buiten het ligebaam, maar die zich aan hoererij overgeeft, zondigt zelfs tegen zijn eigen 19. ligchaam. Of weet gij niet, dat uw ligchaam een tempel is van dien Heiligen Geest, die in u woont, dien gij van God hebt, en dat gij dus uzelven niet toebehoort ? —— 20. Gij zijt voor een' duuren prüs gekocht, verheerlijkt dan Go! met uw Ihicbaam zoo wel, als met uwen geest, nadien zij beiden Gode toebehooren. 5- Bednt'  CHRISTENEN TE K01UNTHEN. 8r 5- Beantwoording eeniger vragen , betreffende het huwelijk. Om nu te antwoorden op het geen, daar g\\Hoofd!l. mij over gefchreven liebt. . Het is zeker VIL goed, [in de tegenwoordige tijds-omftandigheden,]"* 1' buiten echtelijke verëeniging met eene vrouw te keven, doch, om ontucht voor te komen,heb- 1. be ieder man zijne eigene vrouw, en elke vrouw haaren eigenen man! ..Een. man onttrekke zich niet aan den huwe- 3, lijkspligt, dien hij aan de vrouw, noch deze aan het geen zij den man verfchuldigd is; als 4. vrouw is zij geen meester van haar eigen ligchaam , maar haar man; en op gelijke wijze is de man geen meester van zijn eigen ligchaam, maar zijne vrouw* Onthoudt u niet van elkandcren, ten zij met « wedemjdfche toeftemming, en dart flechts voor een' tijd, om u te kunnen verledigen tot vasten cn bidden. . Maar woont vervolgends weder fameii, opdat niet de Satan u verzoeke , als gij uzelven niet zoudt kunnen matigen. —' Ik zeg dit echter alleen als bij wijze van' toe- 6. geellijken raad, en niet als een bevel. - Trouwens, ik wenschte wel, dat alle menfchen 7 [in uit opzicht] waren als ik; doch elk heeft, volgends Gods wijs beftuur , zijne bijzondere' begaafdheid, de één in het één,de ander in een ander opzigt. Doch aan lieden, die nog S. ongetrouwd, of nu in den weduwlljken Haat F lee-  $t PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE Hoofdjl.leeven, zeg ik, dat zij weldoen, indien zij, y^11^ gelijk ik, [ongehuwd] blijven. . Maar, indien zij zich zelven niet onthouden kunnen, dat zij trouwen; alzoo het beter is, te trouwen, dan door een heimlijk vuur verteerd te worden. io. Doch den gehuwden gebied ik, niet ik, maar de Heere zelf, [met uitdruklijlce woorden], dat eene vrouw zich niet fcheide van haaren man. II' ■ Indien zij reeds gefcheiden mogt zijn, zoo blijve zij ongehuwd, of verzoene zich met haaren man. —— Insgelijks, moet een man zijne vrouw niet verlaten. «• Doch voor het overige, zeg ik, hoewel de Heere zelf daar van niets uitdruklijks geboden heeft: ■ Indien één of ander broeder [der gemeente] eene ongeloovige vrouw heeft, [die het Christendom niet belijdt,] en zij verkiest met hem te blijven woonen, dat hij van haar 13. niet fcheide. Dus ook, indien de ééne of andere vrouw eenen ongeloovigen man heeft, [die geen Christen is,] en deze verkiest, met haar te blijven woonen, dat zij hem niet veria» 14. te. ——- Want de ongeloovige man wordt in de vrouw als heilig, [en als een lid der gemeente,] aangemerkt, en op dezelfde wijze de ongeloovige vrouw in den man; indien het anders ware, zouden uwe kinderen onrein zijn , [en niet kunnen worden aangemerkt als tot d Christenen behoorende;] maar nu zijn zij heilig [en voor Christen-kinderen te houden.] ——» Doch,  CHRISTENEN TE KORINTHEN. 83 Doch, bijaldien de ongeloovige partij wil khë.-Htofdft. den, dat hij fcheide! De broeder of zuster be- VI1 hoeft in zoodanige gevallen niet flaafiiehtig te^' zijn; [maar dit wil ik alleen zeggen:] God heeft ons tot vrede geroepen. Want gij vrouw! wat 16. weet gij, of gij uwen man, en gij man, wat weet gij, of gij uwe vrouw niet zult zaligen en gelukkig maaken? En [indien zulks al niet 17, gebeurde,] een ieder handele en wandele echter, naarmate God hem heeft toegedeeld, naarmate de Heere hem geroepen, [en tot het Christendom gebracht] heeft, ~. . £n dus ben ik gewoon in de gemeenten [der Christenen] voor te fchrijven. Was iemand [een Jood] en befneden, toen lg> hij [tot het Christendom] geroepen [en gebracht] werdt; hij vernietige dit teeken der befnijdenisfe niet; was iemand een Heiden, en onbefneden, toen hij geroepen werdt, hij late zich niet befnijden. Befneden of niet be- ig, fucdcn te zijn, doet niets uit; alles komt aan op het onderhouden van Gods geboden. [Met één woord], een ieder blijve, in dat £0 beroep [en in dien ftand,] waar in hij was, toen hij tot het Christendom gebracht werdt. Waart gij toen een flaaf, laat u [de dienst- a baarheid] niet verveclen. ■ Hoewel, indien gij vrij kunt worden, maak daar liever gebruik van. Immers die een flaaf zijnde, door 12o den Heere geroepen is [tot het Christendom,] iS thans een vrijgelatene des Heeren, gelijk L. ¥ 2 mand,  $4 PAULDS EERSTE ERlEF AAN DE &tfW.mandt die een vrijman zijnde, geroepen is, nu rj.23. een dienstknecht des Heeren is. Gij zijt voor een duuren prijs [door hem] gekocht, wordt dan geene flaaven van menfchen. 24. [Nog ééns,] een ieder, broeders, blijve in dat beroep [en in dien ftand,]waar in hij was, toen hij tot het Christendom geroepen werdt, met God. a5- Belangende de maagden, daar omtrent heb ik geen uitdruklijk bevel des Heeren; maar ik zeg u mijn gevoelen, als iemand, die van den Heere de genade ontvangen heeft, om getrouw te wezen. 26. Ik ben dan van gedachten, dat dit het best is, uit hoofde van den aanftaanden moeilijken tijd, ik zeg, dat het best is voor iemand, dus 27' te wezen. ■ Wel is waar, indien gij aan eene vrouw verbonden zijt, zoek 'er niet van ontflagen te wezen, maar zijt gij 'er niet aan verbonden , zoo zoek geene vrouw. . 28. Evenwel indien gij trouwt , gij zondigt niet , even min zondigt eene maagd,indien zij trouwt. - Doch zulken zullen te meer wederwaardigheden in hunnen uitwendigen toeftand moeten ondergaan; waarvoor ik u liefst zou fpaaren. 29. Ik wil dit zeggen, broeders, dat onze tijd voorts kort is; zoodat die vrouwen hebben , 30. mogen wel zijn , als die niet hebbende, en die weenen, als niet weenende, en die vrolijk zijn, als niet vrolijk zijnde; en die koopen, als niet be-  CHRISTENEN TE KORINTHEN. §5 bezittende; met één woord, die deze wereld Hoofdft. genieten, als niet misbruikende, alzoo bet ge- Vü* heele voorkomen dezer wereld verganglijk is. W" ^f'i Ik wenschte wel, dat gij vrij waart van zorg 32. en kommer. —— Een ongehuwd man kan zich met den dienst des Heeren bezig houden, hoe hij den Heere behaagen zal; maar die eene 53. vrouw heeft, moet de wereldfche dingen bezorgen , om zijne vrouw te vergenoegen. Hetzelf- 34. de- onderfcheid is 'er tusfchen eene vrouw en eene maagd. De ongetrouwde kan alle haare zorgen aan den dienst des Heeren wijden, opdat zij naar het ligchaam en naar den geest beide heilig zij; maar die eenen man heeft, moet wereldfche dingen behartigen , ten einde den man te voldoen. Dit alles zeg ik tot uw eigen nut en voor- 35, deel; niet als of ik u een ftrik [om den hals] wilde leggen [en in uwe vrijheid verhinderen,] maar ten einde gij welvoeglijk, en zonder afgetrokken te worden, aan den Heere [en zijnen dienst] verbonden moogt zijn. Doch, denkt iemand, dat het, met betrek- 35. king tot zijne dochter, die eene maagd is, niet zou voegen, indien zij haaren huwbaaren ouderdom liet voorbijgaan, en dat het niet anders zijn kan, die doe, wat hij goedvindt; hij zondigt niet. Laaten [de jonge lieden] trouwen. Maar die vast bij zijn befluit ftaat, en geene 37. noodzake heeft,, en meester is van zijnen eigen . F 3 wil,  86 PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE Hoofdft.\m\, en die dat bij zich zelven zoo gdedgevon. • den heeft, om zijne dochter maagd te laten w.38. blijven, die doet wel. . Zoodan hij die haar uittrouwt, doet wel, maar toch hij, die haar niet uittrouwt, doet beter. 39- [Op gelijke wijze is het met de vrouwen gelegen.] Eene vrouw is aan de wet verbonden, zoolang haar man leeft, en wanneer haar man komt te overlijden, ftaat het haar vrij, te trouwen , aan wien zij goedvindt; alleenlijk in den Heere, [en niet buiten de gemeente.] . 40. Nogtbans is zij gelukkiger,indien zij ongehuwd blijft, naar mijn gevoelenden ik meen toch ook den godlijken-geest [en deszelfs leiding] te hebben. 6. Fan de offerfpijzen, en het recht gebruik der Christelijke vrijheid. Hoofd/1. Wat "nu de offerfpijzen betreft, die aan afgoVIII. den zijn toegewijd, het is waar, dat wij allen ys' ï' daaromtrent kennis gekregen hebben. —. Doch de.kennis [alleen] maakt opgeblazen, maar de liefde fticht [en brengt voordeel aan.] ' 2. Trouwens, bijaldien iemand zich verbeeldt, iet te weten, [en zich daar op verheft,] die heeft tot hier toe nog geene de minfte wetenfehap, 3. hoedanige men behoort te hebben; maar, indien iemand God bemint, deze is van God gekend. 4. Wat dan het eten der olferfpijzen betreft, het is waar, dat esn afgod eigenlijk niets is in de we-  CHRISTENEN TE KORINTHEN. 87 wereld, en dat 'er volftrekt geen ander God is,Hoofdft. dan één; want, alhoewel de naam van God aan V111, -veele wezens, zoo in den hemel als op de aar-W* ~° de, gegeven wordt, gelijk 'er in dien zin veele Goden en Heeren zijn, nogthans hebben [en er- 6, kennen] wij maar éénen God, den vader, uit wien alles is, en wij tot hem [en zijne eere ;] -en maar éénen Heer, jesus christus , door wien alles , door wien ook wij zijn, het geen wij zijn. ——— Doch deze kennis is evenwel niet 7, bij allen; alzoo fommigen tot hier toe, in hun geweten, eenen afgod nog voor iet houden, en dus het geen den afgoden gewijd is, eten, waar» door hun geweten, dat zwak is, bevlekt wordt. -■ • Dat wij vrij eten van deze fpijze, maakt g» ons niet aangenaam bij God , want wij zijn daarom niet beter, omdat wij ze eten, noch Hechter, omdat wij ze niet eten. Draagt dan zorg, dat deze uwe vrijheid voor p> de zwakken geen ftruikelblok worde. [Bij voorbeeld:] Jndien iemand u, die deze kennis hebt, I0, in eenen afgods-tempel zag aanzitten [en eten,] zou niet zijn geweten, fchoon hij zwak is, aangezet kunnen worden, om ook offerfpijzen te eten? En zou dan door uwe kennis uw zwakke broeder, om wiens wille christus geftorven is , niet verlooren kunnen raaken [en weder tot het heidendom vervallen?] Door u zelven dus tegen de broeders te bezon- It. digen, en hun zwak geweten te kwetzen, bezondigt gij u tegen christus zelven. F 4 Ze.  88 PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE H\Ul' Zeker' indien het Sebruik van zekere fpijze Vf. 13'; mijnen broeder ergeren zou, wilde ik liever in eeuwigheid geen vleesch eten, ten einde ik mijnen broeder geen' aanttoot geven moge. Eiofd/l, Ben ik niet een Apostel? Ben ik niet vrij? vsf'i. *k ™et onzen Heere jesus christus gezien ? Zijt gijlieden mijn werk niet in den Hee2. re ? Al wilden anderen mij niet als eenen Apostel erkennen, gijlieden kunt het niet ontkennen, alzoo gij het zegel zijt op mijn Apostel-ambt, 3- in den Heere; zie daar mijne verantwoording tegen zulken, die mij btöordeelen willen! — 4- Hebben wij geen recht, om vrijëlijk te eten en te drinken, [zonder onderfcheid van fpijzen?] 5' ——— Hebben wij geen recht, om door eene zuster [der gemeente], als vrouw, ons te doen verzeilen, gelijk ook de overige Apostelen, en 6. de bloedverwanten des Heeren, en kefas ? Heb ik alleen met barnabas geen recht, om zonder zelven te arbeiden, [ons onderhoud te genic- 7. ten?] —— Wie doet toch ooit krijgsdiensten op zijne eigene kosten? Waar plant iemand eenen wijnberg, en eet niet van deszelfs vrucht ? Of waar is dc herder, die eene kudde weidt, eu niet vrij gebruikt van de melk 8. van die kudde? - Spreek ik hier enkel naar den mensch? Zegt de wet niet hetzelf- 9. de? ■ Daar ftaat immers in moses wetboek gefchreven: ,, Den os, die het zaad uit,, treedt, moet gij niet muilbanden!1" Of zorgt 10. God [op die wijze alleen] voor de osfen? Gebiedt  CHRISTENEN TE KORINTHEN. 89 biedt hij dit niet inzonderheid om onzen wil ? Hoofdft. Zeker, het is om onzen wil gefchreven, [en de bedoeling is ,] „ dat een landman, die „ ploegt, op hoop moet ploegen, en die dorscht ,, op hoop, zijne hoop deelachtig moet wor- „ den." Daar wij geestelijk zielen voed-11. zei onder ulieden gezaaid hebben, zou het te groot zijn, indien wij van uw ligchaams-onder- boud maaiden? ■ Daar anderen dit recht ia, bij u gebruiken, waarom niet veel meer wij? — Evenwel hebben wij van dit recht geen gebruik gemaakt. Wij ondergaan veel eer alles met lijdzaamheid, ten einde wij geene verhindering toebrengen aan het Euangeli van christus. Gij weet echter, dat zij, die 13. priesterlijke bedieningen hebben, van den Tempel leeven; en dat zij, die het altaar bedienen, deel hebben aan het geen op het altaar gebracht wordt. Dus heeft ook de Heere zelf ge- 14, boden, dat zij, die het Euangeli verkondigen, van die Euangeli-vexkon&igmg leeven, f_cn daar voor hun onderhoud hebben] zouden. Nogthans heb ik van niets van dit alles ge- 15. bruik gemaakt. Ook fchrijf ik dit thans niet, opdat mij mijn recht zou geworden. —— Alzoo ik liever zou willen fterven, dan dat ik mij dit, waar ik mijn roem in ftel, door iemand zou laten benemen. Niet, dat ik 16. mij daar op zou beroemen, dat ik het Euangeli verkondig; want die pligt is mij opgelegd, en wee mjj , indien ik dit naliet! —— Alleen 17. F 5 voor  po PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE Bosvoor zo verre ik dit gewillig doe, heb ik belooning te verwachten , zelfs , at had ik 'er geen lust toe , dit beroep is mij echter toever- *.>8. trornvd. Welk is dan mijne belooning? [deze;] dat ik het Euangeli verkondigende, dat Euangeli van christus om niet voordrage,'[en hetzelve dus, als 't ware, kost- en fchadèloos ftélïe,] voor zoo verre ik geen misbruik maak van het recht, dat mij uit hoofde der Euan**. //-verkondiging toekomt, lp. Te weten, aan niemand dit verpligt zijnde, heb ik echter mijzelven allen tot eenen dienstknecht willen maaken, om, op die wijze, meer 20. menfchen te winnen. Dus ben ik den Jooden als een Jood geworden, ten einde de 'Jooden te winnen; hun, die nog ouder de wet [blijven,] als of ik onder de wet ware, ten einde hen, die onder de wet zijn, te winnen. **. IIun' dic de wet "iet hebben, als of ik ook geene wet had, (niet dat ik mij aan de godlijke wet onttrek, maar zelfs mij geheel aan de wet van christus onderwerpende,) ten einde hen, die geene [geopenbaarde] wet hebben, te 22> winnen. Den zwakken ben ik geworden als zwak , ten einde de zwakken te winnen; [met één woord,] ik ben allen alles geworden, opdat ik ten minden fommigen behouden zoude. .5.3, Doch dit doe ik alles ten voordeele van het Euangeli, opdat ik deszelfs [weldaaden en zegeningen] mede deelachtig moge zijn. 24. [Ter opheldering van mijn gezegde dient het vol-  CHRISTENEN TE KORINTHEN. t)I volgende:]Gij weet immers,dat die in de loop»Hoofdft, baan, [daar men wedloopen houdt, lopen,]wel allen lopen , doch dat flechts, één den prijs behaalt. — Loopt zoo, dat gij dien bekomen moogt! Een iegelijk nu,die [in de kamp«w> fpelenj ftriiden wil, moet in allen opzigte een geregeld leeven houden; en zulks doen deze lieden, ten einde zij eene verwelkbare krans behaalen , maar wij eene onverwelkbare. — Wat mij betreft, ik loop niet als op het onzeker, [maar houde Iteeds het doel in 't oog;] ik kamp ^» niet, om ijdele luchtflagen te doen, maar ik betem mijn ligchaam, en maak het dienstbaar [aan den geest,] ten einde ik, die anderen oproep , [tot het behaalen van den prijs,] dien niet zelf onwaardig bevonden worde. . . Broeders, ik wenschte wel, dat gij herdacht, Hoofdft, dat, hoewel onze voorvaders allen onder de X. wolk waren , [die hen geleidde,] hoewel zij al- vs' l' len door de zee gingen , hoewel zij allen in 2> moses [en zijnen godsdienst] door die wolk en zee, [als 't ware,] gedoopt zijn, en hoewel zij ^ allen die zelfde fpijze van eene geestelijke [beduidenisfe] gegeten, en allen denzelfden drank 4, van eene geestelijke [beduidenisfe] gedronken hebben; trouwens zij dronken allen uit die fteenrotze , welke eene geestelijke betekenis hadt , voor volgende tijden, te weten, deze fteenrotze was en betekende den christus; nog« thans God in de meesten van hun geen welge- ' vallen heeft gehad, alzoo zij in de woeftijn geveld  02 PAULUS EERSTE BRIEF AAS CE Hoofdft.vdd zijp. — Deze dingen zijn ons tot voorvs. 6. bee!dcn cn waarfchuwing gefchied , ten einde wij aan fnoode lusten ons niet zouden overge7. ven, gelijk zij gedaan hebben. ——- Weest dan geene afgodendienaars, gelijk fommigen van hun; gelijk 'er gefchreven Haat: „ Het volk ,, zat neder , cm te eten en te drinken , en „ftondt op, om wellustige dansfen te fouden." s' Laat ons geene ontucht bedrijven, gelijk fommigen van hun zich daar aan fchuldig maakten, waarom 'er, op dénen dag, drieëntwintig 9. duizend fneuvelden. Noch laat ons den christus [den MEssias] niet op de proef (lellen , gelijk fommigen van hun dit ook deeden, waarom zij door (langen-beeten omkwamen. 10. Mort ook niet [tegen God,] gelijk ook fommigen van hun altijd onvergenoegd waren , waaróm zij ook omkwamen door den verderfengel. 11. Alle deze dingen zijn hun overgekomen, als voorbeelden [voor ons;] en zijn tot leerrijke waarfchuwing befchreven voor ons, tot welken de einden der eeuwen gekomen zijn, [cn die onder de laatfte huishouding leeven.] - 1^, Zoo dan, die meent, wel vast te'ftaan, zie toe , dat hij niet valle. 13. Tot hier toe heeft u nog geene verzoeking [tot afval] getroffen, dan die mensehlijk, [cn weérflaanbaar] was; ook is God getrouw, zoodat hij u niet zal laten verzocht worden boven uwe krachten, maar integendeel , wanneer 'er gevaar is, zal hij ook uitkomst openen, ten eü>  CHRISTENEN TE KORINTHEN. O3 einde het verdraaglijk voor u te maaken. Hoofdft. Ten befiuite, mijne geliefden, ontvliedt [al wat} *■ aanleiding kan geven tot] afgoderij. Ik fpreek nu als tot verllandigen, en laat aan 15. uw eigen oordeel over, het geen ik nu zeg. — Wanneer wij den gezegenden beker al dankende 16. gebruiken , is dat geene deelneming aan het bloed van den christus? Wanneer wij linnen brood breken en gebruiken, is dat geene deelneming aan het ligchaam van den christus? ■ Zoo veelen wij één brood gebruiken, j, zijn wij maar één ligchaam , nademaal wij allen van hetzelfde brood eten. Befchouwt Hechts den uitwendigen godsdienst van Israël; hebben zij, die van de offerfpijzen eten, geene gemeenfehap met het altaar? Wat wil ik hier mede zeggen? dat een afgod lg iet is? Of dat het geen den afgoden geölFerd en gewijd is, iet is? Neen maar even- 20 wel dewijl het geen de Heidenen offeren, zij zulks aan zekere demons offeren, en niet aan God; zoo wil ik niet, dat gij eenig deel of gemeenfehap hebt met deze demons. — Gij 2I kunt niet te gelijk drinken den beker!, [die aan de gedachtenis] des Heeren [geheiligd is,] en den beker ter eere der demons [rond-gaanJe.] Gij kunt niet te gelijk deel hebben aan Js Heeren tafel, en aan de tafel van demons. - ■■ Of zullen wij den Heere tot naarijver 22. willen, tergen? Zijn wij fterker, en vermogen wij meer dan Hij? [Ik  f>4 PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE Hoofdjl. [Ik herhaal, het geen ik boven zeide:] Alle vs\. di"gen m0§en mij' geöorloofd zijn , maar alle dingen zijn echter niet dienffig; alle dingen mogen mij geöorloofd zijn, evenwel alle dingen a4. ftichten niet. En niemand behoort nog- thans alleen zijn eigen voordeel te zoeken, maar een iegelijk diende ook het welzijn van zijn naasten te bevorderen. 25. Eet gerust, al wat in het vleeschhuis te koop is, zonder dat gij nader ondervraagt, om uw 26. geweten [niet te bezwaaren,] want „ de gehee„ le aarde met alles, wat zij bevat, behoort ,, den Heere." 27. Ook indien iemand der ongeloovigen [heidenen] u nodigt, en gij wilt die nodiging aannemen, eet gerust alles, wat u voorgezet wordt, zonder nader te ondervragen, om uw geweten [niet te bezwaaren,] ten ware iemand u waar- 28. fchuwde: Dit is aan den één' of anderen afgod geofferd! dan moet gij 'er niet van eten, om zijnen wil, die u waarfchuwde, en om het geweten. - Want, [ik herhaal het,] „ de „ aarde met alles, wat zij oplevert, bekoort dtn 29. „ Heere." Ik zeg, om het geweten, niet zoo zeer van uzelven, als wel van dien anderen. WTant waarom zou mijne vrijheid bi ö >rdeeld worden door het geweten van een' ander? 8°. — Indien ik iet met dankbaarheid geniet, waaröm zou ik gelasterd worden om iet, daar ik 31. toch [God] voor dank? Met één woord, het zij gij eet, het zij gij drinkt, het zij gijiet  CHRISTENEN TE KORINTHEN. 05, iet anders doet, doet alles ter eere van God. Hoofdft. Weest onergerlijk voor Jooden, voor x- Heidenen, en voor de gemeente van God, gelijk ik ook in alles aan allen zoek genoegen te geven, zoekende niet, het geen voor mij, maar het geen voor veeien nuttig is, opdat zij zalig mogen worden. < Zijt mijne navolgers , Hoofdft. gelijk ik een navolger van christus ben. XI. vs. u 7. Fan de' welvoeglijkheid, in de openbare bijêenkomften. Bij dit alles prijze ik u, broeders, dat gij in 2# alle opzichten mij in gedachten houdt, en de fchikkingen waarneemt,die ik ulieden heb voorgefchreven. ~— Alleen diendet gij te weten , 3. dat, daar christus het hoofd is van eiken man, en de man het hoofd der vrouwe, en God het hoofd van christus, dat, zeg ik, daarom 4. elk man, die het gebed doet, of als een profeet fpreekt, met gedekten hoofde, zijn opperhoofd, [om zoo te fpreken,] ontëert; daarentegen dat elke vrouw, die het gebed doet, of 5* als eene profetesfe fpreekt , met ontblooteu hoofde, haar opperhoofd, [als 't ware,] ontëert; alzoo dit even zoo veel is, als of zij gefchooren was. Trouwens, indien eene vrouw haar hoofd niet dekt, laat haar dan ook gefchooren worden ; maar is het [bij u] eene fchande, dat eene vrouw gefchooren, of haar haair  06 PAÜLUS EERSTE BRIEF AAN 03 Thofdft.hzüï afgefueden wordt, dat zij zich dan ooi? X1- dekke. Vs. 7' Zoodan de man moet het hoofd niet dekken, dewijl hij het beeld en de heerlijkheid van God vertoont; doch de vrouw vertoont flechts de 8. heerlijkheid van den man; immers de eerfte man hadt zijnen oorfprong niet uit eene vrouw , 9. maar de vrouw uit den man; ook is de man niet gefchapen om de vrouw , maar de vrouw 10. om den man, daaröm moet de vrouw, dcor het dekken van het hoofd, het gezag [van den man] erkennen, om der Engelen wil, [die in onze vergaderingen tegenwoordig zijn.] ~—U n. Voor het overige, voor zoo ver zij Christenen zijn, is de man niet zonder de vrouw, noch de vrouw zonder den man [aan te merken,] 12. want, gelijk [bij de fchepping des menfchen] de vrouw uit den man haaren oorfprong hadt, zoo is nu ook de man door de vrouw, doch alles uit God! 13. Oordeelt nu bij uzelven; is het welvoeglijk, dat eene vrouw, met ongedekten hoofde, haar gebed tot God doet, [als of zij het teeken van haare onderfchikking aan den man wilde afleg- 14. gen?] ■ Leert het de natuur, [als 't ware] u niet zelve, dat het fchande voor eenen man is, als hij zijn haair laat groeien [op de wijze der vrouwen?] maar integendeel, dat het voor eene vrouw een fieraad is, wanneer zij het haair wasfen laat? dewijl het haar, [omzno te  CHRISTENEN TE KORINTHEN. 97 te fpreken,] als tot een fluïer gegeven is. Hoofdft. Wil ondertusichen iemand hier over twisten, XL [laat hem,] dit blijft toch, dat wij zülke ge-™' 1Ö' woonte niet hebben , noch ook de [overige] Christelijke gemeenten Gods. Verders moet ik nog dit, doch geenszins tot I?# uwen roem, aanmerken, dat uwe bijëenkomften niet tot verbetering, maar tot veruimmering ftrekken. Vooreerst wel, wanneer gij l8> bijeenkomt, zoo hoor ik, dat 'er fcheuringen onder ulieden plaats hebben, en ik geloof het ook ten deele, want daar moeten toch wel par- ig. tijfchappen onder ulieden zijn; doch door welken ondertusfchen de echte en waare [Christenen] onder ulieden openbaar moeten worden. Wanneer gij dan bijëenkomden houdt, 9Qm zoo gelijkt het niet daarnaar , als of gij des Heereu avondmaal gebruiktet; want, als men M. hetzelve gebruiken zal, zoo eet ieder eerst zjne maaltijd op zichzelven, zoodat de één hongerig, terwijl de ander tot overdaad verzadigd is« Hsbt gij dan geene huizen, daar gij 22. eten en drinken kunt ? Of hebt gij geenen eerbied voor de gemeente van God, dat gij de armen, die niets hebben, befchaamt? ■ ~ Wat zal ik u zeggen? : Kan ik u hier in prijzen? Neen, hier in prijze ik u niet. . ' Want het voorfchrift, dat ik van den Heere „a zelven ontvangen had, heb ik ook aan ulieden °' voorgefchreven ; te weten : De Heere jesus nam in den nacht, toen hij verraden werdt, a.\ brood.  98 PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE Hoofdft.brooA, en na 'er de dankzegging over gefpro• ken te hebben, brak hij het, met bijvoeging van deze woorden: Neemt, eet; dit is mijn ligchaam, zoo als het voor ulieden gebroken wordt l doet dit tot mijne gedachtenis. — 25. °P geliJke wiJ'ze "et hij, na het eten, 'den beker rondgaan, met deze woorden: Deze beker is het nieuw verbond, [bevestigd] door mijn bloed! Doet dit, zoo dikwijls gij [0p die wij- 26. ze] drinkt, tot mijne gedachtenis. Dat is: Zoo dikwijls gij zulk brood eet, en uit dien plegtigen beker drinkt, zoo vermeldt den dood des Heeren, tot dat hij [de Heere] komen zal. — 27. Alwie derhalven op eene onbetaamlijke wijze dit brood eet, en dezen beker, [aan de gedachtenis] des Heeren [toegewijd,] drinkt, die bezondigt zich tegen 's Heeren ligchaam, en bloed. 28. Een ieder ga hier dan voor zich zelven betaamlijk te werk, en ete alzoo van dit brood, 29. en drinke van dezen beker; want die op eene onbetaamlijke wijze eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn eigen oordeel [en ftraffe,] nademaal hij 's Heeren ligchaam niet met eerbied onderfcheidt; 30. juist om die reden, zijn 'er onder ulieden zoo veele zwakken en kranken, zelfs zijn 'er fom- 3i- migen reeds geftorvenzeker, indien wij ons zelven beoordeelden , dan zouden wij [door God] niet behoeven geóórdeeld en gefïraft te 32. worden, hoewel zelfs nu geöordeeld wordende, worden wij door den Heere flechts getuchtigd [tot  christenen te korinthfn. 09 [tot verbetering 3 °Pdat wi) met ^ns met & Hoofdft, wereldlmgen veroordeeld worden. XL 'Derhalven , mijne broeders, als gij bijeen- vs. 33. koffllten houdt, om te eten, [en liefde-maaltijden te. gebruiken,] zoo wacht eikanderen af. Die 34* honger heeft, ete t'huis, ten einde uwe bijëenkomlien niet tot een oordeel [en ftraffe] (trekken. De overige fchikkingen zal ik maaken bij mijne overkomst. S. Van het recht gebruik der gaven van den H. Geest. Ten aanzien van de gaven van den Geest, Hoofdft. broeders, wenschte ik ook wel, dat gij niet w> 'u onkundig waart. Gij weet, hoe gij voor- s. heenen Heidenen waart, die de ftomme afgoden volgdet, naarmate gij geleid werdt; thans geef 3. ik u dit kenmerk, [waar bij gij alle ingevingen kunt onderfcheiden,] dat, gelijk aan den éénen kant niemand, die door aandrijving van Gods geest fpreekt, jesus lastert, zoo ook niemand aan den anderen kant jesus voor eenen Heer kan verklaaren, dan door [aandrijving van] den Heiligen Geest. Hoewel 'er nu eenever- 4. fcheidenheid van gaven [van den geest] is,echter is het één en dezelfde geest, even gelijk 'er p. maar één en dezelfde Heer is, fchoon 'er eene verfcheidenheid van bedieningen [in de gemeen- v te] is; en gelijk 'er maar één en dezelfde God 6. is, die alles in allen werkt, alhoewel 'er eene G % Vet-  iöo paulus eerste brief aan de ^•verfcheidenheid is van [godlijke] werkingen. vs. 7'. Nu wordt aan elk, wien de geest gefchonken wordt,dezelve gefchonken tot nut [der gemeen8- te.] Aan den éénen wordt door dien geest gefchonken ervarenheid in de leere der godlijke wijsheid,[die in het zaligen der menfchen doorftraalt;] aan eenen anderen uitgebreide kundig?• heden, alles door dien zelfden geest; aan een' ander weder geloof, door denzelfden geest; aan een' ander de gaven van genezingen door den10. zelfden geest; aan een' ander werkingen van wonderkrachten; aan een ander godlijke ingeving; aan een ander vermogen, om de geesten [en ingevingen] te beöordeelen en te onderfcheiden; aan een' ander onderfcheiden foorten van taaien; en weder aan een' ander de gave van n. uitlegging en vertolking. Alle deze on¬ derfcheiden [begaafdheden] werkt één en dezelfde geest, deelende dezelve aan elk uit naar zijn ia. wil en goeddunken. Te weten , gelijk het [menschlijk] ligchaam, hoewel maar één scheel uitmaakende, veele leden heeft, en-alle die leden van dat ééne ligchaam , fchoon veelen zijnde in getal , nogthans maar één ligchaam 13. zijn; zoo ook de christus [en zijne gemeente;] wij zijn immers ook allen bij den doop door éénen geest tot één ligchaam gemaakt het zij wij Jooden, of Grieken, of llaaven , of vrijen waren; en wij zijn allen door het gebruik van den zelfden drinkbeker bij het II. Avondmaal tot éénen geest verëenigd. Ook  CHRISTENEN TE KORINTHEN. ioi Ook maakt in 't natuurlijke één lid het gmt-Hoofdjl. fche ligchaam niet uit, maar veele leden; in- XiI' dien de voet beweerde, niet tot het ligchaam —ij te behooren, omdat hij de hand niet is, zou hij daarom geen lid van het ligchaam zijn? — Dus ook, indien het oor beweerde,niet tot het ligchaam te behooren, omdat het niet het oog is 3 zou het daarom" geen lid van het ligchaam wezen? Indien het gantfche ligchaam en- 1?. kei oog was, waar zou het gehoor zijn? Indien het geheel gehoor was, waar zou de reuk blijven? Maar nu heeft God de leden gefield, l8 elk van hun in dat gedeelte van het ligchaam, zoo als hij best oordeelde. Indien alles uit één I0 lid beftondt, waar zou dan het ligchaam blijven ? Maar thans, fchoon de leden veel 2Q> in getal zijn, maaken zij nogthans maar één ligchaam uit; nu kan het oog tot de hand niet 2I. zeggen: Ik heb u niet van doen ; even min als het hoofd tot de voeten kan zeggen: Ik heb u niet van doen. Ja veel meer, zijn **' die leden van het ligchaam , die de zwakften fchijnen te wezen, de noodzaaklijkften; gelijk 23. wij ook de leden, die wij voor de veriichtelijkften des ligchaams houden, de meefte eere aandoen , en de onëerbaarften worden meest opge- fierd. Te weten, het geen aan ons op 2. zich zelven reeds fierlijk ftaat, heeft geene verdere opfiering nodig. Daarentegen heeft God het ligchaam zoo faamgefteld, dat het geen bchoeftigst is , de meeste eere ontvangt, ten 05. G 3 ein-  Ï02 PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE Hoofdft. einde 'er in het ligchaam geene verdeeldheid zij, maar alle de leden gelijklijk voor eikanderen Vu 26. zorge dragen; zoodat, wanneer 'er één lid [ongemak] lijdt, alle de leden tevens lijden, en wanneer één lid verheerlijkt wordt, zich alle de leden famen daar over verblijden. a7' Op deze wijze maakt gij allen het ligchaam van christus uit, en zijt daar elk voor uw 88. deel leden van; nu heeft God fommigen in de gemeente gefteld , vooreerst tot Apostelen. vervolgends anderen tot Profèeten , ten derden , anderen tot gewoone leeraaren, anderen [heeft hij voorzien met] wondervermogens , met gaven van genezingen, met het opzicht over en het beduur [van de gemeente,] anderen met allerhande foorten van vreemde taaien. 29. Kunnen allen Apostelen? allen Profeeten? allen Leeraars zijn? kunnen 30. allen wondervermogens? allen de gaven der genezingen hebben ? ■■ kunnen allen met vreemde taaien fpreken? kunnen al- 31. len uitleggers en vertolkers zijn?—— Streeft daarom naar de beste gaven, en daar toe zal ik nu nog ten overvloede den weg aanwijzen. Hoofdft, Alfchoon ik alle taaien van menfchen en engelen fprak, maar de liefde niet tevens bezat, dan was ik niet meer dan een klinkend metaal, 2. of luidende fchel; al had ik godlijke ingeving, al wist ik alle verborgenheden, en bezar alle kundigheden; al had ik alle geloof, zoodat ik in Haat was, om bergen te verzetten, maar — ik  CHRISTENEN TE KORINTHEN. Ï03 ik had de liefde niet, dan was ik niets. - -. Hoofilft. Insgelijks alhoewel ik alle mijne bezittingen on. XI11, der de armen uitdeelde , hoewel ik mijn lig-™* chaam overgaf, en mij [voor het Christendom] levende liet verbranden, maar ik had de liefde niet, het zou mij toch geen voordeel geven. De liefde is [en maakt] langmoedig, en 4. menschlievend; de liefde weet van nijd noch haat; zij is niet verwaand, noch blaast zich zelve op; zij doet niets tegen de welvoeglijk- 5, heid; zij zoekt haar eigen belang niet; zij ontfteekt niet ligt in toorn; zij neemt niet alles 6. ten kwaade op; nooit verblijdt zij zich in onrechtvaardigheid ; maar zij verheugt zich, als waarheid bovendrijft. Zij bedekt alles, zij ge- 7. looft alles, zij hoopt alles, zij verdraagt alles. De liefde vergaat nooit; al het ander, het zij 8. ingevingen, zij zullen ééns ophouden; het zij [de gave] der taaien, zij zal ééns een einde nemen; het zij [de gave] der kennis, zij zal niet meer zijn; want, dewijl het maar ftukwerk is, q. hetgeen wij kennen, ftukwerk , het geen wij door ingeving fpreken , zoo zal ééns, wanneer i0. het volmaakte zal gekomen zijn, dit ftukwerk van zelf wegvallen; [zoo als het in het natuur- n. lijke is, bij voorbeeld;] toen ik een kind was, fprak ik als een kind, toen had ik kinderachtige gedachten, kinderachtige voornemens; maar nadat ik een man ben geworden, heb ik al dat kinderachtige afgelegd. -—— Indedaad, tot 12. G 4 hier  104 PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE J^.hier toe zien wij alleenlijk de beelden der din" gen raadzelachtig en als door een gelcbilderd glas, maar alsdan zullen wij alles onmidiijk befchouwen; thans weet ik, hetgeen ik weet, al, leen ftukswijze, maar alsdan zal ik [volmaakt] kennen, gelijk ik ook [van God] gekend ben. ' 3' Hec get;n met dit alles ftand blijft hou.. den, is geloof, hoop, liefde, deze drie [hemel-gaven,] doch onder dezen is de liefde de voornaamfte. Wendt dan allen vlijt aan, om de liefde te bezitten. Hoofdjl. Gij moogt ook wel de andere gaven des gee«s MV. beijveren , maar voornaamlijk , die , dat gij door 2< godhjke ingeving fpreken moogt. - - Want die in eene vreemde taal fpreekt, die fpreekt meer met God, dan met menfchen, zoodat niemand hem verdaan kan, als hij door gee.t-ver3. rukking verborgenheden fpreekt; maar die door godlijke ingeving [als een profeet] fpreekt fpreekt tot menfchen, ftichting, 'of vermaaning 4- of vertroosting Die in eene vreemde taal fpreekt, lucht wel zich zelven, maar die als profeet door godlijke ingeving fpreekt, fticht de 5. gantfche gemeente. ik zag geernj dat gijlieden allen met vreemde taaien fpraakt, maar nog liever, dat gij als profèeten leerdet;'want die als profeet fpreekt, is grooter dan die met vreemde taaien fpreekt, ten ware dat hij zijne gezegden vei tolkte, opdat de gemeente ftichting hebbe. 5 6. Verbeeldt u ééns, broeders , dat ik bij u kwam ,  CHRISTENEN TE KORINTHEN. 10^ kwam, fprekende met ulieden in vreemde taa- Hoofdft. len, welk nut zou ik u doen, indien ik niet Xlvhet zij eene godlijke openbaring, of eene of andere gewigtige kundigheid, of eene godfpraak, of iet tot uwe onderwijzing, aan ulieden voordroeg? Zoo is het met onbezielde din-w. 7. gen, die geluid geven, neem ééns eene fluit of cither , gefteld , indien dezelven geene onderfcheiden toonen doen hooren, hoe zou men weten , wat 'er op die fluit of cither gefpeeld wordt ? Insgelijks wanneer de krijgs-trompet g geenen bepaalden toon laat hooren, wie zal zich tot den krijg gereed maaken ? . Nu 0 op dezelfde wijze , indien gijlieden geene veritaanbare reden in eenige taal voortbrengt, hoe zal men weten kunnen , wat 'er gefproken wordt? Het zou immers zijn, als of gij in den wind fpraakt. Hoe veelerleië foor- 10> ten van klanken 'er ook in de wereld zijn mogen, geen van dezelven is toch zonder betekenis; indien ik dan de kracht dier klank niet ver- u fta, zal ik toch voor hem, die fpreekt, een vreemdeling wezen, gelijk de fpreker een vreemdeling voor mij is. — Derhalven ook gijlieden, daar gij ijverige be- A geerte hebt naar gaven des geestes, flreeft voornaamlijk daarnaar, dat gij overvloed van zulke gaven moogt hebben, die toe ftichting der gemeente dienen. Hij derhalven, die met JO vreemde taaien fpreekt, bidde tevens, dat hij ö' die mag kunnen vertolken. Want, wanneer ik, i4, G 5 [bij  Io6 PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE Hwfdft. [bij voorbeeld,] in eene vreemde taal bid, dan 1 • bidt mijn geest wel , maar mijn verftand is vruchteloos , [dewijl anderen mijne woorden vs. 15. niet verftaan kunnen.] Wat is hier dan te doen? Ik wil wel met den geest bidden, maar ik wil tevens zoo bidden , dat anderen mij verftaan kunnen; ik wil wel met den geest lofzangen aanheffen, maar zoo, dat ik verftaan worde. ï6. Zeker, indien gij alleen met den geest Gode dankt, hoe zal iemand, die als een ongeleerde voorkomt, amen kunnen zeggen op deze uwe dankzegging, nadien hij niet verftaat, wat gij 17. zegt? Gij moogt nog zoo fraai danken, die ander wordt nogthans daardoor niet gefticht. — 18. Ik voor mij heb reden, om mijnen God te danken , dewijl ik meer vreemde taaien fpreek, dan 19. gijlieden aUen, evenwel wil ik in de gemeente liever vijf woorden fpreken, die verftaan worden , opdat ik ook anderen onderwijze , dan duizend woorden in eene vreemde taal. co. Broeders, weest toch geen kinderen in verftand; weest zoo onnozel, als kinderen, in het kwaade, maar laat uw verltand rijp en manlijk 21. zijn. Wanneer men in het wetboek leest: Hae> wel ik door vreemde taaien, en nieuwe uitdrukkingen tot dit volk fpreken zal, nogthans zullen zij zelfs dus niet naar mij hooren, zegt de Hee- %i, re, volgt hier immers uit, dat de vreemde taaien niet zoo zeer een teeken zijn voor de genen , die reeds gelooven , als wel voor de ongelovigen ; daarentegen is het voordellen van god-  CHRISTENEN TE KORINTHEN. I07 godfpraaken niet zoo zeer voor de ongelovigen, Hoofdft. als wel voor hun, die reeds gelooven. Stelt ééns, dat de gantfche gemeente bijéén-v.j. 23. kwam, en dat allen met vreemde taaien fpraken, en 'er kwam een ongeleerde, of een ongelovige binnen, zouden zij niet zeggen , dat gij raaskalde!? Waar Helt, dat allen door god- 24. Kjtee ingeving godfpraaken voortbrachten, en 'er kwam dan een ongelovige of een ongeleerde in, die zou van allen iet hooren tot zijne overtuiging, of tot zijne gemoeds-beweging Op deze 25. wijze zou openbaar worden, wat in zijn hart verborgen is; op deze wijze zou hij op zijn aangezicht nedervallen , en God aanbidden, met erkentenis, dat God waarlijk onder ulieden [tegenwoordig] is. Wat dan, Broeders? [Zal dit niet het best 36. zijn?] Wanneer gij bijeenkomt, dat ieder uwer [iet ter ftichting aanbrenge;] heeft hij een geestelijk lied, of leering, of vreemde taal, of godlijke openbaring, of de gave van uitlegging en vertolking, laat alles tot ftichting (trekken. — Indien iemand met eene vreemde taal fpreekt, 27; dat 'er flechts twee, of op zijn meest drie fpreken , en dat elk op zijn beurt; en laat één het vertolken; doch indien 'er niemand is , die ver- 2g^ tolken kan, dan zwijge hij, [die de gave der taaien heeft,] in de gemeente; en hij fpreke voor zich zelven en voor God! [in zijne bijzondere godsdienst-oefening!] Op gelij- 2Qt ke wijze moeten 'er niet meer dan twee of drie als  I08 PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE Hoofdji.zls profèeten fpreken, en de overigen hunne in-w.30. Sevin&en toetzen; doch wordt 'er aan een' ander, die [in de vergadering] zit, iet geöpen- 3i« baard, dan moet de eerfte ophouden. Op deze wijze kunt gij allen, de één na den anderen j godlijke ingevingen voordellen , en dus zullen allen geleerd, en allen vertroost worden. 32. Ook zijn de geesten der profeeten aan de profeeten onderworpen, [zoodat zij zich, bij hunne ingevingen, naar orde en welvoeglijkheid ge33' dragen kunnen,] want God is geen God van verwarring, maar van vrede [en orde,] gelijk [dit blijkt] in alle de gemeenten der heiligen. 34- Uwe vrouwen moeten in de gemeente [en openbare famenkomften,] geene leeraaresfen willen zijn, alzoo het haar niet voegt [in het openbaar] te fpreken, maar ondergefchiktheid betoo- 35- nen, gelijk ook de wet zulks gebiedt. Willen zij ondertusfchen iet leeren , laat haar haare mannen te huis vragen. Openlijk in de gemeen' te te fpreken, past de vrouwen niet. 36. Is de leere van Gods [Euangeli'] van ulieden begonnen? Of is zij tot ulieden alleen gekomen? [Zijn 'er niet meer,zijn 'er geene ouder gemeenten van Christenen ? wier gebruiken en inrichtingen u tot ecn voorbeeld kunnen zijn?] 37. Zo zeker iemand onder u meent een profeet te zijn, of geestelijke ingevingen te bezitten , wel nu, [ik geef hem vrijheid,] hij oordeele en erkenne zelf, of het geen ik u thans fchrijve, 28. geene geboden des Heeren zijn ? Maar wil die ie-  • christenen te korinthen. 100 iemand ze daar voor niet erkennen, het zij voor Hoofdft. zijne eigene rekening ! xlV' Met één woord, broeders, beijvert u, omw> 39* als profeeten te kunnen onderwijzen,zonder dat gij echter het fpreken met vreemde taaien behoeft te verhinderen. -■ Laat alles met 40. welvoeglijkheid en orde toegaan! 9. Van de opftanding der dooden. Broeders, ik herhaal u nogmaal de Euangeli-Hoofd/I. leere, die ik u voorheen verkondigd heb, die xvgij ook hebt aangenomen, daar gij ook nog bij V*' l' Haat, daar gij ook door zalig wordt, indien gij a, die bewaart, op die wijze, als ik ze u verkondigd heb; anders zou het even zoo veel zijn, als of gij ze nooit geloofd hadt. Vooreerst en voor alles heb ik u geleerd,ge- 3, lijk het mij ook geopenbaard is, dat christus overcenkomftig de godlijke fchriften — voor onze zonden geftorven is; « 'dat hij 4. is begraven; en dat hij op den derden dag is opgewekt; alles overeenkomftig de fchrif- 5. ten; en dat hij gezien is van kefas •—•—• vervolgends van het twaalftal. —— Daarna is hij gezien van meer dan vijfhonderd 6. broederen tevens, van welken thans wel fommigen ontllapen , maar de meeften echter nog in het leven zijn; daarna is hij gezien van 7. jakobus ; vervolgends van alle de Aposieleii. ■ Ten laatften, na alle anderen, is hij 3. ook  iio paulus eerste brief aan de * Höofdft. ook aan mij, als eene ontijdige geboorte, ver« wX • fcheenen. —— Want ik erken mij den onwaardigften te zijn onder de Apostelen , die zelfs niet waardig ben, een Apostel genoemd te worden, dewijl ik de gemeente van God ver- io. volgd heb. Nogthans ben ik door Gods genade, het geen ik ben; en deze zijne genade jegens mij is niet vruchteloos geweest, alzoo ik meer dan alle de anderen gearbeid heb; hoewel niet ik, maar Gods genade, die met mij was. n. Dan 0f ik of die anderen zulks gedaan hebben, zeker is het, wij hebben ulieden dit gepredikt, en gij hebt het dus geloofd, en voor 12. waarheid erkend; maar is dit nu zoo, en is u aangaande christus gepredikt, dat hij uit de dooden is opgewekt, hoe kunnen dan fommigen onder ulieden zeggen, dat 'er geene opftanding der dooden is? 13. Indien 'er volftrekt geene opftanding der dooden is, dan is ook chuistus niet opgewekt; 14. en is christus niet opgewekt, dan is, het geen wij u prediken, valsch, dan is, het geen gij geloofd en als waarheid erkend hebt, valsch. —— ' 15. Dan blijkt het, dat wij (Apostelen) valfche getuigen van God zijn, [en van God onwaarheden hebben gezegd,] want wij hebben len opzigte van God getuigd, dat hij den ch isrusheeft opgewekt, dien hij nogthans niet kan opgewekt hebben, indien naamlijk de dooden niet 16. opgewekt worden; want indien volftrekt geene dooden opgewekt worden, dan kan christus ook  christenen te korinthen. iii ook niet opgewekt zijn; doch indien christus Hoofd/I. niet is opgewekt, dan is uw geloof ijdel, dan Xvzijt gij nog in uwe zonden, [en van derzelver vs'17' ellende niet verlost;] maar dan zijn ook even jg, zeker de Christenen , die in den Heere reeds ontflapen zijn, verlooren. Waarlijk, in- iQ. dien wij alleen op christus in dit leven hoopen kunnen, dan zijn wij de ellendigffen van alle menfchen! Maar nu is christus waarlijk uit de dooden 2o. opgewekt; hij is, met betrekking der genen, die ontflapen zijn , hun eerfteling geworden ! Want dewijl de dood door een' mensch ai. is , zoo is 'er ook eene opftanding der dooden door een' mensch; te weten, gelijk zij allen in 22. en door adam- fterven, op gelijke wijze zullen ook allen in en door christus levend gemaakt worden. Doch elk in zijnen rang. De eerfte- 2-. ling christus, daar na, bij zijne wederkomst, de aanhangers en belijders van christus. - Dan volgt eerst het einde, wanneer hij het ko- 24. ningrijk aan God, als vader, zal overgeven en opdragen, nadat hij alle andere heerfchappij en magt en geweld bedwongen zal hebben , want 25. hij moet zoo lang heerlchen,' tot dat hij alle de vijanden onder zijne voeten gebracht heeft. — Onder dezen wordt de dood als delaatlte „5 vijand bedwongen. — Want [zoo lezen wij;] hij 2?'. heeft alles aan zijne voeten onderworpen. — Doch, wanneer er gezegd word , dat alles hem onderrvorpen zal wezen , is het nogthans duidelijk , dat  112 paulus eerste erief aan dë Hoofdft.fat hij moet uitgezonderd blijven, die alles aart rt. ÏL hem onderworPcn beeft. Wanneer nu * alles aan hem onderworpen zal zijn , dan zal ook de zoon zelf zich onderwerpen aan hem, die alles aan hem onderworpen hadt , opdat [dus het godlijk plan voltooid worde,] en God alles zij in allen. 20. Nog meer, wat voordeel zouden zij hebben, die zich om der dooden wil laten doopen, indien de dooden volftrekt niet worden opgewekt? Waarom laten zij zich dan om der dooden wil 30. doopen? Waarom (lellen wij [Apostelen] 31. ons dan ook elk uur in gevaar? Ik zie genoegzaam daaglijks den dood voor oogen , dit betuig ik bij alle die doffe van roem , welke ik omtrent ulieden heb in christus jesus, on- 32. zen Heere. -< Indien ik enkel om menfehe- lyke inzigten , te Efezen als met wilde beesten gekampt had , wat nut zou mij zulks doen indien geene dooden opgewekt worden ? - Laat ons dan maar eten en drinken , want morgen zijn wij toch dood ! 33. Laat u niet verleiden : Verkeering met booze menfchen bederft dikwijls ook de beste zeden. 34. Ontwaakt eens volkomen, cn zondigt niet 5 want fommigen, dit zeg ik u tot uwe fchande, weten van God noch zijn gebod. 35. Indien iemand nu mogt zeggen: „ Hoe zullen de dooden kunnen opftaan ? Hoedanig een ligchaam zullen zij bekomen ? " Dwaas  CHRISTENEN TE KORINTHEN. 113 Dwaas mensch ! Het zaad, dat gij uitftrooit, Hoofdjl. wordt immers niet leevende, voor dat het eerst XVl VSm 36. geftorven is. Ook is het zaad, dat gij zaait, 37. het gewas zelf niet, dat 'er uit moet voortkomen ; het is enkel een bloot graan-korentjen, bij voorbeeld, tarwe of eenig ander graan; maar 38, God doet daar uit het gewas voortfpruiten, naar hij goedvindt, doch zoo, dat elk zaadjen zijn eigen gewas voortbrengt. [Zoo is het ook gefteld met de ligchaamen;] 39. het ééne ligchaam is niet, gelijk het andere ligchaam ; het ligchaam der menfchen is anders . dan het ligchaam der viervoetige dieren, of van de visfchen, of van de vogelen enz. Ook zijn 40. 'er hemelfche, en aardfche ligchaamen; en de hemelfchen hebben eenen anderen glans dan de aardfchen, gelijk de zon eenen anderen glans 41. heeft dan de maan, de maan een' anderen dan de overige ftarren, en de ééne Itar weder in glans verfchilt van de andere, zoo is het ook 42, met de opftanding der dooden; hier wordt een verganglijk ligchaam gezaaid, maar onverganglijk opgewekt; het wordt verachtelijk en zon- ^ der luister gezaaid, maar met fchitterenden luister opgewekt; het wordt zwak en gebreklijk gezaaid, maar fterk en vermogend opgewekt; het wordt als een natuurlijk ligchaam gezaaid, 44. maar als een geestelijk ligchaam opgewekt, te weten, gelijk 'er natuurlijke ligchaamen [overëenkomftig 's menfchen natuur in dit leven] zijn, zoo zijn 'er ook geestelijke ligchaamen; H dus  114 PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE BgW.dus ftaat 'er gefchreven: „ De eerfte mensch, vs. 45. » ADAM> werdt tot een natuurlijk levende per„foon;" en zoo is de laatfte adam tot een' ievendmaakenden geest. 46. t-< Nu is niet het geestelijke, maar het natuur. 47' üjke eerst, en daarna het geestelijke: De eerfte mensch uit de aarde , aardsch ; de tweede mensch, naamlijk de Heere, uit den hemel. 4S. [Hier uit volgt:] -Gelijk die aardfche [adam,] zoodanigen zijn ook de aardfche menfchen, en gelijk deze hemelfche [adam,] zoodanigen zul49- len ook de hemelfche menfchen zijn. Eh gelijk wij het beeld van dien aardfchen gedragen hebben, zoo zullen wij ook het beeld van dezen hemelfchen dragen. 50. Ik wil dit zeggen, broeders, dat vleesch en bloed, [een ligchaam,- zoo als wij thans hébben,] het Gods-rijk niet kan deelachtig wezen als ook dat het geen verganglijk is, in de onverganghjkheid niet kan deelen. 51. Ik bid u, let hier op, alzoo ik u hier eene verborgenheid ontdek; wij zullen wel niet allen fterven , maar moeten echter allen veranderd 52. worden; . in een ffip des tijds, in dén oogenblik, bij het laatfte bazuin-geluid; , . want zoo ras de bazuin zich zal laten 'hooren, zullen de dooden, nu onvergangüjk, opgewekt worden, maar wij,[die dan leeven,]zullen ver- 53- anderd worden. Met dén woord, dit ver- ganglijke moet met het onverganglijkc, dit fterflijke met de onfterflijkheid verwisfdd worden. • En  CHRISTENEN TE KORINTHEN. Ir£ — En wanneer dit gebeurt, dat het ver-HoofdJt. ganglijke met het onverganglijke, het fterflijke XV' met de onfterflijkheid zal verwisfeld zijn, dan 54% zal plaats hebben het gezegde, dat in de fchrift fraat: De dood is vernietigd, tot eene volkomene overwinning! o dood l waar is nu uw prik' 55. kei V 0 rijk der dooden! waar is uwe overwinning ? De prikkel van deh dóód is , [gelijk wij 5$. weten,] de zonde, en de kracht der zonde is de wet. ——* Maar Gode zij dank, die ons 57. door onzen Heere jesus christus de overwinning geeft! Wel aan dan, mijne geliefde broeders, ftaat 58. vast, onbeweeglijk [in dit geloof,] en zijt altijd meer en meer ijverig in den dienst des Heeren', dewijl gij weet , dat uw arbeid in den Heere [en voor het Christendom] niet vruchte* loos zal wezen. 10. Befluit van dezen Brief. Wat eindelijk betreft de liefde-gaven voor de Hoofdjl. Heiligen, gelijk ik daaromtrent eene fchikking XV1« gemaakt heb in de gemeenten van Galatiën , ■ * X' doet gijlieden hieromtrent op dezelfde wijze. ——- Een iegelijk van u legge wat bij zich- 2, zelven weg tegen den eerften dag der week, vergaderende dus eenen fchat, naar mate van zijne om Handigheden, ten einde de liefdegaven dan niet eerst behoeven ingezameld te worden, wanneer ik overkom. ——. JJn wanneer ik 3. H a over-  ho paulus eerste briep aan de Hoofdft. overkom, dan zal ik deze uwe gift door bekwaame perfoonen, die gij daar toe zult benoemen en met geloofsbrieven voorzien , doen overig. 4. brengen naa Jerufalem ; ja, indien het de moeite waardig is, dat ik zelf mede reize, dan zul5' len zij met mij reizen. < Ik ben toch voornemens tot ulieden over te komen, nadat ik Macedomèn zal bezocht hebben, want ik denk 6. over Macedoniën te komen. Misfchien zal ik wel een tijd lang bij u vertoeven, of ook wel den winter doorbrengen, dan zult gij mij kunnen behulpzaam zijn, waar ik ver- 7- ders heen reize. Want ik zou u nu niet geern , als in het voorbijgaan , zien, neen , ik hoop, indien de Heere het vergunt, een tijd 8. lang bij u te blijven. Te Efezen zal ik mij 9. tot aan Pinkfteren onthouden, alzoo mij daar eene ruime deur geopend is, om iet groots en nadruklijks te verrichten, hoewel 'er ook veelen zijn, die mij zoeken te verhinderen. 10. Wanneer timotheüs bij u komt, zoo draagt zorg, dat hij veilig en gerust bij u zij, want hij arbeidt in het werk des Heeren zoo goed 11. als ik. Niemand behandele hem dan met verachting. Bezorgt hem vervolgends ook ;t een veilig geleide, ten einde hij tot mij wederkeere; alzoo ik hem verwacht met de overige broederen. 12. Wat mijnén ambtsbroeder apollos betreft, ik heb hem zeer verzocht, dat hij met de an- - dere broederen u zou bezoeken, maar hij was - . nu  christenen te korinthen. 117 nu volftrekt niet van zin, om tot u over \eH00fdjl. xvi komen; echter zal hij komen, wanneer zijne omftandigheden het zullen toelaten. Waakt, ftaat vast in het geloof, weest man-*?«i3rijk, weest fterk. ■ Dat alles , wat gij I4> doet, in liefde gefchiede! Nog éêne vermaaning , broeders , gij kent 15. het huisgezin van stefanas, dat het de eerfteling is van Achaïen , en dat zij zich zelven voornaamlijk gefchikt hebben, ten dienst en verzorging van [arme] heiligen. ■ Aan 1Q-, deze waardige lieden , en aan ieder éénen , die medewerkt en arbeidt [tot welzijn van het Christendom ,] behoort gij alle achting te betoonen. Ik verheug mij over de tegenwoordigheid 17. van stefanas , en fortunatus , en achaïkits, zij hebben uwe plaatze bij mij bekleed, ook hebben zij mijnen en uwen geest ge- 18. rustgefteld. Zoodanige lieden moet gij hoogachten. De gemeenten in Afi'èn groeten ulieden. —— 19. Veele Christelijke groetenisfen in den Heere aan u van aquilas en priscilla , met de gemeente [der Christenen,] die aan hun huis famenkomt. Alle de broeders groeten u. 20. ' Groet malkanderen [voor ons] met ee¬ nen heiligen kus van vriendfehap. —— Nu ai. nog eene groetenis van mij paulus, met mijne eigene hand. H 3 Zo  118 PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE CHRIST. ENZ. Hoofdjl. Zo zeker iemand den Heere jesus christus w.22. niet liefheeft' die zij een verbannen! maran at ha. 23. De genade van den Heere jesus christus zij 24» met ulieden.' Mijne liefde blijve ook met ulieden allen in christus jesus. Amen.' TAV-  PAULUS TWEEDE BRIEF AAN DE CHRISTENEN T E KORINTHEN.   PAULUS TWEEDE BRIEF aan de CHRISTENEN t e KORINTHEN. Offchrift van den Brief. Paulus, een Apostel van jesus christus,Hoofdjl. door den [bijzonderen] wil van God , en de ^ ' ambtsbroeder timotheüs [wenfchcn] aan de gemeente van God, te Korinthen, benevens alle heilige [Christenen] in gantsch Achaien, gena- 2. de en alle heil van God, onzen vader, en van den Heere jesus christus! i. paulus geeft reden, waarom hij zijne overkomst na Korinthen heeft uitgefleld. Geloofd zij de God en vader van onzen Hee- 5. re jesus christus, die allerbarmhartïgfte vaII 5 . der,  122 PAULUS TWEEDE ÊRIEF AAN DE Hoofdft.der, en God, welke in alle gevallen vertroosrs.'4. tinSen fchenkt,.die ons [mij en mijne ambtsbroederen] in alle onze wederwaardigheden verkwikt en vertroost, ten einde wij in (laat zou" den zijn, om ook anderen, in welke wederwaardigheid zij zich ook bevinden, te vertroosten , met die zelfde vertroosting, daar wij zelven van God roede vertroost worden. — . 5. Trouwens , naar mate het lijden om christus [des MEssias] wil over óns toeneemt, naarmate wordt ook door christos [den MEssias] onze vertroosting meer en overvloediger. 6. [Hoe het zij,] indien wij wederwaardigheden - ondergaan, het ftrekt tot ulieder vertroosting en welzijn, voor zoo verre die bewerkt wordt door het lijdzaam dulden van datzelfde lijden , het welk wij insgelijks dulden , en niet min ftrekt het, indien wij vertroost worden, tot u- 7. lieder vertroosting en welzijn , zooda't onze hoop [en verwachting,] ten uwen opzigte, vastftaat, als wetende, dat, gelijk gij ons lijden deelachtig zijt, gij even zeker deel hebt aan onze vertroosting. 8. Wij willen toch voor u, broeders, onze wederwaardigheden niet verbergen , die ons in Afün bejegend hebben, hoe wij ten zwaarden,bijna boven onze krachten, bezwaard zijn geweest, zoodat wij zelfs ons leven al verloren reken- jj, den, en bij ons zelven ons dood-vonnis reeds vastflelden, doch dus moeiten wij leeren, niet op  christenen te korinthen. 123 op ons zelven, maar alleen op God te vertrou-Hoofdjl. wen, die de dooden [ten leven] kan opwekken, ^ gelijk bij dan ook ons werklijk uit een zoo groot doods-gevaar verlost heeft — en nog heden verlost ——— terwijl wij op hem onze hoop vestigen, dat hij ons ook verder verlosfen zal; te meer, daar gijlieden insgelijks voor ons H» door gebeden werkzaam zijt, zoodat ook voor de weldaad, die aan ons ten behoeve van veele perfuonen gefchonken is, door veelen om onzen wille [Gode] de dank-erkentenis zal worden toegebracht. ■ Te weten, hier in beftaat 12. onze roem , dat ons geweten ons getuigenis geeft, hoe wij ons in eenvouwige en onverniste oprechtheid, [het geen wij] aan God [danken,] zonder eenige menschlijke wijsheid [of kunftenarijën van drogredenaaren,] alleen door Gods genade, in de wereld, maar voornaamlijk bij ulieden gedragen hebben; want, wij fchrij- 13. ven u geene andere dingen, dan die gij of zelven leest, of buiten dien als waarheid erkent, en die ik hoop, dat gij altijd erkennen zult; gelijk gij ook, [ten minften] voor een gedeelte, j^. ons voor zulke [leeraaren] erkend hebt, daar gij uwen roem in ftelt, gelijk gij ons insgelijks tot eenen roem [zult ftrekken] in dien [grooten] dag van den Heere jesus. In dit vertrouwen dan ftaande, was ik voor- 15. nemens, om eerst tot ulieden over te komen, ten einde gij andermaal [de leere] der [godlijke] genade [van mij] ontvangen mogt, en vervol- jö, gends  124- PAULUS TWEEDE BRIEF AAN DE Hoofdjl.gends over uwe ftad, naa Macedonïèn te reizen, en weder uit Macedonïèn tot u te keeren, om dan door eenigen van uwen wege naa Ju-, vs. 17. deen verzeld te worden. . Ben ik nu van ligtvaardigheid te befchuldigen , dat ik dit dus voornam? Of nam ik dit mijn voornemen, enkel , gelijk de menfchen wel gewoon zijn, zoodat het bij mij dan ja en dan weder neen was ? IS. God weet ten minften, dat onze leere, die wij ulieden [verkondigd hebben ,] niet is geweest 19. ja en neen. » Want Gods zoon, jesus christus, die onder ulieden door ons gepredikt is, te weten, door mij, en silvanus , en timotheüs , is niet geweest ja en neen, maar 20. het geen aangaande hem ja was, bleef ja, nadien toch alle beloften van God in hem [onveranderlijk] ja, en in hem amen zijn, Gode tot 21. heerlijkheid door ons. Nu is het God, die ons zoo wel als ulieden bevestigd heeft [in 22. het geloof] in christus, ja ons gezalfd, en ook zijn zegel op ons gedrukt heeft, door ons den geest in onze harten tot een onderpand te geven. 23. Ik roep veeleer God tot getuigen, dat ik het met mijne ziel meene , en enkel om u te verfchoonen , nog niet te Korinthen geko- 24. men ben. Niet, dat wij over uw geloof willen heerfchen , maar omdat wij medewerken willen tot uwe blijdfehap, dewijl gij [alleen] in het geloof [en bij uw Christendom] vastftaat.  CHRISTENEN TE KORINTHEN* . 125 - Daarom heb ik bij mij zelven befloten,Hoofdft, niet andermaal op eene wijze tot u te komen, w*k die u en mij zou bedroeven. ■ Want, in- a] dien ik ulieden bedroeve, wie zou mij verblijden , dan juist die geen, die door mij bedroefd was 2 — Om dit dan voor te komen, fchreef 3. ik, opdat ik bij mijne komst geene droefheid zou hebben van de genen, die mij behoorden te verblijden, terwijl ik [aan den anderen kant] van ulieden allen vertrouwde, dat mijne blijdfehap de blijdfehap van ulieden allen is. In het midden van veele wederwaardigheden , 4. in de grootfte beklemdheid van mijn hart, fchreef ik u, onder veele traanen, niet om u te bedroeven, maar om u de liefde te doen kennen , die ik zoo overvloedig voor ulieden heb. . . - Heeft iemand ondertusfchen droefheid 5. veroorzaakt, die heeft mij niet alleen, maar ook, ten minden voor een gedeelte, (want ik wil u allen niet bezwaaren,) ulieden bedroefd. Voor 6. dezen is de beftraffing, die hem van de meeden uwer gefchied is, genoeg, zoo verre zelfs, dat 7. gij hem veel liever nu vergiffenis dient te fchenken, en hem te vertroosten, opdat deze man door al te groote droefheid zich zelven den dood niet veröorzaake. Daaröm verzoek ik u , dat gij hem weder in liefde aanneemt, want ten 0, dien einde fchreef ik ulieden van hem, ten einde ik u op de toetze zou dellen, of gij ook in alles gehoorzaam waart; anders, wien gij ver- 1Qs giffenis fchenkt, dien behandel ik ook met zachtheid ,  126 paulus tw3ede brief aan be Hoofd1!, heid, ja zelfs wanneer ik iemand verfchoon en l' vergiffenis fchenk, als een dienaar van chrtstus , dien fchenk ik vergiffenis, om uwen wil, ten einde de Satan geen voordeel over ons bchaale vs. ii. te meer, daar zijne listige aanflagen ons niet onbekend zijn, [om menfchen , die te llreng behandeld mogten worden , weder van het Christendom te doen afvallen.] 12. Wanneer ik nu te Troas was gekomen , ten einde het Euangeli van den christus [te prediken], vond ik daar, hoewel [mij de beste tet legenheid zich aanboodt,] en 'er eene deur geöpend was, om het Christendom dienst te doen geene rust in mijnen geest, doordien ik mijnen 13. broeder titus daar niet ontmoette; weshalven ik, affcheid van hun genomen hebbende,voortreisde naa Macedoniën. 14. God zij gedankt, -dat hij ons door christus altijd doet zegcpraalen, en zijne kennis als eenen welriekenden reuk door ons alömme uit- , 15- breidt; gelijk wij in de daad een reukwerk zijn ten dienftc van christus , Gode tot heerlijkheid, zoo wel met betrekking tot hun, die zalig worden, als tot hun , die verloren gaan; 16. voor de laatften een doodlijke reuk ten dood', gelijk, voor de eerften een levend-maakende reuk ten leven. En wie is tot dit alles [van zieii- 17. zelven] bekwaam? Want Wij vervalfchen de godlijke leere niet, en venten ze dus uit, gelijk veelen doen, maar wij ipreken in christus  christenen te korinthen. 127 fus oprecht en onvervalscht, als door God gezonden , en in de godlijke tegenwoordigheid. a. paulus verdeedigt de Euangeli-Zfer*, en de handelwijze van hem en zijne Mede-apostelen. Beginnen wij nu op deze wijze ons zelven Hoofdft. weder aan te prijzen? Of hebben wij, gelijk fommigen, ook brieven van aanbeveling nodig b'ij ulieden , of van ulieden bij anderen ? ——« [Neen waarlijk!] gijlieden zelven zijt onze aan- 2. bevelings-brief, gefchreven in onze harten, bekend en gelezen van alle menfchen; ja het is 3. allerwegen openbaar, dat gij een geloofs-brief zijt [voor ons] van christus , door onzen dienst bezorgd, en gefchreven niet met inkt, maar met den geest van den waaren en leevenden God, niet op Iteenen tafelen, maar op de vleefchen-tafelen van het hart. Dit zeggen wij met zulk een vertrouwen, 4. omdat wij ons door christus op God verlaten. Van ons zelven toch zijn wijgeens- 5. zins bekwaam, om zulk een ontwerp als uit ons zelven te verzinnen, neen, dat wij 'er bekwaam toe zijn , komt van God. - - Hjjis ^ het, die ons in ftaat gefteld heeft, om dienaars te zijn van een nieuw verbond, niet, [gelijk de oude gefchreven wet,] in fchrift, maar in geest [en kracht] beftaande; hier is geene gefchreven wet, die ter dood veroordeelt,^ maar de geest, die  paulus TWEEDE BRIEE AAN Dï Hoofdjl-dit leven lchenkt. ——— Daar nu de bediening 1 • van die veröordeelende wet, befchreven en in vs. 7- fteenen tafelen gehouwen, zoo veel luister en waardigheid hadt, dat de Israëliten moses niet ééns in 't aangezicht konden zien, wegens den glans van hetzelve; ■ hoewel die nogthans 8. verganglijk was; ■ zou dan niet veel meer de bediening van den geest luisterrijk wezen? p. Immers indien de bediening, die ver-. öordeeling aankondigde, luisterrijk was, hoe veel overvloediger eere verdient dan niet de be- I0> diening, die gerechtigheid aankondigt? Ja zelfs het luisterrijke der eerfte moet niet in aanmerking kunnen komen in vergelijking met den uitmuntenden luister en waardigheid van deze ; li. want toch hadt het geen te niet gedaan en afgefchaft wordt, zoo veel luister en aanzien , hoe veel meer dient, het geen blijvend en duurzaam is, luister en aanzien te hebben? ■ . .. I2- In dit vertrouwen dan, [welk wij op de uitnemendheid onzer bediening] hebben , gebruiken 13. wij veele vrijmoedigheid, en doen niet, gelijk moses , die een fluïer voor zijn aangezigt hong, zoodat de Israëliten, het geen ééns afgefchaft zou worden, niet tot op den grond doorzagen, 14. maar hunne ziels-vermogens zijn als verëeld en ongevoelig geworden, zoodat, tot den huidigen dag toe, die zelfde fluïer over het lezen van het oud verbond blijft, zonder voor hun opgeligt te worden, fchoon hij door christus 15. nutteloos is geworden; ja, tot den huidigen dag  CHRISTENEN TE KORINTHEIT. 129 dag toe, wanneer moses gelezen wordt, hangt Heofdfl. deze fluïer voor hun hart, doch zo éétis dit 1 ' hart zich tot den Heere mogt bekeeren , dan"'l6' zal die fluïer worden weggenomen. Doch de Heere is de geest, [de leere des 17. Heeren is de bediening des geestes], waar nu 's Heeren geest is, daar is vrijheid, en dus be- 18. ichouwen wij allen, met een onbedekt aaugeaigt, 's Heeren heerlijkheid en luister, als in een' fpiege}, terwijl wij naar dat beeld, door 's Heeren geest , tot ftceds grooter en grooter heerlijkheid hervormd worden. Dewijl wij dan deze bediening ontvangen heb- Hoofdfi. ben, zoo zijn wij niet traag, om aan deze ont- iVfermende goedheid te beantwoorden, maar wij \' . ver^hten de fchandelijke geheime kunstgreepen, wij gaan niet om met listige bedriegerijen, noch vervalfchen de godlijke leere, maar door openhartige verkondiging der waarheid, prijzen wij ons aan het geweten van alle menlchen aan, als in Gods tegenwoordigheid. Indien ook nog voor fommigen onze Eudnge//-leere als met een' fluïer bedekt is, dan is zij bedekt door die geheel verdorven ongelukkigen, door welken de God dezer wereld de zielsvermogens der ongeloovigen verblind heeft, ten 4' einde de verlichting van de Eudngeli-\ttxt, aangaande de heerlijkheid van den christus, die het waare beeld van God is, hen niet beftraale. Want wij verkondigen onzen eigen lof niet, maa/ den lot van den Heere jesus chris* Tus;  130 paulus tweede brief aan de floofdft.Tus; - ■ ..„ van ons zelven zeggen wij alleen, dat wij uwe dienaars zijn, daar toe door jesus aangefteld. vs. 6. God naamlijk, die geboodt, dat bet licht uit de duisternis fchijnen zou, is het, die in onze harten licht heeft ontftoken tot eene verlichte kennis der godlijke heerlijkheid in den perfoon 7. van jesus christus; —— hoewel wij dezen fchat in aarden vaten dragen, ten einde de eere van dit uitnemend vermogen Gode toegebracht worde, en niet als of dit uit ons zelven ware. 8. " [Dit uitnemend vermogen vertoont zich hier in:] Wij worden van alle kanten gekneld, en nog fcheppen wij adem; wij geraaken in q. verlegenheid, doch vertwijfelen nooit; wij worden vervolgd, maar niet ingehaald; men werpt ons ter aarde, maar wij verliezen het leven nog 10. niet. Telkens dragen wij het fterven van den Heere jesus aan ons ligchaam om, maar dus wordt ook het leven van jesus aan ons 11. ligchaam openbaar; wij worden, bij ons leven, geduurig aan den dood overgegeven om jesus wil, maar dus wordt ook tevens jesus leven 12. in ons fterflijk ligchaam openbaar; zoodat [zijn] dood zich wel krachtig in ons openbaart, maar even zeer [zijn] leven in ulieden. 13. Doch, nadien wij [met u] denzelfden geest, en door hem hetzelfde geloof hebben, zoo leeren wij, overëenkomttig het geen wij gelooven, gelijk 'er in de fchrift ftaat : Ik heb geloofd, 14. en daarom gefproken; overtuigd zijnde, dat hij,  CHRISTENEN TE KORINTHEN. 131 hij, die den Heere jesus [uit de dooden] heeft Hoofdft, opgewekt,ons ook ééns door jesus opwekken, 1V' en met ulieden ééns [voor zich] Itellen zal. — Immers dit alles is om uwen wil, en ten uwenvy. 15. voordeele; opdat, hoe overvloediger de genadeweldaad zij, ook de dankzegging des te over- , vloediger door veelen tot eere en heerlijkheid van God worde toegebracht. Om deze reden dan , [gelijk ik reeds zeide,] 16. vertragen wij niet, of worden flaauwhartig; — maar hoe zeer ook de uitwendige mensch verderve, de inwendige echter neemt van dag tot dag in nieuwe krachten toe. Want dezè I7, fpoedig voorbijgaande ligte wederwaardigheden brengen ons een bij allen uitflek uitnemend eeuwig overwigt van zaligheid aan, nademaal wij iS. niet op het zichtbare maar op het onzichtbare oogen, dewijl het zichtbare tijdelijk, maar het onzichtbare ecuwig is. ——. Want wij Hoofdft zijn gewis, dat, zoodra de aardfche hutte van vons ligchaam gedoopt zal Wezen, wij een ge- Vt' ** bouw hebben zullen, welk een werk van God is, een gebouw , niet door menfchen - handen opgetrokken, maar eeuwig-duurende in den hemel. Trouwens, dit is juist, het geert wij zuchtend 2. verlangen, om [naamlijk, terftond en onmidiijk,] met die wooning uit den hemel als overkleed te worden, fchoon wij toch, hoewel [door den 3. dood] ontkleed wordende, ons echter niet naakt zullen bevinden. ■ - ■ Hier naar zuchten wij, 4. I 2 daar  i3s paulus tweede brief aan de Hoofdft.daar wij in deze aardfche hut ons, vol moeiV lijkheden en bezwaarnisfen, bevinden, niet zoo zeer, dat wij begeeren, ontkleed, dan wel overkleed te worden, zoodat naamlijk het fterflijke door het leven [en het onfterflijke] als verflonvs. 5. den worde. — En daar toe heeft God ons reeds bereid, gelijk hij ons den geest tot een onderpand hier van gefchonken heeft. 6. [In deze verwachting] blijven wij altijd goeds moeds, alfchoon bewust, dat, zoo lang wij nog in dit ligchaam verkeeren, wij ten opzigte van den Heere als vreemdelingen zijn aan te mer•. 7. ken, Cwant hier bevinden wij ons flechts in • den ftaat van gelooven, maar niet van aanfchou- 8. wen,) wij zijn, zeg ik, goeds moeds, hoewel wij liever wenfchen zouden, uit dit ligchaam te 9. verhuizen, en bij den Heere te verkeeren, eu wij bevlijtigen ons even daarom ook, om, het zij hier nog langer vertoevende, of haast ver- 10. huizende, hem welbehaaglijk te wezen ; want wij moeten allen voor den rechterftoel van den christus verfchijnen, ten einde een ieder vergelding ontvange, naarmate hij hier in het ligchaam gehandeld heeft, het zij goed of kwaad. 3. I'AU.  christenen te korinthen. 133 3. paulus vermaant de Korinthiërs tot gehoorzaamheid aan zijne leere en voorfchriften, uit aanmerking van zij. ne liefde jegens hun. Dewijl wij dan dit geducht oordeel des Eee-ffoofdf. ren kennen, prediken wij de menfchen en fpoo- vren hen aan tot het [Christelijk] geloof, zoo"* "/ dat wij Gods goedkeuring verworven hebben, ja ik hoop zelfs, op de goedkeuring van uwe gewetens te kunnen rekenen ; eveilwel willen I2 wij ons ook nu wederom niet bij ulieden aanprijzen, maar u ftoffe geven, om u over ons te kunnen beroemen, opdat gij iet te antwoorden hebt aan zulken, die alleen naar het uiterhjk aanzien roemen , maar niet met het hart. — Het zij wij, [naar hun voorvvendzel,] 1, dwaas zijn, het is voor God [en zijnen dienst ] het zij wij fchrander zijn, [naar hun voorgeven ,] het is tot ulieder [best]. Want 74 de liefde voor den christus beheerscht ons geheel, nadien wij altijd bedenken, dat, indien i< één voor allen geftorven is, dan ook die allen [gerekend moeten worden,] geftorven te wezen nu is hij voor allen geftorven, opdat deze, geduurende hun leven, niet meer voor zich zelven, maar voor hem leeven, die voor hun ge. ftorven en ook opgewekt is. Van nu voortaan kennen wij dan niemand J meer naar het uitwendige ; «lfi hoewel wij Christus te vooren naar het uitwendige gekend 1 3 heb-  134 paulus tweede brief aan de Hoofd/I. hebben, befchouwen wij hem nu niet meer van vs * dien kant; wie in christus is, [en hem heeft aangenomen], is dus ook een nieuw fchepzel; [ten zijnen opzichte ,] is al het voorledene voorbij en te niet, en (Vaar op te letten Haat!) alles is voor hem nieuw geworden! 18. Dit alles komt van God, die ons met zich door jesus christus , verzoend, en aan ons, [Apostelen,] de bediening, om deze verzoening iq. te prediken, opgedragen heeft; te we¬ ten , hoe God in christus de wereld [en het menschdom] met zich zelven verzoende , door hun hunne zonden niet toe te rekenen. — Deze leere der verzoening heeft hij ons in last gegeven. 20. Wij zijn dan van christus wege gezanten; — van christus wege bidden wij, (of liever God bidt en vermaant door ons,) laat u ij. met God verzoenen! WTant hij heeft hem, die van geene zonde wist, om onzen wil als eenen zondaar behandeld , opdat wij in [betrekking tot] hem enkel gerechtigheid, die wij aan God Honfdft.ïz danken hebben, worden zouden. Hier VI toe dan mcdearbeidende, vermaanen wij u ook, vs. i. dat gij toch deze godlijke genade en gunst , welke gij ontvangt , niet vruchteloos maakt; 2. daar ftaat immers in de fchrift: ,, In den ge~ „ wenschten tijd heb ik u verhoord, ten dage des hei/s heb ik u geholpen." Zie! thans is het een wei-aangename tijd! zie! thans is het een dag vaii heil! Wij  CHRISTENEN TE KORINTHEN. 135 Wij wachten ons, van in het minst aan k-Hoofdft. mand cenigen aanftoot te geven , opdat onze Vlbediening niet gelaakt zou kunnen worden,W' 3* maar wij prijzen ons in allen opzichte aan, als dienaars van God, door groote en veelvuldige lijdzaamheid in wederwaardigheden, in angst en nood, in benaauwdheden , onder geesfelingen, 5. in gevangenisfen, in de vervvardfte omftandigheden, onder arbeid en moeite, waaken en vasten , met zuivere zeden, met kennis, met lang- 6. moedigheid , met zachtaardigheid , door den Heiligen Geest, door ongeveinsde liefde, dooide leere der waarheid , door Gods kracht en vermogen , rechts en links toegerust met de wapenen der gerechtigheid, midden onder eere 8 cn fchande, onder goed en kwaad geruchte, als verleiders, maar nogthans eerlijk, als verachten, en evenwel hoog geacht, als in genadig doods-gevaar, en 0 wonder! echter het leven 9' behoudende, als fcherp getuchtigd, maar evenwei niet tot den dood; als vol droefheid, en echter altijd vrolijk, als arm, maar nogthans veelen rijk maakende, als menfchen, die niets, en evenwel alles bezitten. Onze mond, 0 Korinthiërs, is tot ulieden geopönd , ons hart is geheel voor u uitgebreid. Ons hart is niet bekrompen voor u, I0. veel eer kan uwe eigene tederheid voor uzelven bekrompen zijn. Weest gijlieden dan ook , naar dezelfde evenredigheid , en als in vergelding, ik fpreek als tot mijne kinderen, I 4 zoo  Ï36 PAULUS TWEEDE BRIEF AAN DE Hoofdft..zoo opgeruimd voor ons. Trekt niet aan vs!%. een vreemd J*uk met de ongeloovige [Heidenen;] ' want welke verbindtenis kan 'er zijn tusfchen gerechtigheid en ongerechtigheid ? welke ge- meeufchap tusfchen licht en duisternis? — I5- Hoe kunnen cmusius en beliül overëenftemmen? - Wat deelgenootfchap heeft dan de geloovige [Christen] met den ongeloovigen [Heii<5. den ?] ——- Welke famenvoeging kan 'er plaats hebben van den Tempel Gods en dien der afgoden? En gij zijt immers een tempel van den leevenden en waaren God; gelijk God gezegd heeft: „ Ik zal in hun woonen, en in hun „ verkeeren, en ik zal hun God, en zij zullen 17. j, mijn volk zijn: Daarom gaat uit hunne ge- meenjchap, en fcheidt u van hun af, zegt de „ Heere, en raakt, het geen onrein is, niet „ aan; en ik zal ulieden voor de mijnen aanne- 18. 5» met. * Ik zal u tot een' vader zijn,en „ gij zult mij tot zoonen en dochteren wezen, ,, fpreekt de al-befluurende Heer.'''' Hoofdft. Nadien wij dan zulke beloften hebben, gePfl i\ liefden, zoo laat ons onszelven zuiveren van alle bevlekkingen van vleesch en geest, en onze heiliging, [waardoor wij aan God zijn toegewijd ,] voltooien door God te vreezen [en te dienen.] 2. Ruimt ons eene plaats in uwe genegenheid in ! wij hebben niemand ongelijk gedaan, niemand ongelukkig gemaakt, niemand van het 3t zijne beroofd! ■ Ik zeg dit niet, om u te ver-  CHRISTENEN TE KORINTHEN. 137 veröordeelen, ik heb u reeds gezegd, dat gi] Hoofdft. ons zoo naa aan het hart ligt, dat wij met u V11, fterven en leeven willen. ~ Maar ik kanw. 4, veele vrijmoedigheid bij u gebruiken, gelijk ik ook veel roemens-(lof over ulieden heb. Ik ben nu ten vollen vertroost, en overvloedig verblijd na alle onze doorgeftaane wederwaardigheden, liet is waar, toen wij in Macedo- 5, fiië'i kramen, hadden wij, naar het uitwendige, geene rust, maar waren van alle kanten beangst'* van buiten was ftrijd, in ons binnenfte vreeze en bekommering; doch God,detroos- 6, ter der bekommerden, vertroostte ons, door de aankomst van titus; en niet alleen door zijne 7, aankomst, maar door den troost, dien hij bij ulieden gevonden hadt, [ik bedoel,] het geen hij ons boodfchapte van uw verlangen naar mij, van uwe fmart, van uwen ijver voor mij; — zoodat ik [niet alleen vertroost, maar zelfs] verblijd wierd. Ik heb dan nu geen berouw, al heb ik u in 5. mijnen eerften brief bedroefd, indien het mij al mogt berouwd hebben, gelijk ik thans zie, dat die brief u, hoewel flechts voor een' korten tijd, treurig gemaakt heeft. —— Inte- 0. gendeel thans verblijde ik mij, niet omdat gij droefheid gehad hebt, maar omdat gij bedroefd geweest zijt tot uwe verbetering; want gij zijt bedroefd geweest met betrekking tot God,zoodat gij onzenthalven geen het minfte nadeel geleden hebt; want eene droefheid, die haare be- 10. I 5 trek-  I38 pau1us tweede brief aan de Hoofdjl.trekking op God heeft, werkt eene verbetering, VI1, die nooit berouwen zal, en die tot zaligheid leidt, maar eene droefenis, die zich tot de wereld bepaalt, werkt den dood. Vf.ïi. Zie toch ééns, welke drift voor de deu»d dit zelfs in u heeft voortgebracht, dat gij bedroefd zijt geweest, met betrekking tot God? welke verantwoording? ja misnoegen [tegen den misdaadiger,] vreeze [voor onze bellraffingen ,] verlangen naar ons,ijver [voor onze eer,]ernst in het ftraffen? Gij hebt in allen opzig- te bewezen, dat gij onfchuldig en zuiver waart in deze zaak. 12. Hoewel ik dan [op deze wijze] aan u fchreef, ik deed zulks niet zoo zeer om den belediger , of om de beledigde partij,als wel om u, als in Gods tegenwoordigheid, te toonen onze tedere 13. genegenheid voor ulieden, en even daarom zijn wij ook nu vertroost geworden, deelnemende in uwe vertroosting; ja wij zijn op eene bijzondere wijze verblijd geworden , deelnemende in de blijdfehap van titus , dewijl zijn 14. geest door u allen gerustgefteld was ; thans toch ftond ik niet befchaamd, dat ik bij hem tot uwen roem gefproken had , nademaal onze roem bij titus gebleken is zoo waarachtig te zijn , als alles , wat wij onder ulieden geleerd hebben , waarachtig is. 15. Ook wordt zijne tedere genegenheid jegens ulieden grooter en grooter, als hij de gehoorzaamheid van u allen herdenkt , hoe gij hem met  christenen te korinthen. I39 met zorgvuldigheid en dienstvaardigheid ont- Hoofdft. vangen hebt. — lk ben derhalven blijde , V11- vs» 10. dat ik in allen opzichte een goed vertrouwen van u heb. 4. Voorfchriften omtrent eene verzameling van liefdepenningen, ten behoeve van de Christenen in Judeé'n. Voorts kan ik niet nalaten', Broeders, ulie-Hoofdü. den békend te maaken de godlijke genade, die VIII. bij de gemeenten van Macedoni'ên gefchonken .** I* is. , 1 .i Onder veelvuldige beproevingen van 2. wederwaardigheden was hunne blijdfehap zoo uitftekend groot, dat zelfs hunne diepe armoede eene rijkelijke liefdegift heeft uitgeleverd. —— Zij zijn, naar hun uiterst vermogen, ja g# ik moet getuigen, boven vermogen, liefderijk en gewillig geweest; terwijl zij ons, met veel 4. aandrang, verzocht hebben, om deze liefdegave, en den last, om die aan de heiligen te bezorgen , mede op ons te willen nemen; ja, het 5. geen meer was, dan wij hoopen konden, zij hebben zich eerst aan den Heere, maar ook vervolgends aan ons aangeboden, om Gods wil ten dienst te ftaan. Hier door aangemoedigd, hebben wij titus 6. ernftig verzocht, dat hij, gelijk hij daarmede reeds eenen aanvang gemaakt heeft, dus ook bij ulieden deze liefde-gave ten einde brenge ; ja maar ook, [u ernftig willen verzoeken,] dat, 7. ge-  14© paulus tweede brief aan de Hoofdft. gelijk gijlieden, in allen opzichte, uitmunt, in V * geloof, in leere, in kennis, in allen ernst, en in uwe liefde jegens ons, gij ook wilt uit- vs. 8. munten in deze liefde-gift. _ Niet, dat ik u wil gebieden, maar u , door den ijver van anderen, aanfpoorende , om echte blijken van 9- uwe liefde te geven. Gij kent immers.de genade van onzen Heere jesus christus , hoe hij om uwen wille arm géworden is, hoewel hij rijk was, ten einde gij, door zijne armoede , zoudt rijk worden. i°« Ik zeg dan hier in alleen mijn gevoelen; want [ik geloof, dat] dit u dienftig zal wezen, dewijl gij reeds voor een jaar begonnen hebt, niet alleen dit werkftellig te maaken, maar ook 11. met een oogmerk, om meer te geven; brengt dan nu ook dit uw oogmerk daadlijk ten uitvoer, opdat, gelijk gij een goed hart toondet te hebben, om te willen geven, gij nu dit in de daad volbrengt, naarmate gij vermo- 12. gen hebt; trouwens, indien 'er flechts ecn goed hart ten grond ligt, zal iemand, naarmate van zijne bezittingen, aangenaam zijn; zonder dat hij, die niets bezit, daarom verfmaad wordt. i3« ■"' Het is 'er hier trouwens niet om te doen, dat gij in gebrek zoudt geftort worden, 14. terwijl anderen geholpen worden, maar om zekere gelijkheid [tusfchen Christen-broeders,] behoort tegenswoordig uw overvloed hunne behoeften te onderfteunen, opdat ook het geen , waar in zij overvloed hebben, ft rekke, om uwe be-  christenen te korinthen. I4I behoeften te gemoet te komen, en 'er dus eene Hoofdft. zekere gelijkheid plaats hebbe. Dan is V1II> het, gelijk 'er in de fchrift Haat: ,, Die veel?**' ,, hadt, hadt niet te veel, en die weinig hadt, hadt niet te weinig." En, Gode zij dank, dat hij titus dien 16, zelfden ijver voor ulieden heeft ingeboezemd I Hij heeft dit ernftig verzoek niet alleen aange- 17. nomen, maar met nog grooter ijver bezield, is hij gewillig naa u op reize gegaan. Met hem hebben wij ook dien broeder gezon- 18. den, wiens lof, door [zijne] Euangeli- [verkondiging,] bekend ftaat bij alle de gemeenten. • • En dit niet alleen, maar hij is ook door 19. de gemeenten verkozen tot onzen reisgenoot, om de van ons verzamelde liefdegift mede over te brengen, ter eere van onzen Heere, en ten bewijze van onze bereidvaardigheid , [om de Christenen ten dienst te zijn;] waardoor wij 20. tevens verhoeden, dat niemand gelegenheid kan vinden, om ons verdacht te maaken bij eene zoo rijkelijke liefdegave , als wij te bezorgen hebben; alzoo wij niet flechts bedacht zijn, op 2i. het geen bij den Heere, maar ook bij de menfchen goedkeuring verdient. Met hun hebben wij tevens nog eenen ande- 2n. ren ambtsbroeder van ons gezonden, dien wij meermaalen in meer dan één geval , als een naarftig en getrouw man beproefd hebben, en die thans te ijveriger is, hoe beter verwachting hij van ulieden heeft. Met  Ï42 PAULUS tweede brief AfiN de Hoofdft. Met één woord, wat titus betreft, hij '?'s' fcj? mijn deelgenoot in alles, en bij ulieden mijn ° medearbeider, en de beide andere broeders zijn afgezanten der gemeenten , die christus tot 24. eere {trekken ; betoont dan aan hun daadlijke blijken van uwe liefde, en dat onze roem aangaande ulieden gegrond is, opdat 1 alle de gemeenten zulks vernemen mogen.Hoofdft. Meer behoeve ik ulieden niet te fchrijven , w aangaande de liefdegave, die voor de heiligen f beftemd is; nadien ik uwe bereidwilligheid daartoe kenne, daar ik zelfs tot uwen roem van fpreek bij de Macedoniër*, boe Achaiën al voor een jaar in gereedheid geweest is; en even deze ijver van ulieden heeft de mcesteii ontvonkt [ter navolging.] 3. lk zend derhalven deze broeders [alleenlijk], opdat niet onze roem over ulieden in dit opzichte ongegrond en ijdel bevonden worde, maar opdat gij, (gelijk ik dit verhaald heb,)in 4. de daad gereed moogt zijn; zoodat, wanneer de Macedoniërs met mij aankomen, en ulieden nog ongereed vonden, wij, (ik wil niet zc$. gcn,^//7/£rtfe«,)befchaamd zouden liaan , wegens het geen wij met zoo veel verzekering tot uwen Toem gezegd hebben. 5. Daaröm oordeelde ik het nodig, om deze broederen ernftig te verzoeken, dat zij vooraf tot u wilden reizen , en uwe reeds aangekondigde rijke liefdegave bij voorraad tot ftand brengen , ten einde die gereed zij , als eene rijk-  CHRISTENEN TE KORINTHEN. I43 rijklijke en gulle liefdegave , en niet als eene Hoofdft. kaarige of vrekke gifte. Gij weet toch dit wel: IX£ Wie fpaarzaam zaait , zal ook fpaarzaam " ,, oogden, maar wie met gulheid rijklijk zaait, ,, heeft eenen rijken oogst te wachten." Een iegelijk handele hier dan, naar hij in 7. zijn hart uit eigen vrije keuze vastdelt; niet met tegenzin of als gedwongen ; want God houdt van eenen gullen blijmoedigen gever. — Ook is God magtig , om u eenen overvloed S. Van alle weldaaden te fchenken, zoodat gij in allen opzichte ten allen tijde alles bezittende, wat men wenfchen kan, tot alle weldaadige verrichiinge fteeds overvloed hebt , gelijk 9. men in de fchrift leest:. ,, Hij ftrooit uit, hij ,, geeft den armen, en [de roem] zijner mild„ daadigheid heftaat tot in eeuwigheid." Hij dan, die zaad geeft, om te zaaien, en i0. brood, om te eten, die geve u ook, uw zaaien rijklijk te verrichten, en hij doe uwe milddaa- digheid veele vruchten dragen. — Weest 11. in allen opzichte rijk , om altijd mildelijk te kunnen mededeelen, het welk ons gelegenheid zal geven, om God te danken; —— want I2. hier toe zal de bezorging van dezen liefdedienst juist ftrekken, niet alleen om de behoeften der heiligen te voldoen, maar om ook de dankzegging van veelen aan God overvloedig te maaken ; wanneer die wegens dit blijkbewijs van jj. weldaadigheid God verheerlijken, dat gij zoo gewillig het Euangeli van christus belijdt, en vol-  144 paulus tweede brief aan de Hoofdft. volvaardig gehoorzaamt, als ook over de gulle 1X- mededeeling, die aan hun en aan alle Christevs. 14'. nen door ulieden gefchiedt; en tevens voor ulieden bidden, met hoogachting voor u aangedaan zijnde, uit hoofde van die overtollige ge- 15. nadebewijzen van God over ulieden. — Ja, dank zij Gode,voor deze zijne onuitfpreeklijk groote gave! 5. paulus verdeedigt zich zelven en zijn karakter als Apostel ten fterkften. Hoofdft, Voorts vermaan ik ulieden nog, bij den goeX. 'dei-tieren en zachtmoedigen chrisius, ik, die " paulus , welke [den naam heb, da ik] bij u tegenwoordig zijnde, vreesachtig en nederig in mijn fpreken ben, maar afwezend evenwel vrij. 2. moedigheid tegen u durf gebruiken; ■ ja ik bid u , dat ik tegenwoordig zijnde , niet .ftout behoeve te wezen, met dat vertrouwen, dat ik reken te mogen gebruiken tegen fommigen , die ons befchuldigen , als of wij met menschlijke inzichten te werk gaan. — Het is 3. waar, wij verkeeren wel in een menschlijk ligchaam , evenwel ftrijden wij niet op eene mensch- 4#lijke wijze,want de wapenen , daar wij mede (bijden, zijn geen zwakke menschlijke [wapenen], maar zij hebben eene godlijke fterkte, zoodat zij 5. vestingen nederwerpen ; met dezelven werpen wij alle trotfche voornemens om verre, en alle hoogmoedige ondernemingen tegen de kennis van  CHRISTENEN TE KORINTHEN. I45 van God, en nemen alle menfchenvonden als Hoofdft, gevangen onder de gehoorzaamheid van den X' christus [den MESsias;] ja, wij zijn vu 5. gereed, om alle ongehoorzaamheid te ftraffen, zoodra flechts uwe gehoorzaamheid den behoorlijken trap bereikt zal hebben. Ziet gij op het uitwendige ? Wel nu, 7. indien iemand zich vermeet, dat hij een dienaar van christus is, hij bedenke tevejis bij zich zelven,dat wij niet min dienaars van christus zijn, dan hij. Ja waarlijk! al wilde ik 8. zelfs meer roem dragen op ons vermogen , welk de Heere ons gegeven heeft, evenwel meer om te ftichten, dan wel om ulieden [door ftraffen] neder te werpen, ik zou mij des niet behoeven te fchaamen. [Ik zeg dit,] ten einde ik niet moge fchij- 0, nen, u door mijne brieven te willen verfchrikken, gelijk men in de daad' voorwendt , dat 10. mijne brieven wel deftig en Iterk zijn, maar dat mijne perfoonlijke tegenwoordigheid zwak, en mijn mondeling voorftel ellendig is. - , Die dit voorwendt, mag hier wel ftaat op maa- ilm ken, dat wij even zoodanig, in perfoon tegenwoordig zijnde, ons met de daad betoonen zullen , hoedanig wij afwezend in onze redenen door brieven zijn. Het is wa-r, wij beftaan I2 niet, ons gelijk te ftellen of ons zelven af te meten naar fommigen, die zich zelven zoo aanprijzen. Doch in de daad handelen zij ouverftaudig, dewijl zij zich zelven flechts naar zich K zei-  I4Ö PAULUS TWEEDE BRIEF AAN DE Horfdfi. zelven afmeten , en zich flechts met zich zeïvs. 13. ven vergeliJ'Ken. Maar wij beroemen ons geensr zins boven mate , maar naar dien maatftaf, dien God zelf ons heeft toegedeeld, dat wij, naamlijk, [met onzen Euange/i-dimst,] zelfs tot ulieden zijn gekomen. 14» Want wij matigen ons niet meer aan, dan ons toekomt, gelijk zij doen, die niet tot ulieden gekomen zijn, [om het Christendom onder u te vestigen;] dewijl wij, in de daad, met het Euangeli van den christus [den messiIs] 15. tot ulieden het eerst gekomen zijn; wij beroemen ons dan niet buitenfpoorig over eens anderen arbeid, te min, dewijl wij hoop hebben, als uw geloof zal vermeerderd zijn , dat wij door ulieden, volgends onzen maatftaf, nog 16. grooter en grooter zullen worden, zoodat wij in nog verder gelegen gewesten het Euangeli zullen verkondigen , zonder dat wij behoeven te roemen, over het geen in eens anderen kring gelegen, en reeds door een' ander bearbeid is. ?7? - -Die zich voorts beroemen wil, beroeme lS. zich in den Heere, want die zich zelven aanprijst, is daarom niet de waardigfte, maar alleen hij, dien de Heere aanprijst. Hoofd/I. Jk bid u, hebt ééns een weinig geduld met vs 1 mijne dwaasheid' gil wilt immers wel eenig ge' 2< duld met mij hebben, want ik ben met eenen godlijken ijver naarijverig over ulieden, omdat ik ulieden als eene kuifche maagd, aan éénen man ——• den MEssias —- verloofd heb, en u  CÜRISTENEN TÈ KORINTHEN. I47 ü dus aan hem opdragen wil; maar thans vtee-Hoofdft. ze ik, dat gij, (gelijk de flange eva verleidps „ heeft door haare arglistigheid ,) dus ook üw hart en zin zult laten aftrekken van die fchuldeloze eenvouwigheid , waarmede gij in den christus (den messiSs) geloofd hebt. ■ Indien 'er toch iemand komt, die eenen anderen jesus predikt, dan wij gepredikt hebben, of dat gij een' anderen geest ontvangt, dan gij ontvangen hebt, of een ander Eudngeli, dan gij éénmaal hebt aangenomen, zoo verdraagt gij zulks al heel fraai. —— En evenwel reken 5* ik mij zelven nergens in minder geweest te zijn dan andere Apostelen, hoe groot zij ook zijn mogen; zo ik in mijne voordragt van leere al 6. eenvouwig en ongeleerd ben , ik ben zulks evenwel niet in kennis; wij zijn ook in allen opzigte en in alles bij ulieden bekend en openbaar geworden. Of heb ik daar in misdaan, dat ik mij zei- f. Ven vernederde, om u te verhoogen? —— dat ik u het Euangeli van God kost- en fchadeloos verkondigd heb? .. dat ik andere gemeen- 8. ten als beroofd heb, door bezolding van dezelve te nemen, om u te kunnen dienen? dat ik integendeel, zoo lang ik bij u was, alfchoon ik ook behoeftig ware , toch niemand van u lastig ben gevallen? ——— Want mijne behoef- 9. ten hebben de broeders , die uit Macedonïèn kwamen, fteeds voldaan, zoo dat ik mij altijd K 2 ge-  ttfS paulus TWEEOa brief aan de Hoofdjl. gewacht heb , om u bezwaarlijk te zijn , gelijk ik 'er mij ook voör wachten zal. . vs. 10. W«J mijne misdaad V] Zoo waar als de waarheid van christus in mij is, [en ik een Christen1 ben ,3 deze roem zal mij in de gewesten van Achaiën niet ontnomen worden! ii. En waarom deed ik dit? omdat ik u niet liefhad? God weet het best! —— *-> Neen, ik doe het, en zal het doen, ten einde hun, die gelegenheid zoeken , om, daar zij zich ook op beroemen , ons gelijk bevonden te 13. worden, die gelegenheid af te fnijden. [Dus toch zijn zulken iliet gewoon te handelen ,] want zij zijn valfche Apostelen, bedrieglijke arbeiders , die alleen eene vertooning maaken , als of zij Apostelen van christus waren. — 14. ("Geen wonder , daar de satan zelf wel den fchijn weet aan te nemen van eenen Engel des 15. lichts, dus is het dan ook niet.te groot, dat zijne dienstknechten eene vertoohing maaken, als of zij dienaars der gerechtigheid waren;) -rdoch hun einde en loon zal evenredig zijn naar hunne daaden. 16. Nog ééns — ■ niemand behoeft mij voor dwaas te houden - doch laat het al ééns zoo zijn, wel nu hebt dan geduld met mij, als met eenen dwaazen, en laat mij ééns 17. een weinig van mij zelven roemen. - Het geen ik nu met alle verzekering, tot mijn' eigen roem, zeggen zal, zeg ik niet in mijne be-  christenen te korinthen.. ■ 149 betrekking op den Heere , maar als in zekere Hotfdft. dwaasheid, [en dus moet gij het aanmerken,] *R daar zijn 'er toch zoo veelen, die, wegens ze-w. 18. kere aardfche voordeelen, zich beroemen, ik zal het nu ook ééns doen. Dewijl gij zulke ver- 19. ftandige lieden zijt , zult gij de dwaazen toch wel geern dulden; gij duit het immers, wan- 20. neer zeker iemand u als flaaven behandelt, wanneer hij u uitzuigt, u berooft, zich verheft, ja u zelfs op den mond Haat. ■ • Het 21. moeit mij, dat ik het zeg, dat wij zoo zwak geweest zijn! 1 Nu dan, daar iemand zich op kan verftouten, (ik fpreek nu als een dwaaze,) daar op kan ik het ook doen. Zijn zij Hebreën? 2.2. ., -.— ik ben het ook. ■ Zijn zij Israëli. ten1? - ■ - ik ben het ook. Zijn zij nakomelingen van abraham ? ——ik ook. — Zijn zij dienaars van christus? • (ik 2- fpreek nog al als een dwaas,) ik meer dan zij. In moeite en arbeid overtref ik hen verre! In [het lijden van] geesfelfla- gen, ga ik hun te boven. — In gevauge- V nisfen, ben ik boven hun. —— In doodsgevaaren, ben ik dikwijls geweest. Vijfmaal heb ik van de Jooden de geesfeling . 24. van negenendertig Hagen ontvangen ; driemaal 25. ben ik met roeden gegeesfeld; ééns gefteenigd ; driemaal heb ik fchipbreuk geleden; een gantsch etmaal in het water doorgebracht. —— Dik- 26. K 3 wijls  I5Ö PAULUt TWEEDE BRIEF AAN DE Ifeqff/l.vvijls heb ik verre reizen moeten doen. - Menigmaal was ik in gevaar op rivieren, in geVaar van roovers, in gevaar onder mijne land- genooten, en onder Heidenen; in gevaar in fteden in gevaar te land ——. op zee VS. 27. — oncjer valfche broeders. — Ik heb moei* te en ongemakken geleden en dikwijls flapeloze nachten, nu ééns honger, dan dorst, dan ééns vasten, dan ééns koude , dan 28. gebrek aan kleeding. P.ij dit alles , dat mij van buiten aankwam , geeft mij de zorg voor alle de gemeenten daaglijks zoo veel te 29. doen. i Waar is een zwakke, naar wien ik mij niet gefcbikt heb ? Waar geraakt iemand in gevaar van ergernis of verzoeking , zonder dat ik met alle vuurigheid 'er deel in neem ? 3°« Zo 'er dan moet geroemd worden, wil ik over mijne zwakheid [en lijden] roemen. 31. De God en vader van onzen Heere jesus christus, God, die eeuwig geloofd zij! weet, dat ik in dit alles de zuivere waarheid fpreek. 32. [Nog ééns.] Te Damaskus liet de Stadhouder van den Koning aretas de ftad der Damasceenen bewaaken, om mij in handen 33. te ^"jgen5 doch ik werd, door eene opening, langs den muur, in een' korf nedergelaten, en ontkwam dus gelukkig zijne handen. Hoofdfl. Het was waarlijk beter, dat ik het roemen XII. nagelaten had, want thans kom ik zelfs tot ge- zich-  CHRISTENEN TE KORINTHfiN. 151 zichten en openbaringen des Heeren. — Hier Hoofdft. ken ik iemand een Christen die XIJ* vs. 2. voor veertien jaaren , (niet het ligchaam, of buiten het ligchaam, dit weet ik niet — God weet het!) die, zeg ik, tot den derden Hemel verrukt werdt. ■■' Ik weet ook van 3. dien zelfden mensch, (met of buiten het ligchaam, weet ik niet ■ God weet het!) dat hij verrukt is geweest in het Paradijs, al- 4. waar hij zulke onuitfpreeklijk verheeven zaaken heeft gehoord,dat geen mensch die zou kunnen uitfpreken. Over zoodanigen mensch mag 5. ik mij toch wel beroemen. Wat mij zelven aangaat ■ '■ ik wil mij niet beroemen, dan enkel over mijne zwakheden [en lijden.] ■ Het is waar, al wilde 6. ik mij ook beroemen, ik zou daarom nog niet dwaas zijn; dewijl ik in allen gevalle de waarheid zou zeggen; doch ik laat het hier bij blijven , opdat niemand mij hooger fchatte, dan het geen hij aan mij ziet, of van mij hoort. Ook is mij, ten einde ik mij zelven op zoo 7. verheven openbaringen niet zou verheffen, een fcherpe doorn voor het ligchaam toegevoegd, een Satans engel, om mij te plaagen, ten einde ik mij niet te zeer verheffen zoude. Drie- 8. maaien heb ik den Heere gebeden, dat hij van mij mogt aflaten, doch zijn antwoord was : Mijne genade en gunst is u genoeg; mijne 9. kracht vertoont zich het volmaaktst in de zwak-  152 paulus tweede erief aan de Hoofdft. zwakheid [der genen, die ik als werktuigen geXIL bruik.] Om deze reden wil ik mij dan liefst beroemen over mijne zwakheden [en lijden,] ten einde de kracht van den christus [den messiüs] zich meer en meer bij mij vertoone. •— tv.io. Daarom berust ik met blijdfehap in zwakheden, in hoon, in nooden , in vervolgingen , in beangftigende benaauwdheden om christus wil. — Want dan, wanneer ik zwak ben, dan ben ik in de daad fterk! 11. Dus ben ik, al roemende, dwaas geweest; doch gijlieden hebt 'er mij toe. gedrongen; het was beter geweest, indien ik van ulieden geprezen was; —— ik ben immers nergens in minder, dan de grootften onder de Apostelen , 12. alhoewel ik niets ben. —Zeker, ik heb genoeg kenmerken van eenen Apostel onder ulieden gegeven, door zoo veel lijdzame ftand* vastigheid 1 door tekenen — door wonderwerken ———• door krachtige daaden. —— 13. Wat hebt gij toch minder ontvangen dan de overige gemeenten? s dan misfehien, dat ik u niet tot last geflrekt heb? <- ei, ver- 14. geeft mij deze verongelijking. — Zie, ik fta voor de derde keer gereed, om u te komen bezoeken, en ook nu zal ik ulieden niet lastig vallen , want het is mij niet om- het uwe, maar om u zeken te doen. ——— Het voegt toch niet, dat kinderen fchatten voor de ouders verga-  christenen te korinthen. 153 gaderen, dat doen ouders voor kinderen. WHoofdft. wil heel geern alles, ja zelfs mijn eigen leven XI1' aan u te koste leggen, tot behoud van uwe"' zielen; hoewel ik, bij alle deze hartelijke liefde jegens u, niet naar evenredigheid van ulieden bemind worde. Doch het zij éém zoo ; „ ik heb u niet be- j£ „ zwaard, maar een fchrander man zijnde, heb „ ik u met list weten in te nemen." Klaar heb ik dan door iemand der genen, die j£ Ik aan u gezonden heb, mijn voordeel van u gezocht? Toen ik titus verzocht, en hem 18. met dien anderen broeder tot u zond, heeft titus u toen van uw geld ontbloot? Hebben hij en ik niet met den zelfden geest en zin ons gedragen ? bewandelden wij niet hetzelfde fpoor? ■ Al wederom eene verdeediging! denkt jp# gij; maar wij fpreken in de tegenwoordigheid van God, en beroepen ons op christus. Dit alles, geliefden, gefchiedt tot uwe {lichting [en verbetering;] alzoo ik nog fleeds vreeze, dat ik, bij mijne komst, ulieden niet zoodanig zal vinden, als ik wel wcnschtc, en dat gij mij insgelijks zult bevinden , zoo als gij niet zoudt willen; [ik vree ze,] of 'er geene twisten , partijfchappen , driften , verdeeldheden, lasteringen, geheime oorblazingen, grootfpraak, en verwarringen [onder u nog plaats hebben, ja ik vreeze,] dat God mij wederom, aI. bij mijne komst bij ulieden, zal verdemoedigen, L eu  4P 1^4 r\ULVS TWEEDE BRIEF AAN DB Hoofdft. en dat ik zal moeten treuren over veelen, dié X • voorheenen gezondigd , en zich ook nu nog niet bekeerd en verbeterd hebben, van ontucht, hoererij, en dartelheid, die zij gepleegd hebben. Hoofdft. Thans is het de derde reize, dat ik [gereed vu\* ben-^ t0t " t£ komen' (zoodat men ook hier kan zeggen: ,, Op de uitfpraak van twee of 2. „ drie getuigen komt alles aan. ") Ik heb het u reeds gezegd, en zeg het u nog éénmaal, als of ik tegenwoordig was, afwezend zijnd*, fchriftelijk, tot naricht van hun, die zich dus te buiten gegaan hebben, en van alle de overigen; wanneer ik weder korn, zal ik geene verfchooning gebruiken. 3. Gij fchijnt toch eene proeve te willen nemen , of christus in mij fpreekt , die zich evenwel ten uwen opzichte tot hier toe niet klachteloos, maar veeleer magtig onder u be- 4. toond heeft. — . Want hoewel hij , als een zwak mensch, gekruist is, hij leeft ech- • ter nu fti 't bezit van eene godlijke magt; zoo zullen ook wij, fchoon wij in hem zwak zijn, echter ook ten uwen .opzichte ons leevend betoonen door godlijk vermogen. 5. Stelt uzelven liever op de proeve , of gij in het geloof [van het Christendom] zijt [en blijft;] en betoont u als echte Christenen ; of erkent gij niet meer, dat jesus christus in u is ? 0 dan zoudt gij onechte Christenen we-  CHRISTENEN TE KORINTHEN. 156* wezen. ■ ■ - - Wat mij betreft, ik hoop, èztHoofdfi, gij fpoedig erkennen zult, dat wij geene on'échte [Apostelen] zijn; evenwel bid ik God, ' ^' dat gij u toch Lniet verkeerd gedragen moogt, het is ons toch niet te doen, om als echte Apostelen betoond te worden, maar dat gij u flechts wel gedraagt , al wierden wij dan ook voor onechte Apostelen gehouden. —— Wij vermogen bovendien ook niets tegen de g. waarheid, maar voor de waarheid. —— Trou- 9. wens wij verblijden ons , alfehoon wij zwak zijn, indien gijlieden maar fterk zijt ; want dit de bevordering uwer volmaaktheid, - is het , waarom wij fleeds bidden. Ik heb dit om die reden, afwezend , I0. gefchreven, opdat ik, bij mijne komst, niet zou behoeven ftrenghcid te gebruiken, of die ' magt te oefenen, welke mij de Heere, - hoewel niet om te verwoesten, maar om op te bouwen, gegeven heeft. 6. Bejluit van dezen Brief. Voor het overige, broeders, zijt blijde en „ goeds moeds; wordt meer en meer volmaakt; meer en meer getroost; weest éénsgezind in gevoelens; leeft vreedzaam, . dan zal de God van liefde en vrede met u zijn, en u nooit verlaten. Groet malkanderen met eenen heiligen lief- ln, L 2 de-  156 paulus tweede brief enz. Hoefdfl.Aekws. ——— Alle de heiligen groeten nlie- xiii. den> vs. 13. De genade van den Heere jesus christus, en de liefde van God, en het deelgenootfchap aan den Heiligen Geest, [zij en blijve] met ulieden allen! amen!  D E BRIEVEN van PAULUS. den APOSTEL. Naar het Griehch. door YSBRAND van HAMELS VELD. tweede stuk; te AMSTELDAM hij MARTINUS de BRUIJN, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischiteeg, Noordzijde. M D C C X C.   P A Ü L U S B R 1 É F AAN DE CHRISTENEN T N ÖALATIËN.   PAULUS BRIEF aan de CHRISTENEN i n G A L A T I Ë N. Opfchrift van den Brief. Ik paulus , een Apostel, (niet [gezonden] van Hotfdjl. menfchen, noch [aangefteld] door eenig mensch, „ 'j maar door jesus christus , en God den vader, die hem uit de dooden heeft opgewekt,) ■ benevens alle de ambts-broeders, die bij 2. mij zijn, [wensch] aan ulieden, de gemeenten in Galatiën, genade en alle heil, van God den 3. vader, en onzen Heere jesus christus, die 4. zich zelven voor onze zonden heeft overgegeven, ten einde hij ons aan de boosheden van deze tegenwoordige eeuw zou ontrukken, volgends den wil van onzen God en vader, wien eere [zij toegebracht] tot in alle eeuwigheid. Amen 1 M 3 i. pau-  ïq2 paulus brief aan de v i. paulus beflraft die van Galatiën, en toont, dat zijne leere met die der andere Apostelen overè'enftemt. Hoofdjl. Ik ben verwonderd , dat gij u zoo fchielijk L van christus, die u door [de leere! der zochten zij,] dat wij [hunne] armen zouden indachtig zijn, het welk ik mij dan ook voornaamlijk bevlijtigd heb, te doen. Doch toen petrus naderhand te Antiöchiën n. kwam, fprak ik hem rond uit tegen, omdat hij zich zelven [door zijn gedrag"1 veroordeelde. —Want, voor dat zekere afgezondenen van jako- 12. bus daar aankwamen, verkeerde en at hij met de [Christenen uit de] Heidenen; maar toen dezen waren aangekomen, onttrok hij zich, en fcheidde zich van hun af, uit fchroom voor hun, die befneden waren. —— In deze ge- joo veinsdheid volgden hem ook de overige Jooden; zoadat zelfs barnabas, door dit hun veinzen , M 5 zich  l6& paulus brief aan de #g^.zich mede liet wegfleepen Maar toen ik «.4- Zag' d3t Zlj niet rechtfch-iPea handelden, overëenkomftig de Euangeli-letm, die zij zelVen voor waarheid hielden, fprak ik petrus, ten overltaan van allen, dus aan; „ Nadien gij,» [zeide ik tegen hem :] „ daar gij een Jood zijt, „ op de heidenfche wijze leeft, en niet op de „ Joodfche, waarom noodzaakt gij dan de Hei- „ denen tot de Joodfche plegtigheden ? . 15- « Wih die geboren Jooden, en geene zondaars „ van heidenfche afkomst zijn, alzoo wij we16. „ ten, dat niemand door de werken, die onze „ wet voorfchrijft, maar alleen door het geloof „ in jesus christus gerechtvaardigd kan wor„ den, hebben immers ook zelven in christus „ jesus geloofd, ten einde wij door het geloof „ in christus, en niet door de beoefening der „ wet, zouden gerechtvaardigd worden; nade-. „ maal volftrekt niemand door de beöefenino- „ der wet kan gerechtvaardigd worden. . 17. „ Indien nu daar uit, dat wij in christus „ zoeken gerechtvaardigd te worden, blijkbaar „ volgt, dat ook wij [Jooden] zelven zondaars „ zijn,is dan christus ecn bedienaar der zon„ de? [wiens geheele dienst daar in alleen be„ ftaat, dat hij ons verklaart, zondaars te zijn?} iS. „ —- Dat zij verre! Trouwens, in- „ dien ik weder opbouw, het geen ik ééns heb „ afgebroken, dan verklaar ik mij zelven voor. i9. „ eenen overtreder. Ik ben immers door „ de ééne wet aan de andere afgeftorven, op- „ dat  CHRISTENEN IN GALATleN. ; 1ÓJ 5, dat ik Gode ter eere leeven zoude; [te we-Hoofdjl. ,, ten,] ik ben met christus gekruist. vs. zo. „ 't Is waar, ik leef nog, doch eigenlijk niet „ meer ik, maar christus leeft thans in mij; „ het leven, dat ik nu in het ligchaam leef, leef ik in het geloof in den zoon van God, „ die mij zoo lief heeft gehad, dat hij zich „ voor mij overgaf. Ik wil de genade ai. „ van God niet verfmaadcn. Want in- „ dien 'er eene gerechtigheid [mooglijk is] door „ de wet, dan is christus vruchteloos, en zon„ der reden geftorven." a. paulus toont, de onbegaanbaarheid der Wit met de Euangeli-/eer, O onverftandige Gnlatiërs! wie heeft u toch Hoofdd. zoo betooverd, dat gij aan de waarheid geen ge' hoor geeft? ~— Gij,aan wien jesus ci-iris- * " tus [door mij] voor oogen gefchilderd is, als of hij onder ulieden zelven gekruist was ? Deze ééne zaak wil ik u flechts vragen: Hebt 2. gij den geest [en deszelfs wonderkrachten] ontvangen door middel van de waarneming der wet, of op de prediking van [de leere van] het geloof? — Is het mooglijk,dat gij zoo dwaas „ zijt, om, begonnen hebbende met den geest, nu met zwakke zinlijkheden te eindigen ? ■ Hebt gij dan zoo veel te vergeefsch geleden ? ■ - ■ - Helaas ! indien niet meer dan verZegt  168 PAULUS SRIEF AAN DE Hoofdft. Zegt mij, toen [God] u den geest mededeelvs. 5. de' en wonderdaaden onder ulieden werkte, [gefchiedde dit] door de beoefening der wet, of op het prediken van [de leere van] het geloof? 6. [Immers het laatfte,] gelijk op die wijze abraham aan God geloofde, en dit hem tot 7. gerechtigheid werdt toegerekend. . Leert dan kennen, dat eigenlijk zij, die het geloof 8. omhelzen, kinderen van abraham zijn. Daarom verkondigde de fchrift , voorziende , dat God de Heidenen uit het geloof zou rechtvaardigen , als 't ware, deze EuangeliAzzxt reeds aan abraham [in die woorden:] „ Alle val» ken zullen in u gezegend worden £en geluk- j>. » kig zijn."] Zoodat die genen , welke gelooven , de zegeningen van den geloóvigen 10. abraham mede deelachtig worden. Want zoo veelen zich aan de waarneming der wet houden, die zijn onder den vloek, nadien 'er gefchreven ftaat: „ Vervloekt zij een iegelijk, „ die niet bejiendig blijft bij alles, wat in het „ wetboek voorgefchreven is , me? dat daadlijk ,, te volbrengen!" 11. Voorts is het klaar, dat niemand bij God door de wet [en derzelver onderhouding] ge, rechtvaardigd wordt, want „ de rechtvaardige 12. „ uit het geloof zal leeven, "doch de wet luidt niet, uit het geloof; daar is het integendeel: „ De man,die dit doet, zal daar door leeven." 13. ^ christus heeft ons van dien vloek der wet vrijgekocht, toen hij voor ons een vloek werdt; vol-  CHRISTENEN IN GALATlëN. l6p volgends het geen 'er ftaat : ,, Vervloekt h eenHoofdjh ,, iegelijk, die aan een hout hangt; " opdat de^11*' zegen van abraham door christus jesus den Heidenen ook ten deele zou vallen, en wij door het geloof den geest, die beloofd was, ontvangen zouden. Broeders, ik fpreek, zoo als het zelfs onder 15, de menfchen gewoon is. Een menschlijk verdrag , dat behoorlijk en plegtig geftaafd is, kan niemand te niet doen, of daar iet bijvoegen. Nu zijn aan abraham de beloften gedaan , en aan zijne nakomelingfchap; daar ftaat niet: En aan zijne nakomelingfchappen, als of het noodzaaklijk van veelen moest verftaan worden, maar als van éénen [nakomeling;] en aan uwe nakomelingfchap , en deze is christus. . Ik I7> wil dan dit zeggen: De wet, die eerst vier honderd en dertig jaaren daarna is opgekomen , heeft het verbond, dat door Cod plegtig bevestigd, en op christus betreklijk was, niet ontzenuwd , ten einde die belofte krachteloos te maaken. En echter, indien de bezitting ïs. [van den zegen] uit de wet [en derzelver onderhouding te wachten] was, dan was zij niet uit hoofde van de belofte; maar nu heeft God ze genadig aan abraham toegezegd door eene bdofte. 3. Be-  Ifo PAULUS BRÏÉF AAN DS iff 3' Bedefl^nge» hier tegen opgelost, en hei waare oogmerk der wet aangetoond. ts.io. ,!, Maar waar toe dan de wet?" — , z;j is, om der overtredingen wil 'er bijgevoegd,' [om die aan te wijzen en te ontdekken,] tot dat die groote nakomeling, op wien de belofte zag, gekomen zou zijn, daarom werdt zij ook door den dienst van Engelen bekend gemaakt 4 door tusfchenkomst van eenen middelaar. - 20. [Dus is de belofte niet te niet gedaan,] nadien een middelaar geene plaats heeft, waar Hechts ééne partij is, en [in die belofte] is God maar ééne partij. 21. „ Strijdt dan de wet tegen de beloften van „ God?" Ook dit niet. Want toch , indien 'er eene wet gegeven was, vermogend genoeg, om het leven te kunnen fchenken, dan zou waarlijk de rechtvaardigheid [voor God] uit de waarneming der wet plaats kunnen heb- 22. ben; maar nu heeft de fchrift alles onder de zonde , [om zoo te fpreken,] befloten , [en overtuigend aangetoond, dat alle menfchen zondaars zijn,] ten einde de belofte, die aan het geloof in jesus christus [vastgemaakt is ,] aan de geloovigen zou gefchonken worden. — 23. Doch eer dit geloof [en de leere van hetzelve] plaats hadt, waren wij onder de wet als in bewaring, en opgefloten, tot den tijd toe, dat dit 04. geloof zou geopenbaard worden. —— Zoodat de wet ons een tuchtmeefter geweest is, tot [de  christenen in galatiën. 171 [de komst van] christus toe, opdat wij uit Hoofdft. het geloof gerechtvaardigd zouden worden. Ui Maar nu het geloof daadlijk gekomen is, zijnw. 25. wij niet meer onder den tuchtmeefter. • • Want gij zijt nu allen kinderen van God door 26. dat geloof in christus jesus , want zoo vee- 27» len als gij in christus gedoopt zijt, hebt gij christds aangedaan, [en zijt nu als één met hem;] hier is geen onderfcheid tusfchen Jood as, of Griek [Heiden,] tusfchen dienstknecht of vrijë, tusfchen man of vrouw; want gij zijt allen in christus jesus , [als 't ware,] Hechts één perfoon. . Nu, indien gijlieden dus 29. tot christus behoort, dan zijt gij ook abrahams nakomelingfchap, en met betrekking tot die belofte, zijne erfgenaamen. Ik wil zeggen. — Zoo lang de erfgenaam een Hoofdft. kind is,zoo verfchilt hij [naar het uitwendige] Ivniets van eenen dienstknecht , hoewel hij "de V$' U [aanftaande] heer van het huis is; maar hij ftaat onder opzieners en verzorgers tot dien tijd toe, die bij den vader vastgefleld is: Dus ook wij, toen wij [minderjaarige] kinderen waren, waren wij als dienstknechten onder de eerfte beginzelen, die flechts zinlijk waren; maar wanneer de bepaalde tijd daar was,zondt God zijnen zoon, die uit eene vrouw geboren, onder de wet geboren werdt, opdat hij hen, die onder de wet waren, zoude vrijkopen,en wij de voorrechten van meerderjaarige kinderen ontvangen zouden. 4. pau-  tft paulus brief aan de 4. paulus brengt die van Galatiên hun' ' voorrecht onder het oog, dat zij Gods kinderen zijn, en dus vrij van de wet. Hoofdft. Nadien gij nu op deze wijze zoonen zijt 4 vs. 6. 200 hedt God den §eest van ziinel1 zoon iri * uwe harten gezonden, die u vrijmoedig leert ; 7. zeggen : „ Abba , lieve vader! Zoo zijt gij dan nu niet meer dienstknecht, maar zoon; en dewijl gij zoon zijt, komt u ook door christus het recht van eenen zoon van God toe. 8. Het zij dan zoo, dat gij Vodrheenen, toen gij God niet kendet, zulken , die in de daad- 9. geen goden zijn, als goden gediend hebt, maar nu gij God kent, of liever nu gij van God gekend zijt, hoe komt het, dat gij u nu wederöm wendt tot die zwakke en arme eerfte beginfelen,en dat gij nu op nieuw aan dezen dienst- 10. Daar wilt worden?gij zijt naauw gezet omtrent dagen, en maanden, en feesttijden, en jubel- ji. jaaren. Ik vreeze voor ulieden, dat ik misfchien vruchteloos bij u gearbeid heb. 12. Weest toch als ik, ik was immers als gij? Broeders! ik bid 'er u om. — Nooit- 13. hebt gij mij beleedigd. Gij weet immers, hoe ik onder ligchaamlijke tegenfpoeden en wederwaardigheden u eerstmaal de Eudvgeli leer& 14. verkondigde; gij hebt mij toen, om het geen. ik toen in mijn ligchaam moest ondergaan, niet ver-  CHRISTENEN IN GALATlëN. 173 veracht of verfmaad, integendeel gij hebt mij Hoofdft ontvangen als een' engel van God, als chris- iv* tus jesus zelven.—— O hoe roemdet gij mij vs. 15, niet gelukkig! want ik kan naar waarheid van u getuigen, gij zoudt, indien mooglijk, uwe oogen uitgerukt, en aan mij gegeven hebben. — Ben ik dan misfchien uw vijand geworden, om- 16. dat ik u de waarheid zeide? Men ijvert om u, maar niet oprecht; men 17. wil ons uitfluiten, opdat gij voor hun zoudt ijveren. ——- Het is toch goed, dat men al- l8, tijd in het goede ijverig is, en niet alleen, wanneer ik bij u ben. Mijne kinderen , maar die mij thans op hieuw i9 baarens-weeën veroorzaakt, tót dat christus zijne volle geftalte in u heeft, hoe geern 20. wenschte ik, thans bij ulieden tegenwoordig te zijn, om u op zulken toon aan te fpreken, als best voegen zou. Want ik weet waarlijk niet, hoe ik het met u heb. Zegt mij toch ééns, gij, die u toch aan de 2I. wet wilt onderwerpen, zult gij u door de wet niet laten onderwijzen? Daar ftaat im- M, mers uitdruklijk, hoewel abraham twee zoonen hadt, éénen uit de flaavinne, en den anderen bij de vrijë vrouw, dat evenwel die uit de flaavinne, naar den loop der natuur geboren 23'' was, maar die bij de vrije, uit hoofde der be- belofte. , Dit wordt in eene geheimzinni- 24, ge beteekenis overgebracht; zoodat deze vrouwen de twee [godlijke] verbonden uitduiden; N het  174 paulus brief aan de Hoofdjl. het één van den berg Sinaï af, gefchikt voor vs. 25. flaaven' het welk is hagar, want zelfs de naam Hagar betekent Sinaï , eenen berg in Arabiën, en dit komt overëen met het tegenwoordig Jerufalem, welk dienstbaar is met zij- 26. ne kinderen en inwooneren. Maar het oude [aardsvaderlijke] Jerufalem is vrij, het- 27. welk de moeder van ons allen is. In dezen zin ftaat 'er gefchreven. „ Verblijdt u,gij „ onvruchtbare, die nooit gebaard hebt; juicht „ en verhef de ftem, gij, die nooit weeën ge,, voeldet! want de kinderen der verlatene zijn „ veel meer dan der gene, die den man heeft. " 28. Wij zijn dan, broeders, even als isaSk, 29. kinderen in gevolge de belofte; doch even gelijk toen hij, die naar de natuur geboren was, het kind, dat door de wonderkracht van God geboren was, vervolgde, dus is het nu ook ge- 30. field. ■■ Maar wat zegt nu de fchrift ? ,, Zend de dienstmaagd met haaren zoon weg; ,, want de zoon der flaavin zal met den zoon der 31. ,, vrije niet erven." Met één woord, broeders, wij zijn geene kinderen der flaavin, maar van de vrijë. Hoofdjl. Handhaaft dan toch de vrijheid, die chris- vi Vi TUS V00r °nS verworven h^ft ■>en laat u niet op " nieuw onder het juk van dienstbaarheid bren- 2. gen. Ik bid u, let 'er op, ik, paulus, verzeker u, zo gij u laat befnijden, dat christus , [en het Christendom] volftrekt nutteloos 3. voor u is; ja ik betuig, bij herhaaling, ieder één  CHRISTENEN IN GALATieN. 1?5 één in 't bijzonder, die zich Iaat befnijden, dat Hoofdft. hij even daar door zich verpligt, om de gehee- v- le wet waar te nemen. Wie gij ook zijt, vs. 4. gij zijt van alle deelgenootfchap aan Christus verlleken, zo gij door de wet wilt gerechtvaardigd worden; dan zijt gij van de genade vervallen. Wij ten minften verwachten in * ons binnenfte, en hoopen op rechtvaardigheid int geloof; want met betrekking tot chuistus 6. jesus geldt het niets, befneden of onbefneden te zun; hier komt het aan op geloof, door liefde werkzaam. Gij waart op eenen zoo goeden we°-1 wie heeft u toch belet, om aan de waarheid ?' niet langer gehoor te geven? Zoodanige , verleiding komt toch niet van hem, die u geroepen [en overgebracht heeft tot het Christendom.] rGij weet het immers;] een wei- 9. mg zuurdeeg verzuurt het geheele deeg. Ik vertrouw,nog van ulieden, als een Chris- To ten, dat gij geen ander gevoelen zult omhelzen. Doch hij, die u dus ontrust, [en die verwarringen veroorzaakt,] hij zij wie hij zij, zal zijne ftraffe niet ontgaan. » Broeders! indien ik ook nog de befnijdenis [en der- ' zeiver noodzaaklijkheid] wilde prediken, zou ik dan wel zoo vervolgd worden? In dat geval • was de ergernis, die het kruis [van christus [veroorzaakt,] weggenomen. Ach 1 dat zij wierden afgefneden, die u dus verward en ontrust hebben' N 2 5. PAU-  170 paülüs brief aan de Hoofdft. ^ paulus waarfchuwt tegen het misbruik van de leere der Christelijke vrijheid, en vermaant tot de beoefening van deugd. vs.13. Gij zijt dan, broeders, tot vrijheid geroepenJ alleenlijk [misbruikt] die vrijheid niet tot eene verfchoning voor een zinlijk en ongeregeld gedrag ; maar weest veel meer de één des anderen 14* dienstknecht uit liefde. Trouwens, de geheele wet komt op één gebod uit; te weten, dit: 15. „ Bemin uwen naasten, als uzelven." — Maar indien gij eikanderen zoo plaagt en kwelt , als bijtende honden , weest gewaarfchuwd, gij zult dan eikanderen nog ééns geheel verteeren. 16. Ik wil dit zeggen: Leeft en handelt naar de leiding van den geest, en volbrengt de lusten van het vleesch [en de zinlijkheid] niet. 17. Want het vleesch [en de zinlijkheid] zijn gékant tegen den geest, gelijk de geest weder tegen dezen , zoodat gij [uzelven moet leeren verloochenen ,] en niet altijd doen, wat gij X8. wilt. Indien gij uzelven nu door den geest laat leiden , dan zijt gij niet onder de wet, [en gij hebt in dat geval niets met de wét te doen.] 19. Nu zijn de uitwerkzelen van het vleesch [en de zinlijkheid] openbaar en bekend; over- flo. fpel , hoererij , ontucht , geilheid , afgoderij, vergif menging, vijandlijkheid, twisten , Verkeerde naarijver, toorn, onëenigheid, oproerigheid, par-  CHRISTENEN IN GALATlëN. 177 partijzucht, haat en nijd,moord,dronkenfchap,Hoofdjl. en onmatigheid in fpijze en drank, en dereelii- v' vs 21 ke ondeugden meer, van welken ik u bij herhaaling zeg, gelijk ik u reeds te vooren gezegd heb, dat zij die foortgelijke wandaaden bedrijven, geen deel zullen hebben in het Gods-rijk. Maar aan den anderen kant zijn de vruchten 2„ van den geest; liefde, vreugde, vrede, lang. moedigheid , goedertierenheid , vriendlijkheid, trouw en eerlijkheid, zachtmoedigheid, matigheid. " Daar zoodanige deugden zijn, is a^ geene wet nodig. Nu hebben immers zij, die christus toebe- 24, hooren, het vleesch [en zinlijkheid] gekruist, tevens met de zondige driften en hartstochten. ■ Wij leeven naar den geest, indien dit zoo is, dan behooren wij ook naar het geleide van den geest ons te gedragen. —- Laat ons fi6 niet eerzuchtig zijn, de één den anderen niet farren en uitdaagen, noch de één den anderen afgunftig zijn. En, broeders, indien 'er ook iemand door ff m eenige misdaad mogt verrascht worden, gij,die VI. geestelijk [en meer gevorderd zijt,] behoortw- *• den zelven met zachtmoedigheid wederom te recht te brengen; een ieder lette op zich zelven , om ook niet verzocht te worden, [en in misdagen te vervallen.] Draagt elkanders lasten, [door medelijden te hebben , wanneer iemand ergens in misdoet ,] en volbrengt op die wijze de wet van den christus [den mesN s sias;]  Ï?S PAULUS BRIEF AAN DE ^w/rf/?.siiis;] want indien iemand zich verbeeldt, iet vs, 3. groo£s te zijfl' Cboven een' ander,] daar hij toch in de daad niets is, die misleidt zich zel- 4. ven. Een ieder toetze zijn eigen doen en laaten, dan zal hij in zijnen roem zich alleen tot zich zelven bepaalen, en niet op een' ande- . 5. ren [zien;] zeker, een ieder zal aan zijn eigen last genoeg te dragen hebben. 6. Een leerling in de leere deele van alle zijne 7. goederen aan zijnen leeraar mede. — Bedriegt uzelven niet; —- God laat zich niet befpotten. — Zoo als een mensch zaait, zal hij ook 8. oogden Die alleen zaait voor zijn vleesch [en zinlijkheid,] zal uit dezelve verderf oogden; maar die voor den geest zaait, zal daar uit een 9. eeuwig zalig leven oogden. —— Laat ons dan nie* verflappen in het goed te doen, want op zijn' tijd zullen wij oogden, en geen gebrek 10. hebben. Laat ons dan, terwijl wij nog tijd hebben weldaaden bewijzen aan allen,maar voornaamlijk aan onze geloofs-genooten. 6. Bef uit van dezen Brief. 11. Zie eens, hoe breedvoerig ik aan ulieden, en wel , [tegen mijne gewoonte,] met eigen hand, gefchreven heb. 12. Zij, die u willen noodzaaken, om u te laten befnijden, zijn menfchen, die wel naar het uitwendige een fchoon gelaad willen vertoonen, [en zich bemind maaken doch de waare reden van  CHRISTENEN IN GALATlëtf. 1/9 van hun gedrag is, ten einde alle vervolging, Hoofdjl. om het kruis van den christus [den messiSs,] v*" te ontgaan. ■ Want fchoon zij zelven be-v*« 13» fneden zijn, echter onderhouden zij zelven de wet niet; derhalven zij dringen alleen daaröm op uwe befnijdenis aan, ten einde zij op uwe ligchaams-befnijdenis roemen mogen. — Doch 14. ik, verre zij het van mij, dat ik mij ergens over beroemen zoude, dan over het kruis van onzen Heere jesus christus ; door wien de wereld voor mij, en ik voor de wereld gekruist ben. Want, [gelijk ik reeds zeide,]met betrekking " 15. tot christus jesus geldt het niets, befneden of onbefneden te zijn, het komt 'er op aan, of men een nieuw fchepzel is. Zoo veelen 16, nu dezen grondregel opvolgen, op hen ruste alle heil en barmhartigheid, gelijk op het echte Israël van God. Voor het overige , niemand doe mij verder I7. eenige moeilijkheid, of verdriet aan. Ik draag aan mijn ligchaam lidtekenen genoeg van het geen ik om den Heere jesus lijde. De genade van onzen Heere jesus christus ig zij met uwen geest, broeders! Amen. N 4 PAU-   PAULUS BRIEF AAN DE CHRISTENEN T £ EFEZEN.   PAULUS BRIEF AAN DE CHRISTENEN t e EFEZEN. i. Opfchrift en inleiding van den Brief. Paulus, een Apostel van jesus christus,Hoofdjl. naar den [bijzonderen] wil van God, [wenscht] *• * aan ulieden, heilige [verëerers van God,] te " I" Efezen, die in christus jesus gelooft, genade a. en alle heil van God onzen vader, en den Heere jesus christus. Hoogst-geloofd zij de God en vader van on- 3. zen Heere jesus christus , die ons, door christus, met alle [nodige] geestelijke weldaaden en zegeningen gezegend heeft, in zijn hemelsch [koningrijk •] gelijk hij ons ook in hem, '4< reeds voor 's werelds grondlegging [en aan- ,vang,]  184 paulus BRIEF AAN DE £6^.vang,] uit enkele liefde, verkozen heeft, opdat wij heilig en onberispelijk voor hem zouden w. 5. wezen. Hebbende ons reeds van toen af beftemd, om zijne kinderen te zijn door jesus christus, naar het vrij welbehaagen van zij- 6. nen wil, tot lof van zijne vol-beerlijke genade, met welke hij ons door den geliefden begena- 7. digd heeft, aan wien wij de verlosfmg door zijnen bloedigen dood, [en] de vergeving onzer overtredingen hebben dank te weten, naar zijne 8. rijk-volle genade, door welke hij ons overvloedig begiftigde met alle wetenfchap en kennis, 9- door ons zijnen tot hier toe verborgen wil, dien hij, naar zijn vrij welbehagen, bij zich zèlven hadt vastgefteld , bekend te maaken, 10. hoe hij, naamlijk, bij die inrichting, welke, op den door hem bepaalden tijd, plaats zoude hebben , alles door christus zou verëenigen, zoo wel het geen in den hemel, als dat op de aar- 11. de is door hem, [zeg ik,] door wien wij ook zijn eigendom geworden zijn, zijnde daar toe reeds te vooren beftemd naar het voornemen van Hem, die alles uitvoert, volgends 12. zijn onafhanglijk plan en ontwerp, ten einde door ons , die wij reeds te vooren op den christus [den messiüs] gehoopt hadden, de lof zijner heerlijkheid zou vermeld worden. 13. . Door hem, door wien ook gijlieden [Gods ejgendom zijt geworden,] nadat gij de waare leere, het Euangeli [de blijmare] van uwe zaligheid, gehoord [en'aangenomen] hebt; door wien  christenen te efezen. 1S5 wien gij ook, geloofd hebbende, met den bt-Hoofdfi. loofden Heiligen Geest, als met een zegel gekenmerkt zijt, welke een onderpand is van on-vs, 14. ze bezitting, en [ons een vertrouwend uitzigt geeft] op de voor ons verworven verlosfing , tot lof van Gods heerlijkheid. ï EERSTE AFDEELING. Leeringen. 4. paulus befchrijft met dankzegging de genade , welke God aan Jooden en Heidenen gefchonken heeft. Om deze reden laat ook ik, op het bericht 15. Van uw [ftandvastig] geloof in den Heere jesus , en van uwe [aanhoudende] liefde voor alle de heilige [Christenen,] niet na, [God] voor l0ulieden te danken, uwer tevens in mijne gebeden gedenkende, ' dat toch de God van 17, onzen Heere jesus christus, die hoogst-heerlijke vader,u den geest fchenke,die wetenfchap en [godlijke] openbaring mededeelt, om hem [meer en meer] te kennen; [dat hij u fchenke] 13, verlichte verftands-oogen, ten einde gij moogt weten, tot welke hoope gij door hem geroepen zijt, en hoe rijk en heerlijk die bezitting is, welke hij u onder zijne aanbidders heeft toegezegd ; als ook hoe buitengemeen groot zijn al- ^ vermogen zij omtrent ons, die gelooven, gelijk aan  IBÖ PAULUS BRIEF AAN DE Hoofdjl.aan de werking zijner alvermogende kracht, die fLso. hij" omtrcnt den christu« [den Mussias] be' wees, toen hij hem uit de dooden opwekte — en aan zijne rechtenand plaatfte in zijn hemelsch 21. koningrijk, verre boven alle overigheid, gezag en magt, en heerfchappij, ja boven alle waardigheid , welke niet alleen in de tegenwoordige, maar ook in de toekomende eeuwen erkend «12. worden; —— ja alles aan hem onder¬ wierp, en hem tot hoofd boven alles in de ge23. meente verhief, welke zijn ligchaam is, het eigendom van hem, die allen zonder onderfcheid met alle [nodige genade] overvloedig beweldaa- Hoofitfl.digt; in 't bijzonder ook ulieden, die y aan den dood onderhevig waart, door [uwe] 2" misdaaden en zonden , in welken gij welëer leefdet naar de zeden der tegenwoordige wereld [en des menschdoms,] gehoorzaam aan den vorst,die in deze duisternis magt oefende,dien geest, welke thans krachtig werkzaam is in de ongeloovige menfchen. 3. Even gelijk dezen leefden wij allen ook te vooren in onze zinlijke begeerten, volbrengende den wil der zinlijkheid en der lusten; dus waren ook wij, even gelijk de overige menfchen, van natuure toorn [en ftrafFe] waardig; 4. doch God, die zoo rijk is in ontfermende goedheid , heeft, uit de overgroote liefde, daar hij 5. ons mede beminde, ook ons, die insgelijks wegens [onze] misdaaden aan den dood onderhevig waren, even als u, levend gemaakt, in en door  christenen te efezen. 187 doof den christus [den messiês ,] —— (gij Hoofdjl. zijt toch door genade [ook] behouden,) — hij heeft ons famen opgewekt,en famen in zijn hemelsch^' ^' koningrijk overgebracht in en door christus jesus , opdat hij, door alle toekomende eeu- jt wen, zijne alles te boven gaande rijkvolle genade zou openbaar maaken, in die goedertierenheid, welke hij over ons geoefend heeft in en door christus jesus. Zeker het is enkel genade, dat gij behouden g zijt door het geloof. Gij hebt dit niet aan u zelven te danken. Het is Gods vrij gefchenk, geenszins uit werken of verdienden , zoodat niemand zich beroemen ^' kan.. —— Want wij zijn [ook in dit opzig- 1Q te] zijn werk, in en door christus jesus gefchapen tot alle deugden, waar toe God [alles] bereid heeft, dat wij dezelve beoefenen zouden. 3. paulus draagt de leere van de ver'èeniging van Jooden en Heidenen wijdlopiger voor. Gedenkt derhalven , dat gij eertijds Heidenen x waart, naar uwen oorfprong, die [met verachting,] onbefnedenen genoemd werdt van die genen, welke befnedenen heeten, om de befnijdenis, die met menfchen-handen aan het ligchaam verricht is; dat gij, ten dien tijde, bui- 12. ten deelgenootfchap aan christus waart, buitengefloten buiten de burger-maatfchappij van Israël, en vreemdelingen met betrekking tot die pleg-  lS8 PAULUS BRIEF AAN UB Hoofdft. plegtig geftaafde belofte, zonder hoop, en [als] *.*3. zonder God in de wereld' Maar nu> N * en door christus jesus, zijt gijlieden, die wel eer verre waart [van dit heil,] even nabij gekomen door den bloedigen dood van den christus [den MEssias.] 14. Want deze is [de bewerker van] onze vrede [en verëeniging;] hebbende beiden tot één gemaakt, en den middelmuur, die eene fcheiding ■15. maakte , gedoopt; en hebbende de vijandfchap [tusfchen Jooden en Heidenen,] [door het opofferen van] zijn ligchaam, als ook de wet, die [veele] willekeurige geboden hadt, afgefchaft. —< Zoodat hij deze beiden , met betrekking tot zich zelven, door het herftellen van de vrede [en verëeniging,] tot één' nieuwen [en gees- 16. ielijken] mensch herfchiep, en beiden, als tot één en hetzelfde ligchaam behoorende, met God verzoende door middel van zijn kruis, doodende dus die oude vijandfchap in zich zelven. —> 17. Gelijk hij ook vervolgends de blijmare van deze vrede [en verëeniging] heeft laten verkondigen aan ulieden, die verre, en aan de genen, die 18. nabij waren. —— Dus hebben wij dan berden , door hem, denzelfden vrijën toegang in éénen geestelijken [godsdienst] tot den Vader. 19. Gij zijt derhalven nu niet meer vreemdelingen , die niet tot het huisgezin behooren, neen, gij zijt medeburgers der heilige [aanbidders van God,] en behoort tot het huisgezin van God. 20. st 1 . Gij behoort tot dat gebouw, waar van de  CHRISTENEN TE EFEZEN. xjg de Apostelen en Profeeten den grondflag gelegd Hoofdjl, hebben, en waar van jesus christus de hoekfteen is, door wien dit gantfche gebouw, naar vs. ftt. de beste bouworde in eikanderen gevoegd, oprijst tot eenen heiligen tempel in den Heere, gelijk ook gijlieden aan denzelven zijt aange- 22t bouwd, tot een geestelijk heiligdom van God. 4. Deze leere was bijzonder aan paulus aanbevolen; hij bidt, dat de Efeziërs daarbij blijven mogen. Uit dien hoofde [bid] ik paulus, thans een Hoofdjl, gevangene om christus jesus wil, voor ulie-. 1If« den, die Heidenen waart; — gij hebt toch'™' ** [van mij zelven] verftaan, op welke wijze het ambt, om de godlijke genade aan ulieden te verkondigen , mij gunstrijk is opgedragen; hoe hij 3, mij, door eene openbaring die verborgenheid heeft bekend gemaakt, . (waarvan ik met weinige woorden reeds iet gezegd heb; hetwelk 4. indien gij het wilt nalezen, zult gij daar uit genoegzaam mijn doorzigt en kunde in dit verheven ftuk [der leere] van christus kunnen opmaaken;) —— die waarheid [meen ik,] 5. welke in voorgaande eeuwen aan de ftervelingen zoo niet bekend is geweest, als zij nu geopenbaard is aan zijne heilige Apostelen en Profeeten, door [zijnen] geest; te weten, „dat de 6. „ Heidenen mede recht hebben, en medeleden „ en mededeelgenoten zijn van die godlijke be* 0 „ lof-  190 paulus brief aan de Hoofdft. „ lofte , die in den christus [den messi3s] 1IL ,, [vervuld is,] door middel van het Euange- vs. 7. „ /;," .. waarvan ik, volgends de genade van God, en zijne medewerkende kracht, aan mij zoo gunftig verleend, een dienaar [en pre- 8. diker] geworden ben. ■ Ja! aan mij, den geringften onder alle heilige [Christenen,] is deze last genadig opgedragen, om onder de heidenfche volken de onnafpeurlijke fchatten van 9. den christus [den MEssias] te verkondigen, en alle menfchen [zoo Jooden als Heidenen, door onderwijs] te verlichten, hoedanig het gelegen zij met die verborgenheid, welke God, die alles door jesus christus gefchapen heeft, van eeuwigheid, bij zich zelven verborgen hadt ge- 10. houden, zoodat nu de veelvuldige wijsheid van God aan de overheden en gezaghebbers in het hemelsch [koningrijk,] door middel van de [thans geftichte] gemeente bekend is geworden, llm volgends het eeuwig plan, welke hij met betrekking tot christus jesus, onzen Heer, ge- 12. vormd hadt, aan wien wij onze vrijmoedigheid en vertrouwlijken toegang [tot God] te danken 13. hebben. —— Daarom bid ik u, dat gij niet moedeloos wordt wegens mijne wederwaardigheden, welke ik voor ulieden onderga, het welk u immers tot eere (trekt. ■ 14. Uit dien hoofde [zeg ik,] bid ik, met gebogen knieën, den vader van onzen Heere, jesus 15. christus , naar wien het gantfche huisgezin [van God] in het gantsch heel-al den naam draagt,  CHRISTENEN TE EFEZEN. 1^1 draagt, dat hij ulieden , naar zijne rijkvolle Hoofdft. heerlijkheid, vergunne, om door zijnen geest »yl * naar uw inwendig beftaan, krachtig vërfterkt te worden; M dat hij liefderijk uwe harten 17t door het geloof tot eene woninge van christus maake ; opdat gij [in hem] geworteld en ge- jg. grond, ééns volkomen met alle heilige [Christenen] kunt weten, [hoe uitgeftrekt de geestelijke Tempel van God zij] in zijne breedte, lengte, diepte en hoogte, en dus erkennen de liefde jq„ van den christus [den messiüs,] die anders alle bevatting te boven gaat, opdat gij volkomen met alle godlijke weldaaden vervuld wordt. Doch hem, die onbegrijpelijk meer kan doen, 20, dan wij bidden of zelfs denken kunnen, volgends dat alvermogen , het welk reeds krachtig onder ons werkt; Hem zij de eere in de 21. gemeente van christus jesus , door alle leeftijden, van eeuw tot eeuw! amen. TWEEDE AFDEELING. Pligten. 5. Vermaaning tot eendragt. Zoo vermaan ik, de gevangene om des Het-Hoofdft, ren wil, ulieden dan, dat gij u zelven gedraagt IV*. overëenkomftig uwe roeping, waarmede gij [tot vs' l' het Christendom] geroepen zijt. Ver- 2. draagt eikanderen liefderijk met alle nedrigheid, O 2 zacht-  19 a PAULUS BRIEF aan de Hoofd/1. zacht- en' langmoedigheid. ■ Bevlijtigt u, IV' om gelijk gij éénen geest ontvangen hebt, die VS' ' éénheid door den band van vredelievendheid te 4- bewaaren. —— Allen te famen één ligchaam en één geest zijnde, gelijk gij ook, door uwe roeping tot het Christendom, tot ééne en dezelfde 5. hoope geroepen zijt. — Wij hebben allen éénen heer —— één geloof —— éénen doop (5. — éénen God en vader van allen, wien allen onderworpen — wiens werktuigen allen ■ door wien gij allen bezield zijt. 7< Ondertusfchen is het waar, dat aan een' iegelijk van ons een bijzonder gunstbewijs gefchonken wordt, naar de mate en evenredigheid, waarmede de christus [de MEssias] zijne gaven uitdeelt. —-— gp Daarom ftaat 'er: „ Opgevaren zijnde ten ,, hemel, heeft hij de gevangenen in triumf op. „ gevoerd, en aan de menfchen [yerfcheiden] gaven uitgedeeld." 9. Dit, ,, hij is opgevaren," geeft duidelijk te kennen , dat ['er van iemand gefproken wordt ,] die eerst was nedergedaald op deze 10. laage aarde; hij, die nedergedaald was, is dus dezelfde, die opgevaren is boven alle hemelen , opdat hij allen [met zijne weldaaden] zou vervullen, li» Diezelfde heeft dan fommigen aangefteld tot Apostelen, anderen tot Profeeten, anderen tot Euangelisten , anderen tot herders en leeraaren; 12. om het welzijn der heilige [Christenen] te be- vor-  christenen te efezen. I93 vorderen, ten einde, door hunne ambts-beAie-ffoofd/I. ninge, het gantfche ligchaam van Christenen IV* tot zijne volkomenheid opwasfe, tot dat wij al-w» 13. len ééns famen geraaken tot éénheid van het geloof en de kennis van den zoon van God, tot dat zij, die deze gemeente van den christus uitmaaken, volwasfen mannen geworden zullen zijn , en de volkomen grootte , welke hun voegt, bereikt zullen hebben; zoodat wij niet 14, langer kinderen behooren te zijn, die even als de baaren door eiken wind van nieuw-opkomende leere her- en derwaard geflingerd en beroerd worden, door de arglistigheid van zekere menfchen, die in de kunst van bedriegen en misleiden als uitgeleerd zijn. Neen, laat ons, waarheid met liefde betrach- 15. tende, in allen opzigte, groeien en toenemen waardig voor hem, die het hoofd is, naamlijk chuistus, — uit wien [als het hoofd] dit I0-. gantfche ligchaam [der Christenen ,] uit verfcheiden leden beftaande, die onderling faam verëenigd zijn door alle de gewrigten van gemeenfchappelijke hulp, krachtig medegedeeld naar den eisch van elk bijzonder lid, zijnen wasdom verkrijgt, tot deszelfs voltoojing , door zijne liefde. 6. Vermaning tegen eene heidenfche levenswijze, en de ondeugden, daar mede gepaard gaande. Vervolgends vermaan en betuig ik u ook dit, 17. O 3 bij  194 paulus brief AAN DE Hoofdft.bi] den Heere, dat gij toch voortaan niet meer 1V* te werk gaat en leeft, gelijk de overige [nog onverlichte] Heidenen leeven, in ijdele en onvs.i§. waardige denkbeelden [nopens God,] zijnde zij verduisterd in hun verftand, en geheel vreemd in het leeven ter eere van God, door hunne diepe onkunde, en de onaandoenlijkheid van 19. hun hart; die, geheel gevoelloos geworden zijnde , zich aan alle grove buitenfpoorigheden hebben verflaafd, om, door hebzucht, met zich aan alle ontuchtigheden over te geven , winst ao, te doen. . Maar gijlieden zijt nu door 31. christus geheel anders onderwezen, nadien gij hem hebt hooren [aan u verkondigen,] en door hem onderwezen zijt; [zoo als de waarheid van 22. jesus [leere] medebrengt,] dat gij, met betrekking tot uwe voorige levenswijze, den ouden zin en geaardheid, die door verleidende lusten 23. geheel verdorven is, behoort af te leggen, en integendeel eenen geheel nieuwen geest en zin 24. aan te nemen, en [als 't ware,] nieuwe menfchen te worden, naar Gods beeld gefchapen, en in rechtvaardigheid en waare ongeveinsde godvrucht [uitmuntende.] 25. . Laat derhalven alle leugens vaaren , en fpreekt waarheid met eikanderen , alzoo wij te famen 26. leden zijn van hetzelfde ligchaam. . Wanneer gij [om de ééne of andere reden] toornig mogt worden , bezondigt u echter niet ; laat uwen toorn niet duuren, tot de zon ondergaat. • — Geeft  christenen te efezen, 195 éf Geeft "den duivel geene gelegenheid, [om Heofdft. n kwaad te berokkenen.] Die geftolen heeft, ftele niet meer, maar ar- W" 2g* beide liever, en gebruike zijne handen, om iet goeds en nuttigs te verrichten, ten einde hij ook in ftaat zij, om den behoeftigen iet mede te deelen. Men hoore geene befmettende redenen uit 29. uwen mond, maar wel goede en nuttige, tot ftichting en verbetering , die u tevens aangenaam maaken bij de genen, die u hooren. Beledigt ook den Heiligen Geest van God ^o. niet, door welken gij, als met een zegel, gemerkt zijt tot den tijd uwer [volkomene] verlosfing. Verre zij van ulieden alle bitterheid, en ge- 31. melijkheid, en toorn, en fchelden en lasteren, met één woord, alle ondeugden. ■ Zijt 32. veelmeer onderling goedertieren , barmhartig , verzoenlijk jegens elkandefen, gelijk ook God door christus ulieden vergifnis gefchonken heeft. Volgt dus God zelven na, als door hem ge- jj00f^fl. liefde kinderen. ■ En dat liefde in uw V. gantfche gedrag heerfche , gelijk ook de chris- vs' tus [de messiSs] ons liefgehad, en zich zelven in onze plaats aan God als een olfer, ja flacht olfer, tot een' welriekenden offer-geur, heeft opgedragen. Voorts dat hoererij, en alle foort van ontucht , benevens alle vuile gewinzucht, zelfs O 4 niet  ig6 paulus brief aan de Hoofdft.met met naame onder u bekend zij, gelijk het vsT4. heilige [Christenen] betaamt. Zoo min ' als vuile redenen, of oneerbare taal, en dartele dubbelzinnigheden; -■ . als die u geheel niet voegen , maar integendeel zulke gefprekken, die 5' tot lof van God verftrekken. - Gij weet dit immers wel, dat geen hoereerer, geen ontuchtige, noch gierigaard, die niet beter, dan een afgodendienaar is, eenig deel hebben aan het rijk van den christus [den MEssias,] en 6. van God. •— Laat niemand u met ijdele fchij'nredenen misleiden —— want om deze ondeugden komt de ftraf van een' vertoornd God 7. over de ongeloovigen. - Weest dan derzelver deelgenooten niet. 8. Immers alfchoon gij voorbeenen enkel duisternis waart, thans zijt gij echter licht door [de leere des] Heeren, gedraagt uzelven dan, gelijk 9. het verlichte menfchen betaamt. - De uitwerking toch dezer verlichting [vertoont zich] door alle goedhartigheid , rechtvaardigheid en 10. waarheid. Onderzoekt zorgvuldig , wat den Heere behaaglijk zij. 11. Neemt volftrekt geen deel aan de fchadelijke uitfporigheden van geheel verduisterde menfchen , maar beftraft dezelven veel meer. 1 12. Het is waar, de ondeugden, die zij in het geheim pleegen, zijn zoo fchandelijk , dat men 13* zich fchaamt, om 'er zelfs van te fpreken,nogthans moet alles, wat beftraft zal kunnen worden , door het licht openbaar gemaakt worden ,  CHRISTENEN TE EFEZEN. igf alzoo dit de natuur van het licht is, dat httHoefdfl. openbaar maakt. ■ Daarom zingt men f_in V' één van onze geestelijke gezangen:] *14* Ontwaak ééns , gij die jlaapt; „ Sta uit de dooden op; „ Dat christus u verlichte!" Ziet dan zorgvuldig toe, dat gij u met alle 15, behoedzame voorzigtigheid gedraagt, niet als onwijzen , maar als wijzen. — Maakt naarftig gebruik van alle de gelegenheden, dewijl de tijden boos zijn, weest derhalven niet onopmerkzaam,maar leert meer en meer verftaan, wat 's Heeren wil is. In plaats van u aan wijn dronken te drinken, 18. waar uit alle ongebondenheid voortvloeit, zoo zij uw hart veelmeer vervuld met den godlijken geest. Zingt onder malkanderen pfalmen , 19* lofzangen, en geestelijke liederen ; zingt en verheft met uw hart den lof des Heeren; danken- 20. de altijd en voor alles den God en vader , in den naam [en volgends het voorfchrift] van on. zen Heere jesus christus. 7. Pligten, in de huislijke famenleving. Van man en vrouw» Weest, uit eerbied voor christus, aan el- 21. kanderen en onderling ondergefchikt. Gij 22. vrouwen ! weest uwe echte mannen ondergefchikt, gelijk gij aan den Heere verpligt zijt. Want de man is het hoofd van de vrouw, ge- 2, O 5 lijk 3'  Ip8 paulus brief aan de ffw/^.lijk als de christus het hoofd der kerk is, en v' tevens de heiland van dit zijn ligchaam. ——. vt. 24. Maar gelijk nu de kerk aan christus ondergefchikt is, dus ook de vrouwen aan haare echte mannen in alles. 25. Gij, mannen, hebt uwe echte vrouwen lief, gelijk,als christus de gemeente liefgehad, en 26. zich zelven voor haar opgeofferd heeft; om haar te heiligen [en aan zich toe te wijden,} na haar door het waterhad [des doops,] volgends zijne inzetting en belofte, gereinigd te 27. hebben; om haar dus als eene volmaakt-fchoone bruid met zich te verëenigen, eene gemeente, die geen vlek, noch rimpel, noch iet dergelijks heeft, maar die heilig en onberispelijk zoude 28. wezen.« Zoo moeten mannen hunne vrouwen liefhebben , als die met hun maar één' perfoon uitmaaken. Die zijne echte vrouw 29. liefheeft, bemint zich zelven. Nu haat immers niemand zijn eigen vleesch [en bloed,] maar hij voedt en koestert het veelmeer - — en op die wijze [handelt] de Heere met de ge- 30. meente; —— want wij zijn [als leden dier gemeente] leden van zijn ligchaam, „ 'Dan zijn 31. „ vleesch en van zijn gebeente; daarom zal een ,, man , vader en moeder verlaten , en zijne ,, vrouw aanhangen, zoodat die beiden één'per- 32. « f06P uitmaaken." Hier in ligt ééne, der verhevenfte waarheden opgefloten; naamlijk, in zoo verre het op christus en zijne gemeen- 33. te wordt toegepast. Maar nu moet ook gij-  christenen te efezen. 100 gijlieden de één zoo wel als de ander, elk zijne Hoofdjl. huisvrouw in 'c bijzonder dus liefhebben als V* zich zelven ; en de vrouw behoort den man met eerbied te ontzien. Van kinderen en ouders. Gij, kinderen, gehoorzaamt uwen ouderen,Hoofdjl. als Christenen, want dit is uw pligt. ,, Vereer uwen vader en moeder, ■ (dus 2> luidt één der eerfte geboden, dat bij uitftek met eene belofte bevestigd is,) — „ opdat gij „ hier op aarde een lang en gelukkig leven moogt genieten." ■ En,gij ouders! verbittert uwe kinderen niet, 4, maar voedt hen op door onderwijs en tucht, volgends het voorfchrift des Heeren. Van dienstknechten en heeren, Gij dienstknechten ! bewijst aan uwe heeren , ^m wier lijfeigenen gij zijt , gehoorzaamheid met " eerbied en ontzag, uit oprechte genegenheid, als of gij christus gehoorzaamdet; niet alleen -$% onder het oog van uwe heeren naarftig zijnde, als zulken, die menfchen behaagen, maar als dienstknechten van den christus , [den messiüs,] wien het ernst Is, Gods wil te doen, en die 7. uit genegenheid, niet zoo zeer menfchen, als wel God dient; uit overtuiging, dat een' ieder, 8, wie  20© PAULUS BRIEF AAN DE Hoofdjl.-^it hij ook zij, flaaf of vrij, al het goede, Vl' welk hij doet, van den Heere zal vergolden worden. vs. 9. Insgelijks, gij heeren! bewijst van uwe zijde hun uwe tegenpligten, en laat.alle hardheid na; ■ ■ weet, dat gij ook zelven dien Heer in den hemel hebt, bij wien geen onderfcheid van perfoonen in aanmerking komt. 8. Be/luit van den Brief. 10. Voor het overige, mijne broeders! vertrouwt op 's Heeren alvermogen, en zijnen krachtdaa- 11. digen bij (tand. —— Trekt de geheele wapenrusting, die God u geven wil, aan, om dus te kunnen (tand houden tegen de kunftenarijën 12. van den duivel, want wij hebben niet te kam* pen met zwakke menfchen, maar met de vorften en magten, en gezaghebbers over de duisternis, die de tegenwoordige wereld beheerscht, met de geesten , die zelfs in het hemelsch rijk van God hunne boosheid zoeken te pleegen.' • 13. Voorziet ü daarom van de gantfche wapenrusting , die God geven wil, opdat gij, in den tijd van gevaar, wederttand bieden, en alles overwonnen hebbende , het veld kunt behouden. Staat dan vast, omgord met de waarheid , als een gordel om uwe lendenen ; gewapend met  CHRISTENEN TE EFEZEN. 201 met gerechtigheid als met een harnas; en dekt Hoofdft. uwe voeten met bereidvaardigheid, om de heil- VI' vs. 15. leere van het Euangeli vast te houden. Maar bovenal laat het geloof uw fchild zijn, 16. waarmede gij zelfs de brandende pijlen van den boozen zult kunnen uitblusfchen [en vruchteloos maaken.] ■ De zaligheid, [daar gij 17. op hoopt,] zij u tot een helm, en het woord van God tot een geestelijk zwaard. Houdt tevens ten allen tijd aan in het gebed 18. en fmeeking , biddende door den [Heiligen] Geest; weest ook ten dien zelfden einde aanhoudend waakzaam, als ook in het gebed voor alle de heilige [Christenen;] ■ inzonder- 19, heid voor mij, opdat mij hoe langer hoe meer gelegenheid gegeven worde , om openlijk en vrijmoedig de verheeven leere en verborgenheid van het Euangeli bekend te maaken; —— dat 20. ik, fchoon ik thans niet dan in ketenen mijn gezantfchap kan bekleeden, echter daar in vrijmoedigheid gebruike , gelijk mijn ambt medebrengt. Opdat gij ook mijne omftandigheden, en wat 21. ik verrichte, weten zoudt, ten dien einde heb ik TijcHiKus, den geliefden ambtsbroeder, en getrouwen dienaar des Heeren, die u hier van 22. bericht zal geven, aan u gezonden, ten einde gij van onze omftandigheden zoudt weten , en hij uw hart vertroosten en gerust moge dellen. Heil  20i paulus brief aan de christenen enz. Hoofdjl' Heil zij den broederen, en liefde niet geloof van God den vader, en den Heere 24. jesus christus. — De genade zij met allen , die onzen Heere jesus christus, llaiidvastig en onvervalscht, liefhebben! amen» PAU-  PAULUS BRIEF AAN DE CHRISTENEN T E F I L I P P I.   PAULUS , B R I E F AAN DE CHRIS TENEN t e F ï L I P P I. i. Op fchrift en inleiding van dezen Brief. -Paulus en timotheüs, dienaars van jesus Hoofdft. christus-, [wenfchen] aan alle de heilige [belij- *• ders] van christus jesus, te Filippi,benevens **' * den opzieneren cn armbezorgers genade en alle „ heil van God, onzen vader, en den Heere jesus christus. Ik dank mijnen God, omdat gij [mij], telkens gedachtig zijt, zoodat ik ten allen tijde , bij 4. alle mijne gebeden voor ulieden allen , die gebeden met dankzegging paare, uit hoofde van 5, uwe [daadlijke] deelneming in [de belangen] van het Euangeli, van den eerften dag [uwer P be-  20$ paulus brie? aan de Hoofdjl,bekeering tot het Christendom] af, tot nu toe; terwijl ik tevens vastelijk vertrouwe, dat Hij, die zoo veel goeds aanvanglijk onder u gewrocht heeft, dit ook tegen den [grooten] dag van jesus christus tot volkomenheid zal brengen. 7. En waarlijk het voegt mij, dus omtrent ulieden allen gezind te wezen, dewijl ik in mijn hart verzekerd ben, dat gijlieden, zoo wel met betrekking tot mijne gevangenis, als tot mijne verantwoording, en verdeediging van het Euangeli , dat gij allen [zeg ik], in de genade, aan mij [in alle opzigten gefchonken,] deelneemt. $. God toch is mijn getuige , hoe ik u allen -met de tcderfte liefcle bemin, eene liefde, gelijk 9. die van jesus christus; terwijl ik tevens bid, dat uwe liefde fteeds rijklijker en overvloediger gepaard ga met kundigheden en allen fmaak, 10. ten einde gij in ftaat zijt, om het onderfcheid van goed en kwaad te beöordeelen, opdat gij zuiver en zonder berisping moogt wezen tegen 11. den [grooten] dag van christus; vol van zulke werken, welke als vruchten der gerechtigheid door jesus christus , tot eere en lof van God verftrekken. a. paulus vertroost die van Filippi, ten qpzigte van zijne omftandigheden. 12. Ik kan dan ook niet nalaten, broeders, om u kennis te geven van mijne omftandigheden, hoe  christenen TE fimppi. 207 hoe dezelve meer tot bevordering van de Eu'dn-Hoofdft ge/i-teere gediend hebben; zoo zelfs,rj l' dat het bij het Hof, en verders door de gehee- ' ^ Ie ftad bekend is, dat ik om christus [des messiüs] wille gevangen ben, en dat ook de 14. meesten van onze Christen-broederen , moed vattende door mijne gevangenis, nu veel onbefchroomder beftaan , de leere [van christus] te verkondigen. Wel is waar, daar zijn 'er, die met haatlijk- 15. heid en twist, maar ——« daarentegen zijn 'er ook anderen, die van den christus [den messias] openlijk met een oprecht en wei-willend hart fpreken. Die eerstgemelden fpreken, 16. het is waar, van den christus [den MEssias,] uit het beginzel van twistgierigheid, met geen zuiver oogmerk, meenende, mij in mijne ge-. vangenis nog meer verdrietelijkheid te veröorzaaken. ■ Doch deze laatften gaan te werk 17. uit het beginzel van liefde, als wetende, dat het mij opgelegd is, de EuangeliAtcvt te verantwoorden. Wel nu het zij zoo. — Van christus wordt evenwel gefproken, hoe ig. het dan ook zijn moge, het zij alleen met een geveinsd, het zij met een oprecht hart, en daar over verblijde ik mij, ja ik zal mij fteeds verblijden. Ik weet toch,dat dit eindelijk tot mijn voor- 19. deel en heil zal uitlopen, uit hoofde van uwe voorbidding voor mij, en den bijftand van den geest van jesus christus. - Gelijk ik 2o. P 2 dan  208 paulus brief aan de Hoofdjl.fan ook vast vertrouwe en hoope, dat ik in geenerlei opzigte befchaamd of verlegen zal liaan, maar gelijk altijd, zoo zal ook nu, met alle vrijmoedigheid, christus in mijn perfoon verheerlijkt worden, het zij door mijn leeven, ftI* het zij door mijn fterven. Want voor mjj is het leeven christus [en zijne eere] , gelijk aan den anderen kant het fterven voor mij winst en voordeel is. 22. Ondertusfchen kan ik niet bepaalen, wat ik verkiezen zou , nadien toch in het leeven te blijven, nuttig kan wezen, door de vrucht van 23. mijnen arbeid. « Ik word van twee kanten gedrongen, aan den éénen kant heb ik eene begeerte , om uit deze wereld re verhuizen, en bij christus te zijn, hetwelk voor mij verre 24. het best zou wezen; maar aan deu anderen kant is het om uwen wille nodiger, dat ik nog 25. in het leeven blijve. En tevens weet ik ook, met vertrouwen, dat ik in het leeven zal blijven, ja zelfs met ulieden allen nog eenigen tijd zal verkeeren, tot uitbreiding van uw ge- 26. loof en tot uwe blijdfehap; zoodat gij dan, wanneer ik nog weder bij u kom, te overvloediger (toffe zult hebben, om u mijnenhalven in christus jesus te beroemen. 3. paulus vermaant tot een Christelijk , lijdzaam, liefderijk, en nederig gedrag, 27. Alleenlijk gedraagt uzelven, gelijk het waar¬ dig  CHRISTENEN TE FILIPPI. 2og dig is aan de Euangeli' leere van den christus Hoofdft. [den Messias,] opdat ik,het zij,bij rnijne over- ** komst, bij u tegenwoordig, of ook afwezend, •uwen wege moge vernemen , dat gij vastftaat met éénen geest, en met ééne ziel ééndragtig ftrijdt voor de geloofs-leere van het Euangeli, zonder u in eenig opzigte door de tegenpartijen vs. s.8. te laten vervaard maaken. ■ Deze [moed] is voor hun een voorbode van ondergang, maar voor ulieden van heil; ——— en [zoudt gij 20geen moed behouden, daar] dit van God is, dat het ulieden vergund wordt, om voor christus , niet alleen in hem te gelooven, maar ook ' voor hem te lijden! ■ ftrijdt dan 30. op dezelfde wijze, zoo als gij in mijn voorbeeld weleer gezien hebt, en thans in mijn voorbeeld hoort. Indien derhalven eene vermaaning in [den naam Hoofdft. van] christus, indien eene opwekking,uit liefde voortgevloeid, -• indien deelgenoot- * *' fchap aan denzelfden geest indien teder¬ heid en medelijden iet vermag, zoo maakt mijne 2« blijdfehap volkomen, door bij uw oud gevoelen te blijven , uwe oude liefde te behouden, en onderling ééndragtig, hetzelfde te gevoelen. — INiets [drijvende] met twistzucht of eergierig- 3. heid, maar in nedrige ootmoedigheid de één den anderen hooger achtende dan zich zelven. Een ieder uwer bedoele niet enkel zijn eigen 4. •voordeel, maar een ieder bedoele ook het voordeel van anderen! —-— Want die gezindheid 5. P 3 be-  £10 paulu's biuef aan de Hoofdft. behoort bij ulieden te wezen, welke zich ook u* in christus jesus vertoonde; welke, hoewel ' hij, in de godlijke heerlijkheid leevende, even gelijk zijn aan God, geen' roof [behoefde] te achten, zich nogthans van die eere, als 't ware , ontdeedt, door den rang van eenen dienstknecht aan te nemen, en mensch te worden, 8. gelijk andere menfchen; zoodat hij in al zijn voorkomen zich als ecn mensch vertoonende , zich vernederde, en gehoorzaam was [aan God, die hem gezonden hadt] tot den dood, ja zelfs p_ tot den kruisdood toe. Doch, even hier¬ om heeft God hem ook buitengemeen verhoogd, en hem eenen naam [en waardigheid] gefchomken,die boven alle eernaamen [en waardigheden 10. verheven] is, zoo dat in den naam van jesus [en voor jesus] alles, wat in den hemel, op, cn onder de aarde is, [het gantsch Heelal,] de 11. kniën moet buigen, en alles als uit éénen mond moet erkennen, dat jesus christus Heer [van •alles] is, tot eere en heerlijkheid van God den vader, 12. Zoodan, mijne geliefden, gelijk gij altijd naar mij geluisterd hebt, niet alleen toen ik bij ulieden tegenwoordig was, maar nu nog veel meer in mijne afvvezendheid, weest ijverig, om met [onderlinge] zorgvuldigheid en eerbied uwe za- 13. ligheid uit te werken, te meer, daar het God zelf is , die, naar zijn gunstrijk welbehagen, "zoo den wil als het volbrengen in u werkt. 14. Doet, al wat gij doet, zonder tegen God re morren, of u aan twijfelingen over te geven, op-  christenen te filippi. 211 opdat gij onberispelijke en oprechte menfchen , Heofdjl. en onbevlekte kinderen van God blijkt te zijn, J vs. IK. die midden onder eenen verkeerden en verdraaiden hoop, uitblinkt als lichtende ftarren in de wereld. Houdt die leere vast, die het [waare] leven in zich bevat, opdat ik, op den [grooten] dag van christus roemftoffe mag hebben, dat ik «iet vruchteloos gelopen, r/ïet vergeefsch gearbeid hebbe. Ja, al moet ik dan mijn bloed plengen , om 17, uw geloof, als een offer , door mijnen dienst [Gode toegebracht, aan Hem te wijden,] zal ik mij nogthans verblijden, en met ulieden allen verheugen. Verblijdt gij u insgelijks, en js. verheugt u met mij. 4. Bericht nopens timotheüs en epafroditus. Voorts hoop ik, [vertrouwende] op den Hee- jp, re jesus , dat ik eerstdaags timotheüs aan ulieden zal kunnen zenden , om, door tijding van u, insgelijks verkwikt te worden. Want ac, ik heb niemand, die zoo volmaakt éénsgezind met mij is, en die zoo oprecht uwe zaaken ter harte zal nemen. —— Want alle anderen beöo- 2I gen nog min of meer hun eigen voordeel, en niet de belangen van christus jesus alleen.^— Doch van hem weet gij , dat hij een beproefd 2„ man is, en dat hij mij, gelijk ecn kind zijnen vader, dienftig is geweest, tot uitbreiding van de Euangeli-lttxs.. ~ Hem hoop ik dan haast 2g P 4 aan  212 paulüs brief- aan de Hoofdjl.aan u te zullen zenden, en wel zoodra ik zie, vs.\4.hoe het met mij' zal afloPen- Ja, ik heb zelfs vertrouwen op den Heere, dat ik ook zelf fpoedig zal kunnen komen, 25. Intusfchen oordeelde ik het nodig, om epafroditus, mijnen broeder, en mede-arbeider , en medefl:rijder, uwen afgezondenen, om mij in mijne behoefte te onder/leunen, aan u te rug 26. te zenden. ■ Dewijl hij hartelijk naar u verlangt, en zich verlegen maakt, omdat gij-al 27. tijding hadt, dat hij ziek was; bij is ook in de daad ter dood toe ziek geweest, maar God heeft zich over hem ■ - niet alleen over hem , maar ook over mij ontfermd, opdat ik geene droefheid op droefheid zou hebben. s8. Ik heb hem dan te fpoediger afgezonden, opdat gij, hem weder [gezond bij u] ziende, u moogt verblijden, en ik mij te minder bedroeven. 29. Ontvangt hem dan, [als eenen dienaar des Heeren,] met alle blijdfehap; zulke lieden moet 30. gij ook hoogachten. Hij heeft toch, om voor christus te arbeiden, zijn leven zoo weinig ontzien, dat hij nabij den dood geweest is; en [dat alleen,] om mij van uwen wege dien dienst te bewijzen, dien gij in perfoon mij niet bewijzen kondt. Hoofdft. Voor het overige, mijne broeders, verblijdt u, [met betrouwen op] den Heere. U "twecmaalen hetzelfde te fchrijven, valt mij niet verdrietig, en voor ulieden dient het tot gerustflelling. 5. pau-  christenen te filippi. 213 5. paulus waarfchuwt voor de Joodschgezinde leeraars. Wacht u voor zulken,. die als bijtende hon-Hoofdft. 1 TI den zich gedragen; .—-— wacht u voor de ' 0 vs. 2. fnoode arbeiders; wacht u voor hun, die ik eer verminkten dan befnedenen mag noemen. . Waarlijk, [niet zij,]maar wij zijn de rechte befnedenen, die God in geest [en waarheid] dienen,en op christus jesus onzen roem dragen, zonder eenig vertrouwen op uitwendigheden te ftellen. Hoewel ik ook ftof zou hebben, om op uit- ^ wendigheden te vertrouwen. — Zo iemand anders zich verbeeldt , op uitwendigheden te mogen vertrouwen, zeker ik had 'er veel meer redenen toe. • Ik, die op den achtften dag 5. befneden ben van afkomst een Israëliet „ uit den ftam van Benjamin --—een Hebreër van Hebreeuwsch- fprekende voorouderen .1 van gezindte een Farifeër -— zoo ijverig 5, in mijnen godsdienst, dat ik de gemeente f_der Christenen] vervolgde —— en ren opzigte van de gerechtigheid, die in het waarnemen der wet beftaat, onberispelijk. Doch het geen ik zelf voorheen mijn grootfte » voordeel hield, heb ik, om des christus [des MEssias] wil, voor fchade geacht. -— Ja waar- g. lijk ik reken nog alles fchade te wezen, in vergelijking met de kennis van christus jesus , mijnen Heere , die alle andere wetenfchap te P 5 bo-  214 paulus brief aan DE Iloofdfi.boven ftreeft; en gelijk ik om zijnen wil, van m' dat alles , als mij wezenlijk nadeelig , afftand gedaan heb, zoo reken ik het ook nog voor niet beter dan vuiligheid, die ik wegwerp, om christus eigen te wezen, als zijnde zulks de n' 9- grootfte winst; en om in [verëeniging met] hem bevonden te worden, niet als iemand, die eene gerechtigheid bezit, [welke ik] de mijne [zou kunnen noemen,] voor zoo verre zij uit gehoorzaamheid aan de wet voortvloeit , maar als [deelachtig] die gerechtigheid, die men door het geloof in christus ontvangt, die gerechtigheid, welke van God op het geloof [wordt toegere20. kend,] ■ ten einde hem [ééns volmaakt] te kennen, als ook de kracht van zijne opftanding, en het deelgenootfchap aan zijn lijden, door hem in zijn fterven gelijk te wezen. —— u. Opdat ik toch deel bekome aan de opftanding der dooden. 12. Niet,als of ik alreeds [het doel] bereikt heb, of alreeds volmaakt ben. ... Neen ! maar ik ftreef 'er naar, opdat ik het bereiken moge, gelijk jesus christus mij ten dien einde, [om zoo te fpreken,] ook ingehaald en gegrepen heeft. 13. Neen, broeders, ik reken niet, dat ik zelf 14. het doel al bereikt heb; maar dit is evenwel waar, ik vergeet het geen achter is, en mij geheel uitftrekkende [en toeleggende] op het geen voor is, ftreef ik volgends mijn doel, naar den prijs der overwinning, waar toe God ons door christus jesus van den hemel roept. Z09  christenen te filippi. 215 Zoo veelen wij dan meer verlichte Christenen Hoofdft. zijn, laat ons dus gezind wezen! En zo gij mnog in ééne of andere zaak verfchillend denkt, ook dat zal God u ééns openbaaren. «■ Doch daar wij [door verlichting van God reeds] 10~* toe gekomen zijn, is, dat wij ons gedragen naar denzelfden hoofdregel, en dat wij éénsgezind zijn. Weest in dit ftuk, broeders, met mij navol- 17, gers [van christus,] en fielt u voor, om allen, die zich zoo gedragen, gelijk gij ons ten voorbeeld hebt, na te volgen. Want ^ veelen gedragen zich zoo, dat, gelijk ik ze u reeds meermaalen befchreven heb, ik hen ook nu nog met traanen noemen moet, „ vijanden „ van christus kruis." < Doch hun ein- I?> de zal verfchriklijk zijn , gelijk de buik hun God is, en zij roemen, op het geen hun waarlijk tot fchande ftrekt; terwijl zij enkel en alleen aardfche voorrechten en belangen in den zin hebben. Daar wij integendeel ons 20. zelven als hemel-burgers aanmerken, waar uit wij den Heere jesus christus als eenen heiland te gemoet zien,die het geheele voorkomen 21. van ons, hier zoo vernederd, ligchaam ééns zal veranderen, zoodat het aan zijn verheerlijkt ligchaam gelijkvormig zal wezen, volgends dat krachtig - werkend vermogen , waardoor hij zich ook alle dingen onderworpen kan maaken. Staat,  2l6 PAULUS BRIEF AAN DE Hoofdft. Staat, derhalven mijne geliefde en teder be- w t, mi"de broeders! mijne vreugde en kroon! Staat dus vast, geliefden, in het Christendom! 6. Bijzondere vermaningen tot weltevreden' en eensgezindheid. ( 2. - Ik .vermaan euodia , ook vermaan ik sijntijche, als Christenen, éénsgezind te wezen. —— 3. Ook verzoek ik u, mijn waardige ambtgenoot, verleen haar daartoe uwen bijftand, dewijl deze vrouwen, met mij, zoo veel geleden en ge (treden hebben voor de [belangen] van het Euangeli; [ik verzoek dit ook] aan klemens, en mijne overige medearbeiders, wier naamen ftaan opgetekend in het levens-boek. . 4. Verblijdt u altijd, [met vertrouwen op] den Heere, ■ ik herhaal het, verblijdt u, 5. Uw deftig gedrag moet zich aan alle menlchcn vertoonen! De Heere is nabij! ■ - 6. Weest in geen opzigte angstvallig bekommerd, draagt flechts in alle gevallen, door ootmoedige gebeden,die gij (leeds met dankzegging behoort 7. te paaren, uwe begeerten aan God voor; dan zal godlijke weltevredenheid, welke boven alle verbeelding verheven is, uwe harten en gevoelens bewaaren bij [de belijdenis en het geloof] van christus jesus. 8. Voorts, mijne broeders! al wat waarachtig, al wat eerwaardig, al wat rechtvaardig, al wat kuisch, al wat beminnenswaardig, al wat prijslijk is •——» welke deugd,welke lof 'er ook zij " maakt  CHRISTENEN TE FILTPI'I. 2.17 . '

Trouwens j^, gij weet ook zelven wel, o gemeente van Filippil dat in het begin der Euangeli-verkondiging, toen ik uit Macedonïèn verder reisde, geene gemeente , mij op rekening van uitgave en ontvangst ,  2l8 paulus brief aan de christenen enz. Hoofdft.vangst, geregeld heeft, onderfleund , behalven ^ gijlieden alleen. ■ ■ Zelfs, ook in Thesfalonika, hebt gij mij één en andermaal ter onder- 17. fteuning [eene liefdegift] gezonden. — Niet, als of ik op gaven het oog had, neen maar ik zoek dat voordeel, welk overvloedig op uwe 18. rekening u te bate zal zijn. ■ Voorts, ik heb alles ontvangen, en daar door thans overvloed; al mijn behoefte is voldaan, nu ik uit handen van epafroditus ontvangen heb, het geen gij mij zondt, een' lieflijken offergeur,een aangenaam , Gode welbehaaglijk offer. 19. Dit vergelde mijn God u overvloedig, door alle uwe behoefte, uit zijnen rijkdom, te vervullen , met heerlijkheid , door christus jesus. 20. ■ ■ Dien God en onzen vader zij de eere door alle eeuwen in eeuwigheid! Amen. 8. Bef uit van den Brief. 21. Groet allen en een iegelijken heiligen [belijder] van christus jesus. ——• De broeders, 22. die bij mij zijn, groeten u. —- Ook groeten u alle de Christenen, en voornaamlijk, die van het keizerlijke Hof. 23. De genade van onzen Heere jesus christus zij met ulieden allen. amen. PAU-  PAULUS BRIEF AAN DE CHRISTENEN T N KOLOSSEN.   PAULUS BRIEF aan dé CHR ISTENEN t E KOLOSSEN. Opfchrift van den Brief. Paulus, een Apostel van jesus christus,Hoofdjl. door den [bijzonderen] wil van God, en de ** ambtsbroedèr timotheüs , [wenfchen] aan ulie- W' ** den, heilige [verëerers van God,] en [onze] broeders, die te Kolosfen in christus gelooft, genade en alle heil van God, onzen vader, en den Heere jesus christus. Q ÊER*  S.22 paulus brief aan de EERSTE AFDEELING. Leeri'ngen. I. paulus verklaart aan de gemeente te Kolosfen, zijne deelneming in hunnen wel/land, door zijne dankzeggingen en voorbede voor hun tot God. Hoofdjl. Telkens, wanneer wij het gebed voor ulievslj ^ den doen, danken wij den God en vader van * 4] onzen Heere jesus christus , op de berichten, welke wij ontvangen, aangaande bw geloof in christus jesus, en de liefde, die gij aan alle 5. de heilige EChristenfnlJttwjjsri„uit.Jioofde van die zaligheid, waar op wij hoopen, en die ook gijlieden in den Hemel te wachten hebt, gelijk gij reeds gehoord en verftaan hebt, door de 6. waarachtige Eudngeli-kere, die aan ulieden verkondigd is, zoo als in de geheele wereld, alwaar zij alömme vruchtbaar is, gelijk ook bij ulieden , van dien dag af, dat gij ze gehoord , en die godlijke genade als waarachtig erkend hebt, 7. gelijk gij ze ook geleerd hebt van epafras , onzen geliefden mededienstknecht, welke van uwen wege een getrouw dienstknecht van den christus [bij ons] is. 8. Deze heeft ons ook uwe liefde, [die gij ons] in den geest, [daar gij 0ns in perfoon niet kent, 9. toedraagt,] verklaard, waarom ook wij, van den dag af, dat wij dit vernomen hebben, on- öp-  CHRISTENEN TE KOLOSSEN. 223 öphoudlijk voor ulieden bidden,en [God] {met-Hoofdjl. ken, dat gij volkomene kennis van zijnen wil l' inet alle wijsheid en geeftelijk doorzicht, moogt ontvangen , ten einde gij uzelven dén Heere vs. 10. waardig moogt gedragen, in eenen hem geheel welbehaaglijken levens-wandel, vruchtbaar zijnde in alle deugden, en fteeds toenemende in de kenilisfe van God als mede, dat gij op allerleië wijze , door het godlijk alvermogen, verfterkt moogt worden, ten einde met blijdfehap in alle voorkomende gevallen geduld en gelaatenheid te oefenen. 2. De Apostel befchrijft de groote weldaaden, die aan de geloovigen gefchonken zijn. Wij danken tevens den vader, die ons ver- {2 ivaardigd heeft, deel te hebben aan de èrfbezitting der heilige [Christenen] door het licht der Euangeli-leere, alzoo hij ons verlost heeft uit de magt der duisternis [en des bijgeloofs ,] en overgebracht in het rijk van zijnen geliefden zoon, aan wien wij, [uit hoofde van zijnen i4, bloedigen dood,] [onze] verlosfmg, de vergeving van zonden, te danken hebben. Deze is een beeld van den onzichtbaren God 15. — als een eerstgeboren zoon, [de heer] van alle fchepzelen- nademaal met betrek- 16. king tot Hem alles gefchapen is, wat in den hemel en op de aarde gevonden wordt, [het gantsch Heel-al,] het zichtbare en bn-• Q 2 zicht-  224 PAUtUS BRIEF AAN DE Hoofdjl. zichtbare ■ troonen - heerfchappijën 1 ——• vorfleudommen magten. Dit alles is door Hem en voor Hem gefchapen —— vs. 17. en gelijk Hij voor alles beftaat, zoo heeft dit 18. alles zijn beftaan door Hem. —.— Ook is Hij het hoofd van het ligchaam der Christen-gemeente 1 Hij, het begin, en de eerstgeboren [in de opftanding] uit de dooden, zoodat Hij in allés de eerfte en voornaamfte is;—-; 19. nadien [God] gewild heeft, dat alles in hem als 20. het middenpunt zou verëenigd zijn, gelijk hij ook alles door hem heeft willen verzoenen, en tot hem [famenbrengen,] na, door zijnen bloedigen kruisdood, en dus door zich zelven, de vrede tusfchen aard- en hemellingen herfteld te hebben. 41. Thans heeft hij ook ulieden, die voorheen van hem vervreemd, en zijne vijanden waart, doordien al uw zin en overleg op ondeugden 22. uitkwam, verzoend, door middel van zijnen dood , dien hij in zijn eigen vernederd lig. chaam [heeft ondergaan,] ten einde ulieden [ééns] heilig, onberispelijk, en firaffeloos in zij- 23. ne tegenwoordigheid te doen vcrfchijnen, voor zoo verre gij in het geloof gegrondvest en vast blijft ftaan, en van die hoop, welke de Eu'dngeli-leere, die gij gehoord hebt, en die thans alömme onder al het redelijk fchepzel verkondigd wordt, waarvan ik, paulus, een dienaar ben, [in zich bevat,] niet laat aftrekken. 24. Met blijdfehap onderga ik daarom thans mijn lij.  christenen te kolossen. 225 lijden om uwen wil, met blijdfehap zal ik ver- Hooföfi. ders, ten einde toe , alle wederwaardigheden L ondergaan , welke mij, om de belijdenis van christus , in mijn ligchaam mogten overkomen, tèn beste van zijn ligchaam, de gemeente, wierw. ^ dienaar ik ben , in gevolge van die godlijke fchikking, waardoor mij opgedragen is, om de godlijke leer bij ulieden , geheel en volledig, voor te dragen; die verheven leere , 26. welke van alle eeuwen en leeftijden verborgen en geheim was, maar thans aan zijne heilige [verëerers] geopenbaard is, aan welken God 2f» heeft willen bekend maaken , welke rijkvolle heerlijkheid deze verheeven leere, nu onder Heidenen verkondigd, in zich bevat, [ik meen] christus onder u [gepredikt en aangenomen,] « eene heerlijke hoope [en heuchlijk voor- uitzigt!] - Die den inhoud onzer predi- 28, king uitmaakt, terwijl wij ieder éénen yermaanen, en met alle wijsheid ieder éénen onderwijzen, opdat wij elk en een' iegelijk in [de leere en belijdenis] van christus jesus volmaakt zouden daarftellen. Hier toe arbeide ik ook fteeds, hier toe ftrij- 29. de ik, naar mate van die godlijke werkzaamheid , welke in mij door wonder-krachten werkzaam is. Q 3 3, pau-  42ö paulus brief aan de 3. paulus waarfchuwt tegen de ondernemingen van valfche leer dar en. Hoofdjl. Gij dient toch te weten, welke moeite er» vs.u ftriïd ik voor u' en voor [de Christenen] te Laödiced,en voor allen,die mij niet in perfoon bij hun tegenwoordig gezien hebben, uitöefene, 2. opdat hunne gemoederen vertroost, en zij in broederliefde faamverbonden , en in allen opzigte rijklijk met kundigheid vervuld worden, ten einde die verheven leere Van God, den vader, 3' cn van den christus te doorzien, in welke alle fchatten van wijsheid en kennis zijn opgelloten. 4* Ik wil u naamlijk waarfchuwen , dat gij u van niemand door fchijn- en drogredenen laat 5. misleiden, want hoewel ik in perfoon niet bij u ben, nogthans ben ik bij u in den geest, en ik zie met blijdfehap uwe ondergefchiktheid , en de vastheid van uw geloof in christus. 6. Gedraagt u dan als Christenen, overëenkomltig het onderwijs, welk gij, aangaande christus jesus ais den Heer [van allen,] ontvangen en 7. aangenomen hebt. Weest in hem geworteld en op hem gebouwd . wordt meer cn meer verfterkt in het geloof, zoo als gij in die geloofsleere onderwezen zijt, en paart dit uw toenemen in het geloof met dankzegging. 2. Wacht u, dat niemand u als eenen roof medefleepe door de [zoogenaamde] wijsgeerte , wel-  CHRISTENEN TE KOLOSSEN. 237 welke enkel misleiding is, als die op menschlij-fléfl/^. ke overleveringen, en aardfche, zinlijke, eerde beginzelen neêrkomt, en niet op christus, in vs. 9. wien nogthans daadlijk al, wat godlijk is, zich als in één middenpunt verëenigt —— aan wien I0. gij oök alleen alles te danken hebt, dat gij geniet cn verwacht die als het hoofd boven alle heerfchappij en magt [verheven] is. — ln wien gij ook befneden zijt met eene befnij- 11. denis , die zonder handen gefchiedt, die bedaat in het afleggen van het zondig en zinlijk wezen , het welk alleen de befnijdenis is, die den christus [den messiSs] waardig is. —— Met I2, wien gij in uwen doop als begraven in wien gij ook opgewekt zijt door het geloof in het alvermogen van God, die hem uit de dooden heeft opgewekt. Ja, u, die aan den dood onderhevig waart 13. door de overtredingen, gelijk gij ook in de daad onbefneden waart, heeft hij met hem leevendgemaakt, door u alle uwe overtredingen genadig kwijt te fchelden en het handfchrift 14. ten onzen laste, bedaande in de indellingen [der Mofnifche wetten,] het welk ons veroordeelde, uit te wisfchen, gelijk hij dat geheel heeft te niet gedaan, door het [als 't ware met hem] aan het kruis te nagelen waardoor hij 15. tevens alle heerfchappij en magten ontwapende, en openlijk [in haar onvermogen] ten toon delde, door hem over dezelven te doen zegevieren. Niemand moet u derhalven iet voorfchrijven, ig. Q 4 om-  225 paulus brief aan db fftgdfi.omtrent eten of drinken, of ten opzigte van feesttijden, of nieuwe maanden of fabbathen, vs. 17- dewijl dit alles flechts eene fchaduw was van het toekomende, maar in christus hebben wij de zaak zelve. ï8. Laat u door niemand willekeurig veröordeelen, omdat gij niet zoo verkeerd nedrig zijt, dat gij de engelen zoudt dienen. . Zulk iemand treedt in zaaken , die hij niet gezien heeft; hij is zonder reden opgeblazen op zijn 19. eigen zinlijk vernuft, en houdt zich niet aan het hoofd, uit het welk het gantfche ligchaam door de gewrigten en banden faamgevoegd en faamverëenigd, tot die grootte opwast , welke God bepaald heeft.. so. Zijt gij dan met christus die uitwendige en aardfche eerfte beginzelen afgeftorven, waarom laat gij u dan bepaalingen voorfchrijven, als of 21. gij nog in de wereld leefdet? „ Raak dat niet ,, aan proeft dat niet — laat dat £2. „ onaangeroerd!" Alle foortgelijke din¬ gen zouden, indien men menschlijke geboden en leeringen zou volgen, door het gebruik tot [zedelijk] verderf ftrekken, [en dus ongeoorloofd *3. zijn,] doch, hoe zeer zij ook eenen fchijn van groote wetenfchap hebben , door eigenwilligen godsdienst, en gemaakte nedrigheid, en het niet pntzien van het ligchaam , nogthans zijn zij van geene waarde altoos , maar verftrekken alleen tot voldoening der zinlijkheid. Zijt  CHRISTENEN TE KOLOSSEN. Z2.$ Zl)t gij dan met christus opgewekt , zoo Heofafi. zoekt het geen boven is, waar de christus zit ter rechtehand van God. Uw doel en ' «ƒ overleg zij het hemelfche, maar niet het aardfche. Gij zijt immers als geftorven aan 3. te merken , terwijl uw waare leven met den christus bij God verborgen is. Doch 4. wanneer de christus, ons waare leven ; zich ééns weder zal vertoonen , dan zult gij ook met hem in heerlijkheid en luister verfchijnen. TWEEDE AFDEELING. Pligten. 4. Algemeene pligten. Doodt dan ook uwe leden, voor zoo verre ^, het aardfche en zinlijke betreft; hoererij , onkuischheid , geilheid, onbetaamlijke lusten , als ook gierigheid, welke niet verfchilt van afgoderij; alle welke dingen oorzaaken zijn van Gods engenade over de ongeloovigen en ongehoorzamen, — aan welken gij zelven weleer waart 7< overgegeven, toen gij nog op u zelven leefdet. Maar thans moet gij dit alles afleggen ■ g toorn gramfchap boosheid . lastering vuilfpreken. , Dit alles worde uit uwen mond niet meer gehoord. —-— Beliegt eikanderen niet ~ legt af het voo- rig zonden-wezen met deszelfs daaden, en verQ 5 rich-  230 PAULUS BRIEF AAN DE Hoofdft. richtingen, maar wordt nieuwe menfchen, verniéuwd tot kennisfe [der waarheid,] naar het vs, 10, II# beeld van hunnen fchepper. ■ ■ ■ Waar nu geen onderfcheid geldt tusfchen Griek en Jood • befneden en onbefneden- - vreemde. ling, Scijth ——— flaaf, vrij — maar christus is zonder onderfcheid alles en in allen. 12. Verfiert u dan, als Gods uitverkoren en heilige lievelingen met een medelijdend gemoed , met goedertierenheid, nederigheid, zachtmoedigheid, en langmoedige verdraagzaamheid. 13. Verdraagt malkanderen, en vergeeft malkanderen , zo de één tegen den anderen eenige reden van ongenoegen heeft. Gelijk de christus ulieden heeft kwijtgefcholden, doet gij ook zoo. 14. Doch [verfiert uzelven] bij dit alles met de liefde , welke de volmaakte band [van verëeni- 15. ging] is. ■■ Dus moete dan godlijke tevredenheid in uwe gemoederen heerfchen , gelijk gij; ook daar toe, alle te famen als in één ligchaam , geroepen zijt, en betoont U op deze wijze dankbaar. 16. De leere van den christus [den messiSs] verblijve overvloedig onder ulieden met alle wijsheid. Onderwijst en wekt eikanderen op met pfalmen, lofzangen, en geeftelijke liederen ';met het lieflijk gezang zij uw hart gepaard den Heere ter eere! - 17. Met één woord, al wat gij fpreekt of doet, gefchiede alles in den naam van den Heere jesus, [en overëenkomftig uwe behjdenisfe van hem,]  CHRISTENEN TE KOLOSSEN. 23? Jiem ,] betoonende dus, door hem, uwe dank- Hoofdft. baarheid aan God en den vader. **** 5. Bijzondere pligten. Gij vrouwen, weest aan uwe echte mannenWiIg? Ondergefchikt , gelijk dit Christinnen betaamt. Gij mannen, hebt uwe vrouwen lief, en be- 19. handelt haar niet met bitterheid. Gij kinderen, gehoorzaamt uwe ouderen in 2o. alle opzigten; want dat is den Heere welbehaaglijk. • Gij vaders, verwekt uwe kinderen niet tot 21. toom. opdat zij niet moedeloos worden. Gij knechten, bewijst den heeren, wier lijf. 22, eigenen gij zijt, gehoorzaamheid in alles, niet alleen onder het oog van uwe heeren, als vleijers en menfchen-behaagers, maar met een eenvouwig oprecht hart, God vreezende. ■■ Ja, al wat gij doet, doet dat van harten, als 33, den Heere, en niet voor menfchen, — ■ . gij 24, weet immers, dat gij van den Heere eene erfbezitting tot beloning zult ontvangen, want gij dient [dus doende] den Heere christus. —— Doch wie tegen zijnen pligt handelt, zal den loon 25. zijner misdrijven ontvangen. ■ Daar is gee¬ ne aanneming van den perfoon [bij God.] Gij heeren, bewijst uwen knechten het geen Hoofdjl, recht en van uwe zijde pligtelijk is, wetende, IV*. * dat ook gijlieden eenen Heer in den hemel hebt.™* I' Volhardt in het gebed; weest daar in waak- 2. zaam, paarende hetzelve met dankzegging. ,— Bidt  23a paulus brief aan de Bidt tevens ook voor ons, opdat God ons eene W1V' deure opene, om de EuangeliAtere met vrucht 3* te kunnen verkondigen, en die verheeven leere van den christus [den MEssias,] om welke ik 4, ook gevangen ben, te prediken, ten einde ik dezelve zoo duidelijk openbaar maake , als het mij betaamt. jj# Gedraagt uzelven met wijsheid jegens de genen , die buiten de gemeente zijn , en maakt voorzichtig gebruik van de tijds-gelegenheden. 6. ■ Uwe redenen moeten altijd gepaard gaan met lieftaligheid, en met zout befprengd wezen, ten einde te weten, hoe gij een' iegelijk behoort te antwoorden. 6. BeJIuit van den Brief. 7. Alle mijne omftandigheden zal tijchikus, de geliefde ambts - broeder , en getrouwe dienaar [der gemeente,] en [onze] mede - dienstknecht in de belangen des Heeren ulieden berichten §t —:— welken ik ten dien einde aan ulieden gezonden heb, en tevens opdat hij naar uwen toeftand onderzoek doe, en uwe gemoeden ver- 9. trooste; ■ benevens onesimus, den ge¬ trouwen en geliefden broeder , één' van uwe medeleden. — Deze zullen ulieden den geheelen toeftand van zaaken alhier bekend maaken. 10# U groet aristarchus, mijn medegevangen, en markus , de neef van barnabas , (wien aangaande gij deze en gene verzoeken reeds ontvangen hebt. ——— Wanneer hij bij u komt, zoo  CHRISTENEN TE KOEOSSEN. 233 200 ontvangt hem liefderijk.) ——— Ook ^-Hoofdft. sus, bijgenaamd justus ; welke oorfpronglijk Jooden zijn; deze zijn de eenige mede-arbeiders, ten dienfte van het Gods-rijk, bij welken ik troost en bijftand gevonden heb. U groet epafras , één van uwe leden, een 12. dienstknecht van christus, die altijd op het ernltigst voor ulieden bidt, opdat gij ftandvastig moogt blijven als meer verlichte Christenen, en ten vollen onderwezen in den gantfchen wil van God. —— Ik geef hem getuigenis, dat hij 13. eenen uitnemenden ijver bezit voor ulieden, en voor de gemeente te Laödicea, en die te Hïèrapolis. U groet lukas de geneesmeefter, de gelief- 14. de, als ook demas. Groet de broederen te Laödicea, als ook j^. nijmfas , en de gemeente, die aan zijn huis gewoon is te vergaderen. . . .. En, wanneer kS. deze brief bij ulieden gelezen is, zoo bezorgt, dat hij ook in de gemeente te Laödicea gelezen wordt, als ook dat gijlieden den brief,uit Laödicea afgezonden, te lezen krijgt. Zegt ook [mijnen wege] aan archippus , dat hij het ambt, hem in [de gemeente des] Heeren opgedragen, wel waarneemt. Nu nog de groetenis van mij paulus met 18. mijne eigene hand. Denkt altijd aan mij¬ ne banden, . De genade zij met ulieden. Amen, PAU-   PAULUS EERSTE BRIEF AAN SE CHRISTENEN T ft THE SS AL ONIKA.   PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE C H RISTE NE.N T E THESSALONIKA. Opfch'ïft van den Biief. Paulus , en silvanus , en. timotheüs , [wen- Hoofdjl. fchen] aan ulieden, gemeente,die te Thesfaloni- *• ka [het geloof] in God den vader , en den Vt' I' Heere jesus christus [belijdt,] genade en alle heil van God, onzen vader, en den Heere jesus CHRISTUS. I. paulus herinnert die van Thesfalonika de gronden, waar'öp zij het Christendom omhelst, en hun geloof voorbeeldig beleden hadden. Wij danken God altijd voor ulieden allen, zoo „ dikwijls wij ulieden in onze gebeden gedenken, terwijl wij ons onophoudelijk uw werkzaam ge- 3. R loof,  Ü3S paulus eerste rrief aan de Hoofdj}.\oqï, arbeidzame liefde, en lijdzame hoop op ' onzen Heere jesus christus, onder het oog vs. 4« van onzen God en vader, voordellen, wetende , geliefde broeders , dat gij van God [tot 5- zijne gemeente] verkozen zijt. . Want toen wij de Euangeli-kcrc onder u verkondigden, gefchiedde zulks niet alleen met redenen, maar ook met wonderkracht, en met [de bijzondere gaven van] den Heiligen Geest , en met alle gronden van zekerheid gelijk gij zelven best weet , hoe wij ons bij ulieden ten uwen opzigte gedragen hebben. 6. Ook zijt gij zelven daar in navolgers van ons en van den Heere geweest, dat gii deze leere, fchoon ouder veele wederwaardigheden, echter met eene blijdfehap, welke de Heilige Geest [in 7. u werkte,] hebt aangenomen, zoodat gij voorbeelden waart voor allen , die in Macedonïèn en Achaiën het C'üristendom omhelsd hebben; 8. want, van ulieden af, is deze leere des I leeren niet alleen in deze beide landfehappen, ruchtbaar, maar ook is uw geloof in den [waaren] God alömme bekend geworden, zoo dat 9. wij 'er niets van behoefden te zeggen , dewijl ieder één reeds van ons wist te verhaaien, welken ingang wij bij ulieden gevonden hadden, en hoe gij van de afgoden tot God bekeerd waart, om dien leevenden en waaren God te io. dienen , en zulks onder lijdzaam verwachten van zijnen zoon uit den hemel, dien jesus , dien  christenen te thessaloniki. 239 dien hij van de dooden heeft opgewekt, en die ons van den toekomenden toorn verlost. 2. paulus dringt dit nader aan, door de oprechtheid van zijn gedrag hij htm te doen opmerken. Gij weet toch zelven, broeders , dat onze Hoofdjl. eerfte komst bij ulieden niet louter menschlijk li. was, neen maar, alhoewel wij kort te vooren, vs' Im (gelijk u bekend is,) lijden en fmaad te Filippi 2* ondergaan hadden , waren wij nogthans in en door onzen God gemoedigd, om het godlijk Euangeli zelfs onder grooten en zwaaren ftrijd aan u te verkondigen. Wij hebben ons toch niet tot leeraars opgeworpen uit verleidelijke en onzuivere beginzels, noch met bedrog te werk gegaan, maar gelijk Cod ons beproefd gekeurd heeft, om ons de Euangeli'-leere toe te vertrouwen, zoo prediken en leeren wij ook, niet als lieden, die menfchen willen behaagen, maar Gode , die onze harten onderzoekt en kent. — Nooit hebben wij. ons opgehouden met vleijënde redenen, dit weet gij zelven ■ nooit met eenigen fchijn zelfs van hebzucht. — Hier van is God getuige! —— Nooit zoch- & ten wij eere van menfchen, noch van u, noch van anderen. , —. En fchoon wij, als Apostelen van christus, u met ons onderhoud hadden kunnen belasten, nogthans hebben wij ons onder ulieden liever zacht en vriendelijk gedraR 2 gen,  240 paulus eerste BRIliP aan Dl? Hoofitft.gtn, gelijk eene zoogende moeder haar VS. 8. cigen kroost koeu"ert zoo hebben wij, liefderijk jegens u gezind zijnde , u gewillig medegedeeld, niet alleen de godlijke Euangelileere, maar ook ons eigen leven, dewijl gij ons 9' lief waart geworden. Gij gedenkt zelven nog wel, broeders, onze arbeidzame en noeftige levenswijze onder u, hce wij nacht en dag, terwijl wij onder u het godlijk Euangeli predikten , gearbeid hebben , om toch niemand 10. uwer tot last te zijn. Gij zijt onze getuigen , en God is het insgelijks, hoe godvruchtig, hoe rechtvaardig, hoe onberispelijk, wij ons 11. bij Christenen, gedragen hebben. • . Niet min weet gij, hoe wij u, een' iegelijk uwer , gelijk een vader zijne kinderen, vermaand, ge- 12. troost, en ten Iterkften opgefpoord hebben, om zulk een leven te leiden, als Gode, die u tot zijn heerlijk koningrijk geroepen, [en overgebracht heeft,] waardig is. 13. Om dit alles dan danken wij, [gelijk ik zeide,] ook God onophoudelijk, dat gij de godlijke leere, die gij ons hebt hooren voordragen, hebt aangenomen, niet als eene menschlijke, maar, (gelijk zij ook waarlijk is,)als eene godlijke leere , gelijk God zich ook door dezelve krachtig werkzaam betoont onder ulieden, die 14. gelooft. ——— Trouwens, hier in zijt gij navolgers geworden, broeders, van de gemeenten Gods, die in Judeën christus jesus belijden, dat gij hetzelfde hebt ondergaan van uwe mede-  christenen te thessaloniica. 541 deburgeren, als zij van hunne landgenooten, dt Hoofdft. Jooden; welke, gelijk zij den Heere jesus, en , IL hunne eigen profeeten ter dood hebben gebracht,"** I5' dus ook ons hebben vervolgd, en Gode niet behaagende , zich tevens vijandig tegen alle menfchen betoonen, daar zij, om dus de mate 16. hunner zonden fleeds meer en meer vol te maaken , ons verhinderen, de Heidenen te onderwijzen , ten einde -deze zalig worden. . Doch de godlijke ftraffe is gereed, om over hen uit te berden. 3- paulus betuigt zijn verlangen, om die van Thesfalonika nogmaal te bezoeken, en vermaant hen tot Jïandvastigheïd. Intusfchen, Broeders, hoewel wij voor een' ■ 17 korten tijd, van u gefcheurd werden, en u als weezen moesten laten, nogthans alleen ten opzigte van het ligchaam, maar niet ten opzigte van het hart, wij hebben toch flechts te meer cn te fleiker verlangd, en ook getracht, om u in perfoon weder te zien. Wij hebben daarom meer dan ééns voorgeno- ig. men, om u te bezoeken, (ten minden ik paulus ,) maar de satan heeft ons daar in verhinderd. Van wien toch hebben wij goe- 19. de hoop? over wien blijdfehap? wie kroont ons met roem ? zo gij het niet ook zijn zult, voor het oog van onzen Heere jesus christus, bij zijne wederkomst? R 3 Ja,  242 paulus eerste ertef AAN de Hoofdft.]* , gijlieden zijt onze eere , en cfnze blijd- IL fchap ? vs. 20. r Hoofd/l. Caaröm '1Êt n''et langer kunnende harden , lij. [zonder bericht van ulieden ,] verkozen wij vs. 1. nee2 geerilj aueen te Athecnen te blijven, en ti' motheus , onzen broeder, en dienaar van God, en onzen mede-arbeider in de EüSngeli-Xtttt van den christus [den mksstïs;] te zenden, om u te verfterken, en te vermaanen, ten einde gij 3. ftandvastig bleeft bij uw geloof, en niemand [uwer] wankelbaar worde, bij deze wederwaardigheden. - . - Gij weet toch zelven, dat wij 4. die te wachten hebben. Zelfs toen wij bij u waren, hebben wij u reeds vooraf gezegd, dat wij moeilijkheden zouden ondergaan, het welk ook, gelijk gij weet, dus gebeurd is. 5. Nu kon ik ook, [gelijk ik zeide,] het niet langer harden, maar moest iemand zenden, om naar den toeftand van uw geloof te vernemen , of ook de verleider u verleid hadt, en of onze arbeid en poogingen ook verijdeld waren? 6. Doch, als nu timotheüs van ulieden bij ons te rug kwam , en ons de blijde tijding bracht van uwe [ftandvastigheid in] het geloof en in de liefde, en hoe gij ons fteeds in gunftig aandenken hieldt, zoodat gij verlangdet, ons, ge- 7. lijk wij ulieden, ééns te zien; zijn wij daar door uwen wege, broeders, merklijk getroost geworden, in alle onze wederwaardigheden en rampen, dewijl gij [ftandvastig zijt] in het gc- 8. loof; ■ nu leeven wij weder, nademaal gij-  CHRISTENEN TE THESSALONIKI. 243 gijlieden bij de belijdenis van den Heere vol- Hoofdjl, hardt. ; O hoe kunnen wij God genoes; „ voor ulieden danken, wegens die menigvuldige ftoffe van blijdfehap , daar wij ons uwen wege, voor onzen God, mede verblijden mogen! —— Dag en nacht bidden wij allervuurigst , I0. dat wij uwe tegenwoordigheid nog ééns genieten , en het geen aan uw geloof nog mogt ontbreken, vervullen mogen. ■ Onze God en u. vader, en onze Heere jesus christus, baane ons den weg, om ulieden te kunnen bezoeken, en ulieden doe de Heere meer en meer toenemen I2i in onderlinge liefde , en in liefde jegens alle menfchen, gelijk ook wij jegens u gezind zijn, ten einde uwe gemoeden te verfterken, opdat jg, gij in heiligheid en deugd onberispelijk moogt zijn, voor onzen God en vader, bij de komst van onzen Heere jesus christus , wanneer hij verzeld zal zijn met alle zijne heilige [aanbidders.] 4. Vermaaning tot Christelijke deugden, • hijzonder tot kuischheid en arbeidzaamheid. Voor het overige nu, broeders, bidden en Hoofdft. vermaanen wij u [in den naam] van den Hèerë iv: jesus, dat gij,gelijk gij van ons verftaan hebt, vs.' l' hoe gij eenen Gode-behaaglijken levens-wandel behoort te voeren, ook daar in meer en meer toeneemt; gij weet toch, welke voor- 2. R 4 fchrif-  244 PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE Hoofdft. fchriften wij u in den naam van den Heere je- vs. 3. Süs SeSeven hebben; zeker, dit is de wil van God, uwe heiliging,dat gij u van hoe4« rerij onthoudt, dat een ieder uwer de natuurlijke drift tot voortplanting van zijn gedacht hei5- lig en eerbaar wete te beftuuren, zonder zich aan buitenfpoorige lusten over te geven, gelijk de Heidenen, die den [waaren] God niet ken- 6. nen; ten einde niemand zijnen evenmensch in dit opzigt mishandele of benadeele , nademaal de Heere alle zoodanige [ondeugden] zekerlijk ftraffen zal, gelijk wij u ook van eerften af gezegd, en ten Iterklten ingefcherpt heb- 7. ben, Immers heeft God ons niet geroepen tot onreinheden , maar tot heiligheid en 8. deugd ■ ■ - gevolglijk wie zich tegen deze voorfchriften verzet, verwerpt niet den éénen of anderen mensch, maar God zelven, die ons ook zijnen Heiligen Geest gegeven heeft. 9. Aangaande de broederliefde, hebt gij niet nodig, dat men breedvoerig aan u fchrijve. —— Alzoo gij zelven dit van God geleerd zijt, om 10. eikanderen lief te hebben; ja gij oefent deze deugd zelfs omtrent alle de broederen in geheel Macecloniïn", dit alleen hebben wij u te vermaanen, broeders, dat gij hier in meer en n. meer toeneemt, doch dat gij tevens daar uwen roem in ftelt, dat gij in flilheid uwe eigen zaaken waarneemt, en met uw' eigen handen-arbeid uw beftaan zoekt, gelijk wij u dit ook ja, van eerften af hebben aanbevolen , opdat gij dus  CHRISTENEN TE THESSALONIKA. 245 dus in ftaat zijt, om bij de genen, die buiten Hoofdft. de gemeente zijn, u welvoeglijk te gedragen , 1V' en niemands [giften of gaven] te behoeven. 5. paulus verbetert zekere misvatting, nopens den tijd van het laatfte oordeel. Gij diendet ook niet onkundig te zijn, broe-w. 13. ders, nopens het lot der overledenen , opdat gij niet over hun op dezelfde wijze treurt, als de anderen gewoon zijn, die geene hoop [op het toekomende] hebben. —-— Trouwens zoo ze- 14, ker als wij gelooven , dat jesus , na zijnen dood, weder is opgedaan, zoo zeker zal God ééns de overledenen, in de gemeenfchap van jesus, ook met hem, weder in het leven brengen. Zelfs kunnen wij u, van 's Heeren 15. wege, verzekeren, dat wij, die nu nog leeven, en zoo veelen tot de toekomfte des Heeren leeven zullen , daar door echter boven de overledenen niets voor uit zullen hebben ; want wan- lQ- neer de Heere zelf ééns, met het fein der opftanding, onder de toejuiching van aards-engelen , en godlijk bazuin-geluid, van den hemel zal nederdaalen, zullen de dooden , die in het geloof aan christus geftorven zijn, eerst opftaan, vervolgends zullen wij, die nog leeven, 17> of zij, die dan leeven zullen, te gelijk met hun, op helder-lugtige wolken, opgeheeven worden, den Heere te gemoete; en dus zullen wij voor altijd bij den Heere zijn en verblijft 5 ven.  24 ven, nademaal gij zelven met zekerheid weet, dat die groote dag des Heeren op dezelfde wijze komen zal, gelijk een dief in de nacht, [op het alleronverwachtst.] —» Wanneer men zich zal verbeelden, „dat het vrede en alles veilig is," zal het verderf éénsklaps en onverwachts het menscbdom overvallen ■■ gelijk de-arbeid eene zwangere vrouw overkomt —— zoodat zij het geenszins zullen kunnen ontvlieden. A; Doch gijlieden, mijne broeders, verkeert niet in den donkeren nacht, zoodat die dag u als 5. een dief zou kunnen verrasfen; gijlieden allen leeft in het volfte daglicht, neen, wij verkeeren niet in eenen ftik-donkeren nacht ■ 6. laat ons dan ook niet zorgeloos flaapen, gelijk het overig menschdom, maar laat ons waaken 7. en nuchteren zijn , ——— want die flaapen, flaapen bij nacht, en die dronken zijn, zijn bij 8. nacht dronken, maar laat ons, als in den dag verkeerende, nuchteren zijn,bekleed met geloof en liefde, als met een harnas, en met de hoop op de zaligheid, tot onzen helm, gedekt; •—— 9. want God heeft ons niet beftemd tot ftralFe, maar tot het verwerven der zaligheid door on- 10. zen Heere jesus christus , die voor ons ge1 • ftor-  christenen th thessalonika. 1\f frorven is, opdat wij,het zij wij voor het ove-Hoofdft.' rige waaken of flaapen, te gelijk met hem zou.- V* ,. den leeven. ■■■ Nog c^ns, vertroost malkan-i7, n.i deren, en beurt eikanderen op, gelijk gij ook werklijk doet. 6. Eenige vermaaningen en voorfchriften, en befluit van den Brief. Nog bidden wij u, broeders, dat gij achting I2< betoont voor de genen, die onder u arbeiden [voor de belangen van het Christendom,] en die voor zoo verre gij Christenen zijt, over u gefteld zijn, om u te vermaanen, en dat gij 13. hen, om huns beroeps wille, in liefde ongemeen hoogfehat. > Leeft vreedzaam onder malkanderen. ——■ Voorts vermaanen wij u, 14. broeders , brengt hen te recht, die zich tegen alle orde en ondergefchiktheid verzetten; troost de kleinmoedigen; onderfteunt de zwak-geloovigen; oefent geduld met allen. —— Wacht u, 15. dat niemand den anderen kwaad met kwaad vergelde ; maar tracht altijd door goed te doen eikanderen, ja allen te winnen. ■ Weest 16. altijd vrolijk. Bidt aanhoudend. ■ 17. Zijt voor alles dankbaar; dit is toch, het geen iS. God volgends dc leere van christus jesus van u wil. —— Bluscht [de gaven van] den geest 19. niet uit. Veracht niet de uitfpraaken, 20, die door godlijke ingeving gefchieden. Beproeft die allen, en neemt het geen goed is, 21. aan.  048 PAULUS EERSTE BRIEF AAN DE CHRIST. ENZ. Hoofdjl. aan. En laat alle kwaade, foort vaa- .„ ' ren- VS. 22. 23. Maar Hij zelf, de God van alle heil, heilige u geheel en al tot zijnen dienst! Dat uwe geeftelijke gaven, als ook uwe ziel en ligchaam geheel en al onberispelijk bewaard worden voor de toekomfte van onzen Heere jesus christus ! *4« Hij, die u [tot het Christendom] geroepen heeft, is getrouw, en zal zijn werk voltooien.—— a|« Broeders, bidt voor ons! — Groet-alle de ' broeders met eenen heiligen liefdekus. 27. Ik bezweere ulieden bij den Heere, dat deze brief toch vertoond en gelezen worde van alle de heilige en Christen-broeders. 28. De genade van onzen Heere jesus christus zij met ulieden! amen. PAU-  PAULUS TWEEDE BRIEF AAN DE CHRISTENEN T E THESSALONIKA.   PAULUS TWEEDE BRIEF AAN DE CHRISTENEN t e THESSALONIKA. Op fchrift van den Brief. Paulus, en silvanus, en timotheüs [wen-Hoofdfl. fchen] aan ulieden, gemeente, die te Thesfalonika I. [het geloof] in God onzen vader, en in den Heere vs- *• jesus christus [belijdt,] genade en alle heil van 2. God, onzen vader, en den Heere jesus christus. 1. paulus prijst de flandvastigheid der gemeente te Thesfalonika. Wij zijn verpligt, en het betaamt ons, God 3, ftecds voor u te danken, broeders, nademaal uw geloof van dag tot dag toeneemt, eu uwe liefde, die gij allen onderling de één jegens den anderen oefent,zoodanig vermeerdert, dat wij zelfs bij de ^ Christen-gemeenten alömme op ulieden roem dragen , uit hoofde van uw geduld, en ftandvastigheid in het geloof, welke gij betoont in alle uwe vervolgingen , en in de wederwaardigheden, die gij ondergaan moet; welke echter een voorbode ^, zijn van Gods rechtvaardig oordeel, waardoor gij ééns met dat Gods-rijk [volkomen] verwaardigd zult  252 paulus tweede brief aan de Hoofdft. zult worden, voor het welk gij lijdt; nademaal Gods vs'. 6. rechtvaardigheidmedebrengt,hun,die u verdruk' ken, tot vergelding, rampen en onheilen te doen 7- overkomen, maar ulieden, die verdrukt wordt, en ons met u , verkwikking, wanneer de Heere jesus van den hemel geopenbaard zal worden, verzeld 8. van de gantfche magt zijner Engelen, onder vreeslijke blikfem-vlammen, wanneer hij ftraffe zal oefenen over hun, die God niet gekend hebben, [dien zij door het licht der rede hadden moeten kennen ,] en over hun, die aan de Eu'dngeli-\ttxt van onzen Heere jesus christus, [welke hun verkondigd 9- was,] geen gehoor hebben gegeven. Dewelke , zoo de ééne als de anderen, hunne bellisfende ftraffe zullen ontvangen, een eeuwig verderf, [verftooten] uit de tegenwoordigheid des Heeren, en 10. van zijne heerlijke majefteit; wanneer hij komen zal, om die heerlijkheid ten beste van zijne heilige [aanbidders] te openbaren, en bewonderd te worden door allen, die gelooven, (en gij hebt immers ons getuigenis dien aangaande geloofd , en als waarachtig aangenomen ?) — in dien grooten dag. 11. Even ten dien einde bidden wij ook geftadig voor ulieden, dat onze God u uwe roepinge, [en derzelver bedoeling] waardig maake, en dat hij alle zijne goedertierene genegenheid, en de oefening van uw geloof, door zijn alvermogen, geheel vol- 12. tooië,ten einde dus de naam [en belijdenis] van onzen Heere jesus christus door ulieden . cn gijlieden door hem — verheerlijkt wordt, naar de genade van onzen God en den Heere jesus christus. o. PAU.  christenen te thessalonika. 253 2. paulus verbetert eene misvatting van die van Thesfalonika, en verklaart zich nader omtrent den tijd van jesus wederkomst. Ondertusfchen bidden wij u, broeders, met be- Hoofdjl. trekking tot die komst van onzen Heere jesus . christus, en onze volkomene verëeniging met hem, dat gij u niet te fchielijk laat ontftellen, of 2. verfchrikken, het zij door voorgewende openbaringen van den eenen of anderen geest, of door redenen , of door éénen of anderen brief, die onder onzen naam vertoond wordt, als of die groote dag van den christus [den messiüs] zoo kort op handen was. -— Laat u door niemand op eenigerleië wij- 3. ze verbijfteren. - Want vooraf moet eerst die [groote] afval [van de waare leere van het Euangeli] plaats hebben eerst moet zich dat ondeugende en geheel verdorven foort van menfchen vertoonen, welk, zich [tegen alles] verzettende, zich ver- 4> heffen zal boven alles, wat den naam van God of Majefteit draagt, zoo zelfs dat het in den tempel van God [indringende], daar als God plaats nemen , en zich verëeren zal laten, als of het God zelf was. Gij herinnert u immers wel, hoe ik, 5. nog bij u zijnde, hier van reeds tegen u gefproken heb ? Ook weet gij immers, wat in den weg 6. ftaat, dat deze lieden zich niet op dezen, maar eerst op hunnen tijd, ontdekken kunnen, want dit geheim 7. van godloosheid werkt reeds in het verborgen, doch het geen hetzelve tot hier toe in den weg ftaat, moet eerst uit den weg geruimd worden. — S [Als  251 paulus tweede brief AAN de Hoom . [Als dit gefchied zal zijn,] zullen die fnoode lieden vs. *8. zich °Penbaren» maar de Heere zal hen beteugelen ' door zijn magtwoord, en 'er ééns geheel een einde van maaken door zijne luisterrijke wederkomst. 5- _ De komst van deze menfchen zal een tijd zijn, waar in de satan bijzonder werkzaam zal wezen met alle foort van valfche wonderkracht, en teke: 10. nen en wonderen, en met al wat de boosheid kan uitvinden, om menfchen te verleiden, die zich in het verderf ftorten , doordien zij geene waarheidsliefde geoefend hebben, waardoor zij hadden kun- 11. nen zalig worden. . Even daarom zal God zoodanige krachtige verleiding over hen laten plaats hebben, dat zij nu de leugen geloof zullen geven, 12. ten einde dus allen, die de waarheid niet geloofd, maar in ongerechtigheid hun vermaak gefchept hebben, geftraft worden. 13. Doch uwen wege, van den Heere geliefde broeders! zijn wij verpligt, God geftadig te danken , dat God ulieden van eerften af tot zaligheid beftemd heeft door zijnen heiligenden geest, en door 14. het geloof aan de waarheid, voor zoo verre hij ulieden, door onze Euangeli-leere , geroepen heeft, om deel te verkrijgen in de heerlijkheid van onzen Heere jesus christus. 15. Staat dan vast, broeders, [in de waarheid,] en blijft bij die leere, welke gij, of bij monde of bij gefchrifte, van ons geleerd hebt. 16. En Hijzelf, onze Heere jesus christus, en onze God en vader, die ons lief gehad, en ons eene fteeds-duurende vertroosting en eene zalige hoope . zoo  CHRISTENEN TE THESSALONIKA. 255 zoo genadig gefchonken heeft, vertrooste uwe ge- Hoofdjl. moeden >, en verfterke u in allen opzigte in de ken- w *** nis en beoefening van al het goede! 3, Bijzondere vermaning tegen zekere fchijnheilige ledigloopers. Ten befluite, broeders, bidt voor ons , opdat Hoofdjl. 111 de leere des Heeren goeden voortgang hebbe, en alömme, gelijk ook bij ulieden, verheerlijkt worde; en opdat wij verlost worden .van alle onge- 2. fchikte en godloze menfchen, want allen meenen het niet even goed; maar de Heere 3. is getrouw, die ulieden verfterken en van alle kwaad bevrijdeh zal; zoodat wij, ten uwen aan- 4< zien, van den Heere vertrouwen, dat, het geen ■wij u voorgefchreven hebben, gij dat ook daadlijk beoefent, en beoefenen zult. —— De Heere lei- de dan ook uwe harten tot de liefde van God, en Christelijke lijdzaamheid op! Wij vermaanen u nog dit, broeders, in den ^ naam en van wege onzen Heere jesus christus, dat gij uwe verkeering onttrekt van eiken Christen , die een onvoeglijk leven leidt, en zich niet gedraagt naar de leere, die gij van ons ontvangen hebt. Gij weet toch zelven, welk 7> een voorbeeld wij gegeven hebben, en hoe men ons behoort na te volgen; -■ want wij leefden bij ulieden niet ongeregeld, wij aten niemands brood om niet, maar arbeidden met allen vlijt en ijver, nacht en dag, ten einde niemand uwer tot last te verftrekken. —— Niet, dat wij geen g. S % recht  256 PAULUS TWEEDE BRIEF ENZ, Hoofdjl. recht hadden, [om ons onderhoud van u te nemen,] maar wij wilden ons zelven u tot een voorbeeld ftellen, om ons na te volgen. - vs. 10. Zelfs hebben wij, toen wij bij u waren, dit tot eenen regel opgegeven: „ Wie niet wil arbei- 11. den, die ete ook niet!" Doch, nadien wij nu vernemen, dat fommigen onder u zich ongeregeld gedragen, niet arbeidende,maar zich met dingen bezig houdende, daar zij niet toe 12. geroepen zijn,zoo bevelen wij den zoodanigen, en vermaanen hen, in naam en van wege onzen Heere jesus christus,dat zij ftil en zedig hun beroep waarnemen, om hun eigen brood te kun- 13. nen eten. Wordt, met dit al, niet moe- 14. de, broeders, om goed te doen. - ■ - Is 'er hier of daar één, die onze fchriftelijke vermaaning geen gehoor mogt geven,tekent dien, door met hem u niet in te laten, opdat hij zich lee- 15. re fchaamen; behandelt hem echter niet als eenen vijand, maar vermaant en beftraft hem als eenen broeder. 16. Hij zelf, de Heer van alle heil, fchenke ulieden heil en zegen, ten allen tijde, op alle wijze ! ■ De Heere zij met u allen! .. 17. De eigenhandige groetenisfe van mij,paulus; dit is het bewijs, dat een brief echt van mij is; dus ben ik gewoon te fchrijven. 18. De genade van onzen Heere jesus christus zij met ulieden allen! amen.  D E BRIEVEN VAN PAULUS, den APO.STEL. Naar het Grieksch. DOOR YSBRAND van HAMELS VELD. derde stuk. # * Te AMSTELDAM hij M A R T IN U S de B R U IJ N, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. M D C C X C.   PAULUS EERSTE BRIEF AAN TIMOTHEÜS.   PAULUS EERSTE BRIEF AAN TIMOTHEÜS. Opfchrift van den Brief* Paulus, een Apostel van Jesus christus , Hoofdft. op [bijzonderen] last van God onzen heiland, I. en den Heere jesus christus, op wien wij vs' l' [alle] onze hoop vestigen, [wënscht] aan Ti- &é wotHrus, [zijnen] echten zoon [en leerling] in het geloof, genade, barmhartigheid, en alle heil van God, onzen vader, eh onzen Heere JESUS christus. i. pAulus vernieuwt aan timotheüs de voltnagt, om ie leeren, en zich tegen dwaalleeraaren te verzetten. Toen ik op reis ging naa Macedoniên, ver- 3. zocht ik u mondeling, dat gij te Efezen zoudt blijven, ten einde gij zekere lieden zoudt gelasten , om geene andere leere in te voeren, of 4, zoo veel ophefs te maaken van fabelen en einT 3 de-  — flÖ2 PATjLUS EERSTE BRIEF Hoofdft. deloze genachtrekeningen, nadien dezelven meer L aanleiding geven tot fpitsvinnig twisten , dan dat zij het godlijk beduur, volgends de geloofs- vs. 5. leere, ophelderen. ■■ Het doel-einde van dezen mijnen last was, [dat] liefde [zou beoefend worden,] uit het beginzel van een zuiver hart, een goed geweten, en een ongeveinsd ge- 6. loof; hier van zijn fommigen afgeweken , en uit dien hoofde ook tot zulk nutteloos ge- 7. fnap vervallen, terwijl zij met dit al leeraars der wet willen wezen, alhoewel zij, het geen zij leeren , zelven niet verftaan, zoo min als het geen zij tot bewijs daar van bijbrengen. 8. Het is zoo, niemand twijfelt, of de wet is goed, doch in zoo verre men 'er volgends haar 9. oogmerk gebruik van maakt,en tevens bedenkt, dat eene wet niet voorgefchreven wordt aan hem, die rechtvaardig [en deugdzaam] is, maar aan ongefchikte en ongebonden lieden, aan ongodsdienftigen en ondeugenden , aan godlozen en onheiligen, aan vader- en moeder-moorders, 10. aan doodflagers, hoereerers, jongen-fchenders, menfchen-roovers, leugenaars, meinëedigen — en welke andere ondeugden 'er meer zijn mogen , die tegen de gezonde leere ftrijdig zijn , 11. volgends het Euangeli, waar in de heerlijkheid van den zaligen God [geopenbaard wordt,] en welks verkondiging mij is toevertrouwd. 12. Ja ik danke Hem, die mij door wonderkracht [daar toe] in ftaat gefteld heeft, christus jesus, onzen Heere, dat hij mij getrouw geacht, en in de-  AAN TIMOTHEÜS. 263 deze ambts-bediening gefield heeft, daar ik teffoofdftt. vooren een lasteraar, een vervolger, een ver-^1, fmaader [van dezelve] was ■ ' doch ik heb ontferming gevonden, omdat ik het onwetende, ten tijde van mijn ongeloof, gedaan heb; —— zelfs heeft de genade van onzen Heere mij bo- 14. ven anderen rijklijk befchonken met geloof en liefde, tot jesus christus, [en allen, die in hem gelooven.] Waarlijk deze leere is 15. [op zich zelve reeds] waarachtig, en aller aanmens-waardigst: Dat christus jesus in de wereld gekomen is, om zondaaren zalig te maaken ; —— onder welken ik één der eerften en voornaamften ben. ■ Doch even daaröm 16. ontving ik ontferming, dat jesus christus aan mij, één' der voornaamfte zondaaren, alle zijne langmoedigbeid betoonde, ten einde mij tot een voorbeeld [van die langmoedigheid te ftellen,] voor de genen, die in het vervolg in hem gelooven zullen, om eeuwig gelukkig te leeven. Den Koning der werelden, den onfterf- i7> lijken, onzichtbaren, alleen wijzen God zij ten allen tijde en in eeuwigheid lof en eere toegebracht 1 Amen! Dezen last en volmagt dan, [dien ik u toen j8. mondeling gaf,] herhaal ik u, mijn zoon timotheüs ! nu fchriftelijk, opdat gij, aan de voormalige getuigenisfen, die u aangaande door Profeeten gegeven zijn, beantwoordende, in den ftrijd voor de goede zaak van het Christendom u wakker kwijt, daar in getrouw blijft en een lg t 4 goed  204 paulus eerste brie? f/cofö/J.goed geweten behoudt, welk laatfte fommigen' hebben laten vaaren , en hebben even daarom ook fchipbreuk geleden aan hunne getrouwheid; vs, 20. onder welken geteld móeten worden hijmeneus en alexander, die ik den satan heb overge-' geven, opdat zij leeren zouden, [het Euangeli} niet te lasteren. 2. Voorfchriften omtrent de openbare gebeden. Hoofd/1. In de eerfte plaats en voor alles is dan mijne vs.1. vermaaning> [welke ik u in last geve,] dat 'er ' gebeden, wenfchen, voorbiddingen, dankzeggingen [in de bijëenkomften der gemeente] gedaan 2. worden voor alle menfchen; voor Keizers, en allen, die hooge waardigheden bekleeden;-opdat wij verders ftil en ongeftoord leeven, en in allen opzigte onzen godsdienst en de deugd beoefenen mogen. 3. Zeker, dit is billijk en niet min aangenaam 4. bij God, onzen heiland, welke wil, dat alle menfchen zalig worden, en tot erkentenis van 5. waarheid geraaken; trouwens gelijk 'er maar één God is, zoo is 'er ook één middelaar tusfchen God en menfchen , de mensch 6. christus jesus; welke zich zelven voor allen tot een losgeld gaf. Dit is die lee¬ re , welke op haaren tijd moest geleerd worden, 7' waar toe ik aangelteld ben als verkondiger en Apostel. Ik zeg, zonder liegen, de waarheid, en christus [is mijn getuige,] ■ als \  aan timotheüs. 2Ö5 * ■ als een leeraar der Heidenen in de waa- Hoofdjl. re geloofs-[lcere.] 3. Omtrent het gedrag van mannen en vrouwen in de Christen-vergaderingen. Verders beveel ik , dat de mannen in alle^. 8. plaatzen, [waar de Christenen famenkomen,] het gebed doen , heilig de handen [hemelwaardsj heffende, zonder haat tegen iemand, en zonder beschroomdheid. Insgelijks, dat de vrouwen [daar tegenwoor- 9, dig zijn,] in eene welvoeglijke kleeding, ver- fierd met befcheidene eerbaarheid; geen kundig gekapt haair, of goud, of juweelen, of kostbare kleding , maar goede en deugdzame 10. daaden moeten haar' lieraad uitmaaken, gelijk aan vrouwen, die den waaren godsdienst belijden, betaamt. - Eene vrouw moet zich in n. ftilheid met alle ondergefchiktheid laten onderwijzen, maar [in het openbaar] te lceraaren, j„ laat ik aan geene vrouw toe, zoo min als over den man te heerfchen, haar betaamt de zedigheid. adam toch werdt eerst gefchapen, t„ en daarna eva ; daarentegen is adam niet [eerst] xj verleid geworden, maar de vrouw heeft de eerfte fchuld der overtreding, doordien zij zich liet verleiden. Nogthans zal zij zalig kunnen 15. worden, bij het vervullen van haare huwlijkspligten, indien zij met zedigheid voldandig blijve bij het geloof, en liefde, en heiligheid. T 5 4. De  2(56 PAULUS EERSTE BRIE? 4. De verëhchte hoedanigheden in opzieners. Hoofdjl. Het is zeker; die naar het ambt van opziener IU. ftaat, begeert een fchoon en gewigtig ambt. —vs' *" Maar zoo zeker is het ook, dat de opziener een onberispelijk man behoort te zijn; hij moet maar ééne vrouw hebben;hij moet wakker en naarftig zijn, een gezond verftand bezitten, befchaafd in zijn gedrag, gastvrij, en bekwaam zijn, om 3. te kunnen onderwijzen; ■ geen liefhebber van den wijn, of van vechten, hij behoort geen verachtelijke handteering te hebben; ■ maar hij zij befcheiden, geen vriend van twisten, niet 4, geldgierig; —— een man, die zijn eigen huis wel beftuurt, die met alle deftigheid zijn' kinderen in behoorlijke ondergefchiktheid weet te ^ houden want die zijn bijzonder huishou¬ den niet weet te bcftuuren, hoe zou die de belangen der Christelijke gemeente behoorlijk be- 6. zorgen kunnen? • — Hij moet geen nieuw- bekeerde zijn , opdat hij niet opgeblazen en trotsch worde, en daar door tot de misdaad 7. des duivels vervalle. - Hij moet ook zelfs een' goeden naam hebben bij de genen, die buiten de gemeente zijn, om voor geene verachting bloot te ftaan, en in de Itrikken te vallen , die de duivel fpant. 5. Ver.  aan timotheüs. 267 5. Verëischte hoedanigheden in diakonen en hoofdft. diakonesfen. Insgelijks behooren de diakonen deftige liedenvt* 8. te zijn, geen lieden van twee woorden, niet onmatig op den wijn en drank gezet, geene verachtelijke neering of handteering hebbende. — Zij moeten de verheven geloofs-leere met een 9. zuiver geweten vasthouden. ——*- En nog be- 10. hooft 'er eerst onderzoek naar dezen gedaan te worden, en dan, wanneer 'er niets op hun te zeggen valt, kan men hen tot den dienst toelaten. Even deftig ■ vrij van praat- en laster- 11. zucht « wakker en naarftig en in alles getrouw ■ behooren de vrouwen te zijn, [die als diakonesfen dienen.] De diakonen verder moeten niet meer dan éé- 12. ne vrouw hebben, en ook hunne kinderen en bijzonder huishouden wel en behoorlijk beftuuren. Zij, die dit ambt dus behoorlijk waarnemen, 13. baanen zich eenen goeden weg tot hooger , en verkrijgen veel vrijmoedigheid, om ééns de geloofs-leere van christus jesus [te verkondigen.] 6. Foor-  ■i6S paulus eerste brief "lU ö* l/oorfcfir'ft aan timotheüs , hóe zich omtrent het handhaaven van de zuiverheid der leere te gearagen. vs. 14. Schoon ik ten fpoedigften bij u hoop te ko« 15. men , fchrijf ik u dit echter, ten einde gij, of ik ook opgehouden werd, zoudt weten, hoe gij u in het huis van God hebt te gedragen, ik meen de gemeente van den leevenden en waaren God. jg# De verhevene leere, die de hoofdleere van den waaren godsdienst uitmaakt, een pilaar en zuil der waarheid en onbetwistbaar groot is, komt hier op neder: „ God is geopenbaard in de menschheid is gerechtvaardigd met betrekking tot den geest —■ is gezien van engelen gepredikt onder de Heidenen — overtuigend bewezen in de wereld en is in heerlijkheid verheeven." Hoofdft. Doch de [godlijke] geest zegt uitdruklijk [door 1V* de Profeeten,] dat in vervolg van tijd fommiVS' 1* gen van het Christen-geloof afvallen, en naar valfche ingevingen en duivelfche leeringen hoos. ren zullen, door de geveinsdheid van leugenachtige leeraaren, die in hun eigen geweten gc3. brandmerkt zijn, en die nogthans , [tot een fchijn van heiligheid,] het huwelijk zullen verbieden , en eene onthouding van fpijzen voorfchrijven , welken God tot gebruik gefchapen heeft, opdat zij door de geloovigen en de genen , die de waarheid erkennen, met dankzegging  aan timotheüs. 269 ging genoten zouden worden. Want al Hoofdjl. wat God gefchapen heeft, is goed, en niets is 1V" Vim A, ongeoorloofd te gebruiken , indien het Hechts met dankzegging wordt aangenomen; —— te ' ^ weten, het wordt, volgends de godlijke leere, door het gebed geheiligd en geöorloofd verklaard. Als gij deze leere den broederen voordraagt, 6. zult gij een rechtfchapen dienaar van jesus christus zijn, die, gelijk gij in de geloofs-leere en in alle voortreflijk onderwijs zijt opgevoed , dus ook daarbij fteeds gebleven zijt. — Maar houdt u geheel niet op met die onheilige 7. en oudwijffche fabelen — oefen u integendeel geduurig in den waaren godsdienst. . Want waarlijk die bovengemelde ligchaamlijke 8, oefening [en onthouding] heeft zeer weinig nuttigheid in zich, maar de waare dienst van God is tot alles nut,en heeft de belofte van [belooning beide in] dit tegenwoordig en het toekomende leven. Deze leere, [ik herhaal 9. het nogmaal,] is waarachtig, en waardig, om van allen aangenomen te worden; even tot dit 10. doel arbeiden wij, en ondergaan wij [geduldig] allerleien fmaad , nadien wij onze hoop ééns vooral gefteld hebben op den leevenden en waaren God, die een heiland is, gelijk van alle menfchen, dus voornaamlijk van geloovigen, [die hem getrouw dienen.] Deze leere moet gij voorfchrijven aan ande- IU ren, deze leere mot gij zelf leeren. Nie-  270 paulus eerste brief Hoofdft. Niemand moet u verachten, uit hoofde van iv vs 12 uwe j°nSne'd ' men neeft u veeleer tot een voorbeeld te nemen voor de geloovigen, zoo wel in de leere, als in den wandel; in liefde, in geeftelijke gaven, in geloof, in kuischheid. ij. —— Houdt opzicht [in de openbare famen» komften,] over het voorlezen, over het vermaanen, en het leeren, tot dat ik in perfoon 14. weder overkom. ■ Laat de gave [des Heiligen Geeftes] niet ongebruikt, de gave der profetie, wanneer gij aan oudften de handen op- 15. legt. Dit zij uwe zorg, dit uwe geheele bezigheid, opdat uwe uitnemendheid boven al- 16. len meer en meer openbaar worde. ■ Gebruik omzichtigheid omtrent uzelven, en weest oplettende op de leere ■ volhardt in het één en ander, want dit doende , zult gij en uzelven en uwe toehoorers tot zaligheid opleiden. 7. Bijzondere voorfchriften, hoe timotheüs zich te gedragen hebbe in het beftrajfen, en omtrent weduwen, die onderhoud van de gemeente trekken, m het aanftellen van oudften of ouderlingen. Hoofdft, Oude Christenen behoort gij niet met hardigV. heid te beftratfen, maar als vaders, gelijk de JS' ' jonge lieden als broeders, te vermaanen. 2. Dus ook oude vrouwen, als moeders, en jonge , als zusters; ■ in alle eerbaarheid. — Draag  AAN TIMOTHEÜS. -71 Draag zorg voor het onderhoud van wedu- Hoofdjl. wen, die waarlijk weduwen, [en van alle hulp ^' verdoken] zijn. ■■ Doch, heeft eene wedu- ^ we kinderen of andere nakomelingen, laat dezen eerst leeren, den kinderlijken pligt omtrent hun eigen huisgezin waar te nemen, en dus dankbaarheid aan hunne ouders of groot-ouders te betoonen, dit toch is voegzaam, en het is aangenaam in Gods oogen. Maar 5. eene weduwe , die waarlijk weduwe genoemd kan worden, is eene, die alleen aan zich zelve gelaten is, die haare hoop dus alleen op God kan ftellen , en die nacht en dag volhardt in aandachts-oefeningen en gebeden. ■ ■ ■ Eene 6. integendeel, die flechts goede dagen zoekt te hebben,moet als leevend-dood [van de gemeente] aangemerkt worden. ■ Beveelt dit na- 7. druklijk, ten einde zij zich onberispelijk gedragen. ■ Al wie de zijnen, en voornaamlijk 8« zijne naaste bloedverwanten niet verzorgt, die verloochent [met de daad] het Christen-geloof ■ ii . » en is erger dan een ongeloovige. Geene weduwe moet als zoodanige aange- 9. fchreven worden, ten zij zij zestig jaaren oud is, ook moet zij maar éénmaal getrouwd geweest zijn; zij moet een getuigenis hebben van 10. haar goed gedrag, dat zij haare kinderen wel opgevoed, dat zij gastvrijheid omtrent vreemdelingen geoefend, dat zij de heilige Christenen vriendelijk onthaald heeft, en ongelukkigen behulp-  3.72 paulus eerste brief Jfoö/a^.hulpzaam geweest is met édn woord V' van alle deugden haar werk gemaakt heeft. — vs. ii. Maar neem geene jonge weduwen aan, alhaast zijn zij weelderiger dan [de leere van] christus medebrengt, en willen weder trou- I2 wen, fchoon zij zich zelven daar door veröordeelen , omdat zij haare eerfte trouwe verhaten. j. . — Doch bovendien leeren zij ook ledig gaan, en bij de buurt omlopen; ja niet alleen gaan zij ledig, maar zij worden praatzuchtig, moeiallen, en praaten, hetgeen niet betaamt. 14. Mijn wil is derhalven , dat de jonge weduwen liever trouwen, haare kinderen opvoeden, haare huishouding beftuuren, en dus geene gelegenheid tot lastering en kwaadfpreken aan partijën geven; te meer, daar reeds fommi¬ gen weder tot den Satan [en het heidendom] vervallen zijn. !6# Een Christen of Christinne , die weduwen bij zich heeft, behooren zelven haar te verzorgen, opdat de gemeente niet bezwaard worde, maar in ftaat kan zijn, om de genen, die waarlijk weduwen zijn, te onderfteunen. ï7a Oudften,. die [de gemeente] wel beftuuren, behooren eene dubbele bezolding waardig geacht te worden, voornaamlijk, die het ambt van leeren en onderwijzen tevens waarnemen, gelijk jj. 'er in de fchrift ftaat: „ Gij moet den os, die het zaad uittreedt, niet muilbanden." ... En elders: „ De arbeider is zijn' leon waardig." Neem  AAN TIMOTHEÜS. 273 Neem niet ligt eenige befchuldiging aan tegen Hoofdjl, eenen oudften, ten zij 'er twee of drie getuigen ^* van waren, — maar zijn 'er, die fchuldig bevon-W' 20! den worden , ,befiraf die in aller tegenwoordigheid, ten einde ook de anderen eerbied krijgen. Ik betuige u bij God, en den Heere jesus 21. christus, en de uitverkozen Engelen, dat gij dit alles , zonder vooringenomenheid, onderhoudt, en niets, naar gunst of ongunst, verricht. Ga niet met overhaasting te werk, £2, met iemand in te wijden door oplegging der handen, opdat gij geen deel hebt aan de zonden van een ander, maar houdt uzelven zuiver. (In 23. het voorbijgaan; gij behoeft niet altijd water te drinken, gebruik ook een weinig wijn, omdat gij eene zwakke maag hebt, en aan veele toevallen onderhevig zijt.) De gebreken van fom- 24. mige menfchen zijn zoo openbaar, dat men hen al vooraf kan beöordeelen; maar bij anderen ontdekt men die eerst naderhand, zoo is het ook met de deugden, zij zijn of reeds vooraf openbaar, of daar dit zoo niet is, kunnen zij echter niet verborgen blijven. 8. Pligten omtrent jlaaven en rijken voor te fchrijven. De dienstknechten, die onder het juk van fla- Hoofdjl. vernij zijn, zijn allen verpligt, hunne heeren , VI. wier lijfeigenen zij zijn, alle eere en achting vs' I* te bewijzen, opdat de belijdenis en dienst van V God  274 paulus eerste brief Hcofdft.God en de Christenleere niet gelasterd worde. vs 2". " "•"* bulken, in 't bijzonder, die geloovige en Christen heeren hebben, moeten dezen niet gering achten , omdat zij [als Christenen] hunne broeders zijn, zij behooren hen, daar zij deze weldaad boven anderen vooruit hebben , veel vlijtiger te dienen, juist "omdat zij geloovige en geliefde mede-Christenen zijn. 3. Dit zij uwe leere en vermaaning! ■ Is 'er iemand, die anders leert, en niet overéénkom ftig de gezonde voorfchriften van onzen Heere jesus christus , en de leere van den 4. waaren godsdienst, —— die is in de daad verwaand, en weet niets, maar is behebt met twistzucht en woordenzifterij, die de bronnen zijn van nijd , tweedragt , lastering , kwaade 5. vermoedens, fchooltwisten van menfchen, die in hun verftand verward zijn, die de waarheid in zoo verre uit het oog verliezen , dat zij zich verbeelden, dat de godsdienst een middel van bettaan is. ■ ■— Scheidt u van zulken af. — 6. Ondertusfchen is zeker de godsdienst eene zeer voordeelige zaak, wanneer hij Hechts gepaard 7. gaat met vergenoegdheid; want, gelijk wij niets mede ter wereld brachten, zoo is het zeker, dat wij even min 'er iet uit zullen kunnen me- 8. denemen. Indien wij derhalven het nodig voedzel en dekzel hebben, behooren wij daarmede 9. vergenoegd te zijn. Zij integendeel, die rijk willen worden, vallen in verzoekingen en in valftrikken, en in veele dwaaze en Schadelijke  AAN TIMOTHEÜS. 2?5 ke lusten, welke den mensch in eenen afgrond Hoofdft. van ellende en rampen (torren; dewijl gierigheid VL een wortel is van alle kwaad. Gelijk"' IO' reeds fommigen, die zich daar aan overgaven, van het Christen-geloof zijn afgedwaald , en zich daar door veele en fmertelijke naweeën veroorzaakt hebben. Maar gij» gij, die aan God geheel zijt toege- lU wijd.' ontvliedt dit alles. Leg gij u met ernst toe op rechtvaardigheid, godsvrucht, geloof, liefde, geduld en zachtmoedigheid. . Strijdt den fchoonen ftrijd des geloofs, grijp I2. naar het eeuwig leven,[als dien eereprijs,] daar gij ook toe geroepen zijt, en waaromtrent gij, in tegenwoordigheid van veele getuigen, zulke fchoone belijdenis hebt afgelegd. Ik beveel u, in tegenwoordigheid van God, I3, die alles leven geeft, en van christus jesus, die onder pontjus pilatus die heerlijke belijdenis heeft afgelegd, dat gij dit voorfchrift vlek- I4. keloos en onberispelijk bewaart, tot de doorluchtige verfchijning van onzen Heere jesus christus, welke op zijnen tijd ééns zal ont- l5, dekken de zalige en eenige opperheer, de koning van alle koningen, en heer van alle heer- fehers; Hij, die alleen onfterflijkheid l0-, bezit — die in een ontoeganglijk licht woont dien niemand der menfchen gezien heeft, noch zien kan wien eeuwige eere en magt toekomt. Amen. Vermaan hen, die rijk zijn aan tijdlijkc goe- 17. V 2 de-  276* paulus eerste brief aan timotheüs. Hovféft.deren, dat zij toch niet hovaardig zijn, noch hunne hoop ftellen op den zoo onzekeren rijkdom , maar op den leevenden en waaren God , die ons alles rijklijk tot genot mededeelt, — vs. 18. dat zij liefdaadig zijn rijk in deugden — ip. milddaadig en mededeelzaam, — dat zij zich, als een* beteren fchat, een' goeden grondflag voor het toekomende verkrijgen, ten einde dus het eeuwig leven te erlangen. Be/luit van den Brief. 2ö.' O timotheüs, bewaar het pand, dat u is toebetrouwd.— Onthoudt u van, en bemoei u niet met heilloos gefnap , met die fpitsvinnigheden 21. der ten onrecht zoogenoemde wetenfchap; te meer, daar fommigen, die dezelve voorwendden te willen leeren , daar door geheel van 't Christen-geloof reeds zijn afgeweken. De ge- i nade zij met u. amen ! PAU-  PAULUS TWEEDE BRIEF AAN TIMOTHEÜS.   PAULUS TWEEDE BRIEF AAN TIMOTHEÜS. Opfchrift van den Brief. Paulus. een Apostel van jesus christus , Hoofdjl. door Gods [bijzonderen] wil, tot [bekendmaa- I. king van] het leven, dat ons m en door christus jesus beloofd is, [wenscht] aan timotheüs a» zijnen geliefden zoon [en echten leerling,] genade, barmhartigheid, en alle heil van God den vader, en onzen Heere christus jesus. i. paulus vermaant timotheüs, om de geestelijke gave, die hij ontvangen heeft, tot nut der kerk te blijven gebruiken. Ik dank den God, dien mijne voorvaders ge- 3. diend hebben, en ik nog met een zuiver geweten dien, terwijl ik onophoudelijk gewag van u maak in mijne gebeden, zoo bij nacht als bij dag. Hoe zeer verlang ik, als ik aan 4. uwe traanen gedenk, [die gij bij ons laatfte afV 4 fcheid  280 paulus tweede brief Hoofdft.ühdd ftorttet,] om u nog ééns te zien, opdat '* ik mii n°g e«is met volle blijdfehap mogt ver- vs' 5- beugen; '• dan breng ik mij te binnen het ongeveinsd geloof, dat gij bezit en oefent, het welk weleer huisvestte bij uwe grootmoeder loïs , en bij uwe moeder eunice , —■ ja , ik ben verzekerd, dat het ook bij u huisvest. 6. Even daarom herinner ik u, dat gij die godlijke gave, die gij. bezit door de oplegging 7. mijner handen, fteeds op nieuw aanvuurt,want de geest, dien God ons gefchonken heeft, is geen geest , die vreesachtigheid veröorzaakt, maar veelëer kracht, en liefde, en eene gezette gernoeds-gefteldheid. 2. paulus bemoedigt timotheüs , om, niettegenftaande alle lijden, voljlandig te blijven bij de Ev&ngeXi-leere. 8. Schaam u dan niet over de leere, om van onzen Heere te getuigen, noch over mij, die om zijnen wil gevangen ben, maar neem deel in het lijden om het Euangeli, vertrouwende 9. op het alvermogen van God, die ons fteeds een heiland geweest is, en ons door eene godlijke roepltem geroepen , [en tot het Christendom overgebracht heeft,] niet uit hoofde van onze [voorgaande] verrichtingen, maar volgends zijn eigen voornemen, en genade, die ons, met betrekking tot christus jesus, reeds van ouds 10. af was gefchonken , maar nu werklijk geö- perK  aan timotheüs. 281 penbaard is door de verfchijning van onzen Hoofdjl. heiland jesus christus, die den dood te niet gedaan, maar leven en onfterflijkheid, door het Euangeli, in het helderst licht heeft geplaatst, om welk Euangeli alöm te verkondigen, ik totw, IIt een Openbaar heraut, apostel, en leeraar der Heidenen ben aangefteld. •" Om deze reden I2. onderga ik ook mijn tegenwoordig lijden —— fchoon ik mij deswegens niet fchaame; want ik weet, op wien ik vertrouwd heb, en ben verzekerd, dat hij magtig is, om het mij toevertrouwde pand te bewaaren tot dien grooten dag. Behoudt fteeds het famenftel der gezonde leere, die gij van mij gehoord hebt,en die beftaat in geloof en liefde, beiden met betrekking tot christus jesus; bewaar zorgvuldig dit kost- ^ baar pand, door den bijftand van den Heiligen Geest, die in ons huisvest. Gij weet, dat allen, die in Aften t'huis hoo- ^ ren, zich van mij afgewend hebben, en onder dezen voornaamlijk fijgellus en hermogenes. De Heere fchenke zijne barmhartigheid aan 16, onesiforus en zijn huisgezin , nadien deze mij menigmalen verkwikt, en zich over mijne ketenen niet gefchaamd heeft; integendeel zoodra 17, hij te Rome kwam, zocht hij mij zorgvuldig op, tot dat hij mij vondt. • De Heere jg geve, dat hij in dien grooten dag bij den Heere barmhartigheid vinde! ■ Ook weet gij V g zelf  282 paulus tweede brief zelf best, hoe veel dienst hij te Efezen bewezen heeft. Hoofdjl. Gij dan, mijn zoon, verfterk u te meer in de JI' genade leere van christus jesus , en het geen VS. Im 2 gij van mij, onder veele getuigen, geleerd hebt, beveel dat insgelijks aan getrouwe mannen aan, die tevens in ftaat kunnen zijn, om weder anderen te leeren. 3. Draag geduldig alle wederwaardigheden, en betoon u een dapper krijgsknecht van jesus 4. christus. • Geen goed foldaat wikkelt zich in andere handteering of kostwinning in, maar legt zich enkel toe, om zijnen veldheer 5. aangenaam te zijn. 1 Dus ook ontvangt niemand, in eenen wedltrijd, de kroon, indien hij niet aan alle de voorfchriften van het ftrijd- 6. Pefk voldaan heeft. ■ De landman, die gearbeid heeft, behoort het eerst deel aan de ~. vruchten te hebben. - ■ Denk, het geen ik zeg, zelf na; de Heere geve u het nodig doorzicht in alles! §. Gedenk fteeds, dat jesus christus, die een afftammeling van david was, uit de dooden is opgeftaau, het welk de hoofd-inhoud der Euan- g. ge//.leere is, die ik verkondige, waaröm ik zoo veel moet lijden, tot ketens en banden toe, als • of ik een boosdoener was. - - Evenwel, de godlijke leere kan met dit alles niet gebonden worden. 10. Uit dien hoofde verdraag ik alles [geduldig,] om der uitverkorenen wille, opdat ook zij [door mijn  aan timotheüs. 283 mijn voorbeeld gefterkt,] de zaligheid, die door Hoofdjl. christus jesus verworven is , met eeuwige , heerlijkheid, verkrijgen mogen. Ja zeker, dit is eene ontwijfelbare waarheid ;yj. u. zo wij met hem fterven, dan zullen wij ook met hem leeven; zo wij lijden onder- 12, gaan, zullen wij ook met hem heerfchen; maar zo wij hem verzaaken, dan zal hij ook ons verloochenen. —— Wij mogen tot onge- I3< loof vervallen, maar hij blijft zich zelven gelijk, hij kan zich zelven niet verloochenen. 3. paulus vermaant timotheüs , zich met allen ijver tegen dwaalleeringcn te verzetten. Breng deze dingen fteeds in het geheugen 14, [der Christenen,] en vermaan hen met allen ernst, in 's Heeren tegenwoordigheid, dat zij geene woordentwisten voeren, die nergens toe dienen , dan om de broeders in verwarring te brengen. Bevlijtig u, om u zelven zoo te gedragen, x« dat gij Gods goedkeuring erlangt, als een arbeider , die zich nooit behoeft te fchaamen, maar die de waare leere recht en behoorlijk behandelt. —— Hebt daarentegen niets te doen i<5. met dat onheilig gefchreeuw en ijdel geroep, want deze lieden zullen nog verder voortgaan, tot het verlaaten van den waaren godsdienst toe, terwijl hunne leere, als een kanker, zal 17. voort-  s&4 paulus tweede brief voortelen; onder hun reken ik voor- vt. iè. naamiij'k hijmeneus en filetijs; die van de waarheid zijn afgeweken, door te beweeren dat de opftanding alreeds gefchied is, waar door zij veelen in hun geloof verbijfterd hebben. 19. Met dit alles ftaat het gebouw van God vast, het welk dit opfchrift heeft : . De Heere kent de zijnen, en Alwie den godsdienst van christus belijdt , doe afjland van alle ondeugden. 20. Doch in een groot huis vindt men niet alleen gouden en zilveren , maar ook houten en aarden huisraad; het één tot fieraad, en het ander tot een verachtelijk gebruik, [dus ook in het 21. huis van God;] indien dan iemand zich zelven zuiver houdt van dit alles, die zal een werktuig en vat tot fieraad zijn, geheiligd en bruikbaar voor den opperheer, en bereid tot alle goede verrichtingen. £2. Voorts vermijdt alle zucht tot nieuwigheden 1— maar maak uw werk van gerechtigheid , ftandvastigheid in 't geloof, liefde, en eendragt met allen, die uit een zuiver hart den Heere 23. belijden. Houdt u zelven niet op met dwaaze en onverftandige twistvragen; gij weet 24. toch , dat zij niet dan gekijf veröorzaaken; maar het voegt eenen dienstknecht des Heeren niet, te  aan timotheüs. 285 te kijven, hij moet veelmeer lieftalig zijn jegens Hoofdft. allen , leerzaam, en verdraagzaam; hij moet de ^ tegenpartijen met zachtmoedigheid weten te onderwijzen , of God hen nog te recht bracht, dat zij de waarheid erkenden; [uit hunne be- 26. dwelming] ontwaakten; en door hem uit den ftrik des Satans gered werden, om Gods wil [te gehoorzaamen.] Gii dient ook dit te bedenken, dat 'er in laa-Hoofdft. III ter dagen nog zwaare en moeilijke tijden te * wachten zijn ——— want de menfchen zullen 2. dan zijn eigenbelang-zoekers —— geldgierig — verwaand hovaardig ■ ■ — kwaadfpre- kende ongehoorzaam aan de ouders —— ondankbaar ■-■ • die niets heilig achten • onaandoenlijk trouwloos ——« lasteraars 3. - ongebonden ■■ wreedaards " ■ on- 4. menschlijk ■ verraders ■ roekeloos — opgeblazen ■ meer vrienden van wellust dan van God » hebbende wel een voorko- 5. men van godsvrucht, maar in de daad derzelver wezen en kracht verloochenende. ■ Verzet u ook tegen foortgelijke lieden, - ■ g want tot de zoodanigen moeten nu reeds gerekend worden zulken, die in de huizen weten in te lluipen, en de vrouwtjens in te nemen, welke reeds door ondeugden belast zijn , en door veelerhande lusten gedreven worden, die altijd leeren, zonder dat zij ooit tot erkentenis der waarheid kunnen komen. Gelijk eer- g tijds jannes en jambres zich tegen moses verzet-  286 PAULUS TWEEDE BRIEF Hocfdft.zetten, op dezelfde wijze verzetten deze lieden * zich tegen de waarheid, [en geen wonder,] alzoo zij in hun verftand verwrikt, en omtrent de geloofs-leere geheel ondeugende zijn. Ts- 9- Doch het zal hun niet voor altijd gelukken, maar hunne redeloosheid zal ééns aan allen openbaar worden, gelijk met die eerstgemelden ook gebeurd is. ro. Doch gij hebt ééns voor al mijne leere, mijne handelwijze, mijne grondftellingen, mijn geloof, lijdzaamheid, liefde, en verdraagzaamheid 11. aangenomen en nagevolgd ook de vervolgingen in het lijden, zoo als mij overgekomen is in Antiöchiën, en Ikoniën, en Lijftren, en hoedanigen ik ook ondergaan heb, uit welke allen echter de Heere mij verlost heeft. 12. Doch ook allen, die, in de belijdenis van christus jesus, den waaren godsdienst bekeven willen, zullen vervolgingen moeten onder- 13. gaan, terwijl integendeel die booswigtcn en bedriegers verder en verder zullen gaan, in het verleiden van anderen, ja van zich zelven. 14* Gij nogthans, blijf gij bij het geen gij geleerd hebt, en daar gij verzekering van hebt, dewijl 15. gij weet, van wien gij het geleerd hebt; gelijk gij reeds van een kind af de heilige fchriften kendet, die u, door middel van het geloof in christus jesus , leeren kunnen, het geen tot 1<5« zaligheid nodig is; want de geheele [verzameling] der fchrift is door God ingegeven , en nuttig tot leeringe, tot wederlegging , tot ver- be-  aan timotheüs. 287 betering, tot onderwijs van alles, wat tot recht- Hoofdft. vaardigheid en deugd behoort; zoodat een aanyj> ^ God gewijd leeraar daar door in ftaat gefteld en toegerust kan worden tot alle zijne pligten. Ik vermaan u daarom, als in de tegenwoor-Hoofdft. digheid van God, en den Heere jesus chris- ÏV. tus , die ééns leevenden en dooden zal rechten, bij zijne verfchijning als de Koning deiwereld, predik deze leere houdt aan, 2> of het den menfchen gelegen kome dan niet — wederleg beltraf — vermaan , doch altijd uw onderwijs met de langmoedigheid paa- rende. — Daar zal toch ééns een tijd ko- 3. men, dat men in de gezonde leere geen' fmaak zal vinden, maar dat men zich , naar eigen goedvinden en zin, leeraars zal opwerpen, om het ketelachtig oor te voldoen; wanneer ^ men het oor van de waarheid afwenden, en aan fabelen en fprookjens leenen zal. "■■ Weest derhalven te meer waakzaam op alles ^ —- ontziet geen ongemakken volbreng dus den post van eenen buitengewoonen verkondiger der Euangeli-leere —— volbreng alle de pligten van uwe bediening. 4. Berichten van paulus omftandigheden. Ik voor mij word nu eerlang opgeofferd, en ^ de tijd van mijne verhuizing [uit dit leven] is op handen. - ■ ■ ■ Ik heb den besten ftrijd vol- ftre-  283 paulus TWEEDE ERlEF Hoofdft.(treden, ik heb mijnen loop volbracht, ik heb 1 ^ het geloof ftandvastig behouden. — Voor het overige wacht op mij de kroon, waarmede rechtvaardigheid en deugd beloond zal worden,wel. ke de Heere, die rechtvaardige rechter, mij, in dien grooten dag, zal geven ■■■■ ja, niet alleen mij, maar ook allen, die met verlangen en lust zijne verfchijning te gemoete zien. 9. Tracht, hoe eer hoe liever nog ééns bij mij 10. te komen - want demas heeft, uit te groote liefde voor dit leven, mij verlaten, en is naa Thesfalonika gereisd, gelijk krescens naa 11. Galaiiën. en titus naa Dalmatiën. Thans is lukas alleen bij mij. . Neem markus, en breng hem met u mede , hij kan mij nuttig 12. Z1)n tot mijnen dienst. -— tijchikus heb ik 13. naa Efezen gezonden. ■ ■ • Als gij komt, breng het koftertjen mede, het welk ik te Troas gelaten heb bij karpus, met de boeken, en inzonderheid, die op pergament gefchreven zijn. 14. alexander, de fmid, heeft mij [ook hier] veel kwaads gedaan. ■ De Heere vergelde 15. hem , gelijk hij verdient! Wacht gij u ook voor hem, want hij heeft zich zeer fterk tegen onze leere verzet. 16. Bij mijne eerfte verantwoording, was niemand bij mij, tot mijn' bijftand, maar zij hadden mij allen verlaten. . (Het worde hun niet 17. toegerekend !) Evenwel de Heere heeft mij bijgeftaan , en mij krachtig onderfleund , zoodat de prediking [van de Euangelt-teere'] door  aan timotheüs. 289 door mij ten vollen is bevestigd, en van aller-Hoofdjl. leie volken gehoord, en ik zelf ben bevrijd, 1V* van voor de leeuwen geworpen te worden. Dus zal ook de Heer mij verders van allew. ig. booze onderneming, [om mij het Christendom te doen verzaaken,] verlosfen, en mij door een' zaligen dood overbrengen in zijn hemelsch Koningrijk. —— Hem zij de eere door alle eeuwen ! Amen! Be/luit van den Brief. Groet priska en aqüilas, als ook het huis- Ig. gezin van onesiforus. erastus is te 2o. Korinthen gebleven , en trofimus heb ik te Mileten krank gelaten. Doe uw best, om nog voor den winter bij 2I> mij te zijn. U groeten eubulus, en pudens, en linus, en klaudia, en alle de broeders. De Heere jesus christus zij met uwen geest. a2< — De genade zij met ulieden. amen! X PAU*   PAULUS BRIEF AAN TITUS.   PAULUS B R . I E F aan TITUS. i. Op fchrift van den Brief. Paulus , een dienstknecht van God, en een Hoofdjl, Apostel van jesus christus, om het geloof, . *• welk de uitverkoozenen van God [belijden], en die waarheid-kennis [te prediken], welke den waaren godsdienst uitmaakt, benevens de hoop, 2. op een eeuwig leven, welk de onfeilbare God reeds van de alleröudfte tijden beloofd, maar nu, onder de gevoeglijkfte tijds-omftandigheden, zijne belofte luisterrijk volbracht heeft , door 3. die leere,welker prediking mij is toevertrouwd, volgends [het uitdruklijk] bevel van God, onzen heiland ■ [wenscht] aan titus, zijnen echten zoon, [en waardigen leerling,] met betrekking tot de algemeene geloofs-leere, gena- 4. de, ontferming, en alle heil van God onzen vader, en van onzen heiland, den Heere jesus christus. X 3 2. pau-  294 paulus brief 1. e* paulus geeft aan titus volmagt, om in Kreta ouderlingen aan te ftellen. vs. 5. Ik Het u, om die reden, in Kreta blijven, ten einde gij alles, wat nog ontbreekt, in orde zoudt brengen, en van ftad tot ftad oudften, [en opzieners,] zoudt aanftellen, gelijk ik u 6. [mondeling] belast heb. ■ [Te weten,] zulken, die onbefproken zijn, die maar ééne vrouw hebben , en geloovige kinderen, [die het Christendom belijden,] en niet befchuldigd kunnen worden van ongeregeld gedrag of van ongehoorzaamheid. 7. Want een opziener moet onbefproken zijn, als een huisbeftuurer van God. ■ Hij moet geen verbeelding van zich zelven voeden, niet genegen zijn tot toorn, geen vriend van den wijn, niet twistziek, maar ook geene onvoeg- 8. lijke neering of handteering drijven. —• In- tegendeel hij moet gastvrij weldaadig — befcheiden 1 rechtvaardig - godvruch- 9. tig matig zijn. Hij moet de geloofwaardige leere, in welke hij onderwezen is , ook behouden, om in ftaat te zijn, anderen door heilzaam onderwijs te vermaanen, en de tegen* partijën te wederleggen. 3. Vermaaning, om zich tegen allerlelë heerfchende ondeugden te verzetten. 10. Daar zijn toch [in Kreta] ook veele ongere- gel-  AAN TITUS. 295 gelde lieden , die veel waanwijsheid voor den Hoofdjl. dag brengen , en de gemoeden verleiden, ik bedoel voornaamlijk hen, die oorfpronglijk uit de Jooden zijn. Zulkenmoetmenrf.11. den mond doppen ; te meer, daar zij geheele huisgezinnen het onderst boven keeren, doordien zij, vuil gewins halven, leeren, het geen niet betaamt. Doch één van hunne eigen vermaarde dich- IU ters heeft hen reeds genoemd: Kretenzen altijd leugenachtig, roofdieren, luis huiken. En dit getuigenis is waarachtig. Even daarom IS, moet gij hen ook fcherpelijk beftraffen, opdat zij zuiver blijven in de leere, en zich niet ophou- liit den met Joodfche fabelen, en voorfchriften van zulke menfchen, die van de waarheid afgaan. ——- Den reinen is immers alles rein; gelijk ,^ integendeel voor hun, die reeds befmet, en ongeloovig zijn, niets rein is, alzoo beide hun verftand en hun geweten befmet zijn. Zulken beroemen zich wel, dat zij God ken- 16. nen, doch zij verloochenen hem met hunne daaden. alzoo zij gruwelijke, en hardnekkig-ongeloovige menfchen zijn, die tot geen één goed werk [ten dienfte der gemeente] deugen. 4. Pligten, welken titus moest voorfchrijven. Gij daarentegen leer, het geen overeenkom-Hoofdjl. (tig is met de heilzame leere ; [te weten:] yj " 1 X 4 Dat ' '  29G PAULUS BRIEF Hoofdft. Dat bedaagde mannen nuchteren ■ eef- vsW. W3ardig befcheiden zijn _ heilzame voorbeelden [voor anderen] in geloof, in liefde , in lijdzaamheid. 3. Dat oude vrouwen insgelijks in haare kleeding zich gedragen, gelijk het Christenen betaamt, dat zij geene lasteraaresfen noch verflaafd zijn aan dronkenfchap, —dat zij [door haar voorbeeld] leeraaresfen der deugd 4. zijn, zoodat zij de jonge vrouwen met verftand opleiden, om haare mannen en kinderen lief te 5. hebben; befcheiden, kuisch , huishoudelijk, weldaadig , en haare echtgenooten onderdaanig te zijn ten einde de godlijke leere niet gelasterd worde. 6. Vermaan insgelijks de jonge lieden, tot een befcheiden, verltandig gedrag. 7. Betoon u zelven , in alle opzichten , een voorbeeld van deugdzaame verrichtingen;betoon in uw onderwijs onvervalschtheid, eerwaardig- 8> heid, oprechtheid; uwe leere zij heilzaam, en zoo overredend , dat zelfs de tegenpartij befchaamd worde, als hij geene reden vindt, om kwaad van u [en uwe medeleeiüarcn] te fpreken. 9. [Vermaan] de lijfeigenen hunne heeren onderworpen, en in alles dienstvaardig te zijn, zon10. der tegen te fpreken; dat zij hunne heeren niets ontvreemden, maar alle goede trouw en eerlijkheid betoonen ten einde zij de lee-  aan titus* 497 leere Van God, onzen heiland, in allen opzich-Hoofdjl. ten eere aandoen. [Een ieder is tot deze zijne pligten verbon- vs. 11. den,] daar nu de zaligende genade-leer aan alle menfchen openbaar is geworden, die ons on- 12. derwijst,hoe wij de ongodsdicnftighcid cn aardfche lusten te verzaaken, en integendeel befcheiden , rechtvaardig, en godzalig te leeven hebben in deze tegenwoordige wereld; dus kun- I3. nen wij die zaligheid verwachten , daar wij op hoopen , als ook de doorluchtige openbaring der heerlijkheid van den grooten God en onzen heiland, jesus christus; die zich zelven voor 14. ons gegeven heeft, om ons te verlosfen van alle ondeugd, en ons zoo te zuiveren, dat wij zijn eigen volk, ijverig in alle goede verrichtingen, wezen zouden. Leer dit — - vermaan -■ beftraf met ^ allen ernst. 1 Niemand verachte u ! Prent hun in, dat zij vorften en overheden jj00f^. onderdaanig zijn, en gehoorzaamheid bewijzen, III. en tot alle deugdzame daaden bereidvaardig zijn; vs' l* . dat zij niemand lasteren, zich voor twist 2< wachten, dat zij befcheiden zijn, en alle zachtmoedigheid jegens alle menfchen oefenen; -— gedachtig, dat wij ook voorheenen onverftandig, ongehoorzaam [aan de waarheid,] en vol dwaalingen waren , dat wij ook flaaven van veelerleië begeerten en wellusten , boosaartig en nijdig, haatelijk en eikanderen haatenden, geweest zijn. X 5 Maar  29" Paulus brief Hoofdft. Maar nu zich de goedertierenheid en menschel 4. lievendlleid van God5 onzen heiland, geöpenKm baard heeft, nu heeft hij ons, niet om eenige daaden van rechtvaardigheid , die wij zouden gedaan hebben , maar alleen uit ontfermende goedheid gezaligd, ons herboren en tot nieuwe menfchen gemaakt, door den doop, en door den 6. Heiligen Geest, dien hij over ons rijklijk heeft uitgeftort, door jesus christus onzen heiland, 7. zoodat wij , gerechtvaardigd door zijne genade, nu in hoope reeds erfbezitiers van een eeuwig leven geworden zijn. 8. Deze is de onfeilbare leere; en daar op wil ik, dat gij met alle kracht zult aandringen , opdat zij, die het geloof in God hebben omhelst, zich beijveren, om [aan het Christendom] alle goede dienften te kunnen bewijzen. ——— Dit is het geen betaamlijk en tevens heilzaam is voor de menfchen. 9' Houdt u daarentegen niet op met dwaaze verfchilftukken , geflachtrekeningen, fchooltwisten en ftrijdigheden over de wet, alzoo dezelve nutteloos en ijdel zijn. i°' Zoekt iemand daar door aanhang te maaken, vermaan hem ééns en andermaal,, en laat hem 11. voorts vaaren, gij weet toch, dat zulk iemand geheel verkeerd is, en tegen beter weten aan zondigt. 5. Be-  aan titus. 299 5. Bejlutt van den Brief. jii. Wanneer ik artemas of tijchikus aan u zalw. zenden, zoo fpoed u, om te Nikopolis bij mij te komen , alzoo ik befloten heb, daar den winter door te brengen. Bezorg vlijtig 13- aan zenas, den wetgeleerden, en aan apollos, het geen zij tot hunne reize nodig hebben, opdat hun niets ontbreke. Doch die van ons geloof zijn , behoorden 14. ook te leeren, deugdzame werken te oefenen, en in alle nodige behoeften [der gemeente te voorzien,] opdat zij niet onvruchtbaar zijn. Allen, die bij mij zijn, groeten u. —— 15» Groet ook de geloovige Christenen , die ons liefhebben. ■■ De genade zij met ulieden allen, amen! ?AU-   PAULUS BRIEF AAN F I L E E M O N.   PAULUS BRIEF AAN FILEEMON, i. Opfchrift en inleiding. Paulus, een gevangen om jesus christusHo0fdft. wil, en timotheüs , de ambtsbroeder [wen- I. fchen] aan fileemon, onzen geliefden [broe- vs* u der,] en medearbeider , en aan onze beminde APPia, als ook aan archippus, onzen medeftrijder ■ en aan de gemeente, die aan uw huis gewoon is te vergaderen, ■ genade - en alle heil van God onzen vader, en den Heere jesus christus. Zoo dikwijls ik uwer in mijne gebeden ge- ^, denk, dank ik mijnen God, daar ik uwe liefde ï en Standvastige trouwe verneem, welke gij oefent omtrent den Heere jesus, en alle de heilige [Christenen;] zoodat uw geloof, waar- om s °oor uwe gebeden, aan ulieden wedergegeven te zullen worden. 23. U groeten, epafras , mijn medegevangen om 24. christus jesus wü, markus, akistarchus, demas , lukas, mijne mede-arbeiders. SS. De genade van onzen fleere jesus chrïstus .zij met ulieder geest, amen! PAU-  PAULUS BRIEF AAN DE HEB REEUWS CHE CHRISTENEN.   PAULUS B R ï E F AAN DE HE BREEUW SC HE CHRISTENEN. I. DEEL. Voortreflijkheid van jesus boven alle andere ge» zanten en dienaar en van God, en van zijn» leere boven die van moses. i. Voortreflijkheid van jesus , den messiüs , boven alle Profeeten, en boven de Engelen. D ie God, welke welëer op veelerhande enff0of^ onderfcheiden tijden en wijzen tot onze voor- I. vaderen gefproken heeft, door de profeeten, vs' l' heeft in deze laater dagen tot ons gefproken, door zijnen zoon, dien hij tot eenen erf bezit- *• ter van alles gefteld heeft, gelijk hij ook, door hem, de wereld gefchapen hadt. ■ Die, j. daar hij het draaiend beeld van zijne heerlijkheid en het afdrukzel van zijn wezen is, gelijk hij ook alle dingen door zijn alvermogend beY 3 duur  3IO PAULUS BRIEF AAN DE fT W> U V..1 O Xi. j_ , Meofdjf. Hum onderhoudt, na, door zich zelven, de reiL niging van zonden te weeg gebracht te hebben, gezeten is aan de rechtehand der Majefteit in vs. 4. den hoogen hemel, zijnde zoo verre boven de Engelen verheeven , als hij uitftekender naam [en waardigheid] boven hun deelachtig is. 5. Want wanneer heeft God ooit tot éénen der Engelen gezegd: „ Gij zijt mijn zoon; heden heb ik u verwektï" En elders: „ Ik zal „. hem ten vader, en hij zal mij ten zoon we? 6. „ zen?" - En wanneer hij elders dezen eerstgeboren in de wereld invoert, [als den grooten Koning van alles,] zegt hij: „ Dat al„ le Gods Engelen hem aanbidden!" 7. Integendeel met betrekking tot de Engelen ftaat 'er: ,, Die zijne Engelen [fnel] als de „ wind, en zijne dienstknechten [vreeslijk'] 8. ,, maakt als den blikfem ;" maar met betrekking tot den zoon:—— „ Uw troon, 0 God! is in „ alle.eeuwigheid.; uw rijks-ftaf is een rechtma- p. „ tige rijksftaf; gij bemint, het geen recht, en „ hebt eenen afkeer van het geen onrecht is, ,, daarom 0 God! heeft uw God u, boven uwe „ feestgenoten, met vreugde, als met [welrieken- 10. de] zalf-olij,gezalfd." — Als ook: „Gij, „ Heere, hebt in '/ begin de aarde gegrond, en 11. „ de hemelen zijn het werk uwer handen, fchoon ,, dezen vergaan zullen, gij nogthans blijft de- zelfde; fchoon zij allen, als een kleed, zullen 12. 95 ver fijt en, en gij ze als een' mantel zult oprol- len, 200 dat zij geheel zullen veranderen, gij „ nog.  HEBREEUWSCHE CHRISTENEN. 3II „ nogthans zijt dezelfde, en uwe jaaren zullen Hoofdjl. ,, nooit eindigen." Tot welken Engel heeft hij ooit gezegd :vs-1'3' „ Zit aan mijne recht ehatid, tot dat ik uwe „ vijanden gemaakt zal hebben tot eenen voet- ,, bank voor uwe voeten ?" Zijn zij niet 14. allen dienstvaardige geesten, die ten dienfte gebruikt worden, ten behoeve van hun, die ééns zaligheid genieten zullen? 2. Ferpligting, daar uit afgeleid, om zijne leere te omhelzen, en vast te houden. Om die reden moeten wij met te meer oplet-Hoofdjl. tendheid blijven,bij het gpen wij [van hem]ge- H» boord hebben , opdat wij niet verlooren raa-W" * ken; want nadien de wet, door Engelen afge- 2. kondigd, zoo bevestigd was, dat elke overtreding en ongehoorzaamheid naar verdiende gedraft werdt , hoe zouden wij dan de draffe 3. ontgaan, als wij in zulke zalige leere geen belang delden? ^ . welke in het eerst door den Heere zelven begonnen is, verkondigd te worden , en vervolgends met alle zekerheid, door de genen, die hem in perfoon gehoord hebben, tot ons overgebracht is, terwijl God 4, hun getuigenis bevestigd heeft door tekenen , en wouderen, en veelerhande wonder-vermo» gens, en uitdeeling van zijnen Heiligen Geest, alles naar mate hij zelf goed vondt. Te weten, de toekomdige wereld, daar wij 5. Y 4 hier  3« PAULUS BRIEF AAN DE Hoofdft. n\ev van fpreken , [het nieuwe rijk ^ ^ MEssia's,] heeft hij aan geene Engelen onderwo» vs. 6. pen; maar hier heeft plaats, het geen één der heilige Schrijvers getuigt,daar hij zegt: „Wat „ is een mensch, dat gij zoo veel acht op hem „ geeft? Wat is een fterveling, dat gij hem zoo 7. „ veel gunst bewijst ? Gij hadt hem wel een „ weinig minder dan de Engelen gemaakt; ech„ ter hebt gij hem met eer en heerlijkheid be*. ,, kroond. en de heerfchappij over uwe werken 8. »> gefchonken. Alles hebt gij aan hem on- „ derworpen. " Wanneer hij alles aan hem onderwerpt, dan zondert hij zeker niets uit, het geen aan hem niet onderworpen zou wezen, hoewel wij tot nog toe niet alles aan hem on- 9. derworpen zien; maar dit zien wij, dat jesus, die voor een' korten ftond vernederd was beneden de Engelen , door het ondergaan van lijden en dood, nu met eere en heerlijkheid bekroond is. Het genadig [oogmerk] van God hier mede was, opdat hij voor allen den dood zou onder- 10. gaan ; — want toch hij, voor wien alles is, en door wien alles is, moest, wanneer hij veelen, als zijne zoonen, tot heerlijkheid wilde opleiden, hunnen leidsman tot zaligheid, eerst 11. door lijden inwijden. — Trouwens, hij die hen aan God toewijdt, en zij, die Gode toegewijd worden , behooren allen tot één , gelijk hij ook, om die reden, zich niet fchaamt, hen 12. broeders te noemen; daar hij zegt: „ Ik zal „ uwen  HEBREEUWSCHE CHRISTENEN. 3I3 uwen naam en roem mijnen broederen verken-Hoofdft. „ digen, ik zal uwen lof in hunne vergadering U' „ vermelden." En elders: „ Ik zal op hemVSt A mijn vertrouwen feilen." Als ook : ,, Zie „ ik en de kinderen , die God mij gegeven „ heeft." Nademaal derhalven deze kinderen een ftof- I4lijk ligchaam hebben, beftaande uit vleesch en bloed, zoo heeft hij ook insgelijks zoodanig ligchaam ontvangen, opdat hij, door zijn lierven , hem, die geweld oefende, om te döoden, dat is, den duivel, zou bedwingen, en dus al- jlen, die , geduurende hun gantfche leeven, door vreeze voor den dood, als aan flaavernij onderhevig waren, zou verlosfen en bevrijden. Te weten, niet aan Engelen , maar aan het 16. nakroost van abraham bewijst hij zijne hulp; waarom hij ook in allen opzigte dezen zijnen J7> broederen gelijk moest worden, ten einde hij dus een medelijdend en getrouw opperpriester ware,in het geen, met betrekking tot God, te verrichten was, om voor de zonden van het volk verzoening te bewerken. - Want naar mate hij beproevingen en lijden heeft ondergaan , kan hij ook anderen, die door lijden beproefd worden, te hulp komen. Y 5 3. Foor-  3*4 paulus brief aan de 3. Voortreflijkheid van jesus hoven moses. Hoofdjl. Derhalven, God-gewijde broeders, die eene vs. '1. hemelkhe uitnodiging ontvangen hebt, [waardoor gij tot het Christendom zijt overgebracht.] ftelt u fteeds dien Godgezant, dien opperpriester, dien wij belijden, christus jesus, voor, 1. die getrouw is voor hem, welke hem in deze waardigheid gefield heeft, gelijk moses ook was in zijn gantfche bcfiuur van het huis van God. 3- Want deze is zelfs boven moses in zoo veel grooter eere verheven, naarmate hij , die de heer en ftichter van een huis en huisgezin is , meer eere waardig is , dan het huis en huisgezin; 4. trouwens, gelijk in bet natuurlijke een huis van iemand gelticht en befiuurd wordt, zoo heeft 5- alles God tot (lichter en befiuurer. . Nu was wel moses getrouw in zijn gantfche beltuur van dit huis van God, doch als dienstknecht, om de godlijke bevelen voor te dra- 6. gen, maar christus, als de zoon, die [als zoodanig tevens de heer] van het huis is; —P wiens huis en gezin wij zijn, voor zoo verre wij onze vrijmoedige belijdenis en onze hoope, waar op wij roemen, ten einde toe, fiandvastig behouden blijven. 7. Even daarom, gelijk de Heilige Geest [in de fchrift] zegt: ,, Heden, wanneer gij zijne roep- 8. 55 ft"m hoort, zoo weest niet hardnekkig en on„ gevoelig, gelijk toen ik tot misnoegen verwekt p. „ werd, ten tijde, toen uwe vaders mij, in de „ woe-  HEBREEUWSCHE CHRISTENEN. 315 woeftijne, geftadig wantrouwden, en op den Hoofdft, „ toetze fielden, hoewel zij veertig jaaren lang „ mijne groote daaden aanfchouwd hadden. „ Daaróm had ik van dat gef acht eenen walg,VSt IO, „ en klaagde , dat zij altijd met hun hart „ dwaalden, zij erkenden mijne leiding niet, „ zoodat ik in mijn ongenoegen, al- hij eede, n. »s ptegtigs1 verklaarde, dat zij in mijne rust „ nooit zouden ingaan; — "» even daarom, i*. [zeg ik,] ziet toe, broeders, dat niemand uwer ongeloof koestere in een boos hart, om van den leevenden en waaren God af te vallen , maar wekt eikanderen daaglijks op, zoo lang 13. het nog heden heet, opdat niemand uwer verftokt en ongevoelig worde , en zich door de zonde late verleiden. Want wij behooren tot christus, voor zoo 14. verre wij dat vertrouwen, welk wij in het eei'st op hem ftelden, ten einde toe ftandvastig bewaaren. [Wekt eikanderen, zeg ik, op] met dat ge- 15. zegde: ,, Heden, wanneer gij zijne roepftem „ hoort, zoo weest niet hardnekkig en ongevoe- lig , gelijk toen ik tot misnoegen verwekt „ werd." Wie waren het toch , die, tó« fchoon zij [Gods roepltero] hoorden , echter , hem tot misnoegen verwekten? waren het niet allen, die door moses uit Egijpten verlost waren? — Van wie hadt hij , geduurende 17. veertig jaaren, reden, om eenen walg te hebben ? was het- niet, van die zondaaren, welke in  316 paulus brief aan de Hoofdft. in de woeftijn hun graf vonden ? —— En aan vs. ii. wie verklaarde hiJ plegtig, als onder eede , dat zij in zijne rust niet zouden ingaan, dan aan 19- de ongehoorzamen? Dus zien wij dan, dat zij [in het land van rust] niet hebben kunnen intrekken, van wege hun ongeloof. Hoofdft. Laat ons derhalven zorgvuldig toezien, daar vs*. i. 'er nog eene belofte' van in ziJ*ne ruste in te gaan, overblijft, dat niemand onzer achter fchijne te blijven. ■ 2. Te weten, ons wordt ook eene heuglijke blijmare verkondigd, even gelijk aan hun; doch gelijk die belofte gehoord te hebben, hun niets baatte, omdat zij bij de genen, die ze hoor- 3. den, niet gepaard ging met geloof; zoo ook komen wij, die gelooven, [alleen] tot de rust, gelijk hij zegt; „ zoodat ik, in mijn misnoe„ gen, plegtig verklaarde, dat zij in mijne rust niet zouden ingaan. " • Te weten , na¬ dat [Gods] werken, zedert de fchepping der 4. wereld, voltooid zullen zijn, want zoo ftaat 'er elders van den zevenden dag: „ En God „ rustte op den zevenden dag van alle zijne wer- 5. „ ken; " en hier integendeel: „ Zij zullen in „ mijne rust niet ingaan." 6. Nadien het derhalven nog plaats vindt, dat toch fommigen in deze rust ingaan, hoewel zij, die het eerst de belofte ontvingen, wegens hun- ji, ne ongeloovigheid, niet zijn ingegaan, zoo bepaalt hij wederom zekeren tijd, een zeker heden, daar hij door david, zoo langen tijd na die  HEBREEUWSCHE CHRISTENEN. 317 die belofte, zegt, (gelijk 'er ftaat.) „ Heden, Hoofdjl. „ wanneer gij zijne roepjlem hoort, zoo weest iV* ,, niet hardnekkig of ongevoelig.1" Zeker, indien josua hen waarlijk tot rust". 8. gebracht hadt, dan zou 'er naderhand niet van eenen anderen tijd gefproken zijn,en gevolglijk 9. blijft 'er een rustfeest over voor het volk van God; zoodat hij, die hi zijne rust ingaat, op 10. dezelfde wijze rusten zal van zijne werken, als God van zijne werken gerust heeft. Laat ons dan ons best doen, om in deze IK Tust in te gaan, opdat niemand [onzer] in dezelfde ftraffe van ongehoorzaamheid vervalle, want Gods woorden zijn geene ijdele klanken, 12< maar zijn leevende , vol kracht, en fcherper dan eenig tweefnijdend zwaard; zij dringen door, tot daar leven en geest zich fcheiden, tot de gewrigten en het merg, en zij beöordeelen de inwendige begeerten en overleggingen van het hart; alzoo voor hem , wien wij rekenfchap geven moeten , geen gefchapen wezen verborgen, maar integendeel alles voor zijne oogen naakten bloot is. II, DEEL.  giS paulus brief aan de II. deel. Voortreflijkheid van jesus priesterfchap boven het oude priesterfchap onder de Israëliten. 4. jesus is ten groot, een volmaakt priester voor het menschdom bij God. Hoofdjl. Daar wij dan, in jesus , den zoon van God. IV vs. 14 ee" grooten opperpriester hebben, die tot in " den hemel is doorgedrongen, zoo kat ons on- 15. ze belijdenis vasthouden — wij hebben toch aan hem geenen priester, die met onze zwakheden en rampen geen medelijden zou kunnen hebben, maar eenen, die in alles, op gelijke wijze als wij, beproefd is geworden, hoewel 16. zonder zonde. < Laat ons daaröm met alle vrijmoedigheid toetreden tot den genade-troon, ten einde wij barmhartigheid en genade vinden, om in tijd van nood geholpen te worden. Hoofdjl. Elk priester toch, die uit de menfchen verkozen wordt, wordt aangefteld, om in plaats en van wege de menfchen waar te nemen, het geen bij God verricht moet worden , zoodat hij gaven en offeranden opoffert voor hunne 2. zonden; iemand, die met onwetenden en dwaalenden medelijdend weet om te gaan, omdat hij ook zelf van rampen en zwakheden omringd 3. wordt, ■ gelijk hij dan om die reden, voor zich zelven, zoo wel als voor het volk, voor de zonden verpligt is te offeren. > Ver-  HEBREEUWéCHE CHRISTENEN. 3IO Vcrvolgends mag ook niemand zich die wz-xc-Hoofdjl. V digheid aanmatigen, maar hij moet daar toe^*" van God beroepen worden, zoo als ook in aüron plaats hadt. Op gelijke wijze heeft ook de christus [de 5. Messias] zich zelven de waardigheid niet aangematigd, van het priesterfchap, maar hij, die tot hem fprak: „ Gij zijt mijn zoon, heden „ heb ik u verwekt," heeft hem aangefteld, volgends het geen in eenen anderen Pjaim 6. ftaat: ,, Gij zijt voor eeuwig priester, naar de ,, orde van melchizedek." ■ Deze heeft, 7in den tijd van zijn vernederd leven, gebeden en fmeekingen, onder een luid geroep en traanen, geofferd aan hem, die hem uit den dood kon verlosfen, ook is hij verhoord, en van alle vreeze bevrijd geworden, zoodat hij, alhoe- g. wel een zoon van God zijnde, gehoorzaamheid heeft geoefend, in het geen hij leedt; en nu 9. volmaakt ingewijd zijnde, is hij voor allen , die hem gehoor geven, eene oorzaak van eeuwige zaligheid geworden, gelijk hij van God ge- IOi noemd wordt ,, een priester naar de orde van ,, melchizedek. " 5. Eer paulus den aart van jzsuspriesterfchap nader verklaart, wekt hij de Hebreen op, om naar meer kennis en zekerheid in het Christendom te jlaan. Over dit onderwerp hadden wij veel te zeg- Ui gen,  320 PAULUS BRIEF AAN DE Hoofdft. gen, het welk echter moeilijk voor u zal zijn, om te verftaan, dewijl gij die fcherpheid van gehoor verlooren hebt , [die bier verëischt vs. 12. wordt;] want daar gij zelfs, uit aanmerking van den tijd, [dat gij reeds het Christendom beleden hebt,] leeraars van anderen moest wezen , hebt gij hoognodig, dat men u leere, en in de alleiëerlle beginzelen der oude godfpraken onderwijze, en dat men u met melk voede, omdat gij nog geene vaste fpijze verdragen kunt. — 13. Maar een iegelijk, die nog de melkfpijze moet gebruiken, is, nademaal hij zich betoont een kind te zijn, nog niet vatbaar voor de vol- 14. maakter leere, want zulke vaste fpijze is alleen voor volwasfenen, die door hebbelijkheid hunnen fmaak en gevoel geoefend hebben, om goed en kwaad te onderfcheidcn. Hoofdjl- Laat ons dan, de eerfte beginzelen der ChrisVI* ten-leere onderftellende , tot verheevener kun- VS' l' digheden voortgaan; en niet altijd van vooren af het fondament leggen , [zonder verder te gaan,] bij voorbeeld, de leere aangaande de bekeering van zondige handelingen — aangaande 2. het geloof in God de leere van den doop en de oplegging der handen . de opftanding der dooden ■ en een al-be- flisfend oordeel. 3. Doch ook dit zullen wij doen, zoodra God ons gelegenheid zal geven. [Thans is 4. het voor uwe omftandigheden min nodig,] dewijl het toch onmooglijk is, zulken, die ééns ver-  HEBRBEUWSCHE CHRISTENEN". 321 verlicht geweest zijn , die de hemelfche gave Hoofdjl. gefmaakt hebben, en den Heiligen Geest deel- ^* ikhtig zijn geworden; die de waarheid en goed-w. 5. heid van de godlijke leere ervaren hebben, en de wonderkrachten der toekomende wereld , [het rijk van den messiüs,] en die nu weder 6. [van het Christendom] afvallen, op nieuw tot bekeering te brengen, daar zij voor z;ch zelven andermaal den zoon van God kruisfigen en befpotten. - De akker, die den regen , bij 7. herhaaling hem bevochtigende, indrinkt, en gewasfen voortbrengt naar den wensch van hun, die hem bebouwen, wordt verder van God gezegend " doch draagt hij niet dan doornen 8. en distelen,dan wordt hij verwerpelijk,en ligtlijk vervloekt , ja ten laatften aangeftoken en met vuur uitgebrand. Doch hoewel wij dus fterk fpreken , nogthans p, hebben wij een beter Vertrouwen van ulieden, geliefden! wij vertrouwen, dat gij nader bij uw heil zijt. - God toch is niet zoo onrecht1- 10» vaardig, dat hij uw werk, en uwen liefde-arbeid zou vergeten, dien gij betoond hebt, in zijnen dienst, daar gij de heilige [Christenen] alle hulp bewezen hebt, en nog daadlijk bewijst. Doch wij wenschten, dat een iegelijk van u fci» denzelfden vlijt betoonde, om zijne hoop tot volle zekerheid te brengen, en ten einde toe te bewaaren opdat gij niet verflapt en traag 12. wordt, maar navolgers zijt van die genen,die, Z door  3*2 paulus brief aan de Hoofdft door geloof eh flille lijdzaamheid, de beloofde zegeningen verkregen hebben. ■ vs. 13. [Gods beloften zijn toch onfeilbaar;] zelfs als God aan abraham zijfte beloften deedt,dewijl hij bij geen hooger wezen zweeren kon , zoo , ï4« zwoer hij bij zich zelven, met deze woorden: Waar tijk Uk zal u hoven mate zegenen, en [uw „ nageftacht~] ongemeen vermenigvuldigen !" — *5- En deze belofte heeft hij ook, na lang geduld, verkregen. 16. De menfchen, naamlijk, zweeren bij een' hooger wezen, en de eed maakt bij hun een einde van alle twijfelingen, en ftrekt tot eene ontwijfelbare bevestiging; dus, wanneer God aan hun, welken hij zijne belofte deedt , te overvloediger betoonen wilde, hoe onveranderlijk zijn raadsbefluit zij, bediende hij zich daar iS. toe van eenen eed; zoodat wij door twee onherroepelijke ftukken , [de belofte en den eed,] door welke beiden het onmooglijk is,dat God liegen zou, eenen vasten troost hebben , daar wij den toevlucht hebben genomen , tot die hoope, die ons is voorgefteld, om ons daar 19. aan te houden; welke hoop wij mogen aanmerken , als een fterk en vast anker voor onze ziel, het welk achter het voorhangzel in het 40. binnenfte heiligdom is vastgemaakt; waar jesus ons is voorgegaan , hij, die, naar de orde van melchizedek , voor eeuwig tot priester is aangefteld. 6". chris-  HEEREEUWSCHE CHRISTENEN. 323 6". christus , een priester naar de orde van melchizedek, en dus voortreflijker dan aSron. Deze melchizedek, naamlijk, was een Kis-Hoofdft. iring van Salem, een priester des allerhoogften VII. Gods, die abraham te gemoet ging, wanneervs' 1' deze terugkwam, na het Haan der koningen, wien hij ook zegende, terwijl abraham hem 2 de tiende van den gantfchen buit gaf. - . Zijn naam, melchizedek , betekent een rechtvaardig Koning, en, Koning van Salem, zegt, ten vreedzaam Koning. . Hij is [in de 3. gefchiedenisj zonder vader zonder moeder zonder geflachtrekening men leest niets van het begin, noch van het einde van zijn leven dus kan hij met den zoon van God vergeleken, en als een fteedsblijvend priester aangemerkt worden. Befchouwt ook ééns, hoe groot hij ons ver- 4 toond wordt, dat abraham ■ onze ftamvader hem de tiende van den buit gaf! ——— Daar de nakomelingen van levi , die 5. het priesterfchap bekleeden, volgends het voorfchrift der wet , recht hebben , om van het volk, dat is, van hunne broederen, fchoon zij insgelijks nakomelingen van abraham zijn , de .tienden te ontvangen , daar heeft hij, die niet g van hun geflacht was , tiende van abraham •ontvangen, ja hij heeft hem gezegend, die de [godlijke] belofte bezat. - — Nu is 7. z 2 jm.  3=4 faulus brief aan de Hoofdjl. immers , buiten al'eir tegenfpraak, hij, die gezeVI1" gend wordt, als minder aan te merken, dan vs- 8. hij, die zegent. Daarenboven hier, [in het voorbeeld der Leviten,] zijn het fterflijke menfchen, die de tienden ontvangen, maar daar, [in het voorbeeld van melchizedek ,] is iemand, van wien niet anders getuigd wordt, dan dat 9. hij leeft. ■ Zelfs , als men het zeggen zal, zoo als de zaak is, door ai raham heeft levi zelf, die anders de tienden ontvangt, 10. tienden betaald, nademaal hij immers nog in abrahams lendenen was , toen melchizedek hem te gemoet kwam. ji. Indien- nu waarlijk de volmaakte herftelling van het menschdom door het Levitisch priesterfchap kon uitgewerkt worden ■ en op dit priesterfchap heeft evenwel de geheele wetgeving, die aan het [Israëlitisch'] volk gefchied is, zoo naauwe betrekking waar toe was het nodig, dat 'er een ander priester naar de orde en wijze van melchizedek opftondt, die niet kan gezegd worden, naar de orde van aü- 12. ron te zijn? en dat niettegenftaande 'er, als het priesterfchap eene verandering onderging, ook noodzaaklijk eene verandering in de 13. wet zelve moest plaats hebben; nadien hij, tot wien deze gezegden behooren, uit eenen anderen ftam oorfpronglijk is, uit welken niemand tot den altaar toegang heeft, [als priester.] 14. Te weten, gelijk het bekend is, dat onze Heere uit den ftam van juda oorfpronglijk is, on>  ïïEBREEUWSCHE CHRISTENEN. 325 omtrent welken ftam moses van het priester- Hoord/l. fchap niets gezegd heeft, zoo is het nog tey^ £ meer duidlijk, [dat zulks moest plaats hebben,] nadien 'er een ander priester zou opftaan, naar het voorbeeld van melchizedek , die zulks niet l6» zou zijn naar het voorfchrift van eene, zich tot het uitwendige bepaalende, wet, maar naar de hooger kracht van een onverganglijk leven; gelijk het getuigenis luidt: „ Gij zijt voor eeu- 17. ti wig priester naar de orde van melchizedek." ,. Dus wordt immers die voorgaande wet 18. afgefchaft, uit hoofde van derzelver ongenoegzaamheid en onbruikbaarheid. • Ook heeft deze wet in de daad niets wezen- I0i lijks tot de volmaaking van het menschdom volbracht, neen , zij was flechts eene in- en opleiding tot beter goederen, daar wij op hoopen , en door welke hoop wij tot God toetreden. Voor zoo verre nu die belofte ook niet zon- ao. der eedzweering gefchied is ——— want gene, [de Levitifche priesters,] zijn priesters geweest zonder [tusfchenkomst van] zulken plegtigen eed, maar deze, met geftaafden eede, doordien [%u van hem gezegd wordt: ,, De Heer heeft ge- „ zworen het zal hem nooit berouwen;gij „ zijt in eeuwigheid priester naar de orde van „ melchizedek;" zoo veel te edeler en voor- asi treflijker is ook dat verbond, van het welk jesus borg is geworden. Nog ééns, bij het Levitisch priesterfchap zijn 23. Z 3 '«  •32Ó PAULUS BRIEF AAN DE Hoofdjl. 'er verfcheiden priesters geweest, die de één * den anderen hebben opgevolgd, omdat de dood vs. 24. jien niet toeliet, altjjd priester te blijven; maar hij integendeel , dewijl hij eeuwig blijft , het geen hij is, heeft geene opvolgers in zijn pries'35. terfchap, waarom hij ook altijd en volmaakt heil kan fchenken aan hun, die door hem, [als priester,] tot God toetreden, alzoo hij altijd leeft, om ook altijd voor hun te bid- 26. En waarlijk zulk een priester voegde ons — die heilig ■ • onfchuldig onbevlekt ■ afgezonderd van de zondaaren - en £7. boven de hemelen verbeeven was; die derhalven niet daaglijksch nodig heeft, gelijk de [Levttifche\ priesters, om eerst voor zijne eigene zonden, en vervolgends voor die van het volk, te olferen. Hij heeft dit laatfte ééns voor al gedaan, toen hij zich zelven opofferde. , s8. Te weten, de wet ftelde menfchen tot priesters aan, die hunne zwakheden hebben maar de belofte, die met eede gefiaafd is, en zulks lang na het geven van de wet, benoemt den zoon, die voor de eeuwigheid werdt ingewijd. 7. De  kebreeuwsche christenen. 327 7. De voortreflijkheid van christus priesterfchap boven dat van aüron nader aangewezen , benevens de affchafflng van het Oude Verbond. De hoofdfom dan, van liet geen tot hier toefloofd.fl. gezegd is, komt hier op uit: Wij hebben zoo~w> I' danigen hoogenpriester, die gezeten is aan de rechtehand van den troon der [godlijke] majefteit in den hemel, welke een bedienaar is van 2. het heiligdom, en van den waaren Tabernakel, dien de Heere zelf, en geen mensch, heeft opgerecht. Gelijk nu elk opperpriester aangefteld wordt, 3. om gaven en offeranden te offeren, zoo was het ook noodzaaklijk, dat hij ook iet te offeren hadt, en gevolglijk, indien hij op aarde was, 4« zou hij zelfs geen gemeen priester zijn, alzoo daar priesters zijn, die gaven offeren volgends de wet, [het welk hij niet zou hebben kunnen doen.] De dienst dezer [aardfche priesters] behelst $jn zich een beeld en affchaduwing van hemelfche dingen, gelijk de godfpraak aan moses te kennen gaf, toen hij den tabernakel zou oprechten: „Ziet," ftaat 'er, „ dat gij alles maakt naar de fchetze , die u op den berg „ vertoond is;" maar nu heeft hij een zoo 6. veel voortreflijker bediening , als dat verbond edeler en voortreflijker is, waar van hij middelaar is, het welk als eene nieuwe wetgeving , Z 4 met  3*8 PAULUS BRIEF AAN DE Hoofdft. met edeler beloften geftaafd, moet worden aan* gemerkt. w- 7' Zeker, indien dat eerfte verbond zonder gebrek geweest was, dan zou 'er geene gelegenheid voor een tweede behoeven gezocht te weB. zen; maar nu wordt 'er tot hun gezegd, daar hij hen beftraft: „ Zie, daar komt een tijd. ,, fpreekt de Heer, wanneer ik met het volk van ,, Israël, en het volk van Juda, een nieuw ver9. „ bond zal maaken , een geheel ander verbond, „ dan ik met hunne voorvaderen heb gemaakt, „ toen ik hen als bij de hand vatte, om hen uit „ Egijptcnland uit te leiden; omdat zij bij dit l *■) m'jn verbond niet gebleven zijn, waarom ik hun ook mijne gunst onttrokken heb, fpreekt 10. „ de Heere. Maar dit is het verbond, „ welk ik na dien tijd met het volk van Israël zal maaken, fpreekt de Heere « ik zal „ mijne wetten in hun verftand prenten , en in „ hun hart in fchrijven. —— Ik zal hun God, 11. ,, en zij zullen mijn volk wezen. ——— In het „ vervolg zal de één den anderen niet meer be. hoeven te leeren , of op ie wekken, om den „ Heere te kennen, alzoo zij mij allen, groot ia, „ en klein, kennen zullen; • nademaal ik ,, hun, ten opzichte van hunne euveldaaden, ge„ nadig zal wezen , en hunne zonden en overtre„ dingen nooit meer zal gedenken." jj. Wanneer hier van een nieuw verbond gefproken wordt, zoo wordt het eerfte voor oud verklaard , maar het geen voor oud verklaard wordt s  hebreeuwsche christenen. 3*0 wordt, en waarlijk oud is, moet zeker nabij zijn einde zijn. Nu hadt ook wel dat eerfte verbond voor-Hoofdjl. fchriften van priesterdienst, en een uitwendig iierlijk heiligdom , want daar was eerst eene " 2! tent opgeflagen, in welke men hadt den kandelaar, en de tafel, en de toonbrooden, en deze tent noemde men het heilige maar ach- 3, ter den tweeden voorhang was de tent, die den naam droeg van het allerheiligfte, waar in een 4. gouden reuk-altaar , en de verbonds-kist, die geheel met goud beflagen was, en daar in een gouden kruik, die Manna bevatte, en de ftaf van a5ron , die gebloeid hadt, en de verbondstafelen ; en boven die bondkist de Cherubs , 5. tusfchen welken de [godlijke] heerlijkheid, en die het verzoendekzel befchaduwden. Van alle welke dingen het nu mijn oogmerk niet is, afzonderlijk te fpreken. Nadat dit alles dus was bereid en opgerecht, ^ gingen de priesters wel in de voorfte tent tel- * kens in, om hunne ambtsverrichtingen waar te nemen; maar in de binnenfte tent ging de hoo- 7, genpriester alleen binnen, en Hechts éénmaal in 't jaar, niet zonder bloed, welk hij brengen moest voor zijne en des volks misflagen. Hier door duidde de Heilige Geest aan , dat de g, ingang in het heiligdom niet openftondt, zoo lang die eertfe tent, £en eerfte huishouding] ftand greep. Dit was de afbeelding van den toenmaah'gen n Z 5 tijd,  23Q paulus brief aan de Hoofdfl.tvlA, geduurende denwelken, gaven en offeranJX* den geofferd werden, die nooit hem, die dezen; dienst waarnam , in zijn geweten volmaakt Govs. io. de konden toewijden, als die alleen beltonden in het eten en drinken [aan de offer-maaltijden,] en verfcheiden wasfchingen en reinigingen en andere voorfchriften, die tot het ligchaam betrekking hadden, zijnde alleen ingedeld, om te • duuren tot den tijd der verbetering. Maar als nu christus kwam als de opperpriester, die de toekomende goederen bedeelt, is hij door de hooger en volmaakter tent, die niet met handen gemaakt, dat is, niet van aardje, fchen oorfprong , is, ook niet met bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed, édns vooral ingegaan in bet heiligdom , hebbende eene eeuwig-wigtige verlosfing daarin n-efteld. • Want toch heeft het bloed van fiieren en bokken, en de asfche der jonge koe, daar de verontreinigden mede befprengd werden, hen kunnen heiligen tot eene ligchaamlijke zui- 14. vering; hoe veel meer zal het bloed van den christus, die, door eenen eeuwigen geest, zich zelven, als een onberispelijk offer aan God heeft opgeofferd , uw geweten zuiveren van' doode en zondige werken, opdat wij den lee- 15. venden en waaren God mogen dienen? Even daarom is hij middelaar van het nieuw verbond, opdat, door tusfehenkomst van zijnen dood tot verzoening der overtredingen , die onder het eerde verbond [niet verzoend werden], zij, die ge-  hebreeuwsche christenen. 33! geroepen, [en tot het Christendom gebrachtHoofdjl^ zijn,] de beloofde eeuwige goederen verkrijgen 1X* zouden. Want waar een verbond is, [het welk bijvj. wijze van uiterftcn wil is ingericht,] daar is het nodig , dat de dood van hem, die het maakt, tusfchen beiden komt, alzoo zoodanig \y. verbond eerst onherroepelijk is in gevalle van fterven, en geene kracht heeft, zoo lang hij, die het maakt, nog leeft. Om dezelfde 18. reden is ook het eerfte verbond niet zonder bloed ingewijd, want nadat alle de geboden, 19, volgends de wet, door moses aan het gantfche volk waren aangekondigd, nam hij het bloed der kalveren en bokken, met water, en befprengde, door middel van een bundel hijsfop, met rooden wol omwonden, beide het wetboek en het gantfche volk, terwijl hij zeide: „Dit 2"0. ff het bloed des verbonds, welk God u bevolen ,, heeft te onderhouden." Op gelijke wij- 21. ze befprengde hij den tabernakel, en alle de gereedfehappeu tot den godsdienst niet bloed. En over het algemeen wordt , volgends de 22 wet, genoegzaam alles door bloed gezuiverd, en zonder bloedvergieting heeft 'er geene vergiffenis plaats. ■ Gelijk het dan nodig was, dat de voorbeel- £3, den der hemelfche dingen door deze middelen gezuiverd werden, zoo verëischten deze hemelfche zelven edeler en voortreflijker offeranden dan die voorgaanden; want de christus [de 24. mes-  33* paulus briep AAN DE Boofdft. messiüs ,] is niet in een, met menfcbenhanden IX> opgerecht, heiligdom ingegaan,het welk flechts een beeld van het waare was, maar in den hemei zelven, om nu voor ons in Gods tegenwoordigheid te verfchijnen. vs. 25. Hij behoefde ook niet meermaals, en bij herhaaling, zich zelven te offeren, gelijk als de hoogenpriester alle jaaren in het heiligdom in- HC. ging met vreemd bloed. - - Dan hadt hij zeker al dikwijls moeten lijden, zedert de fchep- ping der wereld > maar nu is hij éénmaal —— na het verloop van zoo veele eeuwen —«• tot uitdelging der zonde, door zijne offerande, £7. in de wereld gekomen. ——— En gelijk het den menfchen opgelegd is, om éénmaal te fter- a8. ven ——— waar na het oordeel volgt zoo is de christus [de MEssias] éénmaal geofferd, ten einde de zonde van veelen weg te nemen , en wanneer hij andermaal verfchijnen zal, zal het niet zijn wegens de zonde, maar om de genen, die hem verwachten, tot zaligheid te. brengen. Hoofdft. Want de [Mofaïfthe] wet, die alleen eene X. fchaduwe der toekomende goederen vertoont, vs, 1. en bet wezenlijke beeld zelf niet heeft, kan met die offeranden, die,jaar uit jaar in,geduurig geofferd worden, geenszins die genen volmaakt zuiveren, die dezen godsdienst oefenen, a. anders zouden deze offeranden niet hebben behoeven herhaald te worden, omdat de offeraars, ééns  hebreeuwsche christenen. 333 éins vooral gezuiverd zijnde, geene bewustheid Hoofdft. Van zonden meer zouden hebben. Maar nu is 'er door dezelve veelmeer jaar-w. 3. lijks eene herinnering van de zonden; trouwens, 4. het is onmooglijk, dat ftieren- en bokken-bloed de zonden zou wegnemen; om welke reden ook 5, [de MEssias,] daar hij ingevoerd wordt, als komende in de wereld, zegt: ,, Offerande en „ gaven hebt gij niet gewild, maar gij hebt „ mijn ligchaam [tot een offer] bereid; gij hadt 0". „ geen' welgevallen in brand- of 'zond-offeren; —^ daarom zeide ik: zie ik kome, om, gelijk 'er 7t „ in het wetboek van mij gefchreven ftaat, uwen i, wil, 0 God! te volbrengen." Wanneer hij eerst zegt: „ Offerande en 5, „ gaven, en brand- en zond-offers hebt gij niet „ begeerd, daar in geen welgevallen gehad"—' hoedanigen volgends de wet geofferd worden—en 'er dan op laat volgen: „ Zie ik kome, om „ uwen wil, 0 God! te doen;" dan neemt hij het eerfte weg, om het tweede in de plaats te ftellen. ■ En volgends dien wil, [daar hij J0. van fpreekt ,3 zijn wij, door de offerande van jesus christus ligchaam, ééns voor al [Gode] geheiligd. Daar ook elk ander priester daaglijks ftaat , om zijnen dienst waar te nemen, en dezelfde offeranden telkens weder op nieuw offert, welke nogthans geenszins de zonden kunnen wegnemen, daar heeft hij ééne offerande voor de zonde geofferd, en is voorts voor altijd ter reen*  334- paulus brief aan de Setfdft. rechte hand van God gaan zitten , alwaar \% x- nu verwacht, dat alle zijne vijanden gemaakt vs, 13. zullen worden tot een voetbank voor zijne 14. voeten; dus heeft hij door deze ééne offerande ééns voor al de genen, die door hem [Gode] geheiligd worden, volmaakt ingewijd. 35* En dit zelfde getuigt ons ook de Heilige 16. Geest, want nadat hij gezegd heeft: „ Dit is „ het verhond, welk ik met hun na die dagen ,, maaken zal, zegt de Heere verders: ik zal „ mijne wetteh in hun verjlandprenten, en in hun , i7. j, hart infchrijven; en hunne zonden en overtre„ dingen zal ik nooit meer gedenken." '» ■ ■ 18. Waar nu dezelven volkomen vergeven zijn, daar. is geene offerande voor de zonde meer nodig. III. deel. Pligten, uit het voorgaande afgeleid. 8. Vermaaning, om hij dezen voortreflijken Gods» dienst van jesus ftandvastig te blijven. 19» Daar wij dan, Broeders! den vrijen ingang hebben in het heiligdom , door middel van je- 50. sus bloed, daar hij ons eenen nieuwen weg, op welken geen dood te vreezen is, gebaand , en het voorhangzel [van het binnenfte heiligdom,] door den dood van zijn ligchaam heeft 21. weggenomen daar wij eenen grooten op¬ perpriester hebben, die het huis van God be- Huurt,  HEBR.EEUWSCHE CHRISTENEN. 335 Huurt, zoo laat ons toetreden met een oprecht Hoofdft. hart, in een volkomen geloofs-vertrouwen,daarw X^ wij, ten opzigte van het hart, gereinigd zijn van een bevlekt geweten, gelijk ten opzigte van het ligchaam, gewasfehen met rein water. < ■ Laat ons die hoope, welke wij belijden, on- 23. wankelbaar vasthouden. Hij immers is getrouw, die ons daar van de belofte gedaan heeft - en laat ons eikanderen opfpooren tot naarijver in liefde en goede deugdzame handelingen. Laat ons onze vergaderingen niet nalaten , 25. gelijk fommigen al gewoon zijn te doen, maar veel meer eikanderen daar toe opwekken ; en zulks zoo veel te meer, naar mate gij dien dag ziet naderen. Want , indien wij thans, nadat wij de ken- 26. nis der waarheid verkregen hebben, moedwillig [van het Christendom] zouden afvallen, zou 'er geen offer voor de zonden overig zijn, maar 27; integendeel eene fchrikbaarende verwachting van een oordeel, en een vuur-gloed, die de vijanden [van het Christendom] verteeren zal. — Moest iemand, die de wet van moses over- hij bidde die van,God, welke aan allen rijklijk [gewoon is] mede te deelen , en niemand onverhoord af te wijzen , en zij 6. zal hem gefchonken worden. Doch hij bidde met geloof, en maake zich geene twijfelingen; want wie [geduurig] blijft twijfelen, is gelijk aan eene zee-golf, die door den wind ge- 7. dreven en gezweept wordt —— zulk iemand verbeelde zich vooral niet, dat hij iet van den 8. Heere ontvangen zal. <• Een mensch toch, wiens hart in twijfel hangt, is ookbefluitenloos en wankelmoedig in alle zijne verrichtingen. 9. Dat dan de arme en verdrukte broeder zich 10. verblijde om zijne hooge waarde; maar de rijke [gedenke] aan zijne vernedering, — want iu hij zal, als een veld-bloempjen, vergaan; trouwens gelijk, wanneer de opgaande zon en vuurige oostenwind het gras en kruid verzengt, dit bloempjen afvalt,en zijnefchoonheid bederft,zoo zal ook de rijke, met zijne geheele bedoening, verwelken. , 12, Zalig hij, die zoodanige beproeving ftandvastig verdraagt! Wanneer hij echt zal bevonden zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen , die de Heere aan hun beloofd heeft , die hem liefhebben. 13. Niemand wende voor, wanneer hij [totafval] verlokt wordt, dat hij door God zelven daar toe verlokt wordt; want zoo min God tot het kwaade kan verleid worden, even zoo min verleidt  V\N JAKOBUS. $$5 leidt hij er zelf iemand toe ; ——< maar men Hoofdft. wordt verleidt, wanneer men zich door zijnen yU eigen lust laat overhaalen en verlokken : — dan baart deze lust, zwanger geworden, de 15zonde ; en de zonde , tot de daad gebracht zijnde, de dood. Laat u niet misleiden,mijne geliefde broeders! iö. —— Alles, wat waarlijk eene goede gave, en 17. een volmaakt gefchenk kan genoemd worden, daalt van boven, van den vader en oorfprong van alle licht, neder, bij wien nooit verandering, noch zelfs eenige zweem van wisfeling, plaats heeft, - die ons ook, zoo goeder- 18. tieren, door de waare leere, als op nieuw heeft doen geboren worden , opdat wij, om zoo te fpreken, eerftelingen van zijne [nieuwe] fchepzelen zijn zouden. Een iegelijk derhalven , mijne geliefde broe- 19. ders! zij fnel, om te hooren, langzaam , om te fpreken, langzaam tot drift, want nooit heeft 20. 's menfchen drift en overijling iet goeds uitgewerkt , dat Gode beUugen KOU. Logt 21. daarom alles af, wat befiaet, cn u ceitigzins nadeel kan aanbrengen, maar neemt met bedaarde gelatenheid de leere,die in ugeplant is, aan, welke uwe zielen kan U ig maaken. Weest niet flechts hoorers, maar hetrachrers 22. dezer leere; voedt u zelven niet met valfche verbeelding. Wanneer toch iemand enkel een 23. hoorer, en geen daadlijk betrachter dezer leere is, die is iemand gelijk,die in een fpiegel zijne Cc 4 na-  35<5 ALGEMEENE BRIEF Hoofdft.natuurlijke gedaante befchouwd heeft, maar die «.24. zich naauwlijks befchouwd,en omgedraaid heeft, of tevens ook vergeten is, hoe hij er uitziet. 25. Maar hij, die in de volmaakte wet, de wet van vrijheid, inziet, en daar bij blijft, deze, wanneer hij niet Hechts een vergeetlijk hoorer, maar een daadlijk betrachter van dezelve is, zal in zijn doen gelukkig zijn. 26. Indien iemand onder ulieden zich verbeeldt, godsdienftig te zijn, en echter zijne tong niet in toom weet te houden, maar zich zelven mis- 27. leidt, zijn godsdienst is ijdel. « Jje echte en bij onzen God en Vader onberispelijk gekeurde godsdienst is, als men weezen en weduwen in hunne wederwaardigheden bijflaat , en zich zelven onbevlekt bewaart van de wereld. 2. V'.rmaaning, om den armen en geringen niet ^ te verachten, maar in alle opzigten zijn geloof uit de werken te bewijzen. Hoofdjl. Miine broeders! paart het geloof in onzen II. Heere jesus christus niet met eene vooringevs' nomenheid voor uitwendige pracht of luister. 2. Stelt ééns, dat er in uwe vergadering iemand kwam, met een' gouden ring, en prachtige kleeding, terwijl er tevens een arm man binnentradt 3. met een gemeen kleed .... . en dat gij terltond het oog vestigdet op hem, die prachtig gekleed is, en hem nodigdet, om eene aanzienlijke plaats te nemen , terwijl gij den aimen zoudt gebieden ,  VAN JAKOBUS. 357 den, om daar te blijven ftaan , of op uwen voet- Hoofdjl. bank te zitten — zoudt gij dan niet bij u zel-^11, ven partijdigheid ontdekken , en naar fuoode grondregels rechten ? Hoort ééns , mijne geliefde broeders ! heeft God niet zulken, die op deze wereld arm zijn, uitverkozen, om rijk te zijn in 't geloof, en deelgenooten van dat rijk, welk hij hun beloofd heeft, die hem liefhebben? Waarom ver- & acht gij den armen? . zijn het niet de rij¬ ken, die u onderdrukken? —— die u voor de rechtbank trekken? — zijn zij het niet, die 7. den verheven perfoon , naar wien gij genoemd zijt, lasteren? [Doet gij dit,] om de Koninglijke wet te vol. 3. brengen , volgends de fchrift : „ Hebt uwen „ evenmensch lief als u zelven;" dan doet gij wel; maar zo gij den perfoon aanziet, dan be- 9. drijft gij zonde, en wordt door die wet, als overtreders , ftraffchuldig verklaard; — zeker, l0. indien iemand voor het overige de geheele wet waarneemt, maar flechts één gebod overtreedt, die is te rekenen , als of hij de geheele wet overtreden hadt. Immers heeft dezelfde [wetgever,] die gebo- n. den heeft: bedrijf geen overfpel, ook geboden: dood niet ; Wanneer gij dan wel geen overfpel bedreeft, maar u echter aan doodflag fchuldig maaktet, zoudt gij toch een overtreder van de wet zijn. Met één woord fpreekt zoo, en handelt zon, i;< Cc 5 als  353 ALGEMEENE BRIEF Ho&fjft.v\& die ééns naar de wet der vrijheid zultgeöorvs.%. dedd wordetl; te weten: Die geen medelij. " 35 den gcöefena heeft, dien zal ook geen mede„ lijdend vonnis trefFen." —— Terwijl medelijden het vonnis, als 't ware, ontwapent. 14. Wat kan het baaten, mijne broeders! fchoon iemand voorwendt , het geloof te hebben, en hij heeft geene [deugdzame] werken ? kan hem [in dat geval] het geloof wel zaügmaakcn?——. 15. [ftelt ééns] dat een broeder of zuster gebrek aan kleeding en daaglijksch voedzfl hadden, en 16. dat iemand van u tot hun zeide; —— gaat in Gods naam , • warmt u, cn verzadigt u zonder dat gij hun de nodige ligchaams- behoeften fchonkt ■ wat zou dit baaten? 17. j\tUj even dus js het met het geloof, in- dicn het geene [deugdzame] werken met zich voert, is het op zich zelfdood. 18. Indien iemand eens tot u zeide: „ gij hebt „ [volgends uw voorgeven] het [waare] geloof! n ———• ik heb het ook, maar daarbij ook de „ werken. Toon mij ééns [de waarheid „ van] uw geloof, zonder werken, gelijk ik u „ [de waarheid van] mijn geloof uit mijne wer- 19. „ ken bewijzen zal. ~— Gij gelooft, [zult „ gij misfchien zeggen,] dat er maar één God „ is. Heel wel! maar dit geloo- „ ven de duivelen ook, en tevens lidderen zij." ■' [Wat zoudt gij hier op antwoorden?] co. Dwaas mensch ! hoe kunt gij twijfelen , dat het geloof zonder werken dood is? —— Is ABRA-  VAN JAKOBUS. 355> abraham, onze ftamvader, niet uit de werken Hoofdft. gerechtvaardigd, toen hij zijnen zoon isaük op^^^ het altaar ten offer bracht ? Ziet gij niet, dat ta. het geloof gepaard ging met zijne werken , en dat de volmaaktheid van zijn geloof uit de werken gebleken is? Dus fprak dan ook de 13. fchrift naar waarheid: „ abraham geloofde aan „ God , en het is hem tot gerechtigheid gere„ kend" zoodat hij den naam van eenen vriend van God verwierf. Ziet gij dan nu, dat men uit de werken, en •4* niet alleen uit het geloof, gerechtvaardigd wordt? Wilt gij nog een voorbeeld? Is rachab, de 25> heidin, niet uit de werken gerechtvaardigd, daar zij de afgezondenen herbergde, en eenen weg aanwees, om te ontkomen? Bij gevolg, 2.6. gelijk het ligchaam zonder ziel dood is, zoo is ook het geloof zonder doen dood. 3. Vermaaning, om zich niet ügtvaardig als leeraars op te werpen. en om in het /preken zijne driften te breidelen. Mijne broeders! werpt u zelven niet in groo- Hoofdjl. ten getale tot leeraars op; denkt, dat wij, [leer- H** aars,] zwaarer verantwoording hebben. ■ Want , hoe zeer wij allen in veele opzigten, 2. misftappen begaan, echter is hij voor een' volmaakt man te houden, die in het leeren geen' misftap begaat ; hij is in ftaat , om ook het geheele ligchaam wel te kunnen beftuuren. Zie  3<5o ALGEMEENE BRIEF Ihofdjl. Zie ééns! gelijk wij de paarden een bit in den vs, '3. mond doen' wanneer wij ze regeeren, en naar onzen wil hun geheel ligchaam wenden willen — 4. en gelijk zelfs de grootfte fchepen, ook bij de hevigfte winden, door een klein roer geduurd worden, waar de zin van den ftuurman wil _ 5. zoo ook is de tong een klein lid, welk groote zaaken uitvoert. . Zie ééns ! hoe dikwijls een klein vuur een 6. gantsch woudaanfteekt nu is ook de tong een vuur, eene aanftookfrer van alle kwaad zoo is insgelijks de tong onder onze leden geplaatst, en befmet het geheele ligchaam ; zij ontfteekt onzen gantfehen levens-loop, wanneer zij van de hel ontlloken wordt. 7. Want daar anders alle fchepzelen, de dieren, vogels, kruipende, en zeedieren door het menschdom kunnen getemd worden, en ook van tijd tot 8. tijd getemd zijn kan nogthans geen mensch ter wereld de tong betemmen . Z1j ;s een onbetembaar kwaad V01 van doodlijk ver- gif. 9- Met haar looven wij onzen God en Vader, en met haar vloeken wij de menfchen, die naar Gods 10. evenbeeld gefchapen zijn. . Uit denzelfden mond komt zegen en vloek Dit behoorde •"• dus niet te zij", mijne broeders! , Welt wel ergens eene fontein uit denzelfden ader [re 12. gelijker tijd] zoet en brak water op? kan wel , mijne broeders! ecn vijgeboom olijven dragen, of een wijndok vijgen? Zoo kan ook gce-  VAN JAKOBUS. geene fontein [te gelijker tijd] brak en zoet wa- Hoofdft. ter uitleveren. Wil iemand onder ulieden den naam van wijs en verftandig dragen, die bewijze, met een goed en deugdzaam gedrag, dat zijne handelingen met zachtmoedige wijsheid volbracht worden. — Maar 14» hebt gij' bitteren ijver en twistgierigheid in uw hart, zoo draagt geen' roem [op wijsheid,] gfj zoudt tegen de waarheid liegen. Deze is 15. toch de wijsheid niet, die van boven afkomt, maar zij is aardsch, zinlijk , duivelsch. ——— Want waar zulk een [verkeerde] ijver en twist- 16. zucht plaats heeft , daar is enkel verwarring en alle fnoode handel. Maar de wijsheid, 17. die van boven is, is eerst wel zuiver, maar ook vervolgends vreedzaam , befcheiden, toegevend, vol medelijden, en vruchten van een goed hart, onpartijdig en zonder eenige geveinsdheid. m . En voor hun, die vredelievend zich ge- 18. dragen, is vrede en heil reeds gezaaid, als eene billijke vrucht van hun prijswaardig gedrag. Van waar komen die oorlogen en verdeeldhe- Hoofdft. den onder ulieden? anders, dan van uwe lus^ ten, die in uwe leden woelen ? Gij hebt 2> begeerten, en kunt ze niet voldoen; gij zijt nijdig en ijverzuchtig, en kunt nogthans uw oogmerk niet bereiken. Gij twist en ftrijdt, en gij bezit niets, dewijl gij er niet om bidt. — Zo gij al bidt, gij ontvangt niet, omdat gij met 3. een flecht oogmerk bidt, te weten , opdat gij [de  3<32 ALGEMEENE BRIEF Hoofdjl.\&z bekomen gaven] naar uwe lusten zoudt rerIV- fpillen. v ' 4" Gij overfpelers en afvalligen van GodJ weet gij niet, dat de liefde voor de wereld vijandfchap tegen God is?—— Wie dan een vriend ■ der wereld wil wezen, wordt even daardoor een vijand van God. 5» Meent gij dan , dat de fchrift zonder reden zegt: „ Heeft de geest, die in u huisvest, lust 6. „ in haat en nijd?" —— Hij fchenkt veelëer grooter zachtmoedig- en liefderijkheid, daarom ftaat er : „ God wederftaat den hovaardigen, ,, maar aan ootmoedigen bewijst hij genade." 7> Onderwerpt u dan aan God. Wederftaat den 8. duivel, dan zal hij van u vlieden. Nadert tot God, en hij zal tot u naderen; reinigt uwe handen, gij zondaars, en zuivert uwe. harten, gij die een verdeeld hart hebt [tusfchen God g. en de wereld !] ■■ Treurt, klaagt, weent ■ uw lagchen verandere in treurigheid, en 10. uwe blijdfehap in droefenis. —— Vernedert u zelven voor den Heere, dan zal hij u verhoogen. 11. Vonnist eikanderen niet, broeders! — Wie zijnen medebroeder vonnist en veroordeelt, vonnist en veroordeelt de wet. ' - Zoo gij nu de wet beoordeelt, dan zijt gij geen beöefe- 12.naar, maar een rechter der wet. Doch er is maar één wetgever , die zaligen en verderven kan , hoe durft gij dan eenen anderen beöordeelen? 4. Waar-  VAN JAKOEUS. 3C3 4. Waarfchuwing tegen hoogmoedige zelfsverbeelding , en voorfpelling van Gods oordeelen. Wel nu, gij die zoo [Hout] zegt: ,, HedenHtofdft. ,, of morgen reizen wij naa die of die ftad, töuw> '„ „ waar wij één jaar vertoeven, en handel drij,, ven, en winst zullen doen;" fchoon gij niet I4« weet, wat de dag van morgen mede zal brengen 1 . Want wat is toch uw leven? —— Het is een damp, die voor een oogenblik gezien wordt, en dan verdwijnt. Liever behoor- 15, det gij te zeggen: Indien de Heere wil, en „ wij leeven, zullen wij dit of dat doen." —Maar thans roemt gij met ijdel zelfsvertrouwen, ' en zoodanige roem is verkeerd en boos. Die zijnen pligt weet , en niet volbrengt , is 17. grootlijks ftraffchuldig. Wel nu, gij rijken! weent en huilt over de Hoofdft, ellenden en jammeren, die u aanftaande zijn. — V. Uw rijkdom is bedorven, en uwe [prachtige] vs' I' kleederen zijn door de motten vernield. • Uw goud en zilver is door den roest verteerd, 3. en die roest zal tegen u getuigen, en zal een vuur worden, dat uw vleesch zal verteeren. — Gij hebt u zelven fchatten verzameld in de laatfte tijden. — Zie! de loon, dien gij den 4' arbeiders, welke uwe koornvelden gemaaid hebben, onthouden hebt, roept [tot God;] en het gefchrei van hun, die voor u geoogst hebben, is den Heere der heirfchaaren, [Israêls God,] ter 0 ore  3Ö4 ALGEMEENE BRIEF Hoofdft. oore gekomen, [en wordt door hem ter harte w V* genomen.] Gij hebt tot hier toe op aar¬ de in weelde, dartelheid, en wellust geleefd; gij hebt u zelven als tegen den nacht-tijd ge6.mest. ——■ Gij hebt den rechtvaardigen veroordeeld en gedood ■■■ die u toch geen leed deedt. 7' Broeders, wacht derhalven met geduld op de komst des Heeren. Zie ééns, hoe gela¬ ten de landman, bij zijn verlangen naar de kostelijke vruchten van zijn land , wacht op den & herfst- en lente-regen; weest gij dus ook bedaard en geduldig, en bemoedigt u zelven, want 's Heeren komst is aanftaande. p. Broeders , klaagt en zucht niet [als of gij geene hoope hadt,] opdat gij niet ftraffchuldig verklaard wordt. Waarlijk , de Rechter ftaat eerlang te komen. 10. Mijne broeders , neemt de profeeten, die in 's Heeren naam gefproken hebben, tot voorbeelden van geduld in lijden , en van geduldige 11. verdraagzaamheid. ■ O ! wij roemen hen te recht gelukkig, die volftandig zijn gebleven! Gij hebt gehoord, hoe ftandvastig job in zijn lijden was, gij hebt ook gezien , welk uiteinde de Heere hem gegeven heeft; hoe barmhartig en ontfermend de Heere zij. 5- Be.  VAN JAKOBUS. 365 5. Be/luit van den Brief, met nog eenige bijzondere vermaaningen. Voor alle dingen , mijne broeders, zweert Bocfdfl. niet noch bij den hemel, noch bij de w>j2- aarde, noch bij iet anders. ——- Uw ja, zij flechts ja, en uw neen zij neen ! [laat het daarbij blijven,] opdat gij u niet ftrafwaardig maakt. Is iemand onder u in angst en nood, hij bid- 13* de [tot God!] Is hij wei-gemoed, hij zinge eenen lofzang! ■■ Is iemand onder I4« ulieden krank, hij ontbiede de oudften der gemeente , opdat zij voor hem bidden, en hem, in 's Heeren naam , de gepaste hulpmiddelen toedienen. ■ Dan zal het geloovig gebed *5> den zieken behouden, en de Heere zal hem gezond maaken . Zelfs al hadt hij zich door eene zwaare zonde, [deze krankheid op den hals gehaald,] die zonde zal hem vergeven worden. Maar belijdt ook onder eikanderen uwe mis- I<5« flagen, en bidt voor eikanderen, [in foortgelijke gevallen,] opdat gij genezen wordt een ernftig gebed van eenen rechtvaardigen vermag zeer veel. Euas was een mensch I7- van gelijke gcmoeds-bewegingen en gefteldheid, als wij, en nogthans, wanneer hij badt, dat het niet regenen zou, viel er in het gantfche land geen regen, geduurende drie jaaren en zes maanden; . toen badt hij nog ééns, en de hemel 18. gaf regen, en de aarde werdt wederom vruchtbaar. D d Broe-  366 ALGEMEENE BRIEF VAN JAKOBUS. Baofdjl. Broeders, indien iemand uwer van de waar- vs7ig. heid' ^en de leere van liet E**»geti] mogt afdwalen, en iemand hem weder te rcgt brengt, ao. die wete, dat hij, die eenen zondaar van zijnen dwaalweg te recht brengt, eene ziel van den dood verlost, en vergeving van zonden, hoe menigvuldig ook, te wege brengt.  DE EERSTE ALGEMEENE BRIEF VAN PETRUS.   DE EERSTE ALGEMEENE BRIEF van PETRUS. ï. Op fchrift van den Brief. Petrus , een Apostel van jesus christus , Hoofdft. aan de uitverkozen [Christenen,] die als vreem- I. delingen verftrooid leeven in Pontus, Galatiën, vs' u Kappadociën , Afiën , en Bithijniën , welke , volgends Gods eeuwige wijsheid, door den geest, 2, [Gode] geheiligd zijn tot gehoorzaamheid aan cjesus christus, en [deelneming] aan de be- fprenging [en inwijding] door zijn bloed; . genade en alle heil worde ulieden meer en meer gefchonken! 2. Vermaaning, om welgemoed, godvruchtig, en liefderijk, onder alle wederwaardigheden t de hoope op de eeuwige zaligheid vast te houden. Hoogst-geloofd zij de God en vader van onzen 3. Ileere, jesus christus, die, naar zijne grooDd 3 te  370 eerste algemeene brie? Hoofdjl. te barmhartigheid , ons, door de opftanding van l' jÉiuè christus uit de dooden, herboren heeft, Wi 41 tot eene leevendige [en gegronde] hoop , op een onverganglijk, onbevleklijk, en onverwelklijk erfgoed, dat voor ons in den hemel be- 5. waard is. — Voor ons, die door Gods alvermogen "bewaard worden , door middel van het geloof, voor de zaligheid, welke ten laatften zekerliji.- ?al srpnnpnhaard worden. ■ .. - 6. Over welken [gelukkigen tijd] gij u zelven verblijdt , hoewel gij, tot hier ,toe , nog een weinig tijds , (indien het nodig zal zijn ,) 'door veelerhande beproevingen [en wederwaardigheden-] 7' droefheid moogt ondergaan; zoodat uw geloof ■door deze beproeving veel heerlijker blijkt re zijn , dan goud , hetwelk wel door vuur beproefd wordt , maar nogthans verganglijk is., daar uw geloof eindelijk tot lof, en eer, en luister zal verftrekken, bij de openbaring van jesus christus. p S. Welken gij liefhebt, zonder hem ooit gezien te hebben , in welken gij, fchoon hem niet ligchaamlijk aanlchouwende, gelooft, en 11 zelven verblijdt met eene onuitfpreeklijke en overheer9- lijke blijdfehap ; vasten ftaat maakencle op het einde van uw geloof, uwer zielen zaligheid. 10. Aangaande welke zaligheid dê Profeetsn, die de genade, welke u ten deel is gevallen, voorzegd hebben, onderzoek gedaan, en naargellt vorscht hebben, terwijl zij met verlangen naarfpoorden , welken en hoedanigen tijd de geest van  van petrus. 371 van christus, die door hun fprak van het WyHoofdji. den, dat christus overkomen, en van de heerlijkheid , die daar na volgen zoude, bedoelde. Den welken ouk geopenbaard is , dat zij diew. i2. [verheven] zaaken als dienaars van God, niet voor zich zelven, maar voor ons, voorfpelden, welke ulieden nu verkondigd zijn door de genen, die ulieden het Euangeli hebben gepredikt _ door den heiligen geest, die van den hemel gezouden is; — zaaken, in welken te beichouwen engelen zich verlustigen. Weest derhalven fteeds opgewekt van verftand, Is, en waakzaam, [als dienstknechten, die bereidvaardig en nuchteren hunnen heer verwachten ,] ... en hoopt dus, volmaaktelijk, op die genade , welke , bij de openbaring van jesus christus, op u wacht. Gedraagt u zelven, als gehoorzame kinderen, 14. niet naar voorige lusten cn zinlijke begeerten , gelijk in den tijd uwer onwetendheid, maar, gelijk hij, die u geroepen, [en tot het Christendom gebracht heeft,] heilig is, weest gij dus ook heilig in allen uwen handel cn wandel, ge- I0~. lijk er in de fchrift ftaat: „ Zijt heilig, want ik hen heilig" En daar gij hem als va- I?. der eert, die , zonder aanzien van iemand, elk eenen onpartijdig oordeelt naar zijne daaden , zoo zij, geduurende den tijd uwer vreemdelingfchap, uw handel fteeds met eerbied voor hem vervuld! Bedenkt, dat gij niet door iet verganglijks, 1$. Dd 4 door  372 EERSTE ALGEMEENE BRIEF Hoofdft. door zilver of goud, zijt vrijgekocht van dien heidenfchen wandel, dien gij van uwe vooröu» vs, 10. deren hadt overgeërfd, maar door het kostbaar bloed van christus, als een vlekkeloos en on20. berispelijk offerlam ; " die voor 's werelds grondvesting daar toe was voorbeftemd , maar nu in deze laatfte tijden , ten uwen beste is £i. verfcheenen , gij, die door hem op God vertrouwt , die hem uit de dooden opgewekt, en heerlijkheid gefchonken heeft ■ zoodat dus uw geloof en uwe hoop op God gevestigd is. 22. Heiligt dan uwe zielen, door u zelven, dooiden geest, aan de waarheid te onderwerpen, tot eene ongeveinsde broederliefde, en hebt eikanderen vuurig lief, uit een zuiver en oprecht hart. 23. Gij zijt immers tot nieuwe fchepzelen geboren, niet uit fterfiijk, maar uit onfterflijk zaad, door de leere van den lcevenden en waaren God, welke leere in eeuwigheid ftand blijft houden —- 24. want , daar al het fterflijke gelijk is aan het gras, dat verdort, en alle menschlijke heerlijk- 25. heid aan eene veldbloem, die afvalt, blijft daarëntegen 's Heeren woord tot in eeuwigheid. Te weten , dat woord, welk door de Euangeli-leere tot u gebracht is. 3. pe  van petrus. 373 3. petrus vermaant de Christenen, zich zoo te gedragen , dat het niet fchijne, als of zij hun lijden als boosdoeners verdienden. Legt dan alle boosheid, alle arglistigheid, en Hoofdft. geveinsdheden , en nijd, en alle laster- en be- IL vs. 1 dilzucht af zijt als nieuwgeboren kinde- ' ren, begeerig naar die zielen voedende, oubedorven melk, om daar door op te wasfen; na- „# demaal gij reeds ervaaren hebt, dat de Heere goedertieren is. Voegt u rot hem, dien leevenden fteen, die 4. wel van menfchen verworpen , maar bij God uitgelezen en kostbaar is — laat u dus ook, als 5. leevende fteenen, dichten tot een geestelijk tempel-huis —— een heilig priesterdom , om geestelijke offeranden te offeren, die Gode welgevallig zijn door jesus christus. Gelijk er daarom in de fchrift daat: „ Zie, „ ik leg in Ziön eenen uitgelezen , kostbaren, „ hoek- en grond-fteen. Die op hem ge- ,, loovig vertrouwt, zal niet befchaamd wordend ■> Voor u derhalven, die gelooft, is hij 7. dierbaar • maar voor de ongehoorzamen is ,, deze fteen, dien de bouwlieden verworpen „ hadden, en die echter tot eenen hoekfteen ge. „ worden is , een fteen, waar men zich aan floot, „ een rots, waar men over valt." - Zulken 8. naamlijk, die zich, door hunne ongehoorzaamheid , aan de leere dooten, waartoe zij ook gefchikt zijn. Dd 5 Maar  374 EERSTE ALGEMEENE BRIEF Hoofdft. Maar gij integendeel zijt een uitverko- vs. 9, zen Volk "— ccn koni"glijk priesterdom ' een heilig volk een volk van [Gods] eigendom opdat gij de volmaaktheden en lof alömme zoudt verkondigen van Hem , die ulieden uit de duisternis geroepen heeft tot zijn 10. vervvonderens-waardig licht. Die weleer geen volk waart — maar nu Gods volk—— weleer geene ontferming deelachtig, - maar nu begenadigden zijt. 11. Geliefden , ik vermaan ulieden, als vreemdelingen en bijwooners, dat gij u zelven van de zinlijke lusten onthoudt, die tegen de ziel ftrij- 12. den; voert eenen deugdzamen wandel onder de heidenen , opdat , wanneer zij u lasteren , als boosdoeners , zij uwe deugdzame handelingen ontwaaren, en Gode de eere geven , wanneer zij uwe zaak onderzoeken. . 13. Onderwerpt u zelven dan, om des heeren wil, aan alle wereldlijke overheden; zoo wel aan den 14. keizer, als den oppervorst, als aan zijne ftadhouderen, die door hem gezonden worden, tot ïtraflè der kwaaddoeners , en tot befcherming der deugdzamen. 15. Dit is toch de wil van God, dat gij, door deugdzaam te leeven, die dwaazc menfchen, die u uit onverftand [betichten,] den mond ftopt.— 16. [bedraagt] u zelven, als rrifê lieden, doch niet als die de vrijheid willen gebruiken tot een dekmantel van fnoodheid, maar als dienstknechten van God. Be-  van petrus. 375 Betoont ieder éénen achting; hebt liefde voor Hoofdft. de broederfchap [der Christenen;] eerbied WW^** God, en ontzag voor den Keizer. 4. Bijzondere pligten, ten dien einde voorgtjcht even. Gij, huisknechten, weest uwen heeren, met 18. allen eerbied, onderdanig, en dat niet alleen die goed en befcheiden, maar ook die hard en ftreng zijn ; want dat is eerst eere, indien iemand, I9. omdat hij voor God gemoedelijk is, ongemak verdraagt, en dus onverdiend lijdt; ——«■ want 20. wat. roem zou dat zijn, indien gij misdeedt, en dan lijdt, als zulken, die geftraft worden ? —— Keen! maar indien gij, doende het geen recht is , geduldig lijdt, dat geeft aangenaamheid bij God. Daar toe zijt gij immers geroepen, [toen gij 21. Christenen werdt,] gelijk ook christus voor u geleden , cn u een voorbeeld nagelaten heeft, om in zijne voetftappen te treden. ■ — Hij, 22. die nooit geene zonde gedaan heeft, en in wiens reelenen nooit eenig bedrog ontdekt is die , gefcholden wordende, niet weder fcholdt 23. ■ die over zijn lijden geene wraak nam met bedreigingen . maar alles aan den rechtvaardigen rechter overliet ; die onze 24> zonden in zijn' perfoon op het kruishout gediagen heeft, opdat wij, der zonde afgedorven zijnde, voor de gerechtigheid zouden leeven — 5, door  37"5 eerste algemeene brief Hoofdft. „ door wiens flriemen gij genezen zijt" vs.25. Want? daar g;i te vooren waart, als omdwaalende fchaapen , zijt gij nu te rug gebragt tot den herder en hoeder van uwe zielen. Hoofdft. Insgelijks gij , vrouwen , zijt uwen echten vs. 1. mannen gehoorzaam ; opdat, zo er fommigen nog ongeloovig zijn omtrent de leere, zij, door den handel en wandel der vrouwen , zonder ver- 2. der onderricht, gewonnen worden; als zij uw kuisch gedrag, [gepaard] met eerbied [voor God] zullen befchouwen. 3. Haar opfchik en fieraad moet niet in het uitwendige beftaan , in kundig gevlochten haairlokken, of gouden kleinodiën, en kostbare kleede- 4< ren , maar in de inwendige fchoonheid van het hart , in het onverganglijk fieraad van eenen zachten en bedaarden geest, die zoo kostelijk 5- is in de oogen van God Op deze wijze verlierden zich weleer die heilige vrouwen, die haare hoope op God delden, en haare echte 6. mannen onderdanig waren, gelijk sara aan abraham onderdanig was, en hem heere noemde, wier echte dochters g'ij zijt, wanneer gij u wel gedraagt, en u door fchrik of vreeze niet laat vervaaren. 7. Zoo ook moet gij, mannen, verdandig met haar omgaan, en de vrouwen, als zwakker wezens , achting bewijzen, daar zij toch ook met u erfwachters zijn van de genade van een [zalig] leven, ten einde uwe gebeden niet verhinderd worden. Met  ■ VAN PETRUS. 37? Met één woord, weest allen éénsge-Hoofdlt. zind deelt in elkanders belangen 11 yf< g# weest broederlievend ' medelijdend —— menschlievend vergeldt nooit kwaad met 9' kwaad , of fchelden met fchelden; maar bewijst veel meer zegenende weldaaden. ——— Bedenkt, dat gij, [als Christenen ,] hier toegeroepen zijt, opdat gij zegeningen en weldaaden bezitten zoudt. » „ Alwie een gelukkig leven wil genieten, en io. „ waarlijk goede dagen bekeven, onthoude zijne ,, tonge van alle kwaad, en zijne lippen, om „ nooit bedrog of list te fpreken. Hij n. a, wachte zich voor het kwaad, en doe goed!-— „ Hij ftreeve met allen vlijt naar vrede en een„ dragt! Want 'f Heeren oogen flaan de 12. deugdzamen gade, zijne ooren zijn open voor „ hun gebed terwijl hij de ondeugenden „ met misnoegen aanfehouwt." En wie zal u, indien gij de deugd betracht, 13. zoo ligt kwalijk bejegenen? En ai ware 14- het ook, dat gij om godsdienst en deugd moest lijden, dan zijt gij gelukkig. Vreest dan geen' menfchen, en laat u niet verfchrikken maar vereert God, den Hee- '\$, re, in uw hart; doch weest altijd be¬ reid tot eene befcheidene en eerbiedige verantwoording , aan een iegelijk , die u rekenfehap vraagt, met betrekking tot de hoop, die gij koestert ; als zulken , die een goed geweeten jg, hebben. ■ Dus zullen zij, die u befchuldigen,  378 eerste algemeene brief Metfdft.èigm, als boosdoeners, door de daad zelve beIIL fchaamd worden, als zij uw goed en christelijk gedrag lasteren willen. vs.17' Het is toch beter, indien het dus Gods wil medebrengt, [dat gij lijden ondergaan zult,] dat gij weldoende, lijdt, dan kwaad doendo. s S' petrus ftttaft zijne vermaaning door het voorbeeld van christus. 18. christus heeft immers ook éénmaal voor de zonden geleden,doch hij onfchuldig voor fchuldigen, ten einde hij ons tot God bracht. —— Hoewel hij flechts naar het ligchaam gedood, maar door den geest, weder in het leven is her- 19. field. ' Door welken geest hij eertijds die genen, wier zielen thands in bewaaring zijn, vermaand en tot bekeering opgefpoord heeft, ao. die toen ongelovig en ongehoorzaam waren, toen Gods langmoedigheid ééns voor het laatst uitftel gaf ten tijde van no.ïch , terwijl het vaartuig door hem gebouwd werdt , in het welk flechts weinigen, niet meer dan acht zielen , gered werden door middel van den zondvloed; *" met welken die doop overeenkomst heeft, welke ons nu ook heden behoudt; —-— ik bedoel niet dien doop, waardoor het ligchaam gezuiverd wordt, maar waar op een goed geweten bij God recht geeft — uit hoofde der opftanding 22. van jesus christus, welke ten hemel gevaren, en aan Gods rechtehand gezeten is, terwijl engelen  van' petrus. 379 gelen zoo wel als alle magten en heerfchappijen, hein onderworpen zijn. Nademaal dan christus voor ons in zijn ïïg~HocfJ{i, chaam geleden heeft, zoo wapent u met de- IV. zelfde gezindheid , als hij ; want die in zijn vs' l' ligchaam het lijden heeft doorgedaan, is nu van de zonde ontflagen, zoodat hij den overigen tijd 2. van zijn leven, hier op aarde, niet langer leeft naar menschlijke lusten en zinlijkheden , maar naar den Godlijken wil. Het is immers al genoeg, dat wij, den voor- g. gaanden tijd van ons leven, ons gedragen hebben naar den zin der heidenfche volken, toen wij overgegeven waren aan ontuchtigheden, zinlijke lusten , overdaad in fpijze en drank, en aan afi'chuwlijke afgodendienften. Waar- 4. omtrent zij nu zich bevreemden, dat gij niet meer in die buitenfpoorige ongebondenheden deel neemt , en deswegens [het Christendom] lasteren; doch zij zullen daar van eerlang 5. rekenlchap moeten geven aan Hem , die gereed ftaat , om leerenden en dooden te oordeelen ; [ook dooden zeg ik,] want daar toe is toch 6. aan dezen het Euangeli verkondigd, opdat, alhoewel zij door menfchen naar het ligchaam veroordeeld wierden, zij echter naar den geest van God hét [zalig] leven zouden ontvangen. Ondertusfchen nadert alles tot zijn einde.— 7. Houdt u derhalven nuchteren en waakzaam , in geduurige gebeden. ——— Doch bovenal zij uwe g> onderlinge liefde vuurig en oprecht; liefde dekt toch  380 EERSTE ALGEMEENE BRIEF Hoofdft.toch. eene menigte zonden toe; > weest onderling met gulle vriendelijkheid, herbergzaam. vs' 1q] Een iegelijk befteede die gave des geests, die hij ontvangen heeft , tot onderling nut , als rechtfchapen huisbezorgers van Gods menigvuldige gunstbewijzen. —— Indien iemand leert en onderwijst, dat zijne leere zij volgends de Godlijke openbaring! ■ Indien iemand eenige bediening waarneemt , hij doe zulks met al het vermogen, dat God hem verleent! ten einde God door allen verheerlijkt worde , met betrekking tot jesus christus , wien eere en kracht in eeuwigheid zij! amen ! 6. Korte herhaaling van het gezegde , en bij' zondere vermaaning aan oudften en jonge Christenen. j2. Geliefden, laat de hitte [der vervolging,] welke tot uwe beproeving ftrekt, u niet bevreem- 13. den, als of u iet vreemds overkwam ;maar, verheugt er u veel meer over, nadien gij dus deelneemt aan het lijden van den christus, ten einde gij u zelven , wanneer zijne heerlijkheid zal geopenbaard worden, ook daar in verheugen en verblijden moogt. 14. Gelukkig zijt gij, wanneer gij, om de belijdenis van christus hoon en fmaad moet dulden ■- de hoog-heerlijke, de godlijke geest toch rust op ulieden zoodat , fchoon hij, ten hunnen opzigte , gelasterd wordt, hij ech-  van petrus. 3S1 echter, ten uwen opzigte, meer en meer vcï-Heefd/l. heerlijkt wordt. " * Alleenlijk, dat toch niemand uwer iet lijde, [uit hoofde van ecnig wanbedrijf, bij voorbeeld,] als moordenaar, of dief, of boosdoener, of als iemand , die zich met eens anders doen bemoeit; 1 ■ doch lijdt iemand, als Christen, 16. die fchaame zich niet, maar hij verheerlijke veel eer God, in dit opzigte. Het is toch tijd , dat het [groot] oordeel l7* eenen aanvang neme van het huisgezin [en de dienaaren] van God; doch ■ begint het eerst van ons, hoedanig zal dan het einde wezen van zulken, die omtrent het Godlijk Euangeli ongeloovig en ongehoorzaam zijn! En — 18. indien de rechtvaardige en deugdzame niet, dan onder veele bezwaarnisfen, tot zaligheid komt, waar zal de goiHoze en zondaar zich durven vertoonen ? — Gevolglijk, behooren zij, die 19, volgends den godlijken wil aan lijden worden blootgefteld, hunne ziel en leven aan hem, als den getrouwen Schepper, met volharding in een deugdzaam leven, aantebevelen. De oudften in uwe gemeenten vermaane ik , f]90f^jf hun mede-oudfte , en getuigen van het lijden v. van den christus, maar ook deelgenoot van w' l' die heerlijkheid, die ééns geopenbaard zal worden ; weidt de kudde van God, elk in de zij- 2> jie, nemende het opzieners-ambt waar, niet als door dwang, maar met gewilligheid - niet uit fchandelijke winzucht, maar met een gul E e hart  38a eerste algemeene brief Hoofdfl.hzn —— ook niet, als die heerfchappij oe* fent over de gemeente, maar als voorbeelden, 4, de kudde leidende — dan zult gij', wanneer de opperherder zal verfchijnen, de onverwelklijke kroon der eere verkrijgen. En gij, jonger Christenen, weest ondergefchikt aan de oudften maakt u de nede¬ righeid eigen , en laat er dus eene onderlinge ondergefchiktheid ftand grijpen, want toch God, die den hovaardigen tegenftaat, bewijst aan nederigen zijne gunst en genade. 6. Onderwerpt u dan met nederigheid aan Gods alvermogende hand, dan zal hij u, op zijnen 7. tijd , verhoogen; - werpt alle uwe bekommering op hem, want hij zorgt voor u. Weest nuchteren en waakzaam, nadien uw groote tegenpartij, de duivel, als een brullende leeuw, op roof uit is, en loert, of hij den éénen of anderen zou kunnen verflinden. ——■ 9» Wederftaat hem, door in het geloof ftandvastig te blijven; bedenkt, dat ook hetzelfde en foortgelijk lijden uwe broederen treft, waar zij zich in de wereld bevinden. 10. Doch de genaderijke God , die ons, door christus jesus beroepen heeft tot zijne eeuwige heerlijkheid na een kortftondig lijden, volmaake, bevestige, verfterke zelf ulieden, en doe H. u als op eenen onbeweeglijken grondflag, vastftaan. — Hem zij de heerlijkheid en de kracht in eeuwigheid, amen! 7. Be-  van petrus. 583 7. Befluit van den Brief. Dit weinige heb ik u willen fchrijven, efi aan Hoofdft, u laten bezorgen door silvanus , dien ik voor v* , j , j vs. eenen getrouwen broeder houde, om u te vertroosten , en tevens getuigenis te geven , dat die leere , in welke gij ftandvastig blijft, de waare Godlijke genade-leere is. U groeten uwe mede-christenen in Babijfon, 13. als ook markus, mijn zoon en leerling. Groet malkanderen met eenen liefde-kus.—— I+t Heil zij u allen,die in christus jesus geloofti AMEN. Ee a   TWEEDE ALGEMEENE BRIEF VAN PETRUS,   TWEEDE ALGEMEENE BRIEF van PETRUS. i. Op fchrift van den Brief. §imeön petrus , een dienstknecht en Apos- Hoofdjl. tel van jesus christus [wenscht] ulieden,die, *• ^ door de rechtvaardigheid van onzen God en zaligmaker jesus christus, een even waardig geloof met ons ontvangen hebt, dat u meer en meer genade en alle heil gefchonken worde door *■ de kennis van God , en onzen Heere jesus christus. s. petrus weht de Christenen op, tot godzaligheid en deugd, op den grond van de waarheid der Euiingeli-Zeere, door de oude Profeetiën bevestigd. Gelijk zijn godlijk alvermogen ons alles ge* ^ fchonken heeft, wat tot een gelukkig leven en waare godzaligheid behoort , door middel der Ee 4 ken-  388 tweede algemeene brief Hoofd/!, kennis van hem, die ons geroepen heeft tot zij- vs. \. nc heerliJkheid en volmaaktheid. - Waar door de grootfte en dierbaarfte beloften aan pns vervuld zijn, zoodat gij daar door der Godlijke natuur deelachtig zijt geworden, terwijl gij aan het verderf ontkomen zijt, waar in de wereld [en het menschdom] door de zinlijke lusten 5-[verzonken ligt;] zoo wendt ook hier toe allen vlijt aan, dat gij bij uw geloof voegt de deugd van ftandvastigheid, bij de ftandvas- 6. tigheid verftand, bij verftand eene matige levenswijze , bij deze matige levenswijze geduld en lijdzaamheid, bij deze lijdzaamheid godzaligheid, 7. bij de godzaligheid liefde tot de Christen-broei ders, en bij deze broeder-liefde algemeene liefde. 8. Want, wanneer gij deze deugden bezit,en daa'r in toeneemt, zullen zij „ niet ledig noch onvruchtbaar laten , maar meer en meer tot de rechte kennis van onzen heere jesus christus 9. brengen. -- Gelijk integendeel wie deze deugden niet bezit, die is blind, en bijziende, en heeft vergeren , dat zijne vorige zonden nu gezuiverd waren. 10. W7eest daaröm des te ijveriger werkzaam , broeders, om uwe roeping en verkiezing, [als Christenen,] te bevestigen; want indien gij deze deugden beoefent, zult gij nooit ftrui- 11. kelen [op den weg der zaligheid,] daarentegen zal u de ingang in het eeuwig rijk van onzen heer en zaligmaaker jesus christus veel meer geopend worden. Even  van petrus. 389 Even daarom zal ik ook nooit verzuimen, u Hoofdft. deze dingen geduurig te herinneren, alhoewel jn> gij ze weet, en in de ééns aangenomen waarheid reeds bevestigd zijt. Te weten , ik acht 13, het billijk, zoo lang ik nog in deze [aardfche] hut zal wezen, u door herinnering, op te wekken te meer, daar ik weet, dat ik deze ÏA, [aardfche] hut haast zal verlaten , gelijk onze heere jesus christus mij zulks ook te kennen heeft gegeven. Ik zal derhalven mijn best ^ doen, dat gij, na mijn verfcheiden, deze dingen u zelven ten allen tijde in het geheugen zult kunnen herhaalen. Wij volgden toch geen met opzet verdichte 16. fabelen, als wij ulieden de magt en de openbaring van onzen heere jesus christus verklaarden, maar wij deeden dit, als ooggetuigen en aaufchouwers van zijne hooge heerlijkheid, ge- 17t lijk wij, toen hij van God den vader luisterrijke heerlijkheid ontving, en er uit de hoogheerlijke verfchijning tot hem gezegd werdt: Deze is mijn geliefde zoon, in wien ik een welbehaagen heb V deze ftem zelven gehoord ^t hebben, zoo als die uit den hemel kwam, toen wij met hem op den heiligen berg waren. Maar ook hebben wij de godfpraken der ou- JQ. de profeeten, die, [als gij weet,] nog zekerer gaan; zoodat gij wel doet, dat gij op dezelven uwe aandacht vestigt, en ze aanmerkt als een licht, welk in eene duistere plaatze fcheen, tot Ee 5 dat  39° TWEEDE ALGEMEENE BRIEF Boofdft.dat de dag aanbrak, en de morgenftar opging l' in uwe harten. fsr 20. Bedenkt eerst en vooral, dat geene voorzegging , die in de [Godlijke] fchrift gevonden wordt, uit eigen uitvinding oorfpronglijk is , ai. alzoo deze oude voorzeggingen niet zijn voortgebracht naar het welgevallen en de willekeur van menfchen, maar die heilige aan God gewijde mannen werden door den heiligen geest gedreven, toen zij ze verkondigden. 3. Waarfchuwing tegen valfche leeraaren. Hoofdft. Doch j waren er onder het volk [van isracl] II. wel eer ook valfche profeeten , zoo zullen er v' I-ook onder ulieden valfche leeraars opkomen, die verderflijke aanhangen 'zullen flichten , den heere, die zoo veel aan hun te kost gelegd heeft, verloochenen, maar ook zich een fnel verderf op den hals zullen haaien. 2. Zelfs zullen veelen hunne verderflijke voorflellen opvolgen, waar door [het Christendom,]de waare Lere en weg [ter zaligheid,] gelasterd zal 3. worden. —■ ■ ■— Door hebzucht gedreven , zullen zij , met gemaakte redenen, winst bij u zoeken te doen. Dan hun vonnis is reeds van ouds af be4.. paald, en hun verderf fluimert niet. — Want, daar God zelfs de engelen, toen zij zondigden [en van hem afvielen j] niet verfchoond, maar die  van petrus, 39» die in den afgrond, als in eenen duisteren ker-Hoofdft. ker opgefloten heeft, waar zij tot de uitvoering II* van het ftrafgericht bewaard worden; > daar hij de eerfte en oude wereld niet verfchoond ,vs. 5. maar alleen noüch, dien prediker der gerechtigheid , met de zijnen, zijnde acht perfoonen, bewaard heeft, toen hij de watervloed over het godvergeten menschdom bracht ; daar hij de fteden van Sodom en Gomorra in de asfche gelegd, en geheel omgekeerd heeft, die dus tot een toonbeeld maakende voor toekomftige godloozen , en daarentegen den deugdzamen 7. loth, die zich over het ontuchtig gedrag dezer buitenfpoorig-wellustigen ten hoogden bezwaarde , ■ ■ want waarlijk deze deugdzame man , g. fchoon hij flechts als vreemdeling onder hun woonde , kwelde , door het geen hij zag en hoorde , zijne rechtvaardige ziel, wegens hunne inoode werken —— verlost heeft; —- zoo 9. weet de heere de godvruchtige uit alle beproevingen [en wederwaardigheden] te verlosfen, en tevens de ondeugenden tot den gerichtsdag te bewaaren , om dan hunne ftraffe te ontvangen ■1 en onder dezen voornaamlijk zulken, die 10. met zinlijke en vleeschlijke wellusten zich bevlekken, en tevens alle regeering verachten — ftoute, opgeblazen menfchen, die geene zwaarigheid maaken , om alle overigheden te lasteren , daar ondertusfchen engelen zelven, die zoo llt veel grooter magt en vermogen bezitten, zich ont-  392 tweede algemeene brief Hoofdft. ontzien, om bij God tegen eikanderen te fchelden en eikanderen te veröordeelen. vs. 12. ]viaar deze menfchen, als redenloze beesten, die alleen hunne onvernuftige natuur volgen, en geboren worden, om gevangen en gedood te worden, zullen op dezelfde wijze in een wis verderf omkomen , daar zij lasteren, het geen 13- zij niet verftaan; zij zullen ééns den loon van hun ondeugend leven ontvangen , daar zij in daaglijkfche weelde hunnen wellust vinden , zoodat zij fchandvlekken en fmetten [voor het Christendom] zijn , daar zij zelfs in hunne liefdemaaien, met ulieden maaltijd vierende, dartelen 14. weeldig zijn, hebbende hunne oogen vol geilheid en onophoudelijk met dezelven zondigende —. zij verlokken onvaste gemoeden ; hun hart en zin is uitgeleerd in alle foort van winzucht ; zij zijn , [met één woord J vloekwaardigen 15. Zij hebben , met verlating van den rechten weg, den dwaalweg van bileüm, den zoon van bosor ingeflagen, die ook ongeoorloofd voordeel 16. lief hadt maar ook wegens zijne wandaad beflraft werdt , toen het domme lastdier met eene menschlijke dem fprak, en de dwaasheid i7< van dien profeet aantoonde. Zij zijn bronnen zonder water ——— wolken, die door een' dormwind gejaagd worden de dik- donkerfte duisternis wacht op hun voor eeuwig. iS. Want terwijl zij [aan den éénen kant] met groote  VAN PETRUS. 393 groote zelfsverheffing hunne zotheden als god-fIogf^ fpraken uitventen, zoo verlokken zij [aan den tl. anderen kant,] door vleeschlijke lusten, door . ontuchtigheden, zulken, die reeds in de daad zich afgezonderd hadden van de genen, die zich op den dwaalweg bevinden ; zij beiooven vs. 19. hun vrijheid, daar zij zelven jlaaven van verderflijke ondeugd zijn want immers is iemand een jlaaf van het geen, daar hij zich door iaat overheerfchen. Want indien zulke menfchen, die de bevlek- &Qt kingen van de wereld, door de kennis van onzen heere en zaligmaaker jesus christus , reeds verlaten hadden, in dezelven weder ingewikkeld, en daar door op nieuw overhecrscht worden, zoo is het laatfte met hun erger dan het eerfte. . 1 Zeker, het was voor hun beter, dat zij aI< den weg der [waare] deugd niet gekend hadden, dan dat zij, na die ééns gekend te hebben, zich afwenden van het heilig gebod, dat hun daar is voorgefchreven ; Op hun past, het geen met 22. een waar fpreekwoord gezegd wordt: „ De „ hond heeft zijn eigen uitbraakzel opgegeten. ;ï Het gewasfehen zwijn wentelt zich op „ nieuw in den flijk." 4. Waar-  594 TWEEDE ALGEMEENE BRIEF 4. Waarfchuwing tegen /potters , die met de hoop der Christenen op de komst van den zaligmaaker lagchen. Hoofd/7. Deze is nu de tweede brief,geliefden,welken III. ik aan u fchrijve , ten einde door mijne herinvs. 1. nering, uw gui en 0precht gemoed op te weka. ken, om toch te gedenken aan de voorzeggin» gen der heilige profeeten, en aan het gebod van onzen heere en zaligmaaker, welk wij,als zijne Apostelen, u hebben voorgefchreven. 3« Weet dit eerst en vooral, dat er in de laatfte tijden fpotters zullen te voorfchijn komen, die hunne eigen lusten zullen involgen, en welke 4. fpottende zeggen zullen: „ Waar blijft dan „ zijne beloofde wederkomst ? want nadat onze „ voorvaders overleden zijn, blijft alles op den„ zelfden voet , als het was van de eerfte fchepping af." 5. Naamlijk , zij willen niet weten , waarom, fchoon de hemelen van ouds beftonden, en de aarde uit het water en door het water, op het 6. godlijk bevel, is voortgekomen, de toenmalige wereld door water overftroomd en vergaan is; 7. • maar dus worden ook thans hemel en aarde, door dat zelfde magtwoord,als een fchat gadegeflagen , doch tevens bewaard tegen den gerechts-dag, wanneer het verderf het godloze menschdom treffen zal, om dan aan vuur te worden overgegeven. 8. Maar dit ééne worde door u nooit uit het oog  VAN PETRUS, 595 oog verloren, geliefden! dat één dag bij dcnHaafdJl. Heere zoo veel is als duizend jaaren, en duizend jaaren zoo veel als één dag. De Heere is niet traag, in zijne beloften teW. 9» vervullen, (gdïjk fommigen het daar voor houden,) maar hij oefent langmoedigheid met ons, en wil niet, dat er iemand verloren ga, maar dat allen zich tot den [waaren Godsdienst] bekeeren. Doch die groote dag des Heeren zal komen, 10. gelijk een dief in den nacht. ■ ■■ ■ Dan zullen de hemelen met gekraak vergaan, de hoofdftoffen zullen door vuur ontbonden worden, en de aarde, met alles wat daar op is, zal verbranden. Daar dus dit geheel famenftel van zaaken ont- II. bonden zal worden , hoe heilig en godvruchtig behoorden wij ons dan te gedragen! •— Hoe 12. behoorden wij met verlangen de komst van dien grooten dag van God te gemoet te zien, op welken de hemelen door vuur ontbonden zullen worden, en de hoofdftoffen door dien gloed zullen verfmelten! - Te meer, daar wij, Xj, volgends zijne belofte, nieuwe hemelen en eene nieuwe aarde te wachten hebben , in welke waare deugdzaamheid zal huisvesten. Dewijl gij dan, geliefden ! dit verwachten 14» inoogt, zoo bevlijtigt u zelven, tot uw eigen welzijn, om dan onbevlekt en onberispelijk van Hem bevonden te worden ; en rekent die langmoedigheid van onzen Heere vbor zaligheid — 15, gelijk  396 tweede algemeens brief enz. Hoofdft.gelijk onze geliefde ambtsbroeder paulus, naar die wijsheid, welke hem gefchonken is, ook vs. 16. aan ulieden gefchreven heeft; zoo als ook in alle zijne brieven, in welken hij van dit onderwerp fpreekt , een onderwerp, het welk ten deele moeilijk te verftaan is, waar door ook ongeleerde en onbevestigde lieden het zelve, gelijk zij trouwens ook wel de overige fchriften [der openbaring] doen, verkeerd opvatten en uitleggen, tot hun eigen nadeel. 17. Maar gij, geliefden, die nu dit te vooren weet, wacht u zelven, dat gij door de verleiding dezer ondeugenden niet mede weggefleept, en van uwen vasten grond afgetrokken wordt, 18. maar neemt meer en meer toe in de kennis van onzen Heere en Zaligmaaker jesus christus. Hem zij de eere nu cn in eeuwigheid, amen!  EERSTE ALGEMEENE BRIEF VAN JOANNES.   EERSTE ALGEMEENE BRIEF van JOANNES. i. Op den grond der waarheid van de Christenleere, vermaant joSnnes zijne lezeren tot deugd en liefde. Plet geen van het begin was , het geen Hoofdft. wii gehoord, met onze eigen oogen gezien, en J ° .1 VS» i» van nabij befchouwd, ja, met onze eigen handen getast hebben, betreffende hem, die de [logos ,] het levens-woord is, — (want Hij is dat 2. leven , het welk zich geopenbaard heeft, het welk wij gezien hebben, en daar wij van getuigen, het eeuwig leven, dat wij u verkondigen, het welk bij den Vader was, maar nu zich aan ons geopenbaard heeft.) Het geen wij, 3. [zeg ik,] gezien en gehoord hebben , verkondigen wij u, opdat gij met ons deelgenoten zijt [van ons geluk,] gelijk wij gemeenfehap hebben met den vader en met zijnen zoon jesus Ff 2 chris-  400 EERSTE ALGEMEENS BRIEF Hoofdft.christus. En thans fchrijven wij u dit- vsf. zelfde, ten einde gij u volmaakt [in dit heil] zoudt verblijden. 5. Te weten, deze is die groote waarheid, welke wij van hem zelven gehoord hebben, en nu aan ulieden verkondigen , dat God enkel licht is , zonder eenige duisternisfe. 6. Indien wij voorwenden , dat wij met hem gemeenfehap hebben, terwijl wij in de duisternis [van onkunde en ondeugden] voortleeven, zoo liegen wij, en betrachten de waarheid niet; 7. maar , indien wij in het licht [van kennis en deugd] wandelen, gelijk hij in het licht is, dan hebben wij [in de daad] met hem gemeenfehap; dan reinigt het bloed van jesus christus, zij- 5 nen zoon, ons van alle zonden. Zo wij ons toch wilden verbeelden, geene zonden meer te hebben, dan zouden wij ons zelven mislei9. den, en tegen de waarheid fpreken; maar belijden wij onze zonden , dan is hij getrouw en billijk, om ons de zonden te vergeven, en van 10. alle ondeugd te reinigen. Even gelijk, wanneer wij ons verbeeldden, dat wij voorheen niet gezondigd hadden, dan zouden wij hem tot een' leugenaar maaken, en zijne leere en openbaring verloochenen. Hoofdft. Mijne kinderen! ik fchrijve u dit, op dat gij vs. 'i. I>00rëian] niet meer zondigt; doch zo iemand mogt zondigen , wij hebben [in zulk geval] eenen t, voorfpraak bij den Vader, jesus christus, dien rechtvaardigen; die het waare zoenoffer is voor onze zon-  VAN J JaNNES. 401 zonden; ja niet flechts voor onze, maar ook voor Hoofdjl\ de zonden der geheele wereld ; doch hier aan 1I* vs. 3. weten wij , dat wij hem recht hebben leeren kennen, indien wij zijne geboden waarnemen. Alwie zegt: „ Ik heb hem leeren kennen," ^ en niet tevens zijne geboden waarneemt, die is eeh leugenaar, die geene waarheid betracht. —• Daarentegen, wie zijne geboden waarneemt., in 5. dezen is waarlijk de Godlijke liefde volmaakt* — Hier aan toch weten wij , dat wij in hem zijn, [en tot hem behooren.] ——— Die 5, dan zegt [en voorwendt,] dat hij in hem wil blijven, die moet dan ook zoo leeven, en ziel* gedragen, als hij geleefd , en zich gedragen heeft. Broeders! ik fchrijve u hier mede. geene nieu- ^ we leere voor maar de oude, die gij van eerften af gehad hebt, die zeilde oude leere, die gij van eerften af gehoord en geleerd hebt. In zeker opzigt, echter , fchrijf ik u eene g nieuwe leere hiermede voor, voor zoo verre het ten aanzien van hem, en van ulieden waar is, dat de voorige duisternis verdweenen is, en het licht der waarheid thans heller fchijnt. Alwie nu voorwendt, dat hij in dat licht ver- ^ keert, en zijnen broeder blijft haaten, die is tot nog toe midden in die duisternis ; terwijl inte- 1Qi gendeel hij, die zijnen broeder lief heeft, in dat licht blijft verkeeren, zonder aanftoot of ergernis te hebben. Ff 3 Gelijk