De VOORTREFFELIJKHEID van EENEN VRIJEN STAAT.   DE OFPERMAGT des VOLKS, o f De VOORTREFELIJKHEID van EENEN VRIJEN STAAT. door MARCHAMONT NEEDHAM. Verrijkt met Jantekeningen <■ van' j. J. Rousseau, Maui ij, Bossuet, Can- d1llac, LeTROS>E MoivTESQU EU R a ij N a l en anderen. uit het FRANSCH vertaald. Te Ut r echt fn Rotterdam, bij G. T. t. v. PADDENBURG en ZOON, en J. MEYER. mdcclxxxx1ïi.  11 faut faifir h circonfimce 4e Mvèhement, pour monter les ames au ton des omes autiques. J. J. RousSEAU Gouvernement de Pehgne,"  INLEIDING; * \^anneer de Romeinfche raadsheeren de rechten des Volks begonnen te eerbiedigen, in hunne befluiten en openlijke redenvoeringen, en tevens deszelfs gunst zich tragtten te verwerven, door aan hetzelve deii haam van Beheerfchers der 'wereld te geven i hoe Weinig moeite kostte het toen niet aan Öracchus, om' aan dit zelfde volk te doen begrijpen, dat zij de meesters van den raad waren ? Dus bleef ook de oppermagt te Athene, op aanraading van Soion, haaren voortreffelijken Wetgever, in handen des volks, na dat men de koningen verdreven had. Want, gelijk ook reeds doof Cicero gezegd werd: — „ de mensch bezit een ze„ kere natuurlijke aandrift, om zich al hooger en „ hooger te verheffen; niets is 'er, het geen hij van^ „ weinig aanbelang rekent, zo dra het geluk zijne nèi„ gingen begunftigt; en hij durft alles, tot zelfs zijn „ leeven, waagen, wanneer men hem overtuigt, dat „ hij eene wettige aanfpraak op de opperheerfchappij bezit." Wanneer een volk dus een maal op de gedagten gekomen is, dat het behoort vrij te zijn, poogt het ook daadelijk dit denkbeeld in aanwezen te ftellen'; en A word*  a INLEIDING. wordt dus werkelijk vrij. Zijne eerfte zorg is dan, dat zijne wetten, zijne voorrechten, zijne afgevaardigden, zijne ftaats-dieriaaren - in het kort, alle die bij hetzelve eenig ambt bekleeden, een daadelijk kenmerk der vrijheid dragen. — Deze vrijheid befchermt dusdanig een volk, als zijnen oogappel, dien^ het minfte ding* het kleenfte ftojFjè zelfs, of de geringde aanraaking, zou kunnen kwetfen. De vrijheid eindelijk befchouwt het, als eene jonge fchoone,, welke het nog korts gehuwd heeft, en waar omtrent het ten hoogden ijverzugtig is. Dit denkbeeld had op den geest der Romeinen zo groot"een invloed, dat zo de een of andere van hunne burgeren, hoe groot zijne verdienden ook immer wezen mogten, alleen den fchijn vertoonde, van naaf de opperheerfchappij te ftaan, zij denzelven ter ftond wisten te vernederen, gelijk zij ten aanzien van den grootmoedigen Moelius en Manlius deden. Zo verre bragt zelf die naijver het even gezegde volk, dat zij pok op de blikken, de gebaarden, het uiterlijke ert ganfche voorkomen van hem, dien zij verdagt hielden, naauwkeurig acht gaven. Voor al waren zij zeer opmerkzaam, om te onderzoeken, of zij, die in elkanders nabuurfchap woonden, ook eenige verbindenisfen aangingen, welke op eene waare vrijheidsliefde gegrond waren. En boven al befchouwden zij, als eenen vijand van het Geméenebest, elk eenen, die eenen verachtenden blik , een famengefronsden wenkbraauw, of eenen trotfchen gang vertoonen durfden; waarom de verftandigften zich ook altoos zedig en vriendelijk tragtten te gedragen. En dat hij zich van dezen aangenomen regel verwijderde , was ook de eenige oorzaak, waarom het Ro~ meinfche volk de verpligting uit het oog verloor, welke Collatinus, een der eerfte grondvesters van de vrijheid, op het zelve gelegd had; ja alleen wijl deze, hun eerfte Burgermeester, in eene pragt, leefde, wel-  INLEIDING. welke zijnen medeburgeren aanftotelijk was , konden zij zich zo ver vergeten. Na hem van zijne waardigheid ontzet te hebben, verbanden zij hem uit hunne ftad. Dan Brutés en deszelfs Ambtgenoot Pablïcola, behielden hunnen invloed en hunnen roem, alleen door zich op eene tegenovergeftelde wijze te gedragen. De een offerde zelve zijne zoonen , de fteunpijlaaren van zijn gedacht, om daar doof eene belediging uittewisfchen, welke zij den volke hadden toegebragt; (*) — terwijl de andere, ten einde de gunst des volks te blijven bezitten, het zelve den tijtel van Majefteit toekende; de bondelbij- (*) Men ijst nog, zo vaak de gcfchiedenis ons de treurige ftandvastigheid van den Burgermeester Brutus te binnen brengt; daar deze voor Zijne eigen oogen zijne twee zoonen deed ombrengen, wijl zij zich door Tarquinim, die zijne Opperheericbappij te Romi weder tragtte te vestigen, ongelukkiglijk lieten omkopen. Dan, hoe verbaazend groot moet niet de vrijheidsliefde geweest zijn, welke dit volk bezielde, daar het deZen Burgermeester dus voor de vrijheid zijn eigen kinderen kon zien Aagten! Men behoeft zich dus m'et meer te verwonderen, dat men te Romt zo weinig bedugt was voor de poogingen , welke de nabuurige volken aanwenden , om de Tarquijnen op hunnen zetel te herltellen. Vergeefs ■was het, dat de koning Porfenna hen in zijn befcherming nam. De Romeinen, hoe wel bijkans geheel magteloos door den hongersnood, deden hem door hunne onvertraagde ftandvastighcid zeer duidelijk bemerken, dar. Zij ten minftén vrij verkozen te fterven. Het volk was nog onwrikbaarer in zijne 'grondbeginfelen, dan de raad zelve; en het ganfche Rem» deed dezen magtigen vorst, die ben tot"het uiterfte gebragt had, verwittigen : dat hij zoude" ophouden, van zich voor de Tarquijnen in de bresfe te ftellen; wijl zij voorgeuomen hadden, om alles voor hunne vrijheid ' te waagen, en veel eer hunne vijanden, hunne wallen zouden zien overmeesteren, dan zij hunne dwingelanden binnen de muuren van hunne ftad gedoogen wilden. En Porftnna, verbaasd over den fleren moed van dit volk , en de ftoutheid van fommige enkele perfonen uit het zelve, eene ftoutheid, welke het menfchelijke bijkans te boven ging, nam eindelijk het befluit, om de Romeinen in het vreedzaam bezit van eene vrijheid te laten, welke zij zo wel hadden weten te verdedigen. —— De Vrijheid was dus voor hun een goed, het welk zij verre boven alle fchatten van den ganfehen aardbodem verkozen. Bossuet. Disceurs ftr VWftoirt Univerftl/e. A a 3  4 INLEIDING» bijlen, de kentekenen der Burgemeesterlijke waardigheid , aan hunne voeten nederleidde ; een bevel uitvaardigde, dat men van alle vonnisfen zich op hunne rechtbank zoude kunnen beroepen; ja zelfs de muuren, die zijne pragtige wooning omringden, en aan dezelve het aanzien van eene fterkte geven konden, deed nederwerpen. Op dezelfde wijze handelden ook Menenius, Agrlppa, CamiHus, en zeer veeIe andere groote mannen , die dus de gunftelingen van het volk geworden zijn. Dan zij, daar tegen, die eenen trotfehen aart vertoonden, verloren hunnen naam en tevens hun gezag. Uit dit , zo even gezegde , zal men genoegzaam kunnen opmaaken, dat, wanneer men aan een volk deszelfs gewettigde aanfpraak op de oppermagt eens heeft doen kennen, het tevens volftrekt onmogelijk wordt, het zelve daar van weder te beroven, of deze te verminderen. (*) — De Engelfchen, zo vrij geboren, als eenig volk van den geheelen aardbodem, zouden deze ooit zo buigzaam zijn, van zich onder het vernederend juk eener willekeurige overheerfching te willen krommen; ja, zouden zij nimmer de wezenlijke vrijheid leeren kennen, — nimmermeer dien fchat leeren kennen, die oneindig kostbaarer is , dan eenig ander gefchenk van de fortuin,. en veel hooger verdient gewaardeerd te worden, dan alle de overige genoegens van dit leeven! (t) — Ja deze verfchaft ons een voordeel, v het £*) Wanneer geen burger voor zijnen medeburger vreest, most hier uit Volgen, dat dusdanig een voll; een fieren moed bezitten zal; daar tocb. de fierheid van de vorften op niets anders, dan alleen op hunne onaf bangelijkheid rust. — De-waaldijk vrije volken zijn altoos trotsch, de andere kunnen veel ligter te ondergebrage worden. —- De Geest deb. Wet ten. (f) Door het woord Vrijbtii verftonden de GrSektn en Rcmeinen beiden zodanig een ftaat, waar in men aan niets anders, dan alleen de wetten,  INLEIDING. 5 net welk geenzins hier in beftaat; dat wij alles doen kunnen, het geen ons wel gevalt, en dat men zijne fpoorelooze begeerten den vrijen teugel vieren mag. Neen, flegts door het aanwenden der volgende middelen , kan men dezelve in waarheid genieten, en blijven behouden. i°. De Wetten moeten eenig , zij moeten nuttig, en gefchikt zijn, voor den toeftand en den ftaat, van ieder enkel wezen, dat deze maatfehappij uitmaakt. 2°. De uitvoering dezer wetten en van het recht behoort naauwkcurig en gemakkelijk te wezen, ten einde daar door altoos een fchielijk en onkostbaar geneesmiddel bij de hand te hebben. (*) 3°. Het behoort in de magt des volks te ftaan, dat het zijn regeringsvorm en voornaame ambtenaaren naar eigen goedvinden kan veranderen, naar dat de omftandigheden dit vereifchen. 4°. Dat men altoosduur-ende volksvergaderingen houde, wordt hier toe. insgelijks vereischt. 5„. En eindelijk is het tot dat einde ook hoogst noodzaakelijk, dat het aan het volk zelve vrij fta, de le- ten, onderworpen is, en waar de wetten veel meer vermogen, dan de memchen zelve, bezaten. Bossuet. (*) Nergends zal men ooit eenen goeden en dtmrzaainen regeringsvormaantreffen, dan daar, waar de wet over de harten van de burgeren heerscht; en zo lang de magt des wetgevers dit oogmerk , niet bereiken kan, kan men altoos gelegenheid vinden, om zich aan dezelve te onttrekken. Dan, op welk eene wijze tot de harten der menfehen doorgcdroi gen 'i Dit is iets, waar aan door de meeste oprigters van een ftaat zeer weinig gedagt wordt; daar zij geene andere middelen, dan die van het geweid en der (tranen weten aantewenden; daar tevens tot dit oogmerk de Hoffelijke belooningen waarfchijnelijk even weinig zullen bijdragen; ja zelfs de uitoclcning Van de allervolmaaklte rechtvaardigheid is even min gefchikt, om ons dit doelwit een enkele fchrede nader te brengen; naardien de rechtvaardigheid Aeven als de gezondheid, zodanig een goed zij, 'net welk men geniet', gonder het eerst ontwaar te woiden; weshalven het ons dus goent, de aller A 3 mM'  6 I NLEIDING. leden te kiezen , die deze vergadering uitmaaken ; Waar toe alvoorens de wijze der verkiezing behoort bepaald te wezen. Want in de daad fmaakt een volk geenzins het genot, dat zijne voorrechten aan het zei-ve fchenken kunnen, dan door de voordeden , die elk van des zelfs leden in het bijzonder bezit, tot een lighaara te verè'enigen ; en het is niet in Haat, Zich zelf in eenen ftaat van zekerheid en onafhangelijkheid te handhaaven, dan door derzelver volmaakte famenwerking en qnafgebrokene eenftemmigheid. Indien het eene waarheid zij, dat de vrijheid het' kostbaarfte van alle bezittingen, welke de aarde ons immer kon opleveren, verdient genaamd te worden5 van welk een aanbelang moet het als dan niet wezen, dat men allen zijnen moed, al zijne vlijt en alle zijne bekwaamheden aanwende, om dit te blijven behouden. Maar welke zijn de middelen, die hier toe kunnen gebezigd worden? Zal men de handhaaving van deze vrijheid aan eene fteedsduurende magt volkomen toebetrouwen; of moet men aan het volk zelf de bewaaring daar van aanbevelen, ten einde het de- zel- ininfte geestvervoering kan inblazen , terwijl men daar van de waarde niet eerder gevoelt, dan na dat men bet verloren heeft. Eene nationale opvoeding behoort aan vrije volken alleenelijk in eigendom toe; zij zijn het alleen, die een beftaan beminnen, dat flegts het eigendom van het algemeen is, zo dat zij dus in de daad door de wetten op het allernaauwst te zamen verbonden zijn. Een kind, zo dra dit het eerfte daglicht aanfehouwt, behoort reeds een Vaderland te hebben, en tot zijnen dood toe moet het geen ander, dan even dit voor het zijne erkennen. Ieder waar Repuhlicain, moet bereids met de eerfte moedermelk de liefde voor zijn vaderland, dat is de liefde voorde wetten, en voor de vrijheid indrinken; deze Helde is het, welke dan dia zijn geheel beftaan uitmaakt; hij ziet niets, dan alleen zijn Vaderland, en hij leeft niet, dan flegts voor hetzelve. Zo ras Iiij op zich zeiven ftaat, is hij een enkel niet; zo ras hij geen vaderland weer bezit, beftaat hij niet meer, en zo hij al niet geftorven zij; bevindt hij zich egter in een nog akeligen toeftand, dan dien des doods, J. J. llOUSSEAU.  INLEIDING. 7 «elve in,de opvolging der plegtige vergaderingen van zijne vertegenwoordigers beftend.ig ftaande noude ? — Eer wij tot de oplosfing van zulk een vraagftuk overgaan, zal liet van belang zijn, met de gefchiedenis des Romri 'Jchen volks alvoorens raad te pleegen; zij zal ons leeren, dat zo 'er ooit een tijdperk was , waar in dit zijne vrijheid genoot, het voor al toen geweest zij, wanneer het zelve de magt bezat , van zijne algemeene vergaderingen faamtcroepui . of deze te doen uit een fcheiden ; wanneer het de hoofden van het ftaatsbeftier naar goedvinden kon veranderen , en het vermogen had, zijne eigen wetten te maaken, of dezelve te vernietigen. (*) ~ Boven dien bezat het ook nog het recht, van die genen, die aan het zelve het meest behaagden, te kunnen uitkiezen, qn benoemen, om aan dit groote werk te arbeiden - een recht, waar van zij gebruik maakten, zo dikwijls zij het noodig achtten, en het ter bevoordering hunner belangen, die aan het algemeen geluk zo naauw verbonden waren, vereischt werd. Indien men toeftemt, dat zulk eene uitgeftrekte magt de eerfte grondflag der vrijheid van dit volk geweest zij; zal- men ook geenzins kunnen in twijfel trekken , dat eer dit gemeenebest zich als zodanig aan het oog van gansch het menschdom vertoonde, het zelve *" langen tijd de fpeelbaal van de konstgreepen, de behendigheid en van het geweld der ftoute ondernemers, die zich toenmaals in des zelfs midden bevonden, voorzeker moet geweest zijn. „ De (*) Het Romiinfche ftaats - beitier verdient met reent onze bewondering, in zo verre deszelf's gefteldbeid, reeds vin zijnen eerlten oorfprong •an, zodanig was ingerigt, dat — het zij dan door den algemeene» geest des volks, het zij door de magt des raads, of door het gezag van fommige bijzond ere overheidspertóonén alle ingeCopen misbruiken van gezag altoos konden worden verholpen. — Da Geest der Wetten. A 4  8 INLEIDING. „ De Goden " — dus was de taal van Gracchus —• „ de Goden zenden u rampen toe, om u voor de ?, onkunde en voor de onachtzaamheid van uwe voora, ouderen te ftrafFen; die, daar zij hunne koningen „ verdreven hadden, egter geenzins bedagt waren, „ om alle die verborgen onheilen, die het gevolg „ der vorftelijke heerfchappij waren , ook tevens te B, vernietigen; naardien zij derzelver noodlottige b, bron ter befchikking van den raad hebben over „ gelaten, " (*) En' dus was het, dat dit ongelukkig volk, wijl het geen genoegzaame opmerkzaamheid gevestigd had, om zijne eigen vrijheid, op de puinhoopen van den troon die door het zelve om ver geworpen was, te vestigen, dezelve wel dra geheel en al verloor. Men poogde dit volk gcduurig in te boezemen , dat het de vrijheid genoot , alleen daarom, wijl het door geenen koning .. meer beheerscht werd. Dan, hoedanig was het voordeel van zulk eene vrijheid , daar zij eenen Caïus, eenen Appius Claudius, en zo veele anderen naar die zelfde opperheerfchappij zagen dingen? Het waar en eenig doelwit van dezen, was dat, van het gezag, te voo- C*) Wie anders waren het, dan de heide Gracclen, dan die twee doorJugti'ge Romeinen, die eene zelfde drift en eene even groote wellprekendhcid tevens de Befcberm - Engelen van het volk en de treurige flagtoffers der grooten gemaakt hebben; wie anders waren het, dan die beroemde Redenaaren, die het gebouw der flaavernij, waar van de ongelijkheid in ftaat en middelea den grondflag reeds gelegd had, met zulk een geweld deden daveren; wie anders waren het, dan zij, die den raad zelf voor de vierfchaar van het volk durfden dagvaarden; die het belang zich tegen den trots.yer/etten deden; die de wederfpannigen zelfs durfden aanvuuren in hunne ondernemingen, om dus de dwingelanden te tugtigen; zjj die de oppermagtige gebieders tot flaayen wisten te vernederen, en -hen, dien men het knellend juk der dienstbaarheid poogde opteleggen, tot den rang van heerfchers opvoerden; —•« wie anders waren het, die aan het eqnc gedeelte van 'het Romeinscb gemecncbest hunne kluisters ontrukten, om die door het andere dsel van de* ?tn zelfden ftaat te doen torléhcn? Cerutti., ,  INLEIDING. i vooren door de koningen bezeten, in het lighaam van den raad te doen voordduuren, terwijl zij dien door hunne heerschzugtige grondbeginfels al meer en meer verpestten. Zij wilden den hals der Romeinen onder het zelfde flaaven-juk, het welk zij nog maar onlangs vergruisd hadden, zieh weder krommen doen, en dus geheel de nakomelingfchap zelfs tot de dienstbaarheid verlaagen. Dan, diens tijds waren de Romeinen even vrij, als voormaals de Spartanen, die insgelijks eenen raad hadden, om daar door den hoogmoed hunner koningen te vernederen ; doch die in dezen even eens niets anders, dan flegts dwingelanden aantroffen, wier opgeblazenheid zij niet in ftaat waren ten onder te brengen. Even' gelijk thans hadden toenmaals de grooten eene volkomen vrijheid, om alles te doen , het geen hun goed dagt, terwijl het volk door banden, veel naauwer, dan ooit te vooren toegehaald, zich zelf bekneld gevoelden. Op even dezelfde wijze is ook Venetië in laater dagen vrij geworden. Het volk, wel is waar, gevoelt zich van de overheerfching van hunnen vorst of.hertog gansch ontflagen, dan, heeft hen de oppermagt van hun Senaat niet daadelijk tot flaaven gemaakt? (*) Dan, geheel het te* genovergeftelde had in het gemeenebest van At hem plaats. Solon, die aan hetzelve zijne wetten gaf, beftcedde zijn voornaamfte zorg , om het wezen en de uitoefening der oppermagt in handen van het yolk te ftcllen. Niets, dat het algemeen betrof, kon doorgedrongen , of vastgefteld worden, zonder dat alvoorens de burgeren daar aan hunne toeftemming gegeven, en het zegel van .hun gezag hier op gedrukt hadden. Hij was het, die den beroemden r^ad, zo algemeen bekend onder den naam van AreÖi £*) Zie de vierde Aantekening van het derde Deel. A 5-  io INLEIDING. Areöpagus, en gefchikt, om de gewigtigfte belangen van den ftaat te behandelen , heeft iiigefteld; dan, de wetgevende magt liet hij niet te min bij het volk berusten. Door zulk een middel te bezorgen, vernietigde hij het onbepaald verm<;gen der koningen , en verfchafte te gelijk een tegenwigt, voor het gezag van den raad. En gewisfelijk zullen alle tijdperken aan dezen Wetgever hunne hulde bewijzen >— aan eenen Wetgever , die de eenigfte was, die ons het voorbeeld van eenen vrijen ftaat heeft nagelaten. Langen tijd na het uitdrijven van hunnen koning begon het Romeinfche volk, dat zich altoos met het denkbeeld van vrij te zijn, en dezen naam te dragen, geftreeld had, eerst te gevoelen, dat het dit in de daad niet was. Een Brutus liet zelfs aan zijne medeburgeren niets anders, dan flegts eene flaauwe fchaduw van vrijheid overig. Hij bezat heerschzugt genoeg, en de famenloop der omftandigheden begunftigde hem genoegzaam, om zich van het purper te kunnen meester maaken; dan verfcheiden bedenkingen waren er, welke hem hier van te rug hielden. Hij zag, hoe zeer de naam van koning thans haatelijk geworden was. Indien hij dus geftreden had, alleen, onj langs dezen x|reg zicn zeiven op den ontruimden troon (*) Behoeve ik hier wel iets van de onkreukbaar? rechtvaaidigheid der vonnisfen van dezen raad te zeggen? Beftond 'er wel ooit eenig gerechtshof, het welk zich zo zeer naar de volmaakite regels van recht en billijkheid gedroeg; ja, het welk bier door in geheel Grieleland zo zeer beroemd was, dat men zeide, dat de Goden zelfs in hunne raadzaal zitting genomen hadden? Reeds in de vroeglte üidcn was deze raad vei maai d, en het is waarfchijnelijk,- dat Cecrops denzelvtm naar het voorbeeld van de £gyptifebe Gerechtshoven heeft ingerigt. Ook heeft g_-en ei;kel hghaam van dezen aart den roem van zijne aloude rechtvaardigheid zo lang bewaard, als juist, de Areöpagus, waaruit de bedriegelijke hvloed der welfjirefcend. heid ook (leeds verbannen Wis. Bossüei, Discours fur Ctiifiiirt VnU Uirfellt.  INLEIDING, li troon te plaatfen, zou men zeer ligt begrepen hebben , dat waarelijk de zugt , om te heerfchen, veel meer dan de liefde voor zijn vaderland, hen» de wapenen had doen aangorden. Het was hem niet onbekend, hoe veele bekoorelijkheden het leeven van eenen gemeenen burger boven het bezit van eenen troon, kan opleveren — boven het bezit van eenen troon , die dus allerwegen voorzeker met de ver-, fchrikkclijkfte fteilten zou omgeven geweest zijn. En zo hij zich al eens van de kroon had meester gemaakt; welk eene gegronde hoop konde hij dan voeden , dat hij die lang behouden zou ■— hij, die door het voorbeeld, dat hij hetzelve te vooren gaf, en door zijne redenen, het volk geleerd had, om van de dwingelandij te gruwen, en zich daar aan te onttrekken? Het was dus voor hem volftrekt noodzaakelijk, dat hij een ander, en veel gefchikter middel zogt, om het gewenschte doelwitte bereiken, en tevens de genegenheid des volks te blijven behouden» daar dit, nog niet gewoon aan het genot der vrijheid, derzelver ganfche uitgeftrektheid nog - geenzins kende, en dus zeer ligtelijk kon misleid worden, indien >men het zelve de fchaduw daar van flegts behouden liet. De grooten, die medegewerkt hadden, om 'slands vrijheid te bevestigen, gronden op hunne verdienden de hoop, welke zij hadden opgevat, om over de mindere rangen van hunne medeburgeren te gebieden. En toen was het, dat dat gene, hetwelk zeker Schrijver te recht aanmerkt, wanneer hij zegt: — Regum quidem nomen, fed non regia pot eft as Rom# fuit expulfa * — in waarheid plaats vond. Want alhoewel men den naam* van koning met een algemeen • De naam van koning werd wel uit Rooit verdreven, doch gcensinS fcet koninklijk gezag. De Fkansche Vertaal er.  ia INLEIDING. meen betoon van vreugde verbannen had, wist men egter met eene verwonderenswaardige loosheid en behendigheid deszelfs gezag te doen voordduuren, en onder eene andere benaaming onder de aanzienelijkfte, en allen, die een zekeren invloed in de ftad bezaten, te verdeden. En dus bewaarde men bij eenen altoos - duurenden raad het oppermagtig bewind, " terwijl men uit deszelfs leden jaarelijks twee burgemeesteren verkoos. Op deze wijze bezaten zij, elk op hun beurt, een zeker foort van koninglijk gezag, wijl deze nieuwe regeringsvorm dus niets toebragt, om de voorrechten van het volk. te vermeerderen, en het alleen de eene flaavernij voor de andere erlangd had : zo dat het aan de verachtelijkfte lastdieren ten dezen opzigte gelijk gefteld ware, daar deze toch, om geene andere reden geftadig onder het knellend gewigt van hun juk zugten , dan wijl men telkens weder in andere manden den last legt, dien men hen wil doen dragen. Dan, welke waren hier van de gevolgen? — Na dat de raad zich van al het gezag geheel meester gemaakt had, ontaartte dezelve wel dra van deszelfs eerfte_ deugd, en van zijne vroegfte, voortreffelijke inftelhng ; deze eertijds zo achtenswaardige raadsheeren , die voormaals met zo veel recht de Vaderen des Vaderlands genaamd werden, gaven zich nu aan hunne hebzugt, aan de weelde en de overdaad geheellijk over. De liefde voor het Vaderland moest voor de heerschzugt plaats maaken, en voor de kuiperijen wijken. Nu werden zij onderling verdeeld , en dit voerde de rampen , die het volk ter neder drukte ten hoogffen top. Eenige grooten, thans magtiger geworden, dan hunne ambtgenooten, wisten zich boven dezelve te verheffen , en overweldigden ten getale van tien, de ganfche oppermagt, onder den naam van Tienman-  INLEIDING. is nen. (*) Deze nieuwe geweldenaars verëenigden al hunne kragten, en verrijkten zich met dat gene , het welk zij aan het volk ontroofden, zonder zich flegts eens te bekommeren, op welk eene wijze zij aan hunnen gouddorst, of onbeteugelde hartstogten genoegen verfchaften. En in zulk eenen beklaagenswaardigen toeftand bevond zich het volk zo lang, tot dat hun juk, in het einde al te ondragelijk geworden, hetzelve de zugt inboezemde, om eene dwingelandij te vernietigen, welke thans met reden haatelijk geworden was. Dit gelukte den Romeinen ook daadelijk, en door de overwinning op deze Tienmannen behaald, uit hunnen flaap gewekt, bragten zij zich nu te binnen, met welk een helden-moed hunne voorvaderen de ko- C*) In het hevigst der gefchUlen tusfchen de Patricièn — of edeten - en de Plebeën-dls uk een burgerlijk genacht-eischten deze laatften, dat men bepaalde wetten maakte, ten einde de rechtfpraaken niet meer het gevolg van eenen grilzieken wil mogten wezen; of door eene willekeurige magt ■Heen konden ingegeven worden. Na zeer veel tegenftreeven het eindelijk de raad zich hier toen overhaalen, en men benoemde Tienmannen, «» deze wetten faamtellellen. Men waande, dat men verfeliuld.gd was, hun eene zeer uitgeftrekte magt optedragen, naar dien zij deze wetten zouden voorfchtiiven aan twee partijen, welke anderszins bijna met gene mogelijkheid waren over een te brengen. Men fchortte dus het aanftellen van de gewoone ovetheidspetfonen volftvektelijk op, en verkoos hen in de volksvergaderingen tot de eenige beheerfchers van het gemeenebest. Men beklcede hen met de waardigheid van burgemeesteren en gemeen* mannen. Het eene gaf hun het recht, om den raad te doen wjpd£ ren, en het andere, om het volk bij een te roepen. Tien verfchillende perfonen hadden dus thans in het gemeenebest de wetgevende magt al het vermogen, om de gemaakte wetten uittevoeren, en tevens het volkomen recht" om vonnisfen te vellen. En nu zag Rome zich onder eene dwingelandij niet minder wreed, dan voormaals die van T,r,.,«,« was. Toen te vooren T»rauin!„ zijn dwangjuk gevoelen deed, toonde JUm. zich verontwaardigd over zulk een te onrecht aangemaand gezag: dan toen de Tienmannen als dwingelanden heetschten, ftond .Rome verbaasd over de uitgebreide magt, welke het aan hun had toegedaan. GïES* der Wetten Hoofdst. XV,  14 INLEIDING. koninglijke waardigheid ter neder geftort hadden, welke herinnering hem tevens het vermogen leerde kennen het welk zij werkelijk bezaten. Zij gevoelden thans ten vollen, hoe fchandelijk het ware, zich te laten onderdrukken , en hoe zeer de dwingelandij een volk onteert. Die fiere burgeren, die den last des ftaats zo moedig torsenten; in wien boezem alle magt en gezag alleen huisvestte, en voor wien het gemeenebest gegrondvest was , gedoogden nu niet langer , dat de beheerfchers van geheel het wereldrond in Rome zeif onder het gewigt van kluister» zugtten. De Romeinen leiden er zich dus boven al op toe, om te zorgen, dat men zich door eenen valfchen fchijn van vrijheid niet meer bedriegen liet. Zij ftonden dus onder de aanvoering van den gemeensman Canuteïus tegen het gezag van den raad op, en befloten, de wapenen niet eerder neêrteleggen, dan, na dat zij het waar genot van hunne rechten en vrijheden wederom erlangd zouden hebben. Men moest dus alle posten van het ftaatsbewind voor hun verkrijgbaar verklaaren, tot zelfs dien van Dictator. Het volk erlangde nu bewindsmannen, die uit hun eigen midden verkoren , onder den naam van Tribunen \— gemeens - mannen — als befchermers van het volk, voor geheiligd, en onfehendbaar moesten gehouden worden. Deze bezaten het recht, om de burgeren te doen vergaderen, en in die algemeene bijeenkomften volkomen vrij te handelen. En van toen aan kon men den ftaat en het gemeenebest ten vollen vrij noemen. Elk burger mogt naar ambten en waardigheden ftaan. De deugd, de bekwaamheden, de verdienften geraakten nu m het bezit der aanzienelijkfte posten, die voormaals alleen het eigendom van den adel waren, terwijl elk braaf man thans even zeer geëerbiedigd werd, als een overheids-perfoon. — In waarheid een  INLEIDING. 15 een zeldzaam geluk het welk dien vroeger tijdperken te beurte viel, doch dat men thans niet meer verwagten moet , ten ware 'er eene nieuwe gulden eeuw geboren werd ! Ook "was het den Romeinen niet genoeg, den naam van koning voor altoos aftefchaffen, ten einde dus het ganfche genot van hunne rechten en vrijheden te erlangen : maar om deze ten vollen te vestigen, oordeelden zij, dat men de koninglijke waardigheid met wortel en tak moest uitrooien , zonder te letten, aan wien de uitoefening van derzelver magt ware toebetrouwd. Na dat men Rome voor eenen vrijen ftaat verklaard had, deed het volk, zeer ijverig bedagt, om zijne vrijheid vast en duurzaam te grondvesten, niet flegts eenen eed, om nimmer de Tarquijnen (*) te rug te roepen, maar tevens bezworen zij nooit meer te zullen dulden, dat 'er eenige overheid onder hen beftaan zoude , die de magt der vorften op eenigerhande wijze kon doen herleeven. Deze edelmoedige burgeren, die het zich tot een wezenlijken roem achtten , dit gemeenebest geftigt te hebben, voorzagen zeer duidelijk, dat 'er na hem eens lieden konden opftaan , die min gevoelig voor het welzijn van het algemeen, naar de koninglijke waardigheid mogten dingen. Zij wendden dus alle hunne poogingen aan , ten einde zulke zuivere en verheve grondbeginzels in de harten des volk intedrukken , dat deze genoegzaam waren , om hetzelve eenen altoos duurenden haat tegen het oppermagtig bc- (*) „ Tcnmnim S«ptr,Ur zegt Florm „ bewees een groeten dienst „ aan zijn vaderland, daar hij door zijne oyerheerfching hetzelve gelegen, „ heid gaf' tot het opristen van een gemeenebest." En dit is de taal van een Rom.in, die, fchoön onder de regering der keizers geboren , egter aan de vrijheid, verre boven het gezag dier oppertnagtige vorften, de voorkeur gaf, S T. E V R E M O N T.  i6 INLEIDING. bewind van eenen enkelen, waar van zij thans ontheven waren, te doen opvatten. En van toen aan werd het woord koning voor de Romeinen een ondragelijke klank. Dus, na dat 'er verfcheiden eeuwen met roem en voorfpoed voor het Romeinfche volk daar heên gerold waren , en Ccefar zich verbeeldde , van de burgerlijke verdeeldheden ten zijnen voordeele gebruik te kunnen maaken, om het oppergezag te vermeesteren , eerbiedigde hij niet te min de waardigheid van dat zalfde volk zo zeer , dat hoe groot ook de fnelheid van den verwohderenswaardigen voordgang zijner gelukte poogingen wezen mogt , hij egter den gehaaten naam van koning niet durfde aannemen ; daar hij zich dus met den tijtel van inperator of bevelhebber vergenoegde, wijl hij geloofde , dat deze voor het volk niet zo aanftotelijk zoude zijn. Dan, deze fchoofchijnende vond misleidde egter de Romeinen niet ; zij werden hier door zelf nog meer verbitterd, en te fterker aangevuurd , om hem den dolk in het hart te floten door de vuist van eenen Brutus , die dus door den dood des dwingelands den hoon wreekte , die aan zijn vaderland door dezen was toegebragt. De Nederlanders , onze nabuuren , volgden het voorbeeld der Romeinen, daar zij het dwangjuk van Castielje affchudden. Zij ftaafden toen met eenen eed , niet alleen , dat zij zich nimmer wederom onder, de magt Filips , maar zelfs ook niet onder die van eenig ander vorst begeven zouden. Toen men de koningen uit Rome verbannen had, werd het recht en de voordeden , welke de vrijheid aanbragt, en aan het bewind verknegt waren, aan dén adel toebetrouwd, die toen den naam van raad verkreeg. Deze vergadering oefende dus alle gezag geheel alleen uit, zonder dat het volk daar  INLEIDING. i? daar aan eenig deel nam. Dan, wel dra begon liet zelve te begrijpen , dat liet flegts als een bloot werktuig gebruikt werd, door den raad: dit was genoeg om het uit zijne fluimering te doen ontwaaken, en den raad te verpligten , om deszelfs rechten te eerbiedigen, door het tot alle ftaats - ambten toetelaten , en tevens te tooncn , dat het een wezenlijk deel der wetgevende magt uitmaakte, welke tot dien tijd toe alleen door den raad was uitgeoefend. Ter ftond zag men de Tribunen (*) (t) tcn ° yoor- (*) De Romeinrcbe raad beftierde de helft der toenmaals bekende wereld , docli had egter geen het minfte denkbeeld van eene verdeeling van deszelfs gezag. En niet"te min kwam egter deze raad nimmer meer zo ver, dat dezelve de wetgevende magt volkomen onderdrukte, of fchoon de raadsheeren voor hun gehele leeven waren aangefteld. Maar daar tegen had men zcden-meesters.omde wetten te handhaven: het volk Helde gemeensmannen QTribunt»} aan, en de burgemeesters Honden niet ter keuze van den raad. i . Ten einde een ftaats-bellier magtig, en goed zij, en tevens het bedoelde oogmerk volkomen bereike , is het noodzaakelijk , dat de ganfche uitvoerende magt in dezelfde handen beruste. Het is niet genoeg, dat deze handen van tijd tot tijd worden afgewisfeld, maar het is volftrektelijk noodig, dat deze handen , indien het mogelijk zij, nimmer anders, dan onder het oog des wetgevers werken, en dat hij het zij, die dezelve befticrt: zie daar het beste en eenige middel, ten einde voortekomen , dat deze handen nimmermeer het oppergezag overweldigen. J. J. Rouss ï a u. (|) Na dat het Romein/ebt volk door de veelvuldige knevelarijen van den raad , en die genen , die tot het gedacht der raadsheerlijken behoorden, eenen geruimen tijd gedrukt, en mishandeld, ten laatften deze volftrekte dwinglandij der adel - regering moede geworden was, zonderde het zelve zich ten laatften geheel en al van hunne onderdrukkers en dcrzelver aanhang af; het nam derhalven daadelijk de wijk op den Avcntijnfcben berg. Hier hield dit edel en moedig volk-zich dus, als het ware, gantchelijk opgefloten, en weigerde den raadsheeren niet alleen alle gehoorzaamheid , maar tevens ook alle hulp en allen onderftand. Dan , de raad , hier door niet weinig in de engte gebragt , zond dra afgevaardigden aan deze afgezonderden : men deed veele voorflagen en veele eifchen; dan, nu werden alle de zweevende gefchillen in het einde weder bij gelegd ; terwijl onder de voorwaarden , welke door het volk B be-  18 INLEIDING. voorfchijn treden, en die volksvergaderingen vormen , welke vervolgends aan de magt en heerschzugt van den raad en adel tot eenen breidel verftrekten. Alvoorens deze aangefteld waren , en alle magt nog in de handen van den raad alleen berustte , befchouwde men het volk ook reeds als vrij, naardien het zelve geenzins van de willekeur van eenen enkelen af bangelijk ware ; dan, in de daad was egter in geenen deele zodanig, dan flegts na dat men vast gcfteld had, dat 'er gee'he hoegenaamde wetten konden worden ingevoerd, zonder dat de ganfche natie daar toe in haare algemeene vergadering haare toeftemming gegeven had. En van toen aan rustte de regeringsvorm op eene gelijke menging van alle de verfchillende belangen, daar, en de raadsheerlijken, en de burgerftand , thans met gelijk een recht naar het bekleeden der ambten dingen konden : en het was op deze wijze , dat de Romeinen een maal het toppunt hunner grootheid, en van hun roem bereikten. Onder de vrije ftaaten heeft het gemeenebest van Venetië aan haaren adel een al te uitgeftrekte magt gefchonken, en in de Verëenigde Nederlanden onderwerpt men de algemeene belangen veel te zeer aan den wil des volks. Rome wist zich ftaande te houden, door deze beide uiterften te vermijden ; het bedongen werden , geen der minst gewigtige deze volgende was 1— dat 'er jaarlijks, Fribuni phbis — gemeensmannen, uit het volk zelf moesten gekozen worden , die geen ander gezag zouden hebben , dan alleen dat , van het volk te befchermen ; en alle bevelen of vonnisfen te mogen tcgenftaan of vernietigen, zo dra die voor liet zelve of lastig, of drukkend wezen konden. En zo ras dit van de zijde der raadslieden toegeftaan was , zag men de vrede tusfehen deze beide partijen ook aanftonds weder hcrltekt. Dan, van welk een gewigt deze gemeensmannen vervolgends voor het voik geweest zijn — dit leert ons de Romeittfcbt gefchiedciiis. Men zie odk verder J. j. Ro-jsjeaü, CmtiaSi Stcial, Liv, 4 Chap. V. Le Tril/unat.  INLEIDING. 19 het liet zijnen raad in aanwezen , en befchouwde den zeiven als een ftecds duurende ftaatsvergadering, van wier ó'nkreukbaare billijkheid het zich in het beftier der buitenlandfche zaaken bediende , wijl deze eene groote wijsheid en meer, dan gemeene erv'afenheid verëifchen. Dan, wat de wetgeving en de voornaamfte uitoefening van het oppergezag betreft, deze had men voor de volksvergaderingen voorbehouden. (*) Het volk alleen fchreef de wijze voor, waar op men het gemeenebest behoorde te beftieren, en de geheimen van den ftaat daar tegen waren aan den raad vertrouwd. Dit gemeenebest, genoot nimmer zulk eenen onafgebroken voorfpoed, dan toen de voornaamfte magt bij het volk berustte; en dit de zelve met eene fchranderc gemaatigtheid' wist te bezigen , alhoewel het die egter fomwijlen misbruikt heeft. En nimmer waren de buitenfpoorigheden, door het zelve begaan, zo gevaarelijk, en zo langduurig, dan de rampen, die de heerschzugt der raadsheeren deed geboren worden. Zo lang het volk op eene verftandige wijze van (*") Het waare kenmerk der oppermagt, der zeiver wezenlijkfte eigenfehap, gelijk dit reeds ontallijke reizen door alle de rechtsgeleerden is aangetoond, beftaat in eene volftrckte onaf bangelijkheid, of het vermogen, om zijne wetten, naar gelang der verfchillende omftandigheden, en verLïschten van den ftaat te kunnen 'veranderen. Men zoude in waarheid onzinnig zijn, wanneer men zich wilde verbeelden, dat die genen, bij wien de oppermagt berust, zich door zijne eigen wetten zodanig binden zou, dat deze heden bij voorraad het maaken van die gene, welke hij morgen noodzaakelijk achten mogt, onmogelijk kon doen worden. En dus heeft dan het volk, bij wien meestal het oppergezag plaats vindt — dus heelt liet volk, het welk alleen zijnen ftaatkuiidigen regeringsvorm ontwerpt', en de magt, welke dit, het zij in haar geheel, of wel in verfchillende deelen gcfplitst, aan zijne overheden toevertrouwt, beftendig even zeer het recht, om zelf de uitlegger van zijn verdrag en overeenkomst, of liever van zijne giften te zijn; de voorwaarden daar van te veranderen; dezelve te vernietigen , en eene nieuwe orde van zaaken intevoeren. De Abt DE M.UL1J. B 3  3o INLEIDING. van zijne rechten gebruik maakte, en het overwigt op den raad behield, bewaarde het zijne vrijheid. En, hoe groot is niet dit voordeel, wanneer men het vergelijkt, met de ijzelijkheden, welke het moest ondergaan, toen het de grenspaalen der billijkheid , en der rede overfchreidde! Doch wel dra ftortte het wederom tot zijnen voorigen laagen ftand neder, toen het den raad gelukte , om aan het zelve dat gedeelte van het gezag, het welke in de beftiering van den ftaat bezat, van nieuws te ontrukken. En nu verloor Rome allengs zijne vrijheid geheel en al. Het volk gaf toe aan de ovcrheerfching van den raad ; de raad aan die der verfchillende partijen, waar van de een geftadig tegen de andere woedde, terwijl eindelijk het hoofd van die, welke de overhand behield, te weten Cafar, zich van geheel het oppergezag meester maakte, en alle de rechten en voorrechten der vrijheid in zijne handen wist te verëenigen. Toen was het, dat men al de magt, al den luister, en al de grootheid van dat volk, het welk wel eer het ontzaggelijkfte van den geheelen aardbol mogt genaamd worden, in den afgrond der dwinglandij van eenen eenigen verzinken zag. De gedagten van Machiavel zijn waarclijk verheven, daar hij zegt: — „ het is geenzins die ge„ ne, die het oppergezag, het welk hij zelve' be„ zat, op eene billijke en eerbied wekkende wijze „ wist te gebruiken, of dit aan zijne nakomelingen ■„ ten erfdeel liet, dien wij het meest behooren te s, bewonderen: neen, hij is het, die aan een „ volk eene duurzaame vrijheid fchenkcn kon , en ,., dus hetzelve gelukkig maakte." — Ja , gelukkig — driewerf gelukkig, die gene, die zijne uitftekende bekwaamheden alleen befteedde , ten einde een zo voortreffelijk en edel doelwit te bereiken : zijn roem overtreft gewis zeer verre dien, die door die  INLEIDING. ai die verachtelijke afgoden van het menschdom, aan wien de fl-aatzugt veel meer, dan eenig gevoel van billijkheid onzen vvijrook heeft doen toezwaaien, en die men vorften noemt, ooit kon verworven worden. „De magtigfte „ koningen of dwingelanden" — zegt Cato — „ zijn „ verre beneden die genen, die zich in eenen vrijen „ ftaat, of een gemeenebest, op eene luisterrijke wij* „ ze doen ondcrfcheidc-n. " — Alle die gedugte vorften der oudheid kunnen geenzins met eenen Efiamiaondas, een Pericles, een Tkemiftoeles, een Êarcus Curius, een Hamilcar, een Fallus, of een Scipio den Grooten, en al de overige grootmoedige bevelhebbers , die zich in een vrij gewest , door het verdedigen van hunnen geboorte - grond eenen énfterfelijk'en naam verworven hebben, op eenigerhande wijze vergeleken worden. En alhoewel het fchijnt, dat het woord Vrijheid, en hatelijk, en belagchelijk geworden zij voor het grootfte gedeelte des menschdoms, federd de dwingelanden alle volken der aarde daar van beroofden, en 'er flegts zeer weinige gewesten op dezen wereldbol gevonden worden , waar men de voordeden^ kent, die dezelve verfehaffen moet; rekenden de ouden egter den oorfprong van hunnen adeldom alleen van dat tijdftip aan, waar op zij het juk der koningen hadden afgefchud; en om deze rede is het, dat 'er toenmaals zo veele vrije ftaaten in alle de verfchillende deelen van dit wereldrond werden aangetroffen. Dan, dat de zugt tot vrijheid zulk een heldendeugd in waaldijk groote zielen fchitteren doet; ja, zulk eenen onverwinbren moed, en eene zo grootfche denkwijze vormt — dit is het geenzins alles, wat zij verrigt. Neen, de ondervinding leert ons, dat het juist een vrije ftaat zij, die ons de meeste gemakken (*) en voordeden weet te verfehaffen i ja, ' "\ dat (*) Ik herinner mij ergernis bij More in zijns Riizi» > tfStfl*™- B 5  Aft INLEIDING. dat deze uit zijnen aart veel meer gefchikt is , om de rijkdommen en de magt van een talrijk volk nog geftadig te doen aanwasfen. — „ Het is naauw te ge„ looven," — zegt Salustius — „ hoe ras, in hoe „ weinig tijds het gemeenebest tot eene aanzienelijke „ grootheid opftecg, zo dra het volk zich de vrij- „ heid flegts had weten te verwerven." En Guh chardin verzekert, dat een vrije ftaat juist die gene zij, die aan het Opperwezen het meest behaagen moet, wijl men in dezen veel meer oplettendheid op het algemeene welzijn vestigt ; veel kragtdaadiger waakt, ten einde het recht met eene volmaakte onzijdigheid worde uitgeiproken; elk een daar fterker aangevuurd zij door eene begeerte naar roem en liefde voor de deugd, en men ook daar veel grooter ijver voor 'den Godsdienst blijken laat. Men ftaat verbaasd, zo vaak men de magt en rijkdommen, die de Atheners wisten te verkrijgen, toen zij veing dir maatfclappij en zeden , eene aanmerking gelezen te hebben, welke deze Helling ten vollen bevestigt. Ik heb More thans juist niet bij de hand; docli weet zeer wel, dat zijn gezegde, waar op ik deel, vervat is in een brief, uit Parijs gefchreven, waarin hij onder anderen zegt, boe moeilijk het voor een voetganger zij, de flraatén van de gemelde Had te gebririken, zonder tevens aan veelvuldige ongemakken, onaangenaamheden, en gevaaicn blootgefleld te zijn. Deze fchrandcre opmerker en grondige meufchenkenner, maakt daar eene vergelijking tusfchen de zorg en oplettendheid, welke men voor het gemak en genoegen, zelfs van de laagfte Handen, in Frankrijk , en Engeland , hier tegen over eefleld, gedragen heeft. Hij betoogt daar, dat het voordeel volflrekt aan de zijde van het laatst genoemde rijk zij, en geeft te recht het despatismus, waar onder de Franfcben toenmaals nog zugtten, als de waare rede dezér onachtzaamheid, ten hunnen opzigte, op: terwijl h:j oordeelt, dat de Brit, ten aanzien hier van, alles aan zijn meer tepublicainfeben regeeringsvorm hebbe dank te weten. Deze ppgemelde plaats is in de daad zo fchoon, dat hij', die dezelve wil nafkm, zich voor die moeite rijkeiiik zal beloond vinden, te meer, daar die de Helling van den Heer Needham ten vollen ftaaft. De Nederduhv «che vektaaler.  INLEIDING. as zij zich van het juk van Vlfftratm ontflagen hadden, in aanmerking neemt. Doch het vermogen , dat de Romeinen bezaten, na dat zij hunne knmngeft verdreven, en alle willekeurig gezag afgefchaft hadden , wekt onze bewondering nog oneindig meer. (. ) Dan, dit gebeurde niet blootelijk bij toeval, of zonder eene gewigtige, voldoende rede : neen, alle de raads-befluiten van een vrij volk hebben flegts een enkel oogmerk, te weten, het algemeen belang; terwijl het voordeel van enkele, bijzondere perionen, altoos, als daar aan ondergefchikt, beichouwd wordt. (**) Doch (*l Het ftoutfte en onvertzaagdfte, doch tevens het gemaatigifte in zijne beuuiten, het onwrikbaarlle, ten aanzien zijner grondbeginselen> het verftandigfte, het werkzaamlte, en eindelijk het geduMigtte, was zeker het Romeinfcbe volk. Dit alle, liep fatten, om de beste krijgslieden, en de ichranderfe, de .e-rondfle, de gercgeldfte iiaatkulide , welke ooit beftond, te vermen. De wezenlijkfte eigeulchap en grondfiag van de geiiartheid eens Rom.inS, op dat ik mij van deze uitdrukking bediene, was de zugt tot vrijheid en liefde voor zijn Vaderland. Het een van deze bede* deed hem liet andere te gelijk beminnen: want, wijl hem zijne vrijheid die baar was, had hij ook eene ongemeene verkleeldheid aan zijnen gehoorte-Jrond dien hij als eene moeder befchouwde, welke hem eene even grootmoedige, als vrije, denkwijze inboezemde. Bossuet. Te Rome en te Atlene was de opvoeding mets anders, dan de konst, om allerwegen het algemeene welzijn, als vertaögt aan het b». zonder belang van eiken burger, te doen befchouwen; dat is — deze mankte eene geftadige drangrede en eene beftendige les van vaderlandsliefde uit. Men tragtte den mensen fteeds tot niets anders, dan eenen burier van den ftaat, te vormen. Het was uit zodanig een burger van hetVmeenebest, en ook voor dezen alleen, dat men den krijgsman, den man van (iaat, en zelfs den wijsgeer, zo wel als den redenaar deed ten voorfchijn treden. Zonder dat de liefde voor het vaderland deze e in werking zette, wérden de bijzondere bekwaamheden en deugden, dien naam niet een maal waardig" gekeurd, of verwierven voor het minst geenen, den aller geringften roem, en nimmer hoorde men aldaar den tij et yau een grut man aan iemand toekennen, dan juist alleen aan hem, die Iets ongemeens veriigt, of ondergaan had voor zijn vaderland, B 4  '34 INLEIDING. Doch onder eenen alleenheerfcher zien wij juist het tegendeel gebeuren. Het welbehaagen van den forst erlangt altoos de voorkeur, boven het belang van daar, ten minften indien wij eenige weinige rampzaligen, beklagenswaardige, doch noodzakelijke flagtöfFers der behoeftigheid, en van den ftaat, hier van uitzonderen waren alle de burgeren inden rang der menfehen geplaatst. Zij werden alle gelijk geboren, en leefden als zodanigen. De' vrijheid fchonk hun de zelfde kragten en ook volmaakt gelijke rechten. Tevens onderdaanen en oppergebieders, gehoorzaamden-zij ïian de overheden, en durfden derzelver handelingen beoordcelen', of, om beter te zeggen; zij heöordeeldcn hunne overheden, en gehoorzaamden, niet, dan aan de wetten alleen. Deze vetftrekten hun in ftcde van eenen meester, en de eenige dwang, waar aart zij door dezelve onderworpen werden, was het algemeene welzijn, en de gelijkheid. Men had, wel is waar, ook ondericheiden rangen aangewezen; vicrlchaaren doen plaats grijpen; ja, bijkans trconen opgcrigt. Dan, voor het minst had elk het recht, van te mogen hoojien, dat ook hij die een maal beklimmen zou; doch geenfierve■3ing*kou dezelve beftijgen, dan door de band van alle zijne medeBurgcTen dcrwaard heên geleid. De benaamingen van landbouwer, van ridder, van krijgsman, van raadsheer, van konftenaar, van burgemeester —« alle deze, zozeer verfchillende tijtels, werden onherroepelijk en voor altoos in dien van burger, den eerften en aanzienelijkften van alle,, verëenigd. En boven al ontdekte men daat geenzins die verbaazende > tusfehen ruimte, welke, tot eene onuitwischbaare ichande der menschlieid, in dè meeste hedendaagfche gemeenebcsten, de laager ftanden van den kring der grooten geftadig afgezonderd houdt. Deze waren <*eenzins. fjaaven ; en geenen betoonden zich nimmer dwingelanden. De regeeïings-vorm gaf aan de eerften nooit het recht, om eenen haatelijken trots én overdaad ten toon te fpreiden, terwijl die den geiinger ftand nimmermeer tot ellende en het ondergaan van geftadige vernederingen gedoemd had. Men kon de grooten > met geen het minfie recht met afgoden — met afgoden, van eenen boozen en fchraapzugtigen aart, op wier cutaaren men geftadig wijrook en flagtöffers aanbieden moest, gelijk 1'telJen; of de mindere volks-klaslè, als wilde dieren, die men met geene mogelijkheid .temmen kan, dan door dezelve met ketenen te overlaaden, en ganfebejijk van geiiartheid te doen veranderen. Genoegzaam verlicht, ten aanzien hunner algemeene belangen, waren de grooten ten vollen overtuigd, dat het wezenlijk geluk des ftaats alleen uit beider wederzijdfche , magt koude voordfpruiten; dat, wanneer men dit groot gebouw van deu eenen kant verzwakte, liet zclven ook tevens aan de andere zijde van allen fte:m berooid werd;, dal het evenwigt van derzelver Wederkeerig ver-  INLEIDING. fi5 van het algemeen. Een volk, het welk een maal zijne vrijheid verloren heeft, en onder het juk der dwinglandij gebukt blijft , (*) verliest ook tevens zijnen eerften luister: zijn moed is geheellijk uitgevermogen daar van het wezenlijke fleunzel uitmaakten, en dat het gemeenebest, beioofd van zulk een f'teun, ten vollen gelijk geüaan zoude hebben, niet een werktuig, wiens fpringveeren hier te zwak, daar weder te frerk, niet te linnen werken konden, dan om elkander weerzijds te rug te fiolen, of ie vernielen. Cerutti. C') Die landen, waar de vorst het willekeurigst heerscht, zijn tevens ook die gene, waar deze onafhaugclijke gebieders de minfie magt bezitten. Zij eigenen zich alles toe; verwoesten alles; en hebben alleen alle de goederen van den ftaat in handen; doch deze fiaat kwijnt ook ten gelijken tijde: de landen liggen onbebouwd, en zijn bijkans geheel verlaten. De lieden nemen dag aan dag in vermogen af ; de bronnen van den koophandel drongen uil. De rijksgebieder, die niet geheel alleen, zonder ónderdaanen, hcerfcher blijven kan,eri gecne waare grootheid bezit, zo hij die niet van het volk ontleent — deze zelve, verzinkt allengs in het niet, door de onmerkbaare vermindering van het getal der be, wooneren van zijn rijk, van welke hij te vooren zijne rijkdommen en zijn vermogen ontving; zijne ftaaten worden in geld en menfehen tevens uitgeput; dit laatfte verlies is het grootfte, dat immer mogelijk was, en te gelijk onhcrftelbaar, terwijl zijne volftrekte willekeur hem even zo veele flaaven verfchaft, als hij ónderdaanen telt. Men vleit hem; men vertoont zich, als of [men hein aanbidt, zijn enkele blik is reeds genoeg, om ieder te doen tzidderen: dan, dat 'er flegts de minfte fchijn van eene omwenteling aanlichte, en deze geheel onnaturelijke oppermagt, tot de geweldigfte uiterlien gedreven, is van geenen, den aller minften duur; de zelve vindt geene het geringfte fteunlél in het hare des volks; zij heeft het geduld van alle de onderfcheiden Handen reeds veel te lang gerekt, en deze dus verbitterd; daar zij elk onderfcheiden lid der maatfehappij naar eene verandering haaken doet. Op den eerften flag, dien men daar aan toebrengt, fpat deze afgod reeds in ('tukken, en men vertrapt dien met den voet. De verachting, de haat, de vrees, de wraakzugt, het wantrouwen ■— in een woord, alle mogelijke hartstogten verëeneu zich tegen eene zo gehaatelijke pyerheerfching. De vorst, die, te midden van eenen zoo bedricgelijken voorljioed, geenen enkelen fterveling vond, die moeds genoeg bezat, om hem*de waarheid te doen hooren, zal in zijn ongeluk gewis ook niemand aantreflen, die zich ver" vaardige, hem te ontfchuldigen, of tegen zijne vijanden te verdedigen. F E N li L O N. B 5  30 INLEIDING. gedoofd. Het lighaam wordt met bedorven voften vervuld: het zelve kan zich, wel is waar, op ijdele tijtels ten hoogften opgeblazen vertoonen, doch is egter geenzins in ftaat, om tevens in magt en rijkdommen toetenemen, in evenredigheid van dat gene, wat het te vooren reeds bezat; naar dien men alle nieuwe aanwinften, als het eigendom des vorften, moet befchouwen, en deze dtts, op het geluk en den yoorfpoed van het volk, geen den minften invloed' hebben. De beroemde graaf van Warwick, Rlchard Nevil, was 'er ten uiterften hoogmoedig op; ja, befchouwde zich, als ten top van alle menfchelijke grootheid geftegen, wijl men hem den aanjleller der koningen noemde ; daar hij deze naar zijn welgevallen op den zetel plaatfte, of van denzelven deed neder ftorten. De gefchiedenis leert ons duidelijk, dat hij in het eerst het huis van Lancaster vernederde ; derzelver troon omrukte; en Hendrik VI, toenmaals koning van Engeland, in den kerker wierp, met oogmerk, om het Hamhuis van Torck, in Eduard IV., ten hoogften top van magt te voeren. Dan, vervolgends ontrukte hij aan dezen wederom de kroon ; verdreef hem uit zijn vaderland, en gaf aan Hendrik, dien hij wel eer had neder geftoten, het vorftelijke purper weder. Men zal voor zeker vragen, waarom, en op welk eene wijze , deze omwenteling zij ten uitvoer gebragt? Men zoude zich gewis verbeelden, dat 'er nooit weder eene verzoening tusfchen hem en het geflacht van Lancaster had kunnen plaats grijpen , na dat hij het zelve zo wreed verlaagde , door Hendrik te onttroonen , en hem in boeien te liaan. Dan, wel dra zal men ophouden , zich hier over langer te verwonderen, wanneer men opmerkt, dat Warwick op een maal te onvrede werd, over de veranderingen , welke hij had te weeg gebragt, wijl deze geenzins beantwoord-  INLEIDING. i7 woordden, aan het oogmerk, het welk hij daar mede wilde bereiken, daar die genen, die hij, als verre beneden zich achtte, thans te gelijk met hem in de gunstbewijzen van Eduard deelden. Hij gaf zich dus aan den rusteloozen naijver van zijne gcaartheid ganfchelijk over, en haastte zich nu, om dat gene, wat, hij te vooren geftigt had, wederom ter neder te werpen, terwijl hij dus het nieuw gevestigd ftaatsbellier verwoestte, ten einde het oude weder optetrekken. Deze trek uit de gefchiedenis leert ons ten duidelijkften, hoe zeer men het gevaarlijk moet keuren, wanneer men, na eene omwenteling, aan eenen enkelen, een al te uitgcftrekt gezag vertrouwt, of hem in eenen al te hoogen ftand plaatst : want zulk een is even gelijk Warwick, het zij dan uit misnoegen, of wel uit ftaatzugt , altoos ten uiterflen geneigd, om van de magt , welke men aan hem heeft opgedragen, een misbruik te maaken ; ja, zelfs zal hij , ten einde zijne oogmerken te bereiken, geen het allerminfte bedenken dragen , om zich met den vorst, dien hij te vooren van de kroon beroofde, van nieuws te verèenigen, en dezen in zijne gevangenis , al dat gene te doen aannemen , het welk in ftaat kan zijn, om de uitoefening van het oppergezag , in zijne handen te verzekeren, en duurzaam te maaken. Dan, zodanig een koning is dit alleen in naam: terwijl hij die dit alles ten uitvoer bragt alle magt ten vollen , en in de daad bezit. Nu blijven de voorige vrienden van dezen geheel ten prooi aan fchande en wroegingen : hij vergeet die, even gelijk Warwick deed, ten einde dus aan hem , dien hij de kroon op het hoofd drukte , 'genoegen te verfchaifen , en te gelijk zijner gewclddaadige ftaatzugt den ruimen teugel te kunnen vieren. Van  INLEIDING. Van hoe , veel aanbelang is het dus niet voor eenen ftaat, die fchielijk het dwangjuk van eene afgrijzelijke overheerfching affchudt, en dit in het heiligdom der vrijheid verbrijzelt, dat dezelve op alle mogelijke wijze waake , en de verè'ischte voorzorgen gebruike , ten einde 'er nimmer wederom een tweede iVarwkk het hoofd verheife. DE  DE REGERINGS-VORM VAN EENEN VRIJEN STAAT. EERSTE AFDEELING. Na dat de Romeinen liet dwangjuk hunner koningen in het einde afgefchud, en tevens ingezien hadden , dat het onmogelijk ware , de vrijheid ftaande te houden, zonder dat het volk telkens op eene plegtige wijze vergaderde ; befteedden zij al hun zorg, ten einde het gemeenebest, in het duurzaam genot van zodanig een onfchatbaar voorrecht, te bevestigen. En in de daad was dit ook de eenige, onoverkomelijke hinderpaal , dien zij tegen het wederinvoeren der koninglijke waardigheid konden ftellen ; dit was het zekerst middel, om zich tegen alle aanmatigingen van een onwettig gezag te verzetten , en te gelijk een waakend oog te houden, op alle de bedekte konstgreepen van die genen, die" nog eene neiging voor de overheeriehing mogten behouden hebben. De  3C DE REGERINGS - VORM De rostra (*) — het fpreek - geftoelte — weêrgalmde telkens van de lofreden, welke daar voor de vrijheid gehouden werden. (**) — De wigchelaars vonden deze in de ingewanden der offerdieren ingegrift; zij zagen die in de vlugt van zodanige vogelen, die, als een gunftig voorteken , (•*) Rostra was de naam van een geftoelte, liet welk op de markt geplaatst, en telkens door die genen beklommen werd, die in eene redenvoering het volk over deszelfs gewigtigftc belangen onderhouden wilde — iets, het geen, ten tijde van het gemeenebest, zeer gewoon was, en niet weinig toebragt, om de vaderlandsliefde en zugt tot vrijheid bij de Romeinen geftadig leevendig te houden. De naam van dit geftoelte is eigenlijk ontleend van de koperen fpitfen of fnebben, der veroverde vijandelijke oorlogfchepen, waar mede het zelve verfierd Was: welke fnebben diens tijds dienden, om in een zec-flag elkander in den grond te booren. De Neb-erduitsche Vertaaler. (**) In de aloude gemeenebcsten, ten dezen opzigtc niet weinig verfchillende, van die, der tegenwoordige volken, die zich in hunne gefprekken geftadig alleen met de konften, den koophandel, en het verkrijgen van rijkdommen bezig houden, fprak men voor al van de ftaatsgefteldheid, van de wetgeving, van het vaderland — het vaderland, een naam, die eiken, wiens hart nog voor gevoel gefremt is, zo zeer roert; het welk voor dezen zo verbaazend veel uitdrukt; ja, dien zo dierbaar wezen moet: —. en eindelijk van de vrijheid — een woord, het welk thans bijna alömrae in de diepfte vergetenheid gedompeld' fchijnt. Dan, daar men dit te Athene en te Rome in ieders hart poogde intedrukken, deed men liet ook te gelijk allerwegen weergalmen- °bij de vreugde-feesten, even zeer, als in den flag, was dit de algemeene leus; ja, zelfs werd dit zo wel bij de vrolijke, fpelcn, als onder het behandelen der wezenljikfte belangen, beftendig gehoord. Dit woord was genoegzaam, om het volk op de openbaare plaatfen te doen vergaderen, en aller harten met de leevendigfte verrukking te doorgloeien; ja, in de* huizen der bijzondere perfonen zelfs maakte het den wellust van een ieder uit, en, daar het, als de grootfte fchat van elk geflacht werd aangewerkt, hoorde men het zelfs in ieder huisgezin veel vaaker uitfpreken, dan den naam van vader, van zoon, of echtgenoot. Het kind ftamel' de het reeds in zijn wieg, en de grijsaard noemde het nog op zijn fterfbed met vervoering. Het was, op dat ik mij dus eens uitdrukte, de algemeene kreet van geheel den ftaat, en, na den naam der Goden, vond men 'er geen, die beter door ieder een gekend, of meer geëerbiedigd werd. Cerutti.  van eenen vrijen staat. 3ï ken, werden aangemerkt, voor al in die des adelaars , die met eenen gevesten blik de zon aan» fchouwde, terwijl hij zijne vleugelen over het Capitool uitbreidde. In zijne reden ademde het volk geftadig niet, dan vrijheid 5 haar naam werd telkens uitgefproken, en men bediende zich van denzelvcn, even als van een fchild , het welk ten uiterften gefchikt was, om alle aanvallen der dwingelandij, daar mede aftekeeren. Het was in de daad ook gëenzins zonder reden , dat dit, zo moedig en werkzaam volk, hier op zo ijverzugtig werd, en zulk eene drift betoonde, voor het behoud zijner vrijheid, na .dat het die in het einde had weten te verwerven.' Het nam in aanmerking, hoe zagt thans zijne regerings-vorm was, en hoe zeer dezelve de voorkeur verdiende , boven alle andere , zo lang men dezen binnen deszelfs behoorelijke paaien wist te houden. En dus is het eene onwederlegbaarc waarheid, dat het volk, of liever die genen, die uit deszelfs midden verkozen worden , om het zelve te verbeelden, de beste bewaarers en befchermers der vrijheid zijn. Deze waarheid zullen wij , door de volgende bewijsredenen, buiten allen twijfel ftellen. Voor eerst. Het volk is nimmer bedagt, om op de rechten van anderen eenige inbreuk te doen ; het heeft zijnen aandagt alleen gevestigt op de middelen, waar door het de zijne kan ftaande houden. Doch, ten aanzien der koningen en grooten, is dit geheel anders : alle volken van den aardbodem hebben hier van de treurige ondervinding gehad. Want, te midden van den kring der heerfchappij, waar in zij zich geftadig bewegen, even als een wereldbol in zijne baane, poogen ■ zij zich ten vollen te overreeden , dat hunne wijsheid en hunne ftaatkunde het onwederfprekelijk verëifchen, dat zij een onbeperkt oppergezag over de volken uit-  31 DE REGERINGS-VORM uitoefenen. Suetonius leert ons, dat Ge/ar, Crasjus, en een derde uit de Patriciën — ,, Societa„ tatem ïniere, ne quid ageretur in repubtica, quod „ displicuisfet ulli e tribus" — dat zij overeengekomen zijn , dat zij zorgen zouden, ten einde 'er niets in het gemeenebest gebeurde ," het geen aan eenen van hun mishaagen kon. Van dien aart was vervolgends ook het drienranfehap van Augustus, Lepldus , en Antonlus, die de wereld onder zich verdeeld hadden. Zij volgden het zelfde fpoor, dat de eerften hun hadden voorgetekend,- en ïtigtten dus op de puinhoopen der vrijheid- van hun vaderland., der dwinglandij een troon. Naar het hun goed dagt, en volftrekt zonder eenig wel beraden overleg, behielden, vernietigden, onderdrukten, en verhieven zij. Doch,'zo lang de oppermagt in handen van het volk bleef berusten, leefde ieder burger, den genen alleen uitgezonderd , dien zijne rusteloozc ftaatzugt geftadig voordftuwde, volkomen in veiligheid.. Niemand kon van zijne goederen , of van zijn leeven beroofd worden, zonder dat men alvoorens aan het algemeen genoegzaame reden gegeven had, waarom men hem veroordeelde. (*) Ten O Indien men begeerig is, om voorbeelden te vinden van de befcherming, welke de ftaat aan deszelfs leden, en van den eerbied, die deze aan hunne perfonen verfchuldigd zij - dan zeker is het alleen bij de beroemdfte en moediglte volken van dezen aardbodem, dat men dezelve zoeken moet; en niet, dan daar alleen, waarde vrijheid heerscht, is het, dat men de waarde van een mensch heeft leeten ,befeffen. Men weet zeer wel, in welk eene neêrflagtige verlegenheid zich het gansch gemeenebest van Sparta bevond, zo dra 'er een burger, die zich aan eene misdaad fchuldig gemaakt had, moest geftraft worden. In Macedonië werd het leeven van een mensch, als een zaak van^ zo veel gewigt befchouwd , dat' Alexander zelve , te midden zijner grootheid en magt, het niet zoude hebben durven beftaan, om een misdïadigenW^rfwur,in koelen bloede,te doen fterven, zonder dat de be-  van EENEN VRIJEN STAAT. 33 Ten tweeden, acht ik het volk de beste be> waarer van deszelfs vrijheid, wijl het dit alleen is, het Schuldig ; al voórens voor zijne medeb'urgeren verlclfenen ware, ten einde zijne ;aak te verdedigen, en vcrvolgends van hun zijn vonnis ontvangen had. Doch de Romeinen ondcrl'cheidden zich nog zeer aanmerkelijk van alle de overige volken van het ganfche wereld-rond, door de tyerëering, welke hunne regerings - vorm voor iederen bijzouderen perfoon betoonde, en doar de ongemeene omzigtighèid , waar mede dezelve de onfehendbaare rechten van elk der ondirfcheideri leden van den ftaat behandelde. 'Er werd bij hen niets voor zo heilig gekeurd, dan het Ifeeven van eenen gemeencn burger; ja, niets geringere, dan de vergadering van het ganiche volk was 'er gevorderd, om dezen te kunnen veröordeelen. De raad zelve , noch ook de Burgcmcesteren , hoe zeer ook anders met een eerbied wekkende grootheid omgeven, bezaten geenzins het recht, om dit te kunnen doen; ja, bij het magtigftc volk Van de "ehecle wereld, veroorzaakte de misdaad en de ftraf van eenen enkelen burger eene algemeene neêrflagtigheid; en het fcheen tevens zo vreezelijk, deszelfs bloed te plengen, om welk eene misdaad dit dan ook wezen mogt, dat men bij de lex Porcia [*J de doodftraf "in eene ballinglcbap veranderde, met betrekking tot eiken, die het verlies van een vaderland wilde ovcrleeven, waar alles zo veel menfchelijkhcid en Mgthefd ademde. j. j. Rousseau. [*] Les Porcia. De Wet door eenen Porciuï voorgcfteld , en vervolgends door hét volk bekragtigt. Wen is nog van verfchillende meeiv ■.m, .-i muiVn van den eigenlijken Porciits, die deze wet het eerst hoed voor»ciliagen. Sommigen bcweeren , dat dit M. Porciut téttë rij, tcruSjl sluieren dezelve aan Porcius Cato toefchrijven. Dan, dk gelfchil Is vau ïe*r weinig aanbelang. Genoeg zij het, te weten, dal tl Uivviuftiu \olk reeds tc vooren vcrfchcidcn wetten gemaakt hui, ra; bij mui jioogdc te verhinderen , dat geen Romcinscb burger, het xlj ter dooi gitrigt, het zij gegeefeld, of Wel in eene boete verwezen >uu.lc wetten; zonder de toeftemming van het ganfche volk; welke «MUM ttOttlU door de Patriciën weder in onbruik gebragt wer,...•„. , ■ . . .i , hunne magt meer en meer uittebrciden, • of voor lic: miufU- 'Ibttkk) te houden; tot eindelijk deze laatile wet Handgreep, wir.r bij de zwau.le ItrafTen bepaald werden tegen den genen, die, gelijk reedi gezegd i*, een Romein zoude doen geefelen, of ter dood brengen: waar van de ballingfchap dus een naturelijk gevolg werd. De Nedbbduitschi Vertaaler. c  S4. DE REGERINGS-VORM het welk 'er belang bij heeft, dat men een vvaakend oog houde , ten einde het gezag voor die genen, die daar mede bekleed zijn, veel eer een last, dan wel een wezenlijk voordeel zij , en dat deze daar bij flegts zulke geringe voorrechten genieten, dat deze geenzins gefchikt zijn , om immer den nijd gaande te maaken. Het gevolg van het geen wij daar zo even gezegd hebben, is dit, dat naamelijk een braaf, edelmoedig burger van eenen vrijen ftaat , wiens hart de reinfte liefde voor zijn vaderland doorgloeit,, het gezag om geené andere reden bcgeeren zal uitteöefencn, dan, ten einde dit in zijne handen tot een gelukkig werktuig, om het algemeene welzijn te bevoorderen, vcrftrekken moge. (*) In de • eerfte kindsheid der vrijheid van liet R»meinfehe volk, verzogt men geenzins om de ftemmen. Er werden flegts eenvouwige menfehen met een eerlijk, oprecht hait uitgekozen. Men fmeekte, men dwong hen, in zekeren zin, door een geftadig dringen , dat zij de teugels van het 'ftaatsbeftier ten laatften in handen namen. Dan, zij wezen die egter niet zelden af, naardemaal zij voor zich zelve niet ontveinzen konden, hoe veele zorgen, hoe veel moeite 'er met een ambt van ftaat verbonden waren. Cm- (*) Het is volfb-ekt onmogelijk, dat eene flaatsgefteHneïd, van welken aai", zij dai ook immer wezen moge, in Werking blijve, Ovêrëenfcomftig liet oogmerk en den geest, waar mede zij gegrondvest werd, in dien m 'n die niet volgends de wet der pligten aan eiken opgelegd, hefttere. De voornaamfte fpringveer des gezags berust in liet liart der burgeren, en niets is in ftaat, ter liaudliaaving van den regerings-vonn, de plaats der zeden te vervangen. Niet alleen, dat het waar zij, dat gecne, dan flegts braave lieden gefchikt moeten geoordeeld worden, om de wetten te doen gelden, maar tevens zijn 'er in de daad oclk gaene, dan alleen zodanige braave lieden, die aan dezehe weten te gchoorzaamen. J. J. Rousseaü.  van EENEN VRIJEN STAAT, 35 Clnclnnatüs verliet den ploeg, om de opperfte waardigheid van Diclator te aanvaarden. (*) De edelmoedige Camillus, Falrius, en Curius, begaven niet, dan met den grootften weerzin, den vreedzaamen arbeid van den landbouwer, ten einde die met de moeilijke bezigheden van een ambtenaar van ftaat te verwisfelen; en naauw was het jaar van hun burgemeesterfchap ten einde gelopen , of zij keerden met de grootfte blijdfchap tot hunne voorige verrigtingen te rug. Ten derden, behoudt het volk zijne vrijheid, en is in ftaat dezelve te beveiligen, door middel van eene geduurig herhaalde keuze van deszelfs plaatsbekleders in zijne groote vergaderingen. De rede hier van is, om dat, zo wel in, eene burgerlijke maatfehappij, als in alle andere ftaatkundige lighaamen , 1 eene geftadige beweeging ten uiterften gefchikt zij, om alle bederf voortekomen. (**) En C) Voornaatnelijk wanneer het vaderland in gevaar was, Wérd 'er, liet zij door den raad, of ook door liet volk, een Dictator aangefteld; waar op alle andere Overheids-perfonen, de Gemeeusmannen alleen uitgezonderd, hunne ambten nederleidcn. De magt van een Dictator was onbepaald, ja grooter, dan die, welke de koningen te Rome immer bezeten hadden. Zij hadden het recht, van vrede te maaken, den. oorlog te verklaaren; over de goederen der burgeren te befchikken, ook zelfs zonder het volk hier in te Kennen, of zonder, dat,men zich van hunne uitfpraak of bevelen op de volks - vergadering beroepen kon; tot dat dit laatfte in het einde op het 304 jaar van Rome veranderd werd. Hun gebied duurde gemcenelijk zes maanden, of korter; zo naawelijk de zaak, om welke te verrigten, zij waren aangefteld, of de rede, waarom deze benoeming gefchied was, alv'oorens ophield, wanneer zij aanftonds vrijwillig hunne bediening nederleiden; tot Sijlla en Cicfar eindelijk van dit gezag een misbruik maakten, en het zelve veel langer aan zich behielden. Dit weinige zal genoeg zijn, om zich van dit gewigtig ambt een denkbeeld te kunnen vormen, terwijl, meer hier van te zeggen , den fchijn van eene nuttelooze fchoolgeleerdheid hebben moest. De Ne- BIRDülTSCIIE VERTAALER. C**) Een waar menfehenkenner zal zich wel wagten, naar zulk eenen  3; indien Pompejus eenen minderen invloed in Afia, en Cafar bij de Gaulen bezeten had; dan zeker zoude Rome haare vrijheid langer hebben kunnen bewaaren. (''•*) Het is-waarfchijnelijk, dat de Romeinen, na den dood van Ca/ar, hunne rechten in ftaat geweest waren wedertckrijgen; indien zij niet den zelfden misflag, als te vooren, begaan hadden, door het gezag, aan O&avius, Lepidus en Antonius (***) toebetrouwd, weder te verlengen. En nu werd het ge- mec- (*) Pompejus, uit den ridderftand of equites geboren, beroemd door liet geluk, dat licm in meer, dan eenen oorlog, begunftigd bad, doch tevens verwaand en trotsch, verbond zich in het berugte drie-manfebap met Crassus en Julius Caesar, die door zijne krijgsbedrijven, voor al door den oorlog met de Galliërs en zijne fchriften, zich eenen onfierfelijkeh naairi gemaakt had. Dit dric-manfehap werd eindelijk door het fneuvelen van Crassus, en de onë'enigheden, tusfehen de twee andere uriemannen ontftaan, geheel Verbroken, na dat het de vrijheid van Rome vooreenen geruimen tijd onderdrukt had. Pompejus werd eindelijk bij Pbarfalia door C Ai sar ganfchelijk verflagen; C/es ar, onder den tijtel van fteeds dümendèn Dictator, wierp zich als overweldiger van zijn vaderland op , en werd ten laatften door Brtitus en Casfius in den pad vermoord. De Nederd. Vertaaler. . Zelfs in deszelfs rpemrugtigst tijdperk, zag Rome alle de gruwelen der dwinglandij uit deszelfs boezem \ oordfpruiten, en zich te gelijk op den rand van zijn verderf, alleen wijl liet de wetgevende magt, en het oppergezag aan een en dezelfde perfonèn had toevertrouwd. J.J. Rousseau, Contract. Social. Du Legislateur. (***) Octavius, LEPiDus'en Antonius. Driemannen — van welke Antonius door zijn fpooreloos gedrag en krijgsdeugden, en Octavius door zijne list en veinzerij zeer beroemd zijn. Na den dood van Julius C/Esar verëenjgden zich de?e djrie tot een drie-manfebap ; doch door zijn losbandig leeven met de beroemde koningin Cleopatra, verviel Antonius wel dra in den haat der Romeinen, en in onmin met Octavius, die hem vervolgends in den zeedag bij AStium overwon, waarna ANToNiuszich zelfvan het leeven berooide, cuOctavius onder den .tijtel van Augustus zich van de opperheerfchappij meester maakte. Dan, c's . •' m  4» DE .REGERINGS-VORM meenebest van nieuws in drie partijen verdeeld; en daar twee dezelve elkander allengs verzwakt en afgemat hadden, bleef Oclavius alleen in wezen eh tevens oppermagtig. Dan, daar hij nu bedagt, dat de tijtel van fteeds duurcnden Ditlator voor zijnen vader ten uiterften noodlottig geweest ware, vraagde hij het bewind niet , dan flegts voor een tijd , en deed zich het zelfde dus voor tien jaaren toeftaan. Dan, welke was de uitwerking van de geduurigc verlenging van dit gezag? Toen men hem het zelve voor de eerfte maal, *a dat het geëindigd was, van nieuws weder op droeg, veroorzaakte dit geweldige famenfpanningen, en eindelijk was eene volftrekte overhcerfching de vrugt van dit alles. Op het einde van elke tijdperk van tien jaaren, ontbrak het O&avius geenzins aan voorwendzeis, om zijn gezag te doen verlengen, en tevens was zijn gedrag zoo volmaakt ftaatkundig, dat hij ligtelijk en voor altoos alle nog over gebleven fchaduw der Romeinfche vrijheid wist te vernietigen. Het eenig middel, om zich bij het genot van zijne vrijheid te handhaaven, en de noodlottige gevolgen van fcheuringen en overheerfching voor te komen, dat een volk bezit; beftaat dus hier in, dat het telkens zijne magt doe gelden, door geduurig cn geregeld van nieuws zijne plaats -bekleeders te verkiezen: zodanig is de regel, dien een wel ingerigt gemeenebest zich zelf moet voorfchrijven ; cn zonder dezen is het onmogelijk, dat eene natie haare vrijheid langen behouden. (*) Hoe zeer verdienen die Lepidus hield zich, ftaande dit drie-manfehap, zodanig, dat men hem bijaia als een man van geen het minfte gewigt belchouwen moet. De Nederd. Vertaaler. (*) De liefde voor het vaderland, geboren uit de gelijUheid, en door de opvoeding verfterkt, was haaren laatften en grootften wasdom, voor al ïan de geduurige volks-vergaderingcn, ie Rome en te Athene, verlchul- digd.  van EENEN VRIJEN STAAT. 43 die hoofden van eenen vrijen ftaat, die reeds te vooren beftonden, of een maal zullen geboren worden, die wijsheid , godsdienst, billijkheid en belangeloosheid genoeg bezaten , om hunne magt met even zo veel bereidvaardigheid nederteleggen , als zij die te vooren ontvingen, en die edelmoedig genoeg waren , om aan hun eigen gezag paaien te ftellen — hoe zeer verdienen deze onze hoogachting en bewondering niet! Het was door dergelijk een gedrag te houden, dat Brutus zich zo beroemd maakte in het begin van het Romeinsch gemeenebest, en dat de gefchiedenis ons de nagedagtenis van Stipt», van Camillus, en van Virglnius, op zulk eene roerende cn tevens roemrugtige wijze, telkens weder voor het geheugen te rug roept; terwijl digd. In het midden dezer famenkomften bevond de vrijheid zich, even als in een tempel, W*ar zij den eerdienst cn de geloften van haare aanbidders telkens ontving; daar was het, dat men cterzclve, in het aanzien van geheel het gemeenebest, zijn hart tot eene offerande kwam aanbieden; daar was het, dat men zijnen wijrook op haare outaaren ftrooide, en haar flaudbeeld met kr&nfen fierde; daar was het, dat haare fielden zegevierden, dat haare godfpraaken derzelver ftem verhieven; daar was het , dat alle bijzondere hartstogten tot zwijgen gebragt werden, tcnvijl de zngt, de gloed van het algemeen belang even zeer in eiken burger fprak; daar was het, dat de redenaar geheel een volk wist te beffieren, geheel een ftaat kon onderfchraagen: hier is het, ten Laatften, waar zich de gelijkheid eenen troon vestigt, en waar gevolgelijk de liefde voor het vaderland haare rechte plaats bekleedt. De geestdrift der vaderlandsliefde was, of werd hier wel dra algemeen; Ook zelfs de koelften, de ongevoeligftcn, werden hier zeer ras Ontgloeid, terwijl zij zich te midden van een volk bevonden , wier zielen geheel vuur, geheel van eene onbegrensde drift voor het heil vaii het vaderland doorgloeit! waren; dit vuur liep geftadig voord, cn wel dra zag men niets anders, dan een uitgeftrekten en wonderdaadigen gloed, van waar men de zuiverfle vlam der vaderlandfche deugd, een blaakende drift, welke den burger in ftaat ftelde, om alles te zeggen, cn alles te doen voor de godheid, waar aan men zich gcheei had toegewijd, naar zijn wooning mede voerde. Cerutti.  44 DE REGERINGS-VORM wijl daar tegen de Tienmannen, Sijlla, (*) Cafar^ en de overige overweldigers van Rome, in deszelfs jaarboeken mét even haatelijke verwen worden afgemaald, als een Richard III. cn Karei IX. die fteeds bij alle de volgende gedachten eenen .wel verdienden affchrik zullen verwekken. Ten vijfden. De vrijheid beftaat * hier in, dat nien naamclijk het oppergezag niet toebetrouwe, dan aan zodanige plaats-bekleeders, die telkens van nieuws door het volk verkoren worden; (**) naardien deze geduurige' opvolging een hinderpaal zij, die aan de ftaatzugt van bijzondere perfonen wordt in den weg gelegd , en hen verhindert, voornaamelijk hunne eigene belangen te bevoorderen. Men heeft een ze- C) S ijl la, dien men den gelukkigen noemde , was dit maar al te geer, ten koste \an zijn vaderland, liet welk zijn altoos duwend Dietatorfebap aan liet juk der fiaavernij onderwierp,. Bossuet. Een der grootfte bezwaarenisfen in eenen vrijen ftaat, en welke liet boven al zeer moeilijk maakt, om denzelve bij zijne vrijheid te bewaaren, beftaat hier in, dat de wetgevende magt zich !h dezelve niet daadelijk vertoonen , en nimmer Werken kan , dan door het kiezen van eenigen, die daar bij tot plaats-bekleeders dienen. Dit zeker heeft zijne goede en kwaade zijde, doch het nadeel, dat hier door Veroorzaakt wordt, doet &e fchaal overllaau. Het ganfche lighaam, waar bij de wetgevende magt berust, kan met geene mogelijkheid voor eenige omkopingen vatbaar zijn; doch bet valt ligt, dit te misleiden. Dan, deze plaats-bekleeders daar tegen j worden niet, dan met veel moeite bedrogen, doch zeer gemakkelijK omgekogt, en zelden gebeurt bet, dat dit laatfte geen plaats grijpt. Het voorbeeld van het Parlement van Engeland, laat hier aan geen den minften twijfel over, en de Franfcbe natie zelve toont dit genoegzaam, door hun liberum veto. Doch die genen, die dwaalen op de een of andere wijze, ten dien opzigten te verlichten — dit valt gemakkelijk; dan, hoe zal men hen aan kluisters leggen, die zich aan anderen heeft veil gegeven ? Zonder ten vollen .onderligt te wezen ten aanzien der Poolfcbe zaaken, durve ik gerustelijk vast ftellen, dat meer kunde op den rijksdag, doch daar tegen ook een veel ruimer maatc van belangelooze braafheid in de vergaderingen dei' kiezers plaats hebben. J. J. Roussiau, Gouvernement de Polognt,  van EENEN VRIJEN STAAT. 45 zekeren tijd noodig , om de ontwerpen , die men gefmeed heeft, ten einde eenen bijzonderen aanhang te vormen , of dien magtig te maaken , genoegzaam te kunnen ten uitvoer brengen, en deze ontwerpen behooren tevens alvoorens een wijl als het waare te gisten, indien men het verlangde'doelwit daar mede zal bereiken. De Romeinfchc gefchiedenis levert ons een voldingend bewijs van dit . gezegde. Zo lang het opperfte gezag binnen den omtrek van een fteeds duurenden raad bepaald was, verwaarloosden deszelfs leden, die zich alleen met hun eigen belang en voordeel bezig hielden , alles , wat tot het algemeene wél* zijn, kende medewerken , en wel dra werden de goederen van den ftaat eene bezitting van bijzondere perfonen. En van toen aan vond het volk, ontzet van alle zijne rechten op de uitoefening van de oppermagt , geheel uitgefloten van alle eerambten, en beroofd van zijne eigendommen* zich tot de ijzelijkfte behoeftigheid gebragt. Allerwegen zag men telkens onëenighcden en burgertwisten ontftaan ; alles was in de vreezelijkfte gisting, en de grooten hadden tijd gehad, om zich famen te verëenigcn, om alles aan zich te trekken. Het volk zag zich in tusfehen genoodzaakt, om van het geleende te beftaan ; dan $ toen het niet meer in ftaat was, om iets optencmen, werd het oproerig, en verliet de ftad , wanneer het zich vervolgends niet liet te vrede ftellen, dan na dat alle hunne open ftaandc fehulden voldaan verklaard waren , en toen zelfs was het niet, dan met veel moeite, dat Menenius Agrippa, hen daar toe overreede, door zijne uitmuntende fabel van de leden, die tegen de maag op ftonden. Deze eerfte opftand was veroorzaakt door de fchraapzugt en de kneveïaarijën der grooten, die zich van alles meester gemaakt hadden, en op de zelfde wijs nam de tweede zijnen oorfprong uit de ge-  46 DE REGERINGS-VORM gewelddaadige beheerfcliing der Tienmannen. Want, daar deze eigenlijk waren aangefteld, om overëenkomftig de wetten recht te fpreken, hielden zij zich met niets anders bezig, dan met het vestigen van eenen bijzonderen aandagt, op het vermeerderen van hun gezag, en het verrijken van zich zelf, door fchatten faamtehoopen, terwijl zij tevens allcrleië nieuwe ambten fcïriepen , en over alle bedieningen van den ftaat alleen ten voordeele hunner bloedverwanten cn afhangelingen belchikten. Dus wisten zij hun gezag en aanzien zo zeer te vergrooten, dat zij wel dra 'als volftrekt oppermagtige dwingelanden heerschten: zij onderdrukten, of verhoogden elk, dien zij wilden, zonder eenigen acht te Haan op verdienden , of het gebrek aan bekwaamheden, op braafheid, of op ondeugden. En, na zich dus ten laatften van alles volkomen meesters gemaakt te hebben, fchreven zij den raadsheeren , even zeer als het volk zelf, de wetten voor. De gefchiedenis der laater eeuwen levert ons ook eene menigte van voorbeelden op , waar- uit men ten klaarden zien kan, hoe hagchelijk het zij, het oppergezag in handen van eenen enkelen, of verfcheiden perfonen tevens , geftadig te laten berusten. (*) Dan, , (*) Dan, daar de vrijheid thans in Frankrijk gevestigd is; daar de woeste geest der alleenhecrfching aldaar geenen aanhangcren meer vindt, cn daar die genen, die op even veele overwinningen van eene onbeperkte magt rekenden, als men ftedeu en landfehappen tellen kan, gevlugt en verltrooid zijn, achte ik het noodeloos, van nieuws een tafreel dier euveldaadcn te (chetiën, welke deze voornemens waren ts bedrijven. — Die boozen zijn niet meer op onzen grond, en wij gebieden. De Heer de Peijsfonel zegt: —— „ Alle enkele Wezens, hoe groot zij „ dan ook immer wezen mogen, zijn veel te gering in vergelijking der „ belangen van het geheele menschdom; cn hoe zeer zij zich ook op w de zwakheden der mensclihcid beroepen, is dit egter geenzin» „ in  van EENEN VRIJEN STAAT. 47 j Dan, hoe zeer wij ook vrijwillig onzen eerbied voor de eerfte ftigtcrs der Romeinfche vrijheid betuigen, wijl het deze waren, die de koningen uit hunne muuren verdreven, moeten wij egter tevens zeggen, dat zij hun wezenlijk doelwit misten, door in hun vaderland een fteeds duurend lighaam van oppergezagvoerers te doen ftand grijpen. Zij veroorzaakten dus eene verdeeldheid tusfchen de burgeren van den ftaat, daar deze telkens door het verlangen naar eer en voordeel in verzoeking gebragt iverden. Want -— „ de volmaakfte billijkheid, de deugd, ,, en het eigen belang zelfs, zijn niet in ftaat, om „ zich. altoos tegen de zugt , om te heerfchen , „ volkomen te verzetten ; en die gene, die, wan„ neer hij een maal meester is , volkomen recht„ vaardig handelt, zal egter geenzins ontzien, om „ zich aan het fchreeuwendst onrecht fchuldig te „ maaken, zo dra dit flegts kan ftrekkcn , om hem „ dit oppergezag t; doen verwerven." (*) — Het ge- „ in ftaat, hunne misdagen, ctvvaalïngen, of wandaaden weder te vei,, beteren. De naamcn van hun, die groote onheilen aanrigttcn, be„ hoorden voor immer uit het geheugen des menfchelijken geflachts uit„ gewischt te zijn ; deze behoorden voor immer in de vergetenheid bedolven te worden, en te verzinken in den ontzaggelijken bajaarct „ van rampen, waar van zij de eenige oorzaak, waren, even gelijk de „ vonk, waar door een brand geftigt wordt, zich veivolgends met den ganfehen vuur-klomp, waar van dezelve de oorzaak was, verëenigt, en zich daar in verliest. Het menschdom behoorde alleen de gedagte„ nis van die genen, die aan het zelve eenige wezenlijke weldaad bewe„ zen hebben, voor eeuwig te bewaaren." DeFranscheUitgever. CO Wij hebben het noodig geacht dit fchoon gezegde van j. j. Rousse au in plaats te ftellen van de woorden, die onze fchrijver gebezigd heeft, terwijl hij zegt — „ Wich are fails too big any buman bulk" — het welk ik dus vertaaien zou — „ Toujours trop puisfantt pour la g<„ seralitê des hommes.'''' [*j De FraSSCHE Uitgever. [*] Te lleike drijfveeren, dan dat het grootfte gedeelte des menscl!doms, daar aan eenen genoegzaamen wedei'üand zou kunnen bieden, De Nederd. Vertaaler.  g DE RE GERINGS-VORM genot van hun geluk was voor de Romeinen öok van zeer korten duur. Want daar de raadsheeren nu een maal de opperhoofden van het volk. geworden waren, daar dit hun een altoos duurend gezag gefchonken had, het welk deze zonder eenige de adafte bepaaling geheel tot hun bijzonder eigen voordeel aanwendden \ deden zij herhaalde reizen de woede van het misnoegen en fcheuringen geboren worden; het geen zij zeer ligt-in ftaat geweest waren voortekomen, door hunne afzonderlijke belangen ter zijde te ftellen; den ftaat deszelfs vrijheid volkomen wedertegcven, en het gezag in handen van het volk, of eigenlijk in handen van deszelfs afwisfelende plaats-bekleeders te ftellen. Ten' zesden. Een vrije ftaat verdient zeer verre de voorkeur boven zodanig eenen , die door deszelfs grooten, of wel door vorften bcftierd wordt, en men moet het volk, als den besten bewaarer van zijne vrijheid befchouwen , wijl het oogmerk ■ van eiken rëgerings-vorm geen ander is, of wezen moet, dan het heil en de rust der burgeren, en de zekerheid, dat zij fteeds bij hunne rechten zuilen gehandhaafd worden, zonder eenige dwang, of onderdrukking te moeten gevoelen. Een vrij volk is veel meer gefchikt, dan eenig vorst, om met nadruk en billijkheid die middelen aantewenden, die gefchikt zijn, om zijne rampen te verzagten ; de zelve , te verligten ; te verminderen ; die met een fleren moed te verduuren ; dezelve dqor zijne ftaiidvastigheid te boven te worftelen, of door zijne dapperheid daar op te zegevieren. (*) Een vrij volk ziet (*) Een dppefmagtig volk, liet welk zelve die wetten maakt, waar aan het zich onderwerpt, zou ras gefchikt zijn, om zich aan een willekeurig vorst, of eenige bevoorrechte genachten te onderwerpen, indien het een maal ophield, om zijne vrijheid geftadig nog al meer en meer te  n van EENEN VRIJEN STAAT. ziet wel dra* waar de bouwvallige ftaatsgefteltcnis waggelt, cn gevaar Joop' van inteltorten; op welk een wijze, en wanneer dezelve voor het volk tot nadeel begint te verftrekken : het onderkent die genen, dienaar de opperheerfchappij itaan, de middelen, waar van zij zich bedienen, en is de eenige van alle natiën van geheel den aardbodem, welke zich durft verzetten tegen die genen, die-zich boven te bevestigen, en de gebreken, die 'er ongemerkt in deszelfs ftaatsbeflier infliiipen, telkens weder te verbeteren; want die overheids-perfonen, die aangefteld werden, om voor de uitvoering der wetten te waaken, zijn voor den ftaat van een veel grooter voordeel, dan de ambtelooza burgeren, die menigwerf hunnen aandagt op geheel iets anders, dan de belangen van het gemeenebest vesten, en zich tevens genoodzaakt zien, om te gehoorzaamen. Men behoeft dus nog te minder te twijfelen, ten minften indien de ingezetenen van een koningrijk, hij voorbeeld Frankrijk , onvoorzigtig genoeg zijn, om zich geheel en al door den ftroom der gebeurtenisfen en hunne hartstogten te laten medelleepcn , dat de overheerfching, welke als dan in haare ondernemingen dagelijks weder ftouter woiden zal, als dan van nieuws geduurig nieuwe voordcringeu . maake. De Abt de Mablij. Verbeeld u geenzins, óFranfcben '. dat gij het onbepaald oppergezag reeds zo geheel en al hebt ten onder gebragt, dat deze {telling van den vrijheiiicvenden M ab lij, u voor het tegenwoordige, en ten aanzien van het tcjpkomftige, evdi gelijk ook alle andere welke de Heer Needham u opgeeft, niet van het allcruiterlte .belang zoude zijn. Dan, zijt gij begeerig, te weten, waar in de magt en wapenen beftaan, waar mede uwe vijjinden u zullen aanvallen? Zij zullen met de grootfte behendigheid alle, tot zelfs de alleigeiingfte gebreken van den tegenwoordigen regeringsvorm, ten uiterfien vergroot opgeven ; zij zullen het zaad van verdeeldheden onder u uitftrooïen; zij zullen alles in het werk ftellen , ten einde u weder naar hun dwangjuk te doen verlangen, en het genot der weldaadige vrijheid, het welk voor deze dwinglanden eene ondragelijke flaavernij is , zal door hun, die u te vooren onderdrukten , met de haalelijkfte verwen worden afgemaald. Dan, alles, wat de grooten vi eenmaal fchonken, cn'het geen zij met den naam van eenen cdelmoeéigen en rijkelijken enderfland durfden beftempelen, dit alles ontvingen deze 'zo hoog geroemde weldoeners zelve, als gunstbewijzen van den vorst, die niets bezit het geen u niet toebehoort, en waar van gij u zelve niet beroofd hebt. De Fransche Uitgever. D 49  D3 DE REGERINGS-VORM ven het zelve poogen te verheffen: het ziet hen; doet zijn vermogen gelden, en neemt zijn toevlugt tot de oorfprongelijke gelijkheid. Het is dus billijk, dat het zorge drage, ten einde niemand aandeel erlange 'aan het oppergezag, dan zij, die het verkozen heeft ; die een maal tot den zelfden ftand van ambtelooze burgers zullen wederkeeren, en, als dan de weldaaden, welke de wetten fchenken kunnen, of den last, dien zij opleggen, even als het overige gedeelte des volks, of genieten , of gevoelen zullen. Het doelwit van zodanig een regerings-vorm is, te zorgen, dat 'er gcene fchatting, (*) hoe ook genaamd, worde opgelegd, welke niet gemeen zoude zijn, en tevens de goedkeuring van het algemeen wegdroeg, terwijl deze tevens geenzins {hekken moest, om aan de begeerte .van fommige enkele perfonen te voldoen , maar alleen gefchikt ware, om in de behoeften van het vaderland te voorzien. Dan, wanneer een enkele, of ver- ("*.) Indien men nagaat, op welk eene wijze de behoeften van eenen ftaat aanwasfen, als dan zal men ontdekken, dat dit meermaals emtrent op even de zelfde wijze plaats vindt, als ten aanzien van die van bijzondere perfonen; en dat dit meestal veel minder het gevolg zij van eene vermeerdering van wezenlijke noodwendigheden, als wel, door dien onze ijdele begeerten zich uitbreiden; terwijl men tevens niet zelden de uitgaaven met geen ander oogmerk vergroot, dan om hier door een voorwendzel te vinden, ten einde de inkomften ook mogen vermeerderd worden: zo dat een ftaat 'er menig maal bij winnen zoude, indien dezelve minder rijk ware, en deze fchijnbaare rijkdom den zeiven in de daad, veel meer tot eenen last verftrekt, dan deszelfs armoede zelve doen kon. Het is zo, dat- men zich vleien mag, het volk in eene te gtooter af"hangelijkheid te houden, wanneer men hetzelve met de eene hand dat gene geeft, het welk men met de andere daar aan ontneemt. Dan, dit wanbegrip is niet, dan ten uiterften nadeelig aan den ftaat, wijl dit geld geenzins tot die zelfde lieden, van wien het kwam, ook wederkeert, en men op zulk eene wijze niet, dan alleen leediggangers van den buit, dien men aan vrije menichen ontroofde, geduurig verrijkt. J. J. ROUSSEAU.  van EENEN VRIJEN STAAT. Verfcheiden lieden te gelijk, te lang de oppermagt aan zich behouden, als dan vinden zij, boven den middenftand des volks geplaatst, eene genóegzaame befcbutting tegen het geweld des ftorms en het gieren der orkaanen, die de laager gewesten van de maatfehappij op het verfchrikkelijkst teisteren en verwoesten. Dan, zo zij door middel der afwiifcling van het gezag ten ecnigen tijde van die magt , welke hen tot aardfche goden maakte , zich zelve ontzet zien, en tot den zelfden ftand, als de overige ftervelingen, als dan te rug keef en, in dit geval gevoelen zij het gewigt, dat deze genoodzaakt waren te torfchen veel Merker, en veel leevendiger. (*) De grootfte verpligting, waar onder men iemand brengen kan , die met de zorg voor het wel zijn van den ftaat belast is, beftaat hier in, . , ' dat (*) De maatfclrappijcn zijn met geen ander oogmerk gevormd, dan, om aan de hartstogten en driften, het fchadelijke, dat zij bezaten, te ontnemen; dan, cm, de rede een wezenlijk gezag te geven, door de.oppermagt der wetten te bevestigen ; om, door dit middel even zeer de regeringloosheid, als de dwinglandij te weeren , en dus een fchat van algemeen geluk te vormen, waar uit elk burger en ieder overheids-perfuon zijn eigen welzijn ontlcenen kan. Indien men eens een regerings-Vorm zodanig had ingerigt , dat dé hartstogten niet, dan bij een geueelte der burgeren beteugeld werden — blijkt het niet aanftouds ten allerduidelijkften, dat deze fchikking teil hoogften verfoeilijk wezen moest? Dan, wat vloeit hier uit voord'? Terl minften twintig gevolgtrekkingen, waar van deze de laatfte is ■dat naamelijk al die ftaatsgefteltenisfen, waar bij de overheids-ambten erfelijk verklaard zijn, of alleen met het leeven van die genen eindigen, die dezelve bekleeden, lijnrecht flrijdig zijn met het oogmerk, waar toe eene maatfehappij behoort ingerigt te wezen. Want deze hebben naturelijk een ingeworteld gebrek, het welk alles bederft , aanfteekt, en doet omiiarten, wat men bijzondere inrigtingen zou kunnen noemen, hoe goed deze anderszins ook op zich zelve konden zijn. Men (chetfe zich zeiven ilegts ecu tafreel van de dwaasheden en ellenden des menschdoms; men (la de werking zijner eigen hartstogten gade; men pleege raad met de geicbiedenisfén; trékken als dan uit dit alles een gevolg, en ~ ik houde mij verzekerd, dat men het niét an- 5*  5» DE REGERINGSVORM dat men hem noodzaake, om niets te doen, _ waar in hij zelve niet tevens zoude genoodzaakt zijn te deelen, het zij ten goeden, of ten kwaaden. Want, hoe zeer hij ook anders ten hoogden vaderlandslievend moge denken , zal het hem egter ^altoos veele moeite kosten, in dien de tijd van zijn gezag verlengd worde, om zich zeiven genoegzaam_ te overwinnen, en niet de een of andere onbillijkheid, ter bevoordering van zijne eigene bijzondere belangen te begaan. Dan, zo hij in tegendeel wel dra in den middenftand moet te rug keeren; als dan verpligt hem de zugt voor zijn eigen geluk, om niets te verrigten, het geen niet ten volften rechtmaatig ware ; naardien hij een maal zelve, even zeer als het overige deel des volk, het nut of nadeel van het geen hij verrigtte, zal moeten gevoelen en ondervinden. (*) En zie daar zonder twijfel de billijkfte, de edelfte en voortrefFelijkfte wijze , om eenen ftaat in waarheid vrij te doen zijn , en tevens te zorgen, dat die ders, dan als eene onbetwistbaare waarheid, welke door alle tijden heên, en in alle landen, even de zeilde was , zal aanmerken, dat het geza° der overheid , of de uitoefening der wetgevende magt, niet, dan voor eenen bepaalden lijd behoort te worden opgedragen : en dit te bewerken moet dus liet doel van eiken waarlijk braaven burger van eeneu ftaat zijn. DeAbtdeMabljj. (*) De hartstogten, die gezworen vijandinnen van de. orde in den ftaat, naar dien zij geftadig elk bijzonder deel der 'famenleeving aanzetten, om niets anders, dan zijn bijzonder belang in het oog te houden, en te gevoelen — deze kunnen nimmer beteugeld, of met verftand beftierd worden in eene maatfehappij , zo niet de wetten aan de overheid een magt en een gezag geven, het welk geen burger in (iaat is te wederftaan. Dat men hier op zijnen aandagt vcstige, en men zal duidelijk zien, dat alle die ongeregeldheden der regeringloosheid, welke in de aloude en laatcre gemeenebesten hebben plaats gehad, terwijl de burgeren, die het vermogen der wetten en overheid niet genoegzaam gevoelden, onrustige geesten werden, en, daar_zij in hunne onftuimigheid het denkbeeld van 'vrijheid met hunne grilligheid, en eene ftraffelooze ftout"* heid,  van EENEN VRIJEN STAAT. 53 die het vol genot van zijne vrijheid ftnaake. De aloude gefchiedenis geeft ons hier van nog meer bewijzen. Wanneer toch handelde de Romcinfche raadsheeren meer op eene waarlijk vaderlandlievende wijze , dan toen zij aan het gezag der koningen onderworpen waren , en als het overige gedeelte van het volk , het knellend gewigt van derzelver hoogmoed moesten torfchen ? Dan, naauw hadden zij het juk van de opperheerfchappij dier vorften afgeworpen , cn zich van de hoogfte magt , welke zij nu heid, welke hen alles deed beftaan, verwarden, den val van hunnen ftaat verhaastten. Dan, zo de overheids-perfonen dit uitgebreid vermogen bezitten, waar van ik zo even gewag maakte, als dan verlangde ik tevens te mogen weten, welke middelen men gebruiken zal, om hunne hartstogten te kluisteren en te regelen, zo dra zij hunne ambten geheel hun leeven behouden, of deze een erfgoed hunner geflachten geworden zijn. Aller wegen en door alle tijden heên, was het de erfelijkheid der overheids-ambten; of dit, dat deze bedieningen ten minften eerst met het leeven van hem, die djzelve bekleeden, een einde namen, het geen een gezag, dat in het eerst binnen zeer enge grenzen bepaald was, in een willekeurig gebied, of dwingiandij deed ontiiarten. Is het, wel mogelijk, dat hij, die het menfchelijk haft genoegzaam kent, hier aan nog llcgts een oogenblik zou twijfelen? Men neme vrij alle voorzorgen, welke immer doenlijk wezen konden, ten einde te verhinderen, dat de fteeds duurende overheden van hun gezag geen misbruik maaken, en men zal egter wel dra ontdekken, dat, zo het den burgeren, al eens niet mogelijk zij, derzelver gezag te ontduiken, deze zelve de wetten als dan niet'te min zullen fchenden, en die als werktuigen hunner fchraapzugt, hunner begeerte naar grootheid en aanzien, of van hunnen wraaklust bezigen. De rechten, die men hun gegeven heeft, zullen to« geen ander einde ftrekken, dan, om zich ook van die, waar naar zij nog werkelijk fiaan, insgelijks volkomen meesters te maaken. Men zal hen dus zelve, als met geweld aanfpooren , om de nederigheid en gemaatigdheid in hun gedrag geheel uit het oog te verliezen; de burgeren, een maal zwak genoeg geworden, om hunne, eigen waardigheid te vergeten, en zich in de daad te verbeelden, dat zij minder zijn, dan deze ftervelingen, die nu niet meer tot eenen gelijken ftand met hun kunnen wederkeeren ,' zullen door de laagheden, welke zij voor deze doen, door hunne gedienftigheden cn vleierijen, hunne hartstogten neg meer iu weiking zetten. De Abt de Mablij. . D 3  54 DE REGERINGS - VORM nu tevens op hunne aframmelingen overbragten , ten vollen meefter gemaakt, of zij vervielen tot de zelf? de dwaaling , als hunne voorige onafhangelijke ge, bieders , en maakten hunne ketenen nog veel ondragelijker , dan de eerften ooit gedaan hadden. Het volk kon hier tegen geen ander geneesmiddel vinden , dan het aanftellen van Gemeensmannen (*), het \velk dienstijds volftrekt noodzaakelijk geworden was; en daar deze , door dien het volk geduurig we, 'der anderen in hunne plaats verkoor, flegts met een kortftondig gezag bekleed waren , vergaten zij geenzins hunnen voorigen ftand , en ftrekten te gelijk tot bemiddelaars tusfehen de magt der grooten , en de rechten van het volk. Wie was 'er, die ooit met eene grooter liefde voor het vaderland bezield ,kon zijn , dan Manlius , zo lang de omftandigheden des tijds, en de voordeelen , die uit de uitoefening van het gezag konden voordvloeiè'n , hem niet bedorven hadden ? Wie be, ftond 'er , die edelmoediger, zagter van aart, en meer geneigd kon fchijnen , om het geluk van den ftaat te bevoorderen, dan Appius Claudlus, in den aan- (*■) Welke voordeden hebben de fteeds dunrende onëenighcden tusfehen de raadsheerlijken en het volk, niet aan het Romeinscb gemeenebest verfchaft! Indien het volk aan de rust de voorkeur boven alle hunne overige belangen gegeven had, zoude het-wel dra het flaaven-juk dezer grooten hebben moeten torfchen, en zelfs de naam der Romeinen ware thans in eene eeuwige vergetendheid gedompeld. Dan, hunne gefchillen daar tegen deden hunnen regerings - vorm den hoogften top van volmaaktheid bereiken, en wekten den naijver tusfehen de burgeren op. De wetten alleen waren het. welke hen bchcerschtcn; hunne zielen werden waarlijk groot, en — zie daar, wat de wezenlijke magt van eenen ftaat uitmaakt. Geene bekwaamheid, hoe ook genaamd, was daar vrugteloos of ongenoten; de ver. dienden drotigen met haaren glans door den nevel henen; verhieven zich tot dien ftand , ditn dezelve zich werkelijk had waardig gemaakt, terwijl het gemeenebest, dus rijk aan goede burgeren, cn groote mannen, van binnen gelukkig, en buiten lands geëerbiedigd was. De Abt bb Mablij. i  van EENEN VRIJEN STAAT. 55 aanvang van zijn bewind ? Dan , daar men den tijd van zijne gezagöefening verlengde , verloor hij wel dra zijne deugd en braafheid; ja, gaf zich aan alle de fpooreloosheden der volftrekte dvvinglimdij ten vollen over. Het was uit deze. zelfde oorzaak, dat, toen de raad om bijzondere redenen den tijd van het burgemeefterfchap, het welk Lucius Quintius als toen bekleedde , nog voor een wijl verlengen wilde , deze edelmoedige burger dit afwees, en liever verkoos , op eene wijze, volkomen en rechtftreeks ftrijdig met zijne eigenen belangen, te handelen , dan te gedoogen, dat men dus een voorbeeld gaf, het welk zo nadeelig voor de vrijheid van Rome worden kon, door naamelijk de uitoefening van het gezag langer in zijne handen te laten berusten , dan dit door de wet was voorgefchreven. Ten zevenden. De geduurige vergaderingen des volks, bij welke het opperfte gezag berust, zijn de beste middelen , om de vrijheid in aanwezen te houden; om deze rede. wijl onder alle andere regerings - vormen, die genen, die tot het behandelen van ftaatsbeïangen worden toegelaten , juist de zodanigen zijn , die zich zeer gereedclijk naar den wil ; ja, zelfs naar de minfte grilligheden des vorsten voegen ; of mede als deelnemers , of ondergefchikte bedienden, tot eenen magtigen aanhang toetreden. Dan, daar tegen is de toegang tot alle waardigheden, onder eene volks - regering volkomen open, voor eiken, die flegts in ftaat is, zich langs de trappen Van deugd en van verdienftcn tot op den drempel van het ftaatsgebouw te verheffen. En dit is het, dat in eiken vrijen ftaat, dien edelen en grootmoedigen naijver, die de fchoonfte befluiten inboezemt, en tot de verhevenfte daaden aanvuurt, geftadig doet geboren worden CO- Een (*) De welfprekendheid , volmaakt gelijk aan die planten , welke tot fcaaren wasdom eenen ongemeen vrugtbaaren bodem, en de gunftiglte lugt> D 4 ftiea<  f,6 DE REGERING S - VORM Een ander bewijs •> voor deze Helling, ontmoeten wij insgelijks in de Romein/the gefchiedenis. Onder' de regering der koningen zien wij dit volk, zich door hunne krijgsbedrijven geenzins boven "andere beroemd maaken. Hun moed en dapperheid was toen, op dat ik mij dus eens uitdrukke , binnen den omtrek hunner ftad beperkt, en de Romeinen vielen telkens door het ftaal van hunne vijanden. Dan , toen liet gezag der vorften ten laatften voor dat des raads de plaats moest inruimen, fpanden de Romeinen 'alle hunne kragten in *,v om zich te verheffen ; doch aljes, wat zij toen maals in ftaat waren te verrigten , beftond hier in , dat zij tegen de aanvallen der [verbannen Tarqnijnen, en eenige naburige volken, die over den geringen aanwas van hunne magt naijverig werden, zich ftfeek volftrekt vereifchen; fchiet, zo ik mij dus eens "mag uitdrukken, niet anders op, dan wanneer zij door de koesterende ftraaien van den roem 'beschenen, en op den voortreffelijker! grond der hoop op eer en flaats-ambten gevestigt zij. Zodanig was zij te Rome en te Athene, die twee geliefkoosde toóneelen , waar op de vrijheid geftadig haare grootfche rol fpeelde. De welfprekendheid, haare gezellin én fteun, had bet wezenliikfte deel aan haare zegenpraal, daar zij het was, welke haar in alle haare bedrijven ook beftendig onderfchraagde .— en welke eene zegepraal was d'ie der vrijheid niet! . . . Deze was de blijkbaarfte betooning van eenen ongeveinsden eerbied, en'de toejuiching van geheel een volk, het welk niet min verlicht, dan onaf-bangelijk mogt genaamd worden; het was de eenftemmige en algemeene kreet aan aller vuurige bewondering, terwijl zij zich bij zo vleiend eene fchatting de blaakendfte liefde en dankerkentenis voegde. Ja, een roemru'gte, onlterfelijke naam, en het geen liet hart van eenen burger nog veel genoeglijker ftreelt, her. vertrouwen der ganfche maatfehappij — het eenige onbepaald gezag, hec welk met eene waare vrijheid, en met de menschheid, bellaanbaar is, daar het de overtuiging zij, waar door hét..zelve wordt uitgeoefend—, een ongedwongen en fcbielijke ove'-gang tot de eerfte bedieningen van dn ftaat, de 'bege'ereKjkft'e voorrechten, de uitgezogtfte eeretijtels; de verëerenswaardigfte gedenktekenen; ja, de 'fcheptèr zelve der oppermagt — alle deze fchatten, en alle deze palmen . zie daar de gewoone belooning en den prijs, dien men, als het ware, voor den redenaar had opgehangen; zie daar het grootsch verfchiet, het welk, zo dra bij in dit ftrijdperk trad zich aan zijn eerzugt opdeed. Dan,  van EENEN VRIJEN STAAT. 57 'zich wisten te verdédigen. Doch toen de ftaat in waarheid een maal vrij was , en het volk insgelijks het recht bezat, om in het bewind te deelen, zonder dat de grooten zich hier langer tegen konden 'verzetren , gelijk zij dit tot nog toe gedaan hadden, "voerde het zijn eerzugt en overwinnende wapenen wel dra tot buiten Italië,, en vormde een ontwerp, om gehéél den aardbol aan zich te onderwerpen. Zo dra de toegang tot alle ambten van den ftaat voor ieder geopend was, zag men geene openlijke ftigtingen, en geene nieuwe vermeefteringen, of elke Romein oordeelde , dat dit door hem en ook voor hem gefchiede , zo lang hij dapper cn deugdzaam 'wezen zou. De vermaagfehappingen, de verbindenisfen van vriendfehap, onderling aangegaan, de geest van Dan, welk gezigt was immer meerder gefchikt, om het hart te roeren; het zelve te ontvlammen, en de gcwcldiglte aandoeningen te doen geboren worden 1 Wat fchouwfpel kan immer betoverender zijn , en de welfprckeuheid fterker aanvuiiren,dan dat van een PERicLEs,die bijna vijf en veertig jaaren, den eve'n grilligen, als trötlchen geest van Athenes burgeren, naar willekeur, bezadigt of in woede zet; —- als dat van een Demosthen es, die uit handen van geheel zijn vaderland eene kroon ontving, in het aanzien van gansch Griekenland, welke eene des te onfehatbaarer waarde bezat, daar het de dankerkentenis was, welke hem die toewees, en de ijverzugt hem die geheel vrugteloos poogde te betwisten; — als dat van een Demetrius, die de liefde cn bewondering des volk aller wegen in koperen gedenkzuilen aan de onsterflijkheid wijdden, en op eenen enkelen dag op ontallijke triumph-wagens plaatlten; — of eindelijk dat van een Cxcero, die uit het fprecfcgeltoelte; naar den burgemeestcrlijken zetel werd geleid, en de eerite was, die bij den grootfehen tijtel van opperhoofd der Romeinen, eenen eernaam voerde, die hem een nog oneindig grooter luister fchonk, dien van — DEN VADER VAN ZIJN VADERLAND! — Is het wel mogelijk, dat men zich nog vcrwonderc, dat, om de zelfde glorie te verwerven, geheel een volk elkanders mededingeren werd, en allen den zelfde arbeid durfden tarten; dat dezelfde beweegdorzaaken bij allen| de zélfde hartstogten ontvlamden, en deze dezellüe poogingen deden in het werkftellen? Kan men zich wel verwonderen, dat op een plaats, waar iederegroote redenaar een groor man heetcn mogt, en de grootfle van/deze allen ook tevens de ecrlte burger was —• «lat zich daar zo veele groote redenaars vertoonden? Cerutti. D 5  5S DE REGERINGS - VORM van partijfchappen, die zich verhief, en de rijkdommen — dit alles gaf geen het minfte recht, noch aanfpraak : — de bekwaamheden, de dapperheid , de deugdzaame armoede, deze verwierven alleen de voorkeur boven al het overigen. De gefchkdenis van Rome leert ons , dat het aanmerkelijkst gedeelte van hun, die hun vaderland het meest beminden, en de grootfte helden van hunnen tijd waren., flegts een middelmaatig vermogen _bezeten hebbe : deze waren zo belangloos, dat zij zeer weinig werks maakten, om fchatten faamtehoopen , of zich in het bekleeden der ambten van den ftaat te vestigen; ja, zelfs was men verpligt, hunne begravenisfen uit den algemeenen fchatkist te bekostigen. Cincinnatus, een man zonder middelen , verliet den ploeg, om tot de waardigheid van Dictator opteftijgen. Hij bezat niet meer , dan alleen vier mergen lands , toen de Romeinfche burgemeester, met zijn leger, aan het grootst gevaar was blootgefteld , daar hij aan alle zijden door de Equen omringd werd, en Rome duidelijk begon te befeffen, in welk een' hagchelijken toeftand het zich bevond. En nu werd Cincinnatus , door alle eenftemmig als die gene, uitgeroepen, die van allen de Romeinen alleen in ftaat was, om het vaderland te redden. En in de daad gedroeg hij zich ook zo grootmoedig, zo belangeloos en bedaard, dat hij den burgemeefter aan de hand des vijands ontrukte ; en dezen op de vlugt floeg ; ja, ganfchelijk.ten onder bragt. Hij fchonk der vrijheid van zijn geboorte - grond van nieuws het leeven; ja , na zich van zijn pligt, ten opzigte van het zelve gekweeten te hebben, leide hij het gezag, hem toebetrouwd, vrijwillig af, en keerde tot zijn ftil en werkzaam leeven weder (*)• De- t>) Dit was het voordeel, dat deze veldheeren voor zich behaalden. Na de eer der zegepraal genoten te hebben, keerden zij van Rome te rug; bebouwden van nieuws hunnen grond, en wagtten dus, even arm, als ve»r-  van EENEN VRIJEN STAAT. 59 Deze voorbeelden zouden ons voor zeker vreemd fchijnen, indien men niet alvoorens wist, dat dergelijke bedrijven te Rome zeer gewoon waren, zo lang de deugd daar nog haaren glans volkomen ten toon fprcidde. Dus leest men,dat Tarquinius Lucius, die niet van Tarquiju den dwingeland afdamde, en met de grootfte bekwaamheden befchonken was, in weerwil van de bekrompe omftandigheden , waar in hij zich bevond, van onder het laage dak zijner boerfche ftulp ten voorfchijn geroepen werd, ten einde het gebied over de ruiterij te voeren. En in dien post deed hij zich, door zijne verwondering wekkende dapperheid ^n roemrugtige bedrijven, boven geheel de overige Romeinfche jongelingfchap zeer zigtbaar onderfcheiden. Zodanig was ook Attilius Regulus, die geefel van Carthago, en verfcheiden andere helden , die hem tot den tijd van Paulus Mmilius zijn opgevolgd. Dan, het is aan de veroveringen van dezen laatften, dat men de weelde, welke uit Afia » haare wieg, ten voorfchijn trad, om zich met alle haare verleidende bekoorelijkheden aan het oog der Romeinen te vertoonen, en het overige der aloude eenvouwigheid, en braafheid van dit volk te vernietigen, geheel moet voormaals, tot hot gemeenebest hun arm van nieuws zoude noodig hebben. En zulk eene deugd bezaten ook eertijds onze voorouderen. Dan, waarom toch moet het geld de eenige fpringveer van alle regerings - vormen zijn? Dit zeker behoorde niet anders, dan als een werkloon te worden aangemerkt? Ja, waarom moet dit thans de meest gewoone belooning wezen, eene belooning, welke niet alleen door den behoeftigen, zonder hem te ontëeren, kan worden aangenmnen, maar zelfs als zodanig eene wordt befchouwd, welke zelfs de vermogendüe edellieden zich geenzins fchaamen aantenemen. Waarom kan 'er thans bijna geen enkele dienst aan den ftaat bewezen worden, dien men niet tegen goud moet opwegen! Dan, weê! . . . wee zulk een volk, het welk niets anders, dan dit metaal bezit! Dan, de Hemel bewaare ons voor die lieden, die, ongevoelig voor de eer, van voor hun vaderland der zeiver bloed geftort te hebben, niet, dan in goud de waaide hunner ontvangen wonden vragen. Mo, seau Discours fur la Jufiict,  6o DE REGERINGS-VORM moet toefchrijven. Doch men moet niet te min erkennen, dat de zeden, ook nog ten tijde van dezen zelfden Mmilius, zodanig; ja, nog zo eenvouwig waaren, dat een zilveren fchotel , die onder den buit op de vijanden gemaakt, gevonden werd, en vervolgends aan eenen van deszelfs fchoonzoonen te beurte viel, die in dezen'oorlog eene algemeene dapperheid betoond had, als eene verbaazend groote bclooning werd aangemerkt. En de Komeinfche gefchiedfchrijver merkt op, dat dit het eerfte zilverwerk was , het welk ooit in het gedacht van dien roemrugtigen veldheer bezeten had. ' Men kan dus uit dit gezegde genoegzaam opmaaken, dat, zo het waar zij, dat Rome nimmer zodanig bloeide , dan toen het eene volkomen vrijheid genoot — deze vrijheid en het vertrouwen des ganfchen volks, ten aanzien hunner overheden, met langer hebben ftand gehouden, dan alleen geduurende dien tijd, dat men de eerarhbten en waardigheden, niet, dan alleen aan de verdienden fchonk; en dit geluk mogt nimmer plaats grijpen , dan toen het volk indaat,was vrijelijk zijne dem te geven, ten einde die genen, die het daar toe het waardigst keurde, tot den post en rang van deszelfs perfoonsverbeelders (*) te verheffen. Zo lang deze gewoonte dand hield , en men voor eene innerlijke waarde, den verëischten eerbied betoonde — kende, genoot, behield en vergrootte het volk de voordeelen aan deszelfs vrijheid verknogt. Dan, toen men de verdienden begon gering te fchatten, en de ambten van den daat flegts aan die genen ten deele vielen, die magtige befchermers hadden , waren deze niet, dan door gunst, alleen langer verkrijgbaar, of hingen van den wil van, eenige veel vermogende lieden af; daar jiu de ondeugden en vleierij alleen in daat waren, om CO Refrefttitaiiten. 'De Nederd. Vertaaler.  van EENEN VRIJEN STAAT. éi om iemand eene gegronde aanfpraak op de bedieningen van het gemeenebest te fchenken. Nu was het volk niet langer vermogend, zijne vrijheid te bewaaren, en werd dus dra het flagtöfiër van de fchraapzugtigheid en heerschzugt. Ten agtsten. Niet, dan de volksvergaderingen alleen zijn in ftaat, om de vrijheid ftaande te houden ; naar dien het alleen het volk is , dat belang bij deszelfs vrijheid heeft. Onder alle andere ftaats - gefteltenisfen is het voornaam belang van de vorften en grooten hier in gelegen, dat zij het volk onkundig houden van dat gene, waar in de vrijheid- eigenlijk befta ; om welke reden zij dan daar op ook fteeds eenen bijzonderen aandagt vestigen ; en daar zij beftendig waakzaam zijn, om aan het zelve niets, dan alleen den fchijn van dezen kostbaaren fchat te laten behouden, ontroove'n zij het zelve daar van het wezenlijke, waar van het niet, dan flegts den naam kent. Dan, in eenen vrijen ftaat daar tegen, onderfcheidt het volk zijne voorige afhangelijkheid zeer 'duidelijk van de vrijheid, welke het werkelijk geniet; het vergelijkt het voórledene met het tegenwoordige ; zijne vrijheid is met zijn hoogst belang op het allernaauwst verbonden; alles, wat het zelve omringt, vermaant het, om dezelve tegen de gevaarelijke aanr vallen der ftaatzugt van de grooten te befchermen, terwijl de laagheid , waar toe de onderdrukte volken zijn nedergezonken, het zelve eene brandende begeerte inboezemt, om dezelve, benevens alle de rechten en/voorrechten der oppermagt zorgvuldig te bewaaren (*). De (*) De neigingen, welke de oogmerken der heerschzugt het meest heguntligen, als de vrees, de vadzigheid, de zugt naar voordeel, het verlangen naar ftaat en weelde >— deze alle, zijn aan geheel het menschdom even gemeen, als eene ftoute ziel, de eenvouwigheld der zeden, de maa-  62 DE REGERINGS - VORM De vrijheid moet noodwendig in handen van het volk oneindig meer in veiligheid zijn, wijl dit daar bij het grootfte belang heeft; en niets kan aan deze ijverzugtige behartiging van zijn belang genoegzaam voldoen, dan de geftadige wagt, welke het Zelve houdt, ten einde alle konftenaarijë'n van die laaghartigen, die alles wilden vernederen, met oogmerk, om dus geheel alleen groot te zijn, volkomen te verijdelen. Van daar koomt het, dat, wanneer het volk een maal de vrugten der vrijheid gefmaakt heeft, het zich daar alan zo zeer verkleefd betoont, dat, zo het flegts het allerminfte ontwerp, om dezelve te over-, weldigen ontdekt, of maar alleen vermoedt, het dit ontwerp als eene misdaad betragt, welke geene bedenkingen, hoe genaamd, in ftaat zijn, te doen verfchouncn, of vergeten. En deze overmaat van kieschheid, omtrent dit onderwerp, was het, welke ten tijde van het Romeinsch gemeenebest eenen burger bewoog, om zijne eigen zoonen opteöfferen, terwijl een ander zijnen broeder flagtte, ten einde dus het misdrijf tegen de algemeene vrijheid gepleegd, volkomenlijk te boeten. Om deze te bewaaren, heeft menig een zijne dagen veil geboden , en fommigen leverden zelfs hunne getrouwfte vrienden op de aller- tnaatigheid, de vlijt en liefde voor liet wel zijn van den ganfehen Haat, ïnet reden zeldzaam mogen gcheeten worden. Dan, zo menig maal een vrij voll; deszelfs aandagt niet genoegzaam vestigt ,op liet gevaar, waar van liet zelve bedreigd wordt, en fomwijlen al te zorgeloos op den rand der lteilte fluimert; zo menigmaal de grooten van een rijk zich vrijwillig in flaaffche ketens krommen , en de burgeren van eenen minder ftand door een verkeerd begrepen hoogmoed, zich verbeelden hun aanzien te vergrooten, door de taal en laagheden der hovelingen nacebootièn, is het de pligt van alle braave lieden, een waakend oog te houden, en der vrijheid ter hulpe toetefchieten, wanneer de zelve in het geheim wordt aangevallen, of der volrtrekte overheerlching alle mogelijke hinderpaalen in den weg te leggen. Di Abt de Mate lij.  van EENEN VRIJEN STAAT. 63 lerminfte verdenking over, gelijk dit in het geval van Moelius en Manlius plaats greep. En Cafar zelfs moest éenen geweldigen dood ondergaan, om geene andere rede, dan wijl hij blijkbaar en openlijk de vrijheid had durven aanranden. _ Dan, het is geenzins te Rome alleen , dat de vijanden van des volks vrijheid voor het gedugte ftaal der wraake nederftortten. Verfcheide vrije ftaa» ten van Griekenland deden, bij dergelijke gevallen, alle de volgende eeuwen, over de geftrengheid hunner vonnisfen, verbaasd ftaan. Het aanmcrkenswaardigfte van allen is, dat van het eiland Corcijra, in den Pelopenefifchen oorlog. Na dat het volk van dit oord deszelfs vrijheid, door eene aanëenfchakeling van roofzugtige bedrijven en inbreuken, welke de grooten geftadig op hunne rechten deden, zijne vrijheid verloren had, erlangde het die eindelijk door hulp der Atheneren ten vollen weder. En nu wierp het alle zijne voorige aanzienelijke geweldenaaren in den kerker, en deed oogenblikkelijk aan tien der zeiven het hoofd afhouwen, ten einde dus gedeeltelijk het onrecht hun aangedaan te boeten. Dan, dit was niet genoeg: want, daar de ftrafoefening omtrent de overigen een wijl vertraagd werd, betoonde het volk zich hier over zo zeer verftoord, dat het zich in menigte naar de gevangenis begaf, der zeiVer muuren omrukte, en de grooten, die zich nog in de zelve bevonden, onder de puinhoopen bedolf. Dus zien wij ook in de gefchiedenis van Florence, dat Cosmus, de eerfte geweldenaar van Toscane, na dat hij aan het volk deszelfs vrijheid had durven ontrukken, egter niet in ftaat was, de zelve ganfchelijk in het hart des volks te verdooven, noch deze door hetzelve te doen vergeten. De Toscanen grepen met drift de eerfte gelegenheid aan, welke zich opdeed, om zich hier over te wree- ken,  64 DE REGERING S - VORM ken ~ en zijne rechten wederteerlangen. Zij noodzaakten den dwingeland, om zijne veiligheid in de vlugt te zoeken , en hoewel het verraad zijne terugkeering en de herwinning van den zetel beo-unftierde, bleef niet alleen na een zeer langen tijd het gevoel der vrijheid nog in hunnen boezem leeven ; zo dat zij bij de eerst komende gunftige omftandigheid dezelve van nieuws wisten te verwerven. ... Dan, Van alle de voorbeelden, die dejaatere tijdperken ons hebben opgeleverd, verdient dat, het welk het volk van Holfiein ons gaf, het meest onze bewondering, als het zonderlingfte van alle, daar deze natie , welke zich nu zeventig jaaren geleden van haare vrijheid berooven, en aan de kroon van Denemarken (*> hegten zag (**), egter nog geftadio- een zeker gevoel van verontwaardiging over dit verlies haarcr onaf bangelijkheid behoudt, in weerwil zelfs van haare geringe béfchaafdheid,. en de vernedering, waar onder dezelve zugt. Bij hunne maaltijden zelfs toonen zij zeer duidelijk, zich daar aan nos te herinneren, daar zij als dan eene ge° zontl- (*) De Heer Needbam fchrcef in het jaar iG56. DeFranscheUiT- -/c^Gerard de VI. hertog van Holfiein van de Rendsburgfcbe linie, erfde niet alleen de Kielfib, landen, maar bragt ook het hartogdom Sleeswijk , als een leen van Denemarken aan zich. Na den dood van Adolf VIII viel Sleewijk volgends recht aan de kroon van Denemarken, maa op Holfiein maakte de Scbanmburgfcbe linie aanfprak. Doch Adolfs eem«e zuster Hedwig, en Cbristiaan, de oudlte Zoon van Tbeodonk, Graat van Oldenburg, die, onder, den naam van Cbristiaan, diens tijd koning van Denemarken' was, behielden de overhand;zo dat zijne nakomelingen beiden, en Holfiein, enSleeswijk, benevens dcDeenfcbe kroon nog bezitten. Dan, men heeft deze landen vervolgends in hertogelijke, en koninglijke verdeeld, terwijl de koninglijke regering haar juk over alle deze ftreken zeer geweldaadig heeft uitgeftrekt, tot eindelijk de Coppenhaagfebe vrede hier in verandering heeft te weeg gebragt in het jaar 1660. De Nederd. Ver T aaler.  van EENEN VRIJEN STAAT. '65 zondheid in ftellen, welke zeer gefchikt is, om een volk, dat eertijds vrij was, tot dronkenfchap te vervoeren, daar zij op het herdenken van hunne vrijheid eenen beker ledigen. < En uit den indruk, dien de zügt tot vrijheid op het hart van eene natie maakt, kan men zeer ligtelijk afleiden, dat dus het volk de beste bewaarer Van zijne eigen vrijheid zij, en daaf uit befluiten, hoe veel grooter het belang is, dat het bij derzelver behoudenis, boven de grooten, heeft. Ten negenden. Een vrije ftaat verdient daarom de voorkeur — wijl het volk onder zodanig een regerings-vorm minder aan de weelde (*) overgegeven zij, dan die natiën, welke zich onder de heerfchappij van vorften, of wel van hunne aanzienelijkften bevinden. Dan , aller wegen, waar de weelde ingevoerd word, ziet men de dwinglandij ook (*) Het kan niet anders zijn of de vermogenden, zo dra zij uit hoofde hunner rijkdommen gericht en geëerbiedigd worden, moeten zich te famen verbinden, en 'er naar (taan, om eenen rang geheel afgezonderd van de groote . menigte uittcinaken. Zij zullen zich in waarheid wel dra verbeelden, dat zij dien ïang, die alleen aan de deugd en ongemcene bekwaamheden tockoornt, met bet volite recht verdienen. Zij zullen zich het recht aanmaatigen van wreed, en trots te zijn, van met een oog van verachting en eenen ondfagelijken hoogmoed op de armen neêrteziéii, terwijl zij deze dus te gelijk tot afgunst aanprikkelen, en hen over zodanig een gedrag verbaasd doen ftaan. Dan, welke ondeugden ontzenuwen bereids den ftaat! ... en egter zullen zich deze met de nuttclooze konden, welke op de pragt en overdaad alleen betrekking hebben, nog'fteeds vermenigvuldigen. Men fioopé dus met meer, dat het heil van den ftaar. het gewigtigfte belang zal wezen, waar mede de burger zich voordaan bezig houdt. Zijne eigendommen, en die onderfcheidingen, welke zijn hoogmoed zich heeft weten te bezorgen — deze zijn hem nu van veel meer waarde, dan zijn Vaderland. Hij denkt allerleië konstgreepen uit; vormt eenen. aanhang , maakt afzonderlijke parijen cn febeuringen, terwijl de weelde in grooter zielen, de zugt naar overhecrlching en dwingelandij doet geboren worden. En deze veriaagt de menigte, welke al meer en meer onkundig en dom wordt, van dag tot dag nog dieper; ja, vormt dezelve voor de faavernij. De Aut de Mablij. E  66 DE REGERINGS-VORM ook ras ten voorfchijn treden. In gevolge van dezen naturelijken, onlochenbaaren ftelregel, dat naamelijke de uitwerking altoos, en zeker-het gewrogt van haare oorzaak zij, kan de weelde niets anders, dan eene buitenfpoorigheid wezen. Deze bewerkt een algemeen bederf der zeden ; verdooft de inwendige ftem der rede, en ontheft den mensch van alle teugels, ten aanzien van zijn gedrag. Het is een toeHand van verzadigdheid, welke walging verwekt, terwijl zij zich over alle onze genietingen uit breidt, en ons, te midden van den overvloed zelfs, nog fteeds doet hongeren ; het is een magteloos verlangen van een bedorven hart: niets beftaat 'er, dat deze eene volkomen voldoening fchenken kan, zij verbreekt alle fcheidsmuuren, die door de braafheid, de billijkheid, ■en de deugd waren opgerigt; ja, druist blindelings tot de ontzettendfte uiterften voord: uit welk alles ik dit gevolg afleide, dat de vrijheid van een volk veel vaster en duurzaamer wezen moet, onder een regerings-vorm, naar maate de hoofden van zulk eenen ftaat min blootgefteld zijn aan de verleidingen der weelde. Deze waarheid zullen wij met bewijsredenen en voorbeelden ftaaven. —1 Voor eerst, ten aanzien deibewijzen, is het blijkbaar zeker, dat het volk naturelijk minder tot de weelde moet overhellen, dan de vorften en aanzienelijken, naardemaal deszelfs verlangen en behoeften binnen véél enger grenzen beperkt zijn. Verfchaf het zelve flegts ponem & circenfes — brood en fchouwfpelen — en gij zult het voldaan vinden. Boven dien heeft het volk minder gelegenheid, om zich aan de weelde (*) overtegeö ven, C*) De weelde verarmt zelfs de aanaienelijkfte gedachten, en doet eene fteeds duurende behoeftigheid, ook zelfs te midden van den overvloed, plaats vinden. Een ftaat heeft alles te dugten, wanneer de zugt naar gond eene algei mee-  van EENEN VRIJEN STAAT. f'7 ven, dan zij, in wier handen de oppermagt geftadig blijft berusten. Zo dat, hoe groot deszelfs neiging tot de ondeugden en ijdelheid ook wezen moge * het egter nimmer in ftaat zij , zich daar aan in de zelfde maate, en zo geheel en al overtegeven. Ten tweeden, daar het volk minder bedorven zij door de weelde, is het blijkbaar, dat het in de perfonen zijner geduurig op een volgende plaatsbekleeders, de beste bewaarer van deszelfs eigen rechten zij; niet alleen wijl deze geftadige overgang van het oppergezag uit de eene hand in de andere , deze afwisfelendc overheden dus verhindert, even laaghartig en even trotsch te zijn, dan dc meeste grooten zich anders veelal vertoonen: maar ook, wijl deze min ontzenuw en verzwakt door de weelde, zich minder aan de zugt tot onderdrukking, en het begaan van onrechtvaardigheden overgeven, welke gemeenelijk de aanzienelijken en vorften wel dra geheel bcheerscht, en hen tot het bedrijven van misdaaden, aanfpoort, welke niets anders ten doelwit hebben, dan het in ftand houden van den luister eener onbeperkte, willekeurige magt, en het voldoen aan hunne hebzugt, hunnen hoogmoed, hun verlangen naar grootheid , en de begeerte om te fehitteren — alle welke ondeugden het onaffcheidbaar gevolg van het werkeloos leeven der lieden van den eerften rang zijn. Het zoude zeer ligt zijn, te bewijzen, dat het volk, bij het welke in alle vrije ftaaten de oppermagt in de daad berust, min aan de weelde overgegeven zij, dan de grooten, en de vor- meene hartstogt wordt; want als dan is het zeker, dat — of alle vcrdienften tot de rijkdommen alleen zullen bepaald worden, of de deugd zal zonder eenige invloed en aanzien zijn; of alle ftanden worden wel dra zonder eenig onderfcheid, volftrekt onder een vermengd; of men zal geen enkel geflacht meer volkomen kunnen onderkennen; of deugd en ondeugd zullen volmaakt gelijk liaan. De abt Duguet. Flnjiïtutim «"*» Princi, E o  68 DE REGERINGS-VORM vorften; dan, wij zullen ons vergenoegen, met flegts eenige weinige voorbeelden hier van optegeven. Zo lang het bellier van den ftaat te Athene aan het volk ftond, en deszelfs plaatsbekleeders zich op eene bezadigde en ontzag verwekkende wijze bleven gedragen, ftrekte de maatigheid geftadig ten regel aan hun gedrag: terwijl hunne voorzigtigheid en hun moed hen tevens de befüsfers in alle zaaken van meer gcwigt van geheel Griekenland maakten; dan, toen zij' ten top van grootheid geftegen waren, begonnen zij, gelijk dit het algemeene lot van alle ftaaten is , in magt en aanzien, allengs weder te daalen; doch de Atheners zelve waren, de eenige oorzaak van dit afnemen van hun vermogen (*), naar dien zij tegen den vasten ftelregel, dien men in eiken vrijen ftaat behoort te volgen, gedoogen konden, dat eenige bijzondere perfonen meer en meer in vermogen opftegen, door dien men den tijd voor het voeren van hun gezag beftemd, verlengde. Dus verloren zij de zuivere grondbeginzels der vrijheid, en te gelijk die geftrengheid van zeden, welke de zelve zo dierbaar maakt; en toen was het, dat men die onbeperkte beheerfchers, meestal onder den naam der dertig iawingelanden bekend, zag ten voorfchijn treden. (*) Ware het mogelijk, dat de volken altoos hunnen aandagt bezig hielden ten einde het gevaar optemerken, waar van dié fehitterende ondeugden , die hoog geroemde verkeerdheden, die opdragtigheid der weelde vergezeld gaan, welke even het zelfde in den ftaat is, als de overmaat j(an vet, ten aanzien van het menfchelijk lichaam — eene kwaal, des te hagcbefijker, naardien zij de ftaaten, die door haar worden aangetast, der zeiver eigen rampen niet eenmaal laat gevoelen, en dezen ten zeilden tijde, dat zij die verwoest, de fnel vervloden kragten van eene heete koorts fchenkt. Den glans, dien zulke mogenheden, welke reeds dusdanig zijn aangefteken, "egter nog geftadig vertoonen, is even de zelfde, als die van het vermolmde, hout het welk eenen lichtende gloor verlpreidt, terwijl het bederf het bereids werkelijk ontbonden heeft. Esprit it M a u l ij.  van EENEN VRIJEN STAAT. 69 den. Dan, na dat deze zich van een fteeds duurend oppergezag geheel meester gemaakt hadden, wierpen zij het juk der aloude ingetogenheid ten vollen af, ten einde zich aan de weelde geheellijk toetewijën. En eindelijk vertraden zij de wetten, welke de vrijheid nog befchefmden, geheel en al, terwijl zij zich aan de leere der- alteronbepaaldfte dwingelandij geheel Overgaven. En zodanig was nog maals de toeftand van dit grondgebied, toen het oppergezag, ten 'tijde van Pififtratus, in handen van eenen enkelen overheerfcher berustte. Dan, dat wij van Athene tot de gefchiedenis van Rome overgaan , en wel dra zullen wij zien, dat onder de regering van Tarquinius, de buitenfpoorigheid ten troon geftegen was. Dan, toen men van ftaatsgefteltenis veranderde, werden de zeden ook te gelijk aanmerkelijk verbeterd, en de raadsheeren, die nu de teugels van het bewind hielden, namen dunne voorige ingetogenheid weder aan. Dan, zo dra men hun een altoos duurend gezag gefchonken had, bragten zij der weelde en dwangzugt hunne offerande, tot eindelijk het volk zich van de oppermagt meester maakte, en eene nieuwe tugt invoerden. De vrijheid, op deze wijze door de geftrengheid der zeden onderfteund, hield zich dus ftaande, tot eindelijk de tienmannen den ganfehen ftaat overweldigden; dan, daar het volk- de regering vervolgends weder aan zich trok, traden de vrijheid en maatigheid van nieuws met luister ten voorfchijn tot SijlMar kis en de overige dwinglanden, die door Ccefar werden opgevolgd, zich eindelijk op het (*) Toen sijll a aan Reme de vrijheid wilde wedergeven, was het niet meer gefchikt, om deze van nieuws te ontvangen, het bezat niets meer, dan flegts nog een zeer gering overblijfzel, alleen een zweem van des, zelfs aloude deugd'; en daar deze nog al meer en meer verminderde, in lïede van na den val van Ctfar, van Tiberius, van Caïus. van ClauE 3 4'H:  ro DE REGERINGSVORM liet toneel vertoonden. Ten tijde van dezen laatften verhieven de dwinglandij en weelde zich tot een zeer aanmerkelijken trap, en zo men Cato uitzondert, was 'er niet het minfte merkteken der aloude deugd en der Romeinfche vrijheid overig gebleven. Zo dat^ flegts Cato alleen op den geheelen aardbol, nog als een ontzaggelijk gedenkftuk der aloude maatigheid, en van die deugden, welke niet, dan onder de volksregering bloeiden , in het eind nog ever bleef. Zonder dus nog eenige andere voorbeelden te moeten aanvoeren, behooren wij hier uit dit gevolg te trekken, dat, naardemaal een ftaatsbeftier der aanzienclijken , of dat van eenen vorst veel meer voor de weelde bloot gefteld zij, dan dat des volks, en de weelde de onverzoenelijke vijandin der vrijheid moet geoordeeld worden , wijl zij de dwinglandij en overheerfching ten gevolge heeft; de rechten en voorrechten van dit zeilde volk, aan deszelfs ftaatsvergaderingen toevertrouwd, waar van de leden telkens op gezette tijden weder afwisfelen, terwijl deze dus als het ware geftadig in hunne eigen handen blijven berusten — derhalven , langs dezen weg altoos genoegzaam veilig moeten zijn. Ten tienden. De volksregering verdient zeer verre de voorkeur, boven elke andere ftaatsgefteldheid, naardien het volk zelve onder,deze veel meer vlijt cn werkzaamheid, veel meer grootheid van ziel, veel meer verhevenheid van gevoelens en eene veel edeler geaartheid, dan onder eenige ander fteeds duuv rond gezag aan den dag legt. Het volk erlangt deze voortreffelijke hoedanigheden, door middel der dien- iiu, van Nero, van Dumitiaa», de vrijheid wederom te doen herlee, Vcn, verzonken de Romeinen allengs meer en meer in de (laavermj ; telkens vermoordden zij hunne dwingeland, dan, nimmer verdelgden zij van nieuws dc dwinglandij; De Geest ier Weiten.  van EENEN VRIJEN STAAT. 71 dienden, die het aan den daat bewijst, bij alle gelegenheden, waar bij het de belangen van het algemeen betreft; en tevens daar door, dat het zich verzekerd ziet, dat alles, wat het bezit, voor de aanvallen van eene willekeurige niagt, gedadig ten vollen beveiligd zij. Indien deszelfs verrigtirigen iets tot het heil des daats hebben toegcbragt, befchouwt het dezen voorfpoed als zijnen eigenen: zo menig maal het gemeenebest eenige veroveringen maakt; deszelfs grenspaalen uitbreidt; deszelfs magt vergroot, of deszelfs aanzien en gezag bij andere mogenheden vermeerdert; als dan deelt het volk telken reize in dezen roem, en fmaakt daar van een wezenlijk genot. Zo menig werf een deugdzaam, dapper, kundig burger beloond , tot eer en aanzien verheven wordt, wenscht ieder zich hier mede geluk, naardien hij zich met de hoop durft vleien, van op zijn beurt, wanneer hij even groote verdienden zal verworven hebben, ook tot die hoogte je kunnen Hijgen. De mensch kan zich tot den hoogden top eener wezenlijke waarde en grootheid verheffen, zo dra de belooningen hier voor, noch van den wil, noch van de grilligheden van eenig derveling afhangen, het geen egter deeds het geval is in eenen ftaat, waar het gezag altoos bij de zelfde perfonen blijft berusten, en zonder dat 'er eenige onderfchcidende keuze plaats grijpt, of ter oorzaake van eénc bijzondere geboorte, of van ongemeene 'rijkdommen, van hun die naar het zelve ftaan , wordt weggefchonken. En dus blijft 'er in alle vrije ftaaten fteeds een verlangen, om hooger opteklimmen, in den boezem van eiken heerfchen. Dan, de waarheid van dit gezegde zal nog veel duidelijker blijken , zo dra wij met opmerkzaamheid den toedand gade flaan, waar in het volk zich onder de verfchillende regcrings-vormen bevonden nebbe. Onder de koningen was het Romeinfche volk * E 4 even  7^ DE REGERIN GS-VORM even weinig beroemd , als magtig. Het ftrekte zich naauw verder, dan de muuren van Rome uit. Toen het, vervolgends aan de fteeds duurende magt des raads onderworpen was, begon het zich allengs een weinig uittcbreiden, terwijl deszelfs vermogen ook tevens eenigzins aanwies. Dan, alles, waar toe het in den beginne in ftaat was , beftond hier in, dat het, in weêrwil zijner wreede nabnuren, die op deszelfs aanwezen zeer naijverig warm, zich zelf wist ftaande te houden; doch toen het einde-' lijk zijne rechten begon te kennen; die optëëïfchen,en zich in het genot zijner vrijheid bevestigde, door telkens van nieuws zijne ambtenaaren te verkiezen, en zich op eene plegtige wijze te vergaderen toen was liet, dat het zelve, na dus daar toe den grond, gelegd te hebben, dat ontzaggelijk gevaarte van eene heerfehappij, welke zich vervolgends over geheel den aardbol uitbreidde, ten laatften optrok. De eerfte vasfehijning van dezen ontzaggelijken ftaat verbaast ons des te meer, en toont te klaarer, hoe ongemeen een moed en grootheid van ziel dit volk b. zeteiï hebbe, na dat het zijne vrijheid verkregen i had, wijl deszelfs eerfte veroveringen zich vestten op den ondergang van verfcheiden andere magtige en even vrije volken; want ten dien tijde trof men op dezen wereld-bol veel meer gemeenebesten, dan andere foorten van regcrings - vormen aan. Toen maals zag men de Qaukn, de Spanjaarden , de mogenheden van Africa, en van Italië, de Toscaneft, de Samniten, en "andere natiën, welke op de Romeinjche vrijheid ten uiterften naijverig waren — deze allen verdedigden met een niet minderen moed die onafhangelijUieid, in wier bezit zij zich bevonden , tegen de aanvallen van het Romein'f he volk, en verduurden eenen zeer geruimen tijd eenen noodlottigcn oorlog, alvonrens zij zich aan het juk der nakomelingen van Romulus ten laatften onderwierpen.  van EENEN VRIJEN STAAT. 73 p.en. Een zelfde zügt voor de vrijheid was het, welke Carthago in ftaat ftelde , om zo lang aan het geluk, dat de Romeinfcke wapenen begunftigde, kloekmoedig wederftand te bieden; ja, welke aan deze kragten genoeg verfchafte, om de zege lang in twijfel te doen hangen, en die aan Rome fomwijkn zelfs te ontweldigen. Dit grootsch en edel gevoel geleidde Hannilal tot voor deszelfs poorten ; ja , even dezelfde aandoeningen verzeldcn de Gaukn tot binnen de muuren dezer ftad, waar zij gereed ftonden, om zelfs het Capitool te overweldigen. Deze onderfcheiden volken toonden dus, dat de vrijheid hun den moed gefchonken had, om .Rome, dat ontluikend oppergezag te betwisten, het welk het zelve in het vervolg geheel den bekenden aarbol aan zich deed onderwerpen. Dan , zo deze geest van vrijheid in ftaat geweest zij, om dezen volken eene dappperhejd te fchenken, waar door zij zich vermogend bevonden , om aan het geweld van Rome eenen zo langduurigen wederftand te bicden , als dan is het ook dat zelfde gevoel voor de vrijheid, waar door het zelve die legioenen van helden, die alle volken, die niet het-zelve naar de oppermagt durfden dingen , uit deszelfs midden zag ten voorfchijn treden (*). Dan, (*") Wanneer mem de aloude gelchiedenis leest, waant men zich zelf bijkans op eenen anderen wereldbol overgebragf te zien, en in een kring van geheel andere wezens te bevinden. Ja, wat toch hebben de Britten, of Rus/en met aloude Romeinen en Grielen in eenig opzigt gemeen?' Niets bijna, dan flegts de mc-nfclielijke gedaante; dan, de waarelijk groote, ontzettende zielen dezer laatften febijflen bijna een overdreven verhaal, dat de gefchied-fchrijvers tot onze tijden overbrag:en. Dan, hoe is het ook mogelijk, dat zij, die hunne eigene geringheid zo zeer gevoelen, zich bijkans in ftaat zijn te verbeelden, dat 'er immer zulke ftervehngeii^ beftonden ? En deze waren niet te min egter een maal in aanwezen, ja, waren fterfelijke menfehen, even gelijk wij zelve. Dan, wat is 'er, dat ons te rug houdt, om even zulke menfehen te zijn, als deze voonnaals waren! onze eigene vooröordeelen, eene laage en krui- E 5 pen-  74 DE REGERINGS-VORM Dan, daar tegen ontdekt men ook, dat, toen het geweld de vrijheid, eerst onder de op een volgende DiStators, en daar na onder de keizers, geheel en al onderdrukt had; de Romeinen wel dra hunnen ouden moed en al hunne grootheid van ziel verloren; zo dat men eindelijk dien ftaat, die voormaals zo ontzaggelijk was, ten vollen zag floopen en vernietigen (*> ^ pende wijsbegeerte, welke duns maar al te zeer plaats vindt, een veracliSSS, het welk zich met de eigenliefde verëenigt, en van aller ffiÏÏR-h. terwij. deze door eene verftandelooze opvoedmg welke het waar vernuft nimmer heeft voorgdchreven, nog meer veriterU wordt. T. 1. Rousseau. n..n»„ CO Volgends de uaanwkeurigfte berekening kan men gerustehjk ftsta. dat de lengte van het R^einfcbe grondgebied zich 3000 muien vei mt J kiïen eene breedte van aooo dergelijke mijlen had: voor zeker n Sbiing wekkende uitgelirektheid, te meer, wanneetme gelijk in aanmerking neemt, dat deze het vrugtbaarst en bes, bebo de deel van den toen maals bekenden aardbodem bevatte. Dan de vot 3?? T^-^-;ie'reS:-^ onze bewondering opte- wekken, zijn egter wel waardig, dat de wijsgeer de redenen cjMJ» r,oo*e OPtefpooren, en daar op zi nen aandagt veste. Het was de wjs en"billijkheid der wetten, Welke toen maals de -mgewe^n b woog, om zich gewili#jk aan bet juk van *.« te onderwe.pen H was wel ligt zeer mogelijk, dat een inbreuk van zeer kotten duur net volk voor een oogeublik vermoeien, of onderdrukken kon; dan, de zugt 0 het welzijn vaa het algemeen, deed dra een fte.fel, het welk gevormd wis om het heil van geheel het volk te bewerken, en allerwegen de volma ,W r te doen heerfchen, wederom ftand grijpen. Be konften en Hien hii van zijne voorouderen ontvangen had, openlijk ie mogen heli f , e - Sn zonder onderfcheid met hun, die zijn vaderland ovet, mS3 -r^bten en bedieningen dingen, of daar » meC dezelve deelen. Ee»  van EENEN VRIJEN STAAT. 75 Ja,1 de dapperheid en grootheid van ziel, onaffcheidbaare gezellingen der vrijheid , vergaan ook tevens met dezelve. Dan , op het oogenblik , dat het volk van nieuws zijne ketenen vergruist, doet het de onderworpen volken bij het befchouwen van zijne onwederftaanbaare kragten, zijn alvermogen, zijne waare grootheid, en de uitgebreidheid der middelen , die het bezit, om zich zelf ftaande te houden, verbaasd, bewonderend ftaaten, daar het zijne majefteit herneemt. Ja, aller wegen ziet men de 'vrijheid, van de deugd , de dapperheid en de grootmoedig beid, geftadig vergezeld. Geduurende onze dagen hebben de Zwitfers eti de bewooneren der Verëenigde Nederlanden hier van nog een zeer treffend voorbeeld opgeleverd. Dan, dat men flegts het oog op Engeland vestige : naauw had men aan het volk zijne vrijheid weder gefchonken, of men zag het zelve aanftonds de grootfte zaaken ten uitvoer brengen (*)• En deze bedenking is zekerlijk genoeg, om ons eenen Een aanmerkelijk gedeelte der voordeden, die Rome beliaalde, behoort aan de wel begrepen ftaatkunde, waar mede het zich de deugd en de vcrdienften der overwonnen volken wist ten nutte te maaken, hoofdzaakelijk te worden toegefenreveu. Onder het zedemneesterfchap van Claudim, beliep het getal der Romeinfibe burgeren tien milliöenen negen honderd en vijf-en - veertig. Indien men hier bij een gelijk getal van vrouwen en kinderen voegt, kunnen wij liet geheel omtrent op twintig milliöenen fchatten. Waarfchijnelijk zullen de bewooneren der wingewesten een dubbel getal hebben uitgemaakt, en het is waarfchijnelijk, dat de flaaven ongeveer even talrijk waren als de burgeren en vrije hiwooneren; zo dat de ganfche bevolking der Romeinfebe ftaaten dus na genoeg honderd en twintig milliöenen zielen zal belopen hebben. Men zal in tusfehen wel begrijpen, dat deze berekening, alleen naar gisfing opgemaakt, ons niet, dan flegts een zeer flaauw denkbeeld van den verbaazende magt en uitgeftrektheid van dat rijk kan geven. Gibbon. Uiftoire de la Decadence & de la cbute de FEmpire Romaine. (_*) En welk een voorbeeld is dit niet voor u 6 Franschen! . . . De Fransche Vertaaler.  75 DE REGERINGS-VORM eenen regerings-vorm, die daar dezelve aan het volk al zijn waardigheid doet erlangen, deszelfs magt te gelijk vergroot, boven alles te doen beminnen. Een vrije ftaat is de beste wijkplaats voor een volk, het welk nog onlangs zijne ketenen vergruisde. . . . Dan, het is onmogelijk, ö volken! dat gij uwe vrijheid blijft behouden, indien gij de leden, die de hooge vergaderingen uwer vertegenwoordigers uitmaaken, niet telken reize doet afwisfelen. En dat deze vergaderingen beftendig in aanwezen blijven — dit zeker is "de grondilag, waar op uwe vrijheid alleen rusten kan; ja, dit verftrekt u tot een fchild , het welk u tegen alle aanvallen der dwinglandij in ftaat is te beveiligen. Ten elfden. Daar in eenen vrijen ftaat de raadsbefluiten geene kragt erlangen-, dan alleen door de toeftemming des volks, bevindt het zich hier door buiten het bereik der poogingen, welke dé dwinglandij mogt aanwenden, en boven de willekeurige fchikkingen van een aangemaatigd en wetteloos gezag: de wetten, waar aan het volk onderworpen is, zijn aan het zelve volkomen bekend. Dan, het aandeel, -dat elk aan het vast ftellen der wetten' heeft, en de geftrengheid der ftraifen, welke tegen de overtreders bepaald zijn, benemen ieder die de- , zelve fchendt, alle mogelijke veröntfchuldigingen; dan," niet te min onderwerpt het zich veel gereeder aan deze wetten. Onder elk foort van fteeds duurend gezag, het zij dan, dat de oppermagt bij eenen enkelen , of wel bij het geheelen lighaam der grooten berust, heeft het volk nooit eenige andere wet, dan die, welke het aan den koning , of aan die grooten goed dagt, het zelve voortefchrijven : en ook dan zelfs weet het nog menig maal niet eens, op welk eene wijze het in ftaat zij, aan deze wet te gehoorzaamen, of hoe dezelve uitteleggen: niet zelden is deze ten uiterfte onduidelijk. 'Een der groot- fte  Van EENEN VRIJEN STAAT. fte bezwaarenisfen , onder een onbeperkt gezag, is deze; dat, naamelijk de wetgever 'er belang bij heeft, om het volk op een dwaal-fpoor te leiden ; deze fchroomt dus niet, zich te verbeelden , dat het de goede ftaatkunde vordere, dat hij aan de wetten geen anderen klem bij zette, en geenen anderen zin geve , dan die aan zijne gelastigden behaagt. En dus vindt het volk zich meest al zonder wetten, naardemaal dezelve in gevolge - het voornaam belang van eenige weinige enkele perfonen gemaakt zijn; niet overè'enltemmen met de gezonde rede, en het heil van het algemeen daar mede in geene , de allerminfte betrekking fta. Zelfs zonder, dat wij de gefchiedboeken 'van dit wereld-rond behoeven opteflaan, om daar uit bewijzen voor deze waarheid te ontleenen, met betrekking tot de handelwijze der koningen, zal Engeland, zelve ons daar van reeds een genoegzaam voorbeeld opleveren, in het gedrag van verfcheiden onzer oppermagtige gebieders : voor al was het onder de regering van Hendrik VII. dat dit kwaad ten toppunt fteeg O- Deze vorst behield aan zich de. magt, (*) Eene wet, welke flegts voor een enkel tegenwoordig geval gemaakt werd, en dus voor het toekomffige van geen gevolg of kragt konde zijn, wordt egter ter ftond op alles, wat daar mede flegts in eenige betrekkina kon geoordeeld worden, toegepast: en men brengt die zonder eente voorafgaand onderzoek, zonder den behoorelijken vorm, of last, flens aanftonds ten uitvoer. Het in acht nemen der gebruikelijke vormen van recht zoude de noodzaakelijkheid, om zich aan eenen zekeren regel in het oefenen van recht, noodwendig voorönderftellen: dan, de oppennagtige heerfcher doet zijn gezag alleen daar in beftaan, dat hij 'er naamelijk geenen, hoe genaamd, erkenne; zij zouden eene overheid voorönderftellen, welke niet, dan met omzigtigheid het vonnis fpreekt; dan, hier vindt men niet anders, dan eenen meester die gebiedt; deze zouden eene geregelde rechtsöefening voorönderftellen, en hier is liet een volftrekt bevel, dat alles bedist; deze zouden burgeren voorönderftellen, die zekere, geftaafde rechten bezitten, doch hier zijn niets, dan flaaven, gelchikt, om hunne halzen onder het juk te krommen, en niet dan een onzeker beftaan genie- 17  78 DE REGERINGS-VORM magt, om de. wetten van den ftaat, welke nu tot even zo veele tókken dienden, om door middel van de zelve het volk te vangen , en uittefchüdden, naar zijne eigen grilligheid uitteleggen. Zijn zoon Hendrik VIII. wist ten dezen opzigte het voorbeeld van den vader voortreffelijk natevolgen; daar deze geene, de allerminfte zwaarigheid maakte, om aan zo veele burgeren hunne goederen en hun leeven te ontrukken. . Deze vorften vonden niets, dat hen m het uitvoeren hunner oogmerken verhinderde. Want in de daad fchikten de rechters, altoos als de godfpraaken der wet befchouwd , en van wien fteeds alleen de magt des vorften afhing , doch die thans door de vrees of ftaatzugt verlaagd en verachtelijk gemaakt wa- nieten. Daar, waar men geene wetten vindt, treft men ook geene vierfchaaren aan: men heeft 'er niets dan enkele gelastigde.! nood.g, die door den opperheer naar wel gevallen aangefteld, of afgezet worden ; die een gezag uitoefenen, aan het zijne genoegzaam gelijk, en het welk op eer. enkel mensch, dat geenzins oordeelt, maar flegts gebiedt, als in een middenpunt geheellijk famen loopt. Indien zodanige gelastigden zich nog verwaardigen, om eenige kennis van eene zaak te nemen, alvoorens zij eene uitfpraak doen, gefchiedt dit flegts, om aan zich zelfvoldoening te geven- den befchuldigden is het geenzins bekend, of men hem door eene daad van gezagsoefening veroordeeld hebbe, of dat de zaak bewezen zij - of zijne onfchuld erkend zij, of dat men hem genaden verkoos te fchenken. 'Er blijft dus voor den onderdaan noch veiligheid, noch ceni-e gegrond bewust zijn van deze veiligheid over: zij kennen dezelve alleen daar aan, dat zij onbekend en in het duister blijven, volkomen dank weten. Dan, onder zulk een regerings-vorm, waar het oppergezag zich over vrije lieden uitftrekt, is elke burger van de hoogde waaide voor den Haat; zijne eer, zijn leeven, zijne vrijheid — dit alles bevindt zich onder de algemeene befcherming volkomen in zekerheid. Het belang, het welk de maatfehappij in het terechtftellen van itraffchuldigcn ltelt, heeft geen zodanig overwigt op de rechten van de overige burgeren, dat flegts een eenige der zelve daar aan zonder een behoerelijk onderzoek, of wel op enkele verdenkingen, hoe fterk die dan ook immer wezen mogten, zoude worden opgeofferd. - Letrone. Vu,s fir la jufiue cnmittllt.  van EENEN VRIJEN STAAT. 79 waren, zich zeer geredelijk naar de neigingen van den gezagvoerer, en deden de wetten naar de verkiezing van den alleenheerfcher fpreken. Dan, het is genoeg, wanneer men zich flegts herïnnere aan alles, wat' 'er' onder de beheerfching van den laatften onzer koningen, en zijnen vader Jakob I. gebeurd zij, terwijl de laatst genoemde altoos gewoon was te zeggen. — „ Zo lang ik de magt, om de „ rechtereri en bisfehoppen aanteftellen, behouden „ mag, ben ik verzekerd , dat ik altoos zodanige „ wetten en zulk een Euangelie hebbe, het welk „ ten vollen naar mijn verlangen is." Lijcurgus voorkwam deze zwaarigheid bij het vast ftellen zijner wetten ; de opperfte magt betrouwde hij aan den raad; de koning behield daar van niets, dan den enkelen naam. Deze wijze wetgever liet hem niets anders, dan eene fchijnbaare grootheid en de voorrechten, naturelijk aan zijnen rang gehegt, behouden. Op deze wijze was de koning flegts zeer weinig boven de raadsheeren verheven; en de raad, even gelijk het volk, aan de wetten onderworpen, bezat geen de minfte overmagt, waar mede hij zoude in ftaat geweest zijn het te drukken. De eerambten, die weinig voordeel gaven, waren niet genoeg gefchikt, om hen, die tot dezelve -benoemd werden, of gevoelens van hoogmoed, of ïiaatzugt inteboez> men. De koning en de raadsheeren waren rijk dqor de beoefening der volks.deugden ; zij achtten liet zich tot roem, ten uiterften maatig te leeven, eenvouivig in hun gedrag, ja, nedrig te zijn; en daar zij zich in de daad in de gelukkige onmogelijkheid bevonden, van zich aan eenige ongetemde begeerten overtegeven, hadden zij minder hoogmoed en minder heerschzugt: het gezag, het welk in hunne handen geen genoegzaam vermogen (*) bezat, om zich uitteer Deze uitdrukking betekent niets anders, dan dat vermogen, «aar van  8o DE REGERINGS-VORM tebrciden, en als dan tevens ftaande te houden, terwijl het hun te gelijk geene genietingen fchonk , konde nimmer een werktuig van onderdrukkingen worden. Zeer weinigen waren 'er, die daar naar haakten, en zij, die zich daar mede bekleed zagen, wekten geenzins eenige ijverzugt op : deze waren dus niet aan den haat, noch aan' dien geweldigen naijver, die anders altoos verzeld van zo veel verfchrikkelijkheden, tusfehen de grooten en het'volk gewoon is in eenen vrijen ftaat uit te berften, in het allerminftc bloot gefttld. De ftaatsgefteltcnis van het gemeenebest van Vwette verfchilt hier van niet weinig : het volk heeft daar geen, het geringfte aandeel aan het bellier des ftaats: het vermogen, om wetten te maaken, en deze te doen uitvoeren , de ambten van den ftaat en de voordeden, daar aan verknogt — dit alles is in de magt der raadsheeren en hunne genachten — die Patrkiën, of de adelftand, geheeten worden. Hun heirtog, of vorst, bezit geene, dan flegts zeer naauw beperkte rechten; zijne magt ftrekt zich geenzins verder uit, dan die der koningen van Lacedcemon; 'er is geen orlderfcheid ten aanzien der kleeding , tusfehen hem, en de overige leden van den raad, dan alleen in de muts en eenige andere uiterlijke tekenen : de raadsheeren genieten eene uitgebreider vrijheid; zij doen '?alles , wat hun behaagt, en behandelen het volk ten uiterften onbefchaamd, ja zonder aan het zelve den minften eerbied te betoonen. Alle de bewooneren van het Fenetiaamch grondgebied, alleen die gene uitgezonderd, die zich binnen de ftad zelve gevestigd hebben, zugten onder het van men zich meer maaien bedient, om zich met geweld van een volftrekt oppergezag meester te maaken.  van EENEN VRIJEN STAAT. 81 het juk der allerwillekcurigfte onderdrukking —-- te weten onder het gezag van den raad.- Het volk van dezen ftaat , die veel eer eene partij van faamgezworenen, dan van gemeenebest gelijkt, fmaakt in den zeiven zo weinige gerustheidj dat zij, die zich op de grenzen van Turkije» bevinden, begeerig, om onder zagter wetten te leeven, geene gelegenheid, om eenen opftand te verwekken, laten voorbijgaan ■> en de onbeperkte beheerfching der ongeloovigen, zeer verre boven het dwangzugtig gezag van Venetië verkiezen. En Wanneer men Op dit volk, als ook den gcringen moed, (*) dien het bezit, een aandagtig oog vestigt; kan men zich even weinig verwonderen, daar men het onderdrukt ziet — dan hier over, dat het voor zijne krijgstogten altoos de hulp van vreemden noodig heeft. Dan, hoe toch ware het mogelijk, dat dit gemeenebest zich zo geruim een tijd ftaande hield, indien niet de nabuurige ftaaten, die bij zijne veiligheid geen gering belang hebben ,deszelfs befcherming niet op zich genomen, en in deszelfs behoeften voorzien hadden. Indien het dus waar zij , dat de vorften cn grooten in eenen ftaat, wanneer de opperfte magt een maal bij hen berust, niet, dan alleen hunnen wil en hunne belangen in het uitleggen der wetten, tot een rigtfnoer nemen, terwijl zij dezelve ten koste van de vrijheid, en het geluk des volks doen uitoefenen; dan moet hier uit voor zeker . voord- (") Onder de beheerfching der tien-mannen verkozen de Romeinen Jiever de fchande te ondergaan, van zich door de Sabijnin en Equtn te laten overwinnen , dan dat zij door het bevegten eener zege , een gezag, dat het gemeene best in kluifters flöeg, wilden bevestigen De moed der Romeinen was vee! te rrotsch en veel te grootsch; zi wilden zich dus veel eer door hunne vijanden verflagen zien, dan, dat zij hunne halzen onder het juk der dwingelanden gekromd hadden. Dn Fransche Vertaai.er. F  82 DE REGERINGS - VORM voordvloeiën, dat 'er, zonder dat het volk daar aan alvoorens zijne toeftemming gegeven hebbe , geene ftaatsbefluiten of wetten kunnen beftaan , waar aan het verpligt is, zijn vertrouwen te fchenken, en dus het volk zelf, op eene plegtige wijze vergaderd, door middel van eene juiste orde in het geduurig afwisfelen van zijne perfoons-verbeelders , het best zijne eigen rechten en zijne vrijheid kan ftaande houden. (*) Ten Twaalfden. De gefteldheid van eenen vrijën ftaat is meer overëenkomftig met de natuur en de gezonde rede: . de mensch , gelijk Cicero zegt, is een zeef edel wezen , het welk met zodanig eene geaartheid geboren wordt , dat het zich hier door veel meer voelt aangedreven , om te gebieden , dan , om te gehoorzaamen. t Hij bezit een haturelljk verlangen , naar de oppermagt ; derhalven is de rede , waarom hij zich vrijwillig aan de beheerfching van eenen anderen onderwerpt , geenzins die , dat hij minder recht op het gezag hebben, dan deze; maar, dat hij zich mogelijk min gefchikt gelooft, of denkt, dat het voor hem en voor de maatfehappij, waar van hij mede een lid uitmaakt, voegzaamer zij, dat hij zich door dezen anderen laat bellieren. JSemini parere vult animus a natura be- (*) Men zegge niet, dat de oppergebieder geenzins aan de wetten vart zijnen ftaat onderworpen 'zij, wijl de tegenövergeftelde ftelling, eene waarheid uit het recht der volken is, welke door de vleizugt eenige maaien aangevallen werd, daar deze tevens door alle goede vorften als een befchermfter van hunne rijken verdedigd werd. Hoe oneindig veel billijker is het niet met de wijzen Plato te zeggen, dat het hoogst geluk van een koningrijk hier in befta, dat de vorst door zijne ónderdaanen gehoorzaamd worde ; dat de vorst zelve aan de wet gehoorzaame , en dat de wet ten vollen billijk, altoos het algemeene welzijn tot haar doel hebbe. Ecrit cilèbre, publié au 1667 en nom & par les adres de Louis XIVi rapporti par J. J. R.OUSSEAU.  van EENEN VRIJEN STAAT. 83 bene informatus. cad. (*) zegt ook de zelfde redenaar op eene andere plaats. Een mensch , die alleen door het licht der rede beftraald wordt , wil aan niemand gehoorzaamen , 1 dan dien , wiens wetten en beheerfching tot zijn wel zijn en voordeel eeniglijk ftrekken. Uit deze twee algemeene en onwederlegbaare Hellingen , de godfpraak de menfchclijke wijsheid, vloeien zeer naturelijk deze drie gevolgen voord. 1°. Dat de natuur zelve den volke leert, om dien regerings - vorm te verkiezen , onder welken het begeert te leeven. 2,0. Dat niemand de teugels van het bewind behoort in handen te houden, dan hij , die door het volk zelf verkozen is. 3*. Dat het volk alleen de eenige, wettige rechter zij, ten aanzien der voordeden, die zijne regerings - vorm oplevert, of der gebreken , die men daar in befpeurt , en tevens ten opzigte der gezagvoereren, die het verkozen heeft. Deze drie Hellingen , zijn niets anders , dan eene toepasfing van dezen grondregel, dat naamelijk het volk de eenige bron der oppermagt zij; dat het hoogde gezag alleen in zijne handen berust, en dat het zelve zijn eigen wetgever is. (**) In- (*) Eene welgevormde ziel wil aan niemand gehoorzaamen , ten zij, enz. De Nederd. Vert. (**yZo dra een volk de wetgevende magt aan zich behoudt, kan men verzekerd zijn, dat het ras de beste, de heilzaamfte wetten hebben zal. Een burger van eenen vrijen ftaat, die zijne eigen waarde ^genoeg gevoelt, om niet, dan aan de wetten te willen gehoorzaamen, moet naturelijk een eerlijk , braaf, grootmoedig hart, en onverfchrokkcnbeid bezitten. Dan hij, die zich aan de overheerlching van anderen gereedelijk onderwerpt, moet tevens altoos bereid zijn, om hunne grilligheden, hunne Onbillijkheden, en dwaasheden goed te keuren. Ziin ooideel wordt verftoapti Daar zij alroos aan alle geboden van hunnen Sultan willen gehoorzaamen, hebben de Turken 'er zich eindelijk aan gewend, om zijne bijzondere bevelen ook tevens als wetten van den ftaat te befchouwen. Voor den onderdaan van een oppermagtig vorst blijft* 'er dus geen andere deugd over, dan het geduld , en dergelijke hoedaF 3 niï-  $g DE REGERINGS-VORM Indien het dcrhalven waar zij, dat een vrije ftaatsgefteltenis, beftierd door het volk, dat is, door deszelfs op een volgende perfoons-verbeelderen, in de hooge vergaderingen bij een verzameld, de gevoeglijkfte en meest met de natuur ovefëenftemmen•de inrigting van eene maatfehappij zij; dan moet hier uit ook tevens voor zeker voordvloeiën, dat de regerings-vorm, onder welken alle magt in handen van eenen enkelen, of in die van een zeker aantal lieden , onder den naam van raad vergaderd, in de daad berust, tegen de natuur volftrektelijk ftrijdig zij: zodanig eene inrigting moet men niet anders befchouwen dan, als eene uitvinding van eenige grooten, die het overige gedeelte hunner medeburgeren aan de ondragelijkfte ftaavernij onderwerpen , daar zij aan hunnen hoogmoed, of onbeperkte ftaatzugt, genoegen poogen te verfehaffen. Wij kunnen hier uit verder opmaaken, dat de toeftemming en vrije keuze van het volk , met betrekking tot deszelfs perfoons-verbeelders, eene wijze van regeren, welke zo ten vollen met de natuur overëenftemt, onder alle andere ftaatsgefteltenisfen van geene , de allerminfte uitwerking zij, maar meestal, kragteloos gemaakt wordt door de gewoonte , zo dit al eens niet mogt gefchieden door de aanfpraak, welke een of meer lieden , op eene zeer listige wijze op het beftier durven maaken, uit hoofde van het recht, dat hun de geboorte of opvolging geeft. Is nigheden, welke met de vadzigheid en vrees ten vollen beftaanbaar zijn. Indien een volk, het welk naijverig op zijne vrijheid is, zich al fomwijlen eens vergischt, of eene misvatting begaat, zijn deszelfs dwaalingen egter altoos flegts van een zeer korten duur, en ftrekken voor het zelve te gelijk tot eene leering; doch ten aanzien van de zulken, die een maal volkomen aan het juk gewoon zijn, kan het niet anders wezen, of hun eerfte misflag moet ongetwijfeld ter ftond eenen anderen na zich fleepen, De Abt de Mablij. (  van EENEN VRIJEN STAAT. ïs het dus wel noodig, te bewijzen, hoe zeer de volks - regering. boven alle anderen te verkiezen zij? Onder welk een anderen regerings - vorm toch zoude het menschdom zijne vrijheid in eene even groote maate kunnen genieten; even zeer in ftaat zijn, om van zijne rede, van de bekwaamheden en vermogens, die God aan het zelve gefchonken heeft, ten einde zich zekere opperhoofden te verkiezen , en voor zijne eigene veiligheid te zorgen even zeer gebruik te maaken? Is het niet onder eene .willekeurige regering, waar alle gezag flegts bij eenige weinige gedachten berust, dien het zelve uit hoofde van erfopvolging ten deele gevallen is, dat de menfehen , geheel van het recht, om op alle takken van het bewind een oplettend oog te houden , yolftrêkt verfteken zijn, en zich tot eene blinde gehoorzaamheid gedwongen vinden? (*) En dus ziet men het gezond verftand, de belangen en de achtbaarheid van den mensch te gelijk gehoond. Voor zeker houdt men het onredelijkfte en allertegenftrijdigfte van alle mogelijke Hellingen ftaande , wanneer men beweert, dat de mensch, ten aanzien van (*) Het is te midden van deze wanordes en omwentelingen, dat de alleen heerfebing haar afgrijzclijk hoofd verheffen ; alles , wat zij nog ongefchondeii en goed in alle, deelen van eenen ftaat ontdekte, geheel verflinden, en eindelijk de wetten van het volk met voeten treden zou; terwijl zij zich dus dra op de puinhoopen van het gemeenebest voor zeker vesten moest. De tijdperken, die door zodanig eene verandering van zaaken gevolgd weiden, moeften zeker die van onrustige bewegingen qn van ellende zijn; dan , niet te min zou dit fchrik - gedrogt ten laatften alles in (lokken; daar het volk nu geene hoofden, noch wetten, maar voord aan alleen dwingelanden hebben kon. Van dit zelfde oogenblik zoude 'er niet meer van zeden of burgerlijke deugd gewaagd worden, want aller wegen, waar de onbeperkte overhccifching plaats grijpt — ibi ex bonefto nulla est fpes. Deze gedoogt geen ander oppergezag; zo dra zij (preekt, is het niet meer geoorloofd, om met de braaiheid of zijnen pligt te raadpleegen, en in eene blinde gehoorzaamheid bedaar de eenige deugd, welke de flaavcn nog kunnen uitoefenen. J. J. RousSliAU Origine de rini«nliti parmi les bamif.es. / ' F 3  86 DE REGERINGS-VORM van eene, zo hoogst belangrijke zaak , als het ftaatsbcftier is — eene zaak, waar mede het geluk van het algemeen, en de veiligheid van geheel de famenleeving, in een zo naauw. verband ftaan geene de allermirifte aanfpraak maaken kon , of eenige rechten daar op bezitten zou. Ja , ware het flegts mogelijk, dat een, zo haatelijk ftelzel, en alle foorten van fteeds duurende gczagöefeningen voor altoos uit het geheugen des menschdoms werden uitgewischt ! . . . Door middel van dit ftelzel is het, dat men den mensch tot het redelooze vee verlaagde, en het menschdom zich zo veele eeuwen agtcr een onderdrukt , en op het fchandelijkst vernederd zag. Deze waarheid wordt door de gefchiedenisfen van alle volken volkomen geftaafd , daar deze ons niet , dan een onoverzienbaar verfchiet van fpooreloosheden en ellenden, als de gevolgen van het oppermagtig gezag der alleenheerfcheren vertoonen. Onder eene eenhoofdige regering moeten de verdienften beften dig voor de eerst geboorte van een mannelijken of vrouwelijkcn afftammeling zwigten. Dan, of'deze dwaas, of verftandig, deugdzaam, of boos; ja, zelfs, of hij half zinneloos zij — dit doet hier niets ter zaake; terwijl de ftaat zugt hem meestal doet gelooven, dat zijne eigene ' grootheid veel meer in de menigte zijner faamgehoopte fchatten , dan wel in de magt en den voorfpoed van zijn volk befta. En hoe meer dit uit lediggangers, Ihoodaards, en verachtelijke, kruipende flaaven zij faamgcfteld — hoe meer hij zich verbeeldt, en magtig, en gelukkig te zijn. (*) — Die zinneloo- ze Dus vormen de hartstogten de uitgebreidfte ontwerpen; deze ziet men doof het geluk bekroond» en nu wordt de hand der dwinglandij allei gs zwaarer op den burgéren, voor wien zij egter nog geftadig vreest. Zie oaar, wat aloude gefchiedenis der Roveinen leert. Zo dra men zich zonder eenig betoon van moed, cn geheel zorgeloos aan den flroom der ge-  van EENEN VRIJEN STAAT. «7 ze befchouwt den mensch in eene omgekeerde rede van zijne wezenlijke waarde. Alles. . . alles moet zich verlaagen, ten einde hij alleen ent groöt, en magtig zij. In alle landen, waar men het oppergezag erveHjk verklaard heeft , ziet men eene menigte van vor- gebeurtenisfen en ondeugden overgeeft, zal 'er zich wel dra een foort van koele, vrèésügtige dwinglandij, welke alle haare flappen zorgvuldig a'm:et, ten midden van den ftaat weien te vestigen. Wel dra zullen dus de algemeene belangen ganfchelijk vergeten worden, en vervolgends ziet men die aller wegen met verftnaading behandelen. Schandelijke refcripta pritictpum, (**) die nu onder den naam van wetten het licht zien, zullen het zaad van verdeeldheid onder de burgeren uitilrooiën; ja, de verfoejelijkfte laagheid, de haatelijkfte fchelmltukkei;, en het venaaden van anderen, tot eene eer doen ftrekken. De dwingelandij zal zich niet eens verwaardigen, om ftroomen bloeds te plengen , wijl haare flaaven hier toe te zeer veracht zijn. Aan de eene zijde ziet men als dan niets anders, dan de domfte onderdrukkers , zonder eenige wezenlijke bezigheden , die opgeblazen, door het befchouvven van hunne onmetelijke 1'chatten, aan elk, die hun het leevendig genot van vermaaken, dat reeds doof den wellust ganfchelijk verftompt is, wederom zal kunnen yerfchaffeq, de glansrijkfte belooningen toezeggen. Daar tegen zal het gezigt van onderdrukten elks oogen treffen — het gezigt van onderdrukten, aan wien het gevoel der ellenden, waar onder zij zugten, alle vermogens, om te denken, geheel ontroofde; en deze fchepzelen, thans tot het peil der rcdelooze dieren verlaagd; ja, die niet een maal meer gelooven kunnen, dat zij in waarheid menfehen zijn , en die dezen naam in de daad ook volftrekt niet meer verdienen , zullen zich thans nergends anders verder mede bezig houden, dan met het verkrijgen van een verachtelijk voeder, het welk men zells nog aan hun durft outhouden. Zie daar het lot der aloude volken — der Asfijrèrs, der bewooneren van Babijlon, der Meden, der Perfen , en van verfcheiden anderen, die zich door hunne weelde zo beiugt gemaakt hebben — ja zelfs van het meerder gedeelte onzer tegenwoordige mogenheden. De Abt de Mablij. (**) Refcripta principum, een bekende ktnst.term in het Romeinfeit recht — was het antwoord, dat de vorst op eene vraag of een voorftel der mindere overheden gaf; het geen dezelve op een request van bijzondere perfonen aantekende, of het raadsbelluit dat deze, met zijn minijlerie over de zaaken eener ftad of van eenig lighaam, door welker regering of door wiens leden hij geraadpleegd werd , alsdan, verkoos uittebrengen. De Nederd. Vertaaler. F 4  83 DE REGERINGS-VORM Vorften, die op eene onmenfchelijke wijze, en als dwingelanden, geheerscht hebben: dan, hoe menig een van hun , werd dit niet , dan alleen door de • opvoeding ; en hoe veelen, die alle hunne ondeugden niet, dan flegts aan de omftandigheden hadden toeteichrijven ! Beftendig, en zonder eenige bedenking, ipeelen zij met het leeven, en de bezittingen hunner ónderdaanen. Zij zijn geenzins bedugt, dat 'er eenige kwaade gevolgen uit hunne willekeurige en onbillijke handelingen zouden kunnen voordvloeiën ; naar dien zij zich ten _ diepften poogen te overreeden, dat, het volk, in weerwil hunner geftadige onderdrukkingen, aan hun en de hunnen egter onveranderlijk zal gehegt blijven. Op zulk eene wijze wist de overheerfching, wist de dwinglandij zich een maal te Rome te Vestigen , het eerst onder de koningen , en vervolgends ten tijde van de keizeren. De gefchiedenis toont ons duidelijk ,. dat uitgezonderd een Th tus, een Marais Jareiius, een Trajaan, en weinige anderen — het overige gedeelte van de gezegde keizeren, die elkander uit hoofde van het erf-recht opvolgden, niet anders dan vcrfcheurende dieren ware. (*•) — En dus mag een gansch volk zich met geene , de allerminfte vooruitzigten op geluk en welvaard vleien, zo het niet bij een enkel toeval fomtijds nog eens gebcure , dat het eenen (*) Ik zal mij hier niet bezig houden met naartevorfchen, of naamelijk, daar zeker de vrijheid de verhevenfte van alle de eigenfehappen der menfchelijke natuur zij — de mensch zich zeiven dus niet wezenlijk ten allciuiterften verlaage ; zich met het dier, het welk ten flaaf aan zijne natuurdriften verflrekt , volmaakt gelijk ftclle; of hij dus zelfs zijnen Schepper niet beledige, daar hij op zulk eene wijze aflland doet van hét kostbaarse zijner gefchenken ; terwijl hij zich aan eene oppermagt onderwerpt, welke-hem alle die gruwelen kan doen bedrijven., die de Almagtige ons verbuden heeft, en dit alleen, om aan eenen ómmenschteïi of redeloozen meester te gehoor ■  van EENEN VRIJEN STAAT. 89 eenen wijzen, deugdzaamen en braaven vorst erlangen — dan, hoe zeldzaam, hoe ongemeen zeldzaam is dit niet! ... En dit geluk kan van geenen langer duur, dan het leeven van dezen vorst zijn. Dan, wat gebeurt 'er, -zo dra deszelfs opvolger wederom meer zwakheid, meer ondeugden blijken laat, dan de deugden , de voorzigtigheid en wijsheid waren , welke de eerfte ten toon fpreidde! . . . De jaarboeken van Groot - Brittagne, van Frankrijk, van Spanje, en alle volken der wereld, zijn niet belangrijk , dan alleen door de menigte en den aart der buitenfpoorigheden, der wandaaden, en ijzing wekkende bedrijven , die men daar in vindt opgetekend, en die alle een ftemmig het zo even gezegde bevestigen. De ondeugden van den vorst, zijn egter geenzins de eenige oorzaak der rampen, waar onder de volken zwoegen ; hier mede verëenigen zich ook tevens alle de ellenden, die voordvloeiën uit de gefchillen, die over het recht op de kroon, telkens ontftaan. Of heeft men clan de bloedige onëenigheden, die daar door onder de prinfen van den bloede veel eer inFrankrijk ontftaan zijn , thans gansch en al vergeten; als ook die , welke 'er tusfehen de huizen van Tork en Lancester in Engeland hebben plaats gegrepen? hoorzaamen; en of deze verheven Werkmeester niet ten uiterflen veriloord moet zijn, daar hij dus zijn fchoonfte werkftuk ziet verftooren, in ftede van te ontdekken, dal men het zelve poogde opteluiIteren. Ik zal mij dus alleen tot deze vraag bepaalen <— te weten, met welk recht die genen, die niet gelchroomd hebben, zich zo verre te vernederen, ook tevens in ftaat geweest zijn, om zelfs hun nageflacht aan den zelfden fmaat en verachting te onderwerpen, en ook ten hunnen opzigte afteftaan, van het bezit van goederen, Waar omtrent dit alleen eene vrije befchikking heeft, cn zonder het welk het leeven zelf een last is voor hun , die dit anderzins verdienden te genieten. J. j. Rousseau. F 5  po DE REGERINGS-VORM pen? En zonder nog eens te fpreken van alle de tooneelen van fchrik en ontzetting, die deze geopend hebben , durven wij egter niet te min verzekeren, dat de bewooneren dier beiden koningrijken gewis zo veele gruwelen niet zouden betreurd , en zo veele jammeren ondergaan hebben , zo niet hun lot zo onaffcheidbaar aan dat van hunne meesters ware verbonden geweest. Waar uit men dit gevolg kan trekken , dat — zo al eens eene eenhoofdige regering dragelijk wezen moge , het dan alleen flegts zij, wanneer de troön bezeten wordt door zulk een, dien het volk daar op geplaatst heeft ; deze door de perfoons - verbeelders van de natie verkoren zij, en zij denzelven benoemd hebben, als eenen ambtenaar , in wien men een meer, dan gemeen vertrouwen Helde, en van wien zij altoos rekenfchap van zijn befluur konden vorderen. Dan, naardemaal het eenhoofdig gezag niet , dan alleen in dit enkel geval (*), als dragelijk kan geoordeeld worden , is het gewis ook allerhaatelijkst, zo dra het daar van flegts in eenig opzigt veïfchilt ; terwijl het volk als dan gewis zal onderdrukt worden, en ongelukkig wezen moet. Doch zo het gebeurt, dat die gene , dien het volk een maal tot deze opperde waardigheid verhief, zijne magt befteedt, om, door middel van dezelve, geheime konftenaarijën in het werk te ftellen, ten einde dus aan zijn geflacht de opvolging in een gezag, het welk (*) Het is flegts enkel dwaasheid, wanneer men onder eenen eenhoofdigen regerings-vorm , of eene adel-regering billijke en rechtvaardige wetten vcrwagten wil. Hoe toch zoude het ooit mogelijk zijn , dat een oppermagtig vorst, of trotfche edelen de weigevende magt in handen hadden , zonder dat hunne hartstogten , welke zeker nog veel meer blindelings en met een onweêrftaanbaarer geweld voorddruifchen , dan die van anderen ftervclingen , alles tot hun eigen bijzondere belangen deden famenlopen. Daar zij alles vermogen , zouden zij daar niets anders begeeren , dan het geen het heil van het algemeen bevoorderde ? Ja , zonden hunne vleiers zelve hen niet menig werf beletten , hunne heüzaame oogmerken te bereiken? De Abt de Ma bi. ij.  van EENEN VRIJEN STAAT. 91 welk hem flegts voor zijn leeven was toebetrouwd te verzekeren ; als dan wordt deze verkiezing niets anders , dan eene ijdele fchijn-vertooning, welke nergends anders toe gefchikt is , dan , om aan den zegewagen der dwinglandij eenen nieuwen luister bijtezetten. Zo danig waren, en zijn nog heden de koningrijken van Bohtmen, van Polen, van Hungarije, en Zweden — in alle welke ftaaten de vorst verkiezelijk is. Dan, wel dra werd de troon erfelijk, en het recht , het welk het volk bezat , om zijnen koning te verkiezen, is aan het zelve ontrukt; niet alleen in Zweden , door de konftenaarijën van Gaflaaf Eric, maar even zeer fn Polen (*) en ten aanzien van alle de Keizerlijke erflanden, door het nageflacht van Caftrriir en het huis van Oostenrijk. Aller wegen verloor het volk , dat aan de loosheid der verkiezelijke vorften tot een flachtöffer ftrekte , het recht op deze keus ,* het welk de oorfprongelijkc inrigting der ftaatsgefteltenis aan het zelve gefchonken had. Ten der tienden. Een vrije ftaat verfchaft minder gelegenheid , om het volk te onderdrukken , en te mishandelen , dan eenige andere regeringsvorm. In eenen vrijën ftaat is dit het voornaamfte oogmerk en de zaak , welke van het hoogfte belang mag geoordeeld worden, dat men de voimaakfte evenredigheid van ftand onder alle de burgeren doe plaats grijpen , ten einde dus te verhoeden , dat een of meer enkele perfonen geen al te grooten invloed erlangen, en niemand, wie hij óok\wezen moge, gelegenheid bekome , om zich een recht en een gezag aantemaatigen , die deze zo noodzaakelijke eenftemmigheid, door middel, van welke alleen men eene volmaakte gelijkheid kan handhaavcn, en ftaande houden -— eene gelijkheid, zonder welke de vrijheid niets, dan flegts CO Deze kroon is thans nog werkelijk verkiesbaar.  9* D.E REGERINGS-VORM flegts een enkele klank (*) blijft, — die deze eenftemmigheid geheel en al vernietigen zouden. Door hier op zijnen voornaatnften aandagt te vestigen, ftelt het volk zijne vrijheid volkomen in veiligheid tegen alle aanflagen zijner eigene ambtenaaren, tegen de aanflagen der genen, die met het beftier der gewigtigfte belangen belast zijn , het zij zich deze m de raads- vergaderingen of aan'het hoofd der legers bevinden ; daar deze anders zeer ligtelijk in ftaat waren , om hunnen magt te misbruiken , en hunne wenfchen verre buiten de paaien der billijkheid en van het recht .te durven uitftrekken. En boven dien bevindt het volk zich op deze wijze zeker, ten aanzien der poogingen en de ftaatzugt van alle die kleene dwinglanden, die anderszins zo zeer gefchikt zijn, om zich zekere voorrechten, en alles, wat met eene wezenlijke magt en grootheid flegts eenigzins in betrekking ftaat, zonder eenige bedenking aantemaatigen , zich wel dra boven hunne medeburgeren, Uit hoofde hunner geboorte en de oudheid hunner geflachten zouden, durven verheffen. Men behoort zich in een gemeenebest zorgvuldig te wagten, dat men dergelijke lieden, die vijanden van de gelijkheid zijn , niet dulde. Deze wenfchen niets vuuriger , dan dezelve flegts te kunnen vernietigen: zij voeden tegen het volk eenen onverzoenelijken haat , en hebben volftrekt geen ander doel, dan het zelve van zijne vrijheid te berooven. Zo eens een veel (*) De burgerlijke vrijheid beftaat in de volkomen veiligheid Van elk bijzonder lid der maatfehappij , en in de bewustheid , welke hetzelve daar van draagt ; zil beftaat in deszelfs recht , om alles te doen , wat niet met de wetten ftrijdt , in de gerustheid , welke men onder haare, befcherming geniet , in het gevoel daar van , dat men niet, dan alleen aan derzelver gez;t3 onderworpen zij, en in de verzekerdheid, van mee, dan door dezelve alleen gcoördecld te wo:den, indien men een maal het ongeluk mogen gch.id hebben van zich , tegen deze te .vergrijpen. Letrosne Vut fur 1» Jtifiice crimintlle.  van EENEN VRIJEN STAAT. 93 veel vermogend , ftoutmoedig, fchrander en voorzigtig man , het gewaagde ontwerp, om zich van de opperheerfchappij meefter te maaken , vormen moge , als dan zijn het deze , die de eerfte zullen Wezen in het begunftigen van zijne ondernemingen : hun eigen belang , en hunne ftaatzugt zette hun aan, om hem te gemoet te fnellen , zij zijn even als een geweldige golf, welke hem, zonder dat het hem de minfte moeite behoeft te kosten, op eenen troon weipen , dien de dwinglandij op de uitgeftrekte puinhoopen der vrijheid van het volk gevestigd had. Het zoude ons zeer ligt vallen , te betoogen , hoé gevaarelijk het zij , wanneer men in eenen vrijen ftaat gedoogt, dat de magt van eenigen bijzonderen burger te zeer toeneme. Athene verloor haare vrijheid , alleen, wijl zij duldde, dat eenigen der raadsheeren hun gezag boven dat van anderen hunner ambtgenooten verhieven. Op deze wijze zag men die adel-regering, welke nog zo zeer bekend is onder den naam van de geweldenarij der dertig dwingelanden , het hoofd verheffen. Een zelfde misflag was ook de oorzaak, dat Pififtratus den hals zijner medeburgeren onder zijn dwang-juk wist te krommen. Het volk van Sijracufe moest onder Hiero het zelfde lot ondergaan , gelijk ook dit zelfde Sijracufe, toen het zich door de Dionijfïën en Agathocks zag overheerfchen. En te Rome gaf het al te uitgeftrekt gezag, het welk men aan Manius en Moelius ichonk , terwijl de vrijheid van het volk geheel aan den raad was overgegeven, insgelijks aanleiding, aan deze beiden , om middelen te zoeken , waar door zij zich te zeer verhieven. Dan, naauw had de onrustige geaartheid der Romeipen hen van de onderdrukking dezer beide vijanden van de vrijheid verlost, of— door eene foortgelijke .zwakheid vervielen zij van nieuws onder het geweld der  94 DE REGERINGS-VORM der tien-mannen, die alle hunne magt in het werk ftelden, ten einde hen insgelijks voor de dwinglandij den hals te doen buigen. En toen het volk vervolgends het befluit nam , om het gezag aan de handen van den raad te ontwringen , bevond het zich ander maals op het punt, om zijne onaf bangelijkheid, en wel voor altoos , te verliezen , daar het aan die genen, die door dit ftaatslighaam benoemd werden , veroorloofde, dat zij allengs hunne magt vergrootten. Wel dra vond het volk zich door eenen bijlla , die vijf jaaren agter een de waardigheid van Dictator aan zich behield, op het geweldaadigst onderdrukt (*). — Vervolgends oefende Cafar het oppergezag uit , onder den naam van (leeds duur enden Dictator, en na dat zijn zoon Augustus, zijne oppermagt vervolgends door de laage vleierij van den raad en het volk had zien erkennen , maatigde hij , onder den naam van Imperator, zich een bewind aan, het welk hij op zijne opvolgeren overbragt, en waar van eindelijk de val van Rome het gevolg was. j_. Op dergelijke wijze , werd ook Florence aanmerkelijk verzwakt, toen Cosmus de Medicis zich van het opperde bewind had meefter gemaakt. De Florenftjnen begingen eene zeer groote dwaaling, door te gedoogen , dat iemand uit hun midden zich tot een (*) .Sijll a maakte verfcheiden wetten, welke ten uiterften gefchikt waien om de bronnen van alle die ongeregeldheden, welken men nog onlangs had-zien plaats grijpen, voor altoos tocteftoppen : hij vergrootte het gezag van den raad , maatigde den invloed vai het volk ; regel dien der gemeenslieden ; en nu fcheen het grillig opzet, dat 'er bij hem plaats vond , van naamelijk het dinatorfebap nederteleggen , op eens de Ronehfebe vrijheid te zullen doen herleeven. Oan, in zijne onberaden woede waar mede de voorfpoed hem vervuld had , deed hij te vooren verfcheiden dingen , die het thans aan Rom, vOlftrekt onmogelijk maakten , om deszelfs vrijheid voor daan genoegzaam ftaande te houden. Efirit in Loix.  van EENEN VRIJEN STAAT. 95 een dwingland opwierp ; en deze werd gevolgd van eene tweede , daar zij hem dwongen , om zich, als zodanig, te ontdekken, door het geweld, dat zij gebruikten , om het opperfte beftier weder aan zijne vuist te ontrukken. De Gefchiedenis van Milaan en die van Zwitzerland, leveren ons hier van, insgelijks de fprekendfte bewijzen op: dan, dat, het welk zeker gewest ons nog zo onlangs gegeven hebben, daar het toeftond , dat een Staatsdienaar zich hooger verhief , dan het aan die genen , die leden van eenen vrijen ftaat zijn, voegt — dit voorbeeld zal ons genoeg zijn : naardien zij zich hier door in het uiterfte gevaar zagen , om die vrijheid, welke hen wel eer zo veel gekost had, geheel en al te verliezen. Te verhoeden , dat immer eenig burger, hoe groote dienften hij dan ook immer aan het vaderland moge bewezen hebben, te magtig, of te dierbaar aan het volk worde — dit is dus juist die grondftelling, welke , in eenen vrijen ftaat, als het onfeilbaarst middel , om de rechten en de vrijheid van ieder onderfcheiden lid der maatfehappij in volkomen veiligheid te bewaaren , behoort te worden aangemerkt. Ten veertienden. De volks-regering, waar bij het gezag aan de hooge vergaderingen, welker leden geftadig afwisfelen , wordt toebetrouwd , verdient boven alle andere zeer verre de voorkeur; naardemaal onder zodanig een regerings-vorm , elk een die deel. gehad heeft aan het ftaatsbeftier , zo dra de tijd van zijne bediening is ten einde gelopen, voor het volk aanfpraakelijk zij , omtrent het gedrag, door hem in zijnen post gehouden ; en de gezagvoerer, daar hij dus wel dra tot den ftand van een gewoonen burger wederkeert, zich aanftonds van nieuws aan alle mogelijke geftrengheid van de wetten onderworpen vindt. Dan, zo deze zich nu in het een of  n< DE REGERINGS-VORM öf ander vergrepen hebbe, en men hem efemgè foaf deed ondergaan, als dan is het gewis, dat zij, die ht "uilen IpvóW, zich r ^ Jf^ ^^^^^^^ dwinglandij beveiligen kan; dat ^\^%\^ het onwrikbaarst £ = z^aar^at « ^« é^de^uiSit:- ^D«. kan'er wel ^ „t ^ ondoordringbaar bolwerk voor de vrijheid ntSeriet zijn — een bolwerk, het welk meer ge ?Stgkre, om dezelve zodanig te beveiligen, dat Ser haar weldaadige invloed V^W^,* doo lieden, wier magt hen boven...He «echM *ï * t"rhSeh duT^ASJJ geHetC?'dus eene ontegenzeggelijke waarheid,^, hcid mct_eene ^^2*. - te veme. taffen «mmer eenen ™«e ^dèi moeten aandruifcben, en "SVl,UTHÓende " n n bitten, ten einde zij in ftaat zijn de geene voldoende togt rf ]i£t ^ der Ksr rti £ - —■ digen aantrefle. De Fransche Vertaaler.  van EENEN VRIJEN STAAT. 97 Van zijne item naar eigene verkiezing te geven, ofte weigeren , altoos het eenige bolwerk geweest zij, waar agter men tegen de aanvallen van het onbepaald gezag (*) en der dwinglandij kon verfchuilen; even dus elke fteedsduurende magt insgelijks geen ander oogmerk immer gehad hebbe , dan om aan den wil van hun, wien deze werd toevertrouwd , volkomen voldoening te geven, en dit wel op de allerwillekeungfte wijze , terwijl deze zich overreed houdt, dat het haar eigen belang, en de regels van eene wezenlijke fchranderheid van haar zijde vorderen, dat zij zich alle de eigenfchappen van een onbeperkt oppergezag aanmaatige (**) , en dat deze genoegzaam zijn , om haar (*) Despotlsmas. De Nederd. Vertaaler. (**) Wat zal 'er van de maatfehappij worden , indien de menfehen mets, dan alleen de gerechtigheid befchouwen , welke hun tot eene beheerfeberesfe dienen kan, en deze niets anders tot een fteunzcl heeft dan die beweeg -oorzaaken , welk haar ter waarborge voor derzelver on^ vranderhjke trouw verftrekken moest. Dat het een ieder vrij fta, om zijne eifchen te doen gelden ; om aan zijne neigingen en hartstogten den ruimen teusel te vieren ; om met niets , dan alleen het verlangen eener «nverzaadelijke begeerte , welke zich alles durft toeëigenen , ten raade te gaan ; dat het hem vrij fta, om de list. of het geweld , ter bereiking zijner oogmerken , naar willekeur in het werk te ftellen — dra zal men de maatfehappij verwoest vinden, en de mensch, geheel beroofd van alle de voordeelen , die hij naturelijk uit de algemeene verëem'ging van aller kragten en vermogens trekken moest, zal nu nergends anders zijne . veiligheid meer zoeken kunnen , dan in eene ganfchclijke afzondering ea eenzaam leeven. . Dan , dat men daar tegen een middel zoeke , om de gerechtigheid tot het bevoorderen van aller, zo zeer verfchillende , zo febijnbaar tesenftrijdige belangen te doen medewerken ; om de hebzugt paal en perk te ftellen ; om der ongeregelder hartstogten eene teugel te doen gevoelen , waar aan zij gedwongen zijn te gehoorzaamen ; om de kragten van elk afzonderlijk lid te bedwingen , wijl het misbruik , dat hier van' kan gemaakt worden , h»t onrecht eene volftrekte overmagt verfehaffen zoude , daar zelfs een wettig gebruik derzeive zo zeer met het belang eener welgeregelde maatfehappij ftrijdt , en voor den genen , wien de zelfsverdediging noodzaakt , daar van gebruik te maaken , ook tevens zo gevaarlijk is : en aanftonds zult gij de volmaakfte kalmte, de twee- G dragt  o3 BE REGERINGS-VORM haar te beveiligen, en voor alle berispingen te befchutten hoe groot derzelve buitenfpoorige bedrijven , ot van' welk eene aart, die immer wezen mogen ; terwijl zij, die zich met zulk eene onafgebroken gebied bekleed zien, altoos-ook tevens eene genoegzame behendigheid bezitten, om het volk te doen gelooven, door middel van eenige bewezen weldaaden , waar van zij zich zo juist weten te bedienen , —■ want zo verre gaat de onnozele goedhartigheid van het grootfte gedeelte, dat een enkel gunstbewijs het zelve wel dra alle aanrandingen van deszelfs vrijheid geheellijk uit het geheugen wegwischt om liet volk, het zij dan door geweld of list, te doen gelooven, dat zij alleen flegts een volkomen recht bezitten, om alles te doen, wat hun behaagt, en dat zij eeniglijk aan God flegts rekenfehap van hunne daaden verfchuldigd zijn, van wien, gelijk zvj beweeren , zij hun onbepaald vermogen , eemghjk ontvino-en En dus maakt het vindingrijk vernuft dezer kleéne dwingelanden, het alwiis Opperwezen tot een medepligtigen , en zelfs tot de eenige oorzaak, van al die rampen, waar onder zij hunne medeftervelingen geftadig doen zugten. diagt en wanorde zien vervangen ; eene volftrekte eenftemmigheid en algemeene voorfpoed, de woeste ongeregeldheden en ongetemde driften zien opvolgen ; een algemeen belang zien geboren worden en zijnen fcepter over alles uitftrlkken ; het zelve oppermagtig over alle bijzondere betrekkin-en der faihnverbonden itervelingen zien gebieden ; de poogingen en uitwerkingen van de hebzugt van eiken bijzonderen perfoon z.en ten onder brengen ; aller wil door bet zelve volkomen zien verëemgen; hetzelve van aller'afzonderlijke vermogens en kragten eene algemeene magt zien vormen ; alle de burgeren vaii den ftaat, overtuigd , dat hun bijzonder belang niet, dan alleen in zulk een algemeen belang te vinden zij , naar het outer der gerechtigheid zien treden , en daar eene altoos duureude gehoorzaamheid aan de wetten hooren zweren , terwijl zij elken , die op dezelve eellige Wbreuk maakt , ter rtraffe doemen, en zelfs tot eenen fmaadelijken dood veröordeelen. I?E T RO s ti s , V*" fur l» jufiht crimintlle.  van EENEN VRIJEN STAAT. 39 Dit denkbeeld, het welk de dwinglandij zo zeer begunftigt, heeft zich bij het volk bereids maar al te zeer gevestigt, daar dit, als uit ■ den aart gewoon zij , om den genen, die met het gezag bekleed is , als eenen afgod te veré'eren, onder welk eene gedaante men dien ook aan hun moge vertoonen. Het volk, het welk van natuure altoos goed is, hoe wel het reeds zo menig maal bedrogen werd, bemint dit vooroordeel , het welk het zelve aanzet, om de grooten der aarde, als fterveliugen van eenen verhevener orde, en wier leeven eene onfchendbaare , gewijde zaak is, te befchouwen. Dan , daar wij de leer der vrijheid ftaande houden , zijn wij dus tevens genoodzaakt, ons vuur en onzen ijver té maatigen, en daar wij hen over die vrijheid onderhouden, welke de dwinglanden aan hun ontroofden , onderwerpt zich onze moed aan de zugt tot de goede orde : want, daar wij van de grooten durven eifchen , dat zij rekenfchap van hun beftier geven, zijn wij immers wel ligt aan de woede van de dwinglaèdij , en de onftuimigheid des volks ten gelijken tijde blootgefteld ! Dan, in een waarelijk vrijen ftaat is het in de daad geheel anders , en behoort het dit ook werkelijk te wezen. Dat wij de jaarboeken van Rome en Griekenland flegts opflaan. Hier was het, dat men, ten einde de vrijheid volftrekt onwrikbaar te bevestigen, de braafften onder de burgeren, alle mogelijke belooningen en waardigheden fchonk ; men rigtte ftandbeelden voor dezelve op , men wees hun eerekranfen toe ; en , zo de eerbewijzen van dit beneden rond .voor hun niet genoegzaam fchijnen mogten, plaatfte de ftaat dezelve in het getal van zijne Goden. ) Dan gij, gelukkige gewesten van Zwitferland! gij fmaakt in onze dagen voor het minst nog eene volkomen vrijheid; alle uwe hoofden, gehouden, om Ga een  IOO DË REGERINGS-VORM een maal rekenfchap van hun beftier te geven, achten het zich eene eer, op hunne beurt, de laagfte plaats in uwe volksvergaderingen intenemen. En hier uit volgt, dat zo het eenig middel, om de vriihcid in een gemeenebest ftaande te houden, geen ander zij , dan, dat men de hoofden van zulk een ftaat in de noodzaakelijkheid ftelle , om rekenfchap van hun gehouden beftier afteleggen j het tevens niet, zonder de grootte moeite , en zelfs zonder gevaar te lop^n, van geheel eene natie in den diepften afgrond van verderf nederteftorten, gefchieden kan, to men van hun die met eene altoos duurende magt bekleed zim, zodanig eene rekenfchap afëifche. En egter is het aller wegen , waar de gezagvoereren van zu k eene verantwoording geheel ontheven zijn , volftrekt onmogelijk, om die rampen te ontgaan, die door de dwino-landij veroorzaakt worden, en die gistingen te ontwijken, welke, als een gevolg derzelve moeten worden aangemerkt, gelijk ook de ellenden, welke zi) over geheel een volk gewoon is uitteftorten. Dan , geheel anders is het, wanneer de oppermagt in handen van het volk berust. En deze laatfte drangrede, gevoegd bij alle de voorigen, toont duidelijk, -dat eene volksregering, waar bij het hooglte gezag aan de groote vergaderingen, welker leden tekens afwisfelen, is toebetrouwd, van alle ftaatsgefteltenisfen te gelijk de billijkfte en de gemaatigfte zij. TWEE-  TWEEDE AFDEELING. Eene wederlegging van alle de tegenwerpingen, welke 'er tegen eene volksregering 'gemaakt worden. w anneer wij in aanmerking nemen, dat onze voorouderen, onder de woeste grondbeginfelen van eene volftrekte allecnheerfchiug zijn opgevoed , kan het ons geenzins bevreemden, dat hunne nakomelingen zo weinig gefchikt fchijnen, om die, van een veel edeler cn verhevener regerings - vorm aantenemen. Maar, daar zij federd eenigen tijd de oneindig groote voordeden, die een Vrije Staat naturelijk moet opleveren, hebben leeren kennen, zal het genoeg zijn , ten einde alle de vrugten van^ dezen nieuwen voorfpoed des te eerder te doen genieten , en tevens aan de grondleggers dezer vrijheid de zo wel verdiende eer te geven, dat men alle de wanvoeglijkheden, de gebreken, en noodlottige gevolgen van eiken anderen regeringsvorm zeer duidelijk doe befeffen. Wij zullen dus alle de drangreden van hun, die nog naar eene eenhoofdige regering haaken, e» het zich een eer rekenen, dien te betreuren, zeer duidelijk poogen voortcltellen. G 3 Dan,  los DE REGERINGS-VORM Dan, ten einde een volk alle de voorrechten van een regerings-vorm ten vollen fmaaken moge, die het zelve niet alleen zijn ganfche oorfprongelijke oppermagt, alle zijne rechten, en geheel zijne majesteit te rng fchenkt, is het noodzaakeli k dat het tevens in de wezenlijke pligten eens burgers van eenen vrijen ftaat naauwkeung kenne Het is dus ten hoogften noodig, dat hij altoos'tegen den algcmeenen vijand op-zijne hoede zii • dat hij befeflë , dat het een gemeenebest is, het welk hij bewoont, en dat hij dus eenen affchrik van alle willekeurige ftaatsgefteltenisfcn behoort te gevoelen. Met ijzing moet hij derhalven ook alle inboezemingen en alle beloften afwijzen , welke hem van de zodanigen , die wel ligt mogten beproeven, om zich van het oppergezag meester te maaken, immer konden gedaan worden. Wij hebben, als eenen grondflag, vast gefteld, dat een Vrije Staat , of de heerfchappu des volks, gevestigt in deszelfs (*) algemeene vergaderingen, welke telkens weder door andere vervangen -worden, den allervolmaakften re gerings-vorm opleveren, die immer mogelijk WDan, naardemaal men tegen deze ftaatsgefteltenis verfcheiden tegenwerpen heeft ter 9*^^ ('O Onder alle kwalijk ingerigte ftaatsgefteltenisfen is deze gelijkheid „iet dan een enkele (chijn, en ten uitenten bednegehjk; z0 is neiSd's S^ae gelchikt/dan, om den artnen in zimen bebocfa en £u beftendig te houden, en te doen voord leeven, tenv.1 de aken aangenraatigt vermogen onveranderlijk-blijven bezitten. Dus; znn d wetten In de daad ten uiterften voordeehg voor hun dte zch, met „riddelen befchonken zien, doch hoogst nadeehg-voor hun, d. geene eigendommen hebben; waar uit dan voordvloeit, dat de gezelhgè£ menleeving van geen het mmfte nut voor de njenfchen wezen kan, dan in zo verre zij allen van eenige wezenlijke bedmdems z,,n en «iemand van hun met te groote fchatten begiftigt is. j. J. Rousseav.  van EENEN VRIJEN STAAT. 103 bragt, welke men als volftrekt beflisfendè aanmerkt, achten wij het onzen pligt, dezelve te wederleggen ; en na dat ons dit, en door bewijsreden, en door voorbeelden gelukt zij, twijfelen wij niet, cf elke onkundige, en al die genen, die, daar zij de taal der vleiers voeren, de heilzaame inrigting van eenen vrijen ftaat of eener volks - regering, hebben durven bezwalken , zullen hier door ten vollen tot zwijgen gebragt zijn. De eerfte tegenwerping der koningsgezin den, en van alle de overigen, die met ons in denkbeelden verfchillen , is deze — dat naamelijk, zodanig een regerings - vorm alle menfehen volkomen aan elkander gelijk ftelt, en deze dus naturelijk (trekken moet, om alle ftanden en klasfen van meer cn min vermogenden volftrekt met elkander te verwarren. Indien wij deze uitdrukking — volkomen aan elkander gelijk gefteld te worden, in etnen al te ruimen zin nemen , zal deze ons even haatelijk fchijnen, als zij het dus ook in waarheid is. Want als dan maakt zij alle menfehen in de daad, volmaakt gelijki en wat hunne bezittingen betreft, ftelt zij alles onder allen ten volftcn gemeen; ja, vernietigt het recht van eigendom, en doet een algemeen gebruikt van alles, wat elk in het bijzonder bezat , onder allen plaats grijpen. Dan , zoude zodanig een denkbeeld niet veel eer eene- boosaartige en lasterende uitlegging moeten geoordeeld worden ; dan dat men het .als een wezenlijk begrip der zaake befchouwen konde ; — als eene uitlegging, welke, om geene „andere rede daar aan gegeven wordt, dan , wijl de vijanden van dezen regerings - vorm , die deze hebben uitgevonden , denzelven veel meer, dan eenige andere ftaatsgefteltenis op het .onverzoenelijkst haaten, naar dien het volk , wanneer het eenmaal in het bezit van zijne vrijheid herfteld werd, en alle de voordecG 4 len,  104 DE REGERINGS-VORM len, die daar uit voor het zelve konden voordvloeièn , genoegzaam leerde kennen , alle hoop op eenige verdere voorrechten aan de begunftigers der dwinglandij naturelijk gansch en al ontrukken moest? De gelijkheid zeker, ware het kragtdaadigfte middel, om zich tegen de weder invoering van het eenhoofdig gezag te verzetten; daar elk, die op de gelijkheid eenige aanfpraak maakte, nimmer de minfte poogingen zoude in het werk ftellen, om zich een belang te vormen, het welk van het algemeene welzijn flegts eenigzins onderfcheiden was, waar door deze vijanden der vrijheid dus ganfchelijk ontwapend ; ja , in een eeuwig ftilzwijgen met hoon en fehande bedekt, zich zouden moeten verbergen. Dan, een vrije ftaat van dien aart, of wezenlijke volks - regering, waar bij het gezag in de algemeene vergaderingen berust, wel verre van eene haatelijke gemeenfchap van goederen intevoeren , moet in tegendeel als het eenige middel, om het recht van eigendom ongefchonden te bewaaren, worden aangemerkt. De rede hier van is zeer eenvouwig. Het is niets minder, dan waarfchijnelijk , dat een zo wel gekozen lighaam, als dat der perfoons-verbeelders van een volk, immer zoude willen famenfpannen, om de belangen en rechten hunner natie geheel en al het onderst boven te keeren , te vernietigen. Dan , daar, aan de andere zijde, alle raadsbefluiten van geen de minfte uitwerking zijn , dan in zo verre zij door de algemeene toeftemming bekragtigt werden, kan het dus niet anders wezen , of' het algemeen belang moet noodwendig tegen alle willekeurige fchikkingen op de beste wijze verdedigd zijn. Dan, daar tegen ftelt dus elke andere regeringsvorm dit foort van afgrijzeliike gelijkheid zelve vast, daar die de rechten van eiken 'in het bijzon-  van EENEN VRIJEN STAAT. 105 zonder flegts van den wil van eenen enkelen geheel alleen doet afhangen : het welk dat onbeperkt gezag (*) doet geboren worden, het welk, daar het zich de onbepaaldfte , de perkenloosfte voorrechten aanmaatigt, dus een volftrekte geefel van het recht des eigendoms wordt ; en alleen eene grondftelling der volftrekt onaf bangelijke heerfchappij kan wezen. En zo het noodig ware , te bewijzen, dat een vrije ftaat juist die gene zij , die voor het recht der eigendommen den meeften eerbied betoont, zoude iedere eeuw ons daar van genoegzaame voorbeelden kunnen opleveren. Wij zullen 'er flegts eenige weinige van bij brengen. Onder de beheerfching der vorsten bezitten de ónderdaanen niets, het geen zij als hun eigen kunnen aanmerken. Hun leeven, hunne goederen, ja zelfs hunne vrouwen, alles, wat flegts eenigzins gefchikt mag" gerekend worden , om aan het verlangen van hunnen oppergebieder eenige voldoening te fchenken , hangt enkel van zijn welbehaagen af. Het volk, geheel van allen fteun beroofd, verlaten en ontzet van zijne vrijheid, kent geene middelen , waar door het aan den volftrektcn wil van zijnen onbepaalden beheerfcher (***) eenig perk zoude kunnen ftellen, en deze befchouwt aller wegen niets anders, dan afhangelingen. Deze Helling is dui- ] (*~) De oniifhangelijke en oppermagtige gebieders bezitten het noodlottig geheim, van alles te verpesten, het geen zij aanmaken. De Abt be Mablij. (**) De vorften achten het een fpel, alle de hartstogten der menfehen in beweging te brengen, ten einde hen vervolgends door middel van elk dezer zelfde hartstogten in het bijzonder in boeien te Haan. Aantekening van de Fransche Vertaaler. (***) De oppermagtige gebieder beveelt, en — 'er beftaat geene andere wet, dan zijn wil alleen: doch, deze is heden dus, en morgen wederom gansch anders. Leirosne Vues fur la Juftict criminellt. G 5  ro6 . DE REGERINGS-V ORM duidelijk bewezen door het voorbeeld van alle natiën, welke immer onder dezen regerings - vorm geleefd hebben. Frankrijk en andere koningrijken, hebben ons hier van de ijzelijkfte voorbeelden opgeleverd. En kan men zelfs in onze dagen wel zeggen, dat het volk daar iets in eigendom bezit? Alles hangt 'er flegts van de grilligheden des konings af, even gelijk wij dit voor weinige jaaren nog zelve ondervonden hebben. O) f4 boven dien moeten wij ook tevens in aanmerking nemen , dat in die vorftendommen , waar het volk een wezenlijk genot van de vrijheid en van het recht der eigendommen fmaakte , de ftaatsgefteltenis zo wel was ingerigt, dat het aanmerkelijks? _ gedeelte van de oppermagt aldaar iö handen van het volk berustte. En, naar fnaate het aanzien en vermogen van het volk grooter was, naar maate mogt men de eigendommen van eiken bijzonderen perfoon ook meer onfehendbaar heilig achten. Dan, zonder ons langer met het aanvoeren van een aantal voorbeelden bezig te houden, zal het genoeg zijn, dat wij flegts opmerken, met welk een nadruk, het volk van Jragon het genot zijner vrijheid fmaakte , en hoe zeer het in een ongeftoord bezit van het recht der eigendommen bleet, zo lang het door middel zijner algemeene vergaderingen hét oppergezag over zijne vorften zelve wist ftaande te houden. Dan, na dat Fhps II. het volk van dit oppergezag geheel beroofd had, terwijl hij aan het zelve de wetten voorfchreef, zonder het flegts eenigzins' in de hoogfte magt te laten deelén van toen af zagen de bewooneren van dit gewest zich zelf, en alles wat hun toebehoorde, ten prooi aan den wil, en de grilzieke verkiezing vanhunnen alleenheerfcher. Dus C)Te weten in Engeland. De Franschs Vertaaler.  van EENEN VRIJEN STAAT. 107 - Dus ook had het volk in Frankrijk niets te vreczen, het zij ten aanzien van zijn leeven, of zijner goederen , zo lang het zelve door de vergadering van zijne algemeene- ftaaten zijnen invloed wist te handhaaven , en deszelfs wil altoos het overwigt behield. Dan, zo dra Lodewijk XL den troon beklom, deed deze vorst en alle zijne opvolgeren, zodanig eene gelijkheid onder hunne* ónderdaanen plaats grijpen , dat zij zich wel ras van alles volkomen hadden meester gemaakt. (*) —• Het volk bezat nu geene rechten, noch eigendommen meer, en in alle de Roomfche landen werden de vorften wel haast de eenige bezitters van goederen. Met even de zelfde rampen werd ook Engeland bedreigd: Avant, zo lang de geduurige vergaderingen van op een volgende Parlementen, het gezag des volks wisten te handhaaven, waren deszelfs eigendommen ook beftendig beveiligd. Maar, toen onze koningen aan het volk dat gedeelte van deszelfs invloed ontroofde , het welk dit te vooren , met betrekking tot het beftier der algemeene belangen bezeten had, door de opvolging der Parlementen te doen ophouden , toen eerst voerden zij het drukkend ftelzel van zulk eene haatelijke. gelijkheid in, waar door wel dra het recht van eigendom, en onze vrijheid vernietigt werd. En dit ftelzel hielden zij thans met zulk eene ftoutheid ftaande; ja, voerden het met zo groot eene fnelheid aller wegen in, dat de godfpraaken der wetten, en van het Euangelie onder hunne regering deze uitfpraak, waar van men zich op geen ander gezag, hoe ook genaamd, be- (*) Alömme, waar de vorst niets andars noodig heeft, oin wetten vast t: ftellen, dan alleen zijnen wil: heeft geen regering langer plaats. De. .vorst is oppeimigtig, is onbeperkt, en het volk, daar tegen zugf in de flaavernij. De Abt Raijn'al.  io8 DE REGERINGS-VORM beroepen mogt, durfde te laten hooren — dat naamelijk alles aan den koning alleen' toekwam, en het volk niets, van wat aart het dan ook wezen mogt, in eigendom bezat. (*) Dit een en ander is genoegzaam , om ons te doen befeffen, hoedanig een ontwerp van gelijkheid 'er onder eene eenhoofdige regering plaats grijpe, aan wien aller goederen onder zodanig eene ftaatsgefteltenis toe behooren , en door welke vernederende middelen, of op welke voorwaarden het volk, indien , het onder zulk eene heerfchappij nog iets bezit , daar van gebruik maaken , en het behouden moge. En deze verkeerdheden hebben niet alleen onder het bewind der vorften , maar zelfs ook onder alle andere foorten van eene fteedsduurende oppermagt, die even veel begunftigers van dusdanig eene gelijkheid voordbrag- ten, (*) De vorften kennen flegts zeer zelden hunne pligten, en de eerfte trekken, door eene goede opvoeding ingedrukt, worden wel dra uitgewlscht. Zij geven zich dus ganfchelijk aan het vermaak van te heeifchen over, zon.ier immer naar de juiste grenzen, binnen welke hun gezag bepaald zij, te onderzoeken, en de hoogmoed, een vergif, het welk ieder oppermagtige fterveling zo gcreedelijk inzwelgt , zet hen aan, om met niemand langer raad te pleegen , of dien te willen volgen. Zonder de minlte omzigtigheid laten zij zich van elk eenen, die hen flegts vleit, op een dwaalfpoor leiden; zij worden onverfcliillig , of zelfs ten hoogften afkeerig, van alles, wat immer waarheid heeten mogt; zij gewennen zich, om de infpraak van de rede, en van de billijkheid, met die van hunne eigene vcrkiczingen te verwisfelen ; zij worden verzwakt door die genietingen, welke hun de weelde fchenkt, en laten aan anderen het gewigt der flaatsbelangen, en het verrigten van zaaken, ganfchelijk over: tot die dingen alleen-, die noch eene ingefpannen oplettendheid, noch moeite vorderen, bepaalen zij hunnen aandagt; zij verkiezen geenzins onderligt te zijn, dan van die genen alleen, die hunne rust niet ftooren: zij verbeelden zich, dat alles wel bcftierd worde, naardemaal alles, wat hen omringt, aan hun gezit geftadig niet, dan èene beeldenis van overvloed en geluk oplevere. De Abt Duguet In/litutioin d'u» frinci.  van EENEN VRIJEN STAAT. 109 ten, als ieder vorftelijk bewind ooit doen kon, beftendig plaats gegrepen. In het Atheemch gemeenebest bleef het recht der eigendommen even lang geheiligd, als het volk zijne vrijheid , met alle de' voordeden , daar aan verknogt, door middel van zijne algemeene vergaderingen , welke telkens weder fMmgeroepen werden, wist ftaande te houden. Dan , zo dra de Atheners het recht, van op zodanig een wijze faamtekomen, verloren hadden, was alle genot van dat der eigendommen ook ganfchelijk voor hun verloren. De gefchiedenis hunner koningen is te duifter, om zich daar mede bezig te houden: dan, men leest, dat zij, na dezelve verdreven te hebben, een ander foort van fteeds duurend gezag deden plaats grijpen , het welk zich insgelijks tot eenen enkelen perfoon, onder den'tijtel, van Steedsduurenden Bestierer , bepaalde. (*) — en deze was verpligt rekenfchap van zijn gedrag te geven : dan, na dat het reeds negen dezer altoos aanblijvende voorzitters geoordeeld had , vond het volk zo -weinig veiligheid onder deze ftaatsinrigtfng, dat het eene andere verkoos , en de handhaaving derzelve aan tien lieden toe betrouwden, die het vervolgends insgelijks weder afzette, ter oorzaake van de haatelijke wijze , waar op zij heerschten en hunner onderdrukkingen. Het onafgebroken gezag der dertig, deed de Atheneren wederom de zelfde rampen gevoelen. Deze dertig dwingelanden ftelden die gelijkheid , welke men aan de volksregeringen verwijt, nog veel meer vast, dan iemand hunner voorgangeren. Zij veroordeelden eene menigte hunner medeburgeren ter dood , verbanden en ° beroofden dezelve , zonder eenige wezenlijke reden van hunne goe- . (*) Een Ephorus,  no DE REGERINGS-VORM goederen: zo dat, daar de ongelukkige Athenerefl zich onder alle foorten van fteedsduurende regegerings-vormen, het zij deze erfelijk, of verkiesbaar waren , hadden zien mishandelen , zij nu in bet eind befloten — en dit was het eenige middel, om dit kwaad te verhinderen — om geenen anderen befchermer hunner vrijheid, dan hunne op een volgende algemeene vergaderingen voor daan meer te erkennen. Dan, alhoewel men hier tegen wel ligt zoude willen inbrengen, dat zij , ook zelfs onder dezen regeringsvorm , zich nog aan een aantal onheilen en onëenigheden zagen bloot geftcld, zal de gefchiedenis ons egter genoegzaam leeren, dat de oorzaak hier van geenzins in hunne ftaatsgefteltenis zelve te zoeken ware , maar aan het volk moet worden toegefchreven, daar dit van de vaste ftelregelen voor eenen vrijen ftaat gefchikt , moedwillig afweek , door te gedoogen, dat het oppergezag onafgebroken in handen van eenige enkele perfonen bleef berusten , die , daar zij langs dezen weg gelegenheid vonden , om zich een aanhang te vormen , hun voordeel met deze opfcbuddingen en burger - twisten deden, waar in zij de meefte andere leden van den ftaat ook mede wisten te wikkelen. Deze was de waare reden van het geringe voordeel, het welk zij hier uit trokken , en de eenige bron, waar uit zo veele hunner ongelukken voordvloeiden. Dan, zo de volksregering niet fterker door het geluk begunftigt werd, gefchiedde dit alleen , wijl men telkens wederom uit de zelfde oorzaak mistastte. De Lacedemoniers, na dat zij geduurende eenige jaaren de beheerfching van eenen enkelen, en vervolgens die van twee gelijktijdige koningen , doch elk van een onderfcheiden gedacht, hadden leeren kennen, ftelden eindelijk Ephoren.,aan , ten einde deze op het gedrag dier vorften een waakend oog mog- ten  van EENEN VRIJEN STAAT. m ten houden: —ja, na dat zij, zegge ik , aan alle de onderfcheiden foorten van het fteedsduurend gezag zelve daadelijk de proef genomen hadden , en door de ondervinding ontdekten , dat alle deze regerings-vormen de belangen en eigendommen van het volk even weinig veiligheid verfc haften — nu eindelijk gevoelden zij, hoe zeef het noodzaakelijk ware , geene andere inrigting, dan die van eenen vrijen ftaat aantenemen, en onder deze leefden zij nu ten laatften gelukkig, tot dat eene dwaaling, niet ongelijk aan die der Atheneren , hen in verfcheiden partijfchappen deelen deed, welke door bijzondere perfoonen , die zich een zekere onbeperkte magt hadden aangematigd, waren aangeftookt. Deze wierpen zich dus tot dwingelanden op, en deden burgerlijke onëenigheden ontftaan, ten einde die noodlottige gelijkheid weder intevoercn. En zodanigen waren een Manchanidas en Nabis , die elkander in de dwinglandij opvolgden. • Toen men te Rome , het fteeds duurend gezag vernietigt , en dat der burgemeefteren daar voor in plaats gefteld had, vond ook het volk voor zich zelf en zijne goederen, geene meerdere veiligheid, dan immer te vooren; naar dien de, fteedsduurende raad en de tienmannen zich even groote voorftanders van die gelijkheid betoonden , welker, uitwerking geene andere is, dan, dat zij alle de burgeren van den ftaat aan eene blinde gehoorzaamheid onderwerpt: zo dat het volk gedwongen, om in het einde tot de ftaatsgefteltenis van een vrij gemeenebest zijne toevlugt te nemen, dezelve nu een maal vast ftelde door de opeenvolging zijner algemeene volksvergaderingen intevoeren. Toen, en flegts toen alleen, was het, dat het Romeinfche volk het genot van den voorfpoed leerde fmaaken , en iets als zijn volkomen eigendom in ftaat was te befchouwen. En dit geluk genoten zij nu onverdeeld, tot dat zij eindelijk in dezelfde dwaaling, als de Lacedemoniers en Atheneren, vervielen, door van de  113 DE REGERINGS-VORM de waare grondbeginzelen van eenen vrijen ftaat aftewijken; daar zij de uitoefening van het hoogfte gezag aan eenige bijzondere perfonen toebetrouwden ; en zich in verfcheiden partijen lieten verdeelen, ten einde mede te werken, ter bereiking der oogmerken van die magtige en heerschzugtige lieden , die zich aan hun hoofd ftelden j zo dat het Romein^ fche volk, door dit middel en zijn eigen toedoen, van deszelfs vrijheid , reeds langen voor de noodlottige tijden der keizeren beroofd werden (*)• Dus is het, dat een Cinna, een Sijlla een Metrius, en alle de overigen, die hen zijn opgevolgd, tot Cafar eindelijk den ganfchen ftaat overweldigde , van de gunst des volks wisten gebruik te maaken , ten einde het gezag , dat zij in handen hadden, te doen. verlengen. En na het volk een maal door het invoeren van eenen nieuwen regeringsvorm, dien zij hadden uitgedagt, onder het juk gebragt te hebben , gelukte het hun , om het zelve tevens van zijne bezittingen te berooven, na dat zij zich dus een maal van deszelfs vrijheid volkomen hadden meefter gemaakt; terwijl zij nu naar eigen willekeur hunne vonnisfen uitfpraken, waar bij zij ter dood veroordeelden, in ballingfchap verzonden, boeten opleiden , of de bezittingen hunner medeburgeren verbeurd verklaarden. Dit foort van gelijkheid , oneindig ondragelijker, dan de eerfte, werd met eenen goe- (*) Onder de regering van Tiberius verzekerde men zich, zelfs in het naauw vin Sicilië, van eenen Romeinfcben ridder, die bij de Partben eene fchuilplaats wilden zoeken : en Cicero zegt aan Marcellut in eenen brief, dien hij aan dezen Ichreef; terwijl die zich in ballingfchap be. vond. „ Bedenk , dat, waar gij u ook immer bevinden moogt , gij „ even zeer in de magt des overwinnaars rijt." — Onder de beheeifching van eenen dwingeland, kon men geheel het Romeinfcbe gebied, als een onmetelijken kerker , waar aan nergends eenige uitgang te vinden was , met reden aanmerken. Gibbon. Hifi. it la decadence c? de la cbute de l'Enipirs Romain.  van EENEN VRIJEN STAAT. II3 goeden lïkflag, die fteeds de zelfde bleef, en eene zelfde ftoutheid tot op Cafar beftendig ftaande «rehouden. En daar deze vorst, een lieveling des volks, zich zeer wel wist te bedienen van de En dus kan men, in weerwil, der tegenwerpingen der vorften en hunne gunftclingen, wie zij ook^wezen mo^en, zeer veilig dit befluit opmaaken, dat naamelijk Sn gemeenebest, (**) dat door zijne volksverg-adennecn "welke telkens van nieuws famenkomen, beftendig beftierd wordt, altoosHn ftaat^ij, zijne vrijheid en het recht'der eigendommen ongefchonden te bewaaren, dat dcszdfs regerings - vorm geftadig tegen die gelijkheid, wdlfmen°den zeiven wil toefchrijven, ten ftetMen is aangekant; doch dat die daar tegen volftrekt onaffclAdbaarzij, van een eenhoofdig gezag , en tevens van elke fteeds duurende magt, van welk een aart ene dan ook wezen moge, niet kan worden afgezonderd.; De tweede tegenwerping beftaat hier in, te weten dat eene volks-regering altoos eene oorzaak van onrust en van verwarringen! kan genaamd worden, ter oorzaake van het recht, dat elke burger bezit om zijne ftem in de groote vergaderingen des volk te mogen uitbrengen , en tevens door dat, van zelve Na de vernietiging van het *m.lnfi£ rijk, werd Mantua door den Lorden overmcesed, en aan dezen vervolgends; Weder ontvvclZ , door W ien Gr.ot.n. - Dan, daar At» onder de regenng der aflbmrhelingér. van dezen vorst vervolgends weder aan verfcheiden gel jk1 deel Mei, wier gezagöefening in eene volftrekte dwmglandverïante; deed zich iM» i. Gcnzagu.s omtrent het jaar den tijtel van Capitein door den Keizer toekennen; verdreef den toenÜe. dwingeland, en werd dus door de M. «» * ^* S haSen fle« erkend. En dus was de erkennelijkheid der volken door 11 tijden heen de oorfprong der geweldaadige onderdrukkingen , waar •nder wij de zelve telkens gebukt zien. De Fransche vertaaler. Het valt veel ligter eenen Vorst te misleiden, en hem naar willekeur te beftieren , dan een vrij volk te bedriegen , wanneer de vrijheid het zelve verlichtte en leerde nadenken. DeAbtdbMablij.  van EENEN VRIJEN STAAT. •p zijn beurt tot alle ambten van ftaat verkiesbaar te zijn. Dan, alvoorens wij hier op antwoorden , moeten wij een gemeenebest uit twee bijzondere oogpunten befchouwen. t i. Moeten wij nagaan , of deszelfs regerings - vorm wel in gerigt zij, en men voorönderftellen mag, wanneer deze een maal behoorlijk gevestigt zij, dat alle de leden van zulk een ftaat deze ftaatsgefteltenis zijn toegedaan, en tot in ftandhouding der zelve poogen medetewerken. Dan, a. of dit gemeenebest nog in zijne opkomst zij, na het eindigen van eenen burger-oorlog ; of de puinhoopen der voorige ftaatsinrigting nog werkelijk te vinden zijn , en eindelijk, of men nog eene menigte van burgeren aantreft, die zich, als vijanden van dezen flegts even ingevoerden regerings - vorm verklaaren. In het eerfte geval is het buiten alle tegenfpraak, dat alle de leden van dit gemeenebest, zonder onderfcheid, in de volfte uitgeftrektheid het recht van hunne perfoons - verbeelders, tot de volks - vergaderingen te kunnen kiezen, en dat, van zelve verkiesbaar te zijn, bezitten moeten; dan, in dit geval behoort men egter nog iets aan de menfchelijke voorzigtigheid ter befchikking overtelaten ; en het is ondoenlijk , om naauwkeurig te bepaalen, hoe verre dit recht van verkiezing zich zoude mogen uitftrekken , daar deszelfs grenzen naturelijk, in gevolge de omftandigheden en belangen der natie dit vereifchen , behooren te worden aangewezen. Dan, waar in de tweede plaats een gemeenebest, wiens grondflagen nog flegts even gelegd zijn, naauw eenigzins na het aflopen der burgertwisten, begint adem te haaien, en zich op de nog rookende puinhoopen der aloude ftaatsgefteltenis verheft — zoude men niet alleen eenen zeer grooven misflag tegen de goede ftaatkunde begaan , maar tevens zijne toevlugt wilde nemen tot het allerzekerst middel, om dit gemeenebest Ha te  iio* DE REGERINGS-VORM te verwoesten; ja zou men-door eene gedrogtelijkc vermenging van de tegenftrijdigfte belangen, de verwarring , welke uit de regeringloosheid geboren wordt, doen voorddutlren, en de onëenigheden, welke de (dwinglandij zo zeer begunftigen, nog geftadig vermeerderen , wanneer men, zonder eenige uitzondering te maaken, ook tevens aan dat gedeelte des volks , het welk zich flegts nog onlangs , en met weêrzin onderwierp , het (temmen bij het verkiezen zijner plaats bekleederen , en te gelijk ook dat, van zelf verkiesbaar te zijn, wilde toeftaan. En dat de vijanden der vrijheid, die aan het einde van eenen burger-oorlog ten ondergebragt zijn, geenzins ten vollen in de rechten van het volk be- hooren te deelen dit is buiten alle tegenfpraak. Dit gunstbewijs zoude het hun des te gemaklijker m taken, om nieuwe onrust te verwekken, en de verdeeldheden in den ftaat beftendig te doen voordduuren; waar bij men tevens nog moet 'opmerken , dat men dus de vrijheid van de burgeren aan een wisfelend lot voor zeker bloot ftelde: het is derhalven teil volften billijk, dat men hen van dit gedeelte van het .burgerrecht beroove. Zulk eene uitfluiting is ten hoogften overëenkomftig met de billijkheid eener waarelijk wijze wetgeving : zij ftemt volmaaktelijk overeen met het ingevoerd gebruik van alle volken; de vrijheid en onafhangelijkheid van de overige leden van den ftaat, maaken deze zelfs tot eene wet, van welke het geluk en de. voorfpoed van een opkomend gemeenebest wezenlijk afhangen. Om deze reden is het , dat zij, die voormaals de wapenen opnamen, ten einde aan de heerschzugt der dwinglanden voldoening te fchenken , met agterftelling der belangen van het volk , geenzins hehooren noch kunnen aangemerkt'worden , als een gedeelte van déze zelfde natie uittemaaken ; maar in tegendeel hebben hunne overwinnaaren , thans hunne meefters geworden, het vol-  van EENEN VRIJEN STAAT. 117 voïfte recht, om hen, als flaaven tc behandelen , naardien zij zich aan de misdaad van gekwetste majesteit, ten aanzien van het volk, hebben ichuldig gemaakt, door tegen het zelve te vegten, daar zij deszelfs rechten hadden bchooren te he.'p.n handhaaven ; en tevens , in ftede van deszelfs cniifhangdijkheid , deszelfs waardigheid, de onl'chendbaarheid van deszelfs magt er? voorrechten mede te bevestigen, zij zelfs in tegendeel zijne beulen werden. Dus hebben deze vijanden der burgerlijke vrijheid alle hunne rechten en voorrechten 'geheel verloren; cn zo het al eens gebeuren mogt , dat men hun in het vervolg , door eene bijzondere gunst, eenige eigendommen of voordeden toeftond, moesten zij "die nimmer befchomven , als iets , het geen hun uit hoofde van een wettig recht toekwam, niaar in tegendeel, als eene goedheid, welke hun bewezen werd door de grootmoedigheid des voels, dat hun vergiffenis schonk. In dergelijke gevallen voerde Grieke; land haare ftrengheid ten allcrhoogften top ; en , even gelijk het aan de eerbewijzen , die aan hun , die zich voor de vrijheid hadden opgeofferd, geene hoe genaamde paaien flelde, even dus betoonde men , zich aldaar ten uitenten onverbiddelijk , ten aanzien der genen, die deze tfagtten te onderdrukken. Ja, zelfs die genen, die zich op welk eene wijze dit dan ook wezen mogt, , tegen derzelver voordgang verzet hadden , werden ter dood veroordeeld: men verklaarde hunne goederen verbeurd, en zo men hun al fomwijlen het leeven fchonk , moesten zij in de ketenen der flaavcrnij het zelve wegzugten: ja, iaën vervolgde hen niet zelden ook nog na hunnen dood, en hunne nagedagtenis was met eenen eeuwigen hoon belaadén, den. Te Rome was men minder ftreng, met betrekkingtot het grootfte gedeelte van den aanhang van TorH 3 qui-  n8 DE REGERINGS-VORM quinius, na dat men dit gedacht verdreven had j dan, dit behield egter geenzins zijne oude voor. rechten : en wanneer men in het vervolg den een of anderen burger ontdekte, die in de volksvergaderingen tegen het belang des volks had poogen laamteipannen, werd deze met eene verbanning, met het verbeurd verklaaren zijner bezittingen -— zonder, zelfs de raadsheeren daar van uittezonderen ter ftond geftraft, en onbekwaam verklaard, om voordaan eenigen post in het gemeenebest te bekleedenOp deze wijze was het, dat men ook de aanhangelingen en medeftanders van Catilina ftrafte, zo verre deze nog eenigzins in ftaat waren om, ongerustheid inteboezemen. En zonder twijfel zouden de gunftelingen van Ca/ar het zelfde lot ondergaan hebben , zo deze verrader van zijn vaderland, gelukkiger in zijne onderneming, dan de eerfte, geene mogelijkheid gevonden had , om de ganfche magt, tegen welke hij de wapenen had aangegespt, volkomen te vernietigen, . Op het grondgebied van Milaan, mZwtJerland, en de Verëenigde Nederlanden, hebben wij bij den aanvang der omwenteling , welke in «deze gewesten heeft plaats gegrepen , volmaakt het zelfde zien gebeuren , met betrekking tot die aterlingen, die door middel van heimelijke famenzweringen, die fomtijds zelfs door openbaar geweld , derzelver vrijheid bereids in haare geboorte tragtten te fmooren : en hier over behoeft men zich voor zeker geenzms te verwonderen; want, zo men van het recht des overwinnaars , ten opzigte van een uitheemfchen vijand, die ons openlijk den oorlog aandoet, gebruik kan maaken, met hoe veel te meer grond kan men zich dan daar van niet bedienen tegen die genen, die, in fpijt der wetten , het voornemen opvatten , om de vrijheid vsn hun eigen Vaderland te verdelgen, te vernietigen } , , * . Zo,  H 4 van EENEN VRIJEN STAAT. 119 Zo het dus waar zij , dat het volk , alömme , waar het hcerscht', altoos voor zijne vrijheid geftreden heeft , is het tevens beftendig niet min werkzaam en minder ftreng geweest, om de wanbedrijven van die genen te ftraffen , die door hunne trouwlooze handelwijs en 1'amenzweringcn deszelfs belangen tragtten tegentewerken. Dan, zo men het als zeker mag befchouwen , dat het volk bij het eindigen van eenen burger-oorlog , niet alleen het recht, maar tevens ook het onveranderlijk voornemen heeft , om alle deszei is vijanden van die vrijheid , welke het bevogten heeft , geheellijk uittefluiten , en haar van alle deelneming in het ftaatsbefticr ganfchelijk te berooven ; volgt hier uit ook , met betrekking tot het tweede ten derde geval , dat het volk , wel verre van aan' elk , zonder onderfcheid , de teugels van het ftaatsbefticr te betrouwen , in tegendeel ten uiterften bezorg zij ,, om dezelve in handen van zodanige burgeren , die ganfchelijk aan hunne zijde Zijn , geftadig te doen blijven. tDan, dit gefchiedt , met oogmerk, om daar door te verhinderen , dat 'er geene ' nieuwe burger - oorlogen ontftaan en te verhoeden , dat dat gezag , waar van men thans zo geweldig eenen afkeer gevoelt, ja, het welk , zo haatelijk geworden is , niet ander maals het hoofd opbeure , en eindelijk voortekomen, dat 'er voordaan volftrekt geene verwarringen , hoe ook genaamd , meer plaats grijpen. Men brengt hier wijders nog tegen in, dat 'er, tot het behandelen van zaaken, een geilepen oordeel en groote ondervinding verëischt worden ; dan , dat men deze van die nieuwe leden, die telkens, bij iedere verkiezing de groote vergaderingen uitmaaken , wet geene mogelijkheid verwagtcn kan. Dan ,  120 DE &EGERINGS-V0RM Dan , daar de vrijheid voornaamelijk ftaande blijft door eene geftadige afwisfeling van hun, bij wien, men de opperfte magt heeft laten berusten ; zullen wij, alvoorens wij deze tegenwerping naauwkeurig poogen te beantwoorden , voor af aanmerken, dat men in ieder ftaatsbeftier altoos twee onderfcheiden zaaken moet op het oog houden — te weten de acta imperii, en de arcana imperii; de handelingen, en de geheimen van den ftaat. Door deze acta verftaat men de wetten en befluiten der wetgevende magt. Deze acta hebben gewis den grootften invloed op het geluk of ongeluk van het ganfche gemeenebest. Deze acta alleen, kunnen tot een geneesmiddel, tegen alle misbruiken , alle verkeerdheden, en alle aanmaatigingen, ftrekken, welke den ftaat verzwakken of in een onfeilbaar verderf ftorten zouden. Dan, daar die dingen, waar omtrent 'er misbruiken,plaats grijpen, waar door het volk gedrukt wordt, aan ieder een bekend zijn , kan het immers niet anders wezen , of het volk zelve moet dit het best weten en het allerfterkst gevoelen —■ wanneer naamelijk , en op welk eene wijze dezelve zo zeer ondragelijk geworden zijn. En in de daad 'er wordt geenzins zulk eene zeldzaame bekwaamheid, en een zo doordringend oordeel verè'ischt, om eene wet te maaken, welke gefchikt zij, om dat gene, het welk voor het geluk van eenen ftaat hinderlijk is , of den tred der vrijheid belemmert , welke naar haare volmaaking ftreeft , ten vollen uit den weg te ruimen. Deze acta behooren naturelijk tot het rechtsgebied van het ganfche volk-, en kunnen dus niet , dan uit deszelfs algemeene vergaderingen vooruvloeijë'n. En hij zelfs , die de allerminfte kennis van zaaken heeft, bezit altoos nog eene genoegzaame kennis, welke hem zijne eigene gezonde reden vcrfchaft, om te kunnen onderfcheiden , wat |n zijne hoedanigheid van burger van het gcmeene-: best,  van EENEN VRIJEN STAAT. best, zijn wezenlijk belang zij. En dus kan het nimmer gevaarlijk zijn , dat de hoogde , dat de wetgevende magt, bij het geheele volk beruste. Dan , wat de , zo genaamde arcana imperii, de geheimen van den daat, of het uitoefenen der uitvoerende magt betreft , geduurende dien tusfehentijd, dat 'er geene algemeene vólks-vergaderingen gehouden worden — hier omtrent behoort men optemerken , dat de zaaken , welke hier bij geduurig behandeld worden , boven het begrip van het grootde gedeelte der burgeren gaan , en tot het wel beflieren der zelve noodwendig , eene meer dan gemeene bekwaamheid, en een zeer juist oordeel, het welk door de ondervinding, gerijpt zij , noodwendig gevorderd worden : om welke reden het dus in de daad vqordëeh'g wezen kan , dat men dit gedeelte van het bewind in de zelfde handen, of al, of niet berusten laat, naar gelang het wel of kwa" lijk bedierd worde door die genen , aan wien het zelve is aanbevolen. Zonder twijfel kan, en moet men ■ de uitoefening van dit gezag verlengen , doch niet , dan met omzigtigheid, zodanig," dat , in gevalle zij, die met deze magt. bekleed zijn, zich mogten verdouten , I om daar van misbruik te maaken , dezelve altoos gehouden bleven , om van hun gedrag in de groote vergaderingen des volks, de naauwkeurigde rekenfchap te geven. Dan , hun, die dus met het vertrouwen des volks vereerd zijn , behoort men geene grootere verlenging van hun gezag toetedaan, (*) — dan, voor zo verre dit , . \ vol- (*) Men maakt fornwijlen Cen misbruik van de wetten; dan» «o , dit misbruik een gewrogt van die genen zij . aan wien men bet gezag, om dezelve uitteöefeuen , had opgedragen : heeft aan den eenen kant , de vorst zich hier omtrent niets te verwijten , en aan de anderen kant, ftaat het altoos in zijne magt , deze verkeerdheden weder te verbeteren. Dan , wie toch zal hem zeiven voor het begaan van tanrechtvaardigheden beveiligen , wanneer dit een gewrogt van zijnen eï- ïl 5 gen 131  wa DE REGERINGS-VORM volftrekt noodig zij , of wel voor de veiligheid e* het belang der natie , of aan de andere zijde , om. 'zich daar door .in ftaat te bevinden, van de rampen, waar door de ftaat gedrukt wordt, te doen eindigen. Dan, zo dra hier in genoegzaam voorzien zij, is het tevens ook van het uiterfte belang voor het gemeenebest, dat deze ook daadelijk weder tot dien zelfden ftaat van afhangelijkheid te rug keeren, waar in het overige gedeelte des volks zich insgelijks bevindt, en zij zich aan de wetten, welke hunne eigen wijsheid deed plaats grijpen , even eens onderwerpen , ten einde de gehoorzaamheid , welke zij zelve daar aan betoonen, de uitvoering der zelve nog te meer verzekere. En dus. zullen zij nog te meer in ftaat zijn, om over het voordeel, en de nadeelen, die dezelve aanbrengen, voldingend te oordeelen, wijl zij op zulk eene wijze, even zeer, als alle hunne overige medeburgeren, daar van de uitwerking met de daad gevoelen. —Want tot welk middel zou men anders toch zijn toevlugt kunnen nemen, indien de wetten drukkend werden, daar men zich immers van der zeiver gezag, dat door het volk bekragtigt werd , op geene hooger rechtbank beroepen kan, dan door het aanftellen van nieuwe vertegenwoordigers, welke de natie in ftaat is te verkiezen, ten einde de plaats van vroegeren te vervangen. In onze eerfte afdeeling hebben wij deze waarheid reeds genoegzaam door bewijsredenen en voorbeelden geftaafd, en zullen 'er dus nog flegts zeer weigen wil ■ en eene daadelijke uitwerking zijner raigt zij ? Se val , zijn de misdagen , die 'er begaan worden, altoos van eenen verlchrikkelijken aart, en niet te herftellen, dan ten kosten van het oppergezag zelf. het welk zijnen invloed verliest , wanneer het mistast, en zijne magt vernietigt, zo dra het van dezelve een daadelnfc misbruik maakt. Mo re au. Discouri fur I* Juftice.  van EENEN VRIJEN STAAT, ia3 nige bedenkingen bijvoegen , ten einde dezelve nog klaarer te doen bevatten. De gefchiedenis leert ons, dat men te Athene, zo lang de volks - regering aldaar plaats greep, een •vast gebruik had aangenomen , om naamclijk de ganfche natie telkens na verloop van een zelfde tijdperk geregeld weder faamteroepen, ten einde in de gebreken van den ftaat behoorelijk te voorzien, en dat men daar tevens een fteeds aanblijvenden raad , onder den naam van Areöpagus, gevestigd had, aan wien! alle de ftaatsgeheimen, en de teugels van het beftier, geduurende den tijd , die 'er tusfehen' elke dezer groote vergaderingen verliep, had toebetrouwd. Dan zo dra die algemeene vergaderingen zitting genomen hadden, waren de leden van den Areöpagus telkens wederom verpligt, om rekenfchap van hun gehouden beftier • te geven; waar na men elk van hun in zijnen post liet blijven, of wel daar van ontzette, naar maate hier over door het volk befloten werd. Te Sparta had even het zelfde plaats. En toen het volk van Rome het recht verworven had, om telkens wederom te kunnen vergaderen (*), en in deze algemeene famenkomften zijne wetten te maaken , doch nu tevens geen middel wist uittedenken, om zich van zijnen raad, die erfelijk verklaard was , te ontdoen, vergunde het den raadsheeren en hunnen gedachten , dat zij eene fteeds duurende vergadering vormden ; doch tevens verpligtte het deze , om aan het zelve in zijne algemeene famenkomften rekenfchap van hunne verrigtingen te geven, en zelfs verbande het uit den raad verfcheiden leden ter oorzaake van hunne flingfche handelwijze; en dus plukte de natie de vrug- (*) De Comitia der Romeinen. Men lie hier over het Contrast Social l. IK Ca?, IV.  124 DE REGERINGS VORM vrugten van de wijsheid en het doorzigt der raadsheeren , terwijl zij tevens aan hunne ftaatzugt paaien ftelde. Zo lang Florence deszelfs vrijheid genoot, hield het zich onder het getal der onafhangelijke mogenheden ftaande. De Ver'êenigde Nederlanden (*) en Zw'uferland, worden door middel hunner algemeene vergaderingen, waar toe men de leden telkens weder verkiest, met het (*) Een (laat moet flegts zeer weinige behoeften hebben , indien men Wil, dat zijne overheden beftendig volgends de* juifte billijkheid handelen: dan, om hen hier toe nog meerder aantefpooren, is hel uoodzaakelijk, dat de wetten hun geene andere dingen overlaten, die zij als onönbeerelijk zouden kunnen befihouwen, dan, die ook voor alle andere burgeren even zeer volftrekt noodwendig zijn. En de rede, waarom men in Zwitfcrland veel gelukkiger, dan elders zij, is ook geene andere, dan, wijl men zich aldaar, veel meer, dan elders, aan dezen regel, gehegt toont. — Daar is het, dat die genen, aan wi n de teugels van het ftaatsbeftier zijn toebetrouwd, geene, hoe genaamde voorwendzeis hebben, om het volk te onderdrukken, en de algemeene inkomften onder elkander te verdeeleu, in ftede van die in de algemeene fchatkist te brengen; en daar de behoeften van den ftaat flegts zeer gering, en het ftaatsbeftier zeer ligt in zijne werking, gehinderd zij, is men aldaar niet zo ligt in ftaat, om de wanorde in den toeftand der algemeene middelen te doen plaats grijpen, of daar van eenen bajaard van vetwarringen te maaken; terwijl de overheids - perfonen, door zekere, bepaalde wetten tegen de weelde, teruggehouden, zich geenzins in de noodzaakelijkheid bevinden , om zich op eene 1'chandelijke wijze te verrijken , ten einde hun geluk te kunnen vestigen. En daar de ftaat dus altoos rijk zij, naardien dezelve weinig behoeften heeft, is het voor denzelven te ligrer geweest, om zijne olóude gebruiken te doen in ftand blijven, dat is, pan zijne naturclijke beftemming te beantwoorden, door allerwegen weldaaden te bewijzen. Elders put de ftaat zijne eigen burgeren uit — dan, hier ondcifteunt en helpt dezelve die genen weder op, die eenig verlies geleden hebben; biedt den genen , wiens huis ten prooi der vlammen weid, zijne hulp, om het zelve van nieuws optebouwen; vergoedt de fchade van den landman, aan wien den hagel, of eenig ander toeval zijne ganfche hoop ontrukte; verfchaft eenen kranken (len nondigen onderftand, om zich naar eene buitenlands gelegen gezondheids-bron te begeven, daar het gebrek van middelen hem anders in zijn vaderland zoude hebben doen wegkwijnen. De Abt de Mablij.  van EENEN VRIJEN STAAT. uw Jetgrootfte voordeel, en zonder dat dit immer aan'de behingen van den ftaat eenig nadeel tocbrenge, geftadig beftierd: terwijl deze gewesten door de geduurige famenkomften der natie hunne vrijheid bewaaren, en hunne wetten maaken, waar van de uitvoering wederom aan anderen is opgedragen. (*) Dé zaaken van den ganfehen ftaat worden hier door eenen raad behandeld, die door de oppenna«t is aangefteld, aan welke deze zich dan ook tevens verphgt ziet, om rekenfchap van zijne verrigtingen te geven. (**) En daar deze de leden, waar uit die raad is ïaamgefteld, altoos niet de grootfte omzigtigheid, en het hoogfte beleid benoemt, of in hunne bedieningen fchort, gebeurt het hier ook zelden, dat het geluk der burgeren kwijne , of ilegts het allerminst gevaar lope. En dus kan men van het gewigt in de kragt der tegenwerping, welke wij thans wederle™ , eemgzms oordcelen , en opmaaken , hoe ijdel het voorwenzei zij, het welk men ten aanzien van het gebrek aan doorzigt, der geduurig plaats grijpende volks - vergaderingen , ter baane brengt. In tegendeel hebben wij gezien, dat de belangen van den ftaat even goed, zo niet beter, door de vergaderingen des volks, of eenen raad, die door de volks-vergaderingen werd aangefteld, kunnen beftierd en behandeld worden, dan onder eiken anderen regeerings - vorm. De vierde tegenwerping, en tevens die gene waar aan men den meeften klem toekent, is deze dat naamelijk in eenen vrijen ftaat het algemeen zich het meest aan de verfchrikkelijkfte onheilen, aan opfchuddingen , aan burgertwisten, en onëemgheden ziet bloot gefteld. C ) Hetgeen de Heer Needham met betrekking tot de N,ier1„„dea Zf'm™ ™"rnaa" van de van O^wfonder wien C 0 Men z» het C.«rftS.M Chap. Vll.over den Snv,r7«, en voj  Iü6 m REGERINGS-VORM Dan, zo wij tot de eerfte oorzaaken dezer in* wendige beroerten opklimmen, zullen wij wel dra ontdekken, dat deze geenzins uit den aart van zodanig een regerings - vorm noodwendig moeten voordvloeiën; dat deze geenzins in deszelfs boezem huisvesten , en dat deze burgertwisten beftendig ontftaan uit oorzaaken, welke aan alle ftaatsgefteltenisfen, van welk een aart zij dan ook wezen mogten, even zeer gemeen zijn. De eerfte oorzaak, waar aan men dusdanige inwendige onlusten moet toefchrijven, is deze, te weten, dat de een of andere der leden van den ftaat zeiven voor zich en zijne afhangelingen , of genacht , een gezag en voorrechten weet te erlangen, door middel van welke hij zich verre boven zijne overige medeburgeren verheft; dat hij zijnen invloed en zijne magt meer en meer bevestigt; dat hij de wet zelve tot eene bron doet worden, waar uit alle zijne geweldenaarijën voordvloeiën : dat alle de belangen van den ftaat geheel en eeniglijk in zijne handen berusten; dat hij de oppermagt , over welke hij thans zelfs het gebied voert, aan zich heeft onderworpen, door middel der ©nëenigheden, welke hij geftadig weet leevendig te honden , en der burgertwisten , die beftendig al fterker door hem worden aangeblazen, naar maate zijn belang of zijne ftaatzugt dit meer verëifchen. De Gefchiedfchrijver Livius levert ons een bewijs voor deze Helling op, terwijl hij aantoont, dat de raad, hoewel die na het verdrijven der Tarquijnen eenen nieuwen regerings - vorm invoerde , deze egter van toen aan reeds den grond leide tot het misnoegen en alle die verdeeldheden, welke van toen aan onder het volk plaats grepen, en dit alleen daar door, wijl dezelve in hunne handen en die van hunne genachten alle de magt verëenigden, welke de koningen wel eer be-  van EENEN VRIJEN STAAT. 127 bezeten hadden; en dat zo Brutus het Romeinsch gemeenebest in waarheid en ten vollen vrij gemaakt had; zo de raad kort daar na aan zijne raadgevingen gehoor verleend, het voorbeeld van Publicola, en dat van anderen, wier gedrag te gelijk wijs, voorzigtig en burgerlievend was, mogt gevolgd hebben — als dan alle morringen des volks, en de rampen, die daar uit vervolgends voordvloeiden, op een gefmoord en geëindigd zouden geweest zijn. Doch toen het volk zag, dat zijne raadsheeren zich op eene trotfche wijze boven het zelve verhieven, en dus in het einde moede werd, van geheel alleen al het gewigt van hunne grootheid en hun gezag te torfchcn — toen was het, dat dit volk, het welk men voormaals met de hoop op rust, gemak en vrijheid, gevleid had, doch dat zich nu in tegendeel van zijne voorrechten beroofd , van alle bedieningen in den ftaat uitgefloten, ontzet van alle gezag , en tevens op het _ grievendst beledigd zag, naar dien de Patriciën volftrektelijk weigerden, om met hun in eenige verbindenis të treden — ja, toen was het, dat dit zelfde volk, wiens dapperheid alleen over alle zijne vijanden had gezegepraald , doch het welk zich thans van geld , van alle middelen , tot zijn beftaan noodzaakelijk, geheel ontbloot, en eindelijk van alle hoop op uitkomst zelfs volftrekt beroofd vond, zich in het laatst verzette, en eenen opftand aanrigtte: en thans bleef 'er geene mogelijkheid, meer overig, om het zelve te vrede te ftellen, dan,' na het alvoorens het recht verworven had, van, door middel zijner algemeene vergaderingen, den hoogmoed zijner grooten te vernederen. De tweede oorzaak der verdeeldheden, en van het ongenoegen, het welk menig maal in eenen vrijen ftaat geboren wordt , vindt dan juist plaats, wanneer het volk zich bedrogen en onderdrukt  ta8 1 DE, REGERINGS-VORM drukt ziet door die genen , die het tot zijne hoofden verhief. Dus was het, dat Dionyfius, na dat hij alvoorens den grootften ijver in het verdedigen der vrijheid betoond had, door het volk, door de burgeren van Sijracufa, derzelver beveiliging zich zelf zag opgedragen. Dan, na dit ambt aanvaard te hebben , maakte hij daar van een zeer gevaarelijk gebruik , het geen een algemeen gemor verwekte — een gemor, het welk niet eer bedaarde, dan na dat het zelfde volk den genen eindelijk verdreven had , die zo laaghartig geweest was, om die gevoelens, die hij wel eer vertoonen wilde, en die tevens zo verheven, zo edel waren, geheel te kunnen afleggen. Te Sparta hield het volk zich vrij gerust, tot dat het zich in het einde zag mishandelen, en zij, die deszelfs vertrouwen hadden weten te verwerven, een daadelijk misbruik van zijne ligtgeloovigheid maakten , ten einde dus, gelijk dit door Manchanidas en Nobis werkelijk gefchiedde, zijne vrijheid te ondermijnen. Het is waar, dat Rome onder de volksregering fomwijlen een verfchrikkelijk fchouwfpel opleverde, daar de burgeren, op eene onrustige wijze faam-'' vergaderd , de ftraaten der ftad vervulden , na dat zij alvoorens hunne huizen gefloten, en allen handel geftaakt hadden, wanneer zij zich zelfs fomtijds uit de ftad begaven , eh deze geheel ledig lieten. De oorzaak der opfchuddingen, welke fomwijlen te Athene onder het verbitterd en misnoegd volk ontftonden , waren volmaakt de zelfde als die , welke te Rome eene dergelijke uitwerking voordbragten. En alhoewel het volk van deze beide gemeenebesten naturelijk de rust en kalmte beminde , verloor het _ egter wel dra zijn geduld — dusdanig is altoos zijne geaartheid in die omftandigheden — wanneer het naamelijk het geluk van geheel  van EENEN VRIJEN STAAT. ia9 heel den ftaat, door de listen en geduurige konftenaarijën van den raad zag verijdelen, en ondergraven. Het zelfde gebeurde insgelijks, wanneer die genen onder de raadsheeren, of de vermogendften uit zijn midden zelf, die door zijne gunst verheven, hier door eenig gezag verkregen hadden, onder het fchoon fchijnend voorwendzel, van zijne belangen voorteftaan en te verdedigen , het zelve in het eind misleidden, daar zij zich met eene partij verbonden, welke met zijne, belangen volkomen ftrijdig was. Op deze wijze was het, dat Sijlla, die tot de orde der raadsheerelijken behoorden, en Marius, die van eene burgerlijke afkomst was, zich van het opperfte gezag wisten meester te maaken, onder voorgeven, dat zij het algemeen belang wilden behartigen ; dan, daar zij wel dra nog verder dit zelfde voorwendzel misbruikten , ten einde hier door hunne heerschzugtige en gewelddaadige oogmerken met nog te meer zekerheid te bereiken, deden zij die onrustige bewegingen , die vervolging en bloedftortingen ontftaan, welke aan hun vaderland zo veele burgeren kostten. Het is dus geheel ten onrechte, dat die verachtelijke fchrijveren, die zich geftadig met de hoop op het goud en de gunst der vorften vleien, getragt hebben, ons te overreeden , dat alle deze rampen onaffcheidbaar van eene volks - regering waren; dat deze, die allernet zich voerde, en dat deze niet anders, dan een noodzaakelijk gevolg van eenen vrijen ftaat konden zijn. Op deze wijze was Cafar, die door de gunst des volks alles volftrekt vermogt , na dat hij zich van de ganfche magt des ftaats had meester gemaakt , de eenige rede van die aanëenfchakeling van burger - oorlogen en moorden, die Rome zo lang en agter een ontvolkten. I De  t3o DE REGERINGS - VORM' De derde oorzaak der onrusten en verdeeldheden, welke 'er menig werf in de gemeenebesten ontftaan, is in de dwinglandij gelegen, welke men ten aanzien van het volk uitoefent : want, en' dit hebben wij bereids gezegd, het volk is naturelijk tot de rust geneigd: het zelve verlangt niets meer dan alleen het vrij en ongeftoord genot van zijne rechten. Doch zo men het durft misleiden, zo het vertreden en onderdrukt wordt door die genen, in wien het zijn vertrouwen ftelde, als dan verheft het zich in zijne woede, even gelijk de opgeruide baaren; het overfchreidt alle paaien van gemaatigdheid en billijkheid; ja, het Vernielt en rukt alles , wat zich tegen zijne gerechte wraak verzet, op eens ter neder. (*) Er blijft ,den vijanden der vrijheid dus geen enkel voorbeeld over, waar mede zij zouden kunnen bewijzen, dat zodanige onrusten en burgertwisten de noodwendige gevolgen van eene vrije ftaatsgefteldheid zijn, waar zij ook in eene volksregering plaats mogen hebben—ja, de gefchiedenis levert geen enkel zodanig voorval op, waar niet het volk te vooren door de listen, de verraderijen, en onrechtvaardigheden van hun, die om hun bijzonder-zelfs-belang te bevoorderen, geene zwaarigheid gemaakt hadden , om dê vrijheid van den ftaat aantevallen, alvoorens op het geweldigst getergd ware. Dan, zo men zélfs al eens voor een cogenbhk Wilde toeftaan, dat het volk uit zijnen eigen aart - tot (*) Alle geweldige fchokken, zo wel in een ftaatkundig als tnenfcheIi,k ligbaam, zijn nimmer van eenen langen duur, en tevens zeer gefchikt, om, daar zij de bedorven vogten afleiden, die daar van de oorzaak waren, ten laatften medetewerken, om die maatfehappij, welke zij met 'eenen volkomen ondergang fchenen te bedreigen, in het einde eene meerdere vastheid te febenken. Robetson.  van ËENEN VRIJEN STAAT. t$t tot oproer genegeh rware ; dat wij dan nog deze onlusten, wanneer zij werkelijk ftand grijpen, met die onheilen vergelijken , die de onderdrukking der vorften doet geboren worden ; daar de ijver en werkzaamheid hunner gunftclingen deze tevens onderfteunt, terwijl die ten uiterften gefchikt zijn , om flegts den zwakftcn toon van vrijheid voor eene oproerskreet te verklaaren, en liever een verlaagd, een dom en bedorven volk, ten aanzien zijner zeden, dan de edele, de grootmoedige verheffing (*) van eenen vrijen burger befchouwen. De opfchuddingen, welke in eenen vrijen ftaat fom» wijlen plaats Vinden., kan men uit drie onderfcheiden oogpunten befchoilwen» Voor eerst , treffen de onheilen , 'die deze teil gevolge hebben , flegts een gering getal van lieden , die zich bereids ftraf fchuldig maakten, gélijk de [dertig dwingelanden te* Athenea, ■ de tienmannen te Rome, en eene menigte anderen van het zelfde foort, wien het volk zijne gramfchap en de wel verdiende ftraf van hunne vcrradelijke handelwijze , met nadruk heeft doen gevoelen. Ten tweeden , zijn deze opfchuddingen flegts van een korten duur, en eindigen, even als een geweldige aanval van koorts, waar aan zij ook ten vollen gelijk zijn: gelijk wij genoegzaam zien uit de aanfpraak van Menenius Agrippa. Slegts de deugd (*) Onder het onbeperkt Aüstiscb oppergezag, dat is, onder eiker» regerings - vorm, die niet hc-ïicnrelijk getemperd werd, heeft altoos eene wezenlijke verdeeldheid plaats. Do landman, de krijgsman, de koopman, de overheids-perlbon, deze allen zijn, om geene andere rede, en door geen ander middel te faam verbonden, dan wijl de een den anderen geftadig onderdrnKt, zonder den minften wederftand te ontmoeten. En zo men al eenige eenftemmigheid moge ontdekken, gefchiedt dit niet, wijl de burgeren var. zodanig eenen ftaat in de daad verëenigd, maar wijl het enkel le.venlooze lighaamen zijn, die, als het ware, nats» alkander begraven liggen. Esprit its Laix. Vtl, VI.  i3a DE REGERINGS-VORM deugd en eerlijkheid van eenige weinige burgeren, wordt 'er vcrè'ischt — van eenige weinige burgeren , wier naam, wier jaaren, en wier bekende braafheid, elk een in ftaat is eerbied en vertrouwen intéboezemen — flegts zulke burgeren gelijk Vrginius, gelijk een Cato, en — wel dra zijn de orde en rust wederom volmaakt herfteld. Ten derden. Alhoewel deze onrustige bewegingen fomwijlen den ondergang van eenige bijzondere perfonen ten gevolge hebben, lopen dezelve egter altoos daar op uit, dat zij het grootfte nut voor den p-anfehen ftaat te wege brengen. Dus zien wij in de daad, dat zij te Rome en te Athene nergends anders toe dienden, dan, om ten hinderpaal aan de onrechtvaardige handelwijze der grooten te verftrekken , en den moed des volks tot groote daaden te verheffen, door aan het zelve een grootsch, een verheven denkbeeld van deszelfs vermogen , en van de vrijheid (*) — intéboezemen, het" geen niet ' weinig bijdroeg tot de uitbreiding van de magt en den voorfpoed dezer beide gemeenebesten. En is het niet na het aflopen van deze onrustige bewegingen, dat het volk zich zelf zijne goede en billijke wetten verfchafte — zijne wetten, waar ,*■) liet kan niet anders zijn, of een volk, bij het welk de vrijheid niet op zodanig eene wijze gevestigd is, dat de zelve boven alle ftoorenisfen zeer verre verheven zij, moet altoos zeer zorgvuldig op zijne hoede wezen; het moet de rust beftendig als een voorbode eener volftrekte onverfchilligheid, ten aanzien der belangen van den ftaat, natureliik ten hnogften dugten, en zich dus van het tegenfpreken en redenrwisten e ne gewoonte maaken, ten einde nimmer door de wezenlijke of sevende deugden misleid te worden, waar dooreen vorst hen anderszins zoude kunnen verblinden, daar hij hen dus als in flaap wiegde; iets waar mede deszelfs opvolger zijn voordeel zoude kunnen doen, wanneer hij door dit middel zijn gezag poogde te vergrooten. De Abt de Mablij.  van EENEN VRIJEN STAAT. 133 waar uit het zo veel nut getrokken heeft (*), gelijk die bij voorbeeld der twaalf tafelen, welke van Athene ontleend, en naar Rome overgebragt werden, en door middel van welke de magt der vrijheid vergroot, en de voorrechten aan dezelve vcrknogt, nog verder en verder uitgeftrekt zijn, door het aanftellen van gemeensmannen , en de verkrijging van (*) Elk burger beeft het volftrekte recht, om te vorderen, dat de ganfche ftaat niedewerke, om zijne omftandigheden meer en meer gunftig te doen worden. Ik ftem zeer gaarne toe, dat de wetten, de overëenkomften, en ieder verdrag, het welk de mentenen maaken of aangaan, daar zij zich tot eene maatfehappij vereenden, in het algemeen ten regel aan' hunne rechten, en aan hunne pfgien {trekken moeten. Het is de pligt van eiken burger, om te gehoorzaamen, zo lang hij geen denkbeeld van betere of wijzer Ic'iikkingen heeft; maa- zo dia zijn verftand meer verlicht en befchaafd wordt — kan het dan wel gedoemd wezen, om zich langer aan verkeerdheden te onderwerpen? Indien de burgeren van eenen ftaat geheel redelooze en (poorbijftere overëenkomften aan gegaan hebben; indien zij een regerings - vonn vestigden, die niet gefchikt is, om de wetten te handhaaven; indien zij, in het ftreeven naar geluk, eenen verk eiden weg in floegen; in dien zij zicli ongelukkiglijk door trouwlooze ol' onkundige aanvoerers op een dwaiüpoor lieten leiden: zoude men als dan onmenfchelijk genoeg kunnen zijn, om hen te doemen, om fteed.s de flagtöffers der te vooren begane misdagen, en van hunne eigene onachtzaamheden te zijn? Of zou de hoedanigheid van burger de waardigheid van d^n mensch behoóren te vernietigen? Zouden de wetten, welker wezenlijk oogmerk goen ander wezen kan, of immer zijn moet, dan om de rede te onderfchraagen, en de vrijheid ftaande te houden — zouden deze c ns moeten vetiaagen, en zelfs tot llaaven maaken? Zou de burgerlijke famcnlaeving, in de daad alleen beftemd, om aan de nooden van den mensch te hulp te komen — zou deze hun ongeluk moeten volmaaken? Dat onbepaald verlangen naar geluk zelve — ook dit immers verklaart beftendig alle misleidingen, en alle daaden van geweld llÖzwijgènde voor hoogst onbillijk. En waarom zou men dus geen het ininfte recht bezitten, bet welk.men tegen zodanige wetten kon doen gelden, welke uit haaien aart ten hoogften ongèlchikt mogten zijn, om die uitwerking voordtebrengen, welke de maatlchappij daar van met reden moest vervragten? Ja, het gezond verlland verklaart met luide ftèmme, dat men in zulk een geval van alle pligten', zo wel ten aanzien van zich zeil, als' van de maatfehappij, waar van men daadelijk een lid uitmaakt, geheel en ai ontllagen is. De Abt de Ma blij. I 3  134 DE REGERINGS-VORM van het rechte om het volk telkens bijëenteroepen, welk alles zijne rechten tegen de aanmatigingen der raadheerelijken beveiligde, en dezelve meer en meer bevestigde. 1 Dan,"geheel anders is het onder de beheerfching der grooten — dat wij dezelve flegts een maal ten aanz:en hunner raadsflagen, ten aanzien van hunnen wil, en ten aanzien van hunne ontwerpen, met opmerkzaamheid befchouwen. Met welk eene hardnekkigheid hou'en zij dezelve niet ftaande, en hoe veele rampen brengen zij niet over de volken (+), C al- C*) Om dit te bc-felTcn, is" het g?noeg, dat men zich alleen den St. aartbtlomc»! nagt herinner*, — » Nmimer werd eenige onderneming met „ zulk een doorliepen veinzerij V.ftierd, en met zu k' een wreedheid, ,} jg eene zo groot.' ontmciisclith.il, ten uitvoer geb ast, dan de Pari}' nfcbi moord. Men lokte de hoofd.n der Prut tantfcle pa-tij naar'het „hof. 'oudïr d; pligtiilte toezegjdnien van eene volkimen veihgneid, „n vrLndfchap. 'Ier !>tins gedo-m', wrd.n zij niet ié min met „ lufkoozinjen cn eetb ;v ijzen overlaaden, t de Ma blij. (**) Men zie het Ccntraa Social Liv. UI. Ctaf. VII. De'la Monarchie. K 4  ig? DE REGERINGS-VOE.M De Engelfchs koning Karei I. levert hier van een zeer gedenkwaardig voorbeeld op. Hij bragt deze wisfelzugtige onftandvastigheid tot den allerhoogften trap. Zijne beloften, zijne verzekeringen; ja, zelfs die eeden, bij welke hij den al wetenden tot getuige aanriep, en door welke hij voorwendde zich zelf en zijn geheel genacht te verbinden — oeze alle werden wel dra daadelijk vergeten, of door zijne handelingen ten volften gelogenftraft.' En wanneer eindelijk de heftrijders van eenen onafhangelijken regerings - vorm , het volk befchuldigen, dat dit uit zijnen aart ten hoogften ondankbaar zij, gronden zij zich voornaamelijk op de geiclnedemsfen van Rome en van Athene. Wij zien ook in de daad, dat men wel eens den behoorehjken eerbied voor die genen uit het oog verloor, die aan hun vaderland de grootfte dienften bewezen hadden gelijk een Alcibiades, een Themistocles, een Paocion, een Miltiades, een Furius Camillus, een Ortolaan, en de beide Sipiols. - Dan, welk gevolgkan roer uit worden afgeleid? - Plutarchus en Livius hebben genoeg bewezen, dat deze groote mannen, door hun onbefcheiden en hoogmoedig gedrag, zeiye de oorzaak waren van de ongenade, waar in zij vervielen, en dat het misbruik, het welk zij maakten van hun gezag, hen in verdenking gebragt, en bij het volk gehaat maakte. Onder alle deze beroemde lieden fchijnen de twee Sciptfs ons de ongelukkigfte te zijn, te meer, wanneer men m aanmerking neemt, dat hun eenigfte misflag daar in beftond, dat zij eene al te groote magt verwierven, en daar van op eene al te heerschzugtige wijze gebruik maakten. Dan, zo wij in acht nemen, hoedanig de geaardheid van een volk zij, het welk naijverig op zijne vrijheid is ; als dan , moet men dezen misflag voor zeker, als den grootften aanmerken, dien 'immer eenig lid van eenen  van EENEN VRIJEN STAAT. 153 eenen vrjjën ftaat. zoude kunnen begaan. En wat Camdlus en Coriolaan betreft, deze verdienden gewis hun iot volkomen, wijl zij de magt en het aanzien, dat zij bezaten, voornaamelijk gebruikten, om aan den onverzoenelijken haat, dien zij het volk toedroegen, daar door te meer voldoening te geven. Doch in weerwil hier van, herkreeg Camillus egter kort na zijne verbanning, door eene bijzondere gunst des volks, te gelijk met zijne goederen, zijne waardigheden en de voorige achting van zijne medeburgeren weder. Zeer veelen hebben deze handelwijze des volks ten hoogften afgekeurd ; dan , de verftandigften oordeelden altoos, dat de reden, welke het zelve hier toe aanzetten, van een genoegzaam gewigt geweest zijn: en, zeggen zij, deze ftrekt tot een bewijs, dat de regerings - vorm van het gemeenebest diens tijds nog ongefchonden', noch zuiver en in zijne volle kragt was (*). Het volk is gelukkig, zo lang het O Wij nebben, als eene ontegenzeggelijke waarheid, vast gefteld, dat de burgeren aan hunne overheid, en de overheid weder aan de wetten moet gehoorzaamen; en men kan zich ten vollen verzekerd houden, dat in een gemenebest, waar dit in acht genomen wordt, de onbillijkheid der wetten nooit eenige fchadelijke oneenigheden zal doen geboren worden. Dan, wijl dusdanige gelukkige gemeenebesten op dit beneden-rond zeer zeldzaam zijn; wijl de menfehen, uit hoofde hunner eigen hartstogten altoos tot de dwingelandij of Haavernij overhellen, en dus, of boos, of dwaas genoeg zijn, om onbillijke en redelooze wetten te maaken — wat middel blijft 'er diens volgends nog overig, dan zich hier tegen op het krflgtdaadigst te verzenen ? Hier uit zullen zeker eenige opfchuddingen ontfiaan — dan, waarom behoeft men zich hier voor vervaard te maaken? Deze opfchuddingen zelve kunnen ge. noegzaam doen begrijpen, dat men de goade orde bemint, en dezö dus wenscht te herftellen. Dan, eene blinde gehoorzaamheid daar tegen is een bewijs, dat de burger, wiens denkvermogen geheel verftompt werd, het goed en kwaad met een even onverfchillig oog befchouwt en wat kan men als dan nog hoopen ? Een waarlijk denkend mensch fpant alle zijne kragten in, ten einde het gezag der rede te bevestigen; doch hij, die met zijn oordeel nimmer werkzaam is, fnelt het flaaven-juk vrijwillig te gemoet, wijl hij de magt der hartstogten boven al begunftigt. De Abt de Mablij. K 5  154 DE REGERINGS-VORM het werkzaamheid en ijver genoeg bezit, om zijne vrijheid daar door te kunnen ftaande houden; zo laiig het zich kloekmoedig tegen den aanwas van alle magt verzet,' welke den grooten tot een middel zoude kunnen verftrekken, om daar door aan het volk, ook zelfs flegts de allerminfte voordeden te ontrukken, die het uit deszelfs vrijheid trekt: dit acht men den zekerften weg, langs welken men hunner ftaatzugt perk kan ftellen; en dus is het genoeg, hen binnen de paaien, hun door wetten en door de rede voorgefchreven beftendig te doen blijven. En als dan is het, dat de grooten zich eindelijk beginnen overreed te gevoelen, dat het hen niet mogelijk zij, hun vermogen en aanzien verder uittebreiden, of hun gezag en invloed te vermeerderen, zonder zich te gelijk aan de ganfche verontwaardiging en de tugtiginge des volks, ten volften bloöttcftellen. Zodanig zijn de reden, waarom het volk meer maaien, ook die genen zelfs, geftraft heeft, die aan het zelve de uitftekendfte dienften te vooren bewezen. Dan , daar tegen was het altoos zo verre verwijderd van ondankbaar te zijn, dat men het die genen met belooningen en eerbewijzen heeft zien ovcrhoopen, die zich ten aanzien van het vaderland verdienftelijk gemaakt hadden , en dit wel zo lang , als deze zich, overëcnkomftig de wetten, en op zodanig eene wijze gedroegen , waar door zij geen den minften argwaan , met betrekking tot de vrijheid deden geboren worden. Was het niet onder de volks - regeering , dat men de ftandbeelden, de kroonen, de lauren, de offeranden, en eindelijk zelfs de vergoodingen gebruikt heeft, om de gedagtenis dier helden te vereeuwigen, die de vrijheid durfden verdedigen ; die voor hun vaderland op het flagveld vielen; ja, wier deugden en bekwaamheden den glans en de majefteit van hun gemeenebest in ftand de-  van EENEN VRIJEN STAAT. 155 deden blijven (*)■ 1— Het is dus met geen het allerminfte recht, dat men het volk van ondankbaarheid poogt te befchuldigen. Dan, de jaarboeken van alle landen , waar de hoofden des volks met eene fteeds duu- C*) Onder eene eenhoofdige regering worden groote bekwaamheden , en die deugden, welke den ftaatsman voornaamelijk kenmerken , door eene uitftekenden rang cn waardigheden beloo.id. De fchatkist van den ftaat is beftendig geopend , om den genen te voeden , en .deszelfs genietingen , zo het zijn kan , nog geftadig te vermeerderen >— den genen naamh'jk, tegen wien de koning gezegd heeft: — „ wees groot gij „ en uw gansch gedacht!" — Voorzeker is eene zodanige dankerkentenis van de zijde der oppermagt zeer verre boven die blijken van hoogachting, die een volmaakt vrij volk immer geelt. De achting van den vorst, zijne gunst, en nog meer de uiterlijke verfierfelen, cn het goud, waar van hij zijne weidaadêh doet verzcld gaan , zijn van geheel eene andere waarde , dan de liefde en de eerbied van bet volk. Die waardigheden, welke van den vader tot den zoon overerven, dat goud, wiens bron nimmer , dan met geheel den ftaat, zal worden uitgeput —• deze kunnen gewis in geene vergelijking gefteld worden , met die zelfsbcwustheid van den burger van een gemeenebest , waar door deze zo veele vrienden telt , als 'er deugdzaame leden in den ftaat zijn , en die zich niet beter, noch hooger verheven, dan anderen zou. gelooven , zo de verlt.mdigfte onder dezelve hem geen duidelijk blijk hunner vercering toonden , door hem ten voorbedde aan hunne kinderen voorteftellcn. Zie daar, hoedanig een onderfcheid 'er tusfcljen het ftaatsbeftier , der vorften, en dat van een vrij volk plaats hebbe: — het eerfte doet zelts aan de allerrei.ifte deugd, eene zekere verandering ondergaan , door deze door die erfelijke en fteedsduurende eeretekens te omgeven , die alle des menfehen hartstogten tevens opwekken , zonder deze immer de allerminfte rust te gunnen ; en hier bij voegt de vorst te gelijk het goud , ten einde die genen , die anders braaf en deugdzaam zou gebleven zijn , het gebruik der rijkdommen mogten leeren kennen , het welk onze liefde , voor de gelijkheid meer en meer vermindert , daar het deze 'guntieiingcu boven hunne medebuigeren verheft , en tevens de banden , eener volftrckte gehoorzaamheid en onderwerping al nader en nader toehaalt: — hij voegt 'er te gelijk het goud bij , op dat zij het gebruik dier rijkdommen mogten leeren kennen , die ook zelfs die harten, die voormaals het blaakcnds vuur der vrijheid doorgloeiden , geheel in killig ijs veranderen, en te gelijk een valsch genoegen doen fmaaken in het uitoefenen van gezag — een genoegen , het welk thans de plaats van dat zo zuiver en zo vermogend gevoel vervangt, het welk ons gefta-  156 m REGERINGS - VORM duurende magt bekleed waren, leveren ons een ontallijke menigte van bewijzen op, waar uit het blijkt, dat de grooten zich meest al ten uiterften onërkentelijk gedroegen omtrent diegenen, die hen ten sllerfterkften aan zich hadden weten te verpligten; ja, het is een geliefde fielregel der ftaatkunde van de meefte koningen en voriTen , gelijk Tacitus met reden aanmerkt, dat zij zich door de fchoonfte daaden zelfs van hunne ónderdaanen nog fteeds heledigd achten. Het was alleen ter oorzaake van hunne heldendaaden, dat Alexander eenen haat tegen Antipater en farmenio had opgevat om welke reden hij den dig liet vaderland verre boven alles, wat 'er wijders ooitbeftond, beminnen doet. — „ Het is het befef, dat men eene algemeene hoogach,, ting verworven hebben" . — zegt Mablij ■— „ die, daar het zelve de „ natuurlijke belooning der liefde voor het Vaderland, en van den roem „ uit maakt, te gelijk alleen in Haat is, om onze ziel tot eene ze„ kere hoogte, verre boven het gewoone peil te verbenen. Men kent ge- wis geenzins den mensch , wanneer men hem op eenige andere wij„ ze , dan door een lauër-tak, of ftandbceld tot groote daaden poogt „ aan te fpoorcn. Men verlaagt de deugd ; ja, men ontheiligt de zelve, „ wanneer men aan deze eene belooning biedt , welke de fchiaapzugt ,, en gierigheid alleen zouden kunnen verlangen. En wanneer de hoop ,, op rijkdommen een maal vermogend ware , om den fterveling tot hel„ dendeugden aantefpooreji, moest dan derzelver bezit deze niet wel ras „ wederom geheel verdooven! Rampzalige vorften ! daar gij uwe hove„ lingen met [fchatten overlaadt, hebt gij het zo ver flegts gebragt, dat ,, dat gij flaaven en verachtelijke huurlingen uit deze kondet vormen, en in de daad zijn zij volftrekt niets anders meer waardig , dan al„ leen die belooningen , welke zij ontvangen." — In eenen vrijen ftaat hebben alle de eerbewijzen en belooningen geen minder gevolg, dan het de beweiking van het wezenlijk heil en voordeel van het gemeenebest : ja, hoe meer men dezelve den burgeren kan toewijzen, hoe grooter ook tevens de voorlpoed van den ftaat zij, en hoe meer dezelve in vermogen toeneemt. Eer en rijkdommen verftrekken tot een zeilfteen, öm de gewoone zielen aantetrekkcn ! — Dan, op den burgeren van eenen vrijen ftaat — . wat heeft op deze het allergrootst vermogen? — De Fransche Vertaaler. (*) Daar Alexander zich een volftrekten dwingeland betoonde, hield hij zich geenzins te vrede met zijne lauren, met het bloed van deze Pbh it.  van EENEN VRIJEN STAAT. 157 den laatften dan ook deed vermoorden. En zag men dus den keizer Vespafianus ook niet den deugdzaamen Antoninus van zijne goederen berooven, na dat hij hem van alle zijne waardigheden ontzet had ? Alphonfus d''Albuqutrque, onderging een zelfde lot van lotas , den zoon van Parmenio te bezoedelen, terwijl hij door die genen, die nijdig over zijnen behaalden roem, en dien van zijnen vader waren, van eene voorgewende famenzweting befchuldigd werd , en dit wel, na dat hij Pbilotas, benevens beide de vertromvdfte vrienden van ^denzelven alvoorens op de pijnbank had doen brengen. Ja, Alexander, die hein ten teken zijner vriendfchap de hand gegeven, en bij zich op het avondmaal gehouden had , dien zelfden dag , waar op hij in koelen bloeden het bevel gegeven had , om hem in ketens te Haan — deze Alexander doet ons hl waarheid over de trouwloosheden en verraaderij der vorften ten hoogften verbaasd ftaan. En, even als wate hij bedugt geweest, dat 'er aan zijnen roem nog dit alleen ontbrak, dat hij zich uitgeleerd in het bedrijven van gruweldaaden betoonde , koos hij Polijdamus tot het vermoorden van Parmenio uit, hoe wel het hem gcenzins onbekend ware, dat die de vriend van dezen grooten man was. Hij Helde denzelven te gelijk met den brief, dien hij aan dezen doorlugtigen veldheer zond, een pakje ter hand, waar op hij het zegel van Pbilotas gedrukt had, Wiens lighaam tevens door geelélfiagen van een gereten , en door de hand van zijne beulen alreê verbrand was — van dien Pbilotas die nu niet meer beftond ! — Na dat hij den moord , aan Parmenoi gepleegd , verhaald heeft, voegt Curtius 'er nog bij. — „ Dusdanig was het einde „ van dezen beroemden man , die zich , even zeer in den vrede, als op ,, het flagveld, eenen oiifterfiijken naam verworven had ; die voormaals ,, veele uitmuntende daaden , zonder hulp van zijnen vorst verrigLte, ter„ wijl de koning daar tegen nimmer iets, zonder hem, gedaan had. Hij „ wist aan eenen vorst genoegen te geven , dien het des te moeilijker „ viel , te voldoen, wijl hij tot verwonderens toe gelukkig was , en hierom „ wilde dat men altoos met zijn geluk volkomen medewerkte. Hij „ bereikte den ouderdom van zeventig jaaren , en had in zijne jeugd ,, alle mogelijke posten van een bevelhebber, doch ook niet zelden die „ van een gemeenen krijgsman vervuld. Hij was fchrander en doorzig„ tig in den raad, dien hij gaf, een man, ten uiterften gefchikt, om „ zaaken ten uitvoer te brengen , bemind van de grooten, en nog meer „ van het krijgsvolk." In laater tijden zag men een Lodewijk XfV. het ontwerp fmeeden om zich van den Surintendant Fouquet, te midden van een pragtig feest, te veizekeren, waar bij hij dezen gunfteling met zijne tegenwoordigheid vereerde. En is het niet ten overvloede bekend dat Lodewijk XV'. zich niin-  158 DE REGERINGS - VORM van de zijde des konings van Portugal, gelijk ook de groote Gouzalvo op eene dergelijke ondankbaare wijze door Ferdinand van Arragon behanded werd. En hoedanig was het loon, dat Stanleij, een telg uit het doorlugtig huis van Derbij ontving" ■—■ fpreek hier gij , die de kroon op het hoofd van Hendrik VIL druktet! — wat was dit loon! Op zulk een wijze ilagtte ook een Sijlla, zonder het allerminst gevoel van mededoogen , die genen zijner vrienden , die hem tot de waardigheid van Dictator verheven hadden , en even dus offerde een Augustus zijnen boezem vriend Cicero, aan den on- ver- rnmmervriendelijker betoonde, dan ten aanzien van die genen , tot wier verderf hij zijne toeflcmming gegeven had. Ja, werd ook zelfs in onze dagen de Cardinaal de Roban , na dat hij alvoorens door het Parlement was vrij gefproken , egter niet in de Baftille gevangen gehouden, en vervolgends in ballingfchap gezonden door Lodewijk XVI, dien men den bijnaam van Weldaadigen gefenonken had ! Of is men die ftoutheid , welke zo zeer eene zwakke ziel verried, geheel en al vergeten de ftoutheid , waar mede men , met verfmaading van al, wat immer heilig was , in de volle vergadering van het Parlement die genen van deszelfs leden durfde vatten, die, aangevuurd door eene zuivere zugt tot vrijheid en liefde voor de goede orde, een beiluit hadden vast gefield , waar door de magt des konings beperkt, en zijne ftaatsdienaaren behoorelijk beteugeld werden , ten einde dus de burgeren voor de uitberfting van derzelver onzinnigheid en de aanvallen hunner Ichraapzugt te beveiligen, daar deze tot niets geringers zich uitftrektcn, dan om de rampen, die het volk drukten, even als ook den fmaad en de verlaaging, welke het gevolg der llaavernij naturelijk wezen moeten , voor altoos te doen voordduuren! . . . De vorften zijn uit hun eigen aart een famenftel de zonderlingfle; ja , van zo zeer verfchillende eigenlchappen ! ... En wat toch kan men met reden verwagten, indien de volken ongelukkig zijn , ook dan zelfs , wanneer zij niet verkiezen als booswigten te heerfchen en te handelen? Men zie in tusfehen wat de Abt de Condillac in zijne werken aan zijne vocdfterling den Hertog van Parma betreffende, Alexander en Lodewijk XIV. gezegd hebbe. Het tafereel, dat hij ons van den eerften gefchetst heeft, en het denkbeeld, het welk hij van. den tweeden gaf, is zo volmaakt, dat men geenen enkelen trek daar bij zouden kunnen voegen. De Fransche Vertaaler.  van EENEN VRIJEN STAAT. 159 verzoenelijken haat van den ontmenschten Antonius opEn dus hebben wij de voornaamfte tegenwerpingen, welke de vijanden van eene gemeenebest - regering ter baane brengen , genoegzaam weder- legd : dan , alvoorens nader te onderzoeken , welke de meest algemeene dwaalingen van elk onderfcheiden ftaatsbeftier, en de grondregelen eener goede ftaatkunde zijn, oordeelen wij , het voegzaam, zonder dat wij het onderwerp, dat wij behandelen, egter een oogenblik uit het gezigt verliezen, al voorens deze waarheid, dat naamelijk — „ de bron en oor„ fprong van alle wettig gezag , dat immer mogelijk „ ware, bij het volk te zoeken zij": buiten alle tegenfpraak te ftellen. AAN-  AANHANGZEL op het EERSTE DEEL. Xk heb gedagt, dat het zevende en-agtfte Hoofdftuk van het werk van Nicolaas Machiïvel , De Vorst —getijteld , waar naar ik den lezer hier boven op bladzijde 136 verwezen hebbe, eene zeer gefchikte bijlaage, met opzigte tot dat geen, wat de Heer Needham te dier plaats verhandelt, zouden kunnen opleveren , en deze gewis , voor eiken die dit werk, in handen neemt, van geen gering gewigt moesten zijn. Ja, het kan voor zeker niet anders wezen, of de Leerftellingen, welke Machia vel hier opgeeft, en de loffpraaken, waar mede hij die fchrandere ftaatkundigen, die aldaar voorkomen , doch die in de daad niets anders , dan flegts gekroonde booswigten, waren, zo ruimfchoots overlaadt, -— het kan niet anders zijn, of ook deze zelfs moeten aan de bewijsreden, welke voor de voortreffelijkheid van eenen vrijen ftaat zo onwederlegbaar fpreken —• nog een nieuw gewigt, en naderen aandrang bijzetten. Eene aantekening van den FrAnschen vertaaler. De  DE VORST Van NIKOLAAS MACHIAVEL. AGTSTE HOOF STUK. Betreffende de nieuwe vorflendommen, die men, of door het vermogen van anderen, of wel door' het geluk, verwerven kon. IC ven zeer, als het den genen, die uit den ftand van ambtelooze burgeren, zich tot den rang der vorften door het geluk alleen verheven zien , flegts weinig moeite kost, om daar toe opteftijgen, is het daar tegen voor hun een zwaare taak zich in deze waardigheid beftendig ftaande te houden. Zij vinden bij hunne verheffing geene ftruikelblokken hun in den weg gelegd , naar dien zij veel eer ten troon vliegen, dan naaiden zeiven henen ftappen : doch wanneer zij op den vorftelijken zetel geplaatst zijn —, dan eerst is het, dat zij de zwaarigheden zien opftijgen , waar van zij aller wegen omgeven zijn. Dan, deze vorsten zijn de zodanigen, die een vorftendom erlangen, hetzij door middel van hun goud, of alleen uit enkele gunst, gelijk die , aan wien Darius tot verzekering van zijne eigen veiligheid, en om zich eenen nieuwen luister bij te zetten, aan verfcheiden oorden van Griekenland , en langs den Hellespont, een onafhangelijk bewind fchonk , als mede die keizers, die in ge- h Vol-  i6a DE REGERINGS-VORM volge de keuze van het omgekogte krijgsvolk, den fcepter ontvingen. Deze kunnen zich niet ftaande houden, dan door de geneigdheid en de hulp van hun, die hen wel eer tot dit toppunt van grootheid verheven hebben. Dan , deze beide verëischten zijn aan eene geftadige wisfeling onderworpen. En, aan de andere zijde, kunnen zij zich in dezen ftand flegts zelden genoegzaam handhaaven ; want hoe toch , ten ware hij een man van ongemeen veel verftand mogt zijn , is zodanig iemand gefchikt, om te gebieden , daar hij te vooren flegts geftadig als een ambteloos burger geleefd hebbe ; en zo hij deze konst al eens verftond , hoe zoude hij die dan nog in ftaat zijn uittcöefenen , daar hij geen krijgsvolk heeft, dat noodwendig aan hem verkleefd, of ook aan hem getrouw moet zijn! Boven dien is het met zulke ftaaten , die plotzeling ontftaan , even gelijk ten aanzien van alle andere dingen, die fnellijk geboren worden en opwasfen ; zij kunnen onmogelijk zulke diepe wortelen gefchoten, zulke goede verftandhoudingen erlangd hebben, dat niet de allerëerfte ramp zelfs deze wederom zoude vernielen ; ten ware die genen, die op de boven gezegde wijze zich fchielijk tot den ftand van vorften verhieven , eene genóegzaame bekwaamheid mogten bezitten, om aanftonds de noodige middelen uittedenken , ten einde dat gene te behouden , het welk het geluk in hunne handen ftelde ; en tevens, zo dra zij den zetel van het rijksgebied beklommen, die grondflagen te leggen, die door anderen insgelijks gevestigd werden, doch door deze laatften , alvoorens zij tot de waardigheid van oppermagtige gebieders opftegen. Ik zal hier twee bijzondere voorbeelden uit onzen eigen leevenskring aanvoeren, met betrekking tot de twee bijzondere wijze , waar op men het onbeperkt gezag eens vorften kan erlangen , naamelijk door zijne eigene verdienden , of door het los geluk. Het een is dat van Frangois Sfor-  van EENEN VRIJEN staat. - j6j Sforcia , die zich uit den ftand van een ambteloos burger, door zijne bekwaamheid tot heirtog van Milaan verhief, en zonder eenige moeite, dat gene aan zich wist te ■ behouden, het welk hem zo veel arbeid gekost had, om het te verkrijgen. Het tweede is dat van Cafar Borgia, meest al de heirtog van Valentinois genaamd , die door den voorfpoed , die zijnen vader geftaag alom verzelde, eenen onafhangelijken ftaat verkreeg, doch dien, zo dra deze vader geftorven was, ook aanftonds wederom verloor, hoe zeer hij ook alles gedaan had, het geen een fchrander en voorzigtig man verrigten kon, om zich in het bezit van een gebied te vestigen , het welk hij aan het geluk van eenen anderen alleen had dank te weten. Want die gene, die alvoorens hij tot den vorften-ftand opfteeg, de gronden tot een duurzaam gebied niet gelegd heeft, kan egter dit gebrek door eene ongemeene bekwaamheid daadelijk vergoeden , na dat hij dezen trap van grootheid bereikte , gelijk wij bereids hier boven zeiden — doch, en de bouwmeester, en het gebouw zelf lopen niet te min egter altoos nog zeer veel gevaar. In dien men alle de vorderingen , door dezen heirtog van Valentinois gemaakt, in aanmerking neemt , zal men ontdekken , dat hij voor zijne toekomftige grootheid zeer gewigtige grondflagen gevormd had ; en ik geloove , dat het niet overbodig wezen zal hier van te fpreken , daar ik aan eenen onlangs verheven vorst geen beter voorbeeld weet te geven, dan juist het zijne: want het was geenzins zijn verzuim, het welk veroorzaakte , dat de maatregelen , door hem genomen, met geen gelukkiger uitflag bekroond werden, doch dit moet alleen aan een ongemeen ongunftig lot worden toegefchreven. Zijn vader ontmoette eene verbaazende menigte van zwaarigheden in het aanwenden zijner poogingen, om hem groot te maaken. i°. Deze zag, dat hij hem geel a nen,  ify DE REGERINGS-VORM nen, hoe ook genaaraden onafhanglijken ftaat kon fchenken , die niet aan de kerk in eigendom behoorde , en dat, zo hij ook al de een of andere ftad van deze mogt affcheuren , als dan de heirtog van Milaan en de Venetianen, die reeds Faijence en Ritnini onder hunne befcherming hadden, dit zeker niet gedoogen zouden. a°. Dat de legers van Italië, van welke hij zich anders zoude hebben kunnen bedienen , in de magt van die genen ftbnden, die naturelijk voor de vermeerdering der magt van den Paus bedugt moesten zijn , te weten, de Urfinös en Colonnds met hunne aanhangelingen , en hij zich dus hier op geenzins verlaten kon. 'Er was dus niets anders overig gebleven , dan dat hij deze hinderpaalen uit den weg ruimde , en de ftaaten van Italië in onderlinge verdeeldheden in te wikkelen, ten einde zich gewisfelijk van een deel derzelve te kunnen meefter maaken. En dit kostte hem zeer weinig moeite, wijl de Venetianen de Franfchen, om andere reden uitnoodigden, om naar Italië over te komen; waar toe hij zelve medewerkte , daar hij het huwelijk van Lodewijk XII vernietigde. Dan, daar deze vorst, op de bede der Venetianen, en met toeftemming van Alexander VI in Italië getrokken was, bevond hij zich naauw te Milaan , of hij verè'enigde zich , ten einde zijnen goeden naam ftaande te houden, met de Paus, om de oogmerken van dezen te bevoorderen , en gaf hem volk om Romagna te overweldigen, waar van de heirtog van Valentinois zich dan ook werkelijk meefter maakte , in weerwil der Colonnes. Dan, om dezen ftaat te blijven behouden , en verdere voordgangen te maaken , ontmoette hij twee hinderpaalen, den eenen van de zijde der Ur/ino,s , van wier hulp hij zich bediend had , wijl hij vreesde , dat deze anderszins in gevalle van nood zijne zijde verlaten zouden , en zij hem niet alleen verhinderen mogten, om iets 'voor zich te verwerven , maar tevens dat ge-  van EENEN VRIJEN STAAT. 165 gene, het welk hij reeds verkregen had , wel ligt weder konden ontweldigen : de andere zwaarigheid vertoonde zich van de zijde van Frankrijk, van het welke hij insgelijks vreesde, zich wel dra te zien begeven. Want, wat de Urfintfs betreft— hij had ontdekt, dat die, na het innemen van Faijence, zich in het beleg van Bologne zeer koel gedragen hadden. En daar hij , na het heirtogdom Urbino overweldigd te hebben, door den koning vervolgends genoodzaakt werd , om van zijnen voorgenomen inval in Toscane aftezien ; wist hij de denkwijze van het Franfche^ hof zo wel te doorgronden , dat hij voornam, niet meer van het geluk te willen afhangen, als ook even weinig van de wapenen van een'ander. Het eerfte , wat hij dus deed, was de magt der Urfinö's en Colonnes te verzwakken , door die genen van hunne aanhangelingen , die edellieden waren , in zijnen dienst te doen overgaan , daar hij denzelven groote jaarwedden , ambten, en het bewind over plaatfcn , volgends hunne bijzondere rangen , fchonk : zo dat zij dus binnen weinigen maanden hem allen die geneigdheid toedroegen , welke zij te vooren aan de tegenövergeftelde partij betoond hadden. En, na de Colonna's vervolgends verftrooid te hebben, zogt hij naar eene gelegenheid, om de Urfinö's in het verderf te Horten, welke zich ook op een zeer gefchikten tijd aan hem op deed, en voortreffelijk van hem gebruikt werd. En .deze beftond hier in , dat naamelijk dezen, toen zij te laat bemerkten , dat de toenemende magt des heirtogs, en van den Paus hunnen val berokkende , zij eene famenkomst op het grondgebied van Percufa hielden ; deze vergadering had den opftand, die wel dra daar na te Urbino plaats greep, en de onlusten , die in Romagna uitbersten , ten gevolge ; terwijl de heirtog daar door aan duizend gevaaren bloot gefteld werd, die hij niet L 3 te  i66 DE REGERINGS-VORM te min met hulp der Franfchen gelukkig te boven kwam. Dan , na alles weder in eene behoord:jke orde gebragt te hebben, ftelde hij nu alle' zijne fchranderheid in het werk , om de een en andere te bedriegen , daar hij noch op de Urbinó's , noch op eenigen vreemdelingen, hoe ook genaamd, het 'allerminst vertrouwen verder ftellen wilde , en geenzins meer verkoos, om van de laatfte op eenigerhande wijze wijders aftehangen: en deze pooging, om hen te misleiden , gelukte hem, ten aanzien der Urbinó's zo volkomen , dat zij zich in het einde wederom met hem verzoenden , door de tusfehen komst van den bekenden Paulo, dien hij door eene menigte van gefchenken op zijne zijde bragt ; zo dat de Urbinó's ten laatften dwaas genoeg waren , om zich te Senigaglia in zijne hand te ftellen. Na dus de hoofden van dit genacht uitgeroeid , en zich hunne aanhangelingen tot vrienden gemaakt te hebben , was zijne magt des te beter gegrondvest, daar hij geheel Romagna benevens het heirtogdom Urbino thans bezat, terwijl het volk onder zijn bewind te gelijk volkomen te vrede leefde. Dan , daar hij ten dezen opzigte verdient te worden nagevolgd , acht ik het voegzaam, hier van iets meer te zeggen. —• Zo dra hij zich van Romagna meefter gemaakt had , begreep hij aanftonds , dat dit gewest te vooren in de magt van fchraapzugtige meefters geweest was , die hunne ónderdaanen veel eer uitgefchud , dan befchaafd hadden , en dat geftadige rooverijën , fcheuringen en moord, hier aller wegen heerschten. Ten einde dus dit landfehap volkomen in rust en tot gehoorzaamheid te brengen, zag hij, dat 'er niets beter konde in het werk gefteld worden , dan dat men daar een behoorelijk gezag poogde te vestigen. Ten dien einde koos hij dus een zekeren Remiro d'Orco, een wreed cn oplettend man , aan wien hij eene onbe- paal-  van EENEN VRIJEN STAAT. 167 paalde magt fchonk, en deze landvoogd bragt in eenen korten tijd alles in een volmaakten ftaat van orde en öndergefchiktheid , terwijl hij zich hier door te gelijk een grooten roem verwierf. Dan , daar de heirtog vervolgends begon te dugteu , dat zulk een onbegrensde magt zeer ligt haatelijk zoude kunnen worden (*), rigtte hij in het midden van dit landschap eene burgerlijke rechtbank op , waar elke ftaat zijnen Advocaat hield. En daar hij zag, dat de gedagten aan het vergangene hem bij vcelen in haat gebragt had , befloot hij op zekeren morgen , om Remiro te doen vierendeelen , en de ftukken van zijn lighaam op een paal vast gehegt, met een bloedig mes daar neven , op de markt van Cefcna ter fchouwfpel te ftellen, ten einde dus het volk te toonen, dat de wreedheden , welke 'er voormaals gepleegd werden', geenzirs aan hem moesten worden toegefchreven; maar alleen uit de geweldige gcaartheid van zijnen ftaats - dienaar waren voordgevloeid -— het geen het volk te gelijk met verwondering trof, en volmaakt te vrede ftelde. Dan, dat wij (*) Nee ttnquam fatis fida poten tia, uhi nimia — zegt Tacitus II! ff. L. 2. — het welk betekent. Een al te uitgebreide magt is nimmer ten vellen zeker, of van een langen duur. Nederd. Vertaaler. (**) Dit is eene aangenomen gewoonte der vorften, dat zij naamelijk, het zij vroeg of laat, de werktuigen hunner wreedheid aan delwraak der volken opofferen — Scderum mini stres — zegt Tacitus, ten aanzien van TlEERIUs ut pervsrti ab aliis nolebat',: ita plerumqae fatiatus , vete. res & pragraves adfiixit — Annalium L. 4. het welk hier op nedet' koomt. — Even gelijk hij die genen , die hij als werktuigen zijner gruwel, daaden gebruikte , van niemand anders wilde laten omkopen; even dus verplette hij deztlve meest al, wanneer zij hem genoeg gediend nadden en oud, en inagtjg geworden waren. — En L. 14 van het zelfde werk luidt dus de taal van 'even genoemden fchrijver. — Levi pest admisfum f.elus gratia, dein gravore odio. — Na het begaan van eenig gruwel ft':.: beloonde hij deze zelfde dienaaren zijner boosheid met eenig weinig betekenende gunstbewijs , terwijl hij hen vervolgends ast eenen des te geweldiger haat vervolgde. L 4  i68 DE REGERINGS-VORM wij tot ons onderwerp te rug kecren. Daar thans de -heirtog zich in het. bezit van eene zeer uitgeftrekte magt, en bijkans tegen alle dreigende gevaaren beveiligd vond, naar dien'hij zich op zijne wijze gewapend , en van de meesten der genen , die hem voornaamelijk" hadden kunnen hinde- ren , ontflagen had , behoefde hij niets te vreezen, dan alleen van de zijde van Frankrijk , wijl hij zeer wel bevroedde , dat deszelfs vorst, die zijne dwaaling te laat had ingezien, geenzins gedoogen zoude , dat hij zijne grootheid nog verder uitftrekte. Om deze reden begon hij 'er zich weder op toeteleggen , om vrienden te maaken, en met de Franfchén eene lijn te trekken, toen deze in het koningrijk Napels inrukten , ten einde de Spanjaarden te verdrijven, die Cajazzo belegerd hielden ; en gewis ware het befluit , dat hij genomen had , om zich van hun te verzekeren , ook wel dra met een gewenschten uitflag bekroond, indien zijn vader flegts nog eenigen tijd mogt geleefd hebben. Zodanig nu was zijn gedrag ten aanzien van het tegenwoordige. Dan, wat het toekomftige betrof — daar hij met reden vreezen -moest, dat een nieuwe paus hem wel ligt dat gene weder zoude ontweldigen, het welk Alexander hem gefchonken had , poogde hij zich door vier verfcheiden middelen hier tegen te wapenen. i°. Door het gedacht van alle die grooten , aan wien hij hunne bezittingen ontroofd had, geheellijk uitteroeiën (*); ten einde dus aan dezen op- vol- (*) Mucimus, eerfte flaatsdienaar van Vtspapanus, deed den zoon van fitellius ombrengen, ten einde, gelijk hij zeide , alle zaaden van eenen - burgeroor-log op eenmaal te verflikken. — Mucianus Vittllii filium intirfiei jubtt, manfuram disordiam oblendens , ni femina belli re/linx;ejït — Tacitus ïlifl. L. 4. — het welk betekent, Mucianus gaf last, om den zoon vmViysWus om het leeven te brengen , tot reden bijbrengende, dat, zo hij den oorlog niet 111 deszelfs eerften kijm verflikte, de burgertwisten geftadig zouden blijven voordduuren. — Het is dus ook ten uiterftcn gevaar-  van EENEN VRIJEN STAAT. i69 volger van zijnen vader alle mogelijkheid , om hen wederom in hunne goederen te herftellen, geheel en al te ontrukken. a°. Door alle Rome'mfche edellieden aan zich te verbinden, met oogmerk, om door hunne medewerking eenen nieuwen paus in ontzag te kunnen houden. 30. Door zich in het conclave zo veele afhangelingen te maaken , als immer mogelijk ware. 40. Door zich voor des paufen dood reeds zo hoog te verheffen , als immer doenlijk ware , ten einde dus in ftaat te zijn , om zelve eenen genoegzaamen wederftand aan eenen eerften aanval te mogen bieden. Van deze vier ontwerpen had hij 'er voor het fterven van Alexander reeds drie ten uitvoer gebragt, en het vierde was ook bereids bijna voltooid : want van die groote , die hij voormaals had uitgefchud, waren 'er hem flegts weinigen ontkomen ; de geheele Romeinfche adel was in zijne belangen overgegaan1; het grootfte gedeelte der cardinalen vloog van zijn wenk ; en wat het vergrooten van zijne ftaaten betrof hij was voornemens zich van gansch Toscane meefter te maaken, waar hij Perofa en Piombino reeds bezat, behalven ook Pifa, dat hem tot fchutshcer had verkozen , en het welk hij, wanneer het hem flegts goed dagt, konde overweldigen , daar hij de Franfchen , die door de Spanjaarden alreê uit het rijksgebied van Napels verdreven waren, niet meer behoefde te' ontzien, terwijl tevens de een , zo wel als de andere dezer beide volken zijne vriendfehap thans van geen gering vaarlijk, die genen te fpaaren , die men te vooren van het hunne beroofde. — Periculum ex miferieordia. — Vbi Vespafignus imperium in vaftrit, non ipfi, non amicis ejus, non exercitibus fecuritatem, niji exJiinOo aemulatu redituram. — Tacitus Hili. L. 3. waar van dit ongeveer de zin is. — Dat het mededoogen gevaarlijk zoude kunnen worden. En dat, wanneer Vesfafianus zich van het rijk meefter gemaakt had, noch hij zelve , noch zijnen vrienden , noch het krijgsvolk volkomen veilig zouden zijn, dan na men zijnen mededinger had uit den weg geruimd. L 5  17© DE REGERINGS-VORM ring belang moest achtten. Vervolgends onderwierpen zich ook Lucca en Siena aan zijne heerfchappij; het zij uit hoofde van den haat, dien zij tegen de overhèerfching van Florence hadden opgevat, of wel alleen uit vrees; en tevens waren de Fhremijnen geheel buiten ftaat, om hier tegen iets , hoe ook genaamd , te verrigten. En zo zijne overige ondernemingen hem insgelijks gelukt waren, gelijk dit buiten alle tegenfpraak gefchied zoude zijn, zelfs nog dat zelfde jaar toen Alexander ftierf, als dan ware hij zo magtig en / gedugt .geworden , dat hij zich zclven zonder van iemand te moeten afhangen, had kunnen ftaande houden. Dan , vijf jaaren , na dat hij het harnas had aangegespt, verliet Alexander, doodclijk krank, hem te midden tusfehen twee ontzaggelijke vorften, die beiden tevens zijne openlijke vijanden waren , terwijl hij in de daad geene andere wezenlijke bezitting had, dan alleen Romag- na al het overige beftond alleen in onzekerheden. Dan, hij was niet te min zo dapper, bezat een zo doordringend oog, om te ontdekken , wanneer het zijne belangen vorderden, menfehen te verëenigen , of te verdelgen , en had in dien korten tijd zulke hegte grondflagen voor zijne toekomftige grootheid gelegd , dat, zo hem flegts eene volmaakte gezondheid ^ware te beurt gevallen, of hij niet met twee magtige legers mógt genoodzaakt geweest zijn te ftrijden; hij alle overige moeilijkheden zeer ligt zoude te boven gekomen zijn. En het geen genoegzaam toont, dat de gronden, door hem gelegd , zeer goed waren, beftaat hier in , dat Romagna hem meer, dan eene ganfche maand bleef verwagten , en tevens, dat alhoewel de BaglionPs, de VttUWs, en de Urfino's, zich weder naar Rome begeven hadden, zij egter aldaar niets tegen hem vermogten te verrigten, hoe zeer hij zich ook op den oever des doods bevond. En zo hij al niet in ftaat ware , om den gent n , dien  van EENEN VRIJEN STAAT. 171 dien hij wilde, tot de waardigheid van paus te doen verkiezen, bewerkte hij niet te min, dat zij, die hem niet behaagden, daar van werden uitgefloten. Dan, alles zoude hem zeer weinig moeite gekost hebben, ware hij flegts niet onpasfelijk geweest, toen Alexander ftierf. En ten tijde, toe Julius II verkoren werd, zeide hij mij zelve , dat hij alles doorgedagt had, wat 'er gebeuren kon na den dood van Alexander , en 'er voor alles door hem gezorgd was, doch dat hij geenzins had kunnen gisfchen, dat hij zelve in doodsgevaar zoude zijn , op het zelfde tijdftip, waar op zijn vader den adem uitblies. En wanneer men dit alles opmerkzaam gade flaat, weet ik niet, wat men in het gedrag des heirtogs zoude kunnen berispen , in tegendeel geloove ik, hem ter navolging te moeten voorftellen aan elk een, die door de gunst des lots ten troon verheven werd, of dezen doormiddel der wapenen van eenen anderen befteeg; en te meer, daar hij eenen verbaazenden moed bezat, en tevens gefchikt was, om de uitgebreidfte ontwerpen te fmeeden, kon hij zich volftrekt op geene andere wijs gedragen : want niet, dan door zijne eigen onpasselijkheid , en den korten duur der pausfchelijke regering van Alexander, zijn zijne ondernemingen mislukt. En om deze reden is het, dat ieder vorst, die zich van zijne vijanden tragt te verzekeren; zich vrienden verlangt te maaken ; door geweld, of list te overwinnen ; begeert van de volken bemind en gevreesd, en van het krijgsvolk geëerbiedigd te zijn; en zich te ontdoen van die genen, die hem zouden kunnen, of voor zeker moeten fchaden; die nieuwe gebruiken invoeren; [ontzaggelijk en ftreng, grootmoedig en milddaadig wezen; eene trouwlooze krijgsmagt vernietigen , en eene andere, volgends zijne eigene verkiezing, daar voor in plaats ftellen wil; die haakt, om de genegenheid en hoogachting van andere vorften voor zich te behouden , ten einde zij hem eenig nut mogen  17» DE REGERINGS-VORM gen aanbrengen, of voor het minfte vreezen, om hem een wezenlijk nadeel te doen-7- elk een van deze, zeg ik, kan thans met mogelijkheid geen voorbeeld vinden , dat verfcher in het geheugen van ieder een zij ingedrukt, dan de daaden van den heirtog van Valentinois. Het eenige, waar over men hem met mogelijkheid zoude kunnen berispen, beftaat in de verkeerde keus, welke hij ten aanzien van Julius II deed ; want, zo hij al niet in ftaat ware, om eenen paus naar zijn verlangen te doen verkiezen, was het hem egter niet te min nog altoos mogelijk, om elk eenen, die hem niet beviel, van dit gezag volkomen uittefluiten. Dan, nimmer had hij in de verheffing van zodanige cardinalen, die voormaals door hem beledigd werden , of die , wanneer zij een maal paus werden, gegronde reden vonden, om hem te vreezen (*)•> behooren toeteftemmen. Hij had de cardinalen Julianus de la RovereQ*^ Colonna, St. Georgius en Ascangno, ten fterkften tegen zich verbitterd. Alle de anderen, dien Nero zette vier gcmecnsmannen af, om geene andere reden, dan alleen, wijl hij hen vreesden. —— Exuit trilunatu , quafi principem non f Hem odisfent, fed tarnen extimerentur. — FaCITUS Annalium Z. 15. —• Hij beroofde hea van de waardigheid van gemeenslieden, niet zo zeer, wijl zij hem eenen bijzonderen haat hadden laten blijken, als wel, om dat hij hen vreesde. — Hij deed Ofioriut ter dood brengen, wijl hij voor deszelfs lighaams-kragten en verworven roem dugtte. — Cauja festinandi c/edem ex to oribatar , quod OJiorius , ingenti corperit robore , armorumfuo fcientia v.etum Neroni fecerat , ne in vaderet favidum femper. —• De rede, waarom hij den moord, die aan hem gepleegd werd, deed verhaasten, was deze, dat OJiorius door zijne ongemeene lighaams-kragten en ervarenheid in den wapenhandel aan Nero vrees had aangejaagd, dat hij dezen, die altoos voor hem tzidderde, nog eens mogt aanvallen. (**) Alexandro principe, quicum veteres et privatas Jimultates habebat perpetuis decem aunis urbt abfuit. OnuPHR. in Vita Julii II. — Onder de regering van Paus Alexander, met wien hij in eene verouderde en bijzondere vijandfehap leefde, hield'hij zich geduurende gehcele tien agter een volgende jaaren van Rome afwezig.  van EENEN VRIJEN STAAT. 173 dien van Rome , en die genen , die ónderdaanen van Spanje, en door hunne belangen of maagfchap aan hem verbonden waren, alleen uitgezonderd, hadden reden, van hem te dugten, wanneer zij tot paus verkoren werden. Dus eischte de voorzigtigheid, dat hij een Spanjaard tot deze waardigheid deed verheffen, en dat, zo hem dit onmogelijk wezen mogt, bij met den cardinaal van Rome genoegen nam, en geenzins Julianus de la Royero deed verheffen, die vervolgends ook de eenige oorzaak van zijnen ondergang was. Zo zeer is het onbetwistbaar zeker, dat die genen, die zich verbeelden, dat nieuwe wcldaaden den grooten de voormaals geleden ongelijkén doen vergeten, zich zelf ten hoogften bedriegen. (*) (*) Quarum apud prjepotentes'in lengum memoria efi. — Tacitus Annalinai L. 5. >— Van welke beledigingen het herdenken bij de grooten van een zeer langen duur is. — Men voege hier tevens bij: dat bewezen wcldaaden nimmer zulk eenen diepen indruk maaken, wijl men niet dan, ten koste van ons zelf erkentelijk zij, en de wraak alleen plaats heeft ten koste van die genen, die wij haaten. — Tanti proclivius efi injuria , quant beneficia vicem exfeltere, quia gratig eneri, ultio in quxfflu babetur. — Men is des te gereder, zich gevoelig te toonen over beledigingen , dan ten aanzien van ontvangen weldaaden, wijl de dankerkentenis ons een last, en het uitoefenen van wraak daar tegen als een voordeel, het welk wij erlangen, voorkoomt. AGT.  AGTSTE HOOFDSTUK. Betreffende die genen, die zich door gruweldaaden tot den rang der vorften verheven hebben. Dan, daar 'er nog twee andere wijzen zijn , waar op een ambteloos burger tot den ftand der vorften in ftaat is opteftijgen, zonder dat men dit ganfchelijk aan- het geluk, of aan zijne dapperheid zoude kunnen toefchrijven, fchijnt het mij niet onvoegzaam, thans hier van te handelen. De eerfte van deze is, wanneer men door middel van eenig fchelmftuk ten troon ftijgt; de andere, wanneer een ambteloos burger zich tot een oppermagtigen gebieder van zijn vaderland, door de gunst van zijne medeburgeren verheven ziet. Wat de eerfte betreft , ik zal, zonder het verdienftelijke van derzelver oorzaak hier nader te onderzoeken , flegts aanftonds twee voorbeelden, het een uit de aloude gefchiedenisfen, en het ander van laater dagen aannaaien, daar deze, mijns oordeels, voor die genen, wier belang het is, dezelve natevolgen, volkomen genoegzaam wezen zullen. Agathocles, van Sicilië geboortig, en de zoon van eenen ellendigen pottenbakker, werd koning van Sijracufe. Hij be-  van EENEN VRIJEN STAAT. 175 betooonde zich een booswigt in alle de onderfcheiden ftaaden, waar in het lot hem plaatfte, doch tevens altoos een man van eenen ongemeenen moed en veel vernuft. Daar hij langs de verfcheiden trappen in het krijgswezen, eindelijk tot hoofdfchout van Sijracufe opgeklommen was, vormde hij het plan, om dezen ftaat, als een vorftendom aan zich te onderwerpen, en dat gene , zonder van iemand aftehangen, in zijne magt te houden, het welk men hem volkomen uit vrijen wil gefchonken had. Na dus hier over met Hamilcar , die toenmaals over de Carthafche legermagt het bevel voerde, welke zich in Cicilie bevond, gehandeld te hebben; liet hij op zekeren dag het volk en den raad van Sijracufe famenkomen, als ware het, om over de belangen van den ftaat te raadpleegen, en daar hij aan zijne krijgslieden wel dra een teken gaf, deed hij alle de raadsheeren, en de rijkfte burgeren ombrengen, waar na hij zich zonder moeite van het vorftelijk gezag te Sijracufe meester maakte. En, alhoewel de Carthagers hem twee maal vernoegen, en vervolgends belegerden, was hij egter niet alleen in ftaat, om zijne ftad te verdedigen , maar daar hij een gedeelte van zijn volk agterliet, om deze te bewaaren, durfde hij Africa zelfs met het andere aanvallen; deed dus wel dra het beleg van voor Sijracufe opbreken ; ja, vernederde de Carthagers zo zeer, dat zij zelfs in het einde genoodzaakt waren, om een verdrag met hem te fluiten, en Sijracufe in zijne handen te laten. Elk, die dit alles met opmerking gade flaat, zal hier in niets, of voor het minst zeer weinig vinden, het geen men aan het los geluk zou kunnen toefchrijven; te meer, wanneer men in aanmerking neemt, dat hij geenzins door de gunst van anderen, maar door de dapperheid van het krijgsvolk ten troon fteeg, en zich vervolgends door even edel-  j76 DE REGERINGS-VORM edelmoedige, als gevaarelijke befiuiten daar op wist ftaande te houden. Men kan dit ombrengen der burgeren gewisfelijk geenzins deugd noemen; even weinig, als het verraden zijner vrienden; zijne verbreking van alle goede trouw, het vertreden van den godsdienst , en het imóoren van de ftem der menfchelijkheid — alle welke middelen wel gefchikt zijn, om iemand eene kroon, doch geenzins eenen waaren roem te verwerven. Dan, wanneer ik op de onvertzaagdheid, welke Agathocles, te midden der gevaaren blijken liet, en zijne onoverwinnelijke ftandvastigheid in tegenfpoed mijnen aandagt vestige, zie ik niet, dat hij in de daad beneden iemand der grootfte veldheeren verdiene zou gefteld te worden, hoe zeer hij ook anders geenzins waardig zij, om in eenen zelfden rang met die doorlugte ftervelingen geplaatst te wezen , zo dra men zijne afgrijzeliike wreedheden en duizend andere gruweldaaden, welke hij bedreef, flegts even in aanmerking neemt. En, wat het tweede voorbeeld van laater dagen belangt, het zelve is dat van Oliverotto da Fermo, dien zijne beide ouderen reeds in zijne vroegfte kindsheid ontrukt werden, waarom Jan Fogliani, zijn oom van moeders zijde, hem tot zich nam en opvoede, wanneer deze hem, hoe wel hij toen nog flegts een kind was, onder het toezigt van den jongen Paulus Vitelli ftelde, om zich in de krijgskunde te oefenen. Wanneer Paulus vervolgends ftierf, diende hij onder het bevel van Fttellozzo, deszelfs broeder; dan, daar hij vernuftig, zeer gefchikt tot alles, en tevens ongemeen leevendig was, achtte hij het weinig moeite, om een der eerfte krijgslieden van zijn tijd te worden. Dan, wijl het hem een teken van lafhartigheid fcheen, flegts in den zelfden ftand , waar in hij zich bevond, geftadig te blijven, even gelijk zijne medemakkers, nam  van EENEN VRIJEN STAAT. 1?7 nam hij het befluit, om met hulp van de Vitelli's, door middel van eenige burgeren, die liever hun vaderland in flaavernij, dan in het bezit van eene volkomen vrijheid zagen, zich van Fermo meester te maaken. Hij fchreef dus aan zijnen oom, dat, daar hij nu reeds verfcheiden jaaren van huis geweest was , hij zeer verlangde , om zijn vaderland eens weder te zien, en van de nalatenfchap zijner ouderen eene nadere kennis te nemen, terwijl hij zich tot nu toe nog met niets anders , dan het verwerven van roem, had bezig gehouden. Dan, dat hij, ten einde dus aan zijne landgenooten te kunnen toonen , dat hij zijnen tijd niet nutteloos had doorgebragt, eene ftaatelijke intrede wilde doen , en daar bij van honderd zijner vrienden en bedienden, te paard, verzeld zoude zijn. Hij verzogt dus ten dien einde zijnen oom, om de burgeren zijner ftad te willen overhaalen, ten einde zij hem op eene onderfcheidende wijze ontvangen mogten — eene eer, welke op den genen, die voor zijne opvoeding gezorgd had, gewisfelijk zou te rug kaarfen. Zijn oom deed alles, wat deszelfs neef van hem verlangd had. Olherotto werd op eene plegtige wijze ter ftad ingeleid, waar hij zich eenioe dagen bezig hield met alles te beraamen, het geen hij tot zijn boosaartig opzet noodig achtte. &Hij maakte dus ook toebereidzelen tot een plegtig vreugde-feest, waar op hij Fogliani, en alfe de eerfte lieden der ftad nodigde. Dan, na het eindigen van de maaltijd en onder de vrolijkheden, welke bij zodanige famenkomften meestal plaats grijpen , bragt hij met opzet een emftig gefprek ter baane' het welk over de verbaazende magt van Paus Alexander en de heldendaaden van deszelfs zoon liep; en toen hij zag , dat zijn oom , en de andere gasten, daar aan een wezenlijk deel namen, ftond M hij  i7Z DE REGERINGS-VORM hij op het onverwagtst en fchielijk op, met het zeggen, dat men voor, zulk een onderhoud een zekerer, geheimer plaats, moest verkiezen, waar op hij met hun naar eene kamer ging, waar hij gewapend krijgsvolk verborgen had , die hen allen ombragten, zo, dra zij flegts gezeten waren. . Vervolgends zette Oliverotto zich te paard, en begaf zich naar het paleis der overheid, het welk hij belegerde, waardoor deze dus genoodzaakt werd, om hem als oppermagtig vorst te erkennen — eene waardigheid, waar in hij zich zo wel wist ftaande te houden, hetzij dan, door eiken, die zich misnoeg toonde , of hem konden hinderen , van het leeven te berooven ; het zij door het maaken van nieuwe burgerlijke wetten, en het beraamen van infteHingen voor het krijgsvolk ; zo dat hij zich langs dezen weg niet alleen binnen de muuren zijner ftad volkomen in veiligheid zag, maar tevens voor alle zijne nabuuren ten hoogfte gedugt fcheen, en het dus even moeilijk zouden gevallen zijn, om hem te onttroonen, als het weleer, ten. aanzien van Agathocks was, zo hij zich een jaar hier na niet had laten verftrikken door den hertog van Valentinois , die hem te Senigaglia gevangen nam, waar hij, benevens Vittllozzo, zijnen leermeester in de krijgskunde en het bedrijven van gruweldaaden, verworgd werd. Men zouden zich wel ligt kunnen verwonderen, hoe het mogelijk ware , dat Agathocks, en anderen van het zelfde foort, bij het pleegen van duizend verraderijen en andere wreedheden, zo lang in hun vaderland hebben kunnen leeven, zonder, dat 'er ooit eenige famenzwering tegen hen gevormd werd , terwijl zij tevens in ftaat waren, om zich ten vollen tegen alle buitenlandfche vijanden te verdedigen , en dit moest nog te meer bevreemden, wanneer men in aanmerking neemt, dat wederom verfcheiden anderen niet een maal in ftaat waren , om  van EENEN VRIJEN STAAT. iJ9 om flegts in eenen vollen vrede hunne ftaaten aan zich te behouden , in ftede van die , nog boven dien, in tijden van oorlog te kunnen beveilgcn. Dan , zo ik gcloove , is dit alleen toetefchnjven aan het goed , of kwaad gebruik , het welk men van zodanig eene wreedheid maakt. Men kan die wel gebruikt noemen — ten minften zo het immer geoorloofd was , te zeggen, dat iets kwaads , den naam van goed verdient — wanneer deze niet , dan flegts eene enkele reis bedreven werd , en dit dan boven dien nog alleenlijk uit de volftrekte noodzaakelijkheid, om" zich zelf in veiligheid te ftellen; terwijl deze tevens in het einde op het geluk der ónderdaanen uitliep. ■ Doch zij wordt verkeerdelijk uitgeoefend , wanneer men die in aanvolg van tijd nog geduurig doet toenemen , in ftede van dezelve geheel 'en al te laten ophouden. Zij, die daar van op de eerst gezegde wijze alleen gebruik maaken, kunnen met hulp van God (*) en menfehen, hunne zaaken nog altoos op de eene , of andere wijze wederom in orde brengen , gelijk dit door Agathocks gefchiedde. Dan, wat de anderen betreft — het is onmogelijk, dat zij zich langen ftaande houden. Waar uit ik befluite , dat hij, die zich met geweld van het opperfte gezag in een ftaat meefter maakt, alle zijne wreedheden op een maal behoort te bedrijven , ten ein- (*) Elk, die nog Heats den allcrgeringften eerbied voor het volmaakt, aanbiddelijk Opperwezen gevoelt, zal voor zeker ijzen, wanneer bij deze uitdrukking leest, en tevens de grooifte verontwaardiging gevoe- }en. dus fpcelt elk dwingland telkens met den naam des Onein- digen , met den Godsdienst met alles, wat heilig en eerbied wekkend kan genaamd worden —— en egter durven die fchrikgedrogten, die monfters de verdedigers der onderdrukking, der flaavernij, eil van duizend ... duizend gruweldaaden, nog tevens beweeren, dat vrije, waarlijk bewonderenswaardige volken, die bet dvvangjuk durfden vertreden, geen deugd, noch eerbied voor den Ahiagtig'en bezitten! . . . De Niderduitsciie Vertaaler. M 3  i&o DE REGERINGS-VORM einde daar mede telkens niet weder te moeten aanvangen , en de gemoederen door het bewijzen van wcldaaden aan zich te kunnen verbinden , en gerust ftellen. De vorst (*), die anders handelt, het zii uit wreedheid,, het zij door de ingevingen van kwaade raadslieden, is genoodzaakt, het flagt - mes altoos gereed te houden, en kan zich nimmer op zijne ónderdaanen betrouwen, te meer, daar de geduurige beledigingen, welke hij hen doet gevoelen, hen zekerlijk verhinderen moeten, om ook van hunne zijde flegts het allerminst betrouwen op hen te vestigen. Dus behoort dan al het kwaad, dat 'er verrigt wordt, volftrekt op eens te gefchieden , ten einde die genen , aan wien men het uitoefent, geene gelegenheid mogen hebben, om dit genoegzaam te gevoelen. Dan, daar tegen moet men de wcldaaden , welke men bewijst, allengs en van tijd tot tijd uitdeelen, ten einde men die beter leere kennen en genieten. In het kort, de vorst ' moet op zodanig eene wijze met zijne ónderdaanen handelen, dat geen voorval, hoe ook genaamd, het zij dit voordeelig, of nadeelig wezen moge' de minfte verandering in zijn gedrag kan doen bemerken. Want, wanneer de nood hem drukt, is het geen tijd meer, om zich te wreeken; terwijl het goede , dat hij verrigt, hem anders geen, het mmftenut aanbrengt , wijl men hem hier voor als dan o-een de minfte dankerkentenis meent verfchuldigd te zijn, uit eene (*) Gelijk Augustus deed-, die pej?to triumvWi nomine, miiitem ionis, populum annond, cuncios dulcedine otii pellexit. —. Tacitus Anna lis L. i. en, qUle iriutviratu , gesferat aboievit — Rat is —na het afleggen van den tijtel van drieman , het krijgsvolk met gefchenken , de burgeren door het uitdeelen van koorn, en allen door de genoegens eener Itille rust, heeft op zijne zijde gebragt; als mede alles herroepen , wat hij als drieir.an verr'gt had.  van EENEN VRIJEN STAAT. 181 eene volkomen overtuiging , dat hij in dat geval daar toe genoodzaakt zij (*)• (♦) Om'deze reden is het, dat Otbo aan zijnen kleeuzoon zeide , dat Vitelliuj voor zeker niet boos genoeg zoude zijn, om bet goed of leeven aan dè'n kleenzoon van eenen keizer te ontrukken , die deszelfs ganfche gedacht gefpaard had, en die den troon verliet; of fchoon hij dien langer koude blijven bezitten , daar zijn geheelc leger tevens van verlangen brandde , om aan dat van Viullius een veidilag te leveren. —— Deze zijn de woo.dcn van Tacitus. Hifi. L. i. — An Vitellium tam inmitis animi fort, ut pro incolami tota domo, fit banc quidem gratiam reddert/ ? Nok enim ultima defperetione, fcd poseente prxlium txtrcitu , remifife rcipublicte novisfmum cafum. Te vooren had hij tegen het krijgsvolk gezegd. — Qjianto plus fpei ofienditis, fi viverc placeret, tante pulerior mors erit. Naar maate gij te meer¬ der ijver betoont , om allen voor mij te flerven , indien ik langer verkoos te leeven, naar maate is het voor mij ook te roemrijker > het leeven afteleggen , ten einde zo veele dappere lieden dus aan geene nieuwe gévaaren bloot te ftellen. M3 EENE  EENE AANTEKENING van Den FRANSCHEN VERTAALER, T Xk twijfclo niet, of de vrienden van het onbeperkt gezag, zullen mij aanftonds Vragen, wat de hier voor gepïaatfte leeringen van Machiavel, met het werk van Needham, gemeen hebben ; daar deze tog volgends hun zeggen , niets anders zijn , dan flegts eene bloote raadgeving, en geenzins een volkomen famenftel, ten aanzien der konst van te heerfchenj, wijl de groudheginzelen dezer wetenfchap van die te rechtwijzingen even dikwijls kunnen afwijken, als de omftandigheden — dat gene, wat tot het welzijn der volken , die men beftiert , noodwendig gevorderd wordt , en de naturelijke goedhartigheid der vorsten dit verëifchen ; of wel, naar gelang de gunftige gcfteldheid der tijden hier toe meer of min aanfpoort. Dan, dat men het ons vergunne , te vragen — of wel de geheime raad van het hof van St. James, onder de tegenwoordige regering zelfs , in de daad van deze ftaatkunde in het minst zij afgeweken ? Verfchoon mij George III, daar "ik hier zo vrij en openhartig fpreken durve ! — Gereedelijk erkenne ik, dat onder alle de vorften van Europa 'er niemand kan geyonden worden , die meer die hoeda-  van EENEN VRIJEN STAAT. 183 danigheden bezit, welke aan een goeden echtgenoot, eenen tederhartigen vader, eenen wezenlijken broeder, eenen getrouwen vriend natuurlijk eigen zijn , cn wat nog verre boven al het andere te ftellen is , die tevens, als vorst, van geheel zijn volk vuuriger kan worden aangebeden. Dan, gewis zoude het mij egter weinig moeite kosten, te bewijzen, dat, zelfs onder eenen George III., de ganfche Americaanjche oorlog niets anders geweest zij , dan eene naauwkeurige uitoefening van dat gene , dat; een Machiavel den vorsten geleerd heeft. En alhoewel de ftaatsdienaaren in hunne verwagting bedrogen werden , blijkt het egter niet minder klaar , dat daar deze onder de regering van den even genoemden Britfchen koning geene' zwaarighcid maakten, om de grondbeginzelen der ftaatkunde van een Machiavel te volgen 5 —< daar men zich aan het hof van Lodewijk XVI, daar van insgelijks met eene verwonderlijke behendigheid hebben weten te bedienen; daar het verzamelen van dertig duizend man röndöm Pa ijs, niets, dan eene toepasfing in het groote van het leerftelzel van den zo berugten ■ Florentijner geweest zij;— ja, daar dit alles waar zij, blijkt hier uit buiten alle tegenfpraak , dat in de waarelijk vrije ftaaten, en ook in deze alleen , de leerftellingcn van Machiavel, en alles, wat daar naar flegts zweemt, met gene mogelijkheid door de hoofden van het algemeen beftier in uitoefening kunnen gebragt worden , en dat op het zelfde oogcnblik , wanneer men voor de eerfte maal de minfte reden heeft, om te vreezen , dat deze ftaatkundige begrippen flegts den geringften voordgang zouden beginnen te maaken — dat op dat zelfde ooger.blik, zegge ik , 'er voor het volk ter ftond geene andere keuze meer overblijft; dan deze alleen,'van naamelijk — de wapenen optevatten ! ... Ja, volken ! indien gij u immer in de noodzaaklijkheid bevond!, om u tegen hcerschzugtigc opperhoofden te verdedigen ■ ■ M 4 te-  184 DE REGERINGS-VORM S°ppkerh°0flien' Wiei' gedrag u een geg«fflde vrees konde inboezemen, dat naamelijk hun ftaatsbeftier wel Ï£ lnpdlTlngiandij °ntaarten mogte — vlieg dan te wa?n J°ud, u ftf ds in een gedugten ftaat van tegenweer , dat dus de dwangzugt aller wegen burgeren me^r'/' bUrgei'en ü"tmoete' ^eLe faam niet het volfte recht verdienen , die met geweer en zwaard voorzien zijn! De ftaatkunde — dus fpreekt Mahlii moet eene dienaresfe der Voorzienigheid zijn, en m,t de zelve tot heil der ftervejingen medewerken. Dan , mets daar tegen verdient met grooter recht onze ganfche verachting, dan die bedriegelijke en ijdele konst, welke flegts derzelver naam alleen heeft aangenomen , doch geene andere grondregelen kent, dan alleen de algemeene vooröordeelen, en hartstog! ten der menigte ; welke om haare voorgeftelde doeleinden te bereiken, van niets anders, dan de ïtst de onrechtvaardigheid, en het geweld gebruik maakt; en welke, daar zij zich vleit , van door het bezigen van middelen, die met de eeuwige, vastgeftelde orde ten vollen ftrijdig ziin in haare oogmerken te zullen flaagen , al het geluk het welk zij waant bereikt te hebben, onder haare handen ziet verdwijnen. Dit ganfche wereld 3rond zegt even de zelf- LSTr T1 ~7 l?Sn ms a»er ^gen een uitge, bieid tafreel van de dwaalingen dezer ftaatkunde op. ^ij doolt bijkans altoos van het rechte fpoor ter wijl zij eenen ijdelen, valfche roem najaagt' ia voor hoe veele vooröordeelen; voor hoe veel ondeugden , vordert.zij ons niet eenen ongegronden eerbied af. Men heeft gewis geenzins begrepen, hoe Kiesch, hoe ijverzugtig, ten aanzien zijner rechten ons gevoel, met betrekking tot eenen wezenlijken roem zij; en met welk eene omzigtigkeid men behoort fe werk te gaan , zo dra men de zugt naar eer in  van EENEN VRIJEN STAAT. 185 in het hart wil opwekken. In dit geval zijn alle bedreigingen ten uiterften aanftptelijk, en de vrees bluscht alle gewaarwordingen, welke daar mede in betrekking liaan , ten vollen uit. Heeft men wezenlijk het oogmerk, om het verlangen naar roem ten fterkften , en algemeen , optewekken ; dat dan de lehande alleen genoegzaam zij , om de fchuldigen te ftraffen. Alleen eene overdreven , eene kwaaIijk begrepen zeden-leer, welke, door een blinden haat tegen _ de ondeugden opgevat, beftierd wordt deze is het alleen , welke dezelve alle in eenen rang plaatst. Dan , daar zij den fterveling de deugd wil doen beminnen , vernietigt zij volftrekt alle aandoeningen van menfchelijkhcid, welke daar van den grondflag uitmaaken. Dat men die flaaffche zielen , welke alleen zodanige misdaaden bedreven, waar toe geen, den geringften moed verëischt wordt . of die genen , wier afgrijzelijke gruwcldaaden met de allerminfte waarfchijnlijkheid meer overlaten , om te kunnen voorönderftellen , dat zij immer tot hunnen pligt zouden wederkeeren dat men deze , ja deze alleen met den dood faedreige. Het zijn zegt deze zelfde fehrijver verder het zijn de hartstogten en neigingen der ziel, waar van de ftaatkunde zich met vrugt bedienen kan , wijl deze te geliik met ons geboren worden, en nimmer ophouden te werken: aan deze kan nien in eenen zekeren zin het voorkomen van de deugd geven. Tot deze hartstogten behooren de nijd, de eerzugt , de hoogmoed , de ijdclheid. Uit haaren eigen aart zijn deze voor zeker haatelijk ; zij maaken de ziel ten uiterften gefchikt , om de billijkheid aan eene zijde te ftellen ; en, aan zich zelve overgelaten, flaan zij tot de verfocièV bjkfte uiterften gereedelijk over : dan , door de ftnatkunde beftierd, worden zij niet te min fomwijlen epn edele naijver, een wezenlijk verlangen naar'roem M 5 yoct-  186 DE REGERÏNGS-VORM voorzigtigheid, ftandvastigheid, en helden moed; dan, om deze wonderwerken te'verrigten, wordt 'er noodzaakelijk verë'ischt, dat de burgeren, ten aanzien van welke dit moet plaats grijpen, niet ganfchelijk door de hebzugt, door eene traage vadzigheid, door de weelde, en andere dergelijke ondeugden , welke de ziel volftrekt verhagen , geheel en al bedorvea zijn. Wees dus verzekerd , dat gij zeer ligt den ondergang van het gemeenebest verhaasten zult; wanneer gij u niet , alvoorens gij u van deze hartstogten bedient, bekwaamheid genoeg bezit, om aan dezelve eene zekere fchaamte intéboezemen, en die met de een of andere deugd , welke dezelve binnen behoorelijke perken houdt, en die beftiert, weet te verbinden. Dan, waar toe is niet de mensch, en de grooten onder anderen , voor al in ftaat, wanneer dezelve eenmaal van het fpoor der billijkheid ter zijde traden , en hen de Hemel, om hen te ftraffen, flegts eens aan hunne driften den ruimen teugel wilde laten vieren ! Geene listen, geen geweld, geene famenzweringen, .c;ecn verraad , geen openbaare oorlog, geene inbreuken op eenig gemaakt verdrag, geene vergiftigingen, geen moord, geene brandftigtingen , geene verwoestingen niets van dit alles is 'er, waar voor zij ■ Dan i (*) De overgang uit den ftaat der natuur tot dien van burger, brengt, ten aanzien van den mensch , eene zeer opmerkenswaardige verandering te weeg ; daar deze nu de billijkheid , ten aanzien van deszelfs gedrag , in ftede van eene bloote natuurdrift, ftelt ; en aan zijne daaden te gelijk die zedelijkheid fchenkt , welke daar aan te vooren volftrekt ontbrak. Eerst dan , wanneer deze overgang met de daad plaats grijpt , treedt het befef van pligt , in ftede eener naturelijke aandrift , en het recht in die van onze begeerten. De mensch , die tot dien tijd toe nog fteeds in alle zijne daaden nipts anders , dan zich zeiven bedoelde , ziet zich hier door nu werkelijk genoodzaakt , om volgends geheel andere grondbeginzelen te handelen , en met zijne rede raad te ploegen , alvoorens hij aan de ftem van zijne neigingen gehoor geeft ; en daar hij zich hier door van verfcheiden voordeelen berooft , die de natuur aan hem gcfchonken had , erlangt hij nu hier tegen wederom andere , die van zo groot een gewigt zijn , daar zijne vermogens thans meer en meer geoefend en ontwikkeld worden ; de kring zijner denkbeelden zich geftadig al verder en verder uitbreidt; zijne gewaarwordingen zich veredelen , en zijne ganfche ziel zich tot zodanig eene grootheid verheft, dat, indien de misbruiken, die men menig werf in den burger-ftaat aantreft, hem niet zeer dikwijls zelfs tot beneden het peil van dien der natuur verlaagden, waar aan hij zich te vooren onttrok , hij zeker de gegrondfte reden hebben zou , om telkens het gelukkig oogenblik te zegenen , dat hem den even genoemden ftaat der natuur voor immer deed verlaten , en hem dus van een bijkans geheel redeloos dier , wiens begrippen ten uiterften beperkt waren , tot een redenmatig wezen , en waaren mensch omvormde. Dan , dat wij de rekening van dit alles aan beide zijden eens in zeer bcvatbaare cn duidelijke bewoordingen opmaaken! Het geen de mensch, door  van EENEN VRIJEN STAAT. 11 Dan, wat het ftaats-beftier betreft, het welk bij de Joden eerst onder Mofes , vervolgends onder J0jüa, en eindelijk onder hunne richteren plaats greep — hier omtrent melden ons de Gewijde Bladen , dat deze alle alvoorens ambtelooze burgeren waren , eer zij door god zeiven tot hunne opperhoofden werden aangefteld; en dat het opperwezen zich verwaardigde hun wijsheid en magt te fchenken eer Hij hen aan de fpitfe van zijn volk plaatfte. En hoe gelukkig was niet dit volk onder de beftiering van deze mannen , die een edel , zuiver hart, en eene boven alle dwaalingen verhevene fchranderheid bezaten! Dit ftaats-beftier heeft men vervolgends met den naam van gods-regering beftempeld , naar dien god zelve daar bij de plaats van wetgever bekleedde. Men behoeft zich derhalven geenzins te verdoor het aangaan van het maatfchappelijk verdrag verliest , beftaat in zijne naturelijke vrijheid , en een geheel onbepaald recht op alles , wat zijne wenfchen gaande maakt , of door hem kan verkregen worden : dan , het geen hij hier tegèn wint , is zijne burgerlijke vrijheid , en het volkomen eigendom , van alles , wat hij bezit. Doch, ten einde men zich in de berekening dezer laatst gemelde vergoeding niet veigisfche , behoort men tusfehen de naturelijke vrijheid , welke geene andere paaien kent , dan de kragten van ieder enkel beftaan en de burgerlijke , welke doer den algemeenen wil beperkt wordt; als ook tusfehen de bezitting van iets, welke in nietsanders, dan eene uitwerking van het geweld , of de aanfpraak , welke iemand heeft , op eene zaak , van welke hij zich , daar deze te vooren aan niemand toebehoorde , het eerfte meefter gemaakt heeft — en het recht van eigendom , het welk altoos op eenen wezenlijken grond van wettigheid rusten moet, zeer naauwkeurig te onderfcheiden. Met opzigte tot het zo even gezegde kan men ook dit nog ftellen, dat men onder de voordeden , die door den overgang tot den ftaat van burger van ons verworven worden , te' gelijk nog insgelijks de zedelijke vrijheid , welke alleen den mensch eene volmaakte heerfchappij over zich zeiven geeft , behoort te rekenen ; daar zeker het gehooorzaamen aan de aandrift onzer begeerten ons geheel tot llaavert maakt , en het opvolgen eener wet , welke men zich zclven heelt voorgefchreven, de waare vrijheid bad behooren genoemd te wordenj. j. Rousseau maatfcbafielijk VerAr»g, Osei \, Beek I IlcofJJl. S.  is DE REGERINGS - VORM verwonderen , dat men geduurende deze eerfte tijden bij het even genoemde volk geene , hoe genaamde fpooren aantreft, waar uit het konde blijken, dat het zelve zijne opperhoofde zelf verkoos, of wel iets anders verrigtte , het geen naar een maatfchappelijke overëenkomst, waar bij de gahfche natie haare toeftemming fehonk , in het allerminst zweemt. Dan , wij zien , dat toen het volk , na een geruimen tijd door deze richteren beftierd te wezen , vervolgends die wijze van beheerscht. te worden , verwierp 1 die wijze van beheerscht te worden , welke het van god zelve ontvangen had, gelijk de almagtige zeer duidelijk te kennen geeft, daar Hij tegen samuc'l zegt: — „ zij hebben u niet verwor„ pen , maar zij hebben Mij verworpen , dat ik „ geen Koning over hun zal zijn. " (*) — waar op zij vervolgends, even als de overige volken verkozen, beheerscht te zijn. Toen fcheen de oneindige zelve aan hunne verlangen toetegeven , en ftond hun dus toe van hunne vrijheid volkomen gebruik te maaken, in het invoeren van een geheel nieuw ftaats-bewind , en het verkiezen van een enkel opperhoofd door het opnemen der ftemmen, in gevolge der voorschriften van eene maatfchaplijke overëenkomst. Het ftaats-beftier, het welk het volk foen aannam , was dat, van het vorftelijk bewind. God zelve betoonde zich hier over te onvrede , en dus voorzeide Samuël, in hoope van het volk nog tot het oude ftaats-beftier te rug te brengen, en van zodanig een willekeurig bewind ten vollen aftefchrikken, aan het zelve, hoedanig de vorften een maal hcerfchen zouden eiï door wclkc fpooreloosheden zij het zel- (*) i. SAMUëL viii. vs. 7. (**) Deze plaats fchijnt mij van een te groot gewigt , om die hir-r niet woordelijk op te geven Dezelve is te vinden i. Samuêl viii. Vs. io. cn vervolg. En luidt dus;  van EENEN VRIJEN STAAT- 13 zelve zijne vrijheid in het einde konden ontrukken, om op deze eene onbepaalde magt te vestigen. Dan , deze grijsaard wilde hier mede egter niet te kennen geven, dat alle hunne vorften zich even zeer, uit hoofde van hun oppergezag , tot de dwinglandij volkomen zouden geneigd toonen , en ftelde tevens geen zins ingewikkeld , dat zij op eene wettige wijze zodanig vermogten te handelen ; maar zijne eigen fchranderheid door den heiligen geest verlicht, deed hem alle de misbruiken , die wel dra onder het bewind der vorften zouden plaats vinden , zeer duidelijk vooruitzien. Doch, in weerwil zijner raadgevinge, antwoordde het volk, — „ Wij willen eenen koning! " Hier op zeide god tegen Samuêl. — „ Geef gehoor aan hunnen ,, eisch ! " — (*) Wij zien dus middag-klaar , dat god zelve zijn volk in het bezit van alle des zelfs rechten liet, en het volkomen vrijheid gaf, om zich „ SamtiVl nu zeide alle de woorden des Heeren den volke aan, her „ welk eenen koning van hem begeerde, en zeide. Dit zal „ des konings wijze zijn , die over u regeren zal. Hij zal uwe zoonen „nemen, dat hij ze zich ftelle tot zijne wagenen, ende tot zijne ruiteren , dat zij voor zijne wagen henen lopen. En, dat hij ze zich „ ftelle tot overlten der duizenden , en tot overften der vijftigen; en „ dat zij zijnen akker ploegen ; en dat zij zijnen oogst oogften; en dat „ zij zijne krijgswapenen maaken , mitsgaders zijn wapentuig.» En uwe „ dogters zal bijnemen tot apothekeresfen, en tot keuken-maagden , en „ tot bakfters. En uwe akkers, en uwe wijngaarden, en uwe olijf-gaar„ den , die de beste zijn , zal hij nemen , en zal ze zijnen knegten geven. En uw zaad en uw wijngaarden zal hij vertienen , en hij zal ze „ zijnen hovelingen en zijnen knegten geven. En hij zal uwe knegteu, „ en uwe dienstmaagden, en uwe beste jongelingen en uwe ezelen ne. men; en hij zal zijn werk daar mede doen. - Hij zal uwe kud- „ de vertienen , en gij zult hem tot knegten zijn. Gij zult wel ten dien „ dage reepen van wegen uwen koning, dien gij zult verkoren hebben; „ maar de Heere zal u ten dien dage niet hooren." Djs Nederd. Vee.- taaler. (*) Het zelfde Hoofdft. vs. ïï.  14 DE REGERINGS - VORM zich eenen nieuwen regerings - vorm te verkiezen; maar dat, daar Hij egter zelf nog fteeds des zelfs onmiddelijke onderfteuner en befchermer wezen wilde; ja, dat Hij zich zelfs zo ver vernederde, om het zelve eenen koning uittekiezen. Dan, in weerwil hier van, ftond hij egter aan dit volk nog fteeds het vermogen toe , om deze keus te billijken , en te bekragtigen , ten einde dus op het duidelijkst te. toonen , dat het hier toe de magt van zijn alvermogen ontvangen had. En om het hier van nog fterker te overtuigen , riep Samuêl op last van god zeiven het ganfche volk te Mizpa famen , als, ware het om aridermaals den koning te verkiezen 5 en na dat het lot op Saul gevallen was, werd hij aanftonds uitgeroepen. En toen de Ifraïliteh alvoorens blijken van zijne dapperheid , in het bevegten der Ammoniten gezien hadden , kwamen zij /wederom te Galgala bij een, en riepen hen;' andermaals tot koning uit —— iets , het geen onwcdcrfprekelijk betoogt , dat het gezag van de opperfte magt geenen hoe genaamde vasten grondflag heeft, dan alleen, in zo verre deze door de gegeven eenpaarige en vrije toeftemming des volks zeiven bevestigd werd. Uit dit groot , dit gewigtig voorbeeld — dat van de eerfte burgerlijke verëeniging van geheel een volk, waar van de Heilige Schrift gewag maakt • zien wij duidelijk, en onwederleg- baar bewezen , dat de eerfte oorfprong van alle wettig gezag bij het volk alleen berust, en dit eeniglijk het recht bezit, van daar over oppermagtig te befchikken. Doch om geene meerdere aanhaalingen te bezigen , wier getal nimmer in ftaat zoude zijn aan het gezegde een grooter klem bijtezetten , zullen wij dit alleen nog aanmerken , dat de Apostel Petrus in zijnen eerften Zendbrief elk ftaats-beftier , van Welk een aart het dan ook zij, het gewrogt der menfehen ,' of een werk van menfehen handen noeme, ten einde daar door aan te toonen, dat  van EENEN VRIJEN STAAT. dat welk eene gedaante het zelve dan ook moge erlangd hebben, dit zijn beftaan niet te min nog fteeds aan den wil, en de goedkeuring van het volk heeft dank te weten. Zonder dat men flegts een maal al den klem bezige, dien eene fluitrede ons zoude kunnen opleveren , ten einde deze waarheid nog nader aantetoonen , is het egter zeer gemakkelijk in te zien, hoe zeer dezelve met de gezonde rede ten vollen overëenftemme , wanneer wij alleen in gevolge van bekende gebeurtenisfen oordeelen, en in aanmerking nemen, dat alle volken beurtelings het recht gehad hebben van daadelijk hunne item te geven, ten aanzien van den vorm van der zeiver ftaats-beftier, en van hunne koningen zelve te verkiezen , zo menig werf men flegts , of in weêrwil der verfchillende regerings - vormen, waar onder zich elk der zelve bevond , en der onderfcheiden omwentelingen welke daaromtrent hebben plaats gegrepen, of wel uit hoofde daar van, dat de troon zich ledig bevond — zo menig werf men dus flegts het volk te famen riep , bij welke gelegenheid dan telkens de toeftemming des volks gevraagd werd. Nog in de voorige eeuwen bevatte Italië verfcheiden vrije ftaaten, en in tegendeel zeer weinigen vorltendommen. Dan, heden daar tegen zijn bijkans alle volken aan een enkel opperhoofd onderworpen, en naauw, dat men hier of daar een gemeenebest ontdekke ! ^ Het koningrijk Napels , in weêrwil der veelvuldige ftaats-omwentelingen, die het bereids ondergaan heeft , behoort niet te min thans aan Spanje. Rome is aan het gezag des Paufen onderworpen; en deze heeft flegts eenen enkelen raadsheer — het eenige en zwakke fchaduw-beeld van den Romeinfchen _ raad van vroeger eeuwkringen , onder zich : Venetië (*) en Genua hebben elk een zeker getal van CO Reeds hebt gij over di* vorflen , die , daar zij de aanbrengers be- 15  té DE REGERINGS-VORM vari raadsheeren, en iedere ook een Doge : doch deze laatfte bezitten flegts een zweemfel van magt. Florence, Ferrare , Mantua, Par ma, en Savoje, worden geen zins door eenen raad, maar alleen door hertogen beftierd en deze zijn allen, ieder in zijn bijzonder ge-. begiftigden , eiken burger , dien men befchuldigde aan bloote verdenkingen , opofferden , uw oordeel geveld : oordeel dus thans ook tevens over die edelen , die in het gemeene best van Vemtie eene ■Volftrekte oppermagt uitoefenen ! Indien het waar is , dat de voornaamfte bedoeling der burgerlijke maatfehappij niets anders is, dan de volkomen veiligheid van alle des zelfs leden , behoort deze dan haaren aanvang te nemen , met het verfpreiden van eene algemeene wantrouwzaamheid ? Hoedanig dan ook immer de voordeelen wezen mogen, die de Venetiaanfibt edele zich verbeelden uit zodanig eene ftaat-kunde te trekken ; zij handelen niet te min ten uiterften fpoorbijfter, daar zij dus de dwingelanden van eiken hunner in het bijzonner verkiezen «zijn, en gerechts-hoven in .te ftellen, ten einde zodanig eene dwinglandij in waarheid met nog mjer kragt te kunnen uitoefenen. Men Zie: zeer duidelijk , dat dit ftaats-beftier in een tijdperk, wanneer het geweld over alles befliste , in de daad moet gefteld zijn — ra een tijdperk, warneer dit zelfde geweld niets,hoegenaamd verzekerde , of onfclvndbaar maakten , en het in eenen zekeren zin noodzaakelijk deed worden , dat men allerleië voorzorgen nam. In de daad is de oppermagt , welke de edelen den volken ontweldigden , een roof, ■waar omtrent zij gedutïrig vreezen , dat de een dien aan den anderen nog eindelijk eens ontwringen zal ; en daar zij zich door mUdel van een gemeen belang niet weten te verëenigen , blijven zij deze bekommernis geftadig behouden. Zo zij nog fteeds dezelfde ftaatkunde wezenlijk behoeven als dan zijn zij te beklaagen : en waarlijk zij hebben die nng geduurig noodig. Er is gewis geen ander middel, ten einde alle de edelen binnen eenige behoorelijke paaien te houden, daaï deze builen dien , wijl zij zich als even zo veele oppermagtige gebieders befchouwen , wel dra allerhande onbillijke handelingen en knevelaarijcn aan het volk bedrijven , en dus den ftaat in het einde in het verderf ftorten zouden. Dit alles toont duideliik aan, dat 'er geen goed ftaats-beftier zonder zeden -beftaan kan ; *en niet te min heeft dit gemeenebest de zeden uit het zijne geheel cn al verbannen. Daar deze adel - regering reeds in een tijd, toen men nog geene befchaafde zeden kende , tot ftand gebragt zij , en men vervólgend* door de ondervinding geleerd heeft , hoe zeer het algemeen bederf gefchikt ware , om dezelve al meer en mee?  van EENEN VRIJEN STAAT. 17 gewest volftrektc en onbepaalde gebieders. Bourgogne , Lotharingen , Gascogne en Bretagne, hebben in den beginne koningen , doch vervolgends hertogen gehad ; waar op deze uitgeftrekte gewesten ten laatteen volkomen aan Frankrijk gchegt zijn. Alle de verfchillende vorftendommen van Duitschland maakten wel eer niets anders dan een enkel rijk uit. Cajlille, Portugal, Aragnn en Barcelona waren in oude tijden ieder een onderfcheiden koningrijk, en zijn daar na door Spanje aan derzelver • kroon gehegt , > indien men Portugal, het welk zicfi voor honderd en drie en vijftig jaaren daar van weder losrukte, hier bij flegts uitzondert, Frank- ijk , het welk on- meer te bevestigen, is het hier ten laatften tot een vasten ftclrege! geWorden, dat men ter vergoeding van liet gemis der vrijheid eene onbedwongen zedenloosheid'geven moest; en dus laat men nu aan deze ongebondenheid den vrijen teugel, flegts onder dit beding, dat men zich op geenerhande wijze aan de ftaatsbe'angen laat gelegen liggen. Dit is dus eene onbepaalde overheerlching, welke derzelver vastheid aiieen daar ' aan heeft dank te weten, dat zij over lieden zonder deugd hel bewind voert. Ten einde dus het volk van alles, wat de oppeimagt betreft, ten vollen aftetrekken, ftaat men hetzelve ten vollen toe, dat het geene, hoe genaamde zeden hebbe; en van deze toelating maakt het volk nu op zijn beurt gebruik, ten einde zich daar door ichadeloos te ftelleni Boven dien lokt deze ontheffing van allen zedeiijken dwang eene menigte vreemdelingen derwaard, die anders door eene al te groote oplettendheid, welke in een;maal noodzaakelijk geworden is, geheel en al van daar verwijderd wezen zoude. Want wie toch zoude 'er anderszins aan denken, om onder een ftaats-beftier te leeven, waar bij de oppermagt, welke zich beftendig agterdogtig betoont, niet een maal toelaat, dat men een enkelen blik op dezelve werpen. Welke lofreden men dus ook niet betrekking tot het gemeenebest van Venetië verkieze te houden, het blijft altoos een wangedrog van ftaatkunde zodanig een bewind, het welk eene onophoudelijke verdenking blijken laat, en geene zeden bezit; daar het ontbloot van alles, wat wezenlijk krijgs-volk verdient genaamd te worden, niets anders, dan vreemde huurlingen onder zijne vaanen telt. Ja, ik zoude zelfs durven zeggen, dat het geene burgeren heeft; of kan men die genen met den riaam van burgeren befteinpelen, die buiten ftaat zijn, om zelve de wapenen te torlchcn, cn wien de ftaat nimmer het zwaard ter hunner. II. deel. B eisc-  'fg DE REGERINGS - VORM onder Tharamond alken eenen enkelen ftaat uitmaakte , werd door zijne opvolgeren in vier bijzondere koningrijken verdeeld , en is nu egter wederom geheel onder eene enkele beheerfching (*). Engeland be- ei«ene verdediging zon durven in handen geven ? En de edelen zelve, die zich «eftaïig met het waarnemen van burgerlijke ambten vergenoegen, zouden het niet durven waagen, om het bevel over het leger aan iemand int hun midden te betrouwen. Dan, te vergeefs is het, dat dit gemeenebest alle mogelijke voorzorgen gebruikt; te vergeefs is elk tot de volftreklle geheimhouding en ftilzwijgendheid gedwongen, ten einde men dus verhoede, dat de raadsbefluiten niet op de een of andere wijze bekend worden. Van hoe gering een aanbelang zoude het toch voor eene moeheid, welke in Italië de meeste magt bezat van hoe weinig belang zoude het voor deze zijn, te weten wat 'er in de raads-vergadering van Venetië verhandeld werd? ... t het is buiten alle tegenfpraak, dat dit gemeenebest, het welk uit hoofde zijner ftaats-gefteldhcid zelve zwak genaamd moet worden, wel dra bezwijken moest, zo flegts een magtige vijand deszelfs gebrek aan wezenlijk vermogen genoegzaam, en in zijne ganfche uitgeftrektheid bèm Extrait de L'Aimé DE CONDILLAC au Prince de Parme. f*'l En wanneer men flegts even eenen vlugtigen blik op den tegeuwoordieeiï toeftand van Frankrijk werpt, kan het niet anders zijn, of men moet Lflonds «etrolten worden door de trotfche vertooning, welk dit fchoone ,-iik ook zeïfs te midden der puinhoopen, van onder welke men genoodzaakt Jas' het zelve, op dat ik m,j dus eens uitdrukte; van nieuws te doen ten voorfchijn komen. Men ftaat verbaasd en kan naauw met een., mogelijkheid belfefl'en, hoe eene zo bewondering waatdige omwenteling binnen zo kort een tijdsbeftek hebbe plaats gegrepen. Niets. . . niets 1 n van alles wat voor weinigen maanden nog flegts werkelijk beftond, Wtl ans meet ergends in wezen. Allés. . . alles heeft zijne voorige gedaante geheel en al verloren; alles heeft een ganfchelijk nieuw gelaat T nomen A.le de oude grondbeginzelen, alle de magten, alle de w'ueu alle'de verouderde denkbeelden - dit alles is ganfchelijk van aart Lnuikeii veranderd. Wij maaken thans niet alleen een komngrtjk 2 maar zijn zelfs in de daad eene natie; wij ftegen van nieuws tö 'den rang der volken op. De mensch heeft dus zijne eerfte, oorfaortelijke waaide weder bekomen; aUe zijne rechten werden aan hem Tr> g 'chonken, men heeft hem het gebruik van alle zijne vermogens va, nieuws vergund. Ten -aanzien van de wet is elke burger volkomen van alle de overigen geworden; alle onderfcheidingeu werden volftrekt vernietigt; alle mogelijke affcheidingen volkomen ter n^der geworpen, alle lijnen van afzondering ten vollen uitgewischt. »e^'^  van EENEN VRIJEN STAAT. ip bevatte verfcheiden vrije' ftaaten , tot dat de R/f. iminen, die het veroverde, het zelve eindelijk geheel en al onder hun juk deeden buigen. Vervolgends ten '■ ook deze zelfs werden een gewrogt van onze handen: wij kennen than> geen ander gezag meer, dan dat der zelve; onder de befcherming van deze is het, dat wij alle onze eigendommen Helden: het willekeurig gezag is ganfchelijk vernietigt. Men heeft de illgemeene vrijheid van liet volk gevest; en die vat) eiken mensch in het bijzonder — de eenige gmndilag, waar op de openbaare vrijheid rusten kan, is tevens volftrekt onwrikbaar vastgefteld. Geene menfchelijke magt is meer in ftaat op den perfoon van eenen burger, wie hij ook wezen most, den minften aanval te waagen. De wet de wet alleen breidt haaf vcrmogL-n thans over het geheele rijk der Franken uit. De grond zelf is nu vrij geworden. — In het kort het is nog wel geftadig even de zelfde bodem; het is nog wel volmaakt het zelfde land; het zijn nog welde zelfclc lieden: dan, het is noch het zelfde volk, noch ook het zelfde vorftendom meer. Het is ten vollen noodeloos, dat wij bij de oorzaaken, welke eene zo fclrittereude, z^ gedenkwaardige gebeurtenis deden ftand grijpen, of verhaastten, een oogenblik flegts zouden ophouden de gelchicdenis heeft hier op reeds een onbetwistbaarrecht, en bij het nagellacht zal het ons een maal een anfterfelijkerj roem verwerven, dat wij daar van de aanleggers en getuigen waren. Met de aller lcevendigfte erkentenis zal eens het nakroost hooien, dat wij ons allen faam vereem'gden, ten einde deze groote omwenteling te bewerken, — eene omwenteling, waar van het zelf veel meer dan wij de vrugten plukken moet; dus zal het hooren, dat de vorst, dat de vertegenwoordigers van het volk, dat de burgeren, dat geheel de. natie, dat wij. . . dat wij allen. . . allen tevens, allen ten gelijken tijde de vrijheid begeerden; dat 'er van onze zijden bij allen te gelijk flegts eene enkele cendragtelijke pooging zij in het werk gefield ; dat een eenige wehsch flegts onzer aller harten vervuld hebbe, en dat het aan deze bewonderenswaardige famenftemming van gevoelens en van den wil alleen zij, dat men dit even verbaazing wekkend, als fnel gelukken onzer onder emingen hebben toetckenncn. Met de grootfte aandoeningen zal de nakomelingfchap vernemen, dat de voorzienigheid ter bewerking van het heil des Franfchen volks, juist op het tijdftip, wanneer de grootfte glans eener wezenlijke verlichting eindelijk het verftand van ieder een beftraald had; op het tijdftip, wanneer men met alle mogelijke opmerkzaamheid over de. onverjaarbaare en onvervreem tbaarc rechten der volken was beginnen na te denken; wanneer men voor al reeds daadelijk gevoelde , dat de flaavernij in waarheid een hoon, eene l'chande voor het menschdom, cn met de waarBa de  DE REGERINGS-VORM geneis' werd dit zelfde eiland in zeven onderfcheicfêt. koningrijken verdeeld , die egter thans weder tot eert enkel verëenigd zijn (*>. Aan dc van het zelve ten volle* enteftaanbaar was, en wanneer men met r-den zeggen kon, dat het menfchelijk verftand, het welk met dan flegts zeer ongemerkt, geduurende den loop van verfcheiden wentelende eenwen aanmerkelijke vorderingen maakt, «en laatften zo zeer befc aa d zo zeer gevormd was, dat dit alleen reeds eene omwenteling volftrekt noodzaakelijk maakte — met de grootfte aandoening zal dus de nakotoetm-fchap vernemen, dat de voorzienigheid juist op zodanig een tijdftip een vorst ten throon verheven had, — een vorst, die reeds bii zijne geboorte met alle die deugden'begiftigd was, welke immer eenig. ftetveling bezitten kon, en dien te gelijk een oneindig groter moed te beurte viel, dan immer nog het eigendom van eenen anderen koning werd; dat deze zelve verlangd hebbe, dat men zijn gezag binnen zekere paaien beperkte; dat deze zelve zijn volk te gemoet getold zij, daar l zijnen roem gefteld hebbe, dat hij veel meer opofferingen deed, dm dit volk, het welk fteeds eenen afgod van zijnen beheerlcher maakte immer van den zeiven zouden hebben durven verlangen, en oordeelde dat de liefde van eene uitgeftrekte natie den ecmgften wellust van eenen waarelijk grooten afteenheerfeber konde uitmaaken. En eindelijk, eens zal het nagedacht met eene niet ongegronde verbaasdheid vernemen, dat in de daad fiegts zeer weinige treffende onheilen eenen zo onverwagten fchok verzcld hebben - een fchok, die zich van het eene uiterfte de, rijks tot aan het andere heeft doen gevoelen • dat, daar men thans de aloude grondfiagen, waar op geheel Frankrijk bereids zo veele eeuwen rustte , geheellijk moest opdelven, zulk eene verbaazende inftorting van het ftaatsgebouw egter zo weinige verwoestingen hebbe aangerigti dat 'er te midden der heerfcheloosheid, welke 'er in een zekeren zin, voor een oogenblik moest plaats grijpen terwijl men nu zo plotfeling van den voorigen toeftand der zaaken tot eene zo geheel nieuwe ftaatsgefteltenis overgwg, men met te min nos altoos zulk een eerbied voor de algemeene rust en goede orde betoonde, en men nog geduurig zo veele voorbeelden van die onderwerping aantrof, welke de wetten volftrektelijk eisfehen, en ten laatften dat wij den roem verwerven mogten, van het eerfte volk van den Eehe'elen aardbol te wezen, het welk zulk eene ontzaggelijk groote vbrgndcrin» in weerwil van zo veele moeilijke omftandighedeu tot ftand bra^t, eCn geheel het werktuig van zijn inwendig beftier, met zo veel vuurs cn tevens zo groot eene wijsheid wist te herfcheppen. Plaideyer prononcé a l'audience du chdtelet de Paris, par M. de se ze , Advocat auParlement, peur le Baren de eesenval. . Is het niet in de daad een meesterftuk der ftaatkunde, dat men k dun  van EENEN VRIJEN STAAT. 21 Aan hoe veele wisfelingen zijn niet de volken onder alle mogelijke vormen van het ftaatsbeftier, zo wel onder een vrij , als onder een volftrekt oppermagtig en eenhoofdig blootgefteld ? Dan , alhoewel de oorlogen , die men gevoerd heeft , niet weinig bijgedragen hebben, om deze gewigtige gebetirtenisfen te doen ftand grijpen , welke niet zelden geheel eene natie onder het juk des overwinnaars kromden , behouden deze volken niet te min , ook zelfs te midden aandagt van het mcnschdom fteeds zo fterk aan een enkel 'voorwerp gekluisterd houde, liet welk men naar welgevallen kan verfraaien; dat wy iteeds in alle zijne bewegingen naar goedvinden in ftaat zijn te bellieren, en dat uit de begocheling, welke het doet plaats grijpen, ook telkens weder nieuwe bekoorlijkheden'ontlecnd, naar maate men dit meer of min noodig keum? Ue verbeelding maakt zich dus ganfcbelijk van de ziel der aaufebouwers meester; men verandert de ftaiidplaats van dit voorwerp geduurig, raar maate de gemoederen van itemraing'vcrwisfelen, of naar gelang men het zelve uit een ander oogpunt begint waarrenemen. Gij bemint het eenhoofdig ftaatsbeftier: het vorftelijk bewind fchijnt u de eenigfte vorm eener ftaatsgcftcldheid, door middel van het welke een ftaat met rasfche fchreden naar het toppunt van roem en voorfpeed in ftaat zij voordtefnellen. Gij zegt dus in navolging van den ridder Tempte, van wiens uitdrukkingen gij u hier verkiest te bedienen, dat het veel ligter zij — „ de onftuimige drift van eenen enkelen te bezadigen, „ cn tot bedaaren te brengen, of wel aan dezen wederftand te bieden, dan het wezen moet, om den opftand van geheel een verbitterd gemeen te dempen, of daar aan het hoofd te bieden. De woede van „ eenen dwingeland" — dus vervolgt gij - „ gelijkt een vlam, welke „ flegts allengs alles verteert, wat zich in der zelvcr nabijheid bevindt, ,, en alleen het eene huis na het andere in de asfche legt; daar inte„ gendoel die van een volk aan eene onftuimige zee volkomen gelijk is, „ welke, na alvoorens de dijken, die haar tegen ftonden, vernield te „ hebben, zich over geheel het omliggende land met zulk eene fnelheid „ en onwederftaanbaar geweld verbreidt, dat men niet een maal tijd „ heeft, om te vltigten, noch zich daar tegen met behoorlijke reddings- ' „ middelen te wapenen, tot dat dezelve ten laatften wederom zeer lang„ aam te ruggë treedt, of wel tot dat 'er een wind opfteekt, die deze „ golven naar de diepte der zee te rugge drijft." En nu vertoonc ik u nog boven dien een fchitterende rijks-kroon, een fcepter en een blinkend zwaaid. B 3 Dan  22 DE REGERINGS-VORM midden van die wfsfelingen nog fteeds het recht, om hun ftaatsbeftier met derzelver goedkeuring te bekragtigen. Dit recht is zelfs door alle overmeefteraaren beftendig geëerbiedigd, en deze hebben zelfs erkend, dat hun gezag en haatelijk, en dat van eenen dwingeland wezen zoude , indien het volk daar van den grondflag niet door eene vrije toeftemming bevestigde , wijl dit altoos het eenige middel ware, om hunne eifchen eenen wezenlijken klem bij te zetten, en hunne magt volkomen wettig te maaken. Ja, zelfs de vorften, die zul- Dan, hebt gij daar tegen een affchrik van der vorften magt; als dan bcftem'pelt gij dien met den naam van dwingelandij; toont duidelijk aan, dat het beftier van eenen enkelen tot niets anders ftrekke, dan om de een maal higeOopen misbiuiken biftendig te doen voordduuren, in ftede van die te vveeren; en ten laatften bewijst gij nog, dat de vorften m de daad zeer verre beneden dat gene zijn, het Welke zij eigenlijk behoorden te wezen, om hunne Haaien behoorelijk te kunnen bellieren. Gij betoont den groodten weêrzin van u ooit aan een kind te onderwerpen, en wat liet telkens verkiezen van een vorst betreft dit is een denkbeeld, waar voor gij ijst uit hoofde van de geweldige fchokken, waar aan dit een gebied blootftelt, zo menigmaalen iets dergelijks aldaar plaatsgrijpt. Gij kiest derhalven de adel - regeering, en verzekert ons, dat deze, zonder alle de nadeelige eigenfehappen van het eenhoofdig bewind in zich te bevatten, niet te min daar van alle mogelijke voordeelen in zich te famen verëenige, en dat deze bovendien den mensch op. eindig nader kome, wijl zij hem met veel meer drift hulpvaardig de hand biede. Nu zijn de kroon, de fcepter en het zwaard niets anders meer, dan enkel verfierfels, die het aangenomen gebruik wist te wettigen. Men Helle zich dient volgends volkomen gerust, het gevaar, waarvoor men van die zijde anders nog zoude 'kunnen dugten, zal nimmer waarehjk plaats vinden; men is veel te zeer van den klem uwer zeden overtuigd, zij bezitten een veel te groot vermogen, dan dat onze voorouderen die immer insgelijks zouden gevoeld hebben: zij befeften, eVen als gij, ten volllen, dat de adelhee.fching van alle mogelijke reg eringsvoimen die gene zij, welke in de daad het meest geichikt is, , far le comle J. R. Carii"»» I. pag. 104. waai men de aangevoerde plaats in de aantekeningen van den vertaaler dier blieven aantreft.  q8 de regerings-vorm verre gegaan te zijn , werd 'er dan verders verëischt, dat hij aantoonde , of men deze wijze van beheerscht te worden in der zelvcr geheel, of wel alleen in fommige bijzonderheden , behoorden aanteneemen. Geen redelijk mensch heeft ooit gevorderd , dat men die in der zei ver geheel nabootfte ; doch zo men daar aan flegts in eenige opzigte de voorkeur geven moet, als dan is het noodzaakelijk , dat men ook in het Euafigetie voorfchriften of bevelen vinde , die ons aantoonen, wat men daar uit ontkenen , en wat men daar tegen hier van verwerpen kan ; anders tog zal het hem nimmer gelukken , te betoogen, dat de ftaatsgefteldheid der Joden, zodanig ingerigt wierd , dat deze , het zij in haaren ganfehen omvang, het zij in eenige bijzondere deelen, den Christenen ten voorbedde behoorde te dienen. Doch zij , die voor hun volk eene afzonderlijke kerk verkozen intertellen, hebben nooit eenige poogingen gedaan, om zich ten deze opzigte op de gewijde fchriftcn te gronden. Indien men dus ernftig nadenke over het oogmerk , waar mede god zijnen Zoon in deze wereld zond , zal men daar tegen zeer duidelijk ontdekken, dat dit in de daad ook mede gefchied zij , ten einde daar door den glans van het ftaatsbeftier van het Joodjche volk ten laatften te vernietigen, ten einde dus den engen omvang , binnen welken zijne kerk en zijn volk tevens wefcer beflotcn was, ganfchelijk te doen verdwijnen juist niet met die bedoeling , dat alle volken te famen genomen, of wel flegts eenigen deizelve in het bijzondere, daar om een afzonderlijke kerk zouden uitmaaken ; want het volk van god, dat thans zijne kerk erkent, moet geen zins een ftaatkundig lighaam", maar in tegendeel eene geeftelijkeenbovenaardfche maatfehappij uitmaaken : het zelve beftaat in geene deele uit eene verwarde mengeling van lieden, die enkel door het los geval zijn faam gebragt , maar enkel in een uitgekozen en wel gefchikte menigte van men-  van EENEN VRIJEN STAAT. 99 menfehen, waar van alle de leden daadelijk zullen geroepen en geheiligd zijn. Deze kan geen zins eene famerileeving wezen , waar in men door wetten gebonden ware, welke door het eigenbelang , menfehëlijk'e inzigten , of den geest der eeuw zijn voorgefchreven ; maar in tegendeel zal de zelve eene broederfchap opleveren van zodanigen , die door de kragt en werking van Christus zijn uitgelokt, om daar aan deel te nemen , daar deze groote Leermee- fter van het menschdom zelve betuigd heeft: „ mijn koningrijk is niet van deze wereld." — Zij dus, die het tot nu toe gewaagd hebben, om eene geeftelijke magt te vestigen, welke zich over verfcheiden volken uitgeftrekt heeft , en eene zeer magtige mededingfter van het burgerlijk gezag was, die dus over dezen heerschten , door het geweten der menfehen te dwingen , om zekere denkbeelden als de waare leer aantenecmen , zelfs met gevaar van zich hier door aan de ftraf des wereldlijken rechters bloot te ftellen , en dit wel onder het fchoon fchijnend voorwendzel van voorzigtigheid in het oog te houden , van de goede orde te handhaaven, en eene zekere ondergefchiktheid te doen ftand grijpen, ten einde dus de noodlottige uitwerkingen der onrechtzinnigheid voortekomen , door tevens niet weinig ter uitbreiding van gods koningrijk bijtedragen, en die , ten dien einde de geeftelijke magt — met dien naam immers wordt de zelve beftempcld — met de aardfche en tijdelijke belangen van den ftaat, onder een mengen dezen, zeg ik, zijn, en bchooren dus ook niet anders, dan , als de wezenlijke beftrijders en vijanden van Christus te worden aangemerkt; zij zijn in de daad niet anders , dan de wezenlijke beftrijders der leere van onzen zalig ma aker. , wiens koningrijk, wiens ftaatsbeftier, wiens dienaaren , wiens rechte'-cn , wiens wetten , wiens inftellin- gen, daar die geen zins van déze wereld zijn ik  p DE REGERINGS-VORM ik wil hier mede te kennen geven, jure humcwo —— dus ook nimmer van de grondbeginfelen noch fchranderhcid der ftervehngen kunnen afhangen. Op dezen grondflag was het, dat de boosheid, toenmaals nog zwak , maar niet te min reeds geoefend in konstgrecpen , reeds in de eerfte kindsheid van het Christendom begon te arbeiden. De al te groote toegevenheid van Confiantijn liet toe, dat zij wel dra een grooter vermogen erlangde, het welk vervolgeuds hoe lang hoe meer aangroeide. De keizer en die genen onder zijne opvolgeren , die daar na insgelijks den Christelijken godsdienst omhelsden , van wien het opperweezen zich, als werktuigen, bediende , ten einde de afgoderij volkomen te vernietigen , lieten zich door hunnen ijver onder toelating van de godheid wegfleepen ; terwijl hun verftand nu verblind werd door de gezegde bedriegelijke bewijsreden , waar van de kerkvoogden en bisfehoppen, zich met eene onbegrijpelijke listigheid wisten te bedienen , ten einde hunne oogmerken te begunftigen , zo dat de gezegde keizer niet in ftaat ware , te begrijpen , met welk een kragt en fnelheid deze flang geftadig al kronkelende voordliep , terwijl dezelve zich in de fchaduw- van een ondoordringclijk geheim wist te verbergen ; want de vorst der duifternis vond hier voor zich een geheel nieuwen rol te fpeelen , het welk hij op deze wijze verrigtte. Deze briefchende Leeuw, altoos bcdagt en vaardig, om van de voorkomende omftandigheden gebruik te maaken , zaaide , over een groot gedeelte van dezen aardbol zeer gevaarelijke dwaalingen, ten einde dus den kerkvoogden gelegenheid te verfehaffen , om hun doelwit zeer ligtelijk te bereiken. De laatst gemelden beftreden de zelvcn , terwijl zij tevens alömme bekend maakten', dat het voor de eer van god van zeer veel belang ware , dat deze wanbegrippen ganfchelijk werden uitgerooid , cn zij dus ook der zei-  Van EENEN VRIJEN STAAT. Si zeiver nadeeligen voordgang voor het toekomftige moeiten Hinten. Zij bekwamen dus ook, onder dit voorwendzel , een gezag , het welk met dat van het burgerlijk bewind in ftaat was naar den voorrang te dingen , en niets anders dan een uitvloeifel van het zelve was. En , om zich hier van voor altoos te verzekeren , durfden zij den naam van Christenen onder alle volken gemeen maaken , door die te doopen , ten vollen overreed , dat onder het zelfde voorgeven , van de wanbegrippen te verdelgen , waar van het hun zeer ligt zoude vallen ,hunne nieuw verworven volgelingen ook mede te be.chuldigen, zij aller wegen het recht zouden hebben , van in het gezag der overheid te deelen ; dat zij dus zouden in ftaat wezen , de rechtbanken aan hunne grilligheden te onderwerpen ; en dat dus en vorften en rechteren tevens de wederfhnders en werktuigen van hunne woede, als ook van hunne boven alles onverzaadelijke heerschzugt , welke zich alle gezag poogt aan te maatigen, in het einde meefter worden (*). Op deze wijze fpanden zij alle hunne poogingen in, ten einde hun gezag al meer en meer te bevestigen , terwijl het hun vervolgends ook in de daad gelukte , alle de misbruiken cn fpooreloosheden daar van volkomen te vereeuwigen. Deze vuige ftaavcn van den vorst der helle verwijderden zich nu al meer cn meer , naar maate 'er een grooter getal. van eeuwen daar henen wentelden, van de zedenleer, welke zij zelve predikten, en welke in haaren eerften oorfprong eene leere des vredes , der liefde, der eensgezindheid en der broedermin geweest was. Op £* 1 Het bijgeloof is akoos zeer gereed , om die hartstogten, welken den moeiten invloed en de grootfte kïagt bezitten, ten zijnen voordcclc te doen werken. RoBgiiTsoM.  DE REGERINGS-VORM Op deze wijze is het, dat de boosheid , onder het mom van den godsdienst verborgen , in weinig tijds een gezag verwierf, het welk in ftaat was , den goeden uicflag van haare heillooze verrigtingen ten vollen te verzekeren het zij dan, dat men onder deze benaaming van boosheid met fommigen den paus verftaan wil; — op deze wijze, zeg ik, was liet, dat het den fatan eindelijk gelukte , het groot ontwerp ten uitvoer te brengen , het welk zijne kwaadaartigheid reeds langen fcneen beraamd te hebben. Dan, naauwelijks hadden de kerkvoogden die magt verkregen , welke hen zelfs boven de overheden verhief, _ of er ontftonden onder hen onëenigheden , ten aanzien van de vraag , wie hunner voorzitter en de opperfte van alle weezen zoude. Deze opperfte magt werd nu na lange door elk der belanghebbende betwist te zijn, ter beflisfing aan den bisfchop van Rome opgedragen, en nu haastten zich de kerkvoogden aanftonds , om alle de kerken van geheel het wereldrond onder de gehoorzaamheid van eene enkele kerk van alle volken te verëenigen. De voordgangen, die de kerk van Rome dus maakte en der zeiver oppermogenheid moeten ons zonder twijfel niet weinig verbaazen. Een zo ontzettend gevaarte fteekt gewis niet weinig af bij de zwakheid , welke altoos de onaffcheidbaare gezellin Van alle eerfte inftellingen is , wanneer wij die in der zeiver vroegften oorfprong befchouwen. (*j Wan- neer (*) Reeds vroeg rad de bisfchop van Rowc eene aanfpraak gemaakt, welke "evvis de flourfte was, welke de ftaatzugt immer aan eenig ftervcling heeft inyeboezemd , te weten dien van het onfeilbaar opperhoofd der Christen kerk te wezen. Oe diep doorgedagte ftaatkunde van den paufelijken ft iel, deszelfs onvermoeide ftandvastigheid in het volharden in deszelfs poogingen , deszelfs ongemeene bekwaamheid in het gebruik maaken van alle gunftige gelegenheden , ten einde met de bijgeloovigheid van eenige vorften voordeel te doen , uit de dringende omftandigheden waar in anderen zicir bevonden , een wezenlijk nut te trekken , en zich van de ligt geloovigheid des volks te bedienen ■ dit alles had hen ten laatften in  van EENEN VRIJEN STAAT. 33 neer de priesteren. nu tot dien boogen trap van aanzien waren öpgeftegen — een trap van aanzien, die hun in de oogen van het volk genoegzaam met het goddelijk alvermogen in eenen rangplaatste, zag men hen met een klok, het Eaangeli* en een wasch-kaars in de hand de koningen en keizers zelfs met den ban ftraffen, en, onder voor-» wendfel van dwaalingcn uitterooiën, het geweten der menfehen dwingen, om zich, zonder het minfte onderzoek, aan hunne willekeurige beftisfingen gerecdelijk te onderwerpen. En hoe gevaarelijk, hoe örimenfchelijk, hoe dwingelandsch, hoe lasterlijk deze beflisfingen ook immer wezen mogten, werden dus niettemin op eene haateiijke wijze het geloof der eerfte Christenen met alle de dwaalingen der overleveringen vermengd. Ja, zag men wel ooit op geheel dit benedenrand lasteringen uitgefproken, wanbegrippen ten voorfchijn gebragt, of ketterijen geboren worden, waar van de gevolgen met mogelijkheid nadeeligcr konden zijn? (*) Thans hebben wij reeds genoegzaam gezien, door welke bedriegerijen en welk een aanfchakeling van hulpmiddelen de priesteren ten laatften tot dien trap van aanzien en gezag gekomen zijn, en hoe groot een misbruik zij daar van werkelijk gemaakt hebben. Dan» dat wij ::u eens opmerken, welke hinderpaalen men in (bat fcfteM, om dsw> aanfpraak met een gunftig gevolg te doeB geli I anders zins met liet gezond veriland en liet algemeen belang oogt weten. Robertson. tod : gefchikter zijn, om de zeden te bederven, CM tevens niks, mi nsir moed en fterkte zweemde, bij liet mensch| in -t dit volftrekt bewind der priesteren, die alles Onder een len, wat hen vernederen, of heiligen kon, vol-, JKllils de CrilEghrdeo van dezen Onder-God, was de geest des menfehen vofcomm t« «en flinf gswaakr; en in dezen ftaat van vernedering en Khinde zag mea al dewlfs waardigheid, alle ziine magt en alle zijae grootheid, als het ware, ganfchelijk begraven. Ds Fransche Ver-; TAAL ER. II. deel. C  S4 DE REGERINGS-VORM' men moest uit den weg ruimen, ten einde hen van een °edeelte dier magt te berooven , welke zij in riaanT-van den oneindigen zich hadden aangemaatkd, en welk eene opfchudding de ftoutheid, waar mede Luther de trotfche voorrechten der bisfchoppen het eerst durfde aanranden naturelijk moet gemaakt hebben1 Geene mindere beroerten heerschten 'er ook in Engeland, toen deszelfs eerfte hervormers aldaar: hunne denkbeelden, betreffende de veelvuldige dwaalden der toenmaals heerfchende kerk, eerst begonnen algemeen te maaken. En hoe zeer zouden zij, die de^p gewietige onderneming toenmaals waagden, niet indedaad met het volfte recht onzen lof verdienen hoe zeer zouden, zij dien niet ten vollen waarde zijn, indien zij, daar de werkelijk plaatsgrijpende dwinglandij des paufen (*) van dien tijd door hun vernietigd werd, zij egter derzelver wortel, derzelver eerfte grondbéginfel niet, in weêrwil hunner verriotingen, nog fteeds hadden laten overig blijven, door0 te gedoogen, dat die noodlottige verbmdems tusfehen de kerkelijke en burgerlijke magt nog geftadig ftand hield' Nu vermengden de bisfchoppen van nieuws hunne belangen met die der kroon, onder voorwendzel van het hervormde geloof te handhaaven en te befchermen; nü vervolgden zij met eene toomelooze woede hen, die zij Puritijnen noemden, m De Rcomfiit leer is ten uiterften opmerkenswaardig uit hoofde van hetaezaa het welk zij op den geest det menfehen uitoefent. Betlierd door Heden, die eene volmaakte kennis van het menfcheliik hart he/atfcn en door de ondervinding en waarnemingen van verfcheiden TZ een volgende eeuwen al meer en meer verfijnd, bereikte zij ten 'laatften een trap van volmaaktheid, waartoe nog nimmer te vooren eenig ander godsdienltig ftelfel gekomen was. Zij is het, welke oP eene zeer ooze wijze den mensch alle die voorwerpen weet te vertoonen, die m ftaaTzfi alle de vermogens zijner ziel te treffen, en alle de aandoeInugen van het menfehefijk hart ten haaren voordeele m werking c zetten. Robertson. ,  van ËENEN VRIJEN STAAT. 35 enkel om &ie rede, wijl zij ftaande hielden, dat deze lieden min reehtgeloovig dagten, dan zij, die hunne leer hadden aangenomen. En eindelijk, wanneer wij hier nog boven dien in aanmerking nemen, dat het grootfte gedeelte der oorlogen en onëcnigheden, waar door Europa tot heden toe gefchokt werdt, derzelver oorfprong alleen fchuldig zijn aan die mengeling van belangen, welke 'er tusfehen het lighaam der geestelijken en de tijdelijke magt plaats heeft, als dan zal men van zelfs het befluit moeten opmaaken, dat deze verdeeling van den ftaat in een geestelijk cn wereldlijk gezag indedaad eene der voornaamfte dwaalingen zij , welke men ergends met mogelijkheid in de ftaatkunde der Christenen zoude kunnen. ontdekken. (*) (**) De CD De hervorming, welke aan de ziel des menfehen een nieuwe veerkragt fchonk, en hem ten aanzien van den godsdienst verlichtte had hem ook te gelijk veel gtootfeher en edeler denkbeelden, met betrekking tot het beftier van den buigerftaat ingeboezemd. De geest van het Pausdom is het gezag der vorften ten uiterften gunftig; die blinde onderwerping, welke de Reomfebe ftoel voor alle zijne beuuitcn eiscln, drukt den fterveling ganfchelijk neder, en is zeer gefchikt om hem voor de drukking van het ftaatkundig juk allengs meer en meer gefchikt te maaken; daar integendeel de leerftellingen der Hervormden de voornaamfte grondvesten der overheerfching werkelijk ondermijnden, daar zij) het aangenomen ftelfel van het bijgeloof geheel omrukten. Robertson. (**) Het geen de geleerde neeoham hier zegt, is zo duister, dat ik zeer gaarne bekennen wil, dat ik niets, hoegenaamd van zijne meening bergrijpen zoude, ware het niet dat mij dezelfde denkbeelden —. ten minften zo ik geloove uit al het boven gezegde te moeten opmaaken , — reeds in andere werken,- en wel veel juister, als ook veel duidelijker voorgefteld, waren voorgekomen. Die dit, en (alles wat de geestelijkheid, met een ftaatkundig oog befchouwd, aanbelangt, op het naauwkeurigst en treffendst behandeld heeft, is mijns oordeel joëL ba rl ow in zijne Raadgeving aan de Bevoorfecbte Handen, in die afdeeling waar hij over de kerk handelt, bl. 56 van de N. Duitfcbe uitgaave, welke dit jaar te Uirecbt bij G. ï. van Paddenburg is van depers gekomen —. een werk, het welk men niet genoeg ter lezing kan aanbevelen. De N. Duitsche Vertaaler. C o  g6 DE REGERINGS-VORM De tweede dwaling, welke zich hier aan ons opdoet, beftaat hierin, dat men door alle tijden heên, en zo menigmaalen het volk eenige verandering itï het ftaats-beftier te weeg bragt, niet behoorlijk daar bij onderzogt hebbe, of indedaad dia dwingelandij, welke men nu vernietigde, en welke de burgeren van den ftaat tot het omvormen van het algemeen beftier der dingen genoodzaakt had, zich niet in waarheid, en wel met een nog grooter kragt,-van nieuws onder dien regerings-vorm, die nu was ino-efteld, verwonen zoude; welke dwaaling aan alle ftaatsgefteltenisfen tot heden toe gemeen was. Het is dus geenzins te bewonderen, dat, hoedanig ook de veranderingen mogen geweest zijn , welke men van tijd tot tijd ten aanzien der onderfcheiden wijzen van beheerfching zag tot ftand brengen, de dwangzugt zig egter door alle tijden heên heeft weten ftaande te houden. Dan, zo het nu wezenlijk zo zij, dat alle natiën de raazernij en woede der onderdrukking in waarheid gevoeld hebben, moet meri dit alleen aan de weinige oplettendheid der wetgeveren toefchrijven, wijl deze zich niet met eene genoegzaame wijsheid en eene behoorelijke zorg voor het toekomftige daar toe beijverden, dat zij derzelver wezenlijkfte oorzaak en grond ganfchelijk verdelgden. , Wanneer wij indedaad oplettend nagaan, wat er reeds bij de vroeger volken der oudheid hebbe plaats o-ehad, als dan zullen wij zeer duidelijk ontdekken, dat juist dat gene, het welk de billijkfte klagten der natiën deed ontftaan, in den grond niets anders ware, dan de eerfte grondbeginfelen eener volftrekte alleenheerfching, benevens alle de ellenden, welke daaruit geboren worden; en dat derzelver toeftand geftadig even ondragelijk bleef, op welk eene wijze zij ook hun ftaatsbeftier mogten inrigten. En het is wezenlijk eene waarheid, welke door de onder-  van EENEN VRIJEN STAAT. 37 dervinding reeds ten vollen buiten allen twijfel gefteld werd, dat naamlijk het willekeurig gezag, de dwingelandij, of het ftelfel eener volftrekte opperheerfchappij, met even veel voorfpoed aan haare zijde, en van dezelfde rampen ten aanzien van het volk verzeld, in de handen van verfcheiden lieden tevens beftaan kan, als onder het bewind van eenen enkelen. Door eene volftrekte alleenheerfching verftaat men gemeenelijk eene onbepaalde magt, welk aan geene de minfte af/ordering van rekenfchap onderhevig is ; door eenen eenigen wordt uitgeoefend, die aan allen op de onafhangelijkfte wijze de wetten voorfchrijft, zonder zelfs op de minfte tegenbetoogen, of de terechtwijzingen van iemand, wie hij ook wezen mogt, den geringften acht te flaan; die geenen anderen regel , dan alleen zijnen oppermagtigen wil erkent, en wien het genoeg is deze woorden: —„ ik wil het; ik beveel het!" — enkel uittefpreken, om oogeublikkelijk gehoorzaamd te zijn. (*) En (*) Alles, wat onze Schrijver zegt, wanneer hij van het eenhoofdig ftaatsbeftier fpreekt , moet enkel van dezen willekeurigen en bedorven regerings-vorm verftaan worden. Men zoude eene toepasfing maaken, welke ganfchelijk van alle waarichijnelijkheid ontbloot, en indedaad ten uiterften haatclijk was, wanneer men alle de redekavelingen en gevolgen, welke uit het ftelfel yin onaf bangelijkheid, het welk n eed ham ten grondllag van den voorfpoed en het geluk van eenen vrijen ftaat legt, wilde doen dienen, om de (tegenwoordige ftaatsgefteltenis van Frankrijk (*) te lasteren. In het eerfte deel van dit werk heb ik mij gedragen volgends het gevoelen van den Heer l'cijsfanel, die zich ergend» zeer welfprekend op deze wijze uitdrukt, terwijl hij beweert, dat — „ het mcnfchelijk gedacht nimmer aan eenige auderen , dan deszelfs „ weldoeners herdenken moest." Deze rede alleen was in ftaat, mij overtehaalen, om die drom van rooveren, wier ongemeene boosheid en laaghartigheid, aan alle gruweldaadcn voedzel Ichonk, zich met den (*) Te weten, zo als dezelve door [Lodtwijk XVI bezworen, werd. De VerTjaaler. C 3  SS DE REGERINGS-VORM En alhoewel de drogredenaaren in het ftaatkundige fteeds de hardheid en de grondbeginfelen van dezen regerings - vorm hebben tragten te ontveinzen, hoe zeer die ook .aan een enkel mensch een gezag geven, waar door hij, zo menigmaalen hij bemerkt, dat het waare wezen daar van bekend is, dien daadelijk verandert; heeft men altoos zeer ligtelijk bemerkt, hoe zeer zij ook alle hunne poogingen infpanden, om ons eindelijk eens te doen gelooven, dat men de weezenlijke beginfelen daar van geheel vernietigd hadt, dat te midden van alle de onderfcheiden veranderingen, welke 'er in het beftier der volken mogte ingevoerd zijn, het wezenlijke der dwingelandij egter telkens weder onder den fchijn van het tegenövergeftelde ten voorfchijn kwam. Van hoe veel belang is het dus niet voor lieden, die de eindelooze voordeden genieten, die aan een vrijen den fchijn van alle mogelijke deugden wist te lieren; wier ganfche leer ven een geftadige mengeling van die fnoodheden was, welke uit den verpestten en bedorven fchuilhoek eener ontaarte ziel geboren worden, en van eene menigte van gruweldaaden, wier famenloop te onvermijdbaarer is, naardien den Weg, dien zij nemen moeten, om .zich te vertenigen, te vooren met bloed getekend werd — om deze allen, zeg ik, in den nagt eener eeuwige vergetenheid te laten wegzinken. Ik geloove dus ook geenzins, dat het noodig zij, mijnen lezeren te herinneren, dat alles wat Marcbtimont Needham, ten aanzien der Reomfebt kerk, Zegt niet anders, dan tegen de misbruiken en ondaaden, welke onder het mom van den godsdienst bedreven worden, moeten geoordeeld zijn, gerigt te wezen. Mijne lezeren zullen ligtelijk inzien, dat het ten uiterften onrechtvaardig wezen zou, wanneer men den Christtlijlitn godsdienst alle die fpooreloosheden wilde toefchrijven, welke 'er zo menigmaalen bedreven zijn, om de waarheid van deszelfs Iecrftcllingen te fchraagen, om de heiligheid van deszelfs leer- en zedenkunde te fchraagen, en dit wel ouder het voorwendfel van denzelvcn voordtcplamen, of te verdedigen tegen dè aanvallen van deszelfs vijanden, die altoos veel min te vrèèzeh waen, dan de hartstogten van die genen zelve, die, daar zij voor zo heiig eenen godsdienst (treden, dezen tevens op een zo afzigtige en ijzing wekkende wijze fchandvlckten. De Fransche Vertaaler.  van EENEN VRIJEN STAAT. 39 vrijen ftaat verknogt zijn, dat zij alle de listen kennen, van welke men zich zou kunnen bedienen, om hen te misleiden, cn op een dwaallpoor te voeren! Want zo wij denzelven tevens, terwijl wij hun leeren, door welke middelen het hun eindelijk gelukken kan, zich in zulk eenen gelukkigen ftand te handhaaven, ook daar bij de behendigen valftrikken aantoonen, door middel van welke hunne voorvaderen onder de geesfelroede der dwingelanden gekramd werden, zullen zij hier door nog des te ijveriger worden, om zich bij hunne vrijheid te handhaaven , en niets verzuimen, ten einde alles op zulk eene wel doorgedagte wijze te regelen,v dat zij hier door verzekerd kunnen zijn, dat dit zelfde onheil hunne nakomelingen (*) nooit weder drukken zal, hoedanig dan ook de konftenaarijën en de magt der nieuwe aanhangeren van eene onbepaalde magt mogen zijn. Toen Athene zich van het juk der vorften ontflagen had, ziet men dat dit .gemeenebest egter de wan- (*) Onder het bewind van eenen allcenhecrlcher treft men nog altoos een zekere fchaduwe van rechtvaardigheid aan; de welgeving maakt nog altoos eenige vorderingen; 'er ontwikkelen zich neg fteeds eenige denkbeelden betreffende het recht van eigendom ; de naam van Haaf verandert in dien van onderdaan. Dan, onder den oppermagtigen wil van den onbeperkten gebieder (*) treft men niets, dan fchrik, dan laagheden, dan vleierij, dan domheid, cn bijgeloof aan. Deze ondragelijke toeftand neemt dan ten laatften een einde, of wel door de flooping van deszelfs rijk, wanneer de volksregering zich eindelijk op de puinhoopen van hetzelve verheft. Als dan is het, dat de gewijden naam van vaderland voor de eerftemaal gehoord wordt; als dan is het, dat de onderdrukte menschheid haar hoold weder opfteckt, en zich in haare geheele waardigheid vertoont. Als dan is het dat de jaarboeken weder met heldendaaden vervuld woiden; als dan vindt men wederom vaders, moeders, kinderen, vrienden, burgers, burgerlijke en gezellige deugden. Als dan heerlchen de wetten weder; het vernuft verheft zich in de hoogte; de kouften en wetenlchappen worden weder geboren, en de nuttige afbad ftrekt niemand langer tot een fchande. De Act Raynal. (*) Despoten of De-poot C 4  4o DE REGERINGS - VORM wanvoegelijkheden, die te vooren aan het vorftelijk gezag verbonden waren, niet in het aller geringst verminderde. Deze bleeven in derzelver geheel onder alle de onderfcheiden ftaatsgefteltenisfe, welke het vorftelijk gezag vervingen , niettemin nog geftadig voordduuren. Toen men de teugels van het bewind in handen van tien heerfcheren, en in die van hun, die nog heden onder den naam der dertig dwingelanden aller wegen bekend zijn, had overgegeven , toonden deze beiden foorten van heerfcheren bm het zeerst, dat, hoedanig ook het getal van hun mogt wezen , dien men het hoogde gezag toebetrouwde, zij dit niettemin altoos met een even groote ftrengheid uitoefenden, als een enkele alleenheerfcher, het zij dan door het volk deszelfs recht, om daar aan mede deel te hebben, door hét geven van zijne ftemmen ; door het maaken van wetten , en het bekragtigen derzelve, werkelijk te ontrooven; het zij, door te verklaaren, dat de oppermagt, waar mede zij bekleed waren, boven alle beöordeelingen verheven was. En zodra hadden zij zich het gevaarelijk recht, van aan niemand, wie hij ook wezen mpgt, verantwoording fchuidig te zijn, niet aangemaatigd, of zij kenden in het uitoefenen van hun gezag geene paaien meer. Onder dusdanig eene willekeurige heerfchappij was de toeftand, waar in de Atheners zich bevonden, veel ondragelijker, dan die immer onder hunne koningen zelve hadden kunnen wezen. In de daad waren deze vorften nog fteeds door zedenmeesters in het oog gehouden, en de raadsvergaderingen vonden zich tevens in ftaat, om hen te dwingen , dat zij die misflagen verbeterden, die zij mogten begaan hebben, door hun dezelve onder het oog te brengen. Doch deze nieuwe heerfchers, die niemand boven zich geftcld vonden, gaven zich zonder de minfte fchaamte aan alle fpooreloosheden over,  van EENEN VRIJEN STAAT. ever, welke men met mogelijkheid van lieden verwachten kan, wier gezag geen de minfte paaien kent. Het ondervinden der ramnen, die hier uit dagelijks geboren werden, rukte eindelijk den blinddoek van voor het oog des volks, het welk nu begon te bemerken, dat alle die veranderingen even zo veele konstgreepen waren, welke de voorftanders van het eenhoofdig bewind met een gunftig gevolg gebezigd hadden, ten einde de magt en duurzaamheid daar van beftendig te maaken, hoe zeer zij zich ook geheten, dit zelve te willen vernietigen. Nu vond men, dat 'er geen ander middel was, om deze, zo listig beraamde fchikkingen vrugtclooste maaken, dan alleen dat, van deze overheden aftezetten, en in derzelver plaats vergaderingen intertellen , waar van de leden telkens door het volk zouden verkozen worden, om de teugels van het ftaatsbeftier in handen te houden. Dan, wie had immer kunnen denken, dat ook deze wel beraden fchikkingen nog niet genoegzaam zouden zijn , om aan de vrienden van het eenhoofdig gezag voordaan alle middelen ter bereiking hunner oogmerken, en alle hoop volkomen te ontrukken ? Dat dit egter zo ware — hier van, helaas! werden de Atheners wel dra overtuigd. Daar zij niet genoegzaam gezorgd hadden, om zich ftandvastig aan de eerfte-grondbeginlelen van eenen vrijen ftaat te houden, lieten zij zich door fchoonfehijnende voorwendzels overrecden , dat hunne om (handigheden volftrektelijk vorderden, dat zij de uitoefening van hunne magt aan eenige bijzondere perfonen toevertrouwden. En hier in hadden zij niet zo dra geftemd, of deze nieuwe gelastigden wisten zich aanhangers te maaken en hun bewind te doen voordduuren. Weldra waren zij dus in ftaat om onafhangelijk te handelen , zonder het volk in eenige zaak te raadplegen, 'het geen ten blijk ftrekte van C 5 de  4a DE REGERINGS-VORM de diepe verachting, welke zij voor hetzelve voed* den. En nu gevoelde het volk , dat hen tot dezen hoogen ftaat had opgevoerd, de fchande, welke daar in gelegen was, dat men hetzelve nimmer zijn geweien vraagde; ja, zo zeer zelfs werd het door. hun verfmaad! En toen was het dat men te Athene niet alleen de verdere voordduuring der algemeene volksvergaderingen zag fluiten, maar dat deze zelfs vernietigd werden. Bij alle de veranderingen, welke Rome in deszelfs ftaatsbeftier maakte , was hetzelve geenzins gelukkiger. Ook hier zag men dezelfde wanordes ontftaaif, welke uit de konftenaarijën, de heerschzugt, en fchandclijke fnoodheid der grooten geboren werden. Hoe ligt heeft zich het volk geftadig laten misleiden!- Na dat men de Tarquijnen verdreven had, werd de tijtel van koning, gelijk wij dit bij Titus Livius en verfcheiden andere ger fchiedfehriiveren vinden aangetekent , te gelijk met dezen verbannen. Dan, de magt en het ftelfel dtp koningen zelve werden nog fteeds door den raad in ftand gehouden, en de burgemeesteren bleven in het berdt van deze. Indien men kr alleen de fchending van Lucretia van uitzondert „ maakten deze laatfte overheids-perfonen zich ev Het verdient ten hoogften door ons te worden opgemerkt, dat in welk een tijdperk men de gefehicdenis der B.ltifct. gewesten ook.befchouwen, deze veel eer die der Bataven, dan een verhaal der daaden van hunne koningen, hunne hertogen, hunne graaven, en ftadhouders opleveren. Aller wegen in'deze gefchiedenis ziet men het volk ten voorfchijn treden, vertegenwoordigd door die genen, die het met den tytd van zijne afgevaardigden vereert, verklaart den oorlog, maakt vrede, voert wetten in, of vernietigt dezelve, en vergroot, of vermindert, naar welgevallen, de magt, welke het aan zijne gelastigdcn heeft toebe- XïTotroemrijk is het niet voor een volle, dat het zich alleen door de wetten, en overheden, die het zelf gekozen heeft, laat ,belteen. Hoe Itreelend is het niet enkel op het voetfpoor zijner vaderen te treden. MiRABEAU Aux Bataves fur Ie ftathauderat.  van EENEN VRIJEN STAAT. 47 eenmaal konde ophouden naijverig en zeer bereidvaardig te zijn, om zich tegen de vereende aanmatigingen van de verfchillende takken van het gezag, daadelijk te verzetten; van hoe veel aanbelang moet het dan niet voor een volk zijn, 't welk zijne vrijheid werkelijk bezit, dat het nimmer van de grondregelen van eenen vrijen ftaat afwijke! Het is dus, en ook door dit middel alleen, dat het zich tegen het onbeperkt bewind van eenen enkelen, of van verfcheidene dwingelanden tevens, kan verzetten, en dat het deze gevaarelijke gevolgen der tweede dwaaling in de ftaatkunde vermijde, welke ik vóóraf beftreden heb 1 eene dwaaling waar tegen het zijne kragten behoort intefpannen, en alle zijne fchranderheid te gebruiken, ten einde het zich nimmer door de heimelijke werktuigen van eene willekeurige magt laat omleiden. Elke burger van eenen vrijen ftaat moet fteeds den diepften eerbied gevoelen voor de nagedagtenis dier groote marrnen, die, bij het vestigen van een gemeenebest, tevens der dwingelaudij alle toegangen flopten, door welke men anderzins tragten kan, dezelve weder te laten influipen; die, daar zij de vrijheid der volken vastftelden, al het gezag alleen in den boezem der groote en regelmaatig op elkander volgende vergaderingen des volks deden huisvesten, terwijl deze ook alleen de opperfte magt behooren te bezitten. De derde misflag in het ftaatkundige, dien wij moeten doen opmerken, en die met de uiterfte zorgvuldigheid behoort vermijd te worden , in eenen vrijen ftaat, is hier in gelegen, dat men het volk van de wezenlijkfte en noodzaaklijkfte middelen, ter behouding van deszelfs vrijheid onkundig laar. Tot heden toe was het de ftandvastige gewoonte van alle de grooten, het zij dan, dat zij tot de geestelijke, of wereldlijke magt behoorden , dat zij  4S DE REGERINGS-VORM zij van alle ftanderi; en dit wel zonder eenige ilït= zondering, een blind geloof, ten aanzien van die genen, die boven hen gefield waren, benevens een onbepaald een volftrekt lijdelijke gehoorzaamheid afvorderden. Want , alhoewel 'er voormaals zeer groote onëenigheden tusfehen de vorften en de kerk plaats grepen, ten opzigte van het regelen der grensfeheiding tusfehen derzelver onderling gezag, (*) moet men egter bekennen, dat zij daar bij met zulk eene volftrekte geheimhouding zijn te werk gegaan, dat het volk nimmer zo ver komen konden (.*_) Terwijl de fteeiïs onzekere maatregelen van ieder ander ftaats-beftier geftadig aan zich zelve ongelijk waren, en ten aanzien van derzelver grondbeginfêlen en oogmerk, rigtte de kerk haare bedoelingen geftadig op een en piet zelfde punt; en deze onveranderlijke ftandvastigheid was het, waar aan zii het welgelukken van de ftoiufte ondernemingen, welke immer de menfchelijke ftaatzugt waagen durfde, alleen had toetelchrijven. Het Was dus Ook aan het pauléhjk hof, dat de doorflepenheid en behendigheid in het aangaan van onderhandelingen • het aller eerst tot een ftelfel gevormd werden; zo dat Rome geduurende de geheele zestiende eeuw ook als de beste fchool dier wetenfehap werd aangemerkt. En daar de opperfte magt iri het geestelijke zich hier met het tijdelijk gezag vetëenigd vond, in eenen zelfden perfoon, fchonken deze twee magten elkander onderling een vermogen, in derzelver verrigtingen, en waren ten'laatften zo naauw te famen verbonden, dat het eindelijk niet meer mogelijk ware, die van een te fcheiden, ook ' zelfs niet in zijne gedagten. De bewustheid van dit voordeel was juist dat gene, wat eenige heerschzugtige paufen geftadig nog meer en meer aanmoedigde, om onderneemingen te waagen, welke naar het uiterlijk voorkomen fpooreloos moesten fchijnen. Dan, zij hoopten hier bij fteeds dat zo al eens hun wereldlijke magt niet genoegzaam wezen mogt om zich van het welgelukken derzelve volkomen te durven verzekeren, als dan de eerbied, dien men nog geftadig v.or hunne geestelijke waardigheid voedde, hen egter zoude in ftaat ftellen om zich zeer ligtelijk, en zelft met glans uit alle verlegenheden te redden. Maar toen de paufen zich in het vervolg te meermaalen m de onëenigheden der vorften mengden, en zich in alle de oorlogen, die 'er in Europa omftonden, als de voornaamfte deelnemers, of wel, als medehelpers oedroegen, begon de vereering, welke men te vooreu voor hunne geheiligde waardigheid betoonde, allengs te, verHaauwen, en weldra hieW dezelve gcheellijk op.  van EENEN VRIJEN STAAT. 49 Ae dat het duidelijk ontdekte, welk van beiden volkomen recht had, of op welke gronden men met eenigen fchijn van reden op eenen wezenlijken voorrang verniogt aanfpraak te maaken. Op deze wijze bevestigden dc vorften en grooten den grondflag van hun gezag al meer cn meer; zij wisten aan dc grondbeginfêlen van hetzelve iets ontzag venvekkends te geven, daar zij zelve de grootheid van de paufen bekragtigden, die alle hunne heillooze poogingen hadden ingefpaunen, om de onverjaarbaare rechten der volken te vernietigen , door zich van deze haatelijke ftclling te bedienen, dat naamelijk de onkunde dc moeder der godvrugt zij. Hoe zeer moeten intusfehen de , handelwijze cn gevoelens van een volk, het welk zich met de wapenen in de vuist zijne vrijheid verwierf, hier Van niet in de daad verfchillen. (*) . Een waarelijk vrij volk behoort te weten, waar in die vrijheid (**) befta , welke het geniet; het bc-. O Dit is gewis eene zeer treurige waarheid, welke de jaarboeken van geheel dit wereldrond ons niet te min prediken, dat naamelijk het onbeperkt gezag" bijkans met geen mogelijkheid kan aangevallen worden, zodra hetzelve il.'gts eenige voorderingen gemaakt heelt. Te vergeefs zou men in dit geval de ketens willen verbrijzelen , waar door een volk zich gekluisterd vindt. De menfehen, wanneer zij eenmaal door de flaavernij verbeest Zijn, bezitten geen deugd genoeg, om de vrijheid wederom te kunnen ontvangen. Zij veranderen dus niet van meester, dan alleen, om bunnen hals onder een nieuw juk te klommen. Hoe bedorven een llaatsbeflier ook immer wezen moge , men gewent zich daar aan allengs ; het wekt wel verontwaardiging , doch men durlt egter deszelfs geweld niet tarten. Het gevoel der verachting en de ontevredenheid worden rasch weder door de vreefe cn zugt naar rust ten onder gebragt. Ook zelfs de dcugdzaamfte burgers vergeten, te midden dezer fchandelijkc ellende , dat de voorzigtigheid des onderdrukten, en de magt des zwakken enkel in eene roekeloos fchijnende ftoutheid befta. Mirabeau. C**) De vrijheid beftaat m het eigendom van zich zclven. Men onderfcheidt de vrijheid in drie verlchillendé foortcn in eene natuurlijke, burgerlijke en ftaatktindige vrijheid; dat is in de vrijheid van den mensch, in die li. DEEL.' D vAl1  5o DE REGERINGS-VORM behoort zich deze onder de mnemehdfte gedaante voor te ftellen, ten einde dus een blaakende zugt en iiver te gevoelen, die nog geftadig aanwasfen. Deze iiver moet een uitwerking der plaatsgrijpende J ' om- van den burger, en eindelijk in die des volks. De natuurlijke vrijheid' is dat recht, het welk de natuur-zelve aan ieder mensch gegeven heelt, om naamelijk over zich zeiven naar goedvinden te kunnen befclnkken. De burgerlijke vrijheid is gelegen in dat recht, waar bij de famenleeymg eiken burger gehouden is te handhaaven, zo dat hij uit kragt van het zelve alles moet kunnen doen, het geen met de wetten met ftnjdig is. De ftaatkundige vrijheid eindelijk maakt den ftaat van een volk uit, hetwelk deszelfs oppermagt nimmer vervreemde, en dus zijne eigene wetten maakt - of wel deze is voor een gedeelte met zijne wetgeving ophet naauwfte verbonden. , ' Dit eerfte foort van vrijheid is, ingevolge der gezonde rede, het onderfcheidend kenmerk van den mensch. Men fleept de redelooze dieren, waar heen men wil, en maakt zich dezelve dienstbaar, wijl deze geen het minfte denkbeeld van recht cn onrecht kunnen vormen, als ooK eeen de geringde begrippen van verhevenheid of laagheid bezitten. Dan, bij den mensch is deszelfs vrijheid de grond van zijne deugden en ondeugden. Alleen de vrije mensch is in ftaat met grond te zeggen ik Wil, of ik wil niet en ingevolge van dien verdient ook deze alleen 'geprezen, of gelaakt te worden. Zonder vrijheid dat is zonder het volkomen eigendom van zijn lichaam en zielsvermogens te bezitten, kan me,, in waarheid, noch, Xgenóot, noch vader, noch vriend wezen; ja, zonder deze heeft me„ noch vaderland , noch medeburgers, noch god. De Haaf, heli werktui" zijner boosheid, is in de hand van eenen booswigt nog verre beneden het peil dier honden, die de Sptnj-ri*» tegen de AmeruaTn aanhitften; naar dien de mensch nog altoos dat geweten behoudt, h we fden hond ontbreekt. Hij, die op eene lafhartige w.jze van zL vrijheid afftand doet, geeft zich der wroegingen en de grootfte endl welke immer een denkend en gevoelig wezen zoude kunnen 11 an ten vollen over. Indien 'er waarelijk onder de zon ner«ndfeenlge magt befta, welke het geheele ftelfel van mijne bezintuig g in ftaat zij te veranderen, en mij tot een redeloos dier vermag omvormen, als dan is 'er ook nergends zodanig een te vinden, bet vTovet mijne vrijheid vermag te befchikken. .God zelve is mijn vade en geenszins mijn meester : ik ben zijn kind doch in geenen deéle zijn Haaf. En op welk eene wijze zoude ik (dan ook het vermogen Ïer ftaatkunde dat geene toeftaan, het welk|ik ook zelfs aan de Goddelijke almagt ontzegge.  van EENEN VRIJEN STAAT. 5l onifhndighedcn wezen, cn niets anders dan enkel billijke zaaken ten doelwit hebben. Als dan zal het volk genoegzaam verlicht zijn, ten aanzien der mid- God zelve heeft het haft des menfehen die geheiligde liefde voor de vrijheid ingedrukt; bij wil dus geenzins, dat de flaaveruij het fchoonfte zijner werken ontluistere. Indien men ooit eenigen fterveling volgends verdienden vergooden kan, zoude het voor zeker die gene zijn, die voor zijn vaderland ftreed, en dus voor hetzelve den jongften ademtogt uitblies. Dat men des zijn beeldcnis in uwe tempels plaatfe, en dus zal men aan het vaderland zijnen eerdienst bewijzen. Dat men dus ook eenen (taalkundigen en godsdienftigen dagwijzer vorme, waar in elk derdagen met den naam van een dier helden, die eens hun bloed voor xiwe vrijheid Hortten, getekend zij. Dit ft.uk zal dan eenmaal door bet nagedacht met een gewijden eerbied gelezen worden, terwijl het uitroept: — „ Zie daar de genen, die deze halve wereld van ketenen verlos„ ten, en die daar zij voor ons gelul: arbeidden, toen wij nog niet „ eens in aanwezen waren, hier door tevens verhoedden, dat wij bij „ onze geboorte rondom onze wieg geene kluisters boorden frinken!" De naam van vrijheid zelfs bevat iets zo verrukkends dat reeds hier door alleen elk die ter verdediging derzelver ftrijdt , verzekerd kan zijn ook zelfs alleen daar door aanftonds belang te zullen inboezemen. Hunne zaak is die van het gehcele menschdom, cn zij wordt dus ook welhaast de onze. Wij wreeken ons dus op onze onderdrukkers, ter- ■ wijl wij voor het minfte onzen haat voor buitenlandfchc dwingelanden in vrijheid den ruimen teugel vieren. Zo dra wij degts het geklank der boeien , welke men verbrijzelt. vernemen, fchijnt het ons oogenblikkelijk toe , dat ook de onze lifter worden, cn wij waaucn voor eenige oogcnblikken een zuiverer Inge intcademen , terwijl wij vernemen , dat 'er wederom eenige dwingelanden van dit wereldrond verdelgd zijn. Voor het overige ftrekken die groote omwentelingen , waar door de vrijheid bevestigd wordt, tevens tot lesfen voor onbeperkte beheerfchers. Deze ftrekken hun tot eene waarfchuwing, om niet op een al te groot geduld van de zijde deivolken te rekenen, even min als op eene fteeds duurende ftraflcloosheid; Even dus hoopt ook ieder braaf man, wanneer de maatfehappijen derzelver' wetten zich over de euveldaaden van bi zondcre perfoonen wreeken , dat de ftraf der fchujdigen in het vervolg foörtgclijke wanbedrijven verhoeden zal. Somwijlen verrigt de vrees bij dc roovers even het zelfde, wat anders de billijkheid behoorde uitlewerkeh, of wat bet geweten bij den moorder had behooren te verrigten. En dusdanig is derhalvcn de oorzaak vai) het ongemeen belang, het wcik wij van zelfs in eiken oorlo» nemen , die voor de Vrijheid gevoerd wordt. Ra ijk al. D a  53 DE REGÊRINGS-VORM middelen, waar van het zich moet bedienen, pffl zijne vrijheid volkomen te beveiligen voor de uitwerking der poogingen, die in het ; vervolg wel ligt konden in het werk gefteld worden door die drogredenaaren in de ftaatkunde en zedenleer, wier belang het ware, dezelve te verdelgen en hunne medeburgeren daar van voor immer te berooven. Ik twijfele geenzins, of men zal het ten vollen goedkeuren, dat ik zo veele moeite neme, om mijnen natuurgenooten aantewijzen , volgends welke zekere en onbetwistbaare regelen zij de vrijheid van den ftaat behooren te handhaaven. Dit acht ik des te noodzaakelijker, wijl de gefchiedenis van alle volken zeer duidelijk toont, dat het alleen aan de onachtzaamheid en onkunde des volks zij, dat men den verwondering wekkenden voorfpoed der beftri}deren van de vrijheid moet toefchrijven. Na alvoorens de jaarboeken aller eeuwen zorgvuldig doorbladerd te hebben, zal ik hier een kort famenftel dier wetten opgeven, waar van de kennis ten vollen onontbeerlijk moet geoordeeld worden Voor een volk, het welk begeerig is, om zijne voorrechten te handhaaven; ten einde deszelfs gedrag door de luisterrijkfte voorbeelden, die ons door alle volken, die voor ons dit wereld-rond bewoonden, dus worde voorgelicht. Voor eerst. — Het was fteeds bij alle vrije volken een geheiligd gebruik, dat de vaderen der huisgezinnen onder dezelve, reeds van de vroegfte jeugd, den kinderen een onverzettelijken haat voor het eenhoofdig ftaatsbeftier inboezemden, en wanneer deze kinderen dan de jaaren van onderfcheid bereikten, zorgden de overheden, dat zij eenen plegt-igen eed in hunne handen kwamen afleggen, waar door zij het vorftelijk bewind voor immer afzworen, en tevens betuigden, dat zij nimmer dulden zouden, dat men hetzelve weder invoerde. Toen  van EENEN VRIJEN STAAT. 53 Toen Brutus de Romeinen van het juk verlost had, verbond hij hen dus ook door eenen eed, om nimmer toeteftaan, dat 'er ooit weder een enkel mensch de heerfchappij over Rome erlangen zou. Door het zelfde middel was het, dat ook den Nederlanderen gelukte, de kluisters van Spanje aftewerpen. Alleen daar door, dat zij voor altoos niet alleen het gezag van Filips II en deszelfs geflacht, maar tevens ook dat van alle andere vorften afzwoeren, behielden zij geftadig hunne vrijheid. Daar het oogmerk van Brutus indedaad geen ander was,' dan om de vrijheid van het Rómeinfche volk geftadig te doen voordduuren, fchonk hij hetzelve alle die inkomften , welke zijne koningen wel eer bezeten hadden, na deszelfs wil alvoorens, als het ware door den afgelegden eed geboeid te hebben. Deze groote fterveling kende geen onfeilbaarer middel, om het volk te verpligten, dat het zich tot het aller uiterfte tegen de Tarquijnen mogt verdedigen, dan door te zorgen, dat zo men ooit de koninglijke waardigheid wederom herftelde, deze met in ftaat mogten zijn, om, uit kragt der voorrechten, te vooren aan dc kroon gehegt, . in het bezit hunner aloude rechten cn voorrechten van nieuws te gcraaken, en dus het volk andermaals van dezen rijken buit te beroovcn. Bovendien verbrijzelde deze vijand der koninglijke waardigheid ook nog de ftandbeelden en beeldenisfen der aloude koningen, en deed hun paleis flegten, ten einde dus uit den geest der menfehen alle denkbeelden van heerschzugt volkomen uittewisfehen. In gevolge van de zelfde grondbeginfêlen deed Hendrik VIII ook de gebouwen der abtdijen floopen, na dat hij alvoorens over derzelver inkomen op eene andere wijze befchikt had, terwijl hij zich daar bij van deze uitdrukking bediende: — „ men vcr„ woeste het nest, dan zullen de raaven derwaarcl D 3 ■>■> niet  54 DE REGERINGS-VORM „ niet wederkeeren!" — En dit was indedaad in die omftandigheden ook het Vérftandigfte dat men immer doen konde, naar dien het gevaar, dat men met grond voorönderftellen mag, veel grooter zij dan de voordeden, die men zich ooit belooven konde, in gevalle men alle dergelijke inrigtingen liet ftand houden, welke als dan de hoop zeer ligtelijk wederom konden doen herleeven, en tevens in ftaat waren, om de ftaatzugt en begeerte naar bezittingen van alle die genen, die hier naar dongen , van nieuws aantevvakkeren. Ten tweeden. Men behoort zich met alle magt in een gemcenc-best, daar tegen te verzetten, dat nimmer eenig burger zich op eene trotfche wijze verheffe; dat deze nimmer in ftaat zij, te groot een invloed te bekomen, en met eenen luister verfchijne, die der gelijkheid van alle de burgeren van den ftaat beledigend zou kunnen zijn. De Romeinen meenden in dusdanig een zugt naar grootheid en magt nimmer iets anders te zien, dan dat gene, het welk zij met den naam van affe&atio regis — verlangen naar de koninglijke waardigheid — beftempelden. Moelius en Manlius, twee zo beroemde Romeinen, die zich door de groote dienften, weleer van hun aan den ftaat bewezen, zo zeer hadden doen onderfcheiden — ook deze zelfs waren niet in ftaat de [billijke verontwaardiging des volks te ontgaan, het welk nu aanftonds het verdienftelijke hunner daaden geheel vergat, zo dra zij de blijken van dergelijk eene geneigdheid gegeven hadden; terwijl de dood van deze twee groote mannen, door deszelfs verfchrikkelijkheid ten voorbedde voor alle de volgende eeuwen gediend heeft. De indruk , dien hunne ftraf op de gemoederen van allen agter liet, was zelfs zo groot, dat ook de naam'van den laatstgenoemden, die, gelijk LI-  van EENEN VRIJEN STAAT. 55 JJvius opmerkt, nimmer een gelijken zouden gekend, hebben, indien hij in' eenen vrijen Haat geleefd had, thans niettemin zo haatelijk werd, ook zelfs voor zijn eigen gedacht, dat het zelve dien niet meer wilde voeren, hoe zeer die ook anders reeds zo lang in de jaarboeken van Rome ware beroemd geweest; terwijl tevens door een befluit des raads bepaald werd, dat de naam van Manluis, het burgemeesterfchap van dien doorlugtigen fterveling, en de nagedagtenis zijner bedrijven voor altoos uit de openbaare aantekeningen zoude weggefchrabd worden. Dan, daar het gemeenebest der Verëenigde Nederlanden dit uit het oog verloor, werdt het hier door aan het gevaar bloot gefteld , van in de zestiende eeuw eene vrijheid te verliezen, welker verkrijging hetzelve voormaals zo veel bloeds kostten. De blinde toegevenheid, waar mede het de vergrooting van het huis van Orange gedoogde, en de onoplettendheid, welke het deed blijken, daar het aan Willem II toeftond, zich met eene prinfes van Engeland in het huwelijk te begeven, waren oorzaak, dat de genoemde vorst weldra ontwerpen fmeedde, die aan een ingezeten van eenen vrijen ftaat zeer weinig voegden. En deze wist hij met zulk een verwonderingwaardige geheimhouding en fchranderheid ten uitvoer te brengen, dat zonder de befcherming der voorzienigheid, welke zich van de duisternis des nagts zelfs bediende, om het behoud van Nederland te bewerken, deze vorst, naar alle waarfchijnelijkheid zijn vaderland onder het haatelijk juk eener eenhoofdige magt zoude gekromd hebben. Ten derden. Men behoort in eenen vrijen ftaat altoos op het behoedzaamst te zorgen, non diurnare inperia, — dat is, dat men niet toefta, dat geen bijzondere perfoon te lang het bewind voere, of wel, dat dit onder eenig gedacht een te geruimen tijd blijve berusten. Wij hebben reeds D 4 el-  $ DE REGERINOS-VORM elders in dit werk het gewigt van deze ftelling, als ook derzelver noodzaakelijkheid zeer fterk aangedrongen; gelijk dan ook de Romeinen, tot dien tijd toe, dat 'er een algemeen zeden-bederf onder dezelve begon plaats te grijpen, daar van nimmer zijn afgeweken. Dus zegt ook JJvius in zijn vierde boek — „ Libertaüs magna custodia est, fi ma„ gna inperia esje non Jïnas, & tempori modus im„ ponatur" — „ Het is een zeer gewigtig bc„ hocdmiddel voor de vrijheid, wanneer men niet „ gedooge , dat de gewigtigfte ftaats- ambten van „ eenen langen duur zijn, en men dus den tijd, „ voor dezelve beftemd, naauwkeurig bepaalen." Om deze rede was het dan ook, 'dat de wet van ZEmilius gemaakt' werd, cn in zijn negende boek voert dezelfde een der aanzienelijkfte Romeinen^ dus fprekende in: — „ Hoe mihi regtw fimile est." — „ Dit is mijns bedunkens een koninglijk gezag, waar „ mede gij mij belast, daar gij mij het gewigtig „ ambt van zedenmeester langer, dan de tijd van drie jaaren cn zes maanden, welke daar toe bij „ de wet van JEmilius bepaald zijn, wilt doen be„ kleeden." — Dus merkt hij ook in zijn derde boek aan, en verheft zich daar tegen, als tegen iets, het geen hij ten uiterften onbehoorelijk oordeelt, dat de Jdus van Mei daar waren, zonder dat men tot nog toe den tijd tot eene nieuwe verkiezingder ambtenaaren van den ftaat bepaald had. — v> ld „ vero regnum haud dubie videre , deploratur in „ perpetuum libertas.'" — ,, Dus fchijnt men" — zegt hij — „ de koninglijke waardigheid te willen „ doen herlecven, zo dat de verloren vrijheid diens„ volgends voor altoos met recht betreurd wordt." — Elke burger, die het bewind van hooggezaghebber langer, dan zes maanden behield, werd dus ook als een verrader des vaderlands aangemerkt. Dan, elk die hier omtrent eene nadere cn gegronde onder-  Van EENEN'VRIJEN STAAT. 57 4erWgting begeert, behoeft de brieven van Cicero ■san Atticus alleen nateflaan, - waar men zien zal, wat deze redenaar ten aanzien van Cafar zegt. En eindelijk, om volkomen overtuigd te wezen, hoe kiesch de Romeinen ten dezen opzigte waren, is het genoegzaam optemerken, dat zij nimmer gedoogden, dat dezelfde perfoon tweemaalen agter den den andere eene zelfde waardigheid bekleedde. Deze inrigting had ook, ingevolge der opgaaye van Ariftoteles in alle dc gemeenebestcn van Griekenland plaats. • Dus zien wij Cincinriatus, een der grootfte vcldhceren van Rome ook eene redevoering voor het volk houden, ten einde dit hem mogt toeftaan, dat hij het beyel over het leger nederleide. De tijd, die bij de wet bepaald was, liep ten einde. Doch, alhoewel de vijand bijkans voor de poorten van Rome was, alhoewel men zijnen dienst , zijn moed en zijn beleid derhal ven thans veel meer, dan ooit behoefde, was het egter vergeefs, dat het volk hem dit voorftelde: niets was in ftaat, om hem van voornemen te doen veranderen. Hij leide het bevel neder, terwijl hij zijnen medeburgeren zeide: —p ,, dat men voor den ftaat veel meer „ te dugten had, indien men zijn bewind verlcng„ de, dan 'er van alle dc poogingen des vijands „ te yreezen was, naardien dusdanig eene verlcn,, ging een voorbeeld geven zoude, waar van de „ gevolgen voor de vrijheid der Romeinen niet, „ dan ten uiterften gcvaarelijk wezen konden." • • En toen M. Rutilius Cenforinus door het volk gedwongen werd , , om andermaals , en dit wel zonder eenige tusfehenkomst van tijd, het ambt van zedenmeester te aanvaarden, ftelde hij alles in het werk, ten einde het volk terug te houden van het verrigten eener zaak, welke zo blijkbaar ftrijdig was met dat gene, wat hunne voorouderen weleer E> 5 gê-  58 DE REGERINGS-VORM gedaan hadden, en Plutarchus verhaalt, dat daar hij egter niet in ftaat was, hen te overreeden, hij deze bediening niet weder aanvaardde, dan onder dit uitdrukkelijk beding — ,, dat het gemeenebest „ eene wet zoude maaken, uit kragt van welke „ zijn voorbeeld nimmer in het toekomftige eenig „ recht mogt geven, om weder twee reizen agter „ een eenen zelfden perfoon het ambt van zeden„ meester of eenig ander, hoe ook genaamd, te „ laten bekleedeu." Eene dergelijke inftelling werd ook door het volk ten aanzien der gemeensmannen bepaald, ten einde niemand van hen twee maaien agter een deze waardigheid aanvaarden mogt. Op deze wijze toonden de Romeinen. zich beftendig getrouwe waarnemers van dit voorfchrift, en bewezen door hun gedrag van hoe veel belang het voor des volks vrijheid zij, dat hetzelve nimmer van dezen derden regel eener gezonde ftaatkunde, dien wij thans hebben opgegeven in het allerminst afwijken. Ten vierden. — Men behoort nimmer te gedoogen, dat twee menfehen uit een en hetzelfde genacht gewigtige ambten in den ftaat bekleeden, ofdat eenige aanzienelijke waardigheid hoe ook genaamd, in een en hetzelfde huis blijve voordduuren. De eerfte dezer dwaalingen leidt, als van zelfs, tot de tweede; dan zo men zorge dat deze niet begaan worden, zal het ook minder gevaarelijk zijn, dat men in geene vervallen. Niettemin eischt de vporzigtigheid, dat men die beiden vermijde; naardien het blijkbaar zij, dat eene dergelijke gefteldheid van zaaken een genacht izeer ligtelijk in het geval kan brengen, dat het alle zijne poogingen in het werk ftelle, om zijne bijzondere belangen boven die van het gemeenebest het overwigt te doen bekomen, waar uit noodwendig volgen moet, dat men als dan het algemeene welzijn niet zal behartii - gen ■>  van EENEN VRIJEN STAAT. $9 gen, dan alleen in zo verre hetzelve tevens aan zekere bijzondere perfonen een gewis voordeel oplevere. Van dien tijd, dat 'er zodanig iets plaats grijpt, aan, zal men geen het minfte ontwerp meer laten ftand grijpen; geen voornemen meer ten uitvoer brengen, dan alleen wanneer'men daar bij kan verzekerd zijn, dat het een of andere het geluk van den ftaat met de vergrooting van een dusdanigen bijzondere perfoon, of van zulk een genacht, onaffcheidbaar verbinden zal. Dus befchouwden de Romeinen het dan ook, als eene grondftelling van hun gemeenebest: — „ ne duo vel plures ex una fami„ tia magnos magiflratus gerant eodem tempore." —„ dat nimmer twee of meer lieden uit een zelfde „ geflacbt tevens zeer gewigtige ambten bekleeden „ mogten." — Dus wordt 'er ook een weinig laager gezegd: — „ ne magna inperia ab una fa„ milia pnefcrïbantur? — „ dat de voornaamfte „ posten nimmer in een zelfde geflacht moeten blij„ ven voordduuren" wijl dit anders daarna dus¬ danig eene opvolging in een recht zoude kunnen veranderen. Dus zoude ook de fchaduw van vrijheid, welke het gemeenebest van Rome na den dood, dien Cte* [ar in den raad onderging, zeer ligt wederom in eene wezenlijkheid hebben kunnen verkeeren, indien de Romeinen alleen verhoed hadden, dat Oélavius, de neef en aangenomen zoon van den even genoemden, zich niet weder, als deszelfs opvolger van het buitenfpoorig gezag, dat deze wel eer bezat,» had meester gemaakt. Zijne grootheid was het gewrogt van Cicero, die egter geenzins fchroomt te zeggen, dat hij door dit te doen eenen zeer grooten misflag beging ; het geen duidelijk aantoont, dat ook de grootfte mannen bij wijlen aan dwaalingcn zijn blootgefteld. Ook ftelde deze grooten man Antonii s indedaad tegen Cafar. Dan zo hij een  6o DE REGERINGS-VORM een weinig minder, de infpraak van een bijzondere^ baat gevolgd, en flegts met zich zei ven een weinig meer geraadpleegd had; zoude hij gewis zeer duidelijk hebben ingezien , hoe veel voordeeliger het ware geweest zich aan de zijde van ' Antonius té voegen, dan de belangen van deszelfs tegenflreever te omhelzen. Want zodra had deze laatfte niet het recht verworven, om in de oppermagt te deelen, of hij verliet, daar hij alle de voorige aanhangers van zijnen oom Julius aan zich verbond, niet alleen zijnen vriend, Cicero, maar ftemde zelfs in den dood van dezen, waar na hij den volkomen ondergang van het Romeinsch gemeenebest berokkende. Het gedacht der Medicis, het welk Florence zo oppermagrig beheerscht heeft , is ook geenzins zo vermogend geworden, dan alleen door middel van eene geftadige verlenging van het aanbetrouwde gezag , en zeker zoude het met zulk een gunftig gevolg nimmer den grondflag der vrijheid ondermijnd hebben, indien de Florentijnen alleen gezorgd hadden, dat Cosmus nimmer zo gemakkelijk zijnen neef Alexander in alle deszelfs waardigheden konde opvolgen. Tevens merken wij op, dat, daar het gedacht van Medicis een paus uit deszelfs midden verkozen zag , het diens volgends het ontwerp fmeeddet, om verfcheiden gedeelten van Italië aan hunne magt te onderwerpen ; wijl het niet twijfelde, of, dit zou onder het beftier van zodanig een opperprieftcr zeer ligt gelukken. Doch daar de dood van dezen nu op een maal al hunne hoop in rook had doen verdwijnen, ftelde dit geflacht thans alle zijne poogingen in het werk, ten einde het Cnnclave te bewegen, om Juliaan de Medicis, een broeder van den overledenen , in deszelfs plaats te verkiezen. Alles, begunftigde ook reeds werkelijk de ftaatzugt van dit geflacht, toen Pompejus Co-  van ÈÈNEN VRIJEN STAAT. 6( Colomb'a oprees, en de cardinalen deed gevoelen { lioe gévaarelijk en nadeelig het voor de vrijheid van Italië wezen zou , wanneer zij zich thans door de inboezemingen van die genen lieten beftieren, die, ten einde de paulelijke waardigheid geftadig in een en het zelfde huis mogt blijven voordduuren, bij deze gelegenheid voorfteldc, dat men twee broeders daar in clkanderen onmiddelijk zou doen opvolgen. Er beftaat ook gewis geen fterveling, die onder het bewind van Willem II, prins van Orange niet opgemerkt heeft, welke noodlottige gevallen 'er uit de al te lange voordduuring des gezags in het even gezegde huis zeer ligt konden voordgevloeid zijn. Gelukkig is het intusfehen voor de Nederlanders, dat deze vorst, die eenen, al' te ondernemendeh aart bezat , door dien hij alleen eenen zoon naliet, die nog te jong was', om hem optevolgen , dus aan dit volk eene gefchiktc gelegenheid verfchafte , om te zorgen , dat zijne opvolgers nog niet geftadig magtiger werden, daar zij' dit geflacht reeds te vooren tot eenen ftaat gebragt hadden, dié niet langer overëenkomftig was met de gefteldheid van een gemeene best. (*j En waar door toch vervreemde de Romeinfche raad (*■) Cedutirende den tijd van veertien jaaren ziet men Maurits geftadig dc vrijheid van den ftaat in het geheim ondermijnen; vervolgends alle hinderpaalen ftraffeloos uit den weg ruimen , en dus ten laatften tot het onbeperkt gezag, door den rechterlijken moord van Barneveld, opftijgen ; daar hij geftadig den zin der 'Wetten verdraait, ten einde der zeiver kragt des te beter te ontduiken , en terwijl hij tevens , onder de uiterlijke gedaante van de iiiftelli»gen van een gemeene best , alle mogelijke wreedheden der dwingelandij verbergt. En dus moet Barneveld dan eindelijk te midden zijner mociëlijke loopbaan vallen. Hij fterft door de hand van eenen beul ; terwijl Maurits intusfehen op zijn bed, ' omgeven van eene menigte van vlei. jers, den jongften adem uitblaast.  6a DE REGERINGS-VORM raad in zo korten tijd dc gemoederen des volks geheel en al van zich, zo het niet daar door was, dat deze der gemeente deed gevoelen , hoe groot een invloed het belang der raadsheerelijke genachten op deszelfs b'efluiten had. En volgt die van Venetië in onze dagen niet wezenlijk de zelfde grondbeginfêlen V Dan de Venetianen konden egter beter weten , wat zij aan het gemeenebest verfch'uldigd zijn , en waarin de vrijheid eigenlijk befta; ja indien de wezenlijke ftaatsgefteltenis van Venetië met meer bedaardheid overwogen werd, als dan zou het volk aldaar het geluk genieten, van in eenen vrijen ftaat te leeven. (*) Ten vijfden. Niemand moet in een vrijen ftaat immer dc majefteit der gedane uitfpraaken, aantasten, of der zei ver wettigheid in twijfel trekken,, zo dra deze door eenen raad gegeven zijn, of wel de uitkomst der raadpleegingen van dc algemeene vergaderingen van geheel het volk aan den dag leggen. Indien 'er immer een gezag beftaan konde, het welk vermogend ware deze naar welgevallen te veranderen, of die te wederfpreken, als dan zou dc vrijheid in een oogenblik vernietigd zijn: aBum er at de libertate. Dus waren ook de Romeinen nimmer in waarheid vrij dan alleen, ten dien tijde, toen zij met den diepften eerbied hunne gemeenslicden hoorden, of wel de be- ([*) Wanneer een groet man, na alvoorens de teugels van het bewind een 'geruimen tijd beftierd te hebben, ten laatften het flagt-öiïer eener misdaadige famenfpanning wordt , vergaan de grondbeginfêlen, die hij met zijn bloed bezegelde, ook te gelijk met hem, en duizenden van burgeren , die zich rondom dit weldaadig gefternte gefchoord hadden, ja van den glans, dien zij van het zelve ontleenden, ook tevens fchitterden , zijn nu weldra verdwenen. Dus werd dan ook de dood van Barneveld van de grootfte onheilen gevolgt. Zijne vrienden moeften alleen in de vlugt hun heil zoeken; zijne bcwonderaaren durfden zich niet meer verwonen, en dc flaapzugt der flavernij volgde nu op de ftormen eener aangerande vrijheid. Mirabeau.  van EENEN VRIJEN STAAT. 63 befluiten der volks - vergaderingen volkomen eerbiedigden. Dan, zodra zij door eene onverfchoonelij. ke onachtzaamheid, aan Scijlla en den aanhang, dien deze zich gevormd had , de magt fchonken van derzelver invloed te verminderen , kwamen derzelver belluiten, wel verre van als geheiligd, even gelijk wel eer betragt te worden, en weldra raadpleegden en handelden deze niet meer, dan enkel voor den uitcrlijken fchïjn , terwijl zij aan Scijlla het recht lieten, om alles naar zijn welgevallen te beflisfen — een voorrecht, het welk deze, toen hij het hoog gezaghebberfchap afleide, tevens in handen van eenen erflijken raad (lelden, en wiens bezit het volk ook nimmer weder erlangd heeft. Doch deze raad zelve behield dit ook flegts zeer korten tijd ; want, zodra Cafar in Rome binnen getrokken was, ontweldigde hij aan deze opperfte overheden dit recht van in alles te beflisfen. Hij liet hun, wel is waar dat, van te raadplecgen, en hem hunne gevoelens voorteftellen; dan onder dezen fchijn van wettigheid maatigde hij zich ten vollen het gezag aan van alles naar zijn welgevallen te beflisfen, zonder dat iemand, wie hij ook wezen mogt, zich hier tegen durfde verzetten. Op de zelfde wijze handelde ook Cosmus met den raad van Florence. Hij vorderde , dat deze hem deszelfs gevoelen mededeelde ten aanzien der belangen van den ftaat; dan, dit gefchiedde alleen, nadat hij zich alvoorens van den geest der raadsheeren zo volftrektelijk had meester gemaakt, dat hij verzekerd ware , dat niemand van hun zich op eene andere wijze , dan die, welken gefchikt waren om zijne heerschzugtige ontwerpen te bcgunftigen, zoude uitlaten. En toen Tiberius ten troon verlangde te ftijgen, fpande hij alleen alle zijne kragten in, om den raad aan zich te verbinden, ten einde 'er dus niemand in den zeiven wezen mogt,  % DE REGÈliiNCS - VORM 'mogt,. die in ftaat ware, om zich tegen zijfft verheffing te verzetten. En zodra hem dit gelukt was, befchiktè hij over.alles naar willekeur, zonder dat het zelfs geoorloofd ware , hem te verdenken, ook zelfs alleen door den uiterïijken febipi als of hij iets zonder de toeftemming van dezé hboge vergadering verrigtte. En zelfs toen hij het "bewind aanvaardde, fcheen hij zich zeiven ge* weid aantedoen, om zich. eindelijk naar de uitdrukkelijke wenfchen der raadsheeren te fchikken; zo dat men van dezen vorst gerustelijk zeggen karij dat hij niet, dan reeds zeer lange, na dat hij reeds eene wezenlijke oppermagt bézeten had, tot keizer uitgeroepen werd. / . Hier uit volgt des, dat geen gemeenebest deszelfs vrijheid bewaaren kan , indien het zelve niet, 'op het voetfpoor van die gene, die reeds te vooren beftonden, het tot' een ohfehendbaaren ftelrëgel maaken dat men zorge, dat de befluiten die uit de vrije ftemming des volks zijn voordgevloeid i met de ftrengfte naauwkeurigheid geëerbiedigd, eiï uitgeöefend worden , zonder dat .men immef gedooge', dat eenige andere magt het vermogen hebbe , deze op eënigerbande' wijze uitteleggen', of tegentefpreken. De zesde ftelregel, dien de vrije ftaaten vanvroeger eeuwen fteeds gevolgd hebben , is deze, dat zij hunne burgeren fteeds m den wapenhandel oefenden,' en al de magt van het krijgswezen (*) ge- (*} Het Romeinsch gemeene-best was juist daarüm, wijl elke van deszelfs burgeren als krijgsman diende, en men mede moest te veld getrokken zijn, om tot bet ambt van overheid te komen - fteeds onoverwinnelijk, als ook te gelijk om die reden, wijl men niemand in dri legioenen toeliet, dan die bij den roem cn het behoud van het vaderland een wezenlijk belang ftelde, was men bij de Romeinen in ftaat, die ftrenge en wel doordagte krijgstugt iutevoeren, welke de waare bron van den voorfpoed hnnnsr wapenen cn overwinningen uitmaakte. Jffist daar.  van ÈENEN VRIJEN STAAT. 63 geftadig in handen van het volk ftelden , of voor het minst in die van dat gedeelte des zeiven, die zich voor het behoud der vrijheid het ijverigst toonden ; zo dat dc hooge vergaderingen beftendig mogten in ftaat zijn, om daar over, naar derzelver goed achten te befchikken. De uitwerking, welke men hier mede bedoelde yoordtebrengen , was deze, dat men dus nimmer inftaat ware, dc allerminfte belastingen op het volk te leggen, zonder dat dit alvoorens door den mond van hem, in wien het zijn vertrouwen ftelde, daar in had toegelïemd. Zodanig was de gewoone wijze van handelen in de gemeenebesten van Griekenland , die , volgends het getuigenis van Ariftoteles, ten uiterften behoedzaam waren, dat zij het gebruik der wapenen niet, dan alleen aan die genen toevertrouwden , die zij , als zeer ijverig voor het algemeen belang, volkomen kenden. Men was ten vollen overtuigd , dat het befchikken over de gewapende magt van eenen ftaat tevens dat des oppergezags bepaale, en dat de gewapende arm cn de oppermogenheid door alle tijden heên elkander onderling gefchraagd hebben. En ook de Romeinen zelve waren overtuigd van het voordeel , het welk uit dit gebruik konde geboren worden , daar deze inrigting zich met het ganfche vermogen van den ftaat in eene zo naauwe betrekking bevindt. Ja, toen zij eindelijk, door de daarom, wijl de burger-ftand ("*) hun vaderland wist te verdedigen, was deze ook tevens in ftaat, om hunne vrijheid tegen alle aanvallen te bcfcbcrmcu, te bevestigen, en fteeds te bewaaren. Eerst toen zonk Griekenland, en werd het zelve door heerfcheloosheid en dwingelandij gel'chokt, toen rijke cn door de weelde ontzenuwde burgers, de burgerlijke en krijgs- verrigtingen van elkander begonnen te onderfcheiden, zo dat zij nu niet meer de wapenen torsenten, en enkel hun aandeel in de kosten van den oirlog betaalden. Ma blij. (*) Plebei. II. DEEL. E  66 DE REGERINGS - VORM de aanftelling van gemeenslieden, en het vormen van volks-vergaderingen , in het volkomen genot hunner vrijheid gefteld waren, zag men deinwooners van Rome en der omliggende oorden zich aan het beoefenen van den wapenhandel geheelhjk toewijen, en dus vond het gemeenebest in hun eene krijgsmagt , welke beftendig bleef beftaan: Eene zo fchrandere voorzorg maakte het beste gedeelte der burgeren ten vollen bedreven in het behandelen der "wapenen, waar door 'er dus een ondoordringbaar bolwerk tegen alle vijanden der vrijheid gevórmd werd, en tevens alle burgers inftaat geraakten , om zich en tegen de aanvallen van die genen, die het waagen mogten, om hen van binnen aantetasten, en tevens tegen alle befprmgers van buiten te verdedigen. Op deze wijze was de majefteit des volks ten vollen beveiligd tegen alle ontwerpen, die de heerschzugt vormen konde, terwijl de burgers van dusdanig ingengte ftaaten, altoos gereed waren, om de aanvallen van onrustige en naijverige nabuuren afteweeren. Men liet het voeren der wapenen aan niemand dan die genen alleen toe, wier vaderlandsliefde en zugt voor de vrijheid algemeen bekend waren ; men nam niemand onder het getal der krijgslieden aan dan alleen de zodanigen , die geheel en al met'zulke gevoelens bezield, door geene laaghar. tiae bedoelingen hoe ook genaamd gedreven werden , en duldde nimmer de zulken, die een verachtelijk belang had kunnen aanfpooren , om hunnen dienst den vaderlande toetewijen. Men gaf altoos de voorkeur aan de zulken, die, na dat zij den vijand overwonnen hadden, zich daar voor ten vollen beloond achtten , wanneer zij zich alsdan alleen in vrijheid zagen, om zich wederom aan het beftier hunner huifelijke zaaken toetewijen. En zo lang de Romeinen zich volgends deze grond-  van EENEN VRIJEN STAAT. begiufelen van een wezenlijk gemeene-best gedroegen, hadden zij ook geen hoe genaamd bezoldigd leger noodig , om hunne grenzen te verdedigen. Alleen de noodzaakelijkheid deed hen de wapens opvatten, en in dusdanig een geval riep het gemeene-best geene anderen , dan gevestigde burgers, die tevens de hoofden hunner gezinnen waren, onder dc vaanen, de zodanigen, die, wijl het hun belang vorderde, dat zij de overwinning behaalden , het harnas enkel aangespten -en eeniglijk ftreden voor haardfteden en altaaren, voor het behoud van hunne gaden, hunne kinderen, en bun vaderland. In deze gelukkige dagen had 'er geen het minde onderfcheid tusfehen den burger, den landbouwer en den krijgsman plaats , cn even dezelfde die nog kort te vooren een ftedeling of landman geweest was, verfcheen weldra daarop in het veld, wanneer de vrijheid of de ftaat zich in eenig gevaar bevond, en zijne tegenwoordigheid voor het algemeene welzijn aldaar vcrëiseht werd. En zodra zijne vuist den ftaat tegen eenen binnenlandfchen , of vreemden vijand genoegzaam Verdedigd had, werd deze zelfde krijgsman wc-, deröm een burger. Dus vond men niet zelden, dat enkele landlieden als dappere ftrijderen vogten, of als ervaren opperbevelhebbers het gebied voerden, daar zij vervolgends met vreugde tot hun ploeg te rug keerden na dat zij het vaderland alvoorens van de overwinning hadden zeker gemaakt. Dit was eene aangenomen gewoonte bij het Rome'mfche volk ook zelfs reeds eer het gemeenslieden en algemeene vergaderingen kende, dat is in die tijden toen de raad zich nog in deszelfs eerfte opkomst bevond, cn kort na de verdrijving der Tarquijnen. Ook toen reeds gloorde 'er te Rome een vonkje van vrijheids-vuur, en door deze handelwijze poogde men het zelve geftadig in aanweE 2 zen  68 DE REGERINGS-VORM zen te houden. En toen men Tarquhüus verdréven had, vindt men niet dat dit gemeend-best zich immer van eenige andere krijgslieden, darf zijne burgeren bediende, die zich het ijverigst voor de zaak der vrijheid betoonden, cn, bij alle gelegenheden, gereed waren, om' op het eerfte bevel van den raad de wapens aantegespen, terwijl dit tevens zeer weinig aan de algemeene fchatkist kostte, en dit alles gebeurde hoe Zeer ook de dwingeland in den raad zeiven eenen aanhang hebben mogt. En deze burgers bragten het zelfs door hunnen moed eindelijk zo verre, dat zij zich aan het juk der onderdrukking wisten te onttrekken. Wel is waar, dat Rome in de volgende eeuwen zich genoodzaakt zag, daar het zijn gebied zo verbaazend uitgebreid had, om een ftaand leger van bezoldigde krijgslieden geftadig op de been te houden , eens deels, om door dit middel de wingewesten, die men overwonnen had, te blijven behouden, anders deels, ten einde nog geftadig nieuwe veroveringen te maaken. Dan, deze krijgsmagt, welke met het wezen van een gemeene-best ook in de daad zo weinig overe'enftemde, voerde weldra de weelde -in, welke vervolgends aanwies, naar gelang het grondgebied van Rome eene grooter uitgeftrektheid erlangde. En nü ging men wel dra van de voorige geftrengheid der wetten ganfchelijk af van de geftrengheid dier wetten, welke alleen in ftaat zijn, de vrijheid onwrikbaar ftaande te houden. Rome zelf deelde nu in de rampen, die de wingewesten troffen, daar deszelfs bewaaring aan gehuurd krijgsvolk werd toebetrouwd, en welke de afgrijzelijke gevolgen waren, die hier uit voordvloeiden dit hebben de gefchiedenisfen ons genoegzaam afgefchetst. De  van EENEN VRIJEN STAAT. 69 De ftaatzugt van eenen Cinna, de afgrijzelijke dwingelandij van Sijlla , de ondragelijke trots van Marius en de belangzugtige bedoelingen van verfcheiden andere famenzwerers , die zich reeds te vooren verhieven, of op dezelve volgden, hebben in Italië eene menigte van die tooneelen geopend, waar van het enkel denkbeeld ons nog geftadig doet ijzen. En daar het volk nu inzag, welke onheilen het zich zelf berokkende , door gewapende lieden te midden in den ftaat te dulden , en geneigd, om daar in voor het toekomftige te voorzien , door de wapenen alleen tegen de vijanden van buiten te. bezigen, maakte hetzelve eene wet, dat iedere bevelhebber, die den Rubicon aan het hoofd van deszelfs leger overtrok , een vijand van zijn vaderland zoude verklaard worden. Men ging zelfs nog verder; want , ten einde geen krijgsman den pligt, hem door deze wet opgelegd vergeten mogt, rigtte men een fteen met dit infchrift aan den oever der gezegde kleene rivier op. 1 „ lnperator, five miles , five tijrannus armatus. „ quisquïs , fistito ; vexillum , armaque deponlto , ,, nee citra hunc amnem tranfito" — „ Elke aan„ voerer, krijgsman of bevelhebber fta hier ftil ; „ hij leg zijn vaan en wapenen neder, en ga niet „ over deze beek !" — Om deze rede was het, dat Cctfar, toen hij het eenmaal gewaagd had den Rubicon overtetrekken, oordeelde dat hij te ver gegaan was , om te rug te kunnen keeren ; waarom hij dus ook tegen Rome optoog, en zich van het opper gezag meester maakte. En daar dit gemeene-best op zodanig eene wijze zijne krijgsmagt verloren had , werd het zelve weldra vernietigd, naar dien het van dat oogenblik aan in de noodzaakelijkheid gebragt werd , van geheel het bewind in handen van eenen enkelen, en deszelfs medeftanE 3 ders,  DE REGERINGS-VORM dcrs , die op alle mogelijke wijzen zorgden, dat het volk geene wapenen bekwam, te befchouwen, In de plaats van eene gewapende magt, welke uit het midden des volks genomen was, ftelde Ccsfar zekere benden , welke met den naam van des keizers lijfwagt bcftempeld, en fteeds door Augustus en zijne opvolgeren in ftand gehouden werden , welk voorbeeld de Turkfche keizer, Cosmus, de eerfte hertog van Toscane, de vorften der Rusfen, der Tartaren en Franfchen in later dagen hebben nagevolgd, en door welk middel zij ftout, en onT af bangelijk durfden worden, Karei I, koning van Engeland, fpande ook alle zijne kragten in, om dit gebruik mede in zijne ftaaten te doen ftand grijpen. Eerst vormde hij het ontwerp, om daar een bende Duitsch paarden-volk in te voeren, en wanneer hij vervolgends zijne ónderdaanen werkelijk poogde te onderdrukken , door het leger van het noorden te bezigen, ten einde bij zijne terugkomst het parlement van al deszelfs gezag te berooven , liet hij het inlandsch krijgsvolk geheel in een ftaat van verval geraaken, terwijl hij eindelijk al zijne magt tegen zijn volk zelf wendde. Dus zien wij, dat, om de vrijheid van een volk in ftand te houden, 'er geen zekerer middel zij, dan dat men de wapenen alleen aan de zodanigen toebetrouwe , die ten fterkften aan eene vrije ftaatsgefteltenis gehegt zijn , en wier ijver, voor het algemeene welzijn elk een genoegzaam blijken aan de zodanigen, die nimmer de zaak der vrijheid zullen opgeven, van welke voorwendzelen men zich ook mogê" bedienen, en welke middelen de werktuigen van het onbeperkt gezag ook konden bezigen , ten einde hunne vaderlandsliefde daar door op een dwaalweg te leiden. Ten zevenden. Het is in eenen vrijen ftaat volftrekt noodzaakelijk, dat men de kinderen in de grond-  van EENEN VRIJEN STAAT. 71 grondbeginfêlen der vrijheid opvoede, en daar van behoorelijk onderrigte, ten einde zij die boven al het overige mogen beminnen; op dat hunne harten reeds zeer vroeg met alle die deugden vervuld worden, zonder welke de vrijheid nimmer eenen lano-en tijd kan ftand houden. — Met alle die deugden door welker verëeniging alleen de vrijheid voor ons een wezenlijk geluk wordt. (*) Ariftoteles dringt zeer fterk op het in acht nemen van dezen regel» en zegt, dat de opvoeding der jeugd naar den vorm van het ftaatsbeftier waar onder men leeft, gefchikt moet wezen, naar dien dit van zeer veel gewigt zij voor het behoud der ftaatsgefteltenis zelve, hoedanig die dan ook wezen mag. De reden hier van is zeer eenvouwig. — Alle menfehen behouden bij hun opwasfen die indrukken , die zij in hunne jeugd ontvingen, hoe nadeelig zelfs deze dan ook immer zouden mogen zijn, ten zij de voor- (*) Het is van het uiterfte belang, dat de kinderen zich reeds vroegtijdig gewennen, om de vrijheid als het eenige goed te befchouwen, het welk hun dit leeven wenfehenswaardig kan maaken. Het is dus noodzaakelijk dat hunne harten zich met vervoering voor alle gewaarwordingen openen, welke in ftaat zijn de bekoorlijkheden der zelve nog grooter te maaken, of de weldaaden, welke zij ons doet deelagug worden, no» werkelijk te vermeerderen. Het is dus noodig dat de woorden vrij. heU en vaderland die gene zijn, waar voor zij, na den naam van het opperwezen den grootfien eerbied gevoelen, en waar van zij bet wezen zelf met vervoering beminnen. Het is noodzaakelijk, dat deze naamen voor hen even het zelfde zijn, dat het gevoel van eer voorjaaals voor de Franfibe edelen was, ten tijde, toen derzelver fierheid zich nog voor geene verachtenswaardige alleenhcerfchers gekromd had; toen zij° de gehoorzaamheid, hunnen vorst verfchuldigd nog door geene lafhartige onderwerping aan zijne onwettige bevelen, door eene laagheid, en de diepftc vernedering waar van men immer onder eenen Nero eenig voorbeeld zag, bezoedeld hadden. Het is noodzaakelijk dat de kinderen in eenen vrij n ftaat daadelijk leeren, en fteeds blijven bedenken, dat het gehoorzaamen aan de wetten de eenige onderwerping zij, welke met de waardLheid van eenen burger beftaan kan. De Fransche Veria ILEt. E 4  72 DE REGERINGS-VORM voorzienigheid hen met een oordeel en doorzigt befchonken hebbe, het welk inftaat is, om het verkeerde in de grondbeginfêlen , hun in de eerfte jeugd bijgebragt, weder te verbeteren. Ter ftaaving van dit gezegde konden wij hier het gevoelen van Plutarchus, Ifócrates en van eene geheele menigte van andere wijsgeeren en redenaaren te berdebrengcn, daar deze ten duidelijkften hebben aangetoond, van hoe veel aanbelang de opvoeding der kinderen zij voor het algemeene welzijn, het zij men dezelve befchouwe in die betrekking, waar in dezelve met het burgerlijk en ftaatkundig leeven ftaat, of het zij men alleen zich tot het huifelijk geluk van eiken burger verkieze te bepaalen. Dan, wij zijn reeds ten vollen .overreed, dat niemand ontkennen zal hoe groot een vermogen en invloed de opvoeding op de kinderen zelve hebbe , en in hoe veele opzigten het heil van eenen vrijen ftaat , de fchranderheid van deszelfs beftier, de weldaaden , welke ons de vrijheid doet genieten, de gehoorzaamheid, aan de wetteji verfchuldigd, de moed der burgeren — in een woord alle de deugden van een lid eener vrije maatfehappij, en deszelfs onafhangelijkheid, als ook de voordduuring der gemeenebesten zelve hier aan het allernaauwst verbonden zijn. En zelfs is het buiten alle tegenfpraak, dat, zo men in eenen vrijen ftaat geen zorge draagt, om der jeugd grondbeginfêlen intebcezemen, die gefchikt zijn, om deze de vrijheid fmaakelijk te maaken en te doen beminnen; en dat zo de onderwijzers 'er zich niet in het bijzonder op toeleggen, om dezelve alle de voordeden van dusdanig een beftier te doen kennen, men zich nimmer zal kunnen vleien, dat het bewind op eenen volkomen zekeren grondflag ruste, of dat 'er in zodanig eenen ftaat een wezenlijke rust heerfche. Want zo dit niet gefchiedt zullen de laage en hooge fchoo- len  van EENEN VRIJEN STAAT. 73 len en alle andere verrigtingen, aan de opvoeding der jonge lieden gewijd, nimmer van eenige andere, dan zodanige leerftellingen weergalmen, welke veel eer ftrekken, om de aankomende burgers tot weêrfpannelingen te vormen. Deze leeringen zullen, te midden van den ftaat, den grond tot verdeeldheden leggen, welke allengs gevaarlijker moeten worden, en welke tegen het ftaats-beftier van het gemeenebest , even zo veele beftrijderen zullen aanzetten, als 'er lieden gevonden worden, die door deze, van de grooten bezoldigde drogredenaaren, misleid werden. Deze vijanden zullen te dugten, ja ten fterkften te vreezen zijn; wijl 'er onder derzelver toehooreren zeer ligt zulke booswigten kunnen gevonden worden, die om hunne ecrzugtige ontwerpen ten uitvoer te brengen, alleen dat óogenblik afwagten, waar op de verdeeldheid en burger-oorlog, die daar van het naturejijk gevolg zijn, de hccrfcheloosheid, welke alles verwoest, en omkeert, benevens bet misdrijf, dat deze met alle zijne ftoutheid geftadig verzelt, als ook met alle zijne ijze- lijkheden deze booswigten in het ftaatkundige, zeg ik, zullen zo lang wagten, tot dat het óogenblik geboren zij, waar op de wanorde en verwarring algemeen geworden zijn , wanneer zij door den aart van hunne fpoorelooshcden zelve allen den aandagt der fchranderften tot hen alleen bepaalen, ten einde alle burgers zonder onderfcheid te verfchalken, als mede hen ten onder te brengen en fchaamteloos aan hunne onbillijke en onderdrukte verkiezingen te onderwerpen. Eenige anderen, die, hoe wel zij minder door de ftaatzugt overheerd worden, egter indedaad niet minder vcrachtenswaardig zijn, zullen alle deze ongeregeldheden niet anders, dan enkel om zich daar op te kunnen beroemen, indedaad pleegen. Onder deze laatften zal in waarheid een naijver in laagheid van ziel en euveldaaden plaats vinden. E 5 Dan,  74 DE RE GERINGS-VORM Dan, zo men zich, na het eindigen van een burger-oorlog, die eenige verandering in het ftaatsbeftier deed plaats grijpen, aan de veronachtzaaming hier van fchuldig maakte, zouden de gevolgen daar van nog te gevaarelijker zijn. Want, daar als dan deze veranderingen nog flegts zeer kort hadden plaats gegrepen, zouden de meesters, die aangefteld waren, om de jeugd te onderwijzen, niets anders behoeven te doen, dan derzelve eenige leeringe voorteftellen, welke met het ftelfel van het voorig ftaatsbeftier overè'enftemden, en hier door kon men dus de zugt voor alle de ftelregelen van die inrigting van den ftaat, welke men had tragten te vernietigen, en de onderwerping aan dezelve zeer ligt in de ziel der kweekelingen kunnen leevendig houden; terwijl de genegenheid, welke de jeugd voor aloude wetten als dan betoont, genoegzaam zal zijn, om den ftaat van nieuws in gevaar te ftellen van die te zien herleeven. (*) Wanneer men dus veronachtzaamde, om die genen, aan wien men de opvoeding der jeugd heeft toebetrouwd, aan regelen te verbinden die het ftandgrijpend ftaats-beftier begunftigden, zou men daar door (*) Do grooten zijn fteeds overtuigd dat liet voor hun van belang zij, dat zij een oppermagtigeu meester hebben. Ter vergoeding van eenige Vernederingen, welke zij fomvvijlcn aan het hof ondergaan, wordt hun hoogmoed daar tegen weder gcftreeld door het erlangen van afhangelingen, van vleiers, en lieden die om hunnen befcherming fmeeken. Zij weten zich gedugt te maaken, en bedrijven dus ongeltraft allerleië , onrechtvaaardigheden. Ten einde den vorst te kunnen pionderen, eischt hun hebzugt, dat hij over het vermogen van alle de burgeren van den ftaat befchikken kan, en hier bij zien zij geenzins in, dat de weldaadeii van het hof meer aanzienelijke huizen verarmd, dan verrijkt hebben. Om kort te zijn, zij twijfelen geenzins, of de waardigheden, waar mede zij bekleed zijn, ftaan met het onbeperkt gezag, des vorften in de naauwfte betrekking , en derhalven vreezen zij , dat een vrij ftaats-beftier ben nader eenen laager ftand brengen, en m;t den zclven v-rinïn«cn zal. Mablij.  van EENEN VRIJEN STAAT. 75 door een fteedsduurende vijandfchap onder de burgeren doen geboren worden; dc werkelijke ftaatsgefteltenis onzeker en wankelbaar maaken, en, wel verre van een burger-maatfchappij te vormen, het men daar tegen het zaad van tweedragt onder de burgeren beftaan, welke, daar zij geftadig ïnlandfche onlusten deed ontftaan, het algemeen belang aan een fteedsduurend gevaar moest blootftellen. Plutarchus en Ifocrates verzekeren ons, dat de gemeenebesten van Griekenland zo zeer voor deze veronachtzaaming gedugt waren, dat de fchranderheid hunner voorzorgen zelfs zo ver ging, dat zijden leermeesteren voorfchreven, van welke boeken zij zich bij hunne letteroefeningen konden bedienen. En Julius Ccsfar meldt ons, dat de Gaulen, hoe onbefchaafd zij dan ook immer wezen mogten, ten dezen opzigte zo ongemeen oplettend waren , dat zij rtfet, dan alleen aan ' hunne Druïden de zorg, om hunne kinderen in den godsdienst en de grondbeginfêlen der ftaatkunde te onderwijzen, durfden toebetrouwen, ten einde het aankomend geflacht zich dus gewennen mogt, om met betrekking tot deze twee onderwerpen geene andere denkbeelden te ontvangen, dan die algemeen waren aangenomen. Indien men flegts een oogenblik de aanëcnfchakeling van omwentelingen aandagtig gadeflaat , waar door Rome van een eenhoofdig ftaats-beftier tot dat van een gemeenebest, en eindelijk weder tot een volftrekte alleenheerfching overging, als dan zal men zich zeer ligt van de waarheid cn diep doorgedagte fchranderheid van elke der redenen , welke deze Helling ftaaven, in ftaat zijn te overtuigen, en tevens volkomen inzien, van hoe veel belang het zij, dat de jeugd, in eenen vrijen ftaat, in de grondbeginfêlen en wetten der vrijheid behoorelijk onderrigt worde, ten einde deze zich dus van nature o'eö  76 DE REGERINGS-VORM geneigd gevoele, om dit ftaats-bewind te beminnen en te verdedigen. Men ziet al aanftonds hoe veele moeilijkheden de Romeinen hebben moeten te boven komen, ten einde die vrijheid te bewaaren, welke zij erlangd hadden. Dan, deze zwaarigheden vloeiden enkel voord uit de volmaakt eenhoofdige grondbeginfêlen, welke der jeugd te voren waren ingeboezemd; naardien die genen, die gefield waren om het opzigt over de leermeesters te houden, en die bij derzelver onderwijs geftadig moesten toezien, op eene behendige wijze wisten gebruik te maaken van alle voorkomende gelegenheden, ten einde de kinderen, die uit hoofde van hunne zwakheid, welk aan de jaaren der kindsheid naturclijk eigen is, voor alle indrukken vatbaar waren, in alle die denkbeelden, die hun de alleenheerfching boven eene vrije ftaatsrcgering konden doen verkiezen, meer en meer te bevestigen. Om deze reden is het ook, dat men reeds bij de eerfte oprigting van het Romeinsch gemeenebest de kinderen van deszelfs ftigter zelve die naturelijke genegenheid , welke zij voor hunnen vader en vaderland behoorden te gevoelen', geheellijk zag verfmoorcn, en, daar zij alleen aan de grondbeginfêlen van het onbepaald gezag, die men hen in de fchoolen zo menigmaalen had voorgehouden, alleen gehoor gaven, vond men dus dat zij zich weldra bij eene groote menigte der Rome'mfche jongelingfchap voegden, met oogmerk, om Tarquinus wederom den troon te doen beftijgen. Verder verdient het ook door ons te worden opgemerkt, hoe moeielijk het voor het gemeenebest van Rome geweest zij, om zich op een volkomen vasten grondflag te vestigen, zo lang 'er in deszelfs midden nog burgers gevonden werden, die in de bedorven grondbeginfêlen van het voorig ftaatsbeftier waren opgevoed. Deze grondbeginfêlen waren  van EENEN VRIJEN STAAT. 77 ren zo diep in hunne harten ingegrift, dat zij ook zelfs door de langheid van tijd daar uit niet konden weggewischt worden. Dus zag men ook fteeds een groot aantal drer oude aanhangelingen van het onbeperkt gezag beftendig gereed, om de ftormen, die 'er bijwijlen door oproeren of de invallen der vijanden* van het gemeenebest ontftonden, een nog veel grooter woede te doen erlangen. En toen daartegen het eenhoofdig bewind op de puinhoopen van het gemeenebest van nieuws gevestigd was, hoe veele moeite kostte het toen niet aan Cafar, om zijn gebied uittebreiden over een volk, het welk in de leer van eenen vrijen ftaat was opgevoed. Deze leer, welke hij poogde te verdelgen, zijne ftoutheid in het aanranden derzelve, en zijne ftaatzugt deden hem dus eindelijk ook het leeven verliezen te midden der infpanningen van alle zijne kragten, welke hij befteedde, om zijn onwettig gezag te vestigen. En zodanig was verder het vermogen eener opvoeding, welke voormaals geheel en al gegrond werd op de liefde voor de vrijheid , dat zelfs de moord van Cafar, die door eenige raadsheeren bedreven werd , de grootfte toejuichingen ontving — niet alleen van de zijde van het volk, maar zelfs van Cicero, en van alle overige fchrijveren, die immer onder een vrij ftaatsbeftier zijn opgevoed en daar onder geleefd hebben. Augustus intusfehen, ten vollen bewust, welke oorzaaken den dood van zijnen oom verhaast hadden, en niettemin begeerig zijne voetftappen in het bewind te drukken, zonder egter een flagtöffer van den ijver te worden, dien het volk nog werkelijk voor de vrijheid betoonde, befloot, diensvolgends , zich door onmerkbaare ftappen een weg ten troon te baanen. Dus merkt Tacitus ook op, dat Augustus deszelfs verheffing zich op eene fchrandere wijze wist gemakkelijk te  DE RE GERINGS-VORM tc maaken, door het ontwerp, door hem gevórmd, niet te laten blijken, dan na dat hij het volk ongemerkt gewend had, zijn gezag telkens van -nieuws, te verlengen, waar toe hij zich. van allerleië voorwendzels bediende: zo dat wanneer hij eindelijk eenen vorftelijken tijtel aannam, hij zijn hof uit geene andere, dan zodanige lieden gevormd zag, die reeds gewoon waren zijn gezag te erkennen. Dc woorden van Tacitus verdienen hier wel te worden opgegeven. ,, Alles was te Rome in eene vol- „ komen ftilte. De overheids-perfonen voerden nog „ fteeds de zelfde naamen. De jonge lieden waren „ alle federd den flag van Aclium geboren, en het „ grootfte gedeelte der ouden geduurende de burger„ oorlogen. Waar konden 'er dus nog lieden ovei„ blijven, die weleer den tijd der vrijheid beleefd ,, hadden? En daar dus de geheele ftad van ge„ laat veranderd was, zag men 'er niets meer dat „ de kragt en fterkte van het aloude ftaatsbeftier „ ten toon fpreidde. En daar de gelijkheid tevens „ met de vrijheid vernietigd was, bekommerde men „ zich om niets, dan hoe men best den vorst zoude „ gehoorzaamen, zonder zich verder over eenige „ andere zaaken te kwellen." Wij konden over dit onderwerp nog veel verder uitweiden; dan, het geen wij hier reeds hebben opgegeven zal genoegzaam zijn, om aantetoonen, hoe zeer de gefteldheid van eenen ftaat van de wijze afhangt, waar op men de opvoeding der jeugd regelt. Deze is dus een zaak van zeer veel aanbe* lang, welke fteeds moet in het oog gehouden worden, in het vestigen van eenen vrijën ftaat, dat men naamelijk niets behoort te fpaaren, ten einde de fchoolen geftadig weêrgalmen van het woord vrijheid, van de voordeelen, die deze ons aanbrengt, en van de gefchiktfte middelen, om die beftendig te blijven behouden. De  van EENEN VRIJEN STAAT. 79 De agtfte regel, die eene gezonde ftaatkunde aan elk gemeenebest voorfchrijft, en die inzonderheid op het gedrag van het volk zelf betrekking heeft, beftaat hierin, dat het fteeds met gemaatigdheid die vrijheid genieten moet, welke het verworven heeft, ten einde die niet in losbandigheid ontaarte, wijl zij anders; daar zij als dan gemeenelijk tevens den ondergang van het gemeenebest, het welk zij bedierf, als een gevolg na zich flceptf, en werkelijk veroorzaakt, dat men aan eene eenhoofdige regering veel liever dc voorkeur geve. Dan, ten einde het volk moge in ftaat zijn, zo groot een onheil te ontgaan, zal ik hier weder eenige regelen opgeven, die dienen kunnen, om hetzelve tegen alle die konstgreepen te wapenen, waar van men zich anderzins bedienen konde, om het van allefdie yoordeelen te berooven, die buiten dien onaffcheidbaar aan de vrijheid verknogt zijn. Voor eerst, is het in eenen vrijen ftaat vooral noodzaakelijk, dat men alle burgerlijke onëenigheden vermijde, en geftadig aan de gevaaren denken, waaraan men door het pleegen van gewelddaadigheden kan worden blootgefteld , wanneer men de misdagen, die menfchelijke zwakheid welligt die burgeren kan doen begaan, in wier handen men het uitoefenen van het gezag gefteld, en wien men al zijn vertrouwen gefchonken had, op eene al te geftrenge wijze wilde ftraffen. Wanneer men indedaad met eene al te groote ftrengheid en overhaasting alle de misflagen der opperhoofden, die aan de algemeene belangen tot nadeel konden verftrekken verkoos te ftraffen ; indien men , zeg ik, daar voor geftadig eene vergoeding eischte, en zich van een al te geweldig hulpmiddel bediende, zou men hier uit wel dra eene ontelbaare meenigte van andere verkeerdheden zien geboren worden. Het noodlottig uiterfte van eenen burger-oorlog moet nimmer in aan- mer-  8o DE REGERINGS - VORM merking komen, dan alleen, om een gevaarelijk ftaats-beftier te vernietigen , waar van alle de raderen en fpring-veeren eikanderen volkomen tegenwerken, of wel, om mij op eene eenvouwiger wijze uittedrukken, men moet zich nooit van het zwaard bedienen, dan alleen, om eenen vervallen ftaat te berftellen. Indien de burgers anders verblind genoeg waren, om daar toe hun toevlugt te nemen, zou dit een kenteken van eene even nadeelige dwaasheid, ten aanzien van derzelver uitwerking zijn, dan die van een geneesheer ware, die geestige dranken wilde voorfchrijven, om de hitte van eene brandende koorts te doen bedaaren, of die eenen zieken raadde, zich het hart te doorfteken, ten einde zich van de hoofdpijn te genezen. En daar de vorften, de hovelingen en alle verdere werktuigen van een fteedsduurend gezag beftendig dit verwijt tegen het ftaats-beftier van een vrij gemeenebest aanvoeren, dat naamelijk de burgers van hetzelve altoos door onrustige bewegingen, onëenioheden, tweedragt en oproer gefchokt worden; daar°deze altoos de geliefkoosde tegenwerping der begiftigers van het onbeperkt gezag geweest zij; is "het de pligt van hun die onder het bewind van eenen vrijen ftaat leeven , die aldaar eene gevestigde vrijheid genieten, en tevens begeerig zijn, om deze meer en meer te gronden, en te bewaaren — is het dc pligt van dezen, zeg ik, dat zij, om die zo hoonende befchuldiging te wederleggen, vooral daar dezelve ongelukkig niet zelden maar al te zeer «regrond geweest is, dat zij zich in alle omftandigheden met even groot eene maatiging, als voorzigtigheid gedragen ! Het is in eenen vrijen ftaat van veel belang, dat de burgers altoos eenen zekeren eerbied voor die genen betoonen, die, m gevolge van eene vrije keuze in gezag boven hen geplaatst zijn, en dat zij die indedaad verëeren.  van EENEN VRIJEN STAAT. Maar zo de burgers van een gemeenebest aan de eene zijde eene zo groote omzigtigheid moeten gebruiken, wanneer men met billijkheid die veel vermogende en fnel werkende middelen moet aanwenden, die alleen in ftaat zijn van den ftaat bij een dreigend gevaar voor zijnen ondergang te behoeden; als dan is het, in zulk een geval van het uiterfte gewigt, dat men ten vollen overreed zij, dat dit hulpmiddel het eenige is, het welk hét dringende der omftandigheden en de nood aan de beminnaaren. der vrijheid en gèede orde nog overig lieten. En dus behoort dan aan het volk alleen.het recht, om daar van gebruik te maaken * naardien de majesteit van het gemeenebest en de oppermagt in deszelfs boezem alleen berusten, naardien het volk alleen in ftaat is, om daar tegen te voorzien, en eindelijk, wijl de burgers, aan wien het zijn gezag had toevertrouwd f niets anders , dan vertegenwoordigers zijn; wijl deze niet anders, dan, als dienaaren kunnen handelen; en nimmer met een medewerkend herfcheppend vermogen in ftaat zijn te werk te gaan, om dat het volk dit nimmer aan hun gefchonken heeft, en het welk zelf daar van de eenige bron zij. Dan, en dit kunnen wij niet te dikwijls herhaaien, men moet nimmer van zulke middelen gebruik maaken, dan alleen, ingevalle men ontdekte, dat de hoofden van het ftaats-beftier ontwerpen vormden , of wel blijkbaar handelden tegen alles wat gezonde grondbeginfêlen mag genaamd worden, zonder wier inachtneming de vrijheid niet kan ftaande blijven. Uit het geen wij hier boven gezegd hebben, ziet men duidelijk, waarin het wezen der vrijheid befta, als ook het recht, het welk het volk bezit, om deze te verdedigen tegen allen, die dezelve mogten aanranden. Dan, om den lezer daar van een nog naauwkeuriger denkbeeld te geven, zullen wij dien Iï. deel. F be-  SS DE REGERINGS-VORM: beriigten twist, die te Rome driehonderd jaaren duurde, tot een voorbeeld nemen, en waar vaff de landen op den vijand veroverd tot eene aanleiding ftrekten. De raadsheeren, wien men het had opgedragen, dezelve te verdeden, deden dit onder zich, enlieten daar van aan het volk niets, dan alleen eenzeer kleen gedeelte. Deze onbillijkheid verbitterde het volk zo zeer, dat het eene wet maakte, waar bij bepaald werd, dat geen raadsheer boven de' vijfhonderd akkers zoude bezitten. De raadsheeren verhieven nu met geweld hunne ftem tegen deze wet* welke, volgends hun oordeel de vrijheid vernietigde, daar zij hunne bezittingen beperkte. Het volk, daar tegen, beweerde, dat het gevaarelijk voor de vrijheid van den ftaat, en zelfs onbeftaanbaar met dezelve was, dat de raadsheeren, door zich geftadig grooter te maaken, in hun lighaam alle de rijkdommen en alle gezag poogden te vereenigen. Dan, daar Livius erkent, dat het volk het recht aan zijne zijde had, en de raad daar tegen hier in verkeerdelijk handelde, berispt hij niettemin het gedrag der beide partijen, wijl zij dezen twist tot den grondflag van een burger-oorlog wilden doen ftrekken. En indedaad handelden de Gracchen, die men, als de befchermers der vrijheid befchouwde, na dat zij zich [aan het hoofd des volks geplaatst hadden, voor wiens zaak zij waren uitgekomen, wel verre van in aanvolg van tijd gebruik te maaken van die middelen, die de voorzigtigheid hun aan de hand gaf, ten einde den raad daar door tot rede te brengen — deze handelden integendeel, op eene zo gewelddaadige wijze , en met zo veel drift, dat dit eerfte lid van ftaat zich eindelijk genoodzaakt zag, Sijlla tot zijnen aanvoerer te benoemen. En toen het volk van dezen gedanen ftap ver-  van EENEN VRIJEN STAAT. 6; verwittigd was wierf het bok aanftonds een leger, waar over het bevel in handen van Markls gefield werd, en van toen aan zag Rome zich aan de ijselijkheden van eenen burger-oorlog ganfchehik ten prooi. Men kan geenzins ontkennen,' dat de raadsheeren, die zich op zulk eene wederrechtelijke wijze verrijkt hadden, hier van in waarheid de ccrlle oorzaak waren; dan dit had egter het volk niet zo zeer bchooren in woede te zetten, zij hadden zich van deze beweegrede niet met zulk eene overhaasting moeten bedienen, noch hun recht op zulk eene geweldige wijs vorderen. Het had den volke integendeel betaamd, dat het zich het beleid te vooren door de voorouderen van deze raadsheeren aan den dag gelegd herinnerde , en als dan had het wel andere middelen gevonden, om der heerschzugt van dezen edelen perk te ftellen. Van hce veel aanbelang is het dus niet voor het Volk, d;t het alle middelen van vergelijk bezige, alvoorci s hetzelve de wapenen opvat, om zich eene vergoeding te bezorgen, welke het anderszins in het vervolg weiligt betreurt, naardien dit laatfte tog altoos3 het wanhoopigfte van alle hulpmiddelen zij; Waarom de voorzigtigheid het dan ook vordert, dat men nimmer van hetzelve gebruik maake, dan na dat men van alle andere alvoorens vrugteloos de proef genomen heeft; en ook dan nog mag men zich van hetzelve alleen bedienen, wanneer de allerdringendfte nood ons toont, dat het algemeene welzijn, dat de vrijheid zelve zich in het dringendfte gevaar bevinden! Dan nu was deze twist, dien men%wis ook op eene minzaame wijze had kunnen uit den weg ruimen, de oorzaak en het voorwendzel waarom men eenen burger-oorlog voerde, die door de vogelvrijvcrklaaringen en ftrafoefennigen, welke daar bij plaatsgrepen, door het winnen en F i ter-  DE REGERTNGS-VORM verliezen van veldüagen, die bij die gelegenheid geleverd werden * door de moorden, die men m de hoofdftad zelve pleegde, het zuiverfte bloed dier twee ftanden deed ftroomen, daar deze tevens de rijkdommen van den ftaat verfpilde, en ten laatibm eindigde met deszelfs vrijheid te vernietigen. Het is egter van belang, hier bij nog aantemerwn dat deze burgeroorlog tevens aanleiding gat tot den zo roemrijken krijg, dien het gemeenebest vervolgends onder het bevelhebberfehap van Pompeis te-en Cafar genoodzaakt was te voeren; en deze waarneming kan werkelijk ftrekken, om aanetoonen, hoe noodzaakelijk het zij, dat men daar tegen de gewéldigfte middelen in het werk ftelle, fefen een onderdaan van den ftaat, wiens daaden en woorden de vrijheid van het gemeenebest op de handt'telijkfte wijze dreigen te zullen^ jerpf em Gcefar was met reden, en !bn den raad en brj het volk door zijn gedrag even verdagt geworden, eensdeels door zijne handelwijze, ten aanzien van nekrijgsvolk ; andersdeels doordien hij zijn lege* Rubicon deed overtrekken, met verfmaading fan de wet, die eiken, die deze beek gewapend Tero-ing een verrader van zijn vaderland verklaarde, Men kan nu niet meer twijfelen of hij had_ het oogmerk , om zich de oppermagt aantemaatigen, cn deze overtuiging bragt alle de onderfcheiden ftanden in de verpligting, om zich tot behoud van de algemeene vrijheid daar tegen te verzetten. Het was dus in die omftandigheden eene noodzaakelijk beid voor de Romeinen, dat zij de wapenen tegen ,e„en verrader opvatten, en onder de aanvoering van Pompejus eenen burger-oorlog begonnen. En hier bij merken wij op, dat zo men m het eerfte, hier boven opgegeven geval, dit al te ligtvaardig deed het in het laatfte daar tegen onvermijdbaar was.' Dan, buiten allen twijfel zou, noch het een^  van EENEN VRIJEN STAAT. % jnoch het ander plaats gevonden hebben, indien het volk alleen meer omzigtigheid ten aanzien van de keuze der middelen , waar van het zich bediende, om de iheistelling van deszelfs eerfte grieven te erlangen, had willen betoonen. Geduurende de voorige eeuw gaf Engeland daar tegen aan geheel dit wereld-rond een zeer luisterrijk voorbeeld van de gemaatigdheid, welke de burgeren van eenen ftaat behooren te betoonen, alvoorens zij de wapens opnemen. Indien wij flegts een oogenblik de verkeerde handelwijze van Karei I gadeflaan, kunnen wij gewis niet nalaten, het verbaazend geduld te bewonderen, waar mede dc Engelfchen de ongemeene poogingen verdroegen, welke deze vorst niet naliet, geftadig tegen de geheiligdfte rechten van dit volk in het werk te ftellen. Dan, de oplettendheid , welke de gcfchicdfchrijvers van die dagen betoond hebben, om het geheugen daar van tot de nakomelingfchap overtebrengen, ontheffen mij van de noodzaakelijkheid, om den uitfluitenden handel , dien deze vorst , in verfchillende opzigten , dreef, de lasten, die uit kragt van zijn bevel den volke werden opgelegd, "verfchillende middelen, die hij uitvond, om zijne ónderdaanen onder het juk, dan eens van de geestelijke, dan weder V£n de wereldlijke magt te doen zugten, en niet alleen de gezagvoerende wijze, waar op hij zijne parlementen ontbond, maar tevens ook het voornemen , dat hij opgevat had , om die ganfchelijk aftefchaffen , hier weder te fchetfen. En welke ook zijne bedoelingen wezen mogten, nog geftadig fcheen het volk te vergeten , dat het zelve de wapenen cn al het noodige om wederftand te bieden, in zijne magt had, en befloot niet eerder, om hier toe zijn toevlugt te nemen , dan , toen het zich eindelijk gedwongen zag , om zich zelf te verdedigen , zijne F 3 rech-  1.6 DE REGERINGS-VORM rechten te befchermcn, en zijne majesteit tegen de herhaalde aanvallen van een zwakken, kwaalijk §er.iden vorst te beveiligen -—, tegen eenen vont, wiens ontwerpen alle te famen niets anders fchenen te bedoelen, dan het ten onder brengen van zijne natie. (*) Deze voorbeelden zullen een vrij volk m genoegzaam leeren, op welk eene wijze het zich behoore te gcdiagen , ten einde alles, wat naar Ipooreloosheid , opfchuddingen cn burgerlijke onëenigheden zweemt, volkomen te vermijden, daar deze toch de voornaamfte wanvoeglijkhcd.cn zijn, welke hun door de verdedigers der koninglijke waardigheid geftadig worden ten • laste gelegd. Bovendien moet ook een vrij volk weten, welke de eindpaalen zijn, waar binnen het beleid cn geduld heter) Het treurig einde van Karei I heeft zeker aan verfcheiden andere yorftcn, die zulk een gedugt voorbeeld behoefden, om zich bitmen de behoorlijke paaien van gematigdheid en rechtvaardigheid te houden, en de rechten van het volk te eerbiedigen, en eindelijk, om al het brooze van de onbepaalde magt te betöfièn, wanneer deze op geene andere 5rond(lage„ rust, dan alleen op de eiflijkheid en een langduurige uitlening van het gezag, en dit voor al, wanneer zij, die daar mede bekleed zijn, zich noch om het geluk, noch om den voorfpoed van den ftaat bekommeren - aan de zodanigen heeft de geweldige dood van Karei niet weinig ontzag ingeboezemd. Voorzeker heeft het ftraffen van eenen koning een zeker iets, het geen de volken, die meestal «ewoon zijn, de vorften, als de zigibaare beeldenisfen der godheid zelve te befchouwen, niet weinig ontzetten moet. Dan, wanneer deze heerfchers volftrekt ftrijdig met de hoogste goedheid, als wier vertegenwoordigers men hen aanmerkt, verkiezen te handelen; als dan Vinden alle euveldaadets ih deze vorften zeiven dan eens hunne be. fcheimers, dan weder hunne medepligtigen. Wanneer de hand, welke het zwaard der wetten opgeheven houdt, zelve volkomen ftrijd.g met die wetten handelt, zo dat de arm, die zich gewapend heeft om den zwakken tegen eiken veel vermogenden onderdrukker te befcherraen zwaar op den laatften nederdaalt, ten einde hein te verpletten in een woord, wanneer dc allecnheerfchcr plotfeling ophoudt in zijne ftaaten de beveiliser en vader van zijn volk te wezen, en integendeel de onverzoeiibaaifte en wreerifte vijand van hetzelve wordt — 6 vol-  jan EENEN VRIJEN STAAT. 87 betzelv e seperkcn, ten aanzien van deszelfs opperhoofden, tot zo lang, dat aan hetzelve volkomen blijke: — „ dat men indedaad een ontwerp ge„ fmeed hebbe , om zich van deszelfs vrijheid „ meester te maaken." De tweede voorzorg is betrekkelijk tot het recht, het welk de burgers hebben, om naamelijk hunne begeerte, met opzicht tot de keuze hunner overheden aan den dag te leggen. Men behoort, in dit opzigt, geftadig het oog gevestigd te hebben op de verdienften der genen, die naar zodanige ambten dingen, en nimmer eenige anderen, dan die genen verkiezen, die het werkzaamst geweest zijn, en zich het vuurigst betoonden voor het heil des vaderlands; dan die genen, wier fchranderheid cn vaderlandsliefde de vrijheid hielpen bevestigen, en het ten! gij, die aan de bevelen der vorften gehoorzaamt, en gij , burgers! die de goede orde, welke men alleen door middel der wetten erlangen kan , en de weldaaden , welke de vrijheid ons doet deeliigtig worden, zeer verre boven alle ijdele beloften van geluk, waar mede men u tot heden toe misleid heeft, door u daar op te doen hoopen onder het wisfelend bewind der alleenheerfchcrs en van hunne gclastigden gij, die aan zulk eene orde en dusdanige gefchenken der vrijheid zeer verre de voorkeur geeft! — 6! waarom toch kan ik mijne ftem door alle de gedeelte van dit wereld-rond niet doen weergalmen! . . . Ja dan, en tegen zodanige vorften is het, ó volken ! dat uw beleid en eer het vorderen , dat gij een rechtbank ui t de dcugdzaamfte en braaffte burgeren verkozen doet te famen komen Dan is het, dat de vorst, die de wetten heeft durven overtreden, en zijne ónderdaanen in het flijk vertrapte, voor deze vierfchaar behoort gebragt te worden, en dat het vonnis, dat deze tegen hem uitbrengt volkomen onherroepelijk wezen moet! En op zo plegtigen eenen dag , wanneer dit geveld wordt, 6 burgeren! — wees op zulk eenen dag allen gewapend. Dat uw getal en uwe fclnanderheid als dan aan hec oordeel van dit gerechtshof, die majesteit, oniiffcheidbaar van de oppermagt, welke alleen in de vergadering des gaafeben volks huisvest, bijzette, en levens een fchonwfpel oplevere, tegen welks ontzaggelijkheid het koningüjk aanzien niets, hoe genaamd bezit, het welk eerbied of verbaazing zoude kunnen wekken. De Fransche Vertaa- LS.lt. F 4  $8 DE REGERINGS-VORM het genot daar van geftadig nog meer en meer verzekeren. In dusdanige handen is het, dat de bcfcherming dier vrijheid op eene veilige wijze kan betrouwd worden , naardien deze burgers zich daarvan eene onfchatbaare gewoonte gemaakt hebben, dat zij naamelijk hun geluk niet, dan alleen in dat des volks vonden. Deze zullen de natie dus nimmer, het zij in voorfpoed, of te midden der wreedfte rampen Verlaten, of derzelver belangen verraden. Dan, zo men ooit door eene onverfchoonelijke verkeerdheid tot de aanzienelijkfte ambten anderen, als de zodanigen, die met deze gevoelens bezield zijn, mogt verheffen, als dan kon men daar van ook zeker verwagten, dat zij zich in hun gedrag naar niets anders, dan het voordeel rigten zouden, het welk zij daar van voor zich zei ven konden verwagten, en dat zij nimmer eene andere zijde voornemens waren te kiezen, dan die, welke met hunne belangen het meest overëenftemde. Dus is het dan eene onwederlegbaare waarheid, dat zo men in een gemeenebest immer iemand tot de aanzienelijkfte ambten verheft, in wiens hart de liefde voor het vaderland niet de eerfte plaats bekleedt, (*) hetzelve in C*) Indien wij willen, dat het volk deugdzaam zij, dat wij als dan beginnen met hetzelve zijn vaderland te doen beminnen! Maar hoe toch zullen zij dit doen, indien dat vaderland voor hun niets anders, dan voor eiken vreemdeling zij, en ' het aan hun niets, hoe genaamd Ichenke, dan het geen het aan geenen fterveliiig ontzeggen kan? En dit zoude nog veel erger worden, ingevalle zij boven die ook nog niet eenmaal eenèn burgelijke veiligheid genieten konden; ingevalle hunne goederen, hun leeven, of hunne vrijheid geheel aan dc befcheidenheid der veelvermogende grooten waren overgelaten, zonder dat het mogelijk, of wel geoorloofd ware, de bcfcherming der wetten imeroepen. Als dan zouden zij, onderworpen aan de pligtcn van den maatfchappelijken ftaat, zonder zelfs de rechten van dien der natuur te bezitten, en zonder eenmaal hunne cigén kragten ter zelfsverdediging te mogen gebruiken , zich gevolgelij!; in d.n allerergfteu welland bevinden ,1 V | • waar  van EENEN VRIJEN STAAT. 89 in dezen nimmer een ander opperhoofd zal bezitten, dan het welk zeer ligt is omtekopen. Zijn ziel, alleen tot loon trekken gevormd , altoos voor het aanlokkelijke van winden gevoelig, zal altoos in gevolge de aanbiedingen, welke men hem doet, haare keuze bepaalen, dan eens om de trouw, aan zijnen vadcrlande verfchuldigd, te bewaaren; dan weder, om zich met deszelfs vijanden te verëenigen, .en wanneer de gelegenheid zich daar toe opdoet, zal hij zijn vaderland en de vijanden van hetzelve tevens dienen, ingevalle hem dit mogelijk zij, zonder zich te zeer blootteftellcn. Doch , ten einde elk een overtuigd zij, dat de grondbeginfêlen , die wij belijden , geenzins nieuw, ja zelfs even oud zijn, als de inftelling van het ftaats-beftier zelfs , zullen wij hieromtrent het waar in vrije menfehen zicli immer kunnen geplaatst zien, en tevens kon het woord vaderland in hunner ooren als dan niets anders, dan een haatelijkc of befpottelijke klank zijn. Men moet geenzins gejooven, dat het mogelijk zij iemand een arm aftefnijden, zonder dat het hoofd daar van tevens de fmart gevocle. Dan, even min kan men gelpoveri, dat de algemeene wil daar in zoude toeftemmen, dat eenig lid van den ftaat, wie hij ook wezen mogt, een ander kwetffe, of vernietigde, als het te befcfien zij, dat de vinger van een mensch verkiezen konde, den zeiven de oogen uittefteken. De bijzondere veiligheid van eiken burger is zo naauw met bét denkbeeld van eene burgerlijke maatfehappij in het gemeen verbonden, dat, indien men niet eenige toegeeflijkheid voor de menfcl elijke zwakheden verfchuldigd ware te betoonen, de overeenkomst waar op deze allerwegen ïust, aanftonds, uit hoofde van het ftellig recht vernietigd ware , indien 'er in eenen ftaat alleen een enkele burger omkwam, dien men hier voor had kunnen behoeden : indien men alleen een eenigen te onrecht in den kerker liet zugten; of'er een enkel rechtsgeding blijkbaar onrechtvaardig verloren werd. Want, wanneer men de bedingen, welke ten grondflag der famenleeving ftrekken , eenmaal verbroken heeft, als dan is 'er geen recht, of geen belang, hoe ook genaamd, meer te vinden, het welk het volk door eenigen band van gezellige lainenleeving langer zsude kunnen bijeen houden, tenware dit door het geweld alleen gefchiedde, het welk intusfehen den ftaat der burgerlijke famènleeying volkomen fiootrt. J. J. K.OUSSE a v. F 5  Q0 pE REGERINGS-VORM bet gevoelen van Ariftoteles, in bet eerfte boek van deszelfs ftaatkunde vervat, te berde brengen. —; „ Per negügentiam mutatur flatus reipublicte , cum „ adpoteftates afumuntur illi, qui prcefentem fta„ turn non amant" „ Men verandert den toe„ ftand van een gemeenebest, zodra men tot hoof„ den van hetzelve de zodanigen verkiest , die „ den tegenwoordigen ftand der zaaken geenzins zijn „ toegedaan." — : Het is dus niet genoeg; dat men, ten einde de gelukkige omftandigheden, waar in zich een vrije ftaat bevindt, beftendig te doen voordduuren, van de aanzienlijkfte bedieningen de zodanigen verwijderd houde, die aan dusdanig eene ftaatsgefteltenis geenzins gehegt zijn; die \ zich op eene hoonende wijze daar omtrent uitdrukken, en deze in waarheid haaten; men moet ook bovendien daar van alle de zodanigen uitfluiten, die dezelve piet oprechtelijk beminnen — dat is de zulken, niet in het binnenfte van hun hart overtuigd zijn, dat er geen ftand zijn kan die boven den genen van een burger van een vrijen ftaat de voorkeuze zou kunnen verdienen. Deze laatften, die indedaad, ten aanzien van het gemeenebest, volkomen onverfcbillig zijn, zullen dus zeer ligt aan alle denkbeelden , ten aanzien eener verandering het oor leenen , vooral zo hij , die daar van het voordeel moet inöogften, het zo verre weet te brengen, dat hij de ijdelheid of hebzugt dier hoofden van den ftaat in zijne belangen overhaale, voor wien het woord vaderland alleen een enkele klank, en de vrijheid een ondragelijke last geworden is. De gefchiedenis levert ons maar al te veel^ voorbeelden van de noodlottige gevolgen op , die uit zodanig eene keuze eertijds zijn voordgevloeid. Dan, het is in dit werk reeds genoegzaam bewezen, dat het grcoTer gedeelte der onëenigheden, die de vriie ftaaten gèfchokt, of wel het onderst boven ge- J ' keerd  van EENEN VRIJEN STAAT. 9i keerd hebben, alleen aan derzelver voordeeligen uit'flag aan de konstgreepen, aan de verborgen ftreeken, aan de ftaatzugt en aan de trouwloosheid van_ die genen hadden dank te weten, die men tot aanzienelijkc waardigheden verheven had, zonder dat de wezenlijke belangen van hun vaderland hun in waarheid op het harte wogen. Het Romeinsch gemeenebest verfchaft ons een overtuigend bewijs van deze ftcding, in de omwenteling, welke 'er in dien ftaat plaats greep, geduurende dien zelfden tijd, toen deszelfs vrijheid het zekerst gegrondvest fcheen, door middel der vast bepaalde, fteeds op elkander volgende volksvergaderingen. ' Toenmaals fpaarde de edelen , wier bedoelingen lijnrecht ftrijdig waren met die van het overige gedeelte der natie, noch moeite, noch gefchenken, ten einde hef vertrouwen des volks te winnen. Zo dra dit aan deze gelukt was, verëenigden zij zich te famen , om onëenigheden , met betrekking tot de wederzijdfche rechten der beide ftanden te doen ontftaan, om in de algemeene zaaken verwarring te doen heerfchen, om verdeeldheden in de gemoederen te zaaien, en eindelijk gelukte het hun door zulk een listig gedrag ook daadelijk, dat zij het volk van deszelfs vrijheid beroofden, welke zij door geweld niet in ftaat geweest waren aan hetzelve te ontrukken. Ten derden, moet het volk in eenen vrijen ftaat zich altoos zeer zorgvuldig wagtcn , dat het aan niemand, wie hij ook zijn moge, het recht van zitting in eenige vierfchaar, of hoe genaamde hooge raadsvergadering geve, zonder dat eene bekende verdiende deszelfs keuze voor zodanig eenen alvoorens bepaald heeft. Het is dus ten uiterften noodzaakelijk, dat bij zodanig eene verkiezing noch de geest van partijzugt, noch de ftem des bloeds, noch de banden der vriendfehap , noch iets hoe ook genaamd ,  fa DE REGERINGS-VORM naamd, het welk den genen, die naar zulk eene waardigheid dingt, van gewigt kon doen fchijnen, daar op den minften invloed moge hebben. Indien de ftem des volks alleen op den genen valt, die de naauwgezetfte eerlijkheid met eene ongemcene fchranderheid verè'enigt, alsdan zal men geheel de wereld zulk eene keuze zien toejuichen, en in dat geval zal de billijkheid ook zelfs die genen tot zwijgen dwingen, die anderzins indedaad tegenövergeftelde verlangen koesterden. Doch, zo het volk bij het doen zijner verkiezingen zich daar tegen door andere beweegoorzaaken laat beftieren , als dan kan men met zekerheid verwagten, dat de verheffing 'dier burgeren, die op zulk eene wijze, welke volkomen tegen de goede reden aandruischt, verkoren zijn, misnoegen verwekken zal, zo al niet eene verkeerdheid in den ftaat daar van het gevolg wordt. CO De vierde voorzorg , welke het van veel gewigt is, (*) Dc onzijdigheid der wetten kan nimmer jets anders, dan een geluk van een zeer kpnen duur voordbrengen, indien deze gene overheden tot verdedigers hebben , die magts genoeg bezitten , om de burgers te dwingen ,. om daar aan te gehoorzaameu, doch die tevens zwak genoeg zijn, om zelve het juk van deze niet te durven afwerpen. Ingevalle een burger der overheden ftraffeloos kan ongehoorzaam zijn, als dan behoeft men 'er niet aan te twijfelen of hij zal ook weldra die wetten zelven fcheriden , welke hein het fchranderst uitgedagt toefchijnen. Indien de hartstogten der overheden zelve daar tegen niet 'met' de grootfte zorgvuldigheid beteugeld worden , terwijl zij die der burgeren aan banden leggen, als dan heeft men niets anders verrigt» .dan de eene klip te vermijden, ten einde op eene andere te ftranden. In dit geval zouden de ongeregelde neigingen der menigte het gemeenebest beftieren, en die der overheden deszelfs lot beflisfen. Doch treft men juist naauwkeurig dat ftaatkundig punt, waardoor de burgers genoodzaakt worden aan de overheden te gehoorzaamen, terwijl de overheden zelve intusfehen aan de wetten onderworpen blijven? dit gefchiedt alleen door de lUatkundige magt te verdeden. Dat men de gefchiedenis der volken van vroeger en laater eeuwen lezen, en men 'zal zien, dat die genen, die uit 'hun ftaats-beftier het meeste nut getrokken hebben, juist'die genen waren, die de Wetgevende magt in Kan-  van EENEN VRIJEN STAAT. 93 is, in eenen vrijen ftaat te gebruiken, beftaat aan de eene zijde hier in, dat men altoos het recht behou.de, van zich rekenfchap te doen geven door zijne ambtenaaren en overheden, ten aanzien van derzelver verrigtingen; als mede dat het altoos aan eiken burger vrij fta, de aanklaager te zijn van wien hij zich zoude mogen beledigd achten. Aan de andere zijde is het ook van belang, dat men met dc grootfte omzigtigheid waake, dat men de opperhoofden van den ftaat nimmer van misdagen befchuldige, die alleen uit den haat of de lasterzugt, die dezelve verfpreiden, hun beftaan erlangden. Indien men dusdanig eene fpooreloosheid gedoogde,1 zou men hier door op eene fchandelijke wijze van de vrijheid misbruik maaken. De ondervinding der voorige eeuwen toont duidelijk, dat eene toegevenheid, welke zo onftaatkundig en tevens zo ftrij- di0- banden van het ganfche lighaaras des volks field, en het uitvoerend gezag aan het grootfte aantal van overhcids-perfonen toebetrouwden. Zo alleen een enkele ftand in een gemeene-best de wetten maakt, kan men als Jan vérwagten, dat die met betrekking tot de overige billijk zullen zijn ? Indien het getal der overheden te zeer bepaald is , zullen zij dan wel in ftaat wezen , om hunne ambtsverrigtingen naar behooreri waartenemen. Bovendien leert ons de ondervinding van alle eeuwen, dat men de wetgevende en uitvoerende magt niet te zeer van ejkander fcbeiden. Het is alleen daarom, dat men deze zó noodzaakelijke affcheiding niet genoegzaam deed ftandgrijpen, dat alle de gemeenebesten van Griekenland, dat van Jjdcedamon alleen uitgezonderd , geftadig vergeetfche poogingen deden, om een ftaats-beftier te vormen, het welk alle voordeden van eene volks-regeeri'ng en adelheerfching in zich vereenigde. Hier had het volk, het welk de wetten maakte, het welk zich het recht, om vonnisfen van zijne overheden overtezie», en die als ook hunne befluiten te kunnen veranderen, indedaad geene overheden en maakte dus zijne wetten te vergeefs; en daar weder oefenden de overheidsperfonen, wijl zij te groot een aandeel faan het wetgevend gezag hadden, op het geheele volk een magt uit,- welke zij niet dan alleen aan eiken bijzonderen perfoon behoorden in ftaat te zijn te doen gevoelen, cn van dat tijdftip aan waren hunne hartstogten; die nu inet te veel vrijheid konden werken, in geenen deele meer s'ïtt de wetten onderworpen. Ma blij.  94 DE REGERINGS - VORM dig is met de rust en voorfpoed der burgeren, alleen de meest gewoone oorzaak van het grootfte gedeelte der opfchuddingen en onëenigheden geweest zij. De ftraf der verbanning te Athene bekend onder den naam van Ojlracismus , werd bij der zeiver eerfte oorfprong ingefteld, op een volkomen rechtvaardig en billijk grondbeginfel, even als ook die welke bij de Lacedcemoniers plaats greep, en petdtismus heette, ten einde naamelijk daar door die genen uit het gemeene-best te verwijderen, die men verdagt hield van ontwerpen te fmeeden, welke, met de algemeene vrijheid ftrijdig waren. Dan, deze twee gemeene - besten begonnen weldra te bemerken , hoe nadcelig deze twee inftellingen waren, daar zij dc burgerlijke onëenigheden ontwaar werden, welke het misbruik veroorzaakte, dat fommige bijzondere perfoonen van deze verbanning maakten ; en nu zagen de Grieken met leedwezen, dat men daartoe alleen zijn toevlugt nam, om aan den haat voldoening te verfehaffen, dien fommigen den achtenswaardigften burgeren, die zich het verdienftelijkst ten aanzien van het vaderland getoond hadden, toedroegen. Dus deden ook de Romeinen geduurende al den tijd,- dien zij in het vol bezit van hunne vrijheid waren, nimmer afftand van het recht, om die geenen, wien zij de teugels, van het bewind hadden toebetrouwd rekenfchap te kunnen eifchen, of van hem voor de vierfchaar des volks , wanneer zij het flegts noodig achtten, te mogen aanklaagen. Dan, tevens handhaafden zij ook een zeker befluit van den raad, feitatus-confultum Tur'pilianum geheeten, het welk elk eenen, in eene zwaare geldboete verwees , die valfche befchuldigingen tegen iemand in bragt, of hem uit boosheid vervolgde in al deszelfs vermogen. En  van EENEN VRIJEN STAAT. 9£ Én zo lang men niet van dezen regel afging, had het Romeinsch gemeenc-best geene de minfte reden van te dugten, dat het ten prooi van de heèrschzügtige ontwerpen van zijne opperhoofden zoude ftrekken , en deze vonden ook geene oorzaak van te vreezen, dat zij aan het woest gefchreeuw en de oproeren van een volk, het welk ligt is te misleiden , en te midden zijner woede geheel doof wordt voor de taal van het gezond verftand en der rede , ten flagtöffer zouden zijn. En wijl het voor den roem en voorfpoed van eenen vrijen ftaat van zeer veel belang is, dat deze alle verwijten van ondankbaarheid, ten aanzien van zodanige burgeren, vermijde, die aan het gemeene-best gewigtigc dienften bewezen hebben, beftaat de vijfde voorzorg hier in , dat men aan niemand iets meer, dan alleen een zeker gedeelte van het gezag toebetrouwe, zo dat het altoos gemakkelijk valle zijne magt te bepaalen, of hem daar in te fchorten , veel eer, dan dat men gedoogen zoude, dat het uitoefenen daar van gevaarelijk werd, wanneer men dit in zijne handen liet. Om deze rede is het dus van gewigt, dat men altoos in de mogelijkheid blijve, om het dat bewind te ontnemen , wanneer men het goed dunkt, en zonder dat de ftaat daar door aan het geringfte gevaar zij blootgefteld. De rede dier voorzigtigheid, waarmede men fteeds de uitoefening van het gezag aan de overheden moet toebetrouwen, is in het bekende fpreekwoord — honores mutant mores — wanneer niet koomt tot iet — gelegen, en naarmaate men eene uitgebreider kennis van het menfchelijk hart bezit, naarmaate is men ook te fterker overreed , dat het aanzien, de rijkdommen, de waardigheden, welke men verkregen heeft, of geftadig aan zich houdt, den mensch in onweêrftaanbaare verzoekingen brengen ; dat  oó DE REGERINGS-VORM dat al deszelfs deugd en al deszelfs fchranderheïd derzelver aanvallen alleen een wederftand vermogen te bieden, die in alle gevallen veel te zwak is, om zich tegen den geweldig druifcheuden ftroom van alle die te faam verëenigde aandriften genoegzaam te verzetten. De vorftelijke magt, de grootheid en luister, die deze omgeven, bezitten een zo betoverend vermogen , dat het zonder eenen ongemeenen moed den moed, dien ons de deugd alleen vermag te geven — het bijkans onmogelijk is het zelve eenigen tcgenftand te bieden. Slegts hij alleen , die zich door zijne wijsheid zo verre boven het overige gedeelte des menschdoms verheft, als de burger van eenen vrijen ftaat zelve boven die andere ftervelingen verheven is , die het toeval en de geboorte alleen op den troon plaatften, cn die alleen daaróm, wijl zij vorften waren, der vergetenheid een weinig langer onttogen bleven deze al¬ leen kan nog in ftaat zijn , om den fcepter met verfmaading te befchouwen , benevens deszelfs bedriegelijken glans, cn het aanzien, daar aan verknogt; het welk niet zelden maar al te bros moet geoordeeld wordeu. Hoe veele gemeene-besten en vrije ftaaten hebben niet, door derzelver onachtzaamheid ten dezen opzigte , alle de rampen moeten gevoelen , die uit een fteeds voordduurend gezag ontftaan; zo dat zij zich eindelijk in de noodzaakclijkheid zagen, zich aan eenen overweldiger te onderwerpen, en eenen onderdaan van den ftaat te gehoorzaamen, die te vooren geene andere magt bezat, dan welke de liefde des volks hem fchonk; dan die ook zelfs hunne toegenegenheid al mede tot een zeker recht deed ftrekken , in gevolge van het welk hij hen tot flaaven maakte. En zeker zal men zich hier over geenzins verwonderen, zodra men bedenkt , dat een ftcrveling van het zelf-  van EENEN VRIJEN STAAT. 97 relfóe oogenblik aan,' dit hij een onbepaald gezag erlangt, zich geheel en al aan zodanige befpiegelingen overgeeft, welke de ftaatzugt en trots alleen hem vermogen inteblazêni Nu ganfchelijk een ilaaf Van zijne eigen grootheid geworden, zijn hem alle die denkbeelden ten uiterften aangenaam, die hem gefchikt fchijnen, om zijne verlangens te vervullen, zonder dat hij eenmaal al derzelver fpooreloosheid in aanmerking neemt, en zonder dat, of zijn wroegend geweten , of wel zijne eigene overdenkingen hem hier. vair kunnen aftrekken; .want de heerschzugt is een foort van ijlhoofdigheid , (*) welke den ge- (*) Deze noodlottige Hartstogt maakt reeds aanftonds den genen ongelukkig, dien zij bezielt; vcrvolgcnds vernedert cn verlaagt zij hem. cn eindelijk voert zij hem naar eene valfche eer door onrechtvaardige middelen , die hem alle waare grootheid ganfchelijk doen . verliezen. Zodanig zijn de fchaudelijke kenmerken van de ftaatzugt —— die ondeugd, welke de wereld als eene edele hoedanigheid befchouwt, en welke de hovelingen zich zefven oök zo zeer tót eene eer rekenen. De heerschzugt —— deze onverzaadelijke begeerte , om zich boven anderen, en zelfs op de puinhoopen van hun geluk te verheffen —*> die worm, die gednurig knaagt, en het hart nimmer de minfte rust vergunt — die hartstogt welke het groote roerfel der konftenaarijën en van alle de onrusten der hoven is , welke alleen alle ftaatsömWentelingen doet geboren worden , en eiken dag nieuwe tooneelen van ellenden op dit benedenrond vertoond — deze neiging , welke alles dr'rft beftaan j en aan welke niets te kostbaar fchijnt — deze is een gebrek, bet welk voor de onderfcheiden rijken nog veel nadeeliger moet geoordeeld worden, dan eene traagé voorzigtigheid zelve. Zij maakt den genen, dien zij bezielt , reeds aanftonds ongelukkig; want de flaaf der ftaatzugt is voor geeue de minfte genietingen vatbaar, ook zelfs niet voor die van zijnen' roem; naar dien hij dien niet fchittetend genoeg oordeelt; noch voor die zijner waardigheden, wijl hij geftadig verlangt, hooger te ftijgen; noch voor die van zijnen voorfpoed , wijl Bij , ook zelfs te midden van zijnen dvervlocd verteerd wordt en wegkwijnt; noch voor die der eerbewijzen, die rnen hem betoont, naardien deze vergiftigd worden door hec denkbeeld van die gene ■, die hij wederom aan anderen moet toebrengen ; noch voer die der gunst, waar in hij bij den vorst ftaat; want deze is hem niet ftreelend meer, zodra hij die met andereu, die insgelijks naar dezelve dingen, genoodzaakt is ote deelen; noch, II. DEEL.' | G ftW  98 DE REGERINGS-VORM genen, die zich daar aan. overgeeft , ook zelfs het vermogen ontrukt, van verder aan de Item der rede gehoor te geven. Ook zelfs voor den fchranderften is het genoeg,' dat hij daar aan het oor leene, om weldra van alle verftand en redelijke begrippen beroofd te fchijnen.' Altoos ten uiterften greetig, om het doel van zijne begeerte te bereiken , fnelt hij met eene. Onberaden drift daar henen, zonder dat de voorzigtigheid in het allerminst zijne daaden beftiere, of dat de vrees hem nog in het aller geringst zou kunnen te rug houden.' Dus Voor die der ruste , naar de maal hij nog ongelukkiger zij naar evenredigheid dat hij zich meer gedwongen vindt, om zich ftil en vteedzaam te gedragen; ja niet zelden is hij een waare Aman — de fpeelbal zijner eigene begeerte en van den nijd, die hem verteert, daar hij aanftonds wanneer hij flegts een enkele eerbewijzing aan zijn Ipooreloos gezag ontzegd ziet, zich zelven ondragelijk wordt. Dus maakt de ftaatzugt hem dan in waarheid ongelukkig; doch boven dien vernedert en verlaagt Zij hem te gelijk. Hoe veele laagheden moet hij niet alvoorens doen, eer het hem gelukt zich tot eer eu aanzien te verhellen! Hier tee ziet hij zich genoodzaakt geheet" iets anders te fchijnen, dan hij in waarheid is, en wel juist dat gene, wat men wil dat hij zijn zal. Verachtelijke vleierij! daar in is het, dat men den afgod,- dien men te waarheid verlicht, niet te min zijn wijrook toezwaait, eu dien aanbiedt 1 6! welk eene kruipende laagheidI . . . Men ziet zich gedwongen, om zijn weêrzin te verbergen, ruwe afwijzingen met gelatenheid te verduuren, en die bijkans op even dezelfde wijze te ondergaan, als of men gunstbewijzen ontving, welk eene verfoeiëlijke veinzerijl . . . Het ftaat niet eenmaal vrij zelve te denken: men moet geftadig zijne gedagten in gevolge van die eens anderen regelen. Welk eene afgrijzelijke fpooreloosheid!... Men is gehouden, dc medepligtige en welligt zelft het werktuig der ongeregelde neigingen van die genen te worden, van wien men zich athangeüjk maakte, ja dus in hun affchuvvelijk wangedrag te deelen, ten einde des van hunne gunst te zekerer te zijn. En eindelijk welk eene doemwaardige fchijnheiligheid is niet fomwijlen die, waar toe men zich gedwongen vindt, daar men fomwijlen ook nog het voorkomen der godviugt moet vertoonen; daar men de rol van eenen deugdzaamen moet 1'peelcn, ten einde in eer en aanzien opteftijgen, en dus al mede den godsdienst, die de zelve veroordeelt, gedwongen wordt aan de ftaatzugt dienstbaar te maaken. Dat  van EENEN VRIJEN STAAT. 99 ,.:Dus eischt dan, ook de voorzichtigheid op het allerdringendst, dat een volk, het welk gewoon is zijne vrijheid te genieten, eii voor al, dat zodanig een het welk deze nog Üegts voor korten tijd verwierf, na alvoorens de dwingelandij ten ondergebragt te hebben, dat het ten aanzien der uitoefening van het gezag zodanig eene befchikking maake, welke aan de ftaatzugt geene de allerminfte hoop meer overig laat. Op zodanig eene wijze zal het zijne opperhoofden fteeds ten vollen voor alle verleidingen van het eigen belang bevei- li- Dat men mi vrijelijk bewecre, dat deze alleen het gebrek van groote zielen zij! Neen zij is enkel het meik van laage, kruipende ficbeplèi len, en het duidelijkfte kenteken van een vuig , affchuwelijk hart; Onze pligtsbetragting alleen is in ftaat ons den weg tot eene waare eer te baanen: dan, zij, welke wij aan het kruipen en de konstgreepen der ftaatzuit alleen verfchuldigd zijn, draagt altoos het merkteken der fchande, waar door wij ons ontluisterden; zij belooft de koningrijken der wereld en al derzelver hcerelijkheid alleen aan die genen , die zk.ii voor de ongerechtigheid willen nederwerpen, cn zich zelve op eene boonende wijze vernederen: fi cadens aderaveris me. Geftadig verwijt men u te midden uwer verheffing uwe voorige laagheid! De. ambten, die gij bekleedt, herinneren u geftadig aan de laaghartigheid, waarmede gij die vcrdiciidet; en de tijtels zelfs, waarmede uwe bedieningen en waardigheden u doen fchitteren, worden zelve de openlijke merktekenen uwer fchande. Dan in het oog eenes ftaatzugtigcn bedekt de voorfpoed of het wel gelukken zijner ontwerpen de fchande der middelen welke hij daar toe aanwendde. Hij wil zich verheffen, cn alles , wat hem hier toe behulpzaam kan zijn, is de eenige roem, waar naar hij ftreeft. Die Romeinfcbe deugden , uit hoofde van welke men niets, dan alleen dat gene wat men door zijne braafheid, zijne eerelijkheid en zijne bewezen dienden verWierf, begeert te bezitten' —— deze b'efchouwt hij als dingen, die alleen in romans en op het tooneel wel geplaatst zijn; en oordeelt, dat alhoewel dc verhevenheid van gevoelens wel eer in ftaat ware, de helden der deugd te verheffen, het egrer in onze tijden alleen'de laagheid en het verfoeielijk kruipen zijn, waar door men zijn geluk in ftaat is te bevoorderen. En dus voegt de onbillijkheid nog eenen laatften trek bij deze tisitstogt, die nog veel haatelijker is, dan de onrechtvaardigheid en fmaad zelve, waarmede zij zich gebrandmerkt heeft. Ja, mijne medeburgeren! G a m  ïod DÉ REGERINGS-VORM ligen en tevens alle m'nnenlandfche onlusten voorkomen , wier gevolgen anders altoos den ondergang der algemeene vrijheid hebben na zich géfleept. Dus nam Cafar in het eerst de wapens op, ten einde voor de belangen van het volk te waaken, dat hem het bevel over de legers had opgedragen. Dan, naauwelijks zag hij zich in het bezit van een onbeperkt gezag of hij gaf zich gansch en al aan de ïpooreloosfte ontwerpen der ftaatzugt over ; vergaf zijne getrouwfte vrienden, verloor alle de pligten uit het oog, ook zelf die geene, die uit zijne voorige grondbeginfels rechtftreeks moeften voordvloeiën, en bediende zich van de allereerfte gunftige gelegenheid , om de wapenen, die hem waren toebetrouwd, tegen de vrijheid vaiï zijn eigen vaderland" te wenden. \ ., Op even dezelfde wijze zijn ook Sijlla, de verdediger van den raad, en Marius , de befchermcr des volks twee wezenlijke dwingelanden geweest, hoe wel zij geenen tijtel voerden en dus ook niet met dezen naam beftempeld werden, noch den uitereen mensch, die aan de ftaatzugt ten prooi veritrekt, kan geenen anderen regel van zijn gedrag, dan alleen den genen, die zijne bedoelingen begunftigt. Dc euveldaaden, welke hem tot eer en aanzien opvoeren y fchijnen hem eene deugd, waar van hij oenen wezenlijken luister ontleent. De vriendfehap zelfs is hem van geen het mmfte aanbelang, zodra zij henfin zijne uitzigten hindert; en daar hij een liegt burger is, oordeelt hij de waarheid zelve geenzins achtenswaardig, dan in zo verre deze hem voorkocmt eenig voordeel te kunnen aanbrengen. De man vair verdienden, die mét hem naar een zelfden ftand durft dingen, is eeir vijand, wien hij een eeuwigen haat heeft toegezworert. Het algemeen belang moet altoos voor zijne bijzondere ontwerpen wijken. Alle bekvvaame lieden weet hij te verwijderen, terwijl hij zich zeiven in hun plaats ftelt. Aan zijnen naijver offert hij het welzijn'van den ftaat volko.ucn op, en zou met minder leedwezen het algemeen geluk zien ten gronde gaan, door zijn eige beftiering, dan het hem kosten zou, wanneer hij dit door de vlijt cn fchranderheid van eenen anderen moest gered vinden. Massillon.  van EENEN VRIJEN STAAT. 101 eerlijken toeftel vertoonden, die anders gemeenelijk het onbepaald gezag omgeeft. Dus volgden ook Pijfi;iratus te Athene , Agaihocles op Sicilië, Cosmus de Medicis, Soderino, en Savcmarola te Florence, als ook Cajlruccio te Lucca even het zelfde ftelfel en deden op de zelfde wijze hunne medeburgeren alle de rampen gevoelen, die 'er uit de volftrekte ómkeering der vrijheid naturclijk moeten geboren worden. En dus herinnert men zich ook nog volkomen, aan welke gevaaren het huis van Orange de vrijheid der Nederlanderen heeft bloot gefteld; als ook, dat het beftendig deze zelfde oorzaak was , waardoor de flooping van alle vrije ftaaten op geheel dit wereldrond werd uitgewerkt. De negende en laatfte ftelregel , dien men in eenen vrijen ftaat behoort te volgen, en die met de vrijheid op het aller naauwst, op het wezenlijkst verbonden is, beftaat. daar in, dat men zodanig eenen burger , die iets, hoe ook genaamd tegen de rechten en de majefteit des volks durft beftaan, als fchuldig aan hoogverraad cn onwaardig befchouwe, om eenige genade of gunst te erlangen. Dan, ten einde dit onderwerp met al die duidelijkheid te behandelen , waar voor het vatbaar is, achten wij het noodig, hier eenige daaden tot voorbeelden optegeven, welke volgends de gewoonte en aangenomen wijze van handelen, welke bij de ondeifcheiden volken plaats grepen, altoos als misdaaden van hoogverraad zijn aangemerkt. De eerfte , waar van de Rome'mfche gefchiedenis gewag maakt, is de famenzwering welke door de zoonen van Brutus gemaakt werd, ten einde Tarquinius met hulp eener gewapende magt wederöai ten troon te voeren. Alles fcheen dit nieuw geuecne-best aantefpooren , om de kinderen van G 3 den  10% DE REGERINGS-VORM den grondvester van deszelfs vrijheid met toegevenheid te behandelen: dan, zij werden niet re mm ter dood veroordeeld , cn Brutus zelve fcheen de onverbiddelijkfte en ijverigfte in het doen ten uit' voer brengen van dit vonnis, hoe hard dit hem anderszins ook vailen mogt ; ten einde, hij hier door in ftaat ware aan de toekomftigc eeuwen te t ionen, dat een misdrijf van dien aart den fchuldigen geene vergeving , hoe genaamd te hoopen overig liet, Dit verraad der zoonen van Brutus was eene wezenlijke aanranding van de algemeene vrijheid : dan, 'cr werden in het vervolg nog meer dusdanige fchendingen gepleegd, waar van het ontwerp met eene veel grooter behendigheid beraamd, en pit dien hoofde moeilijker werd, om te ontgaan. Zodanig waren de ondernemingen waar door de Romeinen zich bedreigd zagen van de zijde van Manluis , en Moelius twee burgers, die aan het gemeene-best te vooren de uitftekendfte dienften bewezen hadden, cn wel inzonderheid de laatften , die zich voormaals den bijnaam van Capitolinus verwierf, door het afflaan der Caulen, die zich reeds de meesters van Rome zagen, en nu werkelijk het Capitool belegerden. Dan, daar vervolgends eene overdreven erkennelijkheid des volks ten aanzien van deze twee groote mannen, hen verre boven het peil dier gelijkheid verheven had , welke fteeds onder de burgers van eenen ftaat moet plaats vinden, vormden zij het ontwerp, van de algemeene vrijheid te . overweldigen ; en hier door zag het Romeinfche volk zich dan ook eindelijk gedwongen, om het vonnis des doods tegen twee burgers uittefpreken , waar van de een den ganfehen ftaat voor deszelfs ondergang beveiligd had — een vonnis het welk aan het zelve zo \eelc fmarten veroorzaakte , dat de traanen die elk bier om vtergoot, dit  van EENEN VRIJEN STAAT. 103 dit op het onwederfprekelijkst aan den dag leidden. Een ander foort van hoogverraad, waar van dit zelfde volk insgelijks alle de ijzelijkheden gevoelde, was dat, waar aan zich de tien mannen fchuldig maakten. Livius, Pomponius en alle de fchrijvers , die eertijds van het aloude Rome' gewaagden , lagen derzelver euveldaaden en de ftraffen, welke zij daar voor ontvingen, ten vollen open. Een vierde foort van hoogverraad eindelijk, waar tegen een vrij volk nimmer met te veel omzigtigheid kan waaken ? beftaat in eene openlijke overweldiging van den ftaat, zodanig, als die waren, welke reeds zo menigmaalen ook zelfs voor Cafars tijden plaats vonden. In alle deze gevallen — dit leert ons de ge- fehiedenis betoonde het gemeene-best zich altoos tert vollen onverbiddelijk, met betrekking tot die genen van zijne burgeren , die het zij openlijk, of wel in het verborgen en enkel allengs, eene vrijheid durfden aanranden , wier rechten de ftaat zich altoos gehouden oordeelde te wreeken , zonder dat eenige bedenking, hoe ook genaamd , immer in ftaat ware, deszelfs geftrengheid te verzakten. Bij deze voorbeelden , uit de ftaatkunde van het aloude Rome ontleend, zal ik ook nog eene opgaave van dat geene voegen, het welk die der Venetianen ten dieh opzigte voorfchrijft. Dit volk , het onverbiddelijkfte in dit opzigt, dat immermeer beftond, is des zelfs- behoudenis alleen aan de doodftraf verfchuldigd, welke ieder, zonder onderfcheid moet ondergaan, die overtuigd wordt, eenig ontwerp tegen de vrijheid gevormd en eenige famenzwering tegen het gemeene-best aangegaan te hebben. Dan, daar deze ftrengheid der Venetianen zich, ook zeis toe verfcheiden andere, min gewigtige G 4 uüs-  ï°4 DE REGERINGS-VORM misdrijven, tegen den ftaat, uitftrekt, zal ik daar Van hier de voornaamfte opgeven. ': Een raadsheer, die de beiluiten van den raad ontdekt, maakt zich aan hoogverraad fchuldig, eri deze misdaad wordt nimmer verfchoond, maar altoos met den dood geftraft. Deze verbaazende ftrengheid ' had insgelijks plaats in het Romeitisch gemeene-best, waar men oordeelde , dat de dood alleen zo groot een wanbedrijf konde boeten. Van daar het diep geheim het welk geftadig de handelingen van den raad omfluierde , naar dien Valerius Maximus zelve in zijn i r boek getuigt, dat wanneer 'er eene zaak voorgefteld of behandeld werd in deze vergadering , die zaak egter nog geftadig een ding bleef, waar van niemand iets, het allergeringfte hoorde , alhoewel men daar over in eene zeer talrijke vergadering geftemd had. Deze voortreffelijke gewoonte , welke door derzelver onveranderlijkheid , zo onfehatbaar was , had aan de befluiten van den Romeinfchen raad den naam van tacita doen geven , naar dien het algemeen van de ontwerpen, die men daar beraamde, niets, hoe genaamd ontdekte , dan enkel bij de uitvoering. Ten derden houdt men het voor hoogverraad, uithoofde van het welke elke raadsheer, of ambtenaar van het gemeene-best van Venetië tot eenen fchandelijken dood venvezen wordt, zonder dat men immer vergeving voor hem hoopen kan, wanneer hij de wet durft fchenden , welke volftrekt verbiedt , onder welk een voorwendfel het dan ook zou mogen zijn, dat men een loontrekker van eenigen vreemden vorst , of ftaat worde , of eenig gefchenk daar van aanneme. (*) Dan zo de heidenen eeu- (*) Men zie hier omtrent de derde Pbilippha van Demostlcnes, en •orddelè, mef welk een drift die vijand der vollen- die alleen door middel zijner welriekendheid zo la:tg den roem d-r Aibtrnreu vélkomet» Wist  yAN EENEN VRIJEN STAAT. 105 tienmaal van oordeel waren, dat de goden zich in Ue daad door offeranden konden laten bewegen, welke nadeelige gevolgen moeten de gefchenken dan niet bij de zwakké ftervelingpn voordbrengen! wanneer de bcflisfing van het lot van eenen ftaat aan de zodanigen is' tocbetrouvvd , zullen zij veel min op öst gene hunnen' aandagt vestigen , het welk voor het gemeene-best voordeelig konde zijn, dan wel op zulke dingen,' die dc oogmerken van hunne bijzondere bcgurftigers in ftaat waren te bevoorderen en hun tevens eenig genoegen vermogten te Verfehaffen. En op deze wijze is het, dat eene ömeekoete meerderheid niet zelden de ftcm der ber fa ö lan- wist ftaande te houden men oordcele met welk een drift .hij zich pier tegen verzet. En alsdan zal men ten vollen overtuigd zijn, hoe zeer dit foort van handel, het welk beftaat in het ontvangen van gefchenken^ gefchikt zij, om onzen ijver voor het heil des^atjerland.l, te doen bekoelen, ten zelfden tijde, dat het tevens het gewijde vuur der vrijheidsliefde der liefde voor het vaderland, en deszelfs onafhankelijkheid ganfchelijk uitdooft. Ja deze handel maakt ons volftickttli'k onverfchillig voor den vooifpoed van den ftaat, en dus worden wij, zo al niet de vijanden van r'en zelvcn, die het meest te vieezen zijn en de meefte verachting verdienen, ten minfte alsdan die genen van deze allen ten aanzien van welke die ftraffen, waar van men zich bedient, om den fchuldigen vreeze imeboezemeii, nog niet eenmaal verfchrikkelijk genoeg zijn, uit hoofde van het ontzettende der gevolgen, die uit hunne euveldaad moeten voortvloeien, cn uit aanmeiking van alle de rampen, die zodanig eene handelwijze in tijd van vrede te lemen hoopt, om die, even als het hooggezwollen water van een vloed, vervolgends op den ftaat te doen nederftorten, en tevens, ook even gelijk een ftroom hier.door alles te verdelgen, wat zich aan den fncldiuifchenden en geweldigen aanval van zo veele ellenden immer zoude kunnen< verzetten, p, Franfchen ! grootmoedig volk ! voorzeker hebt gij nog geer.zitJs vergeten, hoe zeer de roem van uwe wapenen, de rijkdommen cn de voorfpoed. van uwen koophandel, de majefteit van uwen naam, pn het gezag van uwen koning, maar al te dikwijls aan die .laage, kruipende zielen zijn opgeofferd, die aan het verachtelijk goud de. voorkeur gaven boven het bJarg van geheel een magtig volk, die met deszelfs vcrpiogen duifden handel drijven even als met deszelfs grootheid, en wier fbatkur.de geheel en al daar in beftond, dat men cp het juist afgefprpken tijplïip vsJdflngon leverde, of die verloor,"—— voorzeker hebt gij  to6 DE REGERINGS-VORM langen van het vaderland volkomen fmooren zal. Dan, het gemeene best van Venetië is nimmer voor Zulk een haatelijk verraad bedugt, en die Itaaten, die met het zelve in'eene onderhandeling vei kiezen te treden, moeten , alvoorens die te beginnen , veel min met hunne fchattcn , dan wel met de billijkheid van hunne zaak raadpleegen, wanneer zij weten willen, wat hun hier van te wagten is.—1 „ Frankrijk" dus zegt de Heer de Thou ,, zal altoos door middel van geld de mogendheden „ van Italië zeer ligt op zijne zijde kunnen bren„ gen , indien men alleen het gemeene-best van ,, Venetië daar van uitzondert ; naar dien deze ftaat nog niet vergeten, hoe alles aan de zodanigen werd opgeofferd, die, daar zij zich beurtelings als wezens zonder eenige waarde, als booswigten, als laage en verfoeiënswaardige wezens, deden kennen, alle middelen verfmaadden , die in fta^it waren eene volkomene herfchepping voordtebrengen , en wier bedwingende magt , welke fteeds de zelfde blijft, alleen vermogend is, om eenen ftaat te doen herlecven. Dan, voorzeker zal het lot van Frankrijk, het welk nu eenmaal zijne vrijheid te rug erlangd heeft, niet meer van de onbeperkte boosheid vart eenen wreeden en zwakken vorst, of die van zijne kruipende, ftoute ftaatsdienaaren afhangen, ". die (leeds ijverig om zich geheel aan ontwerpen overtegeven, wier uitvoering hen ten laatlten zo ver medefleept, dat zij in weêrwil van dezelve gedwongen zijn, om alles ie wnagen, ten einde het zedenlooze van hun gedrag, en hunne onbekwaamheid in het veri-igtcn van zaaken bedekt te houden. Dan, men zie wijders, het geen Dnmat in zijne redevoeringen, met betrekking tot de gefchenken zegt, die men niet zelden aan de rechters aanbiedt, en die deze ontvangen; Deze groote man drukt zich omtrent dit onderwerp met eene zo juiste ftn treffende welfprekendheid uit, dat hij de zuivere waarheid zelfs aan die genen doet gevoelen, die anders het minst geneigd zouden zijn, om daar aan gehoor te geven. Indien onze wetgevers eenmaal eene rechtbaBk inftelden, voor welke het geoorloofd was die genen onzer overbe. dèn' te befchuldigen, die zich door het ontvangen van een omkopend goud bezoedeld hadden, a's dan zoude ik voordellen , dat de Advocaat Generaal, Seguitr — een man, die zo berugt en bekend is door de betrekkingen, waarin hij met dc koninglijke Ithatkist ftaat, veroordeeld werdj «in voor deze vergadering de gêzt-gde redevr.c::ilj'n van Dnmat te lezen. De Fa.ts.icaE %•-;>> v.v.br.  van EENEN VRIJEN STAAT. ï#r „ ftaat een onverbiddelijke geftrengheid toont, ten £ aanzien van 'die genen zijner opperhoofden," die „ van vreemde magten geld ontvangen; terwijl ia„ tusfehen dergelijke laagheden in andere landen ;, zeer ligt de algemeene wraak ontduiken." Geen raadsheer kan; zonder zich fchuldig te maaken aan een vierde foort van hoogverraad, een bijzondere famenkomst houden met eenigen gezant, dienaar , of gclastigdcn dien de vreemde mogenheden aldaar bezigen. En zeker verdient deze ftrengheid der Venelianen geene de minfte berisping te meer wanneer men opmerkt, dat onder dc voornaamfte punten van befchuldiging, waar op men den beroemden Barnevelt ter dood veroordeelde, ook gevonden werd, dat de vijanden van dien grooten man niet weinig drongen op de gefprekken die hij gehouden, cn de gemeenzaame wijze, waar cp hij geleefd had met den Spaanfchen afgezant, hoe zeer ook deze beide volken te famen in oorlog waren. ; Uit dit verflag betreffende de handelwijze cn gevoelens der meest beroemde vrije'ftaaten, die immer op dezen aardbol bekend waren , kan men naturelijk met de volken van dip gemccne-bcstcn dit befluit opmaaken, dat het zekerst middel, om de vrijheid van eene natie te handhaaven, hier in befta dat men ten allen tijde elke daad, welke uit haaren aart met die gene ovcrëenkocmt, welke ik zo even i heb aangevoerd , als een wanbedrijf befchouwen , het welk niet kan verfchoond worden, wijl deze voorzeker het belang en de majefteit van het ganfche lighaam aan het dringends gevaar kunnen bloot ftellen. Doch dat wij thans tot het voornaamfte oogmerk van ons werk terug komen, het welk hier in beftaat, dat wij de dwaalingcn aantooncn, welke het ecbruik in de ftaatkunde fchijnt ge\vett:gd te hebben. De  jo? DE REGERINGS-VORM De vierde rtaatkundige dwaaling, welke tevens zo algemeen geworden i«, dat men dezelve met eene aanftekende ziekte zou kunnen vergelijken, welke het zedelijke der ftaaten verpest en geheel verdelgt, is hier in gelegen, dat men zieh in het beftier van zaaken meest al op zulk eene wijze laat leiden, als of men voor de wetten van eene geftrenge eerelijkheid geen den minften eerbied behoefde te betoonen. Deze misvatting', onder den naam van rede van /Iaat algemeen bekend, is des te gevaarelijker, naardien zij genoegzaam bij elk volk van den aardbodem bekend is. Dan, ten einde te verhoeden, dat men aan deze woorden geen anderen zin hegte, dan dien wij zelve daar aan geven, en ten allerfterkften tevens"" afkeuren,., zeggen wij, dat wij door eene rede van ftaat geenzins die fchrandere gevolgtrekkingen willen te kennen geven, welke uit de voorzigtigheid, de billijkheid en de gezonde rede van zelfs voordvloeiën, cn waar van indedaad de veiligheid der vorften en ftaaten hoofdzaakelijk afhangt; maar integendeel, en wel bijzonder die befluiten, die enkel op bedorven grondbeginfêlen rusten, en waar van de vorften zich bedienen, ten einde de misdagen te billijken erf te wettigen, die uit verborgen en geheime inzigten begaan zijn. Die eigenlijk gezegde rede van ftaat, is zodanig eene, welke niets, dan alleen den wil van eenen ftaats-dienaar ten grondflag heeft, die de gelegenheid, om zijn aanzien te vergrooten, zijn hebzugt te bevredigen, zijn wraak te koelen, als eene voldoende beweegrede aanmerkt, om een ont■werp ten uitvoer te brengen, het welk, wel is waar, een kortftondig voordeel kan verfehaffen , maar niettemin rechtftrecks ftrijdig is met de bevelen van het opperwezen en met de wetten der eerelijkheid , waar door alle volken , ten aanzien van elkander, aan alle de grondbeginfêlen van eene  van EENEN VRIJEN STAAT. iocj èene billijke en ftrenge zedenleer verbonden zijn,' en waar van de rechtvaardigheid op den grond van eene wederkeerige weldaadightid rust. Ik zal derhalven van deze, zodanig als zij behoort te zijn, eene befchrijving geven, ten einde niemand langer in ftaat zij hieromtrent te dwaalen, wanneer derzelver voornaame kenmerken eenmaal aan ieder bewust zijn. Wij zullen hier dus 1 van dit zonderling roerfel, rede van ftaat geheeten, in wiens naam men met de onbeperktfte eigendunkelijkheid gebiedt, en welke altoos met de grootfte zorgvuldigheid geraadpleegd wordt, een veel juister fchets ontwerpen. Daar deze, ais het ware, de ziel van geheel den ftaat is, regelt zij deszelfs bewegingen, en verbant uit het midden van dezen alles, wat ftrekken kan, om deszelfs luister ftaande te houden. Het is deze rede van ftaat, welke ten antwoord ftrekt op alle tegenwerpingen, en waardoor alleen men alle twisten beflist, die 'er uit de gevolgen van een verkeerd beftier immer konden ontftaan. Het is onder het voorwendzel eener rede van ftaat, dat men oorlogen verklaart, dat men moorddaadige bevelfchriften uitvaardigt, om nieuwe lasten aftepersfen; het is in naam van deze en uit hoofde van derzelver grondbeginfêlen, dat men de fchuldigen aan de geftrengheid der wetten onttrekt, of andere wederom daar aan opoffert, en eindelijk, deze rede van ftaat is het, welke menigmaalen beflist heeft, of men gezanten aan andere mogenheden zenden, en die van deze ontvangen zou. Deze is het welke den ftaatsman recht geeft, om dat gene, het geen hij te vooren gezegd had, weder intetrekken; om het gebouw, het welk voormaals door hem was opgetrokken, (*) wederom ne- der- C*) Men zie de caradtères van la bruijere tem.x dop. X, het welk »o souvbrajn tu ne la REPüBLiQU» betijteld is; Het is nici  iio DÈ REGERINGS-VORM dertewerpen; om van oude, aangenomen gewoonten aftewijken, ten einde-nieuwe in , derzelver plaats te ftellen, en om tusfehen; de ftrijdigfte zaaken eene wezenlijke overeenkomst te vinden... Indien men dus zodanig eenen ftaaisman eene zwaarigheid voorftelt, welke te grooter fchijnt, wijl men , dergelijk een geval volftrekt niet zo voorzien, had; , wijl. vroeger eeuwen daar van geen het minfte voorbeeld. opleveren, en de goddelijke wetten hier omtrent ganfchelijk zwijgen, uit hoofde van het ingewikkelde van geheel dezen zonderlingen famenloop der zaaken; als dan zal de rede van ftaat den genen, die zich daar van tot uitleggers hebben opgeworpen aanftonds eene ontknooping aan de hand geven; ja, oogenblikkelijk vinden dezen hier in duizend middelen, om die optelosfen, die aan het oog van den eerelijken, verftandigen en oprechten volftrekt ontöippcn. Deze oppermagtige heerfcheres, welke de Italianen raggione di ftato heeten, treedt dan eens met de ftoutheid van eenen krijgsman ten voorfchijn, en dan weder vertoont zij zich met al het lieftaalige, met alle de bevalligheden en niets betekenende winderigheid van eenen hoveling. Nir eens neemt zij den lugtigen toon van eenen tooneelist aan; dan weder legt zij alle de ontzag verwekkende ftaatigheid van eenen eerften overheidspersoon aan den dag — in een woord zij weet meer. verfchillende gedaanten te vertoonen, dan de maan in derzelver geftadige afwisfelingen. Zodanig is deze rede van ftaat, welke men' door een veel voortreffelijker handelwijze moet doen vervanniet mogelijk een juister tafreel te maaien, dan men daar vindt, van het hof, van de ftaatkunde, van de hovelingen, van de ftaatsdienaaren en de doorliepen veinzerij der gezanten, als ook van die genen, die onder den naam van gevolmagtigde Ministers bekend .zijn, van welke veinzerij deze zich fteeds bedienen, oia anderen te misleiden en zelve niet bedrogen te worden.  van EÈNEN VRIJEN STAAT. iiï vangen — te weten, door die, van al zijn betrouwen, ingevalle men genoodzaakt is ftoute daaden te doen, welke door de billijkheid volftrekt gevorderd worden, in god alleen te ftellen. In dit geval is het, dat een volkomen braaf en eerlijk man behoort te zeggen: — „ fiat jufihia, & fra&us „ lllabatur whist" — Dat iemand zich enkel volgends de vooifchriften der geftrengfte billijkheid gedrage, dat hij, getrouw in'het vervullen zijner beloften, ook fteeds onwrikbaar aan zijne grondbeginfêlen gehegt biijve, en als dan zal hij met een onverfchillig oog alle magten zich tegen hem zien Verëemgen. Al zijne kragt is eeniglijk in god, op wien hij zijn geheel vertrouwen gefteld heeft. Hij weet, dat god alleen in ftaat zij, hem te onderfteunen, en daar hij dus ook nimmer het pad verlaat, het welk de almagtige zelve hein heeft voorgetekend, treedt hij daar op met eenen vasten tred geftadig voord. Hij wordt dus ook nimmer door die folterende kwellingen ontrust, welke den voorfpoed der boozen geduurig paaien ftellen; hij kent dien verteerende inwendigen gloed, noch ook die ijskoude rilling , welke beftendig de folteringen van die genen uitmaaken, die ieder óogenblik beeven, dat men hun bedrog het mom zal afrukken. En zo dusdanig een braave ten laatften met het gewenscht gelukken van zijne poogingen bekroond wordt, is hij dan niet genoegzaam beloond voor alles, wat hij verrigtte, wanneer hij hierbij bedenkt, dat hij ook tot het welzijn van zijn vaderland heeft medegewerkt ? En zo hij al eens den geest moge geve, alvoorens hij zijne ondernemingen volkomen heeft tot ftand gebragt, als dan daalt hij met roem en eer omkranst ten grave — met eenen roem en eene eer, welke niets in ftaat is immer te verduisteren. Dan, geheel anders is het met de zulken, die de wroegingen van  Ii.4 D'É RËGÈRÏNGS-VÖRM l van hun geweten voor die noodlottige ragglö'ne M ftato doen zwijgen.' Zij leeven hier op aarde, wel is waar, even als de goden ;: dan de dood ftelt! hen met de verachtelijkfte ftervelingen volkomen gelijk, en hunne nagedachtenis vergaat tevens met die der vorften, wieh zij weleer ten dienfte Honden. Dan, daar noch woorden,- noch eenige poogingen, welke de welfprekendheid ooit mogt in het Werk ftellen , immer zullen in ftaat zijn, om de volken te ovcrrceden, dat zij zich van een wanbegrip ontdaan, het welk dooi1 de langheid van tijd nog meer fchijnt gewettigt te zijn', en genoegzaam algemeen geworden is, zal ik, ten' einde hetzelve' met zijne eigene wapenen te beftrijden', de verföhiileride voorbeelden, die de afgelopen eeuwen en de gefchiedenisfen van alle volken' ons opleveren,' hier te famen bréngen. Deze rede van ftaat was het, welke PharaÖ bewoog, om de Israïüetefk geftadig, als flaaven, onder zijne magt te houden, en deze, wanneer hij' hen vcrvolgends hunne vrijheid gefehonkeh had, zette hem ook alleen aa'n, om van niéuws alle zijne kragten intefpannen, ten einde hen wederom aan zich te onderwerpen.' Dan ieder we'et, hoedanig het lot van deZen vorst geweest zij. De zelfde rede van ftaat was het, welke Saul overreedde, om Agag te fpaaren, en den ondergang van David te bewerken. Deze zette Achïtophel insgelijks aan,' óm Abfalon tot het misdrijf aantefpoören, het welk hij" ook indedaad beging, door de vrouwen vanzijnen vader in het aanzien van gansch Israël te fcheuden. Deze zelfde rede van ftaat deed ook Abner in de belangen van Saul treden, en haalde Joab over, om den eerstgemelden te vermoorden, zodra deze deszelfs mededinger geworden was.- En hoedanig het einde van deze twee beroemde mannen' geweest zij, leert ons de heilige fchrift. De-  van EENEN VRIJEN STAAT. IJ3 Deze zelfde rede van ftaat was oorzaak, dat Salomo alleen onder een niets beduidend voorwendfel Adonia deed ombrengen, hoewel hij hem te vooren volkomen vergiffenis gefchonken had. Deze rede van ftaat dreef ook Herodes, om naar het leeven van Christus te ftaan, door het ombrengen van zulk eene menigte onnozele kinderen, zodra hij flegts van deszelfs geboorte verwittigd was, gelijk dusdanig eene rede van ftaat dan ook de beweegrede uitmaakte, waarom een andere Herodes zich met de Joden verè'enigde, ten einde den zaligmaaker der 'menfehen eenen fchandelijken dood te doen ondergaan , doch die van de gedugtfte ftraffen, met .opzigt tot het gezegde volk gevolgd is, daar deszelfs hoofdftad geheel verwoest , en hetzelve tevens over den geheelen aardbol verftrooid werd. Deze rede van ftaat maakt den grondflag der naauwe verbindenis uit, welke de paus, de cdrdinalen en de vorften van de Koomfche kerk geftadig onderling in ftand houden , met oogmerk , om de volken beftendig in een ftaat van llaavernij te houden. Dan, hoe groot ook de doorflepenheid moge wezen, waar door zij deze verbindenis nog geftadig weten ftaande te houden , zal die niettemin , het zij vroeg of laat hun ondergang berokkenen. Deze zelfde rede van ftaat deed ook de kruistogten geboren worden, welke zo veele milliöenen menfehen aan 'Europa kostten. Deze zo heilig geroemde oorlogen, waar toe de paufen het menschdom hadden aangefpoorcl, moesten aan de eene zijde dienen, om aan de vorften alle kragten te ontrooven, waar door zij zich anderzins tegen de aanmaatigingen van deze opperpriesters hadden kunnen verzetten , en aan de andere zijde , om het volk van alle denkbeelden van de kluisters afte- IL deel, H fchud*  H4 DE REGERINGS-VORM fchudden, waar onder de vorften hen deden zwoegen, geheellijk aftetrekken, en hen dit ten uiterften moeielijk te maaken. Van deze zelfde rede van ftaat heeft men zich ook bediend, om de afgrijzelijke gruwelen te billijken, waar aan Cafar Borgia zich fchuldig maakte, en voor de ftroomen bloeds, waar mede hij een gedeelte van Italië bcfprdeide , eene veröntfchuldigirig te vinden. Dan, dit fchrikgedrogt heefc geenzins de vrugten zijner wanbedrijven mogen plukken. De voorzienigheid rukte hem van dezen aardbol weg, alvoorens hij zijne oogmerken ten vollen bereikt had. Deze rede van ftaat voerde insgelijks een grooten vors*- naar den voet van het outer, om daar zijnen godf üenst aftezwcren en het gezag des paufen te erkennen. Deze bekeering, waande hij, zoude hem de genegenheid van alle de Roomschgezinden doen verwerven: dan, weldra moest hij bezwijken, en zag zich door den dolk der geestdrijverij vermoord» Daar Richard III aan niets, dan deze zelfde rede van ftaat insgelijks gehoor geeft, wordt hij ■ de x moorder van zijnen eigen neef; dan, de goddelijke wraak vervolgt hem ook na zijn dood. , Deze zelfde rede van ftaat deed Hendrik VII O de wapenen opvatten, om het geflacht van Plantagenet te verdelgen, en dwong zijnen zoon en opvolger , om de moordfchavotten te verwen, met het bloed van een aanmerkelijk gedeelte zijner ónderdaanen, welke hij geftadig vervolgde, het zij dan, dat zij van de hervormde leere belijdenis de* (*) De konftenaarijën van Hendrik VII hadden zeer veel overeenkomst met een langzaam werkend vergif, het welk het geftel onmerkbaar Hoopt, en niet dan eerst na verloop van eenen geruimen tijd voor het zelve doodelijk wordt. Robertson.  van EËNËN VRIJEN STAAT; «5 deden, of wel dat zij beftendig aan de Roomfche' kerk gehegt bleven. Dus overtroffen ook de onrechtvaardigheden, welke Maria bedreef, daar zij mede de gezegde rede van ftaat beftendig aankleefde, zeer verre de wanbedrijven \&n haaren vader, zo zeer zelfs,- dat de deugden eener zuster, welke haar opvolgde , niet eenmaal in ftaat waren, het herdenken daar aan volkomen uittewisfehen. En zo de beroemde Elizabet in waarheid de berispingen van het nagedacht verdiende, was dit alleen, wijl zij aan deze rede van ftaat de voorkeur fchonk boven de ware belangen van den godsdienst uit hoofde van de bcfcherming, welke zij beftendig den kerkvoogden verleende. Ert daar deze koningin geenen erfgenaam, hoe genaamd, uit het huis van Torck naliet, verfchafte dit eene gunftige gelegenheid, om de vorftelijke waardigheid volkomen te vernietigen. Dan, nu haalde weder' deze trouwlooze rede van ftaat de Engeïfchen over, om het koninglijk gezag in den perfoon van Jacobus VI , koning van Schotland, te doen voordduuren. En deze vorst maakte van deze rede van ftaat ook ganfchelijk den regel van zijn gedrag; terwijl hij hier aan even zeer dat gene opofferde, wat dc belangen van den godsdienst eischtcn, als dat, het geen de eerelijkheid vorderde. En hier Van gaf hij aan geheel Europa de duidelijkfte bewijzen, toen hij met verzaaking van de belangen van het hervormde geloof, waar door hij op het naauwst met den keurvorst van de Palts verbonden was, eene verbindenis, met het huis van Oostenrijk aangegaan , Voorwendde, En eindelijk, deze rede van ftaat verblindde ook zo zeer zijnen zoon, dat deze, met oogmerk, om de vrijheid en den godsdienst van zijn "vaderland ganfchelijk te vernietigen, eenen oorlog aanving, die hem het leeven kostte, en de bron' H a Vstfl  DE REGERINGS-VORM van alle die rampen werd, die vervolgends geftadig op zijn huis nederftortten; (*) terwijl de hovelingen van dezen ongelukkigen ' vorst reeds te* vooren alle de goede hoedanigheden van deszelfs hart C) Dus was liet ook alleen uit aanmerking van deze zelfde rede van ftaat, dat Lodewijk XV* de zwakheid had , van het aanhouden van dert prins Eduard Stuart, het welk te Parijs gelchiedde, te kunnen gedoogen, koe zeer deze hem ook anders zeer na vermaagdfehapt was, cn zijne eer voUrrekteiijk eischte,' dat hij denzclven op alle mogelijke wijden befchermde, op de minzaatofte wijze behandelde, ja zelfs door de prinfen van den bloeden deed eerbiedigen. Deze rede van ftaat was het, welke Peter I ook zo veele wreedheden deed begaan, cn met zo veele misdrijven bezoedelde; welke hem aandreef, cm zijnen oudften zoon te Aagten, als ook de prinfes Eudoxia Foederowr.a, Zijne eerfte gemaalin, op eene wijze te behandelen , welke van de koelbloedigde onmenfchelijkhcid getuigt ; van welke vorftin ons de riddcresfe d'Eoit de roerende gelchiedenis heeft nagelaten eene gefchiedenis, welke uit haaren aart ten uiterften gefchikt moet geoordeeld worden, om eiken den reinften eerbied en eene onbefchrijvelijkc hoogachting voor geheel de zwakke, tedere fekfe intéboezemen. Ja, men gevoelt zich indedaad tot traanen geroerd, terwijl men dit gelchiedverhaal doorleest, waarvan eiken bladzijde ons beurtelings de euveldaaden van den vorst en de onderwerping, ja de zuiverftc deugd der onderdrukte onlchuld ten toon fpreiden. En .is het niet deze zeilde rede van ftaat, welke Tiberius aanvuurde, om het begin zijner regering met den moord van Agrippa te kenmerken? „ Er worden" dus "preekt ia Bruijere „ noph konst, noch eenige, de allerminfte kundigheid vereischt, om, „ als een dwingeland te , hcerfchen, en die ftaatkunde, welke alleen „ beftaat in het plcngen van menfchenbloed, is zeer beperkt, ja ivoor „ geene de minfte verfijning gevormd. Zij leert, die genen omtebren„ gen, wier aanzien tot een hinderpaal voor onze heerschzugt ftrekt. „ Een mensch , die met een wreeden aart geboren werd , verrigt dit „zonder eenige moeite, en deze is de algrijzelijkfte , doch tevens „ ruwfte wijze, om zijn . gezag te handhaaven , of hetzelve uittcbrei5j den," —— Dan, voor een vrij volk kan 'er geene andere rede van ftaat beftaan, dan'alleen die, welke de waare eer volkomen bflijkt, en waar op de oprechtheid en waarheid haar zegel drukken. Deze rede eener wezenlijke eer en waardigheid is het, welke Arijtides bewegen, em den raad van Tbemijiecles te verwerpen, uit hoofde van dit denkbeeld alleen, dat die voordeelig, doch geenzins met de eerlijkheid beftaanbaar was. De Fransche Vertaaler.' IIÖ  van EENEN VRIJEN STAAT. 117 hart hadden doen ontaarten, daar zij derzelver bron wisten te vengiftigen. Alle deze voorbeelden zullen zeker genoegzaam zijn, om aantetoonen, dat, wanneer men zijn gedrag voor al enkel van zodanig eene rede van ftaat doet afhangen, welke beftendig van de voorfchriften der billijkheid en rechtvaardigheid afwijkt, dit alsdan niets anders zij, dan in eene ftaatkundige dwaaling te vervallen , wier gevolgen , voor die genen zelve, altoos ten uiterften noodlottig waren, die de voorfchriften derzelver met de meeste voorzigtigheid volgden, naardien deze rede van ftaat door alle tijden heen en bij alle volken den ondergang dier bijzondere perfonen, dier gedachten of natiën, die deze volgden, voorzeker verhaast heeft. Ten vijfden, zoude het eene nieuwe • en in de ftaatkunde zeer nadeelige verkeerdheid zijn, wanneer men de wetgevende magt cn het uitvoerend gezag tevens beftendig aan eenen enkelen, of wel aan verfcheiden geflachten tevens wilde toebetrouwen, die beftendig ten dien einde vcrëenigd waren. * Door de wetgevende magt verftaan wij het volftrekt gezag, om, in een wel beftierden ftaat, wetten te maaken , te verklaaren , of te vernietigen. Dit gezag heeft nimmer ergends anders, dan in den boezem der raadsvergaderingen en algemeene famenkomften des volks, welke op zekere bepaalde tijden gehouden werden , indedaad berust. Het tweede, naamelijk de uitvoerende magt, welke uit het eerfte voordvloeit, is dat vermogen, het welfc men aan eenen enkelen perfoon, onder den naam van vorst bekend, heeft tocbetrouwd, of aan verfcheiden raadsheeren tevens verkoos te fchenken. Dit gezag verfchaft den genen, die daar mede bekleed is, het recht, om de wetten, die ten meesten voordeele van het ftaats-beftier gemaakt zijn , te doen uitvoeren. II 3 Wan-  ïï8 de regerings-vorm Waaneer men deze verdeeling wel begrijpt, volgt daar uit, dat men ook zelfs in geen, hoegenaamd buitengewoon geval infiaat zij, deze twee verfchillende magten in handen van een zelfden rang van burgeren te ftellen, wier belangen hierdoor vlak ftrijdig met dien van den ftaat zelvcn zouden worden, zonder het gemeenebest tevens aan de grootfte gevaarcn blootteftellcn. (*) Het is dus volftrekt noodzaakelijk, dat de beide gezegde magten, eenmaal aan onderfcheiden lieden toebetrouwd, nimmer binnen het bereik van een enkelen perfoon of ran^. van menfehen geraaken, ten ware-alleen, wanneer de algemeene vrijheid door een allerdringendst ger vaar gedreigd wordt. Dan, het gewigt en aanbelang van dusdanig een zo vreezelijk gevaar kan nimmer van een langen duur zijn. En wanneer de wetgevers, bij wien het opperfte gezag huisvest van het volk, 't welk hun de uitoefening daar van heeft toebetrouwd, zelve de uitleggers der wetten en de uitdeelers van het recht werden, als dan zou het volk zich pit hoofde van een onvermijdbaav en zeer naturelijk gevolg van alle middelen, om eenig herftel van zijne grieven te bekomen, geheel verfteken vinden, naardien het fpoorbijster zij , deze zelfde lieden voor de vierfchaar te daagen, om rekenfchap te geven van hunne verrigtingeii, daar zij uit hoofde dier oppermagt, waar mede zij bekleed zijn, met de wetten zelve alleen een enkel en zelve vermogen uitT maaken. Dusdanig eene tegenftrijdigheid te laten ftand (*) De lezer zal in het aanhangzel van dit deel, hoofdfl. I van 't 3de boek over 't maatfchappelijk verdrag, het welk ik aan het einde van de voorreden van dit werk heb aangekondigt, zien, met hoe veel wijs, beid, doordringentheid en klaarheid van grondftcllingen J. J. Reusfcas, de "noodzakelijkheid deze;- ycidccling ygn magt in alle haar betrekkingen pndeizogt heeft,  van EENEN VRIJEN STAAT., ftand grijpen, is even het zelfde, als de grondflagen van de ftaatkunde te ondermijnen , naardien het altoos overeenkomftig met de gezonde rede geweest zij, te verönderftellen, dat 'er overheden of beftierers van eiken ftaat konden gevonden worden, die welligt een daadelijke overtreding begaan en zeer vatbaar zijn zouden voor het bedrijven van onrechtvaardigheden. En tevens ftrijdt het ten fterkftcn tegen alle denkbeelden eener welbegrepen ftaatkunde, wanneer 'er niet gezorgd wordt, dat den volke fteeds eenig middel overig blijve , om zich _ tegen de ongeregelde hartstogten en boosheid va» die genen in veiligheid te fteljcn, aan wien men in zulk een geval de wetgevende magt zoude hebben toebetrouwd. Dit is zeker , dat alle vrije volken , die immer voor onze tijden beftaan hebben, fteeds de grootfte oplettendheid betoonden, ten einde deze twee foorten van magt van een gefcheiden te houden, cn die geenzins in even de zelfde handen te laten, maar dezelve integendeel in die van geheel verfchillende perfonen te ftellen, ten einde de ambtenaaren of overheden, die het volk met het maaken en in orde brengen dier wetten gelast had, welke tot een regel voor het ftaats-beftier moesten ftrekken, nimmer even dezelfde zijn mogten , die daar zij aan dezelve gehoorzaamden, ook tevens gehouden waren, om te waaken, dat het volk zich daar aan onderwierp. En dus waren deze natiën beftendig in gelukkige omftandigheden , naardien zij , aan wien men de uitvoering der wet en het handhaaven der goede orde had opgedragen, zich nimmer van de verpligting ontftaan konden, van aan de opperfte vierfchaar, welke door het volk met het gezag van wetten te maaken befchonken was, rekenfchap van hun gedrag afteleggen , bij welke vierfchaar dus die magt berustte, welke door 'ons met den naam van wetgeH 4 vcn"  iao DE REGERINGS-VORM | vende beftempeld wordt. Bovendien merkt men op, dat, zo het waar zij, dat de vorften of erfelijk verklaarde overheden altoos een onbepaald gezag over de volken hebben uitgeoefend , dit nimmer anders hebbe plaats gegrepen, dan, wanneer deze, door middel van eene misdaadige behendigheid het eindelijk zo ver hadden weten te brengen, dat zij de uitoefening dier beide magten tevens wisten te overweldigen , en zich aantemaatigen , het geen nimmer, dan alleen trapswijze heeft kunnen ftand grijpen, en wel door middel van dusdanig eene daadejijke overhelling aller magt naar het onbeperkt gezag. Dus heeft men op het vaderlijk beftier der aardsvaderen en goede vorften der vroegfte tijden dat onbeperkt bewind zien volgen, het welk de alleenheerfchers in laater dagen uitoefenden, terwijl deze laatften, die enkel aan de infpraak van hunne willekeurige verkiezingen gehoor gaven, ten laatften geheel het wereldrond aan zich hebben weten te onderwerpen, na dat zij de volken alvoorens van hunne vrijheid, en alle recht, om de gemaakte wetten te bekragtigen, hadden weten te berooven. Dus zegt ook Cicero in zijn tweede boek de officiis en in hét derde de kgibus, wanneer hij van de aanftelling der koningen fpreekt, dat het eerfte middel, dat waar van zij zich bediend hebben, ten einde hunnen wil te doen vervangen, en zich dus blindelings aan hunne grilligheden alleen te kunnen overgeven, hier in beftaan heeft, dat zij de •tvveevouwige magt van wetten te maaken, en deze te doen uitvoeren, in zich verëenigden. Dan, wat toch kan 'er uit zulk een gedrogtelijke verëeniging en een zo fpooreloos gedrag voordvloeiën ? Na dat deze verëeniging eenmaal had ftand gegrepen, 'zag men niets anders dan onrechtvaerdigheden bedrijven, en deze onrechtvaerdigheden waren zelfs van dien daf het onmogelijk weid, eenige vergoeding daar  van EENEN VRIJEN STAAT. xai daar, voor te erlangen, tot eindelijk het volk begon te gevoelen, hoe noodzaakelijk het was, zich zelf zodanige wetten tc vormen, welke de wijze, waar op hetzelve voordaan zoude beftierd worden, nader beftemdcn. Toen was het, dat het zelve plegtigc cn telkens op een volgende algemeene vergaderingen infteldc, in welke het wetgevend gezag werkelijk huisvestte; en nu zagen de vorften in die ftaaten, waar men dczelven nog liet in ftand blijven, hunne magt zo zeer beperkt, dat zij niet in ftaat waren iets meer te verrigten, het geen met de wetten ftreed, uit vreeze van, , ingevalle eener daadelijke afwijking, hunne inbreuken of misdagen voor de vierfchaar dier volksvergaderingen gebragt te zien, wanneer deze zich gewisfelijk van derzelver magt zouden bediend hebben, ten einde hen ingevolge de vereischtcn der omftandigheden te ftraffen. De aloude gefchiedfehrijvers van Athene, van Spctrta en de overige ftreeken van Griekenland bewijzen ons ten duidelijkften, dat het in deze vrije ftaaten een onveranderlijke ftelregel was, dat men nimmer het wetgevend en uitvoerend gezag behoorde onder een te mengen; want hoe zeer hunne bijzondere ftaatsgefteltenisfen ook onderling mogten verfchillen, genoten egter alle deze gemecnebesten in den beginne in eene meerdere of mindere maate eene wezenlijke vrijheid tot aan die zo noodlottige als onderfcheiden tijdperken, waar op die ftaaten aan het juk der dwingelanden onderworpen werden. Dus droeg de Romeinfche raad reeds in de eerfte tijden zijner inftelling geen het minfte bedenken, om deszelfs eerften koning te Aagten, gelijk zijn lighaam dan ook werkelijk verfcheurd werd, alleen om rede, dat hij zich eene willekeurige magt had aangemaatigd , wetten maakte , cn derzelver uitvoering alleen naar zijne grilligheden regelde; en Livius fchrijft het verdrijven van den laatften Tarfl 5 #»/-  122 DE REGERINGS-VORM quinius voornaamelijk aan de haatelijke wijze toe, waar op die vorst, na de wetten opgefteld en afgekondigd te hebben, die vervolgends bij de uitvoering enkel volgends zijn willekeur verklaarde, en dit wel in confulto fenatu — zonder, den raad daar over te raadpleegen. Dan, daar de raadsheeren zelve vervolgends de hoofden van het Romtinfche volk werden, na dat men de koninglijke waardigheid alvoorens had afgefchaft, en zich nu dagelijks ftouter en willekeuriger betoonden, bragten zij het eindelijk ook mede zo ver, dat zij de tweevouwige magt insgelijks in zich verëenigden, het geen dan ook den volke zo ondragelijk werd, dat het eindelijk tot wanhoopige uiterften overfloeg, het welk ten laatften daar op uitliep, dat men de wetgevende magt aan den raad ontnam, en die tot de ingeftelde volksvergaderingen overbragt. Dan, wat het uitvoerend gezag aanbelangt het zelfde volk ftelde dit ten deele in handen zijner eigene ambtenaaren, en ten deele in die des raads. Deze ftaatsgefteltenis bleef dus geduurende verfcheiden eeuwen, tot heil en genoegen van alle de onderfcheiden rangen ftand houden, tot op het tijdftip, wanneer de raad door middel van eene menigte van fpitsvindigheden en konftenaarijën het eindelijk zo ver bragt, dat deze de twee gezegde magten weder aan zich trok; waar uit dan ook de vreezelijkfte verwarringen voordvloeiden. In volgende eeuwen durfden de keizers, in weêrwil van hunne wederrechtelijke aanmaatigingen, egter nog geenzins aanftonds deze twee onderfcheiden takken van het bewind weder aan zich trekken; ja, zij geloofden met geene mogelijkheid tot dit onbeperkt bewind te kunnen geraaken, dan enkel door hunne oiiderdaanen ongemerkt en trapswijze aan het verlies van hunne vrijheid te gewennen; en eerst, na dat hun dit gelukt was, toonden zij onbewimpeld,  van EENEN VRIJEN STAAT, 153 peld, dat zij ten oogmerk hadden, in hunne perfonen het recht van wetten te maaken, en dat van die uittevocren, werkelijk te verëenigen, cn deze uitvoering der wetten enkel naar hun goeddunken te regelen, zonder eenig hooger gezag te erkennen, waar aan zij de minfte rekenfchap van hunne daaden zouden verfchuldigd zijn. Dan, van dit. tijdftip aan verloor Rome voor altoos zijne vrijheid. En wanneer wij nader tot onze tegenwoordige tijden komen, zien wij zeer duidelijk, dat Venetië, daar het . aan deszelfs raad, die enkel uit edelen is famengeftcld, bij uitfluiting het wetgevend gezag te gelijk met het uitvoerende toebetrouwde, dit gemeenebest, onder alle de overige vrije . ftaaten, ook nimmer dien trap van vrijheid bereikt hebbe , in wiens bezit men Florence, Sienne, Milaan , en andere ftaaten van Italië gezien heeft tot op het oogenblik, toen deze daar van berooid werden door den een of anderen hunner burgeren, die daar zij zich te gelijk van twee magten meester maakten, welker verëeniging zo onbeftaanbaar met de vrijheid was, de opperm'agt onder den tijtel van hertogen op eene gewelddaadige wijze aau zich trokken. Van alle de gezegde ftaaten is Genua de eenige, die zijne vrijheid heeft weten te behouden, daar het de wetgevende magt fteeds in dc volks-vergaderingen wist te doen blijven, en de uitvoering enkel aan een hertog, die niets, dan eenen blooten tijtel bezit, en eenen raad overliet. En de affcheiding der zer twee verfchillende magten, als mede de zorg, welke men betoont, om te verhoeden dat zij nimmer in de zelfde handen geraaken —1 deze zijn de voornaamfte reden, waarom dit gemeenebest, te midden van het overige gedeelte van Italië, cn hoe zeer ook alle deszelfs nabuuren zich onder het juk der dwingelandij genoodzaakt waren te krommen, J ' daar  ÏS-. DE REGERINGS-VORM daar deze tevens noch den vereischten moed, noch eene genoegzaame deugd bezitten, om hunne kluisters te verbrijzelen, egter nog geftadig zijne vrijheid behouden hebbe. En hoe toch zijn de Turkfche keizers weleer zo magtig en onafhangelijk geworden, indien dit niet gefchiedde door de verëeniging dier twee magten' in hunne perfoon alleen? En was het niet door even het zelfde middel, dat de koningen van Frankrijk en Spanje een onbeperkt gezag verwierven ? In vroeger dagen was dit geheel anders, en zelfs vinden wij in de kronijk van Ambrofiüs Morales, dat toenmaals de wetgevende magt in Spanje werkelijk in de raads-vergaderingen berustte,' welke door geheel het volk gehouden werden; dat de koning niet anders, dan enkel een ambtenaar was, dien het zelfde'volk verkoren had, aan wien men dan ook dc zorg toebetrouwde, om te maaken, dat de wetten, welke uit de algemeene vergaderingen waren voordgevloeid, daadelijk ten uitvoer gebragt werden. Hij was dan ook verpligt van zijn gehouden bewind rekenfchap afteleggen, en ingevalle hij het waagde, eenige inbreuk op de wetten te maaken, zoude hij met de uiterfte' ftrengheid behandeld zijn. Deze gewoonte was aldaar algemeen aangenomen, en Mariana heeft ons daar van in zijne gefchiedenis de duidelijke bewijzen gegeven. Het zelfde had ook in Arragon plaats (*}, tot eindelijk (*) Arragon was een der eerfte gewesten, die zich aan de heerfclrappij der Mooren onttrok. Na dat dit gefchied was, verkoos men aldaar een opperhoofd, en de {temmen vielen ten dien einde op Gare ia Ximenos, een edelman dier landftreek, die toen den tijtel van graaf aannam. Zijn gezag werd egter door de wetten bepaald, welker handhaaving hij voor zich en zijne opvolgeren bezwoer, daar bij vcrklaarende, dat ingevalle hier tegen gehandeld werd, het volk niet langer zou gehouden zijn, hem te gehoorzaamen, cn hetzelve alsdan tevens het recht erlangde, van eenen anderen vorst, of koning, ook zelfs onder de hei- '  van EENEN VRIJEN STAAT. 1^5 lijk de kroon van dat gewest, door het huwelijk van Ferdinand'&n Ifabella, aan die van Spanje gehegt werd, en van toen aan verloren deze beide ftaaten derzelver vrijheid door dc inbreuken, welke Ferdinand daar op geduurig maakte, en de konstenaarijen, waar van hij en zijne opvolgeren zich ten dien einde bedienden, zo dat zij hier door dus de wetgevende en uitvoerende magt tevens in zich ver- ccnig- teidenen en ongeloovigen te kiezen. Ten einde voor de hsndhaaviflg der wetten te zorgen werd 'er te gelijk een opperhoofd van den rechtsdwang aangefteld, die noch ten aanzien van zijn perfoon, noch met opzigt tot zijne goederen konde geftraft worden, dan alleen door de ftaaten des lands, die uit den graaf van Arrag.t, en het volk moesten zijn famengcfteld. Hier bij werd tevens bepaald , dat , zo de graat van Arragtn eenigen onderdaan, hoe ook [genaamd eenig onrecht deed, de edelen deze zaak onderzoeken, en ten zelfden tijden verhinderen zouden, dat men den graaf eenige de minfte fchatting betaalde, tot zo lang, dat hij den mishandelden alvoorens fchadgjoos geftcld, en voldoening gefchonken had. De koningen, die in laater dagen op de graavert volgden, onderwierpen zich insgelijks aan deze wetten en voorrechten des volks, en leiden daar,op geknield en blootshoofds in handen van het opperhoofd van den rec'htsdwang, die gezeten was cn het hoofd gedekt had, den eed af, terwijl deze, na dat de gezegde eed uitgefproken was, deze woorden, in naam des volks", zeide: «Wij, die „eene even i groote waarde, als gij, bezitten, ftellen u tot onzen * koning en heer, onder voorwaarde , dat gij onze voorrechten en "„ vrijheden zult bewaaren, en niet anders." ■ Dan , deze wijze van trouw cn hulde te belooveri, werd bij eene vergadering der ftaaten, in tegenwoordigheid van den koning Filips IV afgcfehaft, cn de gefchic, denis leert ons, dat, toen men hem het pergament, waar op deze wet gefchreven was, ter hand ftelde, hij zijnen dolk trok, en die daar mede doorfneed, waar bij hij zich zeiven aan de hand kwetlte, en dat, daar 'er eenige droppels van zijn bloed op het gefchnft vielen, hij tevens zeide, dat dc vernietiging eener wet voorzeker niet, dan door het bloed van eenen koning gefchieden kon. Van daar is het dat deze vorst door verfcheiden gefchiedfehrijvers met den naam van EspagneU, en Piermal beftcmpJd , eu door anderen N^rment en da „lenige geheèten is. Dan, het gezag van het opperhoofd van den rechtsdwang, ten aanzien van de rechtere» en alle anderen ambtenaaren, die het volk konden onderdrukken, bleef niettemin bewaard, en hcc.t beftendig ftand gehouden. Moreri>  iz5 DE REGERINGS-VORM ëenigden, en dus alle de voordeden wisten te vernietigen, die men bezeten had, zo lang beide magten verdeeld waren, welke zij thans onder de benaaming van koninglijke voorrechten ondereen mengden. Zo lang het volk van de beide genoemde ftaaten de twee bewuste magten in verfchillende handen wist te doen berusten, genoot hetzelve .alle de' wcldaaden, Welke de vrijheid fchenken kan; dan, zodra de koning van Spanje dezelve beide tevens had weten magtig te worden, zag men alle de bronnen van het geluk en den voorfpoed _ des volkste gelijk uitdroogen. Welligt waren de Franjchen eenmaal het onafhangelijkfte volk, het welk immer op dezen aardbodem leefde, dat is, zo lang hetzelve de wetgevende magt alleen in den boezem der drie vereende ftanden van het rijk deed berusten. Deszelfs vorst, hoe zeer "hij ook de ziel van geheel het ftaats-beftier uitmaakte , was egter indedaad niets anders, dan een ambtenaar, die zich aan de wetten, welke hij gehouden was te doen uitvoeren, werkelijk zeiven onderworpen vond. Lodewijk XI was de eerfte, die deze voortreffelijke inrigting omkeerde, daar hij het tweevouwig vermogen, dat der' wetgeving en tevens dat van derzelver uitoefening te doen plaats vinden, aan zijne kroon wist vast le hegtcn. En daar zijne opvolgers dit voorrecht geftadig aan zich behielden, beroofden zij de Franfchen hier door van die gulden vrijheid, welke zij buiten twijfel eenmaal wederom zullen terug nemen, indien zij flegts van hunnen moed verkiezen gebruik te maaken, eu zich ten eenigen dage de geliefkoosde gebruiklijkheden hunner voorouderen van nieuws voor den geest roepen. Daar Karei I, zonder zich«,langer te herinneren, dat een koning van Engeland, niets meer, dart enkel een eerfte overheids-perfoon zij, die zich met het  van EENEN VRIJEN STAAT. 12.7 hot vertrouwen zijner onderzaaten vereerd vindt, en diensvolgends verlangde, om op het fpoor van den vernietiger der Franfche vrijheid te treden, mede eene "pooging deed, om béide magten tevens aan zich te trekken, door de affchaffing van het parlement, zag hij egter in het einde in ftede van dat onbepaalde gezag eens dwingelands, het welk Lodewijk wist te verwerven , insgelijks magtig te worden, daar tegen zijne dagen door eenen fmaadelijken dood verkorten. Dan, het blijkt uit al het gezegde nu genoegzaam duidelijk, dat het belang eens volks volftrekt vereisfche, dat men nimmer de verëeniging dier beide magten gedooge, terwijl wij ten zelfden tijde zien, dat zodanig eene noodlottige verëeeniging altoos de verdelging der vrijheid van een volk heeft ten gevolge gehad. Eene andere dwaaling, welke in voorige eeuwen zeer gemeen was, beftond hier in, dat het volk zich gercedelijk aan de uitfpraak van eenige enkele perfonen onderwierp met betrekking tot dat gene, wat zijne bijzondere zaaken of belangen betrof. Zie hier de gevolgen, die daar uit voordfpruiten. Ingevolge hier van werden de zaaken zelve nimmer met de vcreischte oprechtheid voorgefteld, noch genoegzaam onzijdig behandeld, en dus poogde men alleen elkander te verfchalken, ten einde zich van het wel [gelukken van een geliefkoosd ontwerp volkomen te verzekeren. Er heerschte dus geene de minfte vrijheid in het ftemmen; het was volftrekt niet noodig, de toeftemming des volks te erlangen; het houden van algemeene volks-vergaderingen werd dus ook nutteloos. Men' vestigde derhalven ook weinig oplettendheid op de belangen van den ftaat, en gedroeg zich enkel volgends de oogmerken der partij, waar toe men behoorden. Zonder zich om het voordeel van het grooter gedeelte van  ï»8 DE REGERINGS-VöRM van de natie te bekommeren, fcheen men zich al* leen hier op toetelcggen, dat men hetzelve in een verachtelijke onwetendheid hield, ten einde het te gelijk onder ,het juk 'der flaavernij , mogt gekromd blijven, onder voorwendzel van het aan de wetten te doen otidergefchikt wezen, en ' dc goede orde te handhaaven. Dan, eindelijk beftbnd 'er onder alle deze nadcelige gevolgen geen noodlottiger, dan de naijver der hoofden van den ftaat, naardien deze dezelve geftadig tegen elkander wapende, terwijl zij zelve buiten ftaat waren, om hun gezag behoorclijk te handhaaven, en hetzelve genoegzaam te doen eerbiedigen. Het zoude voor het gehecle volk van weinig gewigt geweest zijn, of zij elkanders ondergang berokkend hadden , of niet, indien dit volk zelf, terwijl het zich gedwongen vond, om telkens aan die onëenigheden deel te nemen, naar gelang het bloed, de vriehdfehap, of het bijzonder belang dit aan de een of andere der partijen hegttc, niet ten gelijke tijde alle de ellenden gevoeld had, welke fteeds met eenen burger-oorlog onaffcheidbaar gepaard gaan, daar deze te gelijk beftendig in de flooping der ftaaten zelve eindigt, en die ten laatften onder het juk van eenen enkelen dwingeland kromt. Athene onderging dit treurig lot, toen het tien opperhoofden aanftelde, die in de gefchiednis met den haatelijken naam van dwingelanden te recht beftempeld zijn. — ,, Deze dertig fchrikgedrogten" — zegt Xemphon „ eenmaal meester van alle ge- „ zag in den ftaat geworden, behandelden en bt„ flischten onder zich alles, wat 'er flegts mogt „voorkomen, en zo zij. zich fomtijds al eens ver„ toonden, als of zij het gevoelen der volks-ver„ gaderingen innamen, gefchiedde dit egter nooit, ,, dan na dat zij alvoorens van eene te groote meer„ derheid verzekerd waren , welke beftendig ge- „ dwon-  van EENEN VRIJEN STAAT. 129 „ dwongen was , zich naar hun wil te 1 fchikken. „ En zo 'er bij geval eens een burger gevonden „ werd, die nog deugd genoeg bezat, om hunne „ handelingen te berispen, of de rechten van zijne „ landgenooten wederteëisfchen, werd hij ter dood „ veroordeeld op de onbeftemde befchuldiging alleen, ,,-van een vijand van de algemeene rust, en een „ verftoorer der goede orde van den ftaat te zijn. „ Dan, deze dwingelanden bezaten deze onbepaalde „ magt, welke zij gemeenfchappelijk uitoefenden, al„ leen eenen zeer korten tijd. Elk hunner verlang„ de zijne ambtgenooten daar van te berooven, en, „ dat de onëenigheden, welke 'er onder hen dage„ lijks plaats vonden, geene dier noodlottige gevol„ gen na zich fleepten, die men anders daar van „ naturelijk had moeten dugten, werd hier door „ veroorzaakt, dat naamelijk het volk, niet in ftaat „ om hunne geweldenaarijen langer te dulden, wel „ dra te wapen ijlde , hen aan alle zijden „ aanviel , . en dus noodzaakte zich weder te „ verëenigen, ten einde elkander onderling te ver„ dedigen. De gefchil'len, tusfehen deze dwinge„ landen ontftaan, gaven aanleiding tot een burger„ krijg, die met hunne verbanning een einde nam. „ Dan , helaas ! zonder uit het gebeurde eene ge„ noegzaame leering getrokken te hebben, ftelden „ de Atheners nu wederom tien gezaghebbers aan, „ die, door even denzelfden geest, als de dertig „ voorigen bezield, van nieuws eene pooging de„ den , om het ftaats - beftier omtekceren , het „ welk nog geftadig wankelbaar fcheen , tot ein„ delijk een eenige het zo ver wist te brengen, „ dat hem de willekeurige befchikking over al het „ gezag werd opgedragen." ' Er beftond egter nimmer eenig volk, ook zelfs geen der onbefchaafden , het welk niet zelf even ijverig , als elk der meer gevormd en alle des- II. d e el, I Zelfs  i3o DE REGERINGS-VORM zelfs vermogens infpande , wanneer het alvoorens de noodlottige gevolgen , die 'er uit een lafhartige onderwerping en blinde gehoorzaamheid aan de trotfche bedoelingen van eenige meer vermogende bijzondere perfonen, naturelijk moeten voordvloeiën * door de ondervinding had leeren kennen — 't welk als dan' niet alle zijne vermogens infpande , om dezen misflag vervolgends te verbeteren, door geene, hoe genaamde middelen te fpaaren, ten einde deszelfs oorfprongelijk gezag weder te erlangen , en zijne voorige majefteit te doen herleeven, daar het deszelfs hooge vergaderingen in het bezit van alle derzelver rechten herftelde. Dus verhaalt ons Herodotus in zijn tweede boek, dat de Egyptenaaren, na dat zij alvoorens bij den dood van hunnen koning Sethon het eenhoofdig, gezag vernietigd hadden, door middel van eene openlijke verklaaring, welke den volke zijne vrijheid wederfchonk, de befticring der zaaken aan twaalf lieden overgaven, die intusfehen, zodra zij zich in zulk eenen gedugten ftaat gefteld hadden, dat zij van de zijde des volks niets meer behoefden te dugten, terftond onderling in twist geraakten omtrent het'aandeel, dat ieder in het openbaar bewind erlangen zoude. En deze tweedragt der •hoofden wikkelde het volk nu in eenen oorlog, waar van het einde was, dat geheel het gezag in handen van Stammencus geraakte, daar deze alle zijne overige ambtgenooten ten onderbragt. Doch van alle de voorbeelden , die ik hier zou kunnen aanvoeren, is 'er voorzeker nergends een treffender te vinden, dan dat, der beide driemanfchappen van Rome. Het eerfte derzelve, bet welk uit Pompejus , Cafar en Crasfus famen gefteld was , ontrukte reeds aanftonds bij deszelfs eerfte wording aan het gemeene-best het recht, het welk dit te vooren bezeten had, van naamelijk van alles ken-  van EENEN VRIJEN STAAT. 131 kennis te nemen; en de even genoemde drie lie* den gewenden zich nu zo zeer om alles onder elkander te beflisfen, dat zij het volk nooit meer deden famenkomen, dan alleen , wanneer zij aan het een of andere gevaarelijk ontwerp een fchijn van wettigheid wilden geven. Zij kwamen overeen, dat 'er in geheel het gemeene-best niets gefchieden Zoude , het geen tegen hunne bijzondere oogmerken aanliep. Doch nu konden deze ftaatzugtige lieden met geene mogelijkheid de onderdanigheid befchouwen , welke het volk betoonde daar het zich aan hun onderwierp, zonder dat elk hunner tevens een heerschzugtig verlangen gevoelde, om zich boven zijne ambtgenooten te verheffen. En nu werd geheel deze aardbol aanftonds verwoest ; alömme greep men de wapenen, en eerst toen hield het bloed op in geheele ftroomen te vloeien, wanneer Pompejus door zijnen dood de dwingelandij van C noeg , zo hem die alleen fchijnen eigen te wezen. Ja zelfs durve ik gcrustelijk ftellen , dat het voor hem gevarelijk zoude zijn, wanneer hij die bezat en zich daarvan werkelijk bediende, daar het hem in tegendeel nuttig is, zich te gelaten als of hem die warelijk waren ten deel gevallen. Hij moet dus goedertieren, getrouw in het vervullen zijner beloften, minzaam, o.-recht, en godsdienftig fchijnen, maar in weerwil hier van zich zeiven altoos zo zeer bezitten, dat hij, wanneer het noodig is, volkomen het tegenovergeftelde dezer eigenfehappen kan en weet te verrigten; en zelfs durve ik als eene bewezen waarheid ftellen, dat een vorst vooral zodanig een, die zich flegts nog onlangs van het bewind heeft meester gemaakt, geenzins inftaat zij alle die dingen volkomen waartenemen, waardoor II. deel. K men  146 DE REGERINGS-VORM men iema-id voor een braaf mensch hotidt, naardien de vereischte van den ftaat hem meermaalen dwingen om zijn woord te breken , en tegen de liefdaadighcid, de menfchelijkheid, en den godsdienst,, aan te handelen, zodanig dat hij gedwongen zij zich naar de wisfelvalligheden van het lot te buigen en te fchikken, zonder van het pad der braafheid aftewijken, in zo verre hem dit mogelijk is, doch tevens zonder de minfte zwaarigheid te maaken een kwaade daad te bedrijven wanneer hem dit onvermijdbaar is. Voor het overige moet een vorst zich op het zorgvuldigst wagten, om immer iets te zeggen het geen tegen de vijf hier boven opgegeven hoedanigheden ftrijd, zo dat, wanneer men hem hoort, elk een zich altoos naturelijk verbeelden moet, dat hij de goedheid, de trouw, de oprechtheid , en de godsdienst zelve is. Dan, deze laatfte eigenfchap is juist die gene, welke ik voor hem van het meeste belang oordeele beftendig te vertoonen, te meer daar de menfehen in het gemeen veel meer gewoon zijn op het uiterlijk gezigt dan op het gevoel te oordeelen en elk eene volkomene vrijheid bezit van te zien, doch weinigen flegts van te voelen. Elk een ziet wat hij fchijnt, maar bijna niemand weet volkomen wat hij is, en het kleen getal van hun die weten wat hij is , durft geenzins de menigte tegenfpreken , welke zich agter de majefteit van den ftaat, even gelijk agter een fchild beveiligen kan. Voor het overige ziet men met betrekking tot de daaden der menfehen in het gemeen en vooral met opzigt tot die der vorften, omtrend wien men zich op geen hoogere rechtbank beroepen kan, enkel op den uitflag die deze hebben. Een vorst behoeft dus niets anders te verrigten, dan zijnen ftaat in ftand . te houden, terwijl alle de middelen, waar van hij zich ten dien einde bedient, in dit geval van elk zullen  vAn EENEN VRIJEN STAAT. 147 len goedgekeurd en geprezen worden, want de groote meerderheid ziet enkel op het uiterlijke, oordeelt alleen in gevolge der gebeurtenisfen, en deze meerderheid maakt bijkans geheel het menschdom uit; zo dat het grooter aantal van meer verlichten alleen dan in aanmerking koomt, wanneer de overigen niet weten waar aan zich te houden. Een zeker vorst (*) van onze dagen, wiens naam ik egter niet verkies te noemen, predikt ons niet anders dan den vrede en het handhaven van de goede trouw: dan, zo hij zelve deez' beiden beftendig had in het oog gehouden, zoude hij reeds meer dan eens, zijn roem en zijne ftaaten tevens verloren hebben. Zodanig is deze ftaatkunde en verfoeijelijke leére, welke reeds zo menigmaalen aan de hoven gepredikt is, dat zij zich aldaar eene ontelbaare menigte van volgelingen verworven heeft. Dan, dat het mij vergund zij alle de gevolgen te ontwikkelen die men daar Uit heeft afgeleid. Indien het waar zij, dat ef op dezen aardbodem niet dan zeer weinige allcenheerfchers gevonden worden, die deugds genoeg bezitten om zich tegen zo gevaarlijke leerftellingen te wapenen, is het volk hier door te meer verpligt, om omzigtig en fpaarzaam te zijn ten aanzien van het gezag dat het zelve aan die genen toevertrouwt, die met het beftier der algemeene zanken belast zijn. Het behoort dus zijne verrigtingen ten allen tijden zeer zorgvuldig gadeteflaan, en fteeds bereid te wezen om hen voor hunne afwijkingen te tugtigen. In- (*) Hiermede bedoek hij Feriinant koning van Castills en Aragott, die de verovering der beide Sicilicn alleen aan het lebenden zijner beloften, en trouwloosheid had dank tc weten. K a  14-8 DÉ REGERINGS-VORM Indien men eênen alleenheerfcher in de daad ieere »• of wel indien zijne eigen naturelijke neigingen hem aanzetten om zich mar gelang zijner bijzon-1 dere gé'fteldheid als een reden magtig wezen, van de wetten of wel' volgends de n'atuursdrift der dieren van het geweld te bedienen', behoort zijn volk hem egter altoos te verhinderen dat hij zich nimmer te zeer tot den verachtelijken ftand van het vee verlaagc; en dit zeker zal zodanig een volk ten. vollen gelukken , wanneer het zijne vrijheid ,' zijne voorrechten, de rechten der natuur, de magt óm zijne hoofden zelf te kiezen, en de onfehendbaare uitöefrening der wetten beftendig ongekreukt weet te handhaaven. Indien het waar zij dat een vorst beurtelings de gedaante van eenen leeuw, en dien van eenen vos moet aannemen, behooren zijne ónderdaanen hem ook beurtelings zo lang onder* deze beide geftalte te befpieden tot zij verzekerd zijn, dat zij den leeuw aan kluifters gelegd, cn den vos opgefpoord hebben , ten einde zij zonder moeite moge inftaat zijn, den eenen van al zijn vermogen te berooven, cn den anderen te verhinderen dat hij. zijn hol verlaate.' Indien een vorst niet in de mogelijkheid en tevens ook onder de verpligting zij om zijn bezworen belofte geftand te doen, of zijn gegeven woord te houden , zo dra flegts de gevolgen van zijne goede trouw eenig nadeel mogten veroorzaaken of de omftandigheden, welke hem tot zulk eene verbintenis dwongen, veranderd zijn; als dan eischt voorzeker het belang des volks dat het zich nimmer eenen vorst verkieze, en zich nooit gerustelijk op de toezeggingen, welke het van zijne alleenheerfcher ontving, verlate, maar fteeds een gedeelte van het gezag, het welk hetzelve altoos in ftaat fteld zijn opperhoofden tot het nakomen van hun woord  van EENEN VRIJEN STAAT. 149 woord tc dwingen, of hetzelve toelaat, die genen van hunne waardigheden te beroovcn , die zich hardnekkig geneigd toonen, om hetzelve ten flagteffer van hunne trouwloosheid te maaken, in zijne eigene handen houde. Indien het dus ook den vorften nimmer aan een fchoonfehijnend voorwendfel , .om hun gebrek van goede trouw te verglimpen in waarheid ontbreke, is het voor een volk, het welk zijne vrijheid door geweld van wapenen bekomen heeft, van het uiterfte aanbelang, dat het elke bijzonderheid, in het leeven dier aileenheerfchers, naauwkeurig waartoeme , ten einde zich nimmer door eenen enkelen fchijn tc laten verfchalkcn , misleiden • of bedriegen. Eindelijk, indien het onmogelijk zij , gelijk • Machiiivcl dit verzekerd, dat men de aanzienlijkfte ambten in eenen ftaat bekleede, zonder de kortst van veinzen volkomen te verftaan , wijl hij, die het oogmerk heeft om te bedriegen, beftendig eenen anderen vindt, die gefchikt is cm zich te laten omleiden, vloeit hier uit-noodzaakelijk voord; dat een volk nimmer tc opmerkzaam kan zijn om dc geaartheid zijner hoofden tc doorgronden, om tc onderzoeken of de beweegredenen, welke zij van hunne daaden opgeven, cp eene wezenlijke of enkel fchijnbaare noodzaakelijkheid gegrond zijn , en wanneer een volk ontdekt dat men van deszelfs oprechtheid een wezenlijk misbruik poogt te maaken, verdient het met recht in het juk der flavemij gekromd te worden, indien het gedulds genoeg bezit om zich aan het gevaar van andermaals bedrogen te worden bloottefteile.n. Ik zal hier het beftrijden dier dwaalingen van dc ftaatkunde, welke , helaas ! maar al te gemeen zijn, met weinig woorden poogen te eindigen , en na alvoorens de waarc regels te hebben opgegeven, ben ik voornemens dit werk te befluiten K 3 met  15° DE REGERINGS-VORM met eene raadgeving betreffende de wijze waarop men de lieden, beftemd om de hooge vergaderingen van een volk uittemaaken, behoort te verkiezen. Men heeft uit het te vooren betoogde reeds genoegzaam kunnen opmaaken dat de rechten, de vrijheid, en veiligheid van een volk geheel en al van de handhaving eener vastgeftelde orde afhangen, in gevolge van welke de algemeene volksvergaderingen telkens van nieuws op eene regelmatige wijze en op vastbepaalde tijden worden bij een geroepen, en hier uit heeft men buiten twijfel dit gevolg moeten afleiden, dat het namelijk voor een vrij volk van het uiterfte gewigt zij, dat men de geregelde opeenvolging -dier vergaderingen met geene mindere fchranderheid als omzigtigheid bepaale en zich hieromtrent gedrage even gelijk een ervaren zeeman, die noch zorg noch moeite fpaart, ten einde zijn fchip behoorlijk te beftieren , naardien hij overtuigt is' dat zelfs de geringde dwaaling deszelfs verlies onvermijdelijk moet ten gevolge hebben, zo niet het een of andere onverwagte toeval hem behulpzaam zij, om aan de woede der baaren te ontkomen. Men behoort dus vooral in een van nieuws opkomend gemeene-best, het welk op de bloedige puinhoopen van eenen burger - oorlog wederom gevestigt is , nimmer - uit het oog te verliezen , dat het niet meer dan billijk zij te voorönderftellen, dat 'er misnoegden, en tevens ongemeen werkzaame leeden in deszelfs midden zullen beftaan, die daar zij het volk gereed zien om zich te verzamelen, ten einde deszelfs perfoons verbeelders te verkiezen, alle mogelijke middelen zullen in het werk ftellen om deszelfs gunst en vertrouwen te winnen, met dat trouwloos oogmerk van aan het tegenwoordig beftier mede deel te erlangen om zich vervolgends van den geest hunner ambtgenooten meester te maaken, en aan het voorigc ftaatsbeftier, door de vcr- nie-  .van EENEN VRIJEN STAAT. 151 aietiging der volks-regering, een nieuw beftaan te fchenken. Men kan geenzins twijfelen dat in zodanig een geval de keuze van hun, die men behoort te benoemen, van de zijde der kiezers de grootfte oplettendheid vordert, wijl deze zich even zeer voor de nieuwe, als oude vijanden der ftaatsgefteltenis behooren te wagten, en zij, mijns oordeels, met de' grootfte zorgvuldigheid die onverfehilligen uit hunne hoogaanzienlijke vergaderingen behooren te verwijderen, die geene partij hoe ook genaamd aan* kleeven, wijl deze even gelijk een twee flachtig dier, het welk in beide hoofdftoffen leeft, nimmer een bijzonder eigen gevoelen hebben, en zich in allen gevallen aan die' zijde voegen waar zij hunne aangeborenc boosheid het meest gevleid zien. Het gezag aan de befcheidenheid van zodanige lieden ovcrtegeven is even hetzelfde , als de best mogelijke gefteltenis zelfs van eenen ftaat, aan het gevaar bloot te ftellen van ganfchelijk te worden omgekeerd. Men kan dus ten allentijde, doch vooral na het eindigen van eenen burger - oorlog, die aan het volk zijne vrijheid wederfchonk, nimmer te naauwlettend zijn, om den toegang van dusdanige hooge vergaderingen des volks voor alle dc zulken tc fluiten, die zich het zij openlijk of in het geheim tegen den vorm van deszelfs ftaatsbeftier verklaarden , gelijk ook voor hun , die de belangen des volks , alleen op eene zeer koele wijze omhelzen. Het overige gedeelte bezit een onwederfprekelijk recht om in het oppergezag te deelen, en al die voorrechten te genieten, die daar aan kunnen verknogt zijn. Men mag zich ten vollen overtuigd houden dat een volk nimmer in ftaat zal zijn die vrijheid te bewaaren, welke hetzelve, door het vergieten van zo veel bloeds, verwierf, indien het wezenlijke K 4 daar-  153 DE REGERINGS-VORM daarvan niet in de handen van hetzelve zij, dat is in handen van die burgeren, die geftadig allé hunne kragten infpanden 'om deze te bevestigen zonder tot dat einde ooit hunne raadgevingen, hun-i ne goederen, en hun bloed te fpaaren. Daar deze alleen nimmer den allern inften fchjjn gaven , waarom men hunne verkleefdheid' aan het ftaatsbeftier zou kunnen verdenken, verdienen zij dus ook den luifterrijken naam van burgeren , terwijl daar tegen die genen, die door, 'het zij uit onverfchilligheid, of uit eene zugt om te behaagen , of wel uit hoofde hunner grondbeginfêlen, aan de ontwerpen van de verraders van hun vaderland, de behulpzaamn 'hand te leenen, réchtsftreëks, of van ter zijde medewerkten om de belangen van het volk te ondermijnen, zich dus voor immer het geluk onwaardig maakten, om van de rechten en voordeden, die hun anders naturelijk toekwamen, wijl zij Ook mede een gedeelte des volks uitmaaken ook tevens het hunne te erlangen. In dit geval behoort het volk zich met fchranderheid en moed te wapenen, ten einde eene wettige keuze te doen , en voor het overige moet het de zorg, van zijne billijke bedoelingen te befchermen, aan de voorzienigheid ten vollen overlaten ; want niets is met de volmaaktfte rechtvaardigheid meer overeenkomftig dan dat men het volk in het bezit dier vrijheid en van die rechten ftelt, dié het van de natuur zelf eenmaal ontvangen hééft. Welk een misbruik het hier van dan ook immer zoude kunnen maaken , de billijkheid vordert niet te min, dat het die genieten , en de wanvoegelijkheden, die daar uit zouden kunnen ontftaan, zullen nimmer met die geenen kunnen vergeleken worden, die uit de ftoutheid van deze aan hetzelve te ontrooven of te weigeren, zeer ligtelijk konde geboren worden. Al-  van EENEN VRIJEN STAAT. 153 Alle volken door alle eeuwen heen hebben het dus beftendig als eene onbetwistbaare waarheid aangemerkt en: dit is ook' het gevoelen onzer dagen, dat naamelijk een ftaat, die flegts nog onlangs zijne vrijheid erlangde, of zodanig een in het midden van welken , de tijd deze vestigde, eene geduurige en regelmaatige opvolging van volksvergaderingen, in wier boezem zijne dierbaavfte belangen rusten, beftendig behoort te handhaven ; want het is niet mogelijk , dat men het volk van dit wettig recht beroove , zonder tevens onëenigheden , en tweedragt in het ftaatsbeftier te doen ontftaan. In deze overtuiging is het ook, dat de Romeinfche redenaar alle handelingen, welke op dc een, of andere wijze , met het algemeen belang des volks ftrijden , als eene fcheuring affchetst. Indien het dus gebeure , dat een burger de algemeene belangen van zijn volk verlaat, verliest hij aanftonds den naam van een beminnaar van zijn vaderland, wordt daar door buiten ftaat om naar eenige eer, of aanzien hier aan verknogt te dingen, en is dus niets anders, dan een fcheurziek mensch, wiens naam door alle eeuwen , gewis met afgrijzen zal genoemd worden. Einde van de vierde of laatjle afdeeling. K 5 AAN-  Ï54 DE REGERINGS - VORM AANHANGSEL TOT HET TWEEDE DEEL. w ei ligt zullen eenige mijner lezers denken, dat bét bijvoegen van het eerfte hoofdftuk van het derde boek van het Maatfchappelijk verdrag volftrekt overboodig zij aan het einde der vertaaling van werk, het welk onder de regering van Cromwel het eerst werd uitgegeven. Dan, ik zal hier alleen aanmerken dat het dezelfde rede zij, welke mij heeft aangezet om het zevende en agtfte hoofdftuk van den vorst van Nicolaas Machiavel aan het einde van het' eerfte deel van dit werk in te voegen i daar ik bedagt dat de leerftellingen van dezen meester in de ftaatkunde der hoven zo menigmaalen door vorften en hunne gelastigden zijn aangenomen, dat het wel der moeite waardig ware deze afgrijzelijkheden der zeden-leer , en konst van te heerfchen der onbeperkte gebieders hier eens met die leere te vergelijken, welke dooide vrije ftaaten allerwegen gevolgd wordt. Ik heb dit dus hier in gelascht, ten einde onze burgeren , na dat zij alvoorens, op de puinhoopen van een bedorven ftaatsbeftier, waar van alle de raderen geheel vergaan waren, indien het mij geoorloofd zij deze uitdrukking hier te bezigen, alle takken van het  van EENEN VRIJEN STAAT. ï55 liet openlijk bewind herfteld hadden, tevens bij den vroegftai dageraad van hunne vrijheid, de eerfte grondbeginfêlen mogen aanfehouwen, terwijl zij intusfehen dit bewind niet dan aan die genen hunner burgeren toebetrouwden, die uit hoofden van eene vrije verkiezing aan het roer van ftaat geplaatst zijn , en voordaan die zo gevarelijke geduurzaamheid van gezag niet meer aan iemand - van die genen toeftaan, aan wien zij het bewind betrouwen, terwijl zij hunne beftiercren fteeds verpligten om rekenfchap van hun gedrag te geven, en eindelijk terwijl zij zich aan alle de hoofdpunten van eene ftaatsgefteltenis onderwerpen , welke uit hoofden der ongemeene wijsheid waarmede dezelve beraamd werd, van eeuw tot eeuw voordcuuren en zelfs voor onze laatfte neeven, eene vrugtbaare bron van geluk, van magt, en van voorfpoed wezen zal. En daar de vrijheid en onafhangelijkheid des menfehen op een verbaazend aantal van onderfcheiden bewijzen rusten, die alle tot een zelfde oogmerk famenlopen , en reeds van de fchepping der wereld af hunnen oorfprong rekenen, kan het niet anders zijn of dit moet' eene aaneenfchakeling van ontallijke waarheden opleeveren, welke iedere eeuw nog geftadig vermeerderde en dat van welke zijde men die ook beginne te befchouwen, en op welk punt men ook het eerst zijnen aandagt vestige, men beftendig tot zodanig een reeks van grondbeginfêlen en zulk een rijke overvloed van licht kome, dat het onmogelijk zij daar aan den geringften wederftand te bieden. ■, Door welke onophoudelijke fnel-voordgaande en onafgebroken vorderingen waren toch de vorften in het einde zo ' ver gevorderd, dat zij den mensch volkomen vermogten in het ftof te drukken en zijnen aandagt van al dat geenen aftewenden , wat ooit in ftaat kon zijn, om hem zijne waardigheid, ziine recli-  i5ó DE REGERINGS-VORM rechten, en zijne magt van nieuws te herinneren? Het kan dus niet anders zijn of die mannen, die zich uit hoofden van hun vernuft, zo verre hoven het overige gedeelte hunner natuurgenooten verheven vinden, als de cederen van den libanon zich boven alle de overige boomen des wouds verheffen ; het kan dus niet anders zijn of die mannen moeten hunne natuurgenooten met zulk eene onbefchrijfelijke liefde bemind hebben, welke eeniglijk in ftaat is, alle gevaren, _de verbanning, gevangenisfen', en zelfs den dood te doen verachten. Een zeer bekwaam vernuft zou ons een fchets van de eerfte voordgangen van het onbeperkt gezag kunnen geven, en voorzeker zou dit tafreel een volk 't welk deze in zijnen loop geftuit heeft, en tevens volkomen bereid is zich tegen allen wederftand, die het onbeperkt bewind mogt bieden, kloekmoedig te verzetten, volftrekt niet onverfchillig zijn. Het is voorzeker aan de wijsbegeerte dat wij dien fmienloop van denkbeelden verfchuldigd zijn, Waardoor elk een om het zeerst naar eene welgevestigde orde haakt, ja die allen eenftemmig, eu te gelijk doet handelen. Het is aan deze veranderingen , welke 'er plotfeling in aller denkbeelden heeft plaats gegrepen, dat men die pogingen moet toeichrijven , welke allerwegen dezelfde waren, en welke te weegbragten dat men alömme zo zwak een tegenftand zag bieden naar evenredigheid der beweging, welke uit de hoofdftad naar de overige gewesten over ging. Het oogmerk, waarmede ik het volgende hoofdttuk uit het Maatfchappelijk verdrag genomen in dit werk heb ingelascht, beftaat hier in, dat dus de lezer met eenen enkelen wenk in ftaat zij de verdeelingen van het ftaatsbeftier in een wetgevende,, en uitvoerende magt te vergelijken, welke verdeeling , Needham reeds in de Voprrge eeuw aan,  van ËENEN VRIJEN STAAT. 157 alle wetgevers, cn aan elk eenen heeft voorgeftcld, die zich met eene meer bepaalde beöeffeniiig van1 alles het geen eenige betrekking heeft op de oorlprónggelijké rechten, die de mensch bereids bezat alvoorens hij zich in eene geregelde maatfehappij bevond , als ook van dat oogenbiik aan waarop hij met zijns gelijken een ftilzwijgcnde overeenkomst aanging, en van dat tijdftip waarop deze eerfte overeenkomst na alvoorens een zekeren trap van vermogen bereikt te hebben, weldra, in eene wezenlijke oppermagt veranderde, cn eindelijk den naam van burgerlijke famenleeving aannam ten einde zeg ik de lezer, terwijl hij aan den . burger van Geneve zijne hulde bewijst; — voor de diep doorgeclagte fchranderheid en grootheid van ziel, waarmede hij de noodzaakelijkheid van deze vei deeling heeft vastgefteld en bewezen, ten gelijken tijd ih ftaat'zij, aan Needham die fchatting zijner bewondering te betaalen, welke de Britten hem volvaardig toebrengen daar [zij zich met dit te doen te gelijk vereerd vinden. Om deze rede heb ik het voegzaam geoordeeld , dit hoofdftuk hier in deszelfs geheel, als eene bijlaage agter deze vierde afdeeling te plaatfen. Buiten twijfel paarén de redekavelingen van den Geneeffchen wijsgeer eene bewonderenswaardige kortheid met de hoogst bevattelijke en tevens verhevenfte • grondbeginfêlen, zo dat het ons onmogelijk zij ter zijner gedagtenisfe eene loffpraak te houden welke zijne grootheid flegts eenigzins kan evenaaren. Dan zo het waarheid zij dat wij zo groot eene bewondering voor J. J. Rousfeau gevoelen , dat wij genen anderen kennen met wien wij hem zouden kunnen vergelijken, kunnen wij Needham egter met meerder reden aan de zijde van den burger van Geneve plaatfen , als die zijn waarom men Descarles met den ridder Newton vergeleken heeft, alleen daar-  i58 DE REGERINGS-VORM daarom wijl Newton welligt een gedeelte van zijne, gedane ontdekkingen , en zijn geheelen roem aan het gelukkig gevolg verfchuldigt is, waarmede hij de grondbeginfêlen beöelfend heeft, door middel van welke -Descartes . te vooren een ongemeen licht over alle,, de takken der wijsbegeerte verfpreidde, en deze vergelijking kan zeker geenzins aan Rousfeau tot oneer ftrekken, indien het waarheid zij, dat de groote Descartes indedaad de voorloper van Newton was op eene baane, Waarop Newton en Leibnits alle de overigen, die dezelve insgelijks hebben willen betreden, zeer. verre zijn voorbij gefneld, indien het waarheid zij, dat Leibnits en Newton door de uitvinding, der gcfchils berekening, zich eenen even onfterfeiijken naam verworven hebben, indien het waarheid zij, dat hij die door middel van' een fchrander uitgedagt prisma het licht tot zijne eerfte oorfprongelijke b'eftand deelen terug bragt, en dus de grenzen van het menfchelijk geluk zeer verre uitbreidde niet te min geenzins in ftaat was , de glorie van Descartes te verduifteren, hoe zeer hij anderszins ook zelfs, de afgetrokkenfte denkbeelden van dezen zijnen voorganger, op het naauwkeurigst durfde onderzoeken, en duidelijk betoogde, dat deszelfs grondbeginfêlen met betrekking tot de draaikringen op niets dan bloote vcronderfttllingen rustten. Men zal welligt hier tegen aanmerken, dat deze verdeeling van de magt, in de werken van Arl(lofeles en eenige ouden reeds gevonden wordt. Dan, alhoewel deze wijsgeeren en verfcheide eeuwen na hen, Machiavel leeraarden, dat van deze verdeeling van magt, de vrijheid en het geluk des volks wezenlijk afhingen, niettemin, 't zij de grondbeginzels van Ariftoteles befchouwt zijn geworden als eene poging diens grooten mans ten besten, en dat men dczelven enkel op Gemcenebesten heeft toegepast; het zij  van ÈENEN VRIJEN STAAT. Ï59 zij eindelijk dat Machiavel door de haatelijke grondbeginzels, welke hij onderwees, enkel aan het gemeen heeft fchijnen te willen aanbieden de grondbeginzels ten dien opzichte door Ariftoteles geleeraart, hebben nogthans de fchriften van dezen laatften dc zucht tot vrijheid ingeboczemt door een afgrijzen te verwekken van zijne ftelrcgcls, welke der dwingelandij zoo gunftig waren. Dus hoedanig ook de gelukkige nawerkingen, welke men zich met rede voor de hedendaagfche volken, uit deze fchrandere vcrdceling konde belooven, ook immer moge geweest zijn, wij zien egter dat Needham, die in de voorige eeuw zijne poogingen verdubbelde, ten einde de vrijheid op de gronden der gelijkheid en onafhangelijkhcid der menfehen te vestigen, en die den mensch befchouwd heeft als in het vol genot van zijne rechten geplaatst, als mede van alle zijn oorfprongelijke majefteit omgeven, wij zien, zeg ik, dat al het fchrandere cn wel doorgedagte, het geen het werk van dezen fchrijver bevatte, van eeuw tot eeuw, door de vorften, en hunne gunftelingen vrugtelcos gemaakt zoude zijn, indien de wijsgeer van Genevs de volken niet had aangefpoord, om zich van nieuws van hunne rechten meester te maaken, en hunne vrijheid door het uitöeffenen van daaden aan den dag te leggen — zo hij hen niet had aangefpoord zich van die rechten meester te maaken, die hij hun door middel van zulk een rijkheid , en doordringende fchranderheid, der bewonderingswaardigfte grondbeginfêlen heeft doen kennen. Het is dus voornaamelijk aan deze twee groote mannen, dat wij die kundigheden verfchuldigd zijn, door middel van welke het den beminnaaren der vrijheid beftendig gelukken zal zich tegen alle konftenarijen te verzetten, en alle de ondernemingen der werktuigen van dwingelandij te doen mislukken, en zo er zich onder de vrienden eener volftrekte alleenheer-  l(5o DE REGERINGS-VORM heerfehing, onder de vrienden van dat foort Van ftaatsbeftier^ bet welk alle grondbeginfêlen van eeii willekeurig gezag in zich bevat, door middel van welke, het menschdom allerwegen vernederd, allerwegen verlaagd , allerwegen gefmaid, allerwegen die') - bedorven , te midden van de ontallijke wonderen die dit heelal bevat, iets fcheen te zijn, het welk met wijsheid en vrijheid van een scheppend god volkomen ftreed, indien 'er zeg ik onder deze vrienden, van een volftrekt gezag, zich eenigen bevonden, die zich op de voorrechten, die hun onder zulk een haatelijk ftaatsbeftier te bcurte vielen , genoegzaam trotsch betoonden en ftoutheid genoeg bezaten om tegen de leerftellingen van Needham en J. J. Rousfeau hunne Hemmen te verheffen, dat dan het medelijden, de eenigfte aandoening zij, die zij in onzen boezem doen geboren worden. UIT-  van EENEN VRIJEN STAAT. 161 UITTREKSEL uit HET MAATSCHAPPELIJK VERDRAG VAN J. J. ROUSSEAU. A Ivoorens wij van de verfchillende vormen van het ftaatsbeftier fpreken, willen ,wij eerst den juisten zin van dit woord bepaalen, wijl dit tot nog toe nergends behoorlijk verklaard zij. Van het ftaatsbeftier in het algemeen, Ik berigt den lezer hief reeds bij voorraad dat dit hoofdftuk met een bedaard nadenken behoort gelezen te worden, en dat ik geenzins de konst verfta om duidelijk te zijn voor den genen die geen oplettenheid wil gebruiken. Elke vrije handeling heeft twee oorzaaken, Welke famenlopen om dezelve voordtebrengen — eene zedelijke, te weten de wil, die de daad bepaalt; en eene naturelijke, te weten de kragt, welke dezelve uitvoert. Wanneer ik mij naar eenig Voorwerp heen begeve, wordt 'er voor eerst vereischt dat ik dit wil doen, en ten andere dat mijne voeten mij der- II. deel. L waards Boek IIL hoofdstuk L  1Ó2 DE REGERINGS-VORM. waards hanen voeren. Wanneer een geraakte gaanwil , en een ander die rap ter been is, dit niet verkiest, blijven beiden even zeer op hunne plaats. In het ftaatkundige lighaam beftaan dezelfde oorzaaken, welke het in beweging zetten ; men onderfcheid hier insgelijks de kragt en den wil : de eerfte koomt voord onder den naam van wetgevende, en de andere onder dien van uitvoerende magt. Hier gefchied niets of behoort voor het minfte niets te geleideden, zonder dat deze beide hier toe famen lopen. Wij hebben reeds te vooren gezien dat de wetgevende magt aan het volk eigen zij, en volftrekt aan niemand anders kan toe behooren. Dan, daar tegen valt het zeer ligt in te zien, uit hoofde der grondbeginfels die ik hier voor bereids heb vast gefteld, dat de uitvoerende magt nimmer aan het algemeen, als het wetgevend lighaam of de oppermagt kan eigen wezen, wijl dit vermogen alleen beftaat in het uitvoeren van bijzondere verrigtingen, welke geenzins tot den kring van werkzaamheid, binnen welke de wet bepaalt is, noch in gevolge hier van tot dien der oppermagt, waarvan alle de daaden niets anders dan het geven van wetten zijn kunnen, indedaad behooren. Er wordt dus voor de algemeene kragten een gefchikt werktuig vereischt, het welk dezelve veré'enige, en in werking zette, ingevolge der ftrekking van den algemeenen wil, het welk diene om fteeds een gemeenfchap tusfehen den ftaat en de oppermagt te doen ftand grijpen, en het welk in zekeren zin in het lighaam van de maatfehappij dat gene verrigte, het welk in dat van den mensch door de verëeniging van lighaam en ziel wordt uitgeöeffend. Zie daer welke de rede zij van het ftaatsbeftier in eene burgerlijke famenleeving, welk beftier meestal verkeerdelijk met de oppermagt verward  van EENEN VRIJEN STAAT. 163 tóard wordt, hoe zeer het ook daar van alleen een dienaar zij. Wat is derhalve het ftaatsbeftier? Een tusfehen beide komend lighaam ;. het welk , ten einde eene wederkeerigé gemeenfehap te houden, tusfehen de ónderdaanen, en de Oppermagt geplaatst, met de uitvoering der wetten; eri met het hand-haaven zo wel der burgerlijke, als ftaatkundige vrijheid belast is. De leden van dit lighaam worden Overheden of koningen, dat is beftierers, en het geheele lighaam de vorst (*) genoemd. Derhalven hebben die genen volkomen recht, die beweeren dat de daad, waar door een volk zich aan eenige opperhoofden onderwerpt, in geenen deele een verdrag zij. Het is volftrekt niets anders dan het geven van eenen last of bediening, uit hoofde van welke de even genoemde enkel als ambtenaaren der oppermagt, in derzelver naam, het gezag uitoefenen, het welk deze aan hun heeft toebetrouwd, en vermag te bepaalen, te wijzigen, en terug te nemen, wanneer het aan dezelve flegts behaagt, naardien de vervreemding van zodanig een recht onbeftaanbaar zij met den aart van het gezellig lighaam, en tevens met het oogmerk der maatfchappelijke verbintenis ten vollen ftrijd.. De wettige uitoefening der uitvoerende magt, of uitvoering van het höogfte gezag, beftempel ik dus met den naam van ftaatsbeftier, en den perfoon, of het lighaam, het welk men met deze uitöefehing belast heeft, noem ik den vorst, of de overheid. Het is in den boezem van dit ftaatsbeftier, dat zich C) Om deze rede is het, dat men te Venetië aan 1 èt Ctllegie, ook zelfs wanneer de Degi daar bij niet tegenwoordig is, den tijtel van doorlugtigfte vorst geeft. L 3  ió4 DE REGERINGS-VORM zich de tusfehen beide komende kragten bevinden, waar van de betrekkingen, die van het geheel, tot het geheel , of van de oppermagt tot den ftaat uitmaaken. Men kan deze laatfte betrekking onder de gedaante der uiterften van eene fteeds duurende rede voordellen, welker middelde evenredigheid het ftaatsbeftier uitmaakt. Het ftaatsbeftier ontvangt de beveelen, die het aan het volk geeft, onmiddelijk van de oppermagt, en ten einde de ftaat in een behoorlijk evenwigt zij, is het noodzaakelijk, dat, wanneer men alles tegen elkander afweegt, 'er fteeds eene wezenlijke gelijkheid befta tusfehen de fom, of de magt van het ftaatsbeftier op zieh zelf genomen, en de fom, of de magt der burgeren, die aan de eene zijde de oppermagt, en aan de andere zijde derzelver ónderdaanen zijn. Nog meer — het is niet mogelijk een dezer drie grootheden te veranderen, zonder ook terftond de evenredigheid te vernielen. Indien de oppermagt de bevelen wil uitvoerenl, de overheid verkiest wetten te maaken, of zo de ónderdaanen weigeren te gehoorzaamen, als dan vervangt de verwarring terftond de plaats der orde, de magt en wil werken dan niet meer eenftemmig, en de ftaat, ten vollen gedoopt, vervalt dus onder eene onbeperkte magt, of 'er ontftaat in denzelve eene volftrekte heerfcheloosheid. Eindelijk, even gelijk 'er niet meer dan eene enkele midden rede tusfehen elke betrekking beftaan kan, is het ook niet mogelijk, dat 'er meer, dan een eenig goed ftaatsbeftier in eene maatfehappij zou gevonden worden. Maar, daar indedaad duizend gebeurtenisfen de 'betrekking, waar in zich een volk bevind, kunnen veranderen, is het niet alleen mogelijk , dat verfchillende ftaatsbeftieren voor onderfcheiden volken, maar zelfs ook, dat dusda- ni-.  van EENEN VRIJEN STAAT. 165 nige verfchillende ftaatsbeftieren voor een en dezelfde natie op onderfcheiden tijden heilzaam zijn. Ten einde nu een denkbeeld van de verfchillende betrekkingen optegeven, welke 'er tusfehen deze beide uiterften kunnen plaats grijpen, zal ik het getal eens volks hier bij ten voorbedde nemen, naardien dit eene i betrekking zij, welke het ligst kan worden uitgedrukt. Dat wij dus voorönderftellen, dat de ftaat uit tienduizend burgeren zij faamgefteld. De oppermagt kan niet dan te famen genomen, en' als een lighaam befchouwd worden; dan, ieder enkele bijzondere perfoon wordt iq. zijne hoedanigheid als onderdaan, als een eenig op zich zelf ftaand wezen aangemerkt. Dus ftaat de oppermagt dan tot den onderdaan, als tienduizend tot het eental, dat is te zeggen, dat ieder lid van den ftaat voor zijn aandeel niets meer, dan het tienduizendfte gedeelte van het oppermagtig gezag bezit, .hoe zeer hij daar aan ook in zijn geheel onderworpen zij. Dat het volk uit honderdduizend menfehen befta , ook hierom veranderd de toeftand der ónderdaanen in geenen deele, en elk van hun blijft geftadig even zeer al het gewigt der wetten torfchen , terwijl zijn ftem intusfehen, thans tot een enkel houderdduizendfte gedeelte gebragt, een tienmaal minderen invloed bij het opnemen derzelve hebbe. In dit geval vermeerdert de betrekking der oppermagt in evenredigheid van het getal der burgeren, hoe zeer ook de onderdaan beftendig één blijve, hier uit vloeid voord , dat naar gelang de ftaat meer aanwast, de vrijheid naar evenredigheid vermindere. Wanneer ik zeg, dat de betrekking vermeerdert, verfta ik hier door, dat deze zich van de gelijkheid verwijdere, dus hoe grooter de betrekking in den meetkundigen zin zij, hoe geringer zij daar tegen in de gewoone betekenis van het woord wordt. L 3 De  IÓ6 DE REGERINGS - VORM De betrekking in den eerften zin , met opzigt tót de hoeveelheid befchouwd, wordt door het overger blevene na den gedanen aftrek berekend, en in de tweede betekenis , ■ ingevolge van het wezen van elke der hoeveelheden, naar gelang der gelijkheid gewaardeerd. Dam, hoe minder de wil van elke der bijzondere perfoonen met den algemeenen, dat is met de zeden en de wetten overëenftemme, naarmaate moet ook de dwingende kragt vermeerderen. Derhalven moet ook het ftaatsbeftier, om behoorlijk ingerigt te zijn, naar gelang het volk talrijker is, ook tevens meer vermogen bezitten. En daar de meerdere grootheid van den ftaat aan de andere zijde hen, dien men het algemeen gezag heeft toebetrouwt, meer in verzoeking brengt, en hun tevens meer middelen verfchaft, om een misbruik van hunne magt te maaken, daar het ftaatsbeftier een grooter vermogen behoort te bezitten, ten einde het volk genoegzaam te kunnen beteugelen, behoort dus de oppermagt op haar beurt te grooter kragten te hebben, ten einde het ftaatsbeftier ook weder in bedwang te houden. Ik fpreek hier geenzins van een volftrekt vermogen, maar alleen van de betrekkelijke magt der onderfcheiden deelen Van den ftaat. Uit deze dubbele betrekking volgt, dat de fteeds voordgaande evenredigheid tusfehen den vorst en het volk, geenzins een willekeurig denkbeeld, maar een noodzaakelijk gevolg van den aart van een ftaatkundig lighaam zij; verder vloeid hier pit voord, dat, wanneer men een der uiterften, te weten het yolk, als ónderdaanen bepaald, en doop de eenheid afgebeeld hebbe, de eenvouwige rede insgelijks vermeerdere , zo menigmaalen dit, ten aanzien der verdubbelde rede piaats vindt, en $p middejfte grootheid gevolglijk eenige verandering on-  van EENEN VRIJEN STAAT. I67 ondergaat, dit toont ten duidelijkften, dat 'er geen volkomen eenige en volftrekte gefteltenis van het ftaatsbeftier befta, maar dat 'er evenveel ftaatsbeftieren, die in aart verfchillen, kunnen plaats vinden , als 'er ftaaten gevonden worden , die in grootheid onderfcheiden zijn. Wanneer men intusfehen verkiezen mogt dit ftelfel belagchelijk te maaken, en met dit oogmerk zeide, dat, om deze middelfte evenredigheid te vinden, en dus het lighaam van het ftaatsbeftier te vormen, 'er derhalven, volgends mijne ftelling, niets meer zoude vereischt worden, dan dat men den wortel van het vierkant des volks trok. Als dan zoude ik hier op antwoorden, dat ik dit getal hier enkel tot een voorbeeld gebrujke , dat indedaad de betrekkingen, waarvan ik fpreek, zich niet enkel door het getal der menfehen laten afmeten, maar dat men die in het algemeen behoort te bepaalen door de hoeveelheid van werkzaamheden, welke zich door eene menigte van oorzaken te famen verëenigen, en dat, zo ik voor het overige, ten einde mij op de kortst mogelijke wijze uittedrukken, hier eens voor een oogenblik de gewoone konst-woorden der meetkunde bezige, het mij egter geenzins onbekend zij, dat de meetkundige naauwkeurigheid , ten aanzien van zedelijke hoeveelheden, geenzins volkomen kan plaats grijpen. Het ftaatsbeftier is, in het kleene, dat geen, het welk het ftaatkundig lighaam, dat hetzelve bevat, ons in het groot vertoont. Het is een zedelijke perfoon, die zekere vermogens bezit, zich even als de oppermagt werkzaam toont, die zich tevens lijdelijk gedraagt, gelijk de ftaat, en die men weder in andere foortgelijke betrekkingen kan oplosfen, waar uit dan ook gevolgelijk weder eene nieuwe evenredigheid, en te midden van deze al wederom eene andere ontftaat, volgends de orde der onderL 4 fchei*  16*8 DE REGERINGS-VORM fcheiden rechtbanken, tot dat men eindelijk aan eene ondeelbaare midden-grootheid koomt, dat is, tot een enkel opperhoofd, of hoogde overheid, welke men zich te midden van deze aan'ëenfchakeling van geduurig voordgaande evenredigheden , als de eenheid, te midden van een keten van breuken, in getallen kan voordellen. x Dan, dat wij zonder ons in de vermenigvuldiging van deze konstmaatige uitdrukkingen te verwarren, ons te vrede houden met het daatsbedier, als een volkomen op zich bedaand lighaam te befchouwen, — als een lighaam, het welk van het volk en de oppermagt volkomen afgezonderd, en te midden tusfehen deze beide geplaatst is. Tusfehen deze beiden l.ighaamen heeft inmiddels dit wezenlijk onderfcheid plaats, dat naamelijk de daat van zich zeiven, en het daatsbedier daar tegen niet, dan alleen door middel 'der oppermagt beda. Dus is of behoort de gezagvoerende wil des vorden geen andere, dan de algemeene of uitdrukkelijke letter der wet zelve te zijn. Zijn magt is niets anders, dan het algemeen vermogen , het welk in hem, als in een enkel middenpunt famen loopt; want zo dra hij uit zichzelven eenige voldrekte en onafhangelijke verrigting wil doen voordvloeiën, geraakt het verband, waar door het geheel wordt famen gehouden, aandonds los, en zo het eindelijk gebeuren mogt dat de vorst eenen afzonderlijken wil, die meer werkzaamheid, dan die der opper-magt betoonde, mogt laten blijken, en hij , ten einde aan dezen bijzonderen wil te gehoorzaamen, zich van het algemeen vermogen bediende, 't geen hem was toebetrouwd, zo dat men derhalven, om dus te fpreken, twee oppermagten aantrof, waar van de een uit hoofde van het recht, en de andere daar tegen, door derzelver daaden werkelijk beftond. als dan zou de gezellige eenheid aanftonds vet'  van EENEN VRIJEN STAAT. 169 verdwijnen, en het ftaatkundig lighaam ontbonden ^Egter behoeft 'het lighaam van het ftaatsbeftier, ten einde hetzelve een" beftaan, een wezenlijk leeven moge hebben, het welk hetzelve van het lighaam des ftaats daadelijk onderfcheide, ten einde alle deszelfs leden gelijkelijk mogen in ftaat zijn mede te werken, en aan het oogmerk te beantwoorden , waar mede hetzelve is ingefteld, ten dien einde behoeft het een bijzonder ik, een gevoel, vermogen, het welk aan al deszelfs leden gemeen is, een eigen kragt en wil, die rechtftreeks ftrekken, om hetzelve in ftand te houden. Dit bijzonder beftaan vcronderftcld bijëenkomften, raadsvergaderingen; een vermogen om te raadpleegen, om te befluiten, rechten, tijtels, en voorrechten, die aan den vorst bij uitfluiting toebehooren, en tevens den ftand van overheid meer aanzien fchenken, naar maate dezelve moeiélijker is. En deze mociëlijkheden zijn in het -bevelen van het gantfche ondergefchikte geheel, in het geheel te bevelen, zodanig, dat hetzelve dc algemeene ftaatsgefteltenis geenzins verandere , door zijne eigene te bevestigen; dat het altoos zijn bijzonder vermogen, beftemd tot in ftand houding van zich zelf, naauwkeurig onderfcheide van de algemeene magt, welke gefchikt is tot het behoud van den geheelen ftaat, en dat het, in een woord, altoos gereed zij , om het ftaatsbeftier aan het volk , en geenzins het volk aan het ftaatsbeftier opteofferen. Dan, alhoewel het konstmaatig lighaam van het ftaatsbeftier alleen het gewrogt van een ander konstmatig lighaam zij, en hetzelve in zekeren zin niets anders, dan een ontleend en ondergefchikt leeven bezitte , verhinderd dit egter geenzins met een meer of minder nadruk of fnelheid te werken, of, op dat ik mij dus eens uitdrukke, een meer, h 5 °f  176 DE REGERINGS-VORM of min volmaakte gezondheid te kunnen genieten. En eindelijk, zonder rechtftreeks van het doel zijner inffelling aftewijken, kan het zich daar van egter meer of min verwijderen, naar gelang de wijze, waar op hetzelve is ingefteld. Het is uit alle deze verfcheidenheden, dat de verfchillende betrekkingen geboren worden, waar in het ftaatsbeftier met het lighaam van den ftaat zelve behoort te ftaan, naar gelang- de toevallige en bijzondere omftandigheden, waar door deze ftaat zelf gewijzigt is. Want niet zelden zou het ftaatsbe^ ftier, dat op zich zelf befchouwd het allerbeste ware , indedaad het allerflegtfte worden, indien deszelfs betrekkingen geene wezenlijke veranderingen ondergingen, naar evenredigheid der gebreken van het ftaatkundig lighaam, waartoe hetzelve be? hoort. AAN-  van EENEN VRIJEN STAAT. 171 AANTEKENINGEN 0 p , fiET WERK VAN NEEDHAE meest bedorven toeftand, waar in zich immer de menfchclijke maatfehappij bevinden kan, is die , waar in de menfehen hunne onafhangelijkheid en oorfprongelijke eenvouwigheid van zeden verloren hebben, zonder egter dien trap van befchaafdheid te bereiken, door middel van welke een zeker gevoel "van billijkheid en eerlijkheid aan zijne woeste en wreede hartstogten tot een teugel ftrekken. Robertson. m De minfte begeertens der oppermagtige gebieders zijn even het zelfde, als volftrekte bevelen bij een volk, het welk gewoon is hen als goden te eerbiedigen. Robertson. 3. Naar maate de menfehen zich meer tot eene maatfehappij verëenigen, en naar maate zij meer onder het bewind der wetten van een geregelde burgerheerfching leeven, worden hunne zeden zagter, en ontftaat 'er in hunnen boezem een fterker gevoel der menfchelijkheid. Robertson. 4. Zodanig is de haatelijke en onderfcheide geaartheid der willekeurige heerfchappij in het oosten, dat deze, ten einde den vorst hier door des te hooger te verheffen, alle de overige ftanden ver. nie.  17* DE REGERINGS-VORM nietigt, dat deze aan de laatstgemelde alles ontrukt, ten einde het aan den onbeperkten gebieder te fchenken; en eindelijk, dat dezelve daar henen (trekt, dat zij uit de ziel der volken alle andere denkbeelden van betrekking uitwischt, welke het menschdom onderling te famenbindt, uitgezonderd deze alleen, waar door de. ilaaven aan hunnen meester verknogt zijn, en door welke de eerde enkel fchijnt bedemd te wezen, om te gebieden en te draffen, en de andere om te kruipen en te gehoorzaamen. Robertson. 5. Daar 'er verfcheide verëenigde gezinnen bedendig in eene gezellige maatfehappij te famen bleven voordlceven, gaven deze den eerden oorfprong aan de befchaafde volken. Dan, in weerwil .hier van ' laten deze gezinnen egter geenzins na, om nog geduurig onder eene bediering als die der gulden eeuw hunne dagen te flijten; zij houden zich alleen door de voorfehriften van den godsdienst geftadig in {tandt ja- erkennen geenen anderen vorst, dan god alleen, die zij gedadig aanbidden en verëeren. Zodanig eene leevenswijze gewende de eerde maatfehappijen ongemerkt aan een geheimzinnig en bovennaturelijk daatsbeftier, waar van het ontwerp niets anders, dan een godvrugtig verdichtfel uitmaakte, en waar van men de uiterlijke gedaante alleen door eenen toeftel in ftand houd , waaromtrend men te famen is overeen gekomen , dien men uitdagt, vergrootte, en allengs alle paaien van voegzaamheid deed overfchreeden. De menigte van plegtigheden, gebruiken en voorönderftellingen, waar toe men genoodzaakt was zijn toevlugt te nemen, verwarde de eerfte denkbeelden der menfehen van eeuw tot eeuw al meer en meer. Zij geraakten in dwaalinge, namen al de gebruikelijkheden van hunnen eerbied in eenen letterlijken zin; eene menigte van godsdiendige en ftaatkundige vooröordeelen moest hier  van EENEN VRIJEN STAAT. 173 hier uit naturelijk voordvloeiën, gelijk ook een eindeloos aantal van wonderlijke en onredelijke gewoonten, misbruiken en ontallijke verdichtfelen, die men genoodzaakt was te verklaaren. Daar nu alle deze dingen in de ziel der menfehen begonnen te gisten, veranderden zij allengs den aart dezer gods regering, deden derzelver naam, derzelver grondbeginfêlen en oorfprong ganfchelijk vergeten, terwijl zij den godsdienst, de ftaatkunde , cn de gefchiedenisfen der eerfie eeuwen in den zwartften bajaard van verwarring deden verzinken. Dit geheimzinnig en bovennaturelijk ftaatsbeftier, het welk de gulde eeuw verving, en een van deszelfs gevolgen uitmaakte, is even het zelfde, als eene algemeene fabelkunde, waar in men de weinige overblijfzels der vroegfte tijdperken, die 'met den naam van het rijk der goden beftempeld zijn, bij een verzameld aantreft. Dan, deze wijze van zich uittedrukken geeft niets anders te kennen, dan dc beheerfching gods, welke door fommige aloude volken met den naam van Gods-regering benoemd is. De tijd, die met zijnen ondoordringbaaren fluicr de Gods - regering der heidenfche volken omgeven heeft, vergunde aan de gefchiedenis tot heden toe geenszins derzelver jaarboeken te kennen, en tot de gedenktekenen van deze opteklimmen. Het eenig middel, om zich van dit ftaatsbeftier een genoegzaam denkbeeld te vormen, is dit — dat men de zaak zelve raadpleege. Wat is eene Gods-regering? een ftaatsbeftier, onder het welk de famenleeving het opperwezen niet alleen als zijnen god vereert, maar het veronderftelt ook tevens, dat de almagtige onmiddelijk, in het bijzonder deszelfs koning zij, zo dat alle de wetten, ingevolge van deze voorönderftelling, rechtftreeks van hem alleen voordvloeiën. Dit is een ftaatsbeftier, onder het welke, naar maate de ftaatkundige band, die de  DE REGERINGS-VORM de maatfehappij verè'enigt, min tastbaar en zigébaar is, men tevens meer en meer alle poogingen infpant, om dit gebrek door uiterlijkheden, en een te vooren afgefproken toeftel te vergoeden. Dus behandelde men ihet opperwezen onder zodanig een ftaatsbeftier beftendig als een alleenheerfcher* dat is, als een mensch. Van toen aan werd de ONè'iNDiGE verlaagt, en de godsdienst aan de ftaatkunde ondergefchikt gemaakt, waar door men dan ook dit een en ander ontaartte' en bedierf. Dus gaf men aan god, zijnen rijks-gebieder, eene wooning , en deze wooning werd een tempel ; men plaatftë in dezen tempel een afzonderlijk verblijf, en dit veranderde in een heilige der heilige; men ftelde in hetzelve vervolgens een zinnebeeld, of beeldenis van dezen of geenen' aart, deze beeldenis trok de oogen en geloften des volks tot zich, het Werd een afgod. Men plaatftë' voor zijn god tri vorst een tafel, en deze tafel verwandelde in een outaar. In het eerst dekte men deze tafel met brood, wijn en vrugten, en vcrvolgends, toen zij een outaar geworden was, werden daar |op dieren, en eindelijk ook menfehen, vorften, kinderen van vorften, en duizend andere redemagtige' fchepfelen geflacht. Daar men god thans als eeö koning befchouwde, en wijl het vooroordeel in hem een boozen vorst deed beipeuren, die zich in het verdelgen des menschdoms vermaakt, wilde men dat hij dan ook met het bloed der ftervelingert gedrenkt werd. Eindelijk gaf men nog aart dezen alleenheerfcher een ftoet van ftaatsdienaaren en ambtenaaren. Zie daar den oorfprong yan het priesterfchap. Onder dusdanig een ftaatsbeftier moest men naturelijk voorönderftellen, dat alle de wetten, volgends welke de maatfehappij beheerscht word, van god, haaren vorst, alleen zouden voordvloeiën. De-  van EENEN VRIJEN STAAT. *gf Deze was de bron van alle, zo wel ware, als voorgewende openbaaringen; men zag zich genoodzaakt een middel uittedenken, om den wil van eenen vorst, dien men niet zag, en met wien men niet in ftaat was te Ipreken , niettemin ontwaar te worden. Van daar de godipraaken, de voorfpellingcn, de wigchelaarijen, en het raadplegen met de ingewanden der dieren, en, om alles in weinig woorden te zeggen, men nam zijn toevlugt tot duizend voorönderftellingen , tot duizend te vooren beraamde konstgrepen van dezen aart, die alle op bedriegelijke gronden gebouwd waren, en waar van de begocheling niettemin het menschdom maar al te dikwijls verblindde. God, de algemeene vorst, ontving ook fchattingen , tienden , kudden, landerijen, paarden, wapenen; en daar hij in alles als eene gewoone rijks-gebieder behandeld werd, had hij ook vrouwen en kinderen. Elk dezer gebruiken was in later dagen de grond van eene menigte van dwalingen, welke alle meer of min belagchelijk of misdaadig waren ; elk der ingeftelde plegtigheden maakte de oorzaak van eenige misbruiken uit; en deze dwaalingen en misbruiken, welke door de langheid van tijd geheiligd werden , verpletten de wetgeving, den godsdienst en de zeden geftadig meer en meer, en verbijsterden het gezond verftand van alle volken van dezen aardbodem. Indien het het waar is dat de gods-regering, uit hoofde der misbruiken, welke zij na zich fleepte , tot niets anders ftrekte, dan om de godheid te ontè'eren, door deze tot het peil van een mensch, en zelfs niet zelden tot dat van een wreedaartig en boos mensch te verlagen. Indien het waar is dat zij den oorfprongelijken godsdienst bedierf, is het ook tevens zeker, dat zij niet weinig bijdroeg, om de ftervelingen te ver- ne-  176 DE REGERINGS-VORM nederen, en deze tot flaaven van de maatfehappij te maakéri. De verbaazende grootheid van eenen god, die tevens een alleenheerfcher wezen zou, eisebte van zijne ónderdaanen eene onbepaalde onderwerping. Deze onderwerping was in den beginne geheel godsdienftig en billijk ; dan, weldra veranderde zij iri eene ftaatkundige flavernij , en werd dus Wederrechtelijk. De regering van eenen god kon uit derzelver aart niet anders dan onbeperkt en volftrekt zijn: hier bij konde geene overëenkomfte noch verdragen tusfehen den schepper en zijne fchcpfelen plaats grijpen. Onder dit geheimzinnig ftaatsbeftier was god niets anders, dan een onzigtbaare fültan, zijne ambtenaars of priesters waren zijn ylfïers, en deze werden in het einde de eenige gebieders der maatfehappij. Men kon dus aan deze heerfchappij der goden zeer gevoegelijk den naam van het rijk der priesteren geven. In• dedaad is het onder deze regering, dat de gefchiedenis ons alleen het priesterdom heeft aangewezen, als dat gene, het welk de grondflagen van deze ontzaggelijke magt leide, waar van men reeds in de oudfte jaarboeken der volken de uitwerking zeer duidelijk befpeurt, terwijl het misbruik daar van gemaakt, zich ook zelfs bij ons nog duidelijk doet gevoelen. Belast met het toezigt over de goederen van god, den rijksgebieder, hebben de priesters zich eindelijk eenzelvig met hem weten te maaken, en zelfs ten tijde van het Christendom heeft het zeer weinig verfchild, of de ftedehouder van dien god, die zelve wel eer verklaarde, dat zijn rijk geenzins van deze wereld was, zou zich van het bewind van geheel Europa meester gemaakt, en de vorften zelve aan zijne bevelen onderworpen hebben. Boulanger, Antïquitè dey oiléë, tome M, liv. IV, chapitre XII, XIII éj? XIV. 6.  van EENEN VRIJEN STAAT. 177 ' 6. Daar de edelen (*) zich van de veroverde landen meester gemaakt hadden, omringden zij die met muuren. Men trok gebouwen op dezelve op, geheele menigte van krijgsgevangenen, tot ilaaven gemaakt, bebouwden die ten voordeele van de grooten; en reeds waren deze door eene lange verjaaring van die fchandelijke aanmaatiging verzekerd. De raadsheeren en edelen bézaten bijkans geene andere goederen dan deze landen, die zij aan het algemeen ontvreemd hadden , en die reeds in aanvolg van tijd in verfchillende gedachten, door middel van verdeeling of verkoop waren overgegaan. Dus was het, dat de zugt naar rijkdommen en genietingen de plaats eener luistervolle armoede innam, de weelde volgde nu op de maatigheid, de werkeloosheid en het gemak op eenen noesten arbeid. Het bijzonder belang doofde den ijver en de zugt voor het algemeen welzijn uit, de eigenbaat vestte zich op de puinhoopen der liefde voor het vaderland. Een algemeen verderf verfpreidde zich door alle de rangen van den ftaat. Men dreef in alle gerechtshoven openlijk eenen handel met het recht, de gemeenslieden ftelden het behoud der ftad op prijs, als ook de dienften van het volk, zelfs dan, wanneer de gevaaren het meeste dreigden. Deze begaven zich naar de openbaare plaatfen, om aldaar de ftemmen van anderen te kopen; de aanzienlijkfte ambten, door middel van geld en kuiperijen verkreegen , verrijkten hen , die dezelve bekleedden , met dat genen, wat zij aan den ftaat ontvreemd hadden; zij zelve pionderden geheele gewesten uit, die zij hadden behooren te beveiligen en te verdedigen; de inkomften van den ftaat waren thans een roof geworden, en deze verloor deszelfs vermogen naar maate de edelen magtiger werden. Nu werden de belastingen met nieuwe fommen vergroot, (*) Patricii. Of 11. DE lil,. M  I7g DE REGERINGS-VORM of wel onder de benaaming van gefclienken ,. of onder de gedaante van eene leening, of zelfs wist men des noods ook andere voorwendzels te vinden; en wanneer het ftaatsbeftier zelf geen- ligtingen van gereed geld meer durfde voorfchrijven, droeg het zelve deze inzameling van fchattingen aan pagters op, die onder voorwendfel van de penningen alvoorens tc hebben opgefchoten, driemaal zo veel dan de bepaalde lasten waren , den volke afvorderden, en door deze knevelarijen, of een allerverfchrikkelijkften woeker, de inkomften van het volgende jaar tevens verzwolgen. Op deze wijze is het dat Rome, geheel ontaart, zijn eigen val berokkende ; dat het erfgoed der armen in handen der vermogende «eraakte, en dat de rijkdommen in de hoofdftad van het geheele wereldrond, even als in eenen grondeloozen kolk verzonken. Een afgrijzelijke weelde vloeide thans uit het faam gebragte goud, het welk met het bloed en zweet des volks bezoedeld was , noodwendig voord: men zag thans plotfeling, en even als door den flag van eenen toverftaf, de pragtigfte paleizen zich verheffen , wier wanden, wier gewelven, wier zolderingen van goud fchitterden. Het was geenzins genoeg , dat men de bedden cn tafelen uit zilver vormde, dit delfftof moest nog bovendien met verheven beeldwerk, door de hand der grootfte meesters, verliefd worden. — o Pater urbis! — zeide dus Juvenaüs — unde nefas tantum latiis paftoribus. O Het is Seneca, die ons eene zo fchielijke, als' noodlottige verandering in de zeden der Romeinen affchetst. Al het geld van geheel het rijk bevond zich toenmaals in handen van eenige weinige pagters, van eenige grooten, en eenige wei° ni- (*) o Vader van Romel van waar toch kwamen deze ondeugden onde» de herderen van Latiumt  van EENEN VRIJEN STAAT. 179 nige vrijgelatenen , die zelve veel rijker waren, dan hunne vuorige meesters; deze plonderaaren van den Romeinfchcn ftaat waren het, van welke alleen het goud voord vloeide. Het was Demetrius, de vrijgelaten van Pompejus, die den berugten pragtigen fchouwburg deed bouwen, welke alleen veertigduizend menfehen bevatten kon. Zij waren niet te vrede, zegt Pacatus, zo niet zelfs in het midden des winters, de roozen op den Phalemijchen wijn zwommen, die hun werd aangeboden , en zo deze drank des zomers niet in gouden vaten gekoeld werd ; zij achtten alleen hunne feesten , naar gelang van de gerechten, die daar bij werden opgedragen. Tc midden door eene onftuimige zee, en de grootfte gevaaren, moest men hun van Phaj'us vogelen aanvoeren ; en om het bederf nog meer ten top te doen tWjgen, bedienden men zich, na het bemagtigen Van Afta, bij de vermaakelijkheden, van zangfters en tooneel-danferesfen. Hier van maakte ook de jonge lieden het voorwerp hunner bela°-chelijke genegenheid; zij krulden zich, even als deze, bootften derzelver konftenarijen na , en overtroffen deze fchandeliike vrouwen, zelfs door hunne ongebondenheid en verwijfdheid. Om deze rede was het ook dat Julius Cafar, die de kwaalijk begrepen kieschheid dier verwijfde jongelingen volkomen kende, zijne krijgslieden bij den flag van Phirfalis gelastte, dat zij, in ftede van hunne werpfpïefen op eenigen afrtand te fchieten, daar mede integendeel recht op derzelver aangezigten zoude aanleggen. En het geen dezen grooten man voorzien had gebeurde indedaad, naamelijk, de jonge lieden namen de ylugt uit vreeze van door ontvangen wonden, en lidtekenen te zullen misvormd worden. o! Welk een fteunfel zijn niet zodanige ftrijderen voor de vrijheid, of liever, welk een verfchrikMa ke.  x8o DE REGERINGS - VORM kelijk voorteken van eene aannaderende flayernij. Dan, hier toe was het genoeg alleen zodanig een te aanfchouwen , waar de arme krijgsbevelhebber aan het hoofd van zijn legioen kwijnde , terwijl de grooten door de pragt van hun gevolg en hunne fchitterende verkwistingen hunne lafhartigheidpoogden te bewimpelen, en het volk, indien dit mogelijk ware, te verblinden. Eene zo algemeene weelde had de rijkdommen der grooten weldra geheel verzwolgen : ten einde dus aan zulk eene fpoorelooze verkwisting het noodige te verfehaffen , verkogt men, na alvoorens zijne huizen en landerijen in geld veranderd te hebben — verkogt men, door het onteerend aannemen van anderen, en de fchandelijkfte vermaagfehappingen zijner kinderen , het roemrugtig bloed van zijne voorouderen , en wanneer men eindelijk niets meer had om te verkopen , dreef men eenen verachtelijken handel met de vrijheid van het volk. De weelde en overdaad waren zelfs van de ftad tot het leger overgeflagen, de aanvoerers veronachtzaamden de krijgstugt , aan welke hunne voorouders derzelver overwinningen, en den roem van het gemeenebest verfchuldigd waren. Eene menigte van knegten en flaaven , welke indedaad als een tweede leger konde worden aangemerkt , zag men allerwegen de veldbanieren volgen. Na dat Cafar de legerplaats van Pompejus in de vlakte van Pharfaüe overweldigd had, vond hij de tafels daar even als voor een vreugde-maal bereid. En' kan men zich, na dit alles, nog wel verwonderen, dat lieden, die de ftreelendfte geneugten, ook zelfs te midden van het dreigends gevaar, beftendig zogten, en zich daar aan niet blootftelden , dan eeniglijk met dat oogmerk, om hier door vervolgends weder middelen te vinden, om aan hunne zugt den vrijen teu- gel  van EENEN VRIJEN STAAT. i8r gel te vieren — kan men zich nog wel verwonderen, dat deze het graf van hunne vrijheid op de velden van Pharfalie gevonden hebben'? Le clerc, Bijlok e de la chine. 7. Daar de rechters , wier pligt het is de godheid natevolgen, geenszins de rechtvaerdigheid zelve zijn , behooren zij die niettemin op het vuurigst te beminnen, en eene edele verontwaardiging tegen het onrecht te voeden, ten einde deze dus met al hun magt te wederftaan, en alle mogelijke moeielijkheden te overwinnen, welke hun zouden kunnen hinderen in het uitfpreken van rechtvaardige vonnisfen. En indien zij niet waarlijk onafhangelijk zijn uit hoofde van hunnen ftand, behooren zij dit egter door hunnen moed te worden, ten einde zij nimmer hunnen ijver laten bekoelen, noch door de zugt om te verpligten, noch door de vrees van de meest vermogende lieden te verftooren, cn, ten einde zij zich onverbiddelijk en onbuigzaam toonen, even gelijk het opperwezen, ten aanzien van alles, wat hoop en vrees genaamd kan worden. D o m a t. 8. Dien toeftand, die hen noodzaakt den mensch te eerbiedigen, deze dugten de grooten veel meer dan den dood zeiven. J. J. Rousseau. 9. De weelde , welke het onmogelijk is voortckomen bij lieden die begeerig zijn naar eigen gemak en aanzien bij anderen, voltooit weldra de ellenden waar van het inftellen der famenleeving den grondflag leidde , en onder voorwendfel van aan de armen brood te verfchalfen , het geen zij anders niet behoefde te doen, verarmt zij alle overigen , en ontvolkt vroeg of laat de ftaaten waar zij heerscht. Dc weelde is een veel erger middel dan de kwaal zelve, welke zij voorwendt te beftrijden, of liever , zij is zelve de ergfte van alle kwaaien, in M 3 welk  i8a DE REGERINGS-VORM welk een ftaat, het zij groot of klein, zij zich dan ook moge bevinden; ja om eene menigte van knegten en ongelukkigen, die zij zelve rampzalig maakte te kunnen voeden, drukt zij den landman , en ftedcling met ondragelijke lasten , en ileept die eindelijk ten ondergang. Even gelijk de verzengende zuiden winden het groen der velden met verwoestende gekorven dieren overdekken , tevens aan het nuttig vee, deszelfs onderhoud ontrooven, voert deze ook de behoeftigheid allerwegen rond, waar zij zich doet gevoelen. J. J. Rouseau. 10. Ccefar zeide: dat een eed, dien men niet voornemens was natekomen, of het breken zijner beloften voor niets behoorde geacht te worden, wanneer men verlangde ten troon te ftijgen. 11. De fchrandere inwoners van Tlascala , wier ftaatsbeftier dat van een gemeenebest was, hadden eene krijgstugt , welke die der Spargaarden kon evenaaren. Zij zetten Cortez een leger van vijftig duizend mannen bij, na hem alvoorens twee zeer bloedige veldflagen geleverd te hebben, waar in de Spaanjclie bevelhebber en de zijne gelegenheid hadden om zeer duidelijk te ondervinden dat de dapperheid, welke altoos van de vrijheid onaffcheidbaar is, bij dit volk eene gewoonte, en geenzins het gevolg van eene ingefpannen pooging was. Aan hunnen moed even zeer als aan dien haat tegen alles wat een eenhoofdige of willekeurige ftaatsgefteltenis kan genaamd worden, welke haat bereids zo menigmaalen, eenen oorlog tusfehen den keizer van Mexico en het gemeenebest van Tlascala hadt doen ontftaan , was dezen al den voorfpoed verfchuldigd , die bereids in den beginne zijne wapenen verzelde, en in het eind niet weinig toebragt om hem de verovering van Mexico te verzekeren. Aantekening van den franschen vertaaler. 12.  van EENEN VRIJEN STAAT. 183 ia. De zedenleer is de grondflag der ftaatkunde, zo dat zonder zuivere zeden het gebouw der wetten weldra inftort, en het geluk des ftaats daar henen vliedt. Mirabeau aux bataves. 13. Het is een naturelijk gevolg der geaartheid van alle vrije ftaaten dat zij in tijden van vrede door inwendige onlusten gefchokt worden. Dan, het is door deze inwendige beroerten dat de geest des volks zijn veerkragt behoudt, en zich de rechten der natie, beftendig wederom voor het geheugen roept. Dan, geduurende den oorlog moeten alle gistingen ophouden , alle haat ganfchelijk worden uitgedoofd , alle belangen famen fmeltcn en elkander onderling de behulpzaame hand bieden. Raijnal. 14. Zo dra de vorst wetten geeft, die weder affchaft, bepaalt, of naar zijne verkiezing opfehort; ^ zodra zijne eigene neigingen de eenige regel van zijn gedrag uitmaaken; zodra hij een enkel op zich zelf ftaand wezen wordt, waar in alles even als in een middenpunt famen loopt; zodra hij alleen over het billijke en onbillijke op eene oppermagtige wijze beflist; zodra zijne grilligheden den ftaat tot eene wet verftrekken, en zijne gunst alleen de maatftaf is, waar naar men de algemeene achting kan afmeten indien dit geen wezenlijk onbeperkt o-czag zij , dat men ons dan zegge welk foort van ^ftaatsbeftier in zulk een geval men zoodanig mag noemen. R a ij n a l. 15. Een ftaat, waar in de voorfpoed van het volk aan den vorm van het bewind wordt opgeofferd; waar de bekwaamheid om de menfehen te misleiden, de eenige konst uitmaakt, door middel van welke men de ónderdaanen vormt; waar men flaaven en geenzins burgers begeert; waar men over vrede cn oorlog beflist, zonder met het gevoelen of de wenfchen van het algemeen in het minfte raad M 4 te  \H DE REGERINGS-VORM te pleegen; waar alle flingfehe bedoelingen zich beftendig door konftenaarijën voelen gerugfteund* als mede door de buitenfpoorigheden 'en het voeren van een uitfluitenden handel; waar alle goede ontwerpen niet dan door zulke middelen gefchraagd, en aan zodanige kluifters gelegd worden, vindt men in zodanig een gewest een vaderland waar voor men zijn bloed behoort te ftorten? Raijnal. 16. De fchraapzirgt van ieder ftaatsbeftier is onbefefbaar groot. Welligt zal' men nergends een enkel voorbeeld aantreffen , waarbij niet duidelijk blijke, dat het opleggen der lasten tevens van het heffen derzelve is vcrzcld geweest. Niet een oppermagtige gebieder beftond 'er immer, die niet een gedeelte van den oogst begeerde alvoorens dezelve was ingefameld , zonder hier bij te bemerken , dat zodanig een al te vroegtijdige afperfing het zekerst middel ware om zulk eene ligting te bederven. Van waar beftaat toch zodanig eene ijlhoofdigheid? is het onkunde, is het behoeftigheid, of wel is het een affcheiding van het bijzonder en geheim belang des ftaats-bewinds, van de wezenlijke en algemeene belangen der ganfche maatfehappij? Het ftaats-beftier, het welk allerwegen met de ligtgeloovigheid des volks fpeelt, en wiens ijver om de paaien van zijn gezag geftadig meer en meer uittebreiden, niets hoe ook genaamd in ftaat is te verftaauwen, voelt zijne onderneemzugt aanwakkeren naar maate het volk vreesagtiger wordt. Het verftokt geweten van fommigen brengt dat van anderen, het welk nog eenig gevoel bezit, geheel tot zwijgen , en het tijdftip waar op men dit gedugt verfchijnfel ziet geboren worden, is tevens dat van eene vreezelijke flaavernij. Helaas! zodanig is het treurig en algemeen gevolg van den loop der ondermaanfche zaaken , deze geeft bijkans altoos den mensch ten prooi aan de konftenaarijën van hun die  van EENEN VRIJEN STAAT. 185 die de zugt om te beheerfchen geheel bezielt; dan is het dat men de bedrijven van . een willekeurig gezag zonder einde poogt te vermenigvuldigen, het zij dan dat zij die het bewind in handen hebben zich verbeelden, dat, zij, door fcu'fl perfoonlijk gedrag geftadig uittebreiden , tevens ook de algemeene magt vergrooten. Dan, deze verkeerde ftaatkundigen moeten dus voorzeker geenzins inzien, dat een ftaat, even het zelfde is, als een veer, welke men, door dergelijke grondbeginfêlen , boven derzelver kragt fpant, zo dat zij eindelijk, wanneer zij niet verder kan worden opgetrokken, op eenmaal in ftukken fpat , en de hand welke dezelve bevatte van eenrijt. Raijnal. 17. De gelukkige of ongelukkige uitflag van een gevoerden oorlog dient altoos ten voorwendfel aan de overweldigers van het bewind; even als of de hoofden der oorlog voerende volken veel min ten oogmerk hadden hunne vijanden te overwinnen , dan wel om hunne ónderdaanen tot flaaven te maaken. Raijnal. 18. Ook zelfs de besten der vorften laten aan hunne opvolgeren geftadig nog zeer veel goeds ter verrigting over ; dan, een eerfte willekeurige beheerfcher heeft bijkans altoos alle bronnen van kwaad te doen bereids ganfchelijk uitgeput , zo dat een tweede reeds niets meer te verrigten vindt. R a ij n a l. 19. Uit de beerfcheloosheid wordt eindelijk de kalmte van nieuws herboren, en kost aan geenen enkelen het leeven ; dan, onder de dwingelandij wordt deze kalmte van den val van verfchcidene of wel van een eenig hoofd gevolgd. Raijnal. 10. Een bevelfchrift is belagchelijk zodra 'er onfeilbaare middelen zijn om hetzelve te ontduiken. R a ij n a l. M 5 Zt.  i86 DE REGERINGS-VORM 21. Het is het gevoel der rampen die men ondergaat, veel eer dan het verlangen naar rijkdommen , waardoor de mensch van zijn vaderland afkeerig wordt. Raijnal. 22. Het bijgeloof weet alles uitteleggen, het geen de rede onverklaarbaar vindt ; zij alleen was in Raat de vrijheid aan zodanigen te ontrukken, die niets anders dan hunne vrijheid te verliezen hadden. R a ij n a l. 23. Het geluk is buiten twijfel de medgezel der goede orde en van den vrede ; terwijl de hartstogten zelve, de geftadige vijandinnen van elkander, onderling in een fteedsduurenden oorlog zijn. Hoedanig een voordcel kan men hier van verlangen? en welke onheilen daar tegen behoort men niet te dugten, indien de rede, niet derzelver middelaaresfe, derzelver fcheids vrouw en rechter zij? even gelijk zo veele raazernijen verwoeften zij anderszins alle landen, verkeeren de overheden in vijanden der maatfehappij , vertreden de geheiligfte wetten der menfchelijkheid en brengen zelfs in een enkel oogenblik de gedugfte rijken ten ondergang. M abl ij. 24. Toen maals genoten de dienaaren van een god des vredes al het vertrouwen des volks, zij waren ingevolgen den wensch der burgers, uit hoofde van hunne kunde en deugd in de volksvergaderingen geroepen; dan, op dit tijdftip vergaten zij de gewijde keringen der Apostelen , cn vormden in navolging van de hoofden des legers een afzonderlijken ftam onder den naam van geeftelijkheid. Mablij. 25. Even gelijk 'er zeer vrugtbaare deugden zijn, welke elkander onderling de hulpvaardige hand bieden, en welke de ftaatkunde voornaamelijk behoort aantekweeken in een gemeenebest het welk dezelve nog bezit; even dus beftaan 'er ook foortgelijke 011-  van EENEN VRIJEN STAAT. 187 ondeugden, welke opdat ik mij dus eens uitdrukke, tot eene weelige baarmoeder, en voedfter voor het bederf verftrekken. Dan, om dezelve te verdelgen, behoort deze zeilde ftaatkunde daar tegen, in eenen vrijen doch bedorven ftaat, alle haare kragten intefpannen. Aan het hoofd derzelve bevindt zich die ondeugd, waar voor mij geene benaaming bekend is — een fchrik gedrogt met twee hoofden; het welk uit gierigheid en verkwisting is faam gefteld ; het welk nimmer moede wordt om te verzamelen, en door te brengen; wiens behoeften, welke geftadig van nieuws geboren worden en onverzaadelijk zijn, alle denkbeelden van billijkheid volftrektelijk van zich verwijderen. Zoo lang die ondeugd nog zwak is en zich met eenige omzichtigheid laat zien , zoo vereenigt alle uwe krachten, valt moedig op haar aan , vervolgt haar tot in haren laatften fchuilhoek j want zoo zij niet geheel bezwijkt, heeft men volftrektelijk niets verrigt. Hoe groot eene dwaaling is dus,niet die van fommige gemeenebesten, waar men de weelde in het openbaar verbiedt, en deze niet te min in den fchoot der gezinnen duldt, of waar men de ingetogenheid in de zeden, door wetten van fpaarfaamheid bevoordert, en deze zelfde zeden, niet tc min, door de pragt der openbaare feesten doet ontaarten. Ma blij. 16. De rechtvaardigheid zelve, deze voornaamfte band der ftimenleeving, moet noodwendig door de voorzigtigheid beftraald worden, van deze moet zij den aart der hartstogten leeren kennen, derzelver ondernemingen leeren vooruitzien, en zorgvuldig de middelen leeren opfpooren die haar door fchrandere inrigtingen en heilzaame wetten in ftaat ftellen om dezelve te beteugelen. Ma blij. 27. De vrijheid is den menfehen noodzaakelijk, naar dien zij redemagtige wezens zijn. Zodra zij zich  i88 DE REGERINGS-VORM zich daar van beroofd vinden , behouden zij nog moed noch nijverheid , en de maatfehappij, nu ganfchelijk uit bloote werktuigen falmgefteld , moet in den afgrond van zijnen ondergang voorzeker nederftorten, indien dezelve door vijanden , die waarelijk menfehen zijn, wordt aangetast. Mablij. 28. Dat men die zinnelooze ftaatkundigen over hunne dwaasheid leere bloozen , die , ten einde eenig vermogen aan het gemeenebest te verfehaffen, daar henen al het goud en zilver van geheel den aardbol wilden doen famenvloeiën. Welke kortzigtigen! Deze willen dus de onverzaadelijke hartstogten der ftervelingen door een verbaazenden hoop van deze delfftoffen verzaadigen. Het is dus reeds zo verre met ons gekomen, dat wij de weelde en den trots der rijken met den voorfpoed van geheel den ftaat verwarren; dat wij hunne afzonderlijke bezittingen , waar aan men geene hand durft flaah; hunne vermaaken, die men niet vermag te ftooren, daarmede werkelijk vermengen. Zie daar dus de belagchelijke voorwerpen, die de ftaatkunde , welke dus voordaan alle derzelver fterkte misfen moet, als dan verpligt is, als wezenlijke behoeften van den ftaat aantemerken. Dat men het algemeen bederf tevens met onze rijkdommen vrij vermeerderen, — op deze wijze zullen onze ellenden nog drukkender worden. Onze ftaatkundigen, begeerig naar fchatten. weipen dus het zaad der fchraapzugt , van den wellust, der verwijfdheid, der onrechtvaardigheid, van het bedrog, van den onderlingen haat, en andere zoortgelijke ondeugden in de harten der burgeren, en niet te min waanen zij daar uit de rechtvaardigheid , de maatigheid, den moed, de edelmoedigheid en de eendragt te zien geboren worden! ma blij. 29. Een grootsch toonbeeld van waare deugd verrijst 'er te midden van Griekenland — het fier en  van EENEN VRIJEN STAAT. 189 en ftrenge Lacedamon, het welk Lijcurgus — die. edelmoedige famenzwerer, noodzaakt, zijne wetten te ontvangen, en waarelijk gelukkig te worden. Deze wetgever vormt uit ' vericheidene , tegen elkander afgewogen vermogens, het aller volmaaktfte ftaatsbeftier, waar bij twee koningen, in den post van aanvoereren ten vollen oppermagtig, als overheden,, niets anders dan de uitvoerers der wetten zijn;, waar bij het volk, als de ^vezenlijke oppermagt, doch door de overheid fteeds in toom gehouden, niet in ftaat is , van deszelfs gezag eenig misbruik te maaken ; waar bij de overheids-perfonen , te magtig, om de wet zelve ten uitvoer te brengen, het gewigt der hooger magt des volks gevoelen, zodra zij van dezelve flegts in het minfte afwijken. Dit gemeenebest verëenigt dus onder het bewind van twee koningen alle de voordeden van het eenhoofdig gezag, met die der adelheerfching en van het volks-bewind. Tot dezen ftaat vinden de zugt naar goud , cn dc fmaak voor de konften geenen toegang; daar hetzelve even verre van overbodige fchatten als van eene daadelijke behoeftigheid verwijd is , moet het tevens voor het zedenbederf beveiligd blijven. Sparta erlangt dus ook op geheel Griekenland dat overwigt, het welk dc deugd alleen 1'chenken kan, en heeft menigmaalen > niets meer noodig, dan den dienst van eenen enkelen heraut , om andere ftaaten , die met elkander in vijandfehap zijn, weder te verzoenen, en de dwingelanden tot den ftand van enkel burger te doen terug keeren 30. Er beftaat geen ander wettig gezag, dan het welk op eene redelijke waarde gegrond is. De wet alleen bezit het recht, om over menfehen te heerfehen, en ten einde derzelver bewind te vestigen, is alles volmaakt geoorloofd. Ieder vrij volk ver. mag dus zijne vrijheid te bevestigen , door de ambts-  190 DE REGERINGS-VORM ambtsverrigtingen van deszelfs overheden te beperken , te verdeden, en te vermenigvuldigen ; en dus kan ieder onderdrukt volk ook wezenlijk ter "herkrijging van zijne vrijheid deszelfs poogingen in liet werk ftellen. Mablij. 31. Wanneer men Solon, de wetgever van Athene, eenmaal vraagde, welke ftadt hem de gelukkigfte, en best beftierd fcheenV antwoordde hij: — „ die gene, waar in Qelke burger het onrecht, zij„ nen medeburger aangedaan , als aan zichzelven „ uitgeoefend befchouwt, en daar voor met dezelf„ de drift, als of hij dit zelve ondergaan had , „ genoegdoening poogt te erlangen." 3 2. Die hartstogten , welke den ' voordgang der willekeurige overheerfching het meest begunftigen, gelijk de vrees , de vadzigheid, de fehraapzugt, de verkwisting, de zugt naar grootheid, en wedde zijn even algemeen onder het menschdom, alsde vastheid van ziel , de zedigheid, de maatighcid, de werkzaamheid en drift voor het algemeen geluk zeldzaam zijn. 33. Terwijl een vrij volk zich niet genoegzaam oplettend betoont , ten aanzien van het gevaar , het welk hetzelve bedreigt, en bij wijlen altegerustelijk influimert; terwijl de grooten, onder een eenhoofdig ftaats-beftier, der flaavernij te gemoete ijlen , en de geringer burgeren , hoogmoedig geworden, hun aanzien waanen te vergrooten, door de taal en laagheid der hovelingen natebootfen, is het tevens en juist daarom de pligt van alle braaven, zich waakzaam te betoonen, en der vrijheid ter hulpe te fnellen, wanneer dezelve in het verborgen aangevallen wordt, of een borstweering tegen het willekeurig gezag optewcrpen. Mablij. 34. Dat wij geenzins te midden eener gedrogtelijke onwetendheid in het ftof kruipen ; dat alle braaven alle hunne poogingen in het werk ftellen, om  VAN EENEN VRIJEN STAAT. 191 om alle vooröordeelen te doen verdwijnen, die ons, even als zo veele ketenen in het juk gekluifterd houden. Dat men dus ook zelfs den laagften onder het menschdom zijne waardigheid tragte te doen gevoelen. Ma blij. 35. Cromwel verzette zich alleen tegen de willekeurige magt, waar naar Karei I ftreefde, uit eerzugt en geestdrijverij. Deze was een dwingeland , die eenen anderen dwingeland ftrafte. Mablij. 36. Hoe groot ook het gezag zij, waar mede deze overheden over hunne medeburgeren het bewind voeren — hunne heerfchappij zal nimmer gevaarelijk zijn , wanneer zij alleen een kortftondig en ras ten einde lopend bewind voeren, het welk hun geene belangen kan doen vormen , die van het welzijn van het gemeene-best indedaad verfchillen. Ma blij. AAN.  ipa • DE REGERINGS-VORM AANMERKINGEN betreffende DE SLAAVERNIJ en DEN SLAAVEN-HANDEL» D it ltuk was eigenlijk beftemd, om te dienen tot antwoord op de vraagen, welke in het Journal de Paris geplaatst, opgegeven waren door den heer b. s. frossard, ichrijver van het uitmuntend werk, getijteld: — La Caufe des Noirs portee au tribunal de Vhumanitè, de la jufïice & de la religion ; par M tiieophile mandar. (*) Indien het waar is, dat een vrij volk in zijne denkbeelden , zijne reden, zijnen gang , en zelfs in zijne gebaarden, als ook • in zijne blikken, die fierheid' vertoont, welke alleen uit het gevoel van deszelfs onafhangelijkheid, uit dien adel en die majesteit geboren wordt, welke de uitoefening der oppermagt op het gelaat van eiken burger drukt, en hem niet dan bij ziinen dood verlaat; indien het waar is, dat de vrijheid den mensch eene we- zen- (*) Deze aanmerkingen waren eigenlijk beftemd , om tevens met de voorrede van den vertaaler flegts een enkel geheel nittemaaken; dan, men deed hem bcfeffsnj dat deze uitweiding te lang zijn zoude, en dus niet, dan afzonderlijk konde uitgegeven worden, en dit deed hem derhalven bclluiten, om die niet, dan eerst aan het einde dezer vertaaling mcdetedeelen.  van EENEN VRIJEN STAAT. 193 zenlijke waardigheid , grootheid , aandoenelijkheid , edelaartigheid , kragt , moed en grootmoedigheid fchenkt — zoude zij hem dan met mogelijkheid voor het leed van zijne natuurgenooten onverfcbillig kunnen maaken? Doch, zou men ook welligt willen zeggen, dat de vrijman, die vorst en burger tevens is, in deszelfs geaartheid altoos zeer veel van die hardheid behoudt, welke den boezem van eiken dwingeland voor alle gevoel geheellijk toelluit, en dat hij zelfs genoegen vindt in dit van zich te verwijderen. Doch, zou deze vrijman , die zelfde fterveling , die indedaad en burger en vorst ten gelijken tijde mag geheeten worden — zou deze ook wel verlangen kunnen, om zich met het zweet en bloed des menfehen te voeden met het zweet en bloed van den genen zich voeden , die volkomen zijn eigen ik uitmaakt, die zijne vrije handen, even zeer, als hij, ten hemel heft, om tot de zelfde godheid zijne fmeekingen optezenden? zou deze wel kun¬ nen verlangen, om zich met het zweet en bloed van even dit,zelfde ik te voeden, wiens Hem, even zeer als de zijne, gelijk een donderdag, de vorften ftraft, ja, die verplet? Die burger, wiens geluk en vrijheid het voorwerp der bewondering van alle volken uitmaaken, zou deze kunnen gedoogen, dat hij door ilaaven gediend werd? Indien het waar is, dat de Franfchen zesmaal honderd duizend flaaven bezitten , die allen, door een gerekend, ieder duizend livres waardig zijn, dan zal men om deze rede voor zeker uitroepen — ziedaar terftond een verlies van zeshonderd muloenen! Is deze fchade niet indedaad verbaazend groot ? Doch, ik antwnorde hier op —1 deze zesmaal honderdduizend menfehen hebben u nimmer in waarheid toebehoord. Op eene onbefchaamde wijze hebt II. deel. N gij  194 DE REGERINGS-VORM gij daar mede uwe bezittingen alleen vergroot. Men biede hun flegts een zeker loon aan , en zij zullen voordgaan, met de voordbrengfelen van uwen o-rond nog geftadig te vermeerderen. De Quakers hebben ons hier van immers een duidelijk voorbeeld gegeven! En zouden wij min vatbaar zijn voor de aandoeningen der menfchelijkheid, en der belangeloosheid ? Zou de billijkheid voor ons niets anders, dan flegts een bloote klank, en de rechtvaardigheid enkel een onopgelost vraagftuk wezen! Zouden dan de geheiligde wetten der natuur minder indruk op onze harten, dan derzelver wonderen op ons verftand maaken? De arbeid van een mensch, die zich ten vollen in vrijheid ziet, - is veel aanmerkelijker; zijn vernuft beftiert deszelfs hand op eene wijze, waar van de flaaf geen het allerminfte denkbeeld vormen kan. Hij bedient zich van zijne rede, cn deze is voor hem de voortrefTelijkfte leermeester. Doch de flaaf daar tegen bezit alles, wat den vrijen fterveling dubbel te beurte viel, alleen in eene enkele maate. • Dan, dat men geenzins zegge, dat dit alles niets anders , dan alleen wijsgeerige denkbeelden zijn, waar van de ondervinding tot nog toe de waarheid in geenen deele bewezen heeft , cn die zij bij de uitkomst, als ongegrond, zoude leeren kennen ! In dit opzigt bcroepe ik mij op alle planters, die verkiezen mogten ter goeder trouw te getuigen, en gronde de waarheid dezer ftelling eenfglijk op hunne eigene verklaaring. ik heb dit te gelijk met hun waargenomen, en zij hebben dit zelve meer dan eens erkend. De vrijheid verheft ons tot den hemel, van waar zij haaren oorfprong ontleent, terwijl de flaa-' vernij ons aan de aarde, waar zij het eerst haar aanzijn ontving, geftadig gekluisterd houdt. Men  van EENEN VRIJEN STAAT. ï95 Men kan niet nalaten het innigst mededogen te. gevoelen op het gezigt van die talrijke menigte van menfehen , die tevens niet het beftaan , dat hcereüjk gefchenk des scheppers, de kentekenen van eene flaivernij ontvangen , welke niet, dan met hun leeven een einde neemt: — op het gezigt dier ongelukkigen, die de jaaren van hun beftaan alleen naar de verfcheidenheid van hun lijden berekenen, en wier gevoelens, die fteeds bezwalkt, die fteeds gelasterd werden, nimmer volkomen gekend waren. Mevrouw Sennard leefde zes- of zeven-en-tagtig jaaren. Ik zelve was bij haare begravenis tegenwoordig. Eenige jaaren voor haar affterven fchonk zij aan verfcheiden negers hunne vrijheid. Haare wooning was drie uuren van de kerk, waar men haar zou ter aarde beftellen. Ik verzelde het lijk daar henen. Toen wij * aan het gehugt gekomen waren, zette men het op eene gemeene dood-baar neder, onder eenen boom, die tot een verzamelplaats voor de geestelijken pleegt te verftrekken, en van waar men zich dan vervolgends allen te famen ter begraving naar de kerk begeeft. Den geheelen weg over voegden zich eene menigte van vrienden cn inwooneren bij ons, zo dat derzelver aantal weldra zeer duidelijk toonde, dat het overfchot, het welk men nu onder den gezegden boom geplaatst had, dat van een vermogend mensch was. De kleinzoon der overledene weende bitterlijk , en ik wendde alles aan , om hem te troosten. Dan, op het onverwagtst ontdekte ik nu twee zwarten , die, op hun ftok geleend, mede kwamen toefchieten. Deze gaven eenen raauwen gil, en riepen uit: •— „ Zie daar onze goede N 2 „ mees-  x96 DE REGERINGS-VORM „ meestres! Helaas' zij leeft niet meer!" — en hier bij berstten zij in luide fnikken uit. . Ik befchouwde deze twee grijsaarts met zeer veel opmerkzaamheid. Zij ligtten het dood-kleed op*, en ik vraagde hun, waarom zij dit deden? —'•■ „ Ik „ bidde u, mijn heer! dat het ons flegts ver„ gund worden de voeten van onze meestres te „ kusfen! Zij was zo goed ! Wij willen haare „ voeten en haar gelaat nog voor het laatst met „ onze traanen bevogtigen. Vergun ons toch , dat „ wij haare voeten kusfen!" Ik verbood hun het laken, waar in den verftorvene gewonden was, los te rukken. „ Als, dan zullen onze traanen „ hetzelve doorweeken — de traanen , die wij „ op de voeten onzer goede meestresfe Horten" —■ dit was hun antwoord. Ik trad derhalven een weinig terug , wijl ik de herhaalde fmeekingen van twee menfehen, die daar bij geftadig in fnikken uitbraken, niet konde wederftaan. En nu maakten zij het linnen, waar in de verfcheidene gewikkeld was, werkelijk los, en kusten haare voeten, terwijl zij eenen vloed van traanen plengden. Zij gilden hier bij van fmarte ; hieven telkens hunne handen ten hemel, en lieten die dan weder op de ijskoude voeten van mevrouw Sennard rusten. Een dezer twee lieden begon zelfs het gelaat dezer achtenswaardige doode te ontblooten. Dit egter wilde ik niet gedoogen ; maar niettemin gevoelde ik tot in het binnenfte van mijn hart den indruk, dien hunne erkennelijkheid op mij maakte. Geheel bewondering voor deze beide grijsaarts, moest ik mijne oogen voor een wijl van een zo geheel nieuw en zo vertederend fchouwfpel afwenden. Intusfehen voegden zich de overige vrienden der verftorvene en de geestelijkheid bij ons. Nu legde men het lijk fchièlijk in de kist, welke daar voor beftemd was. Doch, het.is niet, dan on-  van EENEN VRIJEN STAAT. 197 onder het ftorten van veele traanen , dat ik in ftaat ben, dat gene te vernaaien, wat 'er plaats greep, terwijl men de kist toefchroefde. Hun gcfchrei, hun gekerm -— dit maakte de heerlijkfte lijk-rede op de verfcheidene uit. Zij volgden het lijk verder tot in het choor; wierpen zich aan den rand des grafs op hunne knieën, en terwijl de overige vrienden benevens mij hetzelve met wijwater bevogtigden , deden zij hunne dankbaare traanen in hetzelve nedervloeiën. Nu zag ik hen de aarde kusfen, waar mede de opening wederom werd toegemaakt, en vcrvolgcnds bleven zij nog meer, dan een geheel uur op dit verblijf der dooden Uggen , terwijl ik hen nog geftadig hoorde uitroepen: „ Zij was zo goed!" De flaavernij , welke de menfehen, even gelijk ook derzelver gevoelens en wilsneigingen , geftaadig meer en meer van elkander verwijdert, zal dus voor de vrijheid , welke dezelve verëenigt, en hun eene zekere , onbefchrijvelijke grootheid, en iets ongemeen edels fchenkt, in het einde plaats maaken. 1 Door de vrijheid zelve be- fchut, zullen de negers gehugten bouwen ; zich meer door huwelijken te famen verëenigen; eene fterker voortteeling moet daar van het naturelijk gevolg zijn, en even zo lang het de blanken mogelijk is, die meerderheid ftaande te houden , welke zij werkelijk boven de Aj'rkanen bezitten, zo wel ten aanzien eener meerdere verlichting, en eener grooter kunde en bedrevenheid in de konften en wetenfehappen , als door een zeker wettig en naturelijk vermogen , het welk een weldoener fteeds op die genen blijft bezitten, dien hij tot een befchermer ftrekt; zal N 3 de  i98 DE REGERINGS-VORM de aanwas der zwarten altoos met dien der rijkdommen der volkplanteren en van den koophandel, dien deze gewesten met het moederland drijven, in evenredigheid daan. Dit fpruitje, het welk de zon eener meerdere befchaafdheid nog nimmer met derzelver weldaa-r dige draaien gekoesterd had , hebt gij verplant. Een menfchelijke hand heeft deszelfs jonge loten befchermd ; weldra zal het, tot een' boom opgewasfen, u met zijne fchaduw befchutten, met zijne bloemen omkransfen, cn met zijne vrugten verrijken. Ziet hier dus, ö franken! een talrijk geflacht van menfehen, het welk alleen het weldaadig licht deivrijheid verbeidt, om waarelijk menfehen te worden. De hulde, welke wij van onze minderen ontvangen, is voor ons geenzins zeer dreelend; wij vestigen daar op flegts weinige opmerkzaamheid 1 ' het zijn niet , dan onze minderen. Dan, de verëering en erkentenis, welke onze gelijken ons betoonen, verheffen ons verre boven ons zelve. Onze ziel en alle onze' gewaarwordingen zijn daar bij in de volmaakde eendemmigheid. In dit geval is niets , hoe ook genaamd, in daat, ons geluk te vergrooten wij heerfchen, en onze ónderdaanen zijn onze gelijken! Geeft u derhalven , 6 mijne landgenooten ! geeft u derhalven thans allen aan de gevoelens der menschlievenheid , welke mededogen gevoelt, welke hulp verfchaft en voedfel fchenkt, gansch en al over. Verfcheiden duizenden van menfehen, die allen door de fchikkingen der natuur uw's gelijken, die uit hoofde van den wil der godheid uwe broederen zijn, heffen al fmeekende de handen ten hemel : hunne oogen zijn alleen op u gevestigd. Zij klaagen geenzins , zij vergeten zelfs hunne doorgedane ellenden; zij roepen om den bijdand van u, die hunne meesters zijt ; zij  van EENEN VRIJEN STAAT. 109 z\] fraeekcn u om dezen — u, die geheel uwen voorspoed aan hun alleen hebt dank te weten! Zij dooien in de zwartfte duisternis der onwetendheid geftadig om, terwijl gij, daar tegen alle mogelijke kunde bezit. Zij bezitten nog fteeds' eene onbevlekte ziel , _ welke voor de edelfte gewaarwordingen vatbaar is, en door middel van dat lang gerekt geduld, waar mede zij fteeds de weldaad, van zich hunne vrijheid in het einde gefchonken te zien, verbeidden uit hoofde van dien ijver, waar mede zij u geftadig ten dienfte ftonden door die helde, welke jonge gaden geftadig in het zoogen uwer kleenen betoonden hier door waren abcen alle dc jaaren van hun lecven gcheelhjk aan u toegewijd! Reeds drie eeuwen lang bezaten uwe voorouderen, cn gij, die mij thans hoort, een uitstrekt grondgebied. Hun arbeid alleen was liet, die dit in uwe handen ftelde. Bezit dit vrij, ja, fmaak vrij het genot, dat alle deze goederen u kunnen opleveren! Verfcheiden duizenden van flaavcn hebben u het eigendom daar van gefchonken: dan, zij, die thans al fmeekende zich aan uwe voeten ncderbuigen, zijn derzelver kinderen. De vrijheid, welke de onafhangelijkfte vo,ken befchouwen als den grondflag van alle grootheid, van allen voorfpoed, van allen roem, even zeer als van het heil der natiën, ' zal deze zelfde vrijheid ook in het einde als eene weldaad aan de zwarten gefchonken worden? Hunne van nature tot gevoelloosheid geneigde geaartheid, de gewoonte van te gehoorzamen, welke zij eindelijk aangenomen hebben, hunne volftrekte zorgeloosheid, ten aanzien van het toekomftige; die wijze van beftaan, of liever, die geduurige llaapzugt, waar in alle hunne zielsvermogens, even N 4 als  aoo DE REGERINGS-VORM als in eenen peilloozen afgrond men vergeve mij deze uitdrukking als het ware , gedompeld fchijnen deze doen hun een leeven leiden, het welk van den dood zeiven flegts zeer weinig verfchilt, en dus zoude ik hen liefst met den naam van zodanige wezens bcftempelen, die alleen wenfchen, om menfehen te worden. Zij worden geboren; hunne jaaren vloeien daar henen; zij brengen die alleen met het geftadig loozen van zugten door, en — hun leeven is niets anders, dan een lange, verfchrikkelijke droom. Deze lieden vinden zich zo verre beneden ons geplaatst, dat men hen naauwelijks kan ontwaar worden. Dan, zullen wij, ten einde hen tot die zelfde hoogte optevoeren, waar op wij ons zelve geplaatst vinden , hun, even als onze kinderen eene hulpvaardige en befchermende hand reiken? Deze wezens zijn gefchapen, om ons vermaak te verfehaffen, om onze rijkdommen te vermenigvuldigen, en om, onder onze befcherming, dat gene te genieten, waar van wij ons wel willen verwaardigen, hun het vrij genot te vergunnen. Indien ik recht verftaan heb, ó bewooneren der volkplantingen, zijn dit de redenen, welke gij dagelijks voert. Gij kent den loop der fterren, en de onveranderlijke afwisfeling der jaargetijen, in weêrwil van derzelver geftadige opeenvolging. Dan, zijn ons de grenspaalen der dwingelandij, de wetten, welke dezelve zouden vermogen te beteugelen, de inrig-» tingen, welke wij behooren te vormen, ten einde het ontftaan derzelve, haaren geftadigen aanwas, voortekomen, en eindelijk om derzelver gevaarelijke bedoelingen tegentegaan zijn deze ons even zeer bekend? Dan, dat 'er flegts eenmaal een dier planters, die zich met de ftroomen van bloed en zweet, die  van EENEN VRIJEN STAAT. ooi die op deze ongemeten velden ncdervloeiden, verrijkt hebben, de meest gewoone folteringen die\ ongelukkigen onderga. Men bevelc, dat 'er een ijzeren band boven den enkel van deszelfs rechte been geklonken, dat 'er een keten aan dezen band vast gemaakt, en aan een anderen band gehegt worde, die, uit het zelfde metaal gevormd, hem tot een hals-fieraad verftrekke. Men geve hem niets, dan een zeer flegte fpijze; hij zij tot eenen geftadigen arbeid gedwongen ; men vergunne hem niet, dan alleen zeer weinige uuren, om te 11apen, en flegts zeer zelden eenige oogenblikken van rust. Dat' hem de tijd, wanneer zijne ellenden een einde zullen nemen, voor altoos onbekend blijve. Zo hij zich beklaagt dat dan eene wreede kastijding hem tot een antwoord ftrekke, cn zo hij morren durft, dat zijne fmarten alsdan vermeerderen. Met welk eene welfprckenheid zal deze dan niet in het einde alle vierfchaaren van zijn billijk en gegrond beklag doen weergalmen! Doch, wat zeg ik? De vierfchaaren daar van doen weergalmen? Zijn 'er dan ook vierfchaaren, welke geopend worden , om de bezwaaren van eenen flaaf gehoor te verleenen ? Voorzeker neen —• deze zijn voor hem beftendig gefloten. Zijne traanen vermogen geen medelijden te verwekken, of zo het hem al eens gelukken mogt, eene gevoelige ziel aantetreffen, welke in zijn lijden wilde deelen, alsdan is dit voor hem nog fteeds volmaakt het zelfde , als de zaadkorrels , welke in de doornen vielen, waar van de Gewijde Schrift in eene gelijkenis gewag maakt deszelfs ftem wordt ganfchelijk verflikt. En wanneer ik dezen ongelukkigen al eens aanfpreke , alsdan ontvlugt zijne ziel het bijzijn aller menfehen : de hoop op een gelukkiger lot is voor hem niets, dan een droom, eene bcgocheling, waar aan hij zich nimN 5 nier  soa DE REGERINGS-VORM nier verkiest overtegeven. De toeftand, waar ift hij zich werkelijk bevindt, verftrooit zijne gedagten, en zijne overdenkingen zijn voor zijn hart even het zelfde, wat de ring om deszelfs been, die om zijnen hals gehegt, en de keten, waar door deze beiden te famen gehegt worden , ten aanzien van zijn lighaam uitmaaken. o Gij, die in eene ongeftoorde rust de onfchatbaare genietingen der vrijheid fmaakt ! befchouw, betragt met alle opmerkzaamheid dezen rampzaligen, voor wien alle deszelfs kragten naauw genoegzaam zijn , om de folteringen tc verduuren, waar aan hij geftadig is blootgefteld; wiens moed gebukt is onder het gevoel der fmarten hij bevindt zich niet langer in ftaat, om te weenen — hij heeft zijnen allerlaatften traan bereids geplengd! Dat men zijne gedagten nu tot die toekomfte uitftrekke, welke zich voor onze naneeven ontfluit. Deze roemen uwe edelmoedigheid; zij zugten, om dat zij twee eeuwen na u geboren werden; zij benijden u de eer van zulk eene weldaad, als die van het fchenken der vrijheid aan duizenden van flaaven in waarheid is, en de roem, welke deze op hen doet te rugge kaatfen, fchijnt hun alleen een flaauwe glans, in vergelijking van dien onftcrfelijken naam, dien gij daar door verworven hebt. ö Franken! edel en grootmoedig volk! de geftadige dankbetuigingen dier flaaven, die derzelver vrijheid alleen aan hunne edelmoedige milddaadigheid moeten danken -— deze zullen uwe kinderen eens als een gedeelte van hun erfgoed aanmerken, en van het een tot het andere geflacht zal de grijsaart geftadig deze woorden voor deszelfs kroost uitfpreken. ■— ,•> Onze „ vaderen hadden eenmaal flaaven!" — dus zal hij  van EENEN VRIJEN STAAT. C03 hij fprckcn „ Deze namen hunne toevlugt tot ,, derzelver menfchelijkheid. Wij, mijne kinderen! „ zijn die zelfden franken, die deze men- fchen van het juk onthieven, om welke wel- daad zij hunne lofzangen ten hemel zonden, en „ onze vaderen zegenden. Hunne afftammehngcn herdenken hier aan nog geftadig met verruk„ king; zij beminnen ons op het tederfte; hun„' ne °huttcn verftrekken ons tot eene fchuilplaats, ,1 cn zelfs hunne vrugten vinden zij veel aange„ naamer , wanneer zij ons daar van alvoorens „ een gedeelte hebben aangeboden!" Vervoerende uitdrukkingen ! ö _ vreugdegefchrei van duizenden van ftervelingen, die verrukt, geheel buiten zich van blijdfchap , geftadig uitroepen — „ w ij z ij n dan v r ij ! ••• • Deze „ weldaad werd ons door het fransche „ vod k bewezen ! . . . - w ij z ij n dan in „het einde w a a r e l ij k v r ij ! " ' Voorzeker dit geroep weêrgalrot tot voor den troon der godheid, terwijl kinderen en grijsaards alles. . . alles geftadig deze woorden herhaalt, die hun eene tweede leeven fchenken: — ,, w ij z ij n dan v r ij !" — Zie daar de rechten van eenen onvcrgangelijken adeldom. Wel eer bezat gij zesmaal honderd duizend flaaven — thans zijn deze zesmaal honderdduizend menfehen; en het is alleen door u, door uwen eenpaarigen wil, dat deze de verbaazende kloove mogten overfchreeden, welke 'er tot nu toe tusfehen de slaavernij en mensch HEin fteeds gevestigd bleef. Dan, welligt zullen fommigen mij hier antwoorden , dat het verdrag, ten aanzien van het verkopen der negers, door het ftaats-befticr, zelf g