VERKLAARING over het NIEUWE TESTAMENT door CHRISTOPtl. AUGUST. HEUMANlf, in des2ëlfs lëeven HOOGLEERAAR DER GODGELEERDHEID, WYSGEERTE, EN GELEERDE GESCHIEDKUNDE OP DE HOOGE SCHOOL TE GOTT1NGEN. TIENDE DEEL, Waar in de Brieven van PAU LUS aan de Philip, pen en Colosfent benevens de tweede en derde Brief van den Apostel JOHANNES, befchouwd en opgehelderd wordt, Uit het Hoogduitsch vertaald, onder het opzicht van, en met aantekeningen verrykt, door AUGUSTUS STïRï, £,eeraar der Gemeente toegedaan de Onveranderde Augi* burgfche Gehofsbelydenisfe te Amfteldam. * Te C A M F E N, T« Drukkeryt van J. A. db CHALMOT, MDCCL XXXVII.   VERKLAARING VAN DEN BRIEF VAN PAULUS, AAN DE CHRISTENEN TE PHILIPPEN. VOORREDE, i D f/l/hüiPP™ de Hoofdflad was van datw-_ M W leei,ce van Macedoaien, waar in deeze Stad geïegen was, als mede dat dezelve • u , u -eern,e Roirei'nrche volkplanting s-eweesc m, hebbe ik Hand. XVI: i 2 reeds aangetoond. De verdere befchryving van decze Stad, die ter ophelen T ™ brief nie£ noödBaakelyk»; kan ' A men  2 Verklaaring van den Brief men in Salomon van Til zynen Commentarius in HeideggeriEnchiridion biblicum T.II.p.609.fqq.en in Elsners eerite doofdituk van zyne Inleiding ia deezen brief vinden., alwaar hy ook §. XI. verhaalt, dac thans op dezelfde plaatze, daar deeze Stad geftaan heeft, een Dorp van vyf of zes huizen te zien is;zie ook H.Bcschings IntroduStio in banz epiftolam Cap. 3. Paulüs hadt van God Hand. XVII: 9, 10 een bevel bekomen, om na Macedonien te reizen, en aldaar het Evangelie te prediken , en tevens was hem geopenbaard geworden, dat, in dit land, veelen eene fterke begeerte tot het Woord van God hadden, buiten twyffel om dat zy van de uitmuntende leere en wonderwerken van Jesus en zyne Apostelen gehoord hadden. Paulus volgde zonder verzuim dit bevel, en kwam met Silas (vs. 12) te Pbihppen aan. Beiden predikten hier Christus en brachten ongetwyffeld veelen tot de aanneeming van den Christlyken Godsdienst. Weinige dagen verloopen zynde , bekwam Padlus gelegenheid om buiten deStad aan eenige Joodiche Vrouwen de leere van Christus voor te draagen. Onder deezen was 'er ééne, met naame Lvdia, die zich liet overtuigen dat Jesus de Messias en Gods Zoon was, en zich met alle de haaren nog dien zelfden dag liet doopen, en daar door openlyk bekende, dat zy eene Christinne was. Den volgenden dag ging hy ook in het bedehuis der Jooden , alwaar Mannen en Vrouwen vergaderd waren: en men heeft gene rede om te twyfFelen, of het woord van God zal ook by eenigen onder hun krachtig geweest zyn. Eenige dagen daar na dreef hy uit eene Maagd, die eenen waarzeggenden geest hadt, den Duivel uit: dan haar Heer, dien zy met haar waarzeggen veel gelds verdiende, het hem voorde Overheid fleepen, dewelke hem en Silas, als ftoorers der algemeene ruste, door het invoeren van eenen nieuwe Godsdienst , liet geesfelenen in de gevangenisfe brengen, enden Kerkermeester bevel gaf vaa hen op het zorgvuldig--  «a» &t tlthtmm tt Pbiiïppen. Pusmih g &e te bewaaren. Dan deeze Werd door eene aard teT^plVL de-ngenisfe voorvS] ïe' £ Jmg vaa FVjlus, door wien hy zich ook liet doo. pen; en de Overheid, toen zy verna-n d, P,m SSS5hSh B,urgervvas' ««S^etSiSS d Ü rW?W;gCnS de;aangedaané belediging ae begeerde genoegdoening, hem echter tevens ^er o^nsrü: ?e vf;,aaten; ? X 22'} de„be'de Evangelisten, Timo! dS £^SKPlliIiPPeD> °™ de Christenen fe£l£ f'daar ophielden i in het Geloof te bevesti! iiAND. a a. 3 enö. Hy hicldt z ch daar niet lanireon Seez^VSrZ^kte buitCn den ChdstenL* vreu Jd •> ' ^°°r uZH CcSenwoordigheid, grooce de • f-fel «r./?? hyi]\derhand naar Jerufa eS reis! oe, v jel hy aldaar m de banden zyner Natiën wiif *m$^^ *??Skte* Z0!ldt' Hier moest .. „ Wane dat deeze brief Si ' P" ,98s'^- liet afdrukken, maar t?Co32," g •to&^&.T* ff^88^ Jes verdraai]er.der Es els Hoe hV aL Xchen zin geeve heeft Wm t 7„ °rde«eenen °Penba*r Val»  4 Verklaaring van den Brief Want hy fchryft Kap. I: 7 en 13, dat hy in het Preimiumhexh gevangengezeten: het welK te Romen was i-e'vk dit door niemand onder de Philologen™w» getrokken wordt. Zo doet hy ook rK-m 1V-' 22.O de groetemsfe van eenige Christenen fdie zich aan het Hof van den Keizer ophiel- deül_7üa"t deeze brief niet door Paulus, geduurende den tvd van zvne laatfte gevangemsfe gcichreeven is, blykt daar uit, dat hy Kap. 1: 25 verzekert, dar hv uit dee/e gevangenisie zoude oniftagen wor■ d n^en ook Kap§Ii: 24 belooft, in het kort te Philippen te zullen komen. — Deezen brief zondt hy danP (Kap. lï: 28.) naar Philippen door Epaphrouitcs, door wien de Christenen deezer Stad hem iets tot zvn onderhoud hadden toegezonden, Kap. Tl- o? en IV- 10 en 18. Toen naamlvk bPAPHuoLira hemby d?e gelegenheid den toeftand derPh 5pp?ch Christenen befebrcef, gaf dit hem aonleiom deezen brief te fchryven, en de Christenen te Philippen ten deele te pryzen, ten dee e te vermaan en of te troosten zoo als de volgende verdeelinjT der verfen ons zal aantoonen. — . tl- Na de gewoone groete Kap. I: 1 2. betuigt hy yvne vreugde over de rcchtfchapenhcid van hun ghAtendoli, vs. 3, 4, 5- als ook zyne liefde, ineevolgevan welk hy niet twyffelde, of zy zouden Sastig zyn, 6,7,8. en zelfs meer en meeraanwasfen en toeneemen ,9,10,11. hier op geeft hy h-n een verftagvan zynen tegenwoordigen toeftand, S'nmeTyk dat zvne gevangenis voor den Chnstelylen Godsdienst niet fchadelyk noch hinderlyk was, ™ ar veel meer tot voordeel van den zei ven zoude Jlre4en, vs. 12-18. Hy verzekert hun ook, dat h7fpoedigzal losgelaaten worden, en het EyangeSenoglnier prediken , vers 19-25; en ook by h'n wederkomen, vs. 26. Waar by hy hen vermaant-, «m iiVr alken in het Chriftcndom voort te gaan, ïïïïa ïok ï vervólïlngen geduldig en ftandvastig te Sn , vs. 27-30. Hier op vermaant hy hen op het  aan de Christenen te Pbiiippei:. Focrrede. 5 bewceglykfte toe broederlyke liefde en éénsgezindheid, Kap. II: 1—11. en tot flindvaftighcu in hec Chnitendom, 12— Hy belooft ook Timothküs zynen beften dienaar (b) tot hen te zullen zenden en zelf na te volgen, vs 10—24. Intusfchen zendt hy Epaphroditus, dien zy aan hem gezonden hadden, met deezen brief ce rugge, vs. 25 30. Na eene vriendelyke verontfcrmldiging zyner dikwyls herhaalde vermaaningen, Kap. HL- 1. waarichuwc hy hen voor de valfohe Cnriibnen, die om de vervolgingen te ontwyken, de befnyding bedelden, op dat zy voor Jooden, dcwelken vryheid van Godsdienst hadden, mogten gehouden worden, vs 2—21. — In het laatfte Hoofdlluk vermaant hy hen toe het beoefFenen van veele Christlykc deugden, vs. I 9- dankt hen ook voor het geen zy ter zyner omienteuninge hadden overgezonden , met betuiginge zyner ver^enioegzaamheid, vers 10—20. en befluic den brief met groetcnisfen, vers 21, 22. en den gevvoonen zegenwenfeh, vers 23. Ik hebbe deeze afdeeling vau den brief zoo kort als mogelyk te zamen gedrongen, om dat i!c . anders genoegzaam den gcheelen brief hadt moeten afichryven, daar de Apostel geene fixenge orde houdt, envcele nevensgaande gedachten 'erin mengt. JJe korte voorflelling van den inhoud is genoe" ter voorbcreidinge van den Leczer, dien ik deezen brief van vers tot vers verklaaren zal. De Heer A. F. Büschinc, tegenwoordig (c) Ad- (b) De Apostel noemt Timothsus doordans zynen Zoon en hy zegt vs. 22 niet, hy heeft my gediend, maar hv heeft met my gediend in het Evangslim. Van Epaitirooitus vs 25 fpreekende, noemt hy hem den dienaar zyns ptMJrufïr' dit iS die (mt achting en liefde) voor zyne nooddruft zorgde of de gaa ven der pbiüppers, tot vervulling zyner nooddruft, hem hadt overgebracht. S. (0 Wel te weeten, non de Heer Hsdmak dit fchreefthans is deeze beroemde Man Dortnr in dc Üodgel.-erdlieid' en O^erconftjloricraad te Berlyn. S ie » A 3  Verklaring van den Britf Jdjun&us der tbeolegifche faculteit alhier, heeft tri het jaar 17461e Halle eene IntroduStio in eptstolavt Pand ad BWippenfus uitgegeeven; du (tukje dat flechts zes en een half vel beflaac, is met zeer veel vlyt en beleezenheid opgefteld 5 en beftaat uit veertien HoofdÜukken. CapuS.1. de auBore Epistolae, Il.de auBo. titaie ejus canonic.a. III, de urbe Pbilippnfwm. IV. ée jermne originali fc? Jiylo. V. de loco, ubi fcripta. VI. de tempora, VIL de occafione fcribendi. VUL _ de. fcopa ejus. IX. de integritate ejiis. X, de fcriba ejus. XI. de loco ejus int er Epifiolas Pauli. XII. de argu. «;er,Jo, partitione £ƒ analyfi ejus. XIIL de locis diffici* iiiffibus* XIV* de commentatoribuu J. HOOFD-  aan de CbrütMn te Philippen. Hoofd ft, I: i, 2, 7 I. HOOFDSTUK. £*% T'2> .^ulusen Timothem, knechten van fe. Jus Cbnstus (fchryven dn) aan alle de heilig in Lbrutus Jefus, die te Poilippen zyn , als mede aal bunne Opzieners en Armbezorgers, " Genade en let ■mnjcben wy u van G,d onzen Vader, en van den Heere Jefus Christus. Men moet zich verwon¬ deren , wanneer men in het opfchrife van dee/enbrief ook den Naam van TimotUüs leestdaaM^ zelve echter geheel alleen m den naam van Paulüs gefchreeven te meer nog, da :r hy den ChristS t kort Timotheus tot hen zoude zenden. I - kan hier van geene andere oorzaak ontdekken, dan'd'eze: Paoxos was gewoon zyne brieven n et zelf w fchryven; zooals biykt uit Rom. XVh 22 cn 1 Cor XVI: „. en Coloss. IV: 18 Daar hv daïni Iimotheds deezen brief fcfareef, zoo'deed hy tm de Eere aan van ook zynen naam mede in het oT. fchrirt te plaatzen, dewvl hv hv ^ pn, r , p C.ristenenlbekend; en daar e^'b^vt7*71?™ cn 22.) zyn beste leerling en medearbeider was Dit is ook de meening van Sanctips en Meno'hiös van gedagten ,n ^S^J^ ,°°^C~ » «fl* dat de Apostel hier naamlyk de Armenbezorgers bedoeld heefc blyft, gelooft dat hier in den naam van Diakenen ook de Diakenesfen zyn iogeflooten; het welk my niet onwaarfchynlyk voorkoomt. Den 2egenwenlch vs. 2: genade en vreeze enz. hebbe ik reeds by Rom. I: 7. verklaard. «f.g, 4, 5, 6. Zoo dikwyls ik (a) aan u denke (en dit doe ik dity'4 in myn gebed, en bidde met blylfcOnp voor u cdlen') zoi dikwyls danke ik mynen God, d-it gy van den eerjten dag af aan tot op dit uur aan het Evangelie derf genomen bebt, en ik tuoyffele in het.geringde niet of by, die in u hei goede werk begonnen beeft, zal bet ook ten einde brengen tot op den aag vanjefus Christus. — Lotherus is in zyne vertaaling naauwkeurig by de Griekfche woordfehikking geb!eeven; maar ik hebbe, gelyk men ziet, de woorden van den Apostel in eene orde gebragt , die duidelyker en ook in onze t.ale aangenaamer en beter vlceijende lis. Pau- (a) Beza vertaalt het: cum omni memoria vrstri. Hy verKlaart niet alleen het tVi, bet welk hier in de plaatze van t* ftant, maar ook het s-xVo, ten onrechte, en meent dat fiirfin, perfe&a memoria betekent. In e» meende hy ook een Hehraismus gevonden te hebben. Het cerfte weder» legt Homsergh, maar by bet tweede begaat hy eenen misfl^g, wanneer hy aanneemt dat Paulus niet fpreekt van zyn denken aan de Philippers, maar van het gedenken der Philippeis aan hem; maar Wolfe toont hoe. Petros diukt dit in zynen tweeden brief Hoofdft. 1: 13 dus uit: Ai*«io» fad px,, ik boude het voor billyk. Wy vinden het woord 2Vx«(»» in deezen zin ook Kol. IV: 1. en Hand. IV: 19. zoo ook Matth. XX: 4. Het woord t.ï™ is betrekiyk op het voorgaande. Ik geioove dit, het geen ik gezegd heb, dat gy naamlyk in het. Geloof zult itandvastig zyn tot aan het einde, te recht van u. Dat M( meermaalen de of aangaande betekent, (gelyk L'otheros en Beza het ook hebben overgezet,) en wel niet Hechts in de heilige, maar ook in de ongewvde Schriften, heb ik by Rom. IX: 27 aangetoond. Caloviüs en Wolff meenden, dat ^»m» zoige draagen betekent: welke dwaaling het woord roZr. en de famcnhang wederlegt: gelyk ook Elsner p. 220 herinnert. De rede, waarom Paulüs zulk een goed vertrouwen op hen ftelt, dat zy naamlyk Itandvastig in het Geloof zouden zyn, toonen de volgende woorden: verm ts ik u baniyk (a) lief hebbe. Dien men bemint, van dien hoopt men het beste. 1 Cor. XIII: 7. Dewyl nu Paulcs hen hartlyk beminde , en ook wist, dat hy door hen bemind wierdt, hadt hy eene gegronde hoop, dat zy in het geloof zoudeD Itandvastig zyn. Dat hy hen hartlyk beminde, herhaalt hy in het volgende vers: en men "ziet dus, dat zy dwaalen , welke met Beza en Calixtds de woorden 'ixit* I» r*i *«jo/« verklaaren, door indachtig zyn. Zoo dwaalt ook de Heer Oeder, wanneer hy zich verbeeldt, dat de Griekfche woorden niet zooteverftaan zyn, dat hy de Philippers, maar dat de Philippers hem beminden, vermits zyne liefde tot hen de rede niet kondezyn, dat hy zulk een goed vertrouwen op hen ftelde. Maar waarom niet? antwoor- de (a) In het Griekfch: wyl ik u in myn hart heb. Zoo drukt ook Ovjdius de liefde uit. triji, F, 2. 24: Tttajnfti m tvt'* fcctore femper kaict.  n Verklaaring van den Brief de Wolff. De liefde immers hoopt van de naaltea alles goed, en dus heeft Paulus te recht zulk eene goede hoop van de Chriftenen te Philippen gehad" Door het volgende vers- zelf wordt de Heer Geder* ook wederlcgd, in het welk Paulus duidej.yk verklaart, dat hy van zyne liefde jegens dc Pmiippers fpretkt. Zelfs in myne landen, vaart hy voort, en warneer ik voor de Recbteren moet ftaan, en reekenfcbap qeeven> ma- r te gelyk ook de leere van het Euangeiie (/) verdeecigen, denke ik aan-u met üartlyke hef da. L, myne banden, zegthy, niet in myne gevangenis. Want hy was in geene gevangenfs ingèflóten:, maar hadt in zyne gevangenfchap groote vryheid , en daar was flcchts altyd een Soldaat by hem, cm hem te bewaaken. Hand. XXVIII: iö. Hv voegt 'er de rede by, waarom hy hen niet uit zyn hart" en uit zyne gedachten liet komen. Vermits gy, zegt hy, even zco wel als ik, der genade van God zyt deelachtig geworden. Wanneer ik, wil hy zeggen, hen als broe. deren in Christus befchcuwe, die op den rechten weg, welken ik hun heb aangewezen , ftandvafrig blyven, kan ik hen even zoo min, als my zeiven, vergeeten. Beza zet naar een Comma , en ■vertaalt het dus: ik et inner my zeer wel, dat gy, zoo mei in myne banden d-.r genaae van God deelach. tig geweest zyt. Men is hem in den Hollandfchen Bybel gevolgd, Men ziet echter zeer ligt, dat de andere overzetting beter is. In plaatze van xa'e paar allecnlyk uitgezonderd, in welken men de Latynfche overzetting heeft gevolgd. Ook alle de Griekfche Kerkvaderen leezcn Xa^ns. vers 8, 9. Want God is myn getuige, dat ik u allen in Jejus Cbristus hartlyk lief beb, en daarom bidde,dat uwe liefde geftidig m'.er en meer mooge aangroei]en door erkentenis en door volledige overtuiging. Dc Apostel zegt nog eens, dat hy de Cnriftènen te Philippen hartlyk beminde, en voegt 'er de uitwerking van zyne liefde jegens hen by , dat deeze liefde hem naamlyk aanzette, om vlytig voor hen té bidden. Hy verzekert hen van zyne liefde door eenen eed (a). God is myn (b) getuige, zegt hy> dat ik u hartlyk lief heb. Het woordje «c heb ik door dat overgezet, ia welken zin het zelve ook Rom. 1: 9 voorkomt, alwaar zoo wel Lütherus benevens den ouden Latynfchen Overzetter, als ook Erasmos en Beza, het overgezet hebben : God is myn getuige, dat ik zonder ophouden aan u denke: by weike'plaats Rapheiavs heeft aangemerkt, dat Xenophon ook dikwerf het woordje «s in deezen zin gebruikt. Men moe't het daarom ook hier door dat vertaaien , en niet door quomodo boe, of gelyk Camerariüs en Beza het hebben vertaald, door quantopere, quam propenfe vos amem: boe zeer, boe onbepaald ik u beminne: fchoon dit tegen de waarheid juist niet aanloope. 'wmr,^,7, heet verlangen , wanneer de accufativus daar niet by ftaat: wanneer 'er deeze echter (c) is by- (d) Dat dit een eed is, erkennen ook Grotius en Wolf. Deezen eed doet Paulus ook 1 Thess. II: 5. (b) Mx';tu f*ev ès-1» ó ©!«5. In de plaats van fuo ftaat in eenige Handfchriften ft„. Het is beide goed; be>- eerfte ieezen wy ook Rom. I: 9. en bet laatfte Hand XXII: 15. ' (c) Hier aan dacht Wolff niet, wanneer hy de overzetting van Luther die het door verlangen vertaalt, verdeed' • de. Hy geeft echter naderhand Theodoritus gelyk #f*< door het volgende vshéyw* de hattlyke liefde verftaat.  tt Verklaaring van den Brief bygevoegd , betekent het iemand of iets beminnen* Zoo leezen wy 2 Cor. IX: 14. iww»4,T^ dit u van banen beminnen: gelyk Beza en Grotius het ook hebben vertaald, als ook Blackwall p. 16. en de Heer Wolle met hem. In den Griekfchen Bybel Haat Ps. CX1X: 131 t«? i»r«A«s t»3 0ios ,'s-«sr..9-tr», Corfi geboden liej hebben. Dat het hier bentinnen betekent; leert het byvoegzcl ook é» ^ta^Vxvo/s, in vi. Jcerüus, in de ingewanden. De Oosterlingen betekenen door dit woord n'00"» geduurig fbr- ktt ld) De woorden: ttwê liefde, zag Bullwger voor het geestlyke Compliment: aan, het welk de Leeraaren gewooa zynopdenPredikftoél aan hunne Gemeente temaaken, wanneer zy by voorbeeld zeggen: uwe liefde of uwe Christelykb hef de gelieve het tegenwoordige Ewngelie aan te hoorei. Calovius verwerpt deeze verklaaring met recht, dewyl deeze aanfpraak ten tyde van Paulus niet gewoonlyk was. Z* Kwam echter in gebruik ten tyde der Kerkvaderen , diè de Gemeente gewoonlyk dus aanfpraaken. Vefira Caritas, ■int t'ifa dyiiri,. Ziet Suicerus eerfte deel pag. 23 eri 855. dus fpreekt Isidorus Pelusiota iemand in eenen brief; aan lib. I. Ëpist. 459. uwer liefde vraag, rl f>»rty»« ry,t «V*. irrm a-6v, beantwoorde ik op vólgende wyze. En ia de Kerklyfce gefchiedenis van Sozomenus lib. VIII. cap. 26. fpreekt de Roomfche Bisfchop Innocentius in eenen brief eerst den Bisfchop Chrysostomus, en daar naa ook zyne Gemeente, dus aan: i, dyücv fou, »" ifurif* ctvdxn. Dat ook buiten, de Kerk deeze manier om zyne Toehoorers of Leezers aantefpreeken niet ongewoon is geweest, blykt uit het zevende boek van Svmmaciius, die in zynen derden, vierden , vyfc den, 2esden en elfden brief den zynen dus aanfpreekt «ma* bilitas tua. Uwe liefde. ■ X. Deel. B  18 Verklaaring van den Brief ker en inniger worcVn mocht. In plaats van pSxui Heel ftmXXcf zegt hy «* ftxAAer xcc'i ftaAXct. Het WOOrd tn gebruikt onze Apostel dikwerf overtollig: gelyk ik by Rom. XI: 6, heb aangemerkt. De plaatzem uit Herodotos , met welke Raphelius onze plaats wil ophelderen, komen bier niet te pasfe. Waar door de liefde jegens Christus geduurig meer aangroeye en toeneeme, toont Paulus in de \olgende woorden aan: èt r»iy»*ró x«i dirB-f.ru. 'e» x*tyya! *«r* %*Y* volkomtne vreug.  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. \; ï& lyke gewaarwording, die door de zinnen gefchiedt, maar de inwendige aandoening in de zielenen het Iiarc veritaat, benqef'c geen bewys, Maar waar in beftaat deeze innerlyke aandoening anders, dan in de llerkfte en volledigste overtuiging? Eene zaak waar van wy overtuigd worden, daar van worden wy de waarheid - volkomen ontwaar,, en behouden geenen twyffel overig. Ik heb het'daarom moeten verhaaJen: door kennis én volledige overtuiging. De meeste Uitleggers hebben niet opgemerkt, dac hier van de kennis van Christus gefprooken wordt en hebben daarom verklaaringeu bygebracht, die op deeze plaats niet pasfen. Beza meent, dat Paulup hier van de waare kennis fpreekt, die men door de genade van God ontvangen heeft, en naar dewelke een Christen zyn geheel leeven moet inrichten. Drdsius verhaalt onze plaats: in omnifcientia in alle wysbeid. Glassitjs veritaat pag. 1309. door i*iy»a.. vu het waar en lecvendig geloof aan Christus en door*«rSüti *») nixinjt de grootfte ootmoed en zachtmoedigheid. 1. Tim. 1:16. en 2. Tim. IV: 2. n**^»^* ftev%°t lmSmedigMd- 2' pet- lt 5' ««<* de^gmu B 2 li  ao Verklaaring atmgrypen, en tot op den dag van Christus zender geveinsdheid en zonder aanfloot zyn, en ryke vruchten d°.r gerechtigheid, welke bet geloof aan Jesüs Christus voortbrengt, draagen moogt ter eere en tot lof van God. Paulus befchryft nu dat geene, het welk de aanwas der liefde van Christusuitwerkt; en bidt God, dat dit ook by de Christenen te Philippen mochte gevonden worden. iW^x^m heet dikwerf niet fieebts ieproeven, maar ook naa de beproeving het beste erkennen en aanneemen, en vóór het geen niet zoo goed is, uitkiezen en aangrypen. In deezen zin hebben wy dit woord ook Rom. II: 18 en XII: 2. gelyk ook Cap. XIV: 22. gevonden. By de laatfte plaats heeft Raphelius aangemerkt, dat ook Polybius en Plutarchus dus fpreeken. Men zie ook, hetgeen ik by Rom. 1: 28. van dit woord heb aangehaald. Ook Beza , Grotius en Erasmus Schmidt hebben onze plaats vertaald: ut dignoscatis. t« ha qlpovix vertaalt men daarom met recht: bet geen bet befte is. Dus heeft het ook de oudeLatynfche Overzetter vertolkt, en Erasmus, Lutherus, Grotius, Heinsius, Erasmus Schmidt, Calovius en Besgel, gelyk ook de Franfche Vercaaler te Mons en Beausobre. Ook het woord hx heet heter en voortreflyker zyn. Maïth. VI: 26". X: 31. XII: 12 Luk XII: 7. en 24. en 1. Cor. XV: 41. wy kunnen daarom aan Beza onze toeftemming niet geeven die het vertaalt: qum a veritate («) discrepanf, vatfche leeringen: wien Calixtus en Euner , gelyk ook de Hollandfche Overzetters gevolgd zyn. Het vol- (a) Wolf laat deeze Overzetting ook door gaan, maar dwaalt, wanneer hy dezelve ook aan Zeltnf.r toefcbiyft. Want deeze toont flegts aan , dat anderen, het dus veihaaLn.  mn de Christenen tt Philippen. Hoofdft. 1: 10, n. n volgende woord •W»p«-t, weerlegtdeeze vertaald het welk fincerus, rein, zuiver, zonder va/fiübeid en hwcmlaary heet. Men zie omtrent dit woord ook Süicerds m zynen Thefaurus. T. I.pdg. 1029 Deeze beduiding bevestigt Elsner ook uit were'ldlyke Griekfche Schryveren maar dwaalt (b), wanneer hy 2Pet. III: 1. anders veritaat, waar ook Beza het zelve fimeram mentem rem van gemoed heeft vertaald. 'a^oV*^ kan pasfive, lydeiyk genomen worden* cp dat gy u door niemand laat ergeren, maar uvoe hoi) in bet Christendom onverhinderd voortzet fut in offenfo curfu pergatis ad diem usque Christi). Dus vertaaien het Beza, MuscULUsXAtviNOsenCALixTus. Men kan het ook acïive, werkend neemen: od dat gy aan anderen geene ergernis geeft (ut neminiCitisofendiculo) Dus veritaat het Erasmus, en dus 'luidt het ook in den Hollandfchen Bybel. In deezen zin vinden wy het woord «Vf0WS5 ook 1 Cor. X: 32. In onze plaats Verftaa ik het dus: op dat gy zonder aanjtoot, of, .r,i,»^m KuprS.hxxt.rvws, dat is, door goede werken en alle deugden voorlichten. Het volgende- ™» hüUT,vxf,Tn, heeft Lutherus iets duifter vertaald : welke (vruchten der gerechtigheid) door Christus in ugefcbieden. Calixtus vertolkt het dus: tot w*lke vruchten voort te brengen gy door de genade van Christus wordt opgewekt. Duide!yker\- welke vruchten bet geloof aan Christus voortbrengt. Calovius verklaart het ook .zoo quarumfruttuum jujlitim caufa est fides ('0 Uit overyling heeft YVor.F hem ook gevoM B3  %% Verklaaring van den Brief fides in Cbrislum. Van welke vruchten der gerechtig* beid bet geloof in Christus de oorzaak is. Paulus voege 'er by, dat de goede werken ge* fchiedert moeten ter eere en tot lof van God. Wat gy /loet, dut doet alles ttr eere van God, fchryft hy ook i.Cor. X; 31. De Christenen vereeren God door hunne goede werken, wanneer zy toonen , dat de leere van God, de Christelyke Godsdienst, goede werken ea een heilig leeven uitwerkt. Zy pryzen God ook, dat hy hen van zondaaren tot heilige Menfchen gemaakt heeft, met welke lofzegging zy ook jn alle eeuwigheid zutien voortvaaren. Maarzy geeven ook door hun deugdzaam en heilig leeven aan anderen gelegenheid, om de fchoonheid en voortrtflykheid van den Christelyken Godsdienstteerkennen en denzelven aan te neemen. Zy laaten, naar het bevel van Christus , Matth. V: 16. het licht van hunne goede werken lichten, op dat ook ande* ren dezelven zien, en, door hetaanneemenvandee. zen zoo Heiligen Godsdienst, God pryzen rnoogen, 'vers. li, 13, 14. Ik hat u tchter hier mede weeten, lieve broeders , dat, bet geen my isover gekomen, tot 'eenen meerderen voortgang van het Euangelie beeft gewerkt, zoo dat in bet gebeeleleger en ook aan alle andere 'lieden bekend is geworden, dat ik (niet om misdaoden, maar) om Christus wil gebonden ben, endat fuetle van de broederen in den Heere door myne banden niet zyn aj gejebrikt, maar veelmeer onverfchrokkenzyn gev.orden, om, zonder eenige vreeze, bet woord te prediken. t« 'tut heet eigenlyk, wat my betreft* wat mynen toedand aangaat: en zoo heb ik het ook JEph. VI: 21."en Col. IV: 7. vertaald. Te deezer plaatze echter toont Paulus eene byzondere gefteldheid van zynen tegenwoordigen roeftacd aan. Hy was thans een gevangene, en de Chrittenen tePhilippen konden gelooven , dat hynietalieen ter dood gedoemd, maar dat ook de andere Christenen te Romen vervolgd, en de Christelyke Godsdienst onderdrukt zoude worden. t« x*t' »>» en het geen daar op  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. I: 12 —14. 23 op volgt, heeft daarom hier deeze zin : bet geen my is overgekomen, is voor my en den Chrisn-ïyken Godsdienst niet alleen niet fchadelyk, maar zelfs mordeeHg geweest. En zoo heeft ook Beza het vertaald: qua mibiacciderunt: dien men in den Hollandfchen, Franfchen en EngelfchenBybe! gevolgd is. DeFranfche Vertaaler ceMons, en Beausobre , gelyk ook Calmet, ve<"olken het ook: ce, quim''est arrivé. Zgltner vertaalt het: gelyk het my, naar het uiterlyke, zeer kvoalyk gaat. Dat het woord b-o»***-,', het welk ook in het volgende 25 vs. ftaat, niet flechts door Arrianus , wien Raphelids aanhaalt, maar ook door Polybius dikwyls gebezigd wordt, heeft Elsner by 1 Tim. IV: 15. aangemerkt. Wetstein heeft oojc uit Plctarchus veele plaatzen hier voor bygebracht. Waarom Wolf die geenen, welke dit woord voor geen goed Giiekfch woord hebben gehouden, met recht berispt heeft. 'EAaAti^sy heeft Beza met recht door evenerunt vertaald, vermits dit woord hier geenen anderen zin hebben kan. Dit is eene ongewoone manier van Iprceken, en noch de plaats Mark. V: 16 noch de door Raphelius uit Arrianos en Plato aangehaalde plaatzen komen hier medeoveréén, en ftaan daar mede gelyk. De woorden : r»^ öV«a'»? s'» Xpiru trekt Beza te zamen, gelyk ook Elsner pag. 271.' Maar dee. ze verzetting der woorden is noch algemeen noch nodig: en het moest ook heeten r»y» fVxpweï- Gro* tiüs en Glassius blyven met recht by de orde van de woorden, en vertaaien het: myne banden zyn openbaar geworden in Christus, dat is, het is bekend geworden , dat ik niet wegens misdaaden , maar om Christus wille gebonden ben. Het woord {pen/epos heeft Beza niet onrecht door celebris vertaald. Myne gevangenis, wil de Apostel zeggen , heeft my beroemd gemaakt, dewyl veele door myne belydenis van de Godlyke Waarheid ;or erkentenis van dezelve gekomen, en den Christelyken Godsdienst aangenomen hebben. B 4 Over  2^ Ferklaaring van den Brief Over het woord «-pan-ivV0'» Pretorium, hebben twee geleerde Hollanders hevig getwist, naamlykÜLRicif JbtiEER en Perizonios, De laatfte heeft eindeiyk de v ederzydfche fchriften in den jaare 1690 by elkanderen haten drukken: welk werk in de Mibliotbeque ymixerfelle van Clericus , T. XVilI. pag. 276 en in de AtSa Eruditorum 1691 pag. 237, enz., beoordeeld wordt. Perizcnius heeft genoegzaam beweczen* dat dit woord de Keizerlyke lyfwacht te Romen betekent, in welker bewaarir.g de Apostel geweest is, en voor welker Bevelhebber hy zich heeft moeten verantwoorden. Clericus, Sal. van Til, Beau-, sobre en Elsner pag. 270. hebben hem hunne toeftemming gegeeven. Perizontus heeft ookgrondig betoogd, dat het gevoelen van Huber een verdichfel is, die geloofde, dat de Keizer Nero zelf, benevens Burrho en Seneka, Paulus verhoord hebben, en dat Paulus zich voor hen heeft moeten verantwoor-. den. Men moet zich 'er over verwonderen, dat niet alleen Witsius Mekt. Leid. pag. 211. enz.: maar ook Wolf, aan Huber hunne toeltemming hebben ge. geevcn. Het woord *f>*«r*;f>«>» heb ik door bet legervertaald (f) , dewyl het zelve eene plaats was, die in de Handelingen der Apostelen dikwerf x-xp,u/3*xr" genoemd wordt. Men zie myne aanmerking byHAwp, XXI: 34. Wie door alle de anderen, aan dcwelken de gevangenis en verantwoording van Paulus was bekend geworden, te verftaan zyn, is niet moeijelyk, om uit te vorfchen. Dezelve moest naamlyk niet alleen aan de Christenen, van dewelken het vojgendevers, fpreekt, maar ook aan de Heidenen bekend worderj, / die daar door gelegenheid verkreegen, om de Heilige perzoon en leere van Paulus te leeren kennen: (en van dewelken niet weinigen op deeze wyze tot ken- (f) En dit, niet tegenftaande de HeerHeumanzelf, weinige regels te vooren erkende, dat Perizonius genoegzaam btweezen heeft, dat Kfairtfmt de Keizerlyke Lyfwacbtbetckent ! : ! S,  aan de Christenen te Philippen. Hoofdfl.h 12—14. kennisfeder waarheid kwamen: onder dewelken vee]e der bedienden van den Keizerlyken Kamerheer .Narcissus waren, gelyk wy Rom. XVI: n. iee. Zen. Deeze is ook de uitlegging van Calixtos als ook van Calovius, die veele anderen aanhaalt, welken het ook zoo verdaan hebben (f). Door de broeders in Christus, dat is, de mede Christenen, worden niet alleen de Leeraars, maar ook andere Christenen verftaan. Niet alleen de eerften droegen de leere van Christus zonder vreezeopen- lyk (f) Ik voege hier, tot meerdere opheldering by, hetgeen dé Ridder MiCHAëus, in zyne Paraphrafis en Aanmerkingen, by deeze woorden zegt: "als men zich dentoenmaalige 10e* „ Hand van Rome voorftelt, zal men zich een duidelyker ,, denkbeeld kunnen vormen van het voordeel, hetwelk „ het Evangelie uitdegeyangenisfe van Paulus trok.Nieuws„ gierigheid nade verborgentheden van buitenlandfcbeGods. „ diensten was te Rome de ziekte en heerfchende mode var» „ dien tyd; deeze was de oorzaak dat de één zich in de »» verborgenheden van Griekfcbe, de andere van Egyptifche „ Godsdiensten liet imvyden , in boope, van door dat mid„ del geheimen te zullen ontdekken. Zeer veelen werden „ Joodengenooten; niet altoos uit aandrang van hun geweef, ten , maar om hunne nieuwsgierigheid ten aanzien van ,, een Volk te voldoen, van het welk men zoo veel het ,, geen nietwaarwas, verhaalde, en zoo veele zonderlinge „ zaaken en geheimen vermoedde. Men rekende in dien tyd „ den Christelyken Godsdienst noch onder het Joodendom „ Een gevangen van aanzien, die zich op den opperfteri „ rechtbank van den Keizer zeiven hadt durven beroepen ,, een Hoofd van de zoogenaamde nieuwe feiïe, dien het „ geheele Joodfche Volk hadt aangeklaagd, kwamteRome „ en werdt aan de Keizerlyke Lyfwacht ter bewaaringe ol „ vergegeeven. Wat was *er nu natuurlyker, dan dat hy „ by de Lyfwacht bet algemeen onderwerp van hungefprek „ wierdt, en dat veele Officieren en gemeenen, nieuws„ gierig wierden, om hem te zien, en uit zynen eigen mond ,, te hooren, waar in toch wel de Godsdienst beftondt, van ,, welken men tot dus verre te Rome zoo veele tegenftrvv dige berichten bekomen hadt". S, * ^5  16 Verklaaring van den Brief lyk voor, maar alle de broeders beleeden grootmoedig, dat zy Christenen waren, en zy beleeden her, thans met noch veel meer onverfchrokkenheid, dan te vooren, *t?tetrattpt»i tok foft. Van beiden kan Aóyor jiaAcï» gebezigd worden: dewyl zy wederzydfch den Heidenen de voortreflykheid van hunne Godsdienst 'V-oorftelden, en verzekerden, dat niets in ftaat was, om hen wederom van deezen alleen waaren Godsdienst af te trekkeu. uevuS-óru en tsa^wjti; zyn hier woorden van ééne en dezelfde betekenis. Het eerfte heet: zy zyn door myne banaen moedig geworden. Het laatfte: zy wierden vryposttg en onverfcbrokLn. tiet eerfte kan men gevoeglyk ontkennender wyze vertaaien: zy wierden door myne banden niet verfcbrikt, en niet ajgefcbrikt, om Christus te belyden. Zy zyn door myne gevangenis, wil hy zeggen, niet alleen niet afgefchrikt, maar hun moed is nog fterker geworden, om het E* vangelie even als ik doe, zonder vreeze te leeren, en 'er niets na te vraagen, al is hetook, datzy even als ik, in de gevangenis geworpen werden of zelfs Iterven moeiten. Hunnius omfchryft het even zoo: Cbristiani, qui Romceverfabantur, quosadverfarii PaüLi fperabant deterritum iri ab Euangelio vincujis Apos'pii, bin animofiores funt redditi ad confitendum intrepide, et longe lateque fpargendum nomen Cbriiti, quippe confirmati invj&a Apostolifui conflantia (de Cbriuer.en, die te Romen woonden, van welken de vyanden vai„ Paulus badden gehoopt, dat zy wegens de banden van den Apostel zouden van bet Evangelie afwyken, zyn juist door deze/ven aangemoedigd geworden, om den naam ven Christus zonder vreeze, rondsom uit te breiden , vermits zy door de onoverwinneiyke ftnndvastigbeid vanhunnen Apostel hier inbeveftigd wierden). Zeltner, vertaalt het inden Weimarfchen Bybeldoor: vroly ker en moediger, Lutherus door een thands verou. derd (a) woord dorfiiger, dat is vrypojtiger. vers. (u) Omtrent de betekenis van dit woord, het welk Lu- th»  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft, l: 13—17. 27 . vers. 15, 16, 17. Weliswaar, aateen:ge'iChristus zodanig pr-.diken, dat zy nyd en ,v^is. aa ia -g leggen, maar e-wgen doen bei ook ui eens ■ t. De eerften, die twist beminnen, prediken van Chris rus niet rem en zuiver, en vermeer ieren derampeni an njhe gevangenis. Deeze echter doen bet uit iefde, enue. denken, dat ik tot vei deedigv.g van bet cu \ ng 'ie (door God) beftsmd ben. Dat Paulus in deeze dri • verzen van de lecringen der Godiyke waarheid fpreekt.» toont het achuiende vers, in het welke Paulus zich verheugt, dat zy allen de leere van Christus aan hunne toehoorderen voordraagen. Die geenen dwaalen dus zeer, die het 15de en 16de vers van de valfche Apostelen verdaan: van den weken Paulus eerst naderhaud Cap. III: 2. fpreekt, en zyn onge. Boegen omtrent hen even zoo, gelyk Gal. I: 67, 7. aan den dag legt. Wy befluken hier uit met recht» dat hy fpreekt van den nyd van deeze Leeraaren jegens eikanderen, en van de twisten , die daar door onder hen ontftonden. Maar van waarkondeanders nyd en twist onder hen ontdaan, dan uit eenen hun aankleevenden, hoogmoed, wanneer de één den anderen , die met grootere kracht van overtuiginge predikte, en daarom door de toehoorderen meer gevolgden hooger geacht wierdt, benydde ? welke nyd naderhand oorzaak was van menigerley twisten en onëenigheden. Het waren geene zulke Leeraars, gelyk Timotheus (Cap. II: 20.) was,mtarzy zochten by hun leerampt ** *«sf«» (vs. 21.) bun eigen v iordeel, ook hunne ydele Eere, welke Cap. II: 3 «s»«j«f«» genoemd wordt. Zulken Hechten Leeraaren, van dewelken ook de eerde Kerk niet geheel vry was, volgden hunne toehoorders na, gelykwyi Cor. III: 3. en Cap. IV: 1. enz.leezen, vermits ook onder deeze laafden dryd ontdondt, wie den beden Leeraar hadt, en therus ook 2. Cor. X; i en 2. gebruikt heeft, welken hee eenyds had , zie men Dietrich van Stade «ftSmng bes teutfdjen ftotfet in 5« SStfcl Lutheri pag. 105. de tweede uitgaavè.  58 Verklaartng van den Brief en de één den anderen daarom benydde. De Apostel pryst daar en tegen die geenen, welke 31 ivS°*U, de Waare leere voordroegen. Gelyk U >i»« verltaan echter allen verkeerd. Lutherus vertolkt het; zy willen mynen banden droefenis aandoen. Maar deeze zin heeft het woord «;»i niet, en Paulus zoude, indien dit zyne meening geweest was, ^txipt,fai hebben gefchreeven. Anderen zetten het over: zymeetim, putanty Je addere. Maar otcu.cu noch «V«< hebben nooit deezen zin, wanneer de onbepaalde tyd daar op volgt. Tot den rechten zin van dit woord brengt ons de oude fpraakkonstenaar Ulpianus , wiens woorden Ma jus in zyne obfervaticnes Jacrcelib. III. Cap. 4. pag. 15., aanhaalt: t» , **! 10 ïenü, y *«} ra t«» avr»y rdrrorrtr ci xaAa.10) r»AAa'xi< e'x) *«« « A»3«f I» , door de woorden, *oftig», &«ï, en andere dergelyken, (by gevolg ook door het woord i\»r»«,) wordt dikwerf de waarheid van eene zaak aangetoond, dat is, zy betekenen dikwerf niet, dat men iets meent; maar dat iets in de daad zodanig is. Volgens deeze aanmerking leide Majus de woorden, Hand. XVI: 13. «V i'rèpi{lTA vpor„vXv' e',,*, duS yji; J, Jt trptrtt^r'. Schoon ik nu op deeze plaats niet met hem overeenkome, vermits hier niet het aÜivum (werkend werkwoord} ti/ct^ut, maar het pasfivum (Jydend weTkwoord)uu[^rftaat, het welk, gelyk men in myne aanmerking zien kan, eenen anderen zin heeft; moet ikevenwel belyden, dat naar de aanmerking van deezen fpraakkonstenaar de zin van onze plaats kan gevonden worden, en dat hifutu t'nnptpi,, gezet is in plaatze -van .•i*(Pf^,,i5, en dat dus dit de zin van Paulus is; zy krenken mytnmyne gwangenftbciji r.og meer, en vermeer-  igo Pttklaaring van den Brief meerderen myne'droefheid. Van het woord fox^n, vaQ het w- ik TJlpiands aanmerkt, dat het even deezen zin heeft, vinden wy ook in het N'-euwe Tejlament; der. elvke vool heel eten. Wanneer Marküs Cap. X:> 42. fehryft : «• ih»3»M« «'«/>"» »«r« x»/>»st/Wtr<, drukt, JViATTHEüs even du. C;p XX: 25. dus uit: «< Gatacher roept by deeze plaats jn zynen Cmnus lib. 1 cap. 3. pag. ior. met recht: Ü-ft 'quis Marciinte;pres potior Mattbaiol — (wieis. beid) ui: legger van Markus dan Mattheus?) Ikhebby deeze plaats van Markus breedvoeriger getoond, dat het wooid J«ir» dikwyls overtollig gebruikt: wordt. Lutherus heeft dit ook by 1 Cor. XI: 16. erkend, wel Re plaats &wi hxü iva>>Te r'xyaStt, el sr*'»T* t(pllrat , OWIliS arS , fcf omnis aStio ad bonum aliqmd tenaere videtur ideoveteres feite, ui esfe bonum, cefinieiunt, ad quod otnnia tenduni. (Elke k n>t en eike daad oj handeling febynt iets goeds ten oogmtrk te btbben. Waarom de ouden dat cis goed bebben hefebreeven , bet welk bet oogmerk •van alles w). Toont hy hier niet door het tweede Jp.ira» aan, dat bet voorgaande itpUrS-at inde plaats van 'tpurai gelteld zy? Met recht haal ik de plaatzen, aan, welken men in TyncRhetoricalib.il. tip. 12. n. 17. vindt, waarin hy omtrent de jeugd fchryft: M.ifiwr$°a ?Èv ïte*T*t , e'XxlQm nair* , «M« iiusnijunt memcres, omnia vero fperant (jonge lieden ter-  aan de Christenen te PMlippm. Hoofdjl. T< r 5—17. 3't» vergeeten alles zeer ras, miar boopen daar en tegen al-' les). Deeze plaats is daarom merkwaardig, vermits wy ook hier ons ;'»»#■$•*« aantrc ffen. Deeze echter (of integendeel) doen bet uit liefde , dat zy naamlyk van Christus rein en zuiver prediken. 'o< fi«'g civuvui, naamlyk (volgens bet voorige vers} x«raVyU?i(vrê r» Xfis-i». Door deeze liefde veritaat Crotius de liefde jegens Padt.cs. Dit woord heeft' echter betrekking op Christus, dienzvpredikten, en 'er wordt dus hunne liefde jegens Christus onder verdaan. De liefde jegens Christus bewoog hem, om de leere van Christus rein en zuiver te"prediken, gelyk ook naar het gebod van Christus de andere Leeraaren te beminnen, en nyd en twist op alle wyze te vermeiden. 'jtMtii, dewyl zy wisten, en bedachten, dat Padlus naar den wil van God thans een gevangene was, en waarom zy zyne plaats getrouw bekleeden, en voortvaaren moeiten, om hec Euangelie uit te breiden. Dit hun pryswaardig werk toont Paulus zelf in het volgende vers aan, wanneer hy betuigt, dat dit hem eene hartlyke vreugde veroorzaakte. Kfytxi i'»s dxoXtyiai rtZ t'vayytxlto heet: ik ben ter verdeediging van het evangelie door Godbejlemd. Zoo fpreekt hy f. Thess. III: 3. $hi w.m wy zyn daar toe beftemd. Wy vinden ook Luk. II: 34. het woord xt7r$-x, in deezen zin, waar Beza het vértaalt: confLïu'us et deftinauts esta Deo. Paulus toont hier mede aan, dat het Gods wil is, dat hy ook in zynen gevangen toeftand en in het grootlte gevaar van zyn leeven de leere van het Euangelie verdeedi. gen motst: gelyk Calovius het ook verklaart. De valfche verklaaringen van deeze drie verzen, haal ik Hechts köMélykaan, vermits het onwaare van dezelve blykt, uit het geen tot dus verre gezegd ia. Door de nydige Leeraaren verftaan Beza , Zanchids , Crocius , Calixtüs en Hammond , geiyk ook Els. ner pag. 280 enz. wel is waar, de Leeraaren van de Godlvke waarheid, die echter Paulus de eere misgunden, welke hy in zyn Aposr.ela.tnpt behaald hadt, en  «2 Verklaaring van den Brief en hem in roem zochten te overtreffen, gelyk zy ook meenden, dat de gevangen Apostel zich bedroeven zoude , dat zyn roem door andere Leeraaren verzwakt.wierdt: welke uitlegging Calovius met recht verwerpt. Grotius meent, dat Paulu*hier van de Jooden fpreekt, die, om dep voortgang: van den Chrittelyken Godsdienst te (tuiten, en hem eene zoo veel te hardere firaf te doen ondergaan, hem op het fchandelykst belasterd hadden. Dit is ook de dwaaling van Clarius, Hunnius, Hemmingius en Balduinus, gelyk ook die van Zeltner in den Wermarfchen Bybei: Lange en Bengel, ge-. lykookFRANzius Orac. 112. pag. 669. gelooven, dat hier van de Christelyke Jooden worde gefprooken , welke hunne Joodfchè vooroordeelen met deChriste-» lyke leere vermengden: en ook Hunnius wil deeze mede influiten. Clericus meent, dat hier de rechtgeloovige Jooden worden verftaan, die Paulus niet gunftig waren, en daarom voor betere Leeraars, dan Paulus was, wilden aangezien worden» vers, 18. Wat zal ik nu bier toe zeggen ? Doch op leider ley voyze, bei mooge nu onder een va'f:btoorixend* zei, of zodaamg, als bet behoort, gefobieden, ixordt Christus (van Christus of de Christelyke leere) gepredikt: en daar over verheug ik my, ja ik zal my ook verder daar over verbeugen. Tl ydt; vertaal ik door: iaat zal ik nu bier omtrent zeggen? Camerarius meent, dat y«> hier in de plaatze van Si gefteld wordt. En deeze vettaaling past ook op onze plaats. Het heeft ook op andere plaatzen deeze betekenis, gelyk ik by Rom. IV: 15. getoond heb. Men kan hier everwei »«V ook als een koppel woord aanzien { van welks betekenis men zie myne aanmerking by Rom. VI: 19. en J°H- HJ? 34- n«vTi *f«sr« vertaal ik door ; op leiderley voyze* Want de Apostel fpreekt fleehts van tweeërley foorten van Leeraaren , die van Christus prediken : van dewelken eenigen onder een valfch voorwendzel, ..eenigen echter zoo, als het behoort, van hem pre- di*  Ban dc Christenen te Philippen, HoofdJtA: 18. fó- diken. Beiden, zege hy, draagen de waare leere van Christus aan hunne Toehoorderen voor. (W«r eo, «ƒ« Dat dit zodaanig moet over¬ gezet worden, gelyk ZELTNERhetook vertaald heeft ü verheug my, en zal my nog verder verheugen- he!, ak in de aanmerking tot Joh. XVII: 2Ö. met gelv£ luidende plaatzen beweezen. s^yh. D. Lange heeft dit vers valfch verklaard, vermits hy «a«»im naar de waarheid, en h M ^bis PT de precatlonem pro nobis, gy zeden my onder flemende door uwe gebeds% voor ons, gelyk Erasmus het vertaalt. De Apostel wil, dat de Christenen wegens de Heilige GemeenïiihPnnt'e lV e,'faJndereQ ''n CHRi^rjs hebben, zich ook m hunne gebeden voor eikanderen vereent' gen zouden. Schoon hy een Apostel was, wilde hv eten» wy van dienst zyn zal, om my de overwinning te bezorg tn ï' 1°m de bl'aDgens van het Evangelie t| Ito dS' SÜT h6t Chri£tend0ai 006 TU  g5 Verklaaring van den Brief evenwel, dat de Christenen te Philippen ook voor hem hun broederlyk gebed doen zouden. Wanneer hy «**«**<*h*Ut *«\ ixviè*, de verwachting 'endehoope, te zamenftelt, en dus de hoope met twee naamen noemt, verftaan wy dit met CAurros terecht van de zekerheid van deeze hoope. Ik heb de zekere hoope, zegt hy. - - u ■ d«i»n'« heet eene vrymoedige enonverfchrokkene belvdenis, Hand. IV: 13, 29 en 31. en vers29. van dat Hoofdttuk ftaat ook, gelyk hier ter plaatze **m*U dat is, Jümma dicenii libertas, degrootjtevry. 'beid om te keren. Si heb het daarom vertaald door bet volkomen vrye ieere», vermits Paulus met degrootfte vrymoedigheid en onverfchrokkenheid de üodlyke waarheid leerde. Uiy'otxéfHi ™ ©*» heet God zeer pryzen, gelyk ik het ook Hand. X: 46 en XIX: 17. heb overgezet. Zoo riep Maria, Luk. {: 46. uit: Mtit**é>" * ri, k«>», myne ziele pryst den Heere. Beza en Grotius hebben aangemerkt, dat dit eene Hebreeuwfche manier van fpreeken is, en dat in betöude Tejtament het woord dikwerf dus gebruikt wordt. vers 21. Want wanneer ik leevendig blyve, is myn sebeel leeven niets anders, dan Christus: (dat is, ik lal niets anders doen, dan van Christus prediken) flerve ik echter, zoo is dit voor my een gewin), 'E,«« x/Kfoü. Christus is myn leeven, heeftLdtherds het vertaald. Maar het *o toont aan, dat hetfubiecium, het onderwerp, en XfVÏs het prcsdicatum is, en dat dus de woorden dus moeten geleezen worden: Ti ti» («V») t^oiXfKs-is, vivere meum, five vita meaest vvbi Christus, myn leeven is Christus, datis, wanneer ik nog langer leeve, zal ik, gelyk ik tot dus verre «edaan heb, niets anders doen, dan van Christus prediken. De woorden: wanneer ik in bet leeven blyf, of wanneer ik nog langer leeve, moeten daarom in de vertaaling daar by gevoegd worden, dewyl hy in het voorige vers gezegd hadt, dat by.ook mbet •vervolgt wanneer by nog langer leefde, door ieeren en  aan de Christenen te Philippen. Hoojdjl, I: ar. 37 prediken, Christds zoude pryzen. Anders veritaat men den zamenhang van die vers met het voorige nier. Dit heeft ook Hammond ingezien, en het dus vertaald: Ji vivam, vitam meam abjumam in nuntiand» Cbristi Euangelio. W anneer ik in het leeven btyve, z il ik myn leeven doorbrengen in het verkondigen van het Evangelie van Christus. Ook Castalius verklaart •het dus: Mltil FIV ERE CHRISTUS EST, boe est, Ji vivam, docebo Cbristum , VOOR MY IS CHRISTUS HET LEEVEN, dat is, zoo lang ik leeve, zul ik Christus prediken. Calixtus cauja, oh quam velim vivere, boe est, ut Cbristum annuntiem et prcedicem. De oorzaak, waarom ik liever leeven bly. ve, is deeze, op dat ik Christds verkondig? en predike. Vatablüs: cauja optandimibivitamlongioremest, ut pluribus Cbristum annuntiem, derede, waaromikmy een langer leeven toewenfebe, is ,< op dat ik aan meeerderen Christds predike. Dit is ook de verklaaring van Elsner pag. 333. enz.: ook Calixtds heeft de overzetting van Lüther verlaaten, gelykook Wolf. Christds, fchryft de eerste, bicpmdicatumest, VIVERE MEUM S1VE VITAMEAestJubje&um. Christds is bier bet PREDICATUM, en MYAT LKEFEN bet SUBJECTUM (onderwerp). De laatfte: Paulus turn vivere Je vere existimat, uHghriam Cbristi ampliftcare posfit. Ook Bengel merkt dit aan in zynen Gnomon. Articulus, fchryft hy, esc nota fubjeëti. De artykel toont bet onderwerp aan. En by zyne vertaaling: voor my is bet leeven Christds, voegt hy deeze uitlegging: zoo lang ik inde wereld leeve, is myaan de zaak van Christus geleegen. Ik moet hier ook Flacius niet vergeeten, wiens woorden de volgende zyn : dicit P.mhis, SIBI TERRENUM ISTUD VIVERE ESSE CBRISTUM, id est, Cbristiprcedicationem f*? glorificadonem. Paulbs zegt, DAT HEM DIT AARDSCHE LEEVEN CHRISTUS IS, dat is, de prediking en verbeerlyking van Christus (f). Beza (f) De Heer MiCHAëusfcbynt genegen, om de Arabifcha C 3 over  Verklaaring van den Brief Beza heeft onze plaats dus vertaald: mibi Christus ö1 in vita Ê? in morte lucrum est. Voor my is Christus in dood en leeven gewin. Dit is echter geene Griekfche manier van fchryven, gelyk ook JPiscator, Heinsius en Wolf hebben aangemerkt. Maar het groot aanzien van Beza heeft hem veele navolgers te wege gebracht. Calovius , Suicerus 7, II. pag. 92, Herm. Reiners in Bihliotb. Biem* T. JU. pag 977. en andere: ook van onze Kerk Kras-! mus Schmidt, H. C. Starken en Raphelius. Sterveik, zoo is bet voor my een gewin, «Vc.9-*»b~» *ifh(. Deeze zelfde woorden ftaan in jElianus Var. bist. lib. IV. cap, 7. Meer zulke plaatzen brengt Wetstein by, uit welken ik flechts de woorden van FtATo en Lieanius zal aannaaien. K.t(ïo( i 3«W«?. Waar in dit zyn gewin beftaat, toont de & postel in het 23de vers, dat hy naamlyk door den tydlyken dood tot Christus in den hemel zoude komen. Dit voert Calovius breedvoeriger uit, die ons ook hier omtrent fchoone gelyk luidende plaatzen van Cyprianus en Chrysostomüs voor oogen legt. ' vers 22, 23. Het is waar, wanneer ik nog langer in bet vleefcb leeve, verzamele ik meerdere vruchten van mynen arbeid, en daarom weet ik niet, wat ik verkie^ zen zal. Want op beide zyden kan ik niet recht tot een lefluit geraaken. Om af te fcheiden en by Christus te zyn bebbe ik eene groote begeerte en dit zoude ook beter (voor my) zyn). Het valt, zelfs den aller eenvqu» wiguen i'iet moeyelyk, om dit vers te verftaan. Men ziet aanftonds, dat Paulus in het onzekere is, of hy overzetting, die men in de Bihlia polyglotta vindt, te volpen, en, in plaatze van X/us-«s, x^'f" te leezen. Als dan zoude de Apostel hebben willen zeggen: "ik weet niet wat „ ik kiezen 2al, het keven is voor my (natuurlyker wyze) aan„ genaam, maar fterven is (even wel) myn gewin". Tot beveiliging van deeze leezing voegtdeRidder'erby, datXp C4  4Q Ferklaaring van den Brief ik niet, m weet ik niet, wat ik verliezen zal. SI FERO VIVERE (meum) INCORPORE(boc est, vita meamortalu) MIHI ESTFR UC-> TÜS (mei) LABORIS, (ii est, Lboris mei Aposfio* \\cï), QUID ELIGAM, (boe est qwdeügeredebearn) NESClO. Deeze vertaaling rechtvaardige ik daar mede, dat zoo wel tcSto, als *«) overtollig zyn kan. Het eerfte is eene Hebreeuwfche manier van fpreeken , gelyk ook Beza en Hemming toeftemmen. En hoe dikwerf het woord ««/overtollig voorkomt, kan men zien in myne aanmerkingen by Joh. VIH: 25 en XI; 35. Het woord «vertaalt Beza door of: of in het vleefch te leeven voor my te wenfehen zy, en wat ikkiezenzal, weet ik niet, an vivere in carne mihi opete pretium fit * et quid eligam, ignoro. In den Hollnndfchen en En* gelichen Bybel heeft men hem gevolgd. Calixtus en Zeltner vertaakn het ook zoo, gelyk ook Be-, .aüsobre, die'evenwel twee woorden inrukt: fipour-, tant tl m'est avantageux, OU NON, de vivre tncore ■dans ce corps mortel, ce que j,e dois préferer, je ne le fed poir.t. Of bet myn evenwel voordeelig zy , OF NI EI, noch te leeven in dit fierflyk lighaam, en welk yan beiden ik zal kiezen, weet ik niet. Vermits het woordje i, ook dewyl (CUM, gelyfc dooreen Cor.j.unBivus), heet, heeft de Heer Büsching in zyne introduBio in banc Epislolam pag. 56. het dua vertolkt: cum vivere in carne in emolumentum muneris mei Apostolici cedai, ideo, quid ex duobus eligam, neJcio, Dewyl myn leeven in bet vleefch tol voordeel voor myu Apostqlifcb awpi nerflrekt, daarom weet ik niet, wat  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. I: 22, 23. 41 yoat ik kiezen zal, Het woordje *«< vertaalt hy door ideoy het welk Wolf ook doet, maar zonder bewys, JDit •** vertaalt Camerarius door fane, waarlyk, eo .Casadeonus door tune, aan. Heinsius meent, dat nat nier niet en heet, maar eene fchielyke vraag (c) aantoont,- en dus vertaald moet worden ; en wat zal ik dan,kiezen? waarlyk ik weet bet niet. Zegerus Wil het woord xxl ook dus verftaan hebben , beweert echter tcfïvns, dat de Apostel in deeze drift zyne rede heeft afgebroken. Mihi videtur, fchryft hy, in et, coputa, fchtmate quodam bcsfitantis animi ajfeftum esje reliStum eo, quod oppofitam rationis partem, quam üdjeÜiiTus videbatur , fubticuerit. Beide verklaaringea zyn echter onwaarfchynlyk. K«paris ïj»V«v, fruEius laj/oris is de vrucht van den Apostolifchen arbeid. Paulus noemt ook op andere plaatzen den arbeid van zyn Apostolifch ampt ïfy»K 'Aan Timotheds fchryft hy 2Brief Kap.IV: 5 nek?-»» io*yytM«eZ, doe, wat het ampt van eenen Evangelist vereifebt. Zoo verftaat Rivetüs by 2 Tim.III: 17. met recht door tpye» dy*$-l* alle de ampts verrichtingen van eenen heeraar. De Heer zelfs noemt zyne geestlyke arbeiders, de Leeraaren van zyne Kerk, i,ydf»( Matth. IX: 37 , 38. en Luk. X: 2. Ti xipve-ösiai, èu yiu^v. T; heet hier welk van heiden. De beide goede dingen, onder dewelken het eene moest uitgekoozen worden, worden in het volgende vers opgenoemd vertaalt Bengel in zynen Gnomon: non explico, Jcüicet MIHI, idest,non defir.io. Ik leg het niet uit aan my zeiven, dat is, ik bepaal het niet. Kessler vertolkt het in zyne aanmerkingen over deezen brief: non notumfacio, fcilicet yOBlS,ikmaakbet niet hekend, naamlyk aan u. WoLf wederlegt beiden, en toont, dat Paulus zelf vs.25. dit ytup'igu door Ïii5i%eftat vertaalt Beza : coarêlor utrinaue. Ik worde van beide kanten gedrongen. De Fra<.fche Vertaaler van Mons en Beausobre : je me trouuepresfé de ueux cótez. Ik vinde my gedi ongen van twee zyden. Maar de woordlyke overzetting maakt het voor den leezer niet duidelyk genoeg. De Grieken fpreekenand rs, dan wy: wy zeggen: ik kan op beide zyden tot geen befluit geraaken. tiet Griekfche woord komt in even dien zin voor Lok. V III: 45 XIX: 43. In de eerfte plaats wordt Christus door het volk, het welk hem omringt, van alle kanten gedrukt en gedrongen; in de laatfte wordt het van eene beleegering gebruikt, by welke de vyanden eene Stad van alle zyden influiten- 'av*aJs<», waar van het woord *>i\vaxiui alleen öo >it zoda» pig gebruikt wordt, maar altyd te gelyk van een gastmaal wordt gewag gemaakt,. Clericus en Bruninqin het mufeum Bremenfe T. II. p. 254. houden it»xitit Voor eene phrafis nautica, of fcheep'.konstwoora (af. vaarcri): het welk echter om even die rede niet kan aangenoomen worden. Den Engellander, ZachariasPierce, die den Text veranderde, en r». t*i9-uftt** «5 =è««Aï»-«« fchreef, heeft Majus de jong ere grondig weerlegd in zyne tegen hem 1724 gehoudene disputatie §. XI. p. 21. ƒ&c> as^e-et-é^s, magis abundantlus, veel overvloediger: gelyk: de oudé Latyrfche üverzetter het ook vertaald heeft. Rapbelius heeft opgemerkt, dar Herodotos ook dikwerf dus fpreekt. Uit andere Griekfche Schry veren , onder dewelken Isocrates ook,«*»>o» fchryft, brengt Gatacher zulke plaatzen voor in zyn boek de ftylo N. T. cap. 25. p. 133. Hy toont ook zulke piaatzen by de Latynfche Schry veren aan. *Hoe dik. werf Plautus dus fpreeke, kan men vinden in Pakeus lexicon criticum b. v, magis dulcius, magis major , veel zoeter, veel grooter. vers 24, 25, 26. Evenwel mocht bet om uwent mille rtoc-diger zyn, dat ik nog langer het tydlyke leeven beboude. En daar van ben ik ook ten vollen verzekerd , en weet, dat ik nog langer leeven, en by U alJen blyven zal tot uwen wasdom en tot uwe vreugde in bet geloof', opdat, wanneer ik wederom tot Ukome,gy U over myn perzoon (tegen de vyanden van onzen Godsdienst) in Christus 'Jezus zoo veel te meer roemen kunt). Dat ik nog langer leeve, zegthy, is daartoe noodig, op dat ik nog langer in ftaat zy om U te onderrichten. Dus befchryft ook Seneka in zynen oSften brief pag. 485. eenen wyzen Man, die tot eenen hoogen ouderdom was opgeklommen: vitte fuae adjici nihil defiderat fua caufa, fed eorum (CAUSA), quihus titilis est: dat hy niet begeerde, langer te leeven om zynes zeiven wille, maar om ben, aan welken by nog nuttig zyn konde. i,ï» nt-slibus hla, ik ben daar van ten vollen verzekerd. Te vooren in het 6de vers zegt hy in even deezen zin: ü-£t«i3-«{ dvro tcZts , en Kap. II: 24. *«- ujCfnj heet ook Joh. XXI: 22. in bet leeven blyven , r.og langer leeven. Tot uwe wasdom (^««r?») en tot uwe vreugde inhei ge-  aan de Christenen te Philippen. Hcofdjl. I: 24—25. 4J geloof. Door den wasdom van de Christenen te Philippen veritaat Wolf hunnen wasdom in het geloof en in alle Christelyke deugden , en onderfcheidc hec van de vre.ugde in het gelovf. Elsner dwaalt, wan» neer hy deeze verklaaring afkeurt, en het woord wpoxmï» ook op ar)ri«s betrekkclyk maakt. De Apostel immers onderfcbeidt het duidelyk genoeg. De vreugde in bet geloof beltaat daar in, dat men zich daar over verheugt, dat men het geloof aan Christus bezit, of dat men een Christen is, en dit voor zyn grootst geluk houdt. Het 26fte vers heb ik niet van woord tot woord kunnen overzetten, zo ik niet, gelykdeandere Vertaalers, den TVxt voor de leezeren onverltaanbaar wilde maaken. Het geen voor hun, die den Griekr fchen Text leezen kunnen, duidelyk is, verftaan de ongeleerde niet, wanneer het niet naar hunne manier van fpreeken en fchryven vertaald wordt. Wat betekent toch op Paulus perzoon zich tegen de vyanden in Cbiistus beroemen? Gy,zult, wil hy zeggen wanneer ik uit de gevangenis bevryd worde, en tegen het vermoeden van myne vyanden wederom by u ko» me, u beroemen kunnen, dat God my ten uwen beste, en tot uw verder onderwys in den Christelyken Godsdienst, als ook tot uwe verfterking in het ge^ loof, aan u weder gegeeven, en uw gebed, hetwelk gy tot dat einde tot hem hebt opgezonden., genadiglyk verhoord heeft. vers 27, 28. Leidt Jlecbts zulk eenen leevenswandel, als met de Evangelifcbe leere van Christus over een komt,'. op dat, bet zy ik tot u kome en u bezoeke, of het zy ik van u verwyderd blyve, ik mooge verneemm, dat gy in éénen geest vast blyft, en met één hart, door het geloof aan bet Evangelie, gezamenlyk flrydt , en u door niets door de tegenpartyderen laat verfcbrikken. Want deeze bewyzen met hunne daaden, dat zy verdoemd worden ; maar gylieden, dat gy zalig wordt, en wel, dat gy van God zeiven de zaligheid zult erlangen. Paulüs duchtte, dat hy, wanneer hy naa zyneverlosfinguit de  45 'Verklaaring van den Brief de eevangenisfe wederom tePhilippen mocht komen," de Christenen met allen in eene zelfde goedegelleidtoeid van hun Christendom aantreffen mocht, en hy vreesde dit niet teonrecht. Hoeongelooflyk was het, dat, onder zuik eene groote menigte van Christenen aldaar, allen eene zelfde liefde voor het woord van God, en eenen zelfden yver zouden hebben, om naar het voorfcnrift van het zelve te leeven! Hier op doelt hy, wmneer hy nu voortvaart : alieeniyk moet zy zulk eenen leevenswandel leiden, dat, win.eer ik zoo ras niet tot u mocbte komen, ik alles goeds van u hoor en, en, wanneer ik by u aankomè, bet zelj zien tnooge. Verder heeft dit woord alleenhk geeBen nadruk, en de verklaaring, die Wolf uit Fes«eliüs by brengt, is valfch, vermits de Apostel immers zeker wist, dat hy uit de gevangenis in zyne vryheid zoude herlteld worden. ni*t**6»*w heet ook Hand. XXIII: i. niets anders, dan leeven of een leeven leider,. In deezen zin leezen wy het ook in Diogenes Laertius hb. VI. §. II : 'O f<% iCvfUv zoo leeven, gelyk de Heer heteifebt; en 11 hess. 21: 12. als ook 3 Joh. vs. 6. réz eioz zooieeven, gelyk bit jegens God betaamt, en gelyk betGode welbebaaglyk is. "Eiht, heet ook iemand aanfpreeken, iemand bezoeken Zoo  (tan de Christenen te Philippen. Hoofdft. h 27, 28. 4} Zoo fpreeken ook de Latynen. Plinius. lib. I. Epist. 5. zege : rogo, cras me videas domi, bezoek my morgen toch. Zoo fpreekc ook Cicero: propedieta te vtdebo , ik zal u binnen kortaanfpreeken, enu bezoeken. ' *u« dxivrtt, op dat ik, in myne afweezigheid, alles goeds van u mooge hooren. Hier moesc by ftaan: en op dat ik, wanneer ik by u zal aan gekomen zyn, hetzien mooge. De Apostel zet flechts het woord mits het zelve aanftonds op «V«, volgt, en laat hec andere weg; het welk de'leezer evenwel duidelyk genoeg verftaan kan. t« vtft vftSv, quee de vobis. Grotius meende, dac hier rd in de plaats van t«"W* ftondt. Dit is echter niet gewoonlyk. De oude Latynfcrie Vertaaler, gelyk ook de Syrifche, fchynen het woordje rd. in hurj Handfchrift niet gehade hebben, vermits zydus vertaaien : op dat ik u van hooren mooge: en Beza is genegen, om dit voor de waare leezing te houden. Ifc heb het zelve in myne vertaaling geheel weggelaaten, vermits ik daar door aan den zin van Paulus niet onttrekke. Br*m«» betekent: vut liaan. 1 Cor. XVI: 13. *fTi T(Ve<, ftaat vast in bet gelooj. In onzenjbrief Kap. IV: 1. Würp i, xvfloi ftaat vast in den Heere Deeze woorden leezen wy ook 1 Thess. III: 8. Inonze plaats heet rtöh h i»i wnvft«n in eenen geest vast ftaan. 0 n«v* is hier niet de H. Geest, gelyk Beza en Zanchius geloofden. "£»i n-.it,>*,-, verklaart de Apostel zelf door ,«<« ty>ic$. Ook op andere plaatzen wordt de ziel von denMenfch*,rVftcl genoemd, by voorbeeld. Rom. I: 9. en VIII: 16. Beide woorden heeten dus éénsgezind, êênpaarig, 2«*^.s»r65 betekent niet: gy zult met myn (iryden, en my helpen Jtryden, gelyk Erasmus en Beza het zeive uitleggen, maar gy zult te zamen en met eikanderenJtnden , pi* ^ éénsgezind. Dus verklaart het v? Cauxtüs en Wolf. Eenen anderen zin hééft jvap. ja : 3. fci%'s betekent: bet welk een bewys is, of het welk iets aantoont. De Grieken zeggen niet: ï 'nr tffotl-n, zo min als de Latynen: quod est denvrnflratio, maar het voornaam woord richt zich in het g>flacbt by beiden naar het volgende woord. Elsner noemt dit pag. 425. eene bekende zaak. Hetisderhalveneene froote dwaaling, wanneer in het eerste deel van de lamburger gemengde bibliotheek pag. 661. »V.Ua%, jfiï, ,t<»tï?i*5 hebben deezen zin: bet welk een teeken of bevoys is, dat de eerfte, de tegenpartyders, verdoemd, maar gy zalig zult worden. Mis hoe vertat adexitium, vobis ai falutem, fchryft Camerarius. Calovius le^t hec ook dus uit: hostiun furor £•ƒ fidelium conftantia certum est indicium futeritus illorum 6? falutü horum. De woede der vy inden en de ftandvastigbeid van de geloovigen is een zeker kenmerk van den endergang der eerJten en van bet heil der laatften. Zoo verklaart hec ook Beza en Wolf: en deeze verklaaring vereivchc de zaak zelve, wanneer men aan Paulus geene valfche fluureden wil toefchryven. v£,?6<|,5 wordt door Luther vertaald door nnc anjefgc, door Beza indicium Ö" testimonium. Beter wordt het in den Holland» fchen Bybel vertolkt door bewys: en zoo vertaaien het ook Grotius en Elsner pag. 426: en ook Wolp verklaart dit woord door i*êh,$it, demonflratio. la. deezen zin komt ook 2 Thess. I: 5. het «elykluidend woordhïuyp» voor, het welk ook Beza, Grotius en Calovius door demonflratio overzetten. In den Engelfchen Bybel wordt het zelve in onze plaats niet ongevoeglyk vertaald door een openlyk teeken. De laatfte woorden : **< toCto «V* ®uZ behooren , gelyk ook Calovius, Wolf en Elsner, pag 4.11 aanmerken, tot hec naaste woord, r»r«eU(, en moe. X. Deel, D tea  50 Verklaaring van den Brie} ten dus worden vertaald: en wel van God, naamlyk zuh gy zalig gemaakt worden. k*1 relto heet ook i Cor. VI: 6. en Eph. II: 8. en wel. Paulus zegt, dat de geloovigen van God de zaligheid erlangen zouden, gelyk naamlyk de ongeloovigen door hem zouden verdoemd worden. Het volgende voegt hy 'et 2 Thess. Ij 5, 6. uitdmklyk by: God zal als een rechtvaardig Recbtei hm, vem dewelken gy droefenisfen moet uiiftaan, wederom droeffenis aandoen, en u daar en tegen, wien droefheid wordt aangedaan, rust (dat is de eeuwige zaligheid) geeven. SchwaRZ zet ïd zyn boek de SoloeAsmus pag. 9. naa rumgi»( een punct, en begint het volgende vers met ««« *«»*•« «*» Gscv: welke verandering Wolf met recht verwerpt. Over de laatfte woorden: óV<■ ««•«AéiaS, vult Ji rtny^tctf, xxi iovto a»« ®>ov , ftaat in het gemelde deel van de Hamburger Bibliotheek pag. 650 tot 670. Eene nieuwe overzetting en verklaa. ring , maar die, gelyk uit het geen ik tot nu toegezegd hebbe, duidelyk blykt, geheel valfch is. De vertaaling is deeze: bet welk voor bun een teken van bun verderf, («s-aAs/at,) maar voor u van uwe redding of welvaart (r i Tim. I: 8. II: 3 en o. IV: 5. Want w:e niet gaarne en geduldig lydt, en die zelfs wel, om een einde van zyn lyden te zien, den waaren Godsdienst laat vaaren, van dien kan men niet zeggen, dat hy om Christus wille lydt. Ti» dvrh dyZuv. i%cfns , gy bebt denzelfden yver, naamlyk in den Godsdienst, dien ik heb. Zoo heb ik het woord «y»» ook 1 Thess. II: 2. overgezet.; Den ftryd, dien Paulus te vooren Handl. XVI: 22' enz. te Philippen gehad hadt, hadt hy alleen, en de Christenen aldaar hadden geen deel daar aan. Op beide pkatzen komt de oude Latynfche Overzetter zeer naby myne vertaaling, vermits hy het zelve door follüitudo vertaald. De «y*» van Paulus, waar van hy hier fpreekt, was geen uiterlyke ftryd, maar een inwendige, daar hy, als het waare, in zyn hart ftreedt voor den Christelyken Godsdienst, en zich ter. ukerften daar aan liet gelegen liggen, om denzelven te verdeedigen en voort te planten: hetwelk men gevoeglykst eenen yver noemen kan. Zulk eenen (a) In de aanmerking, by Blackwall gevoegd.  aan de Christenen te Philippen. HoofJJl. I: 29,30. 55 nen yver hadden ook de Christenen te Philippen, die met den yver van Paulus daar in overéénkwam, .dat zy ook in den Christelyken Godsdienst volhardend en onoverwinlyk waren. öUi heet hier qui, dewelke, gelyk Luther het ook vertaald heeft. In deezen zin leezen wy hec ook Luk. IX: 55. weet gy niet, Smv rAv^i, ;r, j^sr5, cujus jpirifis estis vos? wiens geestes kinderen gy zyif Op dezelfde wyze betekent *«7.s, hec welk gewoon', lyk qualii, hoedanig heet, ook quis (wie) Rom. lil: 27. Handl. iV: 7. en Joh. X: 32. by welke laatlte plaats ik nog anderen heb aangehaald. Door den yver , dien zy thans van den Apostel hoorden, wordt niet alleen dat geenc verftaan, hec welk hy te Romen in zyne gevangenisfe deed, gely* GtoTius en Calixtus het verklaaren, maar alles, hec geen hy ten beste van den Chriscelyken Godsdienst gedaan hadt, zedert den tyd, dat hy met by hen geweest was, Dit hoorden zy alles van andere Christenen, die te Philippen kwamen. Het laatfte woord ,m, ■>.} neefc niet Hechts Lutherus , Beza en Grotius door van my vertaald, maar ook de oude Latynfche en de oude Syrifche Ov.-r zetter. De Christenen te Philippen hadden zekerlyk genoord van Paulus, wat hy in zyne afweezigheid gedaan hadt. Maar dit is evenwel de woord-lyke vertaaling niet. Paulus verftaat by beiden '» IrA het woord h*m, Gy h bt, fpreekt hy, den y ver gezien, aie in my is, en hebt ook v m denyvr, die in my is, gehoord. Het laatfte i, .>„ kan niet anders verklaard worden. Intusfchen laat ik ook h»e woord van my in myne overzetting ftaan, vermits dezelve daar door korter, en evenwel niet minder duidelyk wordt. £ 3 HOOFD.  54 Verklaaring van den Brief HOOFDSTUK II. vers i. Vindt nu eene vermaaning in Christus (by u) plaats; beejt eene vriendiyke toefpraak van de liefde (by u) eenigen nadruk; is (tusfchen my en u nog) de gemeenjcbap van den geen, en bebt gy (jegens my gevangenen) bartelyke Liefde en medelyden. Paulus hadt op het einde van het voorgaande Hoofditak den yver geroemd van de Christenen te Philippen in den Godsdienst, en hunne ftandvastigheid in de Christelyke leere. Nu vermaant hy hen, dat zy in de uitoeffening der Christelyke deugden even zoo yverig zyn zullen : en hier toe vermaant hy hen om der liefde wille, welke zy tot hem droegen. Zoo waarlyk gy my van harten lief hebt, wil hy zeggen, zoo doch, waar toe ik u thans vermaane, en maakt my daar door eene zeer volkomene vreugde. Dat in de laatfte woorden: vcanneer gy bartlyke liefde en medelyden bebt, de Apostel op zich zeiven doelt, en zeggen wil: wanneer gy met my gevangenen medelyden bebt, begreep ook Calovius, als mede Wolf. Hoe ligt was het nu, om insgelyks te erkennen, dat het voorgaande niet minder op Paulus gericht is, en dathy, Volgens zyne gewoone kortheid gefchreeven heeft; wanneer eene vermaaning by u geldt, (fi quid valet,fi qith verklaard. Beausobre en Blackvvall (pag. 4GI.) verftaan bet volgende ri 'tt q'genoiTff even zoo, vermits het onzen Apostel niet ODgewoonlyk is, tor beter nadruk eene vermaaning te herbaaien. Ja Hombergh en Jacob Hase (in de 'Bi'dütheca £remerfis T. I. p. 707.) gelooven, dat Paulus in dit geheele vers één en het zelfde zegt: welk gevcelen ten minnen zoo gevaarlyk niet is, als het zelve aan Beza en Lampe (in de Bibl. Brem, T, Lp. 700.) en Wolf voorkomt, gelyk ook aan den Heer D. Wolle in de, by I lackwall gevoegde, aanmerkirg,. Want waarom kou de Apostel niet ééne en dezelfde vermaaning mecrmaalen ir.fcherpen, wanneer het opvolgen daar'van zeer noodzaaklykis? ïNunquam fatis dicitur, quod nunquam fatis difcitur. (Men kan nooit genoeg herbaaien, bet geen men nooit genoeg kan leeren doen.) Dat ik u altyd eenerley fchryve, dient u tot meerder zekerheid, zegt hy in onzen brief Kap. III: 1, Het fchynt ook hard, om het #1 h ijfertiSVj-ft met Béza, Lampe en Wolf van de overéénftemming in de leerftukken van het geloof te verftaan, daar het oogmerk van den Apostel duidelyk is, om hen thars tot deugden te vermaanen. Met even dit oogmerk, naamlyk om de noodzaak, lykheid van zyn voorfchrift aan te tonnen, herhaalt onze Zaügmaaker Matth. VII. de woorden die wy vs. 16 vinden: aan hunne vruchten zult gy de valfcbe Leer- (a) Ik heb het zoo vertaald gelyk Handl. IV: 32. waar het heet: j? xxi * ■tyvfci picc, zy waren één hart en ééne ziel,  tan de Christenen te Philippen. Hoofdft. II: 2—4. 57 Leeraaren erkennen vs. 20 nog eens. Doch wil ifc eindelyk gaarne toeltaan, dar. men .in ons vers een onderfcheid van vermaaninge vinden km. M m kan* immers de liefde en de eensgezin Jh'eid, geiyk de moeder van de dochter on ierfcheiden. Waar de liefde jegens eikanderen hartlyk is, daar is alles éénsgezind, daar verdwynt haat en nyd, en alles, hec welk met de liefde niet beftaan kan. ' Doch niets uit (b) twistzuchtof uit begeerte naar ydele Eere. Het woord doet, liet welk in hetGriekfch nietlhat, hebben Luitierus, Camerariüs, Grotius en andere, met recht ingelafcht. Hoe gemaklyk ziec men deeze Ellipfis niet! Hoe gevoeglykkon de Apostel dus dit woord weglaatenJ Uit ootmoed boude de één den anderen (t) voor boo* ger, dan zich zeiven. Rom. XII; 10. drukt hy ditdus uit: de een kome den anderen met eerbied voor. In hec voorgaande vers vermaant hy hen tot liefde. Nu maakt de liefde ootmoedig, en wie iemand hartlyk bemint, kan niet hoogmoedig jegens hem zyn, maar' acht hem hooger, dan zich zeiven: de liefdefpoort hem aan, om zyn eigen voordeel, zyn eige'eere, zyn eigen vergenoegen uit het oog te ftellen, en den anderen te helpen. Het komt dus uit liefde jegens behoeftige Evenmenfchen voort, dat een Christen gaarne zynen voorraad verminderd, op dat de anderen geenen nood lyden moogen. Ditvoorfchrifr van onzen Apostel heefc Elsner pag.4.11 feqq.zeerfraay verklaard. Ik zal uit zyne verklaaring aüeenlykhet volgende, het welk inzonderheid merkwaardig is,, by brengen: heeft iemand meer gaaven,. dan de ander , dan (V) yard i?l9-tixi. Dat In deezen zin ook by Herodotus het woordje x*t« dikwyls voorkomt, toont Raphelius aan. (c) 'ta-ff 'wit heet ook by andere Grieken excellere, antecellere, uitfteeken boven een ander. t>5  53 Verklaaring van den Brief dan heeft hy eek buiten twyffel meer ootmoed ontfangen , de-welkt onder de grootjle gaaven van de grootjte Coristgnen most geteld worden. Men kan hier vraagen, hoe het mooglyk, en of bet üijlyk en vernuftig zy, dat iemand eenen anderen, dien hy aan wisheid en deugd, of aan andere gaaven ver overtreft, of by voorbeeld een Paulus eenen Timotheus of Titus hooger achten kunne, dan zich zeiven. Deeze tegenwerping heeft Paulus reeds weggenomen, wanneer hy Kom. XII: 3. fchryft: rpemand moet hooger gezind zyn, meer van zich zelveiibouden, dan letaamlyk is. Dus moetby, die in goeije gaaven, in pryswaardige hoedanigheden, boven'anderen uitlïeekt, zich zeiven en zyne gaaven vor/r zoo hoog houden, als het betaamt. Het tegendeel is eene verachting van Gods gaaven en eene ouverlhndige hoogmoed (f). Hoe men de waare ootmoed met de hoogachting voor de , ons door God verleende, gaaven, moet verbinden, leert Paulus door zyn eigen voorbeeld, wanneer hy 1 Cos. XV: 10 fchryft: ik heb meer, dan zy allen, ge. arbeid: doch niet ik, maar Gods genade, die by my geweest is. Van de valfche en onverftandige nederigheid heb ik in myce disputatio debumintate%. VII. feqq. breedvoerig gehandeld, en daar ook de woorden van Luthebus aangehaald: non fum tam Jiulie bumilttatis, ut unjimulare velim dona Dei in me collata. Ex me ipfo faue fatis fuperque habeo, que me bu* milien', et, nitü me esje, doceant: in Deo certe fuperbündum est, in ejus donis laetandum, triumpbandum , gloriandum. Ik bezit zulk eene dwaaze nederigheid niet, (f) Dit is zeer goed door onzen Schryver aangemerkt, maar hier door wordt de zwaarigheid niet weggenomen, dat de Apostel evenwel het tegendeel fchynt te gebieden. Misfchien kan men dezelve best ontgaan, zo men aanneemt , dat hec oogmerk van Paulus geweest is, te zeggen, dat een ieder zediglyk over zyne eigene voorrechten behoort te denken, daarentegen die van andere Menfchen volgens derzelver hoogde waardy te beoordeelen. S.  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft; II: 2—4,, 50 niet , dat ik de gaaven zoude willen ontveinzen, welke God my verleend heejt. In my zeiven vinde ik, weliswaar, zaaken genoeg, die my vernederen, en my leeren dat ik niets ben: maar in God moet men hoogmoedig zyn, in zyne gaaven zich verheugen, daar over juichen, en daar roem op draagen. iQdien de ongenoemde Geleerde dit overwoogen hadc, die in de Nouvelle Bibliotbeque (d) T. XIH* p. 52. fqq. over deeze vermaaning van Paulus fpreekt, zoude hy geene zwaarigheid in dezelve gevonden hebben. Hy meent, dat Paulus der gezonde rede, en de gezonde rede den Apostel tegenfpreekt, wanneer hy beveelt,, dat men uit ootmoed andere Menlchen voor beter en voortreflyker moet houden, dan zich zei ven. Want dat hec onmooglyk is, iemand, die minder bekwaamheden bezit, hooger, dan zich zei ven, te achten. En hy is dus van oordeel, dat men, zomen de eer van den Apostel redden wil, dit zyn bevel dus behoort te verklaaren: wanneer veelen naar een kerklyk ampt ftaan r moet by, die minder bekwaamheid bezit, voor hem, die zich beter daar toe fchikt, goedwillig wyken ten besten der kerke. Deeze verklaaring, welke hyookvalfchIvk aan Beausobre toefchryft, is geheel niet in den Text gegrond, ja zy loopt rechtltreeks tegen denzelven aan: en men kan dus met waarheid zeggen, dat deeze Geleerde de meening der woorden van Paulus het allerminst getroffen heeft. Wanneer de Apostel voortvasrt: een ieder„zoeke niet zyn eigen, maar ook het best der anderen, blykc duidelyk genoeg, dat niet in de plaats van niet alleen ftaat. Fesselius heeft in zyne adverfaria facra een geheel Hoofdftuk van het vierde boek, naamlyk hec derde, met plaatzen uit den Bybel aangevuld waar in niet voor niet alleen ftaat. En uitGriekfcheSchryveren toont Lamb. Bos ons zulke plaatfen in zyn boek Oi) Men kan den eeheelen inhoud van deeze verhan« deling vinden in het achtfte deel der byvoegfelen op de geleerde t-jdingen, te Leipzig uitgegeeven, bl.'861 enz.  Co Verklaaring van den Brief boek de ellipfi Grasca p. 127. Hoe dikwerf Cicero en andere Latynfcnë Schry vers zoo fpreeken, kan hren in myne Poecile T. III. p. 510 zien. Daarom heeft Calovius den ouden Latynfchen Vertaaler met recht beltraft, die hec woord ook heefc weggelaaten: en vermits Lutherus hem gevolgd heeft, hadt men het reeds voor langen tyd in onze duitfche Bybels moeten plaatzen. sxüTii» ii of r» 'txvrav heet zyn eige voordeel zoe» ken, op zyn eigen nut zien. Zoo fpreekt ook LibaNius in den 44(teu brief van de honderd, door Wolf uitgegeeven, ƒ>. 121. Ti „•» ro ravr.i, fts>, ad mek potius^ quam ad tua, com'noda refpicio. Ik zie meer op myn eigen voordeel, dan np het uwe. Gelykluidende plaatzen heeft Bos by Thücydides en Lücianus, en Wetstein by nog andere Griekfche Schry veren, aangetroffen. Daarom heeft Elsner. p. 476 met recht Raphtlios wederlegd, die de gewoone uitlegging verliet, en in de Voorrede tot zyne Aantekeningen uit Herodotus §, 16. en daar naa ook by onzen Text beweerde, dat de Apostel hier niet beval, dat men ook op het nut van anderen,en niet alleen op zyn eigen, zien zoude; maar dat zyne meening ware, dat men niet flechts op zyne eigene voortref lykheden, by voorbeeld, op zyn goed verfrand, zyne geleerdheid, moest zien, dezelve bewonderen, en zich zeiven daarom hooger, dan anderen, waardeeren, maar, uit ootmoed, anderen even zoo hoog, als zich zeiven, ten minften niet geringer achten. Het volgende vers toont, dat hy gedwaald heeft: vermits in het zelve Christus ons ten voorbedde wordt voorgefleld, die ook niet op zyn eigen nut, maar op het best van het menfchlyk geflacht zag, en daar door eene ootmoed betoonde, die men niet genoeg bewonderen kan. vers 5, 6, 7, 8. Want zodanig moet gy gezind zyn, gelyk Christus Jezus ook gezind was, die, daar hy eene Gvdiyke Majffieit Lezat, evenwel niet, door als in triumf cptetrekken, toonde, dat by Gode gelyk was, maar  aan de Christenen te Philippen. Hocfdjl, II: 5—g. $f maar zith zeiven (van zyne heerlykheid) ontblootte, en de geaaante van eenen knecht aannam, en den Menfch gelyk -merdt, en m bet uüeriyk aanzien gelyk een Menfcb •was, zich aus verv.ede-de, en (zynen Vader) gehoor, zaam was tot den dood, jaa tot den dood van bet kruis. Wy hebben reeds gezien, dar. 'er van de ootmoed gefprooken wordt, en dat Christus bier aüeeniyk als een voorbeeld van ootmoed wordt voorgelteld. Weshalven Beza dwaalt, wanneer hy gelooft, dac Christus ons hier als een voorbeeld van alle deugden wordt afgebeeld, en die daarom y«? door itaque vertaald, en aus den famenhang van dit versmethec voorige uit hec oog verliest. Tcoto (pgGiiio-S-a b ifch , ï xai h Xay bracht zyn goed door met brasfen) geeft, "hy hadt zyne welgekleede bedienden, hyhadtkoets „ en paarden " niets anders zeggen, dan dat ik my by het leezen van dezelve te binnen brscbt, eens van eenen Predikant in Duitfchland te hebben hooren veibaalen, die over den man predikende, die geen bruiloftskleed aanhadt, zynen toehooreren dien voorftelde als eenen bedelaar, met de kousfen op de hielen, zonder gespen op de fchoenen, eenen broek, waar uit zyn hembd hing, eenen gelapten rok vol gaten, voor bet overige voegde by 'er by ——— hong hem het hayr, ongekamd, over het aangezicht, en 'er hingen twee groote fpykers aan zynen neus, dien hy den geheelen dag noch niet gefnooten hadt. Dit heet eerst recht de zaak zoo duidelyk maaken, als of men ze voor zyne oogen zag. - - Rifum teneatis amici! S.  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. II: 5—3. 3 knechts gedaante van Christus, t*tg. 798: non rapuit,feu inftar rapine ufurpavit. " Hy heeft „het niet geroofd, of als een roof zich aangemaa„ tigd". Hy volgt Chemnitz, wiens volgende woorden hy aanhaalt: cum ftlitis a patre misfus est in carnem, ut in ea obedientiam pro nobis pr&staret, noluit prater vocationem ê# ante tempus rapere ufurpationem ei ostenfionem divince potenties in asfumta naiura, fed exinanivitfe. " Daar hy, als de Zoon, dóór den Va„derin het vleefch gezonden is, om in het zelve, „ voor ons, gehoorzaamheid te betoonen, heeft hy de „aanmaatigingen vertooning van eene Godlykemacht „in zyne aangenome natuur niet, tegen zyne roeping „en voor den tyd, willen rooven,maar hy heeft zich s, zeiven vernederd ". Steph. le Moyne in zyne FaE 4 fja  1% Verklaaring van den Brief %ia Soera p. ii^fq. en Alex. Morus in zyne notceaê. ffl. T. en Salomon van Til in zynen Commentarius ©ver Heideggers encbiridicn Hihlimm T. II. p. 6"ll, en Zürn in zyne Bibiiotbeca aniiquurio-exegetica p, 15. meenen, dat Paulus hier doelt op de Heiden|che Vergoding. Raphelius in zyne aanmerking op Xenophon zegt: quunquam Cbristo bomini lizuerit te-, qualem Je Deo prabere, noluit tarnen hac gloria uti,nequeputavit, eam cupide arripiendam , fed maluït ad \empus ea carere. " Hoewel het aan den Menfch. „ Christus geoorloofd was, zich Gode gelyk te ver, toonen, wilde hy deeze Eere evenwel met gebrui-, „ken; hy wilde dezelve, om zo te fpreeken, niet 3> driftig tot zich neemen, maar liever dezelve tot den. ,, behoorlyken tyd toe ontbeeren". RoëL in zynen Qpmmentarius in Epistolam ad Epbejios p. 499: Chris* lus, cum in plenüudine temporis in terris cpparerett fine roptu Deo cequalem fe gerere, divinamque majeflatem fuarn iliustrisjimo. modo patejacere potuisfet, Sed per nolmtariam xua maximum illud bonum effcere poter at, nee incurrabiie 11 illa.rn fupra omnes creatures cceteras. prozro.gativam ufuf*  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. II: -8. f$ ufurpavit, fed pro gaudio crucem fustinuerit. " Wan- „ lieer paulus zegtl èvjc d^rtttyfii» iyirxra ra ('tisci Urn 3,0/a (hy hieldchec niec voor eenen roof Gode gelyk „tezynj wil hy daar mede te kennen geeven, dac „ Christus de S-n^S-f»*»; (Godmenfch) zynde, naar „ zyne Menfchheid zulk een oneindig goed, van mee „ het allerheiligfte Woord in ééneperzoon verbonden „te zyn, bezittende,zich niet toegegeevenheeft ia die onbegrypelyke vreugde, welke in hem zei ven „dit groote goed konde uitwerken, noch dat hy dat „onuitfpreeklyke voorrecht boven alle de overige Schepzelen heeft gebruikt, maar in plaatze van „ vreugde het kruis verkoozen ". H. B. Starke verklaart het met den Schryver van de grondige Verklaaring van het Nieuwe Testament, M. Loring Moller dus: " tot de Godlyke heerlykheid en Eere „ te geraaken, en het recht van de heerfchappy o3, ver zyne Kerk volkomen te verkrygen, hielde 3i Christus niet voor zulk eene geringe zaak, waar 3t by hy zo aanftonds, gelyk een overwinnaar tot „ den roof, Hechts konde toegrypen, maar zyn hart ,, was anders gezind, en by fchikte 'er zich zeer „ gaarne en gewillig in, dat zulks zonder dendiep■„ ften ootmoed, moeite en arbeid niet zoude kun„ nen gefchieden % Dit is ook de verklaaring van Lamb. Bos, gelyk mede van Erasmus Schmidt, zy heeft aan H.D. Aleerti insgelyksbehaagd: hoewel hy naderhand aan de verklaaring van Joh. Conr. Kessler , Profesfor te Bremen, den voorrang ge'geeven hebbe, dié in een in 1702 over deeze plaats gehouden Twistfchrifc het dus uitlegt; Christus, cum ipfe Deus verus esfet, non tarnen putavit, tam pertinaciter hoe fibi retinendum esfe, ut Deo tzqualem majestatem in omnibus exer er et, quam pertinaciter retinere folentrem, qui illam multo cum periculo, et labore fuo ut bostes rapuerunt. " Christus , hoewel hy de waa„ re God zelf was, meende echter niet, dat hy even zo hardnekkig hec aan zich moest behouden, en ver„deedigen, om, in alles eene, Godegelykemajefteit £ 5 ♦> ui|  74 Verklaaring van den Brief „uit te ocfTenen, als die geenen gewoon zyn eene „zaaktehandhaavenen tebewaaren, die dezelve mee „ veel arbeid en gevaar, gelyk vyanden, geroofd heb. „ ben ". Ellys p. 206 &c.: non nefcebat, fibi licuisfe , qui in forma Dei er at, cum Deo cequalitatem vindicare, iS pro Deo fe gerere, fed jure Juo non est ufus,fed fuarn Dei cequalitatem nostri caufa exuit, naturamque asfumfit bumanam. " Hy wist wel, dat het hem, die ,, in de Godlyke gedaante was, vryftond, om zich de „ gelykheid met God toe te eigenen, en zich als God „ te gedraagen, maar hy heeft zyn recht niet gebruikt, „ maar om onzen wille zyne gelykheid met God afge„legd, en eene Menfchlyke natuur aangenomen". Elsner in zyne Obfervationes ad N. T. en in zynen Commentarius over deezen brief p. 503 &c. non raptendam fibi duxit cequalitatem cum Deo, fed fe exinani. vit, hy heeft de waarde en heerlykheid van eenen Middelaar niet voor eenen roof gehouden, vermits hy wist, dat voor uit moest gaan en uicgeftaan worden vernedering, arbeid en pyn van de diepfte gehoorzaamheid. Deeze uitlegging verdeedigt H Fer. dinand Stosch in de Breemfcbe Symbola literaria T. JI. p. 344 fqq. De Heer Schultens heeft in eene in 1743 te Leiden gehoudene disputatiehec dus verklaard: id, quod ultro fe offert, tanquam fuum capere fine ullo labore noluit, fed id promereri maluit. " Hy „wilde dat geene, hec welk zich hem vrywilligaan„bood, niet zonder eenige moeite als het zynenec„ men, maar het zelve liever verdienen ". Nu moeten wy onderzoeken, wat t« iïsa lira, Qe& heete. Dat het woord Ir» dikwerf als een adverbium (byvoeglyk woord)gebruikt wordt, leert Hendrik Stephanüs in zynen Tbefaurus Grac® Lingua. Dat dit ook hier gefchiedt, begrypt Caloviüs, en zegt te gelyk, dat ook Clüverius het zodaanig verftaan heeft. Zy vertaaien het daarom dus: esfe cequaliter Deo, idest, Deo cequaliterfe gerere. " Gode gelyk „ zyn, dat is, zich Code gelyk gedraagen". Dus legt ook Starke het uit in zyne nota feleftce ad N. T. Els*  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. II: 5—8. j$ Elsner brengt zulke (ƒ) plaatzen uit Homeros en Pausanias by, van welken de eerfte Ir» ©s«Zs zoo befchryft: csqualiter Diis acceperunt honorem. " Zy „ hebben gelyke Eere met de Goden ontfangen": de andere, Ir» rü rc/3n» t<»« csqualiter Deo colere et venerari aliquem; " iemand dienen en vereeren, als „een Gop". Ook Diogenes Laörtids/zé.IV.§. 18. betekent I--» fimiliter of csqualiter, gelyk of even als, Thomas Bennet brengt in zyn boven genoemd boek van de H Drieïenheid uit den Griekfchen Bybel zulke plaatzen by, waar in het woord \r» adverbialiter (als een byvoeglyk woord) gebruikt wordt. Men kan deeze plaatzen ook in de Bibliotheque Angloife T. til. p. 9. zien. Ia het Duitfch kan men het nietan. ders vertaaien, dan Gode gelyk zyn, als of de Apostel gefchreeven hadt: ra il>»t Ito ©e&. Deeze verklaaring behaagt my veel beter, dan de volgeiide. Lamb. Bos meent in zyn boek de ellipjïbus GrtBcis p. 120. dat \ heete, hec welk door evacuavit, exbauftit, exinanivit, zich ontledigen , vernederen vertaald wordt (£>) is reeds boven getoond, daar ik ook de hier mede overeenkomende Uitleggers heb aangehaald: by dewelken ik nog den Ridder Ellys p. 217 tjrV. en Elsner p. 505, als ook Beausobre voege. Zy dwaalen by gevolg, die met Gerhard Conf. Catbol. p. 481. Calvinus , Caloviüs, Zeltner, Langen en Wolf dit van de majefteit uitleggen , welke aan de Menfchheid van Christus is medegedeeld, en van welker (*_) geduurig en volledig gebruik hy zich tot aan den tyd van zyne verhooging onthouden heeft. Wat het verfchil der Godgeleerden van Tubingen en Gusfen over de xjityf» en *»»«■<» aangaat, zoo kan men uit Calovius aanmerking over deeze plaats zien, dat het een woor- (Ji) Heinsius vertaald het met Chrysostomus humiliavit fe, hy vernederde zich. Van dit irKirihartv iaat»* echser, als het gevolg van de kuÜtius maakt Paulus eerst in het volgende vers gewag. (*) De Heer Wachsmann heeft een byzonder boek over de vernedering (ctitSufJratng) van Christus 1753 uitgegeeven. Zyne bepaaling van dezelve is deeze: " de vernedering (ctltSuf crur.g) van Christus is de onthouding van het gebruik „ van veele zyner waarlyk Godlyke Eigenfchappe», of bet ., niet gebruiken van dezelven ". Hy legt de woorden Phil. II: 5, 6. ten gronde, welken hy op eene nieuwe wyze verklaart. Dit gefchrift wordt in H. D. Krafts Theolo* gifche Bibliotheek St. 97. p. 656 tot 670 gerecenfeerd, en te geiyk wederlegd. Maar ook in de wederlegging is niet alle», jn orde en gegtond.  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. II: 5—2. 77 woordentwist is: gelyk ook H. D. Walch in zyne historie der twisten in ce Lutherfcbe Kerk, in het eerfte deel p. 206 &c. en in het vierde p. 551 fifc. niet onduidelyk aantoont. Dat fwefl iWA»» hier de uiterlyke (0 gedaante van eenen knecht, en wel van eenen knecht vandelaagftefoort betekent, hebben wy ook reeds te vooren gezien. Christus trad naamlyk in den ftaat van eenen geringen knecht, niet dat hy eenen zekeren Heer gediend heeft en onderdaaniggeweesc is, maar dat hy zoo arm was, als de geringlte knecht, gelyk onze Apostel het 2 Cor. V1JI: 9 zelf verklaart, ook een gering aanzien hadt, en door de voornaamfte van zyn Volk veracht wierdt. Calixtus brengt hier tegen in, dat Christus immers door zyne jongeren zeer geëerd is geworden, en dat hy ook by zyn lyden zyne majefteit genoeg heeft laaten zien. Hy meent daarom, dat Christus Hechts in deezen zin een knecht geweest is, dat hy als een Menfch, gelyk andere Menfchen, God tot zvnen Heer gehad heeft. Maar wat het eerfte betreft, zoo fpreekt Padlus hier van niet: en het laatfte hadt byzynongeloovig Volk den nadruk niet, dat zy hem zouden geloofd hebben, maar zy voeren voort, met hem te verachten, eq lieten hem zelfs aan het kruisdooden. Vermits dit eene ftraf was, die men ook den Slaaven aandeedt, meent Bynjeus in den gekruiflen Christus cap. IV. §. 10. dat Christus niet hooger dan een Slaaf, geacht is geworden, vermits hy voor dertig Zilverlingen verkocht is, het welk de prys van eenen Slaaf was. Ja Beausobre heeft fioitpit hUc» vertaald door laforme a'un esclave, de gedaante van eenen Slaaf. Maar daar een Slaaf zynen Heer heeft, in wiens dienst hy ftaat, moeten wy bekennen , dat deeze overzetting valfch is. Clericus ver- (i) Libanius noemt ook in zynen 53ften brief van de Wolfsche Centurie p. 150 de uiterlyke gedaante, inzonderJheid de gedaante van het gezicht /*o^,.  Verklaaring van den Brief verklaart het ook verkeerd, wanneer hy meent, dat Christds alleenlyk daar door de gedaante van eenen kuecht heeft aangenomen, dat hy zich door de Jooden heeft laaten vervolgen, lasteren en kruisfen. De rechte verklaaring vinden wy by de oude Kerkleeraaren, die Süicerus T. II. p. 377 fq. aanhaalt^ Zoo verklaart het ook Ellys p. 180 en 219, hoewel hy eenige valfche gedachten daar mede vermengt, welke Wolf met recht weerlegt. Ellys verwerpt ook öp de laatfte bladzyde den wonderlyken inval van Grotius, die de woorden: fu^i* "Wa«» h ipii/tan a\s-f>»Va)» ymifittof , dus vertaalde: by is den knechten gelyk geworden, die niets in eigendom be. zitten, daar hy den eerjlen Menfch gelyk, dat is, ge* lykby, zonder zonde was. Ook Calovius en Clericus zien dit voor eene gedachte aan, die door ieder eenen zal verworpen worden, 'e» ó^s»»,»»™ utSgavvt ,yt,ifcuDi betekent: hy wierdt aan andere Menfchen gelyk, dat is, een waarachtig Menfch. Rom. VIII: 3 betekent ipdapa. ook niet alleen de uiterlyke gelykheid met het lighaam, maar een waarachtig Menfchlyk lighaam. Paulus vaart voort, en verwondert 'er zich over, dat Christus niet alleen een waarachtig Alenfch is geweest, maar dat by ookuiterlyk heeft laaten zien, dot hy in alle Hukken, aan andere Menfchen gelyk was, dewyl hy, gelyk zy, gegeeten, gedronken, gehongerd, gedorst en geflaapen heeft. Dus ver. klaaren ook Calixtus, Calovius, Bengel, Glas. sius, (p. 1016.) Beausobre, Raphelius, (in de aanmerking by Xenophon,) en Wolf het woord ex?/"». Het woord as heeft dus even die betekenis, welke i*o^t te vooren hadt, en wordt door my door het uiterlyk aanzien, en door Bengel iets onduidelyker de optocht, vertaald. Dit is ookdemee* ning van Fauricius in zyne aanmerking tot het tweede boek van Sextus Empiricus adverfus Matbemati- Sos §. 105. waar hy ook deeze beduiding van het noord « *  to Verklaaring van den Brief ■ huishouder getrouw moet gevonden worden, dat is, zyn Heer moet ondervinden, dat hy hem in alle ftukken.getrouw geweest is. Deeze plaatzen haalt ook Gatacher aan in eene aanmerking tot het negende boek §. 9. van den Keizer Antoninus , en fchryfc ook aan onze plaats deeze betekenis toe. Maar wanneer men zoo wel de beide plaatzen van den Keizer, als ook de andere, door hem aangehaalde, inziet, zal men vinden, dat overal iets aangetoond wordt, dat riet alleen waarlyk heeft plaats gevonden, maar ook door andere Menfchen is erkend geworden. Het yefchiedde bygevolg uit overyling , dat Elsner, Majus en Wolf hem hunne goedkeuring gaven. Dus heet ook op onze plaats lugt9-tU, by is bevonden geworden, gelyk Lutherus het vertaald heeft, dat is, andere Menlchen erkenden en zagen het, dat hy hun gelyk was, en zy konden aan zyne Menfchheid niet twyffelen. Maar in het Duitfch kan men myne overzetting behouden: by was in het uiterlyk aanzien gelyk een Menfch, vermits het uiterlyk aan* zien de kennis van andere Menfchen mede influit. • 'Er«!T!iWs», by heeft zich vernederd. ELLYsmerkt ■p. 226 met recht aan, dat dit des Apostels meening is: hy is niet Jlecbts een Menscb geworden, maar beejt zich nog meer vernederd, vermits hy zynen Vader gehoorzaam geweest is tot den dood van bet kruis. Ra» phelius vertaalt dit woord in zyne Aantekeningen uit Polybiüs: hy is gering gekleed geweest :en Wolp geeft hem zyne goedkeuring. Maar deeze betekenis heeft het woord t*hih°z* in de Heilige Schrift nergens. S vertaalt Rapheliüs in zyne Aan» tekeningen uit Herodotus , en Wolf met hem, door £t quidem usque ad mortem crucis. (En wel tot aan den dood van het kruis,) Lutherus vertaalt het beter door;'ö. Want de rede klimt: bywas niet alleen gehoorzaam, omdendood, maar zelfs om den kruisdood , uit te ftaan. Grotius verklaart deeze woorden ook yalfch, dat naamlyk Christus 23172e» vyanden gehoor. zaan  èan de Christenen te Hitippen, Hoofdfl. lt: $-*zh gfc* êaa?w ö gewest, en zyne Godlyke macflc niet tegen, hen gebruikt heeft, maar zic.i door hej heeft faa~ ten gevangen neemen en dooden* Den 9> 10, i r. Daar voor beeft Óod hem ook «ft uiterften verhoogd, en hem eenen niam gegeeven, dit alle naamen verre overtreft; dat naamlyk in den naark van Jezus alle kniën, zoo wel van ben, die ia dei be* mei, als ook van ben, die op de aarde en onder de aarde) zyn, zich buigen, en alle tongen bekennen zullen, dat Jezus Christus de Heere zy, ter eere Gods des Vadersx A.o vertaale ik door daar voor, dat is, tot beloonini daar van, naamlyk dat hy zynen Vader tot den doodt jaa tot den kruisdood toe, -gehoorzaam is geweest» God heeft de gehoorzaamheid van Christus en zyn geduldig lyden van den fmartlykften en fchandelyk* Hen dood daar door beloond, dat hy hem naar zyne menfehlyke natuur verhoogd heeft. Dat het woord*, je Si» hier eene belooning (premium) aantoont, erkent niet alleen Gatacher {adverf. posth. cap 07. p. 823.) en Clericus, maar ook Calixtus, Lange en Bengel. Exaltatioilla, fchryft Calixtus , Chris*, to bomini ob perfeftisfimum obediëntie & bumilitatisme* ritum debebatur. »' Die Verhooging kwam den Menfch „ Christus toe wegens hec volmaakfte rerdienst ,, van zyne gehoorzaamheid en nederigheid". Ook de gerechtigheid van God eifchce, zegt Lange dat hy naa de vernedering verhoogd wierdt", ea Bengel: exinanitionis premium justisjimum erat ts£k ultatio. " De rechtvaardigde prys van de vernedel „ ring was de verhooging". Zoo noemt ook Hoorn* beeck Toeol. pract. lib. V. cap. 9. p. jis. de verA hooging van Christus premium ex antlatarum pasfionum, " den prys voor het uitgeftaane lyden". WV hebben dus niet nodig, om deverhoogmg van Christus naar zyne menfehlyke natuur met GlAssius Cp t13j.) en Calovius voor een bloot gevolg van Christus vernedering te houden, xvtti^uTu dvrit vertaale ik door: God beeft hem ten uiterften verhoogd, Erasmus, Beza ea Calixtös» X. Deel. F £  £2 Verklaaring van den Brief in fummcm extulit fublimitatem, Zei/ine r: hy beeft hem op den boogjien trap van heerlykheid verhoogd. Moest niet Christus dit lyden, en (aaar na) in zyne heerlykheid ingaan? Zeide de Heer zelf Luk. XXlV: 26. by is ter rechterhand van God verhoogd geworden, zegt "Petrus, Handl. II: 33. byis na zyn lyden met heerlykheid en Eere gekroond. Heer, 11: 9. Ameliüs (dat is Zorns ,) verklaaring van ons negende en de beide volgende verzen verdient geene goedkeuring, Hy meent in den tweeden band van zyne uitlegging van bet N. Testament p. 434 8V. dat Paulus'hier doelt op de Vergoding van de Heidenen, en omichryft zyne woorden dus: Christus iï de waare leevenaige God, en niet gelyk aan de 'Menfchen, door de Heidenen in den rang der Goden opgenomen, maar hy is waarachtig ter rechterband van God geplaatst. Vermits de vergode Menfchen ook nieuwe naamen krygen, (by voorbeeld Romulus, die na zyr.e vergoding Quirinus heette,) heeft Jezus eenen veel beerlykeren naam ontfangen, naamlyk den naam Jehova, dien de jooden EENEN NAAM BOVEN ALLE NAA. MEN noemen. Benevens deezen naam heeft by ook een ryk verkreegen, hetwelk onder alle TONGEN, dat is onder alle Volkeren is uitgebreid. Hy beeft hem eenen naam gegeeven, die alle naamen verre overtreft. "e;b*jiV«t« verklaart Coccejus baarblyklyk valfch, zeggende: God heeft aan Christds uit zyne genade jegens de uitverkoorenen eenen naam ge-geeven. De verklaaring van Vitringa , welke Wolf aanhaalt, is insgelyksniet gegrond; deeze geloofde, dat Paulus hier den naam in hec oog hadt, die aan Christus, Openb. Joh. XIX:. 16. toegefchreeven wordt, dat hy de Koning der Koningen en de Heer der Heeren is. Hoe kan Paulus op deezen naam doelen, daar de openbaaring van Johannes ten zynen tyde noch niet gefchreeven was ? Even zo min kan het gevoelen van Elsner ons behaageo, die i%*elru.T» zo wel in zyne obfervationes, als in zynen Com■mentarius p. 531 '&c. vertaalt door: gralum ei facit, grattftcatus est ei; (hy heeft hem deezen naam met het  aan de Christenen te Êbilippèn. Hoofdft. II": £s&rh 'èf het aller toegenegenfte hare en met de tedérfte liefde gegeeven.) Calovius blyft te recht by de gewoone betekenis van hec Griekfche woord, en verklaart, het van Gods genade, volgens dewelke hy aan Christus naar zyne Menfchelyke natuur eenen naam gegeeven heeft, die boven alle naamen is. Door orep* den naam, die alle naamen ver overtreft, moet men niet den naam Jezus zeiven, gelyk Anéjreas Osiander meende, noch den naamjEHovAH, op welke meening Lange kwam, noch den naaui van den Zoon Gods, gelyk Beausobre geloofde, maar eenen grooten roem verftaan, die zyns gelyken niet heeft, eenen roem, die zich door de geheele wereld verfpreidc (f). Hy heeft eenen grooten naam, dat is, hy is een zeer beroemd Man: zoó fpreekt men ook in Duitfchland en Holland. Ook de Grieken en Latynen waren gewoon, zotefpreeken. Dit is ook de verklaaring van Camerarius , BezA, Calixtus en Clericus, gelyk ook van D» Fecht in zyn Twistfchrift,in 1709 over deeze plaate gehouden, Waar van men een kort uittrekzel vindc in de tc Hamburg in het zelfde jaar qitgekomene Nova littereria Germaniot aliorumqm Europee regnorunp p. iii-fq. wanneer Paulus voortvaart: alle kideëm zullen zich buigen in den naam van Jezus, legt Calo^ ■fcius dit onvolkomen uits wanneer hy het in zynè Biblia illustrata p. 769 en 770 dus verftaat: Christus zal, (f) Uit het volgende blykc evenwel, dat de Heer Hnuman dit van den roem moet verftaan hebben, dien ëéttisi Tus, als den Heer van alle Scbepfelan moet worden toegefchreeven. VVant in of op den roem van Jezus zyne knieën buigen, is wartaal, voor het overige moet ik 'er nog by», voegen , dat het geen hier van Jezus gezegd wordt, dat alle kniên zich in den naam van Jezus zullen buigen, en alle tongen bekennen, dat hy de Heer is, eerst ten geenen dage in vollen nadruk zal vervuld worden. Want, zo men dit niet aanneemt, kan men tegen de waarheid van deeze betpiginge eene tegenwerping maaken, die niet gemakiyk zat Itunnen weggetromea worden. S. F 2  24 Verklaaring van den Brief zal op alle plaatzen gepredikt voorden, en voor den Zoon van God voorden erkend en aangeroepen. Want dit doen immers noch de Duivelen, noch de verdoemde Zielen. Wy blyven te recht by het algemeen gevoelen , dat de Apostel fpreekt van Christus heerfchappy over de geheele wereld, die zelfs de verdoemde Geesten erkennen , en voor zyne macht vreezen moeten. Hy verklaart het zelf, wanneer hy voortvaart en zegt, dat alle, die in den hemelen op aarde en onder de aarde zyn, bekennen moeten, dat Jezus Christus hun Heer is. Daar de Geesten geene kniën hebben, blykt van zei ven, dat het buigen der kniën in eenen figuurlyken zin van hen gezegd wordt, en hunne erkentenis van hunne onderwerplykheid aantoont. Deeze manier van perfoonverbeêlding vinden wy ook Hebr. I: 6. a'le Engelen Gods zullen de kniën voor hem buigen. Want *?««■ xU. >s~» heet de knieën buigeneniemand te voet vallen. Ziet myne aanmerking by Handl. X: 25. Door die geenen, die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zyn, worden in het Oude Testament de Schepfelen van de Menfchen onderfcheiden verftaan, die in de lucht-hemel, op de aarde er in de zee zyn. Gen. IX: 2 geeft God aan de Menfchen de heerfchappy over alle dieren op de aarde, er. over alle vogelen onder den hemel, en over alle vvfchen in de zee. Deeze verdeeling leezen wy. ookDEDT. IV: 17, 18. en V: 8. Ezech. XXXVIII: 20. Ps. XCVI: 11 en CXLVI: 6. hoewel op deeze laatfte plaats door de inwooners des hemels ook de Engelen verftaan worden , hec welk ook Hande. XIV: 15 en IV: 24 gefchiedt. Ook by waereldiyke Schry veren vinden wy deeze verdeeling, By Plautüs iD zynen Amphitrion V: 1, 3. en in Terentids zyne Adelphi V: 3,4. ftaat: O coelum, 0 terra, 0 maria! By Virgilius XI1: 195. terram, mare, fidera juro. Dus zweert ook Ovi'dius Trist. II: 53. en due roemt hy Ook Epist.VUl. Heroidum v. 118. en Fast. IV: 93. den God Jupiter den God deshemels, der aarde en van de zee. Op  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. II: 9—ir. 85 Op onze plaats vindt deeze verdeeling geen plaats, naardien de Apostel van verftandige (a) Schepfelen fpreekt, die de hoogheid van Christds erkennen. Wy moeten daarom door die geenen, die in den hemel zyn, de Engelen verftaan, van welken ook Petrus 1 Brief III: 22 fchryft, dat zy aan Christds onderdaanig zyn: gelyk dan ook Eph. 1: 20 de hemel r« Ivw^oLutx. genoemd wordt; en door hen die op de aarde zyn, de Menfchen: en door ben, die onder de aarde zyn, de Duivelen. Even zoo leezen wy Openb.Joh. V: 13 dat alle Schepfelen Christus koven enpryzen ,die in den hemel, op de aarde en onder de aarde zyn, dat is, de Engelen, de Menfchen, en de verdoemde Geesten. Op deeze plaats worden die geepen ook mede opgenoemd, die op de zee zyn, naamlyk die Menfchen, die op Q>) zee in de Schepen zyn; en t« «» «Wi5 zyn de verftandige Schepfelen, die ten deele in den hemel, ten deele op de aarde, tendeele in de zee, naamlyk op de Schepen zyn. Dat door r«ïi« x«t«£.9«r(««s de Duivelen verftaan worden,*hebben alle Uitleggers van de oudfte en middelere tyden erkend , en ook byna allen van de laatere tyden: gelyk Calovius aantoont. Want dat Grotids door xaT«z3-o,livf de Dooden veritaat, gelyk ook Lampe Biblioth. Brem. T. Lp. 501 en Elsner p. 535, gelyk ook Beadsoere, is openbaar het looor byfter, daar de Apostel van zulken , die voor Christus hunne knieën kunnen buigen, en dus van leevendigen, fpreekt. Bovendien wordt ook het woord *.«- T*x- (a) Hier uit befluiten wy, dat Calixtus en Schomerus dwaaien, wanneer zygelooven, dat Paulus de onvernuftige Schepfelen mede infiuit. Zo is het ook niet waarfchynlyk, dat de Apostel, daar hy van die geenen fpreekt, die in den hemel zyn , buiten de Engelen ook het 003 op Enoch en Elias hebbe, wier b'ghaamen reeds in den hemel zyn, gelyk Elsner p. 534 ffc. gelooft. (2>) Dit iwi rSt 3-«^«V«-ij; wordt in het algemeen valscb vertaald; die in de zee zyn. Volgens welke overzetting men de visfehen daar door veritaat. F3  %Q Verklaaring van den Brief •rx%$-i'iet noch in de Heilige Schrift, noch door andere Schryveren van de Dooien gebruikt. ' Nu zal ïk nog eenige verklaaringen van onze plaats aannaaien, die niet wel uitgevallen zyn. LackeMAcher denkt hier in zyne obfervutiones Philologiccs P. VUL ƒ>. 136, 177 en i8r aan de HeidenfcheGoden, die in hëmelfche. aardfche en onderaardiche verdeeld worden, en geeft aan de woorden van den Apostel deezen zin: de macht en waardigheid van alle Heidenfche Goden is tegen de hoogheid en majefteit van Christus zoo gering, dat, wanneer zy leeven bezaten, zy hem in den diepjlen ootmoed de grootfle eere bewyzen zouden. Hy gelooft p. 136, dat hy de eerfte is, die deeze uitlegging heeft op de baan gebracht. Misfchien is hy ook de laatfte. De tweede ongelukkige Uitlegger is de Baron van Rosenrots, die door ben, die in den hemel zyn, de zielen van hethoogfte Paradys, en door hen, die onder de aarde zyn, de zielen, die in het benédenfle Paradys leeven, Verftaat. Hoe nemo, drukt Schötgênius zich uit, qui famm Theologianï amat, pote.-t approbare, " dit „ kan niemand góedkeuren, die eene gezondeGod9, geleerdheid bemint". De derde is een, my onbekend geleerde, die zich Physicophilüs noemt, en in het vierde ftuk van den in 1754 door den Heer Sup. Rathlef uitgegeevenen Godgeleerden §. 7 ts'c. door hen', die in den hemel zyn, benevens de Engelen ook de Bewoon eren der Planeeten, die boven ons zyn, en door'hen , die onc'er de aarde zyn, de Inwoonercn van de Planeeten, die onder ols zyn , veTlfaat. Hier by is nog kortlyk aan te merken, dat eenige Leeraaren van onze Kerk uit de woorden van Pauivs: dat in den naam van Jezus zich alle kniën huigen zuren, hebben opgemaakt, dat men, zoo dikwerf de naam Jezos genoemd wordt, zich buigen of deri hoed afneemen moer. Dit doet de Heer Fecht in het te vooren aangehaald Twistfchrifr, terwyl hy die'geenen yverig beftraft, die dit verzuimen: hy meent ook, dat dit eene beftendige gewoonte geweest  aan de Christenen te Philippen. Hoofdjï. tb 9—n. $7 vreest is van Hieronymus tyden af. De G-refor meerde Kerk doet dit niet, ea houdt het voor iets" Paapfch en bygeloovigs. Zekerlyk kan mZ h»c met verontschuldigen, dat men by het noemen vaQ den naam Jezus of de kniën buigt, of den hoed af" neemt, en dit evenwel met doet, wanneer de n**L Christus , of God de Vader, o? de ZomGoi^oi emdelyk de H. Geest genoemd wordt. Dannhauer verontfchuldigt het in zyne Hodof.pbia p. 397 m*tde Christelyke vryheid. Men leeze insgelykfm zy^ Hoiomona fpvitus Calvmiani de i31o en i) Een kort uittrekzel van deeze uitlegging vindt men in bet achtfte deel van de bydragen tot de Leipziger geleerde pjdmgen. p. 7 a.  aan de Christenen te Pbilippen. Hoofdjï. II: 12. £t> 3, ook de reize van Timotheus na Philippen, en „ zyne eigene reize daar heenen, in den zin heefj gehad"." Die is ook de meening van Elsner p. 569. Streeft (c) daar na, dat gy zalig moogt worden, x». iteyxgtirSi rij» txurat l/£o» x»\ r^pov. Grotius meent, dat is°t de gehoorzaamheid, en de vree. ze, dat men God mocht beledigen, betekent. Glassiu» p. 810. en Calovius meenen, dat de Apostel hier door de vreeze verftaat, waar door men beducht is» dat men door vleefchlyke zekerheid het geloof en de eeuwige zaligheid mocht verliezen. Fesseliu» ineent lib. IV. cap. 19, dat door beide woorden de diepfle ootmoed verftaan wordt : wien Wolf zyne goedkeuring geeft. Dit is ook de verklaaring van Camero en Bengel. Wy zyn knechten van God, fchryft deeze laatfte, maar knechten komt vreeze eri zidderen toe. De verkeerde uitleggingen van de oude Kerkleeraaren worden door Süicerus in zynen Tbefaurus T. II. p. 1541 fq. opgenoemd. Eenige yan dezelven verftaan ook daar door het beducht zyn, (c) Conficite vestram falutem, " werkt mede tot uwe zalig„ heid", heeft Beza het zelve onduidelyk vertaald. Beter ïieeft de Franfche Vertaaler van Mons het getroffen door ; aiez foi'i d1 operer vêtre falut. !' Draag zorge, om uwe zalig* heid uit te werken".  Verklaaring van den Brief zyn, dat men wederom mochte vallen, en niet za}ig worden. Dit is de meening van Theodoritus , die te gelyk de woorden van Paulus aanhaalt: wie ftaat, zie toe, dat hy niet valle. Zo verklaaren hec ook Photius en Oecumenius. Theophylactus heeft eene wonderlyke uitlegging, die dus luidt: non propter me ipfum, inquit Paulus, adborler vos, fed ut ea, qua adfalutem vesiram fpeStant ,faciatis cum TIMORE, eoque vebementi 6? intenfo,& cum TREMORE. Sine TIMOREnamque nihil boni perficitur wque in artis liberalibus, neque in mecbanicis. Quotnodo autem limor perficietur ? Si confideremus, quod Deus ubique fit prcefens, omnia audiens £f omnia vi. dens, non folum qua aguntur, verumetiam, qua cogiïantur. SERVITE enim , inquit, DOMINO IN TIMORE ET EXULTATE El IN TREMORE. Est enim exultatio cum tremore, quando bonum aliquis faciens idque cum tremore, confcientiam habet maxime liberam. " Niet om myns zei ven wille, zegt Pau- lus, vermaan ik u, maar op dat gy die dingen, welke tot uwe zaligheid dienen, doet met VREE«, ZE, en wel met eene hevige en inwendige vree. „ ze, en met BEEVEN. Zonder VREEZE im„ mers kan niets goeds uitgewerkt worden, noch in vrye konften noch in werktuiglyke. Maar hoe,, danig wordt deeze vreeze bewerkt P Wanneer wy overweegen, dat God overal tegenwoordig is, „ alles hoort en alles ziet, Diet alleen wac men doet, ., maar ook, wat men denkt. DIENT daarom, ! zegt hy, DEN HEERE MET VREEZE, EN EERT HEM MET BEEVEN. God eeren met , beeven nu is, wanneer iemand , terwyl hy iets \, goeds en dit wel met beeven doet, een ten uiter- ften vry en gerust geweeten heeft". Billyk is het ook, dat ik gewaage van de nieuwe uitlegging van den beroemden Heer ButtsTET, die hy in dein 1752 uitgegeevene Verhandeling over de vrybeid van den merfcblyken voil in de bekeering breedvoerig van § XVI tot '§ XXIV. p. 140 tot 157 voordraagt. Hy meent,  aan de Christenen te Philippen, Hoofdjl. II: 12. 03 meent, dat xxrtgydgtrSi niet de imperativus (genie, dende) maar de (a) indicativus (aantoonende wyze) is, en vertaalt ons vers dus: " daarom myne lief. >, ften, daar door, dat gy uwe zaligheid nog ge„ duurig met vreeze en met beeven en met allen si al- 00 Dit is ook de meening van Sam. Werenfels in zyne over onze plaats gefcbreevene verhandeling, die men vinden kan in zyne Sylloge disfertationum Theologiearum, de eerfte uitgaave van 1709. p. 459 tot 469. Hy heeft nogmeer zulke gedachten, die met die van den Heer Bottstet overeenkomen , by onze plaats. Vermits hy voor den indicativus (aantoonende wyze) aanzag, en met sr«sïre vs. i4verbondt, bemerkte hy niet, dat'er, wanneer tïrt doorfacitis " gy doet " vertaald wierdt, vs. 12. x»™£ydtypim moest ftaan, Wanneer hy ook p. 461 fchryft dat Paulus de Philippers niet heeft kunnen vermaanen ,' om Chiïstelyk te leeven, wyl zy dit reeds deeden: bedenkt hy niet, dat niets gewoonlyker is, dan iemand, die zynen plicht getrouw waarneemt, te vermaanen, dat hy hier in mooge voortvaaren. Quimonet, utfacias, quod jam facis ille monendo laudat, et hortatu comprsbat acta Jut. " £>ie n j, vermaant tot hetgeen gy reeds doet, pryst u door deeze „ vermaaning, en keurt door zyne aanfpooring uwe daaden ,, goed", zegt Óvidius Trist. V. 15. 45. En hoe zeer verdraait hy de woorden van Paulus, wanneer hy p. 462 zich uitdrukt, zeggende, dat, wanneer men des Apostels woorden in de gebiedende wyze verklaart, hy dan zegge: facite hoe non inodo olim, fed etiam mme: operamini non modo'tempore prceterito, fed etiam pratfenti. " Doet dit niet flechts eer„ tyds, maar ook nu: werk niet flechts in den voorleede,. ncn , maar ook in den tegen woord igen tyd ". Reeds Wolf heeft by het 12de, 13de en 14de vers de verhandeling van Werenfels grondig en duidelyk wederlcd. Zoo groot Werenfels in veele weetenfchappen was,"hadt hy zich evenwel niet op de uitlegkunde van de Heilige Schrift toegelegd: gelyk hy dan ook alle vyf plaatzen uit den Bybel welker verklaaring hy p. 443 tot 478 voordraagt, onrecht verklaard heeft (f). <;t) De t eezer zal wel doen, zo hy zich, by deeze iiitfpraafc herinnert , dat onze Heuman in bepordeelingen van dien aart mets minder dan onfeilbaar is. S.  9% Verklaaring van den Brief mooglyken vlyt en yver zoekt, zyt gy my nog altyd 3 zoo wel in myne tegenwoordigheid, als af„ weezigheid, getrouw en gehoorzaam geweest"; Hy meent, dat de Apostel zich zeiven in het \ol. gende vers tegenfpreekt, wanneer men het zelve niet zoo vertaalt. Waarom hy ook p. ijj dit laatfte vers met het zesde vers van het eerfte Hoofdftuk verbindt. Ik twyffel 'er aan, of deeze meening aan andere Uitleggeren wel zal behaagen. De fpreekwyze: i**t» », even deezen zin, heeft. In de eerfte plaats leezen wy des Apostels bevel aan de knechten: •."«•««„„sr, T()rf *t.fi«15 pird tpl^u 0 r.lfov, dat is, met de alleruiterfti zorgvuldigheid. Beausobre verklaart het ook niet veel anders: avec un projond refpeEb: " met diep onts> zag", en Beza: cum reverentia, " met eerbied". Deeze eerbied jegens de Heeren, deeze zorgvuldigheid, om alles naar het welbehaagen van de Heeren te doen, fluit by Christelyke knechten de liefde jegens hunne Heeren, mede in, en men kan ook hier vnYïfwrF^J&ï''' L Heroid™ * 12. res est SOLLICin plena IIMORIS AMOR. " De liefde „ is eene zaak vervuld met de zorgvuldigfte vree » ze" . De andfre P^ats 2 Cor. VII: inluidt dus: litus ermnert zich aan de gehoorzaamheid van u allen gelyk gy bem mrd «„ reêfuv bebt opgenomen. Zv zidderden immers niet voor hem, en hadden geene vreeze, dat hy ze mocht ftrafFen. Want vs 10 leezen wy, dat hy zich over hen verheugd, en aan hun goed gedrag vreugde gehad heeft. De Aoostel kan daarom hier niet anders willen zeggen, dan dat zy hem met de uiterfie zorgvuldigheid, om bem te be* boegen, en zyne liefde te behouden en te bevestigen, hadden opgenomen. Beausobre heeft het ook hier vertaald door: ave: un projond rejpeü, "met een diep « ontzag , Lange eerbiedig en kindslyk, gelyk ook ,,. ^ , Zelt- (6) De woorden piT „ vertaa!t nnk. ,„, jtEKFELs niet alleen op onze plaats ƒ £aai ooi2 Sa-VHI5. en EPH..VI: 5. ^midxld^U^^y^^ „ digheid en de grootfte voorzorge » j>. 403. zorSvu'-  9yiï> in {n-ïrtxtTt wilde veranderen, daar evenwel in alle oude handfchriften itqym ftaat, heeft Ma jus de jongere in een in 1724 tegen hem gehouden Twistfchrift §. XII. p. 23. fq. grondig geantwoord. De plaatzen, waar uit hy bewyst, dat in^yiït en wo«i» gelykluidende woorden zyn, heeft Camero ook by onze plaats bygebracht. Zoo moet men ook het woord , het welk volgens Hammonds getuigenis in het Alexandryn. fcbe MS. naa i »iey»> ftaat, voor een Glosfema hou. den. De woorden: v*'e ivStnias behooren tot« ,'>ff. yüf, en dus moet agter in^yiTt eene zinfnede ftaan: het welk ook in de meeste uitgaaven van het N. Testament  aan'de Christenen te Philippen. Hoofdft. II; 13 1 ƒ. 97 inent gevonden worde. Want ïi,t*-ü is hier niet dó M.*i* der Philippers, maar van God, gelvk Beza met recht ermnert, die hetdoorpro gratuüa'fua bene. volmtia, naar zynen genadigen wilvertaald heeft. Ook Grotius en Calovius erkennen , dac hier van de ,'vhxU vaD God gefprooken wórdt: zoo ooklHEODORiTDs en Theophylactus, wier woorden men in den Tbefaurus vanSüicerus T.I.p. leezen kan. + * p,if rïijvUU, is gezet in de plaats van Hé ivSoxia, uvrco, of xxra iaSoxica *5 SWaaraj dvrü gelyk Paulds zelf verklaart Eph. I: 9 en 5. I4£ h$' C^aar) doet alles zonder terzinen zonder iwyffelmoedigheid, op dat gy onjlraflyk en zonder hmcbelaary , en onberispelyke kinderen God < zvn moogt midden onder bet onbuigzaam en verkeerdgekaebt. Maar don alles (a) wat gy te doen fchuldig zyt, en wat ,k u bevoolen hebbe, x„f)t (è) Ww>, zon? der morren, solfer ï^esz^, gewillig en Van harten, gelyk ookx»r« h^c-ftS*, zonder twyfelmoedi^ heid, twyffelt niet aan Gods byftand, laat uw geloof üw vertrouwen op God niet wankelen. Door yïyJ yrfuvS, het >norren, verftaanook Calovius en Wors het ongeduld (c) in allerlei nooden: tot dewelken inzonderheid de vervolgingen van dien tyd behoorden. In deezen zin koornt het woord yoyyv^ ook Hand. VI: 1. en 1 Pet. IV: 9. voor, en het woord y*yy.. t» Dit maar, ti, heeft de oude Latynfche Vertaaler iti zyn exemplaar gehad. > y ■ j£? ,In ƒ laaf.ze va" wyv^A ftaat in eenige weinige MSi. öZyr,t, het welk( van een Affchryver komt, die de plaats iTim. II: 8. x«/>!« xai^mxoyiTfnZ, ineen verfch geheugen heeft gehad. Dat deeze plaats tot dit valfch fchry. ven gelegenheid heeft gegeeven, erkennen ook Mitx ea Bengel. (O Grotius en Lange verftaan het ook niet anders wanneer zy het vertaaien door: met Gods voorzienigheid en reet.' ring niet ts vreeden zyn, * * X. Deel. Q  98 Verklaaring van den Brief #.»Matth. XX: ii. en i Cor. X: to. waarPAtXLüS zegt: murmereert niet, gelyk eenige Israëliten in de moeftyne murmereerden. Dit hun morren immers beftondt nergens andersin, dan dat zy altyd ongeduldig waren, en over alles klaagden; wat God aan hun deedt. Men zie Exod. XVI: 2. en Num. XIV: 2. ook in den brief van Judas vs. 16. moet men door •ycyyvrdt en ptp^t ftoifcvs zulke lieden verftaan, die tegen God morren, en zich over hem beklaagen : gelyk Lange en Calovius dit ook zoo verklaaren. Wy kunnen daarom aan Calixtus en Hemmingius onze goedkeuring niet geeven, die door heimlyke vyandfchap, en door ^«^y^ou;, openbaare, uit hoogmoed ontfpringende, vyandfchap en twist verftaan. Dat men door huXcyto-ptvtdetwyffelmoedigheid, dat h, het gebrek aan vertrouwen op God, moet verftaan , erkennen ook met Luther , Eengel en Wolf , gelyk ook de oude Latynfche Overzetter, die het door bcefitationes vertolkt. In deezen zin vinden wy dit woord ook iTim. II: 8. alwaar de Apostel gebiedt zoo te bidden, dat men geen toorn tegen de naasten in zyn hart hebbe, en geen twyffel aan de verhooring door God. Dus leggen ook Chrysostomus , Theodoritus en Theophylactus deeze plaats uit in Suicerus Tbefaurus. T. I. p. 879. weshalven Erasmus, Beza en Lange dwaalen, wanneer zy op onze plaats Siccs«yirfuls vertaaien door disceptationes, twisten, en waar door Calovius inzonderheid zulke twisten verlïaat, waar door de eenigheid geftoord wordt, en Grotius al het twisten en ftryden over zaaken, die de Godzaligheid niet bevorderen. Eer ik verder voortvaare, moet ik de verkeerde afdeeling der verzen, enwel eene dubbelde verkeerde afdeeling, aantoonen. Want voor eerst moet het 14de en 15de vers, het welk ook Lance heeft opgemerkt, flechts één vers zyn, en agter oia.x«yi»V«*«« zyn gelykluidende woorden: en heeten onftraflyk en onberisplyk. De Philippers worden niet in zulk eenen zin zodaanig genoemd, als of zy ook in Gods oogen geheel rein van zonden waren, maar wyl andere Menfchen aan hunnen leevenswandel niets te berispen vonden, en uit hun gedrag erkennen, dat zy waare Christenen waren.. Indeezen zin koomt«Veie"r''ytnï in het geheele N. Teftament deezen zin heeft, is by Matth. XXIII:36. en XXIV: 29. als ook by Loc. XVI: 8. door my aangetoond. De fpreekwyze, iymt» e-xcM» komt ook Hand. II: 40. voor: by welke plaats ik dezelve reeds verklaard heb. Dé geheele fpreekwyZe echter: ys»E« o-xoxU x»i htifariftf'Ki heeft de Apostel zonder twyffel uit Deot. XXXii: Ga f;  100 Verklaaring van den Brief 5. genomen. Het woord Sit^pxfifthc5 het ik dvHand , XX: 30. verklaard. vers 16. Scbynt onder zulke Menfchen in de wereld als lichten, daar door, dat gy vast houdt aan de leere der leevens: het welk_ my op den dag van Christus ten roem zal verflrekken, dat ik niet tevergeeffcb geloopen, noch te vergeejfcb gearbeid hebbe. 'e> ïn i door fustinera, hoe est, in vtrtice tenere, "vast houden, dat is, in de hoogte „ houden", indeomfchryving, inestofuflinere, gelyk, lichten, die hoog ftaan, op dat zy alles helder kun-  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. II: irj. ioï konnen maaken: of gelyk Coccejus hetuitlegt, "ge. „ lyk een krygsvaandel op eenen langen Itok rus,, tende" (jnjlar perticos vexillum fujtinentis) Beza vertolkt het door femonen vittz prcetendere "de leere des leevens voorhouden". Hy gelooft, gelyk ook Calixtds dat Paulus hier doelt op denEgyptifchen Zeetooren, Pbarum, ubi accenfce faces nargenlibits in allo quafi porlum pr&tenaebant, in quem appellerent, „ Pharus, waar de aangcftookene lichten aan de „ vaarenden in de hoogte als het waare de haven voorhielden, waar na zy moeiten ftevenen", en dat hy zegt, eos qwifi faces mundo proelucere, "datzy „ als lichten voor de waereld moesten fchynen". Grotius legt het zoo uit: ficut illa lumina coelestia , itaet vos attollitis lumen: "gelyk de hemelfche Jich,, ten, zoo draagt ook gy het licht". Deeze verklaaring keurt Calovius ook goed. Erasmus Schmidt zet het over door: fermonemvitteexbibentis, fcilicetaliis, "de leere des leevens voorhoudende, naamlyk „ aan anderen". Wy zien, dat deeze Uitleggers allen eene, by de Heidenfche Grieken gebruiklyke, de eene deeze, de ander eene andere, betekenis van dit woord voor oogen gehad, en volgens het zelve £*iKu, verklaard hebben. Zy zyn echter allen zoo ongelukkig geweest, als die geenen, die het woord tiwfo» Marc. XIV: 41. uit even dezelfde Schryveren verklaarden : gelyk ik in myne aanmerking by die plaats getoond heb. Ons i*%x*A wordt naamlyk in de plaats van ««Wan» gezet, het welk ook retinere, 'vasthouden" in het N. Teffoment beduidt. Gelyk nu onze Apostel 1 Cor. XI: 2. zegt: t<« ««.(xlUus «r^stï, houdt myne leere vast; gebiedt hy ook in onze plaats ia-(£d» tm *éyo> t?? goiif, houdt de leere des leevens vast. Even zoo zegt hy 1 Thess, V: 21. Ti «f***.»" > houdt bet goede vast. Ook Hesychius verklaart ons eiw$x»trif door *f»t»S'T*t. De zin van den Apostel is dus deeze: houdt het door my gepredikte moord Gods vast, en laat het door niemand van u neemen. Aiya r»s £«$5, heet de leere des leevens. dat is, G 3  pa Verklaaring van den Brief de leere, die den rechten weg ten eeuwigen leeven aantoontl In deezen zin fprak'ook Petros Joh. VI: £8. tot Christus : gy bebt woorden des eeuwigen leevens. Men móét dus door >«V«» ^««geenszins Christus zeiven verftaan, het welk Gerdes in zyne te Groningen in 174P, over eenige plaatzen van onzen brief gchoudene disputatie cap. IL §. 4. gelyk ook in Mifiellanea G>oningana T. HL p. 314. beweert. 'e<« navxipct Iftci In r,fJftc xpejw»heeftLuther nier ook vertaald door op den dag. Beza vertolkt het ook in die, en meent, dat In hier ftaat in de plaats van s'*. Maar Erasmus zet het over door in dien lot cp dendag. gelyk ook de HollandfchéOverzetter en ^e Franfche van Mons, als mede Bengel. Wanneer by'*xé)i*i*« het volgende verbum "werkwoord'' i,n den toekomenden tyd genomen wordt, erü, "het zal zyn", dan is het recht vertaald door: bet zal wiy' tot roem verjii ekken op den dag van Christus. Neemt echter het werkwoord in den tegenwoorcngen tydeit, "het is", dan is dit de rechte overzetting: bet verftrekt my (thans) tot roem op den dag van Christus, dat is, de roem, dien ik bezit, dat myr negeestlyke arbeid aan U niet te vergeeffch geweest is, is een roem, die in het toekomende, wanneer de groote oordeels-dag verfchynen zal, my by Christus aangenaam zal maaken; dewyl ik my dan in waarheid op U zal kunnen beroemen. Men mooge verkiezen, welke vertaaling men wil, zoogefchiedt het niet zonder grondt, fchoon men niet naanwkeurit; kan bepaalen, welke van beiden den zin van den Apostel recht uitdrukke. r De  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. II: 17, 18.103 Dc woorden: ik beb niet te vergeeffch geloopen, verklaart PaulusaanHonds door: ik heb niet te ver geef fob gearbeid: hy doelt rnet deeze fpreekwyze, gelyk in het volgende Hoofdftuk vs. 14 en i Cor. IX: 24 en 26. op de Griekfche loop fpeelen. vers. 17, 18. Ja wanneer ik ook over bet offer en Over den heiligen dienst aan uw geloof zelf opgeofferd wierdt, verbeug ik my evenwel, en verheug my met u allen. Even zoo verheugt gy u ook, en verheugt u te gelyk met my. Paulus hadt in het voorige vers zyne blydfchap betuigd, die hy ontwaar wierdt, wanneer hy aan den roem dacht, waar mede hy aan,den jongden dag zich voor Christus zoude kunnen'beroemen, dat hy te Philippen niet te vergeeffch gepredikt maar eene groote menigte Menfchen tot geloovigen aan Christus gemaakt hadt. Wantop deeze genade van God, op deezen ryken geestelyken zegen konde hy zich niet beroemen , zonder de grootfte vreugde hier over ontwaar te worden. Deeze vreugde, zegt hy nu, zal ik ook hebben, wanneer ik om Christds wil zal moeten derven : ik zal ook dan, wanneer ik den dood zal te gcmoet gaan, en, vermits ik u uit het ryk der duiiternis inhetryk van Christus gebracht heb, zal gedood worden, my hartelyk verheugen. Hy zegt dit op eeneonei. genlyke wyze, en noemt zich niet flechts een offer, het v/elk de Heidenen aan hunne Goden als een vaagoffer en verzoen-offer (hoftiam piacu'.arem, xdï^» en iCor. IV: 13.) zouden brengen: maar hy noemt ook de Christenen een offer, hec welk hy Gode brengt als een Priester van Christus, Omtrent zich zeiven zegt hy ook 2 Tim. IV': 6. ik zie reeds, dat ik wel ras een offer zal worden. En den Christenen, die hy tot Christenen gemaakt hadt, gebiedt hy ook Rom. XII: l. dat zy zich Gode als een hem welbghaaglyk offer zouden opdraagen: en kap. XV; 16. zegt hy, dot hy een Prielf.er van Christus is, die de bekeerde Heidenen tot een God? aangenaam offer ma-kte. Zoo legt ook Erasmus met Theophylactus onG 4 ze  104 Verklaaring van den Brief ze plaatsuit, gelyk ook Zegerus, Clericus, Deyling, obs.facr. T. II. cap. 46. §. X. en Schelhorn jn den zevenden Tonms van den Bibliotbeca Bremenf. p.So.over bet offer, drukt de Apostel zich uit, vermits ik u naamlyk Gode ten Offer brenge, en over den Heiligen Dienst aan uw geloof, xurovsyU tü( a-is-s»^, het welk de genitivus objeclti is. Hier door wordt da Heilige Dienst verftaan, die Paulus Gode daar door gedaan hadt, dat hy de Philippers tot het gqloof aan Christus hadt gebracht. Het woord a« h e'» *»fia 'Uraü, ik boop in den Heere Jezus. Het woordje^ konde ik weglaaten, vermits dit vers mee het vóórgaande in geen verband ftaat. In den eer/len brief aan de Corintbers cap. XVI: 7. zegt hy : ik hoope* eenigen tyd by u te blyven, wanneer de Heere bet ge•fcbieden laat. Maar daar fpreekt hy van iets, hec welk hy niet zeker hoopte, In onze plaats echter heeft hy eene zekere hoope, gelyk hy vs. 23 en 24. te erkennen geeft. Zyne meening is daarom deeze: ik hoope dat, de Heere bet zal laaten ge fcbieden, dat ik Timotheus ras tot u zende. Dus verklaard Erasmus het ook in zyneomfchryving: fpero ,Jcre favente Jefu', ut vos brevi per Timoibium invijam. Wolf heeft 'er deezen zin ook aan gegeeven. Timotheus zoude Paulus door de naricht van hunnen toeftand verkwikken. Zoo heb ik het met Lutherus overgezet ut bonoanimofirn , "opdatikgoeds j, moeds zy, gelyk Beza en de oude Latynfche Ozetter het vertaaien, drukt den zin niet genoeg uit. Erasmus heeft het beter vertolkt: ut lat!0firn animo i op dat ik blymoedig zy ", en in de omfchry ving, ut gaudeam, "op dat ik my verheuge". De zaak zelve leeft, dat fityi>£iïf hier deezen zin heeft. Maar wanneer hy zegt: op dat ik ook door de goede naricht mcoge verkwikt, worden, moet men daar by verftaan, gelykgy Timotheus door uw Cbristelyk lee-> ven verheugen en verkwikken zult, wanneer bytotu zal komen. Want in het volgende vers zegt hy, dat rdemand zub zoo zeer om ben bekommerde, als Timotheus, Paulus naamlyk twyffelde niet, of Timo« theus zoude hen in eenen gewenfehten geestlyken toeftand aantreffen. Of men door de naricht, die hy van Timotheus begeert, eene tnondlinge, of ccne  aan deCbristenente Philippen.Eoofdfl.ll: 19—21.107 eene fchriftlyke, door brieven, verftaan moet, hou. den wy met Lange voor onzeker. Ik heb niemand, die zoo eensgezind met my is, vaart onze Apostel voort. Ook de oude Latynfche Overzetter heeft het vertaald door: tam unanimem: hef welk Erasmus te onrecht berispt. Het woord ixotyuX°t vinden wy ook in den Griekfchen Bybel Ps. LV: 13. en gedeeld, <«s »?) tplxa. Deut. XIU. (5. Jn de, aan Ignatius toegefchreevene brieven vinden wy «fti^ox»», maar in het onzydig gedacht* In den brief aan de Christenen te Smirna §. 10: 'A»T'^v%t iptüv i« «rviS^e» ftsu > onze zielen zyn eeni%. In dien aan Polycarpus §. 2: x*rd iru\Ta a-co ArAj^J* *yw, ik ben met u in alle fiukken eensgezind, het welk 6. herhaald wordt. In dien aan de Ephezers. §. 21: 'A'ti'-J/ua;'-» ipat iya, unanimus vobisrum ego fum, gelyk de Overzetting in de uitgaave van Oxfort 1709 luidt. In deezen zin noemt ook Virgiltus^tz. IV: 8. unanimes forores. "eensgezinde Zusters", en Catullus Epigr. IX: 4. fratres unanimes , "eensgezin,, de Broeders ". Die zich zoo oprechtlyk om u bekommert, ,fineere, tante fide, heefc Grotius het vertaald, die dit Woord ook 2 b. der Maccab. XIV: 8. in deezen zin heeft gevonden: waar in ook Raphelius het zelve by Polybiüs heeft aangetroffen. Want zy allen zien (even zeer) op hun eigen nut, maar niet (alleen) op de eere van Jezus Christus. '■Oi nws;, zegt hy, dat is, allen, van dewelken ik thans fpreek. En hy fprak van de Leeraaren der Kerke, de mede Leeraaren van Timotheus. Beza vertaalt het ook in zyne aanmerking: door reüauii „ alle de anderen". Paulus doelt hier echter op die Leeraaren, die hy te Philippen by zich gehad hadt: weshalven in de vs. 25. genoemde EpaphrodiTus hier niet mede onder besreepen is. Wie zoude geloofd hebben, dat de Kerk reeds ten tyde van Paulus zulke Leeraaren gehad hadt, die niet geheel alleen op de eere van Christus gezien, maar in hun ambt ook, en dat wel niet weinig, hunne ei- ge-  108 Verklaaring van den Erief gene eere en hun eigen nut gezocht hebben ? kunnen wy 'er ons nu wel over verwonderen dat men in onze tyden zoo weinig Timotheussen vindt? Dit is ook Bengels overdenking by deeze plaats. Eenige meenen, dat Paulus hier door «-«^s niet alJen en een iegelyk veritaat, maar flechts de meeften: jn welken zin dit woord in het N. Teftamentdikwerf voorkomt. Zoo legt ook Camerarius onze (a) plaats uit, en Glassius (p. 1900.) Grotius, Brusios , Calixtus, als ook Gatacher in zyne aanmerkingen uy ae werken van den Keizer Antoninus, p, 22. Maar deeze hebben niet opgemerkt, dat hier niet 5r«'»rs5 ftaat, maar « «•«'»«{, die allen, van dewelken ik fpreeke. . De woorden: want zy zien alleen op hun eigen nut, maar met op de eere van Christus , heb ik, op dat de leezers myne vertaaling niet verkeerd mochten verftaan, in eene dubbelde purenthejis moeten verklaaren. Dat men dikwerf niet voor niet alleen leest, is iets bekends, en wy hebben daar van in het vierde vers van ons Hoofdltuk een duidelyk voorbeeld gehad : een ieder zoeke niet zyn eigen, maar ook des anderen best: waar maar ook aantoont, dat niet voorniet alleen gezet is. Daar Timotheus ook niet het minfte, by de prediking van de leere van het Evangelie, naar het voorbeeld van Paulus, op zyn eigen nut zag, konde Paulus in tegendeel van andere Leeraaren zeggen, dat zy te gelyk en even zeer hun eigen nut zochten. Hy hadt zich ook dus kunnen uitdrukken: zy zien niet zoo zeer op ce eere van Christus als op hunne eigene eere, en op hun eigen nut. Maar nu leezen wy Joh. VI: 27. niet'mée plaats van niet zoo zeer, waar de Heer zegt: tracht niet (dat is, niet zoo zeer) na de lighaamelyk?-, als na de geestelykefpyte: zoo als deeze plaats ook door Glassius p.996. uit- («) Flaciüs befchouwde deeze woorden buiten den zaamenhang, toen hy in zyne Clavis P. l.p. 803. zeide, dat Paulus hier te kennen gaf, dat de Godlooze Menfchen flechts hun eigen nut,, en niet de eere van Christus zoe> ken.  aan de Christenen te Philippen. Hoofdji. 11:22—24.109 uitgelegd wordt. Onze Apostel hadt reeds boven, Cap. I: 15, \6. van zulke Leeraaren van zynen tyd gewag gemaakt, die wel de Godlyke leere aan hunne Toehoorderen voordroegen , maar die fe gelyk hun eigen voordeel en hunne eigen eere zochten. •vers. 22, 23, 24. Maar u zyn reeds proeven Ie. kend, hoedaanig hy my, gelyk een Kind zynen Vader, dienst gedaan, en myn mede-dienaar aan de Evangeli. fche leere geweest is. Deeze nu hoope ik zonder verzuim tot u te zenden, zoo draa ik weete, boe het met my zal afloopen. Ik geloof echter in vast vertrouwen op den Heere, dat ik ook zelf wel draa (tot u) komenzal. rWo-xen heeft de oude Latynfche Overzetter vertaald door cognofcite," weet dat etc". Lutherus heeft hem niet gevolgd, maar het overgezet door gy weet. Dit doen ook Erasmds en Beza. De Apostel fpreekt hier de Philippers aan, die reeds wisten, hoe getrouw Timotheus hem altyd geweest was. Gy weet' zegt hy, ri.1 Soxipif dvtcv. De oude Latynfche Vertaaler zet het over door experimentum, gelyk ook Beza. Grotius door documentum, de Franfche Vertaaler van Mons door l' epreuve, de proef. Ik konde het ook 2C0R. XIII: 3. door de proef vertolken. In onze plaats heb ik het gedaan door: u zyn reeds proeven bekend, dewyl lm pi hier niet ééne proef, maar veele proeven beduidt, waar uit Paulds de getrouwheid van Timotheus erkend hadt. Hy heeft my gediend, gelyk een Kind zynen Vader. De Apostel doelt hier mede op de jeugd van Timotheus, het welk hy ook2Tim. I: t. doet, daar by hem zynen lieven Z"on, en 1 Tim. I: 2. daar by hem zynen Z.oon in het geloof noemt. Wanneer hy zegt, dat Timotheus hem aan bet Evangelie, of aan de E. vangelifche leere gediend heeft,' in ri ivetyy;Mot , ÏS in in de plaats van h gezet: het welk zoo als reeds meermaalen heb aangemerkt zeer gewoonlyk is. De Griekfche woorden: jiiwi» tn to fvavAiAt», heeft de oude Latynfche Vertaaler van woord tot woord vertaald door: feut pa- tri  Verklaaring van den Brief trifJius, mecum fervivit in Euangelio, Ldther heeft hem gevolgd: "gelyk een Kind zynen Vader, heeft „ hy met my gediend aan het Evangelie". Het eerste is geen Latyn : het laaifte geen Duitfch. Misfchien is het r ok geen goed Griekfch. Men ziet ligtlyk, dat de Apostel zich naar zyne gewoonte, kort uitdrukt, en het woord èWsé«v, het welk 'er tweemaalen ftaan moest, flechts éénmaal gezet heeft* De Duitfche en duidelyke vertaaling is dus deeze: by heeft, my, gelyk een Kind zynen Vader, dienst ge. daan, (of altyd gewillig gediend,) en is (ook) aan de Evangelifcbe leere myn mededienaar geweest, of heeft met my God gediend (a) door vlytige voortplanting van den ChristelykeD Godsdienst. ' Ik- heb hier in Luther tot voorganger, die i Cór. XIV: 6: de woorden: ego ad te misfus fum dnms, dus vertaald ,, ik ben tot u gezonden , een harde boode: en dus het woord misfus wegens de duidlykheid tweemaal zet. t« *tp\ ,'ft) heeft de oude Latynfche Vertaalerovergezet door: ut videro, qurz circa mefunt, "als ik zal „ gezien hebben, het geen om my is", Erasmds: ubi videro meo negotia, "als ik myne omftandigheden „ zal nagezien hebben " , Beza : fimul atque videro rerum mearum Jiatum, "zoo draa ik den ftaat van myne zaaken zal gezien hebben", Lütherds : wanneer ik vernoomen heb, hoe bet met my ftaat Heinsiüs: ubi mea circumfpexero, "ik myne zaaken „ zal hebben overgezien ". Paulus geloofde met zekerheid, dat hy binnen kort zelf na Philippen zou^ de komen. Hy wilde daarom Timotheus niet eerder daar heenen zenden, totdat zyne verlosfing uit de ge, vangenfehap beflooten was. Hy wilde dus voor af verneemen, hoe het met zyne zaak zoude afloopeti* ra *sp) /pi moet men bygevolg dus vertaaien: quee in mea caufa eventura funt, '5wat ten mynen opzichte „ zal voorvallen". Ik geloof in vast vertrouwen, Met recht hebben Erasmus en de oude Latynfche Vertaaler dit (a) Deo heeft ook Beza in zyne vertaaling ingerukt*  mn de Christenen te Philippen. HoofdJÏ.Uns—zi. tit dit vertolkt door confido, gelyk ook Beza. In even denzelfden zin zeide de Aposcel te vooren Cap. i:6". en vs- 25. En gelyk hy 'er hier by voegt, ft k,,/., fchryft hy ook 2 Thess. UI4 en Gal. V: 10. *ét«S-« K»f.'?. Dus dwaalen Beza en Grotius, wanneer zy ontkennen, dat té™** nier eene zekere hoope aantoont. vers. 25 , 25, 27. Afsar # „oor „0^v geacbt* cm mynen broeder, mede arbeider en mede firyder, Epa phroditus, uwen gezant (aan my) en overbrenger van tiet geen tot mynen nooddruft dient, tot u(terw)te zenden. Want hy verlangde na u allen met zeer groo. ten angst, vermits gy vernomen hadt, dat hy ziek se. weest is. En by is ook dood ziekgeweest: maar God beeft bem barmhartigheid beweezen , echter niet alleen aan tem, maar ook aan my op dat ik niet de eene treurigheid, over de andere hebben mocht. Omtrent deezen Epaphroditus heeft Joh. Andreas Siep in 1741 een by-' zonder, zeergeleerd gefchrift laaten drukken in het wek alles, wat van hem, waar of vallen, eraens brac°ht W°rdt' iD 66116 g°ede °rde WOrdt b^ge* Anderen, die den naam Epaphroditus gevoerd hebben, telt FabricüsoP iQ zyneBibliotbeca Gmca. lt^na^l>hI-p- als °ok Petrus Horreus in zyne Mifcellanea critica lib. I. f' 43- gelyk ook Carel pADBüz in zyn boek deteftimonio Jofepbi de Jefu Chris. P' 1 ■■ §' 9' X-°- Maar J°H- ^ch. Hn. meccids in zyne in 1712 uttgegeeven gefchrift de minis. tns ctefarum gentihum Christianis. p. 10. fa. heeft deeze dwaaling grondig wederlegd, en getoond , dat deeze Epaphroditus nooit van des Keizers hof gekomen is, en dusonmooglyk die, door Paulus rond- fom  112 Vertil baring van den Brief fom 'gezorlden Epaphroditus zyn kan , van welken menook weet, dat hy een Evangelist geweest is. Siwyo;, een mede arbeider in de voortplanting van den Christelyken Godsdienst, wordt ook Timotheus Rom, XVI: 21 en 1 Thess. III: 3. door onzen Apostel genoemd, en RoM. XVJ. 3. noemt hy Aquilas ook zoo, gelyk vs. o. Urbanus, en in den brief aan Philemon vs. 24. Lucas , Demas en Aristarchus. 2t/s7*T(»TU5 pev, myne medeflrydér. Deezen naam geeft IIerodiands lib. IV. cap. 7. n. 11. en lib. VI. cap. 8. n. 12. aan de SoldaateD. Maar wanneer op onze plaats Epaphroditus , en in den brief aan Philemon vs. 2. een andere Kerkleeraar, naamlyk Ar. chippus , een medeflrydér van Padlus genoemd wordt, veritaat men daar door eenen geestelyken Krygsman, die voor de eere van Christus dapperftrydt, en bereid is, om ook zyn bloed voor hem te vergieten. Commilitonem fuum vocans, zege Hemmingius by onze plaats, p. 47r. jignificat, quod forti et invitlo ani. mo militdveritfecum pro Christi regno dilatando, idque contr.a Pfeudo Apostolos et mundirabiemEunngeliumper' fequentes. " Wanneer hy hem zynen MEDESTRV„ DER noemt, toont hy daar medeaan,.dathymet een vast en onwrikbaar gemoed met hem geltree„ den hadt voor de uitbreiding van het ryk van „ Christus, en wel tegen de valfche Apostelen en „ de woede der wereld, die het Evangelie vervolg„ den". Onze Epaphroditus wordt hier ook aal^xi? genoemd, 'r/ttüt dn-iroAes hebben Lutherus, Erasmus en de oude Latynfche Vertaaler door uwen Apostel vertaald, dat is, die in myne plaatze hec ApostelAmpt byu waarneemt: gelyk Castalio het verklaart. Dit is ook het gevoelen van Calovius,en Elsner p» 707. Doch , wanDeer men de naastvolgende woorden te gelyk befchouwt, blykt, dat dris-oxn^ajhier een (a) BaRonius, Grotius, Cave en eenige anderen, ge- loo-  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft Ah 25-tï$ een Afgezant heette, in welken zin dit woörd o->k door waereldlyke Schry veren pleegt gebezigd te worden. In die betekenis wordt het ook in den Griekfehen Bybel iKon. XIV: 6. gebruikt, daar de PropheetAHiAtotden, door den Koning tot hem gezonden perfoon zegt: '«(*' hfit .'W„*,f „fa tk ben tot u (door God) gezonden, een bar de boode', gelyk Ldther het vertaald heeft. Dit is ook de meening van Paulus , wanneer hy 2 Cor. VIII: 23* «8ür»r«'*«»« «**awft~», Gezcntender Geneentens, noemt * het welk Calovius ook erkent. Daarom hebben" Beza, de Hollandfche en Engelfche Vertaalcrs van den Bybel, Clericus, Beausoere en Bengal onze plaats door: uwen Gezant vertolkt. Deeze overzet'? ung biliykt ook Casaubonus, QExerc.XIV. adverfa Barontum §. 4. p. 227.) Zanchiüs, Piscator , Grotius, Calixtus en Wole, gelyk ook Dodwell. Disfert. Cypr. VI. §. 27. Zy bcfluiten dit met recht wc de daar op volgende woorden: Ui xur„eyb rZt zenen f*™ if^i^ij ift»u As;reafv»5heet een Dienaar; gelyk Grotius en Siep (cap. I. §. 14.) het recht vertaalcn. Ik heb het dooreenen Overbrenger vertolkt». vermits hy, dieom iets te brengen wordt afgezonden, een Overbrenger genoemd wordt (b) en wy look Kap. IV: 18. onzen Apostel zegt: ik beb van Epaphrod^ tus gekreegen, wat gy bem mede gegeeven bebt. Het volgende woord heet, wat men tot zyn onderhond, nodig heeft, ook Kap. IV: xcT. In deezen zin flaac dit woord ook Hand. II: 45. 1 V:35. VI: 3. XX: t4* XXVIII: 10. Rom, XII: 13. Eph. IV: 28. Hy hoven dat A*lwU% een naam Is, welken Christus van eëfien Hebreeuwfcben by de Jooden gebruikeiykcn naam aan zyne Apostelen gegeeven hadt. Reeds Casaubonus Exen, , 5* 2- heeft dit voor eene valfche en ongegronde meenim» verklaart, en Siep toont cap. I. $. XI. dat deeze benaarninl by de Jooden lang naar Christus tyd opgekomen is. (b) In onze taaie heeft dit woord eenige dubbelzinnigheid, om welke te ontgaan, wy, in dit geval, gewoon z*n> oai ran het woord èr^?rtf,bfidi#neD, ,Sv ' ' ■X» De«U H  .114 Verklaaring van den Brief Hy verlangde na u allen met groote bekommernis, iztircbZv xxi dhftnSi. De oude Latynfche en met hem de andere Vertaalers zetten het van woord tot woord dus over: defiderobat vos etangebatur, of araius eraU Ik heb het naar onze manier van fpreeken vertaald: enookAMBRosiüs vertolkt het dus: impatienterfoU licitus enn. Omtrent het woord «hfunï,zie men YVolfs aanmerking by Matth. XXVJ: 37. Maar op die plaats betekent het eene veel grootere angst, danEïaphroditus thans hadt. Et*m*$ip *k,*ccs v'fiat. Beza heeft in alle zyne vier Bandfchnften gevonden lt,7,, Mill en Wetstein en noch meerderen. En dit i*t*o$-*ï ihh ift«{ ftaat ook Rom. i: 11 en 2 Tim. 1:4. als ook 1 Thess. iii: 6. waarom Grotiüs dit voor het rechte houdt. Maar dewyl ook i^TcBiï, r»« te vooren Kap. i: 8 en 2Cor. ix: 14. vocrkocmt, als mede iPetr. ïtt 2. «•<«■«•"*««> t< , geloof ik met Bengel , dat «*>«. een irlosfema is, gemaakt uit de te vooren aangehaalde plaatzen, en vertaald het: by verlangde na u allen, of met Luther : by badt -verlangen na u allen. By de woorden: hy is doodziek geweest: maar God beeft aan bem barmhartigheid beweezen, echter niet al. leen aan bem, maar ook aan my, op dat ik niet de eene treurigheid op de andere mocbte hebben; kan men denken: gunt Paulus dan Epaprhroditüs de eeuwige zaligheid niet, tot dewelke hy door den dood, zoude geraakt zyn ? En was hy dan met Gods wil niet te vreeden, wanneer deeze hem wilde doenlterven? Op de laatfte vraag antwoort Bucerus in zynen Comvnentarius in Matth. T. 99. b : de dood van Epaphro. oitus zoude PAVLVs.de grootjïe droefheid beoben aangedaan, dewylbybemhartlyk beminde, en by erkende, dat zyn leeven voor de Kerk zeer xuttig zoude zyn. Hier door wederflreefde by echter den wil van God niet maar dacht by zich zeiven: God, gy maakt alles wel, fcboon bet o%s Jomtyds anders voorkomt, eer wy'er aandenken, dat het u raadsbefluit is. De eerfte vraag beantwoorde ikuitPHiL.I:23, 24. Om af te fcbeiden en by Christus te zyn heb ik eene  aan de Christenen te Philippen. Hooj'djl. II: 28, 29.11 j groote begeerte , en bet zoude ook veel beter voor my zyn. Evenwel mocht bet om uwen wille nog nodiger zyn, dat ik nog langer het tydlyk leeven bebieldt. Het zoude dus ook voor Epaphroditus beter geweest zyn, wanneer zyne ziel, na den dood van het lighaam by Christus in den hemel gekomen was , ma3r Paulus wenfchte hem toe, dat hy nog langer in deeze wereld Christus dienen, en zyne eigenliefde aan de liefde jegens God onderwerpen mocht. AoVn, is) *é*§, de eene treurigheid op de andere, is eene Hebreeuwfche manier van fpreeken , het welk Drusios en Grotius hebben opgemerkt, gelyk ook Noldius in zyne Concordans by het woord §. 2c. Men zie Ter. IV; 20. Ezech. VII: 66 en Ps. LX IX: 28. op welke plaatzen ook Lutherds het door: bet een op het ander vertaald heeft. En dat de Grieken, zich ook zoo uitdrukken, toont Elsner by deeze plaats. Nu blyft deeze vraag nog overig: waarom heefc Paulus clan zyne Apostolifche kracht, om wonderen doen, niet laaten zien, en zynen zo zeer beminden Epaphroditus gezond gemaakt? het antwoord "hier op heb ik reeds op eene amderc plaats gegeeven, dat. de Apostelen naamlyk niet, wanneer zy flechts wilden, of wanneer anderen het van hun begeerden, een wonderwerk doen konden, maar alleeolyk op zulk eenen tyd, wanneer de H. Geest hen inwendig aandreef, om een wonder ce doen. Men zie myne aanmerking by Hand. XII: 1 en %V1: 33. Even zoo min konden ook de Apostelen wonderen doen tot hun eigen nut: gelyk ik hy Hand V: 19. getoond heb. Dit heefc ook Elsn e& p. 709. aangemerkt. Be Heiland, zegt hy, badi; voel kracht, om wonderen te doen, aan ae Aposteler,; gegeeven, echter niet onbepaald, maar met eene macht, die by voir zichzelf ven hehieldt, om een wonder door ds Apostelen te doen, en hen tot de uitvoering daar van -op ts wekken, bot en wanneer hy wilde. vers. 28f 29. Daarom bei ikbt mras weggezonden, ,H z np  ïi(5 Verklaaring van den Brief cp dat gy bem voeder zien, en u daar over verheugen mocgt, en ook ik minder treurigheid mooge hebben. Neemt Jiem dan in*den Heere met groote vreugde aan, enbcudt zulke Mannen in eere. "Smvlauji^t heb ik in dengradus pofitivus overgezet, ras, het welk in de Griekfche en Latynfche taal gewoonlyk is. Zoo heeft ook de Franfche Vertaaler van Mons en Beausobre het vertolkt. Rom. XV: 15. kan men ook reXfineirt^r gevoeglyk door audafter, " vrymoedig " overzetten. Op dat gy hem voeder zien, en u daar over verheugen moogt. Zeltner, Schwarz en Schöettgen maaken het woordje *-«xiv niet op <«c»rf«, maar op x"?**1 betreklyk, en vertaaien het door : op dat gy hem zien, en wederom vroolykwordenmoogt. Zoo heeft ook Luthebus het zelve vertolkt, waarom, hy Wolf ook hier behaagt. Beza daar en tegen en Grotius verbinden het woordje *•«'->./» met 'loótrn, het welk ook de algemeene leeswyze is in de uïtgaaven van betN. Ttflament. Beide Partyen maaken hun gevoelen waarfchynlyk. Peza fchryft aan Paulus deezen zin toe : op dat gy , wanneer gy dien wederom te zien krygt, van wien gy geloojde, dat gy bem nooit wederom zien •zoudt, u daar over verheugen moogt. Schwarz daar en tegen verklaart bet in ,zyn boek de Solcetimis p. 9. dus : op dat gy, daar gy tot dus verre wegens de ziekte van Epaphroditus bedroefd geweest zyt, u nu wederom verbeugen moogt, wanneer by tot u zal komen. Het onderfcheid is gering. Maar de verklaaring van Be. za is waarfchynlyker. Op dat ook ik minder treurigheid mooge hebben. Paulus wil zeggen: ik ben tot nu toe bedroefd geweest over uwe treurigheid, vermits gy u wegens de ziekte van uwen lieven Epaphrodituszoo zeer bedroefde, en wyl gy vreesde, dat hyniet wederom totu mochtc komen. Maar nu, daar gy hem wederom gekreegen hebt, verheuge ik my met u, en myDe treurigheid, die zoo veele andere ongevallen my veroorzaaken, wordt daar door verminderd. Die is ook de verklaaring van BjEATJS9#«,i>: en vous mettant hors 4'in.  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. ƒƒ: 30. 1 r 7 d'inquietude par la préfence d' Epapbrodite, "om n M door de tegenwoordigheid van Epaphroditus uit „ uwe ongerusheid te verlosfen ". Neemt bem in den Heere aan. Calixtus verklaart die zoo: neemt hem met zulk eene liefde aan, die niet zoo zeer op Epaphroditus ziet als wel op God, wiens Dienaar hy is. De fpreekwyze: inden Heere! is onzen Apostel zeer gewoon, en men moet dezelve niet op alle plaatzen op eenerlei wyze verklaaren . maar de zin daar van moet uit de onhandigheden van elke plaats worden opgemaakt. Op onze plaats heeft dezelve deezen zin: neemt hem met vreugde aan, en dankt God, dat hyu verhoord, en Epaphroditus aan u weder gegeeven heeft. Houdt zulke Mannen in eere, /»n>aos ïx,Tt. Alberti haalt een vers van den ouden dichter Philemon aan, waar in ftaat iXu* en eene plaats uit Arrianus, waar in hy zegt U ntf 'ix,„, vers. 30. Want wegens bet Cbristlyk werk is In den dood zoo naby gekomen, vermits hy omtrent zyn lee. ven geheel zorgeloos was, alleenlyk op dat hy my het liefde werk moebte overbrengen, bet welk gy myncr Schuldig waart. A,j ,» ?ffy«xff,reS heb ik vertaald door: wegens bet Chnstlyke werk. Want hy meent de bezwaarlyke reize die Epaphroditus hadt gedaan, op dat hy by Paolds komen, en hem zonder verzuim brengen mocht, het geen de Christenen te Philio- f^SjS' 2Hfe?even uhadden' °P dat Paulus het tot zyne nooddruft mocht verkrygen. Waarfchvnlyk is hy reces zwak geweest, toen hy deeze reize begon, maar hoopte, deeze zwakheid te oveiwin- Snnrr^ ^ ^ "l' t0ueSen0men» ^ hem 33u de KJ i dr°dS gCbraCht hadt' r< W^wordt di werk van Epaphrpditus genoemd, vermits hy het zelve uit liefde tot Christus en tot zynen Apostel bad gedaan. Eene dergeiyke manier van fpreeken vinden wy m den Hebreeuwfchen Bybel JEs. LVT 7. noemt God zynen tempel domum orationis mee! aat js, net huis, waar id menj tot hem bidt Ps H 3 CXLIX;  H8 Verklaaring van den Brief CXLIX: < B-umrev Job XXXIII: 22. frrir» >k 3-*w«». Hy was omtrent zyn leeven geheel zorgeloos, it*e,x■fb*\wnliu»t heef ook Matth II: 20 en IX: 39. gelyk ook XVI: 25. bet leeven. Het woord *u,*k vertaald; zoo kan ook *«f*/3«/Wir9-«< heetcn jrcafc, fi,vAt£ir9-*,, male fibi confulere, gelyk Erasmds het ook vertaald , en *«f«SenWwS-** r% <\>vxf, male coniu. lere vüce Jus, weinig aan zyn leeven dénken, gelyk Lüther het overzettede, of zorgeloos omtrent zm leeven zyn. In het begin van de voorige eeuw kwam de groo» te oordeelkundige Josep Scaliger, byna op den inval, om r«e«p»v?iivra'ftt,s, vermits het een onbekend woord is, in a-nejaiSjAeuo-*^»»; te veranderen. Hv fchreef dit in 1601 aan Casadbonds: welke brief onder Scaligersbrievenp.337.('deuitgaaveteFrankfort in 1612) ftaat. Hy noemde het p. 340. zelf conjecluram fuarn, zyne gisting. Casaübonüs (a)antwoordde , gelykzyn waarde vriend begeerde, en keurde deeze meening goed. Het aanzien van deeze beide groote Oordeelkundigen bracht veele andere (ft) Geleerden tot toeftemming, gelyk by voorbeeld Jacob gothofredds , ludwig CAPELLüs , grotius- Croids, Salmasiüs, Rigaltius, Millius, Daoedz in zyn boek de teftimonio Jofephi de Cbristo lib. I. P. ///..§. 10. Homeergen, Alberti, Harenberg ia zyn werk de Parabonalis §. 4. en Wetstein. Laat ons toch hunne gronden eens onderzoeken en wy zullen zien, hoe zwak en ongefchikt dezelve zyn. Voor eerst verwerpen zy het woord **e*&av, fihtT$*t, vermits men het nergens aantreft. Maar hebben zy dan hét woord vaga^Mi^^ ergens gevonden ? Neen. Hoe onBillyk is het nu, een nieuw woord te maaken, en in de plaats van het eerfte te zetten! zoo is ook ^sAsou-Sai buiten alletegenfpraak een goed Griekfch woord, daar /3«Wjt3-«, nergens gevonden wordt. Ten anderen beroepen zy zich op een oud Handfchrift van Poteanus , waar in uitdruklyk ftaat *»e,*i3i*nraytitt. Dewyl zy echter zelf bekennen, (a) Deeze brief ftaat h de Almeloveenfche uitgaave der brieven van Casaubonus. p. 134. , (t) De plaatzen van de meeften toont Wolf aan. H 4  jaej Verklaaring van den Brief pen, dat dit bandfchrift met groote letteren (litiris majusculis) gefchreeven is, hadden zy ook moeten weeten, dat in zulke handfchriften ook door o uit* gedrukt wordt, zoo als Montfaucon in zyne Palaeo? gtcphia Graca lib. II.cap. 3. p. > 31 en cap. 4. p. 235 (f 141. toont, gelyk ook anderen, die Wolf by 9C0R. 111; 17. aanhaalt. Om niet te gewaagen dat in hetHandfchrift van Puteanus nu en dan de woorden, door eene laatere hand, veranderd en naar de piade Latynfche overzetting verbeterd zyn. Daarom hebben de volgende Geleerden zich niet door het aanzien van Scaliger laaten verblinden, maar het woord v*gafiov?>tvr»fti"t behouden en ver» dcedigd, Gelyk by voorbeeld Jacoe Thomasius in de elfde verhandel ing van den tweeden band der Haljifebe obfervationes jeu£iz. §. 49. Erasmos Schmidt, J asor en Schwarz in hunne lexica N. T, Whitby in zyn Examen variatüium leStionum N. T. TV II. f. III. %. 2. p. 608, H. D, Wolle , Elsner , zoo wel "in zyne obfervationes, a's in den Gommen'a>iüsi p. 718, Gerpesius in zyne, over drie plaatzen uit onzeu brief gchouóeve, disputatie p. i8,feqq. gelyk ook in de MifceVanea Groningana T'.iJr/.p.3i4.BENGELen Wolf; 'welkelaatftederechteleeswyze van deeze plaats door een langeaanmerkingtegenScaliger en zyneAanhan» geren heeft aan den daggebracht. ik moet hier by nog Casaubonus en Heinsius voegen : waarvan de eerfte daar na zyn gevoelen veranderd, en **e"fi°>>*""r''fi"i>s voorde rechte leeswyze erkend heeft: gelykmenin de, door WoLFuitgegeevene Qalaubonianap, B^.feqq, zien kan; de laatfte echter, fchoon hy Scaliger, zeer hoog achte, en boven alle andere Geleerden waardeerde, zich evenwel niet liet beweegen, om hier in zyne toeftemming te geeven. Zyne gronden zyn de volgende. I. Dit woord ftaat in plle oude Handfchriften, zelfs in dat van Puteanus» II. De Syrifche Overzetting bevestigt dit insgelyks, III. Hesychiüs heeft dit woord ook. IV. De aialo. gin Grammatica komt deeze leerwyze te hulp, vermits ook andere met te zamen gezette werk- wopr*  aan de Christenen te Philippen. Hoofdjl. II: 30* ia< woorden zulk eenen zin hebben. V. Chrysostomua heefc deeze leeswyze ook voor de echce erkend; gelyk Casaubonus p. 83. klaar bewyst. Ik voege hier dit nog by, dat het woord 3-aj«i8atiA«Jio-S-a(, vermits het in fchriften niet gevonden wordt , een verlum phbeium "gemeen Volks woord" geweest zyn moet, om het welk ce gebruiken de Apostel geen bedenken behoefde te draagen, vermits hy het voor geene Apostoiifche eere konde rekenen,- onder de zuiveriie en welfpreekendffeScbryversgeteld te worden. De woorden* <»« ai«arAx«Vj) r\ t'/u£t tu"; *e«« t» xuTovsylut, zyn op zich zelve zekerlyk donker, en daarom door alle Uitleggeren niet op eenerlei wy, ze opgevat. De oude Latynfche vertaaling luidt dus: u', impleret id, quodexvobis deeraterga me(c)obfequium, "op dat hy die gehoorzaamheid vervulde, ,, welke u nog jegens my ontbrak". Ambrosius vericlaaring is deeze : ut impleret, quod de er at plebi vi tradtüone jtixta dispen/ationem Apostolii welke donkere woorden ërasmus dus verklaart: ut fuppkret, Ji quid Paulus minus plene tradiderat "dat Epaphrodi„ tus, wanneer Paulus eene leere nietgenoegzaam ,, mocht voorgedraagen hebben, dezelve volledig ,, zoude verklaaren ". Erasmus (d)vertaalt het: ut Juppieret id, quod in veflro er ga me obfequioJive pfficiofuis dmmuium, "op dat hy vervulde, hetgeen aan uwe „ gehoorzaamheid of plicht jegens my nog ont3' brak "• -Beza: ut juppieret defeEtum vejlri erga me officu. Hy weet echter niet, of dit dus verklaard moet worden: quod feriis mifijjent eleemofynas, " dat ti zy hunne aalmoezen wat laat gezonden hadden", of zoo: quod alhs procul ahfentihus Epaphroditus fupplevisfet:eoiumprcefentiam) "dat, andere verre afwee- (O Hier is een fchryffout ingefloopen, en meum in da plaats van me gezet. (d)i Hy zegt hier by , dat in de meefte handfchriften xx>ie*>r>iTt ftaat. Dit is een fout van het geheugen. Want ait woord ftaat in geen eenig.  122 Verklaaring van den Brief zig zynde, Epaphroditus derzei ver plaats zoude „ vervuld hebben". Maar Luther heeft het zoo vertolkt: op dat by my diende in uwe plaatze. Dit is ook de vertaaling van Castalio : ut id wibi prcestaret, quod prcestare vestri er at offiuii, enGROTiüs: ut» quoz obfequia vos per abfentiam mibi prozjlare non potes. Zis , ipfe Juppieret, het welk op den voorigen zin uitkomt. Hy vergelykt hier mede de plaatzen Philemon vs. 13 en 2 Cor. XI: 19- Dit is ook de Hollandfche en Engelfche vcrtaaling , gelyk ook die van Mons de gemeene Franfche, en die van BeaueoERE. VatabLus overzet het: ut dejétlumJuppeditationis erga me Juppieret, en verklaart dit dus: "gy zult my myne nooddruft geeven, daar ik by u „ het geestlykegezaaid heb".Calovius meent, dat Paulus hier van de ziekte fpreekt, die Epaphroditus zich door onmaatigen arbeid en bekommernis hadt op den hals gehaald. Om den rechten zin van deeze woorden te vinden, moeten wy ons uit Kap. IV: 18. erinneren, dat Epa. phroditus reeds wederom te rug gekomen was, en aan Padlüs het gefcheDk gebracht hadt. Dit gefchenk wordt vt'is*p» genoemd. Ts-^m betelcent op alle plaatzeD van het IV. Tejlament het gebrek , of bet geen nog ontbreekt. Men zie inzonderheid iCor. XVI: 17. Col. L 24. 2C0R. IX: 12. t»kVÉ^ft* i/& heet dus ook hier wat nog ontbrak, en gy my nog niet gezonden bebt. De Philippers hadden te vooren dikwerf iets aan Paulus gezonden, (Kap. IV: 16) en nu hem, zonder twyffel door eenen brief, beloofd, en hem wederom iets tot zyne nooddruft over te zullen «enden. Dit hadt Epaphroditus afgehaald. Deezen dienst van Epaphroditus noemt Paulus vs. 25. *«re»gyi'*», wanneer hy hem met den naam van xurtvey» *•«« t*>v beftempelt, dat is, den Dienaar, die my dat, bet geen ik tot myne nooddruft nodig heb, brengt. Wanneer hy hier dus tot de Philippers zegt: i wga's fit xurcvgyia, naamlyk ^«'jheet dit * «V4»» xeixóvgyU rïf xeéiat fcev, dat is, uwe dienst jegens my, die gy my daardoor doet, dut gy my lief-  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. Uh r. ïft3 deryk verzorgt. Deeze dienst was immers een liefde., werk, en dus wordt door myne overzetting de zin van Paulus hec best uitgedrukt. Dat dit de rechte verklaaring van onze plaats is, hebben ook Chrysostomus en Theophylactus ingezien, wanneer zy zeggen, dat Epaphroditos aan Paulos gebracht heeft, het geen de Philippers hem uit milddaadighéid hadden medegegeeven. Zegeros noemt het ook hberalem communicationem erga Paulum per Epa-. pbroditum adminiftrandam. Ook Wolf begrypt dat hier van Epaphroditus geiproken wordt, dien de Philippers aan Paclus hadden gezonden, om hem te brengen, hetgeen zy, ten zynen behoeve hadden te zamen gelegd. Hy merkt te gelyk aan, dat het woord xuTwzyï* uit het 2jfte vers moet verklaard worden. HOOFDSTUK III. vers. r. Foor bet overige lieve Broeders, zyivrolyk in den Heere. Aan u geduurig eenerlei te fchryven, verdriet my niet, en dient u tot meerdere zekerheid. Tö/ooró., voor het overige. Eene fpreekwyze, diemen gebruikt, wanneer men tot een nieuw voorltelovergaat. Dezelve komt ook in het volgende Hoof dltuk vs. 8. voor , en 2 Thess. III: i. gelyk ook Eph. VI: io. At*)>» vinden wy in dien zelfden zin 2 Cor. XÜI: li. x«' «v, ikfcbryf, hebben de meefte Uitleggers met met oplettendheid befchouwd, vermits zy meenen, dat Padlus hier van zulke leeringen fpreekt, die hy, toen hybv de Philippers was, v.ondhng voorgedraagen hadt. Hv zegt immers: hst valt my niet verdrietig, aan u te fchryven, en fpreekt dus van zulke leeringen, die hy ook te vooren aan hun gefchreeven hadt, het mooge nu zyn, dat hy op eenen brief, of op meerdere doelt, die hy hun eeIchrecven hadt. Dat dit de zin van deeze woorden is, erkent ook Hunnius in zynen Commentariusover onzen brief, gelyk oolc de Hollandfche Godgeleerde D. Johann Ens in zyne Bihliotbeca facra, cap. IV. §. 47- P- 64. Deeze beroept zich ook §. 33. op het getuignis van Polycarpus, die in zynen brief aan de Philippers §. Hl. van Paulus zegt; Si tygcvtyti ivirexdi, die ook in zyne afwezigheid brieyen aan u gefchreeven beeft. Men moet zich verwonderen , dac eenige Geleerden dit zoo klaar getuigenis niet willen laaten gelden. Is het misfehien ongclooflyk, dat Paulus meer dan eenen brief aan de Christenen te Philippen gefchreeven heefc ? of is het niet mooglyk, dat, benevens zoo veele Aposcolifche brieven pok deeze bnef verloorengeraakt is? Hoe kan Thowas Smits in zyne te Oxfort in 1709. gedrukte aanmerking over den brief van Polycarpus p. i\q. geloovcn, dat Polycarpus van brieven fpreekt, die Paulus aan andere Gemeentens gefchreeven hadt» ên die ook de Philippers leezen moesten, daar Poly-  125 Verklaaring van den Brief carpüs uicdruklyk aan de Philippers fchryft: 'he*^*f iph, by beeft aan u gefchreeven? En hoe kan Fabricio» in zvnen Codex apocrypbus N. T. p. 014. gelooven, dat Polycarpus door het meervoudig getal, l flechts eenen brief veritaat, dien brief naamlyk aan de Philippers, dien wy nog hebber P Hy tracht die uit §. XI. te bewyzen, waar Polycarpus zich dus uitdrukt: qui estis in piincipio episto'.aa ejus , fcilicet laudati, " die in het begin van zynen brief gepreezen )t zyt", gelyk Smith hec zelve aanvult: daar hy evenwel hier openbaar van den brief van Paulus aan de Philippers fpreekt, die nog voor handen is. Tèn anderen haalt hy uit Josephus lib. XII- cap. 4 §. 10. deeze woorden aan 'èxtfiim ia-ir«Aa,, JvToa»ró»tV< Toiowro», mi fit literas, quorum exemplar est bujus modi,. en meent, dat hier uit klaar blykt, dat het meervoudig getal eW«A«i ook eenen brief betekenen kan. Maar behalven, dat uit een zeer zeldzaam voorbeeld geene fluitreden op andere plaatzen kan opgemaakt worden, heeft Scaliger getoond, dat Josephus op de aangehaalde plaats met het woord ixis-xii geheel iets anders meent, dan brieven. En dit wordt ook daar door beveiligd, dat Josephus in den hier opvolgenden §. XL eenen brief', als gewoonlyk, in het enkelvoudige iVifWitf» noemt. vers. 2. Hoedt u voor de honden: hoedt u voor de kwaade arbeiders: hoedt u voor de ver[nyding. In die vers, gelykookinde i8deen iodewaarfchuuwthyde Philippers voorde valfche Christenen, die, om de vervolging te ontgaan, de befnyding behielden, op dat zy voor Jooden mochten gehouden worden. Want de Jooden hadden vryheid van Godsdienst, en waaren dus in het geheele Roomfche Ryk vry van vervolging. Tot het geen tusfehen het tweede en het achtiende vers ftaat, gaven de woorden: op bet vleefch, dat is, op vleefchlyke voorrechten, zyn vertrouwen jlellen, hem gelegendheid. Deeze valfche Christenen waaren geboorene Jooden , die geloofden , dat de befnyding voor eeuwig ingefteld, en ook  aan de Christenen le Philippen. Hoofdft. UI: 2. 127 ook dus door-hen, die aan Christds geloofden, moest behouden worden. Over deeze voorrechten voor de Heidenen beroemden zyzich, en maakten zich dezelven daar toe ten nutte, dat zy onder den naam van Jooden alle vervolgingen ontgaan konden. Paulus toont daarom vs. 4. enz. dat hy nog meer zulke vleefchlyke voorrechten hadt, dan zy? maar dat hy dezelven allen verachte, vermits O 8, o.) de Joodfche geboorte in den Christelyken Godsdienst geen voorrecht gaf, vermits bydenzelven de gerechtigheid der Wet niet alleen niets goldt, maar zelfs dien, die zich daar op beroemde en zyn vertrouwen* op dezelve ftelde, fchaaden deedt, en hem van de waare gerechtigheid beroofde, die door het geloof aan Christus erlangd wordt. Daar echter by deeze gerechtigheid des geloofs ook gerechtigheid de* leevens zyn, en het geloof aan Christus ook do vrucht van een heilig leeven hebben moet: leert hv vs. 12. enz. dat deeze heiligheid in dit leeven niet vokomen is, en dat hy zelf 'er na (beefde, om geduurig volkomenerte worden. Intusfchen fielt %v hun zyn voorbeeld vs.17. ter navolging voor, en vermaant hen teffens, om deeze Christenen niet te volgen. En nu komt hy vs. 18. wederom op de befchryvmg van dezelven, dat zy naamlyk, om gerust te leeven, de befnyding behielden. * Dit is deza menhang van dit Hoofdff.uk. Hoedt u voor zuike Leeraaren en voor hunne Aanhangers, zegt Paulus, hoedt u, hoedt u -voor ben. Door dit driemaal herhaalde boedtutoom hvzoo wel zynen yver tegen dezelven aan, als ook het groot gevaar van hen, die zulke valfcheChristenen aanhooren, vermits zy, wanneer zy hun gehoor geeven, de zaligheid verhezen kunnen. Hoedt u. Dus ver- cHnÜ??^^™" BEZA' GroTIÜS en Gatacher (adverf poftb. cap. 30 p. 826.) gelyk ook Chrysostomus Oecumenids en Theophylactus, die ï« TUS/' LpÜ°*- a3nnaa,t< e« h«uit 1C0R.X. m"*bp v?}?U Maar Vermits Mattiï' X": 38 eDxyiARc. VHI: 15. na/3/^.r. het woordje «V*fUat, het  128 Ferklaaring van den Brief welk op onze plaats 'er niet is bygevoegd, heeft Er As» mus het door obfervate, "geeft acht vertaald, en de oude Latynfche Overzetter, wien Luther gevolgd is, door videte canes, "ziet op de honden". Het is. echter buiten allen twyffel beter en duidelyker: hoedt u voor hen. Want ook op andere pl iatzen heet fixiirsi' cavere, "zich hoeden", voor zich zien, by voorbeeld Matth. XXIV; 4< Marc. Xfll: y. Luc. XXI: 8. Hand. XIII: 40. 1 Cor. VIII: 9 en X: 12. Gal. V: 15. Col. IJ; 8. Hebr. lil. 12 en XII. 2J. Op aile deeze plaatzen ftaat achter j&fciW, maar op onze plaats de accufativust /Saétiis t«uj *vmt ca* vete canes. Dit is echter ook in de Latynfche taal niet ongewoonlyk, gelyk het bekende (a) fpreekwoord aantoOnd: cave Canem: fchoon wy niet met Borreman (var. lect. p, 85) en Beausobre kunnen gelooven, dat Paülus zich hier van dit fpreekwoord bediend. Hond is een fcheldnaam in alle fpraaken. De vertoornde Apostel noemt de valfche Christenen uit eenen rechtmaatigen yver bonden, dat is, lieden, waar voor hy eenen affchuuw hadt. Dat hy hier by alles kwaads, wat van de honden gezegd kan worden, in den zin gehad heeft, is niet te gelooven, wes» halven Erasmus , Grotius , Glassius (p 1779.) Calovius, Suicer. (T. II. p. 20i.)Schoetgenius, Bengel en Elsner (p. 755. enz.) zonder den minften grond alles op die liefde toepasfen, wat men aan de honden ontwaar wordt. De Apostel noemt deeze valfche Leeraaren ook kvoaade arbeiders, x*x«u< f'f y«Y«c. De Leeraars worden door Christus Matth. IX: 37, f)8. arbeiders-in den oogst van God genoemd, en onze Apostel beveelt ook aan Timotheus in den tweeden brief aan hem Kap. II: 15. een reebtfekaapen arbeider te zyn , QeyuTvt) gelyk hy daar en tegen 2 Cor. XI: 13. de valt^a) Van dit fpreekwoord handelt Brissonius in zyn boek de formuüs Romar.orw*, lib. VIII-p. 736. Christoph. Colekus in zyne, te Altorf uitgekomen in 1664.partrga juriscap. XVI. p. 37-/2.  man de Cbristenente Philippen. Hoofdft. III: 2. r2o valfche Apostelen, als !&yn de waare Israëliten. En wie de Israëliten V3n het jV. Tefiament zyn , befchryft hy in de volgende 11 woorcen: die genen, zegt hy,-die God in den Geest \ dienen, en zich op Jezus Christus beroemen, maar nut cp het vleefch bun vertrouwen ftellen. Israël en alle de Heilige Vaders fielden geenszins op het uiterlyk werk van de befnyding hun geheel vertrouwen, maar zy wisten, dat men God in den Geest dienen, 1 en een befneeden, dat is, van de zonden gereinigd c hart hebbe:i moest. Jer IV: 4 en Col. Ui 11. God < in den Geest dienen 'is, gelyk de Heer Joh. IV: 23, ( zelf verklaart, God in Geest en in Waarheid aanbid* < den, dat is, God van ganfeher harten vreezen, be- < minnen, en eeren. Wy beroemen ons op Christus 1 Jezus, wanneer wy alleen door bem willen gerecht- 1 vaardigt en z'-dig worden : en dus ons vertrouwen niet J op het'vleefch ftellen. Door bet vleefch veritaat de A- g postel de vleefchlyke voorrechten, waar op de Joo- f; den zich wegens hunne geboorte uit de Vaderen van h het oude Teftament beroemden. Want deeze woor- Ji den: op bet vleefch zyn vertrouwen ftellen, hebben k hunne betrekking op Paulus en op andere geboore- In ue Jooden. Een b  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. III: 4—5. 131 Eenige Latynfche Kerkleeraars hebben het woord ei* in Qs.S veranderd, daar evenwel ook in de oude Latynfche vertaaling Deo ftaat, en de Griekfche Exemplaaren, welken Millius en Bengel gezien hebben, allen ©s?" hebben. Zy verwerpen dus met recht <=>«ï zonder den minften grond voor de rechte lees* wyze. vers. 4, 5, 5. Hoewel ik ook op bet vleefch myn vertrouwen ftellen konde. En wanneer 'er iemand is; die ztcb verbeeldt, dat by op bet vleefch (dat is, op vleeichlyKe voorrechten) zyn vertrouwen ftellen kan, zoo konde ik het nog meer doen: daar ik op den acbften dag oefneeden ben, en uit het geflacbt van Israël en uit 'den Jtam van Benjamin, een Ebreër van Ebreeuwfclie ouderen, en volgens de leevenswyze naar de Wet een fhanjeen en van zulk eenen yver, dat ik zelfs de (Chris* telyke) gemeente vervolgende, en ook naar de gerechtig, beid der Wet onftraffelyk leefde. Iemand van de vallche Leeraars hadt kunnen zeggen: Paulus is mis. lchien daarom tegen ons, vermits hy, wel is waar; een Joodm tot Moeder heeft, maar een Heiden tot Vader, (gelyk Timotheus,) of zelfs een Profelyt is: wyl wy daar en tegen geboorne Jooden zyn, en van beide zyden Joodfche ouderen hebben, die ons op den achtften dag van ons leeven hebben befny den laaten. Nu leert Paulus aan de Philippers, hoedaanig hy hier op zoude antwoorden. Hoewel ik ook op bet vleefch myn vertrouwen ftellen konde, ze?t hy, dat is; de Joodfche voorrechten, waar op zy zich beroemen, ontbreeken my ook niet, cn, wanneer men op dezelven zyn vertrouwen ftellen konde, zoo Konde ik het ook. 'f**» xit,',»,,,, js, volgens het gevoelen van Beza en Grotius eene Hebreeuwfche fpreekmanier. De Hebreeuwen gebruiken dikwerf het participium (deelwoord) en laaten het woordje jum, dat daar toe behoort, weg. Zie myne aanmerking by Rom. V: 11 cn Hand. XXIV: 5. Maar het kan ook zyn, dat de Apostel ^«gefchreeven heeft, vyetstein. haalt een oud Handfchrift aan, ï * waar  132 Verklaaring van den Brief waar in dit in veranderd is. Of nu die geene, die deeze verandering hebben gemaakt, dit t%<* in een ander oud MS. gevonden hebben, dan flechts gegist heeft, dat h» de echte leeswyze zy, is onzeker. Het is is dus hetzekerlte, om te behouden : hoewel de zin aan dezelfde is, de Apostel mooge $z» of ix°" gefchreeven hebben. 'Eya jKaAAo», naamlyk ix» nvxo&w'i hetwelkaanflonds vooraf gaat, maar riet naamlyk »»«r«.S-tj*i gelyk Camerarius meende. Beza dwaaltook, wanneer hy »>« ^aao. vertaalt door ego maxime. " Ik „ nog meer", zegt Paulus, nog meer naamlyk, dan een van die geenen. Want niemand van hen hadt zoo veele vleefchlyke voorrechten, als eengebcoren Jood, tezamen, als Paulus alleen hadt: gelyk wy in de volgende verzen zullen zien. Beza dwaalt ook daarin, dat hy beweert dat de woorden x«t«iS-«'»*< »» cue*), nietby eikanderen behooren, en het dus overzet: fiquis videtur babere in carne, dequoconjidat, „ wanneer iemand iets in hetvleefchdenkttehebben, „ waar op hy vertrouwt". Dat deeze woorden echter te zamen behooren, toont, het even voorafgaande vers, waar wy »sa-«.*«ri, h a»gx\ leezen. En kan xst«iS-«»«. êv rae*l, heeten , babere in carne, de quo confidat? Erasmus en Beza. fchryven ss-t^To^jJj'en verklaaren het ook in nominativo, "in 3, den noemer". Dit doen ook Camerarius, Heinsius, Knachtbull, RAPHELiusen Wolf. Knachtbull verftaat 'er h by: „s^mpi h i*x^{fu^»(. Raïhelius verklaart het in zyne aanmerkingen uuHeroDOTUsdus: iïtrivtgiToftiiixTceiftse'f. Wclfmeent, dat iTÉjir»^!) hier circumcifus heet, vermits het nietongewoonlyk is, dat de Jooden wiencpigenoemd worden: waarop Elsner echter p. 776. antwoordt dat de Jooden wel is waarxieiTe^ij genoemd worden, maar niet één enkele Jood. Hoe ligt toch kan menzien,datmen leezen moet, gelvk CurcelLjEüs , MastiiicHT, Schottgenius en Wetstein in hunne uk gaaven het ook fchryven: welke laatfte ook in geeneenig Handfchrift »>t>r»^ gevonden heeft. Millius en Ben-  aan deChristenente Philippen. Hoofdft. III:4—5. 133 Bengel hebben, wel is waarin hunne uitgaavenock «■£€.T4jui, maar de eerfte fchryft in de aanmerking »'e"W. en bevestigt het uit eenige Handfchriften. De laatfte haalt in zynen apparaius Criticus Hilarius en Augustinus als Getuigen aan , dat 'er in hunnen tyd ^T^in de Griekfche exemplaaren geflaan heeft. Deeze leeswyze verdeedigen ook Homeergh en Elsner in hunne aanmerkingen by deeze plaats. 'OKxaiutgd *i?(T<.^, circumciftone octiduanus, ''die „ op den achtflen dag befneeden is geworden ", is eene fpreekwyze, die uit Joh. XI: 39.kan verklaard worden, waar Lazarus , die vier dagen dood en begraaven was, «r«{T»i'<( genoemd wordt. Grotius haalt eene plaats van Aristophanes aan, waarin een Kind van vyf dagen *it*rr«t.s genoemdt wordt, uelyk nu op beide plaatzen de ablativus verftaan wordt, en dus aclate quintanus, en morte quananus moet worden vertaald, zoo drukt Paulus deezen ablativus ook uit. Deeze Ellipfis" weglaating " vindt ook plaats, wanneer Hippocrates een Menfch die vier dagen aan de koorts was ziek geweest nrJru!» noemt. Plutarchus noemt ook eenen, die drie dagen dood was, rfl en Plato iemand, die twaali dagen te vooren geftorven was ï»j.««rt,r., welke plaatzen ook Grotius heeft opgemerkt. Fan iet geflacbt van Iraël, dat is, een nakomeling yan Jacob, naar wiens nieuwen naam alle zyne nakomelingcn Israëliërs heeten. ERASMUszag het woord Israël voor den Nominativus aan; en meende, dat Israël eenen Lrüè7/«r betekende. Hy herinnerde ziqh niet, dat«„'a een nomen indeclinabile (een woord, het welk niet gebogen kan worden) is, en hier in den genelivus ftaat. Daar nu de Israëliërs in twaalf Stammen verdeeld waren, noemt de Apostel ook den Stam, waar toe hy behoorde, en zegt, dat hy uit den Stam van Benjamin was. Met deeze benaaming doelt de Apostel niet nog op iets anders, gelyk Elsner p. 779. meent: het welk ik reeds by Rom. XI: 1. heb aangemerkt, waar hy zich ook Benjamimet noemt. J I 3 *E-  134 Verklaaring van den Brief 'EpeatÊ-, e'|'F./3g«'.*» heet een Hebre'ér van Hebreeutvfcbe ouderen, dat is, wiens Vaderen Moeder (a) geboore Jooden waren. Dit was ten dien tyde de Joodfche manier van fpreeken, gelyk Majus Ois. Sacr. lib. IL cap. 40. p. 116. als ook Elsner, Schoetgenius en Wolf hebben opgemerkt. Witsius dwaalt inzyne Meietemaia Leidenjia p. 7. zeer, wanneer hy meent, dat Paulus hier mede aantoont, dat hy geen Griek was, maar zulke ouderen hadt, die Hebreeuwfch g'efprooken hadden, en waar van hy deeze taal hadt geleerd-. Hy was immers een Griek van geboorte, en niet in het Joodfche land, maar in Ciciiien, gebooren. Glassius meende, dat men den Apostel van eene Tautologie konde befchuldigen, wanneer'E$g*i»s »| 'Efig»ia, vertaald wierdt door Hebreus ex Hebrceis parentibus, en vertolkt het p. 1042 enz. met Drusius door pre'éminens inter Hebrceos, "eennietgemee. ,, ne maar voortreflyke Hebreër, die de anderen ver,, re te boven gaat". Maar is dit dan eene Tautologie, wanneer Paulus Rom. XI: 1. zegt: ik ben een Israëliet, van de nakomelingen Abrahams , uit den Stam van Benjamin, en 2 Cor. XI: 22. zyn zy Hebreërs? ik ben bet ook. Zyn zy Isri.ëllers? ik ben het ook. Zyn zy nakomelingen van Abraham ? ik ben bet ook. Elk van deeze benaamingen heeft haare byzonder oogmerk, en Paulus noemt zyne beide Stamvaders, Abrahaw. en Israël hier, als groote, en door God zeer geliefde Mannen. k«t« ylftn tpctgircüts. Nlftcf heet hier niet de Wet van Mofes, maar de Wet, welke de Pharifeeuwen zich zeiven hadden voorgefchreeven, en naar welke zy leefden. Zy wilden beter en heiliger Jooden zyn en voerden een geftrenger lecvensgedrag , dan anderen. Beza heeft hetdaarom gevoeglyk vertaald door: religionis injlituto Pbarifeus, en Suicerus T. II. p. 410". fe£ta rehgiofa Pbarifeus. Kara Sidxat T%t jtxx^o'lotr, ik hadt eenenzoogroo. ten (a) Beza verklaart het: ab antiquisfïma origine Hebreus „ een Hebreeuw van de oudlle tyden af". En dit was zekerlyk mede onder deeze fpreekwyze begreepen.  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. III: 7. 135 ten yver, dat ik zelfde Christelyke Gemeente vervolgde. Paulus fpreekt van den yver, waar mede hy den Christelyken Godsdienst vervolgde, toeD hy Jezus nog voor eenell valfchen Mesfias hield. Deezen yver, dien hy in zyn Joodendom betoond hadt, belydt hy ook Hand. XXII: 3,4. en 1 Tim, I: 13. Op zulk eenen yver beroemden de ongeloovige Jooden zich, dewyl zy meenden, dat Gode daar door een groote dienst gefchiedde , en dat hy, die deezen yver, betoonde, boven de andere Jooden een groot voorrecht hadt. K«r« SixxitTuinit rs;V i» tlpiu ytulptvci cc'fttftsrTos, ik Wdt naar de gerechtigheid, die men bezit, wanneer men de Wet houdt, onflraflyk. Zy wordt in het volgende vers en Rom X: 5. st»»iaritV i ïx >épcu en Gal. II: 21. n'iW »«>»» hxmtoeóvv genoemd, Rom. IV: 13. tegen de hxato-ruvti wiVs»?, de gerechtigheid des geloofs, overgefteld, die ook Rom. IX: 30 en X: 6. i i**léuti ««■«'„ genoemd wordt. Men moet dus hier de Wet van God verftaan, en Paulus konde zich in zyn Joodendom 'er wel op beroemen, dat hy de Wet van God uiterlyk zoo vlytig hadt gehouden , dat men hem van geene overtreeding hadt kunnen befchuldigen. Hy konde toen met den Pharifeen (Luc. X VIII: li) zeggen, dat hy geen Roover , geen Onrechtvaardige, geen Echtbreefcer, geen Gierigaard en bedneglyke Tollenaar was. Dus leggen ooIvErasmus, Hemmingius, Calixtus ea Calovius deeze plaats uit. Schoetgenius en Amelius daar en tegen treffen den reelaten zin niet, vermits de eerfte het van de byzondere Wetten derPharizeeuwen , en de laatfte het in den eerftcn band van zvne verklaaring van bet N. Teflamentp. 427. van de Mofaïfche Ceremonieele Wetten verftaat. vers. 7. Maar bet geene my (naar de meening van anderen) tot een voorrecht verftrekte dat ik om ChrisTos wille voor (mynen) febaden geacht. Hv hadt tot dus verre van.de vleefchlyke voorrechten gewag gemaakt, welken te bezitten de Jooden zich konden I 4 ver.  136 Verklaaring van den Brief verbeelden, en waar op deongeloovige Jooden hoogmoedig waren. Deeze voorrechten noemt hy *%$n, gewin, welke benaaming in onze taal niet duidelyk genoeg is, waarom ik billyk de zaak met haaren rechten naam genoemd, en het vertaald heb door: het geen n.y lot een voorrecht verjirekte. Maar daar deeze voorrechten niet wezenlyk , maar flechts door de Jooden verdicht waren, hebben ook Classics (p. 798.) en Beza het dus verklaard : quce mibi lucra esfe PUTABAM ad oblinendam falutem, cum adbuc Pharifms esfem, bet welk ik "als voordeden BE„" SCHUUWDE, om de de zaligheid deelachtig te „ worden , toen ik nog een Pharizeeuw was, ,, Dit, vaart hy voort, heb ik voor myne fcbaden 3, geacht om Christus willen", dat is, toen ik tot de kennisfe van Christus geraakte en een Christen wierdt, heb ik erkend, dat zulke voorrechten my niets helpen, maar vee! eernadeelig worden zouden, vermits ik de gerechtigheid van Christus verliezen zoude, wanneer ik my op myne gerechtigheid en op die te vooren genoemde vleefchlyke voorrechten verliet, en op dezelven myn vertrouwen ftellen. vers. S. Ja ik acbte ook al bet overige voor fcbaden, wegens de veel voorireflyker kennisfe van Christus Jezus, mynen Heere,' om wiens wille ik alle dingen (gaarne) beb willen verliezen , en alles voor vuiligheid boude, op dat ik flechts Christus tot een gewin mooge hebben. 'aaa« hebben ook BezA , Zegerus, Lange en Elsner (p. 799.) door ja over gezet. Meerde, re voorbeeden van deeze betekenis heb ik boven by Kap. I: 18. bygebracht. n«\r« heet hier al bet overige, gelyk ook Joh. XIX: 28.^ kan in onze taal niet anders worden overgezet, dan door de veelvoortreflyker kennis van Christus, gelyk het ook inde Franfche vertaaling van Mons luidt. Seb. Schmidt > die het ook in zyn Collegium biblicum posterius. p. 217. §. 7. en p. 220. §. 14. eminentem cognitionem Cbristi noemt, houdt het voor eene Hehreeuwfche fpreek-  aan de Christenen te Pbilidpen. Hoofdfl. III: 8. 137 manier, volgens dewelke hetfubftantivum "zelflran„ dige " in plaats van het adjedtum " byvoerlyke s, naamwoord" gezet wordt, en dus ?<« t« t-V^fow ■»j?5 yiunui in de plaats van «W rh ixtg{%evra» yiürit. Luther heeft het ook vertaald door de overvloedige kennis. t« xütT* ,'&ft,a$w. Seb. Schmidt, heeft/). 2 i 8-§. 8. te recht aangemerkt, dat dit »« «-«.ros, op het voorgaande *«'»t« betreklyk is. Alles, ik zegge nog tens, alles. 'Egtfuaü-vs, ik heb alle dingen verkoren, naamlyk gaarne. Want de Apostel toont aan, dat hy, om Christus Hechts tot een gewin te hebben> al het andere veracht, en gewillig heeft laaten vaareu. Dit woordje gaarn heeft ook Grotius ingerukt, en Elsner p. 8co. Ext^aA». Dit woord heeft Lutherus door drek overgezet. De Papist Emser berispt («) dit, enzei* de: hy hadt bier voor voel fot& (vuiligheid) moogen zetten: dat was toch een voevnig boflyker geweest. Ja zelfs Glassius p. 309.meende, dat men het uit zedigheid op den Predikftoel dus moest uitfpreeken: ik acht alles (b) voor vuiligheid. Maar het woord drek drukt het noch niet eensfterk genoeg uit, wat door ü-xu>*i(t*i, de gerechtigheid, die uit de Wet komt, dat is, die daar in beltaat, dat men de Wet van God uiterlyk zoo vlytig houdt, dat mem van geene overtreeding der tien geboden kan befchuldigd worden : even als ik het by het zesde vers verklaard heb, waar dezelfde fpreekwyze voorkwam. 'h hei *-'irt»( Xjfs-aS hx.«.iari»i, de gerechtigheid, die door bet geloof aan Christus verkreegen wordt. Zy wordt Rom. IX: 30 en X: 6. i i* «r/fSMs x'xsMtrów genoemd, nini xfis-as heet het geloof aan Christus niet flechts hier, maar ook Rom. III: 22 en 25. Gal. III: 22 en Openb. Joh. XIV: 12. Zoo heet ook Marc. XI: 22. bet geloof aan God wUn ©s»S. 'h ê'x ©sou Sixxus-v. 8L V ziS hoo ren, d.e zeggen, dat het niet o^ew^lyTis, dat naa ceacn irljimtivus "onbepaalde wyze" het partict pium 'deelwoord" in den notninatiL* den noemé] DeéS: hh°erlzyditbi!Jyk^ het een of ander beeld hadden moeten bevestigen. Naar myn gevoelen nchtPAOLDs zich hier niet naar dt nlïJïl Ten yVr°re^'!g' Zle myne aaDraerking by Rom. VI: 5 en XII: 6 en T™< heet gewoonlyk wanneer misfchien , ofoofc of misfchien, en toont eene twvffeling aan b v Rom. I: IO en Hand. XXVli: t&ge"| g^J-g luidende i, «V Hand. VIII: 22 en XVII- 27 Zomt fel^;SfvindreTd0°kgebrUikC' daargelnfwy?. rei piaats vindt. Zoo zegt onze Anrxi-p) tt™ vi. «SS» £f van het woordje h„t is, en dat Padlds hier hoopC dat zyne bekeering der Heidenen den yver'of dé f verzucht van de Jooden zal opwekken? Op onze plaats kan het woordje daarom-eénentwS aanduiden vermüs Paulus zc£™sf, te hvlïh maa tot het eeuwige leeven zouae opftaam Ikbm MeilZrZ?-"7< "~~ nyfftedenkanvan de liefde, t \ i a °J m- Christüs Jezds hebbe. Deeze zvne zekerheid betuigd hy ook zTim. I: ï2 Rweet aan wen * *« Wrrf«, V£„ £ ™£ kerd,  144 Verklaar ing van den Brief kerd, dat by den my aanvertrouwden fcbat tot aangee*. nen dag kan en zal bewaaren. En in het volgende IV. Hoofdft. vs. 8. Voor my ligt bereid de kroone der ge* recbtigbeid, die my de Heere aan geenen dag ter belooning zal geeven. En nog eens vs. 18. de Heere zal my eindelyk in zyn hemelfcb ryk opneemen. Hierom' zeggen Beza, Camerarius, Hemming , Salmaro, (wiens woorden Calovius aanhaalt) en (ƒ>. 1003.) Glassius by onze plaats: boe l*°>i non est dubitamis. Wanneer dus Grotius , daar hy omtrent ons zoo oordeelt: oftendit rem incertamW d'JJicilem," dat „ het eene onzekere en moeijelyke zaak aantoont", hier door verftaat, als of de Apostel te recht ge. twyffeld heeft, of hy zoude zalig worden, vermits hyJn zyn Christendom achter uit konde gaan, en dus bet eeuwige leeven verkiezen; heeft hy zeer mis. Maar hec fchynt, als of Grotius zich een gemeen Christen, en niet den Apostel Paulus heefc voorgefteld. En dit deedt ook Calovius, wanneer hy by onze plaats fchreef; particula ««-«s boe loco non est cmnimodce in certitudinus nu»**™*, et adhibita faltem est ad excutiendam fecuritem, " het woordje «i«s toont „ ter deeze plaatze niet allerley onzekerheid aan, maar is alleenlyk gebruikt, om geene geheele ,, zekerheid te ftellen ". Het WOord xriratra» heet 1 Cor. X: 1 r en Hand. XXVI: 7. gelyk ook Eph. IV: 13. tot iets geraaken. I Cor. XIV: 36. heet het tot eene perfoon komen en Hand. XVI: i en XVIII: 19 en 24. op eene plaats komen. Ik heb het dus billyk op onze plaats vertaald door komen of geraaken: het welk ook Bengel in zyne overzetting heeft gedaan. Ook Beza vertolkt het (0) door pervenire, wien men in de Franfche, Hollandfche en Engelfche vertaaling, en die van Monsgevolgd heeft. Beausobre vertaalt het ook zoo. Lutherds heeft het met den ouden Latynfche Vertaaler overgezet, door te gemoet komen: het welk zeer onduidelyk is. 'e. (6) Erasmus vertaalt het verkeerd door pertingerè. In zyne Paraphrafis heeft hy evenwel ook pervenire.  aan de Cbrisienen te Philippen. Hoofdft. UU 1t. 14 ƒ 'Ef«.«W t£» nk(£u In eenige oude Handfchriften en Overzettingen ftaat : **'. •«rXV,i«;«,, de opllandin* uit de dooden. En dit fchynt ook de rechte 'leeswyze te zyn. Dat men hier door de opftanding tén eeuwigen leeven te verftaan heeft daar aan kan men niet rwyfFelen, vermits Paulus van zyne opftandina fpreekt» De Franfche Vertaaler van Mons heeft het daarom mede uitgedrukt: parvenir a la bien.bêur»ufe refurreStion des mons , " tot de Zeer gelukkige ,, opftanding der dooden geraaken. Maar dat it*. »*V«V/S dit betekent, naamlyk de opftanding tot het eeuwige leeven, en van a»«W« onderfcheiden is» gelyk HEiNsiusen Grotius geloofden, heefc geenen den minften grond.. Ook Coccejus en Salomon van Till dwaalen openbaar, gelyk Elsner ook p. 846. zegt, wanneer zy hier de geestlyke opftanding van de zonden verftaan. Cai/wüs heefc reeds Flacitis eti BAlduinds wederlegd, die ook van dit gevoelen waren, en. te gelyk Ostandereja Hünniusaangehaald, die ook erkenden, dan men hier deopftan* ding tot een eeuwig zalig leeven verftaan moest. vers. 12. Ik zegge niet, dat ik het reeds gekreegen heb , of reeds tot de volkomenheid geraakt ben maar evenwel jaage ik daar na, of ik het ook grypen 'mocht, daar Christds Jezüs my ook gegreepen beeft. Het valt niet gemakiyk, om het verband van dit vers met het voorgaande, te vinden. Calixtus ftelt z, geen ik u Kap. \\\ 12. heb aanbevoolen, datgV >, naamlyk naa uwe zaligheidmet vreezenen met beeV ^n JPoet ftreeven, dat d0Q ik ook, en ben gè- A. Deel. K ' hee  146 Verklaaring van den Brief „ heel niet zeker en zorgeloos, maar ftreeve ook „ met vreeze en met beeven na myne zaligheid". Beza kwam dit vers zoo duister voor, dat hy niet flechts eene vertaaling, maar ook eene uillegging maakte, die met de Griekfche woorden geheel niet firookt, om maar eenigen zin uit dezelven op te maaken. Zyne vertaaling luidt dus: ncn quod jam metcm apprebenderim, aut jam ad finem firn perduéus, fed perfequor, experiens, anquoque apprebendam, cujus etiam rei caufa appreberfus Jui a Cbristo Jefu, "niet ,, dat ik het doel reeds gegreepen had, of tot aan het j, einde was gekcmen, maarikvaare voort, bcproe„ vende, of ik ook bcgrypen mocht de oorzaak daar ., van, dat ik door Jezus Christus gegreepen ben*'. Waar ftaat metam in den text? waar experiens? waar heet rtTf?ittiiff*eei ad finem perdu£tus ? waar heet iq'Jcu* jus rei caufa? Ik verbindehet met het voorgaande op de volgende wyze. Paulus hadt vs. 9- gewag gemaakt, dat de gerechtigheid, die uit de Wet vs. 6. komt, voor God niet genoegzaam is, maar die uit het geloof ont. Itaar, veimits God om Christus willeden geloovigen zyne zonden vergeeft, en hem tot zyn kind aanneemt. Daar nu dit geloof ook de waare gerechtigheid der werken voorbrergt die tegen de gerechtigheid van de Wet overftaat, vermits alleenlyk die werken Gode behaagen, die vrugten van het waare geloof zyn ; zoo erinnerd Paulus zich hier by daar aan, dat hy de volkomen gerechtigheid noch niet hadt, fchoon hy een Apostel wr,s, cn dat hy eerst 5n een toekomend leeven de volkomene heiligheid zoude verkrygen. Hy drukt dit niet duidelyk uit: wy kunnen het echter uit de woorden van ons vers opmsaken, wanneer hy zegt: ik zegge niet, dat ik bet reeds gebeegen heb, of reeds volkomen ben. De laatfte woorden: ik ben noch niet volkomen, verklaaren de eerften : ik beb noch niet verkreegen, wat ik naamlyk gaarne hebben wilde, datis, devolkomene weikgerechtig>:eid en heiligheid. Dat Paulus dikwerf iets in den zin behoudt, het welk een opmerkzaam  aan de ChristenentêPhilippen. Hoofdjt. lil": t2. 147 Zaam Leezer uit denaauwkeurigebefchoiiwing van de woorden zelve, die'er byftuan, daar z !fbyvoegen moet, hebben wy reeds byRoM. IV: 3. VI: 23 en XI: 13. gezien: by welke plaatzen ik verzoek, ooi myne aanmerkingen na te zien. 'ovX' ön vertaal ik door: ik zegge niet, dat. Dus hebben ook Beza, Camerarius, Hammond en Lange het vertolkt. Ook dit behoort tot de beknopte manier van fchryven van onzen Apostel: en hec kan ook geenen anderen zin hebben. "E>.a[Ser> ik bebhec kleinood (waarvan vs. 14. gewag wordt gemaakt,; verkreegen. Zoo veritaat Hammond dit woord ,a«&» , maar Clericus heeftgetoond, hoe ongepast hec invullen van dit woord is. Schoetce* nius verklaart het ook zoo, wien Wolf byviel, maar daar by zulk eene uitlegging voegde, waarmede zyn gevoelen niet beftaan kan. Waarom Elsner p. 852. hem ook met rechtwederlegdheeft. Beadsóbre vertaalt het: ik heb myn oogmerk nocb niet bereikt. Maar deezen zin hebben de Griekfche woorden niet. ovk vertolkt Beausobre met recht door: je ne firn pas encore arrivé a la perfe&ion. "ik „ ben noch met tot volkomenheid geraakt", maar verklaart het in de aanmerking verkeerd, vermits hy meent, dac Paulus hier mede aantoont, dat hy den loop van zyn Apostolifch Ambt noch niet voleindigd, noch alles uitgedaan had, wat hy om Christus willé uit liaan moest. Zoo dwaalt ook Hammond, wanneer hy het overzet: nondum asfecutus jam fum coromm Jeu premium, "ik heb de kroon of den prys noch met erlangd". Hoe weinig dit hier past, roont Clericus aan , en vertaalt het met recht dus: non* dum eamjanmtatam confecutus fum, qm Jitperjecla, „ ik heb noch geene volkomene heiligheid verkree„ gen". Ook Wolf meent, dat het woord nriA&L de belooning in zich bevat fanss*) en dat de ADOstel hier doelt op den loop in de Ridderfpelen, Hy haalt twee Schry vers aangaande de Ridderfpelen aan, die onze plaats ook zoo verftaan hebben. Maar LLsnsr heeft -hem p. 854. wederlegd, en wel daar K 2 door,  148 Verklaaring van den Brief door, vermits het Griekfche woord deeze betekeni9 nergens heeft. Crojus heeft in zyne obfervaticnes ad iV. T. cap. 15. p. 1 iS.feaq. opgemerkt, dat in eenige oude Handfchriften ftaat: $ ih Ww»,"1! of ik zy reeds gerechtvaardigd: in anderen: Z -A fff™»'**/"*», * thi Tintels/teil, aut jam juftificatus firn, autjumperfeftusfirn, '"alsof ik reeds gerechtvaardigd, alsofik „ reeds volkomen was". Hy oordeelt echter mee recht, dat een Uitlegger dc woorden: * «f* hh*»ia. fixi op de kant gefchreeven, en een Affchryver dezelven in den Text gezet heeft. Dit is ook het gevoelen van Millius. AiA» vertaal ik met Lother: ik jaage daar na. Beza heeft het in even deezen zin door perfequor vertolkt. Dit woord heetLuc. XVII: 23. iemand naloopen. Op onze plaats beduidt het een fterke en yvcrige beftreeving, om iets te verkrygen , gelyk aan die wanneer iemand eenen anderen driftig naloopt, om hem in te haaien, en by hem te komen. Soidas haalt uit eenen ouden Schry ver de volgende woorden aan: « ft r\> rplvymra f»*'!«« ««'^^", ille vero fugientem tominem adeptus est, "hy haalde den vluchteling ,, in". Alberti haalt eenedergclyke plaats uit Lucianus aan: hüxons Sv xanxa^n, p erj'e citti Jlint eum, fed non asfecuti, "zy hebben hem nageloopen, maar „ niet ingehaald ". Uit deeze beide plaatzen zien wy ook, dat xarx*up$K>ii» tsvx heet iemand aangrypen en in de banden bebbtn. Daarom zegt ook onze Apostel, dat hy'er na ftreefde, om hetgeen hy wenfehte te hebben, als het waare, in zyne handen te hebben en te bezitten, naamlyk de volkomen heiligheid. Utcomprehind-m hebben Glassius (p. 1003) en Bengel het beter met den den ouden Latynfchen Overzetter vertaald , danBEzA, wien apprebendam behaagde. Kat K-iiTeM'cpS-vi Jto Xf' S, ad quod, fcilicet Christus me delegit, " waar toe Chritüs my uitgekoozen heeft'*. Deeze verklaaring kan echter geen plaats hier vin. den,. vers. 13, 14. Lieve Broeders, ik meen niet, dat ik bet reeds gegreepen heb: maar iets doe ik, ikdenknaamlyk niet meer aan het geen achter my is, enfpoore mynen loop aan tot bet geen voor myis, enloopena bet doel na bet kleinood toe, tot bet voetke Godor.sberoepen beeft door Christus Jezus. 'o« Xc-yi^/**,. In eenige MSS. ftaat ;"w» het welk Beza en Grotius voor de rechte leeswyze houden. Maar it» geeft eenen beteren zin, en is ook zoo oud, als de Latynfche Overzetter,en moet dus daarom voor (a) gekoozen wordeD. Deeze laatfte heeft ook iv Aoy/^a, door non arbiter vertaald, het welk ook Beza en Erasmus behouden hebben. Ook Rom. II: 3 en 2 Cor. X: 2 en XI: 5. heet Aoyi^ojwa», ik boude daar voor. Rom. VIII: 18. heet dit woord: ik weet gewis, ik boude voor ze\ker. 'Eftctvrè, xHTittotplmt moet men niet met Beza overzetten : dat ik bet zelf reeds gekreegen heb. 'e^tI, en rUifU betekent dikwerf niet anders, dan *>è en ré ;my, u en de oude Latynfche Overzetter heeft het door (a) Wolf brengt eene waarfcbynlyke gisiïng by, waar 1 uit ivr»> ontflaan is. K 3  jïO Verklarring van den Brief r'oor me vertaald. Hoe dikwerf het dus in het IV. Tejiament voorkomt, heb ik by Joh. V: 18. enXVH: 5. aangetoond. Het woord, xare^niphct, heeft Beza naar zyDe valfche verldaaring van het woord xarzxap. /Sk'vsiv in het voorige vers ook hier vertaald door melam arprebendere, "het doel bereiken": wien Calixtus, Zeltner en Elsner gevolge hebben. "Wi, iets doe ik. Dus vertaaien Lange, Bengel,. Beausobre, en de Franfche Vertaaler van Mons het pok. Unum boe ago, " daar toe wende ik alle myne „ poogmgenaan"; zoozettenErasmus , VataBlus, Beza, Hemming en Zegerus het over, Luther. heeft het vertolkt door: maar een ding, zegge ik. De eerfte overzetting fchync de befte te zyn. t« óü'i wat achter my is, in het Latyn ■preterita. Ik denke riet meer, wil Paulus zeggen , aan het geen ik te vooren, toen ik nog een onbekeerde Jood was, hoogachtte, en waar op ik myn vertrouwen ftelde. Dit heeft hy te vooren vs. 4, 5, 6. genoemd, Hy verliet zich toen naamlyk op zyne Joodfche geboorte, en op andere Joodfche voorrechten, inzonderheid echter op de gerechtigheid van de Wet. Dat dit de meening van onzen Apostel is, erkennen ook Beausoere, Schoetcenius en Wolf. Calixtus verklaaring: tkvergeete.watik tof dus verre tot eere van God zoo ixiet geaaan, als geleeden leb, past hier niet. Tsis ?t fVes-fec-S»» tWi talftuct, ik Jlreeve na bet geen voor my is. De Uitleggers hebben ligtlyk ingezien, dat Paulus hier het oog heeft op een Menfch , die loopt, om het doelwit te bereiken, (a). Zulk een ftrekt het hoofd en het geheele boven lyf vooruit en loopt zoo ras, als hy maar kan. Erasmus merkt hier by aan, gelyk ook Hemming en Hammond , dat fa) Casaubonus vertaalt t» tfivgtir&a door qnce futura fiitït, "dat toekomende is'*, Eene openbaar valfche vertaabng.  aande Christenen te Philippen'. Hoofdft. III: 13, r 4. 151 dat zulk een looper niet omziet, om te weeten , hoe verre hy reeds gekomen is, maar alleenlyk daarheenenziet, werwaards hy heenen wil. De oude La» tynfche Vertaaler heeft het wel overgezet dooi: ex* tendens me, beter dan Erasmus en Beza , wa ir van de eerfte het door enitens, de laatfte door contendens vertolkt: hoewel Beza het in zyne aanmerking recht getroffen heeft: prono fjf qrfafi prcecipüi corpore feror ad fcopum , "ik helle voor over en haaste my als met ,, een voor over geboogen lighaam na het doel". Ook Luther vertaald het zoo: ik ftrekke my na bet geene voor my is .- welke veitaaling Elsner ook pryst. Ai*'x« zetten Beza, Grotius en Beausobre over, door: ik loope. En het kan hier ook niet anders heeten, vermits het in het onzydig geftacht gebruikt wordt, en geen accufaiivus achterzich heeft. Boeckler meende, we! is waar, dac hüxa tot?» behoorde, en maakte daarom in zyne uitgaave van het N. Testament de woorden rx' (th iris-i» tot eiriKTii èftaw toe tot eene parenibtfis (tusfchenvoegzel.) Dan op deeze wyze konde r*w« niet daar by ftaan. Ai*!**» »■««. *i» past wel, maar niet Jiots é'« xxr» En wan¬ neer hux» een werkwoord is, hoe past dm daar achter e>< ri /s{*/3««»? De Spanjaard Ramirez vertaald het woord S.,*z^m de beroeping, welke God, loven in den hemel der hemelen aan ons gedaan heeft. Bj*/3««, ad quod capisfendum Deus fuperne e~ coelis nos vocavit, "drukt Calixtus zich uit. En Grotius: ex loco Jublimisfimo, id est, ex coelonos Deus per Cbriftum vocat. Erasmus en Beza hebben het ook vertaald; vocationem fupernam. En dus vertolkt Luther het ook, "het kleinood, het welk fmy) „ voorhoudt de hemelfche beroeping van GÓd ". Hy heeft waarfchynlyk de plaats Hebr. III: i. voor oogen gehadt, waar xA?t ftaat. Maar dit kan zoo wel de beroeping in den hemel beduiden, als de beroeping van den hemel. Zoo heet ook*»»niet alleen boven, maar ook opwaards , in de hoogte opneaards, in den hemel opwaards. In deezen zin komt «,« voor Joh. II: 7 en XI: 41. gelyk ook Hebr. XII: 15. Daar God ons nu tot de eeuwige zaligheid beroepen heeft, dat wy loven by Christus zyn zullen Phil. II: 23. en dat wy in den hemel zullen komen \ waar onze **&(t»p* is, Kap. III: 20. en dus hetkleü nood (£e«£«(,) waar op de geloovigen in deeze wereld hoopen, in den hemel is, heb ik hetlieverver, taald: (6i Rapheuus vertaalt het ook zoo. Maar de plaats van, Herodotus die hy aanhaalt, kan niet ter beveiliging van, deeze verklaaring dienen,  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. III: 15,16. 153 taald: bet kleinood, tot het welke God ons opwaards beroepen beeft. Ook de Franfche Vertaaler van Mons heefc het dus overgezet.. Alberti vertolkt het ia zyn periculum criticum Kap. XIV. p. 54. vocationem Superior em , idest, pratteritam, en verftaat daardoor de beroeping, waar door de Menfch beroepen is, toen hy een Christen wierd. Dan dit is hier de zin van den Apostel niet, óie$e«$ het kleinood, alseen Apostel voor de genadige belooning van zynen Apostolifchen dienst aanzag. v>choettgenius verdient nog minder onze toeftemming, wanneer hy het vertaald door de beroeping in de Keik van het N* Tefiament en in bet ryk van den Mesfias, vers. is» 16. Zoo veelen nu onder ons rechtfcbaapen (rechtfchaapen Christenen) zyn, laat ons dit vlytig bedenken : tn wanneer gy mhfebien ergens in van eenander' gevoelen zyt, wille God ook u dit (door deD tyd) erkennen laaien. Alleenlyk wandelt natr bet riebtfnoer (en voorfchrift,) waar ne wy reeds gekomen zyn, en zyt daarin van gelyke meening. Het valt niet zwaar, om deeze beide verzen te verklaaren, dewyl zy met hec voorgaande en het volgende naauwkeurig te zaamen hangen. De Apostel hadt vs. 12, 13, 14. gezegd, dat hy zich in alle deugden ophetnaarltiglteoeffende,en onvermoeid en allery verigst op het pad der Christelyke deugd voortliep. Volgt dit myn voorbeeld; zegthy vs. 17. Hoe ligt is het nu, om de daar tusfcben Itaande verzen daar mede te verbinden, en op volgende wyze te omfchry ven: zoo veelen nu onder ons rechtfchaapene Christenen, en geene huichelaars, zyn, die moogen dit naarftig bedenken, dat naamlyk in den loop van het Christendom niet vermoeid wordeo, maar naar het reeds verkreegen voorfchrift allen te zamen met gelyken yver moeten voortvaaren te leeven. Hier in moet gy eenigzyn, wanneer gy ook in alle andere dingen niet van eenerlei gevoelen zyt. "Otci et/v rixtiti. Door het woordje »»» wordt dit vers met het voorgaande verbonden. D ia^om fpreekt Paulus, die nxun zyn. Die geenenj die dit woord K 5 met  154 Verklaaring van den Erief met de oude Latynfche Vertaaler dus hebben overgezet: die volkomen zyn, moet dit omtrent eene onvolmaakte volkomenheid verklaaren, en zeggen, dat Paulus de zulken volkomen nremt, die r.ietzoo onvolkomen in het Christendom zyn, als veele ande. ren. Dit is de uitlegging van Calixtus, Lange, Zeltner en Elsner (p. 902.) Anderen , die 'er zich aan erinneren, dat tUu„; ook adultus, gnol va> hgbaam en opgegroeid heet, van welke betekenis men voorbeelden in Schwarz lexicon N. T. en in de Billioibeca Bremenjis T. IV. p. 952. vinden kan, verliaan hier door zulke Christenen, die niet meer Kinderen in het Christendom zyn, maar anderen, zoo welaan kundigheid in de Christelyke leere, als in heiligheid des leevens overtreffen. Dit is de overzetting van Beza en van Era.vmus Schmidt, gelyk ook van Wnsius Üecon. Foea, lib. III. cap. 12. §. 125. en van eenen Hoilandfchen Predikant, Herman (Y) Feiners, die in de biblioth. Brem. T.IV.p. 949. Jeqq. een geheel gefchrift omtrent de verfchillende betekenisfen van het woord rtKuês heeft ingelyfd. p. 962 fq. Ook Menagiüs billykr dit gevoelen in eene aanmerking tot Diogenes Lacrtius lib. IX. cap. 5. Zy hebben allen niet opgemerkt, dat rgct£-n fupernacurate, tracht na bet geen boven is Rom. VIII: 5. t« t»« «•«{««s vleefcblyke gedachten en neigingen hebben, qum carnisfunt, co» gitare &f curare. Het vers, het welk hier op volgt bevestigt deeze vertaaling, waar in ipgómux rUo-ag. «W, de vleefchlyke geneigdheid effeStus carnalis heet. Op onze plaats past de derde zin. Alle waare Christenen , zegt Paulus móeten dit in gedachten hebben, en naarftig bedenken, dat zy even zoo als ik, op den weg der Christelyke deugd tot aan het einde moeten voortloopen. Beza en Calixtus komen naby deeze verklaaring: Cogitemus, quidnobis ad metam fufeifu, "laat ons bedenken, hoe veelwynog „ loopen moeten, eer wy aan het einde zyn". Maar wanneer Beza vermoedt, dat twto pgnifM niet de rechte leeswyze is, maar veel eer t» «V* c^w^, ver»  15?eiiin. Dat <£?o,H~, hier heet eens meening hebben, gelyk by Gal. V: io. erkennen alle Uitleggers, uitgezonderd Luther, die het dus vertaald heeft: en is het, dat gy war. anders zouut bonden, dat laat God u openbaaien. Deeze vertaaling gaat van de Griekfche woorden geheel af, en wordt door Lange met recht verworpen. Welke meeningen Paulus veritaat door de andere meeningen, leert hy in het volgende vers, wanneer hy daar de Christenen te Philippen vermaant, omalleenlykinde, doorhem voorgedraagene leeringen, van eenerlei meening te zyn. Hy doelt op neven-meeningen, die van geen gewicht zyn, en benevens de Hoofdleeringen van het Christelyk geloof kunren plaats vinden. De beste verklaaring geeft Paulus zelf in het 14de Hoofdfluk van zynen brie} aan de Christenen te Romen, waar hy ook voorbeelden van zulke neven-meeningen by brengt, en het twisten over dezelven verbiedt. Den zwakken in het geloof, zegt hy vs. 1. neemt aan in de gemeente, en twist niet met eikanderen over deverfchillende meeningen. En vs. 5,6. De eene trekt den eenen dag den anderen voor: de andere houdt alle dagen gelyk. Elk boude zyne meening flechts voor gewis (en doe niets tegen zyn geweeten.) wie nu een d -g voor heiliger houdt dan de andere dagen, die doet bet den Hee- (b) Heinsiüs houdt u ïn voor de echte leeswyze, en beroept zich op oude Handfchriften. Hy noemt echter geenen van dezelven, en alle Verzamelaars van de verfchillende leeswyze weeten van zulk eene niet. Zyn geheugen heef: hem dus bedroogen. 'e< sn kan hier ook niet ftaan.  aan de Christenen te Philippen. Hoofdjl. lil: 13,16.157 Heere: en wie deeze meening niet beeft, die doet bet cok den Heere. Zoo verftaan ook Wolf en Elsner (p. 607.) onze plaats. Zoo ook Beza en Calixtus; maar zy draagen hun gevoelen duister voor. Daar en tegen verftaan Erasmus, Hemming, Hunnius, Grotius, Calovius en Beausobre hier door openbaar onrecht, de valfche Apostelen , die leerden dat mende befnyding en andere Mofaïfche plechtigheden moest by behouden. Want om te erkennen, dat dit eenegrootedwaaling was, hadden de Christenen te Philippen geene nieuwe openbaaring nodig, vermits Paulus Jien hieromtrent genoegzaam onderricht hadt. Keet rovra ó ©sor iftït (c_) ccnxaXu^ll, God Zal U Ookdit openbaaren. Het woord ook (*<«) hadt Luther in zyne vertaaling weggelaaten; maar Zeltner heeft het te reeht in zyne uitgaave van den Bybel ingelafcht. Petavius meent in zyne dogmata Tbeologica T. III. p. 329. dat Paulus hier eene ommiddelyke openbaaring belooft. Maar zulk eene openbaaring hebben de Apostelen nooit beloofd. Beza verftaat het van eene Menfehlyke openbaaring, dat is, van het onderricht, het welk zy, die eenige dwaalingen voedden, van anderen zouden verkrygen. Maar de woorden: God zal bet u openbaaren, bevatten meer in zich. Hemming, Lange, Wolf en(p. 908. enz.) Elsner, verftaan'er door de openbaaring van God in zyn woord en door de leere der Apostelen. Dan ook dit neemt alle twyffebngen niet weg, vermits Paulus immers deeze geloovigen thans beter hadt kunnen onderrichten en hun hunne dwaaling beneemen, maar het evenwel niet deedt. Wy verftaan het woord dxixuxiïpu optative of nxenfebender wyze: God wil u dit openbaaren, dat is, vermits gy nog eenige onfehaadelyke dwaalingen koestert, en thans noch te zwak zyt, omudezelven te (c) Erasmus gist, dat de rechte leeswyze «vfxdxvtys is, vermits in de oude Latynfche vertaal ing ftaat revelavit. Maar reeds Beza heeft opgemerkt, dat dit eene Schryffout is, welke in deeze overzetting zeer dikwerf voorkomt, dat naamlyk b en v met eikanderen verwisfeld worden.  158 Verklaaring van den Brief te Icaten beneemen, zoo zal ik ook geduld met ü hebben, en wenfche, dat God u ter zyner tyd en naar zynen heiligen wil tot betere kennis mooge laaten komen. 'Aviaxunru» heet iemand iets , het mooge zyn, wat het wil, openbaaren en verkondigen, zoo dat hy nu weet v het geen hy te vooren niet wist. Daar wy nu gewoon zyD, het woord openbaaren van eene onmiddelbaare openbaaring van God te gebruiken, het welk echter hier geen plaatsvindt, onthouden wy onsbillykopdeèze plaats van dit woord, en ver taaien het dus: God wil u ook dit met den tyd doen erkennen. Het futurum o£ de toekomende tyd wordt ook in het volgende Hoofdltuk optative of werf hender wyze gebruikt, en wel twecmaalen vs. 7. de vreeden Gods ^»v?*!fï», in meeningen bet eens zyrt. Van deeze fpreekwyze bedient onze Apostel zich ook Gal. V: 10. Calovius legt het ook recht uit: in doclrina religionis idem Jer.tire, "in leeringen van den Gods„ dienst het zelfde gevoelen ": en ook Heinsiüs er- (d) Elsner (p. 910. enz.) en de Heer Meier vercaalen het ook door een richtfnosr.  aan de Christenen te Fbilippen. Hoofdft. III: ry. isf -erkent j dat hier niet de concordia, vatl den vreeden onder eikanderen en van de eenigheid gefprookeri •wordt, waar van Erasmds , Beza en Bèausobr^ het verftaan hebben. SchoEttcenids meen ing, die in plaatze van «un i het volgende ««, gy moet my navolgen en vs. 9. Uunui tiwot h'ftu vfiï> r)> fitfi&v-S-cti iftüs, ik jlel my u zeiven ten voorbeelde, op datgy mymoogtnavolgen. TuVe; heet een •voorbeeld, naar het welke anderen hun leevenmbgten richten. Zoo beveelt hy aan Titus Kap. II; 7. dat hy by zyne gemeente ts»> tgym, een voor. beeld in goede werken zyn zoude: en Petrus wil in zynen eerften brief Kap, V:3» dat alle Kerkleeraars tu. sr«s no Ttoiftuov een voorbeeld van hunne kudde zynzouden. vers. 18. Want veelen leeven zodaanig niet, ("gelyk ik) die ik u dikwils genoemd heb, en thans ook met traanen zoemen de vyandenvan het kruis van Christus. Wy moeten ons hier erinneren, dat ik in het begin van myne aanmerking by het tweede vers van dit Hoofdftuk getoond heb, dat ons 18de vers met dat twee- (6) Dat dit door my moet vertaald worden , merkte H. D. Wolle niet in zyne aanmerking by Blackwall p. 243. vermits hy meende, dat met het .'ftkt van het 2ofte vers te zamen hing, daar evenwel i(i£t my, en ipèSr ■x-cXtrivfta het xoxiisv/*» van ons allen, die waare Christenen zyn, .heet. Hy maakte daarom het 18de en 19de vers met onrecht tot eene Parenthefis: waarin by Schwarz deSoloeeiïmis p. p. ten voorganger hadt.  aan de Christenen ie Philippen. HoofdftAÏU 18. i6$ tweede vers te zamen hangt, en dat alles, wat tut* fchen deeze beide verzen ftaat, nuttige uitweidingen Cdigresjïones)z.yti, van dewelken Paulus nu wederont óp de vs. 2. voorgeftelde zaak komt, en voortvaart met van dezelve te fpreeken. De valfche Leeraars naamlyk, die, om de vervolgingen te ontgaan, dó befnyding behielden, en waar van hy vers. i. gefprooken hadt, befchryft hy nu vs. 18 en 19. naar hunne kwaadegemoedsgefteldheid,en toondtegelyk, dat dezelve de eeuwige verdoeinenis naa zich fleept. De Apostel kwam zeer gemiklyk wederom op het voorige te rug. Hy hadt vs. 17. hun vermaand, om Zodaanig te leeven , (ar»^**™») gelyk hy leefde. Want, vaart hy vs. r8. voort, 'er zyn veelen, die niet zodaanig leeven (»»^«roeW,) inzonderheid die geenen, die de befnyding behouden, om van vervolgingen verfchoond te blyven; Achter «-ij.*-*™». volgt dus eene Eitipfis, die men gemaklyk kan ontdekken. Er Asmus vertaald het: veelen heven niet, gdyk ik Grotius en Lange: veelen leeven anders. Deeze beiden vertolken ook het woord fciV*'» door c.ppelUre , noemen: in welken zin het zélve oofc Matth. XIX: 17. Marc. X: 18 en Luc. XVIII: 19. voorkomt: t< f*t \lyuf waarom noemt gy my goed? die Uitleggers, welken het woord Xtyv, vertaaien door zeggen, konden de grammatikaale Woordvoeging niet vinden , en brachten dus eene ongepaste overzetting voorden dag. Beza vertaalde het: quos fape dixi vohis esfe bostes Cbristi, " van dcwel.) ken ik u dikwerf gezegd heb, dat zy vyanden ,, van Christus kruis zyn": welke vertaaling aan Zegerus ook behaagt, gelvk ook aan Calixtus, Zeltner en Beausobre. Dan de Elüpfis van het woord Anti en de Weglaating vair het artikel nahouden ons te rugge, om onze goedkeuring daar aan niet te geeven. Erasmus Schmidt en Homöergck, Waar mede ook Wolf overeenftemt, verbinden de laatfte woorden van het 19de vers: r«#*^« *>ï.ms, mét de eerften van het 18de vers: n-^\c) wit PW"», en maaken daarom de woorden: .«« L 2 kH  IÓ4 Verklaaring van den Brief mi tot *tc-xvi7> *vt2, toe, tot een tusfchenvoegzeï. Maar tegeD deeze verklaaring ftrydt niet alleen het woord maar ook de artikel, die voor het woord . 937, de vyanden van den gekruifien Christus: het welk geheel onnodig is. Zyne verklaaring is evenwel recht. Zy, zegt hy, die bet Christendom met bet Joodendomvereenigden, cm de vervolging te ontgaan, en niet aandrongen op de door Christus verworvene gerechtigheid en op het ge. loof aan den gekruifien Christus , op dat zy niet met bet kruis van Christus (Gal. VI: 12.) vervolgt wierden. Nu moeten wy nog het woord ik moet ben weekend zoo, befchouwen. Wy zien hier de medelydende liefde van den /.postel jegens zulkekwaa. de Menfchen, die in hun verderf liepen, en welken hy harrelyk wenfehte, dat zy zich bekeeren, enmet de waare Christenen bet kruis ven Christus op zich neemen mochten, dit voorbeeld van Paulus moeten wy ook navolgen, en de hedendaagfehe vyanden van den waaren Godsdienst niet haaten. maar God vlytig aanroepen, dat hy hen ook tot kennisfe van de waarheid brengen mooge, L vers  aan de Cbristenente Philippen. HcofdjiAU: ig. itfy veis 19. Deezer einde is de verdoemenis, vermits de buik bun God is. en zy bur.ne eere in dejcbf.nde zoe~ ken, en alleenlyk op de goederen deezer aarde hunne gedachten ftellen. Tf'Ao{, hec einde van eene leevens* wyze en derzelver uitgang, naamlyk de daaropvolgende belooning of ftraf. Het einde van een Godloos leeven is de dood, en bet einde vin een Godzalig leevenswandel is bet eeuwige leeven, zegt onze Apostel üom. VI: 2i, 22. Hun einde zal zyn naar bunne werken. 2 CoR. XI: $. Een gedeelte van het kruis, waar voor de, in het voorige vers genoemde valfche Christenen vluchten* was het verlies van hunne tydlyke goederen en de grootfte armoede. Zy onttrokken zich daarom aan de vervolgingen, op dat zy nog verder eene goede tafel mochten hebben, en geen hongeren kommer zonden behoeven te lyden. Zy hadden meer hunnen buik, dan God, voor oogen. Zy maaktn, zegt Paulds • hier, den buik tot bunnen God. Zy brachten hunnen buik als hunnen God, een offer, zoo dikwerf zy, by den hongersnood der vervolgde Christenen, gerust aan hunne tafel zaten, en vergenoegd eeten en drinken konden. Job noemt Kap. XXXI: 24. ook de geltkist den God van eenen Gierigaard met deewoorden : de Gierigaard zegt tot zynen geldklomp: gy zyt myn troost, dat is, op u verlaat ik my meer, dan op God. Zy zoeken hunne eere in de fchande, dat is, zy zoeken hunne eer in iets het welk evenwel fchandelyk is, en waar van zy fchande hebben. By de kinderen deezer waereld is vergenoegd leeven en rykdom eene eere: de armoede daar en tegen houden zy voor fchande. Maar by God is het eene eere, wanneer men om den waaren Godsdienst arm wordt: en in tegendeel is het in Gods oogen eene fchande, wanneer valfche Christenen de vervolgingen daarom ontgaan, op dat zy niet arm worden moogen. Deeze omfchryving vloeit voort uit de onmiddelyk voorafgaande en uit de aanftonds daar op volgende woorden. L 3 Be*  166 Verklaaring van den Brief Beza vertaald het verkeerd door: quorum gloria «i (am corfufïone ipforum, "wier eere verbonden is „ met hunne verwarring". Calixtus heefc het niet beter vertaald door: quorum gloria est ad conjufionem, ipfortim, hec welk hy dus verklaart: zy houden voor hunne eere, bet geen zy doen, om hy de Menfchen gunst en roem te erlangen: maar hetzal bun tot de gr ootfle fchande verjirekken. Vatablus legt het dus uit: gloriantus , cum turpe quid admiferint, "zy beroemen zich „ als, zy iets fcbandelyks gedaan hebben": het welk ook verkeerd is. FessElius advers. lib. 11. cap. ?4- §• 5- P' 1*56. vertaald het dus : zy beroemen zich op zuike dingen, voaar over zy zichJ'chamen moejlen. Deeze verklaaring is te algemeen: zy behaagt ook niet aan Raphelius en Beausobre. Ambrosius, Hilarius en Augustinus vertaaien het: quorum gloria est in eorum-pucendis, "wier eere in hunne teel-leeden „ is'', én verftaan hier de befnyding: welke verklaaring Whitey in zyn bock de Commentarius Palrum p. 292. met recht verwerpt. Deeze valfche Leeraaren behielden , wel is waar, de befnyding, maar zy zochten daar door hunne eere niet, vermits befneden te zyn door de Heidenfche vervolgers voor gee-? ne eere gehouden wierdt; maar hun oogmerk was, dat hunne Christelyke Godsdienst den Heidenen zoude onbekend blyven, en zy dus zeker voor verT volging zyn. Op zulk eene wyze zoude de Apostel pok de befnyding niet uitgedrukt hebben. Franzius gelooft zelfs in zyn boek de interpretatione fciipiurm, S. orac. XLIX. p. 4.56. feqq. dat Paulus hier van de Hoerery ipreekt: liet welk hier zyn oogmerk niet zyn konde*. De jonge Stryck, die het decoium uit de Christelyke zedeleere wilde verbannen hebben, vertaalde in zyn Twistfchrift dejure liciti fed non hor.esti, cap. I. §. 44. onze plaats dus: qui laudem rj? gloriam in decorum qucerunt, qui juxta decorum munda. num virunt i "die hun lof en hunne eere in het deco„ rum zoeken, die naar' het wereldfche decorum lee. ven". Noch niemand heeft geweeten, dat «'<«■£!/'»« het decorum heete.  itan de Christenen te Philippen. Hoofdjl* III: 20. 167 'o< m ixlysias (pgcteuirs;, die alleenlyk op de goederen deezer waereld hunne gedachten richten. Bona terrena heefc Selnecker hec ook vertaald. Hec woord rpewivxH heb ik reeds by hec 15de vers verklaard. vers. 20. Maar ons vaderland en onze goederen zyn in den hemel, uit denwelken wy ook onzen Zaligmaaker verwachten , naamlyk den Heere Jezus Christus. 'Hftat yxp ro iroxlnuftx. Zoo ftaat *er in Curcelleus , Mastrichts, Mills, Schoetgenius, Bengels en Wetsteins uicgaaven. Beza heefc Si gezec in plaacze van yx\ , het welk men echter in geen cenig Handfchrift vindt. De oude Latynfche Overzetter heeft, wel is waar, autem, wien Lutherus gevolgd is. Maar dit kan eene, door den Affchryver veranderde leeswyze zyn. Het verband met hec voorgaande vers vereifchte het woordje y*\, gelyk wy beneden duidelyk zullen aantoonen. 'Hftar r'o wnXiit-jpct ,% ivpxtoh ivde%n heeft, LuTHER vertaald door: onze wandel is in den hemel. Hy volgde den ouden Latynfchen Vertaaler: nostra converfa-. tio in Coelis est : welke overzetting Erasmus ook behieldt. Nu heet, wel is waar (a) ■xohntüiTS-a.i Hand. XXIII: 1. en onzen brief cap. I. 27. zyn leeven leiden of leeven: en ik heb op de laatfte plaats ook andere Schry veren aangehaald, diezichdus hebben uitgedrukt. Maar het woord komt in deezen zin nergens voor. Deeze becekenis pasc ook op onze plaats niet. Onze converfatio, onze wandel, ons leeven, is immers noch niecinden hemel, maar op deeze waereld. En dus verftaan het alle Uideggers, onder dewelken Süicerus T. II. p. 799. zegt: mm de terra talem virimus vitam etc. " nu leiden wy op aarde een zodanig leeven enz ". An. (a) By Laertius lib. IX. cap. 3. heet mWnitT^m remp. 'adminiflrare, het Gemeenebest bellieren. In Aelianus var. kist, XIV. 28. heet het cive'm esfe; "een Burger zyn", en in Lysu orat. VIII. p. 119. heet rvpmtonétrS-in cancivem esfe, een mede Burger zyn. L 4  168 .Verklaaring van den Brief Andere hebben daarom rS vertaald dooi? de burgerfchap, bet burgerrecht, civitutem, .jus civitatis(b) Nqfira civitas in coelis est, verraaien Pasor, Heinsius, Hammond, Clericus en Elsner ƒ>. 964. enz. her. In deezen zin kpmc dit woord zeer dikwerf voor. Raphelius haalt veele zulke plaatzen uit Polybius aan, en pryst Luther, dat hy het in zyne Epistel-postel in de leer-rcden op den vierden zondag raa Paafchen vertaald heeft door: onze burgerfchap is in den hemel. Luther hadt het ook in de eerfte uitgaave van zyn N. Tejlament in het Duitfch door: de burgerfthap overgezet: maar daar naa, vermoedelyk op den raad van Melanchton, onzen wandel gezet, gelyk 'er thans nog Haar. In den Zwitzerfchen Bybel ftaat ook onze burgerfcbap. TertdlLIANüs heeft het lib. Hl. aaverfus Marcionem, cap. 24. en in zyn boek de refurreftione camis, cap. 47, gelyk ook in zyn gefchrift de. corona militis cap. 13, dus vertolkt: municipatus noster in coelis est, "o,nze „ burgerfchap is in den hemel". Deeze vertaaling hebben Beza, Erasmus Schmidt en Calixtus behouden. Heinsius houdt, wel is waar, municipatus voor eene verkeerde overzetting, vermits tusfchep ■civitas en municipatus een onderfcheid is. Maar hy bekent evenwel, dat deeze woorden by de oude Rechtsgeleerden van eene gelyke.betekenis geweest •zyn. De woorden:, nostrum est in coelis, ver¬ klaaren Grotius, Glassius, (p. 1669 en 1850.) Kortholt in zyn in 1680 over onze plaatsgehouden Twistfchrift, feEi. I. §. 29. en Lange dus: wy zyn met onze gedachten in den hem.el, beminnen hei aar dfcht met. Crjgenes heeft het reeds dus uitgelegd, lib. II. contra celfum p. 60. Cbristiani non vivunt uti civester-' r.esires, fed uti cives coelestes, "de Christenen leeven ,, niet f6) In Diogenes Laertius lib. IX. cap. 65. heet het Burgertecht ook *«>.it«;*)> gelyk Eph. II: 12. In deezen zin zyn rthirtvfi.* en „ niet gelyk Burgers van de aarde, maar als Burgers ,, van den hemel". In deezen zin noemt Jsidcrös Pelusista hb. HL epist. 234. de Monnikken, .w.».'. hemel Burgeren. Hy was zelfs een Monnik, ■en hieldt dus volgens het bygeloof van zynen tyd, de klooster Broeders voor zulke heilige lieden, dat zy met hunne gedachten meer in den hemel, dan in •Ce waereld, leefeien. Zeltner verklaart onze plaats niet waarfchynlyk: ons Burgerrecht is van eene geestlyke en hemelfche natuur. Zoo kunnen wy ook aan Collarius onze toeftemming niet geeven , wanneer hy in zynTwistfchrift de Paulicmtateroma, na 34. oordeelt, dat het woord rexlmft* hier bei, de betekenisfen heeft, en zoo wel convtrfatio heet, rechtandel' ciyitaS3 de üwgtrftbap en bet Burger. ^Dan bet Burgerrecht laat zich met het voorgaande, ™ Itiyux, de aardfebe goederen niet gevoeglyk verbinden, maar Paulus moet de hemelfche goederen tegen de aardfche goederen over ftellen (*) geemn, zegthy, ■mt'rlytienpewzri,3 zoeken aardfebe goederen, goederen van deeze waereld. Maar wy verwachten Jezus die ons in den hemel brengen, en ons de Jemelfche goederen geeven zal. Ik dacht daarom tiaar over na , of xoxh^u dit niet zoude kunnen betekenen. Ik vondt eindelyk, dat »a) De Griekfche Wysgeer Anaxagoras noemde ook den hemel zyn Vaderland. Toen hem, gelyk Laertius lib. II. cap. 7. bericht, iemand vraagde, waarom hy zich geheel op de letteroefeningen toelag, dair hy toch beter doen zou. de, wanneer by een openlyk ambt aannam, en in het zelve mede voor bet Vadeilaud hielp zorgen; gaf hy bem dit antwoord : " meent gy, dat ik niet voor myn Vaderland „ zorge? de zorge voor myn Vaderland is myne allervoor„ naamfte zorge". Hier by wees hy op den hemel, en gaf daar door te erkeDnen, dat de hemel zyn recht Vaderland was, in het wélke hy naa dit leeven komen, en waar hy eeuwig leeven zoude. Hoe veele Christenen befchaarr.t deeze Wyfgeerniet, wier minfte zorge daar heenen gericht is, dat zy naa dit leeven hunne wooning in den hemel veskrygen niocgen 1  aan de Cbrislenente Philippen. Hoofdft. III: 20. 171 aarde". Ook Beausobre verklaart het in zyne aanmerking: car notre patrie est le ciei, "want ons „ Vaderland is de hemel ". en Lange : het woord troXfnvfix beeft deezen nadruk, dat de geloovigen op de reis zyn na bun bemelftb Vaderland. En Bengel; To veM'nvfta est patrio. Ook Elsner erkent, dac SÖ3. 968 en 971. dat To s-eAmvp* gevoeglyk door bet Vaderland kan vertaald worden. Dan, daar hec Vaderland de Burgerfchap mede influit, ziet men» dat die geenen, die To s-oa/tji.^* door /te Burgerfcbap vertaald hebben, den zin van den Apostel geftroffen , maar niet duidelyk genoeg uitgedrukt hebben. *£| os. Hoe t'| 'ï, zegt Grotius rem fpettat, non, quod preecesfit, vocabulum, "dit t'| tlziet op de zaak ,, en niet op het voorafgaande woord". Dit drukc Glassius p. 727. duidelyker uit. Paulus fchryft, zege hy, e'f »»■, naamlyk «"^««S, als of hy te vooren tt cvetvai gefchreeven hadt, en niet >> «»g*»«7s. Dit is het rechte antwoord. Dus fchryft ook onze Apostel in zynen brief aan Philemon vs. 10. t«5 i», en hadt «'<«£ op het oog. Zoo fchryft hy ook Rom. VI: 2t. e«£r»7««-<, daar hy evenwel in 'het naast voorgaande vers, hec woord dftceerlx, en we! in het enkelvouwig getal, gebruikt hadt. Men vindt ook by de belle, zoo wel Latynfche , als Griekfche Schryveren , zulke plaatzen. Curtius heefc driemaal, naamlyk IV; 9. 16. VII; 10, 13 en VIII: 13,9. achter flumen hec adjectivum byvoeglyk n.zamwoord in het manlyk geflacbt gezet, even als of 'er fluvius voor af ging. Meer zulke voorbeelden kan men in myne art. critica §. 42 en 43, vinden. Beza meent ook, dat men s'bj»»»? by e'| «j verftaan moet. Wanneer hy "er echter by voegt, dat de Apostel ook met de Hebreen in hec meer- vouwige , en »$ °5 met de Grieken in het enkelvouwigo konde gezet hebben, vermits door deezen de hemel isptAt genoemd wordt: fchryft hy hemuiconbedachtzaamheid eene gemaakte vertooning van geJeerdheid toe, Erasmus., wien PisCATORzyne toe- ftem-  172 Verklaaring van den Brief ftemming geeft, meende, dat by s'f S moest tIxcv verftaan woraen. Nu is, wel is waar de weglaating van het woord *««■« niet ongewoon!yk, gelyk Bos in zyn boek de Ellipfïbus Gratis by dit woord aantoont. Maar vermits <'| »ï zyn betrekking openbaar op den hemel heeft, behoudt het eerfte antwoordden •voorrang. Schwarz geloofde in zyn fchriftrfe Soloexismus p. 122. dat f'| *3 hier betekent tx quotempore, „ ten zeiven tyde", en vertaalde ons vers dus: nas civisfumus coelestes, etiam eo ipfo tempor e, quo Dominum , JefumChristum, expetïamus," wy zyn Burgers des he„ mels zelfs ten dien tyde, wanneer wy den Heere Jezus Christus verwachten". De Heer Wolle ftemde met hem over één by Blackwall p. 244. Schwarz meende, dat i% »S en ivpaim onmooglyk by eikanderen ftaan konde. Wy hebben echter gezien, hoe gevoeglyk dit gefchieden kan. Zoo bracht Schwarz ook geene eene plaats by, waar !\ »l ex quo tempere heet; om niet van zyne wonderlyke overzetting te gewaagen. Wolf verwierp daarom deeze verklaaring met recht. Hy dwaalde echter zelf, daar hy met Schoetgenius by t'f verftondt •£!>>«j«5, welke lout ook Bengel en Elsner (^.9940 begaan hebben» vers. 21. Die ons nietig lighaam eine andere gedaante geeven, en het zelve zynen verklaarden lighaam gelykvormig maaken zal naar de kracht en macht, die bybeejt, omalies te maaken, vaat hy wit. Mirxa-. xnfix%\vu tö rap* ifiéïr. De oude Latynfche Vertaaler heeft het verkeerd overgezet door: reformatit corpus nostrum. Hv hadt moeten zetten: transformabit, of gelyk Erasmcs en Beza , transfigurabit. Zeltner heeft het niet duidelyk genoeg vertolkt door: by zal bet zelve geheel veranderen. Luthers vertaaling: by zal hetzelve verklaaren, is eene verklaaring, uit het volgende genomen. In onze taal heet het allerbest: by zal aan het zelve eene andere gedaante geeven. Zoo vertaalt het insgelyks Elsner p. 9S.0 en 993* Wan-  aan de Christenen te Philippen, Hoofdft, Uh 2U tfa Wanneer de Apostel zegt: ons lighaam, toont hy voor eerst aan , dat hy van ons tegenwoordig lighaam ipreekt. Myn ligbaam is dat, het welk in deeze wereld bezit. Wy zullen daarom geene andere lig. haamen verkrygen, dan wy in dit leeven gehad hebben. Ten anderen merke ik met Glassius Cv. 556V aan, dat Paulus ons ligbaam zegt in plaatze van onze hghaamen. Hy zal aan onze lighaamen eene andere gedaante geeven, of elk onderons zal zyn lichaam in eene andere gedaante zien. Waar in de toekomende gedaante van onze lighaamen van de tegenwoordige zal onderfcheiden zyn, leert onze Apostel 1 Cor. XV: 42. enz. by welke plaats wy dit naauwkeuriger overwoogen hebben. s»>* tothvwV!*, en taftm is eene bekende He. breeuwlche fpreekwyze en wy hebben niet nodig, om dezelve uit het boek van Vorstius de Hebraismis IV. T. cap. 20. p. i2j. te leeren. Het eerfte heet torpus hwnile et vile , "het aardfche en nietige " en het laatfte corpus gloriofum, "het heerlyk lighaam". Het eerfte kan men met Luther vertaaien door een nietig lighaam, of, wanneer dit niet Duitfch en dui. delyk genoeg is, een rampzalig of elendig lighaam noemen. Jaa wel hebben wy rampzalige lighaamen. Hoe ras wordt een gezond lighaam ziekhoe ras een fchoon leelyk.' hoe ras een fterk zwak! hoe ras een leevendig dood! Ik verwonder my daar over, dat de beide Hebreeuwen, Zeltner en Schoetgenius, deeze Hebreeuwfche fpreekwyze hier met hebben willen inzien, maar de eerfte xi T,~, -rnxutdriat ifiur vertaalt door, ons aan Christus in zyne nederigheid gelyk ligbaam ; en de laatfte meent, dat rif.**?, •mvHiuTtut en t«s Söfus betekent TOXii,*«-<» en Hoe ongegrond deeze laatfte meening zy, heeft Wolf reeds aangetoond. Er) Deeze was Profesfor der Wysbegeerte te Kü!, en ftierf in 1728 te Coppenhagen als Predikant aandeDuitfcheKerkge.yk de fleer Prof. Kost. in zyneGeleerdeTydingtnvim 1730 p. 308. Men zie ook insgelyks aldaar op hetjaar 1740, p. 7$. X. Deel. < M  178 Verklaaring van den Brief u vs, 20 cd 21 heb voorgefteld, 200 zyt voof alle dingen Itandvastig. Wy zien hier uit, dat de verdeeling van de Hoofdftukken hier flecht is uitgevallen. Dit eerfte vers van het vierde Hoofdftuk moest het laatfte van het derde zyn. En reeds voor lange heeft de Coppenhaagfche Godgeleerde, Nicolaus „ Hemminciüs, de billykheid van deeze verdeeling in gezien, en in zyne Commtntarius over alle de brieven van beiN. Tesiamentp. 481. het tegenwoordige tweede vers van het vierde Hcofdftuk tot het eerfte, en het tegenwoordige eerfte vers van het vierde Hoofdftuk tot het laatfte van het derde Hoofdftukgemsakt. Staat vast, f«'*m, Met dit woord «-ï'xsti fprak de Apostel ook boven Kap. I: 27 de Christenen te PhiJippen aan. Hy vermaant hen, gelyk Hunnius en Calovius het ook verklaaren, tot beiden. Wanneer hy daar by voegt in den heere, noemt hy hem, door wiens kracht een Christen in het geloof en in alle deugden ftandvastig blyft. De woorden j*™ verklaart Drusius uit het Htbreeuwfche P reüum, en vertaald het door recie Jiate: het welk te ver gezogt is. Beza en Zeltner zetten het over door: gelyk ik tbans gezegd heb. Dan Paulus hadt hier van in het kort voorafgaande niet gefprooken. Elsker verbindt p. iciö het woord cv-iu met het aanftonds voorafgaande uy. ioio met recht. Hy fpreekt hen aan: myne lieve Broeders, en herhaalt in het befluit van deeze aanfpraak het woord. bv**-»™. Wolf houdt deeze herhaaling gevoeglyk. voor een kenmerk van de ftsrkfte liefde jegens de Philippers, en vertaald het, gy, myne gelief den,zeg. ge ik. De Heer Meier heeft in zyne omfchryvende vertaaling de zinfnede voor «V«sr«r»i weggeftreeIten, en het dus overgezet: blyft JlanivasUz in den, Heere, geliefden. Ook de oude Latynfche Vertaaler heeft het zonder zinfnede vertolkt: flate in Domino •carisfimi. Dan men moet aan de gewoone vertaal ing even daarom den voorrang geeven, vermits dezelve de tedere liefde van Paulus aan den dag legt. Daar in behaagt my deeze oude Overzetter, dat hy «V«*t!T«} niet door dile&i, maar door carisfimi vertaald heeft. De Grieken fpreeken, gelyk wy Duitfchers ook, mpofitivo, ftellig: geliefden: maar de Latyncn zyn gewoon den fuperlativus " hoogden graad *' re gebruiken: dilectisfimi, carisfimi. Daarom heeft cök Aries Montanus de Pagninifche vertaaling van ors «VtaW, veranderd, en carisfimi gezet in de obcts van dile&h Paulus fpreekt de Christenen te Philippen ook aan: IrffnkHf** Erasmus vertaald het door d?Rde. M % • < ~ UtU  l8o Verklaaring van den Brief ratt. De oude Latynfche Overzetter heeft het hief ook beter en overeênkomftiger met de Latynfche taal door defideraiisfimi vertolkt. Dus hadt ook Beza het niet door exopièti, maar door exoptatisfimi moeten vertaajen: gelyk Elsner p. 1007 het door zeer gevoenjcbte, en p. 1008 aller fier kst gevoenfcbte heeft overgezet. Ik heb het vertolkt: aie ik bcrtelyk verlange te zien. Want de Apostel hadt hun hoope gegeeven , dat hy wel draa wederom tot hen zoude komen Kap. I: 26, 27. en hun Kap. II:24beloofd,om ras te komen. Thans betuigt hy dus zyn hartlyk verlangen, om hen te zien. Beausobre het ft het ook in zyne aanmerking overgezet, even als ik: que je defire ardemment de revois, en Grotius: quos amo videre defidero: hoewel het beter geweest was, dat hy het woord amo, (waar mede hy op Kap. I: 8 doelde) hadt weggelaaten. vers 2. Ecodia en Syntyciie vermaane ikbierme. de in d n Heere, om éénsgezind te zyn. Dat de naam Euodia van afkomt, bewyst Camerarius met den gelykvormigennaam.METHODius. Mastricht kende geen éénig Handfchrift, waar in 'EvaSix, Itaat: Wetstein kent zeer weinigen. In alle uitgaaven ilaat ook 'e»«?i», behalven in die van Mill en Bengel: en Bengel belydt evenwel zelf, dat het in zeer weinige MSS. ftaat. Den naam Syntyche toont Antonius Gorius aan op oude opfchriften in zyne infcriptiones Florentinaz p. 437. k. 48. en p. 441. n. 65. Op even die plaats komt ook p. 115. n. 94. en p. 158. n- 88. de vrouwelyke naam Tyche , voor. Beiderley opfchriften toont ook Gruterus aan. Niet zonder grond gelooven Coccetus, Salomo van Til, Iange, Elsner (p. 1029.) Beausobre en Calmet, dat deeze beide Vrouwen Diaconesfen geweest zyn. Wanneer zy niet in een kerklykambt geftaan hadden, en hunne oneenigheid riet aan de geheele Kerke was bekend geweest, zoude Paulus haar nietopenlyk beftraft, maar aan Epaphroditus, dien  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. IV-.2, 3. i8r dien hy met deezen brief naar Philippen zondt, bevoolen hebben, om haar heimlyk te belïraffen, en met eikanderen te verzoenen. Indien zy Diaconesfen geweest zyn, was het Jigt mooglyk, dat onder haar een zekere nayver ontftondt, en dat dezelve in eenen twist uitbrak, vermits de Vrouwen in het algemeen haaren haac en vyandfchap niet weeten te verbergen. Paulus vermaant haar, ri X'UT), om eenig te zyn. Te vooren, Kap. II: 2. vermaande hy de geheele Gemeente, rb«»™ £»V? ywh». Ik heb ook in 1732. een Programma, de conjuge Paulino uitgegeeven.  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. IV: 3. 183 las, en de laatfte, dat het Barnaeas of Silas was. Deezen Epaphroditus noeme Paolus hier niet alleen zynen . 1035.) door medegenoot (b) vertaald. Geen één van allen drukt het woord e-ó^uya in zyne volle kracht uit. Het Apostolifche ambt van Paülus en het Evange» listen ambt van Epaphroditds was een zeer zwaar ambt, het welk Christus huu als een jok hadt opge» legd. Ik vertaale het daarom te recht door de mededraager van myn jok. In de alleroudfte Latynfche overzetting ftaat, gelykMiLLius proleg. §, 572 heefc opgemerkt, dileStisfimi conjunx: welke Vertaaler het woord o-ótyyH op het naauwkeurigst heeft uitgedrukt. Want conjuzis heeten eigenlyk, die een jok draagen: gelyk de oude Dichter Severus Sanctus in zyn in 1715 te Leiden wederom gedrukt gedicht de mortibus bovum ook twee Osfen, die in een jok trekken, bo. •ves conjuges noemt. Van deeze gelykenis bedient Cicero zich ook, wanneer hy in zyn eerfte Pbilippi. ca de beide Vyanden van de Vryheid vanhetRomeinfche Gemeenebest, Antonius en Dolobella Cap. 1. geminum infcelera par, en Cap. b.fugum impiorim nefarium, dat is, rupte originis. Daar wy nu zeker weeten, dat Paulus hier Epaphroditus aanfpreekt, zien wy de dwaalingen van, Oecumenius en Baronius nda C. LVIL n. 63. die gemeend hebben, dat de Man, dien Paulus thans, aanfpreekt, met naame Syzygus geheeten heeft. M3ar wat zal >t«r<«« hier by betekenen? Dit antwoord geeft Casaubonus aan Baronius in de Voorreden voor zyne Exercitationes, die hy tegen deszelfs Annales heeft uitgegeeven p. 19. Dan die geenen dwaalen ook, die gdooven, dat hier een ander Leeraar der Kerke te Philippen door Padlüs gemeend wordt. Lutherds meende in zyne kanttekening, dat de Aposccl den voornaamflen Bisfcnop te Philippen aanfpreekt. Crojus ,. die insgelyks van dit gevoelen was, noemt hém in zyne obfervationes ad N. T. cap. 16. p. ii-j. Pastoremprimarium eccUfi'B Pbilippenfium. Calixtus en Millius (proleg. §.918.) houden hem voor eenen buitengemeen voortreflyken Leeraar te Philippen. Camerarius meende , (welk gevoelen aan Beza insgelyks behaagde,) dat Paulus hier den Echtgenoot van Euodia of van Syntyche aanfpreekt, cn hun vermaande, om de beide Vrouwen wederom roet  aan de Cbrtstmm te Philippen. Hoofdft. IV: 3. t%$ met eikanderen te vereenigen: en dat hy deezen r& $„yo, yvgri*,, dac is, legüimum maritum, " ecbtge., trouwden Man " noemt. Maar vindt men dan ook mcritos ükgitimos, " onechtgecrouwde Man. „ nen ? " Zy echter dwaalen al te fterk, die meenen, dat Paulus hier zyne (c) Vrouw aanfpreekt. Onder de Ouden geloofden dit Clemens van Alexandrien en Isidorus (d) Palusiata, onder de nieuwere Ebasmus , Flacius, Arktus , 'Musculus , Casp. Ziegler in zyn vierde Boek de Episcopis Cap. 4. §. $>. Graee in den tweeden Tomus van zyn fpicilegiunt. Patrum factin ftcundi. p. 230. G. Arnold in zyn Boek van bet getrouwde en ongetrouwde leeven der eerjte Chris-, tenen Cap. IV. §. 20. p. 147. enz. Sam. Basnage in zyne Annales ad C. LI F. §. 22, 23, jrit r '^uyt heeft gefchreeven in plaatze van y»nei. «vtctls heeft Erasmus met den ouden Latynfchen Vertaaler door adjuva eas, Beza door cpitulare ipfis, Lutherus door fiaa baar by, Bengel" door biedt haar de hand, de Heer Meier door neem, a haarer aan, overgezet. Ik heb met de drie eerften vertaald door kom haar te hu'pe: waar mede ook de vertaaling van Lutherus overeen komt, gelyk ook die van Meier. Paulus drukt zich hier'kort uit. Kom haar, wil hy zeggen , te hulpe, dewyl zy wegens Vrouwlyke zwakheid de onruste van haare , uit nayver ontfprongene aandoeningen zelve niet kunnen ftillen, en maakt (e) door behoorlyke vcorftellingen de beide onecnige Vrouwen wederom eensgezind. 'ait«>i«, vaart hy voort, U tS \ cvnS-xnrdf ftsi. De Apostel toont de oorzaak aan, waarom Epaphroditus alle moeite meest aanwenden , om haar met elkancleren te verzoenen. Daarom moet «4r»ij door als welke, en met Beza coor ut quee vertaald worden. Zoo luidt het ook in deFranfche yertaaling van Mons: cemme aiard travaillé. De meening, dat die Vrouwen Diaconesfcn geweest »yn, wordt daar door bevestigd, dat de Apostel haar het getuigenis geeft, dat zy met bem aan bet Evan- gelium (-) Dit heeft ook Bengel ingezien, die het dusomfchryft; edjuvaeas, ut concordiam int er eas, amo'is impediementis, ratineas, of veel meer reftituas, " help haar, de eendracht on„ der haar, door wegneeming der beletzelen, bewaaren M of veel meer " herftellen ".  aan de Christenen te Philippen, Hoofdft, IV: 3. 18? gelvim gearbeid, dat is, hem by de predikinge van de leere van het Evangelie behulpzaam geweest, en de zoogenaamde Catecbumence getrouw en met; allen vlyt onderricht hadden. Sw^'S-A-më, zegt hy, dat is, zy hebben met my niet alleenlyk aan het Evangelie gearbeid, maar dit ook dapper en zonder ver . ■drfct «ƒ ongeduld gedaan. Zy hebben alle met my by het Evangelie geftreeden; zoo vertaald Bengel het iets duifier. Dat deeze Clemens die geene is, die vervolgens Bisfchop te Romen, cnwel» gelyk ik in myne dis. putaxio de Atbalarico Rege Gotborum, §. 3 getoond heb, de derde Bisfchop geworden is, houdt Calixtus voor zeker. Grotius houdt hem zonder rede voor eenen Romeinfchen Koopman in Macedonien. Paulus befchryft hem hier als eenen Evangelist. Hoe waarfchynlyk is het nu, dat hy naa deezen tyd te Romen, gekomen en voorllander van de Gemeente te Romen geworden is! Dit betuigt insgelyks Eüsejbios in zyne Kerkelyke Gefchiedenis b. V. Cap. 4. Aangaande deezen Clemens en zyne andere geestlyke medearbeideren fchryft Paulus nu, dat hunne naamen in bet boek des leevens ftaan. Aan God wordt menfehlyker wyze(f) een boek toegefchreeven, in het welk hy de naamen van die geenen optekent»die in zyne gunfte liaan, en zyne lieve Kinderen zyn* Zoo lang nu een Mensch het waare en werkzaame geloof bezit, zoo lang ftaac zyn naam in dit boek. verliest hy echter, door zyne eigen fchuld, door zwaare zonden en door afval van het waare geloof, de genade van God , dan wordt zyn naam door God, als het waare, wederom weggeftreeken zoo dat dus twee foorten gevonden worden van zulken, die in het bock des leevens ftaan, vermits eenigen in die genade-boek tot aan het einde van hnn leeven blyven ftaan, en veele anderen wederom wordeD uitgefchrapt. Dit onderfcheid maakt insgelyks Seb. Schmidt (f) Het is te ver gezocht, wanneer eenigen deeze manier van fpreeken afleiden van de Griekfche Speelen der klopyechters of van de reien der Soldaaten.  188 Verklaaring van den Brief Schmidt in zyne in 1655 gehoudene Disputatio de phrafi fcriptura deletionis e licro vit® §. 30. gelyk ook Baier in zyne verhandeling de infcnpiione in libncm vha>, dewelke hy tot een aanhang achter het 12de Hoofdftuk van het derde Deel van zyn Compendium Tbeologw pofitivct heeft gemaakt §. 11/ en X Wat aangaat de medetrbeideren, van dewelken Padlus hier fpreekt, zoo kunnen wy 'er niet aan twyffelen , of hy heeft geloofd, dat hunne naamen in het genadeboek beftendig zouden blyven ftaan , en dat God dezel ven niec alleen in hbru.ni gratie, maar ook inlibrum(e) gloria, gelyk men gewoon is te fpreeken, heeft aangetekend. Dit is ook de verklaaring van Calixtus en Grotius by onze plaats. Menziemyne aanmerking by Luc. X: 20. vers 4. Verheugt u in den Heere. ter aller tyd, en ik zegge het u r,og éénmaal, verheugt u. Dit vers heb ik reeds by het eerfte vers van het voorige Hoofdftuk verklaard. 'ztü is eigenlyk het futurum of de toekomende tyd van «<-»/, en heeft ook Handl. XXIII: 5. de betekenis van den toekomenden tyd. Dan het heeft ook de beduiding van den tegenvooor. digen tyd: gelyk Paulus Gal* I: 9 fchryft; wmvi. In omni re, in alle Qaj dingen , hebben Lutherds, Erasmus en Beza het met recht overgezet. Eenigen raeenen, dat men hier onder xatpa verftaan moet, vermits onze Apostel Eph. VI: 18 gebiedt te bidden i» »t«*t« xaHov>. n«Ï5 heet niet bet vernuft, gelyk Luther het Vertaald heeft, maat bet verftand. Erasmus en Beza hebben het dus recht overgezet door omnis int el. lectus. (a) Hammond verftaat door den vreden Gods de eenighéid der Christenen onder eikanderen, dien Paulus zoo wel boven de waereldlyke als boven de Christelyke geleerdheid ftelti Hoe ongepast! N i  I9Ö Verklaaring van den Brief lectus. In den Hollandfchen Bybel, cn in den En- §elfeben, heet het ook hel verjland. Paulus verlaan het zelf Eph. III: 19. door i>'*ig /s*»™?*» •yvavfas, welke de kennis (van ons verftand) ver te bo' vm gaat of overtreft. Hy toont de voortreflykheid van deezen geestelyken vreden aan, die zoo groot is, dat men dezelve niet begrypen, noch veel minder genoegzaam befchryven kan. Hoe groot, hoe onalmeetlyk groot is de genade van God, dat hy, door zynen Zoon, elendige Menfchen , die alle genade ten hoogften onwaardig waren , beroept tot het genot, en wel tot het eeuwig genot van zyne genade! Deeze genade is zoo groot, dat de Heer zelf'er zich over verwondert, eh denzelve ors als iets voorftelt, daar over men zich nooit genoeg verwonderen kan, wanneer hy Joh. III: 16 zegt: zoo zeer beeft God de wereld bemind, dat by (aan dezelve) zynen ééngebooren Zoon gegeeven beeft, op dat allen, die aan hem gelooven, niet verloor en gaan, maar het eeuwige leeven hebben moogen. De Uitleggers verftaan in het algemeen door het verftand, van het welk Paulus zegt, dat de vrede Gods het zelve te boven gaat, ons verflavd. Deeze verklaaring is ook recht. De Apostel leert de Christenen hier, dat hun verftand niet toereikend is, om dit te begrypen en genoegzaam in te zien. Aan het verftand der Engelen denkt hy thans niet, maar hy ftelt alleenlyk den geloovigen Menfchen hunne gelukzaligheid ter befchouwinge voor. Daarom verklaarden Chrysostomus en Thkophylaous onze plaats ten onrechte van het verftand der Menfchen niet alleen, maar ook der Engelen. Wanneer Paulus in het laatfte vers van ons Hoofdftuk Christus onzen Heer roemt, is dit dan niet recht uitgedrukt, vermits hy ook de Heer der Engelen en Duivelen is? Hy noemt hem echter onzen Heer, vermits hy de Christenen aanfpreekt, wier Heer Christus was, en aan wien zy altyd met ootmoed cn eerbied dachten. Het woord moeten wy nu nog in overwee- ginge  aan de Christenen te Philippen. Hoofdjl. IV: 8. 197 ginge neemen. By Herodianus heet het dikwerf tets met Soldaaten bezetten: en hy noemt den Lyfwacht van den Vorst fomtyds v(iui, fomtyds *e°»Beza heeft deeze betekenis ook voor oogen gehad, toen hy onze plaats dus vertaalde: prtefidio erit cordibus vestris, " hy zal uwe harten tot eene „ wacht verftrekken "; gelyk ook Erasmds, wiens omfchry ving dus luidt: rauniat corda vestra atque ani. mos vestros adverfus omnia , quee bic posfunt incidere formidanda. " Hy verfterke uwe harten en uwe ge,, moederen tegen alles, wat u hier zoude kunnen „ fchnk aanjaagen". Zeltner verklaart het dus: by voorzie uwe harten, als met eene bezetting, geduurig met meerdere kracht. Elsner p. 1130: by boude uwe harten met eenefterke wacht en bezetting bezet,die alle toegangen bewaare, en alle poogingen ter befeber. ming aanwende. Daar Paülus nu op onze plaats zekerlyk zich van het Griekfche woord, het welk hyook 2 Cor. XI: 33 gebruikt, bedi ent overeenkomftig met deszelfs gewoone betekenisfe, heb ik het niet beter weeten te vertaalen, dan door omgeevenen bewaaren: zoo dat het ééne Griekfche woord door twee Duitfche wordt uitgedrukt. Het woord *>'»ƒ«« gebruikt onze Apostel vyfmaalen in den tweeden Brief aan de Corinthers: waar hec tweemaalen (Kap. II: 3 en X: 5.) den wil, of het geen men in den zin beejt, en driemaalen ("Kap. III: 14- IV: 4. en IX: 3 ) het verftand beduidt. Vermits nu op onze plaats bet bart volgens het Bybelfche taalgebruik den wil betekent, kan het bygevoegde woord, uuftHT», niets anders dan de gedachten en het verftand, aantoonen. Paulus fpreekt hier dus van het bewaaren van den wil voor zondige neigingen en voor daadlyke zonden, en van het bewaaren van het verftand voor fchalelyke dwaalingen. vers 8. Voor het overige, lieve Broeders, draast zorge voor alles, bet geen maar recht en eerbaar is, bet geen maar met gerechtigheid en kuisheid overeenkomt, bet geen maar liefde en eenen goeden naam veroorzaakt, N 3 bef  loS Verklaaring van den Brief bei geen maar deugd en lof heet. T« a^*»», voor bet overige. Het gebruik van' dit woord heb ik Kap, III: i. reeds aangetoond. 'otk <*ao9-« , bet geen maar recbt is. Het geen recht is en met het Christendom ftrookt, heet in de H, Schrift JAy,$-u«. Eph. V: 9 en i Joh. II: 4 worde ttAY.bu* genoemd, wanneer men doet, wat recht is. JNog duidelyker ftaat 1 Joh. I: 6, r») *a>,'s-e<*t, en in den derden Brief wordt niet alleen vs. 3. bet waare Christendom «a,'5-«* genoemd, maar 'er wordt ook bygevoegd: «•«gj*-*™» h *a*3-s<«, «aar waare .Christendom leeven: welke manier van fpreeken wel •draa vs. 4 herhaald wordt. 2s,«>«5 heet iemand, die een eerbaar en voorbeeldig leeven voert. Zulk een leeven fchryft Paolus niet Hechts den Leeraaren en Bisfchoppen voor 1 Tim. III: 4. maar hy wil ook vs. 8 dat de Diaconen of Armbezorgers c-ifc) zullen zyn, ja zelfs hunne Vrouwen vs. 11. en Tit. II: 2. alle oude Mannen. Vermits Titus ook een Kerklecrasr was, zoo beveelt hy hem ook Kap. II: 7. e-tftns te zyn, dat is, zyne Gemeente met een voorbeeldig leeven voor te lichten. si/m«-« wordt in het Latyn gravitas ge. noemd, en wy noemen het een deftig leeven en eenen gepasten ernst. Zulk een uiterlyk fchoon leevensgedrag, ».?* rtpyóry r» nv/stcv, fchryft Aelianus ook aan den wyzen Socrates toe, Var. bijt. lib. II. Cap- 13. en Diogenes Laërtius noemt deeze deugd lib. VIII. Cap. 36. zeer aardig «re^ïojr^Vfia», eem wel gepaste deftigheid, en roemt dezelve by Pythagoras. Erasmus heeft op onze plaats npt* met recht vertaald door gravia, fevera, bonesta, en Luther door eerbaar. Beza integendeel vertaald het zeer duifter door veneranda , hoewel hy het in de aanmerking verklaart door fanSla queedam gravitas. bUvix, dat is, daaden, die met de gerechtigheid ftrooken, wanneer men naamlyk zyne naasten niet alleen geen onrecht doet, maar hem ook bewyst, hetgeen hy met recht e'sfcbën kan. 'Ay»«' heet, bel geen met de kuisheid flrookt. In het Heidendom bleef Hoere-  aan de Christenen te Philippen, Hoofdft. IV: 8. 109 ry ongeftraft, en vermits men dezelve voor geene zonde hielde, waren de m:este Christenen te Philip» pen te vooren a3n deeze zonde onderhevig geweest, en nog genegen tot dezelve. Op dat zy nu, om alle verzoekingen tot deeze zonde te overwinnen, des te meer moeite mochten aanwenden , moeiten zy dikwerf tot kuifchheid worden vermaand. Waarom ook Hand. XV: 20. deeze zonde inzonderheid den bekeerden Heidenen moest verboden worden. Beza vertaald «V« door para, " zuiver"^ maar belydt teffens in de aanmerking, dat het ook door casta, ,, kuifch " kan worden vertaald. Wanneer hyoverwoogen hadt, het geen wy zoo even gezegd heb. ben, zonde hy geoordeeld hebben, dat men het buiten twyfrel zoo moet vertaaien. Calixtus verklaart het niet genoeg, wanneer hy meent, dat de Apostel hier alleenlyk onkuifche woorden en geoaarden verbiedt: gelyk ook Beausoere, die 'er de reinigheid des harten en der begeertens door veritaat. Erasmus vertolkt het insgelyks door pura, maar verklaart het te rechc door casta, en Luther heefc het ook door kuifch overgezet. n^rquxi en 'éa*<«*. Sitis Juidiofi bonts fam»3-i7t, heeft gefchreeven: lausifcilket HMC EST) difciplinte, en dat een ongeleerd Affchryver dit in den Text heeft inge. *9-ü gy bebt bet van my geleerd. n*{sA«'/3s7T, gy bebt ook myne leere aangenomen , dat is, gy hebt eikend, dat dezelve waar en Godlyk is. Gy hebt, fchryft hy ook aan de Christenen te Thesfalonica 1 Brief II: 13. myne leere als bet woord van God (ir«.exA*&ovni) aangenomen. Zeltner heeft daarom onze plaats recht vertaald: gy hebt bet van my vernomen, en ook aangenomen: en Elsner dwaalt, wanneer hy p. 1152 meent, dat i/aid-m en *»jia«3iï* hier woorden van gelyke betekenis zyn. Treuner geloofde dit ook.en verftondt by fonhn JgiTi}», en by *h««»V«7», gy bebt bet van my geboord, vermits andere lieden het u van my verhaald hebben: b. Ifte), gy bebt het zelve aan my gezien, dat ik naamlyk de deugden, u in het voorgaande vers voorgefchreeven, zelf uicoeffene. Even zoo drukte onze Apostel zich te vooren Kap. li 30 uit: 'Ih™ i, {/ui, >z> yxtvire, gy hebt bet te vooren zelve aan my gtzien, en tef.  204 Verklaaring van den Brief tefens in myne afweezigbeid boort gy bet van my. Daarom heeft Erasmus ons uW vertaaien Glassius, (p. 1737.; Calixtus, Wolf en Bengel het; A zyt ^meZf^geW°rden' SeI-*boomen, diénaaden winter wederom groen worden en nieuwe vruchten draagen. Erasmus vertaald het ook zoo, en in zyne d°°r r^ö«*. Dit is in het minfte geene harde en ongewoone gelykenis fdura & infolens metaphora,y gelyk de Bisfchop Fello en Hendrik Wottoniii eene aanmerking by den Brief van den Roomfchen Clemens aan de Cortntbers, p \k% TV?' g/ly^enis komt ook voorin bet boek der Wysheid Kap. IV: 4. de godkozen groenen eenen tyd lang. Dan heet ook eenen boom groenend maaken, of maaken, dat de boom uitbot. Ezech XVII: 24 en Sva. I: 16 of ,8. En dit is ook hier de zin van dit woord, vermits de accufativus daar op volgt: «'.*«a„, rj Ui* U.i e.m,, gy hebt uwe zorge voormy, gelyk eenen vruchtbaaren boom, doen uitbotten. En dit is insgelyks de vertaaBEu iD zyne aa^king, gelyk ook van Heinsids, Hammond, Hqmsergh, Zeltner en  205 Verklaaring van den Brief (p. iïöy.) Elsner. Pasor verftaat het ook zöo^' en zegt met recht , dat ri i*èg q>^n~n gezet is ia plaatze van + rp^itil* ïpiï* vxte. i/*™, revirefere jecistis viestram pro me curam. Het is dus eene verdichte Ellipfis of uitlaating, wanneer Chrysostomus meent, dat voor it tp^onlt s\g, en Camerarius benevens Wolf, dat x*r* uitgelaaten is. "ah kóts vertaaien Erasmos en Beza door jamtan- ' dem, "nu eindelyk''. Beidenbefluiten daar uit, dat de Apostel de Philippers van nalaatigheid en vergeetelheid befchuldige. Solitus ille, (zoo legt Erasmus in zyne omfcbryving de woorden van Paulus uit,) verftr® cariiatis afeclus erga me, jamaliquandiu intirmisfus, velut refiorttit. "De gewoone aahdoei „ ning van uwe liefde jegens my, fchoon eenigen ,, tyd verflaauwd, is wederom opgewakkerd". Ook Bengel meent, dac Paulus door deeze woorden aantoont, dat hy toe dus verre een gefchenk van dé Philippers hadc verwacht». Dan de Apostel wederlegt deeze meening zelf, wanneer hy aanftonds daar op zegt, dat zy uit gebrek aan gelegenheid hem niets hadden kunnen zenden, en' vs. 17. dat hy niets van hen begeerd hadt. Daarom ftaat s-óti hier overtollig en ik heb het met recht door reeds vertaald. "'Hnaf^rSs, bet ontbrak u aan gelegenheid, om my iets te zenden, 'eq' « *«i l^Ait, gy zorgde , wel is •waar, ook daar voor, maar de gelegenheid ontbrak Bs Camerarius meent met recht, dat if«»s?» heecte ook in hec voorige Hoojdfuk vs. 19- curare, zorgen. Van waar deeze gekomen zy, vraagt men te vergeeffch, vermits men de oroftandigheden van den tyd zoo wel, als van de Philippers, niet weeten kan. Chrysostomus, met wien Hammond en Raphelius overeenkomen, meent, dat de Philippers thans gebrek aan geld gehad hadden : het welk niet waarfchynlyk is, vermits Paulus niet veel geld nodig hadt. Bfngel gelooft met meer grond, dat zy, vermits het win.  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft, IV: n. 207 winter geweest was, niemand aan hem hadden kun- . nen zenden» vers it. Ik zégge dit niet, als of het ergens aan ont. broohen bedt. IVant ik heb geleerd, om by die geenen, by dewetken ik my opbouie, te vreeden te zyn Dac *h<-de conjuncMvus is, die doorïr* geregeerd wordt, heeft Camerarius opgemerkt. Non quod ai dicam, quia vobts ccsjaraikts carendum mibi fuerit, vertaald hy het. Hy merkt ook aan, dat »*S-' hier in plaatze van i> ftaat; en Raphelius heeft ook by -Herodotds en Arrianus plaatzen gevonden waar in *W prepter, ? daarom " beduidt. 'm^,, heec ook Marc. XII: 44. gê/?r£* aa» levensmiddelen of armoede. 'E\J'f Dic hebben byna allen voor hec onzyiig geftaebt aangezien. Erasmos, Beza, Calixtus, de Weimarfche Bybel en Lange vertaaien, met betjeen ik hebbe. En dus wordt het ook in den Hollandfchen en Engelfchen Bybel vertaald. Ra ïhelius: in quocunque ftatu firn, quantumcunque res mihi arEtz fint, »m welken ftaat ik ben, hoe be,, naauwd myne omftandigheden ook zyn moogen". Bos en Wolf : ,', U, fctlicet jgfr&t vel Jr^r,. Els . ner: qu i conditione fortequefum, en p. 1188. in wel. ke omjtandigheden ik ben. En dit is ook de vertaalin* van den t ranfehen Overzetter te Mons en van Beau! iTh ^UTHER hceft erkead» ^t tnavlyk geftaebt is, waar van de noemer niet qua S maar qui, h is. Hy heeft het dus recht vertaald: p ^'ken ikhtn: en deeze vertaaling houden ook Z/ELtiser en Klemm in hunne uitgaaven van den Bv. raU™ d° echte' ,Dit is 00k Diet a!1*en goed Orieklch, maar onze Apostel zegt ook Col. jij. 7 '<•>"" «"f", gy leefde onder ben, naamlyk onder de ongeloovigen Zoo ftaat ook in het vólgende vers Sfvk L^^V' t'l 0^ of bSeliedZ gelyk- Luther en Bengel het ook hebben overgel vers  208 Verklaaring van den Brief vers. 12. Ik heb geleerd, arm te zyn, en overvloeè, te hebben: ik heb geleerd, in alle deelen en by alle lieden verzadigd te veerden en honger te lyden, overvloed en gebrek te hebben. Dat ■mxutevrS-xi arm zyn heet, bewyst hec tegenovergeftelde xsennrivem. Zoo worde hec ook door hec Iaacfte woord van die vers, »V»{«r•9-««, verklaard. Wy hebben in hec voorgaande vers gezien, dat ivleytm armoede betekend. Men kan dus deeze woorden ook vertaaien: ik kan arm zyn en kan ook ryk zyn. T**u,») heeten geringe en laage Menfchen. Daar deezen nu gemeenlyk arm zyn, wordt bet ge.Jlacbt voor de foort gezet: en Jac. I: 9, 10. worden de •**•«>»« uitdruklyk tegen de «-*«»»■<»„, de ryktn, overgefteld» e» !J-«»ri x«» «» «rXo-i, Dat het eerfte in alle dingen betekent, gelyk Luther het ook vertaald heeft, is reeds by vs. 6. beweezen. Zoo heb ik ook by het voorgaande vers getoond, dat /» *mn betekenen kan : inier cmnes, " by alle lieden". Hier kan het niets anders te kennen geeven. Ik mooge, zegt hy, my ophouden, by wien ik wil, by Armen of by Ryken, zoo ben ik te vreeden. Ben ik by armen, dan neem ik met weinig voor lief: ben ik by ryken, dan laat ik my eenen betere maaltyd ook wel fmaaken» Miftvvftai, ^ Dat Paulus met die woord op den geheimen Heidenfchen Afgodendienst doelt, waartoe niemand werdt toegelaaten, die zich niet door honger, dorst en andere plaagen van zyn lighaam daar toe hadt voorbereid, gelyk Olearius obf.XVII.adMattbceum §. 9. en Elsner p. 11.92.enz., gelooft, isgeheel onwaarfchynlyk. Men moet weeten, dat het woerd ftvca niet altyd een geheimnis woord is, maar ook docto, ik ondervoyze, betekent, en van allerley onderrichtingen gebruikt wordt. In Stephanus zyn Lexicon vindt men dergelyke plaatzen uit Plato en Plutarchus , en Grotius haalt uit Diodorus Siculus ook zulk eene plaats aan. Ons fi,fef'»feai betekent dus het zelfde, dat in het voorige vers tft«S-at, dccJus fum , "ik heb geleerd", betekende. Evenwel fchynt het laatfte woord, ^ke/ui»^, even daarom, ver-  aan de Christenen te Philippen. Hoofdjl. IV; r 2—n 4.2cfr vermits het 't laatfte is, eene Empbafis en grooteren nadruk: te hebben, zo dat het betekenen konde: ik ben daar in uitgeleerd. Zulk eene Empbafis erkent insgelyks Hesychios, die het dus verklaart: ik heb het uit de ondervinding geleerd. En zoo verklaaren het ook de door Süicerus TV II. p. 380. aangehaalde Kerkleeraaren, Theodoritus, Photius en Theophylactus. Luther heefc het insgelyks op deeze wyze vertaald: ik ben bekwam; en Zeltner: ik ien gewoon-, vers 13. Ik vermag alles door Christus, d'iemykracbt en fttrkte daar toe geejt. Paulus fpreekt hier niet van alles, hetgeen hy, als een Christen en als een. Apostel, vermocht, maar flechts van het vermengen, om hongeren dorst, goede en kwaade dagen te verdraagen. Deeze verklaaring vloeit voort uit het voorige vers, gelyk ook Glassius p. 1900 heeft aangemerkt. Het woord xsira ftryken Millius (i>i proleg. § 1207.) en Bengel uit, fchoon zy evenwel flechts twee illSS. kennen, waar in het ontbreekt. Wetstein integendeel houdt het even daarom, ver* mits het in zoo weinige niet gevonden wordt, voor de echte leeswyze. Bengel meent, dat men het woord x>ir» uit 1 Tim. I: 12 hier heeft overgenomen, alwaar insgelyks ftaat »« ï,Suri pt x»(5-?7. Dan juist deeze plaats bewyst, 'dat hy dwaalt. Want even gelyk Paulus op deeze plaats dien, die hem kracht en fterkte gaf, naamlyk CiikistUs, noemde, zoo doet hy zulks ook hier, en konde hem met ge-, vceglykheid niet weglaaten» vers 14. htusfeben bebt gy welgedaan, dat gyaan myn elende hebt deel genomen. is een woord van verbinding, en moet zoodanig vertaald worden, als het telkens best ftrookt. Men zie myne aanmerking by Kap. III: 16» Erasmus, Luther en Beza vertaaien het door evenwel. De Franfche Overzetter van Mons door niet te min, en Beausobre door ïéi tw.fiben: hec welk. beide hier ook past* . X' Deel* O ü«Xjr<  210 Verklaaring van den Brief K«AiAi*7rii„', genoemd worden. En gefield, dit ware de rechce naam, dan zouden wy antwoorden, dat deeze naam door de Geleerden, en tf' van éénen en denzeifden perfoon gebruikt. (*) Eene zonderlinge manier, men moet het bekennen, era iemand eenig gefchenk te geeren, d« men 'er ie rekening @ a  212 Verklaaring van den Brief dit gefchenk, hetwelk zy aan Paulus wilden zenden, in te zamelen. De Christenen, die zeer arm waren, zyn ongctwyffeld by deeze verzameling van geld verfchoond gebleeven. Deeze rekeningen zonden zy gezamentlyk mede aan den Apostel, cn betuigden hem daar door hunne oprechte bereidwilligheid, om hem in zyn nooddruft te hulp te komen. Dan vermits Paulus niet veel geld nodig hadt, is het waarfchynlyk , dat elk hem het tiende gedeelte van zynen overgegaarden voorraad heeft toegezonden: en misfchien heeft een bekeerde Jood onder de Christenente Philippen deezen raad gegeeven. Menwcet, dat onder het oude verbond den Priefteren zekere tienden moesten gegeeven worden. Konde het nu den Philippers wel onbillyk voorkomen , om ook van hunne inkomften hunnen Priester (f) Paulus het tiende gedeelte te geeven? De Uitleggers hebben de uitlaating van het woord ItVm ning van zyne ontfangst en uitgaave byvocgr. Menig een zoude, in onze dagen, van alle dergelyke mededeelzaamheid afgefcbrikt worden, byatdien hy daar by verplicht was, om den ftaat van zynen boedel, gelyk men het noemt, bloot te leggen. Dan, by geluk zegt Paulus niet, het geen onze Schryver hem hier in den mond legt. De Apostel fpreekt van de rekening van ontvangsten uitgaave, niet van de Christenen te Philippi, hoofd voor hoofd, maar van de Christelyke Gemeente van die plaatze in het algemeen. Zoo men de woorden, van welke zich Paulus bedient, nauwkeurig befchouwt, zegt hy eigenlyk: "geene Gemeente heeft'ge,, meenfehap met my gehad , ten opzichte der rekening van „ de gaaye en den ontfangst". Deeze manier Vnn fpreeken, die van de Romeinen ontleend is, geeft in den famenhang, waar in zy hier voorkomt, niets anders te kennen, dan dat de Gemeente te Philippi alleen gewoon geweest was, om den Apostel geregeld, op gezette tyden, iets tot zyn onderhoud te zenden; en dat 'er buiten dezelve geene andere was, op welker onderfteuning hy zoo geregeld konde rekenen. S. (t) Deezen naam heeft Paulus, zoo min als eenig ander Apostel, zich ooit gegeeven. S.  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. IV: 15. 213 4*W> by llrmt *«/ Ar^ia; niet opgemerkt, endenPhi. hpperen de uitgaaven, en aan Paulus den ontvangst, toegeichreeven. Grotius verklaart het dus: ego fum in vestris expenfi tabulis, vos in meis accepti, "ikheb „ u in het boek van mynen ontvangst ingefchreeven, en ik ftaa by u in het boek der uitgaaven". Dan vermits hy niet gelooven konde, dat Paulus zulk een hoek hadt gehouden, en altyd, wanneer hy iets van Philippen ontvangen hadt, zulks in het zeive hadt opgefchreeven, meende hy, dat men deeze woorden niet in den eigenlyken zin moest opvatten Nonfolent quidem, zegt hy, beneficia in calendarium referrt: fed tarnen fcepe ita loquimur, q%afi ea in tabu. las referrentur, " men is wel niet gewoon, weldaa„ den in een dagboek op te fchryven : maar wy „ fpreeken dikwerf zoo, als of dezelve te bo:k "e„ bracht waren". Elsner is van even dit gevoelen, pag. 1231. Deeze woorden, zegt hy, betekenen eene menigvuldige mededeelzaamheid , zoo dat tusfchen hen en hem eene geheele rekening konde ontftaan, van hunne zyde aangaande de uitgaven , van zynen kant aangaande den ontvangst. Hy meent dus, dat men niet gelooven moet, als of de Philippers hunne gaaven. die zy den Apostel gezonden hadden, in een boek of rekening hadden opgeichreeven : maar dat de Apostel alleenlyk op zjlfc eene wyze fprak, om hunne ryklyke en herhaalde gelchenken aan te toonen. Dan anderen hebben hec eigenlyk verltaan, naamlyk aangaande daadiyke rekeningen en tegenrekeningen, zoo dat de Philippc-s hadden opgefchreeven, wat zy aan Paulus gezonden hadden , en dat Paulus insgelyks zvnen ontvangst in een boek hadt opgetekend, wanneer hy iets van hun gekreegen hadt. Dit is hec gevoelen van Schoettgenius, als ook van den Heer Rector Strodtjviann in den Nimbwgscben Godgeleerden van het jaar 1755. p. 3r4. Deeze verklaaring konde flechts weinigen in den zin kamen , vermus dezelve geheel onvvaarfcnyniyk is. Zeltner meent, dac men deeze rekening uit 1 Cor. XVI: 2 verklaaren, 0 3 en  214 Verklaaring van den Brief en daar uit befluiten moet, dat de Philippers niet alleen voor de Armen, maar ook voor Paulus, telkens, naar dat zy gelukkig in hunne neering en arbeid waren, iets hadden weggelegd. Lange verklaart het geheel niet omtrent de aan Paulus afgezondene gaaven, maar gelooft, dat Paulus een byzonder boek heeft gehouden, van het geen hem, dan door deeze, dan door eene andere Gemeente voor de Armen was gegeeven, en waar en aan wïen, als ook hoe veel hy, uitgegeeven hadt. Beide uitleggingen komen met den Text niet overeen. Eenigen zyn zelfs op de gedachten gekomen, dat de Apostel hier fpreekt van zyne geestlyke weldaaden, die de Philippers met lighaamlykcn hadden vergolden. Van dit ongegrond gevoelen zyn Clarius-, Zegerus, Aretius, Calixtus, Hammond en Wolf. De Franfche Vertaaler te Mons en Beausobre evenwel hebben den rechten zin ingezien. De eerfte vertaald het dus; aucune autre Eglfe ne m'a fait part de fe biens, et que je n'ai rien recu, que ae vous feuls, geene andere Gemeente heeft my van haare goe,, deren medegedeeld , zoo dat ik niets heb ont,, vangen, dan van u allen", De laatfte :;e ne recus auiune asfflance ae mille Eglife, que de vous feuls, „ ik heb geenen byltand van eene eenige Gemeen,, te, dan van u alleen''. Ook Erasmds verklaart het in zyne omfbryving dus: vos J'oli ultro detulistis, non fdum cum apud vos agerem, verum etiam cum es* fem Thesfaionicce, quee pulabatis esje mihi opus; " gy ,, alleen hebt vrywillig, niet alleen terwyl ik by n „ werkte, maar ook terwyl ik te Thesfalonika was, ,, bygedraagen, het geen gy dacht, dat ik nodig ,, hadt". Zoo heeft Elsner p. 1231 het ook wel getroffen, wanneer hy zegt, dat de Philippers den Apostel hadden medegedeeld, zoo veel zy naar HUNNE ontvangst en uitgaave vermochten. Hy hadt daar by blyven, en 'er niet de verklaaring byvoegen moeten, die te vooren is aangehaald. • Ex'i'dn n"i. De verkeerde vertaaling van Luther ccon zy beeft mtz my gedeeld, heeft Lange dus ver- be»  aan ie Christenen te Philippen. Hoofdft. IV: 16,17.2(S beterd: zy heeft my mede gedeeld, dat is, gelyk ik het duidelyker vertaale, my geftbenken gezondsn. vers irj. . Zoo bebt gy ook, toen ik te Thesfalonika was, tot myne nooddruft in ééns , en vervolgens nog eens, my tets gezonden, 'e, e!r«a,,,'», heet my toen ik te Thesfalonika was> Thesfaionicce cum es Tem, mibi, hebben Erasmus en Beza het ook vertaald Best Gnekfch is het niet (a). De oude Latynfche Overzetter vertolkte het naar den zin: Tbnfahnicam mibi mifistis. Vermits Paulus van de Christenen te Thesfalonika niets aannam, maar zich zelvea door zyner handen arbeid onderhoud verfchafce gelyk wy in den tweeden Brief aan die Gemeente Kap. III: 8 leezen, kan men vraagen, waarom hv thans de giften van Philippen heeft aangenomen. Élsner antwoordde p. 1235 met recht: by was thans te Ro. men gevangen, en dus buiten ft uit gefield, om zich door zynen eigen arbeid onderhoud te verfcbafen. ■'A**t «4 Dat dit niet door éénmaal, en nos* tweemail, maar door éénmaal en nog éénmaal, vertaald moet worden, heeft Erasmus reeds aangemerkt. Dus heet by Herodotus op twee door Ra phelius aangehaalde plaatzen »s «4 rei(, bet tweede maal en het derde maal. De fpreekwyze ■« &j eenmaal of tweemaal, ftaat ook Nehem. XIII: 20. ' vers 17. Ik zegge dit niet, als of ik (van u) se. Schenken begeere, maar ik begeere de vrucht, waar door uwe rekening geduurig grooter wordt. '0»%' Sn, ik zegge niet, dat. Wy hebben deeze manier vanfpree ken Kap. III: 12. en IV: rr. in even deeze betekenis gehad. Dat men hier bv w*^ of xky» verftaan moet, merkt insgelyks Camerarius aan. In den Weimarfchen Bybel wordt het ook op dezelfde wy. ze . f>) Erasmus zegt: fortos fe A:>ostolus mglixhUc le*es Grammatica, " misfchien heefede Apostel hier geen achtee^ee„ ven op de regelen der Spraankonst". 04  at 6 Verklaaring van den Brief ze ingevuld. 'EVi^'rivKeet- iets begeeren, gelyk by Matth. Xfl: 39. 'EvtfyrS is de Conj'unEtivus, ge- lyk by Kap, IV: if. IVora «(«o 4"«-> 1dm. Maar het tweede tx-igvru is «»f, reeds aantoond, dat hy het zelve ontvangen hadt. Dan op het eerfte antwoordeik, dat gelyk de aangehaalde plaat¬ zen bewyzen, in den itgenwcordigen tyd betekent; ik heb omvangen. Want wie iets ontvangen heeft, bezit het nu immers. Het volgende is even zoo ligt te beantwoorden. Tusfchen en Jif ftaat niet alleen een colon, maar ook nog een ander woord, en Paulus zegt: ik heb alles ontvangen, en hebbe overvloedig daar aan. Het was my een zeer aangenaame reuk, toen ik bet van Epaphroditus ontving. Js dit daD eene herhaaling van hetzelfde? hoewel Raphelius dit gevoelen zelf niet voor zeker uitgeeft, wanneer hy zegt; parum abesfet bic fermo a tautologia, " dit zoude weinig verfchillen van eene „ herhaaling van één en het zelfde". Dan Wolf, verdeedigt Luthers vertaaling met meer yver, vermits een Engelschman , met naame Dun^eus, dezelve op even deeze wyze verdeedigd hadt, en vermits hy meende, dat Gatacher, die de woorden van DunjEüs aanhaalt, hem zyne goedkeuring daaromtrent fchonk. Maar wy hebben te vooren gezien , dat Gatacher het uitdruklyk vertaald: accepi omnia, " ik heb alles ontvangen". Ik mag ook de wonderlyke vertaaling van ons ./«fe» door Hammond en Bengel met vergeeteu. Deeze meenen, dat het beete: apocbam accepi, ik heb de voldoening van u gekreegen omtrent hetgeen ik u fchuldig was, en nu betaald heb. m*A*{»p«f vertaaien Erasmus en Beza door ex. fletus fum, en houden het voor een gelykluidend woord  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft, IV: iS. woord met het voorgaande rt>ima». Beza heeft her daarom vertolkt door: exoletus fum, mquam. Hec volgende: Xrptft ftaat volgens het gevoelen van beiden by m if*«fperoppofiiionem: "hetwelk & een zoete reuk is". Hen volgen Vatablüs,Lange ■ Elsner en anderen. Het één en ander is zoo gefteld, dat ik hun myne toeftemming niet geeven kan. Want voor eerst, welke Griekfche Schryver heefc ooit zoo gefprooken: #irAV^^, ik ben zat, ik heb genoeg? Ten anderen, hoe ongepast is de herhaaling, hoe weinig ftrookt dezelve met den Apostel: ik heb overvloedig, aan hei geen gy my hebt gezonden ? ik heb ten vollen genoeg daar aan ? Ten derden, hoe kan de Apostel, het geen hem toegezonden was, eenen zoeten reuk noemen? Hec konde hem een zoeten reuk veroorzaakén, maar geen zoete reuk zyn. Daarom verwierp Grotius deeze verklaaring met recht. Maar wanneer hy meent, dac Paolus in plaatze van ^xa^»,»*/ #«£«5 ge¬ fchreeven heeft, gelyk hy 2 Tim. 1:4 fpreekt, is dit eene verdichte uiU'a'ing, waar door deeze plaats niet verklaard kan worden. Wy moeten daarom erkennen, dat xsta,^*^ tot de volgende woorden behoort, en dat men het verband daar. van met dezelven moet opzoeken. Ik beproefde, of de fpreekwyze van Paulus: titiVi»^ «*«'»^'«' 1 Cor.IX: 17. en iirtriuSvvc*, -eet Aój/'* rau &tou Rom. III: 2. (alwaar Aóyia insgelyks de accufativus is, gelyk ik daar heb aangetoond,) tot de uitlegging van onzenTexc konde gebruikt worden. Ik herinnerde my de aanmerking uit de Syntaxis Grceca van Posselios: pasftva fcepe re gunt accufativum ver bi fui aclivi, " de lyden„ de werkwoorden regeeren dikwerf den accufativus ,, van hun werkend werkwoord". Maar ik vondt, dat onze fpreekwyze van eene geheel andere natuur Was. Ik kan zeggen: i*kip»r» pi «'«>««, maar niet: wfsrAi?f«>Ae«f iff*x'. Dit konde men zeggen, wanneer de fpreekmanier, wAjjjoï» ia-pi*, Griekfch was, even als -aiaózit iixatcfiiut. Ik moest daarom op het vermoeden Yallen, dat in d-o  £2o Verklaaring van den Brief den Text misfchien door de Affchry veren eene kleine verandering gemaakt was. Daar Millius nu aantoont, dat misfchien in alle Handfchriften gevonden wordt, maar in eenigen »{ het welk een Uitlegger, om den Texc duidelyker te maaken , in plaatze van ir^h fchynt gezet te hebben; zoo houde ik het voor zeer waarfchynlyk, dat Paulus gefchreeven heeft; »trxv'?Kfe«i i»»JJ«s, ik ben met een zoeten reuk vervuld geworden, 'orftj \VulUi, qdor fuavvfimus, " een zeer zoete reuk", iseene bekende Hebreeuwfche fpreekmanier, en wy vinden deeze fpreekwyze ook Eph. V: 2. en in den Griekfchen Bybel Gen. VIII: 21. De woorden, die 'er in onzen Text op volgen: een aangenaam en Gode welbebaaglyk offer, behooren zichtbaar tot rd sra'ê il 1*3,. Het geen de Philippers hem gezonden hadden, en het welk hem een zoeten reuk veroorzaakt, was te gelyk een offer,' het welk de Christenen te Philippen Gode brachten , als aan wien het aangenaam en welbehaaglyk zyn motst, dat zy zynen Apostel met leevensmiddelen in zyne gevangenfehap bezorg, den. Zoo fpreekt insgelyks de Opfteller van den Brief aan den Hebreen Kap. XIII: irj. laat de goeddaadigbeid en mededeelzaamheid van uwe goederen niet in vergeetelbeid komen: want met zulk een offer behaagt men Gode wel. Ook Elsner erkent p. 1254 dat hier de gaaven der Philippers een Gode aangenaam offer genoemd worden. vers ip, 20, Maar myn God geeve u alles, wat tot uwe nooddruft behoort, naar zyn beerlyken rykdom om Christus Jezus wille. Maar God, die onze Vader is, zy de roem daar voor in alle eeuwigheid! Amen. Myn God. Het is ligt te bemerken, dat onze Apostel, wanneer hy in plaatze van God, myn God zegt, daar mede eenen flerkeren nadruk aantoont, gepaard met eene fterkere aandoening van zyn hart. 'Ev^ira rü ®iS n-v, ik danke mynen God, zoo drukt hv zich op vyf plaatzen uit, naamlyk in het eerfte Hoofdftuk van onzen Brief vs, 3. Rom. I: 8. 1 Cor.  van de Christenen te Philippen. Hoofdji. IV: lp, 20. 221 1 Cor. I: 4. XIV: 18. en in den Brief aan Philemoi» vs. 4. Wanneer wy deeze plaatzen rnec opmerkzaamheid befchouwen, zullen wy ontwaar worden ^ dat hy, toen hy dus fchreef, in zyn bart eene zeer blyde aandoening ondervonden heeft. Ik danke mynen God, wil hy zeggen, mynen lieven God, dat hy my die groote vreugde heeft veroorzaakc, dat, en zoo voort». Daar en tegen geeft hy eene groote droefheid te kennen, en eene treurige aandoening van zyn hart, wanneer hy 2 Cor. XII: 21 zegt: ik. vreeze, dat myn God my naa myne komjle wederom zal laaten ter neder ftaan, zoo dat ik over veelen uwer zat moeten treuren, die geene boete gedaan hebben. Myrt God, zegt hy hier, dat is, myn lieve God, diemy,, zyn geliefd Kind, zomtyds tuchtigt, en myne goede oogmerken , myner Apostolifchen arbeid, niet altyd laat gedyen. In onze plaats omfchryve ik hen dus: myn God, dien ik hartlyk daarom aanroepe, geeve u alles enz. nA^aVn. Dat dit woord hier optaHvi, in de wenfchende wyze verklaard moet worden, en dat Luther het dus recht vertaald heeft, is reeds by hes zevende vers van dit Hoofdlink aangetoond. rOi*. pdtru xv~tat 'V5*» heet in goed Duitfch: hy geeve u, wat tot uwen nooddruft beboort. Paülus wenfcht, dat, gelyk zy hem met leevensmiddelen verzorgd hadden, God hen even zoo wederom verzorgen , en hun rykelyk wederom vergelden mocht. Hy fpreekt dus van den lighaamlyken zegen van God; het welk insgelyks Erasmus in de omfchryving, Hemming, Grotius, Hammond, en (ƒ>. 1257.) Elsner erkennen. De woorden: **r* rS» ttao&ti» du-reu U , behooren te zamen, en dus moet de zinfnede achter durS weggeftreeken worden, 'o U is eeneHe- breeuwfche fpreekmanier, van dewelken Glassiü* in zyne verhandeling de nomine Can. IX. §. 2. veele voorbeelden bybrengt. Dus wordt in den 2often Psalm vs. 4. mm mrp b)p, vox Domini in gloria $ g, de heerlyke Item van God. 'o *a.2t,5 ©««•Hip heet  222 Verklaaring van den Brief heet daarom op orjze plaats, de beerlyke rykdom van God. De verkeerde zinfnede heeft veroorzaakt, dat men deeze Hebreeuwfche fpreekwyze niet heeft opgemerkt. Erasmus en Beza trekken de woorden: «\&fij tt x^ï-ö; 'i»r«,t. te zamen, en de eerfte zet het over door: bo: ad Cbristi gloriam pertinet, " dit behoort tot de eere van Christus ", de laatfte: da. bit vobis aternam gloriam per Cbristum, " hy zal u de „ eeuwige eere door Christus fchenken ". Crotius heeft de zinfnede achter «rat ook weggelaaten, en het vertaald door: pro fumma fuce potestate, "naar „ zyne grooten macht": hoewel het woord kXoCt*{ hier door noch niet in zyne geheele kracht is uitgedrukt. 'e, xeiro7 'Urel~, om Christus Jezus voille, naamlyk geeve God u dit. Zoo is het ook door Hemming en Grotius , gelyk ook in den Weimaifchen Bybel, vertaald. rS ea» *«; «r«Tei ifiiït, Gode, die ook onze Vader is. Grotius heeft het insgelyks dus vertaald: Deo, qui idem pater noster est. Zoo fpreekt ook Paulüs Eph. V: 20. God is niet flechts de God der Geloovigen, maar ook hun Vader. Hy is aller MeDfchen God, dat is , Schepper , Onderhouder en Heer. Dan de Christenen hebben ook eenen Vader aan hem, en zy zyn zyne Kinderen, welken hy niet alleen in deeze waereld, maar in alle eeuwigheid genade zal bewyzen. vers 21, 22, 23. Groet elk, die in Christus hevig is. U groeten de Broederen, die thans by my zyn. U groeten (insgelyks) de Heiligen allen, inzonderheid echter zy, die aan het Hof van den Keizer zyn. Degena» de onzen Heere Jezus Cbnttus zy by u allen! Amen. In de eerfte twee verzen volgt het vaafcbrift of postfcrip. turn, het welk groctenisfen in zich bevat: vervolgens wordt de geheele Brief met den gewoonenflotwenfch fceflooten. De Apostel groet de Philippers, voor eerst van die Christenen, die thans by bem waren, toen by deezen Brief fchreef. Onder deezen was Ti-  aan de Christenen te Philippen. Hoofdft. IV: ar—23.223 Timotheus en Clemens, van dewelken Kap. I; r„ en II: iy. als ook IV: 3 gewag wordt gemaakt. Dac hy deeze daarom Broeders noeme, vermits zy, even als hy, Leeraars waren, gelyk Beausobre "meent, kunnen wy niet toegeeven, vermus zonder twyifel ook eenige andere Christenen met hem bekend zyn geweest, die hem vlytig bezochten. Vervolgens groet hy de Philippers ook van de andere Christenen , die te Romen waren. Dat hy hen ook vaQ deezen heeft kunnen groeten, fchoon zy hem deeze groetenis hadden aanbevoolen , heb ik by Kom. XVI: iS aangetoond. Dan onder deezen groet hy hen inzonderheid van die Geloovigen, die aan het Hof van den Keizer waren, In Christus heilig zyn, heet door het geloof aan Christus de vergeeving zyner zonden verkreegen hebben, en nu een godzaligen heilig leeven lelden. Ook 2 Thess, h 10 noemt onze Apostel de Geloovigen TeU tryint x^ireè, de Heiligen van Christus, en r COR. I: 2. reuf iyixrué>ov( t*> Xfircu \it*/« Kalr*e,ês ook niet het Keizerlyk Hof? Wat noodzaakt ons dan, om hier perfoonen van de Keizerlyke familie te verftaan? En zoude het door de Romeinfche Schry veren van de gefchiedcnis van dee* zen Keizer verzweegen gebleeven zyn, indien eenigen van zyne Bloedvrienden Christenen geworden waren, daar zy in de gefchiedenisfen van den Keizer Domitianus niet vergeeten hebben te melden, dat eenigen van zyne maagfchap onzen Godsdienst hebben aangenomen? Ten aanzien hier van hadt Raphelius by het algemeen gevoelen moeten blyven. Het is niet eens zeker, dat deeze nieuwe Christenen voornaame Bedienden van den Keizer geweest zyn, gelyk Chrvsostomus in zvne vyftiende Homi. He over onzen Brief gelooft. Het is waarfchvnly* ker, dat deezen, door den glans van het Hof verblind, zich om den Christelyken Godsdienst geheel niet bekommerd hebben, en dat alleenlyk geringe Hof-bedienden door eenen naauwen omgang met Christenen tot dc kennis van den waaren Godsdienst Zyn gekomen. Wy vinden, wel is waar , in de gefchiedenisfen der Marteljaren eenigen van deezen rieuwbekeerden met naame genoemd. Dan HeiKECCius verwerpt dit getuigenis in zyn in 1712 uitgegeeven fchrift de minislris Ccefarum gentilium Chris', tianis p. 12 enz. met recht. Wixsius wilde ook in zyne Meletemata Leidevfia p. 212 eene voornaame Romeinfche Vrouw, Pomponia Gr^ecina, tot eene door Paulus bekeerde perfoon maaken, en meende, dat Tacitus dit betuigde. Lange kwam met hem overéén in zyn Bo"k de vita Pauli feil. III. Cap. 3. §• DanZöRNheeft duidelyk aangetoond, dat  aandeChristenentePbilipptn.Hoofdjl,lV-. 2r—.33. 22$- dat zy de woorden van deezen Romeinfchen Schryver verkeerd hebben verftaan. Deeze heeft eene byzondere verhandeling de Ccsfaris Neronis domefti'cis Cbristianis ad PUL IV: 22 gefchreeven, die in den zevenden band van de Mifcellanea Lipfienla nova p. 203 tot 215 te vinden is. In dezelve wordt aangetoond, dat onder deeze Hovelingen van Nero, door eenigen Seneca, door anderen de Schenker van deezen Keizer, met naame Eperastus, en zynBywyf, met naame Poppea Saeina, en Torpes, als ook Evillius, en de Staatsminister van den Keizer, ETaphroditds, geteld worden* Dat dit laatfte niet waar kan zyn, is reeds te vooren Kap. II: 25, aangetoond. En Zorn bewyst met veele geleerdheid, dat ook al het overige valfch is. Wy zyn daarom te vreden, dat wy weeten, dat Paulus ter deezer tyd eenige Keizerlyke Hofbedienden tot het Christelyk geloof gebracht heeft. Wie zal 'er zich wel over verwonderen, dat wy geen gefchrift bezitten, waar in ten zeiven tyde hunne naamen zyn op getekend? En wat nut zouden wy daar van hebben" zo wy hunne naamen al op het naauwkeurigfte wisten? GODE ALLEEN ZY DE EERE* X. T)eei\ p VER-  226 Verklaaring van den Brief V Ej R KLAARING VAN DEN BRIEF VAN PAULUS, AAN DE' CHRISTENEN TE COLOSSEN. VOORREDEN. I D Ie ftad Colosfen lag in klein Afien in het land |)t Phrygien naby Hierapolis en Laodicea, gf=£jÊi~SÉ! welke in deezen Brief Kap. IV: 13 en 16, naby Colosfen gelegene lieden (0) genoemd worden. (a) Als een Ooggetuigen befcbryft de Engelscbman Thomas Smith, den tegenwoordigen toeftand van deeze drie fteden, in zyne Notitia fepttm Jfice ecclefiarum p. 35. feqq. de Utrecbtfcbe uitgaave. Colosfen wordt cioor de Turken, met den Griekfchen naam, Xa\aj, welken zy ten lyde van Theophyi.actus voerde, Choncs genoemd. De Christenen, die daar woonen, hebben geene Kerk en geenen Priester. Zy verftaan ook dcGriekfchetaalniet,Kiaarfprecken Turkfcb, even als de andere Inwooners. Laodicea- ligt zeven nuren van daar, en wordt door de Turken met den naam van Eski Hffar  aan de Christenen te Coksfin. Voort eden. 2*7 den. Het is eene groote dwaaling, wanneer eenigen gemeend hebben, dat men door de Colosfers, aan dewelken Paolus deezen Brief heefc gefchreven, de Iuwooners van het eiland Rhodus, of van eene ftad op dit eiland, met naame Colosfen verftaan moet. Ab admirandce magnitudinis Colosfo Rhodii ap. pellati funt Colosfenfes , ad quod Aposlolus epistolam fcnpfit, zegt Carel Stephanus in zyn Difticnarium historicum, dat is, "wegens de bewonderenswaardige „ grootte van den Colosfus zyn de Bewooners van „ Rbodus, waar aan de Apostel eenen Brief gefchre,, ven heefc, Colosfers genoemd geworden ". Deeze dwaaling, dewelke Erasmus reeds by vs. 2. wederlegd heefc, uit de ver afgelegenheid der ftad Laodicea van het eiland Rhodus, koefterde ook Seb. Munster in zyne Cosmograpbia, en Coenrad Gesner in zyn Onomasticon nominumpropriorwr., gevoegd by het Di&ionarium van Calepinus. Franciscos Placentia heeft in zyne befchryving van den Ar. cbipel p 611. welke hy te Modena in i638 in de Italiaanfcbe taal heeft uitgegeeven , insgelyks gemeend, dar de Inwooners van Rhodus wegens hunnen grooten Coloslus, Colosfers genoemd zyn «^worden ; maar twyffelt 'er echter aan, of PAULUslzvnen .brief aan de Inwooners van Rhodus gefchreeven heeft. De beide Waereldbefchryvers daartegen, naamlvk Co. Hifar, dat is, Oud-Slot beftempeld. Zy is woest, en wordt niet meer bewoond. Men ziet echter aan den omtrek vaft de muuren, waar van men hier en daar nog Hukken a-ntreft, en aan andere overblyfzelef), dat zy eene zeer groot* en prachtige ftad geweest is. In Hierapoüs, by de Turken' Pambuk Kulafi genoemd, welke flechts twee uuren van'Colosfen ligt, vindt men gezondheids bronnen, maar geene Inwooners. Dan men bemerkt aan de overig geblfevcneftukken, dat deeze ftad veel grooter, en nog pfachtiger ee- Baftf0 L30dicea' ïot dus verre ScHMITS bcfec5 ? mt^i: ovcr Re*™** ™\ P s  228 Verklaaring van den Brief CoRONEixien Parisotti, wier befcbryving van bet eiland Rhodus in even het zelfde jaar te Venetien hec licht zag, houden p. 3. het voor even zoo zeker, dat Paulus deezen Brief aan de Inwooners van Rhodus gefchreeven heeft, als dat deeze Inwooners van Rhodus ook Colosfers genoemd worden. Insgelyks Meursius zegt in zyn boek van het eiland Rhodus lib. I. Cap. 15. p. 46. dat de Inwooners van Rhodus wegens hunnen Colosfus ook Colosfers genoemd worden, en haalt Cedrenus, Suidas, Glycas en Eustachius tot Getuigen aan; welke Getuigen cvenwel veel te jong zyn, om dit te bekrachtigen. Dan hy voegt 'er niet by, dat de Brief van Paulus aan de Colosfers is gericht geweest. In de vyftiende Eeuw heeft 'er een' Aartsbisfchop op het eiland Rhodus geleefd, die zich daarom Andreas Rhodius noemde, maar die ook met den naam van Andre. as Colossensis beftempeld werdt, vermits men toen geloofde, dat het eiland Rhodus ook Colosfen geheeten hadt. Deeze is ook op het Concilvim te Costnitz geweest. Zyn leeven befchryit Eckard in hec eerfte deel der Scriptoribus ordinis Domimcani. p.801. feqq. Ü3n dat de ftad Colosfen van gelyken naam geweest is, met het Colosfusbeeld op het eiland Rhodus, kan daaruit voortgefprooten zyn, om dat de Stichter daar van Colossus geheeten heeft. Want dat dit eene Griekfche naam van eenen Man geweest is, is daardoor ontwyffelbaar, vermits een' leerling van den beroemden Beeldhouwer , L/ïsippus, Colossus heeft geheeten ; denwelken eenigen ook, hoewel te onrecht, voor den Bouwmeester en Vervaardiger van den grooten Colosfus hebben gehouden. Dat Colosfen eene der alleroudfte fteden is, kan men daar uit opmaaken, vermits dezelve reeds ten tyde van Herodotus en Xenophon eene zeer groote, en met Drachtige gebouwen vercierd» ftad geweest is. De eerfte noemt dezelve B. 7. Cap. 30. wéAiv ptye'Av 3>{»y;<«, eene groote ftad in Porygien, de laatfte lib, I. de expeditione Cyri p. 245.  aan de Christenen te Colosfen. Foorr:d;n. 229 uw i'vïJttiH* *«; /nyzAvv, eene groote en ryke ftad. Veele honderde jaaren daar naa, nadt zy nog haaren voorigen,glans: gelyk Plinius dezelve hb. V. Cap. 02. oppidmn celeberrimum, " eene zeer vermaarde ftad*'', noemt. Waar uit dus blykt, dat dezelve ten tyde van onzen Apostel eene groote en aanzienlyke ftad geweekt is. De gefchiedcnis van deeze ftad te befchryven, is bier de plaats niet. Evenwel heeft Salomon van Til in zynen Commentarius over deezen Brief dezelve befchreeven, gelyk ook de Heer Doctor Hoffman in het eerfte deel van zyne Introduttio in leiïionem Epistolas ad Colosfenfes in den tienden en de drie volgende Paragraaphen, hoewel het meeste, hetwelk hy bybrengt, niet de ftad zelve, maar het land betreft, waar in dezelve lag, naamlyk Phrygien; op welke wyze ook vanTiL in zynen "Commentarius ad Heideggeri Encbiridion Biblicum, T. II. p. 620. fqq. . dezelve heeft befchreeven. Men moet 'er zich over verwonderen, dat eenige Geleerden zich hebben laaten verleiden, om te gelooven, dat deeze ftad niet Colosfen maar Colasfen, geheeten heeft. De eerfte, die vs. 2. k«w«-£<«, en in het opfchrifc K.A«rr«i~5, drukken liet, wasERAsmcs. Hy liet het drukken, gelyk hy het zelve in de Handfchriften vondt: maar voegde 'er in eene aanmerking by, dat, vermits Theophylactus niet dus, maar Colosfen fchreef, een Affchryver valfch konde gefchreeven hebben. Stephanus liet het ook met eene « afdrukken: denwelken twee, door Wolf aangehaalde Schryvers , blindelings gevolgd zyn. Dan, de overige Uitgeevers van het Nieuwe Testament hebben allen, uitgezonderd Millius,metwien Wetstein overeenkomt, k»a. o-ractïr, en KoAjs-jratrg laaten drukken: en insaelyks hebben alle Overzetters de o bybehouden. Maar hoe onbillvk is nu bet ge. voelen van Millius niet, daar hy zelf bekent, dat in de meeste oude Handfchriften een ° ftaat' —-Dat' Colosfen de echte naam is, blykt daaruit, vermits dit de alleroudfte leeswyze is. Zoo fchreeven hec P 3 He-  >3$ Verklaaring van den Brief Berodotus, Xenophon en Strabo, die ten tyde van onzen Apostel leefde, gelyk ook vervolgens Plinius , Stephanus Bysantium , Chrysotomus en Theophylactus. Daar men nu in geen éénig Handfchrift van deeze Schry veren de * vindt, is het onrwyffelbaar, dat Colasfen eene valfche leezing, en Colosfen de waare is. En konde Paulus deezen naam wel anders gefchreeven hebben, als een zynen tvde gewoonlyk was? Wolf, die Millius volgde, heeft twee groote misflagen begaan. Voor eerst zegt hy, dat Millius aangetoond heefc, dat in de meeste Handfchriften k»a*«-«-«iS ftaat, en in zeer weinige XoAoro-w. Millius zegt juist het tegendeel, en oordeelt nog daar en boven,, dat het opfchrift KeM^um echt is: ten anderen volgt Wolf zeer onvoorzichtig Holstenius. Deeze hadc alleenlyk betuigt, dac hy in een zeer oud Handfchrift van den Griekfchen Bybel, gelyk ook in een ander zeer klein boek, welker Schrvver hy niet noemt, KoAa«- 'hroZ Xjiroï. PAULUS, de Apostel van Jezus Christus door den wil van God, en Timotheus, de Broeder, (fchryven dit) aan de Heiligen en aan Christus geloovige Broederen te CO' losfen. Genade en vrede wenfeben wy u van God, onzen Vader , en van den Heere Jezus Christus. Eph. I: 1, 2. n«SAo«, fttttoi ©£o5, T015 dyteic, re;; eva-W it H(pio-u, xx) xtfris i> Xfira! 'Iijcreï. Xxfif iftli enz. CoL. I: Q. A<« tovto xx) ijiüc, «V *« iftégas ixeio-afit), iv 9rxvi{i&x vxig ift£t Kgeo-lv fcéfAitoi, xa'i d'Tevft-itei , i\a «•Aï^a^ijT» mi iiflytairti rca S-SAvfia-nc dvrev h irxal rettiet. Daarom wy (ik) ook niet ophouden voor u te lidden, van den dag af aan, daar wy bet geboord hebben, en te bidden, dat uwe kennis van zynen wil volkomen mooge werden, door alle wysheid. Eph. I: 15, 16, 17. A<« revre xxyo>, dxaurote -r^t xxS-' ifcai sti'fi» — — iv iraveftaj (V^aeie-St èireg Cpüii, —— 'lix c ©Is* Sal Vft't» icnZpa e-n dftx^na,, dcor denwelken wy at  aan de Christenen te Colosfen. Voorreden. 239 de verlosfing bebbm door zyn bloed, naamlyk de vergee^Sjerzonaen Eph.,1: 7. vindt men even dezelfdewoorden, bchalven het laatfte, in plaatze van hec weifce net Jynonymwn of gelykliiidend woord rtifixTün itaac. ■ col I: 18. 'o xe,r9'f EV» £ xeipx^ rol a-duart% «ft, Christus is bet hoofd der Gemeente. Even zoo worde hy ook Kap. I: 22. en IV: 15. genoemd. i l>ol. I; 25. Tkc e'xKAwat iy„iM, t'yj hclxaic x*r£ «<«»^,«, T4B- euSf rn, fc5.l?fW s.i$ ^ Eph- III: ^ol. II: 13. K«i vft£f »Mf,ls i',ra5 £', roj-s gr^^^. ib iJif'tZr 8 Slichten en banden, die elkande, ren te hulp komen, te zamen bevestigd wordt, en voon groeit met eenen Godlyken wasdom. Eph. IV: 1/1? - t», «t.|ïr4, re? tcutm. Col. III: 1 rj. a«SWs«,„s M(l*lrai;,„f "-« »'*?,,-"-« *"»M«*«*ïf A^ri. «*2.,ri( «> t, x«,ot« vy.a, TtoKv,.,», leert en vermaant u onder eU kanderen met Pfalmen en met lofgezangen enmet leesl f: fï'v. d~m ?eW<~'^«>  24 o Verklaaring van den Brief Kinderen, zyt uwen Ouderen gehoorzaam. Eph. VI: i* t« TtKtCt, VXeSKtVtTt toïï yeHUTtt Vfiü'. CoL. III: 22. 'O' , ixaxevi-n x*7u xdtia Te~i xara a-dpxa. y-vgicif, Gy knechten, zyt uwen lighaamlyken Heeren in alle dingen gehoorzaam. Eph. VI: 5. 'o« SeÜAOi, iirxxauiTt vele xugitti xara rug**. Col. III: 26 of IV: 1. »< xógiet, tV SUxios ««} r*}» >bjto t«ï4 SoÓMif Xxgi%io-$t, ïtSénc., ïri xesl Cfcstf sXnt xu'tet l, ivo*™!*, gy Heeren bewyst aan uwe Knechten, het geen recht en billyk is» en denkt, dat gy ook eenen Heer m den hemel bebt. Eph. VI: Q. 'o< xó(iei, r» «V™ *«<- sin *e)f cèariüc, fi^n;, Sri xx) Vftat doran 'a xügtlf i?» it CoL. IV: 5. 'E» ios ê» K*f •» 'ixip'J'x xe}( if*di t'is dvri t«ït«, het ytü Tl Tol X'e) Vf**" > *«ƒ f«j«eJS«A6s-« rd$ xxgliiti vfiSr, HOOFD-  mn de Christenen 'te 'Colosfen. Èoofdji. ï: i, 2* 241 HOOFDSTUK L vers ï , 2. Paulus, de Apostel van Jezüs Chris-tus door den (genadiger)) wil van God, en Timotketrs, de Broeder (fchryven dit) aan de heilige en am Christussgeloovige Broederen te Colosfen. Genade en vrede wenfchen wy u van God, onzen Vader, én van den Heere, Jezus Christus. Dat «.Araxa niet door een Apostel, maar door de Apostel, vertaald moec worden, heb ik by Rom. I: 1. aangetoond. Zoo wordt ook de Koning door Aelianus var. hifi. lib. I. Cap. 31 en 32, en door Plutarchus in het leeven Van Romulus, p. 11 en 26. /S*»-«ai»« genoemd. Paulus noemt zich ook 1 Cor. I: 1. en 2 Cor. I: 1. gelyk ook Eph. I: 1. en 2 Tim. I: I. eenen Apostel van Jezus Christus hd 3-iA«V«r«« ©«»«, door den wil of naar den wil van God. Hy meent zonder twyffel den genadigen wil van God, dewelke hem, daar hy een Vervolger van den Christelyken Godsdienst geweest was, naar zyne bekeering met zulke genadige oogen aangezien hadt, dat hy hem tot eenen vau zyne voornaamfte Dienaaren, tot eenen Apostel, hadt gemaakt: gelyk hy 2 Tim. f: 12, 13 en 16 die zelf betuigt. Beza verklaart het ook zoo: gratuits, DEI liberalitate. De Heiligen, dus worden in de Brieven van onzen Apostel alle Christenen genoemd, vermits Christus hen geheiligd heeft, gelyk hy zich uitdrukt I Cor. I: 2. en dewyl zy ook een heilig leeven leidden, het welk dë vrucht van hun geloof aan Christus was. Daarom noemt hy hen ook aan Christus :geloovigen, gelyk hy insgelyks Eph. I: 1 doet. Zoo zet ik r«7( xircïf h x?iyoTover. Want vs. 4. heetinsgelyks i *Wn ifêit li x^iro?, uw geloof aan Christus: gelyk ook Lutherus, Erasmus en Beza het hebben vertaald. Paulus verklaart zich zeiven, wanneer hy in het tweede Hoofdlt.uk van onzen Brie*f vs. 5-. het noemt rit «V« xw« »■(><». Glassius toontz>, 1033 X Beek Q .fa.  242 Verklaaring van den Brief fq. aan, dat ook op andere plaatzen van het Nieuwe Testament h in de plaatze van è. 31 de woorden: wy danken God en den Vader van onzen Heere Jezus Christus, dus, dat God de God van Jezus Christds en ook de Vader van Jezus Christus genoemd wordt. Nu noemt Christus zelf, wel is waar, Joh. XX: 17 God, zynen en onzen God, zynen en onzen Vader. Zo noemt ook Paulus God Eph. I: 17. den God van onzen Heere Jezus Christus: en 1 Cor. XV: 24. God en den Vader van Christus op welke plaatzen Christus naar zyne menfehlyke natuur en als de groote Gezant van God dus genoemd wordt. Maar dat deeze uitlegging in onze plaats valfchis, daar van overtuigt ons het voorgaande vers, waar in hy den Christenen genade eD vreden wenfcht van God, onzen Vader, en van den Heere, Jezus Christus , maar niet van den God van Christus en van den Vader van Christus. Evenwel wordt in onze plaats God niet naar de menfehlyke natuur, maar naar de Godlyke, de Vader van Jezus Christus genoemd. Wanneer Paulus zegt, dat hy verromen hééft, dat zy aan Christus geloovig zyn gewordeD , en dat hun geloof ook een geloof was, door de liefde werkzaam, (Gal. V:<5.) doelt hy hier ontwyffelbaar op het bericht, dat hy van Epaphras gekregen hadt, die hun bet EvaDgelie gepredikt en hen bekeerd  aan Ae Christenen te Colosfen. Hoofdft. f: 3-^5. 243 keerd hadt. Hy roemt echter inzonderheid hunne l\eide jegens de Heiligen, dat is, jegens hunne Me. oechnstenen. De iiefde jegens andere Menfchen, ook zeifs jegens de vyanden, fluit hy hier mede niet uit: want ook deeze behoort mede tot de Christelyke plichten. Maar hy pryst hen inzonderheid daarom, vermits zy zoo eensgezind onder elkandéreU leefden, en dewyl zy de Broederlyke liefde zooda* mg uitoeffenden, dat hy hen voor de beste Christenen moest houden. Deeze liefde is de allerinnigfta en werkzaamlte liefde, en overtreft in kracht de liefde jegens andere Menfchen. Waare Christenen beminnen eikanderen daarom op het allerfterkst, vermits zy zich als Kinderen van éénen Vader, naamlyk van God, als Medebroederen van Christus,als mede erfgenaamen van het eeuwige leeven, en als eeuwige mededeelgenooten van de hemelfche geluk*, zaligheid, befchonwen. Met dit oogmerk fchryft hy ook aan de Christenen te Ephezen Kap. I: 15. dat hy van bun geloof aan den Heere Jezus, en van hunne hef de jegens alle Heiligen gehoord hadt: gelyk ook aan Philemon vs. 5. Ik hoore van uwe liefde en yan uw geloof; waar van gy bet laatfte aan den Heere bebt, en de eerfte jegens alle Heiligen koeflert. Het geen ik aangaande de Broederlyke liefde ge* zegd hebbe, dat dezelve naamlyk daarom zoo f>rk is, om dat waare Christenen elkanderen aanmerken als medcgenooten van de eeuwige zaligheid, leert Ook onze Apostel, wanneer hyzegt: gy bemint alle Heiligen, dat is Medechristenen , wegens bet geen gy (gezamentlyk met eikanderen) in den hemel te bo: pen en te verwachten bebt. Men moet daarom het Comma of Co Ion achter «yi*vS, het welk ik in alle Uitgaaven en Overzettingen vinde , uitfchrappen. De valfche afdeeling der verzen heeft dit Comma voortgebracht: en de meeste Overzetters en Uitleggers hebben deezen misflag niet bemerkt, en dus den zin van deeze plaats niet recht ingezien. Roei;t-kwam p 37 enz wel is waar, op'den rechten weg, en wilde het Comma uitfchrappen * vermits 9 a men  244 Verklaaring van den Brief men zeer wel zeggen kan, dat de hoop pp de hemelfche zaligheid het geloof aan Christus en de liefde jegens de Medechristenen verfterkt. Dan twee misflagen bewoogen hem, om het Comma te laaten ftaan. Voor eerst begreep hy niet, dat Paolus alleenlyk van de liefde der Heiligen onder eikanderen of van de Broederlyke liefde zegt, dat dezelve door de befchouwing en overweeging van het gemeenfchaplyk genot der eeuwige zaligheid geduurig inniger en fterker gemaakt wordt. Ten anderen hing hy te zeer aan de woorden van Paulus: *'xouV«>7»s ■ — i» t«7« ö»£«MïV, dewelken hy dus hadt moeten omfchryven: wy hebben geboord, dat gy aan Christus geloóvig geworden zyt, en dat gy ook eene hartlyke liefde jegens eikanderen bebt, wegens bet geen gy eenmaal met eikanderen tn den hemel zult genieten. Daar hy nu dit begreep, verviel hy op eene andere meening. Hy verbondt het vyfde vers met het (a) derde, op de volgende wyze : naa dat wy van uw geloojgeboord hebben, danken wy God wegens de hoop, die gy bebt, om zalig te worden, vermits gy geloof en liefde bebt. Is dit niet veel onwaarfchynlyker? Eene meer naauwkeurige befchouwing van deeze plaats bracht ook den beioemdcn Engelfchen Schriftuitlegger', Peirce, in zynen Commentarius over deezen Brief tot de zekere overtuiging, dat hier het Comma moet uitgefchrapt worden: wiens goedkeuring my in myne verklaaring verfterkt. De woorden: h* 1**11*, heb ik vertaald door: wegens bet geen gy te hoopen bebt. Dat geene, hec welk men hoopt, wordt ook Eph. I: 18. genoemd: op dat gy erkennen moogt, rit rr» i e'/a-is *■* xAijVsa* 0sth was, maar 'AxgoJftifa, b. v. in de nde en 14de Kerkwet van het Concilium, te .Niceën gehouden. \ 'o Aóyoj t?« » TLvctyyexuu s heet van woord tot woord, de leere der waarheid van bet Evangelie, maar duidelyker, de Evangelifcbe leere der waarheid. Want de leere wordt dikwerf a«V«s genoemd, b. v. Handl. VIII: 21. X: 36. XVIII: 15. XIX: 10. Zoo wordt ook in ons Hoofdltuk vs. 23. de Evangelifcbe leire t* iv»yy^i»> genoemd. Daarom meende Beza, dat rtS \vctyy»xit>v hier ftond per appofitionem, " over„ tolliger wyze", en vertaalde het: fermonem verilutis, id est, Eucngelii, " de leere der waarheid.dat „ is, van het Evangelie". Grotius en Calixtus keuren dit goed, en plaatzen dus achter dx&uou ee^ ne zinfnede. Dan zulk eene appofitio is onzen Apostel niet gewoonlyk, en de andere verklaaring heeft niet de minfte zwaarigheid. Hy noemt ook Eph. I: 13. en 1 Cor. Vi: 7. de Evangelifche leere *óy«»i »jf{ dxv$, de leere der waarheid. Even daarom kan i A,yof x%i aMh'nm in, onze plaats niet hecten ferma, yeiis.  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. I: <5. 247 yerisfimus, " het waarachtige woord", gelyk Johan Henrich Suicerus (b) in zynen Commentarius over onzen Brief p. 17. het vertaald, maar het heet, gelyk RoëtL het ook p. 42 overzet, de leere der waarbeid, en wel der Godlyke waarheid. vers 6. dewelke, gelyk in de geheele wereld, zoo ook tot u gekomen is, en dewelke vrucht voortbrengt, gelyk zy bet ook by u doet van den dag af aan, dat gy dezelve geboord, en de Godlyke genade waarachtig erkend bebt. icS xxfótTec iif iftSc, welke leere tot u gekomen is. Soicerüs meentp. 18. dat deeze woorden, vermits ira{«'»n! de tegenwoordige tyd is, dus moeten worden vertaald: verbum, quod prcefens est in vobis, ,, het woord, het welk in u tegenwoordig is". Ook Seb. Schmidt veritaat het dus in zynen Commentarius p. 23. Dan Grotius heeft opgemerkt, dat dit participium prcefens of deelwoord van den ugenwoordigen tyd gezet is in de plaats van het participium preteritum of deelwoord van den voorheden tyd: en Raphelids haalt dergelyke plaatzen dit Polybius aan, waar in dit even zoo gefchied is, b. v. ,;i qit. raxUt, cum in Thesfaliamvenisfet, " toenhyinThes„ falien gekomen was". 'e> xctiTi rm kóVjUóu, in de geheel wereld, 'e» wordt hier, gelyk klaar blykt, in plaatze van het pas voorgaande £'u gezet: gèlyk het ook vs. 2. voorkwam. Hoe gewoon dit in het Nieuwe Testament is, toond Glassius aan p. 1033 enz. Eene plaats, die met de onze zeer veel gelykvormigheid heeft, vinden wy Luc. VII: 17. alwaar het heet: t» ïAi t* 'Uvi«i«, byging uit in het geheele Joodfche land. Wy heb- (b) Deeze Zurifche Godgeleerde, wiens Vader de Schry. ver was van den Thefaurus Ecclef.asticus, is in 1705 te Heidelberg als Profesfor der Godgeleerdheid geftorven. Zyn Commentarius is te Zurich in 1699 gedrukt. Daar was hy Predikant en Hoogleeraar te gelyk. Dan hy predikt in deezen Commentarius meer, en ook beter, dan hy daar in verklaart. Q4  243 Verklaar ing van den Brief hebben dus niet nodig, om met Camerarius, en? 'Wolf by deeze woorden auditor te voegen en 'er •onder te verftaan. Door de gtbeele wereld verftondt CJrotius bet Romeinfche Ryk: het welk Calovius grondig weerlegt, jaa het welk Paulus. zelf doet, wanneer hy vervolgens vs. 23 zegt: dat hst Evange; lie aan alle Creatuur en, die onder den hemel zyn, is gepredikt geworden. Grotius herinnerde 'er zich niet aan, dat Paulus zelfs op zulke plaatzen Christenen hadt gemaakt, die aan de Romeinfche heerfchappy niet onderworpen waren. En heeft Petrus ook niet in Bibylon geleerd? Men moet evenwel zekerlyk hier by erkennen, dat dit zoo te verftaan is, gelyk ik het by Marc XVI: 15. verklaard heb, dat naamlyk de Apostelen op alle plaatzen, waar zy geduu- rende den tyd van hun leeven komen konden, het Evangelie gepredikt hebben. Welke leere vrucht brengt,' xaextcpettifutei. De Evangelifche leere wordt pok 1 Petr. I: 23, met een vruchtbrengend zaad vergeleeken, en door Paulus Handl. XIX: 20, jaa door Christus zei ven Matth. Xlll: 3 enz. waar hy ook vs. 25. de leere des Duivels een zaad, en wel een uitgeftrooid onkruid noemt. 'E' dteS-ila. i*lyvun, gy hebt de genade van God waaracbt'g erkend. Ook Beza en Erasmds Schmidt vertaaien het daorvere, Zeltner door waarachtig en redelyk, dat is rechtfehaapen. Gerhard door waarachtig en van ganfeber harten. Grotius verftaat door «a «'$«««, gelyk hy ook vs. 5. gedaan hadt, bet Evangeüe, en verklaart deeze woorden dus: gy hebt de gtnade van God erkend, welke in het Evangelie ge. r.-penbaa'd wordt. _ Hunnius verklaart het ook zoo. Maar kan tr tü ivctyyt*\a> heeten, bet weikin bet E. vangelie geopenbaard wordt? — Seb. Schmidt meent p. 25. dat de waarheid hier tegen, het Oude Testament wordt over gefteld, in het welke alleenlyk de fchaouwe was : welke verklaaring even zoo verwerp, lyk is. vers 7, 8. Gelyk gy dezelve ook van Epaphras , 0 nzeri  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdfl. I: 7, p. 249 onzen (mynen) geliefden medeknecht, geleerd hebt die voor u een getrouw dienaar van Christus ij"; en die tns (my) ook uwe geesilyke liefde (jegens my) beeft aangetoond, k**^ *«; vertaale ik door: ge. lyk gy dezelve ook geleerd hebt van Epaphras. Want tin is betreklyk op de vs. 5 en 6 aangehaalde Evan. gehfche leere, dewelke Epaphras hen voorgedraagen hadt, Hy noemt deezen hier zynen medekneebt en getrouwen dienaar van Christus, en laager Kap. IVj2. eenen kr.echt van Christus. Dat deeze Epaphras onderfcheiden is van Epaphroditus , van denwelken Phil. II. 23 wordt gewag gemaakt, beweeren Calixtus, Calovius in cbfetvatione praliminari.cd hanc Epistolam, en ookby dit vers, Heidegger Encbir. Bibl. lib. III. Cap. 14. §• I. Frassenjus in zyne disquifitiones Biblicmp. 707 Beausobre , Wolf , Elsner in zyne inleiding tot den Brief aan de Philippers, Cap. III. §. 13. p ,0q enz. De Heer Magister Siep in zyn gefchrift de Epapbrodito Cap. I. §. 2. en de Heer Doctor Hoffmann f. I. §. 15. p. 167. die ook bericht, dat insgelyks JTTiG m zyne Historia ecclefianicaftzculiprimip 071 Grotils wederlege, die Epaphras en Epaphrodi' tus voor ééne en dezelfde perfoon houdt. Dan dit is niet zoo. Nonnulli, zegtlTTic, Epapbram ah Epapbrodito diverfum ftatuunf. qua de re cum nemine Htigalw, "eenigen meenen , dat Epaphras van Epa„ phrodiius onderfcheiden is: waar over ik met niemand wil twisten". Deeze geleerde Mannen moeten zeer fterke gronden by brengen, wanneer wy zullen overgehaald wor. den, om hier aan onze toeltemming te geeven: vermits Epaphras en Epaphroditus één en dezelfde naam is, terwyl deeze de rechte en eigenlyke naam is, en de eerfte de vervalfcb.ee in den mond van den gemeenen Man en by deezen gebruiklyk. Hier bv moet men opmerken, dat de Jooden gewoon waren , om aan Gnekfche naamen de eindiging as te geeven. Dm flechts alleenlyk van de naamen gewag Fe maaken, die in het Nieuwe Testament voorkomen, zoo Q. 5 • worde  250 Verklaaring van den Brief wordt door de Jooden Demetrius Demas, Lucius Lucas, Hermodorös Hermas, Theodorus Theudas, Artemidorus Ariemas, en Cleopater Cleopas (a) en Clepas geheeten. Vermits nu Philippen een Griekfche ftad was, werdt onze Evangelist daar met den Grieklchen naam van Epaphrodiius beftempeld : daar hy in tegendeel te Colosfen, welke ftad meesc met Jooden bezet was, Epaphras genoemd werdt. Daar nu Paulus ongetwylfeld van hem gehoord hadt, hoedanig zyn naam te Philippen, en hoe dezelve te Colosfen werdt uitgefprcoken, noemde hy hem in den Brief aan de Philippers, Kap. II: 25 en IV: 18 Epaphroditus, maar inden Brief aan de Colosfers, Kap. I: 7. en IV: 12. Epaphras. Wy zien hier uit, hoe ligt het valt, om op de vraag van Elsner te antwoorden: waarom Paulus dezelfde perfoon op de ééne plaats met zynen geheelen naam, maar opdeandere met den afgekorten naam noemt? — Antwoord: in eenen en denzelfden Brief iemand twee dergelyke naamen te geeven, past zekerlyk niet. Maar dit doet Padlus immers niet; neen, hy noemt hem, wanneer hy eenen Brief na de eene ftad zendt, daar hy Epaphroditds genoemd werdt, ook met deezen naam: en wanneer hy een Brief zendt, na eene ftad, waar men hem Epaphras noemde, noemde hy hem pok met deezen naam. Vermits Elsner nu geene andere oorzaak bybrengt, waarom hy gelooft, dat Epaphras en Epaphroditus tweeperfoonen zyn, is zyn grond waarlyk zoo zwak, dat dezelve niet zwakker zyn kan. Wy zuilen insgelyks het geen anderen, die met Elsner van het zelfde gevoelen zyn, ter bevestiging daar van aanhaalen, aanhooren en befchouwen: hoewel eenigen, gelyk Calixtus en Heideg. ger, (0) Vermits Joh. XIX: 25. Khavuc ftaat, moest het ook Luc. XXtV: 18. even als by andere zulke naamen, KAs«*. 168. wegdraagt. Men gelooft, zegt hy, dat de Brieven aan de Philippers en Colosfers op éénen en denzelfden tyd zyn gefchreeven. Nu groet (zoo vaart Wolk voort,) Paulus de Colosfers van Epaphras Col. IV: 12. maar van Epaphroditus konde hy hen niet groeten , vermits deeze niet by hem was, maar na Philippen gereisd. Phil. II: 25 en 28. Ik antwoorde: vermits het niet zeker is, dat Paulus deeze twee Brieven te gelyker tyd gefchreeven heefc, blyft deeze fluitreden zonder kracht. Epaphroditus konde immers nog by hem zyn, toen hy aan de Colosferen fchreef, en naderhand eerst naar Philippen gereisd zyn. De Heer Magister Siep brengt nog twee bewyzen by. Eerftelyk, zegt hy, is Epaphroditus ziek geweest, Phil. II: 26. maar dit leest men van Epaphras niet in den Brief aan de Colosfers. Hier op is het volgende antwoord toereikend: toen Paulds deezen Brief fchreef was Epaphras of Epaphroditds wêergezond. Ten anderen, zegt hy, is Epaphroditus door de Philippers tot Paulus naar Romen (6) De Heer Magister Siep erkent ook, dat Epaphrodt' tus een Evangelist geweest is, maar befluit zulks te onrecht uit den naam «*«VoA«s: dien Paulus hem Phil. 11:25 geeft Want daar, gelyk ook 2 Cor. VIII: 13. heet d^cXc; een Gezant, een Afgezondene: gelyk ik by de eerfte plaats beweezen hebbe, Ik had zelf by Rom. XVI: 7. deezen mis11 sg begaan.  252 Verklaaring van den Brief Romen gezonden, en deeze heefc hem wederom te rug gezonden: maar Epaphras was te Romen een medegevangen van Paülus , Philemon vs. 23. Antwoord: die heet: by is geduurende eenen korten tyd, toen hv te Romen gekomen was, eenen Ge. vangen met Paulus geweest, maar we! draa wederom ontflagen, en daar n3a zoo wel te Colosfen, als te Philippen, geweest, Wy hebben nu alle de gronden van het tegcnovergefteld gevoelen voldoende beantwoord, en houden het met Chrysostomus , Camerarius, Grotius, Mattheus Polus, RoëLL, Sal. van Til, en (Btbl. Gr. lib.IV. Cap.yp. 156.) Fabricius, gelyk met nog veele anderen, voorzeker, dat Epaphras en Epaphroditus niet twee perfoonen zyn, maar dat even dezelfde te Colosfen E. paphras, en te Philippen Epaphroditus genoemd werdt. Die ons (my) ook uwe geestlyke liefde (jegens my) heeft aangetoond. Dat hier ons in plaatze van my ftaat, en dat men insgelyks het volgende woord door my moet vertaaien, heb ik in de Voorreden be. weezen. t»'» li vertolken insgelyks Chrysostomus, Theophylactus , Castalio, Calovius en Wolf door de geestlyke liefdé: en Hemming, Calixtus, Seb, Schmidt, Zeltner en Bengel verklaaren het recht, welke door den H. Geest gewerkt wordt. Erasmus Schmidt en Hombergh meenen, dat hier niet den H. Gee>t, maar den geest des Menfchen, de ziel betekent, en vertaaien het door amor fincerus 6f ferius, '* de hartlyke „ liefde". Dat de voorige meening nu den voorrang bezit boven deeze, kan men ligtlyk inzien : vermits ook Rom. XV: 30 de Broederlyke liefde, welke de H- Geest werkt, «' uydwn t»S to'^^ genoemd wordt. Beza en RoëLL (p. 52 ) verdienen nog minder onze goedkeuring, wanneer zy aan hec woord xviïftu beide betekenisfen hechten. Caritatem vestremfpiritualem, zegt Beza, id est, a Spiritu S. mananum 6? ex intimisanimipenetralibusprofectam, 9, uwe geestlyke liefde, dat is', door den H. Geest  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. I: p—rj. 253 „ gewerkt, en uit het binnenfte van het gemoed ïJ0r%??m2?ïe * De B«>ederlykc liefde moe? zeker lyk barttyk zyn; maar het woord toond hier alleenlyk den H. Geest aan, en kan flechts ééne betekenis hebben. Dat Paulus aangaande de liefde van de Christenen te Colosfen jegens bem zeiven fpreekt, dewelke Epaphras hem hadt bekend gemaakt, is flechts door zeer weinigen opgemerkt. Grotius heefc het echter in gezien, gelyk ook Thkophylactus, wien Calovius zyne toeftemming geeft. Dat de Christenen te Colosien eikanderen beminden, wist Paulus reeds k en hy hadt hen deswegens vs. 4. reeds gepreezen. Men kan dus hier geene andere geestlyke liefde verftaan, dan die liefde, dewelke dezelfde Christenen jegens bem koefterden, en dewelke Epaphras hem hadc bekend gemaakt. Epaphras hadr hun buiten twyffel voorgefteld, dat zyne leere de leere van Paulus was, en te gelyk beweezen, dat Paulus een Apostel van Jezus Christus was, wiens leere de leere van Christus uitmiakte. Die verwekte in hunpIulus611 gr00tfte liefde en hoogachting jegens vers 9, 10, 1 r. Daarom wy (ik) ook van den dag af aan, toen wy zulks geboord bebben, niet opbonden voor u te bidden, dat de kennis van zynen wil in u volkomener mooge worden door alle geestlyke wysbeid en kloekheid, op datgy zoo moogt leeven, gelyk de Heere het eischt, en bem in alle f tukken welbehaagen, en in olie goede werken vruchtbaar zyn, en in de hmhfevan God geduurig toeneemen, en naar zyne heerhke kracht m alle ftukken geduurig meerdere fterkte verkrygen moogt tot alle geduld, langmoedigbeid en vreugde. 00 .9 * xe^v^i^c, wy houden niet op met bidden, in plaatze van p*. v,,^,,^. Zoo fpree!cerj de Gn- ken. ünze Apostel fpreekt ook zoo Eph. I- 10 ..^ir--», ik houde niet op met danken: en LuCAS HANDL. V; 42. h* irraiw hlinnxn, zy bielden nief  254 Verklaaring van den Brief niet op met leeren, en in zyn Evangelie Kap. V; 4. ixoJtrura a«a»k , by hadt opgebonden met fpreeken. Achter «'<«»',.«« maakt de Heer Magister Hirt iö zyne Disputatie, in 1745 te Jena uitgegeeven, de parentbefi Sacra, een tusfchenvoegfel, (Parmöe/u) waar in hy de volgende woorden tot aan ivvxéirdvTK vs. 12. mede influit. Dan deeze tusichenrede kan daarom geene plaatsvinden, vermicsop dirsóftuaidit geene volgt, waarom Paulus bidt, en het welk van ctttevfittct niet kan afgezonderd worden. Wy bidden God, zegt Paulus, ?»#, dat uwe kennis enz. Even zoo drukt hy zich uit Phil. I: 9. trginvXSfu,»i, iY« „" ayUxT, Cftat vigKrrévr,, wy bidden daarom, dat uwe lief. de mooge aangroeien. im TrXvguS-ÏTi1 *•»» ixlyturiv. Er asmus en Bez a vertaalen het: ut impleamini agnitione, " op dac gy ver- vuld moogt worden met kennisfe", gelyk ook Grotius , die het eene fpreekwyze der Grieken noemt, cpud vos, quem cafum regunt activa, eundem re gunt et pasfiva, " by welken de Jydende werkwoorden de3) zelfde woordbuiging (cafus) regeeren, alsdewer„ kende werkwoorden ". Dan vermits hy geene plaats kan aantoonen , waar *x>ig°ït Wlyiun, ftaat, blyven wy by de zoo zeer gewoonlyke weglaating van het woordje xxrd en vertaaien het met LutherI op datgy vervuld moogt worden met de kennisfe van zynen wil, of, op dat de kennis van zynen wil in (of by) u volkomen worden mooge. En dezelve wordt volkomen «» ircto-i) c-ccptct xaf e-viés-ti xtivftxrix?, doOT alle wyS' beid en kloekheid, dat is, wanneer gy in alle dingen de nodige wysheid en kloekheid bezit. Dat (r»tpU hier de geestlyke, dat is, gelyk EèausoSbe het te recht verklaart, niet de Heidenfche wys. geerige, maar de door den H. Geest gewerkte wysheid en weetenfcbap, en ripfit die kloekheid betekent, naar welke men alle zyne daaden inricht, gelooven Hemming, Hunnius, Gerhard, Grotius, Seb, Schmidt en RoëLL. Maar Beza en Calovius hou. den deeze beide woorden voor onverfchillende,.en ver*  aan de Cbristenente Philippen. Hoofdft. hg—u. 255 vertaaien dezelven door Sapientia & intellisentia, „ wysheiden kennis", vermits zymeenen, dat™', zoo veel heet als y,S,ti, welk woord Kap. Ül SnZ "t* ïaC* rD,da de echce gelykluidende plaatsvinden wy Eph. I: 8. » «•.',, cp^u. Nuheet ^{««r«( rfe kloekheid; en dit is ook de meest gewoone betekenis van het woord «■„'#.«,, vanhetwefke insgelyks wys, en 0«TOyr heet. Wv zyn dus verplicht, om aan de eerfte verklaaring onze toeftemming te geeven. fa .AfW «** k^. heb ik reeds by Phil. I; 27. ver* Waard. Grotius verklaart het ook terecht: ut Chris, to debitur, gelyk men aan Christus verfchuldigd. L'h^lffde Schryver legt oolc * •'f•'««-. te reent uit door: Bf omni modo placeamus, Deo fcilicét. een P naamS rïï °P a[ierley Wy!? mooSen behaa' gen, naamlyk Gode '. Het woordje lt, toont hier het oogmerk aan, waarom men iets doet. Ik heb op dat sy bem *alle ^ groeijen wordt insgelyks Kap. U: I9 en 2 Cor? X 15 en iPetr. III: 18. omtrent den wasdom en het toeneemen , zoo wel van het geloof, als van de deugden, gebruikt. ae De noemer (nominativus) *Hw. t« (pari gewoonlyk door in bet licb.t. Daar nu die woord in de H.Scnrift omtrent veele dingen gebruikt wordt, heeft de eene het zgo, de andere anders overgezet. Aretius vertaald het door in Christds. en door Christus : om dat hy zich zeiven Joh, VIII: 12. bet Hebt dzr wereld noemt. Beza en Lange verItaan door dat licht het eeuwige leeven. Grotius meent, dat 'er »■*» »V'*» *» gezet is in plaatze van »*y dylut *Zi tt ia en Beausobre heeft het ook zoo vertaald: desfainrs, qui font dans ialumiere: «» de Heiligen, die in het licht zyn'". Beiden verklaaren het uit i Joh. II: 9, 10, waar in bet licht zyn zoo veel als verlicht zyn, en het licht van Gods woord volgen, beteketr. Caitxtds, Zeltner en Wolf verftaan 'er zoo wel het geestlyke licht door in dit leeveD, als hec eeuwige leeven, waarin enkel licht is, RoëL haak alle Bybelfche betekenisfen van het woord naa elkacderer» aan, en meent, dat men 'er dezelve alle onder verftaan moet. Befchouwt' men deeze uitleggingen, de ééne raa de andere , naauwkeung, zoo moet men erkennen, dat TUI K-yltl», en » tu (puri niet by elkacderen behoort. Het gevoelen van Zorn (Opuse. Sncr. T. I. p, 306". ƒ?-) en vaneenen Hollandfchcn Uitlegger, die geloofden, dat de Apostel met het woord waarom Seza het vertaald heeft door: ad participandam fortem, "om het lot te deelc-n'', ea Wolf nog beter door: adpartem fortis accipiendam» s, om deel aan hec lot te neemen. ka?>5 heet een lot, en vermits eene erfenis ook door hec lot gedeeld wordt, wordt dezelve K>.^»,eftU genoemd. Paulus doelt, gelyk veele Geleerden en onder anderen Gro^ tius hebben aangemerkt, op de verdeeling van het Jand Canaan onder de Israëliërs. Dezelve gefchiedde door- het lot. ISum, XXXIIIr 54. en XXXIV: 13. joz. XIV: 2 en XIX: I. en wat elke Stam verkreeg, heette zyne erfenis of erfdeel. Joz. XIII: 7 en 23. X V: 20. XIX: 2. Gelyk nu de erfenis van de Kinderen israëls het gezegende land van Canaan was, is de erfenis van de geestlyke Isnëllers de hemel, inweU ken de Zoon van God, de hemelfche Josua , hen in leidt; gelyk hy zelf Matth. XXV: 34. zynen Geloovigen belooft, dat zy het hemelfche Ryk »vjiO beërven Zullen, aan het welk een \edeizyndeel {tv, f»,'»"*}1 zal hebben. Van dit algemeen gevoelen ttykt Seb. Schmidt af, die dóor**^., niet verftaat het eeuwige leeven, maar het ryk Van Christus in deeze waereld, aan het welke alle die geenen deel Rebben, die Leden van de Christelyke Kerke zyn» ±ly meende, dat, vermits in het volgende vers van Jiet geestlyke ryk van Christus in deeze waereld ge* ïprooken wordt, men bier ook geen ander ryk verftaan kan. Hoe zwak is deeze gevolgtrekking* Uit het ryk van Christus in deeze waereld worden de Geloovigen overgebracht in zyn fiemelfcb rvk. Dac van dit vs. 12 en van bet eerfte vs. 13 gefprooken wordt, is immers duidelvk genoeg. Die ons van de beerfcba'ppy der duifternhfe gered, en in bet ryk van zynen lieven Zoon beeft overgebracht. Sov jet, ,' n * e" in»». „-90.) Calovius , Seb. Schmidt,, (zoo wel in zynen Commentarius p. 52. als in zyn CollegiumBiblicumposterius, p. 103.) de oude Suicerus (Thesf. eed. T. II. p. 879.) Clericus, Beausobre, Lange, Wolf en Bengel. Luther vertaalt het in even deezen zin : de eerstgebooren (a) voor alle Schepzelen. Ook andere Leeraaren van onze Kerk fpreeken dus. Duidelyker is het evenwel, wanneer5 men het vertaald die eerder, dan de wereld gifchaapeft was, (door den Vader) geteelde Zoon. Daar in het Oude .Teltament een eerscgebooretf Zoon een groot voorrecht voor zyne Broederen hadt» jaa zelfs het hoofd van de Familie was, vermoede Drusius, dat Paulus hier op doelt, en Christus den Heer van alle Schepzelen noemt. Dit vermoedert werdt in eene vaste zekerheid veranderd door Ca. mero, Calomesius (Operap. 606.) Hammomd, da jonge Suicerus, RoëLL, en Hofman, (P. II. p. 235. feq.) en zy vertaalden het door: princeps &? dominusom* nis creaturce, " de Vorst en Heer van alle Schepzelen", Reeds Basilius de Groote, heeft het zoo uitgelegd. De Heer Prof. Stiebrits vertaalde het, in een klein gefchrift over deeze plaats, in 1733 gedrukt, dus; princeps dominus omnis magifiratus, "de grootte Heer ,, boven alle Overheden". Calvinus irftit. relig. Christ. lib. II. cap. 12. §. 4 en 7. cat>. 14. §. 5, gelooft, dat Christus voor den Val het Hoofd en de Re- (fl) Crocius hadt een Bybel van Ltmnrtt gezien, waar in ftondt: de eerstgebooren onder alle Schepzelen. Dan Calovius anrwoordt hem dat in de uitgaave, te Wittenbergin 1540. gedrukt even als in de nieuwer ftaat: de eerstgeboorenvooralle Schepzelen. Dus moet 'er in het exemplaar van Caocicseen drukfout geweest zyn.  268 Verklaaring van den Brief Regent der Engelen en Menfchen geweest is, en daaf* om door Paulus wegens zyne veioevenbeid en uittïeckendbeid de eerstgebooren van alle Schepzelen genoemd W°Adt- „&E !? Zynen Commentarius over den 45ften Pfalm verftaat p. 573. door de Schepzelen, de Kerk, als de door Christus nieuw gefchaape aarde i en ook Jabloasky; die hetin zyn twistfchrift, in 1728 gedrukt dc Lbristo primogmüo §. 25. vertaalt door : princeps fcf dominus omnisaeaturce, " de VorscenHeer „ van alle Schepzelen", verklaart het § 40.de domi. mo pariunlari & mediatorio in ecclefiam / "van de bv. „ zondere en Middelaars heerfchappy over de Kerk" Zoo mm wy aan de tot dus verre aangehaalde ver'. klaaringen onze toeftemming geeven, met even zoo veel recht, jaa met nog meer, verwerpen wv die geenen, die 'er nu volgen! Erasmus wilde zelfs de gewoone leeswyze veranderen, en *^TOT0'*e{ jn de plaats van sr^^'n^j leezen. Hy meende, dat de volgende vertaaling door: Christus primum produxit omnia, af omnis creatura ab Ulo nataest, "Christus „ heeft het eerst alles voortgebracht, en alle Schep* „ zelen zyn doer hem gefchaapen ", zeer wel hier paste. Beza yvert zeer tegen deeze vertaaling en verklaaring. Maar daar hy meent, dat Erasmcjs de eerfte was, »f«T»7»'«f wilde Jeezen, zien wy dat noch hy zelf, Doch Erasmus geweeten heeft, dat reeds Isidorus Pelusiota deeze leeswyze heeft voorgeflaagen, en in eenen langen Brief, dewelke de eenendertigfte is in bet derde boek, hoewel met zeer hechte gronden, beweerd, dat men leezen moet: waar hy ook zegt, dat hy de eèrfteis , die de gewoone leeswj'ze veranderd hadt. Hy vertaald het woord ^««tj'ks? door: qui primum peperit omnem creaturam, 'die al het gefchaapene heeft ee,, baard", en hy gelooft, dar parere, "baaren". hier zoo veel heet als effirere "fcheppen". Hoe ongegropd is dit echter niet? Hete interpretatie discri. men tolkt interGIGNERE (vel PARERE) et CRE. ARE, heeft Beza hier reeds op geantwoord, dat A' êZï ?lrvTir>!l2eemt bet Mderfcbeid voeg tusfchen BAAREN en SCHEPPEN. Gro«  aan de Christenen b Colosfen. Hoofdft. h 15,17. 265 Grotids verklaart onze plaats met Socinüs (b) en zynen Aanhanger Crel, van de nieuwe fcbepnine of wedergeboorte van een Menfch door den H Geest • welke openlyk valfche uitlegging niet alleen door Calovius, den jongen Sdicerds, en den ioneen Gerhasd , maar ook daor Clericus weêrlegd wordt JJeeze noemt het eene interpfeiatio viilenta, "eene* ,, verklaaring, die den Texc gewald.aandoet" en ny vaart dus voort: hoe in loco in lakdem Cbristidici eumfuisfe ante omnes novas creuturas, hoe est, ante renovationem ah ipjofütïxm, idque probariilla renovatione, é? vs. 17. repeti, id ver&frigidisfimmést^'dat „ op deeze plaats toe lof fan Christus gez *gd „ wordt, dat hy voor alle nieuwe Schepzelen ee. „ weest is, dat is, voor de vernieuwing door hem „ zeiven gefchied, en dat dit door die vernieuwing „ beweezen, en vs, 17.herhaaldwordt, iszeerlaf". JJe laatfte plaats onder deeze valfche Uitleners bekleedt niet recht de anders zeer wordteen Predikant fe Bazel, Petrus Roqoes , die ia zya boek ie anima Cbristi pmexiftennap. Sf enz. gelooft, dat Christus 4e eerstgebooren onder alle Schepzelen wordt genoemd mar zyne menfehlyke Ziel, d.welfce eerle?, dan alle andere Schepzelen, door CoDgsfchaapen zoude vers 16, ij. Want door hem is alles gefebaapen, vat inden hemel en op de aard, is, ba ziebtbaare en bet onzichtbaar e, bet moogen Tbroonenof Heerfchappy. en of Hoogheden of Overheden zyn: alles, zlw? ik v door bem en om zynen wil gefchdapen geworden, en by is eerder, dan alle Schepzelen geweest, en door bel wordt alles m zyn wezen onderhouden. Padlus hadt in het voorgaande vers gezegd, dat Christus eerder geweest was, dan'er iets gefchaapen wordt. Wint, vaart ^^^^^^^^^^^^dsr, Basilius, de Groote hebben onze plaats dus uitgelegd ; gelyk men in vindrT ik^usT.U.p. 88o./?Aienkang farmer, vindt by hem geene mterpretatio literalh, maar mptica, dat ' Seene maar eene geheimzinnige verklaaring.  B7o Verklaaring van 'den Brief vaart by voort, door bem is alles gefchaapen. De Schepper moet immers cerdergeweest zyn, dan het Schepzel. 't> «w vertaale ik met Luther , Erasmds en Beza door bem. De Apostel verklaart het zelfs zoo, wanneer hy dit in dit zelfde vers herhaalt: dies, zegge ik, is door bem, li gejebaapen ge¬ worden. Vermits hy hier nu li «W jn de plaatze van i»«Vr« fchryft, zien wy immers, dat hy>'r«er<» ■verklaart door U «W. Dit i> «W verftaan Seb. Schmidt en Lange dus verkeerd, wanneer zy het verkLarcn uit de woorden van Christus Jch XIV: 10. ik ben in den Vader, en de Vader is tn my, en meenen, dat Paulus hier aantoont, dat alles door den Vader in den Zoon gefchaapen is, dat is, dat de fchepping door den Vader en den Zoon eene handeling is, en dat de Zoon niet de caufa infhumentalis creationis, " de werktuiglyke oorzaak van de fchep» piQg"» maar met den Vader caufa principedis, „ de voornaame oorzaak daar van is". Wat by de fpreekwyze : coor Christus is alles gefchaapen nog te bemerken was, heb ik by Joh. I: 3. aangetoond. De Apostel verdeelt de Schepzelen zoodaanig, dat 'er niets overig of te rug blyft, en dat hy naderhand nog eenmaal zeggen kan: alles is door Christus gefchaapen. Alles is door Let woord (Christus) gemaakt (gefchaapen,) en zonder hetzelve is 'er geen ten Schepzel gemaakt, zegt insgelyks Johannes in zyn Evangelie Kap. I: 3. Voor eerst zegt onze Apostel, alles, wot in den hemel tn op aarde is. Daar nu alles door Christus gefchaapen is, volgt van zelf, dat Paulus den hemel en de aarde zelve hier onder begrypt. Ten tweeden verdeelt hy de Schepzelen in Geesten, dewelken hy de onzichtbaare wezens noemt, en in lighaamen, die hy de zid tbaare dingen noemt. Onder de lighaamen verftaat hy de Menfchen, fchoon in derzei ver lighaamen eene onzichtbaare Ziel woont. Door de onzichtbaare Schepzelen verftaat hy alleenlyk de Schepzelen , die enkel' en alleenlyk geest zyn, enniet, gelyk Calovius, Hammond en Suicerus raeenen, de Engelen en de menfehlyke Zielen te gelyk. Door  aan de Christenen te Colosfen» Hoofdft. li irj,17, 271 Door de naamen: S-,voi worden hier de Engelen genoemd op Trooneti ,, zittende, als Koningen", zegt Grotius byonzé plaats. Ook den Satan wordt Openb. Joh. II: 13. een Troon toegefchreeven. Ta vdiTU li dvmu k») lii dvtii txTtrclf. Vermits t+ ■K-dim li «'•*••• ïxnrctt eene herhaaling van de eerfté woorden van dit vers is , heefc Beza hec met recht, vertaald door: omnia, in quam, per eum condita est: en hét moet ook naar ons fpraakgebruik (want in dé Griekfche taal (0) wordt het woord inquam," ikzegge*', weggelaaten,) dus vertaald worden: dit alU s, zegge ik, is door bem gefchaapen. t« t',f dvr),, 'Ik-im,. "Eis a'vr,, vertaald Gro¬ tius: ut ipfe omnibus prêesfét-, '' op dat hy over allen »» gefteld wierdt"-. Calovius verklaart het: in ipfum cum finem ultimum, " tot hem, als tot het laatftè i, oogmerk". Beza, Hemming, Hunnius, CaLiXTDSj Seb Schmidt, RoëLL en Lange: in cum finem, ut res creatce Cbristum glorifizent et celebrert, „ zoo dat het oogmerk van de fchepping de aanbidj, ding van den Zoon is". Grotius heeft zyne verklaaring niet beweezen, en ik zie ook niet'in. hóé dezelve kan beweezen wórden. De beide andere gevoelens, zyn in zoo ver gegrond, dat Uï een odé:merk betekent;. Deeze betekenis van het woordje in is zeer gewoonlyk. Dan dat dit hier het oogmerk (a) Hoe dikwerf het woordje inquit, zoo wel in hst Oude-, al? in het Nieuwe Testament is Ujcgejaatehj heb ik by Luc. XXII: 36. p. 431 enz. aangetoond. Zoo heeft ook Beza Handl. II: 36. recht vertaald; certo fciat ergo ttta drsmUs Israëllis, quod Deus hunc fecerit Dominum et Cbristum ^ huns ipfum, INQUAM, jefum, quem vos crudfixistis, "zooweel „ het geheele huis Isnfls dan zeker, dat God deezen gb- maakt heeft tot eenen Heer en Christus; deezen zelveri „ Jezus, ZEGGE IK, dien gy gekruizigd hebt". X. DeeU ê  274 Verklaaring van den Brief Is, dat Christus mooge geroemd en gepreezen worden, kan door de woorden, In «Wi», niet uitgedrukt worden. Paulus zoude in ^» J«f*> «»t«s gefchreeven hebben, wanneer hy dit hadt willeD aantoonen, even als Rom. III: 7 en XV: 7.1 Cor. X: 31.2C0R. IV: 15. Phil. I: 11. Wy hebben twee plaatzen, waar in omtrent God dit in «»t«» ftaat. Deeze gelykluidende plaatzen zullen onze plaats ophelderen en recht verklaaren. De eerfte ftaat Rom. XI: 36. '£| dvnü xaj Ji uu-nu xa) ii( etv-n, iu nxnu , van bem, door bem en tot bem is alles. Fan bem is alles, dat is, God heeft alles gefchaapeD. Deer bem is alles, dat is, hy onderhoudt alles in wezen, 'eis «W» is alles. alles gaat, als het waare, na hem toe, dat is, waar toe God het, als Schepper , beftemd heeft, dat wordt het, en, wanneer het een verftandig Schep- zei is, moet het ftreeven na het oogmerk, waar toe God het beftemd heeft, b. v. een Menfch na zyne eeuwige zaligheid. De andere plaats vinden wy 1 cor. VIII: 6. 'H ftï» iii ©sae, • 7r»-n]g, i'| iv ra trdrm , xdtr'iuüf ii{ dviit, wy hebben\ flechts éénen Gcd, naamlyk de Vader, van wien alle dingen hun wez:n hebben, tn wy zyn tot bem, dat is, wy moeten, ons gelyk Kinderen jegens hunnen Vader, jegens God gedraagen, die onze Vader in Christus is, en hem in alles, wat hy ons gebiedt, kindlyke gehoorzaamheid betoonen. Nu kunnen wy ook den waaren zin van onzen fpreuk vinden. Paulus wil naamlyk dit zeggen : alles is door Christus gefchaapen, en wel tot dat oogmerk, op dat alle Schepzelen hem, gelyk den Vader, eeren en aanbidden zullen, en op datinzonderheid, naa dat het Evangelie van Christus in de geheele waereld gepredikt is, alle Menfchen aan hem zullen gelooven. t« srtï'ïTM t'v duvS irv>irnxt, Omnia per eum confijlunt, vertaaien Erasmus en Beza het, alles brftaat door bem. Zoo luidt het ook in de Hollandfche en Engelfche vertaaling. De Uitleggers komen daar in over één, dat de Apostel hier leert, dat Christds benevtns den Vader de Onderhouder van alle Schep. zelen  aan de Christenen te Colosfen, Hoofdft. I: 18. 27^ zelen is, en dat hy dus, gelyk Hemming 'er by voegt, met de oogén van zyne Voorzienigheid alles belchouwt en wyslyk inricht. Jk heb het daarom dus vertaald: door bem wordt alles in wezen (b) onderhouden. vers 18. En by is ook bet hoofd van bet (zyn) Hg. haam, naamlyk van dé Kerk, dewelke de eerfteling is, die uit den dood het a Ier eerst (weder tot het leéven) febooren is, op dat by in alle dingen (onder allen) de ovenfte plaats beklèede. In het voorgaande vers hade Paulus geleerd, dat Christus de Schepperen Heer van alle Schepzelen iD den hemel en op de aarde is; Nu leert hy, dat hy inzonderheid het hoofd en dé Heer van zyne Geloovigen is. Hy is, zegt hy, bek hoofd van bet ligbaam, naamlyk van de Gemeente oP Kerke; 'At-Ws vertaaien RoëLL, Langé en Zeltner door idem We, " even dezelve ". Dan het is niet nódig, om het zoo over te zettert. ka) «Vr«« kan men beter vertaaien door: hy is ook. Agter -nZ ra'f*KT,( moet eene zinfnede (Comma) liaan, hët welk ik ook gevonden heb in de tiitgaave van Bengel, fchoon het in alle andere uitgaaven ontbreekt. De Apostel noemt de Kerk bet ligbaam van Christus, gelyk dezelve ook Eph. ïi 23. en IV: 15. genöemd wordt. Luther heeft het dus recht vertaald: des lighaams naamlyk der Gemeente. Corporis^ id est, ecdefiot, hebben BezA en Grotius hec dok Vertaald. Wy zien hier uit te gelyk, dat Paulus het woord 'zyn heeft uirgelaaten, én dat nieh het niet recht kan vertaaien: by is bet boofd van zyn ligbaam ± naamlyk van zyne Kerke. Het boofd der Kerke wordt Christus ddör onzen Apos; (b) Raphelius haait in zynè aanmerkingen vari Hehodótus uit het boek de mundo, het welk te onrecht aan Aüistöteles wordt toegefchreéven, de volgende merkwaardige, jplaats aan: 'k* ©»♦» édtik &«} 3i£ &üa stNèsthke ■ H alles heeft vaij God zyn beftaan vcrkrcegën; en door GC» it blyft ooi alles iii wezen". S i  27ö Verklaaring van den Brief Apostel ook genoemd Eph. I: 22. IV: 15 en V: 23. Hy is het hoofd der Kerke, voor eerst, als de Sticnter van dezelve. Hy heeft uit het menfchlyk genacht die geenen ukverkooren , die het woord van zyn Evangelie aangenoomen hebben, en aan hem gelooven. Hy heeft ook ten allen tyde Dienaaren uitgezonden, en hy zendt dezelven nog uit, dewelke nog meer Menfchen tot Leden van zyne Kerke moeten maaken. Ten tweeden is hy het hoofd van zyne Kerke, in zoo verre hy haar Heer en Regent is. Hy is Heer, en regeert zyne Geloovigen als zyne Ondcrdaanen. Hy geeft hen wetten, en fchryft hun voor, wat zy doen en laaten moeten. Dan hy is hun vaderlyke Heer, vermits hy hun nietsgebiedt, dan alleenlyk, waar door zy het vergenoegen van hun gemoed in deeze wereld bevorderen, en op den weg tot de eeuwige zaligheid blyven, wanneer zy getrouwlyk doen, het geen hy bevoolen, en laaten, het geen hy verbooden heeft. Ten derden is hy het hoofd van zyne Kerk als haar Befchermer. Hy ziet de heiralyke aanflagen van zyne vyanden tegen dezelve, en maakt dezelven te niet. Hy flaat de vyanden van zyne Kerk ten gronde en toont, dat hunne macht niets is tegen de zyne. Laat hy fumtyds den vyanden van zyne Kerke den vryen loop, zoo dat zy dezelve beangftigen en op eer.e gruuwlyke wyze vervolgen kunnen, dan doet hy het alleenlyk ter hunner beproevinge en ter verfferkinge van hun gelooi , en laat zich eindelyk, als het waare weêr zien, wanneer hy zyne lie\e Kerk in eene zoo veel te grootere veiligheid fielt, en aan dezelve voor eenen langen tyd rust en vreden geeft. Christus kan als het hoofd van zyne Kerk zelfs met het natuurlyk hoofd in veele Hukken vergeleeken worden. Het natuurlyk hoofd is met deszelfs lighaamop betnaauwfle verëenigd. Tusfchen Christus en zyne Kerk is ook de naauwlte gemeenfehap, en zy zyn onaffcheidelyk verknocht. Het na'Uurlyk hoofd zorgt voor het welzyn van deszelfs lighaam. Veel grooter is de zorge van Christus voor zyne Kerke.  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. I: 18. 277 Kerke. Het natuurlyk hoofd heeft eenen grooter in. vloed op zyn lighaam, en regeert hec. Hoe groot is de invloed van Christus op zyn verborgen (mvftiek) en geestlyk lichaam! Hy regeert het zelve door den H. Geest, en geeft het zelve daar door geduurig meer kracht en fterkte. Verliest het natuurykhghaam deszelfs hoofd, dan fterft hetzelve, en krygt deszelfs leeven niet wederom. Scheurt een G" loovige , of eene geheele menigte van tot dus verre geloovige Menfchen , zich zeiven van hun hoofd Christus , af, dan verliezen zy al het geestlyke leeven, en vallen in den geestlyken, en uit deezen m den eeuwigen dood. n;Pe1i'fp0SCI,e\V1!arM00rr' en zeet' dac Christus niet a leer, het hoofd van zyne Kerke is, in ZOO verre hy de Stichter, Regent en Befchermhèer is van dezelve , maar dat hy ook daar in het hoofd van zvne Geloovigen genoemd moet worden, dat hy de eerstgebooren van de Dooden is, en bygevolg alle zvne Geloovigen uit de dooden opwekken, enlnhet eeu wige leeven overbrengen zal. Hy gebruikt het woord Ook**in' ïw ,nsSe,yks 3 Joh. vs. 9. voorkomt. (Jok in Demosthenes zyne redevoering , door Lamb. Bos aangehaald in zyne exercitationes in N. T *?»™°->" }> primas tenere inter'om', nes, onder allen de voornaamfte zyn". Ook in het gefchrift van Plutarchus over dïopvoeaingvll de jeugd leezen wy Cap. 13. (; Lv,, |S mbus rebus of inter omnes principatum tenere, " in al'e „ zaaken 0f onder allen de voornaamde zyn " H-r woord 4 , het we,k voor w(ur.^if e™s;.£* itaat, zal u om goede redenen eerst naderhand o verweegen. Dit wordt niet te onrecht vertaald doo?" de eerstgebooren van of uit de dooden. Dan daar het woord, de eerstgebooren, dubbelzinnig is, en het00'eene andere eerstgeboorte betekent, dan hier verdaan wordt, heb ik het duidelyker vertaald, door" dewelke mt de aooden het eerst (wederom tot het Ie ven) gebooren is. Een Menfch, wanneer hy uit het lighaam van zyne Moeder komt en gebooren worde, ^ 3 moeë  278 Fer klaaring van den Brief moet eindelyk fterven. Wordt hy naderhand door Gods macht uit den dood opgewekt, enverkrygt hy het leeven wederom, dan wordt hy (ü) voor de tweedemaal gebooren, en gaat uit het lighaam van de al- femeene Moeder, de aarde , wederom uit. Ook L&tth. XIX: 28 wordt de opftanding der Dooden waAtyyetiirict, de voedergeboorte genoemd: van welke benaaming Olearius in zyne obfervationes ad Maitb. p. 540. en op de beide volgende bladzyden , aantoont, hoe gewoonlyk dezelve in de oude Kerk ge. weest is. Deezen naam, ó a-fairoToxuj ïx rat HKgutt krygt Christus ook Openb. Joh. I: 5. en in even deezen zin wordt hy Handl, XXVI: 23. a-f»Ts t'| mnctrdfiaf nxgSt genoemd. Dan deeze benaamine; van den Heere heeft evenwel aan verfcheidene Uitleggeren veele moeite ver. oorzaakt, om op de tegenwerping te antwoorden, dat immers voor de opftanding van Christus veelen door hem zeiven wederom uit den dood zyn opgewekt, en dat hy dus niet de eerstgebooren van den dood geweest is. I3alt. Rebelids geeft in zyn Twistfchrift over deeze plaats te Leipzig in 1743 gedrukt, het volgende antwoord: Christds is de eerfte van de dooden, niet volgens den tyd, maar naar zyne waardigheid, vermits voor hem niemand uic eigen kracht is opgeftaan. Dit is ook het antwoord van Hdnnius. Beza draagt zyn gevoelen zoo duisr ter voor, dat ik het zelve niet verftaan kan. Primus amortuis ad vitaz sternes posfesfionem refurrexit, quod est novi Jmcuii, in quo filii Dd funus, reale initium, dat is, " hy is het eerst van de Dooden opgeftaan „ tot het bezit van hec eeuwige leeven, het welk 5, is (a) Scicerus zegt by onze plaats byna bet zelfde: Christus X morte ad vitam rediit, prudiens e fepulcro, tavquam ex ven- 'tre, — ac post mertem fei unda vici qua ft genitus, et curjus in muvaum introns,; "■ Christus is uit den dood tot het „ eeuwige leeven wedergekeerd, uit het graf voortkomen- „ de, als uit dui buik ' ■ en na deiï dood ten „ tweeden maale ais gcbooirar., tn wederom in de wereld „ ingaande.  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft, I: 18. 270 „ is het waare en daadlyke begin van de nieuwe eeuw, waar in wy Kinderen van God zyn zullen", zege hy. Glassids verklaart hetp. 590 dus: Christus is de voornaamfte onder allen, die opgeftaan zyn, en die opftaan zullen. Seb. Schmidt en Bengel verftaan het dus: Christus is de eerstgebooren van de Dooden, vermits hy door zyne opftanding beweezen. heeft, dat hy Gods Zoon was, gelyk Paulus fpreekt Rom. I; 4. De uitlegging van RoëLL is wonderbaar. Hy meent, dat, gelyk in het Oude Testament een eerstgebooren Zoon door vyf Zikkels zyn leeven en dat van zyne geheele Familie van God , als het waare, gekocht hadt, Christds even zoo met zynen dood onze fchulden betaald heeft, op dat wy niet in den dood blyven, maar wederom opftaan; endathy daarom de eerstgebooren van de Dooden wordt genoemd. De jonge Gerhard haalt verfcheidene oorzaaken aan, voor deeze benaaming door de Geleerden by. gebracht, welke hy alle te gelyk billykt: naamlyk dat Christds dus genoemd wordt, 1. Vermits hy door zyne eige kracht is opgeftaan; 2. Dewyl hy de opftanding voor ons verworven heeft; 3. Om d3C hy, als de eerstgebooren de Erfgenaam der goederen van zynen Vader, naamlyk van de geheele wereld, worden moest; 4. Vermits hy zelf eerst ter eeuwige heerlykheid is opgeftaan. Even deeze vier oorzaaken, waarom Christus de eerstgebooren van de Dooden genoemd wordt, brengt zyn Vader ook by in zy. ne Harmonia Euangelistarum , en in even dezelfde orde : gelyk Glassius p. 59r. zyne woorden aanhaalt. Dan daar de echte verklaaring van deeze plaats hier het laatst ftaat, en de te vooren aangehaalde drie redenen de waare niet zyn, zoude men gelooven, dat men de woorden van beiden deGERHARDs zoomoest verklaaren, als of zy ook geloofd hadden, dat 'er voor Christus andere Menfchen waren opgeftaan; en dat hy niet de eerfte was. Vermits de oudfte echter zegt: primus inter refufcitatos ex mortuis non rediit in banc naturalem et animalem vitam, fed refuriexH in aternam vitam, £■? ingresfns @a in gloriam tosS 4 lts-  a8p Verklaaring van den Brief lestent, dat is, " de eerde onder de opgewekten uit „ de Dooden die Diet is wedergekeerd in dit natuur- lyk en dierlyk leeven , maar hy is opgeftaan toe ,, het eeuwige leeven, en ingegaan in de hemelfche heerlykheid": en dewyl hy ook by onze piaats. alleenlyk de eenige oorzaak van deeze benaaming/). .35. aanhaalt: quia plimus ex rnortuis ad cetemam g/oriam refurrexit, " om dat hy het eerst uit de dooden tot de eeuwige heerlykheid is opgeftaan"; worde ik genoodzaakt, om te gelooven, dat hy even hec zelfde voor waar heeft gehouden, het welk ik in de lange aanmerking by Matth. XXVII: 52 en 53 heb beweezen, dat naamlyk onder hen, die zoo wel in het Oude Testament, als naderhand door Christus «elven, zyn opgewekt, niemand aanftonds n3 zyne opftanding in den hemel is gekomen, maar dac zy allen nog eenen geruimen tyd in de waereld gebleeven zyn, en ook nog éénmaal hebben moeten fterr ven; en dat Christus dus de eerfte geweest is, die na zyne opftanding niet lange in de waereld eebleeven, en daar op in den hemel ingegaan is. Wywee, ten, zegt onze Apostel, Rom. VI: 9. aat Christus, naa dat hyvan den dood is opgewekt, niet meer fterftx en de doid geene heerfchappy meer over bem beeft. Inzonderheid heb ik door de dwaaling van hen , die gelooven, dat zy, die by de opftanding van Christus zyn opgeftaan , met hem ten hemel gevaaren zyn, bondig wederlegd. By de weinige Geleerden, die dit reeds voor my, erkend en ingezien hebben, en dewelken ik daar p. 494 heb opgenoemd, voege ik nog Schuts in zyn viia. Cbytraii lib.. U. §. 55. ƒ>. 329. Dat *er nu voor Christus nooit iemand, die uit het graf opgeftaan is, aanftonds in den hemel is opgenomen , heeft ook Chrysostomus erkend . dewelke in eene homilie, door Suicerus T. II. p. 881 aangehaald, in de Latynfche vertaaling dus z ch uitdrukt : Uit', (tiamfi ante Cbristum refurrexerint, postea mines rucfus nvrtui "fimt. Christus aute^n , postquam rtftrrexi'ft, morti hon amplius est (eratj obnoxius; dat  aan de Christenen te Colofii. Hoofdft. I: 18. a8| dat is, " deezeD, fchoon zy voor Christus zyn op. ,. geitaar), zyn daar na allen wederom geltorven, 3> Maar Christus was, na dat hy was opgeftaan, ,, niet meer aan den dood onderhevig". Dit zagen o >k Grotius en Crocius in. Beiden zeggen by on*. %■* plaatsf Christus ex mortuis refurrexit act vitam im-, mortalem, dat is, " Christus is uit de dooden opgp> ,, Haan tot een onfterflyk leeven". Ook D. Lange verklaart des Apostels woorden dus: Christus is de altereerjie, die tot bet leeven der heerlykheid is opgêftaan: daar aie geeiun, die voor hem opgewekt, waren i alleenlyk tot dit aardftbe leeven gekomen, en ongetwyfr feld nog éénmaal geliorven zyn. Nu moeten wy het woord *t»it£iH nog eens in overweeging neemen. Wanneer Paulus zegt, dat Chris!tus is h n-?attia,, in alle dingen de eerfte, en dat hy in alles de bovevfte plaats bekleedt, en dus Ook in de opftanding, toont hy aan, dat na hem anderen wederom uit de dooden zullen leevendig worden, en', gelyk hy, in het eeuwige leeven ingaan. Niemand kan de eerfte genoemd, ncch aan niemand kan de bovenfle plaats toef>efchreeven worden, die .niet anderen achter zich heeft. Paulus meent dus de Geloovigen , die na Christus opftaan en niet in den dood blyven zulten* Aan deezen heeft hy niet alleen dq opftanding ten eeuwigen leeven beloofd, Joh. XI} 2f. maat 'er ook bygevoegd, dat hy zelf de opftanding en het leeven is, dac is, die geenen, die hen,uit den dood opwekken , en hun het eeuwige leeven fchenken. Dit leert onze Apostel ook naderhand vs. 27. daar hy Christus de hoope van onze heerlykheid noemt, dat is, dien, tot welken alle Geloovü gen de hoope hebben, dat hy hun de eeuwige zar ligheid en heerlykheid zal geeven. Wy zien hier uit, dat men » met Luther gevoeglyker kan vertaaien door in alle dingen, als onder alle Menfchen, Zoo zetten ook Seb. Schmidt, RoëLL, en Lange het over. Beza, die het door inter omnes vertaald heeft, belydt evenwel in de aanmerking, dat het ook in atotiitym rebus hecten kan. S 5 Nu  j82 Verklaaring van den Brief Nu komen wy tot het woord J?xit het welk voor het woord «^«rÓTü»»; ftaat. Eerst zullen wy de verfchülende verklaaringen aanhooren. Erasmus zet achcer het wootd eene zinfnede (a), en vertaald hec met den ouden Latynfchen Overzetter doorprin. tipium, primogenitus ex mor tuis, " het grondbegin„ iel, de eerstgebooren uit de dooden": hy verklaart het echter anders, naamlyk dus: CHRISTUS EST PRINCIPIUM PRIMOGENITUM EX MORTUIS ,id est ff ons omnis refurrectionis; "Chris„ TOS is het eerstgebooren grond teginzel uit de doo„ den, dat is, de bron en oorfprong van de gehee„ le opftanding". Vatablus meent, datmendoor het woord , principium, verftaan moet principu urn refurreftior.is, " het beginzel der opftanding". BezA gelooft, dat het woordje uitgelaaten is, en vertaald het door: principium & primogenitus ex mor. tuis. In de aanmerking zegt hy, dat men het woord Kgxv ook door primitue, " eerftéling", moet vertaalen , volgens i Cor. XV: 20. waar Christus *'**ex; i% -m, vm^uv, uit I Cor. XV; 20. waar Christus «*■ genoemd wordt, op de kant gefchreeven is, om deeze gelykluidende plaats aan te toonen : dac het zelve Ea eenigen tyd in den Text ingerukt, en eindelyk in «eXi veranderd is. Dit gevoelen komt my ook zeer waarfchynlyk voor, zoo dat ik my niet bedenJee, om daar aan myne toeftemming ce geeven. By het laatfte woord van ons vers, w?«7ij«», merke ik nog aan, dat Schoettgenius achter het zelve eene tusfehenvoeging maakt tot aan het woord «V*. uroiirut in het 2oftevers, hetwelk geheel onnodig is. Hy heeft niet opgemerkt, dat by U&*»r, God wordt verftaan, die door Christus alles met zich verzoenen wilde. Even deezen misflag heeft Homberg begaan , den welken Wolf by hec iode vers wederlege vers  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. h tg, 20. aftj w; 19, 20. Want het is hem (den Vader) zoo be.' fiaaglyk geweest, dat in bem (Christus) olie volkomenheid zoude woonen: en dat by door be aalles met zich zeiven mochte verzoenen, vermits by door het bloed van zyn kruis vreden gemaikt heeft; door bem, ze?ge ik. alles, zoo wel wat op de aarde, als wat in den hemel is. E..;«,ri heet, het beeft bem bebaard, hy heeft zyn welbebaagen daar aan gehad. Zoo ftaat 1 Cor. i: 21. •»%«„■., i 0fo';, het tebaagde God. Dit leezen wy ook Gal I; 15. i „>a~ bet begf6 uwen (hemelfchen) Vader behaagd, zegt de Heere Lvc. XI1; 32. Op alle deeze plaatzen volgt de onbepaalde wyze daarop, gelyk het op onze plaats heet: f»*5*»™» JmdiKKd**/. Dan in ons vers ont- breekt de naam van hem, wien het behaagd heeft. Maar vermits in het 12de vers de Vader genoemd wordt, van den welken ook vs. 21 cn 22 gefprooken wordt blykt het, gelyk ook alle Uitleggers,Te. halyen Seb Schmidt, erkend hebben, dat Godo£ de Vader by verftaan moet worden. Beza heeft het zonder bedenken vertaald door: plaruitPaa*'v '.r u ftaaC ?°ï in de gemeene Franfche, in de Engelfche, in de Franfche van Mons, en in de °Zr^TS- v3d beaürsoubre. In deHollandfche ftaat den fader m een tusfchenvoegzel, gelyk ook in den We.marfchen Bybel. Schmidt ging zonder rede van deeze verklaaring af, en hieldt (ƒ>. 64 en 66 1 »«» wx,fi»» voor den noemer, tot het woord Ivtkw, behoorende; terwyl hy het dus vertaalde: bet behaagde der geheele Godheid, om in Christus te woonen. Want, zegt hy, wi. *^a/UX est omnis plenüu. „ geheele Godheid". De woorden «v™ maak ik met recht in navolging van Luther betreklyk op Op dat in hem alle volheid woonen zoude, vertaald deeze het In den Hollandfchen Bybel en in de andere vertaap'ngen ^r^i-r tem gev°'Sd- Erasmus en Beza hebben de Griekfche orde der woorden by behouden: quoni. am m eo placuit Patri omnem plenitudinem inhabitare, ea  286 Verklaaring van den Brief en gemeend, dat men evenwel konde inzien , dat in eo en babitare by eikanderen behoort. Nu moeten wy onderzoeken, hoe. men *«» ™ jr^'i (tifttt vertaaien moet. De plaats Eph. I: 23. waar de Kerk it^itifi* Xfis'f«i"« eene volkomenheid heet, en in onzea Brief Kap. I: 9 en 25. II: 10. IV: 12 en 17 de woorden , vhnt'ui en a-EjrAnjfa^Éro? , eene volkomenheid aantoonen. Ja zelfs Col. II: 9. is jr«v W a-a^*,»» Si«7W7t{, cmnis plenitudo Deitatis, gelyk Beza het vertaald, de waare en volkomene Godheid. Zoo verklaart ook Seb. Schmidt onze plaats p. 66. Omnis plenU tudo, zegthy, id esty tota éf perfeclisfima Deitas balitat in Cbristo, in bumana Cbristi natura, " de ge* ,, heele volheid, dat is, de geheele en allervolmaak- fle Godheid woont in Christus, in de menfchly* „ ke natuur van Christus". En dit is ook de verklaaring van Vatablus, Zegerus, Gerhabd,Gro* tius, Calovius en RoëLL omtrent ons vers. Dan daar op onze plaats by ^ie^n» het woord S-mWoS niet ftaat, geeve ik myne toeftemming aan hen, die daar door alle volmaaktheden verftaan, die dc Vader aan de menfehlyke natuur van Zynen Zoon gegeeven heeft, als volkomene wysheid, volkomene heilig* heid en nog veelë andere gaaven, dcWelke hy in cd grootfte volkomenheid gekreegen heeft; De ver* klaa-  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. I: ip, 20. 2 #7 klaaring van Beausobre, welke hy in zyne Voorre* den, voor onzen Brief §. XI. voordraagt, is niet waar. ichynlyk. Hy meent, dat Paulus doelt op der Goostiken gewoonlyk woord, Pleromi, en dac de zin in dit en in het volgendevers deeze is; bet beeft God behaagd, dat in Christus het geheele PLERQMA zoude woonen, dat is, dat alle Engelenen Heiligen zicb in bem wederom vereenigen, en als Broeders by eikanderen woonen zouden. Hy geeft toe, dat de Gnostvken eerst na den tyd van Paulus onder deezen naatn bekend geworden zyn, maar hy gelooft, dat hunne Jeere ouder dan Paulus , en dat dezelve hem dus niet onbekend geweest is. En op datt by door bem alles met zich mocbte verzoenen, xcd 31 dvrcu *W«t«»«'!«/ ra rdrnt iif a'utl,. Voor In dvT-o,, het welk men in de voornaamfte Uitgaaven aantreft, zetten Schoettgenius en Wolf >V«w£ f ga fe zpfum," jegens zich zei ven Ook Schmidt houdt dit p. 69 voor de echte leeswyze, en Beza die m zyne Uitgaavein heeft laaten drukken, bericht, dat hy dit in alle zyne Handfchriften ge! vonden heeft; hec welk Estius insgelyks betuigc van die Handfchriften, dewelken hy gezien hadt. Dan Schmidt merkt zeer verftandig aan , dat de leeswyze w5 «W„ ook niet verkeerd is, vermits de Grieken dikwerf *vrl( in plaatze van «»<-}, gebruiken-. gelyk Chrysostomus insgelyks heeft opgemerkt Ik vinde eene gelykluidende plaats Handl. XXI- ii alwaar, in alle Handfchriften, dvnö in plaatze van «W ftaat. Bygevolg vertaald men deeze plaats met recht door: op dat by door bem alles met zicb mochte verzoenen. Bengel vertolkt her door jegens zicb gelyk Erasmus en eenige andere Uitleggers door erga fe, of ergo, fe tpfum. Beza heeft bet in goedLatyn vertaald door; omnia reconciliare fibi, "allesmet „ zich verzoenen ". 'Aw-w&iriw heet 00 alle plaatzen van hec Nieuwe Testament reconciliare , „ wederom verzoenen". Hoe God nu alles met zich door Christus hebbe verzoend, befchryft onze Apostel duidelyker in de woor-  a88 Verklaaring van den Brief woorden, die hier op volgen: vermits by door bei bloed van bet kruis van zynen Zoon vrede gemaakt beeft. Alle Menfchen waren Zondaaren, en hadden God dus tot vyand. Christus heeft door zyn bloed , het welkhy aan het kruis heefc vergooten, voor hunne zonden voldaan, endaar doorGoo tóe een vriend der Menfchen , tot eenen genadigen God gemaakt. Hy herhaalt het: j* het welk Beza en Wolf met recht overzetten door: per eum, in quam," doof hem, zegge ik". Zoo ftaat het ook in den Hollandfchen Bybel. Ik heb het insgelyks om deeze rede vertaald door: door bem, zegge ik. Luther heeft dit tweede J<'«Vr«S door: door zicb zeiven overgezet: welke dwaaling ook Lange heeft opgemerkt* ld icdvrm, (iTt tct s-iri rr,i tm Tic e'» rei; <ïi>f «»oïs , Vertaald Glassius p. 1117 dus: five quee in terris Jive que, in coehsfunt, hoe est, quez in terris ci? in coelis junt, " of het geen op aarde, of het geen in ded „ hemel is, dat is, het geen op de aarde en in den ,, hemel is ". Grotius zegt duidelyker: Locülié. plena est: rd ﻫ 'it-n enz. Wat men door ben, die in den hemel zyn, en doof ben, die op de aarde zyn, verftaan moet, toont Paulus niet duidelyk aan, waarom de Uitleggers den zin van deeze woorden hebben moeten zoeken. Op deeze wyze zyn 'er menigerley verklaaringen voof het licht gebracht. Chrysostomus legt het dus uit: ,, De Engelen voerden, als het waare, oorlog met „ de godlooze Menfchen, als met vyanden en lasP, teraaren van God. Dan na dat Christus voorde „ Menfchen is geftorven, en deezen aan Christus „ geloovig zoo wel als aan de Godlvke geboden ge^,, hoorzaam geworden zyn, heeft God de Engejën ,, en de Menfchen met eikanderen verzoend, zoo dat 'er nu vrede onder dezelven is, jaa dat de ,, Menfchen in den hemel komen, en de Engelen fl, zich op de aarde laaten zien ". -— Calvinus gaf 'er eene verklaaring van, die geene Aanhangers kon. de verkrygen, en dewelke Crocids, die anders een groot Aanhanger van hem was, breedvcerig hteft Weder*  aan de Christenen te Colosfen, Hoofdft, h to, ao» 28^ wederlegd. Hy meeDde, dat de Engelen eerst door Christus in het goede bevestigd, én onbekwaam •gemaakt zyn, om te zondigen, en dat zy dus nij eerst, daar zy te vooren nog hadden kunnen zondigen, recht in ftaat waren gefteld, qm den wil van God ten vollen te gehoórzaamen: eh dat dit de re. 'conciliatio boUorum Angelorum cum Deo, " de vefzoe,, ning van de goéde Engelen met Gob was, vaè dewelke Paulus fpreekt. Deeze wederlegging Van\ Crocius haalt Calovius geheel aan, en erkent de* zelve voor gegrond, terwyl hy eene 'uitlegging van Davenantids aanhaalt, die nog wonderlykë'r h» Hunnius befchryft zyn gevoelen niet alleen by onze? 'plaats, maar ook by Eph. I: 10 op volgende wyze; God was niet alleen vergrimd op de Menfchen ea ,, haatte,hen, maarditdeedenoókdeEngelén. Toep, nu de Menfchen met God verzoend werden, werdt, ,, de voorige vriendfehap en gemeen fc hap van dés „ Engelen met de Menfchen verrieuwd , deweikè dóór den Val van de eerfte Menfchen weggehooi „ men was. Christus heeft dus dé Engelen eh dé „ Menfchen wederom töt vrienden gemaakt". Gro. tiüs, verklaart onze plaats by het 16de vers dus? Angdi cum homirfbus , bómines 'inter fe, fc-mciliati .funt fub Cbristo, " de Engelenzyn mét de Menfchen i ,» en de Menfchen met eikanderen onder Christus ,i wederom verzoend ". Hammond verftaat dóór *rt»r* alles, de Jooden en dé Héidénen, en door bemd en darde onze waereld, en meent, dat de Apos» tel niets anders wil zeggen, dan dat Gób de Jooden. en de Heidenen dóór Christus met zich verzoend heefu Clericus wederlegt dit breedvoerig eh gegrond, én begint met déeze woorden: tota bcec. tn'. lerpretatio vïolentiftvia est, " déeze geheele uitlegt ,, ging, is zeer gedwongen". Het gevoelen vaö RoëLL komt p. tap hier óp uit. Dóór **ït« moet men alleenlyk die geenen vérftaani voor dewelken Christus zyn bloed vërgooten hééft, en die t'eii deele in den hemel, ten deele op aarde waren. ïö den hemel nu waren de zielen der Vrooaen» op dè X-, Deel: V aarSe  290 Verklaaring van den Brief aarde de Uitverkooren, enzy, die nog uit de Joo. den en Heidenen beroepen zouden worden. Dat hier flechts alleenlyk dc Bekeerde en Uitverkooren verftaan moeten worden, befluit hy uit het volgende 2ifte vers, en uit Eph. h li. Deeze allen zyu door Christus wederom tot vriendfchap met God gekomen. Even dit draagt hy voor in zynen Commentari. us over den Brief aan de Epbezers p. 978 enz. Dit is insgelyks de verklaaring van Gerhard p. 38. enz, Beza, Calixtus, Crocius,.Suicerus, Zeltmer in den Ahdciffchen Bybel, en Wolf verftaan door bem, die in den bentel zyn, de zielen, die voor het rVdëi van' Chrtstus reeds in den hemel geweest zyn, èn dij God uit aanmerking van de toen nog toekomende genoegdoening vaD Christus tot zich in den hemel opgenoomen heeft, dewyl zy op deeze wyze met God verzoend geworden waren. In den Weimarfchen Bybel worden door hen, die op de aarde zyn de Menfchen, en door ben, die in den hemel zyn de Engelen verftaan, en gemeend, dat, vermits de Engelen geene verzoening nodig hebben, hier flechts worde.aangetoond, dat, dewyl 'er wegens de zonde tusfchen de Engelen en Menfchen vyandfchap ontftaan was, dezelve nu door Christus weggenoomen was, om dat hy de Menfchen met God heeft verzoend. Zoo verklaaren het insgelyks Seb. Schmidt, Clericus en Beausobre. Myne verklaaring is deeze. Door ben, die in den bemelzyn, verftaa ik met alle de aangehaalde Uitleggeren, behalvcn Hammond, de Engelen, endoor Cê#, die op de aarde zyn, de Menfchen. Zodanig worden ook de Menfchen en de Engelen in het onze Vader benoemd, wanneer wy bidden: uw wil Re. febiede, gelyk in den hemel, zoo ook op de aarde. Wy bidden naamlyk in deeze bede, dat, gelyk de Engelen alles doen, wat God hen gebiedt, wy Menfchen dus ook aan alle geboden van God gehoorzaam moogen zyn. Ik erkenne insgelyks met de meeften van deeze Uitleggeren, dat de verzoening met God alleenlyk omtrent de Menfchen gezegd wordt  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. I: 21-^23. 2S>£ Wordt, gcfchied te zyn, vermits de Engelen geene verzoening met God nodig hebben, om dat zy altyd rn Gods genade gebleeven, Zyn. De zin van onzen Apostel is by gevolg de volgende: God heeft alle Menfchen door Christus met zich zeiven willen verzoenen, op dat, gelyk de Engelen in zyne genade ftaan , insgelyks ook de Menfchen , naamlyk dié geenen, (vs. 21 en 22) die zich laaten bekeeren* en in den ftaat van bekeeringe volharden, zynen eeuwige genade mochten genieten. Wy moeten ons hier by aan de Kerke en beknopte manier van fchryven van Paulus herinneren, volgens welke hy niet altyd naauwkeurig ziet op zyne woorden en derzelver famen voeging, en daarom dikwerf duiftér wordt, maar evenwel zoodanig fchryft, dat men uit zyö bogmerk en uit eene of meer gelykluidende plaatzen den waaten zin van zyne redeneering kan inzien; Hier komt ons de gelykluidendé plaats van Eph. I: 10. te hulp, in welke hy ook door hen, die in de** bemelzyn, de Engelen, en door ben, die op de aarde zyn, de Menfchen veritaat en van beiden Zegt, dat. zy in Christus onder één boofd zyn gebracht, dat is, dat Cristus nü niet alleen het hoofd van de Enge' len, maar ook van de geloovige Menfchen is. •vérs 11, 22, 23. En ook « , gy die te moren vreemd (van zyne huisgenooten uitgefloten) en vyam. 'den waart daar door, dat uva dichten en trachten óp kwaade werken uitliep, heeft by tbans (niet zich) ver. zoend door den dood van bet ligbaam van zyn vleefch (van zyne menfehlyke natuur,) op dat by u heilig en onberispelyk en onftraflyk voor zyn aangezicht mocbié maaken: wanneer gy flechts in bet geloof gegrond en vast blyft, en u niet wederom laat af trekken vandeboope van het Evangelie, bet welk gy geboord bebtt en bei welk gepredikt is geworden onder alle Schepzelen, diè ónder den hemel zyn; welks dienaar ik Padlüs geworden ben. Het geen Paulus in het voorige vers omtrent alle Geloovigen gezegd hadt, naamlyk dat zy door Christus mee God verzoend waren, zegt hy T 2 nu  Joa Verklaaring van den Brief nu in ons vers ook van de Colosfers, en vermaant hen te gelyk, om in het geloof te volharden, opdat zy Gods genade niet wederom verlooren. k«) iftat «srix«i>;»«|iip, zegt hy, en ook u beejt by (met zich) verzoend. Zoo vertaald Zeltner het insgelyks. Wolf zet het over door et vos quoque, terwyl hy met recht de overzetting van Beza door: itaque vos,verwerpt, denwelken men ook in den Hollandfchen Bybel niet gevolgd heeft. 'Axx%.eTe,afibci kan mengevoeglykoverzetten door: die van Gods huisgenooten uitgefloten zyn. 'a»«'rf (« heeten Matth. XVII: 25 en 26, die niet tot de familie behooren, die geene bloedverwanten zyn. Ook Tacitds noemt in het leeven van Agricola Cap. 43. die geenen extraneos, die geene leden van zyne familie waren. Gelyk nu de Godzaligen tot Gods familie, tot Gods Kinderen behooren, zoo kan men ook de Godloozen ^««r^iei noemen, vermits zy uit het getal van Gods Kinderen uitgeflooten blyven, zoo langzy geene boete doen, zoo lang zy God niet tot een' Vader hebben, en aan hem geene kiudlyke gehoorzaamheid betoonen. Even zoo zegt onze Apostel Eph. 11: 12 van de Heidenen, dat zy geene medegenouten van bet burgerfchap van ISRAËL zyn, uz-x&eTfiuftifot riff *c*iTiitt( tow 'ie-f«*A. Want zy waren ook geene Burgers in het Ryk van Christds, geene geestlyke Israëliërs. Insgelyks noemt hy de Heidenen Eph. IV: 18. *xr,>*oTeiufil>,vi rit ™S &uZ, die van het Gode bebaaglyk leeven verréverwyderd en dood in de zonden zyn. Hy noemt de Heidenen ook ixfytvs ri Siend* I» n7i t^ycif veix(e7?. Zy waren vyanden, naamlyk vyanden van God, gelyk allen het verklaaren. God was hun vyand en haatte hen wegens hunne Godloosheid;en zy waren Gods vyanden, vermits hun Godloos leeven eene vyandfchap tegen God was, Rom. VIII: 7 en Jak. IV: 4. Zy waren Gods vyanden daar door,dat bun dichten en trachten op kwaade werken uitliep. Dus vertaale ik Sictolu U tik iey-n vemeili. a«i« heet niet bet verftand, gelyk Aretiüs en RoëLL het ver- taa.  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. 1:21 23. 293 taaien, maar de gedachten, die op zekere daaden gericht zyn. Beza en Erasmus Schmidt vertaaien het met recht door: mente operibus malis interna " met „ een gemoed, dat kwaade werken beoogt",enSuicerds verklaart het ook zoo. Even zoo worden de kwaade gedachten van het hart Luk. I: *i. •le'ft, en Eph. II: 3. de booze wil de wil r,e«i( *«, t». h»,„s,. van bet vleefch en van de vleefchhke gedachten, genoemd. JM Si *'««»,'»«{,,. Het woord ii vertaaien Beza 5«T/kï5)G"SSI,Ds doorGrotius meent, dat het hier overtollig ftaat. Naar myn gevoelen heeft het zyne gewoone betekenis, maar. Wy hebben reeds veele voorbeelden gehad, dat Paulus meer op zyne gedachten, als op zyne woorden ziet. Hier drukt hy zich dus uk: maar nu beeft by u met zicb verzoend als of hy te vooren gezegd hadt: gy waart te vooren Gods vyanden, en Gcd waf uw vyand. Hier op moest nu volgen: n«i h. Met «WW»*!,, is het volgende, \, te c*W, IVXLZT'^K^1 naauw^ verknocht. Dan de in 3nfTT?ffded,ngKVan de verzen veroorzaakt, dat in alle Uitgaaven achter «V.x«r^a|„ eene zinfnede of zelfs een punct ftaat. De eenige UftgaavTvan Bengel zondere ik uit; voor wien reeds°ERASMu2 Schmidt en Homberg heeft aangemerkt, datdezin! fnede uirgefchrapc moet worden. God beeft u (me' zich zeiven) verzoend, zegt Paulus, door den Zd van het hgbaam van zyn vleefch, naamlyk van bet vleefch van zynen Zoon, camisejus, nietfuce. Door het vleefch wordt de menfehlyke natuur van Chris. Tps verftaan, naar welke hy den dood geleeden heeft t« e-ufix r»{ r*?x0{ dvtQ vertaaien Beza en Beau^™* door Corpus illud carneum, die gelooven, dat daa? door wordt aangetoond, dat Christus een waarjch t.g menfch yk lighaam heeft gehad, het welk onzen Jighaam. gelykvormf» was. Zoo verklaaren hecTns gelyks Gerhard, Grotius en Seb. Schmidt Zv voegen 'er ook de zwakheid van het ligbaam by, oï dewelke te gelyk gezin fpeeld wordt. Ja Koëix ^ 3 meent»  ap4 Verklaaring van den Brief meent, dat de Apostel met het woord vleefch alleenlyk op de zwakheid van het menfchlyk lighaam van Christus zinfpeeld, en het zelve tegen het naderhand verheerlykce lighaam van Christus overftelc. Dan gelyk het laatfte niet kan beweezen worden, is het eerfte onnoodig. De wonderbaare en wydloopige verklaaring van Suicerus p. 52 enz. zal ik niet eens aanhaalen. Bengel en Clericus verftaan 'er alleenlyk de menfehlyke natuur door: het welk genoeg is. By dvTti merke ik aan, dat Beza, Seb.Schmidt, RoëLL en Lange «v.; leezen, het welk ook in ee? nige Handfchriften ftaat. Zy verftaan dit vers dus, van Christus, zoo dat Paulus naamlyk hier niet van den Vader, maar van Christus zegt , dat hy door zynen dood de Menfchen met den Vader verzoend heeft. Dit is insgelyks het gevoelen van Calvinus. Dan dit duldt de Text niet. De Apostel hadt in het voorgaande vers gezegd, dat de Vader door Christus en door het bloed van Christus de Menfchen met zich verzoend hadt. In ons vers vaart hy voort: hy heeft ook u, gy Colosfers, met zieh verzoend door zynen dood. Tusfchen de woorden: è» 7a> rdfeurt ffs c*fx«| clvreu en ë*V» i»3 hmanv, ftaat in de meeste Uitgaaven met recht eene zinfnede, en moet bygevolg dus vertaald worden: door het ligbaam van zyn vleefch, naamlyk door zynen dood. Duidelyker heb ik hec dus overgezet: doir den dood van bet ligbaam van zyn vleescb. Paulus vaart voort, zeggende den Vader, dathy tot dat einde de Menfchen door Christus met zich verzoend beeft, op dat by btn heilig en onberispelyk en onltrrflyk voor zyn aangezicht machte maaken, op dat hy naamlyk riet meer zyn aangezicht van hen sis van Godloozen zoude moeten afwenden, maar hen als heilig gemaakte Menfchen genadig en met, vergenoegen konde aanfehouwen. Dat hier geene volmaakte heiligheid verftaan wordt, maar eeneernftige pooging. om geduurig heiliger te worden, her. inneren de Uitleggers hier by met recht. Pau. lus  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. I: 21—-23.295 lus belydt zelf Phil. III; 12 dat hy noch niet volkomen was. Wanneer gyftecbts in bet geloof gegrond en vast blyft. Paulus overwoog, dat het niet onmooglyk was, dat eenige Christenen van Colosfen, zoo wel door de v verleiding van de waereldlingen, als door de harde en ftrenge vervolgingen, zich van Christus lieten afvallig maaken. Daarom voegt hy byhet voorgaande vers, waarin in hy tot hun grootfte vergenoegen zegt, dat zy by God niet meer in ongenade, maar in de grootfte genade ftonden, een vaameer, een nift. Wanneer gy flechts in bet geloof gegrond en vast blyft, zegt hy. Dit wanneer moest hun diep in hec harte gaan, en het vasc voorneemen uitwerken, om in alle gevallen aan Christus getrouw te blyven. Hy fielt hun ook voor, welke groote onheilen hun. ne onftandvastigheid zoude na zich fleepen. Gy zoudt, zegt hy, de hoope van het Evangelie, dat is, de groote hoope der eeuwige zaligheid, die u door de Evangelifche leere gegeeven is, gelvk het boven vs. 5. wordt uitgedrukt, wederom verliezen, en u tot de aüerongelukkigfte Menfchen maaken. Tf-V*'"t*i>p?i w,nt, wier geloof zulke diepe wortelen heeft gelchooten , dat het niec wederom kan uitgeroeid worden uit het harte: ««< è*f , wier geloof aan Christus vast en onbeweeglyk is. Deeze woorden zinfpeelen op een gebouw, waar aan een geloovig Christen gelykvormig is. Deeze gelykenis heeft de Heere zelf Matth. VII; 25 en 26 voorgedraagen : wie myne leere boort, zegt hy daar, en daar naar doet, is eenen Man gelyk, die zyn buis op eenefleenrots gebouwd , en den grond van bet zelve diep in de rots selegd beeft. r 6 Het Evangelie is aan alle Schepzelen, die onder den bemsl zyn gepredikt. Ook Mark. XVI: 15 worden door alle Schepzelen verftaan alle Menfchen, en door het geen onder den hemel is, welke fpreekwyze insgelyks Handl. II: 5 en IV: 12 voorkomt,'de geheels waereld, gelyk het boven vs. 5. verklaard wordt. Men zie myne aanmerkingen by Hand. II: 5. en T 4 Mark.  9^ Verklaaring van den Brief Mark. XVI: 5: by welke laatfte plaats ik ook op da tegenwerping, die men tegen de prediking van bet Evangelie in de geheele waereld maakt, breedvoerig heb geantwoord. vers 24. En nu verheuge ik my in myn menigvuldig lj,den, bet welk ik uvoent wegen uitjlaa, daar ik aan ttiyn ligbaam ten vollen lyde, welke rampen ik nog om Christus taille te lyden hebbe, ten besten van zyn lig-, baam, bet welk de 'Kerke is. Vermits Paulus in dit Vers zegt, dat by voor. de Colosfers lydt, en aan zyn ligbaam vervulde, bet geen dan bet ligbaam en aan de rampen van Christus ontbrak, is dit aan de Leezeren niet met onrecht aanftootig voorgekomen. Chris, tus heeft voor ons geleeden , £f*s> , \ Petr. II: 21 en IV: 1 door zyn lyden ons roet God, verzoend en voor ons genoeg gedaan. Heeft Chris-? tus genoeg gedaan, dan ontbreekt 'er immers niets. En hoé kan een Menfch, die voor zyne eigene zonden niet kan genoeg doen, voor andere Menfchen lyden, en door zyn lyden Gods genade voor hem verkrygen ? Dan even deeze tegenwerpingen hebben dc geleerde Leezers op de gedachten gebracht, dac deeze fpreekwyzen dubbelzinnig zyn moeten, en in eenen anderen zin van Christus , en wederom in eenen anderen zin van Paulds gezegd kunnen worden,( dat hy voor anderen leedt; insgelyks moeten de woorden : «' SaAJ'M* -nu x?ir°z tweeërley betekenis hebben. Dit vondt men ook zeer ras, waarom de meeste Uitleggers volgens deezen leiddraad den waaren zin van dit vers uitgevorfcht én overeenkomftigmet eikanderen voorgedraagen hebben. "rwij, van het welke Glassius p. 1061 enz. de veele betckenisfen in het Nieuwe Testament aantoont, heeft ook deeze, dat'»'»«; »W» heeten kan vest'i 'caufa, in vestrum commodum, '• u ten besten, „ u tot nut, om u went wil"-. Zoo verklaart hy ook ónze plaats : het 'welk insgelyks Beza , Grotius ^ Calovius, Sec. Schmidt, RoëLL, Clericus, ElsyiR»"Hedikcer, JLange, Wol? en veele anderen  aan de Christenen te Colosfen* Hoofdft. I: 24, 2$ j doen. En zoo heet ook J*te *«« ftwwW** in ons vers om der Kerke mail, ten besten van de Kerk. Ook Eph, IN: 1 heet £r)g ip£* om uwen wil: ia welke plaatfe 2 Cor. IV; 15 en 2 Tim. II: 10, Si ftaat. Zoo leezen wy ook 2 Cor. 1: 6. »*6f vfs Cftüt ^*x^riv3 *«} rwne.Us, tot uwen troost en tot uwe zaligheid, Beza en Grotius hebben nog opgemerkt, dat op on» ?e plaats i> -mt wad^ftan y.tv vrie vfuii ftaat in de plaats van U t»?« x-a&ifutri r*7s £%-ig if*A<. Zy hebben het daarom overgezet door; in malis illis, quo% patior ftve perfero pro vobis, " in die rampen, dewel„ ken ik voor u lydeof verdraage". Grotius heeft by het 12de vers aangemerkt, dat deeze weglaating van het artykel zeer gewoonlyk is. 'a< &*l-i>m -nZ x^ifcv heeten ook niet volftrektnoodzaaklyk de rampen, die Christus geleeden beeft,maat men kan het ook dus vcrtaalcn: de rampen, die men em Christus wil uitftaat. Op onze plaats kan het niets anders heeten, vermits Paulus van zyne rampen fpreekt, die hy, gelyk hem Handl. IX: 16. werdt voorfpeld, om den naam van Christus lyden moest. En dit is ook de allergewoonlykfte uitlegging. Zoo heeten 2 Cor. I: TO' «-«S-^*™ nz x{»> ftaat in de Uitgaaven van Beza : "o« tut %aiea. Hy hadt deeze leeswyze in een Handfchrift gevonden. Dan Museums in zynen Commentarius over deezen Brief p. 138 en Wolf vermoeden, dat dit •< uit de laatfte iyllabe van het kort voorafgaande woord ?<«'*»»e« ontdaan is. Evenwel beeft ook de oude Latynfche Vertaaler {t*i nunc gaudeo, " daar ik nu blyde ben ",  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft, I: 24. aöj hunne fchriften het lyden van den Mesfias in drie? Jpislen verdeelen, en voorgeeven, dat voor eerst de Uudvaders, daar na de Jooden ten tyde van de verftoonog van Jeruzalem het lyden van den Mesfia» nebben moeten uitftaan (f), en dat eindelyk ook die geenen het zelve zullen moeten doorftaan, die da" toekomst van den Mesfias zullen beleeven; doelc Paulus op deeze laatfte fmerten van den Mesfias „ en toont aan, dat hy tot dus verre een gedeelte van deeze fmerten hadt geleeden, en dat hy ook hec overige ten vollen geduldig wilde uitftaan, en, dit noemt hy -n* vsie^xm tm bxfym» r6z Xf<«-o«. Een Predikant te Amfteldam Herman van de Wall, brengt in de Bibliotheca Bremenfis T. IJl. p. 210. fqq. de volgende uitlegging hy. Door S-a^h, tcS xeaTO het lyden, het welk Paulus naar Gods wil lyden moest, eer hy tot de eeuwige zaligheid geraakte. Daar nu Paulus , toen hy deezen Brief fchreef, niet vermeer van het einde van zyn leeven afwas, heeft hy geweeten, dat 'er nu nog. maar iets weinigs ontbrak aan het geen hynog moest uitftaan. _ 'A>*v*x(oCt verklaart hy daarom door: rem ad umbilicum aut ad perfectionem fuarnperducere>"iets, „ tot zyne volkomenheid brengen". Maar door het woord **t*>*T\i,s,£, t vicisfim aiimplere, " beurtlings. ,, iets ff) Waarfcbynlyk doelt deeze Schryver op een gewoon denkbeeld van de oude Jooden, het welk hierop uitkwam: dat alles, het geen aan bet Joodfche Volk, of eenige byzondere perfoonen, tot bet zelve behoorende, was overgekomen, ook den Mesfias moest overkomen, en dus, in zoo verre, als eene Prophetie, welker vervulling men by den Mesfias te zoeken hadt, moest worden aangemerkt. Indien men dit in het oog houdt, kan men misfchien aan bet gewoone op dat vervuld wierdt de Evangelisten, by voorbeeld Matth. II: 15, eene betere verklaaring geeven, dan de gewoone, volgens welke men, in plaatze van opdat, zoo dat leest, en het dus uitlegt; zoo dat ook hier iets gebeurde het welk gelyk ftaat met het geval, waar vaa Gop weleei eppr een Propheet zeide, en?. S.  joo Verklaaring van den Brief „ iets vervullen", toont Paolus aan, dat hy, daar hy te vooren de Kerk van Christds allerley leed hadt aangedaan, thans zelf voor dezelveleedt. Tunc{zoo emfchryft hy hetzelve) ecclefia ajfligebatur per me, fed nunc mem funt vices, ajflicticn'.s Jerre propter Cbristum , " toen werdt de Kerk door my vervolgd, maar ,, nu is het myn beurt, om vervolgingen uit te ftaan „ voor Christus ". Deeze verklaaring behaagt Ha«.«us even daar/». 223 enz. en hy heldert dezelve nog meer op : maar hy voegt 'er p. 227 by, dat Paulus doelt op het Griekfche loop-fpel, in het welk eenigen laater, dan anderen, tot het einde komen. Dan Elsner wederlegt in het zelfde Deelp. 753 feqq. dit gevoelen met grond. Daar wy tot dus verre gezien hebben, dat eenigen het woord «>»*«**AufoS» door vicisfimimplere, " beurt. lings iets vervullen" vertaaien, zal, ik nog eenige zulke Uitleggers aanhaalen. Beza verklaart het dus: Christus lydt in zyne leden , de Geloovigen, mede, 9Vf***'rxut gelyk hy tot Paulusfprak: Saul, Sauly wat vervolgt gy my? Hy wordt dus een medegenoot van ons lyden. Dit is ook de verklaaring van Chemnits in het examen Concilii Tridentini p, 84. en van Glassius p. 1062. Gerhard voert in zy* ne Confesfio Caiholica p. 1309. Paulus dus fpreeken. den in: cum Christus pro me redimendo pasfusfit, eequum est, me VIC1SSLM pro ipfius g'oria illustranda et Euangelio divulgando pati; "gelyk Christus geleeden „heeft, ommy teverlosfen, is het ookmyn plicht, ,, omopmynebeijrtte lyden ter uitbreiding van zyne ,, eereefl van het Evangelie". Clericus: ié, die te vooren de Kerk van Christus zeer beangfligd heb, lyde pu vicisjim, " op myne beurt, " en wil ook voortvaaren te lyden alles , wat deezer Kerk ten besten kan verftrekken, Zeltner: ik vervulle we. èerom tot dankbaarheid jegens mynen Jezus , het geen 'er nog ontbreekt aan de rampen van Christus , om de maate vol te maaken, van het geen ik als een getrouw navolger van mynen Jezus tot in den dood aan myn vleefh, dat is, aan myn zondig lighaam  aan de Christenen te Colosfen, Hoofdft, V. 24. 30* moet lyden om zyn lighaam, het welk de Kerk is* Door S-aI-J/ us itv Xpif-eü verftaan Seb. Schmidt en Caloviüs niet het lyden om Christus wil, maar afflictiones a Cbristo admenfe et defimtce, het lyden, het welk door Christus voor zyne Geloovigen is bepaald. t« irieif**Ta vertaald Beekmann'.™ zyn boek de originibus linguce Latinoz p. 884, door posteriora, id est, quce fequuntur, "laatere, dat is, die'er op völ3> gen ", en verftaat daar door martyrie, quce Cbristia. mmprofesfionem Comitantur, ut umbra corpus, "hec „ lyden, het welk de Christelyke geloofsbelydenis „ vergezelt, gelyk de fchaduwe het lighaam. "Suicerus vertaalt hec ookp. 60 enz. doorposteriora, maar hy verklaart hec zoo, d ic het lyden der Christenen aan grootheid en gewicht veel geringer en op verre na zoo gewichtig niet is, ais het lyden van Christus. Ds boven gemelde Hollandfche Predikant, van dB Wall, vertaalt het ook door panes reiposteriores'm de Bibliotbeca Bremenfts T. III. p. 213. fqq. en verklaart van het navolgende lyden van Paulus, het welk hy nog voor zyn einde heeft moeten uitftaan. Maar deeze betekenis beeft dit woord niet in het Nieuwe Testament, gelyk ik te vooren heb aangetoond. De uitlegging van de Roomfchen, die deeze fpreuk ter verdeediging van hunne Aflaaten misbruiken, heeft Calvinus inftitut. relig. Cbrist. lib. III. Cap. 5. §. 4. kortlyk, maar breedvoeriger Chemnits in het examen Concilii Tridentini P. IV. loco III. Cap. 3. pm 83. en Calixtus in zyne aanmerking over dit vers, wederlegd., Gerhard heefc in zyne Confesfto Catbolicalib. II. P. II. art. 15. Cap. 5. p. 1300. fq. hun zelfs getoond, dat onder hunne eigene Leeraaren verfcheidene dit bewys voor valfch verklaart, en dit vers even zoo, als wv, uitgelegd hebben. Dit geheele vers heeft Reuchelinus in zyn Twistfchrift by het aanvaarden van zyn ambt, het welk hy te Straatsburg in 1733 heeft verdeedigd, en inde acta 'Academica van het jaar 1735 p. ioöenz. beoordeeld.  •• 3«2' > Verklaaring van den Brief deeld wordt, met vlyt en geleerdheid opgehelderd: Insgelyks heeft de Senior van het Minifterium te Sundersburg, M. Petrus Brandt, een byzonder-ge; fchrift over dit vers te Jena in 1701 laaten drukken; cn het zelve aan de Profesforen in de Godgeleerdheid te Coppenhagen opgedraagen. Hec zelve is ook zeer geleerd gefchreeven, en met veele breedvoerig op. f;ehelderde gevolgtrekkingen (porismataj verrykt; n even het zelvde jaar gaf D. Ittig te Leipzig een Twistfchrift uit over deeze plaats, waar in hy, wat de verklaaringen betreft, Seb. Schmidt volgt. Hy haalt ook verfcheidene gevoelens aan uit eene groote menigte van uitleggingen over deezen Brief. Eindelyk wederlegt hy breedvoerig de menigvuldige misbruiken van dit vers door de Koomfchen, en inzonderheid het bewys van de Aflaaten uit het zelve. vers 25, 26, 27. Welker (Kerke) dienaar ik geworden ben naar bet bevel van den Huisvader, God, bet welk my gegeeven is , om onder u bet woord van God geheel (volkomen) te prediken; naamlyk de verborgenleid, welke van bet begin der waereld af, en geduurende zulk eenen langen tyd, verborgen geweest, maar thans aan zyne Heiligen geopenbaard is, aan dewelken God beeft willen bekend maaken, boe groot de heerlykheid van deeze verborgenheid onder de Heidenen zy. Maar deeze is Christus by u,de hoope der heerlykheid: •In het 23ffe vers noemt hy zich eenen dienaar (Jw. x««) van het Evangelie: hier noemt hy zich eenen dienaar van Christus Keike. Eenen dienaar van het Evangelie noemt hyzich ook Eph. III: 7. dat is, een* dienaar van God, die hem bevoolen hadt, het Evangelie te prediken. In deezen zin geeft hy zich ook den naam van eenen Dienaar van God 2 Cor. VI: 4. en van eenen dienaar van Christus in even dénzelfden Brief Kap. XI: 23. Zoo noemt hy insgelyks zyn Apostelambt Handl. XX: 24. Rom. XI: 13. en 2 Cor. IV: 1. gelyk ook 1 Tim. I: 12. zyne Stuxai*. Eenen dienaar der Kerke noemt hyzich, om dat hy door God beroepen cn befteld was, om door de pre- diking  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. I: 25—*2f. 303 diking van het Evangelie eene Gemeente voor Chris* tus te vergaderen, en om inzonderheid den Heide* nen, het Evangelie te prediken: gelyk hy zichzelf ven verklaart in de volgende woorden. Ik hen een dienaar der Kerke geworden, zegt hy, *«tw t^n ètxctcftlict rov &11S tsj\ laS-tTrat ftti. Jq deeze woorden ftek hy ons God als eenen Huisvader voor j die in zyn heilig huis, gelyk de Kerk 1 Tim. Hit 15. Eph. II: 23. en Hebr* X: 21. genoemd wordt» zyne dienaars heeft, onder welken hy -aan elk een ambt geeft, en hem gebiedt, het geen hy doen moet. Daarom noemt Paulus i Cor. IX: 17. zyn Apostelambt iixenftUt. Op onze plaacs dus heet kt, xccft'ta tcv QuZ het ambt, het welk God, de Huisva. der, aan my, zynen dienaar, gegeeven en aanbe* voolen heelt. . Confideratur bic Deus pater familias, ,, God wordt hier als een Huisvader befchouwd", zegt ook Estids by ons vers, en Sdicerus: Deusecclefiam, tanquam domum fuarn, a minijtris ecclefi® gubernari vult, " God wil de Kerk, als zyn huis, door ,, de dienaaren der Kerke laaten bellieren". Ook Lange vertaald t«» &ui door de huishouding van God. De oprichting van de Kerk, vaart hy voort, en derzelver opbouw ea voortplanting wordt hier eene huishouding van God genoemd. Wanneer wy derhal ven de Griekfche woorden duidelyk willen? overzetten, moeten wy dezelven dus vertaaien:naar het ambt, bet welk God my in zyn huis (de Kerk) ge* geeven beejt, of nog duidelyker: naar bet bevel van' den Huisvader, God, het welk my is gegeeven. Aanftonds voegt hy 'er by, wat God hem bevoelen heeft, naamlyk t), a»V«» nt'ew. Dac dit zoo veel betekent, als bet woord van God gebeei of volkomen prediken, perfecte docere, heb ik reeds by Matth. V: 17. en Rom- XV: 19 aangetoond, en oi> beide plaatzen Uitleggers aangehaald, die insgelyks erkend hebben, dat dit de waare zin van deeze fpreekwyze is. Handl. XX: 20. fprak Paulus tot eene Christelyke Gemeente: ik heb niets, bet geen u (te weeten) nuttig wat, aebter gehouden r maar u het zei. ve  *3o4 Virklaaring van den Brief dat zoo wel de jonge GérhaRd, als Seb. Schmidt, dit verkeerd hebben verftaan. Dé «erlte meende, dat het eene Verborgt gebeimnis genoemd wordt, zoo wel, vermits het in het Nieuw* lestament veel klaarcr geopenbaard is, dan in hei 'Uude; als, dewyl het uit het licht der natuur niec er* (d) Dat yt,iien ee'tas, wanneer het régen een faculubi ;wordt overgeteld, eenen lyd van dertig jaaren betekent* us bekend. Men zie Gsotius lib. I. de jm belïi et pacis Cafii <4. J. 7. en de door hem daar by geveegde aanmerking. ,JL\ DeeU y  3cö Verkla&Tlng van itn Britf erkend kan worden. De laatfte geloofde, dat het flechts wegens de vervulling eene verborge zaak genoemd wordt, vermits dezelve noch met geopenbaard was door de vervulling en daadlykheid van dezelve. Door de Heiligen van God, aan welken dit eeoperbaard is, verftaan Calovius en Scicerus met Theophylactos alle de Christenen. Dan onze ADos>el verklaart zich zeiven in den Brief aan de Ephezers Kap. Hl: 4. op denzelfden tyd gefchreeven, alwaar hy hen, die in ors vers de Heiligen van God geroemd worden , de Apostelen en andere Profeeten %an bel JSieuvoe Testament noemt. Deeze leerden uit Godlyke openbaaring, dat het Evangelie in de geheele waereld onder alle Heidenen zoude gepredikt worden. AaD het woord, }te»$>> ftooteo Beza en RoeLL zich, die liever 4>«>s£*£s»leezen willen. Beza zegt, dat hy dit in ééne Handfchrift heeft gevonden. Dit eenig Handfchrift haalt ook Millius aan. Dan i komt van iemand, die zich verftout heeft, om den Text te willen verbeteren. Reeds vs. 21. hebben wy eene volkomen gelykluidende plaats gezien. Daar ftaat: i* *«W»*|i> in plaatze van: i ;> v'oii *«t?'»«|i». Op even deeze wyze ftaat in ons vers: >»»ï H in plaatze van: ï of S h >«-»< ,,e«3-«. De Apostel ziet meer op zyne gedachten, als op de Grammatikaale woordvoeging. Wy hebben zulke plaatzen ook Rom. VI: 5 en XII: 6. ge- ZKAon deeze zyne Heiligen beeft God bekend gemaakt, (zonder twyffel, op dat zy als Leeraaren het wederom aan anderen zouden bekend maaken,) *•* « *Xtu-nt tr't lifyt **Mfü* ■nvrtu h 7»•*"!'?( J»|« heet Eph. ji 18. bce grooi de rykdom det heerlykheid is, en Rom. IX: 23. heet i 3óf« «w» de rykdom der heerlykbeia van God, dat is de groote heer.  aan de Christenen ie Colosfen. Hoofdft. ï: ss^-aa^ 30^ heerlykheid van God. Want wanneer Paulus iet» groots befcbryven wil, noemt hy het zelve den ryk* dom. Gods over groote goedertierenheid en genadef noemt hy Rom. II.* 4» ™' »»■.*»?«••» r?« x?1!*"••*»»"•« «er»"!, en Eph. I: 7* en II: ~\. a-A*?*-» rifs z*vTe^ *«T*oi Glassius Vertaald onze ptaats p. ycö dus: dives Q1 füperabun&ans gloria of diviliée gloriofce., " de ryke eri J, overvloedige heerlykheid , öf de heerlyke ryk. j, dommeD". Seb. Schmidt dives gloria, " de ry* ,, ke heerlykheid". Suicerds gloria eminentisfima^ de uitfteekendfte heerlykheid Beza en Crociu* ▼ertaalen het oök iooigloriofm divitice. Deeze overzetting volge ik ook: boe groot de heerlykheid vandee», ze verborgenheid is it r«7« iJun», onder de Heidenen). die God naamlyk ook thans beroept, en hdn hetÊ-i Vangelie laat prediken; gelyk onze Apostel Eph. III; g en 6 zelf verklaart, *Os iri X{'r« /r itfii Dat het woordje St betreklyk is op het volgende x(ir«, blykt daar uit, vermits ;er geen woord van het rnanlyk geflacht vooraf gaat* Waar mede het te zamen hangt. Men Vertaald het. derhal ven met recht door : dewelke is Christds. Niet alleen de Grieken fpreeken zoo, maar ook dé Latynen: gelyk dan oök de Oude Latynfche Vertaaler het dus heeft Over gezet: quDd est Christus in volts. Deeze fpreekwyze vinden wy ook Gal. Uti Ï6. Eph. Ij 13, 14. lil: tjfr en Phil. I: 28. Deeze vartaaling wordt insgelyksgcbillykt door Beza,SüiteERtis en Bèncel. Schmidt maakt het op &|« betreklyk: quee gloria Christus est," welke heerlykheid j, Christds is". Calutds en Wolf op rfMtun Beiden zonder grond, Wanneer Padlus zegtj dit is Christus by u, of, gelyk BezA, GerhArd en Zeltner het vcrtaalen, onder u, doelt hy op de genade van God, naar deWelke hy ook deh Heidenen de leere van Christds liet prediken; Door deeze leere, zegt hy zoo wel tot de bekeerde Jooden te Colosfen, als tot de bekeerde Heidenen aldaar, is Christus nu by u en on* dei u, dat i$, by u wordt van hem gepredikt, en V 2 tfg  308 Verklaaring van den Brief de leere van hem is voor u de aangenaamfte fpyze. Gro'iius en Beausobre oordeelen daarom niet ten onrecht, cat Christus hier de leere van Christus betekent. Zoo ltaat in het volgende Hoofdftuk; gy 6eu Christus aangenoomen, dat is, zyne leere. Deeze- le< re wordt ook i Cor. II: 2. Christus genoemd. "t*e"*t zegt onze Apostel daar, tmSb ütiitf ï» »><», ê« fin '!««••• Xg.fi», fit baat my voorgenomen, om by u van. niets ie voeeten, dan van Jezus Christus, dat is van tait ts, dan van Christus te prediken, non nifi de Cbnsto preedieare, geryk Calovius het verklaart, 'e» «IA vertaalde Luther door in u, hetwelk Schmidt, Hedinger , Lance en Bengel van de vereeniging cu Geloovigen met Christus, en van de inwooning van Christus in de harten door het geloof (Eph. III: 17 j verklaaren. Dan daar hier van de predikinge dei Christelyke leere gefprooken wordt, blyven wv met rt cht by de eerfte uitlegging. Christus, vaart Paulus voort, wiens leere gy aangenomen hebt, is de hoope, dat is uwe hoope, der heerlykheid, i i*a*1i 2«'|rjs. Gy hebt nu, wil hy zeggen, ce zekere hoep, om de eeuwige zaligheid te verkrygen. Even zoo noemt hy in den Brief aan de Romeinen Kap. V: 2. deeze hoop e'A*7J* **$ Sc^ns re'a essö, de bvop der heerlykheid, die God geeven zil: gelyk Ldther het ook vertaald heeft. De hemelfche hcerlvkheid en eeuwige zaligheid wordt ook Joh. XVII: 22. Rom. II: 7. VIII: 18. JX: 23. Eph. I: 18. en 2 Thess. II; 14. i fe'|<* genoemd. In onze plaats veiftaanook Schmidt en Suicerus de hemelfche heerlykheid der Céloovigen na dit leeven. Ook in den Weimarfchen Bybel worden de woorden: Christus is de hoope der heerlykheid, dus verklaard: door Christus hoopen wy de heerlykheid van het eeuwige leeven te erlangen. wj 28, 29. En deezen prediken voy, en vemaanen a le Menfchen, en onderrechten in alle voysheid alle Mtrfchen, op dat voy elk in Jezus Christus zoo moegen maaken, gelyk by zyn moet. En Lier aan arleide  tan de Christenen te Colosfen. Hoofdft, U 28, 29, 309 ik ook met alle krachten naar de werking van bem, die in my krachiiglyk (machtig) werkt. Het woord ,„<,'3-<«$U> int^ri. de door den H. Geest gewerkte wysheid. Het woord t»a«.,- heb ik by Phil III: ^.genoegzaam verklaard, en beweezen, dat het een Menfch betekent, die rechtfchaapen of die een waarachtig en recbtfchaapen Christen is. Daarom heb ik hét hier vertaald door iemand, die zoodanig is, gelyk hy zyn moet. Wanneer hy by r'tM„( voegt «Vx^™ i,„s, toont hy nog duidelyker aan, dat een' rechtfcbaapen Cbnsten meent, en dat hy alle Menfchen toe rechtlchaapene Christenen tracht te maaken. Dat Paulus driemaal zegt, *-«',r« «»s-f»™, fchynt niet zonder rede gefchied te zyn. Camerarius , Beza en Calixtusmeenen, dathydaatmedeaantoont, dat hy zoo wel den Heidenen als den Jooden het Evangelie predikte, en dat nu het onderfcheid tusfchen Jooden en Heidenen was weggenoomen. Deeze verklaring is niet onwaarfchynlyk. Maar het is ook mooglyk, dat hy alleenlyk zoo veel wil zeggen, dat hy voor alle Menfchen predikte, die hem flechts hooren wilden, en wel by elke gelegenheid, niet alleen in de Gemeente, maar ook in het byzonder, zoo welopenlyk, als inde huizen. Handl, XX20. aan elk, « 'e(s % xcd «V«-i^.V«Mj. k«*v«»betekent meesten tyds eenen zwaaren arbeid , en 1 Thess. II: 9. noemt V 3 onze  gi« Verklaaring van den Brief onze Apostel zyne leer-arbeid *l**> *«r t*«x&» » motilyken arbtid : welke beide woorden hy ook % Cok. XI: 27. en 2 Thess. Ill;8by eikanderen voege. ^Aymi&rS-af'heet in onzen Brief Kap. IV: ia luorjle* ïen, en dus heeft Luther het opk op onze plaats vertaald: ik urbeide en worflele. Ik vertaale het in, «ven deezen zin: ik arbeide n>et alle krachten. De verkiaaringen van Grotius, Calixtus, Suicerus, RoëLL en Beausobre pasfen h}er niet. Zy verftaan hier de veele gevaaren en tegenfpoedeii van Paulus, gelyk ook zynen menigvuldigen ftryd met de vyan? den van de waarheid. öe Apostel fchryft zyn verrnoogen, om te arbeiden, en met zulk eene groote moeite te lecrenente prediken, niet aan zich zeiven toe, maar aan den geest yan God, die jn hem machtig en krachtig werkte. Ook 1 Cor. XV: 10 zegt hy: ik heb veel gearbeid, maar niet ik, maar de genade van God, die by my geweest is. Hier zegt hy: «••« rit «v- fü, tucytvfiimt i, (', ivtafHt. Dit >t iïv'dftu heet hier kr&cbtiglyk, gelyk Luther, ers potenter, gelyk Beza het vertaald heeft. In deezen zin vindt men hef ook Kom. I: 4. '£>u%*vpiw heeft hier eepe fignificaiio activa, " betekenis van een werkwoord gelyk by Gal. V: 6. HOOFDSTUK II, vers 1, 2, 3. Ik laate u «ebter hier mede weeten t welk eene angstige tor ge ik uwe^twegen bebbe, als ook wegens de (Christenen), te Laodicea, en wegens allen, die mynlighaamlyk oai,gezicht niet gezien bibben, dat, hunne harten moogen ver troost worden, daar zy zicb in liefde vereenigd bel ben ook tot allen rykdm der zekere kennisfe, naamlyk om te erkennen de verborgenheid van God, $ie ook onze Vader is, en van Christus, inden* welken alle fcbaiten vi n wysbeid en van kennisfe ver*. }/oigen z^n. Het woordje het welk de oude LatyufcheOverzeiter, Beza, Huunius., S«a. Schmidt, Zelt*  aan de Christenen te Colosfen, Hoofdft. %h i—3. 311 Zeltner en Wolf door dan vertaaien, heeft Luther beter door maar overgezet. Die y*\ is hier flechts een koppelwoord , gelyk hec meermaalen voorkomr. Ziet myne aanmerking by Rom. VI: ia en XIII: 6\ gelyk ook XV: 8. Dit Hoofdftuk hangt met het voorige op de volgende wyze ce zamen. Paulus hadc in het voorgaande Hoofdftuk: aangetoond, hoe vlytig hy hec Evangelie hadc gepredikt overal, daar hy fleches gekomen was. Daar hy nu te Colosfen en te Laodicea niet gekomen was, en ook thans wegens zynen gevangen toeftand niet komen konde, betuigt hy, dat hy des niet te min aan hen dacht, en zich hartlyk verheugde over hunnes geesclyken toeftand, maar ook niet minder bekommerd was wegens de valfche Leeraars, die zy, gelyk hy van Epaphras hadt vernomen, rondom zich hadden, waarom hy hen hartlyk vermaant, om zich door dezelven niet te laaten verleiden. Het woord «Y«» hebben de meesten met den ouden Latynfchen Overzetter door foliicitudo, " angftige ,, zorge " vertaald. Het komt met het in het laatfte vers van het voorige Hoofdftuk door den Apostel gebruikte woord, «y*'«?«"«, daar in over één, dat dit ook iets moeijlyks cn bezwaarlyks beduidt. Grotius, Calovius en Gerhard meenen, dat dit woord Jyu' een hartlyk en angftig gebed voor de Christenen te Colosfen en te Laodicea mede influit: het welk nietongevoeglyk is, vermits 'er 'hts op volgt, cp dat bunne banen moogen getroost worden. d»»*k«>iT» heeft Luther door vermaanen vertaald, en Seb. Schmidt verdeedigt deeze vertaaling. Maar Beza, Hunnius, Hammond cn RoëLL toon en, dac men het beter met den ouden Latynfchen Overzetter kan vertolken door confclari, " vertroost worden". De wenfch en zorge van Paulus liep daar op uit, dat zy in de vervolgingen van dien tyd door God getroost en in het geduld verfterkt mochten worden. Deezen troost waren zy ook waardig. Want Paulus hadt van hunnen Leermeester Epaphras, gehoord, datzy waren tvt*M*tSirm i» «V«V», dat zy V 4 zich  312 Verklaaring. van den Brief %hb in lief ie hadden vereenigd, dat is, dit zy zichoa. der eikanderen zoo hartlyk beminden, dat zy, als liet waare, één hart en ééne ziele waren. Zoo leggen het ook de Griekfche Kerkvaders uit by Soice, rus, Tom. II. p. 1080. Het Griekfche woord wordt éigcntlyk, gelyk BuddjEUs in Camment, ling. Gmr, èn Fesselius lib. X. Cap. I. §. 70. p. 484. hebben aangemerkt, vaneen gebouw gebruikt, waar in de balken zoo vast in elkanderen gevoegd worden, dat de een den andeten vasthoudt, en het gebouwde huis dus niet invallen kan. Het wordt ook, gelyk wy in pns Hoofdftuk-vs. 19. en Eph, IV: 16 zien,gebruikt Van de wyze tezamenvoeging van alle leden in het menfchlyk lichaam. Erasmos heeft daarom »ns woord, /4bAt$t« heet vreden tusfchen twéé perfvonen maok'n, toont Raphelius aan, 'Even dit woord heet Handl.'XVI: 10 een-g in gevoelen zyn, cenerley gevoelen omhelzen. Vermi s Paulus zegt: tk beb uwentwegen groote ■zorge, kan men gelooven, dat'ernuop volgen moest: vp dei uwe bartel getroost moogen worden, en dat de Affchryver in plaatze van O/tA uit vergisfing du™, ge, fchreeven heeft. Maar Beza en Crocius, diedee•ze leeswyze voor de waare houden, noemen deeze verandering van deperzoonen ecnHebraismur, Van deeze enaliase teit ce-peifinee pro fecunda," of hetftel5, len van den derden perfoon voor den tweeden " handelt Vortids Cnp. 16. de Hebraismis p. 98. fq-, en Glassius p. 900 cn 1235 fqq. Maar men kan 'er beter op antwoorden. Padlus hadc naamJyk eerst de Colosfers aangefprooken; ik ben uwentwegen in zorge. Naderhand hadt hy gezegt, dat hy ook wegens de Christenen van Laodicea en anderen in de. zelfde ftrcek bekommerd was. Omtrent deeze pas genoemden vaart hy nu voort te fpreeken, peggen- de \  aan de Christenen te Colosfen* Hoofdft. II: i-»3, 313. de: dat hunne, bartin getroost mochten worden: hoe* wel hy de Colosfers hiervannKtuinlmu Qitisoolj hec antwoord van Seb Schmiüt. Ik geloove echter, dat dit antwoord vee! ouder is, en dat men ten alleen tyde geloofd heeft dac dit de w^are oorzaak van net woord «toé» wjs. Ik befluit het daar uit, om dat men in geen eenig Handfchrift dit woord vcr> anderd lieeft gevonden. Dm dit geloove ik, dat een Schryveri die meer dan Paulus 03-de fcnoonheid vari detaa! zag, zichdus zoude uitgedrukt hebben : op dat uwe en hunne harten moogen geuotst worr den., vermits gy„zoo wel, als de anderen, u in liefde vere ngd bebt. Wy weeten echter , hoe weinig Paulus zich om de regelen vaa de Grammatica en Rbetotica bekommerde, fchoon hy zich evenwel zodanig uitdrukt, dat men hem verftaan kan, K«f /<$ v4*t» -x-XiZtn rif »"^"'j!^ef!«<. Kt», hoet hier ook, en daarom moet achter ^feft*!* eene zinfhede» ftaan, Luther heeft die opgemerkt, en ««/ niet mede vertaald, gelyk ook Zeltner. Het fh«. ook niet in de Syrifche overzetting. Seb. Schmidt laat het ook weg, en omfchr.yfi het dus: ut a>cfisfime ca»* juncti fint in caritate, ei conjunct?s animis contendant ad omnes divitas rjfc. " op dat zy op het naauwfte ,, verbonden zyn in de liefde, en met verëemgde „ gemoederen ftreeven moogen na alle rykdornmen „ 6tc." Grotios merkte.dit niet, en meende, dat iV hier in plaatze van-r»{ftondt. De Christenen, van dewelken Paulüs fpreekt, waren in liefde verëenigc^ tot allen rykdom van zekere kennis, itf «-Wt«» t£c vxxpeQspift t4s rvuTi&H, Tot volkomenezekerbeid, vertaald See. Schmidt het met recht. Want wy hebben te vooren gezien, dat Paulus alles, wat; groot en overvloedig is, den rykdom gewoon is tq jioemen. Wanpeer hy dus zegt,- zy hebben zicb ver. eenigd tot allen rykdom van zekere kennisfe, kunnen wy het dus yertaalen: tot volkomene zekerheid der kennis-, fe, dat is, dat zy geduurig mochten toeneemen in de kennisfe, en wel, gelyk hy voortvaart, indtken-. Wfi. der vgrbojgenbe.id van God, dat is, van die dim Y J gen,  314 Verklaaring van den Brief gen, die te vooren onbekend, maar nu door God/ geopenbaard waren. ' Van God, vaart hy voort, die ooi. onze Vader is, en de Vader van Christus, r,c «*i *«r{i5 .«i T,ï Eenigen meeuen, dat Paulus hier van de Drieëenigheid fpreekt, en vertaaien deeze woorden dus: van God, die ook de Vader is, en van Christus, die de tweede perfoon in de Godheid is. Zoo verklaaren Hunnius, Calovius, Suicerus, RoëLLen Wolf deeze woorden, gelyk ook de Heer D. Wolle in zyn boek de parentbefi Sacra, p. 48. Erasmus verklaart het dus: ejus, qui Deus est £? Pater, ö* ejus, qui unctus est, " van hem, die God is en Va„ der, en van hem, die gezalfd is 8 3 welke verklaaring niet duidelyk is, en fchynt aan te toonen, dat hy het van de zalving der menfehlyke natuure verftaan heeft. Padlus verklaart zich zeiven in het volgende Hoofdftuk vs. 17. cn Bph. V: *o. rf ®i£ xtit wmTfi, Gode, die ook onze Vader is: en nog' duidelyker Phil. IV: 20. €>«» **» i i?*. Ook Rom. I: 7 leezen wy; «*« &uc, «-«t^s >;,««>, x»\ xv%l>v \*. »«» X(tt»v, van God, onzen Vader, en van den Heere Jezot Christus: welke woorden ook 1 Cor. h% en ft Cor. I; 2. ftaan. Zoo verklaaren ook Beza , Cle«leus, Grotius, Lange en Seb. Schmidt onze plaats. Deeze verwerpt de verklaaring van Hunnius met ronde woorden, en vertaald het, Dei, qui pater est, {jf Cbristi, " van God, die Vader is, en ,, van Christus". • In denvoetken alle febatten van wysheid en van ken* Hisj"e verlorgen zyn, «» £ •<#■» »«'»7t5 «< Syravp) rr,ir»$i*t xxi rfi y»«V««« xnix^vipei. Dit i-J,in den welken,maaken veelen betreklyk op het woord pt**^,, en verklaaren het van de verborgenheid van God, waar in de grootfte wysheid verborgen is, of, gelyk Lange aegt, hetwelk alles in zich bevat, wat flechts den naam van wysheid of kennis verdient. Dit is insgelyks de verklaaring van Zeltner, Grotius, Hammond, Suicerus, RoëLL en Bengel. Wanneer men echter het vierde en achtfte vers befchouwt, ea  §sn de Cbristentn te Colosfen. Hoofdft. II: 1—3. 313 en daar uit ziet, dat de Apostel de Christenen ver* nuanc, om zich vooral niet door de VVysgeeren, die zich voor de beste Leeraars en voor de bezitter* van de hoogfte wysheid uitgaven, te laaten verlei» den, en flechts Christus alleen voor den rechten Leeraar der wysheid, eu wel van de wysheid, dia pas ter eeuwige zaligheid opleidt, te houden, inden welken (vs. 9.) de Godheid, en bygevolg de Allervolmaakfte Wysheid woont; zoo blykt het, dac 'ervan Christus gefproken wotdt. En waarom wil merj het woorde «,■«. Het eers. te is eene Hebreeuwfche fpreekmanier: gelyk Vorstigs Kap. IV. de Hebraismis, p. 102. aantoont, die echter aanftonds daar by belydc, dat dezelve oofc by de Grieken niet geheel ongewoonlyk is. 'A\xd ru x,ti[t*Ti rui ift» hfn, zoo ben ik evenwel in den Geest by v. Zoo drukt hy zich ook uit 1 Cor V: 3. t« wni/tmn «*tif*,. 'aaa. heet tarnen, "even„ wel ' , gelyk Beza het vertaald heeft, wanneer 1* voorafgaat. Dit vinden wy insgelyks 2 Cor. XI: t$ en XI11: 4. Dat ook andere Grieken zich du<< uitdrukken, toont Rapheliüs uit Herodotos, Xenophon en Herodianüs. Dit r£wniuaT, gebruikt Pact lus ook Handl. XX: 22. »™mr&u. x«',?«, „j sxïmm rii W|ond der Apostelen en der Proleeten, tsaar van Christus de botkiteen is*. Wie op Christus, als hef waare, gebouwd is, heeft Christus ten gro'd, die hom niet uit hem zal laaten losrukken. Daarom voegt hy 'er verder by: fii^mtó/tum »* T; kt* rit, gy wordt op deeze wyze geduurig meer in Christus bevestigd, en "uw geloof Zal zoo vast en Iferk worden, dat niets u wederom van Christus zal kunnen fcheiden. In dit geloof moeiten zy blyveri, en van de leere van Epaphras niet afwyken, ja zy moeten n^rrs-u tut» *'»**, in bet Zelve geduurig fterker worden, ge* lyk hy Rom. XV: 13 den Christenen beveelt, ti^trtüw i> *f ixrifo , 07» geduurig fterker te worden in de boope. '£» durf, naamlyk ü-is-m, in bet zelfde gelooft Beza heeft in zyne Uitgaave hetwelk Mil* Liüs evenwel naauwlyks in eenig oud Handfchrift gevonden heeft. In alle andere Uitgaaven vinde ik itdvTÏ, en ook de oude Latynfche Vertaaler heeft in ea. Grotius heeft in één Handfchrift geen van bei* den aangetroffen. Waar uit Millius het overyld b(fluit opmaakt, Prolegom. §. 1430. dat hier «V«V* Uit Kap. IV: 2. is ingerukt. Het volgende, e> h«5 ■srA«»,V«, En dit is ook de gewoone manier van fchry. ven. Dan hier ftaat de aantoonende wyze: (indicativus) : $\iwm, ft* rit Cftii fi-af. Het verwonderd my ,. dat niet één Uitlegger zich moeite heeft gegeeven, om deeze leeswyze te verdeedigen of teverontfchuU digen, uitgenomen Bengel, die opgemerkt heeft, dat beide Apostelen de gewoone manier van fpreeken hebben ter zyde gefteld; hetwelk inzonderheid Paulus dikwerf gedaan heeft. De heilige Mannen zagen meer op de zaak, dan op hunne woorden, deweikea men des niet tegenftaande evenwel verftaan konde. Paulus waarfchuuwc voor de Wysbegeerte of Philofopbie. Men moet dit woord in dien zin opvaaen, welken het ten dien tyde hadt. Nu hadt de Heidenlche waereld toen ter tyd veclerley foort van Wysgeeren, die zich zeer ffcerk toelagen zoo wel op de bespiegelende (Theoretifcbe') als op de beoeffenende (Practifcbe) wysbegeerte; en elke foort hadt eene .groote menigte aanhangers. Dan geene was zoo algemeen en beroemd, als de Platonifcbe, met welker beoeffend gedeelte de Stoicynen byna in alle ftukken over één kwamen. Deeze laatften waren om deezen tyd inzonderheid de Pharifeeuwen zeer toegedaan,' dewelken, even als de Stoicynen , eenzterftrengf even leidden, en daar door den fchyn van eene groote heiligheid verkreegen. Daar nu de Esfeën , wegens hunne noch veel ftrengere leevenswyze voor noch meer, dan de Pharifeeuwfehe, (Handl.XXVIz 5.) d*o, fi*rd-m »',?„,<5 genoemd kon worden; zoolvdt het geen twyffel, of onze Apostel hebbe hier niet alleen deHeidenfche, ma3r ook deeze Joodfche Wys* j Seeren in dit vers bedoelt, (want ook de Esfeën phiUofofeerdenO Deeze Joodfche Wysgeeren, gelyk X. üeel. X o®k  32a Verklaaring van den Brief ook de Heidenfche, zochten hen , die noch niet be» keerd waren, te overreeden, dat hunne leere van God beter was, dan de Christelyke, en dat hunne wysgeerige zedenleere eene grootere en geftrengete heiligheid van leeven voorfchreef, dan Christus en zyne Apostelen. Dat Paulus inzonderheid de Esfeën beoogde, beweert Goodwin in zyn Aiofes 6? Aaron lib. I. cup. 12. §. 23. gelyk ook Schmidt. in zyn Examen Ccn ilii Tridentini P. IV. Loco. IV.f til;: IV. cap. 3. p. 167. feqq. Scaliger in zyn Elencbus Tribce-efii cat*. 27. p. 213. feqq. Calixtus by onze plaats, D. Heinr. Mdhlius in de Zv&rirti epistolüa j6oj uitgegeeven, Clericus Hist. eccles. ftsculi l. p. 521. en EeAdsobre in zyne voorrede over deezen brief. §. 6 en 7. (t) Dan dit zullen -wy beneden by het I8de en 23fte vers duidelyk bewyzen. Wat d'e" Heidenfche Wysgeeren betreft, dezelven hadden by hunne kundigheden eene zeer groote welfpreekend* heid, dewelke hen niet weinig hielp, om anderen te verleiden, omtrent welke Lactantius cap. 2. de opificis Dei zich dus uitdrukt : Pbilofopbi ftmt ad perturbandnm veritmem perniciofi et graves. Incredibilis enim vis ehqusntice. & a> gttmentandidisferendique fubtihtas, quemvis fncile deerperit. "De Wysgeeren zyn zeer gevaarlyk en gefchikt, om de waarheid „ te verwarren. Want de ongelooflyke kracht v?n. „ hunne welfpreekendheid, en hunne fynhcid in het „ redekavelen en voorftellen, kan elk gemaklyk bc„ driegen ". Al voorensik de andere gevoelens der Wysgeeren, die door Paulus verworpen worden , aar.haale, merke ik met recht aan, dat hy niet de waare wysbea geerte en het recht gebruik van het verftand verwerpt, maar alleenlyk de valfche wysbegeerte, dewelke hy 1 Tim. VI: 20. irivStvivpo eenvalfcbh k ".'•o pjnoemde voysbeid noemt. Idem Padlus , zegt Dannhaüer op de eerfte bladzyde van zyne noc. tes (p) Inzonderheid beweert en bewyst dit IvTichaelis in jryrie Parephrofis en aanmerkingen op deeze plaatze bi. 189, 190. S.  Ran de Christenen te Colosfen. Hoofdft. U: &. 313 tes Cbris'i.tnce, qui Colosfenfes, ne ÏHtVÏi philofo. pbia, utüitatem commeniat. "Dezelfde Paülüs die de Colloslers gebiedt, zich te wachten, dac zy „ niet door de ydele leere der Wysgeeren bedrogen 3, wierden, pryst den Romeinen de nuttigheid aan », aan van de rede, dat is, van de wysbegeerte'\ Welk een klaar en duidelyk betoog maakt hy Rom, 1: 20.uit derede, voor hec beftaan van God. Jade Heere zelf beftraft, Joh. X: 38. de ongeloovige Jooden, dat zy hun verftand niet gebruikten, waardoor zy de volmaakt duidelyke fluitreden konden opmaaken, dat hy van God gezonden was. En wy erkennen niet alleen het beftaan van God uit de rede, maar kunnen ook met iluitredenen uit het vérftdnd opmaaken, en bewyzen, dat Aristoteees gedwaald heefc, toen hy leerde, dat de waereld eeuwig was^ m dac'er geene Godlykeivoorzïenigheid plaats vondt. Uk de rede wordt ook den ongeloovigen aangetoond en beweezen, dat de Christelyke Godsdienst Godlyk en de Bybel Gods woord is: het welk ónder ■anderen Roeix in zyn boekdereligisne rationali beeft aangetoond. Wy erkennen immers allen het verftand voor eene gaave van God. Alleenlyk moet de rede of wysbegeerte het woord van God niet tegenfpreö■ken in verborgenheden, maar erkennen, dat Vr.on. der de door God geopenbaarde waarheden veele ZaaL -ken plaats vinien, die boven de rede gaan. Dit hebben Hemmiötg en Roeel by onze plaats breedvoerig aangetoond (f), Dewyl ik nu voomeemens ben dc onderfcheidcnfc met Dingen van de Wysgeeren aan te haaien, voor dewelke de Apostel hier waarfchouwt, merke ik vooraf aan, dat byna alle Uitleggers gemeend hebben, dat hy van zulke Wysgeeren fpreekt, diedeEn"eloa aanbaden. Daar zy dit nu als zeker vooronderftcN den, hebben zy veele plaatzen van deezen brief nood. zaak» (f) Men zie hier over myne drie Leerredenen, om bet gebruik en misbiuik van de reden in den Godsdienst; aynd» de laatften in tiet eerfte Deel myner Leerredenen S. X 2  Verklaaring van den Brief zaaklyk verkeerd moeten verftaan, en verklaaren. Erasmus meent, dat Padlüs van valfche Apostelen lpreekt, die leerden, dat men niet door Chiustus kon zalig worden, maar dac men door de Engelen (V)den toegang tot den Vader verkreeg, die ook reeds onder het O. Testament alles door Engelen verricht hadt; deezen hadden ook verfchyningen van Engelen voorgewend, en bygelpovige meéningen gekoesterd omtrent de zonne, de maan en de fterren, dewelken zy verllonden door W r,i%u* nS xlr/mv. Be. za verftaat 'er zulke Christenen door, die de Mozailche wetten en gebruiken als verplichtende bleeven aanmerken en volgdtn. Gerhard meeDt, dat Padlus doelt op de Pharifeeuwenen Esfeën, terwyl hy ook Drusius en Mica. Walther aanhaalt, die jnsgelyks van dit gevoelen wareD. Ook Christiaan Wittich verftaat 'er m zyne Theologia pacificn defenfa, Cap. 17. de RabbyneD door van de Secte der Pharifeeuwer. Limburch meentinzyne Iheol. Ch'ist. Iii. 1. Cap. 12. §. 11, dat Paulus die oude Heidenfche Wysgeeren bedoelt, die de waereld voer eeuwig hielden, de Voorzienigheid loochenden, cn nog veele aDdere greove dwaalingen koesterden. Basnage is in zyne Hist. des Juifs, lib. Hl. cap. 1.6. §. ji. van het zelfde gevoelen; maar gelooft echter, dat de Apostel inzonderheid waarfchuuwt vcor de wysgeerige zedenleere der Heidenen. Braunids in Jtlecia facra, lib. I.cap. 8.pi g^.feqq. meent, dat Paulus de Joodfche Kabbala beoogt heeft, gelyk ook Roell en Streso in hunne commtntarii over deezen brief, en Buddeus in obs. fel. Hal. T. I. obs. I. §. 14. en ook met hem Thomasius in zyne cautela P. I. cap. VI. §. 21 en 59. Fchoettgenius in zyne Hcrte JHetraicce, en de Heer Brucker in zyn Otium Vindelicum, p. 41. feqq. Zeltner gelooft nogthands, dat men niet hewyzenkan , datde Kabbala toen reeds eere weetenfehap onder de Jooden geweest is: en verklaart ons vers ten deele van de wysbegeerte der Hei- (a) Dit was ook het gevoelen van D. Gottfried Oleamus in de onfchuldige bmchttn. 1749. pag. 778.  «üb de Christenen te Colosfen. Hoofdfl. II: 8. 325 Heidenen, en gedeeltelyk van de plechtigheden der PharifeeUiven. Hammond veritaat hier de Gnostyken, gelyk ook Sal. van Til in zynen Commentarius over ÜE1DEGGERS tinchindion Biblicum,p. 624 en 632. vermits dezelyen onder anderen ook de aanbidding der Engelen (6) leerden. Dit gevoelen nam ook Buddeüs aan, naa dat hy zyne voorige meening hadt laaten vaaren, in zyne Ecclefia Apostolica, p. 353- maar beweert'te gelyk, dat'PADLüs ook de aanhangers van Cerinthus bedoelt p. 475 feqq. Vitringa in de obs. facr. lib. IV. cap. 9. §. 16. en de Heer Docter Hofmann in zyne Introd. in banc Epistolam f. II. p. 214. fq. 217. fq. 222. 225. fq. ea 228 meenen, dat Paulus niec alleen doelc op de godgeleerdheid der Gnostyken, maar ookop de wysbegeerte der Jooden van dien tyd, onder dewelken de Pharifeeuwen de leerftellingen van de Stoicynen, en de Zaddufeeuwen de leeittellingen van de Epikureën aannamen; alsmede op de Kabbala, in wel. ke de aanbidding der Engelen geleerd wordt. Hofmann (temt met hem over één, maar hy verftaat 'er niet alleen de befpiegelinde (jheoreiifche) Gnostyken onder, maar ook debeoeffenende, (pracïifcbe) waar van eenigen in alle zonden en fchande leetden, hoewel ook eenigen hunner een geftreng leeven leiden , en den fchyn van eenen grooten ootmoed bezaten. Hy meent verder, dat de Apostel ook voor de valfche Christenen waarfchuuwt, die de Mozaifche plechtigheden nog onderhielden, gelyk ook voor de navolgers van Cerinthds. Jaa hy geloof: zelfs, dat hy insgelyks waarfchuuwt voor de Montanisten. Want fchoon deeze fette eerst in de volgende eeuw ontftondt, meent hy, dat Paulus evenwei, a!s een vir S-cvttvfö,, (een man, die met eene godlyke in- gee- (&) dat hier de aanbidding en dienst der Engelen verftaan wordt , is insgelyks het gevoelen van den Hollandfchen Godgeleerden Jac. Odjs in zyn boek de Angtiis, fe3.IX.cao. * §• 9. ' ' X3  326 Verklaaring van den Brief geeving begunstigd wordt,) te vooren heeft gewesten, dat dezelve zoude opkomen, eD dat hy daarom den Cplosferep heeft aanbevoolen, om zich als dan voor hunne dwaalingen te hoeden. De valfche wysbegeerte, voor welke de Christenen te Colosfen zich moesten wachten, noemt Pao.» %jüS insgelyks *«>»» • «r«a>», eene ydele bedriegerey, inanis deceptio, gelyk Beza het vet taak). Eph. V: t»* noemt hy dez.lve *f«<5 «fase». Zulke Wy sgeejen bedroegen anderen met leerftellingen, die ongegrond waaren. Hunne leeringen waaren w^dhrtaicl* Menftben keringen , die door Menfchen verzonnen tn niet uit Gods woord gehaald waaren, jaa hetzelve tegenfpraaken. n«4«'Vn heet hier niet de ovsi It everirig s (traditie) maar, gelyk Seb. Schmidt het mttTecht verklaart, de ieenngen: in welken zin dit woord ook 2 Thess. 11: 15 en Hl: 6. gebruikt wordt, Deeze leeringen noemt Padlus ook ut *lrftcu, grondfiellii gen der waereld, dat is, leeringen, dewelke de Geest der waereld , en niet Gods geest bun hadt ingegeeven, tnncipia bocJrints, quam profitebanttr, "de prondbeginzelen der leere, dewelke zy beleeden" , venaalen het ook Vataelus, Hcnnids, Hammond en Bdddeus in zyn boek aeeccltfia Jpostolica p. 355 en 476. gelyk ook Grotius, die by Gal. IV: 3. zegt: Zti%h« aicuntur in quaque arte rudimenta, "de eerfte grondbeginzelen in elke konst noemt men" Zoo worden ook Hebr. V: 12. de eeifle aanvangsgrondenvart Godswoord t-ctzóx geroemd, en dus verklaaren de Uitleggers deeze plaats gewoonlyk. Men weet ook, dat Euclides "Z-ntxtïx heeft gefchreeven, dat is, Elementa five jrircipia mathematica. Eenen anderen zin hebben de woorden m t«2 x«V/ks» Gal. JV. 3. Daar warden door deeze woorden de plechtigheden van de Mofaifche Wet verftaan. En dit houden ook, hoewel te onrecht, Aretids , Gerhard, S. Schmidt, Foell, Zeltner en Wolf voor den zin van onze plaats hier. Chr'ïsqstomds, Iheodchjtcs enTHR* OPHY-  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. 11:8. 327 oPHYLAcros vertaaien het door (c) as tra, "het ge. „ leemte", vermits de zonne, de mian en Herren den dag en de nacht uitmaaken naar welken dc Sabbatben. en Nieuwemaanden worden beftemd, waarvan v6. iö. wordt gewag gemaakt. Gottfried Olearius vertaald in de onfchuldige narichten 1749. p. 778. ods roZ Kirt— door MUNDANA SOMNIA ET XJMBRAS, quibus Pytbagtrici êf Platonici ad angeios converfi rovocabantur a Chris to, vero rj" unico media* tore: " WAERELDSCHE DROOME.V ENSCHA„ DUUWEN, waar door de Pythagoreërs en Platonisten van Christus, den eenigen en waaren „ Middelaar verwyderd en tot de Engelen gekeerd ,, worden": het welk hy uit Suicerus zynen Tbefaurus eccl. T.H.p. 1039. fchynt overgenomen te 'hebben. - 'o« *«tr« x^is-a», zy leeren niet naar de leere van Christus. Zoo vertaaien het ook Seb. Schmidt, Roell en Lange , gelyk ook Erasmus in zyne omfch-yving. Wy hebben reeds vs. 6. en in het voorige Hoofdftuk vs. 27. gezien, dat zomtyds de leere fan Christds X;<«-is genoemd wordt. Vermits nu deeze Wysgeeren geene vrienden, maar zelfs vyanden van de leere van Christds en van zyne Apostelen waren, waarfchuuwt Paulus, dat men zich niet van hen verleiden, of het welk de eigeclyke betekenis van het Griekfche woord is, dat zy zich door hen niet moesten laaten wegfteepen. en «J-»'mc is plenüudo Deitatis, de geheele Go.iheid , gelyk het ook gewoonlyk vertaald wordt. Alle Leeraaren, zoo wel van onze als van de gereformeerde Kerke, Hemmen ook hier in .overeen, dat Paulus hierlcerd, dat Christus geen bloot meDfch, maar ook de waare God is, en dac m hem de Godlyke natuur zich met de menfehlyke in eene perzoon vereenigd heefd. De verdraaijingea van deefce plaats door de Sociniaanen; haaien de beide Gerhards, als mede Calovius aan, terwyl zy dezelve breedvoerig en gegrond wederleggen. Daar omtrent echter zyn de Uitleggers het niet eens , welk eenen zin deeze woorden hebben: zy woont in hem rupunxJu Daar dit woord in het iV. Teflament flechts dit eenige maal voorkomt, behoeft men zich over deeze oneenigheid niet te verwonderen. Dan de meeften hebben het evenwel zoo verklaard , dat hun gevoelen eene Godlyke waarheid ten grondflag heeft. De ou leBisfcnop, Athanasius en Joh. Damascenus lib. lil. de ortbodoxa fide, cap. 6. verklaaren v«p«ri««« door «« dvnu. Dit is ook het gevoelen van Calixtus en Seb. Schmidt. De eerfte zegt; corpus Christi fubflantialiter (ƒ) Uni. turn (e) Whitby verftaat 'er zeer ongefchikt het p!eroma der Gnostyken door. (ƒ) ZvftxTixu"fy betekend bier «Vr<*?«e , esfentialiter „ weezeniyk", zegt Isidobus Pelusiota lib. IV. epist, itf', X j  33° Verklaaring van den Brief turn est Deitati, adeoque ipfius Dei corpus est; "het „ ligha?m van Christus is weez:.nlyk met de God„ heid vereenigd, en is dus het lighaam van God „ zeiven". De laatfte, pag. 137. omnis plenitudo divmitatis babittt iii ipfo fecundum bumanam naiuram inbabitaio, more coupons in habitati; " alle volheid" „ der Godheid woont volgens de menfehlyke natuur ,, in hem den bewoonden, op de wyze van een bewoond lighaam ". Calovius: StttmUuSt, boe est, in corpore , tenquam in templo,in babitantis Dei, " 2*„ dat is, in het lighaam, als in eenen Tem- ,, pel, van den inwoonenden God". In plaatze van cien Tempel zet Vitkinga obs. fier. disf. II. lib. 1. cap. 4. §. j. p. 168. de verbondskist. Omnis Deitatis *\i.t»t**, zegt hy, in Cbristo habitat, quod quandam creditum est babaare in AR.CA, " dat is, de «xi. 9, f»,«« van de geheele Godheid woont in Christds, dewelke men eertvds geloofde in de verbondskist ,, te woonen". BEZAkortlyk:CO^OR/fL/r£#, id est, unione naturaium hypostatica, "LIGHAAMj, LYK, dat is, in de perfoneele vereenigiDg der natuuren". Aretids, Hemminc, Zeltner en Wolf meenen , dat , woond hadt". En zoo veiklaaren het met Aügüstinus, Vatablus, Jacob; Capellus, Classics, Grotius, Hedinger, Bengel, Roell, Langen, Schoettgeniüs cd Beausobre, gelyk ook ae Heer Superintendent Stade in den eerften band van de Hamburger gemengde Bibliotheek p. 579. enz. vti>.n*ae- voe-  aan de Christsninit Colosfen. Hoofdft. II: g. 331 voelen de Heer RiEtor Rose m de derden band p. 845. enz, aanneemt, en verder opheldert, terwyl ny te gelyk'zyne tegenwerpingen Voortbrengt tegen de verklaaring van eenen anderen geleerden. De uitlegging van Olearius in de onfcbuldige betichten in 17.-49./). 779. is deeze; habitat boe est, ut fpiritus vicalis in bumano corpore, qui omnt.z membra contineat, uniat atqu? conjun>*at; "dat „ is de Godheid woont in Christus iigbaamlyk, ,, gelyknaamlyk de Geest des leeveüs in hec mensrykr,, lyk lighaam, dewelke alle de leden doet werken; vereenigt en met eikanderen verbindt". Profesfor. Ahlwardt geloofd in zyne overdenkingen over de Augsburgfche belyienti p. 108. dat Paulus met het woord zinfpcelt op de wezeolyke vereeni- ging van het menfchlyk lighaam met de ziel, deweN ke een afoeeldzel is van de vereeniging der beide natuuren in Christus. Hy, die in de Novafupplementz a&orum erudito^um T. Vi. p. 13. deeze Uitlegging verwerpt, en c-ó/ftunxüf vertaald door luculenter, manifeste, copiofe, overvloedig en baarblyklyk, is zeer ongelukkig met zyn bewys uit Sextus Empiricus Hypótyp- Pyrrbon. lib. L cap. 3. want daar heet dit woord fyftematice, gelyk Fabricius in zyn aanmerking aantoont. De, Griekfche Wysgeeren noemen een fystema welke benaaming, corpus detjrinte, ook in onze fchoolen der Godgeleerden niet onbe. kend is. Daar alle deeze verklaaringen van het woord ™.«*. t(*«s dus niet gepast zyn , en het zelve noch in car. ne, "in het vleefch ", noch in corpore, "in hec lig. „ haam", noch in nalura bumana, "in de menfch- lyke natuur", noch fubftaniialiier et perfonaliier, „ weezenlyk en perzonecl", noch vere & realiter , ,, waarlyk en in de daad", noch typice Éf umbratiliter, " zinnebeeldig en fchaduwachtig " heeten kan, bleef ik in myne vertaaling het naafte by het woord reiuctTtxSs, en vertaalde de woorden: 'e» «»rj xx-nt»a trüt -n **r,£aua, rif S-tlnms e-uttxrixat, dUS : iii hem WOOnt de geheele Godheid, om zoo ie fpreeken. met het geheele Hg-  33* Verklaaring van den Brief ligbaam, IN CHRlSTO HABITAT PLENITU DO DE1TATIS QUASI CORPORALIIER, hoe est, quafi tn coipore fuo. Het woord quafi, " even ,, als, om zoo te fpreeken" , ftaat, wel is waar, niet in den Text, maar wordt 'er evenwel onder verftaan. Paulus fpreekt dikwerf zoo , dac hy het woord , even als of om zoo te fpreeken, Weg laat, en het 'er evenwel onder verftaat. Dit hai te onrecht van de vervulling der Wet door Christus voor de menfchen, dewelke de geloovigen aanneemen en zich toeëigenen. Dan dit heeft men gewoonlyk niet opgemerkt, dat 'fts hier niet de aantoonende,. maar de gebiedende •wyze is. Zyt in bem ten vollen vetgenoegd, zegtPAUxds, vermits naamlyk de Godheid zelve, gelyk 'er onmiddelbaar voorafgaat, en dus de vo.kamenlte wysheid in hem woont. Zoo heette het ook, gebiedender T. p. izz.fq). erkent, dat hier niet heet esiis, "gy zyt", maar este of estoto, "zyt of weest". Dan Wolf wil deeze vertaaling daarom niet laaten doorgaans, vermits Ifi in het N. Teflament nergens in de gebiedende wyze voorkomt. Nu maakt hy hier uit, weliswaar, zeer te onrecht het befluit op: derhal ven kan het "hier deezen zin niet hebben. Maar ook 1 Thess, V: 4. komt ifi in de gebiedende wyze voor: z)t nüt in 'de duisternis, heet het daar, op dat de dag des oirdeeh uniet overvalle, als een dief, het welk ook Hammond in zyne omfcbiyving heeft opgemerkt. Zoo heb ik ook onlangs in myne Paafch-programma aangetoond, dat insgelyks 1 Cor. V: 7. in de gebiedende wyze is, . Dewelke bet boofd van alle beerfibappy en geweld is. In het voorige vers hadt Paulus gezegd, dat Christus de waare God was. Dit bevestigt hy daar 'mede, dat hy het hoofd van alle Hoogheden en Overigheden, is, als derzelver Schepper, gelyk hy J£ap. 1: 16. duidelyker hadt aangetoond. De  tan de Cbristenente Colosfen. Hoofdft. II: 10—12. 335 De befnyiingvan Christus, die tegen de uiterly. ke befnyding des Ouden Testaments, dewelke mee handen gefchiecide, wordt overgefteld, beftaac inde inwendige befnyding van het hart, van welke onze Apostel Rom. II; 29. zegt; das is de rechte befnyding, dieinhtt hart gefebiedt: en van welke wyookÜEUT. X: IC5 en Jer. IV; 4. leezen; befnydt de voorhuid van', uw hart. Deeze inwendige befnyding noemt Paulus hier «V«*iW»» nï reStta-nc rit a,ftmgTimt ris rtt^itif, bet uittrekken van het vleefcblyk ligbaam der zonden. In het volgende Hoofdftuk vs. 9. en£pH. 1V.-22. noem& hy het het wttrekken van den ouienmenfeb. De Apostel leert daar mede, dat een waar Christen niet maar alleen een zondig deel van zyn ligbaam aflegt, hec welk by de Joodfche befnydenis de voorhuid wasj maar het geheele zondige lighaam, en de zonden niet meer (Rom.. VI: 14.) by zich heerfchen Iait. De woorden tm r-pu*, kan men op rifus betreklyk maaken, zoo dat ritus rSi volgens net beken- de Hebreeuwfche fpraakgebruik , heccri^ara^tvk' i bet vleefcblyk ligbaam, dac is,:het zondig lighaam. Want de zondeen het zondige weezen noemt deH; S. vleefch, by voorb. Gen. VI: 3 en Joh. III: 6* Dan men kan -ook de woorden »»« mexïs verbinder! met rat ttft*^TiS»,de zonden van hetvltefch. MetrechC heeft Suicerus p. 12a. aangemerkt* dat het een en ander eenen goeden zin oplevert, en dat hetdus eeaea het zelfde is, of men met of; met ra;- x«s verbinde. Dan Rom. VI: 6. heeft:™ »■«,«««, r« slu*f, vi»i evenwel eenen anderen zin, gelyk ik daar heb aangetoond. Gy zyt met Christus in den doop begraaven,' en in denzelven ook met hem 'opgewekt. De Apostel, zint•fpeelt hier op de wyze van doopen van dien tydj wanneer het geheele lighaam onder het water gedom» peldwerdt. Duidelyjcer drukt hyzich uit Rom. VI^, 4. zeggende: weet gy niet, dat, zob veelen onzer op Christus Jezus gedoopt zyn, dezelven op zyrendo'iu. zyn gedoopt ? wy zyn dus met bem begraven door den doop inzynen dood, op dat, gelyk Christus door de beerlyke mnebt van  335 Verklaaring van den Brief van den Vader van de dooden is opgemekt, wy ook dus een nieuw leeven mogen leiden.: by welke piaacs ik ons vers ook verklaard heb. Het ,woord it • kan dus niet op Christus betreklyk zyn, gelyk Luther, Wolf cn Roell meenen, maar het behoort by ^tiJ^sh , gelyk ook Beza, Calixius, Seb. Schmidt, Lange, Zeltner, Grotius, Hammond, Soiceros en Beausobre erkennen. Gy zyt met Christus in den doop opgewekt, naamlyk tot een gee^telyk leeven, door het geloof aan de werkende kracht van God, dewelke hem van de dooden beeft opgewekt. De werkende kracht van God, door welke Christds van de. dooden is opgewekt , (gelyk hy ook Eph. I: 20. fpreekt,) had ook hen uit den dood der zonden opgewekt, en hun een geestlyk leeven gefchonken, terwyl zy aan het zelve geloofd, dat is, het ge. loof gehad hadden , dat God hun om Christds wille een nieuw geestlyk leeven zou geeven. Per fidem, quem credidistis , Deunt operari posfe, zegt 'Calixtus , dat is, " door het geloof, waar door „ gy geloofd hebt, dat God die werken kan". Zoo leggen het ook Grotids en Hombergh uit, terwyl zy het woord ó«?ye/«s voor den geniuvus objecti houden. Eenigen houden het voor een byvo'gzelt (appofitiof) en vertaaien het dus: dor bet geloof, bes welk is de werking van God. Dit is de verklaaring van Gerhard, Seb. Schmidt, Roell en Lawge. Dan zulk eene appofitio is geheel ongewoonlyk, en loopt aan tegen Paülds manier van fchryven. vers 13, 14. En by heeft ooku, gy die in de zonden en in den voorhuid van uw^vleefcb dood waart, met hem leevendig gemaakt, en beeft u alle zonden vergeeyen, en beeft het handfchrift, dat tegen ons was, (onzen fchuldbrief,) uitgedelgd, bet welke in inzettingen beftondt, en tegen ons was: en b$ beeft hetzelve weggedaan , en aan bet kruis gehecht. Hy heeft ook u — —»met hem leevendig gemaakt. Byna met even dezelfde woorden ftaat 'er ook Eph. II: 5. k*<»>«« >fK£oii$ T«is »«{Mr»'j<«fi epn^ttixthri tü Xjif*. Uit het 16de  a.m de Christenen te Gohsfen. Hoofdft. II: 13, t4 ■16de vers zien wy, dat Paulus in onze plaats in» zonderheid de bekeerde Jooden aanfpreekt, van de. weiken men te Collosfèn veel meer vondt, dan be* keerde Heidenen; gelyk in in de Voorreden getoond heb. Gy waart, zegt hy, dood in de zonden en in den voorhuid van uw vleefch. Zy waaren befneden , maar hadden een onbefneden , dat is, van zonden niet gereinigd hart behouden. Men kan het woord «'k;»/3v«-<« hier duidélyker vertaaien door de onbefnedenheid, fchoon dit een ongebruiklyk woord is. Be» ausobre heeft ook, om het Griekfche woord ver» ftaanbaarer te maaken, het zelve door V incirconciftort Vertaald. Door het vleefch wordt niet dat geene ver», itaa-n , wat in de Joo Jfche befnydenis befneden wordt, maar vleefch heer. hier de zondige natuur, dewelke •niet geestlyker wyze befneden , maar nog in haare GnreinheiJ en verdorvenheid was. 'TMus natur» vitiofitas noemt Beza het. Zy waaren niet alleen behebt met de erfzonde, dewelke Lyra , Seb. Schmidt en Bencel 'er door verftaan, maar ook, gelyk Calovius "er met recht by voegt, metdaadlyke. zonden, en waaren geestlyk dood in zonden, d ic is, zy hadden geen geestlyk leeven, en deeden niet s-Ileen gene goede werken, maar ook al hun doen was enkel zonde. Dan nu beeft Godu niet Christds leevendiggeminkt, dat is, gelyk hy Christus vanden lighaamlyken dool heeft opgewekt , zoo heeft hy dit u gedaan van den geestlyken dood, en u een geestlyk leeven gefchon» ken. Dit geestlyk leeven beftaat in het leevendige geloof. Hy heeft dus ook u, gelyk alle andere geloovigen, de zonden vergeeven, %x?inlftsr» verftaan worde, hetwelk aamoont, waarin defchuld jegers God beftaat, leert Paulus zelf, wanneer hy daar by voegt, dat het zelve beiloudtnit inzettingen , t«7s oéyftxiri. Duidelyker noemt hy het Eph. 11: 15. *ï> vetten riït ivnXa* U oóy part, de wet, dewelke in veele geboden en voorfebriften befiondt. Deeze voorfchriften worden vs. 16. 21 en 22. ten deele opgenoemd. De verbintenis , (oblga'-ie ,) om deeze Wetten te houden, vergelykt Paulus nu met een menfchlyk hanefchrift, waar door men belydt, dat men aan eenen anderen iets fchuldig is. Het uitdelgen cn doorschrappen van dit handfchrift door God, of van deezen fchuldbrief, kan dus niets anders betekenen, dan het wegneemen en affchafFen van de ceremonieele Wetten, waar van vervolgens eenigen worden aan» gehaaid. Dit is insgelyks de verklaaring vnnBeza, Grotius, Seb. Schmidt, Lange, Schoettgknius, Deyling en veele anderen, dewelken Wolf aanhaak,  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. II: 13, 14. 335 haalt, terwyl hy daar mede overeenflemt. Zy, die het met Hünnios zoo we! van de zedelyke ais ceretnonieele Weccen verftaan , of met Calovius ea Aretids van zedelyke Wet alleen, kunnen wederlegd worden met het 16 de vers. Gerhard en (p. 1858,) Glassius verftaan, met de apologie van de Augsburg. fche Geloofsbelydenis (p. I6y.) door bet handfchrift het geweeten der Menfchen. Het handfchrift (zoo verklaart Glassids hec in 'zyn Exegefis Euangelicomm 6? Epistolicorum textuum p. 1626.) is ons geweeten, in het welke onze zonden met een yzer grifje gegraaveerd ftaan, Jer. XVII: 1. ende laatfte woorden van die handfehrifc zyn uit Deüt. XXVI: 26. vervloek! zy, wie niet alle woorden van deeze Wet vervult, dat by daarnaar doet, Dit handfchrift, vaart hy voort, heeft Christds aan het kruis gehecht, terwyl hy -voor ons aan de Wet genoeg gedaan, en in onze plaatze CGal. UI: 3.) den vloek op zich genomenheeft. Dit is eene Christelyke en ftichtelyke overdenking, nnar niet de rechte verklaaring, dewelke de Apostel zelf geeft. Wanneer Paölus zegt: bet handfchrift, het welk tegen ons was , het welk in de inzettingen beflondi, en tegen ons was, en op de laatfte plaats hec woord w;»«'») gebruikt, vertaaien Erasmus Schmidt, Cro. cids, Lange en Roell dit dus: bet welk een weinig tegen ons was. Beza vertaald het door occulte contra, rium, "in het heimlyke tegen ons". Danmetrecht verwerpen anderen deeze verklaaring, waaronder Seb. Sbhmidt en Wolf. Jaa Alberti toont by deeze plaats , dat hwrUi en C?m»>TUt in alle Griekfche fchriften eenen en denzelfden zin heeft. Zulke herhaalingen , die om der duidelykheid wille gemaakt; worden, zyn by Paulus niets ongewoonlyks. Seb. Schmidt tracht de herhaaling door de volgende verklaaring te verdry ven; bet handfchrift, het welk naar deszelfs natuur tegen ons zyn moest, en ook in de daad, tegen ons was , en ons verdoemde. God heeft dit handfchrift weggedaan , en aan het huis gehecht, 'ex rol pie-co Ij xi» , by beeft bet wegge» Y 2 daan, \  34° Verklaaring van den Brief daan, voeggevoorpen. Eph. II: 15. ftaat Mmgyzo-ctf, by beeft bet zelve vernietigd, geannulleerd, onbruikbaar gemaakt tot eene verdere fchuldeisfching. Door het aanhechten van hetzelve aan het kruis is hetzelve doorftooken en dus onvermoogend gemaakt. Chiropraphum perforatum pro abolito cenfitur, zegt Bengel, dat is, "een doorboord handfchrift wordt voor ver* „ nietigd gehouden". Grotids merkt hier byaan, dat in voorige tyden ook de bevelen van de Overigheid , (editlci) wanneer zy niet meer zouden gelden , op verfcheidene plaatzen met nagelen werden doorboord , die men in dezelven floeg. Hunnius befchryft het met deeze woorden: ^Christus fanguinis fui piojujione, quafi nnalitura, omnem debitoium r.os* trorumfummam dispunxit ac delevit, dat is, "Chris'„ tus heeft, door het vergieten van zyn bloed, als „ door een drankoffer, de geheele fomme van onze ,, zonden uitgedelgd cnafgewasfchen". Met recht maake ik ook gewag van de uitlegging van onze beide verzen, dewelke de zeer beroemde H- D. Haubers , in zyne Bybelfche overdenkingen heeft gegeeven. Hy verklaart dezelven, naar het Komeinfche recht, op volgende wyze. Het handfchrift is de zonde, het welk de Satan als een credU tor cliirographarius , of " Schuldeisfcher , die een ,, handfchrift van zynen Schuldenaar heeft", tegen ons hadt, en wegens dit recht is hy onze beftend'ge Aanklaager voor God geweest. De Hynar* zyn de openlyke brieven van begenadiging, dewelken door de verlosiing uitgewerkt, en door het Evangelie in de geheele wereld bekend gemaakt worden. Hier door is de Satan als een bloot chirographarius ten vollen afgeweezen. Eene meer wydloopige voorftelling ■van deeze Uitlegging kan men vinden in Krafts Godgeleerde Bibliotheek en wel in den achften band, p. 634. enz De beroemde Doüer Lilienthal we. derlegt deeze verklaaring in den derden band van de Hamburger vermengde Bibliotheek p. 182. enz. breedvoerig en gegrond: fchoon 'er nu en dan iets onder loopt, waar aan ik myne toeftemming niet kan  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. II: 15. 341 kan geeven, by voorb. wanneer hy door viMyft*T* met de ceremonieeic Wetten zelve, maar het op, volgen daarvan, veritaat. . vers 15. En heeft de heerfchappy en en de geweldigen uitgetrokken, en dezelven openlyk( als overwonnen) ten toon gefield, en door bem eenen zegenpraal over ben gehouden. Daar Paulus in de beide voorafgaande verzen gezegd hadc, dat God wegens de genoeg, doenig van Christus aan het kruis der Geloovigen alle hunne zonden vergeeven heefc, voegt hy 'er in dit|vers nogjeene byzondere heerlyke uitwerking by van het lyden van Christds aan het kruis, dat naamlyk ook de-vyanden van het menfchlyk ge. flacht, de helfche geesten, daar door van al hun ge. weid beroofd zyn, en dat 'er een heerlyke zegenpraal over hen gehouden is. God, zegt hy, beeft de beërfcbajjpyen en de geweldigen uitgarokken, Door *«- «a«(wl^ verftaat hy, gelyk by Eph. vi: 12. de Duivelen: het welk ook Hunnius, Calixtus, Seb. Schmidt, Zeltner en Wolf erkennen, gelyk ook Sixtus van Siena lib. 11. Bibliotb. &at.a»c««« verftondt Pauius de Duivelen, en zei te daarom «W*W. De aanmerking van Schwartz komt my ook niec ongepast vcor, wanneer hy in zyn boek defoloeüsmis, p. f2. meent, düt door het wcoidsVel's de dubbelzinnigheid wegvalt, vermits men'er anders ook imperia, "Konirgryken", door hadt kunnen verftaan, fchoon  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdfl. II: 15. 343 fchoon de Apostel 'er evenwel perjonas vnpsrantes door veritaat, dac is, "gebiedende of heerfchende ., perzoonen". 0^i*^/S'ü./»t(v^, ee»mzegenpra tlojei den vya':d houden , is zeer goed Griekfch, jaa ook gojd Latyn. Vircilius heeft Georg. III: 33. triumpható} gentes, "overwonne Volkeren Ovidius Amor. lib. I. eleg. 15. vs. 26. Roma, triumph ui caput orhis, ,, Romen, de Hoofdftad van het overwonnen Rvk ". Zoo zegt ook Lactantius inftit. divin. lib. VIL cap. 24. 71. 4. Piumpbare alique-n, " iemand overwin,, nen", gelyk ook Epit. injlit. cap. 7. Van G o nu wordt in ons vers gezegd, dat hy door Christus den zegenpraal heefc gehouden. 'e»«vrar, periilum, ,, door hem", naamlyk door Christus. Door zynen Zoon heefc God over de Duivelen gezegenpraald. Want daar deezen zoo wel, als hunne werktuigen , de Hoogenpriesters en Pbarizceuwen , geloofden, d3t zy hem door zynen kruisdood hadden uigeroeid, toonde hy door zyne opftanding en hemelvaart, dat hy bun Overwinnaar was, en voer zegenpraalende ten hemel, Dit was dus niet zulk een zegenpraal gelyk men te Romen (a) pleegde te houden , maar Christus zegenpraalde ook daar door over zyne vyanden, dat hy, na zyne hemelvaart, het Evangelie in de geheele waereld liet prediken, en door deeze prediking het ryk des Duivels verftooren. Hy heeft ook noch niét opgehouden te zegenpraaien , en zal ook niet ophouden , vermits de Christelyke Godsdienst tot aan het einde der waereld zal gepredikt worden, en allen, die aan denz-dvcn gelooven , aan de heerfchappey des Satans zullen onttrokken worden. Dat h èvrcï, hier zoo veel, als per Cbristum, "door ,, Christus" betekent, erkennen insgelyks Hunnihs , Crocius, de beide Schmidts, Erasmus en Sebas- Tl- (a) de zegenpraal en der Romeinen befchryft Saursrtus in zynen Prodromus Philologice facrai pL 6.fqq. om van anderen niet Ce gewagen. Y4  344 Verklaaring van den Brief tiaan, de IlollandfcheGodgeleerden, Hermanvan* j^erValle, indeBibtiolheca Bremenfis T.lII.p 203. Blackwal in zyne critica N. T. p. ior. Z;ifs Era's, mus en Lutherus hebben hec van Christus verjftaan, vermits zy het door per femet ipfüm, "door hem zeiven", vercaalden : hoewel zy het, door hem, hadden moeten overzetten. Hoe hard en onverftaanbair luidt het daar en tegen, wanneer Beza, Grotius, Caloviu"!, Lange en Beausobre by i* dvrü het. voorgaande woord tav^ü verftaan, en het dus vertolken; Goal heeft door bet kruis van Christus tenen zegenpraal over dtn Duivel gehouden ! Lange be. lydt zelf, dat ook de vertaaling van Luther niet ongepast is, Eene zonderlinge verklaaring van dit vers geeven met CoceEjrs , uraun (felt£t.facr, hb. J. cap. 8.) Schoettgenius , Roell, Outhovius (Bibliotb. Brem. T. Vl.p- 949-) en Zorn in zyne bibliotheca Auuqua. rio-exegetica, p. 840. fqq. Zy verftaan door t«v5 en t«? i^tvo-Ui de Overheden van het Joodfche Volk, ■en inzonderheid van den hoogen Raad, welken Christus hunne heerfchappey hadt afgenomen, ;en zich op den Troon gezet als Koning van de geheele Christenheid, Onder onze Uitleggers geeven onk Lange en Deiling aan deeze meening hunne toeftemming; dewelken Wolf echter met recht wcderlegt, vers ir5, 17. Zoo laat u nu doorniemand (als zon«laars) rechten, wegens fpy ze of drank, ef wegens eenen feestdag of nieuwe maanden, of wegens den Zabbath. Want dit is de fchaduwe der toekomende dingen, maar jbef waare ligbaam is in Christus. Dit vers hangt niet met het voorgaande te zamen, maar met het 14de: gelyk Hunnius en Hedinger reeds hebben opgemerkt. In het 14de vers hadt Paulus geleerd, dat de Mofaifche ceremonieele Wetten door het Jyden en fterven van Christus waaren afgefchaft, zoo dat de Christenen niet meer naar dezelven moes > ten leeven. Het 15de vers vervat eene toevallige aeven-leere, daar Paulus by deeree gelegenheid 'er m  aan de Christenen te Colosfen. Hcofdfl. II; 16,17. 34? nog eene andere vrucht van het lyden van Christus by voegt. Dat hec de gewoonte van onzen Apostel is, otn by gelegenheid zulke neven-leeringeo tus. .fchen beiden te voegen, heb ik in de Voorreden voot den brief aan de Romeinen p. 9. gelyk ook in de Voorreden voor onzen brief, p, ^6. aangemerkt. Ken dergelyk voorbeeld vindt men ook Trr. I: 1, 2, 3. De zamenhang van het 14de en I6ic vers is bygevolg deeze: de ceremonieele Weiten zyn afgefchaft: der balven meet gy niet m '.er naar dezelven leeven. Dan de voordracht van dit ergo (-&V) is iets donker: daar. cm moet niemand u verdoemen wegens fpyze en drank. Zegerus geeft aan deeze woorden den volgenden zin : gedraagc u zodaanig, dat niemand u kan ver. doemen, als of gy de ceremonieele Wetten nog hieldt. Ik omfchry ve het duidelyk er dus: daar gy nu weet , dat de Mofaifche ceremonieele Wetten zyn afgefchaft, en de Christenen niet verbindt, zoo richt u, gy die uit het Joodendom bekeerd zyt, tiet meer naar dezelven, op dat men u niet meer verdoemen moete, als valfche Christenen, die, tegen de Apostolifche leere aan , de ceremonieele Wetten nog by behouden. Dus zal men nu de woorden: Mij tis ^««s x{/»£'t» lt 0f*Vn ï, s-ós-si het best duskunnen vertaaien : bygev'olgmoetnicmani u, wegens fpyze of drank verdoemen kunnen. Want (vs. 17.) gy weet immers, dat, het geen in de ceremonieele Wetten is voorgefchreeven, voorbeelden van het Nieuwe Testament geweest zyn, dewelken daarom te gelyk met het Oude Testament een einde hebben. Dat dikwerf in de plaatze van ««ra. «eitü» gezet wordt, en verdoemen heet, is bekend, en wy vinden het ook in deezen zin , Rom. II: 1 en 3. XIV: 3, 4, 10, 13 en 22. Met recht hebben daarom Vatablds, Hunnius,Gerhard, Calixtus, Grotius, vSchoettgenius en Wolf hec zelve vertaald op onze plaats door condemnore. Paulus haalt hier en vs. 21. enkel by wyze van voorbeeld eenige ceremonieele Wetten aan. JËcrsc noemt hy fpyze en drank. De fpyzen waaren Y 5 ver.  34 Verklaaring van den Brief verdeeld in reine en onreine. Deeze verdeeling hielde nu op. Even zoo waaren 'er ook eenige Feesten ingefteld, en wei zeer veelen dewelkéfi door de Jooden gevierd moesten woiden. Naar den nieuwen Mi'-an moest zich insgelyks een gede: lie van hunnen Godsdienst richten. Ook de Sdbtfatb moestop het, heiligfte gevierd worden. Daar Paulus nu zegt: de Sa baltben, doelt hy op de veeleriey Sabbatben, die in het Oude Tcftament gevierd worden. Zy hadden niet alleen den weeklykichen,■ maar ook den zevenjaarigen , en den vyftigjaarigen Sobbath, ziet Levitic. XXIII: 15. enz. en XXV: 1. enz. wanneer Paulus echter fpyze en drank tc zamen voegt, ichoon alleenlyk den Nafireërsdewyn verboden was, en de overige Jooden deswegen geen verbod hadden ; is diteen gewoonlyk fpraakgebruik, volgens hetwelk men eeten en drinken te zamen voegt, fenoon men eigenlyk het eeten bedoele, zoo zegt onze Apostel PvOM. XIV: 17. bet ryk van God btflaat niet in eettnen drinken, fchoon hy evenwel 1 Cor. VIII: 8- leert, dat by alleenlyk van eeten fpreekt. Op defpyzen, zegt hy daar, ziet God by ons niet. Eeten wy, zoo zyn »>-, i Sam. XVIII; 22 en Ps. CXVI; 2. heet, 23ne lust aan iemand, of aan iets hebben. Daar nu dit alles aan Clericus niet kon behaagen, geloofde hy, dat hier een fehryffbut zyn moesr. Hy zette daarom 9-i*y»>, allüiens, tot zich trekken. Reeds voorlange ben ik op een veel waarfchynlyker gevoelen gekomen, naamlyk dat Paulus £'/s*\, en een Affchry ver omgekeerd Sé»»», gefchreeven heeft. Dat deeze fehryffbut in de oude handfchriften meermaalen voorkomt, heeft Freinshemius by Curtius lib. IV. cap. I. n. 13c opgemerkt, en eene plaats van Arrianus aangetoond, waar t'*S£,ftaat, hoewel het 9é*êh heeten moet. Wanneer wy nu op onze plaats itëuv f», ■miuiteQ^e-im leezen, warneer iemand tot u komt in ootmoed, xal 3-^cxd* rSt dyyexan, in heiligheid der Engelen , naamlyk naar den uiterlyken fchyn; is dit eene fpreekwyze, dewelke wy ook by Matth. VII: 15. leezen: wacht u voorde valfche Prof eeten,die in fchaapsklederen tot u komen, 'l^tmu h e\5V«™ /s«V«v. Zoo fchryft ook Paulus 2 Cor XI: 4. om. trent eenen vallenen Apostel, die eenen anderen Jezus predikte, dan hy: 'ei i i'^ó^isos 'Uitvix-gér* «■«, wanneer iemand tot u komt, die eenen anderen Jezus  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. II: i8, 19. 351 zus predikt, gelyk Luther het vertaald heeft. Wanneer men tegen deeze myne vermoeding wilde in-, brengen, dat Paulus hier niet tex dat komen mooge. Kap. XV: 22 en, 23.' i*9-H> »>*« 5 en iQ het volgende 29fte vers fiLltuHf KeQe groote menigte van dergelyke plaatzen toont de Griekfche Concordantie aan ia de brieven van onzen Apostel. q^tkho. ra-> uyy'oai is voor de meeste Uitleggeren» een fteen des aanftoots geweest. De verkeerde verklaaring van deeze fpreekwyze heeft veroorzaakt, dat zy aan veele andere plaatzen van deezen brief eenen zin hebben gegeeven, die de Apostel daar by niet gemeend heeft. Deeze fpreekwyze is- naamlyk dubbelzinnig. Dezelve kan heeten (en zoo hebben het ook de meefte Uitleggers verftaan,) cultus angelorum, ''en'dienst en aanbidding der Engelen": gelyk Eusebius in zyne Kerkelyke Gefchiedenis.6. b.cap. 41. den dienst van de Heidenfche Goden n}v 9re.nf»ttxrü« iïxiftltat noemt. Dan B-^rxtl* rüi ayylxui heet ook eene zulke verëering van God, zulk een Godsdienst, gelyk de Engelen hebben, eene beilisheid der Engelen. Dit is eene bekende Hebreeuwfche manier van .fpreeken, van dewelke Glassius, p. 563. enz.han* delt. Dit hebben Camerarius, Schoettgenius » Zeltner en Wolf ingezien, en deeze plaats zodaanig vertaald. Ook Luther heeft het z(ft verftaan , en door de geestlykbeid der Engelen vertaald. Ten zynen tyde wordt de uiterlyke heiligheid van leeven de geestlykbeid genoemd. Ook Handl. XXVI; 5 heet B-erirxel» de Godsdienst: T. i. p. 1405. fq. aantreffen. In de Regults focietatis Jefu, dewelke te Romen in 1616. in 8 vo. uitkwam, doch welk boek niet ligt in andere handen komt, dan in die der Jefuiten , wordt aan de -broederen van deezen orde. ook hevoolen, ut enitantur angelicam puritatem imitari, „ dac  352 Verklaaring van den Brief datzy 'er na zouden ftreeveo* om de heiligheid „ der Engelen Da te volgen". Zy bezitten echter noch op verre na zulk eene groote fchynheiligheid niet, als de Joodfche Esfeën en Therapeuten beza. ten f». Deezen befchryft Prideaux, naar alle hunne foorten van deugden in zyne gefcbeidtr.is van bet oude Testament, en wel het vyfde Hoofd Huk van hec tweede deel p. 423 tot 445. van de Hoogduitfche vertaaling. Padlüs zegt verder van zulk oenen Esfeër, die de Christenen zocht te verleiden: « pi è*?*xt>, ,'pp»fté* *». De Grieken zeggen ipfitmJui ji en **« Beiden heet ingredi in aliquem locum, "in eene plaatsin9, gaan". Dit toont Stolberg defohecismis, p. 112. terwyl hy ook dergelyke plaatzcn uit den Griekfchen Bybel aanhaak. Dat ook Hesychius , Süidas en Buddeüs onze plaats zoo verklaaren, toont hy daar insgelyks aan. Lame. Bos vertaald het ook door: in ea, quiz non vidit, ingrediens, "in zulke dingen „ zich begeevende, dewelken hy niet gezien heeft", terwyl hy byna alle de plaatzen aanhaalt, die Stolberg heeft bygebracht. Nog meer plaatzen brengt Wetstein byuit de fchriften der Oude Grieken. Dan door moet men geen Iighaamlykzienverftaan, maar een wysgeerig, wanneer men met zyne denkbeelden ergends hecnen ziet. Dit merkt ook Raphelius aan in zyne aantekening uit Xenophon, terwyl hy het dus uitlegt: Ingtnii fui acumine in ea penetrare posfe, confidunt, quee non viderunt, id est, oculorum Jevfu ad animum translato, qim non novermt, quesque nequiciïfm nosfe posfunt, Cum bumance intelligenties fint inaccesfa, "dat is , zy meenen met hun vernuft in „ zulke zaaken te kunnen indringen, dewelke zy „ niet gezien hebben, dat is, dewelke met door het „ gezicht in hunne ziel of hun verftand overge,, bragc, dewelke zy niet kennen, en wel nietkun- ,, nen O) Dat de Egyptifche Therapeut®, van denwelken Philo een byzondex gefchrift heeft achtergelaten, Esfeëngeweest zyn heb ik myne affla Philofophorum, T. IIJ. p. 503 tot 529. genoegzaam beweezen.  aan de Christenen te Colasfen. Hoofdft, lh 18, iq. 353. „ nen kennen, vermits dezelve voor het menfchlyk „ verltand ongenaakbaar zyn". Hy hadt moeten zeggen: quee non vident, "dewelke zy niet zien", vermits hy wel wist, dat IJexm, meestendeels de betekenis van den tegenvooordigen tyd heeft. Deeze Wysgeeren ftygen met hooge gedachten in den hemel, en affecleeren een leevensgedrag, het welk hec heilige leeven der Engelen gelykvormig zyn zil. Mee ons woord lf*HtTsi„, komt hec woord tt\»^»rtl> over een, hec welk Cicero in een plaats, dewelke door Suicerüs onder dit woord T. Lp. 102. wordt aangehaald, dus uitlegd: fe ai ipfum roelum aa~ft.end.isfe* ftuhe fomniani, "zy dioomen dwaaslyk, dat zy toe ,, den hemel zclven zyn opgevaaren". Dit h*ï, te vergeeffch, niet tot ^^6^,^, geiyk het in allo uitgaaven (laat, maar tot ip/Sa-néc», behoord , kan men ligtelyk iuzien, gelyk Alex:. Moros dit ook in zyne aanmerking op deeze plaatserkend heeft. Hunne moeite, zegt Paulus, om daar in te gaan, is te vergeeffch, vruchtloos geeven zy zich moeite daar toe. " Paulus voegt by zyne befchryving van de verleidende Wysgeeren nog dit: *;»«-«>J^»»»5 »*, »s55 rV\ e-a*xls a'n-nZ, by is door zynen vleefchlyken zin opgeblaazen. Met deeze woorden toont hy aan, dat de ootmoed en heiligheid van zulke Wysgeeren de grootde huichelaary is, vermits zy in hun hare dengrootlten Hoogmoed bezitten, en zich alleenlyk als zoo ootmoedig en heilig vertoonen, om de grootlte eere en hoogachting te erlangen. Onder de Heidenfche Wysgeeren vondt men ook zulke huichelaars, dewelken Seneka in zynen vyfden brief dus befchryft: flabent asperum cultum, in tenfum caput, negligentio. rem barham, cubile humi pofttum , et quicquid aliui ümhitionem perver fa via fequitur, "dat is, zy draagea ,', een grof kleed een omgeichooren hoofd en eenen ,, langen baard, hun bed fpreiden zy op de aarde, „ en doen alle andere zulke dingen, waar door zy, ,, hoewel langs eenen verkeerden weg , hoogachting ?, meenen te verwerven", Hy zegt verder, dat zy ' X Deel. Z ge-  354 Verklaaring van den Brief gewoon waaren torquere corpus fuum, fqualorem appetere, cibis non tantum vilibus uti, fedtetris & borridis, dat is, hun lighaam in allerlei bochten te wrin„ gen, hunne eigene uitwerpzelen te verteeren, en „ niet alleen Hechte, maar affchuuwlyke en akelige „ fpyzen te eeten ". Deeze befchryving past ook op de Monniken in het Pausdom, Zulk een verleider, vaart Paulus voort, houdt zich niet aan bet boofd, naamlyk aan Christus, dat is, gelyk hy het boven vs. 8. verklaart, hy veracht de leere van Christus, en recht zyne eigen wysheid verre boven dezelve. Christus, zegt hy, is bet boofd, van betwelke af bet geheele lighaam door de ge~ venchten en banden te zamen bevestigd wordt, en opdeeze wyze voortwast met eenen Gcdlyken wasdom. Dezelfde befchryving vinden wy Eph. IV: 16. van Christus, als van het hoofd, of is het geheele ligbaam door allerley gewrichten te zamen gevoegd en bevestigd, en werkt zynen wasdom. Dit heb ik reeds te vooren by Kap. I: 18. verklaard. Paulus vergelykt de Kerke met een menfchlyk lighaam, het welk, zonder deszelfs hoofd, niet leeven kan, en zoo lange hetzelve leeft, door het hoofd geregeerd wordt, cn onder deeze regeering geduurig voortgroeit en toeneemt. Dit heldert ook Clericus by Eph. IV: 16. zeer wel op: by welke plaats ik ook die woorden zal verklaaren, dewelke in beide plaatzen te gelyk (laan : hoewel het woord o-v^^si^^nci reeds by het tweede vers van ons hoofdftuk verklaard is. vAt|s< r«j» aoï* is die bekende Griekfche fpreekwyze, naar welke ook de Latynen zeggen gauderegau* dium, ''blydfchap hebben" , fervireferviiw.em, "in „ flaaverny zyn". Tn'» «Vf»»-,» nz es«S vertaale ik door den Godlyken wasdom. Beausobre vertaald het insgelyks door accroisfement divin. De wasdom, dewelke van Gon komt, verklaart Glassius het, p. 853. gelyk ook Beza, Hunnius en Grotius. Tij» xiZ xóo-pov, vermits het leeringen waaren, d;e niet de geest van Christds, maar de geest der waereld hun ingegeeven hadt. Dan hier noemt hy de ceremonieele Wetten die God aan de Jooden in het oude Tesltament door Mofes hadt gefchreeven, inzettingen der waereld. Men kan dus daar door niet leeringen verftaan, die uit een waereldfchgezind hart zyn voortgekomen , gelyk Paulus Aktonius in zyn Twistfchrift de vera et falfa doctrina recte dignofcenda, p. 19. verklaart. Aretius, Gerhard, Glassius(p. 1808.)Roell, Zeltner, Schoettgenius en Lange meenen, dat de tyden van de Mofaifche Wet, van het cude verbond, hier de waereld genoemd wordt. Dit is waar. Dan hoe kan het oude Teftament de waereld heeten? ik antwoorde dus: in het oude Testament waaren het Inltellingen en Wetten van God: in het nieuwe Testament zyn het niet meer Wetten van God, maar Wetten van de Menfchen, dewelke geene Christenen ayn, maar die tot de waereld behooren, dewelke tegen het ryk van Christds is overgefteld. Waarom laat gy u toch evenwel zulke Wetten voorfchryven, ah of gy in de waereld leefde ? ri Aeyy-xrifyiv heet 'èó-yfiartShai , zegt DlOGENES LaER- tids lib. III. cap. 51. "eene leere voordraagen, als „ eene waare leere". Wy zien nu, dat ons ï»vtt». nttvSi met recht vertaald wordt door: gy laat u lee. ringen en Weiten voorfebryven. Ritibus oneramini, \ ver-  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdjl. IT: 20—22. 357 vertaald Beza liet, "waarom laat gy u mctplechtfe„ heden bezwaaren"? Deeze vertaaling drukt de Jcracht van het Griekfche woord niet recht uit. Zulke plechtigheden zyn, weliswaar, eenezwaarelast maar dit is de zin van het Griekfche woord niet. Als of gy in de waereld leefde, moetmenuitdethands opgehelderde fpreekwyze verklaaren. Als of gy, wil Paulds zeggen, niet in het rvk van Christus maar in de waereld en buiten de "Christelyke Kerk Jeerde, of, als of gy onbekeerd, en geene Christenen waart. Van deeze Wetten die de valfche Leeraars voorichreeven, heeft Paulus vs. 15. eenige opgenoemd: hier maa«cc hy van nog meer anderen gewag, en wel van de volgende: m,1 ^, ylsrn, Voor m «'-^ moet een Colon ftaan. Want dit zyn de Wetten, dewelke Paulus aanhaalt. Luther heeft daarom, om meer duidelykheid, het dus vertaald: die daar zeggen: gy moet; en Calixtus: quibus videlicetprcecipitur: Ne; en Beza ; neatiigeris, ajuntistiï gelyk ook Camerarius. j ,1^' TY T ..hc5nne™. sueir3-«/ eeten, en aanftonds daar op ook y^f^»i. Gen. XXV: 30. ftaat: laat my proeven (yitrii ^0 bet rcode gerübi; en die wordt vs. 34. verklaard dcor Ka' *evea door: fi quis eerlos cibos prohibuerit, ne gustando f.^"ra' /tiert» (t) De Esfeën wilden, dat men zich van alle vleefch. fpyzen zoude onthouden, om dat die te veel voedzel aan de lusten gaven, en zy waaren van begrip, dat iemand heihger wierd naar maate zyn lighaam minder gevoed was Daarom aten zy niets, dan zout er. brood, met een weinis «nieskruiden; en hier by dronken zy niets dan water. S,  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. II: 20—22. 3S9 fcientia vestra coniaminetur , nolite credere, dat is, ,, wanneer iemand u eenige fpyzen verbiedt, om, door dezelve te genieten > uw geweeten niet tebe„ zwaaren, gelooft hen niec". De derde Wet van de Esfeën: MjSlyp, ne attingas, raak dit niet.aan, heeft Osiander beter verklaard, dan Roell, naamlyk dat men niets onreins moest aanraaken. Si quis velit probibere, zegthy, ne banc vel illam remaUingatis, nevideücetpolluamini, nolite credere, dat is, "wanneer iemand u wildever„ bieden, om deeze of geene zaak niet aan te raa„ ken, om u naamlyk daar door niet te verontreini„ geD, gelooft hen niec". Onder het Oude Testament waaren veele perzoonen , gelyk ook veele zaaken, onrein, van welke het verboden was, die aan te raaken. Suicerus verklaart ook het eerite van deeze geboden van den ongehuwden ftaat , en het tweede van de verbodene fpyzen. Dan dat men het derde van de vrywillige armoede verftaan moet, heeft hy zoo min als Roell beweezen. Dat de volgende woorden : « «toa^jjVsi, eene tusfcbenrede uitmaaken, het we'lk ook Erasmus Schmidt en Roell (p. 316.) hebben opgemerkt, hadden de Uitgeevers en Overzetters van het N. Teftament gemaklyk kunnen inzien, vermits de daar opvolgende woorden: «««' t« i'.raAft^r» (a) Koel MurxttX'tui r*> üa&gaxat by S'oyftstrld.frSi behooren* -Dan ik vinde de figna parentbefeos of tekenen, waar door een tusfchen voegzel wordt aangeduid, in geene eenige uitgaave, en noch daar en boven in alle achter of achter 3-iyv* een vraagteken, en achter «.s^'ir*» i0 plaatze van het vraagteken een punctum of colon. Deeze misflag heeft veroorzaakt, dat men K«r« irnlïpu.Tv. verkeerd heeft vertaald. Luther zet het dus over: en bet is Menfben gehod en leere. Beza : prosfcripta ex mandatis et doctrinis homiwm. Ook (a) Ook de byvoegzelen der Farizeeuwen by de Godlyke geboden noemt Christus Matth. XV: o. &%awui. Z 4  360 Verklaaring van den Brief Ook in de Franfche vertaaling van Mons en Beau» sobre vindt men deeze tusfchenvoeging. Dan Grotius heeft het ingezien en opgemerkt, dat (txTa met foyftctnfyrS-i verbonden moet worden. De WOOrden: * iel ir«-»7i* f<« rij «To^gijVf», dewelke de oude Latynfche Overzetter dus vertaald heeft: quce fuut omnia ininteritumipfoufu, "dewelken „ allen in het gebruik zelf ten verderf verftrekken", zyn zeer duister. Dat deeze Vertaaler door <* de fpyzen verftaan heeft, van welker verbod gewag gemaakt wordt, kan men uit de woorden ipfo ufu ■zien. Wanneer men de fpyzen gebruikt, wil hy zeggen, en dezelve tot zich neemt, verderven zy in het lighaam, en doen daar naa geen verder nut. Dit ïs de gewoonly kfte verklaaring van deeze woorden (f ). Bengel vertaald het: bet welk alles aan de verrotting vcordt overgegeeven by bet Jlerk gebrwk. Tacobus Ca. pellus vertaald het ook door ufus, en toont eenige plaatzen van oude Grieken aan, waar in «V»^{ï»k« deeze betekenis heeft. Dan eenigen verftaan 'er door *" de dogmata en voorfchriften van de valfche Leeraaren. ^ Dit is het gevoelen van Gerhard en Calix. Tus, Hete prcecepta ac dogmata, zegt de laatfte, nullam babent utilitatem, fed boe ipfo, quo fiunt 6? obfervantur, pereunt, dat is, " deeze voorfchriften en 3, leerftellingen hebben geene nuttigheid, maar ver,, gaan even daar door dat zv gemaakt en opgevold worden". Aan Beza, Grotjus en Clericus jewam het woord «'«■«'#{««•<« zoo onverftaanbaar voor, dat zy hetzelve in avixgurt, veranderden welk woord hier egestio & corruptio ciborum "of de ontlasting en „ het ff) Maar eene verklaaring, die zeer weinig aanneemlyk8 heeft; want i: was het geene zaak, die door den Aposrel tot hoefde geleerd te worden, dat de fpyzen in her menfch. ]yk lichaam verteeren, en verteerd zynde aan het zelve geen verder r,ut doen 2. lag hier in geen de minfte grond , om zich niet meer aan het verbod van fommige fpyzen te hou> den; en 3. weet men riet, wat, volgens deeze verklaaring, riet bywoe-/el volgens de geboden en keringen der Menfchen zoude betekenen. S.  aan de Christenen te Colosfen. Hoofd. Ih 20—22. 361 het bederf van de fpyzen " heet. Grotius gaf voor, dat twee oude Kerkvaderen deeze leeswyze hadden gehad: maar Wolf heeft aangetoond, dat die niet waar is. De Engelfghman, Roberï Gellus hieldt d-méxgfn voor de echte toezing, welk woord ook egeslio ciborum , betekent. Suicerus verftaat door « insgelyks de dogmata, en verklaard het dus: • hun gebruik en het opvolgen daar van is met hec misbruik verknocht, het welk daar in beftaat, dac men gelooft, dat men daar door iets by God verdient. Ik durve ook niet ongemerkt voorbygaan de verklaaring over deeze drie verzen van eenen ongenoemden , dewelke metgrooten vlyc verwaardigd, en inde Bibliotbeque Raifonêe T. XXXVIII. P.II.p. 24/fqq. is ingevoegd. De geleerde Schry ver erkent, dacPAuLus dezelven tegen de Esfeën heeft ingericht, cn verftaat ook vs. 20. door fix"* *»»-,««s de plechtigheden van het Oude Teftament, en vs. 21. door « de voorfchriften der valfche Leeraaren, als ook door driK;,rt( vs. 22. het misbruik. Door het mis. bruik van zulke menfehlyke geboden, zegt hy, wanneer men daar aan naamlyk groote kracht toelchryft, worden de Christenen verciorven, dat is, van hunnen waaren Godsdienst beroofd. Op het einde omfchryft hy deeze drie verzen op de volgende wyze: ,, door den dood van Christds zyn alle Joodfche „ plechtigheden afgefchaft, en nog meer de geringe werken, waar mede men u bezwaarenwil. Toen „ gy Christenen wierdt, hebt gy beloofd, omalleen,, lyk de geboden van Christds op te volgen. Gy ,, moet dus naar hen niet hooren, dieleeren, datgy „ zekere foort van vleefch niet eeten, en niet trouwen „ moogt. Deeze menfehlyke geboden kunnen ugroo. „ te fchaade doen, en allengs u geheel Christendom „ vervalfchen. Dit is de natuurlyke werking van de „ geboden der Menfchen. Deeze geringe dingen, „ die men gewoonlyk hooger acht, dan zy verdie„ nen, verduisteren het wezenlyke van den Gods„ dienst, en maaken, dat men het voornaamfte uit „ hec oog verliest". Z 5 JSIaar  S5a Verklaaring van den Brief Naar myn inzicht hebben de woorden: « Ui **W 2ij ^» de verdoemenis, en wordt tegen bet eeuwige leeven overgefteld. Door ï«'»jb verftaat Paulus ook de vs. ifj. aangehaalde Wetten van de valfche Leeraaren. 'eis toont het oogmerk aan of het einde, gelyk in het voorige Hcofdjtuk vs. 11. 'ato^^t,, heet hier, gelyk meermaalen het gebruik: hoewel dit gebruik ook te gelyk eene misbruik is. vers 23. Deeze dingen belben, weliswaar, eenen fchyn van wysheid, vermits zy zicb zeiven eenen Godsdienst maaken, zicb ootmoedig gedraagm, en hun lighaam niet verfcbóonen: bet welk zy zoo veele Eere niet bewyzen, dat zy zicb zat zouden eeten. A*yc» é%ut «■». (plat wordt gemeenlyk vertaald door eenen fchyn van wysheid hebben, en het kan op deeze plaats ook niets anders heeten. Dan deeze fpreekwyze komt by andere Grieken niet voor. De plaatzen , dewelke Lamb. Bos en Elsner by brengen , komen met de onze niet over een. Raphelius vertaald het in zyne aanmerkingen uit Herodotus door: narratur de Us. Maar hy bewyst deeze betekenis ook niet, daar de plaats van Herodotus eenen geheel anderen zin heeft. 'i&txt&ztrxH* heet een Godsdienst, dien men zich zeiven maakt. CornELius a Lapide vertaald het te recht, door: ex cerebro conficta religio, "een Gods- dienst, door eigen vernuft uitgevonden Door Cal-  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. II: 23. 363 Calvinus wordt het lnft.it. relig. Cbrist. lib. II. cap. 8. §. 5. zeer gepast genoem j irrelegiofi religtonis af. fect'Uio, "een Ongodsdienstig voorwenden van den „ Godsdienst". Zicb zeiven eenen Godsdienst maaken, dien God niec geboden heefc, iseenedwaa. ze wysheid, wanneer men wyzer zyn wil, dan God, en iecscoteene heiligheid maakt, hec welk God niet voor heilig erkend, en daarom den menfchen niet voorgefchreeven heefc. By zulk eenen valfchen Godsdienst vergeecen zulke Huichelaars den waaren, en hebben dus geheel geenen Godsdiensc. Daar nu ook de Roomfchen veelerlei foorten van zulke zelf uitgedachte Godsdienstigheden hebben, worden zy met rechc by deeze gelegenheid door de Uitleggeren aan deeze plaats herrinnerd , terwyl inzonderheid Gerhard de jongere op hunne verontfchuldigingen grondig geantwoord heefc. Wat ook Hammond bybrengt, om te bewyzen, dat eene tS-i>^9-ssr-Hx ook vergund en Christelyk zyn kan, Clericus heeft dit alles bondig wederlegd. üe uitfpraak van God üedt. IV: 2 en XII: 32. moet het richtfnoer van alleGeloovig n zyn: gy zult niets daar by doen, wat ik u gebiede, en zult ook niets daar af doen. 'A^ti^U rafixns betekent, wanneer men zyn lighaam niet ontziet, maar het zelve met honger en dorst, met geesfelfiaagen, en andere pynigingen, op hec gruuwlyklte plaagt. Deeze huicbelaary beftrafte de Heere Matth. VI: 16. by de Farizeeuwen, die door een buitenfpoorig vasten hunne gezichten deeden vermageren. Dat onder de Heidenen in alle landen dergelyke fchynheilige Martelaars van zich zeiven geweest zyn, toont D. G. P. Olearius in een gefchrift, het welk hy over dit woord heeft uitgegeeven:in hetwelk hy ook aanmerkt, datiemand, die zyn leeven niet verfchoont, door Aristoteles genoemd wordt dpiMs -nZ £/« , en dat Lucianus «<*>««Jh» rui a-uftetra» gebruikt omtrent deSoldaaten, die hun lighaam niet verfchoonen, maar zich in hec grootfte gevaar waagen. 'O»* i> ttuinu. Het blykt van zelf, dat de A- pos-  3^4- Verklaaring van den Brief postel voortvaart van bet ligbaam te fpreeken, waar aan zulke Huichelaars de Eere niec bewyzen, dewelke aan hetzelve toekomt. Knatchbull meende, dat men als behoorende tot het aanftonds voorafgaande woord T.«, hierby moest verftaan. Luther, Grotius en Erasmus Schmidt maakten op t>m het volgende woord betreklyk, het welk echter by vx^rftnit behoort. Wy weeten reeds, dat Paulus zich kort uitdrukt, fchoon men hem evenwel uit de voorgaande en volgende woorden verftaan kan. Aan het lighaam, als van God geichaapen, komt deeze Eere toe, dat men hetzelve niet door honger cd dorst, noch door andere martelingen, verderve, maar hetzelve in eene goeden welltand bewaare. Men ontëert God, wanneer men de ichoonheid van zyn Schepzel in eene leelyke gedaante verandert. God wil bet ligbaam geëerd hebben, zegt Luther, in de kantteekening, dat is, hetzelve moet zyn voedzel, kleeding enz. ter nooddruft hebben, en niet door een onverdraaglyk vasten, arbeiden, of onmoogtyke kuifebbeid bedorvenworden, gelyk de Menfchen leere doet. J n^t-furi tilt rajw'f. s*'e? heet hier bet lighaam, even als onze Apostel Rom. XIII: 14. de zorge voor bet lighaam *e«««, T„~5 ,«ê*;s> n0emt, en het geen fiy avH. V: 28. hadt genoemd, vs. 29. door nam uitdrukt. Maximus Tyrius noemt in zyne vertandelmg 34. p. 3J4. tweemaalen W( het geen hy te vooren ri ™>« genoemd hadt, p. 056. nog eens ca,^,,', heette verzadiging. Exod AVI: 3 ftaat *V3,v«» ei5 ir^^ï,, edebamus ad fatietatem, wy aten tot verzadiging toe ". Elsner toont aan, dat ook by Lucianus en Euripides dit woord fatuntas- of fatietas betekent, terwyl hv met recht de vertaaling van Beza verwerpt, die de woorden: coX i, „p, Ttvi «.ji, v dus ver_ taald heeft: nee tarnen ullius funt pretii, cum ai ea fpectent, quibus farcitur caro "en echter zyn dezel„ ve van geenerlei waarde, om dat zy tot die din„ gen behooren, waar door vleefch gevuld wordt". Zulk  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. JU: r, 2. 3^ Zulk eene valfche vertaaling zoude men van zulk een gcoot kenner der Griekfche taaie niec verwacht hebben. Dat het woord (**', het welk in den beginne varj dit vers ftaat, een daar op volgend woord ti vereifcht, kan men gcmakiyk zien. Uier ftaat alleenhet voorat gaande (antecedens :) deeze dingen bebben wel ts waar een fcbyn van wysheid, dat zy zicb. zat moesten eeten; maar bet volgende (confequens) ontbreekt. Erasmus heeft dit insgelyks opgemerkt. Mibi videtur hrnc oratio in abfoluta, zegt hy, dat is „ dit fchynt my toe eene afgebrooke rede te zyn' ,, Het volgende, (confequens) maar hec is geene waa,, re wysheid, maar de grootfte dwaasheidkonde de Apostel in zyne gedachten houden, vermits élk leezer aanftonds kan inzien, dat hy zulks gedaan heeft, om dat zyne korte manier van fchryven bekend genoeg is. III. HOOFDSTUK. vers. 1, 2. Daar gy nu met Christus zyt opge. ftaan, zoo zoekt, wat boven is, waar Christus\is die ter rechterhand van God zit. Tracht na het geene* boven is, niet na bet geene op aarde is. 'e< heet ook hier daar, cum, even als Kap. II: 20. Daar "y nu met Christus zyt opgeftaan. Paulds fpreekt "van de geestlyke opftanding der Christenen , van dewelke hy in het voorgaande Hoofdftuk vs. 12 en 13 Gy zyc nu, zegt hy, niet meer dood in zonden, maar leidt een geestlyk leeven, vermits gy in den doop geestelyker wyze mee Christus zyc opgewekt. Daar hy nu naa zyne opftanding ten hemel is gevaa-ren, en ter rechterhand van God zie, moet gy nu niets zoeken dan alleenlyk hec geen boven is. Dit verklaarc hy zelf, wanneer hy dus voorvaarc: 'Tracht niet na bet geen op de aarde is, maar na bet geen boven in den hemel is, dat is, de goederen van deeze wae- reld  366 Verklaaring van den Brief reld, en alles, wat de kinderen van deeze waereld be* minneD en hoogachten, moer. gy niet meer liefhebben en daar na trachten, maar alle uwe zorge alle uwe gedachten moeten op de hemelfche goederen gericht zyn, die alle geloovigen te verwachten hebben. Dac Qe»mv dit betekent, heb ik reeds by Phil. III: 15. aangetoond. Insgelyks heb ik ook by Rom VIII: 34. verklaard, wac het heet: Christds zit ter recblerband van God. vers 3, 4. Want gy zyt geftorven, maar uw leeven is nog verborgen, gelyk Chris rus thands nog verborgen is in God. Maar wanneer Christus , die uw leeven is, zicb openbaaren (en verfchynenjza/, dan zult gy ook op eene beerlyke wyze met bem (door de opftanding) aanbetlicbl komen. De zin van deeze beide verzen is deeze: gy zyt in den doop (Kap. IJ; i2) mee Christds geestelyker wyze geftorven, en ookgeestlyker wyze opgeftaan: maar (*», heet hier maar), uw rechte leeven is nog niet daar, maar het is nog in God, die het u eenmaal geeven zal, verborgen en onzichtbaar, even als Christus voor u thands onzichtbaar en verborgen is, dewyl hy inden hemel is, en gy nog op de aarde. Maar wanneer (dit maar heefc Luther ook ingevoegt, gelyk ook S. Schmidt en Beausobre,) Christds, die uw leeven is, en (Joh. XIV: 19.) gezegd heeft: ik leeve, en gy zulk ook leeven, op den jongften dag zich openbaaren en verfchynen zal, dan zult gy ook met hem door uwe opftanding geopenbaard en wederom zichtbaar worden, en wel in de grootfte heerlydheid, gelvk als hy als dan in zyne Heerlykheid verfchynenzal.'GROtius verklaard het zoo: het hemelfche leeven is der waereld onbekend, maar het wordt door God in den hemel bewaard, alwaar,,Christus is. Deezen zin heeft hy in de Griekfche woorden , niet gevonden, maar uit overeiling verdicht. Zulk eene, zoo verre van den Text afwykende uitlegging geefc insgelyks Witsius Oecon. foed. lib. 111. cap. 13. §. 33. Calixtus en Calovius verftaan 'er zoo wel het  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. III; 5—7. 357» leeven door in het genade ryk van deeze waereld, als ook te gelyk in het eeuwige ryk des hemels. Uw geestlyk leeven, (zoo verklaart Calixtus het,) is voor de waereld verborgen, en onbekend; en hec eeuwige leeven erkent en verftaat dezelve even zoo min, als zy het heerlyke leeven van Christus verftaat, in het welke hy, naa zyne opftanding by den Vader geleefd heeft. Zoo legt het ook Feacius uic in zyne Clavis P. I. p. 9. De verklaaring van Seb. Schmidt is insgelyks niet wel uitgevallen, vermits hy niet heeft opgemerkt, dat het eerfte vers betreklyk is op het twaalfde van het voorige Hoofdftuk, en deeze woorden van de verleidende Wysgeeren heeft uitgelegd. Deezen zelfden te zamenhacg heefc ook Gottfr. Oleariüs in zyn twistfchrift1, I7toover deeze beide verzen, gehouden, niec ingezien: die ook S. Schmidt in eenige ftukken met rechc wederlegd heeft. vers.,5, f5, 7. Zoo doodt nu uvoe leden, die op de aarde zyn, boererey, onreinigbeid , onnatuurlyken brand, booze lust en de gierigheid, dewelke, eene afgodery is; om welker ondeugden wille Gods toorn over de 0«. geloovigen komt. En daar in hebt ook gy beleefd, toen gy nog onder ben leefde. Glassios meent p. 1655 dat door eene antbropopatbia aan de zonden leden vror. den toegefchreeven, gelyk onze Apostel in het elfde vers van het voorige Hoofdftuk door eene dergelyke antbropopatbia aan de zonde een lighaam (oefchryft. Dan daar door rd «-ia, Rom. VII. 23 en Jac. III. 1* bet menfcblyk ligbaam verftaan wordt, fchyn»- de volgende verklaaring beter te zyn : doodt uw lighaam, het welk nog op aarde is, en aardfche, waereldyke, vleefchlyke begeertens heeft, ri M yf4 *nï-ny door den geest der werken des ligbaams, dat is, door de kracht, die de H. Geest u gegeeven heeft, beneemt der in u woonende zonde het leeven en alle kracht. Op de tweede plaats: huist uw vleefch met deszelfs haitstochten en begeerïykbeden. Het geen'er nu volgt: boerery, onreinigbeid, enz. gaat niet met het voorafgaande in denzelfden zin of woordvoeging voort, maar de zin van Paulus is : en vermydt de boerery enz. Wy weeten reeds uit zeer veele voorbeelden, dat Paulds zich niet altyd aan de woordvoeging bindt, en dat men dikwerf meer op zyne bedoeling, als op zyne woorden zien moet. Dac hy onder de boerery de Echtbreuk mede verftaat, er-" kennen alle de Uitleggers. In plaatze van boerery en onreinigbeid zegt hy Eph. V: 3. boerery en alle om einigbeid: en bedoelt daar mede ook de ontuchtige gedachten en woorden. Dit is dus ook de zin van onze plaats. Door a-a'^os fchynt hy den onnatuurlyken brand te verftaan, welken hy Rom. 1:25. «Ja «n^Us noemt: by welke plaats ik heb aangetoond, dat dit woord by de Grieken inzonderheid de onnatuurlyke ontucht beteekent. Zoo verftaan het ook Seb. Schmidt en Eeza, hoewel met dit onderfcheid, dat de eerfte dc ontucht, van welke Paulus daar vs. 27. fpreekt," maar de laatfte de vs. 26. aangetoonde wyze van ontucht wil verftaan hebben. Luther ook zulk eene ontucht door, vermits hy het door den fcbandelyken brand vertaald heeft. Door Wi&u^ia» xxxiv verftaat onze Apostel alleboozelusty allebegeerte, omkwaad te doen. Door nxitniU verftaat Heinsiüs in zyne aanmerking by Eph. V: 3. de onverzaadelykbeid in de lust des vleefcbes, libido immoderata £? ex cesfiva. De Bisfchop Fell verftaat het in zyne aanmerking by Cyprianus 5jften brief p. 113. ook zoo. Dan reeds Suicerus heeft deeze dwaaling wederlegd 7". II. p. 751. en zyn zoon p. 173. gelyk ookSALMAsius, wiens woorden Wolf by Eph. V: 3. aanhaalt. Hoe kan dc vleefch-  aan de Christenen te Cohsftn. Hoofdft, Hl: 7. 36*3 vtecfchlykc hist toch eene Afgodery genoemd worden? Maar aangaande de gierigheid kan onze Apos-, tel zeggen, dat dezelve eene Afgodery, en, gelvkhy Eph. V: 5 iprcekt, dat een Gierigaart een Afgoden, dienaar is. De Afgod , dien een Gierigaart eert, wordt Matth. VI: 24 de Mammon genoemd, en irt fiet boek van Job ftaat: de Gierigaart zegt tol zynen goudklomp: gy zyc myn God. Hier by merke ik nog aan, dat Maximus Tyrus Disfert. XXXIV. p, -552. ook in het meervouwige fpreekt ™{ »a(«iJ«s, èvent als Cicero lib. V, Epüt.g. en lib. II. de ofliciis Cap. <5. invidia'. Om deezer zonden wille, vaart Paolüs voort, komt de toorn van God over deongeloovigen. 'e^si-«, js niet, gelyk Grotius meenc, in plaatze van 'sAst/V*,*, gezet, maar het heet venire foltt, ■" komt gewoonlyk", gelyk I£«asmus en Beza het met recht verklaaren. Zo ftaat 'er Joh. VII: 22. gy pleegt ook op denSaHmtb. een' Mensth te befnyden, «f.7»^«7». En Kap. VIM: 48. heefc Grotius 'Ov xxXm-, met rechc ver¬ taald door:: pleegen wy niet recht te zeggen enz. Zo heb ik ook de woorden: i»«j^f„f x^ r^Tcurü, met recht vertolkt door : die bier gemeenlyk zat en bedelde. Hoe gewoonlyk het is, dat het woord folet in het werkwoord (veibum) mede ingeflooten wordt , toont Glassios aan in zynen negenden Canon de verbo. De ongeloovigen worden door eene bekende Hebreeuw, fche manier van fpreeken «s *Zf fat/Sfagenoemd, ' even als Eph. II: 2. Eenigen vertaaien hec door dl kinderen der ongehoorzaamheid. Dan «*si-9-=-»-heetoofc Rom. XI: 30 en 31. en Joh. UT: 36 ongeloovig zyn. , In deeze ondeugien hebt gy ook geleefd, torn gy nog ender ben (de ongeloovigen) leefde. Dac het eerfte, niet rechc vercaaid worde door: in quibus viuis £f vos %ivebatis, " in welke ondeugden gy ook geleefd „, hebt", toont het woord »ef(sr«re7» aan-, hetwelk leeven, etn leeven leiden, heet. 'Dan het laatfte hebben Beza en Grotius-ten onrechte vertolkt door; cum inhis vitiis viverelis, " daar gy in deeze zonden leefde Dat het dus moet overgezet worden: daaf A. Deel. A a  3?o Verklaaring van den Brief gy nogonderben leefde, hebikby Phil. IV. I r. beweezen. Erasmus, Knaïchbull en nog meer anderen hebben hec ook door inter eos," onder hen", vertaald* vers 8,9, 10. Maar legt nu ook dit alles van u af, toorn, gramfcbap, boosheid, lastering, fcbandelyke redenen uit uwen mond. Beliegt eikanderen niett daar gy den ouden Menfch met zyne werkingen bebtuitgetrokken, en den nieuwen aangetoogen, die door de kennis , naar bet beeld van bem, die bem gefcbapen beeft, vernieuwd wordt. Td rrdrnt heeft Beza met recht vertaald door: hrsc omnia, dit alles. Want met het woord r« doelt de Apostel in de vs. 5. opgenoemde ondeugden. Dat i?', 7» meermaalen in plaatze van 2<,Tec, arn, n>ïn wordt gebruikt, hebikby Handl, XXVI: 10. aangetoond. 'Aa-óS-to-Si, legt deeze ondeugden af. Zoo zegt Jacobüs Kap. I: 21. üniStS-s legt alle boos- beid af, en insgelyks Eph. V: 24. wordt dit woord aangaande het afleggen van eene ondeugd gebruikt. Rom. XIII: 12. wordt dit woord tegen het aantrekken overgefteld, gelyk ook op onze plaats op diriStrS-i vs. 10. ttïiirsïftim volgt. Dan op die plaats ftaat de kleeding daarby, en hier ter plaatze niet. Met rechc blyve ik daarom by de vertaaling, legt deeze ondeugden af, laat ze vaaren, en geeft u niet meer aan dezelven over. 'Ofo-i' en 3-vftxf wordt ook Eph. IV: 31 onderfcheiden. Hec eerste woord betekent den inwendigea toorn: en het laatfte eenen toorn, die in vyandlyke gebaarden en harde woorden, ook wel in flagen uitbreekt. Ira fjf excandefcentia heeft Beza het vertaald , en Lüther door toorn en grimmigheid. Dit onderfcheidmaaken ook andere Grieken: gelyk Els« ker by Rom. II: 8. aantoont. k«xU heet alle booze en zondig wezen. Dit woord koomt ook 1 Cor. XIV: 20. Tit. III: 3 en 1 Petr. II: i, voor. ba**-. iptt>, 'A«C-  Êaü Ae thrislenehteCtiosfihi ïïoofdfT,^ ttt: Bssrd. 'AirX?eu% rlpx-nt behdoreö niet, gelyk veelen gemeend hebben, by fnaar by de aanftonds Voorafgaande woorden j pxu en airX(»Myi*'i dewelke uié den mond komen» Zy kunnën dus gevoeglyk Vertaald worden door: fcbandelyké redenen^ die uit uwen mond komen, ofnoi beter: fcbandelyké redehen van uwen mond, Mj falZ 8i*$t i'if «a,'A.ff5j beliegt hiemand. Eph. V: 24 heeÈ; het: avoS-éfitict to ■^/tZiïof. Van alle deeze Öndeugdën j vaart de Apostel voort* moet gy vry zyö. Want gy bebt immers den oudent Menfcb uit -, en den hieuwen aan getrokken. Door -, dêrf budèn Menfcb verftaat hy» gelyk hy Het zelf verklaart i T*» *-t*Tt(a>d,ceee'»?iit bet Voorige zondige leeVeni bygëvölg Verftaat hy door den nieuwen Menscti. een leeVeh, van hec voorige gëhëel Verfehiilendü* een heilig en deügdzaam in piaatzë van het vöorizé zondige leevef). De frjfeekwyze: trekt ain ën trekt. Uit;, ftelt den Christen als een MënSch Voör4'diezyrï VUil kléed Uitgetrokken en weggeworpen j en in tegeödeël een nieuw kleed aangedaan heeft. Deëze felykenis gebruikt bok de Heerë, Matth. %Klh ï. Hoé zyt gy hier gekomen, daar gy evenwel eeenx bruilojts kleed aan bebt? Het kleed is iets uiterlvfcS, Waar op het oog van anderen valt; Dus Wordt dW doof het bewys Van hëc geloof in uiterlyke, in aller, ley goede werkëh verftaan, Daarom fchryft Paulus. hier ook aan den Ouden Mensch *f«|s»{ toe, kwaadé werkingen, gelyk als ook de gdedë nieuWe Ménsctl niet zondër goedë werken zyn kaü. DeeZë gelyke. his gebfuikt de Apostel ook.in het volgende twaalfde Vers: ,\ï£rA,*t, trekt ootmoed-, zachtmoedigheid en\ (vs. 14.) de (telde, benevens andere deugden aan: het" welk naamlyk het fchoönfte klëed voor ëëriCHria. nt ftaat 'er in plaatze van «'» iwiytiru. Hoe gewoon, lyk het zy, In in' de plaatze van <'» te gebruiken, weet elk. Men kan in myn Register by de Handelingen der Apostelen verfebeidene vooi beelden daar van vinden (fj, Door de kennisfe, zegt Paulus, wordt de Christen geduurig meer en meer vernieuwd, wanneer naamlyk zyne kennis toeneemt, naamlyk de kennis én de betrachting van de leere van Christus en van zyne Apostelen. vers u. Waar niet daar op gezien wordt, of iemand een Heiden of een Jood, een Befnedene of een On- ^«anW^ov^^é.in^^Mot; . -M ff) Dit Register is noch niet verlaald, imusfehen ftaan ie Voorbeelden, die daar in aangetekend zyn, D. V. bl. stfc, 319. D. VI. bl. 276, 314, 347 en 395. S.  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdflillh r r. m befnedene, een Barbaar (zelfde erg-fte Barbaar,}»» %?s el\nZtct °feen^y^f!bis, uaar ialr ades en tn allen Christus is. «o™ iux u „; ^ A'"' Va° ^00rd tot woord heec dit: k&: non est Grecuset Judceus, » waar geen Heiden is en ook geeï >, Jood , of beter: „ waar niec meer Heidenen en l'Jr°u i?Yvi ' da£ is' waar niec meer onderfcheid He\deT Cn J°°den Semaakt ^^dt, als of naamlyk de Jooden meer genade van GoDgeuoocen . dan de Heidenen. *«« ftaac niec alleen hier, maar ook Jacob I: I? en Gal. III: a8. en wel driemaïeo in die vers, m plaatze van •>}. De Apostel vaar! l0^- De befnyding in de voorhuid, dat is, BefteJS ae en Onbefnedene: en herhaalt het voorige rnetandere woorden daarom, vermits de Jooden zieii o0 hunne befnyding zeer veel in beelden. Em Barbal MlltTr^ Z.CgC hy:rdeT> een knecht ofe n Z Menfcb, dat is, 'er. wordt ook geen onderfcheid meer gemaakt tnsfehen Barbaaren en Schythen, tusfchS hen, die Knechten, en hen, die geene Knechten maarvrye Menfchen zyn, of: 'er wordt niet mrer* daar op gez,en, of iemand een Barbaar of een SchvYh een Knecht of een vry Menfch is, maar alles el tn alen ts Christus, dat is, de leere van Christus wordt zonder onderfcheid van Volken in de geheele waere d gepredikt , en een iegelyk kan door het £ vangelie en door het Geloof aan Christus der Godlyke genade deelachtig worden. Christus is alles m allen, zegt Paulus meteenen byzonderen nadruk' waar by wy met zo zeer op de woorden, als opdea zin van deze ven moeten zien. Calixtus heeft die vers zeer we dus omfchreeven : ubi non est Grlcusf-f Judms, nullam u' e diverfitas paritdinrimen, u £0Z teream alter alten mferatur/ Non est circa Jfi% praputium, tantundem refert, num fit cirewncifus vel prapuuatusy Barbarus, aut non vulgaris BarlarZ fed mam Schytoa, qui a nostris regionibus & ZZsie motior: fervus, liber : quamvis inter f er vil eZ tflïïè ram condmonem intens fit discrimen, bi, tarnen id ^ miendmr: fed omnia & in omnibus est Christus idest Aa3 * om*  3^4 Ferïlaating wn den Mrief pmnia, qua, ut apud Deum in gtatiqfimus, faeiuntn ' fine diverfarum vel nationum vel cmditionum refpectu, fa ■ cmnibus prcefiat Christus, modo omnis ab ipfo invitati ipjum ipfittsque dona non excludant; dat is: " waar geeq 4, Griek af Jood is, waar dit onderfcheid geen ver„ fchil maakt, zo dat daarom de een den anderen „ zqude voorgetrokken worden. -Waar geene be„ fnyding noch voorhuid is, waar het 'er weinig op .,, aan komt, of men befneden is, dan of men de ,, voorhuid heeft: een Barbaar, ja niet alleen inhec algemeen een Barbaar, maar zelfs eene Schythe, ,, die van onze gewoontens en zeden nog meer afwyken: eene Knecht of eene Vrye: fchoon tusfchen knechtfchap en vryheid eeD groot onderfcheid d, plaats vindt, wordt hier 'er echter niet op gezien; „ maar alles en in allen is Christus, dat is, alles wat ons by God in genade kan brengen, zonder eenig ,, opzicht van verfchillende Volken of Standen, .„ werkt Christus in alles, indien flegts de allen doqr„ hem uitgenoodigden, hem en-zyne gaaven niet uit* fluiten. " Wy moeten nog onderzoeken, waarom de Apostel de Barbaaren tegen de gchythen overftelt, die toch ook Barbaaren waren. Erasmus , Grotids* Vossius, (lit. I. de Idololatria Cap. 3.) Crocius, -Hoornbeek, (fummacontroverfiarump. 835.) Heideu? Per, (Hifi. Patriarcbarum T. II. Exerc. I. §. 3. p, 28.) Blackwall, (critica N. T. p, 43^0 Estids, Cornelius A Lapide, RelaND, (Bibhotb.Brem.T. Y-V- 253- Beausobre, Elsner, Clerjcds, (in zyne aanmerkingen by zyne Franfche vertaaling van het Nieuwe Testament,) en Zorn in zyne BU bliotbeca 'antiquario-exegetica p. 763. zyn van gevoelen, dat de Apostel hierdoor de Schythen barbarotum, barbarisfimos, dat is, f deergfte Barbaaren van „ allen " verftaat, en zeggen wil, dat ook die Volkeren, dewelken onder Barbaaren het meest en in den hoogden graad barbaarfch zyn, van Gods geDa«> de nie| uitgefloten worden, maar evep ?o wel, als apderep  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdfl. lil: rr. 375- anderen, zalig kunnen worden, wanneer zy (a) de leere van het Evangelie aanneemen, en aan Chris, tus gelooven. Dit gevoelen, hetwelk buiten tegenfpraak het waare is, zal ik thans zo veel noodigis, ontleden en bewyzen. Ten tyde van onzen Apostel werden alle andere Volkeren door de Romeinen en Grieken Barbaaren genoemd. Dan tusfchen deeze zogenoemde barbaarfche Volkeren vondt dit onderfcheid plaats, dat eenigen van dezelven een we! ingericht Gemeenebesc hadden, geleerde weetenfchappen beoeffenden, en wegens hunne goede en gemanierde zeden gepreezen werden; eenigen in tegendeel iugeenGemeenebest leefden, niets van geleerde weetenfchappen wisten, en nog bovendien geheel onbefchaafd •en ten uiterften wreed waren. In de eerfte klasfe behooren dePerfen, ChaldeeuwenenEgyptenaaren, m de tweede de Sehythen. Men kon dezelven daarom met een woord, het welk ik by Xenophon lib. V. de expeditione Cyri p. 354 vinde, ^„„'^ of met Pldtarchus Cap. 20. van de Opvoeding t(Ü fi*(Pde»<» gelyk ook met Cicero Orat. Pbi'ipp. II, Cap. 44. omnium gentium maxime barhari noemen. De beroemde Wysgeer Anacharsis was eene Schyth» van geboorte, en moest in Griekenland dikwerf wegens zyn Vaderland verwytingen hooren, gelyk LaErtius lib. 1 .Cap. 104 bericht. B v deeze plaats haalt Menage uit Galenos Protreptici Cap. 3 aan, dat 'er -iemand tot den Wysgeer, waar van wy gewag hebben gemaakt, gezegd hadt; bV^.c .«> bar- (a) Het is tnooglyk, dat reeds ten tyde van Paulus een Aposiel of een Evangelist den Sehythen bet Evangelie gepredikt heeft. Die zich herinnert, dat Petrus tot zulke verre afgelegene Volkeren gekomen is, die hy in het bagin van zynen eerden brief "i"""6» scpicumi oeetc, eeivK ny od net einde van den. zeiven getuigt, zal daar tegen weinig twyffelingen hebben ; m te brengen» A a 4  376" Verklaaring van den Brief harkarm &? quiiem Scbytba, " gy zyt een Barbaar,1 a, en wel eene Schythe", dat is, uit een iu den hoogiton graad barbaarfch Volk. Wy zien hier uit, hoe zeer D. Icken gedwaald heeft, daar hy in de Bibliotbeca Breminfis T. V. p. 757. feqq. beweerde, (welk gevoelen insgelyks aan 1>. Zeltner zeer wel voorkwam,) dat ö«'{/S«»05 hieE een Phrygier betekende, vermits de inwooners van Phrygien» boven andere Volkeren , de Barbaaren, genoemd werden. Reeds Elsner heeft deeze dwaaling ten vollen wederlegd. Even zo min kan mea het gevoelen aanneemen van L). Winckler (animadverf. ad V. & N. T. p. 508. fq.) die met Salmasiüs gelóóft, dat de Apostel hier de Barbaaren tegen de Sehythen overfteld , dewyl de laatften eene grootere wysheid en betere zeden, dan andere Barbaaren , gehad hadden. Salmasiüs is door D. Icken in het, aangehaalde gefchrift p. 771 enz, wederlegd. vers 12, 13, 14. Zo trekt dan, ah door God uitverhmene heiligen en geliefden, een hartlyk ontfermen aan, en vriendlykbeid, ootmoed, zachtmoedigheid, langmoedigheid, en de een draage dm anderen met geduld, en vergeeft eikanderen, wanneer iemand iets over den anderen te klaagen heeft: gelyk ook Christus u vergeeven heeft, zo doet gy ook. Dit woord h^o-arS-e, trekt aan, is reeds by het 10de vers verklaard. Paulus vermaant hier de Colosfers ter beoeftening van verfcheidene deugden, dewelken de plichten jegens on» ze evennaasten in zich bevatten. De eerfte is de barmhartigheid, welker uitwerking hier «■«■a*^»» ti£««>, en Phil. II: 1. o-xxAyw* **' vifcera miferaiionum, '* een hartlyk ontfermen " genoemd wordt. Dit is eene Hebreeuwfcbe manier van fpreeken , omtrent welke men Vorstius Cap. 2. de Hebraismis p. 28 kan naleezen. Aelianus noemt ook de barmhartigheid, Var. bijl. lib. 1. Cap. 30. ri Strf*e(, of gelykzaam da band of ',, gordel is, dewelke het geneele overige kleed te 2, zamen bindt en houdt", Dan ook dit is de zin van Paulus niet, vers 15. En de vrede Gods regeere in uwe harten, tot eiken gy ook geroepen zyt, op dat gy met eikanderen '-eenligbaam zynzoudt: enzytvriendlyk onliefderyk. Onder de menigvuldige betekenisfen, die het woord ,3^. ptiti» by PoLYnius heeft, en die Raphelius aantoont, •is ook deeze, dat het zelve regere, gubernare, regee. ren heet, Elsner bevestigt deeze betekenis met plaatsen v'an andere Griekfche Schry veren. Vermits dee?e becekenis nu zeerwel pasc inons vers, hebben de Tneefte Uitleggers de woorden van Paulus: 'a,y,, •■tdu ©soS ££xptutTu 'h rc7( x#£$tmc ipiïi, dus vertaald: de vrede van God regeere in uwe harten, pax Dei rega/t ■of gubernet of imperet of regnet in Cordibus vestris, Zo heeft Luther het vertaald, gelyk ook Beza, Calixtus, Piscator , Erasmds Schmidt, Glassius (p. 1856.) Sdicerus, en zyn Vader (in zyn boek de iullu Ahgelorum ad Col. II. 18. Cap. IF.% 16 p. 86, fqq.~) en Wolf. D. Alherti legt het in zyne Qbfervationes ad N. T. p. 383. geheel anders uit, | Paar hy naamlyk het gevoelen koefterde, dat-in dee! Zen brief de dienst der Engelen verbooden wordt, gaf hy deezen zin aan onze woorden: vos Angelos pro inter cesforihus hahetis\ ego alium p^b30**' vobis pro* ponam, qui infiar angelifequester erit, et vestras (Deo) reconciliabit animas, " Gy houdt de Engelen voor „ uwe Middelaars: ik zal u echter eenen anderen/3.^«?, fiivriv voordellen, die als het waare, de Middelaar „ der Engelen is en die uwe zielen (met God) veris, zoenen zal "« Hy veranderde echter van gevqeJen, eer dit boek geheel afgedrukt was, en be. leedï  <3£o Verklaaring vim den Brief Jcedt in zyne addenda p. 510. dat hem nu de betcke. ■ris van het woord fle.»fitóm, waar naar het zelve gulemare heet, beter behaagde. Grotius vertaalt dit woord door judicare, oordeelen, en brengt de volgen, de verklaaring voor den dag. Pax in Cordibus ves. tris dijudicet, fiquid est Controverjïarum" laat de vre. »i de hetin uwe harten beoordeelen of beflisfen, wanneer er eenige twist onderu isgereezen": hetwelk van het voorige gevoelen niet verre afwykt. Want , ook Beza verklaart het met deeze woorden: Pax Dei tmnes affeclus in officio coniineat, ut pacem colamus, „ laat de vrede van God alle uwe hartstochten en „ neigingen in hunnen plicht houden, op dac wy de tf, vrede beoeffenen." Het oogmerk van den Apostel is duidelyk niets -anders, dan dat hy de Colosfers tot eenigheid vermaand. Dit is de zamenhang met de naastvoorgaande woorden. Op dat gy met eikanderen een ligbaam zynzoudt, zegt hy, één lighaam, naamlyk, éénmyftiek lighaam, wiens hoofd Christus is: gelyk hy in het voorgaande Hoofdftuk vs. 19 zich uitdrukte. Ook Beza heefc de woorden •*<« *• **» U^s-^s h hl f-apxTi, niet te onrecht dus vertaald: ad quam (pacem) itiamvocati estis inunumcorpus," tot welken (vrede) „ gy ook geroepen zyt tot één lighaam": en de woorden: in unum corpus, " rot één lighaam", verklaart Grotius en met hem Calovius duidehk: ut unum corpus fit, " op dat het één lighaam zy ". Zo kezen wy ook 1 Cor. VII: 15. *|*a»m« i ©!«, tot vrede beeft God ons geroepen , gelyk 'er EpH. IV; 4 ftaat: Ux0*it i, ïxx-lï,, gy zyt tot eenerley boope geroepen, waar ook'» in de plaatze van tn ftaat. Alleenlyk zyn deeze woorden noch niet duidelyk: de vrede van God regeere in uwe barten. Wanneer 'er ftondt: de God des vredens (gelyk God Rom. XV: 33. XVI: 20. en 1 Thess. V: 23 genoemd wordt,) dan was het duidelyk genoeg. Dan daar bet heet: de vrede van God, kon men vermoeden, gelyk het by Phil. IV: 7 gefchiedde, dat het eene Mypallage was, en dat Padlis in plaatze van de God des  nart de Christenen te Colosfen. Hoofdft. Ub 15. 38* des vredes gezegd hadt de vrede van God. Dan w\r hebben dit hier niec nodig. God wordt hier de Go ides vredes genoemd, om dat de vrede en de eensgezindheid der Christenen van God afkomftig is, en dewyl God deezen vrede werkt en onderhoudt , Hier uit kan men nu de volgende woorden: **! h. ybtrSti verftaan. Vermits hier naamlyk van de Christelyke Eenigheid gefprooken wordt/ moe* dit woord, het welk anders nergens in het N. Testa. mentttaat, met x»t^'^, hec welk Handl XXV11 voorkomt, en iemand eenen dienst doen, betekent* de naaste overeenkomst hebben. En in deezen zin vinden wy het ook in de Spreuken van Salomo Kao XI: 16. alwaar |n ny* vertaald wordt door yUi t. en door Luther eene vriendelyke Vrouw door den ouden Latynfchen Vercaalcr, muiier gratiofa' M Jhlü k7CDe ^r°UWe» die uit liefde to' haareó Man alles doet. Schwartz toont in zyn boek de Solmcismusp. 67. dat ook by Diodorus Siculus et» Josephus het woord ,\xU(trt aangetroffen wordt, en twyifelt 'er met aan , of het worde ook hier n deezen zin gebruikt. Dit is ook de verklaaring v a Erasmus, Vatablus, Calvinus en Wolf BfaS sobre vertaalt het ook door: foyez gracieux et bW faifans, » zyt liefderyk en weldoende ". Om der dmdelykheid willé heb ik het ook in myne vertaaling met twee woorden uitgedrukt: zyt vriendlyk en, hejderyk. Het loopt dus tegen het oogmerk van deeze rede aan, wanneer de oude Latynfche Vertaaler ' en met hem Luther, Beza, Hdnnius en Grotius het vertaaien door: grati esfe, Deo gratias agitel zyt dankbaar". Crocius en Calovius erkenden' het onrechtmaatige van deeze vertaaling ■ en Verflon den 'er de dankbaarheid der Menfchen door, wanneer de een jegens den anderen dankbaar is voorgenoo. ;tene weldaaden. Zy kwamen hier door naby de rechte verklaaring. SEB. Schmidt vertaalt dusqui alns gratus & acceptus est, '" die aan anderen aan. 3> genaam is , en verklaart de woorden: * roi» verftaat de A* postel, gelyk hy Kap. I: ö zelf verklaart, de geestlyke wysheid, de zaligmaakende weetenfchap. AiJaVxe,*»; xctï tcvSiteu.Tfi èaurouf. Deeze beide Wöör* den ftaan Kap. I: 28. by eikanderen. NevS-irth heet op alle plaatzen van het jV. Testament vermaanen. De woordent &J«V*«i7T5 **H«*$ir«ïi^s ftaah hier niet vol* gens de gewoonlyke woordvoeging, gelyk BoS wet •heeft opgemerkt, dewelke ook de plaats 2 Cor. I: 7* aanhaalt, alwaar insgelyks iX-m ftaat, hoewel'er naaf de voorfchriften van de Grammatica iiSira, ftaan moest* Wy hebben reeds zo veele voorbeelden gehad , waar in onze Apostel de gratnmaticaale Woordvoeging uit het oog ftelt, dat wy ons hier by niet langer behoe* ven op te houden. Bèza merkt ook by onze plaats aan, dat Padxüs zich hier by niet naar de geWoonp woordvoeging richt, terwyl hy van twee plaatzen ge* fvag maakt, die daar mede overeen komen, naamlyk hêl  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. Uh iet, f7. 333 het Ilde et) ï;>de Vers van den timeden brief aan de Korintbers. Zy die uit onzen Apostel eenen Scbryver maaken willen, die de regelen vande Grammaticaoa het naauwkeurigfte in acht neemt, doen ook by onze plaats vergeefcb'e moeite. Erasmds Schmidt verbindt Manui-at met vs. 12. en roet en z«et&ftt*<» vs. 13. terwyl hy het 15de vers, en te gelyk het iöde tot aan ï-ni met ïvXdt,f>i te zamen. Zeltner verwerpt dit tusfchenvoegzel met recht in de tweede uitgaavc van den Altdorffehen Bybel. De Christenen moeten elk anderen vermaanen met fjalmen en Lofgezangen en geestlyke liederen. Ook wanneer 'er geestlyke liederen in de gemeente gezongen worden, vermaant de één den anderen tos de heilige werken, dewelken in de liederen aan alle Christenen voorgefchreeven worden. By voorb. wanneer de geheele gemeente zingt: looft den Heere of dankt den Heere , dan roept immers een ieder dit den anderen toe, en vermaant hen, om God te looven en hem te danken. Watintusfchen het onderfcheid zy, tuslchen Pfalmen en Hymnen en Oden, behoeft men niet te weeten. Genoeg, dat wy weeten, dat Paülüs gebiedt, om vlytig liederen, te zingen, en wel, nietalleen inde Kerk, maarook te huis Even wel is het onderfcheid, het welk Beza by onze olaats • en Grotids by Eph. V. 19. (waar deeze drie W ten van liederen ook genoemd worden) maakt, zeet waarfchynlyk. Naar hun gevoelen zyn Halmen liederen van allerley natuur, lofliederen, dankliederen, boetgezangen , klaagliederen enz. ge]yk wy ih de Pfalmen van David vinden. Hymni zyn nexsQ. gen, waar in God geloofd, en zyne weldaaden be. fchreeven en gepreezen worden. Oden zyn insgelyks Gode ter Eere verwaardigde lofliederen, maar zulken, waar op de Dichter den grootften vJyt beeft aan*  384 Verklaaring van den Brief aangewend, en God benevens zyne weldaaden als" een poëtifch konftenaar mee de prachtigfle. woorden looft. Over het onderfcheid van deeze drieërley gezangen handelt Deylinc. Obs. facr. lib. III. Cap. 44. en D. Walch in een in 1737 gehouden twistkhrifl de hymnis Ecclefice Apostolies. §. IX. fqq. Deeze oordeelt met recht, dat men niet met zekerheid kan bepaalen, in welken zin Padlüs hier deeze drie naamen gebruikt hebbe. . y Zingt den Hetre lieflyk in uwe harten, i» x«-e,''n #3 ?«»r«j. 'e» %dsin behoort niet tot hec voorgaande woord, ftttvpmxStt, waar op Ldlther het betrek* lyk heeft gemaakt, maar tot het volgende «Jmté» , waar op Beza en Grotids het ook betreklyk maaken. Dit gefchiedt ook in den Hol'andfchen en Engelfchen Bybel, ^elyk ook in de vertaaling van Beausobre. Daarom ftaat 'erin het N. Testament van Mastricht echter x,it/f«<*T<*«75 eene zinfnede. In de uitgaaven van GdrCellads , Millius , Bengel , Schoettgen en Wetstein (laat noch achter «-.i»^». M»4 noch achter » xspn cene zinfnede. Men gelooft echter met recht, dat zy ook de woorden !> %*'eiTi met $h*nt verbonden hebben , vermits het niet met de Griekfche taal overeenkomt, om ï* n door een geestlyk lieflyk lied te vertaaien. Luther heeft meer op de zaak, dan op de .woorden gezien. Wanneer de Apostel 'er by voegt, dat zy in bun bart zingen moeten, en niet alleen met den mond, geeft hy hun eene nodige leere, die m de Kerk maar mede fchreeuwen , maar geheel niet denken op het geen 'er gezongen wordt, hetwelk gemeenlyk ook door hen gefchiedt, die op het Choor hy de konftige Kerkmuziek de woorden van een gezang dikwerf herhaalen, en niet een eenigmaal aan God denken, aan wien het gezang gericht is, maar alleenlyk hunne konst en de voortreflykheid van hunne ftem willen laaten hooren. Hut, 'i, fi a' voiiÏTt, — — trdme i» Ittfiari K«f<«» 'ijitrcï, fcilicet facite. Ook in het 13de vers v/asfacite uitgelaaten, maar ook ligtlyk daar onder te verltaan. Pau-  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdfl. III: 18—20. 385 Paulus hadt ook sr*'»™ kunnen weglaaten. Dan wy weeten reeas, dat hy fomtyds op de woorden geen acht geeft. Anders hadt hy door eene Anapbora »«, wel wederom kunnen herhaalen, wanneer hy Hechts wegens den nadruk tweemaal alles hadt willen fchryven. Dankt God X «WS. Dat dit Si ««r»s ook heet inden naam van Jezus, leert Paulus zelf, wanneer hy in den brief aan de Ephezers, dewelke ten gelyken tyde gefchreeven is, Kap. V: 20. deeze woorden dus herhaalt : lv%*£itr*iï>'rif. ta &tü èi ctóftsCTt red Kvgico Iftoti, 'In/rw XeifoZ. Dat ik de woorden, *«< recht vertaald heb door: God, die ook onze Vader is, is reeds te vooren by Kap. II: 3- P> 496. beweezen. Dit blykt ook uit de gelykiuidende plaats Phil. IV: 20. alwaar onze Apostel "zich dus uitdrukt: rf 0i<" ««/ **Tg' Dit moet men hier by nog opmerken, dat Paulus pns leert, datalles, wat een Christen doet of fpreekt, •Hoor hem in den naam van Jezus kan gefprooken en gedaan worden. Alle gefprekken en daaden van een Christen moeten zodanig gefteld zyn, dat zy den Heere Jezus niet mishaagen. Even zo zegt hy 1 Coiu Üfe 31. gy moogt eeten of drinken, of vaat anders dien* doei alles'ter eere van God, vers 18, ip, £0» Gy Vrouwen zyt uwen Mannen mderdaar.ig in den Heere, gelyk bet behoort. Gy ManTien, bemint uwe Vrouwen , en laat geenen bitteren toorn tegen ben zien. Gy Kinderen zyt uwen Ouderen in alle dingen gehoorzaam, wantdit is den Heerewelbebaaglyk. itUirn, Dus ftaat 'er ook Eph. V; 22. Te onrecht berispt Beza den ouden Latynfchen Vertaaler, dat hy &w< onvertolkt gelaaten heeft, terwyl hy zelf het overzet door; propriis viris, " aan uwe „ eigene Mannen ". Dan de eerfte heefc niet gedwaald. In het Latyn kan ifii'm hier weg gelaaten worden, het welk, wanneer Paulus gezegd hadt: de Vrouwen moeten 'tïUn *^e<*•«£«» in de gelykluidende plaats Eph. VI: 4. betekene. Te weeten de Kinderen altyd met toornige oogen aanzien, en den toorn dikwerf in daadlyke wreedheid doen üitbcrften, en dus zyne Kinderen ongelukkig maaken. Christelyke Ouderen, laaten hunne Kinderen niet onbeftraft, wanneer zy iets uit boosheid hebben begaan, maar doen hen naderhand ernltige en te gelyk vriendelyke voorftellingen, waarom zy de aonden moeten vermyden, en trachten hen meer en meer tot erkentenis te brengen, dat deugden dc Menfchen gelukkig, maar ondeugden hen on- ge- (a) Dit is de rede, waarom ik in myn Twistfchrift itpeceatis Clamantibus^. XV. de wreedheid van zulke Vaders onder de ten hemel fchreeuwenden zouden hebben geteld. Zulke ongelukkige Kinderen wenfchen hunnen Vader dikwerf den dood, of roepen God aan, dat hy bunnen Vader van bun wil neemen. En daar de Schoolleeraars de plaats van Vadeis vervullen, begaan ook die geenen, die wreed, met hunne*,Schoolieren||omgaan, ten hemel fchreeuwende zonden, en stillen ook de Godlyke ftrafFe niet ontgaan.  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. lil: 22—24. 386 gelukkig maaken. Ook Plütarchüs geeft in het'i 8de Hoofdftuk van zyn boek over de opvoeding der Kinderen aan de Ouderen dit voorfchrift, datzy niec hard en wreed jegens dezelven moeten zyn, maar hunne harde woorden met zachtheid en vriendlykheid afwisfelen. Hier by maake ik nog deeze aanmerking, datPAtiX.os deeze vermaaning aan de Vaders, en Moeders richte. De Moeders hebben in het algemeen meer vermaaningen totftrengheid dan toe zachtheid nodig, dewyl zy hunne Kinderen gewoonlyk bederven, en zelfs de rechtvaardigde ftraffen van den Vader trach. ten af te weeren. Ik moet insgelyks nog de verklaaring van Ses. Schmidt van ons vers aanhaalen, die echter zodanig gefteld is, dat hy weinig navolgers zal krygen. Hymeent.dat de zin van den Apostel deeze is, dat de Ouderen hunnen Kinderen geene voortreflyke verftanden (ingtnia) ter navolginge voorftellen, en hen niec door fcheldwoorden en Hagen daar heenen zullen trachten te brengen, dat zy hen in vlyc in het ftudeeren en in geleerdheid zoeken gelyk te worden: vermits dit de Kinderen , wanneer zy zien, dat hec hen onmooglyk is, om het zo verre te brengen, wanhoopig maakt, zo dat zy zelfs liever wegloopen. vers 22, 23, 24. Gy Knechten, (en dienstmaagden) zyt uwen ligbaamlyken Heeren in alle dingen ge. boorzaam, en doet uwe dienften niet alleen voor hunne oogen, als zu'ken, die alleenlyk de gunst der Menfcbert zoeken, maar uit een oprecht hart, en uit vreeze voor God. En alles, wat gy doet, dat doet van harten, (zonder huichelaary,) als doende bet den Heere, en niet den Menfchen: en weet, dat gy van den Heere de (hemelfche) erfenis tot vergelding verkrygen zult: want gy dient immers (daar door) den Heere Chemstüs. Onder den naam van Knechten worden de Dienstmaag'. den mede verftaan* gelyk onze Apostel, wanneer hy in zyne brieven zo dikwerf de Christenen aanfpreek-t: B b 3 lieve  390 Verklaaring van den Brief lieve Broeders, zonder twyftel te gelyk de Christinnen, de Christelyke Vrouwsperfoonen, aanfpreekt, en aan haar zo wel, ais aan de Mansperfoonen, vermaaningen geeft. Wanneer hy den Knechten en Dienstmaagden gebiedt, om hunne Heeren in alle ■dingen gehoorzaam te zyn, moet men die even zo verftaan, gelyk te vooren vs. 20. De Heeren in de waereld noemt hy *ej/«n **** 7»s. Doet bet met zo zeer jegens de Menfcben, uvee Heeren, als jegens Christds: die bevoolen heeft, en thands door my beveelt, dat de Knechten hunnen Heeren getrouw moeten zyn. Daar dit nu een bevel van Christus is, moet gy als Christenen aan dit bevel gehoorzaamen. Het volgende woord Mm heeft Luther mee recht in de gebiedende wyze vertaald door: tnveeet. Want de Apostel fteltden Knechten Vcor, dat Christus hunnen arbeid belooncn zal. Het loon, het welk zy van hunnen Heeren krygen, is zeer gering (f). Dan zy hebben van Christds een zeer groot loon te verwachten. 'Ai- (f) Dit geldt inzonderheid van die Knechten en Dienstmaagden, die de Apostel eigenlyk op het oog hadt, wanj, deeze w aren Slaaven en Siaavinnen, tn geene loQjltrtkkeBde Bedienden, zo als wy ze hebben-. S.  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. lib 25,26. 391 \A»rairT*rihfta, het welk eene gelyke betekenis heeft, vinden wy Lukas XIV: 12 en Rom. XI: 9. Dat door bet erfdeel, *>mg<»eftt#, de hemelfche erfenis verftaan wordt, erkennen alle Uitleggers. ri> »>n,wlSwi, t?s KXn?»tofü»i heeft Grotius met recht vertaald door; s, de vergelding, naamlyk het erfdeel. Gy zult van to God de vergelding, naamlyk het erfdeel in den „ hemel, verkrygen". Ik vertaale het duidelyker dus: " gy zult van den Heere het hemelfche erfdeel ,, tot vergelding erlangen". Door den Heere verftaat de Apostel hier Christus. Want, vaart hy voort, gy dient Christus, die ook aan de Chnstelylte Knechten een genadebelooning, en wel de allerhoogfte genadebelooning, beloofd heeft, gelyk hy ook anderen, die hem in hun ambt redelyk dienen, met de eeuwige zaligheid zal beloonen. vers 25, 26. Maar wie (u) onrecht doet, zal het loon van zyne ongerechtigheid erlangen, vermits God geene perfoon aanziet. Gy Heeren, bewyst uwe Knechten al wat recht en billyk is, en bedenkt,, dat ook gy eenen Heer in den hemel bebt. Het 2jfte en 26fte vers behoort by eikanderen. Hier vindt dus eene valfche verdeelins; van de Hoofdftukken plaats, daar men het 2öfte vers tot het eerfte vers van het volgende Hoofdftuk gemaakt heeft. Want beide verzen zyn aan de Heeren gericht. Deeze verdeeling is zo veel te on» gefchikter, vermits op de byzondere leeringen, die met het 2öfte vers befjoten worden, nu algemeens leeringen voor en aan alle Christenen volgen. Koffiïr^, i ïh'nvrt, by zal het loon van zyne ongerechtigheid erlangen. Zo verklaart Petrus'het, in zynen 2den Brief Kap. II: au Want, vaart onze Apostel voort, God ziet geene prfoon aan. Kaj heet hier want, even als Rom. I: B b 4 23*  39* Verklaaring van den Brief 23. Joh. II: 13. III: 32. XII; 3$. XVII: 10 en ir.en op veeie andere plaatzen. k«/ •»« ïs-< v*iem, kan niets anders heeten, dan het* zelve openlyk aan anderen voordraagen. vers 5j 6. Gedraagt u verftandig jegens ben, diex buiten de gemeente van Christus zyn, en fcbikt u in dm tyd.^ Uwe rede zy altyd lieflyk, en te gelyk met zout gekruid, op dat gy weet, hoedanig gy een ieder - antwoorden (bejegenen) zult. Door i»ï,4 É'|« worden die geenen verftaan, die geene leden van de Christelyke Kerk zyn, maar Jooden of Heidenen. Deezen worden ook i Thess. IV: 12. en 1 Cor. V: 12 en 13. h .|« genaamd. Onder dezelven leefden de Christenen , en werden door hen gehaat. Paulus verbiedt hier, om dezelven nog meer tegen zich te verbitte. ren, en beveelt hun integendeel, om zich zodanig jegens hen te gedraagen, gelyk de Christelyke kloekheid het vereifcht. z» ««.;«» iZ*-yce«&P't'°t' Even zoo fpreekt hy Eph. V: icT. Deeze manier van fpreeken is, naar het gevoelen van ëeza van de Kooplieden afgeleid , die om een gewin te bejaagen, gaarne elkander genoegen laaten vaaren. Hy meent dus, dat de Apostel aan de Christenen te Kolosfen beveelt, om als het waare den tyd te koopcn, en denzelven vooral niet te verzuimen. Gro. tius verklaart het meer overeenkomftig met den fa.menhang, dus: de tegenwoordige tyd is een gevaarlyke tyd, vei mits gy van alle kanten gehaat wordt. Gy moet daarom, om bet gevaar te ontgaan, ben, die u baaien, met alle vriendlykbeid bejegenen. Daar dit nu de zin van Paulus is, kunnen wy over den grond van deeze fpreekwyze onbekommerd zyn, inzonderheid daar dit eene fpreekwoordiyke manier van uit. druk-"  aim de Christenen te Colosfen. Hoofdft. IV: 5—9. 39 5 drukking fchync te zyn, dewelke de Apostel, gelyk: andere Menfchen, gebruikt, zonder op de woordlyke verklaaring van dezelve te zien. Genoeg, dac wy weeten, dat Paulus hier mede zegt: fcbikt u in dentyd, dacis, doe: dat geene, wat uwe tegenwoordige omftandigheden vereisfchen. Dan. II; 8 hebben de woorden : xmen ï^yo^lsrt eenen geheel anderen zin, naamlyk deezen: gy zoekt tyd te winnen. Uwe rede zy altyd lieflyk, t'>z  396" Verklaaring van den Brief «1,22. Paulus noemt Tychicus zynen Dienaar, ?<*»«•*», vermits hy hem dan na deeze, en dan Da eene andere gemeente afzonde. Zoo noemt hy hem ook Eph. VI: 21. Tychiccs beb ik na Ephezen gezonden, zegt hy 2 Tim. IV: 12. Hy noemt hem ook zynen medekneebt, en toont daar door aan, dat hy zyn Evangelist geweest is, en met Paulus het Evangelie gepredikt heeft. Beide naamen geeft hy ook aan Epaphras Kap. I: 7. Tychicus, vaart hy voort vs. 8, zaluookvertrooflen. De Christenen te Colosfen waren ook omringd met vyanden en vervolgers. Daarom moest Tycbicus hen vertroolten en in het geduld verfterken , w*et*osxu». Dit woord gebruikt onze Apostel ook te vooren Kap. II: 2. in deezen zelfden zin. Dat de variantes lettionesfverfcbillendeleeswyzen) van ditaci*. fie vers geene waare variantes zyn, maar fouten van de Affchryvers, door dewelken beldegelykluidende plaatzen verkeerd of niet genoeg befchouwd en ingezien zyn, herinnert Bengel met rechc tegen MlLLlUS. Aangaande Onesimus zegt Paulus: S.-»V.» i% t>«r, die een uit uwe gemeente is. Hy fchynt, dat deeze niet die geene is, dewelke in den brief aan Philemon vs. to. genoemd wordt, maar een andere Onesimus. Dan daar Philemon, gelyk op zyn tyd beweezen zal woorden, ook te Kolosfen gewoond heeft, is het zeker, dat Paulus op beide plaatzen van eenen en denzelfden Onesimus fpreekt. ver; 10,11. Ugroet ook Aristarchus , myn medegevangen, en Marcus, de neef van Barnabas, (van voelken ik u reeds te vooren meer dan eenmaal iets bevoolen beb. Wanneer deeze tot uktmt, zo neemt bem aan) en Jezus , dien men Justus noemt; devoe ken geboorene Jooden zyn. Deezen zyn alleen myne medearbeiders aan bet ryk van God, en zyn my tot eenen troost geworden. Dat Aristarchus een Macedoniër geweest is, uit Thesfalonica geboortig, heb ik by Handl. XIX: sp. aangetoond. Hy wordt hier eer. medegevangene van  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. IV: io, 11.397 van Paulus genoemd, gelyk ook Epaphras in den* brief aan Philemon vs. 23. zo genoemd worde. Gelyk wy nuuic onzen brief weecen, dat Epaphras toen niet meer een gevangene was, is het waarfchynlyk. dat ook Aristarchus flechts eenen tyd lang te Romen met Paülus in eene gevangen Raat geleefd ,• maar van dezelve zeer ras bevryd is. Dat hy een Evangelist geweest is,heb ik Handl. XXVII: 2. beweezen. Marcus, de neef van Barnaeas, wordt door Lutherus ici tteffc m Barnabas genoemd. Zo noemde men ten zynen tyde een neef van het woord nepos. het weik in de Latynfche taaie van de middetere tyden eenen neef aanduidde: van waar nogthansdeondeugd van zulke Pauzen, die hunne neeven zo groot en ryk maaken, als zy maar kunnen, Nepotismui ge noemd wordt. Het geen men aangaande deezen Mar . kus nodig heeft te weeten, kan men vinden in mvne aanmerkingen by Handl. XV: 37, 38, 30 Aangaande deezen Markus, vaart Paulus voort, beb ik u reeds te vooren meer dan éénmaal iets bevoolen *■*(>** ixufii-m .Vr.tó. W/s,™ , gy bebt de beveelenze'. kreegen,.naamlykvanmy, Paulus. Grotius begfat eenen al te veel in het oog loopenden misftap, wanneer hy door.-w* aanbeveelings brieven veritaat. dewelken Markus van Barnabas gekreegen hadt! Paulus hadt de Colosfers aangaande deezen Markus meer dan éénmaal iets bevoolen , het mooge nu zvn dat hy zulks door brieven, of door Epaphras gedaan • u E'*TW' m het meervouwige heeft Luthe* met recht door eenige bevelen vertaald, en ik- ik hth bet meer dan eenmaal bevoolen. Wat hy hen bevoolen hadt, om aan Markus tebewyzen, meldt hy niet De Colosfers, aan welken hy het bevoolen hadt wisten het reeds; en wy behoeven het niet te wee! Wanneer wy zien, dat de woorden: u groet Aar. starchds.Markds «i Jezus, dien men fvA^nomt met eikanderen te zamen hangen, blykt het, dat dé woorden tusfchen Markus en J«w.- JJf.Jiïi£ * ■ ' tot  598: Verklaaring van den Brief tot aan dvtit, een tusfcbenvoegzel zyn. Ën e- venwel vinde ik in geene éénige TJitgaave van hetN. Testament èefigna pareniLefeos (de tekenen, die ee'n tusfcbenvoegzel aanduiden,) uitgezonderd in de uicgaave van Schoettgenics. En deeze begaat evenwel de fout, dat hy alleenlyk de laatfte woorden i i«» U&v tot aan «»»■«, influit: het welk ook Zeltner in den Altdorffchen Bybel gedaan heeft. Padlus zeide deezen briefden Schry ver inde pen, en toer* hy zich denzei ven weer liet voorleezen, geboodt hy aan den Schry ver, om dit, achter het woord Markus, tusfchen in te voegen. Jezus of JosUA hadt twee naamen, en heette ook Jcistus. Mooglyk is hy een Romeinfch Burger geweest, en voerde daarom ook eenen Latynfchen naam. Dan hy kan ook als een Jood twee naamen hebben gehad : het welk by de Jooden niet ongewoon was, gelyk Glassids p. 219. toont, en Schoettgejnius in de Hor® Hebraic® by Handl. XII 1:9. Hoe gemeen de naam Jezus onder de Jooden geweest is, kan men zien in myne aanmerking by Handl. XIII: 6. Deeze Jezüs was zo wel, als Markus en Aristarchus , een gebooren Jood. Zo moet men « 'f% U w-ijito^s, of, ge]yk 'er Handl. X: 45. en XI: 2. ftaat, ó U xifircfiïc, overgezet worden. Deeze drie, vaart de Apostel voort, voaren myne rVHf/el lif rit /ZstriXuat TcS @tav. phil. II: 22. drukt hyzich duidelyker uit, zeggende: 'tn to ivayytXict, in plaaize van it r* ivxyyixia fzy zyn myne mededienaars geweest aan de Evangelifcbe leere , naamlyk als Evangelisten. Zy zyn my cok tot een troost geworden, dac is, bet verftrekte my tot troost en tot een groot genoegen in mynen gevangen ftaat, dat deeze lieve Broeders by my bleeven. By de veele groetenisfen , dewelke Paulus uit Romen doet, niet alleen in deeze beide verzen , maar ook vs. 12,14 en 15. moet men ditnogaanmerken, dat hy hen ook niet van Petrus groet, en het begin van zyne groetenisfen niet dus maakt: u groet de Bisfchop Petrus, Wy maakea hier uit het befluit op,  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft, IV: 12—15.303 op, dat Petrus toen niet te Romen geweest is: her welk de Koomfche Kerk evenwel beweert: Bezazo<»c 'hier van met recht; eene vel ma*na bic fit fetro iniuria, vel Rom® turn non er at. Ubi er go illitrigintaan-i m, quibus Romtzfedit ? " zekerlyk heeft men Petrüs ,, hier grootlyks onrecht gedaan, of hy was toen „ niet te Romen. Maar waar zyn dan nu die dertig „ jaaren, geduurende welke Jfyte Romen is ac-" „ weesc"? het zelfde belluit maakte ik op!, toen Paulus aan het einde van zynen brief aan de Christenen te Romen zo veelen groette, die toen te Komen leefden , maar Petrus ongegroet liet." Ziet myne aanmerking hy Rom» XVI: 12. p. 657.* vers 12, 13, 14, 15. UgroetEFAPHR&s, de knecht van Christus uit uwe gemeente, die altyd om uwen wil met het gebed worjtelt, op dat gy vast ftaan, en H alles, wat God gedaan wil hebben, reebtfebapen ** volkomen zyn moogt. Want ik moet bem bet getuits geeven, datby zeer yverig voor u zorgt, en voor 'de (Broederen) te Laodicea, en voor die te HHapolis V groet ook Lukas , de Arts, myn gelief de, en Demas. Groet de Broeders te Laodicea, en Nymphas en de gemeente, dewelke in zyn buis te zamen komt. 'ö i, j," die uit uwe gemeente is, gelyk hy ook vs. 2. aangaande Onesimus zegt. Gbotkis gelooft niet te onrecht,^ dat daar door aangetoond wordt, dat beiden Kolosier's van geboorte geweest zyn. 'Ay.,^ ,',™,»^,^;,. Hy worftelt met bet gebed, heeft Luther het met recht vertaald. Zo fpreekt onze Apostel ook Rom. XV: 30. Ilyzinfneelt op bet worftelen van Jacob met God. Gen XXXIf24, 25, 26. en Hosea XII: 5. op welke laatfteplaats wy leezen , dat het worftelen van Jacob daar in beftaan heeft, dathyGoo heeft gebeden, om hem niet te verbaten, voor dat hy hem gezegend hadt. Epaphras badt echter daarom zo vuurig, opdat zyne Kolosfers vast ftaan mochten, naamlyk in bet geloof. gelyk onze Apostel 1 Cor. XVI: 10. en 2 Cor I24. zelf verklaart, Phil. IV: 1. en 1 Thess. ll£ S. zegt  403 Vctklaaring van den Brief zegt hy in den zelfden zin: «-„'«si-s e\K»ei». Hierzege hy: '•»* TtMot. Het woord t't^iei, het weik ook te vooren Kap. ï: 28. voorkwam, heb ik by Phil. III: 15. genoegzaam verklaard, en aangetoond, dat Paulus waare en rechtfchapene Christenen dus noemen Hec volgende woord, heb ik door volkomen vertaald. Hier door wordt zulk eene volkomenheid verftaan» -wanneer men geen gebod van God uit het oog verliest , maar allen zoekt te houden. Zo zegt Paulus Rom. XIII: -8. wie zyne naasten bemint. »ó«»» 5re*As/. t»Ki, die houdt alle voetten. waar in God de plichten jegens de naasten heefc voorgefchreeven. Én gelyk hy, die geenen, die alle ondeugden aan zicb hebben. rom. I: 29. noemt icxth uhxict xev*t;%*u,ire»;, zo hee- teD op onze plaats die geenen ^i^^ne^/*"»' h s*» tiftart rcv «««», die zo deugdzaam leeven, dac 'er geene eenige deugd is, dewelke zy niecuitoeitenen, en die naar hun vermoogen alles doen , wac Go» hebben wil. Hy heeft ook voor ut vaarc hy voorc, c?>Ta«> iroXv,, by zorgt zeer yverig voor u. Ook Seb. Schmidt vertaald £?a«. door follicitudo, zorge. Beza door ardens vestri (ludium, " brandende yver voor u", en Grotius door ardens pro vobis Jludium. Dat deeze Lucas die Lucas is, van wien wy het Evangelium en de handelingen der Apostelen hebben, .en dat hy niet alleen een dienaar van Paulus, maar ook een Evangelist geweest is; dat ook Lücius en Lucas één en dezelfde naam is; dat hy niet uit Antiochien, maar uit Cyrenen geboortig is geweest; óathy de geneeskunde beoeffend , enookin zyneEvan* gelifche ambtsbediening met deeze konst zyne naasten, inzonderheid zieke Christenen, gediend heeft; dat hy insgelyks een gebooren Jood geweest is, dit alles heb ik in myne aanmerking by Handl. XIII: 1. beweezen. Demas is die geene, van welken Padlus 2 Tim. IV: 10. zegt: 163» beeft my verlaaten en de waereld Hef gewonnen, gelyk Luther het vertaald. Veelen hebben uit deeze woorden beflooten, dat hy van den Christelyken Godsdienst afgevallen en wederom tot cc  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft. IV: iö. 401 de Jooden of Heidenen is overgegaan. Deezedwaa. ling, deweike ook Büddeos , in zyne Ecclefia Apostolica p. 312. en in een byzonder gefchrift het welk hy in zyne Miscellanea facra T. 11. p. 283. fqq. heeft ingejyfd, verdeedigt, zal ik, wanneer ik den brief aan Timotheus zal verklaaren, breedvoerig wederleggen. Dat Demas de onder het gemeen gebruiklyke, maar Demetrius de rechte naam geweest is, heeft Vossius inftit. orat. lib. iy.Cap.-i. aangemerkt, en nog meer dergelyke naamen bygebracht. Die doet ook Grotius in zyne voorreden voor bet Evangelie van Lucas en in zyne aanmerking by het 24fte vers van den briej aan Philemon. In zyne ftorum fparfio ad Jus Justinianeum p. 191. heeft hy dit ook aangemerkt, dat men de Knechten Demas, hen, diegec. ne Knechten waren, Demetrius genoemd heefc. Wie deeze Nymphas geweest zy,is verder niet bekend. Dit zien wy hier, dat hy te Colosfen ge. woond heeft, en dat de Christelyke gemeente in zyn huis te zamen gekomen is, en aldaar Godsdienst gehouden heeft. Hy moeteen ryk Man geweest zyn, vermits hy zulk eene groote zaal in zyn huis gehad heeft, waar op eene groote menigte Christenen heeft kunnen vergaderen. Dit leezen wy ook van Aquila Rom. XVI: 5. en 1 Cor. XVI: 19. en van Philemon in den brief aan hem vs. 2. Op deeze drie plaateen heet *«r' , als op onze plaats, in bet buis. De vergelyking van deeze plaats bewyst, dat Ser. Schmidt en Calovius gedwaald hebben, wanneerzy meenden, dat Nymphas alleenlyk met zvne familie gebeden gezongen, en in den Bybel geleezen heeft. Grotius heeft den naam Nymphas voor zulk eenen naam gehouden, gelyk Demas, en geloofd, datzyq rechte naam is geweest Nymphiqdorus. vers 15. En -wanneer deeze brief by, u zal (in de gemeente) voorgeleezen zyn, zoo maakt, dat dezelve ook in de gemeente te Laodicea voorgeleezen voordt, en dat gy daar en tegen ook dien brief ( in uwe gemeen te) laat voor leezen, dien gy uit Laodicea zult ontvangen, 'h i. X. Deel. C c «V.*»»  4o2 Verklaaring van den Brief heb ik met Grotius vertaald door: deeze brief. Want van dien fpreekt de Apostel. Het is insgelyks bekend, dat«' meermaalen voor en in de plaatze van gezet wordt. Nu moeten wy onderzoeken, hoe men * U a«oJV*éi«f tnir,*$ moet vertaaien. Eenigen hebben gemeend, dat 'er een brief van Paulus bedoeld wordt, dien hy na Laodicea gefchreeven heeft, en die van Laodicea naar Colosfen moest gezonden worden: en dat deeze brief nog voorhanden is. Deezen brief aan de Laodicee'rs heeft Sixtus van SiENAuiteenoud handfchrift in zyne Bibliotbecafancta lib. II. p. 113. in het Latyn uitgegeeven, en Calixtus in zyne Expofitio literalis bujus Epistola aan het einde. In het Griekfch vindt men denzelven in Witsius Meletemata Leidenfia p. 240. fqq. en in Fabricius Codex apogryhus Novi Testamentip. 873,/<^. De beste uitgaave ftaat in zyne annotdtionis in Epistolam ad Colosfenfes. Want daar ftaan op de kant alle de plaatzen van Paulus brieven, waar uit deeze brief te zamen is gefteld. Het is dus eene zeer fchoone en geestryke brief, dewyl hy enkel uit woorden van Paulus beftaat. Maar even daar door heeft de vervaardiger van denzelven verraaden, dat het niet een brief van Paulus is , maar van een Menfch, die tot zyn vermaak eenen brief heeft zamengefteld, welks woorden alle woorden van Paulus zyn, en die waarfchynlyk ook het oogmerk heeft gehad , om andere lieden te bedriegen. Hy heeft ook in de daad eenigen bedroogen. Een Predikant te Nieuwfalrswedel, Stephanus Prjs. toriijs, gaf in 1595 deezen brief in de Latynfche en Hoogduitfche taal uit, en vermaande in zyne voorreden alle Christenen, om deezen Heiligen brief vlytig te leezen; ja hy gaf ook in 1622 eenen Commentarius over deezen brief uit. In het jaar 1711 verfcheen deeze brief ook als een waare brief van Paulus in de, te Schifbeck, naby Hamburg gedrukte Biblia Pentaglotta, dat is, vyj'dubbelde Duüfcbe vertaalingen van bet Oude en Nieuwe Testament: van welken Bybel ook in de onfcbuldige berichten in 1711. p. 127.  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdft, IV: i<5. 4.0$ 127. een bericht wordt medegedeeld. Dan deezé brief wordt heden ten dage door alle Geleerden al« onecht verworpen, en reeds Hierontmuj zeide in zyne Catalogus fcriptorum ecclefiasticorum Cap. 5. van deezen brief: ah omnibus exploditur," dezelve wordt door allen verworpen ". Anderen meenen, dat fchóon de brief ? Waar van wy thans hebben gewag gemaakt, valsch is, de waare brief van Paulus aan de Christenen te Lao Jicea evenwel nog, onder een ander opfchrift, voorhanden is. Coccejus, Hammond, Millius, (prolegowi. §. 75./?.) Clericus en Beausobre meenen, dat die de brief aan de Epbezers is. Theophylactüs en HÉiDEGGER (Encbir. Bibl.lib.lll. Cap. 14. §. IV.) houden denzelven voor den eerften brief aan Timotheus. Een Profesfor van Marpurg, Eclinüs, en Zeltner geloofden, dat 'er de brief aan Philèmon döor verftaan werdt. LigtfooT kwam op de allerzonderbaarfte meening, dat het de eerfte brief vah Johannes was, waar van Paulus hier fpreekt. Het algemeenfte gevoelen is, dat dit eengefchrift geweest is, van de Christelyke gemeente te Laodicea aan Paulus afgevaardigd, het welk Paulus , vermits het zelve van eenen heiligen en zeer ftichtelyken inhoud Was, aan de gemeente te Colosfen hadt gezondén, op dat zy het zelve ook leezen zouden. Dit is de meening van Chrysosthomus en THEpDOi Ritus, gelyk ook van Erasmds, Salomo van TiL, BasnAge, (ad a. C. LX. §.26.) F"abkicws (Bibliotb. Gr. lib. V. Cap. 5. p. 156.) en D. Jablonsky;, die in 1746 eene byzonderen geleerden ftryd over ons vers gehouden heeft. Veele Roomfchen zyn deezer ineeninge insgelyks toegedaan, dewelken Gerhard in Zynë Covfesfio Catbolica lib. II. p. 432. fq. heeft opgenoemd. Den waaren zin van dit vérs heeft Hunnius in zyhe aanmerking by het zelve ontdekt, naamlyk dat Paulus fpreekt. van eenen brief j dien hy zelf na Laodicea hadt gefchreeven. Rationïbus facile convindtur j Zegt hy j defignare Paulum epistolam ai ipfosmei G 6 * La~  404 Verklaaring van den Brief Laodkenfes fcriptam. Hy vaart voort, zeggende, dat Paulus uit .Romen ter gelyker tyd, toen hy zynen brief aan de Colosfers hadt afgezonden, eenen anderen aan de gemeente te Laodicea hadt medegedeeld. Dat deeze brief verlooren is geraakt, zegt hy verder, is niet te verwonderen, daarookaan andere brieven van Paulus dit lot wedervaaren is, by voorbeeld dien, waar van hy i Cor. V: 9. zelf gewag maakt. Hy wederlegt insgelyks het voorgaande gevoelen. Non additur in textu, zegt hy, aa quos tülis epistola fcripta fit: quod meesje er at addeie, ut conjtare posfet Colosfevfibus; quanam ea esfet, ad quos fcripta, unde fcf a quibus petenda, ut in ctjetu Ecclefica Colosfen fis fecundum Apostoli mandatum legiposfit, dat is, " in den text ftaat 'ernietby, aan wie deeze brief „ gefchreeven is: het welk 'er noodzaaklyk moest „ bygevoegdzyn, op dat de Colosfers daaruitkon„ den zien, aan welke gemeente hy gefchreeven was, ,, van waar en van wien zy denzelven konden afeis„ fchen, om in de Kerkelyke gemeente te Colos„ fen, naar het bevel van den Apostel te kunnen ge. „ leezen worden". Dit gevoelen is reeds zeer oud , vermits zelfs Gregorius de Groote, Photius, üecumenkis en Thomas de Aquino dit geloofd hebben, dat naamlyk Paclus hier van eenen brief fpreekt, dien hy zelf aan de Christenen te Laodicea gefchreeven hadt. In laatere tyden hebben Ca tetanus, Bdllinger, Camerarius, Grotius, RoëLL en onder onze Godgeleerden Hoesius, Osiander en Weinrich aan deeze verklaaring hunne toeüemming gegeeven. Ja zelfs Luther heefc dit geloofd, vermits hy het dus vertaald heeft: en dat gy dien van Laodicea leest: het welk Zeltner in den illtdorffchen Bybel op volgende wyze meer verltaanbaar maakt: en op dat gy (ook) dien, (welken ik) 'aan die te Laodicea (gefchreeven heb,) leest. Hy geeft echter aan Luther zyne toeftemmiog riet. In den Weimarfchen Bybel 'integendeel wordt de vertaaling van Ldther voor de rechte erkend, en dus verklaard: en op dat gy dien (den-  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdfl. IV: 17. 405 (denwelken ik) aan die van Laodicea (aan degemeente aldaar gefchreeven heb, uit derzelver Scadeischr, en) leest. Ook Raphelius verdeedigt de vertaaling van Luther uit meer dan ééne plaats vanPoLYBius. Hier by moet men nog aanmerken, dat de woorden: i e'* a*o«W<«{ iV.r»a», dubbelzinnig zyn. Het kan heeten de brief, dewelke uit Laodicea van de aldaar zynde Christelyke gemeente gefchreeven is. Dan het kan ook heeten de brief, welken gy van Laodicea zult krygen, en welken ik Paulus aan de Laodiceers gefchreeven beb. Basnage moet de Griekfche taal niet recht verftaan hebben, vermits hy ad a C. LX. §. 25. meent, dat •nj» s* a««JW,a5 niets anders betekenen kan, dan dat de brief te Laodicea gefchreeven, en van daar weggezonden is; waar uit hy befluit, dat Paulus deezen brief, niet kan gefchree. ven hebben, vermits hy nooit te Laodicea geweest js. Dan dat zo veelen de rechte verklaaring niet •aangenomen hebben, komt daar van daan, vermits zy geloofden, dat men niet mogt toegeeven, dat'er een brief van Paulus verlooren geraakt was. Wy hebben het antwoord van Hunnius hier op reeds gezien. En van hoe veele Apostelen heeft de Chris, telyke Kerk geheel geene brieven meer! Ik heb hec daarom dus vertaald : en op dat gy in tegendeel ook dien brief (in uwe gemeente) laat voor leezen, welken gy uit Laodicea krygen zult. vers 17. En zegt tot Archippus: ziet toe. dat gy het ambt, het welk gy in den Heere (in den naam des Heere) gekreegen bebt, vooral in alle deelen vervult. A,«x»,* heet hier het ambt: welken naam hy ook aan zvn Leeraarsambt geeft, Rom. XI: en 2 Cor. IV: 1 en VI: 6. gelyk ook 1 Tim I: i\ Zo noem hy ook het Leeraarsambt van Timotheus in den tweeden brief aan hem Kap. IV: ? ?,«„,/,, Van deezen Archippus, dewelke een Leeraar of Herder te Coloslcn w!S, maakt onze Apostel ook in den brief aan Philemon, die insgelyks te Colosfen woonde, gewag. Hy vermaant hem hier, om zyn C c 3 ambs  4Q6" Verklaaring van den Brief ambt op het beste waar te neemen. RAtVt, zegt hy. Dit woord heet, wanneer 'er <»* op volgt, operam dare, ut ('er acht op geeven , dat iets gefchiede). Zo ftaat 'er 1 Cor. XVI: lo. p*t*i-n, ha, geeft 'er acbt op, dat Timotheus zonder zorge byu woonen mooge. Gelyk hier nu tusfchen /3*1t.ts en hm eene zmlngde ftaat, moet'er ook, geiyk reeds Grotius en "VVolf hebben opgemerkt, achter ons &M*t eene zinfnede gezet worden. Het volgende woord «'or?» ftaat hier overtollig. Hoe gewoonlyk dit in het Nieuwe Testament en ook by andere Griekfche Schry veren is, heb ik by Handl. X: 38. aangetoond. nheet zyn ambttenvollenvaaarneemen, pf duidelyker: zyn ambt in alle deelen vervullen. Zo' drukken ook andere Griekfche Schry vers zich uit, gelyk Raphelius in zyne aanmerkinge uit Polybius toont, als mede Elsner en D. Alberti. Hunnius legt onze plaats ook zo uit, zeggende: dici ei jubet, ut oimes partes fui miniflerii, qua par est, fide fedulitateque obeot 8' impleal, dat is, " hy gebiedt „ hem te zeggen , dat hy alle de deelen van zyn „ ambt, naar behooren getrouw en met allen yver, 3, zou in acht neemen, en vervullen". Hier vraagt men met recht, waarom Paulus, Archippus niet zelf aanfpreekt, maar zyne gemeente beveelt, cm aan hem te zeggen, dat hy zyn heilig ambt getrouw moest waarnecmen. Aretius, Hun? Ntus, Crocius en Calovius vermoeden, dat hy in zyn ambt nalaatig en vreesachtig is geweest, en dat hy daarom'er aan herinnerd heeft moeten worden, dat hy in 't toekomende vlytiger en onverfchrokke? per zyn moest. Dan, daar Paulus hem, in het tweede vers van den brief aan Philemon, dien hy op deDzelfden tyd gefchreeven heeft , zynen medeflrydér (evs en dus zyttn goeden Medearbeider aan liet Evangelie noemt, kan dit de waare rede niet zyn, waarom hy hem niet zelf aanfpreekt. Wy kunnen de rechte oorzaak wel draa vinden. Wanneer pAULrs aaq eene gemeente fchreef, moest hy immers cok aap hunne  aan de Christenen te Colosfen. Hoofdjl. IV: 18. 407 hunne Herders fchryven, of hen groeten, of ten minften van hen gewag maaken. Het eerfte doet hy Phil. Ir 1. het tweede Rom. XVI: 7,8,9. het derde 1 Cor. XVI: 15, 16. en 2 Cor. Ir 19. en VIII: 23, 24. Gal. VI: 6. Eph. VI: 22. en 1 Thess. V; 12, 13 , 14. en 2 Thess. II: 15. Daar nu in Colosfen flegts één Herder was, naamlyk Archippus, dienEpaphras bekwaam hadt gemaakt, om te kunnen prediken; vermaant hy deezen, om 'er zich op toe te leggen , dat hy het geduurig beter maaken mogt. Archippus was geen geleerde, maar een gemeen Christen, dien Epaphras, naar het voorbeeld van Timotheus, (2 Tim. II: 2.) onderrecht hadt, zo dat hy in zyne afweezigheid, een Leeraar zyn konde. Zulke Mannen werden niet aanftonds zeer goede Leeraars, maar allengskens. Dat hy hem echter niet zelf aanfprak, is, waar aan ik niet twyffele, uit deeze rede gefchiedt. Hy kende Archippus nietvan perfoon, maar hadt, waarfchynlyk van Epaphras vernomen, dat hy een goed Leeraar was. Daarom fprak hy hem niet zelf aan, maar beval aan zyne gemeente, om hem in Paulus naam te zeggen, cjathy mogt voortvaaren in het vlytig waarneemen van zyn ambt, vermits het zelve ter deezer tyd zeer noodzaaklyk was. Over dit vers heeft de Altdorffche Godgeleerde, Dietelmaier in 1751 een Twistfchrift, onder den tytel: de Arcbippo & admonitione Pauli ad Mum pertinenti, uitgegeeven, waar in dit vers met zeer grooten vlyt verklaard wordt. vers 18. Deeze groetenis fchryve ik Paulus met my* ne eigene band. Gedenk aan myne handen. De genade (van Goo) zy by u amen. Wy zien hier uit, dac Paulus deezen brief niet zelf gefchreeven heeft, maar eenen anderen in de pen heeft voorgezegd. Dat hy thans Timotheus tot zynen Schry ver gebruikt heeft, heb ik by Phil. I: 1. waarfchyulykgemaakt. Ook Suicerus en RoëLL houden, in hunne C&mmentarien over deezen brief, dit voor waarfchynCC4 lyk,  408 Verklaaring van den Brief lyk, de eerfte p. 3. de laatfte p. zo. Hoe Paulus heeft kunnen weeten, dat zyn Schryver alles goed hadt nagefchreevea, beantwoort Hofman in zyne Inleiding voor onzen brief p. 195. Hy las naamlyk eiken dergelyken brief door, en dan fchreef hy 'er zynen naam onder. De rede, waarom Paulus ten befluite zegt: denkt aan myne banden, is naar het gevoelen van Hunnius deeze. Zy moeiten Gon aanroepen , dat hy hem uit zyne gevangenis ras wilde bevrydeu, op dat hy naderhand zyn Apostelambt wederom konde verrichten. Grotius meent, even als Chrysostomus en Theodoritus, dat Paulüs hen hier in vermaant tot een dergelyk geduld, en te gelyk daar toe, dat zy hem, daar hy om de leere van het Evangelie, dewelke hy den Heidenen predikte, zo veel leedt.zo veel te fterker zouden beminnen. Calovius meent, dat hy hen, door deeze vermaaning, tot medelyden heeft willen beweegen, en te gelyk daar toe, dat zy hem in zyne nooddruft met weldaaden mochten te hulp komen. Ik omfchryve deeze woorden dus: vergeet niet, dat ik thans, gelyk ik vs. 3 gezegd heb, een gevangen ben, cn vaart voort, met my te beminnen, en getrouw te doen, het geen ik u, als een Apostel, in deezen brief, beveele. 'h x-*('* ""f"". Ik vertaale het: de genade van God zy by u, vermits hy dtn brief aan de Epbezers, die op even denzelfden tyd gefchreeven is, ook zo befluit. Men kan het ook door de genade van Christus vertaaien, dewyl in de meeste brieven dit zyn uitdruklyke flotwensch is: de genade van Christus zy by u. GODE ALLEEN ZY DE EER! VER.  van Johannes. Foorreden. 409 VERKLAARING VAN DEN TWEEDEN BRIEF VAN JOHANNES. VOORREDE. J)at 'er in de eerfte tyden van de Christelyke Kerke veelen zyn geweest, die 'er aan getwyfFeld hebben , of de Opfteller van deezen zo wel, als van den volgenden brief de Apostel en Evangelist Johannes geweest is, is eene bekende waarheid. Men hadt hier aan echter niet kunnen twyfFeleu, byaldien dee. ze brieven in het N. Testament van de allerëerfte Kerke geftaan hadden. Zo min als men 'er aan twyf. felde,"dat Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes de opftellers van de vier Evangelisten zyn, en dat Paulus de brieven heeft gefchreeven, dewelken onder zynen naam in het N. Testament zyn ingelyfd enz,, even zo min zou men 'er aan getwyf» fe'ei hebben, dat ook deeze twee brieven door Johannes gefchreeven zyn. Daar nu hier aan is getwyffeld, en men ook eenige andere fchriften van ons N. Testament niet heeft willen aanneemen, volgc hier uit ongetwyffeld, dat in ons N. Testament meerdere fchriften ftaan, dan 'er in het allerëerfte hebben plaats gevonden. Om dit duidelyk in te zien, zal ik eerst aantoonen. dat Johannes eenen Canon Cc 3 Novi  4IQ Verklaaring van den tweeden Brief Wovi Testumentij dat is, eene verzaameling van heilige en onder hec bellier van den H. Geesc vervaardigde fchriften, gemaakc heefc; ten tweeden, dat men om eren c eenige fchriften, die nu in ons N. Testamenc ftaan, met recht heeft getwyffeld, of dezelven waarlyk door die geenen gefchreeven zyn, on-. der wier naam dezelven uitkwamen. Het eerfte is door my reeds in den vierden band van het Hesfifcbe Hefoffer p. 127 enz. cn in het aanbangfel tot de verklaaring van Marcus p. 730 enz. ten vollen beweezen: het laatfte heb ik op de eerfte plaats p. 13 2 enz en op de tweede p. 733. aangetoond. Het een en ander moet ik thans, zo kort als eenigszins mooglyk is, wederom herhaalen» Een Man naamlyk, door wien de H.Geest fprak, moest aaD de ChristelykcKerketoonen, datditGodlyke Schriften waren, uit welken men de waare geloofswaarheden en rechte zedenplichten moest leeren. Dit vereifchte de voorzorge van Christus voor zyne Kerke, op dat 'er geene Godlyke Schriften voormenfehelyke en menfehelyke voor Godlyke aangenomen en gehouden wierden, maar de echte waardy van beiden mocht bepaald worden. Dan deeze Man, deeze geloofwaardige Gecuigen moest langer leeven, dan alle de befchryvers van de Evangelifcbe gefchiedenisfen en alle de opftellers van de Aposcolifche brieven, dewelken de nodige regelen van geloof en deugd in zich moeften bevatten; op dat niemand vermoedde, dat 'er misfchien in de brieven van den eenen of anderen Apostel, dewelken naa deeze verzameling van de Heilige Schriften misfchien geichreeven waren, noch iets vervat was, dat een Christen te weeten nodig hadt. Daar Johannes nu veel langer geleefd heeft aan alle de andere Apostelen, zoo was 'er niemand dan hy bekwaam, omeene verzameling van zulke fchriften te maaken, en dezelve aan de Kerke tot een heilzaam gebruik, tot aan het einde der werelt, over te geeven. Kan men 'er nu ook wel eenigszins aan twyffelen, of Johannes hebbe erkend, dat het zyn plicht was, om zulks te doen ? - en,  van Johannes. Voorrede. 41? en, wanneer hy het erkend heefc, of hy zulks ook gedaan hebbe. Kan men 'er ook aan twyffelen, of de H. Geest hebhe hem tot eene zo noodzaaklyke voorzorge aangedreeveu? wy houden ons dus op goede groDden verzekerd, dat dit door hem gefchied is, en dat hy het aan de Christenheid heefc aangetoond , welke Schriften coc aan den jongften dag toe den grond van hun geloof en het riqhtfnoer van hun gedrag moeften uitmaaken. Wy hebben hier mede een volkomen bewys, dat de Apostel Johannes de opfteller van den Canon Novi Testamenti is. Ik gaa met ftilzwygen voorby dat men, daar'er zo veeierleygefchiedkundige berichten aangaande Christds en andere voorvallen in de Christelyke Kerke voorhanden waren, en 'er ook eenige brieven onderden naam van Paulus of van eenen anderen Apostel werden in zwang gebracht, van dewelken men niet wist, ofdeeze Apostel dezelven wel hadt gefchreeven, 'er niet aan twyffelen kan, of verfcheidene Christenen zullen uit aanmerkinge, dat hy de laatfte Apostel was, die deeze werelt zoude verlaaten, hem verzocht hebben, om hen van zulk eene gevaarlyke onweetendheid te bevryden. Kan men nu wel gelooven, dac hy dit hillyk verzoek niet zou beantwoord en'er niet aan voldaan hebben ? Immers heeft hy ook inzonderheid betuigd, dat Mattheus, Marcds en Lucas in alle deelen de waarheid berichten, en wel daar door, dat hy de gefchiedenisfen , die zy geboekt hebben, heeft weggelaaten, en by de door hen reeds gefchreevene gefchiedenis bygevoegd, het geenhy, boven veele andere berichten, (want alles te befehryven was onnoodig cn onmooglyk) nuttig en voor de Christenen te weeten noodzaaklyk oordeelde. Daar men nu aan de echtheid en den Godlyken oorfprong van alle de Schriften, dewelken in deezen Canon Novi Testamenti begreepen zvn, nooit heefc getwvffeld , volgt hier uit, dat die fchriften vanons iV. Tistr.ment, dewelken de aloude Kerk, geduurende eenen langen tyd, niet heeft willen aanneemen, maar.  4i2 Verklaaring van den tweeden Brief maar waar aan dezelve getwyffeld heefc, of naamlyk zy de waare Opftellersdaar van waren, waar aan de. •zeiven toegefchreeven werden , in den Canon van Johannes niet geflaan hebben. Men vondc naamlylc Da den dood van Johannes nog eenige brieven onder den naam van Petrus, Johannes, Jacobus en Judas, gelyk ook eenen zonder den naam van den Schryver aan de Hebreeuwen. Men hielde hec voor billyk , dezelven onder de Kanonyke boeken op te neemen, wanneer deeze Apostelen de echte Opffcel. Iers daar van waren, en om met deeze byvoegfelen den Bybel van bet AA Testament te vermeerderen. Die geenen nn, die of de hand van de Apostelen kenden, of in dezelfde Kerk leefden, aan dewelke de brief gezonden was, en dus aan de echtheid van den zeiven niet konden twyffelen, namen denzelven on zonder eenig bedenken. Maar de andere Kerken die geene zekerheid daaromtrent hadden , namen dezelven , uit eene rechtmaatige voorzichcigheid met aan ; tot dat eindelyk alle geleerde Christenen genoegzaam inzagen, dat alle die brieven van den Opftellcr waren, wiens naam zy voerden, en dus in den Canon Novi Testamenti Qa) opgenomen konden worden. Dit bewoog oofc eenige Godgeleerden in Jaa- O) Luther hieldt de Schriften, die in ons N. Testament flaan, niet allen voor Kanonyk. Den brief aan de Hebreeuwen die van Jacobus en Judas hieldt hy voor fcripta Aoo. crypba. Dat hy den brief van Jacobus te onrecht verworpen heeft, erkennen alle andere Proteflamfche Leeraaren Lu ther dwaalde naamlyk, dat hy geloofde, dat in deezen brief de hoofdleere van Paulus werdt tegengefprooken Of zy ne twyffelingen omtrent den brief van Judas en di'en aan de Hebreeuwen meer gegrond is geweest, zullen wy nader onderzoeken, wanneer wy aan de verklaaring van dezelven komen (f). CD Wftffcfcto worden deeze verklaringen; zo wel als die vnn den eerften brief vu) Jonnes in dit werk vin onzen Schryver niet gevonden; makende de heide brieven aan Timotheus alles uit, het Seen de Hoilandfche Lettel-, m het volgende deel, nog te wacken  van Johannes. Voorrede. 413 laatere tyden, om die fchriften, aan welker echtheid men te vooren getwyffeld hadt, deutero-Canonki (boeken van den tweeden Canun) te noemen, fchoon zy het Godlyk aanzien van dezelven even zo goed, als van'de andere fchriften erkenden. Vraagt men, waarom Johannes zyne beide laatfte brieven niet in zynen Canon heeft ingelyfd, zo antwoorde ik: deeze brieven waren aan byzondere perfoonen gefchreeven, de eerfte aan eene Zuster, ende laatfte aan eenen Broeder in het geloof. Hoe konde hy deezen nu in zynen Canon plaatzen, daar hy niet eens allen 'er heeft ingerukt, die aan geheele gemeentens gericht waren. Want wie toch zout 'er wel aan twyffelen, of hy heeft in zyn zo langduurig Apostelambt veel meer brieven aan geheele gemeentens gefchreeven? De Canon moest, volgens het oogmerk van God, geen geheel werk zyn, maar een boek van zulk eene maatige grootte dat het zelve door waare Christenen meermaalen doorgeleezen en de woorden van den H. Geest in het geheugen gebracht konden worden. Men gelieve myne aanmerking te leezen by Joh. XXI: 25. De tweede brief van onzen Johannes moet zeer ras ontdekt zyn geworden; en misfchien heeft de Vrouw, waaraan dezelve gefchreeven is, naa zynen dood nog lange geleefd en deezen brief aan andere Christenen vertoond. Want reeds in de tweede Eeuw naa de geboorte van Christus haalt IreNjEus (bj denzelven aan, gelyk ook Clemens van Alexandryen in zyne Stromatalib. II. cap. 15. De eerfte zegt 1 B. cap. 13. Joannes, Domini difcipuk/s, condemnaiionem eoium (barexiconim) auxü, ut qui ne Jalutem quidem ip~ fis a nobis dici vult. QUI ENIM' inquit. dicit eis AVE, C0MMUN1L4T OPERIBUS EO RUM MALISt dat is, " Johannes, de Jonger des Hee- „ren (Z>) In den vierden band van het Hes fis ch Hefiffer p. 133. dwaalde ik, toen ik daar zeide, dat IbenjEüs ceezen brief nergens hadt aangehaald. Ik hadt toen nog die beide plaatzen niet gezien, waar hy van denzelven gewag maakt.  4*4 Verklaaring van den tweeden Brief ren heefc de veroordeeling van hen (de Ketters) „ verzwaard, vermits hy niet eens wil toeitaan, dac „ men dezelven groeten zal. WANT, zegt hv. >, WANNEER MEN TOT HEN ZEGT, weest s, gegroet, NEEMT MEN DEEL IN HUNNE i, KWAADE DAADEN ". Deeze woorden ftaan in den tweeden brief vs. ttl En in het 3deBoek Cap. 18. haalt hy het zevende en achtfte vers aan uit deezen tweeden brief. Multi feduclores exierunt in tnundum, qui non confitentur, Jefum Cbristum in carne venisfe. Hic est feduëtor Anticbristus. Videte tos, ne perdatis, quod operati estis, dat is, '* 'er zyn s, veele Verleiders in de werelt geltomen; die niet 5, belyden, dat Jezus Christus in het vleesch ge- komen is. Deeze is de Verleider ende Antichrist* 3, Mydt hen, op dat gy niet wederom verliest, het i» geen gy gedaan hebt". Misfchien (c) heeft ook Tertullianus in zyn boek de pretij"cripiionibus adverfus bcereticos Cap. 33. het zevende vers van dentWee? den brief in het oog, wanneer hy zegt: Joannes IN EP1S10LA eos maxime Anticbristos vocat, qui Cbristum negarent in carne venisfe, tjf qui non putarent, Jefum esfe filiumDei, dat is, " Johannes noemt IN „ ZYNEN BRIEF die geenen inzonderheid Ami,, christenen, die ontkennen , dat Christus in 'c „ vleesch is gekomen, en die niet gelooven, dat Jezus de Zoon van God is". Dan hy heeft dee-. Ze woorden eigenlyk genomen uit den eerften brief Kap. II: 18 en 22. cn Kap. IV: 2 cn 3. Wy zien ■hieruit, d;;t de tweede brief van Johannes in de tweede Eeuw noch niet in de Latyrfche Kerk bekend was. Dan in de derde Eeuw las men niet alleen deö tweeden, maar ook den derden brief, zo Wel in de Latynfche , als in de Griekfche Kerk ; gelyk Ds. Verpoorten in zyn Twistfchrift de altera teitiaque Episiola Joavnea. te Danzig in 1741 gehouden j §; 46 en 47. getoond heeft. Öat (e) Dit doet Calovius in zyne Voörröderi voor deezen brief, gelyk ook MmLius in zyne kleine Voorreden vööi deezen zélfden brie/»  van Johannes. Foorrede. 415, Dat deeze beide brieven waarlyk van den Apostel Johannes afkomftig zyn, daar aan kan niemand twyffelen, die den eerften brief, benevens de beide anderen met de behoorlyke opmerkzaamheid (d) geleezen heeft. In allen heerfcht één en dezelfde Geest, en in de twee laatfte brieven komen ook, voor het grootfte gedeelte, de woorden overeen met de woorden en fpreekwyzen van den eerften brief. Ook die fpreekwyzen, dewelken aan Johannes eigen zyn, vindt men in den tweeden en derden brief. Dit heeft Millids getoond in zyne Prolegomena §. 153.cn Sonntag in zyne Hypomnemata ad bas Epistolas Cap. I. §. 14, 15, 16. gelyk ook Verpoorten in het Twistfchrift, waar van wy gewag hebben gemaakt, §.34. en 35. waar hy ook aanhaalt, dat Hunnius dit toeftemt. Om even deeze rede houden de volgende Geleerden dit voor zeker, datde Apostel Johannes ook de opfteller is van den tweeden en derden brief, naamlyk Calovius in zyne Voorreden voor deezen brief, Heidegger Enchir. Bib. lib. Hl. cap. 26, §. 1. Fabricius Bibliotb. Gr. lib. IV. cap. 5. p. 144. Clericus in zyne aanmerking by het eerfte vers, en tlift. ecclef. fee. I en II. ad a. C. XCII. §. 3. Lampe in zyne Prolegomena ad Euangelium Joannis lib. 1. cap. 7. §. 6. en Wolf. Het is bygevolg eene groote dwaaling, dewelke men naauwlyks kan verontfehuldigen, wanneer men 'er aan twyffelt, of zelfs loochent, dat de Apostel Johannes ook den tweeden en derden brief gefchreven heeft. Onder de ouden behoort Euseeius onder dit getal, en met hem Hieronymus. De eerfte zegt in zyne Kerkl. gefebieden. 3 B. Cap. 2y. onder de Schriften, die niet door alle Kerken aangenomen worden , behooren ook de tweede en derde brief van Johannes, hetzynu, dat de Apostel Johannes, of een an. der van deezen naam denzelven gefchreeven beejt. De laatfte zegt in zynen Catalogus fcriptorum ecclefiastico- rum (d) Ziet mynen Latynfchen Ctrnmentarius over deezen brief p. 27e. 7  41 ö Verklaaring van den tweeden Brief rum Cap. 9. Reliqutz ducs epistolct Joannis Presbyteri asferuntur, — — At (e) nonnulli pucant, duas memoratas (fcilicet epistolas) ejusdem Joannis Euangelistce esfe, dat is, " men verzekert, dat de overige twee brieven van Johannes den Presbyter zyn- ——— 3, Maar anderen meenen, dat de twee gedagte brie„ ven van den zelfden Johannes den Evangelist af„ komftig zyn ". En in het 18de Hoofdftuk : A plerisque traditum est, duas posteriores Epistolas Joannis non Apostoli esfe, fed Presbyteri," veelen zeggen, dat de twee laatfte brieven van Johannes niet zyn „ van den Apostel, maar van den Presbyter". Op deeze plaatzen doelt Valla , wanneer hy by het eerfte vers zegt: bunc Joannem negat Hieronymus esfe Euangelistam , fed alium , cognomine Presbyterum, ,, Hieronymds ontkent, dat deeze Johannes de „ Evangelist is, maar meent, dat het een ander is, „ toegeuaamd de Presbyter",- en daar door, dat hy het hier by laat berusten, te kennen geeft, dat hy niet vast geloofde, dat de Apostel deezen brief gefchreeven hadt. Erasmus drukt zich insgelyks niec anders uit in de kleine Voorreden by zyne Omf hryving van den eerften brief van Johannes. Onze groote Godgeleerde, Chemnitius was daaromtrent ook niec zeker, toen hy in zyn Examen Concilii Tridentini P. I, Loco I. fecl. IV. artic. 2. §. 62. zeide: De autore duarum posteriorum Joannis Epistolarum ab antiquisfemper dubitatum est, dat is: " omtrent den 5, Opfteller van de twee laatfte brieven van Johan„ nes hebben de Ouden altyd getwyffeld". Ja in de volgende woorden noemt hy dezelven fcripta Apocrypba. Dit doet Grotius insgelyks , die daar voor ook bewysgronden bybrengt , hoeweel zeer flegten. Voor eerst, zegt hy, heeft'er te Ephezen, nog een Johannes, buiten den Apostel geleefd. Ten tweeden, noemt de Opfteller van deeze brieven zich niet (e) Zo moeten de woorden heeten, gelyk dezelven ook, volgens Marianls Victorius, in eenige Handfchriften ftaan, in plaatze van, y htnnülH putent duas memorias {j>s.  van Jobannes. Voorre dên. 417 aiet eenen Apostel» rhaar eenen Presbyter (f\ Tih derden zyn deeze brieven (in voorige tyden) niet döor alle Christelyke Volken voor echt aangenomen, en in hunne taaie overgezet. Ten vierdenkavit Diotrephes zich aan tegen den Opfteller van deezen brief die het niet zou gewaagd hebben, om zich tegen eenen Apostel aan te kanten. Het eerfte bewys verdient geen antwoord. Het tweede en vierde toont, dat Grotius niet geweeten heeft, wat «-^„w hier betekent, en ook niet, waar in de tegen aankanting van Diotrephes beftaan heeft. Op het derde bewys antwoord Veb poorten §. 52. met CaloviUs, dat het ontbreeken van deeze brieven in eene zeer oude Syrifche vertaaling alleenlyk bewyst, dac men ook in Syrien 'er aan getwyffeld heeft, of Apostel Johannes de echte Opfteller 'ervan was. Nog eene andere zeer waarfchynlyke oorzaak voegt hy 'er by. * Na Grotids heeft Dodwell in de eerfte van zyne in I68Q uicgegeeven Disfertationes in Irenasum <§» IV. ontkend, dat de Apostel Johannes deeze beide brieven gefchreeven heeft. Want, zegt hy fi. enz. deopftetlers van den Canon, die in de tweede Eeuw geleefd hebben, hebben deeze beide brieven uit den Canon uitgefloten. En wie waren dan de vervaardigers van den Canon? Wat ik te vooren omtrent de eerfte maafcers van den Canon hebbygebracht, legt de ongegrondheid aan den dag van het gevoelen van Dodwell. De jongfte, die den tweeden brref aan onzen Johannes betwist, is de beroemde Heer Harenberg, wiens Disfertatio de Us, a quo 6? ad quam fecunda Joannis epistola fu.it confenpta, mea vinden kan in de Novafupplementaad Acta erudüorum r. jQ >?!t bewO0S ook Erasmus Schmidt, om in zyne Nou adN. T. p. 1404. te zeggen: epistolas duas posteriores joannis Presbyter fcripjtt, non Joannis Apostolus, dat is, " de twee „ laatfte brieven heeft Johannes de Presbyter gefchreeven, ., en niet Johannes de Apostel". X. Dtel. D d  418 Verklaaring van den tweeden Brief T. I. p. 536—540. Hy oordeelt insgelyks niet anders over den derden brief, wanneer hyp. 537. zegt.* Urnen fecunda et tertice Joannece Epislolce prodit primo conspectu Joannem Presby'.enim, " het eerfte begin 9, van den tweeden en derden brief van Johannes „ verraadt aanftonds Johannes den Presbyter". Hy haalt twee bewyzenaan, dewelken. hy gemeenfchap]yk heeft met Grotids , en dewelken ik reeds beantwoord heb. Voor eerst, zegt hy, noemt de opfteller zich niet eenen Apostel, maar eene Presbyter. Ten anderen zoude Diotrephes het niet gewaagd hebben, om zich tegen eenen Apostel aan te kanten» Op het bewys van het tegenovergeftelde gevoelen , naamlyk dat men in den eerften en tweeden brief dezelfde woorden en fpreekwyzen vindt, dewelken in den eerften brief ftaan, antwoord hy, p. 540. dat Johannes de Presbyter, een leerling van Johannes den Apostel geweest is, en zich daarom bediend heeft ven de woorden en fpreekwyzen van zynen Leermeester. Door Kvgim verftaat hy de Kerke, waar aan deeze brief zou gefchreeven zyn, en voegt 'er nog andere geheel ongegronde vermoedens by. Dat kv^I» de naam van de Vrouw is, aan dewelke deeze brief is Ïericht, zal ik in de verklaaring wel draa aantoonen. )e Heer Harenberg is ook door D. Verpoorten §. 59 tot 71. breedvoerig wederlegd; hoewel deeze wederlegging zeer veel in zich vervat, het geen niet genoeg doordacht is. Evenwel moet men de gegronde aanmerking pryzen, waar in hy §. 69 toont, dat de Heer Harenberg, Hesychius, door wien hy zyne verklaaring van het woord K»{i* tracht te ondeifteunen, verkeerd verftaan heeft. VER-  van Johannes. Vers t. 4-9 VERKLAARING. vers t. De eudjte (fchryft dit) aan de uitverhore* ne Kyria, en aan haare Kinderen, dewelke ik bemin, ne wegens baar waar Christendom en niet alleen ik, maar ook allen, die de waarheid (den waaren Godsdienst) erkend hebben, (en overeeukomftig met deniselven leeven.) Waarom Johannes zich de oudfte noemt, heb ik by het eerfte vers van den derden brief, waar hy zich ook dus noemt, breedvoerig aangetoond. Daar ik mynen Commentarius over den derden briefin 1742 heb vervaardigd, en deD tweeden brief thans eerst verklaare, moet ik, wanneer ik zulke woorden en fpreekwyzen aantreffe, dewelken ook in den derden brief ftaan, myne Leezer* daar heenen wyzen. vertaaien de meesten door eletlti domina, " de uitverkoore Vrouwe". Dit is iBsgeJyks het gevoelen van LüthER, Flactus , Calovius* Heidegger, Sontag en Wolf, gelyk ook van den Godgeleerden uit Helmftadt, D. Ritmeier, in ees in 1706 byzondergedrukteverhandeliug. Anderen, die niet gelooven konden, dat de naam van de Vrouwe, waar aan deeze brief gericht is, zou weggelaa* ten zyn, befchouwden «*a-kt«» als haaren naam, en fchreeven dus 'E«Ai«r«». Dit is het gevoelen van Grotius, Colomesius, (Pbf.facr. p. 62.) Pricsus, en Fabricios (Biblioth. Gr. lib. IV. cap.'s- p. 143.) en onder de Ouden van Lyra, die ook meent, dat haare Zuster, die vs. 13. genoemd wordt, insgelyks EleSta ('ExAtxW) geheeten heeft; welk onwaarfchynlyk gevoelen ook aan jac. Cappellüs en WetsteiiJ behaagd heeft. Nu is de naam EleCcusen Eleëtanocb by de Latynen noch by de Grieken ongebruiklyk geweest. By Herodianus komt iemand voor, met naame 'e«>t«-:fi-, in het Latyn Ëleftus, (want hy leefde te Romen,) ziet lib. I. cap. 16. n. 12. en cap. 17. n, %, 11. 14 en 21. gelyk ook lib. 11. cap, t. n. 1 ?. Dds En  . afio Verklaaring van den tweeden Brief En in de infcriptionei van Gruterus p. 68 r. n. 4. komt een Gritkfch Man voor, met naame 'exAi*tós, en p. 1142. eene Griekfche Vrouwe, met naame 'e»A'kt«. Dan dit is ocwaarfchynlyk, dat een Vader aan twee Dochters éénen en denzelfden naam zou hebben gegeeven. Men kan veel meer uit vs. 13. zien, dat op beide plaatzen de Tytel gebruikt wordt, die aan alle Christenen gemeen was, en volgens denwelken zy de uitverkoor enen genoemd werden: gelyk •ook de Abt Hiller in zyn Onomasti onfüCrump.109. zegt. Insgelyks kon 'er ook, wanneer ixmxtJ een eigen naam was, in het 13de vers niet liaan t?$ »ï5, maar het voorzetwoord ris moest 'er uitgelaaten zyn. Dat 'er echter niet ftaat vs. 1. rilt*Mxr maar loopt in het geheel niet aan tegen de regelen van de Griekfche taal. Articidu ufus in No:«o Testomento indifftrens en, dat is, " het gebruik „ van het voorzetwoord is in het N. Testament onV, verfchillig", zegt Glassius in zynen eerften Canon, de ariiculo prapofïtïO, p. 691.dat is, het voorr zetwoord wordt dan eens voorgezet, dan eens weggelaaten, naamlyk by de nomina appellativa, of al. gemeene naamwoorden. . Clericus en Hammond, gelyk ook Ritmeier in zyn door ons aangehaald gefchrift. (die byna alles, wat by by brengt, uit Hammond heeft genomen,) meenen, dat Johannes noch den raam van de Vrouwe, waaraan de brief gericht is, noch zynen eigen naam, by deezen brief gevoegd heeft, vermits hy vreesde, dat dezelve in vyandlyke handen geraaken, en den Opfteller verraaden mocht: maar dat de Bode heeft geweeten, waar hy denzelven'moest brengen, Dit gevoelen meet men daarom verwerpen, vermits hy in den derden brief den genen , aan wien hy fchryft, met naame noemt, en vermits» *ïir(ii-ntn% deoudlle, de elk bekendenaam van Johannes was; gelyk ik in de verklaarmg van den derdtn brief beweezen heb. Ook hadden de vyanden immers den Bode kunnen dwingen, om te zeggen, van wien hy •1 • ■ •"■ . •. :. ~ ,dea  van Johannes. Vers r. 42i den brief hadt gekreegen, en waar heenen hy den zeiven brengen moest. Het vierde gevoelen, hec welk na Hieronymds verdeedigd wordt door Calovius en Hammond fO gelyk ook door Harenberg, en twee Koomschgezinde Uitleggers, dewelken Wolf aanhaalt, is het alleron waarfchynlykfte. Zy verftaan door den naam' van uitver koor ene Vrouwe de Christelyke Kerke. Lampe wederlegt deeze myftyke verklaaring in zyne Prolegomena ad Euangelium Joannis lib. I. cap. 7. §. XI. zeer goed. Voor eerst, zege hy, is deeze brief aan eene Vrouwe gefchreeven , dewelke (vs. 1.) Kinderen, gelyk ook (vs. 13.) eene Zuster hadt. Tm twee'en betuigt Johannes vs, 4. zyne vreugde daar over, dat eenigen van haare Kinderen in de waarheid wandelden. Ten derden zegt hy vs. 1. dathy niet alleen, maar alle Christenen, die haar kenden, haar beminden. Hier uit blykt immers duidelyk genoeg, dat deeze brief noch aan eene zekere gemeente, noch aan de geheele Christelyke Kerke gefchreeven is. Wanneer Hammond dit gevoelen daar door tracht te verfterken , dat hy beweert, datK^/* hier Kyria, id est, fir/e/z^heec, acht Clericus dit niet eens antwoord waardig. Het is ook zo belachelyk, dat het beste antwoord is, wanneer men hier op geheel niet antwoordt. Daar nu alle deeze verklaaringen van het woord k«f,« niet kunnen beftaan, brenge ik myne verklaaring voor het licht, die ik reeds in 1726 in een Programma heb voorgedraagen. Dit heb ik in myne Poecile T. II. p. \r\.ïqq. ingelyfd.en naderhand /. UI. p. 15. fqq. nog verder vergaard. Ik zal myn gevoelen en de g;onden daar voor, hier, zo kort als mooglyk is , voorftellen. Dat de naam van • (g) Dat Hammond zonder overleg heeft gefchreeven,. blykt tiaar uit, dat hy ook van het voorgaande gevoelen is daar beide gevoelens evenwel niet met eikanderen beftaan kannen. . Dd3  4aa Verklaaring van den tweeden Brief van de Vrouwe, aan dewelke deeze brief gefchreeven is, hier ftaan moet, hebben veelen ingezien , en wy hebben te vooren bemerkt, dac het niet anders zyn kan. Daar ik nu ook beweezen heb, dat '£«ai*t, of Elecxa haar naam niet zyn kan, zo volgt, dat zy K»ii'm geheeten heefc. Dit zou men reeds lange hebben ingezien , wanneer men geweeten of zich herinnerd hadt, dat kv(1* een vrouwlyke naam by de Grieken geweest is. Nu toont Gruterus ons p. 1127. r.. 11. een opfchrift, waar men leest *> avrcZ Kffi«. Even zo vinden wy ook in de Atïa Santtc-rum en in de Martyrologia Vrouwsperfoonen met deezen naam. Dat ook by de Latynen Domina een eigen naam geweest is, leert GRUXERrsp. 1050. «. Q, Beipeccer heeftin zyn Encbirididn Biblicum lib. 111. cap. 26. §. 2. p. ©35. aangemerkt, dat ook in de Syrifche taaie de naam Marxha niets anders beteekent, dan k»?j* en Domina. Ikverwondere my 'erover,dat hy, daar hy hier van gewag maakt, by de befchouwing van ons vers, niet heeft ingezien, dat ook ons K*ei«» een eigen raam was, maar dat hy op een ander vermoeden viel. Even zomin dagt SchprtsflEisch daaraan, toen hy in zyne aanmerkingen (ft) over de infcriptienes van Groterus het gemelde Griekfche opfchrift voor oogen hadt, en het niet voor onbillyk hieldt, om in onzen brief van Johannes het woord luièxri voor eenen eigen raam te houden. Dan, vaart hy voort, k»-/« is ook een eigen naam j maar hy merkt niet op, dat U^xri hier de eigennaam niet zyn kan, en bygevolg K«e<* de eigen naam van de Vrouwe is, die door den Apostel meteenen brief vereerd werd. Ik voege hier nog by, dat ook by de Latynen Kyria en Kyrics eigen naamen geweest zyn. Eene Kyria kan men vinden in Gorüs eerfte deel van de Imfiripi.ones antiquce, qua exflant in Eiiwi» urbibus, uitgekomen te Florentien in 1727* Pi (h) Deeze aanmerkingen heeft zyn Broeder in de ini7r4 •Uirgcgecvene Jota litteraria p. 51. /jj. ingeJyfd,  van Johannes. Vers r. 423 p. 63. «. r73- ea op dezelfde zyde n. 176. zal mea eenen Cyrius aantreffen. Naauwlyks hadt ik dit myn gevoelen bekend gemaakt, of Theodorüs Has/Eüs betuigde, nog in het zelfde jaar daar omtrent zyne goedkeuring in het zestiende Corollarium, het welk hyaan het tweede deel van zyn in 1726 in de laatfte maand gehouden Twistfchrift de monumento Pancadenfi hadt aangehegt. Naderhand oordeelde D. Zeltner in de tweede uitgaave van den Altdorffchen Bybel, dat dit gevoelen, zeer waarfchynlyk was. Hier op zeide Bengel in zynen Gnomon Novi Testamenti p. 1069. KvfU> boe loco esfe Nomen proprium, docet Heumanni Peecile. Neque dubitare quitquam potest fjrV. In zyne vertaaling van het N. Testament ftaat ook: de uüverkoorene Cyria. Ook de Engelfche Godgeleerde, D. Benson , wien uit Wolfs Curas myn gevoelen bekend was geworden, hielde het zelve voor het waare in zyne in de Engelfche taaie ge. drukte aanmerkingen over de drie brieven van Johannes, 1749. pag. 185 en 188. Schoon Wolf zelf myzyne goedkeuring niet wilde geeven. Dan het geen deeze daar tegen inbrengt, is van allen grond ontbloot. Ik hadt p. 422. gezegd, dat Paulus, gelyk hy hier ï*Ai*rfJ» k«pU> zegt, even zo Rom. XVI: 13. r,oVf*'«>ti Op dat eindelyk ook nog deeze ongelykheid mvn gevoelen niet mogt onwaarfchynlyk maaken, dat het voorzetwoord op beide plaatzen vooraan ftaat, maar op onze plaats niet; haalde ik de woorden van Petrus. aan uit den eerften brief'het eerfte vers: e\AtK»-«,« .(twiUfdeïu Dan hy was met dit antwoord niet te vreden, vermits hier twee nomina appellativa (algemeene naamwoorden) ftaan, daar by Johannes daar en tegen by een algemeen naamwoord een eigen mam ftaat. Dan, hoe gewoonlyk dit insgelyks is, en dat Dd4 de  424 Verkfaaring van den tweeden Brief de eigen naam dan eens vooraan wordt gefield, gelyk by Rom. XVI: 13. en dan eens achter aan, zal ik' in de Centuria epistolarum Libanii, door hem zei ven in Ü7U uitgegeeven, met voorbeelden van beide kunnen toonen. Pag. 50. Aió&>r«s.' x?«s-«. p, 145. ( i "/'i»h»o{. p. 277. K**m» rit» ö K*\if. p. 383, Ni*i'«5 • >{ ©epiV<«5. p, 137. o' hxafirx-n, S-t/A^aj, p. 144. 0' yi>»»?4««'AfiraJ.ircf. Andere voorbeelden kan men nog meer vinden p. 179, 232,277en 280. Wi'L de men hier nog tegen inbrengen, dat by de laatfte voorbeelden altyd het voorzetwoord *er voor ftaat, en dat in de plaats van Johannes daar en tegen èxxixri zonder voorzetwoord ftaat, herhaale ik, hec geen ik te vooren uit Glassius heb aangehaald; in Novo Testamento ufus articu,li indifferens est. Dit moet ik ook nog melden, dat in de Rronswykfche Aankondigingen van het jaar 1750 een Kandidaat van het Predikambt uit het Kloofter Riddagshaufen ^.121 enz. en p. 161 enz. myn gevoelen omtrent Cyria w-ilde verbeteren, maar daar in zo ongelukkig Haagde, dat ik my fchaame, zyne bewyzen aan te haaien. Hy hadt hier of daar geleezen, dat *er in Macedonien eene kleine plaats was gelegen, met naame Kyrios, dewelke ook aan veele Waereldbe-. fchryversonbekendwas. Aanftonds geloofde hy, da,t deeze Vrouw uit deeze plaats geboortig was geweest, en dat men haar de Vrouw van Kyrios genoemd hadt. Dan in het zelfde jaar kreeg hy eenen tegenfchry ver. 'Er tradt een ander Geeftelyke Studiofus voor het licht, die met een zelfde geluk p. 1129 enz. verdeedigde, dat de naam van deeze Vrouwe Electa geweest was. Hy bediende zich van de door Wolf bygebraehte, maar ook door hem zei ven wederlegde bewyzen. Dan de eerfte antwoordde hem in zeer veele bladen, naamlyk p. 1625 enz. 1649 enz. 1665 enz, 1689 enz, .en 1857 enz. Maar dit alles bracht den anderen niet tot ftftzwygen» die in het jaar 175? even zo, dapper au.t-  van Johannes. Vers i. • 425 antwoordde, en zyne verkeerde meening voortvoer te verdeedigeo p. 621 enz. en 945 enz. Ik moet ook den geleerden Stuaiofus niet vergeeten» die in een klein gefchrift, zich ergerde aan den Ty tel van myne verhandeling; De fancta fancti Joannis amiea, dewyl hy meende, dat amica een ontuchtig Vrouwsperfoon heette, eene Hoere of Echtbreekfter• aarzulk eenen echter zou Johannes (i) geenen brief gezonden hebben. Hy merkte de beide woorden fancti en fancta niet op. Hy herinnerde'er zich niet aan , dat in het fpreekwoord: Aurora Mufis amica, de Aurora geenzins eene Hoere van de Muzen genoemd wordt. Ik toonde hem verder in myne Poecile p. 1 7.. fq. dat amica by de beste Latynfche Schry veren eene Cerlyke vriendin betekende, gelykamicus een vriend. Wannéér Salomo Kap. VII: 4. zegt: fpreek lot de •wysheid: gy zyt myne Zuster, en noem de kloekheid uwe Vriendin, is dit dan eene ongepaste fpreekwyze ? Ea wanneer Paulus Rom. XVI: 2. eene Christin zyne geliefde («y*x»Ti,) noemt, valt daar by wel iemand ep een kwaad verdenken ? Men kan dus den brief van Johannes aan de Godzalige Kyria zonder bedenken eenen Cbrisle'.yken liefde brief noemen. By ons eerfte vers maake ik nog vier aanmerkingen. Voor eerst zegt Johannes : de oudfle fchryft dit aan de uitverkoorene Kyria en aan haare Kinderen, dewelke* ik bemin. Het moest heeten : dewelken by bemint. Dit wordt een Enailage perfonarum genoemd. Hoe gewoonlyk zulk eene Enailage zo wel in het O. als N. Testament is, toont Glassius aan p. 897 tot901 enp. 1235 tot 1238. Zo ftaat 'er Loc. I: 44, 45. weet Maria, dat, toen ik uwe groetenis boorde enzEn zalig is zy, dat zy geloofd beeftx in plaatze van : zalig 0') Een Roomschgezind Uillegger, dien Wolf p. 325. aanhaalt, meende ook, dat het voor eenen Apostel zeer weil nig pastte, om aan een Vrouwsperfoon zo te fchryven als "er vs. 5. ftaat; " laat ons eikanderen lief hebben", arnenius TW inter vos, Ddj  425 Verklaarvig van den tweeden Brief zalig zyt gy, dat gy geloofd bebt, by welke plaats men myne aanmerking gelieve te zien. Ten tweeden, Haat 'èr: k»»i* xuj t»7< tUviS èls iy».*S. Op het OKZydig geftaebt ré*»* volgt het manne. lyke'cv,. Wolf meent dat hier door aangetoond wordt, dat deeze Vrouwe alleenlyk Zoonen gehad heeft, p«»«, opwelk woord de Apostel zoude zinfpeelen. Dit is niet waaifchynlyk, en volgt hier uit ook niet. Johannes fpreekt van de Moeder en haare Kinderen te gelyk, de-welken by bemint. Hier konde hy, niet «zetten, want dan hadt hy de Moeder buiten geflo» ten. Ook «s paste hier niet. Dus moest hy zeg^ gen, en op deeze wyze Moederen Kinderen te zamen neemen. Men zie insgelyks de aanmerking van Beza. , Ten derden, heb ik i*y**£> » £*t,§hu. vertaald door beminnen wegens bet Christendom. Deeze fpreekwyze ftyat ook in het eerfte vers van den derden brief al. Waar dezelve reeds verklaard is. Ten vierden, heb ik by de woorden: die de waarbeid, dat is., den waaren Godsdienst, erkend hebben, met recht by wyze van een tusfchen voegzel, gevoegd: en overéénkomftig met denzelven leeven. Dit verftaat Johannes bier onder, Vermits de kennis van, de waarheid niet genoegzaam is, maar men ookovereenftemmend met dezelve leeven moet. Hy drukt dit vs. 4. zelf uit, wanneer hy zich verheugt over deeze Kinderen, omdat zy overéénkomftig met de •waare leere leefden, k^it*™» h a'^s-iia. vers 2, 3. Wegens dit waare Christendom, bet welk by ons (by u zo wel, als by my) plaats vindt, en inEeuwigheid by ons plaats houden zal, zult gy genade, barn.hartigbeid en vrede belben, van God den leader, en van den Heere Jezus Christus , den Zoon van den Vader, in de waarheid en in de liefde. Dat het eerfte vers met een punctum moet beflooten worden, en niet, gelyk gemeenfyk gefchiedt, meteenen colon, kan men zien uit het begin van den derden brief, het welk aan ot s eerfte vers geheel gelykvormig is, en insgelyks dus luidt: de oudfte fchryft dit aan Cajus, dien  van Johannes. Vers 2, 3. 427 Hen ik heminne wegens zyn waarachtig Christendom. Hier ftaat een pmètum, dewyl het volgende vers noch door eene comma, noch door eenen colon aan het eerfte vers gevoegd kan worden, miar eene' nieuwe aanfpraak aan Cajus is. Dit heefc ook Albe rti in zyn Pericuium criticwn cap. 10. p. 36. aangemerkt; terwyl Wolf hem vs. 3. byvalt. Aia tv dx^itcc, vertaale ik door -wegens dit waare Christendom, van hec welke ik naamlyk vs. 1. gefprooken heb. Dat de arcykel of hec voorzetwoord, «, ij. "'meermaalen •»*»'» ü>mt -nt™ beceekent, is bekend. Men zie myne aanmerking by Handl. IX: a. en 3r. en XXVI: 10. Hec woord (*1>m zet onze Apostel op zeer veele plaatzen in de plaatze van •<«•<. lh zynen eerften brief cap. 2, zegt hy vs. 5. h ©iJ«7»«, en herhaalt dit vs, 6. met i' e«g' /*l>n>. fiven zo verklaart hy op onze plaats het woord fifnu door »<">«/. Zo zege hy ook jn zyn Evangelie Kap. XIV: 17. omtrent den H. Geest vfiïr trof, en verklaart ook hier het woord f*ini> door , die by u is, eri ook •verder by u zyn zal. In het zelfde Hoofdftak heefc Luther in het 2jfte vers het woord f*'m» met recht overgezet door, zyn. En vers 10. herhaalt Johannes de woorden; • n« «V», aanftonds met deeze woorden: i B***V «'• £>>.'^/m. Hoe dikwerf ^é,u, in den eerften brief ,1,^ beceekent, kan da Griekfche Concordantie ons leeren. Maargelyk men het eerfte vers met eeascommt of colon heeft beflooten, waar een punctum hadt moeten ftaan, heeft men integendeel het tweede vers met een punctum beflooten, daar hier toch alleenlyk eene comma ftaan kan, vermits het derde vers één en het zelfde uitmaakt met het tweede. Dit heeft ook Camerarius aangemerkt, en te gelyk getoond, dat voor *■*) >i9-' »>£» 'és-ai het woordje u" is uitgelaaten: het welk insgelyks Bengel heeft ingezien. Hoewel men ook zeggen kan, dat Johannes nt> pl,6Vrit, enz. gezegd heeft, in plaatze van: * pin, i, t kxi »> dié**. Waar by ook Came. RA-  4^8 Verklaar ing van dén tweeden Brief ra Rins de cierlyke en fraaije AnadiploRs heeft opge. merke: £-'*' dtepyons is, zegt de Apos-'tel, dat is, by u zo wel, als by my, en ny ons in eeu^iiiviu zynza-, naamlyk zo lange als wy leeven. Want dat '<« tÓ- «<»v« op zeer veele plaat/en deeze betekenis heeft, toont Fesselh's aan in zyne adveit. no. lil. $-' i'fw". heefc Bengel in twee MSS. ^3- i/**., gevonden, hy erkent echter, dat de gewoone lees-" wyze ijut» (b) hier beter past. Zo ftaat ookin' de üitgaave van Beza en Mastricht; ja zelfs de oude f/ tynfche Overzetter heeft tobiscum MilLuis haalt ook veele oude Handfchriften aan, waar in eSi ftaat. Dat in het MS. van Alexandryen de woorden ë» ■* ip**, nietftaan, iseenfehryffout,' dewelke men l.igtlyk kan irzien. Vermits deeze woorden naamlyk vooraf gaan, heefteen Schryver dezelve ol er het hoofd gezien, en zonder opzet weggelaaiep Deeze fout van de Affchrvvers is bekend genoeg, vermits dezelve dikwerf begaan is. Wanneer Johannes aan de vroome Kyria en aan haaie Kinderen vau God genade, barmhartigheid, en (a) Vermits het tweede vers met een punctum beflooten is, vertaalde Luther irm, door zy, fet, en Hobnejus verdeedL Ie tteezd vertaahng met zeer veele moeite in zyne Expofitio Litteralis. (b) Wolf wil daarom liever fti¥ leezen, vermits Luthf.b zo geleezen beeft: die tvenwel, vermits hy altyd gewoon was, l)y de leeswyze van den ouden Latynfchen Wrtaaler te blyven, hun ook hier zejserlyk zoude gevolgd b- b'itn. wann^-t r'er in zyn Exemplaar vcbiscumgeftaan hadr. Dan daar 'er in e;nu:e Ex 'mplaaren nobiscum ftaat, heeft Luther een dergeiyk voor zich gehad.  van Johannes. Vers 4. - 4?S) en vrede (c) in de waarheid en na de liefde belooft voegt by 'er het laatfte ais eere voorwaarde by, en verzekert hen van Gods beftendige genade, waneer zy tn de waarheid, dat is, by den waaren Godsdienst lleeven, en wanneer zy zicb ook verder onder eikanderen beminden. Beza heeft het vertaald door : met de waarheiden de liefde, en meent, dat de Apostel hun hier de waare kennis wenfcht, dewelke door de lief de verzeld gaat. Hornejds vertaald het ook zo en fchryft aan Johannes den wenfch toe, dat zy'zo wel in de leere der waarheid, als m de liefde ae duung meer en meer toeneemen mochten. Da'u zy hadden beiden het woord ïrm, verkeerdiyk door it vertaald. 3 J vers 4. Het heeft my zeer verheugd, dat ik eenigen van uwe Kinderen beb aangetroffen, die zo overeenfltmmend met de waare leere leeven, gelyk wy bet eebod van den Vader gekreegen bebbsn. By ,'« rt, rU,„ rtv 16 r'!!f, weggevaren • eemsen van uwe Kinderen. Dce. ze EUipfis heeft ook HoRNEjusen Wolf opgemerkt. Gelykluidende plaatzen vindt men Matth XXIll34- Luc. XXI: 16. en Joh. XVI: I?. M,n' ne aanmerking by Handl. XXI: iö. en Georgids vindicaN. T.ab Ebraismis p. 185. Maar wanneer Hornejus en Wolf hier uit opmaaken, dat niet alle de Kinderen van deeze Vrouwe Christenen geweest zyn, maar eenigen nog Heidenen of Jooden? geloo ven zy iets, dat niet zeer waarfchynlyk is, cn het welk ook niet noodzaaklyk uit het woord, eenieen volgt. Zóu deeze Godzalige Vrouwe haare Kindeken niet alleen of zelve, of door anderen tot Cbrs tenen gemaakt hebben? En zou Johannes daar voor niet hebben gezorgd? Dit volgt hier uit alleenlvk dat Johannes, toen hy 'er eenmaal in huis kwam' ,niet alle Kinderen te zamen aangetroffen heefr En zou Johannes hier by niet uicdrukjyk heboe'n ge- : wenschc, ^(0 Dit woord vrede, heb ik; reeds verklaard by R0Jj.  43° Verklaaring van den tweeden Brief wenscht, dat ook de anderen Christenen mochten worden , wanneer zy zulks niet reeds geweest waren? 'Ev£t™, heet by de Grieken vraa» gen. Maar in het N. Testament beet het zeer dikwerf bidden. Grotids merkt daar by aan, dat dit eene Hellenistifcbe betekenis is. Men zie zyne aanmerking by Lucas IV: 38. en Joh. IV: 31. De woorden: «»£ «s ysd"* Haat in de uitgaave van Erasmus het welk Beza met recht verwerpt, vermits 'er in de beste MSS. ye.d, dewelken ook in den eerften brief Kap. V: 3. ftaan, vertaalcZELTNEft met rechc dus:. beftaatde liefde. Op deeze plaacs voege hy 'er by: t«»-0i«, het welk men 'er ook op onze Ïftaats by verftaan moet. Maar wanneer hy aan de iefde Gods de werking toefchryft, dat men zyne geboden houdt, zegt hy het zelfde als zyn' Heer, Joh. XIV: 23. wie my lief beeft, zal myn woord houden. vers. 7. Want 'er zyn veele verleiders in de werelt gekomen, dieniet belyden, dat Jezus de, in bet vleefch gekomen Christus (Messias) is. Deeze (die zulks leert) is de verleider en de Antichrist. JoHANNESgaat nu overtoteene waarfcbuuwirig voor verleiders Dan hy laat'er, volgens zyne gewoonlyke kortheid, iets Bit. Daar gy, wil hy zeggen, den waaren Chrfste. lyken  432 Verklaaring van' den tweeden Brief lyken Godsdienst hebt, (vs. i en 4.) en aan dènze!* ven (vs. 2.) vast houdt, moet ik u voor verleiders waarfchuuwen. Want 'er zyn veele verlieders, die zich.moeite zullen geeven, om u wederom van de waarheid af te trekken. Daarom, vaart hy voort vs. 8. geeft vooral op u zeiven acht, dat gy niet wederom verliest, bet geen gy bebt. Beza en Grotius hebben byditïr», want, byna ééneen dezelfde gedachten. Door arAaVos, verleiders, worden hier verleidende Leeraars verftaan, Leeraars, die de leere van Chris, tus en zyne Apostelgedeeltelyk verwerpen, gedeeltelyk omkeeren en vervalfchen. Hunne valfche leere wordt met de volgende woorden befchreeven: ë» p« «««AoyoSms fi)»-»?!" xj's-»» «^«f. 47.) hebben hét pok zo vertaald: en insgelyks heet hec aiverbium 'vrat menigmaal iahter. Ziet myne aanmerking by Handl. IX: 20. Hier by moet men nog ditopmerken , dat Johannes hier alleenlyk van de te vooren gemelde verleiders en tegenftreevers van Christus Van zynen tyd fpreekt, en dat hy zich zeiven in hec tweede Hoofdftuk van zynen eerften brief vs. 18. zo verklaartj wanneer hy de Antichristen van zynen tyd ónderfcheidt van den groocen , toen nog coekbmftigen , Antichrist. 'Er zyn thans reeds veele Antichristen ontftaan, zegt hy daar. By de woorden: iurïkén IU r\r *«Vp»j zy zyn in dewereit gekomen, moet men aanrhferken, dat de öudè Latynfche Vertaaler in zyn Ekemplaar t*£i>S«» géhadc heefc, gelyk ook Iren^-Ds lib. III. Cap. 18. zy zyn uitgegaan in de werelt.{ En zó ftaat 'er ook in ëenigé nog voorhanden zynde Handfchriften. Hét heefc echter éënen en den zelfden zin, eh wy leezen óok i joH. II: 19. van de valfche Leeraaren: »i»A$»«^ j>f zyn uitgegaan, naamlyk in de wérelt; vers 8. 9. Geeft vooral óp u zèlveh a'cbti op dat wy iiiet wederom verliezen, bét geen wy reeds mét arbeid ver-, kreegen hebben, maar bet volle loon didr van verkrygen moogen: Wie afvalt, enniet by de leere van Christus blyft, beeft God niét. (Maar) wie by dé leere van Christus blyft , beeft den Vader, eh ook den Zoon. Bengel (a) heeft het in zyn N, Testdméht dus vertaald: ziet op u zeiven i dat gy niet verliest wat gy met (a) tïy is dus van gevoelen veranderd, daar byte vóórcn ih zyfteh Gnomon zonder de goedkeUring van één éénig MS'. of van éénen éénigeh ouden Kerkleeraar deèze léeswyzé vdór de techte hi kit; '/»* fü} dttMrtl-n, £ e'i chten, en aan allen, die zynen naam vreezen, bunnen loon geeven. Zulk een liefderyk Vader is God , dat hy by zyne Kinderen zelfs beloont, het geen zy verplicht geweest zyn, om te doen. Dan dit genade loon wordt l*ir$h Thi^s, bet volle en volkomen loon genoemd, in Vergelyking van de aardfche belooningen, die de geloovigen in dit leeven verkrygen. Hoe gering is dit loon in Vergelyking met dat van de eeuwige~'za. ligheid, dewelke Christds bet groote loon in den hemel noemt. 'o vertaale ik door: voie afvalt, naam. lyk van den waaren Godsdienst. Wie tot Divaalleer aars overgaat, omfchryft Zeltner het. De oude Latynfche Vertaaler heeft het ook zo verftaarr : qm reoed-'t. Deeze verklaaring wordt door het volgende bevestigd; wie niet by de leere van Christds bfyft. in deezen zin werdt de Keizer Julianus Apostata wapccsx'-n,; genoemd. Het is iets anders met het byvoegzel «-«ga^'i,; m,q#,r, een overtreeder van de Wet, Rom. II: 25 en 27. en dus hebben Beza èa Grotids onze plaats, naar deeze fpreekwyze. verkeerd uitgelegd. Wie nu van den waaren Godsdienst afwykt, vaart Johannes voort, beeft God niet, dat is, diensGoO', diens genadige God is God niet. Want hoekan öfe Vader iemand beminnen, die de leere van stvneb Zoon veracht? In deezen Zeifden zin zegt hvinden eerften brief Kap. II: 23. wieden Zion loochent, heeft ook den Vader niet. Dan Johannes doelt inzonden heid daar op, dat deeze verleiders Jooden waren Nu maakte dit de Jooden hoogmoedig, dat zy Gods ^ert waren (Joh. VIII: 41 en 44.) en zy zeigen van de tteideuen, dat dezelven aan hunnen God eeea deel hadden, en dat zy niet den w,.aren God, umr valfche Goden hadden. Van deeze Joodfche onchristenen nu zegt Johannes hier: zy bebb'n God niet, gelyk zy meenen, maar hy is zo min hun God als die der Heidenen, vermits zy aan den Zoon veü K.e 3 Gö0  436" Verklaaring van den tweeden Brief God niet gelooven, en loochenen , dat Jezds de door God beloofde Messias is. vers 10, ii. Wanneer iemand (als een Leeraar) tot u komt, en brengt deeze leere niet mede (maar leere het tegendeel) dien neemt niet op in uw buis, en groet bem ook met. Want wie bem groet, (gelyk eenen Broeder) maakt zicb zyner kwaade werken deelachtig. Wanneer iemand tot u komt. Dat dit van bet komen van eenen valfchen Leeraar te verftaan is, en wel van zulk eenen, die komt, om zyne valfche leere voor te draagen, en anderen over te haaien, om aan dezelve hunne toeftemming te geeven, en om bygevolg hen, die de waare leere hebben aangenomen, tot medegenooten van den valfchen Godsdienst te maaken; bewyzen de aanftonds daar op volgende woorden: wie deeze onze Apostolifche leere niet mede brengt. Onder de woorden: de waare leere niet medebrengen, is mede ingefloten, dat hy in tegendeel zyne valfche en van de Apostolifche leere afwykende leere voordraagt en met fchyngronden verdeedigt. Zulk eenen, fpreekt Johannes , neemt niet opinuw buis, en groet (a) hem ook niet. By dit tweeledig bevel van den Apostel moeten wy 'er eerst over nadenken, hoe het zelve niet verftaan kan worden, en dan, wat de zin van het zelve is. Om het eerfte uit te vorfchen, valt niet moeijelyk. Elke verklaaring, die andere duidelyke bevelen vaD Christus en zyne Aposteltn tegenfpreekt, moet als vaifch en onchristelyk verworpen Worden. Wy zullen, het eene bevel van Johannes na het andere befchouweD. Eenen (o) De fpreekwyze: gulpi* xiyut nu, iemand groeten, heeft Raphelius ook by Arrianus gevonden. Het woord x?'>e"' was in de brieven van de Griekfche Schryveren de voorgezette groetenis. Gelyk eertyds de Romeinen hunne brieven met deeze woorden begonnen: Cicero faltttem pturU mam dicit Memmio, en de Duitfchers met deelen: myntn gutfó in Xtl; zo fchreef de Overfte Lysias, Handl. XXIII: 26. aan den Landvoogd Fsux: AvrUt  van Johannes. Versxo,ti, 437 Eenen valfchen Leeraar, zegt hy voor eerst n'et alleen jegens Kyria , maar tot alle Christenen, neemt niet op in uw huis. Hy verbiedt hier mede niet, om eenen valfchen Leeraar, die op eene reize in hongersnood geraakt is, in zyn huis te laaten komen, hem te verzadigen, en ook eenen reispenning mede te geeven. Want dit vereischt de algemeene liefde, de liefde jegens alle Menfchen. Wanneer uwen vyand hongert, zegt Paolos Rom. XII: 20. fpyst bem, en Gal. VI: 10. bewyst goeds aan alle Menfchen. Christus prees Lcc. X: 33 enz. den Samaritaan, die den Jood, dewelke zo kwalyk doorStruifcroovers behandeld was, in een huis bracht, en in het zelve liet oppasfen en geneezen. Zy bygevolg verltonden het bevel van Johannes geheel verkeerd, die in de zestiende eeuw meenden, dat men aan de Gereformeerden uit Engeland (b) die de wreedheid ' van de Roomfchgezinden waren ontvlucht, niet eens herberg in de Stad moest verfchaffen, tot dat zy op eene gefchikte wyze hunne reize konden vervolgen. Vergat men hier niet die dierbaare leere : wat gy (Luterfchen) wilt, dat u (in dergelyke gevallen) anderen (de Gereformeerden) doen zullen, dit doet gy hen ook1? Wat den Gereformeerden Hoogleeraar, Lambertus Dan.£üs, wedervaaren is, toen hydoor de Lutherfche Stad Strasburg wilde reizen, verhaalt hy zelf in zyne in 1583 gedrukte Opuscula Theologicap. 1460. fq. " Ik moest, zegt hy, toen ik in 158 r „ naar Hollandging, om daar de Godgeleerde Hoog„ leeraars plaats te vervullen, mynen weg van Ge,, neven door Strasburg neemen. Ik kwam in dee,, ze Stad tegen den avond, en hadt Vrouw en Kin,, deren by my. Het was midden in de winter, en „ te gelyk regenachtig weder. Daar men nu reeds »»ge- (h) Aangaande deeze gebeurtenis leeze men Saligs Gei Jchiedenis van de Augsburpjche Geloofsb'lydenis 7, B. Cap. 3 (j. 7. enz. en Bbrtram Historia critica Joannis a Lala 1 TÏu Cap. I. g. 6. en 3 Th. Cap. 2. E e 3  438 Verklaari'ig van den tweeden Brief „ gehoord hadt, dat ik daar aankomen zoude, was s, aan alle Waaruen verboden, om my te herbergen. ,, ik vertoonde hun myne huilende en van koude en „ regen fehreijende kleine Kinderen. Maar zy wareti onbarmhartig, tn ik werdt by alle herbergen „ afgeweezen. Eincelyk ontfermden! eenige Stu„ denten zich over my en de mynen, dieonsinhun „ kwartier opnamen ". Wat hem den volgenden dag aldaar is ontmoet, gaa ik voorby, en merke alleenlyk nog met vermaak aan, dat in onze tyden een Panvejjs in alle Lutherfche Steden goede herbergen vinden, en over eene vriendelyke behandeling roemen zoude. Wy komen wederom op de vroome Kyria , aan dewelken de Apostel verbt odt, om eenen valfchen Leeraar in haar huis te neemen. Wy kunnen ligtlyk befiuiten, dat Johannes haar dit niet zoude verbooden hebben, wanneer het irn.emen van zulk een Menfch rietzeer gevaarlykgeweest was Want was h.erbygecn gcv&ar gew, ffu vn7y, 'ito. h T7j ïfüex -nu Kvgiev u« uttr%v>SfTt, Dan dit byvoegfel ftaat in geen een Griekfch A/S. Waar. om Zegerus en Millius (prole'g, §. 504.) die deeze Woorden voor de eigen woorden van Johannes houden, geene toeftemming verdienen. Millius bedriegt ons ook, wanneer hy' zegt, dat Johannes deeze woorden ook reeds in zynen eerften brief Kap. U: a8. en UI; 21. als ook IV: 17. heeft bygebracht, en dezelven hier herhaalt. Want op niet ééne yan deeze drie plaatzen vinden wy dezelven.' vers ia. Ik hqdi'u nog veel te fchryven : dan ik wilde niet gaarne papier en inkt gebruiken , maar ik loope, tot u te komen, en mondeling met u te fpreeken, op dat onze vreugce, volkomen, zyn nopge. Johannes' zoude deezen. brief langer gemaakt hebben, wanneer hy niet van yoprneemen was geweest, dm wel draa eens zelfs na de plaats te reizen, waar Kyria woonde. Het geen hy dus in de penne hieldt, warengeepe leerftukken van het geloof, maar vermaaningen en waarfchuuwingeD, dergeiyken in deezen korten brief ftaan. De noodige leeringep vaD bet gejopf hadt Kyria en haare fan ilie reeds voor langegeleerd. Ook Cornelius a Lapide erkent, dat hier niet van leerftukken van het geloof gefproken wordt : daar anders  van Johannes. Vers 12, 13. 44r anders de Roomschgezinden de gelykluidende woorden van Christus, Joh. XVI: 12. ik beb u nog veel te zeggen, ter verdeedigiuge van hunne menfehlyke jnftelbnaen misbruiken. 2lift* 9rgef rep*., mondeling. Dat dit de Hebreeuw, fche fpnekw-ze is, «3^^ neeft Vorstius, in het laatfte Hoof üftuk van zyn boek ae Hebraismis N. T. p. 261. getoond, gelyk ook Drusiüs. Op uai onze vreugde volkomen zyn moige, wanneer wy naamlyk by eikanderen komen, en myne ftichteiyke redereeringen u, en uw Christelyk leeven en redeneeimgen my, verheugen en vei kwikken. vers 13. U girceten de Kinderen van uwe Zuster, de (ook) uitverkoorene. Uit dit vers zien wy, dat Johannes thans in het huis van de Zuster van Kyria geweest is, maar niet haar zelve, ook niet Kyria ' maar de Kinderen van haare Zuster, en eenigen van de Kinderen van Kyria , heeft aangetroffen. De ook uitverkoorene, uit Johannes zeggen, ver, mus hy haare Zuster vs. 1. de uitverkoorene genoemd hadt. Het woord Amen ftaat niet by het befluit van den derden brief, en wordt dus met recht voor een by. yoegzel van den Affchryver gehouden, Men gelieve myne laatfte aanmerking by het Evangelie van Lucas te leezen. GODE ALLEEN ZY DE EER! ■E e 5 VER.  442 Verklaaring van den derden Brief VERKLAARING VAN D EN DERDEN BRIEF VAN JOHANNES. vers i. De oudfle (fchryft dit) aan Cajus, den geliefden, dien ik bemin wegens zyn waarachtig Christendom. Wie deeze Cajus geweest is, is onbekend. Deeze naam was zeer algemeen. Het heeft dus geenen grond, war.neer Heidfgger in zyn Enchiridion Bvdicum Uh. III. Cap. 27, §. 2. en met hem Salomovan Til; p. 734 (q. meent, dat dit die Cajus is, van wien Rom." XVI: 23. gelyk ook 1 Cor. I: 14. wordt gewag gemaakt. Hei is waarfchynlyker, dat het drie onclerfcheidcne Cajdssen geweest zyn, en dat de Cajus, die Handl. XIX: 29 en XX: 24. voorkomt, de vierde was; als mede . dat onze Cajds onder eene gemeente, niet verre van Ephezen gelegen, en dus niet ver van de woonflad van Johannes, waar hy zich toen ophieldt, zal behoord hebben, en aan deezen Apostel misfchien daar door bekend zyn geworden, dat by aan de verbannelingen wegens het geloof rykelyk van zyne goederen mede deelde. Millius en VVhitsïon (d) zyn nog minder te verontfchuldigen, wanneer zy uit de zo genoemde Conftitutiones Apostolicas brweeren, datonze Cajüs Bisfchop te Pergamus geweest is. Nu (a) De eerfte in de Prolegomena ad N. T. i'c r , maat'o s'gir- jS Ti«{, en toont daar door aan, dat dit toen zyn gewoone naam geweest is, en dat ook Cajus uit deezen naam aanftonds heeft kunnen zien, dat Johan» nes deezen brief aan hem gefchreeven hadt. Kon wel een Bisfchop eenen brief zoodanig beginnen : De Bisfchop fchryft dit aan enz. daar 'er zo veele Bisfchoppen waren ? Even zo zou Johannes door het opfchrift: de Presbyter, zich voor den eenigen Presbyter hebben uitgegeeven ; het welk hy evenwel niet doen konde, vermits 'er zulk eene groote menigte van Christelyke Leeraaren was. Bygevolg kan 'o sr^»^^»; hier niets anders heeten dan de oude, naamlyk de oude Apostel of de oud/Ie Apostel, die veel langer hadt geleefd, dan alle andere Apostelen. Het is bekend, dat hy niet alleen de verftooring van Jeruzalem onder alle de overige Apostelen, geheel alleen heeft beleefd, maardat hy ook nog veele jaaren naa dezelve geleefd heeft: gelyk Cellarihs in zyn twistfchrift de feptem ec iefis Aft® Apocalypticis §. XLJ. zeer waarfchynlyk maakt,  44 T Verklaaring van den derden Brief maakt, dat hy eerst in het 102de jaar naar de geboorte van Christus geftorven is. Het is ook niet onwaarfchyniyk, dat Johannes door deezen naam zich en zyne Leezeren 'er aan herinnerd heeft, dac hy die Apostel was , wieD de Heere, Joh. XXI: 22 en 23. beloofd hadt, dat hy het langfte zoude leeven onder alle Apostelen. Gelyk nu Paulus zich in zynen hoogen ouderdom in zynen brief aan Philemon vs. 9. den ouden Paulus, n«s"Aa» jrffr/Svngc, noemde, zo noemt Johannes zich thans ook den ouden, naamlyk den ouden Johannes, om dat hy niet alleen cie alleroudfte onder alle Apostelen, maar waarfchynlyk onder alle Christenen van dat Land was. Kier uit volgt, dat 'er gemeenlyk verkeerd, lyk wordt afgedrukt 'o n(i is een dubbelzinnig woord, het welk zo wel omtrent eene groote, als omtrent eene middelmaatige liefde gebruikt wordt: jaa bet betekent dikwerf flechts eene uiterlyke liefde, die niet te gelyk in het hart, en dusvalfchheid enhuichelaary is. Maar dyairü- gebruiken de Grieken alleenlyk omtrent de inwendige, ongeveinsde en vuurige liefde. De Latynen  van Johannes. Vers 2. 445 tynen maaken insgelyks dit onderfcheid tusfchen dicam, valde me amat. De Apostel voegt 'er aanftonds de rede by, waar* om hy Cajus zo hartlyk beminde. Wien ik beminnet zegt hy, «»clind-ua. Dit kan niet heeten : ik bemin hem waarachtig of bet is waar, dat ik Item bemin i gelyk Erasmus , Beza , Drusius , Sonntao en Wolf het verftaan hebben., Hoe kon Johannes, Cajus verzekeren, dat zyne liefde oprecht en ongeveinsd was, daar Gajus daar aan niet twyffelde ? En kon Cajus 'er wel voor vreezen, dat de liefde van den heiligen Apostel niet oprecht mochte zyn ? Wat hier nu ït **n$tiai heet, leert hy in zynen tweeden brief, waar in hy ook vs. 1 zegt; wien ik bemin i, «AïSfi», en het zelve aanftonds vs. 2 verklaart dat hy hen naamlyk beminde ■Sn wegens het waare Christendom, hetwelk, vaart hy voort, by hen zo wel als by my plaats vindt, en by ons van beide zyden tot in Eeuwigheid blyven zal. Daar heet ook vs. 4. Trsptxxrü, it dM$t',ct, overéénkomftig met de waare leere leeven, dat is, een daadlyk Christendom bezitten. vers 2. Geliefde, ik wenfcbe, dat het u in alle deêlen wel gaan mooge, en dat gy ook moogt gezind zyn naar bet lighaam, gelyk uwe ziele zicb wel bevindt. Johannes noemt hem nogmaals zynen (a) geliefden. Hec O) Hieronymus maakt in zynen Commentarius over den brief aan Philemon een geheel ongegrond onderfcheid tusfchen «y*TJj7r'c en jyaTvftittf, Non habetur in Öraco, zegt hy, tytmwttu, quod DILECTUS dicitur, fed ctyu*,,^ m est DiLlGIBILL Inter DILECTUM autem &> DILIG1BIJLEM hoe interest, quod DILEC1US appellari potest Me, qui deleSlionem non meretur; DILIGIBILlS vero is tantum', qui merito diligitur. Denique inimicos nostros diligere pracipi- muri  446" Verklaaring van den derden Brief Het volgende *«S»5, gel^k ah, toont aan, dat de -woorden van dit vers c!us moeten geleezen worden: gelyk uwe ziele zicb wel bevindt, zo wenfcbe ik , dat bei u m alle andere dingen wel mooge gaan, en dat gy ■ook naar betligbaam gezondzyn mogte. Dac'Cajos een waar Christen, en dus naar de zie] gezond was, hadc Johannes in-het voorige vers gezegd. Nu wenfcht hy hem ook de gezondheid van het-lighaam, het welk de eigenlyke betekenis van het woord vyixïtu* is, en het welk hier geenen anderen zin hebben kan, vermits de welftand van de ziel tegen den welftand van het lighaam wordt over gefield. Dan hy wenfcht hem ook in alle andere ftukken een beftendig wel. zyn. In alle, dat is, in alfe andere, naamlyk behalven de gezondheid van het lighaam en van de ziele. n*«ra heet ook Joh. XIX: 28. al bet andere. Jezds heec hec, beeft alm dat is, al bet andere, relu qua omnia, vervuld, gelyk Beza het ook vertaald, en in zyne aanmerking getoond heeft, datdit de waare zin is. In plaatze van it *•«»•< ftaat 'er *-s?;(è) Ta» , mur; quifunt DILECTI, fed non DILIG1BILES. Amamus quippe ilios, non quia amarimerentur, ftd quia prcecipitur, eoi pdio non habendos, dat is, "in het Grieksch heeft men niet „ iy**t>ftha, hetwelk BEMINDbetekent,maar «V*»-»'^, „ dat is, BEMINNELYK. Tusfchen BEMIND en BË3, MINNELYK nu vindt dit onderfcheid plaats, dat ook hy " kan BEMIND genoemd worden, die geene iiefde ver£ dient; maar BEMINNELYK is hy alleen, dienaar ver„ diende bemind wordt. Ook wordt ors bevoolen, onze vyanden te beminnen; die dan BEMIND maar niet BE„ MINNELYK zyn. Vermits wy hen beminnen, niet om „ dat zy verdienen bemind te worden, maar om dat het ons „ bevoolen is, hen niet te baaten". Een meer waarfchynjyk onderfcheid maakt Erasmus Schmidt tusfchen deeze beide woorden by Matth. XVH: 5 en XXII: 3. (6) Daar dit geen gewoon Grieksch is, erkennen wy het zelve met recht voor eene Pbrafa plebeia (uitdrukking van het gemeen). Millius legt ons in de Prolegomena ad N T. & 180. eenige dergelyke fpreekwyzen van Johannes voor 00-  van Jobames. Vers 2. 44 7 het welk ook deSyrifche Overzetter in alle dingen, en Vatablus per omnia vertolkt. Een opmerkzaam leezer ziet wel draa, dat hier geen andere zin plaats heeft. Het welzyn heet h°ïoirp-*i. Wolf toont aan, dat dit woord by de Grieken omtrent alle foorten Cc) van gelukzaligheid en welzyn gebruikt wordt. Joiiawnes noemt hier ook den goeden toeftand der ziele MoSr&eu. Wanneer hy nu insgelyks in alle andere dingen aan Cajus het toewenfcht, wienhy ook de gezonubeid naar het lighaam hadt toegewenfcht, zien wy duidelyk, dat hy hem ook geluk en zegen in al zyn doen en in alle omftandi^heden van zyn leeven wenfcht. Dan wy zuilen wel draa zien, waar op hy inzonderheid doejt met deezen wenfch. Cajos was naamlyk een Welgegoed Christen, die van zyn vermogen1 met alleen aan ander'", armen mededeelde, maar dit ook zeer rykelykd^jHk inzonderheid'aan hun , die om het geloof verdreeven waren en moefien omzwerven, h y was, zegge ik, een ryk Christen. Een ryk Christen is zeer onderfcheiden van wereltsgezinde ryken. Hy is. ryk en00!; niet ryk. Door anderen, die zyne gaaven noeig hennen, is hy ryk; maar voor zich zei ven is hy arm, en leeft even als zy, die niet ryk zp. .Hy wendtzynen rykdom niet aan tot een wellustig leeven, niet tot pracht niet tot vreeten en zuipen en tot koscbaare maaltyden. Hy leeft maatig in eeten en drinken. , Hy laat het noch aan de kleeding, noch aan andere dingen Zien, oogen : en ik heb zelf in zyn Evangelie eenigen aangetoond die men vinden kan in het register tot myne verklaaring van denzelven. Daarom hebben die Uitleggers zich te vergeeffche moeite gegeeven : die dit *eei naar de gewoone fchryf wyze van de Grieken uitgelegd, en eene geheel vallche verklaaring bygebracbt hebben. Wolf haalt dezelven aan I maar begaat zelf even den misflag. . ' (c) Hier heenen behoort ook de Griekfche vertaallng van het derde vers van den eerften Psalm: nd.-m, £, ««TfiWwSïViTw*, alles, wat hy doet of makt, valt wei uit.''*  44'8 Verklaaring nareden tweeden Brief zien, dat hy een ryk Man is (f), maar het geen hy' niet noodig heeft tot den nooddruft van zich zeiven en de zynen , deelt hy uit onder de behoeftigen , en het lieffte aan zyne arme Broederen in het geloofi Zo iemand kan men het behouden en vermeerderen van zynen rykdom toevvenfehen. Eenen ryken in tegendeel, die geen Cnristen is, maar den rykdom voor zyn hoogfte goed houdt, en den zeiven misbruikt tot een zondig leeven , wenfcht men met recht armoede we, wanneer dezelve een middel kan wor* den , om hem tot het waare Christendom en tot ceu^ wige zaligheid te brengen. Want van zulk eenen ryken zegt de Heere Lucas XVIII: 24, 25. dat zy niet in het ryk van God zullen komen* vers 3. Want ik ben zeer verheugt geworden, toen 'er Broeders aankwamen, die van uwe rechtfebaapen. 2^fcT(waarachtig Christendom) getuigenis gaven, boe. danig gy naamlyk overeenkomjlis: met de waare leeré leeft. Johannes toont nu aan Cajus , van waar hy het Wist, dat hy een zö goed Christen was. 'Er zyn, zegt hy, Broederen (a) aangekomen van de plaatze, waar gy woont, die my eene zeer groote blyd- (}) Het geen onze Schryvér hier zégt, óm' eenen rykeri Christen te befchryven, dat hy het nóch aan zyne kleederen, noch aan iets anders, dan alleen aan zyne milddaadigheid, laat merken, dat hy ryk is, moét met eenige bepaalinge opgevat worden. Want het Christendom verplicht' niemand, dien God met goederen Vah dit leeven gezegend heeft, om zulk eene grové pye te draagen, als de arbeider, tüe irt zynen dienst zyn brood wint, of 2ich van de verkwikkingen deezes leevens zo wel te orthouden, als een ander, die ze uit armoede niet bekomen kan. De zedenleer, die dergelyke onthoudingen voorfchryft, is niet van Christus, maar van de Monniken; en men vindt ze, in haare bronnen en gevolgen, voortrefiyk gefchetst, door Zimmerman , in zyn laatst uitgegeeven werk, «ter vit dAnS-ü*, overéénkomftig met de waare leere leeven, dat is , Christelyk en naar de géboden van Christus leeven. 'A^S-ua kan oök vertaald worden door rechtfebaapenbeid, gelyk Lother dit woord Eph. IV; 2t. heeft overgezet. Even zo kan men ook i Joh. II: 4. dus vertolken : wie zegt: ikkennebem, en boudt evenwel zyne gebóden niet, die is een leugenaar, en in zulk eenen is de rechtfehaapenbeid niet, dac Js , hy is een huichelaar, eü geen waar Christen. Ook de Latynen noemen de rechtfchaapenheid veritas. Omtrenc een zeker Wysgeéf zege Pliniös lib, III, Epist. 11. Ex omnibus, qui nunc fe pbilofopbos vocant, vix unum aut alterum invenies tanta Jinceritate, tanta veritate, dac is, " önder allen, die zich chans Wysgeeren noemen, zult gy naauwlyks iemand vinden, die zulk een waar Wysgeer is, en deezen naam zo mee rechc ,, draagt". M^jT!/|o2»T(s heb ik Vertaald door: hoedanig (of dat) gy naamlyk avereen*! komftig met de waare leere leeft. Johannes verklaart hier mede het vóórgaande woord waarom men 'er in de vertaaling het woord naamlyk moet byvoegen , het welk in de Griekfche taal wórdt weggelaaten. Dat deeze woorden alleenlyk eene verklaaring van het voorgaande, en, gelyk men'het noemt, eene Exergafie zyn, en dat Johannes zich meermaalen van deeze manier Vanfpteekenbedient, heeft insgelyks Flaciüs P. II. p. 258. eh CameraX* Dteh # f RlüS  45o Verklaaring van den derden Britf ïucjs by onze plaats, gelyk ook Glassius p, 528. aangt merkt. Daarcm heet ««»a5 hier niet gelyk als met het volgende dus, maar hoedanig of dat. Rom. I: 9. komt u\ ook voor in deezen zin, by welke plaats ik geroond heb, dat het woordje »'« ook by andere Grieken meermaalen quod, dat, heet. vers 4. Ik beb nergens grooter vreugde over, dan daar over, aatikboore, dat myne (geestlyke) kinderen zodanig leeven, als met de waare leere overeenkomJlig is. Wy gelooven van den Heiligen Apostel gaarn, dat niets in de geheele werelt hem meer heeft kunnen verheugen, dan de geduurig verdere uitbreiding van den Christelyken Godsdienst, en de ver» dere aanwas van het ryk van Christus door zynen Aposrolifchcn dienst. Wat kan 'er aangenaamer en gewerfchier voor eenen Apostel zyn, dan wanneer hy ziet, dat 'er geduurig meer Menfchen door hem tot kennisfe der waarheid gebracht, en toC Aant)jd. ders van den eenigen God en van zynen Zoon, Jezus Christus, gemaakt worden ? Zo noemt Paulus hen, die hy te Philippen bekeerd hadt, Kap. IV: i. zyne vreugae en zyne kroone. Ook elk rechtfchaapen Kerklyk Leeraar ten onzen tyde heeft zynegrootfte vreugde daar aan, wanneer zyn heilig ambt goede vruchten brengt, en wanneer hy ziet, dar het getal der Onchristenen in zyne gemeente hoe langer hoe minder wordt, en zy, die reeds Christenen zyn, daaglyks toeneemen in het geloof en in alle Christelyke deugden. De Griekfche woorden van ons vers zyn voor eenige letterkundigen aanflootelyk geweest. M«£>T»g«t is de Con peiaiivus van den Comferativus ftt'-£»t. Ba^„' aé|/5, zegt Camerarihs, (dit is een Bar barismus"). En Hornejus brengt in zyne Expofitio litteratis van deezen brief uit eenen ouden Scholiast deeze woorden by : dit is «Slxipc, geen Griekseb. Dan ten minften moet dit woord onder het gemeen gtbruikelyk geweest zyn, vermits Johannes zich andeis van het zelve niet zoude bediend hebben. Wes-  tan Johannes. Vers 4. 4^ Weshalven Wy ook aan Beza onze toeftemming niet kunnen geeven, wanneer hy het Zelve nooediclunt, a een nieuw woor J " noemt. De Apostel, die zich duidelyk wilde uitdrukken , maakte geene nieuwe Wöorden, maar bediende zich van de gewoone, op dat de Leezers hem zou Jen kunnen verftaan. Men Vindt meer dergelyke woorden. Van deSuperlativus i^zis-o; vindt men Eph. III: 8. de Comparativus U*. en lib. IX. §. 406*. van Sextüs Empiricus de Superlativus ihx%irim-n<;, by welke plaats Fabri. cius ook uit Arnobius minimisfimus aanhaalt, en nog andere Geleerden aantoont, die dergelyke woorden hebben verzameld. In plaatze van t»Jt*« ftaat jer in eenige oude Hand*fchriften T»vm, het welk ook PriCjêus liet gelden, gelyk ook Alberti in zyn Periculum Óiticum Ca) p. 37.' Dan men heeft dit in geene gedrukte üitgaave gebracht, vermits men geloofde, dat dit iHiét te nieuw was, en dac iemand hec zelve in de plaats van nóit» gezet hadt, die dit niet verftondt. Hoe **ó-n,< emenda'oris est, zegt Millius in zyne Prolegomena §. 960. Wy behouden dus het W™,, en erkennen het voor den Genitivus Van rdv-m, waar vaft ook de Dativus vs. 10. voorkomt. Nu heet het: ik heb (a) Deeze meent ook, dat men nvrat zoude kunnen behouden, en dus verklaaren.' «»« ftu^rU», fóvrai Want voor eerst heeft z«pu geen meervauwig geflacht, ten tweeden is ti»4&'t niet de Genitivus pluralis v.m r«'»»*s. Das heeft Beza aan Wolf uit overyling zyne toeftemming gegeeven , gefyü: ook Sonntao fa zynen Commentarius over den tweeden efi derden brief van Johannes, denwelken hy ih iö dfexort en 1 Tim. I: 2 en 18. en Tit. 1: 4. noemt hy Timo. theus en Titus yinrt* ré«m, zyne rechte en echte Zoonen, ■*» *ir'u., in bet geloof. 1 Cor. IV: 17. noemt hy Timotheus zynen Zoon in den Heere. vers 5, 6. Geliefde, bet is Cbristelyk, (het is de plicht van eenen Geloovigen ,) wat gy aan de Broederen doet, en ook aan de vreemdelingen, die van uwe liefde voor de (geheele) gemeente een goed getuigenis gegeeven bebben; en gy zult verder wel doen, wanneer gy zulke lieden, op eene Gode behaaglyke wyze, van u laat trekken. Daar de fpreekwyze: ^r»» w.;e?s, anders nergens gevonden wordt, heeft Luther het met den ouden Latvnfchen Overzetter vertaald door: gy doet getrouw. En deeze vertailing hebben ook Beza, Pasor, en Pric^us behouden. Erasmus vertaald het veel onwaarfchynlyker door: Tutum reddis, Jive in tuto collocas, " gy maakt het veilig". Het best heeft Camerarius het getroffen, wanneer hy meent, dat «•<(■«» hier zo veel betekent als ijy»» *ï«» j en dat dit betekent wx rivra ntniii, wanneer gy dit doet, doet gyiets, bet welk voor eenen Griekniet past. Ook de Latynfche fpreekwyze : gratum jacere alicui," iets doen, wat eenen an,, deren aangenaam is", bevat iets dergelyks in zich. 'o i«\ ë?y«Vu hebben Erasmus en Beza vertaald door: quhquid facis (a) in den tegenwoordigen tyd. Dan (a) 'o« ('«», quisquis., ï \»\, quicquid komt meermaalen voor in het Nieuwe Testament. Ff 3  454 Verklaaring van den derden Brief Dan daar l?y«V? de toekomende tyd is, worde de voorgaande tyd mede ingeflooren; mat gy tot dus verre gedaan bebt, en nog verder deen zult. Daidelvker zegt Paulus 2 Ccr. XI: 12, i Art geen ik tbans doe, zal ik nog verder doen. En 2 Thess, III; 4..*Mfi« *«ƒ «Wrw, riorf en zult bet no„ eerder doen. ■ a IVatgy aan de Broederen en ook aan de Vreemdeling gen doet. Zo moet men i,( r.xut dh^U Kaj \,s r iemand bet getuigenis geeven, dat hy zyne hejde zien laat, naamlyk zyne liefde jegens de arme yerdrrevelirgen om het geloof. Want dat hier van dezulken gefprooken wordt, blykt daar uit, dat Jo* «annes zegt, dat zy hun getuigenis hadden afgelegd  van Johannes. Ven5, 6. 455 legd by de gemeente, by welke Johannes leefde. Bygevolg waren zy, na hunne afreize vun Cajus toe deeze gemeente gekomen. Want in de andere gemeente was de milddaadigheid van Cajus b£:kend genoeg, en hadt deeze getuigen niet nodig. Dan wy weecen immers, dat Johannes in de laitfte jaa. ren van zyn leeven te Rphezen gewoond heeft. Gy zult verder wel doen, wanneer gy zulke l eden, op eene Gode welbehaaglyke wyze, van u trekkenwan, Dit is de eigenlyke woordvoeging. oJ? kan hier niet heeten dewelken, als of 'er van deeze zelfde verdreevelingen gefprooken wierdc. Want deezen Iconde hy thans niet van zich weg laaten trekken, om dat zy reeds waren weggereisd, en thans op eene andere plaats by Johannes waren. In het volgende achtfte vers zegt hy duidelyk roiou'™»?, zu'ken. KxXas wooiVsij, gy zult verder wel doen. Reeds by het voorgaande vers hebben wy dergelyke fpreekwyzen gezien, xieox-lftv.it heet iemaril van zicb wegreizen laaten. Hier wil nu Johannes zeggen, dat hy de verdreevelingen om het Geloof, die in het toekomende zouden aankomen, op zulk eene wyze van zich zou laaten vertrekken, dat hy hun ee en reispenning mede op den weg gaf. Dit drukt Paulus Tit. III: 13. duidelyk uit, zeggende: w^'s-s,». ha finish dvroïi As/srjj, laat hen van u en geef hun iets mede op de reize, op dat zy aan niets gebrek bebben moogen. Johannes meent even het zelfde, wanneer hy Cajus gebiedt, dat by ben op eene Gode we'bebaaglyke wyze zou van zicb laaten. De ryke Cajus verftondt deeze woorden ook niet anders, vermits hy wel wist, dat een ryk Christen arme mede Christenen niet ledig van zich laaten gaan, miar hun ten minden zo veel mede geeven moest, dat zy daar mede in eene andere Christelyke gemeente konden komen. Deeze fpreekwyze «|<«s tcu ©^s ft iat ook 1 Thess. II: 12. en Col. I: ió. «'{IvtK^iu Rom. XVI: 2. rut dyiat. In plaatze van a-««Vs(5 leest Grotius **F f 4  45$ Verklaaring van den derden Brief a*~4 i*mr*f. En Luther heeft het ook vertaald door: gy bebt wel gedaan. Alle andere'Verraalers hebben het te rechc overgezet door: gy zult wel doen. 'Ëriijras flqac in geen eenig oud Handfchrift, Luther en Grotius merkten niet op, dat hi hier niet heet, dtwelken, maar in de plaatze van ^««iviil zulken gezet.was. Ik merke hier by eene fchryffout aan in de oude Latynfche overzetting: quos bene fa* ciens deduces üigne Deo. Deeze Vertaaler, die ge. woon was, om van woord tct woord over té zetten, hadt ongetwyffeld dus gefchreeven i quos bene facies deductns d'-gne Deo. p^tf/tawir vertaald hy ook Tit, lil: 13. en op alle andere plaatzen door deducere. vers 7. Want om zyns naams wille zynzy (uit hunne Steden) uitgetrokken, en de Heidenen bebben ben niets (van hunne goederen) mede laaten neenun, ■rol hipfTts avrev («) is eene Bybelfche manier van fpreeken, cn hetekent, dat men iets daarom heeft gedaan, vermits men tot den Christelyken Godsdienst overging, en de leere van Christus aannam. Hanpe. V: 41. leezen wy, dat de Apostelen om gen naam van Christus wille (tóf t«» bSgsm «Wïj gegeesfeld zyn geworden. En Kap. IX: ic5. zegt Christus van Paulus : by zal cm myns naams wille veel moeten lyden. Dit ftaat ook Kap. XV: 26. cn XXI; (a) Dit woord JvrcZ heeft de zeer oude Latynfche Overzetter in zyn Exemplaar gehad. Het ftaat ook in eenige nog voorhanden zynde oude Handfchriften. Daar het echter iri de meesten niet ftaat, heeft Millius in zyne uitgaave van het N. Testament het zelve weggelaaten, maar nochtans te p.elyk herinnerd, dat men het zelve by r»5«»,>«r in eenige Exemplaaren 'er by gevoegd heeft: het welk echter alle Uitgeevers voor onecht erkend en niet aangenoomen hebben.  vm Johannes. Verso, 10. 4öt Christenen in het algemeen toe hun onderwys en tot hunne (lichting leezen konden ; en hoe weinigen, die zich evenwel Christenen noemen, leezen deezen, die zy hebben.' Men kan dus met waarheid zeggen, dat God de verlooren geraakte fciirifcen van .de Apostelen niet heefc widen in wezen laaten blyven. En dit is ook het gevoelen van Gerhard, wanneer hy in zyne Confesjii Citbolica lib. II. artic. I. Cap. 4. zegt: libros quosdam Canonkos amisfjs esje, probari nequit. Ex ülis libris, qui fuperfunt, fufficienier peti potest docbrina Coristiana, dat is, " dat 'er eenige „ Kanonyke boeken verlooren zyn geraakt, kan niec „ beweezen worden. Uit die boeken, die 'er nog ,, overig zyn, kan de Christelyke leere genoegzaam „ worden gehaald ". Dat'er zeer veele brieven van de Apostelen verlooren gegaan zyn moeten, bewvsc Witsius grondig in Vita Pauli, feft. VIL §. XI. p. 88. terwyl hy met deeze woorden bfefluit: nonest* quod queramur, tot pt etiofa «k/utfAia temporum injuria periisfe. Est potius, quod Deo agamus gratias, cujuS provida er ga nos benevolentia faSbum est, ut tot ac tania retimuerimus, quae nabis ad Jalutem erudiendis abunde Jujficiunt, dac is, " Wy moeten 'er niet over kiaa„ gen, dat 'er door den vernielenden tyd zo veele ,, dierbaare fchriften zyn verlooren geraakt. Wy behooren veel meer God te danken, door wiens ,, genadige voorzorge omtrent ons het gekomen is, dat wy zo veele en zulke gewichtige behouden „ hebben , die voor ons genoegzaam zyn, ja over. vloedig, om onze zaligheid te Iceren kennen". Nu moeten wy navorfchen, wie deeze Diotre. phes geweest is. Zyn Heidenfche naam bracht D. Lange op het vermoeden , dat hy geen oprecht Christen geweest was, om dat hy deezen naam niet in eenen Christelyken veranderd, en zich niet Theotriphes hadt laaten noemen. Hy dacht niet aan de vs. 12. wegens zyn goed Christendom gepreezenen Demetrids , die dus genoemd werdt van den Griekfchen naam van de Godin Ceres. Zo heefc ook Ajpoixos» vaq wien in het 18de Hoofdftuk van de Han-  4t>2 Verklaaring van den derden Êrief Handelingen der Apostelen, en Dionysius, de A* reopagiter, die zelis van den Zuipgod , Baöchüs zynen naam hadt gekreegen, zynen naam niet afgei legd. De Kerkleeraar Cyprianüs , die van defchandelyke Godin Venüs, dewelke ook Cypris of Cy. ïria genoemd werdt, zynen naam in hec Heidendom gekreegen hadt, vondt insgelyks geen bedenken, om denzelven te behouden. Onze D. Martinos Luther hieldt het even zo min voor onvoeglyk, zynen voornaam ce behouden , dewelke van den Krygssrod afftamde. Ik merke hier by dit nog aan , dac Homerus hier en daar de Goden met den naam Van üioi^icpiii betytelt, jovis alumni, en dat in MO* sjéüs gedichten van Leander vs. 30. bet edele bloed, generofus fanguis, htoT^U genoemd worde. Diotrephes was geheel zeker een Christen, en een lid van de Christelyke Gemeente, aan dewelke deeze brief gefchreeven is.' gelyk wy naderhand ge* legenheid zullen verkrygen, om nader aan te toonem Dan waarom beltraft de Apostel hem zo zeer in dee* zen brief? Erasmus noemt hem in zyne Omfcbry. ving eenen Stichter van eene Kettery. Dit was ook het gevoelen van Beda 7". V. Operum p. 1050. en Sonntag Hemt hier mede overeen p. 144, 145 en 156. Hammond (i>) maakt hem tot eenen Gnosty* ken Ketter. Maar Budd.ïus verwerpt in zyne Ea. clefia Apostolica Cap. V. §. 2. p. 315, dit gevoelen met recht, vermits Johannes hem niet wegens eene valfche leere, maar wegens eenige ondeugden be* ftraft. Insgelyks zou Johannes , wanneer Diotre* *»hes een vervalfcher van de Christelyke leere ge« weest was, de Christenen vermaand hebben , om geenen omgang met deezen Ketter te hebben .'gelyk hy in het 10de en 11 de vers van zynen tweeden brief doet, jaa hy zou zyne ketterfche leeringen hebben opgenoemd, en de Christenen vermaand hebben, om zien niet door hem te laaten verleiden. Om (b) In de eerfte onder de vier verhandelingen quibus jurk Episcopatus adjlrutmur. Cap. XIII. p. 44.  van Johannes. Vers o, 10. 463 Om deeze rede ontkent ook Calovius (f), dat Diotrephes een Ketter geweest is. Anderen, waar onder Hornejus en Sonntag, gelyk ook l'Enfant in zyne Voorreden voor deezen brief, Lampe in zyne Prolegomena Joannis lib. I. Cap. 7. §. 15. Millius in zyne Prolegomena ad N. T. §. 54. en Clericus Qd) in Hijl. eccl. fac. I.p. 506. houden Diotrephes voor eenen Bisfchop , en befluiten dit daar uit, dat hy deeze verdreevelingen hadt in den ban gedaan. Dan wy zulien naderhand zien, dat U.Soi&im U rif; (««Ag?;*; hier niet heec ex communie are. Hoewel het ook daar uit blykc, dac hy geen Bisfchop geweest is, om dat hy ai genoemd wordt, iemand , die naar de bovenfte plaats Jtreeft. Maar een Bisfchop is reeds « *v«rt»a» (c), en kan niet ftreeven naar de eere, dewelke hy reeds heeft. Dit bewoog Grotius, om te gelooven, dat deeze Gemeente toen geenen Bisfchop hadt, en dat Diotrephes 'er na ftreefde, om het te wor- (c) Si htereticus fuisfet, zegt by, gravius fine dubio aüurur adverfus eum, & Cajum aliosque de feduccione ipfiits cavenda moniturus fuisfet, dat is, " wanneer hy een. Ketter was ge„ weest, zoude men hem ongetwyfFeld geitrenger behan„ deld en Cajus zo wel als de anderen vermaand hebben, „ om zich te hoeden, om niet door hem verleid te wor„ den". Van dit bewys bedient ook Cornelius a Lapidb zich in zynen Commentarius over deezen brief. Waar by ik aanmerke, dat Calovius byna alle zyne aanmerkingen over den zeiven van deezen Cornelius heeft overgenomen, en 'meestal zyne woorden zelfs heeft behouden. Waarommen ook veele drukfouten , dewelken in de aanmerkingen van Calovius zyn ingefloopen, uit Cornelius verbeeteren kan. ((f) Deeze voegt 'er beneffens Grotius by, dat Diotrephes niet heeft willen toelaaten, dat de bekeerde Jooden door de bekeerde Heidenen in hunne Gemeente werden opgenomen; het welk echter niet den allerminflen grond voor zich heeft. (0 Dit woord vindt men Col. I; 18.  464 Verklaaring van den derden Brief worden. Dan hoe hadt hy daar op kunnen hoopen 4 wanneer hy den Apostel zo kwalyi< bejegend hadt ? Zou deeze Gemeente wel eene tegenparty van Johannes tot haaren Bisfchop gemaakt hebben ? £n dit noodzaakt ons, om ook het gevoelen van UodCeos te verwerpen, die p. 316. meent, dat Dio. trephes een Presbyter geweest is, en zich.degroötheid van eenen Bisfcnop heeft aangemaaiigd. Jaa zou deeze Gemeente niet, wanneer Diotrephes een Bisfchop geweest was, en de ftaatheid gehad hadt, om den Apostel te fchelden en te befpotten, hem van zyn ambt hebben afgezet? En zou niet de A* postel zelf aan deeze Gemeente bevoolen hebben, om zulk eenen godloozen Man niet meer voor haa. ren Bisfchop te erkennen, en eenen anderen te verkiezen ? Wy zien. nu duidelyk, dat Diotrephes noch eert Bisfchop noch een Presbyter kan geweest zyn. Daar hy nu ook geen Ketter geweest is, kreeg de Deernfche Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, NicolAus Hemming, in zynen in 1751 te Koppenhagen gedrukten Commentarius in omnes N. T. epistolasp.2i 7. het vermoeden , dat hy in het geheel geen Chris ten, maar de Heidenfche Overigheid van deeze Stad geweest was. Dit gevoelen heeft niec weinig waarfchynlykheid. Want het ontbrak geenszins aan zulke Steden, wier voorftanders de Christelyke inwoo. ners in ruste lieten; gelyk *er vier dergelyken worden opgenoemd doorTERTOLLiANUsinZyn gefchrift aan Scapüla Cap. 4. Zulk eenen nu konde de nieuw Bekeerden wegjaagen, op dat het getal der Christenen door dezelven niet vermeerderd wierdt. Hy konde ook, als een Heiden , den Apostel verachten cn hem befpottelyke tytels geeven. Dan ook die gevoelen kan niet beftaan. Want voor eerst wordt hy queiczuTiviu-i darav, naamlyk der Christenen genoemd ; bygevolg is hy een Christen geweest. TeH tweeden wilde hy de Vreemdelingen niet uit de Stad jaagen, (gelyk Johannes zich zoü uitgedrukt heb*, ben, wanneer Diotrephes een lid van de Overigheid  va.ii Johannes. Vers 9, to. 465 heid, geweest was,) maar hen niet dulden in de Chris, telyke Gemeente. En eindelyk worden de Christenen zyne Broeders, en hy dus een Medechristen genoemd. My neemt, heet het, de Broeders niet op, tn wil ben ook niet door de andere Broeders opneemen laaten. Johannes zou flechts gezegd hebben: bywilde Vreemdelingen door de Broeders niet opneemen laaten, wanneer hy niet door het byvoegzel: by neemt zelf de Broe* ders niet op, hadt willen aantoonen, dac Diotrephes ook een Broeder, een Broeder in het geloof, van dezelven was. Na dat wy nu klaarlyk getoond hebben, dat Dr'ótrephes noch een Ketter , noch een Bisfchop , noch een Presbyter of gemeen Priefter, noch eene Heidenfche Overigheid, is geweest, kan het ons niet bezwaarlyk vallen, om uit te voTfchen, wie hy geweest is? 'Er is naamlyk nog een ambt overig in de Christelyke Kerke , hec welk hy kan bediend hebben, naamlyk hec ambt van eenen Diaconus, hec ambt van eenen voorftander van de Kerke-kasfe en Armbezorger, van welk ambt de flichting ons bekend is uit het zesde Hoofdftuk van deHandelingen. der Apostelen. Stellen wy ons hem nu voor in deeze gedaante, dan is alles duidelyk, het geen wy van hem leezen. Als een Diaconus hadt hy naamlyk geld, om onder de Armen uitte deelen* Wanneer "er nU arme Christenen van andere plaatzen aankwamen, gaf hy aan dezelven niets, en wendde voor » dat 'er naauwlyks geld genoeg voorhanden was voor de Armen van zyne Gemeente. Hy beval hun daarom, om verder te reizen, en by ryke Gemeentens onderhoud te zoeken. Zy, die gaarne wilden, dat de arme verdreevelingen geholpen werden, konden hem daar toe niét overhaalen. Hy wilde voor een kloek en voorzichtig huishouder zyn aangezien, en alle Christen van zyne Gemeente moesten dit zyn gedrag voor recht en biliyk honden. Hy wilde jegens niemand, en allen moesten jegens hem toegee; vendheid gebruiken. Hy was dus -»« ftaat hier ook in de plaats van éven als in het votrige vers. G g 2  468 Verklaaring van den derden Brief aan, dat (pxvxcüt hier Haat in plaatze van «ar» qxo** e,ü», en Glassius leert lib. III. trad:. III. Can. t. p. 742 en 745. dat het in de Hebreeuwfche taaie gewoonlyk is, een verbum fimplex in plaats van een compofitum te gebruiken, en dat inzonderheid Johannes dit gewoon is. Wy komen aan de laatfte woorden: «* ris UxXnrU ttf Ixgx'xtei. Deeze woorden hebben alle Uitleggers verkeerd verftaan, en gemeend, dat daar door de ban of excommunicatio wordt aangetoond. Hoe ligt was het, deeze dwaaling te vermyden! Wy zien immers, dat Diotrephes, Cajus, aan wien Johannes dit fchryft, en die tegen zynen wil de vreemde Broeders opnam, niet in den ban gedaan heeft. Insgelyks kan men niet gelooven, dat iemand daarom zoude hebben kunnen in den ban gedaan worden, vermits hy jegens arme Christenen, die van andere plaatzen verdreeven waren, zich barmhartig en goeddaadig gedraagen hadt. 'Er blyft dus niets anders overig, dan dat Diotrephes de omzwervende Broederen moet in den ban hebben gedaan. Dan hoe onwaarfchynlyk is dit ook? Hy hadt ook, gelyk wy reeds gezien hebben, het ambt niet, hetwelk zulk een moest hebben, die iemand in den ban wil« de doen. Hieruit volgt, dat ixpdfosiv ix rïf ixxXririaf iets anders heet, als excommunicare. Daar wy nu reeds weeten, dat by een Diaconus geweest is, konde hy de vreemde Broeders niet anders ixpdmiv, dan daar door, dat hy hen niets gaf van de armen gelden, en hen op deeze wyze noodzaakte, om weg te reizen, en zich na eene andere plaatze heenen te wenden. Dan dit ook deeden alle Vreemdelingen niet, vermits Cajus veelen van dezelven by zich hieldt en verzorgde. Weshalven het woord x»xin, hier niet verbieden heet, maar afraaden. Hy ftelde naamlyk aan de Gemeente voor, dat zy de vreemde Broeders niet herbergen moeiten en op zulk eene wyze belette hy hen, om dit te doen lndeezenzin •vinden wy dit woord ook Luc. XXIII: 2. en Handl. VIII: 36. Even zoo heet ook in de Latynfche taaie  van Johannes. Vers ir. 469 Ie vetare menigmaal disfuadere: even als jubere ook dikwerf in de plaatze van fuadere gebruikt wordt. Jubebat eos bonum babere animum, da.tis, " hy raadde ,, hen, om een goed gemoed te hebben", zegtCtJRtids V. 5, 8. en Cicero lib. IV. acad. Cap. 36: Tn me in cognito asfentiri vetas. vers 11. Geliefde, volg vooral niet het kwaade voorbeeld, maar het goede. Wie goeddaadig is, dit is van God: maar wie niet goeddaadig is, beejt God niet gezien, (niet gekend.) Van woord tot woord: volg dat geene niet na, wat kwaad is, ™ xxxh, maar dat geene, het welk goed is, ii Daar nu Johan¬ nes, Diotrephes bedoelt, en Cajus vermaant, om niet zodaanig te handelen, gelyk deeze thans deedt, is de zin van zyne woorden deeze; volgniet de kwaade voorbeelden, maar de goede. Het enkelvouwige ra x»*it en eiyccShu wordt in onze taaie door het meervouwige uitgedrukt, vermits het niet een kwaad of goed voorbeeld betekent, maar a/ten. Daar Johannes voor het overige Cajus vs. 6. gepreezen heeft, dat hy zo goeddaadig jegens de arme Verdreevelingen was, en hy hem evenwel vermaant, om Diotrephes niet na te volgen,- zo kan men hier uit opmaaken, dat deeze ten deele door zyn aanzien, het welk hy als Diaconus hadt, ten deele door fchoonfchynende voorftellingen, veelen bewoogen heeft, om hunne weldaaden aan deeze arme Broederen te onttrekken, en dat hy 'er voor gevreesd heefc, dat ook Cajus eindelyk den raad van Diotrephes voor eenen goeden raad mocht aanzien, en nietvoortvaaren, om zo rykelyk goeds te bewyzen aan dergelyke Vreemdelingen, als hy tot dus verre gedaan hadt. 'AyaS-cTnui en xctKtromt wordt hier in denzelfden zin gebruikt, als by Marc. III: 4. en Luc. VI: 9. alwaar Christus zegt: v£f ü-i T>7t Q-d&pxr» «'^«s-oa-o/»cai, i' xxxoxcwui; " is het recht en moet ik op den „ Zabbath aan dit elendig Menfch de weldaad van j, gezondmaaking bewyzen, of mjet ik, door het G g 3 » zelve  470 Verklaaring van den derden Brief „ zelve te verzuimen, kwaad doen"? En in even dit zelfde Hoofdftuk van Lucas zegt de Heere vs. 33» Ex» n>u5 ccyaS-oncióoiiTas v/uiif," wan» „ neer gy aan uwe weldoeners weldaaden bewyst''. Het daar mede overeenkomende woord, «ya$-tiSyi7t vinden wy i Tim. VI: 18. waar mede Paulus de ryke Christenen beveelt, cm den Armen goed te doen: en Gal. Vi: 10. vermaant hy de Christenen, iey«£ir9-c4 rol? •'<* *f(»v5 t^s ?t(Vt»;, om aan alle behoeftigen goed te bewyzen, maar allermeest aan de Geloofsgenooten. iNu moeten wy ooknavorfchen, wat het heet van God zyn, i«. t„z ©(.„ pyjs goeddaadig is, zegt Johannes is van God. Deeze fpreekwyze is onzen Apostel eigen. In zynen eerften brief Kap. II l: 10, zegt hy: wiens gedrag niet met de gerechtigheid overeenkomt, die is nietvcn of uit God, èen ïri, £'x Kap, IV. herhaalt hy deeze fpreekwyze vs. 1,2, 3, 4, 6, 7. en Kap. V: 19. zegt hy: wy weeten, dat wy uit of van God zyn, i'.iv^v, Ui in roü ©!»,? irpu,. En in zyn Evangelie zegt Christus Kap. VIII: 47. wie van God is, «> boort Gods woord. In het voorige 44fte vers fpreekt hy integendeel de ongelooyige Jooden dus asn: 'V/nih i« n-nrfa r.» a<«. fiUcv iti, gy zyt van den Duivel, die uw Vader is, Deeze fpreekwyze, dewelke wy ook 1 Joh. III: 8, aantreffen, heldert de eerfte op: uit of van Godzyn; en deeze wederom de eerfte. Gelyk van God zyn niets anders heet , dan zich door Gods geest laaten regeeren, gelyk Padlus Rom. VIII: 14. en Gal. V: 18. fpreekt: en, gelyk Johannes i brief 11:29. Hl: 9. IV: 7. V: 1 en 4 en 18. zegt: van of uit God gebooren zyn, dat is, gelyk de Heere zich Joh. IHj 3 en 7. uitdrukt, wedergebooren zyn, en wel (vs. 6.) door den H. Geest, en dus (Gal. 'VI: 1 j.) een nieuw Schepzel zyn , dat is, uit een godloos een heilig Menfch geworden zyn; zo heet van den Duivel zyn, i* T.S a,afiUcv tl,*,, zich van den bcozen geest laaten regeeren; die zyn werk heeft in de Kinderen desongelooft, Eph, il> 2. gelyk God den Geloovj gen zy. ~J nen  van Johannes. Vers 11, 471 nen geest gegeeven heefc, 1 Joh. IV: 13. Op deeze wyze worde ook van hen, dewelken gelyk de werelc leeven, en de aaufpooringen van dien geest volgen , die in de vieeschlyke en wereltgezinde zielen woont, Joh. XV: 19. XVII: 14.cn Joh. IV: 5. gezegd , dac zy van de voerelt Zyn, ex Tov xèa-pov. Wanneer onze Johannes zegt, veie goeddaadig is, is van God, drukt Paulus ditGAL. V:22.dus uit:devrucht van den R. Geest is liefde, vriendelykheid, goedertierenheid. Maar wie niet goeddaadig is, '.'aart Johannes voort, heeft God niet gezien. Dat God zien niets andersheet, dan God erkennen, leert ons Johannes zelf, wanneer hy in den eerften brief Kap. lil: 6. zegt: wie zondigt, dat is, wie in opzettelyke zonden leeft, heeft Chrijtus niet gezien noch erkend, dat is, hy heeft geene rechte kennis van Christus. In tegendeel zegt de Heere, Joh. XIV: 7.tot zyne Jongeren: gy kent mynen Vader en gy hebt bem gezien. Waar in nu deese ken: 'j van God beftaac, leert onze Apostel in synen eerftea brief Kap. II; 3 en 4. Wy kennen hem, zegt hy, wanneer wy zyne geboden houden. Wie dus zegt 1 ik kesine bem, en houdt evenwel zyne geboden niet, die is een leugenaar. Ea Kip. III: 1. de werelt kent God niet. En Kap. IV: 8. Wie zyne Naasten niet bemint, beeft Godniet gekend. Hier uic blykt, dat dit de rechte kennis van God is, dewelke de Godzaligheid werkt, en den Menfch tot een goed Christen maakt. Dit is bet eeuwige leeven, zegt de Heere zelf Joh. XVII: 3. dat zy u, den alleen waaren God, en ts gelyk bem, dien gy gezonden hebt, naamlyk Jezus Christus kennen. Een Christen naamlyk erkent God uit zyne werken en uit zyne weldaaden zo duidelyk met de oogen van zyne ziele, als hy iets met de oogen van zyn lighaam erkent: en deeze duidelyke kennis van den Allerhoogften werkt in hem zulk eene vuurige liefde tot God, dat hy alles, wat God bevoolen heeft, met vreugde doet, en, het geen hy verbooden heeft, nalaat en onmooglyk doen kan. G g 4 vers  472 Verklaaring van den derden Brief vers 12. Demetrius beeft by allen goeden roems en ook van de waarheid zelve; en ook wy geeven bem ten goed getuigenis, en gy weet, dat ons getuigenis (altyd) waar is. Daar dit vers met het voorgaande in geen verband rtaat (a), zien wy duidelyk, dat het een zo genoemd ptwf fcriptum is, waar in Johannes den overbrenger van deezen brief noemt. Dewyl hy hem eu ten hoogften roemt, en van Cajus begeert, dat hy dit zyn getuigenis als een waarachtig getuigenis zoude aanneemen, volgt hier uit, dat deeze Demetrius aan Cajus te vooren is onbekend geweest, en thans voorde eerftemaal tot Cajus kwam, als overbrenger van deezen brief. Deeze Demetrius kwam dus tot Cajus uit de Stad, waar in Johannes thans woonde. OngetwyfFeld is dit de Stad Ephezen geweest, alwaar Johannes zich inde laatfte jaaren van zyn leeven ophieldt; gelyk ook Eusebius (i>). en Hieronymüs (c) berichten. Men kan hier vraagen, of deeze Demetrius ook een inwooncr van deeze Stad geweest is, dan of hy één van de verdreevelingen was, die te Ephezen waren aan-? gekomen. Het eerfte is waarfchynlyker, vermits Johannes betuigt, dat hy by alle Christenen van de Stad Ephezen als een zeer goed Christen bekend was, Maar een aankomeling kan zich zo draa niet by allen zo volkomen bekend maaken. Demetrids beeft by allen goeden roem. A^rola fit- (a) Cornelius a Lamde , en nog voor hem Beda en Ltra. maaken een geheel onbegaanbaar verband , en wel het volgende: „ gelyk ik u, myn lieve Cajus, bevoolen ,*, heb, om Diotrephes , die de arme verdreevelingen niet ,, wil aanneemen, niet na te volgen; zo vermaane ik u, om ,, in de vpetftappen van Demetrius te treeden, die hen ,, op hec allergewilligfte aanneemt". Wie moet dit verhand niet voor vaifch erkennen ? en moest niet de Apostel, wanneer hy dit hadt willen zeggen, zich geheel anders uitgedrukt hebben? (&) Hifi. Eed. lib. III. Cap. 23. (c) Catal. fcript, Eccl. Cap. 9.  van Johannes, Vers 12.' 473 fitftagrv^ntsti »'»■« «•mVtvc MagTtijs"» n»; heet iemand een goed getuigenis geeven, een getuigenis, vraar door de andere gepreezen wordt. Ook heden ten dage fpreekc men zo, en een Schoolier, die van zynen Leermeester, gelyk ook een Toehoorder, die van zynen Leeraar, een getuigenis begeert of omtrent zyne geleerdheid of omtrent zyn Christelyk gedrag, wil zulk een getuigenis hebben,het welk hem voorftanders en weldoeners kan te wege brengen. In denzelfden zin leezen wy Lucas IV: 22. nU*n( tfutgró(»v» dvr£, zy preezen hem allen (dj. Men zegt ook (ActgTvgiïv ril», Handl. VI: 3. heeten «W^es fixotv^ów fti"i, Mannen, die eenen goeden roem hebben, of, gelyk Luther het vertaald heefc, die een goed gerucht bebben. Zo vertaalde hy ook Kap. X: 22. ftx?rosiv~ by Jlondt in een goed gerucht by het geheele Volk; en Kap. XVI: 2. t>-sg»»j«« r« ahx^Si, hy hadt een goed gerucht by de Broederen: en Kap. XXII: 12. ftclgrvgevptstes v1ri TCelrrat 'Utiiesiat, hy hadt een goed gerucht by alle Jooden. Zo heefc hy ook Joh. XII: 17. wel vercaald: bet Volk roemde de daad, lfd»fréeui ï^Aog, En zo hadc hy ook Luc.IV: at. en Hebr. XI: 2, 4 en 5. moeten vertaaien:waar hy bet getuigenis gezet heeft in plaatze van de roem. Ik merke hier by met recht aan, dat ook in de fchriften van de andere Grieken deeze fpreekwyze voorkomt. Zo zegt Aelianus Var. bijt. Lib. I. Cap, 33. nc«io.'x»{ dvru e WreMftaici; ifiagru^ti, xalj 'tXiytt u .dya&è xtcpxxi, fcepe laudes ejus Qe) predicavit rex Ptolemceus, boze erumpens in verba : 6 hominem optimum l menigmaal heeft de Koning Ptolomeds zyn lof „ uit- (d) Deeze fpreekwyze vinden wy ook in het boek van Hiob Kap. XXIX: 11. wiens oeren my hoorden, prees my zalig, en wiens oog my zag, roemde my, inyi, testimonium mifit ptthibebat, dac is , gelyk Pagninus het niet rechc vertaald heeft, magnificabat me. {e) De Latynfche Vertaaler heefc het verkeerd overgezet door: testimonium ei perhibebat. Gg5  474 Verklaaring van den derden Brief „ uitgebazuind, in deeze woorden uitbreekende; „ ö gy allerbest Mensen".' Plutarchus in het leeven van Lycdrgus p. 57. Avxi f»*grugtir,t Deus ipfe (Apollo Delpbicus) magnam ei laudem tribuit, " God zelf (de/ipoixo van Delphis) ,, heeft hem grooten lof toeges-vaaid ". Diogenes LaSrtids lib. I. Cap. 23. 'Avrlt (Tbaletem) *«/ 2«»o6?*»i}5 xa»'HgiS»nt Muptvcu S' doteü (laudat vero Mum) iéif^SgUxUitet **) Avpóiietriu Welkeplaats zo veel te iiïerkwaardlger is, vermits ook Luc. IV; 22. deeze beide woorden ?ixgTv>ü7> en S-uv/tafy» (ƒ) by eikanderen ftaan. Ik haaie nog eene plaats aan uit Xenophons Memorabilia Socrütis lib. I. p, 714. alwaar hy, naa dat hy de wyze verzen van eenen Dichter hadt aangehaald, ham zyne goedkeuring verleent met de volgende woorden: k«V» Si -Wr««, ac ego quoque apprebo bmc reEteque dicla judico, " en ook ik ftem dit toe, en oordeele, dat het ,, wel gezegd is ". Wy weeten nu, dat onze woorden: Avp-r^i» pt. fiagTV£iT«i Cirh wdrmv, deezen zin hebben: LaydeDe* metrium magna profeqzuntur cunfii, " hy was by elk „ bemind en gepreezen ". Maar wy zien ook ligtelyk, dat hier niet alle Menfchen verftaan worden, maar alleenlyk alle de geenen, die hem kenden, vxtTsg ,1 v,aro\ doroZ, gelyk Lucas Kap* XX11I; 49. fpreekt. De woorden: Demetrius heeft by allen goeden roem, en ook van de waarheid zelve, ««. t-V «Wj t?5 dx^êtaf, zyn daarom onverftaanbaar, vermits van de waarheid zelve gepreezen voorden eene zeer ongewoone manier van fpreeken is. Johannes fchynt de waarheid als eene perfoon voor te ftellen, die, wanneer men haar vraagde, wie Demetrius was, niets anders zoude antwoorden, dan dat hy een zeer goed Christen, en den lof van allen, die hem kenden (ƒ) Qxvftdfyii betekent hier magni facere aliquem, " ie„ mand hoog achten"; welke betekenis van dit woord ik met veele voorbeelden bevestigd heb in een gefchrift, in 171. gedrukt de Homiano Ulo NIL ADMIRARI.  van Johannes. Vers 12. 4 7 ƒ den volkomen waardig was. Dan men kan ook, gelyk te vooren vs. 3. door de waarheid het Christendom of den geestlyken leevenswandel verftaan, en het dus verklaaren: zyn Christelyk gedrag pryst hem zelf, en geeft hem een daadelyk getuigenis, testimonium reale, Dit is de uitlegging van Piscator, Hoknejus, Cornelius a Lapide, Tirinds en Lange, gelyk ook van Sonntag p. 153. dewelke zegt: testimonium illud faStis ipfis (ejus) comprobatur. Res ipfa testatur bominis virtutem, vertaald ook Erasmus het zelve in zyne omfchryving. En Beausobre zegt by deeze plaats: c' est a dire, que fa conduite est un tèmoin zelé de fa vsrtu. Beide verklaaringen leeveren eenen goeden zin op. Men kan ook ze beide met eikanderen vereenigen. Want wanneer de waarheid hem dit goede getuigenis geeft, dan is bet immers waar, dat hy een zeer goed Christen was. Verpoorten legt het in zyn Twistfchrift,in 1741 over den tweeden enderden brief uitgegeeven §. XLI. dus uit: testimonium bominum de Demetrio est ah ipfo Deo approbatum , " het getuigenis der ,, Menfchen omtrent Demetrius is door God zel,, ven goedgekeurd en bevestigd". Dan in deeze verklaaring, dewelke Lyra reeds heeft gegeeven, zullen zeer weinigen behaagen fcheppen. k«! iftiïs Ss heb ik vertaald door: en ook wy, etiam vero ipfe testor. Zo heeft ook Ldther Joh. IV: 45. Kal dv-nt ydq vertaald door: want ook zy: en Joh. VIII: 17. ««! t\ Ttotiftu Si, ook ftaat in de wet. Ik moet ook de woorden van Xenophon herhaalen: Kucyu Si ftxarvga -nvTotc,, ego vero etiam ipfe testor, hoe üa esfe, " en ik getuige ook zelf, dat dit zo is". Maar wanneer de .Apostel voort vaart: gy weet, dat ons (g) (myn) getuigenis waar is, ftelt hy zich aan hen voor als eeu Apostel, en dus als de geloofwaardigfte perfoon, wiens getuigenis geen Christen verwerpen kan. Het zelfde heeft hy in zyn Evangelie Kap. XIX: 35. en XXI: 24. gedaan. vers fg) Zo ftaat te vooren vs. 9. ilfiai in de plaatze van £>f. En ook op onze plaats heet ^rvfatfiü ik betu:ge.  470 Verklaar ing van den derden Brief vers 13, 14. ik badt nog veel te fcbryven: maar ik wil thans niets meer met inkt en met de pen aan u fchryven. Dan ik bo'ope, u wel draa te zien, wanneer wy mondeling met eikanderen fpreeken willen. Dit is hec tweede Postfcripium, waar in hy toont, waaromzyn brief zo kort was. Op gelyke wyze verontfchuldigt hy zich by de vroome Kyria de kortheid vaD zyn fchryven vs. 12, lk heb de pen genoemd in plaatze van bet grif je, waar van men zich ten dien tyde by het fchryven bediende; op dat de tegenwoordige Leezers het te beter verftaan zouden. 'iï.ï» heet Joh. XII: 21. iemand niet alleen zien, maar ookfpreeken, en zicb met hem onderhouden. Dan hier wordt het zien van het fpreeken onderfcheiden, en in den voorgaanden brief door «'aSw verklaard. vers 15. God geeve u vrede! u groeten de vrienden (van hier). Groet gy ook (van my) de vrienden,(éis by u zyn) met naamen. Dit is het laatüe postfcriptum , waar mede de brief beflooten wordt. 'Eigr, m «■«* is de Hebreeuwfche wensch rl1? D* zoude kunnen fchryven; maar'ik wil 5a Sec geeï ik u nog leeren en waar omtrent ik u nog vermaZ ' TF' D,et,me.t, pen en iakt fchryven.§ II Wan? ik hoope, dat ik binnen kort tot u zal kome0. Dan kunnen wy genoeg mee eikanderen fpreekeD en k weeS8 Z^Z^ ^ *** ^"hcff ce •«K ^vrienden, die thans hier bymvzvn. Gv zult wel op uw beurt myne vrienden groetS diï by^zyn, en wel een ieder in het^fzonder'mef GODE ALLEEN ZY DE ÈERj EINDE VAN HET TIENDE DEEL.