VERKLAARING OVER HET NIEUWE TESTAMENT DOOR CHR1STOPH. AUGUST. HEUMANN, IV DESZELFS LEEVEM HOOGLEERAAR DER GODTGELEERTHEID, WYSGEERTE, EN GELEERDE GESCHIEDKUNDE, 0¥ DE HO O GE SCHOOL TE GOTTiNGEN. AGTSTE DEEL Waar in de eerjle Brief van P AU LUS aan de Corintifcöe Christenen, befcbouwd en opgehelderd wordt. Uit het Hoogduitfch vertaald, en met aantekeningen venykc door AUGUSTUS STERK, Leeraar der Gemeente toegedaan de onveranderds Augsburgjdie Geloofsbelydenisfe in s' llags. m Te C A M F E Nt Ter Drukkerye van j. A. de CHALMOT, MDCCLXXXIII. '   Pag. I VERKLAARING VAN DEN EERSTEN BRIEF VAN P A U L U S AAN D ê CHRISTENEN TE CORINTHE. VOORREDE. * C ^orinthe was een voortreflyke Koopfhd, en de *4aS Hoofdftad van Achaje. Zy lag tusichen twee -mw^-v Zeeën, en hadt aan beide kanten eene zeer befcwaarrie haven. Dit maakte haat zeer gelegen voor den koophandel, waar door zy ongemeen ryk en prachtig werdt. Pindarus noemt haar daarom de ge, hikzalige Of gelukzalisfte Stad; Florus, Ut. II. cap. j<5- Achaim caput, Grasci® decas (de Hoofdftad van Achaie, het eieraad van Griekenland;) en Cicero, pro ' VIII. Deel. A lege  a Verklaaring van den eerjlen Brief lege maniiia, cap. 5: totius Grtsci® lumen (den luister van geheel Griekenland). Haar rykJom maakte haar trotfch en opgeblaazèn, en bracht teffens verfcheidene andere ondeugden voort. Inzonderheid waren haare Inwooneren , zoo ontuchtig, dat dit zelfs tot een fpreekwoord gelegenheid gaf, en dat xo?<»$««'£io9-«y (op zyn Corintifch leeven) zoo veel betekene, als een Hoeren jaager zyn , gelyk Erasmus , in zyne Adagia, Cbil. IV. Cent. 3. n. 68 hcefc aangemerkt. Chrysostomds , noemt OraU 37. p. 463, de Stad Corinthe b-óai» tJ? ivrütvina) y%. ycttifttia» i7ra(p°o'SnoTUTnv, de allerhoerachtigste Stad van allen die 'er zyn, of geweest zyn. Het zelfde getuige Maximus Tyriüs, Disfert. XXXIII. p. 340. Is iemand begeerig om de gefchiedenisfen- van deeze Stad te kennen, hy kan ze in Gurtler zyne Ongines Mundi vinden, alwaar men , Lib. II. cap. 23. p. 612. fq. haare gelegenheid, groote rykdommen/uitgebreide koophandel , mitsgaders de zeden van haare inwooneren breedvoerig befchreeven vindt. Wat haareKerklyke gefchiedenisfen betreft, de Florentyner Hoogleeraar, Lami, heeft dezelve, in zyne Voorrede op Nicetce Heracleenfis Comment. in Priorem ad Corintbios Epis* tolam, p. 25 tot 152, tot het jaar 1687 befchreeven. De Romeinen hadden deeze Stad, om dat zy voor haare (leeds toeneemende macht begonnen re duchten, afgebrand en verwoest. Dan naderhand werdt zy wederom opgebouwd, en zy was, ten tyde van Paulus, wederom eene zeer groote en zeer ryke Stad, gelyk haare Inwooneren ook reeds weder tot het toppunt van allerleie ondeugd geklommen waven. In dee^e Stad, door de Turken Coranto genaamd, predikte Paulus, met Silas en Timotheus (Hand. XVII!: 5) van Christus. Hy was de eerste, die ooit te Corinthe gekomen was , om het Evangelie aldaar te prediken. Daarom fchryft hy , in zynen eersten Brief aan de Geloovigen van die Stad, kap. IV, dat hy ban Vader was die i^en geteeld hadt in Christus Jefus, door het Evangelie, ea kap. IX: 1: gy zyt myn werk Sn den Heere. Eerst  aan de Corinthen. Voorrede. 3 Eerst predikte hy den Jooden, maar deeze lasterden zyne prediking (Hand, XVill: 6.) Deeze was de rede, waarom hy zich (vers 6) toe de Heidenen begaf, en (vers 8) eenc groote menigte van deielven bekeer, de. Ja zelfs de Voorftander of Opziener der Synagoge (vers 8) werdt, met zyn geheel huis, tot Christus gebracht. Ook bleef hy, op bevel des Heeren, aldaar anderhalf jaaren (vers 9, 10, 11), en predikte zonder eenige hindernisfe. Ja toen de Jooden hem by den nieuwen Landvoogd, Gallion, aanklaagden (vers 12, 13), vonden zy zich in hunne meening bedroogen, vers 14, 15, 16. Eenigen tyd daar naa, naa dat Patiltjs reeds wederom vertrokken was, kwam Apollos, een zeer wel» fpreekend Man, en die in de H. Schrift zeer bedreeven was, te Corinthe. Deeze verfterkte niet alleen, die door Paulüs bekeerd waren, in het Geloof, maar bekeerde 'er ook noch anderen toe. Hand. XVIII: 27, 28, en XIX: 1; gelyk mede 1 Cor. III: 5, 6 ea lo; Wat het doelwit of oogmerk van deezen Brief be. treft, (waar van Chemnitïüs, in zyn Examen ConcVM Tridentini, F. I loco I. JeEt. IV. art. 1. §. ia fqq. fpreekt) men kan het zelve het best uit den inhoud opmaaken. Naa dat de Apostel, vers r, 2, 3, de Chnstelyke Gemeente te Corinthe aangefproken, en haar, uit zynen naame, en dien van Sosthenes,, de genade van Godt toegewenfcht hadt, verzekert hy hen vers 4 toe 9, dat, daar zy tot dus verre de Godtlyke genadegaaven goed aangewend hadden, Godt hen verder, tot hun einde toe', in het Geloof verfterken en bevestigen zoude. Vers 10 vermaant hy hen tot eendracht in de leefe, by'gelegenheid dat hem (vers 11, 12) bericht geworden was, dat 'er fommigen onder hen waren , die den éénen van hunne Leeraarcn hooger waardeerden, dan de anderen. Hy toont hun, vers 13 tot 1-7, hoe onbetaamlyk de znodanïgen zich gedroegen. Van daar ontleent hy, vers 18 tot 23, gelegenheid, om te doen zien, hoe verachtlyk de Jooden en HeiA 2 de-  4 Verllaaring van den eerften Brief denen van den Christlyken Godtsdienst oordeelden, dewelke nochtans de grootfte Wysheid was, vers 24 tot 31. In het tweede Hoofdftuk leert hy, dat ook zyne prediking van het Evangelie, als het welk hem (vers 10) door Godts Geest geopenbaard was, als het voorftel van waare wysheid moest aangemerkt worden. In het derde Kapittel beftraft hy anderwerf de zoodanigen, die over hunne Leeraaren oneenig waren, en aan écnen, van dezelven, boven alle de anderen, den voorrang gaven, vers 1 tot 4. Hy toont, vers 5 tot ïo, dat zy allen Dienaaren van Godt waren, cu allen ééne en dezelfde lecre voorftelden, vers n toe 15. En hy befluit 'er uit, dat het dwaasheid was, zulk een onderfcheid tusfehen Leeraaren en Leeraaren te maaken, vers 16 tot 23. In het vierde Hoofdftuk vaart hy met deeze beftraffinge der Corinthers voort, vers 1 tot 8; en, dewyl zy den eenen Leeraar minder achtten , dan den anderen , gaf hem dit aanleiding, om vers 9 tot 13 in het algemeen te doen opmerken, hoe veracht de Apostelen in deeze waereld waren , en hoe geduldig zy dit verdroegen. Hier op vermaant hy hen, om zich naar deeze zyne herinneringen tefchikken; gelyk zy dit hem, als hunnen Geestlyken Vader, fchuldig waren, vers 14, 15, 16. Vers 17 meldt hy, waarom hy thans Timo. theus tot hen gezonden hadt, en beloofd, hem fpoedig te zullen volgen; betuigende hy, vers 18 tot 21, dat hy, by zyne komst, die geenen, dewelken de vermaaningen van Timothecjs niet gevolgd hadden, fcherp beflraffen zoude. In het vyfde Hoofdftuk geeft hy eenen Man, die zich aan bloedfchande hadt fchuldig gemaakt, aan den Satan over, en beftraft hen, dat zy zelve hem niet uit de Gemeente gebannen hadden, vers 1 tot 7. Weet gy niet— fchryft hy — dat een weinig zuurdeeg al bet deeg verzuurt'? Dewyl het nu, toen hy dit fchreef, het Paafchfeest was, vermaant hy hen, vers 8, om dit Feest thans recht Christlyk te vieren, en al het zuurdeeg van ondeugden uit hun midden weg te doen Hier  I aan de Corintben. Voorrede. s Hier op herinnert hy zich, dat hy hen, in zynen voorigen brief, vermaand hadt, om niet met hoereerders omtegaan; en voegt 'er thans by, dat hy alleenlyk bedoeld hadt, hun den omgang met zulke hoereerders te verbieden, dewelken in de Gemeente gevonden werden , en niet met de hoereerders en andere grove zoudaaren, die niet tot de Christlyke Kerk behoorden , dewyl het onmooglyk was, den omgang met deeze geheel te myden, vers 9 tot 13. In het zesde Kapittel beftraft hy die geenen , dewelken, wanneer zy meenden, dat iemand hunner me* de Christenen hen verongelykt hadt, hem deswege by den Heidenfchen rechter aanklaagden ; en gebiedt hun, uit hun midden Scheidsmannen te verkiezen, of, het geen noch beter was, de verongelykingen, hun door hunne Medechristenen aangedaan, geduldig te verdraagen, vers 1 tot 8. By deeze gelegenheid vermaant hy hen, om zich voor alle de ondeugden der Heidenen, in het byzonder voor hoerery, te wachten, vers, 9 tot 20. In het zevende Kapittel beantwoordt hy ecnige vraagen, die zy hem , ten opzichte van den echten ftaat... 1'chriftlyk gedaan hadden; en geeft hun noch eenige andere onderrichtingen, het Huwelyk betreffende. Midden in dit Kapittel vlecht hy noch twee andere aanmerkingen; te weeten vers 18 en 19 aangaande dén Voorhuid, en vers 20 tot 24 ten opzichte van hetgeen Christenen, die zich in flaaverye bevinden, te doen hebben , zoo wel, wanneer zy vry kunnen worden, als wanneer zy in de dienstbaarheid moeten blyven. In het achtfte Hoofdftuk leert hy hen; hoe zy zich, ten aanziene van het vleefch, het welk aan Afgoden geofferd was, en naderhand te koop werdt aangebooden, te gedraagen hadden; te weeten, dst zy zwakke Broederen, door het eeten van zulk vleefch niet moes. ten ergeren, vers 1 tot 13. In het negende Hoofdftuk verantwoordt hy zich, dat hy zich niet, gelyk de andere Apostelen,, van zyne vryheid bediende, zoo wel om te trouwen, als ook om zich, door zyne toehoorers, van zya onderhoud A 3 te  (* Vtrklaaring van den eerften Brief te laaten verzorgen, vers i tot 18. Tegen deezevryheid ftelt hy, vers 19 tot 23 over, dat hy zich rot eenen knccht'van allerleie foorten vanMenfchen gemaake hadt, en allen alles geworden was, ten einde, van alle kanten, eenigen ter zaligheid te kunnen brengen, dat hy ook (vers 24 tot 27) nooit nagelaaten hadt, alles te doen, het geen zyn Apostelampt vorderde, ora eens van Godt de eeuwige vergelding van zynen arbeid, te ontfangen. In het tiende Hoofdftuk vermaant hy hen, vers r tot 24, dat zy, wanneer zy in het Oude Testament lazen, hoe ftréng Godt de zwaare zonden der oude Is* raëliten, en inzonderheid derzelyer Afgodery, geftraft hadt, zich voor allen Afgodendienst wachten moesten. Hy herhaalt, vers 2j tot 34, het geen hy ten opzichte van het vleefch , het welk aan Afgoden geofferd was, gezegd hadt, en voegt 'er by, dat zy daar door ook aan Jooden en Heidenen geene ergernis moesten ceeven. In het elfde Kapittel beveelt hy den Mannen, in de Vergadering met een onbedekt, en de Vrouwen, met een bedekt hoofd, te verfchynen, vers 1 tot 16. Vervolgens beftraft hy hen, vers 17 tot 22, dat zyhet H. Avondmaal niet hielden , zoo als het behoorde; en verklaart de woorden der inftellinge van het Avondmaal zoo als zy by Matth^üs en Markus gevonden worden , vers 23, 24 , 25. Ook geeft hy hun , vers 26 tot 34, een Voorfchrift, hoe zy het H. Avond» maal houden moesten. In het twaalfde Kapittel fpreekt hy over de geesüyke gaaven van Godt , en leert, dat zy, die grootere gaaven, ontfangen hebben , de anderen niet moeten verachten, enzy, die mindere gaaven ontfingen, het voorrecht der anderen niet benyden , vers 1 tot 30. Vers 31 beiooft hy, hun de voornaamfte en beste geestlyke gaaven te zulien toonen. Dit doet hy in het dertiende Hoofdftuk, alwaar hy hen onderricht, dat dit de liefde is, die hy, in alle haare werkingen, befchryft, vers 1 tot 13. In hec veertiende Kapittel bewyst hy, dat, naa de liefde  aan de Corintben. Voorrede. 7 liefde des naasten, de grootfte geestlyke gaave in de bekwaamheid beftaat, om de H. Schrift voor de Gemeente te verklaaren; nochtans, dat dit in degewoomotdertaale, en niet in vreemde fpraaken behoorde te geichieden. Ook fchryft hy aan de Uitleggeren der H. Schrift , wanneer 'er veelen by eikanderen zyn, zekere Orde voor , vers i tot 40 ; verbiedende den Vrouwen, vers 34 en 35, in de Gemeente te leeraaren. In het vyftiende Hoofdftuk vermaant hy de Corinthische Christenen, vers 1, 2, om, tot het einde van hun leeven toe, by den waaren Godtsdienst ltandvastig te blyven, en bewyst, vers 3 tot ir, dat Christus wezenlyk is opgeftaan , met wederlegginge van hun, die deeze,waarheid ontkenden, vers 12 tot 20. Hier op ftelc hy, vers 21 tot 28, de leere van de toe. komftigeOpftandinge der Christenen voor, gelyk mede die van het einde van Christus Ryk in deeze wacreld. Vers 29 tot 32 merkt hy aan, dat de Christenen dwaazen zouden zyn , by aldien 'er geene Opttanding te hoopen was, nademaal zy in dit leeven (vers 33) de elendigften van alleMenlchen zyn: en hy waartchouwc hen tegen de verleiding der Oogeloovigen. Vers 34 tot 50 beantwoordt hy de tegenwerpingen tegen de Opftanding der dooden , en fielt, ten befluite , vers 51 tot 58, voor, hoe de lichaamen van die Christenen, die den jongftcn dag beleeven, zullen veranderd, en van fterflyk onfterflyk worden. In het zestiende en laatfte Hoofdftuk vermaant hy hen, dat —■ en leert hen tefFens, hoe — zy het geld moesten inzamelen, het welk aan de arme Christenen in Jcrufalem zoude gezonden worden , vers 1 tot 4. Hy belooft vers 5,6, 7, eerlang weder te Corb?-:e te zullen komen, en meldt , vers 8 en 0, waarom hy langer te Ephefen bleef, dan inden beginne zyn voorneemen geweest was. Vers 10 en 11 beveelt hy hun , Timotheus , die eerlang tot hun zoude komen , als eenen Evangelist aan te zien, en met fchuldigen eerbied te behandelen. Hy voegt 'er, vers 12 by, dat Apollos insgelyks binnen kort tot hen zoude kernen. A 4 Vera  Verklaaring van den èerflen Brief Vers 13 en 14 vermaant hy hen tot ftandvastigheidinhet? Geloof, en tot Broederlyke iiefde; als mede, vers 15 en 16, dat zy hunne Leeraaren eeren moesten. Vers 17 en i8pryst hy drie Christenen, bynaame, dewelkcn hem goede dienften beweezen hadden. Vers 3 0 en 20 groet hy hen, van andere Christenen, en beveelt hun , zich onder eikanderen met den Heiligen kus te kusfen. Vers 21 groet hy hen zelf met zyne eige hand, en fpreekt (vers 22) een Anatbemamt over allen, die Christus niet liefhebben. Hier op wenfcht hy hun, (vers 23) ten befluite, de genade van Christus, en vermaant hen, vers 24, om, gelyk hy hen by aauhoudenheid beminde, zoo ook hem beltendig lief te hebben. Dat deeze Brief te Ephefen gefchreeven is, befluiten, uit kap.XVi:8, Chemnitus, in het Examen Con. cilii Trident. p. 44 > §• 23; Witsius in Vita Pauli% fe£t. yill, §. XX. p. izofq. ; Tillemont, en alle Uitleggeren, Oeder alleen uitgezonderd, die, in de Theotog. Bibliotheek van Colerus, ft. lyk-  aan de Corintben. Voorrede. ( $ lykheid van deezen Brief wint 'er niets by, al weec men den rechten tyd, waar op dezelve gefchreevea M Dit alleen merke ik noch aan , met Millius (ter aangeweeze plaatze) en andere Uitleggeren, dat uit iCor. V: 7, 8 en XVI, 8 kan afgenomen worden, dat de" Apostel deezen Brief ten tyde van het Paasdhfeest, gefchreeven heeft. Het geen Mosheim hier tegen in brengt , heeft zeer weinig kracht. " De ,, Apostel fchryft hy - kan zyne vermaaning „ tot reinigheid en eerbaarheid, om andere redenen, „ onder een figuurlyk kleed, van het Paaschfeest onu ,, leend, voorgefteld hebben ". Hy herinnerde zich; de plaatze, iCor. XVI: 8, niet. A 5 HOOFD-  |o Verllaaring van den eerflen Brief HOOFDSTUKI. vers i. Pauïus de Apostel, door Jefus Christus naar dewilvanGudt beroepen, en Sosthenes, aeBroeder (fchryven dit) aan de Gemeente van Godt, die te Corinthe is, aan hun, die in Christus Jefus geheiligd en tot heiligen beroepen zyn, beneffens alle anderen, die op alle hunne, €n onze plaatzen, den naam van onzen Heere, Jefus Christus, aanroepen. ——- Puulus, de Apostel. Dat iwaos, «V«'s-«a«s niet een Apostel, maarte Apostel moet vertaald worden, heb ik by Rom. I: i en by Coloss, I: i getoond. De door Jefus Christus beroepen Apostel. Beter wordt het vertaald ; dien Jefus Christus tot zynen Apostel heroepen heejt. Zoo heeft Luther ook*Af«s 'ajtss-a5, Rom. J: i vertaald; alwaar Beaüsobre het overzet: appeilê a l'Apostolat. Op dezelfde wyze leezen wy in het volgend vers: *a„t«j uyia , die tot heiligen (dat is , tot Christenen) beroepen zyn. En dus heb ik dit ook Rom. I: 7. opgevat —— Beza vertaalt de uitdrukking van onzen Text, niet zeer duideiyk vocatione Apostolus. Wanneer de Apostel zich hier noemt naar de veil van Godt beroepen, eene uitdrukking, die wy 2C0R. I: 1 , Coloss. I: 1. Èph. I: 1, en 2 Tim. I: 1 ook aantreffen; verltaat hy 'er de genadige wil van Godt door, dewelke hem, toen hy een vervolger der Christenen was, evenwel verwaardigde , om hem tot eenen Apostel te maaken , gelyk.hy het 2 Tim. I: 12, 13 en Iö zelf verklaart. Hy geeft 'er 2 Tim. 1: 9 zelf deeze ver. lclaaring aan, alwaar hy *?i3-<.rn xcti^m, de wil en de genade van Godt, te famenvoegt. Sostbenes , de Broeder. Hy noemt hem eenen Broeder, dat is, eenen Christen, of Medechristen, maar niet ook eenen Leeraar Zo hy dit geweest ware, zoude Paulus het 'er gewislyk bygevoegd hebben , gelyk hy, Eph. VI: 21 en Coloss. IV: 7, Tychicus zynen lieven Broeder en getrouwen Dienaar en medekneebt in den Heere noemt, en Timotheus, i Thess. 111:  aan de Corinthen. Hoofdjl. I: i. ij III: 2» zynen Broeder en Medearbeider aan bet Evangv. Ue van Christus. Dat deeze Sosthenes dezelfde is, die ons Hand. XVlII: 17 is voorgekomen, en Voorftauder der oypagoge te Corinthe was, gelooven Basnage, ad annumCbriftij>z>§. ^iii; Hemming, en Sal. van Til, in het tweede deelvan zynen Lommentarius , over Heideg» ger zyn Enchiridion Biblicum , p. 538 ; Caloviüs , Lange, Altman, in het tweede deel van zyne Mele* temata, p. 37 , en Mosheim. Men moet zich verwonderen , dat zoo veele geleerde Mannen tot deeze wonderlyke dooling gekomen zyn. Dachten zy dan misfehien, dat 'er op éénen tyd niet meer dan één Sosthenes in de waereld konde zyn ? Of hadden zy geleezen, dat deeze Opziener der Synagoge te Corinthe een Christen geworden was? Neen! dit ftaat nergens gefchreeven. Men nam dit bygevolg zonder eenige gegronde redenen aan. Grotiüs en Calixtus zyn niet minder te berispen, waar van de eerlte fchryft; videtur is esfe, cujus menlio Act. XVIII: 17 i de tweede : misfehien is deeze die Sosthenes , van voien Hand, XVIII: 17 gewag gemaakt voord. Immers hadden zy geene redenen, om dit te gisfe'n. — Estius en Tirinos bewyzen uit het Rcomfcb Martelaarsboek , dat Sosthenes , de Voorftander der Synagoge, een Christen geworden is. Een fchoon bewys! wy zien dus dat de geheele grond van dit vertell'el op een Martelaarsboek fteunt, het welk met meer andere fabelen vervuld is. Thans keeren wy weder tot den Sosthenes van PauIüs. Wy behoeven niet te denken , dat hy deezen Brief uit zynen naame, en tcffens uit dien van Sosthenes gefchreeven heeft. Onmiddelyk naa den Zegenwenfeh, met welken hy denzelven begint, fchryfe hy niet: wy danken Godt, maar ik dankt Godt, vers 43 en vers 10: ik vermaane u , en niet: wy vermaanen u. Maar — zal men misfehien denken — waarom noemt hy hem dan? Het kan zyn, dat hy een Corinthe.- van geboorte , of ten mintïen den Corintheren bekend geween; is. Doch dit kan alleen de rede niet geweest ?yn, waarom de Apostel by zynen eigen naam dien van  li Verklaaring van den eerjltn Brief van Sosthenes gevoegd heeft. Wy vinden dezelve in de vier laaclte verfen van het laatfte kapittel. Deeze vcrl'en heeft de Apostel met zyne eige hand gefchreeven. JBy gevolg hadt hy zich in den geheelen overigen Brief van de hand van Sosthenes bediend; en deeze is de rede, waarom hy hem ue eer aandeedt, van zynen naam mede in het Opfchrift van deezen Brief te ftellen. Van dit gevoelen is Schomer ook, in zyne Exegefis pricru Epistolis aa Corïnthios; Pfaff in zyn werk de genuinis IV. T. lecliombus, cap. II: p. 39, en Moshehm, bl. 58. Paulus fchrytt dit aan de Gemeente van Godt, dewelke te Corinthe is, aan bun, die in Christus Jefus geheiligd, en tot heiligen beroepen zyn, beneffens alle de anderen, die op alle hunne en onze plaatzen den naam van onzen Heere, Jefus Christus, aanroepen. 'Hyiarphoi,; leezen wy , in plaatzevan ri7t ivmtrftwn, dewyl dit in het woord t£, hetwelk vóór ixKMrU ftaat, mede ligt. opgeflooten. De Gemeente van Godt, dewelke in Christus geheiligd is, wil zeggen, de Gemeente te Corinthe, die Godt zich zeiven, in zynen Zoone, geheiligd heeft, datis, dewyl zy aan Christus geloofde, van andere Gemeentens afgezonderd, en tot zyne Gemeente aangenomen.. Zoo wordt Exod. XXIX: 1 en Levit. VIII: 30, van Aaron en zyne Zoonen gezegd, dat Godt den eerften tot Hoogenpricfter, de anderen tot Priefteren geheiligd heeft. OverdeezeHebreeuwfcbe manier van fpree. Jcen leeze men Danz, Disput, inaugur, de antiquit. baptismi initiationis Israëlitarum, §. 23—30. Zy zyn tot Heiligen beroepen, dat is , zv zyn beroepen , om heilig te zyn, of, gelyk het 1 Thess. IV: 7 wordt uitgedrukt, Godt heejtben tot heiliging beroepen. BezA en Aretios vertaaien het: vocatifunt ad fantlitalem. Alle waare Christenen worden in de Schriften van het N. T. heiligen genaamd, dewyl zy een heilig leeven voeren, en hun Geloof door de liefde werkzaam is. Paulds fchryft deezen Brief ook aan alle andere Ge,meentens. Hy wil naamlyk, dat dezelve ook in andere Kerken geleezc , en tot dat einde een affchrift aan dezelve zal gezonden worden. Op deeze wyze is deeze Brief ?  aan de Corinthen. Hoofdjl. I: r. 13 Brief, boven verfcheidene anderen van onzen Apostel, bewaard gebleeven. Corinthe was een Koopftad,. werwaarts Menfchen van verre afgelegene Oorden kwamen. Men hadt dus bekwaame gelegenheid, om deezen Brief aan veeie andere Gemeentens medetedeelen. Zoo was ook Ephefen , alwaar deeze Brief gefchreeven werdt, een Handelftad, en 'er is geen twyfel aan , of 'er zullen ook uit deeze Stad veele affchriften aan andere, zelfs verre afgelegene Gemeentens, gezonden zyn. Die op alle hunne ende onze plaatzen den naam van on, zen Heere , Jefus Christus , aanroepen. Dat de naam van Christus hier, in plaatze van Christus zeiven genomen wordt, heeft Mosheim, bl. 62, zeer wel aangemerkt. Zoo Ichryft onze Apostel, Rom. X: 12, die den Heer aanroepen, en in het volgend vers: dis den naam des Heeren aanroepen. Door bet aanroepen van Christus verftaan Vatablds, Beza en Calixtus, gelyk mede Wolf, het eerbiedigen van Christus, als den waaren Godt. Eene verklaaring , die met onzen Text zeer wel overéénkomt» Hammond, dien Olearius, Obs. 27 ad Mattbtzum, §. V, p. 244 gevolgd heeft, vertaalt het ten onrecht: die Christenen genaamd worden. Op alle hunne en onze plaatzen betekent, uit hoofde van den famenhang: 200 wel te Corinthe, als te Ephefen, als in welke laatfte Stad hy deezen Brief fchreef. Echter worden die Gemeentens, buiten twyfel, mede ingeflooten, dewelken in de nabuurfchap van deeze beide Steden gevonden werden, en met dezelve zekere gemeenfchap hadden. Dus verklaart Grotius het ook. Aretius en Calovius vertaaien het: per totum terrarum vrbem, in de geheele waereld. Dit is hier wel het oog. merk van Paulus niet; maar nochtans is het Evangelie van Christus, door den tyd, in de geheele waereld gepredikt geworden. Erasmus verklaart het op. deeze wyze: " op alle hunne, dat is, der Jooden, plaat,, zen, en op alle onze plaatzen, dat is, die der Heidenen Want —— voegt hy 'er by Paulus was de Apostel der Heidenen, Eene verklaaring, die niet behoeft we- s der  14 Verklaaring van den eerjlen Brief derlegd re worden; zoo min als eene andere van Theophylactus, Beza, Calixtus, Erasmus Schmidt ea Clericus (in zyne Franfche Overzettinge van het N. T.j die het woord Xj»s-«» op vu*t\ toto, betreklyk maaken, en het vertaaleu, gelyk men dus ook in den Hollandichen Bybel leest: op alle plaatzen, zoo voel van hunnen, als van onzen Heere. Het geen Heinsiüs en Mosheim (bl. 64) bondig wederlegd hebben. Dan Mosheim (telt eene andere verklaaring voor, die even weinig beftaanbaar is. Tint fchryft hy bl. 6$ enz. betekent hier een huis, waar in de Christenen by eikanderen kwamen, om hunnen Godtsdienst waarteneemen. Paulus bedoelt het huis, bet welk hy zelf, tot verrichting van den Godtsdienst verkooren hadt. In het zelve vergaderden'die Christenen, dewelken by de leere van Paulus bleeven; de overigen, dewelken over hunne Leeraaren, en andere zaaken, verdeeld waren, hadden deeze vergaderplaatze verlaa» ten. en tot een bewys van hunne verdeeldheid, andere huizen genomen, daar zy by eikanderen kwamen (a). • Ik moet noch van eene verklaaring van deezen be. roemden Man gewag maaken, dewelke Zoo gefield is, dat ik zeer twyfele, of zy wel veele aanhangeren zal vinden. Hy is naamlyk, bl. 59 enz. van oordeel, dat door deeze drie uitdrukkingen: 1: die door Jefus Christus geheiligd zyn, 2: de geroepene heiligen, en 3 : die den naam van onzen Heere, 'fefus Christus, aanroepen, drie byzondere foorten vsu Christenen te Corinthe bedoeld wor* (a) Ik geloof, dat de meeste Leezeren het wel met my eens zullen zyn, wanneer ik zegge, dat deeze verklaaring van den grooten Moshf.im, zoo waarfcbynlyk is, en met den aart der Corintifche Gemeente zoo wel overéénkomt, dat zy ten minsten wel verdiend hadt, wederlegd te worden. Het zal ons, by de verklaaring van deezen Brief meermaalen voorkomen, dat de gedachten van dien grooten Man , die over deezen. eersten Brief aan de Corinthers. zoo veel lichts verfpreid heeft, door een woord van gezag verworpen worden. Het is myne zaak niet, dezelve te verdeedigendan ik achte het noodig, dit hier te zeggen, op dat men niet myn ftilzwygen daaromtrent als eene toeftemuüng zoude aanzien. Vertaaler.  aan de Corintben, Hoofdfi. I: 3—j. ï$ worden. Door de eerflen verftaat hy di ' Christenen» dewelken Paulus zelf bekeerd hadt, en die in hét Geloof, dat zy van hem ontfangen hadden , gebleeven waren, en het zelve door waare Godtzaligheid deeden blyken. Door de tweeden verftaat hy nieuwe Christenen, die, naa zyn vertrek, door Apollos, en anderen , bewoogen waren, om de leére van onzen Heiland aanteneemen Door de derden verftaat hy Menfchen , die wel den naam van Christenen droegen, en voorgaVen, dat zy Jongeren van Jesus waren, maar door hunne verdeeldheden, dwaalingen en partyfchappen, al te duidelyk toonden , dat zy noch lange niet recht geheiligd waren, en dat zy noch veel te verbeteren hadden , indien zy voor echte Jongeren van Jesus wilden gehouden worden. vers 3. Wy voenfcben U Genade en Vrede van Godt, onzen Vader, en van den Heere Jefus Christus. Xx^it kcu s^u'm. Hoe deeze twee woorden moeten verklaard worden , heb ik by Rom. I: 7, getoond. Ook heb ik daar de rede doen zien, waarom Paulus niet fchryft: van Godt, den Vader, en van Godt, den Zoone. De Paraphrajiï, die Mosheim van deeze drie verfen geeft, heeft niet wel goed kunnen uitvallen, dewyl zy op zyne verklaaring fteunt, die in fommige opzichten niet wel getroffen is. vers 4,5. Ik dank mynen Godt uwentwege dltyd voor Godts genade, dewelke u in Christus Jefus gegeeven is, dat gy door hem in alles ryklyk zyt begaafd geworden, te weeten in alle leere en in alle kennisfe. Dat de fpreekwyze : ëb^mj/s-sï» t'*i voor iets danken, ook by Polybius voorkomt, heeft Raphelius aangemerkt. Godt danken fluit Godt hoven in. Die iemand voor zyne weldaaden dank zegt, pryst hem ook als zynen weldoener. Ik dank mynen Godt. Dat Paulus hier, en op eenïge andere plaatzen, uit hartlvke blydfchap, Godt zynen Godt noemt, heb ik by' Phjx. IV: 19 getoond. Thans  \6 Verklaaring van den eerjlen Brief Thans verblvdde hv zich daar over, dat de nieuwe bekeerden te Corinthe (vers 6, 7) zulke goede Christenen waren. . Wanneer Paülüs zegt, dat hy Godt, voor deeze genade aan de Corinthers beweezen altyd dankt, bedoelt hy daar mede al dien tyd, of zoo dikwils als hy Godt om de welvaart der Kerke aanriep. Zoo dikwerf ik Godt bidde — wil hy zeggen — dat hy den Christlyken Gemeentens genadig zyn wil, en dezelve onderhouden en befchermen, bidde ik hem in het byzonder en wel voornaamlyk, dat hy aan de Gemeente te Corinthe zyne genade betoonen wil. Godts genade is u in Jefus Christus gegeeven , dat is , gy hebt daar door Godts genade verkreegen, dat gy de leere van Christds, die u gepredikt is, aangenomen hebt, en Christenen geworden zyt. Door hem — vaart hy voort -<— («'» «vrü) zyt gy ook in alles ryklyk begaafd geworden, h *•<*'»*■< iwxovrl&nn. 2 Cor. VIII: 1 fchryft hy: «V »■»»« («-«««n, gy hebt overvloed aan alles. Op beide plaatzen doelt hy op den grooten rykdom der Stad Corinthe, en geeft hun te kennen, dat zv, door de aanneeming van den Christlyken Godtsdienst, eenen veel grooteren, te weeten, eenen Geestlyken rykdom, verkreegen hadden. By l* *»>t) verftaat Mosheim , bl. 74 > het woora Dan zulk eene EUipfis is ren óónenmaale zonder voorbeeld* De oude Latynfche Óverzetter heeft het wel begree. pen. in omnibus, fcilicet rebus. Want in deeze beteJcenisfe vinden wy, zoo wel «*» als t> *mt\. De- Meer geeve u in alle dingen verftand, r« «ra<™, 2 Tim. II: 7, en kan. IV: 5: wees waakfaam in alle (lukken, i'„V,, Dit /> *« xaf v«V? y»»Vn. Door verftaat Ltghtfoot de gaave, om veele taaien te fpreeken, en door yii™ de gaave der Prophetien. In beide opzichten ftemt Grotids met hem overéén. Ten aanziene van het eerste is Beza. (die  aan de Corintben.- Hoofdjl. I: 6—8. if • (die het ook in omni loquendi facultate vertaald heeft) Calixtcs en Mosheim, het met hem ééns. Clericus merkt a»V«s en yv«V({ als woorden van dezelfde betekenisfe aan, en vertaalt het: Jcientiam religionis. 'ev irttiTi Aaj,» na) e\ wccVii ytnirst, betekent dan by hem: in omni co&mtione doEbrmarum religionis (in alle kennisfe der leerftukken van den Godtsdienst.) Dat dit alles verkeerd is> zien wy uit de gelykluidende plaatze, 2 Cor. VIII: 7- De Apostel fchryft aldaar: si^Mt* lt .xóym xcïj yvriru, gy zyt ryk aan de leere en aan de kennisje; alwaar Beza zelf het recht verftaan heeft. Lother heeft het derhalven in zyne Gverzettinge zeer wel getroffen: aan alle leere , en' aan alle kennisfe. Men kan het ook vertaaien: gy zyt ryklyk begaafd met alle leere en met alle kennisfe. Hemming en Hammond verftaan ook, door , de leere van bet Evangelie, Door alle kennis heeft men, gelyk Mosheim het, bl. 75, verklaart, de kennis van die leeringen te verftaan, die tot het Christendom behooren, en die men kennen moet, zo men zalig wil worden^ Coloss. I: o worde het genaamd: de kennis van zyne wil. En dit bedoelt de Apostel ook, wanneer hy 1 Joh. II: 20 aan de Chris» tenen lchryft; gy weetalles. vers 6, 7, 8. Gelyk dan de prediking van Christus by tt bevestigd geworden is, zoo dat gy aan geene gaave mangel hebt, en de openbaaring (verfchyning) van onzen Heere, Jefus Christus, (met vreugde) verwacht; die u ook zal bevestigen, op dat gy ten einde toe onjtraflyk leeft tot op den dag van onzen Heere, Jefus Christus. K«£*'f be^ tekent hier nietficut, gelyk als, zoo als de oude Latynfche Óverzetter het vertaalt; maar dit woord dient alleenlyk, om dit vers met het voorgaande te verbinden; gelyk Beza heeft aangemerkt, die het, in deeZenzin, niet ongevoeglyk door prout vertaald heeft. Van dit gevoelen is Erasmus mede. K>t*«—fchryft hy — ad fuperiora referendum est. Dit komt met myjie Overzettinge, overéén: gelyk dan de prediking van Christus, enz. »- heeft Luthercs ook vertaald: VUL Deel. B de  [8' Verklaaring van den eerjlen Brief de prediking van Christus. Het is de Genitivus OljeBh Zoo betekent, kap. Ui i : ™ u.»sr£?,„ . de pre¬ diking van Godt; en i Tim. H: 7j en i Iim. 1: 8: r» ,>»., de prediking van onzen Heere , %e[us Christus. Clericus heeft het ook niet kwaalyk gevat, wanneer nv fchryft: ^«e^"'e«" bic est huangehum. Want Paulus noemt ook de Evangehfche leere van Christus: t\ ivuyyÏMw » Xfurov, bet Evangelie van Christus. Beza heeft deeze plaatze, met den ouden Latynfchen Overzetter, verkeerd vertaald: testimonium Chris. tU Dus vertolken het ook Hemmtng en Bengel, en verftaan door bet getuignis van Christus; de meenigerleie genadegaaven Oe*e 3: mJn kind, houd myne geboden, en fcbryfze op de v.felvan uw hart. Zoo fchryft Paulus ook, 2 „ Cor. lïi: 3: gy zyt een Brief van Christus, door my gefchreeven, niét op Jleene tafelen, maar op vlee«j Jche tafelen des harten. 5? Wy moeten nog iets, aangaande de woorden: B 2 „ bet  ao Verklaaring van den eerjlen Brief '■ „ bet is krachtig geworden, zeggen. Paulus doelt mefr „ dezelve op de gewoonte der Jooden, om geen open„ lyk gefchrift te laaten gelden, byaldien de getuigen „ en de rechten het zelve niet eigenhandig onderte„ kend hadden. Deeze ondertekening werdt ^«.Ws? genoemd. Zo wy nu de toepasfing „ daarvan maaken, zal alles.duidelyker worden. „ Het gemoed der Menfchen moet naamlyk als eene „ tal el befcbouwd worden, waar op zekere waarheid, „ die op goede getuigenisfen rust, gefchreeven is. „ De waarheid, daarop gefchreeven, is de leere van „ het Evangelie. De getuigen van dezelve zyn Chris- tus zelf, zyn Vader , zyne wonderwerken , zyn „ dood, zyne Öpftanding en Hemelvaart; zoo als de „ Propheeten dit alles te vooren verkondigd, en de „ Apostelen naderjiand, door hun geloofwaardig ge- ,, tuigertis, bevestigd hebben. In zoo verre is „ dan nu deeze tafel befchreeven en getekend, maar noch niet ten vollen bekrachtigd. Deeze bekrachtiging kan op tweeërleie wyzen ge„ fchieden: of, door geloofwaardige Menfchen, als ,, die door hun geweeten over het Godtlyk getuigenis oordeelen; of door den Heiligen Geest, dewelke „ door groote genadegaaven in de Menfchen getuige„ nis geeft van de waarheid van die leere, die reeds „ door zoo veele getuigen bevestigd is. De eerste „ wyze van bekrachtiging gefchiedt dus: Een Menfch „ hoort de betuiging: Christus is de Heiland en Zalig. maaker der waereld. Dit wordt in eene geloovige „ ziele als in eene tafel (b) ingedrukt. Hy heeft daar- omtrent veele getuigen, die deeze waarheid beves„ tigcn, en dit getuigenis, als het ware, in zyne zie„ le ondertekenen. Dan dewvl het zoude kunnen zyn, ,, dut'er, onder deeze, valfcbe getuigen waren, fpant ,, hy, om zoo te fpreeken, een rechtbank in zyn ge„ weten, en begeert iets meer, ten opzichte der ge„ loofwaardigheid van deeze getuigen te verneemen, „ en (b) De fchryftafelen der Ouden waren met wafch bedekt, vwaar in de letteren gedrukt wierden. Vektaaler.  aan de Corintben, Hoofdfi. h 6—8. ar „ en vaD dezelve overtuigd te worden. Daarom roept „ hy de getuigen op, om voor hem te veri'chynen, en ■„ houdt daar op een nauwkeurig onderzoek van degetuij, gen. Hy vergelykt daarom het getuigenis van Mo- ses met dat van de Propheeten; dat van den Vader 33 en den Zoonemet dat van Moses en de Propheeten; „ de werken van Jeshs, met het getuigenis van Chrisjj tus en zynen Vader, en eindelyk met deeze werken 3> de getuigenisfen van Jesus Jongeren. ,, De tweede wyze van bekrachtiging heeft plaatze, ,, wanneer de h. Geest door de inwendige verlichting „ van het hart eene overtuiging veroorzaakt, waar door een geloovige vast verzekerd kan zyn, dat dee» „ ze getuigenisfen waarachtig zyn. Daar op doelen „ de woorden van Johannes, i Joh. V: 10, die aan „ den Zoon Godts geloojt, beeft dit getuigenis by zicb. „ Die Gode niet geloop, maakt Godt tot eenen leugenaar ; ,, want by gelooft bet getuigenis niet, bet welk Godt Tot? x^tfov, i Cor. I: 6; intelligitqm iU „ lud, quod Christus, »' 'a««, i fcJ^'i « «"'f»» **» <$**• ,, Soos1, Apoc. IIïr 14, de fe ipfo verbis operibusqua per„ bi buit, Joan. VIII; 12, 14, 18, Gbfervut igit^r B 3 ,> ex  22 Verklaaring van den eerden Brief „ ex Talmudiftis Rabbinisque, omnem ("lJ3ttO tabulam j contractus coram juduibus ■ fuevtffe agnofci ac fignari », ab autore, dun etiam a variis tefttbus, turn denique ,[ fitfiMtiS-u, ac ionjirmari a judicibus bac fubjcriptione:" s contrakus bic proaiii in confpe£tum nojtram, teitan. » " tïbus N. & N. fubfignatione manuum fuarum unde » L confirmamw &P Jtabilimus Mum. " " Sic, inquit j' nofter, animus bominis eft labula. In hoe confignatur s\ jcriptura, Christum esfe lucem mundi, düni eam > audit. Ut autem fide recipiatur, accedit Christus, qui ait, fe ai&i & verbi UHus testera effe, & a Patro fuo s, misfum, ut id testaretur. Snbfcribit id Deus Pater, s, meexalms emijfa. Suhfcribunt tejïes aiü, Moses , s, Prophctse, Apostoli: quem & infa opera Chrisyi, 3, qttce ut toiidem perfona bic coyfiderantur. Hac est s, |<»/W*i5 fi^rv?Uv x^r«!/ ex parte teftium. Sed nondum >, [uffirit. Erigit igilur bomo domium judicii, vel tri. 'btfnal in confeientia fuo. Nam Deus hominem facit s, in fcriptura JUD1CEM fui testimomi. Cnat ergo s, Me tejles. Confert Mos inter fe invicem; ac Spiritus 3, Sa-B. ope agnofcit, eorum tejiimonia probe inter Je ton* s, fenUre. biinc fcquitur /3e/3«iW Epijt. V: io. 2 Cor. III: 3 - De prediking van 'Christus, of, de door my gepredikte leere van Christus, isbv u,ofinu,m uwe harten, gevestigd geworden, i/n/ScuaB-v ?» »>», dat is , gy hebC de Christlyke leere zoodanig aangenomen, datgy over* tuigd waart, dat het eene Godtlyke leere is, en dat 'cr hv u vern twyfel overbleef. Onze Apostel noemt het ook Phil ï: 7, MfeViri» «ff cW**"» toen hy in zvne gevangenisfé de Evangelifche leere verdedigde, en met duidHyke bewyzen toonde, dat zy eene Godtlyke leere is. Hammond heeft het, in zyne aanmerkinge, jfosöelyks op deeze wyze omfchreeven : Euangelwm, mod pmdicavimus, fvificientibus argumentis inter vos probamm est, ut adfidem ei prabendam addurerenani. De prediking van Christus — vaart Paulus voort —. is byu derwyze bekrachtigd geworden, aat gy aan geen* f . gaa.  aan de Corintben. Hoofdjl. I: 6—«8. 23 gaane, of genade gaave mangel hebt. Gy hebt naamlyk, toen gy geloovig geworden, en in het geloof gebleeven zyt, alle gaaven, die tot onderhouding en verfterking van uw geloof noodzaaklyk zyn, van Godt ontfangen , zoo dat gy thans de Openbaring of verfchyning van omen Heere, Jefus Christus, verwacht, d.16 is, met blydfchap verwacht. Musculus heeft zeer wel aangemerkt, dat verwachten hier zoo veel betekent, als met vreugde verwachten. De zaak zelve leert dit, want, gelyk de Godtloozen verfchrikken, wanneer zy aan de komst van Christus ten algemeenen Oordcele denken, zoo verheugen zich de Geloovigen daarover, dewyl zy weeten, dat op dezelve hunnen ingang in den Hemel zal volgen. Het woord xs&ai wordt Phil. III: 29 en Rom. VIII: 23 insgelyks van eene vrolyke verwachtinge gebruikt; gelyk ook het woord «•?o«-?i^s «Wa4>> i»«rkj<» fd, de Openbaaring van Christus verftondt, dewelke in den tyd der Genade door de Prediking van het Évangelie gefchiedc is. En op dezelfde wyze dwaarc Glassius, wanneer hv p. 720 meent, dat óp-Hén dag van omen Heere, Jefus Christus , volgens eene Hebrecuwfehc manier van fpreeken gefield is, in plaatze van: op zynen da*. Want het voorgaande »- fïaat r.,et op Christus, m^ar op Godt den Vader, zoo als Beza, Grotius en Calovius erkenneq; en terftond volgt 'er op, vers 9; Godt is getrouw, en niet: Christus is getrouw. Gy zult ten einde toe onftraflyk leeven. tot op den dag van onzen Heers, Jejus Christus* ^W^a-ms, welk: B 4 woord  24 Verklaaring van den eerflen Brief woord i Tim lil: ia ., en Tit. i, 6j y ook voor< Somt, betekent inculpatus, of itreprebenfibilis. Beza merkt te reent aan, dat men hier door een onjiraihk Mensen niet verftaan moet, iemand, die geheel zon» der zonden is, maar eenen Mensen, dien niemand bv Godt kan befchuïdigen, dewyl aan hem niets verdoem * lyks meer gevonden wordt, Rom. VIII: u Et/i non fumus. «'•"."«'ei*™ —— ichryft Calovius met Seeneccer bv onzen Text tarnen fumus dAy^ic,, Kom Vlli- i Men zie ook myne gelykfoortige verklaaring , "bv, I Iim. III: 2. Dat «'» t$ r,fil?a in plaatze van & t„\ „'^e(e, gefchreeven is, heeft Grotids te recht aangemerkt Lothe'. rus heeft ook vertaald: op den dag, en Beza : m maar Erarmus . en de oude Latynfchq OverzetteVerkeerdlyk: in die. Wy vinden ^ ,>Éf«», 0n, 0f ïot op A?;z rfag-, Eph. V: 30 Ehil. I; 10, en II: i0f Door den dag van Jesus Christus word buiten twvfel de jongfte dag verftaan. Maar hoe konde Paulus zeggen , dat de Corinthifche Christenen, tot den ionglten dag toe, onftraflyk zouden leeven, daar hy wist dat niemand onder hen tot dien dag toe leeven zoude? bce ze vraage wordt op veelerleie wyzen beantwoord; gel lyk men in myne Verkiaaringe van Phil. I; 6 zien kan De laatfte van dit leeven is met dien van onze Opftan* dinge verbonden. Want tusfehen den dood ecnesMenfchen en den iongften dag is. geen tyd, waar op eea Vroome zoude kunnen voortvaaren goed te doen of iemand, die in zyne zonden geftorven is, zich van zyne boosheid bekeeren, En by gevolg de jongfte dag is de eerfte, aie op mynen af uwen dood zal vok gen. vers 8, 9. Want Godt is getrouw, door den welken gy tot de gemeenfebap van zynen Zoon, Jefus Christus onzen Heere, geroepen zyt. Godt is getrouw; dat is! houdt de beloften , die hy gedaan heeft. Want aie by geroepen beejt, aan^eeze heeft hy, zo zy zyner 10e pingc volgen, beloofd, hen te zullen verbeerUken, dat is, eeuwig zalig te maaken, Rom. VIU.: 30. Daarom ver-  aan de Corintben. Hoofdft. I: 8—!-ir. 2$ yertaalen Vatablus , Beza, Clakius, Aretiüs,-ea Suicerüs uac woord vt-ot door verax of veridicu^ (warentig) '■> hebbende de laatfte in zyn Thejamus, '/. i ƒ. ƒ>. 740 > verfcheidene Kerkvaderen aangehaald, die het woord a-<6-«; op dezelfde wyze vercaald hebben* Men zie ook myne Aantekening op i Tim. 1: 15. Gy zyt door Godt beroepen tot de gemeenjlbap van zynen Zoon Jefus Christus , Dat 2ï «Ü, door wien, per quem, en ook a quo, kan vertaald worden, heeft Beza aangemerkt , brengende teffens eene zeer oude Uandfchrifc by, in welke by i om medeërfgenaamen van Christus , en deelgeuooten , van alle zyne goederen te worden. Eene verklaaring , aan welke Lange mede zyne toeftemmiug gegeeven heeft, en die, ik insgelyks voor de beste houden (c), vers 10, ir. Maar ik vermaane u , lieve Broeders, door den naam van onzen Heere, Jefus Christus, dat gy alleen te zamen éénerlei rede voert, en dat 'er onder u geene verdeeldheden zyn, maar dat gy in éénen zin, en in 4én gevoelen te zamen houdt. Want, lieve Broeders, ik heb van de buisgenooten van Cbloe vernomen, dat 'er onee* nighedm onder u zyn. —r ik vermaane u, sr«g*<£«A» if**i. Beza heeft het, met den ouden Latynfchen Overzet, •ter, vertaald: ik bid u. Beter heeft hy het Rom. Xll: 1, en 1 Tim. II: 11, getroffen, daar hy adboitor vos fchryft. Ik vermane u J<« rcS èvófictrci mv kv%Uv ifiS>, 'f its-sS Xgtreu,. Lutherus heeft het vertaald: door den naam van onzen Heere, Jefus Christus. Ik vertaale het: in den naa- (c) Sturm verklaart deeze uitdrukking in zyn Hnndwoorden* lonk van het N. T. op het woord GEMEENSCHAP op deeze wyze: gy zult deel aan Jefus, en zyne verlosjinge hebben. Ver- TAALER. . B 5  go" Verklaaring van den eerfien Brief naame enz. Onze Apostel «fchryft anders overal: ft t xvro AéyjjTS irdurst;. Dat to duro ï.tyni niet flechrs betekent, het zelfde fpreeken, maar ook éénsgezmd in denkbeelden zyn, toont Raphelius uit Polyeius. .Aretius heeft zeer wel aangemerkt, dat Paulus driemaaien het zelfde zegt , en dat de drie vermaaningen : dat gy allen te zamen éénerlei rede voert • dat 'er onder u geene verdeeldheden zy • dat gy in eenen zin, en één gevoelen te zamen houdt, het zelfde beteke. tien. Hy bedient zich dikwils van foortgelyk eene Exer. gajia, wanneer hy zynen Leezeren iets recht met nadruk wil infeherpen ; waar van men by 1 Tim. I: 5 mede een voorbeeld zal vinden. Deeze zoo noodige v-'i maaning tot éénsgezindheid doet Paulus insgelyks Rom. XII: 16, XV: 5, Phil. II: 2, en Eph. IV: 3 enz. Calovius is, by deeze plaatze van gedachten, dat de Christenen in alle leerftellingen van den Godsdienst het eens moeten zyn, ook in zoodanigen, què directe cd regidam fideinon pertinent-, (die niet reebtftfeeks tot het richtfnóer van het geloof behooren) dat is, etiam deeïrinis non fumdamentaiibus (ook in zulke leerftellingen , die geene (fundamenteele) grondwaarheden van den Godsdienst uitmaaken) : ja hy is zoo onbarmhartig, dat hy niemand in den Hemel wil laaten komen, die niet alle zyne gevoelens in het huk van den Godtsdienst (want hy fpreekt huiten twyfel van zyne gevoelens, die hy voor waar houdt) niet één uitgezonderd, VOOJf  aan de Corinthen. HoofdJl.hZ u. 27 voor waar houdt. Wy gelooven , met de Heilige Schrift, dat hy daar in grootlyks dwaa t, gelyk men ook weinige Menfchen zal vinden , die gelooven zullen, dat alle dl begrippen van Caluvius , in heeftuk van den Godtsdienst. met de waarheid overéénkomen. Onze Apostel leert ons Phil. III: 15 geheel anders, wanneer hv aldaar fchryft: is bet dat gy iets anders (in het Cén of ander leerftuk voor waar) zoudt houden, laat Godt u dat (ten zynen tyde) openbaaren. Hy lprcckt van ver. fchillende gevoelens over byzaaken, die by de hoofdwaarheden van den Christlyken Godtsdienst kunnen ftand houden, die, al zyn het ook dwaahngen, eenen Christen geen nadeel toebrengen, en welke verkeerdheid hy door den tyd nog zal leeren inzien. Over zulke byzaaken te twisten, verbiedt onzen Apostel ook Rom. XIV: 1, 5, 6. Lange heeft deeze plaatze beter, dan Calovius verftaan, toen hy by dezelve aantekende: " in byzaaken, „ die tot den grond van het geloof niet behooren, moet „ men aan anderen geen richtfnoer of regel voorlchry- ' ven. De kennis kan by alle Menfchen niet e venééns zyn. Het is genoeg, wanneer zy in alle "ukKen, , die tot de grondwaarheden en de Orde des Heils ' behooren, met eikanderen ééns zyn Gy moet vasthouden in éènen zin , en m eéne meening , Dat yrwn de rechte Ieezing is, en niet , gelyk in de uitgaave van Aldus ftaat, >«*'«■«, heeft Erasmüs klaar beweezen. :; „ tc«T«9TisW«i wordt door den ouden Latynlchen 0"erzetter perfetti vertaald, gelyk mede in de Syrifche Overzettinge. Ook heeft dit woord deeze betekenis Luk. VI: 40. Dan hier ter plaatze betekent het fa. menvoegen en veréénigen; in welke betekenisfe KA? fhelius dit woord by Herodotus meer dan éénmaal heeft aangetroffen. Lamb. Bos verklaart onze plaatze ook op deeze wvze ; zoo wel als Elsxer , wun dit woord ook by Dionisiüs Halicarnassensis , en Plutarchus, in deeze betekenisfe, is voorgekomen. Paulus verklaart zich zelf, 2 Cor. XIII: n, alwaar  48 ' Verklaaring van den eerfien Brief Tiy fcbryfc: K*Tctgrl£i3-s, to avri (pïattïrs, e'igwtviTl, Zyt ééndrachtig , ere éénsgezind , en leeft met eikanderen in meao. Beza vertaalt in onzen Text het woord x*r«?rirpt'tts, onduiuelyk, door coagmentati, maar in zyne aanmerkinge drukt hy het duiuelyker uit, door èoanu- iia'.i. De lcezing J^gnéftfiét^ door Erasmus in een OudHandfchrift aangetroffen, heeft Millius nergens anders gevonden. ik heb, lieve Broeders , van het huisgezin van Chloe vernomen, dat 'er onèénigheden onder u zyn. In het onmiddelyk voorgaande vers hadt hy hen reeds mee den naame lieve Bi ceders aangefproken. Dat hy deeze benaaming zoo kort daar op herhaalt , moet eene rede hebben. Hy hadt hen vers 4 enz. wegens hun Christendom gepreezen. Maar dewyl hv , des niettegenftaande , het één en ander aan hun te berispen vondt, fielt hy dit met de grootfte vriendlykheid voor, dewyl hy hen, door dat middel, te eer hoopte te zullen over. haaien, om hunne misflagen te verbeteren, üolc waren zy allen geene Menfchen, die over hunne Leeraaren twisten, en aan den éénen boven den anderen den voorrang gaven. Daarom fchryft hy: 'er zyn onèénigheden onder'ti. En hy vermaant dus de overigen , om by hen, die deeze verdeeldheden verwekten , hun. best te doen , ten einde hen van hunne partyfehappen te doen afzien. 'e^ïA*'3-i fio) heeft de oude Latynfche Overzetter beter vertaald, dan Beza: fignificatum est mibi, my is door hen bekend gemaakt, of ik beb van bun vernomen. Be* za vertaalt het, niet zoo goed : declaratuti est. De plaatze, van welke Cicero een onderfcheid maakt tusichen fignificare en declarare, komt hier niet te pasfe. Chloe was eene Godtvruchtige Christinne Ee Corinthe, dewelke zich, met haare vroome buisgenooten, over deeze onèénigheden bedroefde. Toen derhal ven fommigen van dezelve, misfchien om zaaken van den koophandel, na Ephefen moesten reizen, alwaar Pau« ju-s zich toen ophieldt, geboodt zy hun, den Apostel 'dit te melden. Thoma6 van Aquino hieldt den naam van Chloe voor eene  aart di Corintben. Hoofdft. li B—^ir. 1$ eehen Mans naam. Ambrosius twyfelde, of het eenMans of Vrouwen naam was. Dan wy weeten uit Horatius, lib. lil, ode I, dat het de naam van eene Vrouwe is. Martialis maakt ook van zekere Chloe gewag, lib. lil: epigr. 52, en van eene andere Vrouwsperfoon van dien zelfden naam, lib. IV, epigr. 16. Sommigen hebben het zelfs voor den naam van eenen Stad aangezien; dan Beza antwoordt hier op, dat men in de oude Geograpbie geene plaatze van deezen na im vindt. 'o< XAe« vertaalt Luthërus: Chloes Gefinde (het buisgezin van Cblnè) Rom. XVI: 10 vertaalde hy nig 'A{irofl*v'*.tv te recht , door Aristobuli Gezinde (bet huisgezin van Ariftobulus) ; want aldaar wordt van de knechten van Aristobulus gefproken. Dan in onzen Text kan dit niet bedoeld zyn, dewyl het zoude moeten betekenen, dat Chloe alle haare knechtenen flaavinnen tot Paulus gezonden hadt. (d). Grotius was van gedachten, dat men 'er de nagelaate kinderen van Chloe, door te verftaan hadt. Maar, waar uit hy beflooten hebbe, dat zy toen reeds dood geweest is, kan ik niet vinden. Ook is het niet te denken, dat alle haare kinderen, naa haaren dood na Paulus zullen gereisd zyn, en hem dit bericht hebben. Aretius werpt hier by de vraage op, of de huisgenooten van Chloe wel gedaan hebben , dat zy de onèénigheden van hunne Medechristenen aan Paulus ontdekt, en dezelve dus by hem verraaden hebben? Hy antwoordt te recht, dat deeze verraadery geene zonde geweest is, dewyl zy dezelve, niet om hen te benadeelen, maar tot hun wezenlyk best, gedaan hadden; daarenboven deeden zy deeze ontdekking aan hem , dien 'er aan gelegen lag, het te weeten (O, eQ die ook (_d) Ik zie niet, hoe 'er dit uit volgt, want men kan zeer wel zeggen, ik heb dit van uwe knechten gehoord, wanneer men ook maar éénen of twee van dezelve gefprooken heeft,- en daarom vertaalt Mosheim dit te recht, door eenige bedienden van Chloe bl. 17. Vertaaler. (e) En die hen ook waarfcbynlyk na. den toeftand der Ge. meen-  Verklaaring van den eerften Brief ook best gcfchikt was, om in deeze zaak raad te fchaf-, fen. Op dezelfde wyze antwoordt Caloviüs. Iemand verraaden betekent, cieferre, hnp*x>u,, welk woord wy Lok. X: i vinden. Dan ik heb by die plaatze getoond, dat net ook te kennen geeft, iemand, met een goed oogmerk doen weeten, dat een ander iets kwaads gedaan heelt. vers 12. Ikheb bet oog daar op , dat de één onder uzegtz ik ben een leerling van Paulus; de ander: ik van Apollos; een derde: ik van Kepbas; een vierde: ik van Christus. a/v« Si roire, heb ik vertaald: ik heb het oog daarop. A/y* h betekent niet altoos, gelyk Matth. V: 28 en 32. Rom. XV: 8. Gal. UI: 17, en Eph. V: 32: maar ik zegge; maar het moet ibmtyds door: ik meenedit, of ik heb het oog daar op, vertaald worden. De Latynen gebruiken het woord dico ook in die betekenisfe; en Rapheliijs heeft eenige dergelyke plaatzen uit Polyeiüs by gebracht, onder welke ik alleen ééne hier zal overneemen, qux res apud reliquos mortales vilio verti. tw, ea ipfa ccminere Romanam Rempublicam mibi vide» vut, *ïy<» 8 tH> f«B-iï«««o»i«t», het geen Raphelius te recht vertaald heeft: Superjtitionem dico, dat is, ik bedoele het bygeloof. Deeze aanmerking hadt ik by Plctarchos , p. 4 van myne Uitgaave gemaakt; en de Heer Heusinger hadt dezelve bondig geftaafdt Zeker geleerde heeft bygevolg zeer misgetast, toen hy in de Nova fupplem. AEtorum erudit: 2". VIII: p. 483» deeze betekenis van het woord a«V» ongegrond ver. klaarde. , , f Beza heeft zeer wel aangemerkt, dat dit immtH ir*<&, hetwelk kap. XIV: 26 wederom voorkomt, eene gewoone manier van fpreeken by het gemeen meente te Corinthe gevraagd hadt. Van dit gevoelen is Mosheim ook, die dit vers dus omfebreeven heeft: " eenige be- „ dienden van Chloe, die zich hier te Ephefen eenen tyd lang hebben opgéhouden, hebben my, toen ik uwe om'„ Handigheden vernam, het onaangenaam berichtgedaanenz.'i Vertaaler.  arn de Corintben'. Hoofdft. I: 12. fiieen moet geweest zyn. Dan het kan noch in het Latvn, noch ook in onze taaie overgebracht worden, en Lotherus is te pryzen , dat hy het onvertaald gelaaten5 en in zyne Overzettinge dus gezet heeft: de één onder u zegt, ik ben Pauli enz. In de Franfche Overzettinge van Mons heeft men het, door eene kleine omfchryving, zeer gevoeglyk uitgedrukt: Ce, que 'ye veux dire, ejt, que cbacun de vous prend portie, en difant éfc Beza hadt het derhalven niet behooren te vertaaien : Hoe autem dico , fingulos vestrum dicere ; noch ook de oude Latynfche Overzetter: Hoe autem dico, quod mus quisque vestrum dicit, £?c. Wy zien, dat de Christenen te Corinthe zich over hunne Leeraaren verdeeld hebben, geevende fommigen aan Paulus d..n voorrang, anderen aan Apollo, wederom anderen aan Petrus. LightfooT is van oordeel , dat onder de bekeerde Heidenen te Corintbus fommigen Paulus boven Apollos (ƒ), anderen ApolLos boven Paulus geacht hebben; maar dat onder de bekeerde Jooden fommigen liever leerlingen van Petrus, anderen van Christus hebben willen genaamd worden. Het eerfte is niet onwaarfchvnlyk, maar zoude 'er wel iemand geweest zyn, die Petrus boven Christus gefteld hadt? Calixtus is van gedachten, dat, die door Paulus bekeerd eri gedoopt waren, het zy hy hen in eige perzoon, of door anderen, gedoopt hadt, aan hem bo. ven de twee andere Leeraaren den voorrang gegeeven hebben; en dat zoo ook , die door Apollos gedoopt waren, hem boven Paulus en die door Petrus gedoopt waren, hem boven de beide anderen, gefteld hebben. Calovius oordeelt, met recht, dat zy allen in de leere éénsgezind geweest zyn, en het zelfde, het geen Christus geleerd hadt , geleerd hebben , maar het onder de Christenen de één deezen, een ander geenen, wegens derzelver onderfcheidene gaaven, boven de ove» (ƒ) Dat zyn naam niet Apollo maar Apollos geweest is ^ feeb ik by Hand. XVIII: 24 getoond.  *m Verklaarihg van den eerjlen Brief overige Leeraaren geacht heeft. Van dit gevoelen is . Fecht ook , in zyn examen Tbeologi® indiijtrentijlicce, cap. XI: §.9> P- 286 fq. Apollosfchryft hy • was origemeen wellpreckend, en maakte zich, door dé cierlykheid van zyne taaie zeer bemind. Paulus daarentegen leide het niet toe, op eene cierlyke taaie (iGor. 11: 1), maar was fterk in den geest, en bezat het vermogen, om zyne toehoorers van de waarheid zvner leere te overtuigen; Vitringa in van meeninge, (Ohf. Sacr. lib. III. cap. 21. p. 799) dat de Gemeente te Corinthe zich in vier partyen verdeeld hadt, te wecten in Fatalisten, Apollisten , Kephiten , en Christenen. De laatften hadt hy moeten weglaaten ; dewyl zy immers allen Christenen waren. • Wy moeten by hen , die zich leerlingen van Petrus noemden eenige oogenblikken blyven Itilftaan. Volgens het bericht van Beza hebben fommigen, onder de Ouden, gedacht, dat deeze Kephas van Petrus onderfcheiden was: en dus is Harduin niet de eerde , die dit beweert heeft. Intuflchen heeft Deyling hem , in zyne Obferv. Sacr, Ti //. cap. XIV. §. VI. fqq. breedvoerig wederlegd. Kephas is de Syrifche , Petrus de Griekfche uaam van deezen Apostel. Wolf heeft aangemerkt dat hy in deezen Brief dikwils Kephas , en niet éénmaal Petrus genoemd wordt; als mede, dat onze Apostel hem Gal. II: 9 Kephas, maar op veele andere plaatzen van dien Brief Petrus noemt. Men leest -h— fchryft Lange nergens van Petrus, dat hy aan de Gemeente te Corinthe mede gearbeid heeft; gelyk Paulus ook, als hy, Kap. V: 6", van de geestlyke arbeideren in deezen Wynberg fpreekt, niet van Petrus gewag maakt, maar alleenlyk ze»t : ik beb geplant, Apollos beejtbetbegooten, maar Godtbeeft bet gedyen gegeeven. Dat dan evenwel veelen Petrus heben aangehangen, heeft men zekerlyk daar aan toetefchryven, dat, dewyl Corinthe een Stad van uitgebreiden koophandel was , werwaarts veele Menfchen, uit alle plaatzen, te zamen vloeydcn, fommigen , die Petrus elders met groote toejuichinge ge- * hoor^  aan de Cerinthen. Hodfdfi. I:12. 33 rroord hadden, ook te Corinthe niet veel ophef van hern fpraken , en, door hunne buitenfpoorige hoogachtinge voor hcrh, anderen daar to: insgelyks verleidden. Fecht is van oordeel, dat zy Petrus zeiven gehoord hadden. ■.Grotius daarentegen beweert, dat eenige Joodfch* gezinde Christenen, die door Petrus bekeerd waren, te Corinthe gekomen zyn. Maar, wanneer hy 'er by. voegt, dat zy insgelyks andere leerftellingen mede gebracht hebben; moeten wy hem onze toeftemming weigereni Vitringa en Lightfoot zyn mede van begrip , dat het bekeerde Jooden geweest zyn; maar wat betreft, hetgeen de eerltgemelde verder zegt, dat zyden Heidenen de leere van het Evangelie niet gegund hebben; en dat zy daarom Petrus, den Apostel der Jooden, boven Paulus, dewyl hy de Apostel der Heidenen was , gefield hebben —— dit kan ik niet toeftemmen (g). Thans komen wy tot die Christenen, die zich leerlingen van Christus noemden. Lange is van begrip , dat men hier by te denken heeft aan hun, die geene byzondere party trokken , maar waare Christenen waren ; van deweken men te denken heeft , dat zy de overige zullen hebben trachten te doen begrypen, hoe redelyk het was, zich naar Christus alleen te noemen , en geene partyfehappen te maaken. Dit ge- ■ Of) komt het evenwel voor, dat 'er noch geene waarfchynlykere rede voor de buitenfpoorige hoogachting gegeeven is, die fommigen voor Petrus, met verachtinge van Paulus, en Apollos , hadden. Ten minften men kan niet ontkennen, dat de Christenen uit de Jooden eenen geruimen tyd in de verbeeldingè waren, dat zy alleen, als deelgenooien van het oude Verbond met Abraham , op de voordeden van den Messias éön recht hadden; en dat alle andere Volken, zo zy deel aan deeze vooideelen wenfehten te hebben, eerst Jooden moesten worden, dat is, zich Iaaten befnyden; een vooroordeel, waar aan Petrus, door al te groote infehiklykheid, eenig voedze! gegeeven hadt, terwyl Paulus zich daartegen met alle macht ver/.ette, zie Gal. U: 11—14. Vertaaler. VUL Deel. C  34 Verklaaring van den êerflen Brief gevoelen wordt daar door bevestigd, dat onze Apostel, kap. III: 22 alleenlyk zich zeiven, Petrus, en Apollos noemt, als de hoofden der partyen, die zich naar hen noemden, maar den naam van Christus achter wege laat; ten bewyze, datzy, die zich Leerlingen van Christus noemden, geene byzondere party uitgemaakt hebben. Dit is ook het gevoelen van den Bisfchop Clarius: Paulus ) fchryft hy —— non reprebendit eos , qui dicebant fe Christi discipulos esfe, fed queritur, quod non omnes hoe ipfum dicant. (Paulus beftraft hen niet, die zeiden, dat zy leerlingen van Christus waren, maar klaagt, dat zy dit niet allen zeiden). Hedinger ftelt zich ook voor, dat ieder van deezen, die zich lcerlingen van Christus noemden, by zich zeiven gedacht engefproken zal hebben: " ik houde het met niemand, dan met Christus , den Aartsherder; de andere „ Leeraaren toch zyn zyne knechten flechts *' (kap. lil; 5.) , , . Het gevoelen van Fecht, dewelke van oordcel is, dat deeze Christenen, van dewelken wy nu fpreeken, Christus zeiven hebben hooren leeren en prediken, is niet wa.irfchynlyk. Hoe hoog zoude dan de ouderdom van deeze Menfchen niet reeds moeten geweest zyni Zoo merken wy het ook te recht als eene dwaaling aan, wanneer Bez'a, Hemminc en Calixtus gelooven, datzy, die zich Leerlingen van Christus noemden, wel is waar, Christus alleen voor den rechten Leeraar gehouden hebben, maar zoo, dat zy andere Leeraaren, door welker mond Christus echter ook fprak, daar by verachtten. Vitringa is van gevoelen, in het reeds aangehaalde Kapittel, bl. 812, dat het de eenvouwigfte Christenen , en het minst in getal geweest zyn, die uit onkunde zich verbeeld hebben, dat Christus ook een byzonder Léeraar geweest is. Dit verfta ik niet. Ook verfta ik zyn Latyn niet, wanneer hy zegt; Cbristum cum doEtorum ejusmodi feEtis confuderunt (è). Gro- (/;)Dit is zekerlyk eene Scbryffout, waar voor men zalmoe- ten  aan de Corintben* Hoofdjl. I: 13, ^ Grotiüs viel op hec wonderlyk denkbeeld, dat het bekeerde Sadduceeuwéh geweest zyn, die Christus nog in eige perfoon gehoord hadden , en van begrip waren, dat, het geen hy van de Opfiandinge der doo. den geleerd hadt, van de nieuwe geboorte, waar van hy insgelyks fprak, moest verftaan worden, en bygevolg, dat 'er flechts eene Geestlyke Opftandingindeeze waereld zoude voorvallen. Men zie myne verklaaring van 2 Tim. II: 17. vers 13. Is Christus dan verdeeld ? Is Paulus dan voor u gekruist ? Of zyt gy op den naam van Paulus gedoopt ? Ms>/| rocpïx *eyov. Dat hier in plaatze van «$ ftiat, heeft Glassius, p. 561 , aangemerkt, en Vorstius, cap. X, de Hebraismis , p. 221 , gelyk ook Cata. cher, cap, Xy de Stylo N. T. ƒ>, 62. 'In het volgend Hoofdftuk, vers 4, noemt Paulus het èfew ?• uit den Text, daar het eerlte nogthans in geen Handfchrift , het tweede Hechts in één ontbreekt; en bracht flechts eenige plaatzen uit de oude Kerkvaderen by , in welke beide deeze woorden niet gevonden worden. Hy bedacht niet, dat deeze Vaderen niet altoos eene plaatze woordlyk aanhaalen , maar alleen zoo veel van dezelve, als noodig is, om iets te bewyzen; weswege hy door Whitby en Wou? te recht gegispt wordt. De woorden : ik zal de wysbeid der wyzen enz., dewelken Jes. XXIX: X4 voorkomen, hebben Grotius en Beza vergeleeken met de Overzettinge van Paulus. Beza merkt aan, dat de Apostel het niet nauwkeurig verhaald , maar echter den zin van den Hebreeuwfchen Text volkomen behouden heeft. Grotius toont, dat deeze Overzettinge ook, ten aanziene van den zaaklyken inhoud, van die der zeventigen niet afwykt. Ook is hy van gedachten, dat de Propheet die van zyne tydgenooten fprak, en dat Paulus bedoeld heeft te zeggen, dat men dit, noch met meerrecht, van de Menfchen van zynen tyd konde zeggen. Deeze is ook de verklaaring van Calixtus. Daarentegen denkc  4 abolebo. 'aS-s^W*» vertaalt de oude Latynfche Overzetter : reprobabo , en met hem Lutherus: ik zal verwerpen. Beza verwerpt het één en ander» gelyk mede D. Klemm. Ook keurt Beza de vertaaling van Erasmus : rejiciam , af; en vertaalt het zelf: tollam e medio, fcilicet voegt hy 'er by — ut nusquam appareat. Ik vertaal e het nu ook alzoo , ik zal te niet maaken. Tij» (nW rvttrai meene ik, best, met den ouden Latynfchen Overzetter, te kunnen vertaaien, prudentiamprudentium, de kloekheid der kloeken. Zoo noemt Aristoteles ook, in zyne Ethica aan Nicomachus, lib. VI, cap. io, een wys en voorzichtig Man: «»?e» nlriu De Overzetting van Beza: intelligentia intellU gentium heeft deeze zelfde betekenis, dewyl het tegen de fapientia fapientium wordt overgefteld. n.t->eTta , quaro , te famen gefteld is. Dit is geene zeer geleerde Overzetting. Beza vertaalt het door Dis. quijïtor, en verftaat 'er eenen geleerden door, die zich op het onderzoek der natuurlyke oorzaaken van deeze waereld toelegt, en met de beantwoording der vraagen, die daar op betreklyk zyn, zynen geheelen leef. tyd  Verklaaring van den eerfien Brief tyd bezig houdt. Deeze is ook de verklaaring vsn Grotjus en le Moyne. - Muller, (Misset. 'Sm lib. IIIt cap. Vil) Hottinger, (Toe/. Philol. Hb. I, cap. 2, fect. 1, p. 70 *ES' seLtos, (Adverf. Sacr. lib. 111, cap. 2, §. 4) Vitringa (Ub. 111, de Synagoga, P. I, cap. 5-p. 67o)Lightfo>t, bEAUSGBRE en Wolf zyn van oordeel, dat Paulus door het woord rvfytwii eenen Joodfehen ]Um, dat is» eenen Uitlegger der Wet verftaat, die 'er zyne geheimzinnige en leenfpreukige verklaaringen gewoon is by te voegen. Dit is ten minften zeker, dat de Apos¬ tel van eenen Joodfehen Uitlegger der Heilige Schrift fpreekt. . GottfRiedOlearius wiensplaatze Wolf aanhaalt, denkt hier by aari eenen Disputator fophista (Drogredenaar). Seb. Schmidt vertaalt het mede, in zyne Paraphrafis, door Disputatur', en Bengel heeft dit woord zelfs in zyne Hoogduitfche Overzettinge van het N. T. overgenomen , zeggende: fco ist tot ©taputatct &icfc$ jcittaufs? (waar is de Disputator van deezen tyd?) Mosheim , die 'er de zoogenamde Sceptici (Twyfelaaren) door verftondt, zal niet ligt navolgeren bekomen. Dat zoo veelen het door Disputator vertaald hebben, komt daar van daan , dat ru^rM betekent eikanderen vraagen; terwvl de Ouden al vraagende gewoon waren te redetwisten", welke konst van Disputeeren Aristoteles ,in zyne Vill libri Topicorum , gelyk mede in zyn boek de elencbis Sopbisticis befchreeven heeft. Gelyk dus ookhetredetwiuen Matth. XXII: 46 ë*^»™» genoemd wordt; zoo als ik het daar ook vertaald hebbe* En zoo moest ik ook de uitdrukking: r»|«r«ï»irM Sr«/fls tou &'.cv kan men gevoeglyk: in zyne wysheid vertaaien, dewyl zulk eene kort op één volgende herhaaling van het woord Godt in onze taaie niet gebruik. lyk is.. Lightfoot vertaalt r»êU toS&uv , door ' VIH. Deel. D fa-  Verklaaring wn den eerflen Brief fapientta circa Deum, de Godgeleerdheid; en vat dan. deeze geheele uitdrukking dus op: " de waereld heeft in haare Godtgeleerdheid, en door haare wysheid, „ Godt niet erkend''. De betekenis verfchilt niet veel van de voorige verklaaringe: intusfchen wordtde Godtgeleerdheid nergens v xórjuv, t« at&nii «ff xcTftouj het geen in de oogen der waereld dwaas is, en hei geen de waereld zwak oordeelt. Lange denkt hier aan de zwakheid van Christus in zyne vernedering , het welk eene openbaare dwaaling is. De verklaa» ring, die Vitringa, in zyne Obferv. Sacr. lib. 111, cap. 2, aan dit, en eenige volgende verfen , geeft, wordt te recht door Wolf verworpen. r vers 26, 27, 28, 29. Want gy ziet immers, lieve Broeders, uwe beroeping, dat naamlyk niet veelen (onder u) geleerd zyn naar den vleefche, dat niet veelen machtig, niet veelen edelgehooren zyn; maar hetgeen, in de oogen der waereld dwaas is, beeft Godt verkooren, cp dat by de wyzen te fcbande maaken ; en het geen de waereld voor zwak aanziet, heeft Godt verkooren, op dat ïy, bet geen fierk is, te fcbande maake; en het geene by de waereld onedel en veracht is, heeft Godt verkooren, «n het geen niets was (voor niets geacht wierdt) beeft Godt verkooren, op dat by, het geen boog geacht wierdt, ■vernietigde; ten einde dus geen vleefch zich voor hem beroemen zoude. BAiVm heeft Lutherus gebiedender wyze vertaald : ziet aan. Chrysostomüs en Theo» phylactus hebben het insgelyks dus overgezet. Dan, dat dit verkeerd is , leert ons het volgende In : gyziet immers uwe beroeping, dat naamlyk niet veelen enz. Uit dien hoofde is het ook op deeze wyze vertaald door Valla , Erasmus, Va tablus , Castalio, Beza, Aretics , Klemm, en Bengel; gelyk mede in den Hoilandfchcn, Franfchen en Engelichen Bybel. Niet veelen zyn geleerd naar den vleefche , niet vee. ien zyn machtig . niet veelen zyn edelgehooren. Dus luidt het in het Griekfch, en dus hebben het Er asmos en Beza ook vertaald, gelyk men dus ook in de evengemelde drie overzettingen leest, als mede in de Franfche van Mons. Klemm berispt daarom Luthe. rus niet zonder rede , dat hy 'er het woord beroepen heeft bygevoegd : niét veele wyzen zyn beroepen. En deezen misflag heeft Estics ook begaan. Door de Geleerdheid naar den vleefche verftaat Beza die  aan de Corintben. Hoofdfl. I: 26—29-. 55 die geleerdheid, dewelke alleen aan vleefchlyk gezinde Menfchen behaagt. Maar naar den vleefcbe betekent in de Heilige Schrift, by zulke woorden, als wy hier vinden, volgens bunne uiteüyke gefteldhsid in de waereld ; moetende deeze bepaaling by alle drie uitdrukkingen gevoegd worden : niet veele zyn edelgeboo. ren naar den vleefcbe, niet veelen zyn machtig naar den vleefcbe, niet veelen zyn geleerd naar den vleefcbe, Zy worden geleerd naar den vleefcbe genaamd, die in de waereld voor geleerde lieden gehouden worden. Mos. heim vertaalt ons K*raV«'j*ai , niar de meeninge der Menfchen; eene betekenis, die deeze uitdrukking nergens heeft. Niet veele geleerden en machtigen en edelgeboorenen beeft Gcdt beroepen; bygevolg evenwel eenigen. Lan. ge merkt aan, dat onder deeze weinigen, de proconfd Sergius Paulus, Hand. XIII: 12, Dionysius de Areopagiet, en de Romeinfche Hoofdman Cornehus, moeten geteld worden; en dat in volgende tyden veele lieden van aanzien, ook wysgeeren, denChristelyken Godtsdienst aangenomen hebben. — Dan Pao. lus fpreekt hier van geene andere Christenen, als die van Corinthe , onder welken toen , wanneer hy dit fchreef, nog zeer weinig geleerde en aanzienlyke lieden gevonden werden. Dit hebben de Schryvers, van de Hollandfche Overzettinge ook ingezien, en daar. om deeze plaatze dus vertaald: want gy ziet uwe roe. pinge, Broeders , dat gy niet veele wyze en zyt na den vleefche, niet veele machtige, niet veele edele. — Het woord «», dewelke niets is. Chrysostmos verklaart ons *•» p? insgelyks door , t« pnin en Elsner is te gcwülï, gerj  aan de Corinthen. Hoofdfi. I: 26—29. 57 gcr, om hem daar in zyne toeltemming te geeven, dewyl hy ook by Euripides eene plaatze gevonden heeft, in welke dingen, die voor niets geacht worden, genaamd worden. Glassius, Beza en Grotius zyn mede van dit gevoelen. Non esfe ; fchryft Glassius — Jïgnificat vilem e<-fe; esfe fahiftiat baberi in pretio (niet zyn , betekent gering zyn; zyn, geeft te kennen, geacht worden.) Estius verklaart de uitdrukking i'»r« op dezelfde wyze: fenjïts est > fchryft hy — ut eos, qui magnifunt bominum efiima» tione, contentibiles redderet, & velut ad nihilum redige-. vet. (Het geeft te kennen: op dat hy hen , die groot zyn, naar het oordeel der Menfchen, verachtlyk zoude maaken,. en> als het ware, toe niets doen wederkeeren.) Het volgend woord xarx^o-n vertaalt Estius met Beza aboleat. Dit verklaart de laastgemelde dus: vana & inutilia, atque adeo nihil esje, ostendat. In onze taaie heee hee: vernietigen; in welke betekenisfe het woord xxT*?y(7i> Rom. III: 31 ook voorkomc. "os-ai? ft* xuv%JiTiirai «raïV» s^aff , worde vertaald : op> (lat zich geen vleefcb (dat is , niemand) beroeme. Dit is de bekende Hebreeusvfche manier van fpreeken» volgens welke non omnis niet zoo zeer niet een ieder, als wel niemand betekent. Over deezen Hebraismus' zie men Glassius, Can. 19 de adverbia, p. 986 fq. Aan deeze Hebreeuwfche manier van fpreeken heeft Hieronymus niet gedacht, toen hy de woorden van den Apostel, Rom. III: 20: iff "iiW- ciTntvZeit viel, in zynen Cpmpiêntaï hts, over den brief aan de Ephefers . en wel by kap. J: 4, op deeze wyze verklaarde: " daar ftaat njet gefchreeven : een ie„ gelyk (quisquam) die leeft, maar alleen (omnis vi3, vens) die leeven zullen niet voor Godt rechtvaerdig „ worden; om te doen zien, dat wel niet allen, maar echter fommigen voor hem rechtvaerdig worden." Voor het laatste woord van dit vers, «?»r»f, vondt Beza in een zeer oud Haqdfchrift: t>Z®i°c. Deeze leering behaagde hem; en men kan denken , dat zy de rechte is, dewyl Wetstein dezelve in, de meeste • ' ' - ■ 1 1 Dj Hand,  53 Verklaaring van den eerflen Brief Handfchriften gevonden heeft. Hoewel de ééne even zoo gevoeglyk zy als de andere. vers 30, 31. En van denzelven zyt gy ook in Christus Jejus, als die ons door Godt gemaakt is tot wysheid, en tot gerechtigheid, en tot heiliging, en tot verlosfing; op dat het mooge heeten, gelyk gefchreeven ftaat: " die „ zich beroemen wil , bcroeme zich des Heeren." Ik heb het woord h' hier niet door maar vertaald, het dient hier alleen, om dit vers met het voorgaande te verbinden; gelyk het zoo ook Luk. Xil: 50; Rom. I: 14; XV, 14; Phil. IV: 15; eni Tim. I: 8, 17 voorkomt. 'e| dvmv , te weeten , hetgeen men uit het voorgaande vers behoort te hethaalen. . Klemm keurt niet zonder rede, de overzetting van Lüuiierus , van •wiengyookafkomt, af; ten minsten zy is zeer duister. In Christus Jefus zyn, betekent, een echt Christen zyn. Zoo leezen wy Rcm. XVI: 7: «•5» ift»$ yty'otxrit itxt!**, dat is, zyzyn, eer dan ik, Christenen geweest, gelyk'Lange het ook verklaart. In deeze betekenisfe vinden wy de fpreekwyze : in Christus zyn, insgelyks Rom. VIII: 1, 1 Joh. II: 5 en III: 6. Wanneer wy hier dan leezen: van denzelven zyt gy ook in Chris, tus Jefus, geeft dit te kennen , " gy hebt het Gode ,, toe te fchryven , en aan hem alleen te danken, dat „ gy Christenen geworden zyt, en dat hy Christus „ voor u tot wysheid gemaakt heeft.'' enz. Christus is ons van Godt tot wysheid gemaakt, enz. dit verklaart Chrysostomus, niet ongepast, op dee. ze wyze: " Christus heeft ons wys gemaakt, voor „ zoo verre hy ons van alle dwaalingen verlost heeft, „ vervolgens heeft hy ons rechtvaerdig en heilig ge„ maakt, voor zoo verre hy ons zynen geest gegee3, ven heeft." Hier mede komt de verklaaring van Grotius over één: " door Christus worden wy wys „ en bekomen de Godtlyke wysheid; rechtvaerdig , 3, nademaal wy van onze zonden gereinigd worden; „ heilig, nademaal wy den Heiligen Geest ontfan., gen , " Camerarius verklaart bet zeer kort t ' door  aan de CorintbeK Hoofdjl. I: 30, 31. 59 door Christus worden wy wys, en rechtvaerdig, en heilig; gelyk ookFLACius, in zynen Clavis, F. II, p. 267: Christus est noster doctor, 'jujtificator é? JanStificator. De verklaaring van Calovius is de duidelykfte en beste: " Christus is ons door Godt gemiakt tot wys. ,, beid in de Openbaaringe van zyn woord; tot ge. ,, recbtigheid, in zyne lydende en daadlyke gehoorzaamheid, cn de toerefceninge van dezelve door het „ Geloof; tot heiligheid (pi), jn de heiligmaakinge s, en vernieuwinge van onze harten door den Heiligen „ Geest; tot verlosfing, voor zoo verre hy ons van alle kwaad bevryden, en tot eeuwige heerlykheid „ brengen zal ". Beza merkt te recht aan, dat Paulus hier alle de weldaaden optelt, die wy in Christus verkrygen, en teffens toont, dat alle de Wyzen van deeze waereld zulk eene wysheid niet hebben kunnen uitvinden. Ik voege "er noch myne Omfchryving van deeze woorden by, " Godt heeft ons Christus gegeeven , „ op da t hy ons de waare en zaligmaakende wysheid zou» ,, de leeren; dcc wy door het Geloof zouden recbt,, vaerdig gemaakt worden , en door hem vrede mee Godt hebben, Rom. V: 1; dat hy ons den Heiligen Geest zoude geeven, om door denzelven tot heilige ,, Menfchen, tot waare Christenen gemaakt te wor,, den; op dat hy ons eindelyk van alle kwaad verlos3, Jen , en uit zyn Ryk van Genade in deeze wae„ reld, naa dit leeven, in zyn eeuwig Ryk van heer. „ lykheid, in den Hemel overbrengen ". (72} Zklt- t» Calovius vertaalt het, niet ongcvoeglyk : Christus is ons gemaakt tot heiligheid. Voor zoo verre hy ons heilig maakt, geeft hy ons immers de heiligh'id. Gelyk Chris¬ tus hier onze heiliging genaamd wordt, zoo noemt Johannes hem 1 Joh. II: 2, onze verzoening, l^ttrfcot. (n) De uitbreidende verklaaring, die de geleerde Moshfim aan deeze woorden gegeeven heeft, is zoo duidelyk en voortreflyk, dat ik niet nalaaten kan, dezelve bier noch by te voegen,  60 Verklaaring van den eerflen Brief Zeltner treft de meening van den Apostel niet in allen deele, en drukt ook het meeste vry onduidelylc uit, wanneer hy ons vers op deeze wyze verklaart "♦ „ Maar gy zyt uit hem, en door zyne kracht, daar „ gy van natuure tot niets gedeugd hadt, in Christus „ jesus iets geworden, (dit moet uit vers 28 herhaald „ worden,) als in en aan wien wy vinden en hebben » de wysheid (het midden punt van alle wysheid), die " 3> in gen, fchoon die van onzen Heuman in het hoofdzaaklyke daar mede overéénkome: " het is waar, zult gy misfehien zeggen, „ dat onze gemeente, voor het grootfte gedeelte, uit onge„ leerde, gemeene en verachte lieden beftaat. Maar zouden „ wy niet gelukkiger zyn, by aldien wy meer geleerde Mannen „ hadden? zouden wy van dergelyke lieden niet meer troost, „ meer onderrichtinge, meer ftichtinge hebben? Ik antwoor„ de u neen. Gy zyt buiten dien gelukkig genoeg. Gy hebt .,, in de leere van Jeses Christus alle fchatten , die een' J} Menfeh maar kan wenfehen. Godt heeft u , zonder uwe „ verdiende, uit enkel genade , in het Ryk van zynen Zoon „ overgebracht; en terwyl dit gefchied is , zyn u tefFens , „ met en in de leere van het Evangelie , die gy aangeno9, men hebt , alle voordeden gefchonken , die gy begeeren „ kunt, en na welke de wyzen vruchtloos gezocht hebben, e, Begeert gy wysheid en waarheid? In de leere van Christus is u de Godtlyke wysheid, de geheele Raad van Godt, aan„ gaande de Zaligheid der Menfchen, bekend gemaakt. Be4, geert gy veiligheid tegen de verwytende ftemme van uw Gcweeten ? In de leere van Jesus is u het eenig middel, om „ rechtvaerdig te worden, door het Geloof aan den Verlosfer en Middelaar der waereld aangeweezen. Begeert gy hulpe „ tegen de verkeerdheid van uwe natuure, en de geduurigc verzoekingen tot zonde, die by u opkomen? De leere van „ Jesus geeft u de kracht, om u van uw verderf van lang* „ zaamerhand te ontdoen, uwe zondige lusten te dooden, en ,„ u geheel en al den Heere te heiligen. Begeert gy eindelylc. „ troost tegen den dood ende verganglykheid ? De leere van „ Jesus verzekert 11, dat gy niet zult fterven, dat uw geest eeuwig leeven, en uw lichaam uit de macht des doods we„ derom verlost zal worden. Wat wilt gy meer : Kan alie „ Menfchlyke wysheid u dit geeven, het geen gy in de leere van Jesus vindt? Vertaaler.  .aan de Corintben. Hoofdjl. I; 30, 31* tfr j, in Godt is; als mede onze gerechtigheid, gelyk „ mede onze heiliging en onze verlosfing. Welk al. les dan, zoo als het in Christus te zaamen vloeyc,, „ en by hem alleen, als den middelaar en grond van, „ onze Zaligheid, door ons moet gezocht worden , „ zoo wel nu, terwyl wy leeven, als ook op ons za,, lig einde, en tot aan het zelve, met een blymoedig en gelovig vertrouwen te verwachten is ". Aan deeze verklaaringe van Zeltner heeft Wolf ook „ verfcheidene byzonderheden afgekeurd. Lambertus Bos heeft, in zyne Obfervdtiones ad locct qutsdam turn Novi Fmderis, turn externerum Scriptorum. Gracorum, en wel terftond in den beginne, dit vers dus vertaald: '' van hem hebt gy, dat gy de gerech„ tigheid, de heiliging, en de verlosfing door Jesus „ Christus zyt, dewelke u tot wysheid geworden is, „ aan de zyde van Godt ". Hy maakt het woord wys» beid alleen betrekiyk tot iyiiiS-v, juftiliam , fanBifica. tionem en redemtionem (de gerechtigheid en verlosfing) tot vos eratis (gy waart weleer); ïr x?,s-ü vertaalt hy: door Christus, en «Vo ©!»«: aan de zyde van Godt. Men moet bekennen, dat hy de woorden van Paulus niet wel verwarder hadt kunnen opvatten noch geweldiger verdraayen. Wolf heeft hem bondig wederlegd. Dat met de verlosfinge ook de overbrenging in de eeuwige heerlykheid verbonden is, hebben Lange en Calovius met recht aangemerkt. Redemtio fchryft deeze fallus est nobis Christus, ut tandem liberati ab omni malo, ad aeternam gloriam evebamur (Christus is ons tot eene verlosfing gemaakt, op dat wy ten laatsten, van alle kwaad bevryd, tot de eeuwige heerlyk. heid zouden verheven worden.) Beausoere is van gedachten ; dat UroXvrSarn hier hetzelfde betekent, als, Rom. VIII: hy verftaat dus, door deeze verlosfing, de opftanding der dooden. Dit verfchilt niet veel van het gevoelen van Mosheim , dewelke, door deeze verlosfing, de verlosfing der Gelovigen van den dood en deszelfs geweld, verftaat. Hy is van oordeel, dat men hier niet aan de verlosfinge der zielen door Christus kan denken, dewyl deeze reeds in het woord ?>-  02* Verklaaring van den eerflen 'Brief xaiorw lag opgeflooten. Dan hy verftaat dit woord verkeerd. Hammond heefc deezen misdag reeds begaan in zyne Faraphrafis. Christus — fchryft hy —nos tandem eripiet omnibus vit® bujiss ctrunmis, uno £ƒ ipfi morti, cum nos e motuis excüabU. (Christus zal ons ten laatften van alle rampen van dit leeven, ja van den dood zeiven , verlosfen, wanneer hy ons zal opwekken uit de dooden.) "ivct, x*9-as yéyeaXTctj. 'O xav%d[*ivcc et Kve)u xttv%a,t&a. De vertaaling van Lutherus , op dat, gelyk gefchreeven ftaat, die zich beroemt, die beroeme zich des Heeren, kan niet goed zyn. Want vooreerst is het tegen den aart van onze taaie het woord aai, die beroeme zich te laaten volgen. Maar wil men dit volgens de eigenfchappen van onze taaie vertaaien: op dat by, die zich beroemt, zich des Heeren mooge beroemen; dan zouden wy niet k*v%*S-»> maar m»^»'™-) , moeten leezen. Het is hierom, dat Camerarius , Beza, Grotius en Bencel, gelyk mede Surenhuisen in zynen Conciliator, P' 525 geoordeeld hebben, dat achter «»<*, het woord, fiat, is uitgelaaten, en dat men het dus behoorde te vertaaien: op dat gefckiede, bet geen gefchreeven ftaat. Intusfchcn zal meii myne Overzetting ook niet kunnen afkeuren: op dat het'heete, gelyk gefcbreevan ftaat: die zich , enz. Nochtans is deeze Ellipfis ongewoonlyk. Deeze betuiging : die zich beroemt, of beroemen wil , beroeme züb des Heeren , door onzen Apostel 2 Cor. X: 17 herhaald , vinden wy Jerem. IX: 23, 24, in de volgende woorden : 200 fpreekt de Heer : een wyze beroeme zich niet niet zyner wysheid ; een Jlerke beroeme züb niet zyner fterkte , een ryke beroeme zich niet zynes rykdoms; maar die zich beroemen l h »«e.** genaamd* Men zie myne aanmerking by die plaatze. Ook by ongewyde Griekfche Schryveren betekent «Vi^rj overtreffen, booger zyn. t» fTxerieic» rei ®s*s. Dat rat, 0s»« de genitivus objectlis , en dat ti ftxe.th>» ©»» by gevolg, de prediking van (aangaande) Godt betekent, heb ik by Kap. I: 6 reeds getoond. Noch breedvoeriger zal men dit in myne aanmerkingen op iTim. II: 1, en 2Tim. I: 8 vinden. LüthEr heeft iCor. I: 6, ?o px^i^ r*v Xg<«*« ook goed vertaald. Dan in onzen tegenwoordigen Text, daar hy het overzet: de Godtlyke prediking, heeft hy het niet getroffen; gelyk D. Klemm, ook heeft aangemerkt. , , /-..„„. Dat mg. by Uen» is uitgelaaten, kunnen wy Camerarius niet toeflemmen. "e>>v* betekent hier: iMadï bejlooten , ik hadt voorgenomen. Zoo heeft Beza het ook vertaald: non decrevi; gelyk mede Castalio, Estios , Knatcheül en Calixtüs. Onze Apostel heeft het woord Ïh»x, kap. VII: 37» en 2 Cor. II: 1, in dezelfde betekenisfe gebruikt. Ook komt dit woord ToDiTH II: 3, en by jëlianos , Var. bijt. lib, I, cap. %a voor. Cicero fpreekt insgelyks op die wyze, to. Vil ad Familiares, epit. 33: mibt judicatum est, ik heb beflooten , ik heb vast voorgenomen. Lüther heeft het dan in zyne Overzettinge: ik bieldt daar voar, niet wel getroffen. Ik hadt vast voorgenoomen, by u van mets te weeten, San alleen van Jefus Christus , en wél den gekruisten^ Fe'Selios merkt dit, in zyne Adverfaria Sacra, lib. I, cap. 1, §. 11 , P- 26, als eene Hebreeufche manier Van fpreeken aan, volgens welke de Verba activa- in die betekenisfe, die by de Hebreeuwen Hipbil heeft, gebruikt worden, en weeten dus zoo veel betekent, als' doen weeten. Hy vertaalt derhalven ons door keren en prediken. De menigte van foortgelyke voorbeelden, die hy bybrengt, maakt dit gevoelen zeer Waar- fchyn»  óAh de Corinthen. Boofdjï. ïf: r—.5 óf tchynlyk. Dan men kan het woord iilltcq ook in de ge« woone betekenisfe opvatten, en dus verklaaren : " ik; s, wist by u van niets, dan aileen van Christus; al. les, hetgeen ik buiten dien weet, (lelde ik 11 niet voor; maar de inhoud van alle myne predikingen J5 was de leer van Christus , zoo als dezelve voor ons, „ geleeden heeft en aan het kruisgeftorven is; om daar 3, door zynen Vader met ons te verzoenen, en ons tot zyne kinderen, en erfgenaamen des eeuwigen lees, vens te maaken ". En ik was by u kleinmoedig, en met groote -orèeze en benauwdheid, 'K&lnU betekent eigenlyk lichaamlyke krankheid; by voorbeeld Luk. VIII: 2, XIII: 12/ en «S-inïi, krank zyn, 2 Tim. IV; 2c. Jac. V: 14; en d&t,rU, krank, Matth. XXV: 39, 43, 44. Luk. X: 9. Dan hier ter plaatze geeft het eene krankheid der ziele te kennen. Waar in dezelve beftaan hebbe ; daaromtrent zyn het de Uitleggeren niet ééns, Aretius, Grotius, Seb. Schmidt, Hammond, Hedinger, Bjsausobre, Lange en Lyra, verftaan 'er het veelvuldig lyden door het welk de Apostelen verdraagen moesten. Hunnius is van 'gevoelen, dat hy, by de befchouwing van de zwakheid zvnet krachten , oot. moedig erkend heeft, lange niet fterk genoeg te zyn tot het gewichtig ampt , dat hem was toevertrouwd. Dit is ook het gevoelen van Calovius. En hier mede verfchilt niet veel dat van Beza, Cameron, Estios, en Sixtinus Amama, (in zynen Antibarbarur Biblieus, lib. III, p. 446) dewelke ua-B-tm»-) door ootmoed vertaaien. Calixtus meent dat Paulus zich daar over bedroefd heeft, dewyl het hem aan die dingen ontbrak, door welke men zich hoogachting kan te wege brengen. Schoettgen verftaat , door «o97>r.«, de éénvouwigheid en laagheid van zyner, fchryfftyl. Mosheim en Kokên verklaaren het op deeze'wyze: " ik fpreck , by u , als een enkel redenaar, dien de parrhefie (kracht om te overtuigen) mangeit". Ik vertaal de woorden: i'yd h ü*.tZ, verklaaren de metste Uitleggeren verkeerd ; te weeten in die zelfde betekenisfe, waar in zy 2 Cor. VII: 15, Eph. VI: 5 , en Phil. II: 12 moeten genomen worden. Men zie, het geen ik by de laatstgemelde plaatze heb aangemerkt. Hier betekent ficus? p. 42) van gedachten, dat Eusebius, felyk de ouden dikwils gewoon zyn, de woorden van aulus Hechts uit zyn geheugen , en dus met eenige veranderinge, heeft bygebracht. Maar, zoo men deeze plaatze van Eusebius recht befchouwt, kan men niet twyfelen, of hy hebbe deeze woorden zoo bygebracht, als zy in het Handfchrift , het welk hy vóór zich hadt, en misfehien ook in eenige anderen van dien tyd, gevonden wierden. Grotius, die irtero5 een betoog uit de voorzeggingen van het Oude Testament —— en door «xó^nf*»' ïwdftwi, een betoog door de wonderwerken, verftaan heeft. Mosheim verklaart het ook op die wyze, maar ftelt het wat duidelyker voor. . „. De Apostels --— fchryft hy — hadden metHeiE 3 d e.  j& Verklaaring van den eerjten Brief denen en Jooden te doen, Deezen beweezen zy uit " de Propheeten , dat in Jesus alle voorzeggingen , haare vervulling gekrcegen hadden; by de anderen ftaufden zy hunne leere met wonderwerken. t>om\\ tyds gebruikten zy dit dubbeld bewys te gelyk, in4, zonderheid by de Jooden ". Grotius verftaat ook», door het eerste, de voorzegsinee van het Oude Testament, door het twééde, de wonderwerken van Christus ; evenwel maar alleen die, waar door hy kranken gezond maakte. ■ Aretius, Hemming, Hammond, Clericus, Beaüsobre en Lange verftaan hier door ook het betoog, ten deele uit de Heilige Schrift, ten deele uit de wonderwerken getrokken. . • Beza vertaalt het insgelyks; va de~ monllratione fpiiituali rjf petenti, Estius denkt, dat bier eene Hendiadys is, volgens welke Paulus zegt: £eest en kracht, in plaatze van: de kracht van den Hetiigtn Geest. Ook voegt hy 'er by, dat deeze kracht zich door wonderwerken vertoond heeeft.^ ]k verklaare het op deeze wyze: 'Kxchwiuv betelcent hier niet demcnftiare (betoogen, bewyzen) maar wcrfïrare (toonen), en dus «Ws» betekent bier niet: wy fpreeken , maar: wy leeren. HAr^d. XIV: 1 betekent dit woord insgelyks leeren en prediken, gelyk ook vers 25 en kap. XVIII: 9, alwaar het vers n door ïifeirw verklaard wordt ? kap. XX^: 3°i  aan de Corinthen. Hoofdft. II: 6^-9- 7 J 30. Joh. VIT: 46. Vill: 40. XII: 49. Lüther hecfc het Hand. XIV: 1 en 2j insgelyks door prediken vertaald. Het geen wy leeren, is wysheid by waare Christenen, ,'r roïi tsasio;. Dat rlxttic, een waare en echte Christen betekent, toon ik by Phil. III: 15. De me» nigvuldige valfche verklaaringen van dit woord kan men by Wolf vinden, die voor zich zei ven in myne verklaaringe genoegen neemt, dewelke Colerus reeds, in zyne Uitgeleeze Tbeelogifcbe Bibliotheek, D. IV. bl. 462, heeft voorgelteld. Casaueonus en Grotius vertaaien het woord rUnoi, hier ter plaatze, mede door: Cbristiani. Onze wysheid (die der Christenen) is niet de wysheid van deeze waereld, ook niet van de voornaamfie deezer waereld. Door de wysheid van deeze waereld (»-»$i«T.S( rtiÏTtv verftaat Fesselius, ter aangeweezen plaatze , pa?. 202 , Calovius , en Beding er , de Pharifeeuwen en Schriftgeleerden. Grotius dacht, dat Paulus hier van de Staatkundigen (Politici) gefproken heeft, gelyk ook van de Rechtsgeleerden en Gcfchiedfchryveren ; het welk ten eenenmaale onwaarfchynlyk is. Beza, Seb. Schmidt, Lange en Zeltner, gelyk mede, onder de ouden, ChrYsostomus en Theophylactus verftaan door de voornaamfier. van deeze waereld de Wysgeeren en andere Geleerden. Bengf.l is van oordeel, dat Paulus niet Hechts de voornaamfte Jooden, maar bok de voornanmfteHeidenen bedoelt. Hier aan geeve ik myne toe/lemming. Want, zoo wel de Jooden , als de Heidenen, waren zeer verre van de waare wysheid, het welk de Christiyke i», E 5 De  74 Verklaaring van den eerfien Brief De woorden: 231 gaan onder, of liever : zy moeten ondergaan, maakt Erasmus, met recht, zoo wel op de waereld, als op de voornaamjten der waereld betreklyk. Van beiden kan men zeggen : zy moeten ondergaan; zoo wel, als hunne leere; terwyl in tegendeel de Christlyke Godtsdienst tot het einde der waereld zal blyven. Clericus verklaart het ook op deeze wyze:" „ hunne geleerdheid, als welke den weg ten eeuwigen ,, leeven niet aantoont, zal ondergaan ". Mosheim verftaat, door de Overften van deeze voaereld, dejoodfche Leeraaren, en houdt het voor eene voorzegging van den Apostel, dat de Godtsdienst der Jooden, hunBe voorouderlyke zeden en inftellingen, en met dezelven al het aanzien der Joodfche Leeraaren, ras vervallen zouden. De woorden r*$U ©s«« verklaart Seb. Schmidt, te recht: de wysheid, die van Godt komt; die ons van Godt gegeeven wordt. 2«*« verklaart Grotius op deeze wyze: ad maximum honorem nostrum» quos donis fu' J pra  7tf Verklaaring van den eerjlen Brief pra omnes Propbetas ornare voluit (tot de grootfte eere van ons, die hy met gaaven, boven alle Propheeten,. heeft willen vercierenO Calixtus legt het dus uit: FU delium gloria b insgelyks, dat dit eene Hebreeuwfche manier van fpreeken is. Pareus is van dat zelfde gevoelen, wanneer hy in zynen Commentarius over deeze plaatze fchryft: Christus vocatur Dommus Glorice quia gloriofe nunc vivit in coelo , & regnat ad dexteram Patris. (Christus wordt de Heer der heerlykheid genaamd, dewyl hy nu in heerlykheid keft in den Hemel, en regeert aan de rechterhand van zynen Vader.) Dannhauer dwaalt bygevolg, wanneer hy, in zyn Twistfchrift, de Domino glorice crucifixo, (in 1633 verdedigd), niet alleenlyk ontkent, dat hier een Hebraismus is, maar ook meent, dat Paolus niet van den ftaat Van 's Heilands verhooginge, maar van dien zy. ner vernederinge, fpreekt; en dat hy Christus eenen Koning noemt, in die zelfde betekenisfe, waar in Pi. latus hem, in het opfchrift aan het kruis, eenen Koning genoemd hadt. : Ook dwaalt Estius , wanneer hy by onze plaatze fchryft: Christus dicitur dommus gloria nostrce, id est, prin* ceps,autor, &confummatorglorificationis fuorumeleètorum (Christus wordt de Heer van onze Heerlykheid genaamd, dat is, de grond, oorzaak, envoleindigerder verheerlykinge van zyne uitverkoorenen.) Paülos noemt immers Christus niet dominum gloria nostroz, (den Heer van onze Heerlykheid.) — En even zoo weinig kan ik myne toeftemming aan Mosheim geeven, wanneer hy denkt, dat de Heerlykheid hier zoo veel betekent, als de volkomenheid, en dat de Heer der Heerlykheid wil •zeggen: de allervolmaaktfte Heer. 'a»« x*3-*5 ylye*rTaf, maar gelyk gefchreeven ftaat. Het woord «'»« heeft den Uitleggeren veel moeyte ver. oorzaakt. Seb. Schmidt (in zyne Parapbrafis) en Lange verbinden dit vers, met het voorgaande, op eene zeer ongefchikte wyze: noncognoverunt, quiamysterium ejusnullibominum penetrabile est, juxta id, quodfcriptum :$st: qua oculus non vidit &c.: " (zy hebben het niet erkend , dewyl de verborgenheid daar van door geen Menfeh  *», êVrajï^i, »Vi ••««»«ƒ *«S-«s yiv?«xT«i, maar wat betreft deeze onze Heerlykheid. "(vers 7), bet is daar mede zoo gefteld, dat bet toekoms. tig leeven zyn zal, gelyk gefchreeven ftaat: het geen. geen oog gezien heeft enz. - Men moet noch aanmerken, dat Grotius dit woord in zyn M. S. niet gevonden heeft, en dat hetook in het vermaarde, oude, Alexandrynfche Handfchrift niet ftaat. Indien de één of ander oordeelkundige dit woord in deeze beide Handfchriften uitgeftreeken, of op den rand aangetekend heeft , dat het behoorde doorgehaald te worden, ziet men ; dat hy, evenals ik , van gevoelen geweest is, dat men *'W flechts als een koppelwoord hadt aantemerken.  aan de Corintheril Hoof ijl. II: 6*--»rj. 79 Ook mag ik de verklaaring van Mosheim niet ver•geeten. Hy is van begrip, dat men deeze woorden, niet van het eeuwig leeven, gelyk veelen doen, maar van deEvangelifche leere, te verftaan heeft, — Dan dit is niet met den famenhange overéénkomstig, zoo als hy denkt, maar ten eenemaale ftrydig met denzelven. En zoo bedriegt zich Clericus ook buiten allen twyifel, wanneer hy den Apostel de volgende bedoeling toefchryft; dat, naamlyk, de leere van den Messias , en van-het voorrecht der Evangelifche leere boven de Wet van Moses, in het Oude Testament onbekend geweest is. Gemeenlyk houdt men het daar voor , dat Paolüs de woorden: het geen geen oog gezien heeft enz, uit Jes. LXIV: 4. ontleend heeft. Aldaar leezen wy, volgens de Overzetting van Lütherus : van de. waereld af is bet niet geboord, noch met ooren geboord, ook beeft geen oog gezien, bebalvenu, Godt, wat dien gefchiedt, die op hem wachten. Welke plaatze Zeltner nauwkeuriger en beter, op deeze wyze vertaald heeft: hoedanige (wonderwerken) van de waereld af niet verhaald (opgetekend) nocb geboord zyn; hoedanige geen-oog ooit gezien heeft; dat een Godt, buiten u , zulks gedaan hebbe, dien, die op u hoopt, of den geenen die op u hoopen (hun vertrouwen ftellen> Zeltner is ook van gedachten , dat Paulus deeze woorden van Jesaias recht aanhaalt. Want — vaart hy voort — de Propheet fpreekt van het Ryk der genade en heerlykheid, gelyk hy (Paulus) ook kort, te vooren, vers 7, van de heerlykheid van Chris ros gefproken hadt. Mosheim is mede van oordeel, dat Jesaias van de. Gelukzaligheid der tyden van den Messias' fpreekt, en dus , dat de Apostel zyne woorden in derzelvef .eerste en waare betekenisfe bybrengt. —— Dit zullen veelen hem toeftemmen. Maar wanneer hy'er byvoegt, dat de Propheet, en met hem de Apostel, zegt, dat alle Menfchlyke bekwaamheid en konst de leere , die de Apostelen verkondigden , niet zoude hebben kunnen bedenken of uitvinden; zal hem, denk  «ei Verklaaring van den eerfien Brief ik , genoegfaam iederéén zyne toeftemming weigeren O). Uit het geen ik te vooren gezegd hebbe, blykt, dat Wolf zich bedriegt, wanneer hy loochent , dat de Apostel van de eeuwige zaligheid en heerlykheid fpreekt. Myns oordeels fpreekt Jesaias eigentlyk niet van den Messias , en Paulus gebruikt deeze woorden pok niet in de betekenisfe van den Propheet, maar bedient zich van dezelve alleenlyk , om de waarheid, van welke hy thans fprak, te leevendiger en nadruk•lyker voor te ftellen. Zelfs zoude men, zonder de minste wanvoeglykheid, kunnen vastftellen , dat de Apostel op de woorden van Jesaias in het geheel het oog niet gehad heeft, te meer, daar hy 'er by voegt, het geen de Propheet niet zeide: het ism geenes Menfchen hart gekomen. De Apostel konde , door zyne eige overdenking der eeuwige heerlykheid bewoogen worden, om te zeggen, dat dezelve alles , hetgeen men in deeze waereld ooit groots en heerlyks gehoord of gezien hadt, te boven ging. — Hoewel het daarom niet onwaarfchynlyk zy, dat de woorden van Jesaias daar by den Apostel voor den Geest gekomen Zyn(0' , Gro- (s) Wel te verftaan: dat de Propheet dit op die plaatze zouda bedoeld hebben. Want dat het op zich zelf eene onbetwistbaare waarheid is: " alle de konst en Geleerdheid der Menfchen „ was niet in ftaat, om zulk eene leere (van Jesus den ge-; „ kruisten, of zynen dood, als een gepast verzoeningsmid„ del) uittevinden " , behoeft niet beweezen te worden. Vertaaler. (£). De Heer Heuman heeft wel gedaan, met 'er dit byte'voegen , want de uitdrukking **3-»s y'.y^avva^ (gelyk ge-fchreeven is) laat geenen twyfel over, of de Apostel moete -hier op de ééne of andere plaatze van den Bybel het oog gehad hebben. Misfehien kan men alle zwaarigheden best be, antwoorden, zo men vooronderftelt , dat hy op twee plaatzen -te gefyk , te weeten Jes. LXfV: 4 cn kap. LXV: 17 gedoeld heeft, van welke manier van aannaaien men meer voorbeelden ia  aan de Corintben. ; Hoofdfl. I: 10—12. 8t . Grotius begaat een grooten misfhg, wanneer hy denkt, dat Paulus deeze woorden uit de fchriften der Rabbynen ontleend heeft, en dat zy daar in door een oude overlevering gekomen zyn. Dat hy deeze woorden uit een onregeimaatig gefchrift (fcriptum apo. crypbum) genomen heeft, dachten Origenes, Geor. gius Syncellüs , ea Zacharias Chrysopolitanüs insgelyks, dieFabriciusin zynen Codex pfeudopigraphus Vet. Testam. p. 505, 814, 81 j, 1072 en 1073 by. brengt. Het is in geenes Menfcben hart gekomen. Dit houdt Estius voor een Hebreeuwfche manier van fpreeken, maar brengt geene plaitze by , daar men dezelve kan aantreffen. Men vindt deeze fpre-ekwyze Jes. LXV: 17: -M? iU^yn (tha'dlenab al-leebb) non adfcsndent in cor, dat is, gelyk Coccejus het vertaalt, non cogitabuntur, 'er zal niet aangedacht worden. Carpzovios heeft in het tweede deel van zynen Commentarius over het boek Rüth. p. 155, aangemerkt, dat het woord fomtyds venire betekent. Dus heeft Lutherus onzen Text, niet ten onrechte, zoo als Klemm dacht, overgezet , hes is in geenes Menfcben ban gekomen. Het laatste «van vers 9 heb ik, in myne Overzet, tinge , overgeilaagen. Het geen geen oog gezien heeft, heeft Godt den geenen bereid , die hem liefhebben. De zaak zelve vordert dit, want als men leest : bet geen geen oog gezien heeft —— bet geen Godt bereid heeft den geenen, die hem liefhebben, blyft de zin onvolkomen. Dit heeft Erasmus ook bewogen , om hec du? te vertaaien: ejusmodi funt, q'ice pr®pira>ti. Zegerus ■verklaart het ook alzoo, en Bengel heeft h?t in zyne Overzettinge van het N. T., onk op die wyze uit. gedrukt: dat is het, bet geen Godt bereid beeft den geenen in de fchriften des N. T. vindt ; en dat hy die plaatzen , niet volgens het oogmerk van den Propheet, maar alleenlyk by wyze van toepasfinge (accommodatie) heeft bygebracht. Ver. 5TAALER. VUL Deel. F  82 Verklaaring van den eerjlen Brief Tien, die hem liejhebben. Hammond heeft het, in zyne parapbrafis, insgelyks op die wyze verklaard ; ge- lyk mede Erasmus in de zyne: qua ■ fchryft de laatstgemelde —— nee confpeêta funt unquam humanis ocuiis, ea paravit Deus iis, a quibus fincere dili- gitur. — Gelyk het woord «Wès dikwils overtollig is, zoo als Erarmds met veele voorbeelden beweezen heeft, (waar by ik, by Hand. X: 38 , nog anderen gevoegd hebbe) zoo hebben wy ook hier ter plaatze het woord « aantemerken, moetende daarom in de o« verzettinge niet uitgedrukt worden. vers 10, ir, 12. Maar ons heeft Godt het door zy» Tien Geest geopenbaard. Want de Geest fpoort alle aingen naa, ook ae diepten van Godt. Want welk Menfeh weet de gedachten der Menfcben, dan alleen de Geest des Men» feben, die in hem is ? Zoo weet ook niemand de gedachten van Godt , dan alleen de Geest van Godt. Maar wy hebben niet die Geest der waereld bekomen maar den Geest, die mt Godt is; op dat wy moogen weeten, wat Godt ons uit genade gegeeven heeft. —— Godt heeft het ons geopenbaard. Dat is, niet maar alleen ons Apostelen, maar ook door onzen dienst , allen geloovigen. En wat heeft hy bun geopenbaard? Volgens vers 7 , de wysheid, die ter eeuwige Zaligheid voert. De Geest, de Geest van Godt, fpoort alle dingen naa, ook de dieptens van Godt. Wanneer de Menfchen iets willen nafpooren, is het hun noch niet bekend; want zo zy het reeds wisten, zouden zy 'er geen onderzoek na doen. Wanneer dan hier ter plaatze van Godt gezegd wordt, dat hy alle dingen onderzoekt of nafpoort, houdt Glassius dit, te recht, voor eene aoogenoemde Av.tbropopathie , beftaande daar in, dat van Godt op eene Menfcblyke wyze gefproken wordt, en hy is van gedachten , dat Paulus daarmede heefc willen te kennen geeven, dat de Geest van Godt alles met zekerheid weet. hetgeen in Godt is, zelfs ook de dieptens van Godt, «cd ru /sd9-v tcV &t»c. Lutherus heeft het ten onrechte vertaald, de dieptens der Godtbeid. Het  aan de Corintben. Hoofdjl. II; ro—-rz. 83 Het Woord »pv>* vertaalt Zeltner ook: by weet op bet allerzekerst. > t« (St's-* r.; 01» heeft Rapheli- üs, in zyne aantekeningen uit Polybius, terecht o. vergezet: abdita Dei confilia; ——- Mosheim: de ver. borgene raadsbejïuiten van Gadt — en Zeltner; Godts geheimste bejluiten. De verklaaring van Grotius : confilia Dei diu occultata, voegt by het woord nafpoorert niet. Het geen lange verborgen en geheim gehouden is, wordt ontdekt en geopenbaard, maarniet onderzocht of nagefpoord. Welk Menfeh weet de gedachten der Menfcben , dan alleen de Geest des Menfcben, die in hem is ? rh ya\ tthi «►9-g»3-«i>; Grotius vondt in zyn Handfchrift het woord «V9-£»ir»i» niet, en het wordt ook in het Aiexandrynfche Handfchrift niet gevonden. Grotius zege: het kan uitgelaaten worden. Het is zoo; maar het kan ook blyven ftaan. En dewyl het in de meeste M. S. S. gevonden wordt, houden wy het j,e recht voor de waare leezing. id mv «\9-f»iro» en r« to? omü kan hier niets anders betekenen, dan, het geen in den Menfih en het geen in Godt verborgen is. Hec is op de uitdrukkingen , tui /s«'5-«j tcC Q'.oi betreklyk, dewelke insgelyks betekent: bet geen in Godt verborgen is. Augustinus heeft het derhalven, lib. I de civitate Dei, rap. 26, recht verklaard: Nemofcit, quid agatur in homine, nifi fpiritus (jus , qui in ipfo est. Vatablus verklaart het ook zoo; Nemonovit, quee quis in animo volvat. rd t«j verklaart Grotius mede: arcanaDei, en Estius: confilia Dei. Men kan het best vertaaien: de gedachten des Menfchen , en de Gedachten van Godt. Men zoude het ook wel, met Zeltner, door de geheimste bejluiten , of de geheimen van Godt kunnen uitdrukken. Dan men zal my ——• denk ik ——- gaerne toeüemmen, dat het woord gedachten gepaster en duidelyker is. Door den Geest des Menfcben, heeft men zyne ziele te verftaan, dewelke een Geest is, en ook Rom. Vlfft 10 en 16, «•»«£/.«• genaamd wordt. De zeer ongepaste verklaaring van dit vers, door den bekenden Sociaiaan, S. Crelliüs, voorgcfteld, ga ik met ftilzwy. F 2 gea  34 Verklaaring van den eerften Brief gen voorbv : Wolf heeft dezelve, in zyne Curee in N. T., T. II, p. 817./??. bondig wederlegd. Maar wy hebben niet "den Geest der waereld ontfangen. TVy verklaart Schoettgen te recht, door: ik en gy heden. Wat Paulus door den Geest der waereld verftaan hebbe, zien wy in het volgende vers ; te weeten : Menfcblyke wysheid. De wyzen van deeze waereld weeten niet, welke de rechte leere van-Godt ea van zyne wille zy, maar leeren niet dan dwaalingen.. Estius verftaat ook door den Geest der waereld de Merfchlyke wysheid ; en Zeltner noemt hem den Geest, die aan zoo veele dwaalingen en twyfelingen onderworpen is. Wy hebben den Géést ontfangen, die uit Godt is. Luther heeft dit in zyne vertaalinge niet wel getroffen: wy hebben ontfangen den Geest uit Godt. 'Er ftaat naamlyk : Té tu»> Ta tx reZ ®to?, den Geest dewelke uit Godt is. Erasmus en Beza , gelyk mede de Oude Latynfche Overzetter, hebben het ook te recht vertaald: qui est ex Deo. " Deezen Geest ontfangen ——— fchryft Be,, za -— " wil zeggen , den Heiligen Geest ontfan„ gen, dewelke de geloovigen onderwyst ". Wat Godts Geest de geloovigen leere , geeft de Apostel terftond , in de volgende woorden , te kennen : op dar wy weeten moogen, wat Godt ons, uit ge. riade, gegeeven, of gf:fchonken, heeft, t«' i*)> reC j#«?«&éV« •><». Estius verftaat dit, ten onrechte, van de Godtlyke verborgenheden van de verlosfinge, rechtvaerdigmaakinge en zalisrbeid der uitverkoorenen. Eveu weinig heeft. Mosheim het getroffen , die heC dus verUar.rt: " op dat wy de Evangelifche waarhe- den, die Godt ons, Apostelen, hevoolen heeft te ,, prediken, inzien en verftaan moogen. " Beter is de verklaaring van Beza en Calixtus De eerste verftaat 'er Christus zeiven door , en alles , het geen God) ons door hem g< fchonken heeft. Hv doelt buiten twyfel op de woorden van onzen Apostel, Pom. VFU: 2r,: Godt heeft crs met Cbri"it* alles gef honken, alwaar insgelyks het woord #«f.<£i«&«* ftaat. Calixtus verklaart het ook op deeze wyze: Godt heeft ons Chris. tlét  aan de Corinthen. Hoofdfl. II: 13—16". 8 ƒ tus gefcbonken, en met hem alle zyne verdiensten en wel. daaden, de verzoening met Godt, en bet eeuwig leeven» De allerbeste verklaaring is die van Grotius : op dat wy op het zekerst moogen weeten, wat Godt bejlooten beeft ons te geeven. Hy herinnert zich te gelyk, dat 2Tim. 1:9, «»<«i» betekent hier wederom, gelyk vers 6" en 7, wy leeren. AtlaxT.) K\$-f«»-i%5 ee»j»>»***«a een groot oaderfcheid is. Wat ?«S»*««S becekene * F 3 zzk  Verklaaring mn den eerften Brief zal men in myne aanmerkingen, op i Tim. III: 2 kun. nen vinden, Wy keren met woorden, die de Heilige Geest leert, li SiIxxtcïs i\tt{p«Ttt dyUv. Met woorden, zoo als Els« Her het te recht verklaart, die de H. Geest ons ingeeft , en niet met opfchik van weifpreekendheid, Zeltner verklaart het ook niet kwaalyk: " met woor9> den, die voor den H. Geest voegen , dat is, die „ éénvouwig, en nochtans krachtig zyn ". In plaatze van »*» j.heeft Beza, in één van zyne Af, S. S. , «» hi»*^ gevonden, Hy oordeelt, te recht, dat dit een misflag van eenen affchryver is, dewelke niet bemerkte , dat men by t» , uit het voorgaande, het woord tiyl* te voegen hadt, V.'etstein heeft ook, in een ander Handlchrift, e» itiaxrt gevonden ,• en Bengel is van oordeel, dat men zoo wel Siïcixtcïs, als kan leezen. Dan hier in bedriegt hy zich: want wat zal «*» JïfeftjJ hier betekenen? Ook heeft hy zich, in zynen Gnomon, met recht, aan het woord J<ï<**t«<{ gehouden. Millius dwaalde ook, toen hy het woord dyUv, het welk hy in fommige Handfchriften niet vondt, in zyne Prolegomena, §. 63 r, doorhaalde. Hy hadt behooren te weeren , dat onze Apostel den Heiligen Geest in alle zyne Brieven, niet anders noemt, dan mtvft» «yu*. Zo ik in de Coh.corcantie wel geteld hebbe, heeft hv, behalven onze tegenwoordige plaatze , noch veertienmaalen n»^» mtyiw gefchreeven. Ik telle den Brief aan de Hebreeuwen niet mede om dar ik dien, met deoudfte Godtgeleeuien van onze Kerke, niet voor eenen Brief van Paolos houde. Thans komen wy tot de wooden: !t»>«^«tmt met de eerstgemelde overéén; alleenlyk zal ik 'e.r thans noch iets bvvoegen, om dezelve nader optehelderen, en duidelyk'er te maaken, Dat r>tvp*rixa)geestfyke Menfchen betekent, blykt daaruit, dewyl. in het volgend vers «"iaj*™, de mtuurlyke Menfeh , tegen hen over gcfteld wordt. Zoo noemt onze Apostel ook vers 15, en kap. III: 1, den geestlyken Menjib wed erom a->»»1««*T»*«i',  aan de Corintben. Hoofdjl. II: 13----16. 8£ tvyxghiif betekent, gelyk in den Griekfchen Bybel (i>) , interpretari, verklaaren, uitleggen. De meening van den Apostel komt dan hier op uit: wy 9-e»™ verftaan d e mee-te Uitleggeren , te recht, eén vleefcblyz Menfcb. Want hy wordt te^en den gee.tiyken Menfca, dat is. dien de Heilige Geest verlicht heeft, overgeftéld. Dus verklaaren dit woord Chrysostomus , Lutherus (in de kanttekening), Beza, Seb. Schmidt, '(in zvn Collegium B bl.cum po ierius, p. 107, § 7, en 8) Calixtus, Heinsius, Clericus, Lange, Schoettgen, Bengel, gelyk mede Mosheim, in het etrfte deel van zyne Zeatkunde, bl. 113. Dus verftondt Tertullïanus het ook, toen hy allen, die gee^e Montai.hlen waren , pfyebicos, dat is, vleefchlykgezinde en ongeestig ke Menfchen noemde, By onze plaatze merk ik noch aan , dat Paulus inzonderheid de onbekeerden van zynen tyd , zoo wel Jooden als Heidenen, door dit woord vtrftaat. Dit blykt uit vers 6 en 8, Grotius , die een onde fcheid tusfehen ^'««s en . Het woord heb ik by Hand. IX; 22 reeds verklaard. Het betekent in den Griekfchen Bybel, waarnaar Paulus zich dikwils fchikt, en waar uit ik (ter bovengemelde plaatze verfcheidene voorbeelden heb bygebracht , leeren of on. derriebten. Erasmus heeft ons roftfiifidm ook door do. cebit vertaald. Andere overzettingen voegen hier niet" Chrysostomus en Theophylacïus verklaaren het door J/.j*«Vsi, dat is , corriget Jive corripiet, gelyk Erasmus het vertaald heeft. Camerarius is van gedachte dat t» ?Ji«t&8, vertaale ik; ja gy kunt het nu tiocb niet. Het woord heeft Erasmus hier ook door imo vertaald. Op veele plaatzen heeft het deeze betekenis. Men zie myne aantekeningen op 1 Tim. VI: 2 en Phil. I: 18. Nyd en twist en verdeeldheden zyn onder u. Ik heb het woord £ix<, gelyk Beza door livor, door nyd vertaald. Gemeenlyk vertaalt men het door : tsmulati» (nayver,) Zeltner door: yverzuebt metfebeurziekepartyzucht gepaard. Dan *<*' £?'« betekent hier nyi en twist, gelyk ook Phil. I: 15, föim (nyd') KUI tglf (jn  r aan de Corintben. Hoofdjl. III: 4—7. 10 r (en twist) by eikanderen gevoegd zyn. Immers was onder hen twist gereezen , wie den besten Leeraar hadt, en de één benydde den anderen. Het woord ivAc( betekent op veeie plaatzen nyi, gelyk het Rom. XIII: 13, Gal. V: 20 en Jac. IV.- 14, 16, ook door Lutherus vertaald is. En dus heeft hy ook het woord Hand. VU: 9 en Jac. IV: 2 door benyden overgezet. k»r» a-f;<3-«rs7rf heb ik , zoo nauwkeurig, als mooglyk , naar de Ietter, vertaald: gy keft naar Menfcblyke wyze. Zoo heeft Beza het ook, met,den ouden Latynfchen Overzetter, vertaald: fecundum hominem ambulatis. Grotius verklaart dit zeer goed : vivitis, ut plerique homnes folent, non ex Dei proefcripto (gy leeft, zoo als de meeste Menfchen gewoon zvn, niet naar het voorfchrift van Godt). Hy brengt teffens de tegenovergeftelde fpreekwyze uit Rom. VIII: 27 by, alwaar x»r» betekent op eene Gode wélbehaaglyke wyze. Beza oordeelt te recht, dat hetzelfde betekent, als Rom. XII: 13, *»tï , en Rom. VIII: 1 , 4 k»tx a-j^a *-se,x-xrt7>. Dus verklaaren bet ook Aretius en Mosheim, gelyk ook Eesselius Adverf. lib. I, cap. j, § 4, p, 42. vers 4, 5, 6, 7. Want wanneer de één zegt: ik ben een-leerling van Paulus, de ander: ik van Apollos; zyt gy dan niet vleefchlyk ? Wie is toch Paulus P Wie is Apollos? Zy zyn niet anders , als dienaaren , door welken gy geloovig zyt gewerden, en wel, zoo als de Heer eenen iegelyken (onder ons beiden) gegeeven heeft. Ik beb ge. plant, Apollos beeft begooten, maar Godt beeft 'er den wasdom aan gegeeven. Derhalven is noch hy, aie geplant heeft, noch by , die begooten beeft , iets, maar Godt, die 'er den wasdom aan geeft. 'Eya f*U i>ft> nxc*,v, iy£ 'At»»». Lutherus vertaalde dit: ik ben Pauüfch, ik ben Apollifcb. En Erasmus in zyne Paravhrafn: Ego fumPaulinus, Ego Apollonius. Ik heb het overgezet: ik ben een leerling van Paulus, dat is, van Paulus alleen, hem houde ik voor den besten Leeraar , en ik achte alle de overige Leeraaren veel minder, dan hem. Zyt gy dan, daar gy dit doet , niet vleefch'yk ï G 3 (ar)  502 Verklaaring van den eerften Brief (je) is dit geene groote zonde, dat gy andere Leeraaren , van dewelken Godt zich ook bedient, om het Evangelie te prediken, en de ongeloovigen te bekeeren, veracht ? Die eenen dienaar van Godt veracht, bezondigt zich grootlyks. Wie is tocb Paulus? Wie is' Apollos? zy zyn niet anders als dienaaren, door dewelken gy geloovig geworden zyt , en wel zoo als de Heer eenen tegelyken gegeeven beeft. t« in zulke gevallen door zyn, fuus, en niet door zyn eige, froprius, behoort vertaald te worden , hebikbyHAND. : 25, en by Coloss. III: 18 getoond. Door den loon, dien Godt aan de getrouwe arbeideren in zynen wynbergzal geeven, verftaan Estius, Calixtus, Hunnius , en Lange het eeuwig leeven. De twee laatstgenoemden voegen'er, terecht, by, dat dit eene onverdiende genadebelooning is. Mosheim is van gevoelen, dat 'er de belooning, niet flechts in het toekomstig , maar ook in dit leeven, door moet verftaan worden. In deeze waereld—fchryft hy — zal de één meer zegen hebben , dan de ander , ook meer inncrlyke vergenoeging by zynen arbeid, en meer gaaven van den Geest. En in het toekomstig leeven zal de één eene grootere heerlyk. heid ontfangen, dan de ander. — Deeze verklaaring is niet onwaarfchynlyk. Gatacher verftaat door deezen loon, in zynen Cinnus , lib. II, cap. 6, p. 304., niet de belooning in het toekomstig leeven, maar die van lof en eere in deeze waereld. Dan deeze verklaaring is volftrekt valfch. Welk getrouw arbeider van Godt Zoekt roem by de waereld ? — wy blyven by onze gedachten , dat de G 5 Apos-  io<5 Verklaaring van den eerjlen Brief Apostel, mee dit woord, het eeuwig leeven, de eeu> wigduurende genadebelooning bedoeld heeft. ©m» ia-ftf «vHgyct. Sumus Dei adjutores , heeft de oude Latynfche Overzetter het vertaald, en Zeltner met hem: wy zyn Godis belpers. Erasmos vertaalt riet insgelyks: Deifumus cooperarii (wy zyn Godts medearbeideren) en Beza : Dei fum:is adminillri (wy zyn Godts dienaaren.) De oude Latynfche Overzetting, en die van Erasmus, wordt te recht afgekeurd door Bücman , in zyne Origines Latincs Linguce, p.788, Ïuia Deum in divinis illius operibus mitiimt adjuvamus. Ieza verklaard het ook verkeerd , ten minsten zeer onduidelyk. Mosheim is van gedachten, da. <™.ef>«} rav &tnZ zoo veel is, als ?«*'««« **$ ®nv; hy hadt behooren te zeggen , als: «■«"JW"»»» ma &td. Echter komt hy, bl. 196 nader by de rechte verklaaring, fchoon hy het noch niet duidelykgenoegmaake. Grotius fchryft ook onduidelyk, dottores turn Deo operari, fuo fcilicet modo. Camerarius en Lange drukken de rechte betekenis van deeze woorden zeer duister uit. De laatste, wanneer hy zegt: wy zyn Godts medearbeideren , van dewelken by zich, als zyne werktuigen , bedient. De eerste: fumus conjuncli ad opety ejfeclionem. Utitur ïnïm Deus miniftris Doclrina ad hujus quafi adificium abfolvendum. Casaubonus is waf duidelykcr, wanneer hy fchryft, dat eeye) een foortgelyk woord is, als fondifcipuk. Zyne meening komt hier op uit: 'gelyk zy , die naarstige medeleeringen van éénen Leeraar zyn, en door hem allen tot geleerde Mannen gevormd worden; zoo zyn alic de Leeraaren der Kerke medearbeideren onder Godt, dewelke hun alle het werk van het Leeraarampt heeft opgelegd, en dien de één zoo wel als de ander, dient. En deeze is ook myne verklaaring. Te weeten rt* in het woord «, rl> xtU ftstov. Dat xcci* hier prester betekent, toont Glassius, p. 1083, en brengt teffens Luk. III; 13, en Gal. I: 8, 9, by, alw.iar *■*(* deeze zelfde betekenis heeft. Lutherus heeft het daarom, te recht, vertaald: ee» nen anderen grond kan niemand leggen, buiten dien, die gelegd is. Het geen men, korter, dus kan uitdrukken: niemand kan eenen anderen grond leggen, dan die reeds gelegd is. 'Utw i x^s-o'?. Dus leest men in de Uitgaaven van Curcell.eus , Mastricht, en Schoettgen. DanMix. Lius en Wetstein hebben dit *' in eene zeer groote me» nigte van oude Handfchriften n:et gevonden , maar : IïsW; x?<5-k. Dit bewoog Bengel ook om dit i in zyne Uitgaave uit te laaten; ja Erasmus en Beza hebben in hunne Uitgaaven reeds inrevs x»<«-«5 gefchreeven, en het Jefus Christus vertaald, en niet Jefus, qui est Chris» tus. En zoo leest men ook in de oude Latynfche Overzettinge , die ook naar zulk een Handfchrifc moet gemaakt zyn. Beausobre hadt dus geene redenen, om het op deeze wyze te verlaaten: favoir que Jefus est le Christ, (te weeten, dat Jesus de Christus is.) In den Tubingfchen Bybel leest men ook: Jefus de Christus, Mosheim vertaalt hetbl. 199: Jefus is de Christus, of de beloofde Mesfias, en Hei1 and der waereld. 'Er wordt — vaart hy voort — niet de perfoon, maar de leere van Christus mede bedoeld. En dus — befluit hy — komt de meeni^g van den Apostel hier op uit: '* geen Apostel en Leeraar van het Evangelie kan mee ,', eenige andere waarheid of leere het begin van zyne prediking maaken , dan met die, waar mede ik by ,, u het begin gemaakt hebbe, en wairop onze gehee„ le prediking rust: " " Jesus van.Nafareth is de Hei9, ,, land der waereld, en die zalig wil worden, moet „ ,, aan deezen Jesus gelooven. " '' Of nu iemand op deezen grond goud — b'mwe 'Kt betekent ook an. 'e< «é« betekent Hand. VIII: 22, ea  tia Verklaaring van den eerflen Briêf m XVII: ar. gelyk ook Mark. XI: 13, of misfehien. ?n onzen tege'nwoordigen Texc ftrookc of beter, dan eelvk men hec doorgaans vertaalt, wanneer. — Men maakt ons vers korter, dan hec is, wanneer men, gelvk byna in alle Uitgaaven, achter *«a.^,> een colon ftelc / daar nochtans fiechts eene enkelde zinfneede {comma) behoorde te ftaan. Want de volgende woofden behooren noch tot die vers. Luther heefc daarom 'er een comma van gemaakc, en hec dus vertaald: maar is 't, dat iemand daar op bouwt — ftoppe. lm zoo zal eens iegelyken werk openbaar worden. Ook Erasmos heeft, in plaatze van een Colon, een comma peolaatst. en hy vertaalt het mede op die wyze; quod f luïsfuperpuit ftipulam, cujusque opus ma. ffi^ft iemand, te weeten, die een Leeraar is. Dat hier van de Leeraaren gefprooken wordt, blykc uit vers 10. Dit vinden wy ook aangemerkt by Beza en Hemming. Hieronymus, Theodoritus en Oecumeniüs bedriegen zich zeer, wanneer zy denken, dat Paulus van de toehoorers, of leeken fpreekt. Door goud, zilveren edelgefteente, verftaan Beza, Hunnius, Fesseliüs (Adv. Sacra, lib. VU cap. 5, & ït v 88) Calovius, Knatchbull , Lightfoot, Seb. Schmidt , Lange, Schoettgen, Beausobre, Mo.heim , en Koken, . te recht, echte en zuivere leerftellineen door hout, booy en ftoppelen daarentegen, valfche leeren. In den Weymarfchen en lubingfehen Bybel wordt het ook zoo verklaard. Goud* „ zilver, eDedelgefieeme-^£chxyft^c.K-^ zyn^ ' reine en nuttige leerftellingen, dewelken op de leere van Christus en het waare Christendom zoo als men ?! het in de fchriften der Apostelen vindt, betreklyk zyn. Hout, hooy en ftoppelen, zyn Menfehlyke iee" ringen, inftellingen van Menfchen, en allerleie dwaa- * Thans'zal ik eenige valfche verklaaringen bybren- ^Augus'tinüs verftaat, in zyn Encbiridion Tbeologi. cam, cap. 68, door bout, booy, en ftoppelen, de be-  aan de Cerintben. Hoofdft. III: u, 12. 113 £eertens na Waereldfche, en wel, onverboodene, zaa» ken, en wel begeertens, die zoo fterk zyn, dat men dergeiyke dingen niet zonder groote droefenisfe verlieze. Op eene andere plaatze gelooft hy, dax de Apostel door goud, zilver en edelgejleente goede werkerj, door bout, booy, en ftoppelen daarentegen kwaads bedryven, verftaat. Origenes, Hieronymus, Chrysostomus, en Theophylactus zyn van dit zelfde geVoelen. Onder de Roomfchgezi'nden zyn 'er veelen, diedooe het goud, zilver en edelgejleente, de drie kloosterbeloften en de horct canonicce der Monniken, en door hout, booy en ftoppelen, de ftaatkundige en huishoudkundige Verrichtingen verftaan. Hammond denkt, volgens zyne gewoonte, dat Paulüs hierop de Gnostiken gedoeld heeft; welk gevoelen Clericus te recht voor valfch verklaart. Zeltner meent, dat de Apostel op de Joodfche plechtigheden doelt , dewyl de Christenen te Corinthe, gelyk wy uit de beide Brieven aan dezelven kunnen zien, aan de Voorftanderen van deeze plechtigheden al vry veel gehoor gaven, en misfehien Apollos zelf, dien zy eene buitenfpoorige hoogachting toedroegen, daar van nog al eenig werk maakte. Daa dit gevoelen heeft Wolf met recht verworpen. Grotius brengt ook eene zeldfaame verklaaring voor den dag. " Paulus fchryft hy ——. " ftetè zich een huis voor, het welk half een Koninglykpa>, leis, half eene Boeren wooning is; een huis, welks 3, muuren van marmer, de pylaaren ten deele van zil„ ver zyn, de balken daarentegen van hout, en het j, dak met ftroö bedekt is. " Mosheim legt het, bl. 200 enz. byna op dezelfde Wyze uit. " De woorden goud *j —— ftoppelen 3, fchryft hy——worden hier gebruikt in plaatze s, van huizen, uit zulke bouwftoffen te zaamengefteld. Sommigen ftichten prachtige gebouwen , goudene 3, en zilvere huizen, zoo als de Oostcffche Monarchen ,5 ten deele deeden ; anderen houte wooningen, die ,, met ftroo en ried gedekt zyn. ". ■ VUU Deel. H Fecüt  Ii4 Verklaaring van den eirften Brief FëcHT is, in zyn Examen Tbeologite indifferentisticce, cap. XI, pag. 286, met Schomer (wiens woorden hy, uit'deszelfs Exegefis van deezen Brief aanhaalt; van oordeel, dat men door goud —ftoppelen niet de waare en valfche leerftellingen te verftaan heeft, maar aan den eenen kant nuttige en geestryke vermaaningen en predikatiën, aan den anderen kant, nutlooze voorftellingen, die of met eene hoogdraavende weifpreekendheid opgefchikt, of met Wysgeerige fpitsvinnigheden vercierd zyn. Aan beide deeze Godtgeleerden geeft Wolf zyne toeftemming. Dan Froereisen heeft, in zyne Verhandeling over 1 Cor. III: 11, 12, 13 (a), cap. V: § 4, pag. 37, deeze verklaaring, met recht, * verworpen. Ook'hebben wy te voören middag klaar gezien, en met de toeftemminge der beste Uitleggeren bevestigd, dat de Apostel hier van waare en valfche Leeraaren fpreekt. Calixtcs is van gedachte, dat Padlus, met de uitdrukkingen: bout, booy, en ftoppelen, zulke Leeraaren bedoelt, dewelken nutlooze vraagen voorftellen , en eene hoogdravende weifpreekendheid laaten blyken; maar voor het overige by den rechten grond des Geloofs blyven. Dit kunnen wy even zo weinig aanneemen, als, wanneer Bengel gelooft, dat met hec goud de geloovigen, met kout en hvoy de huichelaaren bedoeld worden, en dat men door edelgejleente geene kleinegefteentens of juweelen, maar groote kostbaare fteenen, zoo als marmer, te verftaan heeft. Aretius verklaart iedere van deeze opgenoemde bouwftoffen in hec byzonder. " Het goud —■ zegt hy 9J is de waare leere van het verdienst van Chris- 9, tus, van het Geloof, en het eeuwig leeven. Het zilver is hec recht gebruik der Heilige Sacramenten. 3\ De edelgefteentens zyn de goede werken en een Hei,, lig leeven , waar door de leere van het Christen„ dom vercierd en opgefchikt wordt. Het bout, booy en de ftoppelen zyn de wysheid en weifpreekendheid a, der waereld." * Frok(a) Dezelve is in den j'aare 1728 uitgekomen.  aan de Corinthen. Hoofdjl. III: it,"i2. tij. Froereisen doet, in zyne bovengemelde Verhandeling, cap. V: § 5, pag. 40, het zelfde, maar op de volgende wyze, en met betrekkinge alleen tot de drie eerstgenoemde bouwftoffen van het geestlyk gebouw. Door het goud verftaat hy den wasdom des Geloofs, door het zilver de fteeds toeneemendeen geduurig meer gegronde kennis der Godtlyke waarheden, door de edel. gejieentens de oefening in Christlyke deugden. " Het 9J goud — vaart hy verder voort — " is een voortref„ lyk zinnebeeld van het Geloof. Want, gelyk men „ voor goud alles kan bekomen , wat men tot zyn „ aardfeh geluk begeert , zoo kunnen wy , door „ het Geloof aan Christus , alles bekomen , wat „ ter onzer geestlyke en eeuwige gelukzaligheid ver„ eifcht wordt. Het goud wordt door het vuur be. „ proefd , het Geloof door de verzoekingen. Het ziU ver heeft dit met waare en nuttige leerftellingen ge- meen, dat hec wit, nuttig, en noodzaaklyk is, en ,, pretium eminens (eene uitmuntende waardy) heeft. ,, De edelgejieentens kunnen gevoeglyk met Christlyke „ deugden vergeleeken worden , daar beiden eenen ,, voortreflyken glans hebben. " Dit zyn op zich zelve, wel goede en ftichtlyke gedachten, maar echter niets meer, dan fpelingen van het vernuft (en kunnen dus nooit als echte vcrklaaringen van 's Apostels meening worden aangemerkt.); Daar van zal eenes iegelyken voerk openbaar worden» of hy naamlyk, op den grond van het geestlyk huis, goud, zilver, edelgefteente, of hout, hooy en ftoppelen gebouwd hebbe. Grotius verklaart dit op deeze wyze : " de uitl, komst zal toonen , welke bouwftofte aan zyn ge. „ bouw zwak, en welke fterk zy. " De verklaaring van Fesselius, lib. VI, cap. 5, § 31, pag. 88, komt hierop uit: " op den dag van het oordeel zal ieder „ eenen openbaar worden, of de leere van eenen Leer> ,, aar goed of kwaad geweesc zy. " Ik verfta door igyit het bedryf v au eenen Menfeh» hetwelk goed of H 2 kwaad  na Verklaaring van den eerflen Brief kwaad is, naar maate der gefteldheid van den grond, waar op hy gebouwd heeft. vers 13 , 14» T5« De tyd zal het openbaar maaken. Want het zal in betvuur openbaar worden, en, hoeeenesie* gelyken werk gefield zy, zal het vuur beproeven. Wiens werknu, dat by daar op gebouwd heeft, (in het vuur onverteerd) zal blyven , die zal zynen loon ontfangen. Maar wiens werk verbranden zal, die zal wel is waar (dit)nadeel daar van hebben, maar hy zelf zal gered worden; evenwelzoo, als door bet vuur. Het woord v<£e kan gevoeglyk onvertaald blyven. Immers kan het hier niet war.t betekenen , dewyl de Apostel, het geen volgt, niet als eene rede bybrengt, waarom eenesiegelyken werk zal openbaar worden. Ook komt dit woord op meer andere plaatzen op die wyze , zonder bepaalde betekenisfe voor. Men zie het geen ik op Rom. X: 2 en XI: 25 heb aangetekend. Luther heeft het ook op meer dan ééne plaatze onvertaald gelaaten ; te weeten overal, daar bv zag, dat het in de Overzettinge met gevoegIvk uitgedrukt konde worden; by voorbeeld Hand. IV: 20, en XVII: 25; en zoo heeft by ook tedeezer plaatze ^HeTwoord betekent ook den tyd. Zoo vertaalt Pasor het hier, gelyk mede Beza in zyne aanmerkinge Ook heeft Pasor het, 2 Cor. VI: 2, te recht, op' dezelfde wyze overgezet. In het meervouwige komt het voor Matth. II: 1, III: 1 > e£ 1 Petr. III: 20: h Zoo leezen wy Recht : XIX: 1: Qnn D^a» het welk Luther vertaald heeft; IN DIEN TTD was 'er geen Koning in Israël; en Jes. XXVI: 1, leezen wyook, in het enkel vouwige: KIHH DPa> in denzelfden tyd ; waar uit wy zien , dat, ook in de Hebreeuwfche taaie dag dikwils voor tyd genomen wordt. Deeze drie verfen zyn niet moeylyk te verklaaren, zo men maar bedenkt, dat de geheele inhoud leenJpreukig is. De Apostel fpreekt van den grond van het gebouw , van Bouwmeefteren , van bouwftoffen. JDewyl nu dit alles leenlpreukig moet verklaard wor1 de»  aan de Corinthin. Hoof'djl. III: 13—ij. tï? den, fpreekt het van zelf, dat hy hier ook geen eigenlyk vuur kan bedoeld hebben, maar dat wy dit op dezelfde leenfpreukige wyze te verftaan hebben. De Apostel fpreekt dan van Leeraaren der Kerke, •en verdeelt dezelve in twee foorten. Van de eerfte zyn die, dewelken niet dan goede, zuivere, Apostolifche leerftellingen voordraagen. Hier by voegt hy eene tweede foort, dewelken, behalven de zuivere, fchriftmaatige leere, ook andere leerftellingen voordraagen , die wel eenen goeden fchyn hebben, en niet kwaalyk gemeend zyn, maar echter in de Heilige Schrift niet gegrond zyn, en ook geen nut of ftichting baaren ; aan dewelken men alleen uit gewoonte, of wegens de menigce van hunne aanhangeren , zyne toeftemming geeft. Deeze leerftellingen kunnen, wel is waar,'in het vuur der beproevmge geenen ftand houden, en moeten, dewyl zy de vuurtoetfe niet kunnen doorftaan , om zoo te fpreeken, verbranden; maar de ziele van zoodanig eenen Leeraar wordt evenwel gered, dewyl hy de rechte, Apostolifche, leer gehouden heeft, en den Ïrond van het Geloof niet om verre geftooten. —. )eeze is de verklaaring van Chemnitius , in zyn Examen Concilii Tridentini, F. III, Libr. III, Se£t. IIIf cap. 3, § 19 , aan welke ik myne toeftemming geeve. Ik voege 'er noch by, dat ten opzichte van deeze? beide foorten , ook de Toehoerers vernam worden, die de leerftellingen van hunne Leeraaren aanneemen f en of ook alleen aan de zuivere leere, of teffens aan andere, ongegronde, en nutlooze leerftellingen, hunne toeftemming geeven. Zulke Leeraaren en Leerlingen , van de tweede foorte worden gered, als door bet Vuur. Clericus verklaart dit niet ten onrecht, op deeze wyze: " die den grond van het Christendom behouden 0 „ fchoon zy 'er vreemde leerftellingen op bouwen, zullen tenlaatften, by onderzoek, gewaarworden, ,, dat zy ftoppelen op goud gebouwd hebben, en , dee- ze valfche leerftellingen verlaatenhebbende, als uie het vuur ontkomen, :' H 3 Wy  1i8 Vcrklaaring van den eerfien Brief Wy vinden deeze fpreekwyze insgelyks ïn het Boek van Jesus Sirach, kap. Li, 6: Godt, gy bebt my verlost uil den brand, die my omringd hadt, midden in bet vuur, i\ ftt'trev a-v^cs, dat tk niet verbrandde. Ook komt dit fpreekwoordlyke gezegde Amos IV: 11 en Zach. III: z voor. Ter eerstgemelde plaatze leezen wy: gy waart als een brand, die uit het vuur gerukt wordt. En de tweede zegt Godt: is niet de Hoogepriester Jofua een brand , die uit bet vuur gered is. Zoo fchryft Cicero ook, in het ftuk van zyn Boek de confolatione, het welk noch overgebleeven is : optimum est, quam primum mori, 6? tan quam ex incendioeffugereviolentiam, fortunce. . _ Door dit vuur van 'beproevinge verstaan Basilius , de groote, enCHRYSOSTOMUs, ten onrechte, het eeuwig helfche vuur. Chemnitius verftaat 'er, ter aangeweezcr plaatze, het vuur der droefeniife, en van den angst des geweetens, gelyk mede de duidelykere kennis der waarheid uit Godts woord door. Hcnnius en Calovius, gelyk mede Zeltner en Lange, Lu. dovici, pag. 778, en Mosheim, bl. 203, denken aan het vuur van aanvechtinge, inzonderheid op hetdoodbedde. Maar Hünnius, zoo wel als Knatchbull en Augustinus, lib. XXI de Civitate Dei, cap. 26, voeeen 'er noch bv, het vuur der vervolginge. In den Weimarfchen B'ybel wordt het op deere wyze verklaard: " gelyk door het vuur de natuur der dingen „ geopenbaard wordt, dat naamlyk zilver, goud cn edelgefteente door het vuur niet verteerd of bedor[, ven, maar veel meer gezuiverd worden , teiwyl ', integendeel hout, hooy, en ftoppelen verbranden; „ zoo geeft ook het geestlyk vuur van Godts oordeel, „ gelyk mede droefenis en vervolgiug te kennen, wie de reine leer heeft, voor zoo verre dezelve in zulk „ een vuur de toetfe doorstaat. " Op deeze gegronde verklaaringen zal ik thans eenige valfche uitleggingen laaten volgen, onder welke die van de Roomfche Kerke terecht in de eerste plaatze geteld moet worden. Het is bekend, dat men in die Kerk van gevoelen is, dat Paulus re deezer plaatze van  ntm dt Corintben. Eoofdfi. III: 13—.15. n van bet vaagvuur fpreekt (6). Chemnitius heefc dee. ze dwaaling, in zyn Exam. Conc. Trid.P.Hl, lib. III? genoeg wederlegd. Uic het groot aantal Godtgeleerdeu van onze Kerke, die hec vaagvuur gelukkiglyk uitgeblufeht hebben, zal ik alleen Froereissen by brengen , die, in zyne bovengemelde Verhandeling, kap. IX, %. 5, p. 67 fq. bondige redenen bybrengt, waarom Paulus in dit vers niec van hec vaagvuur kan fpreeken. Ook in de zoogenaamde Catholyke Kerk ontbreekt het niet aan geleerde Mannen, diegulhartig belyden, dat uit deeze plaatze het vaagvuur niet kan beweezen worden. Erasmus kon het in deeze woorden van Paulus niet vinden. Richard Simon erkent insgelyks, in zyne Bibl. Critique, T. II, cap. 33, p. 484/00. en T. III, cap. 42, p. 548 fqq. dat het bewys voor het purgatorium (vaagvuur), hetwelk men gewoon is uit deeze plaatze te trekken, valfch is. De bekende Dominikaan , Natalis AlexandEr, is, in zyne Kerkl. Gefcbieden. by de vierde eeuw, bl. 359, van oordeel, dat men, wel is waar, uit dit vers waaifchynlyk kan maaken, dat 'er een vaagvuur is, maar dat het 'er nooit klaar en duidelyk uitkan beweezen worden. Gerhard brengt, in zyne Confesfio Ca. tbolica, lib. II, P. II, artic. IX, p. 966, insgelyks Lyra, Cajetanus, Arias Montanus , en Estius by, als die ontkend hebben, dat de Apostel hiervan het vaagvuur fpreekt. Zie hier, hoe Cajetanus zich daar over uitdrukke: Nominatur ignis metaphorice , quoniam , quemadmodum ignis (5) Een groot Voorstander van dit gevoelen is Corn. a Laaide, die in zynen Commentarius op deeze plaatze, het zelve door vyf bewyzen zoekt te ftaaven, waar van echter geen den naam van een bewys verdient, als rustende, of op de overlevering der Kerke, en het gevoelen der oude Kerkleeraaren , of op de vooronderstelling, dat men anders door dit vuur een eigenlyk vuur in dit leeven moet verstaan; het welk niemand onder de Protestanten beweert; zoo dat deeze geleerde Man tegen zyne eige fchaduwc gevochten heeft. Vertaaler. H 4  liö VerUå van den eerjlen Bfief ignis fupremum obtinetin examinando locum; ita judicium divinum cuntlas operis conditiones quanlumcunque minimas , fcrutatur, librat, ac difcutit. Estius fchryft op deeze wyze: maximeprobabileest, bunc esfe fenfurn: tiottor ille, quiligna, ftsnum&ftipU' las fuper adificaverit fundamento, Cbristo, deirimentum operis fui patietur ab igne, ipfe tarnen non peribit cum cpere fuo , quia fundamentum in doclrina fua retinuit , fed falutem confequetur; fic tarnen, at non nifiper ignem, quo urendus, purgandusque fit, ad falutem pervenict. Zelf Bellarmyn ftelt een gevoelen voor, van het welk hy, Hb. I. de Purgator. cap. I, p. aj. (van de uitgaave in 8 vo) fchryft: hanc omnibus ante ponimus, (aan ■dit gevoelen geeven wy den voorrang boven alle andeien). Naar zyn oordeel fpreekt Paulus hiervan Leeraaren, die, wanneer zy op den rechten grond bouwen, maar nutlooze, hoewel geene ketterfche leerftellingen , in hun onderwys mengen, quafi per ignem (als door het vuur) zalig werden. En pag. 30 ftelt hy noch een gevoelen voor, van het welk hy zegt: Hascfententia est verisfima (dit gevoelen is het allergegrondst.) " De Apostel —— vaart hy voort ■ fpreekt van het .„ ftreng oordeel van Godt, het welk geen vuur van ,, zuiveringe , maar van beproevinge is. Want dit a, vuur beproeft ook die, dewelken op goud en zilver ,,, gebouwd hebben. " Hier op komt hy op het vaagvuur der Roomfche Kerke, en brengt zyne bewyzen voor, om te ftaaven, dat 'er zulk een vuur is; maar c) der zielen , naa derzelver fcheiJing uit bet licbaam. Dan noch in hetzelfde jaar heeft Ittigius dit Boek, in eeneOpzeclyke Verhandeling , die myne Leezeten kunnen raadpleegcn , bondig wederlegd. Het ontbreekt echter ook niet aan geleerden, die het gevoelen van Arnold voor waar houden en verdeedigen. Dit doet L. Cappel ■ rus, in zyn Boek: de ftatu bominum post mortem, usque ad judicium — ~- de Engelfche Bisfchop , Georgb Bull, in eene predikatie, van dewelke in de Bibiio. tbeque Jngloife, T. 7, p. 381 gewag gemaakt wordt, en een ander Èngelfch Geleerde, Georg HicKEStusge- naamd, (e) Het is hierom, dat J. A. Turretin, in zyne Ogitationes de controverfiis , g XLJV, zegt: " ignis purgatorius pontifi„ ciorum purgandis marjupiis , quam animabus optior , miraque „ est vhmis, ji non ad eluenda peccata, certe adfaciendum, ut „ culina ferveat. Het vaagvuur der Roomfchgezinden is be„ tergefchikt, om de beurten , dan om de zielen te zuive„ ren ; en heeft eene verwonderenswaardige kracht, zo niet, „ om de zonden aftewafchen, zeker ten minsten, om de „ fchoorfleen te doen rooken".) Men vindt dit in myne Uitgaave van Turretini Opera omnia, T. I, p. 29, by den Drukker deezes j. A. he Chalmot gedrukt, Vertaale*.  122 Verklaaring van den eerjlen Brief haamd, wiens gefchrift over dit onderwerp in de zelfde Bibliotheek , p. 501 fqq.\beoordeeld wordt. —— Knatchsull, by Hand. II: 27 pag. 43 fqq. — King. in zyn historia Symboli Apostoltci, cap. IV► ——• Poiret in zyne postbuma, p. 612 fqq., en wylen de Koningsberger Hoogleeraar, Pfeifer, in de vierde Verhandeling van het achtste deel van zyne Obferva. tiones felettai'Halenfes, p. 85 fqq. Het geen Arnold voornaamlyk bewoog, om dit gevoelen aanteneemen, was, dat byna alle de oude Kerkleeraaren dit geleerd hadden. Dat hy hier in niet gedwaald, noch dit valfchlyk voorgegeeven heeft, toont Dall^us, lib. lly deuju Patrum, cap. IV, p. 290/?. gelyk mede Whitby in zyn Bock de Commentanis Paprtm, p. 306 fa. en 3'5 /?• Nóg meer verdient het gevoelen van hun verworpen te worden, die beweeren, dat men door dit vuur het vuur van Godts toorn over het Jcodfche Volk te ■verdaan heeft, welks Stad en Tempel hy zoude doen verwoesten, en, naa affchaffinge der Mofaifche Wet, de leere des Êvangeliums laaten prediken. Dus verklaart het Lightfoot ook, gelyk mede Gdrtler in zyne Jnflituticnes Tbeologice (d) cap. 36, §31, 32i Schoettgen, en Amelios , D. H, bl. 16I. De allcrwondcrlykste en minst aanneemlyke verklaa. ring van deeze plaatze is die van Heinsjds. Naar zyn oordcel fpreekt de Apostel van Menfchen die cot de mynen veroordeeld waren (ad metalda damnati) , en tot hunne ftraffe in de goudmynen arbeiden moesten: gelyk hv ook eenige volgende verfen daar van verklaart. '" Paulus" vaart hy voort —- noemt het vuur, dewyl door het vuur alles beproeft, door " het zelve het echte goud kenbaar gemaakt, maar hout en hooy verbrand wordt." Naa dus de verfchillende gevoelens over het vuur, waar van Padlus hier fpreekt bygebracht en getoetst te hebben, wordt het tyd , om deeze geheele plaatze nog (J) Hy heeft dezelve ia den jaare 1694 uitgegeeven.  aan de Corintben. Hoefdfi. III: 13—15, 123 nog eens op te vatten, en ftukswyze alles te verklaa. ren, het geen wy noch niet opgehelderd hebben» De eerste woorden zyn: de lyd zal het openbaar maaken, « ?)>éj« U**>™. Men kan het ook vertaaien: 'er zal een tyd komen , waarop bet openbaar zal worden» Dat >;>é?« hier den tyd betekent, hebben wy reeds gezien. Dies docebit, zegt men ook in het Latyn. Dat dit de rechte verklaaring is, ben ik eens met Gaïacher, cap. 25 de Stylo N. T.p. 119; gelyk Wolf dit ook toeftemt. Dat door iele.* niet de jongste dag moet verftaan worden, zoo als Zegerus, Scaliger, Hammond, Seb. Schmidt, Bengel, en Lampe (e) gedacht hebben, hebben wy reeds beweezen. De verklaaring van Beza: " 'er zal een tyd komen, waarop „ de duisternisfen van onweetendheid zullen verdree,, ven worden , " ftrookt niet met het volgende. Want bet zal in bet vuur openbaar worden , en boe tenes iegelyken werk gefield zy, zal bet vuur beproeven. 'An-«x«^o3-TST«f heb ik niet vertaald: het word openbaar, maar, metLoTHERUs; het zal openbaar worden. WTant dat hier het prcefens in de plaatze van het futurum gebruikt wordt, blykt uit hec ommiddelyk voorgaande futurum, JWc-s; en het onmiddelyk volgende Dewyl hier van de Leeraaren gefproken wordt, kan door cev , het werk, niets anders, als hunne leere, verftaan worden. Dit is hun werk , hunne arbeid , hunne bezigheid. ' Dus verklaaren dit woord ook Be. za, Chemnitius, Calixtus, Ludovici (/>. 729) en Wolf. Hoe nu ecnes iegelyken werk, dat is, zyne leere, gefteld zy, zal het vuur beproeven. Te weeten, zoo als Chemnitius (ƒ) en Calixtus het ook verklaaren , door hec vuur zal openbaar worden, of hy wel of kwaalyk geleerd hebbe. Het goud der leere zal in het vuur blyken, zuiver goud te zyn; daarentegen hout, hooy cn ftoppelen , dat is. valfche leerftellingen , kunnen deeze toetfe niet doorftaan, maar moeien, als het ware, door het vuur verteerd wor- (e) In de Mtscellanea Duisburgcnfia, P. I, p. 75 fqj(ƒ) pag. 797.  Vix. Verklaaring van den eerjlen Brief worden. Lamb. Bos en de Heer Alberti veranderen het woord »v< in ï, Dan Beza heeft zich reeds tegen anderen, die zoo wilden leezen, gekant; zynde hy van oordeel, dat men wel deeglyk te kezen hadt. "ort betekent zeer dikwils: want, gelyk ik by Puil. I: 29 getoond hebbe. Tè }*Ktu« 12? vers 16, 17. Weet gy niet, dat gy Godts tempel zyt, en dat de Geest van Godt in u woont? Zo nu iemand den tempel van Godt verderft, dien zal Godt wederom verderven. Want Godts tempel is heilig, en die zyt gy lieden. Seb. Schmidt verbindt deeze twee verfea met het voorgaande op de volgende wyze : " ik heb ge„ zegd, dat een Leeraar, wiens leerftellingen ten „ deele valfch zyn, maar nochtans den grond van hec 3, geloof niet omverre ftooten , onder zekere voor„ waarde zalig wordt. Dit heb ik u met recht onder „ het oog gebracht. Want, daar gy Godts geestlyke „ Tempel in Christus zyt, en Godts Geest in u woont, het welk gy reeds weet, en ik u reeds voor „ langen tyd geleerd hebbe , kan men zekerlyk nie£ ,, zeggen, dat hy, die den grond der leere van Chris„ tus , en van uw Geloof , om verre rukffi en dus „ Godts heiligen Tempel, die gy door hWGeloof „ zyt, en welken te verdciven en te veronthéiligen s, eene zonde is , verderfc en veronthéiligt , zalig „ kan worden; maar men moet zeggen, dat Godt hem ,,. ten jongften dage wederom verderven, en in eeu- ,, wigheid verdoemen zal." Deeze beroemde Uitlegger heeft begreepen , dat hier van Leeraaren gefproken wordt , dewelken zielbedervende leerftellingen voordraagen, en den grond van het Geloof om verre ftooten; dan hy maakt dit niet duidelyk genoeg, en heeft ook de meening der woorden van den Apos« tel niet volkomen begreepen. Mosheim verbindt (bl. 217 enz.) deeze twee verfen met het voorgaande, op volgende wyze. Paulus hadt gezegd, datzy, die de Gemeente , uit hoofde van haare Leeraaren, ontrusten of verdeeld maaken, eene groote zonde doen. Want dat, die den Tempel ■van Godt befchadigt, ftraffe zal lyden , dewyl Godts Tempel heilig is. Dit bewyst hy daar mede, dewyl den Corintheren gaaven van den Heiligen Geesc waren medegedeeld; hec geen hy bedoelt, wanneer hy zegt: de Geest van Godt woont inu. Het befluit, het welk hier uit volgt, en door hem weggelaaten is , beftaat jiier in: " bygevolg zullen zy,.die zulke onrust onder u u  Iög Ferklaaring van dén Brief aan dé u verwekken, een zwaar oordeel te wachten heb» " ben." Den Tempel bederven , betekent niets an. ders, 'dan dien befchadigen of onteeren j het geen Godt niet ongeftrafc zal laaten. Aan deeze verklaaringe kan ik myne toeftemming niet geeven. Want, vooreerst verklaart hy fommige ftukken van deeze re* dekavelinge van den Apostel ten éénenmaale verkeerd. De Geest van Godt woont in u, betekent niet: gy hebt gaaven van den Heiligen Geest ontfangen ; en den lem» %el van Godt bederven betakent hier, gelyk ftraks gezegd zal worden, iets geheel anders, als denzelven hejcbadigen of onteeren. Ten tweeden, heeft hy met gemerkt, hetgeenSEB, Schmidt begreep, dat Paulus hier niet meer van ge. heel zuivere Leeraaren fpreekt, gelyk ook met meer van zoodanigen , die 'er valfche leerftellingen ondermengen, door welke nochtans de grond van het Geloof niet omverre geftooten werdt; maar van Leeraaren welker leere ten éénenmaale valfch was , en die door dezelve de Christenen of wederom tot Jooden wi'de maaken , of dezelve in den waan poogde te bréngen, dat de wysheid der Philofophen beter was, 'dan de Christlyke Godtsdienst. Van deeze beide foorten van verleideren of valfche Leeraaren hadt hy kap. fj. xg 23 eene duidelyke befchryving gegeeven, ' De waare betekenis van onze beide verfen komt der. 'halven hier op uit. Wanneer een valfch Leeraar u zoekt te verleiden, en uit uwe harten, dewelken toe dus verre Tempelen van Godt geweest zyn , Tempelen van den onreinen Geest tracht te maaken. als die de valfche Leeraaren en uitbreiders van gevaarlyke doolingen , bezielt; zoo volgt hun niet. Maar die yich laat verleiden , en den Tempel van Goot laat bederven, dien zal Godt met deeze valfche Leeraajen verdoemen. Gy zyt Godts Temnel. Dit drukt de Apostel, kap. VI- 29 op deeze wyze uit: Uw lichaam is een Tempel tan den Heiligen Geest. Het geen hy 'er byvoegt: en Godts Geest woont in u, merkt Wolf aan als eene verklaaring van het voorgaande, en houdt dit teifens,  aan de Corintben. Hoofdft. III: 16, 17. 125/ met veele andere Uitleggeren, aan dewelken ik ook myne toeftemming geeve , voor een fterk bewys van de Godtheid van den Heiligen Geest. Grotius daarentegen en de Weimarfche Bybel, vertaaien dit *«ï door quia (dewyl, om dat.) Ook betekent het woord «ai dikwils zoo veel, als want; by voorbeeld Joh. II: 13. XII: 35. XVII: loenu; op alle welke plaatzen ik het ook door want vertaald hebbe. Beide deeze betekenisfen van het woord »*. ftrooken zeer goed in onzen tegenwoordigen Text, en een ieder kan kiezen, het geen hem best behaagd. Den grooten misdag van Vitringa , die, in dit Vers, door t! mif** roi" &uü den Zoon van Godt verftaat, heeft Wolf bondig wederlegd. Den Tempel van Godt bederven wordt in den Wei•marfchen Bybel en door Bengel , te onrecht, verftaan van de verwoesting der Kerke en haaren vrede door verdeeldheden. Dëyling verklaart het, Obf. Sacr. P. II, cap. 43 , ook verkeerdlyk van de zonden, door welke de Heilige Geest bewoogen wordt, Om uit bet hart van eenen Menfeh te wyken; en ver-» haalt naderhand '' ■ het geeft niets toebrengt, om onze plaatze op te helderen, wat de Rabbynen over de menigvuldige wyZen, om den Tempel te'jerufalem te befchadigen , of te onteeren , voorgefteld hebben. Vatablus is niet verre meer van de rechte verklaaringe, die wy hebben opgegeeven , wanneer hy het dus opvat: " indien iemand u eene valfche leere voordraagt, en die vreemd van het Evange- lie is"; en Grotius, die het op deeze wyze verklaart: " quod fieri folet malis dottrinis, rjf malis exem„ plis (het geen geichiedt doorkwaade leerftellingen, 3, en dechte voorbeelden.)" Ook de volgende woorden : dien tal Godt wederom lederven , worden door veelen verkeerd verftaan , of toch onduidelyk verklaard: Gwnsfime punietar (hy zal ten ftrengden geftrafd worden)! chryft Grotius by deeze woorden ; en Lange : " Godt laat zyne gewyde wooning niet verwoeden noch ontheiligen 'V Godts Tempel is heilig. Grotius , en de meeste Uit. VUL Deel. I leg-  13° Verklaaring -van den eerfien Brief leggeren vertaaien dit a'Vi°s, door inviolabüis, het geen de volgende betekenis influit : het huis, in het welk Godt woont, ontheiligen en onteeren, is ééne der allerzwaarte zonden. —— Over deeze betekenis van het woord heilig, heb ik in het tweede deel van myne Poecile, p. 140 fqq. bieedvoerig gefproken, en getoond, dat in dien zin ook aan Koningen en Afgezandcen, ten allen tyde , zekere heiligheid en onfchendbaarheid (JünÜitaf & invio.labilitas') is toegefchrteveij. Overde heiligheid der gezanten zie men ook de aantekening van Grottos, op zyn tweede boek, dejure beili ac pacis, cap. XVIII, § 1. Dezelve Tempel zyt gy. 'omm f>« iftüs betekent ei. genhk: dewelke gy zyt. Dan de Oude Latynfche Overzeiter vertaalt het : quod (fcilicet Templum) estis vos; hetgeen Erasmi's en Beza, zoowel als Lui herus voor de rechte vmaaling houden. O >k kan deeze uitdrukking niet wel anders opgevat worden. Beza merkt aan , dat de Grieken dus fpreuken kunnen ; maar hy bewyst het niet genoeg. Dan wy zyn reeds gewend, onder de fpreekwyzen van onzen Apostel 'er eenigen aan te treffen, dewelken geheel ongewoon, en daarom echter niet duister te verftaan zyn. In de Schriften van het N. T. is het zeer gewoonlyk, Sfu ■voor et , qui , te leezen. En olmn vinden wy ook JMatth. VII: if. XVI: 28. XIX: 12 en XXI: 41 ,* ge yk mede zeer dikwils in de Brieven van onzen Aposicl. Ik zal alleen de volgende plaaczen: ten voorbedde, bybrengen. Rom, 1: 25, 32. II: 15, VI: 2. IX: 4. XI: 4- XVI: 4 en 7. vers 18, 19, 20. Niemand bedriege zicb zeiven. Indien iemand onder u zich verbeeldt, dat hy wys in de waereld is, die worde (voor de Menfchen) eendwaas, op dat by wys mooge worden. Want de wysheid van deeze waereld is by God dwa> sheid, gelyk in de Schrift ftaat: " de waereld vangt hy in haare arglistigheid ": enwedeiom: " de Heer weet de gedachten der wyzen, dat s, zvvdel zyn. " — Ik geeve myne roestemming aan Beza, die dit vers niet, gelyk de meeste Uitlegge- ,rea  aan de Corintben. Hoofdft. III: 18—20: 131 ren doen, by de volgende verfen, maar by de voorgaanden, voegt. Want vers 19 fpreekt de Apoftel van de wyshéid deezer waereld, tot welke zy de Christenen trachtten te doen wederkc-eren , welker oogmerk het was, (vers 18) Gods Tempel te verderven, en de Christenen wederom tot Heidenen of Jooden te maaken. — Van dit gevoelen is Zegerus insgelyks. " Er wa„ ren <—- zegt hy ■**— te Corinthe Wysgeeren, die „ de Cnristenen, van den waaren Godtsdienft poog„ den aftetrekken. '' Mosheim begrypt het ook zoo, bl. 219 enz. '* De Aposcel beweert—-—fchryft „ hy dat de wysheid van deeze waereld, dat is, „ de toenmaalige wysheid van Jooden en Grieken , by Godt niets, als dwaasheid, is. " Wolf ftemt met hem overéén, wiens woorden dus luiden: " Apoflolus ,, omnino id tantum fibi vult, omnem Mam, quamprofa* tii homines venditent, fapientiam abjiciendam esfe, at„ que eam vicisfim appetendam , quiz bominibus feeculi „ (iultitia videtur. " Die zich derhalven door zulke valfche Leeraaren laat verleiden, bedriegt zich zeiven. Daarom vermaane ik u — zegt Paulus : — niemand bedriege zicb zeiven. Indien iemand onder u zicb verbeeldt, dat by wys in deeze waereld is, die worde een dwaas, op dat bywysmooge worden. By Soxiï kan in het Griekfch de Dativusperfonos weggelaaten worden, dien Beza en Erasmus 'erin hunne Overzettingen te recht byvoegen: ft quis fibividetur, esfe fapiens, wanneer iemandt zich verbeeldt , dat hy wys is. Wys in deeze waereld zyn, wil zeggen: hoogachten, en zyn werk maaken van het geene de waereld voor wysheid aanziet, zooalsFESSELiüs, lib. 111, cap. 2. §. 4. p. 202, en Mosheim, bl. 219, het ook verklaaren. Hy worde een dwaas, naamlyk voor de waereld. Hy erkenne — wil de Apostel zegsen dat hy tot hier toe de waare wysheid niet gehad heeft, en zocke deze! ve. Agnoscat —— fchrvft Glassius, p. 79I. ■ Slultitiam hom nativam, £ƒ abneget carnalem fuam fapientiam : fic fiet fapiens in rebus divinis & fpirüualibus f" IIv erkenne zyne aanaeboore dwaasheid, en ver- W 12 „lOQ-  -130 Verklaaring aan den eerjlen Brief „ loochene zyDe vleefchlyke wysheid; dus worde hy „ wys in Godtlyke en Geestlyke dingen. ") f Mosheim verklaart het, bl 220, ook zeer goed: „ die zich verbeeld, dat hy het in demenfchlykewys. „ heid verre gebracht heeft, worde een dwaas naar hec „ 00; deel der waereld, ten einde hy de waare wysheid „ recht begrvpe en erkenne. " M.ar aan Raphelius kunnen wy onze toestemming niet geeven, die in zyne aantekeninge uit Herodotüs, van oordeel is , dat Paulus hi$r van die Leeraaren der Kerke fpreekt, dewelken door hunne Menfcblyke wysheid, de een boven den anderen poogden gesteld te worden, en dat de Apostel de zulken vermaant, om deeze wysheid te laaten vaaren, en zich door hen , die deeze wysheid hoog achtten, voor dwaazen te Inaten houden Detze dwaaling hebben Hemming en Calovius ook begaan. i.« yimraf Tofa. Lutherus heeft den ouden Latynfchen Overzetter gevolgt , wanneer hy het vertaalt; op dat by wys mooge zyn. Erasmus heeft reeds aangemerkt, dat het moet heeten: op dat by wys mooge worden. En dus leest men ook in alle Overzettingen. In de Franfche ftaat: pour devenir fage. Be wysheid van deeze waereld is by Godt dwaasheid, gelyk dan in de Schrift ftaat. De Heilige Schrift wordt meermaalen, zonder byvoeginge van het woord heilig, alleenlyk de Schrift genaamd ; by voorbeeld Rom. IV: 3, en 'iX: 17, en in het Evangelie van Johannes, op veele plaatzen ; zoo leezen wv ook y?«/yf**T«j , in de Heilige S'brift ftaat; in welke bete. Jcenisfe dit woord , alleen in den Brief aan de Romeinen, zeventien maaien voorkomt. Dat dit deelwoord (participium)in plaatze van het werkwoord ^«V«t^ hy vangt ze, gebruikt wordt, houdt Beza, niet ten onrechte, vooreeneliebreeuwfche manier van fpreeken. Glassius bevestigt het , Canon 4 de partiapio, met veele voorbeelden. Erasmus is van gedachte, dat SgdrrtS-u, te kennen geeft, iemand, die bet zoek te onthopen, r.ajaagen, en tem vangen of grypen. Lutherus heeft het ook vertaald,  oan de Corintben. Hoofdfl. Hf: 18 20, f33 taald: et n$dfc$ri fte (/ry grypt Jn het Griekfch (h) Jeezen wy: £y ^ ~e flfl7j, en Grotius denkt, dat dit de rechte vertaaling is. Dan Surenhuysen vertaalt het in zynen b//3a«s *«r«»«y«, p. 530, beter .uit den Hebrecuwfchen Text, in welken lij]'? ftaat, capiens, hy vangt ze. De wyzen vangt by in hunne arglistigheid. Deeze woorden brengt Paulus by uit Hiob V: 13 Het woord xvMgylci heeft Luther (in onzen teoenwoordigen 1 ext) verkeerd vertaald. Beter heeft hy het od deeze plaatze van Hiob getroffen, daar hv het door de listigheid overzet. Dewyl deeze woorden "niet aan Hu ob zclven, maar aan Eliphas, toegefchreeven worden, vraagt fc.sTj.us, " of men ook aan het re^elmaatig ge' zag van deeze woorden zoude kunnen twyfelen? " ün hy antwoordt 'er op: dat Paulus dezelve als de uufpraakvan een wys Man, die men gelooven moet, heeft bygebracht. Dan men kan de moeite van deeze vraage te beantwoorden, fpaaren. Paulus brengt deeze woorden by als behelzende eene waarheid, dfe door de bevinding bevestigd wordt, zonder te onderzoeken, wie dezelve gefproken heeft. De Heer weet de gedaebtm der wyzen , dat zy ydel zyn. Deeze woorden vinden wy Ps/XCiV- ir - W dit onderfcheid alleenlyk, dat Paulus, in plantzè van der Menfchen gefchreeven heeft, der wyzen. Hief door fchryft Beza heeft hy de meening-van ©AviD zeer wel uitgedrukt, als die niet van de Me *. fchen ,n het algemeen fprak , van dewelken Godt wis J dat hunne gedachten ydel zyn; maar inzonderheid dé voornaamsten, die den roem eener groote wysheid hadden, bedoelde; zeggende dat ook hunne wysheid! m Godts oogen niet dan ydelheidwas. Grotius brengt ook eene zeer goede rede voor deeze verande* ring nef Arnllos oi Kethas; het zy de waereld, 0} bet teeven, %1ePt d; het ly hel tegenwoordige of toekomstige; het ttus tet uwe?maar & zyt van CMsm, enCbnsm is van Godt. Calixtus en Estius hebben , ma reent, grif* liJKTS Vers 7 enz hadt hy 'er eene aanmerking tnsfchen ingevoegd , betreffende hen, welker oogmerk het was, SrSfri» enen wederom yan het Christendom te doen afvallen. Naa deezen kleinen uitstap keert hy thans weder tot zvn voorig oogmerk te rugge. Niemand beroeme zicb eenes Menfcben. Dus heb ik de Griekfche woorden , tnMt **»x*f» «• •'*?",r"' * met Lutherus , overgezet. Niemand beroeme zich aan Sïï zoo als Bengel het vertaalt, isgeen Duitfch, S de Overzetting van Lutherus ftrookt volmaakt. lyzSCeem Menfchen beroemen, betekent hier, daar van Leeraaren gefprooken wordt, roemen, dat men  aan de Corintben. Hoofdjl. IH; ar—23. 135 den besten Leeraar heeft, eenen Man, met wien de overigen in geleerdheid, weifpreekendheid, of andere gaaven, niet te vergclyken zyn. Dit verbiedt de Apostel. Want zegt hy bet is alles het uwe, of het is immers alles bet uwe, ipm ,'ft. Onder omnia worden omnes begreepen: alle Leeraaren zyn de uwen , dat is , gelyk men uit het volgend vers zien kan, zy zyn allen om uwentwille; Paulus, Kephas of Petrus, en Apollos, de één, zoo wel als de anderen, bedoelt met zyne prediking u te ftichten en zalig te maaken. Grotius verklaart hec ook op deeze wyze : no72 vos doblorum caufa estis ; fed Mi funt vesimm caitfa. Deus Mis dona dat in ufum vestrum (gy zyt niet om der Leeraaren wille, maar de Leeraaren zyn om uwen wille. Godt fchenkt hun zyne gaaven ten uwen nutte.) En Hedinger: " zy zyn om uwen wille, een „ ieder, 0772 u met zyne gaaven te dienen. " De Apostel vaart voort, en zegt: niet Hechts uwe Leeraaren heeft Godt u ten uwen beste gegeeven ,* maar ook alle andere dingen doelen op de bevordering van uwe belangens. Godt heeft de waereld , en al wat daar in is, ten uwen gebruike gefchaapen. Aan den Hemel fchynt u, over dag de zonne, de maan des nachts. Uit de aarde groeit, ten uwen voordeele, allerlei graan, ook allerleie kruiden, en andere voor u heilzaame gewasfen. Ook de dieren, zoo wel die op de aarde, als die in het water leeven, zvn ten uwen nutce gefchaapen; ja ieder Menfeh heeft van Godc zyn aanweezen ontfangen, ten einde hy ten nutte van andere Menfchen zoude ftrekken. Hier uit ziet gy, dat de waereld de uwe is. Erasmus dwaalt dcrhalven, wanneer hy , in zyne Par/ipbr/fis, door de waereld de Kinderen der waereld verftaat. Si vobis opflrepit mundus — fchryft hy —in vestrum cedit honum. Mosheim verklaard het ook verkeerd , voor zoo verre hy, bl. 222, door de waereld niet flechts de goederen der waereld, maar (effens de ongeloivige Menfchen verstaat, welker toorn de geioovigen niet ontzien moeten. —- Wolf dwaalt ins1 4 ge-  I3& Verklaaring van den eerjlen Brief gelyks, wanneer hy met Vitringa (z) geloeft, dat Paulus hier hec gebruik bedoek van alle dingen in dq waereld, het welk de Christenen, door Christus, den Heer der geheele waereld, wederom ontfangen hebben. Ook het leeven en de dood is uwe, dat is, voor n nuttig en goed. Want leeven wy zoo leeven wyden Heere, flervtn wy, zoo Jlerven Calovius': Fideles funt Chrifti, ratione creationis, redemtionis, juftificationis, & renovationis. Cbriftus eft Dei, ut creatura ratione humance natnrce, & mijfus eft a Deo 06 falutem gen er is bumani. Hammond : neminifidem babtre oportet, nifi Cl»ifto, atque Mi foli covftanter adicerere, qwmadmodum i'pfe par.tus fuit, Deo per omnia obfequi, ja ereque & pati, quicquid ab eo juberetur, dum munei-eneHetro»ri»de~fun%er«« ^y<^<ö-« «v%*»™s> op deeze wy S oveSS: MEN«er*eofli <«» ; gelyk kap- XI: 28, zeer gevoeglyk vertaald kan worden: MEN fcpwew »cb w onrken ik niet, dat de Apostelen in onzen lext mee SeHeb eeuwen fPreekt, "by dewelken «r* tobgte of quivis betekent. Beza brengt ook eene ölaatze bv uit Demosthenes, in welke «,» in Plaatze men niet beweezen beeft, dat in onzen Text een He iraismus gevonden wordt. het welk Eph. V • 10 Phil IL r XIV: 8 en 2 Thess. III: t dóórkomt ai'voor bet overige )^ S Syb, d»d«,e uitdrukkng ..tod. m, o»  aan de Corinthen. Hoofdfi. IV: i, 2. 14$, bunnen lot en luister- dient, zoo zoekt men (Godt vooral en ook rechtgeaarte toehoor er s zoeken bet) aan deeze huishouaeren, dat zy getrouw bevinden of zyn moogen. ——. Ik volge, in myne Overzettinge, Lutherus, omredenen die ik reeds heb bygebracht. Z4r«r<* i, tfïï^ïiwt. Queentur, heeft de oude Latynfche Overzetter het vertaald , en met hem Lutherus. Men zoekt aan de buis bouderen. Dan het eerste is geen Lnyn. Erasmus , Beza , Grotius en Wolf, vertaaien het , te recht, door requintuu Zoo zegt Cicero, Orat. pro Plancio, oapi 2S.incanii. dato vtrtus, probitas, 6? mtegntas requiri folet. In onze taaie zoude men zeggen: men eiscbt van buishouderen. — In veele Handfchriften leest men : &f«n: maar deeze kan de rechte leezing niet zyn. Millius merkt dezelve, te recht, aan als eenen misflag der affchryveren. Solent librarii — fchryft hy —1 pasfira 1 pro •*/ fcribere. Op S,**,if»,c, in het meervouwige, volgt*ffl (\nK «SO) V" rne non qmfxverunt. De overige Plaatzen kan men zelf by hem caleezen. Ik ïoSf 'er, met Wolf by Matth. I: 18; nog ééne nTaatze by. Exoo. XXXV: 23 leezen wy: by wien gelS£ldt, het geen wy dus zouden uitdrukken : t>y wien was, of die hadt. vers 3, 4. Wat nu my betreft, zoo acht & bet niet het Mn tl; dat ik dóór a, of door eenig ander MenfMyk ge£leoiïdeeld worde; ja ik oordeele zelf met over my. Ik en my wel niets (kwaads) belust, maar daar door hen iknblb niet rechtvaerdig verklaard ; maarby, diemy, \orde\ZU o«deete«ö is de Héér. De woorden: teiitófo heb ik 'er moeten byvoegen, °md^ze ïerfén aan één te fchakelen. Wy weeten, dat Pau1%hort in zyne uitdrukkingen is, en dikwi s ets in d?pJnué houdt, het geen een Overzetter of Uitlegger ri»Vh« moet voegen. H er ziet men klaar, dat hy het ooÏopS ChH^tenen heeft, dewelken hem * teuusi u^j „„„wpT ppnnfpn verachtten, ün geuoverstelhngev«^J^/L k het, met zoo ras wy du begrypen, zien wv , ua riir hwoeefel , wél getroffen hebbe. Z-eltner oeiètkteöoS dat hier iets moest ingevoegd worden ; Z viÏÏ het daarom op deeze wyze: m w beJ zal J, b\falaien ttwwirfi, 7neJ za/* eene be. en^ • ■» .• sx«W. eV<». Grotius houdt dit voor de Hebreeuwfche mahier van fpreeken, dewelke Matth. XIX: j voorkomt. Te weeten de Hebreeuwen druk-  aan de Corintben. Hoofdff. IV: 3*4. 14 J ken dikwils den Nominativus door een b uit, het welk met het Griekfche tU overéénkomt. Ludovicus CapJpelluS denkt ook, dat hier éen ïlebraismus plaats heeft, maar van eenen anderen aart. Hy is van oordeel, gelyk Wolf ook meent, dat het woord m'ï hier overtollig is, zoo als op eenige andere plaatzen, die hy bybrengt, ja hy vindt Hiob XV: ii deeze fpreekwyze : **& m'Dinjn ïjpq üyjon an parum funt tibi confolaiiones Dei ? boe est, an in eas .parvi pendis ? an nibili facis? "ua vertaale ik, dat. In die betekenisfe wordt het woord 'im Joh. XV: 8 ook gebruikt: daar dóór zal myn Vader geëerd worden, dat gy veele vruchten brengt. In die zelfde betekenisfe vinden wy het ook Joh. IV: 34* VI: 29. XVIi 32. XVII: 3. Phil. II; 2, en 3 Joh. vers 2, by Welke laatste plaatze, ik nog meer foortgelyke voorbeelden heb bygebracht. Grötiüs en Wolf zyn van gedachten, dat 'Uhierji, byaldien, betekent; en deezè betekenis voegt ook byna Op alle deeze plaatsen. Dan dewyl in alle dezélvén op ﻫ de CenjunEtivui Volgt, geevéik aan myne Vertaalinge den voorrang. Dat ik door ü beoordeeld worde. Lange verklaart dit 'te recht i dat ik door 'u ih vergelykinge met anderen beoordeeld worde. Want Paulus fpreekt , gelyk ik reeds heb aangemerkt, van Menfchen, die andere Leeraaren boven hem (telden. Calovius verklaart het mede Zeer goed : an judicio vestro me extollaiis, an depri, matis. Of dat ik door eenig ander Menfcblyk gericht beoordeeld worde. Dat ü^e"^l'v iple* geen Cilicismus is, gelyk fommigen, en ónder deeze ook Pasor, gedacht hebben, toonen Ërasmus en D'rusius; gelyk mede Schoeit» gen, die in den jaare 1712 eenÖpzetlyRgcfchriftover: deeze plaatze heeft uitgegeeven. Paulus fpreekt hier in navolginge der Hebreeuwen, dewelken het Gericht Qp noemen. Men zie Joel I' 15. U: 1 en 11. III: 4 en 19. en Mal. ïlï.-iy. Zo° noemt hy ook het Geucht, of den Oordeelsdag, des Heeren, Hand. XVII: 31. Rom. II: 15, ct>- Phil. I: 6. En dit vinden wy ook 2Pètr. III: toen VUL Deel, K Open ij.  I4Ó" Verklaaring van den eerften Brief Openb. VI: 17- In onzen Text heeft men dan ook door -M*»** een Menfcblyk gericht , een oordeel , door Menfchen over Paulus geveld, te verstaan; en niet, zoo als Schoettgen beween: judicium hominis m feri (een Oordeel van elendige Menfchen). De Latynen fpreeken ook op die wyze. Zoo weeten wy, wat bv hen: diem a'icui düere, betekene. Ocfro , lib. VIII. ad fam. Kpist. iufcis, Domitio diem t.m n esfe, hy vreest voor het aanstaande gericht, en v. or den dag, waar op de Rechter zyn vonnis zal uitfpree. f'a ik oordeele zelf niet over my. Dat zeer dikwils ja betekent, heb ik by kap. IÜ: « getoond. Het woord »<«.(/.•<• komt ook in het volgend vers in deeze betekenisfe voor. Mosheim verklaart deeze woorden van Paulus op eene voortreflyke wyze : "Ik veile „ zelf geen gunstig oordeel over my. Ik pryze my zelvcn niet., , Ik ben my veel niets (kwaads) bewust, »vit» y«? t/**v~ *S »■»'»«.?«. Luther heeft hei woord y«e met recht onvertaald gelaatcn. Het betekent hier met : want, maar ftrekt alleen , om dit vers met het voorgaande te verbinden, zoo als men by i Tim. IV: 10 zien kan, alwaar ikdit, metverfcheidene voorbeelden beweezen, en teffens getoond hebbe, dat Luther dit woord ook op eenige andere plaatzen, met recht, in zyne Overzettinge heeft uitgelaaten. — Dat ;vh>lfi*»TV «r^iJagoed Griekfch is, bewyst Wolf met eenige p'aatzen uit de Ouden , en Wetstein met nog meer anderen. Ook in bet Latvn zegt men: «b* conxhe fihi. Seb.Schmidt heeft het,' in zyne Parapkrpfis , ook, gelyk ik, vertaald : 'ik ben my niets kwaads (vullius malce rei) bewust. Beza, Calixtus, en Beausobre verklaaren dit zeer goed: ik heb myn ampt altoos zoo waa* genomen, dat ik een goed geweeten behouden belbe ; en Zeltner, ik ben my zelden seener opzetlyke ontrouwe, bewust. Maar vaart de Apostel voort — daar door ben ik noch niet rechtvaerdig verklaard. Hy wil zeggen, dat Godt hem noch niet vry gefprok^n of onfchuldig verklaard hadt. Dat betekend: iemand recht- vacr*  acrn de Cotintheiu Hoofdjl. IV: «T. X47 yaerdig verklaaren , heb ik by Matth. XI: 19 beweezen. Die my oordeelt, (zal oordeclen) is de Heer. Dac hy, hiero-Dcier, Christus verftaat, blykt uit het volgend vers.'' De Heer, die niet Hechts alles weec, wac „ ik gedaan, maar ook, wat ik gedacht hebbe, zal „ over my Oordeelen. " Dus worden deeze woorden, te recht, verklaard door Grotius, en met hem door Caloviius.— Hemming en Hunnius hebben hier by, met rede, aangemerkt, dat hier door den Christenen niet verbooden wordt, over het leeven en de leere van hunne Leeraaren te oordeelen, zo maar hun oordeel onpartydig en verstandig is. vers 5. Velt daarom geen Oordeel vóór den tyd, tot dat de tieer zal komen, die, bet geen in het duistere verborgen is , aan bet Hebt zal brengen , en de aanjlagen (oogmerken) der harten openbaaren* En als dan zal een ieder van Godt zynen lof ontfangen. -art betekenc daarom. Over dit woord heb ik by Kom. VII: 12 reeds gelproken. Ms; 3"fo x.cti^oS' n kbmti. Raphelius geeft, in zyne aantekeninge uit Herodotus, zyne toestemming aan Lutherus, dewelke , in zyne Kerkpostille , van oordeel is, dat hier betekent, iemand koven en boven anderenJlellen* " Paulus wil zeggen—fchryft hy „ — dat zy hem boven anderen gepreezen, en hoog „ verheven hebben. " Dan de naastvolgende woorden wederleggen deeze verklaaringe; daar Paulus terftond daarop van het jongste oordeel fpreekt. in hetwelk de Heer al het kwaad, het geen de Menfchen in hunne harten gehad hebben, zal openbaar maaken. Ook komt het woord x^imv nergens voor in de betekenisfe van looven en pryzen. De verklaaring van Grotius , als of de Apostel van hun fprak, die hem befchuldigden, dat hy een vyand der Jooden was, is ten éénenmaale ongegrond, en wordt door Calovius te recht verworpen. Voor den tyd oordeelen,, is, volgens het gevoelen van Clericus en Mosheim , zoo veel, als vroeger en K 2 fpc««  148 Verklaaring wan den eerfien Brief fpoedigcr , dan men bevoegd is, over iemand een oordeel vellen ; zyn oordeel geeven, eer men alle de omstandigheden kent, die den grond tot eene oillyke beoordeeling moeten uitmaaken. Men moet hier by voornaamlyk in het oog houden, het geen Estius ook heeft aangemerkt, dat Paulus hier van de Leciaaren fpreekt, en wel inzonderheid van zich zeiven, Keurende hy af, dat men hem zoo veel minder, dan veele andere Leeraaren achtte. In plaatze van xti,irt, vindt men, in veele Handfchriften, de openbaar valfche leezing, k^it*,; gelyk omgekeerd , vers 2 , &Tt7rt in plaatze van £»rsafe. betekent, Zrs 6.7. Maar bier mede, lieve Broeders, beb ik op » °m „„cm penast od dat gy aan ons moogt lee" rtn ho' S'SS de feeraaren behoort te ocrdceW en' Naamlykgelyk ik en Apollos ons zelve met * S Tinnen " zoo behoort gy Corinthers ook den " ï^en Leeraarniet hooger te achten, dan denande, " ^n niefaen éénen tegen den anderen te verach» 1 ' ^udaïr on te verhovaardigen, alsof gy eenen " SerS LcJraarPh^ dan de overige Corinthers, " In even zoo weinig'moeten de Leeraaren hoog. » Sedi' zyn, zo zy betere gaaven hebben , of z,ck » verbeelden / bete/e gaaven te hebben, dan ande en  aan de Corintben. Hoof dj}. IV: 6, 7. 151 Want (vers 7) zeg my toch eens, gy Leeraar, die u aan deeze dwaasheid fchuldig maakt, wathebtgy, „ dat gy niet ontfangen hebt? " Thans zal ik eenige andere verklaaringen bybrengen» waar van fommigen zeer verre, anderen minder, van het oogmerk van Paolus afwyken. Erasmus verklaart her op deeze wyze: " ik heb de perzoon van anderen ,, op ons beiden, op my en Apollos toegepast, en in „ de periöone van anderen van kwaade huishouderen ,, gefp'oken, ten einde niet fommigen te vertoornen. " — Beza: " dat is, naar ons voorbeeld, die wy lie. ,, ver de .ondeugden van anderen op ons hebben „ willen toepasten » dan iemand by naame gispen ,, en bestraffen. " Deeze is ook de verklaaring van Calixtus. Aretius en Glassius (pag. 2039) " De Apostel fpreekt van die Leeraaren te Corinthe , dewelken „ Secfen maakten, die zich naar hunnen'naam noem. „ den. Ondenusfchen maakt hy dikwils gewag van ,, zich zei ven en van Apollos. Wie is Paulus? wie „ is Apollos? Als wilde hy zeggen: ik heb hunne naa„ men verichoond, en my zeiven en Apollos genoemd , „ fchoon wy beiden geene Scdfen maaken. Hy voegt „ 'er de rede by: om uwent wille, dat is, ik heb dit „ ten uwen beste gedaan. Dan hy fpreekt de toehoo. rers aan , als of hy wilde zeggen: ik heb op u het „ oog gehad , en niet op hen. Hy voegt 'er terstond „ de rede by: op dat gy van ons moozt leeren pi wel tot de Leeraaren, als tot de Christenen in het algemeen, gezegd. En wie kan voor de Leeraaren van onze dagen beter tot een model dienen , dan Paolus . Jac Cappellus , Grotius, Calixtus, Seb. Schmidt, Calovios Lange en Bengel, verftaan dit van de Schriften des Ouden Testaments. Dan , wanneer wy op het even voorgaande letten , zien wy, dat Paülus fpreekt, van het geen hy te vooren in deezen zynen Brief gefchreeven hadt. Dit wordt ook toegeftemd door Aretius, Hunnius, Estius, Hedinger, ZeltSr, Elsner, Wolf, en Mosheim. Luther maakte daarom geene zwaarigheid, om het woord ttjt (mi of tbanO, inzyne Overzettinge,, in den Text te bren1 Hoe het zy, de Apostel wil , dat niemand den Sa Leeraar hooger zal achten, dan den anderen; of anderen, uit hoogachtinge voor hem, verachten. Flsner , én Wolf verklaaren het ook zeer wel : gy Tnoeiu niet beven anderen verheffen , en zy brengen uic Sosthenes, en andere Griekfche Schryvrren, geJykSende plaatzen by. Hammond en Clericus verklaaren het op die wyze. / ,-, L „iemand over den éénen (Leeraar) tegen den anderen .LeerTar) opgetlaczen (en trotfeh) zy. ^ i*e ,« eene manier van fpreeken, die by ?ndere Griekfche Schryvcren niet in gebruik is. Intusfchen ziet men, dat zv : de één over den anderen, moet betekenen. E« b asmus vertaalt het: alias faper alio , beter ahum. Clerici dwaalt. wanneer hy het vertaalt: jngjr  aan de Corintben. Hoofdjï. IV: 6, ?♦ tfvrtïv&*i betekent, opgeblaazen en trutfch zyn. Van dit woord bedient zich onze Apostel insgelyks vers 18 en 19, en Coloss. II: 18. Sommige Uitleggeren zyn over het woord '«'»* gevallen, het welk hier met den Jn-iicativus gebruikt wordt. Erasmüs , Beza en Grotius willen daarom liever tpvrioï&i leezen. Dan, daar dit in geen Handfchrift gevonden wordt, is het buiten twyfel eene verkende leezing. Ook heeft Paulus, die zich niet altoos aan de regelen der fpraakkonst bindt, noch éénmaal op '<»* den Jndicativus laaren volgen; te weeten, Gal. IV: Beza brengt, op dezelfde wyze, zulk eene plaatze, zelfs uit Libanius', by; en Wolf uit Xenophon. Intusfchen kan ik ook niet onaangemerkt laaten, dat Beza, en de twee andere zoo even genoemde Uitleggeren , door hun geheugen misleid geweest zyn. *»in«i(&s is niet de ConjunBivus, maar de Optativus. In den ConjeEtivus heet het q>ti) Zeltner ftelt hier by eene gedachte voor die niet orj«' waarfchynlyk is ,• te weeten dat Apollos zelf, die zich misichien, met zyne aanhangeren wat te veel van zyne weifpreekendheid verbeeldde, hier van ter zyde beftraft wordt.  atol de Cörintben. Hoofdft. IV: 8. 157 Verhovaardigden, tot de toehoorers, die hy, vers 14, zyne lieve Kinderen noemt, welker geestlyke Vader (vers 15) hy was, dat is, aan welken hy hec allereerst het Evangelium gepredikt hadt, en die dus, door zynen dienst, Christenen geworden waren — maar die hem nu, in tegenoverstellinge van andere Leeraaren , Verachtten. Dit geeft hem gelegenheid, om over de verachtinge der grootste Leeraaren —— der apostelen vers 9, en derzelver hoogste lydfaamfieid , by deeze verachting, ja zelfs in het midden der vervolgingen , in de vier volgende verfen , te fpreeken. Dat Paulus hier de Christenen aanfpreekt, hebben Clericus en Calixtus ook begreepen. Ja, ja, dus begint hy op eenen fpottende toon, gy zyt van my reeds verzadigd, ik ben u reeds walglyk geworden , gy begvert myne geestlyke fpyze niet meer; gy zyt reeds zoo ryk aan Leeraaren en heilzaame leeringen , dat gy van my geene byvoegfelen, geene vermeerdering van uwen rykdom behoeft. Wanneer wy in onze taaie iemand op zulk eenen fbottenden trant aanfpreeken, zyn wy gewoon, met een herhaald, ja, ja, te beginnen. Ik heb het daarom ook op die wyze overgezet, om den fpottenden toon van den Apostel in onze taaie duidelyk te maaken. Dat dit eene fpotrede (Ironie) is, erkennen Camerarius, Clarius, Beza, Aretius, Hunnius, Grotius , Glassius, en Beausobre. Lutherus fchryfe ook in zyne kanttekening, "hv dryft den fpot met hun , en meent het tegendeel. " 'Lichtfoot noemt hetacrem farcasmum, eene vinnige befpotting. Eengel, aste ismum, het welk insgelyks eene fpottery betekent. Schwarz, wel eer Direclor van het Gymnafium te Coburg, heeft in de Nova Mifcellanea Lipfienjia, T. h P- 31 hl' eene Verhandeling laaten drukken, in welke hy beweerde, dat in de geheele Heilige Schrift geene 'fpotrede, uit de mond van Jesus of zyne Apostelen , gevloeyd , te vinden is. Echter moet hy de laatste plaatze, die hy uit 2 Cor. XII: 13 bybrengt, zelf voor eene Ironie verklaaren ; wanneer Paulus aldaar fchryft: vergeeft my toeb deeze zor.de, of dit onrecht, , • het  158 ferklaaring van den eerjlen Brief bet welk ik u hei aangedaan (ah ,/*,.). Dan hy antwoordde daaroD, tegen alle waarheid, dat diteigenlykgeene woorden van Paulus zyn , en daarom door twee haakies van de eigene woorden van den Apostel moe. ten afgezonderd worden. Hy hadt immers de Verhandeling van Glassius voor zich, die van pag 1513 tot isio zeer veele fpotredenen, door Godt zeiven, zoo wel als door Christus-cu zyne Apostelen , gebruikt, bvbrengt. Ik voege 'er noch twee by, die noch door Glassius, noch door Schwarz zyn opgemerkt. De eerste hebben Chrysostomus en Theophylactus, Matth IX: 13 gevonden (O; de tweede heb ik zelt Joh. XXI: 15, ontdekt, by welke plaatze men myne Aantekening naleeze. Sghwarz verklaart onzen Text op deeze wyze . Paulus vraagt de Corinthers, of zy de GodtlyKe ** soederen reeds in volle maategenooten, of zy reeds " rvk geworden waren, of het Ryk van Godt, door hem of door andere gezandten van Christus, reeds " tot hem gekomen was. Dat het wel te wenfchen was dat zy het Ryk van Godt reeds hadden; wanc " dat op deeze wyze hunne Leeraaren ook iets van " hunne gelukzaligheid zouden re genieten hebben. Wie ziet niet, hoe gedwongen deeze verklaaring ZyMosheim ontkent insgelyks, dat in deeze woorden van Paulus eene Ironie zoude zyn. Naar zyn oordeel ftelt de Apostel het gevoelen voor, het welk zy van zich zelve hadden. " Gy zyt — wil hy zeggen reeds verzadigd en ryk in uwe verbeeldinge. Gy . verbeeldt u, reeds alles geleerd te hebben , wat er . voor u te leeren is. Gv meent, dat gy alle de gaaven bezit, die eene Christen ten deele kunnen vallen " Mosheim bewyst, dat in dee?e woorden van Paulus eene Ironie is, terwyl hy het loochent. Want wie befpeurt niet, dat dit alles fpottender wyze ge. zegd is. Dac (d) Men kan hunne plaatzen vinden by Suiceeus, T. I, $. 909.  aan den Corintben* Hoofdft. IV: 8. 15» Dat den Apostel in deeze woorden, de zoodanige» onder de Corimheren bestraft, welken hy het eerste de Christlyke leere hadc voorgedraagen, erkent Hunnius insgelyks, " Paulus wil zeggen — fchryft hy — „ gy roemt fommige van uwe tegenwoordige Leeraa- ren, als of die u tot Christenen gemaakt hadden, „ en niet ik, enalsofgy ook in het toekomstige mynen ,, dienst riet meer noodig hadt. " Op deeze wyze #Ördt het ook in den Weymarfchen en Tubingfchen Bybel verklaard. Beausobre erkent insgelyks , dat Paulus op eenige Leeraaren te Corinthen het oog heeft. voT5, in ' het  ifó Vérklaaring van den eerfien Brief hec enkel vouwige, door ik (e> Want Paulus fpreekfe van zich zeiven alleen, gelyk hy meermaalen gewoon is. Men zie myne aanmerkingen op Rom. I: 5 en 2,1 im. IV: 15. Deeze is myne verklaaring van deeze duistere woorden. , TT Lange verklaart de woorden: zonder ons zyt gy Heeren op de volgende wyze: " gy zyt zonder myne hul- pe, en die van myne medearbeideren, daar toe ge7 komen; gy kunt u ook voortaan zelve helpen, zoo '\ dat gy mynen dienst niet meer noodig hebt.'* —— Grotius : " ex quo ego a vobis abfum, vos in tuto estis , uii reges, & nemo vobis potest nocere." Calovius is van gedachten, dat Paulus de ondankbaarheid der Corintheren, bestraft, daar in zichtbaar, dat zy zich beroemden, als of zy de geestlyke gaaven buiten Paulus ontfangen hadden , en zynen dienst niet meer behoefden. 4 Ik wenfibtte wel, dat gy Heeren waart, ten einde ik cok, gelyk gy lieden, een Heer zyn mocht. Te vooren hadt Paulus gezegd: zonder ons zyt gy Heeren; het welk de oude Latynfche Overzetter te recht vertaald heeft: fine nobis regnatis. Want ifaTitovn is de Aoris* tus, dewelke voor alle tyden genomen wordt. Men zie myne aantekening op Rom. VHI:3c" Valla en Erasmus dwaalen derhalven, die het door regnastis overzetten. Maar wat betekent hier /Sa^Wn»? en wat betekent: sy beerfcbt zonder ons, of, gy zyt zonder ons Heeren? iao-i^-okan hier niet betekenen: een Koningzyn. Beausobke verklaart het: gy zyt als Koningen. — Grotius: vos intuto estis, uti reges, 6? nemo vobis potest nocere. Glassius en Lightfoot zyn van gedachten, dat met dit woord te kennen gegeeven wordt, dat zy zich in den grootstenbloey bevonden, entenhoog- ften gelukkig waren. Lange: " gy verbeeldt ü ,, in allen opzichte overwonnen te hebben, als of'er „ noch vyand, noch ftrydc, meer voor u overig ware 5 „ zoo (e) Ik zie thans, dat het zoo ook in den Tubingfchen Bybd verklaard wordt.  aan de Corinthèn. Hoofdjl. IV: 8. tr5f 'zoo gerust zyt gy. "—-Mosbeim: " dewyl zy, dia *, heerrenen, veilig en buiten gevaar zyn, betekent „ het ook niets te duchten bebbin, in groote veiligheid les. s, ven. En dan wenlcht de Apostel hun, dat zy ia. n zulk eene veiligheid, ten opzichte van hunne vyans, den, de Jooden en Heidenen, mochten leeven, als s, zy zich verbeeldden. " -a- Beausobrei's van oordeel, dat wanneer Paulus fchryft: gy zyt Koningen, hy van den gelukkigen toestand fpreekt, waar in de Kerk te Corinthe zich, zedert zyne afweezendheid , bevonden hadt, terwyl hy iu tegendeel teEphefen vervolgt wierdt. He woorden « 4>l^* e'(s*«-'W«-«Ts, x«i tftut óf*, s-vp. /Sxtim Uêfti, j verklaart Grotius op deeze wyze : ft extra periculum es/ent res vestree, tutinn mibi esfet ad vos confugiunir C Zo uwe omftandigheden buiten gevaar waren, zoude ik eene veilige ichnilplaatze byu heb. *s ben?) Beausobre verklaart het ook alzoo: " dau *» zoude ik my tot u begeeven, en daar door de ver>3 volgingen die ik te Ephefen ondergaan moet, kun- n nen ontwyken. " Calovius " By aldien gy ryk ,, waart aan alle kennisfe , en reeds heerschte , dan zouden de Apostelen, als uwe Leeraaren , noch veel meer heerfchen, " ja den Weimarfchen By bel wordt het op deezen trant verklaard: " wy zouden ,, U zulk eene zaligheid en heerlykheid niet misgun„ nen, ten einde wy ook met u heerfchen mochten,°dat: ,> is, ten einde wy ons daar over zouden kunnen ver„ blyden. Want het zoude tot onzen roem (trekken » 3, dat wy door onze prediking den grond by u gelegd „ hebben. " —. In den Tubingfchen Bybel vindt men het op de volgende wyze uitgelegd: ' gave Godt, „ dat het waar ware, dat gy eene Godtlyke waare vol3!> heid, verzadiging, rykdom, en heerfchappy hadt; „ ik zoude ze u, alhoewel zy niet van my ware, niet „ misgunnen, maar zelfs rhet'vreugde in Uwe gemeenfchap komen. " — Schwarts eindelyk verklaart het pag. 38 , in deezer voege: Optandum est, ut reg' tmm illud obtineatis. ha enim futurum est, ut aligua betmans pars redundet ad dottores vestros, f * Het is te Vlll. Deel, h fi WCB%  162 Verklaaring van den eerften Brief „ wenfchen , dat gy deeze heerfchappy vetktygea moo«t. Want dus zal het gefchieJe;; , dat uwe \\ Leeraaren een gedeelte van dit geluk zullen deeiachtig worden'') ver 9. Maar ik boude bet daar voor, dat Godt ons, de Apostelen, tot de aller geringjle Menfchen gemaakt heeft, gelyk die, dewelken tot den dood veroordeeld zyn, nademaal wy der waereld, en den (kwaaden) Et.gelen, enden Menjcben , tenfpot en gelach voorgefteid wt>raen. a,k«, heeft de oude Latynfche Overzetter vertaald: put» —• Erasmos : arUtror —— Grotios: credo en existimo—— Gatacher, in Cinno, hb. h cap. <$.p.\ï$.flduo. Alle welke woorden te kinnen geeven; ik hvude bet daar voor, gelyk Lutherus het vertaald heeft. In deeze betekenisfe bedient Johannes zich ook van dit woord * wanneer hy kap. V: 39 fchryft: i»y*m atducv "x>n, gy meent, dat gy bet eeuwige leeven hebt. Dat ook andere Griekfchc Schryveren het woord op deeze wyze gebruiken, toont Perizonius , in eene Aanmerkinge op jElianus, var. bist. lib. XIV, cap. 45* 'o f'ii AT«réA«»5 , tZ»"fi dirth,%-, Godt heeft ons, de Apo.telen , als de allergeringsten ge/leld. Calixtus, Beauscere en Mosheim zyn van oordeel, dat Paulus hier van zich zeiven alleen fpreekt. De laatscgcmelde vertaalt het daarom op deeze wyze: ' ik houde het dair voor, dat Godt my, den laatsten „ (ƒ) Apostel, my, die ik het allerlaatst tot het Apos„ telampt beroepen ben, als eenen misdaadiger ge- field. " Dan het meervouwige, t^h '&™?ixcv<, lydt deeze verklaaring nier. Men kanwel nazeggen, in plaatze van ik; en Paulus beeft zich dikwils zoo uit* ge- (ƒ) In den Weimarfchen Bybel is men van gevoelen, datPAu. Lus van zich en Apollos fpreekt, en dat zy beiden daarom »"^«t«h, geringer dan andere Apostelen geoordeeld wierden, dewyl zy het laatst tot het Apostelampt en den dienst der Kerke beroepen werden, en Christus in het vleefch niet gezien bad.» den. Dit is ook de gisfing van Beza,  aan de Corintben. Hoofdjï. IV: g± x^ gedrukt. Maar «'« 'Ax-érc^i kan niet heeten: één Apostel. Ook is het zeker, dat alles, het geen vers 11 " 12, en 13 wordt bygebracht, door alle Apostelen on' dergaan wierdt, het arbeiden-met eigene handen alleen uitgezonderd. Wy moeten daarom vastftellen dat Paulus van alle Apostelen fpreekt, maar inzonderheid van zich zeiven. Dit blykt ook uit de woorden van vers 14. Ik wil u niet befebaamen, gelyk ook uit vers 10. Dan dat Paulus hier, behalven de Apostelen, ook alle andere Leeraaren van zynen tyd, zoude be. doeld hebben Qr), is zonder grond. verklaart Chrysostomus door .W,«* , M heeft gemaakt; Godt heefc ons tot de geringde Men fchen gemaakt. Dit houdt Raphelius voor de rechte verklaaring, en brengt veele piaatzen by uit Arria» kus, gelyk mede ééne uit Polybius, en twee uic Herodotus , in welke •■«&«,»',„/fl«re betekent. Homberch, Elsner, en Wolf geeven hunne toeftemmia» aan Raphelius, en Grotius vertaalt het in dien zelfden zin: conftituit. Daar en tegen wordt de vertaaling yan Beza: fpeïbandos propofuit, door Hömeergh en Wolf te reent verworpen, ik heb het eerste in mvne Overzettinge gevolgd. Hec woord imdtüt wordt door Calovius en Elsner zeer goed vertaald: extreme Hvs infim■ hcstesjuos, nimirum Apostolos, excruciari in terrorem a* liorum, qui erant credituri (" het kan zoo wel van goe„ de als kwaade Engelen opgevat worden. Den goe„ den Engelen waren Paulus en de andere ilpostelen „ een Schouwfpel, dewyl hun ftryd waardig was, om „ door de hemelfche geesten befchouwd te worJeu. „ Den kwaaden, dewyl de verongelykingen, die men „ den Apostelen aandeedt, hun tot vermaakt ftrekte^ „ voor zoo verre zy zagen, dat hunne vyanden, de s, Apostelen meene ik, derwyze gepyni^d wierden» „ tot affchrikking van anderen, die gelooven zou„ den "). In den Weimarfchen Bybel leest men de volgende verklaarirg: " de kwaade'Engelen en Godtlooze Men„ fchen zien met vermaak op ons, de goede Engelen en vroome Menfchen met verwonderinge ". Balduinus: Fideles Mi ecclejiarum, minisrri, ty;-an~ norum lib>dini & mundi ludibrio expojiti, rifum excitant 'Gpud mujtos inter homims, commiferationem terfe apui h 3, a*»  i<55 Verklaaring van den eerjlen Brief angelos bcnas, £?, qui naturam eorum imitantur, bomi» nes pios. " Deeze getrouwe dienaaren der Gemeentens, „ voorwerpen van de dartelheid der dwingelanden, eri de befpottinge der waereld, doen veelen onder de „ Menfchen over hen lachen, maar verwekken mede- lyden by de goede Engelen, en de Godtvruchtige „ Menfchen, die derzelver natuur navolgen.) " Elsner: accipi potest cum de imprebis angelis, ctede & fanguine martyrum gaudentibus, turn etiam de fanttis itr.gelis, quibus Me in Deum veritatemque animus, cjf in -proefentvfimis periculis admirabilis fortiiudo gratum est Jpectaculum. " Men kan het verftaan, zoo wel van de JS kwaade Engelen, die zich over het bloed en den „ dood der Martelaaren verblyden, als ook van de „ heilige Engelen, welken zulk een hart voor Godt en de waarheid , en zulk eene verwonderenswaardige dapperheid in de dringendfte gevaaren, een aange„ naam Schouwfpel is.) ■' Ik geeve aan het eerst voorgeftelde gevoelen den voorrang, dewyl, gelyk wy te vooren gezien hebben, van de fpotternyen en het gelach gefproken wordt, bet welk de Apostelen en hunne leere ondergaan moesten. Altman heeft, p. 66 fqq. een byzonder gevoelen, jnaar het welk, denklyk, door weinig geleerden zat aangenomen worden. Hy verftaat hier door Menfchen de kwaade Menfchen, maar door de Engelen niet de kwaade Engelen of Duivelen, maar, dewyl »yy>^s ook eenen Gezandt betekent, de Gezandten der Romeinen. En nu verklaart hy het op deeze wyze: " de Apostelen ,, en andere Leeraaren der eerste Kerke hadden de hei- lige Engelen tot getuigen van hunne vervolgingen, „ en teffens de Romeinfche Gezandten, die de Roj, meinen uitzonden, om de Apostelen en derzelver mede arbeideren, te vervolgen, en op het wreedse met hun om te gaan. " vers lo. Wy zyn dwaazen om Christus wille, maar. gyzyt wys in Christus; wy zyn zwak, maar gy zyt fterk ^ gy zyt in eere, maar wy ajn in vsrachtinge. Dit vers - ." ■' " " " '" " " 'i|  aan de Corinthen. Hoofdfl. IV: 10. i6f is met het zesde en zevende verbonden. Aldaar beftnft hy, gelyk wy by dezelve gewen hebben, de Cormthers, datzyandee Leeraaren boven hem ftelden, en hem , in verge!ykinge van dezelven verachtten. In het achttte vers befpot hy hen deswege, en in het negende maak: hy deeze algemeene aanmerking, dat de Apostelen zich in de geheele waereld moesten laaten verachten. Hier op vaart hy in zynen voorgaanden trant wederom voort, en fpreekt hen anderwerf fpottender wyze (ironke) aan. Deezen famenhang van die vers met vers 7 en 8, hebben de Schryveren der verklaaringen in den Weimarfchen en Tubingfchen Bybel niet bemerkt; en hier aan heeft men het taetefchryven, dat zy beiden eene geheel verkeerde verklaaring aan dit vers gegeeven hebben. Honniüs heeft dit mede niet gemerkt, ja onder alle de Uitleggeren, die ik heb nageflaageh, is 'er niet één, die dit vers niet verkeerd verftaan heeft. Wy zyn dwaazen om Christus wille. Dus fpreekt Paulus volgens net vuur van zyne getemperdheid; gelyk ik reeds in myne Voorrede op zynen Brief aan de Romeinen heb aangemerkt. Een ander zoude gefchree. ven hebben: " ik heb, naar uw oordeel, weinig ver. „ ftands. " Want in dit vers gebruikt hy wederom hec woord wy, in plaatze van ik. Wanneer hy 'er by voegt: om Christus wille, fpreekt hy, volgens zyne gewoonte, lort. Dit wil hy zeggen — verdraa- ge ik, om Christus wille, geduldig. Maar gy zyt e«»s7r£, mullum vobis tribuitis. Grotius is niet zeer duidelyk, wanneer hy het dus uitlegt: Eruditionis nomine vos jaSlatis, idque in Christo, boe est, in ejus ec* tlefia. Mosheim is van gedachten, dat ó x?<5-S< hier de leere van Christus te kennen geeft, en dat Paulus heefc willen zeggen: * gy verbeeldt n, datgy de diepte der U 4 „ gaa-  16Ö Verklaaring van fan eerfl&n Brief ,, ganfche wysheid, die Jesus laat prediken, door„ grond, en het toppunt der wysheid van eenen Chris* „ ten bereikt hebt. ' Wj zyn zwak (acö-ims) maar gy zyt fterk Qr%ve»t), dat js, ik ben, naar uw oordeel, in vergelykinge met uwe Leeraaren, ongeleerd en niet welfpreekend, raaar gy zyt, naar uwe verbeelding, door uwe Leeraaren ge-; Jeerder gemaakt, dan ik ben. Gbotius, dien Beau. soere volgt, vertaalt het woord «'«9-sws. ten onrechte, door miferi, affliSti, gelyk Theophylactus het reeds verklaard hadr. Even min heeft Moshe;m het getroffen, die aan Paolus de volgende gedachte toefcnryft: "• „ wy zyn, naar' uw oordcel, Menfchen zonder moed „ of h,art, die niet diep geno-.g denken, en zich daar,, om dikwils. buiten noodzaakly' heid beangftigen. " Het woord hxvi<" vertaalt Grotius , en met hem Beausobre , potentes , maar zonder rede. Mosheiaï verklaart het op deeze wyze: " gy zyt dappere ea s, grootmoedige lieden, die den grond van den Godts„ dienst nauwkeurig kennen , en daarom veele zaaken „ gemaklyk overwinnen, die eenen cnervaarenen be„ angftigen kunnen." Gy zyt in Eere, maar ik ben in viracbtinge , dat is, gy zyt wegens al het geen ik van u gezegd hebbe, groote eere waardig, of wordt te recht geëerd (hy fpreekt fpottender wyze) maar ik worde, niet zonder rede , door u veracht, ten minsten in vergelykinge met uwe Leeraaren, "£yJo£a, vertaalt Grotius : mag» nifici; Beza: gloriofi\ de oude Latynfche Overzetter; Kobiles; Erasmus , Va tablus, en Seb. Schmidt: clari. Mosheim verklaart het op deeze wyze: " gy „ zyt Menfchen , die zich verbeelden , veel Eere j, waardig te zyn." 'Artp'i vertaalt de oude Latynfche Overzetter: igno. Mes; Beza : ignominioji beiden onduidelyk. Vatablus, noch flimmer: infame s ; Bengel: wy hebben in het geheel geene Eere. Erasmus, Grotius en Seb, Schmidt vertaaien het best, door veracht. vers 11 $ 12. Tot op deeze uure lyden wy honger en dorst.  aan de Corintben. Hoofdji. IV: n, 12. ie?£ dorst, en zyn naakt, en worden (als het ware) met «air, ten gejlaagen , en bebben geene vaste plaatze , en arbei» den, en werken met onze eigene banden. Wanneer men onsfcbeldt, zoo zegenen voy; wanneer men ons vervolgt, zoo lyden wy bet geduldig; wanneer men ons onteert en hoont , zoo geeven wy goede woorden. —— Tot op deeze uure, vertaalt Grotius, nietten onrecht: etiamnmc. Want de Apostel geeft te kennen, dat hy niet alleen in voorige tyden allerlei elenden heeft moeten ondergaan, maar oek dat het hem nu zelfs noch niet veel beter ging. "hw *ü «pw leest men in alle uitgaaven. Maar Camerarius hadt in zyn Exemplaar: visdgri, en fchreef daarom in zyneaanmerkinge, dat men 'er onder verftaan moet. Ook in het Handfchrift van Boerner vindt men het woord «"e*5 niet. Zo wordt het ook Luk. VII: 45 niet gevonden: ««. Wy zyn naakt, yvftmrtveft». Hier door verftaan Grotius en Lange te recht: Jlecbt gekleed. In die zelfde betekenisfe fchryft onze Apostel , 2 Cor. XI; 27: dat hy dikwils geweest is •'» yv^nÓTvn, in nuditate. Dat yofttn zeer dikwils niet geheel naakt betekent, heb ik by Mark. XIV: 51 getoond, en teffens doen zien, dat ook ongewydeGriekfcheen LatynfcheSchryveren zoo fpreeken. In die betekenisfe komt het woord y*r»it Joh'. XXI: 7 ook voor, by welke plaatze ?nen myne aantekening gelieve nateleezem K«y«iï. Dit vertaalt Grotius; non babemus domum, dat is, wy hebben geen huis , waar in wy beftendig woonen. Ik vertaale hec met Lutherus ; wy hebben geene vaste plaatze (6). Dit werdt in den Wei» rnarfchen Bybel recht verklaard : wy hebben geene vaste plaatze, dewyl ons beroep medebrengt, dat wy Eu eens hier, dan eens daar , in de geheele waereld, het Evangelie prediken. Mosheim verwerpt deeze verklaaring, en ftelt eene andere voor, maar die te recht verworpen wordt. " Paulus — fchryft hy — „ wil zonder twyfel zeggen , dat hy zich op die plaat„ zen, daar hy het Evangelie predikte, wegens zyne „ vyanden , nu eens hier dan eens daar moest ver- bergen, en dikwils van woonplaatzé veranderen, „ om niet in de handen van zyne vervolgeren te val3, len." Wy arbeiden en werken met onze eigene banden. Dat Paulus met deeze woorden inzonderheid, bepaaldlyk zich zei ven bedoelt, hebben wy by vers 9 gezien. Ba ïtty>ifi*v).w.i heeft Lutherus vertaalt: mart iUat uttS, Beza : infamati Jive probris affetli. Ik vertaale het: wanneer men ons onteert en boot,t. In deeze betekenisfe komt p/LevQtittü» TiT. III: 2, en fi*.*vQ*i*ia (jmaledicen- tia), Qt) In de Hoüandfche Overzettingenaar die van Lutherus, leest men : geene veilige plaatze. In het Hoogduitfch ftaat gt&tófe / het welk zoo wel vajl, als veilig kan bstekenee, Vertaaler,  aan de Corintben. Hoofdjï. IV: 13. 171 tid), Cox. III: 8. Eph. IV: 31, en 1 Tim. VI: 4 ook Voor. 'Anzéte&a vertaale ik: wy lyden het geduldig. En dus verftaat Seb. Schmidt hec, in zyne paraphrafu , insgelyks. Men kan ook een kwaad lyden , zonder geduldig daar by te zyn. Paulus en de andere Apostelen leeden, buiten twyfel, alles met geduld. En dus kan HitzlfiiS-t» hier geene andere, dan deeze, betekenis hebben: wy lyden bet geduldig. EXcco-qvftcfittiii Ttazx'ccikevp'.v. Lutherus vertaalt het: zoo fineeken wy. Zeltner wy bidden fmeekende. Beza» Grotius , en Seb. Schmidt : precamur. Dan de uitdrukking: V«g«x«A«iv nvct heefc ook eene andere bete. kenis, die hier beter voegt. Te weeten Luk. XV? 28 betekent het; iemand vriendlykaanfpreeken. Ook leezen wy in den Griekfchen Bybel, Gen. L: 21, van Joseph, dat hy zyne Broederen , dewelken vreesden , dat hy zich, naa hunnes Vaders dood , op hen wreer ken zoude, vriendlyk aanfpraak, *•«{ ex*'* .»»•!» *vr,vf, en ben gerust fielde. Hand. II: 40 betekent het', iemand vermaanen, om iets te doen. Op alle deeze plaatzen Worde van goede woorden gefproken , die men iemand gegeeven heefc; en Hand. XVI: 40 konde ik het gevoeglyk op deeze wyze vertaaien. Deeze plaatze luide dus: en zy kwamen ([volgens het verlangen van Paulus) en gaven hun (Paulus en Silas) goede woorden, en leiddenze uit de gevangenisfe, en baden hen, dat zy zicb Ier Stad uit begeeven wilden. Onzen Text heeft Theophylactus reeds op dezelfde wyze, als ik, overgezet: wanneer men ons hoont en 2afiert, wf*«Tsge»s *«} pa\*x.Tix<ü<; xlysa , manfuetioribus £f moilioribus verbis occurrimus iis. Betekent dit niet pok: wy geeven bun goede woorden. Deeze fpreekwyze, iemand goede woorden geeven, gebruikt men inzonderheid van hun, die toornige Menfchen trachten te ftillen, en tot bedaaren te brengen. E,n deeze is ook de betekenisfe van die vers. vers 13. Tot op deeze uure worden wy voor bet uit. 'yaagfel der waereld gehouden s en voor bet jcbuin van het  ï75b Verklaaring van den eerjlen Brief Menfcblyk gejlacbt. Of: wy worden als voor zoen of. feranden der waereld gehouden, en voor Menfcben , die voor alle anderen boeten moeten. In den Tbefaurus Lu cegeHlus Mentbenianus T. II ftaan twee zeer geleerde verhandelingen over dit vers. De eerste is ten Acade. mifch Twistfchrift, door M. C. G. Meyer , in den jaare 1086 te Leipzig verdedigd; deeze vinden wy aldaar, p. %)2.fqq. De tweede, p. J20 Jqq. is van M.. G D. ZlEGRA. Dj eersts^i. melde is § 16 van oordeel, dat de twee woorden: xs^xa'3-.^» en nei-^vf», woorden van dezelfde betekenisfe zyn, en dat door dezelve by ongewyde Schryvercn , de Menfchen verftaan worden , die men aan de Goden (LH/s minibus) hadt opgeofferd, om derzelver toorn aftewenden. Hy pryst derhalven de Overzetting van Lutherus : wy zyn een vloek der waereld, en een vaag offer alter lieden. Zoo verklaart Lutherus het ook in zyne Kantekening: " dus werdt „ een Menfeh genaamd, die zulk eeneGodtloozedaad „ bedreeven hadt, dat men dacht, dat Godt deswe„ gen land en volk zoude vervloeken en verderven. „ Daarom meenden zy ; wanneer zy hem van kane maakten, datzy den vloek weggenomen, en hec „ land gezuiverd hadden." Ziegra is, §40, van gevoelen, dat dé Apostel alle die betekenisfen van de woorden k*'**^* en viA-bnp» ie zamen genomen heeft, en dus, dat zyn oogmerk geweescis, te zeggen, d3t de Apostelen 1. allerleis foorten van hoon en verfmaadheid moesten ondergaan, 2. dat zy voor de verachcenswaardigste Menfchen , excrement! , fc? quis Quilt», & plag/s digna mancipia, gehouden werden, en 4. dat men ze voor hoftis piacu. lares aanzag, dat is , voor Menfchen, die, om den toorn van Godt aftewenden, moesten geofferd worden. Wat het woord vt>i**S-*eft* betreft, Wolf heeft getoond, dat dit de rechte leezing is , en niet, gelyk fommigen gemeend hebben x*.9-«f««. Het woord tr^ixd^aopx, vinden wy ook in den Griekfehen Bybel, Spr. XX-' 18. De Overzetting van Lutherus wordt,  aan de Corinthen: Hoofdfl. IV: 13. 173^ ïn den Weimarfchen en Tubuigfchen Bybel , gelyk mede door Zeltner , Bengel, Hammond, Lamb. Bos, Altman, en Witsiüs (mifcell. Sacr. T. II, Dijjert. //, § / goedgekeurd; zynde die allen het daar in met hem ééns, dat men aan hosties piaculares, zoenofferanden, te denken he:ft. Camerarius daarentegen, Beza, Gr mos, Calovius, Hedinger, Lange, Meur en Mosheim, vertaalen hec door uitvaag. felffordeSi verrendo unclique colleëtcs; gelyk mede P19cator in zyne Overzettinge. Erasmus en Seb Schmidt vertaaien het: excrementa. Beza en Grotius vertolken het ook door purgamenta, zoo als men Menfchen noemt, van dewelken eene plaatze moet gezuiverd worden , zoo dat zy 'er niet meer zyn moogenIn deeze betekenisfe noemt Curtius Menfchen , die fchandvlekken van hunne lieden zyn , lib. I/1II, 5, 8, en lib. X, 1, 7 . urtium fuarum pur^ammia. nse<-J/vs«. De oude Latynfche Overzetter heeft het Griekfche woord gehouden , en met Latynfche letteren gefchreeven: peripfema. Het fchynt, dac hy de betekenis van die woord niet heefc kunnen vinden , en het daarom aan zyne Leezeren heeft willen overlaacen, dezelve te zoeken. Valla vertaale hec: fatli fumus pulvis omnium vefligionim, dac is, wy zyn Menfchen, over welke een ieder heen loopt, en hen mee voeten treedt. Zoo vercaalt Hesychius het ook. Sommigen fchryven, gelyk wy reeds hebben aangemerkt, aan beide deeze woorden ééne en dezelfde betekenis toe. By dezelven voege ik Pareus, Calovius eg Wolf . —I Erasmus, Glassius, Grotius, Clericus, Lance, Altman, en Lamb. Bos vertaaien het, homovilislè ahjeüus. Beza , Bengel en Mosheim ; fordesx vuiligheid. Dat Paulus hierby het oog gehad heeft op Klaagl. III: 45 , en het woord tri.-tq door ««^x«'$«fj«», 'np daarentegen door vitf^/*» overgezet, fielt Flacius , in zyne Clavis, T. I, p. 903, vast; gelyk Beza daar aan ook niet twyfelt. — Lutherus vertaal: dit vers op deeze wyze: gy hebt ons totjlyk en vuiligheid gemaakt tnder de volken. Het  J74 Verkalaring van den eerjlen Brief Het geen ik nog heb aantemerken , is, dewyl de woorden *-f*nt*9-e(*" en wigiif-***, beide deeze betekenisfen hebben , dezelve beiden in myne Overzettinge; gevoegd hebbe, om dat ik niet weet, welke van dezelven Paulus bepaaldlyk bedoeld heefc. Ook kan het wel zyn, dat hy beiden teffens in het oog hadt. vers 14, 15, icT. Doch ik fcbryf dit niet * om u te befcbaamen, maar ik vermaane u als myne lieve Kinderen. Want al badt gy ook nocb zoo veele leermeesteren iri Christus, evenwel hebt gy niet veele Vaders; want ik beb u, in Christus Jefus , door het Evangelie geteeld» Daarom vermaane ik u , zyt myne navolgers. Deeze drie verfen hebben den volgenden famenhang. Paulus hadt de Corinchers in de voorgaande verfen hard beftraft, en grootlyks befchaamd, dat zy hem» in vergelykinge van andere Leeraaren veracht, en deeze zoo zeer boven hem gefteld hadden. Thans vaart hy voort: " doch ik heb dit niet gedaan, als of ik „ vermaak fchepte, om u befchaamd te zien. Wanc „ ik beminne u even zoo hartlyk, als een recht geaarc „ Vader zyne Kinderen. Ik vermaane u daarom als 5, een Vader, bedenkt toch , wat gy gedaan hebt* „ Bedenkt toch, dat gy verplicht zyt, om my, als „ Kinderen, te eeren, en my niet germg te fchatcen , „ of te verachten, dewyl ik de eerste ben, die u tot „ den Christlyken Godtsdienst gebracht hebbe, en ikv ,, dus als uw geestlvke Vader moet aangezien worden. „ Moet een geestlyke Vader niet höogér geacht wor- den, dan een natuurlyke? zyt daarom myne navol„ gers, dat is , bemint en eert my kindlyk, gelyk ik s, u, als een Vader, lief hebbe." Op deeze Wyze verklaart Zeltner het ook in de tweede uitgaave van den Altorffchen Bybel. Wy zullen hier uit kunnen zich, welke uitleggeren deeze drie verfen goed , en welke verkeerd verklaard hebben. Ik fchryve dit niet, om u te befcbaamen * Beza houdt hec woord tvve'f-f voor geen goed Griekfcb. Dan Pasor is van een ander gevoelen , en Grotius heefc by Plutar- chus  aan de Corintben. Hoofdjl. IV: 14—»x5. 175- Chüs , en andere goede Griekfche Schryvcrea , die woord in dezelfde betekenisfe gevonden. . Ik vermiane u, m9-**w> Deeze is de betekenis van dit woord op alle plaatzen van het N. Testament, Grotius verklaart het daarom verkeerd, door: casti. gare alique n, ut nu Ui»'fiat (iemand kastyden, omhein te verbeteren.) Ook wil hy liever ^leezen , als het welk beter by voegt, Men moet toeftem. men, dat wy dus in verfchLideneHanafchriften leezen, en dat Paulus ook zeer wel zoo kan gefchreeven nebben. Maar ««S-itoT kan ook zeer gevoeglyk blyven liaan; en dus kan iemand uit deeze twee leezingen kiezen, die hem het meest behaagt. Wanc de betekenis komi op het zelfde uit. 'Eipv^Uo; irxiSxyetytvf ï^nTt heeft Lutherus vertaald: of gy al tien .duizend tuchtmeesters hadt. M^ia, fchryfe Erasmus, betekent eene zeer groote menigte, en hier geelt hec te kennen: quam iibet multi. Op deeze wyze drukt zich onze Apostel ook uit, kap. XlV: 10: ik noil lie oer vyf woorden fpreeken, met mynen zin (zoo, dat ik door anderen verftaan worde) d in eene vreem ;e tcale. J3y die woorden heefc Alberti zeer veele plaatzen uit Griekfche >Schryveren bygebracht, in welke het woord pi^oi niet in deszelfs eigenlyke betekenisfe genomen wordt, maar elke zeer groote menigte te kennen geeft, in plaatze daar van gebruiken de Latynen hun fexsenti , en wy ons dut. zend. En zoo heeft Mosheim het zeer goed , naaiden fmaak van onze taaie overgezet: gefield, dat gy zelfs duizend Leeraaren badt. Terentius , pborm. art. IV* Sc' 3 v. 63 '. fexcentas fcripto jam mibi dicas. By welke woorden Donatus de volgende aantekening maakt: ut apudGrcecos pJe>", ka apudnos fexenia dicere ■pro muilis vfitatum est. Ik vertaale onze Tcxtwoordcn op deeze wyze : al badt gy ook nog zoo veele leermeesteren. Het is naamlyk niet noodig, een getal te noemen, als het welk ook niet bedoeld wordt. Het woord w*eptor. In beide deeze betekenisfen komt het voor by Plutarchus, inzya Boek over de Kindertucht, cap. VII: i. XIII: 9. XV: 2 4 . en cap. VII: 3. De Latynen hebben dit woord ook in hunne taaie overgenomen , en Seneca noemt in zynen 89 Brief eenen wyzeuMan, inzonderheid die boeken fchryft, bumani generis P&dagogum, eenen Leeraar van het geheele Menfchlyke geflacht.— Hunnius, Estius, Seb. Schmidt , Lange en Beausobre hebben het in onzen Text, te recht, door Leer\ meester overgezet. Leermeestets in Christus worden , naar het oordeel van Grotius , de zoodanigen genoemd, aan dewelken Christus de noodige gaaven, om te onderwyzen , gefchonken heefc. Calovius is van gedachten, dat het wil zeggen: Leermeesteren door de verdienste en werkingen van Christus. Zeltner verklaart het op deeze wyze: " die u, naa de genade der wedergeboorte s, verkreegen te hebben, in uwen Geestlyken wasdom „ onderhouden , en u verder tot het goede op lei- 9J den." . Dan de Apostel toont duidelyk genoeg, dat hy Leermeesters in Christus noemt, die de Corinthers in den Christlyken Godsdienst onderweezen , en hun de Christlyke leere voorftelden. Ik heb u in Christus Jesus door het Evangelie geteeld. De woorden: ik heb u door het Evangelie geteeld , heeft Mosheim bl. 255, zeer goed verklaard* Teelen zegt hy betekent hier niets anders, dan aan iemand bet geestlyk leeven geeven. Ik heet daarom uw Vader wil 'Paulus zeggen dewyl ik u door het Evangelie , of door de prediking der leere van Christus, bekeerd, en tot de kudde van Christus  aan de Corinthèn. Hoofdfl, IV: 17. 17? tus gebracht heb. Maar de woorden, in Christus Verklaart hy geheel verkeerd. k£» fchryft hy wordt hier in plaatze van th gebruikt,' en betekent hec oogmerk dier geestlyke teelinge , of der bekeeringe Van de Corinthers. Zoo dac de meening van Paulus zoude zyn : ik heb u geteeld lot Jefus Christus, dat is, om Jesus Christus te dienen , of , op dat gy zyne jongeren, en leden van zyne Cemeente zyn en blyven zoude. —.— Deeze nieuwe verklaaring finaakt my niet. Ook is de eigenlyke meening van den Apostel niet moeylyk te ontdekken. Ik heb u in Christus door bet Evangelie geteeld, of, ik ben uw Vader in Christus betekent, gelyk te vooren, ik heb u de Christlyke kere gepredikt, en u daar door tot hec geloof aan Chiustus gebracht. s^ui dan Daarom vermaane ik ü, zyt mynenavolgeren. n^^S vertaalt Beza: pretor, ik bidde u : Erasmus beter: f;!16'' ,k vermaane u. rh,&, vercaalc Erasmus ™Z'/T-' W >™r™ fiM*> wordt. En die vindc men ook m de Syrifcbe Overzettinge. Hec onderfcheid is met groot. Welke de rechte betekenis van deeze woorden zy , hebben wy ce vooren reeds ge. zien. ö Erasmus en Lange zyn Van oordeel, dat Paulus de Corinthers vermaant, om hem in zyne leere en zynen heiligen wandel na te volgen. Hunnius en Mosheim — om hem na te volgen in ootmoedigheid. In fommige Ungaavei1 leest men: «^V^jJWku ,>r«>». Phil. II: 29 getuigt hy van hem, dat niemand meergelyknuu mee hem hadt, dan Timotheus. Wy befluuen iiier uit, dat hy door «V***»«» iemaud verllaat, dien hy meer K mint, dan iemand anders. Hy hadt alle zyv medearbeideren , ja alle Christenen , lief M iar 'iiMoT» heus was zyn aldermeest geliefde. Mo;heim is vaq gedachte, dat ar f*™ zegt hy in plaatze van ftiM-apii**. De tegenwoordige tyd wordt in het N. T. dikwils voor den toekomstigen genomen. By de voorbeelden, door Glassius, Canone 48 de Verbo, p. 892 fq. bygebracht, kan men onzen tegenwoordigen Text nog voegen. Maar ik zal baast komen —— zegt de Apostel —— zo de Heer wil. Het byvoegfel, 20 de Heer wil, geeft 'te kennen, dat Paulus noch niet zeker geweeten hebbe, of hy wel zoo fchielyk te Corinthe zoude komen. De Apostelen waren, in veele (tukken, gelyk andere Menfchen, en namen dikwils iets voor het geen toch naderhand niet gefchiedde , dewyl hunne voorneemens •niet met de wille van Godt overéónftemden. Zoo fchreef de Apostel ook, Hand, XVIil: i\: ik moet volftrekt het aanjiaande Peest te Jerufalem houden: maar ik 'zal, in dien Godt wil, wederom Ut u (te Ephefen) ■komen', fchoon geen van beiden gefchied zy , gelyk ik by die plaatze getoond hebbe. Ook leeze men mv■ne aanmerking op Hand. XIX: 21 en op R> m XV.21. Dat Paulus ook' tegenwoordig niet , gelyk by zich voorgefteid hadt, te Corinthe gekomen is, maar eerst  aan de Corinthen. Hoofd]}. IV: 18—2r. 181 eerst in het volgend jaar, toont Lange by onzen Text. . Wanneer hy te Corinthe kwam, zoude hy geen acht geeven , of deeze Leeraaren zich , door hunne weifpreekendheid en gewaande geleerdheid, eenen grooten aanhang gemaakt hadden, maar alleenlyk onderzoeken , welke uitwerkfelen hunne Leere by hunne aanhangeren gehad hadt, en of dezelve daar door tot goece Christenen gemaakt waren. Op deeze wyze verklaart Va tablus het ook; cognofcam quanium posfitf per Spiritum Sanctum, non quantum fermone polleant. r^Vofi^ betekent cognofcam, ik zal erkennen, of, gelyk Lutherus het ook niec kwaalyk vertaalt: ik zal lerneemen (Hf) ma crientert.) Mosheim verklaart het ook op die wyze: ''ik zal niet onderzoeken, niec nafpeu,, ren , hoe wys, hoe veiftandig, hoe welfpreekende „ deeze lieden zyn, die zich zoo verheffen.'' Aw.« tij*, Jo'va/»»» ynïreft«{, Veele Uitleggeren verklaaren tjjv %>*fin, zoo als ik hec verklaard hebbe. Grotius, dien Beausoere gevolgd heefc: Experiar, an Deus per me, aut per illos, potentius operetur. (Ik zal onderzoeken, of Godt krachciger door my, of door hen, werkc.) — Calixtus: per U>«pt, fignificatur vis orationis ad commovendos animos. (Door hec woord ï»V*ï ft» wordt de kracht van zeggen verftaan, om de ge. moederen te beweegen.) — Hunnius: 3. 1439, daar hy het dus verklaart: Experiar, quam fortes fint in fide, quem babeant zelum , quam efficacitsr Spiritus SanStus fe in illis exerat. (Ik zal onderzoeken, hoe fterk zy in het geloof zyn, welken yver zy hebben, hoe nadruklyk de Heilige Geest in hen werke.) Mosheim verklaart het op deeze wyze: " Ik zal by deeze opgeblaazenen onderzoeken, of de gaaven van ,,-den Heiligen Geest in hen woonen, of zy de kracht des Geest hebben, die aan de waare dienaaren van Jesus Christus gegeeven is, en of de waarheid, ,, die zy verkondigen, haare kracht by hen zelve hebben doen blyken." Dan hier op merke ik aan : dewvlde Apostel henopgeblaazene en tfotfche Leeraaren noemt, konde hy immers niet gelooven, dat zy Godts woord in zich hadden laaten werken. Hy fpreekt derhalven niet van de kracht van Godts woord , die zich in de Leeraaren vertoond hadt, maar hy wil onderzoeken, of deeze kracht in de Toehooreren gebleeken was. Het Ryk van Godt befiaat niet in woorden , maar in de kracht. Dit verftaat Grotius verkeerd. Het ryk Godts fchryft hy, — dat is, Godts Majefleie vertoont zich niet in cierlyke woorden, maar in wonderwerken, dewelken geen Menfeh doen kan. Estius brengt verfcheidene verklaaringen van dit vers voor, maar onder deeze niet ééne , die goed is. Het Ryk vart-Godt is de Christlyke Kerk, en wel de waare Christlyke Kerk, welker leden niet flechts den naam van Christenen voeren, maar ook met der daad als Christenen leeven. Dit Ryk van Godt beftaat niet .*»aoV(Beza heeft dit ook, gelyk Lutherus, in ver. bis vertaald), dat is, nietdaar in, dat men Godtswoord flechts in de Heilige Schrift bezit, of in zyn geheugen bewaart, maar daar in, dat men het zelve ook in zich laat  aan de Corintben. Hocfdji. IV: 18—21. 183 laat werken. Beza heeft het, in die zelfde betekenisfe, vertaald: iu virlute jpiritus. Dewyl by <3««-»a«;« het werkwoord ontbreekt, wordt 'er gemeen Ivk het woord conjtitit (het beft jat; in ge. yoegd. Dan Mosheim is van oordcel, dat men 'er •iiiihftÓTaj, bei wordt gebouwd of opgericht, onder te verftaan heeft; het welk zich echter niec fchikt. Door ae bacbt verftaat Beza ook de kracht van den Heiligen Geest, die in de ziele alles goeds werkt. Zoo wordt het ook door Lange en in den Weimarfchen Bybel uitgelegd. Wat wilt gy nu? r) ».W; zal ik met de roede tot n komen, of in liefde en met zachtmoedigheid ? 'éi^Sv becekent, in onze taaie : met de roeae. Dit is eene Hebreeuwfche manier van fpreeken, gelyk Ekasmus, Vatablüs, Grotius, en Hombergh reeds hebben aangemerkt. Dan Grotios , Hammond en Lange dwaalcn, wanneer zy door de roede zulk eene ftraffe verftaan, als volgens Hand. V; •> aan Ananias en zyne Vrouw, en volgens Hand. XIII: 11, aan Elymas, overkwam. Mosheim heeft deeze hunne gedachten zeer goed wederlegd , door te toonen , dat hier van eene Vaderlyke tuchtiging gefprooken wordt. En op deeze wyze heeft Witsics, Mifcell. Sacra, T. Lp. 153, hun reeds geantwoord. nnSfi» *-?uit7,T-} eene uicdrukking, waar van zich onze Apostel Gal. VI: r ook bedient, is eene He. breeuwfche manier van fpreeken, geevende , in onze taaie, zachtmoedigheid te kennen. Noch ééne aanmerking moet ik 'er byvoegen , te weeten, dat Beza, Aretius, en Grotius dit laatste vers, als het eerste van het volgende Hoofdftuk aanmerken. HEMMiNCdoet, in zynen Commentarius, insgelyks het vyfde kapittel, met het laatste vers van het vierde, beginnen. Ook brengen zy eene zeer waarfchynlyke rede voor dit hun gevoelen by. Echter voegt dit vers beter by het vierde , dan by het vyfde kapittel. M 4 HOOFD-  ïS4 Verklaaring vm den eerften Brief hoofdstuk v. vers r. Er gaat een beftendig gerucht, dat'er boerery onder u is, en wel zulk eene hoerery, die zeljs onder de Heidenen niet bekend is, te weeten, dat iemand de y'rouw. van zynen Vader heeft. "oa«« e^Jsra/. Heinsius vem taalt het: ingenere, of'generatim. Non folwn Jcortatio, qucelibet aut generaliter Jic diSta inter vos auditur, fed talis, a qua gentes quoque abborrent, (Men hooft onder u niet flechts van hoererye in het algemeen, maar van zulk eene hoererye, waar van zelfs de Heidenen eenen affchrik hebben.) Dan by heeft deeze bete, kenis van het woord «Vs, die Hammond ook aannam , niet beweezen. Wetstein vertaalt het: nihil aliud auditur (men; hoort van niets anders,) en brengt uit Hfrodianus en Lucianus plaatzen by, in welke in deeze be. tekenisfe genomen wordt. Dan deeze betekenis voegt te deezer plaatze niet. Beza, Grotius, Clericus. Elsner, Bengejl en Wolf vertaaien het: omnino, de fpraak gaat gewislyk, dat is, ik heb het als eene waarheid gehooid, aan dewelke ik niet kan twyfelen. Men zoude het derhalven dus kunnen Overzetten: Rumor est ea de re , isque non incertus, 'er loopt een, geduurig. gerucht, dat 'er hoererye onder u is; zoo als Mosheim het ook vertaald heeft. Estius en Hunnius vertolken het ook: non levis rumor , fed conjlans fama est. De Overzetting: omnino, gewislyk, is zeer goed, en onze Apostel gebruikt het woord 2a«s ook in deeze betekenisfe, vers 7, en kap. XV: 29. Het volgend i» »'«<•, behoort niet by awvira^, en Beza heeft het recht ver-: taald: emmino auditur esfe inter vos fcortationem. Het woord no^u wordt hier gemeenlyk in eene uit-, •gefb'ekte betekenisfe genomen , in welke onder het; zelve ook overfpel verftaan wordt. Over deeze algeirieene betekenis van het woord ureenl» handelt Seldenvslib.HI, de uxore Hebraica, cap, 23, alwaar hy 359, deeze woorden dus vertaalt: flagitiwn, crimen, zurpitudo , zulk eene Jcbanjïelyke daad , hoedanig enz.  dan de Córintben* Hoofdfl. V: x. 185, Dan wy vertaaten het, te recht, door Hoerery, dewyl de misdaadiger , van wien Paulus fprak, met zyner Stiefmoeder hoerery bedreef, terwyl zyn Vader, gelyk wy naderhand zullen zien, noch leefde : hoewel dit zekerlyk ook -aan wederzyde ovetfpel moest genaamd worden. Het woord lupi&rai fchryft Estius —— ftaat in geene Latynfche Handfchrift ; en hy gist daarom , dat het door iemand daar by gefchreeven is, dewelke dacht, dat dit woord in den Griekfchen Text ontbrak. Ook is hy van gevoelen, dat het hier uit Eph. V: 3 ontleend is, alwaar Paulus van de gierigheid fchryft: ptih 'acpa^is-a ft vuh. Bengel denkt mede, in zynen Jlpparatus Criticus, dat het woord a'^^ir^ hier uit die plaatze ontleend is; gelyk hy dit woord ook, in zyne Uitgaave van hetN. T. wel heeft laaten drukken, maar echter in de kantekening aangemerkt, dat het be. hoorde weggelaaten te worden. Millius en Wetstein brengen weinig Griekfche Handfchriften by , in dewelken dit woord niet (laat. Men vindt het dus in de meesten. Beza , die het zelfs in vceie Griekfche Handfchriften niec vondr, wi[ het evenwel behouden hebben, en wel, dewyl het eenen byzonderen. nadruk heeft. Aan dit gevoelen geeve ik te liever myne toeftemming, dewyl men ook van andere fchandelyke dingen gewoon is te zeggen, *' dat „ men zich fchaamt, den naam van zulk eene vuile s, daad in zynen mond te neemen," Quasdam— fchryft Cicero , hb.l, deOfficiis, cap. 45. — üatetra, ita obfeoena funt, ut di&u quoque videantur turpia. En , lib. XVI, ad Familiares, epist. 21: nonfolum animus a fabïis, fed edam aures a commemnratione adborrent. Herodotus , naa voor af verhaald te hebben hoe de Perfiaanen niet konden gelooven , dat een Zoon zynen eigen Vader vermoorden konde , fchryft lib. I, p. 57,vvan de Uitgaaye vanGRONOvius; .Ars-ct r(pt vreu $U èvx. t$tn, ruvrct ivSè hlynt f|ss-«, qiJCB- cunque illis facere non licet, ea nee dicere Heet, dat is« ta nee nonifrare licet. ->-— M j Wy  3 Set Verklaaring man den eerjlen Brief Wy zien nu, dat. wy Flacius en Glassius niet be« hoeven te volgen, dewelken, de eerste m zynen Clavis, part, li, p. 285, de cweede in zyne fhilologia Saira: p. 291 en 791, van gevoelen zyn, cat nominari hier zoo veel betekent, ais exisiere. Wanneer Paulus fchryft, dat deeze foort van Hoererye by de Heidenen niet eens met flajftoe genoemd wierdt, en dus onder hen niet bekenJ was , kan men tegenwerpen , dat cie ondeugd van Bioeufchande imti mers by veele Volken niet flechts bekend, maar ook verfoeyd geweest is. Seneca voert, in zyn Treurfpel van Hippolytus, die met zyne Stiefmoeder in ontucht leefde, iemand fpreekend in, die hem, vers 164. fqq. op deeze wyze aanfpreekt. Compefce amoris impii flammas, precor, Nefasq;e, quod non ut la tellus barbar a Commifit unquam, non vagus campis Geta, JSfec inbospitalis Taurus, dut Sparfus Scythes. Expelle facinus mente castifica borridum, / Memorque matris metue concubines novos. \ Op deeze tegenwerping antwoorden Wolf en Mos. heim, bl. 278, te recht, dat onze Apostel het oog heeftop deRomeinen en Grieken, by welken deblocdfchande ten uiterften veraffchuwd werdt, en byna ongehoord was. Wy behoeven nu de uitdrukking non no. minatur niet, met Grotius, door vix nominatur en vix veperitur tc verklaaren, noch met den jongen Majus, Orf. Sacr. lib. I, cap. 46 p. 139, en Wolf vast te ftellen, dat de Apostel hier Hyperbolifcb (by vergrooting) gefprooken heeft. De woorden ywam» r»« rei rar^nt t%u>, die de oude Latynfche Overzetter dus vertaald heeft: ita ut uxorem patris aliquis habeat; en Lutherus op deeze wyze: dat iemand zynes Vaders Vrouw beeft — worden door de Uitleggeren niet op dezelfde wyze opgevat. Sommigen zyn van gedachten, dat de Vader reeds doop)  aan de Corinthen, HoofdJ}. V: r. t8-> dood geweest is. Van dit gevoelen is Hunnius, Gro. tuis, Niemeier (i), Bengel en Mosheim. Anderen denken, dat hy , van wien Padlos hier fpreeKt, met zyne Stiefmoeder getrouwd geweest is. Ditas het gevoelen van Erasmus, in zyne Baraphrafis, van rlEMMiNG, Wagenseil (k), Schoettgeiï en Mosheim. Dan dit gevoelen lean de coecfe niet doorftaan. De Apostel zoude het geene *aptU hebben kunnen noemen, indien zy met eikanderen getrouwd geweest waren (l) en ook bevolen hebben , hen wederom te fcheiden. Ook zoude geen dienaar der Christlyke Kerke hen tot zulk een huwelyk verbonden en ingezegend hebben. En hoe hadt Pauluï kunnen zegden, dat hy daar van hoorde, dat is, dat 'er een gerucht liep, dac zulk een paar getrouwd was; daar hy het in die geval zeker hadt kunnen weeten? Ook zyn eenige Uitleggeren op de gedachte geval, len, dat de Vader een Jood, maar de Zoon een Christen, geweest is. Dit komt Lichtkooi- in zyne aan. merkinge op vers 2, zoo wel als Mosheim (bl. 270) zeer waarfchynlyk voor. Dan ook dit gevoelen is zon. der grond. My behaagt de volgende verklaaring noch het best. De Man, van wien Paulus hier fpreekt, bedreef on*. tucht met zyne Stiefmoeder. Deeze was een Heidinne, en door haaren Man "getrouwd, terwyl hy reeds hoog bejaard was. Dewyl dezelve nu aan haare vleefch- lyke (i) Ineen Twistfchrift, 1699 verdedigd, de conjugio cum n$verca privigm, g 44. (k) In zyne overweginge, of de H. Schrift iemand veroorloove, twee 2-usteren achter eikanderen te trouwen, die men achter zyne onderrichting nopens de Joodfch-Duitfche f preek en fchryfwyze kan Vinden, door hem in 1699 uitgegeeven. (/) Dit kan ik onzen Schryver niet na zeggen , want he{ bleef altoos een onwettig huwelyk, hetwelk, volgens Godti )yke en Menfchlyke wetten , als hoererye wordt aangemerkt. Vjer?aal?r,  188 Verklaaring van den êerjlen Brief lyke wellustigheid niet voldeedt, verliefde zyzich in haaren Stiefzoon, en hadt met hem ongeoorloofde ge. meenfchap. "■ Dat zy eene Heidinne geweest is, bellutt Bengel, in zynen Gnomon, terecht, daaruit, dewyl zy niet insgelyks door den Apostel beftraft wordt. Deeze beide lieden konden eenen geruimen cyd in uee- , ze zonde voortvaaren, zonder dat het gemerkt wierdt; maar eindelyk lekte het evenwel uit, en het werut in geheel Corinthe bekend. Het heette in den beginne, gelyk Oviditjs Phoedra doet zeggen in haaren Brief aan Hippolytus, haa. ren Stiefzoon, met wien zy insgelyks in eene fchandelyke gemeenfchap leefde, vers 137, 138, 139 en 140: JSfec labor est celare: —* — Cognato poterit nomine cuU pa tegi. Viderit amplexus atiquis; laudabimur ambo; dicnr privigno fida noverca meo. Dat de Vader van dien Jongen Man, van wien Pau» lus hier fpreekt, noch in leeven geweest is, begrypen Anselmus, Thomas van Aquino, Bellabminus, Estius, Jac. Cappellus, Corn. a Lapide, 'Pirinus , Lightfoot en Calovius insgelyks. Zeltner is ook van dit gevoelen, wanneer hy iD de tweede Uitgaave van den Altorffchen Bybel fchryft: hy bieldt bet met baar zonder f chroom. Bengel noemt het ook, in zyne Overzettinge van het N. Testament: een boos jtuk, zonder voorafgaand buwelyk; en hy dacht dus, dat de Vader noch niet konde geftorven zyn. Maar, wanneer Estius en Cappellus , om dit te bewyzen, zich op 2 Cor. VII: 12 beroepen, moet men weetec, dat het uit die plaatze niet beweezen kan worden, gelyk wy in het vervolg zullen zien , wanneer wy tot deeze plaatze zullen gekomen zyn. Jk vertaale dan nu de woorden: *ri y»»»?»»' ntx ro» V*T£«s t'zuv, op deeze wyze: dat iemand met zyne Moeder in ontucht leeft. Want dat het woord dikwils deeze betekenis heeft, heeft Fesselius in zyne Adiet forto Sacra, lib. II. cap. 20 meer dan genoeg beweezen , en dit vers ook dus vertaald; ut cum ea confuefcat, id est, concumbat. vers  aan de Corintben, Hoofdjï.x V: 2» 189 vers 2. £72 zyt gy daar by dan nocb goeds moeds ? Hadtgy daar over niet veel meer treurig (en daar op bedacht:_) bebooien te zyn, dathy, die deeze daad gepleegd beeft, uit uvoe gemeente gebannen voorde. Kcd Cfitï; viQvtriupiiis tn. Indien men deeze woorden niec ais eene vraage aauziet, dan becekenc *«/ maar, gelyk op veele plaatzen. Dan beter merkt men hec als eene vraage, en wel als eene zeer y verige vraage aan, in welke betekenisfe onze Apostel het woord ««1 Hand. XXIII: 3 ook ge. bruikc heefc. In deeze betekenisfe komt het Luk. X: 29 insgelyks voor, by welke plaatzen men my' e aanmerking gelieve na te leezen. Estius en Koken erkennen mede, dat hier eene vraage voorkomt, en Raphelius ftaat in zyne aanmerkinge uit Herodotus ook toe, dat men deeze woorden van Paulus gevoeglyk als eene vraage kan aanmerken. Het woord « &c. Men ziet fpoedig," dat 'er vóór <»* iets ontbreekt, het geen Paulus in zyne gedachten gehouden heeft. Hy is meermaalen gewoon, zich zoo kort uit te drukken. 2 Tim. II, doet hy het in twee verfen achter eikanderen , te weeten vers 25 en 26". Hy fchryft aldaar, vers 25: dat zy wederom ontweaken uit des Duivels ftrikken, in plaatze van: dat zy wederom ontwaaken, en erkennen, dat zy in den firik des Duivels zyn, en zicb uit denzelven moeten zoeken los te maaken; en vers 26: zy worden van den Duivel als onvernuftige dieren gevangen gebonden , om zyne wil te doen; in plaatze van: zy worden door den Duivel, die ben gevangen genomen beeft, gelyk gevangeIgs wilde dieren heen geleid, daar hy ze wil hebben, bat der-  Ico Verklaaring van den eerften Brief dergelyk een byvcefel ook hier ter plaatze noodig Zy» erkent Gatacher insgelyks in zyne Adverfaria postbuma, cap. 31.pl 761. Hy vertaalt het: vos non luxistis» (£?' operam dedistis) ul e medio vestri &c, Glassi- Us, p. 701: air non (agentes id ferio egistis, ut tollen- iur &c. — Bengel, in zynen Gnomon: nonbabui^tis lutJum, qui vos moveret, ut &c. De woorden: %* *l*tW **« f"™ SP*'> vertaale ik: dat by uit uwe gemeente ge ftooten wierdt. Dit is de meening van den Apostel. Grotius vertaalt het ook: ex. eeeïefia; gelyk mede Raphelius in zyne aantekeningen Uit XeNophon. Er wordt de zoogenaamde excommunicatie door verftaan , waar van zoo aanftonds nadtr zal eefproken worden. — Millius en Wetstein brengen veele Handfchriften by, in dewelken niet maar »W Haat. Zy zyn van gevoelen, dat het eerstgemelde 'woord uit het laatfte vers van dit Hoofdftuk genomen is, alwaar evenwel niet e"|*ê*f, maar ftaat. Dit is dus eene zeer ongepaste verandering, die Bengel, in zynen Apparatus Criticus niet hadt behooren goed te keuren. • To "teyn tcvto *•««'«■*{, die deeze (zondige) daad bedreeven beeft. Paulus bedoelt de ondeugd van bloedlchan. de. vers 3, 4, 5. Maar ik, die ik voel naar den lichaame afweezend, maar met den Geest (met myne ziele) by ■a tegenwoordig ben, heb reeds, als of ik tegenwoordig wwe, br.flcoten, hem, die dit gedaan beeft, in den naame van onzen Heere, Jefus Christus, alwaar gy^en myn geest, met de kracht van enzen Heere, Jefus Christus* by eikanderen zyn, aan den Satan over te geeven, tot verderf van bet vleefch, op dat de geest (zyne ziele) zalig worde op den dag van den Heere Jefus. 'e-/« «è» y»e « ^/fjtó', *W» tl r$'*néi**tt\ Het woord v*e_ heefc hier geene bepaalde betekenis , moetende alleen als een koppelwoord worden aangemerkt, gelyk het ons dus reeds dikwils is voorgekomen Beza heeft dit ook zoo begreepen, en het door enim vèrö vertaald. De oude Latynfche Overzetter fchryft in zyne vertaalin* ge:  aan de CorintÏÏen, Hoofdft, V; 3-»5, tgt ge: Ego quidem, en laat het woord yd? onvertaald. Ifc heb het door maar overgezet; in welke betekenisfe net insgelyks menige maaien voorkomt. Men zie hec geene ik by Rom. IV: rj heb aangemerkt. In plaatze van <^«r, fchryft onzen Apostel, Coloss. II: 5 , c-«5>*l. ■ 'E' V*e xxi Ty rxgxl xttuu.1 mwm ichryfê hy — vco Kuéftxit «»', iph ilfl). u0M, XIII: 14 komc het woord insgelyks in de betekenisfe van hec lichaam voor. ÜE'A verklaart de uitdrukking: WW op deeze wyze: animo, cogitatione, yolüntate' Spmm denique SanBi vincalo. Calixtus: prcefens anC mu tj- cogitaiionibus, quarum moderaior est Spiritus Sanctus. Dan dit kan niet worden aangenomen, dewyl het woord Mjim niet teffens den geest of de ziele van F au* lus, en den Heiligen Geest, kan betekenen. Grotujs verkl )art het ook niet zee:; waarichynlyk. " De Apos. „ tel fchryft hy noemt zich naar den iich'. 3S aime wel alvoéezend, maar naar den geest tegenwoor. „ dig, dewyl hy alles zag, wat te Corinthe gefchied3i de. Dat hy — vaart Grotius voort — 'er rcS larf 3, vKduxTH by voegt, daar door geeft hy te kennen „ dat hy, gelyk hy thans alies wist, wat 'er by hen „ voorviel, dan ook alles, om zoo te fpreeken met „ zyne oogen zoude zien, het geen zy doen zouden „ Boven dien dus befluic Grotius zegt „ Paulus hier, dat hy dan ook de kracht van Chris ,, tus zoude bezitten, om wonderwerken te doen '* Mosheim is insgelyks van gedachte, dat de Geest hier de kracht van den Heiligen Geest, om wonderwerken te doen, betekent. Ik verklaare het op deeze Wyze: ik ben met myne zie. ÏMbyrl, d.at IS-',ik~ deok" aan u' en zorZe voor u. De Mcnlchlyke ziele is een geest, en wordt dus met recht J*'" genaamd. Die gefchiedt ook vers 5; en Hand. VU: 59 roept Stephanus uit: Heer, Jefus, neem mv* tien geest op, dat is, myne ziele. J Die woord betekent Tit. III: 12 ook- ik beb bejlooten Dat *tt,M dikwils deeze betekenis heeft,' heb lk by kap. 11: 4j zoo wel als by Rom. XIV: 13 reeds  ïq2 Ferklaaring van den eerften Brief i reeds beweezen. Hand. XX: 16 komt het ook in dier) 21 Bv°d°e'woorden; «4»>»" lïïh hHtf»* ** Ur.S x^oZ, ftaat, in allo ïfirmven. voor «. een «rama. Dan dit comma moet ui IftSen'worden, dewyl de Apostel ntejbgg ï**' «» me» rfe fovew enz. — Zoo als Luther het vertaald heeft, maar r?^«^.. Deeze woorden moeten derhalven dus vertaald worden: daar gy, en mvn geest, benevens de kracht (of en de kucht) lanolzenlleere Jefus Ciristus, by eikanderen zyn De meening van den Apostel komt hier op uit: ik, en oy (de Corinthifctie Gemeente) en Jesus Christus , Z Swelke aan onze rechtelyke uitfpraak en oordeelvelünge kracht geeft, geeven deezen bloedfchander aan den Satan over, en wel m den naame van Jesus Christus, dac is, volgens de; macht, die hy aan my, en de Christlyke Kerke, Matth. XVlII. „, 17, 18 geseeven heeft. V _ Erasmus heeft aangemerkt, dat Ambrosius, buiten twvfel met eenige andere Uitleggeren van zynen tyd, reeds begreepen heeft, dat deeze vergadering eene vermderin»- van drieën was, beftaande dezelve uit Paulus uit de Cormtifche Gemeente, en uit Christus, wiens gezag daar by noodig was. Estius getuigt, dac ook Prima&ius, Herweus, Thom. van AquiNo.ende Scbryver van de Glosfa ordinaria hetopdeeze wyze verklaard hebben ;cn Raphelius brengt, in zyne aanmerking uit Herodotus , eene plaatze uit Chrysostomüs by, waar in deeze van gedachten is, dat men de woorden van Paulus ook zoo konde verklaaren, dat 'er drie, te weeten Paulus, de Gemeente, enCHRisym het vonnis van veroordeelinae over deezen boosdoener uitfpreeken. Lance wykt ook met verre van deeze verklaaringe, af, wanneer hy fchryft: ' metmy. nen geest, met welken ik onder u tegenwoordig ben , , en met de kraebt Van ómen Heere J. C. die aan dit voorbeeld van byzondere Kerklyke tucht den ver\' eifchten nadruk zal.geeven. '* Beza fchryft ook: " ab boe coetu mnime exdudendus est Uristus, Jed tT  aan de torintben; Hoofdji. V: 3—5- j» prdijidebat (van deeze vergaderinge moet Christus? „ geenszins uitgeflooten worden , maar hy zat 'er? zelfs in voor.) " In de Oude Latynfche Overzettinge is het woord uitgclaaten , gelyk Mïllius aaugemerkt heeft» die insgelyks te kennen geeft, dat het woord óW« in de Syrifche Overzettinge niet gevonden wordt. Wetstein heeft noch een Handfchrift gezien, waar in toSt» niet ftaat. Ook getuigt Erasmus, het woord «W» in fommigeHandfchrif* ten niet gevonden te hebben. Hec is zeer waarfchyn* lyk, dat één van deeze beide woorden moet uitgelaaten worden. Beza wil ze wel beiden in den Text behouden, maar zonder geuoegfaamen grond. Tlx^cchttni ro> rofovTe» ra Sar«»«. ERASMUS vertaalt het: ut is tradatur (/) Satan®, ais of »««ïr« in plaatze van t«5«» gefchreeven ware. Maar Beza zet het over , door ejusmodi (die dergelyk eene daad gedaan heeft,) en voegt 'er, ten onrechte^ inquam (zegge ik) by. Het is zeer waarfchynlyk dat de Apostel taoiro* gefchreeven heeft in plaatze van t^tüv. Dat by de Rabbynen iemand uit de Gemeente bannen. (excommuniceeren) en iemand aan den Satan overgeenen, uitdrukkingen van dezelfde betekenisfe zyn, be*. wyst Lightfoot by deeze plaatze; waar by hy tef* fens de manier en wyze, waar op dit by de Joodengefchiedde, omftandig befchryft. Nochtans ontkent hy» dat Paulus, door deeze uitdrukking, hem aan den Satan over geeven, de uitbanning uit de Gemeente verftaat, en verklaart het van zekere wonderdaadige werking, waar door de Apostel deezen kwaaddoener in de hand en macht van den Duivel zoude geeven, om hem met ziektens, fmarten, en allerleie verfchrikkingen te plaa. (/.) Deeze manier van fpreeken : iemand adn den Satan over geeven, vinden wy ook x Tim. I: 20, by welke plaatze men die Uitleggeren zal kunnen vinden, die hier by aan zekere wonderdaadige kracht van den Apostel denken. Ook zal men .daar nog iets over ons tegenwoordig Textvers aantreffen.  194- Verklaaring van den eerflen Brief plaagen. Van dit gevoelen waren ook Ambrosius , HlEKONYMUS, ChRYSOSTOMUS, ThEODORITUS ., OecU- Meniüs, en Iheophylactus , dewelken door Witsius, in zyne MeleUmaia Leidenfis, p. 130 fq. weiden aangehaald. Onder de laate Uitleggeren zyn van dezelfde gedachte Vatablus , Chemnitius in zyn Examen Concilii Trident P. IV. Loc. lil. cap. 3.p. 76, Hunnius, Petrus Molinjeus lib ll.de Vate, cap. ii, Seloenus lib. I. de Synedri/s H?bra>omm, cap. 8. p. 14.9, Scultetus, Grotius , Basnage, Annalium T. II. p. 477 fqq. Boe hart Operum 1. II. p. 1023 fq. Clericus, Vitringa, lib. 111. de Synagoge vete re t P. I. cap. 10. p. 75, en Wolk. Dat deeze verklaaring volkomen gegrond is, leert onze Apostel op hét duidelykst, wanneer hy fchryft, dat hy deezen Menfeh aan den Satan zoude overgeeven, »s «Uf'Sfo» ■>%' om deszelfs lichaam te verder, ven. Want het woord . 149, dat Paulus te deezer plaatze van de byzondere macht fpreekt, die de Apostelen hadden, om het lichaam van eenen zondaar, by voorbeeld met ziektens te bezoeken, en dac ny de uitbanning van het overgeeven aan den Satan onderfcheidt. üp de volgende bladzyde noemt hy drie groote geleerden, die ook van dit gevoelen zyn, te ^veeten Molinjeus , L. Cappellus en Joh. Cro- Ook is de twist niet onbekend, die Gundlingmet I^echt, over de uitbanning uit de Gemeente geha.i heeft. (p) r echt hadt den Kerklyken te Quedlingburg geraaden, " Gottfried Arnold , indien hy geenenaf,, (tand wilde doen van zyne dwaalingen, gelyk Pau„ lus den Bloedfchender, aan den Duivel over te gees; venC Gundling ontkende, dat Fecht zulk eene Apostohfche macht hadt, en verzocht hem, bl "2 zeer vriendlyk, dat hy Arnold toch ziek wilde 'maa'. leen, of hem het podagra op het lyf jaagen. Dewyl Fecht, pag. 9 ook beweerd hadt, dat de Geestlyken zelfs haare hoogsce Overheid konden in den ban doen (?), zoo wederlege Gundling dit ins. fp) Men kan dien befchreeven vinden in het derde deel der HaUiJchc nieuw Bibliotheek bl. 3 tot 33, en 739 tot 802. (?) Hiervan was zeker Predikant in eene nabuurigeProrintie met verre af, die in eene Kerklyke Vergadering, waar in ik meene dat hy voorzat, bet voorftel deedt, (doch niet aan de overige leden van die Vergadering wist fmaaklyk teimaken,-) om het geheele Lollcgie der Heeren Staaten van die Provintie , h^t welk zich naar de begeerte van die Vergadennge hadt geweiN 3 gert  joS Verklaaring van den eerften Brief insgelyks, pag. 768, brengende teffens eenen Godtgeleerden van onze Kerke, Rechenberg, by, die dit mede geloochend , en , in een Twistfcbrift , aan de Geestlyken dit recht geweigerd heeft toeteftaan. _ Sarpiüs, die op eene z^er loflyke wyze bekend is, heek mede een Boek gefchreeven, waar in hy bewyst dat de Paufen geen recht hebben , orn Koningen en Vorsten af te zetten. Men vindt dit Boek by Clericus, in zyne Biblioth. ancienne moderne, T. XIV, p. 306 fqq. beoordeeld Zoo oordeelt Dupin » ook in zyne derde Disfertatie, de antiqua ecclefioz difcu ■phna, cap. 2, pag. 280", dat het niet raadfaam , maar nadeelig voor de Kerk is, eenen Koning in den ban te doen, gelyk hy in het vervolg toont, dat de Konin«en van Frankryk het recht en de macht om dit te doen, nooit aan den Paus hebben toegedaan. vers 6. Uw roem en is niet goed (en redelyk). Weet gy niet, dat een weinig zuurdeeg al bet deeg 'verzuurt. Gy beroemt u ■— wil Paulus zeggen dat gy goede Christenen zyt. Maar betaamt het aan echte Christenen, by zulk eene groote ondeugd ftil te zwygen, en zulk eenen kwaaddoener in hunne Gemeente te laaten blyven ? Dus verklaaren Hunnius en Calovius deeze uitdrukking ook. De woorden »i zyn eene Litotes (waar by men minder zegt, dan men bedoelt) en hebben deeze betekenis: vestra gloriatic) est maxime mala, uw roemen is ten uitersten kwaad. Van deeze figuur van fpreeken bedient zich onze Apostel dikwils, te weeten, Rom. I: 28 , VIII: 8, Hand. XXI: -joen 1 Tim. V: 1.3. En dat dezelve in onzen tegenwbordigen Text voorkomt, hebben Estius en Woif insgelyks begreepen. Millius houdt voor de rechte leezing, dewyl het woord !t> in veele Uitgaaven van de oude Latynfche Overzettinge niet gevonden wordt. Dan dewyl het ren te fchikkcn , voor haaren rechtbank te dagvaarden , en lekenfchap van deszelfs gedrag aueeifchen. Vertaale*.  aan de Corinthen. Hoofdfl. V: 6". ïoo. het in alle de Griekfche Handfchriften ftaat, en Mil iids niet in ftaat geweest is, om 'er ééue ce noemen Cgelyfc Wetstein 'er ook geene kent) waar in niet óu *«W ftaat; verwondert Wolf zich te recht, dat Mil. pos de leezing van fommige Latynfche Handfchriften bovf n dei ze verkooren heeft. Beausobre merkt deeze'woorden van Paolus als eene vraag aan; en vertaalt dezelve op deeze wyzeiv avéz veus pas la un beau fujet de mus glmfigfj Be* za heeft ook eene Handfchrift gezien , waar in, ach. ter het woord M, het vraagteken gevonden wicrd'. Dan hy keurt het niet goed, en het is zeker, dat deeze vraage hier niet wel voegt. Weet gy niet, dat een weinig zuurdeeg het geheeledee? verzuurt? In plaatze van verzuurt, willen Sal- masius, Kich. Simon, Millius en Wetstein leezen: j,W; anderen: &ii{u; noch anderen: ï,At7. JLJan V^hitby, wiens woorden Wolf bybrengt, heefc klaar beweezen, dat {«/..i de rechte leezing is, WW merkt ook aan , dat en Luk. XIII: 21 by elkandcren ftaat, en dat het in geene deele waarfchynlyk is, dat de arfchryvers dit woord in onzen tegenwooraigen Text zouden vervalfcht hebben. „ Het woord fchryft Laurentius Val- „ la by deeze plaatze moet niet ■aiasfa vertaald „ worden, maar confperfio. Maar confperfio vaart „ hy voort — is de naam vau het'geweekte meet „ zonder zuurdeeg. Nu wordt, wel is w-far het meel eerst met water afgemengd, en 'er naderhand de zuurdeeg (de gist) onder gedaan. Maar Valla heefc met beweezen, het geen hy zegt, dat dit confiperfii genaamd wordt. Intusfchen heeft Hierónymus liet woord ook door confperfio vertaald, gelyk mede de oude Latynfche Overzetter in het voleende vers. Estius is ook van oordeel , dac men het" hier beter door conjperfio kan vertaaien, dan door misfa. De woorden : een weinig zuurdeeg verzuurt bet geheele deeg, verklaaren Hemming, Estius, en Mosheim, bl. 28s op deeze wyze: " gelyk een weinig zuurdeeg N 4 „al  sxcri Verklaaring van den eerften Brief 9, al het deeg zuur maakt, zoo kan één reukloo* Menfeh , één kwaad voorbeeld , eene geheele Ge. „ meente helmetten en bederven." Drusius legt het ook op deeze wyze uit in zyneproverbia Sacra, CL II, lib. II, n. 7; en voegt 'er by, dat daarom deeze Bloedfchender uit de Gemeente moest gebannen worden, ten einde de Kerk zuiver mocht blyven , en an« deren dit kwaade voorbeeld niet volgen. vers 7, 8. Daarom veegt het oude zuurdeeg uit, op dat gy een nieuw deeg zyn moogt, Zyt toch gelyk zy, idie geen zuurdeeg by zich hebben. Want ons raafchlam is ook voor ons gejlacht, naamlyk Christus. Laat ons het (Paafch) feest zoo vieren, dat wy niet bet oude zuur deeg,dat is, het zuurdeeg der boosheid en Qodtloosbeid, by ons behouden, maar ongezuurde brooden der zuiverheid en waar. "beid hebben. 'ExxaS-agaTi •£», Estius is van oordeel, dat dit «»» te recht hier behouden wordt, dewyl Paulus uit het voorgaande een befluit trekt. Hy getuigt ook, dat men het in de meeste Griekfche Handfchriften vindt; maar dat, dewyl men dit vers, by den openbaaren Godtsdienst op het Paafchfecst gewoon v/as voor te leezen , het woord »Zi by deeze gelegeni heid is weggelaaten. Dan Millius en Wetstein brengen insgelyks veele Handfchriften by , in welke dit woord niet gevonden wordt. Bengel is van oordeel , dat het onzeker is, of Paulus , dan of eene vreemde hand, het hier gefchreeven hebbe. Intusjfchen is de eerste zekerlyk het waarfchynlykste. Veegt het oude zuurdeeg uit. Dat het woord ^««S^ {■» meer betekent, dan xaS-^e'". naamlyk: iets met den grootsten vlyt reinigen , kan men uit de voorbeelden zien, die Majus, Obf. Sacr. lib. UI, p. 150fqq. bybrengt. Door het oude zuurdeeg, het welk de Corinthers moesten uitveegen, verdaan Clarius, Aretius, Estius, en Calixtus, gelyk mede Majus, pag. 151 , den Bloedfchender, dien Paulus uit de Gemeente wil. de gebannen hebben. Maar Wolf verftaat 'er de ondeugden door, waar aan zy tot dus verre gehecht ge. wees?  aan de Corinthen. Hoofdfi. V: 7, 8. sot weest waren, en van dewelken zy zich in het vervolg onthouuen moesten. Lange en Mosheim voegen hetééu by het ander. " De Apostel feiirylt ue laats. „ gemelde ——- vergelykt met net zuurdeeg, het „ welk de Jooden moesten uitveegen , deezen zons, daar, en teffens alle andere dingen , die tot oneere „ van de Gemetnte ftrekten. Dat hy voornaamiyk dien „ zondaar bedoeld heeft, blyktuitde voorgaande woor„ den; en dat hy de overige gebreken en ondeugden niet heeft uitgeflooten, kunnen wy uit de volgenden zien." Dan veel waarlchynlyker is het, dat Paolds door dit oude zuurdeeg de oude ondeugden der Conctheren verftaan heeft; en dit voegt ook het beft by de volgende woorden : op dat gy een nieuw deeg zyn moogt, dat is, op dat gy zulk eene Gemeente moogt zyn, in welke de ondeugden niet meer heerfchen, maar een nieuw en Gode behaaglyk leeven geleid wordt. Dat men door het oude zuurdeeg de ondeugden, waar aan de Corinthers voor deezen gehecht waren , te verftaan heeft, is ook het gevoelen van JosephHallet, in het zesde deel der Berlynfcbe gemengde Verhandelingen, bl, 401; gelyk mede van den Superintendent Rathlef in zynen Toeologus, 1756. bl, 352. Zy toch, gelyk zy, die geen zuurdeeg by zicb hebben. De onderlcheidene vertaalingen van deeze woorden komen allen overéén, In de Oude Latynfche Overzet, tinge leest men ficut estis azymi. ByERASMUs; fi:ut estis injermentati. By Lutherds: gelyk gy ongezuurd zyt. ByBEZA: ficut esas fermenti expertes. IndeFranfche Overzettinge van Mons: comme vous etes vraiment les pains ntrs. Én de overige vertaalingen drukken hec op dezelfde wyze uit. Aan fommige Uitleggeren zyn deeze woorden zoq duister voorgekomen , dat zy by dezelve niets aangemerkt, en daar door te kennen gegeeven hebben, dat zy niet wisten, hoe deeze zwaarigheid weg te nee> men. Dus zwygen by deeze woorden Valla, Erasmos, Camerarius, Clarius, Zegerus, Castalio, Heinsios , Hammond, Clericus, Stark, Hedin. ger en Wolf. Drusius maakt by deeze woorden wel ieene aanmerking, maar die zeer ergerlyk is. llyzert, ï* § dat  &oz Verklaaring van den eerfien Brief dat het eene openbaare tegenftrydigheidis, zonder zon. de zyn, en bet oude zuurdeeg der zonde nocb in zicb hebben: en hy laat zyne Leczeren in de onzekerheid, of men hier op kan antwoorden, Hadt hy 'er niet bebooren by te voegen, dat men op deeze tegenwerping zeer goed kan antwoorden, dat, dewyl een Apostel zich zeiven niet kan tegenlpreeken, daar uit volgt, dat degewoone verklaaring van deeze woorden vallen is, en dat zy eenen anderen zin moeten hebben? En na deeze andere, en waare , betekenis hadt by behooren te zoeken. Veele Uitleggeren hebben bemerkt, dat de Apostel gebiedender wyze fpreekt, zeggende, dat zy rein toomten zyn. Zoo fchryft Lutherus in zyne Kanttekening : daar is nog zonde over in de heiligen, die uit teveegenis, dat is, die zy uitveegen moeten. Daarom zegt hy: gy zyt ongezuurd, dat is, heilig; maar draagt zorge, dat gy alles uitveegt, en geheel rein, datis, een geheel nieuw deeg voordt. Erasmits, in zyne Parapkralis, fi quid veteris vit® re. fidet in vobis, fermentum eft, prorfus a vobis expurgan. dum, ut per vitoz novitatem fitis nova confperfio, nee in univerfa masfa quicquam priftincs malitim fit admixtum. Selnecker : Azymi Jumus , nondüm confummatione, fed imputatione per. 6? propter filium, £ƒ incboatione per Spiritum Sanctum. Semper enimhabemits aliquid in nobis , quod fingulis momentis nobis expurgandum ejt. Sommigen hebben in hunne verklaaringe het woord debere, moeten, duidelyk uitgedrukt. Onder de Ouden verklaart Chrysostomus het woord '»V>, gy zyt, door ■*eU<.< ntai, gy moet zyn. Lyra : ficut estis azymi, id ejl, effe debetis fine fermentopeccati. De Glojfaordinaria: Vult Apofiolus, ut fint puri a corruptione peccati. Onder de laatere Uitleggeren drukken de volgenden het woord debere uit. Vatablus: quales vos Jinceri effe debetis. Aretius : Eftis Zi-j^t , boe est, debetis effe *&t*°t, fermento, carentes. Hunnius : Paulus illis ad ani. mum revocat primam Mam converfionemeorum, inquaper gratuitam remisficnem peccatorum fint a peccatis liberati, jufitficali, e? Sfiritu Deiregeneratiacfanftificatü Proin.  aan de Corinthen. Hoqfdjl. V: 7, 2: 203 de volde forel inconyeniens, prihia Ma initia falutis vejïrce contaminaie flagii fa convefatione, dat is, non debetis primaiUnïtuHa'&>Jeu/xci, masfam ap. pellat univerfum colleët® eccleji® corpus : Jïngulos au. tem dicit , id ejt, fpiritu innovatos , detracla, veter e corruptione. Vult ergo ejici e ccetufceleratumifium , ut, fuut Jigillatim fint puri, ita etiam in univerfum tota ecclefia Jit pura, qu® contagione illius prius er at contaminata. Hem- f>) In het Latynfch Programma, waar in ik deeze woorden yeridaare, heb ik de verkeerde plaatze bygebracht.  204 Verklaaring van den eerjlen Brief Hemming is van oordeel, dat Paolus niec van de Corinthers van zynen tyd fpreekt, maar van waare Christenen. Op deezen grondflag verklaart hy het dus: Novam masfam vocat renatos in Cbristo Jefu, cujus Janguine purgati in Dei conj'peSlu apparent x&poi, id ejt, fermenti expertes, boe ejt, puri & fine fajiu in doStrina, £? fine profanitate fcf bypotrifi in moribus. Seb. Schmidt, in zyne Parapbrafis: ficut eftis infermemati in Curifto, quia vejlra jujlitia eft, Lange: " gy zyt der genade in Christus deelachtig „ geworden, tot een nieuw leeven wedergebooren, en tot een heilig eigendom van Godt aangenomen. " Schoettgen: filicet «»t£5 : quemadw.od.um comparali eftis, Ji nullo fermento infeSti eftis. — Bengel: Estis infermentati ex converfione, cap. VI, ii. Zeltner , in de tweede Uitgaave van den Altorffchen Bybel: " gelyk gy ongezuurd zyt, dat is, gelyk gy, in „ het lichaamlyke geen gezuurd brood kunt lyden. — ,, Pratjen heeft het, in de Hamburgfcbe vrye beoor,, deelingen, van 1747» bl. 137 dus verklaard: '.' gelyk u door my geen zuurdeeg (der leere) is bygebracht. De Heer Polman wederleide aldaar , bl. 183 enz. deeze verklaaring: tegen wien hy zich echter bl. 209 enz. verdedigde , en zyne verklaaring poogde te handhaaven. Mosheim verklaart het, bl. 285 enz. op deeze wy. ze: " gy moet daarom geen zuurdeeg onder u verdraagen', dewyl gy ongezuurd zyt. De nadruk van deeze " rede'ligt in de fpreekwyze, ongezuurd zyn. De Uitleggeren denken gemeenlyk, dat dezelve zoo veel " betekent, als zonder groote gebreken en ondeugden zvn. En zy hebben het, by deeze verklaaringe, niet geheel en al mis. Dan men kan evenwel de S* woorden van den Apostel zoo niet opvatten, als of hy hadt willen zeggen: gy Corinthers hebt in hec ' geheel geene zonde en gebreken aan u. Hoe zoude " dit by de vermaaning of beitraffing van den Apos" tel voegen ? Zy , die deeze zwaarigheid bemerkc " hebben, hebben het vertaald; gy moet ongezuurd zyn. " Men kan het oogmerk van den Apostel nader komen, ** „ wan-  aan dé CoHntben. Hoofdfl. V: f, 8. 205 3, wanneer men de fpreekwyze: ongezuurd zyn, maar 5, wel verftaat. Ongezuurd zyn, wanneer het, van „ Menfchen, by de Jooden gebruikt wordt, betekent „ zoo veel, als zieh indien tyd bevinden, waarinhet „ ongeoorlooft is, zuurdeeg in zyn huis te hebben. „ De Jooden zyn tbans ongezuurd is even zoo veel, als „ of men zegt: zy bevinden zich tbans in den tyd, in ,, welken zy , volgens de Wet, zonder zuurdeeg moeten zyn. In den Geeftlyken zin, waarin PAULusditge„ zegde hier gebruikt , geeft het derhalven te ken„ nen: " in zulk eenen tyd leeven, waar in het ver,,„ booden is, gemeenfcbap metGodtloozeMenfchen „„ te hebben, of, met ondeugden bevlekt te zyn. " Gy zyt ongezuurd, dat wil zeggen: gy leeft onder 3, zoodanig eene huishouding, in welkegeenezonden, ,, geene ondeugden, geen gemeenzaame omgang met „ openbaare zondaaren, plaats hebben. Door deeze s, verklaaring wordt het geheel gezegde vandenApos3, tel niet flechts klaar en duidelyk, maar ftrookt ook volkomen met den famenhange. En de volgende s, woorden bevestigen deeze verklaaring. " Winkler verklaart het, in het tweede deel van zyne Bybeljeb- Uitlegkundige Onderzoekingen, kap. XVI, bl. 263, op deeze wyze: " Padlus noemt de Corinthers ongezuurd ten aanziene van het Woord en de Heilige Sacramenten, ten aanziene der Genademiddelen, ten „ aanziene der Genadewerkingen van den Heiligen 3, Geeft, des Geloofs, der verlichtinge, ten aanziene ,, der gronden van het Geloof, en derzelver kracht. „ Alle deeze zyn immers ongezuurd, dat is, rein,, zuiver, waarachtig, zonder leugen envalfchheid." Koken, in zyne Uitgaave van den Bybel: " gy zyt ongezuurd ten aanziene des u verkondigden woords, 3, en der genademiddelen, ter heiliginge ontfangen: " of" dewyl gy lieden zyt, die Paafchen moeten houden, en daarom, in eenegeeftlykebetekenisfe, ongezuurd brood eeten. " Wy zien, dat de gemeene Overzetting van deeze woorden niet beftaan kan, en dat ook alle de verklaa«ïngen, die daar naar gemaakt zyn, geene toetfe kunnen hou.  20ó* Verklaaring van den eerfien Brief houden (x). Dan het is niet moeylyk de rechte betekenis der woorden van Paulus te vinden, indien men deeze twee verfen (vers 7, en 8) flechts nauwkeurig gade fiaat. Vers 7 zegt Paulus: veegt bet oude zuurdeeg uit. Hy beveelt hiermede, wat zy doen moeten. Vers 8 zegt hy: want voy hebben ook een Paaj'Mam. Hier brengt hy de rede by, waarom zy het moeten doen. Moet nu het geen tusfehen deeze twee gezegdens ftaat, niet, zoo wel als het eerste, een bevel zyn P De woorden xu^di éVi , moeten daarom noodzaaklyk dus vertaald worden: zyt toch ongezuurd, of duidelyker: zyt tocb gelyk zy die geen zuurdeeg by zich hebben. Gelyk de Israë'liten en laatere Jooden, geduurende het ganfche Paafchfeeft geen gezuurd brood in hunne huizen hadden , zoo moesten zy ook rein zyn vanhetzuurdeeg der boosheid en godtloosheid. Het is nu onbetwiftbaar, dat Paulus xaS-dq Vri &&i*»t. gefchreeven heeft, in plaatze van **9-«« ifam ««, ficut «^ftoi estoie. Soortgelyke verplaatzingen der woorden. (trajeHiones verborum) zyn onzen Apostel zeer gemeen. Zoo voegt hy het woord «js achter een ander, Rom. XII: 3; 1 Cor. JH: 5 en VII: 17. Op dezelfde wyze vinden wy het woord *»* 2 Cor. Hf 4 en Gal. II: 10, door hem» achter twee — en 1 Cor. IX: 15achter drie woorden geplaatst. Ik moet, by deeze gelegenheid, twee plaatzen bybrengen , by welke fommi-. ge Overzetters en Uitleggers dit niet bedacht, .endaarom gedwaald hebben. Rom. XI: 31 leezen wy: »«< «&'«•« «VjiSwa» ra! vftt- {s\ Dewyl de Keer Eecman , gelyk hy vooraf gezegd! hadt, deeze verfchillende xerJuaarirfgen alleen bybrengt, zonder dezelve te wederleggen; kan men het dea Leezer niet kwaalyk necnieh, indien hy hier van noch niet, met betrek, kinge tot alle de bovenftaande verklaaringen, overtuigd is. Ik beken gaerne in bet zelfde geval te zyn, ten aanziene der verklaaringe van den beroemden Mosheim; die, niyns' oordeels zulk een licht over deeze woorden verfpreid heèft, dat 'er geene de minste duisternis by dezelven overblyvc, Vertaaler.  can de Corintben. Hoofdje. V: 7, 8. 207 ^ftiTi^u Mn *{>* xzi «ure, e'asi)&»ï-s. Dit heeft Luther op deeze wyze vertaald: zy bebben niet willen gelooven aan de barmbattigbêid, die u wedervaaren is, op dat zy ook barmhartigheid verkrygen mochten. Hem hebben Lange, Baumgarten en Beausoere gevolgd. Het comma achter het woord ixlu, het welk in alle Uitgaaven ftaat, moet weggeftreeken, en achter het woord nnid-nm gevoegd worden; luidende dan de vertaaling van deeze woorden op de volgende wyze: alzoo zyn deezen tbans ook cngeloovig geweejt, ten einde hun insgelyks de ontferming, dewelke u wedervaaren is, mooge ten deele vallen. Dat deeze de rechte Overzetting is, hebben 'Erasmus, Beza, Zegerus, Heinsius en Glassius begreepen. In den HeLreeuwfchen Bybel, gelyk mede in deFranfche Overzettinge van Mons , i's het ook zoo vertaald. Ja Beza en Erasmus verwonderen zich, dat men zulk eene handtastlyke dwaaling heefc kunnen begaan. De andere plaatze, in welke men hec comma, verkeerd geplaatst, en die men daar door ook verCaald heefc, is Eph. IIÏ: 18, alwaar men leesc: 'ev 'dyilitf tffi^Mftim km Ti&tiu*t*irfHi <»» igixüw» In alle Uitgaaven worde, achter ■v9-tfit*it>fti)oi, een comma gevonden. Lutherus heeft het vercaald: door de liefde in ge. ivorteld en gegrond worden, op dat gy begrypen moogt enz. De rechte Overzetting is: op dat gy, doorliefde in hem ingeworteld, en op eenen vasten grond jtaande , in ftaat moogt zyn, om enz. Beza heefc reeds aangemerkt, dac deeze woorden by eikanderen hooren, en geenszins door een Comma moeten gefcheiden worden. Cahr&renf bcec participia fchryft hy —— cumfe. quenti Verbo e'I^Ws , estque particula 1,« exnlicanda per trajetïionem, qttce non modo non est infolens, fedetiam elegans babetur. , Certe apparet, Paulum ex delecïatum non uno in loco, fed fatis multis , ut 1 Cor. IX: 15 £?c. Glassius heefc, in zyne Pbilologia Sacra, lib. IV, ZrcSb. II, obf. 23 en 25, nog andere, en veele hardere woordverplaatzingcn in de Brieven van Paulus aangeweezen. Wel is waar, tegen het woord ,V< kan men inbrengen, het geen Wolf by Coloss. II: 10 heeft aangemerkt, dat het in het Nieuwe Testament' ner-  ,4ö& Terklaaring Mfi den eerften Briêf nergens in eenen gebiedenden zin (in Imperativo) voorkomt Maar hoe weiuig voegt deeze cegenwerping voor eenen Man, gelyk Wolf was ? Hoe veele woorden zyn 'er niet;, die in het iNieuwe Testament maar éénmaal voorkomen ? En al vondt men het daar m het scheel niet, blyft M dan niet noch evenwel de Impe. %tivus? Dan het komt i Cor. V: 7 en Thess. V: 4 ook in deeze betekenisfe voor. By de eerste van deeze twee plaatzen zie men myne aanmerking. En dat ook in de tweede 1V1 de Imperativus is, ziet men, zoo ras men deeze plaatze van na by befchouwt. Maar gy , lieve Broeders fchryft Paolus zyt niet m de duisternisfe , op dat u de (oordeels) dag met , als een Dief, overvalle. ... , Ik voege 'er noch eene plaatze by, die noch niemand heeft opgemerkt. 'Tt>i?s ft in ful^rvxa ™t»,, gy zutt (moet) getuigen zyn van deeze dingen. De Heer gebiedt hun, dit te doen, gelyk hy vers 4 zegt: maar blyft gy ** de Stad Jerufalem, tot dat gy met de kracht van booven moordt aangedaan. Hand. 1:8. Intusfchcn moet ik niet vergeeten , dat de verklaaring van deeze woorden , die ik, 1756, id het Paaien Programma heb voorgefteid, ook mdeheipz. Gel lydingen vandat jaat, bl. 510, voor de rechte en genoeg geftaafdc verklaaring erkend wordt; gelyk mede door den beroemden Rathlef gedaan is , m zynen Theologus van hec jaar 1756, bl. 351 enz. alwaar hy, bv myne gronden, nog een nieuw bewys voegt. Want ons Paafchlam is ook voor ons gejlacht, naamhk Christus. Zoo leest men in het Gnekfch, alwaar vóór x?(5-s.; een comma ftaat. Weshalven Beza het ook vertaalt: Paf ha nostrum pro nobis facrificatum est > nempe Christus. Dat het woord naamlyk in de Griekfche taaie meeftal uugelaaten wordt , hebben wy reeds dikwils aangemerkt. Luther heeft het niet naar den Grondtext vertaald, en evenwel heeft hy den zin getroffen. Wy hebben ooz een Paafchlam, dat is Christus voor ons geofferd. Dat ndrx* hier niec hec Paafcbfeejt, maar het Paafchlam betekent, beweeren Franzius, Orac. 70 en Dey- LING  aan de Corintben. Hoof ijl, V; 7, 8 È0& LiKGÖbf.Sacr. P. I, cap. 40, die 'er byvoegt, cht dit hec gevoelen van alle pnze Godgeleerden is. Zoo verftaan hec ook Beza, Bochart, Hieroz. lib. II, cap. sc, pas. 619, Grotiüs, Glassius, bl. 1895, en Calovius. De Engelfche Godcgeleerde , Joseph Hallet, wiens verklaaring van veele plaatzen uit bet Oade en Nieuwe Testament, in de Berlynfcbe Gemengde Verhandelingen , en wel Deel V, VI en VI [ , in het Hoogduitfch vercaald, te vinden is, is bl. 399 van het zesde Deel van oordeel, dat hier op de eerste lamme, ren gedoeld worde, dewelken voor den uictocht der Israeliten uit iEgypten geofferd wierden, met welker bloed zy de posten van hunne deuren tekenden , ten einde de Worg-Engel hunne eerstgehcornen niet doo. den , maar hunne huizen voorbygaan zoude. —- Dan dit heefc geenen grond. De woorden t>'»j{ ftaan in de oude Latynfche O- verzertinge niet fchryft Beza —- maar wel in alle Griekfche Handfchriften , en zyn Ook geenzins overtollig. Dit hadt Erasmus ook reeds gezegd. Wel is waar, Millius en Wetstfin brengen eenige Handfchriften by , in welke (niet »>•«, maar) »>«r ftaat. Dan WithbV heeft Millius geantwoord , en het is ook waarfchynlyk, dac die Handfchriften de Uicgaave van AldusManutius govolgd hebben, in welke men, door eene drukfout, i>Vïj in plaatze van «'««r» leest. De Heer Rathlef hadt dus, in zynen Tbe'ologus van 1756» hl. 353, *'*•}{ mee voor de rechte leezing belmoren te houden. 'eS-JB-v. Millius en Wetstein brengen eenige Handfchriften by, zoo wel als eenige Uitgaaven van het Nieuwe Testament, in welke i?Js-v ftaat. Maar geen van beiden zegt ons, wat dit woord betekenen zal; zoo min als, waar dit woord rit» meer te vinden is. Wy moeten dus met Pasor zeggen: Alii fcribunt £tJ3i), fed vitiofe. Laat ons het (Paafch) feest zoo vieren, dat wy bet cude zuurdeeg, dat is, bet zuurdeeg der boosheid én Godlloosheid, niet by ons benden, maar ongezuurdebrooden der féinigbeïd en waarheid hebben. Het wa3 toen juist het VIII. Deel. O Paafch-  210 Verklaaring van den eerften Brief Paafchfeest; gelyk Paulus zelf getuigt, kap. XVI: 8, alwaar hy fchryft, dat by tot Pink/teren toe te Ephfen wilde blyven. Dit heefc vau Til ook , in zyn Opus andlyticum, T. 11» p. n* aangemerkt. Hetgeen Mosheim hier tegen inbrengt, heb ik op het einde van myne Voorrede voor deezen Brief reeds beantwoord (£> '-. - j. TA ~ , T 'Eittdiaifui, laat ons bet Feest vieren. De Oude Latynfche Overzetter heeft hec vertaald: epulemur, de« wyl men, gelyk Erasmus , Beza en Estius htbbon aangemerkt, óp Feestdagen eenen beteren Maakyd hiefdtj dan op andere tyden. Nochtans keurt Valla deeze vertaaling af, en is van oordeel , dat men het hadt behooren overcezetteo: diem festum agamus. D. Winckler is van oordeel, in eene kleine verhandelin°-, die hy in het eerste Deel van den Nieuburgfcbeit Godtgeleerden geveegd heeft, bl. 204 enz., datPAUtus hier niet van het Paafchfeest der Christenen, maar van dat des ouden Testaments fpreekt; dewyl men niet gewoon is, voor het begin van ons Paafchfeest, het zuurdeeg weg te veegen. Hier op antwoorde ik: Paulus fpreekt zeer klaar van het Paafchfeest van zynen tyd, en maakt een onderfcheid tusfehen natuurlyk en geestlyk zuurdeeg. Het eerste veegden de jooden weg, van hec laatste , te weeten, de zonde , zoo als Wincxler het in het tiende ftuk van het derde Deel van boven aangehaalden Godtgeleerden^ bl. 145 enz. breedvoerig verklaart, moesten alle Christenen zich rein maaken. En die antwoord heefc Beza reeds gegeeven. , De woorden : h fyw " W'-r> *«*'*s *«; heb ik dus vertaald: dut wy niet bet oude zuurdeeg, dat is, bet zuurdeeg der boosheid en Godtlots beid by or,s houden. Het is gemaklyk te zien, dat Paulus hier mede te kennen geeft, wat hy door het oude zuurdeeg verftaat, te weeten de boosheid en Godtloosbeid. Wy (t) Dat is hier te zeggen : tegen gefprooien, maar niet wederlegd.. En ik twyfel zeer, of zich het gevoelen van MosiiKiia wel zoo gemaklyk laat wederleggen, Vertaaler.  aan de Corinthen. Hoofdft, V: 7, 8. 21 f Wy weeten reeds uit veele plaaczen van Paulds , die wy ce vooren verklaard hebben, dat men by hem dikwils meer op den zin, dan op zyne woorden letten * moet. k*«i« «-«nuf»» heb ik vertaald: de boosheid en Godtloosheid. Het zyn woorden van dezelfde betekenisfe, die de Apostel, gelyk hy meer gewoon is, by elkan*. deren voegt, om de zaak zoo veel te duidelyker veorteftellen. Ik kan myne toeftemming niet aan Erasmos geeven, wanneer hy, door k»x<«, het tegenovergeftelde van H^qiuU, (oprechtheid) en door de arglistigheid verftaat , die het tegenovergelïelde* van mXnBiU s rechtfcbaapenbeid, is: gelyk Hedinger ook doet. — Het gevoelen van Bengel, dat »*«/» de 'ondeugd betekent, en dat ar«mê«* van zulke Menfchen moet verftaan worden, die de ondeugd niet verlaateu, maar zelfs verdedigen willen, heeft ook geenen grond. —- Aretids verklaart het op deeze wyze: '' „ is de aangeboorc verdorvenheid of zondige geneigd- heid , en hec uitwerkfel van dezelve." Estius gelooft met Theophylactus, dac «-«fe;/* eene noch «rootere boosheid betekenc, dan *Mua. Die fchynt ook het gevoelen van Beza geweest te zyn, die «W* vertaaide malitiam , en venglm nequitiam. Volgens het oordeel van Mosheim is x«xla de kwaade gemoedsgesteldheid en neiging tot zonden en ondeugden ; >r«(iji« betekent de neiging tot ftryd en onrust, of, met één woord , de twistziekte. Nochtans erkent hy ook, dac het woorden van dezelfde betekenisfe kunnen zyn. En by dit gevoelen blyve ik, hec welk ook het gevoelen der Nederlandfche Overzetteren is, als welke het vertaald hebben: de kwaadheid en boosheid. 'e* dt^vfitci cc/ee; Kaf dhr)$tii*c. *£» dQupitlf VCT- taaie ik: ongezuurde brooden. Deyling, in zyne Olf. Mijcell. Exercit. XVI, § 1 , j>. 839: panes firmento Hf. ftitutos ; en Estius : panes iermento earentas. Düs wordt ij l°erj ■*»> Luk. XXI: 1 , te recht ver¬ taald; bet feest der ongezuurde brooden , en in de FranO 2 fche  412. Verklaaring van den eerjlen Brief fche Overzettinge van Mons: la jéte des pains fans le* vain. 'Zixtx^iitt» betekent 2 Cor. I: 12 de oprechtheid ; en in deeze betekenisfe wordt dit woord ook gebruikt 2 Petr. III: r. ■ 2 Cor. II: 17 betekent het de zuiverheid, wanneer iets onvervalfcht is. Phil. I: 10 noemt onze Apostel die Menfchen dewelken zonaer valfcbbeid en zonder buicbelaarye zyn. Hier ter plaatze meene ik het best te kunnen vertaaien door de zuiverheid, dewyl hy van de ongezuurde brooden fpreekt, die zuiver zyn van alle zuurdeeg , en wil, dat zoo ook de Christenen van alle zonden zuiver zullen zyn. 'E*êve« verklaard. Basilius Magnus fchryft in den Tbefiturus van Soiceros , T.I,p. 1029: "e^a,*ei»h vo.atur , quod omnis mislionis expers est. Cicero noemt, lib» II ad fratrem, epist. Vil , judicium hiixgui» zulk een vonnis, hetwelk, overeenkomstig met het recht, en zonder partydigheid of drift, over iemand geveld is. Chrysostomus en Theophylactus verklaaren onze phatze van een ongeveinsd, waarheidlievend , en teffers alleleugensmydend, leeven. Gatacher vertaalt het ook op deeze wyze: Adverf. postb. cap. V, P-455» En deeze overzetting behaagt my insgelyks. Daarentegen zyn de verklaaringen van Grotius en Zeltner niet waarfchynlyk. De cerstgemelde is van gedachte, dnt Eidit beeft geenzins de betekenis, dat gy met de boe. réérders van deeze waereld Qu) in bet geheel geenen om- gang (u) Dat is die niet tot de Christlyke Kerke behooren.  aan de Corintben. Hoofdjl. V: o, ïo. 213 gang moet hebben, nocb met de gierigaarts, nocb met de roovers, nocb met de Afgodendienaars. Want dan zoude gy uit de waereld moeien vertrekken. 'Eyg*\p* ?» rijf éB-i4). Veelen denken, dat deeze Brief verlooren gegaan is. Van dit gevoelen waren Lyra , Cajetanus , Clarius , Zegerus, Calvinus en Beza jn de zestiende eeuw. —— Drusius, Heinsius, Maldonatus, Hunnius (zoo wel by deeze plaatze , als ook by Coloss. IV: 16) Estius , Grotius, Calixtus , Vitringa, (Obf. Saer. lib. III, cap. 21, § 10.) Lud. Capellus, Clericus, Cave, Millius (proleg. ad N. T. § 8) en Calovius —. in de zeventiende. — De laatstgemelde toont teffens, dat, onder de Godtgeleerden van onze Kerk, Molius , Runge, Geszner, Balduinus, Lucas Osiander, en Heshusius , mede van dit gevoelen geweest zyn. In onze eeuw is bet zelfde beweerd door Colomesius, (Obf. Sacr. p. 66) van Til , (T. II, p. 513 ; alwaar hy insgelyks meent, dat Paulus den tweeden Brief aan de Tbèsfalonikers (v) bedoelt,) Mosheim, bl. 295 enz. Bengel (in zynen Gnomon) Witsius (Melet. Leid. p. 121 fq.) Pfaff (de variis LeÏÏionibas, N. T. cap. II, §. 8. p. 46.) en Joh. Ens in zyne Bibliotb. Sacra, cap. IV, § 33 , p. 5i- Daarentegen zyn 'er ook niet weinig, die denken, dat Paulus deezen zynen Brief bedoeld heeft, endus^ dat hy zegt: ik beb u in deezen Brief gefchreeven, h tar alwaar hy insgelyks den geleerden predikant Poleman wederlegd; die in de Hamburger Briefvoisfeling van 1151, bl. 145 enz., beweerd hadt, dat het een andere Brief van Paolus was, waar aan men hier te denken hadt. Dan deeze heeft hem wederom geantwoord, en zyn gevoelen tegen alle de tegenwerpingen van Winckler verdedigd. Voorts zyn noch van dit zelfde gevoelen Baumgarten, in het eerste Deel van zyn Uittrekfel uit de Kerk» lyke Gefcbiedenisfen, bl.339 enz., en de geleerdeKoerlandfche Predikant, Hesselberg, in het derde Deel der Hamburger gemengde Bibliotheek, bl. 329 enz.: al. waar hy de bewyzen, waar mede Mosheim het tegendeel 'hadt zoeken te ftaaven, achter eikanderen ontzenuwd heeft. Men kan noch meer Uitleggeren, die vóór en tegen dit gevoelen zyn, vinden in Wolf zyne Cum, gelyk mede in Fabriciüs zynen Codex Apocryphus N, T. p. gaSfqq.,' die ook, in het derde Deel van deezen Codexp'. 65%, den verdichten Brief van Paulus aan de Corinthers heeft laaten drukken. Men vindtze insgelyks in de mfcbuldige Berichten 1714, bl. 807 enz., zoo wel als in denaleezing van de Halfcbe nieuwe Bibliotheek, bl. 163 enz. Dar/veele Brieven der Apostelen verlooren gegaan zyn, kunnen wy niet in twyffel trekken (tu). Paulus maakt (w) Van dit gevoelen is de Ridder MkhaEms insgelyks, in  aan de Corintben* Hoofdjl. V: 9, 10. 215 maakt Coloss. IV: 16 van een Brief gewag, dien wy niec meer hebben , geiyk Hunnius by deeze plaatze aantekent, ep met hem noch anJere Uitleggeren, die ik in myne Aanmerkinge op dezelve genoemd hebbe. Huunios fchryft, dat dit ook met andere Brieven van Paulus zoo gegaan is. O ,k is 'er een Brief van Johannes veilooreu gegaan, waar van hy, in zynen derden Brief, verso, gewag maakt. Zoo noemc Sonntag ook dien Brief Epistotam deperditam. En hoe veelen zyner Brieven moeten 'er niet verlooren gegaan zyn, daar hy zoo lange geleefd, en buiten twyffel de Gemeentens, welker Opziener hy was, en aan welke zeven van zyne Brieven Openb. II en lil gevonden worden, zoo tot beterfchap van leeven vermaand, als in het Geloof verfterkt heeft. En kan men denken , dat Petrus niet meer, dan de twee Brieven, die van hem overgebleevcn zyn, en de meeste Apostelen aan de Gemeentens, by welke zy geweest waren , in het geheel niet zullen gefchreeven hebben. Dat de meeste Brieven der Apostelen verlooren gegaan zyn , erkent Wïtsius ook in zyne Vita Pauli, Se£t. Vil, § tr , p. 98: Nullus equidem dubito fchryft hy quin Apostoli omnes pro fingulari fua diligentia frequenlisfimas literas ad ecclefias , curce fuoz commisjas, dederint, quibus prcefentes femper adesfe non licebat, & quibus multa tarnen ideniidem babebant inculcanda. Injuriofa nifi infidem ac diligentiam tam fedulorum hominum cogitatio videretur, Ji quis putaret, eos A. postolorum nullas unquam liter as fcripfisfe, quorum nullis, nobis Jupererant, aut eos , quorum nunc mam aut alteram, out tertiam , aut duodecim etiam', hahemus , nullas Jcripfisfe prester eas , quas babemus. Hy voegt 'er ook in zyne Inleiding in de Schriften van het N. Verb. D. ƒ/, bl. 124 van de Hollandfche Vertaalinge, daar hy zegt: " Het is „ my dus in 't geheel niet ongelootlyk, dat Paulus i Cor. „ V: 9 op eenen Brief aan de Corinthers doelt, die verlooren „ is." Men zie o:k 51. 485, alwaar door een drukfout 433 ftaat. Vertaaler. 04  >i5 Verklaaring van den eerjlen Brief ook, terecht, het volgende by: Non est, quod queramur , tut pretivfa xu^i^ix temporum injuria periisfe. Est petius, quod DEO agamus gratias, cujus provida erga nos benevolenliafaclum en, ut tot ac tanta retinuerimus, qua nobis ad falutem erudiendis abunde fuffkiunt. Het zelfde fchryft, hoewel met andere woorden, Joh. Ens, in zyne Bibliotheca Sacra, cap. IV, §.23, 24, 25 & 26; behalven het geen hy'er byvoegt, dac 'er geen Brief meer te vinden is, door den Apostel in de eerste veertien jaaren van zyn Apostclampt gefchreeven , in welken tyd hy evenwel ook veele Brieven moet gefchreeven hebben. Beza fchryft insgelyks by onzen Text.- Hoe omnino intelligendum est de qttapiam cdia Epistola, qum intercidit.- Nee enim etiam probabile est, Paulum plures episto» las tot annis non fcripjisfe, quam quot hodie exjlant. Calixtos acht het mede, in zyne aantekening op dit vers, waarfchynlyk , dat de Apostel van eenen Brief fpreekt, die verlooren gegaan is; en voegt 'er by: flatuendum est, efcriptis Apostolicisfuperesfe, quantum ad falutem fujficere Dominus providit. Mjj t«, volgens de gtwoone betekenisfe, van welke wy geene rede hebben, om af te wyken, de gebeele waereld (x-). nAun'cri; betekent: een gierigaard, gelyk "Whifi in het geheele Nieuwe Testament {.Eph. IV: ty alleen uitgezonderd) gierigheid betekent. q^>(*t*c , welk woord alleen in dit en het volgend vers, kap. VI: iq en Efh. V: 5 voorkomt, beteKcut op alle de .ze plaat zen eenen gierigaard. Aretius legt het won.icriyk nit: qui in omni negoiio fibi p'u:, q tam par est, anogia, (die zich in alle zaaken meer aanmatigt, dan hem toekomt.) Salmasics , en met hem Mosheim en Wolf vertaaien hec: een bedrieger , tegen eenen roever overgefteld, die anderen met geweld het hunne neemt. • r i. Door <.V*y«« verftaat Beausoüre Menfchen , die , met geweld, Goederenor Menfchenwegneemen. Mos- HHlMichiyfc, bl. 29P, dat 'er"geeneopenbaareftruikroovers onder verftaan worden. Deeze naamlyk wierden by de Grieken en Romeinen, gelykbyons, in het openbaar geftraft. Roovers zyn hier Menfchen, ■ „ die f» Ik weetniet, of ik het durve zeggen, dat deeze verklaaring de zaak duisterer maakt, dan zy te vooren was. Ook verklaart Paulus zelf vers 11 zoo duidelyk wat hy hier door Hoereerders van deeze waereld vei ftaat, dat daaromtrent, dunkt rry "een twyffel kan overblyven. Te weeten , uit de tesenoverftelling van dat vers blykt, dat hy in onzen Text het oog heeftop hoereerders, die. zich nht Broeders lieten noemen, dat is die niet tot het getal der Christenen behoorden. En dit bevestigt de Apostel, wanneer hy vers 12 zegt: want, wat taanmy die aan, die luiten zyn? En dus zien wy dan, dat Paulus bedoelt te zeggen: " myn oogmerk is niet, u allen omaan" met hoereerders enz. die niet onder het getal der Lbns" tenen behooren, te verbieden, want dan zoudt gy deeze wae- reld moeten verlaaten; maar zo iemand, die zich een Ums" ten noemt, zich aan deeze ondeugden fchuldig maakt, wil " ik dat gy met hem geenen geaieenzaainen omgang heoben " zul'e. Wanti> *'»*V«« sVl jIs-oTesWsi&a/, gelyk Paulus Rom. XII: 5 fpreekt. Dan Raphelius leert ons, dat Polybius ook het woord itptiMi» in de betekenisfe van debere gebruikt heeft. De woorden Iok'oati èjrsxS-tït ver¬ klaart Hombergh , geheel ten onrechte , op deeze wyze: debetis ex mundo jam exiisfe. De HeerB. Stark geeft hem zyne toeftemming , gelyk mede de zogenaamde Theophilus Aleth^eus , in het 25 deel van zyne Ophelderir.ge der Zwaarste Scbriftuurplaatzen. Zyverklaaring luide dus : " gy moet u niet vermengen ,, met de hoereerders van deeze waereld, of met de ,, gierigaards , of met de roovers, of met de Afgo„ difchgezinden, nademaal gy uit de waereld reeds „ behoort uitgegaan te zyn. " Erasmus vertaalt het ook verkeerd: Utinam videlicet e mundo exüsfetis. In zyne aanmerkingen fchryft by, dat £«« hier, in plaatze van t'iS-s, utinam, ftaat. Beza  aan de Corintben. Hoofdjl. V: 9» io. 221 Beza antwoordt hier, met rede, op, dittVsl nergens utinam betekent. Hy vertaalt het: debetis ex mundo exire. Hy oordeelt teffens, dat ook de oude Latynfche Overzetter het niet kwaalyk getroffen heeft, die het vertaalt: debueratis , dat is, gy hadt reeds voor langen tyd uit de waereld moeten uitgaan. Debueratis oetekent het zelfde , als debuisfetis; alleenlyk is het eerste cierlykcr gezegd. Op dezelfde wyze is het gefield met debebatis, en deberetv. Het laatste komt meer met den aart der Hoogduitfche taaie overéén , en daarom heefc Lutherus het te rechc vertaald: tfs tnfistct t>tc fwtit rarnnctv/ of uit de waereld gaan. Dit wil niet zeggen, gelyk Ambrosius, het opvatte, gy moest flerven, maar, zoo als Mosheim het verklaart: " gy „ zoudt niet alleen uit Corinthe , maar uit de geheele „ waereld moeten vertrekken, zo gy den Burgerlyken „ omgang met andere Menfchen (j) wildet myden." Thans komen wy wederom op de verklaaring van Hombergh, die Wolf bondig wederlegt, en Alber. ti ook verworpen heefc. Hy vercaalc hec: quia debetis ex mundo jam exiisfe. 'E*ii — fchryft hy — kan hier niet alioqui betekenen , maar moet door quia vertaald worden. Ik antwoorde : i*A betekent nergens quia, maar overal alioqui. Waarom toont hy ons niet eenige plaatzen, of ook maar ééne, in welke irruquia betekent? Dat !£i*$i~> ook hetprosfens (den tegenwoordigen tyd) kan te kennen geeven, ftaat hy toe; maar hier ter plaatze —— zegt hy kan het deeze be- tekenis niet hebben : maar ondertusfchen brengt hy geene de minste rede by, wan.rom het hier niet in den tegenwoordigen tyd zoude kunnen opgevat worden. Hy wil op zyn woord geloofd zyn. Ten laatsten verklaart hy dit vers op deeze wyze : " zo gy allen om„ gang met de Ongeloovigen wildet mydcn, zoudt ,, gy reeds uit de waereld moeten uitgegaan zyn, in„ dien gy van hun afgezonderd wildet zyn," Hoe weinig verfchilt deeze verklaaring van die der andere Uitleggeren? En is dit wel veel anders dan ee. ne (y) Beter mei alle zondaar en. Vertaaler.  ü22 Verklaaring van den eerjlen Brief ne Logomacbie (woordentwist) ? De wederlegging van Wolf komt, in de meeste ftukken, met de myne overéén. vers ii j is, 13. Maar nu heb ik u flechts gefchree} ïi ïye»4"* vat, heb ik vertaald: maar nu heb iku flechts gefchreeven. Dit is de meening van Paülds , die hier wederom kort fchryft. —— Het woord wi, zegt Elsner, betekent hier niet nunc, maar heeft vim adverfativm. Dan dit hebben wy niet noodig. Kort daarnaa zegt hy , met meer rede: Paulus non dliud fcribebat, quam ante fcripferat'. y De woorden Ut *■« *'?£A(p«;, tOt rS roi»»V« un rvH&htt, fluit Schwarz in zyne, anders zeer geleerd , werk Je Soltecismis N. T. p. 119» tusfehen twee haakjes, het welk hier niet te pasfe komt. Hy is van gedachten, dat Paolus anders een Soloscismus zoude begaan hebber. Erasmus dacht reeds, dac de woorden van Paulus hier flecht aan eikanderen hangen. Dan hy heeft dezelve niet goed famengevoegd (geronftrueerd.) De woorden hangen op de volgende wyze aan een: indien iemand, die een Broeder (een Christen) genaamd •wordt, een hoereerder is enz. met dien zult gy ze'fs niet eeien, Beza bemerkte dit ook niet, en poogde, in zyne Overzettinge , deeze zwaarigheid door twee ftopwoorden weg te neemen. T»tlv*et betekent hier niet eïusmodi, zoo als Beza het volgens de gewoone betekenisfe , vertaald heefc , maar het ftaat hier ia plaatze van rivr», gelyk vers s. 7H *'oe«x> Zoo ftaat in fommige Uitgaaven, ook in die  'ahn de Corintben* Eoofdji. V: ir—13, 223 die van Mixlios. En Wolf keurt dit ook niet af. Dan wy moeten buiten twyfel l leezen. Gelyk wy het zoo ook in de Uitgaaven van Beza, Erasmus, Schmidt, Mastricht, Bengel en Schoettgf.s vinden. Millius en Wetstein brengen veele Hand. fchrjften by , 'n welke $ ftaat. De oude Latynfche Overzetter heeft hec ett vertaald, waar uit men niet zonder rede, befluit, dat hy ook in zyn Handfchrift al gehad heeft. En zoo is het 00'; door "Lutherus vertaald, gelyk mede in de Hollandfche, Franfehe en Engelfche Overzettingen. t» *u*ttia faVttüjt&tuii, net denzelven zult gy zelfs niet eeten. r*»» op de benoemingen van de fchoole van Pyth\goras en Aristoteles gedoeld wordt, is reeds bekend. Grotius, Hunnius, Lange en Hombergh vertaalen het woord gebiedender wyze: gy moet ben oordeelen. Het welk ook niet onwaarfchynlvk is- , . _ rrV yL p«> *«/««» fcüicet x^ixu, fchryft Camerarius Beza heeft het ook vertaald : quid mea interest etiam? Wolf handelt ook zeer geleerd over deeze fpreekwyze. By de fchandelyke verandering van deeze woorden, of liever vervalfchicg van den Text, van Clericus, in zyne Ars critva, T. II, p- 34$M- ™ ik my niet ophouden. De Heer Aleerti laat daar teeen ook zyn rechtmaatig misnoegen blyken (z). t.i; ii f"|« o' ©MS xSltu, maar de geenen, die buigen onze Gemeente zyn , oordeelt Godt. Grotius en Bengel (zoo wel in zynen Gnomon , als in zyn Apparatus Cri- (- j Evenwel drukt hy zich daar over vry wat gemaatigder uit dan onze Schryver, noemende het eene geestige maar ftozite jrishriZ (iVgeniofa , fed audax crifis) waar tegen alle de Handjchrif ten 'ihyden, en die geenZhis noodzaaklyk is. Deeze leezing van Clericus zelve, zoo wel als de naamen van meer andere geleerden, die zich daar tegen verzet hebben, kan men by Wolf in zyne Curts in h. I, vinden. Vertaaler.  aan de Corintb. Hoofd. V: ir—13. VI: r, 2. 225, ticus) en Lange, die hec van hec algemeen oordeel over degeheele waereld verftaat, leezen k(hü , hy zal oordeelen. En dus moet ook in het Handfchrift van den ouden Latynfchen Overzetter geftaan hebben , dewyl hy hec insgelyks julicabit vertaald heefc. Lutherus heeft hem gevolgd, by wien men leest: Godt zal, die buiten zyn, oordeelen. Kx/ Igpfrïrf T£» t| vpZv avrü*. Ik vertaale het woord ««/ hier door derhalven. Doet derhalven uit uwe Gemeente den (bovengemelden) kwaaden Menfeh weg. De zaak zelve leert duidelyk genoeg, dat .««/hier deeze betekenis heefc. Ook ontmoeten wy het in dien zin op andere plaatzen, te weeten Joh. V: 29, X; 28 en XV: 8. Dat het in onzen Text dus moet vertaald worden, heeft Beza ook aangemerkt. Dat de Apostel onder rlv den bloedfchender verftaat, daar omtrent zyn de Uitleggeren hec ééns; zoo als Franzius Orac. LXXXII, p. 531, Bengel , Wolf , V' 3?7> Homberg , p. 249 en Mosheim bl. 302. Lightfoot leest in den toekomstigen tyd: gy zult hem van u weg doen , en merkt ceffens aan , dat Deut. XVII; 7 uitdruklyk deeze woorden ftaan: *«/ ëf»£?(s xii ,fth*v, verftaat hy te recht zulke Menfchen, die in de Christlyke Kerk met geacht werden. Daarentegen begaat hy eenen groo ten misflag, wanneer hy mlmperativo vertaalt* collocate, waarin hem Grotius , Estius, Calutos en Eeausobre, gevolgd hebben. De Overzetting van Lutherus: als gy over tydelyke goederen zaaken hebt (twist) aan neemt cy de geen°n die by de Gemeente veracht zyn, en fleltze°sot recbteren, is dubbelzinnig. Dan 'er is maar eene kleine opmerk, laamneid noodig, om overtuigd te worden , dat hv het niet gebiedender wyze, maar, zoo als wy, gy [feit ze tot recbteren, wil verftaan hebben. &J J Ik moet het tot uwe befebaaming zeggen. Het woord het welk wy hier vinden, betekent: iemand bejehaumd maaken. Eeausobre begaat hier eenen kluch- tigen 00 Om onze Leezeren te overtuigen, met hoe veel recht de Heer Heuman hier de verklaaring van Lightfoot verwerpt, en met rede. eener opzetlyke wederlegging onwaardig oordeelt, zal ik dezelve hier /ene plaats geeven. Hv s naamlyk vaü oordeel, dat de kwaade Engelen in deeze waereld door fommige Menfchen zullen geooideeld worden " » W?m; /egt h/ is het niet waar, dat ieder waa- „ re heilige, die met de heilzaame genade vervuld is in ze„ keren zin de Duivelen oordeelt ? Is het niet waar, dat hw „ hen door zyne Heiligheid befchuldigt, door zyne Vroom- " 'ielduveid°emj' door ^n geloof P7ni8t . door zyne lyd„ faaroheid aan het kruis hecht? '* Het geen hy 'Cr meer van zegt, zie men byjWOLF, in zyne Curce ad vers 3, diedemoev te genomen heeft , om deeze zonderlinge verklaaring van Lightfoot zeer breedvoerig voorteftelien. Vertaaler 3  2 3o Verklaaring van den eerflen Brief tiaen cn byna befpotlvken misflag , wanneer hy doof rTo.it de Meesters in de Rechtsgeleerdheid verftaat. De ééne Broeder ftaat tegen den anderen voor een rechtlank. Dit vertaalt Grotius te recht: cum fratre hurat Raphelius maakt hier by , m zyne Aantekenmlen uit Xenophon, deeze aanmerking: Llhpjts, deest Zint*,, ficut mox *«i *«>■>«, deest ; ficut Lattn» dicitur idque; aan welke zeldfaame verklaanng Wolf zyne toeftemming niet hadt behooren te geeven. vers 7 , 8. Het is reeds eene groote fout (eene groote onvolmaaktheid) onder u, dat gy met elkander en in pro. ces zit Waarom laat gy u niet kever onrecht doen? Waarom lydt gy niet liever febade? Maar gy doet onrecht en febade en aal voel aan Broederen. Het woora nrtft*, het welk Pasor , in zyn Lexicon, p. 325, dimimuo vertaalt, kan niet beter, dan door feut of gebrek worden overgezet. Het betekent naamlyk eene zaak, waar aan iets ontbreekt, dat is, eene onvolmaaktheid; want waar aan iets ontbreekt, dat is onvolkomen. Clericus vertaalt het woord omnino, in welke betekenisfe het kap. XV: 29 ook voorkomt. Door »W* verftaat Beza, verkeerdlyk, imleHtiitatem animt, unde lites & controverjm orimtur (zwakheid van het gemoea, w iar uit twist en onëenigheid gebooren wordt.) Maar x?i^r« vertaalt hy, te recht, door judicia, gy twist en pleit .gaerne tegen eikanderen. ' Eramus drukt de meening van den Apostel zeer goed on de volgende wyze uit : Injuriam, quam acceperis, ita ferre debes, ut damnum pati non recufes potius, quam cvm ecclef.ee offendiculo jus tuum judicia perfequaris (gy moet eene verongelyking , u aangedaan , liever verdraagen, dan daar over, tot ergernis van de Gemeente, recht zoeken.) . k«f ™Ct» vertaalt Raphelius, in zyne aantekeningen uit Herodotus , zeer goed: idque, fin^ £? qiadem , prceferiim. En zoo wordt ook oy oRO- tius en Beza te recht overgezet: damno ajjmtts, gy doetfehade. wJ  aan de Corintben. Hoofdfl. VI; 9— ro. 231 vers 9 , 10. Of weet gy niet, dat de onrecbtvaerdi. gen het Ryk van (Jodt niet beërven zullen. Dwaalt niet ƒ Nocb de hoereerders , nocb de afgodendienaars , noch de cv erf peel der s, noch de weeklin^en, noch de jongens febenders , nocb de dieven, nocb de gierigaards, nocb de zuipers, nocb de lasteraars, nocb de roovers , zullen Gods ryk beërven. Door de onreebtvaerdigen worden allen bedoeid , die hunnen naasten opzetlyk nadeel doen» Door alle voorbedachte zonden verliest men Godts genade, en by gevolg ook, wanneer men zich voorbedachtlyk tegen zynen naasten bezondigt. En hoe kan men , zonder de genade van Godt, zalig worden P De meeste zonden, van dewelken hier gefprooken wordt, hebben geene verklaaringe of befchryvinge noodig. Alleenlyk ten opzichte van a-ó^»< heeft Bengel, in zynen Gnomon, terecht aangemerkt, dat de Apostel deeze zonde daarom in het byzonder beftraft» dewyl zy by de Heidenen voor geene zonde gehouden, en dus ook door hunne Overheden niet geftraft wierdt. Om deeze rede waarfchuwt Paulus de Corinthers zoo ernstig en nadruklyk tegen deeze ondeugd , 2 Cor. XII: 21 —— de Romeinen, Rom. XIII: 1 de Galaters, Gal. V: 19; en andere Christlyke Gemeentens. Deeze aanmerking van Bengel is zeer goed. De weeklingen worden ook by de Grieken pkx«k\i en by de Latynen molles genaamd; gelyk Beckman , in zyn Boek, de origin:bu< Laiince Linguee, ƒ». 553 , toont. Hoe gemeen deeze ondeugd onder de Heidenen geweest is, kan men by Wolf' zien. —»- Grotius dwaalt by vers 10, wanneer hy denkt, dat vK^Urm hier eenen Menfeh betekent, qui in contractibus fide^n fallit, aut qu;y:s v.odo alium circur.ivenit (die zyn woord breekt, of op eenige andere wyze iemand misleidt.) Glassius verklaart het pag. 1814, met Flacius, op deeze wyze: Negat Paulus, molles intraturos in ccelum, intelligens impuros cinzdes, qui mblliculi esfe jludebant, ut tanto magis irritarent cdiorwn Sodomitarum in fe libiainem. By Martials, lib. lil, Epigr. 11, zyn mollis en cincsdus insgelyks woorden van dezelve betekenisfe; P 4 en  $32 Verklaaring t den d;ensc „ des Heeren; en de heer is eeu H.-er ook over ons „ lichaam. En het zelve zat niet vernietigd', maarten „ geenen dage wederom opgewekt worden, en in aÏÏè eeuwigheid zyn beftaan behouden. Wesh^Kea wy „ ons lichaam vooral niet ontheiligen moeien." Laat ons nu ook eens andere Uitleggeren hooren fpreeken. vers 12. Zoo fchryft Grotius ook: i|*t>V/«£«f9-«'»■« gebruikt wordt. Dit is niet ongewoonlyk, en hier ter plaatze (trookt het zeerwel: hy zondigt aan zyn lichaam , of hy bezondigt züb aan zyn eige tichaam. vers 19. "h ivK Zweert. Grotius : annon cogitatis ? Bedenkt gy niet? vers 20. 'Hyaja'oS-fjr! riftiïr, datis, gy zyt duur gekocht , magno pretio (voor eenen duuren of grooten Erys.) Beausobre heeft ook , in zyne Overzettinge et woord grand gevoegd. Castalio verklaart het zeer goed : gy zyt duur gekocht, te weeten, door Christus. Laqué in Cbristi potejtate esfe debetis, ut fervus in emtoris fui. (Derhal. ven moet gy u aan Christus onderwerpen, gelyk een Haaf aan zynen kooper.) Dat het woord W hier igitur, deswegen of derhalven, betekent, heeft Wolf overvloedig beweezen. 'a' rui eV* tov ©in, Grotius: non folo creatiom's jure', verum etiam redemtionis jam diElce (niet alleen door het recht der Scheppinge , maar ook door dat der verlosfinge, waar van zoo even gefproken is.) Op dezelfde wyze fchryft Hunnius: concludit Apostolus, equum & justum esfe, ut Deo ferviant, Deunt g'orificem corpore pariter cif fpiritu feu anima fua, quia boze f uit Dei ex Ulo redemtionis jure, ideoque ad Domini laudem unice confe. renda. (De Apostel befluit, dat het recht en billyfc was,  aan de Corintb. Hoofd. VI: 12—20. VII: r,2. 237 was, Godt te dienen, en met hun lichaam en Geest, of hunne ziele, te verheerlyken , dewyl dezelve hen, uit hoofde van verlosfinge toe behoorden , en zy dus allen tot zyne eer moest gebruikt worden.) HOOFDSTUK VIL vers 1, 2. Maar op bet geen gy aan my gefchreeven hebt, geeve ik u hier mede bet volgend antwoord.. Het is eene fcboone zaak, indien een Men/eb in het geheel geen Vrouw aanraakt. Maar, op dat gy niet tot hoerery ver. valt, zoo hebbe een ieder zyne eige Vrouw, en elke Vrouw hebbe hmren eigen Man. Wy zien, dat de Corinthi. fche Christenen de Apostel, fchriftlyk, na eenige din. gen gevraagd hadden, ten opzichte van welke zy na-. * üer wenfehten onderricht te worden. Dezelve zyn vyf in getal. De eerste vraage: of het beter was ongehuwd te blyven, dan of men trouwen moest-— beantwoord hy vers 1,2. De tweede: of getrouwde lieden eikanderen den Huwelyks plicht mochten weigeren beantwoord hy vers 3—5. De derde: of weduwnaaren en weduwen behoorden te hertrouwen —— beantwoord hy vers 8, 9. De vierde: of een Christen zich van zyne Ongeloovige Vrouw behoort te fcheiden , af is hec, dat zy zyne Vrouw wenfehc te blyven, beantwoord hy vers rc—15. De vyfde en Iaatsce vraage, of bet aan ongetrouwden ce raaden was, zoo te blyven, of niet — beantwoord hy ver» 25 en volg. KoAè» ilvS-^uTta, Raphelius vertaalt het in zyne aan-, tekeningen uit Xenophon: het is eene fcboone zaak , bett is een groot cieraad, zoo wel voor lieden van bet Manlyk, als van bet Vrouwlyk geflacbt, ongetrouwd te blyven» Het is niet onwaarfchynlyk, het geen Raphelius en Zeltner gelooven , dat Paulus teffens op de vervolgingen doelt, als in welke tyden het in het geheel niec raadfaam is, te trouwen (b). Ten tyde van vervol- gin. (b) Dit' is niet alleen onwaarfchynlyk, maar zeer zeker. Want,  a3g Verklaaring van den eerfl, en Brief gingen hebben getrouwde lieden een dubbeld hart- ^•rwu««W «*T!>,}t in plaatze van hptim *»i*t*ii. Die leezing draagt ook de goedkeurig weg van Erasmus, Grotius en Aleerti Dan het zyn byna alle Latynfche Schryvers , die debitum hebben , her. welk dus niet bewyst, dat iptUv de rechte leezing is. Zoo fpreekt de Apostel ook van de huwelyksgemeenfchap, dewelke echte lieden aan eikanderen fchuldig zyn gelyk Wolf ook, met andere Uitleg, geren erkent. Maar als Wolf onder de Uitleggers, die l$uxh voor de rechte leezing. houden, MÏllius insgelyks telt, dwaalt hy. Want in de § 632 van de Prolegomena (welke plaatze hy bybrengt) fchryft Mil. lius , dat men óipufopim, in c veranderd heeft, ceu paulo verecundius (als wat eerbaarder) hoewel ikniet zie, waar in dit wat eerbaarder beftaat. Wanneer Paulus fchryft: de Vrouw beeft geene macht over haar lichaam, maar baar Man; en op dezelfde wy. ze treeft de Man geene macht over zyn lichaam, madr zyne Vrouw, verklaart hy zich in het volgend vers: de ééne echtgenoot onttrekke zich den anderen niet, ^ «v«s-i. gstiTf Dat Awtrtmm hier deeze betekenis heeft, blykt uit het naastvolgende: ten zy met wederzydfch goedvinden, ei n «, £'k evu.iex>&'* komt naderhand wederom by elkandenn. Te wecten Man of Vrouw kunnen nocb. moogen eikanderen den Huwelyks plicht ten éénenmaale weigeren. Fesseliüs verklaart het ooWde congresfu conjugali, in zyne Adverf. lib. II, cap. 16, § 7. TivmtKf4« heeft Lutherus zeer onduidelyk vertaald- de onkuifebbeid. Ik vertaale het: onvermogen om zicb te onthouden. En dit is. ook de meening van Paotus De eene echtgenoot, zegthy, moet den anderen'den huwelyks plicht niet lange weigeren, ten einde dien, door al te lange onthouding, in geen gevaar te ftellen, van hoerery of overfpel te bedryven. De Satan neemt zulke gelegenheden gaarne waar, om de .Menfchen in zonden te ftorten. . . Wanneer AoGUaTiNUS, in zyn Enchmd. cap.jS, uit deeze plaatze wil bewyzen: quod peccatum fit , con~ fuefcere cum.conjuge carnulis voluptatis cauja, begaat hy eenen grooten misfiag. Het is natuurlyk aan deeze daadeioen, dat zy wellust veroorzaakt, en zónder wellust kan geene vleefchlyke gemeenfehap , het zy in, of buiten den echt, plaats vinden. Godt zclr heefc dit zoo gefchikt, en het is dus van hem afkomstig. vers 6. Maar dit zeg ik uit toelaotinge 5> en niet by^ «me van een Gebod. Tw° h ««»•<* , èv **r' irnaynu Erasmus: dico meam fententium, non autem ■brctcipio, ik zeg niet, dat Christus dit bevoolen heefc, maar het is myn gevoelen. lmusfchen is hec de Heilige Geesc. die door my fpreekt; en het is dus waar, het geen ik zegge. —— Ik heb den Geest van Godt, fchryft hy vers 40, 3 3 vers  aan de Corinthen. Hoofdft. VII: 7. &4£ vers?. Want ik wenfibtte gaerne, dit alle Menfchen •waren, gelyk ik. Maar een ieder beeft zyne byzonderS gaave van Godt, de één deeze, de ander wederom eene. andere. Dit verklaart Korthqlt in het achtfte (tuk van de Deenfche Bibliotheek, bl. 569; op deezewyze: " De Apostel fpreekt niet van den ongehuwden „ ftaat, als of hy wilde, dat alle Menfchen onge3, trouwd zouden blyven, maar over de gaave vanont3, houdinge, het geen klaar blykt uit de volgende s, woorden. De Apostel wenfchte ■ zeg ik —- dat alle Menfchen de gaave van onthoudinge had„ den, en dus belet ons niets , te beweeren, dat hy 3, van alle Menfchen zonder uitzonJeringe fpreekt. Ook zoude men niet behoeven te vreezen, dat hec Menfchlyk geflacht zoude ondergaan , al ware het s, ook, dat alle fterflingen in den hoogsten graad de „ gaave van onthoudinge bezaten; dewyl zy des niec ,, tegenftaande huwelyken konden aangaan, om hun ,, gedacht voort te planten." —— Beter antwoord men, dat Paulus van den Heiligen Geest die byzondere gaave ontfangen hadt , van nimmermeer tot vleefchlyke gcmeenfchap de minste neiging gehad te hebben (c). Daarom fchryft hy ook : een ieder heeft zyne gaave , xn^p* , om te doen zien, dat veelen deeze gaave van Godt moet ontfangen hebben. Het is te verwonderen , dat veelen van gedachten geweest zyn , dat Paulus gehuwd is geweest : gelyk van dit gevoelen waren , niet alleen onder de Ouden, Clemens van Alexandryen, Eusebius, en Isidorus van Pelusium; inqar ook, onder de laaterc uitlegkundigen , Erasmus, Grotius, Sam. Basnage, in zyne Annal. ad ann. 54, § 22, 23, 24, ja zelfs Lutherus (c) Hoe de Heer Heuman dit zoude hebben konnen bewyzen , beken ik niet te weeten. Ook zie ik niet dat de eer van Paulus by deeze veronderfteliïng zeer veel wint. Hét is, dunkt my, een grooter bewys van heiligheil, vleefchlyke bè* geertens gchid en overwonnen te hebben, dan Van de begeertens ze've ten éenemaale ontbloot te zyn. Vertaaler. VUL Deel. Q  242 Verklaaring van den eerften Brief bus, in het tweede deel van zyne Werken , (Hoogd* druk van Jena) bl. 199 enz. Arnold is insgelyks van dit gevoelen , in zyn Boek over het gehuwde leeven der eerste Christenen, kap. IV. §20, bl. 147 enz. gelyk mede zeker Predikant in Holftein, Christi aan Godtueb Kock genaamd, die in eene Opzetiyke Verhandeling beweerd heeft, dat Paulus getrouwd geweest is. En aan dit gevoelen geeft Natalis Alexander insgelyks zyne toeftemming, in het vierde deel van zyne Kerklyke Gefcbiedenisfen , bl. 99. Ik befluit met de woorden van Hieronymus , die in zynen 22 Brief, p. 91, fchryft: non funt audiendi, qui Faulutn uxorem ba. buisfe confingunt (zy verdienen geen gehoor, die verdichten , dat Paulus eene Vrouw gehad heeft.) vers 8, 9. Maar ik zeg tot de ongetrouwden, en tot de Vrouwen, dat het baar wel ftaat, zo zy blyven , gelyk ik. Maar zo zy zicb niet kunnen onthouden , moogen zy trouwen; want het is beter te trouwen, dan brand te lyden. Dat Paulus hier de Weduwnaaren mede influit, behoeft niet beweezen te worden. Loquüur de lïbidinis incendio —— fchryft Erasmus —- moleftiaque corporis tionfe continentis (hy fpreekt van den brand der wellust en van demoeylykheid van een lichaam, dat zich niet wee't te onthouden.} Suicerus verklaart het , Torna II, p. 895 , ook niet kwaalyk : Tto^c&^ est libidine intus ita ar der e feu ceftuare, ut magna perturbatione agitetur animus, nee posfis Deum pacata ac tranquilla con< fcientia colere (het woord w^CSt-ai betekent, inwendig derwyze door wellust branden of kooken, dat de ziele daar door op eene geweldige wyze beroerd wordt, en jnen Godt niet met een ftil en bedaard geweeten kan dienen.) Hy brengt ook de woorden van Theodoritus by, dewelke zegt: fi concupifcentias impetum ferre non potestis, £ïf ad fuftinendum hoe certamen imbecillo es. tis animo, mdlalex prohibet, quo minus matrimonium con» trabatis. (Zo gy het geweld der vleefchlyke begeertens niet kunt wederftaan, en te zwak zyt, o:n dien ftryd uit te houden, is 'er geene wet, die u verbiedt te trouwen.) Datook de Latynendus fpreeken, tonnt Ees«  aan ie Corintben. Hoofdfi. VII:S-*rr. 243 FEsselius, Adverf. lib. II, cap. 22, §, 3. Zooze°x Ovioius , by voorbeeld: a deique in vugme virgo ; en. Lucretius: jumi.e conjiatus amore ignis fub eius pectore giifcens. Hier uit volgt ook, dat voor de tweede en derde maale enz. te trouwen, niet verbooden is, fchoon de meeste oude Kerkvaderen van die gevoelen waren, ea ook nog veelen onder de laatere Schryveren zulks beweeren. Cyprianus noemt de kuifchheid der Weduwen, geestig, castitatem laboriofam. vers lo, 11. Maar den getrouwden gebiede, niet ik maar de Heer, dat de Vrouw zich niet van haaren Man zal fcheiden. Maar zo zy zicb al van bem gefebeiden heeft, zal zy of ongehuwd blyven , of zicb met haaren Manne wederom verzoenen; en dat ook de Man zyne Vrouw niet van zich moet laaten gaan. Christus heeft de echtscheiding Matth V: 32 en XIX; 9 verbooden 00; die zich van zyne Vrouw fcheidt zegt hy ter laatst- gemelde plaatze, bet zy dan wegens hoer ei y, eneeneandere trouwt, doet overfpel. vertaaien Grotius en Glassius te recht jubeo, prmripio. Dan de laatste voegt 'er nog bv * „ de Heer beveelt het, en Paulus gebiedt het insge„ lyks , als een Apostel, die niet kan dwaalen." Zo men vers 10 nauwkeurig overwogen heefc, zal men bevinden, dat vers 11 geene andere, dan de volgende betekenis kan hebben: " by aldicn iemand lusc „ krygt, om buiten het huwelyk te leeven, en zich „ dus (d) Wel te verftaan de echtfeheiding, die, zonder voorkenmsfe van den Rechter, door eenen Man op eige gezag ondernoomen werdt. Zynde het by de Jooden in gebruik! dat een Man, wanneer hy zxh van zyne Vrouw wilde ontdoen, haar flechts eenen fcheidbrief gaf, -waar door zy vryheid verkreeg, om eenen anderen Man te neeinen. Dat hier uit verlcheidene misbruiken en ongeregeldheden moesten ontftaan, behoeft niet beweezen te worden ,• en het is dus niet te verwonueren dat onze Zaligmaaker zich tegen zulk een gevaar-' !yk gebruik gekant hejft. Vertaaler. ö 4 Q 2  244 Verklaaring van den eerften Brief „ dus van zyne Vrouw wil fcheiden ; die necme 'er „ eens eene proeve van. Maar zo hy naderhand we. derom lust bekomt tot huwelyks gemeenfchap, nee3, me hy haar weder tot zich, en blyve in den echten „ ftaat. " En het zelfde is de betekenis der volgende woorden : " ook de Man zal zyne Vrouw niet van „ zich laaten. " Mosheim heeft over deeze twee verfen zeer byzondere gedachten voorgefteid (e), die ik aan myne Leefde) Het zoude te wydloopig zyn, deeze gedachten van den ■Heere Mosheim hier in haar geheel voorteftellen,- men zal ze genoeg kunnen opmaaken uit de volgende vrye vertaalinge, of uitbreidinge , die hy van deeze woorden geeft: " Op uwe vraage, aangaande de echtfcheidinge, behoeve ik niet breed„ voerig te antwoorden. Jesus Christus zelf heeft, door een klaar en uitdruklyk bevel, de vrymachtige echtfcheidin„ gen, die onder de Jooden voor zynen tyd zoo algemeen waf, ren, verbooden. Ik verbiede u daarom in zynen naame, „ dat noch eene Vrouw haaren Man , noch een Man zyne „ Vrouw, zonder gewichtige en dringende redenen , verlaa„ te. Intusfchen weet ik, dat 'er zich fomtyds byzondere ge-. „ vallen op doen, en dat inzonderheid de Vrouwen dikwils, „ omredenen, die geenen kleinen fchyn van rechtvaerdigheid en billykbeid hebben, de huizen van haare Mannen verlaa„ ten, en zich wederom na haare Ouderen of bloedverwanten „ begeeven. Ik heb gehoort, dat by u eenige dergelyke ge: 3, vallen zyn voorgekomen. In zulken gevalle wil ik eene „ Vrouw niet dwingen, om by haaren Man te blyven. Haare „ tegenwoordigheid by hem zoude nadeeliger kunnen zyn, „ dan haare afwezenheid. Laat baar, hetgeen zy doet, by „ den Heer verantwoorden. Dan hier door wordt haar niet , veroorloofd, weder eenen anderen Man te neemen. Hoe J, zeer zoude niet het kwaad en bedorve hart der Menfchen , deeze toelaating misbruiken ? .Welke bedroefde en ergerlyka }, voorbeelden zouden wy niet beleeven, indien het aan Vrou- wen, die zich van haare Mannen afgezonderd hebben, vryv _,, flondt, wederom andere Mannen te neemen? Eene Vrouw, die recht meent te hebben , om haaren Man te verlaaten, • „ moet de rechtvaerdigheid van haare zaak aan de geheele I, waereld bekend maaken. Zy moet daarom of haaien Manns »m  aan de Corintben. Hoofdjl. VII; 12—14. Mj Leezeren overlaate , om na te leezen en te overweegen. vers 12, 13, 14. Maar den anderen zeg ik, en niet Cmec uitdruk yke woorden) de Heer. Indien een Broe. der eene Ongeloovige Vrouw beeft, en dezelve ook te vre.. den is, om by hem in buis te blyven , dan fcbeide hy de. zelve met van zich. En indien eene Vrouw eenen Ongelovigen Man beeft, en deeze gaerne by haar wil blyven, dan fcheide zy zicb met van hem. Went de Ongeloovige Man is door zyne Vrouw geheiligd , en de Ongeloovige Vrouw is door haaren Man geheiligd. Want anders zou» den immers uwe Kinderen onrein zyn, maar nu zyn dezeU ve heihg. Grotius verklaart deeze woorden: niet ik, ZV i^' gfheel verkeerd, en daarom wordt zyMncn^' :ianUfId001',CAL0VIÜS te rec"t verworpen. /ï*3",11^ beJer: " ikze*" ^s een VJ f -?P cStek .En 200 °°k Estius : filicet doüus a fpiritu San&o. Want zegt Paulus vers 40 — ik heb ook den Geest van Godt. Beza verftaat net op dezelfde wyze. In de verklaaring van vers 12 tot 17 van Mich.Roszal, die men in den Thefaurus Hahtanus, p. 798— 809 kan vinden , is byna alles verkeerd. Hy heeft genoegfaam in alles wat nieuws willen zeggen, endaar ooor boven andere Uitleggeren zoeken uiftemunten. Anders zoude uwe Kinderen onrein zyn; ma» nu zyn dezelve heuig Wolf verwerpt de verklaaring van Fis. . met he,t grootfte recht. Mosheim ftelt bl. 1M ook eene gedachte voor, diegeene toetie houden kantf) Gro. „ het kwaad, het welk hy haar heeft aangedaan, vergeeven» „ indieö hy beterfchap belooft, en wederom by hem gaan' „ ot, zo haar dit onmooglyk valt, ongetrouwd blyven " De redenen van deeze verklaaringe verdienen by Mosheim zeiven nageleezen te worden. Vertaaler. (ƒ) Dezelve komt hier op uit , dat Paulus in deeze woor- 13  Verklaaring van den eerften Brief Grotids verklaart het geheel verkeerd: jam vero liberi vestrifuntrnundi, id est, Deograii, quia Deus ad educaiionem liberorum opitulacurparti meliori; cujus exemplum babemus in Timotheo. Beza verklaart hec ook niet veel beter: faubla est jidelis & infidelis conjunctio in matrimonio ex co, quod liberi inde pracreali cenfentur esfe in Dei foedere. JSon alia cauja est, cur fanclorum liberos ad bap. tismum' admittamus, quam quia fanÜifunt, id est infoe. dere comprebevfi. Hv bekent het oog te hebben op de woorden van Godt, Gen. XVII: 7, toe Abraham. Tusfcben my en v en uw 'Laad naa u wil ik een Verbond oprichten, dat bet een eeuwig Verbond zy , op deeze wyze , dat ik uw Go-lt zy, en de Godt ven uw zaad naa u. Maar worden dan de kinderen van Menfchen, die eenen Onchrisdy]cen wandel voeren, niet ook gedcopt? De verklaaring van Wolf is even zoo weinig aan te neemen: Impuri esfe negantur ideo, quia ex alter0 paren, te ftdeli prognati funt. ha fantlitas Ma pendet afanmta. te alterius conjugis, qua ut in ipfum conjugiwn cadü, ita £? in liberos. . 0 Beter is de verklaaring van Hackspan, in zyne byl. lo^e Disfertat. Theologie. & Philologicarum, en wel pag. «?cl k i'V *fr infidelis fanStificatur per muiierem jide. tem' §contra, quianempe ufus conjugii utfantlits, hoe est confeientiam uxoris aut viri non l&dens, concesjus est, five quod mor cum viro infideli cobabitare posjit (hen onoeloovig Man wordt door zyne geloovige Vrouw geheiligd, en omgekeerd, dewyl naamlyk het huwelyk, als heilig, dat is, als eene zaak, die niet tegen het geweeten van Man of Vrouw ftrydc, geoorloofd is, of, met andere woorden , om dat eene Vrouw by haaren ongeloovigen Man (zonder misdaad) woonen ka jflaar nu zyn dezelven heilig, "hiru* betekent bet geen vist onheilig is. Men kan het ook op deeze wyze voorftellen: *Ay«>s inter dum pofitivum fenfum babet, & Jigmicat fanctus, interdum ba-'et fenfum negativum% & fignu rtcat %onimpurus, non prohibitus. (Het woord heefc ïbmcyds eene Heilige betekenis, geevende te keenem,  aan de Corinthen. Hoofdjl. Vil: 12—14. 24ï beilig ; fomtyds komt het voor in eenen verneemenden zin , en betekent niet onrein, niet verbooden.) Hier ter plaatze moet het in de laatstgemelde betekenisfe opgevat worden , in welke ook 1 Tim. IV: 5 hec woord t>v'»&r*i gebruikt wordt. De fpyie — leezen wy aldaar — wordt door Godts woord geheiligd, en door bet gebed, dat is, opnleeze wyze gebruikt, is zy niec onheilig, maar kan op eene Gode welbehaaglyke wyze genooten worden. Zoo betekent ook **$ae)s {rein) Tit. I: 15, niet onrein, niet verbooden. En Hand. X: 15 eene fpyze voor niet verbooden of niet onrein erkennen. De betekenis van deeze woorden komt dan hier op uit: wanneer een Heidenfch Man eene Christinne tot zyne Vrouw, of eene Christinne eenen Heidenfchen Man heeft, en zy by eikanderen willen blyven, kan dit zeer wel gefchieden. De kinderen, die zy teelen, zyn niet onrein, dat is, zy moeten zich van dezelve ntetondoen, maar ze by zich houden, en op eene Christlyke wyze opvoeden (g). vers 15, (g) Ik beken, dat ik, naa het verwerpen van zoo veele verklaadngen van andere Uitleggeren, van onzen Schryver eene andjre verklaaring verwacht hadt. Zoude de Apostel het wel noodig geoordeeld hebben, echte lieden, waar van tea minsten één een Christen was, gebiedender wyze te onderrichten, dat zy hunne Kinderen niet moesten wegwerpen? (Want zoo drukt zicb de Heer Heuman eigenlyk uit.) Veel beter behaagt my de gedachte van Mosheim, dewelke hierop uitkomt: " „ de Christenen uit de Jooden verbeelden zicb, dat het ge» ,, vaarlyk was, eenen Heidenfchen Echtgenoot te hebben, dewyl zy alle Heidenen voor onrein hielden, en vreesden, dat deeze onreinigheid aan hunne geloovige Echtgenooten mede gedeeld zoude worden. Nochtans waren deeze zelfde lieden „ van oordeel, dat Kinderen uit zulk een huwelyk gebooren, ,, heilig, dat is, vry van deeze onreinigheid waren. Van dee„ ze begrippen bedient zich de Apostel, dewelke dus wil zeggen; " daar de Kinderen, uit diergelyk een huwelyk ge>, „ booren, naar uw eigen oordeel, niet onrein zyn , kan ' ira-  Ï4Ö Verklca-vig van den eerflen Brief vers 15. Maar by aïdien de Ongeloovige echtgenoot zich fcheidty moet gy het laaten gefcbieden. De Broeder of Zuster is in zulke gevallen niet gebonden. Maar Godt beeft ons tot Vrede beroepen. Lutherus heeft xuvl^tt vertaald: zoo laat hem zich fcbeiden. In onze taaie kan men het beter zoo uitdrukken: .200 moet gy bet laaten gefcbieden. Grotius verklaart het op deeze wyze: non obligatus est, ut cotlebs maneat, £f reconciliationem exfpeclet aut frocuret. (Hy is niet verplicht, om ongehuwd te blyven, en eene verzoening af te wachten of te bevorderen). Het laatste is valfch. Een verlaate Echtgenootis gewislyk verplicht, om te wachten, of haar Man of zyne Vrouw ook tot inkeer komt, en in zulk een geval hem of haar wederom amtencemen. De Broeder of Zuster is in zulke gevallen niet gebonden. 'E» 71 Ts ■niad-nit kan niet anders vertaald worden, dm, zoo als Lutherus het heeft overgezet: in zulke gevallen. Ov hiét^ureti, hy is niet gebonden, dat is, hy kan niet gedwongen wcr Jen, om het te veranderen. . Christus heeft Matth. V: 32 en XIX: 9 geleerd, dat men zich niet, dan alleen wegens overfpcl, van zyne Vrouw mag fcheiden. Hier fchynt Paulus het tegendeel te leeren. Maar ook alleen hy fchynt dit te doen. Hy fpreekt van eene kwaadaartige verlaating, dewelke den verlaaten Echtgenoot het recht geeft, om een ander huwelyk aan ie gaan. Beza verklaart het op deeze wyze: post quam fide'is omnia expertus fuerit, ut infidelem discedentem revocet ad officium. (Naa dat de Geloovige Echtgenoot alles be« proefd heeft, om den Ongeloovigen verlaater wederom tot zynen plicht te brengen). En noch éénmaal; retinendus est nobis infidelis conjux, atque omnibus deme- ren* „ „ immers bet huwelyk zelfs, waar uit zy zyn voortgekomen; ,, niet onrein geoordeeld worden. Derhalven moet gy vast,, rTellen, dat alle de onreinigheid, die gy vreest dat een Heiden zoude kunnen mededeelen , door zyne geloovi- „ „ ge Vrouw ■ — en omgekeerd wordt weggeno „ „ men ". Vertaale*.  aan de Corinthen. Hoofdjl. VII: 15. 245/ rendus officiis. Nam Deus vult, ut concorditur viramus (men moet eenen Ongeloovigen Echtgenoot by zicb trachten te houden, en door alle goede dienftcn aan zich te verplichten, want Godt wil, dat wy ééndrachtig zullen leeven). Zoo verre verklaart hy het goed , zoo wel als Mosheim , bl. 398; maar wanneer Beza 'er by voegt: donec vel eum ipfi de/en,mus, vel ad nos deferendos provocemus, (l ot dat wy of zelve hem verlaaten, of hem aanzetten , om ons te verlaaten,) treft hy de mccning van den Apostel in het geheel niet. Beter is de verklaaring van Hunnius : Paulus vult —— fchryft hy ■— ne fideles fua murojitate aut litigandl Jludio conjugibus infidelibus auj'am defertioms prcebeant, fed meminennt, Je in pace (beter adpucem) esfe a Deovocatos, quam pacem Cbrisliani custodire debeant, inprimis erga conjuges a fide Cbristiana disfentientes. (Paulus wil, dat de Geloovigen door onvnendlykheid oftwiscziektc aan hunne ongeloovige Echtgenooten geene aanleiding, om hen te verlaaten, zullen geeven, maar zich herinneren , dat zy door Godt tot vrede geroepen zyn, en dat de Christenen deezen vrede behooren te bewaaren, inzonderheid ten opzichte van Echtgenooten, die van het Christlyk Geloof afwyken). Wolf verklaart het zoo: fenfus est, infidelis faciat, quicquid ïibuerit, dimütat fidelem partem vel difcedat ab ea; nobis quidem id non licet, quibus pacis Jludium cum omnibus bominibus colendum injunclum est (de zin is: laat een Ongeloovige doen, wat hem lust, laat hem zyne Geloovige Echtgenoote van zich weg zenden, of zich van haar fcheiden ; ons ftaat dit niet vry, dewyl ons bevolen is, na den Vrede met alle Menfchen te trachten:) dan hy hadt de woorden: laat hem zyne Geloovige Echtgenoote van zicb voeg zenden, of zicb van haar f heiden, behooren uit te laaten, als met de meening Van den Apostel niet overeenkomftig. Mosheim keairt insgelyks de gewoone verklaaring voor de beste. Godt beeft ons tot vrede beroepen. 'e» fè ('<;>ƒ•* in plaatze van «'< b'i^'>hv, welke manier van fpreeken zeer gebruiklyk is. Godt wil, dat echtgenooten in vrede met eikanderen zullen leeven, zich (wanneer 'er onQ, 5 der  «50 Verklaaring van den eerjlen Brief der hen eenig verfchil ontftaan is) wederom met el» kanderen verzoenen, en by eikanderen blyven. vers ifj. Want boe kunt gy, Vrouw, weeten, of gy niet misfehien uwen Man zult hekeeren? "f gy, Man, of gy met misfehien uwe Vrouw zult hekeeren? Glassius verklaart het verkeerd (p. 772 en 2107) boe est, occafionem prcebebis tanto bono bonestate vit® fi? fideli perjuaJione. Mosheim heeft het beter getroffen, wanneer hy bl. 398 zegt: " betekent hier zoo veel, als „ bekeèren, tot het Christlyk Geloof brengen. " Ti y«j «ïa« ftaat hier, in plaatze van *<*W « yde Het woord r/gw komt 1 Tim. IV: 16 ook in deeze betekenisfe voor. Rom. XI: 14 verklaart de Apostel het op deeze wyze. Wanneer Paulus hoopt, fommigen zalig te maaken, fpreekt hy als een dienaar van Godt, die, door middel van Godts woord, allen, die het aannecmen, en deszelfs onderrichtingen volgen, ter eeuwigezaligheid brengt. En is dit wel iets anders, dan hen bekeerenP — In die zelfde betekenisfe fchryft hy Eph. III: 9, dat hy, als een Apostel, de Menfcben verlichtte. Die iemand verlicht, brengt hem tot het licht van eeuwige zaligheid; en dit is wederom niets anders, als hy bekeerd hem. vtrs 17. Maar, gelyk Godt bet eenen iegelyken heeft toegedeeld, en gelyk de Heer eenen iegelyken beroepen heeft, zco leeve hy. En dit is myn gebod aan alle Gemeentens. Hier wordt i*»r* *'« en ï**n» **, in plaatze van «ï« ttdrtt en ds f*»***, gebruikt. Dat dit ook op veele andere plaatzen gefchiedt, heb ik by Joh. I; 14, getoond. 'ei fi. Sommigen leezen * ui, of niet, en voegen het by het voorgaande vers. Men zie de aanmerking van Wols. Dan men behoeft op dat vers maar een oplettend oog te vestigen, om te zien, dat dit ongevoeglyk is. Theophylactus en Erasmus erkennen ook, dat U ui de rechte leezing is. Beza en Clericus zyn ook van dit gevoelen, dewyl dus in alle Hand. fchriften ftaat; en zy vertaaien het fed (maar) gelyk de sy-  aan de Corintben. Hoofdfi. VII: ic7—-19. 25* Syrifche Overzetter ook gedaan heeft. Ik heb het, met Lutherus, door doch overgezet —- men ziet wel, dat de Apostel, door dit •< ui, dit vers mee hec voor* gaande verbonden heeft. nsf<»r<»Tii'i' heb ik vertaald: leeven. In deeze betekenisfe wordt dit woord dikwils gebruikt. Lutherus voegt dikwils keven en vaandel te zamen. Ons leeven is een geduurige voortgang. Wy gaan v.n den éénen dag tot den anderen voort, tot dat wy eindelyk uit de waereld gaan. Gelyk Godt eenen iegelyken beeft toegedeeld, te weeten donum, (de gaave) zoo als Glassius 'er, pag. 1202 te recht by voegt. Zoo leezen wy ook 2 Cor, X: 13: Bfit^irst iun i ©sès. Men heeft 'er de genadegaave, e.truz, onder te verftaan, gelyk wy 1 Cor. I: 7 leezen: gy hebt aan geene gaave gebrek, 1» unh,) zx?,tuxti. En Kap. VII: 7: een iegelyk beeft zyne ly tonder e gaave van Godt, tiutw+t \fon xagisfia ï%u i'x ©Eui-. Erj 2 Cor. I: I t l to si; ipïs Gelyk de Heer eenen iegelyken beroepen heeft, zoo leeve by. Estius en Mosheim verklaaren het, ten onrechte, op deeze wyze: " niemand moet zich, zonder „ gewichtige en voldoende redenen, uit den Hand be„ geeven, waar in hy zich bevondt, toen hyeen Chris„ ten wierdt. Een ieder moet in zynen ftand blyven, zo dezelve met den Godtsdienst van het Evangelie ,, maar niet ftrydig is. " Het oogmerk van Paulus is, te zeggen : ' een ieder zy met zynen ftaat en toeftand te vreden, en murmnreere niec tegen Godt, dat hy „ hem niet in betere omftandigheden geplaatst heeft." Dit is myn gebod in alle Gemeentens, evrut /» rais i». x^jjjictf; traVssi; harao-a-ttecei. Dit kan op niets anders doelen, dan op het onmiddelyk voorgaande, te weeten, dat een ieder in den ftaat, waar in Godt hem geplaatst heeft, te vreden moet zyn, en nietmurmureeren. Men kan het dus ook zoo vertaaien: dit gebiede ik aan alle Gemeentens. vers 18, 19. Is iemand befneeden beroepen, die maa. ke zicb geenen voorhuid; en die onbefneeden beroepen is, laats  Verklaaring van den eirflen Brief laate zicb niet hefnyden. De befnyding helpt niets, en de voorhuid doet geen nadeel, maar bet komt op bet bonden 'pan Godts gebooden aan. Over deezen Epispasmus (li), leeze men de geleerde aanmerkingen van Drusius en ]ac. Cappellus, die ik hier niec uiczal fchryven; als mede Masius adjos. V,$,p. 1503, en Bartholinus de morbis Biblicis, cap. 26. Meer anderen, die hier o. ver gefchreeven hebben, kan men vinden by Fabriciüs , Bibl. Graec. lib. 111. cap. 11, §. 10. p. 336. — Dat in iËthiopien ook Vrouwen befneeden worden, en op hoedanig eene wyze dit gefchiede, leert Ludolph ons ïa zynen Commentarius ad Historiam JElbiopicam. In óeBions ixykfcbe Aankondigingen van 1753, ft. 96" wordt dit zeer geleerd befchreeven (i). Ik ken den Schryver; maar dewyl hy zynen naam wil verborgen houden, zal ik hem ook niet noemen. Veele andere Uitleggeren van den Epispasmus worden by Wolf aangehaald. Ik bezit ook eene zeer geleerde Academifche Verhandeling de Epispamo Judaico, door Jerem.Los. 6ius , in 1605 te Jena verdedigd. De he-nyling helpt niets, en de voorhuid doet geen nadeel, maar het komt op hel houden van Godts geboden aan. Christus wil Paulus zeggen — geeft geen acht, of (//) Het aantrekken van den voorhuid van ïn-nrirai^ftxi, attraho. Men vindt in de onderfchcidene vervolgingen, die de jooden ondergaan hebben, eenigen, die door zekere konstbchandcling den vooihuid wederom wisten op zyne plaatze te brengen, en aan één te hechten; om dus dit uiterlyk teken, d^tzy Jooden waren, te vernietigen. In den Thalmud worden zy daarom a-Tbn tiririritrixe}, atfraffowgenaamd. Men zie bebalven de Schryvers, door den Heer Heuman aangehaald, Hammond, in zyne aantekening op dit vers. Michaelis , Mofaifch Recht. D. V , § 249 bl. 159. Beausobre en Lenfant, in hunne Aantekeninge, Moldenhauer (JWaurcntttij ter fetocren ftelfctt enz, en Cun/kus, Republyk der Hebreen, D. I, bl. 483 485- Vertaaler. (2) Ik kan niet zien, hoe hier de befnyding van Vrouwsper. foonen te paste home. Nochtans is de zaak zelve waar,'gelyk men uit Nieubuhr , befchryving van Arahien, bl. 76 enz. zien kan. Vertaaler,  aan de Corintben. Hoofdft. Vit: io—^24. 1^3. of iemand befneeden of onbefneeden is. Nocb hec één, noch hec ander, is in de Christlyke Kerk van eenig aanbelang. Neen, alles wat Christus vordert, is, zyne geboden te houden. Die hem gehoorzaam is, en. daar door zyne liefde jegens hem aan den dig legt, wordt door hem wederom bemint. Mosheim drukt dit, bl. 403, met korte woorden dus uit: ' noch de „ befnyding noch de voorhuid is een middel tot of beletfel van de zaligheid. " vers 20, 21, 22, 23, 24. Een ieder blyve in bet beroep, waar in by beroepen is. Zyt gy als een knecht beroepen, zoo bekommer u daar over niet;, maar is bet, dat gy vry kunt worden, zoo doe bet nog liever. Want die als een knecht beroepen is in den Heere, is een vrygelaaten ■des Heeren. Zoo ook, die als een vrye beroepen is, is een Kneclt van Christus: Gy zyt (door uwen tcgenwoordigen Heer) duur gekocht; wordt (derhalven) vooral geene knechten der Menfcben. In welken toefiand, lieve Broeders, een iegelyk (door Godt) beroepen is, in denzelven blyve by by Godt. De Apostel hadt vers 17 gezegd: een ieder leeve, of, gelyk Lutherus het vertaald heeft, wandele, zoo als de Heer bem beroepen heeft. Ia dit en de volgende verfen past hy dit op verfchillende ftanden toe. Zo gy als een knecht beroepen zyt. Grotius verklaart dit zeer goed: " zo gy de leere van het Evangelie hebt aangenomen, en bekeert geworden zyt, toen gy nog een flaaf was. " Zoo bekommer u daar over niet, deeze woorden kunnen geene andere, dan deeze betekenis hebben: zy met uwen ftaat te vreden, dewyl Godt u daar in gefteld heeft. Maar is het, dat gy vry kunt worden, zoo doe het nocb liever. In het Grickfch ftnat: zoo-gebruik bet veel meer, firtKo» zsïrxi. De Aposcel wil zeggen: doe bet liever. Die als een knecht beroepen is in den Heere, is een vry. gelaaten des Heeren, dat is, hy, die door eenen Apostel tot het Christendom geroepen, en nu ook een Christen geworden is, kan niet meer als een flaaf, maar moet  S54 Verklaaring van den eerjlen Brief moet als een vrygelaaten, die nu volmaakt vry is, aangemerkt worden. Niemand is recht vry, dan die doet, het geen Godt bevolen heeft (£), want hy gebiedt ons niets, dan hetgeen ons goed en heilzaam is. Mosheim verklaart het, bl. 407 ook nietkwaalyk: " al wie door „ den Heer, of, door zynen Apostel, als een knecht beroepen is; is een vrygelaaten des Heeren; of, die „ is van de flaaverye der zondeen des Satans bevryd." Een knecht van Christus te zyn betekent by hem: aan de wetten van Christus en aan zyne beerfebappye onderworpen zyn —— waar by ik nog maar alleen voege: en naar dezelve leeven. Gy zyt duur gekocht, te weeten, door uwen tegenwoordigen Heer, Christus, die u voor den prys, om zoo te fpreeken, van zyn bloed, gekocht, en met zynen Vader verzoend heeft. Wy hebben het woord r<ƒ*« by kap. Vit 20, reeds verklaard. Wordt vooral geene knechten der Menfchen. Alle Christenen zyn knechten van Christus ; by gevolg moeten zy geene knechten zyn van Menfchen, noch zich verplicht rekenen, om de wil van zodanige Menfchen, boven die van Godt, te doen. Saubektus heeft, in zyne Opera postbuma, p. 70 fq. deeze woorden volftrekt valfch verklaard. In welken toejland, lieve Broeders, een iegelyk (door GoJ) beroepen is, in denzelven blyve hy by Godt, ttxp» ttf Deeze woorden verklaart Grotius zeer won- derlyk: quisqne, in quo ftatu ad fidem pervenit, cum .0leret, tanquam Deo vifpedante. Wat (k) Dit is even zoo onbetwistbaar, als, het geen men omgekeerd kan zeggen: " niemand is grooter flaaf, dan die zich ,, van alle teugcis van den Godtsdienst heeft losgemaakt. " Hec één en ander is een zoogenaamd Paradoxen, om dat het met den eersten opflag zich zelfs fchynt tegen te fpreeken. Dan men behoeft het maar, met eenige aandacht, van nader by te befchouwen, om overtuigd te worden, dat het één en ander niet kan geloochend worden. Zo men niets beters by de hand heefc, om daar over nateleezen , zie men myne Predikatie over Joh. VIII: 36, handelende over deurnare Vrijheid, in myne Leerredenen over verfchillende onderwerpen, bl. 125 en volg» Vertaaler,  aan de Corinthen. Hoofdje. VIL 25—28. 2 5ƒ Wat ir» ©i?" hier betekenc, kan ik niet zeggen. Paulus fchynt deeze uitdrukking hier in eene andere* dan de gewoone betekenisfe, genomen te hebben Q). vers 25. Maar ten opzichte van de Maagden heb ik geen (uitdruklyk) gebod van den Heere: echter zal ik myn gevoelen zeggen, ais die ik door den Heer begenadigd ben, om een getrouw Leeraar te zyn. Erasmus: " ik zal „ zeggen, wat ik het best oordeele ". — Grotius: " „ ik geeve u eenen raad. Zo gy dien volgt, zal ik u ,, pryzen; zo niet, ik zal 'er u niet over bellraffen. " Ik ben aoor den Heer begenadigd, om een getrouw Leeraar te zyn. Door verftaan Zegerus , Be. za, en Lange, terecht, Godts genade, door welke Paulus tot een Apostel van Jesus Christus gemaakt was. Deeze genade roemt hy insgelyks 1 Tim.1: 12, en dankt Christus, dat hy hem tot zyuen Apostel gemaakt hadt, daar hy te vooren een lasteraar geweest was, enz. nj genaamd. Grotius maakt hier bv de volgende, zeerfraaije, aanmerking: " het geen Paulus van zyne tyden zegt, kan van alle " tyden naa Christus gezegJ worden. Want het zal " hun die naar het bevel van Christus willen lee" ven', nooit aan kwellingen ontbreeken, die nu eens *' groo'ter, dan eens kleiner, fomtyds al zeer grooc zyn " {m). „ , , De woorden: zyt gy aan eene Vrouw gebonden verklaart Zeltner te recht; zo gy reeds gehuwd, of ten minffen verloofd zyt. t«- (m) Toegeft aan, maar die kwellingen en vervolgingen om der bclydenisfe des Evangeliums wille hebben evenwel in onze dagen opgehouden, om welke men iemand zoude moeten aan- raaden, ongehuwd te blyven. --.Over hec algemeen fchynt my deeze aanmerking van den .beroemden Grotius, en de toejuiching, waar mede onze Scnryver dezelve bybrengt, aan het heerfchend denkbeeld van vroegere tyden te moeten toegefchreeven worden; ingevolge van hetwelk men alles, hetgeen Christus en zyne Apostelen van het kruis en de droefenisfen, die met de aanneeminge van den Christlyken Godtsdienst, in den beginne der nieuwe huishoudinge verbonden waren, gezegd hebben, al te algemeen opvatte, en zelfs tot die vreedzaame en ftille tyden, die het ons gebeuren mag te beleeven, overbracht: het geen zoo verre ging, dat men het nauwlyks begrypen konde, hoe iemand, zonder kruis en wederwaardigheden , een goed Christen zoude kunnen zyn. fk oordeele het met de dankbaarheid, die wy den Allerhoogsten voor zyne goedertierenheid fchuldig zyn, meer overéénkomftig, te erkennen, dat onze dagen , ten dien opzichte, merklyk van die deiApostelen verfchi len, en dat van ons thans geene zulke zwaare proeven van onze getrouwheid en ftandvastigheid in de bclydenisfe van Jesus Christus gevorderd worden. Vertaaler,  aan de Corintben. Hoofdft. VII: 29—31. 2$? TeuvTot vertaale ik: deeze. Paulus gebruikt Rom. XVI: 18 het woord miov-n' ook in plaatze van W.ai; waarom ik het daar ook vertaald hebbe: onttrekt u deezen lieden ten éénenmaale. Zoo betekent ook, in deezeu Brief kap. XI: 16", r,i vertaalt Grotius, vellen, of malim. En dus wordt dit woord, door hemen Clericus, Rom. VII: 15, ook vertaald. Het woord usu'^^af verklaart Grotius verkeerd: Divifa est uxor & virgo, boe est diverfo vitte fludio funt. Elsner heeft het ook kwaalyk begreepen; zynde hy van gedachten, dat hier gevraagd wordt: divifusne nut fcisfusne est Christus ? vervolgens verftaat hy , door Christus, Christus zeiven, qui integer integrm credenR 2 tium  aóo Verklaaring van den eerften Brief Hum famïlia confervandus erat, quique univerfam ecclefi« ■ am, cum in terra, turn in coelo, fibi tanquam uni capiti, £ƒ inter fe invicem ut membra confociat conjungit, Epb. I: 10, nunc vero in partes distrahitur faEtionibus ■ que infervit. Bengel begrypt het mede verkeerd, wanneer hy denkt, dat Paulus van den echten ftaat fpreekt, ea dat zyn oogmerk is te zeggen : " eene Vrouw ons, dergaat eene grootere verandering van ftaat, dan een ., Man, door het aangaan van een huwelyk. " En zoo keur ik ook de verklaaring van Gatacher af, die het in zyne Adverf. postb. p. 572 dus uitlegt: discreta est uxor & muiier, boe est, non ecedem funt Mis curos. Tvi betekent hier eene Vrouw. Dat dit by de ongewyde Grieken zeer gebruiklyk is, toont Gatacher, in zyn Boekje fiylo, N. T. cap. 12, met eene meenigte van voorbeelden, gelyk mede, dat de oude Latynfche Overzetter Matth. V: 28, eene Vrouw mulierem noemt. Het zelfde onderfcheid is 'er tusfebeu eene Vrouw en tene maagd. Ik heb 'er dit bet zelfde bygevoegd, dewyl Paulus dit wil zeggen. Grotius verklaart het ook zoo: " Er is een groot onderfcheid," gelyk ook MoiHEiM, bl. 428. Ik volge hier fchryft hy de gemeene vertaaling. De Geest betekent hier de -Menfchlyke ziele; gelyk kap. II: n. 'o ayaucf fti^ift,» rd mv KvsUv. Dit moet men dus vertaaien: die ongetrouwd is, kan, het geen den Heere aangaat, bezorgen. Paulus wist zeer wél, dat niet alle ongehuwden dit werklyk doen. Dan het is eene eigenfehap van de Griekfche taaie, dat iets doen in dezelve dikwils zoo veel betekene als iets kunnen doen. Gensius geeft daarvan p. 775 de volgenderegel: verlum, quod aEtionem Jignificat. fcepe per posfe exponendum est. ■ In den Weimarfchen Bybel heeft men het ook vertaald: by kan. En zoo heb ik het vers 34 ook moeten overzetten: zy, die ongehuwd is, KAN, hetgeen den Heere aangaat, bezorgen. Waar mede de vertaaImg van den Weimarfchen Bybel overéénftemt. MiSifi,£ ,a toS zéo-ucv vertaale ik: by beeft zorgen der waereld j en ik merke aan, dat Paulus het volgende .-  aan de Corintben, Hoof dj}. VU: 3?. 261 nüi «'^eVji, als een voorbeeld bybrengt. Men kan hec derhalven dus vertaaien; die beeft zorgen der waereld by voorbeeld, boe by aan zyne Vrouw mooge bebaa«cn. En zoo heeft men ook vers 34 optevatten: 'eene Vrouw beeft zorgen der waereld, by voorbeeld, boe zy aan baaren Man zal bebaagcn. k«/ r«>«r< *«f *j£»(**Tt. Gelyk et, et, in de Latynfche taaie, zoo wel als betekent, zoo vindt men ook ""*• «« m hec N. Testament, op veele plaatzen , in die betekenisfe. Men zie Joh. 37. Rom. XI: 33, en komt 3r tweemaaIen -n dien zin voor- vers 3 J M^r ft zêg Aï ïoi MI0 best f gB B(. ^ ft » eraera ftrft «»/ ow/oera, maar Aet welvoeglyk en gemaklyk ts, om den Heer ongehinderd te dienen. Paolus betuigt niet te willen, dat iemand gedwongen zal «?Jn * um ah,00s, ongetrouwd te blyven. Grotius verklaart het geheel verkeerd: non ut vobis pracepta dem qua Cbrjstus non dedit (niet, om u beveelen voorteicnry ven, die Christus u niet gegeeven heeft.) En 200 ook Bengel: Laqueus, fchryft hy — est metus peccati, ubinon est peccatum, vel etiam coaEta fervitus (de ftrifc is de vreeze van zich te bezondigen, daar geene zonde is, of ook eene gedwonge flaaveray.) Zegerus, de Weimarfche Bybel, Lange en Mosheim verklaaren het beter: " om uw geweeten te binden, ,, als ot gy altoos ongetrouwd moest blyven " " Gy behoeft fchryft Mosheim, bl 4*1 „ myne leere niet als eene Wet aanteneemen Ik heb „ geene volmacht van den Heer, om u het trouwen „ te verbieden. Ik beneeme u derhalven uwevryheid „ niet. Hec blyft in uwe macht, u naar mynen „ raad te ichikken , of uwe eige verkiezing te vol„ gen. Het is welgevoeglyk en gemaklyk , indien men niet trouwt. Hec ftaat iemand wél, en ftrekt hem tot cieraad en roem, wanneer hy zich van het Huwelyk onthouwden kan. Het is hem ook gemaklyk, dewyl hy R 3 daar  262 Verklaaring van den eerjien Brief daar door van veele onrust en zorgen , by voorbeeld, voor Vrouwen Kinderen, bevryd is. * Atriê(o-3-«V»s vertaale ik: ongehinderd. Dat dit woord deeze betekenis heeft, toont Raphelius in zyne Aantekeningen uit Polybius met verfcheidene voorbeelden. vers 36, 37, 38. Maarzoo iemand meent, -dat het niet voel ftaat voor zyne Dochter, die noch maagd is, intlien zy te oud wierdt; en zo bet niet anders zyn kan; doe by, wat fy wil. Hy zondigt 'er niet door. Laat baar trouwen. Maar die m zyn hart een vast voorneemen genomen heeft, dewyl hy doorniets gedwongen wordt (om zyn voorneemen te veranderen) maar zyne vrye w:l beeft; en dus in zyn hart bejlooten beeft, zyne Dochter ongetrouwd te laaien blyven, die doet wél. Met één woord, die zyne Dochter laat trouwen, doet wél ; maar Cis baar niet uittrouwt, doet nog beter. Indien zy al te oud wierdt, en h'y vreesde, dat hy fchade aan haar mocht beleeven, door dien zy al te Kerke neigingen tot het Huwelyk hadt. Wanneer een Vader dit merkt —— wil Paulus zeggen —— geeve hy voor al zyne toeftemming, om haar te doen trouwen ; dewyl hy dit zonder zonde doen kan; ja zelfs , dewyl hy, in zulken gevalle wél doet. Laat haar trouwen. In het Griekfch leezen wy y«ftsif«r«tï, in het meervouwige. De Apostel wil zeg. gen: indien een Vader nog meer zulke Dochters heeft, moet hy ten opzichte van dezelve op dezelfde wyze handelen. "ïirf£«x,«i>s. De Grieken zeggen gewoonlyker vue-mfi»^ut. Flutarchus fchryft, lib. UI, Sv/t^cnaxü,, dat Tha. i,es, door zyne Moeder vermaand, om te trouwen, haar geantwoord heefc: ïmi va^x.y.*r'.i, dat hy reeds te oud was. In het Boek van Jesus Sirach, kap. XLII: 13, ftaat het woord ^x^xudeti ook, maar in eene andere betekenisfe. Maar by Aristoteles, Rbetor lib. II, cap. 13. betekent »i jragu^f-xoVsf, die reeds te oud geworden zyn. By dit vers 39 heeft Erasmus eene zeer lange aan- mer.  aan de Corintben. Hoofdji. VII: 36—38. 263 merking gemaakt, en gewenfcht, dat'er toch iemand zyn mocht, die bewees, dat 'er meer dan ééne rede van echtfcheidinge is; dewyl het hem onmooglyk voor» kwam, dat dit in geen ander geval, dan in dat van Overfpel, zoude moogen gefchiedén. Ik heb hem , in myne Aantekeninge op Matth. XIX: 9 bondig geantwoord. Met welk antwoord niet weinige Geleerden te vreden zyn. Ook heefc niemand my openlyk tegen gefproken. Maar die in 'zyn hart vast beflooten heeft: •Sjasief. In deeze betekenisfe komt dit woord Kap.XV: 48 en Coloss. I; 23, ook voor. «wy*?», wanneer by door niets genoodzaakt en gedwongen wordt, dat is, wanneer hy, van de zyde zyner Dochter, niec te duchten heeft, dat zy tot hoerery zoude kunnen vervallen. De Apostel geeft duidelyk te kennen, dat een Vader zonde kunnen bewoogen worden , om zyne Dochter te laaten trouwen. Maar wanneer is dit noodzaaklyker , dan wanneer hy bemerkt, dat zy de gaave van onthoudinge niet bezit? Paulus hadt vers 2 en 9 gezegd, dac, die eene natuurlyke neiging tot het huwelyk heeft, moet trouwen; en vers 35 fchryft hy, dat by niemand eenen fhrik wil omdoen, !dat is, dat hy niec wil, dat iemand gedwongen zal worden , om altoos ongehuwd te blyven. Dus verklaart het Chemnitius ook , in zyn Examen Concilii 'i'rident: P. III, Loco II, cap. 3 § 7; zoowel als Lange. TöUto xlx^ixsi 1% rij xx$tx xvmS, wanneer by in zyn hart het vast bejluit genomen heeft. kUsixs betekent decrevit, gelyk kap. II: 2. "Jïrs taf i êxya/xi^av , «eoiAaJs Treilt l i Je ftïj IxyayA^ai x^ïttrirti ■iroiiï, zoo dat hy, die zyne Dochter laat trouwen , wel doet; maar die haar niet uittrouwt, doet nog beter, ik heb met één woord (fut}) laaten voor afgaan. In onze taaie is men gewoon dit te doen, wanneer men, hec geen reeds te vooren gezegd is , nog ééns wil zeggen; gelyk hier piaats heeft. Lutherus begint deeze laatste zin mede met etrtttej) / dat is, (enfin) met een woord. Wanneer Paulus fchryft: die zyne Dochter niet uitR 4 trouwt a  264. Verklaaring van den eerfïen Brief trouwt, doet beter, verftaat hy 'er buiten twyfel zulk1 eene Dochter door, die geene lust heeft om te trouwen, die geene fterke neigingen tot de huwelyks gemeenfchap neeft. J ö vers 39, 40. Eene Vrouw blyft aan de Wet gebonden, zoo lange baar Man leeft, maar wanneer haar Man ontjlagems, beeft zy vrybeid, om te trouwen, met wien zyvoil, mits het in den Heere gefhiede. Maar zy is gelukkiger, byaldien zy zoo blyft (niet wederom trouwt) naar myn oordeel. En ik denke, dat ik ook den Geest van God beboe. Door de Wet heeft men hier die van het Huwelyk te verftaan, waar door een Vrouw verbonden wordt, om, zoo lang haar Man leeft, bv hem te blyven. 1 Maar wanneer hy ontflaapen is, JS Het woord xautZS-a, betekentJterven, Matth XXVII- »;■• Hand. XIII: 36, en Thess. IV: 13, ,4, ,5; gelyk mede op andere plaatzen. De dood van Godvruchtige Menlchen wordt een Jlaap genoemd, dewyi zv in Godts hand rusten , die hen ten jongsten dage wederom zal opwekken. Maar wanneer haar Man gellorven is, beeft zy vry. beid om te trouwen, met wien zy wil. Ook hier leert Paulus, dat het niet ongeoorloofd is, een tweede, en derde huwelyk enz. aantegaan. Mits bet in den Heere gefchiede, h K»e/«. Dit ver klaart Tertiillianus, Hieronymos, en noch veele andere oude Kerk leeraaren , die Fesselius, Aiverf lib. IV. cap. 5. §. 4. pag. 345 aanhaalt, op deeze wyze : die wederom trouwen wil, moet met eenen Man B, trouwen, die een Christen is. " Erasmos, Vata blus, Grotius, en Lange vatten het op dezelfdewvze op. Beza verklaart b x»?'» : re igiofe £? cum Dei timort! .op eene Godtsdienftige wyze en in Godts vree ze) Men kan de woorden: in den Heere, ook vertaalen: inaen naame des Heeren, en zoo, dat het Chris tus met mishaaglyk zy. Maar nu is bet hem zekerlvk «vel gevalhg, indien een Christen zich met eene Chris tin-  aan de Corintben. Hoofdjl. VII: 39. 40. VIII: 1 2 Maar vervolgens vat üy het beter op: zy zal, inde naakende vervolgingen Irf ,, veele bekommernisfe hebben, als'eene^eSwoe „ Vrouw. Zy zal meer tyds hebben, om zich in de „ Plichten van den Godtsdienst en de GodwaliSeid „ te oefenen. " Beza legt bet op de zelfde wyze ui daar hy zegt: ent pau.ionbus molestiü & dil}Zlio^bul Ik denke, dat ik den Geest van Godt ook hebbe, door lD tvvyfe,acbtlëe gevallen goeden raad te geeven, en het gcweeten naar behooren te bcffieren willen zeggen: ik beb ook den Geest van Godt dan1 of HOOFDSTUK VIII. AX1!: 31 de woorden : rft „'.««^'„.«„c ... t th. ten overzetten : hm* //e n*>iJnnMr,„ •/„ > "*«*'- moe. In den H***!?* EnXen'S 3£S is het ook zoo vertaald, eelvk m^ kTr >be!' Gerharo in zyne ^rtfit'&^f S0™* e° 383. Ook heb ik Mark XII: af de woSen^S  265 Verklaaring van den eerfien Brief nr.^z, dus vertaald: vaat de Opftanding der dooden aangaat. Waar van wy allen de kennis heiben, enz. tot net einde van vers 3 moet, als eene tusfchenrede worden aangemerkt. De zaak zelve leert het. Van dit gevoelen zyn ook. Flacius P. II. p. 69, Raphelius in zy. ne Aantekening uit Herodotus , en de Weimarfche Bybel. De Apostel antwoordt in dit Hoofdftuk op de tweede vraage, die hem door de Corinthers, kap. VII: 1, gedaan was. Zy wilden naamlyk weeten, hoe zy zich ten aanziene van het eeten van vleefch , dat aan de Afgoden geofferd geweest was, te gedraagen hadden. ,- ,r , Hier moet eerst de tusfchenrede ' voy hebben al. leen de kennis; maar de kennis blaast op; de liejde daar en tegen zoekt te Jlicbten ■ verklaard worden. Wy allen — zegt Paulus — gy en ik, hebben daar van de rechte kennis. Maar onze kennis moet onze liefde jegens onze Broederen wegneemen. De kennis maakt de Menfchen dikwils opgeblaazen, zoo dat zy de geenen, die dezelve niet bezitten, verachten en befpotten; byaldien 'er naamlyk geene liefde is, die dit verhindert. Maar daar liefde is, daar draagt men zyne Broederen , die noch in dwaalingen fteeken , en geelt hun door zyne betere inzichten, geene ergernis. Maar die zich op zyne kennis verheft, en anderen veracht, heeft noch van niets zulk eene kennis, als eene kennis, als men behoort te hebben. Daarentegen die Godt lief heeft, heeft de rechte kennis van Godt bekomen («Vi-c* rov ®<.*ï, fcire faiïus est a Deo;) te weetcn hoe hy, ten opzichte van zyne ken- nisfe moet handelen. Grotius, Piscator , Ga. tacher en Clericus verklaaren deeze Griekfche woorden op dezelfde wyze, gelyk mede Wolf en Beza. Over de eerste vier verfen heeft de geweeze Senior van de geestlykheid te Frankfort, D. Monden, eene verhandeling gefchreeven, die hy in 1734, m deM». csllanea Groningana, T.JI, p- 474 M- heeft laaten drukken. ^  aan de Corintben. Hoofdft, VIII: 5, 6. 2G7 Dan hy heeft verfcheidene uitdrukkingen verkeerd verklaard. Beter is het Twistfchrift van Weiszman' uitgevallen, door hem in den jaare 1738 , onder dea ticei; lympmitis fpiritualis fcieniice infhntis fine cbaritate, verdedigd, g'elyk mede die van Mosheim, die ia het zelfde jaar is uitgegeeven. vers 5, 6. Wat nu, zeg ik, het eeten van bet Af go. denoffer betreft, zoo weeten wy, dat een ^ifgod niets is in de waereld , en dat 'er geen andere Godt is, aan één. En alhoewel 'er zyn , die Goden genaamd worden , zoo hebben wy (Christenen) echter maar éénen Godt, naamlyk den Vader, van wien alle dingen hun beft aan hebben, en tot wiens dienst en eer wy beftemd zyn; en maar éénen Heer, naamlyk Jefus Christus, door wien alle dingen gefchaapen zyn, en door wien wy ook gefchaapen zyn. 'ouJs»' tilaxn moet omgekeerd worden: ïi$»\n ivh,* tri, een Afgod is niets. En zoo heeft Luther het ook vertaald. Er zyn, die Goden genaamd worden, het zy in den Hemel, of op aarde. Lange verklaart dit verkeerd. Door het geen in den Hemel is , verftaat hy, zon, maan en fterren. Hy hadt het dus aan den Hemel moeten vertaaien. Grotius heeft het dus reeds .verklaard: ut Jol, luna, astra. Clericus is, in zyne Ars critica, T. 1, p. 224 fqq. van oordeel, dat het woord reuera behoort ingevoegd te worden, dewyl wy hier anders eene bloote herhaaling vinden. Beza heeft insgelyks!, in zyne Aanmerkinge , achter dicuntur DU, het woord revera gevoegd. Dan wanneer men onze Overzettinge leesc: 'er zyn, die Goden genaamd worden, ziet men, dat hier geene bloote herhaaling gevonden wordt; en dat het noodloos is, het op deeze wyze te vertaaien: die waarachtig of werklyk Goden zyn. Wy hebben maar éénen Godt, naamlyk den V'ader, van wien alle dingen hun beftaan hebben, en tot wiens dienst en eer wy beftemd zyn. In den Weimarfchen Bybel wordt dit op deeze wyze uitgedrukt: " in wienwy lee» „ ven, ons beweegen en zyn.''  aö8 Verklaaring van den eerflen Brief 'Hftü'; si? avrh, Jcilicet Ir/ut. Lange verklaart dit dus: " op en tot hem zyn wy gericht, zoo dat wy „ hem tot ons doel in het Geloof en den dienst voor ,, oogen moeten hebben." Grotius verklaart het, gelyk ik: ad ejus glonam. Dan ik moet bekennen, dat ik niet zeker weete, of deeze de rechte betekenis der uitdrukkinge tl *»V zy. Wy heiben maar éénen Heer, naamlyk Jefus Christus, door wien alle dingen — en wy ook gefchaapen zyn, ?< »j. Grotius heeft dit zeer verkeerd opgevat: per ipfum fumus, quod fumus, nempe Christianü In den Weimarfchen Bybel wordt het dus verklaard: " wy zyn „ door hem gefchaapen en tot het eeuwig leeven ver„ lost." Ik twyfele hier insgelyks, of de uitleggeren de uitdrukking Sl Jvt<,z te recht verklaard hebben. vers 7, 8, 9. Niet allen bellen de kennis; maar fommigen, wanneer zy weeten, dat bet aan eentn Afgod geofferd is, eeten het tot op dit uur nog als Afgodenoffer, en daar door wordt bun geweeten, dewyl het zwak is, bevlekt. Maar Godt ziet by ons niet op de fpyzen. Eeten wy, wy zyn daarom niet beter ; eeten wy niet, wy zyn daarom niet f echter. Wacht u derhalven, dat deeze uwe vrybeid den zwakken niet ergere. Niet alle Christenen wil de Apostel zeggen hebben de kennis, datis, de rechte begrippen van deeze zaak, maar, wanneer zy het al iets, dat zy weeten, dat aan eenen Afgod geofferd is, eeten, wordt bun geweeten daar door bevlekt , u»^uht^ , datis, zy handelen tegen hun geweeten , en bezondigen zich dus tegen Godt. Clericus gist, dat deeze woorden : vvnilSYiTlt reu tïïahov , oorfpronglyk uit eene kanttekening ontftaan zyn. Dan men flaa deeze woorden flechts opmerkfaam gade, en men zal zien , dat zy zeer wel in den Text kunnen blyven (p). Paulus laat hier, gelyk op meer andere plaatzen, iets (/>) De Heer Griesbach is ook van dit gevoelen, fchoon hy van gedachte zy, dat men even zo goed , zo niet beter, cviii^tsx zoude kunnen leezen. Vertaaler.  aan de Corintben. Hoofdjï. VIII: 7—12. 26*r> iets uit. Wanneer wy — wil hy zeggen — fpyzen eeten, die Godt ons tot onderhouding van ons leeven gefchonken heeft, let hy niet op hec geen wy eeten zo het maar gezonde fpyzen zyn. * De fpyzen maaken ons nies aangenaamer by Godt fati*» •> nxsiw,, Erasmus vertaalt het ook zoo ; esca nos non commendatos five gratos reddit Deo, de fpyze maakc ons niet aangenaam by Godt. De meening van den Apostel komt hier op uic: " gy moec weecen, dat. „ wanneer wy van het Afgodenoffer, zonder kwetzint „ ge van ons geweeten, eeten, deeze foyze ons daar>» °F ,mec aangenaamer by Godt maakt. Want die „ die doen, zyn daarom in Godts oog niet voorcreffe„ lyker; en die hec niet doen, zyn daarom by hem ,, niet in ongenade." Eeten wy , wy zyn daarom niet beter, d *,e,TTt;ófie, Grotius heefc hec recht vertaald: Nibilo ob id erimu's Deo gratiores (wy zullen daarom Gode in geenen deele aangenaamer zyn) Langk en Wolf vertaaien het ook zoo. Dus kan het volgende: U, »j k door cavete uit. Draagt Z0,'ge'- dat de vryheid, die gy met recht neemt, ora allerleie fpyzen zonder onderfcheid te eeten , uwen z wakkerden kenden naasten niec toe aanltoot ftrekke *e°™fcft« yéwa,, dat is niet ergere. In die zelfde betekenisfe ftaat het woord ^VxW* Rom. 1X132, XIV- vers 10, 11, 12. Want zo iemand u, die gy de ken. bw hebt, m een Afgodenbuis aan tafel zag zitten, zoude niet bet geweeten van hem, den zwakken, verleid worden, om ook van bet Afgodenoffer te eeten? En zoude dus met, door uwe kennis, de zwakke Broeder verlooren zaan om wiens wille Christus gejlorven is? Zo gy u nu op deeze wyze tegen uwe Broederen bezondigt, en bun zwakge. meten Jlaat, (wordt) bezondigt gy u tegen Cbristm. L. rémiftmt  ï~,0 Verklaaring van den eerflen Brief *imm betekent Mark. II: 26 en Luk. V: 29 ook: ik zat aan tafel. Op de laaftgcmelde plaacze leezen wy Levi gaf eenen\grooten maaltyd in zyn buis, en er waren veele Tollenaar en, en veele andere mede aan tafel. I uther heeft het ook op die wyze vertaald. En Grotius drukt het ook zoo uit: accumbebant, zy zaten aan w\d^V^V£T«' vertaalt Clericus, in zyne Ars critiea gelyk mede Grotius : confirmabitur. Maar hoe komt dit hier te pasfe ? 'o«.V» betekent , wel is waar ook iemand ftichten, dat is in zyne vroomheid doen'toeneemen, maar hier kan het geene andere betekenis hebben , dan: iemand tot zonde willen bewee2en Beausobre erkent daarom ook, dat het hier in deezen zin moet opgevat worden. Blachwal ftaat , in zvne Critica Sacra Novi Testamentt T. 11, P. I , cap. 1 0 469 ook toe, dat deeze beide betekenis¬ fen'heeft, te weeten die van confirmare ahquemm malis vel bonis principiis, confiliis & a&ionibus; maar voegt *er bv dat het hier ter plaatze in eenen kwaaden zin moet eenoomen worden. Men kan het daarom hier gevoegfvk vertaaien: iemand verleiden Want wat doet iemand , die eenen anderen beweegt , om te zondigen, anders, dan hem tot zonde te verleiden. a*.at?r«. is het presens, maar ik vertaale het m den toekomstigen tyd , by zal verloor en gaan. Luther heeft het ook zoo overgezet. Het geen zekerlyk ge chieden zal, ismen meer gewoon zoo ftellig uittedrukken , bet eefebiedt. „ , , t«/Vt.,«s »i tS, rvnlh™, gy ftaat hun zwak geweeten. Zeltner is van Oordeel , dat men het beter zoude kunnen vertaaien: gy wondt bun geweeten: en zoo heeft Beza het ook uitgedrukt : vulnerantes ipforum conjcientiam. vers 13. Derhalven, indien de fpyze mynen Broeder zoude M Om de kracht der uitdrukkinge van den Grondtext te beter na te volgen , zoude men het in onze taaie kunnen overzetten: iemand fterk maaken, om iets te doen, daar hy anders voor gefchroomd zoude hebben. Vertaaler.  aan de Corintben; Hoofdjl. VIII: 13. IX: I,2. 27r zoude ergeren, wilde ik liever in myn geheele leeven geert vleesch eeten, om naamlyk mynen Broeder niet te ergeren. Men moet in hec oog houden, dat d>èy* de conjuntïivus is, edamaï ederem. Ik zoude —wil Paulus zeggen — nooic aan de tafel van eenen Heiden willen eeten, al wierdc ik daar toe ook nog zoo zeer genodigd. 'Ett th vertaale ik: in myn geheele leeven. Sur. certjs verkiaarc hec T.l, p. 141 ook, te recht, toto vitce merce tempore. Fesselius legt hec, in zyne Adver~ faria, insgelyks op die wyze uic, en brengt, lib. III, cap. 2. § 11, 216 fqq. eene groote menigte foortgelyke plaatzen by. HOOFDSTUK. IX. vers r , 2. Ben ik niet een Apostel? Ben ik niet een vry menscb? Heb ik Jefus Christus, onzen Heer, niet met myne oogen gezien ? Zyt gy niet myn werk (mecsterftuk) in den Heere? Ben ik niet voor anderen een Apostel, zoo ben ik het evenwel voor u. Want het zegel van mynApos. telampt zyt gy in den Heere. In den Weimarfchen Bybel wordt het Hoofdftuk met het voorgaande op deeze wyzeaanééngefchakeld: dit myn voorbeeld behoortgv te volgen, gelyk ik u thms breedvoeriger z-al aantoonen, kap. IX: 1 enz. Maar dit is nu duidelykgenoeg Doch de Uitgeever van doezen Bybel was van hec zelfde gevoelen als Beausobre, die den famenhang van dit Hoofdftuk met hec voorgaande op de volgende wvze opgeeft. J Paulus wil door zyn eigen voorbeeld toonen, dat men den zwakken geene ergernis moet geeven, zelfs door iets te doen, het geen anders op zich zelf niec verbooden is. Met dit oogmerk nu, om meer teftichten, hadt hy zich van zyn recht niet willen bedienen, hoe zeer hy anders een Apostel, en vry, en aan de Wet niet meer ondeiworpen was. Op dezelfde wyze ftelt Mosheim den famenhang van deeze beide Hoofd, ftukken voor. Dan het één en ander komt my niet waar. fchynlyk voor. Hec  572 VerUaaring van den eerjlen Brief Het fchynt my toe, dat Paolus door fommigen niet voor eenen rechten Apostel gehouden, gelyk wy weeten, dat hy zich, op eenige plaatzen, over de valfche Apostelen beklaagt, die hem voor eenen Apostel weigerden te erkennen. Zyn antwoord vinden wy vers 4 tot 12. '£A£i.9-sg«5 verklaaren Zeltner en Lange te recht: " ben ik niet vry, om in de geheele waereld te predi» ken, zonder aan eene byzonderegemeentegebonden ,, te zyn? " —- Grotius verklaart het: Libertas omnibus cequalis est , nee mibi timus, quam Mis competit. Plet voorgaande «t-'* »ifc aror«A<«; ben ik met een Apostel? verklaart hy ten éénemaale verkeerd: ar guit Doctores illos, qui nomine eruditionis in flati pbvofopbicts dispuiationiuus plusqu-im fiUelium utilitati tribuebant. verklaart Grotius ten onrechte: fi illis aliquid auStoritatis confert Gracanica eruditi», at mibi divince revelationes. Beza verklard het ook verkeerd: " ik heb het in eene verrukking van zinnen, inecjl fi, ges, zien. " Beter heeft Mosheim het getroffen , bl. 511. " De Apostelen — zegt hy moesten door ,, Christus zeiven verkooren worden. Daarom daal„ de hy vin den Hemel neder. Hebben wy den verree. „ zen Jejus zelve niet gezien. " Hier by kan ik niet met fblzwygen voorhygaan, het geen één myner beste en geiee'rdfte Vrienden, in eene kleine Verhandeling, dooroveryling. over deeze plaatze gefchreeven heeft. Zy , die Christus tot zyne Apostelen wilde maaken, moesten door htm zeiven beroepen worden. Dewvl hy nu Paulus insgelyks tot zynen Apostel wilde aanftellen, moest hv in eige perfoo11e van den Hemel n>. derdaalen. Het één en ander nu loochent hy, zynde van gedachten, dat Christus niet zoo fpoedig van den Hemel heeft kunnen afdaa;en, wegens den al te grooten afftaud. Myn Vriend bedacht niet, dat Christus almachtig is. enin éénoogenblik, Moses en Elias uit den Hemel heeft doen nederdaalen, en op den berg gezonden, alwaar Jesus was, Matth. XVII: 3. En de Engelen, die Godt Hebr. I: 14 zyne dienstbaare geesten noemt, die hy tendienfte van,  aan de Corinthen. Hoofdjl. IX: 1, 2. 273 de zynen uitzendt, zyn zy niet, binnen één oogenblik, daar zy zyn moeten. Komen de Engelen, die (Matth. XVlII: 10) zonder ophouden Godts aangezicht: zien, niet op één oogenblik , daar Godt ze heen zendt? Deeze myn vriend dacht, dat Christus, naa zyne Hemelvaart, den Menfchen niet verder zichtbaar heefc kunnen verfchynen, dewyl de afftand tusfchen Hemei en Aarde al te groot is. De Scerrekundigen hebben uitgerekend, dat een kanonskogel, naden Hemel afgefchooten (r), zo zy altoos in de zelfde fnelheid voortliep, eerst na verloop van zevend honderd jaaren derwaarts zoude aanlanden. Maar, volgens deeze uitrekening, zoude Christus, als Menfeh, immers noch niet in den Hemel gekomen zyn; en hoe veele honderd duizend jaaren zoude de jongste dag noch af zyn, op welken hy, als dezelfde Menfeh , verfchynen zal, dien de jongeren (Hand. I: 11) hebben zien ten Hemel vaaren? Dan myn Vriend zoude dit-alles niet gefchreeven hebben, zo hy bedacht hadt, dat Christus eene Godtlyke almacht bezit. Zyt gy niet myn werk in den Heere? 'Ou r» ï?v»t u*t> v/ajs tri t> Kvflpi men zoude bet zynmeeslerltukkünacn noemen. Hy doelt daar op, dat hy de Corinthers hec eerst bekeerd hadt, en dat, voor hem, geen Leeraar van den Christlyken Godtsdienfl by hen geweest was; zoo als wy Hand. XVIII: 1, 4, 7, 8, 9, 10 en 11 leezen. Men zie het geen ik by die plaatzen heb aangetekend. Deeze hunne bekeering fchryft hy den Heere, Christus toe, dewyl Christus dezelve door hem bewerkt hadt. Ben (r) De Heer HéumAn bepaalt niet nauwkeurig genoeg, wat hy hier door den Hemel verftaat. Intusfchen leeren ons de berekeningen der Astnnomisten, dat een kogel, uit de Zon afgefchooten, in ó"oo,ooo jaaren de naaste Ster noch ntetzoudebereikt hebben; en dat de aflland der zonne van onze aarde 32. millioeneü en tweemaalhonderd duizend mylen bedraagt. Zie Martinet Catechismus der Natuur D. I, bl. 23 en 40, Vi&- taaler. VUL Deel. S  274 Verklaaring van den eerjlen Brief Ben ik anderen geen Apostel, zo hen ik bet evenwel u, v/ui 'lui. Raphelius vertaalt e'»»', in zyne aantekeningen uit Herodotus, tav.en. En wy vinden het ook in deezè betekenisle kap. V: 3 (alwaar Luthe. rus het door doch vertaald heeft), gelyk mede 1 Cor. XI: 6, XIII: 4 en Coloss. Iï: 5. Wy blyven dan hier mede by deeze betekenis. Want het zegel (Vjay<5) van myn Apostelampt zyt gy in den Heere. 'A^orc^ betekent Gal. II: 8 en Kom. ï: 5 insgelyks bet Apostelampt. Grotius heeft deeze woorden zeer goed verklaard: ficut pei figna appofita conflat, infbrumentum aliquod Jincerurn esje, itapervestram converfionem conflat, me esfe Apostolum (gelyk uit het zegel, het welk op een gefchrift gedrukt wordt, de echtheid van dit gefchrift blykt, zoo blykt ook uit uwe bekeering, dat ik een Apostel ben.) vers 3, 4, 5, 6, 7. Maar tegen de geenen, die my veroorcleelen, verantwoorde ik my op deeze wyze. Hebben wy nu geene macht, om te eeten en te drinken? Hebben wy geene macht, cm eene Zuster ter Vrouw te neemen, en met ons te laaien omreizen, gelyk de andere Apostelen, en de Broederen des Heeren, en Kephas? Of heb ik alleen en Barnabas geene macht, om den arbeid van onze handen na te laaten ? Wie dient ooit in den Oorlog op zyne eige bezolding? Wie plant eenen wynberg, en eet ■>. iet van deszelfs vruchten? Of wie weidt eene kudde , en eet niet van den melk der kudde ? — Hebben wy geen macht om te eeten en te drinken? Dit verklaart Mosheim, bl. 513, zeer goed: " het ftaat ons vry, te eeten en te drinken, „ wat wy willen, voor zoo verre wy, zo wel als alle andere Christenen, van de fpyzewetten der Leviten onrflagen zyn. Wy hebben (dat is, ik hebbe), ge,, lyk andere Leeraaren, macht om te eeten en tedrin- ken op kosten der Gemeente; maar ik doe het niet. " Van Barnaras getuigt hy het zelfde; men zie myne Aantekening op Hand. XX: 34. Hebben wy geene macht, cm eene Zuster (eene Chris, tin, die wy gttrouwd hebben) met ons om te laaten reizen. Wy — zegt Paulus — in plaatze van ik. Hy fpreekt  aan de Corinthen. Hoofd]}. IX: 3—7. 275 fpreekt naamlyk van zich zei ven alleen; zynde het dan zeer gewoonlyk hec woord tvy, in plaacze van het en. kelvouwige ik te gebruiken. Men zie myne Aantekening op Rom. I: 5. w(!*yii> heefc Lutherus vertaald: mede alom te leiden. Duidelyker kan men hec overzeccen: met zicb te laaten omreizen. Deeze woorden heefc Calixtus, ia zyn Boek: deConjugio Clericorum, p. 166—179, breedvoerig verklaard , en teffens de valfche verklaaringen wederlegd, die anderen 'er aan gegeeven hadden. Gelyk de andere Apostelen. Dac Petrus gehuwd geweest is, en Kinderen gehadc heeft is bekend. Maar dac Markus zyn zoon geweescis, is zoo bekend niet. Dan ik heb het duidelyk beweezen, in myne Aanteke. ning op Markus, bl.553. Lightfoot fchryft ook byt Cor. I: 12: Mar cum bunc fuife Petri filium aut Difcipulum. Buicen twyfel heeft Petrus hem ook in den Christlyken Godtsdienst onderweezen , en daar door in ftaat gefield, om tot uitbreiding van het Christendom mede te werken. Maar dat Petrus , in eenen verre gevorderden ouderdom, noch eene Vrouw in Babylonien getrouwd heeft, is aan geene Uitlegger bekend geweest. Dan ik heb het, ter aangeweezeplaatze , ook beweezen. Gelyk de Broederen des Heeren, te weeten, van Christus. Deeze naam van Broederen wordt ook aan Nee. nen gegeeven. Dit ziet men Mark. III: 31, 32, en XV: 43; gelyk mede Gal. I: 19. Mosheim zegt: " ,, hec waren zoonen der zuster van de maagd Maria, „ die zy by eenen Jood , Alpheus , of Cleophas genaamd, hadt." En gelyk Kephas. De Jefuiet Harduin , die meer door zyne zonderlinge gevoelens, dan door zyne Geleerdheid , is beroemd geworden, beweerde, dat men hier by niet aan den Apostel Petrus , maar aan zekeren anderen Kephas, te denken hadt. Dan hy heefc, terecht, geene navolgers bekomen. Wie dient ooit in den Oorlog op zyne eige bezolding. Luther vertaalt het: wie trekt ooit in den kryg enz. Het Griekfche woord *\j/*'»<« komt Luk. III: 14 ook S 2 voorj  275 Verklaaring van den eerften Brief voor, alwaar Johannes de Dooper tot de Soldaaten zegt : laat u aan uwe foldye vergenoegen , d^u^i vers 8, 9, 10. Maar kan ik dit misfehien alleenlyk nut Menfcblyke voorbeelden bewyzen? Leert het r.iet ook deSchüjt ? 'zegt dit de Wet niet ook ? Want in cie Wet •van Mofes Jlaat immers g-fcbieeven: " gy zult den dor„ lebenden Os niet mui,banden." Zorgt Godt, (daar door flechts) vour de Osfen: of zegt by bet voornaamlyk om cnzrn'wille? Gewislyk is dit om onzentwille gefebree» me*. Want dre ploegt , ploegt te recht op boop; en die do-feit, doei het ook op hoop; te. weeten, van bet geen hy gehoopt hadt , te genieten. Zege» verklaart dit zeer goed : mm humanus duntuXat exemplis hcec cot.firmo ? Km ik dit misfohien alleenlyk met Menfchlyke voorbed Jen bewyzen ? Leert dit niet ook de Schrift, (Deut. XXV.- 4) Beza en Grotius verftaan het verkeerd. De eerste vat het dus op: num iis tantum utor, quee ex bcminum confuetud-.ne valera? De tweede: An putatis, me, quett dico, felabumana autoritate adftruere, ex mo* ribus fcilicet? Wolf verklaart het insgelyks: ex more confuetudine hominum; en Mosheim : " volgens de meeningen , gewoontens en innellingen der Men„ fchen." . , Het negende en tiende vers zyn met goed afgedeeld. Achter het woord ©!<» moet een Comma ftaan, en de overzetting dus luiden : " zorgt Godt voor de Osfen, of heeft hy dit voornaamlyk om onzentwille (ten 3' onzen beste) gezegd ? " nvertaait Grotius ook: prcecivve, in welke betekenisfe hec Hand. XXVIII: 4 mede voorkomt. Hieronymus beging eenen grooten mi«flaK< toen hy in zynen Commentariusover Habak.1, fchrcef: abfurdum est ad hoe Dei deducere majestatem, ui fciQt per momenta fingula, quttt nafcantur culi es, quot. que moriantur, q^tz cimicvm pulirum £ƒ mufcarum fit in te ra multitudo, quod pifces in aqua natent Non fun-u<; tam fatui aduli *nre> Dei. Zorgt Godt ronr de Osfen: Grotius verklaard dit verkeerd: heojubemur miferimdiametiam injumentis exer.  aan de Corintben, Hoofdji. IX; 8—io. 277 eere, ut eo magis nofcamus, eam esfe in bominibus exercendam (s). Glassius treft het (p. 407) beter: Num de bobus cura est Deo? Scilicet prcecipue, ut nimirum ipforum caufa peculiarem legem promulgaverit, Ma lege Lata nihil fublimius potius intenderit. Wolf legt hec, met Bochart, op deeze wyze uit: Non fimpliciter l ic negat Apostolus, vel boves vel jumenta reliqua Deunt uUo modo curare: tantum vult, Deum banc legem non tam popter boves, quam propt er homines, condidisfe, & hos potisfimum refpexisfe, u: nos doceret, ex labore fuo unumquemque vivne opor.ere (t). Die ploegt, ploegt te recht op hoop; en die dorfcht, doet het ook op hoop, te voeeten van, bet geen by gehoopt badt, te genieten. By ° dxiat, alwaar het werkwoord ontbreekt, voegen Zegerus, Glassius, en Bengel, uit het voorgaande : tnturare debet. Luther vat bet op dezelfde wyze op: die ploegt moet op hoop ploegen, en die dorfcht, moet o >k op hoop dorfch n. In plaatze van hy ploegt op hoop, heb ik in myne Overzettingc gefchreeven : hy ploegt te recht on hoon, dewyi het my toefchynt, dac dit in onze taaie beter luidt; (s) ïntvsfehen is 'er geen twyfel aan , of dit zy het oogmei!; van deeze Mofaifche Wet geweest, de Jooden te leeren, dat zy zelfs ten opzichte van het vee, hoe vee! te meer dan ten aanziene van Menfchen, inzonderheid van flaaven en daglooneren, barmhartig zyn moesten. Men zie dit op eenevoortreflyke wyze aangetoond, by den Ridder MiciuëLis , in zyn Mofaifch Recht, D. II, j 130. Vertaaler. (J) Om deeze woorden , gy zult den dorfchenden Os niet muilbanden \z verftaan, moet men weeten, dat men hy de Oosterlingen niet op die wyze dorfcht, als byons gebaiiklyk is, maar 2ich voi Osfen bedient, om het zaad te la;iten u'ttreeden. Men zie dit, om uit zeer veele hedendaagfche Schryvsren, die ons leeren, dat deeze gewoonte noch in het Oosten gevolgd wordt, flechts éénen te noemen , bv Paulsen , over den Akkerbouw der Oosterfche Volken. Hoofdft. V[, bl. 176 enz. 195 enz. 20a enz. alwaar men teffèns eene afbeelding van deeze manier van dorfchen vinden kan. Vertaaler. S3  273 Verklaaring van den eerften Brief luidt: Het geen hy gehoopt hadt, te genieten, verklaart Suicerus T. I, p. 1094 met Theoahylactus, te recht: fruStus Jperatos obtinere, de gehoopte vruchten inoogsten. Het geen hy gehoopt \heeft, wordt genaamd iUvhdvreï, zyne hoop, het welk niet woordlyk kan vercaald worden. vers ii, 12. Daar wy u nu het Geestlyk gezaaydheb. ben, is bet dan eene groote zaak, wanneer wy bet licbaamlyke van u oogsten? Daar nu anderen deeze macht over u genieten, zouden wy dezelve niet veel meer genieten ? Maar wy hebben ons van deeze macht niet bediend, maar wy verdraagen alles , om aan het Evangelie geene bindernis in den weg te leggen. Uw lichaamlyks, *<* »«f XIX a Cua». Mosheim verklaart het, bl. 520, te recht : lichaamlyke dingen , of die tot onderhoud „ van het lichaam dienen ; zynde ra^ix.*, even zoo s, veel, als rapan**." De woorden en »•»> worden door en in plaatze van eikanderen gebruikt. Hunnius verklaart het insgelyks : qua ad corporis fuftentationem pertinent. Maar wanneer hy uky* door onbillyk vertaalt, kunnen wy hem onze toeftemming niet geeven. Daar nu anderen deeze macht over u genieten, zouden wy dezelve niet veelmeer genieten. 'e< betekent hier niet zo of wanneer gelyk Lutherus het vertaalt, maar ram, daar of terwyl. Ik heb dit in de Voorrede voor het tweede Deel myner Overzettinge van het Nieuwe Testament overvloedig beweezen, en teffens aangemerkt, dat Lutherus i Cor. XI: 6 ook dus vertaald heeft: nu, datis, daar het mis ftaat. In plaatze van i&vrUi wil Lud. Cappellus liever «,y«< leezen. Dan dit woord voegt hier in het geheel niet. Het is dezelfde i^vrU van welke Paulus vers 18 fpreekt. Zeltner wederlegt hen , die dit woord door Juperemimntia vertaaien, in zyn Twistfchrift o- ver 1 Cor. XI: 10 , § 16, p. 19. N»« opus est fchryft hy —- neque etiam fas, t^ovcrUv hanc, confMo.plcnenovoftgnificattii vivlenter torquere, neque etiam in  aan de Corintben. Hoofdft. IV: n—14. 279 ivtrlttv contra codicum M. S. S. probatorum autloritatem cotnmutare. 'ou fistel y'ftvt, ik heb dit, volgens het voorgaande, gemeend dus te moecen uitdrukken: zouden wy dezelve niet veel meer genieten. Het woord lAtit&w is by vers 10 reeds verklaard. ndvTo. rtynu betekent: wy lyden alles met geduld, gelyk kap. XIII: 7: de liefde verdraagt alles, 'e betekent eene hindernis, en iyxlvTM Rom. V: 22, verhinderen Gal. V: 7 en 1 Thess. II: 18 ftaat «»<*« xaVrsiv. ia, ivttyyexlu raS Xsithv betekent hier niet het Evangelium Cbristi, maar het Evangelie van (aangaande} Christus. Het is de zoogenaamde Genitivus objeEli. wj 13, 14. Weet gy niet, datzy, die (in den Tempel) het heilig werk doen, van het geheiligde eeten? En dat zy, die altoos rondom het Altaar zyn, aan het geen op bet Altaar gebracht is, bun deel behooien te hebben ? 'Zoo heeft ook de Heer bevolen; dat zy, die bet Evangelie prediken, van bet Evangelie bun leevens onderhoud zullen hebben. Het geheele dertiende vers is in den Weimarfchen Bybel goed verklaard. Weet gy niet, dat zy, die (in den Tempel) het bei'ig werk dom (ó< r« U^d t^ya^iuiiai') van bet geheiligde eeten? En dat zy, die altoos rondom het Altaar zyn (é< *»r£s) aan het geen op het Altaar gebracht is, hun deel behooren te hebben? Deeze woorden verklaart Mosheim, bl. 523 enz. zeer goed: ,, t« Ue* e?vx$Tai, die het Altaar die- „ nen, die de offeranden bezorgen, dewelken op Gcdts „ Altaar gebracht worden, en dezelve flachten, aan3, fteeken, en offeren. Deezen worden des Altaars j, deelachtig; zy ontfangen hun deel van het Altaar. Van het geen op hetAltaaraan Godtgebrachtwerdt, „ hadden de Prielteren, als welken het opzicht over 31 de offeranden was toe vertrouwd , volgens de wet van „ Moses, hun deel. " bpzA vertaalt het op deeze wyze: Annefcitis, eos, quifaeris operdntür, ea, quee ex facrario (id est Templo') funt, edere? Intelligit Paulus decimas, oblationes &'pri. mitias (Paulus verftaat 'er de tienden, gaaven en eerstlingen door.) Grotius verklaart het ook zo. De woorden tü SvTiameïm o-vpxitffyfTtxj vertaalt hy, met den ouden Latynfchen Overzetter, cum altari participant; en hy verklaart het, niet zeer duidelyk; a'taris funtfocii in partienda viclima, Zco heeft ook de Heer bevolen, dat zy, die bet Evangelie prediken, van bet Evangelie hun onderhoud zullen bebben. Christus heeft dit bevolen Matth. X: 10, en Luk. X: 7. Van bet Evangelie verklaart Mosheim, bl. 525, zeer goed: '» vau de prediking der leere des Evangelies. Deeze gronden — vaart hy voort — „ zyn zoo uitgeftrekt, dat zy allen; die, naa de A„ postelen, het Evangelie verkondigen, te ftade ko. men. Wat meer? zy ftrekken zich tot derzelver „ Vrouwen,'Kinderen, en huisgezin uit. " Hy voegt 'er vervolgens ncch by: " De helft van dit gebod van Jesus Christus wordt in'veele Proteflantfche lan- den vergeeten, Hoe veele plaatzen zyn 'er niec, daar een Predikant nauwlyks zoo veel inkomen heefc, „ dat hy 'er alleen van kan leeven! '* vers 15, 16, 17. Maar ik beb van dit alles my niet bediend. Ik fchryve dit ook niet, om te beduiden, dat men ten mynen opzichte dus behoort te bandelen. Want ik veilde liever fierven, aan dat my iemand mynen roem teniet ZOU'  aan de Corintben. Hoofdjl. IX: 15—17. 381 zoude maaken. Want, indien ik bet Evangelie predike, (trekt dit niet tot mynen roem, dewyl ik dit doen moet : en wee my, zo ik bet Evangelie niet predikte. Doe ik dit nu gaarne, zoo ontfang ik 'er mynen loon voor ; maar doe ik bet ongaarne, zoo is bet ampt my evenwel aanbevolen. 'Ba to ufx.ctTu%?i!», (tegen hen die onder de Wet zyn) overftelt, verftaat hv de Heidenen , als die de Wet van MoSES niet hadden. Zoo wordt het ook door Zeltner en Wolf, gelyk mede in den Weimarfchen Bybel, verklaart. Ik leeve niet zonder Wet, maar ik (la onder de Wet van Christus, dac is, hoe zeer de Wet van het Oude Testament my niet meer verplichte, is 'er een ander, wiens wetten ik gehoorzaamheid betoone, te weeten Christus. m- m «,«e«4 ©!«jr, «v f"(PWI! xeirsv. Zoo leest men in de jongfte Uitgaaven. Dan Bfza gecuigt, dac genoegzaam in alle Handfchriften ftaat: ©tó ««5 Xmrf, ïwfHf. Dewyl men dus in de meeste M. S. S. leest, maake ik geene zwaarinheid, om dit voor de rechte leezing re houden. Zoo noemt Jacoeus zich ook, kap. I: 1 van zynen Brief, ®ui *«i xeircé en Openr. XX: 6 leezen wv: zy zullen Priesteren van Godt en Christus zyn, h^ïi tcS Qiü ««< r«ï Xj(s-«. vers 22, 23. Den zwekk-n ben ik geworden als een zwakke, op dat ik de zwakken gewinnen moebt; ja ik ben  aan de Corinthen. Hoofdfl. IX: 22, 23. 285 ben allen alles geworden, ten einde aan alle kanten fommigen ter zaligheid te brengen. Maar dit doe ik om des Evangeliums wilte, dat >k ook deszelven (dat is, der beloften van hec evangelie; mocht deelachtig worden. De woorden: ik ben allen alles geworden, ten einde aan alle k^ten fommige ter zaligheid P brengen, worden ia hec tWL-ede deel de BibLothea Bremenfis & Ver der,fis, p. 78' fqq. zeer fraay opgehelderd. Het woord r«/#, het welk de ouie Latynfche Overzetter hier, door falvoj facere, vertaald heeft, hebben wy by k p. VII: 15 reeds verklaaid. Hier ter plaatze vertaale ik het: iemand ter zaligb id brengen. Maar dit doe ik om des Evangeliums wille, op dat ik ook deszelven (dat is, der beloften van het Evangelie) deelachtig mooge worden. De Apostel drukt zich hier kort uit, maar echter zoo, dat men zyne meening gemaklyk ontdekken kan. Hy maakt vers 17 van de beloonjnge gewag, die hy te hoopen hadt, en vers 24 fchryft hy, dat de Christenen , die recht loopen, den prys behaaien. Hy verftaat derhalven door des Evangeliums deelachtig worden, niets anders, dan de genadebelooning verkrygen, die in het Evangelie is"toegezegd. Beza verklaart het ook op deeze wyze, en zoo ook Mosheim, die bl. 540 fchryft: " door bet Evangelie „ wordt de leere van het Evangelie verftaan, die Pao„ lus predikte. Ik gedraage my zoo, wil de Apostel „ zeggen, om des Evangeliums wille, ten einde de „ leere van het Evangelie zoo veel te fchielykcr en „ beter door my in de waereld uitgebreid en voorege„ plant worde. In de woorden: op dat ik des Evange. „ liums insgelyks deelachtig worde — vaart Mosheim „ voort —kan onmooglyk de leere van het Evange„ lie zelve bedoeld worden. Dit was Paulus reeds „ deelachtig geworden, toen Godt hem verlicht en bekeerd hadt. Ook kan men 'er de prediking van „ het Evangelie niet door verftann. ' En wat bedoelt „ hy dan? Buiten twyfel niets anders, dan de byzon,, dere genadebelooning , dewelke den Apostelen , „ wegens het prediken van het Evangelie, en alle de moey-  286 Verklaaring van den eerften Brief „ moeylykheden, die zy daar by ondergingen, was s> toegezegd. " Zeltner verklaart ^aj"--»""*"0"? te onrecht: op dat ,, ik voor al veele deelgenoaïon aan het Evangelie ,, mooge hebben. " vers 2.1, 25. Weet gy niet, dat zy, die in de loop. laan hopen, wel alle hopen, maar dat flechts één den prys behaalt ? Loopt nu zoo, dat gy hem in banden moogt bekomen. Zoo ook een ieder die Jtryden wil, onthoudt zich van alle dingen: zy, met oogmerk, op dat zy eene kroon % die toch vergaan zal, moogen bekomen; maar wy, opdat wy eene onverderflyke kroon moogen ontfangen. Beza geeft aan deeze verfen eene geheel verkeerde verklaa. ring. Hy is naamlyk van begrip , dat Paulus nog van het eeten van het Afgodenoffer fpreekt, en die Christenen beftraft, dewelken daar door hunne Broederen ergerden. Weet gy niet? Dat is, gy weet dit immers meer, dan te wel, nademaal by u, te Corinthen, de Istmifebe fpelen gehouden worden. Over deeze fpelen kan 'men een breedvoerig bericht leezen by Saubertus in zynen Prodromus PLiiohgicB Sacrts, p. 16 fqq. Eenieder, die Jlryden wil, onthoudt zicb -van alle dingen. TlJvTO, iyxgarivTc.i, Erasmus en Clericus waren van gedachte, dat *-«»r« hier in plaatze van **v* xdnr» gefchreeven is. Epictetus doelt ook op deeze onthouding van alle dingen, wanneer hy in zyn Enchiridion, cap. 35 fchryft: wilt gy in de Olympifcbe fpelen den prys behaalen. Dit was een ander, foortgelyk, fpel, het welk na by de ftad Olijmpia gehouden werdt. Clericus , dien Elsner zonder rede wederlegt , verklaart het te recht, van de onthouding van al te veel fpyze, om niet vet te worden. Zoo verftonden het ook dè oude Kerkleeraarcn, die Suicêrus , T. I. p. 998 fq. bvbrengt. Mcrheim verklaart het insgelyks zeer goed, bl. 5^2: " die in de ftryd- en wortelfchoo. ,, len tot de openbaare ftrydfpelen toebereid wierden, „ waren aan ftrenge regelen gebonden. Zy mochten „ noch wat zy wilden, noch ook zoo veel zy wilden, ee»  aan de Corinthen. Hoofdfl. IX: 24, 25. 287 eeten. Alles werdt hun toegemeeten , ten einde hunne lichaamen te harden , en toe den ttryd be. „ kwaam te maaken. " Wolf maakt by deeze woorden eene lange aanmerking. Maar zo men iets volle, digs hier over wil leezen , men leeze de twee uitvoerige Twisifchriften, die de beroemde Schulze, te Haile, onder voorzitting van ü. Hoffman, in de jaaren 171?, en 1718, de eene als Rejpondens, de tweede als Doctor, verdedigd heeft, onder den titel: de atbletis veterum, eorumque diceta £f babitu. Met oogmerk, op dat zy eene kroon, die toch verderven zal, (*ra>cones) doelt, dewelken cennaam vanhera, die den prys gewonnen hadt, openlyk uitriepen, en dus , dat zyn oogmerk is, te zeggen, dat hy zich zeiven ©ok wel zoude kunnen roemen, daar hy het Apostelampt  aan de Corintb. Hoofd. IX: 25, 27. X: r—5. 280 ampt wel waarnam. Wolf verklaart ook de volgende woorden: fw'™5 «£rfrüXitft*s yb*/**, volgeusdie zelf. de onderftelling; hƒ« 6? a certantibus & ab agonetba minus prober. 'ASiziw heeft Grotius verkeerd verklaard: ut, qui ahos doem viam falutis, ipfe ea fuLute indignus fixm. 'aK. *tfi,c, het welk Beza rejettaneus vertaalt, wordt tegen overgefteld. betekent Rom. XIV: 18, een echt, beproefd, Christen, en Rom.XVI: 10 wordt iemand » 3m»/ms i, XgiraT, de beproefde in Christus, genaamd. ° HOOFDSTUK X. vers 1, 2, 3, 4, 5. Maar z'£ 1W7 voor z<, # mare circum- dabat eorum latera : fic éf aqua eos, qui baptizantur. (De Wolk hong boven hunne hoofden , zoo ook het water boven hen, dewelken gedoopt worden: de Zee omringde hunne zyden, zoo ook het water hen, die gedoopt worden.) Gedoopt zyn verklaart Lange, bl. 272 § 9, verkeerd. En zoo ook Zeltner : " zy zyn plechtiglyk „ op de leere en inltellingen van Moses, die Godt „ door hem op Sinai beeft voorgefchreeven , gewee„ zen, en als ingewyd." In den Weimarfchen Bybel wordt het ook verkeerd verklaard; te weeten, dat dit een voorbeeld t-eweest is van den Heiligen Doop , die in het Nieuwe Testament werdt ingefteld. Dat, gelyk de Ifraëliten, door deeze weldaad, verplicht werden, om dc leere van Moses te gelooven, wy op Christus gedoopt , en daar door verplicht worden , om zyn Woord te gelooven , en zynen geboden te gehoorzaamen. Zy hebben allen eenerlei Geestlyke fpyze gegeeten , en allen Gee^tlyken drank gedronken. Geestlyk bete. kent hier, zoo als Grotius en Lange het ook verklaaren  aan de Corinthen. Hoofdfl. X: 1—5. 2or ren, het geen eene Geestlyke en "eh^im/inni™ u * kenis Heeft. Door de fpyze worde be?S vvehc Godt, inde Woelde, v£HeÏÏ lr ï? len; en door het *W Manna woïïe<2$gfvt ftaan (w), die het, Joh. VI: r2 en vobr V1„ Ij , v 1 ' ven veraart: voorwaar, voïrwaar ik'zeZ beeft u (rechte) ^*JS?5^JS^ *fö «y» Vader^eejt u thans bet rechte LdemeUcbZTS " * tón Serf «, ^er WfltfrfW fcef keven St R ^ (vers 35) èrotó ^ leevens; wie' tl nf kL? J zal met hongeren, en wie aan my geloo t \ n ln, „ mermeer dorsten. Ik ben f versii1 m/V. vi , 72m" toww. 17W Vaderen hebben let MaïnJ^dÏ7/ ne gegeeten, en zyn geftorven. Maar Mt is het l Z1'?' -welk van den Hemel komt, dat mZ daar v l ' m.tjW. ft ben bet lelvendigel07 het " den Hemel is gekomen. Al wie 8^&F*J5 Eeuwigheid leeven. Myn vleefch fvers ,V rechte fpyze , en myn bloed is de rechte drink 5n- " ^ Vgcheet, en myn bloed drinkt, *e%^:^ vervuld was, zendt Godt zynen Zoon 7on " ? lyd ook in den Weimarfchen Bybel en dorfr r «W°rdt h,eC «74. verklaard. Grot™£!Z^ra^e klaTren hec verkeerd: die mede volgde, zoo lan«e deeVf™5 C neer ny zegt: Het woord Jxda , ik büore hJ,„i. „ fomtyds ook zoo veel als ik gebfonalme ^VvW — en door w,en is dit woord in die be'e£ni«r bru:kt?(uO » Wy kunnen het LrS^S^g: (w) De Heer Mosheim voeet >Pr h„ >• „ *.^h bet byna op Xdf geS op denk*, dat deeze vraag, Vaü „T^^  392 Verklaaring van den eerflen Brief „ zy dronken uit de fteenrotze , die Moses gehoor„ zaamde, en, op hec bevel en den llag van Moses, terftond water uitgaf." — Dan hy voege 'er evenwel by: " ik geeve deeze verklaaring niet voor een wel- geftaafd gevoelen uit. " — Men vindc deeze woorden ook goed verklaard in Witsius zyne Oeconomia jesderum, lib. IV, cap. 10, § 10fqq. Maar deeze (henrots was Christus, te weeten in een voorbeeld. Dus wordt het by Erasmus en Zeltner ook verklaard. En Grotius zegt insgelyks: Rupespreefigurabat Cbristum (x). vers 5,6. En evenwel badt Godt aan veelen onder hen geen welgevallen ; want zy wierden in de Woeftyne neder gejlaagen. Maar dit is ons ten voorbeelde gefchreeven is. Want dat dxóve dikwils in de betekenis van gehoorzaamen voorkomt, behoeft niet beweezen te worden. Vertaaler. (x) Het is my niet aangenaam , al wederom te moeten zeggen, dat my deeze verklaaring van onzen Schryver weinig behaagt. In het byzonder kan ik niet begrypen, in welken zin Paulus zoude hebben kunnen zeggen, dat de Israëliten in de Woeffyne Geestlyke fpyze gegeeten, en Geestlyken drank gedronken hebben, by aldien zy door deeze fpyze en drank Christus zeiven verftaan hadt. De plaatze Joh. Vf: 32 bewyst ook geenszins, dat men het dus te verftaan heeft, dewyl Christus daar van zich zei ven fpreekt, in tegenoverfiellinge van het Manna, in de Woeftyne; en dus alleen bedoelt te zeggen , dat hy den zynen tot eene veel betere fpyze ftrekte, dan het Manna voor de Israëliten geweest was. Hier uit volgt ook, dat de Heer Heuman de Verklaaring van Mosheim, ten opzichte van de Geestlyke fteenrotze, die volgde (jrtivpaTix.yc. axoMvd-ovo-Tn trsrfas) ten onrechte verworpen heeft; te meer daar het niet aan plaatzen der Heilige Schrift, ten minsten des Ouden Testaments, mangelt, in welke dxthovB-ia in de betekenisfe van gehoorzaamen gebruikt wordt. Men zie Biel , Thes. Philol. in k. v. Eindelyk mis ik ook in deeze verklaaringe de rechte aanwyzing van den famenhang, waar in deeze woorden voorkomen, en van het oogmerk, door den Apostel met dezelve bedoeld. Ik zal over het één en ander myne gedachten in myne volgende aantekening mededeelen. Vertaaler.  aan de Corinthen. Hoofdft. X: 5, 6. 293 ven, op dat wy ons bet kwaade niet zouden laaten zelus. ten, gelyk zy zulk eene begeerte hadden. 'a»« betekent hier tarnen, nochtans, gelyk kap. IX: 2. Danz poogde in eene Academifche Verhandeling , doorhem in 1710 uitgegeeven, onder den titel: anliquitas baptismi inüiationis Israélitarum vindi-.ata, t«bewyzen , dat Godt de Israëliten van het Oude Testa- ShGed/J d°°r middeI van Doop, in zyn verbond heefc aangenomen; en bygevolg, dat Christus h« Sacrament van den Doop niec het éérste heeft ïl gefteld. Dan hy bewees hec zoo flecht, dat het aan D. Wernsdorf niet zwaar viel , hem in eene Verhandeling , noch dat zelfde jaar te wederleggen. ,™ hetr0°gmcj:k betreft, hetwelk Paulus in dee. ze zes verfen heeft, het valt gemaklyk te zien , dac hy het oog heeft op de twee Sacramenten (y). De- wyl (y) i*k bekenne, niet in ftaat te zyn, om dit te zien. Myns oordeels is het oogmerk van Paulus in dit Hoofdftuk te toonen, dat het eeten van het Afgodenoffer zoo onfchuldig en ff1?, n'efc was' a's «7 i" het voorgaande veronderfteM £h r,"]Sten' dat h-et gevaa,"'7k was> e" ft^ydig met den S 7 ^ °pZCl,yk aan eeniS gevaar blootte- ftellen. Zeiden de Corinthers, dat zy geen gevaar van vereidmge ten dien opzichte te duchten hadden , dewyl zyloo veels blyken van Godts goedertierenheid ondervonden ƒ zoo veele wonderwerken gezien, en door den Doop zich plechti ° Jyk aan den dienst van Godt verbonden hadden Paulus toonde hun door hef voorbeeld der Oude Israëliten dat deeze reff»Diet. doorging. Immers deeze waren ook allen onder de IVolke dat ,s de Wolkkolom geweest, die ter hunner leid.nge en befcherminge diende _ zy hadden , toen zj door de roode zeegingen, Godts wondermacht gezien .zl waren, door het één en ander, met zulk eene hoogachting en eerbied voor Godt ingenomen, dat zy zich, ah door 3 Doop, op de nadruklykste wyze aan Moses verplichtten , om Godt alleen te dienen „ochtans hadt dit alles hen niet voor afval beveiligd; en 'er waren veelen onderhen, aan welken Godt, in weerwil van dit alles, geen behaagen hadt. Ver- TA AL, er» T3  co* Verklaarir.g van den eerjïen Brief wvl nu veele Christenen zich verbeelden, dat het ge. ncieg was, om zalig te worden, zoo men maar gedoopt was , en van het Heilig Avondmaal naarstig gebruik maakte; hadt Paolus hen niet alleen, kap. IX: 24 enz. tot eene yverige beoefening van hun Christendom vermaand ; maar hy brengt hun hier onder het oog, dat Godts volk in dc dagen v,n het Ou le Testament insgelyks iets gehad heeft, het welk met den Doop en het Avondmaal der Chiistenen overéénkwam; en dat zy des niet tegenftaande, dewyl zy niet teffens heilig leefden , door Godt ftreng geftraft waren. Op dezelfde wyze wordt deeze pLatze verklaard by Dannhauer, in zyne Hodofophia Cbristiana p. 746 — by Seldenus, lib. I, de Synedriis, cap. 3 , pag. 28 fqq. — by Wolf , pag. 445 enz. en by Gatacher , Adverf.posth. cap. 4 pag. 431. Over het vyfde vers vindt men ook eene opzetlyke verhandeling van van der JVIark, 'te weeten, Disfert. XIX, van zyne Sylloge, in het jaar 1721 Uitgegeeven. vers 7,8,9, 10, ir. Wordt ook geene Afgodendie. maren, ge'iyk fommigen hunner waren; zoo als gefcbiee. ven ftaat: " het Volk zette zich neder, om te eeten en te drinken, enftondtop, om te fpeelen. " Laat ons ook geene hoerery bedryven , gelyk fommigen hunner hoerery Icdreeven, waar van 'er drie en twintig duizend op éénen dag nedervielev. Laat ons ook Christus niet verzoeken, gelyk fommigen hunner (hem) verzochten, en (deswegen) door de (langen omgebracht mierden. Murmureert ook niet, gelyk fommigen'hunner murmureerden, en (deswegen) door den verderver gedood wierden. Dit alles wedervoer bun, ten vcorbeelde. Maar het is ons, op de* welken de laatste tyden der waereld gekomen zyn , ter waarfebuwinge gefchreeven (z) Zyftondenop, om (z) Om de verklaaring van onzen Schryver niet telkens door myne aanmerkingen af te breeken , zal ik hier meteen enkeld woord zeggen , het geen ik 'er tot meedere opheldering mcene te kunnen byvoegen. Wordt geene Afgodendienaren (vers 7) door  aan de Corinthen. Hoofdjï.X: 7—n. £0j tefpeelen. Deeze zyn de eige woorden van de Griekfche Overzettinge Kxod. XXXII; 6. Zeltner verklaart het: rondom het kalf te dansen. Clericus vc-taalt het^ook door dansen; gelyk mede Grjevius, in zvne Le£iiones Hefiodee, p. 104, alwaar hy insgelyks eene plaatze van Homerus wyst, in welke ■wfti, dansen betekent. Fesseliu* verklaart het, lib. II, cap. 18 §4 pag- 144, ten onrechte van de hoererye, als van welke de Apostel eerst in het volgend vers fpreekt. 'E^ttrt i bei Volk zette zicb neder , 0772 te eeten en te drinken. Wolf merkt aan , dat van de Offermaalty. den gefproken wordt, die by hunnen Afgodendienst gewoon waren te houden; en dat de Apostel bepaaldJyjc op het dansen om het gulde kalf doelt, waai-door zy van Godt afvielen, en Afgodery bedreeven. Laat ons ook geene hoerery bedryven, gelyk fommizen hunner hoerery bedreeven. By ^ wgnlr»^ herinnere men zich de fpreekwyze van de Rhetori:a , dewelke commumcatio genaamd wordt, volgens welke men zich zei ven mede fchynt in te fluiten, zonder dit werkiyk te doen. Deeze manier van fpreeken vinden wy 2 Ioh vers 8, alwaar hy fchryft: geeft vooral acht op u zelve', op oat wy met wederom verliezen enz. Zoo fchryft Paulus ook Phil. III: 15; zoo veelen nu onder ons recht geaarte Christenen zyn. IVaar van 'er drie en twintig duizend op éénen dag nedervielen. W., betekent hier: zy ftierven, gelyk ook het Hebreeuwfche woord $fla deeze betekenis heeft. VorI door deel te neemen aan Afgodifche OfFermanltyden , Laat ons geene hoerery bedtyven, (vers 8) die by de Heidenen doorgaans op hunne Afgoden maaltyden volgde. . Laat ons Christus niet verzoeken, (vers 9) door ons opzetlvk aan ee vair van verleidinge bloot te ftellen. Murmureert ook niet tvers 10) wanneer gy ziet, dat het Evangelie u in verfchei' dene gevaarlyke vryheden beteugelt. . , 0p dewelken de laatste tyden der waereld gekomen zyn, (vets n) dat 'is het ik gefchreeven tot eene waarfchuwiog voor ons die wy in de dagen des if. T. leeven. Vertaaler. y T4  196 • Verklaaring van den eer flen Brief Vorstius bewyst dit, in zyn Boek de Hebraismis TV. T. cap. V 3 p. 132 met veele voorbeelden, en merkt teffens aan, dat ook by de Latynen cadere dikwils Jïerven betekent. Hy brengt eenige plaatzen uit Corn. jNepos , ten voorbedde, by. Beza vermoedt, zonder grend, dat de affchryveren vier en twintig duizend, JNum. XXV: 9, in plaatze van drie en twintig duizend gefciireeven hebben. Grotius verklaart het op deeze wyze: " Pinehas heeft „ met de geenen, die by hem waren , duizend ge„ dood; en drie en twintig duizend zyn 'er omgeko„ men , door de pJaage , hun door Godt toegezon„ den." Fesselius verklaart het, Adverf.lib.X, cap. 2» § 6^.507, met dezelfde woorden, Grotius te noemen. Lange verklaart het dus: " Moses fpreekt van vier „ en twintig duizend. Hy heefc 'er by gerekend , die „ door de Ovcrften des Volks , dewyl zy dit wanbe„ dryf niet gekeerd hadden, met de koord, of op ee„ ne andere wyze, om het leeven gebracht waren, ,, volgens vers 4. " Wolf is van gedachte, " dat Moses het getal noemt „ van allen, die 'er by deeze gelegenheid zyn omge„ komen , en Paulus alleen van die, dewelken op „ écnen dag gefbeuveld zyn; bedroegende deeze laats„ ten eene menigte van drie en twintig duizend Men- fchen." Dit gevoelen is zeer waarfchynlyk. Dan Estius heefc hec nog hec besc getroffen: " de- „ wyl hec getal der geenen zege hy »' . die hier omkwamen, tusfehen de drie en vieren twintig duizend beliep , noemt Moses het eerst gemelde , Paulus het tweede getal. Ook voegt hy 'er by " denk ik , dat Moses niet bedoeld heeft, eene „ nauwkeurige opgaave van het getal der gefneuvel- den te doen, als het welk meer andere Gefchied- fchryveren niet gewoon zyn." ■ Laat ons ook Christus niet verzoeken , gelyk fommigen hunner bem verzocht hebben, en deswegen door ce Jlar >en omgebracht werden. Beza verklaart het verkeerd. Hy is van begrip , dat hier uit beflooten moet worden,  aan de Cerintb. Hoofdfl. X: 7 u. 29? dat Christus in onzen tyd is, en ook in de voori~e tyden geweest is. Tentare autem Cbristum est v .art hy voort eum velut ad certamen provocare, ut infra vers 22 ipJe Apostoius explicat: quod ii fane faciunt inpri mis, qui ejus cognitione abutentes eam fuis cupiditatibus prcetexunt. r In den Weimarfchen Bybel wordt het ook verkeerd verklaard: Laat ons Christus niet verzoeken, zoo dat „ wy hem zouden willen voorfchryven , hoe hv met „ ons zoude moeten handelen, hoe ons leiden, wel„ ke fpyze en drank ons geeven; gelyk fommigen bun„ ner bem, Christus, die voor de Kinderen Israëls " YIii!o7°vferheen ging> en ze lcidde> üxod. „ Atii. 21, AAIli: 20, verzochten, en door de [lamen 3, omgebracht voierden." pun0en De verklaaring van Lange is niet beter: " eelvfr „ fommigen hunner hem , als den toen beloofden „ maar echter, volgens zyne Godtlvke natuur, reeds „ tegenwoordigen , Messias, verzochten, zoo dat „ zy zyne tegenwoordigheid , almacht en soederne. „ renheid, zo niet in twyfel trokken , ten minsten „ naar hunne eige verkiezing, op deeze of geene wy' hebben?» V°°rfchreevea> wiide° bewecSi Grotius neemt op éénmaal alle de zwaarigheid we? d.e het gewag maaken van Christus bier veroorzaakt wanneer hy toont, dat de rechte leezing hier niet & ïff«r«,;maar rl,- ©,S, is. Paulus heefc dan niet gefchree yen: laat ons Christus niet verzoeken; maar: an t ons Goat met verzoeten. Hy verhaalt, dat A, 0,5 £ Z tustisfimo il o manufcripto haat. Hy bedoelt dat zeer oude Handfchrift, het welk Beza gebruikt heeft van wien het in de Boekerye der Hooje Schoole te Cahï bridge gekomen is, alwaar het noch heden héïhVhe waard worct. Hier by komt, dat ook in het vermaard zeer oud Alcxandrynfch Handfchrift te Londen Si ©... gevonden worde, het welk Colomesius overhaal echtlS van^e °J[m'a^ , p. 26, aan de ecntneid van deeze leezinge niet te twvfe'en r,.t phanius meldt, in zyne Kettergefchiedenisfe /dat dê T 3 Kec-  298 Verklaaring van den eerfien Brief Ketter Marcion ©i<5 in x» voor de rechte leezing, en antwoordt teifens op eenige tegenwerpingen, die men tegen het getuigenis van Epiphanius nopens Marcion kan maaken. Men heeft hier by inzonderheid ook in hn oog te houden, dat men Exod. XVII: 7 , Num. XXI: 5,7, gelyk mede Psalm LXXVIIf: 18 en XGV; 9, alwaar dit ook verhaald wordt, niet van den Mesfias, maar van Godt, gefproken vindt. Zy moerden door den verderver omgebracht, v*} tav D eeze gebeurdtenis is Exod. XII: 23 opgetekend. Grotius bedroog zich zeer, toen hy dacht, dat zy tegens Paulus gemurmureerd hadden, dien fommigen verachtten. Door den ver derver verftaan Grotius , Estius ea Clericus eenen goeden Engel. In den Weimarfchen Bybel, gelyk mede by Zeltner en Lange , wordt 'er de pest door verftaan." De verderver — fchryft Zelt„ ner — is de doods engel, die hen van tyd tot tyd ,, met de pest bezocht heeft. " Beza is van gedachten , dat men door den verderver eenen goeden of kwaaden Engel verftaan kan, door wien Godt hen gcftraft heeft. Ik verfta 'er, noch eenen goeden, noch eenen kwaaden Engel, door. Alles, het geen Godt den Menfchen toezendt, om hen te ftraffen, wordt in den By. bel een Entrel genaamd. Men zie myne Aanmerkingen op Hand. XII: 23, en Joh. V: 1. Beaosobre is mede, in zyne aantekening op Hand. XII: 23, gelyk ook zeker ongenoemd Schry ver in de Bih'iotoeque raifonnée, T. XXXVI. p. 92 , van oordeel , dat men hier aan geenen Engel behoort te denken. Het woord Engel betekent eigenlyk zoo veel, als eenen Gezand of Afgevaardigden. In het tweede Boek der Koningen , kap. XIX: 35 , wordt de pest, die Godt in het Leger van den Koning van Asfyrien zondt, een Engel des Heeren genaamd. Op dezelfde wyze wordt, het geen wy Exod. IX: 6 leezen, te weeten, dat Godt allerleie vee der iEgyptenaaren heeft doen ftr-  aan de Corinthen Hoofdjl. X: 7—11. 299 Herven, Ps. LXXVI1I: 49 dus uitgedrukt: Godt zondt kwaade Er.geien onder ben. Zoo leezen wy ook Exod. XII: 29, dat Godtallerlei vee der iEgyptenaaren heefc omgebracht; en nochtans wotdt deezj daad van Godt te vooren , vers 23, aan eenen Engel, die deverderver genoemd wordt, toegefchreeven. Dit aües wedervoer hun ten voorbeelde, t«St«, «•«'»>•<* rvvot (rvvipstim èxiiwt, Beza vertaalt het: Hcec omnia typice evtnerunt eis, dewyl hy in twee oude Handfchriften TVKtxSi gevonden heeft. De meening van deeze woorden is: wy zullen op dezelfde wyze geflraftworden, indien wy hun gedrag navolgen. Maar het is ons, op dewelken de laatste tyden der waeveld gekomen zyn, ter waarfchuwinge gefchreeven. Beza verklaart het op deeze wyze : idcirco hi dies vocantur novisfimi : c? cetas Christi adventum confecuta vere dici potest fisculorum perfeStio ac complementum. Estius: in ultima tempora incidimus. Ultima autem mundi atas est, quiz ab adventu Cbristi protenditur usque ad fce- euli confummationem. Grotius dien Wolf volgt; In omnibus a&ionibus prifci fceculi Deus femper ob oculos habebat tempora Mesfioz, in quibus non vaticinia tantum fed ty omnes figurceimplerentur. —- Fesselius, Adverf. Lib. III, cap. 2 , § 15, p. 221. Vivimus faculo confummationi hujus mundi proximo. Totum tempus , quod inter primum Christi adventum in carnem , IS fecundum ipfius adventum ad judicium interjicitur, appellatur Mc ab Apostolo finis faculorum, quia Christu* omnia implevit per prophetas olim prcedicta, neque quicquam reftat exfpeclandum, nifireditus ipfius ad judicum. - Lange: " ons, die wy in den tvden van den Messias „ leeven." Zeltner: " Om ons te leeren, dat „ het niet genoeg tot ons heil is, in de uiterlyke ge„ meenfchap van Godts Kerk te leeven , zonder op. „ rechte boete, en een leevendig Geloof des harten." — Ik verfta door het einde der waereld, of de laatste tyden der waereld den geheelen tyd, die 'er van de ty. den van Paulus af, tct op den jcngsten dag, zal verloopen : en dus verklaaren het Estius en Fesselius insgelyks. vers  300 Verklaaring van den eerfien Brief vers 12,13,14,15. Daarom, die zicb verbeeldt, dat by vaft ftaat, zie voel toe, dat hy niet valle. Er is nocb geene, dan flechts eene Menfcblyke (dat is, in hec geheel niet zwaare) verzoeking over u gekomen. Want Godt is getrouw, die u niet boven uw vermogen zal laaten verzocht worden, maar by de verzoeking (u) zulk eene uitkomst uit dezelve geeven, dat gy ze verdraagen kunt. Daarom myne geliefden, vliedt den Afgodendienst. Ik fpreeke tot(u, als tot) wyze lieden; beoordeelt toch zeive, het geen ik zegge. Zeltner en Lange verklaaren de eerste woorden te recht: dat by vafl ftaat in Godts genade. Beza heefc het zoo goed niet getroffen. Hy verftaat het van eenen Menfeh , quifidelis est , £f in Dei promisfiones fecurus incumbit, daar nochtans in het volgend vers van Godts getrouwheid gefproken wordt. Eene Menfcblyke verzoeking, xu^s-^ «\3-ê»:*ws, dat is, volgens de verklaaring van Chrysostomus en Theophylactus, fnxgis (eene kleine verzoeking) ; gelyk Grotius en Calovius het ook uitleggen. Hos. XI: 4 wordt een draaglyk jok een Menfcbtyk jok genaamd. Grotius verklaart het: vulgaris tentatio, frequens inter hommes (eene gemeene verzoeking , die men dikwils onder de Menfchen ziet.) Zeltner legt het ook niec onwaarfchynlyk uit: eene Menfcblyke verzoeking, die noch draaglyker is , dan de aanftaande vervolgingen zullen zyn. Dus verftaat Grotius het insgelyks. Lange heeft het niet wél getroffen: eene Menfcblyke verzoeking —— zegt hy -— dat is , die alleen van Menfchen komt, en daarom wederom zoo veel te ligteris; eene verzoeking, die gy u zelve veroorzaakc hebt, en van welke gy daarom wederom zoo veel re eer kunt ontflaagen worden. Niet minder verkeerd is de verklaaring van Beza : Humanam dicit Paulus tentationem, quee ab imbecillitate proficifcitur, Sed mibi videtur Apos. tolus &c. De verklaaring van vers 13 , die zeker Leeraar te Stokholm in het tweede deel der Hamburger gemengde Bibliotheek, bl. 260 enz. heeft voorgefteid, en ook in den Weimarfchen Bybel gevonden wordt, verdient, hoezeer ook door Mosheim bl. 592 gepreezen, on$e goed-  aan de Corinthen. Hoofdji. X: 12—»i7, t^OÏ goedkeuring niet. " Ay9-e«V(»oj fchryft deeze — „ kan ook betekenen, het geen van Menfchen komt.„ en eene Menfchlyke verzoeking kan derhalven ook „ een verlokfel tot kwaad zyn , door Menfchen ver„ oorzaakt. Te deezer plaatze — vaart hy voort — kan deeze betekenis zeer wel aangenomen worden. Tot dus verre waren de Corinthers alleenlyk door „ bidden en dreigen in verzoekinge , om af te vallen , „ en te zondigen, gebracht. Aan deeze verzoekingen hadden zy tegenftand kunnen bieden. Dan hun hin„ gen nog grootere verzoekingen boven het hoofd, „ te weeten van den Satan zeiven. En welke waren deeze? De vervolgingen, ftraffen en de vreeze, „ van zyne goederen, eere en leeven te verliezen. „ De Schrift fchryft uitdruklyk aan de kwaade geesten „ de vervolgingen toe, waarmede de eerste Chrisce,, nen aangevochten, werden, en waar door men hen „ van het Geloof zocht te doen afvallen." —- Zoo verre Mosheim. Beter verklaart het Grotius: " om hen zoo veel te „ omzichtiger te maaken, hadt Paulus gezegd , dac „ hun noch grootere onheilen konden overkomen. „ Dan, op dac zy hier over niet te zeer verfchrikken „ zouden, voegt hy 'er den troost by, dat Godt hun 3, geuoegfaame krachten zoude fchenken, om de ver„ zoeking te verdraagen." Zoo luidt ook de verklaa. ring van Wolf by vers 13. Beoordeelt toch , het geen ik zeg, zelve. In het Griekfche ftaat 'er dit woord zelve niet uitdruklyk by. Maar in onze taaie kan men het niec misfen. Zeltner ver« taalt het ook zoo: oordeelt zelve het geen ik zegge. ver 163 17. De gezegende kelk 3 dien wy zegenen, is die niet de Gemeenfchap van Christus bloed? Het brood, dat wy breeken, is het niet de Gemeenfchap van Christus lichaam? Want het is één brood; en wy veelen zyn één lichaam. Want wy genieten allen te zamen van één brood. Het is bekend dat, in de zestiende eeuw, Luther en Zwinglius over de woorden der inftellinge van het H. Avondmaal zeer oneenig geworden zyn. Zwinglius was  302 Verklaaring van den eerflen Brief was van begrip, dat deeze woorden figuurlyk (metapbonee) behooren verklaard te worden. Maar Luther beweerde, op fterke gronden, dat Zwinglius grooclyks dwaalde , en dac men nauwkeurig by de woorden van Jesus behoorde te blyven, en in dezelve eene verborgenheid te erkennen. Inzonderheid heeft hy dit in zyne verhandeling: dat de woorden, dit is myn lichaam, dit is myn bloed, noch vastflaan, breedvoerig, en met beantwoordinge van alle tegenwerpingen der anders denkenden , beweezen. Ook hebben andere hoogberoemde Leeraaren van onze Kerk deeze leere van Lutherus gelukkig voortgeplant, en mee grooce geleerdheid gecoo- d, dat men by dezelve behoort te blyven; onder welken ik thans alleen Hunnius enGERhard zal bybrengen; de eerste in zyne aanCekeningop iCor. X: 10, 17, pag. 224, fqq , en op 1 Cor. XI: 24, if, pag. z^lfeqq. — de tweede in zyne Har. monia Euangel. cap. CLXXI, pag. 413 Mr-n ver- gelyke deeze verklaaring , die zy aldaar van de woorden (a) De Heer Reuman heeft ruim zes bladzyden gevuld met het bybrengen der woorden van Hunnius, Gerhard, Lutherus en der fotmula Concordice waar op hy zich hier beroept Ik heb het niet dienstig geoordeeld, hem daar in te volgen' dewyl deeze Boeken in ieders handen zyn , die lust heeft, om zich ten opzichte der leere van Lutherus , over de woorden der wftellinge van het H. Avondmaal, te onderrichten; en ik daarenboven van begip ben, dat zulk eene laage uitflap in hec veld der twistende Godtgeleerdheid , (polemica) in een Werk van deeze natuure niet zeer te pasfe komt. Zoo veel zoude men mtusfehen uit den yver , waar mede onze Schryver de fterke taaie van onze oudste Godtgeleerden bybrengt, kunnen befiuiten dat hy op dien tyd , aangaande de leere der Lutherfche Kerk over hetH. Avondmaal, noch geene de minste twyfehng moet gehad hebben; zo men niet in de Kerkl. Gefchied van Mosheim, D. IX, bl. 267 las, dat hy reeds in den jaare 1704 tot het gevoelen der Gereformeerden heeft overaeheld en dit eerst in 1755 by 1 Cor. XI: 24, 2S heeft te kennen gel geeven. Schoon men hem toen verplichtte, om dit te onderdrukken, en eene andere vcrklaaring in de plaatze te geeven.  aan de Corinthen, Hoofdji, X: 18—<2.\t 303 den der inftellinge geeven , met die van Lutherus, in zynen bundel van fchriften over beide de Sacramenten, die te Wittenberg in 1589 te zamen gedrukt zyn; onder anderen fol. 68 a, 69 b, 72 a, 110 b, 158 a — en men zal zien, dat zy daarmede volmaakclyk overéénftemmen. Ook zie men de jormulx Concordice p 599, edit, Recbenberg. p. 599 £f 738. vers 18, 19, 20, 21, 22. Befcbvuwt toch bet Folk van Israël naar den vleefcbe. Zyn zy , die de Offeran. den eeten, niet met eikanderen in gemeenfchap van bet Al taar? Wat zal ik u zeggen ? Zal ik zeggen, dat een Af', god iets is? Of dat een Afgodenoffer iets is? Maar, bet geen de Heidenen offeren , offeren zy den Duivelen , en met aan Godt. Nu wil ik niet; dat gy in de Gemeen. Jcbap der Duivelen zyn zult. Gy kunt niet te gelyk uit den kelk des Heeren, en uit den kelk der Duivelen drin. ken. Gy kunt niet te gelyk deel bebben aan de tafel des Heeren, en aan de tafel der Duivelen. Of zullen wy bet doen, om den Heer te trotfeeren? Zyn wy dan flerker, dan by. Het volk van Israël naar den vlee. Jcbe , wordt tegen de Geestlyke Israëliten overgefteld. Niet alleen fchryft onzè Apostel , Rom. IX: 7, 8 - die Abrahams nakomelingen zyn, zyn daarom ook zyne Kinderen ; maar het beet: in Israël zal u het zaad genoemd worden ; dat is, zy, die naar het vleefch Kin. deren zyn, zyn daarom niet ook Kinderen van Godt; maar de Kinderen der belofte worden voor bet zaad (vanABRAham) gehouden. De woorden: zyn zy, die de Offeranden eeten, niet met eikanderen in Gemeenfchap van het Altaar? heefc Wolf met goed verklaard. " De Apostel — fchryft „ hy — heeft het oog op de gewoonte der Jooden, „ die met eikanderen het vleefch van het geflachte „ offerdier wen." Beter is, het geen MosHEim bl. 608 zegt: de Offeranden der Israëliten wierden in „ drie deelen verdeeld. Een gedeelte van dezelven „ werdt verbrand ; één deel was voor de Priesteren, „ die het Offer gereed gemaakt en op het Altaar ge. s, bracht hadden : hec derde gedeelte werdt hun te ?> rag-  3C4 Verklaaring van den eerjlen Brief w rugge gegeeven, die hec Offer gebracht hadden. Die laatste derde deel werdt door hen , zoo wel als „ de Priesceren en Leviten, in den Tempel, ver„ teerd." ■ Zeltner en Lange verltaan deeze woorden ook verkeerd: " keuren zy daar door den ge„ heèlen Levitifchen Godtsdienst niet goed? " Grotius verklaart het op deeze wyze: per id ostendunt, fe eun Deum Lolere, cujus est aliare, m quod pro]eStee victimê dat® funt. (Zy toonen daar door, dat zy dien Godt dienen, wien het Altaar behoort, op hetwelk deeze Hukken van het Offerdier gebracht zyn.) Zal ik zeggen, dat een Ajgod iets is? of dat een Af go. denoffer iets is ? Deeze ietterlyke vertaaling toont dat Raphelius , en met hem Wolf, zich bedriegen , wanneer zy denken, dat het woord iix> voor idax&vro, is uitgelaaten. Maar bet geen de Heidenen offeren, offeren zy aan de Duivelm, en niet aan Godt. Lutherus heeft 'er maar ik zeg ingevoegd: maar ik zeg, dat de Heidenen, 't geen zy offeren enz. In de Hollandfche Overzettinge heeft men hem daar ingevolgd. Maar het is geheel onnoodig. ? Ta J«<,«óv(ev betekent in het Nieuwe Testament over» al de Duivel, PIand. XVII: 18 alleen uitgezonderd, alwaar S»,fci„* vreemde Goden becekent. Dan men moet weeten, dat aldaar niet de woorden van den gewyden Schryver, maar van de Heidenfche Wysgeeren voorkomen (i>). In de Histoire critique de la republique des lettres, T. II, p. i\f> wordt beweerd, dat men i^fcêt,* hier niet door de Duivelen, maar door de Goden te verraaien heef c. Die heeft Wolf bondig wederlegd. Dan Mjsheim neemt bl. 611 enz. dezelfde valfche vèikiaanng aau , en verdedigt dezelve; gelyk Gottfried ülearius oo.k doet, dien Raphelius reeds, in zyne Aanmerkingen uit Xenophon, by Hand. XVII- 18, (bj Intusfchen bewyst dit, dat Impiua volgens het fpraakgebruik van dien tyd, niet altoos in eenen kwaaden zin genomen wordt. Vertaaler.  aan de Corinthen. Hoofdjt. X: 18—22. 305 18, bondig wederlegd heefc. Lange verklaart het ook goed. Gy kunt niet te gelyk den kelk des Heeren, en den kelk der Duivelen drinken. Dus vertaalt hec Lutherus. Maar hec behoort eigenlyk zoo vertaald ce worden : n kmt niet te gelyk uit den keik des Heeren, en uit den kelk der Duivelen nnnken. Want dac ,\ x.4v., betekent f uit den kelk drinken, toont ons onze Apostel kan XI: ü8 . alwaar hy het U r.g ébm uoemt. De ion- ge Majus, die zoo dikwils den bal rnisflaat, is in het derde Boek van zyne Obfervationes Sicm, cap. top. SnytnaD.°°.rdeelf,id,tdl1AposteI» ^nneer hy hier nfelL n„de ,tafd desrtH,eereI] teSen den kelk en de tafel der Duivelen overhelt, daar op doelt, dat de Heidenen waanden , dat hunne Goden hy hunne Offermaaltyden tegenwoordig waren, en mede aten; en dat ny tellens op het poculum «V«^«ï doelt , waar uit men, ter eere van Bacchus rond dronk Hv beSSlStrtfé! CD anderï UiC HoMBRDs> Athen^us» Of z;!lm i insgelyks in de Griekfche Overzettinge t **} i&xm evijp!'»»•• évrtCi het geen Lutherus vertaalt* de VUL Deel. y Heer  3oÖ VerUaaring van den eerfien Brief Heer zal over zyn land yver en; Erasmus, Grotius, Wolf en Mosheim , beter : ad ir'am provocare, tot toorn verwekken. De ornfchryving of uitbreiding van vers 21, die Benner in zyne Otia Sacra cap. VII, § 12 , geeft, is wéi uitgevallen. Maar Grotius en Lange, die de woorden: ui 'favtfriê» ivtoi uf'": dus verk'aaren : ut nempe posnas evadere posfimus , quas iratus Deus velit in'fiigere, hebben het niet getroffen. vers 23, 24. Gefield, ik badt macbt, om alles te doen; zoo' is my immers alles niet nuttig. Gefield, ik badt macht, om alles te doen, zoofiicbt immers alles niet. Niemand zie tocb (alleen) op bet zyne ; maar een ieder zie (insgelyks) op betvoelzyn van eenen anderen. n»« ^ fyru "Deeze uitdrukking komt kap. VI: 12 ook voor. Ik vertaale het op beide plaatzen; gefield , ik badt macht, om alles te doen. Dit vordert de natuur van onze taaie. Calovius vertaalt het ook zoo: geheid, dat enz. Concesfio est — fchryfthy, by vers 24 — qua Paulus largitur (concedit) omnia licere in rebus indif- terentibus. Al hadt ik macht wil de Apostel zeg- gerj.»_om alles te doen, zoude ik evenwel niet doen, het geen my fchadelyk is. Alles fiitbt niet, verklaart Zeltner te recht: " alles {trekt niet tot verbetering „ van anderen, en het kan hun dikwils, door onvoorzichtigheid, nadeelig zyn." , , , Niemand zoeke bet zyne, maar een ieder, bet geen des moeren is. Zoo heeft Luther bet vertaald. Zeltsier verklaart dit zeer verkeerd: " al ware het ook, „ dat de één of ander onder u voor zyne perfoon gee. „ ne -/waarigheid maakte , om van het Afgodenoffer „ te eeten; zoudt gy evenwel te gelyk ook op anderen moeten zien, om hem niet te ergeren." Intusfchen was het door Grotius en in den Weimarfchen Bvbel reeds op die wyze verklaard. By de woorden: niemand zoeke bet zyne, moet het woord alleenlyk; en by de woorden: een ieder zie op bet best var. eenen anderen, het woord ook of insgelyks gevoegd worden, Ne quis id unum fpeftet, luidt het ook  «an de Corinthen. Hoofdje. X: 23—«29. 307 in de vertaalinge van Grotius. En in den Weimarfchen Bybel worde dit mede goed verklaard. Fesselius heeft in zyne Adverfaria Sacra, lib. IV, hec °ehee]e derde kapittel bedeed, om, mee voorbeelden, zoo wel uit het Oude, als uit het Nieuwe Testament, te: bewyzen, dat non fed, zeer dikwils voor non folum, jed etiam, gebruikt wordt. ik merk noch aan, dac dit ook by de Latynen n;ec ongewoon is. Cicero fchryft in zyne Redevoering pro Arcbia, cap. 4: fe non interfuisfe, fed egisfe. Die drukt hy, lib. I ad famil. epist. 6 op deeze wyze uit: non imerfuit iolum , fed proef uit. In zyne redevoeringe post reditum m Senatu, cap. 3 tribuni plebis corpus non tactum & violatum manu, fed vulneratum ferro, confectumquevidisiis. Vellejüs Paterculus , lib. H, cao. 13: Vir non ftsculi fui , fed omnis cevi optimus. Méér voorbeelden kan men by Cicero, cap. XI, de Amict, tia, en Ub. I de Oratore, cap. 53, gelyk ook by Cortius, IV, 5, 8, vinden. vers 25, 26, 27, 28, 29. Eet alles, wit op de vleejcbmarkt te koop is, en vraagt niet (welk vleefch het zy) om des geweetens wille. Want de aarde is de* Hee. jen, en alles, wat daar op is. Maar wanneer een Ön. geloovige u te gast noodigt, en gy tot bem gaan wilt, zoo eet ahes, en vraagt niet (welk vleefch het zy) 07» des geweetens wille. Maar by aldien iemand tot u zeidei dit 2s van bet afgodenoffer, zoo eet het niet, even daarom, aewyl hy het u gezegd heeft, en ook om des geweetens wille. Want de aarde is des Heeren, en alles, wat daar opis. Maar ik meen niet uw eige geweeten , maar dat van den anderen (Christen). Want waarom zoude ik myne vrybeid door eenes anderen geweeten voor zondig laaten houden? Mi«i„, de vleefcbmarkt, is het Lacvnfche woord macelkm. Men vindc nog veele andere Latynfche woorden in hec Nieuwe Testament, die Pasor , in het aanhangfel van zyn Lexicon, allen bv een gezameld heeft, 1 Om des geweetens wille. Propter confcienVam, fcilicet alienam, verklaart Vatablus het. En dus verftaat V 2 Mos-  3u8 Verklaaring van den eerften Brief Mosheim het ook, te recht, bl. 630 en 632. Paulus drukt zicli vers 29 du;delyk uit, daar hy zegt, dac hy van eenes anderen geweeten fpreekt. Dat Luther het ook zoo verftaan üeeft, ziet men uit zyne Overzettinge; op da: gy bet geweeten verft hoont. Wat op ae ■vteèfcbmarkt te koop is. Wolf merkt aan, dat de Priesteren onder de Heidenen een gedeelte van het vleefch, het welkten offer gebracht werdt, tothun onderhoud en dat van hunne huisgezinnen bekomen hebben. Het geen daar van over bleef, verkochten zy in de vleefchbanken. ü ■sh.i^a^.a. dvTtf.fcilicetyZs. Ik heb het vertaald: alles , vout daar op is; en zoo ook Lutherus; alles, wat daar in is. Beza; infinita illa rerum copia, quibus plena est ter-a. da^jm est omne id, quodfuper terram veifatur, fchryft Grotius, die van gedachten is, dat de Apostel het oog hadt op Ps. XXII1: 1: de Heer is myn herder, my zal niets ontbrèeken. Hy maakt het daar door waarïchynlyk, dat ook Ps. XCVI: u en 1 Chron. XVI: 32 alles, wat inde zee is, in den Griekfchen Bybel ^■Aü'ga.m» SaXaerm genaamd wordt. Wanneer een Ongeloovige u te gast noodigt, en gy tot hem gaan wilt. K»xt7, betekent ook Luk. XIV: « en Jon. II: 2: iemmd te gast noodigen. By de woorden: gy tot hem g:\an wilt, hebben Grotius en Lange eene, z er aartige gedachte: admonet tacite Paulus: fortemeli. u■ facturi, fi non eatis. Ire tarnen non prohibet. (Paujlos geeft ftilzwygend te kennen: fchoon gy misfehien beter zoudt doen, indien gy niet heen gingt. Intusfchen verbiedt hy het hun niet.) E t a'des, wat u wordt voorgezet, r\ vaexT&ipu», «,>».__ D c woord betekent ook Mark. VIII; 7 en Luk. XI; 6 ièfhah'd ffyze voorzetten. Om des geweetens wille. Luther heeft het hier we. derom vertaald ; op dat gy bet getx>eeten verfchoont. Lance verklaart dit op deeze wyze: ten einde onder her eeten by u geene zwaarigheid op kome , of gy zoo met betfekkinge tot u zelve, als tot de Heidenen, die met u aan de tafel zitten , daar aan wél doet of «iet. Maap  aan de Corinthen. Hoofdfl. X: 25—29. 309 Mnar by aldien iemand tot u zeide: dit is van bet Afgodenoffer, zoo eet bei niet; even daarom, devoji hy het u gezegd heeft , en ook om des geweetens v yï, xcd ri sAü'?«^« avrfc, dewelken vers 26 reeds voorkomen, geene woorden van den Apostel zyn, befluit Colomesius, bl. 648 van zyne werken, door Fabriciüs uitgegeeven, daar uit, dewyl zy in de Oudste Handfchriften niet ftaan. Beza Üelt vast, dat de afichryvers deeze woorden, dooreenen misflag , ui:vers 26 noch eenmial afgefchreeven hebben. Want fchryft hy Zy worden in het beroemd M. S. S. Uaromontanum niet gevonden, zoo min als in de Syniche en gemeene Latynfche Overzettinge. Grotius beroept zich op een zeer Oud Handfchrift , in het welk deeze woorden niet ftaan, gelyk Clericus insgelyks. Luther floot deeze woorden tusfehen twee haakjes, en gaf daar door te kennen , dat hyze ook vooreen byvoegfel van eene vreemde hand aanzag, buiten twyfel, dewyl hy ze in de oude Latynfche Overzettmge niet vondt. Bengel heeft deeze woorden , zoo wel in zyne Uitgaave van het Griekfche Nieuwe lestament, als in zyne Hoogduitfche Overzettinge van het zelve , uitgciaaten, en in zvnen Apparatus m'. heus, p.660, de Oude Handfchriften en Overzettingen opgenoem i , in welke men dezelve te vergeefs zoekt. Men zie ook de aanmerkingen van Millius en Wetstein. Men heeft derhalven geene rede, om te twyfelen , of deeze woorden behocren hier doorgehaald te worden , en Wolf he.-ft zeer gedwaild, toen hy Whitby en Calovius toeftemde, dat men ze zoude kunnen behouden (c). Ik (c) Zo men by het gezag van zoo veele Handfchriften en oude V 3 Over-  310 Verklaarïn^ van den esrjlen Brief lk me ene niet uiv eige geweeten, maar dat van den an. deren (Christen). — 2W»*f'» xlyu vertaale ik: ik meen het geweeten. "txiyt x«» 'uóom. Joh. VI; 71: by meende Judas. Dé Latynen fpreeken zoo: te dico, ik meen, "u, ik heb dit op u gezegd. Dat ookdeongewydeGrieken zoo fpreeken > heb ik by die plaatze getoond. Dac hy door den andeien eenen Christen verftaat, blykt daar uit, dewyl die daar door konde geërgerd worden. "im ti betekent waarom. En zoo komt het Matth. IX. 4. XXVII: 46. Lok. XllI: 7. Hand. IV: 25 en VII: 26 ook voor. Waai om zoude ik myne vrybeid door eenes anderen ge. weeten voor zondig laaten houden? datis, waarom zoude ik hem, die een ander geweeten heeft, myne vryheid, die ik neeme , om over eenes anderen geweeten te oordeelen, voor eene zondige vryheid laaten houden? (rf) "het ti /As!»5s£/'«yK«!; xjiVsro/ liii itXnii winlti„ betekent vers 17 ook gemeten. Maar wanneer ik bet, te weeten, de fpye * met dankzegginge geniete. Het woord cibum heeft Bri za in zyne overzettinge gevoegd : Kt fi ego ter cibum grauam particzpo. In de Hollandfche Overzettiu^eftaat insgelyks spyze in parentbefi. ***** betekent hier niet de genade, gelyk Epii. II: 8: Tji x»e). Over deeze woorden: het zy gy nu eet of drinkt enz. tot ter e^re van Godt, vindt men eene fraaye overdenking by Witsius, in JEconomiafoederum, lib. IJl, cap. 12, § 97, yS , 99 en 100. Het geen de Heer YVolle, in zyn Twiftfchrift de Euphemismo facro, p. 18—24, over deeze woorden voorft.elt, verdient ook geleezen te worden. k«<, xx\, betekende kap. VII: 34 ook zoo ixel ah; by welke plaatze ik noch meer foortgelyke voorbeelden heb bygebracht. Geeft geene ergernis nocb aan Jooden, nocb am Heide, nen, nocb aan Godts Gemeente. Mcsheim vertaalt, bl. 637, door Godts Gemeente, de Christlyke Gemeente. Beza was van gedachten, dat men het ook op deeze wyze konde verklaaren: " gy moet u noch by Jooden „ noch Heidenen aangenaam zoeken te maaken, door „ infehiklykhcid ten opzichte van hunne gevoelens, „ ten einde hen daar door niet in hunnen valfchen „ Godisdienst te verfterken. " Ik bevlytige my, om allen Menfchen in alle dingen lebaaglyk te zyn. 'A?io-x* betekent ook niet alleen placeo (k behaage) maar ook placere frudeo (ik trachte te behaagen. In deeze betekenisfe ftaat het ook Ro.M. XV: 2: (h) Men ziet klaar, dat de grond van dit verfchiltusfchenonzen Schryver en den beroemden Mo'/i~v tü xfurt* d^iryAra, een ieder irachte zynen naasten te behaagen. Gal. I: 10 ftaat het duidelyk : &t«»*B«5 *p-™> bezie my.  316 Verklaaring van den eerfien Brief myne banden nauwkeurig. Lange heeft onze pbatze ook byna op die zelfde wyze verklaard: " ik wil, dat „ gy het zoo weet, dat gy u tetfcns alzius in acht neemt. " Christus is bet boofd van eiken Man, en de de Man is het boofu van zyne Vrouwe , en Godt is tiet bo'-.fd van Vbristus. Estius en Zeltner: " Godt is hec hoofd », van Christus ten aanzien van zyne Menlchheïd en ,, zyn Midoelaarsampt. " Ook Beza : quatenus Cómtus est manifestatut in carne, ac promae mediator. Grotius fchryft duister: Deus imperans Cbrüto ê? per fpiritum infiuens. Mosheim verklaart het, bl. 656, wonderlyk;" Een Christen, wel te verftaan, een Man, „ ftaat in zyn huis onder niemand anders, dan Chrism lüs; hy is de Heer van zyn huis, en behoeft zich, „ by het bellieren en regeeren van het zelve, naar ,, niemand anders, dan na Christus, te fchikken. " Op dezelfde bl. verklaart hy het naderhand beter: " ,, hier wordt van Christus gefproken, voor zoo ver,, re hy het hoofd der Gemeente is. Onder wien het „ lichaam ftaat, onder dien ftaat ook het hoofd van het ,, lichaam. De Gemeente is het geeftiyk lichaam van ,, Christus, en Christus is het geeftiyk hoofd der ,, Gemeente. De Gemeente is aan de heerfchappye van „ Godt onderworpen; en Christhs ftaat dus ook, voor „ zoo verre hy het hoofd der Gemeente, endeBroe„ der zyne heiligen is, onder hem. " (f) zoo verre Mosheim. Naar myn oordeel komt de rechte meening van den Apostel hier op uit. Christus , als de Zoon van Godt, ftaat onder zynen Vader, door wien hy van eeuwigheid geteeld is. Hy is derhalven, om zoo te fpreeken, een trap laager , en de Vader konde hem tot zynen afgezand aan de Menfchen maaken, Jalva eeterna coexiflentia. Wanneer Paulus zegt: de Man is bet boofd van zy ne (t) Dit is buiten twyfel de rechte verklaaring van deeze woorden, in welke niet van Christus, naar zyne Godtlyke natuur, maar oecommice, voor zoo verre hy het hoofd der G% meente is, gefproken wordt. Veitaalek.  aan de Corinthen, Hoofdfl.Hh i—o. gr 7 ne Vrouw, ontkent hy niet, dat Christus ook het hoofd van eene Geloovige Vrouwe is, maarhy bedoek te zeggen, dat haar Man onmiddelbaar, (immediate) maar Christus middelbaar, (mediate) haar hoofd is. Ieder Man, die (in de Gemeente) bidt of predikt, en iets op bet boofd beeft, onteerd zyn boofd. Üat ^"Ptrtlu* betekent: de Heilige Schrift openlyk verklaaren en uit leggen, is het éénpaarig gevoelen van Vatablus, Beza, den Weimarfchen Bybel en Zeltner. Hoe dikwerf het kap. XIV in die betekenisfe voorkome, zullen wy naderhand zien. Door bet boofd, het welk onteerd wordt, verftaat Mosheim en de Weimarfche Bybel, /.eer ten onrech. te, Chkisius (i)._ Lange verklaarthetdus: " byfcbendt „ zyn boofd, datis, by berooft zichzelven van deeere „ der heerfchappye over zyne Vrouw, dewelke door i, een onbedekt hoofd wordt te kennen gegeeven ; welke oneer als dan op Christus zeiven valt, als ,, die hem deeze eer gegeeven hadt, en die ook zelf „ zyn hoofd is. " Dan ook dit is het oogmerk van Paulus niet, als die alleenlyk bedoek te zeggen, dat men het in zynen tyd fchandelyk oordeelde, indiea iemand, die in de openlyke vergaderingen der Christenen fprak, zulks met gedekten hoofde deedt. Naar het oordeel van fommigen wil Paulus, dat een Christen geene hayren op het hoofd zal hebben , maar het zelve geheel kaal maaken. Dit vinden wy in de Obfervationes Selecta Halenfes, T. VIII, Obf. H. k 22, p. 58, en inzonderheid worden de woorden van Theophylactus bygebracht: qui comam babet, etiam in cupite babet; nempe comam. Dm Beza heeft deeze dwaaling reeds wederlegd. " De Griekfche Uitleggeren „ — fchryft by — verftaan dit van de hayren, en „ mee» (i) Deeze verklaaring wordt echter eenigszins waarfebyn lyk, door het geen de Apostel verder zegt, dat eene Vrouw die met onbedekten hoofde bidt, insgelyks haar hoofd onteert' het welk zekeriyk niet van haare heerfchappye, als die aan' haar met wordt toegefchreeven, kan verftaan worden. Vfb taalek. v  318 Verklaaring van den eerflen Brief ■ ,, meenet), dat de Apostel den Christenen verbiedt, hayr op het hoofd te draagen. Maar — vaarc hy „ voort — ineptum boe est. &c. " Elke Vrouw, die (ia de Gemeente) bidt, of eenebei. lige redevoering houdt, met ongedekien boofde, onteert baar boofd. De Franfche Schryver Thiers, die, behalven andere fchriften, door dewelken hy bekend is, ook in het Franfch eene historie der paruiken gefchreeven heeft, dwaalt zeer, wanneer hy beweert, dat het bovenftaande bevel van Paulus de Christenen van onzen tyd noch verplicht, en dat het eene zwaare zonde is, een paruik te draagen (&). Paulus fpreekt alleen van zynen tyd , en laat ons vryheid, om, het geen in onze dagen mode is, te doen; dewyl hy het niet verbiedt. Dus oordeelt 'er Flacius over in zynen Ciavis p. 5 i6 ; en Chemnitius in zyn Examen Concilii Tridentini, P. I, Loco II, Sett. VII, § gelyk mede Beza en Mosheim, bl. 649 en 651.'" „ De Apostel wil — fchryft de laatstgemelde , — ,, dat de zeden zoo, als de meeningen van een land, ,, en de denkbeelden van welvoeglykheid by elk Volk „ zulks vereifeben, zullen veranderd worden. En wy ,, zyn niet verplicht, om deeze fchikkingen van den „ Apostel als eene Wet aan te merken." Daarom wordt in de bovengemelde Obfervationes Sel.Hall. Ot,f. IL § 20, 21 en 22 getoond, dat heden ten dage ^ noch net dragen van paruiken noch van lange hayren, verboden is. De 'wist, die in de voorige eeuw in Holland over de paru;ken onftaan is, en inzonderheid of een Predikant met 1 en paruik op het hoofd mocht prediken, alsmede, hoe deeze twist eindelyk is bygelegd ; kan men in de gefchiedenisfen van dien tyd leezen (/). Elke (k) Om de verwondering der leezeren te doen ophouden, moet ik. hun herinneren, dat dit boek van Thiers in den jaarp iCyo reeds gedrukt is. Vertaaler. (I) ln het begin van deeze Eeuw oordeelde men te Rome dee^e zaak. nog zoo gewichtig, dat Benedictus XIII, in den jaare 1725 op het Lunciiium Latcranenfe, onder anderen doordreef,  aan de Corinthen, Boofdjl. XI: I—o. gip Elke Vrouw, die (in de Gemeente) bidt, of eene hei. lige redevoering houdt, met ongedekien ' hoofde , onteert baar hoofd. In den Weimarfchen Bybel wordt dit verkeerd verklaard: " eene getrouwde Vrouw, die bidt „ of propheteert door eene byzondere gaave van den „ Heiligen Geest (Luk. II: 36, 37. Hand. XXI: 9) „ fchendt haar hoofd , dat is , den Man , die haar i, hoofd is, dewyl zy, ten bewyze van haare onder3, daanigheid, haar hoofd niet wil dekken." Grotius heeft hier ook door propbeteeren vertaald. Tune fchryft hy —— cum precatur aut revelatie. nes Dei exponit. Dan de woorden r^nrtvm en bet boofd moeten hier immersin dezelfde betekenisfe, als wy te vooren zagen, dat zy ten opzichte van den Man gebruikt wierden, opgevat worden. Dewyl Paolus kap. XIV: 34 en 1 Tim. II: 12 beveelt, dat Vrouwsperfoonen in de Gemeente niet onderwyzen, maar zwygen zullen, is Estius van gevoelen, dat, het geen hy te deezer plaatze beftraft, al. leen is het opeojyk onderwyzen van eene Vrouw met ongedekten hoofde,- maar dat, wanneer zy haar hoofd wil dekken, zy vryheid heeft, om in het openbaar te onderwyzen. ' Witsius is, in zyn beek de propbetbis £f propbetia, cap. I, §. u, van oordeel, dat hier betekent :Gorft met een gezang hoven. In dit geval zouden de Vrouwen openlyk mede hebben kunnen zingen, maar niet zonder gezang in het openbaar leeren. 'Zeltner geeft hem zyne toeftemming in zyne Disputatio ad 1 Cor. XI: 10, § Ui en met hem Wolf. — Grotius drukt zich dus uit: " dewyl in het Oude Testament veele „ Vrouwen openlyk gepropheteerd hebben , en wy „ dit ook in de fchriften van het nieuwe Testament , Hand. dreef, dat de geestlyken hunne paruiken zouden afleggen. Het welk door veele Kardinaalen niet dan zeer fchoorvoetende gehoorzaamd werdt, gelyk de paruiken ook, terftond na den dood van dien Paus, wederom ten vooifchyu kwamen. Zie de Aantekening van den Heer Mackleine op Mosheïm /Kerkl. gefchiedenisjen. D. VIII, bl. 288. Vertaaler.  g20 Verklaaring van den eerjlen Brief „ Hand. XXI: 9, van de Dochtcren van Philippus „ leezen, zoo bedoelt Paulus haar alleen dan het o- penlyk fpreeken in de Gemeente te verbieden, wan. „ neer zy daar toe geen byzonder bevel van Godc be- komen hebben." Alie deeze drie gevoelens laaten zich hooren , dan de verklaaring van Estius , die Mosheim, bl. 664 ook aanneemt, is de waarfchynlykfte Wil zy zich niet dekken, dan mag men baar ook het bayr afjnyden, Maar, dewyl bet ongevoeglyk is , dat eene Vrouw afgefneeacn bayr beeft , of gefchooren ist moei zy zicb dikken. Paulus fchryft: Dit vertaalt Beza: titrpe est mulieri— Zeltner: hec is febandeiyk — de Fracfche Overzetter van Mons: bonteux. Maar Luther vertaalt het: bet ftaat kvcaa. lyk, of, het ftaat niet goed. Hy merkt het als eene fitiuru aan, gelyk dce?e figuur van fpreeken ger-aamd wordt. Deeze aanmerking; is niet te verwerpen , dewyl Paulus zich dikwilsfterker uitdrukt, dan zyne ei. genlyke meening is , zoo als ik in myne Inleidinge voorden Brief aan de Romeinen, bl. 11 heb aangemerkt. De Man moet zyn boofd niet bedekken , nademaal by. Godts beeld en eere is; terwyl in tegendeel eene Vrouw de eere van baaren Man is. MofHElM verklaart dit bl. tS67 even zoo verkeerd; als te vooren vers 3. " De „ Man — fchryft hy — ftaat in zyn huis onder niemand, dan onder Godt; hy heefc in zyn huis niemand boven hem , dan Godt." Saubertus verklaart het, in zyne Opera p&ftivma, niet minder verIteerd. Aó|« .— fchryft hy — boe loco Jïgnifitat ima. ginem, ct fenfm est: Vir en mago &figura Dei, mu~ he- autem est imago Dei. Wolf brengt eenige andere Uitleggeren by, die aan deeze verklaaringe van SauEERTUs'hunne toeftemming geeven, terwyl hy dezelve met recht verwerpt. De Schryver van den Co,i,msn* tarius over de BrieVeo van Paulus, dewelke ten onrechte aan Aiubrosius wordt toegelchreeven . beweert, dat de Vrouwen niet naar Godts beeld gefchapen zyn. Maar  aan de Corinthen. Roofdft. XI: I—0. 32 E Maar andere oude Kerkvaderen die Arnold ia zyne Historici fraiermtaiis, pag. 16 bybrengt, leeren hec tegendeel. J b Beza verklaart dit zeven le vers op deeze wyze: IMAGO KT GLORIA DEI, ideft, imago glorie?. Dei, in quo nimirum elucet majestas £f imperium Dei. Est enim vir infupremo gradu collocatus in hoe mundo, c? tan quam fecundartus aliquis Deus (ut Üa dicam) ipfius etiam muiieris refpeftu. Hazc igitur non est imago Ma, ad quam condita ejl muiier, fed atia viro pecuüaris, quoz ex ipfo creationis tumordine, turn fine, elüitur ab Apostolo. Muiier enim ex viro cnata eft , rj? viri ipfius eau fa, non ,contia. inde vero effidtur, in communi virorum & mu* aerum extu A postulare, ut in viro aliquod ejus prartantice testimonium appareat. MULIER ESTGLORIA VIRI. Si non operit capit vir , quia gloria. Dei eft, eur velabit capui muiier, quia gloria efi viri? Quia nimirum vir fic efi glona Dei, ut fit ejusdem imago. Neque enim, projrie loquendo, Deus pet efi a viro exornari. Dicitur tarnen vir esfe Dei gluria, quatenus vult Deus in ipfo , velut imagine quadam, fplendere Jus majestaHs &? dtminationis gtori~,m, Itaque vir operiens canui nonfeipfummodo, fed etiam Deum dedecomret, ut, 'fi quis indignitate pofitus appareret coram regehabituprivato, tantunden de regis ipfius cultu detraheret. De 'mullere vero aliter conftüuendum eft viri refpeftu , cujus dicitur decus , quatenus eft virofubjetla: ficut rex quispiam ex eo intelligitur rex esfe , quod fubjeüos babet, quibus imperet. Itaque fi vero fefe cequaret muiier, caput, cuifubjici debei, üedecore afficeret. Van deeze verklaaringe weet ik niets anders, dan dat zy zoo duisrer is, dat ik het meeste niét verfiaa. Ik zal daarom de moeyte en eer, van dezelve te we. derleggen, aan anderen' overlaaten- Zeltner heeft het zeer wel getrrff:n: " de Man is „ Godts evenbeeld onmiddelvk, maarde Vrouwmiddel. baar." He verklaaring van Lange is ook niet onwaarlchynlvk: " re Man is Go lts beelden eer, ten aanziene van „ zyne heerfchappye over zyne Vrouw. Want gelyk „ Godtdeheerfch;.ppveheeftoveralIeSchepfelen. zoo ,,1 heefc een Man de heerfchappye over zyne Vrouw; v III. Deel. X  32-2 Verklaaring van den eerften Brief „ zoodathy, in dit opzicht, Godts breid en eer, &f*», ,, dat is, Godts heeriyk evenbeeld, draage. Maar „ de Viouw is des Mans eer, wanneer zy haar hoofd „ dekt, en daar door haare onderda uiigheid aan haa„ ren Manne te kennen geeft. Zy bewyft daar door teffens den voorrang, üien Godt aan het Manlyke , „ boven het Vrouwlyk geflacht, gegeeven heefc. " Men kan het ook op deeze wyze vetklaaren: '' de „ Man is Godts evenbeeld terflond in den beginne ge. „ weeft, en de Vrot.w is het eerfl naderhand gewor. den, nademaal zy (Gen. II: 21) naar den Man ge» ,, Ichaapen is." En deeze verklaaring behaagt my noch het allermeeft. Er volgt ook terftond daarop: de Man is niet (gefchaapen) uit de Vrouw, maar de Vrouw uit den Maru Dewyl ru de Vrouw uit den Man gevotmd is, maakt Mosheim bl. 657, daar uit, niet ongepaft, de volgende befluittrekking, by gevolg is de Man ede. Ier en voortreflyker, dan de Vrouw. De Man is niet om der Vrouwe wille gefchaapen, maar de Vrot w om des Mans wille. Zeltner verkiaarc dit wonderlyk-- " dewyl, om hec gevaar van onreine be3, geertens temyden, die, ook i-i heilige byeenkoms„ ten, door het annfehouwen .vin Perfooren van beide 3, genachten, één van beiden behoort bedekt te zyn, ,, is hec immers buiten tegerfpraak, dat zulks aan de „ zyde der Vrouwe moet gefchiedeo, dewyl de Vrouw „ zich naar den Man behoort te fchikken, 'als naa wien „ (poft q en) zy gefchaapen is. " In den Weimarfchen Bybel word het goed verklaard: " Godt heeft Eva ten dienste van haaren Man gefchaapen, op dat hy aan ,, haar eene hulpr, in de huishoudinge, in de opvoe- dinge der Kinderen, en andere fooVrgelvke dingen, „ hebben zuude. " — Dit is ook de verklaaring van Lange. vers 10. Dit vers is veelen U'tle?geren zoo duister voorgekomen, dar zv het met ftilïwygen voorbyP' gaanz^n. Dit doet Raphelu^ in zy e aantekeningen uit Xfnophon, Polybios en/irrianus; gelykook aleerti en Lamb. Ros. Mosheim is in zyne verklaaringe van .deezen brief, bl. 667, mede van gecacli- ten,  aan de Corinthen. Hoofdfl. XI; 10. 323 ten, dat men 'er niet veel by verheft, al verftaat m*n deeze plaatze niet. Deeze plaatze — fchryft hv „ " is ééne van die in de brieven van Paulus die „ den vlyt en de fchranderhcid dér Uitleggeren zeer „ afgemat nebben. God dank, dat hec eene plaatze „ is, die zoo min een gewichtig geloofsartikel aU „ eene noodzaaklyke regel des leevens betreft ' 'Er " ™?rdc ™n eeDe zaak in gcfproken, die de Corinti. „ iche Gemeente in het byzonder, en de toenrnaaliae „ begrippen van wclvoeglykheid onder de Christenen „ raakte. Al wisten wy w het geheel niec — dtisbe,, fluit hy — wat de Apostel wilde zeggen, onze za. „ ligheid zoude evenwel, door deeze onze onkunde „ geen gevaar loopen. ' Dat men gemeenlyk het woord ty»ru , het welk macht betekent, hier door velomen, een defcfel ver taalt, is niet te verwonderen. De Apostel had' té voo ren, vers 4 enz. gezegd; dat de de Mannen in de Gemeente met ongedekten hoofde moesten fpreeken ■ en daarentegen, vers;, 6 en 13, dat de Vrouwen in de Gemeente baar hoofd moiten dekken. Do Oude Lacvn fcnc Overzetter heeft daarom de woorden: a<«' rlvrl MiAm , yd,n tyvri*, fa,» u\ dus vertaald: ideo debet muiier velomen babere fupra caputfuum. . £J,C a!Jt* oude Kerkleeraaren door .■{.-„•„ een boofd. dekjel verftaan hebben , heeft Rechenbhrc , in zvn Pwistfchnft (m) over dit vers, aangemerkt. Dan zv merkten hec als eene Metonymia fignati p,o fizno aan en waren van oordeel, dat dit dekfel daarorn '««.ri« macht, genoemd wordt, dewyl het een teken was dat de Vrouw onder de macht van haaren Man ftondt, en aan hem onderworpen was. Ambrosius verklaart zich voor dit gevoelen mee uirdruklyke woorden. . Onder de laatere Uitleggeren verftaat ook Erasmus m zyne parapbrafis, door du velomen capitis (hoofddeklel), mfigne fervitutis (een teken van dienftbaarheid ) Dui- (»0 Men kan het zelve onder zyne Exercitationes in N 2.%7vtadS. jaare 1707 te famen êedrukt zyn'pas- X 2  324 Verklaaring van den eerfien Brief Duidelyker fchryft Lutherus in zyne Kanttekening: „ de macht, ifrvrix , is een fluier of hoofddekfei, ,, waar by men merken kon, dat zy onder de macht „ van haaren Man (rondt. " Hedinger volgt hem: " „ zy moet — fchryft hy — eenen fluier over het hoofd hebben, op dat men merke, dat zy onder de heer„ fchappy van haaren Man ftaat. " Op dezelfde wyze wordt het ook verklaard door Aretius, Hemming en Mosheim, als mede in den Weimarfchen en 'iubingfchen Bybel. Zoo fchryft Camerarius ook ; \%™A«. fignificat velum, quo fighificetur, eam alterius potestati esfe fubjeElam; en Beza : (ije»o-/«,) fignificat velamen, quod fit fubjeilionis testimonium. Maar hy hadt 'er niet moeten by voegen: Paulus etiam de virgimbus loquitur. JVam cf bas funt fub potestate paremum. Beter cordeelt Hunnius: potestatem Qi^vrla») fuam habeat incapite, id efi, testelur capitis fui velamine, quod potestati moriti fit fubdita. Dit is ook het gevoelen van Castalio , Clariüs , Zegerus , Joachim Lange en Bengel , welke laatste in zynen Gnomon fchryft: 'ej«m-<« fignificat tegumentum, & fignum ponitur pro fignato. Signifi. calur enim, quod fit fub je Sta marito, vel potius fignum, quo muiier confiteatur fe, quanquam oret ac propbetet, (vers 5; tarnen viro esfe inferiorem. Miar by zyreHoogduitfche Overzetting voegt hy de volgende wonderlyke verklaaring: " by de beiydenis van haare onderdaa3, nigheid bekomt hy eerfl zoo veel te meer macht , om het woord te voeren. Gelyk de Engelen hun aangezicht voor Godt bedekken , zoo moet ook de „ Vrouw haar aangezicht voor haaren Man bedek„ ken. " D. Winckler legt in zyne Aiimadverfior.es pbilologicts, S. I, p. 14, ons vers op deeze wyze uit: propterea opmtet uxorem babere fuam (jive aliquam, fibi etiam ic.mP>'.tentem quidem) potestatem five dignitatem fub capite fuo, id efi, marito, five, quod eodemred.it, non aliam babere potestatem uxor debet, quam qv.ee maritali potestati fit fubordinata, vei fub maritali ab ipfa exercea. tur, hd ru' uyy.xwi (de Vrouw moer gee e andere macht hebben, dan die aan die van haaren Man enderworpen  aan de Corinthen. Hoofdfl. XI: ro. 325 pen is , of door haar, in ondergefchikrhcid aan hec gezag van den Man geoefend wordt.) Dichv ?*) r,~' vertaalt: /aft marito fuo, heeft hy, gelyk hv W.. 18 zelf te kennen geeft, met Dresig, Ries, en «li'Man gemeen : maar het is ten éóoemaale ongegrond. Ook heeft D. Crome in zvn werk, het welk wy nadernand noch zullen bybrengen, bl. 187, deeze verfclaanng niet ongelukkig wederlegd. Eer ik voortvaare, met andere verklaaringen by te Mengen , zal ik vin die Uitleggeren fpreeken, die het woord tiiv*U voor een Hebreeuwfch woord gehouden nebben. Van dit gevoelen wasFEssBLins, die A iverf.Ub. 11. cap. 17 b. 6. p. 136 fchryft: velum ideo vocaïtrab ^tpostoloi^ort», quod ejusmodi -velum Hebraice"]^ dicitur Cav.u V: 7, & JES. ui: 23? -j^ autem fignificat domnan, tfrvrUfa, po:estatem in aliquem exercere. Du is van woord tot woord afgcfcbreeven uit de aanmerking van Luo. Capellus op ons vers. Aan denzelven geeft Hammond ook zyne toeftemming , fchoon liy hem met noeme, en aan deezen Clericus. Dan hoe verre gezocht is dit! ScHüCKFOKD, in zyne Harmonie der gewyde Scbryverentnbetltukdergefcbiedenisfen, kap. XI, bl, 93 van de Hoogduitfche Overzettinge, verklaart ^Zt uk etn ander Hebreeuwfch woord, te weeten uit ]/TT, het welk hy zegt, dat ook te kennen geeft,- een lUk van zyne heedmge afleggen , daar het eigenlyk vrymaaken betekent. Het boo d vry maaken, zia^dSote" zin, als het hoofd o^ntbtooten. Wanneer Paulus der hal ven zegt, de Vrouw moet eene macht hebben, wil dit zoo veel zeggen : zy moet gedekt zyn. Het geen Hammond, en, op eene andere wyze ?™ m*e?TUW rïeTfa9le' H°MBERGHen de jonge Ma.' jusfObf. Sacr. hb. I, cap. r4, p. 34/?.) voorftellcn heeft Zeltner m zyn Twiftfchrift over onzen Text & 5, 6, en 7) genoeg wederlegd. Maar de plaatzen van Fesselius, Capellus en Schuckford zyn S niet bekend gewet ft. ' ra wëTSonH ï:LnOCï rdere verJdaari"gen, die niet wel gegrond zyn , bybrengen , onder welke de be- X 3 fpot-  32ö Verklaaring van den eerjlen Brief fpóttenswaardigste is, die Colomesius, in zyne 06* fervationes Sacrce , pag. 21 voorleek. Hy verhaak, dat Arculphus , die op het einde der zevende eeuw een Bisicl op in ^Frankryk was , onder de tooyfelen der Vrouwen ook de imperia telt, dat ook in de pandetlen dit woord in dezelfde betekenisfe voorkomt. Hy laat het hier niet by, maar is van gedacfnen, dat l£.v potestas, de m.cht, en *;2>W, bet hoofd, betekent den Man. De Vrouw heefc op haar hoofd eene macht. Dit moet zv , door het bedekken van haar hoofd betuigen, als b t welk het teken van haare onderwerpinge is; e;; wel moet zy dit opemyk betuigen, wegens de Engelen , die zy tot getuigen , en bier in tot voorgangeren heeft; Want de Engelen erkennen Christus ook voor hun hoofd, en den grond van hunne macht. Hec zelfde moeten de Vrouwen doen. Zy moeten zich wachten , om niet ónbefebaamd in de Gemeente te verfchynen, ten einde Christus niet, zoo wel ais de Engelen , getuigen van haare fchaamteloosheid zyn moogen. Hoe eft vetisfima bujus loei interpretntio voegt hv 'er ten befluite by. Wac men tegen deeze verklaaring kan inbrengen, toont Re. cheneerg § 15,16 en 17. In den jaare 1715 gaf D. Zeltner een Twiftfchrifc over onzen Texc uit, onder den titel: De mimimemo capitis femimm contra angelos, het welk Hase in het tweede ceel van zynen Tbefaurus pbilologicc—theéfogê, cus, pag. 820 &e. gevoegd heeft. Hy hadt in deover. zettinge van Lutherus, Ps. IX: 9 en CVllU 9geleezen: Ephraim is de macht van myn boofd. Dit gaf hem gelegenheid, om eene proeve te neemen, of, hier ter plaatze, sV( ts~s xtcpa^, daar uit zoude kunnen verklaard worden. Hy. hadt een zeer goed Oordeel het welk hy met alleen in veele andere fchriften , maar ook m zyre verklaaringen van den Bvbelgetoond heeft Maar hy hadt insgelyks eene zeer flerke verbeefaW Aan deeze gaf hy in dit geval den vryen teugel het geen hem ook den geweefchten dienft 'deedt, Hy  aan de Corinthen. Heofdjï. XI; 10. 329 Hy ftelde naamlyk vaft, het geen ten éénenmaale ongelooflyk is, dat Padlus in du versop twee plaatzen van de Pia men gezien heeft, en dus uu dezelve moet verklaard worden: dat dus fy»rU hier het zelfde betekent, als 11^3 in die twee Pfalmen , te weeten • de bevestiging, munimehtum. Hy maa.\t zich « 18 en 19 eene tegenwerping tegen deeze Verfc'aarfng , cn beantwoorat dezelve op een-: zee, onwaarfchynlyTce wyze, en nochtans blyft hy 'er by, dat Paulus » van „ een dekfel van hoofd en aangezicht fpreekt, hetwelk „ tot bewaaring der kuisheid van de Vrouwen dié„ nen moeft >• Maar tegen1 wien wil Paulus dan, dat Snnr.lCfkTlfchhcId 1cr VrQuwcn zal bewaaren? BuC ten twyfel tegen ue kwaade geesten. En dus betekent hiei met de goede, maar de kwaade Engelen die, ais de Vrouwen haare aangezichten niet bedek ken, in het hart der Manspcrfooneh ontuctó beïcer S°rinï w> ZeSt°ï: PAVLÜS ^^con ra^ gelos, maar popier angelos, S.« rdc «Wa.w hv nrr vvoorut , § 24 dac htt wUd W zc^ J i zoo Z bruik kan worden, en brengt, ten bewyze van diem zes plaatzen UIC het Nieuwe Testament by, djéeS niets minder dan dit, bewyzen. Evenwel heeft Schoettgen hem zyne toeftemming gêgéeveu J. van L> GoTREfN, Predikant te Amfterdamheeft in het tweede deel van de Bibtiotbeca ico eene verhandeling over dit versgep^st ^2 Verklaanngen van Tertullianos f Góthofredus Beza, Lightfoot en Brau* bondig Srle&tihï? ben, ftelt hy S 22 e.-z. zyne eige%er^aiin^oo.* ren. uecze lchryft hv zvn hv ri2 q 1, „ pmg der eerste Mrnfckn tegenwoordig &£oft*£ hebben gezien, dat Godt de Vrouw fan den Ma'nne „ onderwerpelyk gemaakt heeft. Deeze haare „ dekfel op haar hoofd te hebben. Her on dn Ir ?  33 Verklaaring van den eerjlen Brief „in de Godtsdienstige byéénkomsten, het dekfel van baar hoofd , ais het teken van haare onderdaanigheid, 3, zullen afneemen. Ten anderen vaart hy voorc 3, — moeten de Vrouwen haare hoofden bedekt heb3, ben , drwyl de Engelen in de Kerk tegenwoordig zyn, en opmerken, hoe de Christenen zich aïd ar ,, gédraagen. " — Of deeze de rechte verklaaring van dit vers kan zyn ; z?l ik myne Leeraaren laaten beoordeelen. My fchynt ze te verre gezocht, om haar myne goedkeuring niec volftrekt te weigeren. S. F. Dresig, wel eer ConreStor in Leipüg, heefc in den jme i 36 een klein gefchrift over dit vers uitgegeeven , het welk in het vyfde deel der bondige uitïrekfelen uit Godigeleerde Twistfcbriften , bl. 527 enz. gelyk rnede in de ASta academica van 1737 pag. 20.fq. breedvoerig beoordeeld wordr. Hy vertaale de woorden van Paulus op deeze wyze: de Vrouw moet ce-ie machc hebben onder den Man, onder de heer* fchappye van den Man. ' Door de Engelen verftaat hy goede Engelen; en, naar zyn oordeel, komt de inhoud van dit vers hier op uit: " gelvk de goede En,, gelen onder de heerfch-ippye van den grooten Godc 3, geene kleine machc hebben , zoo zullen ook de Vrou,, wen , hoe zeer ook aan haare Mannen onderworpen , in het waarnecmen der huishoudinge machc en gezag hebben. " Ook die is een zeer vreemd gevoelen ! In den jaare 1738 heeft D. Franc. Ulr. Riesius te Mirpurg een Twhtfchrift over dit vers laaten drukken, waar in hy de woorden van den Apostel op deeze wyze uitlegt : propte: ea debet uxor poie.tatem agnoscere ei? asstimare in capüe, Jive qrce est fupra Ulo <~ap:.te, nempe marito, vel propter angelos bonos, vel ad imitationem angeloi urn bonorum. De Hoogleeraar H. B. Starke te Leipfig is van gedachten , dat fxfm hier gebruikt wordt in"plaatze van xstrÉ^sm , e**i »?5 Ktq>xxi( toonen. Wat de betekenis van bet woord betreft, daar omtrent is Wolf het met Elsner eens, maar h* roOf »yy'ix»vi verklaart hy pag. 48 i op deeze wyze: " wegens e:e Engelen , „ die in de Godtsdienstige vergaderingen tegenwoor„ dig, en getuigen zyn van het geen aldaar voorvalt." Joh, Rüd. Steckj een Zwitferfch Predikant, in de nabuurfchap van Bern, heeft voor eenige jaaren Übfervationes criticas £? èxegeticat in quaedam 10 a N. T. uitgegeeven , die in de fymb. littr, Brem. T. Uil P188 , fqq. gevoegd zyn. Aldaar verklaart hy ook, pag'. 211 fqq. ons tegenwoordig Textvers. Naar zyne gedachten, die hy ook tracht te bewyzen, fpreekt Paoxus niet flechts van getrouwde, maar ook van onge. huwde Vrouwïperfoonen. Hy ftaat ook toe, dat fyvri* een boofddekfel betekent; maar bcgrypt tcffvr.s, da'c die hooiddekfel te kennen geeft, dat eene Vrouwsperfoon onder de heerfchappy van haaren Min, of haare oudederen ftaat. Door di Engelen verftaat hy de Heilige Engelen, die, gelyk wy Jes. VI: 2, insgelyks mee bedekte aangezichten voor Godt ftaan , ten teken , dat zy onder zyne heerfchappye zyn. Dit hoofddekfel — zegt hy — is dus ook by de Vrouwen een teken van haare onderwerpinge; en zy worden hier door den Engelen ecnigszins gelyk gemaakt. — Ik twyfêle zeer, of deeze verklaaring wel veel aanhangers vinden zal Seb. Schmidt breidt dit vers op de volgende wyze Uit; propier iilud debet mulier Jignum aliquod potestaus vu  332 Verklaaring van den eerjlen Brief viri in ipfam, quod ifyw'w, potestatem, vocant, gere. re in capae fuo, propier angelos, ne bot etiam, non tan. tuin hommes, fua temeritale in ecclejia, in qua prcefentes cum Chiistofunt, offendat. De Hooglceraar ^ltaiann heeft eene nieuwe ver* klaaring van dit vers in het iweede deel van de Tempé Helveticorum-, p. 462 gegeeven; en deeze zelfde verhandeling ook in net derde deel van zyne Meletemata Thilülogüo—critica, p. 8j fqq. gevoegd, met en benevens zyn antwoord op hec Twistfchrift van den Hoog* leeraar Jan van den Honert, waar in zyne verklaaring wederlegd wordt. Die Twistfchrifc nadc hv ce vooren in het zesde deel van de Tempé, p. 227 fqq., mee zyn antwoord op het zelve , geheel geplaatst. Hy vertaalt de woorden van Paulus, p .g. 89, dus: prop.cea aebet muller testatem babere fub capice , hoe e t, Jub marito, quem v. 3 cspuc mulieris vueaverat. Door at Engten verftaat hy de Leeraaren der Kerke. En zyne gcneele verklaaring luidt p. 91 dus: Muiier dliain pote^atem babere non debet, quamiliam, qua est fub m arito, quia is est caput'. talem autem muiliei potes. totem babet Jub juo cavite, qualem angeli, hoe est K-van. ge ii pree. or.es, mulieri datum esfe declanibunt, neforfan pv.tet, mariti diëtamën £? volur.i:trem esfe nimis duram & acerbpm, &? ne manlus concesf.i ftbi in uxoremau5toritatè & impei iu abutaiur. Dewyl hy lari x«pxxfc vertaalt: fub capite, boe efi, fub marito, tracht hy p. 92 met drie voorbeelden uit 'het N. Testament te bewyzen, dat ook fub betekei t. Dan daar is'er niet één onder, waar in hetdeeze betekenis heeft. -— a*« roi-, dyylxom vertaalt hy ptr angelos, p. 99, en roont ons eenige plaatzen uit oude Griekfche Schrvveren, in welke per betekent. Dan d iar uit volgt niet, dat het ook hier deeze betekenis heeft. Hy fchryft p. 101, dat zyne verklaaring nieuw is, en dat het hem verwondert, dat noch memand dezelve heeft voorgefteid. Maar men heeft me r rede, om zich re verwonderen, dat hy zich daar over verwonden. Want zulk een ongegrond gevoelen kan niet li^t by iemand opkomen. Naa  aan de Corinthen. Hoofdft. XI: 10. 333 Naa dac de Heer van den Honert zyne eige verklaaring heefc voorgefteid, wederlegt hy Altmann op de volgende wyze: § 2, denkc hy, dat Paulus alleen van getrouwde Vrouwen fpreekt ; § 6, verftaat hy, door efofir/av, veLmen; § 6 en 7, toont hy, dat Altmann door Ks$a%«» ten onrechte in ar ir urn verftaat, en dat zyn bewys niet deugde; als mede dat hy in het geheel niet beweezen heeft, dat **< met dciY gehitivus per betekent. Door de Engelen verftaat hy, §14., angelos bonos, en § 16 verklaart hy ons vers in eene geheimzinnige betekenis. Hebben myne Leczeren iuft, om deeze zyne verklaaring te zien; zy luidt dus: Vir bic reprmfentat Cbristum, muiier autem eulefiam, quee Cbristi tanquam capiti fuo fubmütitur: quam fubmisJionem iterum fantte veneratur angelorum chorus, tantoque amore profequitur , ut etiam gestiat omni die introspicere magnum illud myfierium, legesque ejus f ar tas tetlasque in Dtnnetn ceternitatem manere vult. Uüque validisfime inde Apostolus, 6P ullo absque hiatu nexus ratiocinii fui, potuit ipfam fubjebltionem muHeris propter angelos urgere. Debet enim muiier etiam propter angelos Jubjici viro, fi pigmti magni illius mysterii, quod angeli fcp omr.is fankorum cborw in Cbristovident, (Eph. V: 32) £f exosculantur, pariter in unione fua matrimonah rjf vinculo ejus, fentire ff perfentiscere velit. De Heer Altmann is het antwoord hier op niet fchuldig gebleeven. Het ftaat in het meergemelde deel van zyne Meletemata, p. 102 tot 115. Hy antwoordt op fommige ftellingen van den Leidfchen Hoogleeraar zeer gepaft, inzonderheid op deszelfs verklaafing van deeze plaatze in eene geheimzinnige betekenisfe-, welke verklaaring hy, pag. 113 fqq. op goede gronden verwerpt: maar in de Hoofdzaak ftelt hy niets nieuws voer, waar door hy den Lcezer tot zyn gevoelen zoude kunnen overhaal.en. De Heer Ferdinand Stosch heeft in 1747 , op óén vel, eene verhandeling de velamine mulieri, 1 Cor. XI: 10 uitgegeeven. In dezelve verklaart hy dit vers op deeze wyze: profiteren femina (fponfa) debet ve'a. men aceipere in capite a facrorum ministris: " daarom moet  334 Verklaaring van den eerjten Brief „ moet eene Vrouwsrjerfoon (of bruid) een dekfel op „ het hoofd ontfangen van Gods dienaaren , of de Predikanten. " Naar zyn oordeel heeft de Apostel daar mede bedoeld , dat de Christenen het gebruik zouden blyven waarneemen, hec welk onder de Jooden, by het trouwen ven een paar , plaats vondt, als wanneer men een kleed over het hoofd van de bruid hing. In het eerste de 1 der Berlynfche Bibliotheek, bl. 597 wordt getwyffeld, of de famenhang deeze verklaaring wel coelaate; en vervolgens aargemerkt, dat hec zeer oazeker is , of de Christenen de inzegening in den huwelyken (laat van de Jooden, of van de Heidenen, ontleend hebbe-. Ten derden is het by de tegenwoordige Jooden , die doorgaans zeer nauw gezec by hunne oude gewoontens blyven, niet gebruiklyk, dat de bruid dit kleed over het hoofd eerit van hem, die de inzegening verricht, ontfingt, rrmr^zy wordt reeds bedekt tot die plechtigheid gevoerd. D. Winkler brengt ook , in het eerste deel van zyne Animadverfiones pi ilolagicce , p. 12. fq. veel tegen dit gevoelen iu. Hy toont insgelyks , dat het tegen den famenhang ftrvdt —— dat yv*r' te dcezer plaatze geene bruid kan betekenen, daar Paulus buiten twyfel van eene getrouwde Vrouw fpreekt; en dat het woor^ *yyiA»s hier even zoo min eenen Dienaar van het Evangelie k-m te Kennen geeven. Ook heeft J.F. Crome in het vyfde byvoegfel op net Breemfcb Hejoffer , bl. 170 en 186 zyne zwaarigheden tegen dit gevoelen var. Sti sch ingebragt. Dien bekenel is, hoe ongelukkig de Heer Stosch in het verklaaren van de Heilige Schrift zy, en dat hv het 'er op toelegt, om altoos iets nieuws, hoe ongegrond ook, voortedraagen, die zal zich over deeze nieuwigheid nier verwonderen. Dewyl nu zoo veelerleie verklaaringen van zoo vee. le geleerde Mannen de duisternis v::n dit vers niet hebben kunnen we ;neemen, beflooten fommigen der grootste geleerden daaruit, d^t het niet an -"ers zyn konde, of 'cr moeft eene fchryffout zyn ingefloopen. Ik zal hier flechts bybrengen, hoe men hec woord 'tfyvriaheeft wil.  mn de Corinthen. Hoofdji. XI; 10. 335 willen veranderen. Naderhand zal ik va-1 even zoo ongelukkige veranderingen van het woord xyye&av5 bericht geeven, als ik, uit het derde deel van myne poeciie, p. 123 fqq. de onderfchcidene verklaaringen van het zelve zal byhrengen. De beroemde Rechtsgeleerden, aan wien de Waereld zoo veele verplichtingen heeft, Jacob. Gothofredos, die zich ook dikwyls als eenen g oefenden Uordeelkundigen (criticus) vertoonde, heeeft te Gcneve eene verhandeling de velandis muiierUms, deqa»exuvijia cnpnis uitgegeeven, die aldaar in 1654 in quo.no herdrukt is. In dezelve ftelt hy in plaatze van tg?»»-/** , het woord «f«»£i«». Hy verwerpt het gevoelen , dac i!»»«•/« fignum potestatis zoude betekenen, ten éénen. maaie. Het woord i'jiivSl* tracht hy tegen Salmasius te v erdedigen ; dan zyne verdediging is niet zeer gelukkig uitgevallen. Hy blyft 'er by, dat het woord i%*venr. II: T, 8, 12 enz. alwaar het by. voegtel der Gemeente, duidelyk toont, dat wy hier aan de Leer. aaren of Bifchoppen dier gemeentens te denken hebben. Vertaaler. F lil. Deel. v  333 Verklaaring van den eerften Brief ween: de Vrouwen moeten haare hoofden bedekken, wegens de Leeraaren , die zy eerbiediglyk behooren aan te hooren. _ , Toen de vermaarde Jac. Gothofreuus deeze, en andere, zoo oude als nieuwe, verklaaringen befchouwde, en aan geene van dezelven zyne toeitemmingkonde geeven , oordeelde hy het noodzaaklyk, het woord a's eene oude Schryffout, te verbeteren. Naa veel aadenkens ftclde hy vaft, dat Paulus i<« r« gefchreeven heeft, als wilde hy zeggen, dat de Vrouwen haaie aangezichten moeten bedekken, opdat de kudden OV*«0 van jonge Mansperfoonen , door het sezicht van dezelve niet toconkuifchegedachten, zouden gebracht worden. Hy ftelde dit in zyn Hypomne•maod l. 9. ff de L. Rbodiadejatlu, cap. 3, voor. Dan Rechenberg verwierp dit gevoelen te recht m zyn Twiftfchnft de vthnda mullere, § 5, en wel op deezen goeden grond, dewyl in alle oude enmeuwebandfchrfften, in alle Overzettingen, zoo wel als m alle oude Ccmmentaricn over deeze plaatze, h» ™5 *VVt*.vs ftaat , en men dus aan de echtheid van deeze leezmge BiEnkhoeT:fS^ eene kudde van jonge Manspersonen betekenen, zo die 'er niet by genoemd worden? 7vn 'er niet veeie andere kudden van menfchen en dieren? En moeft de Apostel niet, indien hy dit bedoeld hadt t* «V*»< in het enkelvoudige, in P^t.7?™n Tjtjvi>*t in het meervouwige, gefchreeven hebben * Gothofredüs erkende dit zelf, en dacht daarom, dar men ook hd ™i( i*t**bn konde leezen: propter botnines-triviales & intonipofitos-. Dan ook dit heeft Rechenbfrg, <5 4-Li op oen bovengemelde» grond, te S^erworpen. Ook moeft de Apostel, in ,dit geval alleen aan de jonge Vrouwen en maagden bevolen hebben, haar gezicht te bedekken, en nietaanouden, quarum facies non eftperüulofa, ^]sJ/^VLL^' de Vir gribus velandis, cap. 7 , zich uitdrukt. Dan op dit bewys zal ik niet aandringen. Clericüs hieldt dit vers ook voor vervalfcht, (en wilde, in plaatze van rmtiyvi*** nueens rd,dyy^,^  aan de Corinthen* Hoojdft. XI: 10. 339 dan eens r«B« feezen; dan het ging hem, ge¬ lyk Gothofredüs, dat is te zeggen, dathy, in plaatze van onzen Text te verbeteren, dien vervalfciute. Lightfoot ftelt ons, in zyne aantekening op die vers, />. 217. fqq. twee verklaaringen voor. Voor cerft meent hy, dat men door igtvrU» het dekfel, en door ayyU'.t/f de duivelen zoude kunnen verftaan. '' De a, Apos:el wil fchryft hy —- dat de Vrouwenhaar „ aangezicht in de Gemeente zullen bedekken, o.n ,, der Duivelen wille op- dat deeze naamlyk de jonge 9, Mansperfoonau niet verlokken, om fchoone aangea, zichten met een wellustig oog aantezien! " Doch hy begreep fpoedig, hoe ongepaft deeze verkiaaring zy , en bedacht eene andere, die niet waarfchynlyker is. Hy was naamlyk van Oordeel, dat Paulus van de Bruidwervers fprak, voor welke eene Dochter , tcc welke zy gezonden waren, haar aangezicht moestontblooten, ten einde hen in ftaat te ftel!enf om vanhaare fchoonheid bericht te doen. Deeze bruidwervers noemt hy angelos Jive nuntios desponfationum. Maar hoe ongelukkig is ook deeze verklaaring uitgevallen ! PaüI.uswil, dat de Vrouwen zich bedekken zullen; Lightfoot fchryft hem het cegenovergefteld gevoelen toe; zo zy naamlyk haar gezicht ontblooten en vertoonen moeten. Ook is 'er niets in onzen Text, het geen ons aanleiding zoude kunnen geeven, om te denken, dat de Apostel hier van vryeryen, van bruid of bruidegom fpreekt. Daarenbo/en noemen de Jooden, het geen men wel inzonderheid behoort aantemerken, de bruidwervers niet C3 0&:?D 5 angelos, maar «flip.nnbf nuntios desponfatio-.un. Coenr^ad Mel geeft, in zyn Antiquarius facer, p. 42, aan Lightfoot zyetoeftemming, hoewel met, eene groote verandering." Hy ftaat toe, dat Paulus van Bruidwervers fpreekt, maar van zulken, die afgezonden werden , om de Bruid in het huis van haaren Bruidegom te brengen. Dewyl nu de Bruid voor dezelven haar gezicht moest bedekken , befluit Paulus 'er, naar zyn Oordeel, uit, dat de Vrouwen no# Y 2 veel  3 fo Verklaaring van den eerften Brief veel meer verplicht zyn, zich in de Gemeente, ten teken van haare eerbaarheid en gehoorzaamheid te dekken, dewyl de Engelen daar tegenwoordig zyn , dat isde Leeraaren , en Dienaaren van het woord, die de Gemeente , als eene fchoone Bruid, tot Christus* moeten brengen. Hy verftaat dus, met Beza, door uyyUcvi, de Leeraaren der Kerke ; dan dit gevoelen is te vooren reeds wederlegd. En meer behoef ik van deeze feldfaame verklaaringe niet te zeggen. Knatchbull ftelt eene verklaaiing der woorden , ha toii dyyh.evi voor, van dewelke hy vaft gelooft,, dat zy de rechte is, en groote toejuiching zal vinden.' En nochtans is zy ééne van de alleronwaarfchynlyksten. Hy verftaat door de Engelen Godt. Dan men hoore hem zeiven fpseeken, per vel propter ipfam De* um, qui per ministerium angelorum in boe ordine ci ea vit bomines, 6? non longo po]t aeationem tempore impofuit etiam mulieri legem fubjetlionis. De meeste Uitleggeren, gelyk ook alle Overzetrers in alle taaien, verftaan 'er de goede Engelen door, voor dewelken, als getuige van haare eerbaarheid of fchaamteloosheid, de Vrouwen zich ontzien moesten, ten einde dezelve niet, door eene onbetaamlyke ont« blooting van haare lichaamen, te beleedigen en te vertoonen. Dus verklaaren het Corn. a Lapide, Tiriuus, Mabloratus, Balduinus, Vossius, lib. 1. de Origine & progresfu idololatrice, cap. 7. Joh Crellius , in zyne iStbica Cbristiand, lib. IK, cap. 6. p. 294 fq. , gelyk mede de oude Lyra , Erasmus in zyne para-, phrafis, Hunnius, Clarius , Luo. Capellus, Are. tius, Hemming, Salmasius de coma, p. 700 fq. Bajer in zyn Compcni. T^eolog. po/itiva, P. F, cap. g, § 37, p. 12. Hammond, de Weimarfche Bvbel, en Bfausorre Cdccejus maakt, in zynen Com'mentarêp. <58 ^, deeze befluictrekking: Ji bominum ocules reyerrmur. cur non £? angelos ? Dm wy kunnen aan deeze verklaaringe onze foes'em. ming niet geeven. Want by aldien de Vrouwen zich, uit eerbied voor de Engelen, in de Gemeente moesten dekken, behooren zy ook in huis altoostedekccezyn, en  aan de Corinthen. HoofJJl. XI: 10. 341 en eenen fluier ove het aangezicht re draagen, alwaar de Engelen insgelyks rondom haar zyn. En evenwel zal niemand dit noo izaaklyk oordeelen Wy hebben te vooren gezien, dat Beza en Coenr. Mel door *»« Ayyixavi de Leeraaren der Kerke verftaan; en ook reeds getoond, dat dit de rechte vertaaling van dit woord niet kan zyn. Thans voege ik 'er by , du van dit gevoelen insgelvks gewceft zyn. Va» tablus, Zegerus, ürusius, Calixtus, Seb. Smidt, Hedinger, Joh. Ulearius in zyne Bybeifche verkiaannge, Altman, en Stosch. En het zelfde beweer, de ook zeker Jefuiet in de Memoires de Trevoux, 1711, p. 1849; fchoon hy van begrip was, dat men 'er hier ook de kwaade Engelen, of Duivelen, onder verftaan konde. Welk gevoelen Mosheim mede, in zynen Covnnentariu;, voor het besje houdt. „ De Apostel —fchryft hy bl. 674 bedoelt te zeg„ gen : laaten uwe Vrouwen zich in de vergaderingen „ bedekken. Want de kwaade geesten , die u ver„ volgen, en gaarne in verzoekinge willen brengen , ,, zyn daar het meeft werkfaam, daar de Chrisienen „ zulks het minft vermoeden. Zy kunnen ligteiyk , „ docr het gezicht van de onbedekte aangezichten der Vrouwen , kwaade en onreine lusten in u ver„ wekken, die naderhmd daadlyke zouden kunnen „ baaren. De Vrouwen zelve zyn daar by niet bui» „ ten gevaar. Zy zien byna nooit eenen Man met „ bloote aangezichten. Zoo zy dit nu in de Godtsdienstige vergaderingen moogen doen, kan by haar „ even zoo gemaklyk, als by de Mannen, eene zon„ dige begeerte ontstaan , die de gevalle geescen, de„ welken daar tegenwoordig zvn, zeer gaerne zullen „ aanblaazen en onderhouden. " Zoo verre Mosheim. Wy hebben reeds gezien, dat Zeltner en Lightfoot hier aan kwaade geesten denken. Nu worden , wel is waar, de Duivelen, Rom. VIII: 38, 1 CoR, IV: 9, VI: 3, en zPeir. II. 4. ook genaamd; Maar op alle deeze piaitzen noodzaakt ons de famenhang tot deeze verklaaring, terwyl in dit vers niets is, Y 3 het  34' Verklaaring van den eerjlen Britf het geen ons verplicht, om aan dit woord deezen zia te hechten. W.Franzidsftelt, Orac. 76^. tfcfq., eenzeerzonderlmg gevoelen voor. Hy is van oordeel , dat door de Engelen hier de mannen der Vrouwen moeten verftaan worden. Propter boe —— ichryft hy debet muiier po- testaPm, tanquam JignUm fubjeclionis fuce, babere in capite propter angelos, ne illos juos maritos, nunc Dei legatos & angelos, loco Dei in ecclejia impè antes , dedecorat* Hy vaart, naa noch iets tusichen beide gezegd te hebben ,op deeze wyze voort: quod vir efi caput confiitu. tus mulieris, c? non debet dedecorari a mullere, propter boe non debet muiier aperire caput, fed babei e velum, propter angelos nimirum, quod viri in cmtu publico funt angeli Dei. Echter voegt hy 'erby, datzy binnenshuis den fluier kan afdoen , en daar door de heilige Engelen niet vertoornt. -— — Het zal zckerlyk niet noodig zyn, dit gevoelen te wederleggen. De Heer Zschorn heeft, in zyne Disp. inauzur., met betrekkinge cot de eerste woorden van dit vers , aan D. Winkler zyne toestemming gegeeven; maar in de laatste § ftelt hy zyne eigene gedachten over het woord «yyfA«* voor. Hy verftaar 'er de dienftbooden, knechtenen meiden, door. " De Vrouw — fchryft 3) hy ' heeft eene macht onder haar hoofd, het „ welk haar Man is.' Dewyl zy nu in haar huis ook „ zekere macht heeft, kan men aan geene andere „ macht denken, dan die zy over haare dienftbooden „ oefent. " Hy is te pryzen, dat hy met deeze woorden fluit: public e testor, meliora doremti cedere palmamque porrigere nunquam non paratum me fore. De jongste en laatste verklaaring is de flechtste, en verdient het allerminft goedgekeurd te worden. Dezelve is door den Heer Crome in het vyfde byvoegfel op let Breemfcb en Verdifcb Hefoffer, hl. ior enz. voorgefteid. Hy verftaat door de Engelen bekeerde Joodeu, die als Apostelen uit Judaea , door de Gemeentens aldaar , onder de bekeerde Heidenen gezonden werden, om te zien , of de Vrouwen ("niet de maagden of de bruiden) der bekeerde Heidenen, op dezelfde wyze,  aan de Corinthen. Hoofdji. XI: ro. 343 ze, als die der Jooden, wanneer zy in het openbaar verfcheenen, of den openlyken Godtsdienft by woonden, ten teken, dat zy getrouwd waren, haare hoofden bedekten. Wie zal dit niet terftond voor een verdichtfel, eene fabel, eenen vreemden inval erkennen, al is het, dat de Heer C&ome, bl. 197 verzekert, het vaft en zeker te gelooven? Koe weidg hy gewoon zy , bondig te redekavelen, blykt uit deeze geheele verhandeling, van bl. 191 tot 202. Wat baat het, door eene menigte van voorbeelden te bewyzen , dat men wel eens naar iemand heeft uitgezonden? dac Jos. XXII: 14, 15, 16 eenige Jooden aan die van Ruben en Gad gezouden wierden? dat de Oversten derSchoole, Hand. XII: 15, naa het einde van den Godtsdienft, tot Paolus gezonden hebben, omhein te vrasgen, of hy thans iets tot Richting der Gemeente te zeggen hadt? En wat nut doet het, van den Koninge gewag te maaken, die aan Abraham geld gaf, om voor Sarah eenen fluier te koopen? VVat betreft, het geen hy zegt, dat Paulus alleenlyk zoude gewild hebben , dac de getrouwde Vrauwen , en niet, dat de maagden , haare aangezichten zouden bedekken, dit isvolftrekt valfch. Om dezelfde rede, waarom de Vrouwengefluierdmoesr ten zyn, moesten de jonge dochters ookhetaangezicht bedekken ; om naamlyk aan de Mansperfoonen geene gelegenheid tot zondige begeertens ce geeven. En hoe zonderling luidt het, wanneer hy bl. 199 fchryft: " „ als eene Vrouw eens getrouwd is, behoeft zy niet „ meer na andere mannen om te zien. En een wel. denkend Menfeh is zeer wel te vreden, wanneer ,, men hem de gelegenheid beneemt, tot het geen hem „ toch niet gebeuren mag. " Andere van zyne Hellingen , die niet minder ongegrond zyn, ga ik met ftilzwygen voorby. Dewyl wy nu alle de gemelde verklaaringen om goede redenen hebben moeten verwerpen , en 'er nog zekere betekenis van dit woord over is, die noch door geenen Uitlegger is opgemerkt, zullen wy eens onderzoeken, of dezelve hier ter plaatze ook voege, en of Y 4 mis-  344 Verklaaring van den eerflsn Brief misfehien daar door alle duisternis kunne we^genoman worden. c Het Hebreeuwfche woord InVd» en het Griekfche ityyiXcc, (van *yyl».ti,, mittere) betekent eigenlyk iemand, aie ergens been gezonden -wordt. Dan dewyl 'er yeele foorten van Menfchen zyn , van dewelken dit Kan gezegd worden, merken Flacios in zynen Clavis, Leich in de Critica Sacra , en FoRster in zyn Hebreeuwfch Lexicon, te rechtaan, dat men uit de omHandigheden maet opmaaken, hoedanig een afgezondene men telkens te verftaan hebbe. Zoo worden de Propheeten, die Godt aan zyn Volk zendt, Engelen genaamd. De Afgezandten van groote Heeren draagen ook in het Griekfch den naam van Ayytk*,, De Hemelfche Geesten, die Godt tot de Menfchen gezonden heeft, heeten ook zoo: ja de meeste Uitleggeren verftaan Exod. III: 2 en XIV: 19, door "TNbD Godts Zoon. Dit is zeker dat hy Mal. III: 2 ;y-13 de Engel des verhonds genaamd wordt. ».. ' Nu moeten , onder de mcnigerleie foorten van af"ezondenen, ook die niet vergeeten worden, die men emisfard, exploratores , fpsculaloies , verfpieders gewoon is te noemen. Deeze worden uitgezonden', om iets uit te vorfchen, het geen ons niet'bekend is en wy gaerne weeten willen. Misfique re'octant exploratores, fchryft Virgilids, Mn. XI: ju. Toen Tacob begeerde te weeten, hoe zyn Broeder ten zynen opzichte gezind was, zondt hy verfpieders vooruit, die •Gen. XXXII: 2 C"N?D genaamd worden. Jos. VI: «j leezen wy, dat deeze Veldheer verfpieders heeft uitgezonden , om het vyandlyk land op te neemen. Deeze draagen den naam hetgeen in den Griekfchen door z^^^^'r^tH vertaald wordt. Deeze zelfde verfpieders van Josöa worden Jac. IP 25 genaamd, en Hebr. XI: 31 ' De" opfteller der Franfche Overzettinge van Mons beeft deeze plaatze van Jacobps ook zoo vertaald: enrere. vont cbez elle les espkn's de Jofua, de fpionncn van Jo. soa; want dus worden zulke verfpieders in den kryg genaamd. ; h Po  aan de Corinthen. HoofdJl.Xl: ro. 34»» PolYjEnos gebruikt den naam èyytxn ook in deeze betekenisfe. 'npixfaj-os —> fchryft hy B. ill, —. X-A Ipbiaat.es en Jafon (dewelken Vyauden waren) kwamen by zeker* rivier by malkander en, om een Verbond te maaken, en He-en zich, per angelos, door öejpteders betasten, (of zy ook dolken by zich hadden) ra ïroifo» tot dat einde ook hunne kleed er en uit. — — Eene fooi t^elyke plaatze vinden wy by Corn. Nepos, m Vita 5atamïs, cap. XI; 2, ipfo colloquendi dis utriquce leezen wy aldaar van Datames en Mithridates, die ook Vyanden waren, en eene byeenkomft zouden hebben -— locv.m qui EXb'LORARENT, atque ipfos fcutarentur, M1TTÜNT. Dewyl nu üyyut, buiten twyfel eenen fpion kan betekenen, moet ik nog bewyzen, dat de Heidenen de gewoonte gehad hebben, om in de byéénkomsten der Ghnftencn Spionnen te zenden, om te onderzoeken, of de Christenen, gelyk men hen befchuldigde, zich an hunne vergaderingen oneerbaar gedroegen , dan of zy hier aan onsfchuldig waren. Byaldien dan zulke Spionnen berichtten , dat in zulke vergaderingen de Vrouwen niet eens haar gezicht lieten zien , maareencn fluier over het hoofd hadden, moeft dit natuurlvker wyze ten gevolge hebben, dat de haat tegen de Christenen minder wierdt, en men zoo ligt aan zoortgelyke lasteringen geen geloof fJoeg. En dat de Heidenen bewoon waren, zulke verfpieders uittezenden, zalmen niet alleen gemaklyk, o.>k zonder bewys, kunnen gelooven, maar is ook onbetwiflbaar door het onwraakbaar getuigenis van Tertullianos, Apolog. cap, 7, Tot fi) Over deeze befchuldiging handelt Kortholt, in zvn bock de calumniis Paganerum in veteres Christionos [narfis cab 18. Het iszeer waarfchynlyk, het geen Oecumf.nius aldaar' 3 X zegt, te gelooven, dat deeze fabel ontstaan is, toen de Heidenen hoorden , dac de Christenen verklaarden , in het Heilig Avondmaal het lichaam en bloed van Christus te scmeten. ö Yj  346" Verklaaring van den eerflen Brief Tot bostes — fchryft hy — (religionis nostra;) funt, quot extranet, id esc, non Cbristianf Quo- lidie obfidemur, quotidie prodimur: inipfis plurimumccstibus 6? congregationibus nostrisopp. imimur. Quis unquam vagienti (b) infanti fupervetiitl quis vel in uxoribus aliqui immunda vestigia deprebemitl Op dezelfde wyze fchryft hy lib. t. ad nationes, cap. 7. fcitis & dies con~ ventuum nostrorum. Itaque ö* objtdemur 6? opprimimur> êf in ipjïs arcanis congregationibus detinemur. Quis unquam tarnen femefo pueii fupervenit? Qjtis in cruentato pane vesiigia dentium depi ehenditl Quis tenebris repenlino lumine irruptis, immunda aliqua, ne dicam in^esta, indicia recognovü? Dan wat behoeven wy meer getuigenisfen? verklaart onze Apostel zelf niet, 1 Cor. XIV: a3, 24, dac 'er dikwils Ongeloovigen in de Vergaderingen der Christenen kwamen ? Aan die myn gevoelen, dat men door dyytxh hier de verfpieders te verftaan heeft, die de Heidenen in de vergaderingen der Christenen zonden, gaf Theophilus Aleth.ecs , datis, Laor. Muller, in het twee. de deel van zyne Ophelderingen der duistere plaatzen van bet O. en N. Tesiantént, bl. 272 enz. zyne toeftemming; gelyk mede Cheïstiaan Feustel, toen Supe. rintendent te Weida in Sakfen, in zyne Miscellanea Sa. era (in 17ij uitgegeeven) § 217, pag. 241, en §229, p. 253 fq. hoewel rrïy zyn Diaconus, de Heer Krombholz, wel eer een myner Leerlingen te Jena, dien ik myn bovengemeld Twistfchrift hadt toegezonden, terstond berichtte,, datzyn Superintendent, dienbymyne verhandeling hadt laaten zien , aan dezelve eenen geleerden diefflal gepleegd hadt. Dan door eige nadenken viel de beroemde Schryver der uitmuntende HistoriaQuackesorum, Gerard Croe. sius, op dit gevoelen, fchoon Wolf hem, zeer ten ourechte, mede onier de geenen telt, die my uitgefchreeven beblen, Bibliotb. Brem. T. II, pag. 101 fqq. Het is niet te denken , dat hy myne Verhandeling gezien heeft, daar hy reeds in den jaare 1710 geftorven is, en te vooren jaaren dagziekte bedde gelegen heeft, gelyk aldaar pag. 384 gemeld wordt. Nocb  aan de Ccrintbév, Hoofdft. XI: 10. 347 Noch minder zal men kunnen gelooven, datSxRicH. landGoogh, Réëtor, datis, Predikant ïeWeltilburg in de Provincie van Esicx, myn Twiftfchrifc gezien heeft, dewelken in ifyk te Londen eene opzedyke verhandeling over deeze plaatze heeft laaten drukken, in welke hy ook door £yy(Mtverfpieders verftaat, dac is, Me'nftben, die in de Vergaderingen der Chri teven kwamen, om te z en, of'er iets kwaads voorviel, en bet dan aan den dag te brenge >.. Daar ik dan niet alleen, maar noch twee geleerde Mannen met my, door eene nauwkeurige overweging van deeze plaatze, de rechte betekenis van het woord uyyt^i gevonden hebbe, wordt myne verl laaringdaar door te meer waardig , om aangenomen te worden. Dan ik moet de Uitleggeren ook antwoorden, die hun beft gedaan hebben, om deeze myne verklaaring te wederleggen. Die doet Joh. Outrein in de Bibf. Brem. T. II. p. 107 fqq. op z.-er zwakke gronden. Vooreerfl ftaat^hy toe, dat Jac. II: 25 de Verfpieders of Spionnen ZyyiMt genoemd worden , maar — ze»t hy —— dit blykt daar uit den famenhang. Ik antwooN de : het zelfde heeft hier ook plaatze ; en dezelfde Verfpieders , van dewelke Paulus hier fpreekt, worden immers Hebr. XI: 31 uitdruklvk xcerJrr»*.,, exploiatores, Verfpieders, genaamd. Ten tweeden wernt hy my tegen, dat Paulus het woord ai. *i, caufam vnjtrumentalem: U derdque in™ ®s.sprimunt principium £f verum fignificat.. Lange verklaart het ook goed : " de Vrouw komt „ van den Man, naar de Schepping, en de Man van ,, de Vrouw, volgens de natuurlyke geboorte. " —_ Zoo ook in den Weimarfchen Bybel; " gelyk de Vrouw van den Man komt in de eerfte Scheppinge, zoo „ komt ook de Man door de Vrouw; naa de Schep„ pinge worden de Mannen van Vrouwen gebooren. " —- Luther heeft het wat ondr.idelyk overgezet: de Man komt door de Vrouw. Maar alles komt van Godt. Dit verklaart Estius op deeze wyze: Omne, quod eft, 6? Deus non efi, ad De. urn ut origmalem primamque caufam referendum efi. Hy is van Oordeel, dat Paulus hier het zelfde bedoek , het geen hy op eene andere plaatze dus uitdrukte: In hem leeven v;y, voorden wy bewoogen , en zyn wy. . Grotius: t« s-a'»r« «'« t»s '&s«v , etiam primus homo, ac proinde £? omnes posteri: U bic fignificat caufam ejficien. tem. In den Weimarfchen Bybel wordt hec op deeze wyze verklaard: t alles is uit Godt, dat is, zoo wel ,, de Man als de Vrouw, heeft lichaam en ziele van „ Godt, de Schepper, die in het lichaam der Moeder „ den eene tot eenen Man, de andere tot eene Vrouw , „ vormc " — Lange : alles komt van Godt, gelyk alle overige Schepselen — Bengel: omnia. Vir, muiier, fjf utriasque ab alter0 dependentia fignificatur. Alle cieeze verklaaringen, die van Grotius uitgezonderd, zyn valfch. De rechte betekenis is: alles; dat is , alle Mannen en Vrouwen zyn door Godt gefchaapen. De Apostel ziet te rugge op het negen, de vers. De verklaaring van deeze beide verfen, die Ger. besius in de Miscellanea Duisburgenfia , T. I, p. 614. heeft voorgefteid, is niet wel uicgevallen. Cum Ada. mus —- fchryft hy Evam appellat matrem omnis viventis, ipfe feipfum nequaquam excludit, cum Eva quo- que  Verklaaring van den eerften Brief que Adami dici debeat e? pos fit mater, imo vivificatrix. Hoe kan Eva toch de Moeder van Adam genaamd worden. Even weinig kunnen wy onze toeftemming aan Wrrsios geeven, wanneer hy in zyn Syhema The. ologicum, lib. If, cap. I, § 19» "ee/.c beide verfen dus verklaart: uti muiier est ex viro , fi-: vir est h* yvixixit, per mulierem: quandoqw.dem muiier prima conJiituta fuit ferpenti inimica , êf Mesfias diclus femen mulieris. Muiier est ex viro materialiter & naturahterz non ita 'vir ex muliere, fed per mulierem, quia non materiatiter, fed fpiriiualiter & Jupernaturaliter per gratiam ac Mem. vers 13, 14, 15> 16. Oordeelt tocb by u zelve, of bet voél ftaat, wanneer eene Prouwe met een ongedekt boofd Godt biat. Of leert u niet ook de natuur zelve, dat bet eene oneer voor eenen Man is , als by lange hayren draagt, en dat bet integendeel voor eene Vrouw eene eer is, lange hayren te hebben? Want het bayr is haar tot eer.e bedekking gegeeven. Maar is 'er iemand, die lust beeft, om te twisten; wy hebben deeze gewoonte niet, en 'Godts Gemeente ook niet. Kj.We ftaat hier , gelyk kap. X: 15, in plaatze van Hi»iu. De Aoristus heeft, zoo als ik by Rom. VIII: 30 en Joh. IV: 38 heb aangemerkt, nu eens de betekenis van den voorleeden, dan eens van den tegenwoordigen, en dan eens wederom van den toekomstigen tyd. net™ is eene vraage, gelyk 'er ook een vraagteken achter ftaat. Dan, zoo als ik het vertaald hebbe , luidt het in onze overzettinge beter. KopZ» betekent comam prolixam nutrire inftar mtt. lierum , zyn hayr lang draagen , op de wyze der Vrouwen.- Dat Herodotüs dit woord ook in die betekenisfe gebruikt, leert ons Raphelius. Met betfekkir.ge tot het woord q>^n zal ik eerst de rechte betekenis aanpeeven, en vervolgens eenige andere , valfche , verklaaringen van het zelve bybrengf>n. **'«■'« betekent hier de gewoonte , van welke men «ewoon is te zeggen , dat zy de tweede natuur is : tonfuetudo est altera nalura. Op dezelfde wyze Ipreekt  aan de Corinthen. Hoofdfl. Xfc 13—16. 353 Seneca in zynen 123 Brief: nonne videntur tibi contra naairam viverc , qui commutant cum femims vesttml CONTRA NATURAM — fchryft hy — dTTs conira lonfuetuAmem publicam. Dat $ir,t hier confuei tudinem inveteratam (eene oude gewoonte') beteken-" erkent Salmasius ook in zyn Boek de Coma, p 718* gelyk mede Hammond by onze plaatze. Grotius verftaat dit woord fint hier ook van de gewoonte . 1 ' 11 , % 10, p. 708. De Apostel bedoelt te deezer plaatze te zeggen, dat de toenmaalige gewoonte (die hy niec afkeurtj hen toonde, dat het fchandelyk voor eenen JVlan was, lange hayren te draagen enz. (c) Ihans zal ik de valfche verklaaringen laaten volgen. Estius: Naturamvocat Paulus naturaiem ine lino. tionem, qu„ uh yl J^* V^P?""' ü'« *>r' «ïfeM**.' Wolf hadt hem derhalven met behooren na te volgen. Tenaeele geloof ik het: Pl(., r, Beza ver ErasMüs: aliqua ex parte credo. De rechte meeninï van der. Apostel is : van fommigen onder u geloof ik hS. He volgend vers bevestigt deeze verklaaring, in hei welk de oprechten of die vroom van aart zyn? van de ^ 3 gee-  358 Verllaaring van den eerflen Brief geenen, die het niet zyn , onderfcheiden worden. Zoo betekent ook 2 Cos. I: 14 : §>ty»*ri üftii »'w gïl'vs. fommigen onder u hebben my reeds eikend. En zoo leezen wy insgelyks Rom. XI: 25: zy zyn verftokt d*)> ptpvi, datis, zy zyn, niet alleen, maar vooreen gedeelte verftokt. Dit bevestigt Grotius by deeze Êlaatze noch meer, en Beza verklaart het ook zoo. n hier mede ftemt insgelyks de verklaaring van Lan. ge overéén : ik geloove, dat 'er eenigen onder u zyn; en die van Bengel: ex parte fcribens Paulus excipit mnocentes (Paulus zegt: ten deele, om 'er de goeden van uittezonderen). Er moeten zelfs ketteryen onder u zyn, ïi< y»e **» «>eé«•«(« it ifetv il«f. Grotius, Lange en Mosheim dwaalen grootlyks, wanneer zy meenen , dat de Apostel Biet van eigenlyk zoo genaamde ketteryen fpreekt, maar alleenlyk, gelyk vers 18 van Sckismata or onèénigheden in de leerftellingen die niet tot den grond Van het Geloof behooren, gelyk kap. I: 10, 11, 12, daar de een zich naar Paulus, de ander naar Petrus, een derde naar Apollos noemde. Dat men hier aan eigenlyk gezegde ketteryen (in te» < genoverftellinge van enkele fcheuringen of verdeeldheden , Scbismata) te denken heeft, blykt uic. het woord xed, als het welk gebruikt wordt, om eene op. klimming (gradatio) aan re duiden. Dus heefc Tertullianus het reeds verftaan, in zyn Boek de prcefcrip. tionibus aaveifus bzreticos, cap. 5 : ideo credidisfe fchryft hy fe dicit Paulus de Scbismatibus èf heere. fibus, quia fciret, etiam bcerefes oportere esfe ostendit enim, gravioris mali re/peclu de levioribus fe factie credidisfe. Het woord ««/ betekent Luk. X: 39 en Hand. V: 39 ook zelfs. In de eerste van deeze twee plaatzen leezen wy: deeze zette zicb zelfs aan de voeten van Jefus neder — in de tweede : ^iro-n xaj 9-t.px'xoi he&ÏTt, op dat gy niet gevonden voordt zelfs tegen Godt te ftryden. In onzen tegenwoordigen Text wordt dit woord ook etiam vertaald by Tarnovjus , Exerr.it. Bibl. p. 856, § 23, en Estius. Zoo gebruiken de Latynen hun etiam ook in zulk eene betekenisfe, dat het  aan de Corinth. Hoofdjl. XI: 20—22. 359} het in onze taaie door zelfs, of ja zelfs moere vertaald worden. Men zie myne aantekeningen op Cicero, Orat l in CatiL cap, 1, n. l en Orat. pro Milone, cap, 19 , //. 9. Dat te deezer plaatze geene enkele fcheuringen , maar eigenlyk gezegde ketteryen bedoeld worden , is ook het gevoelen van Beza, den Weimarfchen bybel, Suicerus (2. I, p. 126) Calovius en Clericus ; gelyk mede van Elias Fricke in zyn Boek de cura vete. rum circa harefes Sec~l. I, § 4. Op dat zy, die oprecht zyn, openhaar onder u moogen voorden. Fesselius heeft; in zyne Adverfaria, lib. W, cap. 4, § 4, aangemerkt, dat het woord 2»« zeer dikwils niet de caufa (oorzaak) maar den eventus (de uitkomst) betekent. Hy heefc (onder de voorbeelden, die hy bybrengt) deeze plaatze ook niet vergeeten. En toch deeze is de rechte verklaaring: " Godt wil niet, dat 'er ketteryen zullen komen: maar hy laat toe, dat zy ontftasn, dewyl daar door openbaar „ wordt, wie een oprecht Christen is of niet." Deus permittit hcerefes vtnire, zegt Glassius^. 1126, die het dus op dezelfde wyze opvat. vers 20, ai, 22. Wanneer gy nu te zamen komt', houdt men daar geen Avondmaal, het welk des Heeren Avondmaal kin gehouden voorden. Want terwyl bet Avondmaal zal genaamd worden , neemt een ieder vo9r af zyn eigen maal, en de één is hongerig, maar de ander dronken. Hebt gy dan uwe eigene buizen niet, daar gy kunt eeten en drinken'? Of veracht gy Godts Gemeente, en befchaamt de armen? Zal ik u pryzen? In dit (tuk kan ik u niet pryzen. X;tfx*f*l>** v/tat lv) tj «s;!, v.a tneer gy nu te zamen komt. In deeze betekenisfe ft jac i«3 to «»t« insgelyks Hand. II: 44, III: r, en IV: 26. 'ov* 'in KVPiaxh Hüvw ipetyiït. Luther vertaalt het onduidelvk: zoo houdt men daar met des Heeren A >)ond'. maal. Myne vertaaling bindt zich wel niet nauwkeurig aan de Griekfche woorden, maar drukt echter de meening van den Apostel duidelykuit: gy houdt geen Z 4 Avond.  $6a Verklaaring van den eerjien Brief', Avondmaal, het welk des Heeren Avondmaal kan ge. naamd worden. . 'e.W«yi7» heb ik vertaald: teiwyl het Avondmaal zal gel ouden worden. Luther heeft het ook op deeze wyze overgezet, want daar volgt op: zoo neemt een ieder voorcf zyn eigen maal. n^Aa^Sam fWc; ii »jier hï™> verklaart Beza dus; aliis non exjpeclatis fumit. *— Grotius : Divites trimum inier fe men/is diverjis epulabantur ; de inde reliquias faas dcbant pauperibus. Geen van beiden is de meening van den Apostel. Eer men het Avondmaal hieldt, en het geheiligd brood en den geheiligdcn wyn uitdeelde , was men gewoon , eenen anderen maakyd te houden. Dus helde Christus ook eerst naa dén gewoonen maakyd het Heilig Avondmaal in, zoo als wy vers 25 leezen. Op deezen voorafgaanden maakyd nu aten zy niec met eikanderen, maar een ieder at, het geen hy voor zich zeL ven alleen hadt medegebracht; met dat gevolg, dat de ryken een goed maal hielden, terwvl de armen te vreden moesten zyn , met het geen d'e anderen hun gaven, of lieten geeven. "oi fth *ut<£, ïs Si ft.9-isi; de één is hongerig, maar de ander dronken. Lightfoot verklaart' dit verkeerd. yuSéei zegt hy — ad Judoeos in procoenits futts pa'. Jchuizantes ante Eucbaristiam; Éf *u>* ad Ger.tiles, non tam ex paupei late aut nnesfitate in ediam istam patientes quam quod coenam tatem preeceaaneam nollent ampleEli ' titpote quoz fudaismum redo'eret. Saubertus verklaart het in zyne Opera ponhuma, p. 178 ook verkeerd, alwaar hy zegt: '» ^i», betekent hier : by is verza. ,, digd; dewyl het tegen hongerig zyn wordt overgefield.'' s Lange is van oordeel, dat t*Alu hier niet wil zeggen : hy is dronken, maar : hy is met fpyze en drank verzadigd. Hy houdt het voor eene Hebreeuwfche manier van fpreeken, en brengt Gen. XLüI: 34 enHaggai I: 6 by, alwaar dronken zyn niet anders betekent dan verzadigd zyn. Dan ik twyfele niet, of hier ter plaatze worde eere eigenlyk gezegde dronkenfehan bedoeld, dewyl jElianus, Var. bist. lib. IJl, cap. 15 be-  aan de Corinthen. Hoofdjl. XI: 20—22. skj betuigt, dat de Corinthers zeer genegen waren tot wynzuipen (d). Grotius, Fesselius (Adverf. lib. I, cap. 13, § ^) Aretius, Saubertos (yper. posth. p 179) i^&L. van Til KOperis an.lyUa T.II, p. Sf6) Calovius, Lange, en Zeltner zyn van gevoelen, dat hier van de liefde maaltyden , ag pas , gefproken worat. Lan MiSiiEiM toont, bl. 699 , dat de liefde maaltyden voor.if gehouden wierden, en naderhand eerst het Heilig Avondmaal. M» '>K,as "v* *Zere s'i rï iS-i'ttt *aj rlfto. Hebt gy dan uwe huizen niet daar gy kuit eeten en drinken. m« is hier een woord , dat eene vraage aanduidt , gelyfc kap. I: 13 en IX: 4. Gy kunt immers — wil de Apostel zeggen — in uwe huizen genoeg eeten en drinken, eer gy in de vergaderinge komt, alwaar het H. Avondmaal gehouden wordt. Veracht gy Godts Gemeente ? Door Godts Gemeente verftaat Zeltner te recht, de openhaare vergaderingen der Christenen. Mosheim fchryft, bl, 702 , dat in het Grickfch *«s ext/Wa? »••»" ©•«»., Godts Gemeentens ftaat, en hy verklaart het wonderlyk. Dan men vindt deeze leezing in niet ééne H mdfehrift; en in de cude Latynfche Overzettinge ftaat ook ectlefiam (e). Door 09 Het komt my voor , dat dit geene genoegfaame rede oplevert, om hier van Christenen die by eikanderen gekomen waren, om eene heilige plechtigheid van hunnen Godtsdienst waar te neemen , vast te Hellen, dat zy zich, in eenen eigenlyken zin, aan dronkenfehap , by zulk eene gelegenheid, fchuldig gemaakt hebben ; zoo lange de woorden van den Apoitol, gelyk Lange getoond heeft, eene zachtere betekenis kunnen aanneemen. Vertaaler. (c) Zopde Mosheim wel zoo fterk verzekerd hebben , dat fn het Griekfch r«5 Uk^tUc, ftaat, byaldien 'er geene Handfchrift was, die deeze leezing hadt? Dit kan ik nauwlyks denten. En zoude Heuman aan den anderen kant wel zoo ftelJig verklaard hebben: " men vindt deeze leezing niet in eene „ Handfchrift," zo hy niet ten minsten in alle M. S. S. die Z 5 hy  362 Verklaaring van den eerjïen Brief Door tH*xirt** verftaat Grotius de plaatze, daar de Gemeente te zamen kwam; van welk gevoelen Wolf ook is , en meer anderen , die hy bybrengt. Sagittabius beweert ook in zyn Twistfehrifc, 1678 te je» na verdedigd, het welk Bernitz en Arkel ook in het tweede deel van hunnen Fafciculus Disfert. philolog., in 1.710 te Rotterdam uitgegeeven, gevoegd hebben, dat ixx.**»■"« f» tcvtu', tix iwxi'ü, in plaatze van : sWifV» è#«V j rtlxm«»'« e'xaoi*. Estius en Wolf oordeelen met recht, dat het evenveel is, welke van deeze beide leezingea men ook aanneeme. vers hy gezien heeft, nf» IxxXvrleu, gevonden hadt? Dit kan men even zoo weinig vermoeden. Wat 'er van de zaak zy , kart ik , by gebrek aan gelegenheid, om zelf oude Handfchriften van het N. T. te raadpleegen, niet zeggen: maar dit is zeker, dat de Heer Greishach, in zyne Uitgaave van het N. Testament, t«( ixx>y,c)cts gefchreeven heeft, zonder in ?yne aantekeningen iets van eene andere leezing te gewaagen ; het geen ééne ftem, en wel eene ftem van zeer veel gewichts, voor den Heer Mosheim gewonnen is. Vertaale*.  om de Corinthen. Hoofdjl. XI: 23—25. 363 vers 23, 24, 25. Want ik heb van den Heer (zeiven) de onderrichting bekomen , dewelke ik u gegeeven hebbe, dat naamlyk de Heer 'Jefus in den nacht, in welken hy verraaien werdt , hei brood nam , en naa bet dankgebed overliet zelve gefproken te hebben, het brak en zeide: neemt en eet. Dit is myn lichaam, het welk voor u gebroken wordt. Dit doe: (ook voortaan) tot myne gedachtenis. Op dezelfde wyze nam by ook den Reik naa bet Avondmaal, en fprak : deeze kelk is bet Nieuwe Testament (het nieuw verbond , het welk ik maake) met (door) myn bloed. Dit doet, zoo dikwils gy dien (in de Gemeente) drinkt, tot myne gedacbtnis (ƒ). De beroemde Werenfels gaf in den jaare 1709 in zyne Sylloge Disfertationum 'Iheologicarum eene Verhandeling uit over deeze woorden : Hoe est corpus meum, die Boddeus, in zyne Inflitutiones Theologie Dogmatice, p. 1101 fqq. heeft wederlegt. Door gebrek aan ruimte bepaale ik my, om (uit deeze wederlegginge) alleen de volgende woorden by te brengen. Si quis unquam fpefiofe hancce Reformatie ecclefie eaufamegit, idvirum bunc doGtisfimum cfingenioprcestantisJimum fecisfe fatendum eft. —— Sance rationis judicium turn demum Jibi conftat, quando ratio in iis, queefupra eam funt, judicium Jibi non vindicat, — — In rebus fupra rationem pofitis nemo contradiSlionis argui poiejl. Non disputamus , quid ratio dicat, fed quid fcriptura revevalerit. Werenfelsius ait, bunc loquendi modum, quo est inter dum idem, ac fignificat, denotat, in omnibus linguis esfe ujitatisjimum, ab Ebrceis inprimis fre- (ƒ) Hier is de plaatze, by welke de Heer Heuman voor de eerstemaal openlyk deedt blyken, dat hy, in het leerftuk van het Heilig Avondmaal, tot de verklaaring van onze Gereformeerde Broederen overhelde. Dan , eer dit deel noch geheel afgedrukt of uitgegeeven was, verplichtte men hem, om dit blad te laaten verdrukken, en daar op eene verklaaring te geeven die met de begrippen van onze Kerk meer overéénkwam. Men zie myne Aantekening op kap. X; 16, 17, en de plaatze uit Mosheim, of liever von Einenn die ik aldaar heb bygebracht. Vertaaler.  204 Verklaaring van den eerfien Brief frequentatum. Sed, fi vel maxime concederernus, ufitatisfimüm e Je bunc loquenai modum, etiam apud Eoraos,vegari turnen nequit, eundum esfe tropuum. Sempei ua- iqut remamt quaesdo, ancs hit tropusadm.uendus fit. . —- Ljvci,,uios Christi verba ïnfiitutionis eo jenju , quo jus i.a uueiligimus, b' imelhgere pvtu-sje 6' inieilexisje, cum ex batlenus dicïis pateat, ut plu) andamus, nuesfe nbn eft. D. iViART!NDs Chlaeenius, Ibeologus Wimbergen, fis, in Disp: de vei vis injdiutionis mjacra icena exformuia Judaira non exflicandis, § 1, Jcrtbü: vei ba, qui. bus falvaior in infiiluenda toena ufus esfe lehitur, fi Tign. to, Jervetur, tam funt liquida & fidei pntïentia, ut animus bominis, rutionem jub obfequium Christi eaptivantis, infolidum acqwescere iis posjit, ac credere, corpus fanguinem 'ftju Cbristi non modo vere aiesfe in Casna, fed etiam ad oralem fif facramentalem manducationem vescendum libendumque convivis distribui. At § XXIV. Parcbatur a Cbristo mandwaiio £P bibitio cum taliunione feu xciwtU elementorum terrenorum e? ccelestium conjuncla; mavducatio bibitio talis, qua non totumChrvtum , fed ca} nem ejus comedamus, ij fanguinem bïoamus; talis, quiz vere fit facramentalis , boe efi, fit propria non impropda vel metapborica, feu fpirituahs, nee tarnen idcirco naturalis & crasfa, fed Jupernaturaus £? extraordi■naria, tj'quidemnonfalteminfignotjtypo, quaüsmanüucatio fuit agni Pafc'oalis fudaeorum, led in y-wmU, ut ditlum, realif ac prafentia rei terrence ac coelestis', ita, ut fine inclufione aut permixiione unitorum, uno fumto alter urn limui ore corporis fuwatur, gustetur, & ad refecli. li' vent fpiritualem uniatur. Tm laatsren kan men noch tegen degeenen, dïebe. weereri, dat 'ercene eyidentia ("blykbaarheid)is, tegen de w< ZTilyke tegenwoordigheid van het lichaam en bloed van Christus, waar in wy het met de Roomfche Kerk erms zyn ; aanmerken , dat errantium multitudo errori non pariat pmrocinium (de menigte van hun die dwaaler kan geene dwaaling verdedigen.) [k heb het oog op hen, die riet ve^eeten aan te merken, dat alle Se&en, onder de Christenen het, in de verklaa- rin-  •aan de Corinthen. Hoofdfi. XI: 26—-29. 353. ïinge van de woorden der inftellinge , niet met de Koomfchgezinden , maar met de Gereformeerden , eens zyn, en daar uit befluiten willen: tantus confenfus ejt figuum evidenties, dat zulk eene overeenftemming een ceKen van blykbaarheid is. vers 26, 27, 28, 29. Zoo dikwils gy derhalven van du brooa eet en uit deeze kelk drinkt, moet gy van aen dood des Heeren prediken, tot dat hy komen zal. Al wie nu (derhalven; niet , zoo als bet betaamt, van dit b,ooi eet, en uit deeze kelk drinkt, zal de fcbuld draagen, dat hy zicb aan bet lühaam en bloed des Heeren bezondigd beeft. Da'irom beproeve men zich zeiven, en eetevandit brood, en drinke uit deezen ke:k. Want wie op eene on. betaamlyke wyze (daar van) eet en drinkt, die eet en drinkt zicb zek en de verdoemenis, nademaal hy het lichaam des Heeren met onderfcheid,'. Luther heeft het woord ynt hief door want vertaald; dan het kan hier deeze betekenis niet hebben. Dit woord wordt in veclerleie betekenisfen ge. bruikt, en wy hebben reeds dikwils gezien, dat het alleen diende om twee verfen aanééntefchakelen. Intusfehen moet de famenhang leeren, hoe het telkens behoore opgevat te worden. In ons tegenwoordig Text. vers trekt de Apostel een befluit uit het geen hy in de voorgaande verfen gezegd hadt, en dus kan het hier gevoeglykft door derhalven worden overgezet. En Beza Hemt ook toe, dat men het hier beft, als doormtur kan vertaaien. Zoo dikwils gy uit deezen Kelk drinkt. Ti a-.r^», »«» betekent: uit den kelk drinken, gelyk het vers 28 verklaard wordt, alwaar ,'» reS o-or*;/»» è\m, ftaat. In onze taaie fpreekt men op dezelfde wyze. Beza heeft net verkeerdlyk vertaald , porulum bibere. In myne vertaalingc van het N. Testament heb ik gefchreeven: zoo dikwils gy zult eeten zult drinken, dewyl 'erniet üaat /«9-/iti en */■**,, maar ««Mjt», rfart. Beza heeft het ook in den toekomftigen tvd overgezet : quotisscunque edeniis aut biberitis. Zoo leezen wy ook in de gemeene Latynfche Overzettinge: quotiescunque manducabitn ponem bunc £? calicem lib'etis. LuTher heeft hetin den tegeuwoordigen tyd vertaald: zoo dikwils gy eet  365 Verklaaring van den eerften Brief eet en drinkt; en deeze overzetting kan ook zeer wel gehouden worden. K«r«7y^.Ti merkt Bengel als den Jndicativus aan, en vertaalt het: gy verkondigt. Dan men ziet klaar, dat de Apostel hier beveelt, wat 'er moeft gedaan worden, en dat het dus de Imptrativus is. Grotius heeft het ook vertaald: annuntiare debetis. Beza: annuntiate, ideft, cum gratiarumacfionevos credere & amplecti, palam profitemcni. — Palamprofiteri kan betekenen, openlyk in de Gemeente prediken. En dit fchynt hier ook de meening van Paulus te zyn. Lange vertaalt het, met Lutherus, doorverkondi~ gen, en verklaart het op eene ftichtelyke wyze; " den s, dood des Heeren verkondigen geeft te kennen, zich , den dood van Christus, waarin hy zyn bloed tot onze , verlosfing vergooten heeft, mee eene geloovige toe\, eigening voorflellen, ende daar door verworve ver, zoening en andere heilgoederen , met ootmoedige \, harten erkennen, als mede met betuigingen van danks, baarheid, met den monde pryzen. '' Tot dat by komt, of beter: tot dat by komen zal, ïxS-v,. 1 Ik heb kap. IV: 5 de uitdrukking m»s *« • ook vertaald : tot dat de Heer komen zal. Op beide deeze plaatzen wordt de komft van Christus tot het laatste oordeel bedoeld. Al voie derhalven (*«"0 van dit brood eet, en uit den kelk des Heeren drinkt. Het woord^«Vs betekent hier daarom, derhalven, gelyk vers 33 en kap. X: 12. Dit heeft Grotius ook aangemerkt. En drinkt, S n-int. Het woord » ftaat in plaatze van gelyk Grotius, Calovius en Lange ook erkennen. In de oude Latynfche Overzettinge is het ook door et vertaald. 'a»«|('^«, niet zoo als het betaamt. Luther vertaalt het, minder duidelyk , onwaardig. — Beza: aliter, quam dignum efi, tanta my ster ia traÉtari. luthe- rus heeft het van woord tot woord vertaald : die is fchuldig aan het lichaam en bloed des Hee-en, hetwelk duister is. En zoo is ook de verklaaring van 13eza : reus tenetar corporis Domini, qui illud efi aspernatus, ut Apos-  aan de Corinthen. Hoofdft. XI: 26—29. 367 Apostolus vers 29 z/>/e explicat. Grotius , Lange , Zeltner, en Mosheim (bl. 709) verklaaren het goed: hy bezondigt zicb zoo zeer, als of by Christus zelf gedood hadt. In onze taaie kan het niet wel beter uitgedrukt worden, dan ik het heb overgezet: die beeft zicb aan bet lichaam en bloed des Heeren bezondigt. Calovius verklaart het op eene andere wyze: taks, qui indigne edit panem bunc,, indigne bibitpoculam boe, reatwnin ipfum corpus & fangüinem Domini per ejusdem indignam manducationem cjf bibitionem committit. Intusfcben verfebilt deeze verklaaring niet veel van. de voorgaande. Daarom beproeve men zicb zeiven, en eete dan van dit brood, en drinke uit deezen kelk. Luther heeft het Griekfche woord Si door maar overgezet. Ik verduitfche het door daarom, dewyl Paulus uit het voorgaande een befluit trekt, en aantoont, waarom men zich behoort te beproeven. Het woord ?« is dikwils niets meer dan een koppelwoord , moetende uit de omftandigheden worden opgemaakt, hoe men het vertaaien moete. AttuUgtu betekent beproeven , zoo als Eph. V: 10 en 1 Thess. V: ar. Lightfoot vertaalt het approbare, gelyk mede Werenfels; die Wolf te recht zyne goedkeuring geweigerd heeft. Wanneer Paulus zegt, dat men zich moet beproeven, eer men ten Heiligen Avondmaale gaat, wil hy, dat men zyn hart en geweeten zal onderzoeken , om te ontdekken, of men zoo gefield zy, dat men het zelve waardiglyk kan genieten. Hy beveelt niet, anderen, die met ons aan de tafel des Heeren naderen , te onderzoeken, maar wil alleen , dat een ieder zich zeiven beproeven zal. Dit behoorden de Separatisten in het oog te houden , die niet ten Heiligen Avondmaal willen gaan , dewyl 'er ook onboetvaardigen en onwaardigen aan verfchynen. "Av9-e«*-«s betekent kap. IV: 1 ook: eenieder. Beza vertaalt het mede, in zyne aantekening op deeze plaatze: quis que. Het is eene Hebrecuwfchc manier vaa fpreeken, voor zoo verre in die taaie y/'frS ook ê*««s, een ieder, betekent. Dit hebben Beza en Estius by on-  368 Verklaaring van den eerjlen Brief onzen Text ook aangemerkt, gelyk mede Hackspanih zyne Sydoge Disputationum, p. 39. Dan eeie men enz. e'cö-.i'r». vo»r»s betekent ook als dm; in welken zin, gelyk men by Raphelius kan zien, Arriamis en Xenophon dit woord ook gebruiken, bat het hier ter plaatze deeze betekenis heeft, behoeft niet beweezen te worden. Joh. IV: 6 betekent éW#s, daatom of desvoegen. Jefus was vermoeyd van bet gaan, en ging daarom zitten. LHe op eene onbetaamlyke uryz^daar van) eet en drinkt, die eet en drink: het tot zyne verdoemenis, x^i>* fmrf èoSKe* Luther heeft het letterlyk vertaald: der ifjet *n& ttinf'rt i'm felfeflt ha$ (getikte. Maar wie kan uit verftaan. Ik vertaale het, zoo als Grotius : edendo êf bibendo damnatiunem accetfit. De Hollandfche Overzetting is mede onduidelyk : die eet en drinkt hem zeiven een Oordeel. Duidelyker taaie fpreekt de Franlche Overzetting van Mons : mange cjf boit fa propre condemnation. Hammond wederlegt, in zyne aanmerkinge op Rom. Xl!l:2. p. 98, de zoodanigen, die onzen tegenwoordigen Text niet van de eeuwige verdoemenisfe verftaan. Onder deeze is Bengel, k^x - fchryft deeze, judicium aiiquod, moibum mortemque corporis , (verfu fequenti) ut, qui Domini corpus non tiiscernunt , Juo corpore luant. Dan het befluit, het welk hy uit vers 30 trekt, heeft Paulus niet getrokken. m» fouKoi-.at »o o-öipa r«v xvtlvt. —— Auexg/yfo betekent ook by Herodotus onderfcheiden, zoo als Raphelius heefr aangemerkt. Luther vertaalt het: by onder fcheidt bet lichaam des Hee- e* niet. En waar v in onderfcheidt hy het lichaam des Heeren niet ? Estius , Grotius, Cllricds, Lange, Wolf en M >sheim verklaaren het, te recht, op deeze wyze: " hy maakt s, geen onderfcheid tusfchen het lichaam des PTeren, „ en gemeene fpyze: " wy weeten naamlyk, datPAUlus dikwils zeer kort in zyne uitdrukkingen is: en hy kan 'er niet wel iets anders by ged icht hebben. Beza verklaird het verkeerd: discernere corpus Domini dicitur , qui dignitatis illius babet rationem, ut a cmteris re-  aan de Corinthen. Hoofdje. XI: 30—32. 309 bus distinguat, ac proinde cum fide ac refipiscentiafummaque reverentia ai bunc ponem éf ad boe poculum, non tanquam ad profanos cibos, fed tanquam ad mysteria rei omnium pretiofiffimce accedat. Dan hy merkt te rechc aan, dat, het geen van het lichaam van Christus gezegd wordt, ook van zyn bloed moet verftaan worden. vers 30, 31, 32. Daarom zyn'er ookzoo veele zwakken en kranken onder u, ja veelen (zyn geftorven en) jlaapen. Want, byaldien wy ons zelve oordeelden (en ons beterden), zouden wy (door Codt) niet geoordeeld worden. Maar wanneer wy geoordeeld worden, worden wy van den Heer getuchtigd, ten einde wy niet, met de waereld, verdeeld worden. Aid roöro, daarom, omdierede, zyn 'er zoo veele zwakken en kranken onder u, dewyl gy tot hier toe het Heilig Avondmaal op zulk eene onweerdige wyze gehouden heeft. Daarom ftraft Godt u thans met lichaamlyke krankheden. Dus wordt het ook in den Weimarfchen Bybel verklaard, zoo wel als by Estius, die noch andere Uitleggeren noemt, die het op dezelfde wyze opvatten. Zwakken en hanken, ü&inï<; x»\ d'^'w^oi. 'A*yn, hier betekent: het Avondmaal houden , of aan de tafel des Heeren eeten , heeft Grotius ook aangemerkt. Anderen hebben 'er niet van geiproken, om dat het van zelf klaar is. Wacht op eikanderen , d^i^to, Mosheim vertaalt hec: neemt elkanderen aan, dat is, de ryken moete) Dus heb ik gedacht het griekfche fpreekwoord beft te kunnen vertaaien. Onze taaie leverde my geene wooïï OP, om het nauwkeuriger natevolgea. Vertaau*. A a 2  372 Verklaaring van den eerfien Brief moeten de armen aan hunne tafel ontfangen , om naderhand waardiglyk het heilig Avondmaal te kunnen houden. Dan het woord Uh^S-^ heeft nooit deeze betekenis gehad (//> . , . Op dat gy niet op zulk eene wyze te zamen komt,^ dat Godt u moet oordeeten, ï«e *i «<« *e.'t** rwiexvS'- Dother heeft hec naar de letter vertaald: op aai gy net tot een oordeel te zamen kmt. Hy heeft de Oude Latynfche Overzetting gevolgd: ut non in ju-ircium conveniatis. Beza vertaalt het: ne ad condemnationem conveniatis, zoo als Theophylactus het reeds vertaald hadt Estius heeft het op dezelfde wyze overgezet : ne co'nventus ille vester vobis cedat ad ceternam damnati- onem. ., Grotius verklaart het anders: id est, ne ea, qux tn cowentibus vejlris verperam fiunt, caufa , vobis fint Calicuius') mali. Mosheim verklaart het bl. 714 ook op die wyze: " opdat gy het heilig Avondmaal niet tot uw ongeluk, als onwaardige gasten, moogt ontfangen." Het is zeker dat de Apostel niet van de eeuwige verdoemenisfe fpreekt, maar hier wederom op de ziektcns doelt, van dewelken hy vers «so sefproken hadt. En zyn oogmerk is dus te zegeenfdat Godt, by aldien zy voortvoeren , op zulk eene wyze het heilig Avondmaal onwaardialyk re gebruiken , ook zoude voortvaaren, hun dergelyke ftraffen toetezenden. ,,„,,. „ , In het laatste vers belooft hv, by hen te zullen komen , en dan hun nog het één en ander te zullen voorfchryven. Estius en Bengel zyn van gedachten, dat hy hun noch niet alles gezegd hadt, het geen zy, met betrekkinge tot het heilig Avondmaal hadden in het oog te houden. Dan hy hadt hun dir alles in hec voorgaande reeds gezegd, Beza, Grotius en Calovius verftaan het, te recht, zoo, dat hy hun geene nieuwe leeringen wilde voorftellen, maar andere noodzaak. m In de Griekfche Overzettinge des Bybels komt het «venwel voor in de betekenisfe van exeipio, fuscipio. Zi* Biel Thefaur. philol. op dit woord. Vertaaler.  aan de Corinthen. Hoofdfl. XII: r—.3, 373 zaaklyl-e fchikkingen maaien. In den Weimarfchen Bybel wordt het ook op die wvze verklaart. Onze Apostel gebruikt het woord kap. XVI: 1 in die zelfde betekenisfe. HOOFDSTUK XII. vers 1, 2 , 3. Maar wat de Geestlyke gaaven betrejt, zoo wit ik, heve Broeders, u ook daaromtrent niet cnnundig taaien. Gy weet, dat gy wel eer Heidenen geweest zyt, en tot de jtomme Afgoden, gelyk men u voerde, zyt been gegaan. Daarom maake ik u bekend, dat memand, die aoor Godts Geest fpreekt, Jefus vervloek!?, hn zoo kan ook niemand Jefus den Heer noemen , dan alleen door den heiligen Geest. De Corinthifche Christe. nen hadden, gelyk wy uit Hoofdft. VII: 1 weeten, aan F-aulüs gefchreeven, en hem verzocht, dat hy hen m eenige (lukken wilde onderrichten. (Zy fielden hem tot dar, einde eenige vraagen voor , waar op zy inzonderheid zyn antwoord verzochten.) Op de eers. te van 01e vraagen antwoordde hy terflond in het zeycndc Hoofdftuk ; op de tweede in het achtste. En in ons tegenwoordig Texthoofdftuk vinden wy zyn antwoord op hunne vraage: boe men over de Geestlyke gaaven behoor e te denken? ruHef gxe,cn de AP°steJ ^b. XII, en XIV voorfielt — fchryft Mosheim. bl. 725 — kan onder de zwaarste plaatzen van deezen geheelen Brief, ja genoegzaam van den ganfchen Bybel, geteld worden. Hv is naamlyk van oordcel, dat wy, nu de wondergaaven , de Geestlyke gaaven, hebben opgehouden, d:iar van in het geheel geen begrip hebben , en niets van dat alles verftaan , het geen in deeze Hoofdtakken gezegd wordt van Propheeten, en Propheteeren; van Menlchen , die vreemde taaien fpraken,- die vreemde taaien uitleiden; die de kranken genazen ; die kwaade geesten uitdreeven en dooden leevendig maakten. — Dan ik twyfele niet, of ieder eenzal my toeftemmen, dat dit alles heden ten dage voor ons even zooverilaanA a 3 baar  374 Ferklaaring van den ecrjlen Brief baar is, als het voor hun was, die toen leefden. Hy zoude zich ook nog op de drie duistere woorden van vers 28, SWmws , if»V«X«^fw en *#/S«g»*'ri<« hebben kunnen beroepen. Dan wy hebben reeds meer dan éénmaal drie en meer duistere woorden in een Kapittel gevonden, betekent, vaat de Geestlyke gaa. ven betreft. Zoo leezen wy ook kap. XVI; 1: a-s?< T?« *«yi*s wat de inzameling van liejaegaaven ben eft , en versla, a-s^i 'a*>>*-0 , -nv dhxquv, wat Broeder Apollo aangaat; gelyk mede Matth. XXIl: 31: *»(( «•«« «■«V<»s r«.'f wat de opjiandmge der dooden aangaat; by welke laatste plaatze men myne aantekening gelie. ve na te zien. Pricjeus, die over dit Kapittel alleen van deezen Brief aantekeningen heeft nagelaaten, heefc het ook, quod attinet ad vertaald. Dat r£* tnetifcxTtxiZt het Neutrum is , en men 'er ^irftdrm ( nder te verftaan heeft, blykt uit vers 4, 8 en 31 alwaar dit woord uitdruklyk voorkomt. Zoo zegt hy ook kap. XXIV: 1: ™ ■n-nvpx.rtxx , fireeft yverig na de Geestlyke gaaven', en Rom. I: u, belooft hy aan de Christenen te Rome, hun eere Geesüy. ke gaave, x*tW* «■»•»/»»*■<*«> te zullen mededeelen. Grotius beging eenen grooten miflag , toen hy *»«»fMTixüv voor een Mafculinum hieldt, en het vertaalde: qui fpiritu affiantur, (Jive impuro jive fantlo'). Zyn bewys is zeer zwak, daar hy zich op kap. XlV: 27 beroept , alwaar wy vnvt**Tix\f, een Geestlyk Menfh , leezen. Hammond volgde hem , en bracht het oo!c ïn zyne Varapbrrfis, by welke Clericus fchreef: boze mti'lo modo fe>r? potest (deeze verklaaring is onver, draaglvk). Calovius toont, dat alle de Uitleggeren van de oudste tyden af dit vers van de Geestlyke gaaven verftaan hebben. Gy wee:, dat gy Heidenen waart, **t «s-n *V> eratis. Beza verwerpt deeze leezing , dewyl op niet «jr<»y*iB«»»<, mnar «v«y«Vt»« moest volgen. Dan het ging Paulus, zoo als het den welfpreekenften onder de Griekfche en Latynfche Schryveren wel eens gegaan i$, datis, zy vergaten wel eens, welk woord zy voor-  aan de Corinthen* Hoofdfl. XU: r—3. 375 Vooraf gebruikt hadden. Ik zal maar één voorbeeld uit Cortiüs bybrengen. Deeze fchryft lib. VII, 10, 13: qua-.to die ad JiumenOxum perventum est. Hic quia limumvebit, turbtdus femper est. Hy was van veroeelding, dat hy het woord fluvius gebezigd hadc. Gy gingt tot de Jtomme Afgoden, gelyk men u voerde, trgcf r* itoahx xx a(pf>M, »s (.V;;So3-« asn-ceyifctiti. WoLF oordeelt het waarfchynlyk, dat de Apostel op het offervee doelt, het welk de Heidenen na de Alraaren van hunne Goden voerden, om aldaar geofferd teworden. Weinigen zullen het daar in met hem eens zyn. Lange verklaart het mede verkeerd : " gy werdt, „ benevens anderen , in uwe blindheid en dolheid , „ tot de Afgoden gevoerd, om dezelven om raad te „ vraagen, en hen te dienen; gelyk ook de Afgods„ priesteren en waarzeggeren (u daar toe) aanzettede. „ Dit weet gy , en daarom kunt gy het onderfcheid ,, tusfchén den waaren en valfchen Godtsdienst te eer ,, bemerken." Ik zal nadarhand vers j en 3 te gelyk verklaaren, en de waare meening van Paolus aantoonen.' Clericus en Mosheim (bl. 742) oordeelen met recht , dat dit enkel bedriegeryen der Heidenfche Priesteren geweest zyn, die door den mond van Icevenlooze beelden fpraken, en de oogen van het Volk door allerleie geheime konsten verblindden. Ant. van Dale heeft dit, in zyn Boek, de Oraculis, meer dan genoeg beweezen. By dit tweede vers. heeft Bengel de geheele famenvoeging der woorden (Cunfirutïio') veranderd, en daar door beweezen, dat hy geen goed fpraakkonstenaar (Grammaticus) was. Niemand, die door Godts Geest fpreekt, vervloekt Jefus. Dit wordt door Grotius op de volgende wyze, verkeerd, verftaan: ficut in veteri lege, ut quis proohe. tis adfcriberetur, non fufficiebat, eventus prcediStis refpon. dere, fed praterea requirebatur , ne a vero^Deo bomiaes abduceret; fic £? fub Novo Testamento , prester convenientiam eventuum cum pradiSlis, requiritw, ne bomines a fefu abducat» Nam ficut Deus providentia Dei A a 4 fun.  3"i6 Verklaaring van den eerften Brief fundamentum fuh illis temporibus , ita mine Jefus, Jive Deus per Jejum cognitus, fundamentum est totius religionis. -!—. Flacius neeft hec in zynen ClavU, P. 1, p. 360, becer getroffen: Nemo dicens Jefum anathema, bono Spiritu icquitur, £ƒ, qui Jefum dicit anathema, malo fpiritu loquitur. h'eyu dmS-iitt 'Uvtvi, hy vervloekt Jefus. Dus heeft LuTHERtis, gelyk ook Zeltner, hec zeer goed vertaald. Beza en Estius fenryven insgelyks exfecratur. Niemand kan Jefus eenen Heer noemen, h-xw kJji«» 'ius-ot/s. Becer : niemand kan Jefus aen Heer noemen. Rom. X: 9, welke plaatze mee onzen Texc zeer veel overéénkomt, wordt Christus insgelyks, zonder byvoeginge van de articulus «, xiew, de Heer, genaamd; gelyk Luther het daar ter plaatze ook zoo vertaald heeft. Want dat op beide die plaatzen van Christus gefproken wordt, is onbetwisbaar. Flacius verklaart hec, pag. 360, zeer goed: Nemo potest Jefum pro fuo domino agnofcere £f profiteri, nifi ex fpiritu Sanëto (niemand kan Jesus voor zynen Heer erkennen en belyden, ten zy door den Heiligen Geest.) En Grotius: qui conjlanter Jefum profitetur fuum esfe dominum, cui per omnia parere velit» ne dubitate, quin Divino , non fatanico , afflatus fit fpiritu. En hiér mede komt de verklaaring van Lange overéén : niemand kan Jefus uit 's harten grond eenen Heer, dat is, zynen verlosfer en zaligmaaker, dien hy zich ten eigendomme overgeeft, noemen, ten zy door den Heiligen Geest, dewelke zulk een geloof van het hart, in eene zoodanige blymoedige belydenis van den mond in hem werkt. Zeltner verklaart het verkeerd: Heer noemen betekent hier het zelfde, als Gal. IV: 6: onzen Vader noemen. Ook Estius: Christus est dominus yz/ra. ™» zyn de krachten , die in allerleie wonderwerken openbaren: " de gaave, om ziektens te geneezen, ,> kwaade g-, esLen ui( te dry ven , en andere dergely9, ke." — Dan deeze verklaaring is niet gegrond, wordende vers 9 en io hier, zonder rede, bygetrokken. Dewelke alles in allen werkt, i t'»iYs, tè. nd,™ h w£r,. Grotius verklaart het nietkwaalyk: Rcec omnia in iis, qux Cbristum per Domino babent, ab uno procedunt Domino. Maar eenen iegelyken wordt gegeeven, dat zicb de Geest (in hem) openbaare ten (algemeene) nutte, v»ïs ■ro rvvAipu ^ Hebr. XII: 10 leest men in dezelfde betekenisfe , !ie\ ri FVfiip'e^,. Het woord algemeenen vindt men ook in de Overzettinge van Lutheros , die het 'tr insgelyks heeft bygevoegd. En wel te recht; want de Apostel kan geen ander, dan bet algemeen nut, op het oog hebben. **,é;-r«« r»i n,t6fi*t,<. Dit verklaare ik op deeze wyze: de Heilige Geest doet zich daar door zien , „ als werkende in eenen iegelyken ten algemeenen „ nutte der Christlyke Kerk." Lange verklaart het ook zon : " De Openbaaring , of de werking , door „ wel ke^ zich de Heilige Geest in en door hen Open- baart.'' En Beza: Prout vim illam fuam divinam p'ritui Santto placet hoe vel Ulo dono patefacere , £? quidem gratis. Zeltner geeft 'er eene zeer fraaye uitbreiding van: ' Godt geeft niet flechts ampten en gaaven, waar door hy deezen en geenen tot zyu „ werk geicnikt maakt, maar hy geeft ons ook te „ kennen, of, wanneer, hoe, en waar hy dezelve „ ten algemeene nutte der Kerke gebruiken moete." De verklaaring van Mosheim is zoo goed niet uitge» vallen : ' f« Matxh. XI: 25, mede zoo veel als prudens, gelyk hec terftond daar na door U>\iveu en wellpreekende woorden Mycvs e-e^i»f. Thans ga ik tot de verklaaring van deeze vyf verfen over. Hec woord «Vs«5fermo cognitionis, quam multi fideles habehant, fed cum aliis docendo communicare non poterant. — Beza: Xo ratpl», Mam dotlrinam Euangelicam Apostolis communicatam, door x«y-t donum intelligendi fenfum mysticum legis fcf Euangelii. Lange verklaart het op deeze wyze: " a0y.s r*<»f«** „ betekent alleoverige, van Godt verkreege, weetcn„ fchap van Godtlyke dingen". Zeltner: " den éénen wordt gegeeven. te fpreeken „ van de wysheid, datis, van diepgezochte verbor„ genheden , hoedanig de leere van Melchisedek „ (Hebr. VI en VII, is): den anderen wordt gegee,, ven te fpreeken van de kennisfe, dat is, van de alge,, meene weetenfchap en duidelykere leere van de waarheid des Evangeliums, zoo als wy in de Brie,, ven van Petrdsvinden". Gottfried Olearios verftaat door e-eQixt r#» xlytii, loquendi facultatem , door ^ ys, yrutrliH facultatem judicandi, yiarit ^oyix^. De verklaaring van Mosheim komt hier op uit: " a«V«« o-sfl** is „ de gaave, om de waarheden van het Geloof te ,5 verklaaren; /»y«s yf»o-s«/s is de gaave, om vin de „ waarheden van den Godtsdienst , die op de Godt„ zaligheid en het leeven der Christenen onmiudelyk „ betrekiyk zyn, te fpreeken ". In het negende vers verftaan Chrysostomus en Theopiiylactos door b-.v» fidem miraculofam. ——- Beza: fpecialem Mam fidem, qu*Ht*u( v^fcU*»,, de gaave. om Geesten té onder, derfcheiden. Dac hier eenen Leeraar bereken hebben wy ce vooren reeds gezien, enteffens gewone?; dac i,™e,r*, wnvftA*»! de gaave is, om echte van val. iche Leeraaren te onderfcheiden. Estius en Ben gel Verklaaren hec dus: ut posfit alüs demonjhare, ZH qiasque Propbeta Spiritum habeat, (cap XIV: 9)\onum \ inter op,rafc0fl« 6f e/0?ai« Spirim-Znli. -— Ham* mond en Wolf verftaan 'er de gaave doo om SiS Christenen van huichelaaren ce ondeifchekïen —Ca va\'Sóordyeell"^h^gen der Apostelen bl. 180 ," ftord? nm '< ' .^zegaave in het vermogen beontJekkeenV.a'fCh5 G°™^ en won&derwer. Zeltner verftaat 'er de gaave door, om of in het gemeen, zonder veel onderzoek, te erkennen wien. Geestes kind een ieder zy, of ook fn h« binder beproeven, wie bekwaam zouden zyn, om hun het Predikampc coe te vertrouwen Amelius verftaat er ook, in het tweede deel bl. 133, df^ihdddSr m het beoordeelen van de geenen, 'die wff Prc3ik! ampt moeten bevorderd worden. — Mosheim is , bl. 756, van oordeel, dat het de gaave geweest is om uit zekere kenmerken te oordeelen , of iemand! die zich voor eenen Propheet uitgaf , dien naam waar- Met betrekkinge tot vers n is Beza van gevoelen, dat van de wooruen en één o^rloHig? en van den rand, waar op het ter verklaaringe gefchreeven was, ,„ den Text gebracht. Wolf wil bel de deeze woorden behouden, dewyl zv in alle Oude ?mc M nften ^vonden worden. Echter brengt Millius ééne, en Wetstein twee, by, waar in AU hec woord mf vindt. Dan dewyl in de meeste HandlchrS B b 2 terj  388 Verklaaring van den eerfien Brief ten beide deeze woorden ftaan, houden wy dit met iede voor de rechte leezing. In het twaalfde vers verklaart Pric*us de woorden. Sur» *cu iXfiris, op deeze wyze: id est, Christi ecclefia: est mew.ymia. Beza: Cbristum intelhge cum ecclefia fuet coniunElum , & quatenus est corpus mystiu caput; Estius: Christus vocatur corpus, quatenus in Cbristo intelliguntur caput & membra. Hujus totius corporis caput Christus est: membra funt omnes fidele:, una cum Cbristo capite, corpus boe mystitum conjtituen. ^Glassius, p. 1877-* Christus boe loco ipfa Ecclefia voeftur per metonymiam fubjeEti. Eu ptg. »47'! Jicut corpus unum est, multa babet membra ; omnia autem membra corporis unius, multa cum fint, un-m Junt corpus, fic & Christus, boe est, fic & Cbristi ecclefia multa membra babet, & multi jideles unum corpus Christi, feuunam Ecclefiam, conftituunt. ChrLtus igitur pro mystvofuo co-por e ponitur, feu, quod idem est, tributtur Cbristo, quod corporiproprie competit, propter unionem mysticam. , In den Weimarfchen Bybel: " Zoo is het ook met het «eestlvk lichaam van Christus gefield, dat is, " met^zvne Christlyke Kerke , waar van Christus het hoofd is, en waar in zich ook onderfcheidene " leden bevinden." Hammond ; eadem est ram Cbristi &f ejus ecclefiee Witsius, Miscell. S.T. II p 6V Ec lefia bic appellatur CHRISTUS, ficut mos erat atmd Hebrasos , uxores vocari de mariii nomine Bfngel verklaart het met de volgende woor¬ den van Augustinus: Totus Christus caput tj corpus est : caput unigenitus Dei Filius , £ƒ corpus ejus Eccle- ^Ten befluite voege ik hier de wonderlyke verklaard by, die Gregorius Nazianzenus, in zyne redevoering de Mcdfratione indifputationibus fervanda , p. m 90, aan deeze vyf verfen gegeeven heefc: En wel zal ik dezelve volgens de Latynfche Overzetting by. breösen: Alii per fphitvm datur fermo fapientios & fvetulationis» alii fermo fiienti* cjf revelationis, alii fides certa.  aan de Corinthen. Hoofdji. XII: 13, 14» 389 certa minimeque dubia, alii virtuturn [ublimiumque miraculorum operaiiones, alii graiice cumtionum, vpitulatio. nes, boe est, defenfiones fcf patrocinia , gubernationes, hoe est, carnis cajligauones, genera linguarum , inter. pretationes linguarum, aüsdenique prcejtantiores , aliis infenores graii®, pro fidei nimirum ratione é proportione. 1 r vers 13, 14. Want wy zyn allen door éénen Geest gedoopt, op dat wy te zamen één lichaam zyn zulten, wy moogen Jooden of Heidenen, knechten of vry zyn; en wy zyn ook allen (in het Heüig Avondmaal) gedrenkt, op nat wy te zamen éénen Geest zullen hebben. Want één lid is ook bet ILbaam niet , maar veele leden te zamen maaken bet lichaam uit. Door eenen Geest, die hec ganfche Geestlyk lichaam, als deszelfs ziele, regeert — voegt Zeltner 'er niet ten onrechte by. De Overzetting van Lutherus: wy zyn allen tot één lichaam gedoopt, en tot éénen Geest gearenkt, is onverftaanbaar. In onze taaie wordt de meening van den Apostel dus uitgedrukt: op dat wy te zamen één lichaam zullen zyn, en te zamen éénen Geest hebben. Lange verklaart het goed: tot één lichaam gedoopt worden , is te zeggen, door den doop Christos ingelyfd worden, zoo dat men onder hem, als hec eenig hoofd, een echt lid aan zvn Geestlyk lichaam zy. JJit is ook de verklaaring van Estius. Tot éénen Geest gedrenkt worden —. vaart Lange voort ——- geeft te kennen, door het genot vau hec heilig Avondmaal den Heiligen Geest meer en meer deelachtig worden. In den Weimarfchen Bybel wordt het ook zoo verklaard: " wy zyn in den Heiligen Doop „ door de kracht van den Heiligen Geest wederge„ booren, op dat wy allen een Geestlyk lichaam zou. „ den worden, waar van Christus bet Hoofd is: en « ^, en, allente zamen, in het Heilig Avondmaal „ éenen drank, te weeten het bloed van Christus, „ om hier door de eenigheid van Geest te ftichten, „ te onderhouden en te verflerken." Calovihs verklaart het mede zeer gefchikt: Baptismus t? Ctsna Sa. B b 3 era  390 Vetklaaring van den eerjlen Brief era funt Sacrum illud gluten , per quod in unum corpus Christi coalescimus , ejusque fantli vigoris £ƒ fpiritualis ejfuaci® partidpes reddimur. De verkïaaring van Beza is duister: id est— zegt hy i— ut cn?n Cbristo unum corpus fieremus, atqj^ adeo ut in unum Cbristi corpus coalescêremus , adeo ut Ecclefia tota nihil aliud ft, quam unus Christus, quoniam videiicet totum corpus mysticum a capite denominatur. Fesselius verklaart het lib. X, cap. 2 § 55, p. 548 beter: idest, per baptismum faSti fumus membra Christi, £f participes beneficiorum ipfius , Spiritu Santïo effict citer operante fidem in cordibus r.ostris: per. S. Ccenam vege. tantur membra nostra, Cbristo per S. Coznam infita , ut in Ulo maneant fpiritualüer, per unum fpiritum in uno corpore Cbristi coalescant, velut membra itnius corporis uno fpiritu regamur. De verklaaring van MosHErM-verfchilt hier ook niet veel van: " zy zyn allen ten dien einde gedoopt, op „ dat zy één lichaam , datis, ééne Gemeente, een ,, vast verbondenGenootfchap, zynzullen. Dewoorj, den e» In 9-Hófiitri moeten: door éénen H. Geest, ver,, taald worden. Deeze manier van fpreeken geeft te „ kennen , dat hier niet alleen van' den uiterlyken ,, Doop, masr ook van de inwendige genadewerking „ van den Heiligen Geest, waar mede de Doop ver,, gezeldgaat, gefproken wordt. Wy zyn allen ge„ doopt en by den Doop door den Heiligen Geest ,, wedergebooren, met dat oogmerk, dat wy allen, gelyk Broederen, en leden van één lichaam, ender „ eikanderen verbonden zullen zyn. Deeze uiterlyke verbindtcnis is intusfehenniet genoeg. De Chris. „ tenen moeten ook inwendig met eikanderen verbon. „ den zyn. In dit ééne lichaam moet ook ééne Ziele „ wconen. uk U x-urp.*, datis, ten einde zy, één ,, Geest en ééne Ziele zullen zyn. Deeze maal tyd is „ een liefdemaal. De Christenen , die het gemeen„ fchaplyk genieten , verbinden zich daar door tot „ Brocderlyke liefde, eensgezindheid en gemeen. „ zaamheid. Zy moeten, door de liefde, op dezelf- « de  aan de Corinthen. Hoofdjl. XII: 13, 14. 391; „ de wyze ééne ziel worden, gelyk zy één lichaam, ,, of ééne uiterlyke Maatfchappy uitmaaken." Op dezelfde wyze luidt de Parapbrafis van Hammond: Bapiismo participes faSti ejusderr. fpnitus, unius corpcris membra cum cèteris Cbristianis fucti fumus, cujuscunque Jimus fortis. Pccutum caritcttis o' gratiarum aÜionis, 'quod in ultima fua coena injlituit, fymbolumest vinculum conjuncfionis, quam opcrtet esfe inter Christia' nos, fignificatque, omnes eodem fpiritu agi. Grotius en Clericus verklaaren dit vers verkeerd. De eerstgemelde: In uno fpiritu, idest. in fpem ejusdemfpiritus , jive fpirituaiium donorum, qua, ab eadem omnia origine verdunt. De laastgenoemde : 'e'»«5 'mirtT*, xaj «9 ptüfta. lac robis potandum , non cibum (comeden. duin) dedi. Men zie, het geen ik te vooren by die plaatze heb aangetekend. De Heer Venema beeft lib. II van zyne Disfertationes Sacrce, cap. 15, § 3 p. 430fq. eene verklaaring aan dit vers gegeeven, met dewelke ik my niet kan vereenigen. Hy is naamlyk van oordeel, dat te deezer plaatze noch van den Doop, noch van het Avondmaal gefproken wordt. Non de baptismo aqua —— fchryft hv fed SPIRITUS loquitur Apostolus; omnes IN" UNUM'CORPUS, i, I»; «W,*.™ UNO SPIRITU esfe tinclos, asferit: ita verba reddi debent, 6? non PER Ü-NUM SPIR1TUM. Aquabaptizari, & Spiritu SanB b 4 öo  392 Verklaaring van den eeiften Brief üo tingï, clarisfime a Joanne baptista {Matth. III: n) dïstinguimtUT: & posterius ad Spiritus SanBi effufionera direSle (Act. 1: 5) a Domino, nee non (Act. li: 16) a Fetro, rejertur. huc Apostolum in nostro verfu colli' masfe, non inepte Jlaiueretur, cum unionis vinculum in ejusdem fpiritus participatione conftituatur, quod& ex empbafi , quee phrafi 1,1 > uuo fpiritu , incst, ulterius firmatur. Denique extra dubium ultima verba collvcare videntur. n«vT£;, ait, miSpa ëtroTtS-vfif , omnes ad unum fpiritum potati fumus , metaphora a ylantis, utvidetur, quee uno fonte irrigantur , derivata; ut fenfusfit: nos unum eundemque fpiritum vitalem baufimus, eodem fpiritu omnes imgamur. De woorden : *« r£ftu «óx JV« *, plic,, a-»»*, kunnen in onze taaieniet verftaan worden, zo men ze niet op de volgende wyze vertaalt: één lid is het lichaam niet, maar veele leden te zamen maaken het lichaam uit. Grotius vertaalt het ook zoo: non unum aliquod memhum facit corpus, fedcuneïa fimul. vers 15, 16, 17, 18, 19, 20,21. Byaldien nu de voet ztide: dewyl ik de hand niet ben, behoore ik niet mede tot het lichaam ; zoude by dan daarom niet mede tot het lichaam behooren ? En by aldien het oor zeide: dewyl ik geen oog ben , behoore ik niet mede tot bet lühaam', zoude bet dan daarom niet mede tot bet lichaam behooren'? By aldien bet geheele lichaam oog was, waar bleef dan bet gehoor! En byaldien het geheel gehoor was, waar bleef dan de reuk ? Maar nu heeft Godt de ledemaalen zoo gefcbikt, dat elk lid aan het lühaam is, gelyk by gewild beeft. Maar indien alle leden eenerlei lid waren, waar zoude dan bet lichaam zyn ? Maar nu zyn 'er veele leden , terwyl bet lichaam maar één is. Het oog kan niet tot de band zeggen: ik heb u niet noodig; nocb het boofd tot de voeten: ik heb u niet noodig. rict^a, toIto, daarom. Luther heeft het om diens wille vertaald; het welk op het zelfde uitkomt. Beza vertaalt het ook propterea, en de oude Latynfche Overzetter ideo. Ook is deeze uitdrukking goed Griekfcb. Want  aan de Corinthen. Hoofdfl. XI f: 15—21. 393 Want Raphelius heeft »•«£« toCto, in deeze betekenisfe, meer dan eens by Polybius gevonden. Beza is van oordeel, dat Paulus in deeze woorden op den nyd van fommige Kerkleeraaren doelt, die anderen , dewelken grootere gaaven ontfangen hebben , met een afgunftig oog befchouwen , en fcheuringen veroorzaaken. Van het zelfde gevoelen zyn ook Grotius en Hammond , zeggende: non debem mmores invidere majoribus. *e»' éW.v dv-sa, vertaalt Beza: fingulafigillatum, id efi , fingulatim. Luther heefc het ook overgezet : tin jcgltdjcé fonïcrttc^. Dan beide deeze woorden zyn niet noodig. Men ziet wel, dat«» hier overtollig is. Waar bleef (was) dan bet lichaam? hetwelk: immers uit veele leden beftaan moet — voegt Zeltner 'er te recht by. In den Weimarfchen Bybel: wat zoude dat voor een lichaam zyn , het welk maar uit één lid beftondt ? Ik vertaale i'» door êênerlei lid. Lange en Mos. heim vertaaien het ook door leden van êênerlei natuure. Ik moet by deeze gelegenheid eene noodzaaklyke aanmerking maaken. Men is niet in ftaat om, van vers 12 tot 27, alles recht te verftaan, wanneer men , gelyk in alle uitgaaven ftaat , era fchryft, en niet één , zoo als ik gefchreeven hebbe. Dit behoort men dan in alle volgende uitgaaven in het oog te houden. Zeltner is my hier in voorgegaan, die Hand. IV: 32 in de eerfte uitgaave van den Altorffchen Bybel op deeze wyze liet drukken : maar de menigte der Geloovigen was één hart, ea ééne ziele. Op dezelfde wyze heeft hy het in ons Texthoofdftuk laaten drukken : en het is dus een groote misflag , dat men dit in de tweede uitgaave, ten opzichte van beide deeze plaaczen, veranderd heeft; n«a heeft Luther door wederom vertaald. Het betekent ook voortaan Joh. I: 28. Onze plaatze kan derhalven op deeze wyze vertaald worden: ik bebu voor. taan niet noodig. Joh. XVIII: 3 ftaat dit woord overtollig; en de Syrifche Overzetter heeft het daarom B b 5 on-  294- Verklaaring varl'ken eerfien Brief onvertaald gelaaten. Ik heb gemeend, hemtemoeten volgen, en het ook niet vertaald. Lange verklaart deeze plaatze op eene vreemde wy« ze: " bet oog, datis, hy die een fchrander doorzicht ,, in natuurlyke dingen heeft, kan met zeggen tot de „ hand, dat is, tot hem, die de Kerk door allerleie „ uitwendige verrichtingen dient." Op deeze wyze verklaart hy ook de volgende verfen. De Roomfchgezinden geeven aan deeze vyf verfen eenen zin, die hunner Kerke tot eere ltrekt per ocu. lum fchryft Estius < intelligmtur ii, qui in Ecclefia vacant aëbionibus vitce contemplativce. Quo in genere Doctores funt ut oculi, difcipuli ut aures: quem. admodum explicat Thomas Aqulnas , volens etiam per manus £ƒ pedes fignificari, qui vitce aStivte dediti funt'. in qua prcelati funt ut manus, fubditi eorum ut pedes. Caput est vicarius Christi, Romanits pontifex. Men kan deeze verklaaring der Roomfchgezinden ook in de aanmerking van Calovius op deeze plaatze leezen. Mosheim geeft bl. 768 enz. aan deeze plaatze eene Geestlyke betekenis. " In eenen Geestlyken zin — „ fchryft hy -— betekenen de ledemaaten de Geest- lyke gaaven der eerste Kerke, of liever de perfoo,, nen, die met deeze Geestlyke gaaven op verfchil,, lende wyze vercierd waren. De hand en bet oog zyn ,, zinnebeelden van gaaven, die groot, aanzienlyk, „ en boven anderen achtenswaardig zyn. De voet en „ bet oir betekenen Menfchen , die met kleiner en „ mindere gaaven waren uitgerust. De geheele betes. ,, kenis komt derhalven hier op uit: De leden van ,, Christus Geestlyk lichaam , die met kleinere en ,, geringere krachten van den Geest zyn uitgerust, „ blyven zoo wel noodzaaklyke en nuttige leden van „ dit lichaam, als anderen, die met grootere en ver„ hevenere gaaven voorzien zyn. De woorden : bet „ oog kan niet zeggen tot de band: ik beb u niet noodig,' ,, ricch het boofd tot de voeten: ik beb u niet noodig, gee,, ven te ker.nen: zy die gaaven van den eersten range „ bezitten, en by het hoofd of de oogen kunnen verge-  aan de Corinthen, Hoofdjl. Xtl: 22—.20". 395; „ geleeken worden , kunnen niet wel zonder den by. „ itand van anderen beftaan, die met geringere gaaven zyn uitgerust, en daarom alleen met de handen „ of voeten vergeleeken worucn." ' vers 22, 23, 24, 2t, 26. • Ja de ledemaaten van het lichaam, die oet zwakjl jïbynen, zyn veelmeer ten boogJien noodig ; en die wy voor ae veracbilykile leden des licbaams houden, aan dezelve doen wy de meeste eere aan en aie geen fraay aanzien hebben, worden (door ons) bet mteji vercierd. Want die een fraay voorkomen beboen 3 bebuen het niet noodig. Maar ■ Godt beejt bet lichaam zoo te zamen gefield3 dat by aan dat lid, bet welk geen aan~ zien beejt, meer eere (dan aan de overigen) gegeeven beejt; op dat 'er geene oneenigbeid in bet lichaam zy, maar de leden, de zelfde zorge voor elkander en draagen. Wanneer derhalven één lid lydt, lyden alle de leden mede ; en wanneer één lid geëerd wordt, verbeugen zicb alle de leden mede. 'a»« p»»*» vertaale ik : ja veel meer. Dac «»« deeze betekenis heeft, kan men , in myne aantekening op 1 Tim. IV: 2, uit verfcheidene voorbeel. den zien. nc»« /!«*-., vertaalt Beza : multo potius; de Oude Latynfche Overzetter beter: magis. 'A<£rmrt*a(ii*r, vertaale ik met Lutheros : de zwakste leden. Dat de Compurativus dikwils in plaatze van den Superlativus gebruikt wordt, heb ik in myne aantekeningen op Hand. XXV: 10 en 2 Tim. I: 16 getoond. Luther heeft insgelyks «.Vvi*?- door de noodzaaklykste leden venaald. Dit is , buiten twyfel , de meening van den Apostel. Be noodzaaklykste leden, dat is, zoo als Zeltner het verklaart, die wy het minste kunnen ontbeeren. •Ktèefat* , de veraebtlykste leden. Hier vinden wy wederom den Comparativus in plaatze van den Super, lativus. Luther heeft het verkeerdlyk vertaald : de leden , die ons mhftcan , gelyk hy mede , vers 24 hvxipn* vertaald; deleden, die ons wel aanfiaan. Wy doen dezelve de grootste eere aan, te weeten, door dezelve te bedekken. Op deeze'wyze verklaart Zeltner  396 Verklaaring van den eerjlen Brief ner het. Beza vat het insgelyks zoo op: majore Jludio tegimus; en hec volgende; zy worden (door ons) het vieest vercierd. verklaart hy: quicquid rnembris injicimus tegenda nuditatis caufa. Hy is, niec ten onrechte, van gevoelen, dat het tot eere van eenig lid des hchaams ltrekt, wanneer het met een fyn kleed bedekt, en daar door vercierd wordt. Maar het wordt bedekt, op dat Het niet gezien worde. De Apostel doelt op de Membra generationis — fchryft Fesselitjs in zyne sldverfaria, lib. II, cap. 23, § 3, Éf cap. 26, §3. Zy worden ook pudenda genaamd. Dit er. kennen ook Beza, Estius, Grotius, en Calovius. De leden, die een fraay voorkomen hebben, hebben het met noodig, èv%fii*,'é%u, te weeten, bedekt te worden. Tegi nempe, fchryft Pric^eus ce reent. Beza vertaald het ook niet kwaalyk : iis decore non est opus. By voorbeeld, het gezicht, waar van de oogen de grootfte fchoonheid geeven, bedekt men niet, maar laat het openlyk zien. Aan dat lid, het welk geen aanzien heeft, r^ï. Grotius verklaart het: iis rnembris, quiz minus habent dignitatis: qualia funt, per quee fit egeflio. Niet ten onrechte, dewyl door de leden, welken het aan aanzien mangelt, de ledemaaten, door welke fit egestio, verftaan worden. Wy vinden eene foortgelyke plaat, ze by Cicero , Off. lib. I, cap. 35: Corporis nostri magnam natura ipfa videtur habuisfe rationem: quee formam nostram reliquamque figuram, in qua esjet fpecies bonesta, pofuit in promtw, qua partes autem corporis ad natura necesfitatem data adfpeclum esfent deformem babi' turee ac turpem, eas contexit atque abdidit. De verfchillende leezingen by deeze verfen zyn van geen g: wicht. Men mag by voorbeeld vers 26 «•»,«■x^V^ei leezen en r»yx*'tu of rvprxrxti en hoewel zonder bewys, byvoegt, dat zy de oude Propheeten verklaarden , en, hetgeen door de Apostelen en Evangelisten verhaald wordt, met de voorzeggingen van het Oude Testament vergeieeken, en uit Moses en de Propheeten toonden, dat de Evangelifche leere van het Nieuwe Testament waarachtig was. Door de Leeraaren verftaat men gemeenlyk de gewoone Leeraaren, die aan zekere bepaalde Gemeente gebonden zyn, voor welke zy de Schrift verklaaren , en de dwaal ingen wederleggen moesten, en die inde gewyde bladen episcopi en preibyteri genoemd worden. Dus verftaan deeze benaaming Rechenberg, p. 871, §2 — Buddeus, de Eccl. Apostolica, p. 625 Calo-  400 Verklaaring van den etrften Brief Calovius — Lange Zeltner de Weymarfche Bybd, en Mosheim. Grotius is, zondergrond, van gedachte, dat Paolus door deeze ^«Wa»^ zoodanigen verftaat, qui multis ecclefiis injlituendis prcserant, qualis Tüus in Creta (welken het onderwys van verscheidene Gemeentens was toevertrouwd, zooalsTiTus op het Eiland Creta.) Niet minder dwaalt Bengel , wanneer hy denkt, dat onder den naam van Leeraaren de Evangelisten mede bedoeld worden. Thans volgen drie duistere woorden: ^wd^m, «triXif■vJ/sk en «w^ijnirin, De meeste Uitleggeren, waaronder ook Lutherus, verftaan 'er perfoonen door; hetgeen vry wat grond heeft, dewyl van perfoonen vooraf gefproken wordt, te weeten, van Apostelen, Propheeten, en Leeraaren. Zoo klaar en duidelyk deeze naamen den Corintheren waren, zoo onverftaanbaar zyn zy thans voor ons, die wy den toenmaaligen toeftand der Corintifche Christenen niet kennen, en niet weeten , welke betekenis deeze naamen gehad hebben. Ik zal eerft myne gedachten, en den grond, waaropzyfteunen, bybrengen, en vervolgens van de gevoelens van andere Uitleggeren fpreeken. Dat men door de wonderdoeners te verftaan heeft , zoo als Luther het ook vertaald heeft, erkennen de meeste Uitleggeren. — Wat de «'«t/au'^sis betreft, (welk woord van «vTi«sf«,3*»«i, fuccurro , fuppetiasfero, afkomftig is) ik ben van gevoelen, dat'er de diaconi of armbezorgeren door te verftaan zyn, die de Apostelen, volgers Hand. VI: 1 enz. hebben aan. gefteld. Ten einde de Apostelen in hun Leeraarampt niet gehinderd wierden, moesten deeze de bezorging der arme Christenen op zich neemen. Ook fchynt het, dat men 'er niet minder de diakenesfen door verftaan moet, die insgelyks voor de armen en kranken zorge droegen, en Vrouwsperfoonen, die tot het Christendom wilden overgaan, in den Godtsdienst onderweezen , en naderhand in het Geloof verfterkten. Door de ««gi^'m* verfta ik de gfwoone Leeraaren, dewelke over zekere byzondere Gemeentens gefteld waren, en Eph. IV: 11 gelyk mede Hand, XX: 58, Her-  aan de Corinthen. Hoofdfl. XII: 27—31, 401 Herders en Leeraaren , *^i»int *«/ ?<ï*'«-x voorftanderen eener Gemeente. Thans zal ik ook de verklaaringen van andere Uitleggeren , waar van fommigen het met my ééns zyn , bybrengen. Beza verftaat door JWpiM zoodanigen, die wonderwerken kunnen doen. Neque enim —— vaart hy voort — bic de dono ipfo agitur, fed de eo, qu; bac adminiftratione fungitur. Dus wordt het ook in den Weimarfchen Bybel verklaard , gelyk mede by Rechenberg, Grotios, Calovius, en Lange. LightFoor verftaat,?. 232, door Sm*ftui de wonderwerken; gelyk mede Buddeus, de Ecclefia Apostolica, p. 626, en Mosheim. Door «»T(A>;4'!i!, welk woord Luther ook, naar de gedachte van Suicerus, (T. I. p. 376) te recht door de helpers vertaald heeft, verftaan Beza, de Weimarfche Bybel en Lange, diaconorum £? viduarum ministeria, pauperibus fcf cegrotis fublevandis deftinata. Vatablus en Pasor verftaan 'er de diaconos door. Hunnius tos, qui ex ecclefis, bonis opitulabantur, 6? fubveniebant egenis. Dit is ook het gevoelen van Hammond, gelyk mede van Raphelius in zyne notie ad N. T. ex Herodoto, p. 387. Grotius: funt prcefides presbyterii, qui populum folebant officiifui commone facere. Lightfoot: funt Mi, qui comitati funt Apostolos, atque baptizarunt ab iis converfos, atque buc illuc funt ab iis misjï ad loca , ad quee ipfi accedere aliis rebus occubati nequirerunt, ut Marcus, Ti'notheus, Titus. Rechenberg verftaat'er, met Balduinus , de diaconi door, dewelken voor de armen zorge droegen, en uit de Kerkenkasfe geld onder hen uitdeelden ; als mede de diakenesfen. Buddeus , in zyne lnfiitutiones Tbeologice dcgmatkee p. 1280, en de Ecclefia Apostolo p. 627, lieden, die voor de kranken zorge droegen. Zeltner: de Catecheten en Ziekentroofters. Bengel vertaalt het: gubernatic» nes, en verftaat 'er zoodanigen door: qui clavum in ec^ clefia tenent , (die aan het roer eener Kerke zitten.) Maar in zyne Hoogduitl'che Overzetting vertaalt hv VUL Deel. Cc het  402 Verklaaring van den eerflen Brief het door hulpbetooningen, en voegt 'er by, door middel van tydiyke goederen- Mosheim is, bl. 778, van oordeel, dat door dtTiXi4"'s Menfchen moeten verftaan worden, dewelke de gaave hadden, om het geen in vreemde fpraaken tot de Gemeente gefproken werdt, te vertolken. Door /3sg»*Vs<5, het welk Luther de regeerders vertaald heeft, verftaat Hunnius eos qui ordinati fuemnt, ut ec(lefiajiicam difciplinam (a), of, zoo als Beza zich uitdrukt, presbyteros, qui difciplina £? politice ecciefiastiea custodes erant. Dus wordt het ook door Lange en in den Weimarfchen Bybel verklaard, gelyk mede door Sal. van Til, in zynen Commentarius over deeze plaatze, p. 81. Zeltner verhaat 'er die Oudften en Voorftanderen door, welker werk het is, over de goede tucht, orde, en het onderhoud der Kerke het opzicht te hebben. Grotius en Hammond eos, qui vrcipé*H dicïi Jingulas regebant ecclefias. Estius en Buddeus , zoo wel in zyne lnftitutiones Tbeol. dogmat, p. \i~lofq. als ook in zyn boek de Ecclefia Apostolica,pag. 627 verftaan door xv/Se^Vüis adminifirationem rerum tempor alium , qua, ut pauperum quoque baberetur ratio, in ecclefia primittvd necesfaria fuif. Lightfoot verwerpt de overzetting, gubernaticnes, en is van begrip, dat Kvpé'iwi betekent: alta & projundafolerüa. In deeze betekenisfe — fchryft hy — komt dit woord in den Griekfchea Bybel voor. Dan hy brengt niet een cenig voorbeeld uit denzelven by. Calovius : inielliguntur inferiores doEloribus quibusvis , itemque opi'.hlationes pauperum &f agrotorum, Mi fcilicet, qui rerum temporalium mspenfationi prafunt, — SurcErus is T. I. p. 827 van oordeel, dat 'er die lieden door verftaan worden , dewelke Paulus, Rom. XII: 8, noemt, dat is, de Oudften, die teffens het Leeraarampt waameemen, en die men Herders en Bisfchcppen noemde. — Bengel: qui. cum gubematores non fint, tarnen facultate pollent, qua fulciantur cilii. — Mos- (a) Hier is een woord uitgelaaten, waarfchyr.Iyk adminifirent, Verïaalik.  aan de Corinthen. Hoofdft. XII: 27—.31. 403 Mosheim verftaat door deeze Regeerders Menfchen die bekwaam waren, om Geesten te onderfcheiden, of valfche Propheeten van waare af te zonderen. Men zieookDoowEL, Disfert. VI. Cyprian. §. a, Homberg en ^laökwae. Dan Wolf verwerpt dit gevoelen, met Triller terecht. En waarom zullen wy het woord t'Z'ï SIeranders ^rftaan; dan men het in het onmiddelyk voorgaande vers opvat? &«•«ƒ« tocb na de allerbeste gaaven, rs2 de PPffttfM» zyn. Dat het laatfte hier waar is (en men dus dit woord gebiedender wyze heeft op te vat- haal*7P XIV; 13lVVaar de AP^elPhet her. n rTf T" ™»t*«*"<«- z,w« vertaalt Lotheaos: W* en Erasmos: yèa,',rr.* vertaalt Luther ce recht, ittSuperlaiiw, de besce gaaven. Dus betesenc k*p. XI ,1: 13 t"<"'- "e *>•>.*/£; eukap. XI is ons de Comparativus tweemaalca in de betekenisfe van den Superlatious voorgekomen; te weeten vers 22 en 23. "et, het wik Luk. XIV: 26 ook voorkomt, wordt aldaar'door Beza en Bengel te recht quin etiam vertaald* in myne Overzettinge heb ik her door nocb daar en boven uitgedrukt. In ors tegenwoordig Textvers vertaalt Luther het zeer gepast door nog: ik zal u eenen nog kosilykeren weg toonen. De meening komt hier op uit- osteniam v-bis ïti (adbuc) iï»», quee est ohs t£i{)S.At,y, dat is, ft zal u nog den voortreflyken weg temen. , „ . Beza vertaalt het verkeerdlyk: tier ai excellentiam (den weg ter voortreflykheid) en brengt het woord **- niet tot hiwfu, maar tot Jfc». Grotius, dien Pricjeus volgt, vertaalt het noch hechter: ex abundanti ik zal het u ten overvloede toonen. Aan Flacius kunnen wy mede onze toeftemming niet geeven, die het, in zynen Clavis, P. II. p. 304, dus verklaart: fe mondraturum viam per hyperbolen, id est, fcrmoneuti. litatem èaritatis in as-'ifiratione ecrlejite exaggerandi. Door den weg verftaan Estius en Calovios ten onrecht : de manier van leeven. Zeltner vertaalt het te recht: de voortreflykfte weg, gelyk Rom. VII: 13: «>*?t,'« «»** i^n^h *• ««Pr»***, eene allerzoniigfte zonde; en betekent 2 Cor. I: 8: t.v«?/8»A,\ ;$*e4$w, ** wierdt in den allerboogllen graad bezwaard; en 2 Cor. IV: 17: fioxi, *U i*tefrxiu *>° Sroot, dat het niet grooter zyn ^Estius meldt, dat hy eenige Griekfche Handfchriften gezien heeft, in welke de laatfte woorden van ons kapittel: «'", het begin van het volgende uitmaken. Hulseman, by Wolf aangehaald , dacht insgelvks dat dit beter was. Dan het is zeker, dat d ze woorden beter by het twaalfde Hoofdftuk voegen. HOOFD-  aan de Corinthen. Roefijl. XlIT: i 3. 405 HOOFDSTUK. XIII. j ™Z I'r?' 3' Al ware het» dat & *'« Calle) taaien der Menfcben, ja der Engelen, konde fpreeken, en ik reeneiiejde baat; dan was ik een luidend metaal, of een khnkenae Jcbelle En ware bet, dat ik de Schrift kmit uitleggen, en ik alle verborgenheden en alle weetenfcbap. pen kende, en ik het grooifle Geloof badt, zoo dat ik zelfs bergen kende verzetten , maar geene Vief ie badt : zoude, bet evenwel niets met my zyn. En ware bet, dat ik alle mynemadelen tot onderhoud der arrun weg gaf, jazelfs, al gaf ik myn lichaam over, en het het verbru iden, maar ik geene liefde badt; zcude bet my niet baaten. smntut "1 T"'J y\7™'5 r*' «V™» te recht vertaale: in alle taaien der Menfchen, erkennen Estius, Grotius, Bengel en Mosheim; als ookSuieERus, T. I. p. 767 by wien Theodoritus en Theophylactus hec T^°JTg¥n: Menkan het nocb beter vertaaien: ^aldien ik alle taaien der geheele waereld konde fpree* Jazelfs inde taaie der Engelen. Het woord **> be. tekent dikwils ia zelfs, wanneer 'er eene opklimming in de woorden plaats heeft, en her. geen volgt, nof grooter ,s dan het voorgaande. Zoo fchryft onze A? F° >d°°r Ch/istus heb i^genlde, ja zelfs 00 bet Apostelampt ontfangen: by welk» olaatze ik meerfoortgelykevoorbeelifn heblmgefcald Hier wordt niet gedoeld op de taaie, waar van de engelen, zich bediend hebben, zoo dikwerf zy, op de aarde nedergedaald, tot de Menfchen fpraken. Want m zulke ge/allen moeiten .y zich vaD eene taaie bedienen, die ae Menfchen verftaan konien. De H^f Zl^l™? die"aIe» ^e de Engelen in den jïrnh? c'kapderen fp^eken: wanr het is zeker, dat zy het vermogen bezitten, om eikanderen hunne gedachten mede te deelen. Mosheim zegt, ten dee- Zentroa3Liene' ft 7^4' ,zeer ^oed: " Men kan niet „ twyfelen, of de Engelen zyn in ftaat, om elkande„ ren hunne gedachten en gevoelens, door zekere teCc3 „ke-  3c6 ' Ve: klaaring van den eerfien Brief ,, kenen, of op eene andere wyze, waar van wy geen „ begrip hebben, mede te deelen. üe Engelen leeven „ m eene Maatichappy. Maar kan eene Maatlchappy oenaan, in welke men niet in- haat is, om aan an„ deren zyne gedachten te openbaaren? Deeze, ons ,, onbekende, manier om zyne gedachten aan anderen „ mede te deelen, waar van de Engelen zich bedie„ nen, kan gevoeglyk de taaie der Engelen genaamd „ worden, dewyl dezelve by hen het zelfde doet, hec „ geen de fpraak doet by de Menfchen. " — Grotius zegt het zelfde korter: Est rjf in angelis aliquid xoyw linguis, per quod conceptus fuosfibi mutuo tradunt. Daarentegen dwaaltRehhenberg zeer, wanneer hy, in zyne Exe>citaliones ad N. T. p. 728, meent, dat Ungua Angelorum, zoo veel is, alslingua angelica, dat is, eene ongemeen groote weifpreekendheid , gelyk 2 Sam. XIV: 17 en 20 eene ongemeen groote wysheid de wysheid eenes Engels, en Hand. VII: 20 een fchoon aangezicht bet aangezicht van eenen Engel, genoemd wordt. Dan hy is zco onoplettend geweest, dat hy de laatstgemelde plaatze niet eens recht ingezien heef t. Want aldaar leest men: Mo fes was w? ®»*r. Ook heeft hy de eerstgenoemde plaatze verkeerd verftaan, dewyl aldaar de wysheid, die een Engel bezit, bedoeld wordt. Beza verdient even zoo weinig onze goedkeurmg, warneer by denkt, dat de Apostel zich van eene hy ■ perbole bedient, en dat zyne meening is, te zeggen: fi lyagfia aliqua esfent angelorum, & ego eas tenerem. fleque Mis uier er ad commodum proxtmt, ii vero nihil ahud es het, quam inanis 8» obftrepera loquacitas. Glassius geeft hem zyne volkome toeftemming, pag. 1943. De verklaaring van Clericus is met minder te verwerpen. Hy is van oordeel, dat»' Paulus hier fpreekt „ volgens de denkwyze van het gemeen , het welk zich verbeeldt, dat de Engelen eikanderen onder„ ling hunne gedachten niet kunnen mededeelen, zon,, der fpreeken." '. Toen de Hoogleeraar Lörs te Duisburg , m den jaare 1719, in een Twistfchrift beweerd hadt, dat de  aan de Corinthen. Hoofdji. XIII: I-—3. 407 Engelen ook lichaamen hebben, en dus op dezelfde wyze, als de Menfchen, met eikanderen kunnen fpreeken, wederleide hem de Hooglceraar te Casfel, die buiten dien zeer bekend is, Steph. Vitüs, bondig en zeer geleerd in hec zesde deel van de Bibliotbeca Bre. menfis, p.418 fqq. Dan onze plaatze verkiaarc hy , p. 480 zeer befpotlyk. Hy hadt, niec den Grondtext, maaralleen de.Overzetting van Lutherus, nagezien, in welke yA*W«y tS, dyyihm vertaald wordt door Engelen tongen. Hy was dan van oordeel, datlinguce hier in eënen eigenlyken zin tóngen betekent, en voegde 'er by: ex 1 Cor. XIII: 1, colligi non potest, esfe angelis linguas, esfe corporis membra: licet ea Mis fcriptura vindieet. Nam 6? Deo bumani corporis membra 'iaiem fcrip. tura tribuit, quae tarnen nemo prudens in Deo admiferit. Ware bet. dat ik geene liefde badt. Grotujs, Bengel, en alle Uitleggeren verftaan het van de liefde des naasten; gelyk ook Mosheim bl. 780, die daar byhadt behooren te blyven, en het bl. 793 niet van de liefda jegens Godt en de naasten te verklaaren. In het vierde en de volgende verfen verklaart Paulus zelf het op die wyze. Ik zoude een luidend metaal, of eene klinkende fcbelle zyn. XseAxis jfci». De jonge Majus denkt, in zyne Obfervationes Sacra lib. I, cap. 8, pag. 23 fq., dat Paulus op het Oraculum Dodonaum doelt, en legtdeéze woorden dus uit: fi caritatem non babeam, plane ni> bil aliud forem, quam ces fonans, fimilis ei, quodceris'in Dodonu tintinnantis titulo a vobis ornatur, loquax fcilicet 0, garrulus, prateraque nihil. Ik twyfele zeer, of de Stad Dodona en haare Godtfpraaken den A;poste! wel bekend geweesc zyn. En al ware nem hec èén en ander bekend geweesc, dan zoude hy zeer onvoorzichtig gehandeld hebben, wanneer hy aan de Christenen te Corinthus iets eer Overweeginge hadc voorgefteid, hec geen , zoo niet hun allen , te,n minsten aan de meesten hunner onbekend was. Deeze verklaaring vin Majus wordt daarom te recht verworpen. Waarfchynlyker is het gevoelen van Alexander Morus, dewelCc 4 ke  4oS Verklaaring van den eerjlen Brief ke van oordeel is, dat Paulus, die hier tegen Corinthers fprak, op het Corinthiich Koper doelt, hetwelk boven goud en zilver geacht wierdt. De beroemde Zorn gaf, in den jaare 1715 te Kie* een klein gefchrift uit, het welk in de Onfcbuldige Bericbtenvao dat jaar bl. iC34enz. beoordeeld wordt. Hy is van gedachten, dat door het klinkend metaal de keteltrommen van de Heidenfche Priesteren, of ook een plat ftuk gtflaage koper (è), het welk aan de neren en harpen een' fterkeren klank gaf, kunnen verftaan worden. Echter oordeelt hy het nog waarfchynlyker, dat de Apostel op de kopere drievoeten doelt, die by de Grieken eenen Overwinnaar, als eene belooning, ten deeie vielen, en naderhand in den eenen of anderen Tempel geëerd wierden. Ook handelt hy zeer geleerd over de Cymbaalen , en derzelver gebruik; en wederlegt teffens D. Braun, die deeze woorden van den Apostel uit de gewoontens der Jooden tracht te verklaaren. Hy herhaalt zyne gedachten over bet luidend metaal, in het tweede deel der ophelderir.ge van de duistere plaatzen in ha N. T., die hy ouder den naam van Amelius heeft uitgegeeven , bl. 447 enz« Ten laatsten verklaart hy de woorden van onzen Apostel op deeze wyze ; „ Gy Corinthers hebt voor een gedeelte de won„ derdaadigc gaaven, en onder dezelve die der vreemde taaien, ontfangen. De liefde, en het oogmerk o u het welzyn van uwe naasten te bevorderen, moet „ u cerzelver recht gebruik leeren. Maar zoo gy uwe „ eige eer, en uw eige voordeel wilt zoeken, zonder „ door de liefde geleid en beftierd te worden , zoo „ bedenkt, dat de gezegde wonderdaadige gaaven, en „ in het byzonder die der vreemde taaien, door uwe ,, eige fchuld, even weinig nut zullen doen , als de „ gewaande wondergaaven by de Heidenfche byéén„ komsten, die door den propheetifchen klank der kopere drievoeten en klinkende cymbaalen veroor- ,, zaakt (ft) In het Hoogduitfch ftaat: tfetwi SSlcty, dat is blik van loper. Vertaaler.  aan de Corinthen. Hoofdfi. XIII: i—3. 409 „ zaakt worden. Want voegt deeze Uitlegger , »er by —- gelyk by zulke Heidenfche byéénkoms- ten te Corintbe geene aandacht en geene orde was, „ voor zoo verre alles meer naar razernye , dan naar „ eenen verftandigen Godtsdienst, geleek, zoofcheen hec op dezelfde wyze gefteld te zyn , wanneer ie„ mand in de vergaderingen der Christenen vreemde „ taaien fprak, in tegenwoordigheid van Menfchen, die deeze taaien niet verftonden.'' —- Ik sal dit niet behoeven te wederleggen, dewyl ik niec kan denken, dat 'er iemand in deeze verklaaringe fmaaic zal vinden. De beste verklaaring van het luidend metaal is, die men by Beza en Grotius vindt: inconditum cf confufum fommeiens: fiEtitio verbo («.'/ia>A«'£s<») deduclo ab incon. dito «a«a*. Het is genoeg — zeggen zy — zoo men maar weet, dat het koper een ruw en verward geluid geeft ; waar mede hy vergeleken kan worden , die breed van zyne goede werken opgeeft, maar geene liefde jegens zyne naasten heeft (c). De Engelfche Ridder, Richard Ellys, noemt net insgelyks in zyn boek, de cymbalis, cap. 30, pag. 366 : inconditum & confufum fonumi maar toont, dat het woord a,\a>.a%in geen verbum fiflitium is, maar byiEscHYLüs, Euripides, Hesychius, Suidas, Athanasius, ChrysostoMüs, als mede in het boek Judith, kap. XIV: 9 alte fonare (een fterk geluid geeven) betekent. Meer andere foortgelyke plaatzen vindt men aangetekend by de jonge Majus, Obf. Sacr. lib. IV. cap. 12. p. 38 fqq. De Cymbaal wordt breedvoerig befchreeven by Clericus , gelyk mede by den jongen Majus , Obf. Sacr. lib. IV. cap. 12, p. 35, fqq. en by den Ridder Ellys, in zekere verhandeling achter zyne fortuita Sacra, door hem te Rotterdam, in den jaare 17^7, zonder voorzettinge van zynen naam, uitgegeeven. Dewyl (c) Men zie over deeze plaatze nog Sturm Handwoordenboek van het 2V. T. op het woord metaal. Vejltaaleb. C c 5  41 o Verklaaring van den eerjlen Brief wyl weinig Menfchen hier te lande eene Cymbaal gezien hebben, heeft Lutherus 'er tusfchen twee haakjes eene fcbel bygevoegd, als die insgelyks een fterk geluid geeft. Eene klinkende Scbel heeft zelve geene gewaarwording van den klank, of het geluid, dat zy geeft. Zoo bedriegt hy, die geene liefde voor zyne naasten heefc, zich zeiven en anderen , wanneer hy van zyne naasten liefde breed opgeeft en pocht, en ondcrtusfchen van dezelve ten éénenmaale ontbloot is. In den Weimarfchen Bybel wordt het dus verklaard:" s, ik zoude zoo weinig met andere gaaven uitrichten, „ als eene uit koper gegoote Schel, die wel zekeren „ klank en geluid geeft, maar geene verftaaubaare „ taaie doet hooren ". Noch verkeerder is de verklaaring van Majus 5 ter laatstgemelde plaatze , pag. 38 : qui caritutis expers est, non aliter fe babet, quam is, qui labia duntaxat movere, ai distincïum edere fonum nullum potest. . Ware bet. dat ik de Schrift konde uitleggen. ix> 'iz*> *?,tpvTsUr. Dus worde dit ook by Hammond en in den Weimarfchen Bybel verklaard. Deeze verklaaring wordt in het volgende Hoofdftuk, vers 3 en 4, bevestigd , alwaar ^e-^'" insgelyks het uitleggen der Heilige Schrift betekent. . Ware het, dat ik alle verborgenheden kende, *•« ^ws-»eU 16 insgelyks betekent; ad vefcendum dare. Ja al gaj ik myn lichaam over, en liet my verbranden. Luther heeft het korter vertaald: al ware bet, dat ik myn tichaam liet verbranden. Het woord *«« heb ik door ia vertaald; waar van ik kort te vooren, by eene andere plaatze (0> rekenfchap gegeeven heb. In den Weimarfchen Bybel wordt het op deeze wyze verklaard: " om de belydenisfe van het Christlyk Geloof ". Mosheim vat het bl. 797 ook zoo op: " al ware het, „ dat ik om des naams en der belydenisfe van Chris„ tus wille den allerfmaadlykften en grouwzaamften „ dood verdroeg ". Estius verklaart het eenigszins anders, hoewel ook niet onwaarfchynlyk: ft quis tradit corpus fuum, ut ar deal, quando dat optione, ut aut Cbristum neget aut ignem patiatur , eligit potius ignem , pati 6? igne confumi, quam negate Cbristum. Crojus heeft, in zyne aanmerkingen over bet Nieuwe Testament, kap. 15. bl. 117, getoond , dat in fommige Handfchriften , ten tyde van Hieronymus , geftaan heeft: ﻫ *««^»'ii>vfit goedertierenheid en langmoedigbeid toe. Hem  tan de Corinthen. Hoofdfi. XIII: 4—7. 4rj Hem behooren de Menfchen na te volgen, en, gelyk Godt jegens hen, zoo behooren zy ook jegens hunne naaften goedertieren en langmoedig te zyn. Hunne goedertierenheid mget geene geveinsde vriendlykheid zyn, maar hunne vriendlykheid uit een goedertieren en welmeenend hart voortkomen. 'h dyetisn iv ty*°7. Luther vertaalt dit: zy yvert niet. Maar het betekent eigenlyk: zy is niet nydig of ajgunftig. In deeze betekenisfe komt dit woord Hand* Vil: 9 voor, alwaar wy leezen, dat de kinderen van Jacob hunner broeder Joseph benydden, £»a Dus vertaaien Beza, Grotius, Lange en Mosheim onze plaatze insgelyks. In den Hollandfchen Bybel is het ook dus vertaald. 'h «V«Vi iu vt^wtnëit^i. De Overzetters en Uitleggers zyn het niet ééns, wat uit woord betekene. Luther vertaalt het: zy dryft geen moedwil. Erasmos : non est procax. Beza , met den ouden Latynfchen Overzetter: non agit perperam. Zeltner: zy vaart niet onbedacht toe. Colomesius geeft, in zyne Opera, p. 631 (uitgaave van Fabriciüs) zyne toeftemming aan die Uitleggeren, die het adulatur vertaaien. Kirchmeier. handelt in zyn boek de Parallelismo Novi Testamenti £? Polybii ratione diêlionis, p. 44. fqq., breedvoerig over dit woord, en vertaalt het: de liefde is niet fnapacbtig. Hy toont ook by Polvbios het woord *ée. vscci. Het is belachlyk, dat Erasmus dit woord afleidt, a PERPERIS fratribus, qui £? Cecropes diSti funt: quorum procacitas c? improbitas etiam fabulis est 'mtbilitate. Sommige Uitleggeren bekennen , niet te weeten, wat dit woord betekene. Dit doetBEcMAN, in zyn boek, de originibus Latince Hnguce, p. 843 fq.: gelyk mede Stolberg, die in zyn werk, de folcecis. mis ê? barbarismis, cap. XXV. p. 122—-136, over dit woord, handelt. Camerarius betuigt insgelyks, dat hem de betekenis van dit woord onbekend is. Beza en Grotius zyn van gevoelen, dat dit woord van het Latynfche perperam afftamt, en een verbum fittitium is. Datzy daar in mis hebben, toont Liberius t>e S. Amore (onder welken naam Clericus zich ver- bor-  4l6 Verklaaring van den eerjlen Brief borden heeft) in zyne Epistol* Theologie* ,p. 260 fqq.: en bewvf dat dit woord pochen of grootfpreeken beteSnt Hy vertaalt daarom deeze woorden van Paulos ïf,S ' car/ro* non j.ictabunda, vel fe nonjafat (de Uefde Stpoctacfitig, of pocht met) Muretus vertaalt het ook, in zyne varia lecltones, l?b. XI^. ^ap. n iatJ i e & ostentarefe, & inanis gloriol* fruStum ex Vi alm capere. Hy beroept zich teffens op eene plaatze van Basilius Magnus, die de grootfpraak «e- 'lïoLSfthryft insgelyks, p.128. ï*: f^emibi perfmfum est, illud verbum a Grzcis ad Lalinos pro. ZLtLi esfe, non id Grascos accepisfe a Latinis. Ik heb S hPt woord «rW- in Arrianus zyne Disjertation°s EpS gevonden, lib. UI. cap. 2, alwaar Schegmos het onvertaald gelaaten heeft; maar het kan daar niets anders betekenen, dan bomojaüabundus, een poch. hanï Reinesius. die in zyne Epdstola aa Hoffmannum *? Ruterium, p. 308, over het woord *ee.*HM&«> nanfd£lïS het ook: A ƒ. «torio/* odiofeaue multatin. nire SoicERüs zet het ook zoo over, T. II. p- 696 fq. Ion effert fe, non est jatlationi aut vana nstentahomdeTta caritas! Hy voegt 'er by, dat Oecumenius, Hesychius, enSüÏDAsdit woord ook zoo vertaald heb- b7k maak dus geene zwaarigheid, om het door pochen te vertolken, gelyk Heinsius, Fesselius, (hb IV. rat 1V\. *.) Hammond en Mosheim ook gedaan Sben.' Steinheil brengt, inde Breemfche Symbola fteoD-n. 01 , enR p aatze van ^extus Em- £££ ?ühgaa"nvanP Fabr.cius) by , alwaar ïv femand, die een fnapper en grootfpreeker 1S? ÏL Sr Hy wvst or.s dit woord by Polybius, en ZÏLei* bv Clemens AlexandrinUs, en hv■ MAncvs Aurelios, hb. V. cap. 5. ••■ by.oVj-r,«.«. W««« z'cb mrt ?p. De Oude La, tvnfch> Ovevzerter en Beza: »on Wy hebben wnnrd kan VIII: 1 reeds ontmoet. De woorden d\7SLen i^*- ^an zeer gevoedyL by elkSret Het laatfte betekent inwendige trotfchheid  aan de Corinthen. Hoofdjï. XIII: 4—7. 417 en Opgeblaazenheid van hare — het cerfle hoogmoed, die in grootfpraak blykt. 'ovk uMXMmii. De oude Latynfche Overzetter, dien de Franfche van Mons gevolgd heeft, vertaalt het: non est fastidiofa. Zeltner: zy onttrekt zicb uiterlyk aan geene goede orde. Mosheim : zy befebaamt niemand. Maar waar heeft ooit een gewyd of ongewyd Schryver hec woord uxw'** in deeze betekenisfe gebezigd ? Grotius treft het beter: cavet quicquam agert, quod vel opinione bominum turpe fit: non agit Cynicum. Zoo vertaaien het ook Beza , Estius en Hammond : non agit indecore. Bengel: 23? gedraagt zicb niet ongevoeglyk. Lutherus fchynt het zelfde bedoeld te hebben , toen hy in zyne Overzettinge fchreef: jtc ftcQct fïdj tricot mwctetMg. Zoo luidt het ook in den Hollandfchea Bybel. Beza dwaalde zeer, toen hy in zyne aanmerking fchreef, dat men het ook konde vertaaien: nonestcon. tumeliofa. In Epictetus zyn Enchiridion, cap. 59, betekent «^«f""" ook: indecore fe gerere, gelyk mede in de Tabula van Cebes, cap. 8. 'o» &r«r r» iavTxs. De liefde zoekt hel haare niet, haar eige best niet, dat is, zy tracht niet alleen na haar eige welzyn, maar ook na dat van andere Menfchen. V ,, Men behoeft dit niet in eenen hrengen zin op te „ vatten —fchryft Mosheim, bl. 801. — Of ver„ ftikt de liefde jegens Godt en onze naaften de liefs, de, die wy aan ons zelve fchuldig zyn? In geenen ,, deele! Het moet op deeze wyze worden opgevat: ,, een Menfeh, die Godt en zyne naaften lief heeft, ,, ziet niet alleen op het zyne, niet alleen op zyn eige „ voordeel. " Dat non dikwils voor non folum gebruikt wordt, heb ik by Phil. II: 4 getoond. Glassius brengt 'er, zoo wel uit de fchriften van het Oude, ais uit die van het Nieuwe Teftament, verfcheidene voorbeelden van by. 'Ou 3-apofJnra/. Wy leezen Hand. XV: 39, dat'er tusfehen Paulus en Barnabas (hevige woorden onthouden) ^=te^u> tidvTCt (li) " Deeze hoop vaart Mosheim voort ■ ** „ maakt  aan de Corinthen. Hoofdjl. XIII: 4-^-7. 421 n«»r« vTifc/f.i, de liefde lydt of duldt alles. '^m/^'m» betekent ook .verwachten. Daarom verklaart Grotius het in dier voege: ab iis, qui in profeftu funt, in dies meliora exfpectat. En Calovios : fi non fiatim fe. quitur emendatio, pergit taaien fperare. Dan , dewyl deeze betekenis hier niet te pas komt, heeft Lothe. rus het te recht vertaald: zy duldt alles, by welke ver. taaling Mosheim ook gebleeven is. De lydfaamheid is ééne der voornaamfte deugden van eenen Christen. Het woord v'#*t*é,u» betekent Matth. XXIV: 13 en Mark. XIII: 13 ook: geduldig enfiandvastigzyn, en Rom. V: 3, 4 gelyk mede Luk. XX: 19 geduld of lydjaambeid. Aan de verklaaring van deeze vier verfen heeft Joh; Arend ook een geheel Hoofdftuk hefteed, zynde het dertigste in het eerste Boek van zyn waare Christendom. Zyne vcrkiaaring is zeer ftichtelyk. Hy toont, hoe alles, hetgeen hier van de liefde'gezegd wordt, ook by Christus te vinden geweest is, en dat een Christen hem, zynen Meester, daar in beh o or evolgen. Ook heeft zeker Dorpleeraar zvne verklaaring van deeze vier verfen in het derde deel 'van de Bibl. Brem. £ƒ Verdens. p. 673. feq. laaten drukken. Dan dezelve is niet breed uitgevallen. m«xSas-»«,r vertaalt hy : zy is genegen , om beleedigingen over' bet boofd te zien. XprivtTcy: zy vergeet zich zelve daar by , en is in het geheel niet nayverig op haare rechten en voorrechten. 'ot, trti,T,tviT«,, zy pocht niet veel op haare zaaken, en fpreekt ook niet verachtlyk en met verkleininge van haare naasten, 'o™ aV^^«,«, geen dienst, dien zy haaren naasten bewyst, is in haar oog te laag. 'ou *«f.|a',iT«f, zy kan mét alle Menfchen, zelfs de allerongemaklyksten, goed omgaan. 9^^,r£,4*jtór» heefc ,, maakt niet flaaperig , niet zorgeloos , niet onvoorzichtig. „ Geene hoop is 'er zonder vreeze. Men kan hoopen, en „ evenwel (effens vreezen, of liever, op zyne hoede zyn „ dat men niet bedroogen worde. " Vertaaler. D d 3  $44 Verklaaring van den eerften Brief heeft iemand eenen miflag begaan , zy oordeelt 'er zoo zacht over, als haar immers mooglyk is, en verontfchuldigt hem, zoo goed als zy kan. nU«T* l*»fti. al fchynt alles vruchtloos en verlooren ; zy laat zich ever wel niet fpoedig affchrikken. Deeze Uitlegger geeft teifens te kennen, dat hy den beroemden Baumgarten gevolgd heeft. Dm dit hadt hy niet behooren te doen. Want hoe zeer deeze groote Man in veele andere weetenfchappen zeer bedreeven was;, was hy geenszins een uitmuntend, Schriftuitlegger. vers, 8, 9, 10» 11. fle liefde heeft nooit een einde* Het zy iemand de gaave hebbe, om de Schrift uitteleggen, of de gaave, om veele taaien te fpreeken, of groote weetenjcbap bezitte; dit alles zal een einde lubben. Want ons weeten is ftukwerk, en onze verklaaring der Schrift is ftukwerk. Maar, als bet volmaakte komt, dan zal het ftukwerk voorby zyn. Toen ik nocb een kind was, fprak ik als een kind, en badt gedachten als een kind, en redekavelde als een kind. Maar toen ik een Man geworden was, liet ik bet kinderachtige vaar en. 'H Wy*'*» édi*éwi fW*T£» de liefde beeft nooit een einde. Luther vertaalt het ook zoo: de liefde houdt nimmermeer op. En de Franfche Overzetter te Mons: me finira jamais Zoo verklaaren het ook Erasmus en Bekoel: nunquam cesfat, nunquam non est lo'us cari. tati. Grotius verklaart het verkeerd : nunquam ufu car'et , gelyk ook Zeltner : de liefde valt niet af (iWwTfO gelyk de blceyfem van de boomen: want alle deugden zyn hier de bloeyfems, waar op, naa dit leeven, de vrugt volgt; msar de liefde heeft vrucht en bloeyfem tot in eeuwigheid. Beza vertaalt het woord IxxiVrsi, met den Ouden Latynfchen Overzetter: ex. cidit, zonder het nader te verklaaren. Homrerg is van oordeel , dat by ?«*■/*■«< het woord ontbreekt , het welk de ongewyde Grieken gewoon zyn 'er in den Geritivtis by te" voegen. Maar hy noemt het wcord niet, het welk hief ontbreekt. Sommige Kerkvade. rea  aan de Corinthen. Hoofdft. XIV: 8—rr. 433 ren hebben dit ix*lxrn mede verkeerd verklaard , ge« lyk men nader by Su^cerus, T. I, p. at. zien kan. "Em yxSo-rai vertaale ik : het zy iemand de gaave hebbe, om veele taaien te fpreeken. Dit is buiten twyfel de meening van den Apostel. Daarom heb ik ook ■r^ vertaale ik: en in een raadfel. Men ziec ligtlyk dat dit en, volgens de kortheid van ftyl, die wy meermaalen by onzen Apostel opgemerkt hebben, in het Griekfch niet uitgedrukt is. Beza, Estius, en de Franfche Overzetter te Mons hebben het 'er daarom ook bygevoegd. Wy zien bet tbans maar door eenen Spiegel. Dat men in den tyd van onzen Apostel, ja zelfs reeds in de dagen van het Oude Testament, zulke fpiegels , als wy thans hebben, gehad heeft, bewyst Everh. van D d 5 Wyehe  426 VerUaaring van den eerflen Brief Wïehe middagklaar, wiens verhandeling, de fpeculorum origine, ufu abnfu, Caspar Dornaviüs in zyn Amphitte itrüm fapientics Socraticce, p. 632. fqq, gevoegd heeft. Glassiüs vc rklaarc het daarom , pag. 1869, zeer gced: quemadmodum imperjeSte res corpureas adfptciunt, qm earum imagines in fpe.ulo intuentur; fic in bac vita tenuem quandam Dei divtnorum mysteriorum cogniiünem babemus ex revelato verbo, fi ad perfeStisfi. mum Mum vitce oncma fupicwram conferaiur ^gelyk men hchaamlyke dingen onvolmaaktlyk befchouwt , wanneer men derzelver afbeelding in eenen fpiegel ziet; zoo hebben wy in dit leeven flechts eene geringe kennis van Godt en zyne Godtlyke verborgenhec .n, uit het geopenbaarde woord, by aldien men dezelve met die allervoimaakste -wysheid vergelykc, totwe:ke wy in het ecuwig leeven zullen geraaken). Qjienstedt drukt zich, in Syfiema, P. I. p. 8, op deeze wyze uif: ficut in fpetulonon ipfasres corpor-eas diretle, c]f quales in fe ipfis funt, fed earum faltem imagines & jhnuiacra contuemiï, , ideoque res iihs imperfecte adfpicimus; üa qupque Dcuni iv bac vita non immediate (£ƒ in je ipfo, fed quesfi imaginem ejus, in verho revelato, i?: fic imperfecte, conlemplamur. (Gelyk wy in eenen fpiegel de licbaamlyke dingen niet rechtftreeks, ei: zoo als zy op zich zelve zyn, maar alleenlyk derzelver afheeldfelea en gelykenisfen befchouwen; zoo befchouwen wy Godt ook in dit leeven niet onmiddelbaar en in zich zeiven, maar wy zien alleenlyk, als het ware, zyn afbeeldfel in het geopenbaarde woord, en wy befchouwen hem dus onvolkemen.) Grotios verkf art l iet ook zeer goed: qum ipfe ego, qui fum sipostolus, ccgmvi, exigua jur.t pmcognitione faecuii mtüoris (het geen ik zelf, daar ik nochtans een .Apostel bën, van Godr kenne, is gering , in verge. lykir :e van de kennisfe, die wy in een beter leeven hebben zullen.) , Ook heeft Zeltner het zeer wel getroffen; alleenlyk hadt hy door den Spiegel geen glasfteen, of dik gl's, gla: vetifiers, ; fpet ui-.na, verrekykers , behooren te verftaan. In welke dwaaiinge veelen gevallen zyn, waar  aan de Corinthen. Roofdft. XIII: 12, 13. 427 waar van men eene groote meenigte by Wolf vindt aangetekend. Wy zien het tbans in een raadfel, h tlmlyuari,. Luther vertaalt het: in een duister woord, Ken raadfd is zekerlyk wat duifter ; en Paulus bedoelt ook mets meer. Wy behoeven daarom geene verdere ove:éénkomst tusfchen onze tegenwoordige kennis en een raadfel optezoeken. tóts Si n^ia-wvoi iro\ *-g*r»re», fcilicet ridebimus. Dit woord (/SAi^jKt») moet men 'er buiten twyfel onder verftaan , en ik heb daarom geene zwaarighsid gemaakt, om deeze uitdrukking dus te vertaaien: maat dan zullen wy het zien. Beza heeft ook het woord cernemus in zyne vertaaling gebracht, het peen men insgelyks in den Kollandfchen Bybel heeft nagevolgd Hammond en de Franfche Overzetter te Mons vertaaien het: wy zien Gortt thans flechts door eenen Spiegel. Maar de uitdrukking van den Grondtexc kan niet op Godt, maar moet op onze kennis in dit leeven, betreklyk gemaakt worden. Daar volgt naamlyk: thar.s ken ik bet flukswyze. Dan zullen wy het zien ire°ra7r<» wgaj *gie-ave>• dat is, wy zullen het op de nauwkeurigfte en duidelykfb wyze kennen, even gelyk de ééne Menfeh den anderen kent, wanneer hy hem by het helder licht van den dag kan aanzien. Thans ken ik bet jtukswyze, U ui geut, dat is, ik ken 'er maar iets weinigs van. In de Syrifche Overzettinge ftaat insgelyks: parvum ex multo. Maar dan zal ik het even zoo volkomen kennen, als ik (dan van aangezicht tot aangezicht) zal gekend worden, *=t3-«5 **< e'ntyieïS-riv. Ik heb het woord «« hier niet vertaald; redundat enim boze pnriirula bic (want het is hier overtollig) gelyk Beza te recht oordeelt. Grotius merkt insgelyks met rede aan, dat 1-wtynao-y.nn eenen groctcren trap van kennisfe betekent, dan yyuQ-xiif. Dan zyne verklaaring van des Apostels woorden kan niet aangenomen worden: Exacte tune mvero emnem modum. per quem Deus mundum gubemavit, {5? falutem bominum procuravit, cjf dispenfationum donorwn eau-  428 Verklaaring van den eerjlen Brief caufas. Kort daarna verklaart hy het wederom an« ders: ficut Deus mea confilia £ƒ cogitata exaEta novit. Lutherus vertaalt het in dier voege: gelyk ik gekend ben. Beza: prout cognitus fum, en hy verklaart het: ficut edoElus futro. Gatacher geeft hem zyne toeftemming, cap. IV. de Stylo N. T.p. 32, en Star. ke, die het, in zyne Notce SeleEtce, op deeze wyze vertaalt: dan zal ik bet volmaakter kennen, naa dat ik ook een volmaakter vermogen, om te kennen, zal ontfangen bebben. Wolf is ook van dit gevoelen, gelyk mede Episcopiüs, wiens woorden hy by brengt: Tantum differt cognitio illa futura ab ea, quam in bac vita confequimur, ut, qualis fcf quomodo ea futura fit, quamque excellens fit, non valeam asfequi, fed ex perturus fim, quando eam mibi concedet Deus. Estius ; ficut £ƒ cognitus fum, fubaudi a Deo ficut Deus me cognofcit clare ac perfeEte, fic £?' ego Deum resque divinas infuturo fceculo cognofcam clare & perfeEte. —— De Weimarfche Bybel: " dat is, op eene vol„ maakte wyze , gelyk Godt my ook volmaaktlyk ,, kent. " Zeltner: " maar daar zal ik het ken- nen, gelyk het vermogen, om te kennen, my in ,, eene Hemelfche maate zal gegeeven worden. " — Mosheim blyft bl. 810 by de overzetting van Lutherus, en verklaart het op deeze wyze: ik zal Godt, zonder hulpe van myne verbeeldinge, zonder ge,, lykenisfe, zonder beelden (onmiddelbaar) kennen en zien." Ik ga thans over, om myne Overzetting te verdedigen, en haare gepastheid te bewyzen : 'e^I^» is de Aoristus, die nu eens den voorleden, dan eens den tegenwoordigen, dan eens wederom den toekomfiigen tyd betekent. Men zie myne aantekeningen op Rom. Vil: \\o. Zoo betekent ook /&f«V.9-„, Joh. XIII: 36, en XV: 8: by zal verbeerlykt voorden; men zie, hec geen ik by de laatstgemelde plaacze heb aangetekend. Joh. XV: 6: t'/s*^» «»• f'g«gei>3*, bet zal in bet vuur geworpen en verbrand worden. Joh. XVII by zal ze baaten; en vers 18 , gelyk ook kap. IV: 38 : êiirtruAa, ik zal zenden. Men zie over deeze manier van  aan de Corinthen. Hoofdft. XIII: 12, 13- 429 van fpreeken Glassius , Can. 47 de Verho §. 2. p. 884. Op deeze verklaaring van onze Textwoorden is ook myn halfbroeder, de Heer Rose, Reftor der ver. maarde Schoole te Ruderftad, gevallen; die in een Programma, in den jaare 1751, aUeea dic weinige 'er van fchreef: 'ZTnyvdx&w vi Aoristi jive indefiniti boe loco futuri, aut, quod potius videtur, futuri cum perfecta mixti notionem babere videtur , ut reddendum cenjeam: QUEMADMODUM ET IPSE COGNITUS FUE. RO (gelyk ik ook (op het allernauwkeurigst) zal gekend zyn). Nu kan men noch vraagen: door wien zal men zoo nauwkeurig gekend worden? Ikantwoorde: door andere gelukzaligen. Ik vat daarom de laatfte woorden dus op: " gelyk ik alsdan door andere zalige Men. „ fchen, die my aanzien, gekend zal worden. " Maar nu blyft geloof, boop, liefde, deeze drie', maar de liefde (als welke niet zal ophouden, maar in eeuwigheid blyven) beeft onder deeze (drie) den voorrang. De Heer Gude, Predikant te Lauban verftaat, in zyne aanmerkinge over dit vers (i), door het Geloof bet wonder daadig Geloof, en ontkent, met Seb. Schmidt, dat men hier aan het rechtvaerdig- en zalismaakend Geloof te denken heeft. Dan hy bewyst het eerfte zeer flecht; en het gevoelen van Schmidt heeft Calovios, p. 382, ook verworpen. Mlvii. Prcefens boe babet fgnificationem futuri, manebit, fchryft Grotius te recht. Intusfchen moet het van dit leeven verftaan worden. Want geloof en hoop hebben in het toekomftig leeven een einde. " „ Waar toe dient het geloof — fchryft Mosheim, „ bl. 812, ■ " wanneer men ziet? en waar toe „ de hoop, als men de goederen, die ons beloofd zyn, reeds bezit ? " Hier wandelen wy in bet geloof, en niet in bet aanfehouwen, fchryft onze Apostel, (i) Hy heeft dezelve in dé negentiende verzameling der nuttige Aanmerkingen gevoegt, door den Heer B4RTHOLOM.E1 uitgegeeven, bl. 528 enz.  430 Verklaaring van den eerflen Brief tel, i Cor. V: 7. Daar nu in het toekomftig leeven het. aanichouwcn plaats heeft, moet geloof, en hoop, daarop houden. Beza: nobis. promisjinnum, quibus erédidimusï Ff quas fperamus, plenam adeptis posfesjïo. riem, neque fide neque fpe opus ent. Caritas vero &? in Leum, quo tune fruemur, £ƒ in nostrce filutis focios, quibus ar£tisfime conjunEti erirms; tune maxime vigebit. Op derelfde wyze fchryft Hammond; en de Weimarfctie Bybel: " de liefde is de groottle, dewyl zy ook in het toekomfiig leeven zal blyven. " — Zeltner : " de liefde is de grootfle, wegens haare nut„ ngheid in de Kerke, met beirekkinge tot Godt en „ de naaften, als mede haare uitgeurektheid en duur„ zaamheid. " Dat het geloof en de hoop in het eeuwig leeven riet zullen ophouden, maar, gelyk de liefde, voort, duuren , beweerde wyien de InfpeEtor te Schiitz, Joh. Ulrich Schwenzfx, in zyne Voorrede voor Luther zyn recht livangelifcb kort btgripdes Christlyken leevens ; en zeker ander geleerd Predikant in het Hesfich Hef. offer, T. L p. 913 fqq. In het derde deel, p. 567 fqq. brengt een ander Schry ver de plaatzen van veele Godtgeleerden by, die hy wil, dat van het zelfde gevoelen geweest zyn. Dan dit is niets anders dan een woordenllryd. „ Het geloof — fchryft hy — het welk met waar* heden te doen gehad heeft, die hier tot de tegen„ woordige huishouding en haar einde behooren, zal, wel is waar, ophouden; zoo ook de hoop op die „ dingen, die men gehoopt heeft, en tot welker be„ zit men daadlyk gekomen is. Dan 'er zyn evei wel ,, nc)ch voorwerpen, ten onzichte van welke het ge. „ loof en de honp onmooglyk kunnen ophouden. Het „ geloof en de hoop blyven noch altoos bv hen, met ,, betrekkince tot de Opifanding van hunne lichaa„'men ten jongden dage, als mede ten aanziene van „ de belofter , die, ingevolge de fchriften der Pro. „ pheecen noch moeten vervuld worden. Is niet in „ de ziele een onverzadelyke afgrond van geloof en „ hoop, die van tyd tot tyd door Godt zafvervuld, » en  aan de Cor. Hoofdft. XIII: 12, 13. en XIV: r—3. 431 en in de eeuwigheid der eeuwigheden verzadigd „ worden ? zyn 'er niec trappen van zaligheid, die ,, de zielen der gelukzaligen, van den éénen tot den „ anderen, beklimmen zullen? Liggen niet in Godt ,, oneindige dieptens van wysheid verborgen? En „ zullen deeze in één oogenbiik gekend worden? " De Opfteller van dit gefchrift antwoordt zich zeiven, wanneer hy fchryft, dat het geloof, het welk op de waarheden betreklyk is, die tot de huishouding van dit leeven behooren; zoo wel als de hoop op dingen, die men gehoopt heeft, en tot welker bezit men reeds gekomen is dat zulk een geloof, en die hoop — zeg ik — zullen ophouden. Want van deeze alleen fpreekt de Apostel te deezer plaatze. De liefde heeft onder deeze (drie) den voorrang, of, gelyk Luther het vertaald heeft: de liefde is de grootJte onder dezelve. Dewyl by het woord de grootfte geen zelfffandig naamwoord ftaat, noch ook ftaan kan, heb. ik het anders vertaald. Voor het overige heeft Luther het woord f.ti&>. terecht, in den Superlativus overgezet, als welke betekenis het hier heeft. Wy hebben ook in het voorgaande Hoofdftuk, vers 22 en 23 gezien, dat de Comparativns in plaatze van den Superlativus gebruikt wórdt. Beza en Grotius hebben het, in onzen Text, ook door maxima vertaald. HOOFDSTUK. XIV. vers r, 2, 3. Laat u (derhalveo) daar aan ten hoogften geleegen liggen, dat gy de liefde moogt hebben ; maar Jlreeft ook (teffens) yverig na de geeftdyke gaaven , maar het allermeest daar na, dat gy ae Schrift (in de Gemeente) moogt konncn uitleggen. Want die in eene vreemde taaie fpreekt, fpreekt niet tot de Menfcben, maar tot Godt; want niemand verftaat het, en by fpreekt verborgenheden (dat is, onverftaanbaare dingen') in den Geest. Maar die over de Schrift predikt, fpreekt tot de Menfcben, het geen ftkbting, en vermadning en troost geeft.  432 Verklaaring van den eerjïen Brief geeft. Ik heb het woord derhalven in myne vertaalingc gebracht, dewyl Paulus, uit het geen hy in het voorgaande Hoofdftuk gezegd hadt, een bcfluic trekt. Dit was zoo klaar, dat hy het woord »£, (het welk anders zulk eene befluittrekking te kennen geeft) konde weg laaten. Ik heb het woord ftraft niet, met Lutherus , tweemaaien willen gebruik-en. Ook wordt, door het zeive, de meening van Paulus niet genoeg uitgedrukt. Het Griekfche woord ï<«'*sri geefc eene zeer ernflige pooging te kennen , om iets te verkrygen. In den Weimarfchen Bybel is het goed vertaald: ftreeft met de groctfte naerjiigbeid na de liefde — en in de Hollandfche Overzettinge, gelyk mede by Bengel: jaagt de liefde na— en by Hammond: prima atque fumma vestra cura fit. A<«x>ii — fchryft Erasmus — est magnoJUidioanniti, ut aliquid asfequamur. Dit woord betekent Joh. V: 17 iemand vuurig naloopen — Phil. III: 14: met den grooiften baast na het doel, en eene voorgeftelde kleinodie loopen; —— Rom. XIV: 19: iets met yver doen. Atüxin hxawUw betekent 1 Tim. VI: 11,2 Tim. II: 22 en 1 Thess. V: 15: jaas,t de ge. recbtigbeid na; gelyk Luther het ook op alle deeze plaatzen vertaald heeft. ZjjAoÏV» tk irnvp.a.-tix.d , fcilicet ^«jiV/tara. Ik heb daarom geene zwaarigheid gevonden, om het woord goaren. met Lutherus in den Text te brengen. De Apostel doelt op de gaaven, waarvan hy in het voorgaande Hoofdftuk aewjg gemaakt hadt. In den Weimarfchen Bybel wordt het vertaald : ftreeft aaar na met eenen byzonder en yver. Ik hebbe het overgezet : ftreeft 'er yverig na. 2 Cor. XI: 2: ©soï £jsa«, ik yve-e met eenen Godtlykcn yver. m«j&«» ?è ?»* *f»^?Tft'<)Ti. MizJ&av, id est maxime t fchryft Grotius. Luther vertaalt het ook: maar het allermeest. Het woord s-go zoo veel zeggen, als ter eere van Godt fpreeken, nademaal de Eer van Godt» diedéeaa" ve der taaien verleend heeft» daar door verheerivkfc wordt. In den Weimarfchen Bybel wordt het óp Jee! JRmM! hy fpreekt in eene vreemde eï „ onbekende taaie, niet tot verbetering der Men„ ichen» tam tot Godt, dewelke verftaat, wat h* „ m die onbekende taaie leert, bidt, of zingt. •> * iVjemanrf verftaat het. ,shit „Wr,. Dus lebes[ ^ ook ,n den Hollandfchen en Engelfchen Bybel; erTil deeze wyze wordt het ook vertaald by Beza, Esttüs. Drüsius, Grotius, Zeltner, Bengel enMosSS Het is eene Hebreeuwfche manier van fpreeken H-t woord pj, flttrftrfr betekent ook intellexü', JèI XXXVf; ii, Gen. XI: 7, en Deot. XXVIII: 40» Op alle deeze plaatzen is het in den GriekfChén By. bel 0») door vertaald; gelyk de oude Latynfche Overzetter het daar ook te recht door intelligent Lutherus door verftaan, heeft overgezet Dm irt ZTLteg»w°ordifn Text heeft Luther het"* niet wel getroffen, daar hy het vertaalt: niemand boort hem toe Dat hier een Hebraismus plaats heefc, erkent PFocHENlusook, in,zy„ Boek de lingu* Grcecë 2V„f leftamentipurime; §49. Hy voegt 'er by» dat» ook by ongewyde Griekfche Schryveren, til, dikS ZOö b fi») Men zie Biel Tnefaurus Phihlogicus, op het woord daar men noch meer voorbeelden, van dien zelfden eart kan vinden. Vertaaler. T'T"1 E eè  436" Verklaaring van den eerften Brief zoo veel, als intelligere, betekent. Dan alle de plaat, zen, die hy bybrengt, hebben deeze betekenis niet. fi'y fpteekt verborgenheden in den Geest, tih'^t, Lutherus vertaalt het; by fpreekt de •verborgenheden. Zoo wordt het ook in den Weunarfenen Bybel verklaard: " hy fpreekt van de Godtlyke „ verborgenheden voor zich zeiven , zoo als de li. , Geest het hem in geeft, dewyl hy verftaat wat hy ,, fpreekt; maar de Gemeente wordt daar door niec verbeterd. '' Estius : occulta queedam ac Jiöi non inteLecia loauitur. Grotius en Hammond : res ignotas Ipauitur S w üus SanM affiatu. Mosheim verklaart het bl 83 j. best: " hy fpreekt, het geen men met ver' ftaat; dewyl hy naamlyk in eene onbekende taaie ' foreekt. " Ik vertaale het ingelyks: by [preekt on. verllambaare dingen. Waarmede de Hoilandfche Bybel fciiynt overééntekomen , in welken men leest; by fpreekt verborgenheden. In den Geeit verborgenheden fpreeken, verftaan Beza en Grotius van den Heiligen Geest. Spintu ioquitur. fchryft de eerstgenoemde, id est, afflatu, qe hominis (vsn V Menfc en Geest). Van dit gevoelen is ook Estius, Hammono en Clekicus; en het zelve kan door v» re 11 en 15 geftaafd worden. Vers 14 leezen wv : *« *?°*<-hf*' niyn Gee J Cmyn hart) Udt\ of ik bidt in n.y zeiven; en vers 15: *e»'*Z»r«i ra *>u,u*i>, 4-«a« rif, vn'ttxvi, ik zal in den Geest bidden , »« dein Geest zingen, dr.t -s in mvn hare, voor mv zeiven Zoo zegt Luther ook in zyne kanttekening by vers 4: in den Geest betekent by zicb zei. ven- , ., Die over de Schrift predikt, fpreekt tot de Menfcben. De  aan de Corinthen. Roofdft. XIV: 41 f. 437 De Apostel doelt op het verklaaren der Heilige Schrif. tuure m de Gemeente. Die dit doet. predikt over de Schnfc. r Hy fpreekt, het geen flichting en vermaaning en troost geejt, A«Aei «W.^» Ka) „a^xXvr,, Kaj ^«S^U,. T4ec geen tot flichting dient, verklaart Beza zeer goed: qua hommes promovent in pietatis cognitione fjf Ituaio. Dan Mosheim is, bl 834, zonder rede van oordcel, dat onoocftt» hier alleen het onderwys, of de'verbete. ring van het verftand, betekent. Ik heb eene kleine verhandeling de fenfu Pauüno ver bi è,x^7, èj vocabuli gefchreeven , in de nuttige Aanmerkingen , door Bartholom^eus uitgegeeven, XIII verzam. bl. I tot 12. n"f"W,5 betekent vermaaning en ook vertroosting. h.a hecft insgelyks beide deeze betekenis. u a daarom van dit vers met het zelfde recht door vermaaning en troost, als door troost en ver. maaning vertaaien. ™"4> 5- Die in eene vreemde taaie fpreekt, fïiebt Ziel' (maar alleen) • maar die (in de gewoone taaie) de Schrift uitlegt, ftiebt de Gemeente. Ik wenfehtte, dat gy ailen m vreemde taaien kondt fpreeken; maar nocb veel meer wenfehtte ik, dat gy (in uwe taaie) de Schrift kondt uitleggen. Want die de Schrift uitlegt , moet bo. ven hem geacht worden , die in vreemde taaien fpreekt, uitgezonderd , wanneer dezelve het ook uitlegt, op dat de Gemeente daar door ge/tiebt worde. Ik heb maar al. leen in myne vertaalinge gevoegd, hetwelk de Apostel in zyne gedachten hadt. Hammond vertaalt het ook: neminiprodestnififibi; en Estius : uni Jibi pr0. dest; en Beausodre:- m' edifie que lui meme. Op'de. zelfde wyze vertaale ik: maar die (in de gewoone taaie) de Schrift uitlegt. In den Weimarfchen Bvbel leest men die bet (in eene veritaanbaare taaie) ui'tegt. ©ea» Si. Het woord 31 heb ik niet mede verta' ld: 1-üTHERUs ook niet. Het kan hier geenzins maar betekenen : en ons zyn reeds verfcheidene andere plaat(pen voorgekomen, in welke het overcollig was. & e 3 e£A*  - "B. JTerklaaring van den eerjlen Brief G'ihm vertaalt Lutherus, en de Hollandfche Bybel :• ïk wilde —- Wolf: vellem, en hy verklaart het vervolgens dus: non invideo cuiquam hoe doni genus. Grotius en Clericus vertaalen dit woord Rom. VII: iAov 3f vertaale ik: maar ik wenfehtte nocb veel meer. In het Griekfch kan deeze herhaaling van wen. febtte ik gevoeglyker worden nagelaaten, dan in onze (de Hoogduitfche) taaie. Ja ook in het L^tyn luidt het hard ,. als men het weg laat.. Daarom vertaalt Estius het: megis volo & opto, ut prophetis. Mh&», fcilieet éVi, by verdient den voorrang. Zoo, kezen wy in het laatste vers van het voorgaande Hoofdftuk : ftli&i n dy*** de liefde heeft den voorrang. De Franfche Overzetter van Mons heeft onze te f;enwoordige Textwoorden ook vertaald: est pref era-He Beza : est ulilior, ideoque pluris faciendus ——— Grotius en Bengel: est u'Mior — Zeltner: *' hy is grooter en nuttiger. 'ExTe; si f. i, uitgezonderd. Beza vertaalt het ook:txcepto. Grotius houdt het voor een Hebraismus. Est — fchryft hy —- duplex negatie pro ma more Re. braso, VT!* Devaritjs brengt ook, in zyn boek: de particulis Linguee Grtzcce, p.122, eene plaatze by uit Lucianus, in welke ïxr\i tl ftj dezelfde betekenis heeft, als in dit vers. Uitgezonderd, wanneer dezelve bet ook-uitlegt. Cle-s. Ricffc  aan de Corinthen: HoofdJl.';XlV: 5—o. 439 ricüs denkt, dat Paulus van iemand fpreekt, die de Griekfche taaie niet verftaat, en dus , wanneer hy onder de Grieken komt, eenen tolk noodig heeft. Dan hy heeft hier in mis. De Apostel fpreekt buiten twyfel van iemand, die, het geen hy in eene taaie, zynen toehooreren onbekend, gefproken heeft, in eene andere, die hy cn zy kennen, uitlegt. Om deeze rede moeten wy ook de verklaaring van Calovios afkeuren. v Zy moeten , het geen anderen in „ eene vreemde taaie hebben voorgedraagen , in de bekende taaie overzetten en verklaaren, wanneer „ zy, die dergelyke redevoeringen gedaanmebben, „ uit onkunde in de gemeene taaie, niet in ftaat ge„ weest zyn , om hun voorftel zelve in die taaie te s, doen.'* •vers 6, 7, 8,9. Maar nu, lieve Broeders, indien ik tot u kwam , en in vreemde taaien fprak , vSetk nut zoude ik u doen, zo ik niet tot u fprak het zy uit eene Openbaaringe, of uit eige wetenfchap, of de Schrift uitletde, of eene leere voorflelde ? 'Immers is bet zoo met de onbezielde dingen, die een geluid geeven, bet zy het eene fluit of harpe zy. By aldien dezelve geene onderfebeidene toonen laat boor en, hoe kan men weeten, wat 'er gefluit of op de barpe gefpeeld worde? En by aldien de bazuin (trompet) een cnduidelyk geluid geeft, wie zal zicb tot den Oorlog toe rusten. Zoo is bet ook gefield , wanneer gy in vreemde taaien iets, dat onverfiaanbaar is, fpreekt. Hoe kan men weeten, wat 'er gefproken worde? Gy zult derhalven in de lucht fpreeken. Indien het woord,«ij, achter è«», weggedaan wordt, heeft dit vers geene duisternis, en de woorden van den Apostel vloeyen dan op deeze wyze: " wanneer „ ik tot u kwam, en in vreemde taaien fprak , wat ,, zoude het u baaten, by aldien ik (alleenlyk in die „ taaien, of in ééne van dezelven) tot u fprak , het zy, het geen de Heilige Geesc my (onmiddelbaar) „ geopenbaard heeft, of iets uit eige weetenfchap; «, of zo ik de Schrift uitleide, of eenige andere leere t> voordroeg? " Dan, dair het een al te ftout beE e 4 ftaan  - „ bekende taaien tot u kwam, hoe zoudt gy 'er eenig „ nuc van kunnen hebben , zo ik niet met u fprak „ door Openuaaring, en u in eene bekende taaie de verbolgenheden van Godts Koningryk verklaarde, ,, of u geenen goeden raad mededeelde in zaaken, die „ het geweeten betreffen , of u de Heilige Schrift „ niet duidelyk verklaarde , of u de ftukken van het „ Christlyk Geloof niet op eene verftaanbaare wyze „ voorftelde." —— Het eerste heeft Zeltner in de nieuwe Uitgaave van deezen Bybel, te recht afgekeurd. Intusfchon heeft hy , in den Altorffchen Bvb, 1 geene betere verklaaring voor den dag gebracht. '* ,,* Wanneer ik -— dus laat hy aldaar den Apostel fpree„ ken —- niet tot uwe vertroosting of onderrichting „ tegenwoordige of toekomstige, zwaareof ligtezaa„ ken , duideiyk voorftelde." Hammond verftaat door a'xcx.d*v^i* interpretari figu* rata- oranones firipturce ; door >••*»■»» alios participes facere do&rina mysti o3 ; door xgotpvrei*» explicare loca ebfeura fennux® , en door Max*» docere, qua ratione inftituendifint mores, £? quid credendunt. Dc  ttan. de Corinthen. Hoofd. XIV: 6—9. 44$ De verklaaring van Hedincer luidt dus: " de O- penbaaring is een on middel baare of middel haare a, Godtlyke invloed eener byzondere waarheid van „ Godt , buiten , of door zyn woord. De kennis ,, (yvüni) is de gaave, om iemand de noodzaaklykc, „ verhevene, en voorden volmaaktenpasfende, ken- nis van Godtlyke leeringen, het geloof of de deugd „ betreffende, by te brengen. De voorzegging is nee ,, vermogen, om de Propheeten te verklaaren. De „ leere is de gaave, om onkundigen gemaklyk en dui„ del) k te onderwyzen." Ik zal noch maar alleen drie van de oude Uitleggeren hy brengen; Hunnius verklaart het op deeze wyze: Nihil ego prodero vobis linguis Iqquens peregrinis, nifi per interpre, titionem idiomate vobis noto enarravero regm ccelestU my. fieria in Euangelio re velata: aut nifi vobis per SCIENTIAAI, (qua voce intelligit noiiliam, facrorum eam% quam quis inagno labore addicit) aut per PROP H.ETIAM. Jeu divinorum eloquiorwn £ƒ literarum facrarum ia* terpretationem; aut demque per DOCTRINAM, quee. in expofitione capitum doctrines casleflis, feu articulorum, nojlrorum fidei vertitur t§c. Aretius : nihil vobis prodesfem, nifi per linguas vobis loquerer vel «Wa^iv, boe est myjlerium aliquod, quod foli Deo cognitum, ö5 iis, quibus id revelat. v<,aTtiy COGNITIO , de fine ac ufu revelationis a'cip.tur. PROPH.ETIA est utriusque interpretatio , idonca, applkatio ad res prsfentes. DOCTRINA , hoe est, vario ufu confolalionis, confirmationis fimiiium. Hemming: quiafuerunt inter Corintbirs, qui valdetumebant variorum idiomatum cognitione, horum fastwn ut reprimet, fe iïfum exempli loco ftatuit, ac dicit, fe nihil utilüatis afferre eccledce , linguarum cognitione, nifi accedat interpretatie Voces quatuor, quas bic Paulus ponit, sta distinguo. Quod RRVliLATIONE confe. cutus est quisquam, per PROP HETl AM dispenfat, DOC TRINA COGNITIONEM communicat. Ut er. go prophetia efeElus est revelationis, ita caufa cognU tionis est doótrina^ Mo*-  444 Verklaaring van den eerjlen Brief Mosheim verklaart het bl. 840, in dier voege: " ii zy, die onder de eerfte Christenen fpraken en leer„ den, waren of buitengewoone, en onmiddelbaar ,, verlichte , of gewoone , en middelbaar verlich- te Leeraaren. Op de eerften doelen de woor- den: üxohUav^is en *ee*»j ook eene taaie betekent, bewyst RaphéUüs uii- PoLYBios en Arrianus. De laatscgemelde fchryft: »»» n*e."**' by hadt de Per ju aanlcbe taal geleerd. Lamb. Bos , die hec woord - «m» zy heöben de Griekfche taaie geleerd. Grotius vertaalt *«•'» ook zeer goed door hngua. rum; maar hy heeft'er eenen zonderlingen droom by, in welken Hammond ook genoegen genomen heeft. t»*Wt« yin > iam Wlta ^nera linguarum — fenryft hy dicit Paulus, quajt digito monftrans Hum wem-u feptuageniarum, Tot enim linguas effe, ajuut Hebrat'. Sed addt Paulus fi force, f7' r£X'0 quia posfvnt elft plures linguas, de quibus Hebrai nihil audierant. 'Hv begaat onmiddelyk daar na , door eene verregaande onoplettendheid, eenen anderen, niet genngeren, ifli'flag, wanneer hy het woord UvtH», het welk 'er op volgt, en buiten eenigen twyfel op m\^,s fiKep*eC(, Barbarus bis ego fum, fchryft Ovidios, Trifi. V, n, 37, quia non intelligor utli, dewyl niemand myn verftaat. Een Barbaar wordt hy genaamd, wiens taaie men niet verftaat (Y). Bengel maakt 'er een nieuw woord van, en noemt eenen zoodanigen: landvreemd. Ik heb het beter geoordeeld, daar het woord Barbaar niet onbekend is, by het zelve te blyven, gelyk men het ook in den Hollandfchen, Engelfchen en Franfchea Bybel , en in de overzetting van Mons , gehouden heeft. Die lust heeft, om over hec woord Barbaar , en Barbaarfcbheid, en over de onderfcheidene foorten van dezelven, eene breedvoerige verhandeling te leezen, kan ze in myne AEia Philofopborum, 2'. 27. peg. 204 ^53 vinden. Lt> (n) Het is bekend, dat by de Grieken, en naderhand ook by de Latynen een Barbaar oorfpronglyk iemand hetekent, die hunne (de Griekfche of Latynfche) taaie niet verftaat ■ en dat het van daar dikwils in de algemeene betekenisfe van eenen vreemdeling genomen wordt. Dan behalven deezen heeft het woord Ba^«?0? fomtyds ook noch eenen anderen zin, die hier misfehien niet kwaalyk ftrooken zoude; te weeten het wordt wel eens gebruikt in de betekenisfe van eenen dwaas} men zie Aristoi>hanes , in Nubibus, I, 6. Ingevolge daar van, zoude de Apostel willen zeggen: " wanneer ik eend „ taaie fprecke, die een ander niet verftaat, zal hy my voor „ eenen dwaas houden enz. " Vertaaler. VUL Deel. F f  45ö Verklaaring van den eerften Brief Luthfr heeft het door onduitfcb vertaald, welke overzetting Wolf pryst; ook heelt dezelve de goedkeuring weggedraagen van D. van Stade, in zyne verklaaringe der*Hoogduitfcbe woorden, van welke Lutherus zicb in zyne overzettinge van den Bybel bediend heeft, en wel in de letter 17, §. 70 ; gelyk mede van zekeren Student, in het derde deel van het Hesfijcb Hefoffer, bl. 71 enz. Dan een andere geleerde, die 'zynen naam verzweegen heeft, heeft in het tweede deel van het zelfde werk, bl. 817 enz. deeze overzetting van Lutherus met goede redenen verworpen. „ , ; Ik zal hem. voor eenen Barbaar houden, to-irxt e» i*toi fidePxe-i- Erasmus vertaalt »■ eV»*, apud me, rneo judicio. Dan daar het het zelfde moet betekenen, als™ *«W»t<, heb ik het, met Grotius, my vertaald. En dus leest men ook in de oude Latynfche en Syrifche Overzettingen. Beza heeft in een oud Handfchrift het woord /• niet gevonden. Millius en Wetstein brengen noch meer foortgelyke Handfchriften by. Bengel is daarom van gedachten , dat het niet zeker is , of Paulus wel U ?'««<. gefchreeven heeft; en van dit gevoelen ben ik ook. Dan Wolf verdeedigt deeze leezing, door aan te merken, dat ook in andere fpreekwyzen het woord -'> dikwils wordt weg gclaaten, toonende teffens, waar men zulke voorbeelden kan vinden. ; , _ "ovtoj *«< iftüu Het woord cv™ vertaalt Grotius verkeerdlyk door propterea. Mosheim ftelt achter ivra xx', éftüj een punttum, en verklaart het op deeze wyze: " op dezelfde wyze zal het u gaan, wanneer s, uwe Leeraaren by u in vreemde taaien fpreeken. 3, Gy zult elkanderei; even zoomin verftaan, alsPer„ fiaanfche en Griekfche Kooplieden , die ieder in s, hunne Moedertaale, dewelke den anderen vreemd „ is, fpreeken, eikanderen verftaan kunnen. " Dan het is zeker, dat deeze woorden met het volgende moeten verbonden, en dus alleenlyk door eene enkele zinfneede van dezelve gefcheiden worden. Gy  aan de Corinthen. Hoofdfl. XIV: r3, 14. 4*1 Gy ftreeft yverig na* Geestlyke gaaven, In bengel is van oordeel, dat «i^r, hier 4e Gee/re» betekent, en hy vertaale het op deeze wyze: " nademaal gy met de Geesten yvert. " Hy hadt zich uit vers 1 behooren te binnen ce brengen, dat de Apostel van de Geestlyke gaaven (preekt. z,a»r, r*1 *»#«^«ni«, fchryft hy aldaar. Het woord *■•«„>«,•« is derhalven te deezer plaaize door Lutherus en Estids, gelyk mede in den Hollandfchen en Engelfchen Bybei, en door den Frai lenen Overzetter ce Mons, te recht door Geeftlyke gaaven vertaald. Grotius heeft zeer wel aangem :rkc, dat de laatfte woorden van dit vers op de volgende wyze behooren geleezen re wórden: &ulr*, 'U é^,4nr» *?h r«, njSifni rvh iKKA-wUs ; het welk hy dus vertaalt: operam date, ut abundetis iis maxime donis, unde plurimum ulUitatis ad ecclefiam redeat. Men kan het ook op deeze wyze vertaaien: bevlytigtu, om die gaaven in de grootfte maate te bezitten, de-welken de Gemeente kunnen {lichten. Mosheim vertaale het, bl. 847, ook goed: '; bevly. „ tigt u, om ryk te worden aan gaaven vandenGeesc ,, tot ftichting der Gemeente. " Lange verklaart die niec ongepast, wanneer hy den Apostel doet zeg. gen : crachc daar na, dac de ftichting onder u even „.zoo overvloedig is, als de geestlyke gaaven. " vers 13, 14. Daarom alwte in eene vreemde taaie Jpreekt, bidde zoo, dat by bet ook uitlegge. Want wanneer ik (flechts) in eene vreemde taaie bidde, dan bidt, wel is waar, myn Geest, (myn hart) maai de betekenis van myne woorden kan geene vrucht doen. Beza verklaart die verkeerd : die bidde Godt ook om de gaave dermtlegginge; hoewel hv hetnaderhand beter getroffen heeft, wanneer hy het dus uitlegt: by bidde zoo, dat by, bet geen in eene vreemde taaie gebeden heeft, ook teiftond uitlegge. Dus Wordt het ook door Grotius, Lange en Wolf, gelyk mede in den Weimarichen Bybel verklaard. Dat y hier eene vreemde en onbekende taaie betekent, hebben wy te voo. ren reeds gezien. ff» Wan.  454 Verklaaring van den etrfien Brief Wanneer ik (flechts) in eene vreemde taaie bidde, dan biat, voel is waar, myn Geest (myn hart), maar de betekenis van myne woorden kan geene vrucht, doen; dewyl men naamlyk myne woorden niet verftaan heeft. Beza verklaart dit goed: fi incognito idiomate in ec clefiajtioo ccetu preces concipiam, neque adbibeatur interpietutio. Ta TniCp* ««» vertaalt Zeltner ook: myn. tan —— Erasmus, met den Ouden Latynfchen Overzetter: mens mea. Tc vooren, vers 2, is die; woord in die zelfde betekenisfe voorgekomen. Geo.. tius en Beza zyn derhalven het fpoor byster, wan.. neer zy hier door miSfut den Heiligen Geest verftaan; Hunnius, Calovius en Lange verklaaren deeze: uitdrukking mede goed: " wanneer ik in eene vreem-. „ taaie bidde, dan bidt myn Geest, of ik by my „ zei ven , die ik ook verfta , wat ik in het gebed 1 „ fpreeke; maar de kennis, die ik zelf hebbe vani „ hetgeen ik bidde, doet, zonder uitlegginge, aam „ mynen naasten geen nut. Want, zo een ander' myn gebed verftaat, kan hy met my bidden, of' zich op eene andere wyze met myn gebed ltich-„ tei." Ook is de verklaaring van Beza goed: quodl ad precctionis fenfum attinet, nihil inde fruStus ad eccie-fiam in qua qui' orat, redit. Calovius wederlege insgelyks den dikwerf aange-haalden Kancelier der Hooge Schoolc , Estius, die: uit dit vers poogde te bewyzen , dat, zo een leek: een gebed, in het Latyn uitgefproken mede badt,, dezelve niet kwaad deedt: fi Deum — fchryft hy orem linpua , non babens donum intelligenties , fpiriiw quidem vieus orat, id est affetlus elevatur in Deum, fed mens-, id est, intellecJus meus, quia verhor um fenfum: non as eqmtur, fruSbn proprw privatur, qui est intellige., re. li acidere cor.fiat iis, qui Latinüatis ignari fer— mone Latino preces recitant. Etiamfi , qui fic orar.t,, pütlum intellizenum non percipiant, nee pisxantut fen.. fibus, per verba fignificatis, habent tarnen fruStun men-' tis in Deum elevatie. Habent iidem etiam frucltum reve-rentits er ga preces facras], quas etfi non intelligant , nu mi  aan de Corinthen. Hoofd. XIV: !ƒ—17. 43^ num tarnen & falutare esfe, quod iis fignificatur, «ore dubitant, atque hoe ipfiim fibi petunl a Deo dónari. Quin etiam fic orans plus meietw apud Deum, fi nimiru.V^tia. jori cwn bumilitaié , pietate , f er vore , Deum orat. Evenwel hy zondert het volmaaktst gebed hier van* uit, als het welk ieder Christen in zyne Moedertaal behoore te kunnen bidden. , Hy herhaalt die alles by vers 17. *w; betekent den zin en inhoud der woorden, fen. fusverborum. Beza vertaalt het onduideiyk: mea in. telhgentia. De meeste Uitleggeren verftaan het ook zoo. Dat het woord w5 ook by-Por,YBïUs en Arrianus dus gebruikt wordt, toont Raphelius. De vuklaanng van Bochart, Cappellus en Vitringa, die van Qen rechten zin een weiuig afwykt, kan men by .Wolf vinden. Men vindt ook eene goede verklaring van dit vers 14> m den Weimarfchen Bybel; by Mosheim. bv 1'RANciscus Fabriciüs in de laatste Disfertatie, achter zynen Orator Sacer, § IX, X, pag. 316. fqq. ge. Jyk mede by Hammond en Clericus m zyne aan. merkmge. De laatscgemelde herhaalt zyne verk!aa. ring m zyne Bibhotbeque ancienne moderne, T. XI p. 122, alwaar hy tefrens toont, hoe veikeerdt dit vers door Amelot, Rich. Simon, Martianay , en Beausobre, gelyk ook door de Paters vanPort-Roval vertaald is. y •vers 15, 16, 17. Wat is 'er dan nu te dom? ("Antwoord:) Ik zal in den Geest bidden, en ik zal ook verItandig bidden. Ik zal in den Geest zingen , en ik zal ook verfiandig zingen. Want anders, zo gy fiecbis in den Geest zegent, boe kan hy, die ongeleerd is, op uwe dankzegging Amen zeggen, dcAr by niet wee:, wat gy zegt} Uwe dankzegging is wel zeer goed, maar een ander beeft 'er geene flichting van. Wat is 'er dm 'pk te doen ? t. «. .*«;• Lightfoot houdt dit voor eene Hebreeuwfc e maniere van fpreeken, en toont, dat zy in de fchriften der Rabh'vneti zeer diKWils voorkomt. Ik heb het wojrd antwoord f f 3 in  454 Verklaaring van den eerften Brief in myne vcrtaaiinge gevoegd, dewyl het, gelyk ik by kap. IX: 18 reeds heb aangemerkt, in het Griekfch zeer gevocglyk , maar niet zoo wel in onze taaie, kan weg gelaaten worden. Ik zal in den Geest bidden, en ik zal ook verfiandig lidden. Estius verklaart het verkeerd: operam dabo, ut nonfolum fpiritu, id est, cum aenotionis affetïu, Deumorem, fed ut etiam orationis intelle£tu capiam. In den Weimarfchen Eybel, gelyk ook by Lange, wordt dit vers goed verklaard : " ik zal zoo bidden , dat ik 3, het niet alleen voor my zeiven verfta , maar dat het ook anderen in de Gemeente verftaan; ik zal, „ het geen ik te vooren in eene vreemde taaie ge„ fproken, gebeden en gezongen hebbe, in de ge„ meene en verftaanbaare fpraake-üitleggen." Tco ».«, verflaanbaar, datis, zoo, dac het de aanweezenden kunnen verftaan. Clericus verklaart het ook zoo in het elfde deel van zyne Biblinbeque ancien, ne fcf moderne, p. 123. fqq., en geeft tefFens zyn oordeel op over andere Franiche Overzetteren. Calovius verklaart het , met Hunnius , ook goed : oidbo fpiritu in mei adificationem; orabo fc? mènte, boe est, fic preeabo'r, ut intelligar, ad aliorum utiiitatsm. Anders, zo gy flechts in den Geest zingt. Anders, alioqui. Dus is in den Hollandfchen Bybel het woord ,Wc ook vertaald , gelyk mede by Vatablus , Gro. tius, Revius, en Bengel. In deezen zin komt hét Rom. XI: 6, 22, ook voor. In beide deeze verfen heefc Beza, en in hec laats tgemelde Erasmus , het, ook door alioqui vertaald. Ik heb het woord flechts in myne vertaalinge gevoegd, dewyl dit buiten eenigen twyfel het oogmerk van Paulus is. _ In de Fran» fche Overzettinge van Mons wordt het insgelyks uitgedrukt, in welke wy dus leezen: que fi vous ne loutz Ditu, que du ccsur, parlantune longue inconnue. In een Gee4 zegenen, wil hier zoo veel zeggen, alsi in zyn'hart zegenen, en teff-ns den zegen in eene: taaie, die den omftarderen onbekend is-, uitfpreeken.. Want daar volgt op: boe kan by daar op Amen zeggen,-: die'  aan de Corinthen. Hoofd. XIV: 15—17, 45 j die niet weet, wat gy zegt ? dat is, die de taaie , ia welke gy fpreekt, niet verftaat. Si benedixeris, fcilicet Deo, voegt Beza 'er te recht by. Zegenen becekent hier naamlyk niets anders, dan God danken. Want daar volgt op: boe kan een ander op uwe dankzegging Amen zeggen ? Dus wordt het woord t'vWyïü ook vertaald byB-eza, Grotius, en Mosheim. Zeltner en Lange vertaaien het nog beter koven en danken. Want Luk. f{ 64 betekent iuxoyüv insgelyks Godt looven en danken, en vers 68 : ft-ityvTes &-,<,-, Godt, dien wy looven en danken moeten. Hoe kan by , die ongeleerd is, op uwe dankzegging Amen Zeggen? i xtavKti^, rh tstto» tov iStarcv. ERAS* mus Schmidt en Lightfoot vertaaien het: qui fedet in fulfellüs privatorum. Beza: qui fedet inter idictas in ecclefia. Elsner wederlegt hem daar mede, dat de Christenen noch geen Kerken hadden. Anderen vertaaien het door laici, de leeken; onder welke mea Lutherus kan tellen, en Suicerus, T. I, p. 1440. Erasmus, Vataelus, Drusius, Grotius, enBingham, Antiq. Eccl. lib. I, cap. 5, § 6, vertaaien hot te recht indocli. Paulus verklaart het vers 24 zelf, alwaar ïhurti- niets anders, dan eenen ongeleerden becokent. De uitdrukking implere locum houden Grotius en Elsnerus voor eene Hebreeuwfche manier van fpreeken, gelyk mede Hottinger in zyne primitid) Heidelbergenfes, pag. 79. Amen. Over dit woord handelt Glassius breedvoerig, Can. 19 de Adverbio, p. 975 fqq. zoo als ook Lampe (in het eerste deel van zynen Commentarius over het Evangelie van Johannes, bl. 491 fqq. en in eene Opzetlyke Verhandeling, die in hec derdedeel de Uittrekfelen uic Godtgeleerde Twistfchriften, bl. 347 en?,, beoordeeld wordt) en de Heer Werer , voor deezen eerste Hofprediker te Weimar* om van meer anderen niet te fpreeken. Dit woord is ook in de Schriften van het Oude Testament te vinden. Deut. XXVII, worden alle verfen, van vers 15 af, daar! mede btflooten. Over deszelfs gebruik in het F f 4 JSieu-  4-5*5 Verklaaring van dm esrfen Brief Nieuwe lestamer-t zie men myne aantekening op Rom. I: 25, en iX:j. — Hammond dewelke dacht, dat de Apostel niet van hec Heilige Avondmaal fpreekt, wordt door Clericus wederlegd. In deeze dwaaling hadden zich lange te vooren reeds andere Uitleggeren bevonden, tegen welke Estius zich verzet heeft. Dit Amen worde door de geheele Gemeente uitgefproken, wanneer hy, die het gebed deedt, ophield. Dit hebben Beza en Mosheim ook aangemerkt. Zeltner vertaalt het ten onrechte door ja; want men ge. bruikte het woord Amen. Estius , Hammond en Lange dwaalen derhalven ook, wanneer zy zich verbeelden , dat Amen zeggen hier zoo veel betekent, als: zyne geloovige toeftemming geeven. Uwe dankzegging is voel zeer goed, maar een ander beeft 'er geene ftichting van cv pit yds iv^ae^a-.. Het woord y*s vertaale ik niet. Wy hebben reeds meermaalen gezien, dat het fomtyds zonder eene bepaalde betekenisfe voorkomt. Luther heeft het ook weg gelaaten. Ook geeft hier de rede niet te kennen van het geen de Apostel te vooren fchreef. By de woerden : een ander beeft 'er geene fticb'.ing van , heeft Estius te recht gevoegd; dewyl by bet niet verftaat; welk byvoegfel men ,ook in den Weimarfchen Bybel vindt. vers 18, 19. Ik danke mynen Godt , dat ik mier, dan gy allen, m vreemde taaien kan fpreeken. Maar in de Gemeente wil ik liever vyf woorden fpreeken, dat de lieden my vei ftaan, op dat ik ook anderen mooge onderrichten , dan. nog veele woorden in eene vreemde taaie. Paulus verftordt veele taaien, dewyl hy, als een Apostel, veele Volken moest onderwyzen , en hun den weg na den Hemel wyzen. Daar voor dankt hy Godt nu, dat hy hem tot zynen Apostel, tot eenen Leeraar der geheele waereld, beroepen hadt. Dewyl in de Oude Latynfche Overzettinge ftaat.: quod omnium veftrum lingua loquor , ziec men , dat dezelve volgens een Exemplaar gemaakt is, in welke, door fchuid van denaffchryver, het woord onc- brak,  aan de Corinthen. Hoofdft. XIV: i8, 19- 4J7 brakt, en y^üm-n in plaatze van yAaVo-s,; ftondt. Beza bezac zeventien oude Grieklche lianalèhiïfuu. Dan in alle dezelven ftonden de woorden even zoo, als zy in alle gedrukte Uitgaaven ftaan. Millius noemt wel is waar eene Handfchrift , in welke hec woord nxx*.ov niet ftaat; dan het ftaat daar evenwei op den rand. Wetstein brengt noch eene andere der-, gelyke Handfchrift by. Dan Wolf antwoord 'er met rechtop: Hoe tot aliis, £# codici'ous, ff verfiombus, iisque antiquisjims jiauai esfe non fote.su In de Gemeente wil ik liever vyf woorden fpreeken, dat my de lieden verftaan. oé/a betekent hier: ik wil lie. ver. Beza vertaalt het: maiim. Dit is eene Griekfche manier van fpreeken , die Luk. XV'ill: 14 en Mark. IX: 34 ook voorkomt. Op de luatstgemelde plaatze leezen wy : Ergert u uwe aand , zoo bouw ze af, bet is u beter, zonder dezelve in het (eeuwig) leeven in te gaan, dan beide handen te hebben, en in de b> lle te komen, xc-Xm rcót 'éftpnxt, jj' dncXtsrctt , Vo'iO ego , populum tuum falvum esfe ptfiïus, quam perire. ■Vyf woorden —- ii:-n duizend woorden. Beza fchryft ï vyf woorden, dat is , zeer weinig. '* Welke deeze „ woorden zyn — v iarc hy voort — is eene even zo ,, dwaaze vraage, als welke hier de 10000 woorden, en kap. IV: 15 de tienduizend Tuchtmeesters zyn.' Grotius : " tienduizend , dat is , ontelbaar veel." HesYchius verklaart póf* door »«*«. De Heer Al. berti vertaalt *lfn xéyev- paucisfima verba (zeer weinig woorden) en pveU-- xóyov-, plurima verba (zeer veie woorden), en hy merkt teiïens aan , dat men in het F f 5 Latyn  4j3 Verklaaring van den eerfttn Brief Lacyn, in plaatze van tienduizend, gewoon is te zeggen : zes honderd (fexcenta verba). In onze (de Hoogduitfche) taaie zegt men noch het één noch het ander, maar nog zoo veel; gelyk ik het vertaald hebbe. Erasmos en Estius brengen de befpotlyke verklaaringen by, die fommigen van deeze vyf en tienduizend woorden gemaakt hebben. Hieronymus dacht, dat de Apostel door de vyf woorden de vyf Boeken van Moses verftaan hadt. Hoe veele Millioenen van woorden zoude men dan niet wel door de tienduizend moeten verftaan? Theophylactus verdond'er de vyf zinnen door — Lyra en Thomas van Aquino: ere. dentla, agenda, vitanda, fperanda, timenda (het geen men behoort te gelooven, ce doen , te myden , te hoopen, te vreezen.) Sommige anderen waren van begrip, " dat de Apostel van vyf woorden fpreekt, om dat 'er vyf ftukken in eene volmaakte redevoe„ ringe zyn moeten: hec fuhjectum, bet prcedicatum, het verband, de bepaaling van het fubjectum , de 3, bepaaling van het pradicatum." ■ Ik wil liever vyf woorden fpreeken, dat de lieden my verftaan. Dit is de betekenis van «<« rau mós Te vooren (vers 15) lazen wy ,4, alwaar ik deeze uitdrukking reeds heb opgehelderd. " Ik wil liever „ in eene bekende en verftaanbaare taaie fpreeken " — verklaart Mcshetm het, bl. 852 en met htm Zeltner. Over de verfchillende leezingen zie men Croji Olferva-iones in N. T, cap. 26 p. 195 fqq. en nog andere, door Wolf aangehaald. Dan zy hebben niets 'om het Ivf, gelyk in de aanmerking van Millius getoond wórdr. Ik hebbe 'er niets by te voegen, dan alleen dat Erasmus tegen de Roomfchgezinden , die in hunne Kerken veel fpreeken en zingen, hetgeen de ongeleerdcn niet verftaan, by dit vers lang en hevig uicvaart. vers 20, 2i, 22. Lieve Broeders, zyt geene kinde* ren in het verftand, maar zyt kinderen in de boosheid: maar zyt volaomen \n het verftand. In het Wetboek ftaat  aan de Corinthen. Hoofdft. XIV: 20—22. 459 ftaat gefchreeven: " ik zal "door lieden, die vreemde „ taaien fpreeken, en door vreemde lippen , toe dit „ Volk fpreeken, maar zy zullen my dan niet hoo- ren, fpreekt de Heer. " Het fpreeken in vreemde taaien is derhalven een wonderwerk, niet voor de geloovigen, maar voor de ongeloovigen: maar de uitlegging der Schrift ftrekt ten voordeele, met der ongeloovigen, maar der geloovigen. Dit vers is met het voorgaande op de volgende wyze verbonden. Paulus hadt fommigen van de Corinthische Christenen beftraft, dewelken zich veel verbeeldden , wanneer zy in vreemde taaien fpraken , die anderen niet verffonden , daar dit nochtans ten éénenmaale nutloos was. De gaave, om in vreemde taaien te fpreeken ,. hadt'Godc gegeeven, om tot bekeering der ongeloovigen te dienen, intusfehen gebruikten die lieden dezelve niet tot dac oogmerk , mair alleen , om voor hooggeleerde lieden aangezien te worden. Dit was kinderachtig: en daarom zegt Paulus ; zyt toch geene kinderen in het verftand. Hammond en Mosheim , gelyk mede Seb. Schmidt in zyne Paraphrafis, ftellen zich den famenhang van dit vers met het voorgaande op dezelfde wyze voor. Thn&i kan betekenen: zyt, en ook: wordt. Lutherus en de Hollandfche Overzetting hebben het laatste, de oude Latynfche Bybel, Beza en Estius, het eerste gekoozen. De laatstgemelde vertaalin;;; is de besre, gelyk Luther en de Hollandfche vercaaüng insgelyks de volgende uitdrukking dus hebben overgezet: maar ZYT kinderen i 1 de boosheid. Zyt kinderen in de boosheid , xaxU, Suicerus vertaalt y-«.xl*, in zynen Thejaurus , T. II, p. 24, innoeenta (de óvfchuld) en verklaart het op deeze wyze ; jubet nos Paulus fimiles esfe infantibus innocentia , adeoque' expertcs piaHtiee ut infantes i- in quos propter te7ie;am cetatem non cn"it mahti '. Hy toont teffens, dat Chrvsostomus, Theodoritus , Photius en Theophylactus hem in deeze verklaaringe zyn voorge. gaan. ö Vol.  4ö"o Verklaaring van den eerjlen Brief Volgens deeze uitlegging zoude *«kU betekenen , hec gpen geene «jfetVt is. VVy doen beter, zo wyxum x*W« laaten blyven, en bet vertaaien: zyt geene kinde. ren in de boosheid. Wy hebben in het voorgaande Hoofdftuk, vers ir, gezien, dat ^««s, waar van het ■woord nwUlSéi het welk hier ftaat, afkomftig is, ook eenen volwasfen jongeling betekent, die het gebruik van zyne rede reeds heeft. En zoo betekent Eph. IV: 14 hec woord ook kindeien, die reeds oud zyn. Zyt •volkomen in het verftand, ra~s cp^-Ti rixuu yim&i. Augustinus heeft het op veele plaatzen, die Estius heelt aangetekend, door mentibus vertaald. Hy wist niec, dat by de.Grieken het woord pev» in het enkelvouwjgc en meervouwige in dezelfde betekenisfe ge. braikc worde. ï'.ape üfurpatur pluralis pro fingulari, ut pa~jmi apud Homerum, fchryft Stephanus in zynLexi. con by dit wooui. Hec woord yi»*$* worde hier we.derom in den Hollandfchen Bybel door wordt vertaald, maar becer door Lutherus en Beza, zoo wel als in den ouden Ljtynfchcn Bvbel, door zyt. TtAs-oi vertaaien Be?a en Grotius adulii, zynde zy van oordeel, dat Paulus hier in de verbloemde manier van.fpreeken blyfe, van den ouderdom oncleend. Dac, xixtt.f ook adultus, grooc van ftatuure en volwas. Pen , betekent, zal men in myne aantekeningopPmL. lil: 15 kunnen zien Men kan deeze verklaaring zeer wel aanneemen , want Eph. IV: 13 fchryft onze A. postel insuelyks, dat wy in de kennisfe van Godts Zoon behooren te waff-n in i-Sga tsas.sv, tot de volko. ii.e i-ieotie van, eener: Man. In hec Wetboek fiaie gefchreeven, e'» tü vlu*. Luther en de Hollandfche Bybel hebben het: in de Wet vertaal.!. D:;n cit is onduidelyk. Ik vertaale het hier, g.dyk Joh. X: 3 \ cn XV: 25: in het Wetboek, dat is, in het boek, jn het welk de Wetten van Mo. sus liaan opgetekend Lange vertaalt het: inde Schrift des Ouden Tef.aments en dus vertaften het Beza en Grotius ook (0). Ik (0) Het is te verwonderen, dat de Heer Heuman aan dee- Z9  aan de Corinthen* Roefdft. XIV: 20—22. 401 lk zal door lieden, die vreemde taaien fpreeken, en door vreemde lippen, tot dit Folk fpreeken; maar zy zullen my dan met hoor en, fpreekt de Heer. Beza vertaalt het insgelyks: per diverfce linguce hominis , i, érs^Raphelius heeft het woord èr«fóyA»'«««°ofc by Polybius gevonden. Luther vertaalt het: met andere zongen. In den Hollandfchen Bybel leest men: met andere taaien. Beter vertaalt menhet: in vreem. de taaien. Dus vertaale ik ë» zUm™ 'trée'n ook: door vreemde lippen', zoo als men ook in de Franfche Overzettinge van Mons leest : en des langues etrangeres. Luther en Beza vertaaien het: door andere lippen. Nochtans leezen wy Jes. XXVIfl: 11 ook in den Griekfchcn Bybel: hd yXue-r-t-'-Tte*-. Maar'zy zullen u dan niet booren, «»1 «t>3* »V«s Ura. ■tevMTot. By Lutherus en in den Hollandfchen Bybel vindt men het woord *«} door era vertaald: dan hec betekent hier buiten twyfel maar, in welke bctckenisfe het woord niet zelden voorkomt. Ik heb hec Joh. XIV: 30. Hand. X: 28. Rom. IX: 30 en 33 ook zoo moeten vertaaien. Het woord evrw, vertaaien Erasmus en Beza , met den ouden Latynfchen Overzetter; itafic —Lutherus: alzoo, dat is, op die wyze. Ik vertaale hec door alsdan, welke becekenis dit woord niet ffechcs op andere plaatzen van het Nieuwe Testament, maar ook by ongewyde Schryveren heeft, zoo als ik by Kom. XI: 27 getoond bebbe. 'Eiu-ctK-vTc-TUf vertaaien Estius en Raphelius : obtemperabunt. De laatstgemelde toont, dat Herodotus ook zoo fpreekt. Iemand booren betekent ook in onze taaie , gelyk by de Latynen , iemand geboorzaamen. Zoo betekent fi me aadis, zoo veel als: indien gy my ge- ze vertaalinge zyne toeftemming niet geeft; niet alleen, om dat het woord dikwils van de Schriften des Ouden Testaments in het algemeen gebruikt wordt, maar ook om dat hy zelf van oordeel is, dat de woorden, op welke de Apostel hier doelt, niet uit de Schriften van Moses, of bet eigenlyk zoogenaamd -Wetboek, maar uit de Prophetien van Jesaias, ontleend zyn. Vertaaler.  452 Verklaaring van den eerften Brief gehoorzaamt, en mynen raad volgt: en wy zeggen: by wil niet booren, in piaatze van: hy wil niet gehoor, zaamen,- niet volgen. Zoo gebruiken de Lacynen ooic het woord aufcuttare. Uit Griekfche en Latynfche Schryveren brengt Gatacher, in zvn Boek de Styh Novi Tefiamenti, p. 87 fq. en Vorstius, de Latinitatejalfo fufpecta, cap. 12. p. 129. fqq. veele voorbeelden by. Lange en Feüerlein zyn van oordeel, dat Paulus de woorden , die hy hier bybrengt, uic Deut. XXV111 : 49 ontleend heeft. " Hier uit ziec men — „ voegt de laatscgemelde 'er by — dac vreemde taa- len ook wel een teken van Godts toorn kunnen wor„ den, wanneer Godt naamlyk iemand onder Men„ fchen laat vervallen, welker taaie hy niet vèrltaat." En Lange fchryft in zyn Pinkjter Programma van 1747 pag. 5 : non quidem negare posfumus, verba, fi non omnia, poliora tarnen £f pleraque reperiri in verfione LXX Interpretum Jesai^e XXVIII; 11, 12. Cum tarnen manifeftumfit, multa deësfe in verhis Je faire , quee in allegatione Paulifunt; cum Deut. XXVIII: 49 fimiliaver. ba legantur; cum tandem non infrequens fit in N. T. plurium Veteris Tefiamenti locorum conjunëtio; reEte ex bis colligimus, paulum maxime refpicere Deut. XXVIII: 49. Ziet hier thans, hoe wy meenen te kunnen bewyzen, dat Paulus hier op Jes. XXVIIf: 11 doelt. De Apostel kan het oog niec gehad hebben op Deut. XXVIII: 49, dewyl in die plaatze maar weinig ftaat van hec geen hy bybrengt. Dit zelfde moeten wy ook van de twee andere plaatzen, Jerem. V: 15 en Jes. XXXIII: 19 zeggen. Hier uit volgt derhalven, clat hy op Jes. XXVIII: n moet gedoeld hebben. Dit hebben ook de meefte Uitleggeren zoo begreepen, gelyk die dan het gevoelen is" van Chrysostomus , Erasmus, Zegerus, Beza, Hunnius, Estius, Seb. Schmidt, den Weimarfchen bybel, Millius,Gro. tius , Calovius, Vitringa , Surenhusen, Cleri. cus, Zeltner, Wolf, Bengel, Mosheim, en buiten twyfel van nog veele anderen. Hier by heeft men  aan de Corinthen. Hoofdjï. XIV: 20—22, 46$ men den zonderlingen misflag van Grotius te bcmerken, dewelke fchryft, dat Paulus deeze woorden niec uic de zeventig Overzetteren, maar uic de vercaalinge van Aquila, ontleend heeft; — En nochtans heeft Aquila zyne Overzetting eerft in de tweede eeuw vervaardigd. Men zie, hoe konftig Clericus zulk eenen grooven misflag verootfchuldige. Ik zal 'er de verklaaring van noch eenige andere Uitleggeren byvoegen,_ dewyl zy iets byzonders hebben. Beza fchryft: fi perfonce mutationem demas, duo duntaxat interfunt inter Hebraicam &? Grcecam interpretationem, non eam, qua nunc corruptisfima utimur, fed qua üfus est Paulus. Fateor, Paulum a plerisque HeIr mis interpretibus in eo disfentire. At mihi Pauli auctoritas pluris est, quam omnium Rabbinorum. Continent ista nm tam exprobrationem infantim Judcsorum, quam comminationem gravisfimam, qua fignificat Dominus, fe ulturum verbi fuicontemtum, ficut pree Mis Deut. XXVI li: 49, c? vaticinatus est etiam Jeremias V: 15, &? Ezgchiel III: 5, ficut denique re ipfa ultus est eos Dominus, cum captivi Babylona traherentur. Hinc vero Paulus reSte colligit, linguarum peregrinarum ufum, ita ut eo utebantur Corinthii, fignum esfe dejlinuturn , non iis, qui ere dunt, fed infidelibus, id est, malediclionis fignum, qua profanos Dominus ulcifteretur. Totum hoe: Et ita quoque me non exaudienc, additum est a Paulo ad illuflrandinn Prophetm locum, id est, ut confilium Dei exponat. Neque enim anxie folent Apostoli numerare fyllabas incitandi fcripturm testimoniis; ut qui funt eoderrt fpiritu prmditi, quo éf ipfi prophetm. Estius : citat Apostolus locum hunc; fenfum potius, quam verba, reddens. Nam £? verba tranfpofuit, &? perfonam mutavit; tertiam in primam. Senfus Apostoli est: Ego Dominus loquar populo huk Juddico variis & peregrinis linguis : jcilicet per Apostolos meos. Qy.od quidem prcecipue fuit impletum in die Pentecofies. Act. De Weimarfche Bybel: " Ik zal met andere lippen „ door zulke lieden, die eene vreemde en onbekende it taaie fpreeken , te weeten door de Babyloniers , „ fpree-  46"4 Verklaaring van den eerjlen Brief „fpreeken tot dit Volk, tot de Jooden; dewyl zymy. „ i,e Propheeten, die tot hem, op myn bevel, in „ eene bekende taaie gefproken , en hen tot boete „ vermaand hebben, niet hebben willen hooren; en „ zy zullen my cok zoo niet hooren, dat zy door deeze „ ttraffe zich tot boete zouden laaten leiden, fpreekt „ de Heer. " MrsHEiM, bl. 854 enz. " De woorden, op welke „ de Apostel doelt, ftaan Jes. XVlil: n, 12. De „ Apostel brengt meer den zin en de meening, dan „ de eigene woorden van den Propheet, by. Men zal niet wel kunnen loochenen, dat deeze woor„ den, in derzelver eerfte betekenisfe, op de Jooden ,, flaan, en dat de Propheet wil zeggen, dat Godt ,, dit hard en ongeloovig Volk eens, met eene geheel andere taaie, fcherper, heviger, en harder zal aan- fpreeken, en hen niet altoos flechts vermaanen, en ,, door beloften zoeken overtehaalen. — De A,, postel heeft het oog gehad op de geestlyke ver,, klaaring,- die de Jooiïfche geleerden van zynen tyd ,, aan deeze plaatze gaven, en deeze woorden dus in ,, dien zin bygebracht, waar in de Jooden dezelve in „ dien tyd gewoon waren op te vatten. " Het fpreeken in vreemde taaien is een wonderwerk , niet voor de geloot igen, maar voor de ongeloovigen. 'e« enf4iï-> è'iri is de bekende Hehr nismus, waar over Vorstius, cap. 36. p. 211, handelt. rv.aWoj betekent bet fpreeken in vreemde taaien', gelyk wy by vers 18 en 19 gezien hebben. Tyuiïn heeft Lutherus door een teken vertaald: maar, dat hy 'er een wonderwerk door verhaat, zien wy uit zyne kanttekening, in welkehy het een wonderwerk noemt. In den Weimarfchen Bybel wordt het ook een wonderwerk genaamd , gelyk mede by Zeltner cnlviosi-iEiM, Seb Schmidt noemt het, m zyne lJaraphrafis, fignvm n.iraculofum. 'ov T-U «V/Vai; vertaale ik: bet flrekt ten voor deele niet der ongeloovigen (p). Wy weetcn, dat Paulus dikwils (p) De Heer Heuman heeft hier. het een met het ander ver-  oiiVrff icgo/put-dart,, wanneer zy allen predikten, te weeten in hunne taaie. Dit moet men 'er in zyne ge-  aan êe Corinthen. Hmfdft. XIV: 13-—1$. tff gedachten byvoegen, dewyl hier van Menfchen seiproken wordt, die alles verftaan, wit in hunne taaie wordt voorgefteid. Ifc vertaale het woord *«*".!'.?, door prediken. Want voor eene geheele Gemeente eene heilige redevoering houden, noemt men prediken. JJat *e. vuï, **•« ver-' taaie ik: Godt is onder u. Zoo heeft Mosheim hec mede overgezet, gelyk ook Beausobre : parmi vmis. " Deus esfe dicitur, ubi maxime mira operatur (Godt *„ wordt gezegd daar te zyn, alwaar hy voornaamlyk  aan de Corinthen. Hoofdft. XIV: 26. 469 „ zyne wonderwerken verricht ") fchryft Grotius by deeze woorden. Hec eerfte ««/ ;W* heeft Millius uicgeftreeken. Dan Wolf wederlege hem bondig. Bengel verwerpc dit xui 'óvth ook in zynen Apparatus Criticus. Hy heeft het ook in zyne Hoogduitfche Overzetting van het Nieuwe Teftament weggela3ten. vers 26. Wat is 'er nu te doen, lieve Broeders ? ("Antwoord 0 'wanneer gy te zamen komt, en de eerfte onder u een lied beeft, (het welk hy wil voorzingen) de ande. re eene leere beejt voor te draagen, de derde met eene vreemde taaie aankomt, de vierde eene (Godtlyke) open. baaring, dt vyfde eene verklaaring der Heilige Schrift beeft voor teftellen; zoo laat alles flechts tot ftichting ge. febieden. r) «»» £",-<; wat is 'er nu te doen? Dat deeze uitdrukking dus vertaald moet worden, heb ikby vers 15 reeds getoond. Grotius en Estius vertaaien het ook: quid igiturfaciendum est? Wanneer gy te zamen komt en de eerfle of tweede &C. i**r« ipf,. Deeze manier van fpreeken is ons kap. li 12 ook voorgekomen, en ik heb aldaar het volgende, met Lutherus, de tweede, de derde, de vierde, moeten vertaaien. Luthfr hadt het derhalven hier ter plaatze ook dus bchooien over te zetten. Beza vertaalt het, mee den ouden Latynfchen Overzetter, verkeerd: quis que vestrum c-.ntiium babet £fc. Want hier kan niet van één' Menfeh gefproken worden, die dit alles doet, maar de Apostel fpreekt (gelyk men ook uit de volgende verfen zien kan)van veelen,waar van de één een geestlyk lied zingt , de ander eene vreemde taaie fpreekt, enz. En zoo hebben Estius, Lightfoot, Lange, Wolf, Mosheim, en de hraniche Overzetter te Mons hec ook begreepen. Grotius is van gedachte, dac iW»5 *>»r eene vraage is. Dan het is geenszins noodig, hier eene vraage ce veronderftellen. Lange heeft dit geheele vers zeer goeduitgelegd: " " ffimpr £y te zamm komt* ™° beeft een ie gelyk de ,i één dit, de ander iets anders van geestlyke gaaGS3 »i ven,  470 Verklaaring van den eerften Brief ven, Pfalmen, eenen lofzang, dien hy uit ingee. ,, ving van den H. Geest gemaakt heeft; een ander ,, beejt eens leere, en ftelt deeze of geene waarheid, „ die tot den grond, of de orde des heils behoort, „ voor; een ander fpreekt eene vreemde taaie ; een an. 9, der beeft eene openbaaring van onbekende, en toe„ komftige dingen; een ander heeft de uitlegging, zoo „ van het geen hy zelf, of een ander in vreemde taa„ Jen heeft voorgefteid, als van deeze of geene duis„ tere plaatzen van het Oude Testament, " t)«rj 27, 28, 29, 30, 3r, 32, 33. Wanneer iemand in eene vreemde taaie fpreekt, het welk twee of ten bocgiten drie moogen doen, en wel de één naa den enderen, moet (altoos) één, het geen zy zeggen, uitleg* gen. Maar 'er is geen Uitlegger (Tolk), zoo zwyge by in de Gemeente, en fpreeke f echts voor zicb zeiven en tot Godt. Maar van de Scbriftuitleggeren moogen twee of drie (naa elkandcren) fpreeken, en de andere ?noogen bet leoordeelen. Maar by aldien eenen anderen, die daar by zit, iets geopenbaard wordt, zwyge de eerjle. Wantgy Jiunt allen naa eikanderen onderwyzen, op dat allen moo. gen leeren, en allen vermaand worden. En iemand die predikt, behoort zicb aan eenen anderen prediker te on. derwerpen. Want Godt is geen Godt van wanorde, maar des Vredes, gelyk in alle Gemeentens der heiligen. De Christenen kwamen toen noch niet in groote Kerken by eikanderen, maar in middelmaacig groote vertrekken, in welke alle aanweezenden konden hooren , wat 'er uit Godts woord voorgefteid wierdt. Daar gebeurde het dan dikwils, dat iemand, die de gaave bezat, van in vreemde taaien te fpreeken, opitondt, en Godt in zulk eene vreemde taaie prees, of een lied in dezelve zong. Paolus keurt dit niet af. Alleenlyk wil hy, dat dit nietmeer, dan ten hoogften drie zullen doen, ten einde ook aan anderen tyd te geeven, om de Gemeerite met eene redevoeringe, of een gezang te ftichten. Dan, dewyl 'er veelen in de Gemeentewaren, die geene vreemde taaie verftonéea, wilby, dat'er altoos iemand zyn zal, die het geen ,  aan de Corinthen. Hoofdft. XIV: 27—33. 47r geen dus gefproken worde, in de Griekfche taaie, die te Corinthe gebruiklyk was, herhaalt, ten einde zy, die in vreemde taaien onbedreeven waren, het geen in dezelve gefproken was, zouden kunnen verftaan, en 'er tot hunne ftichting gebruik van maaken. De Apostel wil verder, dat zy , die in vreemde taaien willen fpreeken of zingen, het niet allen te gelyk zullen doen , gelyk misfehien dikwils gefchied was, maar dat de één zal beginnen, naa dat de ander heeftopgehouden. Want wie ziet niet, dat het vol. ftrekt nutloos, ja dwaas is, als 'er twee, of wel drie, te gelyk fpreeken. vEiTi betekent hier niet Jive, zoo als Bengel het vertaalt, maar wanneer, gelyk het kap. Xll: 26 tweemaaien voorkomt. Kar*' «Va vertaale ik: altoos twee. Particula xxr-i distrïbutionem infert —— fchryft Wolf. By het woord ?efis is iuxUtmtm, zy moogen fpreeken , loquantur, uitgelaacen. Dewyl het woord reeds voor af gaat, begreep Paulos, dat men het 'er hier van zelf wel zoude invoegen. Besgel voegt 'er loquantur ia. Zeltner, zoo als ik, het woord doen —zy moogen bet doen. In den Hollandfchen Bybel leest men: dat bet door twee of drie gefebiede ——by Erasmus en Beza: per binos aut ad plurimum ternos fiat. ( h: ■ 'Ata, filgdi betekent: de één naa den anderen. Dus leest men ook in den Weimarfchen Bybel. By Zeltner: de één om den anderen — by Lutherus: eins urn* an&cr.—- Erasmus, Beza, Estius, en Glsssius : vicisfim, feu per vices (by beurten) by Grotius: non fimül, fed fuo quisque ordi-ie (niet te gelyk, maar ieder op zyne beurt) by Bengel: divifis temporibus, vel etiam locis (op onderfcheidene tyden, of ook opv verfchillende plaatzen) : dit iaatfte hadt hy 'er niec behooren by te voegen, als hec welk hier niet kan be i doeld zyn. Maar is 'er geen Ui'legger, ?*» ?« *V £ JisjMwaWe» De oude Latynfche Overzetting is dubbelzinnig: fi autem non fuerit interpres. Dit kan naamlyk betekenen zo 'er geen uitlegger is; maar ook: indien by geen G g 4 uit.  472 Verklaaring van den eerjlen Brief uitlegger is. Luther heefc hec laatfte, het geen de rechce meening van Paulus niet is, en de Latynfche Overzetter ook niet bedoeld heefc, gekoozen. EsTius, Grotius , Hammond , Hedinger , Lange , Bengel, en de Franfche Overzetter te Mons, vertaaleu het ook: maar zo 'er geen uitlegger is. En in T<» , op dat zy allen vermaand worden. Dus verftaat het ook Esticts en Mosheim, en de oude Latynfche Overzetter (?). Daarentegen by Beza , en in den Hollandfchen bybel wordt het vertaald: op dat zy getroon worden. Want *«i»x«\iu be. tekent niet alleen vermaanen, maar ook troosten. Be* za is van oordeel, dat de ééne Overzetting even zoo waarfchynlyk is als de andere. En iemand die predikt, behoort zicb aan eenen anderen Prediker te onderwerpen (un& tin gjrc&tgcr gicfct Scm an&cr» ÈiHiflOp deeze wyze vertaale ik de woorden: xai itvivftx-m irgo-fnru- -rge^gncif i-xom gelyk men aldarfr in alle oude Handfchriften leest. Men zie myne aantekening op die plaatze. En Priscuinus fchryft ook, lib. VIII, p. 129 (editionis Colonienfis van 1528 in fo.) ; Horto pro hortor dixcrunt veteres, & largio , pro larsiar, & confolo pro confolor &c.  aan de Corinthen. Hoofd. XIV: 27—33. 477 ,, gefield hebben, aan het oordeel van andere Leer. ,, aaren onderwerpen , en, zo zy gedwaald mochten „ hebben, van hun gevoelen afftappen." Wolf en Zeltner verklaaren het eenigzins anders. De eerste propbetce alii aliis ita fe fubjicere debent, at non prins dicendi £? fcripturam interpretandi munere piu hlice fungantur, quam alter, in eo occupatus, dicendi fi. nemfecerit (zy moeten zich aan eikanderen op zoodanig eene wyze onderwerpen , dat zy niet eer beginnen te onderwyzen en de Schrift openlyk uitteleggen, voor dac een ander , die daar mede bezig is , heeft opgehouden te fpreeken.) En Zeltner: " Zy, die „ de Schrift verklaaren, moeten eikanderen niet in „ derede vallen, maar in eene behoorlykeorde ach„ ter eikanderen fpreeken en leeren." Dus verklaart Hedinger het ook. De rechte betekenis van deeze woorden komt dan hier op uit: " geen Leeraar be,, hoort zyne verklaaring der Heilige Schrift hardnek„ kig te verdedigen, maar voor hem, die dezelvebe„ ter verklaart, gaerne te wyken, en zyne verklaa„ ring aan te neemen. " Met de overzettinge van Lutherus: de geesten der Propheeten zyn den Propheeten onderdaanig , komt die van den Hollandfchen Bybel overéén, met dat onderfcheid alleenlyk, dat men in denzelven onderworpen leest, in plaatze van onderdaanig. Het eerfle woord van dit vers, vertaaien Grotius en Estius te recht, door nam, want. Ik heb het in de gcwoone betekenisfe van en, om geene andere rede, dan om geene drie verfen achter eikanderen met want te laaten beginnen, het welk onaangenaam voor het oor is. • Ik heb de Uitleggeren, dewelken hier aan eigenlyk gezegde, en onmiddelbaar verlichte, Propheeten den. ken , niet aangehaald , dewyl zy het fpoor byher zyn. Godt is geen Godt van wanorde, maar des Fredens, gelyk in alle Gemeentens der heiligen. Beza vertaale het: non est imompofiti flatus feu tumultualionis autor Deus. Het woord autor heeft men ook in den Engel- fchen  é."i2 Verklaaring van den eerflen Brief fchen Bybel overgenomen : God is not the author of co ftifiomi. Estius cn Calovius vertaaien het: Deus non est autor contentionis fif confujionisi fed pacis. Door Lutherus, en in den Hollandfchen Bybel. ishct vertaald: Godt is niet een Godt der-wanorde, in de Franje e Overzettinge, te Mons uitgegeeven, leest men iflsgelyksr desordre; maar by Beausobre: confufion; — Het woord t&k*n*U komt 2 Cor. XII; 20, en Jac. III: 16 ook voor. Op de laatstgemclde plaatze Leeft Lutherus het ook door wanorde vertaald. Lange maakt hier by eene zeer gepaste aanmerking. Eigenlyk—zegt hy— behoorde 'er gezegd te zyn: Giodt is geen Godt der wanorde, maar der orde: dan dewyl vrede tegen wanorde wordt ovcrgeiteid , wordt caar door te kennen gegeeven, dat, waar ordeis, ook Vtede plaats heeft; en daarentegen dat onrust gevonden w ,-rdt, daar wanorde huisvest. De verklaaring van Mosheim is mede niet kwaalyk uitgevallen: " ,, Godt is geen Godt der wanorde en der'twist, maar een Goot der orde en des Vredes. " Hy is van oordeel , dat de Apostel, volgens zyne gewoonlyke kortheid, aan beide kanten iets in zyne gedachten gehouden heeft, dewyl hy begreep, dat men het hgtiyk zoude kunnen güfen. Gelyk in alle Gemeentens der heiligen, «5 ë» t«~j t'xx.\>)irU,t ra. dyim. Sommige Uitleggeren zyn van gevoelen, dat hier iets ontbreekt, het welk ingevuld moet worden. De oudeLat\n|che Overzetter fchryft: ficut & in omnibus ecclefiis fantlorum doceo (gelyk ik ook i-n alle Gemeentens der heiligen onderwyze). De Franfche Overzetter te Mons heeft hem gevolgd: êf c' est ce que f erfeigne dans toutes les Eglifes des faints. Dan deeze invulling behaa?,tmy niet, daar het woord, ik leere, noch in den Griekfchen Text, noch in de Syrifche Overzettinge gevonden wordt. Beza fchryft: fubaudiendum est: ut apparet in omni-» bus e clefus. In den Weimarfchen Bybel leest men dus: ''. gelyk het in alle Gemeentens der Heiligen ,, plaats vindt, zoo is het billvk, dat gy u insgelyks 3, naar deeze orde fchikt." Estius is ook van oordcel ,  aan de Corinthen. Hoofdjl. XIV: 34—•36'. 479 deel, dac hec gezegde van Paulus op deeze wyze behoore ingevuld te worden. Mosheim is van begrip, dac men achcer het woord üeims een punStum moet ftellen, en hec volgende als eene korte (telling aanmerken, die zoo veel betekent , als: zoo bandek men in alle Gemeentens. Hy vaart voort, en zege: " De ,, Grieken zoo wel, als de Lacynen , fpreeken op „ deeze wyze. In het Latyn is men gewoon te zeg„ gen : fic ubique terrarum , of fic omnibus in locis, „ zonder 'er het woord agitur of fit by te voegen." Dan alle cleeze moeyte hadt men kunnen fpaareu: men befchouwe deeze plaatze üechts met behoorlyke oplettendheid, en men zal bevinden, dat 'er mets aan ontbreekt. vers 34, 35, 36. Uwe Vrouwen moeten inde Gemeente zwygen. Want bet is haar niet veroorloofd ge~. worden te onderwyzen; maar zy moeten onderdaanig zyn, gelyk ook de Wet zegt. Maar willen zy iets leeren, dan moogen zy te buis haare Mannen vraagen. Want bet betaamt de Vrouwen niet, in de Gemeente te fpreeken. Of is het woord van Godt van u (in de geheele waereld} uitgegaan ? Of is bet tot u allen gekomen ? Beza verhaak , dac in het vermaard M. S. S. Claromont: terftond op hec voorgaande vers heC36, 37, 38, 39 vers volgt, en naderhand eerst vers 34 en 35. Et ita eerte -— fchryft hy —— melius ista videntur cobcerere. Millius heefc noch een dergelykHandfchrift bygebracht, en Koster en Wetstein ieder noch een ander. Intusfehen vindt men evenwel in de meeste Handfchriften deeze verfen in dezelfde orde, waar in zy in de tegenwoordige Uitgaaven voorkomen ; en uit myne verklaaring , die ook de andere Uitleggeren geeven, zal blyken, dat deeze fchikking de beste is. Uwe Vrouwen moeten in de Gemeente zwygen. Eigenlyk : e'v t»7s -\xx>itrl-eis , in de Gemeentens. En dus heeft men het ook in den Hollandfchen Bybel overgezet. Intusfchen heeft Luther het ook niet kwaalyk vertaald: in de Gemeente. Want Paulus fchryft zelf, in het volgend vers: h rn i*.*MfcdTM, probibentium contrabere matrimonium, cif Qjubentium) abfiinere a cibis. Id onzen tegenwoordigen Text heeft Beza het dus vertaald: fed oportet, ut fubditce fint. In den Hollandfchen Bybel leest men ook: maar bet is baar bevolen, onderdaanig te zyn. Zy moeten (haaren Mannen) onderdaanig zyn, gelyk ook de Wet zegt. Deeze Wet vindt men Gen. III: 16, alwaar wy leezen: de Man zal zyner Vrouwe Heer zyn. Braun begaat eenen grooten misfl'g, wanneer hy in zyne SeleÈba Sacra, pag. 6\ fchryfr, dat Moses geene Wet gegeeven heeft, waar in hy beveelt, dat de Vrouwen in de Gemeente zullen zwygen; en hier uit het gevolg trekt, dat de Apostel op de Joodfche overleveringen het oog moet gehad hebben. Nu is het waar, dat in de Synagogen geene Vrouw mocht onderwyzen, gelyk Vitringa insgelyks, lib. III. de Synagoga Vetere, P. I. cap. 8. p. 724, heefc aangemerkt. Dan onze Apostel zegt niet, dat Moses aan de Vrouwen het openlyk onderwys verbooden beeft. Hy zegt alleen , dat 'er in de Wet van Moses ftaat, dat de Vrouwen aan haare Mannen onderdaanig en gehoorzaam moeten zyn. Maar willen zy iets leeren, dan mogen zy te buis haare Mannen vraagen, T»i, iïim fiïe«t heeft Lutherus te  aan de Corinthen. Hoofdjl. XIV": 33—-3y. 483 te recht haare Mannen vertaald. In den Hollandfchen Bybel, gelyk mede in de Overzettinge van Bengel, ftaat verkeerdlyk: haare eigene Mannen. Dat iht% zeer dikwils, niet proprius, zyn eige, maar futts, zyn, betekent, heb ik by Hand. 1: 25 en by Rom. Vlit: 32 getoond. De Vrouwen moeten haare Mannen te huis vraagen, zo 'er iets in de Predikatie geweesc is, het geen zy niet verftaan hebben. Wy befluiten hier uic, dat de Mannen toen gewoon waren, met de grootfte opmerkfaamheid toe te luisteren, ten einde in ftaat te zyn, om hunne Vrouwen te onderrichten aangaande het geen de Leeraar gezegd hadt. Hier door konden zy , geiyk Grotius heeft aangemerkt, de vraagen van hunne Vrouwen beantwoorden, of ook haar de voorgeftelde vraagftukken der Leeraaren, met de antwoorden, door dezelven daar op gegeeven, onder het oog brengen. Estius merkt aan , dat eene Vrouw ook wel eenen ongeloovigen Man konde hebben; in dit geval ftondt het haar vry, èenen anderen geoefenden Christen te vraagen, alleenlyk zorge draagende, datniet alleen haare kuifchheid niet in gevaar raakte , maar ook, om geene kwaade vermoedens te verwekken. Het betaamt de Vrotmien niet, in de Gemeente te [pree* ken, dat is, prediken. Paulus hadt dit reeds 'in het voorgaande vers gezegd. Het geen men wil , dat recht zal opgemerkt worden, is men gewoon twee of driemaalen te zeggen. Wy vinden een volmaakt gelykfoortig voorbeeld 1 Tim. II: 12, alwaar Paulus ook zegt: eener Vrouwe veroorloove ik niet, te onder-, wyzen, het geen hy daar in het onmiddelyk voorgaande vers ook reeds verbooden hadt. 'Ai * *\nvp*T'x's niet ten onrechte vertaald worden: of een ander geestlyk Menfeh, erkent Grotius ook, die het vertaalt: aut aliis donis fpüitus inftrutlus. In den Weimarfchen Bybel leest men ook zoo: of met andere gaaven van den Heiligen Geest vercierd. Hy erkenne, dat, bet geen ik u (thans) fchryve, des Heeren geboden zyn. Hy erkenne en oordeele. Wolf: ■pro explorattS hcec babeat. Mosheim: by oordeele, en beproeve, en keure ook goed. Want dit zyn niet zoo zeer myne, als des Heeren, geboden. Grotius : non mea Jponte boe dico, fed a Deo jusfus. De Weimarfche Bybel: " ik vordere niets van u, het geen Godt zelf „ niet in zyn woord van u vordert. " Is 'er iemand, die bet niet wil weeten (dat dit des Heeren geboden zyn) die zy 'er (voor zyne eige rekening) onweetend van. 'e< ft rU dytal, vertaale ik: die bet niet wil weeten. Wolf vertaalt het insgelyks: qui retliora edoceri non vult. Grotius: fi quis dicit,fe dulitara, an mibi hoe a Deo imperatum fit, is dubitet fane, fed fuo periculo. Nam fpreta autloritas Apostolica Deum babet vindicem. De verklaaring van Beza is zoo goed niet uitgevalJen: qui inter vos prceditus est intelligentia, is agnofcat, ea, quee dico, a Spiritu Dei proficisci, itaque bcecnostra fedulo obfervet. Qui vero ignarus esto, id est, banc fucm ignorantiam agnofcat, neque turbet ecclefiam, fed peritiorum juüicio acquiefcat; vel potius contemnitor, ut ftbi in fua ignorantia placeat. Estius: " Die niet wil gelooven, dat dit des Hee- ren gebod zy , dien denk ik, dat ik liever aan zich zeiven en zyne onkunde moet overlaaten, dan dat u ik  aan de Corinthen. Hoofd. XIV. 39, 40. 489- 9, ik langer met hem zoude twisten. " Deeze is ook de verklaaring van Mosheim: " die myne bevelen niec 9, voor Godtlyk wil erkennen, met dien zal ik my in „ geenen twist in laaten. " Bengel verklaart het op deeze wyze: " indien iemand dit niet weet, of veinst, „ het niet te weeten; om eenen zoodanigen kunnen 3, wy alles niet laaten vaaren. Zo men nen dus aan „ zichzelve overlaac, zullen zy eer wys worden, dan „ wanneer men hen, ondanks hen zelve, wil onderrichten. v In den Engelfchen Bybel is bet vertaald: laat hem onweetend zyn. Ik heb het overgezet: by zy 'er voor zyne eige rekening (tpn .tiw , fchryft hy: over het woord &a*v> heb ik by kap. XII: 31 reeds gefproken. Maar laat alles eerlyk en ordentlyk toegaan, gelyk Lutherus het vertaalt, die daar in de oude Latynfche Overzetting, waar in men honefle leest; gevolgd heeft, het welk ook in den Hollandfchen Bybel gefchied is. Maar Erasmus en Beza vertaaien het beter; derenter. Ook in den Engelfchen Bybel leest men: decently. Het betekent zoo veel, als fchryft Beza; en onze Apostel heeft ook kap. VII; *?5 en 36 de woorden tve-^ift», en d pen op, die de opgewekte lichaamen der recht. vacr-  492 Verklaaring van den eerjïen Brief „ vaerdigen zullen hebben. Echter fluit hy de algemeene opftanding niet uit. Men zie vers 21, 22.'' Gerdesius fchryft insgelyks in zyne eerste Difputatio isagogica, § 24: Paulus ne ullam quidem de impiorum refuireEtione mentionem facit per mum boe caput, fed de piorum folum, qui in Cbristo obdormierunt. Wy moeten ook nafpeuren, wie het geweest zyn , die de opftanding loochenden; te weeten, Christenen Heidenen, of Jooden. Hunnius verbeeldt zich, dat het Christenen geweest zyn, die zich door de dwaalgeesten, die men te Corinthe vondt, hadden laaten verleiden; en die de Apostel daarom in dit Hoofdftuk wederom, tot het rechte geloof poogde te brengen. v — Estius denkt insgelyks, dat het Christenen geweest zyn, welken, dewyl zy zich op de wysgeerte der Heidenen hadden toegelegd, het zwaar viel, de Opftanding der dooden te gelooven, als welke door alle wysgeeren voor onmooglyk gehouden wierdt. Calovius daarentegen is van oordeel, dat het geene Christenen geweest zyn. — Grotius denkt, dat 'er flechts weinigen in de Kerk van Corinthen met deeze dwaalinge befmet geweest zyn, en dat deeze, toe zy Christenen wierden, en intusfehen van het vooroordeel der Wysgeeren , dat de dooden nimmermeer opftaan , noch niet genoeg ontflagen waren, gedacht hebben, dat 'er flechts eene Geestlyke Opftanding zy. Dewyl nu , vaart hy voort, hier door de grond van den Christlyken Godtsdienst om verre geh.ald wierdt, oordeelde Paulus het noodig, dit gevoelen bondig te wederleggen. Mosheim is bl. 009 enz. van gedachten, dat het Christenen geweest zyn; en, daar de Gemeente te Co- n he uit Jooden en Heidenen beftondt , voorondeiftelt hy, dat de laatstgemelden (de Christenen uit de Heidenen) van hunne Wysgeeren gehoord hadden, dat 'er geene Opftandinge te wachten was; dat onder de Jooden , wel is waar, de Pharifeeuwen geloofden, dat de dooden zullen opftaan, maar de Sadduceeuwen het loochenden. Hy denkt dat het Esfenen geweest zyn, die het lichaam voor eenen onzuiveren kerker der  aan de Corinthen» Hoofdjl. XV: i , 2.." 493 der ziele hielden - en daarom niet konden gelooven, dac de ziele, ééns uit die gevangenisfe verlosc, wederom zoude genoodzaakc worden, daar in te gaan. Gerdesius wil, in zyne Disputatio prima isagogica, §13, niet gelooven, dat deeze lieden leden der Christlyke Gemeente te Corinthus geweest zyn ; maar hy begrypt alleenlyk, dat, onder de ingezetenen van die Stad, fommigen met de Sadduceeuwen , anderen met de Epicuristen , gedacht hebben, dat met dit leeven alles gedaan is. In myne aantekening op 2 Tim. II: 18 zal men breedvoerig beweezen vinden, dat deeze lieden , op welke de Apostel hier doelt, Sadduceeuwen geweest zyn, die, eerst tot den Christlyken Godtsdienst bekeerd, naderhand van denzelven wederom afvielen, cn tot hunne voorige onreinigheid wederkeeren. Maar ik herinn'ere u, en wil, dac gy ook herinnert en nadenkt. Dit byvoegfel maakt Hunnius ook : Velim, ut memineritis. De Apostel bedoelde hun eene groote dwaaling onder het oog te brengen, in welke fommigen onder hen £«»»( i> vers 12) wederom gevallen waren, daar zy nochtans, coen zy Christenen wierden, van dezelve affland gedaan hadden. Daarom zegt hy hier: herinnert u toch, of gy noch de voorige Christenen zyt, die alle myne keringen als Godtlyk hebc aangenomen. ■—- Dat de twee eerste verfen by eikanderen behooren, en achter eVuWi een Comma moet gefield worden, zal niemand kunnen loochenen. r»»i£« ifu», betekent Gal. I: li: notum vobis facio, ik maake u bekend, ik doe u weeten. Te deezer plaatze is het door den ouden Latynfchen Overzetter, door Erasmus en Bengel, en in den Hollandfchen Bybel, dus vertaald. Dan deeze betekenis kan die uitdrukking hier niet hebben. Paulus maakt hun thans de Evangelifche leere niet eerst bekend, maar zy hadden dezelve , gelyk hy zelf zegt, reeds voor langen tyd als Godts woord aangenoomen. Beza vertaalt het: declaro vobis, dat is, gelyk hy het in zyne aanmerkinge verklaart, explicovobis, ik verklaa- ïe  ^94 Verklaaring van den êerften Brief re u het Evangelie. In den Engelfchen Bybel heeft men hem gevolgd ; J declare un.to jou. Dan ook deeze Overzetting voegt hier niet: immers verklaarde de Apostel bun thans'de leere van het Evangelio niet. De uitdrukking, y»»{i£«> »>», betekent hier zoo veel, als: ik breng het u wederom in bet geheugen, of, zoo als Llitherüs het vertaald heeft: ik berinnere u, in memoriam vobis revoco. Dus vertaalt het ook Vatablus , Hunnius, de Franfche OverzetcerteMons, Mosheim, Gerdesius, en de meeste andere Overzetters en Uitleggers. Chrysostomus , die het gebruik der fpreckwyze, yi»e.<£*" «?»• riet onbekend konde zyn, vertaalt het ook zoo: «» yv»?/£«» t« i'S-jj y»»*i», t'im i}( X^S-tii iftree-ot, ytvgi&i irdMt i!f fitiftt» ayiat. Oë- cumenius verklaart het woord y»»£i£» insgelyks door 'oiKjiA^n, het welk gy belt'aangenomen. GROTrus verklaart dit zeer goed: quad tanquam verum accepistis. 'ev J, *aj IsixciTi, in bet welk gy ook tot dus verve vast gejtaan bebt. Het preteritum «««« heeft dikwils de betekenis van het prcefens, gelyk Glassius, Can. 46 de Verbo, § 2, p. 882, -door veele voorbeelden toont. Het is hierom, dat de Oude Latynfche Overzetter, en met hem Lutherus , Erasmus, Beza en anderen , het door Jtalis, gy ftaat, vertaald hebben. Dan ik meene rede te hebben, om hier by de betekenis van den voorleden tyd te blyven. Want toen Paulus dit fchreef, konde hy tot de Corinthers niet zeggen: gy flaat nog vast. Immers waren 'er veelen onder hen, gelyk uit vers 12 en 29 blykt, die de leer van de Opftandinge der dooden niet meer vast hielden. Dit herinnerde zich Beza naderhand ook, waarom hy in zyne aanmerkinge fchreef, dat fr-ji»«rt zeer wel door Jtetistis konde vertaald worden , in deeze betekenisfe : in eo (id boe tempus constanter perfeve* raflis. Grotius vertaalt het ook zoo: in cujus doclri> nee profesfione tperftitistis haclenus pars maxima. BeauSoére heeft het"ook in den voorleden tyd vertaald: vous avez perfeveré. En zoo leest men ook by Mosheim, bl. 924: gy bebt bet tot dus verre behouden.  aan de Corinthen. Hoofdjl. XV: I, 2. 49$ Ai w xa) rageS-t, dcor fcer welk gy ook zalig wordt, te weeten , eens, naar dit leeven. Daarom hebben Grotius en Eeausobre het vertaald :' gy zult zulig worden. Calovios beftraft Grotius daarover, en fchryft, met Estius, dat de zaligheid der geloovigen reeds in dit leeven haaren aanvang neemt, en in het toekomstig leeven volmaakt wordt. Dan noch Grotius noch Beausobre hadden dit ontkend. Ti>i Xóya lvrtyyihHrdtA.ru óftïi , tl r.<*t(%nt. Men Ziet klaar, dat deeze woorden niet recht in orde ftaan, en op de volgende wyze moeten geleezen worden: k x«Tf£Srï , rut XÓya ivtiyytMrdfU,, 1/jlÏ>. ERASMUS en Grotius hebben deeze verzetting der woorden ook opgemerkt. Beza vertaalt het: quo fermone , maar verftaat 'er, gelyk hy in de aanmerkinge doet zien, doü rina door. Bengel vertaalt het: met welken grond. De eerste vertaaling is de beste, dewyl geene andere hier zoo goed ftrookt; alhoewel rh, xlyo, in deeze betekenisfe ongebruikiyk is. Even zoo on'gebruiklyk is de betekenis, waar in die uitdrukking Hand. X: 29 voorkomt, geevende daar zoo vee!, als waarom te kennen. Sghoettgen , 'aan wien Wolf zyne toeftemming geeft, is, in eene aanmerking op Lame. Bos de Eltipfibus Gmcis, p, 331, van gedachten, dat tin xoxv gebruikt wordt in plaatze van tVi rlu xiya. Maar zy bewyzen het beiden niet. 'e< xxtIx6it. Alle Overzetteren en Uitleggeren flechts éénen uitgezonderd, hebben dit tl door wanneer vertaald. Volgens deeze Overzettinge ontbreekt 'er iets achter de woorden: iu»^m, en dus het gezegde van den Apostel onvolledig. . Beza en Zelther zagen dit, en daar alle anderen het woord lv*yyi. im op x»r!Xtrs hadden betreklyk gemaakt, el x»Tt'%in «» ivuyytxi», , maakten zy betreklyk op yv»fi£«, en vertaalden dit woord declaro, op deeze wyze: declaro of explico vobis Euangelium, ik verklaare u het Evangelium. _ Dan het woord y»*?/£« heefc nergens deeze betekenis. De bekende Pfochenius poogde deeze zwaarigheid op eene andere wyze wegteneemen, en vertaald het § 94 dus: per quod etiam fi retinetis, quo Jer-  456 Verklaaring van den eerjïen Brief jermone vobis euangelizaverim , fervamini nifi frustrat credidistis. Dan ook op deeze wyze is 'er in aie woor. den geen behoorlyke famenhang. rvicn herinnerde zich niet, dat » ook an (of) bete. kent By aldien zy dit bedacht hadden, zouden zy het met my op deeze wyze vertaald hebben: ikberin» 72c) e u (en wil, dat gy u zelve ook te binnen zult brengen) of gy noch de voorgaande Christenen zyt, die de Opftanding van Christus, en ook die van alle waare Christenen , gelooft hebt. Dat nu hec woord tiookoj betekent, isniemandonbekend. Hand. XiX: 2, ftaat bet tweemaalen in deeze_ betekenisfe: tl KMvfia. ayiat ïxdjiitz sr>: tixb,' «uil, ii itisvfict «V<» *yln , i'xoütrec/Asv, an Spiritum SanEtum accepistis, post quam credidistis ? At Mi dixelunt ei: imo ne boe qaidem audivimus, an fit Spiritus Sanctus. Hand. VIIl: 22: mj»-««Vov, ei «<^;f9■^,,<^£I•«), c-ci, doe boete, of bet u misfehien mocht vergeeven worden. Deeze uitdrukking: « *e», of misfehien, komt Mark. XI: 13 en Hand. XVII: 27 ook voor. De Franfche Overzetter te Mons alleen heeft het ook door of vertaald: afin que vous voyez , fi vous l'avez retenu. Kartxtiv heb ik overgezet: bet vast houden. Zoo betekent Luk. VI il: 15: ™ **v», bet woord van Godt in zyn hart vast houden, en 1 Thess. V: 21 : «-« x«Ao» x«Ts'^siv, bet goede vast houden. In onzen Text bedoelt Lutherus het zelfde, wanneer hy het vertaalt: gy bebt bet Evangelium behouden. Ten zy dan — vaart Paulus yoort —^ dat gy te ver» geejs gelooviz waart geworden, f««! >' pi Imi «'*■««■■»'«•*« »«. De fpreekwyze : «W« h pi is by kap. XIV: $ reeds verklaard. Pfochenius brengt § 94 eene plaatze uit Lucianus by , waar in deeze drie woorden in 'die'zelfde betekenisfe voorkomen. 'e<«? betekent niec, zoo als PisTorHiLUS, § 87 denkt, onbedachtfaam, maar te vergeefs; en te vergeefs geloovig geworden zyn, wil zegden, gelyk Lange en Wolf het ook verftaan : van den Christlyken Godtsdienst wederom afgevallen zyn.  aan de Corinthen* Hoofdfl. XV: 3—7. 497 De meening van den Apostel in deeze woorden komc dan hier op-uit: " ik wil niet hoopeD, dat gy van ,, den Christlyken Godtsdienst wederom afgevallen „ zyt, dat gy dus te vergeefs Christenen zyt geworden, en de moeyce vruchtloos is, die ik heb aangewend, om u tot het Christendom te bekeeren." vers 3, 4» 5, 6, 7. Want ik heb u het eerst geleerd bet geen my ook geleerd is, dat Christus voor ome zonden geftorven is naar de Schrift, en dat by begraaven is, en dat by op den derden dag is opgewekt naar de Schrift, en dat by gezien is door Kephas, naderhand door de twaalven. Daar opis by door meer dan vyf honderd Broederen gezien opéén, maal; van dewelken de mees ten tot op dit uur nocb leeven; maar eenigen van dezelven zyn ontflaapen. Vervolgens is hy gezien door Jacobus; naderhand door alle de Apostelen. n«gÉï«i»* heeft Mosheim bl. 925 te recht vertaald : ik beb u geleerd. n»i*Sili,a1 betekent kap. XI: 23 en Kom. VI: 17 insgelyks leeren; en s-a»*'. hrn CoLOiS. II: t5, 2 Thess. 15 en ill 6 de leere. 'o »«) ««ft'/ajS»», het geen my ook geleerd is. Kap. XI: 23 leezen wy: a-«5e'Aa/3«» dni Kvglav, de Heer heeft my geleerd. Beza vertaalt het niet kwaad c accepi. Want Cicero fchryft insgelyks in zyne redevoeringe pro Aichia, cap. I, ab eo id accepi, by is bier in myn leermeester geweest. Dewyl Paolus fchryft» voegt Beza 'er by: a Cbristo videlicet, Gal. I: II» 12. Aldaar leert onze Apostel met duidelyke woorden, dat hy onmiddelyk door Christus zei ven onder» weezen was. Weshalven Estius, Calovius en Ger» desius ook van het zelfde gevoelen zyn, gelyk mede Gottfried Olearius in zyne verklaaring van vers 3—7 van dit Hoofdftuk die hy achter zynen Gommen* tarius over Matth/Eüs, p. 741 fqq.} § 24 gevoegd heeft. n^lSw* ittït h n-gJtón. Dit heeft Beza niet kwaad vertaald : in primis dat is , inter prima. De oude Latynfche Overzetter heefc bet ook zoo uitgedrukt» Wy zegsen in de Hoogduitfche taaie, zoo als men ook in de OverzcttiDge van Lutherus leest: itwSrterat FHI Deel. II (tet  498 , Verklaaring van den eerften Brief (ten eersten, of het eerst) gelyk het ook in den Hollandfchen Bybel dus vertaald is. Grotius verklaart het: inter prcecipua, quee credere debebatis. Zeltner, É-sïtüs, Calovius, lange en Gerdesius vatten het op dezelfde wyze op: de voornaamste Hoofdflukken des Geloofs beb ik u geleerd. • Christus'is voor onze zonden geftorven naar de Schrift. Hec geen in het M. Testament, Rom. IV: 24, Gal. I: 4. 1 Joh. II: 2, en op verfcheidene andere plaatzen geleerdt wordt, dat naamlyk Christus voor onze zonden moest fterven , hadden ook de Propheeten , welker Scr.riften hier door rdt ye*éf*s, naa drie dagen, heefc Olearius, in zyn aangehaalde werk, § X, enz. beweezen , dac hec in betekenisfe overéénkomt, geevende te kennen: op den derden dig. Hy is gezien door Kephas , naderhand door de tonaal, ven. Kephas is de Syrifche naam van den Apostel Petrus. De bekende Jefuict Harduinus, die V de laatste Verhandeling van zyne Opera Selecta beweerde , dat deeze Kephas niet de Apostel Petrus, maar een ander van dien naam geweesc is, is door van der Mark , m de twintigsce van zyne Disfertationes ad. iV. 1. , m 1721 uitgegeeven, § 5 tot'15, bondig weaenegd, gelyk mede door Deyling, T. II, Ob. ferv. Sacr. cap. XL V, § 6, fqq. Van der Mark wederlege insgelyks § 15 enz. die Uitleggeren , dewelken gelooven, dat hy één van de twee jongeren geweest is, aan welke Jesus op den weg na Emmaus veifcheen. Hy zelf is van oordeel, dat Christus, nas (s) Onder de plaatzen waar in' Jesus deeze byzonderheid voorfpelde, behoort vooral ook Ton. H:io geteld te worden, alwaar Christus, van zyn lichaam ipreekende, zeide: breekt deezen tempel, en in drie degen wil ik hem opicliten. Vertaa* (.ES. I i 2  500 Verklaaring van den eerfien Brief naa zyne Opftandinge, het allereerst aan Petrus verfcheenen is. Dat door de twaalven de Apostelen moeten verftaan worden, hoewel zy? federt den dood van Judas, den Verraader, niet!meer dan elf in getal waren, toont Glassius, p. 259 en 5*0. Dit is, fchryft hy, eene gewoone manier van fpreeken ,• zoo zegt men ook, de geheele raad is vergaderd, al is het, dat 'er twee of drie leden van denzelven niec verfcheenen zyn. Men zie hier over insgelyks Dillher zyne EleSta, l. I, c. 20. Van dewelken de meesten tot op dit uur noch leeven. UhUnvi of hec welk de Comparativus is , heb¬ ben Beza, Zeltner, en anderen, de meesten vertaald. Men ontmoet die woord in deeze becekenisfe ook kap. X: 5," en 2CoR. II: 6, en IX: 2. — MeW* betekent: zy leeven, gelyk Joh. XXI: 22. Veelen denken , dac men door Jacobus, van wien hier gefproken wordt, den Apostel Jacobus , de oud. /ie gebynaamd, te verftaan heeft. Mosheim twyfelt 'er geenzins aan, bl.929-- " Het is de Apostel JacoM Bus —■ fchryft hy — die naderhand de Gemeente „ te Jerufalem, als haar hoofd en voorftander, gere„ geerd heeft. Hand. XV.- 13. XXI: 18. Het is ten „ hoogsten waarfchynlyk — vaart hy voort — dat „ onze Verlosfer deezen zyne getuigen daarom inzon„ derheid verfcheenen is, ten einde hem te onderich„ ten , hoe hy de eerste Christelyke Gemeente te „ Jerufalem weiden en regeeren zoude." Hoe zeer hy dwaale, zullen wy wel ras zien. Ik heb in de Miscellanea Groningana, 1740, Tom, III, pag. 285 tot 310 eene opzetlyke Verhandeling ov> r het vyfde, zesde, en zevende vers van dit kapittel laaten drukken ,• waar van ik hier den korten inhoud zal meoeelen. § \ merke ik aan , dar noch Erasmus, noch Be. za, noch Gerhard, noch Grotius, noch Calixtus, noch Calovius, noch Clericus, noch Zeltner, noch Wolf , noch Gottfried Olearius by deeze drie verfen zich opgehouden hebben, maar dezelve  aan de Corinthen. Hoofd. XV: 3—7. 501 zelve met ftilzwygen voorbygegaan zyn ; als of alles in dezelve klaar en duidelyk, en nergens eenige de minste zwaarigheid te vinden ware. §■ 11 Vinde ik echter drie groote zwaarigheden Voor eerst: het geen de Evangelisten aangaande de Opftandinge van Christus verhaalen , daar van verhaalt Paulus hier niets; en integendeel hy verhaalt veel , het geen men by de Evangelisten niet vindt. Hy verhaalt inzonderheid, dat Christus zich, vóór zyne Hemelvaart, door vyf honderd jongeren op éénmaal heeft laaten zien. Deeze merkwaardige verichyning van Christus vinden wy by geenen Evangelist opgetekend. Ten tweeden: Paulus verhaalt, dat Christus aan den Apostel Jacobus in het byzonder verfcheenen is. Dan van deeze verfchyninge weeten de Evangelisten , allen té zamen, niets. Byaldien deeze verfchyning hun bekend geweest ware , hadden zy dezelve onmooglyk alle met ftilzwygen kunnen voorbygaan. Ten derden: dat Christus aan Thomas verfcheenen is, verhaalt Paulus ook niet, fchoon dit eene der merkwaardigfte verfchyningen van onzen Zaligmaaker moete geoordeeld worden. Welk een misbruik kunnen de vyanden der Heilige Schrift hier van maaken, en hoe zeer wenfchen vroo. me en geloovige zielen, dat deeze zwaarigheden moogen uit den weg geruimd worden. §. IIf. Ik hoope te toonen, dat deeze zwaarigheden niet onoverkomelyk zyn. Vooreerst merke ik aan, dat hec oogmerk van Paulus geweest is, a'leenJyk de Apostelen, als getuigen der Opftandinge van Christus, voorteftellen. Dit was het best eu allerfterkst betoog. Daarom maakte hy geen gewag van de Vrouwen, aan dewelken de Heer op den dag van zyne verryzenisfe verfcheenen was, zoo min a!s van de jongeren op den weg na Emmaus. De Apostelen waren de beste en geloofwaardigfte getuigen, welker getuignis van 's Heeren Opftandige onverwcrplyk was. Want by aldien Jesus in het graf gebleeven was, daar hy nochtans voorfpeid hadt, dat hy op den derden I i 3  J02 Verklaaring van den eerften Brief dag zoude opftaan, zouden de Apostelen hem vooreepen leugenaar en bedrieger, die zich valfchlyk voor den Messias uitgaf, gehouden hebben. Daarentegen nu houden zy hem, ook naa zynen dood (t), voor den waaren Messias, zy prediken openlyk, dat hy de Messias, en de Zoon van Godt is, zy bevlytigen zich , om ook anderen tot dit geloof te brengen. Daar zy nu door deeze leere zich van alle aardfche gelukzaligheid beroofden; daar zy zich, door dezelve, aan geduurige vervolgingen onderwierpen; daar zy eindeJyk, om deezer belydenisfe wille, den dood, en wel eenen zeer wreeden en fchandelyken dood , ondergaan hebben —— kan men dan noch twyfelen , of zy hunnen verreezen Meester wel gezien hebben ? Kan men dan noch twyfelen, of Jesus wel waarlykopgeftaan zy? Paulus brengt daarom, als getuigen der Opftandinge van Jesus, vooreerst den Apostel Petrus by vervolgens de Apostelen in tegenwoordigheid eener groote menigte van Broederen — daarnaa den Apos. tel Jacobus en eindelyk de Apostelen allen te zamen. . §. IV. Maar waarom beeft Paulus de verichyning van Christus aan den Apostel Thomas niet mede bygebracht, dewelke daarom te merkwaardiger was, dewyl onze Zaligmaaker hem daar door van zyn ongeloof geneezen heeft? Verder, waarom gaat hy de verfchyning van Christus by de Galikeifcbe zee met ftilzwygen voorby ? En eindelyk, hoe kan hy verhaalen , dat Jesus aan Jacobus verfcheenen is, daar met één Evangelist van deeze verfchvninge een woord fpreekt? Dan 'er is geene zwaarigheid. Ik zal middaeklaar toonen, dat Paulus deeze verfchyningen van Christus niet vergeeten heefc. §• V. ft> Wel te verftaan, federt zy door zyne Opftandinge en Hemelvaart van zyn Mesfiasfcbap op het nieuw waren overtuigd geworden. Dat dit de meening vnn den Heer Heuman is, kan men uit den famenhang genoeg opmaaken, ViRTAALER.  aan de Corinthen. Hoofdji. XV: 3—-7. 503 §, V. Wat die aan Petrus gefchiedt, aangaat, fommige Uitleggeren, onder welke Lange behoort, zyn van gedachten, dat Christus het eerst aan Petrus verlcheenen is , dewyl deeze zyn voornaamfte Apostel was; en dat hy met hem gefproken, en, daar hy wegens zyne verloochening van zynen Meeseer nog ren uiterften bedroefd was, getroost heeft. Dan ik heb by Luk. XXlV: 34 getoond, dac Jesus niet met Petrus gefproken heeft. Lukas zotue dit niet; ongemeld gelaaten hebben. Ik ben daarom van gevoelen, dat Petrus alleenlyk de genade ontfangen beefc, van Jesus met zyne oogen te moogen zien, en door dat middel van zyne Opftandinge ten vollen verzekerd te worden. Deeze gunst was voor Petrus voor die maal groot genoeg, en hy moest, wegens zyne voorige verloochening, van rechts wege , nog eenigea tyd op de mondlinge aanfpraak van Jesus wachcoa, die wv Joh. XXI: 15 enz. vinden opgetekend (v). §. VI. Thans kome ik toe de tweede verfchyni'ng van Christus, toen hy (vers 5) door de twaalven ge, zien werdt. Deeze befchryft Johannes, kap. XX: 19 enz. en Lukas XXIV: 36 enz. Paulus noemthen min ftjjsie»:, de twaalven, alhoewel de verraaderJudas , en de Apostel Thomas 'er niet by tegenwoordig waren. Dat die geene órgewoone manier van fpreeken is, hebben wy te vco en reeds gezien. Ik vqege 'er thans noch twee voorbeelden uit Valerius Maximus en Poly&nus by , door RurcERs, Var '. leSt. lib. I. cap. 8 pag. 23 ongetekend; en nog twee anderen, die Freinshemius , in zyn register op Cur. tius, onder het woord nunti us,, uic Curtiüs en Apollodorus bybrengt. Hier by komt nog, dat Livius, lib. lil. cap. 50, 51 cf 52 vau dsDecemvin fpreekt, (v) Ik zal h'er niet wederom herbaaien, dat ik in dit opzicht eenigszins van een ander gevoelen ben; men kan myne gisfing daaromtrent vinden in myne aantekening op Lux. XXlV; 34. Men zie insgelyks het geen ik by Jou, XIX: 25 heb aangetekend. Vertaaler. I i 4  jo4 Verklaaring van den eerften Brief fpreekt, alhoewel één van dezelven, te weeten Ap. bics, niet tegenwoordig was. Op dezelfde wyze noemde men te Rome zekeren rechtbank judicium cemum virale, daar dezelve nochtans uit honderd en vyf perfoonen beftondt. Zoo heeft Vossms ook aangemerkt (in zyne Harmonia Euangelica, lib. lil. cap. 4. §. 6. p. 395, dat Xenophon de dertig mannen te Athenen noch met dien naam noemt, daar hy reeds verhaald hadt, dat 'er een van dezelven vermoord was. §. VII. De derde verfchyning van Christus , toen hy (vers 6) door meer dan vyf honderd Broederen op éénmaal gezien werdt, was buiten twyfel zyne laatfte verfchyning, onmiddclyk voor zyne Hemelvaart. Want, by aldien Paulus eene andere verfchyning bedoelde , zouden de Evangelisten, ten minden één van dezelven, die ook befchreeven hebben- Deeze laatfte verfchyning, verhaalt Lukas ook, Hand. I; 12—15. Hy meldt naamlyk , dat met de Apostelen, die de Hemelvaart van Christus gezien hadden, veele Mannen en Vrouwen binnen Jerufalem gekomen zyn; omtrent honderd en twintig in getal. De anderen, die met deeze vyf honderd uitmaakten, begaven zich, buiten twyfel, ten deele na de nabuurige Stad Bethanien , ten deele na andere nabuurige plaatzen, alwaar zy woonden. Ik moet hier nog ééne aanmerking by voegen, te weeten dat Paulus van vyf honderd Broederen fpreekt, daar Lukas nochtans meldt, dat insgelyks veele Vrouwen de Hemelvaart van Jesus gezien hebben; volgens eene bekende manier van fpreeken in de fchriften van het Nieuwe Testament, in welke dikwils, onderden naam van Broederen, de Zusteren mede ingeflooten worden. Wanneer onze Apostel in zyne Brieven de Christenen dikwils met den naam van lieve Broeders aan fpreekt, kan men immers niet twyfelen, of hy hebbe de Christlyke Vrouwen insgelyks bedoeld, die door hem, zoo wel als de Mannen vermaand of beftraft , gepreezen of gelaakt worden. Op dezelfde wyze, wanneer hy Eph. VI: 5, Col. III: 22,enTiT, jl; 8 zegt; gy knechten zyt gehoorzaam uwen Heeren, wor-  aan de Corinthen. Hoofdjl. XV: 3—7. 50? worden onder den naam van Knechten deDienstnnag. den, en onder dien van Heeren de Vrouwen, mede jngeflüoten. Op dezelve wyze fpreekt Petrus, iPeir. II: 18. Hier moet ik ook nog eene dwaaling melden, die ik, in myne Latynfche Ver handeling*, pag. met Relano, Buddeus, Lenfant , en andere, begaan hebbe. Deeze waren van oordeel, dat Matth. XXVIII: 16 door het woord Galilcea niet het land, maar de O. lyfberg, moet verftaan worden. Dan D. Eichler, te Leipfig, heeft deeze dwaaling in eene opzetlyke Verhandeling, in den jaare 1737, bondig wederlegd, en inzonderheid getoond, dat de bewyzen van Harbuikus, waar mede hy dit gevoelen heeft zoeken te bevestigen, geenen den minften grond hebben. Men zie ook het geen ik by die plaatze vau Matth.eus aangetekend heb. §. VIII. Dewyl ik nu voldoende beweezen hebbe, dat Paolus vers 6 van de laatfte verfchyninge van Christus aan de vyf honderd Broederen fpreekt, zoo volgt, dat vers 7 , waar in nog van twee andere voorafgaande verfchyningen wordt gewag gemaakt, voor vers 6 behoort gefield te worden. Over deezen misflag van eenen Affchryver, dien naderhand andere gevolgd hebben, behoeven wy ons niet te verwonderen. Want beide deeze verfen beginnen met bet woord ïxtittt. Dat dit, te weeten de gelykluidende amvang van twee verfen, de oorzaak van veele dergelyke verplaatzingen is, is aan alle oordeelkundigen bekend, onder welke Muretus, Var. le£t. lib. XV. cap. 9, fchryft e Hac res innumerahilem'errorum copiam in omne fcriptoruni genus invev.it.[\ vers 7 naamlyk wordt van de verfchyninge van Christus aan Thomas, en diebydc Galïlasifchesee, gewag gemaakt. Van Thomas -— zegge ik. Want hy, die hier (agobus genaamd wordt, is niemand anders dan de Apostel Thomas. Zyn rechte naam was niet Thomas, maar Thomas heette, gelyk wy Joh. XI: 16, XX: 24 en XXI: 2, leezen: Tweeling. Dewyl nu onder de Apostelen reeds twee waren, die den lij . naam  506 Verklaaring van den eerjïen Brief naam Jacobus droegen, waar van de één Mark. XV: 4.0 fi.x=°i, de jonge ofjongfte, genaamd worde, noemde men den derden Jacobus , by zynen toenaam , Thomas. — Aan dit myn gevoelen geeft Gerdesius zyne toeftemming, niet flechts in de Mifcellanea Gro. ningana, T. UI. pag. 309, maar ook in zvn tweede Twistfchrift, ad 1 Cor. XV. §. 13 £ƒ 14,* Thans komen wy tot de tweede verfchyning van Christus, van dewelke vers 7 gewag gemaakt wordt, toen hy naamlyk door alle de Apostelen gezien werdt. Paulus bedoelt de verfchyning, waar van Joh. XXI gefproken wordt, toen Christus by de Galilsifche zee ten derdenmaale aan alle de Apostelen verfcheen, als welke nog allen tot hem kwamen. Men zoude my kunnen tegenwerpen, dat het wat al te ftout zy, deeze twee verfen zoo te verplaatzen. Dan Glassius zal in myne plaatze antwoorden, dewelke in zyne Pbilologia Sacra, lib. I. TraEt. II. Part. II. Se£t. II. cap. 10. p. 237, fchryft, dac 'er fom. tyds de grootfte noodzaaklykheid is, om een vervalfching (corruptioneni) van de woorden der Heilige Schrift te erkennen. Nu zeg ik noch niet ééns, dat onze Text vervalfcht is, maar maake flechts eeneverfehikking van deeze twee verfen, zonder één woord jn dezelve te veranderen. Glassius geeft ook zyne toeftemming aan het geen Beza by Hand. VII: 14 fchryft: Resipfa clamat,non uno loco temporis injuria — — menda queedam in facros libros imecta eife, quee viri eruditi partim animaiverterunt ê? emendarunt, partim posteris obfervanda & corrigenda reliquerunt, Ik voege 'er nog by, het geen Glasisus, pag. 237 fchryft. Ut unus vel alter lapillus in purum fontem incidens , ipfum impurum & contaminatum non ftatum reca.it; ita una &? altera vox mendofa fontis fcripturarum limpiaam pantatem haudquaquam infringit. Wy vinden deeze gepaste gelykenis (ac) noch tweemaalen , te (x) Ik twyfele zeer, of deeze gelykenis wel gepast genaamd  aan de Corinthen; Hoofdjl. XV: 8—11. 507 te'weeten pag. 77 en 114 in de Leipziger ukgaa. ve. Zoo heeft ook de beroemde Godtgeleerde, Ger. hard, geene zwaarigheid gemaakt, om in zynen Cum. menlarius 111 Genejin, by kap. XI, pag. 375 te beweeren, " dat Luk. III: 36 het woord Cainan, door 00„ achtfaamheid der Affchryveren, uic de Overzettinge der LXX ra ingefloopen." Zulk eene verplaatzing der verfen, als wy in dee. zen brief gevonden hebben, tot welke naamlyk ten zelfde begin van twee verfen aanleiding gegecvéa heeft, viucien wy ook Matth. XXIII: 13, 14. Die verfen beginnen beide met bet woord «««/. Hierdoor, dat zy in fommige oude Handfchriften verzet zyn, terwyl in anderen één van deeze beide verfen is weg gelaacen , gelyk Saubertus , in zyne varia leftionés Mattbcei, £."191, gelyk mede Millius en Wetstein bebben aangemerkt. Zoo ben ik ook, met de meesce Uiclcggeren, van gedachten, dac Hand. V, de woorden van vers 12: daar gefchiedden veele tekenen en wonderwerken door de Apostelen, met die van het vyfciende: zoo, dat zy de kranken op de ft'aaten uitdroegen , moeten verbonden worden. Gelyk ook de Heer Lindhammer deeze beide verfen, in zynen Commentarius, by elsanderen gevoegd heeft. En Lutherus fchryft by }oh. XVIII: 14; " Hier moest het 24. vers (taan. Maar het is ,, door de affchryveren verzet, gelyk dikwils ge- > „ beurt." Hoe veele Uitleggeren, zoo van onze, als van de Hervormde Kerke, aan Luther hunne toeftemming geeven, heb ik by die plaatze getoond. vers 8, 9, 10, 11. Onder allen ten laatsten ïs hy ook door my, als eene ontydige geboorte, gezien. Want ik naamd worden, kan, daar kleine Meertjes op zich zelve zoo weinig het water onrein maaken-, dat net daar door veel meer klaarer en zuiverer wordt; het welk men van de fouten, die de Affchryvers hier en daar in de Heilige Schrift begaan hebben, zekerlyk niet kan zeggen. Vertaaler.  5o8 Verklaaring van den eerflen Brief ik ben de geringste onder de Apostelen , als die ik niet waardig ben, een Apostel te beeten , dewyl ik de Gemeente Godts vervolgd bebbe. Maar door Godts genade ben ik, wat ik ben; en zyne genade, die by my bewee* zen beeft, is niet te vergeef;cb geweest, maar ik beb meer gearbeid, dan zy allen; boewei niet ik , maar de genade van Godt, dewelke by my geweest is. Het zy ik nu, cf geene, predike, zoo is dit onze prediking, en dit bebt gy ook geloovig aangenomen. Hy is door my , als eene ontydige geboorte, gezien. Grotius merkt met recht aan, dat deeze woorden dus behooren geleezen te worden : «fx&x , wv*«gs« ixigauxTi. Markus is in de 21 Disfertatie in zyne Sylloge Disfertationum in N. T. § XVI, p. 688, van oordeel, dat men de woorden.' tSmtii rü IxT^afuut by * of ?»« of fier» verftaan moet. Hy vertaalt het geyolgens op deeze wyze: Ulti'ho omnium etiam mibi vifus est tanquam abortime, hoe est, per abor. tionem, vel in fcf cum abortione (ten laatsten van allen is hy ook van my gezien, als door een miskraam, of in en met eene misgeboorte) , het geen hy meent , met de mcening van den Apostel best te ftrooken. En nu verklaart hy het op de volgende wyze: Significat Apostolus, vifum Jibi esfe Dominum non tantum prester omnem exfpeÉtationem, uti fic abortus obvenit mulieribus gravidis, mm tantum cum fummus terrore fcf externo periculo, fed 6? cum preditione uiteriorum confiliorum bostilium in Cbristum £f ecclefiam, precipue Damafcenam, que cenceperat & gejlabat quas impregnatus jecum, donec per perfecutionem oppmtunam quafi pdreret, & q«eper in exfpeftatum êf temficum Domini vifum ita fuere turbata fjf irrita fatïa, uti terrificus con'fpeBus folet a mulieribus gravidis fostnm conceptum Êf geflatum expellere per fequentem proxime qbortum', pau. lo ipfo a moliminibus fuis defiftere fic prorfus compulfo. Wolf wederlegt deeze verklaaring genoeg, wanneer hy van dezelve oordeelt, dat zy al ie verre gezocht is. Hy hadt 'er een fcherpcr oordeel over kunnen vellen,  aan de Corinthen. Hoofdft. XV: 8—n. 509 len, te weeten, dat deeze verklaaring volftrekt be- lachlyk is. Van der Mark heeft ook eene ongelukkige gisfing, wanneer hy p. 689 «Va-ff» in »V*ig l, wil veranderen. , £c zyn noch twee andere Oordeelkundigen (Critici) dewelken flechts beweezen hebben, datzy geene Oordeelkundigen zyn. De een is de geweeze Hoogleeraar in de Griekfche taaie te Bafel , Battierius , die Tom. VI, van de Bibliotb. Bremenfis, p. 99, in plaatze van >»"Urgd^n fchryft, Utgdpuct ren. De andere is de bekende Polycarpüs Leyser, Hoogleeraar in de Dichtkunde te Helmftad, dewelke in zyne Verhandeling , de noviter adornanda Novi Testamenti Gr osei edüione, die hy in 1723 uitgegeeven heeft, maar niet zeer wel is uitgevallen , deeze plaatze op dezelfde wyze verbetert. Hy is door my gezien, te weeten, met mynelichaamlyke oogen. De Apostel telt zich zeiven onder de geenen, die Christus naa zyne Opftandinge methchaamlyke oogen gezien hadden. Vooreerst noemt hy Petrus , naderhand alle de Apostelen , vervolgens vyfhonderd Broederen, en ten laasten — zegt hy is hy ook door my gezien. Blykt hier uit niet klaar genoeg, dat hy Jesus, op dezelfde wyze, gelyk de anderen, die hy noemt, moet gezien hebben, te wee-, ten met zyn lichaamlyke oogen? Hand. XXlh 14, 15 fchryft hy tweemaalen, dat hy Jesus niet alleen gehoord, maar ook gezien heeft. Hy fpreekt over zyne reize naar Damascus, als wanneer Christus hem bekeerde, en van eenen Saulus in Paulus veranderde. 1 Cor. I: 1 bewyst hy, daar door dat hy een Apostel was, dat Jesus hem op eene zichtbaare wyze moest verfcheenen zyn. Want de beroeping tot het Apostelampt moest onmiddelyk door Christus verricht worden. Ben ik niet een Apostel — roept hy uit heb ik niet Jefus Christus, onzen Heer, met myne oogen gezien? Zoo verhaalt Barnaeas ook, Hand. IX: 27, uit den mond van Paulus, dat hy den Heer gezien, en met hem gefproken heeft. En vers 17 van dat zelfde Hoofdftuk fpreekt Ananias den blin-  510 Verklaaring van den eerjlen Brief den Paolus op deeze wyze aan: de Heer heefc my gezonden, naamlyk 'fefus, dien gy op den weg (na Damascus) gezien hebt. En eindelyk Paulus zelf brengt kap. XXVi: 16, de volgende aanl'praak van Jesus aan htm by: tot dat einde ben i,* u zichtbaarlyk verJcheenen. Wclf erkent die ook en fchryft: Dum Petro Jaca'o fe j mi git Paulus, qui Cbristum ocuhs fuis videranty necesfe est, ut Mis eiiam bac inparte penitus fimilis credatur. Hy brengt ook, onder de Roomfcligezinde Schryvers, Lorünus — onder de Hervormden , Wirsius — onder die van onze Kerke Calovius, Hulseman , Olearius, en Aleth^eus i>y , dewelken dit kiaar beweezen hebben. Jk voege 'er Estius by, die dit breedvoerig aantoont, mitsgaders Mosheim en Gerdesius , Difp. II. §. 21. en 'Disp. III. §. 1. ,, Hoe konde Paulus — fchryft Mosheim, bl. ,, 932 — zyn getuigenis by dat der overige Aposce,, ien, dewelken Jesus werklyk en met hunne licb,, aamlvke oogen gezien hadden, voegen, byaldien „ hy hem flechts in den geest, en met de oogen van zyn gemoed, gezien hadt? Hy maakt geen het ,, minne onderfcheid tusfehen de verfchyning van Je,, sus aan hem, en alle de overige verfchyningen, van 3, dewelke hy gewag gemaakt hadt. Veel meergeeft hv, doordien, hy zonder eenig het minfte onder„ fcheid te maaken, van de verfchyningen fpreekt, ,, dewelken de Opftanding van Christus bewyzen, ,, te kennen, dat fy Christus, op dezelfde wy,, ze, als alle de andere Apostelen, gezien hadt. " Hoe groot is dan niet de dwaaling in welke MarkiUs gevallen is, toen hy beweerde, dat Paulus onzen Zaligmaaker r/eenszins met zyn lichaamlyke oogen gezien heeft. Hy vooronderftelt § III, dat Christus, die alleenlyk naar zyne Menfchlyke natuur kan gezien worden , altoos in den Hemel blvft. Hier uit trekt hy het befluit, dat Paulus Christus in een e.e/ichc (*'«_ (c(tcfi) heeft kunnen zien, gelyk Hand. XVIl>9cn XXII: 17. 18. — Hv is vervolgens § IV van oordeel, dat Christus zich ook door Paulus heefc kun- nen  aan de'Corinthen* Hoqfdjl. XV: 8—rr. 51 r nen laaten zien per fymbola Jeu Jigna vifibiUa, gelyk Godt en de Engelen zich dikwils door de Menichen hebben laaten zien. Dat Christus op dezelfde wy. ze heeft kunnen asfumerepicluram quaji fuam aliquam èximiani, zoo als hy zich uuJrukt pag 667, in ccefo terris propinquo, in qua Je Paulo repmjentaret. § V gelooft hy, dat Paulus , door eene onmiddelbaare kracht van Godt, in den Hemel kan gevoerd zyn, én aldaar Chrltus gezien hebben. § VI, dat het oog van Paulus door Godt derwyze kan gefcherpt zyn, dat hy in ftaat gefield wierdt, om in den Hemel, en aldaar Christus, te zien. Hy is, met Coccejus, van oordeel, dac Stephanus, Hand. Vil: 55, 56, op dezelfde wyze Christus gezien heeft. Men zoude kunnen zeggen — fchryft hy § VII — dat Christus , door van den Hemel neder te daalen, aan Paulus eene byzcndere eer heeft willen bewyzen. Hier op antwoordt hy, dat dit niet zoude voegen voor de Majefteit van Christus, en dat hy ook betuigd heeft, voor den jongllcn dag niet wederom op aarde te zullen verfchynen. Hy geeft dus vyf verfchillen- de wyzen op, op welke Paulus Christus heeft kunnen zien, zonder dat het noodig zyn zoude, aan te neemen, dat hy hem met zyne lichaamlyke oogen gezien heeft. Thans komen wy tot dc.benaaming, die de Apostel hier zich zeiven geeft, wanneer hy zich 'Ur^uft» neemt. Hesychius fchryft, dat e'xt^s* een dood, onvolóraage, kind betekent. Op dezelfde wyze noemt Theothylactus het: fcetum in utero, qui justum in. dementi Jut tempus non explevit, quem ejicit muiier. "EitTgtkiftx betekent hier niet abortus (een miskraam), maar het kind, het welk door een miskraam ter waereld komt. Daarom noemt Hesychius het ook: é*« fioxii ywxixrf, het geen de Vrouw uitwerpt. Hammond is van gevoelen, dat 'Urgapa een kind betekent, het welk niet zoo groot is, als een voldraage kind. Dan dit is geene befchryving van e'xrg»««; maar het is een natuurlyk gevolg, dat zulk een kind kleiner moet zyn. Lu-  512 Verklaaring van den eerjlen Brief Lutherus, dien de Hollandfche Overzetting, zoo wei als Lange en Bengel, gevolgd hebben, vertaale het: eene ontydige geboorte. Deeze Overzetting is zeer goed. Want abortus is, wanneer een kind eer ter waereld komt, dan het voldraagen is, of eer het tyd voor het zelve is, om gebooren te worden. Ik moet by deeze gelegenheid nog aanmerken , dat Simeon Siylites, die door zyne wonderlyke fchynheilige manier van leeven zoo bekend is (t>), zich zeiven in de Kerklyke Gefchiedenislen van Evagrius, hb. 11. cap. io, 'Urgupa. ,itov«^a» noemt. Buiten twyfel heeft hy daar door willen te kennen geeven, dat tusfehen den Apostel Paulus en hem eenige overeen!'omst gevonden wierdc. De vraage is nu, in welke betekenisfe Paulus zich zeiven eene ontydige geboorte, noeme. RoëLL brengt T. 1 van zynen Commentarius ovtr den Brief aan de Ephefers, ƒ>. 5*. § VI, drie redenen by, om v/elke Paulus zich met eene ontydige geboorte heeft kunnen vergelyken. Voor eerst, wegens zyne fchielyke bekeering, als mede wegens zyne fchielyke beroepingetot het Apostelampt, tot het welk hyniet, gelyk de andere Apostelen, door Christus was voorbereid. Ten tweeden, uit hoofde van zynen voorigen toeftand, in welken hy zoo weinig naar eenen Christen of eenen Apostel"geleek, als eene ontydige geboorte naar eenen Menfeh. Ten derden, omdat hy aan alle wysheid en alle deugden gebrek hadt, eer hy door den Heiligen Geest verlicht en geheiligd wierdt ; gelyk een ontydig geboore kind geen verhand of rede heeft. RoëLL keurt geen van deeze drie opgegeevene ver- klaa- (V) Een dweeper van de vyfde eeuw, die, onder andere dwaasheden, een pylaar of kolom van 40 ellen hoog. en niet meer dan twee in den omtrek liet bouwen , waar aan hy zich met eene yzere ketting van 20 ellen lang vast maakte, en waar op hy den tyd van 30 jaaren doorbracht. Men kan een breed vei haal van zyn leeven vinden by Joecher, in zyn Lexicon. Vertaaler.  aan de Corinthen. Hoofdfi. XV: 8—ir. klaaringen goed, en verwerpt ook geene van dezel. ven, maar laat het aan het onderzoek van anderen over. De eerfte van deeze verklaaringen behaagt het meest aan Gerdesius, Disp. II. § 20, te weeten, dat Paulus, wanneer hy zich eene ontydige geboorte noemt, op zyne fchielyke bekeering duelt, dewelke inopina» to abortui (aan eenen onverwachtcn miskraam) gelyk was. De Uitleggeren, die de tweede verklaaringen van RoëLL aanneemen, worden door van der Mark, § 13 en 14 wederlegd. Van die gevoelen is, onder anderen, Theodoritus: Abostivo bomini — fchryft hy — fe comparat Paulus, qui in hominum catalogo non jecenfetur , dat is, die voor geenen Menfeh gehouden wordt. De derde verklaaring van RoëLL vindt men ook in den Weimarfchen bybel: " hy noemt zich een •„ abortus, met betrekkinge tot zynen toeftand voor zyne bekeeringe. " Zeltner verklaart het ook zoo: "met deeze benaaminge doelt Paulus daarop, „ dat, noch nauwlyks het begin der bekeeringe en „ herfcheppinge tót eenen nieuwen Menfeh in hem ,, gemaakt was. " Van der Mark wederlegt, § 12, die Uitleggeren, dewelken van begrip zyn, dat Paulus op zyne laate beroeping tot het Apostelampt doelt, en § ij Grotius en Aretius, die van oordeel waren, dat de Apostel het oog heeft op zyne bekeering op den weg na Damlskus. Volgens myn gevoelen bedoelt Paulus , wanneer hy zich met eene ontydige geboorte vergelykt, te leeren, dat hy waardig was, om weg geworpen te worden , gelyk men een miskraam weg werpt, en by gevolg, dat hy niet verdiend hadt, tot het Apostelampt beroepen te worden; gelyk hy in het volgend vers zich zeiven verklaart. Plier mede Hemt ook de verklaaring van Estius overéén : Abortivum fe vocat, velut ad ortum intempestivus, adeoque imperfectus. Quare bac imperfecli ratione 05 betekent insgelyks Matth. III: n dignus (waardig); gelyk mede Luk. III: 16, en VII: 6. Te deezer laatfte plaatze zegt de Hoofdman van Capernaum tor Christus : Heer! ik ben niet waardig, (<««/= 0 ^t gy onder myn Hak komt. , Ik. benniet waardig, een Apostel te beeten, of genaamd te  aan de Corinthen. Hoofdfl. XV: 8—ir. 515 te worden, K*xtï&«i. Dit woord betekent ook zyn, Matth. V: 9: zalig zyn de vreedzaamen; want zy zullen kinderen van Godt genaamd worden, dar is, zyn; en vers 19: hy zal de kleinfte zyn («a^Vst*,) ia hst Hemehyk by zal groot zyn in bet Hemelryk, f*i,«t k/^Vira;. Glassius brengt, Can. 16 de verbi, § 1, p. 790, meer foortgelyke voorbeelden by, zoo uit bet Oude, als uit het Nieuwe Testament, en nog andere kan men vinden by Vorstigs in zyn Boek de Hebraismis N. T. cap. V. pag. 124 fq. De woorden, van dewelke wy thans fpreeken , kunnen derhalven ook op deeze wyze vertaald worden: ik benniet waardig om een Apostel te zyn. Door Godts genade ben ik, wat ik ben, te weeten, een Apostel. Want dit was hy , toen hy dit fchreef; en dus verklaaren het ook Estius, Seb. Schmidt, Bengel, Mosheim, en anderen. x»'f»*. Bengel vertaalt dit op eene vreemde wyze: " zy is niet ledig (met ledige handen) vertrok„ ken. " De Franfche Overzetter te Mons: n'a point ete fterile. Beter wordt het in den Weimarfchen Bybel, gelyk mede by Grotius, Lange, en Mosheim vertaald, of verklaard: z;y is niet zonder vrucht en kraebtdaadige uitwerkinge geweest. Ik heb meer gearbeid, den alle de andere Apostelen. Zoo fchryft Paulus ook 1 Cor. XI: 53: ik heb me r gearbeid, dan anderen. Irenaïus verklaart cïïz. lib. IV. cap. 41, op deeze wyze: " Paulus heeft meer K k 2 . „ ge.  516 • Verklaaring van den eerflen'Brief gearbeid, dan de andere Apostelen. Want deeze " bekeerden de Jooden; maar Paulus was door Godt \\ verkooren, om de Heidenen te bekeeren. Het eer«, fte was eene gemaklyke zaak. Want de Jooden na- men Moses en de Propheeten aan, en konden dus „ ligtlyk tot overtuiging gebracht worden, datjEsus „ de Messias, en Godts Zoonis. De Jooden hiel„ den overfpel, diefftal, enz. voor zonde. Wantzy „ hadden ten deezen aanziene Godts uitdruklyke yer„ boden. Daarentegen, het valt zwaar, deD Heide„ nen te bewyzen, dat Godt eenen Zoon heeft, dat „ hy detzen Zoon Menfeh heeft laaten worden, en „ wat van dien aart mr-er in de Christlyke Kerke ge- leerd worot. " — Deeze befpiegeling van Iren^eus is niet kwaad, wanneer zy verder wordt opgehelderd. Men kan 'er by voegen: dat Paulus verder in de waereld heeft omgereist, dan de andere Apostelen. l\ heb fchryft hy Rom. XV: 19 — van Jerufa. lem af, en rondom, tot illyrien toe, bet Evangelie van Christus ryklyk gepredikt. Nochtans niet ik — vaart Paulus voort — maar de genade van Godt, dtvoelke by my geweest is. . Dat het roemen niet altoos zondig is, heb ik by Rom. XI: 14 getoond. Hier ter plaatze mydt de Apostel zelfs den fchyn van zich zeiven te roemen, betuigende dat al den arbeid, door hem tot uitbreiding der Kerke verricht , Godt door hem gedaan hadt. Het zy nu, dat ik, of zy, prediken, zoo is dit onze prediking, en dit bebt gv ook geloovig aangenomen, "eits iyu , ïwfuSm vertaalt Beza verkeerdlyk: 6? ego, 8* HU. "ent, dat is, de vergeeving van zonden, te verwerven; maar hy heeft hem ook wederom opgewekt, dewyl door deeze opwekking moest beweezen worden , dat wy door den dood van Jesus met hem verzoend , en dus rechtvaerdig gemaakt zyn. Want by aldien hy niet wederom opgeftaan was, zoude hy zich immers valfchlyk voor Godts Zoon'uitgegeeven hebben , dewyl Godt zynen Zoon niet in den dood kan laaten; en 1 ygevolg zouden wy, door zynen dood, niet met Godt hebben kunnen veezoend worden. Si refufcitatus esje negi.tur Christus —— fchryft Hunnius by dit vers » boe ipfo innuitur, Cbristum neque mortem, neque peccatum vicisfe, fed ab iis pot'us •victunt & fuperatum esfe. Ouamobrem neque fruStus refurreclionis ipfius, justitia nimirum vita, quicquam ad nos pertineret, fi Christus non refurrexisfet. Zeltner: " gy zyt nu niet meer in uwe zonden. i} Want door de Opftanding van Christus is geblee» ken, dat Godt zyne genoegdoening heeft aange- „ no- (z) Men kan deeze , en meer andere byzonderheden, nopens dien zonderlingen Man , insgelyks vinden by Joe■cher in zyn Lexicon der Geleerden. Vertaaler.  524 Verklaaring van den eerflen Brief „ nomen , voor zoo verre hy den borg ontfiaagen „ heeft; om welke rede ook deeze zyne opwekking „ doorgaans den Vader, als den Rechter, worde toegefebreeven." Mosheim verklaart het ook zoo, bl. 943- En bygevolg- zyn zy ook , die in Christus ontjlaapen zyn, venoore'n. Dit vloeyt uit het voorgaande. Want by aldien zy, die in de dagen van het Oude Testament, en ook in die van het Nieuwe, voor de Op. ftandinge van Christus , in hec geloof aan hem en op zyne verdienste geftorven zyn, de vergiffenis van hunne zonden niet verkreegen, hebben, en dus nog zondaaren en onder Godts toorn zyn, zoo hebben zy zich immers in hunne hoop bedroogen , en bevinden zich in de plaatze der verdoemenisfe. — Weimarfche Bybel: " Dewyl zy hunne gerechtigheid en za„ ligheid in den gekruisten en verreezen Jesus ge„ zocht hebben, hebben zy dezelve niet kunnendeel- achtig worden , by aldien Christus niet opge„ ft.aan is.'' Grotius maakt «'» TgtrS betreklyk tot «v«A«»r«, en vertaalt het: propter Cbristum, id est, Euangelii eaufa . tnortem ohierunt, ut Stepbams & alii. Beza is insgelyks van oordeel, dat men het beter kan vertaaien : propter Cbristum. Dan zy hebben het woord niet recht befchouwd. Het zelve betekent niet mortui funt, maar perierant, zy zyn verlooren gega ih of verdoem ' geworden. Estius cn Calovius zyn van gevoelen, dat de woorden: zy, die in Chrvtus ontjlaapen zyn, op deeze wyze behooren verklaard te worden : de geenen, di in Christus geftorven zyn in de zekere boop der Op. ftandinge, en dié voy daarom Cbistenen noemen. Dan dit betekent de uitdrukking, in Christus Jterven, reeds. Calovius heeft te recht aangemerkt, dat Paulus ook op de Heiligtn van het Oude Testament doelt, dewelken geloofden , dat de Messias wederom van de dooien zoude opftaan, en dat zy dan ook niet in het graf zouden, blyven liggen, maar door hem ten eeuwigen zaligen leeven wederom opgewekt worden.  aan de Corinthen. Hoofdjl. XV: 16—20. 525 " In plaatze van fterven gebruikt Paulus hec woord Jlaapen. De dood der Christenen wordt een Jlaap genaamd, dewyl zy niet eeuwiglyk dood blyven, maar wederom opgewekt zullen worden. Wanneer wy flaapen, zyn wy èenigszins gelyk aan dooden, dewyl wy dan hooren noch zien kunnen; dan naa verloop van eenige uuren ontwaaken wy weder, en ontfangen» om zoo te fpreeken een nieuw leeven. Luk. Vlil: 52 fprak Christus: uwe Dochter is niet geftorven , maar zy Jlaapt. Met betrekkinge tot myne wondermacht —- wil Jesus zeggen — flaapt zy flechts. Zoo ras , ik haar mee eenen vinger aanraake, zal zy wederom wakker worden en herleeven. Hoopen wy alleen in dit leeven op Christus, dan zyn wy 'de elendigste onder alle Menfchen. 'hatjxÓtis «V^m» betekent niec: fperavimus, zoo als Bengel het in zynen Gnomon vertaalt, maar, zoo als het door Lu» therus, in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel, en in de Franfche Overzettinge te Mons, vertaalt is: wy hoopen. Hec woord (in den voorleden cyd) betekent 2 Cor. I: 10 ook: ikboope, gelyk mede 1 Tim. IV: 10. V: 5 en VI: 17. Meer fooregelyke woorden in den voorleden tyd, in de betekenisfe van den tegenwoordigen gebruikt , heeft Glassius by een gezameld in zynen Can. 46 de Verba, § 2, pag. 882. Men kan zeggen: èx^l^tn i, v'. Voor het woord d*ccS%* heb ik, met Luiherus , Beza , en Wolf, gelyk ook met den HolUndichen en Engelfchen Bybel, het koppelwoord en geplaatst. . , , Wolf en Estius merken aan, dat het woord lyinr» in vericheidene Handfchriften en oude Overzettingen niet ftaat, en ook door fommige Kerkvaderen is weg"elaaten. Erasmus en Zegerus zyn van gedachten, oat de één of ander het op den rand zal gefchreeven hebben. Millius en Wetstein brengen insgelyks eene menigte van Handfchriften en Overzettingen by, in welke dit woord niet gevonden wordt , gelyk zy ook teffens veele Kerkvaderen opnoemen, die het uit. celaaten hebben. Het ftaat ook in de alleroudfte La. tynfene Overzettinge niet. Dit is hec niet alleen , het geen my beweegt, om te gelooven, dat Paulus dit woord niet gefchreeven heert, maar dit komt my te meer waarfchvnlyk voor , dewyl de Overzetting als dan te duidelyker wordt: maar nu is Christus, van de dooden opgewekt, als de eerstling van de geenen, die ontjlaapen zyn. Wolf bekent zelf, dat dit woord gevoeglyk kan weggeiaaten worden, fchoon hy anders van begrip zy, dat het van Paulus zei ven is. Waarom Christus de eerstling van de geenen , die peflorven zyn, genoemd worde; daaromtrent hebben de Uitlegeeren verfchillende gevoelens. Erasmus verklaart hét, in zyne aanmerkinge op Rom. I; 4 , op deeze wyze : non obftat, quod ante Cbristum quidasn refurrexerunt. Wam Cbrvtus est primitia: dormientium , quia princeps 6? auÜor fuit refurrettioms , per quem ef iüi revimrunt, qui priores Ulo revixerunt. En dit is ook de verklaaring van Beza. Glassius legt het, pag. 1891, op deeze wyze uit: Prï.iüiarum obiationem in Veteri Testamento mfequeba. tur pitna cj abundans mesfis, cujus fruBus oblati^ illis primitiis quafi fanctificabantur. Ita refurreclionem Cb isti , tanquim prittfitiarum verarum mvsticarwque, obiationem injequetur plenisftma refurreStionis univerfalis  aan de Corinthen. Hoofdjl. XV: 16—20» etedentium ad vitam czternam mesfis, cujus fanEtificatitt in primitiis illis, qui Christus est, efflcacisfimci prcecesfit. Obfervant aliqui ex Levit. XXüI: 11, primitias frugum Domino oblatas die fabbatumfequenti , boe est» ut nos loqui folemus, die Solis; £ƒ anno eo, quo Christus pasfus est, diem illum primitiarum incidisfe in ipfum diem, quo dominus noster ex mortuis refurrexit ; ut ita per quam congrue bac allufiva metapbora Paulus fuerit ufus. Dus verklaaren hec ook Lundius, in zyne JoodJche Heiligdommen, B. V, kap, 15, bl. ion; DeyLtNOii, Obf, Sacr. T. V, pag. 179 fqq.; Lightfoot 1 Wolf, Lange en Mosheim. . Ook in den Weimarfchen Bybel worde hec dus verklaard. " Gelyk door het offeren van de eerstlingen ,, des Oogsts <—-fchryft Lange —— aan Gode, de «, volkome inzameling van alle veldvruchten door „ Godt gezegend , of dezelve tot het vry gebruik s, der Menfchen overgegeeven wierden ; zoo moet ,, ook de Opftanding vau Christus, als hec hoofd» j, met betrekkinge tot zyn geestlyk lichaam , aange„ zien worden. Te weeten , door zyne Opftanding is de grond tot de zalige Opftanding van alleGeloo,, vigen gelegd , dewelken het tegenbeeld van den „ geheelen Oogst zyn. Hier by is ook de omftan„ digheid van tyd zeer merkwaardig. De eerstlingen. ,, werden naamlyk op het Paafchfeest gebracht; ea dus werdt daar mede op de Opftanding van Chris- tus gedoeld." — Zoo verre Lange. Estius: Christus fatfus est mortuorum primicias, id, est, quifi primitivus frutlus, e terra, in quam velut granum frumenti per mortem ceciderat, exortus fjf renatus. Prceterea videtur Apostolus ad ritum veteris legis alludere, ut , quemadmodum illic in primitiis Deo oblatis, totius anni proventus fanclificabatur, ita Christus, qui refurrexit primus, omnium nostrum futuram refurrectionem dedkaverit. Porro Christus vocatur primiciaï mortuorum, quia primus mortuorum a morte refurrexit; nam nullus ante ewn refurrexit ad vitam immortalem , fed omnes alii post eum. Hunnius : Ulitur Paulus primitiarum vocabulo ira- Vlll. Deel. L1 U-  530 Verklaaring van den eerften Brief latitie, nimirum a fruEtibus eorümque primitiis deduëta metaphora; eaque notat cognaiiunem Cbristi & piorum; quam deinde ad inflitutum refert, indicans, fi Christus tanquam primiiice mortem evitavit, nee reliquam masfam Chnsto infitam mortalilati 6f corruptioni femper f ore fub' jetiam, fed tanquam gratosfruEtus Domini collectum iri in vitce Jempiternce borrea. Si igitur paulus Cbristum confii-uü non tantum ducem ac prcecurforem , fed etiam cauf-m atque fontem nostrce ad perpetuam vitam refurreciion'S. De voormaalige DireElor van het Gymnafium te Coburg, de Heer Verpoorten , ftelt zyn gevoelen in een Programma voor Paafchen 1727, dus voor: lndicatur macipulus in festo azymorum oblatus. IpfumPa' 'ïèbale tempus, quo & oblatus est bic mampulus & Christus re v.rrexil, maximum inter hcec ojiendit convenientiam. Vervolgens geeft hy achttien zulke overéénkomften of ccnvenientim op. En dit is ook de verklaaring van Bengel. Starre j in zyne Notce SeleEtce: Fatlus est Christus primuia; illorum, qui obdormiverunt, in primis, quod ipfe velut granum tiitLi ceiidit in terram, &? emortuus 'jjuii , fed rurfus ift* 2W,«" terlta die renatus multum JirïiëtUm tulit reliquce fementi emortuce, ut 65 illa virtute illius tyoxoiriïïirx revivifcat, cjf ad bxreditatem immar'tesfibilem in coelis exfurgat. Christus itaque ex jure primi- iarum primatum babet refun eclionis. Cui primatui rAbil deiogat exemplum Mofis in proprio corpore cum Elia apparentis , perinde ac primitiis Deo olim elevnndce c=? fantlifica' dcs non definebant esfe primiticz, licet quispicm 'ante mesfem aliquas fpicas prcetereundo decerpferit atque ederit. Non enim bic preecife ordo refurreStionis, fedfructus ejusdem attenditur, quippe qui non tantum valet antro-fum, fed etiam retroifum. Cbristo proinde fvb typo mnnipuli fpicarum elevnto & fanElificato per refurrectionem, plena fruitio mesfis ccelestis patrice noftrce fubfequitttr. Boernfr is, in zyn Programma voor Paafchen 1752. var, gedachten, dat Christus hierna? eerstlins genaamd 'Wordt, niet ten aanziene van den tyd, maar van de „ waar-  aan de Corinthen. Hoofd]}. XV: 16—20. 531 waardigheid. " Hy wordt ons — fchryft hy — onder „ deeze benaaming als den oorfprong ende oorzaak ,, der Opftandinge ten eeuwigen leeven, van allen, „ die in den Heere fterven, voorgefteid. " Myne verklaaring is deeze: Christus wordt de eerst' ling genaamd, van de geenen die geftorven zyn, dewyl hy de eerfte is, die van de doodm is opgeftaan, zonder wederom te fterven. In het Oude Testament zyn, wel is waar, door de Propheeten, en naderhand ook door Chris rus, eenige dooden opgewekt; maar die zyn allen wederom geftorven, en zuilen ten jongften dage noch éénmaal opgewekt worden. Dat dit zelfs waar is van die verftorvenen, die, naa de Opftandin. ge van Christus, te Jerufalem opgewekt zyn, heb ik in myne aanmerkingen op Matt. XXVII; ^2 meer dan genoeg beweezen. Wel is waar, Moses en Elias zyn voor Christus in den Hemel gekomen: dan deeze waren niet geftorven , maar zyn leevendig ia den Hemel opgenomen (c). De Heer Burgman verklaart het, in het boven aangehaald Programma, ook zoo. " Men kan hier te„ gen inbrengen — fchryft hy — dat 'er, zoo wel ,, in het Oude, als in het Nieuwe Testament, eenige „ Menfchen voor Christus opgeftaan zyn. " Hierop antwoordt hy: " zy zyn opgeftaan tot het natuurlyk .,, leeven, het welk zy wederom verliezen moesten* ,, maar niet tot het eeuwig leeven. * Grotius verklaart het insgelyks op deeze wyze, hoewel niet uitvoerig genoeg. Christus — fchryft hy •— dicitur «Vs^? ién Ktiitfuftt,^ ob vitam immortalem* quam omnium hominum primus post mortem est covfecu*. tus. J vers (c) De Heer Heuman bedoelt hier zekerlyk te zeggen, dac zy, naa dat zy op den Berg aan Christus en twee zyner Jongeren verfcheenen waren , niet wederom geftorven zyn. Want dat Moses door den natuurlyken dood, in het gezicht van Kanaan, van zynen post afgelost is, wordt ons Deut. XXXIV: 5 , 7 met ronde woorden gezegd. Vertaaler. L 1 2  532 Verklaaring van den eerjlen Brief vers 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28. (Want naar dien door éénen Menfeh de dooi gekomen was, zoo komt ook door éénen Menfeh de Opftanding der dooden* Want gelyk in Adam allen Jïerven, zoo zullen ook allen in Christus leevendig gemaakt worden. Maar een ieder in zyne orde , de eerstling Christus, naderhand de Christenen by zyne komst. Daar naa zal het einde zyn, wanneer hy het Ryk (de heerfchappy, die hy over deeze waereld gevoerd heefc) Gode en den Vader zal overgeeven, naa dat by van alle (waereldlyke) boogbeid en overheid en macht een einde zal gemaakt hebben. Want hy moet ~oo lange zyne Koninglyke regeering (in deeze waereld) voeren, tot dat hy alle zyne vyanden onder zyne -voeten zal gelegd hebben. De laatfte vyand, die (door hem) zal verdelgd worden, is de dood. Want by beeft alles onder zyne voeten onderworpen. Maar, wanneer hy zegt, dat alles (aan hem) onderworpen is, is bet klaar en bekend, dat by , die alles aan hem onderworpen heeft, daar van moet uitgezonderd worden. Wanneer nu alles aan hem zal onderworpen zyn, dan zal hy, de Zoon, ook aan hem, die hem alles onderworpen hadt, onderworpen (onderdaanig) worden; op dat Godt alles in allen zyn mooge.) Hec verwondert my, dat niemand bemerkt of aangetoond heefc, dat deeze agt verfen eene tusfchenrede (parenthejisj uitmaaken , daar dit nochtans zoo middagklaar is. Vers 20 fchryft de Apostel: maar nu is Christus van de dooden opgewekt, en de eerstlins ge> noorden, van de geenen, die ontjlaapen zyn. Naderhand vaart hy vers 29 dus voort: wat doen die anders, die ■zicb laaten doopen, naa dat 'er eenigen g'ftorven zyn, zo de dooden volftrekt met weder opftaan? Hec is immers ■voor onzen Apostel ook niet ongewoon, zulke tus» fchenreden in zyne Brieyen te mengen. Zoo is r Tim. V: 23 ecne tusfchenrede , terwyl de Anof-tel -vers 24 met het geen, waar van hy vers 2? gefproken hadt. voortvaart: gelyk ook Glassius, Heinsios en 'Hammond dit erkend hebben. Ja Hammond heeft dit vers zelfs, in zyne Paraphrafis, tusfehen twee haakjes geflooten. Om  aan de Corinthen. Hoofdjl. XV: 2T-—28. 533 Om minder tusfchenredenen voor by te gaan, hoe. danig^eene Col. IV: 11 te vinden is, zoo hebben Be. za, Curcelljeus , Millius en Schoettgen, in Rom. I, het tweede en de vier volgende verfen tusfchen twee haakjes geflooten. Dus ik ook vers 13, 14 en 15 van Rom. III, in de meefte Uitgaaven en Over. zettingen door dezelfde tekens afgefcheiden. Zuik eene tusfchenrede, die niemand bemerkt heeft, vindt men insgelyks Rom. V: 13,14,15, 16, 17. Schoettgen heeft ook Tit. 1:1, 2, 3, te recht ttisfchen twee haakjes geflooten , bet welk ik op de eerstgemelde van deeze twee plaatzen ook gedaan hebbe, vergenoegende my, met by de tweede alleenlyk aan te toonen , dat daar eene tusfchenrede gevonden wordt. ïen laacflen heb ik evenwel ook eenen Uitlegger gevonden, die aangemerkt heeft, dat deeze acht verfen eene tusfchenredeuitmaaken; ceweetenZeltner, in zyn Academifch Twistfchrift over dit vers, in den jaare 1715 verdedigd, § 1 en 2. A< Jt9-eeSrev i S-dmret, xo| Jj m'3-ea'rto « «Vraov? uxpSf. Hier ontbreekt het werkwoord. In den Hollandfchen Bybel leest men: door éénen Menfeh IS de dood enz. Camerarius vult 'er het woord iyinr» in. Estius vertaalt het: mors inveSta est in genus bumanüm. Hammond: Vir mus intulit mor tem in orhem terrarum. Het allerbest heeft Luther het vertaald, dien ik en Bengel ook gevolgd hebben, naa dat de dood door éénen Men/cb gekomen 7' TsS Xe'f>»> d°or de genade van Christus. Zy zullen allen in Christus leevendig gemaakt worden. Dat door allen niet alle Menfchen, maar allen, die aan Christus gelooven, moeten verftaan worden, erkennen Erasmus, Beza, Camerarius, Grotius, en cenoegfaam alle de Uitleggeren. Ook is dit gemaklyk te zien. Dicuniur — fchryft Bajer in zyn Compendium Theologie pnjitive, P. I. cap. 9. §. V, nota a — per Cbristum viv.ficari omnes, non quiaem bomines cujüscunaue ccndiüorAs, fed omnes, qui a Cbristo per fpiritualem nativitatem def endunt : quemadmodum per Adamum omnes moriuntur, qui ex Adamo per carnalem nativita. tem defcendunl: qued contextus indicat. Zy zullen leevendig gemaakt worden. Dus is het ook door Lutherus, en in den Hollandfchen Bybel ver. taald Beza: vivificabuntur, te wecten , door Godt, niet door eigene krachten. De Franfche Overzetter te Mons hadt ook zoo behooren te fchryven, en niet: zy zullen wederom leevendig worden. Grotius: per A. damum mors pertingit ad omnes , qui naturam ejus participant. Refurre&io beata omnibus continget, qui nature Ch; isti funt participes. Een ieder in zyne orde, de eerstling Christus, naderland de Christenen by zyne komst. vEx«s-«5 h r£ T^ftrt. Erasmus èn Beza laaten dit onverklaard. Grotius verklaart het op deeze wyze : finguli pruts refurreSturi funt, prout Cbristi imaginem proprius expresferint. Bv aldien hy daar mede wil zeggen, dat, naar maate iemand in deeze waereld vroomcr en Godt. Vruchtiger geleefd heeft, hy naar even die maate ook vroeger zal' opgewekt worden; dan is zyne verklaaring 0 valfcn.  attn de Corinthen, Hoofdft. XV; 21—.28. 535 valfch: ten jongden dage zullen naamlyk alle doodea te gelyk opltaan. Calovius neemt het gevoelen van Estius aan, daar in beftaande , dat Paulus op de verfchillende trappen van heerlykheid in het andere leeven doelt, van welke hy vers 40, 41, en 42 fpreekt. Dan in ons tegenwoordig Textvers wordt gefproken, van het geen op den jongden dag, nog in deeze. waerekl, gek-u* ren zal. Te gelyk meldt Calovius , dat Cor ne luis a Lapide van begrip is, dat de Apostel van de Monniken Ordens fpreekt, zeggende, dat de Monniken, in dezelfde orde waar in hunne Ordens gedicht zyn, verryzen zullen; waar uit Calovius het gevolg trekt, dat de Jefuiten dan het allerlaatst zullen opftaan; Dm dit is een misflag van zyn geheugen, hebbende hy dit denklyk by eenen anderen Roomfchgezinden Schryver geleezen. Corneliüs a Lapide brengt de verklaaring van_ Oecumenius en Primasius by: omnes in Cbristo vivificandi boe ordtne refurgent, ut fcilicet Christus Jij: primus turn tempor e, turn dignitatei fecundo justi refur. gant; tertio Jequatur mundi confummatio; en daar van zegt hy: bic est fenfus genuinus. Zeltner verklaart hec in den Altorffchen Bybel:" „ een ieder in zyne Orde, niec zoo zeer mee betrekkin„ ge tot den tyd, als tot de inricht. Weshalven de „ opwekking van Moses, Mark. IX: 4, daar by en ,, daar onder kan dian. " Die bekenne ik niet te verftaan. Ook is Moses niet van de donden opgewekt, maar leevendig in den Hemel opgenomen (af). In zyn Twistfchrift, cap. I. § 3. pag. 6 verklaart' hy hec op eene andere wyze: Quid fit ïtn, rdy^, hoe moto in. telligi potest reeïiur. ut pote quo non folwn fuu n cuique ordinem, in eventu commemorato, vittori® mortis cqete. rorumque bostium, univerfe asfignari p\tet, fed capita quoque &? corporis myftici, feu membrorum, d-'scimen, quorum illudfua virtute furrexerit, bcec aliena exfuf.i- ta- (d) Zie myne laatst voorgaande aantekening. VertaaIer. LI4  530" Verklaaring van den eêrjïen Brief tabantur, fubir.nuitur. Dan die verfta ik zoo min, aHf het eerfte. Langefchrvft:" wanneer Paulus, van degemaakte „ rangfehikkingen der Opftandinge, Christus in de ., eerfte plaatst, telt hy 'er buiten twyfel ook de me„ nigte van Heiligen by, welker graven by zynen „ dood geopend werden, en die uit dezelve, verheer„ lykt, zyn uitgegaan, Dewyl nu deeze Heiligen niet wederom kunnen geftorven zyn, zoo zyn zy, naar „ alle waarfchynlykheid, met Christus ten Hemel 3, gevaaren." —- Dan, het is volftrekt valfch, zoo wel, dat zy verheerlykte lichaamen gehad hebben, als dat zy met Christus ten Hemel gevaaren zyn, gelyk ik by Matth. XXVII: 52 getoond hebbe. Wolf: fuo quisque ardine, a Deo refurretlioni diver» farum clasjium conjtituto. Mosheim verklaart het, bl. 953, op deeze wyze:' a, een ieder zal het leeven , het welk hy in Adam „ verlooren hadt, en het welk de verlosfing van „ Christus hem wedergebracht heeft, in zulk eene „ orde ontfangen , als gevoeglyk is, en als Godt bepaald heeft. " Dit is buiten kyf ééne der allerzwaarfte plaatzen Van Paulus; en, daar alle oude Handfchriften daar omtrent overéénftemmen, kan men ook zyne toevlucht Biet tot het vermoeden neemen, dat de Affchryveren deeze plaatze misfehien onverftaanbaar gemaakt hebben. Ik heb my zeer groote moeyte gegeeven, om de rechte meeDing van den Apostel na te fpeuren. Ten laatften is het my voorgekomen, dat dezelve dus be. liooren opgevat te worden: Een ieder fterft in zyne orde, datis, als de beurt aan hem komt. Dus is Adam eer geftorven, dan No^ch; Noach eer, dan Abraham; Abraham eer, dan David; en in de dagen van het Nieuwe Testament de Apostel Jacobus, de oudfte, eer dan de an, dere Apostelen; Petrus eer, dan Johannes ; Johan, jnes eer dan Polycarpüs; deeze eer dan Lutherus *_ en zoo vervolgens. Maar onder de geenen, die OjO>  aan de Corinthen; Hoofdjl. XV: 21—28. 53? opgeftaan, en niet wederom geftorven zyn, is Christus de eerfte, en door zyne kracht zullen ouk a le vroomen ten eeuwigen leeven opftaan, gelyk mede op denjongften dag allen, die waare Christenen geweest zyn. Dat hier alleen van de Opftandinge der geloovigen gefproken wordt, hebben wy te vooren reeds gezien. Voor het overige onderwerpe ik deeze myue verklaaring aan het oordeel der geoefendfte Uitleggeren, en ik zal de naarftige Bybelleezercn geluk wentchen , by aldien één onder hen het zy myne verklaaring weet te bevestigen, of eene andere in zulk een klaar licht te ftellen, dat men aan haare echtheid niet kan twyfelen. De eerstling Christus, daar naa de Christenen by zyne komst. Christus wordt hier, in dezelfde betekenisfe als vers 20, de eemling genaamd, te weeten, de allereerste , die naa zyne Opftandinge in den Hemel gekomen is , en van wien men ten jongften dage zal zeggen, dat hy voor zeer langen tyd reeds is opgeftaan. En zoo verklaart Calovius het ook: Christus jam pridem refurrexit , cujus virtute refurgent «< r»S Xf« noch niet droegen; gelyk ik in myne Verhandeling, de ortu nominis Chrijlianorum ad Act. XI: 26, getoond hebbe. Ik heb daarom de uitdrukking, « toï Xgirn te Techt de Cbriftenen vertaald; gelyk Camerarius ook gedaan heeft. De andere Overzettingen zyn zoogoed niet. Beza en Bengel vertaaien het: qui funt Cbristi, die van Christus zyn. In den ffdlandlchen en Engelfchen Bybel is het ook zoo vertaald. Luther i. 1 5 ver-  5*38 Verklaaring van den eerften Brief vertolkt hec: die Cbriftus toebebooren. Grotius: qui Cbrifto fideliter fervierunt. Zeker geleerd Man keurt het af, dat ik het door de Cbnftenen vertaald hebbe. Zullen dan de rechtgeloovige Jooden niet ook opftaan ? vraagt hy my. Maar ik vraage hem op myne beurt: zyn dan de rechtgeloovige Jooden geene Christenen? Hy heeft niet bedacht, dat zyne aanmerking meer tegen Paulus, dan tegen my, gericht is. De Apostel noemt hen immers: iets tob x»ir»t*. i. De oude Latynfche Overzetter en Beza hebben het te recht vertaald: in adventu ejus, by zyne aankomst. Wolf verkcerdlyk: fub ndvenium ejus, kort voor zyne aankomst. Daar ma zal bet einde zyn, wanneer by bet ryk Gode en den Vader zal overgeeven, en van alle hoogheid en cverbt id en macht een einde maaken* 'eit« t'i rlxof, daarnaa zal het einde zyn. Dus leest men ook in den Holiandfchen Bybel. Beza en Estius vertaaien het ook: deinde ent finis — Daar naa, te weecen, naa de Opftandinge der dooden, en het laatfte oordeel, zal het einde der waereld zyn ; bet einde aller dingen, zoo als Petrus het i Petr. IV: 7 noemt. Bengel verftaat 'er dan ten onrechte finem resufcitationis omnis (het einde V3n alle opwekkingc) door. Grotius verklaart het op deeze wyze: Finis nempe regni ülius, quod Dei Patris vice ac nomine adminiftravit Cbriftus (het einde, te weeten van het ryk, het welk Christus in de plaatze en- in den naame van Godt den Vader beftierd heeft). Caiovios noemt dit wel eene Sociniaanfche manier van fpreeken; dan zy is onfchuldig, gelyk wy ftraks uit de woorden van Franzius zullen kunnen zien. Beza fchryft: Finis id ejt finis mundi, & regni Chrifti 'complemmtum five perfetlio. .Mentümtm au'em fecit paulus futura vivificationis, qm a Cbrifto ccepit, advenhi Cb ifti non finietur, fed abfolvetur potius. Wanneer hy bet Ryk Gode en den Vader.zal overgeeven. ti» /3*5i>fia> vertaalt Bencel, niét ongepast: de regeering. Dit verklaart Franzius, Orac. 113, pag. ö7j, op deeze wyze: Filius ut legatus tfvicarius  aan de CoHntben. Hoofdft. XV: 21—28. 539 Patris regnabü usque ad mortem deftruttam: turn tradet regnum vicaris aaminiftratum Patri fuo (De Zoon zal, als de afgezand en Stedehouder van zynen Vader, re. geeren tot dat de dood te niet gedaan is; als dan zal hy het Ryk, het welk hy als Godts Stedehouder gehad heefr, aan zynen Vader overgeeven). En pag. -674 •" Cbriftus, mijjus a Patre ad debellandos bojies bitmam genei is, fungitur officio fuo; & tandem fiftet totam Ecclejiam Patri, e? fic tradet regnum Patri quod bumanitatemfuam; tumque cum Patre, ut antea, regnabü in fcecula fcsculorum. (Christus, door den Vader gezonden, om de vyanden van het Menfchlyk genacht te beftryden, kwyt zich van deeze zyne bedieninge; ten laatffen zal hy de geheele Kerk in handen van zynen Vader ftellen, en dus het Ryk, volgens zyne Menfcblyke natuur, aan zynen Vader overgeeven; en dan zal hy, gelyk te vooren, met zynen Vader regeereo, tot in alle eeuwigheid.) Deeze verklaaring komt met de leere des Geloofs overéén; en ik twyfele niet, of dezelve zy de rechte. Thans zal ik 'er de verklaaringen van noch eenige andere Uitleggeren byvoegen, die in de hoofdzaak met eikanderen overéénkomen. Beza: Dicitur Cbriftus regnum Deo Patri traditu. rus, id eft, debellatis omnibus ho[iibus Patrem velut in regnum plene reflituturus, videlicet refpectu eorum, qui ab ipfo defciverant, quorum alios perdomuerit, ali"s Pa. tri reconciliarit: ultimo demum Ulo die, quo proflig'tis omnibus ad unum boftibus, omnes, quo a Patre gubermndos accepü, iili veluti in manus tradet cetema gloria coronandos. An vero tune non regnabit Filius7 Maxime vero, cum EJUS REGN1 NON SIT FINIS. Hunnius : Tradet Cbriftus regnum Deo ö3 Patri fuo, quando prius per adventum fwtm ghriofum aboleverit om. nem priniioatum & poteftatem & virtutem, hoe eptxi3 qua lemdnabit modum regr.i giatiöt, non fubftantiamregni; & TRIUMPHATORIA boftium fubaStorum, ad eum modum, quo Ti- tus  aan de Corinthen» Hoofdft.XV:2i—"2.2. 541 tus patri Vespafiano tradidit captivos Judaos, & REPRIESlLNTATIVA civium liberacorum. Wolf: fignificat Paulus regnum mediatorium feu gratia, quod adbuc gesfit, iSfimuleos, qui bucusque fuere fuifubditi. Zeltner : " wanneer by het Ryk (de regeering der ,, Kerke in de genade van het Evangelie, door het geloof in zynen naame, als het eenig middel ter zaligheid, of korter: eet Middelaarsryk bier op aar„ de) Gode en den Vader zal overleveren. " Bengel; Nonincipiet turn Pater regnare fine Filio: neque uejinet turn Fiiius regnare cum Patre. Nam regnum & Putris 6? Füii efi ab aterno & ent in aternum. Sed fermo eft deregno Füii mediatorio, quod tradetur, de regno Patris immediato, cui turn lo-us fiet. Samuel Basnage, T. //. Annat. pag. 496. § XIII: Tria funt in Chrifti regno diligenter attendenda, MUNUS ipfum, quo mediator ornatur; REGNANDI ACTUS; 'OBJECTUM, circa quod exercetur. MUNUS ipfum in fumma Ma dignttate atque honore verfatur, ai quem adfeendit: de quo futura fcecula nibil decerpent. REGIJE Cbifti ACTIONES & in dmionihus, peccato morte, falutis boftibus, debellandis exterminandisque, ê? JanEtificandis mentibus fidelium; eorum corporibusque aterna vita donandis, verfantur. OBJECTUM, circa quod Cbriftus regnando verfatur, eleêtifunt, quos gloria 'aterna donabit. Qjiibus accurate perpenfts liquido con. ftat, quanam ratione regnum Chrifti pradicetur aternum, & qua ratione fit abdicandum. Nempe fi munus ipfum fignificat, avo fane perpetui Cbriftus retinebit dignitatem fuam, non ut Deus modo, fed ut Deus-homo. Perpetuum etiam Cbrifii regnum eft, dum pro bominibus, in quibus regnat, accipitur, quos nulla vis unquam a fuo redemtere divellet. Ab imperii vero funHlionibus , qua infide in generanda, in remisfione peccatorum impetranda, fanctificatione & confolatiune fuppeditanda con. fiftunt, Cbriftus omnino temperabit, profligato jam bello i§ pénitus evacuato. Harum fanEtionum omisfio eleganter a paulo traditio regni vor.atur, quia earum ufus nul. lus amplius erit in coelo. Regius tarnen titulus, bonos, lau'  542 Ferklaaring van den eerjlen Brief laudesque Cbristo debita manebunt in aternum. —- Deeze is ook voor hec grootfte gedeelte de verkiaaring vaD Estius. Nuadai by uafzfl/te(waereldlyke) Hoogheid, en Overbeul, en macbt een einde zal gemaakt hebben. Te vooren heb ik hec vertaald: en wanneer by — —-— een einde zal maaken. In de Franfche Overzetting te Mons ftaat ook: en; het welk nochtans in het Griekfch niec gevonden wordt. Ook kan hec hier geene plaatze vinden ; want hier wordt de tyd aangeweezen, op welken Christus zynen Vader "de regeering, door hem tot dus verre ie deeze waereld gevoerd, zal overgeeven. "o-«» betekent derhalven: op welken tyd. Ik vertaale het dan nu: op welken tyd (op het geen op het zelfde uitkomt: naa dal) by van alle Hoogheid — een einde zal gemaakt beblen. Het laatste heeft Beza ook zoo vertaald : cum aboievent ; en in den Hollandfchen Bybel leest men ook: wanneer hy te niet gedaan zal hebben. Grotius geeft aan die Overzettinge mede zyne toeftemming, wanneer hy fchryft, dat het verbum xaiaeyiey het plusquam perfectum is. Dit cum aboievent, »r<*> x«T«gy«Vt) verklaart Beza op de volgende wyze: Christi potentia protendetur ad car* nis usque refurt èctionem. Nam Apostolus dieit, fore, ut omnes femel bos'tes aboleat, ac proinde etiam mortem; quoniam alioqui non fühjicerentur omnia fub ejus pedibus. Sed £ƒ Mud objervandum, non dici abolendos Mos, qui imperio, potentia, aut vi aliqua praditifimt, fed eorum potentiam esfe abolendam. Neque enim Diaboli vel impii abolebuntur , fed omnia fua potentia fpoliabuntur , ac proinde etiam mors abolebitur, ut fit pitna fantlorum feliciras. Grotius fchryft: lila nomina «'ex», i%w>\», aw^s, fignificant omnia imperia 6? regna mundi. Bengel vertaalt het woord «V*?, niet zeer gepast, door Forsten, dom. By my betekent het de Hoogheid. 'S£«»r#* vertaale ik met Lutherus : de Overheid; Bengel vertaalt het ook, in zynen Gnomon, door Mugifiratus. Want by moet zoo lange zyne Koninglyke regeering voeren, tot dut by alle zyne vyanden onder zyne voeten zal  aan de Corinthen. Hoofdjl. XV: 21—28. 545 zal gsdaan hebben. Hy moet , daar hy nu ten Hemel gevaaren is , je**iW«», zyne Kom'nglyke regeering m deeze waereld blyven voeren, tot dac hy alle zyne Vyanden onder zyne voeten zal leggen, of liever, gelyk men in den Hollandfchen Bybel leest: onder zyne •voeten gelegd zal hebben. Paulus doelt hier op de voorzegginge , Ps. CX , alwaar gezegd wordt , dat Gode de Vyanden van Christus tot eenen voetbank voor zyne Voeten zoude leggen. Dan dewyl in die plaatze hec woord alle niec voorkomc, maar wel Ps. VIII: 7, alwaar wy leezen; alles heeft by onder zyne Voeten ge. daan, zoo befluic Beza hier uic mee rechc, dac Paulus ook op dien Psalm gedoeld heeft. Wy zien ook uic die beide Psalmen, gelyk mede, zoo als Beza en Grotius reeds hebben aangemerke, uic vers 27 van ons Texthoofdftuk, dac van Gode gezegd worde, dac hy alle Vyanden onder de Voeten van Christus zoude leggen. Erasmus heefc hec daarom verkeerd vertaald: Jub pedes fuos , m plaatze van fub pedes ejus; als of 'er in den Text «w3 ftondc; daar die nochcans in niet één Handfchrift gevonden wordt, maar in allen <& t*ff ftaat. Ook hebben Estius , de Uitgeevers van den Weimarfchen Bybel , Starkiuj en Wetstein aangemerkt, dat hier van Gode gezegd wordt, dat hy onder de voeten van Christus alle deszelfs vyanden zoude leggen. De Franfche Overzetter te Mons heeft zelfs de vryheid genomen, van het woord le Pere in den Text te brengen. De laatfte vyand, die (door hem) uitgedelgd zal voor. den, is de dood. Beza vertaalt het: maar de laatste vyand , dewyl in de Oude Latynfche Overzettinge autem daar by ftaat. Hoe AUTEM — fchryft hy — ■est prorfus necesfarium. Dan het is geheel niet noodzaaklyk; hoewel hec 'er onder verftaan worde. K*™!?yt?r«? verraaien Erasmus en Beza : aboletur , Bengel: deftruitur , en, in zyne Hoogduicfche O. verzetcinge, mee Lutherus : er Soirö «tfetfrfett. Ik vertaale hec: by wordt uitgedelgd. In den Weimarfchen Jiybel: by wordt verdelgd. Men kan het ook overzetten:  544 Verklaaring van den eerjlen Brief ten: by wordt vernietigd;, in welke betekenisfe xbjmjyJA-a, ook kap. VI: 13; 2 CoR. III: 14 5 Gal. HU 17; en 2 Tim. I: 10 voorkomt. Era^müs Schmidt en Seb. Schmidt vertaaien het onduideiyk : abroga- tur' . . , , Dat hier de tegenwoordige in plaatze van den toekomsdgen tyd gebruikt wordt, en men het behoort te vertaal en : by zal uitgedelgd of verdelgd worden , hebben Estius, Seb. Schmidt, Bengel, en Joieph Hallet , in het zesde deel der Berlynfcbe vermengde //'eibandeiir.-gen, bl. 403 reeds aangemerkt. Seb. Schmidt verklaart dit vers , in het tweede deel van zyn Collegium Biblicum, cap. XXI, p. 369 fqq. Door den dood verftaat hy, § V, niet flechts den lichaamlyken, maar ook den Geestlyken en eeuwigen dood. § XI vraagt hy: voor eerst, hoe de lich. aamlyke dood dan nog zal kunnen vernietigd worden, daar Christus dien reeds vernietigd heeft?, en den dood zvner geioovigen in eenen flaap veranderd; ten tweeden , hoe de eeuwige dood vernietigd zy, daat nochtans in de Schrift gezegd wordt, dat de dood ov! r de verdoemden zal heerfchen. Hy brengt eerst § XII, het antwoord van Calvinus by, en pryst het zelve. Naderhand beantwoord hy deeze zyne vraagen zelf, § XIII, en XIV. )■ J2 Op zyne eerste vraage antwoordt hy: de dood is „ wel door Christus overwonnen, en in zoo verre ver„ nietigd, dat hy de Geloovigen niet meer verflin„ de; 'maar hy zelf is echter noch niet verflonden. Ten 'ongften dage, wanneer de Geloovigen opftaan, „ zal hy eerst verflonden worden , wanneer de Ge55 loovigen het triumphlied zullen zingen : Dood, „ waar is uw prikkel? Helle, waar is uwe overwin- r Zyn antwoord op de tweede vraage luidt dus: " de „ geestlyke en eeuwige dood zal wel in de Helle zyn, „ in de Duivelen en verdoemde Menfchen; maar de ,, ééne en andere is ten éénenmaale ve\fionden met „ betrekkinge tot de Heiligen, in dewelken geene „ zon-  aan de Corintbtn.\ Hoofd. XV: 21—28. 54.5 „ zonde meer is» maar de grootste volmaaktheid; en ,, dewelken zich in eene zaligheid bevinden, die zy „ nooit wederom kunnen verliezen. Daarentegen de zonde en de eeuwige dood zullen flechts by de ,, verdoemden zyn, volgens Opens. XIX: 14." Calovios verklaart het op deeze wyze: " De Dood wordt hier als eene perfoon vocrgelteld , gelyk ,, Rom. Vi 14 ook gefchiedt. Dan, hoewel de Dood ,, over de Geloovigen niet Ireei'fchc, en voor dezeN j> ven geene ftraffe, maar eene deur ten Hemel is; )y echter heerfcht hy , wegens de zonde , als een dwingeland in de waereld, ea verdient wel dege,, lyke den naam van eenen Vyand, hoe zeer hy den }, Geloovigen meer voordeel dan nadeel toebrenge. „ Deeze zyne Vyandfchap zal hy uitoefenen tot aan het einde der wuereld ; als wanneer deeze laarsto „ Vyand zal vernietigd worden. Want alhoewel de j, eeuwige dood over de Godtloozen zal komen , heeft nochtans deeze Dood geene macht over de „ Geloovigen, maar hy zal verflonden worden in o* „ verwinningc." Vitringa legt dit vers, in zyne Obfervaticnes Sa. cree, lib. II, cap. 7, § 6, dus uit: Apostolus loqaitut de mme temporalis tianc Paulus vocas ' hostem a Chris, to abolendum. Speetatur igitur mors temporalis, ut Chris, to & fidelihus inimica. Jam vero nihil regno Cbristi ihimieum est, quam peccatum. Hint fequisur, mortein ivrporis ex peccato esfe, Bengel: Mors estbostis, qui vovisfimus defiruitur, idest, postfatanam e? post peccatum. Deftruentur fa. tanas & infemis, non ut plane non fint, ficut mors; fed ut non fint bostes, utque repugnare non valeant, capti £? fupplicio affecti in inferno. In de Onfcbiddige berichten van het jaar 1713 vindt men, bl. 276 enz., eene Verhandeling, waar in zeker" ongenoemd Schryver uit vers 26 en 28 de herflelling aller dingen zoekt te bewyzen; dat is , .trach: te too-! nen, dat Godt ten kaatsten alle verdoemden, zelfs den Duivel niet uitgezonderd , uit de Helle zal ver-lösfen, tot zkh in den Hemel neemen, en eeuwig £*< F lil Deel. M m lig  54Ö Verklaaring van den eerften Brief lig maaken. — Dan hy wordt ter zelfde plaatze bondig weuerlegd, en de waare betekenis van deeze beide verfen aangetoond. Wolf twyfelt niet, of Leonhard Christoph Storm , die door zyne verkeerde verklaaring der woorden van Christus: dit is myn lichaam, dv is myn bloed; bekendis, zydeSchryver van deeze Verhandeling. Want by beeft alles aan zyne Voeten onderworpen. Maar wanneer hy zegt, dat (hem) alles onderworpenis, is bet openbaar, aatby, ede hem alles onderworpen beeft, daar van uitgezonderd moet worden. — Hy — te weeten Godt— beejt alles aan zyne (zynes Zoons) Voeten onderwerpen. — Dat (hem) a.les on terworpen is. Dit woord hem (laat ook in den Hollandfchen Bybel tuslchen twee iiaakjes. De oude Latynfche Overzetter, de Franfche tc Mons, en Beza hebben het woord ei zelfs in den Text gebragt. Het is openbaar, da' hy, die hem alles onderworpen beeft, daar van uitgezonden %noel worden. Dit vertaalt Beza dus: palam est , hoe dici excepto eo. In onze taaie is dit by voegfel niet noodig. Maar wanneer hy zegt, tc weeten David. Dus verkiaait Mosheim hec, bl. qii te recht uic vers 25, jn het welk de woorden van David uic Ps. CX worden bygebracht. Wanneer nu alles aan hem onderworpen zyn zal, als dan zal by ook, de Zoon, dien, die hem alles onderwar» pen badt, onderworpen (onderdaanig) worden, opdat Godt alles in allen zy. Dat die vers ééne van dezwaarlle en duisterste plaatzen van deezen geheelen Brief is , kunnen wy uit de meenigvuldige verklaaringen afneemen, die de Uitleggeren daar aan gegeeven hcb« ben. De grootste zwaarigheid maaken deeze woor« den: als dan, datis, naa het einde van deeze waereld, zal ook de Zoon Gode onderworpen (onderdaanig) worden. Franzius is (Orac. CXlIl, pag. 673) van oordeel, dat men behoort te beweeren, dac Subjici hier niet betekent, onderdaanig zyp. " Subjici Patri „ — fchryft hy — moet uit Eph. I: 22 verklaard „ worden, alwaar wy leezen: Godt beeft alles aan de „ voe-  aan de Corinthen. Roofdft. XV: 21—28. 547 ,, voeten van Christus onderworpen, en beeft bent dér Gemeente ten boofd over alles gegeeven." Subjici igi. tur, vaart hy voort, fignificat AGNOSCERE CAPUT. Etfi filiits Dei, éf cum primis caro Cbristi in altera vita dominabitur, tarnen non vicaria opera dominabitur , ut in bac vita, fed fcf ipfe quidem tune OM' NIA IN OMNIBUS IMPLEBIT, Eph. I: 23 ; interum tarnen post depofilum vicariatum in regno non vicario non aquabitur Patri, fed Putrem caput agnofcet, quemadmodum in bac etiam vita in regno vizqrio agno- Jcebat. Dan voor eerst is het niet beweezen, ■fatjubjici hier zoo veel betekent, als agnofcere caput Ten tweeden (bat FRANziosindecze woorden toe, dat ook in de toekomstige waereld, en wel eeuwiglyfc en altoos, tusfehen den Vader en den Zoone zekere ongelykheid zyn zal; het geen hy nochtans anders altoos, mee alle onze Godtgeleerden, voor eene dwaaling gehouden heeft. ■ Een ander middel, om de tegenwerpingen der Sociniaanen te beantwoorden , die dit vers tot vernedering der perfoone van Christus misbruiken , heeft Zeltner, in zyn boven aangehaalde Twistfchrift, cap. 2, § 15, 16, en 17 voorgefteia. Hy beweert, dat t-VoraVncS-^ hier niet betekent onderdaanig zyn , maar/a* ordine fubfequi. Hier op omfchryfe hy de woorden van Paulus, § 18, pag. f4, eerst in het Latyn, en vervolgens ook in het Duitfch op deeze wyze: Maar wanneer alles van tyd tot tyd, tot op ,, den laatsten Vyand, aan hem onderworpen zal „ zyn, als dan zal ook de Zoon zelf in zyne orde „ treeden of volgen, te weeten het Ryk overgee„ ven, met eene daar op volgende, nu heerlyke re„ geering over alle uitverkoorenen , als zyn Erfdeel,„ en wel aan dien, die aan hem te vooren alles gere,, geld hadt onderworpen, op dat voortaan Godt on. ,, middelbaar, en niet meer Christus in het Geloof, ,, alles in allen zy.'' Vyftien jaaren naderhand heeft hv zvne verklaaring , in den Altorffchen Bybel , zoo als by meent, verbeterd. Wy zullen ook deeze hooren : " MaarM m 2 „ wan-  548 Verklaaring van den eerjlen Brief „ wanneer hem alles in de vereifchte orde in zynen „ toeftand (zoo wel tot openbaaring van zyne heer„ lykheid in den Hemel, als ook zyner rechtvaerdig„ heid, in de Helle, naar eene zoo langduunge ge- doogfaamheid) zal overgegeeven zyn als dan zal ,, ook de Zoon zelf, (Christus, de Middelaar, die tot dus verre als Koninglyk Middelaar in zyn Hoo- gepriesterlyk Koningryk regeert door het Geloof „ en het Evangelie) in zyne orde treeden, zoo, dac „ hy den Vader, die hem in eene geregelde orde al- les heeft overgegeeven, eindelyk zyn Middelaars„ ryk zal overgeeven, op dat Godt van dien tyd af, 9, tot in eeuwigheid , (zonder hec Geloof aan den „ Middelaar , en zonder de prediking van het Evan,, gelie, welks vrucht wel noch altoos zal voortduu„ ren, maar het Geloof en de prediking van het Ge- loof zelve niet meer) alles in allen zy , en als dan „ niemand meer door Christus tot Godt kcme, maar ,, Godt, zonder verdere Geloovige tpcëigening der verzoeninge van den Middelaar in de Uicverkoore„ nen , die niet meer gelooven , maar zien , zyne „ heerlykheid en goedheid eeuwig openbaare, maar „ den verdoemden dezelve door eeuwige, rechcvaer- dige, ftrafferi verkondige." Ik twyfele niet, of men zal deeze tweede verklaa. ring, die ook aan Eengel behaagde, duisterer, en bygevolg ook ocwaarfchynlyker oordeelen , dan de eerste. In de tweede Uitgaave van den A korf fchen Bybel heefc hy 'er hec volgende bygevoegd: " Maar gefield, dac hier van eene eigentlyke onderdaanig„ heid gefproken wierdt, men zoude dit evenwel „ niet anders te verftaan hebben , dan in zoo verre, „ dat Christus zich aan den Godtlyken raad (maar „ die ook teffens, voorzoo verre hv Godt is , zyn „ eige wil is) of aan de Godtlyke fchikking zal on- derwerpen , en het Middelaarsryk, door het Ge„ loof aan hem , als dan een einde laaten neemen. s, In welken gevalle het Griekfche woord !>«r«y;;Vfr«/ „ niet door onderdaanig zyn, maar door zicb aan de w orde of fchikkinge onderwerpen behoorde vertaald te „ wor-  aan de Corinthen. Hoofdjt. XV: 21—28. 549 „ worden. Want zoo men op eene volmaakte gelyk. heid met het voorgaande wilde aandringen, zoude „ het van de overwinning over eenen Vyand moeten „ verftaan worden; het geen hier ten éénenmaal on- gerymd zoude zyn." Dan dat het woord irordrviS-at (e) noch hier, noch ergens anders , ordinem of confecutionem ordme faclam becekenc, heeft Wolf te recht aangemerkt. Ne,esje itaque est — vaart hy voort — ut de humana Cbristi natura , que talem fubjeftionem admittit , cogitetur Echter heeft E. Melander Hoogleeraar te Stokholm, in een Twistfchrift, in den jaare 1737 gehouden , zich deeze verklaaringe van Zeltner aangenomen. Thans zal ik de verklaaringen van die Uitleggeren bybrengen, dewelken van begrip zyn, ddt^rord^iS-^ niets anders betekent, als onderdaanig zyn. ) Calovius: Imperium Mud extendit Je ad omnia, que Chisto fubjetla Junt : uVaney» autem est refpeclu ejus, qui omnia eifubjecit. Ideoque bic probe confiftere posfunt iuhjectum esle Deo, quod-■ Cbristo comenit fecundum humanam naturam, fj? dominari omnibus, qua; funt extra & prater Deum, quod imperii, Cbristo fecundum humanam naturam concesfi, asternitas requirit. Id vero objervandum , cum etiamnum fubjeEtus Deo fit fecundum humanam naturam, bic tarnen in novisfimo die al-ter con. fpicua erit maj'ftas ejus omnibus , comparituro info in Gloria Dei, @ jedente in throno glorice fue. Confpicua turn maxime futura est Ma irzcray),, vel fubjcEth 'humane Cbristi nature feu Filii Dei fecundum bumanamnatuZ ram. Nam res turn FIER l dicuntur in facris literis, cum MANLFESTANTUR. Zeltner heefc in zyn Twistfchrift, cap. II, § 2 , pag. 19, aangemerkt, dat Calovius niet van zyn ge' voe- (0 Even zoo verwerplyk is de verklaaring van den Hoogleeraar SriEERiTZ, die, in het eerste deel van. zyne mem» nieuwe verklaaringen van fchriftuurplaatzea, ivoxv.yifitM vertaalt : hy zal aan Christus alles onderwerpen, M m 3  55Q Vtrklaaring van den eerjlsn Brief voelen ff) geweest is, maar in verfcheidene boeken, die hy pag. 41 opnoemt, telkens eene andere verklaaring voorhek. Calovios brengt insgelyks de verklaaring (g) van Lutherus by, dewelke dus luidt: Paulus komt hier wederom daarop, en befluit, „ dat hy gezegd heeft, hoe Christus het Ryk aan „ Gode den Vader zal overgeeven. Dan zal het een 9, geheel ander ding worden, uit hetGeloof een klaar aangezicht, als wy onze vyanden, en den dood ,, daar by, verdelgd zullen zien. Paulus dryft ge,, duurig, dar de Vader aan Christus alles onder- worpen heeft, en trekt daar uic zoo veel, dat hy moet „ uitgezonderd worden, die alles aan hem onderwor,, pen heeft, en dat hem de Zoon, wanneer hy hem „ alles onderdaanig zal gemaakt hebben , ook zelf „ onderdaanig zyn zal. Dit fchynen enkel duistere „ woorden ; maar het is alles, gelyk ik gezegd heb,, be, daarom gefproken, om een onderfcheid te ftel- len tusïchen het Ryk van God en van Christus, hoewel het echter op zich zelf het zelfde Ryk is. „ Maar het heet daarom thans het Ryk van Chris,, tus, om dat wy hier in het zelve leeven in het „ geloof, en hem niet lichaamlyk zien of hooren. „ Want het is noch niet openbaar wat wy aan hem „ hebben, en door het Evangelie, de Sacramenten ,, en het Geloof verkrygen zullen. Maar naderhand „ zal het Godts Ryk genaamd worden, wanneer het niet meer verborgen , maar voor alle Schepfelen „ openbaar worden, en het geloof ophouden zal: het „ geen hy noemt: bet Ryk aan den Vader evergegee,, ven, dat is, ons en zyne geheele Christenheid o» ,, penlyk voor een Vader ftellen in de eeuwige klaar,, heid en heerlykheid, op dat hy zelf regeere zonder „ eenig dekfel j'maar des niet tegenftaande zal Chris. tus (ƒ) Ik gelo'of, dat de Heer Heuman heeft willen zeggen : " niet vast in zyn eige gevoelen geweest is." Vertaaler. (g) Men vindt dezelve in de Altenburger Uitgaave, T. VI, fob 292/g.  aan de Corinthen. Hoofdjl. XV: 21 28. ƒ51 „ tus in zyne Majefteit en Heerlykheid blyven. Want ,, hy is dezelfde Godt en Heer, eeuwig en almach„ tig met den Vader. Maar dewyl hy thans zoo re. „ geert door zyn woord, facramenten enz. dat de „ waereld het niet ziet, heet het het Ryk van Chris. „ tos, en moet alles hem onderdaanig zyn tot aan „ den jongften dag, wanneer hy alles zal doen ophoii„ den, en zich alsdan met zyn geheele Ryk aan den „ Vader overgeeven, en tot hem zeggen: lk heb tot „ dus verre met u geregeerd in het Geloof; dit gee,, ve ik u over, op dat zy nu zien , hoe ik in u ben „ en gyin my zyt, mee den Heiligen Geest, in éé„ ne Godtlyke Majefteit, en alles openlyk in u heb* „ ben en genieten, het geen zy tot dus verre geloofd „ en verwacht hebben, '' Deeze woorden van Lutheros verklaart Spener, * in zyne Theologifche Bedenkingen, D. I van den vyfden band, bl. 298 enz. Hy leert r. dat, wanneer van de overgaave van het Ryk gefproken wordt, Christos in dit werk volgens zyne Menfchlyke natuur moet befchouwd worden. 2: dat, het geen Christus zal overgeeven, het Ryk der genade is, hetgeen hy tot dien tyd toe in den ftaat der vernederinge, maar voornaamlyk in dien der verhooginge, doormiddel v:n het woord en de Sacramenten, gèhadt hadt. 3: dat do r de overgaave van dit Ryk niet moet verftaan word n eene aflegging van alle regeering, maar flechts ee; e zekere foorc van dezelve, voorzoo verre hy die na >mlyk van zynen Vader ontfangen hadt, terwyl ondertu^fchen het eige Recht van zyneGodtheid onverminderd bleef. Deeze toevertrouwde regeering 1 ïgt de Heer dan af, onder eene openbaare en d >adlvke betuiging in den Hemel voor Godt en alle Engelen en Heiligen, dat hy de wil van zynen Vader volbracht, en zyn werk voleind heeft; ten einde nu, als derzelver hoofd, alle zyne Geloovigen, als nu volmaakt zaligen, tot het ecuwigduurend genot der volmaakte gelukzaligheids brengen. Wat de onderdanigheid of onderwerping van Christu- borrelt, leert hy 1 : dat Christus den Vader onderdaanig zyn zal, n.iar M m 4 zyne  mm 5-52 VerWaating van deneerflen Brief zyne Menfchlyke natuur; %: dat Christus zynen Vader onderdaanig zyn za! met uitfluitinge van zyne Gudtheid (b) zelve, en dus van de geheele heilige drieëenheid , als welker perfoonen in geenen opzichte van eikanderen kunnen gefcheiden worden > cat men. dus aan centf onderdaanigheid te denken heeft, waar door zyne voorige waardigheid niet verminderd wordr, zoo da't deeze zyne onderwerping zyne heerlykheid en Majefteit niet benadeele. Glassius is , pag. 1472 en 2000 van gedachten, dat Paulus van het geesdyk lichaam van Christus fpreekt. Qjiod de Füii Dei fubjeStione hoe loco dicitur fchryft hy — de corpore ejus myjlico, credentibus & eletlis , intelligendum est , quorum gloria per xmo w-oiVi» capiti Cbrifto adferibitur. Et buc — vaart hy \oort — pertinent verba, qus, fequuntur : UT SIT DEUS OMNIA IN OMNIBUS, feilicet eleftis gla* rificatis , qui in Cbristo, capi'e fuo , mierniim trium* pbant. Hy verhaalt ook, dat Tarnovius deeze plaatze dus heeft uitgelegd. Zeltnkr brengt, in zyne zeer goed uitgewerkte Verhandeling, cap. 2. § 2. pag. 18, de volgende Uitleggeren bv , die van het zelfde gevoelen geweest Zyn: —- Uit onze Kerke , Gerhard, Calixtus, Hunnius , Hulseman (aan wien Wolf zyne toeftemming geeft) en Osiander —- uit deGereformeer. de Kerke, Oecolampadius, Beza, Bullinger, A. betius en Maresius. Ik voege 'er nog by Cameron, den Weimarfchen Bybel, en Lange. Whitsy brengt, in zyn Boek , de Commentarüs Patrum, p. 268 fq. de plaatzen by van die Kerkvaderen, dewelken het dus ook verftaan hebben, te weeten van Hilarius, Hieronymus, Ambrosius, Augustinus , Athanasius, Gregorius , jNazianzjs. kus en Nys^enus, en Theodoritus. Deeze verklaaring wederlege Whitby , ptg. 27Q op de volgende wyze: Hanc interpretationem a vero a- lie. (li) Zoo, fchryft Estïüs ook ; Christus homo. non tantum Pa* t>> t Jed fjf -Sjiritu S. & ftbi ipfi, «t Verbo, Jubjcclus ent. É  aan de Corinthen. Hoofdfi. XV: 21—28. 553 ïienam ejje, ex eo conftat, quod Apoftolus loquitur de eo, tui omnia funt fubjicienda : quod non competit corpoii Cbrifii myllico, fed ipfi Cbrifto, ejus capni. Addet quod empbatice duit: TUNC IPSE FlLlUS SUBJlCIiPTUR, ut ipfius Filii perfonam intelligas. Estios, die dezelfde Kerkvaderen opnoemt, ver.; werpt deeze verklaaring ook; en Zeltner zegt, § 9: Nulla fententia est, tui vu,a 834 ea £40.  aan de Corinthen. Hoofdji. XV; 29. 559 ne , of maar eene zeer geringe waarfchynlykheid heeft. §11, pag. io5 is het volgende de eerste verklaaring, door Tertollianos, Lib. V. adv. Marciunem, cap. 9- pag. 473 het eerst voorgefteid, en naderhand ook door Chrysostomos, Theodoritus, Zonaras, Cajetanus en Knatchboll, aangenomen : " waarom „ laaten zy zich als dooden doopen, indien zy niec „ opftaan; daar nochtans de doop een (Symbolum) „ voorbeeld der opftandinge is?." Gollius noemt die te recht eene koude verklaaring, cap. II. p. 37. Tarnovius oordeelt dezelve mede ongegrond, Exercit. Bibl. p. 645 fq- § III, pag. 107 verklaaren Chrysostomüs , Oecü. menios, Theophylactds, en Hammond deezeplaac. ze plaatze dus: " Ik vraage de zoodanigen onder U, „ die de Opftanding d-r dooden loochenen: waarom „ hebc gy by uwen doop bekend, dezelve te geloo„ ven; voor zoo verre de Opftanding der dooden één ,, van de voornaamfte leerftukken van den Chrisrly,,"?ken Godtsdienst is? " Deeze verklairing heeft Olearids, in zyn Twistfchrift, §4, j, 6, 7, wederlegd. § IV, pag. 107 volgen die Uitleggeren, dewelken van begrip zyn, dat de Apostel op de gewoonte van hun doelt, die, " wanneer een Chriften vóór het ont„ fangen van den doop ftierf, in deszelfs plaatze eè„ nen anderen doopten. " By de voorftanderen van dit gevoelen, door Güdiüs, p. 35, en door Olearius, § 14, gemeld, voege ik noen Bochart, in zyne Vcrhandeüng, de baptismo pro mor tuis, die men achter zyn Canaan, pag. 1016, kan vinden, en Joh. van der Mark, Dispp. Select, n. 25 &? 16. ook wordt deeze verklaaring, die Petrus Abjelardds insgelyks voor de beste hielde, verdedigd door den AbtGer. VAIse in hec aanhangfel tot zyn Vie de pier re Abeillard, bet welk zonder zynen naam is uitgekomen, D. II, bl. 291 tot 315; alsmede door Hauber , in zvneweawe overdenkingen (xttntn SSctracfjtuiigcn) over zwaare plaat. zen  56Ö Verklaaring van den eerflen Brief zen der Èl Schrift, bl. 305 tot 354 f». Diarentegeü kan men deeze dwaaling wederlegd vinden by Seb. Schmidt, in zyn Twittfchnft, § 3 en 18; by Quenstedt, Antiq. Bibl. & Ecclef. cap. IV, Setl. h, ff* VI, pag. 361 fq. by Ittig, in zyn boek, deHatreJi* ïirchis fesculi primi tf'fecundi, pag. 55 fqq. eapag. 148, gelvk mede by Olearius ,§15 fqq. § V, pag. 108 legt Bellarminüs, beneff-ns eenige andere Roomfchgezinoe Schry veren, die GudIüs bl. 36 opnoemt, dit vers " van den doop der craanen "en der boete uk, die aan de zielen, dewelken zicb in hec vaagvuur bevinden, eene verzachting van ,' haare pynen te wege brengen, of wel die ten éénenmaale uic het zelve verlosfen. " Dan dit fprookje verdient meer uitgelachen, dan wederlegd te worden. Intusfchen heeft Seb. Schmidt, en anderen, diemen by Gudics ook gemeld vindt, het zelve wederlegd. r VI, pag. !08 zyn Lutherus, Mart. Chemnitius, Gerhard, Balduinus, -Hunnius, Franzius, GlSssics, Mich. Walter, en Lange, van begrip, dat Paulus " op de gewoonte doelt, om boven de graven te doopen. " Dan ten zynen tydewas ditnoch geenszins in gebruik. Uit deezen en meer andere gronden wederlegt Hildebrand dit gevoelen, §3 ; Seb. Schmidt §26; Qugnstedt, pag. 366; en Go« Dius, pi g. 36: gelyk mede Tarnovius Exercit. Bibl. pag. 646; bewyiénde zy , dat deeze doop eerft in laatere tyden in gebruik geraakt is. k VII, pag. 100 vatten eetiigefi, zoo wel uit de Roomfchgezinde , als uit de' Lutherfche en Gereformeerde Kerk, welker naamen men by Gudius, bl. 36, kan vinden, het woord Doop in eenenfiguurlyken zin op, en verdaan 'er baptismum fanguinis & calami-_ talurn, Jive affliclinnü ftvt mcis. Zv beroepen zich op Mark. X: 38 en Luk. Xli: 50, alwaar het kruis of de droefenis insgelyks ten doop genaamd wordt. Volgens hunne gedachten redekavelt de Apostel op dce- (m) De beroemde Grotius was van het zelfde gevoelen. Vertaaler.  aan de Corimheni Hoofdjl. XV: 29. jgi deeze wyze: " by aldien de gedoopten geene hoop hebben, om wederom op ce ftaan, waarom worden dan zoo veele Christenen toe Martelaaren? Waaf„ om lyden zy zoo veel, en worden de elendigsten ,, onder alle Menfchen? Waarom leeven zy dagelyks ,, in doods gevaar? " (n) Deeze verklaaring poogt Juffrouw Schoorman, in eenen Brief aan Jac. LydiDs, bl. 77 van haare werken, breedvoerig ce bewyzen, hoewel Wolf dezelve, mecrechc, zeergedwongen noemt. De Jefuic Hardoinus verdedigc dezelve insgelyks in zyne Opera SeleSta, prg. 237 fqq. Dan die gevoelen worde door Seb. Schmidt, § 24, bondig wederlegd. Hee is ook de verklaaring van l.ightfoot, welker ongepaftheid SaM. Basnagë ad a. 54, § 25, breedvoerig heefc aangetoond. § VIII, pag. 109 worde deeze plaatze van '' hec af,, wasfehen der dooden " verftaan. Die gevoelen fteunt, gelyk Hildebrand, §4, toont, op de volgende beftuittrekking,: " Indien er geene Opftanding ,, der dooden tc wachten is, waarom wasfehen wy dan ,, de lichaamen der verftorvenen, en zalven dezelve, ,, en trekken hun een wie kleed aan, en begraaven dezelve met zoo veel eere? " Dit is ook de ver- klaa* (rc) Uit dit en het onmiddelyk voorgaand gevoelen heeft de Heer Moldenhawer , in zyne opheldering der zwaarste plaatzen van het Nieuwe Testament een derde gevormd, daar in beftaande, dat Paulus het oog heeft op die Christenen , die zich " op de gerichtsplaatzen, en dus als boven op de be„ graafplaatzen van anderen , die te vooren denzelfden dooi „ ondergaan hadden , aan veele fmarten en eenen geweldigen „ dood blootstelden. " Dan ook dit gevoelen is niet zeer waarfchynlyk, dewyl volgens deeze verklaaring de geheele kracht der redekaveling van den Apostel verdwynt, die men klaar zien kan, dat in de woorden: over de dooden, moei geZocht worden. De plaatze naamlyk , alwaar de Christenen den marteldood ondergingen, deedt niets ter zaake, hun ge* loof aan eene toekomstige Opftanding werdt 'er geenzins zichtbaarer door; te meer nog , dewyl dezelve niet van hunne verkiezing, maar alleen van het goedvinden van hunne vervolgers afhing. Verta/vlbr. VllL Deel. N n  5fo Verklaaring van den eerften Brief klaaring van Beza. Dan zy wordt door Seb Schmidt § 2(j wederlegd; en de bygebrachte befluittrekking is eene pttüio principii. § IX, pag. iio worden die Uitleggeren genoemd, dewelken, door de dooden, doodzonden, peciata mortolia , verftaan. Thomas van Aquino was van dit gevoelen, en deedt den Apostel op deeze wyze fpreeken: Quid fucient, qui baptizantur pro mot tuis, id est, pro peccatis abluendis, fi non fint vitam gratia labituri? Bellarminos zelf verwerpt deeze redekaveling , ea Hildebrand noemt dezelve, § XI, ook argumentum ihjirmam. § X, pag. no vindt men de verklaanng van Dan. Heinmüs. Hy is van gedachte , dat Paulus op de gewoonte van de nieuwe Christenen doelt, die, wanneer zy gedoopt wierden , naamen van verftorvene .Christenen aannamen. P»or/u> nova est bac exegefis — fchryft Hildebrand , § 16, peg. 52 6? Paul° Ivngius petita, fcf ad reJunecMonem probandam per am. loges d' dufta: quinif iisdem argumenlis impugnari potest, quotum noi nullis ipfe fuit ujus ad evenendes aliorum tenuntias. En Salig zegt'er ,§17, kort en goed van: 7 „ deeze verklaanng voorteftellen ,. is zoo goed , als ,, dezelve te wederleggen.:' Ook heeft Spanheim dezelve in zyn Twistfchrift over deeze plaatze, Secl. II, § 18, breedvoerig wederlegd. En de Ridder Ellvs noemt Heinsius, in zyne Fortuita Sacra, pag. 168, wel voor het overige een zeer geleerd Man, maar meestal eenen ongelukkigen Schriftuitlegger. § XI, pas. no volgen die Uitleggeren, dewelken beweeren, dat de Apostel fpreekt de baptismo clinicorum, datis, van den doap der klanken, die, wanneer zy hunnen dood voor oogen zagen, zich op hun bedde lieten doopen. Dit is het gevoelen van Elacius, zoo wel in zyne aanmerkinge op deeze plaatze, als ook in zvnen Clavis op het woord Muituus. Dan Seb. Schmidt wederlegt dit gevoelen , § 20 , met goede gronden: en Quenstedt roont, in zyne Antiq. Bibl.ty bedes, rap. IV, SeÜ. 1, n. V, § 2, pag. 338, dat deeze doop eeist ten tyde van Cypaianus  aan de Corintben. Heofdjl. xv: 29. 563 in gebruik geraakt is. Gudius , die dit gevoelen pag 3l/qq. ook verdedigt, doet'wel zyn fe op deeze tegenwerping te antwoorden, dan de woo? den van den Apostel zyn zoo gefield , dat men aan" dezelve deeze betekenis niet kan geevên. aa S AlI, pag ia wordt het gevoelen der beide f?» reformeerde Hoog?eeraaren , Joh. CLopPESrL Franeker, en Stephanus de Brais Sr ^ gefield De woorden van den eerstgemelden worden ïn het Mueum Helvetieum. T. VI, PaZ iS* h™ i?y ? VaD Oordeel> *TpaoS\. ^ebvff honderd Broederen fpreekt, dewelken (veïs 6) getni gen der Opftandinge van Christus zyn geweest waaï van fommigen Martclaaren geworden ware^ ™S buiten twyfel op de Opftanding van CtoJs Ztn gedoopt geworden. Dan dat Paueos hfer van S3 vyfhonderd Broederen gefproken heeft, verklaarde bu^°UWblsc^ühman> iD eeDen Brief a'n CToS! ongeloofïyk.85 DleUWSte UU8aaVej te rechc V00c ze w^orJén^ 112 Yerklaart ARiAs Montanus dee. ze woorden , van de geenen , die voor den Door, s, den Heiligen Geest omringen. Deeze _ zee? " ~T werden v°or de dooden gedoopt, dewfl „ zy, daar zy te vooren dood in zonden geweest wa „ ren met dat oogmerk gedoopc/wierden, om dw 2 ge°even »nD5khvCe0P °P/6 °p,Eandin6 te ^ïe 5 geeven. Ik verwondere my niet, dat deeze zorT L^w^ hier i0 niet éénen navolger gevonden heeft. Want deeze verklaaring is al te verre gezocht en al te onwaarfchynlyk. Pideh Ariasüh —T^ Estius , m zynen Commentarius over deezen Brh f JetU violentatf Mgisfime petita videtur. En dit oor deel ondertekent Seb. Schmidt, § 22. ° ScHMiDT'hfi>\brenge * de verklaaring van Seb. öchmidt by , die hy, cap. 3 van zyn Twistfchrift over dit vers, breedvoerig voorftelt/ hVT toen hy cap 2 de gevoelens van anderen wederlege, WlJkJager geweest, dan toen hy zyne ehjene gedactea N n 2 voor.  564 Verllaaring van den eerjlen Brief voorftelde en verdedigde; alhoewel Coenr. Mel, in ïn /v en Antiquarius Sacer , 28, zyn gevoelen nog heeft aangenomen. SchmiDT is § 31 van oordeel, dat de Apostel hier van den doop over de dooden foreekt, die onder de plechtigheden van het Oude le 'ament behoorde , en die Godt door Moses hadt■ iüld, om door dat middel den Israelicen te herinneren , dat 'er eene Opftandinge der dooden is. RS, betekent hier, naar zyn oordeel , gewafchen worden, en door de dooden heeft men doode ilenfchen, of döode lichaamen te verftaan, welke wanneer iemand die hadt aangeraakt, (Num. XIX. Tt enz.) zich moest met water laaten befprengen, dab1èie«rS'aariDg is zeer duister, en hy heeft ook niet beweezen, dat Godt door deeze Wet van het arwafchen, naa dat men een dood lichaam hadt aangehaakt , de Opftanding der dooden heeft willen aanduiden. Hy bekent, verplicht te zyn, om du te bewyzen , dan het is eene openbaare petitiojrincipii , wanneer hv op het einde van § 37 fchryft: fi "f fcnpturam, (ut fcilicet demonflrem ex ea, Deumtlla ab. lutione fignificasfe refurreStionem mortuorum) do tibi iptl hunc locum Apostolicum, dicnque, ipfum A pos'oh m bic esfe nobis Veteris Testamenti interpreten. Dan, tot verontfchuldiging van deezen beroemden Man behooS wyniettevergeeten, dat hy ze f zyne verklaanng voor zwak houdt, en § 30 twyfelt: , of zy door de Geleerden wel zal aangenomen worden. D. Iken verklaart ons tegenwoordig: Textvers; uit die zelfde plaatze van Moses; (Nom XIX: u) maar hy maakt 'er eene geheel andere voorftelhng van, gelyk wv naderhand zullen zien. _ K XV, pas. 113 wordt eene verklaanng van dit vers voorgefteid, die men wil, dat de Valentiniaanen hebben uitgedacht, en dus luidt: " wat zullen de Engelen doen , die zich in de plaatze der Menfchen laa*' ten doooer ? " Of deeze befchuldiging waar zy , onderzoekt Oleakiüs §111, zeergeleerd, en toont, dat, zy niec gegrond is. Dan deeze verklaaring is zooi  dan de Corinthen. Hoofd]}. XV: 29. 555 ongerymd, dat niemaDd het noodig zal oordeelen, dezelve te wederleggen. § XVI, pag. 113 ftelt Harduinus eene verklairing voor, die met zynen vindingryken Geest overéénkomt. Hy droomt naamlyk, dat de pest , in het zelfde jaar, toen Paulus deezen Brief fchreef, te Corinthe veele Menfchen hadt weggenomen , en dat dit veele Christenen bewoog, om zich zonder uitftel te laaten doopen. Hy geeft dus aan de woorden van Paulus deeze betekenis: " by aldien 'er geene Op„ ftanding der dooden is, waarom laaten fommigen „ onder u zich dan uit vreeze voor den dood doo„ pen? en waarom verlangen uwe Catecbumeni zoo „ zeer gedoopt te worden ? " Hoe ongepast deeze verklaanng zy, toont Olearius, § VIII, IX en X. Het is te verwonderen, dat Ittig in dezelve genoegen heeft genomen, in zyn Boek de Hcerejiarchis S ««ga», vertaalt hy § 01 op deeze wyze: qui baptizantur in nomine Jefu ■Christi pro nobis mortui. Door r»tt mpvt verftaat hy Christus (0), en hy beroept zich § 23 op andere plaatzen van den Bybel, in welke het meervouwige ■voor het enkelvouwige genomeri wordt, hoedanigea 'er door Glassius, Can 37 de Nomine worden bygebracht, (0) De Heer Bahedt gaat noch een Hap verder, en verftaat door de dooden hier Johannes den Dooper en Christus; en op dien grond geeft hy aan de woorden van den Apostel de volgende verklaaring.' " Indien deeze hoop van een toekomstig leeven een enkel verdicht fel was, zouden zy al" len dan geene dwaazen zyn, die zich door den Doop ver, binden, om eenen Godtsdienst te belyden , welker ftich" ters reeds geftorven zyn," Men vindt deeze verklaaring., •die zich zelve genoeg wederlegt, in zyne Sïeueftcn 0ffeg&«i> mm öotte*/ 'D. UI. bl. 180, j8x. Vertaaler,  aan de Corinthen. Hoofdfl. xv: 29. jJijt«5 x^i nergens in nomine Cbiisti, (in den naame van Christus) en kan dus ook hier deeze betekenis niet hebben. Ik merk nog aan , het geen Olearius niet geweeten heeft, dat anderen voor hem reeds vaD het zelfde gevoelen geweest zyn; te weeten Alex. Morus , in zyne aanmerking op deeze plaatze ; en JMicol. Arnold , in zyn Lux in tenebris. Want ook deeze gelooven, dat Paulus met hec woord »»x?«» Christus bedoeld, en hec meervouwige in plaacze van »xS£ gefchreeven heefc. Ook heefc Fred. Spanheim hec in 1672 reeds zoo uitgelegd in zyn Twistfchrift de bapttsmo propter mortuos, Sect. V, § XII, &P X/II, pag. 613 6? 614, in het derde deel van zyne werken. Wy zullen hem zeiven laaten fpreeken : 'o< n*j« — fchryfe hy —funt i iïxfè{ Me, Me mortuus. Hinc ir^i r*, vik;«v propter mortuos, est idem, quod «Vèj t«» »i*f«iT, propterillum mortuum. Atque ita dicerentur boe fenfu tales Ti£o«f»e< accesfisfe ad fontem fatrum propter illum mortuum , feu intuitu illius mortuis. Hy merkt ook aan, dat het niet ongewoonlyk is , het meervouwige in plaatze van het enkelvouwige te (lellen. Fateor —— vaart hy voort dicere expresfius poiuisfe Aptstolum ro£ Xgir,¥. Sed regeri potest, non primum (id ei) bic in loco placuisfe, quoniam in Cbristo mor ten i/.'m fpeciatim attendit, eamque gloriofe triumtsbatam. Ook meldt hy, § XIII, dat hy Alexander Moros hier in ten voorganger gehad heeft. En § XIV befluit hy deezezyne Verhandeling mer deeze woorden : liane nostram in'.erpretationem omnibus aliis, ut fimplicisfi. mam nullaque fuperiorum diffl-ultatum (id est, earwn dif. fi-ultalum. quas bahtnt inteipretationes, a me in prace. dentibus fectionibus exminatce), laborantemt baud cunctantur ante ponimus. N n 4 WoLtr  508 Verklaaring van den eerjfen Brief Wolf fchryft, in zyne Curce, pag. 544, aan Span» heim eene verkeerde verklaaring toe. Hy hadt alleen § XV van zyn werk gezien, en het oog niet op de drie voorgaande af deelingen geflaagen, in welke Spanheim zyne waare meening voorgedragen en opgehelderd heeft. Thans zal ik, gelyk te vooren beloofd hebbe, die Uitleggeren bybrengen , die ik in myne Pcecile niec heb aangehaald, in welker verklaaring of geene, of maar eene zéér geringe waarfchynlykheid heeft. De oudste is Jsidorus Pelusiota, die, in den 221 Brief van zyn eerste Boek, door de dooden, de verftorvene lichaamen der Menfchen verftaat , en de woorden van Paulus dus verklaart: " By aldien onze „ lichaamen in den dood zullen blyven, en niet we- derom leevendig zullen gemaakt worden , waarom „ gelooven wy dan, dat, als wy gedoopt worden4 „ dezelve niet dood zullen blyven, en dat zy nader,, hand (naa derzelver Opftandinge) onfterflyk zyn „ zullen ? " ■" ' De duisterheid van deeze verklaaringe kan voor eene wederlegging van dezelve dienen, Zonaras, Balsamo, en de Kardinaal Cajetanus, die in Bose zyn Twistfchrift, pag. T7 worden bygebracht, en van welker gevoelen Hildebrand, § X, ook gewag maakt, zyn van gedachten, dat de Apostel op de gewoonte gedoeld heeft, dewelke toen p laats hadt, om doopliugen geheel onder het water te dompelen, om daar door den dood, de begraavenis , en Opftanding aantedmden. —— Deeze verklaaring is zeer duister, en ftrookt met de woorden van den Text niet. Noldius , in zyne 174311e aanmerkinge op zyne Concord. particularum Hebrearum, is van oordeel, dat het woord i*tg hier zoo veel betekent, ateprepe, en dat de Apostel op de volgende wyze redekavelt: fi non d' tur refurreBio rr.ortvorum , quorfum Mi , qui, cum. baptismus, i'Hs nihil'potest prodesfe, (nempe mox moritun',) baptismum expetunt? Vel: Cur admittilis & taieratisquod tingantur mojti proximi, ciim boe ipfum  aan de Corinthen. Hoofdfi. XV: 29'. 5c1.gr da nihilo nee illos facere, nee vos permittere, conjentaneum est ? De Heer Dresig , wel eer ConreSlor te Leipfig, verklaart het, in Zynen Commenturius de verbis mediis N, r.# die eerst naa zynen dood, in 1755, is uit. gekomen, op deeze wyze : Cur majoribus fe offerunt. -pciicutis nonnulli, quam iili fubierunt, qui t'tmdiemin DOMINO obierunt, fi mortui non refurgunt? In dat zelfde jaar, 1755, fchreef de beroemde Wolle, te Leiplig, in eenen Brief aan my , dat hy deeze plaatze voor deezen anders verklaardt hadt , maar thans de volgende verklaaring voor de rechte hield: " Quidfacient Mi, qui fier 0 fe font e abluendos ,, prabent propter mortua corpora feu cadavera, fi omni' ,, no mortua corpora in vitam non revocantur ? Cur etu am facro fonte abluendos fe curant propter mortua cor. ,, pora feu cadavera ? Want die zich laaten doopen , ■j, doen het,, om in hunne herten de hoop te verfter„ ken, dat hunne lichaamen wederom zullen opftaan; „ en by gevolg handelen zy ongerymd, die zich, 7.on- der zulk eene hoop, laaten doopen. Paulus rede„ kavelc tegen Menfchen, die de Opftanding der doo- den loochenden. Particula iirig exprimit caufam im* „ pnfivam, uti Rom. IX: t , Joan. XI: 4, Act. y, XXh 13, Rom. I: 15, XV: 9- 'o «s*^ fignificat corpus mortuumfeu cadaver, ut 1 Cor. XV: 15, ali~ bique." . De bekende Wys geer en Godtgeleerde , Crusius, verklaart het, in zyn Programma voor Paafchen 1755,' op dezelfde wyze als Olearius, en verllaac door r».»s i«£»u5, Christus. Dan, het geen *ik Olearius geantwoord hebbe, moet ik hem ook antwoorden : kan men wel denken , dat Paulus, zo hy hier van Chistus gefproken hadt, hem niet zoude genoemd, maar hem alleenlyk door de uitdrukking: »■«&'« »s*^»s, aangeduid, of liever, dewyl dit vry onverltaanbaar is, verduisterd hebben ? Kan derhalven /3**Tirftit cVf? ra* ii.vce vertaald worden : bapthmus mortuorum caufa ? . De plaatzen die hy "bybrengt, om .het gebruik van het meervouwige ntt it\e,it voor het enkelvouwige Wnj te  5?o Verklaaring van den eerjïen Brief te verdedigen, zyn allen van dien aart, dat daar ia geenzins het meervouwige voor het enkelvouwige voorkomt. Gen. XXI: / hoopt Sara noch meer Kin* deren (dus heeft Lutherus het woord o"*J3 te recht vertaald) te zullen bekomen en zoogen. Gen. VIII: 4, leezen wy: op de bet gen Araraib , in plaatze van: op éénen der bergen van Araratb; wordende dus- daar het woord bergen niet voor eenen berg genomen. Volgens Luk. IV: 33 dryft-Jesus eenen Duivel uit, en vers 36 wordt gezegd, dat hv onreine geesten uitdryft; het is zoo, maar die eenen Dvivel uitdryft, kan 'er ook meer uitdryven. Daarom zegt de Duivel , vers «34 : zyt gy gekomen , om ONS te verderven ? Luk. VII: 22 wordt gezegd: de dooien fta-n op , en evenwel was de jongeling te Main het alleen, dien Christus toen opgewekt hadt. Ik antwoorde hier op wederom, als te vooren : Ook deeze lieden beflooten met recht, dat die éénen dooden leevendig maakt , ook macht heeft, om meer andere optewekken. Matth. IX: 8 leezen wy: dat Godt zu'ke groote macht aan de Menfcben gegeeven beeft, dat is, zegt hy , aan Christus. Dan deeze is de rechte betekenis van die woorden niet; zy geeven eigenlyk te kennen : " Godt „ heeft aan de Menfchen eenen Man gegeeven, die ,, met zulk eene groote macht begaafd is,'' gelyk ik in myne aantekening op die plaatze beweezen heb. In deeze myne verklaaringe van het Nieuwe Tes. tament kan de Heer Crusius ook de rede vinden, waarom Matth/eds en Markus hebben kunnen fchryven: bet zelfde verweeten bem ook de Moordenaars , die met bem gekruist waren; terwyl Lukas zegt: en één der kwaaddoeners, die gehangen waren, laflerde bem ; zonder eikanderen tegtm te fpreeken. In myne aanmerIcinge op Matth. XXV1I: 44 en Luk. 39, heb ik niet flechts den grond der rechte verklaaringe getoond , maar ook Glassius, Gerhard, Clericus en Kusz bygebracht, dewelken, al voor my, deeze verklaaring hebben voorgefteid. Men ziet hier uit dat de vermaarde Man wel een goed Wysgeer en Godtge» leer.  aan de Corintben. Hoofdjl. XV: 29, 57r lee"deis, maar zich in de gewyde uitlegkunde nier* genoeg geoefend heeft (ƒ>). Wy zien nu ook genoeg, dat Paulus hier niet de Bapiismo Cbristiano. quatenus per illum Cbristo nos addicimus, zoo als hy zich pag. 3 uitgedrukt, gefproken heeft, en dat zyne Ove;zetting dus geenzins de rech,. te kan zyn , die hy pag. 4 en 5 voorftelt, en dus luidt: " wat zouden zy anders doen, die zich laaten „ doopen om der dooden wille? Of, wat zouden zy „ anders doen, die zich laaten doopen, en dit noch„ tans om der zodaanigen wille, die dooden zyn! ,, By aldien het over het algemeen en volftrekt on,, mooglyk is, dat dooden wederom opgewekt kun„ nen worden, waarom laaten zy zich dan zelfs om „ der zoodanigen wille doopen, die nochtans dood « zyn? Ik merke nog aan, dat Noldiüs, toenhy bySpANheim deeze verklaaring , naderhand door Olearius voorgefteid, vondr, te weeten, dat door Christus moest verftaan worden, van dezelve in zyne 1743 aanmerking op zyne Concordantie oordeelde, bac inter. pretatione nullam esje minus probabilem, dat deeze verklaaring de alleronwaarfchynlykste was. De Heer Steinheil is van gedachten, in de Breemfche Symbol® literaria, T. I, p. 20, dat Paulus niet van den Heiligen Doop fpreekt, maar dat fietrri^S-af hier betekent affliëlionem vel luStum hominum , parend, lus vel amicis orbatorum (de droefenis van Menfchen, die van hunne Ouderen of Vrienden beroofd zyn.) Hy brengt veele plaatzen uit Oude Griekfche Schryveren by, in welke dit woord in die zelfde betekenisfe gebruikt wordt. De Heer Hoszmann heeft deeze woorden in een Twitsfchrift , in 1732 te Kiel verdedigd. Op het einde , dus verklaard : Alioquin quid facient (« t-Vtg *g, »«g*V) qui mortuis vicini funt, baptismum fufcipien- iesi (p) Dat ik het niet alleen ben, die 'er dus over denke, tan men in de Goettingfche Geleerde nieuwjlydingen van he8 jaar 1757, b. 1435 enz. en J459 enz. aien.  57* Perklaaring van den eerden Brief tes ? Cur ad buc baptizantur, (<"*■'£ rS> n*.^* ün-dezetni) (um mortuis jam vicmi, Hy is van begrip, dac u's-èg **» ii»(m hier gebruikt worde, in plaatze van «< «'«-Èg »é*e»>; en dus het fu 'je&um prozpofitionis uitmaakt; en vervolgens dat by hec tweede üa-Jg tü» ,sxgav het woord •'«■«'f^onjs is uitgelaaten , en dac £*ie eene nabyheid» (vicnuaUm) te kennen geeft. Benner omfchryf t de woorden van Paulus in het eerste deel van het Hesfifcb Hefoffer, bl. 783, op deeze wyze: ji firmemum est, quod de mortuorum corporibus reflituendis affirmamus , quaenam agitat Mos a■mentia, qiti loco mtrtuotum initiantur', quorumque corpora, dum aqua baptismi perfanduntur, jam turn pro defunclis reputanda funt, quoniam in quotidianos projiigatorum, bominum impetus fe vitam que fuam objiciunt, mortemque fcf aquamfimul ademt? Salig legt deeze plaatze , in de boven aangehaalde Colieciio altera Symbolarwn literariarum, p. 230, op deeze wyze uit: Baptismus pro mortuis est communis omnium baptismus in communionem cum mortuis , fanSlis est murlynbus, quem quilibet baptizatus profesfus est bis vet bis: " Credo communionem fancTsorum." De Heer Boon verklaarde dezelve in een Twist, fchrift, in den jaare 1749 onder voorzitting van Pro. jesfor Geszner verdedigd, § 22, dus: fapienter age. rent, qui pn.pt er mortuos (jive propter mot Um Cbristia. norum ceque, acaliorum bominum, n.axime Epicureorum) laptismum ef Uturn Cbristimismum refpuerent, vel, qui morte Cbristianorum ceque , ac aliorum bominum, deterteientt.r a fufcipiendo baptismot§ Cbristianimo; e ervtrano autem i> fiPi'enter fa er ent , qui, non obftantilus ex mplis quotidianis morientium, turnen baptismum & Cbri t tivmüm fufcipiunt. D. Iro Cbristo £? Euangelio perferenda. Notisfimum est *o p«»-W£i<« boe fignijicatione adbiberi Matth. XX: 22, 23 ef LüCiE XII: 50, quibus locis intelligi. tur fine dubio b ipcisma ad mortem vel mortis. Baptisma tü, n*ê«» e>t baptisma ad mortem. Ns*f«, ubi. que in N. T. ponitur pro morte, ut *'»*r»ï»«j, iyti^iS^afU , 1 x(Quocunque tarnen modo Mud fumas, ftabit fenfus mster. JMdm cum cum Genitivo idem fit, quod pro, propter, vice, fuper, ftmper ex bis fignificationibus refultabit baptisma ad mortem w/ mortis gratia. ■ Hoe veele petitiones principii vinden wy hier niet? De Heer Alberti moet deeze verklaaring van Hombergh niet nauwkeurig genoeg overwoogen hebben, anders zoude hy , in zyne verklaaring op 1 Cor. V: 10, pag. 342, niet van oordeel geweest zyn, dat men de» zelve voor de allerbeste te houden hadt. Naa zulk eene menigte van verfchillende verklaaringen deezer woorden bygebragt en afgekeurd te hebben , ga ik over tot myne verklaaring (j). Ik vertaale dan de woorden van Paulus : 'eti} r) iytleetiai ', Tl *«» /3st»T!£«»T«i v*t( rSr vixeZi, Op deeze wyze: " wat maaken zy dan anders, die zich laaten „ doópen, naa dat fommigen (van de geenen die te „ vooren gedoopt waren) geftorven zyn, by aiotóen » de (s) Men zal in het vervolg zien, dat, toen de Heer Heujhan deeze verklaaring fchreef, hy verfcheidene andeicn, waar onder die van den beroemden Werenjels , noen niet gezien hadt, die hy bybrengt, zonder dezelve te beoordeelen, en waar aan ik, boven alle anderen, inzonderheid boven die van onzen Schryver , den voorrang zoude geeven. .Vertaaler.  576 Verklaaring van den eerften Brief „ de dooden volftrekt niet wederom opftaan? Waar> ,, om laaten zich zegge ik noch éénmaal) boven de ,, geenen, die reeds dood (geftorven) zyn, nog an„ deren doopen ? " 'Ewfii betekent alioqui, anders, (fortft), in welke betekenisfe wy het Rom. XI: 6; i Cor. Vlk 14; Hebr. IX: 26; en X: 2 ook vinden. t< !r«,V«««-., is hier zooveel, als ri voioZv", gelyk Rom. III: 30 SWrit in den tegeowoordigen tyd behoort vertaald te worden , en ook door Glassius, bl. 896 vertaald wordt. Het is eene Hebreeuwfche manier van fpreekeö. Het woord betekent te deezer plaatze, prester, ultra, poft (boven of behalven) welke betekenis ook het Heoreeuwfche ?}?., het Latynfche fuper, en het Hoogduitfche ü&ct heeft, gelyk deeze drie woorden fuper en fiber oorfpronglyk maar één woord zyn. üü zegt men ook in het Hoogduitfch fiber toft/ wanneer men in het Latyn prater ea of pitster eazegi. By voorbeeld: Luk. XVI: 26. Boven dat alles (fiber, bas alles) is tuffchen ons eene k'oove bevestigd. Phil. II: 27. Ik beb de ééne treurigheid op de andere (fiber, tie anbtu); tristitiam babeo fuper tristitiam. Dus vertaaien het Beza, Erasmus, en de Oude Latynfche Overzetter. Gen. XXVIII: 9. Efau nam boven de t'rouwen (fiber Bic ftciber)/ die by te vooren badt, de dorbter van Ismaèl, in het Ilebreeuwfch VïPJ by. Vatablus vertaalt het: ultra uxores fuas; Tremellius: prater (fuperiores) uxores fuas. Ezech. Vil: 26 heeft Luther te recht vertaald: bet één ongeval zal over (fiber) het andere komen, bet één gerucht over (ö&tï) bet a der , alwaar tweemaalen hec woord by voorkomt. En dit vertaalt de oude Latynfche Overzetter: Conturbatio l~uper conturbationem veniet, &audU 'tus fuper auditum; Vatablus : Calamitas aliafuper aliam veniet, f die Bochart , de baptismo pro mortuis, pag. 1029, bok reeds gemaakt heeft, dat wanneer het pm. ter betekent, nooit den geniiivus, maar altoos den Accujativus by zich heeft (t) , terwyl hier intusfchea tVèjT-a» vsx£«y, en niet v*-èg reis »s*g«!/s ftaat. Nu kan ik, wel is waar, geen voorbeeld van het tegendeel in het Griekfch bybrengen; maar ik heb 'er twee in het Latyn, in welke het woord fuper, dat is prater , niet in den Ablativus voorkomt , welke naamval men weet dat de plaatze van den Griekfchen Genitivus bekleedr. De eerste vinde ik by Virgilius, vEneid» 11:348. Incipio fuper bis, datis, prater ea, quafatus eram, incipio effari bac, qua fequuntur. De tweede plaatze, waar op ik doele, is te vindenbyHoRATius, ferm. lib, II, fut. VI. Hoe er at in votis: modus agri non ita magnus, Hortus ubi, &f 'etto vicinus jugis aqua fons, Et paulum Jylva fuper bis foret. Dit fuper bis heefc Bondios te recht verklaard: ultra bac , en de oude Commentator , dien Cruqtjiüs heeft uitgegeeven, in fuper, praterea. "oxu< betekent hier volftrekttyk, fn éénenmaale. De oude Latynfche Overzetter, Erasmus, Beza en Pasor hebben het, in die zelfde betekenisfe, door omnino vertaald. 'Ovx fVff viltaalen: dit alles, zeg ik, is door hem gefchaapen; en vers 20: door hm, zeg ik, olies enz. alwaar Beza, de Hollandfche Overzetting en Woli insgelyks het woord inquam hebben uitgedrukt. Men zie, hec geen ik by kap. IV: 4 van dien Brief zal aantekenen.  aan de Corinthen. Hoofdfl. XV: 20. 579 ling van hec woord inbrengt, is gemaklyk te beantwoorden. V Hy is van oordeel, dat 'er eene zeer gedwonge verklaanng uit volgt. Dan dit wederlegt zich zelf. Voorts denkt hy , dat by aldien mvne Overzetting de rechte was, Paulus niet zoude gefchreeven hebben • wat maaken zy, die zich over de dooden, of, naades.ee. ven, aie geftorven zyn, laaten dwpen? maar: voatmaa. ken zy, die zuh naa de geenen, die geltorven zyn, laa. ten doopen? Ik antwoorde: Paulus hadtzekeriykzoo kunnen fchryven: want hy fpreeke van zulke dood"n, die gedoopt waren. ^Maar komt hec één en ander niet op het zelfde uit? (v) Hy voegt 'er noch eene tegenwerping by, te wc eten, dat, volgens myne verklaariog, de Apostel alleenlyk van zulke dooden fpreekt, die gedoopt waren ,• daar hy nochcans zoo wel ongedoopten als gedoopten op het oog hadt. Die laatste is ten éénenmaale vafch. Ten laatsten zegt hy, dat de party, tegen welke Paulus zich hier kant, zoude nebben kunnen antwoorden , dat zy den doop niet ontkenden , maar veel meer toefïemdeii, dat dezelve zyne nuttigheid hadt, al ware het ook, dar de dooden niet opfionden. Want dar de doop ook in dit leeven van nut konde zyn. — Men ziet klaar, dat deeze geleerde Man alles in den grootsten haafl en zonder genoegzaam overleg nedergefchreeven heeft, en teffens O) De Heer Heuman hadt op deeze tegenwerping beter kunnen antwoorden,- te weetcn, dat, indien Paulus dus Kefchreeven hadt, de geheele kracht van zyne redekaveling zoude vervallen ; dewyl het hier voornaamlyk daar op aan kwam , dat de Christenen van dien tyd in dit leeven van hunnen doop geene verdere, dan bittere, vruchten plukken konden , en dus , zo 'er geene opftanding der dooden te wachten was. ten hoogsten beklagenswaardig waren- en by gevolg dat zy, die zich, zonder zulke vooruitzichten van eene opftandinge eene toekomstige gelukzaligheid, door den doop tot belydenis van het Christendom verplichten, geoordeeld moesten worden , zeer dwaas en onverftandig te handelen. Vertaaler. O 0 2  580 Ferklahring van den eerjlen Brief fens zyne gedachten zoo duister voorftelc, dat het moeylyk valle, derzelver famenhang te vinden. Aan deeze myne Overzectinge en Verklaaringe geeven hunne toeftemming, de Heer Superintendent Rathlef, in de Gefcbiedenisfe der Thans leevende geleer den, D. II, bl. 446 enz. de Heer Koken in zynen Byb»\, dien hy in 1750 heeft uitgegeeven, en Wigard Kakler in zyne Overzettinge van den Engelfchen Alcipbron, welk boek de Yrlandfche Bisfchop BerkleY gefchreeven heeft, bl. 516 enz. Ook zoude Wolf irsv zyne toeftemming niet geweigerd hebben, zo hy gezien hadt, het geen ik hier uit eene plaatze van ViRGiLius eo Horatios middagklaar beweezen hebbe, dat naamlyk deeze beide Dichters het woord fuper, in de betekenisfe van prater, met den Ablatirus, die de plaatze van den Oriekfchcn Genitivus bekleedt, gebruikt hebben. Wart p»g. 543 fchryft hy, dat hy myne verklaaring als ten hoogsten waarfchynlyk aanmerkte, maar dat, het geen hem te rug hieldt, om dezelve niet geheel aan te neemen, dit was, dat ik, zelf bekende, dat'er geene plaatze te vinden is, in welke ««rif» met den Genitivus, prcetor betekent. Toen was my nog geene zoodanige plaatze bekend; maar thans heb ik die twee aangehaalde voorbeelden gevonden, en ik twyfcle niet, of men zal foortgelyke plaatzen noch wel 'eens by de oude Griekfche Schry veren aantreffen. Reeds voor my heeft Franciscus JONiushet, zoo als ik, verklaard, in de plaatze, die Seb. Schmidt, § 13, nanhaalt, maar zoo duister, dat men in twyfel Jam komen, of zyne vet klaaring met de myne wel overéénftemme. Duidelyker is de overéénftemming van Christiaan Bechman met my, in zyne Origmes L>ainoz linv.ute, pag. ioör. Aut — fchryft hy — ri £*)* expresferit Latinumultra, poft; quodadbuc romniodius. Ji non potius commodiffimum, reor. Nempe fi mor tui non refurgunt, quid nhi adbuc ultra mortuos , ut quibus nulla Ipes revivifrendi, baptizantur ? Thans moet ik nog eenige andere Geleerden optellen, die met myne Overzettinge en verklaaringe wel niet  aan de Corinthen, Hoofdft. XV: 29. 58r niet volkomen, maar evenwel ten deele, overéénkomen. Andreas Hyperu-s , de Marburger Godtgeleerde van de zestiende Eeuw, is in zyne Opuscula, te Balei 1570 gedrukt, van oordeel, dat Paolus in de eerste woorden van den Doop der Clinici fpreekr , dewelken op hun dcodbedde nog begeerden geüoopt te worden; de volgende woorden verklaart hy even zoo, als ik: fi non est futura corporum refuneclio, quid jpei erit omnibus, qui cum bac contestatïone, quod ere. aunt, mortuos rejufcitaturos esfe, baptismum fufcipium ? Deeze verhandeling heeft Gerdesios in de Miscella. riea Duisburgenfia, T. 1, pag. 450" fqq. op het nieuw laaten drukken. In Joh. 'Parnovjus zyne Exercüationes Biblica ftaat eene breedvoerige Verhandeling over onze plaatze , die van pag. 645 tot 689 voortloopt. In § 7 verklaart hy dezelve op deeze wyze: fi non aliquando futurum eft, ut Christus, Dominus omnium, fitfuturus omnia in omnibus ö5 largisfime retributurus, quid facient deinceps , qui baptizantur fuper mortuis? In de volgende Afdeeling komt hy nader by myne verklaaring, 'wanneer hy zegt , dat de meening van den Apostel hier op uit komt: fi non fperatur carnis refurrect'io & in coeüs refectio, qwdfacient deinceps, qui baptizantur, ac in mig. nas calanvtates, imo in mortem, volentes fe immer gunt, dum Cbristo fuum profitentur nomen fuper £ƒ prater Mos, qui antea in tonus calamitatibus accepto bapiismo funt mortui ? De Ridder Richard Ellys heeft in zyne Fortw'ta Sacra, die hy in zyne moedertaale (i) uitgaf, en naderhand door eenen, my onbekenden, in het !. atyn vertaald, in den jaare 1727 , te Rotterdam zynuirgegeeven, pas. 131 fqq. de rechte betekenis van de; ze woorden van Paulus ook gezocht. Hy vertaalt da. zelve op deeze wyze; praierea, quid üiip.ojecen c„ qui (V) Men vindt van deeze Engelfche uitgaave een breeder bericht in het tweede deel van het byvoegfel op de Ltipziger geleerde tydingen, bl. 441 enz. O03  582 Verklaar in* van den eerfien Brief qui baptizantur in locum mortuorum, fi mv.tui planenon refurgunt? quorfum in locum m-rtuo unt haptiz .ntur ? Hier op laat hy veel volgen, het we:k gei nen grond heeft, doch pag. i_s8 verklaart hy het, zoo als ik : potejlne quicquam esfe ubfurdius , quam prcefentis vitce commoda amittere, éf novum vitce infiitutum imre, quo nullis non in commodis obnoiii fumus, ac nihil interim omnino in posterum promii ex hoe fperare? De Heer van MosHEiM«vas, in zyne Verklaaringe van deezen Brief, bl. 972, eerli voorneemens te bekennen , dat hy dit vers niet verhoudt; maar naderhand oordeelde hy evenwel, bL 973, de volgende overzetting de waarfchynlykste: " Wat maaken zy , die zich wegens de dooden (om de dooden en fter„ venden wille_) laaten doopen? " Hy is van gedachten , dat veele ongeloovigen te Corinthe het einde van hunne Christlyke nabeltaanden bywoonden, die, met eene volkome verzekering van de toekomstige opwekkinge hunner lichaamen , de waereld verlieten ; dat deeze ongeloovigen door de blymoedigheid en het geloof van hunne ftervende vrienden zoodanig getroffen wierden, dat zy het befluit namen, om ook den Christlyken Godtsdienft aanteneemen; dat zy daarom J op het zelfde oogenbhk begeerden gedoopt te wor- < den, en ook terftond, noch in het fterfhuis , door de f aanweezende Leeraaren van het Christendom gedoopt « wierden. ' Dit —«- zegt hy — '' noeme ikzicb we. gens de dooden , of onder verffcorvenen wille , laaten1 i doopen. '' Men zal niet kunnen ontkennen, dat deeze 1 verklaaring, in de hoofdzaak ten minsten, met de myne, zeer veel overéénkomt. ' De Heer Ferdinand Stosch is het insgelyks in de: i hoofdzaak met my ééns , wanneer hy in den Nimbur. < ger Godtgeleerden van hetjaar 1756, bl. 460, fchryft! tj ik neeme het woord i*te- of voor pratter, boven, b&-,, balven, en vertaale het: wat doen zy dan, die zicb' t ,, beneffens de verjïorvenen lanten doopen, en Christenen \ 0 ,, worden? Of, nog liever neem ik het in de ge», ei ,, woonlykite betekenisfe van pro, in de plaatze, als, *< „ wilde de Apostel zeggen: waarom, of tot wat cin- u ,i de:  aan de Corinthen. Hoofdjl. XV; 29. 4t de treeden 'er fieeds nieuwe Christenen door den Doop in de plaatze der verfoor venen? Toe welk einde wor„ den zy Cnristenen, by aldien zy de zalige hoop der „ Opftandinge niet hebben? Immers deeden zy darj „ beter, zo zy in het Heidendom en by hunne voor„ gaande Heidenfche leevenswyze bleeven : want nee Christendom brengt hun in dit leevenniets anders, „ dan ongemak en vervolging. '' De Hoogleeraar Altman heeft ons vers in het Mufenm Hefveticum, T. VI, pag, 159fqq. verklaard, en deeze zyne verklaaring naderhand in het derde deel van zyne Meleiemata pbilologico-criiica, pag. ri6 fqq geplaatst. Hy vertaalt de woorden van Paulus op deeze wyze: quidfacient, qui baptizantur propter (£*èe) mortuos, fi mortui omnino non refurgunt? C:ir isiiur baptizantur propter mortuos? De betekenis van deeze woorden fchryft hy § III, paj. 121 — komt hier op uit: fi non datur refurreftio mortuorum , ut quidem asfe. runt, quare ergo inveniuntur tales apud vos in ecclefia Corimbiaca, qui exemplis & fiie martyrum 6? f intïo. rum, qui ob fpem gloriofce refurreclionis vel cruciaus ad mortem usquè alacres pertulerunt, velaliorum, quiinefmfabili guudlo boram mortis exfpeStarunt, du&ï, hap izari voluerunt, ut ejusdem fidei rjf lonfolationis participes fie» rent? Ook dit komt met myne verklaaringeove;één* alleen het woord propter uitgezonderd. Sedert den tyd , dac ik gefchreeven hebbe, heb ik rog eenige andere verklaaringen gevonden . die ik hier, zonder ze te beeordeelen, zal laaten volgen. Camerarius:. Exifiimo, quosdam, fmtribu próibfli tis, coram omnibus baptizatos esfe, ad testimonium p-idé refurreclione mortuorum, Grotius: fi quis in flatu Ca'echumeni esfet mortuus. ejus vice ac r.omine bapliznbatur a'ius. Calovius is van gedachten , dat of d<* vrrkfmring* van Grotius , of die van Lutherus. de rech-e is. Ook bren.n hy eene groote meenïgte van U légy&èh ' en derzelver o- derfcheidene verklaaringen Hv. Het zelfde doer Gerhard ook in zynen Ucus Tbeolegicus dc Morte, § 268, pag. 486 fqq. O 04 We.  -j84 Verklaanng van den eerjlen Brief Werenfels verklaart bet in zyne Sylloge Disferta* tionum Ideologie ar urn , te Bafel 1709 gedrukt, pag. 454 (*) op deeze wyze : fi mortui omni .0 non refur* gunt, quid igüur facient. hoe est, per per am £ƒ Jlulte facient üli , qui baptizantur, & per bnptimum fe ohJtringunt ad feveram Cbrhtianorum aifeiphnam» omnibus que malis &? pericuhs fe objiciunt: qui, inquam, id fadunt pro mortuis, in gratiam mortuorum. Imellige , non mortuorum a baptizatis diverf01 urn, ut boe primo in. tuitu videtur, fed ipfoium illorum baptizatorum, quando erunt mm tui. De Weimarfche Bybel: " zy laaten zich boven de y, graven der Martelaaren doopen, ora daar door te „ getuigen, dal zy ook bereid zyn , om wegens den ,, naam van Christus te fterven, dewyl zy de zeke„ re en vaste hoop hebben der Opftandinge tot de 9, eeuwige heerlykheid." DeTubingfche Bybel: " By aldien de dooden niet „ opftonden, zoude het tevergeeffch zyn , zich, te laaten martelen, boven de geenen die reeds dood 9, gemarteld zyn , die allen zulk een gevaar , zulk „ een lyden, jaden dood zeiven, in de hoop der Op„ ftandinge, verdraagen hebben." De Hollandfche en Engelfche Bybel , gelyk mede de Franfche Overzetting, te Mons uitgegeeven: '* 3, zy worden voor de dooden gedoopt." (x) Men vind deeze verklaaring van Werenfels , aan wefte ik reeds gezegd hebbe , dat ik voor iny den voorrang geeve, met verfcheidene gronden , waar op dezelve fteunt, onder zyne Cogitationes ad loca N. T. in het eerste deel van, zyne Opuscula, pag. 293 -296., van de Leidfche en Leeuwarder Uitgaave. Zy onderfcheid, zich daar door van meest alle anderen, dat zy het naast by de woorden van den Grondtext blyft, en door de dooden, volgens eene bekende manier van fpreeken, waar van wy by Paulus zeiven meer voorbeelden vinden, die Menfchen zelve verftaat, die zich lieten doopen ; op deeze wyze: waarom laaten zy zich doopen, om daar van eerst, naa dot zy geftorven zullen zyn , voordeel te trekken, zo hst met den dood geheel en al uit is, en zy geene O^jlandir.g te wadden hebben. Vertaaler.  aan de Cornitben. Hoofdjl. XV: 29. 585 Starchius , in zyne Notee verklaart »'f è? , gelyk Gottfried ülearus, pro Cbtisro mortut.^ Zeltner: " wegens den aanftaanden dood," of," L dewyl zy anderen zoo dikwils manmoedig heoben j, zien fterven, in de hoop van een beter leeven.'' De Heer Alberti vertaalt het op deeze wyze: qui baptizantur ultro al mortem; idest, mUeirimih.nl, qui baptismum martyrii diramque mortem fubeunt, fi non detur refurretïio mortuorum. Bengel: Eos intelligo, qui baptismum & Clv istianismum fujcipiebant eo tempore, quo mortem ante omlos ba. bebant vel propter cetatem decrepitam, vel ob morbwn aut luem, vel fukituri martyrium. ■ Elsner: Quid faciunt, qui baptizantur propter mor* tuos? boe est, ut ver.iar.t defcendantque ad mortuos, fint. que mortui. De Heer Hase is, in zyne Twistfchrift, het welk hy in den jaare 1752 te Halle verdedigd heeft, en waar in hy drie plaatzen van het Nieuwe Testament opheldert, § 14, pag. 27, van gedachten, dat de Apostel hier bedoelt aantecoonen, dat wy met Chris. Tos gedoopt worden , en ook met hem opftaan , Rom. VI: 3, 4. Atque fic vaart hy voort pbrafis: baptizari fuper mortuos id.m exprimet , qmm pbrafis: baptizari tanquam mortuos, mortuorum fpeci-m in baptis. mo & immerfione aqüthm pree fe fe^re: quam ob rem etiam cum pecu'iari intentione atihibita prius -vei ba funt r'i wivT'tc», quii per agent ut indieiretur, ,if>fa baptismi atlione demcnjirari & 'ob oculos poni mortem &refurrecti. mem confecuturam certisfime. Nog ëéne byzonder heid moet ik hier by aanmerken. °By al Hen dce7e bcfluittrekking van 'Paulus: " „ waarom lanen zich, behalven de Christenen, die ., reeds geftorven zyn , nog anderen doopen , en 3, neemen daar door den Christlyken Godtsdienst aan , „ in de hoop, dat zy, die in het Geloof aan Chr is* „ tus verdorven zyn , wederom zullen opftavi tot „ een beter» ja tot het allergelukziligst leeven j in „ dien er geene Opftanding der dooden zyn zal" — bv aldien — zeg ik — deeze befluittrekking van den J O 0 5 ■ Apos-  585 Verklaaring van den eerften Brief Apostel zal kunnen doorban, moet hy veronderfteld hebben , dac de geheele Menfeh fterfc , en dac ten jongsten dage lichaam en ziele, wederom beginnen ce leeven. WaDC anders zoude een Corinthifch Cnristen hebben kuuueD zeggen: " myn lichaam fterfc Hechts, „ maar myne zieleniet. Ik ben te vreede, dat rny„ ne ziele eeuwig by Godt blyft; laat myn lichaam „ immers in den dood blyven, en nooit wederom op. ftaan! " r De Heer Kancelier Pfaff fchryfe in zyn Twistfchrift, in i?j4 verdedigd; over den Jlaap der ziele naa den doodQy), pag. n. " De plaacze i Con. XV „ heeft iets m. Waarom zegt de Apostel, dac de „, hoop der Geloovigen ydel is, zo 'er geene Opftan. „ ding ce wachten ftaat ? Indien de zielen der Ge. „ Joovigen onmiddelyk naa den dood gelukzalig zyn, „ cn Heinelfche vreugde genieten, dan is hunne hoop „ genoeg vervuld, al ware 'er ook geene Opftanding „ te wachter. Het fchynt, dat de heilige Man de „ gelukzaligheid der zielen naa den dood niet geloofd „ heeft. Maar hy heeft dezelve wel dee^lvk geloofd, „ en bekent dezelve inzonderheid 2 Cor'. V: 2 enz., „ Dan hy konde dezelve niet bekennen , zo hy de » Opftanding van Christus niet geloofd hadt. Zo „ deeze verv.de, dan vervalt ook de Zaligheid der ,, afgefcheide zielen." Zoo verre de Heer Pfaff, die in zyne leezeren eene twvfeling veroorzaakc, maar geene genoeglaame zorge draagt', om dezelve weg te neemen. * Myns bedunkens volgt hier uit, dat Paulus aan zulke Christenen gefchreeven heeft , die , met de Jooden , geloofden , dat lichaam en ziele beide fiaapen rot aan den jongsten da,' , of, dat de geheele M< nfch rood is, tot dat hy ten jongsren dage'wederom opgewekt wordt* Dat de meesten, in de dagen van het Oude Testament, van dit gevoelen geweest zyn, (y^ Zy wordt' in de volledige berichten van Accuhmijcht Sihriften van het jaar 1755, bl. 475 enz. breedvoerig beoordeeld.  ' aan de Corinthen. Hoofdjl. XV: 29. .jSg tyn, heb ik in myn Programma voor Pinksteren 17^7 getoond. Nu is het waarfchyntyk , dat de meeste Christenen te Corinthe geboore Jooden geweesc zyn, en dat de andere Christenen dit denkbeeld van hun overgenomen hebben. Paolus liet hen by deeze gedachte, dewyl hy zag, dac hec thans geen ty i ws, om dezelve tegen te gaan en te wederleggen , en de» wy! hy voorhadt, hen by eene betere gelegenheid te onderrichten, dat, zoo wel het lichaam als de ziele, en by gevolg de geheele Menfeh, eens voor den rechter der waereld zal gefield worden , en , zoo hy ia het Geloof geftorven is, een oordeel van genadige vryfpraak uit zynen mond hooren. De Ridder Ellys erkent ook, in zyne Farluita Saera, pag. 146, dat deeze tegenwerping den Apostel konde gemaakt wo-den ; en voege 'er by , dac onder zyne landslieden fommigen dit ook begreepen heb» ben. " De Apostel —.fchryft hy — merke als be,, kend aan, dat de zielm, voor ue Opltandinge, ,, niec leeven, en gevoel van goed noch kwaad heb» „ ben; wanc anders zoude hy eene valfche ivfluit„ trekking maaken : alioqui concideret ejus argumer.n „ turn." Dan hy antwoordt hierop, pag, 14.-', zeer verkeerd. By Phil. 1: 23 heb ik getoond, dac uit die woorden : Ut begeere te fterven en by Christus te zyn, duidelyk blykt, hoe Paulus gaweecen hebbe, dat zyne ziele, terftond naa den dood van zyn lichaam, in den Hemel zoude zyn. Christus leert die ook Luk. XXIII: 43, alwaar men zie, hec geen ife heb aangetekend. Dat de flaap der zielen door alle Kerkleeraaren, tot de 15 eeuw toe, geloofd is, beweert Whitby in zyn Boek de Cammentarüs patra» , pag. 15 fqq, en Dal» LjEUs verwondert zich in zyn Boek , de ufu pa' um, lib. II, caf. 4., pag. aeo, met recht, da: in 'en tyd van veertien honderd jaaren niet een eenig K tfkleer* aar deeze dwaaling wederlegd heeft. Hv brengt aldaar eene groote menigce van zuP'e Leeraaren by, en verhaak teffens , dat de Griekfche Kerk d ezer dwaaling heden ten dage nog koestert. Miran hts  588 Verklaaring van den eerjlen Brief ille —- fchryft hy ■— ac poene univerfalis in boe errore conjenius, nulio per 1400 armos conirario Ecclefia} decre. to pulfaius unquam legiiur. Imo ne ullum quidem pairent apparet in boe errore confuiancio operam pojuisfe. Dan of Polycarpus reeds van dit gevoelen geweest zy, daar aan twyiele ik niet zonder rede. Wel is waar, Euseeius brengt, in zyne Kerkl. Gefcbieden. B. IV, kap. 15, bh 108, uit eenen Brief van Polycarpus, deeze woorden by: 111 «ws-*»-» £»?s Kim'mv -^v^ïst ti %uj tuft*itif in tefurreëtione vitce ceternce (dat is : ad vitam aternam) animcefimul fj? corporis. Dan het is in het geheel niet zeker, dat PolycaRpus dit gefchreeven heeft. Ten minsten is 'er veel in deezen Brief, het geen door eene vreemde hand daar by gedaan is, by voorbeeld , dat de Heilige Geest, in de gedaante var eene Duive, uic den brandftapel van deezen Martelaar is uitgevloogen (z) dat, toen hy op den brandftapel gebracht wierdt, eene ftem van den Hemel hem toeriep : vaas dapper, Polycarpus, en houdt u manlyk. Ook wordt in deezen BFÏef de Kerk meer dan éénmaal Catboiica genaamd, eene benaaming, dietöen nog in gebruik was. Zeker Engelfch Schryver , J. F. Barnuinus genaamd, toont in eenen Brief, dien men in hec derde deel van het journal Britannique , 1750, p. 51 fqq. kan vinden, dat zoo wel de Brief van Polycarpus aan de Gemeente van Smyrna , dien Eusebius bybrengt, alsook de Acla manyrii Polycarpi, zoo fterk vervalfcht, datis, met zoo veele byvoegfelen van ééne of misfehien wel meer vreemde handen opgevuld zvn , d t nauwKks de helft van den Brief de eigehund van Polycarpus — en zoo ook ten opzichte der Acla — zyn kan. Dezelfde Schryver heefc zynen tweede^ Brici over dit onderwerp in het tiende deel van het bovtvgemrfde jourraat, pag. 328 laaten drukk' n , in welken hy r,og verder gaat, en duidelyk toont, dat de opfteller van üie beide fchriften een be. (z) In de Bibllotheca Bremenfis, T. III, pag. 429 fqq. vindt men myn Examen columba; exPolycarpi rogo evolanti.  aan de Corinthen. Hoofdft. XV: 30—33. 58* bedrieger (nebulo. un fourbe) geweest is. Het zelfde heb ik voor zeven en dertig jaaren reeds begreepen, gelyk men in de Bibl. Brem. T. lil, pag. 429 zien kan. Maar dat Tertüllianos , die op het einde van zyn Boek de patientia lenryft: Nos (in) refurrettionem carnis 6? jpiritus credimus; en, de carne Cbristi, cap. 12: anima refurretïionem est cum carne, dit geloofd heefc; daar over verwondere ik my niet. Het is bekend, dac hy een zeer zwak oordeel bezat, en ongemeen ligtgeloovig was. vers 30, 31, 32, 33. En waarom ftaan wy ook alle uuren in gevaar ? Ik zweer e by den roem, dien ik over u in Christus Jefus, onzen Heer, hebbe, dat ik alle da. gen fterve. Daar ik te Epbefen, om zoo te fpreekenx met wilde dieren gevochten hebbe, wat nut zoude bet my doen , by aldien de dooden niet wederom opgewekt wier. den? Laat ons eeten en drinken (mochten wy dan liever zeggen) want morgen moeten wy fterven. Laat u niet verleiden. Kwaade gefprekken (gezelfchappen) bederven goede zeden. g Waarom ftaan wy altoos\ in gevaar ? Dit verklaart Grotius: *' Wy , de Apostelen en Evangelisten." Dan het fchynt my niet toe, dat Paulus de Evangelisten mede ingeflooten heefc. Noch minder ben ik hec mee Lange eens, die het dus verklaart: " Wy „ Apostelen , en alle overige Christenen." In den Weimarfchen Bybel wordt het verklaard: Wy Leer„ aaren," hetgeen ook niec waarfchynlyk is. Hunnius heeft het beter getroffen: " Wy Apostelen," waarmede Mosheim en Bengel het eens zyn. alle uuren. De Oude Latynfche Overzetter vertaalt het: omni hora. Erasmus : omni tem. pore. Beza : omni momento. De laatfte Overzetting is de beste. Toen Jesus, Matth. IX: 22 tot zekere Vrouw, die eenen bloedvloed hadt, zeide: uw geloof heeft u gezond gemaakt, wierdt zy gezond dve r« «V-« ,•»,'.«$ , eo momento (op dat zelfde oogenblik) zoo als Beza  590 " Verklaaring van den eerfien Brief Beza het recht vertaald; want zy werdt oogenbliklyk gezond. " Ik tvoeere by den roem, dien ik over u in Cbtistus Jefus, onzen Heere, bebbe, da ik alle dagen flerve. *i* ruiTt^xi By onzen roem heeft Luther het vertaald. By mynen roem zoude beter geweest zyu. Paolus fpreekt van zich zelvcn in het meervouwige, geiyis hy dikwils gewoon is. Men zie myne aantekening op Kom b 5. sn is eene pahicula juranAU Ook wordt deeze betuig) voor eenen eed gehouden door Valla, Erasmus, Lutherus, Kstius, Gerdesius Disp. IX over dit Hoofdftuk, §X, Zeltner,'Mosheim, Schoettgen en Bengel; en, onder de ouden, door Basilius den grooten, en Augustinus. Ja in den Syrifthen Bybel ftaat uitdruklyk: ik zvcee'e. Beza en Drusius willen het liever voor eene Obteftatio houden,' waar dooi men iets betuigt en verzekert, dan voO' eenen eigenlyken eed. Dan hoe dikwils heeft Paulus op andere plaatzen gezwooren! over het woord tr, zie men Devarius, depwticulis Grcecis, pag. 113 Sn- • Ik zvoeere bv n.ynen roem. Dit verklaart Beza verkeerd: Qiioti ie morior, ejusquee rei testes appe'lo omnes tzrumnas, qiias vere gloriari posfum me apudfilnnuisfe. Dan hy voegt 'er terftond eene betere verklaaring by: Testis fit mibi glorintio vestra, id est, vester profehus in Euangelio, quod ego apud vos promulgavi fummis cum periculis., Dan hy hadt niet ifufy* behooren te Jeezen. Gottfrted Olearius verklaart het ook verkeerd, in zyn TvfistfcHrifi de baptismo pro mortuis § 23: Ad moriendum fe paratum esfe, jurat Paulus per i'llam, quam haVet in Jefu Christo , glorice exfpeStationem , a quo fcilüet a mortuis refufcitato prcemïum laborum ex* JpeSiet. De allerflechtfte verklaaring is die van Lightfoot. Deeze is van gedachten, dat de Apostel deCorir.t ers aanfpreekt. Glori itio — fchryft hy —• quam innuit, erat glorialio eorum contra ipfum: fcf hanc obtejlatur ap-  aan de Corinthen. Hoofdji. XV: 30—33. 50j appellatque. In dies , inquit, ego morior , fpernor » propuljor, perklitor. In hujus rei testimonium ob estor appelloque ipfisfimam vestram contra me gloriationem : quam quidem ego pro gloriatio'.e mea in Jefu Cbristo' habeo. Vsstrum non erat, in me gloriari: at vero cum id faciatis, ego in hoe contemtu &f contumelia glorior. JSlaar myn oordeel moeten deeze woorden dus verklaard worden: zoo waar als ik my over um Christus Jejus kan beroemen, dat ik u naamlyk tot Christus bekeerd hebbe, en dat gy ook den Christlyken Godtsdienst gewiuiglyk bebt aangenomen, Deeze verklaaringwordc door de volgende plaatzen bevestigd. 2 Cor. 1: 14 fchryft hy: ik zal my uwer, en gy tuit u my?is beroe. men op den dag des Heeren Jefus. — Phil. II: 16: op den dag van Christus zal bet my tot roem zyn, dat ik niet te vergeefs (aan u) gearbeid bebbe. Men zie ook 1 Thess. Ii: 19 en 2 Phess. I: 4. Op deeze wyze verklaaren Estius en Grotius onze Textwoorden ook, gelyk mede Glassius , die, pag. 1088, fchryft: quam vere gloriari posfum de benedict 2 one.divina in meo Apostolatu, de plurimorum fcilicet per miniflerium meum converfione; tam vere'etiam testari posfum , quod funt in quotidiano mortis periculo. Op dezelfde wyze wordt het in den Weimarfchen Bybel ook uitgelegd : '5 Zoo waar als ik mv beroemen kan , „ dat ik u het Evangelie van Christus , door Godts „ g-.nade en kracht, tot uwe bekeering georedikt „ hebbe , zoo waarachtig is het ook, dat ik my „ docr de vyanden van het Evangelie, dagelyks ia „ doodsgevaar gefield vinde." Beza, en nog anderen, welker naamen Wolf op. geeft, houden i^rle** voor de rechte leezing. [a Bengel heeft niet alleen in zyne Uitgaave van het Griekfche Nieuwe Testament laaten drukken en die leezing in zynen Apparatus Criticus verdedigd; maar ook in zyne Hoogduitfche vertaaling van het N. T. gefchreeven; by uwen roem. Zy zouden tot deeze* dwaaling niet vervallen zyn, by aldien zy de rechte betekenis van deeze woorden begreepen hadden; die ik  592 Verklaaring van den eefften Brief ik te vooren, met Estius, Grotius, Glassius, en oen Weiinarfcuen Bybel, hebopgegeeven. /* fierj dagelyks. Dit legt Gatacher , in zynen Cinnus, hb. 1, stipt 3, pag. 194, gelyk mede Grotius, en Isidorus van Pelusium, Brief 399 van het der<.e Boek , dus uit: ik ben alle dagen bereid om te „ fterven." Dan beter verklaart men het op deeze w\ze: " ik ben alle dagen, ja alle uuren, in doods „'gevaar. ' In deeze betekenisfe zegt David ook, Ps. XL1V: 23: Oodt, wy worden om uwent wille dagelyks gedood , uat is, myne vyanden ftaan my dage. fyks na het leeven; ik ben geen oogenblik voor hun vei Hg. Ik beb te Epbefen, om zoo te fpreeken, met wilde die. ven gevochten. Veelen zyn van gedachten , dat de Apostel zich werklyk genoodzaakt gezien heeft, om tegen wiioe dieren te vechten. Onder de ouden waren van dit gevoelen Theodorotus en Primasius ; onder de Uitleggeren van laatere tyden Erasmus, Lutherus (in het zesde deel van zyne werken, bl. 249, vin de uitgaave te jena 1 Hunnius, Cajetanus, CorNelius a Lapide, Calvinus, Musculus, Dillherr (Eie£to>um, li . II. cap. 25)., de WeimarfcheBybel, Hammond, Lightfoot, Olearius, (de baptisrno pro mortuis, i§ 24), Joh. Andr. Schmidt, in zyne Dm- > fenaiimcula e fupplt'cüs Hebr'ctorum.. in ,1716 te HeimHad uitgegeeven, § 2, Mosheim, Elsner, Winster Ariimadv. Bi l. pag. 301 fqq. — J. van der Mark brengt, in de n Disfertatio van zyne Sylloge, zoo wel die Uitleg 'eren bv, die dit eigenlyk, als die het oneigenlyk verftaan, met de gronden waar op zy beiden hun gevoelen (haven,1 geevende hy voor zich § XVII fqq. aan de eerllgemelden zyne toeftemming. In eenen oneieerlyken of leenfpreukiger, zin (in welken Themishus', in zyne vyfde Redevoenme , den Keizer Nero « f»?*- en Igna- tius, in den Bn<-f aan de Gemeente teSmyrna, zyne vyanden, dt9-e<*™p"ed» noemt) wordt dit vechten van Paulus met wilde dieren opgevat doorScALrger (in zyne aanmerkingen over het Nieuwe Testament)  aan de Corinthen. Hoofdjl. XV: 30—33, 593 ment) Heinsius , Grotius , Dougt^èus (in zyna Analedta ad N. T. P, 11, cap. 80, pag. 119 fq.) CoLomesius (Obf. Sacr, p. 67) Glassius (pag. 1769) Calovios, Suicerüs, Basnage (Annal. ad A. C. 54» § 18 6? 19) Fr. Casp. Hagen (in een Disp. over die vers, te Whtenbergin 1703 verdedigd) Witsius (Melet. Leidens. pag. 123) Beausobre , Lachemacher (Obferv. Phitolog. P. II, cap. 7) Lange (by deeze plaatze, en ook by Hand. XIX: 39) Walch (in zyne Disp. de bestiarüs inter antiquos Cbristianos, § Vlll, fqq. Sonntag (in zyn GriekschTwiftfchrifc, deSte,"" (m%Iu Pauli Uevlingii (Obf. Sacr. P. I, cap. 43, pag. 182) de Jonge Majus (Obf. Sacr. lib. 7, cap. 22, pag. 62 & 78) Wolf, Schof.ttcen en Bengel. Dat deeze leenfpreukige verklaaring de rechte is , blykt uit drie onomftootlyke gronden. Vooreerfi zoude Paulus, (by aldien hy in eenen eigenlyken zin mee wilde dieren gevochten hadt) dit 2 Cor. "XI niet mee ftilzwygen hebben kunnen voorbygaan. Hy telt aldaar van vers 23 tot 28 op, wat hy al, in zyn Apos. telfchap, om de wille van Christus geleeden hadt. Zoude hy het grootste en merkwaardigfte van al zyn lyden onaangeroerd hebben kunnen laaten ; dat hy naamlyk ook met verfcheurende beesten hadt moeten vechten, en dat Godt hem uit zulk een zichtbaar leevensgevaar gered hadt? Ten tweeden was Paulus immers, gelyk Estius en Basnage (ad a. Christi 54, § 13) ook aanmerken een Romeinfch Burger, dien men niet voor de wilde dieren mocht werpen. Ook was het te Ephefen niet onbekend, dat hy een Romeinfch Burger was. Men zie hier over myne aantekening op 2 Tim. IV: 17. Ten derden, hoe zoude Lukas j die in de Handelingen der Apostelen de gefchiedenis van Paulus , met zulken vlyt, en zoo breedvoerig befchreeven heeft, dit hebben kunnen verzwygen? Maar hy verhaalt aldaar, kap. XII: 23 enz. in hoe groot een gevaar Paulus te Ephefen geweeft is , om door de wilde dieren, in eenenleenfbreukigenzin, verfcheurd te worden; en wy hebben daarom rede, om te gelooven , dat wy het ook in onzen Text in zulk eene be- Vlll. Deel. Pp te-  594 Terklaaring tan den eerjien Brief ekenisfe hebben optevatten. Non er at — fchryft jROTios — tem.tam iifignem proeteriturus Lucas, qui fcf mimra Pauk, & quidem illorum temporum, annotat. Paulus fchryft, dat hy met wilde dieren gevochten hadt, x«r* &»S-£»t«v. Die vertaalt Beza: fecundumho* minem; en hy verklaart het: non diuino aliquoimpulfu, neque in Deum refphiens, fed vel gloiia vel temeritate atius, cceterisve ejusmodi caufïs adduEtus, qunrum Jludio homines in ista pericula preecipites ruunt. Deeze verklaaring wordt tc recht verworpen; gelyk ook alle de volgenden. Id de gloJJ'a Ordinaria wordt **ta s»»^«r»» verklaart: rationabiliter agens; en by Lyra: fecundum rationem, qua differt homo a bestiis. GLASsiUsfcbryft, pag. 1770, dac Paülus gewoon is zoo te fpreekeD , wanneer hy eene gelykenis bezigt. Lange vertaalt hec: naar den uitwendigen Menfeh, dat ik deezen in gevaar Helde. Lightfoot: pugnavi cum bestiis eo moco, quo hotlines pugnant cum bestiis, hoe ipfo corpore humano. Wolf vertaalt het, met Calovius homo externus. Nog andere verklaaringen brengt van der Mark by, '§ XV. Scalicer was van begrip, dat men x*¥ j,B-Sa*ai/behoort te leezen: contra bottes. Colomesius gaf hem zyne»toeften;ming, Obf. Sacr. pag. 67. Dan Glassius (pag. 1769) en Millius verwerpen die met recht, de. wy! in niet één M. 5. anders, als tekA avS-f«a-«, ftaat. ♦Ook heefc Wetstein deeze leezing in alle Handfchriften gevonden. Ik merke aan, dat *«t« «,S-P»7rc* hier ter plaatze iets anders betekent, als Cal, IH: i y. Ik vertaale het hier, om zoo te fpreeken; gelyk Schoettgen: utjtc lo>quar. Dat deeze Overzetting hier het beft ftrookt, Zal , denk ik , niemand ontkennen. Nu vinde ik , wel is waar, nergens eene andere plaatze, alwaar u^Sr^m in deeze betekenisfe voorkomt. Maar, hoe veele woorden en fpreekwyzen komen 'er niet in de fchriften van onzen Apostel voor, die nergens anders te vinden zyn ? Zeltner is van gedachten, dat Paulus niet daadlyk tegen de wilde dieren gevochten heefc; alhoewel zy.  aan de Corinthen. Hoofdft, XV: 30 33. 59^ eyoe Vyanden voor hadden hem in het ftrydperk (het Tbeatrum) te brengen. En van die gevoelen zyn Hammond en Lightfoot ook\ Gerdesius is § XVI van oordeel, dat Paulus alleenlyk bedoelt tezeggen dat hy bereid was, om zich voor de wilde dieren'te laaten werpen. Veelen zyn van begrip, dat de Apostel hier mede het oproer bedoelt, door zekeren Goudfmid verwekt het welk Hand. XIX: 23 enz. befchreeven wordt! Dan hEZA, Lightfoot, Lasnage ad A. Cbristi/ IV § 19 , en Deyling, Obf. Sacr. F. I, cap. 40, k JX* PaaS- l8,r » beweeren met goede gronden, dat deeze Brief al vroeger gefchreeven was, en dat dus die onIchuddmg hier niet kan bedoeld zyn. Hier uic volgt dat 'er in die twee jaaren , die Paulus te Ephefert heeft doorgebracht, Hand. XIX: 10, eene andere opfchudding tegen hem verwekt is, op welke hy hier het oog heeft. Ook kan onze Apostel'aldaar meer dan eenmaal in leevensgevaar geweell zyn. Wat nut zoude bet my doenfby aldien de dooden niet •wederom opfionden? De Apostel Wil zeggen: " byal„ dien ik geene opftanding der dooden'geloofde, en ,, niec wift, dac ik ten jongsten dage tot een eeuwig, zalig, leeven zal opgewekt worden, zoude ik im. mers dwaas doen, dat ik my zoo dikwils in het „ grootste leevensgevaar begaf. Dan handelde ikim„ mers veel verftandiger, zo ik in dit leeven flechts „ trachtte na het geen my hier gelukkig kan maaken, ,, en mee de Epicuristen dacht: Ede, libe, ludeipoil ,, rhortem nulla voluptau Ti p,, Ti> De leerling van Socrates, -E^chi. nes, fchryft in zyn tweedegefprek(uitgaave van Clericus) pag. 34.: Ti i'xc{ «W yi,„vt • Paulus voege 'er hec woord ri by: ri ^ i\ ^lA#(. , ? kan to in plaatze van r.»>. gefchreeven hebben, wat P P 2 nut  jq6 ■ Verklaaring van den eerften Brief nut doet my dit? 'o, u'. ™, wordt dikwils in plaatze van oï^of, Z»rn, roSto gebruikt; en wel niet alleen by Paulus maar ook by andere Griekfche Schryveren. Men zie myne aantekeningen op Hand. IX: 2,31 en XXVI; 10. Qdyauii kxi sluuli, avgft yctg d^'^f'irxcfiU. Laat OM eeten en drinken (zouden wy op deeze wyze moogen zeggen) want morgen moeten wy fterven. Beza merke aan, dat hier het prcefens «*9&4V«v"> in plaatze van het Futurum ftaat, gelyk vers 35: \%x<">f^, en vers 58: h't, hetz.ü zyn. Jes. XXII: 13> alwaar die zelf de woorden ftaan, is het ook het Futurum. Nochtans heeft Beza het niet kwalyk vertaald: wy fterven toch morgen, morimur; want zoo (preekt men ook in onze taaie. Luther heeft het ook goed vertaald: want morgen zyn wy dood: en Jes. XXI1: 13: wy ft et ven toch morgen. Men kan het ook dus overzetten: wy kunnen immers morgen fterven. Wie weet, of wy morgen niet fterven? Zoo fchryfe Anacrexn, Ode XV, v. 9, i0: to o"&f*i£t>i fté^u ftei , t'o ^dv^ic» tIs èih, ikZO ■'- ge flechts voor den dag oan heden, wie weet, of ik morgen nocb leeve. Athen^eus brengt, lib. VIII, pag. 336 veele Epigrammata van deezen inhoud by. Laat u vooral niet verleiden. Kwande gefprekken (geze fchappen) bederven goede zeden. Het ontbreekt niet aan lieden wil Paulus zeggen — die u zullen trachten te verleiden, en u zoeken diets te maaken, dat naa dit geen ander leeven te wachten is, en dat de Christenen als dwaazen handelen , wanneer zy, in hoope eener Hemelfche gelukzaligheid naa dit leeven, zich van alle aardfche wellusten onthouden. Wacht u daarom voor het gezelfchap van zulke Menfchen. Want zy kunnen u hgtlyk befmetten, en Christenen in Onchriftenen veranderen. Sumuntur a converfantibus mores — fchryft Seneca, lib. III. de ira, cap. 8 — ff, ut queedam incontaStu corporis vitia tranfiliunt, ita animus rnala fua proximus tradit. «DSsifoi/d-iF „"9-ü x.ei'B-' inliet) *a.*w. Dit is een Jambifch vers van den Dichter Menander , het we'k zeker Trocnaüch Dichter, wieub venen in Lipsius zyne Elec-  aan de Corinthen. Hoofdjl. XV: 34. 597 Elefta, lib. I, cap. 5, pag. 488 gevonden worden, dus vertaald heeft: fed malos faciuntmalorum f alfa con* tubemia. 'oiM.Aio, betekent gefprekken, maar ook gezelfcbappen. Eene dergelyke plaatze heeft Raphelius by Heredo. tus, en Alberti by andere Griekfche Schryvers gevonden. Beza vertaalt het te deezer plaatze door commeuia, en verklaart het door converfationes. Dit; doet Glassius ook, pag. 2074. Luther vertaalt het insgelyks, in zyne Kanttekening door kwaade gezel, fcbappen ; en zoo leest men ook in den Engelfchen Bybel, en by Beausobre. Men behoeft hier uit niet te befluiten, dat Paulus de Schriften van Menander en andere Dichters geleezen heeft. De bevinding heeft alle Menfchen geleerd, aat kwaade gezelfcbappen goede zeden bederver. Dit was, gelyk Clericus en Beausobre aanmerken , tot een fpreekwoord geworden. Gelyk Gatacher ,. in zynen Cinnus, lib. I, cap. I, pag. 174 jqq. eene groote menigte van dergelyKe fpreckwoorden uit veele fchriften der Ouden heeft bvgcbracht. Zoo belachelyk bet was, dat fommigen geloofden , dat onze Zaligmaaker ce Schriften van Terentius geleezen heeft, om dat Terentius zegt: Infcitia eft, adverlus ftimulum cakes, en Christus Hand. IX: jtot Paulus zeide: „ waakzaam zyn; en 1 Iim. II: 26 é>«*f«jT«»£i» in het Nieuwe Testament niet bekend is. Dat de oudfte Kerk het vertaald heeft; zondigt niet, ziet men uit de oudfte vertaalinge, de zoogenaamde vulgata. Erasmos, Lothertjs, Beza, Hunnius , en de Franfche Overzetters hebben het ook zoo vertaald. Bengel vertaalde het, in zynen Gnomon, zeer verkeerd: &ƒ non peccabüis. Dan hy erkende naderhand zynen misflag, en veranderde het in zyne Overzettinge van het N. T. in zondigt niet. 'Ayvaa-ixt OfS tim i%cvn, fommigen hebben nog eene groote onweetendheid van Godt. Luther vertaalt het: zy'weeten niets van Goit. De Apostel doelt op de zoo, danigen, die de Opftanding der dooden loochenden, gelyk Lange en Gerdesius hebben aangemerkt, Be. za treft het niet goed, wanneer hy het op deeze wyze verklaart. Deum non norunt, qui in peccatis perfeverantes Deum Jic norunts ut ejus penitus ebliti videantur. Hammond komt nader by de rechte verklaaring: Non-, nulli vestrum moribus fjf oratione osiendunt, fettiamnum, esfe meros ethnicos , Heidenen, die geene hoop deseeuwigen leevens hebben. Grotius : latent inter vos qtii* dam Atbei. Beausobre: " zommigenzynOugodisten, „ of leeven als Ongodisten. rifos t\rg«*,j\ iph *éya, ik moet u. dit tot uwe befebaaming zeggen. Deeze woorden leezen wy insgelyks kap. VI: 5, en hec woord $ï*e*w kap. VI: 14. Beza vertaalt het: ad pudorem vobis incutiendum loquor. Door Hunnius, en de Weimarfchen Bybel wordt hetrechc verklaard: " het is geene eer voor u . dat mjn zulke „ Menfchen onder u vindt, die de opftanding der doo„ den loochenen. " Beausobre heeft dengeheelenz n van Paulus ^uitgedrukt: febaamtu, dat gy zulke Menfchen onder u duldt. vers 35, 36, 37, 38. Ja, zoude iemand kunnen zeggen: boe kunnen de dooden wederom opgeweh- worden. En m-t hoedanig eenlichaamkomtnzyweder'i Gydwaas, bet geer. gy zaayt wordt niet leevendig, zo bet niet ge flor v P p 4- «e-  CQO Verklaaring van den eerften Brief ven is. En bet geen gy zaayt is immers bet lichaam niet, dat worden zal; maar gy zaayt een enkel graan, by voorbeeld, van tarwe of eene andere vrucht. Maar Godt geefi 'er een lichaam aan, zoo als bywil, en aan elk zaad zyn eige lichaam, 'a»' t?i< «<, ]a, zoude iemand kun. ne zeggen. 'a»«' betekent dikwils ja (a). Zoo heb ik het Joh. XVI: 2, met Beza, Grotiüs, Hakspan , en Glassius vertaald. Dus heb ik het insgelyks Rom. VII: 7 moeten vertaaien, gelyk mede Phil. I: 18, en III: S, op welke laatste plaatze Beza , Zegerus , Elsner en Lange het ook zoo vertaald hebben. Ook gefchiedt dit door Camerarius 1 Tim. VI: 2. Ja 2 Cor. VII: 11 komt zes maaien in die betekenisfe voor" gelyk Beza het ook in dat ééue vers zes maaien door imo vertaald heeft. De Heidenen geloofden met hunne Leeraaren in de Wysgeerte,dat de Opftanding der dooden eene onmooglyke zaak was. Hoe kunnen de dooden wederom opge. ivekt worden ? Zeiden zy —— ts"s iyu^ratt i, • Grotius vertaalt het ook zoo : quomodo fieri potest. ut mortui revivifcanl ? Zy maakten de volgende dwaaze befkittrekking: dewyl wy niet wéeten , hoe het mooglykzy, dat de dooden wederom leevendig zullen worden, en dewyl wy de Opftanding der dooden nier begrypen kunnen —. moeten wy dezelve ook niet gelooven. Omnia ista figmenta funt male fanas opi. nionis &? inepta fololia , zeiden zy tot de Christenen, by Minucius Felix , cap. XI. Dan Paulus doelt buiten twyfel ook op de bekeerde Sadduceeuwen. Hymenjeus , en eenige anderen, die, gelyk ik by 3 Tim. II: 17, 18 toone, tot hunne voorige dwaaling niet alleen wedergekeerd waren, maar ook hun best deeden, om andere Christenen zoo verre te verleiden, dat zy insgelyks de Opftanding der dooden loochenden of in twyfel trokken. Mosheim is, bl, 990 enz. van oordeel, dat Paulus op (a) Dat het 5n onze taaie evenwel beter luidt, miar zou. és iemand kunnen zeggen, zullen onze Leezers van zelve wel bemerken. Vertaaler,  aan de Corinthen. Hoofdjl. XV: 35—38. 6of op de Oosterfche Wyzen, als mede op de Gnostiek-en en de Esfeé'rs doelt, dewelken vin gevoelen waren, dat de (toffe, en bygevolg het Menfchlyk lichaam, de oorfprong der zonden is; dat het lichaam daarom nooit in den Hemel kan komen, derhalven ook niet wederom opgewekt zal worden. Gerdesius wederlegt deeze gedachten in zyn tiende Twistfchrift over dit kapittel , § VIII. Hy gelooft , vooreerst , dat deeze Oosterfche Dwaalleeraaren eerst naa den tyd van Paulus , in de perfoon van Simon Majus en Marcion, verfcheenen zyn. Ten tweeden, dat'er in deezen Brief geen blyk te vinden is, dat zich dergelyke Wysgeeren te Corinthe hebben opgehouden. En ten derden, dat Paulus hen op eene geheel andere wyze zoude wederlegd hebben, by aldien hy op hen het oog gehad hadt. Dit antwoord is goed. Maar wanneer hy teffens Mosheim befchuldigt, als of hy geloofd hadt , dat Godt de verftorvene lichaamen nier zal opwekken , maar aan elke ziele een nieuw lichaam geeven —— doet hy hem onrecht. Het is waar, dat, zomen de breedvoerige verkiaaring van Mosheim zonder ge« noegfaime opmerkfaamheid leest, men op deeze gedachten kan vallen. Hy fchryft naamlyk, bl. 991:" ,, De Apostel doet zyn best, om te bewyzen, dat 'er „ allerleie foorten van lichaamen zyn, en dat dus, ,, wanneer de dooden zullen opflaa'i, zy "iet met het zelfde onvolmaakte lichaam zullen verfchynen, in ,, het welk zv het fterflyk lichaam hebben doorge. ,, bracht." Dan zyne meening komt hier opuit:" „ hunne lichaamen zullen als dan niet meer onvolko. ,, men zyn, gelyk te vooren, maar volkomen." Bl. 991 fchryft hv: " hvt lichaam, dat in deaardewordt ,, nedergelaiten, is duister, van allen glans, van al„ len aanzien , beroofd. M>iar het zal opgewekt „ worden •» Wfi , het zal luister, licht, en heerlyk. heid hebben." B'. 1014.. " Dit zwakke en elen,, dige lichaam zal in de Opftandinge alle de ejgen„ fchappen verliezen, die ons dit leeven bedroefd en lastig gemaakt hebben.'' Bl. 1022. " Deeze zelfde P p 3 », lïch-  602 Verklaaring van den eerflen Brief „ lichaamen, en geene nieuw gefchaapenen, zullen in „ het Ryk van Oodc gevoerd worden ? Een wezen, dac nieuw gekleed wordt, blyft het oude, eh ver,, andere flechts zyn uiterlyk aanzien en zyne eigen» „ fchappen." En met hoedanig een lichaam komen zy dan weder? tiiia è'è trü/ixTi it>x<,trai; aè betelcent hier niet maar, zynde hier flechts een koppelwoord , weshalven ik het door en vertaald hebbe. Op fommige plaatzen kan het in de Overzetcinge geheel uitgelaaten worden, gelyk ik by i Tim. 1: 8 toone. En in den Brief aan de Romeinen komt hec kap, XV: i, 5, 8, 9, 13, 14, 15, 29, 30 in die zelfde betekenisfe voor. tiet woord 'i'X'ttw hebben veelen verkeerd vertaald. Grojius: verdunt, nempe in vitam. Lutherus, de Hollandfche Bybel en Bengel: zy komen. In onzen 'lext heet hec : zy komen voeder; naamlyk uic hunne graven een voorfchyn. Hec woord 'iex*&>1* becekent Joh. IX: 7 en XII: 1 , gelyk op meer andere plaac zen , ook wederkomen ; zoo leezen wy Ps. XC: 3 : Gocit, gy"laat de Menfchen fier-ven, en zegt:, komt we* der , gy Menfcben kinderen. En Pred. XII: 7 : het Jiof moet weder tot de aarde komen, gelyk het geweest is, en de geest weder tot Godt; die bem gegeeven beejt. By vac», met hoedanig een lichaam, merke Zeltner aan, dac die woord te kennen geeft, dat 'er van nieuwe eigenfehappen, en niet van een geheel nieuw en ander lichaam gefproken wordt. En in zyne Ui, Jloiia Socinianismi fchryft hy, pag. 1031: ÓUALl CORPORE, inquit Paulus. De QUALITATE igi. tur est quaestio; atque huc etiam fubfequens refpicit refpon. f.o. Omr.ia quee refpondet Apostolus, ad QJJ'ALITATEM refeiri po non jam Van eene andere vrucht, vertaalt Beza ex reliquis feminibus. In den Hollandfchen Bybel; van eenig der andere gr aanen. Het een en ander is niet te verwerpen, dewyl m het Griekfch iets is uitgelaaten. P De woorden h rt'x., heb ik by kap. XIV: io reeds verklaard. Zy betekenen: by voorbeeld. Dus hebben het Lr Af mus, Hunnius, en Gerdesius ook vertaald. JJe oude Latynfche Overzetter heeft ut puta, gelvk in de voorgemelde plaatze. ë y Maar Godt geejt 'er een lichaam aan, zoo als by wil. en aan elk. zaad zyn eige lichaam. Niet fuum corpus . zoo ais Beza hi-c vertaalt, maar proprium corpus, gelyk het in de Oude Latynfche Overzetting wordt uitgedrukt. k»Ws heeft Beza vertaalt; ut voluitLuther; joo ais by wil. En dit laatfte heeft men tè recht m den Hollandfchen Bybel en in de Franfche Overzettinge te Mors gevolgd; want het is bekend dat de Aorifius dikwils in de betekenisfe van den te. genwoorcugen tyd genomen wordt. Zyn eige Heb. arm, in eene betere ftaat , dan het gezaayd! graan was fchryft Zeltner te recht. Ik meet noch iets aanmerken, met betrekkinge tot de vraage, of de dooden met het zelfde lichaam, het welk  aan de Corinthen. Hoofdft. XV: 35—38- 605 welk in het graf nedergelegd , wederom zullen opftaau. Deeze vraage is niet zeer verfiandig. Opftaan kan immers alleenlyk van die perfoon gezegd worden, dewelken geftorven is. Non iefurgit, nifi id ipfum. quoa cecidu, fchryft Estius; en Buddeus, pag. 480: Ipja vox dUi-d.ru ejusdem corporis ert£tione?n feu reftitu. twnem denotat. Hoe kan men van iemand zeggen, dat hy opgedaan is, of opftaan zal, maar dat hy nooit geftorven is. Des echter niet tegenftaande hebben fommigen dit, door hunne Wysgeerige redekavelingen , twyfelachtig zoeken te maaken; zoo als Cudworth, Tillqtson, en Bürnet, door Aeicht wederlegd; en ArthurBury, Clericus en Connor, die Buddeus, in zyne Inftüuüones Theologie Dogmaticce, lib. fi. cap. 3, § 21, pag. 479 , bondig beantwoord heefc. Abicht antwoordt insgelyks (§ XVI) bondig op de tegenwerping, van de Menfcheeters ontleend. Het antwoord van Grotius is het beste, en zelfs zoo, dat onze Godtgeleerden 'er insgelyks genoegen in genomen hebben. " Het geen Godt beloofd heefc, „ kan hy ook doen , en zal hec ook zekerlyk doen. „ Maar nu heeft Gode beloofd , de lichaamen die „ geftorven zyn, te zullen opwekken. Bygevolg kan „ geen Christen die loochenen." (t>) Dewyl hy daar en (&) De Hoogleeraar Morus heeft te Leipfig onlangs eene Disputatie- inauguralis verdedigd , over i Cor. XV: 3S~55, van welke de Schryvers der (got&atóCve ©elefrte Sdtimgra/ ft. 73 , bl. 599 getuigen, dat daar in eene verklaaring van deeze verfen gegeeven wordt, volgens welke alle zwaarigheden, die zich daar by anders op doen, en alle tegenwerpingen, die daar tegen , zoo wel door ernstige Wysgeeren als door ligtvaardige fpotters gemaakt worden , van zelve vervallen. Hy verftaat door alle de uitdrukkingen, die hier voorkomen, zoo als ruftx JipS-ugTiv, irvsvpuTiK», fT«t»g«,<» . e'v 2o|?i &C nietï anders dan de onverganglykheid der toekomstige lichaamen, en geenzins verfchillende eigenfehappen, waar mede zy zullen begaafd worden. Vertaaler.  6o6 Verklaaring van den eerflen Brief en boven ook de tegenwerpingen beantwoordt, zal ik zyne woorden, die hier op doelen, bybrengen. Solet ex objeélio afferri, qmfi omnino fieri nequeat, ut, quee disfoluia funt, hominum corpora in eandem com. pagem redeam. Sed boe ratione nulla nititur. Cum e. nim inter plerosque philofopbos conjlet, rebus quantumcumque mutatis manere materiam diverfarum fpecierum capacem; quis dieat, aut Deu n i.efire, quibus in locis, etiam longüfime diftantibus, fint maleiice ejus, quee ad bumanum corpus pet tinent, panes; aut t.è'efie ei potenti. am, quaeas reducat, aut recumponat. Neque infolubilis est, qui a multis neBitur, nodus ce bumanis corporibus, quee in ferarum aut peiudum ahmenta tranfeunt, quibus pastis hommes iterum pascantur. Nam eorum, quee comeduntur , pars maxima non in corporis ; nostvi parten cbit, fed in excrementa, aut accesfiones corporis : quales funt & pituita £? bilis. Et de eo, quod alendi vim habet, morbis, interno é?uv, overtreffen , aniecellere,, zoo als Luther en Erasmus het vercaalen. Grotius : Inter Jlellas alice funt errantes , ali& fixets, & inter bas alice eximice, uiArctucus, Sirius, alice minor es - idque per muitos gradus. Paulus fchryft hier aan de Maan, zoo wel als aan de Zonne, eene klaarheid, dat is, een licht en eenen glans toe; fchoon men weete, dac dcvelve geen eige lichc heefc, maar door de ftraalen der Zonne, die op haar vallen, verlicht wor it. Het zelfde gefchiedc ook Gen. I: irï, alwaar de Zon bet groote liebt. en de Maan het kleine licht gepaamd wordt. De gewyde Schryvers fchikken zich naar de algemeene begrippen, volgens welke men de Mian voor een licht houdt, dewyl zy ons als een licht in de oogen fchynt. Daarom worden dergelyke fpreekwyzen Phrafes Optica ge. naamd, datis, zoodanige, waar doormen ietsnoemt, zoo als het ons toefchynr, en riet, zoo als het wezenlyk is. De Heer Dietelmair heeft onlangs over deeze fpreekwyzen, de Pbrafibüs Sacree fcri u ce pti' cis, eene kleii.e, maar zeerwel uitgewerkte Verhandeling uitgetrceven. Dewyl over deeze ftoffe noch niemand opzetlyk gefchreeven hééft , is men hem voor dien arbeid veele dankbaarheid fchuldig. Er is geen twyfel aan, of de gewyde Schryvers hebben dikwils zelve de waare gefleldheid der natuurlyke din-  aan de Cotintben. Hoofdft. XV: 39—4.2; 609 dingen niet geweeten. Wanneer David Ps. XIX: 6, 7 fchryft; de Zon loopt haar en ..weg, zy gaat op aan bet ééne einde des Hemels, en loopt tot zy wederom aan bet zeljde einde komt; zal niemand gelooven, dat David reeds geweeten heefc, dac de Zon ftil ftaat. Ook in andere dingen fchikc zich de Heilige Geest naar de manier van fpreeken van gemeene lieden, als welke insgelyks, de Heilige Schrift moeten leezen. Sacri fcripiores ad vulgi captum fe non raro accommodant , fchryft Celxauius , in het aanhangfel op zyn Gompendium Geograpbiat antiquz , pag. 26l. Hy noemt deeze manier van fpreeken, zeer geestig, demopatbiam; welke benaaming ook aan den Heere F. C. Hage welgeviel, die te Wittenberg , 1703 , een Twistfchrifc , de foetarum $r,fuir»'£• 559) opinioni bominum in fe erronece. Kambach heeft derhalven gee» ne rede, om zich zoo hevig te vertoornen, of zulk eenen yver te laaten blyken, wanneer hy, in zyne Disputatio, deScriptura Sacra ad erroneos vulgi conceptuS accommodata, de zoodanigen, die dus fpreeken, van eene belediging of verongelyking van den Heiligen Geest befchuldigt. Eene Pbrafis optica van eene andere natuure kan men vinden Hand. XXVII: 2.7: de Schippers vermoed" den, dat zy na eenig land voeren. In hec Griekfch ftaat : VTttcev, ei itvTOf ffgairctyiiv Ttix uvrcic, x^e,*» , dat 'er Ceillg land na hen toe kwam. Te weeten, het komt iemand, die op een Schip vaart, voor , als of het Schip ftil ftondt, en hec land na hem toe kwam. Qtti navigant — fchryft Cicero — fi e portu folvunt , £5? in al» turn provebuntw , Os urbes recedere videntur , contra fi ex alto portui appropinquant, urbes ad eos accedere. Ik heb deeze plaatze in mvpe aanmerkingen op Hand. F1H Deel. 'Q q XXVII:  $»e« hier gebruikc worde in plaatze van rp $«£toi<. De Apostel vergelykt het begraaven van het Menfchlyk lichaam met het uitftrooyen van zaad op hec veld. Eene fraaye en duidelyke gelykenis. Want gelyk het zaad, dat men op het veld heefc uitgeftrooyd, te zy. ner tyd wederom opkomt, zoo zal ook te zyner tyd, dat is , ten jongsten dage , het lichaam' van eiken Menfeh wederom uit de aarde ten voorfchyn komen. Het wordt opgewekt onver ganglyk, datis, wanneer het lichaam opgewekt wordt, en het zeive opftaat , zal het onverganglyk zyn. 'e> « Sóè». Dit is door Lutherus, en in den Hollandfchen By.  aan de Corinthen. Hoofdfl. XV: 43—45. 6*3 -Bybel, vertaald: in oneere, in heerlykheid. Beza ver» taalt het: f er Uur ftsdum, id est corruptionis fcf Jordium plenum. Want — vaart hy voort — wat is lelyker (fozdius) dan een aas, en een lichaam, dat in het graf rot? zoo verklaarc Calovius hec ook. Estius; moritur corpus multis fmditatibus obnoxium. Hunnius legt het insgelyks op deeze wyze uit : nihil est cadavere bumano abjectius. Beausobre vercaalc hec mede: vil Êf abjeiï, verachtlyk. En zoo heb ik hec ook vertaald. Bengel: h «'»■<,«/«, in nuditate, vers 37, cui opponitur gloria, tanquam vestüus, vers 53, Dan dit is wat verre gezochc. Mosheim crefc hec, bl. 997 , ook niec goed, daar hy fchryft: " 'a^/. is gebrek „ aan glans en luister. Hec lichaam, dat in de aarde „ worde nedergelaacen, is duister, van allen luister, „ van allen aanzien beroofd ". 'v fe'fii. Beza vertaalt het: cum decore. Het woord heefc hy vers 40 ook door decor vertaald, en vers 41 viermaalen. Maar de oude Latynfche Overzetcing vertaale hec beter: in gloria. Op dezelfde wyze verklaarc Estius het: fuscitabitur idem corpus omni expar. te gloriofum. Spanheim: (Dub. Euangel. P.1II, pag. 775J excuatur gloriofum. Grotius' is van oordeel , dac «|* eene fchoöne en eerwaardige gedaance betekent. Ik vertaale het insgelyks; bet zal opgewekt voor. denmeenebeerlykegedaante. Doezewoorden;betzalopgewekt worden in eene beerlyke gedaante, te weeten, ons lichaam, verklaartPAur.uszcIfPHrL. Hl: 21. De Heer, Jefus Christus, zal aan ons lichaam eene andere gedaante gee. ven , en het zynen verklaarden lichaamegelykfórmigmad. ken. Ja Christus zelf zegt, Matth. XIII: 43: de reebtvaerdigen zullen in bet Ryk van bunnen Vader Heb. ten als de Zonne. Het wordt gezaayd terwyl bet geene kracht beeft, kaar let wordt, met krachten begaafd, opgewekt. By Lutherus cn in den Hollandichen Bybel is dit, nauwkeuriger volgens het Griekfch, vertaald: in zwakheid, in kracht. Dan hec is minder duidelyk. Beter vertaalt Beza het: omnium virium expers, excitatur potens. En dit potens verklaart hy op deeze wyze: a priori imbecil. Q q 3 U-  oT4 Verklaaring van den eerjten Brief liiate liberum , qua non nifi cibo, potu, Éfc. fe tueri poterat. 'e> <»»«>£» vertaale ik: met krachten begaafd. Beausobre: plein de force. Wanneer het lichaam dood is, heeft het alle zyne krachten verlooren,- en het heefc dan zoo weinig vermogen, als een blokof fteen. Maar wanneer een Geloovige wederom opftaat, zal hy de grootste fterkte bezitten, tot zyn onderhoud eeten nog drinken noodig hebben, ook geene ziekte of eenige fmarten te vreezen hebben. Het wordt gezaayd een natuurlyk lichaam, maar het voordt opgewekt een geestlyk lichaam. ——- Een natuurlyk lichaam. Dus heeft men het, met Lutherus, inden Hollandfchen (c) en Engelfchen Bybel, vertaald, als of'er in het Griekfch ftondt: xüfta i^u- is een lichaam, in het welk eene ziele huisveft, en het zelve bewoont. Eene zoodanige ziele hebben de dieren ook. —- Clericus: 2<»>* ^"X1*", fimile cras~ fo animalium corpori. Men kan derhalven deeze uitdrukking best vertaaien, door een bezield lichaam. Grotius heeft zeerwel aangemerkt, dar Paulus niet van een lichaam fpreekt, het welk noch een x'»»" is, maar het te vooren gc weeft is, datis, wel eer door eene ziele bewoond was. Want, wanneer het lichaam begraven wordt, is de ziel 'er immers niet meer werk. faam is. mivftteriKè, is geen Geeft, maar het voorgaande, gezaayde, en daarop metgeestlykeEigenfchappen vercierde lichaam—- fchryft Zeltner. Deeze befchrvving isniet voldoende. Estius: CORPUS ANIMALE efi, quod adfuiconfervctvmeni ir.diget alimentifubfidio. CORPUS SP1RITUALE eft, quod vivit absque alimenti neresfitate. Deeze beide befchryvingen zyn mede on« volledig. Ik verklaare het op deeze wyze : Een geestlyk Hebaam, is een lichaam, het welk wel niet in eenen geest (c) Men heeft ook i Cor. II: 14 ó ^»£/*c« ct>&ev*es overgezet: de natuurlyke Menfeh; alwaar het beter zoude zyn, het door ,• de vleefchlyke Menfeh te vertaaien.  aan de Corinthen. Hoofdji. XV: 43—45. 51* geest veranderd word, maar de krachten van eenen geest bezit; zich beweegen kan, waar heen het wil; in een oogenblik hier of daar kan zyn; het welk geen eeten of drinken, geene ruft, geene flaap, noodig heeft. Op deeze zelfde wyze, en nog uitvoeriger befchryft Honnios het geestlyk lichaam: Refurgetfpiri. tuale — fchryft hy.—«ob, quod ZvAxsratione vertatut in fpiritum, fed quod virtutes ac proprietates acquirat /pi. rituum , & exemtum bac animali vita, abdicatoque ufie cibi, potus, fomni, quietis, matrimonii, aliarumque rerum ad ufinn bujus vitte pertinentium, poft bac vitam agatnonipvxix.il, fedxnv^artx^t, vitamfcilicetfpiriiuum cozlestium £ƒ angelorum. Abicht , Disp. de beatorum corporum refuscitatione , § 21. CORPUS ANIMALE homines habent ab Ada. mo per naturalem gentrationem; CORPUS SPIRITU. ALE jideles accipiunt a Cbristo vivifi'ante per refufcila* tionem. Animalia corpora edunt "ƒ bibunt: fpiritualia nullis alimer.tis egent. .Dus verklaart het Zeltner ook, in Historia Socinianismi,pag. 1037: ANIMALE CORPUS non dici. tur hic, quod animam viventem babet. Nam in altera vita corpora nostra non erunt tyuz*. Sed quod animales operationes feu infirmüates babet. Sic enim ipfe Paulus , fupra, cap. VI, 13 explicat, ubi de cibo disferit, quo venter non amplius opus habeat. Scilicet (pag. 1034) non ca- ebimus ventre, fed venter non amplius abo digerendo inferviet, atque haBenusxara^y^traf, non, ut non fit, fed ut ad bunc finem non amplius pr'fit. Süicertjs verklaart het ook zoo, T. II, pag. 782, 1218 en 15QO: Vocatur trapa mivftitriKt,corpus ticrum quod fpirituale erit in refurretlicne £f vita %i>tiit, 'irt xui capce ■prusvftarixês. Erasmus is van gedachte, dat deeze woorden uit de voorgaanden herhaald , en door de affchryveren onvoorzichtig in den Text gebracht zyn. Millius geeft hem, daaromtrent, zyne toeftemming, in zyne Prolegomena, n. 988. Ook worden deeze woorden , volgens de ontdekking van Wetstein, in veele Hand. fchriften niet gevonden. Bengel houdt dezelve mede , in zynen Apparatus criticus voor een vreemd byvoegfel. Dit is wel niet onwaarfchynlyk; echter kunnen deeze woorden ook wel behouden worden. Zoo ftaat ook in de Schrift: de eerste Menfcb Adam is gemaakt tot eene leevendige ziele , maar de laatste tot eer.cn leevendigmaakenden geest. De Overzetting van Lutherus : de eerste Menfcb Adam is gemaakt in het natuurlyk leezen, en de laatste Adam in het geestlyk leet ven, wordt door Vorstius, Philol. Sacice'cap. 36. p, 212, met rede afgekeurd, Pe rechte vertaaling vindt . men  aan de Corinthen. Hoofdft. XV: 43—15. f517 men ook in den Hollandfchen, Engelfchen en Weimarfchen Bybel. Bengel heeft het insgelyks goed overgezet. In de Schrift ftaat —— zegt Paolos. Hy bedoelt Gen. II: 7, alwaar wy ook, indenGriekfchenBybel, leezen: tri'fH H'^^ann « pag. 79, op deeze wyze: Christus bic dicitur i xv'gus i| ivgatoS, quod Apostolus explicat vers 48 & 49, per iwovcduoi, cmlestis, ita ut DOMINUS DE COliLO idem ft, ac coslestis Jehova, verus Êf omnipotens Deus. Grotius en Mosheim leggen het £'| ivfmcv ook zoo uit, dat het naamlyk zoo veel bete. kene, als s'ir»t/j«W. Hoedanig de Aardfcbe was, zoodanig zyn ook de Aardfchen ; en zoo als de Hemelfcbe is, zoo zuilen ook de Hemelfcben zyn. Hier wordt van Aardfcbe cn Hemelfche lichaamen gefproken. In den Weimarfchen Bybel en by Beausobre is het ook door was vertaald; en by Estius, in den bovengemelden Bybel, by Zeltner ej Beausobre leest men ook zullen zyn. Voor het eerste heeft Lutherus is, voor het tweede zyn. Lange verklaart het op deeze wyze : hoedanig de He-  aan de Corinthen. Hoofdjl. XV: 46*—40. 621 - Hemelfcbe is , (die van den Hemel is gekomen, en wederom ten Hemel gevaaren) zoodanig zyn ook de Hemelfcben, die door hem in den Hemel zullen ge. bracht, en naar den lichaame op het luisterrykst verheerlykt worden. Het laatfte wordt dus ook verklaard door Estius en in den Weimarfchen Bybel , te wee. ten, dat de gelukzaligen verheerlykte lichaamen zul. len hebben. Beza fchryft insgelyks, dat de lichaamen der gelukzaligen Hemelfche hoedanigheden zullen hebben, zoo als Onfternykheid, Heerlykheid, en groote krachten; daar de Menfchen in deeze waereld veele zwakheden hebben en (terflyk zyn. Corpus Chris- ti - fchryft Beza by het voorgaande vers — conjideratur bic in gloria, non in humüitate : fiquidem antea , fi ex fua natura feorfim a divinitate cefiimetur,. ■^v%ikc\ £f erat, ficut tjf cceterorum bominumexcepto peccato. Estius: Secundus homo, Christus Dominus, qui de ccelo est, id est divinam babens originem, ut pote natus ex Deo, per refurreifionem facius est etiam corpore ccslestis, id est, qualitates fuce dignitati congruentes etiam fecundum corpus .accepit , fatlus fcilicet immortalis, impusfibilis, omni ex parte gloriofus. En gelyk wy bet beeld des Aardfchen gedraagen bebben, zoo zullen wy ook bet beeld des Hemelfcben draagen. Grotius fchryft; corpus fimile corpori Adami, & ob id morbis, malis aliis, £f morti obnoxium babuimus; en zoo wordt het ook in den Weimarfchen Bybel verklaard. Lange: '' wy hebben het beeld des aard- fchen gedraagen in de zwakheid en fferflykheid; ,, zoo zullen wy ook het beeld des Hemelfchen draa,, gen, wanneer onze lichaamen aan het verheerlykt ,, lichaam van Christus zullen gelyk worden." : Suicerus verklaart het; T. I, p. 1023 , met eenige Kerkvaderen, op deeze wyze: Quemadmodum animalis natura, qute in nobis prcecedit, imago est Adamce ; ita'in cce'.esti natura futuri fumus Cbristo conformes, nimirum post refurreStionem. In plaatze van tposéo-oftn, leest Bengel: cp^la-u^t, jsortemus; maar hy bedient zich , in zynen Gnomon , van een zwak bewys. Conjuntlivus, fchryft hy, fermo-  6"22 Verklaanng van den eerjlen Brief monem facit-moralem &'moratum. Men heeft, wel is waar, veele Handfchrifr.cn, m welke ep-^krufa, ftaat, maar 'er zyn 'er ook niet veelminder., die p^io-o^s» hebben. Dat deeze laatfte leezing de rechte is, blykt u it den famenhang; gelyk ook in de Syrifche Overzeuingede toekomstige tyd voorkomt. Beza heeft maar in drie van zyne menigvuldige Handfchriften tpogéra/tn gevonden , en daarom in zyne uitgaave cp^éreftu laaten drukken. Ook wordt deeze laaifte leezing verdedigd door Erasmos, Estius, Grotius, Calovius, Glassius (p.7,i;. 248 fq.) Millius, Pfaff (de genuinis No. vi Testamenti leeïivnibus) pag. 225, en Wolf. vers 50. Maar dit zeg ik, lieve Broeders, dat (ons tegenwoordig) vleejcb en bloed bet Ryk van Godt niet kan beërven , en dat ook bet vergangiyke de onvergang. lykheid niet zal beërven. Door vleefcb en bloed wordt de geheele Menfeh verftaan. Dezelve kan, zoo als hy thans is, niet in den Hemel komen , maar moet te vooren veranderd worden ; gelyk in de twee voorgaande verfen geleerd wordt. Ook is de Menfeh verganglyk , en moet in den dood vergaan; dus kan hy, zonder verandering, niet komen , daar alles or,verganglyk is. Door vleefcb en bloed verftaat Drusius insgelyks den geheelen Menfeh. Caro fif fanguis —- fchryft hy id est , homo , quatenus corruptus est. Hier mede komt Gatacher overéén , wanneer hy , in zyn Boek de Stylo AT. T. cap. 5 pag. 35 fchryft : s*?f »«/ »ifix I Cor. XV: 50 uurpantur pro natura corrupta. De meeste Uirleggeren hebben flechts op de verandering en verklaaring van het lichaam gezien , dewyl de zielen der Geloovigen naa den dood van het lichaam reeds in den Hemel in betere zielen veranderd zyn, en met het grootfte licht vervuld worden. Mei.anchton , CARO ET SANGU1S regnum Dei non poifidebunt, fcilicet fine mutatione , qualis est bcec mortalis caro. Franzius, Orac. 81, p. 580: CARO ET SANG VIS boe loco accipitur pro corruptilibus, anima.  aan de Corinthen. Hoofdfl. XV: '50. )S->ic-cfii3-x , w«»rï5 2e « ikayHTÓfiifrü. In veele Handfchriften leezen wy anders, ook in verfcheidene plaatzen der oude Kerkvaderen. Dan, dat deeze de rechte leezing is , bewyzen Beza en Millius. Erasmus, Estius, Grotius, Calovius, en Bengel beweeren ook, dat de gemeene leezing, die men in alle gedrukte Uitgaaven vindt, de echte fchrifc van Paulus is. Wy zullen allen veranderd worden. Dus fchryft onze Apostel ook, 1 Thess. IV: 15: wy, die wy noch leeven , en lot de komst des Heeren overblyven zullen, zullen den geenen, die flaapen niet voorkomen. Hy wist wel, dat hy den jongsten dag niet beleeven zoude. Dit getuigt hy 2 Thess. II: 3 enz. Deeze plaat/e VUL Deel. R r hadc  <5ü6 Verklaaring van den eerjlen Brief hadt Grotius uit het oog verlooren, toen hy by hec volger, d vers fchreef , dat de Apostelen van begrip geweest zyn, dat de jongste dag naby was. Paulus bedient zich te deezer plaatze van die fpraakfiguur, die trien in de Rbetuiica gewoon is Communicaiio te noemen ,• gelyk hy dit op verfcheidene plaatzen doet, en onder anderen ook 2 Tim. II: 13. Zyne meening komt dan hier op uit: v ten jongsten dage zullen alle „ Menfchen, naa hunne Opftandinge, veranderd „ worden." Wat betekent veranderd voorden? Wy zullen ——■ fchryft Lange — onverganglyke lichaamen bekomen. In den Weimarfchen Bybel wordt dit duidelyker en breedvoeriger beantwoord: " De fterflykheid zal af- gelegd, en de onfterflykheid aan onze lichaamen ge„ geeven worden, vers 53, welke verandering den „ geenen , die op den jongsten dag nog in leeven „ zullen zyn , in plaatze van den dood zal dienen , nademaal het natuurlyk leeven zal ophouden. " Men zie ook Gerhard , Loc. de refurreclicne mort. § 75, pag. 1146 fq. Eensklaps, m één oogenblik. Grotius maakt deeze weorden betreklyk tot hec voorgaande: voy zullen eensklaps, in één oogenblik veranderd voorden. Dit ftrookt zeer wel; dan het ftrookt ook niet minder met het volgerde. Si ener maakt , ter bovengemelde plaatze, nog deeze aanmerking: " Deeze verandering zal wel fchie- lyk in een oogenblik gefchieden; maar dat zy met „ zeer gevoelige fmarten zal gepaard gaan, kan men ,, daar uit afneemen, dat de ganfche natuur zulk èene „ verandering moet ondergaan; terwyl wy bevinden, „ dat alle fchielyke veranderingen aan ons lichaam ons ,, fmart veroorzaaken. " Maar zuilen de lichaamen der Godtloozen niet ook veranderd worden? Buiten twyfel. De verandering «— fchiyft Lange — is algemeen, en komt zoo wel den Ongeloovigen, als den Geloovigen, toe. Dezelve l eflaat daar in, dat het geen fterflyk is onfterflyk gemaakt, en het grof lichaam verfynd worde, om , zoo  mn de Cornitben. Hoofdfl. xv: 5*--»53. ö2£ «oo wel voor hec eeuwig leeven, als voor de eeuwige verdoemenisfe, vacbaar ce worden. Et vnpii oni. mutandi videntur sfed ad ignominiam, non adgloriam, fchryfc Calovios, en brengc de woorden van zekeren ouden Bisfchop by: IN CORRUfTIO communis omnium est, quia in eo miferabiliores eruntpeccatores, ut ad tormenta perpetui fint, non mortali '& corruptibüi cor. pore disfolvantur. Eensklaps, & «rfar» In een oogenblik, e\ è aréfica betekenC , e'» xxxgixiai %wc» xxi ct'ftlgti. fchryfc Theophylactus by deeze plaaczej dac is, in minunsfimo £f indivifihili temporis /patio. In fommige Handfchriften ftaat eW. Dan hec is hec zelfde, gelyk Süicerus, T. II. pag. gn toonc. 'e» tf if^xTK a-dxxiyy,, wanneer de laatste bazuin ge. boord wordt. Grotius heefc hec ook zoo vercaald : ad fonum ultima tuba; en de Franfche Overzeccinge te Mons, gelyk mede Beausobre: au Jon de la dernier e trompette. Maar wat heefc men onder deeze laatsce bazuin te verftaan? Estius is van gedachten, dat de laatste bazuin genaamd wordt, quam alia nulla fequatur, aut potius L quee, diem novis/imum ddesfe, nuntiet. Het/een en ander is tegen hec gewoon taalgebruik. — Hunnius denkt, dat deeze bazuin de laatsce genaamd worde met bctrekkinge toe die bazuin, die zich eercyds van den berg Sinai deedt hooren. Ook die isonwaarfchynlyk. En niec minder ongegrond is het gevoelen van Lange, die deeze laatste bazuin in de openbaaring van ToHAnnes zoekt. Ik verklaare het op deeze wyze: op den jongsten dag zullen aan alle oorden der waereld bazuinen gehoord worden , en het groot oordeel der waereld aankondigen. Wanneer nu de laatste bazuin geblaazen wordt, zullen daar door de dooden opgewekt worden. Gelyk, toen Christus by het graf van Lazarus riep: Lazarus, kom uil, zyne ftem de kracht hadt, om Lazarus wederom leevendig te maaken ; zoo zal hy ook aan^de bazuinen der Engelen, die hy als dan f Matth. XXIV: 31) zal uitzenden, en inzonderheid aan die R r 2 van  6ü8 Verklaaring van den eerden Brief van den Aartsengel (i Thess. IV: 16) de kracht geeven, om de dooden op te wekken. SstAwi«e< y«j vertaale ik: want 'er zal eene bazuin ge~ hoora worden, of, gelyk 'er in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel Üaat: men zal bazuinen. Bengelheeft het vertaald : canet enim tuba. Dan de Heer Wille merkt, de parentbefi Sacra, pag. 45 aan, dat deeze vcrtailing niet goed is. De tibiis fchryfc hy Latini dicunt canere, de tubis clangere: tuba clanait. En zoo heeft Estius het ook overgezet. Fesselius vertaalt het, lib. I, cap. 2, § 17, pag. 27 , ten onrechte op deeze wyze : faciet vel jubebit, ut qu.spinm alius tuba canat. Het is eene Hebreeuwfche manier van fpreeken, waar van Glassius , can. 22. de Veibo, pag Ziófq. veele voorbeelden bybrengt. Gen. XVI: 14 vertaalt hy K"1p» vocavüuteumistum, men noemde beim Exod. XX: .21 heeft Lutherus WD^» (ff palpabti tenebras) terecht vertaald; datmen het grypenm ig. Jes. IX: 6, Knp*1, (fS vozabit nomen ejus) en men zal bem noemen. Men vindt deeze Hebreeuwfche manier van fpreeken ook eenigemaalen in het Nieuwe Testament. Joh. XV; 6: lis » men werpt ze in bet vuur. K*'< ei tex?« tytfti den.  Ü32, Verklaaring van den eerften Brief j, den. " Flaciüs, in zynen Clavis, P. II, p. 232'ï jilfoipta en mors in vitloriam, idest, vicloriofedeftructa, pe:,.it-i ac deleia est, Luther in zyne Kanttekening : " de Dood ligt 'ter neder, en heeft nu geene macht meer; maar het leeven ligt boven, enzegt: „ gewmnenl waar zyt gy nu, Dood? enz. 'e<5 uKof vertaalt Pasor, in bet vierde aanhangfel op zyne Grammatica Grceca N. T. n. 94, pag. 691: in peipetuum. —— Ita vertendum esfe ih v7*«5 ~ fchryft hy — demonfiratur ex (e) Esaim XXV: 8, c^Hose^e XIII: 14, unde locus bic ab Apostolo allegaiur, ubi ri TV:? non vertendum AD VICTORIAM , fed more Hebrceurum INSEMPITERNUM, IN PERPETUUM. Soiutio petenda ex verbo nïj , quod eft, VlNCERE , SUP KR ARE, PRJEESSEur.de cj r»J, ROBUR, quo vicloria paratur, item M TE R NI TAS ,fic ditla, quod «mnia vincat. Grotius merkt aan: rxif/fspisfimever, titur si? .?«»!, fecundum irvfic^yiav, 2 Sam. II: 2(5, Jerem. III: 5, Lament. V: 20, Amos L u, VIIL 7, Prov. XXI: 28, ubi Symmachus, Aquila, Tbeodoritus vertunt & «Wj. At ftnfus efi: IN PERPETUUM. Itaque vertüur i7( Es. XIII. 20. Grceci alibi sis ut Ps. XJII: 2. En dus fin perpetuum') verraaien deeze uitdrukking insgelyks Glassius (pag. 1935) Hammond, Clericus, Arias Mgntanos , Drusius, Amama, (in Antibarbaro B?bhco, lib. III. p. Tgo) Sdrenhusius, Bengel, Wolf , Schoettgen} die teffens aangemerkt hebben, dat de Rabbynen het ook in eeternum vertaaien Noldius vertaalt het ook zoo, in zyne Concor. dar.vtB b'.rti culdrüm Hebrccarum, «.1273; maarw. i4or ■verws.rpt hy deeze vertaaling, en wil het door in victsriam overgezet hebben. Sommige Uitleggeren hebben aangemerkt, dat men by andere Schryveren het woord .w5 nergens aantreft. Dewyl nu »7x,< een meer gebruiklyk woord was, heeft dit Tertollifnos. en eenige andere Ouden, bewoogen, cm «?»s in plaatze van »7*«5 tefchryven; fchoon dit (e) Deeze plaatze heeft Lutherus ook vertaald; hy zal den Dood verJLnden teuwiglyk.  aan de Corinthen. Hoofdfi. XV: 54—57- 633 dit woord hier ter plaatze riet ftrooke. Wy weeten, dat het Oude Testament te Alexandrien in het Griekfch vertaald is. Dewyl nu byna elke Stad haare eigene woorden en fpreekwyzen heeft, die in andere Steden niet gebruikiyk zyn , befluit ik hieruit, dathetwoord »7*««, vicloria , alleen te Alexandrien in gebruik geweest is* Dood, waar is uw prikkel? Helle, waar is uwe overwinning ? Paulus fprceict den dood bits aan: doe myfehade, Dood zegt hy —— zo gy kunt. Maar gy zyt onmachtig. Ik daage u uit, Helle, om my in uwe haaken te neemen. Dan uwe macht, "a%, hoe groot zy ook zy , is evenwel niet groot genoeg , om myteoverwP.nen, dieik, doorhetGeloof, allesoverwinnen kan. i Joh. V: 5, Ik herhaale hier, hetgeen ik by Matth. XVI: 18 heb aangemerkt, dat "a?»? by de Griekfche Heidenen de Godt der Helle was, dien de Romeinen Pluto noemden, en dat zy van hem beuzelden, dac hy in een prachtig Paleis woonde, en dat voor het zelve eene groote en verfterkte poort was, waar uit hy zyn leger voerde, om zyne Vyanden te beoorlogen. Dit hoofd der Helfche Geesten, het welk de Kinderen van Godt beoorloogt, worde door ons Christenen de Duivel genaamd. Deezen fpreekt Paulus in dit vers moedigen onverfchrokken aan, en zegt dat hy voor hem of zyn Heir niet in het geringste bevreesd was., Wy zien hieruit, dat Beza, Beausobre en Mos. heim het woord «&? ten onrechte door het graf vertaald hebben ; het welk ook in den Engelfchen Bybel gefchiedt." Het graf— zegt Mosheim bl. 1024 —-" tot het welk Paulus zegt: waar is uwe overwinning ? ,, zegepraalt over de gemoederen, door de herinne„ ring der verrottinge, die in het zelvezalplaats vin„ den. Met deeze zegepraalen zal hst einde hebben, „ wanneer de rechtvaerdigen het onverganglyk lich„ aam, dat hun beloofd is, zullen aangetrokken heb„ ben. " By de bygebrachte plaatze van Hoseas maakt Dannjhauer in zyr.e Hodofopbia, pag, segfq, de volgende aanmerking: Is, qui loauitur Hofef, ah; Hier uit blykt — fchryfc Grotius —— dat de Griekfche Overzetters in het Griekfch niet Yltf, ero, maar pj^, ubi, geieezen hebben. Waarden Apostel, met het woord prikkel, opdoe, le, kan men niet wel recht zeggen. Estius en Grotius zyn van gedachten , dat hy het oog op de Scorpioenen heefc, dieeenen vergiftigen angel hebben. " s, De prikkel is iecs, hec geen een doodlyk venyn in „ zicb fluit" —fchryft Bengel; Hammond: STIMULUS eft vis, qua bomini lethaliavulnera inferuntur. Lange: '* de prikkel betekenthiereenpuntiggeweer, „ waar mede men iemand een doodlyken (leek kan toe„ brengen. " Mosheim : " de prikkel is hec werkj, tuig, waarmede zommige Dieren befchadigen kun„ nen. " Waar is uw prikkel? Hunnius tekent daar by aan , dat het een Sarcasmus en onvriendlyke beipotting is. Dat ook by andere Schryveren ubi eft eene formula fa. crastica is, heeft Gottfried Richter , in zyne Obfervat. critica, p.31, aangemerkt. Anders wordt deeze uitroeping: Dood, waar is uw prikkel? Helle, waar is uwe overwinning? door Hunnius ook te recht carmen triumpbale, een triumphlied genaamd. Mosheim noemt het ook zoo, en Grotius fchryft: Paulus triumpbum canit de morte ö* inferno. Nu is de prikkel des Doods de zonde: maar de kraebt der zonde is de wet. Onze zonde brengt ons naamlyk den dood , tydlyk en eeuwiglyk. Deeze is de prikkel, door welken wy gedood worden. Maar dat deszelfs WOD'  mn de Corinthen. Hoofdft. XV: 54—57. 635 wonden zoo doodlyk zyn, moet aan de Wet worden toegelchreeven. Want die de Wet overtreedt, is des doods fchuldig, moet den dood fterven, Rom. VII: 7 enz. De uitbreiding van Hammond is zeergoed uitgevallen : folopeccaio mors eft inilar venenati ferpentes, ff? nobis nocere poteft : alioqui futura inftar placidi fomni : fola vero lege pe^cato vis additur. Nam dum peccatum iex probibet, reos illa agit omnes, qui id admiferunt, —— Van foortgelyk eenen inhoud is de verklaaring van Vitringa , Obf. San-, lib. II, cap. 7, § 7, pag. 351;. en van Mosheim, bl. 1025. Brentsios: ficut apis, ademto atuieo, minitariquidempotestbombofuopunEtionem , pungere autem non poten; ita condonato peccato, quod est aculeus mortis, poteft quidem mors adbuc terrere, nocere autem non poteft. Gode zy dank, die ons de overwinning geeft, door onzen Heer, Jefus Christus. Dat wy over Dood, Duivel, en Helle zegepraalen , doen wy niet uit eigene krachten, maar Godt geeft ons deeze kracht en die vermogen. Hierom wil Paulus, dat wy Godt, voor deeze overwinning, danken zullen. Luther en Bengel vertaaien het: die ons de over. winning gegeeven heeft. Dan in het Griekfch ftaat het itSinri niet Daarom vertaalt Vatablus het ook in den tegenwoordigen tyd; en in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel, als mede in den Franfchen, te Mons uitgegeeven , ftaat insgelyks : dewelke geeft. Nochtans ftaat in zommige Handfchriften J«»ti, gelyk Estius getuigt ; gelyk Millius en Wetstein dit woord ook in veele Handfchriften gevonden hebben. Estius, Calovius, en Raphelius (in zyne aantekeningen ut Xenophon en HerodoTus) gelyk mede Mosheim, bl. 1026, vertaaien het: die ons de over. winning zal geeven; dewyl wy eerft in het ander leeven eene volkome overwinning zullen hebben. Ook vinden wy vers 53 den tegenwoordigen, voor den toekomstigen tyd, gebruikt: is, in plaatze van z:l zyn. Ja fomtyds vereifcht de famenhang, dat het prmfens zoo wel den tegenwoordigen, als voorleden, en toefcomstigen tyd te gelyk betekene. Dit vindt hier plaat.  636 Verklaaring van den eerjïen Brief plaatze. Gode heefc den Geloovigen toe hier toe de overwinning gegeeven — hy geefc ze hun nog » en zal hun dezeive coc in eeuwigheid geeven. Zoo leezen wy ook Rom. IX: 19: Ti; atS-tmu, wie heefc ooic zyne wil cegen gedaan ? wie kan dezelve tegenftaan? en wie zal het ooic kunnen doen? vers 58. Daarom, myne lieve Broeders, zyt vasten onbeweeglyk, en wordt in bet werk des Heeren geduurig jlerker , en weet, dat uwe arbeid niet te vergeefs (zonder vrucht of belooningej is (zyn zal) in den Heere. Dat cle Apostel in die vers , als hec befluit van die Hoofdftuk, op de Opftanding der Geloovigen, waar van die geheele Hoofdftuk handelc, te rugge ziet, hebben alle Uitleggeren opgewekt, inden Weimarfchen Bybel leeft men dus: »' dewyl wy zulk een heerlyke en vaste verzekering der zalige Opftandinge ten eeu- wigen ieeven hebben, zoo zyt valt, enz. " Daarom , an. In deeze beteKenisfe is ons dit woord kap. XIV: 39 ook voorgekomen, gelyk mede kap. 111: 21, en IV: 5. r/ifc&s kan ook betekenen: wordt; maar hier betekent het : zyt, gelyk in alle overzettingen ftaat. Paulus vermaant hen, die reeds goede Christenen waren , cot ftandvastigheid. Zyt vast, Ifyaut, en UfttTaxlnrci, onbeweeglyk. Colcss. I: 23 fpreekt onze Apostel ook zoo: é^«?«< xa) pi ft-,T*xidvftsvoi. Grotius is van gedachten, dat die twee woorden het 'zelfde betekenen , en dat Paulus de zelfde zaak tweemaalen zegt, om te kennen te geeven, dat zy voor al ftandvastig moesten zyn. Echter is de verklaaring van Bengel ook niet onwaarfchynlyk, die van oordeel is, dat Paulus, wanneer hy hen vermaant, om vast te zyn, daarmede bedoelt, dat zy zelve niet in de overtuiginge, dat de Geloovi. gen zullen opftaan, moesten wankelen; en wanneer hy 'er by voegt: en zyt onbeweeglyk, hen vermaant, dat zy zich niec op hec nieuw zouden laaten verleiden, en van dit geloof aftiekken. Hunnius onderfcheidt het op eene andere wyze: Jitis infideflabdes, &infpe immobiles. Wordt  aan de Corinthen. Hoofdft. XV: 58. 637 Wordt in het werk des Heeren geduurig fterker, w^*r,W« w* Door bet werk des Heeren verftaan Hunnius, Esïios, en Mosheim de Godzaligheid en goede werken. Theodoritus en Theophylactus leggen het ook zoo uit. De goede wericen worden aan Godt toegefchreeven , dewyl hy in ons de wil werkt, om goede werken te doen , en ook het volbrengen. • Weet, dat uwe arbeid niet te vergeefs (zonder vrucjlt of belooninge) is (zyn zal) in den Heere, i *s*e<. if& >v'h in i, xHiv. Lutherus vertaalt het: nademaal gy weet; Bengel: dewyl gy weet. Ik vertaale het gebiedender wyze : weet. Dit heeft meer nadruk. Weet zegt Paulus .— en zyt verzekerd , dat enz. onze Apostel fpreekt ook op andere, gelykfoortige plaatzen op die wyze. Eph. VI: 9: nveet CüïIth) dat ook uw Heer in den Hemel is. Col. Hl- 24i weet, (<'»&!■!{) dat gy van den Heer bet erfdeel ontfangen zult. TlT. III: 11: weet (f\W0> dat zulk een Menfcb geheel verkeerd is. . De arbeid in den Heere, is, volgens de verklaaring van Mosheim, de arbeid, die om des verdiensts van Christus, en onzes Geloofs wille , door Godt beloond wordt. Vatablus verklaart het door, arbeid, om des Heeren wille ondernomen. Grotius : labor fecundum Dominum, fecundum Cbristi prasceptum. Beza- Labor in Domino, id est, Dei ope ac bomtate id efficiënte. Maar men kan ook — vaart by voort — de woorden: uwe arbeid in den Heere, te zamen voeeen ter tr aiectionem ; en op deeze'wyze heeft Oecumenius en Estius het ook verklaard. En dit is ook myn gevoelen (ƒ). Dergelyke trajeStionesrof fyncby. fes. zoo als men ze ook noemt, komen dikwils zoo in het Oude als in het Nieuwe Testament voor; en Glassius heeft 'er, lib. IV, tra&. II, Obf. 25, pag. 1252, verfcheidene voorbeelden van bygebracht. (f) De Heer Heuman wil dus, dat men niet leezen zal: uwe arbeid is niet te vergeefs in den Heere; maar: uwe arbeid in den Heere is niet te vergeefs. Vertaaler.  jtrjS Verklaaring van den eerjlen Brief Uwe arbeid zal niet te vergeefs zyn , dat is , met zonder belooning. Zeltner. j " jn de zalige Op. „ ftandinge zal eenö genadige belooning te wachten „ zyn.' in de. Overzettinge van Mons , en in die van Beausobre is het ook vertaald : fans recompenfe. Estius, Hunnius, Cajloviüs , Hammond en Mosheim verklaaren het ook: zoo; en dit gefchiedt insgeJyks in den Weimarfchei'a Bybel. Grotius maakt nog deeze aanmerking: " 'ot- xi,\t „ is eene litotes, en geeft te kennen : de belooning it van uwen arbeid zal zeer groot zyn." TOEGIFT OP HET VEERTIENDE HOOFDSTUK". Ik heb by kap. XIV: 2 aangemerkt, dat dit Kapittel, volgers de Overzetting van Lutherus, in de meeste verfen duister is, in dewelke wy tonge in plaatze van taaie, leezen. Maar thans moet ik Lutherus verontfchuldigen , naa dat ik gevonden hebbe, dac men in zynen tyd (in het Hoogduitfch) tonge voor taaie genomen heeft, en dat dus deeze vertaahhg van Lutherus in dien tyd algemeen! verftaan wierdt. Ik zal maar ééne plaatze bybrengen , die ik fol. 295 b , zyner fchriften over de beide Sacramenten van bet Nieu-s we Testament, te VVittenberg in den jaare 1^98 by eikanderen gedrukt , gevonden hebbe : " Voortaan j, — zegt hy aldaar — " zal men veel hooren fpree„ ken in de Duitfcbe tonge. En zulke woordkeu, die 5? men bygevolg mag wcglaaten , of 'er byvoegen, heeten de Geleerde Artikelen. In de 'Latynfche „ taaie heefc men geene Artikelen." Hier ziet men , dac  aan de Corinthen. Hoofdjl. XVI: i, 2. 633 dat de taaien, ten tyde van Lutherus , ook de tongen genaamd wierden. Ik twyfele niet, of men zal in de Schriften van Lutherus meer plaatzen (g) vinden, in welke, door de tongen, de taaien moeten verftaan worden. Dan dewyl in onzen tyd deeze betekenis van het woord tonge niet meer gebruiklyk is, behoort men, by eene volgende Uitgaave van Luther zyne Overzettinge, overal daar tonge of tongen ftaat, taaie of taaien te laaten drukken. HOOFDSTUK. XVI. vers 1,2. Maar wat de ColleBe voorde Heiligen he» treft, zoo handelt daar mede op die zelfde wyze, zoo als ik het aan de Gemeentens in Galatien beb voor gefchreeven. Te weeten, telkens op den eersten dag der weeke legge een ieder van u iets voor zicb weg, [en vergadere dus van langzaamerhand , bet geen hy zeer wel kan geeven, op dat niet, als ik zal komen, als dan eerst die inzameling gefcbieden moet. Dit laatfte Hoofdftuk is ryk van onderfeheidene ftoifen. Vooreerst fchryft de Apostel den Christenen te Corinthusvoor, hoe zy de liefdegift voor de Christenen te jerufalem moesten by éénzamelen, vers 1,2.—— Ten tweeden , hoe dat geld na Jerufalem moest gebracht worden, vers 3,4,— Ten derden geeft hy bericht van zyn voorneemen , om na Corinthe te reizen, vers 5, 6, 7. — Ten vierden geeft hy de rede op, (.S) My is in deeze dagen 'er noch ééne voorgekomen in in de Leeyensbefchryving van den HeerSEMLER.D.II, bi.235, die uit de Voorrede van Luther voor zyne Iloogduitfclie Godtgeleerdheid de volgende woorden, die in meer dan één opzicht merkwaardig zyn, bybrengt: " ik danke Godt, dat ik in de „ Hoogduitfche tonge mynen Godt zoo hoore en vinde , als „ ik en zy (de Godtgeleerden op andere hooge Schooien) „ met my hem hier^niet gevonden hebben , noch in de La„ tynfche, noch in de Griekfche, noch in de Hebreeuwfche tongen." Vertaaler.  6iO Verklaaring van den eerflen Brief op , waarom hy langer te Ephefen zoude blvven , vers 8 , 9. — Tenvyjaen beveelt hy hun Timotheus, vers 10, 11. —- Ten zesden meldt hy , dac en wanneer— Apollos by hen zoude komen, vers 12. — Ten zevenden vermaant hy hen tot veele deugden , vers 13» *5> 16. — Ten acbftenpryst hy vStephanas en twee anderen , vers 17,18. —- Ten negenden groet hy eenigen by naame, vers 19, 20. —— Ten tienden ondertekent hy deezen Brief eigenhandig; fluitende deeze zyne ondertekening eenen vloeken eenen zegewenfeh in, gelyk mede een verzoek aan de Christenen te Corinthe om beftendige wederliefde , vers 21, 22, ?3. 24. Wat de Collecte voor de Heiligen betreft. Chrysostomus , Theodoritus, Oecumenius en Theophylactus, verklaaren hec woord KayU door t-v^oyf. De Oude Latynfche Overzetter, Beza en Beausobre vertaaien het ColleEta; en Beza bewyst, dat het goed Latyn is, nademaal Cicero, lib. 11 de Oiatore, cap. 57,. dit woord ook gebruikt. In den Engelfchen Bybel heet het: the colleStion, in den Hollandfchen: de inzameling. In den Franfchen te Mons, gelyk mede in den Weimarfchen Bybel wordt het aalmoes vertaald. Bscer noemen het Hedinger en Estius de inzameling der liefdegiften (fit Klmcfcn-doflecfe). riêfï r?» /«y<«5 vertaalt Lutherus ten onrechte: van de ColleBe. In den Hollandfchen en Engelfchen Bybel, als mede by Estius, Hammond en Zeltner, worde het recht vertaald: quod attmet ad lolleEbam, ■wat de Collecte becreft. Zoo betekene ook Matth. XXII: 31 5I£ë' Ti<5 «'»««•*«■««« -'«» vExga», voat de Opftanding der dooden betreft; by welke plaatze men myne aanmerking naleeze. Door de Heiligen , voor welke eene Collecte moest gedaan worden, heefc men deChriscenen te Jerufalem te verftaan , gelyk men vers 13 zien kan. Paulus droeg ook op andere eyden voor deeze arme Christenen zorge, 'Tbans reize ik na Jerufalem — fchryft hy Rom. XV: 25, 26 — en brenge den heiligen eene liefdegift. Want bd beeft den Christenen te Macedonien en Acba.  aan de Corinthen. Hoofdft. XVI: 1,2. 041 Achaja behaagd, iets van hun vermogen by één te leggen voor de armen onder de Heiligen, die te Jerufalem zyn. Van die zelfde Collecte fpreekt hy 2 Cor. IX: 2, daar hy de inwooneren van Achaja, wegens hunne milddaadigheid jegens de Heiligen, pryst. Van waar het gekomen zy, dat de Christenen te Jerufalem zoo arm waren, kan men by Mosheim, bl. 1038, vinden: " de armoede der Christlyke Gemeente te Jerufalem — fchryft hy — ontdondt ten ,, deele daar van daan, dat maar weinig ryke Jooden „ het Evangelie hadden aangenomen , voor een ge» ,, deelte ook uit de groote liefde en milddaadigheid jegens de armen, die de gegoede leden dier Ge. „ meente in den beginne beweezen hadden. Nie« ,, mand hadt, in de eerste tyden naa de Hemelvaart „ van Christus, gebrek. Want zy, die Landeryen ,, en Goederen hadden, verkochten alles, brachten ,, het geld by de Apostelen, en lieten het onder de ,, behoeftigen leden uitdeelen, Hand. IV: 34. Zulk ,, een overmaat van liefde moest binnen kort de ge,, hecle Gemeente natuurlyker wyze in armoede flor,, ten. liet geld, dat men van ae verkochte goede. ren gemaakt hadt, werdt in weinig tyds door de „ behoeftigen verteerd. Er kwamen geene ryke le,, den meer, die het groot voorbeeld der eersten wil,, den volgen. Wat konde 'er derhalven anders, dan ,, eene algemeene armoede uit ontdaan ? Misfehien „ heeft ook de vervolging, die'er, naa den dood van „ Stephanus, tegen de Christenen te Jerufalem opv ftak , iets tot deeze armoede toegebracht. Deeze ,, verftrooyde de Gemeente in de nabuurige landen „ (Hand. VIII: 1) en beroofde, naar alle waarfchyn,', lykheid, veele Kinderen van hunne Ouderen, veele ,, Vrouwen van haare Mannen t die, volgens de ,, fchikkingen der eerste Kerke, door de Gemeente ,, moesten onderhouden worden." De zorge van Paulus voor de arme Christenen te Jerufalem geeft my aanleiding, om te vraagen: zoude het niet goed zyn , dat de Proteflanten , die eenig vermogen bezitten, alle Zondagen iets afzonderden yill. Deel. S s tot  64* Verklaaring van den eerflen Brief tot onderhoud van de geenen , die het Pausdom of de Joodfche Kerk verlaaten , en tot de Proteftantfche Kerk willen overgaan; waar van de meesten zich, door vreeze voor de uiterfte armoede, laaten affchrikken? Kouden deeze liefde giften niet in eene byzondere kasle bewaard, en eenige eerlyke Mannen aangefteld worden , om daar uit zulke aankomelingen van het nooüige te verzorgen ? Men zoude ook eenige Lu> thetiche en eenige Gereformeerde Steden kunnen verkiezen, om dergelyke Profclyten daar in aan te jjeemen en te verzorgen. De Landgraaf van Darmftad maakte, in den jaare 1738, zulk eene febikking, waar van men in het tweede deel van het Heifif.b Hefoffer, bl. 676 enz. en in het derde van de A£ta bijïorico-ealefiaftica, pag. 897/5. v'erflag vindt. Telkens op den eersten dag der weeke legge een ieder van u iets by zi.b zelve voeg. k«t« plan rSi b-appd-rm vertaalt de oude Latvnfehe Overzetter ten onrecht: per unamSaobathi; Lctheros niet veel beter: op eiken der Sabba'.ben. Svppam betekent hier eenen dag der weeke. Zoo betekent rap&drm, Matth. XXVIII: 1 , en Hand. XX: 7 , ook den eersten dag der weeke. Paulus bedoelt den Sabhath der Christenen, dat is, den Zondag, dewelke Openb. Imo'< *^i 3, n «» taMar^. Grotius vertaalt de eerste woorden: paulatvn cumuium aliquem. faciens. Wanneer zy alle Zondagen iets by het voorS s 2 gaai».  644 Verklaaring van den eerjien Brief gaande geld leiden, werdt de hoop van tyd tot tyd gioo.er. De OnJe Latynfche Overzetter vertaalt het: quod ei bene placusrit; en Lutherus met hem : voat bem goeddunkt. Erasmus en Zegekus meeren, dat de Oude Latynfche Overzetter in zyn Handfchrift tifó«»t«» geleezen heeft. Maar Estius liegt, dat dit Ui geene Handfchrift ftaat; gelyk Millius en Wetstein her 'er ook in geen gevonden hebben. v Dit woord komt Rom. I: 10 ook voor. "e< »■«« ih *o-n /'«•».««• ê/S-éï» *e)s f*KS. Of ik toch ten iaat' ften eenmaal zoo gelukkig zyn mocht , van tot u te komev — vertaalt Raphelius het in zyne aantekeninge uit Herodotüs. Johannes fchryft, Brief. III, v. 2. "l tfjgtfiOj 5-1 tvoêev&xi x*l vyufiwt , xxS-uf ïvoievrai vcv r, ^x'r. Hy wenfcht Cajus ook de gezondheid van het lichaam , en Jeffeös geluk en zegen in al zyn doen. jp-,èrbum bo omrem prosperitatem infert —-— fchryft Wolf by dee/e plaatze. Ps. i: 3 komt het c-mpofitum Dit vertaalt Arias Mcntanüs: omne, quod fat iet, prosperare facit. Clericus; Quicquid faciet, bene ut Jibi cedat, effent Deus. Nu zal ik ook eenige andere Overzettingen van deeze piaatze bybrengen. Valla : quod facüle faclu fit, Jive, quod bene cedat. Erasmus: quod comm'>dum fuerit, 6f quicquid de prospero contigerit. Estius: prout cu-a e benedixetü Deus ac proventu prosperaverit. Casaubonus : prout HU heneiiÜum fuerit. Beza : quo pro ratione prosperitatis fuce. In den Hollandfchen Bybel:" naar dat hy een geluk bekomen heeft." In den Engelfcher. : ' naar maate Godt hem geluk gegeeven heeft.' In der Weimarfchen: " naar zyn vermo,, g< n, het web Godt hem aan zyne neeringe gegee„ ven heeft."' In de Franfche Overzetting te Mons: fe on ja bonne *:conté. Camerarius : quod tacultates tuierint. Beauscbre: ce, que le futces de fes affaires lui per mettra. Zeltner: " naar maate hem misfehien #, geluk befc hooren is." Grotius: Quodcumque Deus pros-  aan de Corinthen. Hoofdjl. XVI; 3—5. 645 prosper-avit, idest, quodcunque Deus prosperans ei de te. rit. Chrysostomüs en Theophylactus : quicquid Deus bene fortunaverit. Lange : " een ieder moet „geeven volgens de zegenende hand van Godt." Mosheim: " een ïegelyk moet geeve.i, hec geen zyn toeftand en vermogen medebrengt." Bengel: " „ een ieder geeve van het geen hem gelegen is.' Wy zien, dat aile Uitleggeren 'er genoegfaam even eens over denken,- en het allen in den zelfden ftnaak verklaaren. Wy vinden het zelfde met andere woorden Hand. X!: 29: een iegelyk gafvoor dn Broederen die in het JoodJt.be land woonden , ««3-»s i»nHüti r,5, naar maate zyn vermogen was; en 2 Cor. VIII: 12; xctS-a ('dn £#5) tis-, naar maate by in zyn vermogen beeft. vers 3 , 4, 5. Maar wanneer ik zal gekomen zyn, zal ik aie lieden, die gy verkiezen zult, met Brieven wegzenden, om uwe weldaad na Jerufalem overtebren. gen. Maar indien bet billyk mocht geoordeeld w -rden, dat ik insgelyks daar heen reize; dan zullen zy m t my reizen. Jntusjcben zal ik tot u komen, als ik door Ma* cedomen zal reizen. Want door Maeedonien zal ik ze. kerlyk reizen. Over den amvang van vers 3 zyn de Uitleggeren het oneens. Sommigen plaatzen het comma achter SI iwtfixü» , anderen achter ^*<^*Vïu. Voor het eerste is de oude Latynfche Overzetter : quos probaventït per epistolas, hos mittam. Lutherus volgt hem.- "die „ gy door Brieven daar voor aanziet, die zal ik zen„ den." Op dezelfde wyze wordt het in den Hollandfehen, Engelfchen, Tubingfchen, en Wêfmarfchèn Bybel vertaald. In den Jaatftgemelden ftaat: ** „ Door B-leven, dat is, aan welke gy in uwe Brieven „ het getuigenis zulc geeven , dat zy eerlyke l eden j, zyn, aan welke het geld, dat voor de armen is in„gezameld, vciliglyk kan toevertrouwd worden." Millius is ook van dit gevoelen , en fch ner, Beausobre en Mosheim. De laatstgemelde maakt bier by, bl. 1041 enz. ee-. ne zonderlinge aanmerking. " De Apostel heeft be„ flooten —-— fchryft hy —— ,de ingezamelde aal„. moezen door afgevaardigden der Gemeente na Je- rufalem te zenden. .Hy wil deeze afgevaardigden „ niet zelf benoemen. De Apostelen lieten aan de „ Gemeentens altoos het recht, om hunne bedienden en Leeraaren zelve te kiezen. En in dit geval was „ dit te noodzaaklyker, dewyl de Vyanden van den Apostel ligtlyk kwaade gedachten zouden hebben .„ kunnen krygen , indien de Apostel zelf de Men„ ïchen benoemd hadt, om het armen geld over te brengen. Zoude men niet op het vermoeden heba ben kunnen vallen, dat de Apostel zich met deeze „ lieden verftondt, en dat het geld, het welk voor de armen verzameld was, misfehien wel onder hen „ verdeeld zoude worden?" Hier op antwoorde ik , vooreerst. Mosheim bedriegt zich zeer, wanneer hy denkt, dac de Apostelen nimmermeer Leeraaren aan eene Gemeente gegeeven hebben. Hoe veele voorbeelden van het tegendeel vinden wy niet in de Handelingen der Apostelen? En heeft Paulus niet aan Timotheus bevolen te Ephefen , en aan Titus op het Eiland Creta , Leeraaren in de Christlyke Gemeente aantellellen? Ten tweeden: hoe konden de kwaade vermoedens der Vyanden van Paulus , dewelken ongeloovige Jooden en Heidenen waren , hem nadeel toebrengen ? Ten derden, zoude weieen Christin in zyne gedachten-hebben kunnen neemen, om Paulus voor eenen gierigaart te houden, die bekwaam was, om arme Christenen ven hunne aalmoezen te berooven ? Het getal der andere Uitleggeren, die het comma achter het woord ^x^kVuts willen geplaatst hebben , is byna even groot. Van dit gevoelen zyn —- onder de Ouden -*— de Sytïfche Overzetter, Chryjosto. mos, Theophylactus, en Haymo ; onder de laatcren —5- Beza , Hunnius, Grotius, Knatchrull, Ham.  aan de Corinthen. Hoofdfl. XVI: 3—5-. 647 Hammond , Clericus , de Franfche Overzetter te Mons, Lange, Wolf, en Bengel. Grotius voegt 'er deeze aanmerking by: Brems est locutio: Mittam perliteras; ïdest, mittens per literas eos commendabo, testtmonio eosprojequens. Nullam Paulus fufpicioni rimam aperire voluit. Deeze aanmerking van Grotius heeft iets gedwongens. Ook kan Paulus maar éenen Brief gefchreeven hebben; waar op men, wel is waar, kan antwoorden, dat de Grieken ook wel éénen Brief noemen, gelyk Grotius zelf, in zyne aantekening op 1 Maccab. XII: 19 heeft aangemerkt, en eene dergelyke plaacze uit Josephus bygebracht. Ook toont Fabriciüs, in zynen Codex Apocrypbus N. 'f. pag. 915, zulk: eene plaatze by Eusebius, en nog een andere in den Brief van Polycarpus. Maar evenwel levert irê^a j; .wnt» noch geenen duidelyken zin op. De Hoogleeraar Altman te Bern meent, in zyne Obfervaiiones ad qutedam loca Epistolarum Pauli ad Corimbifis, dat deeze plaatze door de Affchryvers vervalfchtis, en dat, men in ftede van {V«s-«a»>, behoort te leezen: eVi «-«a»». Dan hy zoude veel beter gedaan hebben, zo hy met deeze verbetering te huis gebleeven was. My komt het gevoelen van Lutherus het waarfchynlykst voor, die iwvfaXmt met S»*ifidmrz verbindt. Op deeze wyze fchryft de Apostel; dewelke gy door Brieven, ot door eenen Brief, verkiezen zult, datis, my te kennen geeven, dat gy ze hier toe verkooren hebt. Want hmitffri,, het geen anders approbnre, dat is , probatum alquemjudicarebetekent, zoo als Raphelius in zyne aantekening uitPoLYBius, en Wetstein by deeze plaatze, toonen betekent ook verliezen, gelyk ik in myne aanmerking op Phil I: iotenduidelyksten bewyze. Om uwe weldaad na Jerufalem overtebrengen. t»'» xüe èftat. Dus wordt het geld genaamd, het welk voor de arme Christenen was ingezameld. Beneficium — vertaalt Grotius het ook, beter dan de oude Latynfche Overzetter, die het door gratiam vertaald S s 4 heeft,  648 Verklaaring van den eerjlen Brief heeft, ook beter, dan Beza, by wien wy beneficenti' am vestram; en dan Camerarius, by wien wygratificationem leezen. Zeltner vertaalt het zeer fraay: uwe liefdegaave. Eckhard heeft in zyne Obfervaticnes ad N. T. ex Arisiopbane, pag. 104 aangemerkt, dat ook deeze Dichter munis ex gratia datum z*e'» noemt. 'e«« eè » «!<»*, maar indien bet bülyk zyn mocht, te weeten , naar uw oordeel, of, zo bet goed mocbt geoordeeld worden, dat ik ook heen reisde. Het werkwoord betekent Hand. XXVJI1: 22: billykacb. ten, als mede k2p. XV: 38, alwaarjLuther het ook hillyk achten, en Erasmus, Beza en Grotius door mquum cenfere, vertaald heeft. In onzen tegenwoordigen Text vertaalt Luther het: zo bet waardig is, en Beza: fi res digna juerit, Erasmus, Vatablus en Bengel: fi opera preti^m erit; Lange en Zeltner : zo bet der moeyte waardigis ; BEAUsoBREen Mosheim : indien bet noodig is. : lk zal tot u komen, te weeten, om fommigen onder u in het Geloof te verfterken; gelyk het door Hunnius, en in den Weimarfchen Bybel, terecht verklaard wordt. M«xfJWi*v hlgzo/xat, door Macedonien zal ik zekerlyk reizen. Hier vinden wy den tegenwoordigen tyd in de betekenisfe van den toekomstigen—— dus oordeelt Grotius te recht, en toontonseenefoortgelykeplaatze, Matth. XXVI; 28. Je veux pisfer, vertaalt het Beausobre insgelyks. In het voorgaande Hoofdftuk van deezen Brief vers 32, 35 en 38 vinden wy, in die zelfde betekenisfe, de woorden «h^^Vm^w, 'hz">Taf eniVi, en vers 7 van ons tegen woordigTexthoofdltuk: fan ixtTpK», vers 6,1, 8,9. Maar by u zal ik misfehien blyven, of ook wel overwinteren, op dat gy my (door fommigen} kunt vergezellen, daar ik been zal reuen. Want ik wil u tbans niet in bet veorby reizen zien; maar ikboope eenü gen tyd by u te blyven, z!> bet den Heere behaagt. Maar te Ephefen zal ik blyven tot Pink/leren. Want 'er beejt zi'.h my eene groote deur open geda&n, en ik bekome veel ge.  aan de Corinthen. Hoofdft. XVI: 6—9. 649 eeU&ntbeid, om (aan de zieleD) te arbeiden, hoewel ook biet- veele teaenjtreevers zyn. T«««, mtsjcbien. Deeze betekenis heefc die woord ook by andere Gnekicbe Schryvers. Beza bedriegt zich grootlyks, wanneer hy denkt, dac die het zeilde betekent, als f» r0K», kap. XIV: io, en XV: 37. . . o»f«» T»?to'«i««f» waarik been reizen zal. 'e*» vinden wy ook kap. VI: 18 in plaatze van »,. "o U* rui** «\ en hielde die voor de rechte leezing. Ook hebben Millius en Wetstein dezelve in veele M. S. S. gevonden. Dan hec komc op hec zelfde uit, of men y-e of Si leest. Het zelfde moet men zeggen , met betrekkinge tot de verfc'ullende lrezing van het woord t*np*p, waar voorin fommige Handfchriften •'«•«rgtyjj (laat. Ik zal te Elbefen blyven tot Pinksteren, of, tot op bet S s 5 Pmk.  650 Verklaaring van den eerften Brief Pir.kflerfeejl. Erasmos was van gedachten, dat men hier door, hec Pinksterfeeft niec verftaan konde. Dan Beza en Estics hebben hem bondig wederlegd. De Apostel bedoelt hec Pinksterfeeft der Jooden. Want dac^Jer Christenen is alange naa zynen tyd eersc ingeef yd? fin aiUys peydlv xaj i\spy^f. — Qvpa, eene deur, dus worde in eenen figuuriyken zin de gelegenheid genoemd, die men bekome, om iets te doen. Daar de d cur open ftaat, kan men in een huis binnen "aan. Paulus verkreeg thans eene bekwaame gelegenheid om hec Evangelie te prediken. Hem was dus, als het ware, de deure open gedaan, om toe die Menfchen in te gaan, die hem gaaruezouden hooren prediken Zoo fchryft hy ook 2Cor. II: I2: Te Troasjlondt my eene deur open, om het Evangelium van Christus te prediken; cn Coloss. IV: 3: Bidt voor my, dat Godt my de deur des vcoords open doe, om de verborgenheid van Christus te prediken. Het is dezelfde figuurlyke manier van fpreeken, diede Latynen gebruiken, als zy zeggen : fenestram aikui afenre of patefacere, iemand gelegenheid tot iets'geevcn. Wanneer Paulus het hier eer piaacze eene groote deur noemt, geeft hy daar mede te kennen, dat hythansgelegcnheidhadc, om aan veelende Christlyke leere voorteftellen, en veele toe Christenen te maaken. &J£« u'tiuyi ftu , er heeft zicb my eene deur open gedaan. Dat «««y» hier betekent: apertaest, blykt uit 2 Cor. li: ï2, alwaar Paulus z"gt: $istt m *,tpVftfa, pi0f' Kypke heeft, in zyne Obfervationes in N. tl aangemerkt, dac ook by Strabo, Josephus en Lucianus a\iportenfis (der Schoolpoort) door bezwaarlik vertaald , wegens de menigvuldige tftndernisfen , tegen welke Paulus te Ephefen te ftryden hadt. Dan het zal moeyly* vallen, te bewyzen, dat i*jy%t deeze betekenisle heelc. Mosheim verklaart het, bl. 1044» °P deeze wyze- " Men kan nauwlyks iets anders, door de h acbuge ,. 'deur, verftaan, dan de vrienden en begunstigers, „ die Godt den Apostel tc Ephefen verwekt hadt. Hand XIX: 31 leezen wy, dat aldaar lom.mge ' Marcben, diede voornaamste Mrgiftraatsperfoonen „ waren, eocae vrienden van Pauojs geweest zyn, „ Deeze waren dan de deur, door weke de Apostel ,, tot de Heidenen inging, of, eene volkome vry heid hadt, om den zei ven het Evangelie te prediKen , „ en onder hen eene Gemeenste verzamelen. Lieden van zulk een aanzien waren' eene groote deur, „ dewvl zy eenen vryen en ongehinderden weg tot ' de bekeering der Heidenen openden. Maarzy wa„ ren ook eene krachtige deur, dewyl zy machc en aanzien hadden , om den Apostel re befchermen, en „ zich tegen de vyanden van het Evangelie te ver- ' Cajetanus dacht insgelyks, gelyk Estius by deeze plaatze meldt, dat Paulus, niet diegroo'-.e en krachtige, deur, op zeker groot Heer, of voornaamen Wysgeer, doelt, dien hy bekeerd hidt, en wiens voorbed., veele ter navolginge zoude bcweegen, —- Dan beide deeze gevoelens zyn ongegrond, en het woord t'.ieyn kan geen van beiden betekenen. Beter vertaalt Bengel het: my is eene groote deur geopend, daar veel te noenis. Beza is van 'begrip, dewyl in de Latynfche Overzettinge evidens ftaat, dar de Opftellerdaar van in zyn Handfchrift h^ii moet geleezen hebben: en deeze leezing behaagt hem. Nochtans oordeelt hy het niet zeker, dat zv de rechte is. De Hoogleeraar Battier te Bafel, die"een ongelukkig Criticus is, ftelt daarentegen in de Bibiictb. Bremenfis, T- VI, pag. 104 , &, vast,  €52 Verklaaring van den eerften Brief vast, dat Paulus b»exv\ gefchreeven heeft, datis, manifesta. Grotius hadt reeds ce vooren gefchreeven: MeLus in atiis codicibus ii*evii evidens. Maar Millius en Wetstein fpreeken hem tegen, en betuigen, dat zy in alle Handfchriften i*»ev*tgevonden hebben. Ook is de breedvoerige aanmerking van Millius waardig, om geleezen te worden. ©»'e« piydAi x«t e»sv«s, hadt ik te vooren, van woord tot woord vertaald: eene groote en arbeids volle deur. Dan dewyl die geen Duitfch is, merkte ik ten laatsten, dac hec wooid iugrit afzonderlyk behoort vertaald te worden, en wel op deeze wyze: my beeft zicb eene groote deur open gedaan , en ik bekome veel gelegen, beid, om (aan de zielen) te arbeiden. Men kan niet altoos in onze taaie fpreeken, zoo als men zich in het Griekfch kan uitdrukken. In zulke gevallen moet het zoo worden overgezet, als men in onze taaie fpreekt, en zoo als wy het verdaan kunnen. Lutherus heeft dit ook begrepen, en het daarom op de volgende wy. ze, hoewel niet duidelyk genoeg, vertaald: my is eene groote deur open gedaan , die veel vruebt werkt. Bengel: my is eene groote deur geopend, daar veel te noen ïs. Hunnius omfchryft het insgelyks zeer goed: pj&laram bic bdbeo occafwnem pradïcandi Euangelii, in figni cum fruftu, £ƒ plurimorum interna faiute. K*: u,r,K(;fim, wc».oi. Erasmus vertaalt het met HrE. Rcnymus: fed adverfarii muiti. k«) betekent ook dikvrWsJed, maar, by voorbeeld Matth XII: 43. Joh. XIV: 30, Hand. X:2i. Beza wil hec liever dusoverzecren: cjf adverfarii muiti, zoo als Luther hec ook vertaald heeft. Het is beide goed. Ik vertaale hecboewei ook bier veele tegenflreevers zyn. En zoo vertaaien het Vatablus en Beausobre ook. 'a.™.,'^,»,» betekent Luk. XISi: 17, XXI: 15, en Phil. I; 28 insgelyks tegenjbeevers. Grotius verklaart deeze woorden geestig en zinryk. Qjiod alium terruisfet, boe Paulum invitat: Muiti ibi funt bostes Euangelii: ideo défidero ibi esfe, ut me iis opponam. Eene fooregelyke verklaaring vindc men in den VVeimaifchen Bybel: "'er zyn aldaar veelen, die „ den  aan de Corinthen. Hoofdjl. XVI: 10—n. £*-t, wni h*K«l*>, **nt»M, zie toe, dat gy uw ampt vervult. Op de tweede plaatze leezen wy: ntiw, *<»s &«ikif*tiw*iitii* ziet toe, boe gy uw leeven recht zorg. vuldig moogt aanftellen. Paulus wil, dat Timotheus, zonder bekommernis by hen leeve, en voor niets te vreezen zal hebben, Taf Tcpec, vf**u —— Tifiswftas betekent hier: apud vos, gelyk in "het voorgaande zevende vers. 'a^«/3*5 vertaalt Lutherus; zonder vreeze. Beza en Erasmus Schmidt; ut tuto fit apud vos. DeOverzetter te Mons: en repos, in ruft. Beausobre: en toute juretè , in volkome veiligheid. Hoe moet dit nu verklaard worden. Beza verklaart het onvoldoende: ut fit fine justi metus occafione. De verklaaring van Mos. heim is onwaarfchynlyk. Bl. ioaj fchryft hy: " Pau„ lus hadt vyanden te Corinthe. Deeze konden voor „ eenen afgezand en Leerling eenes Apostels niet aangenaam zyn. De vreeze van den Apostel was daar. „ om niet zonder grond, dat zich misfehien eenige „ onrustige en weerfpannige lieden aan Timotheus ,, vergrypen zouden. Hy bidt daarom, dat zy den zei-  ó*54 Verklaaring van den eèrflen Brief zeiven tegen alle dergelyke aanvallen wilden be,, veiligen. " Echter komt de verklaaring van den Weimarfchen Bybel hier mede genoegfaam overéén : " neemt hem „ in uwe hefcherminge^ cp dat hem door de Vyanden „ van het Evangelie geen leed wcdervaare. " — EsTios: ld est, timendi caufam non haïieat, nemo ei fit molestus. Lcqiatur Paulus de quihusdam Christianis , qui eloq'ieritis, êf fcecularis fi.pimUce nominefibiplacentes, adverjus Pauhm , cujus carijimus disciputus erat Timo~ theus, fciïinfierant. Grotius :■ Cavete , ne Schis. mat urn autoris", q:;orum culpas arguet, eir.oceant. —— Hammond: Cavete, ne jcbismatici ei negotiafacesfanU Bengel: idfiet, fi ntmo cum contemnferit. Lange: " Paulus doelt hier mede niet op uitwen. „ dig gevaar, ma?r op den tpeifdnd der Cor'inthifche jj Gemeente. Deezè was zoo gefield; dat, ingévalle „ de géreeze efgernisfenen wanorders niet uit den' jj weg waren geru;m1 gewerden, - Timotheus daar „ over veele bekommernis zoude hebben moeten lyj, den. Paulus wil derhalven , d.;t zy zouden zorg ,3 draagen, dat hy by hen konde zyn zónder zulk eene ,j vreeze,- die hem, warneer hy zoo veel wanorder „ zag, met groote fekommerhfs zoude-hebben moeten vervullen, en voor noch erger döén duchten. " Ik verklaare het opdeezrwyze; Paulus fpreekt vari iets, het geen in hun vermogen hordt tc beletten. Dit zien wy uit de woorden: ziet toe', dat niet. Hy wil derhalven , aft zy zyne lesfen en predikatiën niet zouden verachten , maar met genoegen aanboören, Want vaart hy voort ——. by leert, bet geen ik leere, te weeten Godt: woord. Daarom veracht bemvooral niet, dewyl by nocb -zoo jong is. Gy moet niet zien op de perzoon, die het, maar op bet geen by leert, en het geen by van my geleerd heeft. Hy doet ook het werk des Heeren, gelyk ik, dat is , alhoewel hy mnar een Evangelifl is, en ik een Apostel ben. predikt hy echter, zoo wel als ik, de leer des Heeren. Door bet w?-- k des H^re-i, datis, van Christus, wordt de prediking van het Evangelie verftaan, zoo  aan de Corinthen. Hoofdjl. XVI: 12. 6*55 200 als Theophylactus het verklaart, en met hem Wolf en Mosheim. Paulus noemt dit bet werk des Heeren, dewyl Christus het bevolen heeft, en hy zelf, door den mond en zyne Apostelen, en alle heilige Leeraaren, leert en predikt. Laat bem in vrede afreizen, op dat by tot my kome. Paulus hadt Timotheus na Corinthe gezonden , g clyk hy zelf getuigt kap IV: 17; en hem gefchreeven, dat hy fpoedig te rug moeft komen, n?osré,«zrs<» wordt dikwils gebruikt, voor st^tn», iemand wegzenden, of laaten vertrekken. Grotius heeft het ook vertaald : Faite, ut difcedat, Zeltner : vaardigt bem af. De Weimarfche Bybel: laat bem wederomgaan. Lange: dat by ajf beid' van u neeme. Lutherus vertaalt het verkeerd: geleidt, datis, vergezelt bem. Hammond, Lange en Mosheim hebben hem gevolgd, eenigen uit uw nvdden moeten bem ver-gezellen. Tn den Weimarfchen Bybel wordt het ook zoo verklaard. Laat bem in vrede (/» 8<£»'«i) afreizen. Discedata vo. bis dus wordt het door' Grotius verklaard —— * ff of pit e ea, qua inter vos esfe debet, amicitia. Beza; Dimittite eum falvum 6f incolumen , atque adeo bona cum gratia. Estius: Incolumen eum dimittite, & abeuntem ea, qua decet, humamtateprofequimini. Ik en de Broederen verwachten hem , fchryfc onze Apostel. Estius en Grotius verftaan 'er de Broederen of Christenen door, die met Timotheus zouden komen; Defidero Timotbei comitumque ejus reditum, opera eorum ufurus. Dan wy moeten 'er, buiten twyfel, die Christenen door verftaan, die by Paulus waren , en met hem de terugkomst van Timotheus met een hartlyk verlangen te gemoet zagen. Dus wordr het bok in den Weimarfchen Bybel, in de Franfche Over. zettinge te Mons, gelyk mede door Hunnius , Lange én Beausobre verftaan. — Paulus konde immers niec weecen, of, 'er iemand, en zojaa wie, met TimoTheus zoude mede komen. vers 12. Maar wat den Broeder Apollos betreft, ik heb hem zeer vermaand ($n$mM) om mei de Broederen tot u  656" Verklaaring van den eerjlen Brief u te komen; dan het behaagde bem in bet geheel niet , tbans te komen; maar hy z-U komen , als by gelegen tyd Z:l ïivd n. Dat niet Apollo, maar rfpollcs zyn naam is, en wel met den nadruk odden laatsten lettergreep, Apoll»s, heb ik by Hand. XVIII: 24 getoond. Ook ieest men Apollos in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel. ni?i'Aa-o»a betekent: wat Apollos betreft, la deeze betekenisfe komt dit woord vers 1 ook voor ; alwaar men zie, het geen ik heb aangetekend. Ik heb hem zeer venmand, om met de Broederen totu te komen. n«»« «r«gi**'a««-<* «<"•»• —- n»*a' heeft hier ■de betekenis van een Adverbium, gelyk Üpenb. V:4: ik weende zeer. ux snixio-j. is door Beza, en den ouden Latypfchen Overzetter, in den Holl-mdfchen en Engelfchen Bybel , als mede in het Nieuwe Testament, te Mons uitgegeeven, vertaald : :k beb hem gebeden. Erasmus heeft het beter overgezet: hortatusfirn eum. Van Palt. tus te zeggen, dat hy iemand, die veel geringer, dan * hy was , gebeden beeft 'van Paulus, zegge ik, die, als Apostel, hem gebieden konde gaat niet aan. Het is iets anders, wanneer hy zegt: ik bid u, maar van hem te zeggen, dat hy Apollos vermaand heeft, om het te doen, laat zich beter hooren. Ik heb het daarom vertaald: ijk beb hem zeer vei maand , Jugctctxt. Dit kan van iemand , die hooger rang bekleedt, en met gezag fpreekt, zeer wel gezeid worden. In die betekenisfe komt het woord sme^** ook in den Griekfchen Bybel voor, by voorb. Gen. L: 21, zoo wel als Lurc. XV: 28, en Hand. II: 40. Bengel heeft ons tegenwoordig Textversop dezelfde •wyze, als ik, vertaald. 'Wy hebben de vermaaning van Paulus aan Apollos niet in handen; maar wy kunnen uit kap. III: 4,5* 6, 7, 8, 9 zeer wel opmaaken, hoedanig de inhoud van dezelve geweeft zy. Er waren naamlyk onder de Corintifche Christenen eenigen, die Apollos, dewyl hy welfpreekender was, d\;n Paulus, hooger dan hem achten, en Paulus, in vergelykinge met hem verachtten; nicttegeiifïaande Paulus eer by hen ge- weeft  wn detöffatben. Hoofdjï. XVI: 12. 6$f weeft was, en hen tot Christenen gemaakt hadt. Thans vermaant hem daarom de Aposcel, om zich , in zyne afweezenheid, na Corinthe" te begeeven , en, daarhy aldaar (Hand. XVIII: 26, 28) veele Jooden bekeerd hadt, met dit werk voort te vaaren ; alsmede, om hun onder het oog te brengen, dat het ongeoorloofd was, hem hooger te achten, dan Paulus, eenen Apostel. Dan Apollos voldeedt aan dit verlangen van den Apostel niet; hy nam de reize na Corinthe, thans niet aan, dewyl hy dacht, dat hy voorzichtiger zoude handelen, zo hy terug bleef. Buiten twyfel vreesde hy, dat de verdeeldheid tusfchen zyne aanhangeren ea die van Paulus wederom vuur zoude vatten, en aan de Buitenlandfche Christenen tot groote ergernis ftrekken. Dit laatste begrypc Mosheim ook, bl. 1047. "Apollo „ —— fchryft hy — handelde als een verftandig ea voorzichtig huishouder van Godts verborgenheden„ Wat voor onruft zoude 'er niet te Corinthe hebben ,, kunnen ontftaan, byaldien hyzich, indetoenmaa„ lige omftaodigheden der Gemeente, aldaar hadt laa,, ten vinden i Zyne weftpreekeffdheid zoude niet ,, groot genoeg geweeft zyn, om de verhitte partyea „ te veréénigen, en tot bedaaren te brengen; en de ,, party, die voor hem was, zoude uit zyne tegenwoor,, digheid aanleiding genomen hebben, omzichtever„ fterken. Hy verfchuift daarom zyne overkomft, tot „ dat de Brief van den Apostel de bedoelde werking „ zoude gedaan, en den vrede herfteld hebben. " Om met de Broederen tot u te komen. Wat! UITX Taf. ahx^n hier zal betekenen , beken ik niet te weeten. Het komt my zeker voor, dat een Affchryver by verzinning deeze drie woorden uit het voorgaande vers herhaald heefc. In den Weimarfchen Bybel meent men, dat door deeze Broederen Stephanas , Fortunatus en Achaicus moeten verftaan worden. Dan dit worde zonder bewys gezegd. Van dit gevoelen was Hunnius en Lange ook, gelyk mede Millius , dienLENFANT, in Clericus zyne Bibliotbeque cboifte, T. XXI, pag. 99 fq. bondig wederlegt. Maar by wilde volflrekt niet, *«} *dn»i •»» hb'&w*** VIII. Deel, T t fel  658 Verklaaring van den eerflen Brief fciliret «V«. De oude Latynfche Overzetter, Beza , en Estius hebben dit woord ook in hunne Overzettinge gebracht: non fuït KI voluntas. Dit is ook in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel gcfcnied. Lutherus heeft het insgelyks vertaald: bet was zyne wil niet, vers 13, 14. Waakt, en ftaat vast in het Geloof, zyt Manlyk en Jlerk. Al -wat gy doet, gefcbiede in lief. de. Ww.kt. Die woord fluit eene beftraffing in. Dien ik beveele tewauken, btfchuldig ik in hec gehu.-.!, dat hy tot dus verre gefbapen, of toch niet behoorlyk gewaakt heeft. Dit deedt onze Apostel, kap. XV: 34 : waakt reebt op , en bezondigt u niet. Dit ytnyteu-n roept Christus ook zynen Jongeren toe, Matth. XXlV: 42. XXV: 13 en XXVI: 41. STï'*iTt ï» ri «-«Vu , ftaat 1 ast in bet Geloot, zytftandvastig in het Geloof, laat u van Christus niet wederom aftrekken Dit wcord betekent 1 Cor. XV: 1, Gal. V: 1, Phil. IV: i, i Thess. 11Ir 8, en 2 Thess. H: 15, ook , in eenen geesilyken ün vastjlaan. •A»Jj zyt Manlyk. Zyt niet meer Kinderen in Christus, maar Mannen, Eph. IV: 13, 14. Zyt ock .eene Kinderen in het verftand, maar Mannen, 1 Cor. XIII: 11. Zyt Mannen in fterkte, in Geestlyke fterktt. In den Weimarfchen Bybel wordt hec verklaard: zyt Jlerk in den Geestlyken Jlryd tegen den Duivei. Hunnius : nolite in Ma fpirituali pugna vel tnuliebiieter trepidare, vel de arena cedere; fed virosvos prcebete, imperterrito 6P excelfo animo fic dimicantes, ut cpt 11 viSloria tandem potiarnini. kê«tom »>»« It £yi%n yinS-u. Paulus beveelt in onzen Brief den Christenen veelmaalen» eikanderen lief te hebben, zoo  Gan de Corinthen. Hoofdft. XVI: 13—15. zoo als kap. VIII; r, XIII: 1, 3, 4, 15, XIV: 1; gelyk mede a Cor. II: 4, 8 en VI: 8. Grotius gist, niec zonder rede, dat de Apostel hier ter plaatze inzonderheid op de Verdeeldheden doelt, volgens welke fommigen zich Jongeren van Petrus , anderen van Pacilus, noch anderen van Apollos, noemden. Ubi funt fcbimata -— fchryfc hy — ubi non en amor. •vers 15, 16. Maar ik vermaane u ook bier toe, He* ve Broeders. Gy kent bet buis van Stephanas, naamlyk. dat zy de eerstlingen in Achaja zyn , en Zicb den Heili. gen ten dienste gewyd hebben. Zyt gy ook den zoodani. gen (zulken Broederen) onderdaanig , en eenen iegelyken die mede arbeidt, en zicb aan zynen arbeid recht laat gelegen zyn. Ik vermaane u hier toe, te Weeten, tot het geen vers 16 volgt. Dat ra^x^a fi iftjt, met het volgende'/»* moet verbonden worden, heeft Camerarius ook aangemerkt. Om welkerede ScHwARz, in zyn Bock de Sola.ismis, pag. 8, en Mosheim, de woorden: « i,x\», -ziféxtx, gy kent bet buis van Stephanas , dat is , zyne familie. Camerarius verklaart het goed: " gy kent Stephanas en zyne familie.'* Het woord '13*™ vat Wolf gebiedender wyze op, ett meent teiTens, dat het vertaald moet worden; eert bet huis van Stephanas. Non veterum —— fchryft hy NOS TIS, fed AGNOSCl TE, id est, bonorate £ƒ fufctpüe famtliam Stephance. Dan Mosheim heeft deeze verklaaring met recht verworpen. Wolf heeft zich door eenen Franfchen Schryver, dien hy bybrengt, laaten verleiden. Dat Paulus het huisgezien van Stephanas gedoopt heeft, meldt hy kap. Ij 16, en dat tot dit huisgezin Epoenetus behoord heeft, zien wy uic Rom. XVI: 5. Over den naam Sncpamt fchryft Camerarius: Est forma nominis Dorica; en HilleR ia zyu Onomasticon Sacrum , pag. 680 en 939: Est concifum nomen ex integro -Zrtipdmu Ik geloove, dat zy beiden den bal misflaan. Paulus noemt Stephanas en zyne familie de eerst. T t 2 Hm  660 Verklaaring van den eerjlen Brief lingenin Jchaje, dat is, de eersten, die hy in dat land tot Christenen gemaakt hadt. Deeze benaammg vinden wy insgelyks Rom. XVI: 5. Zy hebben zicb den Heiligen ten dienste getxyd , I» hux-ovia* Ws ayiat er»£«v éaiW?. BEZA en elsner VCr- taaien het: in minifterhim fanclis je adaixerunt. Rathelius , aan wien Bengel en Wolf hunne toeftemming geeven , denkt, in zyne aantekeninge uit Xenophon, dac het woord «V°ia, moet verbonden woraen. Jiifiiscunt enim nomina —— fchryft hy interüum cajum ver. lorum fuorum. Dan dit is hier niet noodig, kunnende men het ook gevoeglyk op deeze wyze leezen : ï-m%* Zoo leezen wy Rom. XV: betekent hier , volgens de gedachte van Raphelius, Officium, eenen dienst, dien ik iemand bewyze, en t*riini*é>iii tU Hiuxcnxv, betekent: ultro officium commodandi aliis in fe fufcipere, fponte fua ope. ram aliis juvandis impendere. Ëlsner, met wien Wolf het ééns is, verftaat, door iimuUm, de liefdegift voor de armen , van dewelke vers 1 , gelyk mede 2 Cor. IX: 1 gewag gemaakt wordt. De verklaaring van Mosheim luidt dus : " Het is te denken, dat Stfehanas den behoefti„ gen leden der Gemeente rykelyk met zyn vermogen bygeftaan heeft, en zich zeiven misfehien wel „ toteenen dienaar der Gemeente of armbezorger, laaten aanftellen. Dat by een ampt in de Gemcen„ te bekleed heeft , en of een Oudfte, of een die„ naar, of Diaconur geweest is, blykt genocgfaam „ daar uit, dat de Apostel hem onder de geenen telt, „ die mede werkten, en aan de Gemeente arbeidden. „ Men kan ook, niet ongevoeglyk vèronderftcllen, dat deeze Stephanas de waard der Gemeente ge5, weestis, die gewoon was, de vreemde Christenen „ in zyn huis te ontfangen, en liefderyk te herbers» ge".'" Onder alle deeze verklaaringen van Mosheim , 'is *er geene, die niet een waarfchynlyk voorkomen beeft. Men  aan de Corinthen; Hoofdjï. XVI: 17, ï8. €6i Men zal dus moeyte hebben , om met goede gronden te toonen, welke onder dezelve de rechte zy. De liefuegaave aan de arme Cnristenen, van welke vers 1 gefproken worde,'wordt 2 Cor. IX: 1, 13 hmmi* genaamd. Ook wordt van de Armbezorgeren, Hand. VI: 2, gezegd: ha*«tii, t^*-;^; gelyk zy Phil. li I, en 1 Tim. III: 8, 12, tidxau genaamd worden» My behaagt deeze verklaanng het best: 231 zyn Armlezo, ge; en (_Diaconi) geworden. Zyt ook gy den zoodanigen (zulken Broederen) onderdaanig, en een iegelyken, die mede arbeidt, en zicb aan zynen arbeid recht laat gelegen liggen. Behaiven de Armbezorgers hadt men Leeraaren in eene Gemeente, Phil. I: 1. Aan deezen waren de toehoorers gehoorzaamheid fchuldig: zyt gehoorzaam uwen Leeraaren, en volgt hun, Hebr. XIII: 17. De betekenis van onzen lext komt dan hier op uit: " zyt aan zulkeMan„ nen, te weeten, aan de Armbezorgeren, zoo wel „ als de Leeraaren en Predikanten , gehoorzaam en „ onderdaanig , en fchikt u naar hunne vermaanin,, gen." —— De Armbezorgeren waren veel al Mannen van aanzien, gelyk uit Hand. VI: 3 blykt, heilige en verftandige lieden , die nu eens vermaanden * dan eens beftraften. Onderdaanig zyn betekent hier : eens anderen vermaaning of raad volgen, en, zoo als Mosheim het bl. 1051, uitdrukt: aan iemands voortellingen gehoor geeven. In deezen zin zegt Petrus, i Petr. V: s : zyt eikanderen onderdaanig, en onze Apostel, Eph. V: 21: zyt eikanderen onderdaanig in de vreeze Godts- ïiutTi tü rvtigyovtrt xxj KtnnZiTi, dien, diemede arbeidt, te weeten , in het Leeraarampt. Het te vertaaien: die mede arbeidt en werkt , zoude niet wel ftrooken. TUcnx' betekent fomwylen meer, dan arbeiden; Col. I: 29 betekent het: eenen zwaar en arbeid doen. Hier ter plaatze heeft het ook zekeren nadruk, en geeft te kennen : zicb aan zynen arbeid recht laaten gelegen Zyn- vers 17, 18. Ik verbeuge my over de tegenwoordig T t 3 beid  66% Verklaaring van den eerjlen Brief beid van Stepbanas en Fortunatus, en Acbaicus: want zy bebben uw gebrek vervuld. (Ik verheuge my daar over, zeg ik;) want zy bebben niet alleen my, maar ook u veikvuikt. Houdt daarom zulke Mannen in eere. Deeze beide verfen hebben veel duisternisfe. Het is daarom geen wonder, dat de Uitleggeren zoo weinig met eikanderen het eens zyn. — Het geen wy in deeze twee verfen leezen, was den Corintheren bekend; het was daarom, om hunnent wille, niet noodig, alle omftandigheden uittedrukken. Dan dewyl deeze omftandigheden ons onbekend geworden zyn, kunnen wy niet alles verftaan. Intusfchen is deeze onkunde nietnadcelig voor ons, dewyl zy geen Geloofsartikel betreft. In het vervolg zullen wy evenwel eens eene proeve neemen, om te zien, of wy niet ontdekken kunnen , wat Paulus in deeze twee verfen bedoeld hebbe. raeevif z-n/put*, kan betekenen: ikverheuee, my tegen de komst van Stepbanus; en ook: ik verheuge my, dat Stepbanus by my gekomen is. De eerste betekenis kan hier geene plaats vinden, dewyl wy uit het volgende zien , dat Stephanas toen reeds gekomen was. Bengel heeft derhalven mis, wanneer hy denkt, dat deeze drie afgevaardigden van de , Corinthifcbe Gemeente reeds wederom vertrokken waren. Ook neemt hy, zonder grond aan , dat deeze SStephanas de Zoon geweest is van dien, van welken vers 15 gefproken wordt. Ik verbeuge my over de tegenwoordigheid (t$ s-«?<,»«-/«) van Stepbanas, heb ik het vertaald. Beza:' gaudes de adventu (aankomst) Stepbance. Dus wordt het ook in den Hollandfchen Bybel en by Beausobre overgezet. Het komt op het zelfde uit; maar men vertaalt het echter beter door tegenwoordigheid als hetwelk Paulus zyn woord is, 'Ot, beb ik door went vertaald. De Apostel brengt de redenen by, waarom hy zich verheugde. Dat dit woord meermaalen want betekent, heb ik by-JoH. III: 33 getoond. Zy 'bebben uw gebrek vervuld, »è {pS, tripp» ixtilt*.  aan de Corinthen. Hoofdjl. XV: 17, 18. 663 #*». Dit verklaart Grotius verkeerd: quod vos om. nes Jacere oportuit, id Mi fe;emnt (zy hebuen gedaan, het geen gy allen hadt behooren te doen). Nog Hechter is de verklaaring van Joseph Hallet, in hec zes Je deel van de Beriynfche gemengde Verrundelin. gen, bl. 404, uitgevallen. " Alle Uitleggeren •——> ,, fchryft ny — die ik over deeze plaaize geraad„ pleegd hebbe, zyn van begrip, dat dee grootlyks verkwikt; terwyl gy u teffens „ verheugen moet, dat ik uwen gewenfehten toeftand ,, van hun voornomen hebbe. Houdc deeze drie „ Mannen, die aan de Gemeente zulke goede en ge. ,, wichtige diensten doen, en allen, die hun daar ia „ gelyk zyn , vooral in eere, en zyt ook altoos ge„ willig en bereidvaardig, om hun, op uwe beurt, „ goede diensten te bewyzen.'' Het eerste hebben Erasmos en Vatablus 'ook zoo verklaard: pro omnibus venerant ad Paulum, &, quod Paulus defiderabat in Corintbiis, nimirum prefenziam il~ lorum, id estifuo adventu fuppleverunt. Datzy veel, aangaande den toeftand van hunne Gemeente, verhaald hebben , ftelt Lange insgelyks vast; en hoe kan men daar aan twyfelen? Grotius verklaart hec mede zeer goed: Recrearunt Paulum , cum intellexit. muitos in Ecclefia Corintbiorum esfe, qui vera dogmata retinerent, pietatemque & pacem colerent. Recrearunt vicisfim pios Mos, cum eis fignificarent t quo amoie eos Paulus profequeretur. vers 19, 20. U groeten de Gemeentens inAfien. U groeten zeer, in den Heere, Jquila en Priscilla, mits- ga. (i) OF de Apostel dat hier wel bedoeld hebbe te zeggen, naa zoo veele verkeerdheden inde Corinthifche Gemeente, in deezen zelfden Brief, zoo ernstig beftraft te hebben ; kan «tien, dunkt my, met rede in twyfel trekken. Vertaaler. Tt$  €66 Verklaaring van den eerflen Brief gaders de Gemeente, die in bun buis te zamen komt. U gr veten de Broeaeren, allen te zaumen. Groet u onder elkanaeren met eenen Heiligen kus. Men heefc hier aan dat gedeelte van Afien te denken, van hetwelk Ephefen, alwaar Paulus dit fchreef, de Hoof ft jd was. Maar hoe konde hy de Corinthers uit naame van alle ce Christlyke Gemeentens van dit land groeten? Ik verklaare dit zoo, gelyk ik het Rom. XVI: io verklaard hebbe, alwaar Paulus ook fchreef: U groeten de Gemeer.tens van Christus. . Hy wist naamlyk , dat alle de Gemeentens bun van harte allen zegen toewenfchten, en zeer ce vrede zouden zyn, zo hy hen in haaren naame groecte, en van haare hartlyke liefde verzekerde. Zy groeten u zeer in den Heere. Tii&d wordt hier adverbialiter genomen , gelyk vers 12 , en betekent zeer. iemand in den Heere groeten, wil zeggen, iemand van den Heere alle zegeningen toewenfchen. Zoo verklaaren het Grotius, Hunnius en Mosheim cok. k*t' ï,»„ in bet buis. In deeze betekenisfe komt die uitdrukking ook voor Rom. XVI: 6; Coloss. IV: 1 y, en Philem. vers 2. Lichtfoot houdt dit ook «h —— fchryft hy 1 Petr. V» 14 groet u onder eikanderen met den kus der liefde. Beza is van oordeel, dat Paulus hier niet van het eigenlyk zoogenaamd kus [en fpreekt, maar alleen bedoelt, dat de Christenen eikanderen onderling moeten liefhebben; en dat dus zyne woorden op deeze wyze moeten verftaan worden : SantZe amate inter vos. Dan deeze verklaaring wordt te reeht verworpen, daar wy uit de KerklykeGefchiedenisfen weeten, dat de Christenen gewoon waren, niec alleen by het Heilig Avond. maal,  668 Verklaaring Qdfl den eerjlen Brief maal, maar ook by het einde van den Gemeenfchap. lyken Godtsdienst, eikanderen te kusfen. Men zie de tweede Apologie van Justyn den Martelaar, Arnold zyne llistoria fraternitatis, cap. IV, pag. 57, en cup. XXI, §3, pag. 356, Soïcerds zynen The. jaurusecd. T. I, pag. 553, en Pfanners Obfervatio. nes eed. P. LI, cap. 3, § 13. Arnold handelt ook over deeze kusfen der liefde, il\,?^dcrde Boek van z?a eerste ^ristendom, kap. II, S VIII enz. en hy beweert, §; 13 en 14 dat de eerste Cliiistenen elkandercn, zonaer onderfcheid van geilacht, gekust hebben, zynde dit vanMansperfoonen aan Vrouwsperfoonen, en omgekeerd gefchied. Van dit gevoelen was Basnage ook, Annal. ad a 56 § VI. Dan Pfanner toont, § VII,- dat de plaatzen, die men bybrengt, om dit te bewyzen , niet duidelyk genoeg zyn. Ja het tegendeel blykt uic zekere plaatvu sf11CLmens Romanus, door Fesselius, Advers. Hb. UI, cap. 7 § 8, pag. 283 aangehaald: falutent tnterje viri,. & inter fe mulieres, osculo in Domino. Dit is ook het gevoelen van Clericus by Rom. XVI: 16 , om het welk te bevestigen, ik noch aanmerke, dat de Christenen zorge moesten draagen , om den Heidenen, die in hunne vergaderingen verfpieders zonden , geene gelegenheid te geeven, om de bely. ders van het Christendom van ontucht te befchuldigen. En even dit bewoog onzen Apostel, om kap. Al: 10 aan de Vrouwen te gebieden , dat zy in de Godsdienstige byéénkomscen haar gezichc moescen bedekken. Dan, naa dat de vervolgingen der Christenen hadden opgehouden, voerde men op fommige plaatzen wederom in, dat Mannen ook Vrouwen, en deeze de Mannen omhelsden en kustten , uit eene zondige liefde (k). Dm het werdt fpoedig wederom afgefchaft , gelyk Pfanner , § IX, toont. Ik moet hier noch by voegen, dat in den jaare 1711 •ze- (*) Dit was zekerlyk het beginfel niet, waarom deeze gewoonte wordt ingevoerd; maar zy ontaarde we! dra, en werdtzondig. Vertaaler.  aan de Corinthen. Hoofdjl. XVI: ar. do's» zeker Geestdryver geestlyke byéénkomften te Halle ftichtte , op het einde van welke Mans en Vrouwspersonen eikanderen op het, vriendlykst omhelsden. Dan de Koning van Pruisfen deed deeze Setta osculantium Ipoedig een einde neemen, en haaren (lichter uit de Stad vertrekken. vers 11. Deeze is myne groetenis, met myne eige band, Paulus, (gefchreeven). Padlus hadt tc vooren de Corinthers uit naame van anderen gegroet. Thans groet hy ze zelf. Deeze is myne groetenis. De nadruk in het uitfpreeken moet niet op het woord groetenis geplaatst worden, maar op het woord Myn, het geen de groote M te kennen geeft. Men zie mynen Confpetlus Reip. liter ana, cap. III. § 12. Dat in het Grieklch het woord yhe^r^ is weggelaaten , hebben Estius en Schoettgen ook aangemerkt. Coloss.TV: 18 fchryft onze Apostel insgelyks: deeze groete febryve ik Paulus met myne eige band. Hy fchreef alle Brieven niet zelf. Dat hy dien aan de Romeinen door de hand van Tertius gefchreeven heeft, kunnen wy Rom. XVI: 22 leezen. Daar was 'er, die onder den naam van Paulus Brie_ ven gefchreeven hadden, gelyk hy zelf 2THEfs. IL 2 «etuigt. Dit noodzaakte hem, om naderhand zyne Brfeven zelf te ondertekenen. Deeze groetenis—fchryft hy daarom 2Thess. III: 17 — febryf ik, Paulus, met myne eige band. Daar aan kan men alle myne Brieven kennen. Zoo ziet 'er myne band uit. Waarom Paulus genoegfaam alle zyne Brieven niet. zelf gefchreeven hebbe, daar van geeft Mosheim eene zeer waarfchynlyke rede. " Hy hadt — fchryft hy-— in zyne ieugd Hebreeuwfch leeren Ichryvcn: De Griekfche letteren fchreef hy niet zeer leesbaar. " Maar wanneer Mosheim'er by voegt, dat Paulus deezen Brief aan Stephanas in de pen gezegd heek, beweert hy iets, het geen niet beweezen kan worden. Ik maak hier by noch de volgende aanmerking. Aan dit dibleeren of in de pen zeggen, moet het worden toegefchreeven, dat onze Apostel op veele plaatzen ö duis-  670 Verklaaring van den terjïen Brief duister is. Want iemand. die eenen anderen ietsdic. teert, kan den famenhang der woorden niet zoo nauwkeurig in het oog houden. En al laat hy, hetgeen hy heeft doen fchryven, zich wederom voorleezen , merkt hy evenwel niet alles, het geen voor anderen duister is. vers 22, 23, 24. Wanneer iemand den Heer, Jefus Christus, niet lief beeft, die zy Anathema Maran atha (die zy met den grootsten vloek vervloekt) De genade des Heeren, Jefus Christus, zy hy u. Myne liefde zy (blyve verder) jegens u in Christus Jefus, Amenl Dat Paulus ook dit vers met ehe hand gefchreeven heeft, erkennen Camerarius, Estius, Grotius en Lange, gelyk mede Rambach, dien ik, in myne verklaaringe van Rom. XVI: 22, myne toeflemming hadt be. hooren te geeven. Die den Heer, Christus, niet lief beeft. Beza,Gro. Tius en Bengel hebben aangemerkt, dat dit eene Litotes is, en dat de Apostel heeft willen zeggen : die Christus haat. Lightfoot is van gedachten, dat Paulus alleen het oog heeft op de ongeloovige Jooden , ais de wreedste vyanden van Christus en den Christlyken Godtsdieniï. Zyn voornaamste bewys is, dewyl de Apostel zynen vloek in de Syrifche taaie, die toen onder de Jooden in gebruik was, uitfpreekt. Beausobre geeft hem zyne toeftemming. Bengel is van oordeel, dat hier de Jooden, zoo wel als anderen , die Christus haaten, bedoeld worden. Aan deeze gedachte geeve ik, boven die van Lightfoot, myne toeftemming. Maar zy haaten Christus , die zynen geboden niet gehoorzaam zyn. Die my liefheeft, zegt hy Joh. XIV: 23, .die zal myn woord houden. Al wie derhalven zyne geboden niet houdt, die haat hem. Beza verftaat, door de geenen, die Christus niet liefhebben, maar haaten, Menfchen, die Christus vervloeken, eu daar door eene zonde tegen den Heiligen Geest begaan. Die zy Anathema Maran atha.— Maran atha is een Syrifch woord , en betekent j Dominus noster vemt, onze  aan de Corinthen, Hoofdfi. XVI: 22—24. 671 onze Heer komt; volgens de aanmerking van Glassius , pag. D32. Dit hadt geenen twyfel. Onze deer k'imi, om het oordeel ie houden, en de zondaaren te itraffen. Ik zal my by dit Maran atba niet lange ophouden, maar flechts de besteen voornaamste fchriften, die daar van handelen, opnoemen. Men leeze dan Seldenus, hb. III, de Syiedriis, cap, 8 pan. 143 fq. Bochart, T. I, p. 103* fqq. Pfeifer, Dubia vexata, pag. 9\*.fq. Bingham, Antiquit. iiccleflih. XVI, cap. 2, § 16 fcf 17. J. van der Mark, SylUgs Disfeit. ad Ncv. Test. txircit. XXIII, pag. 73'. tot 73-7 Remmers te Leipfig verdedigd , en in den Pö*faurus Mentbenianus, T. II, pag. 582 fqq. herdrukt, Twiftfchrift. De Verhandeling van Elias Weikenmaier, die ter zeifderplaatze, pag. ri&fqq. te vinden is, en het Twiftfchrift van Antoniüs Leger, in den Tbefaurus van Hase, T. II, p. 879 fqq. Flaccius is, in zynen Clavis, pag. 64.1, van ge. dachte, dat deeze vloek te kennen geeft, datzulkeen Menfeh ten jongsten dage zal verdoem i worden van dit gevoelen zyn ook Estius en Tremellius. Zeltner verklaart het dus: " hy isaandefcherpte, ja eene eeuwige verbanninge onderworpen." ' Mosheim legt deeze woorden , bl. 1059 verkeerd uit. " zyn 'er lieden onder u, die door hunne begrippen, leere, en zeden, hun ondeugend hart verraa" den; en aan den dag leggen, datzy van de liefde voor Christus ontbloot zyn; die zullen vervloekt ' zyn. AKie zulke leeringen voordraagt, die aan de " perfoon, het ampt, of de waardigheid van Godts " Zoon iets onttrekken; alwie Christus, weliswaar, belydt, maar hem flechts voor eenen enkelen Leer. " aar en Propheet , en niet voor den Verlosfer der 9' waereld, houdt; die zyne Godtlyke geboorte loos' chetu, en, zoo als de Ebioniten dachten, voor. / geeft, dat hy op eene natuurlyke wyze geteeld is, ' die eenen ondeugenden en ongeregelden wandel " voert, en daar mede bekent, dat noch geloof noch liefde in zyne ziele woont — die zy vervloekt " ^ Hy houdt ook deeze woorden: dst&ipx Ms*£«i>«'3^ , voor  6"72 Verklaaring van den eerjlen Brief voor geenen vloek. " Deeze woorden — fchryft hy „ bl. 1060 —— kan ik voor geenen eigenlyken vloek „ houden. Een Apostel, een knecht van dien Godt,. „ die zich zei ven de liefde noemt, een bode des Vre,, des, kan zelfs den allerroekeloosten zondaar niets ,, kwaads toewenfehen. Gelyk zyn Heer aan het kruis ,, voor zyne Moordenaaren badt, zoo is hy verplicht, om ooic voor hen te bidden, die zynen Heer ver„ fmaaden, of, door hun gedrag, den Zoon van Godt „ verloochenen, dien zy met den mbnde belyden. De „ woorden van den Apostel willen niets meer zeggen, ,, dan ; zulk een zy ui: uwe gemeente, verbannen " (/). Ikgeloove vast, dat, zo men den Heere Mosheim onder het oog gebracht hadt; datWSs^*, maledictio, immers eenen vloek betekent, Qin) en nergens een gebod, noch eene liefderyke vermaaning, dat hy, zeg ik, zynen misflag zoude gezien hebben. En hoe konde het voor eenen Apostel onbetaamlyk zyn, de zoo» danigen, die Christus haaten, te vloeken, dat is, dtr verdoemenisfe waardig te verklaaren? Vervloekt Paulus niet, Gal.1-,9, allen, die een ander Evangelie zouden prediken, als het geen hy predikte? Ik moet nog iets zeggen aangaande den bygeloovï- gen f7) Tot bevestiging van deeze verklaaring van den Heer Mosheim dient, dat dit f**pa* dS-d by de Jooden KnaB' ge_ noemd wordt, het welk of betekent: de Heer komt, wordende dan afgeleid van a$ dominus, en , venit; of, gelyk anderen willen, daar is dood, zynde dan famengefteld uit C3^3 ibi, en »ntD mors. Zie 1 Joh. I: 16. Zoo veelis zeker, dat het de derde trap van verbanninge was (de eerfte vindt men Joh. IX: 21, de tweede 1 Cor. V: 5) waar van de Jooden gewoon waren zich te bedienen, tegen ïnisdaadigers van de ergfte foort, by voorb. tegen de Samaritaanen. Zie Goodwin, Mofes en Aaron, B. V. kap. II. bl. 214. Vertaaler. (jb) Het betekent ook dikwils eene verbanning tot den tydlyken dood, men zie Liliental, ptc fad&e ï>et ©ftrftdSioi OffcnOaprung/ D. VIL kap. 13, g 85, bl. 192 en de fchafiuurplaatzen daar bygebracht. Vertaaler.  aan de Corinthen. Hoofdfl. XVI: 22—24. 673 gen eerbeid voor Lutherus, hoe zeer ook anders alle hoogachtinge waardig, door welken men zyn Maharam Motba, toe heden toe, nog in onze Bybels laat blyven. Hoe groot deeze fout zy, toont de Heer Wink. eer in ce Nova Miscellanea Lipfienfia, T. Vil, pa